Begin februari '41 was Meyer het eindelijk weer toegestane verlof om op publieke vergaderingen te spreken kwijtgeraakt doordat hij tijdens een redevoering in Den Haag gerept had van de Ruyters tocht naar Chatham, daar 'volkomen spontaan' aan toevoegend: 'Wie heeft ons dat tot heden nagedaan?' - 'Hitler niet!' dachten zijn toehoorders en een minutenlang applaus was gevolgd. Meyer werd op het matje geroepen bij Schmidt alsmede bij de Abteilung Sicherheitsdienst van de staf van Harster, de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD; hij sprak daar met het afdelingshoofd, Knolle. Jegens deze ontkende Meyer 'zeer pertinent' dat hij zich 'anti-Duits'KnolIe, F.Meijer, ArnoldNationaal FrontSchmidt, F.Sicherheitsdienst (SD)ARNOLD MEYERuitgelaten had en het gesprek kwam vervolgens op de NSB waar Knolle weinig en op de Unie waar hij niets mee op had. Meyer sprak af dat hij Knolle voortaan wekelijks zou ontmoeten. Uit het gesprek met Schmidt concludeerde hij, 'dat men ook aan Duitse zijde het hart niet meer zó sterk aan de NSB verpand heeft ... De Nederlandse Unie heeft afgedaan ... zij wordt beschouwd als volkomen onbetekenend negativisme." Rees zijn ster? Neen: op 12 maart repte Seyss-Inquart in zijn toespraak in het Amsterdamse Concertgebouw met geen woord van Nationaal Front. De zin: 'tnit uns oder gegen uns, ein Drittes gibt es nicht mehr', liet overigens aan duidelijkheid niets te wensen. Een dag later, op 13 maart dus, gaf de bezetter, ditmaal in de persoon van de Generalkommissar für Verwaltung und [ustiz, Wimmer, Meyer een stille wenk: in een gesprek met een vooraanstaand lid van Nationaal Front zei Wimmer 'tot driemaal toe'2 dat de bezetter 'onmogelijk enig vertrouwen kon stellen in Mussert, echter wèl in de persoon van Arnold Meyer.' 'Gewenst werd echter', zo rapporteerde Meyer op 20 rnaart aan zijn Politieke Raad, 'dat Nationaal Front zich duidelijker en openlijker uit zou spreken vóór het nationaal-socialisme, dat de volkse idee sterker zou worden benadrukt, dat de volksschool onvoorwaardelijk zou worden aanvaard' (afschaffmgdus van het confessionele onderwijs) 'en dat de Groot-Nederlandse gedachte niet meer naar voren zou worden geschoven als politiek begrip.' Meyer noemde dit alles heel aannemelijk, zelfs voor 'de volksschool' kon wel een formule gevonden worden die met de Duitse wensen rekening hield, maar zijn volgeling die met Wimmer gesproken had, zette een domper op de feestvreugde door op te merken dat men aan Duitse kant 'niet overtuigd was van de oprechtheid van de Leider in diens streven naar een hechte Duits-Nederlandse samenwerking. In dit opzicht had men wellicht nog meer vertrouwen in Linthorst Homan, alhoewel men het program en de doelstellingen van de Unie belachelijk noemde.' Bedacht moest ook worden dat, aldus die volgeling, 'de kwestie van de volksschool' 'een zaak (was) van to be or not to be' - een zaak, anders gezegd, die niet zo eenvoudig met een formule opgelost kon worden."