Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 5 – Maart '41 – juli '42 (2e band)
Alle delen:
XCHitler: 'Voorlopig geen kerkstrijd " Hervormden I Gereformeerden Convent der Kerken Bijzonder onderwijs: het tweede treffen Episcopaat Titus Brandsma De kunstenaars en de Kultuurkamer 677 683 697 7 II 7 2 5 738 747 759 Hoofdstuk 9 _ De illegaliteit 79 I 'Pilotenhulp' Sabotage De proclamatie van Schrieke, Hirschfeld en Frederiks Illegale pers De illegale CPN DeOD Vorrink I Het Parool Het Grootburgercomité 79 2 796 801 8 0 5 817 835 846 853 Hoofdstuk 10 _ Contact met Londen 860 Engelandvaart De 'Zweedse Weg' begint Londen contra Abwehr en Sicherheitspolizei
Spionagegroepen Geheime agenten Een weg via het strand Begin van het Englandspiel Weer: via het strand Nieuwe arrestaties J Nabeschouwing Hoofdstuk II Een Tweede Front? plan for Holland Duitse maatregelen Publieke opinie Hoofdstuk 12 Naar de Endl~sung
XC, Legale emigratie Competentie-conflicten in bezet Nederland Verantwoordelijkheden De Jodenkartotheek van de Zentralstelle'Emigratie' der Duitse Joden? De Joodse werkkampen Gedwongen verhuizingen Invoering der Neurenberger wetten Reacties in niet-Joodse kringen De Jodenster Laatste voorbereidingen Bijlage 1 Datumlijst van de belangrijkste gebeurtenissen Bijlage 2 Overzicht van de SS-rangen Bijlage 3 - De geheime agenten, juni 1941 juni 1942 Lijst van illustraties Lijst van kaarten VI 880 888 895 9 12 928 935 937 94. 2 95 2 ,957 977 1001 1010 rojz 1046 1048 10 52 1064 1071 10 73 1081 10 95 r roo 1116 1118 ll20
Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten Register II24 II28x
ISBN90 247 1642
XCDe formidabele en verrassende Japanse aanval op de Amerikaanse Pacific vloot in haar basis Pearl Harbor maakte op zondag 7 december' 41 in de Verenigde Staten een einde aan een periode van onzekerheid, zij het dat het een periode geweest was waarin president Franklin D. Roosevelt wel al enkele jaren duidelijk gemaakt had dat hij zich tegen de machtspretenties zowel van Japan als van Duitsland en Italië wenste te verzetten. Dat verzet was aanvankelijk louter een verzet met woorden geweest. De van interventie afkerige gezindheid van het grootste deel van de Amerikaanse publieke opinie vormde een factor waarmee Roosevelt op het terrein van de buitenlandse politiek bij elke beslissing en bij elke uitspraak rekening moest houden. Hij kon zich eerst iets verder voorwaarts wagen toen die publieke opinie, wel nog steeds gekant tegen directe deelneming aan de oorlog, in de herfst van '40 van een duidelijke sympathie voor Engeland ging getuigen. In ons vorige deel memoreerden wij al dat, eigenlijk in aansluiting op contacten die in ' 38 gelegd waren, van eind januari tot eind maart' 41 het gehele oorlogsperspectief in diep geheim door Amerikaanse en Engelse militaire delegaties in Washington doorgesproken werd. Daarbij werd men het, schreven wij, op één punt niet eens: de Engelsen wensten dat de Amerikanen de verdediging van de grote Britse basis Singapore als een aangelegenheid van primair belang zouden beschouwen, maar hier werd door president Roosevelt en zijn militaire raadgevers niet voor gevoeld: belangrijke Amerikaanse steun aan de defensie van een zo verre basis zou, zo meenden zij, tot versnippering van krachten leiden. Overigens bereikten Amerikanen en Engelsen op aile hoofdpunten overeenstemming: zouden de Verenigde Staten rechtstreeks in de oorlog betrokken worden, dan zou men eerst Italië en Duitsland trachten te verslaan; uiteindelijk zou men in Europa een groot offensief tegen Duitsland inzetten, en daartoe moesten in of bij Europa (in Frans Noordwest-Afrika bijvoorbeeld) posities veroverd worden van waaruit men dat offensief zou kunnen lanceren - een offensief van welks noodzaak overigens de Engelsen niet overtuigd waren.
XCDeze afspraken werden in de lente van '41 door Churchills War Cabinet goedgekeurd. In Washington werden zij eind mei officieel goedgekeurd door de Amerikaanse minister van marine, Frank Knox, en begin juni door de
minister van oorlog, Henry L. Stimson, maar Roosevelt liet vastleggen dat hij er zijn goedkeuring aan onthouden had. Knox en Stimson deed hij evenwel weten dat de afspraken hem weer voorgelegd konden worden zodra Amerika zich in oorlog. bevond: dàn zou hij ze goedkeuren; de gemeenschappelijke Amerikaans-Engelse planning kon dus voortgang vinden.
XCUiteraard was het zowel voor Engeland als voor de Verenigde Staten een feit van kardinale betekenis dat Duitsland er op de zzste juni een vijand bij kreeg: de Sowjet-Unie. De 'opinie van de meeste Engelse en Amerikaanse hoge militairen: dat de Russen het wel niet lang zouden kunnen bolwerken, werd door Churchill en Roosevelt niet gedeeld. Los daarvan leek het hun wenselijk dat Duitsland, Italië en Japan nog eens uitdrukkelijk geconfron,teerd werden met het feit dat er tussen Engeland en de Verenigde Staten van een groeiende solidariteit sprake was. Begin augustus '41 kwamen zij, beiden door hun belangrijkste adviseurs vergezeld, in een conferentie bijeen die aan boord van twee oorlogsschepen gehouden werd welke voor de kust van New-Foundland voor anker lagen. Roosevelt had de Engelsen tevoren doen weten dat hij, wat Amerika's feitelijke deelneming aan de oorlog betrof, nauwelijks verder wilde gaan dan hij al gedaan had; hoogstens was hij bereid, de Amerikaanse vloot in de 'Atlantische Oceaan verlof te geven, in het zeegebied tot Ijsland te patrouilleren: daar hadden de Amerikanen het Engelse garnizoen door een eigen garnizoen vervangen. De militaire besprekingen ter conferentie hadden dus weer in hoofdzaak betrekking op een nogal vage toekomst en bij die besprekingen manifesteerde zich dezelfde tegenstelling die in januari-maart al bij het stafoverleg te Washington aan de dag getreden was: de Amerikanen hielden het voor onvermijdelijk dat men vroeg of laat met miljoenenlegers de Wehrmacht in Europa moest verslaan; de Engelsen daarentegen, nog steeds onder de indruk van de bloedige verliezen .die zij in de eerste wereldoorlog geleden hadd~n, beschouwden zulk een grote invasie als onaantrekkelijk en trouwens ook als onnodig. 'We do not foresee vast armies of infantry as in 1914-1918', zo heette het in het rapport van de Engelse Chiefs of Staff dat ter conferentie voorgelezen werd. 'The forces we employ will be armoured divisions with the most modern equipment. To supplement their operations the local patriots must be secretly armed and equipped so that at the right moment they may rise in revolt/» Ook in andere opzichten werden de denkbeelden die de Engelsen al eerder ontwikkeld hadden, herhaald: men moest Duitsland blijven blokkeren en
1 31 juli 1941, aangehaald in M. Matloff en E. M. Snell: 1941-1942 (1953), p. SS.
bombarderen; wenselijk was het om het Midden-Oosten te behouden, ook. om in Frans Noordwest-Afrika te landen - maar Engeland had daar geen krachten voor beschikbaar. De Amerikaanse hoge militairen vonden het alles bijeen maar een pover program dat geen enkele waarborg inhield dat men er binnen een afzienbaar aantal jaren in zou slagen, Duitsland te verslaan. De buitenwereld kreeg omtrent deze militaire discussies niets te horen. Haar aandacht werd slechts gevraagd voor een soort politieke beginselverklaring, het 'Atlantisch Handvest', op 12 augustus op naam van Roosevelt en Churchill gepubliceerd. Er werden hierin enkele belangrijke richtlijnen aangegeven voor ~en naoorlogse wereld, die gekenmerkt moest worden door democratie, vrijhandel en betere economische samenwerking. Van actueel politiek belang waren eigenlijk alleen drie elementen uit de verklaring: ten eerste dat Roosevelt, zich verder verwijderend van het Amerikaans isolationisme, samen met Churchill een toekomstprogram de wereld inzond; ten tweede dat dat program een zinspeling bevatte op de gedwongen naoorlogse ontwapening van de aggressor-staten (Duitsland, Italië en Japan) ; ten derde dat er letterlijk in gesproken werd van 'de volledige vernietiging van de Nazi-tyrannie'. Een formulering als deze laatste was de publieke opinie in bezet Nederland uiteraard welkom, maar kwam overigens geenszins aan haar ongeduld tegemoet. Dagelijks stonden de kranten vol berichten over de verwoede strijd aan het oostelijk front. - -waar bleef het ingrijpen van de westelijke democratieën? Men wilde van Churchill en Roosevelt geen woorden horen, maar daden zien.
XCMenigeen in bezet gebied was er in de zomer van '41 van overtuigd dat de Engelsen spoedig in West-Europa' zouden Ianden. Het leek onbegrijpelijk dat zij daar niets zouden ondernemen terwijl het gros van de Wehrmacht gebonden was door de strijd met de Russen. Inderdaad had Churchill op onmiddellijke actie aangedrongen. Daags na de invasie van de Sowjet-Unie had hij de Chiefs of Staff geïnstrueerd, na te gaan of men met vijf-en-twintig .J tot dertigduizend man een grootscheepse raid kon uitvoeren in de buurt van Calais. Het kon niet. Hem werd meegedeeld dat men in totaal slechts vijftot zesduizend man zou kunnen overzetten die onmiddellijk door de Duitsers in de pan gehakt zouden worden; bovendien zou men met die operatie het verlies riskeren van alle beschikbare landingsvaartuigen die in reserve moesten
blijven voor het geval de Duitsers Spanje en Portugal zouden binnenrukken; dan waren die landingsvaartuigen nodig om op de Azoren, Madeira en de Canarische eilanden troepen aan wal te zetten.
XCZeker, de Engelse oorlogsproductie kwam in '41 op gang, maar het was in veel opzichten toch nog slechts een begin. Dat de Engelsen in '40 bij de evacuatie van het vasteland zware verliezen geleden hadden, wist men in bezet gebied; men realiseerde zich evenwel niet, hoeveel tijd het zou vergen, nieuwe divisies te formeren en deze zodanig te oefenen en uit te rusten dat zij tegen de Duitsers opgewassen zouden zijn. Churchills War Cabinet gaf zich hier alle moeite voor. De gehele bevolking, mannen èn vrouwen, werd bij de oorlogsinspanning ingeschakeld - vrouwen alleen niet voorzover zij de zorg voor kleine kinderen hadden. Uiteindelijk zou zelfsbijna een derde (32%) van de totale bevolking, kinderen en ouden van dagen inbegrepen, hetzij in de strijdkrachten, hetzij in de oorlogsindustrie opgenomen zijn. Gemiddeld werd door vrouwen vijftig, door mannen drie-en-vijftig uur per week gewerkt, en miljoenen moesten daarnaast nog vele uren per week dienst doen bij de luchtbescherming of in de Home Guard. Inspanning genoeg! Maar modem oorlogsmaterieel vergt voor zijn ontwikkeling en serieproductie een aanzienlijke tijd - niet maanden, maar jaren. Op nieuwe machines, nodig voor de vervaardiging van nieuwe typen vliegtuigen en tanks, moest men als regel een vol jaar wachten, soms nog langer. Waren die machines afgeleverd, dan traden bij de productie menigmaal ernstige tegenslagen op. Van de drie typen zware bommenwerpers die in '37 bij de Britse vliegtuigindustrie besteld waren en waarvan de aflevering in '40 had moeten beginnen, kwam het eerste type dat bruikbaar was, de tweemotorige Halifax, pas in '41 in zekere aantallen beschikbaar. Hinderlijk was mede dat ten aanzien van veel nieuwe wapenen, nauwelijks nadat ze afgeleverd waren, door de strijdkrachten wijzigingen geëist werden.' Vooral de Britse tanks gaven aanleiding tot klachten: ze waren mechanisch minder betrouwbaar dan de Duitse, minder wendbaar en, vooral, met een veel te licht kanon uitgerust.
XCHoe gering het offensievevermogen van de Engelsen was, bleek in' 41 op twee oorlogsterreinen: in het gebied van de Middellandse Zee en bij de bombardementen op Duitsland.
XCWat het eerste betreft, willen wij er aan herinneren dat de Engelsen in april en mei, tot diepe teleurstelling van de bevolking in bezet Nederland, Griekenland en Kreta hadden moeten ontruimen en dat zij in Noord-Afrika
XC1 Zo kwamen er tussen' 40 en '44 van één vliegtuigmotor, de Merlin, een-en-veertig verschillende types, van de Spiifire-jager twintig, van de Churchill-tank elf.
vrijwel al het gebied prijsgegeven hadden dat generaal Wavell van december '40 af op de Italianen veroverd had. De Duitse generaal Rommel die met twee Duitse divisies in Libye gearriveerd was, had Wavell weer tot de Egyptische grens teruggedreven; alleen in de vesting Tobroek had zich een Brits garnizoen kunnen handhaven. Dat moest van Alexandrië uit overzee bevoorraad worden. Niet minder moeilijk was de bevoorrading van het eiland Malta dat van Sicilië uit vrijwel dagelijks door Duitsers en Italianen gebombardeerd werd. Maandenlang was elke toevoer onmogelijk, eerst in de zomer en herfst van '41 wisten drie convooien Malta te bereiken. Elk van die convooien werd gedekt door een sterke Engelse vloot die met verlangen naar een treffen met de Italiaanse marine uitkeek. Die werd veiligheidshalve binnengaats gehouden.
XCWaveU die, na een reeks overwinningen, alleen maar nederlagen geleden had, werd begin i uli als opper bevelhe b ber naar Brits-Indië gezonden, generaal Claude Auchinleck, een voorzichtig, misschien wel te voorzichtig strateeg, volgde hem op. Door de aankomst van versterkingen uit Engeland en de Britse Dominions en van militaire vrachtauto's en vliegtuigen uit de Verenigde Staten kreeg Auchinleck een strijdmacht onder zijn bevelen die heel wat geduchter was dan die waarmee Wavell in december' 40 zo onvervaard tot de aanval overgegaan was. Maar de situatie was veranderd. Auchinleck had in de woestijngebieden van Noord-Afrika niet alleen militair onbekwame Italianen tegenover zich, maar Italianen èn .militair bekwame Duitsers. Bovendien moest hij, ook toen hij in de zomer het verzet van de VichyFransen in Syrië bedwongen had, rekening houden met de mogelijkheid dat de Duitsers via Turkije, wellicht ook van het gebied van de Kaukasus uit een offensief zouden inzetten. In augustus moest hij troepen afstaan om samen met de Russen de voornaamste punten in Perzië te bezetten (de Duitse invloed in Perzië moest gebroken en van de Perzische Golf tot de Kaukasus een nieuwe toevoerlijn voor de Russen opgebouwd worden) - kortom: Auchinleck voerde, zo voelde hij het, de strijd in de Westem Desert terwijl hem één hand op de rug gebonden was. Dat was een klemmende reden waarom hij zich niet wilde overhaasten. Een nieuwoffensief teneinde de Duits-Italiaanse strijdmacht te vernietigen en Tobroek te ontzetten, leek hem alleen verantwoord wanneer succes door grondige voorbereiding verzekerd zou zijn. Hij was dan ook ongevoelig voor de pressie die Churchill op hem uitoefende. Want de Britse premier was zich terdege bewust dat de Engelse militaire prestaties pover afstaken bij de Russische; met verlangen keek hij naar een klinkende overwinning in Noord-Afrika uit, elke week uitstel was hem eigenlijk een week teveel.
XCHet werd midden november voor Auchinleck tot de aanval durfde over
XCVII. De frontposities in Noord-Afrika, april 1941 en eind januari 1942
XCgaan. Numeriek waren de Britse en de Duits-Italiaanse strijdmachten ongeveer even sterk: beide telden zij tussen de honderd- en honderdtwintigduizend man. De Britten bezaten meer tanks, maar de Duitse tanks waren niet alleen kwalitatiefbeter doch Rommel hanteerde ze ook veel bekwamer dan zijn Britse tegenstander die de neiging had, ze in groepen te verdelen in plaats van ze te concentreren op het beslissende punt. Het gevolg was dat Auchinlecks strijdmacht er na weken van soms verwoede strijd wel in 'slaagde, Tobroek te ontzetten en Rommel vele honderden kilometers terug te werpen maar van een vernietiging van diens leger was geen sprake; begin januari'had de Duitse veldheer bij El Agheila stellingen betrokken waarachter hij zijn troepen kon hergroeperen. Hij had ongeveer een derde van zijn strijdmacht verloren en zijn verliezen waren bijna het dubbele geweest van de Britse, maar hij had zijn nederlaag 'beperkt weten te houden.
42
XCTrouwens, nog vóór Auchinleck zijn offensief ingezet had, waren door Hitler enkele besluiten genomen die Rommels positie op korte termijn belangrijk zouden versterken. In september en vooral in oktober hadden de Duits-Italiaanse convooien naar Libye zware verliezen geleden, mede door'dat de Engelsen het waagstuk ondernomen hadden om bij Malta, midden op de route naar Libye, een smaldeel van twee Iichte kruisers en twee tor
pedobootjagers te stationeren die in gedurfde uitvallen duchtig huis hielden onder die convooien. Dat overtuigde Hitler van de noodzaak (hem door de Kriegsmarine al sinds het begin van het jaar voorgehouden) dat hij in de Middellandse Zee meer krachten moest samentrekken. Eind oktober liet hij' aan niet minder dan 21 U-Boote opdracht geven, hun activiteit van de Atlantische Oceaan naar de Middellandse Zee te verplaatsen; voorts verdubbelde hij het aantal eskaders van de Luftwaffe die van Sicilië uit opereerden. Binnen enkele weken waren die nieuwe strijdkrachten ter plaatse en terwijl Auchinleck nog bezig was, te land een partiële 'overwinning te behalen, werd ter zee de grondslag gelegd voor zijn komende nederlaag. In november brachten U-Boote eerst het enige Engelse vliegkampschip in de Middellandse Zee, de 'Ark Royal', dicht bij Gibraltar tot zinken, vervolgens een Engels slagschip. In december werd een zware Engelse kruiser getorpedeerd, liep het smaldeel van Malta zware schade op in een nieuw mijnenveld dat bij Tripoli gelegd was en slaagden Italiaanse kikvorsmannen er in, in de haven van Alexandrië explosieve ladingen te bevestigen aan de kiel van de enige twee overgebleven Engelse slagschepen; beide werden door zware ontploffingen getroffen. Zo had de Britse marine eind '41 nagenoeg al haar kracht in de Middellandse Zee verloren. Snel gingen versterkingen naar Rommel toe; hem bereikten ze vlugger dan de versterkingen die Auchinleck ontving: een convooi uit Engeland had drie maanden nodig voordat het, om Afrika heen varend, Egypte bereikt had.
XCGeheel op eigen initiatief (hij had niemand om verlof gevraagd, zelfs Hitler niet), ging Rommel nog in januari .'42 weer in het offensief; pas een kilometer of zeventig ten westen van Tobroek, bij Gazala, wisten de Britten hem tegen te houden. Auchinleck hield er al rekening mee dat Tobroek opnieuw in gevaar zou komen; hij gaf instructie, de vesting in dat geval niet opnieuw blijvend te verdedigen. De Britse marine was nu zo zwak in het oosten van de Middellandse Zee en de Luftwaffe zo sterk dat het uitgesloten leek dat men Tobroek opnieuw van Alexandrië uit maandenlang zou kunnen bevoorraden. En zo waren, wat de strijd in Noord-Afrika betrof, de Brittenbij het begin van de lente van '42 niet wezenlijk verder gekomen dan aan het einde van de zomer van '40.
XCDe oorlogshandelingen in de Noordafrikaanse woestijn waren d~or de Nederlanders' in bezet gebied in gespannen aandacht gevolgd. Van de factoren die op de achtergrond een bepalende rol speelden, waren slechts ;veinigen zich bewust; de zware verliezen die de Navy in de Middellandse
Zee geleden had, werden door de Engelsen geheim gehouden en derhalve werden de Duitse berichten daaromtrent door de meesten als propaganda beschouwd. Men kon zich eigenlijk slechts oriënteren aan de hand van de plaatsen die, ook blijkens de Engelse communiqué's, nu eens veroverd en dan weer prijsgegeven werden. Wie had tevoren ooit van Tobroek, El Agheila, Gazala gehoord? Nu wist men precies waar ze lagen. Men haakte naar de dag waarop de Britse bondgenoot de hinderlijke Rommel, die blijkbaar een kundig veldheer was, uit Noord-Afrika weggebezemd zou hebben. In november leek het te lukken, maar neen: twee maanden later had Rommel de helft van het terrein dat hij prijsgegeven had, weer heroverd. Dat was een duidelijke, ja pijnlijke weerlegging van alle optimistische verwachtingen.
XCMisschien is in bezet gebied het psychologisch effect van de berichten omtrent het Engelse luchtoffensief tegen Duitsland daarom zo groot gebleven omdat' bij die berichten van geen duidelijke weerlegging sprake kon zijn. De fantasie kon er zich onbelemmerd meester van maken en die fantasie vond ook voedsel in de herinnering aan het bombardement van Rotterdam op 14 mei '40. Hoorde men's nachts Engelse bommenwerpers op weg naar Duitsland, dan kon men zich haast niet anders voorstellen dan dat deze in de Duitse steden een verwoesting teweeg zouden brengen welke op zijn minst van dezelfde orde van grootte zou zijn als die welke de Maasstad getroffen had. De bemoediging die van het motorengeronk van de toestellen der Royal Air Force uitging, kon men eigenlijk niet missen: het was een hoorbaar bewijs dat Engeland doorvocht en dat, zo meende men, Duitsland zwaar geteisterd werd. 'Ik zit mezelf juist af te vragen waar de RAF toch blijft en meteen, kwart over tien, daar hoor ik', schreef begin' 42 een inwoner van Kampen in zijn dagboek, 'het eerste geronk van Britse bommenwerpers. 'Meneer', zei iemand maanden geleden tegen me, 'als ik 's avonds in bed lig en ik hoor ze overkomen, de Engelsen, dan is 't net of ik ze 't Wilhelmus hoor zingen!' '1
XCIn feite hadden, ook in '41, de Britse bombardementen op Duitsland niet veel om het lijf.
XCIn januari had Bomber Command van de Royal Air Force instructie gekregen, de zeventien Duitse installaties voor de productie van synthetische benzine systematisch aan te vallen. Acht lagen er te ver weg maar als men de negen
XC1 A. van Boven: Jan Jansen in bezet gebied, p. 109.
die men wèl bereiken kon, inderdaad uitschakelde, dan zou, zo had men becijferd, vier-vijfde van de productiecapaciteit vernietigd zijn. Tot medio maart werden die aanvallen ondernomen maar door het slechteweer kon men slechts bij drie gelegenheden althans in de buurt van de benzine-installaties komen. Het bleek niet mogelijk, dit offensief vol te houden. Van maart tot eind mei moesten de Britse bommenwerpers tegen doelen ingezet worden die voor de strijd ter zee van urgent belang waren: bases en werven van U-Boote, de fabrieken van Duitse lange-afstands-bommenwerpers en de slagkruisers 'Scharnhorst' en 'Gneisenau' die in Brest lagen. Na het begin van de Duits-Russische oorlog werden weer nieuwe doelen aangewezen: negen transportcentra in West-Duitsland, hoofdzakelijk rangeeremplacementen. Mede teneinde de Russen zoveel mogelijk te helpen, zond de RAF telkens een maximum aan bommenwerpers de lucht in: in de drie maanden juli, augustus en september werden ca. tienduizend vluchten uitgevoerd, gemiddeld dus meer dan honderd per nacht. Maar hoe effectief waren die bombardementen eigenlijk? In augustus besloot men tot een grondig onderzoek: luchtverkenningsopnamen werden nauwkeurig vergeleken met de logboeken van toestellen die aan bepaalde operaties deelgenomen hadden. De uitkomsten van het onderzoek waren hoogst teleurstellend. Er bleek namelijk dat zelfsop wolkenloze nachten waarop de maan scheen (een situatie die zich per maand niet meer dan drie- of viermaal voordeed), slechts een derde van de toestellen een aangegeven doel in Duitsland tot op een afstand van minder dan acht kilometer had weten te naderen. Waren de weersomstandigheden minder gunstig, dan was slechts een tiende van de toestellen daarin geslaagd. Een treffer op zulk een doel moest als een toevalstreffer beschouwd worden.
XCDit onderzoek leidde er toe dat men naar middelen ging zoeken om van Engeland uit de bommenwerpers effectiever tot boven hun doelen te dirigeren. Voorts kwam men tot de conclusie dat men die doelen aanzienhjk ruimer nemen moest: in plaats van fabrieken moesten steden gebombardeerd worden; fabrieken waren blijkbaar moeilijk te raken, steden daarentegennauwelijks te missen. Drie-en-veertig steden werden daarvoor uitgezocht en men meende dat men ze als centra van oorlogsindustrie zou kunnen uitschakelen indien men er zes maanden lang per maand in totaal zo 000 ton aan bommen op kon laten vallen. Daarbij baseerde men zich op het effect dat één zware Duitse aanval in november' 40 gehad had op de Engelse industriestad Coventry.' Afgezien van het feit dat deze vergelijking een wel heel smalle basis had, 1 In Coventry werd de grootste Engelse fabriek voor de productie van dynamo's verwoest. Dat leidde tot een achterstand van eenjaar in de productie van vliegtuignlotoren.
was Bomber Command ook nog lang niet sterk genoeg om drie-en-veertig steden herhaaldelijk en met kracht aan te vallen. Men had gehoopt dat Bom ber Command eind' 41 bijna 2000 toestellen zou tellen - het waren er in werkelijkheid slechts ruim 1000. De productie was telkens vertraagd en er gingen door allerlei oorzaken veel meer toestellen verloren dan men tevoren aangenomen had. Men was er van uitgegaan dat elk toestel gemiddeld aan twintig totvijf-en-twintig bombardementsvluchten zou kunnen deelnemen; het bleken er tien tot zestien te zijn. Vooral de vliegongelukken waren veel frequenter dan men dacht. Het gevolg was dat inde tweede helft van' 41 in nachten waarin men vliegen kon, gemiddeld niet meer dan 420 bommenwerpers opstegen, 380 verouderde, 40 moderne. Zeker, alle inspanning werd er op gericht om Bomber Command tot bijna 4 500 moderne bommenwerpers uit te breiden maar men wist in '41 dat dat doel onmogelijk vóór 1 juli '43 bereikt kon zijn. En tenslotte waren in '41 ook de leveranties van Amerikaanse bommenwerpers ver bij de verwachtingen ten achter gebleven: men had er per 1 augustus bijna 650 moeten ontvangen, er waren 69 gearriveerd. Churchill zelf ging af en toe twijfelen aan het effect van het luchtoffensief tegen Duitsland, maar, aldus de historicus Gwyer: 'The bomber remained the primary offensive weapon, if only because no other existed."
XCVeel schade bracht dat wapen in '41 aan Duitsland niet toe.
XCBoven ons land verschenen in '41 niet alleen Engelse bommenwerpers maar soms, en dan vooral overdag, ook lichtere toestellen. Ze werden dan telkens door de radarposten die de Duitsers aan de kust geïnstalleerd hadden, waargenomen: jagers stegen op om ze te onderscheppen en aan te vallen; elke Einflug werd nauwkeurig geregistreerd, Wij bezitten de totaalcijfers van die Britse vluchten o.m. over de periode 1 april' 41 - 1 mei' 42 en daaruit blijkt dat van het totaal, 6603 vluchten (hoofdzakelijk vluchten over Nederland naar Duitsland), meer dan de helft, 3376, plaatsvond in de drie maanden juni, juli en augustus '41. In de zes maanden november '41 t.e.m. april '42 (maanden waarin de Geallieerden alleen maar van tegenslagen en nederlagen wisten te berichten) waren er in totaal slechts 1497 Einflüge.
XCBij die Einflüge werden vele malen aanvallen uitgevoerd op doelen aan of bij de kust, maar werden ook bij twee gelegenheden Nederlandse steden getroffen: eind augustus Maastricht door 'een Engelse bommenwerper die
XC1 Gwyer: Grand Strategy, III, I, p. 37.
meende boven Düsseldorf te zijn, op 3 oktober Rotterdam.! Die laatste aanval was onderdeel van een operatie tegen havens onder Duitse controle die in die ene nacht gericht werd op Duinkerken, Antwerpen en Rotterdam. Van de 33 verouderde Engelse bommenwerpers die op Rotterdam afgezonden werden, wisten 32 de stad in het donker te vinden. Samen wierpen zij 52 ton aan brisantbommen af en deze troffen wel hier en daar doelen in en bij de havens, maar toch in hoofdzaak stadswijken die dicht bij de havens gelegen waren. Er vielen onder de burgerbevolking ruim honderd doden. Kleinere aanvallen waren ook in de zomer al op doelen in het gebied van de Nieuwe Waterweg uitgevoerd maar die waren met te vergelijken met wat in de nacht van 3 op 4 oktober geschiedde. 'Niemand ziet hier', noteerde een Rotterdamse arts, 'het nut van zo'n aanval in (hoewel er ook wel Duitse doelen zouden zijn 'geraakt), integendeel, zelfs wanneer misschien een belangrijk strategisch doel zou zijn getroffen, dan nog is dit onsecure bombarderen van dichtbewoonde stadswijken niet te verantwoorden (en dat door onze bondgenoot!). Iedereen is onder de indruk en is er vol van. Velen verlaten de stad voor goed of gaan 's nachts uit logeren elders.' 2
XCDie neiging, Rotterdam te verlaten, werd versterkt toen Radio Oranje zes dagen na het bombardement, op 9 oktober, een officiële regeringsmededeling uitzond waarin aan de burgerbevolking het niet op te volgen advies gegeven werd, 'de omgeving der havens langs de Nieuwe Waterweg en die der rangeerterreinen van Rotterdam' te verlaten.ê
XC1 De bezetter ging van de lente van '41 af rekening houden met de mogelijkheid dat door Engelse bombardementen, maar ook bijvoorbeeld bij een herhaling van de Februaristaking, schade toegebracht zou worden aan openbare nutsbedrijven. Teneinde die in voorkomende gevallen snel te herstellen, werd in mei' 41 door het Reichskommissariat besloten om in aansluiting op de Technische Nothilfe die in Duitsland bestond, in ons land een 'Technische Noodhulp' in het leven te roepen. Deze orgànisatie kreeg in zestig tot zeventig steden aparte groepen die in districten samengevat waren. De landelijke leiding was Duits, de districts- en groepleiders waren meestal Nederlanders. Functionarissen en leden (eind' 41 bijna vierhonderd Duitsers en bijna drie-en-dertighonderd Nederlanders) waren allen vrijwilligers, de Nederlanders onder hen aanvankelijk bijna uitsluitend NSB'ers; later kwamen er ook anderen bij die als 'noodhulpers' gevrijwaard waren van uitzending naar Duitsland. Leden konden een opleiding krijgen die eenjaar duurde; in de zomer van '44 werd een kleine groep naar Duitsland gezonden. De posten van de Technische Noodhulp waren kenbaar gemaakt met blauwe vlaggen - de vlaggen die bij de Nederlandse Unie in beslag genomen waren en waar men een ander embleem op genaaid had. 2 H. Mees: Mijn oorlogsdagboek, p. 186 (4 okt. 1941). 3 Het was deze mededeling die voor de ministers Steenberghe en Welter aanleiding werd, uit het kabinet-Gerbrandy te treden. Wij komen hier in deel ç
XCOf de bovengeciteerde arts inderdaad de algemene stemming in Rotterdam weergegeven heeft, weten wij niet. Plausibellijkt het ons dat men elders in het land toch eerder geneigd was, de aanval op Rotterdam als een noodzakelijke en nuttige oorlogsoperatie te beschouwen. Trouwens, in het gehele land en ook in Rotterdam gingen spoedig geruchten de ronde doen dat de Engelsen in de nacht van 3 op 4 oktober uitsluitend militaire doelen geraakt hadden en dat de doden onder de burgerbevolking het gevolg waren geweest van Duitse bommen: in de periode waarin de Engelsen boven Rotterdam verschenen waren, twee uur lang, zouden de Duitsers van de gelegenheid gebruik gemaakt hebben om van nabije vliegvelden eigen bommenwerpers de lucht in te sturen met opdracht, Rotterdamse stadswijken te treffen. In de regeringsverklaring van 9 oktober was daar als mogelijkheid van gerept ('wij willen aannemen dat in dit geval de Duitsers zelf geen bommen op Rotterdam hebben laten vallen'), Sluyser stelde het in 'De Flitspuit' als een feit voor en de illegale bladen Vrij Nederland en Het Parool sloten zich daar in hun commentaren bij aan. Het Parool wist te vertellen dat in Rotterdam een patronaatsgebouw geraakt was waar 'tal van Duitse weermachts- en marinekabels samenkwamen ... Juist de treffer op dit, midden tussen de woonhuizen staande gebouw bewijst hoe nauwkeurig de Britse piloten hun doel weten te treffen.'!
XCWat hun koopvaardij betreft, kwamen de Engelsen er in de tweede helft van '41 beter voor te staan dan in de eerste. In de eerste waren zij, zoals wij in hoofdstuk I uiteengezet hebben, bezig, de Battle of the Atlantic te verliezen, maar van de zomer van '41 af bleken nieuwe verdedigingsmaatregelen effectief te zijn. De convooien werden straffer georganiseerd en er werd voor gezorgd dat er overdag steeds vliegtuigen in de buurt waren die de U-Boote noopten, diep onder water te blijven. Alleen midden op de Atlantische Oceaan resteerde een gebied van een 500 km breed dat voor de toenmalige vliegtuigen te ver uit de kusten lag om er regelmatig te patrouilleren. Daar concentreerden zich de U-Boote, maar in die eoncentratie waren zij kwetsbaarder; ook moesten zij een veel grotere afstand afleggen dan vroeger om hun jachtterrein te bereiken. Naast dit alles werden de eerste kleine escorte-vliegdekschepen in dienst gesteld; kleine patrouillevliegtuigen ging men ook met katapulten lanceren. Dan was er het al gememoreerde
XC1 Het Parool, 25 (IQ okt. 1941), p. 2.
feit dat Hitler in oktober ruim twintig U-Baale (meer dan een derde van het aantal dat regelmatig in de vaart was) de Middellandse Zee inzond waar koopvaardijschepen van de Engelsen en hun bondgenoten, àls zij er zich al in waagden, duchtig beschermd waren. Van belang was tenslotte dat Roosevelt volgens de afspraken die hij bij New-Foundland met Churchill gemaakt had, in september de Amerikaanse marine opdracht gaf, in het grootste deel van de westelijke helft van de Atlantische Oceaan het patrouilleren en dus ook de convooibescherming van de Engelsen over te nemen; ontmoette men daarbij Ui-Boote, dan moesten die vernietigd worden.' Op deze provocerende tactiek ging Hitler niet in: de UsBoote kregen instructie, bij de Amerikanen uit de buurt te blijven.
XCHet gevolg van al deze factoren was dat ondanks het feit dat er nu meer dan anderhalfmaal zoveel Ui-Boote in de vaart waren, het maandgerniddelde van het tot zinken gebrachte Geallieerde tonnage in de tweede zes maanden van '41 tot ver beneden de helft van de eerste zes daalde. Zeker, de scheepswerven van Engeland en de overige staten van het Brits Gemenebest waren niet in staat, zelfs die geslonken verliezen door nieuwbouw goed te maken, maar ook op dat gebied tekende zich in Amerika een ontwikkeling af die reden gaf tot hoop: er was een geheelnieuw type vrachtvaarder ontworpen, het Liberly-schip, niet zo groot, ook niet zo snel, evenmin erg comfortabel, maar geschikt voor het varen in convooi - en het kon door montage in elkaar gezet worden. Dat betekende dat voor het eerst in de geschiedenis bij de nieuwbouw van schepen gebruik gemaakt zou worden van de beproefde methoden van massafabrikatie. Begin' 41 was met de bouw van de eerste nieuwe werven voor die Liberly-schepen een aanvang gemaakt.
XCRoosevelt en zijn voornaamste adviseurs waren in augustus van de conferentie bij New-Foundland naar Washington teruggekeerd met gemengde gevoelens jegens de Engelsen: met bewondering, stellig, voor hun koppig volhouden en hun incasseringsvermogen, maar naast die bewondering was er iets van wrevel. De Engelsen, zo meenden zij, bezaten geen deugdelijke conceptie voor het winnen van de oorlog. Hoe begrijpelijk het ook was datkaanse torpedobootjager door een U-Boot aangevallen was - bij vergissing, zoals
1 Roosevelt gaf deze laatste opdracht op 11 september' 41 nadat op de 4de een Ameri
Churchill, het War Cabinet ende Chiefs of Staff afkerig waren van de inzet van miljoenenlegers (Engeland alléén zou die legers nooit op de been kunnen brengen) - zou het wel mogelijk zijn, de oorlog zonder die inzet te winnen? Voor Roosevelt en zijn vertrouwden stond vast dat die vraag ontkennend beantwoord moest worden. Maar dat betekende dat de oorlog niet gewonnen kon worden zonder dat de Verenigde Staten er met alle krachr waarover zij beschikten, aan deelnamen. Hoe kon men evenwel de publieke opinie daarvan overtuigen? Hoe zo inwerken op het Congres dat dit college aan Amerika's volledige deelneming aan de oorlog zijn goedkeuring zou hechten? Dat alles was niet te forceren.
XCIn '17 hadden de Duitsers er door hun eigen optreden (intriges met Mexico, afkondiging van de onbeperkte U-Baat-oorlog) belangrijk toe bijgedragen dat president Wilson een meerderheid gevonden had voor een oorlogsverklaring aan Duitsland, Hitler liet zich evenwel door Roosevelt niet provoceren; elke Amerikaanse maatregel die een verder afwijken inhield van het Amerikaanse neutraliteitsbeleid (wat was daar eigenlijk nog van over ?), werd door hem voor kennisgeving aangenomen; hij onthield zich van alle contramaatregelen, wel beseffend dat zulk een escalatie precies was wat Roosevelt wenste. Stellig, Hitler zag de Verenigde Staten al sinds geruime tijd als een mogendheid met welke uiteindelijk afgerekend moest worden, maar dan toch pas nadat hij eerst de Sowjet-Unie en daarna Engeland volledig bedwongen had; geen enkel Duits belangwas ermeegemoeid, Amerika's intrede in de oorlog, hoe waarschijnlijk deze ook werd, ,te bespoedigen.
XCIn welke omstandigheden zich die intrede zou voordoen, kon ook Roosevelt niet voorzien, Eén ding kon hij wèl: alle voorzorgsmaatregelen nemen die met het oog daarop geboden waren. Eén van die maatregelen had betrekking op Nederlands grondgebied, namelijk op Suriname welks bauxietmijnen drie-vijfde van de grondstof leverden voor de Amerikaanse aluminiumproductie; uit dit lichte metaal werden de vliegtuigen vervaardigd. Eind november '41 werd een Amerikaans-Nederlands accoord gesloten dat bepaalde dat in Suriname, overigens onder Nederlands opperbevel, een klein Amerikaans garnizoen gelegerd zou worden: dat zou de veiligheid van het gebiedsdeel ten goede kornen.!
XCVan belang was voorts dat Roosevelt aan zijn ministers Stimson en Knox
XC1 De minister-president, prof. Gerbrandy, maakte dit accoord op 24 november '4I in een toespraak voor Radio Oranje bekend, Onmiddellijk gingen de Duitsers en hun handlangers een heftige campagne inzetten dat Suriname (en met Curaçao was, beweerden zij, eigenlijk al hetzelfde gebeurd) door 'de emigranten-regering' aan Amerika verkwanseld was. De Nederlandse pers was niet erg gevoelig voor die argumentatie. Janke ergerde zich dermate aan haar lauwe wijze van reageren dat 63
opdracht gegeven had, te becijferen welke doelen men aan de Amerikaanse oorlogsindustrie moest stellen indien men wilde bereiken dat de Amerikaanse militaire productie groter zou zijn dan die van Amerika's potentiële vijanden. Die opdracht dateerde van begin juli. Een grote staf was toen aan het werk getogen. Zes weken later had men bij niet minder dan 25 000 fabrieken nagegaan in hoeverre zij van vredes- op oorlogsproductie konden omschakelen; inventarissen waren opgesteld van meer dan 500 000 grote machines die zich in de belangrijkste van die fabrieken bevonden. Men wilde de zekerheid hebben dat de te stellen doelen niet een wilde schatting zouden zijn maar reëel bereikt konden worden. Overigens gaven de officieren van het Depart ment of the Army die volgens Roosevelts opdracht aan het werk gegaan waren, aan die opdracht een veel wijdere strekking: wat zij in feite op schrift gingen stellen, was een mobilisatieprogram niet alleen van de Amerikaanse industrie maar ook van de Amerikaanse mankracht. Zij veronderstelden daarbij (het was de periode waarin de Duitsers snelle vorderingen maakten in de richting van Moskou en Leningrad) dat de Sowjet-Unie als militaire factor practisch uitgeschakeld zou worden. Welke krachten waren nodig om dan toch Duitsland en Italië te verslaan? Het doel dat de Engelse strategen met een lange omweg wilden bereiken, werd door de Amerikaanse vooropgesteld: 'We must prepare to fight Germany by actually-coming to grips with her and de feating her ground forces and definitely breaking her will to combat." Anders gezegd: niet door de blokkade, niet door luchtbombardementen, niet door de activiteiten van gewapende verzetsgroepen zou men Duitsland werkelijk op de knieën krijgen maar slechts doordat men zijn 'ground 'farces', zijn leger dus, zou verslaan - verslaan'in Europa, d.w.z. in WestEuropa; die beslissende veldtocht moest ingeleid worden door de verovering van nieuwe vooruitgeschoven bases: wellicht Frans Noordwest-Afrika, wellicht Spanje en Portugal, wellicht Noorwegen. Amerika moest daartoe, alleen al voor zijn leger, bijna negen miljoen man mobiliseren van wie een kwart bij de luchtmacht van dat leger, de Army Air Farces, ingedeeld
XChij twee dagen later, 26 november, de deelnemersaan de dagelijksepersconferentie geducht deles las, constaterend, 'dass die Presse fast auf der ganzen Linie versagt hat.' (Verslag persconferentie, 26 nov. 1941 (DVK, 48)) Een dag later was hij 'meer tevreden.' (Noot voor de redacties 953, 27 nov. 1941 (a.v., 84 b)) Wat de reacties in de illegale bladen betreft, willen wij er op wijzen dat De Waarheid het accoord toejuichte en dat het links-socialistischeblad De Vonk schreef: 'Ook wij geloven niet dat de Amerikanen deze waardevolle koloniën weer vrij zullen geven.'(De Vonk, 13 (half dec. 1941), p. 4).
XC1 Citaat in MatIoff en Snell: Strategic Planning for Coalition Waifare 1941-1942, p.
moest worden; het leger alléén zou 2I5 divisies moeten tellen. Uiteindelijk zou men van de bijna negen miljoen man vijf miljoen overzee dienen te transporteren; voor het transport en voor de bevoorrading moest men dan de beschikking hebben over 2 500 schepen. Dit alles moest, aldus de officieren van het Department of the Army, met maximale spoed in voorbereiding genomen worden: de nieuwe immense strijdmacht diende op I juli '43 klaar te zijn voor de beslissende veldtocht in West-Europa. Van meet af aan gingen dus die Amerikaanse militairen in veel korter termijnen denken dan de Engelse. In de rapporten die Roosevelt gevraagd had, gingen zij overigens niet op de vraag in, welke militaire maatregelen nodig zouden zijn om ook Japan te verslaan. Dat leek niet noodzakelijk: hadden de Verenigde Staten Duitsland en Italië er onder gekregen, dan zou de eventuele afrekening met Japan nauwelijks een probleem vormen.
XCMen is, ook in Amerika, na de oorlog tot de conclusie gekomen dat dit program uit de herfst van' 4I onvoldoende zou zijn geweest indien een van van zijn voornaamste veronderstellingen: dat de Sowjet-Unie practisch uitgeschakeld zou worden, werkelijkheid was geworden. Op basis van die pessimistische veronderstelling was het program te optimistisch. Ook in andere opzichten bleek het later niet reëel te zijn: wel was de totale omvang van het Amerikaanse leger, de Army Air Farces inbegrepen, verbluffend nauwkeurig geschat', maar dat leger zou een geheel andere samenstelling krijgen dan aangenomen was, o.m. doordat van de gemobiliseerde mankracht een veel groter deel dan men geraamd had, opgeslokt zou worden door de bevoorrading en het transport. Men wilde mikken op I54 infanterieen 6I tankdivisies en men zou uiteindelijk 75 infanterie- en I6 tankdivisies formeren. De te hoge aanvankelijke schatting was evenwel a blessing in disguise: doordat men voor de uitrusting van 2I 5 divisiesorders ging plaatsen, had men in '43-'44 inderdaad de beschikking over de uitrusting niet alleen voor de 91 Amerikaanse divisiesdie er tenslotte kwamen, maar ook voor een groot aantal divisies der bondgenoten. En dit is wel het minste wat men zeggen mag: dat op een ogenblik waarop de opbouw van het Amerikaanse leger pas begonnen was'', door diegenen die de door Roosevelt gevraagde
1 Precieze schatting in september 1941: 8.795.658 man; werkelijke sterkte op 31 mei 1945: 8.291.336 man. 2 In augustus '41 telde het Amerikaanse leger 1,6 miljoen man. Er waren toen 29 infanterie- en 4 tankdivisies maar al deze formaties waren nog onvoldoende getraind en dus onbruikbaar. De eerste landingsoefening die in augustus' 41 aan de kust van Noord-Carolina door een infanteriedivisie samen met een divisie van het (aparte) korps mariniers werd gehouden, leidde tot een complete chaos. De geformeerde legereenheden hadden vaak ook een tekort aan moderne wapenen. Er werd gevochten om wat beschikbaar kwam:
rapporten opgesteld hadden, richtlijnen waren aangegeven die inderdaad afgestemd waren op de immense taak die de Verenigde Staten op zich zouden nemen indien zij binnen enkele jaren de Wehrmacht te lijf wilden gaan.
XCOp 25 september '41 kreeg Roosevelt de dikke bundel rapporten voorgelegd. Zij bevonden zich in een map met de trotse titel 'Victory Program'. De president maakte van de gegevens gebruik toen hij in november het Congres om machtiging vroeg voor uitgaven die op de eerste fase van het Victory Program betrekking hadden. Het is mogelijk dat de rapporten zelf bij die gelegenheid, uiteraard op voorwaarde van strikte geheimhouding, onder de aandacht gebracht zijn vanleden van het Huis van Afgevaardigden en van de Senaat.
XCZij werden, met luide kreten van verontwaardiging, op 4 december volledig gepubliceerd door een groep isolationistische dagbladen waarvan The Chicago Tribune de belangrijkste was.'
XCHet is hier niet de plaats om dieper in te gaan op de structuur van de Japanse samenleving en op de doelen die de Japanse politiek in de eerste decennia van deze eeuw nastreefde; wij zouden daar aandacht aan willen besteden in het deel van ons werk dat aan Nederlands-Indië gewijd wordt. Voldoende dunkt het ons wanneer wij nu opmerken dat de militaristische en chauvinistische krachten in Japan die men vooral in elkaar beconcurrerende hechte clans van officieren van het Japanse leger en van de Japanse marine kon aantreffen, na de eerste wereldoorlog en vooral in de jaren' 30, Japan een onaantastbare positie wensten te geven in geheel Oost- en Zuidoost-Azië. Vandaar de bezetting van Mandsjoerije (193 I), vandaar ook de grootscheepse opeonmiddelijk onderzoek gelast maar hij liet dit na Pearl Harbor afbreken omdat
veel ging naar de marine en naar het toe, veel ook naar Engeland en de Sowjet-Unie. Niet alleen het Amerikaanse leger viste vaak achter het net maar vooralook Nederlands-Indië dat bij de Amerikaanse wapenindustrie omvangrijke orders geplaatst en zelfs al betaald had, doch slechts weinig afgeleverd kreeg. schreven twee Amerikaanse historici in R. Leighton en R. W. Coakley: p. lIS). Wij komen hier in deel II van ons werk op terug. 1 De oorsprong van deze indiscretie is nimrner opgehelderd. Roosevelt heeft een
STILLE OCEAAN
XCJapans opmars naar het zuiden,
raties van het Japanse leger in China die in '33 begonnen en in '37 tot een complete oorlog leidden. Van een bezetting van heel China was daarbij geen sprake. De Japanners wisten, met uitzondering van het verre Tsjoengking waar zich in '38 de regering van veldmaarschalk Tsjiang Kai-sjek vestigde, de grootste Chinese steden te bezetten; zij beheersten als regel de belangrijkste verbindingen tussen die steden, maar verder was er geen sprake van een effectief Japans gezag. Nationalistische en vooral communistische. guerrillatroepen wisten zich te handhaven. Het leek wel of China een soort moeras werd waarin de Japanse macht wegzonk, maar naarmate dat gevaar zich duidelijker aftekende, waren de Japanners minder geneigd, het avontuur waarin zij zich gestort hadden, als mislukt te beschouwen en hun beleid te matigen. Sterker nog: zij drongen steeds verder op. In maart '39 gingen zij tot de bezetting van het eiland Hainan over, twee maanden later tot die van de Spratly-eilanden ten noordwesten van Borneo en op II september' 40, na Frankrijks nederlaag, dwongen zij de regering van maarschalk Pétain de concessie af dat zij in het noorden van de Franse kolonie Indo-China enkele vliegvelden mochten aanleggen. Er kwam daar ook een Japans garnizoen te liggen.
XCDit systematische opdringen van de Japanse macht werd niet alleen door Engeland, Australië, Nieuw-zeeland en Nederland maar ook door de Verenigde Staten met bezorgdheid gadegeslagen. Het werd een hoofdlijn in de Amerikaanse politiek om het Tsjoengking-bewind te steunen en om, zo mogelijk, te bereiken dat Japan zou afzien van zijn pogingen, China feitelijk in te lijven bij het Japanse rijk. Amerika had daarbij sterke troeven in handen. Japan was namelijk in hoge mat<;:kwetsbaar - kwetsbaar niet zozeer ter zee want het had' in de jaren '20 en '30 een sterke, moderne vloot opgebouwd, maar op het punt van zijn grondstoffenvoorziening. De Achilleshiel van zijn gehele economie werd gevormd door zijn afhankelijkheid van de aanvoer van aardolie uit buitenlandse bronnen. Japan zelf kon maar voor 10% in zijn behoefte aan aardolie voorzien - 90% moest in het buitenland gekocht worden, hoofdzakelijk in de Verenigde Staten en in NederlandsIndië.
XCHet lag voor de hand dat de Japanners na de Duitse bezetting van Nederland zouden trachten, de aardolieleveranties uit Nederlands-Indië belangrijk uitgebreid te krijgen. Er werd in Batavia onderhandeld, maar daarbij werden de Japanse wensen slechts zeer ten dele ingewilligd. Uiteraard begreep men, en niet alleen in Batavia, dat Japan steeds sterker blootgesteld zou worden aan de verleiding, met geweld te grijpen wat het door overleg niet bemachtigen kon, Vandaar ookdat in de periode eind november '4o--eind april '41 een
alleen tussen Engelsen en Nederlanders, maar daar kwamen in februari de Australiërs en in april de Nieuw-zeelanders en de Amerikanen bij. Een ieder besefte er dat een adequate defensieve strijdmacht in dit deel van de wereld alleen met grootscheepse Amerikaanse hulp opgebouwd kon worden; die hulp werd evenwel, gelijk reeds eerder betoogd, door Washington geweigerd. Men kon nu eenmaal niet alles tegelijk doen en wat het zwaarste was, moest het zwaarste wegen. 'Collapse in the Atlantic would be fatal, collapse in the Far East would be serious but not fatal' - aldus de opinie van de chef van de Amerikaanse legerstaf, generaal George C. Marshall, en niet alleen de chef van de marinestaf, admiraal Harold E. Stark, maar, wat beslissend was, óók president Roosevelt sloot er zich bij aan.! Dat betekende niet dat er later in '4I niet toch wape~en en versterkingen naar Zuidoost-Azië gezonden werden, door de Amerikanen hoofdzakelijk naar de Philippijnen die deel waren van hun imperium, maar die toevoer kon hoogstens de defensie iets versterken; een werkelijk afschrikwekkende werking op Japan kon hij niet hebben.
XCDie werking moest uitgaan van de Amerikaanse Pacific Fleet die, gebaseerd in Pearl Harbor, in '4I acht slagschepen en drie vliegkampschepen als kern bezat. Toen het er naar uitzag dat Duitsland Nederland zou aanvallen, had (7 mei '40) admiraal Stark de bevelhebber van die vloot, admiraal Richardson, gelast, in Pearl Harbor te blijven en niet, zoals het voornemen was, naar de bases op de Amerikaanse westkust terug te keren; op de ongeduldige vraag van Richardson: 'Why are we here?', had Stark geantwoord (27 mei): 'You are there because of the deterrent effect which it is thought your presence may have on the Japs going into the East Indies.'2 Volstrekt duidelijk was dit 'afschrikwekkend effect' overigens niet: het was niet gekoppeld aan een publieke garantie, evenmin aan een niet mis te verstane waarschuwing, want, afgezien nog van de isolationisten, waren er onder de Amerikanen die steun aan landen als Engeland en Nederland van harte onderschreven, velen die er groot bezwaar tegen hadden indien de Verenigde Staten zouden bijdragen tot het behoud van koloniale rijken. Roosevelt deelde dit bezwaar en achtte het in elk geval onwenselijk, bekend te maken dat hij zou ingrijpen als de Japanners inderdaad hun handen naar Nederlands-Indië zouden uitstrekken; elke mededeling van die aard zou in Amerika een storm van protesten uitlokken. De president kon hoogstens vertrouwen dat nieuwe, duidelijke Japanse aggressie een effect zou hebben op de Amerikaanse puPrewar Plans and Preparations (1950), p. 397. 2 Aangehaald in S. E. Morison:
1 Aangehaald in M. S. Watson:
blieke opinie waarvan hij zou kunnen profiteren. Hoe ver hij dan kon gaan, was tevoren niet vast te stellen. Ook binnenskamers deed hij aan Engelsen en Nederlanders geen enkele toezegging.
XCHij deed dat evenmin toen de Amerikaanse politiek in de zomer van '41 een wending nam die het risico van oorlog in het Verre Oosten in hoge mate vergrootte.
XCOp de zzste juni werd de Japanse regering door het bericht dat de Duitsers de Sowjet-Unie binnengevallen waren, volledig verrast. wel was in september '40 tussen Duitsland, Italië en Japan het z.g. Driemogendhedenverdrag gesloten maar dit had noch op politiek noch op militair gebied tot ook maar een spoor van coördinatie geleid. Zo had ook de Japanse regering van prins Konoye Hitler danig geërgerd toen zij haar minister van buitenlandse zaken, Matsoeoka, in april' 41 een neutraliteitsverdrag met de SowjetUnie had laten sluiten. Nu had dat verdrag in feite wel niet zoveel te betekenen (Russen en Japanners handhaafden de sterke legers die zij aan weerszijde van de Siberische grens samengetrokken hadden), maar Hitler had natuurlijk liever gezien dat Stalins bezorgdheid met betrekking tot de Japanse intenties op haar maximum gebleven was.
XCWat moest Japan nu doen toen de Sowjet-Unie aangevallen werd? Minister Matsoeoka wist het wel. Overtuigd als hij was dat Duitsland in Europa een onaantastbare positie opgebouwd had en met zijn Blitzkrieg tegen de Sowjet-Unie een beslissend succes zou boeken, stelde hij zijn ambtgenoten en de staven van leger en marine voor, de voorbereidingen voor een verdere opmars in zuidelijke richting te staken en onverwijld eerst de Russische basis Wladiwostok, vervolgens de gehele Russische positie in het Verre Oosten aan te vallen. Hij kreeg zijn ambtgenoten en de hoge militairen niet mee. In heftige debatten werd, zoals gebruikelijk, een compromis uitgewerkt dat op 2 juli Î11 aanwezigheid van keizer Hirohito (die, als steeds, zweeg) in een grote ,gemeenschappelijke vergadering van o.m. minister-president Konoye, de voornaamste ministers en de hoogste staven van leger en vloot, een z.g. keizerlijke conferentie, defmitief vastgesteld werd. Dat compromis hield het volgende in: Japan zou voorlopig niet interveniëren in de Duits-Russische oorlog; het zou wèl het leger in Mandsjoerije versterken en zich voorbereiden voor een aanval op de Sowjet-Unie in de toekomst; voorts zou het de opmars in zuidelijke richting
en daarbij, door overleg of door wapengeweld, ook de zuidelijke helft van Frans Indo-China bezetten, zulks met aanvaarding van het risico dat de Verenigde Staten en Engeland daarop met een oorlogsverklaring zouden antwoorden; en tenslotte zou Japan langs diplomatieke weg trachten, oorlog met de Verenigde Staten te voorkomen. Dit compromis betekende dat diegenen die van oorlog met de Verenigde Staten slechts onheil verwachtten, hun pogingen om met Washington tot een vergelijk te komen, met verdubbelde kracht konden Voortzetten en dat omgekeerd de meer oorlogszuchtigen hetzelfde konden doen met hun oorlogsvoorbereidingen.
XCTien dagen na die keizerlijke conferentie, 12 juli, stelde het Japanse kabinet de afgesproken eisen aan de regering van maarschalk Pétain: Japan wenste het recht te krijgen, in geheel Indo-China een groot garnizoen te legeren, er marinebases te vestigen en niet alleen in het noorden maar ook in het zuiden vliegvelden aan te leggen. Dat het Japan ernst was, werd door een kabinetsreconstructie in Tokio onderstreept. Matsoeoka trad af en in het nieuwe kabinet dat Konoye vormde, kreeg een als candidaat van een aggressieve legergroep bekend staande generaal, Hideki Tojo, de portefeuille van oorlog toegewezen. Pétains regering zag dan ook geen uitweg: zij aanvaardde de Japanse eisen op 21 juli. Onmiddellijk trachtte Roosevelt te voorkomen dat de Japanners van de hun geschonken rechten gebruik zouden maken: hij stelde op 24 juli voor, dat zij er zich bij zou'den neerleggen dat Frans IndoChina geneutraliseerd werd; in ruil zou Amerika dan de normale [apanse invoer van grondstoffen en voedsel waarborgen.
XCDe afspraken die op de keizerlijke conferentie van 2 juli bekrachtigd waren, maakten het de regering-Konoye onmogelijk, dit voorstel te aanvaarden. Daags na het Amerikaanse aanbod, 25 juli, begonnen de Japanse troepen zuidelijk Indo-China binnen te rukken.
XCWel, als Japan een verscherping der verhoudingen wenste, dan kon het die krijgen! Eén dag later, 26 juli, bevroor president Roosevelt alle Japanse kredieten in de Verenigde Staten en verbood hij de gehele handel met Japan, de uitvoer van aardolie inbegrepen.' De Engelse regering, door Amerika tevoren geraadpleegd, volgde dat voorbeeld; het Nederlands-Indisch gouvernement, niet geraadpleegd, deed hetzelfde.
XCRoosevelt had Japan het mes op de keel gezet. Driekwart van Japans buitenlandse handel kwam op slag te vervallen. Aan aardolie placht Japan per jaar ruim 5 mln ton te importeren; het had voorraden aangelegd diebonden werd; aangezien voor de uitvoer van aardolie geen vergunningen verleend werden, kwam de maatregel op een, aardolie-embargo
1 Formeel was het zo dat op 26 juli de uitvoer naar Japan aan vergunningen ge
ongeveer 7 mln ton groot waren. Als Amerika, Engeland en N ederlandsIndië hun embargo handhaafden, dan zou de Japanse economie bij de meest . drastische bezuiniging in vredestijd nog een jaar of twee kunnen doordraaien en in oorlogstijd tussen de twaalf en achttien maanden. Vooral in kringen van de Amerikaanse marine was men er dan ook van overtuigd dat alleen al het aardolie-embargo Japan tot oorlog zou forceren: wilde het al zijn nationale ambities niet opgeven, dan moest het zich nu wel meester maken van Nederlands-Indië. Roosevelt bleef evenwel de hoop koesteren dat de Japanners die ambities of althans een groot deel van die ambities zouden matigen. Hoopte hij anderzijds dat Japan het op oorlog zou laten aankomen? Misschien. Overigens zou de door hem als secundair beschouwde oorlog met Japan het gevaar met zich kunnen brengen dat de Amerikaanse publieke opinie, die op zichzelf veel meer interesse had voor hetgeen in Europa dan voor hetgeen in het Verre Oosten geschiedde, haar aandacht meer op dat Verre Oosten zou concentreren. Oorlog met Japan behoefde nog niet te betekenen dat de Verenigde Staten konden gaan deelnemen aan de oorlog die door Roosevelt als van primaire betekenis gezien werd: die met Duitsland.
XCPremier Konoye begreep dat op die basis geen accoord met Washington mogelijk zou zijn. Zijn plan was, persoonlijk een veel gematigder accoord te sluiten en dat onmiddellijk door de keizer te laten bekrachtigen. Konoye hield er wel rekening mee dat die verrassende stap hem het leven zou kosten maar hij mocht aannemen dat ook de meest chauvinistische officieren tegen een door de keizer goedgekeurde regeling niet in verzet zouden komen. Dit avontuurlijke project kwam evenwel door de begrijpelijke aarzelingen van Washington niet van de grond. Konoye trad af. Op loktober werd een nieuw Japans kabinet gevormd - gevormd door niemand anders dan de minister van oorlog, Tojo. Behalve minister-president werd deze opnieuw minister van oorlog en tevens minister van binnenlandse zaken.
XCMet de mogelijkheid dat er vroeg oflaat naast het smeulend Japans-Russisch conflict een Japans-Amerikaanse oorlog-zou uitbreken, hadden de Japanse staven al vele jaren lang rekening gehouden. Het zou Japan in die oorlog niet gaan om het verslaan van de Verenigde Staten, laat staan om de bezetting van delen van het Amerikaanse halfrond: het wilde zijn machtspositie in Oost- en Zuidoost-Azië afronden, consolideren en beschermen. In zekere zin zou het een oorlog worden om de aardolie van Nederlands-Indië. De Japanse staven gingen evenwel beseffen dat een greep naar Indië al door de positie van de Philippijnen, dwars op de route naar het zuiden, vroeg oflaat onvermijdelijkoorlog met de Verenigde Staten zou leiden. Was het dan niet beter, het moment waarop Amerika in die oorlog betrokken zou worden, zèlf te bepalen en gebruik te maken van het element van verrassing om de Amerikanen een zo al niet vernietigende dan toch wel zeer zware slag toe te brengen? Voor de Nederlandse marine in Indische wateren waren de Japanners niet bevreesd, everunin voor de Britse die goeddeels gebonden was door de oorlog in en bij Europa. Er was slechts één volwaardige tegenstander: de Amerikaanse Pacific Fleet die als regel met haar acht slagschepenen drie vliegkampschepen voor anker lag in de haven van Pearl Harbor. Kon men die vloot niet met één klap uitschakelen?
XCHet gehele Japanse operatieplan werd er op gebaseerd dat die klap raak
XCDit plan (zie de kaart op de pagina's 642-643) hield in dat een sterk Japans eskader (zes vliegkampschepen, twee slagschepen, drie kruisers, zestien torpedobootjagers, drie onderzeeërs) geconcentreerd zou worden op een eenzame plek in de Stille Oceaan, bij de Koerilen, teneinde van daaruit door gebieden waar Amerikaanse luchtverkenning onwaarschijnlijk was en waar men vermoedelijk ook geen niet-japanse koopvaardijschepen zou ontmoeten, over een afstand van vijfduizend kilometer te varen naar een punt, ongeveer 300 km ten noorden van Pearl Harbor. Bij Pearl Harbor moesten dan al andere Japanse onderzeeërs in positie zijn, allereerst om de nodige waarnemingen te doen vlak voor de grote aanval op de Pacific Fleet, eventueel om hun torpedo's te lanceren op ontsnappende eenheden. Die aanval moest in eerste instantie ondernomen worden door de bommenwerpers, de duikbommenwerpers en de torpedovliegtuigen die van de vliegkampschepen zouden opstijgen. Dat moest vroeg in de ochtend geschieden, liefst op een zondag: men nam aan dat aan boord van de schepen der Pacific Fleet en op de vlootbasis in het algemeen de waakzaamheid op zondagmorgen, na het passagieren op zaterdagavond, het geringst zou zijn.
XCHet denkbeeld van deze vermetele aanval was afkomstig van de opperbevelhebber van de Japanse vloot, admiraal Yamamoto. Als de aanval slaagde, dan zouden, zo vertrouwde deze, niet aileen de krachtsverhoudingen in de Stille Oceaan beslissend gewijzigd zijn maar dan zou ook aan Amerika's moreel een slag zijn toegebracht waarvan het zich niet zou herstellen.
XCIn januari' 41 had Yamamoto zijn denkbeeld voor het eerst aan zijn eigen staf voorgelegd. Deze reageerde met groot enthousiasme. Sommige marineofficieren meenden zelfs dat men de overval op de Pacific Fleet combineren moest met een landing op Oahu (het eiland waar Pearl Harbor op ligt), maar er bleek al spoedig dat Japan niet voldoende troepenschepen, transportschepen en tankers bezat om die landing mogelijk te maken en de eventueel te landen troepen regelmatig te bevoorraden. Die troepenschepen, transportschepen en tankers waren namelijk in de eerste plaats nodig voor het offensiefin de richting van Nederlands-Indië, het eigenlijke oorlogsdoel; de aanval op de Pacific Fleet was aileen maar een middel om het bereiken van dat doel te waarborgen.
XCDe verovering van Nederlands-Indië vergde een gehele reeks andere operaties: de bezetting van de Engelse kroonkolonie Hongkong, van de Amerikaanse Philippijnen en van de Engelse kolonie Malakka met inbegrip van de grote Britse vlootbasis Singapore. Het Japanse leger kon daar maar een klein deel van zijn krachten voor afstaan. Van de 5 I divisies die dat leger in totaal telde, werden er 6 noodzakelijk geacht als garnizoen in Japan en in Korea; aan de grens met de Sowjet-Unie meende men 13
!IWO-JlMA .\t GUAM INDISCHE OCEAAN IX. Het door Japan nagestreefde machtsgebied De rode pijlen geven de landingen aan die in eerste instantie ondernomen
o' e , o OC ODD DoOC ODD DoODD DoDo ALEOETEN \ A \. anyalsroute naar ~ \ 0000.0000.<:til~60.... \ .j.\ .j..j. o \ -. \ \ STILLÉOoOCEAAN00• \ , 00 G - ••00 G - ••G - ••- •• MIDWAY 0 HtwArr \ ~ 0 Pearl Harbor () WAKE \ 'Grens van het door Japan te beheersen \ gebied \ \ GILBERT 0\ EILANDEN '" BISMARCK D ~ ~RCHlPEL ~Rabaul -......r-~ SALOMONS.-s: " o~o EILANDEN li <;) '" SAMOA
XCKORAALZEE o o If' Cl FlDjI-EILANDEN
haven; 21 zaten in China vast - er schoten dus slechts II over voor het grote offensief naar het zuiden. Ook de legerluchtmacht kon slechts een deel van haar toestellen voor dat offensief missen: van de 1800 toestellen in eerste linie moesten er ca. 800 in Japan en in China blijven, ca. 700 zouden het zuidelijk offensiefkunnen ondersteunen; die 700 zouden evenwel aangevuld worden door 450 toestellen van de marineluchtmacht die niet van vliegkampschepen maar van vliegvelden opereerden. Die vloot zou aan het zuidelijk offensief deelnemen met twee slagschepen, twee vliegkampschepen, vijftien kruisers, twee-en-vijftig torpedobootjagers en achttien onderzeeërs.
XCBij dit offensiefnu, zouden in eerste instantie landingen uitgevoerd worden op Hongkong, voorts op de oostkust van Malakka, bij KotaBaroe, en tenslotte, iets ten noorden daarvan, in de zuidelijke punt van Thailand, bij Singora. Voor die laatste twee landingen zou men gebruik maken van de bases in Frans Indo-China. In tweede instantie zou men dan landen op de Philippijnen. Een groot deel van de tegen de Philippijnen in te zetten strijdkrachten zou men evenwel vervolgens nodig hebben voor de verovering van Nederlands-Indië. Vertrouwd werd, dat die verovering zou samenvallen met het einde van de strijd om Singapore. De troepen die Singapore en Malakka veroverd zouden hebben, moesten dan weer goeddeels ingezet worden ter verovering van Birma en tenslotte zou het gehele zuidelijke offensief afgerond worden met de bezetting van de Andamanen en de Nicobaren in de Golf van Bengalen. De operaties vormden dus een uitermate gecompliceerd geheel: het succes in elke volgende fase zou volstrekt afhankelijk zijn van het succes in de voorafgaande; men zou immers telkens goeddeels dezelfde troepenmacht, dezelfde luchtstrijdkrachten, ja dezelfde transportschepen nodig hebben om, met sprongen als het ware, het veroverde gebied uit te breiden. Dat vergde nauwkeurig rekenwerk. De moeilijkheid was daarbij nog dat een aantal van de beschikbare schepen óók nodig was voor de verovering van enkele Britse en Amerikaanse vlootsteunpunten in het westelijk deel van de Stille Oceaan: de Amerikaanse eilanden Wake en Guam, enkele eilanden in de Amerikaanse Gilbertgroep, en de Australische basis Rabaul in de Bismarck-archipel ten noorden van Australisch NieuwGuinea. Al die vlootsteunpunten zouden veroverd worden van het Japanse eiland Iwo-jima uit; er zouden geen omvangrijke expedities voor nodig zijn maar de afstanden waren groot en elk schip telde.
XCZiedaar dan het Japanse operatieplan dat in de loop van '41 vaste vorm aannam.
XCWelk jaargetijde was voor de uitvoering het geschiktst?
XCDat werd bepaald door het meest gewaagde onderdeel: de overval op de
zou ondernemen, moest zo min mogelijk kans lopen om ontdekt te worden, anders gezegd: zij moest een maximale bescherming ontlenen aan het nachtelijk duister. Varen in de winter dus, en zo dicht mogelijk bij de langste nacht, 21 december. Maar 21 december zou net iets te laat zijn: men kon van begin december af hevige stormen verwachten in de Koerilen en bovendien ook zware moessonregens in de Zuidchinese Zee. Kwam het tot de uitvoering van het operatieplan, dan zou een vroegere datum in december de beste zijn, vermoedelijk de 7de - een zondag.
XCHet was een ongehoord riskant plan, allereerst al wat de uitvoering betrof Die kon door vervroegde stormen bij de Koerilen of door een vervroegde moesson in de Zuidchinese Zee op losse schroeven gezet worden. Er was voorts geen zekerheid dat het grote eskader dat naar Pearl Harbor zou varen (een tocht van tien tot elf dagen l), onopgemerkt zou blijven. Natuurlijk, men kon voorzorgsmaatregelen nemen, bijvoorbeeld door te gelasten (die orders zijn inderdaad gegeven) om elk in Britse of Amerikaanse dienst varend schip dat men zou ontmoeten, zonder waarschuwing in de grond te boren; maar denkbaar was dat zulk een schip er in zou slagen om vlak voor het tot zinken gebracht werd of zelfs terwijl het zinkende was, een radiobericht naar de wal te sturen dat op zijn minst tot belangrijk verscherpte waakzaamheid zou leiden. Welke zekerheid was er bovendien dat de acht slagschepen en drie vliegkampschepen van de Pacific Fleet alle elf in Pearl Harbor zouden liggen? Hoe dichter men bij die basis kwam, des te groter werd ook de kans op ontdekking door patrouillerende Amerikaanse toestellen. Dan: de Amerikanen bezaten op Oahu zes radarinstallaties; het was alleszins mogelijk dat zij de naderende Japanse toestellen zouden signaleren voor deze zich bij het aanvalsdoel zouden bevinden. Een waarschuwing, zelfs een zeer late, zou een fataal effect kunnen hebben. Ook wanneer het de eenheden van de Pacific Fleet aan tijd zou ontbreken om uit te varen, zouden zij in elk geval gebruik kunnen maken van hun luchtafweer. Zij bezaten samen achthonderd stukken luchtafweergeschut. Het mocht wel uitgesloten geacht worden dat de Japanse toestellen door het dan te verwachten gordijn van luchtafweergranaten zouden kunnen heenbreken. Maar slaagde men er niet in, de Pacific Fleet te vernietigen, dan zou in de gevechtshandelingen die zich daarna zouden voordoen (de Amerikanen hadden op Oahu 140 bommenwerpers staan), het Japanse eskader zware verliezen kunnen lijden - en dan waren de landingen bij Kota Baroe en Singora al in volle gang! Anders gezegd: er zou voor Japan niet alleen geen terug meer mogelijk zijn maar het zou ook, bij een falen van de overval op de Pacific Fleet, in een oorlog beland zijn die het uiteindelijk met volstrekte zekerheid verliezen zou.
moto niet onbekend. Hij vertrouwde evenwel dat zij door het element van de verrassing geneutraliseerd zouden worden. Wie waagt, die wint.
XCIn september gaf Yamamoto opdracht, te beginnen met de speciale training voor de aanval op Pearl Harbor. Op een onbewoond eiland bij Japan werd in miniatuur een dummy gebouwd van de installaties van de Amerikaanse basis; de piloten van de bombardementstoestellen konden daar nauwkeurig zien hoe het gebied dat zij moesten aanvallen, er uit zag. In de torpedo's van zijn onderzeeërs had Yamamoto volledig vertrouwen, die van zijn vliegtuigen werden nog geperfectioneerd toen bij oefeningen bleek dat zij de neiging hadden om bij het afleggen van hun baan telkens even boven water te komen.
XCGeneraal Tojo en de zijnen waren er niet op uit, coûte que coûte in een oorlog met de Verenigde Staten te belanden. De internationale situatie werd er immers voor Japan niet gunstiger op. Naarmate de herfstvorderde, werdhet steeds onwaarschijnlijker dat Hitler de Sowjet-Unie op korte termijn zou kunnen bedwingen. Met elke maand die verstreek, kwam Japans bondgenoot Duitsland dus zwakker te staan en Duitslan~ tegenstander Engeland sterker. Dat bleek ook uit de Engelse maatregelen want in de periode waarin het Britse War Cabinet nog verwachtte dat Auchinleck op Rommel een beslissende overwinning zou behalen, had het besloten, de Britse vlooteenheden in Singapore belangrijk te versterken. Dat feit was publiek gemaakt, de bijzonderheden waren geheim gehouden: opnovember kreeg het slagschip 'Prince of Wales' dat op weg was naar Kaapstad (met de bedoeling om daar door Japanners waargenomen te worden; men nam aan dat dit Tokio te denken zou geven), de order om Kaapstad dat het al dicht genaderd was, te mijden en om samen met de slagkruiser 'Repulse', die zich in de Indische Oceaan bevond, onmiddellijk koers te zetten naar Singapore.
I I
XCDroeg de Engelse waarschuwing tot Tojo's aarzelingen bij? Misschien. Hij had de besprekingen met de Amerikaanse regering in elk geval niet afgebroken. Met grote moeite won hij begin november een voldoende mate van steun voor het denkbeeld, een laatste poging tot het bereiken van een accoord te ondernemen. De Japanse ambassadeur in Washington, admiraal Nomoera, kreeg een specialede ervaren diplomaat Koeroesoe, toegevoegd; samen moesten zij trachten, voor nieuwe voorstellen de instemming te verwerven
algezant,
Cordell Hull, vervolgens van de president.' Twee voorstellen waren er; het ene, Plan A, bevatte, zou men kunnen zeggen, Japans laatste, het andere, plan B, zijn allerlaatste concessies. Bij plan A hoefde Hull niet lang stil te staan. Aangezien de Amerikaanse geheime dienst enige tijd tevoren de code gebroken had die in het diplomatiek verkeer tussen Tokio en de Japanse ambassade in Washington gebruikt werd, wist Hull dat de werkelijke onderhandelingen niet om plan A zouden draaien maar om plan B. Inderdaad: de twee Japanse diplomaten kregen, toen plan A snel afgewezen was, instructie, plan B in te dienen. Die instructie bereikte hen op 20 november. Twee dagen later, op 22 november, kwam een Amerikaans stuk gereed dat de punten bevatte waaraan Amerika bij een eventueel accoord onder alle omstandigheden wilde vasthouden. Waren nu Plan B en het Amerikaanse plan volstrekt onverenigbaar? Bepaald niet. Als feitelijke concessie boden de Japanners in Plan B aan dat zij hun troepen uit de zuidelijke helft van Indo-China naar de noordelijke zouden verplaatsen; de Amerikanen stelden dit een tikje scherper: zij wensten dat Japan bovendien zijn garnizoen in, noordelijk Indo-China zou verminderen. Hunnerzijds boden de Amerikanen aan dat Japan weer voldoende aardolie zou krijgen voor civiel verbruik; Japan sprak in Plan B over de leverantie van 'een vereiste hoeveelheid aardolie' . Wat tenslotte China betrof, stond in Plan B: 'De Verenigde Staten zouden op zich nemen, zich te onthouden van actie die nadelig zou kunnen zijn voor het herstel van een algemene vrede tussen Japan en China', en in hetAmerikaanse plan: 'De Verenigde Staten zouden het als niet ongunstig beschouwen indien tussen Japan en China vredesoverleg geopend en in het verloop daarvan een wapenstilstand gesloten zou worden.' Misschien was van al deze punten de Amerikaanse bereidheid om het , aardolie~embargo gedeeltelijk op te heffen, ~el het belang~ijkst: het mes zou van Japans keel verdwijnen. Daar kwam bij dat de Amerikanen zich in hun plan ook bereid verklaard hadden, er bij de regeringen van Engeland, Australië en Nederland op aan te dringen, overeenkomstige concessies aan Japan te doen. Cordell Hull had dan ook het.Amerikaanse plan aan de drie genoemde regeringen alsmede aan de Chinese regering te Tsjoengking voorgelegd. Nederland liet op 24 november weten dat het geen enkel bezwaar
XC1 Wij baseren ons beeld van de gecompliceerde onderhandelingen die in november gevoerd zijn op de samenvatting van de Britse historicus Gwyer. (Grand Strategy, dl. III, I, p. 256-66). Het is overigens zo dat in de historiografie sinds '42 een verwoede strijd is gevoerd over de vraag of Roosevelt en Cordell Hull volledig verrast werden door de Japanse aggressie dan wel of zij die aggressie van meet af aan bewust uitgelokt hebben. Met Gwyer menen wij dat de waarheid in het midden ligt.
had, van Australië was toen nog geen reactie binnen, evenmin van China, maar de Chinese ambassadeur zei die dag wel tegen Cordell Hull dat hij veronderstelde dat zijn regering negatief zou reageren: Eén dag later, . 25 november, arriveerde Churchills opinie: accoord, maar de Britse premier nam aan dat Tsjiang Kai-sjek het gevoel zou hebben dat hij er bekaaid af kwam. En wat geschiedde? Cordell Hull concludeerde dat het, gezien Churchills opmerking en het te verwachten 'neen' van Tsjoengking, geen zin had, op het eigen, Amerikaanse plan dieper in te gaan (persoonlijk had hij daar blijkbaar ook geen al te grote waarde aan toegekend) ; daarmee werd een discussie over Japans plan B overbodig. Hull besloot bovendien, niet alleen het mes op Japanskeel te handhaven, maar de voorwaarden voor het terugtrekken van dat mes drastisch te verscherpen: Japan moest al zijn strijdkrachten uit China en Frans Indo-China evacueren, de erkenning van de marionettenregering in het door de Japanselegers bezette deel van China ongedaan maken en zich feitelijk losmaken van het Driemogendhedenverdrag. Roosevelt die in aangelegenheden van het Verre Oosten de sterke neiging had, op Hulls inzichten af te gaan, keurde diens volte face goed en in de namiddag van 26 november werden de nieuwe Amerikaanse voorstellen aan Nomoeraen Koeroesoe overhandigd. Toen hun telegram in Tokio arriveerde, concludeerde men er dat de Verenigde Staten kennelijk uit waren op een volledig dwarsbomen van de Japanse politiek, ja op een diep vernederen van Japan.
XCNog voor Koeroesoe naar Washington vertrokken was voor de voortgezette onderhandelingen, had (3 november) admiraal Nagano, chef van de marinestaf, die van zijn aarzelingen teruggekomen was, definitief goedgekeurd dat àls de onderhandelingen inderdaad mislukten, de overval op Pearl Harbor als onderdeel van het Japanse operatieplan zou doorgaan. Het e;kader dat naar Pearl Harbor onderweg moest gaan, concentreerde zich op 22 november in de Koerilen. Op 26 november, kort voor in Washington Hulls verscherpte eisen aan N omoera en Koeroesoe voorgelegd werden, begon het aan zijn lange tocht naar de Amerikaanse basis. Natuurlijk kon het teruggeroepen worden. De beslissing: oorlog of voortgezet overleg, was nog niet gevallen. Op 29 november kwamen Tojo, zijn belangrijkste ministers en de staven
dagen later, 1 december, werd zij in een keizerlijke conferentie geratificeerd; de keizer zweeg. Terwijl Nomoera en Koeroesoe die van de beslissing onkundig gelaten werden, opdracht ontvingen, de onderhandelingen met Hull voort te zetten, kregen de Japanse bevelhebbers instructie, de zorgvuldig uitgewerkte invasieplannen in uitvoering te nemen. Daar werd op één punt nog een extra risico bij genomen: de landing bij Kota Baroe zou op maandag 8 december 0 uur 45 (plaatselijke tijd) beginnen - maar dat was één uur en tien minuten vóór het begin van de grote aanval op Pearl Harbor die op zondag 7 december 7 uur 55 (plaatselijke tijd) ingezet zou worden.' Nu was het wel zo dat men bij Kota Baroe midden in de nacht zou landen, maar wat als de invasievloot in het maanlicht waargenomen zou worden? Eén bericht uit Singapore zou ook Pearl Harbor kunnen alarmeren.
XCIn feite werd die invasievloot al waargenomen voor zij Kota Baroe en Sing ora genaderd was. Een Brits vliegtuig zag op zaterdagochtend 6 december bij de zuidpunt van Indo-China niet minder dan drie Japanse convooien varen. Om 14 uur (plaatselijke tijd) werd dit aan Singapore bericht, Singapore gaf het door aan Batavia, Batavia gaf het door aan de Nederlandse regering te Londen. Deze pleegde onmiddellijk overleg met de Britse. Waar zouden de Japanners landen? In Thailand? Op Malakka? Op Borneo? Niemand wist het. De situatie was volonzekerheden. Eén onzekerheid was misschien wel de benauwendste: als zou blijken dat Japan het zou laten bij een landing op Brits of Nederlands gebied, hoe zou Amerika dan reageren?
XCEén van die onderzeeërs werd in de nacht van 6 op 7 december ontdekt. Er werd jacht op gemaakt. Het schip werd om 6 uur 45 vernietigd. Het bericht omtrent deze actie dat onmiddellijk de bevelhebber van de Pacific Fleet, admiraal Kimmel, had moeten bereiken, werd ergens opgehouden. Ruim een-kwartier na die actie, om 7 uur 2, nam men van Oahu af op een van de radarinstallaties vijf-en-twintig vliegtuigen waar die op een afstand van 200 kilometer rondcirkelden; dat waren Japanse bommenwerpers die op de langzamer vliegende torpedotoestellen wachtten. De radarwaarnemers maakten de dienstdoende officier attent op die vijf-en-twintig vliegtuigen maar deze dacht dat het Amerikaanse toestellen waren welker aankomst op Pearl Harbor verwacht werd.
XCToen de Japanners ruim drie kwartier later, 7 uur 55, hun aanval inzetten, werd de Pacific Fleet volledig verrast.
XCAan de mogelijkheid van een Japanse overval op Pearl Harbor was door de Amerikaanse staven herhaaldelijk gedacht. Begin'was er in een stafstudie zelfs op gewezen dat het van Japans standpunt uit bij uitstek rationeel zou zijn, een oorlog met de Verenigde Staten met een overval op Pearl Harbor te beginnen. Eind januari' 41 had de Amerikaanse ambassadeur in Tokio aan Washington bericht, van de Peruaanse gezant vernomen te hebben dat de Japanners plannen maakten voor een grootscheepse aanval op Pearl Harbor, en op dat gevaar had de minister van marine, Knox, zijn ambtgenoot van oorlog, Stimson, nog eens extra gewezen. Trouwens, admiraal Kimmel zelf had medio februari in een brief aan de marinestaf geschreven: 'J feel that a surprise attack (submarine, air or combined) on Pearl Harbor is a possibility.'l Generaal Marshall dacht er niet anders over. Maar toch: dat alles was aan Amerikaanse kant niet veel meer dan een abstract overwegen van de vele mogelijkheden die zich steeds bij oorlogshandelingen kunnen voordoen mogelijkheden die trouwens onderschat werden want niemand dacht er aan dat de Japanners een aantal van hun vliegkampschepen tegelijk zouden kunnen inzetten.65
39 1 Aangehaald in M. S. Watson: p. 470.
XCAan de waakzaamheid op en bij Pearl Harbor ontbrak veel. Admiraal Kimmel en de commandant van het Amerikaanse garnizoen, generaal Short, waren ijverige bevelhebbers maar zij legden het accent niet op die waakzaamheid, maar op het traditioneel oefenen van hun ondergeschikten. Het gehele jaar '41 door werd door de staven in Washington bovendien nagelaten, zich er op Oahu van te vergewissen of men reëel met de mogelijkheid van een Japanse overval rekening hield. Dat werd ook nagelaten in de periode van de besprekingen met Nomoera en Koeroesoe, zelfs na die zöste november waarop Cordell Hull Japan volstrekt de voet dwars gezet had. Het waren op zaterdag 6 en zondag 7 december eerst de berichten uit Londen met betrekking tot de op 6 december waargenomen drie Japanse convooien, die in Washington ongerustheid wekten - maar juist die berichten concentreerden de aandacht op de Zuidchinese Zee en leidden haar van Pearl Harbor af Desniettemin werden op dat late moment toch aan Kimmel en short telegrammen gestuurd die de opdracht inhielden, bij uitstek waakzaam te zijn. Al die telegrammen kwamen hun door een veelheid van onbenullige oorzaken niet op tijd onder ogen. Er werd dus in Pearl Harbor geen enkele extra-voorzorgsmaatregel genomen. Men leefde er in een vredes-, niet in een oorlogsatmosfeer en zondagmorgen vroeg was van de officieren van de Pacific Fleet die zich zaterdagavond van boord hadden mogen verwijderen, nog meer dan een de~deniet teruggekeerd.
XCDe Japanse luchtaanval duurde bijna twee uur. Hij richtte zich niet alleen op de schepen maar ook op deAmerikaanse bommenwerpers enjagers die ter verdediging zouden kunnen opstijgen. Van dietoestellen werdenvernield enzwaar beschadigd. Een klein aantal kon in de pauzes tussen de aanvallen der Japanners ,opstijgen. In luchtgevechten en door het afweervuur dat men hier en daar kon uitbrengen, gingenvan deJapanse toestellen verloren. De Japanse bommen en torpedo's hadden een vernietigende uitwerking gehad. De acht Amerikaanse slagschepen werden alle tot zinken gebracht of zeer zwaar beschadigd. Hetzelfde geschiedde met drie kruisers, drie torpedobootjagers en vier andere marineschepen. De Amerikanen verloren ca. drie-en-twintighonderd man aan doden van wie de meesten in enkele grote slagschepen verdronken, de Japanners nog geen honderd.
140 r08 248 188 30 29 360
XCMaar toch niet met een volledig succes: de drie modernste, potentieel gevaarlijkste eenheden van de Pacific Fleet, de drie vliegkampschepen, hadden zich niet in het aanvalsgebied bevonden. In zoverre was de volledige uitschakeling van de Pacific Fleet niet gelukt. En in nog een opzicht, dat veel belangrijker was, ging Yamamoto's berekening niet op. Er was geen sprake van dat de zware slag die aan de Pacific Fleet toegebracht was, het moreel van de Amerikaanse autoriteiten of van het Amerikaanse volk aantastte. Integendeel, bij vooren tegenstanders van Amerika's deelneming aan de oorlog ging maar één roep op: wraak! Het probleem waar president Roosevelt meer dan twee jaar mee geworsteld had: hoe hij het Amerikaanse volk in eensgezindheid naast Engeland in de oorlog krijgen kon, was opgelost. Opgelost door de Japanners.
XCTrouwens, zelfs als behalve de acht slagschepen ook de drie vliegkampschepen van de Pacific Fleet vernietigd waren, ja zelfs als de Japanners hun aanval niet op die vloot geconcentreerd hadden maar, hetgeen wellicht effectiever geweest was, op de uitgestrekte basisinstallaties, moet men dan niet toch aannemen dat het de Amerikanen, opgezweept door de hun toegebrachte slag, dank zij hun productievermogen, organisatorisch talent en vindingrijkheid gelukt zou zijn, binnen een afzienbaar aantal jaren de krachtsverhoudingen in de Stille Oceaan weer beslissendinhun voordeel tewijzigen? De historicus van de Amerikaanse marine, Stanley E. Morison, heeft in die zin gelijk wanneer hij de overval op Pearl Harbor 'a strategie imbecility' noemt:
XC'One can search military history in vain for an operation morefatal to the aggressor. On the tactical level, the Pearl Harbor attack was wrongly concentrated on ships rather than permanent installations and oil tanks. On the strategic level it was idiotic. On the high political level it was disastrous."
XCDat is allemaal juist, althans: juist gebleken. Gaat men evenwel van de normen uit die in de chauvinistische milieus golden waar Japans koers bepaald werd, dan komt men tot een andere benadering en beoordeling. Om een tweede Amerikaanse historicus, Louis Morton, te citeren:
XC'Considering the alternatives, the international situation in the fall of 1941, and the risks, theJapanese plan was not altogether as unrealistic as it has appeared to many. The seizure of Southeast Asia in the time allotted did not seem too difficult, and with the resources oj this area theJapanese believed they could wage a defensive war along their
XC1 S. E. Morison: History of the United States Naval Operations in World War II, dl.
outer perimeter Jor a long time. Certainly this course even with its risks was preferable {rom their point oj view to submission.
XCIn the view of the leaders of japan, there was no honorable choice but war. The United States and Great Britain, they were convinced, were bent on destroying japan or reducing it to a minor power. Submission was unthinkable and japan had no alternative, 'but to resolutely plunge into war' while it still had the power to do so. The nation entered the war, wrote a prince of the Imperial family, 'with a tragic determination and in des perate self-abandonment.' If it lost, 'there will be nothing to regret because she is doomed to collapse even without war. ' , 1
XCOok dat is allemaal juist, maar, gelijk gezegd (Morton geeft dit aan): alleen wanneer men uitgaat van de normen die in de milieus golden waar Japans koers bepaald werd. Juist die koers was tien jaar lang, sinds de inval in Mandsjoerije, met name door de Amerikanen met bezorgdheid gadegeslagen. Terecht. Was er wel een essentieelverschil tussen Hitler en Tojo en de zijnen? tussen het optreden van de Wehrmacht en de SS in een land als Polen en dat van het Japanse leger in China? Was dus niet ook het Driemogendhedenverdrag eigenlijk de uitdrukking van een vèrgaande overeenstemming in de mentaliteiten die men bij Duitse nationaal-socialisten, Italiaanse fascisten en Japanse chauvinisten kon aantreffen?
XCNiet te ontkennen valt dat Roosevelt en Cordell Hull toen zij op 26 november Hulls eigen compromisplan lieten vallen en het vervingen door een voorstel waarvan zij geen moment mochten aannemen dat het ook maar een gespreksbasis met de Japanners kon vormen, er belangrijk toe bijgedragen hebben dat Japans heersers het besluit waar zij naar toegegroeid waren, een defmitief karakter gaven: oorlog. Anderzijds kan men deze beslissende wending in het Amerikaanse beleid toch niet onverklaarbaar, zelfs niet ongerechtvaardigd noemen: als men de Japanse machthebbers in het ongestoord bezit liet van Mandsjoerije, van de helft van Frans Indo-China en van de delen van China die zij veroverd hadden, was dan de kans niet groot dat zij vroeg of laat weer tot nieuwe aggressie zouden overgaan? Het was juist dat patroon van de traditionele Japanse politiek dat Roosevelt en Cordell Hull wilden doorbreken. Inderdaad, zij wensten dat Japan zijn expansie-politiek opgaf. Het uitbreken van de oorlog in de Stille Oceaan moge dan mede door de wending in het Amerikaanse beleid bevorderd en bespoedigd, tot op zekere hoogte zelfs uitgelokt zijn, de diepere en de werkelijke oorzaak van die oorlog lag toch bij die Japanse ambities.
XCToen Roosevelt nog geen vier-en-twintig uur na de overval op Pearl
XC1 (United States Army in World War II) Louis Morton: The War in the Pacific, Stra tegy and Command: the First Two Years (1962), p. 127.
Harbor het Huis van Afgevaardigden en de Senaat in verenigde zitting bijeen riep, behoefde hij niet om goedkeuring te vragen voor enig besluit, Japan de oorlog te verklaren. Hij vroeg niet meer dan dat het Congres de uitspraak zou doen (en het deed zulks met slechts één stem tegen), 'that since the unprovoked and dastardly attack by Japan on Sunday December 7, 1941, a state of war has existed between the United States and the Japanese Empire.'
XCOver Duitsland werd in Roosevelts toespraak met geen woord gerept.
XCDe Japanners hadden hun bondgenoten totaal onkundig gelaten van hun besluit, Amerika aan te vallen. Toen het Auswärtige Ami laat op de avond van 7 december Reichsaussenminister von Ribbentrop meedeelde dat volgens berichten-van Amerikaanse persbureaus Japan een zware aanval zou hebben uitgevoerd op Pearl Harbor, was Ribbentrops reactie dat men met een nieuwe truc van de vijandelijke propaganda te maken had. Enkele uren later ging het er naar uitzien dat die berichten toch wel juist waren. Ribbentrop belde zijn Italiaanse collega Ciano uit zijn bed. Die was daar alleen maar geïrriteerd door en weigerde, Mussolini met zo onwaarschijnlijk nieuws in zijn slaap te storen. Wij schreven het al eerder: uit het Driemogendhedenverdrag was geen enkele vorm van coördinatie tussen Berlijn, Rome en Tokio voortgevloeid.
XCMaar zo werd het door Roosevelt en 'zijn naaste medewerkers en trouwens ook door de publieke opinie in landen als de Verenigde Staten en Engeland niet gezien. Men was er het Driemogendhedenverdrag gaan beschouwen als de grondslag van een conspiratie. Trouwens, de Japanse aanval op Pearl Harbor, even verraderlijk ingezet als de Blitzkriege die Hitlers specialiteit waren, leek zozeer in Duitslands voordeel dat men als vanzelf aannam dat Japan en Duitsland bezig waren, een lang tevoren vastgesteld gemeenschappelijk plan af te werken. In de eerste conferentie die na het binnenkomen van de berichten uit Pearl Harbor in het Witte Huis gehouden werd, meende men dan ook dat het practisch zeker was dat Duitsland en Italië nu de Verenigde Staten de oorlog zouden verklaren; besloten werd, hun het initiatief te laten: dat kon alleen maar een gunstig effect hebben op de Amerikaanse publieke opinie; besloten werd óók, te handelen alsof de oorlog met Duitsland en Italië al uitgebroken was. De Amerikaanse marine kreeg terstond opdracht, op de gehele Atlantische Oceaan elk Duits of Italiaans marineschip dat men tegenkwam, in de grond te boren.
XCGelijk gezegd: in zijn toespraak voor het Congres op 8 december zweeg Roosevelt over Duitsland. Even opzettelijk vlocht hij in de radiotoespraak die hij een dag later, 9 december, tot het Amerikaanse volk richtte, een passage in waarin hij Duitsland en Italië prikkelde, tot een oorlogsverklaring over te gaan:
XC'We know that Germany andJapan are conducting their military and naval operations with a joint plan. That plan considers all peoples and nations which are not helping the Axis Powers, as common enemies of each and everyone of the Axis Powers .. , Remember always that Gem/any and Italy, regardless of any formal declaration of war considerthemselves at war with the United Statesjust as much as they considerthemselves at war with Britain and Russia ... We expect to eliminate the dangerfrom Japan, but it would serve us ill if we accomplished that andfound that the rest of the world was dominated by Hitler and Mussolini '1
XChet was alles mede een duidelijke poging van Roosevelt, te verhoeden dat zijn luisteraars al hun animositeit op Japan zouden concentreren; het sloot ook aan bij de gedachtengangen die geleid hadden tot het opstellen van het geheime Victory Program dat enkele dagen vóór Pearl Harbor, op 4 december, door de Chicago Tribune gepubliceerd was.
XCDe inhoud van die publikatie was aan Hitler en de zijnen bekend maar zij maakten er zich na Pearl Harbor iets minder zorgen over. Speciaal de Oherhefehlshaher der Kriegsmarine, admiraal Raeder, was van oordeel dat Japan, door aan te vallen, alle berekeningen die in het Victory Program vervat waren, op losse schroeven gesteld had: -het leek wel uitgesloten dat de Verenigde Staten in staat zouden zijn, per I juli I943 de grote strijdmacht gereed te hebben waarmee zij de beslissendeveldtocht in West-Europa hadden willen inzetten. Hitler maakte van dat voornemen melding in de toespraak die hij op IQ december in de Reichstag hield; Roosevelt duidde hij er in aan als een krankzinnige, wiens daden echter wel begrijpelijk waren: 'Wir wissen, welche Kraft hinter Roosevelt steht. Es ist jener ewige.jude, der seine Zeit als ge kommen erachtet.' Overigens deelde Hitler niet mee of hij Amerika de oorlog verklaard had dan wel zou verklaren. Dat was wèl de teneur van zijn schier eindeloze toespraak. Als enige concrete maatregel maakte hij bekend dat aan de Amerikaanse zaakgelastigde opdracht gegeven was, Berlijn te verlaten.
XCWellicht gaat het nier te ver, Hitlers terughoudendheid als een symptoom van aarzelen te zien. Is die veronderstelling juist, dan kunnen zijn aarzelingen slechts versterkt zijn door de sombere stemming die hij in de Reiehstag aan
XC1 Aangehaald in: Addresses and Messages of Franklin D. Roosevelt (1943), p. 105.
trof. Geen wonder! Nu had Duitsland niet alleen, als in '14-'18, een Zwei frontenkrieg te voeren, maar de Verenigde Staten die in de eerste wereldoorlog de doorslag gegeven hadden, zouden zich volledig in de tweede gaan inzetten - en weer tegen Duitsland! De gelijkenis was onheilspellend.
XCNa zijn toespraak in de Reiehstag ontving Hitler admiraal Raeder en Reichsmarschall Goering, Oberbefehlshaber der Luftwaffe. Aan overleg met de Oberbefehlshaber des Heeres, generaal von Brauchitsch, had hij geen behoefte, evenmin als met zijn eigen Wehrmachtführungsstab. Hij vroeg Raeder of deze het voor mogelijk hield dat Amerika en Engeland in een nabije toekomst de Azoren en de Kaap Verdische eilanden zouden bezetten, eventueel zelfs Dakar in Frans West-Afrika aanvallen? Antwoord: neen. Vervolgens vroeg Hitler of Raeder het voor mogelijk hield dat Amerika en Engeland het gebied van de Stille Oceaan eenvoudig aan Japan zouden overlaten om, in overeenstemming met de voornaamste richtlijn van het Victory Program eerst Duitsland en Italië te verslaan. Antwoord: neen. Duitsland zou dus, zo concludeerde Hitler, in elk geval in '42 van Amerika niets te duchten hebben.
XCEén dag later, II december, kwam de Duitse oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten. Italië volgde het Duitse voorbeeld. Roosevelts verwachting was bewaarheid.
XCZo Hitler al de neiging had, te onderschatten in welke mate de Amerikanen er in zouden slagen, tegelijk tegen Japan èn tegen Duitsland plus Italië oorlog te voeren, zijn naaste militaire medewerkers van de Wehrmachtführungsstab en van het Oberkommando des Heeres waren gedecideerd van opinie dat Amerika's intrede in de oorlog de noodzaak met zich bracht, alle Duitse operationele plannen grondig te herzien. Het mocht dan waar zijn dat men invan Amerika niets te duchten had, maar wat zou inwat ingeschieden? Door het Oberkommando der Wehrmacht werd het concept opgesteld voor een nieuwe algemene instructie die van Hitler zou uitgaan. Die instructie zou inhouden: bouw van een 'Atlantische Muur' in West-Europa; verdrijving van alle Britse strijdkrachten uit het gehele gebied van de Middellandse Zee; versterking van Frans Westen Noordwest-Afrika; opneming, desnoods met militair geweld, van Spanje en Portugal, VichyFrankrijk en Zweden in een Festung Europa. Dat alles zou een hergroepering
'42 '43, '44
aan het oostelijk front op korte termijn over een aanzienlijke afstand teruggenomen worden en indien het in '42 onmogelijk zou blijken, de SowjetUnie als militaire tegenstander uit te schakelen, dan moest Duitsland er zich mee tevreden stellen, een nog groter deel van het Russische gebied prijs te geven teneinde tussen .de Oostzee en de Zwarte Zee een zo kort mogelijk afweerfront op te bouwen. Aldus zou men, in '42 al, de vrije beschikking krijgen over wellicht 100 divisies. Wat zouden Amerika en Engeland daar tegenover kunnen stellen? Hoogstens 20.
XCHet concept werd aan Hitler voorgelegd. Hij verwierp het onmiddellijk: Duitslands Lebensraum in het oosten prijsgeven op welks verovering hij meer dan twintig jaar aangedrongen had? Nooit! De troepen aan het oostelijk front moesten zich verdedigen waar zij zich bevonden, geen meter mochten zij achteruitgaan!
XCAmerika's intrede in de oorlog maakte rechtstreeks overleg tussen Churchill en Roosevelt alsmede tussen de Chiefs of Staff van Engeland en de Verenigde Staten tot een gebiedende noodzaak. Door deze hoogste Engelse militairen alsmede door de Engelse minister van buitenlandse zaken, Anthony Eden, vergezeld, stak Churchill in de tweede helft van december aan boord van het Engelse slagschip 'Duke of York' de Atlantische Oceaan over. Hij haakte naar actie. Zijn Ch/efs of Staffkregen nog aan boord van de 'Duke of York' een reeks nota's voorgelegd waarin de Britse premier bepleitte dat de gehele Afrikaanse kust van de Middellandse Zee invan Duitsers en Italianen gezuiverd zou worden; voor het einde van dat jaar moesten ook de Atlantische havens aan de kust van Frans-Marokko in Geallieerde handen zijn en inzou men dan in West- en Zuid-Europa tegelijk of successievelijk grote landingen moeten uitvoeren met legers, 'strong enough to enable the conquered populations to revolt'. Men zou kunnen landen in Noorwegen, Denemarken, Nederland, België, Frankrijk, Italië, 'and possibly the Balkans' 'The actual choice of which three or four to pick should be deferred as long as possible.' Overigens meende Churchill dat in die algemene bestorming van Europa de onderdrukte volkeren een hoogst belangrijke r;l zouden spelen: 'If the incursion of the armouredformations is successjul, the uprising of the local populations,for whom weapons must be brought, will supply the corpus of the liberating offensive. Forty armoured divisions atmen apiece ... of which Great Britain would try to produce nearly half, would amount to men. Behind the armour
'42 '43 15
another million men of all arms would suffice to wrest enormous territoriesfrom Hitler's domination."
XCAl dat optimisme werd door de Britse Chiefs of Staff niet gedeeld. In '42 kon men, zo meenden zij, alleen wanneer Duitsland duidelijke tekenen van instorting vertoonde, wellicht 'limited land offensives in North-Western Europe or across the Mediterranean' ondernemen; 1943 achtten zij in elk geval te vroeg voor 'the final assault on Germany itself', zij het dat deze dan wel ingeleid zou kunnen worden door 'simultaneous landings in several of the occupied countries of North-Western Europe.'2
XCDie gedachtenwisseling vond plaats nog voor de besprekingen in Washington begonnen.
XCBij die besprekingen waren de Amerikaanse Chiefs of Staff zich bewust dat zij op korte termijn bitter weinig aan te bieden hadden. Van de Amerikaanse divisies die geformeerd waren, liet de oefening nog veel te wensen over. Er was een tekort aan moderne wapenen en doordat de Amerikaanse militaire productie nog slechts 15% van de totale industriële productie vormde, zou geruime tijd verstrijken voor men grote legers adequaat zou kunnen uitrusten. Maar er waren méér belemmerende factoren. De militaire hulp aan de Sowjet-Unie moest doorgaan. Ook Tsjiang Kai-sjek mocht men niet vergeten. Dan kwamen er noodkreten uit de Philippijnen, uit Nederlands-Indië, uit Australië, uit Nieuw-Zeeland: naar al die gebieden diende men wapens te sturen. Natuurlijk, het principe 'Duitsland eerst' wilde men niet uit het oog verliezen, maar nu de strijd in Zuidoost-Azië ontbrand was, kon men de Amerikanen, Nederlanders en Britten die zich daar tegen een wanhopige overmacht verdedigen moesten, moeilijk volledig aan hun lot overlaten. Bovendien was het ter wille van eenlater offensieftegen Japan wenselijk, te voorkomen dat de Japalmersnog veel méér gebied in handen kregen dan hun, na hun succesin Pearl Harbor, vermoedelijk toch al zoulukken.
XCAan al die factoren verbonden de Amerikaanse Chiefs of Staff de conclusie dat offensieven in Noordwest-Europa of dwars over de Middellandse Zee in '42 uitgesloten waren. Trouwens, hun Britse collega's hadden die alleen maar als een mogelijkheid gezien voor het geval Duitsland duidelijke tekenen van instorting vertoonde. Niets doen dus? Dat leek niet alleen Churchill en Roosevelt maar ook de Britse en Amerikaanse Chiefs of Staff onaanvaardbaar. Zo al niet op dan toch bij het Europese strijdtoneel diende men acte de présence te geven, zo spoedig mogelijk. En het besluit viel: op IS februari '42 zouden in Marokko en Algerië de landingen beginnen
XC1 Aangehaald in Gwyer: Grand Strategy, dl III, I, p. 334-36. 2
van drie Engelse en drie Amerikaanse divisies; die landingen zouden zich over een periode van minstens drie maanden uitstrekken.
XCNauwelijks was dit besluit genomen of de noodkreten uit de Pacific werden zo talrijk dat men er van terugkwam. Vooral de chef van de Amerikaanse legerstaf, generaal Marshall, ging er met klem op aandringen dat men wat Amerika onmiddellijk beschikbaar had, in een groot convooi naar het zuidelijk deel van de Stille Oceaan zou sturen: twee-en-twintigduizend man aan troepen, bijna 400 vliegtuigen, 200 000 ton aan militaire voorraden. De vorming van dit convooi werd goedgekeurd. Toen men er met de grootste moeite de schepen voor had kunnen vinden, bleek het onvermijdelijk om D-Day voor de eerste landingen in Marokko en Algerië van IS februari naar 25 mei te verschuiven. Trouwens, dit uitstelleek ook raadzaam: Auchinlecks poging om Rommels strijdmacht te vernietigen, was mislukt, Rommel was weer tot de aanvalovergegaan; kennelijk waren de Duitsers in Noord-Afrika sterker dan men aangenomen had.
XCDat met de landingen in Frans Noordwest-Afrika gewacht zou worden, was een groot deel van Marshalls stafofficierenniet onwelkom. Zij vreesden dat die landingen door de te verwachten Duitse en Italiaanse reacties tot een situatie zouden leiden waarin meer en meer Geallieerde krachten naar het gebied van de Middellandse Zee gezogen zouden worden. Natuurlijk, daar zou men de Wehrmacht nederlagen kunnen toebrengen, maar men zou haar er niet beslissendkunnen verslaan. En de vrees van die officieren was dat men genoopt zou worden, aan dat neventerrein zoveel aandacht te besteden dat de actie op het hoofdterrein, West-Europa, belangrijk uitgesteld zou moeten worden. In een memorandum dat in januari' 42 de ronde deed in het Washingtonse War Department werd gesteld: 'Our acceptance of a commitment in North West Africa at this time would prove to be a mistake of the first magnitude'»
XCHoe dit zij - er was overeenstemming bereikt. Meer nog. Afgesproken was dat de Britse Chiefs of Staff plaatsvervangers zouden aanwijzen die in Washington samen met de Amerikaanse Chiefs of Staff een apart college zouden vormen, de Combined Chiefs of Staf]; dat met inachtneming van de algemene richtlijnen van Amenka's president en Engelands premier dagelijks de nodige beslissingen zou nemen ten aanzien van de krachten die naar de verschillende strijdtoneelen toe zouden gaan en van de opdrachten waar de daar functionerende bevelhebbers zich aan zouden moeten houden. Dit betekende dat de Engelse oorlogsinspanning op alle terreinen, productie en transport inbegrepen, gecoördineerd zou worden met de Amerikaanse. Het
Duits-Italiaans-Japans bondgenootschap bestond eigenlijk alleen op papier, het Engels-Amerikaans werd dagelijkse werkelijkheid. De conceptie van de nationale souvereiniteit werd er in gerelativeerd. Hetzelfde geschiedde toen men er zich rekenschap van gafhoe men de urgente problemen waar men,in Zuidoost-Azië mee geconfronteerd werd, het beste kon oplossen. Amerikanen, Britten, Nederlanders en Australiërs waren er in een en dezelfde strijd gewikkeld. Het denkbeeld werd aanvaard, de strijdkrachten van die vier naties onder één opperbevelhebber te plaatsen. De keuze viel op Wavell; hij zou zijn hoofdkwartier op Java vestigen.
XCDat waren hoogst belangrijke besluiten. De Nederlandse regering was er niet in gekend.'
XCMet de uitschakeling van de acht slagschepen van de Amerikaanse Pacific Fleet was de Japanse marine oppermachtig geworden in de gehele Stille Oceaan. Enkele dagen na de overval op Pearl Harbo~ werd die superioriteit nog versterkt toen (10 december) de enige twee Geallieerde zware eenheden die zich nog in het Japanse operatiegebied bevonden, de 'Repulse' en de 'Prince of Wales', in de Zuidchinese zee waar zij zonder luchtdekking op zoek waren naar Japanse invasieconvooien, tot zinken gebracht werden door Japanse torpedovliegtuigen. Dit betekende dat het de Japanners geen moeite zou kosten om tegen elke Geallieerde zeemacht die hun operaties in zuidelijke richting zou trachten te verhinderen of te vertragen, een verpletterende overmacht te concentreren. De vloot die zij in eerste instantie in die richting ingezet hadden, was mede doordat zij in combinatie met een efficiënte luchtmacht opereerde, al verre superieur aan wat er zich bevond, maar die vloot werd nog versterkt ook. Drie van de zes vliegkampschepen die de aanval op Pearl Harbor uitgevoerd hadden, arriveerden in februari op het zuidelijk strijdtoneel.
XCDoor die superioriteit ter zee en in de lucht beschermd, konden de Japanse landstrijdkrachten hun landingsoperaties practisch volgens plan uitvoeren. Het patroon was overal hetzelfde. Eerst werden, eilandengroep na eilandengroep, de zwakke, meestal verouderde Geallieerde luchtstrijdkrachten uit
1 Haar protest leidde tot de vorming, inLonden, van de z.g. De eerste bijeenkomst van deze raad vond begin februari' 42 plaats maar deze en de latere bijeenkomsten hadden slechts.geringe betekenis. Bij de werd Nederland vertegenwoordigd door een aparte delegatie.
geschakeld: op de vliegvelden vernietigd of neergeschoten in luchtgevechten; vervolgens naderden invasieconvooien die enkele divisies ontscheepten welke geheel op een mobiele oorlogvoering ingesteld waren; hadden die hun taak in de ene eilandengroep volbracht, dan werden zij naar de volgende getransporteerd. Dit patroon was de Geallieerde oorlogsleiders spoedig duidelijk. De krachten ontbraken om er iets van belang tegen te ondernemen.
XCVersterking van de Geallieerde marine in het zuidelijk operatiegebied was onmogelijk, mede doordat, zoals wij eerder beschreven, in november en december '41 alle zware eenheden die de Britten in de Middellandse Zee bezaten, uitgeschakeld waren. Voor de versterking van de Geallieerde luchtmacht werden alle krachten ingespannen. Nog voor het college van de Com bined Chiefs of Staff gevormd was, had men in Washington besloten, zoveel mogelijk moderne viermotorige Amerikaanse bommenwerpers, Z.g. Vliegende Forten, naar Java te zenden. De meeste werden via Afrika overgevlogen. Er kwamen er in totaal in januari en februari vijftig op Java aan, maar zij hadden het nadeel dat zij bij hun vluchten tegen de Japanners nauwelijks beschermd waren door moderne jagers. De aanvoer van de jagers naar Java was namelijk nog moeilijker dan die van de bommenwerpers. De jagers, die geen grote afstanden konden afleggen, werden in onderdelen, naar Z~id-Australië verscheept, daar gemonteerd en vervolgens in vijf etappes naar Java overgevlogen ..Van de vijf-en-zestig toestellen welke die riskante tocht ondernamen, gingen negen-en-dertig onderweg verloren.
XCWavell, die op 10 januari '42 op Java aankwam, koesterde aanvankelijk nog de hoop dat hij er in zou slagen, zich te handhaven in een defensieve zone die in het oosten bij de Australische haven Port Darwin verankerd was en in het westen bij de Britse basis Singapore. Medio februari viel Singapore en werd Port Darwin zwaar geteisterd. De Japanners hadden toen de voornaamste punten van Borneo en Celebes ook al in handen; de bezetting van Sumatra en Java zou, strategisch gezien, niet meer zijn dan de afronding van operaties die nagenoeg met de precisie van een uurwerk verlopen waren.
XCIn bezet Nederland was de eerste reactie op het bericht dat de Verenigde Staten aan de tweede wereldoorlog waren gaan deelnemen, er een van groot optimisme geweest. Hoe hopeloos de strijd was die de Nederlands-Indische strijdkrachten in en bij Indië te voeren zouden krijgen (men vernam al op maandagdecember dat Nederland Japan de oorlog verklaard had),
8
besefte men niet. Wat de Japanners op militair gebied konden presteren, werd vanuit het traditionele blanke superioriteitsgevoel danig onderschat en dat superioriteitsgevoel werd, speciaal wat de Nederlanders betrof, in de eerste weken van de strijd nog versterkt doordat de Londense radio voortdurend, soms haast dagelijks, kon berichten dat Nederlandse onderzeeboten of vliegtuigen van de Marineluchtvaartdienst dan wel van de legerluchtmacht er in geslaagd waren, de Japanners verliezen toe te brengen: Duitslands bondgenoot kreeg klop! Dat was, bij velen, balsem op de wonde die de Duitsers met hun snelle overwinning in de meidagen van '40 aan het nationaal gevoel toegebracht hadden. 'Indien Indië zich goed houdt', zo noteerde een dagboekschrijver op de dag van Nederlands oorlogsverklaring aan Japan, 'zalons volk met eer uit de strijd kunnen komen. Zal de nederlaag die we in Holland leden, in Indië worden uitgewist. Onze Jantjes: we zullen weer meeleven. Onze luchthelden: we zullen hen volgen. Onze landmacht: ze zullen, ik twijfel er niet aan, geen duimbreed wijken!'!
XCHaast nog optimistischer schreef De Waarheid:
XC'De Nederlands-Indische vloot en luchtmacht is allerminst een factor van geringe betekenis ... De Nederlandse marinestrijdkrachten zullen, wat bekwaamheid en gevechtswaarde betreft, de Japanners heel wat harde noten te kraken geven ... Daarbij komt de nieuwe Indonesische krijgsmacht.' Wij weten sinds de bezetting weinig van Indonesië af. Doch sinds die tijd is daar blijkbaar veel veranderd. Het ergste koloniale onrecht is gemilderd de dienstplicht voor Indonesiërs is ingevoerd. Eennieuw leger met geheel nieuwe krachten komt daar tot stand.' 2
XC'Wij weten sinds de bezetting weinig van Indonesië af' inderdaad, zo was het. De tallozen die familieleden of be ken den in Indië bezaten, hadden hoogJ. J.
1 G. Boot: in p. 91. 2 De 33 (19 dec. 1941), p. 3. Op Java begon men in '41 met de vorming van een Indonesische militie. Zij telde, toen de Japanners aanvielen, een paar duizend man. Aangezien ze onvoldoende geoefend en bewapend was, werd ze niet in de strijd ingezet. Het links-socialistische blad De schreef in december: 'Het Nederlands koloniaal regime in Indonesië heeft een zuiver fascistische politiestaat geschapen ... Daarom staat de overgrote meerderheid der Indonesische bevolking onverschillig tegenover deze oorlog, een groot deel der nationalistische bourgeoisie is Japans-gezind en de vijf-en-zestig miljoenenbevolking vormt geen leger dat voor de verdediging van Nederlands Indië paraat staat, maar een grote, latente Vijfde Colonne.' 13 (half december 1941), p. 2) De constateringen met betrekking tot de onverschilligheid en tot de afwezigheid van een groot Indonesisch leger warenjuist, de overige over trokken.
stens af en toe een levensteken gekregen in de vorm van een Rode-Kruisbericht. De algemene ontwikkelingen in Indië had men uitsluitend via de Londense radio kunnen volgen. De toon van de berichtgeving was optimistisch geweest. Zij had van de zomer van' 40 af de indruk gewekt, niet alleen dat heel Indië met hart en ziel achter de Geallieerde zaak stond, maar ook dat veel gedaan was aan het op peil brengen van de defensie. Na het uitbreken van de oorlog met Japan blééf die toon optimistisch en zo kon, zeker in december '41, de bevolking in bezet gebied steun vinden in het denkbeeld dat Nederlandse strijdkrachten de gemeenschappelijke vijand belangrijke verliezen toebrachten, ja dat Nederland blijkens de lof die het door Amerikaanse en Engelse staatslieden en publicisten toegezwaaid werd, zich als een mogendheid van betekenis ontpopt had. Dat alles had ook zijn effect op de houding van de Nederlandse dagbladen. Mede doordat de bezetter zich er aanvankelijk van onthield, zijn solidariteit met Japan duidelijk te onderstrepen, konden verscheidene bladen door selectie van berichten, door speciale koppen, vooral ook door zich van afkeuring van het door Nederland gevoerde beleid te onthouden, een vrij duidelijke sympathie voor de in Indië strijdende rijksgenoten aan de dag leggen. Medio januari' 42 vond Janke dat het uit moest zijn. Op een van de dagelijkse persconferenties brak hij de staf over de 'Kritiklosigkeit' en 'Urteilslosigleeit' van de dagbladpers, hij liet bovendien een Duitse officier aanrukken die dreigde dat het toezicht op de pers door militaire instanties overgenomen zou worden, 'wodurch dann automatisch die Kriegsgerichte eingeschaltet würden.?
XCToen dit dreigement geuit werd, was de stemming in bezet gebied al aan het veranderen. Kritiek op Amerika en Engeland was ook in december al geuit (die hadden zich maar lelijk laten verrassen!), maar die kritiek was in de eerste weken na Pearl Harbor en de ondergang van de 'Prince of Wales' en de 'Repulse' toch nog gepaard gegaan met het vertrouwen dat, waar Amerikanen en Engelsen gefaald haden, Nederlanders er in zouden slagen, Indië met succes te verdedigen. In januari vernam men evenwel dat de Japanners op Borneo en Celebes geland waren. Overal waar Geallieerde troepen vochten, moesten zij terugtrekken; er was geen dag meer waarop de Londense radio gunstig nieuws kon geven. En op 16 februari kwam het schokkende bericht dat het voor onneembaar gehouden Britse bastion Singapore gevallen was! 'Het valt niet te ontkennen', schreef een dag later de auteur van het buitenlands overzicht in Vrij Nederland, 'dat onder het Nederlandse volk op het ogenblik een zeker pessimisme openbaar wordt dat bedenkelijke vormen gaat aannemen. De berichten die ons vanuit
XC1 Verslag persconferentie, 14 jan. 1942 (DVK, 49).
Londen bereiken, worden met een zwijgend hoofdschudden ontvangen en met minder vleiende kritiek op de Engelse oorlogsvoering overgoten. Wel speciaal treffen de krijgsverrichtingen in het Verre Oosten dit lot. Men verneemt de bezetting van Malakka, men hoort Churchill de tragische woorden spreken: 'Singapore has fallen', de val van Palembang' wordt door .de ether gemeld als ware dit het verlies van een dorp in de Libysche woestijn ... en onze goede vaderlanders zeggen thans luide: 'Wat doet Engeland nu eigenlijk? Waar blijft het nu met al zijn beloften en grootsprekerij? Kan ons Indië nog- wel wat uitrichten tegen de Japanse methoden?"
XCNog was de overzichtschrijver niet pessimistisch: 'Ons geliefd Indië zal het toneel worden van een wellicht nog enige jaren durende! strijd. Maar de overwinning is zeker.?
XCDie strijd duurde niet enige jaren maar slechts enige weken.
XCMen vernam op donderdag 26 februari, tien dagen na het bericht van de val van Singapore, dat generaal Wavell Java verlaten had, op zaterdag de z Sste dat de Koninklijke Marine in de voorafgaande n~cht zware verliezen geleden had in een zeeslag in de Javazee, op zondag I maart dat de Japanners op Java geland waren, op maandag 9 maart dat de bevelhebber van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger onvoorwaardelijk gecapituleerd had. Indië was in Japanse handen. Het was, zo leek het, verbijsterend-, onbegrijpelijk vlug gegaan.
XCDe Londense radio deed haar best, de gevoelens van teleurstelling op te vangen. 'Onze vloot zal herrijzen, sterker dan voorheen', zei koningin Wilhelmina op 3 maart, en op de r sde: 'Ons rijk zal herrijzen, schoner en krachtiger dan voorheen', maar uitspraken als deze sloegen, dunkt ons, in bezet gebied niet erg aan. Zij klonken geforceerd. Èr was diepe bezorgdheid over het lot van de militairen, vooral van de marinemannen, die aan de strijd in Indie deelgenomen hadden, en wie overigens familieleden of bekenden in Indië bezat, vroeg zich af wat hun lot zou zijn onder het regime van . een bezetter van wiens optreden elders men weinig wist, maar dat weinige had geen aanleiding gegeven tot optimisme. 'Het bewustzijn dat het grootste en economisch ook het belangrijkste deel van ons Rijk vrij was van vijandelijke druk en dat daar alle krachten werden ingespannen om mede te werken aan de bevrijdingsstrijd in Europa, wekte', aldus Het Parool eind maart, 'hier te lande vertrouwen en hield de moed er in.' Nu evenwel noemden 'velen Indië verloren en schijnen zij een deel van hun veerkracht kwijt te
XC1 Palembang op Zuid-Sumatra was een centrum van de aardoliewinning in Nederlands-Indië. 2 Vrij Nederland, 10 (21 febr. 1942), p.
zijn.' Het blad constateerde een 'inzinking die allerwege In ons land te bespeuren is."
XCAlleszins denkbaar is het dat die inzinking in het moreel nog versterkt werd doordat precies twee weken na de val van Java een verordening verscheen die een zware schaduw ging werpen over het bestaan van honderdduizenden Nederlanders: bij het naar Duitsland zenden van werkende arbeiders zou voortaan dwang toegepast kunnen worden. Juist deze verscherpte arbeidsinzet was het die ten nauwste samenhing met hetgeen wij eerder in dit hoofdstuk behandelden: Amerika's intrede in de oorlog en de daaruit voor Duitsland voortvloeiende gevaren.
XCIn zijn werk over de gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland dat wij in deze paragraaf in hoofdzaak zullen volgen, heeft B. A. Sijes terecht onderstreept dat men alle maatregelen die de Duitsers in bezet Nederland op het terrein van de arbeidsinzet namen, zien moet als een gevolg van het tekort aan geschoolde arbeiders dat zich al aan het eind van de jaren' 30 in het Duitse bedrijfsleven was gaan manifesteren. Dat tekort hing hiermee samen dat Hitler die vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog weinig geneigd geweest was, de levensstandaard van het Duitse volk ter wille van de bewapening aan te tasten, na dat uitbreken die beleidslijn doortrok. Hij was er van overtuigd dat de civiele productie niet verminderd behoefte te worden om Duitsland desondanks in staat te stellen, met korte en weinig oorlogstuig verslindende Blitzkriege zijn tegenstanders in Europa te verslaan. De afloop van de veldtochten in Polen, Scandinavië en West-Europa alsmede op de Balkan en zo ook de eerste fase van de strijd in de Sowjet-Unie schenen die opvatting te rechtvaardigen. In schrille tegenstelling tot wat de Duitse propaganda suggereerde en wat in bezet gebied over het algemeen aangenomen werd, spande Duitsland zich in die beginjaren van de oorlog eigenlijk weinig in om -de grote strijd te winnen. De Duitse oorlogsproductie die in 1944 50% van de totale industriële productie zou vormen, maakte er in '40 minder dan 15% van uit en de stijging in '41 was gering: maar 4%.2 Aan
1 33 (23 maart 1942), p. I 2 Duitsland produceerde in 19429300 tanks, bijna 12 000 stukken geschut en 14500 vliegtuigen; in 1944 27 000 tanks, 40 000 stukken geschut en 38 000 vliegtuigen. Daarbij moet men nog bedenken dat de productie van september '44 af door de Geallieerde bombardementen sterk daalde:_
het einde van dat jaar was de civiele productie, met 1938-39 vergeleken, slechts met 3% gedaald.! De omvang van de totale productie bleef dus ongeveer gelijk. Het probleem was dat daar veel minder arbeiders voor beschikbaar waren. Van mei '39 tot mei '41 waren namelijk ca. 6 miljoen dienstplichtigen onder de wapenen geroepen; mede door de zware verliezen in de Sowjet-Unie werdenhet van mei '41 tot mei '42 nog eens 1,8 miljoen. verlof om vrouwen en meisjes voor de oorlogsindustrie te mobiliseren, werd door Hitler hardnekkig geweigerd (hij duchtte daar zedelijke gevaren van) - er waren dus slechts twee bronnen waaruit men kon putten om het tekort aan Duitse arbeiders op te vangen: de krijgsgevangenen en de buitenlandse arbeiders.
XCIn mei '41 waren in Duitsland ca. I miljoen krijgsgevangenen en 1,3 miljoen buitenlandse arbeiders werkzaam. Dat was toen al te weinig. De verliezen aan het oostelijk front en het feit dat de Verenigde Staten aan de oorlog waren gaan deelnemen, maakten het noodzakelijk, het aantal buitenlandse arbeiders op korte termijn drastisch te vergroten. Duitsland kreeg in februari ,42 een nieuwe Reichsminister für Bewaffnung und Munition, de architect Albert Speer, en scherper dan zijn voorganger ir. Fritz Todt (die begin' 42 verongelukt was) besefte Speer dat de wapenproductie beter georganiseerd en belangrijk uitgebreid moest worden. Hij had dus miljoenen nieuwe arbeidskrachten nodig. Welnu, eind maart '42 werd de NSDAP-Gauleiter van Thüringen, Fritz Sauckel, door Hitler tot Generalbevollmächtigter für den Arbeitseinsatz benoemd. Aangezien Sauckel, gegeven Hitlers verbod om vrouwen en meisjes op te roepen, in Duitsland zelf maar weinig zou kunnen bereiken, was het onvermijdelijk dat hij zijn volle energie van meet af aan zou richten op het naar Duitsland overbrengen van buitenlandse arbeidskrachten. Het lag voor de hand dat deze moderne slavenhaler in dat buitenland zijn verantwoordelijkheid zou doorgeven aan hen die, als hij, de hoogste functionarissen van de Nazipattij waren. In ons land was dat Generalkommissar Schmidt. Het gevolg was dat alles wat met de arbeidsinzet van Nederlandse arbeiders te maken had, te ressorteren kwam onder Schmidt in plaats van onder Fischböck. Begin april' 42 werd de Hauptabteilung Soziale Verwaltung
XCin de cijfers voor 1944 komt dus onvoldoende uit, hoe groot in werkelijkheid de stijging in de wapenproductie geweest is. 'Rûcleblicleend kann. man ohne Übertreibung sagen', schreef na de oorlog een van de vroegere Duitse hoofdambtenaren op de economische sector, 'dass der Krieg wirtschajtlich in áenjahren i ç so-e i verloren tuurde:' (Hans Kehrl: 'Kriegswirtschajt und Rûstungsindustrie' in Bilanz des zweiten Weltkrieges, Erleenntnisse und Verpfiichtungen für die Zukunft (1953), p. 276)
XC1 Zij zou in 1942 met 9% dalen, hetgeen al evenmin imposant is.
uit het Generalleommissariat jur Finanz und Wirtschaft gelicht en aan Schmidts Generalleommissariat z.b. V. toegevoegd.
XCDeze Hauptabteilung (eerst heette hij Geschäftsgruppe) Soziale Verwaltung had eind' 41 een nieuwe leider gekregen in de persoon van het hoofd van het Landesarbeitsamt in Ponuneren, dr. H. Boening, opvolger van R. Jakob. Jakob had nauw samengewerkt met het departement van sociale zaken, speciaal met ir. R. A. Verwey die in de zomer van '40 benoemd was tot waarnemend secretaris-generaal; Boening zette die samenwerking voort. Zij was vooral mogelijk doordat Jakob en Boening wensten dat Nederlandse werklozen in Duitsland tewerkgesteld zouden worden en doordat Verwey en zijn hoofdambtenaren bereid waren, hun die werklozen te verschaffen. Verwey en die hoofdambtenàren zagen voor het probleem der werkloosheid nu eenmaal geen andere oplossing. Zij lieten werklozen voor werk in Duitsland oproepen en bepaalden dat wie dat werk weigerde, voortaan geen steun meer zou ontvangen. In ons vorige deel wezen wij er al op dat tot september '40 een groot deel, vermoedelijk ca. 30% van die onder dwang uitgezonden werklozen eigenmachtig naar Nederland teruggekeerd was. Verwey had die z.g. contractbrekers met hun gezinnen door intrekking van de distributiebescheiden aan het gevaar van verhongering willen blootstellen, maar daar hadden zijn collega's-secretarissen-generaal een stokje voor gestoken. Het werd regel dat die 'contractbrekers' steun bleven ontvangen, zij het hoofdzakelijk steun in natura - ook de Duitsers en met name hun politie-instanties (in Duitsland het Reichssicherheitshauptamt, in Nederland Rauter), waren er tegen dat men die 'contractbrekers' met dwang naar Duitsland zou terugsturen.
XCIn mei '41 werkten in Duitsland bijna honderdtwintigduizend N ederlandse arbeiders. Bovendien hadden enkele tienduizenden vrijwilligers arbeid in België en Frankrijk aanvaard, hoofdzakelijk voor de Wehrmacht. Kort voor de benoeming van Sauckel, in februari' 42, was het aantal Nederlandse arbeiders in Frankrijk, één-en-twintigduizend in mei '41, tot negenen-twintigduizend gestegen en het aantal in Duitsland geplaatsten, hoofdzakelijk ex-werklozen;' tot honderdvijf-en-zestigduizend; bij die laatste groep moet men eigenlijk ook nog de grensarbeiders optellen: twee-enzeventigduizend, tegen vierduizend in juni' 40. Die grensarbeiders evenwel, die als regel's avonds weer naar huis terugkeerden, beschouwden zichzelf veel minder als slachtoffers van de arbeidsinzet dan de honderdvijf-enzestigduizend die hun woonplaats en hun gezin hadden moeten verlaten omDuitsland; onder hen bevonden zich 8165 personen die gratis een paspoort kregen
1 Het gewestelijk arbeidsbureau Rotterdam stuurde in '41 9500 arbeiders naar
in het land van de vijand te gaan werken. Trouwens, men had er veel méér uitgezonden dan honderdvijf-eh-zestigduizend; in februari' 42 was de opgave van de officiële Nederlandse instanties dat meer dan zestigduizend arbeiders uit Duitsland naar Nederland teruggekeerd waren. Er zullen wel talrijke normaal teruggekeerden geweest zijn (door ziekte bijvoorbeeld of door andere vormen van arbeidsongeschiktheid) maar stellig waren er onder hen vele duizenden die 'contractbrekers' waren. Er waren ook meer 'contractbrekers' geweest dan men uit de officiële cijfers van februari '42 kan afleiden want van de zomer van '41 af waren de 'contractbrekers' in Nederland met straffen bedreigd die velen er toe gebracht hadden, weer naar Duitsland te vertrekken. In die zomer waren door Sociale Zaken namelijk strafkampen ingericht, hoofdzakelijk in Groningen en Gelderland - kampen die onder beheer stonden van de rijksdienst voor de werkverruiming. Die kampen droegen een nog ongunstiger karakter dan de 'normale' werkverschaffingskampen. Menige arbeiderweigerde dan ook, zich naar zulk een strafkamp te laten zenden. Het mocht dan waar zijn dat eind februari '41 een verordening van Seyss-Inquart verschenen was, verordening 42/41, waarbij Nederlanders door de gewestelijke arbeidsbureaus verplicht konden worden, 'binnen het bezette Nederlandse gebied voor een bepaalde tijd op een hun aangewezen plaats diensten te verrichten' (straf bij niet-naleving: maximaal een jaar gevangenisstraf)," maar het was toch te bar dat men op grond van zulk een aanschrijving van het gewestelijk arbeidsbureau het gezin in de steek moest laten om ergens aan de Dollard, op de Veluwe of in de Achterhoek als een soort gevangene zware grondarbeid te verrichten! Wie zulk een aanschrijving naast zich neerlegde, kreeg daar trouwens aanvankelijk weinig last door. De officieren van justitie maakten geen haast met de voorbereiding der berechting en als het tot berechting kwam, werdcri veelal uiterst lage straffen opgelegd, soms zelfs slechts twee kwartjes boete of een dag hechtènis.
XCDat ging de bezetter vervelen. Eind november '41 greep hij in: een aantal burgemeesters kreeg opdracht, in totaal ca. honderdveertig 'contractbrekers' door de gemeentepolitie te laten arresteren en naar het concentratiekamp Amersfoort over te brengen. Aldus geschiedde, maar verscheidene burgemeesters protesteerden tegen de opdracht die zij hadden moeten uitvoeren. Frederiks legde hun bezwaren aan Rauter voor - en Rauter deed de toezegging dat hij de gemeentepolitie met rust zou laten: voortaan werden de 'contractbrekers' door de Sicherheitspolizei opgeroepen en deze zorgde dan voor het transport naar Amersfoort. Wij hebben niet de indruk dat de Sicher heitspolizei veel oproepen heeft laten uitgaan. De eerste honderdveertig had
XC1 VO 42/41 (Verordeningenblad, 1941, p. 152-54).
men ter intimidatie laten oppakken en die intimidatie bleef in de kring der 'contractbrekers' inderdaad niet zonder effect. Bovendien besefte men bij de Sicherheitspolizei dat het zinvoller was, Nederlandse arbeiders te laten werken in Duitse fabrieken dan in het concentratiekamp Amersfoort.
XCZo waren het in de periode zomer '40 lente '42 hoofdzakehjk Nederlandse werklozen die feitelijk gedwongen werden, in Duitsland te werken. Verwey beschouwde dat als een hoogst nuttige bijdrage tot de opheffing der werkloosheid. Maar die opheffing gelukte hem toch maar ten dele. Er waren in februari' 42 nog steeds honderddertigduizend bij de overheid ingeschreven werklozen die in het geheel geen arbeid verrichtten.! terwijl meer dan zeventigduizend andere werklozen opgenomen waren in de werkverschaffingskampen. Over het algemeen waren deze mensen niet geschikt om naar Duitsland uitgezonden te worden Men had in de herfst van' 40 alle werklozen voor een medische keuring opgeroepen; tweehonderdduizend had men gekeurd en nog niet eens de helft, 44 %, was voor uitzending geschikt geacht. Zeker, de artsen van de gemeentelijke geneeskundige diensten zullen wel de neiging gehad hebben, de grensgevallen eerder af': dan goed te keuren, maar dat neemt toch niet weg dat men met Sijes het percentage der afgekeurden, 56 %, beschouwen kan als 'een indicatie voor de gevolgen van de economische crisis uit de jaren dertig op de lichamelijke toestand der werklozen." Trouwens, velen onder die werklozen waren nooit geschoold arbeider geweest of waren in de jaren van lediggang hun scholing kwijtgeraakt - en juist aan geschoolde arbeiders had Sauckel behoefte.
XCEr kwamen nu drie regelingen: twee besluiten van Verwey, één verordening van Seyss-Inquart.
XCVerwey's eerste besluit hield in, dat norrnahter in een bedrijf de wekelijkse werktijd niet korter mocht zijn dan 48 uur," Verwey's tweede, mede door Schrieke ondertekend, bepaalde dat men geen arbeiders beneden de
XC1 In november '4I schatte men de 'onzichtbare werkloosheid' (werklozen die niet aan de overheid bekend waren en dus ook geen steun ontvingen maar die er op de een of andere wijze in slaagden, hier of daar een klein bedrag te verdienen) ook op honderddertigduizend. Aan deze 'onzichtbare werklozen' werd in februari '42 door Verwey en Schrieke, secretaris-generaal van justitie, gelast, zich bij de gewestelijke arbeidsbureaus te melden voorzover zij tussen de achttien en veertigjaar oud waren (VO I5/42, Verordeningenblad, 1942, p. 72-73.) Deze oproep werd op grote schaal genegeerd. Dr. Boening zou later verklaard hebben dat de desbetreffende verordening 'door het verzet van volk en ambtenaren zodanig was verkracht dat hem de verdere uitvoering zelfs niet interesseerde.' (Aangehaald in (RvO) B.A. Sijes: De arbeidsineet. De gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland, 1940-1945 (I966), p. I57) 2 Sijes: De arbeidsinzet, p. II3-I4. 3 VO I4/42 (Verordeningenblad, 1942,
veertig jaar mocht aanstellen zonder toestemming van het gewestelijk arbeidsbureau! - en toen door deze twee maatregelen de wettelijke mogelijkheid geschapen was, meer arbeiders vrij te maken voor de arbeidsinzet, volgde (23 maart) Seyss-Inquartsverordening, de kortste die ooit verschenen is: uit verordening 42/41 werden de woorden 'binnen het bezette Nederlandse gebied' geschrapt.ê Simple comme benjour. Het betekende dat Nederlanders voortaan door de gewestelijke arbeidsbureaus verplicht konden worden, ook in Duitsland 'voor een bepaalde tijd op een hun aangewezen plaats diensten te verrichten.'
XCZeven-en-dertig gewestelijke arbeidsbureaus waren er. Zij ressorteerden met hun honderddrie-en-veertig bijkantoren onder het rijksarbeidsbureau dat een afdeling was van Verwey's departement. Verwey was trouwens, behalve waarnemend secretaris-generaalvan het departement, ook directeurgeneraal van het rijksarbeidsbureau. Voor de dagelijkse leiding kreeg dat rijksarbeidsbureau toen het in september '40 opgericht werd, een waarnemend directeur-generaal, mr. H. J. Morren. In ijver om werklozen naar Duitsland te bemiddelen, deed Morren niet voor Verwey onder, maar hij was aggressiever dan deze, met name waar het de NSB betrof, en ging dus in de periode waarin hij er voor moest zorgen dat ten behoeve van de arbeidsbureaus annex hun bijkantoren in eerste instantie ca. achttienhonderd personen aangesteld werden, zijn uiterste best doen, NSB'ers te weren. Klachten van NSB-kant leidden er toe dat hij begin maart' 41 gearresteerd werd. Hij kwam na drie weken vrij maar werd toen tot afdelingschef gedegradeerd; een andere hoofdambtenaar, Th. van Lier, werd zijn opvolger als waarnemend directeur-generaal. Ook van Lier verzette zich tegen de benoeming van NSB' ers, maar hij kon toch niet verhinderen dat, toen de nieuwe organisatie van start ging (1 mei' 41), negen van de zeven-en-dertig directeuren van arbeidsbureaus leden waren van de NSB. Trouwens, ook wat het personeel betrof, was de onophoudelijke Duitse pressie niet zonder effect gebleven. Eind' 41 bevonden zich onder het totale personeelsbestand van bijna zes-entwintighonderd personen driehonderdvijf-en-zeventig NSB'ers (14,5 %). Men zou kunnen zeggen dat de NSB in de sector van de gewestelijke arbeidsbureaus tienvoudig oververtegenwoordigd was; zulks maakte de actie van diegenen die, van hun plaats bij de arbeidsbureaus uit, de arbeidsinzet naar vermogen wensten te saboteren, extra-moeilijk en extra-gevaarlijk. Men wist dat elke anti-Duitse uitlating ofhandehng onmiddellijk overging dus in de tijd vooraf aan de lager genummerde VO 26/42. 2 VO 26/42 (a.v., p.
1 VO 32/42 (a.v., p. 168-70). De datum van deze verordening is 14 maart 1942. Zij
gebriefd kon worden aan Boenings vertegenwoordigers bij de arbeidsbureaus, de z.g. Pachwerber, en die Pachwerber behoefden de telefoon maar op te nemen om met de Sicherheitspolizei verbonden te worden.
XCDe NSB' ers, waar ook geplaatst, directeur van een GAB of loopjongen, beschouwden het gemeenlijk als de gewoonste zaak van de wereld dat de arbeidsbureaus er na de verschijning van Seyss-Inquarts korte verordening toe zouden bijdragen dat de Duitse oorlogsindustrie uit bezet Nederland met spoed alle arbeiders kreeg die zij nodig had (verdienden al die 'anti's' iets beters ?), maar veruit de meeste directeuren en personeelsleden dachten hier anders over. Het rijksarbeidsbureau en de directies van de arbeidsbureaus hadden in '40 en '41 de uitzending van werklozen naar Duitsland bevorderd. Menigeen, ook Morren, ook van Lier, deelde Verwey's opinie dat die uitzending zelfs toegejuicht moest worden omdat zij van werklozen werkenden maakte; werkenden in een 'nieuw Europa'. Men had op die basis met Jakob zo harmonisch samengewerkt dat deze kort na het in werking treden van de arbeidsbureaus de verwachting geuit had dat de staf van de Geschájtsgruppe Soziale Verwaltung drastisch ingekrompen kon worden. Maar uitzending van werkende arbeiders zag men als een wezenlijk andere zaak dan uitzending van werklozen. Hier was geen enkel Nederlands sociaal belang mee gemoeid, integendeel: men zou Duitsland voordeel en Nederland louter nadeel bezorgen, men zou de bezetter dienen en het eigen land alleen maar schaden. Dan: de tijden waren veranderd, van de ideologie van het 'nieuwe Europa' waar verscheidenen in geloofd hadden, was niet veel meer over. De bezetter was over de hele linie veel harder gaan optreden en nagenoeg een ieder nam nu aan dat Duitsland, het mocht kort of lang duren, de oorlog zou verliezen. Men wist bovendien (dat was begin '4I in Amsterdam gebleken) dat de Nederlandse geschoolde arbeider er niets voor voelde om naar Duitsland uitgezonden te worden. En tenslotte was men zich bewust dat de deportatie van werkenden naar het land van de vijand in strijd was met het volkenrecht.' Eigenlijk was dat met de uitzending van werklozen ook al het geval geweest, maar toen was de dwang uitgeoefend door feitelijke maatregelen, inhouding van steun bijvoorbeeld, waannee de directies van de arbeidsbureaus rechtstreeks niet te maken hadden - in Seyss-Inquarts
XC1 Dat wist men binnen het Reichskommissariat eveneens. 'Die [ormelle Volleerrechts widrigkeit dieser Massnahmen steht ausser Zweifeî, schreef Rabl medio februari '42 met betrekking tot verordening 26/42 die toen nog in voorbereiding was. Aangezien evenwel Duitsland speciaal 'Industriefacharbeiter' nodig had, 'musste die vorlie gende Massregel trotzdem wohl oder ûbel im Kauf genommen u/erden:' (Rondschrijven, 14 febr. 1942, van K. Rabl aan een aantal Duitse instanties, Vu], Abt. Rechtssetzung: dossier VO
verordening werd evenwel van Nederlandse overheidsdienaren, nl. van de directeuren der arbeidsbureaus, gevergd dat zij persoonlijk door middel van door hen te ondertekenen beschikkingen andere Nederlanders zouden dwingen in Duitsland te gaan werken.
XCHet college van secretarissen-generaal scheen dit als de gewoonste zaak van de wereld te beschouwen (de notulen vermelden geen enkele kritische opmerking) en ook Verwey legde zich er aanvankelijk bij neer, maar toen bleek dat de verordening spoedig toepassing moest vinden, ontstond er grote onrust in de wereld van de gewestelijke arbeidsbureaus. Op 13 april '42 kwam de Contactcommissie bijeen, een college van acht GAB-directeuren, onder wie twee NSB' ers, met wie Verwey en van Lier belangrijke aangelegenheden plachten te bespreken, en daar deelde de directeur van het GAB-Eindhoven mee dat het hem principieel niet mogelijk zou zijn, aan de gedwongen uitzending van arbeiders naar Duitsland mee te werken. Na afloop van de vergadering zei de directeur-Nijmegen dat hij het hiermee eens was. De GAB-directeuren in het zuiden des lands pleegden een dag later, 14 april, druk telefonisch overleg. De directeur-Venlo diende zijn ontslag in. Hetzelfde deed de directeur-Hengelo. En op 16 april bleek dat Boening niet minder dan dertigduizend arbeiders voor de Duitse metaalindustrie nodig had! Nu berichtten de directeuren van Roermond en Breda aan Verwey dat zij niet langer in functie wilden blijven. Te voorzien viel dat bij de betrokken arbeidsbureaus niet alleen de directeuren zouden heengaan. Het gehele door Verwey opgetrokken bouwsel dreigde ineen te zakken.
XCWat moest Verwey doen? Misschien kon men, zo overwoog hij, de situatie redden indien de bezetter bereid was, verzachtingen toe te staan of zelfs de dwang te laten vervallen. Hij zocht Schmidt op en vroeg deze of men niet tot het principe der 'vrijwilligheid' kon terugkeren. Nu, dat was Schmidt, die door Sauckel opgejaagd werd, geen moment van plan. Het kwam er Schmidt op aan dat aan de mogelijkheid van dwanguitoefening niet getornd werd, dat de arbeidsbureaus normaal met hun werk voortgingen en dat de inschikkelijke Verwey in functie bleef. Schmidt uitte jegens deze eerst enkele dreigementen (hij kon, zei hij, binnen veertien dagen alle in mei en juni '40 vrijgelaten Nederlandse krijgsgevangenen voor werk in Duitsland oproepen), vervolgens deed hij Verwey enkele concessies die hem weinig kostten (hij beloofde dat de dienstverplichting niet op vrouwen en meisjes toegepast zou worden, dat de Sicherheitspolizei GAB-directeuren die eventueel zouden aftreden, met rust zou laten en dat hij rekening zou houden met de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven, speciaalook met de voedselvoorziening) - en met dit mengsel van intimidatie en 'welwillendheid' bereikte hij precies zijn doel: Verwey verklaarde
medewerking te verlenen aan de nieuwe regeling. Dit impliceerde, gelijk gezegd, dat de dienstverplichtingen van de directeuren van de arbeidsbureaus zouden uitgaan; In hun kring waren er op 20 april in plaats van zes weigeraars zeven gekomen _ zeven van de acht-en-twintig GAB-directeuren die niet bij de NSB aangesloten waren: een kwart dus. De actie nam in de ogen van Verwey en de Duitsers al een bedenkelijke omvang aan en ze breidde zich nog uit ook toen de directeur van het GAB-Tilburg, dr. W. L. P. M. de Kort, overleg was gaan plegen met aartsbisschopde Jong. Hem had de Kort schriftelijk doen weten dat de vijfkatholieke GAB-directeuren die nog niet hun ontslag aangevraagd hadden (de Kort was er één van), alsmede drie hervormde hun houding zouden laten afhangen van het advies van de aartsbisschop. Wat ried deze aan de directeuren aan? En wat aan hun ondergeschikten? Van zeven-en-vijftig voor Duitsland opgeroepen geschoolde arbeiders hadden, berichtte de Kort, zes-en-vijftig verklaard, 'liever iedere eonsequentie te aanvaarden dan aan deze dwang te gehoorzamen.'! De Kort werd op 26 april door mgr. de Jong ontvangen in aanwezigheid van A. C. de Bruijn, de voorzitter van het ontbonden Rooms-Katholiek Werkliedenverbond, en van pater dr. S. Stokman, een van de adviseurs van de aartsbisschop in arbcidszaken. 'Het is de katholieke directeur niet geoorloofd', zei de aartsbisschop, 'aan de uitvoering van deze maatregel' (de gedwongen uitzending van arbeiders naar Duitsland) 'vrijwillig zijn medewerking te verlenen.' De Kort ging, zo schreef hij korte tijd later aan een vriend, 'als een opgewekt en verlost mens huiswaarts'. De volgende dag belde hij de Aussenstelle Den Bosch van de Hauptabteilung Soziale Verwal , tung op en zei dat hij aan de dienstverplichtingen geen medewerking zou verlenen; hij werd met het concentratiekamp bedreigd maar hield voet bij stuk .: en diezelfde dag wist Verwey dat van de acht-en-twintig 'goede' GAB-directeure1f niet minder dan twintig hun functie zouden neerleggen en dat hun adjunct-directeuren zonder uitzondering zouden weigeren, de lege plaatsen in te nemen! De toestand leek kritiek te worden. De crisis werd snel bezworen. Dat werd zij doordat de bezetter met een van zijn typische tactische wendingen een suggestie overnam die al eerder van Nederlandse kant gedaan was. Hadden de GAB-directeuren er onoverkomelijke bezwaren tegen, zèlf de dienstverplichtingen te ondertekenen? Goed, dan was het voldoende als ze die stukken klaarmaakten, expedieerden en er verder naar handelden; de beschikkingen zelf zouden evenwel niet dobr hen ondertekend worden maar door de Pachwerber. De verordening
XC1 Aangehaald in Sijes: De arbeidsinzet, p. 168.
van 23 maart werd haastig in deze zin gewijzigd- en inderdaad, alle GABdirecteuren die hun ontslag aangevraagd hadden, verklaarden zich nu bereid, voorlopig in functie te blijven. Dat standpunt werd door de aartsbisschop goedgekeurd. 'Hij was het met ons eens', schreef de Kort aan een vriend nadat hij een tweede bezoek gebracht had aan de Maliebaan, ditmaal samen met van Lier (die ook katholiek was), 'dat het gewetensbewaar vervallen was en dat nu het woord was aan de practici om uit te maken met welke houding het Vaderland het best gediend zou zijn."
XCEr zijn enkele aanwijzingen dat het prijsgeven van het principiële standpunt dat zovelen der directeuren met de hartelijke instemming van hun ondergeschikten ingenomen hadden, bij die ondergeschikten gevoelens van teleurstelling wekte. Op het GAB-Zwolle sprak men van 'een aangeboden strohalm', van 'het botte nazi-listigheidje' - maar die strohalm was aanvaard, het listigheidie geslikt. 'Ach ja, 't is ook geen kleinigheid', schreef een tot verzet geneigde ambtenaar in zijn dagboek. 'En wie durft zichzelf volmaaktzuivere motieven toeschrijven? Wij kleine ambtenaren met onze salarissenom-net-netjes-door-de-wereld-te-komen, onze vrouwen en kinderen zonder steun van kapitaal, onze aangekweekte afhankelijkheid-van-vadertjestaat."
XCWat de met uitzending bedreigde arbeiders dachten, laat zich raden. Men neme die zes-en-vijftig uit Tilburg en omgeving van wie de Kort aan mgr. de Jong bericht had, dat zij verklaard hadden, 'liever iedere eonsequentie te aanvaarden dan aan deze dwang te gehoorzamen.' Maakte het voor hen enig verschil of de hun opgelegde verplichting door de bij de Kort geplaatste Pachwerber ondertekend was in plaats van door de Kort zelf? Zij hadden stellig gehoopt dat het overheidsapparaat dat hen in opdracht van de bezetter met uitzending naar Duitsland bedreigde, grondig in het ongerede zou geraken - en dat overheidsapparaat draaide door. Onder de oude leiding.
XCN een, er was toch wel iets veranderd.
XC'De toewijding en het enthousiasme waarmee zovelen hun loopbaan waren begonnen' (in '40 of' 41), hadden, aldus Sijes, 'door de gebeurtenissen in april' 42 een flinke deuk (gekregenl.î+ Menigeen ging zich kritischer opstellen tegenover het werk dat hij deed. Menigeen besefte dat de arbeidsbureaus nu eerst recht een toeleveringsbedrijf voor de bezetter geworden waren: toelevering van geschoolde arbeiders. Dat besefte men ook in illegale kringen; één illegale groep was er (wij weten niet welke) die tot actie over
XC1 VO 48/42 (Verordeningenblad, 1942, p. 219-20) d.d. 1 mei 1942. 2 Aangehaald in Sijes: De arbeidsineet. p. 172. 3 A. van Boven: Jan Jansen in bezet gebied, p. 121 (29 april 1942). Sijes: De arbeidsineet. p. 173.
ging: in de nacht van 5 op 6 mei ging het GAB-Arnhem gedeeltelijk in vlammenop.
XCTwee maanden later, in juli, dook van Lier onder.!
XCIn diezelfde maand bleek, dat de gemeentepolitie, Rauters toezeggingen ten spijt, toch ingeschakeld moest worden bij de maatregelen tegen hen die de door de Fachwerber ondertekende beschikkingen naast zich neergelegd hadden. 'Personen die weigeren te gaan werken in Duitsland, moeten worden voorgeleid voor het gewestelijk arbeidsbureau', aldus secretaris-generaal Frederiks in een van zijn besprekingen met burgemeesters. 'Aan spreker is niet toegezegd dat de burgemeesters in deze aangelegenheid uitgeschakeld zullen worden' (dat was nu juist wèl toegezegd: de 'contractbrekers' moesten zich eigener beweging bij de Sicherheitspolizei melden) 'maar de politie zal eerst in laatste instantie worden ingeschakeld ... De eisen van de bezettende macht moeten worden nagekomen.P
XCDe arbeidsinzet naar Duitsland heeft van meet af aan tot verzet geleid. Men vindt dat verzet weerspiegeld in de houding van talloze werklozen die in '40 en ' 4I weigerden naar Duitsland te vertrekken of die, daar gearriveerd, besloten, eigenmachtig naar Nederland terug te keren. Zeer velen onder hen vonden in bezet gebied hulp: hulp bij ambtenaren die er voor zorgden dat zij steun bleven ontvangen, hulp bij de rechterlijke macht die met de berechting van werkweigeraars traineerde, hulp tenslotte bij de diaconieën en bij particulieren die geld inzamelden om werkweigeraars en 'contractbrekers' in staat te stellen, het hoofd boven water te houden. Ten behoeve van die twee groepen kwam in Apeldoorn (het is wellicht ook elders gebeurd) in de herfst van ' 4I een aparte organisatie tot stand, 'De helpende hand', die per maand ca. f 3 000 bijeenbracht hetwelk in bedragen van f I 5 tot f 20 per week uitgekeerd werd. 'Op straat schreeuwde men elkaar de hulpadressen toe' - en de vier belangrijkste leden van de groep werden in april' 42 door iemand aanbespreking van seer. gen. mr. Frederiks met burgemeesters uit de Achterhoek, 23 juli 1942' in]. J. G. Boot: Burgemeester in bezettingstijd, p.
1 Hij kon spoedig weer boven water komen toen Boening had doen weten dat hem geen gevaar dreigde. Zijn functie mocht hij toen niet meer uitoefenen. Als waarnemend-directeur-generaal van het rijksarbeidsbureau werd hij opgevolgd door]. A. Knetsch, tevoren referendaris bij het rijksarbeidsbureau. 2 'Verslag van
wie de groep verdere hulp geweigerd had, gedenuncieerd bij de Sicherheits polizei; twee kwamen er in het concentratiekamp Amersfoort terecht.!
XCHet is onze indruk dat met name de illegale CPN zich beijverd heeft om arbeiders uit Duitsland te houden. Daar werd van de zomer van '40 af geld voor ingezameld en De Waarheid gaf onmiddellijk na Seyss-Inquarts verordening van 23 maart '42 een duidelijk parool uit:
XC'Wat er gedaan moet worden is: in geen geval aanmelden! In geen geval aan een oproeping om naar Duitsland te gaan, gehoor geven! Het huis verlaten en een ander onderdak zoeken! In de bedrijven elke poging om arbeiders te dwingen naar Duitsland .te gaan, met de werkstaking beantwoorden ... ! Geen man en. geen handslag werk voor Duitsland zij de leuze l!'
XCZo kwam, in de lente van '42, niet alleen de arbeidsinzet maar ook de strijd tegen de arbeidsinzet in een nieuwe fase - een fase waarin steeds sterker en juist van die sector uit een belangrijke impuls gegeven zou worden aan verzet en illegaliteit.Strijdkrachten, getoetst aan de lotgevallen van locale eenheden (Apeldoorn en omgeving) (1945), p. II7-18) 2 De Waarheid, 27 april 1942, p.
1 Zij wetden door omkoping bevrijd. Dat kostte f 'wat voor die tijd nog een heel bedrag was.'
XCAl in de eerste bezettingszomer, de zomer van '40, had de wens om bevrijd te worden zich bij velen in optimistische voorspellingen geuit die aanknoopten bij het wereldnieuws, vele anderen hadden zich aan formules vastgeklampt die reeds in vroegere perioden van druk en benauwenis de ronde deden. Sommigen gaven van hand tot hand de uit de zestiende eeuw daterende Z.g. profetieën van Nostradamus door, die men zo interpreteerde dat de spoedige val van het Derde Rijk er in aangekondigd was; er waren er ook die speciale waarde gingen toekennen aan de getallensymboliek en dan bij voorkeur teruggrepen op het laatste boek van het Nieuwe Testament, de Openbaring van Johannes, hoofdstuk 13, 'het Beest dat uit de zee opkomt' : 'En ik zag uit de zee een Beest opkomen ... En de draak gafhem zijn kracht, en zijn troon en grote macht. En ik zag een van zijn hoofden als tot de dood gewond, en zijn dodelijke wond werd genezen ... En het werd een mond gegeven om grote dingen en godslasteringen te spreken; en het werd macht gegeven om zulks te doen, twee-en-veertig maanden ... Hier is de wijsheid, die het verstand heeft, rekene het getal van het Beest; want het is het getal eens mensen, en zijn getal is zeshonderdzes-en-zestig.'
XCDuistere woorden ! Welnu, gaf men aan de letter a de getallenwaarde 100, aan, de b 101 enzovoort, dan was de som van de zes letters h-i-t-l-e-r 666. Conclusie: met 'het Beest dat uit de zee opkomt', was Hitler bedoeld. V01voerde hij niet 'grote dingen'? Sprak hij niet 'godslasteringen'? En diende de scheve 10k op zijn voorhoofd er wellicht toe om een litteken te verbergen van een 'dodelijke wonde' waarvan hij genezen was? Maar dan was het ook na 'twee-en-veertig maanden' met zijn macht gedaan!
XCEen bekende protestantse uitgeverij ergerde zich aan dit bijgeloof dat in de zomer van '40 hand over hand toenam. Zij wilde een degelijk maar populair geschreven boekje laten verschijnen waarin tegen dit misbruiken van Bijbelteksten gewaarschuwd werd. Zij nam daartoe contact op met een hervormde predikant in Den Haag, ds. D. A. van den Bosch, van wie reeds enkele bundels preken in druk verschenen waren. Van den Bosch was in protestantse kringen landelijk nogal bekend. Hij stond eerst in de Haarlemmermeer en in Groningen, maar had in 1916, een-en-dertig jaar oud, een
beroep naar Den Haag aanvaard. Hij was daar met zijn simpele, directe prediking, rijk aan beelden die zijn gehoor onmiddellijk aanspraken, een gevierd predikant geworden. Talloze malen was hij ook tot ver buiten Den Haag als spreker opgetreden. Protestanten kenden hem mede uit de radio, want van den Bosch was een van de vaste sprekers van de NCRV; hij was ook haar vicevoorzitter.
XCHet verzoek van de uitgeverij sprak hem aan. Hij had een vlotte pen. Begin november kwam zijn boekje van de pers. De uitgever had er een fel rode kaft om gedaan en daarop stond in zwarte opdruk: 666, het getal eens mensen. De intrigerende titel lokte veel kopers aan, de exemplaren vlogen weg. 'Tot een nieuwe dwaasheid', zo las men op pagina 97, 'is men in verband met dit getal gekomen in onze dagen: vlijtige puzzelaars, hier of in het buitenland, ik weet niet waar de oorsprong ligt van dat geknutsel, hebben ... de naam van de Rijkskanseliervan Duitsland er bij betrokken. Hoe onzinnig deze goochelarij met Bijbelteksten is, is zonder enige moeite aan te tonen. Johannes zal toch zeker niet met de getalwaarde van het Duitse, Franse, Engelse of Hollandse alfabet gerekend hebben ... Hoe willekeurig is het uitgangspunt om die nummering te laten aanvangenmet 100 ... Op dezewijze zijn verscheidenenamen in dit getal te ontdekken ... En wie de moeite zou nemen, het adresboek van Den Haag of van welke stad ook, op te slaan, zou zeker een reeks van namen van zesletters vinden die bij optelling der letters op deze wijze, 666 zouden opleveren.'
XCOpdecemberenkele weken na de verschijning van dit boekje, wordt ds. van den Bosch gearresteerd. Men brengt hem naar de Cellenbarakken in Scheveningen en sluit hem op. Wat heeft hij misdaan? Hij is een man van gematigde opvattingen die in politiek opzicht nooit op de voorgrond trad. Hij is trouwaan Oranje. Hij werd in Duitsland tijdens een bezoek indiep geschokt door de Jodenvervolging en heeft daar in zijn preken wel eens over gesproken. Die staan gesignaleerd bij het Reichssicherheitshauptamt in Berlijn - maar hetzelfde geldt voor de uitlatingen van zoveel anderen die met rust gelaten zijn! Langzaam daagt het de eenzame man in zijn cel dat hij van zijn vrouw, die hartpatiënte is, van zijn drie kinderen en van zijn gemeente gescheiden is, louter op grond van die ene passage over 'de Rijkskanselier van Duitsland' : hij zou voedsel gegeven hebben aan het denkbeeld
II '40 '36
genoemd, maar twee pagina's verder staat dat 'het Beest' 'nooit, nooit' de overwinning bevechten zal en 'dat die Antichrist in de laatste tijd tot volle ontwikkeling komt, en daarmee tot volle openbaring van zijn vreselijk karakter.' Dat laatste mag dan een citaat zijn uit een al meer dan vijftien jaar oud theologisch werk, maar het bevestigt de conclusie van de Sicher heitspolizei : 'Beleidigung des Führers'.
XCEr volgen enkele verhoren en via een bewaker, later via een verpleger die beiden 'goed' zijn, kan van den Bosch zijn vrouwen kinderen in gesmokkelde brieven doen weten hoe het er met hem voorstaat. Hij is in die verhoren eerlijk geweest: . 'Toen weer over mijn boek. Daar zijn ze wel woedend over. Ze willen met alle geweld, dat ik er politieke bedoelingen mee heb gehad. Heb ik sterk ontkend ... Hoe ik over het nationaal-socialisme dacht. Ik heb gezegd dat ik teweinig studie heb gemaakt van 't Duitse om een gefundeerd oordeel te geven, maar dat ik meende, dat wij 't Hollandse niet nodig hadden om hier gelukkig te zijn ... Wat ik dacht van het Oranjehuis. Ik heb gezegd: dat wij dat liefhebben ... Wat ik hoopte voor de toekomst. Antwoord: Nederland weer een vrij volk onder Oranje ... De Joden. 'k Heb gezegd dat ik de Joden om Christus' wil waardeerde al zag ik wel hun slechte eigenschappen; Jezus ook een Jood. Zij: neen. Vele professoren in Duitsland zeggen Jezus was Ariër. Ik: onmogelijk voor wie de Bijbel laat spreken ...
XCDag, dit alles in grote haast. Blijf voor mij bidden ... Dag, vele kussen. 't Beste met jullie.' 1
XCDan komt de wanhoop. Hij is er innerlijk volstrekt zeker van dat hij in de week van I op 8 februari vrijgelaten zal worden (alles is immers opgehelderd!) - en 't is zaterdag en nog zit hij in de cel:
XC'Ik ben volkomen verslagen en durf op de zaterdag niet meer hopen. Trouwens op geen enkele dag. Nu blijkt dat ik overgeleverd ben aan de meest onbeperkte willekeur. Er is niets meer te hopen en te verwachten. 0, wat heb ik met God
1 Brief, 21 jan. 1941, van D. A. van den Bosch aan zijn echtgenote en kinderen, aangehaald in A. M. C. van Lynden-van den Bosch: D. p. 78-80. In deze brief en in de volgende die wij citeren, hebben wij ter wille van de leesbaarheid afkortingen ongedaan gemaakt. In dit verhoor werd van den Bosch ook de strikvraag gesteld, 'ofik ook zeggen kon, aan welke kant van de kop van het Monster uit 13 het litteken zat dat weer genezen was ... Ik zei dat daarvan niets stond in Ze zijn bang dat al wat daar staat, toch wel degelijk op 'Jansen' past en op Duitsland. En nu vermoed ik dat 'Jansen' een litteken heeft opzij aan z'n hoofd. Bij nadere bespreking met anderen hoorde ik, dat dat inderdaad het geval moet zijn en dat hij daarom die 10k draagt.' (a.v., 3 aug. 1941, p. 121)
gèworsteld, maar ik kan het nog niet overgeven dat ik hier nooit weer uitkomen zal. Bidt jullie toch voor me, want ik ben zo moe. Alle beloften uit de Bijbel staan zo ver weg ... Heb toch medelijden met mijn angsten. ° God help me!! ... 0, bidt voor me, dat ik dapper mag zijn, ook als ik in de gevangenis moet sterven. Lievelingen, ik groet jullie uit m'n nood Ik zie geen enkel lichtpunt meer. En 0, 0 dat nu zo mijn werk eindigen moet 0, lieve vrouwen kinderen, God luistert niet meer naar me. Wil jullie voor me bidden ... Vergeet je vader toch niet.' 1 Dag na dag, week na week verstrijkt. Hij blijft gevangen. Eens in de drie wèken bezoek - tien minuten, ('0, Godhou me toch vast ... Twee maanden! Wat willen ze toch van me en met me.'2) Langzaam, langzaam herwint hij zijn innerlijke rust, leert hij in een geloofsstrijd die hem door de diepste vertwijfeling voert, het onaanvaardbare aanvaarden ('Ik heb dertig mooie. jaren gehad, die ik te weinig dankbaar genoten heb. Nu zegt God: 't is uit. En Hij is de rechtvaardige"), maar het is juni voor hem die woorden uit de pen vloeien. Een goede maand! Hij wordt uit de kwellende eenzaamheid verlost, hij krijgt werk in de bibliotheek van de Cellenbarakken. In augustus (de oorlog met de Sowjet-Unie is in volle gang) gaat hij weer hopen: 'Wat zal het een grote vreugde geven,als we weer bij elkaar zullen zijn. Och, , wanneer? Er zijn hier lui die zo grenzeloos optimistisch zijn, dat ze in deze maand het einde verwachten.' Nu, dat optimisme kan ik niet delen. Ik reken er mee ... dat het wel volgend voorjaar of zomer zal worden, voordat de oorlog afgelopen is. En dat alleen zal mijn bevrijding brengen."
XCEind oktober, op zijn verjaardag, een bijzondere gunst: van de Cellenbarakken uit mag hij zijn vrouwopbellen die hem door haar ziekte al die tijd niet heeft kunnen bezoeken. 'Wat heerlijk was dat, lieveling, dat we tenminste op m'n verjaardag na tienen-een-halve maand elkanders stem weer eens konden horen ... Ik kon me eerst niet goed houden, merkte je wel. En jij ook niet, geloof ik. Och kind, wat was dat fijn. Dat maakte de dag alleen al tot 'n feest."
XC1 A.v., 8 febr. 1941 (a.v., p. 80-81). 2 A.v., IJ febr. 1941 (a.v., p. 87); 3 A.v., ra jun; 1941 (a.v., p. II]). 'A.v., J aug. 1941 (a.v., p. 120). 6 A.v., 26 okt. 1941 (a.v., p. 178).
XCTwee dagen later wordt hij naar het pas in gebruik gestelde concentratiekamp Amersfoort overgebracht. *,
XCDe groep die van den Bosch uit de Cellenbarakken voorgegaan is, vangt hem in het kamp op, bewerkstelligt dat hij, de nu zeven-en-vijftigjarige, niet in een ploeg voor zwaar werk belandt maar helper wordt in een van de barakken. Bouwvakarbeiders, later mannen van de PTT die bij de inrichting van het kamp ingeschakeld zijn, zorgen er voor dat zijn clandestiene brieven zijn vrouwen kinderen blijven bereiken:
XC'We moeten opstaan half zeven, wassen in een groot lokaal buiten, dan komt de koffie en we eten brood ... Cantine gaf deze week vis ... en tweemaal deze week ieder zes appelen, Te lezen is hier niets. Maar 'k heb Bijbeltje en Gezangboek. Om twaalf uur weer brood eten en's avonds ongeveer zes uur middageten, niet veel zaaks. Na 't ontbijt aantreden op 't grote open terrein. Dan g~ ik evenals allen op klompen met de politiemuts op in een, lange cavalleriejas met mijn blok van 350 man in de houding staan. Duitse commando's. In de houding, de voorste rij telt af, 'die Augen links' (dus hoofd naar links draaien),-'Mützen ab', met één slag alle mutsen afzetten, dan sta je soms vijf of tien minuten in je kaalgeschoren hoofd. Dan 'Augen gerade aus', alle hoofden zwenken, 'Mützen auJ!', met één'slag zo op je hoofd, net naar 't valt. 'Corrigieren', d.w.z. je muts recht zetten. 'Ab', met een klap je handen weer omlaag. Dat 'n paar keer herhaald en dan inrukken. Ieder naar zijn werk. De behandeling is zeer slecht, stompen, trappen, slaan. 'n Paar lopen met een zweep en ranselen er op los. Sommigen o.a. burgemeesters en geestelijken en joden worden beestachi:ig behandeld. 't Zijn duivels ...
XCDag liefste; dag, je innig liefhebbende man. 'k Hoop dat je 't lezen kunt. Ik schrijf zittend op het bovenste bed. Er zijn er drie boven elkaar. Dag, God sterke jullie allen. Dag.' 1
XCAl in de Cellenbarakken is van den Bosch vanuit zijn werk in de bibliotheek velen tot steun geweest. Zozeer had hij zijn evenwicht hervonden, dat rust en blijmoedigheid van hem uitgingen. Zelf ontleende hij er elke zondag kracht aan de diensten van de gevangenispredikant ds. G. Bos, Nu, in Amersfoort preekt hij weer zelf, aanvankelijk om de beurt met zijn mede
1 A.v., 2 nov. 1941 (a.v., p. 198--99).
gevangene, de Rotterdamse predikant ds. A. R. Rutgers.' Het begint, ergens in een kale barak, met tachtig toehoorders; het worden er honderdvijftig. De vermagerde, kaalgeknipte predikant is een bezielde geworden. Hij heeft een taak: lotgenoten de troost brengen van het Evangelie. Men kent hem als een goed en eerlijk kameraad. Hier is hij niet de gesoigneerde voorganger die, de toog om en de bef voor, hoog op de kansel staat - hij is mens onder mensen. Tekenen van uiterlijke waardigheid zijn er niet meer. Hij lijdt, als allen. Wat allen lijden, brengt hij onder woorden, simpel en direct. Die woorden worden als gegrift in de geest van zijn toehoorders, neen: van zijn kampgemeente. Ziet, wat in de Bijbel een ver en abstract historisch verhaal leek, is werkelijkheid geworden. Zaterdag 6 december is in een der werkploegen een dag vol gruwelijke mishandelingen. 'Zondag 7 december preekt hij', aldus later een gevangene, 'over Handelingen 8: I: 'En er geschiedde in die dagen een grote vervolging tegen de gemeente die te Jeruzalem was.' Een preek die ik nooit vergeet en die ik haast letterlijk kan weergeven .. Toen was er geen oog meer droog, maar velen zaten te snikken van niet meer in te houden smart en aandoening.P Het wordt een barre winter. De gevangenenlijden honger. Een dysenterieepidemie breekt uit. Goede medische verzorging ontbreekt. Eind februari wordt van den Bosch ziek. Het uitgeteerde lichaam kan niet meer mee.
XC1 Abraham Rutger Rutgers, geborenin 1883, werdnadat hij eerst op enkeleplaatsen in het oosten des lands gestaan had, in 1932 naar Rotterdam beroepen. Hij was een zoekende ziel, 'een vreemdeling in een vreemd land' noemde hij zichzelf eens. 'In de kerk was het hem telkens te benauwd', aldus Buskes. (J. J. Buskes: Een vreem . deling in een vreemd land. De strijd om het Koninkrijk Gods in het leven van Abraham Rutger Rutgers (z.i.), p. 9) Rutgers was vele jaren lang een overtuigd christenantimilitarist maar kwam na een bezoek aan republikeins Spanje van zijn antimilitaristische overtuiging terug. Hij uitte zich in '40 op de kansel wellicht openlijker dan wie ook. Hij achtte zich geroepen, daar en in zijn catechisatie zonder enige restrictie te spreken en deed dat ook. Duitsland noemde hij een zuiver imperialistische mogendheid, Seyss-Inquart een landverrader. Toen hij, na reeds enkele malen gewaarschuwd te zijn, op II juni '41 gearresteerd werd, zei hij tijdens zijn verhoor o.m.: 'Alsfreie Holtander die 80 Jahre lang um ihre Cewissensfreiheit und um ihre völkische Freiheit gekiimpft haben, leonnen wir unmöglich mit Systemen sympathisieren die ihre Ziele mit Gewalt und Terror zu erreichen suchen. Zu diesen Systemen gehören der Bolscheu/ismus, der Fasehlsmus und der Nationalsozialismus; alle drei sind gleieh ... Was wollen Sie überhaupt in Holland? Sie gehören garnicht hierher l' ('Meldungen aus den Niederlanden', 48 (17 juni 1941), p. 6-7) Rutgers werd uit Scheveningen naar Amersfoort en uit Amersfoort eind november '41 naar Dachau overgebracht. Daar werd hij, al verzwakt, als bijna zestigjarige zo ernstig mishandeld door drie medegevangenen over wier corruptie hij zich beklaagd had, dat hij enkele dagen later, 2 april '42, bezweek. 2 A. M. C. van Lynden-van den Bosch: Dominee D. A. van den Bosch, p. 213.
'Maar hij klaagt nooit en is voor elke kleine dienst roerend dankbaar.'! Van dag tot dag wordt hij zwakker. Na enkele weken komt het einde, een einde op een houten brits en in eenzaamheid. 'Als de mannen op de appèlplaats in rij en gelid staan aangetreden, wordt het snel doorgegeven : 'Van den Bosch is dood .. .' ' Eén van hen die daar op die gure maart-ochtend het bericht door de rijen hoort mompelen, schrijft later aan deweduwe van de predikant: 'Mevrouw, u zult het misschien gek vinden en ook niet geloven, maar ik verzeker u dat wij in het kamp die morgen meer verloren dan u.'2
XC'De zoste maart, des morgens om 8 uur, mocht', aldus de fiere overlijdensadvertentie, 'onze lieve Man en Vader, Dirk Arie van den Bosch, Hervormd Predikant te 's-Gravenhage, Ridder in de Orde van Oranje-Nassau, de Kruisbanier tot in Gods Handen dragen.'
XCEr komen bij de weduwe tegen de duizend brieven met rouwbeklag binnen.
XCVerschillende redenen waren er waarom wij dit hoofdstuk wilden openen met de beschrijving van het levenseinde van ds. van den Bosch. Juist in een werk alshet onze dat de aandacht in de eerste plaats richten moet op de brede ontwikkelingen, is het gepast, soms de enkele mens in zijn strijd en zijn lijden centraal te stellen. Voorts: ds. van den Bosch was de eerste Nederlandse predikant die slachtoffer werd van de bezetting. Zeker, de kerken zijn in ons land (in Polen ging het geheel anders toe) niet in sterke mate vervolgd, althans niet in de mate die de machthebbers mogelijk was, maar de vervolging ten dode werd niet uit beginsel nagelaten doch om opportuniteitsredenen; zij was uitgesteld, meer niet. Met name tijdens de oorlog kon Hitler zich in Duitsland en de overige niet-Slavische landen niet de luxe veroorloven van zulk een vervolging waar hij, profeet en symbool van een nieuwe religie, eigenlijk naar dorstte. Een week na de inval in Polen ging al een bevel naar de ss in Duitsland uit waarin stond dat de Führer '[ede Aktion gegen die katho/ische und evangelische Kirche für die Dauer des Krieges verboten' had." Men lette op die woorden: '[iir die Dauer des Krieges', In Speers aanwezigheid zei Hitler later: 'Wenn ich einmal meine anderen Eragen erledigt habe, werde ich mit der Kirche abrechnen. Horen und Sehen wird ihr vergehen.":Siedlungshauptamt, aangehaald in F. Zipfel: Kirchenkampf in Deutschland 1933-1945 (1965), p. 226. 4 A. Speer: Erinnerungen, p.
1 A.v., p. 231. 2 A.v., p. 2]2. 3 Rondschrijven, 8 sept. 1939, van het
XCAan Hitlers opportunistische instructie werd ook binnen het Reichsleom missarlat in bezet Nederland regelmatig herinnerd. Aan die instructie diende mede de NSB zich te houden. In de lente van '43 moest de hoofdredacteur van Storm-SS verdwijnen omdat hij het met zijn aanvallen op de 'kruismollen en preektijgers' (daarmee waren de priesters en predikanten bedoeld) al te bont gemaakt had. ill september van dat jaar deed de' commissaris van Limburg, d' Ansembourg, het voorstel dat in zijn provincie alle gemeentelijke bijdragen aan kerkbesturen, bij elkaar ruim f 110000, geannuleerd zouden worden. Musserts plaatsvervanger van Geelkerken wees hem er toen op, 'dat de strikte aanwijzing bestaat om geen conflicten met de kerk uit te lokken, dus ook niet principiële beslissingen.'!
XCDie 'strikte aanwijzing' gold dus nog steeds. Of zij zou blijven gelden, wist niemand.
XCTrouwens, op basis van die louter relatieve terughoudendheid werden de kerken in Duitsland toch wel op tal van wijzen dwarsgezeten. Men zou van een langzaam afknijpingsproces kunnen spreken. Veldpredikers en aalmoezeniers hadden het binnen het Duitse leger en de Duitse marine moeilijk, tot de Luftwaffe, Goerings troetelkind, werden zij niet toegelaten. Voorts werd niet alleen de kerkelijke pers, gelijk reeds in ander verband vermeld, drastisch beperkt, maar werden ook kloosters, seminaria en andere kerkelijke gebouwen op grote schaal gevorderd. Die seminaria kwamen practisch zonder studenten te zitten - vrijwel allen werden voor de Wehrmacht opgeroepen en wie na zijn eindexamen theologie wilde studeren, kreeg daar de kans niet toe ; ook hij moest zich onmiddellijk voor de militaire keuring melden. En tenslotte werden talrijke priesters en predikanten gevangen gezet, als regel in het concentratiekamp Dachau; anderen werden om futiliteiten ter dood veroordeeld. Wij moeten hier niet alleen een op bepaalde geestelijken gerichte straf in zien; de bestraffing van één had mede de functie, tientallen zo niet honderden anderen te intimideren.
XCEen soortgelijk afknijpings- en intimidatieproces speelde zich in Nederland af. De kerkelijke pers werd gekortwiekt, alle processies werden verboden, de klein- en grootseminaria van het aartsbisdom en van de bisdommen (met uitzondering van het bisdom Breda) gevorderd, zo ook tal van kloosters, kloosterscholen en retraitehuizen. Aan protestantse kant werd in maart ,42 de Bijbelkiosk-vereniging opgeheven; wat daar aan gedrukte bescheiden voorhanden was (bijbels,kinderbijbels, meer dan een miljoen bijbelse platen), werd in beslag genomen en tot pulp verwerkt of verbrand. Het luiden van kerkklokken was al in de zomer van ' 40 verboden; de roof dier klokken zullen
XC1 Brief, 7 sept. 1943, van van Geelkerken aan d'Ansembourg
wij in een volgend deel beschrijven. Dat alles ging gepaard met een constante druk op de kerken om zich van inmenging in hetgeen de bezetter wenste te bereiken, te onthouden, alsook met een aanmerkelijk aantal arrestaties.
XCAfknijping en druk dus - géén vervolging ten dode. Die laatste trof slechts één enkele religieuze groepering: de Jehova's Getuigen.
XCDe vervolging van de Jehova's Getuigen was in '33 in Duitsland begonnen: de Nazistaat kon hun leer en hun optreden niet dulden.
XCDeze groepering was van Amerikaanse oorsprong. Tegen 1880 had daar een jeugdig Protestants predikant, Charles Taze Russell, een begin gemaakt met de uitgave van een blad, Zion's Watch Tower and Herald of Christ's Presence, waarin op grond van een interpretatie van bepaalde passages in de bijbel gesteld werd dat Christus in 1874 onzichtbaar op aarde teruggekeerd was, dat het einde der tijden over veertig jaar, in 1914 dus, daar zou zijn en dat dan alleen diegenen die deze stellingen zouden aanvaarden, het eeuwig leven deelachtig zouden worden. Omstreeks het jaar 1890 kreeg de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania haar eigen groot hoofdkwartier in Pittsburgh. In 1903 won Russell zijn eerste volgelingen in Duitsland, in 1904 in Australië, en niet alleen in, maar ook buiten de Verenigde Staten breidde zijn aanhang zich voortdurend uit - een proces dat overigens met twisten en afsplitsingen gepaard ging. Uiteraard werd in 1914 het uitbreken van de eerste wereldoorlog' als bewijs gezien voor de juistheid van Russells interpretatie van de bijbel. Russell stierf in 1916. Als leider werd hij opgevolgd door zijn rechtskundig adviseur, Judge Joseph F. Rutherford, hetgeen met nieuwe twisten gepaard ging. Rutherford stelde zich in de Amerikaanse samenleving scherper op dan Russell. Toen de Verenigde Staten in '17 in de oorlog betrokken werden, gelastte hij dat de leden van de groep geen deel mochten hebben aan het Satanswerk van de oorlog: zij moesten zowel militaire dienst als arbeid in, de oorlogsindustrie weigeren. Aldus geschiedde. zulks leidde tot vervolgingen die de cohesie van de groep ten goede kwamen. Na de wereldoorlog breidde Rutherford de organisatie uit. Alle bestaande wereldlijke en kerkelijke machten ging hij verwerpen, met name de katholieke kerk, door hem uitgebeeld als de diabolische macht op de achtergrond die verantwoordelijk was voor alle aardse rampen. Dat 1914 niet het 'einde der tijden' gebracht had, was niet meer dan
een kleine teleurstelling. Nieuwe becijferingen, soms ook op de Openbaring gebaseerd, hielden bij de volgelingen telkens de hoop levendig dat dat einde toch spoedig zou komen. Zij duchtten dat niet: allen zouden te gronde gaan, zij alleen zouden gered worden.
XCAls Internationale Bibelforsi:hervereinigung had Rutherfords groepering in het Duitsland van de republiek van Weimar een bescheiden aanhang gekregen. Rutherford had er in ' 33 ca. zesduizend volgelingen. Dat waren in grote meerderheid eenvoudige mensen die het moeilijk hadden of door een groot leed getroffen waren: armen,' bejaarden, ongehuwden, kinderlozen. Hun actie werd spoedig verboden, maar zij bleven (dat was voorschrift en Jehova zou hen beschermen) hun traetaten verspreiden. Daarbij kwamen zij in de herfst van' 3 6 in een extra-moeilijke positie te verkeren toen Rutherford een congres van zijn beweging dat in Luzern gehouden werd, een resolutie liet aannemen waarin hij het Nazibewind als een satanischemacht karakteriseerde die door de Jezuïeten geleid werd. Hitler en de Paus ontvingen afschrift van die resolutie maar Rutherford droeg er ook zorg voor dat zijn volgelingen in de gehele wereld er met telegrammen aan Berlijn hun adhesie aan betuigden. Nu sloeg de Gestapo onverbiddelijk toe. Dat er Duitsers waren die de autoriteit van de staat niet erkenden, die weigerden de Hitlergroet te brengen, in de Wehrmacht te dienen of in de oorlogsindustrie te werken, was al onaanvaardbaar, maar als deze lieden internationaal en in het publiek een actie gingen voeren die zich tegen Hitler en het Derde Rijk richtte, dan diende de groep met wortel en tak uitgeroeid te worden. Nagenoeg alle Bibelforscher werden gearresteerd en eerst in gevangenissen, later in concentratiekampen opgesloten. Veruit de meesten hunner hebben daar, bedreigingen en martelingen ten spijt, geweigerd, hun leer te verloochenen. Van deze Duitse Bibelforscher zijn ca. tweeduizend in de kampen omgekomen.
XCNederlandse Jehova's Getuigen hadden in de periode van de vooroorlogse vervolging in Duitsland menigmaal publikaties Duitsland binnengesmokkeld. Die aktiviteit werd bevorderd door het feit dat de leiding van de Nederlandse groep in handen kwam van drie Duitse emigranten, van wie een zekere R. A. Winkler de sterkste figuur was.
XCDat zij de werkzaamheid van die groep in bezet gebied moest tegengaan, sprak voor de Sicherheitspolizei vanzel£ De eerste tien leden werden eind oktober '40 gearresteerd, anderen' die ondergedoken waren, werden in het Opsporingsregister gesignaleerd. Door die onderduikers werd de actie voortgezet. Nieuwe arrestaties volgden in februari '41; in april, toen het 'Internationale Bijbel- en Tractaatgenootschap de Wachttoren' door de Sicher heitspolizei officieelverboden werd (alle eigendommen werden in beslag genomen), ontvingen de Nederlandse politieorganen die met de opsporing en
de arrestatie der Jehova's Getuigen belast waren, illegaal gedrukte circulaires waarin zij vermaand werden, huri hulpverlening aan de macht van Satan te staken. Gevolg hiervan was dat de politie uitdrukkelijk instructie kreeg, Jehova's Getuigen die 'op heterdaad betrapt werden op het colporteren met brochures ofhet aanplakken van pamfletjes of biljetjes', in arrest te nemen en over te dragen aan de Sicherheitspolizei; namen en adressen van aanhangers diende de politie, 'ook al wordt van hen geen actie geconstateerd', aan de Sicherheitspolizei te berichten, 'teneinde te voorkomen', schreef de Amsterdamse procureur-generaal, 'dat dergelijke personen, die misschien reeds door de Sicherheitspolizei werden gehoord, ten tweeden male worden lastig gevallen.'! Geloofde hij zèIf dat leugenachtig motief?
XCBegin juli' 41 zaten in de Cellenbarakken in totaal zes-en-zeventig Jehova's Getuigen gevangen. In oktober kwam het toeval de Sicherheitspolizei te hulp. In Amsterdam op zoek naar drukkers van illegale communistische geschriften vond zij bij een drukkerij welker eigenaar, Wessel Eikelenboom, ter camouflage lid geworden was van de NSNAP-van Rappard (hij drukte haar weekblad), zetsel voor een publikatie der Getuigen. De drukker werd geprest, al zijn contacten te noemen.ê Niet alleen werd nu het illegale magazijn van de groep opgerold, maar nagenoeg aile leidende functionarissen, onder hen Winkler, werden gearresteerd en daar vloeiden weer talrijke andere arrestaties uit voort.
XCHet is onze indruk dat de Nederlandse groep deze haar in de herfst van '41 toegebrachte slag tijdens de bezetting niet te boven is gekomen."
XCDe activiteit van een groep als de Jehova's Getuigen werd binnen de staf van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD door een apart Rejerat gevolgd dat gegevens over de 'Sekten' verzamelde; er waren daarnaast aparte Rejerate voor de katholieke kerk en voor de protestantse kerken. Bij die laatste twee Rejerate kwamen rechtstreeks of via de Aussenstellen der Sicher heitspolizei und des SD de rapporten binnen over hetgeen op zondag tijdens de dienst door priesters en predikanten gezegd was. Er vonden in den lande• In het deel van ons werk dat aan de gevangenissen en concentratiekampen gewijd
1 Rondschrijven, I mei 1941, van de proc.-gen. Amsterdam (eNO, 10 c). 2 Eike lenboom was in die tijd ook drukker van dit werk heeft hij verzwegen.
elke zondag in ettelijke duizenden kerkgebouwen diensten plaats; lang niet naar al die diensten werden verspieders gezonden. In mei '4I merkte een van de stafleden van de sss in een brief aan het Reichssicherheitshauptamt op, dat 'das Vertrauensmdnner-Netz: für das konfessionelle Gebiet noch sehr schtvach' was; er kwamen 'vorwiegend Einzelmeldungen' binnen.' Die 'Einzel meldungen' konden afkomstig zijn van Rijksduitsers, van NSB'ers 2 of van andere 'foute figuren'; in minstens één geval waren zij afkomstig van enkele leden van de Wehrmacht.
XCWij hebben de indruk dat de Sicherheitspolizei met die denunciaties nogal willekeurig omsprong. In het algemeen hadden de Aussenstellen het veel te druk met de bestrijding der illegaliteit om grote aandacht te besteden aan de kerkelijke voorgangers.P Daar kwam bij dat, althans van begin' 43 af, met de voornaamste Sachbearbeiter op kerkelijk gebied, prof. dr. Heinrich Nelis, wel te praten viel. Vreemde figuur! Een afvallige priester, hoogleraar aan de Universiteit van Frankfurt aan de Main, SS-Sturmbannführer, in '41 toege
1 Brief, 26 mei 1941, vanH, Till aan het 073835). 2 Zo 'schreef een zich als zeer christelijk beschouwende NSB'er te Amsterdam op '13 april A.D.' (Paasmorgen) 1941 een brief naar de districtsleider van de NSB in de hoofdstad waarin hij er bij deze op aandrong, 'wat gereformeerde kameraden de opdracht (te) geven, naar de prediking van ds. Sikkel en ds. Sietsma te luisteren' en 'de bevoegde instanties' (de te verzoeken, bij ds. Sietsma de tekst op te vragen van de prediking die hij die ochtend gehouden had. 'Ik ben van mening', aldus de NSB'er, 'dat deze prediking vals en zeer sterk insinuerend is. Het gedeelte van de preek dat mij genoopt heeft, de kerk uit te lopen, was de passage waarin (naar mijn gevoelen) de bezettende overheid vergeleken werd met de wachters bij het graf die op de vlucht sloegen bij het verschijnen van de Engel.' (brief, 13 april 1941, van W. B. v. M. aan]. W. de Ruiter, Doc. 1-1186, a-az) Deze briefwerd naar Lages en door Lages naar de in Den Haag doorgezonden. Ds. K. Sietsma kreeg op zaterdag 3r januari '42 de waarschuwing dat zijn dienst op zondag gecontroleerd zou worden door 'de SD' omdat ·hij een collecte voor de zending onder de Joden aangekondigd had. Hij preekte die zondag over de ver zoeking van Christus in de woestijn en liet de collecte doorgaan. Daags daarna werd hij gearresteerd. Via Amersfoort werd hij naar Dachau getransporteerd. Daar bezweek hij binnen enkele maanden. Er ligt in een geval als het zijne geen direct causaal verband tussen de weergegeven denunciatie en de deportatie; dat zulk een denunciatie tot het arrestatiebesluit bij gedragen heeft, is buiten kijf. De raadpleegde voor zij dit soort besluiten nam, het gehele 'dossier' van de betrokkene - daar lag dan zulk een denun ciatiebrief in. 3 Dr. H. W. van der Vaart Srnit beklaagde er zich in de zomer van '43 over dat de staf van de zo weinig op het door hem toegezonden denun ciatiemateriaal gereageerd had: (brief, 8 juli 1943, van H. W. van der Vaart Srnit aan de Den Haag 163 i)).
voegd aan de staf van het concentratiekamp Dachau waar hij 'de eigenaardigheid (had) om telkens als een (gevangene) op het stoeltje (tegenover hem) plaats nam, een kromgebogen speld, in de zitting verborgen, met een ruk omhoog te trekken" en tijdens zijn werkzaamheid in Nederland 'bespaarde (hij) zich vaak geen moeite om predikanten of hulppredikanten in vrijheid te krijgen, waar hem dat mogelijk was', aldus de geschiedschrijver van de Hervormde Kerk, ds. Touw." Ds. Delleman, de geschiedschrijver der Gereformeerde Kerken, beoordeelt hem even gunstig: een 'goedwillende Duitser'. 3 Nu moet, wat zijn interventies betreft, bedacht worden dat de bezetter in de tweede helft van de bezetting eigenlijk de strijd aan het kerkelijk front goeddeels opgegeven had: hij wist dat er niets meer te bereiken viel. In de eerste helft was zijn controfe scherper en waren zijn reacties veelvuldiger, vooral wanneer hij contact vermoedde met Londen. Zo had de regering via Radio Oranje op donderdag 26 februari '42 de oproep gedaan, op zondag I maart een biddag te houden voor Nederlands-Indië. Die oproep was rijkelijk overbodig. Hij leidde er toe dat de diensten extra-scherp gecontroleerd werden en dat een groot aantal predikanten verhoord en een kleiner aantal in arrest genomen werd."
XCIn totaal werden tijdens de bezetting van de ca. tweeduizend hervormde predikanten honderdzes-en-dertig korte of lange tijd gevangen gehouden; twaalf van hen bezweken in de concentratiekampen. Tot eind' 42 vonden negen-en-zestig arrestaties plaats, van de resterende zeven-en-zestig hadden veruit de meeste te maken met werkzaamheden voor illegale groepen. Trouwens, wegens de prediking alléén werden er van de honderdzes-endertig slechts ruim dertig opgepakt. Bij de gereformeerden lagen die cijfers opmerkelijk hoger: op ca. vijfhonderd predikanten honderdzes arrestanten en twintig omgekomenen. Van de meer dan vierhonderd rooms-katholieke geestelijken die van hun vrijheid beroofd werden 5, kwamen negen-en-veertig om het leven. Nadere cijfers bezitten wij alleen voor Limburg: op zevenhonderd priesters zeventig arrestanten (plus dertig ondergedokenen) en zestien die in gevangenschap bezweken..n.r,gehele land tussen de vijf-en-veertighonderd en vijfduizend katholieke 'ambts
1 B. van Genuchten: 1942 1945) (1957). p. 13. 2 H. C. Touw: p. 587. 3 Th. Delleman: p. 210. • memoreerde de oproep der regering in een hoofdartikel en een predikant te Zwijndrecht beriep zich daar op, zeggend dat hij zich niet anders had kunnen voorstellen dan dat dat artikel door de Duitse auto riteiten goedgekeurd was. 5 Er waren, naar schatting, tijdens de bezetting in het
XCDie cijfers geven nog maar ten dele een beeld van de druk die op de kerken uitgeoefend werd. Zo vonden in Noord-Holland en Utrecht in' 42 negentien arrestaties plaats (protestanten èn katholieken), maar daarnaast werden een-en-zeventig predikanten en priesters aan lange verhoren onderworpen en van hen kregen twintig de mededeling dat zij, als zij zich niet matigden, óók gearresteerd zouden worden. Ook in alle andere provincies gebeurde het menigmaal dat predikanten of priesters bij de Sicherheitspolizei ontboden werden. Men behoefde daar geen formele waarschuwing te krijgen om te weten dat elke nieuwe denunciatie tot gevangenschap kon leiden. Zeker in '4I en '42 was het zo dat elke priester die een mandement en elke predikant die een kanselboodschap voorlas, wist dat hij kans liep zijn leven te verspelen; misschien was die kans maar klein, maar ze wás er. Men beschouwde de bezetter als totaalonberekenbaar in zijn reacties, het lot van een ds. van den Bosch was in protestantse kring, maar ook daarbuiten vrij algemeen bekend.
XCEr waren in de kerken maar zeer weinigen die met de nationaal-socialitische bezetter sympathiseerden.
XCWat de katholieke kerk betreft: in de 'Meldungen aus den Niederlanden' wordt slechts één priester uit Friesland als voorstander van de Nieuwe Orde aangeduid; de enige katholieke 'priester' die zich overigens door de vijand in zijn propaganda als nationaal-socialist naar voren liet schuiven, zekere Theodorus Anthonius Joseph de Leeuw, was in '39 wegens oplichterij uit de geestelijke stand ontslagen.'
XCDe protestantse kerkgenootschappen kenden die gesloten eenheid niet.
XCOnder de ca. tweeduizend hervormde predikanten bevonden zich vijftien NSB'ers, maar 'bovendien was er', aldus Touw, 'een veel groter aantalpredikanten die sympathiseerden met het Duitse regiem Hun houding was eigenlijk veel gevaarlijker omdat zij veel onduidelijker was. Hiertoe behoorden velen die in een piëtistische of een lijdelijk-gereformeerde prediking alle verzet en weerstand tegen de bezetters als zonde tegen God veroordeelden.'2 Binnen de hervormde kerk was prof. Visscher die de lezer al tegenkwamvoor de Wciffen-SS opgelicht had, kwam hij in het concentratiekamp Vught, later in Dachau terecht. 2 Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. I, p.
1 De Leeuw sloot zich in '40 bij Nationaal Front aan, in de zomer van '41 bij de NSB. Hij was een ijverig van de Eind' 43 werd hij wegens nieuwe malversaties uit de NSB geroyeerd, en toen bleek dat hij ook een ronselaar
als lid van de Kultuurraad, een van de duidelijkste sympathisanten met Duitsland. Visscher noemde het in de-lente van '42 'een nijpend volksbelang dat er een regering komt. En dat zij komt door de NSB.'! In de zomer en herfst van '43 bepleitte hij met klem dat de Reichskommissar de hervormde synode zou opheffen, dat instrument van de 'humanistische Loge-beweging', die verfoeilijke wegbereidster van het 'religieuze eenheidsfront onder Roomse leiding' !2
XCOp de leden der Gereformeerde Kerken (ca. 8 % der bevolking) had de NSB veel minder vat: onder hen waren in het gehele land nog geen vijfhonderd NSB' ers (minder dan t % van het totaal aantal NSB' ers). Anders dan de Nederlandse Hervormde Kerk hadden de gereformeerden sinds '36 disciplinaire maatregelen genomen tegen NSB' ers in hun rijen. Er waren evenwel bij de gereformeerden, evenals bij de hervormden, niet-NSB' ers die volstrekte lijdelijkheid jegens de bezetter predikten; één van hen was de in en buiten zeeland bekende onderwijzer-publicist A. [anse ('Janse van Biggekerke') die ver in het Duitse vaarwater terechtkwam. Hij en anderen beriepen zich bij voorkeur op enkele verzen uit Romeinen 13: 'Alle ziel zij den Machten over haar gesteld onderworpen. De Machten die daar zijn, die zijn van God geordineerd: Alzoo dat die zich tegen de Macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat ; en die ze wederstaan, zullen over zichzelven een oordeel halen.'
XCEn tenslotte was er dan een aparte christelijke secte die tegen de NSB aanleunde: 'de Orde van de Getuigen van Christus', in '34 opgericht, als welker 'hoofdleider' G. J. K. baron van Lynden van Horstwaerde optrad. In haar blad Evangelie en Volk predikte zij een 'christelijk' nationaal-socialisme. Haar organisatie was chaotisch, haar blad werd eind '41 verboden - veel energie werd nadien gestoken in pogingen, een eigen liturgie te ontwikkelen. Hier of daar vond een NSB' er nog wel iets van steun bij deze 'Orde'; zo een hervormd predikant uit Ravenstein bij Oss die begin '43 als nieuwe 'getuige' een 'gelofte' mocht afleggen en daarbij eens een praatje met een gelijkgezinde kon maken, 'voor mij die als enig NSB' er te Ravenstein zeer geïsoleerd ben, een waar genot. . . Ik word gewoon onpasselijk van de herderlijke brieven die ik voortdurend ontvang."
XC1 Brief, z.d. (lente 1942), van H. Visscher aan H. W. van der Vaart Smit (Doe 1-1796, a-z), 2 Brief, 22 okt. 1943, van H. Visscher aan G. A. S. Snijder (Neder!. Kultuurraad, IV, 26). 8 Brief, 3 maart 1943, van]. W. v. B. aan G.]. K. van Lynden van Horstwaerde
De kerk heeft tijdens de bezetting een bijzondere plaats ingenomen. Om te beginnen was bij de kerkgangers de behoefte aan troost en lering veel groter dan voorheen. In het normale vooroorlogse bestaan dier kerkgangers was een breuk gekomen, zij werden geconfronteerd met vijandelijk ingrijpen, met schrijnend onrecht, vaak ook met levensgevaar. Zij had&n hun geloof nodig om in een wereld die van maand tot maand onzekerder en hachelijker werd, staande te blijven. 'Alle vroegere veiligheden', aldus een predikant,
XC'gingen verloren: wat betekende het dat men altijd fatsoenlijk geleefd had en nimmer met de politie in aanraking was gekomen? ... Bezit, veiligheid, positie, . dat alles kwam op losseschroeven te staan, het werd fictief En ons vertrouwen in de mensheid, de drang omhoog te streven, het zoeken naar gerechtigheid, het liep alles vast, men kwam er niet meer uit. Aan eigen kracht liepen we dood en we raakten vertwijfeld omdat we inzagen dat we er met al onze goede bedoelingen en heilige idealen niet komen; ~e hielden niets over dan de wanhoop - of ... Christus.'!
XCAan die behoefte aan troost en lering kwam de kerk tegemoet. Onder de druk der tijden was bij velen sprake van een verdiept geloofsleven; welke eonsequenties voor de toekomst daaraan verbonden werden in de Nederlandse Hervormde Kerk, zullen wij in deel o schetsen. Hier gaat het niet om wat men in de kerk ging denken omtrent haar plaats in een bevrijd Nederland, maar om de kerk in haar verhouding tot de bezetter. Over de vraag of de kerk vroeg genoeg, vaak genoeg en klemmend genoeg tot de bezetter gesproken heeft, werd al tijdens de bezetting verschillend gedacht - maar gesproken heeft zij. De betekenis daarvan onderstreepten wij al toen wij in een vroeger hoofdstuk de mandementen van het Episcopaat uit augustus en september '41 behandelden. Er zijn evenwel, neemt men de bezettingstijd als geheel, niet zoveel mandementen en daarmee te vergelijken kanselboodschappen van protestantse kerkgenootschappen geweest. Wat de kerk als kerk was, was zij in de eerste plaats in de dienst op . zondag. Welnu, na aarzelingen die wij nog zullen schetsen, weerklonk daar steevast zowel in de katholieke als in de protestantse diensten een gebed voor de koningin. Dàt alleen al! De naam van de vorstin was uit het ganse openbare leven verdwenen, gehoond werd zij door de bezetter en zijn handlangers - en voor haar, voorvechtster van Nederlands bevrijding, werd elke week in de kerken gebeden. Het was een wekelijkse demonstratie tegen de vijand. Binnen het Reichsleommissariat is dan ook meer dan eens de vraag
XC1 J. Gerritsen Jr.: 'Geloof'in Burgers in bezettingstijd. Balans van het laatst der dagen (1945), p.
aan de orde geweest of men dit gebed verbieden moest. Men liet dit na omdat men het conflict dat uit zulk een verbod zou voortvloeien, uit de weg wilde gaan. Seyss-Inquart deed in de zomer van '41 weten dat hij toen het tijdstip voor een verbod 'aus bestimmtén Cründen nicht günstig' achtte.' Een onduidelijk beleid was het resultaat. Enerzijds werden predikanten op grond van de voorbede voor de koningin vaak verhoord, bedreigd en zelfs gearresteerd, maar andere predikanten kregen al in de herfst van '41 bij de Sicherheitspolizei te horen dat het gebed gepermitteerd was; aan een predikant te Maastricht werd daarbij meegedeeld dat die permissie alleen gold indien het gebed 'zonder opzet of uitdrukkelijke Betonung' uitgesproken werd.ê
XCWelke mate van troost en lering, maar ook van bezieling, men aan de kerkdienst ontlenen kon, werd in hoge mate door de predikant bepaald. Wat in de katholieke kerken gezegd werd, had de traditie getrouw niet zoveel aanraking met de actualiteit - anders was het in de protestantse. Een predikant die preken wilde over bijbelteksten die op de actualiteit betrokken konden worden, ja waarin een aansporing tot verzet besloten lag,. behoefde niet lang te zoeken:
XC'Dorste Gideon niet in stilte, waarschijnlijk's nachts, zijn juist nog tijdig gemaaide tarwe om zodoende een kleine voorraad levensmiddelen te verbergen voor de alles wegslepende vijand? (Richteren 6 : 16) Verborg niet een man twee helpers van David die vervolgd werden, door ze handig in een regenput te verstoppen die de vrouw des huizes haastig en listig overdekte en met gort bestrooide alsof ze haar hoenders voeder gaf, en misleidde zij de speurders niet door te zeggen dat de mannen over het nabijzijnd riviertje getrokken waren? (2 Samuel 17: 19, 20) Heeft evenzo Rachab de verspieders te Jericho nietlatenonderduiken op het dak van haar huis en heeft ze de gendarmerie niet misleid door te antwoorden dat ze niet wist waar die mannen vandaan waren gekomen noch waar ze heengegaan waren? (jozua 2: 1-8)'"
XCMenigmaal kwam het voor dat preken die de kerkgangers bijzonder aangesproken hadden, vermenigvuldigd werden en in het land de ronde gingenDeze mededeling leidde er toe dat dein Gelderland er in een geheim schrijven bij de functionarissen van dede NSB en de NSDAP op aandrong dat zij hun leden schriftelijkof mondeling zouden laten protesteren bij predikanten en geestelijkendie de voorbede voor de koningin verrichtten; hij verzocht om toezending van hun reacties.de kopie die de afzender behield, bleef bewaard. (Brief,julivan devan deGelderland, BRK, 59 b). 2 Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. I, p. 240. 3 A. Rolloos: De kerken en het verzet (z.j.), p.
1 17 1941,
doen. Dat geschiedde bijvoorbeeld met de 'prachtige preek'! die ds. Touw, hervormd predikant te Leiden, in '41 hield bij de jaarlijkse herdenking van Leidens ontzet, 3 oktober. Hij sprak toen naar aanleiding van 2 Corinthen 1: IQ: 'God die ons uit zo grote nood verlost heeft en nog verlost; op welke wij hopen dat Hij ons ook nog verlossen zal' - de vergelijking met wat in 1574 in Leiden geschied was, werd er breed in uitgewerkt. Het is daarom van speciale betekenis dat juist Touw, die daar persoonlijk overigens steeds tegen waarschuwde, onderstreept heeft dat in de prediking het nationaal sentiment en het nationaal verzet menigmaal een opvallende, ja een te grote plaats mnamen:
XC'Al te rechtlijnig en direct werden woorden die tot het volk Israël waren gesproken, overgebracht op Nederland in deze oorlog ... Al te eenvoudig werden beloften van bevrijding, overwinning, vernietiging der vijanden, val van verdrukkers, uitgelegd als beloften van een spoedige bevrijding van ons land en van de val van het Derde Rijk ... De nationale gevoelens van wraak en verzet schenen dan eenvoudig samen te vallen met de goede strijd om Christus' wil. Te weinig werd in het oog gehouden dat het ging om Christus en zijn heil, niet allereerst om Nederland en zijn bevrijding 'Wij zijn Oranje-kerk en geen kerk van Christus', zei een predikant scherp, maar veelszins waar."
XCHet was moeilijk te verhelpen: de meeste kerkgangers wilden het zo. 'Zelfs als een preek geheel bijbels verantwoord was, werd', Touw constateert het, 'door de meeste kerkgangers met nationaal-gespitste oren geluisterd." En geluisterd werd er niet alleen, maar ook gezongen. Talrijke psalmen en gezangen werden als het ware herontdekt. De noodtoestand waaruit zij geboren waren en die zij weerspiegelden, voelde men aan den lijve, men zong ze niet alleen met de lippen maar met het hart. 'Gezang 300, dat vertrouwende : 'Wat de toekomst brengen moge I mij geleidt des Heren hand', heeft', aldus een hervormd predikant,
XC'duizenden vertroost. We hebben ons op de lippen gebeten als we vlak na een nieuwe razzia aanhieven: 'Wat God doet, dat is welgedaan Zijn wil is wijs en heilig, 'k zal aan Zijn hand vertrouwend gaan, die hand geleidt mij veilig.'
1 F. A. de Graaff: p. 76. • Touw: dl. I, p. 2IQ-II. 3 A.v., p. 210.
XCEn zo vaak we in de donkerste dagen zongen 'Wij heffen 't hoofd omhoog I en zullen d' eerkroon dragen', dan gingen de geslagen hoofden opwaarts en we durfden de duistere toekomst weer in.' 1
XCIn de bezettingsjaren 'zongen (wij)', zo schreefBuskes, 'altijd opnieuw: 'Geduchte God, hoor mijn gebeden, strijd voor mijn recht en maak mij vrij van hen die vol arglistigheden gerechtigheid en trouw vertreden, opdat mijn ziel Uw naam belij en U geheiligd zij' ,
XCmaar warmeer hij daarbij opmerkt dat het zingen juist van deze Psalm 'geen nationaal sentiment maar geloofsbelijdenis' was," dan zijn wij geneigd, te veronderstellen dat die geloofsbelijdenis bij veruit de meeste kerkgangers niet van het nationaal sentiment losgemaakt kon worden. 'Strijd voor mijn recht en maak mij vrij' - zo zongen de Geuzen in hun strijd tegen de koning van Spanje, zo zong men nu in zijn strijd tegen de nationaal-socialistische overheerser.
XCVan verheerlijking van het kerkelijk verzet dient men zich overigens te onthouden. Zij die er midden in stonden, deden dat ook.
XCHet moge dan waar zijn dat het in de katholieke wereld, voorzover bekend, nimmer gebeurd is dat een mandement in een van de kerken of kapellen niet voorgelezen werd, daar staat tegenover dat sommigen zich in die wereld wel eens ergerden aan de mate waarin anderen niet de eigen verantwoordelijkheid op zich namen maar zich achter het Episcopaat verscholen. 'Er was', aldus de biograaf van mgr. de Jong, 'ook op onverwacht hoge plaatsen soms een irriterend geroep om dekking', en hij citeert een katholiek journalist: 'De ironie van de tijdsomstandigheden wilde dat personen die vóór de oorlog tot de meest zelfstandigen behoorden, bij elke voorkomende moeilijkheid zich stuurloos en onzeker voelden." Terecht, dunkt ons, heeft Aukes dit gebrek aan zelfstandigheid in verband gebracht met de structuur van de toenmalige katholieke wereld: 'de vrome oud-vaderlandse traditie met het te strak in de klerikale leidsels gemende lekendom... Mondigheid in geestelijke zaken is nu eenmaal niet van de ene op de andere dag aangewend."G. van Veldhuizen: 'Het kerkje op de hoek' inp.J. J. Buskes:p.
1 (1946), 2.4. 2 (1947), 22. H. W. F. Aukes: p. 460. 4 A.v.
XCDe protestantse kerkgenootschappen kenden geen hiërarchische banden welke met die van de katholieke kerk en de katholieke wereld te vergelijken waren. De Gereformeerde Kerken waren een verband van ruim vijfhonderd in wezen zelfstandige 'kerken', d.w.z. gemeenten, elk met een kerkeraad aan het hoofd. Ook de Nederlandse Hervormde Kerk had maar een losse structuur: de Algemene Synode kon aan de gemeenten en hun predikantèn niets voorschrijven. Dat de bestuursorganen van deze twee grootste protestantse kerkgenootschappen zelf een bepaald beleid volgden, betekende nog niet dat al hun kerkeraden en predikanten zich dienden te conformeren. Dat is dan ook niet geschied. Menigmaal werd geweigerd, ter voorlezing ontvangen stukken inderdaad voor te lezen, menigmaal ook werd gepreekt op een wijze die met de beleidslijn der kerkbesturen in flagrante strijd was. Want ook wie er de voorkeur aan gaf, berusting te prediken, sloeg niet vergeefs de Bijbel op:
XC'Men preekte dan bijvoorbeeld vaak over Jeremia, in het bijzonder over zijn onderwerping aan Babel (jeremia 29 : 7). Men exegetiseerdeallerlei bijbelwoorden trouwens zó, dat onderwerping het enige gebod Gods altijd en overal scheen. Daniël diende toch ook de koning van Babel? Paulus onderwierp zich toch ook aan de Romeinse keizer? Jezus leefde evenals wij in bezet gebied, en predikte toch nooit opstand en verzet? ... Door een schijn van actualiteit ontweek men de ware beslissingen en misleidde men de mensen ... 'Gods kinderen zien niet naar het oosten en zien niet naar het westen, maar zien alleen omhoog.' Bijbelse inzichten werden daardoor op een gevaarlijke wijze verbonden met bevreesde, bange menselijke gedachten ... Deze onderworpenheid hing ten dele samen met mindere of meerdere sympathie voor het Duitse regiem, die men met name in vele piëtistische en lijdelijk-gereformeerde prediking in allerlei gemeenten op de Veluwe, de Betuwe en in het Sticht kon horen.' 1
XC.Naast deze 'lijdelijke prediking' die althans aan de actualiteit refereerde, was er, aldus Touw, ook een type prediking 'dat opzettelijk geheel zweeg over de verzoekingen en gevaren van het nationaal-socialisme', en die prediking werd 'vrij veel gehoord ... Sommigen schatten de omvang op 25%, maar anderen wel op 50% in hun omgeving. .. Er is wonderlijk veel gesproken, maar er is óók wonderlijk veel gezwegen vanaf de kansels in deze i aren.' En ook daar waren soms kerkgangers het mee eens:" Och, dominé, wij horen de hele week al over de oorlog, op zondag horen wij daar liever niet over', zeiden ze dan, en: 'In de kerk willen wij al die narigheid liever vergeten.P 'Heel wat predikers waren', aldus weer Touw,
XC1 Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. T, p. 206--07. 2 A.v., p.
'Op de kansel eenvoudig verlamd door een vrees die niet uit God was."
XCTrouwens, ook de voormannen van het kerkelijk verzet en anderen die er uit volle overtuiging aan deelnamen, waren niet vrij van het besef dat zij op de kansel zelden precies en onverhuld zeiden waar het op stond. 'Als dienaren des Woords (zijn) wij', schreef Delleman (gereformeerd) 'eer te weinig dan te veel ingegaan op de concrete vragen, (hebben) wij in de dienst des W oords eer te weinig getuigd dan te veel gewaagd.l" Scherper nog Buskes .(hervormd)
XC'Wij zijn ver en ver beneden de maat gebleven ... Op beslissende momenten schoot de kerk tekort of sprak zij te aarzelend. De zorg voor de voortzetting van het kerkelijk leven won het vaak van de profetische roeping. Ds. Gravemeyer zei eens op een vergadering van het Interkerkelijk Overleg: 'Indien wij zeggen en doen wat wij moeten zeggen en doen, is dit onze laatste vergadering', en van dr. Banning is het woord: 'Als de kerk voor honderd procent de geloofs'gehoorzaamheid had betracht, dan zou er geen dominé of pastoor het leven hebben afgebracht.' 's
XCAan deze in haar zuiverheid zo treffende getuigenissen moet men de conclusie verbinden dat het beleid van de nationaal-socialistische machthebbers wel degelijk speurbaar geweest is in doen en laten van de kerk. Kerk was zij in een onderdrukt land en aan die druk kon ook zij zich niet ten volle ontworstelen. Maar dat maakt het feit niet ongedaan dat zij, met overwinning van de menselijke angst, de leer en de praktijken van de bezetter veelvuldig en duidelijk publiekelijk verworpen en bestreden heeft.
XCDat geestelijk verzet heeft tijd gevergd; het is geleidelijk gegroeid en voor wij nu die groei gaan beschrijven voorzover hij zich in het Convent der Kerken (later: het Interkerkelijk Overleg) voorgedaan heeft, dunkt het ons' zinvol, aandacht te besteden aan enkele ontwikkelingen binnen de twee protestantse kerkgenootschappen die tezamen veruit het grootste deel van de Nederlandse protestanten omvatten: de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken."
XC1 A.v., p. '186. 2 Delleman: Opdat wij niet. vergeten, p. 205. 3 J. J. Buskes: Waar stond de kerk.?, p. 92-93. Blijkens de volkstelling van 1930 was 34.4% van de bevolking Nederlands Hervormd, 8% behoorde tot de Gereformeerde Kerken. De overige protestantse kerken telden tezamen 2.9%
XCWat de Nederlandse Hervormde Kerk betreft, moet dan om te beginnen de betekenis onderstreept worden van de man die later in de bezetting als de verpersoonlijking van het hervormd, ja van het protestants verzet beschouwd werd: ds. Gravemeyer. In ons vorige deel memoreerden wij al dat hij, pas gekozen tot secretaris van de Algemene Synode der hervormde kerk, onmiddellijk na de capitulatie voorzag dat een kerkstrijd op handen was. 'We zijn er niet om de strijd te voorkomen', zei hij toen tegen een bezoeker, 'maar om die goed te strijden.' Al op I5 mei '40 wees hij er de bijeengeroepen Haagse hervormde predikanten met nadruk op dat men in de eerstvolgende dienst voor de koningin diende te bidden en in een mededeling in het Weekblad van de Nederlandse Hervormde Kerk noemde hij enkele weken later die voorbede 'meer dan ooit geboden'.
XCGelijk reeds gezegd: statutair had de Algemene Synode en had ook het kerkbestuur, de Algemene Synodale Commissie, geen bevoegdheid om zulk een mededeling het karakter te geven van een voorschrift. A fortiori miste ook haar secretaris, Gravemeyer, die bevoegdheid. Wanneer hij de voorbede voor de koningin 'meer dan ooit geboden' noemde, dan was dat, formeel, niet meer dan een inzicht, een aanbeveling, door de secretaris in zijn functie kenbaar gemaakt. Hij vertrouwde dat zulk een aanbeveling wankelmoedigen over hun aarzelingen zou heenhelpen. De kerk had, meende hij, behoefte aan leiding; tot die leiding achtte hij zich geroepen.
XCKuno Henricus Eskelhoff Gravemeyer was in februari I883 in het Friese Oldeboorn geboren. Zijn grootvader, die uit het Duitse Oost-Friesland stamde, was predikant geweest, zijn vader was het ook. Hij was de jongste zoon uit een gezin met vijf kinderen dat evenwel niet lang in Oldeboorn bleef wonen: zijn vader werd in '88 naar Gorcum beroepen, vervolgens naar Utrecht. Daar doorliep Gravemeyer het gymnasium, vervolgens ging hij er theologie studeren - een studie die hij combineerde met de beoefening van velerlei sporten: zwemmen, roeien, worstelen en boksen. Hij was hard op weg, een soort physieke geweldenaar te worden, toen zich plotseling een innerlijke doorbraak bij hem voordeed en hij, naar eigen overtuiging, eerst recht tot het ambt van predikant geroepen werd. Als zodanig stond hij in enkele gemeenten, het langst (van I920 af) in Den Haag, in de armste stadswijk. Hij was in zoverre een tegenstander van de verzuiling dat hij in toenemende mate vond dat de protestanten mede door hun christelijke bijzondere scholen en door hun omroepverenigingen als de NCRV en de VPRO bezig waren, zich binnen het geheel van het Nederlandse volk te isoleren. Hij was dan ook geen vriend van de Anti-Revolutionaire Partij. Enige tijd lang verleende hij steun aan de Hervormde (Gereformeerde)
groeperingen die binnen het protestantse volksdeel ontstaan waren. Dat alles wekte weerstanden tegen zijn persoon en het gevolg was dat er, toen in de lente van '40 de functie van secretaris van de Algemene Synode der Nederlandse Hervormde Kerk vacant kwam, krachtige bezwaren rezen tegen zijn benoeming. Nog afgezien van het feit dat hij zich op godsdienstig en politiek gebied in hoofdzaak extreem-rechts opgesteld had, gold hij als een eenling, als lastig, als grillig en als eigengereid. Zijn voorstanders waren evenwel van opinie dat men op het secretariaat iemand van zijn kracht nodig had. Inderdaad, Gravemeyer, zeer overtuigd van het eigen gelijk, kon met zijn bezwerend stemgeluid in zijn optreden iets profetisch hebben. Zijn voorstanders wezen er op dat hij zich ten volle aan zijn nieuwe functie zou kunnen geven. Gezinszorgen zouden hem niet drukken: zijn echtgenote, een predikantsdochter, was overleden, kinderen had hij niet. De discussie liep hoog op. Met de hakken over de sloot werd Gravemeyer benoemd: tien tegen negen stemmen.
XC'Op ro mei 1940', zo vertelde hij ons twintig jaar later, 'werd ik wakker door de Duitse vliegtuigen. Ik stond voor het open raam en heb toen klaar gezien wat mijn taak was: resiste!' (bied weerstand!) 'Ik ben dat gezicht niet ontrouw geweest. Ik wist dat het reglement van de hervormde kerk mij eigenlijk de handen bond. Dat reglement heb ik nooit meer opgeslagen.'!
XCNu was het uiteraard niet zo dat Gravemeyer alléén de koers van een groot kerkgenootschap als het hervormde kon bepalen. Als secretaris kon hij door de Algemene Synodale Commissie en kon die commissie op haar beurt door de Algemene Synode (de vergadering van afgevaardigden van de classes, de kerkelijke districten) ter verantwoording geroepen worden. Bovendien had de Algemene Synodale Commissie kort voor de Duitse inval een klein college van overleg in het leven geroepen, de Z.g. urgentieraad; deze bestond uit de president van de Synode, ds. J. W. J. Addink, uit Gravemeyer en uit de directeur van de raad voor de predikantstractementen, dr. H. M. J. Wagenaar. Addink stond als predikant in Heeze bij Eindhoven. Dat droeg er in de eerste weken van de bezetting in hoge mate toe bij dat het, toen predikanten of kerkeraden hun vragen aan het bureau van de Synode voorlegden, Gravemeyer en Wagenaar waren die voor de beantwoording gingen zorgen. Gravemeyer die als secretaris van de Synode in Den Haag zetelde, Javastraat roo, had daar slechts één administratieve kracht tot zijn beschikking, maar Wagenaar had op korte afstand, Nassauplein 14, een uitstekend geëquipeerd bureau. Tussen hen beiden kwam een nauwe samen
1 K. H. E. Gravemeyer, I nov. 1960.
werking tot stand. 'Een groot stylist was Gravemeyer niet, wèl wist hij wat hij zeggen wilde', aldus Wagenaar. 'Aan mij kon hij dat dicteren, 'ik werkte het uit en hij behoefde er dan alleen maar correcties in aan te brengen. Wij dachten gelijk op.'!
XCLater werden in Wagenaars bureau waar men over een grote vooroorlogse hoeveelheid papier en enveloppen beschikte, de meeste stukken van het kerkelijk verzet niet alleen opgesteld maar ook gestencild. Moest op zondag in alle hervormde kerken een bepaald schrijven voorgelezen worden, dan werden de gestencilde stukken als regel op woensdag gereedgemaakt en op donderdag door vertrouwde koeriers of koeriersters naar verschillende adressen in den lande gebracht. Vandaaruit waarschuwde men de gedelegeerden van de classes; die lieten dan op vrijdag de stukken ophalen en droegen er op zaterdag zorg voor, dat elke predikant het voor hem bestemde exemplaar ontving. Het was een distributiesysteem, buiten de post om, dat steeds feilloos functioneerde. Het element van risico dat er in stak (de stukken kwamen ook in handen van 'foute' predikanten) werd aanvaard.
XCGravemeyer kreeg eerst in de loop der bezetting in hervormde en, wijder genomen, in protestantse kring een positie van gezag. In de periode I940-4I stond hij nog niet zozeer op de voorgrond. Weldomineerde hij van meet af aan in de urgentieraad, maar deze raad werd door de hervormde Algemene Synode die in de tweede helft van juli '40 bijeenkwam, opgeheven en Gravemeyer kreeg wel zitting in de Commissie van Kerkelijk Overleg die door de Synode als breed adviesorgaan van het kerkbestuur in het leven geroepen werd, maar hij was niet lid van wat ten aanzien van de actuele vraagstukken de belangrijkste werkgroep was die door Kerkelijk Overleg ingesteld werd: de werkgroep 'Kerk en Overheid'. Voorzitter van die werkgroep was de Amsterdamse jurist pro£ mr. P. Scholten, leden mr. H. Mulderije en de predikanten dr. J. Koopmans en dr. G. Oorthuys.
XCEen van de eerste vragen waar deze werkgroep eind' 40 advies over moest uitbrengen, betrof nu juist de voorbede voor de koningin welke door Gravemeyer 'meer dan ooit geboden' genoemd was. De werkgroep kwam daarbij tot het advies dat als de Duitsers zouden verbieden, die voorbede uit te
1 H. M.J. Wagenaar, 29 nov. 1960.
spreken, .dat verbod gerespecteerd moest worden. 'De voorbede ligt', schreef zij medio december' 40, 'in de periferie van de arbeid der Kerk. Zij raakt niet de eigenlijke verkondiging, hoezeer zij bijbels gegrondvest is, maar vormt een stuk van de eredienst dat niet zo essentieelis dat zonder dat de eredienst in zijn karakter wordt aangetast. Onderwerping komt daarom de commissie beter voor dan een verzet dat tot sluiting der kerken zou leiden. Datzelfde geldt als een nieuwe Ncderlandse regering door de bezettende macht zou worden aangesteld en dan door deze een verbod zou worden ui tgevaardigd.' 1
XCWat betekende dat? Niet meer of minder dan dat de hervormde kerk zich zou moeten neerleggen bij een bevel van een eventuele regering-Mussert om de voorbede voor koningin Wilhelmina te schrappen uit de dienst! Men kan zich Gravemeyers reactie indenken. Trouwens, ook voor anderen was dit advies onaanvaardbaar. Het werd noch door 'Kerkelijk Overleg', noch door de Algemene Synodale Commissie goedgekeurd en dus ook niet doorgegeven aan de predikanten. Medio januari '41 ontvingen die predikanten wèl een geheel ander advies. Er werden toen namelijk in alle delen des lands buitengewone classicale vergaderingen gehouden. Daar kwam een oproep tot kerkelijke vernieuwing ter sprake die door een tweede werkgroep, 'Gemeente-opbouw', opgesteld was, maar ook werden er richtlijnen voor de prediking ter discussie gesteld die van een derde werkgroep, 'Kerk en Prediking', afkomstig. waren. Bij die richtlijnen nu, ontvingen alle predikanten een kanselgebed dat een verkorte bewerking was van het oude 'Gebed voor alle nood der Christenheid', en in dat kanselgebed kwamen de volgende passages voor: 'Wij bidd~n U ook voor de wereldlijke regering, voor alle koningen, vorsten en heren. Maar inzonderheid bidden wij U voor de koningin die Gij over ons gesteld hebt, en voor de bezettende macht die Gij over ons hebt toegelaten' ('toegelaten', anders gezegd: die bezettende macht hoort hier eigenlijk niet thuis). 'Geef', zo vervolgde het gebed, 'dat hunlieder bestuur daartoe gericht zij dat de Koning aller Koningen over overheden en onderdanen regeren moge en het rijk des duivels dat een rijk is van alle schandelijkheden en ongerechtigheden, mede door hen als Uw dienaars hoe langer hoe meer verstoord en teniet gemaakt worde en dat wij onder hen een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid. Wij bidden U ook voor al onze medebroeders die vervolging lijden. Geefhun troost in hun lijden, dat zij zulks uit Uw vaderlijke hand aannemen en daarin standvastig blijven, hetzij in leven of in sterven.'>
XC1 Aangehaald in Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, d. I, P.23I. 2 Tekst: a.v.,
XCHoewel dit nieuwe gebed (dat nadien in talrijke, zij het lang niet in alle kerkdiensten gebruikt werd) de voorbede voor de koningin bevatte, waren toch die hervormden die begrepen wat de bezetter trachtte te bereiken, er verre van tevreden mee: het was in veel te ouderwetse termen vervat en lang niet actueel genoeg. Wat moest men zich eigenlijk voorstellen bij de bede dat men onder 'hunlieder bestuur' (dat sloot 'de bezettende macht' in) 'een gerust en stil leven' zou mogen leiden 'in alle godzaligheid en eerbaarheid' ? Aan wie zich concreet voor ogen stelde wat er medio januari' 41 al aan onrecht door de bezetter bedreven was, klonk zulk een bede als hoon in de oren. Inderdaad, enkele weken later werd in hervormde kring een heel wat weerbaarder geluid vemomen in de vorm van een illegale brochure, Betere weerstand, die in enkele tienduizenden exemplaren in het land verspreid werd, hoofdzakelijk via predikanten die het met het betoog eens waren. Het concept voor die brochure was door de Amsterdamse predikant dr. K. H. Miskotte opgesteld; ds. K. H. Kroon en H. M. van Randwijk hadden het herschreven opdat men niet onmiddellijk Miskotte' s stijl herkennen zou.' Die stijl verdween - het betoog bleef; betoog van een theoloog van wiens hand in '39 een grondige studie verschenen was, Edda en Thora, waarin hij het nationaal-socialisme gekarakteriseerd had als een heidense religie welker normen lijnrecht stonden tegenover die van het Oude Testament. 'Onze weerstand', aldus Miskotte in zijn illegale brochure,
XC'zal een betere zijn indien wij de rechtsschendingen, de wreedheden, de willekeur, de leugens, de vleierij en de hoon zien als uitvloeisel van een stelsel, zien als een methode om de Christenheid, Europa en de menselijke consciëntie uit te hollen. Dit betekent dat zij ons zóver willen brengen tot wij eindelijk de grootste gemeenheid zullen kunnen doen als het bevolen wordt, met precies dezelfde vanzelfsprekendheid waarmee wij nu onze belasting betalen of onze ramen verduisteren. Dit is dan ook de bedoeling! En een volk dat dit ene punt niet tijdig in het oog vat, is er ongelukkig aan toe. Het heeft op den duur als apart volk geen toekomst meer .... Niet bepaalde zeden en gewoonten, zelfs niet een bepaalde levensstijl maken ons land tot die bijzondere historische gestalte, maar juist het diep gegrond bese] van de onmogelijkheid van de totaal-staat. Daarover zijn Marnix en Coornhert, Bogerman en Hugo de Groot, Daendels en Hogendorp. Groen en Thorbecke, Schaepman en Kuyper, Troelstra en Nolens en alle grote mannen dieBetere weerstand
1 Tekst: a.v., p. 222-227. Touw vermeldt dat kort na de februari staking in Amsterdam geschreven is. Aangezien in het geschrift, waarin alle in grepen van de bezetter tussen mei '40 en medio februari '41 de revue passeren,met geen woord melding gemaakt wordt van de staking of van de razzia's die daaraan voorafgingen, komt het ons voor dat het uit de periode vlak vóór de razzia's dateert.
we door de eeuwen heen hebben gehad, het volmaakt eens ... De totaal-staat is niet alleen bedenkelijk en gevaarlijk, maar voluit onmogelijk, een wangedrocht van een god-vergeten denken ...
XCDe totaal-staat is in strijd met het eerste gebod: 'Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben' - de totaal-staat, indien hij niet het Godsrijk is (en dat is hij natuurlijk niet) moet noodzakelijk optreden als een antikerk waarin veracht wordt alles wat de kerk aanbidt, waarin vervolgd wordt alles waarvoor de kerk ruimte geeft, waarin de deugden die de Schrift prijst, worden vertreden en de ondeugden worden geprezen. Dat is wat Duitsland wereldrevolutie noemt.'
XCHet bleef niet bij deze brochure. De vraag die zij opwierp, was immers deze of het dan niet bij uitstek op de weg van de kerk lag, tot die 'betere weerstand' op te roepen. Ja, wat was in het algemeen de taak van de kerk als zij met actuele vraagstukken geconfronteerd werd? De hervormde kerk mocht dan wel nog steeds pretenderen, 'de volkskerk' te zijn, maar had zij zich van die vraag sinds het begin van de negentiende eeuwooit duidelijk rekenschap gegeven? Had zij ooit duidelijk gesproken? Had de Duitse bezetting niet ook haar totaal onvoorbereid aangetroffen? Miskotte behoorde tot diegenen die er diep van overtuigd waren dat de kerk zich in de confrontatie met de actualiteit diende te vernieuwen. Daar had men een uitgangspunt voor nodig, een discussiestuk. Samen met ds. Kroon, een van de twee bewerkers van Betere weerstand, en met ds. Koopmans stelde Miskotte in de zomer van' 41 een soort geloofsbelijdenis op, Wat wij wèl en wat wij niet geloven.: Ook dit stuk werd illegaal verspreid. De totalitaire staat en de rassenleer werden er op geloofsgronden in verworpen: duidelijk werd er in gesteld dat verzet geloofsplicht was indien de bezetter Je bijbelse geboden overtrad. Van speciaal belang dunkt ons wat in het stuk te lezen stond over de Joden:
XC'Wij geloven en belijden dat God vanouds het volk Israël heeft uitverkoren om Zijn openbaring te ontvangen, tot op de verschijning van Jezus, de uit dit volk geboren Messias, te bewaren en in gehoorzaamheid aan Hem in de wereld te verkondigen. Het is een daad van Gods onbegrepen vrije genade, waardoor Israël deze roeping heeft ontvangen, want op zichzelf was Israël niet beter, waardiger of geschikter dan de andere volkeren. Maar aan dit volk heeft de Here Zijn Woord toebetrouwd, zodat wie tot God komt, 'bij Israël wordt ingelijfd.'
XCDaarom geloven wij dat wie zich tegen Israël stelt, zich verzet tegen de God van Israël. Want wel is Israëlongehoorzaam geweest en heeft het het wonder van zijn roeping veracht toen het de Here der Heerlijkheid gekruisigd heeft. En wel heeft God toen voor een tijd en voor een deel een verharding over Israël gelegd, maar
in deze zaak tussen God en dit ~olk mag niemand zich eigenmachtig en hovaardig mengen. Allen die niet uit Israël zijn, moeten veeleer in Israël het teken zien van de vrijmachtige goddelijke verkiezing èn het teken van de algemeen menselijke ongehoorzaamheid. En allen die uit Israël zijn, zullen hun bestemming vinden als zij zich tot de Messias bekeren; dan zal vervuld worden wat de apostel zegt: 'indien devolheid der heidenen zal ingegaan zijn, zó zal geheel Israël zaligworden.'
XCDaarom houden wij het antisemitisme voor iets veel emstigers dan een onmenselijke rassenideologie. Wij houden het voor een van de hardnekkigste' en dodelijkste vormen van verzet tegen de heilige en barmhartige God wiens Naam wij belijden.'
XCMen kan de vraag stellen of het gepast was, in de zomer van '41, toen de Joden waarlijk al genoeg te dragen hadden, ook nog te betogen dat zij alleen hun 'bestemming' zouden vinden indien zij zich allen tot het Christendom bekeerden; dat Miskotte, Kroon en Koopmans met dat betoog alleen het heil dier Joden op het oog hadden, spreekt overigens vanzelf en in elk geval bevatte hun betoog een afwijzing van het antisemitisme die voor protestantse lezers moeilijk in klemmender bewoordingen gesteld kon worden. Hun geschrift droeg intussen geen kerkelijk-officieel karakter.
XCDat laatste nu, was wèl het geval met een 'herderlijke brief' die in september '41 door de hervormde Algemene Synode aan alle kerkeraden toegezonden werd.' Deze 'herderlijke brief' die nagenoeg geheel opgesteld was door de al eerder genoemde werkgroep 'Kerk en Overheid', was in zijn afwijzing van totalitaire staat en rassenleer en in zijn onderstreping dat verzet plicht was indien de bijbelse geboden overtreden werden, even duidelijk als de belijdenis Wat wij wèl en wat wij niet geloven. De aparte paragraaf evenwel die aan 'Israël' gewijd werd, ademde een andere geest, hetgeen des te tekenender is omdat de opstellers van de 'herderlijke brief' het stuk van Miskcitte, Kroon en Koopmans niet alleen gekend maar ook gebruikt hebben: zij hebben er gehele zinnen aan ontleend. Wat zij er niet aan ontleenden, was de scherp geformuleerde afwijzing van het antisemitisme; in plaats daarvan kwamen enkele algemeenheden, bijvoorbeeld dat ook ten aanzien van de Joden het gebod gold, 'de naaste lief te hebben als onszelf.' Daarmee was evenwel, zo werd toegevoegd, 'het beslissende ten aanzien van 'het Joodse vraagstuk' nog geenszins gezegd.' Dat 'beslissende' trof men dan in een passage aan die bij wie daartoe geneigd was, een theologisch gefundeerd antisemitisme alleen maar kon versterken: ' ... Een Jood is een mens uit Israël die Jezus Christus verwerpt. Daarin zijn zij ons een teken van de menselijke vijandschap tegen het Evangelie ... De Jood blijft Jood in de zo bezwaarlijke zin die dit allereerst voor hemzelfheeft, de Jood kan van zich
zelf niet loskomen, zolang hij niet tot Christus komt ... De gemeente van Jezus Christus weet zich gehouden tot de voorbede voor de Joden. En zij roept hen, op grond van de oude, nog steeds geldende beloften, terug tot haar Messias.'
XCMen houde in het oog dat dit stuk opgesteld en verspreid werd op een moment waarop het proces tot isolering en beroving van de Joodse bevolkingsgroep al duidelijke vormen aangenomen had. En zouden de leden van de werkgroep 'Kerk en Overheid' en van de Algemene Synode niet van de doden van Mauthausen vernomen hebben? Maar het 'herderlijk schrijven' dat in september' 4I van het grootste protestantse kerkgenootschap uitging, markeerde eerder de tegenstelling tot de Joden dan dat het opriep tot daadwerkelijke solidariteit ; het toonde belangstelling voor de Joden als potentiële Christenen, niet als gewone mensen. En daarvan zou een eonsequentie kunnen zijn dat de hervormde kerk haar pogingen om die mensen te redden, beperken zou tot diegenen hunner die tot het Christendom overgegaan waren.'
XCDe gereformeerden waren niet alleen hechter georganiseerd dan de hervormden, zij vormden bovendien in geestelijk opzicht in sterker mate een eenheid.
XCWat die organisatie betreft: de ruim vijfhonderd Gereformeerde Kerken waren in particuliere synoden gegroepeerd, meest één per provincie.ê De afgevaardigden dier particuliere synoden vormden de generale synode die minstens eens per drie jaar in vergadering bijeenkwam. Het daar gekozen moderamen kreeg tot die volgende vergadering zekere bevoegdheden, maar overigens waren op _verscheidene terreinen colleges van deputaten werkzaam waaronder het college van deputaten voor de correspondentie met de hoge overheid. Dit college dat vóór de bezetting slechts van geringe betekenis was, kreeg natuurlijk een centrale functie toen het beleid van de bezetter zich ging aftekenen. Mede daarom werd het uitgebreid: van vier deputaten vóór meitot acht in maarten tot twaalf in decemberVoorzitter van het college was inprof. dr.J.passage over 'Israël' heeft kunnen verenigen. 2 Friesland en Zuid-Hollandhadden er twee, Noord-Brabant
'40 '4I '41. '40 1 Dr. Koopmans, een van de opstellers van was lid van de werkgroep 'Kerk en Overheid' die het concept voor de 'herderlijke brief' opstelde. In hoeverre hij aan dat opstellen feitelijk deelgenomen heeft, weten wij niet. Het komt ons onwaarschijnlijk voor dat hij zich met de 'atmosfeer' van de
H. H. Kuyper, een zoon van Abraham Kuyper; wij wezen er in ons vorige deel al op dat hij zich tot een voor de overige protestantse kerkgenootschappen onaanvaardbare figuur maakte door zijn houding met betrekking tot het eerste kerkelijke protest tegen de Jodenvervolging (oktober' 40). Als vertegenwoordiger der Gereformeerde Kerken in het Convent der Kerken werd hij toen, z.g. op grond van hardhorendheid, door mr. J. Donner vervangen; die hardhorendheid verhinderde overigens niet dat Kuyper lid en voorzitter bleef van het genoemde college. Uit die functies werd hij eerst in december' 41 op eigen verzoek ontheven: hij kon zich in het geheel niet meer verenigen met het beleid dat de Gereformeerde Kerken jegens de bezetter waren gaan voeren. Dat beleid was dus in eerste instantie een zaak van het college van deputaten, uiteraard in overleg met het moderamen. Moderamen en deputaten waren samen in augustus '40 gemachtigd, 'beslissingen te nemen, wanneer er geen synode kan samenkomen.'!
XCGelijk reeds eerder vermeld: sloot een gereformeerde zich bij de NSB aan, dan viel hij onder kerkelijke tucht. In laatste instantie kon hij bijvoorbeeld van de avondmaalsviering uitgesloten worden, in eerste werd hij 'vermaand' hij kreeg dan bezoek van enkele ouderlingen die onder zijn aandacht brachten dat de beginselen van de NSB door de Gereformeerde Kerken onverenigbaar verklaard waren met de geloofsbelijdenis. Dit leidde al in '40 tot moeilijkheden, 'talrijk waren de dreigementen van de kant der gecensureerden.'2 'Hier en daarontstond enige aarzeling', aldus Delleman. 'Een enkele predikant vroeg zich af: dient er geen revisie tekomen? Hebben wij ons wel gehouden aan artikel jo van de Kerkenordening om op kerkelijke vergaderingen alleen kerkelijke zaken te behandelen?' Die aarzelingen werden door de Generale Synode met grote beslistheid afgewezen toen zij in maart' 41 in Utrecht bijeenkwam. Zij keurde toen een herderlijk schrijven goed dat opgesteld werd naar aanleiding van een brief van de 'Lunterse Kring' - vermoedelijk dezelfde brief, die eind augustus '40 tot het hervormde college 'Kerkelijk Overleg' gericht was. Het gereformeerde herderlijk schrijvenê verwierp de totalitaire staat, bestreed dat 'elke macht' (de Duitse bijvoorbeeld) 'als bevoegdheid en als recht moet worden verstaan', en sprak zich ook uit over rassenleer en antisemitisme:
XC'In onze tijd wordt met steeds meer klem de gedachte voorgestaan, dat niet de verhouding tot Gods Naam, maar deverbondenheid aan een bepaald volk of ras de betekenis van iemands leven bepaalt en de grote scheidslijn vormt tussen de mensen.
XC1 Gereformeerde Kerken in Nederland: Acta van de voortgezette Generale Synode 1940-1943, p. 28. 2 Delleman: Opdat wij niet vergeten, p. 67. 3 Tekst: a.v., p. 5 12-1 5.
XCGe hebt, walmeer ge bij de Heilige Schrift leeft, het antwoord nimmer schuldig te blijven ... Tegenover deze leer stelle de gemeente altijd niet eigen inzicht, maar de kracht van dat Woord, dat sterk is en machtig. De zorgen die in de laatste maanden velen onzer Volksgenoten vervulden, zijn ook aan u niet voorbijgegaan. Dat kan ook niet, waar juist de gemeente van Christus vanuit het Evangelie in de historie van het Joodse volk de Christus zag geboren worden en reeds op die grond nimmer de vraag naar een bepaald ras kan laten worden tot een begrenzing van de liefde tot onze naaste en van de barmhartigheid die we schuldig zijn'
XCanders dan in het herderlijk schrijven dat zes maandenlater van de hervormde Algemene Synode uitging, ontbraken hier passages die de Joden als Joden diskwalificeerden; bovendien werd niet alleen 'de liefde tot onze naaste' vermeld, maar ook 'de barmhartigheid die we schuldig zijn'; dat was een 'actievere' formulering.
XCDoor Kuypers eigenmachtig optreden was in oktober' 40 de brief die het Convent der Kerken in verband met de eerste anti-Joodse maatregelen tot de Reichsleommissar gericht had, niet tijdig toegezonden aan de gereformeerde predikanten. Het herderlijk schrijven was dus het eerste, duidelijk tegen de bezetter gerichte stuk dat in de gereformeerde diensten voorgelezen werd. Het maakte, toen dit op zondag 23 maart' 41 alom in den lande geschiedde, diepe indruk. De voorbede voor de koningin werd er overigens niet in gememoreerd - aannemelijk is evenwel, dat die voorbede in '40 en '41 in talrijke gereformeerde diensten normaal weerklonk. Op dit punt kwam het evenwel in de herfst van '41 tot een conflict met de Sicherheitspolizei.
XCEind oktober werd een van de gereformeerde predikanten van Rotterdam, ds. H. Knoop, bij de Sicherheitspolizei geroepen. Hem werd 'een laatste waarschuwing' gegeven (hij had er al vijf ontvangen) en geëist werd dat hij ter plaatse een schriftelijke verklaring zou ondertekenen waarin hij beloofde, 'voortaan niet meer te zullen bidden voor de ex-koningin Wilhelmina, wijl dat als een Duitsvijandige daad zou worden beschouwd.' Ds. Knoop weigerde, riep 's avonds enkele vertrouwden bijeen, onder wie zijn collega's van de Gereformeerde Kerk van Rotterdam-Delfshaven en prof. dr. K. Schilder, hoogleraar aan de Theologische Hogeschool te Kampen, die zich toevallig in Rotterdam bevond, en stelde samen met hen een verklaring op die één avond later door zijn kerkeraad met algemene stemmen goedgekeurd werd.'gedeeld dat hij in augustus gearresteerd en na drie-en-een-halve maand vrijgelaten werd, 'evenwel met de aanzegging dat hem voortaan
1 In ons vorige deel hebben wij de betekenis onderstreept van de artikelen die Schilder in de zomer van' 40 in het weekblad publiceerde, en mee
Er werd in die verklaring op gewezen dat de voorbede onderdeel was van het officiële gebed voor de overheid en bovendien volledig in overeenstemming met het Landoorlogreglement, 'in welk reglement de wettelijke overheid' (koningin Wilhelmina en haar ministers) 'van de bezettende macht wordt onderscheiden.' Deze verklaring! werd door het moderamen van de kerkeraad van de Gereformeerde Kerk van Rotterdam-Delfshaven ondertekend en bij de Sicherheitspolizei ingediend. Maar ds. Knoop deed meer. Hij zond zijn verklaring ook aan het college van deputaten voor de correspondentie met de hoge overheid toe en legde het de vraag voor of het niet wenselijk was, de verklaring in afschrift aan alle Gereformeerde Kerken toe te zenden. Op II november kwam antwoord binnen: neen! Dat zou, zo stond daarin, 'thans niet opportuun zijn'; het optreden van de Sicherheits polizei droeg immers, naar aangenomen werd, 'een incidenteel karakter Het vraagstuk waarom het hier gaat, wordt nader besproken.P
XCjournalistische Tätigkeit' verboden was. Aan dat verbod hield hij zich. Hij nam, zo schreven wij, 'zijn hoogleraarsambt weer op en concentreerde in de jaren die volgden, al zijn energie op een dogmatisch geschil binnen de Gereformeerde Kerken dat zich een jaar of vijf tevoren was gaan aftekenen. Het was of de bezetter niet meer voor hem bestond.'
XCSpeciaal met deze laatste zin en dus ook met de daarop in deel 4 volgende explicatie hebben wij Schilder onrecht gedaan, hetgeen wij betreuren. Ongetwijfeld was het zo dat hij onmiddellijk na zijn vrijlating meende dat hij zich niet alleen aan het hem opgelegd publikatieverbod moest houden maar ook aan het bij diezelfde gelegenheid opgelegd verbod van elke 'werkzaamheid op politiek gebied welke in zou gaan, ook al was het onder 'religieus mom', tegen de verordeningen van de rijkscommissaris of tegen diens maatregelen en plannen aangaande de door hem gedachte 'wederopbouw' van Nederland'; Schilder nam zelfs aan dathij 'hetzwareoffer' zoumoeten brengen, niet langer als voorganger in de dienst op te treden, en dat hij dus zijn arbeid tot 'het eigenlijke werk aan onze Hogeschool' zou moeten beperken, zoals hij het college van curatoren deed weten. (brief, 10 dec. 1940, van K. Schilder aan het College van Curatoren van de Theologische Hogeschool te Kampen) - maar in werkelijkheid bleven ook van hem, zij het niet langer in druk, verzetsimpulsen uitgaan. Men vond in zijn contact met ds. Knoop en de zijnen al een voorbeeld. Daaraan ging, vermoedelijk beginjuni '41, een toespraak tot zijn studenten vooraf waarin hij o.m. waarschuwde tegen 'afgoderij met 'het volk' als hoogste goed'. Daarop volgde nog injanuari '42 een redevoering bij de overdracht van het rectoraat te Kampen waarin Schilder de bede uitsprak, 'dat de beeltenis van onze Souvereine wederom haar ereplaats in ons gebouw moge vinden.' (Aanhalingen in J. Kamphuis: 'Noodzakelijk protest 1', De Reformatie, 9 dec. 1972) Bovendien trad Schilder, zijn aanvankelijk inzicht ten spijt, toch als voorganger op in gereformeerde diensten. Impliciet sprak hij zich daarbij op verschillende wijzen menigmaal tegen Seyss-Inquarts gelijkschakelingsbeleid uit.
XC1 Tekst in H. Knoop: Een theater in Dachau (z.j.), p. 175-77. Tekst: a.v., p. 178.
Ds. Knoop was bitter teleurgesteld. Reden tot teleurstelling vond hij ook binnen zijn eigen gemeente. 'Zo herinner ik mij', schreef hij na de oorlog,
XC'(en dit is maar één van de vele voorbeelden) hoe een ouderling van dienst in de consistoriekamer van het ambtelijk gebed misbruik maakte om me, voor ik de , kansel beklom, een bedekte vermaning mee te geven. Hij citeerde in zijn gebed het bekende psalmvers (Psalmen 141 : 2): 'Zet, Heer, een wacht voor zijne lippen, behoed de deuren van zijn mond, opdat hij zich tot genen stond iets onbedachtzaams laat ontglippen.' Het diepst ben ik echter gegriefd door hen die achter mijn rug een hard en onbarmhartig oordeelover mijn optreden velden. Het waren zij die alleen maar vrees kenden. Collega's die uit vrees (ook al gaven zij andere motieven op) zelf het gebed voor Hare Majesteit de Koningin nalieten. Doodrustig typeerden zij mijn optreden als bravour of als een solliciteren naar een eigenwillig martelaarschap en dergelijke fraaiigheden.'!
XCDs. Knoop werd op 19 november gearresteerd.ê Nog voor zijn arrestatie was evenwel door zijn kerkeraad besloten om, in afwijking van het advies van het college van deputaten, de bij de Sicherheitspolizei ingediende verklaring toch aan alle Gereformeerde Kerken toe te zenden. Vele van die kerken onderschreven het standpunt dat R~tterdam-Delfshaven ingenomen had. De zaak werd voor de Generale Synode gebracht toen zij enkele weken later opnieuw bijeenkwam en van haar ging toen op IQ december (de vierde oorlogsdag in de Stille Oceaan) een sclirijven aan alle Gereformeerde Kerken uit" waarin ds. Knoop en de zijnen volledig in het gelijk gesteld werden: het was plicht van elke predikant, in het gebed 'de noden van Christus' Kerk, de nood der Overheid' te gedenken, zij 'het dat hij zich 'in de formulering van deze noden zal moeten onthouden ... van alles wat zou kunnen prikkelen'; het 'gebed voor alle nood der Christenheid' (daar had de hervormde synode al in januari op gewezen) zou gebezigd kunnen worden. 'Zo is het', aldus dit schrijven, 'naar het oordeel der Synode ook in deze bijzondere tijden, ja vooralook thans, de roeping der kerk om in haar geregelde samenkomsten te gedenken de noden van het Koninklijk Huis en in het bijzonder H. M. Koningin Wilhelmina, opdat
XC1 A.v., p. 56-57. 2 Uit de Cellenbarakken te Scheveningen werd hij eindapril '42 naar het concentratiekamp Dachau gezonden waaruit hij begin oktober '43 ontslagen werd. 3 Tekst in Delleman: Opdat wij niet vergeten, p. 549.
God haar veilig beware door Zijn Vaderlijke Gunst ... en opdat Hij haar eenmaal weer met ons, haar volk, moge verenigen.
XCZo is het voorts onze plicht, in onze gebeden te gedenken onze broeders en zusters die gevangen zijn ... evenals wij thans ook gedenken aan onze broeders en zusters in Indië en de noden waarin zij door de oorlogsomstandigheden verkeren ...
XCWij bevelen deze zaken u met ernst en aandrang aan, opdat de kerken in deze zo gewichtige zaken haar dienaren des W oords steunen en opdat wij ons niet laten leiden door vrees voor aardse machten, maar veeleer door de overtuiging dat alleen de Koning der kerk bevelen kan (gelijk Hij dat ook reeds bevolen heeft) wat in Zijn kerk zal gebeden worden.' *
XCEr waren, zoals uit het voorafgaande blijkt, in 1941 op verscheidene punten nog aarzelingen en onzekerheden zowel binnen de Nederlandse Hervormde Kerk als binnen de Gereformeerde Kerken. De leden van de bestuursinstanties welke de stem dier kerken moesten laten klinken (kerken die zich in het verleden zeer gezagsgetrouw opgesteld hadden), wisten niet steeds hoe ver zij moesten en konden gaan. Wanneer zij spraken, vloeide dat meestal uit het initiatief voort dat door enkelingen in samenwerking met gelijkgezinden genomen werd. Intussen leerden beide kerken met name door het zich in '41 zo duidelijk aftekenende gelijkschakelingsstreven van de bezetter wèl inzien dat het plicht was, het eigen domein met kracht te verdedigen. Die taak lag allereerst op ideologisch gebied: het kwam dan ook tot duidelijke afwijzingen van de totalitaire staat en van de rassenleer. Men ging verder wanneer men bovendien het optreden van de bezetter publiekelijk ging toetsen aan bijbelse normen en in gevallen waarin die normen overtreden waren, de gelovigen tot verzet opriep. Beide kerkgenootschappen gingen in de loop van '41 erkennen dat dat verzet in beginsel geboden kon zijn. De vraag bleef, in welke gevallen dat beginsel in praktijk gebracht moest worden. Welnu, beide kerkgenootschappen duldden geen inmenging in de dienst; zij wensten (wij behandelden dat al in ons vorige deel) vrijelijk in de kerken te collecteren en vrijelijk over de collecte-opbrengsten te beschikken; samenwerking met de Winterhulp NedtTland en de Nederlandse Volksdienst wezen zij dus af. Eveneens kwamen beide kerkgenootschappen met kracht voor het recht der ouders op om de opvoeding van hun kinderen te bepalen; wij zullen de daarmee samenhangende verscherping in de Schoolstrijd nog in dit hoofd7
stuk behandelen. Ook de Nederlandse Arbeidsdienst werd principieel afgewezen maar ten aanzien van het verzet daartegen was de stem van de kerken niet duidelijk; dat zullen wij, omdat dit punt vooral in' 42 aan de orde kwam, eerst in ons volgende deel schetsen. Het totale beeld is dus niet gelijkvormig en het spreekt vanzelf dat de onzekerheid hoe ver men diende te gaan, vooral tot uiting moest komen bij het overleg in het Convent der Kerken. Immers, daar ging het er juist om, niet alleen te bevorderen dat de protestantse kerkgenootschappen één lijn trokken maar ook dat zij gemeenschappelijk, duidelijk en publiekelijk zowel tot 'de Overheid' als tot de gelovigen het woord zouden richten in geloofskwesties die tegelijk politieke kwesties waren.
XCHet Convent der Kerken was op 25 juni '40 voor het eerst bijeengekomen en acht protestantse kerkgenootschappen gingen aan de beraadslagingen deelnemen: de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken, de Christelijke Gereformeerde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, de Remonstrantse Broederschap, de Algemene Doopsgezinde Sociëteit, de Evangelisch-Lutherse Kerk en het Hersteld EvangelischLuthers Kerkgenootschap. Van deze acht hadden evenwel de beide Lutherse kerkgenootschappen niet hun handtekening gezet onder het protest naar aanleiding van de eerste anti-Joodse maatregelen dat eind oktober' 40 bij Seyss-Inquart ingediend was en dat enkele dagen later in de meeste protestantse diensten was voorgelezen, niet evenwel in de gereformeerde en evenmin in de christelijke gereformeerde. Op grond van de bezwaren der twee lutherse kerkgenootschappen was voorts begin november besloten, het onderwerp 'het antisemitisme' van de agenda van het Convent af te voeren.
XCBinnen de Gereformeerde Kerken en binnen de Evangelisch-Lutherse Kerk leidden deze gebeurtenissen tot kritiek. Als vertegenwoordiger van eerstgenoemd kerkgenootschap in het Convent werd, gelijk reeds vermeld, prof Kuyper door Donner vervangen. Binnen de Evangelisch-Lutherse Kerk bleek het nodig, een bijzondere synode bijeen te roepen. Daar kreeg de synodale commissie (het kerkbestuur) nog juist een meerderheid voor haar besluit, de brief aan de Reichsleommissar niet mede te ondertekenen. Het was een Pyrrhus-overwinning, want toen de uitslag van die stemming bekend werd bij de gemeenten, rees er zulk een storm van protesten dat de synodale commissie het geraden achtte, afgevaardigden van alle kerkeraden in vergadering bijeen te roepen. Hier bleek duidelijk dat men wenste dat de Evange7
liseh-Lutherse Kerk voortaan met de overige protestantse kerkgenootschappen één lijn zou trekken.!
XCBegin januari' 41 kreeg het Convent een vreemde eend in de bijt toen het besloot, een vertegenwoordiger van de kleine groepering der Gereformeerde Gemeenten toe te laten Dit was namelijk ds. G. H. Kersten, oprichter en leider van de Staatkundig Gereformeerde Partij. 'Gewoonlijk werd door hem', aldus Touw, 'een volkomen-lijdelijke houding tegenover de maatregelen van de bezetter ingenomen. De Duitse invasie zag hij als een oordeel Gods, vooral in verband met de zondagsontheiliging In dat verband sprak hij dan vaak over het varen van de prinses op zondag! 2 ••• Na enige tijd liet (men) merken dat men op (zijn) aanwezigheid verder geen prijs stelde."
XCKersten was nog aanwezig toen, in Den Haag, in het Convent der Kerken op 25 februari (de dag waarop in Amsterdam de Februaristaking uitbrak) besloten werd, een brief te richten tot het college van secretarissen-generaal" waarin men uiting zou geven aan zijn verontrusting' door de ontwikkeling der gebeurtenissen gelijk deze zich meer en meer aftekent'
XC'Zo zijn in het beeld dat de openbare straat meer en meer gaat vertonen, in de behandeling welke in steeds toenemende mate aan het Joodse deel van de Nederlandse bevolking ten deel valt, in de groeiende rechtsonzekerheid, in de voortgaande aantastingvan vrijheden welke de noodwendige voorwaarden zijn voor vervulling van Christen-plichten, even zovele duidelijke symptomen te zien van een toestand die niet alleen een klem legt op het geweten van onze landge- ~ noten, maar ook naar de diepste overtuiging der Kerken indruist tegen de eis van Gods Woord.
XCHet is om die reden dat de Kerken zich genoopt gevoelen, zich tot uw college te wenden met de dringende bede, zoveel in uw vermogen ligt; te bevorderen
1 Tot de felst protesterenden in het lutherse kamp behoorde de lutherse predikant in Apeldoorn en Doesburg, ds. P. H. Borgers. 'Ook zijn vurig gebed voor de koningin, iedere zondag, werd hem', aldus zijn biograafW. F. Jense, 'door sommi gen ontraden. Hij zegt daarop: 'Ik bad misschien niet elke zondag voor de koningin. Na IS mei doe ik het wel. Nietwaar X, als je bij mij in de kerk bent, hoor je elke keer mijn bede voor de koningin en voor de Joden. Ik vind, dat zelfs al deed men het vroeger niet, er alle reden is om te zeggen: nu de koningin ons gebed zo nodig heeft, doen wij hetwèl." (W. F. Jense: (1947), p. 20-21). Ds. Borgers werd op 10 december '44 gearresteerd. Hij overleed ca. twee maanden later in het concentratiekamp Neuen gamme. 2 Het prinselijk gezin had op zondag 12 mei '40 ons land verlaten. 3 Touw: dl. I, p. 138. Ds. Kersten verleende van' 43 af enige hulp aan onderduikers. 4 Tekst: a.v., dl. II, p. 32-33.
dat recht, waarheid en barmhartigheid ook in het huidige tijdsbestel de richtsnoeren zullen zijn voor het beleid der Overheid
XCWij vertrouwen dat gij de stem der Kerken, zoals zij in dit adres tot uiting is gebracht, op de wijze die u daartoe dienstig zal voorkomen, mede zult willen doen doorklinken tot hen die tijdens de huidige bezettingstoestand de uiteindelijke verantwoordelijkheid dragen voor de gang van zaken in ons vaderland.
XCMet volledig begrip voor de hoogst moeilijke taak waarvoor uw college zich in dit tijdsgewricht gesteld ziet, smeken zij God dat Hij u Zijn licht en bijstand moge schenken.' Dit adres d.d.smaart '41, in concept opgesteld door Gravemeyer en de voorzitter van de Remonstrantse Broederschap, de advocaat mr. F. M. Westerouen van Meeteren, werd niet ondertekend door ds. Kersten en evenmin door de vertegenwoordiger van het Hersteld Evangelisch-Luthers Kerkgenootschap.' Het viel overigens bij de secretarissen-generaal in slechte aarde: waren zij soms verantwoordelijk voor die 'symptomen van een toestand die ... indruist tegen de eis van Gods woord' ? Hooghartig besloten zij, op de inhoud van het adres met geen woord in te gaan. Het er in opgenomen verzoek: de tot uiting gebrachte bezorgdheid aan de bezetter kenbaar te maken, legden zij naast zich neer. Gravemeyer was met dit adres alléén nog niet tevreden. Hij stelde in het Convent voor, de volledige tekst of een samenvatting in alle protestantse diensten van de kansel af te kondigen. Sommigen vielen hem bij, anderen
XC1 Twee weken later richtte het Episcopaat der Oud-Katholieke Kerk van Nederland óók een brief tot de secretarissen-generaal die in veel minder klemmende bewoor, dingen gesteld was en blijk gaf van een grote mate van gezagsgetrouwheid. Deze Oud-Katholieke Kerk was in het begin van de achttiende eeuwontstaan als afsplitsing van de toen slechts tersluiks bestaande katholieke kerk. Traditioneel gedroegen de Oud-Katholieken zich zeer gehoorzaam jegens de overheid. Het kerkgenootschap telde in '40 ca. tienduizend- zielen, van wie meer dan een derde tot drie parochies behoorde: Ijmuiden, Egmond aan Zee en Den Helder. Het had een aartsbisschop te Utrecht en bisschoppen in Haarlem en Deventer. Wat hun beleid betreft, willen wij vermelden dat zij begin augustus' 40 hun priesters gelastten, het gebruikelijke gebed 'voor de koningin en het koninklijk huis' voortaan achterwege te laten maar dat zij daar in maart' 42 van terugkwamen. Toen werd voorgeschreven" te bidden: 'Vergun in Uwe goedertierendheid dat onze koningin door Uwe wijsheid geleid en, met geheel haar Huis, door Uw zegen bewaard worde.' (H. J. W. Verwey: De o.e: Katholieke Kerk van Nederland tijdens de Duitse bezetting 1940-1945 en de Oud Katholieke parochie van de H. Willibrordus te Batavia tijdens de Japanse bezetting 1942-1945 (I945), p. 7) Deze omzwaai was, schijnt het, vooral te danken aan de nieuwe bisschop van Deventer, mgr. E. Lagerwey, die nadien de Oud-Katholieke Kerk tot een vast contact wist te brengenmet het Interkerkelijk Overleg, het vroegere Convent der Kerken. 7 1
waren van opinie dat dit te ver zou gaan. Men vond wèl goed dat het adres aan de kerkeraden toegezonden werd die daar dan ook met deze en gene over zouden mogen spreken (maar niet de tekst vermenigvuldigen l)! en voorts vond het denkbeeld bijval dat Gravemeyer eens zijn gedachten zou laten gaan over' een boodschap tot de gemeenten, van overeenkomstige strekking als het adres, welke boodschap dan zou kunnen worden afgelezen" - van de kansel! Daar kwam het Gravemeyer en zij die dachten als hij, op aan.
XCToen het Convent op II maart opnieuw bijeenkwam, deelde Donner, die als voorzitter optrad," mee dat in alle gereformeerde diensten op zondag 23 maart een herderlijk schrijven voorgelezen zou worden; hij kon er de tekst (eerder al gememoreerd) van voorlezen en zulks leidde er toe dat alle overige protestantse kerkgenootschappen besloten, voor diezelfde zondag 23 maart een bidstonde uit te schrijven. Gravemeyer had al een oproep tot gebed gereed die hier en daar in zijn bewoordingen aansloot bij de terminologie die in het adres aan het college van secretarissen-generaal gebruikt was. Deze oproep werd acht dagen later, woensdag I9 maart, door Gravemeyer namens de Algemene Synode aan alle hervormde predikanten toegezonden. Hun werd dan in overweging gegeven om op 23 maart in de aanvang van de dienst bij de bijbellezing uit het Evangelie van Johannes de gelijkenis van de goede Herder voor te lezen ('Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: die niet ingaat door de deur in de stal der schapen, maar van elders inkomt, die is een dief en moordenaar', enzovoort) en om in aansluiting op deze verzen het volgende van de kansel af te kondigen:
XC'De Algemene Synode der Nederlandse Hervormde Kerk heeft besloten, op zondag 23 Maart in de gemeente uitdrukking te geven aan de ontroering over de huidige toestand waarbij de Kerk ten nauwste is betrokken.
XCDe haar door God opgedragen verkondiging van Zijn Woord legt haar de dure roeping op om op te komen voor recht en gerechtigheid, voor waarheid en liefde. De Kerk moet staan voor de handhaving der vrijheden welke de noodzakelijke voorwaarden zijn voor vervulling van Christenplichten' daarbij werd kennelijk mede gedoeld op van Dams plannen tot aantasting van de vrijheid van het bijzonder onderwijs, zoals de daarop volgende passage een reactie was op alles wat in de eerste maanden van '4I op het gebied. der Jodenvervolging geschied was:In de hervormde kerk geschiedde die toezending opmaart, daags na de verzending van het adres.Convent der Kerken: Notulen,febr.volgde Slotemaker de Bruïne op die van december'af wegens ziekte niet meer aanwezig kon zijn; Slotemaker overleed in de lente van'7 1
1 6 2 25 1941. S Hij 40 41.
XC"De Kerk blijve spreken en handelen ten opzichte van het volk Israël naar de eis van Gods Woord.
XCVreeze Gods dringe ons, deze dingen voor Zijnen troon uit te spreken. Hij entferme Zich over ons en onze kinderen.' 1
XCEen aantal hervormde predikanten ontving dit stuk vermoedelijk reeds op woensdagavond I9 maart. Onder hen moet zich één of moeten zich meerdere personen bevonden hebben die onmiddellijk de Sicherheitspolizei of andere organen van de bezetter waarschuwden, althans: donderdagmorgen vroeg werden Gravemeyer en Donner gearresteerd. V rijdag werd Gravemeyer er in een eerste verhoor van beschuldigd dat de kanselafkondiging, twee dagen later, bedoeld was als sein tot een algemene opstand - een herhaling als het ware, maar dan op groter schaal, van de Februaristaking. Het kostte hem niet veel moeite, de dwaasheid van die beschuldiging aan te tonen. Zaterdagmiddag werd hem toegezegd dat hij vrijgelaten zou worden. Hij besloot toen, er het zijne toe bij te dragen dat het op zondag niet tot ordeverstoringen zou komen: nog vanuit de gevangenis droeg hij het bureau van de Synode op, zaterdagavond telefonisch aan de predikanten in alle grote steden te berichten dat er wel een bidstond moest zijn doch dat de kansela£kondiging zonder enige explicatie achterwege moest blijven. 'Het motief was', schreef Gravemeyer enkele dagen later, na zijn vrijlating, 'door deze daad een overtuigend bewijs te geven, dat de kerk geen politieke bijbedoelingen nastreeft.V
XCGravemeyers ingrijpen werd op 28 maart door de Algemene Synodale Commissie eenparig goedgekeurd, maar het sprak vanzelf dat de gang van zaken, aldus Touw, 'de nodige verwarring' binnen de hervormde kerk wekte en dat menigeen zich in het bijzonder afvroeg of Gravemeyer wel het recht had, persoonlijk de voorlezing van een door het kerkbestuur vastgestelde kanselboodschap af te gelasten. Die predikanten welke men telefonisch had kunnen bereiken, lieten die voorlezing inderdaad na, menigmaal tot teleurstelling van de kerkgangers onder wie zich in menige plaats het gerucht verspreid had dat er op zondag 23 maart in de kerken iets bijzonders zou gebeuren. In Enschede waar de hervormde kerken, aldus de Sicherheitsdienstvemeyer zich na het gebeuren van maart '41 innerlijk voorgenomen heeft: nooit
1 Tekst in Touw: dl. p. 37. 2 Brief, 24 maart 1941, van K. H. E. Gravemeyer aan de hervormde predikanten, a.v., p. 38. Grave meyer heeft het in zijn eigen uitleg doen voorkomen alsofhij niet voor Duitse druk gezwicht was. Wij achten die uitleg niet overtuigend: Gravemeyer wist dat de lastgeving die hij telefonisch liet doorgeven, de Duitsers welkom was. Wij menen bovendien datjuist uit het vervolg van het kerkelijk verzet duidelijk blijkt dat Gra
(die extra veel verspieders uitgezonden had), 'wegen der angekündigten Ver lesung ... bis auf den letzien Platz gefüllt (waren)', werd toch een explicatie gegeven: er werd althans van de kansels meegedeeld dat de kanselboodschap niet voorgelezen zou worden. 'In der Lasonderkirche predigten zwei Pfarrer, die in ihrer Predigt zum Ausdrucle. brachten, dass alle Menschen, gleich welcher Rasse, Brüder seien ... In Zwolle sprach im Schlussgebet ein Pjarrer davon, dass , die Besetzung so schnell wie möglich wieder versehuiinden und die alte Freiheit zurückkehren möge.',l Donner had zich in ge:vangenschap anders opgesteld dan Gravemeyer. Hij wees er op dat de herderlijke brief van de Generale Synode der gereformeerden niets te maken had met het adres aan de secretarissen-generaal. Niettemin werd hem gevraagd, te verhinderen dat de brief voorgelezen zou worden. Zijn antwoord was dat hij daar generlei bevoegdheid toe had. 'Hij bood aan', aldus Delleman,
XC'de herderlijke brief alsnog met de Duitsers door te nemen om te doen zien dat van de afkondiging daarvan niet een bedreiging van de openbare orde kon worden gevreesd .. In de late zaterdagavond las hij de Duitse politie-ambtenaar die (-Westfaalserooms-katholiek) theologisch niet geheel onkundig bleek, de herderlijke brief voor, deze zo nodig voor hem vertalend; het einde was dat met aarzeling in de afwijzende houding werd berust en hij zo eindelijknaar huis werd gebracht.'"
XCAnderhalve week later, op 2 april, werd Donner opnieuw gearresteerd, ditmaal, gelijk wij in, hoofdstuk 4 reeds vermeldden, wegens verdenking van medeplichtigheid aan het werk van de Stijkelgroep. Nu werd hij ook I langer in arrest gehouden: tot eind mei. Zijn plaats in het Convent was inmiddels ingenomen door dr. A. A. L. Rutgers; deze en Donner bevonden zich onder de anti-revolutionaire voormarmen die op I juli naar het kamp Schoorl gebracht werden. De plaats van Rutgers werd toen door oud-minister dr. J. J. C. van Dijk ingenomen; voorzitter van het Convent werd de Amsterdamse hoogleraar Scholten. Zo werd bij uitstek het Convent der Kerken met de realiteit van de Duitse vervolging geconfronteerd. De arrestaties vielen trouwens niet aileen in de hoek van de gereformeerden en hervormden: medio juni werd Buskes die als vertegenwoordiger van de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband een der meest strijdbaren in het Convent geweest was (maar zijn kerkgenootschap was maar klein: ca. zevenduizend zielen), gearresteerd wegens een
XC1 'Meldungen aus den Niederlanden', 38 (24 maart 1941), p. 19. "Delleman: Opdat wij niet vergeten, p. 83.
artikel van zijn hand dat in het tijdschrift Woord en Wereld, dat prompt verboden werd, gepubliceerd was.'
XCHet is helaas onmogelijk, de gevolgen van al deze arrestaties in de deliberaties van het Convent der Kerken nauwkeurig te volgen: na de crisis van' 23 maart werd namelijk besloten, voortaan geen notulen meer te vervaardigen. In het algemeen is het evenwel onze indruk dat deze crisis althans in '4I op het beraad in het Convent meer effect gehad heeft dan men uit de beschrijvingen van Touwen Delleman zou afleiden. Immers, terwijl de bezetter juist in de zomer en herfst van' 4I op tal van terreinen des levens sterker ging ingrijpen; 'vergaderde het Convent slechts zelden in plena ... De lopende zaken werden', aldus het rapport van de gereformeerde deputaten aan hun synode, 'behandeld in een kleiner comité, de contact-commissie, zodat van een gezamenlijk optreden van alle protestal1tSe kerken naar buiten dan ook geen sprake meer was . . . De machinerie werkt langzaam; niet alle delen werken mee en de grief, tot deputaten gericht, dat zij in gewichtige zaken met haar adviezen zo laat komt, is vooral daaraan te wijten.' 2
XCZo werd dan ook in de maanden waarin het Joodse volksdeel door een hagel van verordeningen getroffen werd, door de samenwerkende protestantse kerkgenootschappen (trouwens ook door het Episcopaat) gezwegen. wel was in het Convent 'overwogen om ten behoeve van de Joden, inzonderheid die naar het buitenland gevoerd waren en waaronder een schrikbarende sterfte heerste' (Mauthauscn l), 'tussenbeide te komen, maar de vrees dat juist daardoor hun lot verergerd zou worden (waarom de Joden zelf verzocht hadden, dit niet te doen), weerhield hen tot dusver', aldus weer de gereformeerde deputaten.ê
XC'Waarqm de Joden zelf verzocht hadden, dit niet te doen'<- wèlke Joden? Bepaald niet Visser en zijn Coördinatie-Commissie! Wij veronderstellen dat het Cohen geweest is die Scholten, zijn collega-hoogleraar van de Universiteit van Amsterdam, benaderd heeft. Wij nemen voorts aan dat0. J.0. J.dentie met de Hoge Overheid' (dec. 1941) in Gereformeerde Kerken in Nederland: Acta voortgezette Generale Synode 1940-1943, p. 231. 3 A.v., p.
1 Buskes werd na twee maanden vrijgelaten; hij keerde toen onmiddellijk naar het Convent der Kerken terug, overigens met gemengde gevoelens. Men had er, schreefhij later, 'voor het illegale verzet in de eerste jaren bitter weinig waardering. De afgevaardigden hadden slechts kritiek: de illegalen waren onbesuisd, handelden ondoordacht' en onverantwoordelijk, maakten zich schuldig aan gevaarlijke roman tiek en avonturenzucht.' Buskes: (1959), p. 185) 'Ikkwam er', zei hij ons eens, 'na de discussies wel eens vandaan met het gevoel dat ik er beroerd van was.' Buskes, 19 sept. 1960) 2 'Rapport deputaten voor de correspon
Scholten het evenals Cohen niet raadzaam achtte, op de Jodenvervolging te reageren in een verklaring welke publiekelijk in alle kerken voorgelezen zou worden, maar Scholten vond wèl dat er alle reden was, op een andere wijze voor de Joden op te komen, nl. bij Seyss-Inquart persoonlijk. Meer nog: hij vond óók dat deze hoogst belangrijke stap niet door de protestantse kerkgenootschappen alléén ondernomen moest worden, maar door protestanten en katholieken samen.
XCOp 3I oktober 1517 had Luther zijn befaamde stellingen aan de kerkdeur te Wittenberg gehecht. Later was het in de protestantse wereld gebruik geworden, de j rste oktober als 'Hervormingsdag' te vieren. Een merkwaardig toeval wilde dat, terwijl tussen de voorzitter van het Convent en de aartsbisschop over allerlei onderwerpen reeds eerder contact was geweest, nu juist op Hervormingsdag 1941 voor het eerst een ontmoeting plaatsvond die beoogde, een gemeenschappelijke stap naar buiten te ondernemen. In die ontmoeting (er vond spoedig een tweede gesprek plaats) stelde de aartsbisschop aan Scholten voor om, als men tot Seyss-Inquart kon doordringen, niet alleen de Jodenvervolging aan de orde te stellen, maar ook de rechtsverkrachting en de gelijkschakeling, d.w.z. het opdringen van de nationaalsocialistische levensbeschouwing." 'Wij vinden het van groot belang', zo deed mgr. de Jong aan de bisschoppen weten, 'dat de christelijke kerken gezamenlijk optreden; al wordt dan niet direct iets positiefs bereikt, het versterkt zeker de onderlinge solidariteit om onze christelijke waarden zo krachtig mogelijk te verdedigen.P Afgesproken werd dat de officiaal van het aartsbisdom, mgr. van de Loo, aan de te ondernemen stappen zou deelnemen; deze maakte in het protestantse kamp onmiddellijk de indruk, een bij uitstek strijdbaar man te zijn.
XCHoe tot Seyss-Inquart door te dringen?
XCBesloten werd, een memorandum op te stellen dat men aan de secretarisgeneraal van justitie, de NSB'er Schrieke, zou overhandigen; traditioneel ressorteerden de kerken immers onder dat departement. In dat memorandum zou een gesprek met Seyss-Inquart, eventueel met Rauter, aangevraagd worden.
XC1 Scholten was niet gelukkig met deze uitbreiding omdat, naar hij meende, 'de Jodenkwestie haast had'(Touw:Het verzet derHervormde Kerk, dl. I, p. 141). Daarbij dacht hij kennelijk aan de berichten uit Mauthausen. 2 Aangehaald in Aukes: Kardinaal deJong, p. 359-60.
XCHet memorandum! werd niet alleen door het Episcopaat maar ook door alle protestantse kerkgenootschappen goedgekeurd, zij het met één uitzondering: de Christelijke Gereformeerde Kerk. Deze ontbrak dan ook op het appèl toen Schrieke op 5 januari' 42 behalve mgr. van de Loo afgevaardigden van zeven protestantse kerkgenootschappen ontving. Het memorandum werd hem overhandigd. Daarin werd op 'de schier volslagen rechteloosheid' gewezen. Hierop volgde een passage over de Jodenvervolging die met terughoudendheid geformuleerd was:
XC'De Kerken treden voor dit ogenblik niet in beoordeling van het antisemitisme dat zij overigens op Christelijke grondslagen principieel verwerpen; zij wensen evenmin in debat te treden over de politieke maatregelen in het algemeen tegen deJoden. Zij willen zich bepalen tot het feit dat in de loop van 1941 talrijke Joden zijn gevangen genomen en naar elders gevoerd, terwijl sedert officiële mededelingen omtrent ontstellend hoge sterftegevallen onder deze gedeporteerden zijn ingekomen. De Kerken zouden schromelijk tekortschieten, indien zij niet van de Overheid verlangden dat aan deze maatregelen paal en perk worde gesteld. Dit toch is een eis van Christelijke barmhartigheid.'
XCTenslotte werd geprotesteerd tegen het feit 'dat de nationaal-socialistische levensbeschouwing wordt opgedrongen van overheidswege'. Met dit alles werden, aldus de conclusie, 'de gerechtigheid, de barmhartigheid, de vrijheid van levensovertuiging ... aangerand.' Daarvan wensten de kerken te getuigen jegens de secretaris-generaal van justitie en al zijn ambtgenoten; zij vroegen tenslotte een audiëntie aan 'bij de hoogste Duitse autoriteit die over deze dingen beschikt.'
XCScholten lichtte dit memorandum mondeling toe. Schrieke antwoordde dat niet het college van secretarissen-generaal maar de Reichskommissar verantwoordelijk was voor hetgeen geschiedde; hij vreesde dat de kerken 'zich verzetten tegen wat een onverbiddelijke en onverzettelijke historische ontwikkeling' was: 'ze zijn', zei hij, 'als een man die op de spoorrails blijft lopen terwijl een trein in aantocht is' - maar hij zou het memorandum aan zijn collega's doorgeven en een audiëntie bij Seyss-Inquart aanvragen.
XCDie audiëntie vond zes weken later plaats: op 17 februari' 42, daags na het bericht van de val van Singapore. De voorbereiding was niet zonder strubbelingen verlopen: Seyss-Inquart had geweigerd, Scholten als woordvoerder van de Nederlandse Hervormde Kerk te ontvangen; sterker nog: hij had Scholten enkele dagen in arrest laten stellen en hem vervolgens een
XC1 Tekst in Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, d.I. II, p.
XCgedwongen verblijfplaats in Zuid-Limburg toegewezen.' De Algemene
XCSynodale Commissie had toen besloten, de Groninger hoogleraar prof.jlr.
XCW. J. Aalders als haar woordvoerder te laten optreden. Deze werd bij zijn r, bezoek aan Seyss-Inquart door dr. van Dijk en mgr. van de Loo vergezeld.
XCSeyss-Inquart had Schmidt en Schrieke naast zich: drie tegen drie. Het was
XCde eerste ontmoeting van die aard; het zou de enige blijven. Er werd aan de Reichsleommissar een lange 'Gedächtnisnotiz' overhandigd,
XCnu ook mede namens de Christelijke Gereformeerde Kerk. 2 De inhoud
XCsloot bij die van het memorandum aan dat begin januari aan Schrieke aan
XCgeboden was. De aan de Jodenvervolging gewijde passage was een vertaling
XCvan die welke wij boven aanhaalden. Meer dan de helft van het lange stuk
XCwas overigens aan een nieuw punt gewijd: de bezwaren welke de kerken
XCkoesterden tegen de verplichte deelneming aan de Nederlandse Arbeidsdienst
XCdie ophanden was. Aalders ging daar in een lange en waardige toespraak" nog
XCop in en memoreerde daarbij ook de aantasting van de vrijheid van het
XCbijzonder onderwijs en de ingrepen op het terrein van de kerkelijke pers.
XCEen zwak element in zijn toespraak was dat hij kort voor het slot opmerkte
XCdat 'die christliche Kirche in den Niederlanden bisjetzt im allgemeinen, [ormell und
XCdirekt, Gott sei Dank, noch nicht angegriffen ist.' Ook Seyss-Inquart hield een lang betoog waarin hij de kerken verweet
XCdat zij niet samen met Duitsland tegen het bolsjewisme optrokken. Alle
XCkritiek wimpelde hij af: ten: aanzien van 'het arresteren van onschuldigen',
XCin het overhandigde stuk gewraakt, had men hem geen namen genoemd,
XCin de Arbeidsdienst zou kerkbezoek toegestaan zijn, op de scholen moest
XCalleen maar' een deutschfeit1dliche beïnvloeding van de leerlingen' tegengegaan
XCworden, de Kultuurkanier liet 'elke godsdienstige overtuiging en godsdienst
XCbeleving volkomen intact' en in de bijbel stond: 'Geef den keizer wat des
XCkeizers is.' De juistheid van één grief erkende hij: inderdaad, de Joden werden
XCvervolgd, maar, aldus het verslag van mgr. van de Lo04: 'barmhartigheid jegens hen te betrachten ... was naar het oordeel van de Reichs kommissar te veel verlangd. Zij waren nu eenmaal bedervers van de Arische stam, een gedegenereerd ras, een kwaadaardig gezwel aan het organisme van onze Europese volksgemeenschap, de schuldigen bij uitstek aan de oorlog en aan de pest van het bolsjewisme en, evenals indertijd de Marranen, een gevaar voor de staat ... Neen, barmhartigheid jegens hen was misplaatst; alleen kon men, voorzover het algemeen belang zulks gedoogde, recht en gerechtigheid jegens hen laten gelden'
XC1 Later in '42 kreeg Scholten 'een gedwongen verblijfplaatsop de Veluwe. 2 Tekst. in Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. II, p. 67-69. 3 Tekst: a.v., p. 70-73. • Tekst: a.v.,p. 74-77. 7
en die 'gerechtigheid' hield in (maar dat verzweeg Seyss-Inquart zorgvuldig) dat zij op korte termijn uit Nederland gedeporteerd zouden worden. Aalders, van Dijk en van de Loo gingen alle drie op Seyss-Inquarts betoog in. Van Dijk memoreerde de precieze aantallen van de Joden omtrent wie uit Mauthausen bericht van overlijden ontvangen was, waarop Schmidt zei: 'Kbnnen wir dafür wenn sie sich oom Felsen hinabstûrzen wollen?'1 - van Dijk repliceerde dat de toestanden wel volstrekt onmenselijk moesten zijn als dit frequent gebeurde. Van de Loo (die op alle punten stevig van zich afbeet) hield de Reichsieommissar opnieuw voor, dat barmhartigheid ook jegens de Joden 'Christenplicht' was, 'overigens, zo betoogde ik, zouden wij al zeer verheugd zijn wanneer althans de rechtvaardigheid tegenover de Joden betracht werd ... overtuigd als we waren dat tallozen onder hen als onschuldige slachtoffers waren gevallen van de rassenhaat, hoewel zij zich steeds als eerzame burgers gedragen hadden.' 'Het is mijn eindindruk', aldus Aalders in zijn verslag.ê 'dat deze audiëntie' als zodanig niets kan doen verwachten. Wij kunnen alleen het van belang achten, persoonlijk en tegenover de Kerk, dat wij een getuigenis hebben afgelegd.' Maar daar mocht het volgens het Convent der Kerken niet bij blijven r Het was al bijna anderhalf jaar geleden dat de gelovigen althans in een groot deel van de protestantse kerken een gemeenschappelijk getuigenis der kerkgenootschappen vernomen hadden: het werd tij d voor een nieuw getuigenis, temeer omdat de bezetter na de audiëntie van 17 februari met nieuwe maatregelen aantoonde dat hij zijn beleid eerder wilde verscherpen dan verzachten. , Alle voormannen van de twee grote organisaties van het protestants bij zonder onderwijs, onder wie Aalders, werden eind februari gearresteerd en medio maart ging het er naar uitzien dat ook allerlei christelijke instellingen gelijkgeschakeld zouden worden: men vernam althans dat Müller-Lehning, de commissaris voor de niet-commerciële verenigingen en stichtingen, het bestuur van de Christelijke Vereniging voor de Verpleging van Lijders aan vallende ziekte afgezet had! en zich haar befaamde gestichten te Heemstede, 'Meer en Bosch' en 'Bethesda-Sarepta', had toegeëigend."
XC1 Delleman: Opdat wi) niet vergeten, p. r03. 2 Tekst in Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. II, p. 73-74. 3 Het bestuur had begin '40 twee personeelsleden die lid waren van de NSB, wegens ongeschiktheid ontslagen. Müller-Lehning eiste dat zij weer in dienst genomen zouden worden. Dat werd geweigerd. Het bestuur en de geneesheer-directeur werden afgezet. Het was hun evenwel bekend dat epileptici in Duitsland al vóór de oorlog gesteriliseerd werden en zij hadden 7
XCTegen die achtergrond werd in de tweede week van maart door het Convent der Kerken een kanselboodschap opgesteld waarin mededeling gedaan werd van de bij Schrieke en Seyss-Inquart ondernomen stappen. Het Episcopaat deed hetzelfde. Afgesproken werd dat die boodschappen op zondag 22 maart in alle kerken voorgelezen zouden worden. Op zaterdag 14 maart waren de teksten nog niet verspreid, maar de Sicherheitspolizei had vernomen (wij weten niet, via welke kanalen) dat er een nieuwe afkondiging ophanden was, en wel op zondag de r sde. De Sicherheitspolizei wist tot wie zij zich te wenden had. Op zaterdagmiddag vervoegden zich drie van haar functionarissen bij Gravemeyer. Deze erkende dat er een voorlezing zou plaatsvinden, niet op de r sde maar op de zzste, Hij gaf hun de kanselboodschap ter inzage. Gevraagd werd, wie dat stuk opgesteldhadden. Gravemeyer antwoordde dat dit 'de gewone kerkelijke instanties' waren. Wel, de namen moest hij dan maar dinsdag bij' de SD' op het Binnenhofkomen opgeven en van een kanselafkondiging mocht geen sprake zijn! Namens de Befehlshaber der Sicherheitspolizei werd hem gezegd, dat hij, als de voorlezing doorging, met 'de scherpste maatregelen' te maken zou krijgen, 'gevangenis en erger'."
XCTwee dagen had Gravemeyer tijd om zich te beraden over het standpunt dat hij dinsdagmorgen bij de Sicherheitspolizei zou innemen. Menigeen voorspelde dat hij, als hij naar het Binnenhof ging, gearresteerd zou worden en ried hem aan, onder te duiken. Gravemeyer besefte evenwel dat de strijd van de kerken op een beslissend punt beland was: wat in maart' 41 geschied was, mocht niet herhaald worden. Hij pleegde overleg. Men ging accoord met het denkbeeld dat hij de Sicherheitspolizei de namen verstrekken zou van diegenen die het adres aan Schrieke ondertekend hadden (die waren de bezetter toch al bekend) en dat hij, om enige tijd te winnen, zou meedelen dat de Kerken zich over het eventueel afgelasten van hun nieuwe kanselboodschap zouden beraden. Op zichzelf was dat beraad ook noodzakelijk: het was niet zeker dat allen bereid zouden zijn, de boodschap te laten doorgaan. Op dit punt stond Gravemeyer persoonlijk rotsvast in zijn overtuiging. Die dinsdagochtend zei hij op het Binnenhof
XCderhalve besloten, de ca. zeshonderd patiënten hetzij bij familie, hetzij in andere gestichten onder te brengen. Voor de personeelsleden werd elders werk gevonden. De NSB'ers die de leiding overnamen, kwamen in lege gebouwen terecht. De mannelijke bestuursleden, de geneesheer-directeur en de hoofdbroeder werden vervolgens door de Nederlandse politie gearresteerd; zij kwamenna vijfweken weer op vrije voeten en organiseerden onmiddellijk een effectieve nazorg voor de her en der verspreide patiënten.
XC1 K. H. E. Gravemeyer: 'Verslag' (16 maart 1942) in Touw: Het verzet der Her vormde Kerk, dl. II, p. 78-79. 7
'dat de kerken onder geen beding op dit ptmt zouden kunnen toegeven en zich door de Duitse overheid zouden kunnen laten voorschrijven wat zij al of niet mochten afkondigen. Dat zeker het Episcopaat maar ook evenzeer de protestantse kerken hier niet mochten en konden toegeven. Dat ik niet wist of de Duitse instanties nu de kerkstrijd in Nederland wilden laten ontbranden, maar dat ik dit zeer betreurenswaardig zou vinden ... Dat het nu gold een zuiver principiële zaak en dat noch ik, noch anderen in de Kerk daarbij voor dreiging zouden zwichten, niet voor gevangenis of erger'1
XCen niet alleen werd hij niet gearresteerd, maar er werd met aandacht naar hem geluisterd! Door zijn medewerkers op zijn bureau werd Gravemeyer met gejuich ontvangen.
XCHet overleg in het Convent der Kerken leidde tot de conclusie dat men er verstandig aan deed, de Duitsers niet te tarten door de kanselafkondiging te laten doorgaan op 22 maart. Een kort uitstel kon geen kwaad. Het Episcopaat sloot zich hierbij aan. Van dat uitstel werd gebruik gemaakt om gemeenschappelijk bij Seyss-Inquart te protesteren tegen de jegens Gravemeyer geuite dreigementen en om de Reichsleommissar zwart op wit te doen weten dat de kerken geen inmenging duldden in de dienst: 'Durch Eingreijen in diese Angelegenheit würde', zo werd opgemerkt, 'die besetaende Macht den Kirchen kamp! in den Niederlanden entfesseln.'2
XCJuist die 'kerkstrijd' moest Seyss-Inquart uit de weg gaan. Hij liet verder ingrijpen achterwege.
XCHet Convent der Kerken zette door. Met het Episcopaat werd afgesproken dat op zondag 19 april in alle kerken een getuigenis zou worden voorgelezen. De bisschoppen gaven dit getuigenis de vorm van een herderlijke brief" die nagenoeg geheel gewijd was aan de Nederlandse Arbeidsdienst, maar die begon met het jegens de gelovigen uitspreken van
XC'grote bezorgdheid over de gang van zaken in ons land, met name over de wijze waarop drie grondslagen van ons volksleven: de gerechtigheid, de barmhartigheid en de vrijheid van geweten en overtuiging, die verankerd liggen in het christelijk geloof, zijn en worden aangetast.
XCU is bekend de rechteloosheid, de ombarmhartigheid tegenover het Joodse volksdeel en het opdringen van een, recht tegen het Evangelie ingaande, nationaal-socialistische levens- en wereldbeschouwing.
XCSteeds moeilijker wordt het voor de Kerk, haar zegenrijke werkzaamheid uit te oefenen, waarbij door velen het offer van hun vrijheid wordt gebracht.
XC1 A.v.: 'Verslag' (16 maart 1942) in a.v., p. 81. 2 Brief, 7 april 1942, van het Convent der Kerken aan Seyss-Inquart (a.v., p. 81-82). 3 Tekst in Stokman: Het verzet van de Nederlandse bisschoppen, p.
XCOpnieuw, beminde gelovigen, sporen Wij u daarom aan, veel en vurig te bidden voor het behoud van het Christendom in ons vaderland.'
XCDe eerste twee van deze vier alinea's kwamen in nagenoeg dezelfde bewoordingen in de kanselboodschap voor die aan de protestantse predikanten toegezonden was.' Daar was een passage aan toegevoegd, niet over de Arbeidsdienst, maar over het ingrijpen tegen de besturen der protestantse schoolorganisaties en tegen 'Meer en Bosch' en 'Bethesda-Sarepta'. Overigens werd in geen van beide stukken mededeling gedaan van de bij Schrieke en de Reichskommissar ondernomen stappen. Daaromtrent ontvingen in het protestantse kamp de kerkeraden wèl uitvoerige inlichtingenê en ten aanzien van de Arbeidsdienst werd in die inlichtingen opgemerkt dat men zich van 'het intreden in zodanig instituut' had te onthouden, 'ongeacht de maatschappelijke gevolgen.P
XCDe berichten omtrent de arrestatie van de voormannen der protestantse schoolorganisaties hadden in maart onder de protestantse predikanten nogal bezorgdheid gewekt; in april vernam men dat ds. van den Bosch in het concentratiekamp Amersfoort en ds. Rutgers in het concentratiekamp Dachau overleden was - en dàn het nationaal-socialisme publiekelijk 'een recht tegen het Evangelie ingaande levens- en wereldbeschouwing' noemen? Betekende dat niet dat men het eigen leven op het spel zette? Er was, voorzover bekend, onder de ruim vijfhonderd gereformeerde predikanten slechts één die, overigens op principiële gronden, voorlezing van de kanselboodschap weigerde, maar bij de hervormden waren er veel meer; zoveel zelfs (en onder hen notabene de president der Synode, ds. Addink4) dat het moderamen van de Algemene Synode en de Commissie voor Kerkelijk Overleg samen bijna twee weken later tot alle kerkeraden en predikanten een ernstig vermaan richtten om de kerkelijke solidariteit niet te doorbreken.ê
XCNog geen week later, op 5 mei, werd Gravemeyer als gijzelaar gearresteerd. Ds. H. J. Dijckmeester nam op grond van gemaakte afspraken onmiddellijk zijn plaats in.
XCSecretaris-generaal Van Dam had, zoals wij in hoofdstuk 4 beschrevenl, in de eerste fase van zijn strijd tegen het bijzonder onderwijs een overwinning behaald. Zijn bedoeling was het, de vrijheid van dat onderwijs aan te tasten, allereerst al door het recht tot het benoemen van leerkrachten aan de staat, d.w.z. aan zijn departement te trekken. Zo ver was hij in april '41 nog niet gegaan, maar hij had het benoemingsrecht der schoolbesturen toen wel in zoverre opgeheven dat hij bepaald had dat elke benoeming door het departement goedgekeurd moest worden. Vooral mr. J. J. Hangelbroek. de secretaris van de Schoolraad (waarbij de meeste protestantse lagere scholen aangesloten waren),' had er op aangedrongen dat men elke medewerking aan de door van Dam gedecreteerde regeling zou weigeren, maar hij had onvoldoende steun gevonden: eerst had het moderamen van de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs besloten, zich tot een protest te beperken maar overigens geen verzet te
XC10nze beschrijving was daar in hoofdzaak gebaseerd op de Paters werk: Het Schoolverzet
bieden, en vervolgens was Hangelbroek in zijn eigen Schoolraad in de minderheid gebleven. Het gebeurde had van Dam wel geleerd dat hij uiterst voorzichtig opereren moest; had het van hem afgehangen, dan zou hij bij nader inzien wellicht niet verder zijn gegaan dan tot die eerste benoemingsverordening die hij trouwens ook alleen maar onder pressievan Seyss-Inquart ondertekend had, maar de bezetter liet hem niet met rust: was van Dam voorstander van de Nieuwe Orde? Ja? Dan moest hij doorzetten en de nodige nieuwe regelingen afkondigen! Deed hij dat niet, dan zou de bezetter zulks doen waarbij verwacht werd dat van Dam zich zou inspannen om die regelingen tot levende werkelijkheid te maken.
XCEind juli '41, ruim vier weken na het begin van de Duitse invasie in de Sowjet-Unie, verscheen een verordening van de Reichskornrnissar, verordening 137/41, waarbij bepaald werd dat van Dam voortaan bevoegd was, de subsidiëring van alle bijzondere scholen (lager-, voorbereidend-hoger en middelbaar- en nijverheidsonderwijs) afhankelijk te stellen van wijzigingen in hun leerplan en in hun leermiddelen, de schoolbesturen aanwijzingen te geven ter 'handhaving van de orde of rust', eventueel die schoolbesturen door 'gemachtigden' te vervangen en in laatste instantie bijzondere scholen te sluiten.' Dat alles klonk in hoge mate dreigend. Was thans algemeen verzet geboden? Het Gereformeerd Schoolverband meende van wèl en zijn gedelegeerden deden enkele weken later een daartoe strekkend voorstel in de Schoolraad. Hangelbroek was het daar niet mee eens. De zaak lag, meende hij, wezenlijk anders dan bij de eerste benoemingsverordening: die verordening vroeg van de schoolbesturen een daad, nl. dat zij hun besluiten tot aanstelling van leerkrachten aan de goedkeuring van het departement zouden onderwerpen (waarmee zij dus eigenlijk de aantasting van de benoemingsvrijheid aanvaardden), maar verordening 137/41 vroeg, betoogde Hangelbroek, van de schoolbesturen niets; zij verleende van Dam slechts nieuwe bevoegdheden - welnu, verzet was eerst geboden zodra van Dam die bevoegdheden zou gaan toepassen. De Schoolraad sloot zich bij Hangelbreeks standpunt aan; samen met het moderamen van de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs droeg hij er wel zorg voor dat van Dam een schot voor de boeg ontving: een brief namelijk (2 oktober' 41) waarin stond dat naleving van de verordening 'om des gewetenswille onmogelijk' zou zijn, zodra maatregelen genomen zouden worden 'welke inbreuk zouden maken op en/of onverenigbaar zijn met de vrije doorwerking van onze Christelijke beginselen in het onderwijs." Eén maatregel kwàm er: de invoering van hetva
1 137/41 1941, p. 559-60). 2 Aangehaald in de Pater: p. 76.
leervak Duits. Hier maakten de protestantse organisaties geen bezwaar tegen.
XCMen ziet: de Schoolraad en de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs trokken één lijn. Anders kwam het te liggen bij de organisaties van christelijke leerkrachten: de Vereniging van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen en de Unie van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen. De Vereniging, strijdbaarder dan de Unie, stelde zich op het standpunt dat, wanneer van Dam bij een bepaalde school een gemachtigde zou benoemen, alle leerkrachten onmiddellijk hun werk moesten neerleggen, de Unie meende dat die leerkrachten ook onder een gemachtigde hun taak, dienden voort te zetten zolang het hun niet onmogelijk gemaakt werd, christelijk onderwijs te geven.
XCIn de herfst van '41 werden de problemen er voor van Dam niet gemakkelijker op. De pressie van NSB-zijde werd krachtiger. Generalkommissar Wimmer dwong hem, de chef lager onderwijs ten departemente, dr. J. H. Wesselings, te ontslaan; van Dams oude relatie dr. D. G. Noordijk. hoofdinspecteur in algemene dienst en sympathiserend lid der NSB, legde hem dagelijks reeksen klachten voor over anti-nationaal-socialistische gedragingen van leerkrachten die door de meeste inspecteurs van het onderwijs gedekt werden - en aan de andere kant kreeg van Dam in zijn arbeid ten departemente (als hij er was! hij zette immers zijn hoogleraarsfunctie voor de helft voort) meer en meer te maken met de nieuwe chef kabinet, prof. mr. A. L. de Block, die van de Nieuwe Orde niets moest hebben. De Block, buitengewoon hoogleraar aan de Tilburgse hogeschool, was als griffier van de Eerste Kamer op wachtgeld gesteld; hij had de functie ten departemente vooralook op aanraden van mgr. Verhoeven, de directeur van het RoomsKatholiek Centraal Bureau voor Opvoeding en Onderwijs, aanvaard.
XCIn januari '41 had van Dam aan de bezetter doen weten dat hij zich voorstelde, de benoemingsvrijheid bij het bijzonder onderwijs in twee etappen aan te tasten: eerst de benoemingen afhankelijk stellen van goedkeuring door het departement, vervolgens na een jaar het benoemingsrecht aan de staat trekken. Die eerste benoemingsverordening was in april '41 verschenen waar bleef de tweede? Het ging van Dam te ver, die op eigen verantwoordelijkheid af te kondigen (de Block, ook anderen, brachten onder zijn aandacht dat zij een nieuwe aanslag op de Grondwet betekende) - er zat voor Seyss-Inquart niets anders op dan zelf zijn handtekening te zetten onder de nieuwe regelingen: twee verordeningen nog wel, die beide begin januari' 42 gepubliceerd werden.! De eerste schonk van Dam de bevoegdheid om,7 2
1 VO 4/42 1942, p. IQ) en 5/42 (a.v., p. II-l2).
wanneer twee voordrachten voor de benoeming van een bepaalde leerkracht afgewezen waren, zelf tot die benoeming over te gaan (daarmee was dus 'de lacune' uit de eerste benoemingsverordening gedicht), de tweede gaf hem het recht, hoofdinspecteurs en inspecteurs van het onderwijs te ontslaan en hetzelfde te doen met leerkrachten, 'wanneer zij op de hun toevertrouwde leerlingen een invloed uitoefenen welke in strijd is met het belang van een voorspoedige ontwikkeling van het Nederlandse schoolwezen.'
XCUiteraard hadden de Schoolraad en het moderamen van de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs zich weer op het standpunt kunnen plaatsen dat zij pas tot verzet zouden overgaan wanneer bleek dat van Dam van die nieuwe bevoegdheden op onaanvaardbare wijze gebruik zou maken, maar dat werd, nu de bezetter zijn offensiefzo duidelijk voortzette, een inadequate reactie geacht. Het tijdstip leek gekomen om van Dam mee te delen dat het protestants onderwijs zijn nieuwe bevoegdheden niet erkende en dus niet bereid was, zich aan de tweede benoemingsverordening te conformeren. Sterker nog, nu moest ook het zich schikken in de eerste benoemingsverordening een einde nemen: wilde men voorkomen dat van Dam eigen candidaten ging benoemen, dan diende men hem (d.w.z. de inspecteurs die namens het departement optraden) bij de benoemingen te negéren. Er werd dus een circulaire aan alle schoolbesturen opgesteld waarin hun verzocht werd, van Dam zwart op wit te berichten dat zij voortaan: alle benoemingen buiten de inspecties en het departement om zouden doen, en met een brief van 2 februari! werd door de Schoolraad en de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs aan van Dam duidelijk gemaakt wat hem te wachten stond. Voorzitter en secretaris van de Schoolraad, dr. G. P. van Itterzon en mr. Hangelbroek, en voorzitter en secretaris van de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs, prof Aalders en J. C. Ligtvoet, deden aan de secretarisgeneraal weten dat de bestuurders van de christelijke scholen nu 'geen keuze' meer hadden:
XC'Voor hen is werkelijkheidhet schriftwoord dat zij Gode meer zullen gehoorzamen dan de mensen. En daarin weten zij zich in onwrikbare overtuiging één met het personeelhunner scholen en met de christenouders,wien het geestelijk welzijn hunner kinderen boven alle aardsegoederen ter harte gaat.'
XCEen overeenkomstige brief, iets scherper nog, werd van Dam toegezonden door het bestuur van de Bond van Verenigingen voor Christelijk voorbereidend-hoger en middelbaar onderwijs; voorzitter van dit bestuur was prof. mr. V. H. Rutgers, op verzetsgebied een van de meest actieven in het
XC1 Tekst in Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. II, p.
gereformeerde kamp. Daarentegen liet het bestuur van de Bond voor Christelijk nijverheidsonderwijs na, het voorbeeld van de Schoolraad en van de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs te volgen.
XCAl voor de verzending van deze brieven had de Generale Synode der gereformeerden besloten, de kerkeraden te verzoeken, op zondag 8 februari in de dienst speciaal te bidden voor het behoud van het christelijk onderwijs. Na de verzending sloot de Algemene Synode der hervormden zich hier bij aan. Alle gereformeerde en hervormde kerkgangers zouden weten welke zware strijd op til was.
XCEén plaats was er waar die strijd al in volle hevigheid woedde: Arnhem.
XCEr bestond in Arnhem een christelijke schoolvereniging, bij de Schoolraad aangesloten, die over twee lagere scholen het beheer voerde. Eén daarvan was de van Löben Sels-school die in ' 41 een kleine honderdzeventig leerlingen telde, grotendeels afkomstig uit gereformeerde gezinnen. Aan de school waren een schoolhoofd, twee onderwijzeressen en drie onderwijzers verbonden. Een van de onderwijzers, tegelijk plaatsvervangend hoofd, was een lastpost met wie het hoofd al enkele jaren moeilijkheden had gehad. Die lastpost deelde eind april '41 mee dat hij zich bij de NSB aangesloten had. Schriftelijk wees het schoolbestuur hem er toen op dat christelijk onderwijs en nationaal-socialisme onverenigbaar waren: de NSB' er moest kiezen. Met die brief liep hij onmiddellijk naar het bureau van Seyss-Inquarts Beaujitagte. Het schoolbestuur werd daar op het matje geroepen en van 'Beleidigung des Führers' beticht; het trok de brief in. In november evenwel, ontdekte het schoolhoofd dat de NSB'er als schrijfvoorbeeld: 'Met Duitsland tegen het Bolsjewisme', op een bord geschreven had. Hij gaf de NSB' er een terechtwijzing. Weer liep deze naar de Beauftragte, maar nu mede met het verhaal dat het schoolhoofd tegen een leerling die de school verlaten had en huisschilder wilde worden, gezegd zou hebben: 'Misschien breng je het nog wel eens tot Führer.' Het schoolhoofd werd gearresteerd, de NSB'er nam zijn plaats in. Het bestuur was geneigd, zich hier in arren moede bij neer te leggen, maar het besefte dat dit toch eigenlijk van principieel belang was. Voorzitter en secretaris wonnen het advies van Hangelbroek in. Deze gaf dit advies op een moment waarop hij door zijn contacten ten deparremente wist dat de publikatie van de tweede benoemingsverordening ophanden was. De NSB'er moest onmiddellijk geschorst worden, zei hij, en als de man weigerde te vertrekken, moest het bestuur de school sluiten. 7 2
XCMet dat advies ging men naar Arnhem terug. Een moeilijke zaak! De Duitsers zouden een schorsing van de NSB'er zeker niet op zich laten zitten! Hangelbreeks advies ging drie bestuursleden te ver (zij traden af), maar op zaterdagavond 3 I januari besloten de overigen in een bewogen vergadering, zich aan dat advies te conformeren. Nog diezelfde avond werd aan de NSB' er schriftelijk bericht dat hij geschorst was.
XCDe maandagmorgen kwam. De NSB' er was present - maar ook twee bestuursleden. En nu zette het bestuur met kracht door. Het wist volledig op de steun van de vier overige onderwijskrachten te kunnen rekenen, het zond de kinderen naar huis en het sloot de school. Weer greep de Beaujtragte in: hij eiste intrekking van het schorsingsbesluit. Dat werd geweigerd. Twee bestuursleden werden gearresteerd en kregen dezelfde eis opnieuw te horen. Wéér weigerden zij.' Toen was het geduld van de Beaujtragte uitgeput: hij dwong de resterende bestuursleden, de ouders der scholieren mee te delen dat de school op zaterdag 7 februari weer geopend zou worden, zette het bestuur af en benoemde een relatie van Rost van Tonningen, donateur van de NSB en begunstigend lid van de Nederlandse SS, tot 'Kommissar', Uiteraard had de Beauftragte hier geen bevoegdheid toe: het benoemen van gemachtigden was nu juist een taak van van Dam geworden.
XCToen de school zaterdagochtend heropend werd, waren behalve de NSB' er alle leerkrachten afwezig en van de bijna honderdzeventig leerlingen waren slechts dertig present; de NSB'er zond hen naar huis. De ouders van een kleine honderdveertig leerlingen hadden zich dus met het bestuur en de leerkrachten solidair verklaard. Hoe ver zou de Duitse wraak gaan?
XCVan de gereformeerde ouders kerkten velen bij ds. J. Overduin in de Oosterkerk. Verscheidenen hunner waren hem in de voorafgaande dagen om advies komen vragen. 'Ik. kon', schreef hij later, 'maar één antwoord geven: 'Onder geen voorwaarde uw kinderen uitleveren aan een verrader en vijand.P Maar hij besefte dat zijn kerkgangers ruggesteun nodig hadden. Waar en wanneer kon hij die beter geven dan in de eerstvolgende dienst, zondag 8 februari - de dag waarop in alle gereformeerde en hervormde kerken voor het behoud van het christelijk onderwijs gebeden zou worden? 'Omdat mijn vrouw', zo schreefhij later, 'direct bij de eventuele gevolgen betrokken was, heb ik enkele dagen voor de bewuste zondag ... haar gevraagd, of zij het goed vond dat ik een zeer concreet en zeker geluid zou laten horen van de preekstoel, en of zij bereid was, de mogeJ.
1 Beiden werden twee maanden in Arnhem gevangen gehouden en toen zonder enig verhoor ontslagen. 2 Overduin: (z.j.), p. 33.
lijke onaangename gevolgen van mijn gevangenschap te dragen. Het korte antwoord: 'Wij hebben vandaag mannen nodig en geen lafaards', was voor mij voldoende.'
XCAls tekst koos ds. Overduin Mattheus 5 : 10 en II: 'Zalig zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken om Mijnentwil. Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de Profeten die vóór u geweest zijn.' In de Oosterkerk, nog voor hij met zijn preek begon, zag de predikant een hem bekende NSB' er in gezelschap van een man van de Sicherheitspolizei binnenstappen. 'Nu wist ik zeker, dat gaat voor mij verkeerd. Ik. bad God om sterkte en getrouwheid om de preek uit te spreken, zonder weglating van de gevaarlijke passages. De Here nam alle vrees en zenuwachtigheid weg en ik kon preken met overtuiging en vrijmoedigheid.'!
XC'Het is tegen ons geweten', aldus de passage waar het op aankwam, 'een school die geen christelijke school der ouders meer is, te erkennen en dáár onze kinderen heen te zenden, omdat het tegen onze doopbelofte is en tegen het Woord Gods. Het is beter dat we beven voor het Woord des Heren dan voor het woord van mensen, hoe machtig die ook kunnen zijn.'
XCHet offer dat van de kerkgangers gevraagd kon worden, plaatste ds. Overduin in een breed bijbels en historisch perspectief:
XC'Wij voelen ons één met alle gelovigen, alle martelaren uit alle eeuwen, wij reiken de hand aan alle profeten die over deze tijd van druk en ellende heenzagen naar het onvergankelijk koninkrijk, dat alseen loon der genade in de hemelen voor ons bewaard blijft'
XCen alsof dit nog niet inspirerend genoeg was, liet hij de dienst eindigen met het staande zingen van: 'Gods Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken. Beef satan! Hij, Die ons geleidt, zal u de vaan doen strijken! Delf vrouwen kind'ren 't graf, neem goed en bloed ons af, het brengt u geen gewin: wij gaan ten hemel in en erven koninkrijken!'!73
1 A.v., p. 34-35. 2 A.v., p. 36-37.
XCNog diezelfde dag werd ds. Overduin gearresteerd.'
XCDe volgende dag, maandag 9 februari, werden de nog in vrijheid zijnde bestuurs- en de vier weigerachtige personeelsleden van de van Löben Sels-school bij de Sicherheitspolizei ontboden. Geëist werd dat zij van hun besluiten terug zouden komen. Dat werd geweigerd. De personeelsleden kregen vervolgens vier-en-twintig uur bedenktijd; verschenen zij dan niet op school, dan zou dat als 'sabotage' gelden. Daar stond de doodstraf op.
XCEer de vier-en-twintig uur om waren, greep van Dams departement in. Het in Arnhem woonachtige anti-revolutionaire oud-Kamerlid H. J. W. A. Meijerink had er Noordijk van weten te overtuigen dat de Beaujtragte in Arnhem ver zijn boekje te buiten gegaan was. Noordijk deed de Sicherheits polizei telefonisch weten dat hij de zaak overnam. Was hiermee de ergste crisis bezworen, het feit bleef bestaan dat bestuur, leerkrachten en ouders over het algemeen in een treffende solidariteit stand gehouden hadden."
XCHet gebeurde te Arnhem maakte vooral in de kringen van de Schoolraad diepe indruk - en opnieuw bleek het nodig dat de voormannen van de Schoolraad volhielden, want Aalders, de voorzitter van de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs, was weer gaan aarzelen. Van Dam had hem verzekerd dat hij er niet aan dacht, van zijn nieuwe bevoegdheden een gebruik te maken dat het protestants onderwijs voor het hoofd zou stoten. Op 17 februari voerde Aalders, gelijk al vermeld, het woord in de audiëntie bij Seyss-Inquart, op 19 februari stuurde hij van Dam, buiten zijn eigen bestuur en buiten de Schoolraad om, een vertrouwelijke brief waarin stond dat hij samen met van Dam naar 'een redelijke oplossing' wilde zoeken.
XC1 Hij werd na een maand naar het concentratiekamp Amersfoort overgebracht, vandaar injuni '42 naar Dachau; in oktober '43 kon hij naar Nederland terugkeren. 2 Wij vermelden hier de afloop. Noordijk deed zijn best, het bestuur tot een compromis te bewegen waarbij de schorsing van de NSB'er opgeheven werd. Het bestuur weigerde. Medio maart werd het vervangen door Rost van Tonningens relatie die nu in plaats van 'Kommissar''gemachtigde' werd. De vier 'goede' leerkrachten weigerden, onder de gemachtigde in dienst te blijven. Toen deze medio april de school heropende, waren alleen de NSB'er en twintig leerlingen aanwezig. De NSB'er werd spoedig inspecteur in een schooldistrict in Groningen, de school werd per I augustus opgeheven en de ouders kregen toen officieel verlof, hun kinderen te laten inschrijven bij de andere scholen waar de meesten dier kinderen al sinds februari of maart de lessen volgden.
XCEen conflict dat met dat aan de van Löben Selsschool te vergelijken is, heeft zich in ongeveer dezelfde periode (de crisis valt een maand later: begin maart '42) aan de christelijke lagere school aan de Hazenkampscweg te Nijmegen voorgedaan. Daar werd evenwel door de ouders niet dezelfde mate van solidariteit betoond als in Arnhem. Ook dit conflict is door de Pater met grote nauwkeurigheid beschreven. O. C. H. de Pater: Het Schoolverzet, p. 224-57) 73
XCEen week later, 26 februari, kwam het hoofdbestuur van de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs in Utrecht in vergadering bijeen. Nu werd door de voorstanders van de principiële lijn alles op alles gezet om te verhoeden dat de vereniging opnieuw uit de boot zou vallen. Mr. Evenhuis, de directeur van haar bureau, reisde vooraf naar Groningen om Aalders op het hart te drukken dat hij met de Schoolraad solidair zou blijven. Gravemeyer werd door de hervormde synode op 26 februari naar Utrecht gezonden; daar bezwoer hij het hoofdbestuur 'in de meest felle, krasse woorden', aldus Touw, 'de zaak van de vrijheid der school niet te verloochenen'! - en ' een nieuw feit ondersteunde zijn woorden. Want toen hij van de vergadering uit het bureau van de Schoolraad opbelde om op een bepaald punt nadere informatie te krijgen, hoorde hij dat van Itterzon, voorzitter van de raad, en Hangelbroek juist die dag door de Sicherheitspolizei gearresteerd waren. Het hoofdbestuur van de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs begreep dat solidariteit met de arrestanten plicht was en keurde het beleid van het moderamen goed. Aalders keerde naar Groningen terug, Ligtvoet, secretaris van het hoofdbestuur, en Evenhuis naar Den Haag.
XCAlle drie werden prompt gearresteerd; twee weken later volgde de arrestatie van het enige moderamenlid van de Schoolraad dat nog op vrije voeten was, P. van Aalten, voorzitter van de Vereniging van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen, en op 23 maart, vier weken na de eerste arrestaties, werden de Schoolraad en de Vereniging voor Christelijk Velksonderwijs op voorstel van van Dam door de bezetter ontbonden.ê
XCHoe hadden de schoolbesturen gereageerd op het verzoek dat hen van de moderamina van de Schoolraad en de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs alsmede van het bestuur van de Bond van Verenigingen voor christelijk voorbereidend-hoger en middelbaar onderwijs bereikt had? Hadden zij van Dam doen weten, dat zij hem voortaan bij hun benoemingen
1 Touw: dl. I, p. 352. 2 Op grond van hun hoge leeftijd werden Aalders en Ligtvoet spoedig vrijgelaten, van Aalten, Evenhuis, Hangelbroek en van Itterzon kwamen via de Cellenbarakken in het eoncentratie kamp Amersfoort terecht, waaruit zij eind juni ontslagen werden. Alle vier bleven zij bij het Schoolverzet betrokken.
van leerkrachten zouden negéren? Inderdaad, deze actie van de besturen was een groot succes geworden: alle besturen op één na van de protestantse scholen voor voorbereidend-hoger en middelbaar onderwijs en meer dan 95 % van de besturen van de protestantse lagere scholen hadden van Dam de gevraagde mededeling doen toekomen.' De lagere scholen die dat niet gedaan hadden, behoorden als regel tot de Gereformeerde Gemeenten - de volgelingen van ds. Kersten dus. Van Dam zat er mee. Hoe moest hij dat verzet tegengaan? Hij begon met de principiële schoolbesturen, in totaal een kleine tweeduizend, begin mei aan te raden, hun verklaring van nietnaleving der eerste benoemingsverordening in te trekken; geschiedde dat niet, dan zag hij zich als secretaris-generaal 'genoopt, de sanctiemaatregelen toe te passen, waartoe de wet hem de bevoegdheid geeft.'2 Slechts twaalf schoolbesturen trokken hun verklaring in.
XCDe standvastigheid der overige is zonder twijfel bevorderd door de krachtige steun die door de synoden der hervormden en der gereformeerden aan dit Schoolverzet geboden werd. Die steunverlening was in de kanselboodschappen die op 19 april voorgelezen waren, al tot uiting gekomen. 'In de jongste tijd', zo stond er in, 'werd ingegrepen op het gebied vanhet christelijk onderwijs waarbij. .. de Schoolraad en de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs aan ons Christenvolk werden ontnomen.' Ja, dit was de praktijk van de 'recht tegen het Evangelie ingaande, nationaal-socialistische levens- en wereldbeschouwing', zoals het in die kanselboodschappen heette! Maar die boodschappen waren toch niet meer dan een injectie. Wilde men bereiken dat een kleine tweeduizend schoolbesturen volhardden, dan moest met hen een vast contact onderhouden worden. En dat geschiedde, zowel ondergronds als bovengronds.
XCOndergronds werd een commissie gevormd, de z.g. Top, waar Rutgers
1 Hetzelfde deden elf van de vier-en-veertig verenigingen die aangesloten waren bij de Bond voor het Christelijk Nijverheidsonderwijs. De besturen van vele bij deze bond aangesloten verenigingen die van Dam geen verklaring van niet naleving toestuurden, waren gebelgd over het feit dat het bondsbestuur (hetwelk van Dam immers geen eigen brief gezonden had) de indruk gewekt had, hen de kastanjes uit het vuur te willen laten halen. Er is hieruit voortgevloeid dat het pro testants nijverheidsonderwijs een nogal zwakke sector gebleven is in het School verzet, maar de Pater heeft er terecht op gewezen dat verscheidene van deze scholen in de periode' belangrijke hulp geboden hebben aan illegale groepen. De Christelijke Ambachtsschool in Rotterdam was bijvoorbeeld het centrum van de Rotterdamse Knokploegen en in de hongerwinter was het hoofdkwartier van de Binnenlandse Strijdkrachten district Noord-Holland in de protestants-christelijke nijverheidsschool te Haarlem gevestigd. 2 Rondschrijven, 8 mei 1942, aangehaald in de Pater: p. lIS.
(die niet gearresteerd was hoewel zijn brief aan van Dam toch niet minder duidelijk geweest was dan die van de Schoolraad en de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs) een belangrijke rol in ging spelen; als oudminister van onderwijs, kunsten en wetenschappen (1925-26) kende hij de onderwijswetgeving op zijn duimpje. Met anderen, onder wie Hangelbroek en Donner (na hun vrijlating), en een tweede oud-minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen (1929-33), mr. J. Terpstra, pleegde Rutgers veel overleg, ook met dr. Ph. J. Idenburg, de directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek, die een belangrijk man was in de 'Hervormde Raad voor Kerk en School' - een college dat in '42 door de hervormde synode in het leven werd geroepen en dat de ruim zeshonderd scholen die bij de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs aangesloten geweest waren, onder zijn hoede nam. Maandelijks kwam Rutgers met de provinciale leiders van het schoolverzet bijeen om met hen de consignes te bespreken die hij met zijn naaste adviseurs vastgesteld had. Die consignes waarmee men als regel reageerde op nieuwe maatregelen van van Dam of van Noordijk, werden dan door middel van gestencilde 'Topmededelingen' door de provinciale leiders aan hun contactpersonen doorgegeven; die contactpersonen zorgden er voor dat ze de bijna tweeduizend schoolbesturen bereikten. Zat een schoolbestuur met problemen, leek het dat er door het departement ultimata gesteld zouden worden, dan kon diezelfde weg in omgekeerde richting gebruikt worden om het advies van de Top in te winnen,
XCMaar dit schoolverzet had ook een bovengrondse organisatie, nl. een 'Adviesbureau voor Onderwijsrecht' , dat met voorkennis van van Dams departement in april '42 in Den Haag opgericht werd. Directeur hiervan werd Donners oudste zoon, mr. A. M. Donner, een jong jurist die eerst aan het bureau van de Schoolraad verbonden was geweest. Inderdaad: het Adviesbureau ging in alle eer en deugd adviezen geven - maar die adviezen waren volledig op de richtlijnen van de Top afgestemd. Van belang was daarbij dat men uitstekende contacten had ten departemente. Er werd in opdracht van van Dam of van Noordijk geen maatregel, hoe incidenteel ook, ten departemente voorbereid of door de afdeling lager onderwijs, met name door de ambtenaar H. J. Tap (die zijn plaats als waarnemend chef aan de nieuwe chef, de NSB'er Terpstra, had moeten afstaan) werd men ingelicht, en wat de afdeling voorbereidend-hoger en middelbaar onderwijs betrof, lag de zaak nog eenvoudiger, want de afdelingschef, W. de Boer, moest, evenals Tap en de meeste overige ambtenaren, van de Nieuwe Orde niets weten. Daarnaast ontving het Schoolverzet een belangrijke mate van beschenning van de hoofdinspecteurs en inspecteurs van het onderwijs voorzover dezen 'goed' waren en enig risico durfden nemen: zij waren het die,
waar mogelijk, de schoolbesturen dekten en veelal met een geraffmeerde vertragingstechniek wisten te bereiken dat kwalijke impulsen die van Noordijk en zijn afdeling uitgingen, tot niets leidden.
XCWat van de schoolbesturen door het Schoolverzet in de eerste plaats gevergd werd, was dat men zich aan de toezegging hield, het departement bij alle benoemingen te negéren. Volledige cijfers hieromtrent zijn niet bekend. Uit een overzicht over de periode 1 september 1942 - 1 april 1943 1 blijkt dat in die zeven maanden in totaal 672 benoemingen geschied zijn, waarvan 465 (bijna 70 %) zonder naleving van de verordening - Utrecht en Zeeland bleken de 'zwakste' provincies; hier was de invloed van de Kerstenianen niet vreemd aan. Waarom was het percentage der principiëlen van 95 tot 70 gedaald? In een aantal gevallen heeft angst voor represailles een rol gespeeld (wat in Arnhem gebeurd was, inspireerde de Binken, maar joeg de minder flinken de schrik op het lijf), in andere gevallen was de houding van leerkrachten van belang die, voorzover zij lid waren van de Unie van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen, over het algemeen vonden dat het Schoolverzet de verhoudingen nodeloos op de spits dreef, 2 en in weer andere gevallen zagen de besturen tegen de materiële zorgen op die uit de niet-naleving van de benoemingsverordening konden voortvloeien. Want men kon zich wel op het standpunt stellen dat het geloof eiste dat men benoemingen deed zonder van Dams departement er in te kennen, die benoemingen moesten enige tijd nadat zij geschied waren, aan de inspecteurs wèl kenbaar gemaakt worden: voor elke leerkracht had men recht op subsidie en dat subsidie moest via de inspecteurs verworven worden. Vooral in de eerste maanden van het schoolverzet vreesde menig schoolbestuur dat het, indien het inderdaad nieuwe benoemingen niet ter goedkeuring aan het departement zou voorleggen, het gehele subsidie zou verspelen. Daarmee werd door van Dam ook gedreigd. Ja, hij had nog meer dreigementen: het aanstellen van een gemachtigde krachtens verordening 137/41 of het doen vervolgen van niet volgens voorschrift aangestelde leerkrachten wegens het onbevoegd of onrechtmatig uitoefenen van hun functie. Inderdaad, in februari-maart '43 werd het subsidie van veertien bijzondere lagere scholen waar men zich niet aan de benoemingsverordening gehouden had, volledig
XC1 A.v., p. 259. 2 De Vereniging van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen heeft belangrijke steun verleend aan het Schoolverzet en nauw met de Top samengewerkt. Het was bepaald een anomalie in het Duitse beleid dat deze vereniging niet opgeheven en evenmin onder beheer gesteld werd, terwijl dat laatste wèl het geval was met het Nederlands Onderwijzers Genootschap en met de Katholieke Onderwijzersvereniging, welker leden bij de sabotage van de benoemingsver
ingetrokken.' Protesten volgden: van de schoolbesturen, ook van de hervormde synode - en van Dam nam, zij het pas in juli' 43, het advies over dat zijn kabinetschef de Block hem van meet af aan gegeven had: de subsidies moesten proportioneel gekort worden; bevond zich onder de zes onderwijskrachten van een bijzondere school één die onregelmatig benoemd was, dan werd voortaan een-zesde van het subsidie ingehouden. Wel te verstaan: het kon licht gebeuren dat een vol jaar verstreek voor het fmanciële bureau van de afdeling lager onderwijs het subsidie inderdáád ging verlagen. En dan waren er talloze gevallen waarin 'goede' inspecteurs ofhoofdinspecteurs berichten omtrent benoemingen die 'zonder naleving' geschied waren, eenvoudig niet doorgaven aan het departement.
XCMet evengroot succes werden de vervolgingen gesaboteerd. Onder druk van de ambtenaren van Wimmers Generalkommissariat en van Noordijk gaf van Dam in de lente van '43 de inspecteurs van het onderwijs opdracht, proces-verbaal op te maken in al die gevallen waarin schoolbesturen zich niet aan de benoemingsverordening gehouden hadden. Die processen-verbaal werden dan opgemaakt tegen de voorzitters der besturen en van Dam liet daarbij volgens een suggestie die twee hoofdambtenaren van justitie: mr. Hooykaas (de ex-waarnemend secretaris-generaal) en mr. H. J. Woltjer, hem gedaan hadden, overtreding constateren van de eerste benoemingsverordening. Inderdaad, die verordening wàs overtreden, maar zij bevatte geen enkele strafbepaling (feit dat aan Hooykaas en W oltjer natuurlijk bekend was) en het gevolg was dat de officieren van justitie die de processen-verbaal ontvingen, met de hand op het hart konden verklaren, niet tot strafvervolging bevoegd te zijn: men kon toch moeilijk een overtreding straffen als die niet eens strafbaar gesteld was! Nog in de zomer van '44 uitten enkele van Wirnrners ambtenaren in onderlinge correspondentie hun machteloze woede over al deze stille maar effectieve tegenwerking.
XCEigenlijk was door dit alles, maar vooralook door van Dams onwil en onvermogen om door te zetten, al in '43 een volmaakt absurde toestand ontstaan: bijna tweeduizend onderwijsinstellingen hadden de secretarisgeneraal van opvoeding, wetenschap en cultuurbescherming doen weten dat zij zich niet zouden houden aan de verplichting die uit de eerste benoemingsverordening voortvloeide; het veruit grootste deel van de betrokken
1 In september' 42 werden bovendien de subsidies voor vijf van de drie-en-twintig protestants-christelijke kweekscholen geschrapt en van acht van de zeven-en veertig katholieke. Twee protestantse en zeven katholieke werden als ongesub sidieerde instellingen voortgezet, d.w.z. dat men er via de kerken de nodige gelden voor inzamelde.
onderwijsinstellingen gedroeg zich dienovereenkomstig - en die instellingen bleven alle ofbijna alle subsidies uit de staatskas ontvangen en van vervolging of bestraffmg was geen sprake!
XCWij noemden van Dams onwil en onvermogen om door te zetten. Inderdaad, hij was er de man niet naar om drastisch in te grijpen. Maar waarom heeft ook de bezetter dat ingrijpennagelaten ? Er is geen enkel stuk bewaardgebleven dat ons daarover inlicht, maar wij kunnen wel veronderstellenderwijs enkele factoren aangeven.
XCMen moet dan, dunkt ons, in het oog houden dat Seyss-Inquart in de onderwijssector van meet af aan niet al te bruusk opgetreden is. Het kwam hem niet op de onderwijskrachten aan maar op de jeugd die voor het nationaal-socialisme gewonnen moest worden. In de lente van '42, toen zijn gelijkschakelingsstreven mislukt was, begreep hij wel dat die jeugd voorlopig voor hem onbereikbaar geworden was; een nieuwe, krachtige poging om haar te winnen, kon eerst ingezet worden als Duitsland de overwinning behaald had. Zou een volslagen schoolstrijd in bezet Nederland tot die overwinning bijdragen? Zeker niet. Zulk een schoolstrijd, gevoerd tegen het bijzonder onderwijs, zou door de binding van de protestantse scholen aan de Nederlandse Hervormde Kerk en aan de Gereformeerde Kerkenlicht in een kerkstrijd kunnen omslaan waar ook de katholieke kerk aan zou deelnemen; te voorzien viel dat zulks mede grote onrust zou veroorzaken in de wereld van het openbare onderwijs. Al die onrust wilde de Reichskommissar voorkomen. Vandaar dat hij, hoewel de voornaamste aspecten van het schoolverzet hem bekend geweest zijn, er niet op gereageerd heeft; hij heeft nagelaten, de Sicherheitspolizei opdracht te geven, met de harde middelen in te grijpen die deze tot haar beschikking had.
XCEen constatering achteraf? Inderdaad. Maar men zou de morele waarde van het standhouden, meer dan twee jaar lang, van vele duizenden bestuursleden en onderwijskrachten miskennen, indien men zich niet scherp voor ogen stelde dat zij niet wisten wat wij zoveel jaren later kunnen overzien. Dat zij voor hun eigen gevoel in trouwaan hun geloof hun leven in de waagschaal stelden, wordt niet weerlegd door het feit dat er nauwelijks slachtoffers zijn gevallen.
XCHoe was de houding van de katholieke onderwijsinstellingen? De lezer is ze in het voorafgaande niet tegengekomen.
XCWij willen er aan herinneren
benoemingsverordening (maart' 41) op een moment waarop de twee protestantse overkoepelende organisaties besloten hadden, geen benoemingen kenbaar te maken aan van Dams departement, door het Episcopaat bepaald was dat de katholieke scholen dat wèl zouden doen. 'Geen conflicten uitlokken', had mgr. de Jong voor zichzelf genoteerd, '_ optreden, als goedkeuring om confessionele motieven onthouden wordt.'
XCLater in '41 kon de aartsbisschop constateren dat zich na het mededelen van benoemingsbesluiten nergens moeilijkheden voordeden. Mgr. Verhoeven, directeur van het Rooms-Katholiek Centraal Bureau voor Opvoeding en Onderwijs, had het voorspeld: van Dam blaft wel maar hij bijt niet. Ging het niet evenzo met de geestelijken en kloosterlingen die krachtens besluit van van Dam niet langer als hoofden van onderwijsinstellingen mochten optreden? Als een schoolbestuur protesteerde, kon het hoofd voorlopig in functie blijven en van Dam liet de zaak dan rusten. Mgr. Verhoeven had bovendien reden om aan te nemen dat hij er van de herfst van '41 af via kabinetschef de Block nog beter in zou kunnen slagen, van Dam van aggressieve maatregelen te weerhouden. Het sprak dan ook eigenlijk vanzelf dat het Episcopaat op de tweede benoemingsverordening precies zo zou reageren als op de eerste: goed, daar stond nu zwart op wit, dat als twee benoemingsbesluiten afgekeurd waren, het departement de benoeming kon verrichten was het dan niet verstandig, het verzet pas te ontketenen op het moment waarop het departement inderdaad trachten zou, een katholieke school een leerkracht op te dringen die onaanvaardbaar was?
XCToen men door de contacten ten departemente wist dat de tweede benoemingsverordening ophanden was en toen die verordening begin januari ,42 gepubliceerd werd, zochten Hangelbroek en oud-minister mr. Terpstra enkele malen contact met mgr . Verhoeven. Deze bleek er niet voor te voelen, van Dam de gehoorzaamheid op te zeggen. Via hem vroegen zij een gesprek met mgr. de Jong aan, maar nog voordat dit op 7 februari plaatsvond, was reeds (2 februari) van de Schoolraad en de Vereniging voor ChristelijkVolksonderwijs de gemeenschappelijke brief aan van Dam uitgegaan waarin stond dat de protestantse schoolbesturen voortaan hun benoemingen geheel buiten het departement om zouden doen. Waarom hebben de twee protestantse moderamina met die belangrijke brief niet gewacht tot eerst met de aartsbisschop gesproken was? De Pater wijst er op dat de moderamina onder pressie stonden van hun schoolbesturen die dringend wilden weten, welke lijn gevolgd zou worden. Wij achten dit een weinig overtuigend argument: het kwam niet op een week aan. Plausibeler achten wij het dat de twee moderamina die tot hun teleurstelling bij mgr. Verhoeven niets bereikt hadden, verwachtten dat zij bij mgr. de Jong meer zouden bereiken als zij
hem voor een voldongen feit stelden. Hij had.mgr, van de Loo laten deelnemen aan de stap bij Schrieke (5 januari), de gemeenschappelijke audiëntie bij Seyss-Inquart was aangevraagd - zou het voor de aartsbisschop dan niet moeilijk zijn, dat protestants-katholieke eenheidsfront op het punt van het schoolbeleid te doorbreken?
XCInderdaad, moeilijk was het, maar mgr. de Jong was er de man niet naar om voor druk te wijken. Op 7 februari ontving hij Hangelbroek en Terpstra. Dezen betoogden dat het practisch zeker was dat het departement, als het .tot benoemingen overging, onaanvaardbare leerkrachten naar voren zou schuiven, immers: dan zou men zich laten leiden door (zo stond het in de verordening) 'het belang van een voorspoedige ontwikkeling van het Nederlandse schoolwezen' - als Seyss-Inquart die termen bezigde, wist men wat op handen was! Maar het betoog overtuigde de aartsbisschop niet. Enkele dagen later vernam men wat in Arnhem gebeurd was. Hangelbroek ging opnieuw de aartsbisschop bezoeken, ditmaal samen met de voorzitter van de Schoolraad, dr. van Itterzon. Prof. Aalders, voorzitter van de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs, zond mgr. de Jong een brief. 'Het kostte hem', aldus de Pater, 'grote moeite om tot een besluit te komen ... Zijn hart wees hem naar meedoen, zijn verstand naar afwachten'. Het verstand gaf de doorslag: op 21 februari ging zijn advies naar de bisschoppen uit; het luidde dat men de twee protestantse organisaties niet moest volgen 'in hun onberaden stap', aldus zijn woorden.' Hij gaf, schreefhij, de hoop niet op dat hij de Schoolraad en de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs tot een ander, gemeenschappelijk beleid zou kunnen bewegen - toen volgden de arrestaties van 26 februari en daarmee was, mgr. de Jong realiseerde het zich, voor hen geen terug meer mogelijk.
XCDe aartsbisschop moet de verdeeldheid die zich geopenbaard had, als uiterst pijnlijk ervaren hebben. Een aanwijzing daarvoor zien wij in de moeite die hij zich gaf om aan het katholieke volksdeel duidelijk te maken dat het Episcopaat niet de strijd op zichzelfwilde ontwijken maar er eenvoudig het i uiste moment nog niet voor gekomen achtte. Op 8 maart werd in alle katholieke kerken een mandement voorgelezen" waarin de 'belangstelling' en het 'gebed' der gelovigen gevraagd werd voor 'het grote en onmisbare bezit van onze eigen vrije school. Alleen het katholiek onderwijs sluit passend aan bij het katholiek gezin. Dit onschatbare erfgoed moeten wij handhaven tot iedere prijs.' Vier dagen later, 12 maart, zond het Episcopaat van Dam een duidelijke waarschuwing: 'In de gevallen waarin de Staat tot een bep.
1 De Pater: II2. 2 Tekst bij Stokman: p. 228.
noeming of een ontslag van leerkrachten overgaat, kunnen ernstige gewetensconflicten ontstaan." Wat men in het geval van een onaanvaardbare benoeming of ontslagverlening bij een bepaalde school doen moest, kreeg mgr. Verhoeven op 14 maart nauwkeurig in een brief van de aartsbisschop voorgeschreven:
XC'1. De ouders moeten worden aangespoord, hun kinderen niet naar die school te zenden.
XC2. Onmiddellijk daarop moet een brief van het Episcopaat van alle kansels worden voorgelezen: het katholiek onderwijs is aangetast; dat mogen de ouders niet dulden; zo'n geval kan zich ook bij u (bedoeld is: de andere gelovigen die dit horen) voordoen; houdt u daarom allen bereid voor grote offers.
XC3. Dan eventueel, als men doorgaat, algemene schoolstaking
XCHet is mogelijk dat de Duitse overheid tegenmaatregelen neemt en wij het op den duur moeten opgeven. Doch dan vallen wij tenminste met ere. Ik zou het erg vinden als onze scholen vallen en wij ons alleen met een protest hebben tevreden gesteld. Als de protestanten een algemene staking nodig achten, moeten wij naar onze mening met hen meegaan.' 2
XCHet gebeurde liet bij de protestantse onderwijsorganisaties en bij de protestantse kerken een gevoel van bitterheid achter. Men was teleurgesteld. Men gunde het van Dam en de bezetter niet dat deze zich over de gebleken verdeeldheid konden verheugen. Nadien deden zich bij de katholieke onderwijsinstellingen op tal van punten dezelfde moeilijkheden voor als bij de overige, de protestantse inbegrepen: NSB-propaganda en Duitse ronselarij moesten afgeweerd worden, men moest strijden voor het behoud van leerkrachten die met uitzending naar Duitsland bedreigd werden - maar de benoemingsbesluiten gingen naar het departement, en van Dam, die met de protestantse bijzondere scholen al meer last had dan hij aankon, liet de katholieke ten aanzien van die benoemingen met rust. Misschien gaat het toch niet te ver om te stellen dat de meer weerbare opstelling van het protestantse onderwijs niet alleen de geest van verzet ten goede gekomen is (de illegale pers heeft er veel aandacht aan besteed), maar ook een element van bescherming gevormd heeft voor het katholieke onderwijs.
XCMen neme het belangrijke mandement van eind januari '41, door ons in ons vorige deel gememoreerd. De gelovigen kregen toen te horen dat 'het enkele lidmaatschap (van de NSB) gewoonlijk' (er waren dus uitzonderingen denkbaar) 'reeds in hoge mate ongeoorloofd' was, en de priesters lazen in een aparte, niet-gepubliceerde instructie dat aan leden van de NSB, de WA en de Nederlandse SS alsmede aan diegenen die de NSB in belangrijke mate steunden, de sacramenten onthouden moesten worden. I Eén uitzonderingsgrond werd erkend: 'daadwerkelijke dwang die de betrokkene onmiddellijk voor de keus stelt om of lid van de NSB te worden of anders zijn ambt of betrekking te verliezen èn daardoor brodeloos te worden.' Die uitzonderingsgrond zou echter alleen dàn gelden indien er 'voldoende ruchtbaarheid aan gegeven (werd) dat men slechts onder dwang' toetrad en het lidmaatschap moest 'zuiver passief' blijven. Bovendien: was in een katholiek gezin alleen de vader NSB'er, dan konden de kinderen het sacrament van de doop ontvangen als de vader maar schriftelijk verklaarde dat hij de moeder niet zou beletten, de kinderen een katholieke opvoeding te geven.
XCDergelijke verklaringen waren vóór de bezetting reeds gevraagd wanneer een katholiek met een niet-katholiek trouwde en toch een kerkelijk huwelijk begeerde. De voltrekking vond dan niet in de grote kerkruimte plaats maar ergens achteraf, in de sacristie, en zulk een 'gemengd huwelijk' werd ook niet kerkelijk aangekondigd. Welnu, dergelijke gevallen deden zich in '41 ook voor met katholieke niet-NSB' ers die met NSB' ers wilden trouwen. Het74
1 De Oud-Katholieke Kerk en de nog kleinere Vrije Katholieke Kerk die in Huizen een bisschopszetel had, lieten NSB'ers wèl tot de sacramenten toe; deze laatste kerk had niets met het traditionele katholicisme te maken.
Episcopaat keurde goed dat men dan handelde alsof een 'gemengd huwelijk' gesloten werd; de desbetreffende instructie aan de geestelijkheid ging evenwel uitsluitend in het Latijn uit en werd later ook uitsluitend in die taal gepubliceerd.'
XCGrote moeite gaf men zich veelal om NSB'ers van de dwalingen huns weegs te laten terugkeren. In Hoogkarspel (Noord-Holland), wellicht ook elders, gelukte dat met allen: de pastoor ging er bij de betrokkenen op huisbezoek; uiteindelijk moesten dezen dan ten overstaan van hem in het bijzijn van twee getuigen met een eed op het Evangelie het nationaal-socialisme afzweren. Is dat veelvuldig geschied? Wij hebben er geen denkbeeld van. Er trad bij vele katholieke NSB'ers een zekere verharding op; die uitte zich ook daarin dat in verscheidene gevallen leden van de W A een katholieke bcgraatplaais gingen bezetten teneinde een overleden katholieke 'kameraad' aan wie de sacramenten onthouden waren, althans in gewijde aarde te begraven. De instructies tot dergelijk gewelddadig optreden (dat in katholieke kring telkens in hoge mate aanstoot wekte) gingen medio maart' 41 van de secretaris van de Raad van Katholieken der NSB uit.
XCWat moest nu gebeuren met niet-NSB'ers die lid waren van de Waffen-SS, van het Vrijwilligerslegioen of van het Z.g. SS- Wachbataillon, een formatie die in bezet Nederland allerlei Duitse militaire installaties maar ook de concentratiekampen bewaakte? En er kwam in '43 nog een vierde formatie bij : de (eerste) Landwacht, een onder Rauter ressorterende 'territoriale organisatie voor de landsverdediging welke bestemd is voor de afweer van buitenlandse of binnenlandse vijanden binnen Nederland." Medio september' 43 gingen de instructies van het Episcopaat uit." Ons wil het voorkomen dat wie als niet-NSB' er lid was van een van die vier formaties, minstens evenveel steun gaf aan het nationaal-socialisme als een NSB' er die lid was van 'de Beweging' maar verder geen bijzondere activiteit ontplooide. Die NSB'er was van de sacramenten uitgesloten, de leden van het Wachbataillon en van de Nederlandse Landwacht konden daarentegen, zo werd bepaald, de sacramenten ontvangen, zij het niet in het publiek. Ten aanzien van de leden van
1 Tekst bij Stokman: p. 215. Er heeft zich een enkel geval voorgedaan waarbij een zodanig 'gemengd huwelijk' toch in de kerk gesloten werd: dan namelijk wanneer de partner die lid was van de NSB, wèl belijdenis deed van het katholieke geloof. 2 VO 24/43 p. II6-18). Deze 'Landwacht Nederland' werd in oktober '43 tot 'Landstorm Nederland' herdoopt. In november werd de (tweede) 'Nederlandse Landwacht' opgericht die niet een militaire maar een politionele taak kreeg. Ook zij ressorteerde onder Rauter. 3 Tekst bij Stokman: p. 283-86.
de Waffen-SS en van het Vrijwilligerslegioen werd geen algemene richtlijn gegeven: elk:geval moest afzonderlijk beoordeeld worden.! Werd ten aanzien van de mannen van het Wachbataillon en de Nederlandse Landwacht nog verklaard dat zij 'rechtstreeks en grotelijks tegen de deugd van vaderlandsliefde (misdeden)', bij de leden van de Waffen-SS en het Vrijwilligerslegioen stond de opmerking dat 'een zeker idealisme (nl. strijd tegen het Bolsjewisme) a priori niet behoeft te worden uitgesloten.' Deze richtlijnen raakten tijdens de bezetting buiten de katholieke hiërarchie niet bekend; ware dat wèl het geval geweest, dan zou er, zo nemen wij aan, in menig illegaal blad ongezouten kritiek op geleverd zijn.
XCWat de overige 'foute' organisaties betreft: de bisschoppen hielden hier terdege rekening met de maatschappelijke positie der betrokkenen. Natuurlijk beschouwden zij bijvoorbeeld de Kultuurkamer en de Landstand als verfoeilijke instellingen en verheugden zij er zich in wanneer daar verzet tegen geboden werd. Zij vonden evenwel dat het te ver ging om hunnerzijds aan het zuiver passievelidmaatschap van die twee organisaties zware consequenties te verbinden als het onthouden der sacramenten. Aan de boeren was trouwens niet eens gevraagd of ze zich bij de Landstand wilden aansluiten: zij waren er eenvoudig bij de oprichting bij ingelijfd. De bisschoppen gaven de instructie, zich daar maar bij neer te leggen; wie daarentegen een functie ten behoeve van de Landstand aanvaardde, kreeg de sacramenten niet meer uitgereikt en alle katholieke boeren dienden de bladen van de Landstand ongelezen te retourneren.
XCNiet anders bij de Kultuurkamer. De bisschoppen waren bereid, het door de vingers te zien wanneer toneelspelers of andere uitvoerende kunstenaars die voor hun broodwinning afhankelijk waren van aanmelding bij de Kultuurkamer, zich het passieve lidmaatschap lieten aanleunen; elk:evorm van actieve medewerking was verboden. Katholieke verenigingen daarentegen mochten niet tot de Kultuurkamer toetreden, evenmin priesters, religieuzen en leken die godsdienstige tijdschriften uitgaven.
XCHet lidmaatschap van de Nederlandse Volk:sdienst werd ontraden (niet verboden dus), maar het moest passiefblijven. Actieve medewerking aan de Volksdienst en aan de Winterhulp Nederland werd wèl verboden, maar daar stonden nu weer geen sancties op. Dat behoeftigen fmanciële steun van de Winterhulp aanvaardden, werd door de vingers gezien.
XCNatuurlijk moesten deze en dergelijke richtlijnen, naarmate er meer 'foute' instellingen kwamen en naarmate men duidelijker zag wat zij in deaan
1 Deelneming de Technische Noodhulp werd katholieken uitsluitend 'ten sterkste ontraden' (a.v., p. 88). Hier stonden geen sancties op.
XCpraktijk betekenden en welke gevolgen uit verzet konden voortvloeien,
XCuitgebreid en verfijnd worden. Een eerste instructie aan de geestelijkheid van
XCeind december '411 werd in maart '42 door een tweede," in april door een
XCderde gevolgd.ê Toen per I mei '42 het NVV Nederlands Arbeidsfront
XCwerd, was weer een nieuwe instructie nodig: het lidmaatschap van het Naf
XCwerd in juli op straffe van onthouding der sacramenten verboden. In maart
XCwas aan katholieke fabrieksdirecteuren opgedragen, verzoeken tot het
XChouden van Z.g. bedrijfsappèls (waar dan als regel een nationaal-socialistische , propagandist kwam spreken) af te wijzen; in juli werd dit strakke standpunt
XC'De werkgevers worden dikwijls gevraagd, een bedrijfsappèl te houden. Zij
XCmoeten dat zo mogelijk weigeren. Zouden hun echter ernstige gevaren bij wei
XCgering dreigen, dan mogen zij dit toelaten omdat deze medewerking tot het
XCNaf slechts van verwijderde aard is. Doch tegenover het personeel moet heel
XCevident blijken dat dit appèl slechts plaats vindt onder morele dwang, en de
XCdirectie moet zich zuiver passief houden, dus bijvoorbeeld geen welkom heten
XCLaat ons nog een enkel voorbeeld geven. Er deden zich in de eerste maanden van '42 in verscheidene parochies
XCgevallen voor waarbij katholieke jongemarmen min of meer voor de schijn
XCmet katholieke meisjes in het huwelijk traden, louter burgerlijk, niet
XCkerkelijk, om aan hun gehuwde status maatschappelijke voordelen te' ont
XClenen. Was dat geoorloofd, aldus de vragen die van priesters binnenkwamen:
XC'a. om buiten de Nederlandse Arbeidsdienst te blijven?Antwoord: Wanneer
XChet daar alleen om te doen is en er geen andere bedoelingen bijkomen (en ook
XChet gevaar voor samenwonen uitgesloten geacht kan worden), moet men het
XCniet aanraden, maar men kan zich permissief houden. • b. om arbeid in den vreemde te ontgaan? Antwoord: Indien dit middel doel
XCtreffend zou zijn, wat echter ten sterkste te betwijfelen is, handele men als sub a. c. om aanspraak te maken op distributie-toewijzingen? Antwoord: Gebruik
XCmaking van dit middel om louter stoffelijke beweegredenen of voordelen valt
XCnooit goed te keuren; daarom moet het altijd worden ontraden. Velen echter
XCvragen niets of storen zich niet aan gegeven raad. Men passe dan geen sancties
XCtoe, tenzij bij gevaar van samenwoning."
XC1 Tekst bij Stokrnan: Het verzet der Nederlandse bisschoppen, p. 219-2I. 2 Tekst:
XCa.v., p. 224-27. 3 Tekst: a.v., p. 231-32. 4 D.w.z.: het stilzwijgend toestaan:
XCs Uit de instructies van juli 1942.
XCOf daar waren de vragen van de deken van Hengelo (Overijssel), eind '42 aan mgr. de Jong voorgelegd. De afdeling van het Wit-Gele Kruis was door de Volksdienst overgenomen; de volksgezondheid dreigde er schade door te lijden. Ziehier de vragen van de deken en de antwoorden van de aartsbisschop:
XC'1. Mogen de religieuze verpleegsters overgaan naar de Volksdienst, mogen de niet-religieuzen overgaan? Antwoord: Neen.
XC2. Wat moeten de zieken doen als een zuster van de volksdienst zich aandient om een zieke te verplegen? Antwoord: Weiger gebruik te maken van deze diensten.
XC3. Moeten de leden bedanken als het gehele Wit-Gele Kruis, wat de leden betreft, wordt overgeschakeld naar de NVD? Antwoord: Ja.
XC4. Als zij niet kunnen bedanken, moeten zij dan weigeren de contributie te betalen? Antwoord: Ja.
XC5. Mogen de salarissenvan de verpleegsters die niet overgaan naar de Volksdienst, betaald worden uit de collecte voor de bijzondere noden? Antwoord: Wat de lekenverpleegsters betreft: zij worden gelijkgesteld met de anderen die het slachtoffer zijn van hun principiële houding. U kunt er op terugkomen en de gevallen afzonderlijk voorleggen.
XC6. Moeten wij wat betreft 2, 3 en 4 openlijk van de preekstoel mededelingen doen? Antwoord: Neen, het lijkt Ons beter dat vertrouwde particulieren Onze beslissingen zo spoedig mogelijk doorgeven'l anders gezegd, wat dit laatste punt betreft: men moest de bezetter wel dwarszitten, maar het zou niet verstandig zijn, hem nodeloos publiekelijk te tarten.
XCEr is weinig fantasie voor nodig om zich voor te stellen hoeveel steun men eigenlijk in alle katholieke milieus aan deze en dergelijke richtlijnen ontleende. Dat gold niet alleen voor priesters maar ook voor leken. Geen vraag deed zich voor of het Episcopaat gaf desgewenst antwoord, geen eis werd gesteld of het Episcopaat deed desgewenst weten of men er al of niet aan tegemoet moest komen en zo ja, hoe ver. De gezagspositie van de bisschoppen werd door dit alles in hoge mate versterkt en aangezien dit gehele proces zich afspeelde in het vertrouwelijke contact tussen bisschoppen en priesters en tussen priesters en parochianen, bleef het voor andersdenkenden verborgen. Menigeen onder die andersdenkenden ging de hoop koesteren dat Nederlands verzuiling onder de druk van de bezetting als het ware verkruimelen zou. Binnen het katholieke volksdeel werd in feite de binding aan het Episcopaat sterker dan ooit en dat, zodra zulks weer mogelijk was, op alle terreinen des
XC1 Brief, 5 dec. 1942, van mgr. de Jong aan de deken van Hengelo (Stokrnan: Het verzet der Nederlandse bisschoppen, p.
levens aparte katholieke organisaties wenselijk waren, werd door dat Episcopaat geen moment betwijfeld; niet met een drang tot vernieuwing ging het verzet van het Episcopaat gepaard, maar met een drang tot behoud.'
XCDie directies waren het, en niet de redacties, die beslissenmoesten of men 'foute' advertenties die aangeboden werden, aanvaarden of weigeren moest.
1 Toen alle katholieke sportverenigingen in augustus '42 gedwongen werden, zich bij neutrale bonden aan te sluiten, werd hun door het Episcopaat gelast, hun activi teit te staken. Alleen voor de voetbal- en athletiekverenigingen werd een uitzonde ring gemaakt omdat die nu eenmaal sinds de zomer van' 40 in een algemeen verband opgenomen waren. Het was een duidelijke vingerwijziging naar de toekomst dat de geestelijke adviseurs van die voetbal- en athletiekverenigingen 'de raad kregen om de junioren langzamerhand aan de gemengde competitie-wedstrijden te ont trekken.' (a.v., p. 83)
De NSB was voor katholieken verboden - was het dan voor een katholiek blad geoorloofd, advertenties op te nemen waarin NSB-vergaderingen aangekondigd werden? Bij het Neerlandia-concern, de grootste uitgever van provinciale katholieke dagbladen, meende directeur-generaal Herold dat men dergelijke advertenties alleen dan moest weigeren indien zij een uitdrukkelijk tegen het Episcopaat gericht karakter droegen (bijvoorbeeld: 'Katholieken, u zijt in de aangelegenheid-NSB geen gehoorzaamheid verschuldigd aan het Nederlands Episcopaat'), maar waren die advertenties zakelijk gesteld, dan zag hij tegen plaatsing geen bezwaar en, zo schreef hij in maart '41 aan de directeur van een van de dagbladen van het concern: 'Met 'Vreugde en Arbeid' en NVV (wat nu helemaal niet meer marxistisch is)' kunnen we nog weer ruimer omspringen dan met de NSB-zelf.' Maar Herold was er toch niet gerust op dat dit beleid (waarbij hij het NVV onder NSB-leiding meer faciliteiten gaf dan toen het nog onder de leiding stond van sociaal-democraten) blijvend door het Episcopaat getolereerd zou worden. 'Zodra', schreef hij, 'een bevoegde geestelijke instantie ons officieel meedeelt: 'Die-of-die advertentie moogt gij niet plaatsen', wordt alles anders. Dan hebben wij niet meer de verantwoordelijkheid en weten wij te gehoorzamen. '1
XCDe NSB en haar nevenorganisaties, alle voor katholieken verboden, kregen in de loop van '41 met de directies van de meeste katholieke dagbladen niet veel moeilijkheden. Begin december waren het bijvoorbeeld alleen De Tijd en De Gelderlander (Nijmegen) die een annonce van het Opvoedersgilde der NSB weigerden. De directeur van laatstgenoemd dagblad, G. H. J. B. Bodewes, werd meteen bij het departement van volksvoorlichting en kunsten ter verantwoording geroepen en kreeg daar op 8 december van Blokzijls plaatsvervanger als hoofd van de afdeling perswezen te horen dat zijn ontslag klaar lag als hij niet alsnog tot opname bereid was. Bodewes zei dat hij nader overleg zou plegen en nam contact op met zijn college van commissarissen en met de bisschoppelijke censor van De Gelderlander, de Carmelietenpater dr. Titus Brandsma, hoogleraar aan de Nijmeegse Universiteit. Commissarissen èn Brandsma waren met hem van oordeel, 'dat het Opvoedersgilde wel degelijk onder het bisschoppelijk verbod viel'2 - maar intussen was de gewraakte advertentie in nagenoeg alle katholieke dagbladen verschenen!
XCOp 14 december, zes dagen na het gesprek dat Bodewes ten departemente gevoerd had, werd de NSB door Seyss-Inquart tot 'enig toegelaten politieke
XC1 Brief, 5 maart 1941, van F. H. H. Herold. a C: H. J. B. Bodewes: 'De Gelder lander' in oorlogstijd (nov. 1944), p.
partij' uitgeroepen. Het departement van volksvoorlichting en kunsten vond dat het nu uit moest zijn met verzet als door Bodewes geboden, en op de rxde ging via de telex naar de directies van alle bladen het bericht ('niet voor publikatie')
XC'dat het aan de Nederlandsepers niet is toegestaan, de haar aangeboden advertenties van de NSB of een harer nevenorganisaties op principiële gronden ter plaatsing te weigeren. Deze maatregel wordt genomen op grond van het feit dat niets mag worden nagelaten wat de eenheid van het Nederlandse volk bevordert.' 1
XCBrandsma was sinds' 35 geestelijk adviseur geweest van de Rooms-Katholieke Journalistenvereniging. Mede volgens zijn adviezen had deze vereniging zich in '40 nauwelijks tegen de gelijkschakeling verzet. De vereniging was toen opgeheven maar men had het onderling contact bestendigd en bij alle kwesties die zich in '41 voordeden, het Journalistenbesluit bijvoorbeeld, was Brandsma betrokken geweest. Sinds zes jaren kende men hem in de wereld van de katholieke Pers, ook bij de directies, en van het begin van de bezetting af was hij mgr. de Jongs naaste adviseur geweest in persaangelegenheden. Is Bodewes met het bovengeciteerde telexbericht meteen naar Brandsma gegaan? Dat moeten wij toch wel aannemen, Maar Brandsma reageerde niet onmiddellijk. Hij zocht ook geen contact met het Episcopaat. Het Episcopaat dat uit Limburg en Amsterdam over het telexbericht ingelicht was, zocht echter wèl contact met hèm: op 27 december kreeg Brandsma de uitnodiging, naar Utrecht te komen. Hij trok toen eerst naar Rotterdam voor een gesprek met mgr. dr. J. H. J. M. Witlox, hoofdredacteur van De Maasbode (die opgeheven was). Daags daarna, 30 december, was hij in Utrecht.
XCDe aartsbisschop en zijn adviseur waren het er over eens dat de oekase die het departement had doen uitgaan, onaanvaardbaar was en dat de katholieke pers weigeren moest, zich te schikken, ja dat zij daarbij haar voortbestaan op het spel moest zetten. Maar zij beseften ook dat menige krantendirectie weerstand zou bieden; die weerstand moest, als het nodig was, door de bisschoppen gebroken worden: in laatste instantie konden dezen van de kansels laten verkondigen dat zij weigerachtige bladen niet langer als katholieke bladen erkenden; zonder twijfel zouden dan de meeste lezers hun abonnement opzeggen. Natuurlijk was het beter indien men een gesloten afweerfront kon opbouwen zonder dat de bisschoppen publiekelijk moesten doen blijken dat katholieke instanties hun aanwijzingen naast zich neergelegd
XC1 Noot roos voor de directies, aangehaald in H. W. F. Aukes: Het leven van Titus Brandsma (rçör), p. r08.
hadden. Op grond van die overwegingen kwam aan het einde van het gesprek aan de Maliebaan vast te staan dat Brandsma een brief aan de katholieke dagbladpers zou opstellen waarin het afwijzend standpunt gemotiveerd zou worden en dat hij met die brief bij de vier bisschoppen en bij de belangrijkste katholieke dagbladen langs zou gaan.!
XCOp 3 I december, daags na dit gesprek, schreefBrandsma de brief en maakte hij er de nodige afschriften van - het werd eigenlijk eerder een circulaire waarvan hij de exemplaren persoonlijk zou bezorgen en toelichten.ê 'Aan de dagbladpers', zo stond daarin,
XC'wordt thans veel ter publikatie aangeboden onder de uitdrukkelijke vermelding dat zij verplicht is dit op te nemen. Waar dit niet in flagrante strijd was met de katholieke beginselen, is daaraan in die mate voldaan dat de katholieke bevolking haar dagbladen niet zonder ergernis ter hand neemt, de directies en redacties echter verontschuldigt omdat zij bekend is met de op haar uitgeoefende dwang .. Maar hoe moeilijk het moge zijn, de grens te trekken, hoe ver precies onder dwang mag worden gehandeld waar deze dwang bekend is, sinds enige dagen is door de leidende instanties in het dagbladwezen een lastgeving uitgevaardigd welker opvolging de directies en redacties der katholieke dagbladen in strijd zou brengen met de beleving van het katholiek beginsel ... Zo overeenkomstig dit telexbericht op plaatsing van advertenties voor de NSB wordt aangedrongen, zelfs onder bedreiging van zware boete of van schorsing of zelfs opheffing van het betreffende dagblad, dan moeten de directies en in overeenstemming met dezen de redacties voor wat artikelen van dezelfde strekking betreft, indien zij prijs stellen op het katholieke karakter van haar dagblad, dit beslist weigeren. Het kan niet anders. De grens is hiermee bereikt. U begrijpt dat ik niet schrijf dan na rijp beraad en na bespreking met andere leidende personen en met Zijne Hoogw. Exc. de Aartsbisschop.'
1 Mgr. de Jong heeft later steeds verklaard dat hij de rondreis van pater Brandsma een hachelijke onderneming vond: 'Doet n dat niet, heb ik hem gezegd. Ik vind dat onvoorzichtig. Laat het van mij uitgaan, de bisschoppen hebben een brede rug. Dat heb ik hem duidelijk gezegd.' (Aukes: p. 249-50). Het is bekend dat de aartsbisschop er buitengewoon zwaar onder geleden heeft dat de afgesproken actie pater Brandsma het leven gekost heeft en dat dit gebeuren bij hem sterke schuldgevoelens achtergelaten heeft: 'Ik had Titus nooit moeten laten gaan', zei hij nog in zijnlaatste levensjaar. (a.v., p. 350). Verplaatst men zich evenwel in de situatie waarmee mgr. de Jong en pater Brandsma zich tijdens hun gesprek geconfronteerd zagen, dan was, mede gegeven de urgentie van de zaak, Brandsma's rondreis het beste middel om te weten te komen, wat het Episcopaat eventueel terzake nog moest ondernemen. Daarmee is verenigbaar dat mgr. de Jong vond dat het een riskant middel was. 2 Tekst: H. W. F. Aukes: P·308--o9·
XCDeze circulaire was Bodewes die er meteen een exemplaar van ontving, welkom, maar andere directies tilden er zwaar aan. Natuurlijk, men zou het Episcopaat volgen, maar had men dan voldoende houvast aan dit stuk? Brandsma's handtekening stond er onder, niet de handtekeningen van de aartsbisschop en de bisschoppen. Bij menigeen kreeg Brandsma deze opmerking te horen toen hij op 2 januari zijn eerste bezoeken in het land ging afleggen. 's Morgens was hij in Utrecht bij Herold: deze was het met het in de brief neergelegde standpunt volstrekt oneens, maar als er, zei hij, een uitspraak van het Episcopaat kwam, dan zou hij zich schikken. 's Middags bezoek aan de bisschop van Haarlem, mgr. Huibers: accoord. Door naar Leiden bij de Leidse Courant (accoord), vervolgens naar De Tijd in Amsterdam (accoord). Op 3 januari naar Den Bosch bij de bisschop (accoord van de secretaris van de vicaris-generaal) en bij de Noordbrabantse Courant (accoord), naar Breda bij de bisschop (accoord) en bij het Dagblad van Noord-Brabant en Zeeland (accoord van de hoofdredactie), vervolgens naar Tilburg bij de Nieuwe Tilburgse Courant (bezwaar van de directie). Op 5 januari naar de Nieuwe Delftse Courant (accoord van de hoofdredactie, bezwaar van de directie: zij wenste een brief van het Episcopaat), naar Roosendaal bij het Brabants Nieuwsblad (accoord) en naar Eindhoven bij Het Dagblad van het Zuiden (directie en hoofdredactie wensten een brief van het Episcopaat). Op 6 januari naar Venlo bij de Nieuwe Venlose Courant (accoord van de hoofdredactie, bezwaar van de directie), in Roermond naar mgr. Lemmens (accoord) en naar De Nieuwe Koerier (accoord). Op 8 januari naar Heerlen bij het Limburgs Dagblad (accoord) en naar Maastricht bij de Limburger Koerier (gróót bezwaar bij hoofdredacteur Hugo van den Broeck) - en toen was de rondreis ten einde. Op 10 januari bracht Brandsma mgr. de Jong rapport uit. Het was duidelijk: er was een stevige brief nodig van het Episcopaat; Brandsma zou er een concept voor opstellen.
XCNu, wat er gebeuren moest, was Janke meteen duidelijk. Nog op de dag waarop hij het afschrift van Blokzijls brief aan Schmidt ontving, stelde hij Schmidt voor, 'Pater Titus Brandsma (Nijmegen) ... wegen planmássiger Vorbereitung einer gegen die deutschen Besatzungsbehörden gerichteten oppositio nellen Bewegung umgehend zu verhaften und einem Konzentrationslager zuzu führen.'a Schmidt keurde dit voorstel na enkele dagen goed; wij nemen aan dat hij tijd nodig had voor overleg met Seyss-Inquart. Schmidt ging er evenwel óók accoord mee dat de door Blokzijl geopperde suggestie gevolgd zou worden: men moest het conflict niet forceren, beter was het dat de NSB voorlopig aan katholieke bladen geen advertenties ter plaatsing zou aanbieden; Huygen gaf daar op IO januari zijn goedkeuring aan - dat was dezelfde dag waarop Titus Brandsma met mgr. de Jong de afspraak maakte dat hij een concept zou opstellen voor het bisschoppelijk schrijven dat, gegeven de weerstanden bij een aantal directies en hoofdredacties van katholieke bladen, wenselijk leek.
XCHet is niet onwaarschijnlijk dat Brandsma dat concept meteen, d.w.z. nog aan de Maliebaan, schreef."Daarin verklaarde 'het Hoogwaardig Episcopaat uitdrukkelijk dat het opnemen van advertenties van de NSB in uw bladen en eveneensvan artikelen welke geheel of ten dele
XC1 Blokzijlsaantekeningenvermelden onder 8 januari: 'Vervoort Dir. Dagbl. v. h. Zuiden bevestigdadv. kwestie' (DVK, 86/7). 2 Brief, 7 jan. 1942, van Blokzijl aan Schmidt(a.v.). 3 Notitie, 7 jan. 1942, vanJanke voor Schmidt(a.v.). • Tekst in Stokman: Het verzet derNederlandsebisschoppen, p. 221-22. 75
strekken om de NSB te bevorderen (tenzij zij met betrekking daartoe doeltreffend zijn verbeterd, gewijzigd of besnoeid), het katholiek karakter aan uw blad ontneemt en dat zulks ook ter kennis van de gelovigen zal worden gebracht .... En het Hoogwaardig Episcopaat verklaart vervolgens, dat het niet in acht nemen van deze normen in het algemeen moet worden beschouwd als in belangrijke mate steun verlenen aan de NSB, en dat de verantwoordelijke personen ook vallen onder de daarop gestelde sancties.
XCOm een eensgezinde houding te bereiken, zou het Hoogwaardig Episcopaat het ten zeerste op prijs stellen, via de geestelijke adviseur, prof. dr. T. Brandsma, een schriftelijke verklaring te ontvangen, dat u als directeur of hoofdredacteur deze richtlijnen wilt volgen'
XCneen, Titus Brandsma wilde de leidende figuren van de katholieke dagbladpers geen enkele mogelijkheid laten om onder die richtlijnen uit te komen!
XCZijn concept werd op I4 januari door de aartsbisschop aan de bisschoppen toegezonden. Een dag later volgde nog een aanvulling: 'Bij het opnemen van berichten en verslagen van nationaal-socialistische zijde, waarvan de opname verplichtend wordt gesteld, moet de bron worden aangegeven' - anders gezegd: men behoefde dergelijke berichten en verslagen niet te weigeren. 'Wij en verscheidene anderen, aan wie wij deze vraag voorlegden, zijn er van overtuigd', aldus de aartsbisschop in zijn toelichting;'
XC'dat het publiceren van dergelijke berichten met bronaangave geen invloed op de lezer heeft en geen ergernis wekt. Wij zijn dus van mening dat wij dit zo moeten laten als het op het ogenblik is, aangezien anders de katholieke pers vast en zeker opgeheven zou worden. Dit zou niet alleen een grote economische schade betekenen voor diegenen die aan de rooms-katholieke dagbladen meewerken, maar ook de lezers aanleiding geven, het huidige abonnement aan een gevaarlijker en neutrale krant over te dragen. Onze mensen willen immers een krant lezen, al gaat het maar om de advertenties. Een katholieke krant die nog net als zodanig aangeduid kan worden, is in elk geval beter dan eenneutrale.
XCOp dezelfde dag waarop de aartsbisschop deze aanvulling plus toelichting verzond (IS januari), kreeg hij uit Nijmegen een brief van Brandsma. Deze had gunstig nieuws. Bodewes, ook anderen, hadden in Den Haag besprekingen gevoerd en daarbij was hun meegedeeld dat niemand de zaak op de spits wilde drijven: NSB-advertenties zouden aan de katholieke bladen niet aangeboden worden. Brandsma gaf de aartsbisschop in overweging, voor
1 Wij bezitten hier niet de Nederlandse tekst van. Het stuk werd bij Titus Brandsma in beslag genomen. Wij hebben de Duitse vertaling er van S8 e) in het Nederlands terugvertaald.
lopig een afwachtende houding aan te nemen. De aartsbisschop had daar geen bezwaar tegen, maar er bleef in hem een zeker wantrouwen: de bezetter had wel vaker op het ene moment concessiesgedaan die op het volgende ingetrokken werden.
XCInderdaad, nog op de avond van die r yde januari vernam de aartsbisschop dat enkele katholieke bladen NSB-advertenties ontvangen hadden met de verplichting, deze twee dagen later, I7 januari, op te nernen.! Nu kon niet langer gewacht worden; pater Brandsma die hij telefonisch raadpleegde, was het daar mee eens. Op I6 januari gingen de brieven naar de katholieke pers uit. Nog voor ze daar ontvangen waren, had men er evenwel bericht gekregen dat de NSB-advertenties ingetrokken waren. Dat laatste maakte op de aartsbisschop niet veel indruk. Hij wenste klaarheid. Hij wenste, anders gezegd, de gevraagde schriftelijke verklaringen van de directies en de hoofdredacties te ontvangen - en hij kreeg ze, óók van het N eerlandia-concern, zelfs van Hugo van den Broeck; hij kreeg ze alleen niet, zoals hij gevraagd had, via pater Brandsma.
XCJanke's voorstel, door Schmidt overgenomen, was uitgevoerd: Titus Brandsma was gearresteerd - op I9 januari.
XCBrandsma' s arrestatie vond, zoals uit het voorafgaande blijkt, op een moment plaats waarop de Duitsers al toegegeven hadden: met hun instemming was met de NSB de afspraak gemaakt dat men, wat de NSB-advertenties betrof, aan de katholieke pers voorbij zou lopen. Had dat een reden kunnen zijn, óók Brandsma met rust te laten? Neen. Integendeel zelfs: het departement had bakzeil moeten halen, men moest er, althans voorlopig, in berusten dat advertenties, uitgaande van de enig toegelaten politieke beweging, aan een kwart van de Nederlandse krantenlezers niet meer onder ogen zouden komen. Men had het eenheidsfront van de katholieke pers gerespecteerd, overigens op een moment waarop dat front eerst in opbouw was. Men wist dat die opbouw het werk was van pater Brandsma; dat was bij de contacten in katholieke kring genoegzaam gebleken. Bovendien vond de Sicherheits polizei in Brandsma' s werkkamer in Nijmegen alle stukken die uit zijn
De aanbieding van deze advertencies is vermoedelijk een vergissing geweest; denkbaar is evenwel ook dat een lagere functionaris van de NSB er niet voor voelde, zich te houden aan de afspraak die Huygen op IQ januari met Blokzijl gemaakt had.
besprekingen met de aartsbisschop geresulteerd waren. Er viel voor hem niets meer te ontkennen. Dat deed hij dan ook niet toen hij in Den Haag verhoord werd: beheerst, maar nauwkeurig, gafhij daar de inhoud weer van alle gesprekken die hij terzake sinds de telex-instructie van 18 december gevoerd had. Er vloeiden geen nieuwe arrestaties uit voort. Brandsma alléén was voorlopig voldoende; hij werd in de Cellenbarakken in Scheveningen opgesloten. Vervolgens ging er rapport naar het Reichssicherheits hauptamt, het RSHA, in Berlijn. Een geestelijke als Brandsma diende zijn straf te ondergaan in het concentratiekamp Dachau, in die tijd mede het verzamelkamp van geestelijken en predikanten uit Duitsland en uit alle bezette gebieden; de organen van de bezetter waren evenwel niet bevoegd, een gevangene naar een concentratiekamp te sturen: daar was een Schutz haftbefehl van het RSHA voor nodig. Als regel verliep er nogal wat tijd voor zulk een Schutzhaftbefehl in Den Haag ontvangen was. Stellig, het van de Sicherheitspolizei ontvangen rapport was duidelijk genoeg, maar het RSHA placht na te gaan, welke gegevens men reeds over de arrestant bezat. Nu, wat Brandsma betrof, ontbraken die niet.
XCAnno Titus Brandsma die, toen hij gearresteerd werd, bijna de een-enzestigjarige leeftijd bereikt had, was in februari 1881 in Oegeklooster bij Bolsward geboren. Hij stamde uit een Fries boerengeslacht dat al tot de Middeleeuwen terugging. Toen hij elf jaar was, ging hij naar Limburg, eerst naar een school van de Franciscanen, later trad hij in een Carmelietenklooster in. In 1905 werd hij tot priester gewijd en, na een studie te Rome, in '09 tot hoogleraar benoemd in het Carmelklooster te Oss, in '23 tot hoogleraar te Nijmegen: in de geschiedenis van de wijsbegeerte en tegelijk in de wijsbegeerte van de geschiedenis. Hij had een zwak gestel; vier ernstige maagbloedingen kwam hij slechts moeizaam te boven. Maar hij was, en hij bleef (Aukes legt er in zijn piëteitsvolle biografie de nadruk op) een man van een uitzonderlijke blijmoedigheid. Hij was een autoriteit op het gebied van de Nederlandse mystiek, maar, hoe vaak ook in boeken begraven, het tegendeel van een boekenwurm. In maatschappelijk opzicht was hij opmerkelijk actief. Vooral zette hij zich voor de bevordering van de Friese cultuur in. Eigenlijk vond er in de jaren '20 en '30 maar zelden een katholieke manifestatie plaats waar de kleine priesterlijke hoogleraar uit Nijmegen ontbrak. Hij had iets ontwapenend zuivers over zich - geen wonder dat het onrecht dat van '33 af in Duitsland bedreven werd, hem diep kwetste. Hij gaf zijn naam aan publieke protesten tegen de Jodenvervolging (ze werden in Berlijn zorgvuldig genoteerd) en ook na mei' 40 was het hem, spontaan als hij was, onmogelijk te zwijgen; de enige nationaal-socialist die zich onder de Nijmeegse hoogleraren bevond, een rijksduitser, kreeg van hem in een senaats
vergadering een uiteenzetting te horen waarom hij, de Nazi, nu als verrader beschouwd moest worden - een uiteenzetting, zo openhartig dat een van zijn collega's later zei: 'Het was om te rillen.' Er sprak uit zulk een optreden niet veel angst. Blijmoedigheid en angst zijn dan ook onverenigbaar. Het was of Brandsma zich in zijn geloof volstrekt onaantastbaar voelde.
XCZo was het ook na zijn arrestatie. 'Ik ben et helemaal thuis, in dat kleine celletje', kon hij in de Cellenbarakken, een week nadat hij opgepakt was, schrijven. 'Ik heb mij er nog niet verveeld, integendeel. Ik ben er alleen, 0 ja, maar nooit was Onze Lieve Heer mij zo nabij. Ik kan het uitjubelen van vreugde dat Hij zich weer eens geheel door mij heeft laten vinden, zonder dat ik bij de mensen of de mensen bij mij kunnen. Hij is nu mijn enige toeverlaat en ik voel me veilig en gelukkig. Ik wil hier altijd blijven, als Hij het zo beschikt. Ik ben nog zelden zo gelukkig en tevreden geweest.' 1
XC'Ik wil hier altijd blijven' - neen, begin maart werd Brandsma naar het concentratiekamp Amersfoort gebracht. Vijf weken was hij daar. Hij was er veel ziek. Vrienden die hem uit de Cellenbarakken kenden, wisten hem na enkele dagen, die veel van hem vergden, uit een ploeg voor zwaar werk te halen. Zijn maag gaf hem weer last, hij kwam in de ziekenbarak terecht, het Revier, later weer in een gewone barak. Hij was medegevangenen tot steun, katholieken en niet-katholieken. De katholieken onder hen gafhij zijn priesterlijke zegen: 'hij drukte ieder de hand en maakte er met de duim een kruisje op, zonder woorden. Dat maakte een diepe, vertroostende indruk', aldus Aukes; 'en de heilige van de dag placht hij te memoreren in een kort preekje.P De zieken in het Revier ging hij regelmatig troosten. 'God keurt je waardig, dit offer te mogen brengen', zei hij tegen één. Op Goede Vrijdag hield hij in een barak een voordracht over de Nederlandse lijdensmystiek; voordrachten over zuiver godsdienstige onderwerpen waren er na het sterven van ds. van den Bosch verboden. 'Bij zijn lezing stond Titus Brandsma', aldus weer Aukes, 'op een kist, tussen twee rijen bedden in. Rond de tafels voor hem zaten de belangstellenden uit andere barakken en opgepakt op en tussen de bedden aan alle kanten de eigen inwoners van de barak, in het geheel een auditorium van aanzienlijk meer dan honderd man ... professoren, vooraanstaande geestelijken en leken, juristen en journalisten, maar ook andere mensen, allen in hun oude soldatenkleren, allen met lijdende en vermagerde gezichten; de spreker met zijn
XC1 Titus Brandsma: Mijn cel, Dagorde van een gevangene (nov. 1944), p. 16-17. 2 Aukes: Het leven van Titus Brandsma, p.
elleboog steunend op een der bedden: een uitgeteerde, kleine gestalte, maar de ogen levend van geest achter de brilleglazen.' 1
XCNa een nieuw kort verblijf in de Cellenbarakken wordt Titus Brandsma (zijn Schutzhaftbefehl is inmiddels uit Berlijn gearriveerd) via de gevangenis te Kleef waar hij enkele weken wachten moest tot er voldoende gevangenen bijeen waren voor een apart transport, naar Dachau gezonden. Op 19 juni' 42' rijden vrachtwagens hem en een aantal lotgenoten via de grote poort (Arbeit macht [rei!, staat er te lezen) de immense appèlplaats op. Onder het almachtig toezicht van de SS zijn de gevangenen in Dachau in hun dagelijks bestaan onderworpen aan de luimen en grillen van de kamphiërarchie medegevangenen, veelal beroepsmisdadigers. Al bij de registratie wordt Brandsma door een lid van die kamphiërarchie mishandeld. In de dunne, gestreepte concentratiekampkleding gestoken en met ongemakkelijke houten sandalen aan de voeten, komt hij met enkele Nederlanders eerst in de barak terecht waar nieuwelingen instructie krijgen hoe zij zich ill het kamp te gedragen hebben. De barak telt vier afdelingen, Stuben, elk met ca. honderd gevangenen. Er is één fatsoenlijke Stubenältester, een communist uit Stuttgart die al sinds '33 gevangen zit, de drie andere en de Blockálteste zijn beulen. Brandsma is niet erg handig, hij kan niet goed meekomen: misschien ligt de bovenkant van zijn matras niet precies waterpas, misschien zit er een klein vlekje op zijn metalen etensnap, misschien blijft hij bij het urenlange exerceren een seconde achter. Een van de Stuhenáltesten slaat met een beddeplank op hem los, trapt hem op de hielen, laat hem met blote voeten in het grint de exercities maken. Medegevangenen raden Brandsma aan, zijn beklag te doen bij de Lagerälteste.'Wij gaan voor die mensen bidden', zegt hij.
XCNa een week of twee verhuist hij naar Block 28, een van de barakken met bijna uitsluitend Poolse geestelijken. Blockältester en Stuhenáltesten zijn er, op één uitzondering na, sadisten, speciaal uitgekozen wegèn hun haat jegens geestelijken en predikanten. Zij hebben zich op Goede Vrijdag vermaakt met een Poolse priester een metalen doornenkroon met scherpe punten op de kale schedel te drukken. Tien dagen lang kan Brandsma nog mee in een bestaan dat om vier uur 's morgens begint als de kampsirene loeit. Opstaan, het bed perfect opmaken, wassen, op appèl staan. Om vijf uur stellen de
werkploegen zich op. Brandsma is in het Kommando voor de kruidentuin ingedeeld. Een half uur marcheren op de ongemakkelijke harde kampschoenen die de sandalen vervangen hebben, eindeloos bukken in de brandende zon, zes uur lang: van half zes tot half twaalf. Terug naar het kamp voor een [iter watersoep en één of twee aardappelen. Weer naar de kruidentuin, werken tot half zeven. Om zeven uur avondappèl; het kan een uur, soms langer duren voor de twaalfduizend Háitling« geteld zijn. Avondboterham: een paar sneden die ook voor ontbijt dienen. Voordien moet Block 28 menigmaal een half uur extra exerceren: 'zingen en in looppas draven, nu en dan ook 'Mützen ab, Mützen au!" tientallen malen achtereen, op de grond vallen, opstaan, en weer opnieuw - met ransel voor de uitvallers.'! Om negen uur: naar de Stuben! En om vier uur de volgende ochtend loeit weer de sirene.
XCNa een paar dagen zitten Brandsma's voeten, al zo geschonden in de instructiebarak, vol etterende wonden. Elke stap wordt een kwelling, alleen ondersteund door lotgenoten kan hij de marsen, vier maal per dag, nog meemaken. Is er in de kruidentuin even geen toezicht, 'dan leggen zijn vrienden hem een ogenblik plat op de grond. Dat gebeurt enkele keren. Men bidt dan samen, luidop.P Naarmate hij trager wordt, wordt hij in en bij zijn barak ook vaker mishandeld: in het gezicht geslagen met zijn etensnap, afgeranseld met een knuppel. Hij klaagt niet. Hij ondergaat het lijden als een eenwording met Christus, weet voor medegevangenen steeds nog een troostend woord, een spreuk te vinden. 'Nubehoor ik zelfwel waar te maken, wat ik anderen vroeger heb geleerd', zegt hij tegen één hunner. Maar er zijn naast die perioden van sereniteit ook ogenblikken van schrijnend heimwee en van verdriet; dan lopen de tranen hem over het ingevallen gelaat.
XCHet is koud en het regent als Brandsma, volledig verzwakt, eindelijk naar het Revier mag strompelen. 'Nog zie ik', schreef later ds. Overduin, lotgenoot in Block 28, 'prof. Titus Brandsma van Nijmegen, onze oprecht vrome broeder in Christus, voor de laatste maal in het badlokaal. Naar het lichaam afgemat en uitgeleefd, mager en met dikke benen van het water, maar naar de geest ongebroken, altijd vriendelijk en blijmoedig in den Here. Hij stopte me in de gauwigheid nog zijn laatste pakje tabak toe waar hij niets meer aan had: 'Toe, neem dat, het kan jou nog te pas komen' ... Hij voelde wel dat hij het niet lang meer zou maken.P
XCIn het propvolle Revier, liggend op de strozak waarop vóór hem talloze anderen stierven, wacht Brandsma op de dood. Na enkele dagen raakt hij
XC1 A.v., p. 287. 2 A.v. 3 J. Overduin: Hel en hemel van Dachau, p.
buiten bewustzijn. Op 26 juli, 's middags om twee uur, maakt een kamparts hem met een injectie af.!
XCIn de kringen van hen die hem gekend hadden, maakte het bericht van Brandsma's dood ('Todesursache: Versagen von Herz und Kreislau] bei Darm katarrh' , zo werd officieel bericht) diepe indruk. Nergens werd zijn naam in de pers genoemd, zij het dat De Tijd begin augustus in een van de dagelijkse 'kalenderblaadjes' een tekst afdrukte, 'Beproeving', die voor goede verstaanders duidelijk was: 'Men hoort soms van mensen die, ogenschijnlijk gezond, ... na weinige maanden sterven Het eind van hun leven is niets dan lijden. In die beproeving eerst kunnen zij ten volle tonen wie zij zijn.' In de herfst werd Brandsma bij de rectoraatsoverdracht aan de Nijmeegse universiteit herdacht. 'In liefde lag zijn beslissende kracht', zei de scheidende rector magnificus. Maar geen woord over Dachau, geen woord over zijn gevangenschap, geen woord over zijn actie.
XCGoedewaagens plannen om het Nederlandse cultuurleven in nationaalsocialistische geest te herordenen o.m, door een 'Kultuurkamer' (kopie van de Duitse Kulturkammer) in het leven te roepen, hadden, zoals wij in hoofdstuk 4 beschreven, in de lente van' 41 verzet uitgelokt in kringen van kunstenaars die toen gebundeld waren in de Nederlandse Organisatie van Kunstenaars; mr. J. F. van Royen, secretaris van het hoofdbestuur der PTT, was er voorzitter van. Medio april had de bij deze Nok aangesloten Nederlandse Organisatie van Toneelkunstenaars al zijn leden met groot succes verzocht, zich schriftelijk uit te spreken tegen de toepassing van nationaal-socialistische beginselen op artistiek gebied: dat initiatief was door de organisaties van letterkundigen, van toonkunstenaars, van componisten en van architecten overgenomen. De bezetter en Goedewaagen hadden hierop geantwoord met de Nederlandse Organisatie van Kunstenaars en de bij haar aangesloten
1 Dat de stervende Brandsma ook nog slachtoffer geworden zou zijn van een medisch experiment, gelijk door Aukes bericht p. 296), achten wij practisch uitgesloten.
organisaties te verbieden. Enkele maanden lang kon men menen dat het misschien met al die ordeningsplannen niet zo'n vaart zou lopen, maar dat was te optimistisch gezien: op de arisering van de orkesten volgde medio september die van het toneel en van de muziekwereld ; na I november mochten de bestaande kunstenaarsverenigingen geen Joden meer onder hun leden tellen, en eind november verschenen de verordeningen waarbij de Nederlandse Kultuurraad en de Nederlandse Kultuurkamer officieel in het leven geroepen werden. Wat de Kultuurkamer betrof, was het eigenlijk zo ver nog niet want deze zou eerst als opgericht gelden wanneer van de zes 'gilden' die zij moest omvatten, twee 'ingesteld' waren. Die 'instelling' hield in, dat het betrokken gilde waarvan de oprichting dan in tal van besprekingen voorbereid was en dat ook al een 'leider' en een 'dagelijks bestuurder' bezat, met ingang van een bepaalde datum verplicht gesteld werd: allen die op het betrokken terrein werkzaam waren, moesten zich dan aanmelden. Nadien zouden alleen zij in het publiek mogen optreden.
XCNog voor er één gilde ingesteld was, kwam de Kultuurkamer met een eigen tijdschrift uit: De Schouw; Goedewaagen was er de hoofdredacteur van, Henri Bruning, een eenzame en verbitterde katholieke dichter, de 'eindredacteur'." Het eerste nummer verscheen begin januari' 42. Men mocht daar een aanwijzing in zien dat Goedewaagen en de zijnen zich de uiterste moeite zouden geven om hun Kultuurkamer een beheersende positie te geven in het culturele leven.
XCEén gilde was er dat, althans wat de oprichting betrof, niet al te grote moeilijkheden bood: het Persgilde. Het Verbond van Nederlandse Journalisten werd er eenvoudig een z.g. vakgroep van. Daarmee waren dus alle journalisten en bloc bij de Kultuurkamer ingelijfd. Minder vlot ging dat met de directies der bladen. Het bestuur van de Vereniging de_Nederlandse Dagbladpers weigerde, in de vakgroep dagbladpers op te gaan, en werd derhalve begin februari '42 door Müller-Lehning afgezet en door twee
XC1 Bruning was een talentvol schrijver en dichter, een man van 'verbeten, hoewel misvormde eerlijkheid', aldus Pieter van der Meer de Walcheren (brief, 13 aug. 1946, aan mr. W. Vergnes, Doc I-240, a-r), Die eerlijkheid noopte hem, zich wond te schuren aan het a-culturele NSB-milieu. 'Als er iets 'uitgemest' moet worden, dan is het', schreefhij in de zomer van '41, 'de litteraire rubriek van VoVaenNat. Dagblad, wegens de volmaakte incompetentie, ondeskundigheid en argeloosheid van de samenstellers. Als er iets' ontaard' is, dan dit, dat lieden die niets, letterlijk niets bijzonders betekenen en ook niets bijzonders gepresteerd hebben (of kunnen presteren), als opperste rechter in litteraire en andere artistieke aangelegenheden fungeren.' (brief, 10 juli 1941, van Henri Bruning aan een NSB-relatie, NSB, 230). En in dat milieu liet Bruning zich naar voren schuiven! In de loop van' 42 trok hij zich als eindredacteur van De Schouw terug.
NSB' ers vervangen. Moeilijkheden kwamen er ook bij de vakgroep van het uitgeverijpersoneel dat, vreemd genoeg (de uitgevers vielen namelijk onder het Letterengilde), bij de Persgilde ingedeeld was. In eerste instantie gaf zich niemand als lid op en pas nadat men de uitgevers gedwongen had, de namen van hun personeelsleden aan Goedewaagens departement te berichten, kreeg men ruim duizend aanmeldingen bij de Kultuurkamer biunen. Hoe dat zij: alleen al het Verbond van Nederlandse [ournalisten gaf het Persgilde enige inhoud.
XCZij evenwel die tot de overige gilden moesten toetreden, waren, anders dan de joumalisten. nog niet in organisaties onder nationaal-socialistische leiding samengevat. Zouden zij bereid zijn, die leiding te aanvaarden? Aanvankelijk was Goedewaagen voornemens, de grote sprong te wagen op muziekgebied, d.w.z. het Muziekgilde als tweede gilde 'ingesteld' te verklaren, .maar dat plan moest hij medio december '41 opgeven toen de componist Henk Badings opeens als gildeleider bedankte. Goedewaagens keus viel toen op het Gilde voor Theater en Dans dat zich reeds in de aanwezigheid van een leider mocht verheugen: de NSB'er Jan C. de Vos [r, een tweede-rangs-acteur en een man zonder enig gezag in de toneelwereld"
XCDe tot verzet geneigden onder de kunstenaars hadden niet stilgezeten. Een grote groep beeldhouwers, onder wie Gerrit van der Veen, had een fonds gevormd voor onderlinge steun en in hun kring werd in de herfst vanook een conceptmanifest opgesteld waarmee men bij de Reichskommissar tegen de, Kultuurkamer zou protesteren. Men zocht (dat lag voor beeldhouwers nogal voor de hand) contact met architecten die na de gelijkschakehug van de Nederlandse Bond van Architecten het ondetling contact bestendigd hadden, en een van die architecten, Wieger Bruin, stelde toen voor, de protestactie breder op te zetten. Men moest daartoe, meende hij, een comité vormen waarin alle groepen kunstenaars door eigen vertrouwensmannen vertegenwoordigd zouden zijn. Dat denkbeeld vond instemming. In november kwam dit comité ten huize van Bruin voor het eerst bijeen. Voor de beeldhouwers was Gerrit van der Veen aanwezig, voor de musici de componist en dirigent Jan van Gilse die twee maanden tevoren geweigerd had langer op te treden omdat Joden niet meer tot de concertzalen toegelaten werden. De schilders, waren vertegenwoordigd door [oop Sjollema, de architectcn, behalve door Bruin, ook door ir. A. J. van der Steur en
'41
A. Eibink, de schrijvers door J. W. F. Werumeus Buning, de toneelspelers door Hans van Meerten. 'Van Gilse en van der Veen waren van het begin af de felsten', schreef Bruin later. I Het bleef niet bij één vergadering want men realiseerde zich dat men, als men werkelijk de strijd met de Kultuurkamer aanbond (een protest bij de Reichskommissar zou natuurlijk gevolgd moeten worden door een persoonlijke weigering om zich bij de Kultuurkamer te melden), voor grote sociale problemen kwam te staan. Hans van Meerten had die problemen al ervaren: de onmogelijkheid om toneelspelers te steunen die de uitoefening van hun vak zouden staken, was een van de factoren geweest waarom maar zo weinig acteurs en actrices het toneel verlaten hadden toen hun Joodse collega's de laan uitgestuurd waren. Het was dan ook van Meerten die in het comité met klem ging betogen dat een algemeen steunfonds nodig was. Dat leidde tot verdere besprekingen waarbij ook mr. van Royen eenmaal aanwezig was. Deze meende te weten dat de katholieke kerk al een eigen steunfonds bezat; ook was hij bereid, zelf gelden te gaan verzamelen. Dat dat voldoende zou opleveren, was niet zeker - duidelijk was wèl dat men, beginnend met een protest bij Seyss-Inquart, meer en meer de illegale weg op zou gaan. Dat had gevolgen voor de samenstelling van het comité. Sjollema werd door Jan Wiegers vervangen en Werumeus Buning, afkerig van 'Indiaantje spelen', zoals hij zei," door prof. dr. N. A. Donkersloot ('Anthonie Donker'); in plaats van van Meerten tenslotte, die het te druk kreeg met de voorbereiding van een aparte steunactie voor de toneelkunstenaars, ging Ben Groeneveld aan de besprekingen deelnemen waarbij nu ook een vertegenwoordigster van de kunstnijverheid aanwezig was, Erna van Osselen. Bruin was het die in die besprekingen zijn vriend prof. Heringa introduceerde; hij wist dat deze nauw betrokken was bij Medisch Contact dat in november-december met zijn actie om alle artsen een protestschrijven aan Seyss-Inquart te laten ondertekenen, zoveel succes had. Heringa's 'pleidooi voor een manifest overwon', aldus weer Bruin, 'de twijfel aangaande het nut daarvan.P Donkersloot schreef een concept-tekst en men werd het daar uiteindelijk, nu ook in aanwezigheid van de musicoloog dr. K. Ph. Bernet Kempers, over eens, al vonden van Gilse en van der Veen de tekst eigenlijk lang niet scherp genoeg. Veel tijd voor lange discussies had men evenwel niet meer: op 22 januari '42 verscheen het bericht in de pers dat twee gilden 'ingesteld' waren (en dat dus ook de Kultuurkamer zou gaan functioneren!): het Persgilde en het Gilde voor Theater en Dans. Hier vloeide uit voort dat de toneelspelers zich uiterlijk 19 februari bij de Kultuurkamer zouden moeten aanmelden; vier
XC1 Wieger Bruin: Verslag, 16 aug. 1955, p. 1 (Doe II-395, b-1). 2 A.v. S A.v., p. 2.
weken was de termijn die in de Kultuurkamer-verordening genoemd was.
XCDe tekst van het 'manifest' (het is juister om het een 'adres aan SeyssInquart' te noemen) begon aldus dat 'de ondergetekenden, allen Nederlandse kunstenaars' de definitieve oprichting van de Kultuurkamer als feit memoreerden. 'Zij nemen de vrijheid', zo ging het adres voort,
XC'hierbij onder uw aandacht te brengen dat de gedachte waarop deze Kultuurkamer is gebaseerd, en de wijze van organisatie in strijd zijn met het wezen van het kunstenaarschap zoals dit door hen wordt beleefd en zoals het in de Nederlandse traditie sinds eeuwen opgevat en geëerbiedigd is.
XCToetreding tot de bedoelde instelling waarbij de kunst ondergeschikt wordt gemaakt aan vooropgestelde politieke beginselen, waarbij het kunstleven geregeld wordt door met autoritaire macht beklede leiders en waarvan al of niet toelating niet uitsluitend afhangt van de mate van kunstenaarschap,' is niet overeen te brengen met de geestelijke levensvoorwaarden voor de kunst en in strijd met de hoogste plichtsvervulling, de roeping die zij als kunstenaars hebben te vervullen.
XCZij ... verklaren aan deze roeping getrouw te willen blijven."
XCHet was een voorzichtig geformuleerd stuk: een uitdrukkelijke weigering, zich bij de Kultuurkamer aan te melden, stond er niet in. De initiatiefnemers vreesden dat velen dit te riskant zouden achten. Onderling sprpcen zij af dat zij, mocht dat nodig zijn, voor hun initiatief openlijk zouden uitkomen: werd een van de leden van het comité door de Sicherheitspolizei gearresteerd, dan mocht hij de namen der overige leden noemen. Vastgesteld werd ook dat men, om het verwijt van 'illegaal gestook' te kunnen afwijzen, het adres na de aanbieding niet zou gaan verspreiden en, tenslotte, dat men die aanbieding zou laten voorafgaan aan de rode februari, de laatste dag waarop toneelspelers zich als lid van de Kultuurkamer konden opgeven.
XCAnders dan de film was het Nederlandse toneel in' 40 en in het grootste deel van '41 in hoge mate vrij gebleven van vijandelijke beïnvloeding. Dat was de belangstelling ten goede gekomen. In Den Haag steeg het aantal bezoekersgehuwd waren) moesten speciaal verlof krijgen van de secretaris-generaal van volksvoorliehting en ktmsten.
1 konden, gelijk eerder vermeld, niet lid worden van de Kultuurkamer, half- en kwart-Joden en 'Joods-vermaagsehapten' (personen die met
van de Koninklijke Schouwburg, hij mocht dan tot Stadsschouwburg herdoopt zijn, van 134 000 in' 40 tot 215 000 in' 41. Men zocht in de schouwburgen niet alleen ontspanning maar ook culturele verdieping en, niet te vergeten, anti-Duitse bezieling: elke geslaagde voorstelling was een weerlegging van de Nazi-propaganda dat de Nederlandse cultuur nog veel van de Duitse te leren had. Men was jn zulk een toneelzaal als anonieme massa bijeen, bovendien in het donker. Het kwam, met name in '40 en '41,1 vaak tot demonstraties waarbij men, vanuit zijn opgekropte gevoelens, van de onschuldigste passages toespelingen op de actualiteit maakte. Zo werden in Vondels 'Gijsbreght van Aemstel' begin '41 in de Amsterdamse Stadsschouwburg 'ongeveer van de eerste tot de laatste regel', aldus een toenmalige bezoeker, 2 dergelijke toespelingen ontdekt:
XC, 'Vaarwel mijn Aemstelland, verwacht een andren heer.' De zaal werd afgebroken en iemand zette het Wilhelmus in, maar dat ging toch niet door. 'Hoe leed het God dat hem de moord niet êer en stak' ('Hitler', dacht de hele zaal en klapte). 'Mijn lieve gemalin en willige onderzaten / ik zou om hunnentwil alleen mijn leven laten / en dempen met één sprong de nimmerzatte hel' ('Wilhelmina', dacht iedereen; we klapten). 'Mijn toeverlaat, naast God, dat is de waterkant' ('Engeland', voelde het publiek, in die tijd kon 'de waterkant' niets anders zijn dan Engeland. Applaus). 'Een krijgsman wint genoeg, al wint hij niet dan tijd' deze claus was het klapstuk. Het was of Vondel het allemaal geschreven had met 1941 in zijn vooruitziende hoofd.'
XCDaar was Hamlets zin uit het tweede bedrijf: 'Denemarken is een gevangenis' - een van de strofen die, aldus de Sicherheitsdienst, bij de HamIet opvoeringen in Rotterdam begin '41 tot 'minutenlanger Beifall' leidden." In het derde en vierde bedrijf werden de passages waarin van Hamlets vertrek naar Engeland sprake was, luide toegejuicht, vooral de volgende dialoog tussen de koning en Hamlet (in de vertaling van Burgersdijk) :
XC'Koning: Hamlet, voor uwe veiligheid die onsDe reacties in de schouwburgen sloten aan bij de reacties op straat die wij in de hoofdstukkenenweergaven.waren, schrevenwij daar, vooral typerend voor de periode tot eindOver de schouwburgen inschreef dep.Louis Velleman, aangehaaldin 'Kronkel' (Simon Carmiggelt): 'Post', Het Parool, 19 febr. 1963. 3 "Meldungen aus den Nieder landen', 31 (4 febr. 1941), p.
1 I 2 Zij '41. '42 1942', 61) 2
ter harte gaat, hoe diep uw doen ons grieve, drijv', wat gij hebt gedaan, u snel van hier, snel als het licht. Wees dus terstond bereid. Het schip is zeilrêe en de wind u gunstig, ,t Geleide wacht, en alles dringt tot d' afreis naar Eng'land. Eng'land? Ja, mijn Hamlet. Hamlet:
XCOp die evidente aansporing tot Engelandvaart volgde een dialoog over Polen die men op Hiders veldtocht betrok:
XC'Hamlet: En waarheen gaat, vergun de vraag, de tocht?
XCHopman: Het geldt een deel van Polen, heer ...
XCHamlet: En is 't gemunt op 't eigenlijke Polen of op een grensstreek, heer?
XCHopman: Om u de waarheid, zonder meer, te melden: wij gaan een nietig plekje gronds veroov'ren dat, ja, een naam bezit, maar waarde niet.'
XC'Men zegt', schreef de ontslagen Haagse burgemeester mr. S. J. R. de Monchy begin '41, toen Wavell in Noord-Afrika de Italianen voor zich uitjoeg. in zijn dagboek - 'Men zegt dat toen in de Hamlet gevraagd werd: 'Is daar nog nieuws uit Engeland?" van boven geroepen werd: 'Ja, Tobroek is gevallen!' '2
XC'Men zegt' - wij zijn er niet van overtuigd dat het vermelde feit zich voorgedaan heeft. Opvallend groot was namelijk de behoefte van het publiek, om gebeurtenissen die door de bezetter als tartend ervaren zouden zijn, op het toneel te situeren. Men schreef dan tegelijk een heldenrol toe aan populaire acteurs en actrices. Dergelijke verhalen drongen ook wel eens tot de Sicherheitspolizei door waar die acteurs en actrices zich dan moesten komen verantwoorden. Zo Fien de la Mar die in een cabaretprogramma opeens 'Oranje boven!' geroepen zou hebben ('het werd door de melkboer de volgende ochtend huis aan huis verspreid"); zo Louis de Bree die (wij weten niet in welk stuk) met een zeer bijzondere intonatie: 'Door bloed en tranen ter victorie!' had gezegd, min of meer als Churchill in mei '40; zo CharlotteVermoedelijk is een van Hamlets laatste strofen bedoeld: 'Ik hoor niet meer, wat zij van Eng'land melden.' 2 S. J. R. de Monchy: Dagboek, 5 april 1941. 3 F. Stemeberg: 'Kunst en verzet', IV, p.
1
Köhler die, toen zij voor het applaus dankte, het publiek met een oranje zakdoekje zou hebben toegewuifd. Niemand was er evenwel aan wie de patriotische heldenrol vaker toegeschreven werd dan Nederlands grootste en meest populaire revuekunstenaar. Johan Buziau. Men vertelde elkaar:
XC'Buziau komt in een kamer op met in z'n ene hand het portret van Mussolini, in z'n andere dat van Hitler. Hij kijkt naar de portretten, kijkt dan om zich heen en zegt vervolgens vol twijfel: 'Wat zal ik er mee doen? Zal ik ze nou ophangen of tegen de muur zetten?' ,
XC'Het toneel stelt een winkel voor. Buziau komt op. Hij klopt op de deur. Niemand verschijnt. Hij klopt nog eens. Weer gebeurt er niets. Zoekend loopt hij de hele winkel door, verdwijnt, komt weer te voorschijn, klopt nog eens en roept eindelijk met een klagelijke stem: 'Winkelman, waar benje?' '
XC'Buziau heeft het over de tegenwoordige tijd. 'Vroeger hadden we het goed', zegt hij, 'maar nu hebben we het beter'. Even pauze. "t Is te hopen dat we het weer goed zullen krijgen.' '
XC'Buziau komt op als schoenlapper met een mand vol schoenen. Hij graait in de mand en laat een aantal schoenen zien, waarbij hij zegt: 'Ja mensen, je hebt ze met rechte neuzen, je hebt ze met kromme neuzen, maar er is maar één ding waar het op aankomt: het binnenwerk.' '
XC'Iedereen weet dat de Duitsers nooit willen toegeven dat de Engelsen hun steden in puin gooien. Welnu, op het toneel staat een mand boordevol eieren. Buziau sleept een zware kei aan en laat die met inspanning van al zijn krachten midden in de mand vallen. Hij bukt zich. Hij kijkt. Dan, tegen het publiek: 'Eén kneusje .. .' ' 1
XCAl die verhalen (er zullen er wel veel meer geweest zijn) waren gefantaseerd of hadden op Buziau's vooroorlogs optreden betrekking. Het enige reële geval dat zich, aldus zijn weduwe die al zijn voorstellingen bijwoonde, tijdens de bezetting voorgedaan heeft, speelde zich in augustus '41 in de Amsterdamse Stadsschouwburg a£2 Buziau trad toen in de revue 'Sprookjesland' op. In één scène was hij een dichter die verdwaasd opkwam, dan een zwaai maakte met zijn linkerhand en stotterend zei: 'Stik, stik, stik - in stikdonker dwaalde ik.' In Den Haag en Rotterdam was bij die scène nooit iets gebeurd, maar in Amsterdam zaten enkele mensen in de zaal die meenden dat Buziau de Hitlergroet bracht en daarbij'stik! stik! stik!' zei; die mensen begonnen te klappen en in een minimum van tijd juichte de hele zaal
XC1 Vrij naar T.E.N. Ozinga: 'Oorlogshumor', p. 58 (Doc II-857 A, a-r) en naar enkele mededelingen van tijdgenoten. 2 M. G. Buziau-Hartemink, 28 febr.
Buziau toe. Hij begreep er niets van. Daags daarna werd hij samen met de directeur van de Stadsschouwburg, [ohan Bendien, bij de Sicherheitspolizei geroepen waar hij met weinig moeite kon aantonen dat hij geen enkele demonstratie bedoeld had: hij had de linkerarm en niet de rechter gebruikt en geen groet gebracht maar een zwaai gemaakt. De Sicherheitspoiizei liet hem lopen; voor alle zekerheid werd zijn naam wel op de gijzelaarslijst geplaatst.' 'Buus was een heel groot kunstenaar', vertelde Bendien ons later, 'maar hij was er helemaal de man niet naar om dit soort risico's te nemen.P
XCGoedewaagen was een creatuur van de bezetter en het doel dat hem voor ogen stond, was on-Nederlands, maar met enkele van de middelen die hij in '41 ging gebruiken om dat doel te bereiken, hief hij in de Nederlandse samenleving euvelen op die wel al tientallen jaren tot kritiek geleid hadden maar die nog steeds bestonden. Hij verbeterde de salarissen van de orkestmusici"; hij zorgde er voor dat toneelspelers voortaan een vaste bezoldiging kregen met betere verblijfsvergoedingen. Bovendien bevorderde hij dat er een Nederlandse Opera kwam, onderdeel van het gemeentelijk theaterbedrijf in Amsterdam dat door rijk en gemeente op een schaal gesubsidieerd werd die vóór de oorlog ondenkbaar zou zijn geweest. In het algemeen was trouwens Goedewaagens subsidiebeleid naar de omvang een novum. Het was zijn tragiek dat er maar weinigen waren die hem dat alles in dank afnamen, Tegen de betere sociale regelingen had niemand bezwaar, maar het kader waarin zij geplaatst waren, wees men af en Jan C. de Vos [r aanvaarden als almachtig leider van het Gilde voor Theater en Dans? Dat was te dwaas.
XCVan de herfst van '41 af kon men zich voorlopig aanmelden voor de vakgroepen waaruit het Gilde voor Theater en Dans zou bestaan. Eind november hadden zich voor de vakgroep lekentoneel van de naar schatting 3 000 amateurtoneelverenigingen die in den lande bestonden, nog slechts 400 aangemeld. Bij de vakgroep toneel stond het aantal aanmeldingen op 140; dat getal sloot evenwel niet alleen de toneelspelers in maar ook de toneel
XC1 In mei' 42 werd Buziau als gijzelaar opgepakt. Toen hij na een paar dagen door de interventie van Haagse relaties vrij kwam, bleek dathij een zware psychische schok gekregen had. Hij staakte zijn optreden. Hij had zich wel al bij de Kultuurkamer gemeld en bleef ook de formulieren invullen die hij van de Kultuurkamer ontving. 2]. M. Bendien, 14 maart 1958. 3 De leden van de grote orkesten in Rotterdam, Haarlem, Utrecht, Arnhem en Groningen verdienden tevoren van f 55 tot f 90 per
technici. 'De prominenten ontbreken over het algemeen', aldus de mismoedige constatering van de afdeling organisatie van de Kultuurkamer.' Begin februari' 42 was, aldus diezelfde afdeling, geen enkele verbetering ingetreden: 'Alleen die acteurs, die in hoofdzaak door gebrek aan talent ... weinig of . geen emplooi hebben, sloten zich bij de vakgroep aan waarvan zij natuurlijk positieverbetering verwachten.f Het gilde was toen al tien dagen ingesteld: het desbetreffende persbericht had blijkbaar geen enkel effect gehad. Van belang was daarbij dat de directeuren van de belangrijkste toneelgezelschappen omstreeks die tijd (de datum is niet bekend) in Amsterdam bijeengekomen waren en daar de afspraak gemaakt hadden dat men gezamenlijk zou weigeren, de Kultuurkamer te erkennen. Dit waren Cor van der Lugt Melsert ('Het Nederlands Toneel', vaste bespeelster van de Amsterdamse Stadsschouwburg en deel van het gemeentelijk theaterbedrijf), Dirk Verbeek ('Het Residentietoneel', Den Haag), Albert van Dalsum ('Studio', Amsterdam), Cees Laseur ('Het Centraal Toneel', Amsterdam), Ko Arnoldi ('Het Masker', Rotterdam), Herman Bouber ('Het Gezelschap Herman Bouber', Amsterdam) en Pierre Balledux ('De Verenigde Haagse Spelers')." Al deze gezelschappen traden ook vaak 'in de provincie' op; voor het gezelschap van Balledux was dat zelfs regel. Het bestond hoofdzakelijk uit katholieken en speelde meestal voor katholieke verenigingen. Zo bleef de stenuning in de toneelwereld aanvankelijk vastberaden. VanMeerten kreeg in kringen van vermogenden toezeggingen voor aanZienlijke fmanciële steun; hij stelde bij elk van de genoemde gezelschappen een contactman aan die de consignes kon doorgeven en er bovendien voor kon zorgen dat men in elke groep wist hoe men in de andere groepen dacht. Week na week, dag na dag kwam de sluitingsdatum van aanmelding dichterbij: 19 februari. Een week voordien waren nog practisch geen nieuwe aanmeldingen binnengekomen en toen Goedewaagen met zijn hoofdambtenaren op de r jde vergaderde, hield men rekening met de mogelijkheid dat
XC1 Notitie, 21 nov. 1941, van de Nederl. Kultuurkamer (NKK, 1 d). 2 'Overzicht Gilde voor Theater en Dans tot 31 januari 1942' (2 febr. 1942) (a.v., I g). 3 In de zomer van '41 was nog een nieuw gezelschap ontstaan: 'Het Nederlands Toneellyceum' onder leiding van Carel Briels. Briels had enkele van de beste krachten van 'Het Nederlands Toneel' weten aan te trekken. Van der Lugt Melsert deed toen zijn beklag bij Goedewaagen en deze verbood alle schouwburgexploitanten, aan het gezelschap van Briels zalen te verhuren. Briels slaagde er evenwel in, de Stadsschouwburg in Den Haag te huren voor een openingsvoorstelling op 16 september, daags voor een kort geding tegen Goedewaagen gevoerd zou worden. Op de dag van de voorstelling werd Briels door de Sicherheitspolizei gearresteerd, in de Cellenbarakken mishandeld en gedwongen de dagvaarding tegen Goedewaagen in te
na de rode geen enkel gezelschap meer zou optreden. Goedewaagen zei, dat hij de zaak 'nader met de bevoegde autoriteiten (zou) bespreken. Wellicht is het goed, enkele raddraaiers te doen arresteren ... Er werden enkele namen genoemd van tegen de Nederlandse Kultuurkamer agerende toneelspelers.'! Overigens had Goedewaagen al vóór die vergadering de Duitse functionaris ingelicht onder wie de Kultuurkamer ressorteerde. Dat was dr. Joachim Bergfeld, hoofd van de Abteilung Kultur van Schmidts General kommissariat.
XCHoewel nadere gegevens ontbreken, kunnen wij ons niet anders voorstellen dan dat Bergfeld Schmidt en Seyss-Inquart regelmatig ingelicht had, hoe gering het aantal aanmeldingen was dat bij de Kultuurkamer binnenkwam, en duidelijk is het dat beiden de eventuele weigering van de toneelspelers om zich bij de Kultuurkamer aan te melden, hoog opnamen. Niet op het Persgilde kwam het aan (daar waren de journalisten toch allid van), maar op het Gilde voor Theater en Dans; als dat op een algemene afwijzing zou stuiten, wat zou er dan van de overige gilden terechtkomen? Bovendien zou een weigering van de toneelspelers automatisch een publiek karakter krijgen: de schouwburgen zouden immers dichtgaan en niet alleen Goedewaagen maar ook de bezetter die achter hem stond, zou een openlijke nederlaag lijden. Bergfeld kreeg, zo veronderstellen wij, instructie, het zich aftekenend toneelverzet met de scherpste middelen te breken. Men realiseerde zich dat Goedewaagen terzake niets zou kunnen bereiken, laat staan Jan C. de Vos. Hun dreigementen zouden de toneelspelers naast zich neerleggen; dreigementen waarbij de Sicherheitspolizei aanwezig zou zijn, zouden meer indruk maken.
XCBergfeld begon dicht bij huis: hij riep op I2 februari Dirk Verbeek bij zich, samen met Johan de Meester die als regisseur aan 'Het Residentietoneel' verbonden was. Bergfeld had een functionaris van de Sicherheitspolizei naast zich, vermoedelijk SS-Untersturmführer Gerhard Halm. Verbeek en de Meester kregen er ongenadig van langs: wat verbeeldden zij zich wel, een verordening van de Reichskommissar in de wind te slaan! Geëist werd dat zij ter plaatse zouden verklaren, zich persoonlijk bij de Kultuurkamer te zullen aanmelden en hun uiterste best te zullen doen opdat de leden van hun gezelschap dat voorbeeld zouden volgen. Weigerden zij, dan zouden zij onmiddellijk gearresteerd worden, 'unter schwerster Beschuidigung: die der Rebelliol1', zei Bergfeld." Verbeek en de Meester gaven toe en verlieten geslagen Bergzuivering, 3I).
1 DVK, departementsraad: Notulen, 13 febr. 1942, p. 3-4 (DVK, 3 c.) 2 Ereraad voor toneel: notulen 22 juni 1945 (mededeling Johan de Meester) (OKW, Kunst
felds bureau. Verbeek wist dat zijn gehele gezelschap (artisten, administratie, technisch personeel) op hem wachtte. Hij ging er heen, deelde mee dat de bezetter voortgezet verzet als sabotage beschouwde maar oefende verder geen druk op de leden van zijn gezelschap uit; zij moesten, zei hij, ieder voor zich beslissen wat zij zouden doen; was een voldoende aantal bereid om door te spelen (d.w.z. zich bij de Kultuurkamer aan te melden), dan was hij bereid, het gezelschap te blijven leiden. Kort nadien belde Ben Groeneveld uit Amsterdam op; men wist daar dat Verbeek bij Bergfeld ontboden was. Verbeek bracht het niet op, precies te zeggen wat zich bij Bergfeld afgespeeld had. 'Kom naar Amsterdam', zei Groeneveld. Verbeek weigerde. Hij zei alleen maar, 'dat de zaak verloren was." Naar Amsterdam ging wèl, en onmiddellijk, van Meertens contactman bij 'Het Residentietoneel', Bob Oosthoek, en deze lichtte de Amsterdamse directeuren in, wat hun te wachten stond.
XCIn welke volgorde na Verbeek en de Meester de overige toneelleiders op 12,13,14 en 16 februari bij Bergfeld ontboden werden om daar toegebulderd te worden, weten wij niet met zekerheid. Er waren er twee die duidelijk voet bij stuk hielden: Pierre Balledux en Albert van Dalsum. Balledux die vermoedelijk vlak na Verbeek op het matje geroepen werd, zei dat het hem als katholiek, gezien het afwijzend standpunt dat het Episcopaat ten aanzien van de Kultuurkamer ingenomen had, onmogelijk was, zich aan te melden. Het gesprek liep hoog op; in de antichambre kreeg Balledux na afloop van een of andere Duitser een klap op zijn hoofd. Thuisgekomen belde hij mgr. de Jong op. Namens deze kon hij aan zijn gezelschap meedelen dat wie zou weigeren, zich te melden, ondersteuning zou krijgen uit het Fonds voor de Bijzondere Noden; het gezelschap ontbond zich. Van Dalsum zei tegen Bergfeld dat het hem persoonlijk in elk geval onmogelijk zou zijn, door te spelen: bijna alle leden van 'Studio' zouden weigeren, zich bij de Kultuurkamer aan te melden en hijzelf mocht dat niet eens doen, zei hij, want hij had een Joodse echtgenote. Bergfeld antwoordde dat hij hem ter plaatse dispensatie gaf. Van Dalsum repliceerde dat hij die gunst weigerde. Na terugkeer in Amsterdam dook hij met zijn vrouwonder.
XCKo Arnoldi, evenals van Dalsum gemengd-gehuwd, gaf, schijnt het, bij Bergfeld toe maar wist, toen hij dat deed, dat de meeste leden van 'Het Masker' zouden weigeren door te spelen. Dat was ook zo. Het gezelschap gaf na I maart geen voorstellingen meer. Herman Bouber ging wèl door; een zoon van hem zat in Duitsland gevangen en Bouber vreesde dat verzet van zijn gezelschap tot represailles tegen die zoon zou leiden. Ook Cees
XC1 A.v. (mededeling van B. Groeneveld).
Laseur ('Het Centraal Toneel') en van der Lugt Melsert ('Het Nederlands Toneel') kwamen van hun toezeggingen, zich niet bij de Kultuurkamer te zullen aanmelden, terug. Laseur oefende evenwel geen enkele pressie op de leden van zijn gezelschap uit en hield, vermoedelijk op of kort na de fatale rode februari, voor het doek een toespraak, 'waarin hij', aldus een aanwezige, 'op zulk een openlijke wijze met de bezetter de draak stak dat het mij ten hoogste verwonderde, hem daarna nog op vrije voeten te zien rondlopen.'! Het enige gezelschap waar wèl duidelijke pressie op de leden uitgeoefend werd, was 'Het Nederlands Toneel' van Cor van der Lugt Melsert. Nadat deze samen met de directeur van het Amsterdams theaterbedrijf H. D. van Dellen, en de intendant van de opera, mr. Johannes den Hertog, bij Bergfeld geweest was, hield van Dellen nog diezelfde dag, 16 februari, tot allen die bij het theaterbedrijf in dienst waren, een toespraak waarin hij de dreigementen van Bergfeld zorgvuldig overbracht, meedeelde dat geen enkele toneelspeler plotseling zijn beroep mocht neerleggen en eindigde met te zeggen, 'dat de Rijkscommissaris de Nederlandse Kultuurkamer uitsluitend in het leven heeft geroepen als een beroepsorganisatie, een organisatie ter bescherming van de belangen harer beoefenaren."
XCDiegenen die het adres aan Seyss-Inquart voorbereid hadden, waren, gelijk reeds eerder vermeld, van plan geweest, het onmiddellijk voor de rode februari in te dienen. Zij werden door de crisis in de toneelsector verrast. Zodra zij van Bergfelds intimiderend optreden vernamen, besloten zij, de indiening zo mogelijk enkele dagen te vervroegen; later verworven handtekeningen zou men kunnen nasturen.
XCMen had bij dat verwerven nogal wat teleurstellingen beleefd. Boutens had geweigerd te tekenen, ook van Royen, de voorzitter van de ontbonden Nederlandse Organisatie van Kunstenaars. Ook anderen hadden geweigerd. Niettemin kwamen bij de leden van het comité van actie vele honderden handtekeningen binnen voor welker inzameling zij en anderen dagen-, soms wekenlang op pad geweest waren. Wieger Bruin, van der Veen en van Gilse ontmoetten elkaar op 16 februari in Amsterdam, verzamelden er aile lijsten met handtekeningen en togen naar Haarlem waar zij in de nacht van 16 op 17 februari nagingen of er wellicht dubbele handtekeningen op de lijsten
XC1 Brief, 14 mei 1947, van B. Hutmingher aan F. Kranenburg (a.v., 30). 2 Tekst in a.v. 77
stonden. Het adres werd in het Duits vertaald en de volgende ochtend typte, weer in Amsterdam, de schrijfster Emmy van Lokhorst alle stukken in het net. Van der Veen en van Gilse besloten dezelfde dag, onder te duiken; zij realiseerden zich dat, gehoord Bergfelds dreigementen, de gehele actie voor de initiatiememers ernstige gevolgen kon hebben. De anderen vonden die bezorgdheid overdreven. Het adres met de lijsten met handtekeningen werd op 19 februari naar het Reichskommissariat gebracht; anders dan met het adres van de artsen het geval geweest was, werd het niet formeel aangeboden en werden er ook geen visitekaartjes achtergelaten. Enkele honderden handtekeningen werden na een week nagezonden. In totaal was het adres toen door negentienhonderdtwee kunstenaars ondertekend.
XCDe bezetter werd door dit adres danig geïrriteerd. De Sicherheitspolizei kreeg opdracht, te onderzoeken wie de organisatoren geweest waren. Zij ging in een totaal verkeerde richting speuren. Zij vermoedde dat de actie uitgegaan was van de opgeheven Nederlandse Organisatie van Kunstenaars. Op 27 februari werd toen eerst de oud-secretaris van de Nok gearresteerd, ir. Hein von Essen (die pro-Duits was), op 5 maart de oud-voorzitter, mr, van Royen. Beider woningen werden overhoop gehaald bij het zoeken naar gegevens over de organisatoren van het adres. Men vond niets. Op 13 of 14 maart evenwel, ontving een van Seyss-Inquarts naaste medewerkers, Franz Wehofsich, een notitie van de Amsterdamse hoogleraar Snijder die wist te berichten (hij had dat blijkbaar ergens opgepikt) dat Bernet Kempers en Donkersloot tot de organisatoren van het adres behoord hadden. Bernet Kempers werd op 14 maart gearresteerd; Donkersloot samen met vier of vijf anderen, onder wie een lid van het comité van actie, de architect Eibink, op de r Sde,
XCVon Essen werd na een maand vrijgelaten;' de overigen werden met uitzondering van Donkersloot, voor wie zijn Amsterdamse collega van Dam geïntervenieerd had, na enige tijd naar het concentratiekamp Amersfoort overgebracht. Jean François van Royen kwam daar, bijna vier-en-zestig jaar oud, op 10 juni te overlijden. De begrafenis, in Den Haag, van deze fijnzinnige geest 'werd', aldus de geschiedschrijver van de PTT, 'een ware demonstratie tegen de bezetter en de NSB. De daar aanwezige PTT' ers
XC1 Zo slordig was de Duitse administratie dat von Essen op I3 juli '42 opnieuw gearresteerd werd, ditmaal als gijzelaar. Daags daarna kwam hij vrij. 77
lieten van der Vegte' (de NSB'er die sinds enkele maanden als directeurgeneraal van de PTT in functie was) 'geheel alleen staan en zongen met de overige bezoekers aan het eindevan de plechtigheid spontaan het Wilhelmus, '1
XCHoevelen van de ca. driehonderd beroepstoneelspelers die het land telde, op 19 februari geweigerd hadden zich als lid van de Kultuurkamer op te geven, weten wij niet precies. Volgens F. Sterneberg, de contactman van het comité van actie bij het toneelgezelschap 'Studio', waren het er een stuk of veertig. Die groep werd evenwel spoedig groter doordat anderen die zich wel gemeld hadden, weigerden aan het toneel verbonden te blijven toen hun in april bleek dat zij ten behoeve van de Kultuurkamer een Ariërverklaring moesten invullen; nog anderen hadden er een paar maanden later genoeg van en weigerden engagementen voor het seizoen 194-2-43. Eind '42 waren het, aldus weer Sterneberg, ca. honderd toneelspelers die de uitoefening van hun functie gestaakt hadden; vermoedelijk sloot dat cijfer de Joodse toneelspelers in. Een uit' 42 daterende lijst vermeldt, die Joodse toneelspelers inbegrepen, tachtig namen van 'weigeraars', onder hen (afgezien van diegenen die wij al eerder noemden) befaamde dan wel veelbelovende acteurs als Han Bentz van den Berg, Johan Fiolet, Ben Groenier, Paul Huf, Constant van Kerckhoven, Jan Musch, Paul Storm en Eduard Verkade en dito actrices als Julia Cuypers, Willy Haak, Mien van Kerckhoven-Kling, Charlotte KöhIer, Fien de la Mar, Else Mauhs, Loudi Nijhoff, Nel Oosthout, Georgette Reyefskyen Claudine Witsen Elias. Ook de dramaturg van 'Het Nederlands Toneel', August Defresne, had zijn functie neergelegd.
XCAl deze personen ontvingen, voorzover zij er behoefte aan hadden, regelmatig ondersteuning. Niet veel! Aanvankelijk kregen alleenstaanden per maand f 50, gehuwden met grote gezinnen f 250. Van Meerten en Sterneberg (die een belangrijke plaats in het steunwerk ging innemen) hadden in februari '42 al een aanzienlijk bedrag bijeen, hetzij in contanten, hetzij in toezeggingen. Zij wisten ook later voldoende geld in te zamelen, althans tot begin '44, en zo bleef de steunverlening aan de toneelspelers in '4-2 en '43 gescheiden van die aan de overige kunstenaars die aanmelding bij de Kultuurkamer geweigerd hadden.
XCEnkele illegale bladen betoonden spoedig hun solidariteit met de weigeraars. 'Komt niet naar de schouwburgen', schreef Vrij Nederland medio maart ~J. G. Visser: PTT 1940-1945, p. n6.
(hetzelfde standpunt werd in illegale circulaires vertolkt). 'Laat ze leeg, laat de spelers spelen voor lege zalen. Zij zelf bidden en smeken u er om." Wel, dat laatste mocht inderdaad voor sommigen gelden die niet zonder gevoelens van schaamte op het toneel bleven verschijnen, maar het gold niet voor de zakelijke leiding van 'Het Residentietoneel' die met Verbeeks instemming'' in mei' 42 een rondschrijven aan belangstellenden deed uitgaan waarin opgeroepen werd, de actie om het toneel te boycotten, tegen te gaan. 'Het verspreiden van anonieme circulaires schaadt het belang van de goede zaak die wij voorstaan.P Later in' 42 werd in de illegale pers hier en daar de toon tegen de gezelschappen die bleven spelen, uitgesproken scherp. Slaet op den Trommele noemde in de herfst van der Lugt Melsert een 'schandelijk en immoreel sujet'. 'Een misselijke houding neemt', zo heette het verder, 'ook Cees Laseur aan, onder het motto: 'gewoon doorgaan'. Terwijl de vresehjkste drama's zich afspelen, terwijl mensen die vroeger aan zijn kassa stonden, met geweld naar Polen worden weggesleept van alles wat hun lief was, of als gijzelaars in concentratiekampen wachten op dood of bevrijding, terwijlonze zeehelden vurend in de golven verzinken, adverteert deze heer: 'Geen zorgen! Geen gemier!'
XCMet dat al waren op 19 februari '42 van de zes gilden waaruit de Kultuurkamer bestaan moest, nog slechts twee 'ingesteld'. Seyss-Inquart ging er nu haast achter zetten. De gildeleiders waren nog niet defmitiefbenoemd - desondanks werd op 20 maart in de pers bekendgemaakt dat zij die zich bij andere gilden dan het Persgilde of het Gilde voor Theater en Dans moesten melden, zulks vóór woensdag 1 april moesten doen. Die datum was niet zozeer van betekenis voor letterkundigen, beeldhouwers, schilders, architeeten en cineasten, maar natuurlijk wèl voor de musici: een concert of een recital is een publieke gebeurtenis en na 1 april '42 zou optreden in het pubhek alleen mogelijk zijn voor diegenen die zich bij het Muziekgilde aangemeld hadden.
1 II, II (18 maart 1942), p. 4. 2 In de periode herfst '41 -lente '42 organiseerde Verbeek in zijn woning clandestiene avonden waar Joodse acteurs en actrices konden optreden. Voorzover zij lid waren geweest van zijn gezelschap, zorgde hij voor hun ondersteuning. Hij gaflater belangrijke hulp aan ander illegaal werk. Bob Oosthoek, die als 'weigeraar' zijn gezelschap verlaten had, schreef hem in juni' 42, volkomen van zijn goede trouwovertuigd te zijn. S Tekst in 1941-1945, p. 23 (no. vanjuni 1942). • 24 (okt. 1942), p. 3·
XCEvenals zij bij de joumalisten gedaan had, maakte de leiding van de Kultuurkamer het zich gemakkelijk ten aanzien van grote groepen die onder het Muziekgilde vielen: de leden van de orkesten, van de grote koren, van de muzieken fanfarekorpsen en van de zangverenigingen. Van hen allen werd geen individuele aanmelding gevergd (dat zou maar moeilijkheden geven) - men beschouwde hen eenvoudig als en bloc bij de Kultuurkamer aangemeld. Daartoe werden vele muzieken fanfarekorpsen (minus de katholieke die het werk volgens de richtlijnen van het Episcopaat stillegden) met een aantal dilettanten-orkesten in een Nederlandse Bond van Dilettantenorkesten samengevoegd en de zangverenigingen, voorzover zij het werk niet staakten, in een Nederlandse Bond van Zangverenigingen.' Angst dat de instrumenten en de muziekpartijen in beslag genomen zouden worden, was, schijnt het, een bepalende factor dat zoveel verenigingen, ook protestants-christelijke en socialistische, zich de inschrijving bij de Kultuurkamer lieten welgevallen.
XCBij de grote orkesten stuitten het Muziekgilde en de Kultuurkamer vrijwel nergens op verzet." Trouwens, in de lente van '42 toen deze zaak ging
1 Afgezien van de katholieke staakten ook andere dilettanten-orkesten dan wel muziek- en fanfarekorpsen hun activiteit, zo in Amsterdam de dilettanten-muziek vereniging 'Schubert'. 'Schubert' wilde in juni' 42 de jeugdige Karel Mengelberg die zich niet bij de Kultuurkamer gemeld had, als dirigent laten optreden bij een openluchtconcert. Dat werd verboden. 'Schubert' besloot toen, niet te spelen. Zulks werd met opgave van redenen aan het publiek bekendgemaakt, de 'mededeling werd met luid applaus ontvangen waarop orkest en publiek het terrein verlieten.' (P. F. Sanders: 'Kunst en verzet', V. p. 48). Wat de zangverenigingen betreft, willen wij hier allereerst een onjuistheid uit deel a corrigeren. Wij schreven daar dat in de zomer van' 40 de 'Bond van Arbeiders Zang- en Muziekverenigingen' zich door Rost van Tormingen op sleeptouw liet nemen. Deze bond heeft niet bestaan. Wij bedoelden de Bond van Arbeiders Mu ziekverenigingen die inderdaad zeer actief meegedaan heeft aan de oprichting en de werkzaamheid van de bij de Kultuurkamer aangesloten Nederlandse Bond van Dilettanten-orkesten. De Bond van Arbeiders Zangverenigingen wist daarentegen zijn zelfstandigheid te bewaren, zette wel tot ergernis van Vorrink en anderen zijn arbeid voort, maar weigerde aansluiting bij de Nederlandse Bond van Zangver enigingen en bleef dus ook buiten de Kultuurkamer. 2 De enige nitzonderingen werden gevormd door het bestuur van de Arnhemse Orkest-vereniging dat eind '41 afgetreden was en door M. H. Flothuis, dejeugdige assistentvanRudolfMengel berg bij het Concertgebouw-orkest. Flothuis was' met een half-Joodse vrouw ge trouwd en moest derhalve Goedewaagens departement om dispensatie vragen. Dat weigerde hij herhaaldelijk en op grond van die weigering werd hij in de zomer van' 42 ontslagen. Mr. Evert Cornelis nam zijn plaats in. Flothuis werd later wegens illegaal werk eerst naar het concentratiekamp Vught gestuurd, vandaar naarSachsen hausen.
spannen, maakte het Concertgebouw-orkest een grote tournee naar Wenen en Boedapest. Naast Willem Mengelberg liepen ook nagenoeg alle andere bekende dirigenten (Eduard van Beinum, Willem van Otterloo, Eduard Plipse, Jaap Spaanderman) tot laat in de bezetting in de pas, en van de twee bekendste moderne componisten, Henk Badings en Willem Pijper, was Badings 'fout' en meldde Pijper zich bij het Muziekgilde aan.
XCIn de wereld van de muziek waren er, afgezien van van Gilse, nog enkele anderen die op principiële gronden weigerden, zich bij de Kultuurkamer te melden: twee mannen, vijf vrouwen (wij zijn er niet zeker van dat onze gegevens volledig zijn). De mannen waren de musicoloog Herman Rutters en de dirigent V~l het Arnhemse Toonkunstkoor, M. A. Brandts Buys, die de zeventig jaar al dicht genaderd was maar onvermoeibaar bleek in het stimuleren van de geest van verzet; de vijf vrouwen behoorden tot Nederlands bekendste solisten: de pianiste Nelly Wagenaar en de zangeressen To van der Sluijs, Theodora Versteegh, Jo Vincent en Annie Woud. Jo Vincent had tijdens de bezetting al eerder van zich doen spreken. In december' 41 was zij in Den Haag als soliste opgetreden met het Concertgebouw-orkest. Zij hoorde toen dat Seyss-Inquart in de zaal zat en zag hem, toen zij opkwam, aan de linkerkant zitten. Toen zij buigend dankte voor haar verwelkoming, liet zij opzettelijk na, naar links te buigen. Onder het applaus na afloop van haar optreden voegde Mengelberg haar toe: 'Je moet ook naar links buigen, daar zit je regering!' 'Mijn regering zit in Londen', was het antwoord van de zangeres, en weer boog zij niet naar links." Zij dacht er niet aan, onder het juk van de Kultuurkamer door te gaan. Op 29 maart' 42, drie dagen voor de laatste aanmeldingsdatum, I april, zong zij samen met Theodora Versteegh in het Amsterdamse Concertgebouw in de Matthaeus Passion; samen met Annie Woud had zij de jaarlijkse uitvoeringen van Bachs passiemuziek in de Grote Kerk te Naarden afgezegd: die vielen op 2 en 3 april. Maar op 30 maart had Jo Vincent nog een recital in 'Diligentia' in Den Haag. De impressario had het laten aankondigen als haar 'afscheidsconcert'. 'In de solistenkamer', zo schreef zij later, 'kwamen er nog mensen die mij hoopten te overreden met angstaanjaging: de Nazi's zouden mij gevangennemen en misschien wel de stembanden doorsnijden.' De zangeres trok zich hier niets van aan en toen zij tot slot met haar stralende sopraan één welgekozen toe
zong, Schuberts 'An die Musik', 'met het, toen zeker, aangrijpende slot: 'o« holde Kunst, ich danke dir', was de ontroering in de zaal onbeschrijflijk."
XCOok in kringen van letterkundigen waren in de herfst van '41 talloze besprekingen gevoerd over de noodzaak van verzet tegen Goedewaagens plannen. Velen hadden er aan deelgenomen, onder hen prof W. J. M. A. Asselbergs ('Anton van Duinkerken'), D. A. M. Binnendijk, prof. Donkersloot, Jan Engelman, prof. C. Gerretson ('Geerten Gossaert'), Halbo C. Kool, M. Nijhoff, H. M. van Randwijk, A. Roland Holst en J. W. F. Werumeus Buning. Wij vermeldden al dat eerst Werumeus Buning en na hem prof. Donkersloot als vertegenwoordiger der litteratoren in het comité van actie opgenomen werd dat het adres aan Seyss-Inquart ging voorbereiden. Van Randwijk droeg er samen met de dichter dr. K. H. Heeroma toe bij dat de protestants-christelijke auteurs nagenoeg unaniem besloten, de' Kultuurkamer en het Letterengilde te boycotten. Een van de weinigen die in die kring de Nieuwe Orde toegedaan was, de dichter Jan H. Eekhout, stuurde in die tijd aan een van Goedewaagens hoofdambtenaren een 'vertrouwelijk rapport' over een gesprek met de schrijver G. Kamphuis. 'Ik. heb', aldus Eekhout,
XC'meer dan twee uren lang met hem 'gestreden'. Maar hij draagt het pantser van het Calvinisme. Het is niet dat hij de zaken niet kan inzien, hij wil ze niet inzien. De heren rekenen nog steeds op een overwinning van Engeland en op het herstel van de oude toestanden. Ik betoogde en betoogde ... Het was praten tegen een muur. .. U weet thans wat u aan de heren protestantse poëten, met Heeroma voorop, hebt. Ik zeg dit omdat het eenvoudige waarheden zijn ... Er valt mij ook in dat hij vertelde dat de christelijke uitgevers (ook zij waren bijeengekomen) de houding der christelijke schrijvers zullen steunen!'>
XCBegin '42 wist men in litteraire kringen dat, afgezien nog van diegenen die 'fout' waren, het verzet tegen de Kultuurkamer niet algemeen zou zijn. Boutens had geweigerd, het adres aan Seyss-Inquart te ondertekenen, van K. J. 1. Alberdingk Thijm ('Lodewijk van Deyssel') was bekend dat hij op de Nieuwe Orde niets tegen had ('nog in 1940 sprak hij vol waardering 'over de NSB 1 )3 - niettemin werd aangenomen dat veruit de meeste schrijvers,Jo Vincent:p.z.d., vanJ. H. Eekhout aan J. van Ham (DoeJ.p.
1 (1955), 86-87. 2 Brief, 1-404, a-r). 3 L. P. Braat: (1966), 96.
en zeker vele van de bekendsten, aanmelding bij de Kultuurkamer zouden weigeren. De zoste maart kwam het bericht in de pers: aanmelden vóór I april. Dr. Bergfeld liet op die dag, wellicht enkele dagen eerder, aan het bureau van de Kultuurkamer weten, dat hij, zo werd aan Goedewaagen meegedeeld, 'op 2 april eenlijst wenst te ontvangen van prominente kultuurdragers die zich niet op I april gemeld hebben. Dezen zullen wellicht worden aangepakt. Wat de overigen betreft, is nog geen beslissing genomen'! wij zullen dat 'aangepakt' wel zo moeten verstaan dat Bergfeld strafmaatregelen in de geest had.
XCHoeveel schrijvers zich wèl, hoeveel zich niet gemeld hebben, is niet precies bekend: de van de Kultuurkamer bewaardgebleven documentatie is niet compleet. Een uit eind mei' 42 daterende 'voorlopige lijst van schrijvers die zich bij de Nederlandse Kultuurkamer hebben gemeld', vermeldt er drie-en-negentig, vrijwel allen auteurs van wie practisch niemand ooit gehoord had. Tot de in die tijd meer bekenden die op de lijst voorkwamen, behoorde, behalve Alberdingk Thijm, Boutens, Dirk Coster en Gerretson, ook Werumeus Burring. Van meet af aan had Buning ambivalent gestaan tegenover de ondernomen actie (Tndiaantje spelen'); het adres aan SeyssInquart had hij nog ondertekend, maar een aanbod tot financiële steun, hem door Nijhoff overgebracht, sloeg hij af en vooral met het oog op de angsten van de vriendin met wie hij samenleefde, besloot hij na weken van aarzeling, zich aan te melden; het was voor zijn vrienden een grote teleurstelling." De overige schrijvers die aan de onderlinge besprekingen deelgenomen hadden en die wij eerder al noemden (Asselbergs, Binnendijk, Donkersloot, Engelman, Heeroma, Kamphuis, Nijhoff, van Randwijk en A. Roland Holst) hielden zich aan de gemaakte afspraken. Tot diegenen die zich evenmin bij de Kultuurkamer meldden, behoorden (onze opgave is
1 NKK: 'Notulen betr. de vergadering ten departemente op 1 april 1942' (NKK, Persgilde, 127 a). 2 In de herfst van '43 schreefWerumeus Buning de inleiding bij het tweede deel van het illegale Kort nadien kreeg hij contact met de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers; hij bewees haar, de Ordedienst en later ook de Binnenlandse Strijdkrachten allerlei diensten. In februari of maart '42 had Buning nog een gedicht geschreven dat kennelijk tegen de NSB en haar formaties gericht was. De laatste strofe luidde: 'Ik zie waar z' op een rij staan als eieren in hun rek, Verlaine aan hen voorbijgaan, momp'lend: 'Door een poel drek .. .' '
niet volledig) Bertus Aafjes, Jacques Bloem, mr. F. Bordewijk, Ina BoudierBakker, Jan Campert, Antoon Coolen, Maurits Dekker, M. Droogleever Fortuyn-Leenmans ('Vasalis'), Clara Eggink, Henriëtte val]. Eyk, Alma van Gogh-Kaulbach, Jan de Hartog, Han G. Hoekstra, Ed. Hoornik-, J. G. lofriet ('Gerard den Brabander'), C. J. Kelk, Jef Last, Adriaan Morriën, Top Naeff, Henriëtte Roland Holst, dr. W. A. P. Smit, Garmt Stuiveling", M. H. Székely-Lulofs, Simon Vestdijk", Hendrik de Vries en Theun de Vries.
XCVaderland aanleiding, het departement van volksvoorlichting en kunsten te verzoeken, 'De Gids de lendenen te breken of een andere kop te geven.' (aangehaald in L. de Jong: Je Maintiendrai, dl. II, p. 233). De publikatie van De Gids werd nog geruime tijd voortgezet, tot ergernis van diegenen die de Kultuurkamer afgewezen hadden. Er zijn overigens tot in de lente van '42 ook in andere litteraire maandbladen als De Gulden Winckel en Groot Nederland bijdragen verschenen die een min of meer duidelijk verzetskarakter droegen.
XC1 Hoornik was tot oktober '42 werkzaam gebleven bij het Algemeen Handelsblad, ook onder de hoofdredactie van de NSB'er Hoogterp ; zijn bijdragen in dit blad werden na de oorlog door de commissie voor de perszuivering afgekeurd. Hoornik was evenwel nog voor hij ontslag nam, in contact gekomen met illegale groepen, verrichtte in '43 allerlei werkzaamheden voor de groep CS-6 en werd in augustus ,43 gearresteerd toen bij een politieonderzoek naar aauleiding van een luidruchtig feestje bleek dat een van de weinige leden van die groep die zich nog op vrije voeten bevond, Hans Katan, in zijn woning aanwezig was. Hoornik werd via het coneentratiekamp Vught naar Dachau gezonden. 2 Met medewerking van dr. Stuiveling verscheen in de zomer van' 42 de zeventiende druk van de Historische Schets van de Nederlandse Letterkunde van prof. dr. C. G. N. de Vooys. Hierin waren, vergeleken met de zestiende, politieke 'correcties' aangebracht. Bij verscheidene schrijvers werd voor het eerst op hun Joodse afkomst gewezen, zulks volgens voorschrift van het departement van volksvoorlichting en kunsten. Terwijl Stuiveling voorts de gegevens over zijn eigen verleden als sociaal-democraat schrapte, handhaafde hij die met betrekking tot de oud-communist Jef Last en de communist Theun de Vries. Ter voorkoming van misverstand wijzen wij er op dat auteurs van wetenschappelijke werken zich niet bij de Kultuurkamer behoefden te melden. Voor de papiertoewijzing was men evenwel afhankelijk van het departement van volksvoorlichting en kunsten. Later in de bezetting verleende Stuiveling in Hilversum hulp aanjoodse onderduikers alsook aan een aantal verzetsgroepen. 3 Vestdijk die in mei '42 als gijzelaar gearresteerd werd, werdeindfebruari '43 ontslagen op voorwaarde dat hij zich bij het Letterengilde zou melden. Hij lichtte zijn vrienden onmiddellijk in; hij had, schreefhij Theun de Vries, 'menselijk gesproken, geen andere keus.' (brief, 28 febr. 1943, van S. Vestdijk aan Theun de Vries in S. Vestdijk: Brieven uit de oorlogsjaren aan Theun de Vries (1968), p. 63). Vestdijk publiceerde nadien niets meer, tenzij illegaal (hij had ook twee Joodse onderduikers in huis). Hij leefde gedeeltelijk van de inkomsten die hij verkreeg uit de Duitse vertalingen van enkele van zijn vooroorlogse romans. Een merkwaardige kortsluiting tussen het Reichskommissariat en de Duitse Kuiturleammer leidde er toe dat
XCEind mei of begin juni werden de namen van de 'prominente kultuurdragers' die zich niet gemeld hadden, door Goedewaagens departement .aan dr. Bergfeld opgegeven. Deze liet op 8 juni het departement weten dat hij wenste dat de politie het optreden van de toneelspelers en solisten onder hen zou verhinderen. 'Hinsichtlid: der in dem Schreiben genannten Schriftsteller bitte ich s«, schreefhij, 'nichts zu unternehmen; hier werde ich gegm die Betref [enden mit andern Mitteln vorgehen.'l Die 'andere middelen' kregen de vorm van een brief van Bergfeld die een aantal weken later toegezonden werd aan Bloem, Bordewijk, Coolen, Kelk, A. Roland Holst en mevr. SzékelyLulofs, Hun werd verzocht, zich alsnog te melden; hadden zij daar bezwaar tegen, dan zou dr. Bergfeld hen graag voor een gesprek ontvangen. Coolen, Kelk en mevr. Székely-Lulofs meldden zich toen aan, maar schreven dat zij zulks als een pure formaliteit beschouwden, aangezien zij geen litteraire werkzaamheden meer verrichtten. Bordewijk berichtte alleen het tweede en liet de formele melding achterwege. Bloem en Roland Holst handelden als Bordewijk maar ontvingen toen van Bergfeld een tweede brief waarin er op gewezen werd dat zij zich al dienden aan te melden op grond van het feit dat er nog boeken van hen in de handel waren; impliciet werd in die tweede brief met de Sicherheitspolizei gedreigd. Bloem antwoordde toen dat hij zich niet tegen inschrijving bij de Kultuurkamer wilde verzetten. Tot die Kamer richtte Roland Holst het volgende schrijven:
XC'Tot het laatst toe ben ik op het standpunt gebleven, onder géén beding mij uit eigen wil voor de Nederlandse Kultuurkamer te melden. Thans blijkt mij uit een missive van dr. Bergfeld dat ik niet met een Nederlandse cultuurmaatregel te maken heb, doch met een Duitse politiemaatregel. Waar ik mij naar de politiemaatregelen der bezettende macht schik, ga ik er dus bij deze toe over, mij voor een Kultuurkamer te melden die haar vorming door dergelijke maatregelen laat waarborgen.
XCNaar men mij verzekert, is het aan de leiding dezer Kultuurkamer, te beslissen of ik al dan niet als lid zal worden goedgekeurd.
XCHet moet mij van het hart, u te verzekeren, dat uw afkeuring door mij op hoge prijs zal worden gesteld.'
XCDr. Bergfeld ontving hier afschrift van. Hem deed Roland Holst weten:
XC'Ierse Nachten', hetwelk Vestdijk tijdens de bezetting schreef en dat hij in bezet gebied niet liet verschijnen,alsin Duitsland gepubliceerd werd.
in '44
XC1 Brief, 8 juni 1942, van]. Bergfeld aan het DVK (DVK,
XC'Weder aus den Verordnungen dieser Kulturkammer, noch aus Ihrem ersten Schreiben wurde mir deutlich, dass die sich vol/ziehende Veränderung van 'Cultuur' in 'Kultut' sich auf dem Wege von Polizeimassnahmen durchsetzen würde,
XCAls Westeuropäer fäUt es einem Holländer nicht leicht, sich van diesen, seiner Art fremden Auffassungen einen Begriff zu bilden.'1
XCBergfeld was des duivels. 'Sa was können wir uns nicht bieten lassen!' riep hij uit.ê Ondanks het protest van Goedewaagen liet hij de Nederlandse politie onmiddellijk opdracht geven, Roland Holst te arresteren, maar toen men in Bergen naar dièns woning ging, bleek de dichter niet langer aanwezig te zijn. Het zoeken werd nog enige tijd voortgezet; men kon hem niet vinden." Afschriften van Roland HoIsts brieven gingen spoedig in het land de ronde doen; zij hadden, aldus Theun de Vries, 'een hartversterkende invloed op de overige letterkundigen, in het bijzonder op de jongeren die Roland Holst om diens karaktervolle en doelbewuste houding in hoge mate vereerden.' 4
XCOnze gegevens over deze sector zijn verre van volledig. Duidelijk is wel dat de genoemde bonden en de Vereniging tot bevordering van de belangen des boekhandels zich alle vier verre hielden van de Kultuurkamer. Het werd april '43 voor het departement ingreep. Er werd toen bij de Vereniging door Miiller-Lehning een gemachtigde benoemd. De besturen van de Vereniging en de leden van al haar commissies traden toen af en de drie bonden weigerden daarop uitdrukkelijk, zich bij de Kultuurkamer aan te sluiten. Vervolgens richtte de leider van het Letterengilde tot Müller-Lehning het verzoek, tegen die drie maatregelen te nemen. Medio maart '44 was er 'nog steeds niets gebeurd';'
XCTwee gilden hebben wij nu nog te behandelen: het Filmgilde en het Gilde voor Bouwkunst, Beeldende Kunsten en Kunstnijverheid,
XCOver het Filmgilde kunnen wij kort zijn; het werd goeddeels een voortzetting van de Nederlandse Bioscoopbond. Het kreeg als leider een volstrekt -opportunistische cineast, G. J. Teunissen. Deze had vóór de oorlog met Joods kapitaal een gevoelige film gemaakt over de Amsterdamse Jodenhoek ('Sabbath'), maar 'ongeveer een uur na de capitulatie van Nederland' !( dinsdagavond rz.mei '40 dus) stelde hij aan een kennis de vraag of deze hem aan een introductie voor de directeur van de Duitse fllmproductiemaatschappij Uja kon helpen.ê Vanuit de bioscoopwereld waar men in de lente van '42 al bijna twee jaar lang gewend was, uitsluitend Duitse of door de Duitsers toegelaten films te draaien, kreeg de Kultuurkamer geen tegen:stand.
XCDat lag anders bij het Gilde voor Bouwkunst, Beeldende Kunsten en Kunstnijverheid.
XCWat de architecten betreft: hun grootste organisatie, de Nederlandse Bond van Architecten, was in de zomer van '41 onder een 'commissaris geplaatst; de meeste leden hadden de bond toen verlaten maar een aantal was in onderling contact gebleven onder leiding van een driemanschap en een van de leden daarvan, de architect A. Eibink, had deelgenomen aan de voorbereiding van het adres aan Seyss-Inquart. Eibink werd medio maart gearresteerd. De twee resterende leden van het driemanschap kwamen toen2 PRA-Den Haag: p.v. inz. G.J. Tennissen (17 mei 1947), p. 16 (getuige A. C. Slop)
1 Brief, 10 maart 1944, van het Letterengilde aan R. van H. (Doe 1-767, a-r).
met twee vroegere bestuursleden bijeen en van dit viertal (ir. A. J. van der Steur, ir. W. van Tijen", G. Westerhout en ir. H. T. Zwiers) ging het advies naar alle architecten uit, zich wel bij de Kultuurkamer te melden, zij het onder uitdrukkelijk protest. Dit advies werd gegeven onder de indruk van het ineenzakken van het verzet der toneelspelers. Men was bovendien bevreesd dat na Eibink ook vele anderen gearresteerd zouden worden. Van belang was voorts dat men wist dat het Episcopaat aan de katholieke architeeten had doen weten dat dezen niet actief aan de Kultuurkamer mochten medewerken maar zich wel het lidmaatschap mochten laten aanleunen. Tenslotte meende men te weten dat talrijke architecten niet bereid waren, met een weigering hun eigen bestaan en dat van hun medewerkers op het spel te zetten. 'Men kan niet ontkennen', aldus de architect Jac. Bot, 'dat het advies bij een niet onbelangrijk deel der architecten met een gevoel van opluchting werd ontvangen.P Het werd door de als progressief bekende architectengroep 'De S' (die buiten de bond gestaan had) overgenomen.
XCMaar er rees verzet. Enkele meer weerbaren, onder wie de jonge architect Koen Limperg, staken de hoofden bijeen en besloten, collectief te weigeren als men in totaal tweehonderd architecten kon vinden die bereid waren, 'neen' te zeggen. Men vond er tachtig; daarmee was de actie mislukt. Enkele maanden later weigerden evenwel talrijke architecten de Ariërverklaring in te vullen die hun door de Kultuurkamer toegezonden werd. Daardoor werd, aldus weer Bot, 'het gebroken front enigermate hersteld."
XCDe leden van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers kwamen, vermoedelijk in de tweede helft van maart, in het Stedelijk Museum te Amsterdam bijeen om zich over hun houding te beraden. Het werd, aldus L. P. J. Braat, penningmeester van de kring, 'een bewogen, ja dramatische vergadering ... Enkelen drongen aan op een tactisch optreden, hetgeen dus neerkwam op het lidmaatschap van de Kultur kammer ... Gerrit van der Veen (wij hadcienhem tot dan toe een stille,bescheiden, zelfs wat saaie jongeman gevonden) toonde zich in die vergadering een zelfbewust, taai strijder tegen de gedwongen aanmelding ... Temidden van een verward tumult, gedeeltelijk veroorzaakt door de redelijke stemmen der bezadigden die, als steeds en overal ter wereld, opkwamen voor een compromis, verlieten Gerrit van der Veen, Hildo Krop, Fred Carasso ... en ik de zaal. Ik hadIr.van Tijen had inzijn werk als architect bij de Fokkerfabrieken, waar zijn broer, ir. J.van Tijen, onderdirecteur was, neergelegd, aangezien hij de uitvoering van Duitse opdrachten niet wijde bevorderen.van Tijens werk was toen overgenomen door de architect B. Merkelbach, een van de voormannen van 'De 8'. 2 Jac. Bot in 'Kunst en verzet', VI, p. 17. 3 A.v., p.
1 W. 1940 E. W.
de kas van de Kring bij me. Deze kas zou (Gerrit van der Veen bedacht het en ordonneerde het) weldra de basis zijn van de strijdkas waaruit kunstenaars, in moeilijkheden geraakt door hun weigering om: lid te worden van de verachte Kulturkammer, gesteund zouden wqrden.'l t '
XCwellicht heeft Braat hiermee de tegenstellingen toch iets te scherp aangegeven. Toen de datum van 1 april genaderd was, meldden 'zich in elk geval naar verhouding minder beeldhouwers dan schilders. Vander Veen, Krop, Carasso en Braat waren niet de enige weigeraars. Nadere gegevens ontbreken. Zij ontbreken ook voor de schilders. Deze waren, aldus een naoorlogse schrijver, 'veel meer verdeeld en verward, zodat velen (onder wie, helaas ook 'vooraanstaanden' die een beschamend voorbeeld aan de jongeren gaven) zich meldden als gildelid. Ernstiger was het dat sommigen van hen die zeiden, enkel uit angst en verwarring gehandeld te hebben ... , niet aarzelden, in koelen bloede het vacuum te vullen dat ontstaan was door het niet-exposeren hunner collega's," zodoende veel aanzienlijk geldelijk gewin trekkende uit de vastberadenheid der standvastigen . .. Ergerlijk was ook de karakterloze haast waarmee de hoogleraren van de Rijksacademie te Amsterdam zich in het gilde spoedden ... Hoeveel meer karakter toonden de leerlingen die weigerden deel te nemen aan de Prix de Rome" in 1942! Er was trouwens voor de Prix de Rome voor beeldhouwkunst in het gehele land geen beeldhouwer te vinden die in de jury plaats wilde nemen! Ook niet-kunstenaars als de heer D. Röell, directeur van het Stedelijk Museum te Amsterdam, weigerden, lid van de jury te worden." . Ook binnen de schildersverenigingen had de vraag: al of niet toetreding tot de Kultuurkamer, al sinds de herfst van '41 onderwerp van debat gevormd. De vijf belangrijkste verenigingen waren 'Arti et Amicitiae', 'Pulchri Studio', 'Sint Lucas', 'De Onafhankelijken' en de kleine vereniging 'De Brug'. Als vereniging dienden zij zich bij de Kultuurkamer te melden. 'Arti et Amicitiae' en 'Pulchri Studio' bezaten, respectievelijk in Amsterdam en Den Haag, een eigen gebouw, tegelijk een sociëteit en tentoonstellingsruimte, alsmede eigen fondsen waaruit weduwen en wezen van overleden leden bescheiden uitkeringen kregen, soms ook nog levende leden wanneer die in moeilijkheden verkeerden. Ook de Vereniging 'De Onafhankelijken' had een fonds voor onderlinge steun. 'Arti et Amicitiae' was het rijkst: door de legaten die men in de loop der jaren ontvangen had, was het bedoelde fonds meer dan een miljoen gulden groot. Bezorgdheid dat men deze mate
XC1 L. P. J. Braat: Omkranste hiaten, p. II6-II7. 2 Wie zich niet bij de Kultuurkamer gemeld had, mocht niet aan exposities deelnemen. • Het jaarlijkse concours voor afstuderenden. • 'Kunst en verzet', II, p.
riële bezittingen zou verliezen (het departement dreigde met confiscatie voor het geval men zich niet zou melden), ging een belangrijke rol spelen en in maart '42 maakten de voorzitters van de drie grootste verenigingen: 'Arti et Amicitiae', 'Pulchri Studio' en 'Sint Lucas', respectievelijk G. Westerman," Willy Sluiter en Bart Peizel, de afspraak dat hun verenigingen zich gelijktijdig bij de Kultuurkamer zouden melden. 'Arti et Amicitiae' en 'Sint Lucas' deden dat vrijwel onmiddellijk, maar bij 'Pulchri Studio' kwamen er heftige protesten van drie bestuursleden, J. Bruyn, D. Bus en D. Wolters; dezen traden uit het bestuur; Willy Sluiter die het eigenlijk met hun kritiek eens was (in de betrokken bestuursvergadering stemde ook hij tegen toetreding), bleef niettemin als voorzitter aan. Het bestuur van 'De Onafhankelijken' (voorzitter: C. J. Maks) riep eind maart de leden in vergadering bijeen; hoewel deze vereniging in de jaren' 30 een duidelijk antifascistisch standpunt ingenomen had, waren er onder de ca. tachtig leden die de vergadering bijwoonden, slechts acht die het bestuursvoorstel: aanmelden bij de Kultuurkamer, verwierpen; onder die acht bevond zich de secretaris, F. Sieger, die aftrad. 'De Brug' volgde het voorbeeld van de overige verenigingen.
XCDeze gang van zaken betekende dat de genoemde schildersverenigingen zich bij hun verdere activiteiten aan de richtlijnen van de Kultuurkamer hielden. Trouwens, Jaap Colnot, penningmeester van 'Arti et Amicitiae', werd tot hoofd van de vakgroep schilders van het Gilde voor Bouwkunst" Beeldende Kunsten en Kunstnijverheid benoemd. De steunverlening aan de Joodse weduwen en-wezen werd gestaakt en in september' 43 werd in een notitie van het departement van volksvoorlichting en' kunsten opgemerkt dat het bestuur van 'Arti et Amicitiae' 'steeds uitgemunt heeft door de meest loyale houding tegenover de Kultuurkamer.P
XCOverziet men de behandelde sectoren (toneel, muziek, letteren, fum, architectuur en beeldende kunsten), dan mag geconstateerd worden dat in eerste instantie de plannen voor de Kultuurkamer practisch door alle Nederlandse cultuurdragers van enige betekenis afgewezen werden. Het adres aan Reichs kommissar Seyss-Inquart, door een kleine tweeduizend kunstenaars ondertedeze heeft zich niet bij de Kultuurkamer aangemeld. 2 Notitie, 16 sept. 1943, van
1 Westerman was tweede voorzitter. Voorzitter Huib Luns was in die tijd ziek;
kend, sprak duidelijke taal. Dat men dit verzet niet volhield, had in hoge mate te maken met de gebeurtenissen in de toneelwereld: van het feit dat in de eerste groep die onder krachtige pressie geplaatst werd, zovelen bezweken, ging een deprimerende invloed uit. Voorts wekten de in maart uitgevoerde arrestaties (en maart was een maand waarin het oorlogsnieuws geen enkel lichtpuntje bood!) een vrij algemeen gevoel van angst. Door die angst heeft men zich in de sector van de letteren het minst laten beïnvloeden: daar is het verzet tegen de Kultuurkamer het duidelijkst volgehouden.
XCDit had, dunkt ons, ook te maken met de maatschappelijke positie van de litteratoren.
XCToneelspelers en musici konden, zo leek het, hun brood slechts verdienen door in het publiek op te treden; de architecten waren afhankelijk van overheidsopdrachten en gevoelden zich veelalook verantwoordelijk voor het lot van hun medewerkers; de schilders waren afhankelijk van materiaaltoewijzingen (schilderslinnen, verf) die via de Kultuurkamer zouden lopen. De schrijvers daarentegen waren lang niet allen aangewezen op hun schrijversinkomsten en in de lente van '42 mochten bovendien velen onder hen vertrouwen dat hun vaste uitgevers bereid zouden zijn, hun voorschotten te verstrekken in de korte tijd die, naar men aannam, zou verstrijken voor de bevrijding kwam.
XCWij hebben tot dusver over de kunstenaars geschreven. Onder de groepen die zich bij de Kultuurkamer moesten melden, waren er evenwel verscheidene die men gemeenlijk niet tot 'de kunstenaars' rekent: dansleraren, muziekleraren, amusementsmusici, muziekhandelaren, caféhouders (als in hun café's muziek ten gehore gebracht werd, moesten ook zij zich bij de Kultuurkamer melden), film- en smalfilmverhuurders, producenten van reclameprojectie, filmtechnici - en in de kunsthandel waren er speciaal in die tijd velen bij wie de artistieke roeping geen rol speelde. De cijfers omtrent de aanmeldingen bij de Kultuurkamer zeggen dan ook weinig. Op 22 april, drie weken na het sluiten van de aanmeldingstermijn, waren, aldus een functionaris van de Kultuurkamer, 'ruim zes-en-twintigduizend individuele aanmeldingen binnengekomen'; het begrip 'individueel' is hier overigens ten onrechte gebruikt, want van die zes-en-twintigduizend waren 'vijfduizend via de collectieve weg der Federatie van Nederlandse Toonkunstenaars en vijfduizend via de Bond van Nederlandse Zangverenigingen en de Bond van Nederlandse Muziekverenigingen' gearriveerd.' Eigenlijk mocht men dus slechts van zestienduizend 'individuele aanmeldingen' spreken.
XC1 NKK: 'Aantekeningen betr. de vergadering op 22 april 1942' (NKK, I
Hoeveel verenigingen zich toen aangemeld hadden, is niet bekend. Sommige werkten door zonder zich aan te melden, andere staakten de arbeid; in april was het aan de commissaris voor de niet-commerciële verenigingen en stichtingen bekend dat al ca. 250 verenigingen tot ontbinding overgegaan waren omdat zij niets met de Kultuurkamer te maken wilden hebben.
XCWat de individuele aanmeldingen betreft, moet men voorts in het oog houden dat menigeen al in de vroege zomer van '42 verder contact met de Kultuurkamer weigerde toen bleek dat men een Ariërverklaring moest invullen. Meer dan een instelling die op economisch gebied bepaalde faciliteiten aan de aangeslotenen bewees, werd de Kultuurkamer niet. Zij was niet representatief voor de Nederlandse cultuur en zij kreeg daar ook geen vat op. Zij had zich, integendeel, door de dwang die in de opzet stak en waarmee ook de oprichting gepaard ging (de Sicherheitspolizei was er aan te pas gekomen) van meet af aan gediskwalificeerd. 'Hier, in het feit dat wij', aldus na de oorlog Goedewaagen, 'de cultuur sociaal, economisch, paedogogisch wilden ordenen, ligt de eerste oorzaak van de afkeer en weerstand die wij ondervonden. Hier ontvlamde dat instinctieve en irrationele vrijheidsbesef van de scheppende mens dat hem in opstand doet komen tegen alles wat hij voor een bedreiging van zijn autonomie houdt. Maar de diepste oorzaak lag weer elders: in de omstandigheid dat wij het nieuwe aanboden in een te Duitse vorm niet alleen, maar met de Duitse bezetting als steun achter ons. Wat op 9 mei 1940 misschiennog discutabel geweest ware, was op 10 mei 1940 indiscutabel geworden. Wij hebben dat onomstotelijke feit niet erkend, zeker niet begrepen. Wij hebben allerlei oorzaken gezocht: de traagheid, het conservatisme en de 'idylle' waarin ons volk leefde ... maar wij zochten die oorzaak niet, waar zij lag: in onszelf, die door onze (ook alweer begrijpelijke) solidariteit met de bezetting onszelf de pas naar ons volk hadden afgesneden.' 1
XCDe strijd tegen de Kultuurkamer leidde tot een reeks illegale C.q. clandestiene activiteiten. In mei begonnen Gerrit van der Veen, Jan van Gilse en diens zoon, de schrijver Maarten van Gilse, met de uitgave van een nieuw illegaal blad, De Vrije Kunstenaar; De Brandarisbriej die de schilder-schrijver W. J. C. Arondeus van de herfst van '41 af uitgegeven had, werd hierin opgenomen. Tot de vaste medewerkers van De Vrije Kunstenaar behoorden spoedig enkelen van diegenen die tegen de aanmelding bij de Kultuurkamer
XC:1 T. Goedewaagen: 'Autobiografie', p.
geageerd hadden: de architect [ac. Bot, de toneelspeler Ben Groeneveld. Ook de steunverlening aan de principiële weigeraars kwam nu op gang. Voor de katholieken onder hen zorgde het bisschoppelijk Fonds voor de Bijzondere Noden. De toneelspelers werden, voorzover niet-katholiek, geholpen uit het aparte, door van Meerten bijeengebrachte fonds dat wij reeds vermeldden. De beeldhouwers kon men enige tijd helpen uit de kas van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers die van der Veen zich toegeëigend had. Voor de overige kunstenaars werd aanvankelijk geld ingezameld door J. Pront, directeur van het modehuis 'Liberty' te Amsterdam, die vooral gesteund werd door hem bekende Twentse fabrikanten. Pronts werk werd omstreeks mei' 42 overgenomen door mr. H. J. Reinink (die eind' 4 I als chef van de afdeling hoger onderwijs bij van Dams departement ontslag genomen had) en door de kunsthistoricus dr. J. G. van Gelder. Behalve de Twentse industriëlen schonken ook anderen hun regelmatig aanzienlijke bedragen en bij de Haagse bankier mr. E. E. Menten konden zij kredieten opnemen tot een totaal van f wo 000. Het nodige geld werd periodiek in Amsterdam doorgegeven aan (aanvankelijk) de conservator van de Amsterdamse gemeentemusea, W. Sandberg, en aan een andere Amsterdammer, mr. J. van Heusden. Met Sandberg kwam van der Veen spoedig in contact en er werd geleidelijk voor de distributie der gelden een vaste organisatie opgebouwd waarin elk ressort (schilders, beeldhouwers, schrijvers enz.) zijn eigen vertegenwoordiger had. De steunbedragen waren bescheiden: f 100 per maand voor een gehuwd, f 75 voor een ongehuwd kunstenaar. In '42 werd door deze organisatie ruim f 5 I 000 aan steun gedistribueerd, in '43· bijna f 90 0001 er werden dus gemiddeld omstreeks honderd 'weigeraars' tegelijk gesteund. Er waren er veel meer. Men kan hieruit al afleiden dat talrijke kunstenaars er in slaagden, op andere wijze het hoofd boven water te houden. Zo werden voor de beel. dende kunstenaars onder hen 'zwarte' tentoonstellingen georganisseerd ten huize van particulieren; Hilda van Hall uit Hattem werd, aldus Braat, 'de ziel' van dit werk.ê 'er werd goed verkocht en redelijk verdiend, ook
XC1 In '44 bijna f 170 000, maar daarvan was f 135 000 afkomstig van het (illegale) Nationaal Steunfonds. Dit NSF stelde in '45 nog eens f II4 000 ter beschikking. Reinink: kwam met de leiding van het .NSF in contact doordat mr. G. van Hall, broer en naaste medewerker van de leider van het NSF, Walraven van Hall, gehuwd was met een dochter van de Haagse uitgever Wouter Nijhoff. Tevoren hadden Nijhoff en de Amsterdamse uitgever J. R. Meulenhoff zich op verzoek van Reinink: al met de taak belast, in uitgeverskringen gelden in te zamelen die via Reinink: en van Gelder bij de distributoren kwamen. 2 L. P. J. Braat in Kentering, XI, 2 (maartapril 1970), p.
was er een enkele kunsthandel, niet aangesloten bij de Kultuurkamer, die kans zag, werk ook van niet-aangeslotenen aan de man te brengen.'! Daarnaast waren er particulieren die schrijvers uitnodigden, te hunnen huize uit hun werk voor te lezen; men werd dan betaald met geld of in natura. Hetzelfde geschiedde ten behoeve van toneelspelers en van solisten. Jo Vincent die niet meer mocht optreden, reisde bijvoorbeeld met haar man 'het gehele land af, veel naar Rotterdam, bij de grote bankiers in hun voorname huizen, naar een pastoor in Groningen, een dokter in Wognum, een tandarts in Goes; naar de mijningenieurs in Zuid-Limburg, een fabrikant in Twente, naar een klein landhuis op de hei in Eindhoven; naar grote industriëlen in Helmond en Vught, naar een advocaat in Eindhoven, naar vrienden in het Gooi en in onze onmiddellijke omgeving - niet te vergeten Voorburg waar een grossier in levensmiddelen (welk een relatie!) zovele keren per winter zijn huis voor ons openstelde en ons steeds weer overlaadde met grote paketten.I"
XCOok op clandestiene kerkconcerten trad Jo Vincent op. Daar werd geen entree geheven, maar de zangeres werd in natura betaald:
XC'In Oude Wetering kreeg ik tweehonderd eieren, twee pond boter, een kaas en twee jonge hanen (panklaar). En in Hillegom een mud tarwe, een ton 'kolen, vijf liter olie, een ons thee, een ons koffie, en voor mijn man een kruik jenever en tien liter benzine voor de auto. • En natuurlijk, het was in april 1944, bloemen."
XCTenslotte trad Jo Vincent ook ~ recitals op die bij haar thuis gegeven werden, meestal op zaterdag- of zondagmiddag. Daar kwamen soms wel honderdveertig toehoorders bij die elk een klein bedrag betaalden. 'Het simpele liedje van Catharina van Rennes: 'Mijn land', zó sentimenteel, dat het voor de concertzaal onmogelijk was, deed tranen stromen bij harde, nuchtere zakenlieden.' 5
XCHoe nuttig is het dat Jo Vincent deze herinneringen vastgelegd heeft! Talloze andere uitvoerende kunstenaars op muziekgebied waren ei, alsook schrijvers en toneelspelers, die van overeenkomstige ervaringen hadden kunnen berichten. De steun die aldus geboden werd aan diegenen die het Duitse gezag getart hadden, ging hoofdzakelijk van welgestelden uit," maarA.v.:Jo Vincent:p.Jo Vincents echtgenoot had als arts Zijn auto kunnen behouden. • Jo Vincent:p.A.v.,' p.Misschien hangt hiermee de constatering samen in hetvan dedaarmee waren speciaal de toneelvoorstellingen bedoeld ('Meldungen aus den Nieder landen', 'Jahresbericht 1942', p. ·61).
1 p, 127. 2 88. 8 48. 5 90. 6 1942
het spreekt vanzelf dat de cultuurverarming die zich in het openbare leven manifesteerde, in veel breder kringen waargenomen werd. En zo leidde de oprichting van de Kultuurkamer tot een versterking van de animositeit jegens Duitsers en NSB' ers; bovendien bevorderde die oprichting, gelijk uiteengezet, een brede scala van clandestiene activiteiten en tenslotte bracht zij een klein aantal van de meest weerbaren er toe, de illegaliteit in te gaan. 79
XCVerzet, zo schreven wij eerder, is een veel ruimer begrip dan illegaliteit. Verzet werd geboden door een ieder die zich, op welke wijze ook, door zijn houding of door zijn activiteit, tegen de doeleinden keerde die de bezetter in Nederland trachtte te bereiken. Verzetswerk werd illegaal werk, geheim werk, ondergronds werk, daar waar daden bedreven werden die, zonder van 'normale' criminele aard te zijn (diefstal ten nadele van de Wehrmacht bijvoorbeeld), door de bezetter strafbaar gesteld waren. Alle illegale activiteit was verzetsactiviteit maar er is, zoals al uit de voorafgaande hoofdstukken bleek, veel verzet geboden zonder dat men van illegale werkzaamheden spreken kan. Een organisatie als de Nederlandse Unie had in de periode '40-' 41 niets met de illegaliteit te maken, maar er stak wèl een opmerkelijk verzetselement in. Ook het kerkelijk verzet was niet illegaal - het was wèl verzet. Natuurlijk mag men die tegenstelling niet verabsoluteren. Men mag dat al daarom niet omdat door de bezetter verzetsactiviteiten die juridisch niet strafbaar waren, toch gestraft werden: de Sicherheitspolizei die in feite boven de wet stond, had immers binnen het Duitse systeem een universele bevoegdheid om in te grijpen.
XCIn het kunstenaarsverzet kon men de overgang van verzet naar illegaliteit duidelijk volgen. Het adres dat de Nederlandse kunstenaars en architecten in februari 1942 aan Seyss-Inquart aanboden, was geen illegaal stuk: het was door een kleine tweeduizend Nederlanders openlijk en met hun volle naam ondertekend. Het stuk droeg wèl een verzetskarakter en diegenen die als comité van actie deze manifestatie hadden voorbereid, hadden dan ook terecht hun besprekingen geheim gehouden. De bezetter reageerde op de aanbieding met het arresteren, onder meer, van enkele leden van het comité en twee van die leden, Gerrit van der Veen en Jan van Gilse, doken vervolgens onder. Zij werden full time'illegalen'. Dat betekende dat zij hun woonadres verlieten, bij vrienden of beken den introkken en een andere naam aannamen. Hier vloeide uit voort dat zij voor het afhalen van hun distributiebescheiden althans persoonlijk niet meer gebruik konden maken van hun distributiestamkaart en dat zij zo spoedig mogelijk in het bezit moesten zien te komen van een persoonsbewijs dat de gegevens bevatte die met hun nieuwe identiteit overeenkwamen. Bij van der Veen en van Gilse hing die 79
overgang naar het volledig illegaal bestaan met hun verwachting samen dat de Sicherheitspolizei onmiddellijk pogingen zou doen, hen op te sporen. Vele anderen waren er evenwel die in '40 en '41 illegaal werk deden maar nog niet tot het illegaal bestaan overgingen. Die overgang werd trouwens door het persoonsbewijs dat in de loop van '41 aan alle Nederlanders van zestien jaar en ouder uitgereikt werd, in hoge mate bemoeilijkt. Het was dan ook allerminst een toeval dat de eerste illegale groep die het vervaardigen van nagemaakte persoonsbewijzen ter hand nam (de groep van de Amsterdamse schrijver Eduard Veterman) al in de herfst van '41 tot stand kwam. Terwille van de overzichtelijkheid zullen wij overigens haar werk eerst in ons volgend deel beschrijven; eerst in het daarop volgende, deel 7, zullen wij uitgebreid aandacht besteden aan de algemene problemen en gevaren van het illegale werk. Dit uitstel van behandeling heeft, wat het falsificatiewerk betreft, ook daarom zin omdat, van de zomer van '42 af, eerst de Jodendeportaties een omvangrijke vraag naar nagemaakte persoonsbewijzen deden ontstaan.
XCIn dit deel willen wij de stof die op de illegaliteit betrekking heeft, over twee hoofdstukken verdelen. Het werk van de spionagegroepen, gericht op het verzamelen van voor Engeland bestemde inlichtingen, is niet los te maken van de pogingen die van Engeland uit ondernomen werden om vaste contacten met bezet gebied te leggen: dat aspect van de illegaliteit komt in het volgende hoofdstuk aan de orde. In dit hoofdstuk zullen wij het over de aspecten hebben die op zichzelf in die tijd niet met Engeland te maken hadden, althans niet van Engeland uitgingen: de 'pilotenhulp', de sabotage, de illegale pers. De illegale pers brengt ons bij de Communistische Partij Nederland (de groep-Sneevliet komt in hoofdstuk II ter sprake) en van de CPN gaan wij dan naar de groeperingen over bij welke de behoefte om onmiddellijk na de bevrijding gezag uit te oefenen, een rol ging spelen: de Ordedienst en het Grootburgercornité; daarbij zal dan blijken dat wij een logische overgang gevonden hebben naar ons volgende hoofdstuk: contact met Londen.
XCWij verstaan onder 'pilotenhulp' de hulp die geboden werd aan Geallieerde militairen die zich aan Duitse krijgsgevangenschap trachtten te onttrekken. Dat konden militairen zijn die in '40 of later in Duitse krijgsgevangenenkampen opgesloten waren en die daaruit waren ontvlucht: Waalse en Franse, die naar België, respectievelijk naar Frankrijk wilden terugke79
ren-, Poolse, Engelse en Amerikaanse die over het algemeen via België, Frankrijk en Spanje Engeland wensten te bereiken. Daarnaast waren er leden van de Engelse, later ook van de Amerikaanse luchtmacht (of van andere luchtmachten, de Poolse en de Nederlandse bijvoorbeeld, die operationeel in de Royal Air Force geïncorporeerd waren) wier toestellen boven Nederlands gebied neergeschoten werden of daar een noodlanding maakten, een en ander in omstandigheden waarbij bemanningsleden in Ieven bleven; vielen deze overlevenden niet rechtstreeks of via de Nederlandse politie in Duitse handen, dan wensten ook zij naar Engeland teruggebracht te worden. De 'pilotenhulp' in Nederland had dus in het algemeen ten doel, personen naar België te smokkelen- - voor de meesten hunner slechts het eerste stadium op de - lange, moeilijke en gevaarlijke tocht die zij voor de boeg hadden. Duidelijk is dat die 'pilotenhulp' slechts in een naar verhouding beperkt aantal gevallen aan werkelijke piloten, d.w.z. aan bestuurders van Geallieerde vliegtuigen, geboden werd, maarwij wilien het begrip 'pilotenhulp' nietteminhandhaven: het raakte nu eenmaal ingeburgerd. Denkbaar is, dat zulks te maken had met het feit dat wie een 'piloot' voorthielp, het gevoel had, de Geallieerde oorlogvoering in extra-belangrijke mate te dienen. In ons vorige deel wezen wij er op dat, voorzover bekend, door agenten van de Engelse Intelligence Service in de zomer van '40 één contact in Amsterdam gelegd was, bij de journalist 'Edouard de Nève' (Willem Lenglet), waar militairen van de Royal Air Force zich konden melden, als zij daar de kans toe kregen; de Nève's adres stond in Engeland genoteerd enwas aan de bemanningen van de RAF doorgegeven. Toen de Nève in de herfst van '4I gearresteerd werd, had hij met zijn h~lpers' in totaal dertien 'piloten' naar België weggewerkt. Hier lag dus het initiatief bij een Engelse dienst. Dat was in die jaren een uitzondering. Elders werd het initiatief namelijk door Nederlanders genomen, in eerste instantie ten behoeve van Waalse en Franse krijgsgevangenen die uit kampen in West-Duitsland-ontsnapt waren, de Duitse grens hadden weten te overschrijden en dan via tussenpersonen, meestal boeren, in contact kwamen met Nederlanders die Frans konden spreken. Er zijn stellig van die ontsnapte krijgsgevangenen geweest die op eigen gelegenheid door ons land getrokken zijn. Anderen zochten, al in '4I, hulp in de grensgebieden. In Twente werden zij na enige tijd verwezennaar Jules Haeck, een Fransman van origine die in Hengelo woonde, in middenLimburg naar de pastoor van Grubbenvorst bij Venlo, Henri J. Vullinghs,
XC1 De Vlaamse krijgsgevangenen waren door Hitler in de zomer van '40 uit de krijgsgevangenschap ontslagen. 2 Enkele ontsnapte Russische krijgsgevangenen zijn in bezet gebied gebleven.
Een van de eersten die toen door Haeck persoonlijk naar de Belgische grens werd gebracht, vlak bij Eysden in Zuid-Limburg, werd in België of Frankrijk gegrepen en naar zijn kamp bij Munster teruggebracht. Hij gaf daar aan aspirant-vluchtelingen de adressen van de twee Twentse boeren die hem met Haeck in contact gebracht hadden. Het gevolg was dat verscheidene anderen, na hun ontsnapping, de boerenhoeven wisten te vinden - Haeck hielp hen dan verder. Hij werd dus als het ware de organisator van deze Twentse 'pilotenlijn'." Pastoor Vullinglis nam in midden-Limburg een overeenkomstige taak ter hand. Daarbij kreeg deze spoedig belangrijke hulp van kapelaan J. J. Naus uit Venlo. Ook ging hij samenwerken met Martinus A. M. ('Bob') Bouman, hoofdcontroleur van de Centrale Crisis-Controledienst te Roermond. Bouman bezat niet alleen een auto maar moest bij zijn dagelijks werk een groot deel van de provincie Limburg doorkruisen. Hij bouwde daar en in het oostelijk deel van Noord-Brabant een organisatie van mensen op van wie het aan anderen bekend werd dat men ontsnapte militairen die men aan de kant van de weg aantrof, veilig naar hen toe kon brengen. Bouman haalde hen dan op; hij bracht hen aanvankelijk als regel naar de Belgische grens bij Neeritter, ten zuidoosten van Weert: er was hier in de eerste tijd maar weinig controle.
XCDe problemen waarmee mensen alsHaeck, Olde Loohuis, Vullinghs, Naus en Bouman te maken kregen, moeten wij niet onderschatten. De ontsnapte krijgsgevangenen bezaten geen enkel in Nederland bruikbaar identiteitsbewijs. Dat maakte hen kwetsbaar bij controle. Bovendien konden-zij geen levensmiddelenbolmen krijgen. Nu lag het voedselprobleem in deze agrarische delen van Nederland niet zo moeilijk, maar het was vaak bijvoorbeeld wel al een hele toer om voor degenen die men de grens over wilde helpen, gedragen kleren te vinden die hun pasten en die zij in plaats van hun militaire plunje konden aantrekken. En toch: de taak werd ter hand genomen, de 'pilotenhulp' kwam op gang.
XCEr waren in Limburg nog meer organisaties voor: er was er een van Erkens, leider van de spionagegroep 'Roodkapje', die via Eysden in contact stond met Belgische illegale groepen; er was een tweede van kapelaan E. A. F. Goossens te Echt tussen Roermond en Sittard, die na enige tijd de 'piloten' van de groep-Haeek overnam; er was een derde van J. H. J. Sangen, ambtenaar van de rijksverkeersinspectie te Hoensbroek, die zijn 'piloten' de grens liet passeren bij Slenaken waar ze door een Belgische illegale groep opgevangen werden - er waren er vermoedelijk nog wel meer.
XC1 Er is in '41 op gelijke wijze van Oldenzaal uit een 'pilotenlijn' opgebouwd door de familie Olde Loohuis. Het Nederlandse eindpunt van deze lijn lag bij Goirle.
XCVan de personen die wij tot dusver genoemd hebben, is er, voorzover wij weten, slechts één geweest die al in de begintijd voor zijn 'pilotenlijn' een duidelijk, ver naar het zuiden gelegen eindpunt wist te vinden: kapelaan Naus. Hij vond dat eindpunt bij een Nederlandse hoogleraar aan het Grootseminarie te Nancy, prof. dr. P. Timmermans, die uit midden-Limburg afkomstig was. Een hele reeks boerenfamilies was er (bijvoorbeeld de familie Poels op de hoeve 'De zwarte plak' in de Peel) die de 'piloten' onderdak verschafte tot zij door de organisatie Vullinghs-Naus opgehaald werden. Actief was daarbij vooral Jos Hendriks ('de Witte van Haelen'), die, aldus Fons Hermans,
XC'talloze malen per auto de mannen in de buurt van Maaseik over de Belgische grens wist te loodsen, een werk dat steeds weer opnieuween levensgevaarlijk avontuur was. De eensgezindheid die de bevolking van Grubbenvorst en omgeving in die moeilijkejaren heeft gedemonstreerd, vindt nauwelijks haar weerga .. Op sommige dagen vond er een ware invasie van geallieerden plaats. Zo bijvoorbeeld in 1942, toen bij een bombardement bommen op het kamp bij Krefeld terechtkwamen en tientallen gevangenen in de ontstane paniek de kans tot ontvluchting dankbaar aangrepen. Het krioelde toen in het struikgewas langs de Maas van mannen die reikhalzend uitzagen naar een vrij leven in hun eigen vaderland. Dat was op een zaterdagavond en de pastoor zat met zijn handen in het haar. Op zulk een toevloed was zelfs zijn perfecte organisatie niet berekend. Waar zou hij op staande voet burgerkleren voor zoveel mensen vandaan moeten halen? Wat hij toen ter oplossing van dit vraagstuk heeft gedaan, is waarlijk een zeldzaam staaltje van durf en doortastendheid. De volgende ochtend deelde hij zijn parochianen vanaf de preekstoel mee, dat hij binnen enkele uren weer over een groot aantal jassen en broeken moest beschikken voor een bepaald doel, dat intussen algemeen bekend was maar waarover niemand sprak"!
XCen pastoor Vullinglis kreeg wat hij nodig had.
XCBetrouwbare gegevens over het totaal aantal 'piloten' dat door de groepen die wij noemden, in de periode begin '41-zomer '42 weggewerkt is, zijn er niet. Wij durven schatten dat het er vele honderden geweest zijn. Er zijn over het algemeen in die begintijd (later werd dat anders!) weinig slachtoffers bij gevallen. De bezetter nam hulp, verleend aan Engelse en Amerikaanse vliegtuigbemanningen, veel hoger op dan hulp aan Waalse en Franse krijgsgevangenen en juist die laatste twee groepen leverden in de beginperiode de meeste 'piloten' op. Bovendien was (het blijkt duidelijk uit het bovengegeven voorbeeld) de plattelandsbevolking 'dicht'; denkbaar is het
XC1 Fans Hermans: 'Op een dorpspastorie in Limburg' in Den vaderland getrouwe. Een boek oller oorlog ell verzet, samengestelddoor Mathieu Smedts (1962),p. !O3.
dat in de kleine dorpsgemeenschappen de een of andere NSB'er wel precies wist wat er gaande was, maar was die man tot verraad geneigd (hetgeen bepaald niet voor elke NSB'er gold), dan hield hij veiligheidshalve zijn mond. Merkwaardig is overigens dat de verordening waarbij alle vormen van 'pilotenhulp' uitdrukkelijk strafbaar gesteld werden, eerst in juni' 44 uitgevaardigd werd.' Dat voordien tallozen al gestraft waren, spreekt vanzelf
XCHet meest opzienbarende geval van dien aard deed zich in augustus '41 voor; het vormt tegelijk een tekenende illustratie voor het feit dat de Wehr macht in bepaalde omstandigheden minstens zo excessief kon reageren als de Sicherheitspolizei.
XCNiet ver van het dorp Westmaas dat midden op het Zuidhollandse eiland Oud-Beyerland ligt, maakte op 7 augustus '41 een Engels vliegtuig in de vroege ochtend een noodlanding. De bemanning stak het toestel in brand. Spoedig dromden de dorpelingen om het wrak samen. Enkelen hunner gaven de zes bemanningsleden wat levensmiddelen en geld, sommigen gaven hun ook kleren. De bemanningsleden gingen toen op eigen gelegenheid in verschillende richtingen op pad; zij werden allen gegrepen, maar nog voor het zo ver was, had de Wehrmacht de gehele mannelijke bevolking van Westmaas met ruw geweld op het schoolplein bijeengedreven. Terwijl de mannen daar stonden, werd overal huiszoeking gedaan; dat leverde niets op. Toen werd geëist dat men zou opgeven wie feitelijke hulp geboden hadden aan de Britse bemanning. Dat werd aanvankelijk geweigerd, maar het schijnt dat de Duitsers er op den duur toch achter kwamen, althans: na vele uren wachten op het schoolplein werden veertien inwoners opgeroepen en naar Rotterdam vervoerd. Zes werden er vrijgelaten. 'Eén vertelde', aldus Het Parool, 'dat de Duitse beulen hun een strop om de nek legden en als zij bewusteloos dreigden te worden, goot men hun koud water achter in de hals om hen weer bij te brengen/" Van de acht overige gearresteerde inwoners van Westmaas werden, binnen een week, drie tot gevangenisstraffen veroordeeld en vijf tot de doodstraf. Gratie werd door Christiansen geweigerd. Doodstraf en executie werden door hem in dit geval kennelijk als een waarschuwing bedoeld - die waarschuwing verscheen op IS augustus '41 in de pers.
XCIs het al moeilijk, een adequaat beeld te geven van de 'pilotenhulp', nog
XC1 VO 24/44 (Verordeningenblad, 1944, p. 60-61). a Het Parool, 21 (4 sept. 1941), p. 8. Hetzelfde verhaal in Siaet op den Trommele, 7 (sept. 1941), p. 3-4.
moeilijker ligt dit bij de sabotage. Er is een tekort aan gegevens, niet alleen aan Nederlandse kant maar ook aan Duitse. Dat laatste is geen wonder. Wanneer een groepje arbeiders op een scheepswerf schade wist toe te brengen aan een Duits vaartuig dat in aanbouw of in reparatie was, hoe kon men dan, als die schade zich manifesteerde, met zekerheid constateren dat ze opzettelijk toegebracht was? Dat was vaak niet mogelijk. Zo was het ook voor Duitse controleurs vaak moeilijk om te doorzien of de redenen die voor een opvallende verlaging van het arbeidstempo opgegeven werden, geldig waren, Zulk een go-slow-tactiek kon een hinderlijke vorm van sabotage zijn. Wij zouden bepaald niet willen beweren dat deze sabotage binnen de bedrijven een algemeen karakter gehad heeft, maar het lijkt nuttig, op te merken dat er zonder twijfel meer daadwerkelijke sabotage en go-slow geweest is dan men uit de bewaardgebleven archiefstukken en latere rapporten kan afleiden.
XCSabotage die een enigermate duurzaam effect zou hebben, vormde een moeilijke opgave. Om aanmerkelijke schade aan te brengen, moest men de beschikking hebben over explosieven of middelen tot brandstichting en vooral die explosieven vormden, voor men ze (maar pas in '44!) van de Engelsen verkreeg, een heel probleem. Niettemin kwamen er, al in '41, enkele kleine organisaties tot stand die sabotagemiddelen in handen kregen of zelf wisten te vervaardigen. Wij noemen in de eerste plaats de 'Leeuwengarde' die in de herfst van '40 in Rotterdam en omgeving opgericht werd door een employé van de rederij Müller & Co., G. van As; de in ons vorige deel vermelde gegevens corrigeren wij in zoverre dat deze organisatie inderdaad in een aantal gevallen succesvolle sabotage-acties uitvoerde; zij maakte daarbij gebruik van primitieve thermietbommen alsmede van ampullen met een licht ontvlambare brandstof er in. Met een van die ampullen wist men in oktober' 41 een klein brandje te stichten aan boord van een Duitse Schnellboot bij de werf 'Gusto' te Schiedam"; men boorde voorts gaten in goederenwagons waarin los gestort graan naar Duitsland vervoerd werd.
XCDan werden in de lente van '41 door vier jeugdige Westlanders treinontsporingen teweeggebracht op het oude stoomtramtraject LoosduinenDelft dat gebruikt werd voor de afvoer van groenten naar Duitsland; de leider van dit groepje, H. L. Lucas, kreeg de doodstraf Eenzelfde lot trof een Delftse meubelfabrikant, Karel Koet, die behalve in Delft medewerkers had in Groningen en Leeuwarden. Koet was verlamd; hij had een zeer persoon
XC1 Een maand later werd, vermoedelijk door dezelfde groep, een tweede poging van die aard ondernomen, weer bij de werf'Gusto'.
lijke reden om de Duitsers dwars te zitten: in de meidagen van '40 was een van zijn zoons gesneuveld. Medewerkers van zijn organisatie trachtten branden te stichten; Koet liet ook nagaan of het mogelijk was, koeien die naar Duitsland geëxporteerd zouden worden, met mond- en klauwzeer te besmetten - het bleef bij een plan.
XCEffectiever trad een andere Delftse organisatie op die door vijf studenten in de werktuigbouwen scheepsbouwkunde opgericht was en die spoedig een student in de scheikunde, W. Pahud de Mortanges, alsleider kreeg. Deze studenten bliezen in '41 en '42 enkele spoorlijnen op, 'de aangerichte schade', aldus een der overlevenden, 'werd echter spoedig door de Duitsers hersteld'}: in het volgende deel komen wij op de groep-Pahud de Mortanges nog terug.
XCZo waren er nog meer kleine specifieke sabotagegroepen : een katholieke in Amsterdam (onder leiding van J. Robert), een groep jongeren in Rotterdam die zich 'Jeugdfront Vrij Nederland' noemde, en een groep op de Veluwe die zich in de herfst van '41 toelegde op het in brand steken van landbouwwerktuigen zoals dorsmachines. Al deze groepen werden door de Sicherheitspolizei opgerold; als regel werden dan de leiders ter dood veroordeed en geëxecuteerd en de leden zonder berechting naar een Duits concentratiekamp gezonden.
XCDoor de Duitse processtukken kunnen wij bepaalde sabotage-acties met bepaalde groepen in verband brengen, maar dat is lang niet altijd mogelijk. Zelfs staat niet steeds vast of sommige voor de Duitsers nadelige gebeurtenissen inderdaad het gevolg waren van sabotage. Zo zijn er wel aanwijzingen dat een grote heidebrand die op 18 april' 41 op de Leusderheide bij Amersfoort ca. 300 ton aan bommen van de Luftwaffe in de lucht deed vliegen (één Nederlander werd gedood, dertien Duitse militairen raakten gewond), het werk is geweest van Nederlandse saboteurs, maar de Wehrmacht zelf kwam na onderzoek tot de conclusie dat de brand ontstaan was door een lichtkogel, afgevuurd door een eenheid die op de hei aan het oefenen was zonder te weten dat zich in de nabijheid munitiebergplaatsen bevonden.
XCEerder maakten wij al melding van de aanslag die op 14 mei '41 in Amsterdam gepleegd werd op een villa aan de Bernard Zweerskade waar Duitse officieren ingekwartierd waren. Dit was het werk van een groep onder leiding van Theodorus Dobbe. Dobbe was hoofdvertegenwoordiger van een linoleumfabriek. In het waardevolle geschiedwerk over de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en de Landelijke Knokploegen wordt
XC1 D. D. Vollgraff: Verslag gesprek met P. Josso (19 febr. 1948), p. 1-2 (Doe II-292,
hij geschetst als 'een fel en strijdbaar man, impulsief, onvoorzichtig, dapper tot in het roekeloze en aan de andere kant: echtgenoot en vader en gelovig katholiek, de morele steun van zijn omgeving in de moeilijkste ogenblikken." Nauwelijks iemand kennen wij die in de eerste twee bezettingsjaren een zo rusteloze verzetsactiviteit ontplooid heeft als Dobbe. Hij was er in '40 toe overgegaan om met een groep gelijkgezinden wapens, munitie en springstoffen te smokkelen uit opslagplaatsen in de vesting Naarden; Dobbe woonde toen in Naarden. Toen de groep opgerold werd, ontkwam hij naar Amsterdam. Na de aanslag aan de Bernard Zweerskade trok hij eerst naar Bergen; de aanslag op de telefooncentrale van de Luftwaffe op Schiphol in de nacht van 3 op 4 juni' 41 is in elk geval niet zijn werk geweest.ê In Bergen bevonden zich Dobbe's vrouwen kinderen. Toen hij nu hoorde dat de Sicherheitspolizei een inval gedaan had op zijn Amsterdamse adres, dook hij bij Sneek in een woonschip onder dat eigendom was van een vriend aldaar, Willem Santema. Vergeefs trachtte Dobbe, van Friesland uit een weg naar Engeland te vinden. In de herfst liep hij in de val. De meest geslepen V-Mann van de Sicherheitspolizei, Anton van der Waals, wendde zich tot Dobbe's echtgenote, wist haar met nagemaakte papieren en met een optreden dat een volstrekt waarachtige indruk maakte, er van te overtuigen dat hij voor haar man een veilige weg naar Engeland wist, en op haar aanraden ging Dobbe tot een ontmoeting met van der Waals over. Hij werd daar door zes man overvallen. Van begin oktober af zat hij in de Cellenbarakken te Scheveningen gevangen. Eind november werd hij in verband met het proces tegen zijn Naardense groep naar een kazerne in Utrecht overgebracht die als gevangenis in gebruik was. Hij wist zich daar door het raampje van een wc heen te wringen, klom over een hoge muur, kwam in een steeg terecht, kreeg een fiets te leen van een bewoner - en ontsnapte. Via Scherpenzeel dook hij opnieuw in Friesland onder, uiteindelijk in een jachthuis op een landgoed in het Oranjewoud dicht bij Heerenveen. Wij hebben in volgende delen nog veel van hem te verhalen.
XCVoorzover de sabotage zich richtte tegen Duitse militaire objecten, kunnen wij haar in diverse periodieke rapporten van Duitse militaire instanties redelijk goed volgen. Er blijkt daar, wat ook voor de hand ligt, dat de
XC1 Rogier van Aerde in: Het grote gebod, dl. I, p. 351. 2 Het is wèl mogelijk dat Dobbe er zijdelings bij betrokken was.
simpelste vorm van sabotage: het doorknippen van bovengrondse militaire kabels, het frequentst voorkwam. Er deden zich tussen begin augustus '40 en begin januari '41 al zes-en-twintig van die gevallen voor. Van januari tot april hebben wij dan geen detailgegevens maar wel een aanwijzing dat het aantal belangrijk steeg. Mei, juni en juli brachten het samen tot twaalf gevallen van kabelsabotage, augustus, september en oktober tot meer dan zestig, waarvan een-en-twintig het werk waren van Jan Veldkamp, de in hoofdstuk 6 genoemde inwoner van Hummelo. Voor de maanden november en december '41 ontbreken de gegevens weer; wij weten slechts dat Harster, de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, aan Berlijn rapporteerde dat de sabotage, vergeleken met de voorafgaande drie maanden, nog toegenomen was. De vier maanden januari t.e.m. april '42 geven een duidelijke daling te zien, althans op het gebied der kabelsabotage: slechts twaalf gevallen. Enerzijds kan die daling samengehangen hebben met de gedeprimeerdheid die zich in die periode voordeed (de nederlagen in Indië!), anderzijds is ook denkbaar dat zich aan personen die tot deze vorm van sabotage geneigd waren, het inzicht opdrong dat het nut gering was en in elk geval in een wanverhouding stond tot de straffen die de Duitsers uitdeelden.l Daarbij denken wij in de eerste plaats aan de razzia's op de Joden in Overijssel en Gelderland. Daarnaast werden aan verscheidene gemeenten bij kabelsabotage zware boeten opgelegd (Enschede f 50 000, Hummelo flo 000, Zandvoort f 20000, enkele gemeenten in het Gooi f 30 000, Alkmaar f 50 000). Tenslotte werd dan als regel gelast dat de "mannelijke bevolking volgens een bepaald rooster gedurende geruime tijd (vier tot acht weken) dag en nacht wacht moest lopen langs de kabels. In Hummelo werden in september '41 bovendien enkele notabelen als gijzelaars naar het kamp Schoorl overgebracht.
XCWat andere vormen van sabotage betreft, kunnen wij, afgezien nog van de gevallen die wij al weergaven en van de acties van de illegale CPN die straks aan de orde komen, vermelden dat, voorzover bekend, grote stro-opslagplaatsen van de Wehrmacht in brand gestoken werden in Limburg en N oordBrabant (mei '41) en in Groningen (augustus), dat in september bij Stroe een graanopslagplaats in vlammen opging, dat pogingen om treinen tot ontsporing te brengen zich voordeden tussen Arnhem en Ede (augustus), tussen Arnhem en Zutfen (september), bij Meppel (maart '42) en bij Oldenzaal (mei) en dat in november' 41 driemaal getracht werd, brand te stichten bij de n.v. 'Holland Nautic' te Haarlem die voor de Luftwaffe werkte.
XC1 Er zijn voorts enkele aanwijzingen dat de Duitsers de aantallen bovengrondse kabels verminderden.
De proclamatie van Schrieke, Hirschfeld en Prederiks
'41 en begin '42 gepleegd is, dan kan men
'Duits'en opperde de suggestie
XCTegen die achtergrond deed Hirschfeld mede namens ir. Louwes, directeur-generaal van de voedselvoorziening, medio oktober aan Schrieke weten dat huns inziens een interneringskamp ingesteld moest worden waarin men elementen die de economische orde schonden, gedurende zekere tijd zou kunnen opsluiten, zulks niet krachtens een rechterlijke uitspraak maar door een administratief besluit. 'Ik ontveins mij niet', schreef Hirschfeld, 'dat aan
dit middel dat een weinig Nederlands karakter draagt' (dat was maar al te waar) 'grote bezwaren kleven, maar gezien het grote belang dat daarmede wordt gediend, ben ik bereid, mijn medewerking aan de totstandkoming daarvan te verlenen.'! Geen wonder dat Hirschfeld bereid was, voor de waarschuwing tegen sabotage te zorgen waar Rauter op aangedrongen had. Hij deed het met grote spoed en hij gaf die waarschuwing een zeer algemeen karakter; hij liet namelijk door zijn perschef een proclamatie ontwerpen waarin op de Nederlandse bevolking een beroep gedaan werd, alle in bezet gebied geldende 'wetten en voorschriften' (dat sloot dus bijvoorbeeld ook de voorschriften in die op het gebied van de Jodenvervolging uitgevaardigd waren) 'onvoorwaardelijk' na te leven, en waarin 'elke overtreding van de distributiebepalingen' alsmede sabotage en 'pilotenhulp' aangeduid werden als 'daden van onbezonnen en misdadige elementen'. De meer algemene passages uit de ontworpen tekst luidden":
XC'Het welzijn van het Nederlandse volk eist, dat een ieder op de hem aangewezen plaats zijn plicht vervult. Daarbij zullen de in het bezette Nederlandse gebied geldende wetten en voorschriften onvoorwaardelijk moeten worden nageleefd. De oorlogsomstandigheden plaatsen ons voor harde feiten welke aanvaard moeten worden. Wanbegrip voor hetgeen deze tijden ook van ons, Nederlanders, eisen, leidt alleen tot verderf ...
XCTracht deze tijd te verstaan: begrijpt dat de Duitse overheid een verkeerde houding van het Nederlandse volk niet kan dulden en beseft vóór alles dat door een enkele onbezonnen daad veler leven in groot gevaar wordt gebracht. Vandaar ons dringend beroep op u allen: helpt mee, opdat ons volk niet benadeeld wordt door de daden van onbezonnen en misdadige elementen. . . De Overheid maakt aanspraak op uw aller medewerking.'
XCIn het college van secretarissen-generaal werd deze tekst met warme instemming begroet. Men was het er over eens dat het het beste zou zijn indien de proclamatie door alle secretarissen-generaal ondertekend zou worden, maar, zo vroeg men zich af, zou Seyss-Inquart die geen college van secretarissen-generaal wilde erkennen, dat wel goedkeuren? Inderdaad, dat deed hij niet. Hij had aan drie ondertekenaars genoeg: Schrieke, Hirschfeld, Frederiks, en met hun namen er onder werd de proclamatie op 28 okto
XC1 Brief, 21 okt. 1941, van Hirschfeld aan Schrieke (eNO, 282 c). Toen dit denkbeeld (dat eind '42 leidde tot het oprichten van het concentratiekamp Ommen) begin december' 41 besproken werd in de vergadering van de procureurs-generaal met de hoogste autoriteiten van het departement van justitie, was de NSB'er Broersen de enige die aandrong 'op het openstellen van een mogelijkheid van beroep tegen de genomen maatregel' (Vergad. p. g.: Notulen, 4 dec. 1941, p. 5). 2 Enq., dl. VII a, p. 80-81.
ber in de gehele pers opgenomen en alom in den lande op de gemeentelijke aanplakborden aangeplakt. Er bleek evenwel een mededeling aan toegevoegd te zijn van de directeur-generaal van politie, mr. A. Brants, waarin deze een beloning van f lOOO uitloofde 'voor iedere Nederlander die omtrent ernstige vergrijpen tegen de belangen van de voedselvoorziening of de Duitse weermacht zodanige aanwijzingen geeft, dat deze tot arrestatie van de schuldige(n) leiden.' Dit was een algemene oproep tot verklikkerij ! Schrieke, Hirschfeld en Frederiks waren zich bewust dat die oproep de publieke opinie als hoogst onsympathiek zou treffen. Zij wisten te bereiken dat enkele dagen later een persbericht verscheen waarin Brants' mededeling gekarakteriseerd werd als 'een maatregel van politionele aard, welke zelfstandig is genomen door het ressort van de directeur-generaal van politie."
XCUiteraard was de bezetter met de proclamatie hogelijk ingenomen. Dat was men ook in NSB-kring. Goedewaagen vertelde in een stafvergadering van het departement van volksvoorlichting en kunsten dat Hirschfeld en zijn perschef er 'het leeuwenaandeel' aan gehad hadden. Hij noemde dat 'een verblijdend teken: 'Zij beginnen het dus toch te begrijpen.' '2 Ook in de dagbladpers waren de commentaren positief. In de Nieuwe Rotterdamse Courant schreef mr. Huijts over 'onverantwoordelijke individuen die er niet tegen opzien om, spelend met het eigen lot, dat van vele anderen, ja van de gehele gemeenschap in gevaar te brengen.P In De Telegraaf bepleitte de Haagse redacteur, mr. deWit, dat men zich bij 'de onvermijdelijk geworden werkelijkheid' moest neerleggen 'en wel terdege er (zich) rekenschap van ... geven dat het verblijf in luchtkastelen waar een bord met 'anti' of 'niet thuis' naast de ingang bevestigd is, wel eens niet goed zou kunnen zijn voor eigen of anderer gezondheid.f Chef-redacteur Cnossen van De Stan daard hekelde hen 'die doen alsof Nederland geen bezet gebied is, dat goedschiks of kwaadschiks zich te voegen heeft naar de wil van de bezettende macht."De Tijd achtte het ter harte nemen van de proclamatie 'een eisvan persoonlijk zelfbehoud, maar niet minder een sociale plicht van de hoogste orde tegenover heel onze volksgemeenschap."
XCDirigent Janke mocht tevreden zijn over dit eenstemmig koor!
XCEen heel ander geluid liet de illegale pers horen. De proclamatie van
1 Er kwamen na die oproep denunciaties bij de bureaus van de en binnen, de meeste ongegrond: het was de denuncianten slechts om de beloning van f 1 000 te doen. (18 nov. 1941), p. 23). 2 DVK, Propagandaraad: Notulen, 30 okt. 1941 (DVK, II9). 3 30 okt. 1941. 29 okt. 1941. 5 29 okt. 1941. 6 29 okt. 1941. 1 6 (nov. 1941), p. 2. 2 24 (3 okt. 1941), p. 4. • A.v., 27 (2 nov. 1941), p. 6. 4 14 (jan. 1942), p. 4. Frederiks, ter zake in 1952 door de Enquêtecommissie gehoord, bleef de proclamatie 'juist vinden in verband met de tijd' dl. VII c, p. 532); Hirschfeld sprakjegens de commissie geen algemeen oordeel uit, maar nadat de commissie de proclamatie in haar verslag 'een zeer ernstige fout' van hem en Frederiks genoemd had (a.v., dl. VII a, p. DI), merkte hij in zijn memoires op dat de commissie over het hoofd (gezien had) dat in 1941 de tijd nog niet gekomen was om sabotage te plegen ... De proclamatie
Schrieke, Hirschfeld en Frederiks werd er scherp in veroordeeld. Vrij Nederland sprak van 'drie karakterloze Nederlanders."Het Parool dat Frederiks begin oktober aangeduid had als 'secretaris-generaal van bibberlandse zaken", schreef: 'Ons volk weet dat wij de handen uit de mouwen moeten steken, willen wij onze vrijheid herkrijgen. En het heeft verachting voor 'Nederlandse' hoofdambtenaren die er zich toe lenen om zo onomwonden de vijand van ons land in zijn oorlogvoering te helpen." 'Er is weinig', aldus Slaet op den Trommele,'wat in deze tijden zo'n diepe indruk op ons volk heeft gemaakt als de vraatzucht van de Duitse sprinkhanenbende. Dat kunnen geen tien secretarissen-generaal met geen honderd proclamaties meer ongedaan maken.' Ook de verantwoordelijkheid voor de beloningsregeling werd in dit liberale illegale blad Schrieke, Hirschfeld en Frederiks aangewreven: 'Het drietal uit het Haagje, de heren van 't plakkaat, loont met duizend gulden ieder vuil verraad. Duizend gulden bloedgeld! Dat krijgt elke ploert die een medeburger naar de slachtbank voert. Maar de grootste ploerten, door het volk gericht, is dat smerig drietal zonder eer en plicht. leder eerlijk burger spuwt hun al zijn haat, walging, woede, weerzin in hun vuns gelaat !"werd uitgevaardigd in het stadium waarin men meende dat men over bepaalde zaken met de Duitsers kon praten en bepaalde ernstige maatregelen
XCIn de eerste bezettingsperiode die wij in ons vorige deel behandelden, had de illegale pers al een niet onaanzienlijke omvang gekregen. Telt men alle plaatselijke edities, nevenuitgaven en kaderbulletins mee, dan verschenen er in '40 twee-en-zestig verschillende illegale bladen, en volgens de schatting van Lydia winkel in haar boek De ondergrondse pers 1940-1945 was begin '41 hun totale oplaag ca. zeven-en-vijftigduizend exemplaren. In de loop van ,41 steeg het aantal illegale bladen tot honderdtwintig en het is een redelijke veronderstelling dat het aantal verspreide exemplaren naar verhouding nog sterker steeg: enkele bladen (o.m. Het Parool, Vrij Nederland en Spartacus) waren er namelijk in geslaagd, drukkers te vinden; alleen al van Het Parool verscheen het eerste nummer dat gedrukt werd (september' 41), in een oplaag van zesduizend exemplaren, en deze steeg spoedig tot boven de tienduizend. Vrij Nederland begon met een gedrukte oplaag van twaalfduizend exemplaren. Van De Waarheid kwamen in de zomer van '41 enkele nummers in een gedrukte oplaag van twintigduizend exemplaren uit; nadien verscheen dit blad weer als regel in gestencilde vorm.
XCIn de periode die in dit deel aan de orde is, kwam een brede scala van illegale opiniebladen uit, de meeste evenwel van duidelijk linkse signatuur. Wij denken daarbij aan De Waarheid, aan de revolutionair-socialistische bladen MLL-Bulletin en Spartacus, aan het links-socialistische blad De Vonk (dat in maart' 42 twee van zijn oprichters, Eddy Wijnkoop en Dirk Schilp, door arrestatie verloor"), aan Het Parool, aan de illegale uitgaven van Koos Vorrink en de zijnen en aan Vrij Nederland. Specifiek katholieke c.q, gere
deren' (H. M. Hirschfeld: (1960), p. 145). Bij dat laatste tekenen wij aan dat het initiatief tot een zo 'ernstige maatregel' als het instellen van een Nederlands concentratiekamp niet bij de Duitsers maar bij Hirschfeld lag. Men kan, dunkt ons, zijn beleid in de herfst van '41 niet losmaken van zijn ver wachting dat Hitler er in zou slagen, de Sowjet-Unie te bedwingen. De procla matie van 28 oktober kwam overigens, naar het schijnt, de onderlinge verhoudingen in het college van secretarissen-generaal ten goede. Begin november werd afge sproken dat men voortaan vóór elke vergadering een gemeensèhappelijke koffie maaltijd zou houden. Kort voor zijn dood noemde Hirschfeld jegens ons de pro clamatie 'niet mijn gelukkigste daad uit de bezettingstijd'. (18 maart 1961). 1 De enig overgebleven redacteur, Tom Rot, trok toen de psychiater W. F. Storm, de schrijver JefLast en de advocaat mr. H. W. L. Vrind als mederedacteuren aan. Schilp werd na enige tijd vrijgelaten, Eddy (Eduard) Wijnkoop werd als strafgeval naar Mauthausen gedeporteerd waar hij bezweek; hij was een neef van de commu nistische leider David Wijnkoop.
formeerde verzetsbladen waren er toen nog niet, de liberale sector werd vertegenwoordigd door Slaet op den Trommele, maar dit blad verscheen in die tijd niet gedrukt.
XCWat de illegale pers aan standpunten vertolkte, hebben wij, telkens wanneer de gebeurtenissen daar aanleiding toe gaven, in ons relaas ingevlochten. Zij keerde zich fel tegen Duitsers en NSB'ers en vaak niet minder fel tegen Nederlandse gezagsdragers; de lezer trof er een voorbeeld van aan in het slot van de vorige paragraaf. Ook tegenover de uitzendingen van de Nederlandse regeringsomroep 'Radio Oranje' stond de illegale pers kritisch. Het Parool en Slaet op den Trommele maakten daarbij voor de koningin geen uitzondering. Toen zij in haar radiotoespraak van Ia mei 1941 gesproken had van 'ons volk, stil, maar moedig en fier, taaie, lijdelijke weerstand biedend in zijn onwrikbaar geloof in de overwinning', schreef Het Parool (Slaet op den Trommele nam dit artikel over-):
XC'Laten wij het eerlijk zeggen: er ontbreekt nog wel iets aan die door de koningin geprezen moed: moed tot de lijdelijke weerstand. Onder hen die verblijd, ontroerd misschien, naar de woorden van de koningin hebben geluisterd, zijn er veel die zich beschaamd hebben afgevraagd wat zij zelf presteren. Er zijn de fabrieken waarin direct of indirect voor de Duitse oorlogsmachine wordt gewerkt. Er zijn de kranten die niets anders zijn dan hulpmiddelen voor de Duitse propaganda Er zijn ambtenaren die net zo braafhun werk doen als in de tijd toen zij ondergeschikt waren aan een Nederlands bewindsman. Voor dezulken en voor hun soortgenoten in velerlei werkkring is het woord over de fiere lijdelijke weerstand niet gesproken.' 2
XCEen kritische stem als deze werd in Londen niet vernomen; het werd april '42 voor daar de eerste exemplaren van Nederlandse illegale bladen arriveerden. Die omstandigheid droeg er toe bij dat een groot deel van de werkelijke problematiek in bezet gebied lange tijd niet tot de regering en haar organen doordrong. Geen wonder dat men in kringen van de illegale pers in de loop van '41 de steeds sterkere indruk kreeg dat 'Londen' niet begreep wat in bezet gebied aan de orde was. Dat besef leefde vooral sterk bij de redacteuren van Het Parool, maar wij willen de schets van hun beleid nog even uitstellen. Zinvollijkt het ons, hier uitsluitend iets dieper in te gaan op de ontwikkeling die Vrü Nederland van de lente van' 41 tot de zomer van '42 doormaakte, al was het maar omdat daarin zo duidelijk tot uitdrukking komt welk een hachelijk avontuur de productie van een illegaal blad vormde.
1 4 (juli 1941), p. 2. 2 II (29 mei 1941), p. 3-4.
XCIn ons vorige deel verlieten wij Vrij Nederland op het moment waarop in maart en april' 41 nagenoeg allen die met het blad te maken hadden (hoofdzakelijk anti-revolutionaire jongeren uit Amsterdam), gearresteerd waren; tot de weinigen die toen de dans ontsprongen, behoorden de organisator van de verspreiding, mr. A. H. van Namen, en de twee hoofdverspreiders Wim Speelman en Anne Kooistra. Alle drie doken onder maar zij beseften dat het wenselijk was, de productie van het illegale blad voort te zetten: staakte men deze, dan zou dat een sterke aanwijzing zijn dat Vrij Nederland inderdaad het werk was geweest van de gearresteerden. De vrouw van een dier gearresteerden, mr. C. van Rij, zocht op verzoek van van Namen Edouard de Nève op; beiden hadden van diens verzetsactiviteit vernomen. De Nève die tot over zijn oren in de 'pilotenhulp' zat alsmede in ander illegaal werk (o.m. voorbereiding van sabotage), was onmiddellijk tot medewerking bereid. Het nieuwe nummer dat van begin tot eind door hem verzorgd was, kwam begin juni uit. 'Willekeurige arrestaties', zo heette het hierin, 'hebben vele Nederlanders die verdacht werden met ons samen te werken uit hun familiekring weggerukt. De vergissingen, door de Gestapo hierbij begaan, zijn even ontelbaar als onverklaarbaar."
XCwel ontving de Nève via van Namen enkele artikelen uit kringen van de Vrije Universiteit, maar voor het grootste deel van de inhoud van Vrij Neder land moest hij voorlopig zelf zorgen; pas in augustus kreeg hij een vaste assistent in de persoon van de schrijver Jacques Gans, maar deze werkte hoogst onregelmatig. 'Als ik op een bepaalde datum iets per se uit zijn handen moest hebben, moest ik hem op mijn kamer opsluiten', vertelde de Nève ons, 'maar dan maakte hij het ook af. Daarmee was ik er nog niet. Het was moeilijk om aan stencilpapier te komen. Bij het stencillen zelf had ik veel hulp van een relatie uit Zaandam, A. H. Stam. Die organiseerde het. Ook de verspreiding was een heel probleem. Ik kreeg er mensen voor die naar verschillende streken trokken. Het heeft me alles bij elkaar veel geld gekost. Veel mensen durfden geen geld geven'2 - de Nève ging zich in zijn blad met verbittering tegen die weigeraars keren:list geen moment misleid. Alle arrestanten hadden al bekentenissen afgelegd. 2 E. de Nève, 6 juli
1 I, 12 (10 juni 1941), p. 2. De werd door de Nève's
XC'Op de grote dag zullen wij uw hulp niet inroepen. Wij zullen u zelfs beletten, op straat te komen ... Wij zullen u onomwonden zeggen: 'Gij hebt ons in de dagen van strijd uw steun geweigerd. Rekent thans niet op ons. Gij kunt 'Oranje boven' brullen zoveel gij wilt en uw knoopsgat sieren met enorme, driekleurige strikken, voor ons zult gij niet bestaan, behalve om aan de menigte te tonen hoe en wat gij zijt en waarom gij uit berekening niet hebt gedaan wat gedaan moest worden."
XCKort na deze noodkreet werd de Nève in verband met zijn 'pilotenhulp' gearresteerd.ê Intussen was van Namen, in Groningen ondergedoken, daar bij toeval in contact gekomen met de verloofde van zijn neefWim Speelman; die verloofde kende Speelmans o~derduikadres dat van Namen niet wist. Via Speelman ontmoette hij weer Kooistra en toen deze drie (van Namen, Speelman, Kooistra) na de arrestatie van de Nève voor het probleem stonden, hoe men Vrij Nederland redactioneel kon voortzetten, was het Kooistra die de aandacht vestigde op de hoofdonderwijzer van de school in de Amsterdamse Jordaan waar hij zelf als onderwijzer aan verbonden was: Heuk van Randwijk. VanRandwijk betrok van zijn kant de dichter Jan H. de Groot en de journaliste mej. dr. G. H. J. van der Molen bij de besprekingen. Nog twee personen kwamen er bij: A. H. Stam, de Nève's medewerker, en een analyst uit Haarlem, Henk P. Hos, met wie Speelman en Kooistra in contact gekomen waren. Toen het gezelschap in oktober in Amsterdam voor een soort constituerende vergadering bijeenkwam, ontbrak evenwel Kooistra: verdacht van een poging om naar Engeland te ontsnappen, was hij in Delfzijl gearresteerd. Hij stierf een klein jaar later in het concentratiekamp Gross-Rosen.
XCOp die constituerende vergadering stond allereerst ter discussie, welk karakter men aan het 'nieuwe'Vrij Nederland zou geven. De anti-revolutionaire leider Jan Schouten had tegen Speelman, die hem opgezocht had, geVrij
1 II, 3 (u sept. 1941), p. 9. 2 De Nève verkreeg voor de Duitse rechtbank uitstel van behandeling door krankzinnigheid te simuleren. Die fictie werd door rapporten van psychiaters die door de Nève's echtgenote, de schrijfster Henriëtte van Eyk, in het complot betrokken waren, ondersteund. De Nève bracht het op, zijn simuleren tot december '43 voort te zetten; hij kon het toen in het Duitse krankzinnigengesticht waar hij opgesloten was en waar hij bijna verhonger de, niet meer uithouden. In een brief aan het dat hem ontoerekenings vatbaar verklaard had, bekende hij zijn daden. Het werd juli '44 voor hij naar Nederland overgebracht was. Op 4 september, de dag vóór Dolle Dinsdag, werd hij tot de doodstraf veroordeeld, maar in de chaos die zich ontwikkelde, raakte zijn dossier zoek. Hij werd naar Sachsenhausen getransporteerd.' Aan het slot van een evacuatiemars uit dat concentratiekamp werd hij eind april' 45 bevrijd.
zegd dat hij een blad wenste in brede anti-revolutionaire geest. Daar keerde van Randwijk zich tegen: met een uitgesproken anti-revolutionair, ja met een uitgesproken christelijk blad zou men velen afstoten. Hij, van Randwijk, verwachtte weinig van de traditionele partijen en kerken: de oorlog was een revolutie, het gehele maatschappelijke en politieke bestel moest vernieuwd worden en de impuls daartoe moest evenzeer uit de humanistische als uit de christelijke hoek komen. In die geest, zo betoogde hij, diende men Vrij Nederland te redigeren. En wat de organisatie betrof: hij was tegenstander van een aparte, zelfstandige verspreidersorganisatie zoals die door Speelman bepleit werd; er moest, zei hij, voor alle aspecten van het werk één centrale leiding komen waar zowel de redactie als de productie en de distributie onder zouden ressorteren. Dat alles werd met grote overtuiging voorgedragen - en Speelman die tien jaar jonger was dan van Randwijk en zich de mindere voelde in algemene ontwikkeling, schikte zich. Met enige wrevel? Misschien wel. Want het zag er naar uit dat Vrij Nederland met de dominerende van Randwijk in de centrale leiding, organisatorisch en redactioneel een kant opging waarmee hij, Speelman, zich niet ten volle verenigen kon. Er werd hier de kiem gelegd voor een conflict dat ruim een jaar Liter in volle hevigheid zou uitbarsten.
XC'Ik ben', zo schreef van Randwijk lang na de oorlog aan zijn vriend Buskes, 'een afschuwelijke sentimentele romanticus en (met mijn verstand) een bijna cynische realist. Ik heb een nooit aflatende angst voor de dood, duizend maal sterker dan je denkt, en daardoor een even grote levenshonger. Ik ben religieus nooit verder gekomen dan de Knipsteeg, maar tegelijkertijd de modernste filosofie voorbij. Ik ben zo ijdel als de pest en zodra ik succesheb of iets van die aard, schaam ik me, neb er genoeg van, en wil weg. Ik ben alleen in mijn verstand volwassen, als persoon ben ik een kind, zoek steeds m'n moeder en wil verzorgd en geliefkoosd worden als een kind. Ik ben erg laf, soms dapper, ik ben een spitsburger en, erger, een bohémien. Ik ben zakenman en artiest, ik ben conservatief en vooruitstrevend, alles bij mekaar. Ik ben eerlijk en oneerlijk en weet zelf niet meer, wanneer het een ofhet ander, en ik ben mijn eigen vijand.'1
XCWij hebben dit getuigenis voorop willen stellen, maar voegen er aan toe dat het, ook als het juist mocht zijn, toch nauwelijks verklaart waarom Henk
XC1Uit brieven van van Randwijk, aangehaalddoor]. J. Buskesin Maatstaf, april-mei I968, p.
van Randwijk tot een van de inspirerendste figuren van het Nederlands verzet kon uitgroeien. Want de werking van de mens berust niet op zijn innerlijke tegenstellingen en conflicten als zodanig (tegenstellingen en conflicten die velen zich niet bewust zijn en die menigeen in dadeloosheid doen vervallen) zij berust op de mate waarin hij die tegenstellingen en conflicten 'te boven komt, ze desnoods meedraagt in zijn uitstralende activiteit. Van Randwijk was diep gekwetst door het onrecht van de bezetting, hij was strijdbaar en hij bezat een zeldzaam expressievermogen. Het is weinigen gegeven, uit te drukken wat honderdduizenden gevoelen; dat gelukt hun alleen wanneer zij via hun eigen sensitiviteit met die honderdduizenden in een onzichtbaar en geheimzinnig contact staan. Zo van Randwijk. Toen hij als twee-endertigjarige de leiding van Vrij Nederland in handen nam, werd hij een van de grote vertolkers van lijdend en strijdend Nederland.
XCHendrik Mattheus van Randwijk was op 9 november 1909 in Gorcum geboren waar zijn vader een tuinderij annex bloemisterij bezat. Een merkwaardige man, die vader! Gereformeerd, maar in geen kerkgenootschap kon hij het uithouden; ondernemer, maar de winst interesseerde hem niet; steeds verdiept in gemeenschapsproblemen, maar hij bleef een, overigens opgewekte, eenling - Jan H. de Groot beschreef hem als' een:vrome rebel" ; die karakterisering zou ook op zijn zoon Henk kunnen slaan, de middelste van zijn vijf kinderen. De moeder was, aldus haar begaafde zoon, 'stil en somber, ze had het moeilijk; ze torste al het wereldleed.P
XCHenk was op de christelijke lagere school een goede leerling; de christelijke mulo volgde, daarna de christelijke kweekschool. Eigenlijk wilde hij naar de universiteit gaan, maar daar was geen geld voor. Hij zette zich aan de zelfstudie waarbij hij in het politieke vlak machtig gegrepen werd door Het Communistisch Manifest en door Quacks De Socialisten, in het religieuze door de publikaties van Karl Barth. Wat in Nederland in het interbellum voor 'christelijke politiek' doorging, verafschuwde hij; zestien jaar was hij toen hij, in '26, met Jan Schouten in debat trad over de beginselen van de anti-revolutionaire politiek: hij moest er niets van hebben! In hetzelfde jaar richtte hij op de kweekschool een krantje op om van zijn sympathie te getuigen voor de algemene staking die in Engeland uitgebroken was.
XCToen hij in '28 de kweekschool verliet, kreeg hij als 'kwekeling met acte' een aanstelling bij de christelijke lagere school te Werkendam. De bezoldiging was dertig gulden per maand. Hij bleef thuis wonen. Hij had toen al zijn toekomstige vrouw gevonden: een medeleerlinge van de kweekschool,p.
1 Jan H. de Groot in a.v., 60. 2 H. M. van Randwijk, 29 okt. 1958.
Ada Henstra, dochter van de Gorcumse sluismeester. Na hun trouwen (het huwelijk bleefkinderloos) hadden zij het niet breed. Begin '36 kwam opeens meer geld beschikbaar. Er waren tevoren al gedichten van van Randwijks hand gepubliceerd, maar die hadden nauwelijks de aandacht getrokken. Een roman, Burgers in nood, waarin het leed van malaise en werkloosheid centraal stond, werd door de kritiek uitnemend ontvangen, sloeg opeens aan en werd in tienduizenden exemplaren verkocht. Met zijn jonge vrouw trok van Randwijk spoedig ('37) naar Amsterdam waar hij, hoewel als 'rood' bekend zo niet berucht, op voorspraak van zijn vriend Buskes benoemd was tot hoofd van een christelijke lagere school in de Jordaan, uitgaande van de vereniging 'Tot Heil des Volks': de Eben-Haëzerschool, officieel voorts hetend: 'Instituut voor haveloze kinderen'. De school was gevestigd in een oude suikerfabriek, even haveloos als de scholieren. Van Randwijk ontpopte er zich, aldus een zijner onderwijzers, als 'een paedagoog bij de gratie Gods'"; zijn frisse en originele onderwijsmethoden deden zozeer van zich spreken dat het aantalleerlingen in drie jaar tijd verdubbelde. Een groots plan rijpte in zijn geest: midden in de Jordaan, een van de armste wijken van de hoofdstad, diende het mooiste en modernste schoolgebouw van Amsterdam te verrijzen! Ach, in de tijd waarin hij er zich moeite voor gaf, wist hij ook dat de verwezenlijking zou afstuiten op de bezuiniging.
XCEvenals Frans Goedhart, de eigenlijke oprichter van Het Parool, verafschuwde van Randwijk het accoord van München. Dat Engeland een klein jaar later het been stijf hield, was hem een opluchting en de Duitse invasie, mei' 40, vervulde hem minder met angst dan met het gevoel, zo vertelde hij ons achttien jaar later, 'dat het gezwel eindelijk doorgebarsten was'"; nu zou een ieder kunnen zien waar het om ging: de Europese beschaving stond op het spel. Slechts op één punt kwam hij, zij het onder uitdrukkelijk protest, de autoriteiten tegemoet: hij ondertekende (oktober '40) de Ariërverklaring. Weinige weken later behoorde hij tot de enthousiaste verspreiders van de illegale brochure van zijn vriend ds. Koopmans, Bijna te laat!, waarin juist die Ariërverklaring aan de kaak gesteld werd. Hij gruwde van de Jodenvervolging. In de weken waarin, voorafgaande aan de Februaristaking, een pogrom dreigde in de Jodenhoek, liet hij samen met de evangelist Johan Dijkstra een aantal Joodse gezinnen in de Jordaan onderduiken en na de staking ging hij eerst voor de stakers die met inhouding van loon gestraft waren, geld inzamelen, daarna voor werklozen die weigerden naar Duitsland te gaan; 'het geld kwam van kennissen maar ook firma's alsDake en Höweler
1 I. delong in april-mei 1968, p. 68. 2 H. M. van Randwijk, 29 okt. 1958.
gaven grote bedragen. '1 Ander werk volgde, alles gecombineerd met zijn functie als onderwijzer en schoolhoofd, alles met steun van zijn vrouw, die in moed niet voor hem onderdeed en hem in innerlijke rust overtrof: besprekingen met leden van de Lunterse Kring, herbewerking van Miskotte' s Betere weerstand en van Buskes' Ons kind in gevaar, talloze contacten binnen het protestants-christelijk onderwijs om er de geest van verzet tegen van Dams maatregelen te versterken, vergaderingen in de kring van christelijke litteratoren (tegen de Kultuurkamer!) - ook was hij in de lente van '41 via mr. C. van Rij in de Ordedienst ingeschakeld.
XCDe kans die hij in oktober' 41 kreeg: de leiding op zich te nemen van een illegaal blad dat met vallen en opstaan al meer dan een jaar bestond, trok hem onweerstaanbaar aan. Hij was er bang voor. Hij vond óók dat het moest, maar als het moest, dan onder zijn leiding en volgens Zij11 denkbeelden! Hij had een sterke behoefte om te domineren; zij maakte het hem gemakkelijk om nu eens met een charmante glimlach, dan weer met een norse order het uiterste van zijn medewerkers te vergen van wie sommigen hem haast in onderworpenheid volgden, anderen in een mengsel van bewondering en ergernis. Hij kon, aldus een zijner latere mederedacteuren, mr. J. Cramer, van een 'overrompelende suggestiviteit' zijn"; deze werd door zijn stem die recht uit de kern van zijn persoonlijkheid leek te komen, versterkt.
XCHet eerste wat hij deed, was voor Vrij Nederland een drukker vinden. Drukker J. Hoekstra uit Koudum, hem aangebracht door een relatie uit de groep die De Vonk uitgaf, zorgde in december' 41 voor het eerste gedrukte nummer. In het tweede dat ill. januari uitkwam, legde van Randwijk een soort politieke geloofsbelijdenis af Neen, de oorlog was 'niet in de eerste plaats een oorlog tussen Engeland en Duitsland, maar een Europese burgeroorlog', 'de vreselijke wraak over een algemene weigering om het offer onder ogen te zien dat de keuze van de rechte weg zou moeten kosten' aldus citeerde hij de Engelse socialist John Middleton Murry. Hij vervolgde:
XC'Jarenlang zijn er onder ons geweest die gewaarschuwd hebben, niet alleen tegen het nationaal-socialisme maar ook tegen onszelf, dat Europa te gronde zou gaan tenzij het zich economisch en sociaal-geestelijk zou durven herzien.
XCDeze mensen waren de werkelijke revolutionairen van Europa!
XCZij kwamen echter alles tekort wat de Nazi's wèl bezitten: bommen, vliegtuigen, tanks, een geraffineerd propaganda-apparaat
XCDe bewoners van Europa, opgeschrikt door het rumoer en de gewelddaden van de inbrekers, zijn thans wakker geworden!
XCNu hun huis bijna leeggeplunderd en vernield is, bemerken zij hoezeer ze
XC1 A.v. 2 J. Cramer, rö.april 1958.
afhankelijk waren van de verwaarloosde geschenken die Christendom en humanisme Europa gaven!
XCDeze ontdekking is thans de grondslag van ons verzet; moge het morgen de bron zijn waaruit wij kracht putten, een nieuw Europa op te bouwen."
XCTwee maanden later, klemmender nog, haast extatisch, en in de voor van Randwijks stijl typische antithesen:
XC'Wie kan beter voor de vrijheid werken dan zij die de slavernij gekend hebben?
XCWie hunkert meer naar de gerechtigheid dan zij die terreur en onrecht hebben zien zegevieren?
XCWie kent beter de noodzaak van een algemeen aanvaarde verantwoordelijkheid dan zij die door achteloosheid zoveellijden moesten?
XCWie roemt de mildheid der barmhartigheid meer dan zij die de zwakke vertrapt, de onschuldige verslagen en de weerloze ontrecht zagen?
XCWij hebbenjaren verspeeld, wij kunnen een eeuw winnen!"
XCDit was, in het veelstemmig koor van de Nederlandse illegale pers, een ,nieuw geluid - een geluid dat, zo voelden velenhet, naar onvermoede verten wees. Profetisch deed het aan in zijn hartstochtelijke heilsverkondiging, maar de onbekende schrijver kon, als eertijds de profeten van Israël, ook toornen tegen de lauwen, de slapers:
XC'Daar zijn duizenden die niet wakker geschud zijn door de doodsklokken van deze tijd. Zij worden nauwelijks beroerd door wat er om hen heen gebeurt. Het gruwelijk onrecht dat er dagelijks gepleegd wordt, snijdt hen niet door de ziel. De bittere nood hunner volksgenoten nijpt hen niet de keel toe van benauwdheid. Zij praten wel over de nood van de tijd, maar zij voelen die niet ...
XCDeze mensen (en zo zijn er maar al te veel in ons land) hebben maar één verlangen, en dat is, deze 'beroerde tijd' zo goed en zo gaaf mogelijk door te komen. Natuurlijk hopen zij dat Nederland weer vrij wordt, dat H.M. de Koningin weer terugkeert (die zij dan uitbundig zullen toejuichen!) en dat de Moffen, op wie ze graag schelden, zo gauw mogelijk zullen worden verjaagd. Voorzover zij zich Chrisrenen noemen, bidden zij op regelmatige tijden om deze goede zaken.
XCMaar daarmee houdt hun activiteit dan ook op. Hun leven is door de voorspoed waaraan zij gewend waren, 'zo door en door verburgerlijkt, dat zij voor geen diepere gevoelens van gemeenschapszin meer vatbaar zijn ... Zolang aan hun kapitaaltje, aan hun inkomen, aan hun huisje en meubeltjes maar niet geraakt wordt, is alles nog zo erg niet. Als hun kinderen maar gespaard worden, dan is er reeds alle reden om God te danken voor zoveel onverdiende zegeningen
XCEr zijn geen woorden te scherp om de levenshouding van deze Nederlanders te brandmerken. Niet alleen delandverraderlijke kliek der NSB is een schand
XC1 Vrij Nederland, II, 8 (jan. 1942), p. 3. 2 A.v., II (18 maart 1942), p. 3. 81
vlek voor onze natie - ook voor deze slappe, bange lieden die niets en nogmaals niets doen om de vijand te weerstaan ... , hebben wij ons diep te schamen."
XC'Vrij Nederland, de nieuwe nummers', zo noteerde eind april '42 de tot verzet geneigde ambtenaar van het gewestelijk arbeidsbureau-Zwolle die wij al eerder aanhaalden, 'kostelijk, in één woord! ... Wat deze grauwe en onaanzienlijke krantjes betekenen in deze totale oorlog, is niet te schatten. Hoevele wankelmoedigen onder ons hebben ze weer een sterke, rechte rug gegeven, hoeveel vertrouwen weer teruggegeven aan weifelende harten, hoeveel geestdrift verspreid en inzicht en besef verhelderd?
XCHoeden af voor jullie, naamloze redacteuren. En Gods zegen over je goede werk.
XCElke keer weer moet ik mezelf dwingen, de blaadjes door te geven. Je zou ze wéér willen lezen, keer op keer. Maar het màg niet. Doorgeven, en vlug, zolang ze nog actueel zijn.' 2
XCHet redigeren van een illegaal blad was ten dele normale redactionele arbeid (schrijven, beoordelen, selecteren en bewerken van berichten en artikelen) maar het was ook veel meer. De redacteuren moesten zelf de stof verzamelen. Dat betekende dat zij zich zo breed mogelijk moesten oriënteren over datgene wat in het land geschiedde en wat juist niet in de dagbladpers te lezen stond. Contacten met andere groeperingen waar verzet geboden werd, ook met andere illegale organisaties, vloeiden hieruit voort. Maar hoe rijker de inhoud van een illegaal blad werd, des te kwetsbaarder werd het. Daar kwam bij dat de noodzaak van specialisatie in die beginjaren vaak onvoldoende in het oog gehouden werd: men werd door het zich uitbreidende werk en door de contacten die met anderen tot stand kwamen, als het ware meegesleept. De Vrij Nederland-groep liet niet alleen een illegaal blad verschijnen, zij ging de zorg voor onderduikers op zich nemen, zij ging zich moeite geven, een net van geheime zenders op te bouwen dat het gehele land bestreek, zij ging militaire gegevens verzamelen en dus ook driftig zoeken naar wegen en middelen om die gegevens naar Engeland weg te werken, kortom: zij werd een soort microkosmos waarin vele aspecten van het illegaleA.v.,meip.van Boven:p.april8 1
1 14 (8 1942), 7. 2 A. II6-17 (24 1942).
werk weerspiegeld waren. Welbleef het blad zelf centraal staan. Van Randwijk schreef er de hoofdartikelen voor en behandelde alles wat met de arbeidsinzet te maken had, van Namen stelde de buitenlandse overzichten samen, anderen droegen artikelen bij over gebeurtenissen in sectoren waarmee men in nauw contact stond: het kerkelijk verzet, het protestants schoolverzet, het kunstenaarsverzet. Via van Randwijk was er van meet af aan veel samenwerking met de groep van De Vonk, van de zomer van' 42 af ook met de Ordedienst. Aan de top, dat was praktisch onvermijdelijk, kwam een zekere speciahsatie tot stand.! Speelman en Hos, die beiden al gezocht werden en dus ondergedoken waren, zorgden voor de productie van de nummers en organiseerden de distributie, als eigenlijke redactie gingen van Randwijk (hoofdredacteur), Jan H. de Groot, van Namen en mej. van der Molen fungeren - die laatste niet zonder aarzeling: ze was zeventien jaar ouder dan van Randwijk, ze kwam uit de anti-revolutionaire hoek, en zij was van mening dat van Randwijk te 'socialistisch' was en over de Sowjet-Unie (waar hij in '35 een kort bezoek aan gebracht had) te idealistisch dacht. Een artikel als dat waarin begin april' 42 voorspeld werd dat heel Duitsland na de oorlog communistisch zou worden en dat Nederland zich daarbij zou moeten aanpassen en in elk geval niet 'een soortement kapitalistisch regiem' zou kunnen handhaven, 2 ging haar veel te ver; zij bleef intussen lid van de redactie. Deze kwam als regel eens per maand bijeen. Van de leden stond slechts één bij de Sicherheitspolizei gesignaleerd: van Namen; zijn activiteit voor het' eerste'Vrij Nederland was aan de Sicherheitspolizei bekend.
XCIn de vroege lente van '42 ging het met van Randwijk haast mis. Hij had in februari een aan de Jodenvervolging gewijde, illegale brochure geschreven: Tenzij ... Een ernstig beroep op het geweten van het Nederlandse volk,3 waarin hij terugkeek op wat in '40 en '41 geschied was:
XC'Het is de systematische verpauperisering van de Joden, de onverbiddelijke en harteloze uitdrijving uit ons volk, de langzame, wetenschappelijk voorbereide en geruisloos uitgevoerde moord op onze medemensen. Dit is antisemitisme: geweld, onrecht en doodslag, erger: opstand en ongehoorzaamheid tegen de God van Israël, het trotse gebaar van het Germaanse heidendom dat mèt de Joden de God der Joden, dat is: de Vader van onze Heer Jezus Christus wil uitdrijven uit onze wereld.
XCOns volk zwijgt en ziet toe .. .'
XC1 Van de leden van de Centrale Leiding vertrok Stam in februari '42 naar Zwitserland. 2 Vrij Nederland, 11,12 (1 april 1942), p. 2. In een van de door de Nève geredigeerde nummers had nog gestaan: 'Maar we vergeten niet dat het doel van Moskou de wereldrevolutie is! Dus ook het communisme is onze vijand!' (a.v., 4 (eind sept. 1941), p. 8) 3 Collectie pamfletten, 140.
XCVan dit betoog en de daarbij aansluitende oproep tot solidariteit (wij komen daar in hoofdstuk 12 op terug) had van Randwijk, toen hij eenmaal de illegale brochures in handen had, vijfhonderd exemplaren aan een lid van de De Vonk-groep gegeven; dat lid werd in maart gearresteerd en noemde van Randwijks naam. Op een ochtend v:roeg kwam de inval. 'Ze deden met een loper de deur open, Viebahn' (een Kriminalsekretär, verbonden aan Lages' Aussenstelle)'en een paar Hollandse SD'ers. Henk en ik', aldus later Ada van Randwijk,
XC'hadden spionagemateriaal, dat lag gewoon op het nachtkastje. Ik liep nog in peignoir en de Hollanders zeiden iets tegen elkaar over mij. Ik-zei: 'Denkt u er om, u bent hier voor huiszoeking en ik wil geen op- en aanmerkingen.' Viebahn heeft, toen ik me over hen beklaagde, die Hollanders weggestuurd. Ik vroeg of ik me mocht gaan aankleden, en toen heb ik de enveloppen met spionagemateriaal verstopt in het linnengoed en kriskras uit de kast gegooid. Ondertussen was (een andere SD'er) gekomen met twee vervangers en toen die het huis gingen doorzoeken en in de slaapkamer kwamen, zeiden ze: hier zijn ze al geweest.
XCHenk moest mee om verhoord te worden. Maar ik heb bij Viebahn veel bereikt. Ik ben naar hem toegegaan om te zeggen dat hij Henk los moest laten. Ik deed erg uit de hoogte, en hij zei dat Henk direct na het onderzoek thuiskwam, wat niet gebeurde. De tweede keer dat ik ging, zei ik dat Henk een cheque moest tekenen. Viebahn heeft me toen mee naar de gevangenis genomen en ik kon Henk duidelijk maken dat ze niets hadden gevonden. De derde keer zei ik kwaad dat ik altijd had gedacht dat een Duitse officier die zijn woord gaf, te vertrouwen was. Ik zei: 'En nou kom ik niet meer vragen, dan blijft-ie maar zitten.' Ik ging gewoon woedend weg. Ik was nog niet thuis of Henk belde op. Hij was vrijgelaten.'l
XCVan Randwijk had in zijn gevangenschap die twee weken duurde, glashard ontkend dat hij iets met de brochure Tenzij ... te maken had, ook toen hij met het lid van de De Vonk-groep geconfronteerd werd. Kennelijk was Viébahn door Ada van Randwijk sterk geïmponeerd. Hoe dat zij - met de woorden 'Of u bent de grootste leugenaar of u bent onschuldig', stelde hij de hoofdredacteur van Vrij Nederland op vrije voeten. De van Randwijks doken nu onmiddellijk onder. . Twee maanden later deed zich een nieuwe crisis voor, nog gevaarlijker.
XCEen V-Mann van de Sicherheitspolizei had contact met Hos gekregen, had zich Z.g. gewond in het Amsterdamse Binnengasthuis laten opnemen en was daar door Hos met hulp van medewerkers van de Vrij Nederland-groep uit bevrijd. Hos deelde deze niet-doorziene verrader .mee dat hij op zondag
XClA. M. van Randwijk-Henstra in Maatstaf, april-mei 1968, p. 164-65.
28 juni '42 een afspraak had in het buitenhuisje van mej. van der Molen in Noordwijk. De Nederlandse politie kreeg opdracht, hem en mej. van der Molen aldaar te arresteren. Hos kon zich echter niet aan zijn afspraak houden en bleef weg, maar de politie trof wèl mej. van der Molen aan. Notabene, er was redactievergadering van Vrij Nederland en van Randwijk en de Groot waren ook aanwezig. Van Namen was naar de kerk. Toen hij aan kwam lopen, zag hij dat er onraad was - hij liep door. De Nederlandse rechercheur die het onderzoek leidde, had achter van Namens ware identiteit kunnen komen (hij was als voortvluchtig gesignaleerd en de Sicherheitspolizei bezat een foto van hem), maar wist van de overigen niets bijzonders af Dezen ontkenden, ooit van Hos gehoord te hebben. 'Ze hebben mij', aldus mej. van der Molen, toen vijftig jaar oud, 'alleen maar aangezien voor een oude juffrouw die zich ook nog wat met vriendelijke hulp aan haar medemensen bezighield, maar niet met zulke stoute dingen als illegale bladen! Ik heb deze houding natuurlijk krachtig volgehouden'l
XCzij bleef niettemin vier weken lang opgesloten, van Randwijk en de Groot daarentegen (de rechercheur bleek zeer geïnteresseerd in huh litteraire werken, hij was een groot bewonderaar van Burgers in nood) bevonden zich na drie dagen weer in vrijheid,
XCWij keren terug naar van Randwijks bekentenis jegens Buskes: 'Ik heb een nooit aflatende angst voor de dood, duizendmaal sterker dan je denkt.'
XCTweemaal was hij de dood rakelings gepasseerd - hij wist het. Maar zijn illegaal werk zette hij voort.
XCMèt de door Sneevliet geleide Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij was de Communistische Partij Nederland in de zomer van '40 de enige Nederlandse politieke groepering geweest die als zodanig in de illegaliteit was gegaan. De leiding was komen te berusten bij 'een driemanschap: Paul de Groot, Lou Jansen, Jan Dietérs, Van hen drieën gaf Paul de Groot de politieke hoofdlijn aan. Hij was hoofdredacteur van De Waarheid, d.w.z. dat hij het was die de gestencilde kaderkrant samenstelde die naar vertrouwde adressen in het gehele land gebracht werd; daar zorgden stencilploegen voor de plaatselijke of regionale edities van illegale bladen die als regel De Waar heid heetten. Jansens voornaamste functie was het onderhouden van contact
XC1 Getuige G., H. J. van der Molen, Enq., dl. VIr c, p. 300. 8 1
met het district Amsterdam waar de CPN het sterkst was, Dieters onderhield het contact met de overige districten. In die districten waren van de zomer van '40 af drie nieuwe partij-organisaties opgebouwd: een organisatie van propagandisten, een organisatie die De Waarheid ten dienste stond, en een reserve-organisatie van partijgenoten en sympathisanten waaruit lacunes in de eerste twee aangevuld konden worden. De drie organisaties samen telden eind' 40 ca. tweeduizend leden. Men had er dus het gros van de vooroorlogse communisten (de CPN had in mei' 40 ca. negenduizend leden van wie ca. vierduizend in Amsterdam woonden) buiten gelaten; men had er speciaal diegenen die als functionarissen of als leden van vertegenwoordigende lichamen plaatselijk of landelijk bekend waren, niet in opgenomen. De illegale organisaties waren als elite-organisatie gedacht; zij werden zorgvuldig . afgeschermd, mede in het licht van adviezen van geëmigreerde leden van de Kommunistische Partei Deutschlands. Regel was, dat elke 'cel' uit niet meer dan vijf personen bestond, van wie slechts één contact had met zijn superieur in de partij. Dit nam niet weg dat in veel gevallen leden van een bepaalde cel toch wel de namen kenden van leden van andere cellen dan hun eigen; vele communisten kenden elkaar al sinds jaren. Tussen de Februaristaking (25-26 februari' 41) en het begin van de Duitse invasie in de Sowjet-Unie (22 juni' 41) werd deze illegale CPN plaatselijk in sterke mate door de Sicherheitspolizei gepenetreerd (in Amsterdam, Arnhem, Groningen, Den Haag en Leiden) - hier vloeiden bijna vijfhonderd arrestaties uit voort, hoofdzakelijk van verspreidersgroepen van De Waarheid en andere communistische illegale bladen. De nieuwe arrestaties, in de nacht van za op 25 juni' 41 uitgevoerd, waarbij, aansluitende arrestaties inbegrepen, ca. zeshonderd communisten opgepakt werden (ca. tweehonderd hunner werden in de loop van enkele maanden vrijgelaten), vormden niet zozeer een slag voor de illegale organisatie want deze zeshonderd arrestaties droegen een preventief en intimiderend karakter: men had er diegenen voor uitgekozen die als vooroorlogse functionarissen of leden van vertegenwoordigende lichamen bekend waren, en juist deze groep was in het algemeen buiten de illegale organisatie gehouden. Intussen maakte die tweede arrestatiegolf het elke communist, daargelaten of hij illegaal werkzaam was, wel opnieuw duidelijk dat communistische activiteit op de scherpste wijze vervolgd zou worden. Een bekendmaking van het Reichskommissariat die op 6 september '41 in de gehele Nederlandse pers verscheen, hield trouwens in dat op zodanige activiteit de doodstraf stond. Men liet zich hier niet door afschrikken. Integendeel: er ging van het feit dat de Sowjet-Unie nu kennelijk voor haar leven vocht, een inspirerend effect uit. Het 'vaderland der arbeiders' was in gevaar! Ook voor de Nederlandse communisten sprak het
vanzelf dat zij, waar dáár miljoenen sneuvelden, zelf geen offers mochten schuwen. De instructies die via de door Daan Goulooze beheerde geheime zenders uit Moskou binnenkwamen en waarin verscherpte strijd tegen de Duitse bezetter gelast werd, waren overigens, wat hun inhoud betrof (men moest gewapende partisanengroepen vormen), onuitvoerbaar en wat hun strekking aangaat, eigenlijk overbodig.'
XC1 Het werk van Goulooze heeft in hoofdzaak naast het illegale werk van de CPN gestaan. Men moet hem in de eerste plaats zien als de leider van een voor de SowjetUnie werkende spionagegroep. Goulooze had die groep vóór de oorlog met grote bekwaamheid opgebouwd. Hij had, aldus zijn biograaf G. J. Harmsen, enkele tientallen informanten die hem hun berichten deden toekomen. Hij zorgde voor het coderen. Die berichten gingen dan, in een sigaret, een lucifersdoosje of een zaklantaarnbatterij verstopt, naar zijn marconisten toe die uitsluitend een seincode bezaten en dus evenmin wisten wat zij uitzonden als wat zij ontvingen. Zij gebruikten zenders die in het algemeen op korte afstand niet hoorbaar waren en dus moeilijk uitgepeild konden worden. Eind' 41 had Goulooze niet minder dan vijf van die zenders in dienst. Hij liet ze voortdurend verplaatsen en liet zijn marconisten bovendien volgens met Moskou afgesproken schema's op onregelmatige tijden en op wisselende frequenties uitzenden. Voor het koerierswerk en voor de huisvesting van de marconisten waren hierbij talrijke helpers ingeschakeld.
XCDaarnaast was Goulooze verbindingsman met de Komintern zowel voor de CPN als voor de in ons land bestaande illegale KPD-organisatie. Hij onderhield die verbinding radiografisch en door middel van Zweedse zeelieden die Delfzijl aandeden en die in Stockholm contact konden opnemen met de Komintern-vertegenwoordiger die zich daar bevond. Langs die weg werd geld, maar ook communistische propagandalectuur die voor Duitsland bestemd was, ons land binnengesmokkeld. Inderdaad wisten enkele illegale KPD'ers van Nederland uit contacten in Duitsland te leggen maar onze algemene indruk uit het, overigens schaarse, bewaardgebleven materiaal is dat deze niet veel om het lijf hadden.
XCGoulooze's gehele organisatie werd in de zomer van' 43 opgerold. Hij werd toen {Jok zelf gearresteerd; via het Huis van Bewaring te Amsterdam kwam hij in het concentratiekamp Vught terecht en vandaar in Sachsenhausen; ook zijn dossier raakte zoek in de Dolle Dinsdag-crisis. Hij overleefde de oorlog. In Nederlandse verhoudingen is wat hij met zijn vijf zenders op spionagegebied verricht heeft, uniek geweest.
XCNaast Goulooze's spionagegroep zijn nog enkele voor de Sowjet-Unie werkende spionagegroepen in ons land actief geweest. Een groep die in '38 van België uit opgebouwd was, had de Arnhemse communisten Anton Winterink en een zekere 'Velo' (zijn ware naam is ons niet bekend) als leiders. Zij gaven, schijnt het, meestal militaire inlichtingen door, die soms van Nederlandse arbeiders die in Duitsland werkten, afkomstig waren. Winterink werd in augustus' 42 gearresteerd en met een aantal medewerkers in België berecht. Allen werden op één na ter dood veroordeeld en, aldus Harmsen, vermoedelijk in '44 geëxecuteerd. Wij nemen aan dat 'Velo' in leven gebleven is.
XCTenslotte werden in de zomer van' 42 drie in Moskou opgeleide geheime agenten
XCOnmiddellijk na de zzste juni 1941 staakte Paul de Groot zijn aanvallen op de Londense regering. Hij wilde de CPN in een nationaal verzetstront invoegen; daar vloeide uit voort dat hij ook ten aanzien van het Oranjehuis zijn koers wijzigde. 'Wij zijn geen aanhangers van het Oranjehuis', schreefhij in augustus' 41 in De Waarheid.'Wij hebben echter ook geen bijzondere reden tot vijandschap tegenover de Koningin', en aangezien het er nu vooral op aankwam, 'de grootst mogelijke eenheid en kracht der verzetsbeweging tot stand te brengen', gafhij het parool uit dat op Koninginnedag, 31 augustus, 'de massa's op straat moeten komen, in zulke indrukwekkende en machtige aantallen dat de Nazi's en hun NSB-knechten de schrik in de benen zal slaan ... Daarom thans met man en macht de voorbereidingen getroffen voor de j rste augustus! Geen man, geen vrouwen geen kind mag op die dag thuis blijven!"
XCHet schijnt dat communisten hier en daar, met name in de Zaanstreek, na die oproep pogingen ondernamen om samen met andere verzetsgroepen de door de Groot geëiste demonstraties voor te bereiden. Zij hadden daarbij weinig of geen succes en hoewel er niet alleen in De Waarheid maar ook in plaatselijk verspreide pamfletten op aangedrongen was, de Groots oproep te volgen, werd er op Koninginnedag nergens gedemonstreerd. In alle grote steden patrouilleerden, gelijk al eerder vermeld, eenheden van de Ordnungspolizei, ja zelfs van de Wehrmacht.
XCDit militaire vertoon had met de Groots oproep te maken. Geïrriteerd door de voortgezette communistische agitatie had Rauter op 25 augustus aan Harster het denkbeeld voorgelegd om als 'eine Abschreckung der iibrigen noch in Freiheit befindlichen Kommunisten' honderd van de in juni gearresteerde cornmunistische voormannen uit de kampen Schoor! en Amersfoort naar
via Engeland en met hulp van de Engelse geheime dienst gedropt: twee Neder landers, de drie-en-zestigjarige ex-predikant]. W. Kruyt en zijn zoon Nico, en een Duitser, Bruno Kühn - alle drie moesten zich, aldus Harmsen, bij Goulooze melden maar daarna een eigen net opbouwen. Harmsen betwijfelt of zij daar in geslaagd zijn. Kühn werd in juli '43 gearresteerd en nam vergif in. Nico Kruyt overleefde de oorlog. Zijn vader brak bij zijn landing in België een been, 'werd een paar dagen later gearresteerd, slikte zijn zelfinoordcapsule in, maar men wist zijn maag tijdig leeg te pompen. Hij werd korte tijd later geëxecuteerd. 1 (26 aug. 1941), p. 1-2.
Buchenwald te transporteren'i! Op de z ssre of op een van de twee daarop volgende dagen viel de Groots oproep ergens in het land in Duitse handen. Hier vloeide uit voort dat Harster op de 27ste, vier dagen voor Koninginnedag, Rauters denkbeeld aan de Chefder Sicherheitspolizei und des SD, Heydrich, doorgaf Er werd niet tijdig op gereageerd en er was dan ook aan Rauters suggestie nog geen enkele uitvoering gegeven toen Koninginnedag genaderd was. Mede door het ijlings gelaste Duitse militaire vertoon bleven straatdemonstraties die dag uit. Desondanks was Rauter van mening dat de tijd gekomen was om met de hardste maatregelen in te grijpen, niet alleen tegen de cornmunisten, wier actie op hem steeds de uitwerking had van een rode lap op een stier, maar ook tegen de Joden die volgens hem nog niet voldoende geïntimideerd : waren. Hij reisde naar Berlijn en belde van daaruit op 3 september Himrnler op die zich in het Fiihrerhauptquartier bevond. Hem vroeg 'hij om machtiging, drie- tot vierduizend comri1unisten en Joden, allen zo mogelijktussen de achttien en vijf-en-dertig jaar, naar Mauthausen over te brengen. Himrnle~ ging hiermee accoord. 'Der Reichsführer ist grundsätzlich der Auffassung', zo gaf Rauter Himrnlers standpunt weer, 'ilass alles das, was sich kommunistisch führen4 betätïgt, nack Mauthausen abzuschieben wäre. Der Kommunismus sei eine solche Weltgifahr, seine Zähigkeit, Beharrlichkeit und Kampjesart stelle sich jetzt erst sa rech: ins Licht, dass er auch. in Holland rück sichtslos ausgemerzt werden müsse. Er erteile die Vollmacht, dass also sämtliche Kom munisten, soJern sie gifährlich sind, und auch das Grossstadtgesindel, das durch hetze rische Tätigkeit hervortritt, sowie juden, die auf diesem Sektor in Erscheinung treten, mit Transport nach Mauthausen abgeschoben werden.'2
XCNa terugkeer in Den Haag legde Rauter onmiddellijk (5 september) zijn door Himmler goedgekeurd voorstel aan Seyss-Inquart voor. 'Er ist', zo kon Rauter aan Harster doen weten, 'mit dieser Massnahme einverstanden' (een dag later, 6 september, verscheen de bekendmaking in de pers dat op alle communistische activiteit de-doodstraf stond). 'Ich bitte, noch mit Grup penführer Heydrich darüber Fuhlung aufzunehmen' (hem had Rauter in Berlijn kennelijk niet kunnen spreken) 'und dann sofort den Abtransport dieset Kom munisten nacl: Mauthausen in die Wege Ztl leiten.'3 Over de Joden sprak Rauter niet in die instructie, plausibel is evenwel dat Rauters contact met Rimmler een rol gespeeld heeft bij de grote razzia's die 'enkele weken later in GelderÎand en Overijssel plaats vonden. Wat de communisten aan
XC1 Notitie, 25 aug. 1941, van Harster betr. een telefoongesprek met Rauter (HSSuPF, 158 B d). 2 Notitie, 5 sept. 1941, van Rauter voor Harster (a.v., 157 a). 8 A.v.
ging, achtte Harster de uitvoering van Rauters denkbeeld, het mocht dan door Himmler en Seyss-Inquart goedgekeurd zijn (had Rauter Seyss-Inquarts opinie wel juist weergegeven ?), niet wenselijk. Hij ging remmen en deed dit, naar wij aannemen, na overleg met Seyss-Inquart; hij berichtte op 6 september aan Heydrich dat' die Gesamtzahl der[estgenommenen Kommuntsten tausend noch lange nicht erreicht' (in werkelijkheid beschikte hij over bijna negenhonderd communistische arrestanten'), bovendien werden tegen een aantal hunner processen voorbereid. 'Ihre weitere Anu/esenheit hier, aldus Harster, 'ist auch, falls Cerichtsverfahren nicht durchgeführt werden sollen, zur Auirollung des kommunistischen Parteiprogramms" erforderlich' de ene gearresteerde communist moest dan als getuige gebruikt worden tegen de andere. Harster maakte van de gelegenheid gebruik, Heydrich mee te delen dat, naar hij verwachtte, de Wehrmachi zich op het standpunt zou stellen dat communistische activiteit na de zzste juni als 'Feindbegünstigung' beschouwd moest worden 'und daher unter die Kriegsgerichtsbarkeit fällt' dat zou betekenen dat de Sicherheitspolizei met gearresteerde communisten niet langer kon doen en laten wat zij wilde, maar dat dezen in beginsel allen voor rechtbanken van de Wehrmacht gebracht moesten worden. Inderdaad was in de bekendmaking van 6 september van 'ter dood veroordeling door de Duitse krijgsraden' gesproken. Wat vond Heydrich daarvan? Hij, Harster, maakte zich geen zorgen: 'die Zusammenarbeit mit den Kriegsgerichten' was 'eine ausgezeichnete' en hij meende, 'dass eine Vereinbarung mit dem Wehrmachtbifehlshaber und seinen Kriegsgerichtw hestimmt erzielt werden kann, wonach die besonders schweren Fälle kommunistischer Betätigung in denen ein Todesurteil zu erwarten ist, dortkin abgegeben werden, während in allen leichten Fällen die Siihne in einer Verbringung nach Mauthausen besteht.'·
XCHeydrich reageerde als door een horzel gestoken: 'Die Bekämpfung insbesondere der leommunistischen Bewegung ist allein Angelegenheit der Sicher heitspolizei und des SD und gegebenenfalls der sicherheitspolizeilichen Stand gerichte' , liet hij telegraferen" - rechtbanken van de Wehrmacht hadden daar niets mee te maken! Harster evenwel, wie veel gelegen was aan de 'Zusam menarbeit mit den Kriegsgerichten', liet niet los, toog enkele dagen later naar Berlijn en wist Heydrich voor zijn opvatting te winnen. 'Abschliessend', zo
XC1 De bijna vijfhonderd 'activisten' die vóór 22 juni '41 gearresteerd waren en de vierhonderd kader!eden die op dat moment in het kamp Schoor! zaten. 2 Wij nemen aan dat Harster bedoelde: 'der kommunistischen Parteiorganisation'; de tekst is een telexbericht en er kwamen in telexberichten meer van die fouten voor. • Telexbericht, 6 sept. 1941, van Harster aan Heydrich (HSSuPF, 157 a). • Telegram, Ia sept. 1941, van RSHA IV aan Harster (a.v.).
noteerde hij, 'hat der Gruppenführer' (Heydrich) 'mir aufgetragen dafür zu sorgen, dass in kommunistischen Angelegenheiten nur entweder Todesurteile oder Überweisung an die geheime Staatspolizei zur Verbringung in ein KL' (concentratiekamp) 'anerkannt wird'l - Mauthausen werd hier niet meer specifiek genoemd, en naar dit vernietigingskamp werden in die tijd inderdaad slechts Joden overgebracht; de Nederlandse communisten werden als regel naar Buchenwald of N euengamme gezonden. Dat laatste nam niet weg dat nu op alle Duitse niveaus overeenstemming bestond dat men voortaan bij gearresteerde communisten, tenzij natuurlijk bleek dat zij zich niet aan enige verzetsactiviteit schuldig gemaakt hadden, slechts tussen twee mogelijkheden behoefde te kiezen: voor een Wehrmachtgericht brengen als de doodstraf te verwachten viel, en anders, zonder vorm van proces: het concentratiekamp.
XCAl voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog waren binnen de CPN enkele voorbereidingen getroffen om, mochten de omstandigheden dat wenselijk maken, een sabotagegroep tot actie te laten overgaan. Met die voorbereidingen was een vertrouwd partijlid belast, Jan Hendrik van Gilse, geboren in 1912, een zoon van de componist-dirigent die wij in ons vorige hoofdstuk noemden. Wij hebben niet de indruk dat van Gilse al veel voorbereid had toen Hitler de Sowjet-Unie aanviel. Kort nadien werd door de Groot, Jansen en Dieters besloten, de sabotage met kracht te bevorderen. In de gehele illegale organisatie werd het parool uitgegeven, dat men in de bedrijven het arbeidstempo moest drukken en, zo mogelijk, machines moest beschadigen. Bovendien werd gelast, een aparte sabotage-organisatie te vormen. De leiding werd aan van Gilse opgedragen; hij kreeg als naaste medewerkers de partijleden Max Meyer, een oud-Spanjestrijder, de negen-en-twintigjarige Gerben Wagenaar, monteur bij het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf te Amsterdam, en de negen-en-twintigjarige assistent van de Landbouwhogeschool te Wageningen, Jan Schouten. Schouten onderhield het contact met de partijleiding" maar soms werden namens de partijleiding ook wel opdrachten door Goulooze overgebracht. Van Gilse en de zijnen begonnen met de vorming van kernen van saboteurs die in vele delen des lands tot stand kwamen. De organisatie ging in totaal ca. tweehonderd leden
1 Notitie, 30 sept. 1941, van Harster (a.v.). 2 Hij kwam in mei '.3 om het leven toen een explosieve lading die hij aan een spoorlijn bij Amersfoort wilde aanbrengen, voortijdig ontplofte.
tellen die telkens in groepjes voor bepaalde acties opgeroepen werden. Intern werd die organisatie, die strikt van het apparaat van De Waarheid gescheiden werd, aangeduid als 'het MC' - het Militair Contact, maar toen in een enkel geval door leden van dat MC vijandelijke V-Männer en provocateurs' geliquideerd waren, werd ook wel van 'de Moord-Centrale' gesproken.
XCAanvankelijk had dit MC een groot tekort aan springstoffen en brandmateriaal, maar met behulp van technici, soms ook van communistische studenten in de scheikunde, wist men na enige tijd bruikbare sabotagemiddelen te vervaardigen: korte dichtgelaste ijzeren buizen die met explosieven gevuld werden en waarin zich een 'lont' bevond (veelal een houder met salpeterzuur dat zich door de wand heenvrat waarna de explosie ontstond), , ofkleine pakjes met brandbaar materiaal, ook met zulk een 'lont', waar mede een brok natrium in gestopt was dat het vuur krachtig aanwakkerde. Toen deze middelen eenmaal beschikbaar waren, ging men 'tot actie over. Er werd door dit MC in de periode herfst 'ar-herfst '42 een aanzienlijk aantal sabotagedaden gepleegd, waarbij men aan het einde van die periode, toen veel arrestaties plaatsgevonden hadden, in Rotterdam in contact kwam met een door de communist Sally Dormits geleide communistische groep die zich 'de Nederlandse Volksmilitie' noemde, in Amsterdam met de groep CS-6 die geen specifiek-communistisch karakter droeg - daar komen wij in ons volgende deel op terug.
XCDe eerste grote actie van het MC was, in Amsterdam, het in brand steken van de constructiewerkplaats voor houten modellen in de Fokkerfabrieken. Dat geschiedde in november' 41. Een overeenkomstige aanslag bij de constructiewerkplaats van spoorwegwagons van de fa. Beijnes te Haarlem mislukte en bij de Hollandse Draad- en Kabelfabriek te Amsterdam kon men slechts geringe schade veroorzaken. Meer succes had men in juli' 42 met een actie tegen transformatorhuisjes bij het Noordzeekanaal: enkele werden opgeblazen waardoor de productie van de Hoogovens korte tijd uitviel. Aanslagen op spoorwegen en spoorwegviaducten (bij Hengelo, Twello en Dordrecht en in Rotterdam') mislukten; wel kon men met goed gevolg sabotage bedrijven aan spoorwegwagons die op emplacementen stonden (Haarlem, Den Haag, Tilburg en Twente). In de zomer van '42 slaagde men er voorts in, enkele Duitse jagers op, het vliegveld Gilze-Rijen in brand te steken. Dan werden in verscheidene plaatsen auto's van de Wehrmacht vernield; ook werd, in Amsterdam, brand gesticht in een voor de Wehrmacht werkende garage en in Rotterdam in een bioscoop en tenslotte werden,
XC1 Dit was de aanslag die in augustus '42 tot het fusilleren van vijf Rotterdamse
opnieuw in vele delen des lands (in Kennemerland, in de Zaanstreek, in Rotterdam, bij Arnhem en in Twente) opslagplaatsen van hooi, stro of levensmiddelen in brand gestoken; in de buurt van Deventer lukte dat in de zomer van' 42 meer dan tienmaal en daar ging ook een graansilo in vlammen op.'
XCHet was een van de Amsterdamse groepen van het MC die, toen de NSB in december' 41 uitgeroepen was tot de enig toegelaten politieke partij, op 21 januari' 42 twee van de bovenbeschreven ijzeren buizen door het raam wierp van het pasgeopende tehuis van het Studentenfront der NSB. Slechts één van de twee buizen ontplofte; de schade was gering. Toen evenwel vervolgens op de zaste gepoogd werd, een benzinestation van de Wehrmacht in brand te steken, nam de bezetter strenge maatregelen. Er werd een avondklok ingesteld (na acht uur mocht men zich niet op straat bevinden) en alle gebouwen van de overheid en van de NSB werden onder bewaking van burgers gesteld." Op 29 en 30 januari werden voorts vijf-en-tachtig vooraanstaande Amsterdammers naar het concentratiekamp Amersfoort overgebracht waar de meesten hunner tot 20 april, Hiders verjaardag, vastgehouden werden. Onder hen bevonden zich de hoogleraren J. J. G. Borst en G. C. Heringa, beiden lid van de leiding van Medisch Contact. Er deden zich onder deze vijf-en-tachtig in Amersfoort geen sterfgevallen voor.
XCAl een week of zes voor die Amsterdamse aanslagen waren in de hoofdstad acht-en-twintig leden van het MC gearresteerd. Zij bleken zonder uitzondering tegen alle martelingen bestand. 'Die Vernehmungen', zo rapporteerde Lages op 25 januari aan Harster, 'waren bisher dusserst schwierig. Trotz oerschartter Vernehmung' (een eufemisme voor sadistische pijniging) 'wird niemand mehr belastet' (niemand had dus een naam van 'een niet-gearresteerde genoemd). 'Diese Gruppe ist bislang die hartnäckigste, die in Amsterdam ver arbeitet worden ist.' Lages had nu het opsporingsapparaat versterkt: zijn eigen 'CPN-Referat' had hij van drie op zeven man gebracht, hij had daar tien rechercheurs van het 'Kommando Bakker' (de 'foute' groep van het politieorganiseerd, was door het MC op 30 januari nog een aanslag gepleegd op de NSB
'Over de sabotage-acties van het MC werd aan de landelijke leiding van de illegale CPN regelmatig gerapporteerd. Onze gegevens over die acties ontlenen wij in hoofdzaak aan het overzicht dat Lau Jansen na zijn arrestatie aan de gaf. Wij zien geen reden om de betrouwbaarheid van dit overzicht (waarin ook van mislukkingen melding gemaakt is) te betwijfelen. 2 Een volgens 'historische' anecdote ging de ronde doen. Agent tegen wachtloper: 'Wie daar?' Antwoord: 'De nachtwacht.' 'Van Rembrandt?' 'Nee, van die andere schilder J' II, IQ (21 febr. 1942), p. 3) De avondklok en het wacht lopen werden na vijf weken beëindigd. Nog voor het wachtlopen goed was ge
bureau Nieuwe Doelenstraat) aan toegevoegd, 'daneben wird das V-Mann Netz weitgehendst eingespannt. Die Obseruationen werden durch die holländischen Rechercheure unter unserer Führung Tag und Nacht ausgeführt' - maar er vloeide uit dat alles één moeilijkheid voort: Lages had het personeel niet meer om ca. honderd communisten die in hoofdzaak betrapt waren op het verspreiden van pamfletten, 'gerichtsfertig machen zu lassen'. Hij had daar intussen al een oplossing voor gevonden: hij had het Reichssicherheitshauptamt voorgesteld, alle honderd naar concentratiekampen over te brengen.'
XCWij nemen aan, dat het RSHA daar van harte mee instemde.
XCHoeveel communisten in totaal, afgezien van de bijna negenhonderd die wij eerder noemden (bijna vijfhonderd illegale kaderleden, vierhonderd leden van het vooroorlogse kader), door de Sicherheitspolizei, al of niet met medewerking van Nederlandse politie-organen, vóór 1 juli '42 gearresteerd zijn, weten wij niet nauwkeurig. Wel weten wij dat van de herfst van '41 af opnieuw grote gaten geslagen werden in de apparaten van De Waarheid en van de propagandisten: in Amsterdam, de Zaanstreek, Den Helder, Leiden, Den Haag, Delft, Rotterdam, Zuid-Limburg en Groningen. Er vonden toen meer dan vijfhonderd arrestaties plaats. Daarenboven werden tot juni' 42 nog achthonderd tot duizend communisten gearresteerd wegens het verspreiden of in bezit hebben van exemplaren van De Waarheid of van communistische pamfletten; het is natuurlijk mogelijk dat zich onder hen personen bevonden hebben wier lidmaatschap van de eigenlijke illegale organisatie aan de Sicherheitspolizei niet bekend was. Die illegale organisatie was in '40 met ca. tweeduizend leden van wal gestoken - van die tweeduizend waren in de zomer van' 42 in totaal al minstens duizend gearresteerd, zulks nog afgezien van de arrestaties in het Me die enkele tientallen bedroegen. Er werd aan die arrestaties geen enkele bekendheid gegeven, maar wie in het communistiséhe illegale werk zat, hoorde voortdurend dat nu hier, dan daar groepen opgerold waren. Niettemin werd dat werk voortgezet. Aan de ongekend scherpe vervolging paste de partij zich aan. Er werden op grote schaal schuilnamen ingevoerd, soms ging men personen alleen met cijfers aanduiden. De onderlinge contacten tussen de groepen van vijf werden verbroken; daar werden nu aparte verbindingsmannen voor
XC1 Telexbericht, 25 jan. 1942, van Lages aan Harster (HSSuPF, 163 c).
benoemd. Deze 'Neuorganisation' maakte het, aldus Lages Aussenstelle in mei '4 2, 'nahezu unmöglich, die Hersteller der Flugschrlften oder zusammenhängende Vertetier gruppen zu erfassen ... In jedem einzelnen FaIle (sind) tagelange Ermittlungen und Fahndungen notwendig, um durch Beweismaterial und Gegenüberstellungen ein Geständnis zu erlangen. In dem Bewusstsein, welche StraJen auf der illegalen leommu nistischen Betätigung stehen, leuonen sämtliche Mitarbeiter und Funktionäre der illegalen CPN grundsätzlich jede Tätigkeit ab und geben erst nach langem Zögem nur das zu, was ihnen einwandfrei bewiesen werden leann. Durch diesen Zeitverlust bezw. Ver zögerul1gstaktik wird in vielen Fällen erreicht, dass die mit den Pestgenommenen in Verbindunç gewesenen Personen inzwischen gewarnt wurden und, wenn sie endlich preisgegeben wetden mussen, läl1gstgeJiohen sind."
XCHet lukte de Sicherheitspolizei niet, de hecht-georganiseerde illegale CPN diep met Vi-Manner te penetreren. Er waren wel verraders in de bedrijven of in sommige buurten werkzaam die mededelingen betreffende de verspreiding van De Waarheid of van communistische pamfletten doorgaven, maar wie men dan in handen kreeg, waren verspreiders die veelal de naam van de contactpersoon van wie zij hun agitatiemateriaal betrokken, niet eens. kenden. Zelfs als de Sicherheitspolizei zulk een contactpersoon kon arresteren, was zij nog niet veel verder: deze wist als regel niet, uit welke personen de plaatselijke leiding bestond. Met die plaatselijke leiding stonden de Groot, Jansen en Dieters in verbinding door middel van speciaal geselecteerde instructeurs die (het woord zegt het al) hun aanwijzingen doorgaven. De instructeur voor Rotterdam, Herman Holstege, werd in augustus' 41 in zijn woning in Den Haagê gearresteerd door Kriminalseleretár Otto Lange en twee Haagse rechercheurs. Zij wisten dat hij de verbindingsman was met de landelijke leiding, maar Holstege weigerde, inlichtingen te geven. Hij werd
XC'BdS, Aussenstelle Amsterdam: 'Schlussberidu'(Obergericht:Obergericht 8 2
(15 mei 1942) inzake de illegale CPN in Amsterdam-zuid en -oost, p. 14-15 dossier 41/42). Op de algemene regel die uit dit citaat blijkt, zijn misschien wel enkele uitzonderingen geweest maar daarvan is ons toch slechts één in bijzonderheden bekend: een Amsterdamse com munist, in 1915 geboren, lid van het MC, die, toen hij begin '42 gearresteerd werd, psychisch volledig instortte, het de namen en, voorzover hem bekend, ook de adressen opgaf van meer dan dertig Amsterdamse communisten en zich maandenlang als getuige tegen communistische arrestanten liet gebruiken. Hij was het die de twee plegers van de aanslag op het NSB-studentenhuis te Amsterdam aan de bekend maakte; beiden werden gefusilleerd. Zelf kreeg hij vijftienjaar tuchthuisstraf; hij overleefde de oorlog in het tuchthuis Rheinbach. 2 Enigszins belangrijke functionarissen kregen in de illegale CPN nooit een vaste taak in de gemeente hunner inwoning: daar waren zij aan te velen bekend.
een maand lang mishandeld, hij bleef zwijgen. Tenslotte werd hij op een avond in de Cellenbarakken dermate gemarteld dat een medegevangene hem meerdere malen luid hoorde roepen: 'Mensen, helpt toch, ze vermoorden me!' Holstege werd in zijn cel gesmeten. Aan de communist die naast hem gevangen zat, kon hij via een verbinding in de muur zeggen, dat ook deze moest blijven zwijgen. Hij vroeg zijn kameraad tenslotte om, 'als hij het mocht beleven, de groeten aan zijn vrouwover te brengen.' De volgende ochtend was hij overleden. Bij de begrafenis was een van de twee Haagse rechercheurs aanwezig; de familie mocht de kist niet openen.'
XCIn juli '42, bijna een jaar na Holstege' s dood, had de Sicherheitspolizei de landelijke leiding van de illegale CPN nog steeds niet in handen. "Trotz umfangreicher Ermittlungen unter Einschaltung eines Einsatzkommandos der niederländischen Polizei in Amsterdam' (de groep Bakker) 'war es', aldus Harster aan het Reichssicherheitshauptamt, 'bisher nicht möglich, führende Köpfe aus der Landesleitung [estzunehmen , .. Die Leitung arbeitet gut getarnt und unter Ausnutzung aller Möglichkeiten, die ihnen hier durch die Bevölkerung geboten werden_'2
XCHet ontbrak de Groot, Jansen en Dieters nimmer aan steun van toegewijde partijgenoten.
XCWij hebben het sabotagewerk geschetst. Daarnaast werd, meestal via het apparaat van De Waarheid, geld ingezameld om arbeiders te helpen die weigerden naar Duitsland te vertrekken, en om diegenen bij te staan die in de illegale strijd kostwinners verloren hadden. Hiervoor diende het Z.g. Solidariteitsfonds. Volgens een naoorlogse publikatie van de CPN werd in ,41 door dit fonds f 100 000 uitgekeerd (aannemend dat per steungeval gemiddeld f 7 per week uitgekeerd werd, zou men voor dat jaar op ca. driehonderd 'volledige' steungevallen komen), in '42 f 250000, in '43
XC1 BG-Den Haag: Sententie inz. O.F.K.G. Lange (28 febr. 1949), p. 4, 14 (Doe 1-1011 B, a-r). 2 Brief, r a juli 1942, van de BdS (IV A) aan het RSHA (HSSuPF, IS8
f 350 000.1 Wij veronderstellen dat er meer steun geboden is: naast het Solidariteitsfonds zullen er ook wel inzamelingen in kleine kring gehouden zijn. Bovendien werd geld ingezameld voor De Waarheid; dit blad bleef de belangrijkste manifestatie van de illegale CPN.
XCDe Waarheid werd, gelijk reeds eerder vermeld, in hoofdzaak gestencild (soms zelfs in twee kleuren), maar het spreekt vanzelf dat de daartoe ingeschakelde stencilapparaten ook gebruikt werden voor het vervaardigen van pamfletten die soms een 'nationaal', soms een plaatselijk en bij uitstek actueel karakter droegen. De CPN bezat bovendien in de zomer van '41 in Amsterdam een geheime drukkerij. Deze werd in september ontdekt; volgens de 'Meldungen aus den Niederlanden' waren er 'während der letzien Zeit' 20000 exemplaren van De Waarheid gedrukt, plus 20 000 pamfletten met oproepen tot stakingen en sabotage en 50 000 met oproepen tot verzet en tot demonstreren op Koninginnedag."
XCHet sprak vanzelf dat de inhoud van de pamfletten steeds bij die van De Waarheid aansloot. Hoe vaak het blad ook door arrestaties getroffen werd, het blééf verschijnen, zij het dat volgens schatting van Lydia winkel het aantal exemplaren dat in circulatie kwam, van ca. II 000 begin '41 daalde tot ca. 6000 twee jaar.Iater." De scherpe vervolging waaraan de cornmunisten blootgesteld werden, kwam in diezelfde periode ook in de inhoud tot uiting. Tot in de lente van '41 had De Waarheid zich onderscheiden door een vrij uitgebreide binnenlandse berichtgeving maar men krijgt uit de nummers die in de daarop volgende twee jaar uitkwamen, de indruk dat het correspondenten-apparaat goeddeels uit elkaar geslagen was. Dat maakte de taak van de hoofdredacteur niet gemakkelijker.
XCPaul de Groot, die in juli 1899 als Saul de Groot in een proletarisch milieu te Amsterdam geboren werd, had zijn jeugd in Antwerpen doorgebracht en was daar diamantbewerker geworden. Achttien jaar was hij toen hij aan het jeugdwerk van zijn vakbond ging' deelnemen in het kader van een pacifistischeactie. Met een grote groep jonge Antwerpse socialistenbehoordeaus den Niederlanden', 61 (16 sept. 1941), p. 4. 3 L. E. Winkel: De ondergrondse pers 1940-1945, p.
1 In '44 steeg dit bedrag tot f 500 000, maar daarvan was toen een aanzienlijk deel afkomstig van het Nationaal Steunfonds. (CPN: (1949), p. 58-59) 2
hij na de eerste wereldoorlog tot de oprichters van de Belgische Communistische Partij; hij werd ondanks zijn jeugdige leeftijd op het stichtingscongres in het politieke bureau van die partij gekozen. Toen nu die partij in '23 een scherpe agitatie voerde tegen de Franse bezetting van het Ruhrgebied, werd de Groot (hij was Nederlands staatsburger) uit België uitgewezen; als diamantbewerker vond hij toen eerst werk in Zuid-Duitsland, daarna in de Franse Jura, maar eind '26 verhuisde hij naar Amsterdam waar hij onmiddellijk toetrad tot de communistische partij. Vier jaar later werd hij lid van het partijbestuur: hij kreeg een plaats in het invloedrijke partijsecretariaat. In '38 werd hij er hoofd van. Het aantal leden werd toen tot vijf uitgebreid: Paul de Groot, Ko Beuzemaker, Jan Dieters, Lou Jansen en Cees Schalker. Dieters en Jansen waren zeer aan de Groot verknocht - het was geen toeval dat, toen op 15 mei '40 het partijsecretariaat weer tot drie leden beperkt werd, Beuzemaker en Schalker er uit verdwenen. Dit was des te belangrijker omdat op diezelfde dag besloten werd, het partijbestuur op non-actief te stellen. Dit alles betekende dat de politieke lijn van de partij in feite door de Groot alléén aangegeven werd - een figuur die trouwens aansloot bij de structuur welke de communistische partijen op het voorbeeld van dictator Stalin in practisch alle landen vertoonden.
XCPaul de Groot was op en top een politiek strijder: een bij tutstek fanatieke communist en in die tijd een fervent verheerlijker van de Sowjet-Unie en van haar 'geniale leider, kameraad Stalin'. Zijn culturele belangstelling was beperkt, van intellectuelen had hij een grondige afkeer. Er stak niet zo heel veel in zijn geestelijke bagage, maar dat weinige kon hij met geduchte kracht vertolken en verdedigen. In communistische orthodoxie wenste hij voor niemand onder te doen; wat er aan tactische wendingen uit die orthodoxie kon voortvloeien, diende men aan hèm over te laten. Oppositie duldde hij niet. Achterdochtig als hij was, meende hij er een bijzonder fijne neus voor te hebben; vermoedde hij dat ergens een oppositioneel vuurtje begon te smeulen, dan trapte hij het uit.
XCHet einddoel was hem duidelijk: ook in Nederland diende het communisme te triomferen en het was de taak van de CPN om als 'strijdende voorhoede van het proletariaat' die triomf te bewerkstelligen. zulks vergde een nauwe aansluiting bij het beleid dat de Sowjet-Unie voerde. Het niet-aanvalsverdrag met Duitsland (augustus' 39) juichte hij toe; mèt de Sowjet-Unie ageerde hij in de neutraliteitsperiode toch eerder tegen Engeland en Frankrijk dan tegen het Derde Rijk; toen de Sowjet-Unie op 22 juni '41 Engelands steun aanvaardde, schakelde hij zijn gehele beleid om. Zijn voorganger als hoofdredacteur van Het Volksdagblad, de begaafde mr. A. S. de Leeuw, had in de zomer van '40
volksmassa's die zich uit gekwetst nationaal gevoel tegen Duitsland keerden de Groot had hem toen scherp bestreden; na de zzste juni nam hij dat door mr. de Leeuwaanbevolen beleid over, evenwel met een bruuskheid die een onoprechte indruk maakte. Wij betwijfelen of het tot velen doordrong dat nu juist de CPN die het koningschap steeds principieel afgewezen en het Huis van Oranje als een overleefd instituut beschouwd had, massale demonstraties wilde ontketenen op Koninginnedag 1941, maar wij nemen in elk geval aan dat wie daar buiten de rijen der communisten van vernam, er weinig meer in zag dan een tactische manoeuvre. Trouwens, het viel ook verscheidene communisten moeilijk, die omzwaai mee te maken. Maar de Groot zette door. Had hij in augustus '41 in De Waarheid geschreven: 'Wij hebben geen bijzondere reden tot vijandschap tegenover de Koningin', in januari' 42 drukte hij zich aanzienlijk positiever uit: 'En wat nu de Koningin betreft, welnu, wij zien haar liever vandaag terugkeren dan morgen! Men moet al bijzonder bekrompen zijn, om zich in de tegenwoordige tijd' (in de toekomst zou dat anders kunnen zijn) 'te verdiepen in beschouwingen over monarchie of republiek. Het heeft geen zin, te strijden voor het herstel van de Nederlandse grondwettelijke staat en daarbij voorbehoud te maken ten opzichte van het Staatshoofd.'!
XCOpenhartiger sprak de Groot zich uit in een alleen voor intern gebruik bestemde 'Politieke brief over de nationale eenheid voor de nationale bevrijding', die in februari' 42 in circulatie kwam. Wat' onze houding tegenover de Koningin' betreft, was er, zo schreefhij, 'in onze rijen nog een schadelijk nihilisme blijven voortbestaan dat onze actie tegen het fascisme remt ... Na de Duitse bezetting is de verering voor Koningin Wilhelmina een massa-verschijnsel geworden. Miljoenen Nederlanders zien in de Koningin een symbool van de Nederlandse onafhankelijkheid Niets zou thans schadelijker zijn dan dat onze partij zich van deze massa zou afscheiden door een dogmatische, onvruchtbare discussie over het Koningschap ... Het is daarom nodig dat wij onzerzijds voor de verering der Koningin onder de bevolking het grootst mogelijke begrip tonen, zonder in theoretische vraagstukken te treden of principiële concessies te doen inzake het Koningschap in het algemeen.'
XCWerd aldus door de Groot, zij het op opportunistische gronden, de koningin als symbool der nationale eendracht aanvaard, hij voelde er niets voor om tot die eendracht bij te dragen door de denigrerende en venijnige bestrijding van andere arbeidersgroeperingen na te laten of ook maar te temperen. Kort na Koninginnedag 1941 had hij in De Waarheid de leiders
1 (middenjan. 1942), p. 2.
van de SDAP 'bordpapieren Oranjehelden' genoemd. 'De 31Steaugustus', zo schreefhij, 'heeft getoond dat de massavan onze bevolking reeds als een eenheid begint op te treden. Deze eenheid moet en zal groeien, over de hoofden van alle Vorrinks, Vliegensof hoe al deze wrakstukken van het verleden ook mogen heten, heen!' 1
XCZo werd ook in de boven al geciteerde 'Politieke brief''een leiderskliek uit het oude partijbestuur der SDAP''de kwaadaardigste en schadelijkste negatieve kracht in het ondergrondse politieke leven in Nederland' genoemd; 'beschimmelde en achterlijke kleinburgers' waren het: die hielden maar vast aan 'de oude leugenleuze: tegen communisme en fascisme', zij. hoopten slechts, 'nog een zeker SDAP-kader inluchtdichte weckflessen gedurende de oorlog te kunnen conserveren, om later hun bankroete standje weer op te bouwen.' Virulenter nog liet de Groot zich over de groep-Sneevliet uit: 'een stinkend restje der Trotzkistische RSAP dat ... aan anti-communisme doet, in het belang der nazi's.'
XCDergelijke rancuneuze uitvallen waren in De Waarheid niet zeldzaam. Het blad had een veel lager peil dan illegale organen als Het Parool en Vrij Nederland. Er werden stereotiep telkens dezelfde leuzen in herhaald. Misschien was het voor de eigen volgelingen het belangrijkst dat uit het blad een niet-aflatende strijdbaarheid sprak alsmede een vurige verbondenheid met de Sowjet-Unie, welker uiteindelijke zegepraal geen moment betwijfeld werd.
XCHet is moeilijk, zo niet onmogelijk, de waarde der verschillende vormen van verzet en illegale activiteit tegen elkaar af te wegen: Intussen hadden al die vormen met name in de periode waarin de bezetter nog van zijn uiteindelijke overwinning overtuigd was, één belangrijk aspect gemeen: dat men groepen Nederlanders immuun maakte voor het nationaal-socialisme en vasthield in een atmosfeer die een afweer betekende tegen datgene wat de bezetter op korte maar vooral ook op lange termijn wenste te bereiken. Vandaar ook de betekenis van de in wezen geestelijke strijd die op tal van terreinen, in hoofdstuk 4 behandeld, tegen Seyss-Inquarts gelijkschakelingspolitiek gevoerd werd. Ook de illegale CPN heeft aan die geestelijke strijd deelgenomen; zij heeft er met haar illegale publikaties als De Waarheid een belangrijke bijdrage toe geleverd: haar kaders bijeengehouden en haar aanhang geïnspireerd.
XC1 A.v., 27 (17 sept. 1941), p. 2.
XCVanuit die geestelijke afweer kon men verder komen, d.w.z. de bezetter feitelijk dwarsbomen. Men kon dat doen doordat men de mogendheden die tegen Duitsland oorlog voerden, hulp bood die militair van betekenis was: directe hulp in de vorm van 'pilotenhulp' en spionage of indirecte hulp in de vorm van sabotage.
XCDe illegale CPN had met 'pilotenhulp' niet te maken. Wat de waarde geweest is van de inhchtingen die de communistische groepen van Goulooze, Winterink en 'Velo' aan Russische autoriteiten deden toekomen, heeft zich volledig aan onze waarneming onttrokken, maar wij zijn bereid aan te nemen dat deze waarde reëel geweest is. Wat de sabotage betreft, menen wij dat de communistische MC-organisatie in de periode herfst '4I-herfst '42 minstens zoveel gepresteerd heeft als alle andere sabotagegroepen samen, en misschien wel meer.
XCOok kon men de bezetter feitelijk dwarsbomen door te verhinderen dat hij Nederlandse arbeiders naar Duitsland overbracht of dat hij personen in handen kreeg (leden van illegale organisaties, Joden) die hij wilde opsluiten of deporteren. Dat dwarsbomen vergde dan dat men de betrokkenen financieel steunde, dat men hun hielp aan valse persoonsbewijzen en aan rantsoenbonnen, veelalook aan schuilplaatsen.
XCWat de strijd tegen de arbeidsinzet aangaat, heeft de illegale CPN ongetwijfeld tal van arbeiders, met name ook de werklozen onder hen, gestimuleerd, hetzij om zich in het geheel niet te melden, hetzij om bij eventueel verlof uit Duitsland, niët opnieuw te vertrekken. Wat de hulp aan de leden van illegale organisaties en aan de Joden aangaat: deze hulpverlening was in het tijdvak dat wij in dit deel behandelen, op de illegale CPN' ers geconcentreerd. Er is veel gedaan om de topfiguren van de illegale CPN maar ook anderen (ondergedoken Duitse communisten bijvoorbeeld) een maximum aan bescherming te bieden. Hierbij werd een scholing opgedaan waarvan, toen eenmaal de Jodendeportaties begonnen, talrijke Joden konden profiteren.
XCWij menen uit dit alles te mogen coneluderen dat de illegale CPN, reeds verantwoordelijk voor de organisatorische voorbereiding van de Amsterdamse Februaristaking, van de zomer van '41 af een belangrijke bijdrage geleverd heeft aan het Nederlandse verzet; die bijdrage is eerst in de loop van '43 als gevolg van de massale arrestaties naar verhouding minder belangrijk geworden. Speciaal evenwel voor de periode zomer '41-zomer '42 geldt dat er, met uitzondering wellicht van de zoveel kleinere groep der revolutionair-socialisren (wier activiteit beperkt bleef tot de uitgave van illegale bladen en de hulpverlening aan het eigen illegale kader), geen Nederlandse bevolkingsgroep geweest is die naar verhouding in zo hoge mate aan het illegale werk deelgenomen heeft
De communisten hebben zich bovendien onderscheiden door een groot weerstandsvermogen dat bij nagenoeg allen bestand was tegen de barbaarse verhoormethoden van de Sicherheitspolizei. Wij hebben aan de constatering van Lages: 'sämtliche Mitarbeiter und Funktionäre der illegalen CPN (leugnen) grundsätzlich jede Tätigkeit ab', slechts toe te voegen dat ons geen andere illegale groepering bekend is, omtrent wie ooit overeenkomstige constateringen op schrift gesteld zijn. Zeker, dat weerstandsvermogen was niet onverklaarbaar; het hing samen met de positie waarin de CPN zich al vóór de oorlog bevond en met de daarin gegroeide mentale instelling van haar kaders en leden, maar dat vermindert toch geenszins de waarde van het feit dat het onder de immense druk van vervolging, verhoor en gevangenschap niet bezweek. Hier ging binnen de eigen rijen een machtige inspirerende werking van uit.
XCDie vraag is veel moeilijker te beantwoorden.
XCWij nemen aan dat menigeen die het geloof in het communisme miste maar in de bedrijven of in de buurt waar hij woonde, met communisten in contact stond, steun ontleende aan hun voorbeeld en inzet en daardoor op zijn wijze gestimuleerd werd tot het bieden van verzet ofhet deelnemen aan illegaal werk. Van elke illegale organisatie ging een uitstralende werking uit, zo ook van de illegale CPN. Dat was dan een werking in kleine kring, zij het dat deze werking, omdat er zoveel van die kleine kringen waren, van niet te onderschatten gewicht kan zijn geweest.
XCAnders lag het met de werking buiten die kleine kringen.
XCIn nationaal verband stond de CPN vóór de meidagen van '40 geïsoleerd; in de periode mei' 4o-jlmi '41 versterkte zij dat isolement door haar aanvallen op koningin en kabinet. Wij menen dat zij er in de in dit deel beschreven periode geenszinsin geslaagdis, dat isolementte doorbreken. Buitenstaanders die niet met communisten in contact stonden, wisten van haar werk vrijwel niets en van de door haar gebrachte offers ook maar weinig. Processen tegen communisten waaromtrent dan een kort bericht in de dagbladpers verscheen, waren zeldzaam. Die buitenstaanders konden hoogstens bij tijd en wijle nummers van De Waarheid in handen krijgen. Welnu, in de periode waarin Paul de Groot de inhoud bepaalde, sprak het blad in zijn haast afgodische verering van de Sowjet-Unie, in zijn dogmatische Rechthaberei en in zijn aggressieve, superieure hatelijkheid jegens alle vertolkers van andere politieke denkbeelden .wellicht veel communisren aan (zeker niet alle!), maar was toch te ver verwijderd van Nederlands humanistische grondtoon, om van de christelijke te zwijgen, dan dat het enige aantrekkings
Het maakte de indruk dat de communisten gebleven waren wat zij steeds waren geweest: een kleine minderheid die een Nederland begeerde dat gevormd zou zijn volgens de orthodoxe beginselen van Lenin en Stalin.
XCIn ons vorige deel wezen wij er op dat reeds in de zomer van '40 enkele geheime organisaties ontstonden die wij als 'paramilitair' aangeduid hebben. Wij bedoelden daarmee aan te geven dat zij min of meer op militaire leest geschoeid waren. Zij stelden zich ten doel, 'rust en orde' te handhaven van het moment af waarop de Duitsers het land zouden verlaten; een deel van die organisaties meende bovendien dat men in de laatste fase ook aan de strijd tegen de Duitsers zou moeten deelnemen. Hier vloeide uit voort dat men leden aanwierf, kaders vormde, wapenen trachtte bijeen te brengen en ook militaire inlichtingen ging verzamelen, waarbij dan meteen de vraag rees hoe men die aan de regering te Londen en aan de Engelse autoriteiten in handen kon spelen. 'Het was', zo citeerde wij in ons vorige deel een lid der vroege illegaliteit, 'een danig 'wild-west' op dit gebied, d.w.z, zoveel hoofden als er waren, zoveel groepen wilde men vormen ... Iedereen wilde eigenlijk de baas zijn."
XCIn '40 waren het Legioen Oud-Frontstrijders, het Lof, en de Ordedienst, de OD, de twee belangrijkste van die paramilitaire organisaties. In april ,41 werd evenwel de gehele leiding van het Lof opgerold, ongeveer in dezelfde tijd waarin ook de leider van de OD, luitenant-kolonel Westerveld, samen met een groot deel van de door hem aangewezen districts- en plaatselijke commandanten gearresteerd werd. Het was toen de gewezen luitenantkolonel van de marechaussee, Pierre Versteegh, die Westervelds plaats innam. Het lag voor de hand dat het Lof en de OD tot een fusie zouden overgaan maar dat nam, doordat van het Lof eigenlijk niet veel meer dan verspreide resten overgebleven waren, tamelijk veel tijd.
XCWij hebben Versteegh de 'leider' van de OD genoemd - formeel was hij niet meer dan de 'chef-staf'. Als 'commandant' gold nog steeds de luitenantgeneraal b.d. jhr. W. Röell, maar deze, die in januari' 41 uit de internering als 'Indisch' gijzelaar ontslagen was, werd practisch buiten het organisatorische werk gelaten omdat men aannam dat de Duitsers hem scherp in de gaten hielden. Versteegh, die in Bussum woonde, was een zeer actief man. Ook was hij, als zovelen, hoogst optimistisch. Eind augustus '41 zei hij tot een
XC1 Getuige J. de Geus, Enq., dl. IV c, p.
prominent OD' er, jhr. P. J. Six, chef-staf van de gewestelijk commandant Amsterdam, dat hij 'uit volstrekt betrouwbare bron vernomen had, dat Duitsland het door tekort aan smeermiddelen nog maar twee of drie weken zou kunnen volhouden." Veronderstelde Versteegh dat hij op zo korte termijn met de OD iets zou kunnen ondernemen? Wij nemen aan van niet. De organisatie was nog in opbouw, waarbij links en rechts talloze besprekingen gevoerd werdcri (met alle gevaren van dienê) en bezat nauwelijks wapens. Versteegh was van opinie dat zij, als eenmaal voldoende wapens bijeen waren en de organisatorische opbouw voltooid was, inderdaad strijd tegen de Duitsers moest leveren, 'zodra de tijd zich daartoe zou lenen." Men zal dit laatste wel moeten interpreteren als: zodra de Engelsen weer in of vlakbij Nederland zouden vechten.
XCDe taak die de OD na de bevrijding moest vervullen, werd door Versteegh nauwkeurig aangegeven in 'Richtlijnen voor gewestelijke-, districts- en plaatselijke commandanten'. 4 Hij stipuleerde daarin dat de OD de bevelen 'van het alsdan' in Den Haag gevormde bewind' zou gehoorzamen. Men moest orde en rust handhaven, overheidsgebouwen en openbare nutsbedrijven bezetten, lynchpartijen voorkomen, kampen voor politieke delinquenten inrichten, enz. enz. Voor de veelheid van taken zou men talloze leden nodig hebben; die moest men, aldus Versteegh, met voorzichtigheid aantrekken: 'zeer in het algemeen kan worden vertrouwd op de vroegere organisaties van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm, de SDAP en de Burgerwachten.' Kennelijk had Versteegh, als Westerveld vóór hem, een nauw contact met de voormannen der democratische politieke partijen die elkaar regelmatig in het Politiek Convent ontmoetten, speciaal met de voorzitter van de vroegere SDAP, Vorrink.
XCVersteeghs richtlijnen gingen begin september uit.
XCOp 12 september werd hij gearresteerd.
XC1 P. ]. Six, 8 mei 1958. 2 Het gevoel voor security was nog steeds niet erg ontwikkeld. Toen kolonel H. Koot, de latere commandant van de binnenlandse strijdkrachten (1944-45), in '41 door twee officieren gevraagd werd, aan de OD mee te werken, werd hem tegelijk verteld dat generaal Röell de hoogste commandant was. 'Toen heb ik', aldus later Koot, 'tot deze twee jonge luitenants gezegd: ... In dergelijke geheime groeperingen moogt gij alleen uw illegale vader en uw illegale zoon of zonen kennen, maar uw grootvader en uw kleinzonen moogt gij niet kennen. U kent nu al uw bet-bet-bet-overgrootvader. U bent maar tweede luitenant en u kent al de luitenant-generaal. Als dat waar is, is het niet juist opgezet.' (GetuigeH. Koot,Enq., dl. VII c, p. 162). 8 P.]. Six: 'Verslag over de OD' (1946), p. 4 (Doe 11-582, a-r), 4 Tekst in (Stafvan de bevelhebber der landstrijdkrachten, Sectie krijgsgeschiedenis), G.]. van Ojen: De Binnenlandse Strijdkrachten (1972), p.
XCVersteeghs plaats als chef-staf werd niet ingenomen door een militair, maar door een burger, een nazaat van Rutger Jan Schimmelpenninck, de raadpensionaris uit de Franse tijd: jhr. Joan Schimmelpenninck. Wij moeten wel aannemen dat deze door generaal Röell 'benoemd' werd, althans met diens instemming naar voren trad. Schimmelpenninck was een neef van Röells vrouw; belangrijker was evenwel dat zij het beiden niet eens waren geweest met het beleid van Versteegh, voorzover deze zich in het vooroorlogse constitutionele bestel ingevoegd had.
XCJhr. Joan Schimmelpenninck was in 1887 in Rhenen geboren waar zijn vader burgemeester was. Hij had in Rotterdam economie gestudeerd, was na het afleggen van het candidaatsexamen in de handel gegaan en was tenslotte in Den Haag directeur geworden van het kantoor van de Franse wijnhandel Mähler, Besse & Co. Hij woonde in Den Haag in de Alexanderstraat en wel in het pand waar de hoffotograaf Ziegler zijn bedrijf uitoefende; hij had er dagelijks uitzicht op het bevrijdingsmonumenr-r Sr j. Wij zouden van dat laatste feit geen melding maken, ware het niet dat verscheidenen van hen die hem goed gekend hebben, de mening toegedaan waren dat hij op de Franse tijd min of meer gefixeerd was. Een Schimmelpenninck had Napoleon gediend - nu moest een Schimmelpenninck een wezenlijke bijdrage leveren tot Nederlands bevrijding van het Duitse juk! Hij was ongetrouwd, hij schrok voor geen offer terug noch aan energie, noch aan geld, en hij was moedig; in een tijd waarin door zoveel ouderen lauw gereageerd werd, kon hij vooral veel jonge mensen met zijn tomeloze energie en met zijn durf inspireren en aan zich verbinden. Maar van illegale techniek wist hij niets af, politieke ervaring bezat hij niet en zijn staatkundige concepties waren autoritair.
XCAl in de loop van '40 toen het Legioen Oud-Frontstrijders en de OD zich formeerden, had Schimmelpenninck het plan ontwikkeld om boven deze en dergelijke organisaties die na de bevrijding orde en rust moesten handhaven, een 'voorlopig bewind' te plaatsen dat dus ook, terwijl de bezetting nog voortduurde, voorbereid moest worden. Dat 'voorlopig bewind' (welks karakter door Versteegh in zijn 'Richtlijnen' geheel in het midden gelaten was) diende, aldus Schimmelpenninck, in handen te komen van een driemanschap: twee burgers en één militair, precies als het driemanschap van 1813. Wie die militair moest worden, leed voor Schimmelpenninck geen twijfel: zijn aangetrouwde oom Röell. Voor de eerste burger liet hij zijn keus vallen op de oud-gouvemeur-generaal van Nederlands-Indië,
de Jonge. Deze kreeg van Röell te horen: 'Wanneer jij zorgt voor de politieke leiding, zorg ik dat je veertigduizend man ter beschikking krijgt." De plaats van de tweede burger bleef lange tijd onbezet - het slot van het lied was dat Schimmelpenninck zich door Röell en de Jonge, wellicht ook door anderen, liet overhalen, zelf die lege plek te vullen. Pogingen om zijn opzet door de regering te Londen goedgekeurd te krijgen, ondernam hij niet. Wij zien bij Schimmelpenninck hetzelfde streven dat zich bij anderen openbaarde: door eigen inspanning een bevrijd Nederland als het ware op een presenteerblaadje aan te bieden aan de koningin die dat geschenk, zo werd dan gehoopt, in grote en blijvende erkentelijkheid zou aanvaarden.
XCSchimmelpenninck realiseerde zich dat men er met een 'voorlopig bewind', door een militaire organisatie (de OD) gesteund, natuurlijk nog niet was: het bewind moest zijn instructies snel kunnen verspreiden, diende dus de beschikking te hebben over een apparaat van zenders en ontvangers (hij gaf opdracht, die te bouwen) en moest er ook voor zorgen dat de grote omzwaai in de departementen en de staatsbedrijven vlot voltrokken zou worden. Hij ging dus contact opnemen met personen die aan het hoofd van die bedrijven stonden of aan wie hij als 'directeuren' (een term uit de Franse tijd!) de voorlopige leiding van de departementen toegedacht had. Talloze besprekingen vloeiden hier uit voort. Daarvoor, alsmede voor zijn beveiliging, had hij adjudanten nodig die tevens als koeriers konden optreden. Hij vond ze onder jeugdige militairen: de luitenants J. F. H. de Jonge Mellij en C. Navis, de kornet der huzaren F. N. Dudok van Heel, de cadetten, A. W. M. Abbenbroek en W. Pasdeloup en, tenslotte, de adelborst G. A. Dogger. Misschien was van hen allen Dogger, een een-en-twintigjarige jongeman, nog wel het meest aan Schimmelpenninck verknocht; hij trok in augustus '41 bij Schimmelperminck in tegen wie hij in onbegrensde bewondering opkeek.
XCTot diegenen die door Schimmelpenninck voor een bespreking uitgenodigd werden, behoorde de oud-president-directeur van de Nederlandse Spoorwegen, prof. dr. ir. J. Goudriaan, die in oktober '40 met generaal Röell naar Buchenwald gevoerd was maar evenals deze na een aantal maanden naar Nederland had mogen terugkeren. Goudriaan werd in juni '41 door Röell naar de Alexanderstraat gebracht. 'Schimmelpenninck en ik hebben', zo schreef Goudriaan in zijn herinneringen, 'ongeveer een uur gepraat, hoofdzakelijkover de mogelijkheid van verbinding die het spoorwegbedrijf aan de telefoon- en telegraafdienstzou kunnen geven
XC1 Getuige B. C. deJonge, Enq., dl. VII c, p.
als de normale PTT-verbindingen verbroken waren ... Ik kon niet nalaten te vragen of Schimmelpenninek zich wel afdoende beveiligd voelde. 'Maakt u zich daarover geen zorg', zei hij, 'ik heb wel twintigjonge marine-officierendie mij bewaken.'Ik kreeg van de hele zaak een bijzonder primitieve, dilettanterige en roekeloze indruk.' 1
XCMisschien werd het toppunt van roekeloosheid wel bereikt toen Schimmelpenninek enkele maanden later, vermoedelijk in augustus, te zijnen huize een bespreking belegde waar zijn medeleden van het Driemanschap verschenen, dan de chef-staf van de OD (toen nog Versteegh) en voorts enkele van diegenen die hij voor zijn 'Raad van directeuren' (departementshoofden) uitgenodigd had. 2 Schimmelpenninck had ook contact met de oud-commandant van de stelling-Den Helder, schout-bij-nacht H. Jolles, en deze ging op zijn verzoek in alle belangrijke kust- en havenplaatsen marinecommandanten aanstellen: de bedoeling was, zo vertelde hij ons, om als het uur der bevrijding daar was, door middel van de radio de dienstplichtigen weer in werkelijke dienst te roepen; dan zou ook meegedeeld worden dat voor alle beroepsmilitairen het erewoord ingetrokken was. Jolles kreeg overigens bij zijn bespreking met Schimmelpenninck, vermoedelijk in augustus, te horen, 'dat er snel vrede op komst was. De Engelsen waren al met een Duitse generaal aan het onderhandelen in Lissabon."
XCNiet alleen uit uitlatingen, maar ook uit sommige daden van Schimmelpenninck blijkt dat hij er in '41 van overtuigd was dat de bevrijding snel naderde. Hij bestelde stof voor tienduizenden armbanden, hij liet briefpapier drukken met het hoofd 'Voorlopig Bewind', hij gaf opdracht, er stempels voor te vervaardigen en hij droeg er zorg voor dat van de Jonge, Röell en hemzelf staatsieportretten vervaardigd werden bij Ziegler: die portretten zouden op de dag der bevrijding in winkeletalages ten toon gesteld en aan de pers uitgereikt worden. 'Ik was er erg tegen', zei Röell later+,maar ook van zijn staatsieportret kwamen er in Schimmelpennincks woning stapelste liggen.
XCVan zijn voornemen, na de bevrijding een 'voorlopig bewind' te laten optreden, maakte Schimmelpenninck geen geheim. Men vernam er van ook buiten de kring van de direct betrokkenen. Het was voor hem trouwens van wezenlijke betekenis om voor zijn opzet de goedkeuring, desnoodsgeneraal van de voedselvoorziening, ir. S. L. Louwes. 3 H. Jolles, 12 sept. 1957. • Getuige W. Röell (Enq., dl. VII c, p.
']. Goudriaan: 1938-1948 (1961), p. 151-52. 2 Als enige naam kennen wij die van mr. F. R. Mijn lieff die 'directeur' van binneruandse zaken moest worden, maar het schijnt dat Schimmelpenninck ook contacten had met staatsraad]. B. Kan en met de directeur
stilzwijgend, te verwerven van de leiding van de Nederlandse Unie' en van de leden van het Politiek Convent. Met wie uit hun midden Schimmelpenninck contact had, weten wij niet precies, in elk geval wèl met V orrink. Hij maakte op Vorrink de indruk van 'een eerlijk en onnozel man'2 en welbespraakt als V orrink was, ging deze zich in lange tirades moeite geven om het Schimmelpenninck duidelijk te maken dat men, zo er al een voorlopig bewind gevormd moest worden, daartoe aansluiting moest zoeken bij de democratische partijen. Het enige wat V orrink hiermee bereikte, was dat hij Schimmelpenninck danig irriteerde; op een keer zei Schimmelpenninck tegen Dogger dat hij nu genoeg had van die gesprekken met Vorrink: 'die vent', zei hij, 'heeft drie uur lang tegen me aan zitten praten alsof ik een hele arbeidersvergadering was !'3
XCOp een onbekend tijdstip, vermoedelijk in de zomer van' 41, had Schimmelpenninck een proclamatie ontworpen, die overal aangeplakt moest worden op de dag waarop de Duitsers althans het westen en midden van het land ontruimd zouden hebben." Wij citeren de aanhef:
XC'Loyale mannen en vrouwen van Nederland, vaderlanders en vaderlandsters!
XCDe vrijheid komt, de overweldiger verlaat ons land; reeds is het grootste deel van Nederland ontsmet van zijn tyrannie, zijn moordzucht, ontucht, roof en geweld.
XCDe ure der vergelding ... nadert. In naam van en krachtens de vier eeuwen oude gezagsrechten van ons Huis van Oranje, thans berustend bij' (hier was een naam niet ingevuld), 'neemt een voorlopig bewind, bestaande uit' (namen niet ingevuld) 'het bestuur van Nederland op zich. Het voorlopig bewind wordt in deze zware taak gesteund door mannen, allen u zeer welbekend en eveneens' (d.w.z. evenals de leden van het voorlopig bewind) 'geheel buiten alle partijpolitiek staande, zoals' (namen niet ingevuld).
XCWij willen hier even bij stilstaan.
XCSchimmelpenninck ontwierp deze proclamatie kennelijk op een moment waarop hij nog niet wist wie aan zijn opzet adhesie zouden betuigen en waarop hij vermoedelijk van de Jonge nog niet het defmitieve accoord bezat en zelf ook nog niet besloten had of hij tot het driemanschap zou toetreden. Maar waarom voegde hij de naam van koningin Wilhelmina niet171)). 2 Getuige K. Vorrink (Enq., dl. IV c, p. 1737). 3 G. A. Dogger, 13 dec. 1957. 4 Enq., punt f, bijl. 7 bij gestenc. bijl.
1 Omtrent de contacten die Schimmelpenninck met de leiding van de Unie had, is niets naders bekend. Er zijn, aldus Dogger, met die leiding wèl 'onderhandelingen gevoerd'. (G. A. Dogger: Rapport, 14 mei 1942, p. 16 punt f, gestenc. bijl.
aan de zinsnede toe waarin sprake was van 'de vier eeuwen oude gezagsrechten van ons Huis van Oranje, thans berustend bij'? Hield hij rekening met een mogelijk overlijden van de koningin? Wij kunnen er slechts naar gissen.
XCDe proclamatie hield voorts in dat 'de vertegenwoordigende lichamen voorshands' niet zouden vergaderen, dat het militair gezag uitgeoefend zou worden door 'de tweede ondergetekende' (kennelijk generaal Röell), dat 'de oude staatkundige partijen zich van alle politieke uiting (zouden) hebben te onthouden', en dat de pers zich 'grote zelfbeperking' moest opleggen 'om alles te voorkomen wat thans aanleiding kan geven tot tweespalt."
XCDit was een geheel andere opzet dan die waar Versteegh met zijn OD op toegewerkt had. De opzet van Versteegh was democratisch geweest, die van Schimmelpenninck werd autoritair en dat kon bij iemand als Vorrink extra bezorgdheid wekken doordat de door Versteegh geleide OD na diens uitschakeling rechtstreeks onder Schimmelpenninck was komen te ressorteren.
XCOp 13 november '41 deden twee Haagse rechercheurs die bij de Sicherheus polizei gedetacheerd waren, L. A. Poes'en M. Slagter, een inval in Schimmelpennincks woning. Deze werd gearresteerd. Dogger verschool zich op zolder en toen de rechercheurs met hun arrestant verdwenen waren (zij hadden nagelaten, huiszoeking te doen), kon hij de woning in razende haast 'schoenmaken": de staatsieportretten verdwenen, zo ook de paar wapens die er lagen. De OD zat zonder chef-staf. Dogger, de een-en-twintigjarige sergeant-adelborst, nam die functie op zich maar hij besefte dat ze zijn kennis en capaciteiten ver te boven ging. Generaal Röell, in naam nog steeds 'commandant' van de OD, wist op zijn aandringen een nieuwe chef-staf te vinden. Dat werd de drie-en-vijftigjarige majoor der Jagers N. Tibo, eenmaatregel die louter in de 'overbruggingsperiode' zou gelden. ('Praeadvies terzake van persmaatregelen voor het VB', Collectie-Vorrink, I
1 Door een 'PD' (Persdienst?) die in oprichting was, werd in de herfst van '41 aan Schimmelpenninck aanbevolen dat pers en radio na de bevrijding onder strikte censuur gesteld zouden worden, 'met name zal niet mogen gedoogd, dat aanvallen worden gericht op personen die deel uitmaken van het VB' (Voorlopig Bewind), 'deszelfs uitvoerende comité's ell deszelfs ambtenaren'. In elk deel van Nederland zou een 'eenheidskrant' kunnen gaan verschijnen: Men zag dit overigens als een
beroepsofficier. Er ging van deze niet veel uit. Aanvankelijk was het Dogger die door middel van Schimmelpennincks 'adjudanten' (de Jonge Mellij, Navis, Dudok van Heel, Abbenbroek en Pasdeloup) het contact onderhield met de gewestelijke commandanten van de OD, maar in december '41 en januari' 42 kwam Dogger in langdurig contact met een geheime agent uit Engeland, Peter Tazelaar, en in februari vluchtte hij met Tazelaar naar Zwitserland. Pasdeloup was al in januari gearresteerd, Abbenbroek werd begin maart opgepakt, de Jonge Mellij begin mei, en toen de Nederlandse beroepsofficieren zich op IS mei moesten melden, z.g. voor controle, bevond zich onder diegenen die aan de oproep gehoor gaven en onmiddellijk naar krijgsgevangenenkampen in Duitsland gevoerd werden, ook de chef-staf van de OD, majoor Tibo. Van zijn'staf' bevonden zich toen nog slechts twee personen op vrije voeten: luitenant Navis en kornet Dudek van Heel.
XCEr restte op dat moment niet zo heel veel van de OD: van begin '41 tot in de lente van '42 waren in de gewestelijke en plaatselijke organisaties meer dan vierhonderd arrestaties verricht. Vrijwel alles wat Westerveld en na hem Versteegh en Schimmelpenninck opgebouwd hadden, was aan stukken geslagen. Majoor Tibo had dat afbraakproces niet kunnen stuiten en trouwens maar weinig eigen activiteit ontwikkeld. Hij had wèl in maart' 42 een nieuwe versie gemaakt van Schimmelpennincks bevrijdingsproclamatie waaruit hij de passages over de politieke partijen en de pers had laten vervallen en waaraan hij toegevoegd had dat de marechaussee, de politie, marinetroepen en 'sterke garnizoensdetachementen, allen het Vaderland onwankelbaar getrouw', het voorlopig bewind 'te zijner onmiddellijke beschikking' stonden.' En voorts had hij in april '42 geheime 'Aanwijzingen' doen uitgaan aan de gewestelijke commandanten'' die gedeeltelijk aansloten bij de 'Richtlijnen' van Versteegh, maar Iller en daar een geheel andere geest ademden. Zo moest bij de bevrijding in het gehele land een uitgaansverbod afgekondigd worden en 'tegen organisaties die een ander doel hadden dan herstel van het gezag van het Huis van Oranje, moest met kracht en zo nodig met geweld worden opgetreden.' Bij dat laatste tekenen wij aan dat vooral onder de oudere beroepsmilitairen menigeen terugdacht aan wat in november '18, nog geen kwart eeuw tevoren, geschied was: toen had Troelstra gepoogd, 'de macht te grijpen' - een nieuwe poging van 'de roden' moest in de kiem gesmoord worden.
XC1 Enq., punten j en 0, gestene. bijl. 564. 2 Tekst in: Ik draag u op, p.
Het voornaamste doel van de OD was, de ordehandhaving na de bevrijding te gaan voorbereiden. Die voorbereidingen waren, doordat zij in het geheim getroffen werden, illegaal, maar hadden op zichzelf in zoverre met verzet niet te maken dat men er de bezetter geen enkele schade mee toebracht. Intussen hadden al Westerveld en Versteegh als nevendoelstelling aanvaard dat de OD in de laatste fase aan de bevrijdingsstrijd zou gaan deelnemen. Hier vloeide illegaal werk uit voort dat wel degelijk een verzetskarakter had. Hier en daar gingen OD' ers militaire inlichtingen verzamelen. Aan de top kwam men in contact met een van de spionagegroepen die door van Hamel opgericht was, de z.g. Inlichtingendienst of ID. Men ging wapens bijeenbrengen. De noodzaak van zelfbescherming vergde dat men persoonsbewijzen trachtte te bemachtigen en onderduikadressen zocht. Ook werd, nog onder Schimmelpenninck, een klein groepje opgericht om verraders te liquideren. Dat vergde contact met politiemannen die 'goed' waren en iets durfden, in Den Haag bijvoorbeeld met de inspecteurs F. J. Klijzing en A. L. J. E. M. Moonen; vooral Moonen betoonde zich zeer actief. Aan sabotage werd niet gedaan. Wij moeten de OD in deze periode dan ook wel blijven zien als een organisatie die de energie concentreerde op de naoorlogse ordehandhaving, gekoppeld aan de voorbereiding van een militaire inzet voorzover daar kort voor de bevrijding wapens voor beschikbaar zouden zijn.
XCWat betekende dit nu in een stad als Amsterdam, een van de negentien gewesten die de OD telde?
XCHet betekende dat een soort voormobilisatie van het Nederlandse leger voorbereid werd. De stad werd in twintig wijken verdeeld, elk onder een wijkcommandant. Die wijken waren in vijf groepen met groepscommandanten samengevat (Centrum, Oost, Zuid, West en Noord). Naast die vijf groepen bestond een groep 'algemene reserve'; voorts waren er een 'wervingsbureau' en een 'registratiebureau' waar men de namen en adressen van NSB' ers en andere Duitsgezinden noteerde (die zou men bij de bevrijding allen in de Centrale Markthallen interneren) alsmede de namen en adressen van actieve communisten (tegen hen zou men slechts optreden als dat noodzakelijk was). Boven de groepscommandanten stond de commandant van het gewest Amsterdam met zijn chef-staf Six. De gewestelijke commandant en Six onderhielden geen direct contact met de groepscommandanten; daarvoor zorgde een verbindingsofficier, ir. J. A. van Heerde, een van de oprichters van het Legioen Oud-Frontstrijders. Bij hem kwamen alle gegevens als centraal punt terecht en het bureau waar hij dagelijks werkte: het kantoor van Publieke Werken op de Nieuwmarkt, werd het eigenlijke centrum van de organisatie. In elke wijk wilde men in
gebouwen te bezetten, NSB' ers te arresteren, het verkeer te regelen, enz. Er is een enkele aanwijzing dat men hier geen Joden voor uitkoos: men was van mening dat zulks voor de organisatie extra gevaarlijk zou zijn en dat de Joden bovendien bij het oppakken van 'foute' elementen hun emoties niet zouden kunnen bedwingen. In tweede instantie moesten dan in Amsterdam veel méér oud-militairen' gemobiliseerd' worden: ca. vijf-en-twintigduizend; voor allen werden de 'mobilisatiebevelen' gereed gemaakt (de plakadressen werden afzonderlijk bewaard). Voor die vijf-en-twintigduizend man had men armbanden nodig; de stof was besteld. Ook had men behoefte aan stafkwartieren en legeringsplaatsen. Er moest voorts een vorderingscommissie komen (voor vrachtauto's, personenauto's en motorfietsen), een verbindingsdienst, een fourageringsdienst, een medische dienst - ook wilde men vlak voor of na de bevrijding wapens uitdelen die de Engelsen moesten afwerpen; hier werd een terrein voor uitgezocht in de IJpolder. Een en ander vergde, op papier, omvangrijke voorbereidingen. Zo werd bijvoorbeeld ten aanzien van meer dan tweehonderd gebouwen nagegaan in hoeverre zij in de opzet pasten. Met al die activiteiten was van Heerde met een aantal van zijn medewerkers dag in, dag uit bezig.
XCOp 18 november '41 werd van Heerde als gevolg van hef oprollen van een groepje van het Legioen Oud-Frontstrijders dat in Arnhem het werk voortgezet had (er waren wapens verborgen en het vliegveld Deelcri was in kaart gebracht), gearresteerd. Dat betekende dat op slag alle verbindingen tussen de commandant en Six enerzijds en de ondercommandanten anderzijds verbroken werden. Van Heerde wist welke functie Six vervulde, maar hij was, 'van de commandant afgezien, de enige. Nu was een jeugdig ambtenaar van de gemeentesecretarie te Diemen, J. Chr., Bührmann, als adjudant van van Heerde opgetreden. Hem had van Heerde wel eens gezegd: 'Ik moet nog even naar de Amstel', en het was Bührmann opgevallen dat de befaamde kunstcollectie-Six in het perceel Amstel 218 op de lijst van te beschermen objecten stond. In een adresboekje ontdekte hij dat er een reserve-ritmeester jhr. P. J. Six bestond - hij toog naar Amstel 218, bleek inderdaad tegenover de chef-staf van het gewest Amsterdam te staan, deelde deze mee dat van Heerde gearresteerd was en stelde zich onder de bevelen van Six. De opbouw van de organisatie werd nadien zo goed en zo kwaad als het ging, voortgezet. Een probleem was, dat zich, en niet alleen in Amsterdam, telkens kaderleden terugtrokken als zij van de arrestatie van andere kaderleden vernamen. Trouwens, de beroepsoflicierenriie tot dat kader behoorden, werden, voorzover niet al in OD-verband gearresteerd, vrijwel allen op I5 mei '42 naar krijgsgevangenenkampen in Duitsland
XCVoor een willekeurig 'lid' van de OD hield tot op dat moment het 'lidmaatschap' van de organisatie niet veel meer in dan dat hij wist dat zijn naam en adres ergens genoteerd stonden en dat men, als de bevrijding daar was, een beroep op hem zou doen. Op regelmatige tijden, misschien eens in de week of eens, in de maand, kwam een boodschapper hem vertellen dat de oude consignes nog golden. De meer actieven onder de leden kwamen tegen die dadeloosheid in verzet. 'De grootste moeilijkheid van .de Ordedienst is', aldus begin '42, na aankomst in Engeland, een kaderlid uit Alkmaar, 'dat de mensen niets te doen hebben dan afwachten. Een ieder wil juist nu reeds iets actief tegen de Duitsers doen.'! Het zal wel met die behoefte aan actie samengehangen hebben dat binnen de organisatie geruchten de ronde deden dat men voor de eindstrijd al fabelachtige hoeveellieden wapens bijeengebracht had. Dat was fantasie. 'Met de bewapening', aldus Bührmann, 'was het in dit stadium in Amsterdam slecht gesteld. Behalve over een aantal pistolen beschikten wij over 5 geweren, 73 handgranaten en 9 mitrailleurs'; er werden ook primitieve vlammenwerpers geconstrueerd.ê In NoordHolland bezet men '2 mitrailleurs, 8 pistolen en een paar jachtgeweren.P 'We zouden 300 zware mitrailleurs hebben', deelde in Engeland een OD'er uit Utrecht mee, 'ik heb deze echter nooit zelf gezien.'! In Heerlen bezat de OD-commandant voor het mijndistrict 'ongeveer 60 pistolen en een betrek-: kelijk gering aantal geweren en karabijnen', plus nog wat wapens die men van kleine groepjes overgenomen had." 'Een tijd lang', aldus Dogger, 'probeerden wij zelf geweren te maken die samengesteld werdcri uit artikelen die nog te verkrijgen waren: ons ontbraken echter de werkkrachten en het geld. Hetzelfde was het geval met de fabrîcatie van handgranaten uit conservenblikjea"
XCEr vielen bij het oprollen van ettelijke OD-formaties de Duitsers dan ook niet veel wapenen in handen: in totaal in het gehele land tot in de lente van '42 4 lichte machinegeweren, 50 geweren, 38 karabijnen, 130 pistolen, ISO handgranaten, 'sowie vieles andere Material' .maar dat kunnen danJ.J.door F.J. Molenaar, op II november 1941 uit Nederland vertrokken' (a.v., p. 88 g). 6
1 'Mededelingen, gedaan door A. Risseeuw, op 16 december (1941) uit Neder land vertrokken' in (dep. van justitie, Londen) Politiebuitendienst: 'Uittreksels uit rapporten van Engelandvaarders over het verzet, herfst 1940-herfst 1942', p. 100 d. 2 Chr. Bührmann: 'Het Algemeen Hoofdkwartier maakt bekend .. .' (z.j.), P: 15-16 (Doe !I-340, b-r). 3 'Mededelingen, gedaan door G. Gouman, op 18 december 1941 uit Nederland vertrokken' in: 'Uittreksels uit rapporten van Engelandvaarders', p. 100 O. 4 'Mededelingen, gedaan door]. Jansen, op 20 november 1941 uit Nederland vertrokken' (a.v., p. 98). 5 'Mededelingen, gedaan
geen wapenen geweest zijn.' Deze lage cijfers betekenden dat het de OD in de lente van '42 volstrekt onmogelijk zou zijn, een militaire bijdrage tot de bevrijding te leveren van enige importantie.
XCOnder de politieke voormannen in bezet gebied was er wel geen die zich grotere zorgen maakte over de autoritaire wending in het denken van de OD-Ieiding dan de socialistische leider Vorrink. Hij en zijn vriend, dr. H. B. Wiardi Beckman, de vroegere hoofdredacteur van Het Volk, hadden bij overste Westerveld en overste Versteegh begrip gevonden voor de terughoudendheid die de OD zich diende op te leggen: deze mocht niet meer zijn dan een gezagsapparaat ten dienste van een democratisch overgangsbewind. Schimmelpenninck bleek evenwel veel verdergaande plannen te koesteren: hij zag de OD als steunpilaar van een 'voorlopig bewind' dat bestaall zou uit hemzelf jhr. de Jonge en generaal Röell, en wat Vorrink van Schimmelpenninek vernam en van hem aan stukken te lezen kreeg, gafhem de indruk dat een autoritaire staatsgreep voorbereid werd. Besefte de koningin, beseften haar ministers wel, wat in bezet gebied gebrouwen werd? V orrink betwijfelde het. Uit alles wat via Radio Oranje gezegd en niet gezegd werd, concludeerde hij dat men er in Londen geen idee van had, hoe de verhoudingen in bezet gebied lagen en welke tegenstellingen zich daar gingen aftekenen. Hij achtte het al eind '40 dringend nodig dat hij persoonlijk de Londense regering van voorlichting zou dienen en toen hij begin januari' 41 tijdelijk in Groningen ondergedoken zat, schreefhij een lang memorandum waarin hij terugkeek op de ontwikkelingen in bezet gebied en schetste wat hij voor de toekomst duchtte.ê
XCV orrink zag het als het grootste gevaar dat, na een ineenstorting van Duitsland, heel Europa ten prooi zou vallen 'aan een algemene burgeroorlog en tenslotte aan een communistische revolutie: Zou de Wehrmacht de moed opbrengen, 'voor het te laat is, Hitler en de hele Nazipartij uit de macht te "Stoten en over te gaan tot het instellen van een militaire dictatuur, bereid en in staat om met Engeland en zijn bondgenoten tot een constructieve vredeaanvullingen aan de Enquêtecommissie ter beschikking gesteld maar door haar
1 1942', p. 9. 2 Vorrinks 'Memorie omtrent de positie van Nederland tijdens de Duitse bezetting' werd met haar vijf
te komen'? V orrink betwijfelde het. Maar hij had nog meer zorgen. De politieke belangstelling in N ederland was gegroeid, maar het volk kreeg geen leiding. 'Verbijsterend' noemde hij het, 'hoe de geestelijke isolering, de stelselmatige verleugening en vernietiging der objectieve berichtgeving de best-geïnformeerde mensen in enkele maanden maken tot vreemdelingen in hun eigen land en in de wereld.' Onervaren figuren lieten nu in Nederland het meest van zich horen. Aan de NSB en Mussert wilde hij geen woorden vuil maken. Wat restte? Nationaal Front en Nederlandse Unie. Nationaal Front droeg wel 'een eerlijk nationaal karakter' (die indruk had Arnold Meyer blijkbaar op Vorrink gemaakt in de besprekingen in juni '40 die overigens 'bij voorbaat tot mislukken gedoemd' waren), maar het bezat geen massale aanhang, en de Unie welke die aanhang wèl bezat, was door haar leiding 'een politiek gevaar':
XC'Zij heeft door haar sociale mooipraterij de kijk van een deel van ons volk op de politieke werkelijkheid vertroebeld en daardoor ongewild in de kaart van -de vijand gespeeld. Daar ligt dus ook tevens de verklaring waarom de Duitsers de Unie zo lang hebben laten voortbestaan. Zij vormde voor hen een mogelijkheid om in ons volk de 'loyalen' van de 'deloyalen' te scheiden. Zodra de Duitsers ervan overtuigd zijn dat de massa der Unieleden voor dat spel niet te gebruiken is, heeft het laatste uur van de Unie geslagen. De tekenen wijzen er op dat ditniet meer ver af kan zijn. Intussen staat dan nog te vrezen dat een deel der Unie regelrecht de weg vindt naar Nationaal Front of de NSB ofwel dat een soort fusie tussen deze drie autoritair ingestelde groepen tot stand komt.'
XCRadio Oranje bood, aldus V orrink, in die situatie geen enkel tegenwicht, de uitzendingen, veel minder inspirerend dan die van de Vlaamse programma's van de BBC, waren'saai, quasi-degelijk en niet zelden onjuist.' Als Duitsland nu ineenstortte (Vorrink scheen dat kennelijk te verwachten), wat moest er dan in Nederland gebeuren? Er zou, schreefhij, 'een vacuum' ontstaan 'tussen het moment dat de bezettingsautoriteiten hun macht hebben verloren en een goed heenkomen hebben gezocht, en het moment waarop de wettige Nederlandse regering, gesteund door het Nederlandse Legioen;' haar gezag weer kan uitoefenen. In dat vacuum zal een voorlopig bewind tot het Nederlandse volk o.a. door middel van de radio moeten kunnen spreken en leiding moeten geven aan de gebeurtenissen. Het zal het best gevormd kunnen worden uit de
XC1 Vorrink bedoelde hiermee de Koninklijke Nederlandse Brigade; deze telde op dat moment
kring van de meest ervaren .leden der Staten-Generaal en het zal zich de steun moeten verschaffen van een aantal vooraanstaande Nederlanders.'
XCAldus Vorrink in januari '41 tot de regering te Londen. Maar hoe kreeg hij zijn denkbeelden aan haar voorgelegd? Hij had geen verbinding met Engeland. Twee maandenlater, eind maart, voegde hij aan zijn memorandum een eerste 'aanvulling' toe waarin hij zich, scherper nog dan tevoren, uitliet over 'het merendeels slappe en abstracte karakter' der Radio-Oranjeprogramma's (geen woord over de Februaristaking! 'Al waren er maar drie minuten aan de historische staking gewijd geweest!') - waarschijnlijk was dit alles gevolg van 'het gebrek aan voldoende concrete informaties', maar daarom was dit falen niet minder betreurenswaardig.' Over de maatregelen om het 'vacuum' op te vullen, dacht Vcrrink nu wat optimistischer: een 'comité van openbaar welzijn, bestaande uit vooraanstaande Nederlanders van alle gezindten en richtingen', was, schreefhij, 'in gevorderde staatvan voorbereiding' en met leden van dit comité hielden de leid~rs van een 'semi-militaire organisatie' (de OD) regelmatig contact.
XCV orrink maakte van zijn memorandum plus aanvulling een aantal afschriften die evenmin als het oorspronkelijke stuk gesigneerd werden. Eén van die afschriften kwam bij zijn Amsterdamse partijgenoot J. Bommer terecht en Bommer gaf dat exemplaar begin mei '41 aan het Arnsterdamse sociaal-democratische oud-gemeenteraadslid dr. B. H. Sajet mee toen deze naar Engeland overstak. Het was evenwel noch aan Bommer, noch aan Sajet bekend dat Vorrink de auteur van het memorandum was - Sluyser die het stuk in Londen in handen kreeg, was er van overtuigd dat Wiardi Beckman het had opgesteld. 'Ik herken zelfs zijn schrijfmachine', zei hij', en spoedig vernamen minister-president - Gerbrandyen de koningin dat de belangwekkende beschouwing van Wiardi Beckman afkomstig was.
XCV orrink die niet wist dat zijn memorandum Londen bereikt had, zette zijn pogingen voort om het stuk, telkens bijgewerkt, het land uit te krijgen. Zijn 'Aanvulling IV', op 15 juli '41 gedateerd, vormde haast een nieuwe, aparte nota. Weer kreeg Radio Oranje er van langs, zo ook, en scherper nog dan in januari, de Nederlandse Unie waar 'een handjevol autoritaire heren' (Geert Ruygers, Groeninx vanZoelen en dr. Brinkgreve werden genoemd) de lakens uit zou delen; daarnaast brak V orrink de staf over de secretarissengeneraal ('hebben zich hopeloos geblameerd'), maar aangezien hij inmiddels
XC1 Ik: was van juli '40 af een der redacteuren van Radio Oranje. De problematiek van de regeringsomroep zal verder behandeld worden in deel 9. 2 M. Sluyser, 14 dec. 1956. Het is natuurlijk mogelijk dat het exemplaar dat Sajet meenam, inderdaad met Beekmans schrijfmachine overgetypt
van Schimmelpennincks plannen vernomen had, onderstreepte hij nu in zijn slotpassage vooral dat tijdig een regeling getroffen moest worden voor het 'vacuum'. 'Wij zijn bereid', schreefhij, 'en achten ons in staar om, in samenwerking met personen uit andere politieke groeperingen' (alle in het Politiek Convent vertegenwoordigd), 'aan de gevaarlijke verwarring een einde te maken, zo wij ons op enige autorisatie van de Nederlandse regering kunnen beroepen: .. Afgezien van de voor de hand liggende actie tijdens de bezetting van ons land mag ... niet meer beoogd worden dan het verzekeren van de orde in de wellicht luttele, wellicht vele uren die aan het feitelijk herstel van het gezag van H.M.' s regering vooraf zullen gaan. Pogingen, in die tijd politieke veranderingen aan te brengen die op toekomstige beslissingen vooruitlopen' (en van die pogingen werd Schimmelpenninck door Vorrinkverdachi), 'moeten worden tegengegaan. Juist in dit verband achten wij autorisatie van ons optreden in hoge mate gewenst.' Uitsluitend deze slotpassage werd naar Londen meegenomen door de groepscommandant van de OD in Amsterdam-Oost, reserve-kapitein H. G. Broekman, toen deze medio september '41 de Noordzee overstak.' Ook Broekman wist niet dat die passage door V orrink geformuleerd was; hij schreef haar, in Londen aangekomen, aan Wiardi Beckman toe. Voor V orrink was het meest teleurstellende dat hij uit Londen taal noch teken vernam. Notabene: Schimmelpenninck had zijn 'voorlopig bewind' al klaar en Londen zweeg. Was dat opzet? Handelde Schimmelpenninck soms in overeenstemming met hetgeen Londen wenste? Eind september besloot V orrink, een eigen boodschapper naar de regering te zenden. Zijn keus viel op een Amsterdamse zakenman die hij kende uit de burgerwacht, ir. B. Springer. Deze kreeg op 30 september een boodschap van Vorrink mee die hij in zijn geheugen moest prenten en die hij later in Londen aldus weergaf: 'Ons bereiken inlichtingen dat een groep die een dict~toriale' richting is toegedaan' (Schimmelpenninck en zijn OD),
XC1 Wiardi Beckman had een exemplaar van het volledige memorandum met alle , aanvullingen ook nog aan kapitein J. de Geus gegeven die via België en Frankrijk contact met Engeland had. Drie pogingen tot verzending mislukten, de vierde had succes en de Geus meende zich na de oorlog te herinneren dat een ontvangstbevestiging binnengekomen was via de geheime agent Aart Alblas die op 5juli' 41 in bezet gebied gearriveerd was en in de herfst in contact kwam met de kring van Het Parool (getuige]. de Geus, Enq. dl. IV c, P: 1477). Die ontvangstbevestiging drong niet tot Vorrink door (getuige J. J. Vorrink, a.v., p. ,1728), hetgeen niet zo vreemd is omdat in Londen niemand wist dat hij het stuk opgesteld had en de even
'pogingen in het werk zou stellen, in de overgangstijd aan de macht te komen ... De aanhang van deze groep is onbetekenend, doch zij beschikken over enige personen met invloed, waaronder namen als joekes;' oud-GG de Jonge en Röell. Ik verzoek u wel, zodra u Londen bereikt, de koningin en de regering mee te delen dat (zo onze indruk juist is) wij ons verplicht voelen, hiertegen ernstig te moeten waarschuwen. .. Mocht men trachten, in welke vorm ook, de uiteindelijke zege van de bevrijding voor een of ander experiment van aantasting onzer volksvrijheid te exploiteren, zo zal dit door de bevolking als verraad worden beschouwd. Een algemene staking zal het onmiddellijke gevolg zijn hiervan. Laat men in Londen zich terdege er van bewust zijn, hoe men hier in Nederland denkt."
XCSpringer kreeg de strikte opdracht, deze waarschuwing over te brengen aan Gerbrandy, aan de twee sociaal-democratische ministers ·Albarda en van den Tempel, 'eventueel de overige leden van het kabinet', aan Sluyser, en vooral aan de koningin. 'U zult in Londen door een filter moeten breken!' zei Vorrink nog tegen Springer. 'Laat u vooral niet van de koningin weghouden', u moet 'desnoods met de vuist op tafel slaan.'3 Maar het werd eind juli' 42 voor Springer na een lange en moeilijke tocht via Frankrijk en Spanje in Londen aankwam, eind oktober voor hij zijn eerste gesprek met de koningin kon voeren. Hij was in Engeland door iedereen gewantrouwd, ook door Gerbrandy, Albarda en van den Tempel, alleen niet door de koningin, door minister Kerstens en door Sluyser; 'de rest was bang, was niet zeker', zei hij later." Die 'rest' weigerde namelijk te geloven dat de waarschuwing van V orrink afkomstig was en hield bovendien haar inhoud voor overdreven.
XCWas Vorrink dus een verklaard tegenstander van de ~D-leiding (hij had op lager niveau in de OD 'prachtkerels' ontmoet"), er waren nog meer Nederlanders wier opvattingen hij niet deelde. Hij achtte het namelijk principieel onjuist, tijdens de bezetting kritiek uit te oefenen op vooroorlogse toestanden. Het uiten van die kritiek verweet hij 'de politieke dilettanten' van de Neder
XC1 Ons is van enige relatie tussen de vrijzinnig-democratische voorman mr. A. M. Joekes en Schimmelpenninck niets gebleken. Wij nemen aan dat aan Springer de naam van ir. S. L. Louwes, directeur-generaal van de voedselvoorziening, opgegeven is. 2 B. Springer: 'Rapport' (17 aug. 1942) (Enq., dl. V b, p. 512). 3 'Opdracht van Koos Vorrink aan B. Springer' (okt. 1941) (Enq., punt f, gestenc. bijl. 263). • Getuige B. Springer (Enq., dl. IV c, p. 902). 5 Getuige K. Vorrink (a.v., dl. VII c, p. 182). 85
landse Unie: 'Dat doet', schreef hij in augustus' 41 in een van zijn illegale Ongetekende brieven aan oude strijdmakkers, 'geen waarachtig vaderlander in het uur dat zijn land door de vijand is overvallen en overweldigd. Dat verbiedt hem zijn nationale trots en zijn gevoel voor nationale waardigheid' - en daarop volgden passages die tegen het Driemanschap van de Nederlandse Unie gericht waren.
XCMet een uitlating als deze polemiseerde Vorrink evenwelniet alleen met dat Driemanschap, maar ook met enkele collega's-redacteuren van het illegale blad in welks redactie hij zat: Het Parool.
XCDeze redactie, eind '40 gevormd, droeg van meet af aan een heterogeen karakter: Frans Goedhart had er Jaap Nunes Vaz, eenlinks-socialist, eertijds lid van de Onafhankelijke Socialistische Partij, als medestander bij zijn scherpe kritiek op de vooroorlogse samenleving en Vorrink kon er steeds op de steun rekenen van de hem toegewijde journalist Lex Althoff. Van de twee overige redacteuren werd mr. M. Kann in de lente van '41 gearresteerden trachtte mr. J. C. S. Warendorf tussen de kemphanen Vorrink en Goedhart iets van neutraliteit te bewaren. Ondanks al die twisten maakte Het Parool een snelle ontwikkeling door. Vorrink wist er talrijke SDAPrelaties voor te mobiliseren en in augustus' 41 werd de eerste drukker gevonden: Wessel Eikelenboom in Amsterdam, de man die ook voor de Jehova's Getuigen illegaal drukwerk vervaardigde. Toen Eikelenboom in september gearresteerd was, vond men in Amsterdam een tweede drukker en toen deze het spoedig niet langer aandurfde, in Zandvoort een derde: drukkerij Gertenbach. Er werden per nummer ca. 8 000 exemplaren vervaardigd. welwerd ook Het Parool door arrestaties getroffen (in de herfst van '41 werd een grote verspreidersgroep in Amsterdam opgerold), maar zowel uit een oogpunt van nieuwsvoorziening als van commentaar ontwikkelde het zich in '41 tot het belangrijkste illegale blad: levendig en strijdvaardig. Aan wie scherp las, bleven intussen de tegenstellingen in de redactie niet verborgen - tegenstellingen die ook Wiardi Beckman die na Kanns uitschakeling vaak Vorrink in de redactie verving, niet kon overbruggen. Typisch'Vorrink' was het om eind juli de vooroorlogse politieke partijen aan te duiden als: 'de uitdrukking van de werkelijke staatkundige wil van het Nederlandse volk'2 - typisch-'Goedhart' om het begin oktober 'een aperte onjuistheid' te noemen, 'te beweren dat (de) meerderheid (van ons volk) niets liever wil dan de terugkeer naar de oude toestand, naar het oude bewind en de oude politiek." En een maand later legde Goedhart er nog
XC1 Hij werd eind maart '42 in Sachsenhausen gefusilleerd. Het Parool, 18 (26 juli 1941). p. 2. 3 A.v., 24 (3 okt. 1941), p. 2.
een schepje bovenop: Nederland, schreef hij, had voor de oorlog een geestesgesteldheid ontwikkeld 'die zich voornamelijk kenmerkte door een zekere weldoorvoede zelfvoldaanheid Wij schepten er behagen in, onze lauwheid door te laten gaan voor een bijzondere deugd, t.w. voor onze verdraagzaamheid Elk grassprietje stond op zijn plaats in het keurig geschoren gazon Niemand had dan ook lust om hard de trap af te lopen, want dat dreunde zo en dat verstoorde de rust." Deze en dergelijke beschouwingen maakten Vorrink ziedend van woede: men speelde er alleen maar de vijand mee in de kaart! 'Men bevuilt daarmee zijn eigen nest', zei hij keer op keer. Maar zo kon Goedhart het niet zien. Diens opvatting was, 'dat', zo legde hij aar! de Enquêtecommissie uit, 'de katastrofe waarin wij in Europa waren terechtgekomen, ook een gevolg was van het falen van de vooroorlogse Westeuropese democratieën, zodat men dus in dit opzicht onvermijdelijk ten aanzien van de toekomst tot bepaalde conclusies moest proberen te komen.P Zelfkritiek, meende Goedhart, was ook in oorlogstijd alleszins gepast. Gaf niet Engeland waar in het Lagerhuis en voor de BBC menig kritisch woord weerklonk, in dat opzicht een duidelijk voorbeeld? Maar Vorrink handhaafde zijn bezwaren: in een bezet gebied lagen de verhoudingen anders en waar een beweging als de Nederlandse Unie vol kritiek stak op het vooroorlogse bestel en een groepering als de OD een autoritaire staatsgreep in de geest had, was het, zo hield hij vol, de eerste taak van Het Parool om de traditionele parlementaire demoeratie samen met de traditionele democratische partijen te verdedigen.
XCVan maand tot maand liep dit conflict hoger op. Hele weekend-conferenties werden eraan gewijd; een tijdlang kreeg Vorrink de bevoegdheid, uit Goedharts beschouwingen althans de scherpste passages te schrappen - dat leidde weer tot explosies van Goedharts kant. Want deze was geen moment van zins, van de koers die hij al in zijn Nieuwsbrief van Pieter' t Hoen uitgezet had, af te wijken; hij was illegaal gaan schrijven toen V orrink nog zweeg, en het mocht dan waar zijn dat deze een nationale figuur was, noch zijn argumenten, noch zijn theatrale emotionele uitbarstingen (waren ze echt of gespeeld?) konden op Goedhart enige indruk maken. Bovendien: voor Goedhart betekende Het Parool àlles, voor Vorrink niet - en misschien droeg die laatste omstandigheid er toe bij dat V orrink althans in de herfst van' 41 naliet, een breuk te forceren. Voor hem was Het Parool niet meer dan één middel naast andere om zich te uiten. Wij veronderstellen trouwens dat de voorzitter van de SDAP geneigd was, groter betekenis toe te kennen aanJ.
1 A.v., 28 (IS nov. 1941), p. 1. 2 Getuige F. Goedhart dl. IV c, p. 667).
zijn politieke contacten die, zo dacht hij, uiteindelijk meer gewicht in de schaal zouden werpen dan een illegaal blad dat, het land als geheel gezien, toch maar beperkte invloed had.
XCVan meet af aan had Vorrink deel uitgemaakt van het Politiek Convent - het college dat in de zomer van '40 met zijn beraadslagingen begonnen was en waarin de zes traditionelc democratische partijen (de Rooms-Katholieke' Staatspartij, de Anti-R~volutionaire Partij, de Christelijk-Historische Unie, de Liberale Staatspartij, de Vrijzinnig-Democratische Bond en de SociaalDemocratische Arbeiderspartij) elk door twee personen vertegenwoordigd waren. Door allerlei arrestaties wisselde dit convent nogal eens van samenstelling, het bleef niettemin bijeenkomen. Wij weten van de beraadslagingen practisch niets af (verslagen zijn niet bewaardgebleven), maar het lijkt ons aarmemelijk dat zij steeds op twee onderwerpen betrekking hadden: wat moest er nu, wat moest er in de toekomst gebeuren ? Wat het eerste betreft, gingen cr in een enkel geval (men denke aan de verordening die het leidersbeginsel invoerde in het bestuur van provincies en gemeenten) van het Poli tiek Convent verzetsimpulsen uit. Moeilijker lag de kwestie van de toekomst. Met uitzondering wellicht van de anti-revolutionairen wisten de in het convent vergaderende politici eigenlijk geen van allen of de partij die zij vertegenwoordigden, iets meer was dan eenlos geheel van verspreide kaders. Waren die partij en nog wel, zoals Vorrink geschreven had, 'de uitdrukking van de werkelijke staatkundige wil van het Nederlandse volk'? Het Politiek Convent ging dat in de loop van '41 betwijfelen. Trouwens, ook Vorrink deed dat. Het bleek al uit de eerder aangehaalde passage uit zijn memorandum van januari' 41; daarin had hij dan wel betoogd dat in het 'vacuum' een 'voorlopig bewind' gevormd moest worden 'uit de kring van de meest ervaren leden der Staten-Generaal', maar dat bewind zou zich 'de steun moeten verschaffen van een aantal vooraanstaande Nederlanders' - anders gezegd: die 'meest ervaren leden der Staten-Generaal' zouden het alléén niet kunnen rooien. Twijfel aan de eigen representativiteit was in de zonier -van '40 al gebleken bij het contact tussen het Politiek Convent en de voormannen van de Nederlandse Gemeenschap; die twijfel manifesteerde zich ook in '41 en tegenl;et einde van dat jaar kwam naast het Politiek Convent een veel breder samengesteld comité tot stand dat aanvankelijk geen vaste naam had maar na enige tijd als 'het Grootburgercomité' aangeduid werd;
XCDat Grootburgercomité werd uit drie componenten samengesteld: het Politiek Convent, het tweemanschap Menten-Ringers en de groep-Scholten. Die laatste groep, door de Amsterdamse hoogleraar mr. Paul Scholten geleid, bestond uit enkele naar verhouding jongere figuren, 'die zich', aldus een der leden, 'in geregelde samenkomsten met de problemen van de dag, en van de toekomst niet minder, bezighielden." Dat geschiedde eens in de drie of vier weken. Tot de deelnemers aan de discussiesbehoorden de hoogleraren F. M. van Asbeck, J. A. J. Barge en W. Schermerhorn (oud-voorzitter van 'Eenheid door Democratie'), voorts mr. H. A. M. T. Kolfschoten, dr. C. L. Patijn, dr. J. H. van Royen, mr. A. A. M. Struycken en Wiardi Beckman. Er werd door hen menigmaalover de vraag gesproken wat er in Nederland geschieden moest indien Duitsland plotseling ineenstortte. Met name van Asbeck, Patijn en van Royen hadden, ten dele al vóór de oorlog, allerlei contacten met Duitse oppositionele kringen en zij gingen het als een reële mogelijkheid zien dat men op zekere morgen opeens uit de radio zou vernemen dat Hitler ten val gebracht was. Anderen deelden die hoop en men gaat niet te ver wanneer men stelt dat dit perspectief (dat ook sterk in Vorrinks geest leefde) aanvankelijk in de deliberaties van het Grootburgercomité centraal stond. Er zou dan een 'vacuum' zijn: de regering in Engeland en Seyss-Inquart, machteloos, in Den Haag. Wat dan?
XCOver die vraag maakten zich ook Menten en Ringers, die elkaar goed kenden, zorgen. Beiden kwam de lezer in ons vorige deel al tegen: dr. ir. J. A. Ringers als de algemeen gemachtigde voor de wederopbouwen de bouwnijverheid, mr. E. E. Menten, firmant van het bankiershuis Pierson, Heldring & Pierson, als de man die het werk van de eerste geheime agent, van Hamel, en van de door deze opgerichte spionagegroepen financierde. Menten was geen algemeen bekende figuur, maar de pers die in '40, geheel volgens de Duitse wensen, de leuze: 'Nederland komt er weer bovenop!' in tal van artikelen en reportages had aangeheven, had er toe bijgedragen dat om Ringers een aureool was komen te hangen van zeer uitzonderlijke capaciteiten.
XCEind '40 zocht Menten met Ringers contact. 'Als er nu eens een ommezwaai komt, zeer plotseling', zei hij, 'en het volk doet waarover men spreekt, enhet wordt een Bijltjesdag: men gaat moorden en roven, dan kunnen wij dat toch niet goed vinden!'2 Neen, daar was Ringers ook tegen. Maar hoe was zulk een 'bijltjesdag' te voorkomen? Aanvankelijk leek dat een nogal abstracte vraag, maar in de sfeer van optimisme die zich aan het begin van de Duitse invasie van de Sowjet-Unie voordeed, kwam Menten tot de conclusie
XC1 GetuigeH. A. M. T. Kolfschoten (a.v., dl. VIlc, p. 465). 2 Getuige]. A. Ringers
dat het tijd werd, spijkers met koppen te slaan. Hem stond duidelijk voor ogen wat er gebeuren moest: er diende op die plotselinge bevrijdingsdag een oproep uit te gaan van een algemeen geachte persoonlijkheid om zich, nu de rechtsstaat hersteld werd, van gewelddadigheden te onthouden, en die oproep moest de steun hebben van de democratische partijen. Wie die persoonlijkheid zijn moest, leed voor Menten geen twijfel: Ringers. 'Deze', zo noteerde hij, 'aangewezen als zijnde bekend bij het volk.'! Ringers stond aanvankelijk aarzelend tegenover dit plan, maar Menten wist hem tijdens een gesprek in zijn villa te Warmond te overtuigen en Ringers nam toen de taak op zich, contact te zoeken met politieke voormannen en daarbij te beginnen met de SDAP. Via een van de Rotterdamse sociaal-democratische wethouders kon hij een bespreking met Vorrink arrangeren (de datum is niet bekend) en aan deze legde hij het van Menten afkomstige denkbeeld voor. Vorrink betoogde met de hem eigen heftigheid, dat niet een willekeurige particulier, maar 'dat de partijen op die bewuste dag aan het woord moesten komen. '2 Bovendien wees Vorrink er op (het feit was Ringers totaal onbekend) dat er een Politiek Convent bestond. Afgesproken werd dat Vorrink daar de meningen zou peilen. Het convent bleek tot nader overleg bereid; men droeg dit aan Vorrink en Schouten op en de sociaal-democratische en de anti-revolutionaire leider voerden in september twee gesprekken met Menten en Ringers. Inhet eerste gesprek betoogden Vorrink en Schouten dat de Haagse bankier en de algemeen gemachtigde voor de wederopbouw geen enkel mandaat hadden om op de bevrijdingsdag naar voren te treden (Vorrink en Schouten, zo noteerde Menten, 'hadden beiden angst zielen te verliezen'"), maar in het tweede gesprek betoonden zij zich iets toeschietelijker. Geen wonder! Zij zagen in de nieuwe opzet een mogelijkheid om het driemanschap de [onge-Röell-Schimmelpenninck (Vorrink zal Schouten wel ingelicht hebben, welke plannen daar gesmeed werden) de pas af te snijden. 'S(chouten)', zo legde Menten vast, 'wilde contact met Londen en zich door Londen geadviseerd zien. Dit volgens ons ondoenlijk doch ook onnodig. Wij menen dat wij een combinatie kunnen maken die zeker door Londen erkend zal worden. Dit is juist onze kracht ... Wij leggen nogmaals de nadruk dat & optredende personen' (diegenen van wie de oproep op bevrijdingsdag zou uitgaan) 'volstrekt geen verdere bedoelingen mogen hebben. Dit hebben de politieke personen wel ... Wij moeten eerst kern vormen,
1 E. E. Menten: Notitie (z.d.), 'Juli 1941' (collectie E. E. Menten). 2 A.v.: Notitie (z.d.) 'Onderhoud met R(ingers), S(chouten) en V(orrink) op 26 september 1941' (a.v.). • A.v.
, dan Katholieken, dan Damme' en dan leger. Dit laatste moet genoeg autoriteit hebben om alle geheime organisaties op te vangen'2 - inclusief de OD. V orrink en Schouten waren niet van plan, zich door Menten en Ringers de wet te laten voorschrijven. Via Wiardi Beckman kwamen zij in contact met de groep-Scholten en pas nadat zij het met Scholten eens geworden waren dat uit die groep en uit het Politiek Convent een comité gevormd zou worden dat zich op de bevrijdingsdag met een oproep zou presenteren, voerden zij weer een gesprek met Menten en Ringers, vermoedelijk eind november of op een van de eerste twee dagen van december '41 - althans op 3 december maakte Menten de volgende aantekening:
XC'Bezocht R(ingers) en deelde hem mede dat mij het gesprek met Sch(outen) en V(orrink) niet had voldaan. Hem ook niet. Hij legde de nadruk er op dat zij ons voor een voldongen feit hadden gesteld. Alles was geschied en geregeld bniten 011S om. Verder meende R(ingers) dat ook de niet-partijvertegenwoordigers geheel politiek waren... Mijn voornaamste bezwaar is wel dit dat Sch(outen) aan de ene kant zeer streng is in het handhaven van de rechtsnormen, o.a. wat betreft de Regering in Londen, maar aan de andere kant er geen been in ziet, Frederiks volkomen te negéren en eventueel bereid is . . . hem opzij te duwen ... Dit is m.i, niet juist. Jnist is dat wij Frederiks op het psychelogische moment verzoeken bekend te maken dat hij (gehoord de zes vroegere politieke voormannen) aan R(ingers) opdracht geeft, de enkele dagen dat de Regering nog niet hier zal zijn, de leiding in handen te nemen. R(ingers) is de persoon, chef van de wederopbouw, rechtdoor-zee, door en door Nederlands, geen plutocraat, geen politieker! Op deze rnanier komen de zes partijleiders toch aan hun haal en dit komt hen toe, daar zij toch maar' al die tijd de mensen bij elkaar gehouden hebben. Daarna moet één verse man optreden. R(ingers) ging, na enig overleggen, met mij accoord .. .'3
XCDat Ringers in het 'vacuum' het overheidsgezag in handen zou krijgen, was voor Vorrink aanvaardbaar, maar dan niet krachtens een opdracht van de gediscrediteerde secretaris-generaal van binnenlandse zaken, Frederiks 'de zes partijleiders' moesten Ringers aanwijzen." V orrink en Schouten hielden daarnaast aan herdenkbeeld vast dat op bevrijdingsdag niemand naar voren mocht treden die daartoe niet door de regering gemachtigd was. Menten en Ringers legden zich daarbij neer en hier vloeide nit voort dat
XCSchouten en Menten later in december aan de conrector van het Prinses
XC1 Vermoedelijk werd hier de directeur-generaal van de PTT, ir. M. H. Damme, mee bedoeld. 2 E. E. Menten: 'Onderhoud met R(ingers), S(chouten) en V(orrink) op 26 september 1941'. 8 E. E, Menten: Notitie, 'Woensdag 3 december 1941' (collectie-E. E. Menten). 4 A.v.: Notitie, 'Vrijdag 12 december 1941' (a.v.).
Beatrix-Lyceum te Glion (Zwitserland), die voor zakelijke besprekingen met Menten in Nederland was, de volgende boodschap meegaven voor de Nederlandse gezant te Bern die zijnerzijds de regering te Londen moest inlichten:
XC'Er bestaat in Nederland een Grootcomité, gevormd uit de zes grote politieke partijen en kringen van industrie, handel enz. . . Dit Grootcomité verzoekt H. M.'s Regering wel te willen besluiten, voor het geval het bezettingsregime zou instorten of. een daaraan analoge toestand zou ontstaan en dan H.M.'s Regering van Londen uit niet onmiddellijk in Nederland ter plaatse zou kunnen zijn, aan het Grootcomité (Schouten-Menten c.s.) onmiddellijk en uitdrukkelijk opdracht te verlenen, in naam van Hare Majesteit en Hoogstderzelver Regering het tijdelijk bewind (ook op militair gebied) in Nederland te voeren, zulks ter vermijding van o.a. Bijltjesdag en andere chaotische rechtstoestanden, totdat H.M.'s Regering ter plaatse is."
XCHet '.Grootcomité' (Grootburgercomité) was, toen dit verzoek doorgeg_even werd, nog niet bijeengeweest, ja de besprekingen over zijn samenstelling waren nog in volle gang. In dat kader kwamen Schouten, Vorrink, Menten en Ringers op 6 januari '42 met Joekes en prof. Scholten voor een gesprek samen waarin eerst over de Nederlandse Unie van gedachten gewisseld werd. Menten legde vast:
XC'Sch(outen) en V(orrink) zien daar bijna landverraad in. Zij hebben L(inthorst) H(oman) gewaarschuwd." J(oekes) ook. L(inthorst) H(oman) heeft zich daar niet aan gestoord. Zij menen dat, de Unie funest heeft gewerkt, door de massa zijn politieke oriëntatie te doen verliezen. De massa is door de Unie zijn karakter, zijn richting kwijt geraakt. Mijn mening, gedeeld door prof Sch(olten) en anderen, is dat de Unie een zwevende massa heeft opgevangen en vastgelegd. Een massa, die geen politieke overtuiging heelt, en ook niet zoekt, doch alleen pro-Nederlands verbonden wenste te zijn. Hadden de Duitsers de Unie laren voortbestaan of geholpen, dan zou deze doordat de leiders zeer pro-Duits werden, uit elkaar gespat zijn en de splinters de NSB ten goede zijn gekomen. Nu is de Unie verboden en voelen al de leden zich als martelaren verbonden en zijn zij als anti-Duits gefixeerd.
XCEr wordt nog gesproken over Communisme en hoe die te bestrijden; over politie en radio, de houding der C(ommissarissen) d(er) K(oningin) en Secr(etarissen)-Generaal. Deze laatsten zullen zich terug moeten trekken en vermoedelijk wel uit eigen beweging, anders gedwongen Enkelen menen dat het goed zou zijn, tijdig contact met de Duitse autoriteiten te zoeken"J.over het verzet, herfst I940-herfst 1942', p. lal a). a lnjuli '40. a E. E. Menten: Notitie,
1 'Mededelingen, gedaan door T. A. Delhaas, die in december 1941 een bezoek aan Nederland heeft gebracht' ('Uittreksels uit rapporten van Engelandvaarders
dat is een wel heel merkwaardig zinnetje! Deed Scholten, die daags tevoren met andere vertegenwoordigers der kerkgenootschappen bij Schrieke geweest was en die tot Seyss-Inquart trachtte door te dringen, die suggestie? Het is mogelijk. Zij onderstreept in elk geval dat men niet het gevoel had, voorbereidingen te treffen die tegen de bezetter gericht waren. Dat waren zij ook niet. Zij hadden betrekking op een situatie die zou ontstaan als zich in Duitsland een revolutie tegen het Nazibewind zou voordoen. Dat men van die mogelijkheid uitging, kon de bezetter, als hij er de lucht van kreeg, onaangenaam treffen. In zoverre handelde men verstandig door op de geopperde suggestie niet in te gaan en de besprekingen geheim te houden.
XCDe constituerende bijeenkomst van het Grootburgercomité vond, vermoedelijk in de tweede helft van januari' 42,1 in de consistoriekamer van een der gereformeerde kerken in Den Haag plaats. Schouten (ARP) trad als voorzitter op. Aanwezig waren voorts Vorrink (SDAP), mr. T. J. Verschuur (RKSP), dr. J. J. C. van Dijk (ARP), prof. dr. J. de Zwaan (CHU), mr. M. H. de Boer en mr. J. Rutgers (Liberale Staatspartij) en mr. A. M. [oekes (Vrijzinnig-Democratische Bond), allen namens de partijen die in het Politiek Convent vertegenwoordigd waren. Voor de groep-Scholten waren er Scholten, Barge en Schermerhorn, en tenslotte waren Menten en Ringers aanwezig. Er bestaat van deze en de volgende bijeenkomsten (het Grootburgercomité kwam in '42 nog tweemaal bijeen ten huize van Schermerhorn") geen enkel verslag maar wij nemen aan dat Schouten in de constituerende vergadering de beginselen waardoor men zich moest laten leiden, aangaf zoals hij het later voor de Enquêtecommissie deed: alleen optreden als zich een 'vacuum' zou voordoen; niets doen 'dat in strijd was met het Nederlandse constitutionele bestel'; niets doen waardoor 'een te vormen kabinet voor de toekomst in een onvrije positie' geplaatst zou worden, en mocht dat nieuwe kabinet zulks wensen, ter beschikking blijven als college van advies.ê Men realiseerde zich dat alleen al op het gebied van de bestuursvoorziening (wie zouden als secretarissen-generaal, wie als commissarissen der koningin, wie als burgemeesters optreden ?) tal van beslissingengenomen moesten worden. Trouwens, men moest ook contacten leggen in de wereldJ.
1 Op gezag van het naoorlogse verslag dat Ringers schreef punten g en h, gestenc. bijl. I66), dateerde de Enquêtecommissie deze bijeenkomst 'omstreeks Nieuwjaar'. dl. VII a, p. I54). Uit de stukken van Menten blijkt evenwel dat het enkele weken later moet zijn geweest. 2 Aan dat latere beraad werd ook deel genomen door ir. A. H. Ingen Housz, een van de directeuren van de Hoogovens, en vermoedelijk tevens door H. D. Louwes, voorzitter van de (opgeheven) Gro ninger Maatschappij van Landbouw. Men kwam zo uiteindelijk tot een totaal van vijftien leden. • Getuige Schouten dl. V c, p. 789).
van de politie, de pers en de radio. Daar was een comité van dertien personen veel te groot voor. Besloten werd dan ook om uit het Grootburgercomité een kleiner comité te vormen, het Nationaal Comité, waarin naast Menten en Ringers drie politieke voormannen zitting kregen: Schouten, Verschuur en Vorrink. Deze camoufleerden hun verdere bijeenkomsten aanvankelijk als vergaderingen ten behoeve van het Prinses-Beatrix-Lyceum, later als samenkomsten van een discussiegroep ter bestudering van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. Men deed immers iets wat men voor de bezetter geheim wilde houden. Vorrink heeft het nimmer als 'verzet' willen aanduiden. Trouwens, Ringers deelde later aan de Enquêtecommissie mee, 'dat mijn andere vrienden op een avond verbleekten, toen zij hoorden dat (Vorrink) allerlei stoute dingen mee bevorderde ... Hij had geen revolver bij zich, maar hij was toch gevaarlijk naar ons gevoel. Wij waren beslist tegen elke actie waarbij vuurwapens te pas moesten komen. Wij meenden dat wij niets anders moesten doen dan de zaak organiseren'l_ en dat 'organiseren' diende (Schouten en Vorrink stonden er op) bekrachtigd te worden door de Londense regering.
XCMet haar had men, toen men begon, nog steeds geen enkel contact.
XCTijdens de tweede wereldoorlog is Nederland in sterkere mate van Engeland of van het neutrale buitenland geïsoleerd geweest dan Denemarken, Noorwegen, België en Frankrijk. De Denen behoefden slechts de Sont of het Kattegat over te steken om in Zweden te belanden. Noren konden ontsnappen hetzij over de grens met Zweden (dat deden tienduizenden), hetzij per boot naar de havens op de Shetland-eilanden of in Schotland en Ierland. Een effectieve bewaking van de duizenden kilometers lange Noorse kust met haar talrijke fjorden was volstrekt onmogelijk. Nederland en België hadden daarentegen een relatief korte, vlakke Noordzeekust waarvan de stranden overdag van een beperkt aantal posten uit gemakkelijk geobserveerd konden worden; dergelijke observaties waren aan de Franse Kanaalkust ook mogelijk maar aan het zoveellangere kustgedeelte tot de Pyreneeën weer moeilijker. Wie de ontsnappingsweg te land koos, moest van Frankrijk nit slechts één of twee grenzen overschrijden (de grens tussen bezet Prankrijk en Spanje, eventueel ook de grens tussen bezet en onbezet Frankrijk die tot november ,42 bestond). Ontsnapte men uit België, dan kwam er een grens bij: die met Frankrijk, ontsnapte men nit Nederland, dan was er nog een grens: die met België. Op het traject door Frankrijk, verreweg het langste bij ontsnapping naar Spanje, kenden althans de Waalse Belgen geen taalprobleem, de meeste Nederlanders wèl. Aan al die grenzen was de controle van de grensposten op een enkele uitzondering na vrij scherp, en ze werd van jaar tot jaar scherper. Wie als Nederlander een grenspost normaal wilde passeren, hetzij op de weg, hetzij in de trein, had niet alleen een persoonsbewijs en een geldig paspoort nodig, maar ook een verlofpas van een van de Ein- und Ausreisestellen van het Reichsleommissariat. Bezat men een van die documenten niet, dan moest men een nagemaakt document kunnen tonen; ontbrak dat, dan diende men zich in een trein te verbergen of te trachten, als regel met hulp van grensbewoners, tersluiks de grens te passeren.
XCDat de gedachten van Nederlanders, en vooral van Nederlandse jongeren, die naar Engeland wilden ontsnappen, in de richting gingen van het oversteken van de Noordzee, lag voor de hand: dat was de kortste weg, en een weg via het water waarmee de Nederlander zich vertrouwd voelt. In de praktijk bleek die ontsnapping. verre van simpel. Toen de Duitsers in de
zomer en herfst van '40 een invasie van Engeland voorbereidden, waren een aantal maatregelen getroffen die de bewegingsvrijheid in een groot deel van het kustgebied beperkten, en die maatregelen bleven, toen die invasie niet doorging, van kracht. zeeland en een deel van de Zuidhollandse eilanden waren 'spergebied' geworden (wie daar niet woonachtig was, had een speciale vergunning nodig om dat gebied te hetreden-) en ook op de Waddeneilanden mocht, tenzij men een vergunning had, niemand komen die er niet zijn vaste woonplaats had. Voorts was de vrije vaart in het gehele gebied van de riviermondingen beperkt. In mei '41 werden die maatregelen uitgebreid. Er werd toen bepaald" dat in het spergebied en in een brede strook langs de Waddenzee, het Ijsselmeer en de Noordzee alleen vaartuigen mochten liggen die er normaal thuishoorden en dat bovendien iedereen die, waar ook, een buitenboordmotor bezat, voor het behoud daarvan via de Nederlandse politie speciaal verlof moest aanvragen bij de Ordnungspolizeiê Deze bepalingen maakten het moeilijk om met een willekeurig bootje tot de kuststrook door te dringen.
XCHet ontsnappen aan boord van grotere schepen die normaal de Nederlandse havens verlieten, bijvoorbeeld naar het neutrale Zweden, werd weer op andere wijze tegengegaan. Aanvankelijk was dat niet zo moeilijk. In de zomer en herfst van '40 kwam, van Delfzijl uit, de vaart naar de Oostzee weer op gang met behulp van Groninger kustvaarders die als regel kunstmest en industrieproducten naar Zweden en Finland vervoerden en hout als retourvracht meenamen. Twee. van die kustvaarders waren eigendom van een arts te Delfzijl, A. L. Oosterhuis, die als reserve-kapitein en regiments arts in de meidagen van '40 ingedeeld geweest was in het rste regiment infanterie dat in: de buurt van Leiden tegen de Duitse luchtlandingstroepen gevochten had. Oosterhuis nam na de capitulatie deel aan een reünie van officieren van zijn regiment die in hun mobilisatie-pleisterplaats, hotel-restaurant 'De Witte Zwaan' te Lisse, gehouden werd en daar zei hij tegen deze en gene dat hij wel bereid was, vrijwilligers aan te monsteren die, als men dan een Zweedse of Finse haven bereikt had, op eigen gelegenheid zouden kunnen 'drossen'. Verscheidenen, vooral Leidse studenten, kwamen op die wijze buiten bezet gebied en enkelen hunner konden, vóór de Sowjet-Unie in de oorlog betrokken' werd, via de Sowjet-Unie verder reizen, hetzij naar deVerenigde
XC1 In de herfst van '42 werd het spergebied, wat de Zuidhollandse eilanden betrof, beperkt en werd bepaald dat, wat Zeeland aanging, Tholen, Zuid-Boveland en Zeeuws-Vlaanderen er buiten vielen; in december '42 werd westelijk Zeeuws.Vlaanderen weer wèl tot spergebied gemaakt. 2 VO IOO/41 (Verordeningenblad, 1941, p. 377-84). 3 In '42 werden zelfs alle buitenboordmotoren in beslag genomen.
Staten, hetzij naar het Midden-Oosten. Vandaar kon men dan Londen, de West of Nederlands-Indië bereiken.
XCOver deze ontsnappingsmogelijkheid werd in bezet gebied niet voldoende gezwegen. Spoedig kwam het Oosterhuis ter ore, 'dat men op de studentensociëteit 'Minerva' te Leiden openlijk vertelde dat, als je er tussen uit wou, je maar naar die dokter Oosterhuis in Delfzijl moest gaan met zijn kustvaarders, dan was de zaak zo gepiept';' Erger nog was dat een van diegenen die op deze wijze in de Verenigde Staten belandden, in een van de voor Nederland bestemde programma's van de Wrul-zender te Boston gedetailleerd, zij het zonder Oosterhuis te noemen, vertelde hoe hij via Delfzijl ontsnapt was. De bezetter greep nu onmiddellijk in. In maart' 41 verscheen een verordeningê die bepaalde dat geen schip een Nederlandse haven verlaten mocht voor de identiteitspapieren van alle bemanningsleden en passagiers geverifieerd waren door de betrokken Hafenüberwachungsstelle; wilde iemand die vóór 10 mei' 40 geen zeeman geweest was, aanmonsteren, dan was daartoe speciaal verlof van dat Duitse controlebureau nodig. Acht maanden later, in november '41, werd bepaald dat schepen die in een haven lagen, alleen betreden mochten worden door de bemanning, de passagiers en het los- en laadpersoneel" - dat maakte het moeilijker, zich aan boord te verstoppen. De Duitse controle was scherp; in alle Nederlandse havens bijeen waren er meer dan twaalfhonderd Duitsers mee belast. Niets werd vergeten: moest bij nacht en ontij een Nederlandse reddingboot uitvaren, dan bevonden zich steeds twee gewapende Duitse militairen aan boord om te verhinderen dat men koers zou zetten naar Engeland. Ook de Nederlandse vissersvloot voer onder permanente Duitse bewaking.
XCAfgezien van de eerstelingen die vóór het invallen van de winter van '40-'41 via Delfzijl konden ontkomen, waren er verscheidenen wie het gelukte, langs andere weg uit Nederland te ontsnappen. Het spectaculairst waren twee ontsnappingen per vliegtuig, de eerste op 5, de tweede op 6 mei '41. Bij die eerste werd gebruik gemaakt van een van de modernste Fokker-jagers van het type G'-I (wij moeten het eigenlijk een 'luchtkruiser' noemen), bij de tweede van een ouder type Fokker-watervliegtuig, een T-8-W.
XC1 J. Klatter: De verzetsgroep Zwaantje. Oorlogsbelevenissen van dr. Allard Oosterhuis (1968), p. 20-21. 2 VO 50/41 (Verordeningenblad, 1941, p. 172-77). 3 VO 213/41 (a.v., p. 918-20).
XCMenigeen die vóór mei' 40 met de Nederlandse burgerluchtvaart dan wel met de militaire luchtvaart te maken had gehad, ging er in de loop van '40 over peinzen of er geen mogelijkheid bestond om met een toestel weg te komen. In de eerste maanden van '41 werd een heel komplot gesmeed om met behulp van een Duitse driemotorige Junkers-52 die door de Fokkerfabrieken op Schiphol gerepareerd werd, naar Engeland te vliegen. Dit komplot ging van een monteur van de Fokkerfabrieken uit, W. J. Lindeman, een relatie van Edouard de Nève. De Nève wilde van de gelegenheid gebruik maken om met de Junkers enkele leden van zijn 'pilotenhulp'<organisatie weg te werken van wie hij vreesde dat ze teveel in de gaten gelopen waren. Ook anderen werden in het geheim ingewijd, onder wie een cavalerieofficier, jhr. J. J. G. Beelaerts van Blokland. Een moeilijkheid was dat Lindeman noch Beelaerts konden vliegen. Hoe kon men een piloot vinden om er met de Junkers van door te gaan zodra deze gereed was? Lindeman en de Nève benaderden successievelijk twee militaire vliegers; beiden weigerden. Meer succes hadden zij bij een derde, de tweede luitenant-vlieger G. Steen die, met de bedoeling naar Engeland te ontsnappen, in april via een van de hogere functionarissen van Fokker, ir. P. J. C. Vos, een functie gekregen had bij deze onderneming. Vos keek ook al zelf naar een mogelijkheid uit om weg te komen.
XCEr werden in die tijd op Schiphol GI'S gereedgemaakt voor aflevering aan de Duitsers, twee waren er al klaar. Bij het controleren was de invlieger Th. H. Leegstra betrokken geweest. Ook hij wilde naar Engeland. Vos zag hier een kans. Via Lindeman en anderen zorgde hij er voor, dat, in strijd met de voorschriften, de tanks van een van die twee G-I'S steeds gevuld waren. Welnu, in de middag van 5 mei knoopte Leegstra met de Duitse piloot die het toestel al goedgekeurd had, een amicaal gesprek aan, offreerde hem de nodige borrels en zei dat hij zo graag nog eenmaal samen met ir. Vos een stuntvlucht wilde maken. De Duitser had daar geen bezwaar tegen. Leegstra en Vos klommen in de cockpit, vlogen in de richting van het IJsselmeer - en zwenkten westwaarts. Zij landden bij Lowestoft,
XC'Ze zijn weg!' - met dat bericht stormde Lindeman in het begin van de avond bij de Nève binnen. Dat betekende dat de aanwezige leden van het groepje dat over ontsnapping per Junkers-52 gedacht had, nu onmiddellijk beslissen moesten. Een tweede ontsnapping van Schiphol was uitgesloten, maar Beelaerts had enige tijd tevoren gezien dat midden in de Amsterdamse Minervahaven, dicht bij het Noordzeekanaal, een watervliegtuig lag. Steen had nog nooit met een watervliegtuig gevlogen, maar durfde het er op wagen en Beelaerts had voor een rubbervlot gezorgd waarmee men het toestel zou kurmen bereiken. De drie, Lindeman,
meteen op pad, slopen in het duister naar de rand van de Minervahaven, lieten het vlot te water, peddelden naar het toestel en klommen aan boord. Er was, wonder boven wonder, genoeg benzine in de tanks! In de ochtendschemering konden Lindeman en Steen met veel moeite de twee motoren starten. Steen taxi-de het Noordzeekanaal op, gaf daar vol gas - en ruim een uur later zette hij het toestel bij Dover op het water. Het was daar ook nog beschoten door Engelse militairen; een Nederlandse vlag die speciaal meegenomen was en die buiten het toestel wapperde, had niet voldoende , geholpen.
XCDie twee gedurfde ontsnappingen brachten het Duitse militaire apparaat in rep en roer. Alle Duitsers die voor de beveiliging van de toestellen verantwoordelijk waren, onder hen de Verwalter van de Fokkerfabrieken, F. W. Seekatz-, werden aan een streng onderzoek onderworpen en Seekatz werd alleen daarom niet gestraft omdat tenslotte ook Rudolf Hess kans gezien had, met een toestel te ontsnappen. Voorts werd de directeur van de KLM, Plesman, gearresteerd en werden alle oudere KLM-vliegers en bijna honderd officieren van het eerste luchtvaartregiment, waar Leegstra, Vos en Steen deel van hadden uitgemaakt, zes weken in het kamp Schoorl vastgehouden; alle opleidingsscholen voor verkeersvlieger werden gesloten.
XCOntsnappingen per vliegtuig kwamen na die twee keren waarin het gelukt was, niet meer voor maar er ~erd zoveel te vaker getracht, varend de Noordzee over te steken. Tweemaal gelukte dat aan vissersvaartuigen: in april en in augustus 1942,2 In beide gevallen deden de familieleden (die van de plannen op de hoogte waren geweest) alsof de schepen vergaan waren; de gezinnen kregen de gebruikelijke uitkeringen. De Duitsers vertrouwden het eerste geval al niet." Eind april' 42 vaardigden zij een uitvaarverbod voor
XC1 De onderdirecteur van Fokker, ir. J. E. van Tijen, was eind november' 40 wegens Feindbegiinstigung gearresteerd; wegens gebrek aan bewijs werd hij in februari '4I uit zijn gevangenschap ontslagen. Hij nam per I maart '4I ontslag bij Fokker. 2 Achter elkaar ontsnapten de stoomtrawler 'Katwijk II' en de motorlogger 'Gijsbert Karel van Hogendorp'. In februari '42 voer de stoomtrawler 'Beatrice' naar Engeland, maar dit geschiedde onder bedreiging door Engelandvaarders die zich aan boord verborgen hadden; dit voorval komt nader ter sprake, 3 Ook ten aanzien van de 'Beatrice' hadden zij vermoedelijk aangenomen dat opzet van de bemanning
alle vissersvaartuigen uit, hetgeen zij enkele maanden later tot een verbod beperkten om's nachts buiten te blijven. Onze gegevens omtrent het aantal malen waarin met veel primitievere vaartuigen, tot kano's toe, getracht is, Engeland te bereiken, zijn onvolledig. Begin juli '40 gelukte, bij het vallen van de avond, vanuit Noordwijk een overtocht met een zeilbootje en slaagden drie Engelandvaarders er in, uit Scheveningen weg te komen met de Scheveningse reddingboot. Beide ontsnappingen werden door verblufte Duitsers gadegeslagen. Het gevolg was dat nadien alle bootjes van het strand moesten verdwijnen en dat overdag en's nachts regelmatig door Duitse militairen langs de kust gepatrouilleerd werd. Hoe kreeg men dan toch een bootje op het strand? Het lukte een aantal malen via een doorgang onder de boulevard bij het Zeehospitium te Katwijk. Ook lukte het bij de Hondsbosse Zeewering. De dijkbaas te Petten, J. C. , Bellis Sr., was met enkele familieleden bereid te helpen. De Engelandvaarders kwamen dan met hun bootje via de Hondsbossevaart aan, het bootje werd daar op de aanwezige werklorrie geplaatst en door een paard de dijk opgetrokken; over de steenglooiing moest het dan de branding ingeschoven worden. Van deze ontsnappingsmogelijkheid werd door vermoedelijk ca. tien groepjes met succes gebruikgemaakt; één groepje, uit vijf officieren bestaande, werd in juli '41 betrapt. Nadien kon Bellis toch weer enkele andere groepjes helpen, maar in november '41 werd hij gearresteerd. Hij bezweek in Buchenwald.
XCWas het vertrek al een enorm probleem, de overtocht was het niet minder. De Noordzee is grillig. Laat ons één groepje volgen: vijf Engelandvaarders, vier mannen, één vrouw, die eind april '43 met de vlet 'Yvette' wisten te ontkomen. Die vlet hadden ze in IJmuiden gekocht en in Loosdrecht opgetuigd. Roeiriemen konden zij overnemen van 'Laga' , de Delftse studentenroeivereniging ; het witte grootzeil werd donker gemaakt door het in een bad met Oostindische inkt te leggen. Twee motoren werden verworven, die beide achtergehouden waren: een grote buitenboordmotor en een kleine reservemotor. Honderd liter benzine werd zwart gekocht. Hoe kwam men nu met de 'Yvette' aan de kust? Men kreeg hulp van een schipper uit het Westland die regelmatig aardappels naar Zeeland moest vervoeren. Toen de omstandigheden gunstig leken (weinig maanlicht, aflopend tij na middernacht en oostenwind), nam de schipper het gezelschap in Delft aan boord, het vletje maakte hij als een onschuldig bijbootje aan zijn vrachtschip vast, de uitrusting verborg hij. Zo voer men tot bij Den Briel waar de 'Yvette' in het donker opgetuigd en bemand werd. Te middernacht begon men westwaarts te roeien, een uur of drie, ~ervolgens werd de buitenboordmotor aangeslagen. Tot acht uur 's morgens ging alles goed, men vorderde gesta
dig - opeens stopte de motor. Alle pogingen om hem weer aan de gang te krijgen, faalden en de reservemotor was wel in een waterdichte zeilzak verpakt maar bleek kletsnat te zijn geworden: óók onbruikbaar. Er kwam wat wind opzetten. In de namiddag werd de zee spiegelglad - tot er plotseling een flinke storm opstak, niet uit het oosten maar uit het noordwesten. Drie van de vijf opvarenden werden prompt zeeziek. Een nacht en een dag werd gezeild, toen wakkerde de storm aan, de gaffel brak en het zeil kwam naar beneden. Voortdurend moest gehoosd worden, niettemin kwam er veel water binnen. Stuurloos dobberde de vlet westwaarts - zij bleek zich de volgende ochtend gelukkig in de Theemsmonding te bevinden. 'Een van onze grootste teleurstellingen toen wij in Engeland waren, was', aldus de leider van deze tocht, 'dat van meer dan vijftig kennissen van wie wij allemaal wisten dat zij gegaan waren en op zee gekomen waren, er geen een werkelijk aangekomen was.'!
XCIn de periode zomer' 4Q-zomer '42 werden niet minder dan dertig van die ontsnappingspogingen door de Kriegsmarine verijdeld; daarbij werden een kleine honderdtwintig Engelandvaarders gearresteerd. Later in '42 en in '43 vielen nog eens minstens enkele tientallen op deze wijze in Duitse handen. Hoeveel Engelandvaarders in totaal op de Noordzee omgekomen zijn, is niet bekend - stellig meer dan honderd, misschien wel enkele honderden.
XCIntussen tonen gegevens van de Koninklijke Marine aan dat de ontsnapping over de Noordzee toch maar door een minderheid van de Engelandvaarders ondernomen werd. Onder de ruim vierhonderd die in Engeland bij de marine in dienst traden, waren er slechts drie-en-veertig aan wie de rechtstreekse oversteek gelukt was; van de overigen kwamen honderdzesen-vijftig eerst in Zweden aan en trokken honderdzes-en-zestig door België en Frankrijk, de meesten in '43. Via Zweden dan wel België-FrankrijkSpanje duurde het gemiddeld bijna een jaar voor men Engeland bereikt had. 2 Ook op die landroutes werden velen door de Duitsers gearresteerd.
XCAanvankelijk werden de meeste gearresteerde Engelandvaarders slechts tot korte gevangenisstraffenveroordeeld, wegens illegalegrensoverschrijding. maar in '42 werden bij enkele gelegenheden groepjes die in Frankrijk opgepakt waren en die bekend hadden dat zij zich bij de Nederlandse strijdkrachten hadden willen voegen, tot de doodstraf veroordeeld en geëxecuteerd - 'wir wollen ein Beispiel statuieren' , liet de Militärbefehlshaber in Parijs,J.
1 H. Louwerse: Toespraak bij de overdraehtvan de viet 'Yvette' aan het Nederlands Nationaal Oorlogs- en Verzetsmuseum te Overloon, 5 mei 1964, p. 17. (Doe II 217, a-I2). 2 Bijlage IX bij 'De Koninklijke Marine in de tweede wereldoorlog', dl. I, hfdst. 8 1956, no. 5).
generaal von Stiilpnagel, weten toen hij de eerste gratieverzoeken afwees.' Later maakten de Duitsers het zich gemakkelijk: vielen hun Engelandvaarders in handen, dan werden deze naar concentratiekampen gezonden, de Joden naar Auschwitz, de niet-Joden als regel naar Natzweiler.
XCEen van de meest gebruikte ontsnappingswegen over land leidde, in '40 al, via het Noordbrabantse grensdorp Putte. Een steenfabrikant. J. G. van Niftrik, bezat hier een huis dat pal aan de grens lag. Hij kwam in contact met OD' ers en hielp tot de zomer van '42 ruim honderd personen, grotendeels militairen, de grens over. Deze mensen werden meestal naar van Niftrik verwezen door een Hagenaar. Vanbelang was vooral dat van Niftrik na enige tijd Nederlanders in België vond die een 'Iijn' opbouwden tot aan de Zwitserse grens waarbij men, van valse papieren voorzien, van adres tot adres doorgegeven werd. In de zomer van '42 bleek evenwel dat zich een V-Mann, een oud-marinier, in van Niftriks organisatie binnengedrongen had. De Vi-Mann werd door de Hagenaar geliquideerd. Van Niftrik en zijn vrouw vluchtten vervolgens via hun eigen 'lijn' naar Zwitserland.
XCWas dus (het blijkt uit het voorafgaande) het ontsnappen uit bezet Nederland moeilijk, moeilijker nog was het opbouwen van een vaste verbinding, een 'weg', waardoor berichten heen en weer konden gaan. De eerste groeperingen die contact met de regering zochten, waren volledig van het toeval afhankelijk, Zo kon generaal Röell, de commandant van de OD, enkele berichten meegeven aan Beelaerts van Blokland toen deze met het door Steen bestuurde watervhegtuig ontsnapte, en eerder vermeldden wij al dat Schouten, V orrink, Menten en Ringers in december '4I via de conrector van het Prinses-Beatrix-Lyceum in Glion en de Nederlandse gezant in Zwitserland ten behoeve van het Grootburgercomité een verzoek om erkenning richtten tot de Londense regering. Dat was alles één-richting-verkeer - het was niet een 'weg'.
XCDe eerstevan die 'wegen', d. w.z. van die vaste heen- en- weer verbindingen, ontstond pas toen de bezetting al twee jaar duurde en knoopte bij het werkniet ambtelijk in of buiten Nederland sedert 10 mei 1940 tegen Nederlanders ge
1 P. Groeneboom: 'Memorie betreffende in Nederland tijdens de bezetting door de Duitse instanties uitgeoefende rechtspleging en omtrent oorlogsmisdrijven, al dan
aan dat Oosterhuis in .de zomer en herfst van '40 van Delfzijl uit verricht had. Behalve in de wintermaanden onderhielden, gelijk gezegd, Nederlandse kustvaarders een regelmatige verbinding met Zweedse havens. In Londen kwam niemand op het denkbeeld, via die kustvaarders te trachten, een 'weg' naar bezet gebied op te bouwen - het initiatief terzake lag bij de Nederlandse consul-generaal in Stockholm, A. M. de Jong. Deze was in 1916 als jonge, man voor het eerst in Zweden gekomen, had er verscheidene agenturen opgebouwd, was bij het uitbreken van de oorlog tot consul-generaal be_noemd - en kreeg het in de zomer van '40 met zijn officiële, soms ook met zijn onofficiële werkzaamheden bijzonder druk. Van de Nederlandse legatie waar men bevreesd was, met het angstvallige Zweedse neutraliteitsbeleid in conflict te komen, ontving hij niet veel steun, maar zoveel te meer van de Britse. Er lagen in Zweedse havens vijf Nederlandse schepen welker gezagvoerders na de, meidagen geweigerd hadden naar Nederland terug te keren (Zweden gafhun geen verlof, naar Engeland over te steken) en een van die gezagvoerders, E. H. Schuur, trad in' 41 bij consul-generaal de Jong in dienst teneinde namens hem contact te onderhouden met de Nederlandse kustvaarders die Zweedse havens aandeden. Verscheidene kapiteins wist hij er toe te bewegen, Duitse routegegevens korte tijd aan hem af te staan opdat ze in Stockholm door de Engelse Intelligence gekopieerd konden worden. Ook kocht Schuur bij die kustvaarders de verstuiverplaatjes op van de carburatoren van Nederlandse motoren die in gebruik waren bij kustvaarders die in Engelse dienst voeren - plaatjes die men in Engeland niet had kunnen vervaardigen. En tenslotte verzamelde Schuur bij die kustvaarders in Zweden alle inlichtingen over bezet gebied die hij krijgen kon; veel was het niet, maar ook het weinige was consul-generaal de Jong en de Engelse Military Intelligence welkom. Waar zij vooral behoefte aan hadden, was een vast contactpunt, een vast afzendadres in bezet gebied. Men zag in '41 en in de eerste maanden van '42 geen mogelijkheid om dat van Zweden uit te creëren - opeens bood het zich aan. Oosterhuis die na de indiscretie van de Wrul-zender zijn hulp aan Engelandvaarders had gestaakt, had er in de herfst van '41 toch nog één weg
XCgewerkt: een Joodse relatie, Jacques de Vries uit Amsterdam, reserveluitenant van de artillerie, die in de mobilisatietijd rnèt hem stamgast geweest was in 'De Witte Zwaan' te Lisse. Oosterhuis had de gezagvoerder van de kustvaarder 'Corona', H. Roossien, bereid gevonden, de Vries aan boord
XCte verstoppen. Via de Jong kreeg de Vries in Stockholm werk bij de Intel
XCligence en toen nu Oosterhuis samen met een bevriende fabrikant, D. Boerema, in de lente van '42 uit de uitzendingenvan Radio Oranje
XCconcludeerde dat de regering te Londen nog steeds bitter weinig inlichtingen
uit bezet gebied kreeg, schreefhij de Vries een lange brief waarin hij op dat tekort wees. Die brief gaf hij aan Roossien mee, 'hartelijke groeten van je biljart-kameraad in "t Zwaantje' , had hij er onder gezet. De Vries begreep wie de afzender was en consul-generaal de Jong zag hier de mogelijkheid waar hij allang naar uitgekeken had: een beginpunt voor een vaste verbinding. Hij zette de zaak goed op. In mei '42 voerde hij tijdens een bezoek aan Londen de nodige besprekingen, niet met de Nederlandse geheime dienst (daar had hij geen vertrouwen in-), maar met de Engelse, nl. met luitenantkolonel W. H. R. Rabagliatti, hoofd van de Nederlandse sectie van Mili tary Intelligence-S, bij wie hij door Buitenlandse Zaken geïntroduceerd was. Bij deze bedong de Jong dat er meer spoed gezet zou worden achter de afvoer, met Engelse vliegtuigen, van Engelandvaarders die in Zweden gestrand waren, en dat wat hij aan inlichtingen en rapporten uit Nederland zou verzamelen, ook aan de Nederlandse regering doorgegeven zou worden. Via kapitein Roossien deed de Jong toen aan Oosterhuis ('Zwaantje', zoals hij ging heten) weten dat alles wat deze kon verzamelen, welkom zou zijn: militaire gegevens, maar ook bonkaarten, blanco persoonsbewijzen en gangbaar geld - om die laatste zaken zat de Britse Special Operations Executive dringend verlegen voor het uitrusten van haar geheime agenten. Nog een bericht uit Nederland kwam er, ditmaal van de Dokkumer Sieds van Straten die al twintig flessen met observaties in de Nieuwe Waterweg geworpen had; nu had hij een bericht kunnen meegeven aan kapitein J. J. Tuil van de 'Annegiena'. De Jong zorgde er voor dat Tuil met Roossien in 'contact kwam en van Straten met Oosterhuis. Nog een derde kapitein werd ingeschakeld: R. Pilon van de 'Meeuw', en uiteindelijk, maar pas in de zomer van '43, een vierde, F. J. M. Aben van de 'Excelsior'. De eerste drie kregen Oosterhuis als informant, gaven de rapporten en stukken die ze verkregen, in Zweden via Schuur aan de Jong dooren zo begon injuni '42 de 'Zweedse Weg' te functioneren.
XCKapitein Aben zou hem in de zomer van '43 verraden.
XC1 De Jongs vertrouwen in de legatie te Stockholm was in de lente van' 42 verder .gedaald toen de Nederlandse zaakgelastigde, mr. dr. G. A. Scheltus, geen enkele belangstelling getoond had voor het plan van de gezagvoerder van het Nederlandse motorschip 'Nautilus', M. Ellerbroek, om, komend van Zweden, met schip en lading naar Engeland te varen. Via de Jong kreeg Ellerbroek wapens van de Intelli gence om de Duitse wacht die op het laatste traject (Kielerkanaal-Delfzijl) aan boord genomen moest worden, in bedwang te houden. De 'Nautilus' wist Hull te bereiken. Aan Ellerbroek, die de zoon was van een Duitse vader (maar hij was in Delfzijl
XCVoordat wij voor het tijdvak dat wij in dit deel behandelen (maart '41-juli '42), de operaties van de Nederlandse spionagegroepen en van de uit Engeland gezonden geheime agenten gaan beschrijven, is het noodzakelijk dat wij eerst iets meer meedelen over de Londense diensten die geheime agenten gingen uitzenden en voor wie het spionagemateriaal bestemd was, alsmede over de Abwehr en de Sicherheitspolizei die zich tot het uiterste zouden inspannen om alle vormen van contact tussen Londen en bezet gebied tegen te gaan.
XCOver de vraag wie in Nederland in de overgangstijd het gezag zou uitoefenen, braken de Engelse officieren die het contact met bezet gebied moesten opbouwen, zich het hoofd niet; gegevens over gebeurtenissen in de civiele sector en over de stemming der bevolking interesseerden hun ook maar matig. Primair stond bij hen het verzamelen van militaire inlichtingen. Dat was de taak van Military Intelligence-6 (MI-g ging zich later met het opbouwen van 'pilotenlijnen' bezig houden) - kortheidshalve zullen wij, zoals men toen ook deed, van 'MI-6' spreken.
XCEen van de middelen die deze Britse dienst de gehele bezetting door toepaste, was het in rieten korfjes afwerpen van postduiven. In die korfjes die aan een kleine parachuut daalden, bevonden zich kokertjes met dun papier waarop men met een erbij gevoegd inktpotloodje alles kon schrijven wat men voor Engeland van belang achtte, als regel aan de hand van een vragenlijst - de postduiven (voor deze bevond zich een zakje zaad in het korfje) vlogen er dan mee naar Engeland terug. Die korfjes werden evenwel menigmaal door Nederlandse vinders via de gemeentepolitie bij de Duitsers ingeleverd. 'Die Auszahlung der Belohnung bildet', aldus een Duits rapport uit de herfst van '42, 'einen besonderen Anreiz für die Bevölkerung, auf Brief tauben zu achten und sie abzuliefern.'l In totaal vielen in de periode september ,42-december '43 (de enige waaromtrent wij precieze cijfers bezitten) 317 van deze voor Engeland bestemde postduiven in Duitse handen. Wij hebben er geen denkbeeld van, aan hoeveel postduiven de retourvlucht over de Noordzee gelukte, maar wij durven wel veronderstellen dat deze vorm van het verzamelen van inlichtingen (die er toe bijdroeg dat een groot deel van de Nederlandse duiven afgemaakt werdê) als regel weinig belangrijke
XC1 WEN, Feldkommandantur 674, Ic: 'Monatsbericht', okt. 1942, p. 6 (CD!) 2
resultaten opgeleverd heeft: een willekeurige plattelander die een postduif vond en bereid was, de Engelsen te helpen, kon slechtsberichten wat hij in zijn naaste omgeving waargenomen had. Dat was maar zelden van betekenis. Voor het systematisch verzamelen van deugdelijke inlichtingen had men geheime agenten nodig die hetzij eigen spionagegroepen zouden oprichten, hetzij bij bestaande spionagegroepen aanhaken. Na de zomer van '40 had MI-6 in bezet Nederland geen eigen agenten meer. Met de uitzending van nieuwe agenten werd in augustus '40 begonnen door een nieuwe Nederlandse geheime dienst: de Centrale Inhchtingendienst (CID) die onder leiding stond van de particuliere secretaris van koningin Wilhelmina, F. van 't Sant, oud-hoofdcommissaris van politie in Den Haag. Van 't Sant werkte nauw met MI-6 samen; in technisch opzicht (de uitrusting en het transport der agenten en het radioverkeer met hen) was hij trouwens geheel van de Engelsen afhankelijk. In augustus '41 werd de leiding van de CID aan van 't Sant
XChouders zich bij een nieuwe vereniging, het Nationaal Verbond van Nederlandse Postduivenhouders, moesten aansluiten. Zij moesten allen hun duiven, in totaal ca. I miljoen, op lijsten brengen. Het vrij rondvliegen van duiven was toen verboden, maar heel veel duivenhouders stoorden zich niet aan dat verbod en de politie had als regel 'niets gezien'. In de zomer van '41 kwam er een nieuwe regeling: een verordening (VO 140/41, Verordeningenblad, 1941, p. 60S-II), die bepaalde dat de bedoelde lijsten door de burgemeesters afgestempeld moesten worden en dat men, als een duif gestorven was, een poot plus ring bij die burgemeester moest inleveren. Enkele maanden later werd de voedertoewijzing beperkt tot voeder voor slechts 4 000 duiven. Die maatregel was weinig effectief: met name op het platteland - slaagden velen er in, voor hun duiven voeder te vinden en op vele plaatsen kon men nog steeds regelmatig duiven zien rondvliegen. Wehrmachtbejehlshaber Christiansen, bevreesd dat die duiven in het geval van een Engelse landing gebruikt zouden worden voor het overbrengen van berichten naar al bevrijde delen van Nederland, kreeg daar genoeg van en onder zijn pressie werd in augustus '42 bepaald (VO 86/42, a.v., 1942, p. 394-96) dat het houden van duiven voortaan verboden was en dat alle duiven afgemaakt moesten worden behalve (secretaris-generaal Frederiks had zich daar moeite voor gegeven) de bij uitstek waardevolle sierduivenverzameling van een inwoner van Gouda en collecties sierduiven die in Ouwehands Dierenpark te Rhenen, in Burgers Dierenpark te Arnhem en in het Stadspark te Nijmegen samengebracht zouden worden. Alle duivenhouders moesten van de door of namens hen geslachte duiven een poot plus registratie-ring bij de burgemeesters inleveren. Deze regeling werd, alweer dank zij het feit dat de politie als regel 'niets zag', op grote schaalontdoken: de duiven werden verstopt. Werd dit ontdekt (in de periode oktober '42-augustus '43 geschiedde dat met bijna 2 000 duiven), dan wetden de eigenaren als regel in het concentratiekamp Vught opgesloten, in voorarrest als het ware. Zij werden dan gevonnist door het Landesgericht
ontnomen en aan een Nederlandse militair toevertrouwd, reserve-kapitein mr. R. P. J. Derksema, die overigens op dat gebied geen ervaring bezat en er ook alle geschiktheid voor miste. Met steun van minister-president Gerbrandyen van de koningin zette van 't Sant echter zijn samenwerking . met MI-6 voort. Dit leidde tot de operaties van de groep-HazelhoffRoelfzema (november '41-mei '42) die wij straks in bijzonderheden zullen be-. schrijven. Naast de Military Intelligence was er nog een tweede, een nieuwe Engelse geheime dienst, de Special Operations Executive, of SOE, die volgens de plannen van Churchill in bezet Europa sabotage moest bevorderen ,alsmede de vorming van de ondergrondse legers voorbereiden waar de Britse premier zoveel van verwachtte. SOE ging begin' 42 nauw samenwerken met een Nederlands regeringsbureau dat in '41 opgericht was met . als taak, de terugkeer van de koningin en haar ministers voor te bereiden: het Bureau Voorbereiding Terugkeer; de uit Indië overgekomen luitenantkolonel der mariniers M. R. de Bruijne was er het hoofd van en deze ging, met machtiging van Gerbrandyen van de minister van marine, luitenantadmiraal J. Th. Furstner, onder wie zijn bureau ressorteerde", aan SOE de agenten ter beschikking stellen die deze dienst voor de genoemde taken nodig had. Derksema, van 't Sant en de Bruijne werkten-dus naast elkaar. In februari '42 werd Derksema evenwel afgezet en werd de Bruijne behalve hoofd van het Bureau Voorbereiding Terugkeer óók hoofd van de Centrale Inlichtingendienst. De lezer krijgt in het vervolg van dit hoofdstuk regelmatig met deze twee Engelse en drie Nederlandse diensten te maken: enerzijds de Military Intelligence (MI-6) en de Special Operations Executive, anderzijds de Centrale Inlichtingendienst, de dienst van van 't Sant en het Bureau Voorbereiding Terugkeer. Hun onderlinge conflicten, twisten en intriges zullen wij in deel 9 schetsen.
XCHet onderhouden van geheim radiocontact van bezet gebied uit was technisch verre van eenvoudig. Merkwaardig genoeg was het veiliger, van Nederland uit naar de SowjetUnie te zenden dan naar Engeland. In het eerste geval kon men namelijk, zoals Goulooze deed, van korte-golf-zenders gebruik maken die op geringe
XC1 Na het aftreden van minister Dijxhoorn, zomer '41, was defensie gesplitst in twee departementen:
afstand van het uitzendpunt niet of nauwelijks hoorbaar waren. De verbinding met Engeland moest evenwel met ultra-korte-golf-zenders onderhouden worden die vrij gemakkelijk uitgepeild konden worden. Dat uitpeilen geschiedde door de met de Sicherheitspolizei samenwerkende Ord nungspolizei. Kwam een zender in de lucht, dan werd eerst de streek waar hij zich bevond, door meting op afstand, bijvoorbeeld tegelijk van Berlijn en München uit, vastgesteld. Het resultaat van die meting werd per telex doorgegeven aan de Funkbeobachtungsstelle van de Ordnungspolizei? Deze dirigeerde dan tijdens de volgende uitzendperiode een of meer van de zes peilauto' s die dagelijks in bedrijf waren, tot in de buurt van de zender. Die peilauto' s zagen er als normale vrachtauto's uit. Waren zij vlakbij de zender gekomen, dan werd de plaats daarvan, als dat nog nodig was, met zekerheid vastgesteld door speurders die, met een klein peiltoestel aan de gordel, de zender van verschillende kanten naderden, 'uiteraard in het gezelschap van Duitse politiemannen die onmiddellijk tot een inval en tot huiszoeking overgingen. Een van de Nederlandse geheime agenten die in Duitse handen was gevallen, was eens bij een oefening in het uitpeilen aanwezig. Er werd toen met ongeschoold personeel gewerkt en er werd slechts één peilauto gebruikt. Deze begon zijn tocht op ca. twaalf kilometer van de zender, niettemin werd 'de villa van waaruit gezonden werd, in twintig minuten door de peilwagen bereikt.P
XCHet uitpeilen van een zender was werk voor technici. De Sicherheitspolizei of de Abwehr kon dan overgaan tot de arrestatie van de betrokken marconist. Die marconist kende evenwel veelal niet het adres of de adressen waar de geheime agent met wie hij samenwerkte, verbleef. Die geheime agenten en de spionagegroepen waarmee zij in contact stonden, kondenniet met technische middelen opgespoord worden.i- zulks moest in de eerste plaats geschieden door recherchewe~k. Dat vond plaats onder leiding van de Abteilung III F (Abwehr Fremder Dienste - vandaar de F) van de Abwehr en van het Rejerat IV E (Spionage-Abwehr) van de staf van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD. Dubbel werk? Inderdaad - maar dat was in het Derde Rijk schering en inslag en behoefde, wanneer de betrokken diensten goed samenwerkten, geen nadeel te zijn.
XCDe Abwehr, onderdeel van het Oherleommando der Wehrmacht, had in bezet Nederland slechts twee taken: de voorbereiding van spionage in Geallieerde2 H. G. Lauwers: 'Rapport betreffende Nordpol-affaire' (12 febr. 1946), p. 27 (Enq.,
1 De was ook met de verzorging van de stoorzenders belast die het luisteren naar de Radio Oranje en 'De Brandaris' bemoeilijkten.
landen (Abtei/ung I) en de contraspionage (Abtei/ung III). Rechtstreeks onder de chef van de Abwehr in ons land ressorteerde dan ook nog de ervaren Duitse spion T. A. R. Protze ('Onkel Richard') die buiten die twee afdelingen om opereerde.' Daarbij schakelde Protze in de herfst van '41 de NSB'er mr. P. M. C. J. Hamer in, de Haagse hoofdcommissaris van politie, en deze bracht een aantal relaties mee, onder wie de echtgenote van een van de Londense hoofdambtenaren van het departement van koloniën, mr. W. G. Peekema. Dora Peekema-Dibbets was in '4I drie-en-veertig jaar oud. Ze was een narcistische en tamelijk domme vrouw, dolop uniformen en verzot op intriges en avontuurtjes. Wat zij aan illegale activiteiten te horen kreeg, gaf zij aan Hamer door; in '42 liet zij zich bovendien door de Abwehrstelle Brussel naar Madrid zenden om daar te trachten, in amoureus contact met Geallieerde officieren iets te weten te komen over de Geallieerde offensieve plannen. Tot de anderen die door Hamer aan Protze ter beschikking gesteld werden, behoorden drie 'foute' politiemannen van de Documentatiedienst der Haagse politie: J. H. Chr. Krom, C. Leemhuis en ], N. Viëtor. Zij werden gebruikt om rapporten over de stemming in bezet gebied op te stellen en om illegale groepen op te sporen. In de winter van '42 op '43 voerde het drietal bovendien in opdracht van Protze, telkens in de weekenden, een reeks inbraken uit in het gebouw in Den Haag waar het archief van het departement van defensie opgeslagen was; daaruit ontvreemdde het ter fotokopiëring enkele honderden rapporten van Nederlandse militaire attaché's, Protze nam aan dat die rapporten, voorzover uit Berlijn afkomstig, de Abwehr in staat zouden stellen, Duitsers te identificeren die indertijd aan de Nederlandse attaché in de Duitse hoofdstad informaties verstrekt hadden. Voorzover ons bekend, werd het beoogde doel niet bereikt.
XCIn een enkel geval slaagde Abwehr I er in, van Nederland uit een z.g. Engelandvaarder met een bootje naar Engeland te krijgen. In mei '42 gelukte dat met een NSB'er, een oud-zeeman, J. M. Dronkers. Deze viel in Engeland onmiddellijk door de mand. De Engelse contraspionage die de Duitse agenten die haar in handen vielen, als regel in leven hield teneinde hen voor Spiele tegen Duitsland te gebruiken, zag niets in Dronkers ; hij werd aan de Engelse justitie overgedragen, eind '42 ter dood veroordeeld en opgehangen.werk de betrokken Abwehrstelle handen vol geld daar zij in hoofdzaak met oplichters in contact kwam. Op de Abwehrstelle-Willlelmshaven
lOok de te Hamburg en Wilhelmshaven zetten hun werk in Neder land voort. De eerste gaf zich grote moeite, personen te vinden die bereid waren, als geheim agent naar Engeland of de Verenigde Staten uitgezonden te worden. Voor zover ons bekend, heeft dit tot geen enkele succesvolle missie geleid, wèl kostte dit
XCEffectiever dan Abwehr lopereerde Abwehr III en dan speciaal de afdeling III F. De leiding van deze afdeling werd in augustus' 41 toevertrouwd aan Oberstleutnant Hermann Josef Giskes. Deze, de zoon van een tabakshandelaar uit Krefeld, had, nauwelijks achttien jaar oud, in '14 bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog als vrijwilliger dienst genomen in het Duitse leger en in ' 38 op verzoek van de Abwehr-oflîcier Hauptmann von Feldmann (dezelfde wiens Einsatzleomtnando op JO mei '40 op Ypenburg landde) een positie bij de Abwehr aanvaard. Al in '40 bewees Giskes in bezet Parijs bijzonder bekwaam te zijn op het gebied van de contraspionage, en toen de chef van III F in Nederland in de zomer van '41 door een hartaanval uitgeschakeld werd, volgde Giskes hem op. Hij was een conservatieve Duitser, geen nationaal-socialist, maar evenmin een tegenstander van het regime. Men krijgt van hem de indruk dat hij zich, als zovelen, eigenlijk nauwelijks afvroeg, in welk politiek kader hij zijn arbeid verrichtte; een belangrijke Abwehr-taak was hem toevertrouwd en hij stelde er evident een eer in, die taak te verrichten tot volle tevredenheid van zijn superieuren, de hoogste, Hitler, inbegrepen.
XCEigenlijk kan men in diezelfde geest schrijven over de chef van het Rejerat IV E van Harsters staf, Kriminaldirektor Joseph Schreieder, die in het kader van het Englandspiel tot zulk een harmonische samenwerking met Giskes kwam. Die samenwerking was geen toeval: de twee Duitse leiders van het Englandspiel hadden veel gemeen. Twee jachthonden waren het, buitengewoon ijverig, buitengewoon vindingrijk en beiden opgaand in hun werk dat zij als een fascinerend avontuur ondergingen. Schreieder die in 1904 geboren was in München, was een jaar of acht jonger dan Giskes. Hij was de zoon van een machinist en trad, toen hij negentien was, in de Beierse hoofdstad bij de politie in dienst. In '32 kwam hij bij de Politische Abteilung terecht en onder het Naziregime maakte hij snel verdere promotie. In mei '33 werd hij in de SS opgenomen; eerst vier jaar later, in '37, werd hij lid van de NSDAP. In mei' 40 kreeg hij onder Harster de verantwoordelijkheid voor de contraspionage in Tirol en Vorarlberg en in ons vorige deel vermeldden wij al dat Harster hem daarbij zozeer had leren waarderen dat hij hem naar Den Haag liet detacheren toen hij, Harster, na Anjerdag opeens tot Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD in bezet Nederland benoemd was. Schreieder zowel als Giskes dienen wij in de eerste plaats te zien als begaafde politionele technici.
XCMaar hoe groot hun begaafdheid ook was, zij waren in de praktijk van hun werk aangewezen op de hulp van Nederlandse verraders, Vs-Mánner, die er hun beroep of nevenberoep van maakten, informaties over illegaal werk aan Giskes en Schreieder door te geven en zich in hun opdracht
dieper in te dringen in de illegale groepen waarmee zij in contact gekomen waren. Welwerden die V-Männer (soms V-Frauen) door Giskes en Schreieder gedirigeerd maar, als we die beeldspraak even mogen voortzetten: waren zij niet ook zelf spelers van formaat, dan deugden zij riiet voor hun abjecte taak.
XCToen Giskes in augustus ' 4I .zijn functie in Den Haag aanvaardde, trof hij daar onder Abwehr III F slechts één groepje V-Männer aan: vier NSB'ers, die, zo schreefhij later, door 'een vent van bijna zestig, kaal, vet, met enigszins waterige ogen en ietwat suffig', geleid werden.! Dit gezelschap dat als 'das Hausorchester' aangeduid werd, had als dirigent zekere J. F. C. Hoosemans, een Tilburgenaar, die overigens, toen Giskes kennis met hem maakte, niet 'bijna zestig' was maar al drie-en-zestig. Hoosemans" Vi-Manner hadden al enkele successen geboekt: zo had één van de vier, de Leidse pikeur G. Stellbrink, verscheidene aspirant-Engelandvaarders aan de Duitsers verraden, onder hen een jeugdige Amsterdammer, J. C. Ligtvoet, die met allerlei spionagemateriaal naar Engeland had willen vluchten." Giskes had evenwel maar weinig vertrouwen in het 'huisorkest': de leden liepen bij de Abwehr in en uit en Giskes nam aan dat zij dientengevolge al in hun kwalijke rol gesignaleerd waren.ê Hij gaf Hoosemans en de zijnen hun congé. Hoosemans trad toen bij de Abwehrstelle-Willielmshaven in dienst die er in Nederland al enkele hoogst gevaarlijke V-Mä,nner op na hield, onder wie een zekere Carl Ludwig Huschka die vóór de oorlog kelner geweest was in Arnhem.
XCGiskes stelde er prijs op, zijn afdeling geheel nieuw op te bouwen. Hij trok twee Duitsers aan, dr. W. Boelens" en W. Kup, die als speciale taak kregen, naar geschikte V-Männer uit te kijken; beiden spraken vloeiend Nederlands. Bovendien bracht hij uit Parijs een medewerker mee, R. Christmann ('Arno'), die gespecialiseerd was in het penetreren van organisaties voor 'pilotenhulp'. Het was Kup die Giskes in contact bracht met de Vi-Mann die bij de aanloop. tot het Englandspiel een belangrijke rol zou spelen, M. A. G. ('George') Ridderhof.
XCRidderhof, in I895 in Amsterdam geboren, was koopman van beroep.J.Duitsers geweest die in december' 39 namens de Abwehr contact gezocht hadden met
1 H. Giskes: F. (1949), p. 68. • Stellbrink had Ligtvoet tot het meenemen van dat spionagemateriaal aangezet; na Ligtvoets arrestatie speelde hij het spionagemateriaal weer' aan anderen toe die op hun beurt ook gearresteerd werden. Orgánisator van de pogingen tot Engeland vaart was in beide gevallen een ambtenaar van de gemeente Castricum, H. C. van Ginhoven. Van Ginhoven werd geëxecuteerd, Ligtvoet kreeg gratie. Men heeft Stellbrink na de bezetting niet kunnen opsporen. 3 Het illegale blad had in april '41 al tegen Stellbrink gewaarschuwd. • Bodens was een van de twee
Hij had in '40 een avontuurlijk en wisselvallig leven achter de rug. Hij was aan zijn vierde vrouw toe en in de handel had hij het niet ver gebracht. Min of meer uit Spielerei kwam hij eind' 40 in contact met de (eerste) Vrij Nederland-groep in Amsterdam; hij hielp bij de verspreiding. Hierbij deed hij een zekere kennis op van het illegale bedrijf en die kennis kwam hem te stade toen hij in: de zomer van '41, gearresteerd wegens zwarte handel, in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans te Amsterdam in aanraking kwam met een Nederlander die hem zei dat er een mogelijkheid was om via Walcheren naar Engeland te ontsnappen. Of Ridderhof reeds vóór die arrestatie met Kup in contact stond dan wel eerst daarna tot dat contact overging, willen wij in het midden laten, in elk geval aanvaardde hij de opdracht van Kup om de groep die op Walcheren met die ontsnappingen bezig zou zijn, aan de Abwehr te denunciëren. Hij had aan Kup laten doorschemeren, 'dat een goedbetaald baantje in de een of andere geheime dienst wel wat voor hem was. Als het daarbij dan nog tegen de Engelsen ging, stelde hij zich des te liever te beschikking.'!
XCRidderhof vond op Walcheren geen ontsnappingsweg, maar hij won er wel het vertrouwen van enkele leden van de OD en toen dezen hoorden dat hij weer naar 'Holland' zou vertrekken, gaven zij hem de namen en adressen van enkele OD' ers in Rotterdam mee. Via hen kwam Ridderhof na enige tijd bij een OD-functionaris in Den Haag terecht, een kapitein van den Berg. Wij zullen hier later in dit hoofdstuk weer bij aanknopen.
XCHet is weinig zinvol om over de geestesgesteldheid van de talrijkedie tijdens de bezetting actief geweest zijn, te generaliseren. Elk had zijn eigen achtergrond waaromtrent alsbitter weinig bekend is. Wij menen evenwel dat vooral diegenen die, als Ridderhof als beroeps-V-Mann zouden gaan optreden, één element gemeen hadden: de lust in het spelen met mensen. Wij schrijven: spelen met mensen, niet: spelen met mensenlevens. Natuurlijk, het was zulk eenbekend dat velen onder diegenen die hij aan de bezetter uitleverde, voor het vuurpeleton zouden komen of naar een concentratiekamp gezonden zouden worden, maar die gevolgen
regel
van zijn actie hadden, dunkt ons, veel minder zijn aandacht dan de actie zelf. Die begon met het voorzichtig aanknopen van het eerste contact; de twijfel of men als betrouwbaar aanvaard zou worden; de satisfactie wanneer die twijfel ongerechtvaardigd bleek; dan de voortgezette verbinding waarbij men, zo voelde men het; door de eigen intelligentie en door het vermogen, zich uit schijnbaar onoplosbare moeilijkheden te redden, steeds de situatie bleef beheersen; de intense voldoening. om, week in, week uit, vertrouwd te blüven door de illegale strijders ('de sufferds die niets merkten!') en hen te verleiden tot het prijsgeven van steeds méér.gegevens, steeds méér namen, steeds méér adressen; en dan het.langzame, systematischetoewerken op de opperste triomf: het moment-waarop weer een gehele groep opgerold werd nadat men zelf zorgvuldig bevorderd had dat men niet van verraad verdacht zou worden. Dat alles te ondergaan, keer op keer, was bedwelmend. V-Männer raakten aan hun bedrijf verslaafd; er is ons geen een bekend die het uit eigen initiatief opgegeven heeft.
XCEn daarmee komen wij tot de sluwste en gevaarlijkste van allen: Anton van der Waals. Na de oorlog kon de bijzondere rechtspleging aantonen dat hij bijna vier jaar lang, van mei' 41 tot februari' 45, van het ene verraad tot het andere kwam en dat hij daarbij drie-en-tachtig personen in handen van de Duitsers speeldevan wie er acht-en-dertig om het leven kwamen. Zijn laatste slachtoffer, in maart' 45, was de man die hij kort tevoren als huisknecht in dienst genomen had en wiens identiteit hij wenste aan te nemen: deze werd door hem vermoord en van der Waals eigende zich zijn persoonsbewijs toe. Wij veronderstellen evenwel dat van der Waals méér slachtoffers gemaakt heeft dan de bedoelde acht-en-dertig: hem ten laste leggen kon men slechts die gevallen waarin hij direct bij verraad betrokken was. Door de talrijke contacten die hij in de illegale wereld kreeg, heeft hij evenwel ook indirect tot het oprollen van verzetsgroepen bijgedragen.
XCAntonius ('Anton') van der Waals was in oktober '12 in Rotterdam geboren. Hij werd er voor huisschilder opgeleid en oefende dat vak ook enkele jaren. uit, maar het beviel hem niet. Hij was er te ongedurig voor. Technisch was hij niet onbegaafd - het schijnt dat hij in de jaren '30 met het verrichten van allerlei technisch werk zijn brood verdiende. Hij droomde er van, een beroemd uitvinder te worden. Inderdaad deed hij enkele vindingen o.m. op het gebied van motoren. Hij wist mensen te vinden die hem bij het maken van modellen met geld hielpen; enkelen hunner gingen hem als een oplichter beschouwen maar die oplichting was nooit duidelijk genoeg om er de justitie in te mengen. Hield hij er politieke denkbeelden op na? Het is door velen betwijfeld. Van der Waals, zei Schreieder na de oorlog, 'hätte genau sa gut für den Negus van Abessinien gearbeitet. uienn er zu
Kontakt gehabt hätte. Das ist ihm gleich.'l Wij kunnen van der Waals evenwel niet als een politiek indifferente figuur zien: in '34 werd hij lid van de NSB, en hij blééflid. In datzelfde jaar' 34 was hij voor de eerste keer getrouwd; al in '36 trouwde hij voor de tweede keer, in '39 voor de derde. Vrouwen waren voor hem objecten, geen een hield het lang bij hem uit, maar hij wist met zijn innemend optreden en radheid van tong steeds weer nieuwe relaties aan te knopen.
XCIn de zomer van' 40 benaderde van der Waals, toen in Rotterdam werkzaam bij een fabriek voor electrotechnische apparaten, een afnemer van dat bedrijf, ir. A. P. van der Meer. Hij wilde, zei hij, zijn laatste vinding aan de Engelsen doen toekomen. Vander Meer vertrouwde hem, ging samen met hem aan die vinding werken en bracht hem in contact met enkele illegale relaties, onder wie mr. Otto Verdoorn en een Rotterdamse politie-agent, Jan van den Ende. Met wat hij van hun illegale werk vernomen had, liep van der Waals naar de Sicherheitspolizei in Rotterdam. Daar was men maar matig geïnteresseerd. Dat prikkelde van der Waals. Hij wendde zich tot Schreieder en in een gesprek dat op 21 april' 41 gevoerd werd, bood hij aan, als full-time V-Mmm voor deze te gaan werken. Kort tevoren was in Haarlem een aanslag gepleegd. op een Duitse spoorwegbeambte. Vander WaaIs zei dat hij wist wie de aanslag gepleegd had en dat.hij vertrouwde, deze man, die ondergedoken was, via zijn Rotterdamse relaties te kunnen vinden. Wel, dat moest hij dan maar proberen. Via die relaties kon van der Waals inderdaad tot de pleger van de aanslag doordringen; deze werd nog geen drie weken na van der Waals' eerste contact met Schreieder gearresteerd. Van der Waals kreeg f 5000 beloning plus de functie die hij begeerd had: full-time V-Mann, zulks op een aanvangssalaris van f 250 per maand, maar dat was nog geen jaar later al f 1100 geworden. Overduidelijk was toen al gebleken dat van der Waals een zeldzaam vermogen had, het vertrouwen van illegale werkers te winnen: hij voelde precies aan wat zijn gesprekspartners van hem verwachtten, en hij viel geen moment uit zijn rol. Stuitte hij hier of daar op wantrouwen, dan wist hij dat met snelle ingevingen te ontzenuwen. Wij vermeldden eerder dat hij in de herfst van' 41 tot de verzetsstrijder Theo Dobbe wist door te dringen via diens vrouw. Die vrouwaarzelde of zij het contact met haar man zou bewerkstelligen. 'Kijk mij recht in de ogen', zei van der Waals tegen haar, 'ik heb een lieve moeder te verliezen.' 'En bij haar leven zwoer hij dat hij betrouwbaar was." Dat gaf de doorslag.
XCNatuurlijk wist Dobbe dat hij door van der Waals verraden was, en toen
XC1 Getuige J. Schreieder, Enq., dl. IV c, p. 43. 2 Anne de Vries in Het grote gebod, dl. II, p.
hij uit de gevangenis ontvlucht was, hield hij die kennis niet onder zich. Dat bracht voor van der Waals niet veel risico's met zich: hij veranderde voortdurend van adres en opereerde bij elke groep die hij benaderde, onder een anderenaam. Zo kon hij een verwoestend spoor trekken door de Nederlandse illegaliteit en gegeven Schreieders taak, werden in de eerste plaats de groepen die contact met Londen zochten, het slachtoffer van zijn perfiditeit.
XCWelke middelen waren nodig om een spionagegroep in staat te stellen, regelmatig contact met Engeland te onderhouden? Ze had voor het overdragen van langere rapporten een veilige verbindingsweg nodig. Als extra-beveiliging konden die rapporten in een afgesproken code opgesteld worden. Zulk een code was steeds noodzakelijk voor het contact door middel van een zender, Zender en code a11één waren niet voldoende: er moest ook een afgesproken zendschema zijn opdat het ontvangststation in Engeland zou weten op welke dagen en uren en op welke golflengte de zender in de lucht zou zijn; die periode kon dan door het ontvangststation gebruikt worden om, zelf als zender optredend, boodschappen en instructies door te geven.
XCEr was op dit gebied, zoals wij in ons vorige deel weergaven, vóór mei '40 aan Nederlandse kant niets en aan Engelse bijna niets voorbereid. Wel bevonden zich in de zomer van '40 nog twee agenten van d~ Intelligence in ons land van wie één zijn code overdroeg aan een beroepsofficier, kapitein J. de Geus.' Onder de aanduiding 'L 63' richtte de Geus een eigen spionagegroep op waar hij een veertig of vijftig medewerkers voor aantrok. Van de de herfst: van '41 af kon hij soms berichten doorgeven via een zender te Bilthoven die door een arts gedirigeerd werd, dr. M. Brouwer - wij komen daarop terug. In augustus' 41 werd de verbinding met Engeland evenwel vergemakkelijkt doordat een agent van van 't Sant, Aart Alblas, de naam en het adres van de Geus opgegeven gekregen had. De Geus kon toen tot juli '42 zijn berichten mede via Alblas spuien. Nadien kreeg hij weer andere verbindingen-die hem in staat stelden, zijn werk tot september '44 voort te zetten. Hij vertrok toen naar het bevrijde zuiden. De inlichtingen die hij doorgegeven had, waren hoofdzakelijk van militaire aard geweest.
XCAndere eigen verbindingen had MI-6 niet: de Britse geheime dienst was aangewezen op wat aan Nederlandse kant georganiseerd werd .
XC.1 Wij vermeldden in deel 4 ten onrechte dat kapitein de Geus ook een zender verwierf.
XCWij willen dan eerst aanstippen dat van de zomer van '40 af door verscheidene Nederlandse radio-zendamateurs vergeefs getracht werd, contact met Engeland te krijgen. Er waren in ons land tegen de vierhonderd van die amateurs die in mei '40 al een zender bezaten, er waren bovendien verscheidene technici die, veelal met grote moeite, nadien een zender gingen bouwen.' Londen ging nooit op dergelijke uitzendingen in: men was er immers nooit zeker van of het niet de Duitsers waren die op die wijze contact trachtten te krijgen.ê
XCIn de tweede plaats willen wij er op wijzen dat in de periode' 40-' 42 verscheidene spionagegroepen tot stand kwamen die er niet in slaagden, een weg naar Engeland te vinden. Wij noemen de groep 'Nederland .voor Oranje', een soort voortzetting van de 'Geuzen'-groep, met steunpunten in Vlaardingen, Den Ha~g en Haarlem, die in de lente van' 42 opgerold werd (vijftien doodvonnissen), en een in '42 opgerichte groep onder leiding van een oud-officier van GS III, G. K. Fikkert, die vermoedelijk in '43 door de Duitsers uitgeschakeld werd (zeven doodvonnissen). Geen van deze beide groepen had zendverbinding. Voor een zodanige verbinding gaf zich eind '40 een katholiek kloosterling moeite, Johannes Klingen ('Broeder Jozef). Deze had een zender gebouwd die in de bibliotheek van het seminarium te Heemstede verborgen werd. Er werd voor hem een code ontworpen door de Delftse hoogleraar ir. R. L. A. Schoemaker. Schoemaker interesseerde zich in die tijd voor de jongste vinding van van der Waals en toen deze aanbood, Klingens code naar Engeland te brengen, ging Schoemaker daarop in. Begin mei werd Schoemaker gearresteerd, Eind mei deden Schreieder en van der Waals een inval in het Heemsteedse seminarium. Klingen, die nog geen zendcontact gehad had, werd ook gearresteerd (en later gefusilleerd) en de gehele spionagegroep van Schoemaker en zijn Delftse collega ir. J. J. A. Mekel werd ellkele weken later opgerold waarbij Schreieder de diepere penetratie niet aan van der Waals overliet maar aan een 'andere V-Mann. De arrestaties werden in opdracht van Schreieder uitgevoerd door de twee Haagse politiemannen Poos en Slagter die al enkele maanden lang als uiterst ijverige medewerkers van de Sicherheitspolizei fungeerden;
1 Dogger, de adjudant van Schimmelpenninck, rapporteerde in Londen, 'hoe een arbeider die elke dag tien kilometer moest fietsen naar zijn werk, zijn fiets verkocht en in het vervolg ging lopen om toch maar dat cne spoeltje nog te kunnen kopen waardoor zijn geheime zendertje klaar zou zijn.' (G. A. Dogger: 'Rapport voor de koningin', 17-19 april 1942, dl. VII b, p. 242.)) 2 Alle Nederlandse opleidings scholen voor marconisten werden eind '41 door de op verzoek van generaal Christiansen gesloten.
in maart' 4I had Slagter, zelf als V-Mann optredend (hij gaf zich toen voor een piloot van de militaire luchtvaart uit) de gehele organisatie van de 'eerste' OD in Den Haag kunnen oprollen. Bij de arrestatie van prof. Mekel zei Slagter tegen diens echtgenote dathij het prima vond dat de koningin nooit terugkwam. 'Ik heb', zei hij, 'altijd moeten dalven voor het huis van dat wijf in het Noordeinde."
XCWij hebben nu melding gemaakt van drie arrestatie-acties van de Sicher heitspolieei waarbij van der Waals betrokken was: de actie tegen prof. Schoemaker (begin mei), de actie tegen de pleger van de aanslag op een Duits spoorwegbeambte (midden mei) en de actie tegen de groep van Johannes Klingen (eind mei), Voor de Rotterdamse politieagent Jan van den Ende stond vast dat van der Waals in alle drie gevallen als verrader opgetreden was. Van den Ende betoogde dat men een zo gevaarlijk sujet onmiddellijk liquideren moest, maar ir. van der Meer sprak daar zijn veto over uit. 'Hij weet toch ook van ons illegaal werk af', zei deze, 'en waarom zijn wij dan niet gearresteerd?' Dat zulks van de kant van Schreieder en van der Waals opzet was, doorzag van der Meer niet. Van den Ende achtte het niet verantwoord, op eigen gezag door te zetten, maar iets van zijn voornemen drong via van der Meer tot van der Waals door. Het gevolg was dat van den Ende begin augustus gearresteerd werd- - van der Meer en mr. Verdoorn werden voorhands ongemoeid gelaten.
XCVoor wij nu de ontwikkeling gaan beschrijven van de spionagegroepen die door de eerste geheime agent, van Hamel, opgericht waren, moeten
1 BG-Den Haag: Sententie inz. L. A. Poos en M. Slagter (14 okt. 1948), p. 13 (ge tuige M. Mekel-Ashman) (Doc 1-1341, C-I). 2 Van den Ende zat tot eind oktober ,41 in de Cellenbarakken gevangen. Hij werd toen naar het concentratickamp Sachsenbausen overgebracht waaruit hij kort voor het einde van de oorlog wist te ontsnappen.
wij kort stilstaan bij twee andere groepen: de groep-Erkens en de groepdr. Brouwer.
XCDe eerste groep, 'Roodkapje', noemden wij al in ons vorige deel waar wij er op wezen dat reserve-luitenant Nicolaas Erkens in de zomer van' 40 in contact kwam met een Belgischeverzetsgroep; via die Belgische groep kreeg hij later verbinding met een Franse. In dit deel noemden wij Erkens reeds als een van de organisatoren van de 'pilotenhulp'. Hij was op illegaal gebied overigens van alle markten thuis: hij richtte een groep op om legervoorraden uit handen van de Duitsers te houden, hij bevorderde sabotage (wij herinneren aan zijn contact met mr. Einthoven van de Nederlandse Unie) en hij stichtte ook plaatselijk hier en daar aan de OD verwante organisaties; in Rotterdam werd mr. O. Verdoom. die wij al noemden toen wij het over van der Waals hadden, daar de leider van, in Utrecht mr. N. A. Stempels, een van de redacteuren van Slaet op den Trommele. In de herfst van '41 stond Erkens enige tijd in contact met twee Nederlandse SOB-agenten (het adres van een zijner relaties was door een Engelandvaarder aan SOB verstrekt), Ab Homburg en Cor Sporre; dezen die de sabotage op gang moesten brengen, hadden evenwel geen zender bij zich. Het schijnt dat Erkens nadien zijn aandacht concentreerde op zijn 'piloten' -lijn ; tot de herfst van' 42 kon hij enkele honderden personen uit Nederland naar Frankrijk helpen ontsnappen. Zijn groep werd opgerold doordat de Abwehr een Nederlandse militair die onder Erkens gediend had maar die als Vi-Mann was gaan optreden, een beroep op hem liet doen; de man werd van adres tot adres doorgegeven - alle gegevens verried hij. Bijna zeventig arrestaties volgden; Erkens en mr. Stempels werden met negen anderen ter dood veroordeeld en gefusilleerd, enkele tientallen leden van de groep werden naar coneentratiekampen gezonden, waar verscheidenen, onder wie mr. Verdoorn, om het leven kwamen. Wij tekenen nog aan dat bij het oprollen van de groep in Rotterdam en omgeving een zeer actieve rol gespeeld werd door de cx-kelncr Huschka, Vi-Mann van de Abwehrstelle-Willlelmshaven. Het is jammer dat omtrent Erkens en 'Roodkapje' maar heel weinig gegevens ter beschikking staan; wij hebben de indruk dat in die ene organisatie eigenlijk een groot deel van het vroege illegale werk weerspiegeld wordt.
XCOok van de groep van dr. Brouwer hebben wij ons geen volstrekt duidelijk beeld kunnen vormen, waarbij wij ons overigens in het goede gezelschap van de Enquêtecommissie bevinden die er evenmin uitgekomen is. Dat laatste kwam vooral doordat de commissiemeende, op de mededelingen van de Bilthovense arts en vall zijn marconist, Willem Tuyn, niet te kunnen afgaan. Brouwer verklaarde onder ede dat hij van de zomer van' 40 tot maart ,43
legde die verklaring naast zich neer - ons inziens op losse gronden.' Op één punt had de commissie evenwel gelijk: alles wijst er op dat het radiocontact later tot stand' gekomen is dan Brouwer beweerde en dat hij er zelf rechtstreeks ook eerst later mee te maken kreeg.
XCDe zender die hij toen ging gebruiken, was in de zomer van '40 vermoedelijk gebouwd in opdracht van een oud-officier van GS III, J. G. A. van' Medenbach de Rooij, een vriend van Brouwer. Hij had voor zijn spionagewerk een vrij groot aantal medewerkers van wie er één,' de adelborst J. C. Meijer, alle verza~elde militaire gegevens periodiek in rapporten samenvatte die met de letters 'AC' aangeduid werden. Van die rapporten, bij elkaar vijf-en-twintig, zijn er enkele via een andere spionagegroep, de Inlichtingendienst (ID) van J. van Hattem, aan Londen doorgegeven; de overige hebben, voorzover bekend, Londen niet bereikt. Radiocontact had van Medenbach de Rooij niet: hij bezat geen code en geen zendschema. Dat zal hem wel gehinderd hebben want hij had talrijke illegale contacten, o.m. met de leidende figuren van de 'eerste' OD in Amersfoort. Toen deze werd oprold, werd ook hij gearresteerd. Omstreeks die tijd had zijn marconist, Tuyn, aan de Duitsers meegedeeld dat hij met een spionagegroep in contact stond. Tuyn had zich bereidverklaard (het is waarschijnlijk een Spiel van zijn kant geweest), in aanwezigheid van enkele ondergeschikten vall Schreieder, onder wie Kriminalsekretär H. K. o. Haubrock, de leider van de groep in een. hotel te ontmoeten. In dat hotel kreeg hij evenwel (hij was epilepticus) een toeval. Hij werd toen naar een ziekenhuis overgebracht. Daar werd hij door leden van de spionagegroep uit bevrijd en hij dook toen, als verpleegster vermomd, in het rusthuis 'Planrwijk' te Bilthoven onder dat door 'mej. P. C. Balk gedreven werd. Hij kwam daar met dr. Brouwer in contact. De zender werd uit Tuyns huis weggehaald en in de herfst van ,41 kwam de vaste verbinding met de Intelligence tot stand. Onze veronderstelling is dat Brouwer daarvoor via kapitein de Geus een code en een zendschema ontving van de geheime agent Aart Alblas. Er is in elk geval geen reden om de juistheid te betwijfelen van de Geus' mededeling dat hij via dr. Brouwers zender met succes berichten naar Engeland kon doorgeven.deling die trouwens door kapitein de Geus alsmede door A. J. Houck bevestigd is. (a.v., dl. IV c, p. 1477-78 en
1 Tuyn had na de oorlog meegedeeld dat de Engelse zender waarmee hij contact onderhield, zich als 'Bristol' aanduidde. De voorzitter van de Enquêtecommissie, mr. L. A. Donker, heeft evenwel in de herfst van I949 te Londen zowel bij de officieren van de als van navraag gedaan naar het bestaan van een zender die in de Bristol gevestigd was dl. IVa, p. 773). In het feit dat die navraag niets opleverde, zien wij geen weerlegging van Tuyns mede
'Over die weg heb ik', aldus de Geus, 'veel berichten over convooien weggewerkt'! - convooien van Rotterdam naar Noordduitse havens die dan door de RAF op de Noordzee aangevallen konden worden. Deze verbinding bleef (naar het schijnt: met tussenpozen) tot begin april' 43 in stand.
XCEr is een enkele aanwijzing dat dr. Brouwer niet erg behoedzaam optrad; hij verscheen althans op een dag bij een van de directeuren van de Nederlandse Spoorwegen, ir. W. Hupkes, 'en zei', aldus deze, "nu zal ik u eens iets zeggen dat mij de kop kan kosten: ik ben lid Van de Britse Secret Service' , - Hupkes kreeg er de indruk uit, 'dat dit allemaal amateurisme was.'2 Het bestaan van dr. Brouwers groep werd begin '43 aan Schreieder bekend doordat van der Waals, toen in contact met Vorrink, van een van diens relaties, ir. J. E. van Tijen (de vroegere onderdirecteur van de Fokkerfabrieken), vernam dat van Bilthoven uit berichten naar Engeland doorgegeven werden. Schreieder kwam zo ook achter Brouwers naam en adres. Een Nederlands meisje dat als-verraadster optrad, kreeg toen de opdracht, her 'vriendinnetje' van Brouwer te worden en zo meer te weten te komen; dat lukte. Brouwer werd gearresteerd en volgens Haubrock toonde hij na enkele dagen aan de Sicherheitspolizei de plaats waar de zender in het rusthuis van mej. Balk verborgen was; het onderduikadres van Tuyn die, nog steeds als verpleegster vermomd, onmiddellijk het rusthuis verlaten had, werd door e~n medewerker van Brouwers groep prijsgegeven."
XCEr resten ons nu nog de spionagegroepen die op het initiatief van van Hamel teruggingen.
XCWij beginnen met zijri eigen groep die hij met medewerking van een oud-ambtenaar van GS-III, A. _van Gruting, had kunnen opbouwen. Deze groep verloor kort na van Hamels arrestatie diens zender en code. Zij zette niettemin haar werk onverdroten voort en wist onder leiding van van Gruting die op verschillende adressen ondergedoken leefde, talrijke militaire inlichtingen te verzamelen. Van Gruting werd daarbij vooral door. enkele andere oud-medewerkers van GS-III geassisteerd, onder wie W. J. M. J. d' Aquin en G. A. J. Huussen. De opgestelde rapporten werden, naar het schijnt, in '41 hoofdzakelijk weggewerkt via de ID van van Hattem die in
1 Getuige]. de Geus,a.v., 2 GetuigeW. Hupkes, a.v.,dl. VII e,p. 685. 3 Brouwer en Tuyn werden beiden in de zomer van '44 ter dood veroordeeld; ook zij over leefden de oorlog doordat hun dossiers na de Dolle-Dinsdag-erisis zoek raakten.
contact stond met een Franse groep welke van tijd tot tijd spionagemateriaal kon laten ophalen aan de Bretonse kust - dit was dezelfde weg waarvan ook ,gebruikgemaakt werd voor de door Meijer opgestelde AC-rapporten. 'Wij hadden', verklaarde d' Aquin na de oorlog, 'opgaven van opstellingen van de Flak! bij de vliegvelden en wij waren vrij goed op de hoogte van de verschuivingen van troepen. De gegevens waren dus eigenlijk puur militair, pas naderhand zijn politieke en economische berichten in zeer beperkte mate naar voren gekomen." Het contact met van Hattems ID had in de zomer van '42 fatale gevolgen voor van Gruting en de zijnen - wij komen daar aan het einde van dit hoofdstuk op terug.
XCOok voor de Inlichtingendienst, ofID, was de grondslag door van Hamel gelegd. Deze had voor een door hem op te richten nevengroep (naast zijn eigen groep dus) een stel kristallen meegebracht die in een te bouwen zender gebruikt konden worden, alsmede een extra-exemplaar van dezelfde codegrondslag die hij gebruikte: een alleen in Engeland verkrijgbare Nederlandse bijbelvertaling. De nevengroep die zich 'Inlichtingendienst' ging noemen, werd aanvankelijk door mr. B. P. M. ten Bosch geleid; de jeugdige student in elektrotechniek Johan van Hattem (deze was in mei '14 in Soerabaja geboren en gedeeltelijk van Indonesische afkomst) was een van zijn naaste medewerkers. Toen mr. ten Bosch in maart '4I werd gearresteerd, werd het uit Engeland afkomstige bijbeltje door degeen die het onder zich had, veiligheidshalve verbrand. Het gevolg was dat van Hattem, het werk voortzettend, geen codeberichten kon opstellen en zijn zender dus niet kon gebruiken.ê Hij kwam in de zomer van' 4I in contact met een van van' t Sants agenten, Wiek Schrage, en toen deze zich na de arrestatie van zijn marconist, Hans Zomer, in november' 4I met een kano op weg begaf naar Engeland, gaf van Hattem hem een zelfgemaakte code mee waarvan de Intelligence gebruik kon maken. Schrage verdronk evenwel - het gevolg was dat van Hattem zijn zender niet opnieuw in gebruik kon stellen. Hij had tegen die tijd met veler medewerking een inlichtingennet kunnen opbouwen dat practisch het gehele land bestreek. Hij kon dat werk fmancieren doordat hij via van Hamels broer, G. van Hamel, telkens de nodige gelden kreeg van de bankier Menten, in totaal ca. f 43 000. Op afscherming van zijn eigen groep was van Hattem niet bedacht; hij trachtte juist zoveel mogelijk aanraking met andere groepen te verkrijgen, welker inlichtingen hij dan in zijn eigen rapporten kon verwerken, Wij vermeldden al zijn contact met deJ.J.
1 Luchtafweergeschut a Getuige W. M. d'Aquin, dl. IV c, p. 1935. 3 In deel 4 heb ben wij ten onrechte onderscheid gemaakt tussen de groep-ten Bosch en de groep-van Hattem. 1 Dit was E. L. M. Feldhaus van Ham. Zijn ouders woonden al veertig jaar in Nederland maar over hun in '37 ingediende naturalisatie-aanvraag was in mei '40 nog niet beslist. Feldhaus van Ham werd toen voor de opgeroepen. Wat hij aan gegevens verzamelen kon, gaf hij aan van Lanschot door. 2 Somer was met enkele andere militairen, ten dele oud-leerlingen, al in '40 met het ver zamelen van spionagegegevens begonnen. Via een van die leerlingen had hij een tijdlang contact met broeder Klingen. Zijn regelmatig contact met van Hattem dateert van de herfst van '41. Hij was toen al OD-commandant. Eind '41 kwam hij via enkele jonge militairen die naar Frankrijk gevlucht waren, ook in contact met een inlichtingengroep van de Gaulle die door een van de vroegere Franse militaire attaché's in Den Haag geleid werd; die attaché was aan Somer bekend. Voor zijn eigen werk kreeg Somer geen geld van van Hattem. Links en rechts moest hij geld
opsteller van de eerste AC-rapporten, Meijer. Toen nu Meijer in september ,41 gearresteerd werd, zette van Hattem, bij no. 26 beginnend, het samenstellen van de AC-rapporten voort. In verscheidene delen des lands waren daar ondergroepen voor aan het werk, in Utrecht een groep onder ritmeester w. Ch. J. M. van Lanschot die o.m. van een Duitse militair vaak inlichtingen kreeg+,in Breda een groep onder de directeur van het Ethnografisch Museum van de vroegere Koninklijke Militaire Academie, dekapitein van het Koninklijk Nederlands-Indische Leger, dr. J. M. Somer. Via een van de adjudanten van Schimmelpenninck, Abbenbroek, kreeg van Hattem voorts de beschikking over alle spionagegegevens van de OD en tenslotte verwierfhij in Amsterdam gegevens uit kringen van Het Parool via de journalist Oscar Mohr. Al dat materiaal werd door van Hattem in zijn eigen AC-rapporten verwerkt; daarvan ging een doorslag o.m. naar Somer toe. Somer, die inmiddels OD-conunandant in westelijk Noord-Brabant geworden was, vulde ze weer met eigen gegevens aan, liet ze in het Ethnografisch Museum overtypen, en hij was de man die ze als eerste effectiefkon wegwerken: via de route naar Zwitserland namelijk die in het grensdorp Putte bij van Niftrik begon.ê Er zijn in totaal twee-en-dertig AC-rapporten bij de Intelligence gearriveerd, veruit de meeste afkomstig van van Hattems ID die wij voor de periode maart '4I-maart '42 (toen werd zij opgerold - dat komt nog ter sprake) als de belangrijkste in ons land werkzame spionagegroep mogen beschouwen. Zij is later door de Ofr-leiding steeds aangeduid als 'de ID van de OD'; zeker, zij had contacten met de Ordedienst en zij bezat medewerkers die, als Somer, tevens een functie in de OD vervulden, maar het komt ons toch voor dat het verbale imperialisme dat door de OD-Ieiding bedreven is, afgewezen moet worden: van Hattems ID is wezenlijk een zelfstandige organisatie geweest.J.J.lenen, 'zelfs de spaarbankboekjes van mijn kinderen zijn er bij ingeschoten.' (getuige J. M. Somer, Enq.,
XCVan geen van de groepen die wij in het voorafgaande beschreven hebben, is een gedetailleerd verslag bewaard gebleven: Bovendien zijn alle rapporten verloren gegaan, Voorzover zij de Engelse Intelligence bereikt hebben, zijn zij aan de door MI-6 als onbekwaam beschouwde Centrale Inlichtingendienst der Nederlandse regering nooit ter inzage gegeven; wij nemen aan dat de civiele gegevens van tijd tot tijd wèl ter inzage verstrekt' werden aan van 't.Sant die bij uitstek het vertrouwen van MI-6 genoot - die civiele gegevens waren evenwel schaars. Wat de concrete betekenis van de militaire inlichtingen geweest is, valt moeilijk te zeggen. Zij zullen er wel in hoofdzaak toe gestrekt hebben om de Engelse bondgenoot nauwkeurig in te lichten omtrent aantal en dispositie van de Duitse strijdkrachten in ons land. Dat kon alleen van actueel belang zijn in die gevallen waarin men er in slaagde, gegevens radiografisch naar Engeland door te geven. De lezer kwam er een voorbeeld van tegen: de berichten van kapitein de Geus omtrent de Duitse convooien die de NieuweWaterweg verlieten - het was het enige voorbeeld dat wij konden geven. In '4I lag nu eenmaal het zwakke punt bij al die spionagegroepen in de sector van het radiocontact. Er was voor Londen slechts één middel om dat manco te verhelpen: geheime agenten uitzenden die, als van Hamel in augustus' 40, uitgerust waren met een bruikbare zender en een bruikbare code.
XCWij kunnen het niet genoeg onderstrepen: op spionage stond de doodstraf Elkeen die als geheim agent of als marconist van een geheim agent naar bezet gebied vertrok, zette zijn leven op het spel. Het was, dunkt ons, dan ook plicht van de diensten die de agenten en hun marconisten uitzonden, hun een maximale bescherming te geven. Het was niet voldoende wanneer hun zender goed functioneerde - zij hadden veel meer nodig. Zij moesten niet te weinig geld bij zich hebben en zij dienden onopvallend gekleed te zijn. Vanhet grootste belang was dat zij deugdelijke identiteitspapieren bij zich hadden: zo mogelijk een distributiestarnkaart waar zij bonkaarten op konden verkrijgen, in elk geval een persoonsbewijs - en juist dat persoonsbewijs dat in de loop van '4I aan de bevolking uitgereikt werd, vormde een levensgroot probleem. Arriveerden geheime agenten en marconisten zonder persoonsbewijs, dan liepen zij aanzienlijke extra-risico's zolang zij niet met
personen in contact gekomen waren, die hun zulk een pb konden verschaffen. Voorts hadden die agenten en marconisten om te beginnen één of meer betrouwbare 'aanloop-adressen' nodig: namen en adressen van bij de geheime diensten in Engeland bekende Nederlanders van wie deze diensten mochten aannemen dat zij bereid zouden zijn, de agenten en marconisten terzijde te staan en hen met anderen in contact te brengen die overeenkomstige hulp zouden willen bieden. Het 'blind droppen' van een agent was zinloos: wat moest de man beginnen als hij, midden in de nacht, ergens in zijn eentje in bezet Nederland stond? De bescherming moest zich evenwel niet alleen tot de agent en zijn marconist uitstrekken. Waren zij in Duitse handen gevallen, dan was het van vitaal belang dat men dat in Londen zo spoedig mogelijk merkte. Merkte men het niet, dan zou men doorgaan met het verstrekken van opdrachten die dan door de Abwehr en de Sicherheitspolizei aari een Vi-Mann doorgegeven zouden worden die op zijn beurt contact kon opnemen met niets kwaads vermoedende illegale werkers. Zulk een Spie! kon katastrofale gevolgen hebben. Men kon er zich nimmer volledig tegen beschermen.Wanneer een agent en een marconist al hun geheimen aan de Duitsers prijsgaven en zich bereid verklaarden, in de normale code en volgens het normale zendschema het radioverkeer met Engeland voort te zetten met inachtneming van de afgesproken veiligheidsmaatregelen (security-checks), dan was het opzetten van een Spiel niet te voorkomen. Men ging er in Engeland van uit dat gevangen genomen agenten en marconisten de code en het zendschema niet onbeperkte tijd zouden kunnen verzwijgen en dat hun mededelingen daaromtrent door de Duitsers die met hun Funkbeobachtungsstelle het radioverkeer , stellig al enige tijd gevolgd zouden hebben, ook geverifieerd konden worden. De security-checks waren evenwel van een aard die geen verificatie toestond, Men kon met de agent afspreken dat hij in elk codetelegram een kleine, onopvallende fout invlocht; met de agent èn de marconist dat zij, zolang zij op vrije voeten waren, elke week of elke twee weken een ansichtkaart zonden aan een adres in Zwitserland ofZweden dat door de Engelse geheime dienst gebruikt werd - kwam de afgesproken fout niet in de codetelegrammen voor of bleven de ansichtkaarten uit, dan zou men in Engeland weten dat de uitgezonden agent C.q. zijn marconist gearresteerd waren. Er was nèg een afspraak die men kon maken: de test-question. zulk een afspraak hield bijvoorbeeld in dat wanneer de Engelse zender zou vragen: 'Hoe laat is het?', de agent C.q. de marconist radiografisch steevast zou antwoorden: 'Half twaal£" Er konden meerdere test-questions afgesproken zijn - evenzovele mogelijkheden voor de agent C.q. de marconist om, al zat hij gevangen, de
XCIn hoeverre de Engelse en Nederlandse geheime diensten in de periode die wij thans behandelen, de hand gehouden hebben aan de normen die wij hier aangaven, willen wij niet in zijn algemeenheid aan de orde stellen; het zal blijken uit onze beschrijving van de lotgevallen der geheime agenten en marconisten. Wij willen er thans alleen op wijzen dat, in het algemeen, MI-6, voortzetting van de Secret Intelligence Service, voorzichtiger optrad dan de Special Operations Executive, die, voorzover ons bekend, in de nu behandelde periode geen gebruik maakte van de test-questions, doch slechts twee controlemiddelen kende: de afgesproken 'fouten' in de codetelegrammen en het 'morsehandschrift' van de marconist dat immers voor elke marconist bepaalde miniem-kleine eigenaardigheden vertoont - zo miniemkleine evenwel dat dit controlemiddel vaak practisch onbruikbaar was. Daar kwam dan nog bij dat SOE de afspraak ten aanzien van de 'fouten' niet al te nauw nam. Had MI-6 SOE niet kunnen voorlichten dat juist die afspraak van cardinale betekenis was, en wat de primaire regels waren bij het handhaven van de security? Natuurlijk. Maar er is geen gebied waarop in oorlogstijd een fellere jaloezie pleegt te heersen dan dat van de geheime diensten.
XCEén advies nog: de lezer krijgt in hetgeen volgt, met twee-en-dertig geheime agenten en marconisten te maken; het heeft misschien zin dat hij af en toe het overzicht raadpleegt dat hij alsBijlage III op pag. I I I 8 kan aantreffen.
XCIn I940 had de Centrale Inlichtingendienst onder leiding van van 't Sant met medewerking van MI-6 twee agenten kunnen uitzenden, van Hamel en C. H. van Brink, van wie de eerste veel, de tweede door allerlei oorzaken vrijwel niets had kunnen bereiken. Vele maanden verliepen voor nieuwe agenten voor uitzending gereed waren. Het waren er vier: drie mannelijke en één vrouwelijke. Over de vrouwelijke agent, freule J. C. C. Röell, kunnen wij kort zijn: zij werd ten slotte voor een slecht voorbereide missie niet onder verantwoordelijkheid van van 'c Sant uitgezonden maar van diens opvolger Derksema (wiens eerste en enige agent zij was) en viel vrijwel onmiddellijk na aankomst in bezet gebied in Duitse handen.' Van de drie mannelijke agenten is meer te verhalen.in Zuid-Afrika. Met de bedoeling om als agente uitgezonden te worden vertrok zij eind '40 naar Engeland. De Centrale Inlichtingendienst
1 Freule Roell was in '40 als secretaresse verbonden aan het Nederlands gezantschap
XCDe eerste twee die vertrokken, waren W. B. Schrage, een vier-en-twintigjarige inspecteur van politie uit Hilversum die in Engeland luitenant bij het Korps Motordienst geworden was, en een twintigjarige adelborst, J. J. Zomer. Schrage zou als agent militaire gegevens verzamelen, Zomer als marconist met zijn zender de belangrijkste van die gegevens naar Engeland doorseinen. Zij werden medio juni '41 gedropt. Als een van zijn aanloopadressen had Schrage in Engeland van Beelaerts van Blokland (die in mei met de Fokker T-8-W ontkomen was) het adres gekregen van een van diens vrienden, W. Ch. J. M. van Lanschot, die wij al eerder noemden als medewerker van van Hattems Inlichtingendienst (de ID). Van Lanschot ging nauw met Schrage samenwerken(aan het Rapenburg te Leidenherbergde hij enige tijd Zomer met diens zender op zijn eigen kamer hoewel de Orts kommandant de kamer er naast bewoonde) en via van Lanschot en de contacten die hij zelf in eerste instantie legde, slaagde Schrage er in, aanzienlijke hoeveelheden militaire gegevens te verzamelen, Daartoe behoorden de door Meijer opgestelde AC-rapporten. Het belangrijkste werd door Zomer gecodeerd en via de zender doorgegeven. Die zender opereerde slechtskorte tijd van Leiden uit; hij kwam in de loop van augustus in Bilthoven terecht. Daar werd hij door de Punizbeobacntungsstelu: uitgepeild en op 31 augustus kwam de inval van de Sicherheitspolizei. Niet alleen werd Zomer gearresteerd, maar men vond bij hem ook de AC-rapporten en ca. honderd met Engeland gewisselde telegrammen zowel in uitgewerkte als in gecoAbwehr en de Sicherheitspolizei inschakelde. Freule Roell zat tot het einde van de oorlog in Duitsland
vens te verzamelen over hoge Nederlandse ambtenaren, bleek geïnteresseerd te zijn in cijfers over Duitse troepentransporten per trein. Hoe freule Röell al dat ma teriaal het land uit moest werken, is ons niet duidelijk geworden; zij had in elk geval geen zender. Haar werd opgedragen, zich in Lissabon als pro-Duits voor te doen teneinde vandaar, zoals oud-minister-president de Geer begin' 41 gedaan had, met Duitse hulp naar Nederland te gaan. Inderdaad gaffreule Röell zich in de Portugese hoofdstad zes wekenlang voor een bewonderaarster van Hitler uit en via München, waar zij door de ondervraagd werd, kwam zij ca.r oktober '41 in bezet ge bied aan. Daar nam zij bij haar ouders haar intrek. De eerste weken moest zij zich stil houden. Ze had trouwens geen enkele introductie bij zich. Een van de eersten tot wie zij zich wendde toen zij eenmaal met het verzamelen van gegevens begon, was een hoofdambtenaar van de Nederlandse Spoorwegen die haar niet vertrouwde en van haar bezoek mededeling deed aan de hoofdinspecteur van de spoorwegen die het dagelijkse contact met de Duitsers moest onderhouden, G. F. H. Giesberger. Deze informeerde bij enkele relaties, kreeg te horen dat freule Röell 'zes maanden in München geweest (was)' (getuige G. F. H. Giesberger, dl. VII c, p. 696) en rapporteerde vervolgens haar bezoek aan de die meteen de
deerde vorm. Het kostte Schreieders codespecialist, de Duitser Ernst May, maar weinig moeite, de code te 'breken'. Hulp van Zomer kreeg hij daar niet bij; deze' gedroeg zich in gevangenschap voorbeeldig. 'Ich mochte ausdrücklich bemerken', schreef May later, 'dass Zomer ... erst dann etwas zugab als er feststellte, dass es bekannt war.? Toen Zomer zich tenslotte bereid verklaarde, het radioverkeer met Engeland te hervatten, wijzigde hij zijn morsehandschrift en gebruikte hij andere inleidende morsetekens dan afgesproken was - kolonel Rabagliatti en van 't Sant concludeerden onmiddellijk dat hij gevangengenomen was. Zomer gaf ook geen enkele naam prijs van diegenen die hem geholpen hadden. Niettemin vloeiden uit zijn gevangenneming: arrestaties van anderen voort - 'het in beslag genomen materiaal wees', aldus Schreieder, 'duidelijk aan, wie het vervaardigd en er voor gewerkt hadden." Tot de arrestanten behoorden Meijer en, indirect, ook Dobbe; wij vermeldden al eerder dat Dobbe spoedig wist te ontsnappen,
XCNa Zomers arrestatie zat Schrage niet alleen zonder marconist, maar ook zonder code en zonder zender. Hij zette niettemin zijn werk voort. Hij nam zijn intrek bij de vriend van een kennis, t.W. bij D. Q. R. Mulock Houwer, directeur van het opvoedingsgesticht 'Zandbergen' te Amersfoort, en van die basis uit bouwde hij zijn relaties verder op. Hij kwam in een vast contact met van Hattem, de leider van de ID. In Apeldoorn wist hij via OD-relaties een radiotelegrafist te vinden die met .een eigen zender contact met Engeland ging zoeken - maar Engeland zweeg. Intussen kreeg Schrage steeds meer rapporten met militaire gegevens uit alle delen des lands; hij kon ze niet wegwerken. In de herfst kwam hij in contact met een agent van SOB, Homburg, die begin september samen met een tweede agent, Sporre, in bezet gebied aangekomen was, Hoe Schrage Homburg ontmoette, weten wij niet precies; zij kenden elkaar goed uit Engeland en het is dus mogelijk dat zij via familieleden een eerste afspraak konden maken; het is ook mogelijk dat van Hattem de verbinding legde. Die duurde overigens niet lang. Homburg werd namelijk in oktober door verraad van een vroegere vriend gearresteerd, kwam wel weer vrij uit de Cellenbarakken maar werd deswege door Schrage gewantrouwd; deze had wèl alle vertrouwen in Homburgs collega, Sporre. Samen met Sporre besloot hij, naar Engeland terug te keren. Vóór zijn vertrek ontwierp hij met van Lanschot nog een nieuwe code alsmede een heel schema hoe men het inlichtingenwerk in Nederland beter 'zou kunnen opzetten. Verder kon hij een omvangrijke hoeveelheid spionagerapporten meenemen. Een behoorlijke boot om de Noordzee over te steken,
XC.~E. May: 'Tätigkeitsbericht' (12 juni 1946), Enq., dl. IV b, p. 16. 2 J. Schreieder:
hadden Sporre en hij echter niet; ze bezaten slechts een soort kano die van boven met zeildoek afgesloten was. Velen, onder wie Mulock Houwer, ontrieden het vertrek: hoe kon men nu verwachten, met zulk een vaartuig de Noordzee te kunnen oversteken? En het was al november geworden! Schrage en Sporre vertrokken toch. Beiden verdronken.
XCBegin juli '41, drie weken na de komst van Schrage en Zomer, verscheen een derde agent van van 't Sants CID in bezet gebied, A. H. Alblas, drie-entwintig jaar oud. Hij was agent en marconist tegelijk.
XCAlblas was een stuurman ter koopvaardij die, toen de Duitsers Nederland overvielen, aan de wal zat. Hij woonde in Dordrecht. Samen met een vriend, J. A. Idema, had hij daar in '40 al allerlei verzetswerk ondernomen. Ook keek hij naar een mogelijkheid uit om naar Engeland te ontsnappen; die deed zich in april' 41 voor, toen hij als navigator mee kon varen met een vriend van Idema, een Wageningse ingenieur, die met een raceboot de oversteek waagde,
XCAlblas wilde eigenlijk bij de marine dienstnemen maar toen hem verzocht werd, als geheim agent en marconist naar bezet gebied terug te keren, schoof hij zijn eigen wensen opzij. Dat zijn ruissie riskant was, besefte hij. Door MI-6 werd hem overigens gezegd dat de zender die hij meekreeg, niet uitgepeild kon worden. Met zijn dropping ging iets ruis: hij had in de buurt van Assen afgeworpen moeten worden en kwam in Oost-Groningen terecht, op een paar honderd meter van de Duitse grens. Daar werd hij enkele uren later door twee patrouillerende marechaussees aangehouden. Alblas speelde open kaart met hen, zei dat hij uit Engeland kwam, en nadat hij in antwoord op een van hun vragen verzekerd had dat de koningin het goed maakte, lieten de marechaussees hem lopen. Linea recta toog hij naar Dordrecht, naar Idema, 'Ik vroeg hem', aldus Iderna, 'hoeveel heb je bij je? Het was tweeduizend gulden. Ik. zei: dat is toch niets; hoe moet het als dat op is? ... De manier waarop hij hier kwam, vond ik ook zeer onverzorgd. Hij had een broek aan die hem twee maten te groot was. Hij had verder een paar hoge Engelse schoenen met lange punten. Kortom, hij zag er uit als een landloper. Ik. heb hem dus direct uit mijn kast opnieuw gekleed.'1
XC1 Getuige J. A. Idema, Enq., dl. IV c, p.
XC'Hij had ook', aldus een ander die spoedig met Alblas in contact kwam, 'een of ander nagemaakt persoonsbewijs of ander identiteitsbewijs, maar dat ding maakte duidelijk de indruk vals te zijn.'!
XCAlblas had als opdracht gekregen, industriële gegevens te verzamelen die van militair belang waren. In hoeverre hij daarin slaagde, weten wij niet, maar hij begon in elk geval spoedig te zenden. Toen hij eind augustus een tijdlang uitzond vanuit een woning in Den Haag van een familie Hoogervorst, werd zijn zender uitgepeild, met dien verstande dat de Funkbeobachtungsstelle wèl het blok kon lokaliseren van waaruit hij zond, maar niet de woning. Men had al waargenomen dat hij als regel elke ochtend om 8 uur precies in de lucht kwam. Er werd nu een V-Malm van de Abwehr als 'controleur van het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf' naar dat blok gestuurd om in woning na woning even de stoppen los te draaien: de zender zou dan ook even uitvallen. Die controleur wekte onmiddellijk verdenking bij de familie Hoogervorst (hij stuntelde en kon zich niet legitimeren) - nadien wist, terwijl de Sicherheitspolizei al met een overvalauto klaar stond, een van de dochters de zender het huis uit te smokkelen"; Alblas liep weg alsof er niets aan de hand was. Bij de huiszoeking vond de Sicherheitspolizei in de vuilnisbak een paar snippers waaruit bleek dat Alblas de eerste regels van Goethe's gedicht 'Erlkönig' als codegrondslag gebruikte. De Hoogervorsten konden Alblas op dit punt waarschuwen" - hij kon zijn code dus niet meer gebruiken. Hij begroef zijn zender. Enkele dagen later herinnerde hij zich opeens dat hij ook nog een hulpcode bezat, die weliswaar minder veilig maar toch bruikbaar was. 'Ik heb toen', aldus Idema, 'het toestel weer opgegraven en wij zijn weer aan de gang gegaan. Het eerste telegram dat wij verzonden, was niet mals ... Ze reageerden heellaconiek met: 'Hartelijk gelukgewenst met je ontsnapping'. Over het feit dat de mededeling dat wij niet te peilen waren, niet juist was, hebben ze niet gepraat."
XCHet gebeurde moet voor Alblas een hele schok zijn geweest. Hij voelde zich extra bedreigd. Toen Idema hem aanried, steun te zoeken bij een oudmedewerker van GS-III, aan Idema bekend, Siegfried Vaz Dias, had dat, aldus weer Idema, 'heel wat voeten in de aarde ... Ik moest er nachten over
XC1 Getuige F.J. Goedhart, a.v., p. 668. 2 Het zenderkoffertje bond ze achter op haar fiets; daar deed ze haar regenmantel over en toen ze met de fiets op straat verscheen, merkten de Duitsers niets. 3 Op de dag van de overval werd, later, aileen de dochter gearresteerd die de zender het huis uitgewerkt had. De Duitsers konden evenwel niets bewijzen en de familie hield vol dat Alblas een kennis was die zij pas ontmoet had en van wiens werk zij geen denkbeeld had. 4 Getuige J. A. Idema, Enq., dl. IV c, p. 1702.
praten'! - maar tenslotte liet Alblas zich overreden. Vaz Dias bracht hem onmiddellijk in contact met zijn vriend Frans Goedhart, redacteur van Het Parool, en op deze maakte Alblas de indruk, ten einde raad te zijn: 'Hij liep op dat ogenblik min of meer radeloos in Nederland rond; hij had geen geld, geen bonnen, geen adressenwaar hij logeren kon, geen vrienden; hij zat op alle mogelijke manieren vast'ê - wel, Vaz Dias en Goedhart konden hem helpen en Goedhart deed dat met des te meer graagte omdat hij nu, in september' 41, veertien maanden nadat hij met zijn illegale werk begonnen was, eindelijk via een betrouwbare agent van de Nederlandse geheime dienst de regering de politieke voorlichting zou kunnen geven waaraan het haar kennelijk nog schortte. Maar dat liep op een teleurstelling uit. Inderdaad ging Alblas in zijn telegrammen politieke gegevens opnemen, 'bijvoorbeeld over het optreden van Seyss-Inquart enz.', maar hij kreeg, aldus Goedhart, 'spoedig instructie van zijn opdrachtgever' (dat zal wel kolonel Rabagliatti geweest zijn), 'dat hij met al dat politiseren op moest houden.P Wij moeten wel aannemen dat Alblas het accent nadien weer liet vallen op de militaire berichtgeving, maar tegen het einde van het jaar zou via Goedhart het 'politiseren' toch weer tot zijn zendverkeer doordringen. Dat hing samen met de operaties van de groep-HazelhoffRoelfzema.
XCMogen wij wel van' de groep-Hazelhoff Roelfzema' spreken? Maar tot op zekere hoogte. De paar Nederlanders die, van de herfst van '41 af, van Engeland uit in samenwerking met enkele Engelsen zouden gaan trachten, via het strand van de Noordzeekust een vaste verbinding met bezet gebied op te bouwen, hadden geen eigenlijke leider - wèl was het zo dat mr. S. E. ('Erik') Hazelhoff Roelfzema als regel in Nederlandse en Engelse kring als hun woordvoerder optrad. Het is daarom niet ongerechtvaardigd, en in elk geval practisch, om de groep zijn naam te geven. Het denkbeeld om via het strand een nieuwe verbinding te leggen, was overigens niet van hem afkomstig maar van een andere Engelandvaarder, B. van der Stok.
XCVan der Stok, een reserve-officier van de Militaire Luchtvaart, was in de lente van '41 in contact gekomen met jhr. Schimmelpenninck die toen al bezig was met zijn plannen voor een voorlopig bewind. Schimmelpenninck verwachtte tegenwerking van de secretaris van de koningin, van 't Sant,
XC1 A.v., p. 1705. 2 Getuige F.]. Goedhart, a.v., p. 668. 3 A.v.
wellicht ook zag hij deze als een verrader- - in elk geval gaf hij, toen hij hoorde dat van der Stok zou trachten naar Engeland over te steken, opdracht, 'een ongeluk voor de heer van 't Sant te enscèneren. Hij moest uit de weg worden geruimd. Ik heb gezegd', aldus later van der Stok, "dat ik daaraan niet meedeed.f Wèl verklaarde van der Stok zich bereid, alles in het werk te stellen om een betere verbinding met bezet Nederland tot stand te brengen; dat aan die verbinding veel ontbrak, had hij niet alleen van Schimmelpenninck vernomen, maar ook van prof. Mekel en van van Hattem, de leider van de ID. Toen nu van der Stok er tenslotte eind juni' 41 in slaagde, uit Rotterdam weg te varen als verstekeling op een door de Zwitserse regering gecharterd Panamees schip," trof hij aan boord een andere jeugdige medewerker van Schimmelpenninck aan, de adelborst Peter Tazelaar, alsmede Hazelhoff Roelfzema, die na zijn Leidse manifest-actie van medio februari' 41 wegens nog ander verzetswerk enige tijd opgesloten was geweest. Gedrieën besloten zij om, zodra dit mogelijk was, van boord te ontsnappen. Ze kwamen vroeger in Engeland aan dan zij dachten: het Panamese schip werd door de Britse Navy aangehouden en naar een Engelse haven gedirigeerd. De drie Engelandvaarders werden eind juli aan het gebruikelijke veiligheidsonderzoek onderworpen. Nadien zochten van der Stok en HazellioffRoelfzema contact met de Nederlandse en Engelse geheime diensten en van der Stok betoogde daarbij dat men er zijns inziens in moest kunnen slagen om's nachts met een klein bootje het Scheveningse strand te naderen; men zou dan een geheime agent kunnen afzetten en als deze in avondkleding gestoken was en deed alsof hij dronken was, kon hij zich, voor het geval hij aangehouden werd, voordoen als deelnemer aan een soirée zoals de Wehrmacht die in die tijd in het Kurhaus placht te houden. Het was een vermetel plan maar juist die vermetelheid zou, aldus van der Stok, succes kunnen waarborgen: geen Duitser zou op het denkbeeld komen dat Nederlanders uit Engeland midden in de nacht brutaalweg bij de Scheveningse Pier aan land zouden gaan.
XCDerksema, het nieuwe hoofd van de Centrale Inlichtingendienst; zag niets in deze opzet, weigerde hulp, gaf van der Stok en HazellioffRoelfzema in de woning die zij betrokken hadden, zelfs geen brandkastje om er het uitgewerkte plan in op te bergen (dat moest, aldus deze laatste, verstopt wordenvertrekken; zijn werkelijke reisdoel was Noorwegen. Het kwam overigens via
lOp de positie van van 't Sant die in dejaren '30 in opspraak:geraakt was, komen wij in deel 9 terug. 2 Getuige B. van der Stok, dl. IV c, p. 1489. 3 In be zet gebied deden geruchten de ronde dat het Panamese schip naar Amerika zou 1 Getuige S. E. Hazelhoff Roelfzema, dl. IV c, p. 552. 2 S. E. Hazelhoff Roelfzema: 'Rapport op het stand brengen van het contact-Holland' (1941-42), p. 7 (Bijl. I bij pnnt f, gestene. bijl. 10). Dit zal verder aangehaald worden als
'in een gat achter de spiegel op de badkamer'I) - het gevolg was dat van der Stok, de tegenwerking beu, zich uit de opzet terugtrok en zich bij de luchtmacht meldde. Hazelhoff Roelfzema zette door. Hij zei daarbij tegen Rabagliatti dat hij de zaak geheel buiten Derksema's CID om wilde opzetten. Rabagliatti was het daar van harte mee eens ('de incompetentie van dit bureau is', zou hij gezegd hebben, 'het treurigste wat ik in deze oorlog aanschouwd heb'ê), maar als hoofd van de Nederlandse sectie van MI-6 besefte hij natuurlijk wel dat hij, als hij de CID uitschakelde, de goedkeuring en de medewerking van andere Nederlandse officiële instanties nodig had. Dat bood weinig moeilijkheden. Koningin wilhelmina juichte het plan van van der Stok toe, van 't Sant, als hoofd van de CID uitgeschakeld, was graag bereid, buiten de' CID om het vroegere werk voort te zetten, en Gerbrandy aanvaardde voor de te ondernemen operaties de staatkundige verantwoordelijkheid en.stelde er ook de nodige gelden voor beschikbaar: mèt de koningin maakte de minister-president zich van maand tot maand meer zorgen over het feit dat er nauwelijks geheime verbindingen bestonden. De door van der Stok en HazelhoffRoelfzema bepleite operaties leken de koningin en Gerbrandy trouwens des te aantrekkelijker omdat het, zo hoopten zij, via het Scheveningse strand mogelijk zou zijn, enkele personen uit Nederland naar Engeland te halen die niet alleen een bredere voorlichting zouden kunnen geven maar ook, als zij daarvoor voelden, tot het kabinet zouden kunnen toetreden. Wie? Allerlei namen werden genoemd, allereerst van personen die de in militaire zaken ondeskundige van Boeyen (minister van binnenlandse zaken èn van oorlog) van de portefeuille van oorlog zouden kunnen ontlasten (wellicht de burgemeester van Breda, B. W. Th. van Slobbe, een oud-beroepsmilitair, of een katholiek stafofficier van het vroegere Algemeen Hoofdkwartier, ritmeester P. M. H. Tielens) daarnaast ook namen' van anderen onder wie prof. Rutgers, Vorrink en Wiardi Beckman. Men kon, aldus later Gerbrandy, 'niet met vijf, zes of zeven mensen tegelijk in zeegaan'" figuurlijk niet, maar ook letterlijk niet. De keuze "werd aan de koningin overgelaten. Zij koos Tielens en Wiardi Beckman, bij welke laatste van belang was dat de koningin en Gerbrandy hem voor de auteur hielden van de eerder gememoreerde beschouwingen die in werk~lijkheid van Vcrrink afkomstig waren. Eind september dedenHazelhoff Roelfzema: 'Rapport'. 3 Getuige P. S. Gerbrandy, Enq., dl. IV c, p.
Gerbrandy, prins Bernhard en Rabagliatti Hazelhoff Roelfzema in een bespreking weten, dat het' allereerste doel zou zijn het produceren van enige personen uit Holland die Hare Majesteit de Koningin zich wenste." Spoedig kwam vast te staan dat Tazelaar de man zou zijn die aan het strand afgezet zou worden. Hazelhoff Roelfzema trok naast hem een andere medewerker aan: Chris Krediet, een clubgenoot uit Leiden, zoon van een Wassenaarse arts; Krediet was in de herfst van '40 met hulp van dr. Oosterhuis via Delfzijl ontsnapt, hij was eind juli '41 na een lange reis (Sowjet-Unie - Japan - Amerika) in Engeland aangekomen.
XCHet was bepaald niet de bedoeling om via de nieuwe verbinding, àls die er eenmaal was, alleen maar ritmeester Tielens en Wiardi Beckman naar Londen te halen. Rabagliatti, van 't Sant en Hazelhoff Roelfzema vertrouwden dat men na hen nog meer personen zou kunnen laten oversteken en ook dat met diverse spionagegroepen en andere illegale organisaties een vast contact tot stand zou kunnen komen. Het leek wenselijk, er voor te zorgen dat de groep-Hazelhoff Roelfzema voor wat zij zou ondernemen, in bezet gebied de beschikking zou hebben over een vaste eigen marconist. De keus viel op een pupil van van 't Sant, Johannes Terlaak, die in mei '40 als militair in Engeland gearriveerd was. Terlaak werd op loktober '41 gedropt. Helaas werd zijn zender bij de landing zodanig beschadigd dat hij het apparaat niet meer kon gebruiken. Hij zocht hulp bij een relatie van Tazelaar, nl. de Haagse inspecteur van politie Moonen die nauw met de OD-Ieiding samengewerkt had; Moonen droeg er zorg voor dat Terlaak een onderduikadres kreeg. Daar ging hij zitten wachten. Af en toe zocht hij ook in Wassenaar de vader van Chris Krediet op, dr. G. J. Krediet. Meer kon hij niet doen. Hij kon niet eens naar Engeland bericht doorgeven dat zijn missie mislukt was.
XCDie mislukking vormde een ernstige tegenslag voor hetgeen de groepHazelhoff Roelfzema van plan was. Dat er geen zendverbinding was via Terlaak, betekende immers dat het voor Hazelhoff Roelfzema c.s. extramoeilijk zou zijn, hun toch al zo riskante operaties nauwkeurig af te stemmen op de corresponderende voorbereidingen in bezet gebied. Er was daar maar één zender regelmatig in werking: die van Alblas. Het leek Rabagliatti evenwel beter, de drukbezette Alblas niet te belasten met al te veel werkzaamheden voor de groep-Hazelhoff Roelfzema. Trouwens, Alblas produceerde militaire inlichtingen en van het naar Engeland halen van candidaat-ministers zal Rabagliatti wel gevonden hebben dat het in het vlak lag van het 'politiseren' waarin hij Alblas al een halt toegeroepen had.
XCToen eenmaal het accoord van de koningin en de minister-president verkregen was, begonnen HazelhoffRoelfzema, Krediet en Tazelaar met hun oefeningen aan de Engelse kust. De bedoeling was dat zij dwars over de Duitse mijnenvelden met een snelle motortorpedoboot tot dicht bij de Nederlandse kust gebracht zouden worden. Die motortorpedoboot kon van een hulpmotor, een Z.g. silent engine (een motor die nauwelijks geruis maakte), gebruik maken om de kust nog dichter te naderen. Op enkele honderden meters afstand van het strand zou dan een roeiboot buiten boord gezet worden waarmee men naar het stand zou gaan. Er zou geroeid worden door een luitenant-ter-zee van de Britse marine, Francis Truman ('Bob') Goodfellow; Krediet zou de operatie dekken met een tommygun. Met de roeiboot zou men tot de branding trachten te komen en Hazelhofl Roelfzema en Tazelaar, de laatste in rok maar met waterdichte kleding daarover, zouden dan door de branding zwemmen en, met reddingsgordels om, naar het strand waden. Hazelhoff Roelfzema zou daarbij door middel van een lang koord in verbinding blijven met de inzittenden van de roeiboot.
XCEen eerste moeilijkheid bij dat alles was dat dit type landing alleen uitgevoerd kon worden wanneer er maar weinig branding was, in het algemeen alleen bij oostenwind; een tweede moeilijkheid dat er wel enig maanlicht moest zijn, maar weer niet te veel. Die twee moeilijkheden, die voorzien werden, beperkten het aantal nachten per maand waarin men opereren kon. Niet voorzien werden drie andere moeilijkheden: dat het niet eenvoudig was, de overtocht zodanig te timen dat men omstreeks het afgesproken tijdstip bij de plaats aan het Scheveningse strand zou komen die het geschiktst leek (bij de noordelijke 'oprit' naar de Boulevardstraat die naar het Gevers Deynootplein leidt); dat het herkennen van het Scheveningse silhouet van de motortorpedoboot af een hachelijke opgave vormde, en dat de afhalers en de door hen af te halen personen elkaar in het donker gemakkelijk konden mislopen. Het leek aanbevelenswaardig dat die af te halen personen in de avond van de nacht waarin het afhalen zou plaatsvinden, naar een adres in Scheveningen dicht bij het strand zouden gaan; ook zij zouden zich zoveel mogelijk als Z.g.feestgangers, in avondkleding dus, op weg moeten begeven. Bij dit alles moest men dan nog een beperking in acht nemen: van twaalf uur 's nachts tot vier uur 's ochtends mocht niemand in bezet gebied op straat zijn tenzij hij daar een specialevergunning voor had.
XCBij de oefeningen werd veel geleerd, maar de overtocht naar Scheve
Bij de eerste oefening waren Hazelhoff Roelfzema en Krediet volledig uitgeschakeld door zeeziekte; nadien waren nu eens de weersomstandigheden bij de Nederlandse kust ongunstiger dan men gedacht had, dan weer had men motorpech. Zes pogingen om Scheveningen te bereiken mislukten. Eerst bij de zevende, die in de nacht van 22 op 23 november' 41 ondernomen werd, had men succes, zij het dat men ook toen moeite had, Scheveningen te vinden en dat de motortorpedoboot bijna de Pier raakte. Maar even na half vijf bevonden Hazelhoff Roelfzema en Tazelaar zich inderdaad op het strand waar het, aldus Hazelhoff Roelfzema, 'niet meer dan tien seconden' duurde voordat Tazelaar 'in smetteloos evening-dress stond, kurkdroog." Even een slok uit de flescognac, de rest'werd over Tazelaar gesprenkeld - en hij verdween in de duisternis. De afspraak was dat hij drie nachten later, in de nacht van 25 op 26 november, samen met Wiardi Beckman en Tielens op dezelfde plaats zou verschijnen.
XCIn bezet gebied was men in de herfst van '41 begonnen met de uitgifte van muntbiljetten van f 1 en f 2.50. Naast de zilveren kwartjes en dubbeltjes kwamen voorts zinken munten in omloop. Duidelijk was dat alle zilvergeld ingetrokken zou worden. In het nieuwe geld hadden de meeste mensen evenwel geen vertrouwen en het was in november' 41 al gebruik geworden, zilveren rijksdaalders, guldens, kwartjes en dubbeltjes niet uit te geven maar vast te houden. Dat feit was toen in Londen nog niet bekend.ê Tazelaar had zilvergeld meegekregen (en, als identiteitsbewijs, geen persoonsbewijs maar een distributiestarnkaart). Hij stapte in Scheveningen in de vroegste tram die van het Gevers Deynootplein vertrok. In rok gekleed vormde hij in die tram al een opvallende verschijning, maar toen hij bovendien voor zijn tramkaartje zilvergeld te voorschijn haalde, zag hij aan de mensen 'dat ze het gek vonden." Bij de volgende halte stapte hij dm ook meteen uit, te voet ging hij naar het station. Hij begaf zich naar zijn grootouders in Vlaardingen, bij wie hij voor zijn vertrek gewoond had, en trok daar normale kleren aan. Vervolgens ging hij naar W assenaar waar hij bij de vader van Chris Krediet, dr. Krediet, zijn intrek nam - en hij toog aan het werk.p.
1 Hazelhoff Roelfzema: 'Rapport', p. 24. 2 Eerst op 27 januari '42 zond Radio Oranje een regeringsmededeling uit dat het zilvergeld onmiddellijk na de bevrijding weer als wettig betaalmiddel zou gelden. 3 Getuige P. Tazelaar, dl. IV c, 201 5.
Hij had een microfoto bij zich waarop, met de handtekeningen van koningin Wilhelmina en minister-president Gerbrandy er onder, slechts één zin stond: 'Wij achten uw overkomst naar Londen dringend gewenst.' Tazelaar wist, wie hij die microfoto moest laten zien. Via de in SDAP-kringen bekende Karel van Staal, wiens adres hem in Londen opgegeven was, slaagde hij er in, Wiardi Beckman te ontmoeten die zich bereid verklaarde te vertrekken, maar ritmeester Tielens, werkzaam bij het Afwikkelingsbureau van het departement van defensie, weigerde: Tielens had, als nagenoeg alle beroepsofficieren, op erewoord beloofd, niets meer tegen de Duitsers te zullen ondernemen, en achtte vertrek naar Londen in strijd met die belofte. Het gevolg was dat Tazelaar op de avond van de z yste alleen Wiardi Beckman naar Scheveningen kon meenemen. In de nacht begaven zij zich samen naar het strand. Vergeefs! Het weer was uitstekend, maar de motortorpedoboot, die drie uur te laat vertrokken was, kwam door slechte navigatie bij Hoek van Holland terecht, zat daar een tijd vast op een zandbank en toen hij weer vlot kwam, was er geen tijd meer om nog naar Scheveningen te varen. Dat was dubbel jammer omdat men van de gelegenheid gebruik had willen maken om in plaats van de marconist Terlaak die niets van zich had laten horen, een nieuwe, technisch zeer bekwame marconist af te zetten, uiteraard met een nieuwe zender: Willem'van der Reyden. Deze moest in bezet gebied het' contact met de groep-Hazelhoff Roelfzema onderhouden; mocht Terlaak alsnog die functie kunnen waarnemen, dan diende van der Reyden in het oosten van het land gegevens te verzamelen over Duitse troepentransporten per trein. Rabagliatti had hem bovendien opdracht gegeven, Alblas, met wie MI-6 in regelmatige verbinding stond maar die alleen gebruik kon maken van zijn hulpcode, in een geheel nieuw codesysteem te onderrichten. De bedoeling was dat van der Reyden via dr. Krediet met Alblas contact zou opnemen. Helaas, de operatie was mislukt.
XCEerst twee weken later was het mogelijk, een nieuwe tocht te ondernemen: op 9 december.
XCTazelaar was inmiddels in contact gekomen met Moonen en via deze had hij Alblas kunnen ontmoeten; over diens zender had hem het bericht bereikt dat in de late avond van de ode december omstreeks elf uur een nieuwe landingsoperatie zou plaats vinden. Tazelaar had nog tweemaal zijn best gedaan ritmeester Tielens tot andere gedachten te brengen maar deze was, zo vertelde hij later, 'na innerlijke strijd en rijp beraad'1 op het standpunt blijven staan dat hij zijn erewoord niet breken mocht. Pogingen van Taze1aar, een andere hoge militair te vinden die bereid was, aan het dringend
XC1 Getuige P. M. H. Tielens, a.v., p. 1347.
verzoek van koningin en minister-president gehoor te geven, waren mislukt; generaal Reynders had zelfs geweigerd, hem enige candidaat te noemen. Nu had Tazelaar op zijn derde dag in bezet gebied (25 november), alweer via Moonen, ook zijn collega-adelborst Dogger ontmoet, de belangrijkste adjudant van de inmiddels gearresteerde Schimmelpenninck, Hij had Dogger, wiens 'slapie' hij geweest was op het Koninklijk Instituut voor de Marine, verteld dat hij Wiardi Beckman en Tielens moest ophalen. Dogger vond het absurd 'dat men in Londen om een politicus vroeg'! - maar ziet: van die twee was één, Tielens, afgevallen en Tazelaar kon geen vervanger vinden; kon hij, Dogger, dan niet als afgezant van de OD-leiding mee naar Engeland oversteken? Tazelaars eerste reactie was dat hij niet gemachtigd was, Dogger mee te nemen, maar deze die voor de OD slechts onheil verwachtte als V orrinks medestander Wiardi Beckman als enige in Londen zou arriveren, liet niet los, arrangeerde een gesprek tussen Tazelaar en de 'commandant' van de OD, generaal Röell, en in dat gesprek liet Tazelaar zich de formele opdracht geven, Dogger mee te nemen. Op de avond van 9 december bevonden zich dus Tazelaar, Wiardi Beckman èn Dogger in Scheveningen. Om elf uur waren zij op de afgesproken plaats, maar zij konden in het donker niets van een landingsoperatie merken en tenslotte, toen het bijna middernacht was (bijna spertijd dus), gingen Tazelaar en Dogger in de straten bij het Gevers Deynootplein rondlopen: misschien was de roeiboot wat afgedreven en was Hazelhoff Roelfzema elders aan land gekomen.
XCDe landingsoperatie had inmiddels tot een hoogst kritieke toestand geleid. Pas om half twaalf waren HazelhoffRoelfzema, Krediet, Goodfellow en van der Reyden in de roeiboot gestapt. Ze kwamen onverwacht in een sterke tegenstroom terecht en kort voor twaalf uur was de roeiboot in de branding omgeslagen. Van der Reydens zender en de twee riemen waren zeewaarts gedreven, Krediet was bijna verdronken toen hij ze, vergeefs, achterna gezwommen was en toen men tenslotte de roeiboot op het droge had, kon men niet meer vertrekken: de riemen waren zoek. Krediet en Goodfellow bleven bij het bootje wachten, Hazelhoff Roelfzema bracht de kletsnatte van der Reyden (zonder zender l) naar de Gevers Deynootweg en vertelde hem waar hij de nacht kon doorbrengen. Van der Reyden snelde weg, kwam Tazelaar en Dogger tegen, vroeg hun de weg, maar wisselde verder geen woord met hen - maakte zich dus ook niet als agent bekend en deelde niet mee dat Hazelhoff Roelfzema zich nog op het strand bevond. Ergens op dat strand vond Hazelhoff, die langs de waterlijn naar de roeiboot terug
XC1 G. A. Dogger: 'Rapport voor de Koningin', 17-19 april 1942 (a.v., dl. VII b, P·242). 9
liep, de twee riemen die aangespoeld waren. Samen met Krediet en Goodfellow kon hij door de branding komen en de motortorpedoboot weer bereiken. 'Om I uur a.m. waren we aan boord terug, I uur 5 sliepen we alle drie.'!
XCDrie nieuwe tochten volgden: op 20 december, op 22 december en op II januari. Op 20 december was de rnotortorpedoboot weer te laat en kwam. hij bij Katwijk terecht in plaats van bij Scheveningen. Op 22 december constateerde men veertig mijl uit de kust dat het weer veel te ruw was voor de roeiboot zodat men terugkeerde. Op I I januari (een barre winter was inmiddels ingevallen) stonden Hazelhoff Roelfzema en Krediet bijna een uur lang op het Scheveningse strand - niemand kwam er opdagen.ê Zij hadden toen nieuwe zenders voor Terlaak en van der Reyden bij zich. Die poogden zij te begraven maar hun scheppen die' een heidens kabaal' maakten, stuitten af op het bevroren zand - ze moesten de koffertjes met de zenders weer meenernen.ê Naar het strand zwemmend was Hazelhoff Roelfzema overigens bijna verdronken, 'de reddingsgordel deugde wel geheel niet, gezien die kalm met mij zonk.'4 Maar hij gaf de moed niet op! 'Achteraf kan deze tocht', zo rapporteerde hij, 'alleen beschouwd worden als een vermoeiende maar succesvollegenerale repetitie. Menige nieuwe kleinigheid hebben wij geleerd en mijns inziens is er thans weinig kans meer dat de zaak van onze kant niet zal kloppen."
XCDat was te optimistisch gezien.
XCTazelaar was inmiddels tot zijn hoogst onaangename verrassing met politieke tegenstellingen geconfronteerd waar niemand in Engeland weet van gehad had en waar men hem dus ook niet op had kunnen voorbereiden. Eén noemden wij al: de tegenstelling tussen de OD en het Politiek Convent; Dogger en generaal Röell zullen Tazelaar zonder twijfel verteld hebben van de plannen voor het voorlopig bewind waar de voormalmen der politieke9 0
1 Hazelhoff Roelfzema: 'Rapport', p. 29. 2 Kort tevoren was via de zender van Alblas afgesproken dat in de avond, voorafgaande aan de nacht waarin de afhaal operatie zou plaats vinden, door Radio Oranje het eerste couplet van het Wilhelmus gedeclameerd zou worden. Tazelaar meent zich te herinneren dat in de avond uitzending van II januari het Wilhelmus gespeeld en niet gedeclameerd werd (het betrokken programma is niet integraal bewaard gebleven) - het gevolg was dat hij veronderstelde dat de operatie niet doorging. • Getuige S. E. HazelhoffRoelfzema, dl. IV c, p. 547. 4 HazelhoffRoelfzema: 'Rapport', p. 32. 5 A.v.
partijen, met name Vorrink en Schouten, zich zo fel tegen verzet hadden. De tweede tegenstelling was die welke zich binnen de redactie van Het Parool geopenbaard had tussen Goedhart en Vorrink. Goedhart stond, gelijk eerder vermeld, in nauw contact met Siegfried Vaz Dias die als een soort mentor optrad van de geheime agent Alblas, en Goedhart had Vaz Dias er van weten te overtuigen dat het bij uitstek zinvol was indien de regering hem, Goedhart, naar Londen zou ontbieden om daar eens 'bij te praten, zowel feitelijk als politiek-psychologisch'. Alblas had die .suggestie in zijn telegrammen opgenomen en na enige tijd, vermoedelijk in oktober' 41, toen de operaties van de groep-HazelhoffRoelfzema voorbereid "werden, kwam bericht 'dat men', aldus later Goedhart, 'accoord ging met ons voorstel.'! Tot op dat moment had Goedhart zijn mederedacteuren van Het Parool (Althoff, Nunes Vaz, Vorrink en Warendorf) niets van zijn plan verteld, maar toen het er naar ging uitzien dat hij binnen afzienbare tijd opeens zou kunnen vertrekken, speelde hij open kaart. 'Mijn mededeling sloeg .' .. in als een bom en verwekte grote sensatie'2 - vooral bij Vorrink. Geen wonder! Deze was allerminst gelukkig bij de gedachte dat de regering alleen of in de eerste plaats voorlichting zou krijgen van die koppige criticus der vooroorlogse samenleving die (zo zag Vorrink het) doordat hij de traditionele partijen afbrak, ongewild de autoritaire Ofr-leiding in de kaart speelde. Groot was dan ook V orrinks vreugde toen hij kort na de aankomst van Tazela~ vernam dat koningin Wilhelmina en premier Gerbrandy prijs . stelden op de overkomst van Wiardi Beckman. Die zou, meende Vorrink, een ideale boodschapper zijn! Wiardi Beckman zou de regering ook kunnen inlichten over het machtsstreven van de OD en over de besprekingen van het Politiek Convent met de groep-Scholten en met Menten en Ringers. Was Goedhart er evenwel jegens zijn mederedacteuren van Het Parool eerlijk voor uitgekomen dat hij wellicht spoedig naar Engeland zou vertrekken, Vorrink en Wiardi Beckmanspraken af dat zij de te verwachten overtocht van Wiardi Beckman zorgvuldig voor Goedhart en de overige redacteuren geheim zouden houden. Wiardi Beckman die menigmaal namens Vorrink aan de redactievergaderingen van Het Parool deelgenomen had, bleef daar opeens weg (telkens weer moesthij zich gereedhouden om's avonds naar Scheveningen te vertrekken) en Vorrink verscheen er opnieuw, bewerend dat Wiardi Beckman ziek was. Daarmee liep hij bij Goedhart spoedig tegen de lamp. De telegrammen namelijk die Tazelaar inzake het vertrek van Wiardi Beckman met Londen wisselde, moesten, doordat de marconist Terlaak met een kapotte zender en de marconist van der Reyden zonder
XC1 Getuige F. J. Goedhart, Enq., dl. IV c, p. 669. • A.v.
-zender gearriveerd was, door Alblas gecodeerd en verzonden worden en Alblas had zoveel sympathie opgevat voor Vaz Dias en Goedhart dat hij niet aarzelde, hun mee te delen wat in de telegrammen stond die Tazelaar hem ter verzending aanbood. Daar kwam bij, dat Goedhart in drie gevallen merkte dat van het geheim van de tot Wiardi Beckman gerichte uitnodiging niet veel meer over was: in Amsterdam werd 'op de beurs en in makelaarskringen' , zo vernam hij, verteld, 'dat Wiardi Beckman naar Engeland was'; een kennis zei hem: 'Heb je het al gehoord: Wiardi Beckman zit in Engeland en hij wordt er minister ook', 'en uit Den Haag hoorde Goedhart van weer iemand anders precies hetzelfde.' Hij confronteerde Vorrink met al die mededelingen - Vorrink zei dat ze hem een volslagen raadsel waren. Pas toen Goedhart deed blijken dat hij van de gehele zaak nauwkeurig op de hoogte was, kwam Vorrink voor de waarheid uit.
XCGoedhart was diep gegriefd en hoogst verontwaardigd. Hij achtte zich door Vorrink misleid en bedrogen. De spanning ontlaadde zich in daverende ruzies en die ruzies lieperi hoger en hoger op toen Goedhart, wetend dat de plaats van Tielens in de roeiboot vrij was, voorstelde dat hij tegelijk met Wiardi Beckman zou vertrekken. Dàt vond Vorrink 'volkomen overbodig'. Arme Tazelaar! Wat moest hij doen? 'Ik heb geen opdracht voor een derde', zei hij tegen Goedhart- - verzwijgend dat hij zich al bereid verklaard had, in opdracht van generaal Röell de OD-afgezant Dogger mee te nemen. Gevolg was dat Goedhart en Vaz Dias er via Alblas op aandrongen dat Tazelaar de instructie zou ontvangen, óók Goedhart naar Engeland te brengen. Die instructie kwam, tot Tazelaars ergernis.' Medio januari '42 stond dus vast dat zodra weer een landingspoging van HazellioffRoelfzema geannonceerd zou worden (dat geschiedde doordat, gelijk reeds vermeld, bij het begin van de avonduitzending van Radio Oranje het eerste couplet van het Wilhelmus gedeclameerd werd), Tazelaar twee personen in opdracht van de regering mee zou nemen naar het Scheveningse strand: Wiardi Beckman en Goedhart, en één persoon op verantwoordelijkheid van generaal Röell: Dogger. Tot aan de roeiboot zou nog een vierde persoon Tazelaar vergezellen: de cadet Pasdeloup, een van de vroegere adjudanten van Schimmelpenninck. Diens taak zou zijn, de nieuwe zenders in ontvangst te nemen waar Terlaak en van der Reyden gebruik van zouden kunnen maken. Waar van der Reyden zich bevond, wist men overigens niet: hij was spoorloos verdwenen.
Het was een heel gezelschap dat op de avond van 17 januari '42 in Scheveningen dicht bij het strand ten huize van een familie J. P. Scheepmaker bijeenkwam. De afspraak was dat het roeibootje in de nacht omstreeks half vijf verschijnen zou bij de tweede krib ten noorden van de Scheveningse Pier. Tazelaar, Goedhart, Wiardi Beckman, Dogger en Pasdeloup moesten zich dan daar bevinden. Moonen zou ook meegaan om met een kleine seinlamp van de boulevard af te waarschuwen als er een Duitse patrouille aankwam; hij zou daar blijven met de weduwe van een marine-officier samen zouden ze doen alsof zij een verliefd paartje waren. Dogger had in de voering van zijn avondkleding allerlei van de OD afkomstige microfilms verborgen, Wiardi Beckman had geen stukken van belang bij zich, Goedhart wèl: alle nummers van Het Parool en allerlei rapporten. Moonen had Goedhart pas vrij laat in de middag kunnen laten waarschuwen dat de afhaaloperatie in de komende nacht zou plaats vinden en Goedhart die, na eerst nog van zijn gezin afscheid genomen te hebben, gehaast uit Amsterdam had moeten vertrekken, had zijn zakagenda nog bij zich waarin, zij het soms kryptisch, allerlei aantekeningen stonden over illegale contacten. Ten huize van de familie Scheepmaker scheurde hij een aantal bladen uit die agenda maar het boekje zelf hield hij bij zich. Hij lette er niet op dat hij toevallig ook nog een brief e aan een medewerker van Het Parool bij zich had dat hij door gebrek aan tijd niet bij deze in de bus had kunnen doen; in dat briefje kreeg die medewerker opdracht, een hoeveelheid papier en enveloppen naar Gertenbach te brengen - dat was de drukker in Zandvoort die sinds enkele maanden de gehele oplaag van Het Parool drukte.
XCHet vroor bijna twaalf graden en er stond een ijskoude wind toen men in het nachtelijk duister even na vier uur de woning van de familie Scheepmaker verliet.
XCDat er in de nacht vanopjanuari een afhaaloperatie zou plaatsvinden, was aan de Abwehr bekend. Ridderhof, de V-Malm van Giskes, was, gelijk reeds vermeld, eindin contact gekomen met Haagse OD'ers, o.a. met de infanteriekapitein C. F. van den Berg. Van den Berg die Ridderhof volledig vertrouwde, had hem verteld wat hijzelf in O'D-kringen vernomen had: dat binnen afzienbare tijd drie personen van het strand afgehaald zouden worden, dat dat zou plaatsvinden bij de tweede krib ten noorden van de Pier en dat in de avond vóór de operatie het eerste couplet van het wilhelmus opgezegd zou worden in de uitzending van Radio Oranje. Ridderhof had dat
17 18 '41
alles aan Giskes gerapporteerd. Slechts op één punt was Ridderhof er naast geweest: hij had gehoord dat het afhalen zou geschieden tussen elf uur ,s avonds en één uur 's nachts.
XCOp de avond van 17 januari werd Giskes gewaarschuwd met het wachtwoord 'volkslied'. Om elf uur stond hij met de nodige Duitse militairen op en bij de Pier. Er was niets te zien. Hij bleef er tot één uur en ging toen naar zijn bureau terug. De order aan de Duitse kustwacht om extra-goed uit te kijken, werd niet ingetrokken.
XCDe Britse motortorpedoboot was op tijd uit Engeland vertrokken. Hij had een gebied moeten passeren waar een Brits convooi door de Luftwaffe aangevallen werd - desondanks werd de Nederlandse kust bereikt, maar aan de late kant en op een verkeerd punt: weer bij Katwijk in plaats van bij Scheveningen. Tijd om naar Scheveningen te varen, ontbrak. 'Behalve de koude valt niets te melden', rapporteerde Hazelhoff Roelfzema.!
XC1 HazelhoffRoelfzema: 'Rapport', p. 33. 2 Getuige F.J. Goedhartv Eaç., dl. IV c, p.67 1. 3
kleding stak duidelijk af tegen het besneeuwde strand) omsingeld en gearresteerd. Goedhart vond nog tijd, zijn zakagenda onder enig zand te verbergen; het boekje werd er bij een tweede controle gevonden.
XCDoor de Duitse patrouille die Goedhart. Wiardi Beckman en Pasdeloup waargenomen had, waren Tazelaar en Dogger niet ontdekt. Dogger was Tazelaar gaan vertellen waar de overigen waren gaan schuilen. Hij had enige moeite, Tazelaar te vinden want deze die vreesde dat hij op het strand nog teveel afstak tegen de sneeuw, was in het ijskoude zeewater gaan staan; het duurde even voor Dogger hem vond. Dogger die het geschreeuw van de Duitsers bij de bunker hoorde, waadde naar Tazelaar toe (die half bewusteloos was), greep hem vast en sleepte hem mee naar een punt waar ze tot hun hals onder water stonden. Zodra de Duitsers van het strand verdwenen waren, kropen ze naar de boulevard, Tazelaar meer dood dan levend. Daar passeerden zij in het donker een Duitse wachtpost. 'Door die ijspegels', aldus later Dogger, 'maakten wij het geluid als van een paar Duitse soldaten. Wij zijn Hink marcherend daar langs gestapt en hebben niet de minste moeite gehad."
XCIn de avond van diezelfde dag, 18 januari, begon de uitzending van Radio Oranje wéér met het declameren van het eerste couplet van het Wilhelmus: de afhaaloperatie zou dus in de nacht die volgde, herhaald worden, weer om vier uur. Wat Hazelhoff Roelfzema en Rabagliatti het meest dwars zat, was het ontbreken van een goed zendcontact. Zij begrepen er niets van dat Tazelaar in de nacht vanopjanuari niet was komen opdagen. Hazelhoff Roelfzema zou dus weer de twee zenders meenemen om ze, als Tazelaar niet verscheen, tegen de boulevardmuur, bij de uiterste noorderhoek, te begraven (die plaats zou men eventueel radiografisch kunnen opgeven) - en HazelhoffRoelfzema had zich tenslotte voorgenomen om van de telefooncel bij het Gevers Deynootplein uit een Leidse clubgenoot op te bellen die in Den Haag woonde en misschien 'wist waar Tazelaar zich bevond; wellicht kon Tazelaar dan nog in allerijl naar het strand komen. Uiterlijk om half zes moest de roeiboot de krib verlaten.
IO II
XCDe landing verliep vlot: Hazelhoff Roelfzema en Krediet bereikten het strand. Het was even na vier uur. Ze gingen wachten. Drie kwartier later was Tazelaar nog niet komen opdagen. Door Krediet met een9 0
1 Getuige G. A. Dogger, a.v., p. 649.
gedekt, trachtte Hazelhoff Roelfzema vervolgens de twee zenders te begraven. Evenals acht dagen tevoren maakte hij daarbij 'een hels lawaai' - en hij kon opnieuw niet door de ijslaag en het keihard bevroren zand heenkomen. Nog vijf-en-dertig minuten had hij. Het leek uitgesloten dat hij Tazelaar tijdig kon alarmeren. Desondanks liep hij naar de telefooncel. Telefoneren kon hij er niet: van degeen die hij wilde opbellen, wist' hij het nummer niet meer en het was te donker in de cel om de telefoongids te raadplegen. Toen hij in arren moede besloot, een andere vriend op te bellen wiens nummer hij wèl wist, weigerde het apparaat; het was op zinken munten omgebouwd en HazelhoffRoelfzema had slechts zilveren dubbeltjes bij zich. Op de terugweg naar de roeiboot, scheen iemand hem van korte afstand 'voor tenminste tien seconden' met een zaklantaarn in het gezicht. 'Of het een agent was of een Duitser, is mij', zo rapporteerde Hazelhoff Roelfzema, 'niet bekend, maar toen ik doorliep, scheen ook hij bevredigd te zijn. . . Als dit niet bewijst dat Scheveningen rijp is voor alle mogelijke grappen, dan weet ik het niet.'!
XCNa de intense spanningen die zij in de nacht vanopjanuari doorstaan hadden, werden Tazelaar en Dogger in de avond van de r Sde bepaald onaangenaam verrast door het feit dat voor Radio Oranje opnieuw het eerste vers van het Wilhelmus opgezegd werd. Zij hadden nog geen tijd gehad om via Alblas door te geven dat Wiardi Beckman, Goedhart en Pasdeloup gearresteerd waren en dat zij zelf als door een wonder de dans hadden kunnen ontspringen. Moest men niet aannemen dat de Duitsers extra op hun qui-vive zouden zijn? Het leek zelfmoord, zich onder die omstandigheden opnieuw naar het strand te begeven.
17 IS
XCWeer gingen zij even na vier uur op weg, beiden in avondkleding. Er was cognac over hen heen gesprenkeld, Dogger had ook een fles jenever bij zich. Op enige afstand vergezelde hen Moonen, weer met zijn 'vriendin'.
XCInderdaad, al op de boulevard werden Tazelaar en Dogger door een Duitse patrouille aangehouden. Ze werden naar een wachtpost meegenomen.
XCMoonen, die dit alleshad kunnen zien, liep hun achterna. Hij identificeerde zich bij de Duitse militairen als inspecteur van politie. Hij zei dat hij zijn twee dronken vrienden wel naar huis zou brengen. De stemming sloeg om.
XC1 Hazelhoff Roelfzema: 'Rapport',
Dogger ging borrels schenken, de Duitsers verzuimden er op te letten dat Tazelaar niet eens een persoonsbewijs had ('hij kon', aldus Dogger, 'moeilijk zijn stamkaart laten zicn'I) - en zowaar: Moonen kreeg hen vrij.
XCDat was, wat Tazelaar en Dogger betrof, het einde van de pogingen om via het Scheveningse strand Engeland te bereiken. Na de vele mislukkingen hadden zij er geen vertrouwen meer in dat het ooit zou lukken. Dan maar een andere route! Dogger droeg zijn werk als voornaamste adjudant van de chef-staf OD, majoor Tibo, aan de cadet Abbenbroek over, Tazelaar liet zich ten huize van dr. Krediet uitgebreid door Vorrink voorlichten over de politieke problematiek in bezet gebied - vervolgens werden zij via ODrelaties op de ontsnappingslijn van van Niftrik gezet. Dat ging vlot: op I I februari kwamen zij in Zwitserland aan. Na een tocht door onbezet Frankrijk, Spanje en Portugal arriveerden zij in april in Engeland. Wij knopen hier in ons volgend hoofdstuk weer bij aan.
XCVan de drie die op 18 januari in alle vroegte op het Scheveningse strand gearresteerd waren, was de cadet Pasdeloup in genen dele tegen de verhoren bestand. Toen Goedhart nog volhield dat zij gedrieën aan een bedrieger in handen gevallen waren die beweerd had, hen naar Engeland te kunnen brengen, bekende Pasdeloup dat er sprake geweest was van een afhaaloperatie door de Brits-Nederlandse geheime dienst. Pasdeloup had een Joodse verloofde. De Duitsers dreigden dat ze haar van het leven zouden beroven als hij niet tot medewerking bereid was. Voor die chantage bezweek hij. Schreieder zette een hele komedie op touw waarbij Pasdeloup in april' 42 samen met een Joodse kleermaker, Mozes Brandon Bravo, die zich ook al bereid verklaard had als V-Mann op te treden, z.g. uit de Cellenbarakken ontsnapte. Brandon Bravo hielp Pasdeloup bij het aan de Sicherheitspolizei uitleveren van een aantal OD-relaties, onder wie Pasdeloups collegaadjudant van Schimmelpenninck, de Jonge Mellij.2 Nadien liet Pasdeloup het demmciëren van personen uit Ofr-kringen na, het verraden van anderen zette hij voort, geplaagd door steeds sterkere schuldgevoelens. Toen de OD
XC1 Getuige G. A. Dogger, Enq., dl. IV c, p. 649. 2 Door Brandon Bravo's activiteit als Vi-Mann verloren in totaal, voorzover bekend, acht Nederlanders het leven. Een bij uitstek ijverige verrader was hij evenwel niet. Het Amsterdamse Bijzonder Gerechtshof erkende na de oorlog dat hij 'meermalen aan de verzetsbeweging voor haar belangrijke inlichtingen (had) verstrekt'. (EG-Amsterdam: sententie inz. M. Brandon Bravo (28 okt. 1949), Doc. 1-201, a-z). 9
leiding in januari' 43 de zekerheid kreeg dat Pasdeloup een Vi-Mann was', liet zij hem liquideren: hij werd in Amsterdam doodgeschoten, zijn lijk werd in een gracht geworpen.
XCNa hun arrestatie wisten zowel Goedhart als Wiardi Beckman het veruit grootste deel van hun illegale activiteiten voor de Sicherheitspolizei verborgen te houden. Bewijzen dat Wiardi Beckman iets met Het Parool te maken had gehad, bezat de Sicherheitspolizei niet; Wiardi Beckman ontkende het, Goedhart deed insgelijks. Men kon Wiardi Beckman tenslotte niet méér ten laste leggen dan de poging om naar Engeland uit te wijken. Hij werd in de lente van '43 naar het concentratiekamp Natzweiler gezonden en zou kort voor de bevrijding in Dachau bezwijken.
XCGoedhart stond veel zwakker maar hij verdedigde zich met grote slagvaardigheid. Voor bijna alle aantekeningen in zijn zakagenda wist hij een onschuldige explicatie te vinden. Dat was voor het briefje met betrekking tot de drukker van Het Parool niet mogelijk. Op 3 I januari werd Gertenbachs drukkerij door Poos en Slagter opgerold; de drukker zelf en twee van zijn medewerkers werden gearresteerd. Gertenbach werd begin '43 met twaalf personen die bij de productie en distributie van Het Parool betrokken waren, ter dood veroordeeld; zes anderen werden toen naar een concentratiekamp gezonden waar drie hunner omkwamen. Tot de ter dood veroordeelden behoorde ook Goedhart. Toevallig was op dezelfde dag waarop hij gearresteerd was, in Den Haag door de verraadstersrol van Dora PeekemaDibbets het oprollen begonnen van een Haagse groep die aldaar Het Parool onder de titel Vrijheid herdrukt had, en de leider van dat groepje, wibo Lans, een familielid van Vorrink, had in de hoop aldus het leven van zijn mede-gearresteerde zoon te kunnen redden, aan de Sicherheitspolizei onthuld welke rol Goedhart bij Het Parool gespeeld had. 2 Dat Goedhart nadien ter dood veroordeeld werd, sprak vanzelf.
XCHij bleef de vechter die hij steeds geweest was. Met verklaringen van enkele bereidwillige artsen wist hij, door zijn advocaat gesteund, te bereiken
XC1 Men kreeg die zekerheid doordat Wim Speelman uit de Centrale Leiding van Vrij Nederland eind '42 op een adres gearresteerd werd dat alleen aan Pasdeloup bekend was. Speelman kreeg trouwens in de gevangenis van een Duitser te horen dat Pasdeloup een Vi-Mann was. Speelman wist toen uit de gevangenis te ontsnappen. Hij was het die de OD-leiding waarschuwde. 2 Ook Lans behoorde tot de gefusilleerden; zijn zoon werd gespaard.
dat op grond van zijn Z.g. gestoorde geestvermogens revisie van zijn vonnis overwogen werd. Hij zat toen in het concentratiekamp Vught opgesloten. Toen hij begin augustus '43 overgebracht werd naar de Duitse gevangenis te Utrecht, wist hij de twee politiemannen uit Vught die hem begeleidden en die hem als 'goed' gesignaleerd waren, over tehalen, hem de gelegenheid te geven om te ontsnappen. Hij trad onmiddellijk weer tot de redactie van Het Parool toe.
XCIn die redactie hadden toen grote veranderingen plaats gegrepen waarvan wij hier slechts willen vermelden dat V orrink en de aan hem verknochte Althoff in maart' 42 de banden met Het Parool verbroken hadden. Vorrink had de eis gesteld dat men de titel Het Parool zou prijsgeven en, om minder risico te lopen, een illegaal blad met een telkens wisselende titel zou uitgeven. Dat denkbeeld was door Nunes Vaz en Warendorf verworpen. Ze bleven getweeën achter maar vonden spoedig drie nieuwe redacteuren in de personen van drs. J. Meijer die Het Parool van Den Haag uit van meet af aan berichten had doen toekomen, en van diens vrienden mr. C. H. de Groot en drs. W. van Norden. Vorrink sloeg inderdaad de weg in die hij in de kring van Het Parool bepleit had: de illegale uitgaven die hij van de lente van '42 af deed verschijnen, droegen telkens verschillende titels. Was dat nu alleen maar een conflict geweest dat in de sfeer van de illegale techniek lag? Natuurlijk niet. Nunes Vaz en Warendorf hadden geweigerd, zich door V orrink te laten domineren en de verhoudingen waren er niet beter op geworden toen V orrink op een van de laatste redactievergaderingen die hij bijwoonde, hun toegevoegd had: 'Ik heb jullie één keer belazerd' (ten aanzien van Wiardi Beekmans vertrek namelijk) 'en zal dit desnoods ook een tweede keer doen."
XCDe operaties van de groep-Hazelhoff Roelfzema waren, zoals uit het voorafgaande bleek, alleen mogelijk door de krachtige steun van de Britse Intelligence. Daarnaast was evenwel de Special Operations Executive (SOE), die sabotage en de vorming van ondergrondse legers wilde bevorderen, ook in actie gekomen. Begin september '41 waren de eerste twee SOE-agenten gedropt: Ab Homburg en Cor Sporre. Wij maakten al melding van hun contact met de spionage-agent Schrage die Homburg uit Londen kende.
XC1 Dep. vanjustitie (Londen), Politiebuitendienst: 'Verhoor van mr.]. C. S. Warendorf''{rv-ro juni 1943), p. 8.
XCHamburg en Sporre waren maanden later uitgezonden dan de Dutch Section van SOB van plan was geweest. Een van de Engelsen die bij de Dutch Section terechtgekomen was, R. V. Laming, had, voor de Engelse Intelligence werkend, vóór mei '40 in ons land een helper gerecruteerd in de persoon van een koopvaardij-kapitein uit Zoutkamp die eigenaar was van een vissersschuit, Jan Bottema. Deze had al vóór de meidagen betoogd dat het mogelijk moest zijn, contact met Engeland te onderhouden via de Z.g. Engelsmanplaat benoorden Ameland die bij eb geheel droogviel. Er stond een reddinghuisje op. Men zou daar een agent kunnen afzetten en Bottema zou deze dan met zijn schuit kunnen ophalen. Laming wilde die mogelijkheid exploreren: hij moest dus met Bottema in verbinding zien te komen. Hij dacht dat te kunnen door een Nederlandse trawler brutaalweg naar de Nederlandse kust te laten varen om daar op een geschikt punt de twee geheime agenten die hij inmiddels aangetrokken had, Hamburg en Sporre, aan land te zetten. Inderdaad stak een vissersvaartuig onder kapitein H. Gankema in de zomer van' 41 enkele malen met Hamburg en Sporre aan boord de Noordzee over; één keer kwam men 'tot vrij dicht bij Den Helder maar toen moesten wij', aldus Gankema, 'onverrichterzake terugkeren omdat de Duitse vliegtuigen steeds boven ons cirkelden.'!
XCIn arren moede besloot Laming Hamburg en Sporre een opleiding als parachutist te geven. Ze werden, gelijk reeds vermeld, begin september gedropt. In de voorafgaande maanden was evenwel geen vall hen beiden getraind als marconist; zij hadden dus ook geen zender bij zich. Evenmin bezaten zij persoonsbewijzen of bonkaarten. Zij hadden wel enkele betrouwbare aanloopadressen meegekregen.
XCDe taak van Hamburg en Sporre was, contacten te leggen met Nederlanders die tot medewerking aan sabotage bereid waren - Nederlanders bij wie zich dan later andere SOB-agenten zouden melden. Wat hun activiteiten betreft, weten wij slechts dat Sporre in Zoutkamp een bezoek bracht aan Bottema om het plan met betrekking tot de Engelsmanplaat nader te bespreken (het is nimmer verwezenlijkt) en dat Hamburg in Rotterdam de reder Willem Ruys voor sabotageplannen trachtte te interesseren; Ruys kreeg daarbij van Hamburg 'geen serieuze indruk'.2 Wij nemen aan dat Hamburg alsook Sporre nog anderen benaderd hebben.
XCEnkele wekel~ na aankomst kreeg Hamburg kiespijn. Hij zocht een tandarts op, een vriend, die wist dat hij in mei '40 naar Engeland ontkomen was. Hij lichtte die vriend over zijn missie in. De man was inmiddels NSB' er
XC1 Getuige H. Gankema, Enq., dl. IV c, p. r683. 2 Getuige W. J. B. Jansen, a.v., p. r808. 9 1
geworden; een denunciatie volgde en begin oktober werd Homburg gearresteerd. Hij bekende wie zijn gastheer geweest was en dat hij Ruys had bezocht: beiden werden opgepakt. Dat droeg er toe bij dat Homburg, toen hij er na ruim twee weken met grote vindingrijkheid in geslaagd was, uit de Cellenbarakken te ontsnappen, door zijn collega Sporre en door de CIDagent Schrage hogelijk gewantrouwd werd; er werden zelfs plannen gesmeed om hem te liquideren maar de slotsom was dat Homburg in Engeland verantwoordingmoest gaan afleggen. Vóór hem vertrokken Schrage en Sporre; beiden verdronken. Homburg zette toen zijn pogingen om naar Engeland terug te keren voort. Twee vrienden, J. J. C. Buizer en J. H. M. de Haas, vond hij bereid, samen met hem over te steken. Nagegaan werd of dit van IJmuiden uit mogelijk was en Homburg nam daartoe een tijd lang zijn intrek bij een sigarenwinkelier in Haarlem, J. Martens. Met deze sprak hij af dat hij, als hij Engeland bereikte, latere SOB-agenten naar hem toe zou sturen die zich dan zouden identificeren met de woorden 'pijl en boog'. Vanzijn contact met Martens vertelde hij aan de sabotage-agent van SOB die na hem uitgezonden was, Taconis - hij had met deze enkele ontmoetingen.
XCMedio februari' 42 slaagden Homburg, Buizer en de Haas er in, zich aan boord van de Ijmuidense trawler 'Beatrice' te verbergen. Op volle zee dwongen zij de bemanning met hun revolvers, koers te zetten naar Engeland. Homburg nam daar dienst bij de luchtmacht (hij sneuvelde in '44), Buizer en de Haas gingen de opleiding voor SOB-agent volgen.
XC1 Getuige H. M. G. Lauwers, a.v., p.
en Lauwers maakten een van de officieren van SOE op de gebreken van hun pb's opmerkzaam, 'Ja, jongens', zei deze, 'ik weet het wel .. Als je niet gaat, zal niemand er je boos op aankijken.' 'Maar wij hadden', aldus Lauwers, 'de parachute bij wijze van spreken op de rug'1 - het was hun psychisch niet mogelijk, in een zo laat stadium van hun missie af te zien.
XCZij werden gedropt bij Almelo.
XCOndanks hun protesten had men hen nagenoeg gelijk uitgedost. 'Wat de kleding betreft leken wij tweelingbroers', vertelde Lauwers aan de EnquêteCOl11l11lSSle. 'U kunt begrijpen dat wij ons afvroegen wat een marechaussee van wie wij niet konden weten ofhij 'goed' was, dacht toen hij 's morgens om acht uur op een weg tussen Mariënberg en Almelo twee mannen zag lopen met dezelfde jassen, tassen, dassen en overhemden."
XCTaconis had als opdracht, in verscheidene streken des lands sabotagegroepen te vormen waarvoor, als zij er eenmaal waren, wapens en explosieven afgeworpen zouden worden. Hij mocht daar alleen personen in opnemen die zich uit andere illegale organisaties zouden terugtrekken. Lauwers zou als zijn marconist fungeren en deze had als neventaak, een inlichtingengroep te vormen die speciaal 'De Flitspuit' aan berichten uit bezet gebied zou helpen. Aanvankelijk kon Lauwers daar niet veel aan doen: zijn zender bleek niet goed te functioneren, ook niet toen hij in plaats van een gerichte binnenantenne die hem voorgeschreven was, een zoveel gevaarlijker buitenantenne was gaan gebruiken. Bijna twee maanden verliepen voordat een Delfts student de schakelfout in de zender hersteld had; Lauwers kreeg dus pas begin januari voor het eerst verbinding met SOB. 3 Hij had toen via kapitein van den Berg met wie Taconis en hij in contact gekomen waren, een zendadres gevonden bij een van diens medewerkers, reserveluitenant W. Teller, die ook in Den Haag woonde.
XCTaconis, die zich in Arnhem gevestigd had, was inmiddels in enkele delen des lands sabotagegroepen gaan vormen: in Groningen, in Arnhem, in de mijnstreek, in Den Haag, vermoedelijk ook elders. Kapitein van den Berg wist daar veel, zo niet alles van, en diens vertrouwde relatie, de V-Mmm Ridderhof, werd in alle geheimen ingewijd. Van 'F 2087' (Ridderhof) kreeg Giskes op 10 december de volgende notitie op tafel die aanknoopte bij een eerder bericht dat een sabotage-organisator ('nummer I') en een marconist ('nummer 2') uit Engeland gearriveerd waren:
XC1 A.v. 2 A.v. S Voordien zond Lauwers enkele berichten naar een postadres van SOBin Zwitserland; aan dat adres had hij ook bericht van aankomst gezonden. 9 1
XC'Er is een grote organisatie ontworpen die systematisch georganiseerd, bewapend en geoefend zal worden en die in de toekomst geschikte afwerpterreinen voor droppings van wapens en sabotagemateriaal zal zoeken. Met Londen/zal tijdstip van droppings afgesproken worden; de nog te werven leden van de ontvangstcornité's zullen door nummer I geïnstrueerd worden.'
XCGiskes geloofde daar niets van. In de marge schreef hij: 'Cehen Sie ZUni Nerdpol mit diesen Geschichten.'1 Maar in de weken die volgden, bleven van Ridderhof belangrijke berichten binnenkomen: er werd al gezocht naar een geschikt droppingveld en kapitein van den Berg had (daartoe door Ridderhof gestimuleerd) de opdracht aanvaard, een 'ontvangstcomité' te vormen voor het opvangen van de eerste uit Engeland afkomstige zending. Al die tijd slaagde Ridderhof er in, jegens van den Berg zijn 'betrouwbaarheid' te bewijzen doordat hij hem regelmatig interessante spionagegegevens kon overhandigen - gegevens welke Giskes met veel zorg uitgezocht en geformuleerd had.
XCVoor zijn 'ontvangstcomité 'nam van den Berg een sergeant in de arm die onder hem gediend had, R. B. Bierman. Bierman had relaties in een kamp van de Nederlandse Arbeidsdienst in Hooghalen. Er werd daar een terrein uitgezocht en in de nacht van 27 op 28 februari' 42 wierp een Engelse bommenwerper er twee containers met wapens en sabotagemateriaal af één zo ver van het door Lauwers radiografisch opgegeven terrein, dat Taconis, van den Berg en de mannen van de Arbeidsdienst hem niet meer konden vinden. Ridderhof zocht ijverig mee. Hij was het trouwens geweest die voor een vrachtauto gezorgd had. De inhoud van de container liet hij naar zijn eigen woning in Arnhem overbrengen.
XCGiskes meende dat nu het tijdstip naderde om in te grijpen. Lauwers wilde hij arresteren via Ridderhof, Taconis via een andere V-Malm, Johnny den Droog, die zich in de door Taconis opgerichte Arnhemse sabotagegroep naar binnen gewerkt had. Giskes wilde trouwens nog meer arrestaties laten verrichten. Hij was er, vermoedelijk via het kanaal van den Berg-Ridderhof, ook achter gekomen dat een zekere Johan van Hattem leider was van een omvangrijke spionage-organisatie en hij had besloten, van Hattem op dezelfde dag te arresteren als Lauwers. Teneinde Ridderhof niet te compromitteren, zou men van den Berg voorlopig op vrije voeten laten.
XCWat Lauwers betrof, hoopte Giskes dat het mogelijk zou zijn, via deze eenJ.9 1
1 H. Giskes: p. 94-95. Vandaar de benaming of voor de operaties die wij verder als het zullen blijven aan duiden. De sprak meestal van het de van het
Spiel met de Engelsen op touw te zetten waardoor men (daar ging het Schreieder om) wellicht ook onbekende Nederlandse verzetsgroepen op het spoor kon komen. Maar zou Lauwers bereid zijn, de geheimen van zijn code prijs te geven? Daar mocht men niet op rekenen.
XCVoor de operaties van de groep-HazelhoffRoelfzema waren, zoals wij eerder weergaven, twee marconisten naar bezet gebied gezonden: Terlaak, wiens zender bij de parachutelanding beschadigd was, en van der Reyden die op de avond van 9 december zijn zenderkoffertje bij Scheveningen had zien wegspoelen.
XCDeze Willem Jacobus van der Reyden had zich tijdens de invasie van Nederland als marconist van een Nederlands stoomschip in NederlandsIndië bevonden. Hij was in '35-'36 een tijdlang lid van de NSB geweest en werd deswege in Indië geïnterneerd; hij werd spoedig vrijgelaten. I~ de herfst van '41 kwam het schip waarop hij toen voer, in Engeland aan. Hoe MI-6 met hem in contact kwam, weten wij niet - in elk geval waarschuwde de Nederlandse veiligheidsdienst dat hij een twijfelachtige figuur was ('meent thans nog dat er in het Nationaal Socialisme verschillende goede dingen zijn") - Rabagliatti en zijn staf legden die waarschuwing naast zich neer. Men had haast. Terlaak, op loktober gedropt, liet niets van zich horen en van der Reyden, die zijn missie bijzonder spannend en interessant leek te vinden, was een uitnemende marconist. Hij kreeg enkele lessen in het coderen en in zelfverdediging (géén lessen in security) en werd aan Hazelhoff Roelfzema, aldus deze, 'volkomen op een blaadje gegeven om over te brengen.P
XCDat hij zonder zender gearriveerd was, deprimeerde van der Reyden, Er was meer dat hem niet beviel: zijn persoonsbewijs deugde niet, voor zijn voeding had men hem Wehrmacht-bonnen meegegeven die onbruikbaar waren, en als geld had hij f I 500 in papiergeld en f 200 in zilvergeld op zak. 'Dat is de grootste stommiteit die je maar kunt hebben', werd hem op zijn aanloopadres bij dr. Krediet in Wassenaar gezegd: 'Iedereen houdt het zilvergeld vast en als je daarmee betaalt, loop je in de gaten.l'' Het had overigens9 1
1 Notitie, 13 nov. 1941, van de Nederlandse Centrale Dienst punt f, gestenc. bijl. 395). 2 Getuige S. E. HazelhoffRoelfzema, dl. IV c, p. 1363. 3 Getuige W.]. van der Reyden, a.v., p. 1603.
geruime tijd geduurd voor van der Reyden bij dr. Krediet verscheen want hij was na zijn landing naar zijn vader in Tilburg getogen, was nadien aan het zwerven geraakt (inspecteur Moonen liet omstreeks de jaarwisseling alle Haagse hotels naar hem afzoeken) en kwam pas eind januari voor het eerst bij dr. Krediet opdagen. Krediet bracht hem toen in contact met Alblas aan wie hij nu pas het nieuwe coderingssysteem uitlegde waarin men ook hem onderwezen had, en bij de Wassenaarse arts ontmoette hij voorts Terlaak. Van der Reyden was een goed technicus: hij nam Terlaaks zender ter reparatie mee.
XCTwee weken later, op 13 februari, deed de Sicherheitspolizei, die langzamerhand heel wat gegevens over de Haagse OD bezat, een inval in een huis waar men verwachtte, stukken van de OD te kunnen vinden. Het was toevallig het huis waar Terlaak onderdak gevonden had. Hij was thuis. Hij had nog steeds geen goed persoonsbewijs kunnen bemachtigen, hij trok de aandacht, werd gearrresteerd en ernstig mishandeld - en bekende prompt dat hij geheim agent was en diezelfde avond een afspraakhad met een collegaagent, van der Reyden, om zijn gerepareerde zender op te halen. Poos en Slagter gingen die avond van der Reyden arresteren en op deze had het feit dat zijn collega Terlaak zijn onderduikadres verraden had, een belangrijke psychologische uitwerking. Terlaak had hèm prijsgegeven, was het dan zo vreselijk indien hijzelf de namen van anderen prijsgaf? Hij vertelde de Duitsers alles wat hij van het verzetswerk van inspecteur Moonen en dr. Krediet wist; beiden werden, nadat men hun gangen gevolgd had, twee weken later gearresteerd. Vander Reyden vertelde ook van zijn contact met Alblas en van het nieuwe coderingssysteem. Hij verklaarde zich bereid, voor de Duitsers te zenden, maar hij liet daarbij opzettelijk na, een bepaalde afgesproken fout in zijn codetelegram op te nemen. Dat was voor de Dutch Section van MI-6 voldoende waarschuwing: er werd geen antwoord gezonden.
XCAl voordat van der Reyden gearresteerd was, had Giskes opdracht gegeven, het radioverkeer via de zender van Lauwers nauwkeurig te volgen. Een hele reeks codetelegrammen werd opgenomen. Aanvankelijk kon Schreieders codespecialist, May, er niet veel mee beginnen, maar de mededelingen van van der Reyden leerden hem, welk systeem aan de code ten grondslag lag. Met die onthulling zou men Lauwers kunnen overvallen.
XCOp 6 maart deed de Sicherheitspolizei een inval in de woning van de familie Teller waar zich Lauwers en zijn zender bevonden. Het adres was door Ridderhof opgegeven. Lauwers werd gearresteerd, mevrouw Teller wierp de zender het raam uit maar deze bleef op de drooglijnen van de benedenburen hangen en kon door de Duitsers onbeschadigd in beslag genomen worden. Diezelfde dag werd van Hattem gearresteerd, een dag later sergeant Bierman. Kapitein van den Berg liet men lopen en deze zag dus geen enkele aanleiding om Ridderhof, met wie hij het contact bestendigde, te wantrouwen. Immers, als Ridderhof een verrader was, dan zou hij, van den Berg, toch als eerste opgepakt zijn?
XCOp 9 maart, drie dagen na Lauwers, werd Taconis in Arnhem gearresteerd. Hij werd onmiddellijk naar Den Haag overgebracht. Men kreeg geen woord uit hem; geruime tijd weigerde hij zelfs te zeggen wie hij was. Later gafhij alleen datgene toe waarvan hij wist dat het de Duitsers al bekend was; afgezien van wat dezen via Ridderhof en Johnny den Droog al wisten, hadden zij ook in Taconis' kamer enkele aantekeningen gevonden.
XCMeer, veel meer was er gevonden in de kamer van Lauwers: oude en nieuwe codetelegranunen en stukken die op de code betrekking hadden. Het kostte May niet veel moeite, de nog resterende geheimen van de door Lauwers gebruikte code te ontsluieren - Lauwers gaf toen toe dat May het bij het rechte eind had. Prompt kwam de vraag van Giskes en Schreieder: of Lauwers bereid was, het zendverkeer met SOB voort te zetten? Er werd Lauwers beloofd dat hij danniet alleen zelf in leven zou blijven maar dat ook het leven van Taconis gespaard zou worden. Lauwers aarzelde, dagenlang. Nu eens zegde hij zijn medewerking toe, dan weer trok hij die toezegging in. Toen hij zich tenslotte tot medewerking bereid verklaarde, deed hij dat met het vaste voornemen, in al zijn telegranunen een duidelijke waarschuwing in te vlechten: hij zou één van zijn security-checks verwaarlozen. Hij had, toen hij gearresteerd werd, drie gecodeerde telegrammen klaarliggen waarin hij die security-check opgenomen had: hij moest in elk telegram elke zestiende letter foutief overseinen. Om de tekst zo duidelijk mogelijk te houden, had hij de betrokken telegranunen zo geformuleerd dat de zestiende letter telkens gevormd werd door de '0' in het woordje 'stop', dat nu eenmaal veelvuldig in telegrammen voorkomt. Dat gaf hem de gelegenheid, de Duitsers op de mouw te spelden dat zijn security-check daaruit bestond 9 1
dat hij 'step' of 'stip' moest seinen inplaats van 'stop'i! Op 12 maart, zes dagen na zijn arrestatie, verzond Lauwers de drie gecodeerde telegrammen die al klaar gelegen hadden. Daar zatzijn normale security-check in. SOE antwoordde. SOE kondigde aan dat een nieuwe agent gedropt zou worden, A. Baatsen, tegelijk met een hoeveelheid springstoffen, enkele pistolen en een nieuw, ultramodern type zender, een Z.g. telefoonzender.ê Lauwers moest berichten of voor Baatsen en het materiaal een 'ontvangstcomité' georganiseerd kon worden. In het door Giskes en Schreieder gedicteerde antwoord bracht Lauwers voor het eerst uitsluitend de door hem gefmgeerde security-check aan.
XCDe onregelmatigheid werd aan de Dutch Section van SOE gerapporteerd. 'Och, een' agent in het veld kan heel rare dingen doen', redeneerde men (althans zo werd de toenmalige reactie later jegens Lauwers weergegeven") men concludeerde dat er onvoldoende reden was om aan te nemen dat Lauwers in Duitse handen was; men besloot het contact met hem voort t~ zetten.
XCDeze ene kapitale ,blunder heeft de grondslag gevormd van het England spiel.
XCDe aangekondigde SOE-zending arriveerde. De telefoonzender ontbrak en agent Baatsen werd niet gedropt: hij zou ziek zijn, had SOE doen weten. Lauwers zag in dat alles een overtuigend bewijs dat zijn waarschuwing begrepen was. Maar hij kreeg een schok toen SOE enkele dagen later berichtte dat Baatsen, hersteld, toch zou komen. Moest hij niet ophouden, via zijn zender de door Giskes en Schreieder geformuleerde telegrammen door te geven? Hem werd beloofd dat Baatsen niet berecht zou worden, evenmin als de agenten die eventueel na deze zouden arriveren - hij ging door met zenden waarbij hij uiteraard steeds zijn gefmgeerde security-check gebruikte. Baatsen werd op 27 maart gedropt. Giskes was er niet gerust op geweest dat SOE het Spiel niet al doorzien , had: hij had met de mogelijkheid rekening gehouden dat het Engelse toestel
XC1 De vroegere telegrammen van Lauwers die de Duitsers in handen waren gevallen, waren zo verminkt dat ze de door Lauwers gepleegde misleiding niet konden doorzien. 2 Dit was een apparaat waarmee een agent zijn gecodeerde teksten radiotelefonisch kon doorgeven aan een vliegtuig of aan een schip dat zich dicht bij de Nederlandse kust bevond. S Getuige H. M. G. Lauwers, Enq., dl. IV c, p. 220. 9
het 'onrvangstcomité' zou bombarderen en hij had dus om het droppingveld, dat bij Steenwijk lag, Duits luchtafweergeschut laten opstellen. Die voorzorgsmaatregel bleek overbodig. Baatsen werd door Ridderhof opgewacht die het correcte, door SOE opgegeven wachtwoord gaf. Ridderhof nam de niets vermoedende agent mee naar de overige leden van het 'ontvangstcomité' : Poos en Slagter.' Door hen werd Baatsen onverhoeds gegrepen (men wist dat elke agent een 'zelfrnoordcapsule' bij zich had: voorkomen moest wórden dat hij die inslikte) en binnen -enkele seconden was hij door geüniformeerde Duitsers omgeven, onder wie Schreieder en Giskes. Baatsen was, aldus Schreieder, 'vollkommen erschüttert. Er wiederho/te immer wieder, man habe ihm doch in Eng/and versiehert, dass das Empfangskomitee in Ordnung sei. Er bat, ihn nicht zu martern, sondern sofort zu erschiessm.'2 Schreieder en Giskes zeiden hem dat hij van Engeland uit verraden was. Die mededeling had op Baatsen een verpletterend effect en toen hem in de eerstvolgende dagen reeksen vragen gesteld werden, niet alleen over zijn opdrachten maar ook over zijn opleiding, gaf hij daar uitvoerig antwoord Op.3Daarmee maakte hij het Schreieder en Giskes gemakkelijk, eventueel volgende SOE-agenten zozeermet mededelingen over het Londense milieu te overvallen dat ook dezen er van overtuigd zouden raken dat 'Londen' verraad gepleegd had - en nieuwe mededelingen zouden doen. Zouden dan niet 'ook de marconiste~ onder hen bereid zijn, al hun codegeheimen prijs te geven en voor de Duitsers te gaan zenden?
XCDat perspectief vervulde Schreieder en Giskes, maar vooralook Rauter (aan wie alle operaties gerapporteerd' waren) met hoop. 'Die Aufträge der Englánder", zo lichtte Rauter Himmler in,
XC'lauteten dahingehend, gewisse Fernsprechzentralämter im Haag, sowie den FlughaJen Ypenburg und Rijnsburg (nördlich vom Haag)4 genau zu erkunden. Es würde älso bedeuten, dass sie im Augenblick eines Landungsversuches unsere ganze Fernsprech zentrole zu sprengen versuchen, um unseren Nachrichtenapparat lahmzulegen. Wir wetden noch weiterhin Spezialsprengstoffe usw. anjordern und hoffen dass uns Churchill weiterhin brav beliefert. Vielleicht können wir das Spiel solange weiterspielen, bis der Befehl von London kommt, die Sprengung durchzuführen. Dann wissen wir ja, dassJ. Das EnglandspielEnq.,EnglandspiellaterSicherheitspolizei
1 Ridderhof, ~Ilerminst zeker van de goede afloop, had een aantal borrels gedronken. Giskes besloot toen dat het 'ontvangstcomité' voortaan alleen uit Poos en Slagter zou bestaan. 2 Schreieder: (maart 1949), dl. IV b, p. 48. 3 Toen de gevangengenomen agenten van het in de gevangenis te Haaren geconcentreerd werden, was Baatsen degeen die over hun onderlinge gesprekken aan de rapporteerde. 4 Bedoeld is: het vliegveld Valkenburg.
WiT in dersetben Nacht nicht zu Bett zu gehen brauchen, Also diese Seite funktiol'lieTt ausçezeichnet.' 1
XCOp 9 maart, dezelfde dag waarop Taconis gearresteerd werd, had SOE, buiten Taconis en zijn marconist Lauwers om, drie nieuwe agentenparen in bezet gebied gedropt: de sabotage-agent L. Andringa met zijn marconist J. Molenaar, de sabotage-agent H. Sebes met zijn marconist H. J. Jordaan en nog twee sabotage-agenten zonder marconist: B. Kloos en G. H. G. Ras. Het was de bedoeling dat zij als groep van zes zouden werken en dus een zekere mate van onderling contact zouden onderhouden. Trouwens, Kloos en Ras hadden geen eigen marconist en waren dus op de hulp van Molenaar en Jordaan aangewezen. Dat werd: op die van Jordaan a1léén. Molenaar werd namelijk bij zijn landing beoosten Zwolle door een windvlaag aan zijn parachute meegesleurd en botste met zijn hoofd op een betonnen veedrinkbak. Hij werd zwaar gewond, wilde voorkomen dat hij de Duitsers in handen viel en slikte zijn zelfmoordcapsule in.
XCPrecies een maand later, op 9 april, arriveerde weer een nieuwe SOE agent: de Haas - dezelfde die medio februari o.m. met Ab Homburg de Ijmuidense trawler 'Beatrice' gedwongen had, koers te zetten naar Engeland. De Haas had een telefoonzender meegekregen maar hij mocht daar eerst gebruik van maken als hij er via Taconis een speciaalbericht voor ontvangen had. Als agent moest de Haas zich als 'Pijl' aanduiden. Hij kende de sigarenwinkelier Martens in Haarlem die met Homburg de afspraak gemaakt had dat eventuele agenten zich met het wachtwoord 'pijl en boog' bij hem zouden melden. Nog in Londen had Andringa opdracht gekregen, contact op te nemen met de Haas zodra deze in bezet gebied gearriveerd was. Het was de bedoeling dat Andringa er voor zou zorgen dat de Haas voldoende berichten kreeg om door te geven. Kort na de ode april kon Andringa inderdaad de Haas ontmoeten; deze had nog niet het speciale bericht gekregen dat hij mocht gaan zenden. Andringa werd door de Haas naar de sigarenwinkelier Martens meegenomen en bleef bij deze wonen; de Haas woonde bij zijn eigen ouders in Den Haag.
XCWij nemen aan dat de Haas met een briefkaart naar Zwitserland aan SOE had doen weten dat hij kon beginnen te zenden. Nu moest hem via Taconis het specialebericht gegeven worden dat men tot contact met hem zou over
XC1 Brief, I april 1942, van Rauter aan Himmler (EDe, 2581-89). 9
gaan. Van SOB uit gezien was het eerst nodige dat Taconis een ontmoeting had met de Haas. Via de zender van Lauwers (die gevangen zat) kwam derhalve op 27 april een opdracht binnen voor Taconis (die óók gevangen zat) die ongeveer aldus luidde: 'Ga naar de sigarenwinkel in Haarlem en neem met Pijl contact op, zeg dat je van 'pijl en boog' komt.' Binnen drie dagen moest Taconis aan SOB berichten dat hij zich van die opdracht gekwetenhad.
XCGiskes zag er geen gat meer in. Hem leek het onmogelijk, die opdracht uit te voeren (wat werd in's hemelsnaam met 'de sigarenwinkel in Haarlem' bedoeld? wie was 'Pijl' ?), maar Schreieder was optimistischer. Hij zocht Taconis in zijn cel op en vroeg deze in een vriendelijk gesprekje ofhij bij het contact met bepaalde personen wel eens wachtwoorden gebruiken moest? Ja. 'Kent u het wachtwoord 'pijl en boog'?' 'Neen.' 'Kent u de sigarenwinkelier in Haarlem?' 'Misschien Martens?' antwoordde Taconis die bij zijn eerder vermeld contact met Ab Homburg inderdaad wel eens van diens relatie met Martens gehoord had.
XCDe Haarlemse telefoongids deed zien waar de winkei van Martens gevestigd was. Poos werd er heen gezonden. Zich als 'Dick' aandienend, zocht deze nog diezelfde avond Martens op. Hij zei dat hij van 'pijl en boog' kwam en dat hij een radiobericht had voor 'Pijl' met wie Martens hem zeker wel in verbinding kon brengen. Martens antwoordde dat 'Pijl' af en toe wel eens bij hem kwam maar dat 'Dick' in elk geval 'Akki' kon ontmoeten (Andringa) die thuis was. Andringa aarzelde niet om de met het afgesproken wachtwoord geïntroduceerde 'Dick' naam en adres van 'Pijl' (de Haas) te geven - trouwens, hij sprak af dat hij 'Dick' de volgende dag naar de Haas toe zou brengen.
XCBeiden, Andringa èn de Haas, werden de volgende dag, 28 april, in Den Haag gearresteerd - en via Lauwers ging bericht naar SOB dat de opdracht uitgevoerd was.
XC'Ook jullie zijn verraden', kregen Andringa en de Haas te horen. Weer had die mededeling het beoogde effect: als de Engelse dienst hen verraden had, dan zouden zij die Engelse dienst verraden! Giskesen Schreiederkregen van Andringa te horen dat hij begin maart samen met Molenaar (die zo ongelukkig terechtgekomen was), Sebes, Jordaan, Ras en Kloos was gearriveerd en dat zij afgesproken hadden, elkaar op I mei, over drie dagen dus, in 'Terminus' in Utrecht te ontmoeten. Die ontmoeting was belegd als gevolg van het feit dat de zes met de gebruikelijke ondeugdelijke persoonsbewijzen uitgerust waren. Kloos was er evenwel via een hem door SOB opgegeven contactpersoon, de arts K. Bolle in Pijnacker, in geslaagd, 9 2
de secretaris van de burgemeester van Pijnacker te ontmoeten, R. Heukels, die zich bereid verklaard had, hem en zijn collega-agenten aan echte persoonsbewijzen te helpen.l Daar moest van alles voor geregeld worden vandaar de ontmoeting in 'Terminus' waar trouwens ook de Haas van wist. Deze bevestigde Andringa's mededelingen. Alleen Ras en Kloos kwamen op I mei naar 'Terminus'; beiden werden er gearresteerd, en toen gebleken was dat althans Kloos inderdaad een persoonsbewijs bezat dat in Pijnacker afgegeven was, kreeg Poos van Schreieder de opdracht om, zich nog steeds voordoend als de Engelse agent 'Dick', voorzichtig contact aan te knopen met Bolle en met Heukels.
XCWat Andringa, Sebes, Ras en Kloos aan sabotage hebben trachten voor te bereiden in de paar weken dat zij op vrije voeten waren, weten wij niet. Het lijkt ons niet waarschijnlijk dat zij er ver mee gevorderd waren. Als gevangenen waren zij en de Haas voor Giskes en Schreieder in elk geval minder interessant dan Jordaan: Jordaan was marconist; zijn zender was er nog; men kende zijn codesysteem, men had in Laren de nodige 'paperassen gevonden, Jordaan had de geheimen van zijn code prijsgegeven, ja hij had zich na lange aarzeling bereidverklaard, het contact met SOB voort te zetten. Dat was van de kant van Jordaan deels toneelspel geweest, want één ding stond voor hem vast: één security-check zou hij niet prijsgeven - zo zou hij SOB kunnen waarschuwen. Hij deed zulks. In het eerste telegram dat hij verzond, nam hij de betrokken security-check niet in acht. SOB antwoordde: je moet je security-check gebruiken! 'Toen heeft men', aldus later de voorzitter van de Enquêtecommissie, mr. L. A. Donker, tijdens het verhoor van Lauwers (die het gebeurde van Jordaan vernomen had met wie hij in één cel zat) - 'Toen heeft men natuurlijk aan Jordaan gevraagd: wat is die security-check?' Lauwers vervolgde: 'Die heeft hij toen afgegeven."
XCEn het Bnglandspiel werd over twee lijnen voortgezet: de lijn-Lauwers, de lijn-jordaan,
gemeld voor de Royal Air Force. In '41 bevond hij zich in Engeland. Hij kwam daar met SOB in contact ongeveer in de tijd waarin de koningin en Gerbrandy met verlangen naar de komst van Wiardi Beckman uitzagen. Rabagliatti en Hazelhoff Roelfzema konden niet verklaren waarom de pogingen, Wiardi Beckman op te halen, telkens weer mislukt waren. Dat ze mislukt waren, wist men ook bij de Dutch Section van SOB. In samenwerking met Sluyser (die door zijn werk voor 'De Flitspuit' belangrijke contacten met SOB had) werd toen besloten, Dessing als geheim agent naar Nederland te zenden. De bedoeling was dat deze daar zijn best zou doen, Wiardi Beckman of Vorrink er toe te bewegen, naar Engeland te gaan; bovendien moest hij trachten, via Vorrinks relaties een omvangrijke verzetsorganisatie op te bouwen. Bij dat alles zou Molenaar, de marconist van Andringa, ook als zijn marconist fungeren. Met deze moest hij via Andringa contact aanknopen en in Engeland had Dessing daartoe aan Andringa beloofd dat hij elke woensdagmiddag om 1 uur in café 'De Leidse Poort' te Amsterdam aanwezig zou zijn; Andringa zou hem daar dan kunnen ontmoeten.
XCWaar Wiardi Beckman zich bevond, wist Sluyser niet. Hij wist wèl dat Vorrink ondergedoken was. Hoe zou Dessing hem kunnen bereiken? Sluyser nam aan dat in elk geval een van de medewerksters van het partijbureau der SDAP, mej. S. Lelie, partijgenoten zou kennen die Dessing met Vorrink in contact konden brengen. Dessing kreeg dus mej. Lelie's adres als eerste 'aanloopadres' . Ter identificatie liet Sluyserhem een fotootje meegeven van zijn dochtertje Marijke in een kledij die mej. Lelie (die het gezin Sluyser uitstekend kende) nog nooit gezien had: dat fotootje zou dus kennelijk in Engeland genomen zijn; bovendien deed Sluyser via Portugal aan een kennis van mej. Lelie een brief toekomen waarin hij schreef, vernomen te hebben dat mej. Lelie een liaison had met 'een accountant' - hij was er zeker van dat de kennis aan mej. Leliezou vragen hoe het met die accountant stond.
XCDessing werd op 28 februari bij Ermelo gedropt waar hij midden op een Duits militair oefeningsterrein terecht kwam. Hij begroef zijn parachute, liep naar Amersfoort en nam daar de trein naar Amsterdam. Daar meldde hij zich bij de woning van mej. Lelie; alleen haar zuster was thuis. 'Ik breng u de groeten van Marijke', zei Dessing en hij toonde het fotootje. Hij had er twee exemplaren van: SOB had enkele afdrukken gemaakt.
XCDe gezusters Lelie waren Joods. Zij woonden één hoog; beneden hen woonde een Duitser. Niettemin aarzelden zij niet, Dessing te huisvesten; pogingen, hem op een minder geëxponeerd, niet-Joods adres onder te brengen, rnislukten, hetgeen voor de gezusters Lelie des te riskanter was
nonceerd Engels accent sprak en weinig begrip had voor security+ Wat zijn werk betrof: hij hoorde dat Wiardi Beckman gearresteerd was. Na enkele weken kon hij via van Looi tot Vorrink doordringen; deze weigerde naar Londen te gaan. Vorrink, aldus van Looi, 'heeft hem als het ware politiek geïnstrueerd. Dessing wist nauwelijks hoe hij het woord 'politiek' moest schrijven.P Inderdaad kunnen wij ons voorstellen dat Dessing, voor wie Nederland terra incognita geworden was, ietwat verbijsterd is geweest toen Vorrink hem ging inlichten over de positie en de pretenties van de OD en over de samenstelling van het Grootburgercomité. Trouwens, hoe interessant dat alles ook mocht zijn - hoe kreeg Dessing die informatie naar Engeland? Dat zijn marconist verongelukt was, wist hij niet. Elke woensdagmiddag ging hij naar 'De Leidse Poort' - maar Andringa die op 9 maart gedropt was, had er zich op de dag van zijn arrestatie, 28 april, nog steeds niet vertoond.
XCIn mei kwam bij Jordaan via de 'tweede lijn' van het Englandspiel opdracht voor Andringa binnen, met spoed contact met 'George' op te nemen. Andringa werd onder druk gezet en gaf het geheim van zijn afspraak met Dessing prijs - d.w.z. hij zei niet dat hij een vaste woensdagmiddag-afspraak met Dessing had, maar wel dat hij deze de eerstvolgende woensdag moest ontmoeten. Die woensdag ging hij samen met Poos naar 'De Leidse Poort' in Amsterdam. Dessing zat er te wachten. Hem gaf Andringa tersluiks een teken; bij de toiletten kon Andringa hem toefluisteren: 'Ga weg! Gestapo!' Dessing ging weg. 'Ik ben', zo verklaarde deze na de oorlog, 'nog vele malen op de afgesproken dag en uur in 'De Leidse Poort' geweest doch heb hem' (Andringa) 'nooit weer gezien."
XCKennelijk had Dessing geen enkel SOB-postadres in Zwitserland of Zweden meegekregen; hij was dus niet in staat, aan SOB onmiddellijk bericht door te geven dat Andringa opgepakt was. Dat laatste kon hij pas doen toen hij, na voor de tweede maal uit Nederland vertrokken te zijn (Vorrink en van Looi konden niets beginnen met deze agent die geen verbindingen bezat), in december' 42 in Brussel in contact kwam met een Belgische spionagegroep. Op zijn verzoek deed die groep toen aan de Belgische geheime dienst in Londen weten dat in Nederland een agent Andringa gearresteerd
XC1 Toen de Jodenster begin mei' 42 ingevoerd werd, stond hij er op, gearmd met de gezusters Lelie, beiden met een ster op, door Amsterdam te gaan wandelen. Men bedenke daarbij dat hij het gebruikelijke ondeugdelijke SOE-persoonsbewijs bezat. • GetuigeL.]. van Looi, Enq., dl. IV c, p. rooê. 3 BNV: Verklaring van G. Dessing (13 mei 1946), aangehaald in a.v., dl. IV a, p. 474. Ook dit feit bewijst weer, hoe weinig gevoel voor security Dessing had: deze moest immers aannemen dat de vàste woensdagmiddagafspraak aan de 'Gestapo' bekend was. 9 2
was; het duurde' een half jaar' voor de Belgische dienst dat bericht aan SOB doorgaf.l Dessing zelf arriveerde eerst in september' 43 in de Engelse hoofdstad - het Bnglandspiel was nog steeds gaande.
XC'Als dat niet bewijst dat Scheveningen rijp is voor alle mogelijke grappen, dan weet ik het niet' - met die woorden had Hazelhoff Roelfzema zijn rapport besloten over de gebeurtenissen in de nacht van I8 op I9 januari' 42 toen hij zich uiteindelijk naar de telefooncel bij het Gevers Deynootplein begeven had. Wat was tot op dat moment via het Scheveningse strand positief bereikt? Tazelaar en van der Reyden waren afgezet; met Tazelaar was de verbinding verbroken, van van der Reyden had men taal noch teken vernomen. Het was eigenlijk maar een pover resultaat. Niettemin stond voor Hazelhoff Roelfzema vast dat dat niet aan de opzet lag - het lag bhjkbaar aan de uitvoering waarbij er, zo meende hij, met name in bezet gebied telkens iets misging. Rabagliatti deelde die opvatting en er werd dan ook besloten, de operaties te hervatten zodra de winter iets ~der bar geworden was. Men zou er overigens niet lang mee door kunnen gaan: was het eenmaal lente, dan zouden de nachten te kort worden.
XCDe opzet werd ietwat gewijzigd: in Scheveningen was zo vaak iets misgegaan, dat het verstandig leek, het contactpunt te verleggen. De keuze viel op Katwijk. De bedoeling was dat medewerkers van de groep daar een huisje zouden huren waardoor men, naar gehoopt werd, de afhaaloperaties zou vergemakkelijken.
XCOm te beginnen werden nu in de nacht van 22 op 23 februari '42 twee nieuwe agenten in Katwijk aan land gezet: jhr. mr. Ernst de Jonge en zijn marconist Jan Radema. Eenkleine drie weken later, in de nacht van II op I2 maart, volgde, weer via Katwijk, een tweede agentenpaar : Jan Emmer en zijn marconist jhr. Feb: Ortt. Het was, schijnt het, de bedoeling dat Of de Jonge àf Emmer voor het huren van het huisje zou zorgen, in elk geval achtte Hazelhoff Roelfzema het aanbevelenswaardig dat er spoedig ook iemand kwam 'die daar de weg kende en de mensen bij een bepaald huis kon brengen." Die taak werd aan een vijfde nieuwe agent toevertrouwd, A. G. H. Maassen, een twee-en-twintigjarige student uit Maastricht, maar
XC1 BNV: p.v. G. Dessing (27 mei 1946), p. 2 (Doe 1-1844, a-7). 2 Getuige S. E. HazelhoffRoelfzema,
deze werd, vrijwel onmiddellijk nadat hij in de nacht van I6 op I7 maart aan land gekomen was, door een Duitse patrouille ontdekt en na een vuurgevecht gevangen genomen samen met de (onbekende) helper die hem aan het strarid opgewacht had. Dat betekende dat men Katwijk als contactpunt moest laten vallen. Het werd door Noordwijk vervangen. Maassen had overigens vrijwel onmiddellijk na zijn gevangenneming de Duitsers alles meegedeeld wat hij van de operaties van de groep-Hazelhoff Roelfzema wist; Noordwijk zou in feite niet veiliger zijn dan Katwijk.
XCDe uitzending van de Jonge, Radema, Emmer, Ortt en Maassen was door MI-6 voorbereid in samenwerking met de Centrale Inlichtingendienst die nu onder leiding stond van kolonel de Bruijne. Er werd door beide diensten nog een zesde agent uitgezonden: W. J. Niermeijer, die overigens door de Bruijne voor zijn werk totaal ongeschikt geacht werd. Met zijn zender werd Niermeijer op 29 maart per parachute gedropt; hij vestigde zich in Amsterdam.
XCDat MI-6 met een Nederlandse dienst samenwerkte, had niet betekend dat deze zes agenten betere persoonsbewijzen meegekregen hadden - die pb's waren nog steeds, aldus een van de Nederlanders met wie de Jonge in bezet gebied in contact kwam, 'allerbelabberst'i! Nu waren de Jonge en Emmer in de herfst van ' 4I uit bezet gebied per boot ontsnapt dank zij de financiêle hulp die Bolle (de arts uit Pijnacker die wij al noemden) aan een groepje aspirant-Engelandvaarders verleend had waartoe zij beiden behoorden. Dat Bolle bereid was hulp te bieden, was zowel aan SOB als aan MI-6 bekend. MI-6 gaf Bolle's adres als aanloopadres aan Emmer en het eerste wat Bolle constateerde, was dat Emmers persoonsbewijs inderdaad niet deugde; via de secretaris van de .burgemeester, Heukels, kon hij hem aan een beter pb helpen: Nadien nam Emmer bij Bolle zijn intrek.
XCGeografisch lag dat laatste wel enigszins voor de hand want het was Emmers voornaamste taak om te pogen, met inschakeling van marineofficieren, in de kuststreek een organisatie op te bouwen die bij grotere landingsen ophaaloperaties dan die welke door Hazelhoff Roelfzema c.s. begonnen waren, de helpende hand zou kurmen bieden. Eerder maakten wij er al melding van dat Emmer ook contact moest opnemen (en opnam) met Linthorst Homan." Wat zijn hoofdtaak betreft, nemen wij aan dat EmmerJ.bedoeld werd, van wie de Londense CID na haar aankomst in bezet gebied (I oktober '41)
1 Getuige le Poole, a.v., p. 202. 2 Hij had, aldus een van de medewerkers van kolonel de Bruijne, ook tot taak, 'contact te zoeken met een freule de Graeff.' (ge tuige K. H. Schilp, a.v., p. rojz.) Wij achten het mogelijk dat hiermee freule Röell
bij de meeste marine-officieren tot wie hij zich wendde, op dezelfde barrière stuitte die Tazelaar bij ritmeester Tielens ontmoet had: het afgegeven erewoord. Dokter Bolle deelde later aan de Enquêtecommissie mee, 'dat Emmer gedurende zijn verblijf hier ... vrij sterk gedesillusioneerd is geraakt aangaande de mededelingen die hem in Engeland waren gedaan vóór zijn vertrek'": het lag alles in bezet gebied véél moeilijker en véél gecompliceerder dan men hem in Londen te verstaan had gegeven.
XCErnst de Jonge die een kleine drie weken vóór Emmer afgezet werd, was door MI-6 en de CID met een hele reeks opdrachten belast: hij moest Vorrink er toe bewegen, naar Engeland te kornenê, hij moest inlichtingen inwinnen op economisch gebied en hij moest militaire spionage bedrijven. Over dat alles kon hij rapporteren via zijn marconist Raderria alsook, in brief code, naar Zwitserland en Zweden. Inderdaad stuurde de Jonge enkele brieven naar Zweden; hij kreeg tot zijn ergernis geen ontvangstbevestiging. Veel geld had men hem en Radema niet meegegeven: ca. f I 500.
XCWat de Jonge's opdracht met betrekking tot Vorrink betreft, verdient het de aandacht dat het MI-6 en de CID kennelijk niet bekend was dat SOB met eenzelfde opdracht óók al een agent naar bezet gebied wilde sturen: Dessing. De Jonge kwam op 23 februari in bezet gebied aan, Dessing vijf dagen later. Het schijnt evenwel dat Dessing eerder tot Vorrink wist door te dringen dan de Jonge. Deze laatste kreeg hetzelfde antwoord als Dessing gekregen had: V orrink was niet bereid, bezet gebied te verlaten. Dat standpunt nam Vorrink in na overleg met zijn medeleden van het Nationaal Comité (Schouten, Verschuur, Menten en Ringers), en via Radema seinde de Jonge begin mei het volgende telegram naar MI-6:
XC'De voor overkomst uitgenodigde brengt na overleg met enkele andere vertrouwden het volgende onder de aandacht: juist is een samenwerking op brede basis tot stand gekomen met het oog op de eventualiteiten die zich kunnen voordoen wanneer bij een ommekeer een gezagsvacuum zou ontstaan. Zijn aandeel bij de voorbereidingen maakt het naar gemeenschappelijk gevoelen ongewenst dat hij op dit ogenblik het land verlaat ...93
1 Getuige K. Bolle, a.v., p. 1909. 2 Rabagliatti had zich vergeefs tegen die opdracht verzet. 'Hij wilde', aldus een van de Bruijne's medewerkers, 'met politiek niets te maken hebben', en Vorrink had 'geen militaire waarde.' (getuige H. Lieftinck, a.v., p. 382)
XCDe noodzaak:van contact met de overkant ter wederzijdsevoorlichting en in het belang van een goede samenwerkingwordt zeer sterk gevoeld.
XCHij verzoekt dringend, een hier beschikbareinformator af te halen, die namens de combinatiehaar bedoelingenkan toelichten en tevens over gegevens beschikt om over toestanden en verhoudingen in het vaderland inlichtingen te verschaffen'l _ die 'informator' zou Althoff zijn die samen met Vorrink de redactie van Het Parool verlaten had. Duidelijk was dat het Althoffs hoofdtaak zou vormen om, dwars tegen de OD in, het Nationaal Comité, uitvoerend orgaan van het Grootburgercomité, erkend te krijgen als gezagsorgaan in het eventuele 'gezagsvacuum''bij een ommekeer' - d.w.z.: bij een plotselinge val van Hitler.
XCWat de Jonge aan inlichtingen op economisch gebied ingewonnen heeft, weten wij niet. Hij is vermoedelijk te dien aanzien wèl actief geweest. Misschien mag men dat afleiden uit het feit dat hij spoedig tot het inzicht kwam dat hij voor zijn derde taak:,de militaire spionage, geen tijd had. Die taak droeg hij aan een een-en-dertigjarige Hagenaar over, L. Pot. Deze, een inspecteur van het schoonmaakbedrijf 'Cemsto', had van de herfst van '40 af al militaire spionage bedreven maar in de zomer van '41 was de persoon aan wie hij zijn gegevens doorgaf, een zwager van de Jonge, verongelukt. Een van diens vrienden, jhr. M. Reuchlin, wist dat Pot graag de spionage zou hervatten. Met die jhr. Reuchlin kwam de Jonge in contact. Reuchlin droeg er zorg voor dat de Jonge Pot kon ontmoeten en deze laatste verklaarde zich bereid, het militaire gedeelte van de Jonge's taak: over te nemen. Veel inzicht in de organisatie van de Wehrmacht had Pot toen overigens nog niet en de Jonge kon hem ook maar weinig helpen. 'Van de tactiek en organisatie van de Duitse Wehrmacht wist hij', aldus Pot, 'vrijwel niets. Hij had uit Londen meegebracht een lijstje waarop de rangen en enige commandovlaggen stonden, en dat was alles.'2
XCDat de Jonge zeker aanvankelijk voor de militaire spionage weinig of geen tijd had, kan intussen ook hiermee samengehangen hebben dat hij in de tweede helft van maart (na de schietpartij te Katwijk waarbij Maassen gevangen genomen was) opdracht kreeg, in Noordwijk het huis te huren dat door de groep-Hazelhoff Roelfzema als contactadres gebruikt kon worden. Aan de boulevard in Noordwijk mocht niemand meer wonen maar de Jonge slaagde er in, via tussenpersonen aan de Rembrandtweg, dicht bijTekstvan Delden:inp.De CID ontving opmei de Engelsetekst van dit telegramvan kolonel Rabagliatti.Pot: Rapport (febr.p.(Doe93
1 in H. '1940-1943' (1948), 21. 7 2 L. 1951), 2 II-II39, a-r).
de boulevard, het huis te huren dat he~ dichtst bij het strand lag. De Jonge die in Leiden gestudeerd had (hij was een befaamd roeier geweest), plaatste er enkele Leidse relaties als 'huisbewaarders' in. De gehele maand april gingen via Radema (die zijn zender in Amsterdam ondergebracht had) telegrammen heen en weer, maar het werd IQ Of'II mei voor de Jonge bericht ontving dat de a£haaloperatie in de nacht van 1,1: op 12 mei zou plaatsvinden. Of hem tegelijk meegedeeld werd dat hij gemachtigd was, Vorrinks boodschapper Althoff aan Hazelhoff Roelfzema mee te geven, weten wij niet - in elk geval was Althoff op de avond van II mei in Noordwijk in het huis aan de Rembrandtweg present. De Jonge was daar ook, zo ook Pot. Raderna was ergens in de buurt ondergebracht.
XCHazelhoff Roelfzema had in de operatie waarvoor hij de haven aan de Engelse oostkust eerst's avonds om 8 uur verliet (er werd een nieuwe, snellere motortorpedoboot ingezet), niet veel vertrouwen: 'het was al veel te licht, veel te korte nachten." Daar kwam bij dat de commandant van de nieuwe boot zich niets van zijn adviezen aantrok. De stemming aan boord was slecht. Speciaal ergerde het Hazelhoff Roelfzema dat nog een tweede motortorpedoboot meevoer die in de buurt van Noordwijk op eigen houtje ging opereren: dat verdubbelde het risico van ontdekking. De zee was bovendien sterk fosforiserend; men kon van de ene boot afhet nummer van de andere duidelijk lezen. Men arriveerde bij Noordwijk te laat en te ver uit de kust. HazelhoffRoelfzema wist met zekerheid dat hij in de resterende tijd onmogelijk het huis aan de Rembrandtweg zou kunnen bereiken, maar toen de commandant van de motortorpedoboot insinueerde dat hij de moed miste om naar het strand te roeien, stapte hij met Krediet in het roeibootje. Toen hij in de helft-van de tijd die hem restte, het strand tot op 200 meter genaderd was, keerde hij om en roeide hij naar de motortorpedoboot terug. Inmiddels waren twee Duitse zoeklichten aan de kust aangeflitst. Kustgeschut ging vuren. Niet zonder moeite kwamen Hazelhoff Roelfzema en Krediet weer aan boord. Nadien kostte het de motortorpedoboot de grootste moeite om een omsingeling door veel sterkere Duitse zeestrijdkrachten te doorbreken; de andere Britse boot ging verloren. 'Deze tocht', zo noteerde Hazelhoff Roelfzema na afloop,
XC1 Getuige S. E. HazelhoffRoelfzema, Enq., dl. IV c, p. 549.
'heeft uitsluitend tot nut gehad dat zij de periode van operations definitiefheeft afgesloten. Geëindigd zou eerst worden, wanneer bleek dat operaties daadwerkelijk onmogelijkwaren geworden,en dat ishierwel overduidelijkgebleken." 'De Duitsers', zo verklaarde hij later aan de Enquêtecommissie, 'wisten zeker dat we er-geweest waren. Het was dus uitgesloten omnog eenste gaan.'2
XCWeer was een afhaaloperatie mislukt - maar Althoff bleef in nauw contact met de Jonge. Wat deze laatste vooral verheugde, was het feit dat Pot voor zijn militaire spionage krachtige steun vond. MI. C. C. ('Kees') Dutilh uit Rotterdam, een Leidse studiegenoot van de Jonge, werd een van Pots naaste medewerkers. Nog een Rotterdammer verleende hulp: D. van Driel van Wageningen, die als ambtenaar bij de wederopbouw ingeschakeld Was. Toen de Rotterdamse havenmeester Kortlandt medio mei naar IJmuiden ging om te trachten vandaar met een trawler naar Engeland te ontsnappen, had hij spionagemateriaal van Pot bij zich dat hem door van Driel van 'Wageningen ter hand gesteld was. Deze nam omstreeks die tijd de agent de .Jonge in zijn woning op. Dat de groep Waarmee Kortlandt Ijmuiden wilde verlaten, op grond van de mededelingen van de SOE-agent Andringa op 18 mei gearresteerd werd, vermeldden wij al. Schreieder kwam er achter dat een deel van de gegevens welke Kortlandt bij zich had, Van van Driel van Wageningen stamde. Met wie stond deze in contact? Schreieder WaSdaar hogelijk in geïnteresseerd: V-Mann van der Waals kreeg opdracht, van Driel van Wageningen op te zoeken in het flatgebouw Waar deze woonde. Toen van der Waals er arriveerde, was van Driel van Wageningen niet thuis maar de conciërge deelde van der Waals bereidwillig mee dat de laatste tijd een jongeman die een nogal Indisch uiterlijk had, de flat bewoonde. 'Een nogal Indisch uiterlijk' - Schreieder ging combineren. V-Mann Poos ('Dick') was er in geslaagd, het vertrouwen te winnen van de arts Bolle en van de secretarisvan de burgemeester van Pijnacker, Heukels. Poos had bij Bolle agent Emmer ontmoet. Poos had ook vernomen waar diens marconist Ortt woonachtig was. Poos had tenslotte gehoord dat er nog een agent was die van Heukels een bruikbaar pb gekregen had - een
XC1 Haze1hoff Roelfzema: 'Rapport', p. 9. 2 Getuige S. E. Hazelhoff Roe1fzema, Enq., dl. IV c, p. 549.
man met' een nogal Indisch uiterlijk'. Dat was aan Schreieder gerapporteerd.
XCEen snel besluit volgde: inval bij van Driel van Wageningen.
XCTe zijnen huize (hij werd zelf enkele dagen later gearresteerd) viel op 22 mei de Jonge in Duitse handen, en niet hij alleen: óók Pot die hem juist naar een veiliger onderduikadres had willen brengen, en óók Althoff die zich voor een bespreking met de Jonge bij van Driel van Wageningen vervoegd had. Nadien werd Ortt opgepakt op de z jste, Radema op de zçste, Emmer op de joste.
XCDe Jonge, Althoff en Pot werden na hun arrestatie laat in de avond van de zzsre mei naar de bureaus van de Sicherheitspolizei in Den Haag overgebracht. Men bond er Pot aan een stoel vast en ondervroeg hem twaalf uur aan één stuk. Toen hij de volgende ochtend zonder boeien (er was iets mis met het paar dat men hem om wilde doen), maar onder bewaking, naar een ander pand op het Binnenhof moest lopen, spurtte hij plotseling weg. De afgevuurde kogels troffen geen doel; Pot ontkwam in de menigte, dook in Den Haag onder, nam weer contact op met mr. Dutilh en begon met hem aan de systematische opbouw van een nieuwe spionage-organisatie die zich later als groep-'Kees' zou gaan aanduiden.
XCEerder in dit hoofdstuk hebben wij een beeld gegeven van twee belangrijke spionagegroepen die het gehele jaar '41 door actief waren: de door van Hattem geleide ID en de groep-van Gruting-d' Aquin. Later vermeldden wij dat van Hattem in Den Haag veel contacten had in OD-kringen, dat als gevolg daarvan zijn identiteit aan de Duitsers bekend geworden was (via V-Mann Ridderhof) en dat de Duitsers hem op dezelfde dag gearresteerd hadden als Lauwers: 6 maart. Van Hattem was, schijnt het, tegen de verhoormethoden van de Sicherheitspolizei niet bestand: hij noemde veel namen, en sommigen van de leden van zijn groep, na hem gearresteerd, deden hetzelfde. Vele tientallen arrestaties vonden plaats; twee-en-vijftig personen verschenen in de lente van '43 voor een Duitse militaire rechtbank. D~ie-en-twintig werden ter dood veroordeeld, twintig geëxecuteerd, onder hen van Hattem.
XCIntussen was ook de groep-van Gruting-d' Aquin opgerold.
XCHoe Schreieder en Giskes in eerste instantie op die groep opmerkzaam gemaakt werden, weten wij niet met zekerheid, maar waarschijnlijk is wel dat mededelingen van van Hattem of van andere gearresteerden van de ID een rol gespeeld hebben. Hoe dat zij - V-Mmm van der Waals kon d'Aquin benaderen. Van der Waals (die zich nu 'Jan' noemde) gaf zich daarbij voor agent uit van de Engelse geheime dienst; hij beweerde dat hij zendverbinding met Engeland had. D' Aquin eiste daarop dat 'Jan' de juistheid van die beweringen zou aantonen: hij moest er, zei d'Aquin, voor zorgen dat door Radio Oranje een bepaalde slagzin uitgezonden werd. Welk verhaal Giskes en Schreieder vervolgens via een van de zenders van het Englandspiel aan SOE opdisten om er voor te zorgen dat aan Radio Oranje opgedragen werd, die slagzin uit te zenden, is ons weer niet bekend - de zin werd in elk geval in een van de programma's opgenomen! en daarmee was 'Jan' bij d'Aquin als 'Engels geheim agent' gelegitimeerd.
XCHet Spiel van van der Waals met de groep-van Gruting-d'Aquin duurde enkele maanden. Van der Waals versterkte d'Aquins vertrouwen in hem door te beweren dat hij nu ook een zender had voor de verbinding met Engeland. Na in de codesystemen onderricht te zijn, ging hij zelfs zenden 'antwoord' kwam van een zender die door de Ordnungspolizei bediend werd
1 Volgens Schreider luidde die slagzin 'De tafel is rond'. Die zin komt evenwel in de bewaardgebleven teksten van Radio Oranje (die niet geheel volledig zijn) niet voor. Wèl is op II mei '42 (en die datum klopt ongeveer) de slagzin: 'Spreken is zilver, zwijgen is goud' uitgezonden. Van andere slagzinnen maken de uit deze periode bewaardgebleven teksten geen melding.
en die rustig in Den Haag stond. Maar met dat al kwam Schreieder er niet achter, wie d'Aquins naaste medewerkers waren. Er werd nu een sluw plan gemaakt. Om te beginnen kreeg 'Jan' opdracht, d' Aquin te doen weten dat hij in staat was, de oprichter van de groep, van Gruting'(die diep ondergedoken was), naar Zwitserland te brengen. Voorts kwam via de Z.g. zender bericht binnen dat in de nacht van 24 op 25 juli' 42 een dropping zou plaats vinden in de buurt van Ede. 'Jan' sprak met d' Aquin af dat deze en zijn voornaamste helpers in de loop van 24 juli twee aan twee naar een huis in Ede zouden komen dat 'Jan' uitgezocht had. Twee dagen tevoren, op 22 juli, haalde 'Jan' van Gruting in Amsterdam af In de trein werd deze gearresteerd. Om de schijn op te houden arresteerde men, zoals gebruikelijk, ook 'Jan'. Twee dagen later begaven d' Aquin en aile topfiguren van zijn spionagegroep zich volgens de gemaakte afspraak naar het huis in Ede waar zij bij het binnenkomen door de Sicherheitspolizei opgevangen en geboeid werden. Twaalf arrestaties vonden plaats; de arrestanten zagen nog hoe 'Jan''grinnekend met een of andere Duitse juftrouw in de tuin stond."
XCVan Gruting stierf in gevangenschap; d' Aquin zag met twee andere medewerkers van de groep zijn doodvonnis gewijzigd tot vijftien jaar tuchthuisstraf. Wat d' Aquin betreft, was daarbij van belang dat hij zijn Sachbearbeiter er met knap toneelspel van had weten te overtuigen dat hij oprecht nationaal-socialist geworden was.
XCNog is ons relaas van de rampendie het inlichtingenwerk troffen, niet ten einde.
XCVaz Dias die zo nauw en effectief met Alblas en Goedhart samengewerkt had, kreeg in de lente vanhet gevoel dat hij er beter aan deed, naar Engeland te gaan. Hij trok naar Parijs en ontving daarbij hulp van de secretaris van de Nederlandse Kamer van Koophandel in Parijs, dr. H. G. van Dam. De ontsnappings-organisatie waarvan deze deel uitmaakte, was evenwel door de Abwehr gepenetreerd in de persoon van de Abwehr-medewerker Jozef van Poppel, wiens 'normale' werk overigens bestond uit het recruteren van Abwehr-agenten voor uitzending naar Engeland. Vaz Dias werd opjuni in Parijs gearresteerd. Het schijnt dat hij, niets vermoedend, vóór zijn arrestatie aan van Poppel verteld had dat Alblas (voor wiens werk hij de grootste bewondering had) zich verloofd had met een mej. Pim Hueting,
'42 30 1 GetuigeW.J. M.J. d'Aquin,Enq., dl. IV c,p. 1938.
een verpleegster uit het Zuidwalziekenhuis in Den Haag. Dat feit was aan Schreieder gerapporteerd.
XCDe codetelegrammen die Alblas met MI-6 wisselde, werden in die tijd door de Duitsers niet alleen opgevangen maar ook ontsleuteld: van der , Reyden door wiens bemiddeling Alblas zijn nieuwe code ontvangen had, had na zijn arrestatie (13 februari) alle geheimen van die code aan de Duitsers meegedeeld. Schreieder en Giskeshadden Alblas rustig met zijn uitzendingen laten doorgaan; 'das war eine Vereinbarung zwischen Giskes und mir', legde Schreieder later aan de Enquêtecommissie uit, 'weil wir dann die Miiglichkeit hatten, [estzusteilen ob vom dem 'Englandspiel' etwas nacli missen dringt'l d.w.z.: tot Engeland zou doordringen.
XCBegin juli kreeg Alblas van MI-6 een bepaalde opdracht die er, zo meenden de twee Duitsers, toe zou kunnen leiden dat de Engelsen het Englandspiel, dat toen bijna vier maanden gaande was, zouden doorzien. Hoe konden zij Alblas zo spoedig mogelijk uitschakelen? Zij arresteerden mej. Hueting, brachten haar onder dwang naar haar woning terug, lieten aan het Zuidwalziekenhuis berichten dat zij ernstig ziek was - en wachtten af. Later op die dag belde Alblas het ziekenhuis op. Hij hoorde wat er met zijn verloofde aan de hand was en snelde naar haar woning. Hij werd er door twee gewapende Duitsers gevangengenomen.
XCSchreieder stelde hem een Spiel met MI-6 voor; het werd door Alblas pertinent geweigerd.
XCMet hem was de op één na laatste agent die nog op vrije voeten was, uitgeschakeld; alleen Niermeijer bleef in de lucht.
XCWij hebben in dit hoofdstuk, hier en daar met ander materiaal aangevuld, de gegevens samengevat die men vinden kan in het uitnemende vierde verslag van de Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid 1940--1945' van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Wij zouden dat begrip 'samengevat' willen onderstrepen. Tal van details hebben wij niet vermeld; het kwam ons op de hoofdlijnen aan. Trouwens, zelfs de meest uitgebreide geschiedschrijving is steeds een drastisch vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Geboden leek het ons, in de eerste plaats te verhalen, welke spionagegroepen bestonden, wat de voornaamste lotgevallen waren van de uitgezonden agenten en hoe in de periode vóór eind juli' 42 bijna alle spionage
XC1 Getuige]. Schreieder,a.v., p. 52.
groepen door Abwehr en Sicherheitspoiizei opgerold en bijna alle agenten gearresteerd werden. Wij zullen die naar verhouding gedetailleerde uitbeelding in volgende delen niet kunnen voortzetten: er zijn dan teveel spionagegroepen in werking, er komen dan teveel agenten. Dan zalons relaas dus. een algemener karakter gaan dragen. Dat leek ons in dit deel niet verantwoord: er zijn door het Englandspiel zoveel slachtoffers gevallen dat wij het noodzakelijk achtten, zijn oorsprong en eerste ontwikkeling nauwkeurig weer te geven. Waar wij tot het uiten van vermoedens moesten overgaan of waar_ onze kennis tekort schoot, hebben wij zulks vermeld .
XC.Dat laatste, het ontbreken van gegevens dus, hebben wij het pijnlijkst geacht ten aanzien van twee belangrijke aspecten: hoe de spionagegroepen die in actie waren, feitelijk werkten en welke inlichtingen door hen verzameld werden. Er is hier nagenoeg niets over bekend. Met de kennis die wij bezitten over de werkzaamheid van latere groepen, .durven wij niettemin veronderstellen dat er verscheidene organisaties geweest zijn die inderdaad met ijver en vindingrijkheid materiaal dat voor de Engelse oorlogvoering van belang was, wisten bijeen te brengen. Wij denken daarbij in de eerste plaats aan de groep van kapitein de Geus (die tot september '44 in actie gebleven is!), aan van Hattems ID en aan de groep-van Gruting-d'Aquin. Aannemelijk is voorts dat de CID-agent Alblas die meer dan een jaar in bezet gebied geopereerd heeft (van 5 juli' 41 tot 16 juli '42) een prestatie van bijzondere betekenis verricht heeft. De totale spionage-activiteit die in de periode die wij in dit deel behandelen, bedreven is, dunkt ons trouwens niet gering; het aantal Nederlanders dat er bij betrokken was, liep zeker in de vele honderden. Het zwakke punt lag, dat blijkt uit al het voorafgaande, bij het contact met Londen. De eerste goed functionerende 'weg' (de 'Zweedse Weg') ontstond eerst in juni '42; korte tijd later werd de grondslag gelegd voor de tweede 'weg' (de 'Zwitserse Weg') die wij in ons volgende deel zullen beschrijven. Beide wegen zijn het gevolg geweest van een initiatief dat men niet in Londen maar in bezet gebied genomen heeft.
XCDat, van Londen uit, het contact met bezet gebied zo uiterst moeizaam en met zoveel zoeken en tasten tot stand gekomen is, moet men in de eerste plaats als gevolg zien van het feit dat vóór mei '40 noch door Nederlandse noch door Engelse officiële instanties terzake adequate voorbereidingen getroffen waren. Hier vloeide uit voort, enerzijds, dat de Londense geheime diensten te weinig 'aanloopadressen' en andere steunpunten in bezet gebied hadden, anderzijds, dat diegenen in bezet gebied die met Londen in contact wilden komen, door de schaarse agenten die arriveerden, als door een magneet aangetrokken werden.
XCHet was in het algemeen wenselijk, geheime agenten
marconisten) strikt van elkaar te isoleren: wist agent a waar agent b zich bevond, dan kon uit de arrestatie van a die van b voortvloeien. Tegen deze regel is van Londen uit zwaar gezondigd, misschien nimmer zo zwaar als op het moment waarop zowel SOE als MI-6 hun agenten opdracht gaven, zich voor het verkrijgen van een beter persoonsbewijs naar een en hetzelfde adres in Pijnacker te begeven. Hierdoor zijn niet alleen een aantal SOE agenten in Duitse handen gevallen maar ook, na slechts korte werkzaamheid, de enige twee spionage-agenten die met hun marconisten (en zenders) bezet gebied bereikten dank zij de grote inspanningen van de groep-Hazelhoff Roelfzema. Maar er zijn in Londen meer ernstige fouten gemaakt. Wij zien daarbij diet over het hoofd dat voor tal van problemen die het uitzenden van agenten met zich bracht, goede oplossingen gevonden werden - de kern van de zaak was evenwel dat men bij dat uitzenden geen enkele fout mocht maken: elke fout kon mensenlevens kosten. Er heeft soms aan de keuze (men denke aan van der Reyden) en in het algemeen aan de opleiding van de agenten veel ontbroken. Zij hebben geen of te weinig scholing in security ontvangen en te weinig informatie over de Duitse tegenstander alsmede over de listen die deze kon toepassen. Zij hebben als regel te weinig geld meegekregen; het gebrek aan algemene kennis over de toestanden in bezet gebied heeft er bovendien toe geleid dat men hun muntstukken meegaf die, als zij gebruikt werden, de aandacht op de agent vestigden. De zendapparaten waren voorts, zoals gebleken is, lang niet altijd bruikbaar. En de persoonsbewijzen! Men kan het, dunkt ons, MI-6 en SOE niet kwalijk nemen dat zij er niet in slaagden, het Nederlandse persoonsbewijs dat door Lentz zo geraffmeerd tegen vervalsing beschermd was, volmaakt na te maken, maar de evidente fouten in de tekstdruk en in het watermerk (de twee leeuwen die dezelfde richting uit keken l) hadden vermeden moeten worden. Ook bij het kleden van de agenten zijn fouten gemaakt: Alblas leek wel 'een landloper', Taconis en Lauwers zagen er uit als 'tweelingbroers': Men krijgt de indruk dat met name SOE uit één voorraad identieke tweede-handskleding geput heeft. Op een ander punt heeft SOE een nog gevaarlijker uniformiteit betracht: de zenders die de SOE-marconisten meekregen, waren alle in een en hetzelfde type geel koffertje geborgen. 'Iedere agent', aldus Lauwers, 'kreeg zo'n massaproduct. De Duitsers hebben mij later verteld dat, toen zij eenmaal van die koffertjesvan onze mensen te pakken hadden, zij willekeurige mensen die met een dergelijk koffertje liepen, alleen al op grond van dat feit aanhielden, fouilleerden en het koffertje open lieten maken. Het was een klein weekend-koffertje van ongewoon formaat.'!
XC1 GetuigeH. M. G. Lauwers, Enq., dl. IV c, p. 214.
XCHet ernstigste was dat de Dutch Section van SOB is gaan handelen dwars tegen de afspraken in die met de eigen marconisten gelnaakt waren. Lauwers zowel als Jordaan hebben, toen zij voor de Duitsers gingen zenden, hun security-checks bewust niet in acht genomen - dat is door SOB geconstateerd en SOB heeft niettemin het zendverkeer voortgezet. De Enquêtecommissie heeft in dit verband van 'ernstige fouten' gesproken! - hier lijkt ons de al gebruikte kwalificatie 'kapitale blunders' gepaster. Giskes en Schreieder hebben er op sluwe wijze van geprofiteerd. Ter voorkoming van misverstand willen wij hier slechtsaan toevoegen dat, zo het al waar mag zijn dat de Abwehr en de Sicherheitspolizei van ons land uit met succes Spiele konden opzetten tegen SOB-Dutch (MI-6 is op de Spiele via de zenders van Zomer, van der Reyden en Radema niet ingegaan), de van Duitsland uit opererende bureaus van Abwehr-I en II in nog veel sterker mate slachtoffer geworden zijn van overeenkomstige misleidingsoperaties van de kant van de Britse en van de Amerikaanse contraspionage. Wat Giskes en Schreieder presteerden, heeft geenszins een uitzonderlijk karakter gedragen. Dat zij beiden zonder de hun door Nederlanders verleende hulp machteloos zouden zijn geweest (wij denken dan in de eerste plaats aan Ridderhof, van der Waals, Poos en Slagter), is, dunkt ons, uit ons gehele relaas gebleken.
XCWat overigens het Nederlandse milieu betreft waarin de beschreven gebeurtenissen plaatsvonden, willen wij bij onze constatering aanknopen, 'dat diegenen in bezet gebied die met Londen in contact wilden komen, door de schaarse agenten die arriveerden, als door een magneet aangetrokken werden.' De vroege Nederlandse illegaliteit heeft, naar verhouding, weinig specialisatiegekend. Vele van de eersteillegalen waren op tal van verschillende terreinen tegelijkertijd werkzaam; zij waren, neemt men het land als geheel, in feite zo gering in aantal dat zij, alszij met elkaar in contactkwamen, steun zochten bij elkaar - en dus dat contact bestendigden. De lezer kwam van Hattem, Vaz Dias, Moonen, om slechts dezen te noemen, op tal van punten in dit hoofdstuk tegen; zij zijn door de veelheid van hun verbindingen extra-kwetsbaar geworden - extra-kwetsbaar in een milieu waarin de zwijgzaamheid (een eerste vereiste bij illegaal werk) onvoldoende in acht genomen is. 'Een zekere behoefte, belangrijk te schijnen', heeft, aldus Lauwers, tot 'loslippigheid' geleid.ê Toen aan mr. J.le Poole gevraagd werd of hij bereid was, de geheime agent de Jonge hulp te verlenen, wist hij al geruime tijd dat de Jonge 'hier in het land rondliep. De Nederlander heeft nu eenmaal de aard te zeggen: 'Moet je eens horen, weet je wie ik tegenge94
1 A.v., dl. IV a, p. 903. 2 H. M. G. Lauwers: 'Rapport betreffende affaire' (12 febr. 1946),p. 5 punt f, gestene. bijl. 5).
komen ben?' '1 Trouwens, de drie verhalen die Goedhart die nog van niets weten mocht, zowel uit Amsterdam als uit Den Haag te horen kreeg over het feit dat Wiardi Beckman al naar Engeland vertrokken zou zijn, tekenen de situatie waarin tevelen, zodra zij iets 'interessants' vernomen hadden, links en.rechts hun kennis doorgaven.
XCAl deze factoren tezamen hebben talloze dappere mensen het leven gekost.
XCMeer nog. Er is uit voortgevloeid dat in de zomer van '42, na ruim twee jaar bezetting, de geheime verbindingen met Londen nog maar nauwelijks boven het peil van de zomer van '40 uitgekomen waren. Wij wijzen er daarbij op dat spionage in oorlogstijd als regel eerst dan effectief is wanneer zij door een aanzienlijk aantal spionagegroepen tegelijk bedreven wordt. In de zomer van '42 waren evenwel, op Londen gericht, voorzover ons bekend, slechts drie groepen in actie: de groep van kapitein de Geus, de beginnende groep-'Kees' en de spionage-afdeling van de OD die weer langzaam opgebouwd werd. Slechts twee zenders waren nog in werking: die van Niermeijer en, naar het schijnt, hoogst infrequent: die van dr. Brouwer in Bilthoven. Met uitzondering van Niermeijer (die, voorzover bekend, geheel alleen opereerde) waren alle geheime agenten gearresteerd.
XCDit betekende dat in de sector van het inlichtingenwerk van Nederland uit practisch geen enkele steun had kunnen worden geboden aan de operatie waar vrijwel eenieder in de lente van '42 zijn hoop op gevestigd had: de Geallieerde invasie, het 'Tweede Front'.94
1 Getuige]. le Poole, a.v., dl. IV c, p. 202.
XCHet bericht, dat de Verenigde Staten rechtstreeks in de oorlog betrokken waren, had in december '4I in bezet Nederland bij velen de verwachting gewekt dat het niet lang zou duren, hoogstens enkele maanden, voor Amerikaanse strijdkrachten in aanzienlijke aantallen aan de verschillende fronten zouden ingrijpen. In feite was de kracht die de Amerikanen vlak na Pearl Harbor konden ontplooien, zeer gering. Wel was in '40 en vooral in '4I de militaire productie in een aantal sectoren op gang gekomen, maar verscheidene van de meest pijnlijke tekorten waren nog niet opgeheven. Munitie voor tanks, voor anti-tankgeschut en voor mortieren was bijvoorbeeld begin december' 4I practisch niet aanwezig. Er waren wel al divisies op de been gebracht maar er was er maar één die voldoende getraind en uitgerust was om buiten Amerika ingezet te worden; voorts waren er drie die redelijk uitgerust en vijf die enigermate getraind waren - en dat was alles. Natuurlijk werd er in een formidabel tempo naar gestreefd om de tekorten te doen verdwijnen, maar dat vergde geruime tijd. Zo duurde het een halfjaar voor de productie van munitie behoorlijk op gang kwam. wel had de Amerikaanse oorlogsproductie als geheel eind '42 een aanzienlijk peil bereikt (ze vormde toen ongeveer een derde van de totale productie), maar toen waren na Pearl Harbor dan ook almeer dan twaalf maanden verstreken. In die twaalf maanden had men van de 73 legerdivisies die in totaal geformeerd waren, I7 overzee kunnen transporteren. Het tekort aan schepen was het nijpendst. Trouwens, er moest in feite niet alleen een nieuwe transportvloot en een nieuw leger opgebouwd worden, maar ook een nieuwe luchtmacht - en de gehavende marine moest aanzienlijk worden uitgebreid.' De veelheid aan taken die in een zo hoog mogelijk tempo uitgevoerd moesten worden (en werden l), was overstelpend.
XC'Duitsland en Italië eerst verslaan, en dan pas Japan' - dat was de grondslag van de strategie waarover Washington en Londen begin '4I overeen-: stemming bereikt hadden, de afspraak ook die tijdens het beraad in Washing94
1 Van december '41 tot december '43 werden aan de Amerikaanse marine o.m. de volgende nieuwe eenheden toegevoegd: 7 vliegkampschepen, 8 slagschepen, 19 kruisers, 207 torpedobootjagers, 88 onderzeeërs.
ton in de laatste dagen van '41 en de eerste van' 42 bevestigd was. Van meet af aan dacht men dus offensief - maar uit de harde feiten (die men zich eerst langzaam ging realiseren) resulteerde dat men in '42 hoofdzakelijk defensief zou moeten optreden en dat van de totale Amerikaanse oorlogsinspanning een veel groter deel dan voorzien was, afvloeide naar de Stille Oceaan. Wij signaleerden die ontwikkeling al: nauwelijks was in Washington afgesproken dat op 15 februariin Marokko de landingen zouden beginnen van drie Engelse en drie Amerikaanse divisies, of dat gehele plan moest meer dan drie maanden uitgesteld worden: wat de Verenigde Staten ter beschikking hadden, moest onmiddellijk in een groot convooi naar het zuidwestelijk deel van de Stille Oceaan gezonden worden. Men kon Australië niet prijsgeven, men had het nodig als een van de bases van waaruit later de offensieven tegen Japan gelanceerd konden worden. Maar dat vergde dat zowel in Australië als in de eilandengroepen tussen Hawaii en Australië nieuwe militaire installaties gebouwd werden. Spoedig bleek dat van de gemobiliseerde mankracht een veel groter deel dan men gedacht had, nodig was voor de verzorging en dus niet ingezet kon worden in de eigenlijke strijd. Begin' 42 ging men er in het Department of the Army te Washington nog van uit dat van elke honderd gemobiliseerde dienstplichtigen niet meer dan twaalf nodig waren voor de verzorgingseenheden! - in de herfst van '42 wist men dat voor elke divisie van vijftienduizend man die tegen de Japanners vocht, niet minder dan dertigduizend man nodig waren op het gebied van de bevoorrading. Dan de afstanden! Een schip dat, van de Amerikaanse westkust af, gebruikt werd voor het transport van troepen en oorlogsmateriaal naar de havens in de zuidwest-Pacific, was heen en terug vier maanden onderweg. Grote aantallen schepen moesten die verre tocht gaan ondernemen. Van de boven al genoemde 17 Amerikaanse divisies die zich eind '42 overzee bevonden, werden er namelijk 9 naar de gebieden van de Stille Oceaan gezonden. -Het is deze defensieve inspanning in de oorlog tegen Japan geweest die met name in '42 het offensieve vermogen dat de Amerikanen in de oorlog tegen Duitsland en Italië konden ontwikkelen, drastisch beperkt heeft.
XCDie defensieve inspanning is met succes bekroond.
XCWanneer wij nu niet verder gaan dan tot de zomer van' 42, dan willen wij er allereerst op wijzen dat zich begin april, kort na de val van NederlandsIndië, bij Brits-Indië een hoogst kritieke situatie ontwikkelde. Terwijl de
1 Men verzuimde er op te letten dat van de ca. twee miljoen man die het Amerikaan se leger in Frankrijk in 1918 geteld had, meer dan een derde tot de aparte ver zorgingseenheden behoord had.
Britten al in Birma teruggedreven werden, drong in de eerste tien dagen van april een sterk Japans smaldeel met onder meer vijf vliegkampschepen en vier slagschepen in de Indische Oceaan door; Ceylon en één punt op de oostkust van Brits-Indië werden zwaar gebombardeerd en grote aantallen vrachtschepen alsmede twee Engelse zware kruisers en een licht vliegkampschip werden tot zinken gebracht; de rest van de Engelse Eastern Fleet moest nadien naar een haven in Kenya op de kust van Afrika teruggetrokken worden.' Brits-Indië was, ter zee, onverdedigd. De Japanners waren evenwel niet voornemens, daar aan land te gaan. Zij hadden wèl andere plannen. Zij wilden pogen, Australië te isoleren. Daartoe wensten zij (zie de kaart op pag. 643) Port Moresby aan de zuidkust van Australisch Nieuw-Guinea te bezetten alsmede de Salomons-eilanden, de Fidji-eilanden en Samoa. Begin mei slaagden zij er in, een van de eilanden in de Salomonsgroep in handen te krijgen, maar de expeditie naar Port Moresby mislukte. Zij mislukte doordat de Amerikanen, die in april de Japanse marinecode 'gebroken' hadden en dus nadien de opdrachten aan de Japanse vloot kenden, twee vliegkampschepen naar het gebied van de Koraalzee zonden waar het Japanse smaldeel verschijnen zou dat de expeditie naar Port Moresby dekte. wel ging in de Slag in de Koraalzee (7 en 8 mei) één van die twee vliegkampschepen verloren (het tweede werd beschadigd), maar de Japanners, die minder zware verliezen geleden hadden (één vliegkampschip beschadigd, één licht vliegkampschip tot zinken gebracht), durfden niet doorzetten: de expeditie naar Port Moresby werd afgelast.
XCIn diezelfde tijd was nog een andere Japanse expeditie in voorbereiding.
XCOp 18 april had een klein aantal Amerikaanse bommenwerpers die van een Amerikaans vliegkampschip opgestegen waren, brutaalweg een aanval uitgevoerd op Tokio en enkele andere steden die de Japanners een zware schok toebrachtê - het gevolg was dat de opperbevelhebber van de Japanse marine, admiraal Yamamoto, nu voldoende steun kreeg voor het plan dat hij al enige tijd bepleit had: de bezetting van Midway. Yamamoto vertrouwde
XC1 Teneinde de Japanners vóór te zijn (die geen enkel plan in die richting hadden), gingen de Engelsen begin mei' 42 tot de bezetting over van de haven Diego Suarez op het eiland Madagascar dat tot Vichy-Frankrijk behoorde. Het werd september voor heel Madagascar bezet was. 2 Het vliegkampschip was Japan tot op een afstand van ca. 1 300 km. genaderd. Aan de verrassende aanval, waarbij verscheidene militair belangrijke doelen getroffen werden, namen 16 bommenwerpers deel; één daarvanlandde bij W1adiwostok, de overige kwamen op 2 na die in zee stortten, met veel moeite op verspreide punten in China aan de grond. Van de tachtig bemanningsleden vielen daarbij acht in Japanse handen; drie worden geëxcentreerd. Daarentegen konden II bommenwerpers noodlandingen maken in nationalistisch China.
dat de Amerikaanse Pacific Fleet Midway niet zonder slag of stoot zou prijsgeven - zou hij dan nû de Amerikaanse vliegkampschepen kunnen vernietigen die bij de overval op Pearl Harbor toevallig buitengaats geweest waren? De zaak liep voor de Japanners slecht af. Drie Amerikaanse en vier Japanse vliegkampschepen namen aan de Slag bij Midway deel (4-5 juni); één Amerikaans vliegkampschip werd tot zinken gebracht, maar de Japanners verloren er vier - de vier die ze ingezet hadden. Dit was, nog geen zes maanden na Pearl Harbor, het beslissende keerpunt in de oorlog tegen Japan.
XCDe oorlog tegen Duitsland en Italië had in de lente en zomer van '42 een minder voorspoedig verloop. Dat gold allereerst voor de strijd ter zee. Anders dan in '41 toen de 'Bismarck' tot zinken gebracht was, kwam het in ,42 in de Atlantische Oceaan niet tot gevechten met zware Duitse eenheden, maar deze bleven wèl, allagen zij in hun havens, een permanente bedreiging vormen. Die bedreiging werd nog geaccentueerd toen medio januari '42 het gloednieuwe Duitse slagschip 'Tirpitz', dat sterker was dan enig Brits slagschip, in het Noorse Trondheim geposteerd werd. Vier weken later, op II februari, verlieten de slagkruisers 'Scharnhorst' en 'Gneisenau' samen met de kruiser 'Prinz Eugen' de Franse haven Brest en op die dag en de volgende passeerden zij onvervaard het Kanaal en de Noordzee. Ernstige schade liepen zij niet op; daar waren de aanvallen van de totaal verraste Britten te ongecoördineerd voor. Van de drie Duitse schepen werd de 'Gneisenau' later in februari, toen zij in Kiel in dok lag, zo zwaar door Engelse bommen getroffen dat zij ontmanteld werd, maar de 'Scharnhorst' en de 'Prinz Eugen' werden aan het Duitse smaldeel in de Noorse wateren toegevoegd. Dit werd nu zo sterk dat de Britse Admiralty in haar noordelijke basis Scapa Flow voortdurend drie slagschepen en één vliegkampschip in reserve moest houden.' Het werd bovendien een steeds riskanter onderneming om met Geallieerde convooien naar de Russische havens in de Noordelijke IJszee te varen - mede daarom riskanter omdat de Luftwaffe van vliegvelden in Noorwegen uit die convooien kon bestoken. Eén convooi dat eind mei '42 vertrok, verloor een kwart van zijn lading; het daarop volgende, eind juni, meer dan twee-derde. Van de 33 koopvaardijschepen die dat tweede convooi
1 Het Duitse smaldeel heeft nimmer de strijd gezocht. De werd in septem ber '43 zwaar beschadigd door Engelse dwerg-onderzeeboten en in november '44 tot zinken gebracht door de
telde, werden niet minder dan 23 door de Duitsers tot zinken gebracht. Nadien besloot de Engelse regering die toevoerweg voorlopig niet meer te gebruiken.
XCEn in het algemeen leed de Geallieerde koopvaardij in de eerste zes maanden van '42 opnieuw zeer zware verliezen. Zij waren vooral gevolg van het feit dat de Amerikanen traag waren met het treffen van veiligheidsmaatregelen in de Caraïbische Zee en in de zeegebieden bij de Amerikaanse oostkust. Maandenlang vonden U-Boote daar een uiterst profijtelijk jachtterrein. Het aantal U-Boote nam ook steeds toe; in juli '41 waren er constant 65 in de vaart, in juli '42 140. Hitler bezat er toen 331 en er waren, doordat de U-Boote zich zo verspreid hadden, in de zeven maandenvan januari t.e.m. juli '42 slechts weinige vernietigd: 31. In die periode verloren de Geallieerden daartentegen per maand gemiddeld meer dan een half miljoen ton aan scheepsruimte. Het waren vooral die scheepsverliezen die de Geallieerde oorlogsleiders in de eerste helft van '42 voortdurend aanleiding gaven tot diepe bezorgdheid. Hoe haakten zij naar de dag waarop de Duitsers en Italianen uit NoordAfrika verdreven zouden zijn! Dan zou eindelijk de lange, schepen verslindende toevoerroute naar Egypte om Afrika heen door de zoveel kortere via de Straat van Gibraltar vervangen kunnen worden.
XCHelaas - de zomer van' 42 bracht in Noord-Afrika geen overwinning voor de Britse generaal Auchinleck maar voor zijn Duitse tegenstander Rommel. Deze laatste (zie de kaart op p. 947) trok eind mei het initiatief aan zich, toonde wederom aan dat de Duitse tanks superieur waren aan de Engelse, veroverde (21 juni) Tobroek-, passeerde de Egyptische grens en stond eind juni bij El Alamein, op geringe afstand van de Nijldelta. Mussolini bevond zich toen al in Noord-Afrika om zijn triomfantelijke intocht te doen in Caïro - maar verder dan El Alamein kwam Rommel niet. Dat nam niet weg dat, evenals in de periode november' 41 -januari ' 42, het verloop van de strijd in de Noordafrikaanse woestijn in de zomer van '42 hevige teleurstelling wekte, niet alleen in Engeland en de Verenigde Staten, maar vooral ook bij de onderdrukte volkeren van Europa. Waar bleven de Geallieerde overwinningen? Zou Hitler dan steeds de sterkste blijken? Was het niet om wanhopig te worden wanneer, zoals in februari geschied was, de Duitsers notabene diep in het derde oorlogsjaar met hun zware vlooteenheden vrijwel ongedeerd het Nauw van Calais konden passeren?
XC1 Wij vermeldden eerder dat Auchinleck begin '42 besloten had, Tobroek niet opnieuw langdurig te verdedigen indien het ten westen van het Britse front zou komen te liggen. Mede op grond van deze beleidsbeslissingwas men er de defensiewerken gaan verwaarlozen. Daamaast bood het gamizoen niet veel weerstand; Rommel maakte er meer dan dertigduizend krijgsgevangenen.
-. KRETA CYPRUS
XCX. De frontposities in Noord-Afrika, eind mei 1942 en eind juni 1942
XCNeen, wat bezet Nederland in de maanden januari tot en met juli '42 aan nieuws van de fronten vernam (ook aan het oostelijk front waren .het weer de Duitsers die tot het offensief overgingen: op 28 juni, precies een week na de val van Tobroek) gaf geen aanleiding tot optimisme. Het heette wel dat de Amerikanen eerst, in de Koraalzee en daarna bij Midway de Japanners . zware verliezen toegebracht hadden, maar de Stille Oceaan was ver weg. Op de strijd tegen Duitsland en Italië kwam het aan en de berichten omtrent die strijd waren slecht. Misschien was het daarom dat men zich met des te meer kracht vastklampte aan het nieuws van die ene sector waarin, zo leek het, Duitsland toch werkelijk geteisterd werd: de sector van het luchtoffensief Eind maart was, zo vernam men, het centrum van Lübeck in de as gelegd, maar het wekte in bezet Nederland nog veel groter enthousiasme toen de BBC en Radio Oranje enkele maanden later berichtten dat duizend Engelse bommenwerpers hun bommen hadden laten vallen op Keulen (30 mei), Essen (I juni) en Bremen (25 juni). Duizend bommenwerpers! Van zulk een geconcentreerde aanvalsmacht had men nimmer vernomen. Inderdaad waren het er telkens ongeveer duizend geweest, maar daarvoor had de Royal Air Force dan ook wel alles in de lucht moeten sturen wat vliegen kon, tot en met eskaders die nog in training waren, en de toestellen
van Coastal Command die anders nimmer boven het vasteland opereerden; Van die drie aanvallen bracht alleen die op Keulen ernstige schade teweeg (er werd een gebied van ruim 200 ha verwoest) - het leven ging er overigens na een week of twee weer zijn normale gang.
XCBezet Nederland werd gedwongen, Keulen te hulp te komen: grote hoeveelheden meubelen, bedden, matrassen, dekens, stenen en dakpannen moesten door het bedrijfsleven aan de getroffen stad ter beschikking gesteld worden. Bij wie van die leveranties vernam, werd de indruk versterkt dat Duitsland er nu toch eindelijk van langs kreeg op de wijze die het zelf in Rotterdam toegepast had. En dat was slechts een begin! Zou het wel tegen de aangekondigde herhalingen bestand zijn? Het nieuws van de grote aanval op Keulen die als eerste de meeste indruk maakte (geruchten deden de ronde dat er veertigduizend mensen het leven verloren hadden), deed op de Amsterdamse effectenbeurs de koers van de aandelen in Nederlands-Indische ondernemingen onmiddellijk flink stijgen. 'Meer dan duizend vliegtuigen!' noteerde op I juni de al meer geciteerde ambtenaar van het gewestelijk arbeidsbureau-Zwolle in zijn dagboek'Iedereen is er vol van! Vrolijke gezichten overal. Eindelijk, eindelijk doen de Engelsen eens wat. Gisteren zaten de mensen er zelfs in de Kerk over te praten en vandaag schuifelde onze NSB'er ietwat schichtig en roodaangelopen het kantoor door, tenslotte haast barstend van nijd, omdat overal waar hij zich vertoonde, de samentroepende ambtenaren plotseling hun druk gesprek afbraken en hem verdacht-vriendelijk toelachten."
niet die men nog ter zee zou lijden voor men het U-Baat-gevaar onder de knie kreeg; hij realiseerde zich niet dat men niet eens de gespecialiseerde landingsvaartuigen bezat die men voor een landing in Normandië ofBretagne zou behoeven - hij wilde, mèt de publieke opinie in Amerika en Engeland, actie, actie in '42. En hij had het oor van president Roosevelt.
XCChurchill, het Britse oorlogskabinet en de Britse Chiefs of Staff waren veel terughoudender. Zij betwijfelden of men zich, eenmaal geland, in Frankrijk zou kunnen handhaven; het denkbeeld dat daar een front zou kunnen ontstaan waar wellicht, evenals in de eerste wereldoorlog, miljoenen Britse militairen zouden sneuvelen, schrikte hen af - de moeilijkheid was dat zij, gegeven de immense verliezen welke de Russen leden, voor dat tweede argument eigenlijk nooit wilden uitkomen.! Elk debat over een landing in West-Europa trokken zij in het technische vlak; in dat vlak beschikten zij trouwens over krachtige argumenten. Maar pijnlijk was het wèl, dwars tegen de strategie in te gaan die door de Amerikaanse bondgenoot bepleit werd zonder wiens steun de Wehrmacht nimmer verslagen kon worden.
XCBegin maart kwamen de Amerikaanse Chiefs of Staff tot de conclusie dat het wenselijk en mogelijk was, medio mei in Normandië of Bretagne te landen. Zij gaven die operatie de code-aanduiding 'Sledgehammer' ('Voorhamer'); het zou overigens een vrij bescheiden voorhamer worden: meer dan acht tot tien divisies zou men niet aan land kunnen zetten - àls men voldoende landingsschepen bijeen kon krijgen. Het plan werd aan Londen doorgegeven. Churchill en zijn militaire adviseurs hielden het voor onuitvoerbaar, tenzij zou blijken dat Duitsland op het punt stond ineen te storten, waar niets op wees. Toen evenwel Marshall in het gezelschap van Roosevelts vertrouwde medewerker Harry Hopkins begin april in Londen arriveerde, maakten de Britten hun de fundamentele bezwaren die zij koesterden, niet duidelijk, integendeel: zij zeiden dat zij er in beginsel accoord mee gingen dat men in de zomer van '42 een relatief bescheiden landing in Frankrijk zou uitvoeren ('Sledgehammer') en in de lente van '43 een veel grotere. Men hield dus rekening met de mogelijkheid dat men zich na 'Sledgehammer' niet zou kunnen handhaven - dan nog zou men, zo meenden
XC1 Het is één keer te berde gebracht door Churchills wetenschappelijke adviseur, prof. F. A. Lindemann. Eens, toen Marshall in Engeland was (er wordt geen datum bij opgegeven) en daar de klemmendste argumenten naar voren brachc die zijns inziens voor een onmiddellijke invasie van West-Europa pleitten, zei Lindemann tegen hem: 'It's no use - you are arguing against the casualties on the Somme.' (S. E. Morison: American contributions to the strategy of World War IT (1958), p. 17). Aan de Somme hadden de Engelsen in 1916 zeer zware verliezen geleden.
vooral de Amerikanen, de Russen belangrijke steun geboden hebben. Churchill was van opinie dat hij, door 'in beginsel' met de twee plannen accoord te gaan, zich bepaald nog niet tot hun uitvoering verplicht had. Integendeel: hij vertrouwde dat de Amerikanen, naarmate zij zich in de problematiek van 'Sledgehammer' zouden verdiepen, sterker geneigd zouden zijn, er een streep door te halen.
XCMedio mei arriveerde de Russische minister van buitenlandse zaken, Molotow, in de Engelse hoofdstad. Hitler had toen nog niet zijn zomeroffensief ingezet maar de Sowjetleiders wisten dat het komende was; zij wisten óók dat zij bepaald nog niet de kracht bezaten om het volledig op te vangen. Molotow drong er dan ook met klem op aan dat Amerikanen en Engelsen in '42 een Tweede Front in West-Europa zouden openen: dan zouden de Duitsers, zo hoopte men in Moskou, 40 divisies aan het oostelijk front moeten onttrekken. Churchill betoogde op 22 mei omstandig dat het volstrekt irreëel was, aan te nemen dat Amerikanen en Engelsen op korte termijn tegen een zo groot deel van de Wehrmacht slag zouden kunnen leveren, maar, zei de Britse premier, er werd nagegaan of men bij Calais, bij Cherbourg of bij Brest een strijdmacht aan land kon zetten; dat men daar voldoende landingsvaartuigen voor bijeen kon brengen, was evenwel niet zeker.
XCEen week later, 29 mei, be~ond Molotow zich in Washington. Hij sprak er met Roosevelt. Weer drong hij aan op de vorming van 'een Tweede Front in '42. 'Kunnen wij', vroeg Roosevelt aan Marshall die bij het onderhoud aanwezig was, 'aan Stalin laten zeggen dat wij een Tweede Front voorbereiden?' 'Ja', zei Marshall. Hij voegde daar evenwel aan toe dat er op transportgebied nog moeilijkheden waren. Een en ander leidde er toe dat in het door Molotow geformuleerde slotcommuniqué der besprekingen (hetwelk Molotow in Londen eerst nog aan de Britse regering zou voorleggen) een passage terechtkwam die luidde: 'In de loop der besprekingen werd volledige overeenstemming bereikt met betrekking tot de dringende taak om in 1942 een Tweede Front in Europa te doen ontstaan.' Het leek Marshall onvoorzichtig, zo uitdrukkelijk van 'in 1942' te spreken, maar Roosevelt keurde de tekst goed - en Molotow nam hem mee naar Londen. Churchill werd voor niet geringe moeilijkheden geplaatst. Hij redde zich er uit door enerzijds'de tekst te aanvaarden (deze werd op II juni bekendgemaakt en ook door de BBC en Radio Oranje uitgezonden) en anderzijds Molotow een memorandum te overhandigen waar o.m, in stond:
XC'We are making preparationsfor a landing on the Continent in August or September 1942. As already explained, the main limiting factor to the size of the landingforce is the
availability of special landing-craft ... It is impossible to say in advance whether the situation will be such as to make this operationfeasible when the time comes. We can therejore give no promise in the matter, but provided that it appears sound and sensible, we shall not hesitate to put our plans into effect.'l
XCDit standpunt werd nog diezelfde dag door het Britse oorlogskabinet goedgekeurd. Het kabinet deed daarbij de uitspraak dat de voorbereidingen voor een landing in 1942 met de grootste kracht voortgezet moesten worden, evenwel 'on the understanding that the operations should not be launched except in conditions which held out a good prospect for success.? Er was toen al besloten om in eik geval in juli of in augustus met een paar duizend man een raid uit te voeren op een punt aan de Franse kust (daar werd Dieppe voor uitgekozen), maar een raid was niet hetzelfde als een grootscheepse landing. Voor die landing werd overigens door Churchill en zijn Chiefs of Staff steeds minder gevoeld. Falen kon een katastrofaal effect hebben. En toonde de strijd die eind mei in Noord-Afrika weer ontbrand was, niet aan dat men er onjuist aan deed, de Wehrmacht te onderschatten?
XCMedio juni arriveerde Churchill met zijn voornaamste adviseurs opnieuw in Washington. Hij onderstreepte er de zijns inziens onaanvaardbare risico's die men zou nemen indien men te vroeg, d.w.z. in de zomer of vroege herfst van '42, in West-Europa zou landen. Op 21 juni, de dag waarop Tobroek zich overgaf, viel dan eindelijk het besluit: men zou de mogelijkheid van een landing in Frans Noord-Afrika nagaan. Churchill was dus weer terug bij de operatie die hij al in december bepleit had - en generaal Marshall die alles op alles gezet had om de landing in West-Europa mogelijk te maken" en bovendien voorspelde dat men, als men in '42 in Noord-Afrika aan land ging, ook in '43 niet in West-Europa zou kunnen landen, was diep teleurgesteld. Zo diep zelfs dat hij namens de Amerikaanse Chiefs of Staff president Roosevelt voorstelde, de Britten voorlopig maar in hun sop te laten gaar koken en eerst Japan te verslaan, daarna pas Duitsland en Italië. Het voorstel werd door de president verworpen.
XCEnkele weken van nadere discussies en debatten volgden. Op 19 juli sprak het Britse kabinet zich unaniem en definitief tegen 'Sledgehammer' uit en minder dan een week later, 25 juli, werd in Washington in de Combined(United Kingdom, Cabinet Office) History the Second World War. Military Series. J. Grand Strategy, 95
1 Aangehaald in R. M. Butler: dl. III, 2 (1964), p. 597. 2 A.v. S De Amerikanen hadden zelfs excursie-vaartuigen die aan de oostkust door vakantie gangers gebruikt werden, de Atlantische Oceaan over gezonden om ze bij landingen in Normandië of Bretagne te gebruiken; verscheidene van die vaartuigen waren tijdens de overtocht vergaan.
Chiefs of Staff overeenstemming bereikt: landen in Frans Noord-Afrika onder éénhoofdig opperbevel. Opperbevelhebber werd het hoofd van de Planning Division van het Department of the Army, generaal-majoor Dwight D. Eisenhower.
XCZo heeft het dus tot eind juli '42 geduurd voor de Amerikaanse en Engelse oorlogsleiders het er over eens waren dat men later in '42 in Frans N oordAfrika zou trachten te landen. Dat betekende dat men voordien bij de planning ook aan Engelse kant in tal van opzichten ernstig met de mogelijkheid rekening hield dat het in de zomer toch tot een landing in West-Europa zou komen. Ook de activiteiten van SOB werden daarop gericht. Dat sprak vanzelf. Immers, als Amerikanen en Engelsen op een gegeven moment een aantal divisies in Normandië en Bretagne aan land zouden zetten, dan zou de Wehrmacht numeriek verre in de meerderheid zijn. Er leek maar één mogelijkheid te bestaan om die voorsprong althans enigszins aan te tasten: chaos in de Duitse verbindingen. Men moest dan de telefoonnetten waar de Duitsers gebruik van maakten, desorganiseren, men moest gewapende overvallen uitvoeren op kleine Duitse eenheden en op Duitse bureaus, men moest vooral de treinenloop in de war brengen of zelfs verhinderen door hier en daar de rails en, waar mogelijk, ook spoorbruggen op te blazen. Dat alles moest SOB met kracht in voorbereiding nemen. De organisatie kreeg hier op I I mei formeel opdracht toe van de Britse Chiefs of Staff - dat was dus in een periode waarin het Britse oorlogskabinet wel al twijfelde of 'Sledgehammer' uitvoerbaar was, maar waarop het nog vastzat aan de toezegging die het in april 'in beginsel' aan de Amerikanen gedaan had.
XCWat was in bezet Nederland mogelijk?
XCIn mei' 42 nam de Dutch Section van SOB aan dat de zes sabotage-agenten die sinds november' 41 gedropt waren (Taconis, Andringa, Sebes, Ras, Kloos en Baatsen) nog steeds op vrije voeten waren. Andringa's marconist, Molenaar, was verongelukt maar van Lauwers en Jordaan kwamen voortdurend telegrammen binnen die de indruk gaven dat men er goed aan deed, zo spoedig mogelijk nog meer agenten te sturen. Er werden er vier uitgezonden: in de nacht van 29 op 30 mei A. van Steen en H. Parlevliet, in de nacht van 22 op 23 juni J. van Rietschoten en J. J. C. Buizer - dezelfde die in februari met Ab Homburg en de Haas ('Pijl' die al gevangen zat) uit Ijmuiden ontsnapt was. Alle vier werden bij aankomst op de al beschreven wijze gearresteerd en misleid; 'Londen heeft jullie verraden', werd hun 95
gezegd. Van Steen en Parlevliet hadden geen marconist of code bij zich - zij moesten onder leiding van Andringa de sabotage in Limburg organiseren. Zij hadden evenwel een zender bij zich die voor de Haas bestemd was. De Haas verklaarde zich bereid, met SOB telegrammen te gaan wisselen - dat werd, naast de lijn-Lauwers en de lijn-Jordaan, de derde lijn in het Bngland spiel. In juni kregen van Steen en Parlevliet evenwel opdracht van SOB, zich van Andringa los te maken en verder zelfstandig te opereren; een zender plus code werd voor hen gedropt. Zij moesten, zo was hun gelast, zelf een marconist aantrekken - het was een marconist van de Ordnungs polizei die het verkeer over de vierde lijn ter hand nam. De vijfde ontstond toen men de gegevens in handen kreeg van de code die Buizer, de marconist van van Rietschoten, gebruiken moest.
XCMaar hoe zag SOB dat alles? SOB meende eind juni, via vijf marconisten in vaste verbinding te staan met niet minder dan negen sabotage-agenten en wij nemen aan dat de telegrammen die gewisseld werden, bij SOB practisch dagelijks de indruk versterkten dat er geen opdracht gegeven werd die niet naar behoren werd uitgevoerd.
XCNegen sabotage-agenten - het wasvoor een heel land niet zo veel. Maar waren er geen geheime organisaties waarbij die agenten konden aanhaken, beter misschien: die door hun instructies en via hun verbindingen omgezet konden worden in de mobiele verzetsgroepen waar, aldus SOB, wellicht het slagen of falen van 'Sledgehammer' van kon afhangen?
XCSOB had van de Nederlandse geheime dienst vernomen dat in bezet gebied een wijdvertakte organisatie leek te 'bestaan, de OD. Menige Engelandvaarder die in '41 in Londen gearriveerd was, had daar mededelingen over gedaan. Men had evenwel in Londen het gevoel dat men het geheel van die organisatie toch niet goed kon overzien. Welnu, in april' 42 bracht Peter Tazelaar die eindelijk via Zwitserland en het Iberisch Schiereiland Londen bereikte, de adelborst Gerard Dogger mee die, hoe jong hij ook was (een-en-twintig jaar), de voornaamste adjudant geweest was van de derde chef-staf van de OD, jhr. Schimmelpenninck, na diens arrestatie zelfstandig de organisatie geleid had en vervolgens de vierde chef-staf had gevonden in de persoon van majoor Tibo.
XCOp 17 april' 42, daags nadat hij de koningin bezocht had, schreef Dogger in Londen een lang rapport.' Hij gaf er een beeld in van de plannen van I Schimmelpenninck en van diens Driemanschap. 'Het Driemanschap stelde zich', schreefhij, 'tot taak: direct na de bevrijding van het Moederland voor
1 Tekst d.d. 17 april 1942: dl. VII a, p. 240-45.
Hare Majesteit de Koningin de Regering in handen te nemen; te trachten orde en rust in het land te bewaren (zo nodig met kracht der wapenen) en, onmiddellijk nadat dit bereikt was, dit herboren Nederland aan Hare Majesteit aan te bieden en verder naar Haar wil te handelen.' Dogger berichtte voorts, gearriveerd te zijn met de 'opdracht' (hem vermoedelijk door generaal Röell verstrekt), voor de OD 'erkenning' te krijgen door de koningin, fmanciële steun van de regering, en bewapening van de Engelsen. 'Beschikt de organisatie eenmaal over wapenen, dan', zo schreefhij, 'zou het mogelijk kunnen worden, ook bij eventuele Geallieerde landingen in Nederland daadwerkelijke hulp aan de landingstroepen te verlenen.' Geld was niet eens zo veel nodig. Dogger meende dat men voor de 'directe illegale doeleinden' alsmede voor de 'ondersteuning van nabestaanden van hen die door hun werk in de gevangenis kwamen, enz.' per maand voldoende zou hebben aan 'ongeveer f 5 000'.
XCIntussen: in hoeverre bestond die OD nog? Dat wist Dogger niet precies. Hij had nog tijdens zijn verblijf in Zwitserland bericht gekregen dat allerlei arrestaties verricht waren: na die van Pasdeloup nu ook die van de cadet Abbenbroek aan wie Dogger zijn eigen werk overgedragen had-, en Dogger had voorts vernomen dat ook van Hattem en 'de twee wireless-operators Jo en Willem' (Terlaak en van der Reyden) in Duitse handen gevallen waren, maar dat alles was, zo stelde hij medio mei in een tweede rapport op schrift, tochnietmeerdan 'een ernstige slag'. 'Er zijn', schreefhij, 'door de erganisatievorm enige vaste punten die niet weg kunnen vallen,' nl. de 'plaatsvervanger' van Schimmelpenninek (generaal Röell) en 'de chef-staf' (majoor Tibo) .'Zover mij bekend, moet, toen mijn eigen plaatsvervanger' (Abbenbroek) 'werd gearresteerd, deze reeds een nieuwe opvolger hebben ingewerkt. Er is dus een grote mogelijkheid dat de organisatie nog werkt; is dat niet het geval, dan is deze, zelfs indien de gehele leiding weggevallen is, toch altijd weer op te bouwen, bijvoorbeeld alleen al door het feit, dat alle gewestelijke commandanten en andere functionarissen mij bekend zijn. Allereerst zullen wij ons op de hoogte moeten stellen van de tegenwoordige toestand in de organisatie. Weten wij precieswaar de klappen gevallen zijn, dan zullen plarmen gemaakt moeten wor.den, dit wederom te herstellen.P
XCDe Bruijne tilde niet licht aan die vragen. Allereerst vond hij dat het een regeringsaangelegenheid was. Daarnaast besefte hij dat hij op de vraag of het Plan for Holland uitvoerbaar was (o.m, dus of men op korte termijn in bezet gebied de twaalfhonderdvijftig man kon vinden die SOE wenste in te schakelen), geen antwoord kon geven. Hij adviseerde minister Furstner en premier Gerbrandy dat men eerst contact moest opnemen met de OD en er zich van moest vergewissen wat de OD-Ieiding van het plan dacht. Hij meende dat men daartoe kapitein Broekman (devroegere groepscommandant van de OD in Amsterdam-oost die in september' 41 als Engelandvaarder gearriveerd was) naar bezet gebied moest zenden. Eigenlijk plaatste de Bruijne zich dus op het standpunt dat Dogger al ingenomen had toen hij schreef: 'Allereerst zullen wij ons op de hoogte moeten stellen van de tegenwoordige toestand in de organisatie' - zijnde de OD.1 Dat werd evenwel nagelaten. Onder pressie van de Engelsen ('Sledgehammer' stond nog steeds op het program!) gingen de ministers Gerbrandyen Furstner accoord met
XC1 Jegens de Enquêtecommissie zei de Bruijne dat Doggers rapport 'de basis' geweest was 'voor het organiseren van een verzetsorganisatie en het voorzien van wapens daarvan. Dogger is dus het uitgangspunt geweest ... Hij zei: de organisatie ligt kant en klaar en is volkomen uitgewerkt. Drop maar wapens.'(Enq., dl. IV c, p. 455). Wat Dogger in Londen mondeling betoogd heeft, weten wij niet, doch de Bruijne's weergave van dat betoog vindt geen enkele steun in de twee door Dogger geschreven rapporten.
het denkbeeld dat het bureau van de Bruijne onverwijld aan SOB de agenten ter beschikking zou stellen die voor de uitvoering van het plan for Holland nodig waren. Op 12 juni kwam een nieuwe versie van het plan gereed waarbij Nederland in zeventien verschillende gebieden ingedeeld werd", en op diezelfde datum werden de gedetailleerde instructies vastgesteld voor de eerste geheime agent die in het kader van het Plan for Holland uitgezonden zou worden: George L. Jambroes ; hij zou door de marconist J. Bukkens vergezeld worden.ê
XCJambroes (een Engelandvaarder die in Zaandam leraar geweest was") kreeg tot taak, in de eerste plaats contact op te nemen met de leiders van de OD. Daartoe werden hem vijf aanloopadressen verstrekt die kennelijk alle vijf van Dogger afkomstig waren; zou hij via die vijf geen succes hebben, dan moest hij zich wenden tot Bolle in Pijnacker. Via de Ofx-leiding moest jambroes vervolgens de groepen gaan recruteren die zich gereed moesten houden om op een gegeven teken tot de acties over te gaan die in het plan for Holland voorzien waren, en hij moest tenslotte drie of vier aparte groepen vormen die uitsluitend belast zouden worden met de taak, de zendingen van wapens en explosieven uit Engeland in ontvangst te nemen. Alsof die drie opdrachten nog niet voldoende waren, kreeg Jambroes er op 21 juni nog een vierde bij: hij moest ook nog contact opnemen met de leiding van de Inlichtingendienst.
XC'Dat vrijwel alle leidende figuren van de OD die aan Dogger bekend geweest waren plus de leiding van de Inlichtingendienst al maanden tevoren gearresteerd waren, was SOB niet bekend." De operatie die SOB op touw ging zetten, was gebaseerd op inlichtingen, afkomstig van Dogger die bijna vijf maanden tevoren bezet gebied verlaten had, alsmede op de fictieve gegevens die Giskes en Schreieder via de eerste 'lijnen' van het Bnglandspiel doorgegeven hadden.
XCIn de nacht van 26 op 27 juni werden Jambroes en Bukkens gedropt - en, zoals gebruikelijk, door Poos en Slagter opgevangen. Bukkens gaf al zijn codegegevens prijs (het Bnglandspiel kreeg er een nieuwe lijn bij: de zesde), en de bekentenis van Jambroes dat hij contact moest zoeken met de Ol.z-leiding (een contact waaruit voor het Bnglandspiel allerlei risico's konden voortvloeien), leidde er toe dat Giskes en Schreieder aan SOB via
1 Tekst: a.v., dl. IV b, p. 106-07. 2 Tekst: a.v., p. 103-05. 3 In de herfst van '40 was hij, gelijk in deel 4 vermeld, een der zeer weinigen geweest die geweigerd hadden, de Ariërverklaring te ondertekenen. 4 Dogger wist dat van Hattem, de leider van de ID, gearresteerd was; of dat gegeven ook bereikt heeft, weten wij niet.
de lijn van Bukkens deden weten dat Jambroes de OD, niet geschikt achtte voor sabotage en liever zelfstandig tot de opbouw van de afgesproken sabotagegroepen en ontvangstcornité' s zou overgaan. SOE keurde dat goed. Hieruit zou voortvloeien dat in de periode tot eind mei 1943 in bezet gebied nog eens zes-en-dertig geheime agenten gedropt zouden worden op wie telkens de Duitsers met hun Nederlandse handlangers stonden te wachten. Giskeskreeg voor niets anders meer tijd dan voor het Englandspiel ; Schreieder en hij zouden uiteindelijk met SOE in verbinding komen te staan via niet minder dan achttien 'lijnen'. Wat hiervan de gevolgen waren voor de Nederlandse illegaliteit, zullen wij in ons volgende deel schetsen; op het verdere verloop van het Englandspiel als zodanig komen wij eerst in het deel terug dat over Londen handelt: deel 9.
XCAdmiraal Raeder had Hitler dan wel onmiddellijk na Pearl Harbor de verzekering gegeven dat de Engelsen en Amerikanen in 1942 niet in staat zouden zijn, grootscheepse landingsoperaties in Europa te ondernemen Hitler was er niet gerust op. Hij duchtte een landing in Noorwegen: vandaar de eoncentratie van de zware eenheden van de Kriegsmarine in Noorse wateren; hij duchtte óók een landing in West-Europa. Al midden december '41 gaf hij opdracht, enorme versterkingswerken te bouwen, niet alleen bij de Noorse havens, maar ook aan de kusten van Frankrijk, België en Nederland. Eind maart '42 werden door Hitler voor die Atlantikwall nadere aanwijzingen gegeven waaruit tenslotte voortvloeide dat er in Nederland vijf Verteidigungsbereiche kwamen: Vlissingen, Hoek van Holland, Scheveningen, IJmuiden en Den Helder. Tussen die verdedigingsgebieden werden allerlei weerstandsnesten gebouwd. Hitlers instructie luidde namelijk dat men de Engelsen en Amerikanen met kracht ' moest aanvallen zodra zij ergens op het strand zouden landen: het strand diende frontlijn te worden. In de verdedigingsgebieden werden nieuwe kustbatterijen geplaatst - zo bij de Nieuwe Waterweg een zware batterij die van de ontmantelde 'Gneise nau' afkomstig was. Verantwoordelijk voor de verdediging ook van Nederland werd een nieuwe opperbevelhebber, de Oberbefehlshaber West, General feldmarschall von Rundstedt, in Parijs gevestigd, die niet onder het Ober kommando des Heeres ressorteerde, maar rechtstreeks onder Hitlers staf, het Oberkommando der Wehrmacht. Voorts werd in ons land een Stab Kusten verteidigung gevormd die formeel onder Christiansen geplaatst werd maar
waar de in militaire zaken vrij ondeskundige Wehrmachtbefehlshaber in feite niet veel over te zeggen had.' De Duitse troepenmacht in ons land werd overigens eerder verzwakt dan versterkt: de Szste Infanterie-Division die de kust van Noorden Zuid-Holland tot aan de Hoek verdedigde, werd in de lente van '42 naar het oostelijk front verplaatst en door de 167ste Infanterie Division vervangen die aangevuld was met 'Volksduitsers' uit Polen die onder elkaar Pools in plaats van Duits spraken; Nederlanders die dat hoorden, werden daardoor, aldus een Duitse klacht, versterkt in hun opvatting: 'Deutschland pfeife auf dem leteten Loch, denn sonst brauche man doch keine Polen in die deutsche Wehrmacht zu 'pressen'.'2
XCDe bouw van de Atlantikwall had voor bezet Nederland gevolgen die zich al in de lente en de voorzomer van '42 manifesteerden. Duizenden bouwvakarbeiders werden er tewerkgesteld. In april liet Christiansen alle voorraden bouwmaterialen vorderen, waarbij alleen een uitzondering gemaakt werd voor die van de posterijen, van de Nederlandse Spoorwegen, van de grote bedrijven die voor de Wehrmacht werkten, en van de rijkswaterstaat. Het strand en de duinen werden tot verboden gebied verklaard; men kon nu ook niet meer in zee baden. Medio mei werd een deel van Scheveningen dat dicht bij het strand lag, ontruimd.
XCIn de eerste maanden van '42 had Seyss-Inquart overwogen, het gehele Reichskommissariat uit Den Haag te evacueren: het zou naar Arnhem gaan en de bedoeling was dat in het geval van een Engels-Amerikaanse landing op de Nederlandse kust de noodtoestand in bezet gebied afgekondigd zou worden waarbij Christiansen de bevoegdheden van Seyss-Inquart zou overnemen; aan Christiansen zou dan een civiele staf toegevoegd worden die Generalkommissar Wimmer als hoofd zou krijgen. Door die plannen haalde Seyss-Inquart een streep toen hij eind maart Hiders algemene directief ontving waaruit hem bleek dat het de wens van de Führer was dat ook in West-Europa geen Duitser een meter gronds zou prijsgeven. De Reichs kommissar bepaalde toen dat alle niet-gemobiliseerde mannelijke Duitsers van tijd tot tijd dienst moesten doen in het kader van een burgerwacht, deE-divisie (E voor Ersatz) was, later in '42 nog een vierde divisie die in het oosten
1 In augustus '42 werden Walcheren en Noord- en Zuid-Beveland onder het in België gevestigde geplaatst. Dit deel van Zeeland viel nadien buiten Christiansens gezagsgebied. 2 no. 24 (27juni 1942), p. 3. In de lente van' 42 waren er dus twee Duitse divisies in het westen van ons land: de 719de en de 167ste.Injuli kwam daar nog de j Sste bij, die een onvolledig uitgeruste z.g.
Schutzgruppen, die de Wehrmacht van allerlei neventaken zou ontlasten.' 'Die Tatsache dass ich in Den Haag bleibe', zo schreef Seyss-Inquart enige tijd later aan Speer, 'wirkt auf die Deutschen und Nationalsozialisten' (de NSB' ers) 'sehr ermunternd und auf die übrigen Niederlánder sehr ernuchtemd.? Intussen verlieten de belangrijkste Duitse militaire bureaus Den Haag wèl: Christiansen verhuisde met zijn staf naar het Hilversumse raadhuis, de Admiral in den Niederlanden vestigde zich in Utrecht. Maar er vonden nog meer dislocatiesplaats. Uit de Cellenbarakken in Scheveningen werd een deel van de gevangenen naar Utrecht verplaatst. Voorts werden drie soorten materiële waarden in veiligheid gebracht: alle voorraden diamant werden in de kluis van de Amsterdamse Bank te Arnhem geconcentreerd en alle voorraden ferrolegeringen in een centraal magazijn in het oosten des lands; tenslotte werden de niet-verkochte effecten uit Joods bezit door Lippmann-Rosenthal in grote haast naar Berlijn getransporteerd." Dit alles waren ingrepen die niet in brede kring bekend raakten. Dat laatste was wèl het geval met een voorzorgsmaatregel die binnen de NSB getroffen werd. Mussert besloot namelijk in april dat de vrouwen en kinderen van NSB'ers die in de kustgebieden woonden, voorlopig dicht bij de Duitse grens ondergebracht zouden worden. De bedoeling was dat zij daar zouden blijven zolang het jaargetijde grootscheepse Geallieerde landingspogingen mogelijk zou maken. Die actie kreeg de naam 'Zomeractie 1942'. Seyss-Inquart gaf er de NSB een extra-subsidie voor van een half miljoen gulden. Hoeveel vrouwen en kinderen toen inderdaad naar gebieden als Twente, de Achterhoek en Limburg verplaatst werden, weten wij niet. Het zijn er stellig verscheidene duizenden geweest, aangezien wèl bekend is dat zich begin mei in het Zuidlimburgse Valkenburg al 'circa zeshonderd' bevonden waaraan 'binnen enkele dagen nog enige
XC1 De Schutzgruppen kregen tot taak, militair belangrijke objecten te bewaken en, in geval van onlusten, de Duitse vrouwen en kinderen te beschermen. Het korps ging een kleine drieduizend man tellen. Zij waren gekleed in uniformen die uit buitgemaakt Nederlands uniformlaken vervaardigd waren, en bewapend met oude, Nederlandse en oude Franse geweren. De periodieke oefeningen, die weinig om het lijfhadden, betekenden een ernstige verstoring voor de werkzaamheden van het Reichsleommissariat. 2 Brief, 8 juni 1942, van Seyss-Inquart aan A. Speer (FiWi, Abt. Siedlung und Bouten, C-2-a). 3 Eind '41 hadden de Duitsers al opdracht gegeven, de vier schuilkelders voor kunstschatten die bij Heemstede en Heemskerk in gebruik genomen waren, te ontruimen. In '42 werden die kunstschatten naar de St. Pietersberg bij Maastricht en naar een bunker bij Steenwijk overgebracht. De schuilkelders in de duinen bleven evenwel in gebruik voor kunstschatten van minder belang en voor archivalia. Later in de bezetting werden ook enkele kastelen als . schuilplaatseningericht.
honderden' toegevoegd zouden worden.' Van NSB-zijde werd deze evacuatie gecamoufleerd als een actie die louter de bedoeling had, het bezoek aan vacantie-oorden te bevorderen. In de betrokken gemeenten werd evenwel spoedig bekend dat uitsluitend volgelingen van Mussert op komst waren. In Valkenburg (meer gegevens bezitten wij niet) werd door vrijwel alle grote hotels geweigerd, hen op te nemen. De geheimhouding van de actie faalde volkomen. Trouwens, aan wie NSB' ers als buren hadden, kon het moeilijk ontgaan dat de vrouwen en .kinderen van velen (wij veronderstellen dat lang niet ieder aan deze actie deelgenomen heeft) in mei opeens verdwenen _ en daar werd dan vaak de conclusie aan vastgeknoopt dat de Geallieerde invasie inderdaad op komst was; immers, wie anders dan de bezetter kon de leiding van de NSB aangeraden hebben, een zo ingrijpende maatregel te nemen? En de bezetter wist toch wel wat hij deed!
XCMussert zelf verwachtte niet anders dan dat het in de zomer van '42 tot de vorming van het Tweede Front zou komen, wellicht in Nederland. Hij nam ook aan dat elke landing leiden zou tot het lynchen van NSB' ers die zich in het landingsgebied bevonden. Omstreeks de jaarwisseling' 41 _' 42 stelde hij dan ook Seyss-Inquart voor, aan alle mannelijke NSB' ers wapenen uit te reiken. De Reichskommissar voelde daar wel voor. De wapenen moesten evenwel van de Wehrmacht komen en Christiansen weigerde medewerking. Deze hield er de absurde mening op na dat het 'im Bereich des Mög Ïichen, ja sogar Wahrscheinlichen' lag dat de NSB' ers zich bij een Geallieerde landing zouden trachten te rehabiliteren, anders gezegd: dat zij hun wapenen tegen de Duitsers zouden keren. Reichskommissar en Wehrmachtbefehlshaber konden het niet eens worden. Hun dispuut werd aan Hitler voorgelegd en deze, die het niets kon schelen wat met individuele Duitse, laat staan Nederlandse nationaal-socialisten geschiedde, besloot eind januari, 'dass ... vor läufig van einer Bewaffnung der NSB Abstand genommen werden 5011.'2 Het was een van de weinige triomfen die Christiansen op Seyss-Inquart behaalde.
XC.Men kan uit het voorgaande al afleiden dat, van begin' 42 af, óók de bezetter en óók diegenen die zich aan zijn zijde geschaard hadden, steeds sterker in de(NSB, 1078). 2 Brief, I9 april I942, van Christiansen aan de Wehrmachtfuhrungs stab van het OKW(BDC,
1 NSB, district Heerlen: 'Verslag van de kleine districtsraad', 7 mei 1942, p. 2
ban kwamen te leven van het perspectief dat later in het jaar grootscheepse Geallieerde landingspogingen ondernomen zouden worden. Engeland alléén had in '41 niet van het feit kunnen profiteren dat het veruit grootste deel van de Wehrmacht in Oost-Europa vocht - dat Engeland en Amerika samen in '42 niet zouden ingrijpen, werd voor weinig waarschijnlijk gehouden. Hoe gering voorlopig het offensief vermogen van Engelsen en Amerikanen was, wist men in het kamp van de bezetter niet; men was er geneigd, de capaciteiten der Amerikanen te overschatten. Al in maart en april kwam het dan ook met name binnen de Wehrmacht in bezet gebied tot enkele merkwaardig nerveuze reacties. Eind maart kreeg het hoofdkwartier van de NSB opeens opdracht, binnen vier-en-twintig uur aan Christiansens staf te berichten, hoeveelleden de verschillende formaties der NSB telden, de SS inbegrepen. De opdracht werd als 'eine dringliche militärische Angelegenheit' gekarakteriseerd.' Enkele dagen later (de precieze datum is niet bekend) werd aan een Duitse militaire post bij Hoek van Holland in de nacht bericht dat een sterk Engels smaldeel in aantocht was. Duitse kustbatterijen begonnen te vuren. Dat leidde er toe dat vanuit het deel van Zuid-Holland waar men het vuren kon horen, door tientallen Duitse militaire maar ook burgerlijke instanties onmiddellijk naar de Hoek gebeld werd met de verontruste vraag wat er aan de hand was. Later in april was de Bejehlshaber der Sicherung der Nordsee er volstrekt van overtuigd dat er een grote Geallieerde operatie in Nederland zou komen; het was deze marine-autoriteit namelijk opgevallen dat de Engelsen geen mijnen meer legden voor de kust van Holland en Zeeland. Zijns inziens liet dat maar één conclusie toe: dáár zou de invasie komen! Enige tijd later, begin juli, kwam 's middags bij een bureau van de Kriegsmarine in Rotterdam een codebericht binnen dat op de nadering van één Engelse motortorpedoboot betrekking had - maar er stond dat het er een-en-zeventig waren. Onmiddellijk werd groot alarm gegeven. Boodschappers snelden de stad in om Duitse marinemannen die bi'j particulieren ondergebracht waren of in de bioscoop zaten, te waarschuwen. 'Wie ein Lauffeuer verbreitete sich', aldus Ranter aan Himmler, 'der Alarm in Rotterdam. In den Kreisen der NSB gab es grosse Panik, alles packte die Koffer und wollte flüchten. Bin Streiflicht für Sie, Reichsführer!'2
XCWij hebben de indruk dat Seyss-Inquart het hoofd koel wist te houden. Welmeende deze mèt andere Duitse gezagsdragers dat het noodzakelijk was, het de Nederlanders duidelijk te maken dat de bezetter, mocht het tot een Geallieerde landing in Nederland komen, elk verzet onbarmhartig zou
XC1 'Bericht des Stabchefs der Niederldndischen SS' aan Rauter, 31 maart 1942 (HSSuPF, 387 b). 2 Brief, 2 juli 1942, van Rauter aan Himmler (BDe, 1947-49).
neerslaan. Hij wenste dat verzet ook tegen te gaan door een groot aantal gijzelaars in hechtenis te nemen. Van midden april tot midden i uli kwam het derhalve tot enkele acties waarop de bezetter, in strijd met zijn gewoonte, het volle licht van de publiciteit liet vallen; zij waren dan ook als intimidatie bedoeld. Wij denken bij die acties aan het fusilleren van Sneevliet en enkele van zijn naaste medewerkers, aan het fusilleren van bijna honderd leden van de OD, aan het in krijgsgevangenschap wegvoeren van het gehele Nederlandse beroepskader en aan het in gijzeling nemen van meer dan duizend vooraanstaande Nederlanders. Wij zullen die acties successievelijk behandelen.
XCSneevliet had met een kleine groep getrouwen in '41 de publikatie van twee ondergrondse bladen voortgezet: Spartacus: en het Bulletin van het MLL-front. Het Bulletin droeg het karakter van een kaderkrant, Spartacus richtte zich tot een breder publiek. Er werden van Spartacus enkele duizenden exemplaren gedrukt die in verschillende delen van het land, voornamelijk benoorden de grote rivieren, in circulatie kwamen. Artikelen die op actuele feiten betrekking hadden, kwamen in het Bulletin nauwelijks en in Spartacus naar verhouding ook maar weinig voor: het was er Sneevliet in de eerste plaats om te doen, de kleine schare die achter hem stond, als aparte politieke strijdgroep bijeen te houden. Hij viel de bezetter aan maar, frequenter toch, het Stalinistisch regime en de Engels-Amerikaanse 'kapitalisten'; noch van Moskou noch van Londen en Washington had, meende hij, 'de arbeidersklasse' enig heil te verwachten: zij moest 'zichzelf bevrijden', In de loop van '41 kreeg de leiding van zijn MLL-front enig contact met gelijkgezinden in Frankrijk en vooral in België; in december liet zij samen met de Belgische groep een oproep verschijnen. 'Onder het vaandel van het revolutionaire Marxisme zullen zich', zo werd hierin voorspeld, 'bij het verdere verloop van de oorlog de krachten van de arbeidersklasse verzamelen om haar historische roeping te kunnen vervullen.' De centrale leiding van het MLL-front zag in die oproep overigens niet meer dan 'een eerste bescheiden stap' in de richting van het gestelde doel.'
XCDie eerste stap zou, wat Sneevliet en zijn naaste medewerkers betrof, tevens de laatste zijn.
XC1 Bulletin van het MLL-front, 26 (midden dec. I94I), p. I. 9
XCEind februari' 42 liep een Haarlemse arbeider die in het begin van de jaren , 3 a lid geweest was van de Onafhankelijke SocialistischePartij maar zich in ,40 bij de NSB aangesloten had, naar de Ordnungspolizei met een exemplaar van Spartacus dat hem, zo zei hij, overhandigd was door de bode van de Arbeidersvereniging voor Lijkverbranding. De Ordnungspolizei kwam bij de secretaris van de plaatselijke afdeling te weten, wie die bode was, en deze, c. H. Gerritsen, werd meteen met zijn vrouw gearresteerd. Tegenspraak in hun eerste verklaringen leidde er toe dat Gerritsen een bekentenis aflegde waarna hij, na ernstig mishandeld te zijn, ook nog de namen noemde van vijf volgelingen van Sneevliet. Twee Haarlemse rechercheurs namen die vijf gevangen. De Sicherheitspolizei zette toen het onderzoek voort, en de ene arrestatie volgde op de andere. Negen waren er al verricht toen men nog steeds Sneevliet niet in handen had. Toen de eerste arrestaties plaatsvonden, woonde Sneevliet samen met zijn tweede echtgenote als onderduiker in St. Pancras benoorden Alkmaar. Met zijn vrouw vluchtte hij naar een familielid in Vught. De Sicherheitspolizei deed daar een inval, maar Sneevliet was toen al naar een ander onderduikadres in Bergen op Zoom verdwenen: hij wilde trachten, naar België te ontsnappen. Hij en zijn vrouw werden in de nacht van 6 op 7 maart in Bergen op Zoom gearresteerd.
XCVan de in totaal twintig arrestanten die tot de leiding en het topkader van het MLL-front behoord hadden, werden er twaalf samen met vier echtgenoten, onder wie Sneevlietsvrouw, naar concentratiekampen in Duitsland gezonden! - Sneevliet zelf werd met zeven van zijn naaste medewerkers, onder wie Gerritsen en de drukker van Spartacus, R. Witteveen, voor het Deutsche Obergericht gedaagd. Achter het proces werd grote haast gezet. Het vond op 7, 8 en 9 april plaats in Lages' Aussenstelle aan de Euterpestraat te -Amsterdam. Drie van de beklaagden werden daar door een Nederlandse advocaat verdedigd die voor rechtsbijstand ontboden werd toen de zitting al was begonnen! 'De gehele zaak draaide', aldus later deze advocaat, 'om de figuur van Sneevliet. Hij werd zeer uitvoerig ondervraagd en heeft tenslotte voor zichzelf een langdurige en goed gefundeerde verdedigingsrede gehouden in voortreffelijk Duits. De president liet meermalen van ZIJn waardering voor Sneevliet blijken. Hij imponeerde allen.'2
XCOnmiddellijk na het proces viel de uitspraak: acht doodvonnissen.
XCHet was die president van het Obergericht, dr. F. Randermann, die SeyssInquart gratie vroeg. Sneevliet had diepe indruk op hem gemaakt. Zeker,vier om het leven. 2 Voor Vrijheid en Socialisme. Gedenkboek van het Sneevliet Herdenkingscomité (1953), p.
1 De vier vrouwen overleefden de oorlog; van de twaalf mannen kwamen minstens
formeel hadden Sneevliet en de zijnen 'Sabotage' bedreven, maar zij waren, schreef Randermann, 'keine Hetzer im ablen Sinne oder Terroristen, sie waren Phantasten und Ideologen.' Bovendien: in het hele land had Sneevliet niet meer dan honderd volgelingen. 'Ich glaube nicht', aldus Randermann, 'dass das wirleungsreiche Leben dieses Angeldagten wegen dieser Tat vernichtet werden muss. Ich glaube auch nicht, dass eine politische Notwendigkeit besteht, diesen Angeklagten durch den Tod unschädlich zu machen.?
XCMaar die 'politieke noodzaak' stond nu juist voor Seyss-Inquart vast. De Reichskommissar weigerde gratie. Van de acht terdoodveroordeelden werden zeven (Gerritsen had nog in Arristerdam in zijn cel zelfmoord gepleegd) op 12 april, drie dagen na het vonnis, naar de bunker in het concentratiekamp Amersfoort gevoerd. Iemand die daar al gevangen zat, een anti-revolutionair, hoorde hoe zij er opgesloten werden. 'Mannen', hoorde hij Sneevliet zeggen, 'wij zijn er trots op dat wij de eersten in Nederland zijn die voor een rechtbank veroordeeld zijn voor de zaak van de Internationale en die hiervoor moeten sterven.' De volgende ochtend werd meegedeeld dat gratie geweigerd was en dat zij zich klaar moesten maken voor hun executie. 'Sneevliet vroeg toen', aldus de getuige, 'of ze samen gefusilleerd mochten worden, hand in hand. Dit werd afgewezen. 'Sie werden gefesselt mit den Händen auf den Rücken.' Daarna, of ze zonder blinddoek mochten sterven. Dit werd toegestaan. Verder of hij als oudste het laatste mocht worden doodgeschoten. Ik hoor hem nog zeggen: 'Nietwaar makkers, dat recht komt mij toe alsjullie oudste. Ik was toch jullie leider?'
XCAllen mochten een sigaar opsteken. Waarop gezegd werd (0, galgenhumor): 'Ja, laten we dat doen, de Nederlandse staat betaalt het.' Daarna nam Sneevliet het woord en sprak als volgt: 'Ik heb vannacht mijn Gethsemané geleden. Toen ikjong was en in de beweging begon, zei mijn pastoor tegen me: 'Jong,je mag je gang wel gaan, alsje je geloof maar behoudt.' Welnu, ik heb de strijd gestreden en het geloof behouden. Het geloof in de zaak van de Internationale. Er moet nog veel geleden en gestreden worden, maar de toekomst is aan ons.' Zo ongeveer sprak hij. Daarop vertelde hij nog enkele dingen uit Indië. Ze waren toen allen in één celletje gebracht. Vlak tegenover het mijne; maat 90 bij 200 cm. En dan dat ontroerende moment: 'Laten we elkaar de hand geven', en uit volle borst zongen toen zeven marmen, een uur voor hun dood, 'De Internationale'. Ik heb die nooit zo met gevoel en overtuiging horen zingen. Ik schaam me niet dat ik huilde.'2
XC1 Brief, 10 april 1942, van F. Randermann aan Seyss-Inquart (Doe II-78S, e-j). 2 Voor Vrijheid en Socialisme, p.
In de Nederlandse pers werd op 13 april bekendgemaakt dat Sneevliet en zeven vooraanstaanden van zijn groepering ter dood gebracht waren. Twintig jaar lang was Sneevliet in de linkse arbeidersbeweging een bekende figuur geweest. In zijn persoon was de eerste politicus voor het vuurpeloton geplaatst van wie honderdduizenden gehoord hadden. Daarom ook had de bezetter gratie geweigerd. 'Deze achtvoudige moord is', aldus De Waarheid,'een duidelijke poging om het Nederlandse volk schrik aan te jagen." 'Wij delen niet Sneevliets geloof, dat in de revolutionaire strijd het doel de middelen heiligt', schreef De Vonk, 'wij wensen ... kapitalistische dictatuur niet met proletarische dictatuur uit te drijven ... en wij zagen in zijn onverdraagzaamheid een der ernstigste beletselen voor een herleving der eenheid in de arbeidersbeweging. Doch deze bezwaren verbleken en zinken in het niet, wanneer wij Sneevliet herdenken als kameraad, als strijder tot 't laatste.'!
XCHet MLL-front dat reeds de groep verloren had die De Vonk was gaan uitgeven, viel na Sneevliets dood verder uiteen. De officiële voortzetting noemde zich de Communistenbond 'Spartacus' en nam de verdere uitgave van het gelijknamige blad ter hand; andere volgelingen van Sneevliet aanvaardden het beginsel van de 'revolutionaire verdediging van de SowjetUnie' en richtten het Comité van Revolutionaire Marxisten op. Beide groeperingen kwamen niet verder dan het stadium van de politieke secte.
XCDe voorbereiding van het proces tegen Sneevliet en de zijnen had niet meer dan enkele weken in beslag genomen - de aanloop tot de berechting van de OD' ers duurde heel wat langer. Er waren van de lente van '41 af voortdurend arrestaties verricht in de organisatie, in totaal tot in de zomer van '42 (toen het plan for Holland nog geheel op de OD gebaseerd werd) vierhonderdzeven-en-vijftig. Van die arrestanten werden honderddrie-en-tachtig vrijgelaten. Eind '42 was de situatie deze dat van de resterende tweehonderdvier-en-zeventig zes-en-negentig gefusilleerd waren, twaalf tot tuchthuisstraf veroordeeld en vijftig naar concentratiekampen in Duitsland overgebracht; honderdzestien OD' ers zaten toen nog op hun berechting te wachten .
XC.Het grote aantal der arrestanten en hun spreiding over het gehele land hadden er toe bijgedragen dat het de Sicherheitspolizei niet gelukt was, tot
XC1 De Waarheid, 4 mei 194~, p. 3. "De Vonk, II,S (eind april 194 2), p.
een duidelijke groepering te komen van diegenen die men wilde berechten. Een eerste grote groep van zes-en-tachtig arrestanten werd, na afloop van hun verhoren, begin' 42 geleidelijk aan samengebracht in het concentratiekamp Amersfoort. Hiertoe behoorden de feitelijke leiders van de 'eerste' en van de 'tweede' OD, luitenant-kolonel Westerveld en luitenant-kolonel Versteegh, plus een aanzienlijk deel van hun kaders. Men had in deze groep evenwel ook de Delftse hoogleraren Schoemaker en Mekel met enkele van hun medewerkers opgenomen die, stellig, allerlei contacten met de OD gehad hadden, maar wier spionagewerk niet als een onderdeel van de OD beschouwd kon worden. Daarentegen werd de sterkste figuur uit de leiding van het Legioen Oud-Frontstrijders, de Tourton Bruyns, wiens organisatie met de 'tweede' OD samengesmolten was, niet berecht maar zonder proces naar een concentratiekamp gezonden.'
XCHet 'eerste OD-proces' begon eind maart '42 in een groot hotel op de Amersfoortse Berg, niet ver van het concentratiekamp. Het werd gevoerd voor het Feldgericht van de Befehlshaber im Luftgau Holland. Op de eerste procesdag kregen de zes-en-tachtig de acte van beschuldiging te horen. Deze'maakte op de mannen weinig indruk', aldus dr. Gunning, de ontslagen rector van het Amsterdams Lyceum die tot de Amsterdamse gijzelaars behoorde die nog steeds in Amersfoort gevangen zaten. 'Zij hielden het voor bangmakerij Alleen enkele ouderen, met wie ik ook sprak, zagen het ernstiger in." Wij nemen aan dat het vooral die ouderen al op de eerste procesdag duidelijk geworden was, dat de Duitsers het de dertien beroepsofficieren onder de zes-en-tachtig zwaar zouden aanrekenen dat dezen, ongeacht het afgegeven erewoord, aan een verzetsorganisatie waren gaan deelnemen. De zittingen van de Duitse rechtbank duurden verscheidene dagen. Telkens werd uit de zes-en-tachtig een groep opgeroepen om verhoord te worden. 'Dat vonden zij nogal een aardig verzetje', schreef dr. Gunning met betrekking tot de eerste groep. Een lid van die groep had zich voor de rechtbank verdedigd door uiteen te zetten, 'hoe de OD in geen enkel opzicht tegen Duitsland gericht was, maar alleen tegen oproerige elementen in ons eigen volk. Toen hij dat zei, werd hij openlijk uitgelachen, men liet hem zelfs niet uitspreken De algemene indruk na die tweede dag was dat de straffen reeds vaststonden en dat het proces meer een vertoning voor de buitenwereld was om te laten zien hoe eerlijk de Duitsers dit alles behandelden.Phet PDA. Wat ik heb ervaren eH geleerd in het concentratiekamp te Amersfoort, januari april 1942 (1946), p. 143. 3
1 Hij overleed in april '43 in Buchenwald. 2 C. P. Gunning:
Op 3 april werd de laatste groep verhoord. 's Middags kwam de rechtbank het concentratiekamp bezichtigen - 'weer zo'n walgelijke vertoning, al die petten en laarzen die daar parmantig door ons kamp stapten'c! Vijf dagen later, 8 april, werd in de cantine van het kamp de slotzitting gehouden. Tegen tachtig van de zes-en-tachtig werd de doodstraf geëist. Uitspraak over drie dagen, II april. De mannen werden in een aparte barak opgesloten, barak 4. De andere gevangenen konden daar nog even met hen spreken ('dat half uur heb ik niet één man gezien die de moed liet zinken'") - toen werden zij met geweerkolven verjaagd. Barak 4 werd streng geïsoleerd.
XCOp I I april werd, weer in de cantine, vonnis gewezen.
XCHet wil ons voorkomen dat de betekenis van de OD in dat vonnis overtrokken weergegeven werd. Gezegd werd namelijk dat de OD 'in Aus dehnung, Aufbau, Tiefengliederung und Bewaffnung' (die paar wapenen die men bijeen had!) 'als die gefährlichste der bisher erfassten Organisationen und wahr scheinlich als das eigentliche Widerstandszentrum angesehen wetden konnte'? - dat laatste was nonsens: er wàs geen 'verzetscentrum' . Stellig, er was in het kader van de OD spionage bedreven, er waren enkele verraders geliquideerd en er waren voorbereidingen getroffen om sabotage te plegen en om in de allerlaatste fase van de oorlog, als dat nodig was (en als men wapenen bezat l), aan de strijd deel te nemen; het vonnis deed het evenwel voorkomen alsof de OD op eigen houtje de Wehrmacht te lijf had willen gaan:
XC'Die Angeklagten wetden wahl im Ernst selbst nicht daran geglaubt haben, dass die deutschen Truppen, die die gesamte niederiändische Kriegsmacht innerhalb vier Tagen in Atome zerrieben haben,jetzt var einem Verstkworerhauien, der durch eine Handvoll Zivilstrategen gefiihrt wird, das Feld räumen würden. Was die Angeklagten mit ihrem verbrecherischen Spiel erreicht hätten, wäre bestenfalls etwas gewesen, was das nieder Iändische Volk bislier noch nicht erlebt hat, niimlich den richtigen Krieg in seiner ganzen Rücksichtslosigkeit ... Es ist daher auch im Interesse der Sieherheit ihres eigenen Landes und der Sicherheit der niederlëndischen Bevölkerung unbedingt erJorderlieh, dass die Strafen so gewiihlt werden, dass kiinltighin jeder, der da glaubt das leich!fértige Spiel fortsetzen ader von neuem beginnen zu können, von vornherein weiss, dass er der erste ist, der dabeifiillt" - en wat betekende die laatste zin dan anders dan dat 'die Strafen so gewählt' waren dat minder rekening gehouden was met hetgeen de beklaagden reëel verricht hadden dan met het afschrikwekkend effect dat het vonnis zou hebben op het gehele Nederlandse volk?Feldurteil J.p. 2 (Collectie Personalakten uit het Zuchthaas Rheinbach, Personalakt A. S. Fogteloo). • A.v.,p.
1 A.v., p. 145. 2 A.v., p. 148. 3 inz. Westerveld e.a., II april 1942,
XCVan de zes-en-tachtig hoorden zes op die r rde april tuchthuisstraffen tegen zich uitspreken, tachtig werden ter dood veroordeeld. Die tachtig werden naar barak 4 teruggebracht. Het werd middag. Om half twee begon een extra appèl van alle gevangenen die zich in het kamp bevonden. Roerloos stonden zij - een half uur, een uur. plots reden motorrijders van de Ordnungs polizei met knetterende motoren door de poort, gevolgd door acht overvalwagens. Van de torens om het kamp werden de mitrailleurs op de Appell platz gericht. 'Het is ongeveer drie uur', aldus het relaas dat een gevangene later die dag konnoteren, 'als de eerste groep van tien man uit barak 4 geleid wordt ... Daar komen ze aan. Ik benopeens dankbaar, dat ik hier moet staan; wij kunnen onze veroordeelde vrienden nu tenminste tonen dat we met hen meeleven. Daar komen de eersten de hoek van de keuken om: Schoemaker en anderen. Wij kijken elkaar aan. Hun ogen zoeken de rijen af om afscheid te nemen van hun vrienden. De duimen gaan daarbij omhoog. Enkelen van ons kunnen het niet langer volhouden en snikken het uit vooral nu in het midden heel zachtjes het trouwe Wilhelmus wordt ingezet. Daar volgt de tweede groep ... De eerste groep moet nu bij het Revier hun koffers in ontvangst nemen en zich dan bij de eerste overvalwagen opstellen. Zo gaat het steeds door ... Westerveld is erg onder de indruk; hij durft niet naar ons te kijken ... In de laatste groep ... (loopt) Versteegh, ijzerhard als altijd. Ik word zo vervloekt onrustig, konden we toch maar iets doen voor deze mannen. Maar we kunnen niets doen, zelfs de mitrailleurs van de hoge torens zijn op ons gericht. Ik kan zoals de meesten mijn tranen niet meer bedwingen. Het kan mij ook niet meer schelen. Ik kijk eens om mij heen. Wat zien de gezichten ondanks de tranen er verbeten uit ...
XCDe veroordeelden worden nu ingeladen. Eerst stapt een Mof in, dan een veroordeelde, dan weer een Mof De bewaking is prima! Eindelijk is het transport klaar voor het vertrek. Het is nu ongeveer half vier ... Wagen voor wagen verdwijnt.'!
XCTachtig doodvonnissen! Door familieleden werden gratieverzoeken bij Christiansen ingediend. Ook de generaals Reynders en Carstens gaven zich daar moeite voor. In zeven gevallen wijzigde Christiansen de doodstraf in levenslange tuchthuisstraf, in één geval eiste hij een nieuwonderzoek, en met de gratieverzoeken die op de twee-en-zeventig overigen betrekking hadden, reisde hij naar Berlijn - althans, hij vertelde aan een Nederlander die bij hem geïntervenieerd had, dat hij zich naar de Duitse hoofdstad begeven had, dat
XC1 Dagboekfragmenten 1940-1945, p.
hij daar Hitler niet had kunnen ontmoeten, maar wèl Goering, en dat deze gezegd had: 'Die Leute mussen erschossen wetden wie die Runde.'1
XCOp zondagmorgen 3 mei werden de twee-en-zeventig wier doodvonnissen bekrachtigd waren, het concentratiekamp Sachsenhausenbinnengevoerd. Menleidde hen daar rechtstreeks naar de Industriehof waar zij niet gefusilleerd werden maar man voor man met een schot in de nek afgemaakt. Man voor man werd ook nagezien of zij gouden tanden in de mond hadden; die werden er met tangen uitgebroken. De lijken werden gecremeerd.
XCZondagmiddag 3 mei belegde Dittmar, de Pressechef van de Reichskommissar, in Den Haag een specialepersconferentie. Hij maakte daar een communiqué van Christiansen bekend hetwelk inhield dat twee-en-zeventig leden 'ener geheime organisatie' (alle namen werden verzwegen) tot de doodstraf veroordeeld en dat de vonnissen inmiddels 'met de kogel ten uitvoer gelegd' waren. De pers kreeg de nodige richtlijnen voor de commentaren die zij aan die bekendmaking moest toevoegen. Dittmar gaf speciaal in overweging, er op te wijzen dat 'sich auch diesmal u/ieder rund 10 010 Juden unter den Ver urteilten' bevonden." De Telegraaf, nog onder de hoofdredactionele leiding van Goedemans, liet elk woord commentaar achterwege, de Nieuwe Rotterdamse Courant was een van die bladen die keurig in de pas liepen: het blad sprak van 'een grimmige waarschuwing'; Nederlanders waren verzet blijven bieden, 'het kwaad (was) blijven voortwoekeren ... Naar verhouding bleek er een opmerkelijk aantal, 10 pct., Joden bij betrokken ... Men kan er zeker van zijn dat in de toekomst de bezetter zijn belangen nog scherper zal bewaken dan tot dusver.P
XCEen nieuwe 'waarschuwing' volgde. Op 12 mei berichtte de pers dat, als afsluiting van het proces dat al tot twee-en-zeventig executies geleid had, nu vier-en-twintig Nederlanders gefusilleerdwaren. Weer werd geen enkele naam genoemd. Tot de gefusilleerden behoorden ir. B. ten Bosch, medeoprichter van het Legioen Oud-Frontstrijders+, van Medenbach de Rooij, organisator van de zender van de 'eerste' OD, de adelborst J. C. Meijer, opsteller van de eerste AC-rapporten, en de geheime agent Zomer.
XC1 Getuige R. O. van Gennep, Enq., dl. VI c, p. 256. "Verslag persconferentie, 3 mei 1942 (DVK, 50). 3 NRC, 4 mei 1942. 4 Ir. J. A. van Heerde, ook een van de medeoprichters van het Lof, werd naar een gevangenis in Duitsland vervoerd;
XCWij vermelden in dit verband dat meer dan eenjaar later, injuli '43, jhr. Schimmelpenninck gefusilleerd werd samen met drie van zijn adjudanten: Abbenbroek, Dudok van Heel en de Jonge Mellij, en dat toen terzelfdertijd de Parool-redacteur Althoff, de Haagse inspecteur van politie Moonen en de mentor van Aart Alblas, Vaz Dias, voor het vuurpeloton geplaatst werden.' Dat generaal Röell formeel van meet af aan de commandant van de OD geweest was, werd de Duitsers eerst in de zomer van '42 duidelijk uit de verhoren die aan gearresteerde leden van de organisatie afgenomen waren. Ook majoor Tibo's functie werd toen prijsgegeven. Röell werd in Den Haag gearresteerd, Tibo werd uit het krijgsgevangenkamp in Duitsland gehaald waarheen hij in mei '42 overgebracht was. Tibo werd naar een Duitse gevangenis gezonden waar hij in januari' 45 overleed, generaal Röell werd ter dood veroordeeld. Seyss-Inquart wilde hem gratie geven, Christiansen niet. Hitler nam de beslissing: gratie 'mit Rücksicht auf sein Alter'. 2 Röell was toen bijna zeventig jaar; hij werd in een Duitse vesting opgesloten en was aan heteinde van de oorlog nog in leven.
XCOp grond van het hem gerapporteerde feit dat Nederlandse beroepsofficieren in het kader van de OD verzetsactiviteit bedreven hadden, had Hitler medio april '42 opdracht gegeven, alle Nederlandse beroepsofficieren alsmede diegenen die voor beroepsofficier in opleiding geweest waren (de cadetten en adelborsten), in krijgsgevangenschap naar Duitsland af te voeren. Welnu, op I I mei troffen die officieren en aspirant-officieren in de avondbladen het opvallend geplaatste bericht aan dat zij zich, voorzover zij in de meidagen in actieve dienst geweest waren, op 15 mei 's middags om twee uur precies moesten melden bij kazernes in Assen, Ede, Bussum, Roermond of Breda. 'Niet verschijnen heeft', zo heette het, 'onmiddellijke strafmaatregelen ten gevolge.' Aan de bekendmaking was nog vanwege het Afwikkelingsbureau van Defensie toegevoegd dat aan eenieder de reis- en verblijfkosten vergoed zouden worden 'van hun woonplaats naar de aanmeldingsplaats en terug overeenkomstig het Reisbesluit-rorö'. Enkelen waren er die concludeerden: wij worden in de val gelokt; dezen bleven weg en doken ,onder. Dat waren97
1 Alblas was toen aan de groep agenten toegevoegd die door het in Dnitse handen gevallen waren. 2 Brief, 27 juli 1943, van Möller aan Gaykow
slechts zeer weinigen. Want op 15 mei reisden nagenoeg alle beroepsofficieren, cadetten en adelborsten naar de opgegeven kazernes. Binnen elk van die kazernes werden zij in een afsluitbare ruimte bijeengebracht. Opeens gingen daar de deuren dicht. Een Duitse officier deelde mee dat men in krijgsgevangenschap afgevoerd zou worden. Men moest een stoet formeren die naar het station zou trekken. Dat geschiedde. Er stonden mitrailleurs op alle straathoeken, het toestromend publiek werd op afstand gehouden. In Breda zongen de onder zware bewaking weggevoerden vaderlandse liederen. 'Hun stemmen', aldus Bert Voeten, 'drongen tot ver in de aangrenzende straten. Aan het station probeerden vrouwen door het cordon te komen. Zij werden hardhandig verwijderd. Er waren nu veel verbeten gezichten tussen de gevangenen. Een kleine, donkere adelborst liep met gebalde vuisten.
XCOp het perron hieven zij ons volkslied aan ... Later, bij de overweg, zag ik mijn vrienden voor de laatste maal. Zij wuifden, zongen en riepen: 'Leve het vaderland!' '1
XCNiet allen die zich hadden moeten melden, waren inderdaad in krijgsgevangenschap afgevoerd. Er werd een uitzondering gemaakt voor officieren die in de sector van de volksgezondheid werkzaam waren, voor kaderleden van de Nederlandse Arbeidsdienst; voor leden van de NSB of van de WA en voor officieren die inmiddels door de Reichskommissar tot burgemeester benoemd waren. Vrijgesteld werden voorts generaal Carstens" en het hoofd van het Afwikkelingsbureau van Defensie, kapitein Hasselman; beiden weigerden die gunst te aanvaarden en werden enige tijd later weggevoerd. Hasselman werd in zijn functie door een burger-ambtenaar opgevolgd, L. C. Rietveld. In totaal waren op 15 mei tweeduizendzeven-en-twintig militairen naar Duitsland getransporteerd, onder hen tweehonderdzes-enveertig. marine-officieren, een-en-zestig adelborsten en zes-en-tachtig cadetten. Diegenen onder hen die van Joodse afkomst waren, kwamen tijdens hun krijgsgevangenschap niet in een uitzonderingspositie te verkeren, zij het dat het in het kamp der beroepsofficieren één keer gebeurde97
1 Bert Voeten: p. 90. 2 Generaal Carstens had nog op 14 mei het gerucht dat( de Duitsers van plan waren, het Nederlandse beroepskader gevangen te nemen, als 'oude-wijven-praat' gekarakteriseerd. (G. L. M. H. Higly: 'In de val'. in mei 1947, p. 3).
dat er een order kwam dat de Joodse officieren zich apart moesten melden. De Nederlandse kampoudste zei toen: 'Jeh kenne keine jüdisehen Offiziere, nur niederländisehe' - en er werd niets meer van gehoord.!
XCHet in krijgsgevangenschap wegvoeren van de beroepsofficieren, cadetten en adelborsten werd op 17 mei '42 in de pers gepubliceerd. Christiansen voegde aan zijn bekendmaking toe, 'dat elke poging tot verzet tegen de bezettende macht meedogenloos' zou worden onderdrukt en dat hij, mocht daar aanleiding toe zijn, ook de reserve-officieren en beroepsonderofficieren naar Duitsland zou afvoeren. Het Reiehskommissariat maakte op dezelfde dag bekend dat vierhonderdzestig Nederlanders, 'die vroeger in het openbare leven stonden en van wie aan te nemen is, dat zij met de aanstichters van de tegen de bezettende macht gerichte kuiperijen sympathiseren', als gijzelaars in arrest gesteld waren. 'Wanneer het', zo heette het in alle bladen, 'door de kuiperijen van de emigrantenclique te Londen tot gewelddadige handelingen tegen Nederlanders' (NSB'ers en andere Duitsgezinden) 'en Duitsers in de bezette Nederlandse gebieden zou komen en de rust en orde verstoord zouden worden, dan staan deze gijzelaars met hun leven hiervoor borg.'
XCMeer dan een jaar tevoren, kort na de Februaristaking, had Seyss-Inquart een nieuwe lijst van 'Indische' gijzelaars goedgekeurd (personen dus die gegijzeld konden worden als represaille voor de behandeling van Rijksduitsers in Nederlands-Indië), welke lijst tussen de vijf- en zeshonderd namen telde. Hij was er voorts accoord mee gegaan dat de namen van ca. negenhonderd personen die als anti-Duits bekend stonden, op arrestatielijsten geplaatst werden, en begin maart had hij opdracht gegeven, nog vóór het einde van die maand ca. tweeduizend personen uit te zoeken die men eventueel óók zou kunnen interneren. Wij hebben de indruk dat die lijsten nogal door elkaar gelopen zijn - althans, begin meiwaren er alles bij elkaar slechts lijsten gereed met de namen van tweeduizend personen van wie er ca. drie97
'41 1 Brief, Ia okt. 1965, van]. F. Engers aan]. Presser.
honderd persoonlijke banden met Indië hadden; de resterende ca. zeventienhonderd werden door Seyss-Inquart aangeduid als 'Leute die im [rüheren politischen aber auch wirtschaftlichen Leben eine Rolle gespielt haben und deren Ausschaltung aus politischen Gründen zweckmässig ist.'l Men moet die lijsten overigens niet zien als een vast gegeven: ze werden voortdurend gewijzigd. Werden groepen tegenstanders gearresteerd (men denke aan het kader van de Anti-Revolutionaire Partij), dan konden talrijke namen doorgestreept worden; er kwamen veelal nieuwe voor in de plaats. Trouwens, min of meer regelmatig kwamen van de Aussenstellen van de Sicherheitspolizei alsmede van de bureaus der Beauftragten nieuwe opgaven binnen van min of meer vooraanstaande personen die zich anti-Duits uitgelaten hadden. Bureaus van de Wehrmacht zorgden soms voor overeenkomstige gegevens en men verkreeg die ook van functionarissen van de NSDAP alsmede van de NSB.
XCHet was Generalkommissar Schmidt die in een van de eerste maanden van '42 tijdens een bespreking bij Seyss-Inquart het voorstel deed om niet minder dan vijfduizend Nederlanders als gijzelaars te interneren. Harster zei toen dat hij zoveel namen niet bijeen had waarop Schmidt meedeelde dat hij ze dan wel via de NSB zou verzamelen. Tot ergernis van Harster keurde Seyss-Inquart dat goed, Mussert gaf niet zonder gewetensbezwaren zijn zegen aan het project en het gevolg was dat in het gehele land vrij ondergeschikte functionarissen van de NSB, de groepsleiders namelijk, opdracht kregen, aan hun kringleiders opgave te doen van de uitgesproken anti-nationaal-socialistische Nederlanders die hun bekend waren. Zo moest de groepsleider van de groep op het eiland Putten aan de kringleider van de kring Zuidhollandse eilanden 'zo spoedig mogelijk' uit alle gemeenten in zijn groep de namen berichten van 'de drie ergste opstokers met grootste invloed tegen de NSB en de Duitse autoriteiten Ik hoop', schreef de kringleider, 'dat u mij absoluut betrouwbare gegevens zult verstrekken omdat daaraan eventueel grote gevolgen verbonden kunnen zijn.'2
XCNu, aan die 'absolute betrouwbaarheid' van de gegevens mankeerde volgens de staf van Harster heel wat! 'Bij nadere controle bleek', aldus een van de Referenten van de Abteilung III (Sicherheitsdienst),'dat de met de opstelling dezer lijsten belaste functionarissen der NSB zich veelal hadden laten leiden door zuiver persoonlijke gevoelens jegens hun landgenoten." Men zou evenwel ook kunnen stellen dat de opdracht, zoals die de groeps
1 Brief, 3 mei 1941, van Seyss-Inquart aan von Ribbentrop 2 Brief, z.d. (lente 1942), van de kringleider der NSB te Oostvoorne aan de groeps leider te Spijkenisse (p.v. van W.B. in Doe 1-355, a-r). 3 Rijkspolitie Den Haag, groep Den Briel: p.v. inz. H.D. R. (14 nov. 1946), p. 3 (getuige Walther Müller).
leider op het eiland Putten bereikte, er onvermijdelijk toe moest leiden dat de NSB-functionarissen meer aandacht zouden besteden aan de 'opstokers tegen de NSB' dan aan de 'opstokers tegen de Duitse autoriteiten'. Hoe dat zij - er kwamen in de maanden februari en maart bij Harsters bureau lange lijsten binnen die de gijzelingsvoorstellen bevatten van de leiders der Aussenstellen; dezen hadden op hun beurt met de NSDAP, de Wehr macht en de NSB contact gehad. Die lijsten werden in de maanden die volgden, nog aangevuld. De definitieve keuze werd door het bureau van Harster verricht; wij nemen aan dat zij door Seyss-Inquart persoonlijk goedgekeurd werd. De Reichskommissar moet er zich van bewust zijn geweest dat het met één slag als gijzelaars arresteren van ca. vierhonderdzestig vooraanstaande Nederlanders een uiterst belangrijke politieke ingreep vormde.
XCElke Aussenstelle kreeg tijdig opgave, wie in het betrokken ressort gearresteerd moesten worden. De actie vond in het gehele land op 4 mei plaats, bijna twee weken dus vóór de bekendmaking. Alle arrestanten werden die 4de mei overgebracht naar het Kleinseminarie 'Beekvliet' bij St. Michielsgestel in Noord-Brabant. Zij vormden een uiterst gemengd gezelschap.! De beroepen en woonplaatsen van de eerste twintig arrestanten uit de naamlijst luiden: advocaat, Aerdenhout (dat was mr. Aberson, de gewestelijke commissaris Noord-Holland van de Nederlandse Unie); advocaat, Middelburg; koopman, Den Briel (de groepsleider van de NSB op Putten had zijn werk niet voor niets verricht!); kommies ter secretarie, Gennep; leraar, Den Haag; ambtenaar Nederlandse Bank, Amsterdam; onderwijzer, Schiedam; oud-hoofdredacteur Pries Dagblad, Leeuwarden (H. Algra, wiens blad zich na het Joumalistenbesluit opgeheven had); makelaar, Amsterdam; arts, Amersfoort; hoogleraar, Amsterdam (prof. Asselbergs);hoofdopzichter Gemeentewaterleiding, Amsterdam; directeur van het bureau van de RoomsKatholieke Middenstandsbond, Den Haag; maatschappelijk werker, Rotterdam (mr. R. Baelde die enkele maanden later gefusilleerd zou worden); administrateur gemeentesecretarie, Amsterdam; predikant, Drachten; gemeentesecretaris, Goes; predikant, Driebergen (dr. W. Banning); hoogleraar, Leiden (prof. dr. J. A. J. Barge) en advocaat, Sittard. Geïnterneerd werden voorts' Einthoven, ds. Graverneyer en enkele Tweede-Kamerleden, onder wie mr. [oekes en mr. Kortenhorst. In het algemeen kan men zeggen dat de Sicherheitspolizei (en dat lag ook voor de hand) haar slachtoffers vooral gekozen had in die kringen waarin men in '41 geweigerd had, aan
1 Men vindt de volledige naamlijst in het (1947), p. 351-76. Deze lijst bevat evenwel ook namen van personen die soms eerder, soms later gearresteerd werden en aan de groep in 'Beekvliet' werden toegevoegd.
de initiatieven van de bezetter medewerking te verlenen. De Nederlandse Unie en de vakbeweging waren onder de gijzelaars sterk vertegenwoordigd. Naast Algra waren uit de wereld van de pers ook enkele andere weerstrevenden opgepakt.
XCHet bleef niet bij deze eerste actie. Ruim twee maanden later, medio juli, volgde een tweede. Daarbij werden in alle delen des lands een kleine achthonderd gijzelaars gearresteerd die, niet ver van St. Michielsgestel, in het Grootseminarie te Haaren geconcentreerd werden. Waarom de bezetter die tweede actie niet met de eerste heeft laten samenvallen, is ons niet duidelijk. Misschien waren er, naar verhouding, onder de slachtoffers van de eerste wat meer 'vooraanstaanden' dan onder die van de tweede, maar een wezenlijk verschil hebben wij niet kunnen ontdekken. Wij geven uit de naamlijst! de beroepen en woonplaatsen van de eerste twintig uit de groep der op 13 juli gegijzelden: ambtenaar openbaar ministerie, Vught; bedrijfsleider, Enschede; gepensioneerd inspecteur lager onderwijs, Wassenaar; chirurg, Amersfoort; directeur gemeentewerken, Schiedam; directeur gemeentewerken, Maassluis; advocaat, Rotterdam; architect, Den Haag; employé, Scheveningen; gepensioneerd Indisch bestuursambtenaar, Rijswijk; bouwkundige, Amsterdam; gepensioneerd ambtenaar, Sluis; distributie-ambtenaar, Amsterdam; musicus, Utrecht, en musicus, Amsterdam (de gebroeders Hendrik en Willem Andriessen); gemeente-ambtenaar, Den Haag;' advocaat, Amsterdam; directeur verzekeringsmaatschappij, Laren; student, Wassenaar; advocaat, Enschede.
XCIn tegenstelling tot de groep van 4 mei beschikken wij met betrekking tot die van 13 juli over nadere algemene gegevens, zij het dat die gebaseerd zijn op een telling die enkele weken later (3 augustus) verricht werd, toen, rnèt een groot aantal vooraanstaanden uit het bedrijfsleven, ook de meeste boven-zestigjarigen, de ernstig zieken en anderen uit de gijzeling ontslagen waren; vijfhonderdnegen-en-negentig gijzelaars waren overgebleven.ê Hun beroepsindeling zag er als volgt uit: leiders van grote ondernemingen: 125; van kleine: 25; employe's uit het bedrijfsleven: 55; land- en tuinbouw: 7; vrije beroepen: 133; onderwijs: 60 (daaronder achttien hoogleraren, onder wie de Leidse historicus Huizinga); openbare dienst behalve onderwijs: 103 ; geestelijken: 57; vakbonden: 3 (zij hadden op 4 mei al hun beurt gekregen); 'studenten: 5; en zonder Iberoep of onbekend: 26. Naar verhouding waren per provincie de meeste gijzelaars afkomstig uit Zeeland, Noord-Brabant, Limburg en Overijssel,' de minste uit Groningen, Drente en Friesland.
XCI Gedenkboek Gijzelaarskamp Haaren (1947), p. 277-87. Ook voor deze naamlijst geldt wat wij bij die van St. Michielsgestel opmerkten. 2 Gegevens a.v., p. 15-18.
Weer bevonden zich verscheidenen die in de Unie actief geweest waren, onder de gijzelaars: Homan en de Quay, maar ook Groeninx van Zoelen en óók 'Bus van de Unie' - de districtschef van de Unie uit Maastricht, H. Bus, omtrent wie wij in ons eerste hoofdstuk een dialoog van enkele NSB'ers weergaven waarbij opgemerkt werd: 'Het concentratiekamp is al voor hem klaar'. Alleen al uit Noord-Holland werden tien burgemeesters gegijzeld, onder wie de burgemeester van Enkhuizen, Haspels, die zich zo verzet had tegen de scheiding tussen Joodse en niet-Joodse leerlingen bij het onderwijs. Aan die tien was verzocht, voor een bespreking met hun commissaris, de NSB' er mr. Backer, naar Haarlem te komen; daar liet Seyss-Inquarts Beauitragter hen arresteren.
XCDe Sicherheitspolizei kreeg niet allen die als gijzelaar gezocht werden, in handen. Plaatselijk kon het ophalen van diegenen die op de lijsten stonden, vele uren in beslag nemen. Er deden zich gevallen voor waarbij candidaatgijzelaars toevallig niet thuis waren, andere waarbij dezen, telefonisch of anderzins gewaarschuwd, ontsnapten. Tot die laatsten behoorde prof Schilder die in allerijl Kampen verliet, met de Kamperboot het Ijsselmeer overstak en onderdook in Amsterdam.
XCAnders dan met de gijzelaars van 4 mei geschied was, werd het aantal van hen die op 13 juli geïnterneerd waren, niet gepubliceerd. Een bekendmaking van Christiansen die in alle avondbladen van 13 juli verscheen, berichtte slechts dat 'een vrij groot aantal inwoners des lands' gevangen gezet was. 'De lijst met de namen der gijzelaars zal gepubliceerd worden', heette het verder (die publikatie is niet doorgegaan). 'Deze gijzelaars', aldus het dreigement, 'zullen bij daden van sabotage der bevolking aangepakt worden. Zij staan borg met hun leven.' In diezelfde avondbladen verscheen tevens een verordening van Seyss-Inquart! waarbij de doodstraf, reeds afgekondigd voor praktisch alle illegale daden, uitgestrekt werd tot diegenen die van dergelijke daden of hun voorbereiding kennis kregen en daarvan niet onverwijld mededeling deden aan instanties van de Sicherheitspolizei of van de Wehrmacht; tevens werd bepaald dat politiemannen bij het bedrijven van daden van verzet zich voor SS-rechtbanken zouden moeten verantwoorden. Rauter zag het als een belangrijke stap voorwaarts dat hij daarmee de gehele Nederlandse politie onder de SS-Gerichtsbarkeit gebracht had.
XC1 VO 75/42 (Verordeningenblad, 1942, p. 364-65).
XCWeer moest de pers de bevolking tot gehoorzaamheid aanmoedigen weer deed zij zulks. De Telegraaf, nu onder hoofdredactie van Fraenkel in plaats van Goedemans, plaatste een hoofdartikel waarin tot' een waardig en correct gedrag' opgeroepen werd. Het blad haalde daarbij met verlof van de Duitsers een passage aan uit de uitzending van 'De Brandaris' van 3 juli waarin naar aanleiding van een begin juni in De Telegraaf verschenen bericht over de begrafenis van zes NSB' ers die bij een bombardement om het leven gekomen waren, gezegd was:
XC'Deze Quislings hebben geluk gehad. Want later krijgen de anderen geen begrafenis meer. Hun zal het gaan zoals een aangespoelde NSB'er die 'Heil Hitler' riep, nadat men kunstmatige ademhaling op hem had toegepast. De omstanders riepen 'Houzee' en gooiden hem weer in het water. Dat wordt het lot van de andere Hollandse Quislings.'!
XCHet lijkt ons aannemelijk dat dit citaat, in tegenstelling tot wat de Duitsers verwachtten, door velen niet met verontwaardiging maar met warme instemming gelezen werd. De haat tegen de bezetter en zijn handlangers was van maand tot maand gegroeid.
XCWanneer wij dan nu, zij het met aarzeling, de gemoedstoestand gaan schetsen waarin, met uitzondering van de NSB' ers, van de overige Duitsgezinden en van de volmaakt onverschilligen, de Nederlanders in de lente en vroege zomer van '42 verkeerden, dan betekent dit dat wij in feite terug gaan zien op het gehele relaas dat wij in dit deel van ons werk ontvouwd hebben. Niet op alle aspecten! Wij hebben er immers naar gestreefd, niet alleen de gebeurtenissen maar ook hun achtergronden in het Duitse en Nederlandse milieu weer te geven en die gebeurtenissen ook in elke kring der samenleving in hun effect te schetsen - maar die achtergronden en die gevolgen, en als regel ook de precieze wijze waarop de gebeurtenissen zich afgespeeld hadden, waren aan de brede massa onbekend. In het bijzonder gold dat voor de materie die wij in de twee aan de illegaliteit gewijde hoofdstukken (De illegaliteit en Contact met Londen) behandeld hebben. De brede massa wist dat er ondergrondse organisaties bestonden en dat er illegale daden bedreven werden, maar zij ontleende haar kennis uitsluitend aan de schaarse Duitse
XC1 De Telegraaf, 14 juli 1942.
bekendmakingen inzake het fusilleren of anderszins straffen van verzetsstrijders en die bekendmakingen gaven nimmer bijzonderheden.
XCMen wist dat de bezetter alles op alles zette om Nederland te nazificeren. Eerst waren de traditionele politieke partijen opgeheven, nadien de Nederlandse Unie en Nationaal Front. Gemeenteraden en provinciale staten kwamen niet langer bijeen. De NSB werd op tal van wijzen gepousseerd; straffeloos kon haar WA maandenlang een ergerniswekkende straatterreur bedrijven; vrijwel geen week ging voorbij of men las dat NSB'ers op belangrijke posten in het bestuursapparaat benoemd waren, eind '41 was de NSB bovendien tot enig toegelaten politieke partij uitgeroepen. Dagelijks stond men voorts bloot aan Duitse propaganda; van de dagbladen, die belangrijk in aantal waren verminderd, waren de meeste het inzien niet meer waard, en wie de Nederlandse radio aanzette, kreeg diezelfde propaganda in andere vormen te heren. Daarnaast wist men dat de bezetter op het terrein der maatschappelijke organisaties diep ingegrepen had en een reeks nieuwe organisaties had geschapen (het Nederlandse Arbeidsfront, de Nederlandse Landstand, de Nederlandse Kultuurkamer, om slechts de belangrijkste te noemen) die stuk voor stuk manifestaties waren van het nationaal-socialisme. Tal van verenigingen waren opgeheven. Maar niet alleen in organisatorisch verband, ook persoonlijk voelde men zich bedreigd bedreigd (dat gold speciaal voor de arbeiders) door eventuele uitzending naar Duitsland, - bedreigd door verordeningen die op elke uiting van verzet zware straffen stelden. Men werd daarenboven in zijn dagelijks bestaan gehinderd door het persoonsbewijs dat men steeds bij zich moest hebben. Men wist óók, zij het slechts in hoofdlijnen, wat er met de Joden geschiedde: dat zij in een maatschappelijk isolement gedreven werden en dat hun alles wat zij op economisch gebied opgebouwd hadden, successievelijk ontroofd werd.
XCBinnen het geheel van het volk nu, waren er belangrijke groepen die zich, afgezien nog van de Joden, door extra-maatregelen getroffen voelden: de communisten die zich het object wisten van een meedogenloze vervolging; de anti-revolutionairen aan wie bekend was dat een groot deel van hun voormannen, onder hen Colijn, gearresteerd was; de protestanten die strijd moesten leveren voor de vrijheid van het bijzonder onderwijs; de katholieken die beseften dat de bijl gelegd was aan hetgeen zij sinds het midden van de negentiende eeuw hadden kunnen opbouwen - voor al deze volksgroepen was de onderdrukkingspolitiek van de bezetter een realiteit.
XCEr kwam bij dit alles nog een belangrijke factor die wij eerst in een volgend deel in bijzonderheden zullen beschrijven, maar die hier toch aangestipt moet worden:
van de levensstandaard. De lonen bleven gelijk, de prijzen stegen: het reële loon verminderde dus. Meer en meer eerste levensbehoeften kwamen 'op. de bon'. Dat betekende dat men in elke winkel steeds langer moest wachten. In april '41 waren de aardappelen gerantsoeneerd; daarop volgden in ruim een jaar jam, cacao, alle suikerwerken en chocolade, en sigaren, sigaretten en tabak. Koffie en thee waren niet langer in de distribune verkrijgbaar. Wat men per artikel als rantsoen toegewezen kreeg, werd, zij het in langzaam tempo, steeds kleiner. Meer dan de helft van alle kostwinners verdiende overigens niet voldoende om voor zich en hun gezin het 'distributiepakket', zoals het heette, inderdaad aan te schaffen. Nieuwe kleding en nieuw schoeisel waren steeds moeilijker te krijgen. Fietsbanden waren zeer schaars geworden. Wie een particuliere auto bezat, had die als regel in '40 al op stal moeten zetten. Trams, bussen en treinen raakten overvol.
XCAl die materiële problemen waren geaccentueerd door de uitzonderlijk strenge winter van' 41 op '42; deze zou in normale omstandigheden al veel misère veroorzaakt hebben, maar die misère was belangrijk groter geworden doordat zich in de herfst van '41 schaarste aan steenkolen had gemanifesteerd die er toe geleid had dat men aan huisbrand veel minder had ontvangen dan men nodig had. In februari '42, toen het al meer dan een maand hard vroor (in hele streken van het land lag een halve meter sneeuw!), had de overheid zelfs de distributie van alle huisbrand moeten onderbreken. De gas- en electriciteitsrantsoenen waren al in de zomer van '41 met een kwart verminderd, van begin februari tot begin april' 42 kon men vrijwel in het gehele land van drie tot vijf uur 's middags en van negen uur 's avonds tot zes uur 's morgens in het geheel geen gas krijgen. En eenieder besefte: hoe langer de oorlog duurt, des te groter zullen die moeilijkheden worden.
XCWaar hield men zich aan vast? Toch in de eerste plaats aan het vertrouwen dat de macht van de bezetter binnen afzienbare tijd gebroken zou worden. Van dat vertrouwen wilde men, telkens opnieuw, een bevestiging horen in hetgeen de Londense radio aan berichten en commentaren gaf Het was die radio evenwel ·niet mogelijk, van nederlagen overwinningen te maken, en het sprak vanzelf dat die nederlagen niet zonder effect bleven op de stemming in bezet gebied. Men reageerde daarbij overigens nooit op het beeld van de oorlog in zijn totaliteit: één overwinning van de bondgenoot was voldoende om het effect van drie of vier overwinningen van de vijand teniet te doen.
XCNa de uitbarsting van optimisme waartoe in maart '41 de omzwaai in Joegoslavië geleid had, was de stemming in de lente en voorzomer van '41 labiel gebleven, maar (men denke aan de talrijke anti-Duitse symbolen die openlijk gedragen werden) met een sterk element er in dat misschien nog het best weergegeven kan worden met de woorden: 'Welaten ons niet
kisten!' Hitlers invasie van de Sowjet-Unie (22 juni '41) leidde tot nieuwe explosies van optimisme, maar dat optimisme vervluchtigde toen de Engelsen in het westen niets ondernamen en het er naar uit ging zien dat de Duitsers een einde zouden maken aan de georganiseerde weerstand van de Russische legers. Pas tegen het einde van het jaar, toen duidelijk werd dat Hitler te hoog gegrepen had, ontving het optimisme weer een stimulans; nog een stimulans ontving het toen (8 december '41) de Verenigde Staten aan de grote strijd gingen deelnemen. Menigeen verwachtte er wonderen van. Die bleven uit. Integendeel, Indië ging verloren en tot aan de' rooo-bommenwerpers-aanvallen' op enkele Duitse steden geschiedde er op het Europese strijdtoneel in de eerste helft van '42 eigenlijk niets dat men zou kunnen interpreteren als een aankondiging van Duitslands spoedige nederlaag.
XCJuist tegen die achtergrond vormden de maatregelen welke de bezetter in de lente van '42 nam, een zware belasting voor het moreel. De aangekondigde dwangarbeid in Duitsland, het fusilleren eerst van Sneevliet en de zijnen, daarna van twee-en-zeventig, vervolgens nog eens van vier-entwintig verzetsmannen, het listig grijpen van nagenoeg het gehele militaire beroepskader, het in gijzeling nemen van vele honderden min of meer vooraanstaande Nederlanders - dat alles versterkte bij de massa des volks het intense verlangen waarmee zij naar de bevrijding uitkeek. Zag die massa op de winter van '41 op '42 terug, dan begreep zij wel dat de Engelsen en Amerikanen toen niet tot grootscheepse landingsoperaties in Europa hadden kunnen overgaan; zij realiseerde zich dat de wintermaanden daar ongeschikt voor waren. Maar, zo meende zij: de zomer van '42 moest en zou het begeerde Tweede Front brengen! Vrij Nederland sprak al in april van 'de invasiepsychose die op het ogenblik onder het Duitse bezettingsleger en onder ons volk heerst' - hooggespannen verwachtingen waren dat, die overigens door de redactie in wezen gedeeld werden. 'Wanneer nu', zo schreef ZlJ, 'het Duitse legerapparaat in het oosten aan handen en voeten zal zijn gebonden en het Duitse volk met angstige spanning het gelaat naar het oosten zal hebben gericht, verwachten wij in West-Europa gebeurtenissen die het begin van het einde van Hitlers rijk betekenen ... De Russische perschef Losowski (zei) kortgeleden ... : 'In deze oorlog zijn nog veel dingen onzeker, maar één ding staat vast: dat Hitler-Duitsland in 1942 zal worden vernietigd.' '1
XCSprekend tot bezet gebied, wekte koningin Wilhelmina op 22 mei tot voorzichtigheid in het illegale werk op: 'Een onvoorzichtig woord kan',
XC1 Vrij Nederland, II, 13 (21 april 1942),
zei zij, 'uzelf en anderen in gevaar brengen, het kan het belangrijke werk schaden dat in de naaste toekomst op u wacht.' 'In de naaste toekomst'! Zulk een formulering versterkte bij tallozen die er van vernamen, het vertrouwen dat de bevrijding niet veel maanden op zich zou laten wachten. En slechts enkele weken later, op II jWll, hoorde men uit de Londense radio dat tussen de regeringen van de Verenigde Staten, Engeland en de SowjetUnie 'volledige overeenstemming bereikt (was) met betrekking tot de dringende taak om in 1942 een Tweede Front in Europa te doen ontstaan.' 'Deze mededeling', aldus weer Vrij Nederland, 'is slechts voor één uitlegging vatbaar, nl. dat in 1942 een tweede front zal worden geopend. Warmeer ? Zodra de tijd daartoe rijp is ... , zodra dus het Duitse leger murw is door de Engels-Amerikaanse bombardementen die zeer binnenkort zullen losbarsten."
XCTrouwens, Radio Oranje had er zich op I I juni weliswaar van onthouden, de formulering inzake 'de dringende taak om in 1942 een Tweede Front in Europa te doen ontstaan', zo te interpreteren als Vrij Nederland deed, maar wat de regeringsomroep zei, klonk in feite niet veel minder optimistisch: 'Na meer dan twee jaar ten hemel schreiende onderdrukking, zien (wij) op de dag waarop overeenstemming is aangekondigd inzake dat ene vraagstuk hetwelk ons allen dag en nacht beheerst: het tweede front, waarlijk de zon der bevrijding rijzen boven de kim.f
XC1 A.v., 16 (23juni 1942), p. 4. 2
XCWanneer is de opdracht uitgegaan tot de Endlösung der ]udenfrage, d.w.z. tot de physieke vernietiging van alle in Europa levende Joden?
XCDaar is geen precieze datum voor op te geven; zulk een datum zou ook maar van betrekkelijke waarde zijn: die opdracht vormde niet meer dan het eindpunt van een lang proces. Wat Hitler persoonlijk betreft, mag men aannemen dat het denkbeeld dat men de Joden eigenlijk diende uit te roeien, al sinds de eerste wereldoorlog in hem leefde; toen hij in '33 Reichskanzler werd, zal hij, zo hij daar bij stilstond, wel beseft hebben dat het hem voorlopig niet mogelijk was, dat denkbeeld te verwezenlijken, Het beleid van het Derde Rijk werd er op gericht, de Duitse Joden tot emigratie te bewegen. Dat was in zekere zin inconsequent. Want wie er, gelijk de rechtgeaarde nationaal-socialist, van overtuigd was dat 'de Jood' een element van bederf vormde in elke menselijke gemeenschap, moest wel tot de conclusie geneigd zijn dat er slechts één middel was om de mensheid definitief van die 'pest' te verlossen: massale uitroeiing. Het was of Hitler er naar haakte. Wij herinneren nog eens aan de woorden die hij op 30 januariljç in de Reienstag sprak:
XC'Wenn es dem internationalen Finanzjudentum in und ausserhalb Europas gelingen sollte, die Völker noch einmal in einen Weltkrieg zu stürzen, dann wird das Ergebnis nicht der Sieg des]udentums sein, sondern die Vernichtung derjüdischen Rasse in Europa!'
XCWie eventueel met de supervisie op de organisatie dier 'Vernichtung' belast zou worden, stond voor Hitler toen al vast: Reinhard Heydrich, de Chef der Sicherheitspolizei und des SD.l Zes dagen voor Hitler in de Reichstag sprak, had hij een decreet ondertekend (het stuk is niet bewaard gebleven") waarin aan Heydrich de taak toevertrouwd werd, 'die Judenfrage in Form der Auswanderung oder Evakuierung einer den Zeitverhältnissen entsprechend mög lichst günstigen Losung zuzuführen.' 'Auswanderung' dus - of 'Evakuierung'.
XC1 Wij lopen met die aanduiding iets op de feiten vooruit. Begin '39 waren de Sicherheitspolizei (een staatsinstelling) en de Sicherheitsdienst (een partij-instelling) nog niet samengevoegd. Die samenvoeging kwam 12 oktober '39 tot stand. Voordien was Heydrich Che] der Sicherheitspolizei en Che] des SD-Hauptamts. 2 Het decreet wordt geciteerd in de brief, 3 I juli 1941, van Goering aan Heydrich
Dat laatste woord zou in '41 en '42 herhaaldelijk gebruikt worden als camouflageterm voor de massale uitroeiing.
XCWij menen dat Hitler in januari '39 nog niet duidelijk voor de geest stond, met welke methoden hij die uitroeiing moest bewerkstelligen. Waar het op aan kwam, was dat .de geesten van velen er in een jarenlange propaganda rijp voor waren gemaakt. Die velen waren de 'Vernichtung der jüdi schen Rasse' gaan zien als een heilzaam ingrijpen waardoor men niet alleen 'het Jodendom' zou doen verdwijnen maar zich tegelijkertijd los zou maken van de zedelijke normen die het Oude en Nieuwe Testament aan de mensheid geschonken hadden.' Het nationaal-socialisme was een nieuwe heilsleer en de 'vernietiging van het Joodse ras' (die de 'vernietiging van de Joodse geest' zou inhouden) vormde daar een wezenlijk onderdeel-van."
XCUitvoerbaar werd die vernietiging pas toen Hitler half Europa onder de voet gelopen had en durfde verwachten dat zijn bondgenoten bereid zouden zijn, hem 'hun' Joden uit te leveren. Al na de eerste van zijn veldtochten, die in Polen, ging hij er over denken, op welke wijze hij het besluit dat hij in zijn uitspraak van 30 januari '39 neergelegd had, kon verwezenlijken: een Endlösung dus. Het zou onjuist zijn, dat begrip te vereenzelvigen met de ~massamoord in gaskamers. Er zijn aanvankelijk andere vormen van End lösung overwogen. In de herfst van '39 stond het in elk geval reeds vast dat men uiteindelijk uit alle door Duitsland bestuurde of alsnog te veroverenJ. der [uden muss von den Niederländern als ein Woh/tat aufgefasst werden:' (brief, 21 jan. 1943, van Seyss-Inquart aan Bormann, p. 4,
1 Wij kunnen hier talloze voorbeelden van geven. Twee dunken ons voldoende. Wij citeren dan, om te beginnen, uit een toespraak die eind november '43 ge houden werd door de leider van een der SS-Standaarden in Nederland: 'Het is de eeuwige jood die onrust en verdeeldheid onder de mensen heeft gezaaid"om te kunnen heersen... Roosevelt is een hogegraads-vrijmetselaar, omgeven door joodse raadgevers in wier handen hij een willig werktuig is. Zo ook Churchill en consorten ... Het kapitalisme wordt helemaal door joden beheerst ... Het is de eeuwige jood die zijn broeder naast zich als kapitalist, als vrijmetselaar, als commu nist aan de conferentietafel ziet zitten ... De kerk is in wezen ook op joodse leest geschoeid. .. Wij kunnen niet de Tien Geboden aanvaarden... Deze voor schriften waren nodig voor een volkomen gedegenereerd volk als het joodse volk ... Eigenlijk vat heeft het Christendom op het Germanenvolk nooit gehad ... De Adolf Hitler (is) de grootste mens alier tijden.' (Toespraak, 24 nov. 1943, van Tj. S. van Efferen, leider van de rste -SS-Standaard, Groningen, Doe. 1-408, a-ö). Als tweede voorbeeld kiezen wij een passage uit een brief die een jeugdige NSB'er in oktober '43 aan zijn verloofde schreef: 'Zoals de Joden hun messias verwachten, zoals de Christenenjezus zien, zo moeten wij (als Germanen) de zien.' (brief, 20 okt. 1943 van H. S. aan mej. E. S. (Doe 1-1539, a-z) 2 Vandaar ook een uitlating als van Seyss-Inquart in een brief aan Bormann:
landen de Joden zou evacueren. De bedoeling was daarbij niet, hun in het gebied waar zij geconcentreerd zouden worden, de mogelijkheid te bieden tot iets dat op een normaal bestaan zou lijken - integendeel: dat reservaat zou zodanig gekozen worden dat de meeste Joden er door natuurlijke oorzaken zouden sterven; het zou met het wezen van de nationaal-socialistische rassenleer in strijd zijn geweest indien men de overlevenden, de sterksten, dan ongemoeid zou hebben gelaten. Het laat zich dus verdedigen dat die reservaats-oplossing (wel eens aangeduid als de 'territoriale Endló"sung') niet wezenlijk verschild zou hebben van wat in feite de Endlösung werd. Bij die 'territoriale Endlösung' werd successievelijk aan verschillende gebieden gedacht: eind '39 aan een gebied in het westelijk deel van Zuid-Polen, en begin '40 aan de streek van Lublin, verder oostwaarts. In de zomer van '40, toen Berlijn nog meende, dat Engeland het hoofd in de schoot zou leggen, werd in beginsel min of meer besloten, alle Joden uit Europa naar het eiland Madagascar over te brengen. Aan dat eiland had men in de jaren '30 reeds herhaaldelijk in antisemietische publikaties die reservaatsfunctie toegedacht. Of de Nazileiders, als zij er de kans toe gekregen hadden, dat plan inderdaad uitgevoerd zouden hebben, is onzeker. Zij kregen evenwel die kans niet: Engeland vocht door. Nadien werd de Endlösung gekoppeld aan de militaire operatie welke Hitler van de herfst van '40 af ging voorbereiden en die hij als de culminatie zag van zijn gehele beleid: de verovering van Europees Rusland. Daarmee zou, zo meende hij, de europäische Grossraum ontstaan, bestand tegen aanvallen van buiten af, beheerst door Duitsers - en vrij, vrij voor alle tijden, van Joden.
XCAl in een eerder hoofdstuk maakten wij er melding van dat in de lente van' 41 door het Reichssicherheitshauptamt vier z.g. Einsatzgruppen gevormd werden die tot taak kregen, in de te veroveren delen van de Sowjet-Unie niet alleen leden van de communistische partij en van de Russische intelligentsia uit te roeien maar ook, en in de eerste plaats, [oden.' De opdracht daartoe werd niet op schrift gesteld; zij werd aan de commandanten van de Einsatzgruppen louter mondeling verstrekt. Die commandanten waren allen hoge SS-officieren uit de sectoren van de Sicherheitspolizei of de Sicherheits dienst die als bijzonder betrouwbaar golden. De Einsatzgruppen zelf telden elk tussen de vijfhonderd en duizend man, van wie de meesten aangewezen waren uit de rijen van de Sicherheits- en Ordnungspolizei, soms ook van de Waffen-SS. Veelal geholpen door militiekorpsen die ter plaatse uit antiEinsatzgruppe schoten: I064 communisten, 56 partisanen, 653 geesteszieken, 44 Polen, 28 Russi
1 Door werden van eind juni tot eind november I94I neerge
semietische elementen gerecruteerd werden, sloegen die Einsategruppen na de zzste juni in westelijk Rusland aan het moorden. In stad na stad, in dorp na dorp werden de Joden opgeroepen, naar een executieplaats gebracht en daar neergeschoten, als regel aan de rand van immense kuilen die zich de een na de ander met lijken vulden. Hier en daar werden door de Einsatz gruppen ook vergassingsauto's gebruikt: vrachtauto's die men met Joden volpropte die vervolgens om het leven gebracht werden doordat men de uitlaat met de laadruimte verbond. Men schat dat door de Einsatzgruppen in totaal meer dan een miljoen Russische Joden vermoord werden.!
XCHet zou onjuist zijn, dit optreden van de Einsatzgruppen als een geïsoleerde operatie te zien; het was onderdeel van de Endlösung, de eerste fase als het ware, en het spreekt dan ook vanzelf dat Hitler in diezelfde maanden van '4I waarin hij de Einsatzgruppen liet formeren, ook voorbereidende maatregelen ging treffen om de Endlösung tot alle overige door Duitsland bezette gebieden en tot Duitsland zelf uit te strekken. Besloten werd, 'die Ver nichtung der judischen Rasse in Europa' te doen plaatsvinden in en vlakbij bezet Polen. Om te beginnen woonde daar veruit het grootste aantal Joden; bovendien zou men er door de grote afstanden beschermd zijn tegen ontdekking van hetgeen bedreven werd. Wat men zich voorstelde te ondernemen, vormde met dat al een gigantische taak. Uit een lange reeks van landen zou men miljoenen Joden naar de uitroeiingscentra moeten transporteren, zulks in een zodanig tempo dat men daar continu aan het werk zou kunnen blijven. Te voorzien viel, dat zich alleen al op transportgebied talrijke moeilijkheden zouden voordoen. Daarnaast zou het noodzakelijk zijn om in elk land waaruit men de Joden wilde wegvoeren, één of meer centra te scheppen, doorgangskampen, waarin men, alweer als een continu proces, de Joden uit dat land zou samenbrengen. Er was voor dat alles een organiserend centrum nodig, een permanente staf, die geen andere taak zou hebben dan er voor te zorgen dat voortdurend voldoende slachtoffers naar de uitroeiingscentra gevoerd zouden worden. Uit Hitlers geheim decreet van januari' 39 vloeide voort dat die taak zou komen te ressorteren onder Heydrich. Er moest dus in '40 en '4I binnen het door Heydrich geleide Reicks,44 enkele tienduizenden zowel uit bezet Rusland als uit bezet Polen naar het
1 Niet alle Russische Joden werden door de geliquideerd. Er werden ook in de bezette delen van de Sowjet-Unie ghetto's gevormd waarin de Joden met een gele ster niet alleen op de borst maar ook op de rug, onder Joodse Raden gesteld werden. In 1942 werd een groot deel van die ghetto's uitgemoord, in de zomer van' 43 werden de overlevende Joden in arbeidskampen geconcentreerd die niet veel van concentratiekampen verschilden. Uit die arbeidskampen werden in
sieherheitshauptamt een nieuwe dienst opgebouwd worden die, ter uitvoering van de hem verstrekte opdracht, zèlf opdrachten zou moeten verstrekken aan alle Duitse bestuursinstanties in Duitsland en in de bezette landen. De competentie moest duidelijk aangegeven worden. Zij werd dat doordat Goering in zijn kwaliteit van Bevollmäehtigter für den Vierjahresplan op 31 juli '41 aan Heydrich, de Chef der Sieherheitspolizei und des SD, schriftelijk instructie gaf, 'alle erjorderllchen Vorbereitungen in organisatorischer, sachlicher und materieller Hinsicht zu treffen für eine Gesamtlosung der [udenjrage im deutschen Einfiussgebiet in Europa.'l
XCBegonnen die 'Vorbereitungen' dan eerst na deze brief, d.w.z. na de j rste juli? Bepaald niet. Zij waren al maanden gaande. Hadden zich daarbij wellicht competentiegeschillen voorgedaan? Dat is alleszins denkbaar. Daar moest die brief een einde aan maken. De verdere 'Vorbereitungen' zouden trouwens nog maanden in beslag nemen. Joden konden bijvoorbeeld nog legaal ontsnappen. Bezaten zij een visum van een land dat bereid was, hen op te nemen, dan was het hun ook in de zomer en in de vroege herfst van '41 soms nog mogelijk, het Duitse machtsgebied te verlaten." Eerst bijna drie maanden na Goerings brief, op 23 oktober' 41, werd die emigratie nagenoeg geheel verboden. Himmler bepaalde namelijk op die datum door middel van een Runderlass dat aan Joden emigratie zou worden toegestaan 'ledig/ieh in ganz besonders gelagerten Einzelfällen, zum Beispiel bei Vcrliegen eines posi liven Reichsinteresses' (dat kon zich voordoen wanneer de betrokkenen een hoog bedrag aan buitenlandse deviezen wilden afstaan); overigens luidde de nieuwe instructie, 'dass die Auswanderung von Juden mit sofortiger Wirkung zu verhindern ist; die Bvokuierungsmassnahmen' (de transporten naar de uitroeiingscentra) 'bleiben hierven unberührt.'3
XCOtto Adolf Eichmann was in 1906 in het Ruhrgebied geboren, maar had het grootste deel van zijn jeugd in het Oostenrijkse Linz doorgebracht. Hij slaagde er niet in, na de lagere school een of ander diploma te verwerven; van hulpkracht in een metaalbedrijf werd hij winkelbediende, van winkelbediende handelsreiziger. In '32 sloot hij zich bij de Oostenrijkse NSDAP aan; hij werd er tegelijk in de SS opgenomen. In '33 emigreerde hij naar Duitsland waar hij na enige tijd in het SD-Hauptarnt te Berlijn Referent für [udeniragen werd. Hij gaf zich moeite om Hebreeuws te leren; dat was hem te moeilijk, maar hij bracht het wel tot een redelijke kennis van het Jiddisj. Het lagvoor de hand dat hij, in Oostenrijk opgegroeid, zich na de Anschluss naar Wenen zou begeven en dat hij als specialist in Joodse aangelegenheden daar zou belanden in de sector van de emigratie. Zijn Zentralstelle für jüdische Auswanderung werd als een succes beschouwd; een jaar later, na de bezetting van Bohemen en Moravië, kreeg hij dan ook opdracht, precies zulk een Zentralstelle in Praag op te richten. Weer waren zijn superieuren tevreden: hij ging promotie maken. Begin '39 was in Berlijn op voorbeeld van het Weense bureau een Reichszentrale für jüdische Auswanderung opgericht waarvan de Chef der Gestapo, Heinrich Müller, het hoofd was. Müller had evenwel de tijd niet om die Reichszentrale te leiden; van de zomer van' 39 af ging, schijnt het, Eichmann er zich meer en meer met de zaken bemoeien en in oktober kreeg hij de dagelijkse leiding. Enkele maanden later, in januari' 40, ging hij die combineren met de leiding van een afdeling van het inmiddels opgerichte Reichssicherheitshauptamt, het Rejerat IV D 4, waarvan de taak aangegeven was als: 'Auswanderung und Räumung' emigratie en ontruiming dus. Emigratie was namelijk, zoals uiteengezet, nog mogelijk en onder 'ontruiming' werden o.m. de gedwongen migraties van Joden verstaan waarvan, na de bezetting van Polen, in '39 en '40 vooral de Poolse Joden het slachtoffer werden. Al bij die eerste 'ontruimingen' verloren duizenden
leven. 'Ontruimd' (van Joden) werden delen van Polen die door Duitsland geannexeerd waren (zie de kaart op pag. 99I); alleJoden werden voorts successievelijk in ghetto's samengeperst, afgesloten stadswijken, waar zich een ongekend hoge sterfte ging voordoen.' Uiteraard waren die feiten aan Eichmann bekend. In maart' 4I nu, anders gezegd: ongeveer in de tijd waarin de voorbereidingen voor de Endlösung getroffen werden, kreeg zijn Rejera: niet alleen een andere aanduiding: IV B 4 in plaats van IV D 4, maar wat belangrijker was, ook een andere taakomschrijving: 'Judenangelegen heiten, Räumungsangelegenheiten', - het begrip' emigratie' was er dus uit verdwenen. IV B 4 was het bureau geworden dat de Endlösung moest organiseren.
XCEr zijn van dat Rejerat vrijwel geen stukken bewaard gebleven. Het is dan ook niet mogelijk, een juridisch sluitend bewijs te leveren dat Eichmann en zijn naaste medewerkers al in de eerste maanden van '4I wisten dat de Endlösung de vorm zou aannemen van een massale uitroeiing. Wij menen dat dit voor hen vanzelf sprak. Had niet de Führer 'die Vemichtung der jüdischen Rasse in Europa' aangekondigd? Trouwens, wat hield het begrip 'Endlösung der Judenfrage' anders in dan dat eens en vooral een einde zou worden gemaakt aan 'het Jodenprobleem', en hoe kon men dat probleem anders uit de wereld helpen dan door de Joden uit de wereld te helpen? De Joden zelf en talloze anderen mochten grote emotionele weerstanden hebben om te aanvaarden dat een uitdrukking als 'Vernichtung der jüdischen Rasse' reëel, concreet bedoeld was - Eichmann en zijn naaste medewerkers hadden daar niet zoveel moeite mee. Het is bovendien nauwelijks aannemelijk dat het formeren van de Einsairgruppen hun onbekend bleef (Eichmanns onmiddellijke chef uit Wenen en Praag werd een van de commandanten) - en moesten zij dan niet uit het feit dat de Russische Joden en masse vermoord zouden worden, coneluderen dat de massamoord op de overige Europese Joden zou volgen? Of die stafleden van IV B 4 ook allen in de loop van '4I vernamen dat bij de 'Vernichtung der jüdischen Rasse' gebruik gemaakt zou worden van gaskamers, achten wij tamelijk irrelevant; hun was bekend, dat wat stond te geschieden, tot die 'Vernichtung' zou leiden - misschien stelde deze of gene onder hen er zich niet veel méér bij voor dan dat de Joden in een afgesloten reservaat vroeg of laat te gronde zouden gaan (de 'territoriale Endlösung'); kwam dat niet op hetzelfde neer?
XCHet zou niet juist zijn, Eichmann en diegenen die bij het werk van IV B 4dat in totaal in de ghetto's en in de werkkampen (niet dus in de vernietigings
1 In het in de herfst van '40 gevormde ghetto van Warschan stierven in '41 ca. vijf-en-veertigduizend van de vierhonderdzeventigduizend inwoners. Men schat
in Berlijn en elders betrokken zouden worden, louter als functionarissen te zien die een hun verstrekte opdracht stipt, maar overigens zonder bijzondere ijver, bezieling en vindingrijkheid uitvoerden. Eerder was het zo dat zij door superieuren als Himmler, Heydrich en Müller voor hun in de nationaal-socialistische gedachtenwereld uitermate belangrijke taak uitgekozen werden juist omdat men van hen die bijzondere ijver, bezieling en vindingrijkheid verwachtte. Trouwens, diezelfde ijver, bezieling en vindingrijkheid verwachtten Himmler en Heydrich ook van hun overige ondergeschikten; wat Himmler betrof, viel daar Rauter onder, wat Heydrich betrof, Harster. Van die twee werd door de Reichsfiihrer-SS en de Chef der Sicherheitspolizei und des SD verlangd dat zij er voor zouden zorgen dat de voorbereidingen voor de Endlösung, voorzover zij in bezet Nederland vielen, exclusief door hun gezagsapparaat georganiseerd zouden worden, uiteraard volgens Eichmarms algemene aanwijzingen. Wij komen hier op terug.
XCDicht bij het Oppersilezische stadje Oswiecim (het lag in Duits gebied en heette nu Auschwitz) bevond zich een oude Oostenrijkse kazerne.' Die kazerne werd begin' 40 als kern van een concentratiekamp ingericht. Volgens de oorspronkelijke opzet moest dat kamp (Auschwitz I) plaats bieden aan ca. tienduizend gevangenen. Commandant werd een SS-officier, Rudolf Höss. Midden juni '40 werden de eerste zevenhonderd gevangenen in het kamp opgesloten. Er omheen werd in die tijd een gebied van veertig vierkante kilometer geëvacueerd: niemand mocht er blijven wonen. Begin maart' 4I kwam Himmler op inspectie. Hij gaf opdracht, het kamp belangrijk uit te breiden. Niet onaannemlijk lijkt het ons, dat Himmler reeds toen tot de conclusie kwam dat het grote uitroeiingscentrum voor het Europese Jodendom dat hem blijkbaar voor de geest stond, in of dichtbij Auschwitz I gevestigd moest worden. Wij veronderstellen voorts dat Himmler voorzag dat men de Endlösung moeilijk kon uitvoeren op de wijze die in het westelijk deel van de Sowjet-Unie toegepast zou worden: het persoon voor persoon neerschieten van de slachtoffers of het gebruik van de vergassingsauto' smetdeel van Polen geworden was, na de Poolse veldtocht geannexeerd. Het district waar Auschwitz in lag, was overigens tot 1918
1 Duitsland had het gedeelte van Opper-Silezië dat na de eerste wereldoorlog een
hun beperkte capaciteit. Hoe dit zij, in de zomer van '4I (de datum staat niet vast) werd Höss, de Lagerkommandant van Auschwitz I, opeens bij Himmler ontboden. Van deze kreeg hij te horen dat Hitler bevel gegeven had tot de 'Endlösung der [udenjrage'; 'wir, die SS', zei Himmler (aldus het naoorlogse, in gevangenschap geschreven verslag van Höss), 'haben diesen Be_{ehl durchzuführen. Die bestehenden Vernichtungsstellen im Osten sind nicht in der Lage, die beabsichtigten grossen Aletienen durchzuführen. Ich habe daher Ausch witz dafür bestimmt, einmal wegen der gunstigen verkenrstechnischen Lage und zweitens lässt sich das dafür dort zu bestimmende Gebiet leicht absperren und tarnen.' De nadere bijzonderheden moest Höss met Eichmann regelen. 'Die Juden', zo legde Himmler nog uit, 'sind die ewigen Feinde des deutschen Volkes und mussen ausgerottet werden. AIle für 14nS erreichbare Juden sind [etzt während des Krieges ohne Ausnahme zu vernichten. Gelingt es uns jetzt nicht, die biologischen Grundlagen des [udentums zu zerstören, sa werden einst die Juden das deutsche Volk vernuhten.? '
XCKorte tijd later (ook die datum wist Höss zich niet te herinneren) kwam Eichmann naar Auschwitz. Hij deelde daar mee dat uit een gehele reeks landen de Joden successievelijk naar Auschwitz getransporteerd zouden worden. Hoe hen te doden? 'Wir besprachen', aldus weer Höss, 'die Durchführung der Vernichtung. Es käme nut Gas in Frage, denn durch Etschicssen die zu erwartenden Mengen zu beseitigen, wäre schlechterdingsunmöglich und auch eine zu grosse Belastungfür die SS-Männer, die dies durchführen mussten. im Hinblick auf die Frauen und Kinder. Eichmann machte micl: bekannt mit der Tötung durch die Motoren-Abgase in Lastwagen, wie sie bisher im Osten durchgeführt wurde. Dies käme aberfÜT die zu erwartenden Massen-Transporte in Auschwitz nicht in Frage ... Wir kamen in dieser Frage zu keinem Entscheid.?
XCMaar in de herfst van' 4I kwam Höss een stap verder. In zijn afwezigheid werd namelijk begin september in Auschwitz I een aantal Russische krijgsgevangenen om het leven gebracht doordat men hen in kelders opsloot en in die kelders een verdelgingsmiddel voor ongedierte, naar binnen wierp, Zyklon B, een blauwzuurpreparaat. 'Beim nächsten Eesuch Eichmanns berichtete ich ihm über diese Vera/endung von Zyklon B und wir entschlossen uns, bei der zukünftigen Massenuernichtung dieses Gas zur Anwendung zu bringen.'3
XCIn de zomer van '42 begon, niet ver van Auschwitz I, bij een ontruimd dorp dat Birkenau geheten had, de bouw van grote betonnen gaskamers.Kommandant in Auschwitz. Autobiographische Aufzeichnungen p.p.p.
1 R. Höss: 153. 2 A.v., 154. 3 A.v.,
XCLigging van de vernietigingskampen die in het kader van de Endlösung in gebruik genomen wetden Donkergrijs: Duits gebied voor het accoord van München Rood gestreept: gebieden die nadien bij Duitsland ingelijji1 werden
Er kwam daar een nieuw, immens concentratiekamp te liggen (Auschwitz II), rechtstreeks per spoorweg verbonden met het station Auschwitz. Zolang de grote gaskamers nog niet klaar waren, behielp men er zich met kleinere die ingericht waren in twee boerenhoeven.
XCEr kwamen meer vernietigingscentra. In december '41 was er al een in werking getreden in Chelmno, niet ver van Lodz; hier werden de meeste vergassingsauto' s geconcentreerd. Midden maart' 42 werd het vernietigingskamp Belzee geopend waar men geen vergassingsauto' s ter beschikking had. In plaats daarvan waren enkele gaskamers gebouwd; de vergassing ~ond er plaats met de uitlaatgassen van dieselmotoren. Zo ook in Sobibor dat in mei '42 in bedrijf gesteld werd. In juli volgde Treblinka, en in de herfst werden in het al bestaande grote concentratiekamp Majdanek overeenkomstige gaskamers in gebruik genomen.
XCInEndlösung:'Blutstrom des deutschen Volkes''Diesen Blutstrem aber gilt es reinzuhalten',Reichsparteitag-1933Leiter des Rassenpolitischen Amtes der NSDAP, 'und wo falsches Mitleid undfalsche Krankes in ihm mitzuschleppen suchen, versündigt sich der Mensch gegen den Willen des Schöpfers seiber; dennschu] die Gesetze des Lebens, die in Härte und Brutalität immer und immer wieder das Schu/ache vernichten. sobald es zur Cifahr für den Bestand der Rasse wird, damit Platz werde 99
enkele van de bovengenoemde vernietigingskampen was een deel van de leidende functionarissen uit de personen gerecruteerd die eind '39 in Duitsland begonnen waren met een geheel andere 'zuiveringsactie' dan de het liquideren van krankzinnigen. Ook daar was in het Derde Rijk van '33 af actie voor gevoerd, Wat voor zin had het, zo was in tal van publikaties betoogd, mensen die blijvend ernstig geestelijk gestoord waren en voortdurend verpleegd moesten worden, in leven te houden? Nutteloze mee-eters waren dat - men kon hen beter uit de weg ruimen. Bovendien bestond er het gevaar, zo werd gezegd, dat zij, na eventueel ontslagen te zijn, nakomelingen zouden krijgen tot schade van wat de genoemd werd. zo riep op de dr. Walter Gross uit, Er
jür das Cesunde und Starke, das Junge, Schone und ZukunJtsträchtige, das noch in [ernen Zeiten neue Blûte und köstliche Frucht bringen soll.'l
XCOverwegingen als deze leidden er bij het begin van de tweede wereldoorlog toe dat de voedselrantsoenen voor de krankzinnigengestichten dermate verlaagd werden dat een deel der verpleegden na enige tijd bezweek. Anderen werden gewelddadig om het leven gebracht. Volgens een geheime machtiging van Hitler die achteraf op de eerste oorlogsdag, I september '39, gedateerd werd, kreeg een aantal artsen de bevoegdheid, de 'euthanasic' te gelasten voor ongeneselijk geesteszieken. Die artsen namen hun beslissing op grond van rapporten die door de directies van alle verpleeginrichtingen aan hen voorgelegd moesten worden. De geselecteerde patiënten werden vervolgens naar verzamelgestichten gebracht en vandaar naar een van de vijf z.g. Totungsanstalten. Zij werden daar in gaskamers die op het normale gasnet aangesloten waren, van het leven beroofd. De lijken werden gecremeerd, de as werd verstrooid, en de families kregen een officieel bericht met een gefmgeerde doodsoorzaak.
XCDeze actie vergde in totaal ca. tachtigduizend slachtoffers. Uiteraard moest zij in diep geheim uitgevoerd worden, maar er waren zoveel instanties bij betrokken en er werden zoveel slordigheden bij bedreven", dat al na een aantal maanden, met name in de nabijheid van de Totungsanstalten, geruchten de ronde gingen doen dat tal van krankzinnigen geliquideerd werden. Er ontstond deining. Het Duitse Episcopaat en verscheidene Lutherse bisschoppen protesteerden binnenskamers, de bisschop van Münster, Clemens Graf von Galen, protesteerde in de zomer van' 41 ook publiekelijk, nl. in enkele van zijn preken (die illegaal spoedig in bezet Nederland in circulatie kwamen"), en het gevolg van dit alles was dat Hitler in augustus '41 bevel gaf, officieel de actie te staken. Een deel van het personeel werd toen naar Belzec, Sobibor en Treblinka verplaatst. De Totungsanstalten bleven overigens in gebruik (er kwam nog een zesde bij), hoofdzakelijk voor het afmaken van zieke gevangenen uit de concentratiekampen (ca. tienduizend slachtoffers), van alle Joodse patiënten uit krankzinnigengestichten (vijf- tot achtduizend slachtoffers) en van ernstig geesteszieke kinderen (drietot vijfduizend slachtoffers); ook zijn in later jaren in die Totungsanstauen vaak Poolse en Russische dwangarbeiders vergast die geestesziek geworden
XC1 Aangehaald in F. Zipfel: Kirchenkampf in Deutschland, p. 222. 2 Bijvoorbeeld kreeg de familie van een slachtoffer wiens blindedarm vroeger al weggenomen was, officieel bericht dat de betrokkene aan blindedarmontsteking bezweken was. 3 Publiekelijk werd ook geprotesteerd door de Lutherse bisschop van W urtemberg; diens protesten werden evenwel in bezet Nederland niet bekend.
waren. In de herfst van '43\werd de oude 'euthanasie'-actie overigens hervat, zij het in nieuwe vorm: onder het voorwendsel dat men de betrokkenen tegen de luchtoorlog wilde beschermen, werden talrijke krankzinnigen uit hun gestichten opgehaald en naar concentratiekampen gebracht die over een gaskamer beschikten. Daar vonden zij hun einde.
XCHoe had de Duitse rechterlijke macht gereageerd op deze massamoord, aan weerlozen bedreven? Zij had niet gereageerd. De minister van justitie was in augustus' 40 ingelicht. Acht maanden later belegde hij een vergadering waar de hoogste Duitse justitiële autoriteiten aanwezig waren: de presidenten van het Reiihsgericht en van het Volksgerichtshof, de Oberreichsanwälte, de Oberlandesgerichtpräsidenten en de Generalstaatsanwälte. Er werd hun daar mededeling gedaan van de actie die gaande was. Een discussie vond niet plaats, niemand protesteerde.
XCZo weerklonken er ook geen protesten toen Heydrich als [udenkommissar op 20 januari '42 in een gebouwaan de Wannsee te Berlijn een grote bespreking belegde 'über die Endlosung der judenfrage'.l Natuurlijk was Eichmann die inmiddels tot SS-Obersturmbannführer bevorderd was, aanwezig. Vertegenwoordigd waren vijf ministeries, 'voorts de Reichskanzlei en de Parte i kanzlei - niet de Duitse gezagsdragers in de bezette gebieden, met uitzondering evenwel van het Generalgouvernement en het Reichskommissariat Ostland waar de massamoorden al aan de gang waren. Generalgouverneur dr. Hans Frank had de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD Schöngarth, Harsters collega dus (en in '44 zijn tweede opvolger), naar de bespreking afgevaardigd. Bij die bespreking werd de Endlösung in alle openhartigheid aan de orde gesteld:
XC'Abschliessend wurden die verschiedenen Arten der Lösungsmöglichkeiten besprochen, wobei ... der Standpunks vertreten wurde, gewisse vorbereitende Arbeiten im Zuge der Endlösung gleich in den betr~flenden Gebieten selbst durchzuführen, wobei jedoch eine Beunruhigung der Bevölkerung vermieden werden müsse'
XCen dan steekt die passage uit het verslag wel vol camouflerende aanduidingen (zoals ook het woord Endlösung zèlf camouflage was), maar Eichmann heeft tijdens zijn proces te Jeruzalem inbevestigd dat men het bij die
1961 1 Het vormt Neur. doe.
'Lösungsmög!ichkeiten' in feite over de verschillende methoden had waarmee men grote aantallen mensen van het leven kon beroven: men sprak er dus over de 'Tötungsmöglichkeiten'l - 'abschliessend'. Dat het evenwel om massale uitroeiïng ging, waarbij alleen een aantal van de 'arbeitsfähigen [uden' tijdelijk in leven zou blijven, was de aanwezigen niet eerst aan het slot van de bespreking maar van meet af aan duidelijk en werd door hen ook aanvaard, zo al niet goedgekeurd, ja toegejuicht. Gediscussieerd werd louter over wat men randproblemen zou kunnen noemen. Wat te doen met Joodse oud-gedienden die in de eerste wereldoorlog zwaar verminkt waren? Wat met Joden die hoge militaire onderscheidingen verworven hadden? Heydrich deelde mee dat zij samen met alle Joden van vijf-en-zestig jaar en ouder in een "Altersghetto' (hijnoemdehet Tsjechischevestingstadje Theresienstadt) opgenomen zouden worden, 'mit dieser zweckmässigen Losung werden mit einem Schlag die vielen Interventionen ausgeschaltet.' Voorts: wat moest er geschieden met de gemengd-gehuwde Joden en met diegenen die slechts twee of één Joodse grootouder hadden?
XCIn beginsel werd vastgesteld dat de kwart-Joden (Gross-Deutschland telde er ruim dertigduizend) niet geliquideerd zouden worden, tenzij zij bijvoorbeeld een 'rassisch besonders ungûnstiges Erscheinungsbild' vertoonden. Half-Joden (ca. vijftigduizend) zouden behandeld worden als Volljuden, behalve wanneer de hoogste instanties van partij en staat al besloten hadden, aan de gedeeltelijk Joodse afkomst dier half-Joden geen eonsequenties te verbinden. Ook zouden die half-Joden gespaard worden die gemengdgehuwd waren en kinderen hadden. Maar, aldus het verslag: 'Der von der Evaleuierung auszunehmende Mischling 1. Grades' (de half-Jood) 'wird, um jede Nachkommenschajt zu verhindern und das Mischlingsprobiem endgültig zu be reinigen, sterilisiert. Die Sterilisierung erjolgt .freiwillig.'
XCTen aanzien van de gemengd-gehuwde Joden werden voorts de volgende beslissingen genomen: bij de Volljuden onder hen zou van geval tot geval bepaald worden of zij 'geëvacueerd' zouden worden dan wel naar Theresienstadt gezonden; zo ook bij de half-Joden die geen kinderen hadden. Hadden zij wèl kinderen, dan zou, gelijk gezegd, als regel geen 'evacuatie' plaats vinden.
XCNog een punt werd opgeworpen, en wel door de vertegenwoordiger van het Vierjahresplan, Staatssekretär Neumann: wat te doen met de Joden die in bedrijven werkten welke voor de oorlogsinspanning van belang waren? Besloten werd, hen niet te 'evacueren''solange noch kein Ersatz zur Verfügung steht.' Was die 'Ersatz' er wèl, dan zouden ook zij verdwijnen.
XC1 H. Krausnick in Anatomie des SS-Seaates, dl. II,.P ..394--9S.
XCEn 'mit der Bitte des Chefs der Sicherheitspolizei und des SD' (Heydrich) 'an die Besprechungsteilnehmer, ihm bei der Durchführung der Lösungsarbeiten entsprechende Unterstutzung zu gewáhren, wurde die Besprechung geschlossen.'
XC'In bijna alle geschiedenissen van de Endlösung krijgt', aldus Presser, 'de z.g. Wannsee-Konjerenz veel reliëf-en terecht." Wij zien het anders. Men heeft, dunkt ons, als regel de betekenis van deze conferentie overschat. Zij droeg niet een principieel maar een uitvoerend, een coördinerend karakter: een aantal instanties van partij en staat werd, bijna een jaar nadat het definitieve besluit gevallen was, ingelicht zowel over dat besluit als over de eonsequenties die er uit zouden voortvloeien. Wij wezen er al op dat de hoogste Duitse gezagsdragers uit de bezette gebieden van noord-, west- en zuidoost-Europa niet vertegenwoordigd waren. Waarom niet? Om de simpele reden dat daar als regel alle voorbereidingen voor de organisatie van de Endlösung al in volle gang waren. Wij zullen ze, wat bezet Nederland betreft, later in dit hoofdstuk beschrijven. Trouwens, in de stad zelf waar de bespreking plaatsvond, Berlijn, waren de Jodendeportaties al meer dan drie maanden tevoren begonnen.
XCBij het uitbreken van de tweede wereldoorlog woonden in Gross-Deutsch land (Duitsland en Oostenrijk) nog ruim driehonderdduizend Joden. Enkele groepen van hen werden al gedeporteerd vóór opdracht gegeven was tot de Endlösung. In oktober'moesten ca. zes-en-twintighonderd Joden opeens uit twee stadjes in Moravië en Opper-Silezië en uit Wenen vertrekken naar een onherbergzaam gebied in het zuiden van het Generalgouuemement, dat bij de plaats Nisko gelegen was. Wellicht was dat een aanloop tot een van de vroege 'territoriale Endlösungen'. Een deel van die Joden stierf daar door ontbering, anderen werden naar Poolse ghetto's gezonden, ca. vijfhonderd overlevenden kregen verlof, naar Moravië c.q. Wenen terug te keren. Wij
3 9
XC1 J. Presser: Ondergang, dl. I, p.
merken hierbij op dat niet alleen Eichmann zich intensief met dat Niskoexperiment bemoeid had, maar ook een van diens Weense, later Praagse medewerkers, de Weense advocaat SS-Oberstunnjiihrer dr. Erich Rajakowitsch. Deze was ook degeen geweest aan wiens brein het door Eichmann toegepaste denkbeeld ontsproten was om de emigratie van vermogende Joden te koppelen aan die van minder vermogende.
XCNog drie deportatie-acties deden zich voor.
XCMedio februari '40 werden plotseling alle Joden uit Stettin, ca. dertienhonderd, naar dorpen in de buurt van Lublin gezonden. Even plotseling werd in oktober' 40 aan alle Joden in Baden en in de Saarpfalz gelast, in treinen te stappen die hen naar Vichy-Frankrijk voerden. Daar werden zij in interneringskampen opgesloten. Wellicht is er enig verband geweest tussen deze, wat de richting betreft, vreemdsoortige deportatie en het Madagascarproject. Tenslotte vermelden wij nog dat in februari-maart '4I ca. vijfduizend Joden uit Wenen naar het Generalgouvernement overgebracht werden - die richting was meer in overeenstemming met wat Himmler, Heydrich en Eichmann voor ogen stond.
XCDat alle in Gross-Deutschland levende Joden (van wie slechts zeer weinigen tot oktober' 4I nog konden emigreren) het bij het voortduren van de oorlog steeds moeilijker kregen, spreekt vanzelf In ghetto's werden zij niet gestopt, als regel moesten zij wèl in aparte buurten of in aparte huizenblokken gaan wonen. Zij mochten van het begin van de oorlog af na acht uur 's avonds (in de zomer: na negen uur) niet meer buitenshuis zijn. Zij kregen van december '39 af kleinere rantsoenen dan de niet-Joden. Voorts werd bepaald dat zij alleen op bepaalde uren winkels mochten bezoeken. Hoe kon men dit alles controleren? Het eenvoudigste zou zijn, een teken in te voeren waardoor de Joden in het openbaar steeds als Joden kenbaar zouden zijn. Op de invoering van zulk een teken had Heydrich al in november' 38 aangedrongen, maar Hitler had dat denkbeeld toen verworpen, vermoedelijk omdat hij meende dat het buitenland aanstoot zou nemen aan een maatregel die bij uitstek aan de Middeleeuwen zou doen denken. In '4I trok Hitler zich van reacties in het buitenland niet veel meer aan. Het was vooral Goebbels die toen onder zijn aandacht ging brengen dat de invoering van 'ein grosses sicht bares judenzeichen' (in bezet Polen kende men het al) wenselijk was en Hitler gaf hier nu zijn goedkeuring aan; 'das judenzeichen', noteerde Goebbels vervolgens begin augustus' 4I in zijn dagboek, 'soli aus einem grossen gelben Davidsstera bestehen, tiber den quer hinweg das Wort 'Jude' geschrieben wird ... Berlin muss eine judenreine Stadt wetden. Es ist ... ein Skandal, dass in der Hauptstadt des deutschen Reiches sich 76 000 Juden, zum grössten Teil als Parasiten, herumtreiben können ... Zwar wird das schon anders werden wenn
die schon ein Abzeichen tragen, aberganz abstellen kann man das erst dadurch, dass malt sie beseitigt. Wir mussen an dies Problem ohnejede Sentimentalität herangehen.'1
XCMedio augustus werd in het Reichspropagandaministerium een grote vergadering gehouden waar de details van de invoering van de Jodenster besproken werden. Daar kostte het de vertegenwoordigers van het Reicks innenministerium grote moeite om te bereiken dat gemengd-gehuwde Joden, voorzover zij kinderen hadden (en de vrouwen onder hen óók als er geen kinderen waren), geen Jodenster behoefden te dragen. Op I september verscheen de Polizeiverordnung die het dragen van de ster verplicht stelde voor alle Joden van zes jaar en ouder die in Gross-Deutschland en in het Protektorat (Bohemen en Moravië) woonden. Die verplichting ging op 19 september in. Eén dag eerder, op 18 september, ging een brief van Hirnmler uit waarin stond: 'Der Führer wünscht, dass möglichst bald das Altreich und das Protektorat vom Westen nach dem Osten van ]uden geleert und befreit werden.? Begin oktober, op de belangrijkste Joodse feestdag, Grote Verzoendag (die daarvoor kennelijk met opzet, d.w.z. met sadistisch plezier uitgekozen was), werden twee bestuursleden van de Joodse kerkelijke gemeente te Berlijn bij een Gestapo-officier geroepen die hun meedeelde dat de 'Umsiedlung' van alle Berlijnse Joden een aanvang zou nemen; de Joodse gemeente moest hier administratieve en andere medewerking aan verlenen. Deed zij dat niet, dan zouden de SA en de SS het verwijderen der Joden ter hand nemen, 'und', zei de officier, 'man weiss ja, wie das dann würde.' De actie was voorlopig strikt geheim; alleen het bestuur van de in '39 opgerichte Reichsvereinigung der [uden in Deutschland (men zou kunnen zeggen: de Joodse Raad voor Duitsland) mocht ingelicht worden. Nog diezelfde avond kwam dat bestuur met het bestuur van de Berlijnse ]üdische Kultusgemeinde in vergadering bijeen. "Trotz erheblicher Bedenken entschluss man sich dann doch', aldus een aanwezige, 'dem Wunsche der Gestapo, bei der Umsiedlung mitzuwerken, zu entsprechen, weil man hoffie, auf diese Weise sa viel Gutes wie mög/ich im Interesse der Betroffenen tun zu können.'3 De deportaties, niet alleen uit Berlijn en andere Duitse.steden maar ook uit Luxemburg en uit Praag en Brno in het Protek torat, begonnen medio oktober en duuren tot het einde van die maand; de slachtoffers werden naar het ghetto van Lodz gebracht. Vijfduizend ZigeuJ. Gau/eiterAnatomie des SS-Staates, H. G. Adler: Theresienstadt 1941-1945. Das Antlitz einer Zwangsgemeinschaft (tweede
1 Goebbels: Fragmenten uit zijndagboek (Doe 1-546, a-r). • Brief, 18 sept. 1941, van Himmler aan A. Greiser, aangehaald door H. Krausniek in: dl. II, p. 374. 3 Verslag (1958) door dr. M. Masse, aangehaald in
ners zond men mee. Medio november ving een tweede actie aan die tot in januari '42 voortgezet werd; bestemmingsoorden waren nu de ghetto's van Warschau, Minsk, Kowno en Riga. Zij die in Kowno en Riga arriveerden, werden later met de overige inwoners van de betrokken ghetto's door de Einsatzgruppen geliquideerd.
XCIn steden als Berlijn, Wenen en Praag werden aanvankelijk de te deporteren Joden door bureaus van de plaatselijke Jiidische Kultusgemeinde opgeroepen, zich bij een Durchgangslager te komen melden voor vertrek naar het oosten. In Berlijn had menige Jood tijd om niet-Joden te vinden die bereid waren, hem een onderduikadres te verschaffen. Na enige tijd werd dan ook het oproepen door de ]üdische Kultusgemeinde nagelaten - de Cestapo ging zelf de slachtoffers ophalen. Zij die vertrokken, mochten slechts weinige bezittingen meenemen; wat achterbleef, nam de Cestapo in beslag. Die confiscaties werden vergemakkelijkt doordat een op 25 november' 41 gepubliceerde verordening bepaalde dat aan elke Jood, 'der seinen gewähnlichen Au{enthalt im Ausland hat', het staatsburgerschap ontnomen was en dat zijn vermogen aan Duitsland toeviel. Met dat al was het slechts een' minderheid van de Duitse en Tsjechische Joden die in die eerste twee acties weggevoerd werd: ca. vijftigduizend mensen. Op 19 februari '42 riep Eichmann evenwel de leidende figuren van de Kultusgemeinden uit Berlijn, Wenen en Praag bij zich: 'zes uit Berlijn, twee uit Wenen, twee uit Praag. Hij liet hen zes uur in een gang tegen de muur staan, riep hen toen binnen, beweerde dat Joden betrokken geweest waren bij een aanslag op een anti-Russische tentoonstelling te Berlijn, deelde mee dat vijfhonderd Joden gearresteerd waren van wie de helft doodgeschoten was, de helft naar een concentratiekamp gezonden, en kondigde aan dat, bij wijze van verdere represaille, binnen afzienbare tijd alle Joden uit Cross-Deutschland en het Protektorat naar het oosten zouden moeten vertrekken, althans voorzover zij jonger waren dan vijf-en-zestig jaar. Joden die vijf-en-zestig jaar of ouder waren, zouden, zei Eichmann, evenals 'schuier Kriegsbeschiuligte' en gedecoreerden naar Theresienstadt geevacueerd worden. Ook 'eine Anzahl [ungerer Leute' zou daarheen gaan, 'weil sie die älteren zu betreuen und die erjorderlichen Arbeiten in Stadt und Land durchzuführen haben werden.' Theresienstadt zou keurig ingericht worden; er zouden ziekenhuizen komen en gemeenschappelijke keukens.!
XCHet was een sluwe opzet. Dat de ouden van dagen die niet meer tot werken in staat waren, naar een apart ghetto overgebracht zouden worden, wekte de indruk dat men diegenen die jonger waren dan vijf-en-zestig jaar, in het
XC1 Verslag (mei 1945) van dr.]. Löwenherz, aangehaald in H. G. Adler: Die verheim lichte Wahrheit. Theresienstädter Dokumente (1958), p. I!.
oosten voor allerlei werkzaamheden zou gebruiken, hetgeen ook op zichzelf rationeel leek. Bovendien lag voor de hand dat binnen de Joodse groep verdeeldheid zou ontstaan: ook jongeren zouden, zo was gezegd, naar Theresienstadt vertrekken; een ieder zou dus trachten, bij die evident geprivilegieerde groep ingedeeld te worden. Daarop hoopten in de eerste plaats de leidende figuren uit de besturen der Kultusgemeuulen die zich, zij het met een zeer bezwaard hart, bereid verklaard hadden, bij de deportaties medewerking te verlenen, 'weil man hoffte, auf diese Weise sa viel Cutes wie möglich im Interesse der Betroffenen tun zu können' ja, maar dat altruïstisch klinkend motief raakte van meet af aan met een diametraal tegengesteld motief verstrengeld: de drang tot zelfbehoud.
XCNieuwe maatregelen volgden. Van 15 april '42 af moest aan alle woningen waar Joden woonden, een Jodenster aangebracht worden: een zwarte ster op wit papier. Per I mei werd de bewegingsvrijheid van Joden beperkt: zij mochten geen gebruik meer maken van publieke vervoermiddelen. Hun rantsoenen werden opnieuw verlaagd, en nu drastisch. Alle Joodse scholen werden in juni gesloten. Toen werden ook de deportaties hervat (de gaskamers in Belzec, Sobibor en Treblinka en de eerste gaskamers in Birkenau waren inmiddels gereedgekomen) en in de herfst werden de uitzonderingsbepalingen voor de Joden die in de oorlogsindustrie werkten, opgeheven"; alleen de gemengd-gehuwde Joden, ook diegenen die geen kinderen hadden (in totaal in Cross-Deutschland en het Protektorat ca. acht-en-twintigduizend personen), werden niet gedeporteerd.
XCWij voegen hieraan toe dat aan een gering aantal Joden op allerlei gronden gunsten verleend waren. In de herfst van' 42 waren, telkens met verlof van Hitler, 339 Volljuden aan Halbjuden gelijkgesteld; 258 Halbjuden dienden
1 De in het generaal van Gienanth, ontving op 5 september' 42 instructie van het dat hij alleJoodse arbeidskrachten die ten behoeve van Duitse militaire instanties werkzaam waren, door Poolse moest vervangen. In een schrijven van 18 september wees van Gienanth er toen op dat dit de Duitse oorlogsinspanning ernstig zou schaden: in de bedrijven die uitvoerden, werkten ca. honderdduizend ge schoolde Joodse arbeiders en in gehele bedrijfstakken, bijvoorbeeld in de textiel sector, waren alle geschoolde arbeiders Joden. Het enige gevolg was dat van Gie nanth op 30 september ontslag kreeg uit zijn functie.
toen nog in de Wehrmacht en 394 Halbjuden waren formeel aan niet-Joden gelijkgesteld. Of Hitler voornemens was, na een gewonnen oorlog die gunsten een permanent karakter te geven, weten wij niet. Wij nemen aan dat het feit dat hij Iller en daar een enkeling spaarde (hetgeen op zichzelf in strijd was met de rassenleer), hem het strelend gevoel gaf dat hij een bijzonder grootmoedig heerser was.
XCWij hebben de aanloop tot de Jodendeportaties in het Dritte Reich zo kort en zakelijk mogelijk verhaald, met verwaarlozing overigens van' het aspect der geleidelijke beroving: dat zou ons te ver voeren. Zo valt het ook buiten ons bestek, weer te geven wat het effect was van de' beschreven gebeurtenissen op de Joden zelf Slechts twee factoren willen wij nog onderstrepen: ten eerste, dat de Joden in Gross-Deutschland en het Protektorat geen denkbeeld hadden van hetgeen hun in het oosten boven het hoofd hing: ten tweede, dat wat van de herfst van '41 af in de Duitse steden geschiedde, in bezet Nederland nagenoeg onbekend was - niet geheelonbekend, zoals nog zalblijken.
XCKeren wij dus nu naar de ontwikkeling in bezet Nederland terug, dan willen wij beginnen met de ontsnappingsmogelijkheid waarvan, althans tot 23 oktober '41, alle Joden die de benodigde visa hadden, theoretisch nog gebruik konden maken: de legale emigratie.
XCLegaal emigreren kon een Jood slechts als hij een inreisvisum had van een niet-oorlogvoerend land dat bereid was, zijn grenzen voor hem te openen, plus verlof van de Duitse autoriteiten om bezet gebied te verlaten. Het eerste was een voorwaarde voor het tweede: alleen op grond van een inreisvisum kon men een Ausreisevisum krijgen. Maar er waren nog meer paperassen nodig. Had men een inreisvisum bijvoorbeeld voor de Verenigde St;ten of Cuba, dan had men tevens een doorreisvisum nodig van Spanje en Portugal. Een Amerikaans inreisvisurn (en voor enkele Latijns-Amerikaanse landen gold hetzelfde) kreeg men evenwel slechts dan wanneer men, om te beginnen, in de Verenigde Staten voldoende eigen fmanciële reserves bezat dan wel daar woonachtige familieleden ofkennissen die bereid waren, te ve~klaren dat zij
er voor zouden zorgen dat de inunigrant niet armlastig zou worden.! Wie bezat dergelijke familieleden of kennissen? Wie bezat eigen fondsen in Amerika? Dat waren naar verhouding slechts weinigen. Maar waren die weinigen, na het begin van de bezetting, er na eindeloos geschrijf in geslaagd, de nodige doorreisvisa en het inreisvisum te verkrijgen, dan betekende dat nog niet dat zij inderdaad konden vertrekken: het wachten was dan nog op het Ausreisevisum,
XCAanvankelijk, d.w.z. in de zomer en herfst van' 40, was het, als alle overige formaliteiten vervuld waren (meest betrof dit dan personen die al vóór mei '40 stappen voor hun emigratie ondernomen hadden"), al niet gemakkelijk,
XC1 Het was over het algemeen voor een immigrant moeilijker om tot de Verenigde Staten toegelaten te worden dan tot menig Latijns-Amerikaans land. Dat was al zo vóór de zomer van' 41, maar toen werden door Washington nog nieuwe beperkende bepalingen afgekondigd, o.m. dat geen enkele immigrant toegelaten zou worden van wie een naaste bloedverwant in bezet Europa zou achterblijven. 'Pear of Moslem reaction in North Africa, Arab reaction in Palestine and, alas, Christian reaction in the United States - these were hallmarks of the American policy toward Jewish rifugees', aldus Arthur D. Morse, na onderzoek van de betrokken archieven. (Arthur D. Morse: While six million died (1967), p. 62). 2 In een aantal gevallen leidden die vóór mei' 40 ondernomen pogingen tot geen enkel resultaat. Zo was het Katholieke Hulpcomité voor Vluchtelingen (wij geven een door A. J. van der Leeuw uitgevoerd onderzoek weer) er via Rome en dank zij de persoonlijke bemoeienissen van de Paus, in geslaagd, van de regering van Brazilië de toezegging te ontvangen dat Joodse vluchtelingen die katholiek gedoopt waren, naar Brazilië mochten emigreren. Op 22 juni '40 deelde het Braziliaanse consulaat-generaal te Amsterdam aan het comité mee dat het gerechtigd was, 156 inreisvisa te verstrekken. Men had met die visa nog niets kunnen doen toen het comité een jaar later, injuni ,41, door de Sicherheitspolizei opgeheven werd. Het bestuur had voordien de St. Raphaelsvereniging, te Hamburg, verzocht voor de verdeling van de visa te zorgen. Er rees toen de vraag of de visa bestemd waren voor 156 personen dan wel voor 156 families. Voor daar uit Brazilië antwoord op was ontvangen, was ook de St. Raphaelsvereniging geliquideerd. Eind juli 1941 richtte een van de vroegere medewerksters van het comité, mej. S. van Berckel, tot mgr. de Jong het verzoek, zich met het Vaticaan in verbinding te stellen teneinde hulp te krijgen bij de financiering van de emigratie waarbij van de 156 visa gebruikgemaakt zou worden. Mgr. de Jong vernam dat de Sicherheitspoltzei in emigratie-aangelegenheden van Joden alleen met de Joodse Raad te maken wilde hebben, en gaf dus het verzoek van mej. van Berckel niet aan het Vaticaan door. Toen het Vaticaan, dat blijkbaar langs andere weg door mej. van Berckel benaderd was, hem telegrafisch vroeg of de zaak waarvoor mej. van Berckel zich moeite gaf, zijn steun had, antwoordde hij dat haar streven syrnpathiek was maar dat zij louter persoonlijk optrad. Het gevolg was dat de 156 visa ongebruikt waren op de dag, 23 oktober' 41, waarop alle legale emigratie van Joden verboden werd.
XCMej. van Berckel, die zich later zeer voor de onderduikers inzette, werd in juni '44 gearresteerd; zij stierfin december '44 in Ravensbrück.
zulk een Ausreisevisum te verwerven. Zeker, de legale emigratie was niet verboden, maar het Reichssicherheitshauptamt dat voor elk geval zijn toestemming moest geven, was verre van scheutig met het verlenen van vergunning. Het was al bezig met plannen voor een 'territoriale EndlO'sung' en het voelde er eigenlijk meer voor, alle Joden vast te houden. Desniettemin werd het tot enige toegefelijkheid genoopt.
XCGrote Duitse ondernemingen hadden inmiddels een begerig oog laten vallen op bepaalde Joodse ondernemingen in bezet Nederland: zij wilden ze kopen. In menig geval waren de Joodse eigenaars niet bereid, tot verkoop over te gaan. Zij en de Duitse geïnteresseerdenvoorzagen niet dat er spoedig een verordening van Seyss-Inquart zou komen die het mogelijk maakte, elk Joods bedrijf onder beheer te stellen.De Duitse geïnteresseerdenkwamen dus op het denkbeeld om aan de door hen bepleite transactie een bijzondere faciliteit toe te voegen: in geval een Joodse eigenaar bereid was, zijn bedrijf aan een Duitse onderneming over te doen, zou hij voor zich en zijn gezin een Ausreisevisum verkrijgen. Eind '40 werd op die grondslag met twintig tot dertig Joodse bedrijfseigenaren onderhandeld. Intussen konden niet de Duitse geïnteresseerden voor het Ausreisevisuni zorgen dat was zaak van het Reichssicherheitshauptamt dat zijn goedkeuring moest hechten aan de afgifte. Toen nu Harster zich in december '40 bij het RSHA bevond, ontving hij daar van zijn plaatsvervanger Knolle het volgende telexbericht:
XC'Ieh bitte mit dem Chef der Sieherheitspolizei und des SD, SS-Gruppenführer Heydrieh, die Auswanderungsmoçlichleeiten zu bespreehen und dabei die Erlaubnis zu erwirken, in besonderen Fällen Auswanderungen van [uden aus den Niederlanden durcliführen xu dü~ren. Es handelt sieh hierbei fast stets um solehe zu crisierenden Unternehmungen, für die im Rahmen der Wirtsehaftsverfleehtung der Vertreter des Vierjahresplans und die sonstigen beteiligten Stellen grO'sstes Interesse haben. Da hier sonstige Druck- ader Loekmittel zurzeit nicht zur Verfügul1g stehen, "urn die juden zu ueranlassen, ihre Betriebe abzustossen, ist vielfaeh die MO'glichkeit der Auswanderung das beste Mittel."
XCHarster besprak de zaak met de chef van de Gestapo, Müller. Deze vond dat er geen haast gemaakt moest worden maar keurde goed dat 'in einzelnen Fällen' het Ausreisevisum verleend werd; wèl moest dan telkens toch ook weer de goedkeuring van het RSHA aangevraagd worden." Daarmee waren alle moeilijkheden nog niet van de baan. De vermogende Joden die na de100
1 Telexbericht, IQ dec. 1940, van F. Knolle aan Harster 65 b). 2 Notitie, 17 dec. 1940, van Harster voor de e (a.v.).
verkoop van hun bedrijf naar een land als Amerika zouden vertrekken, wensten een deel van hun vermogen in dollars mee te nemen. Het Nederlandse Deviezeninstituut moest die transactie goedkeuren en dat instituut voelde daar niet voor; het hield de dollars waar de Nederlandse Bank over beschikte, liever vast: Nederland zou ze na de oorlog nodig hebben. Dat standpunt (weinig welwillend jegens de Joden die met verdergaande vervolging bedreigd werden) werd -op 20 december '40 door het college van secretarissen-generaal goedgekeurd. Het college meende dat de Duitsers, wilden ze die dollartransactie laten doorgaan, daar maar een instructie voor moesten geven. 'Voorts', aldus de notulen,
XC'wordt de wenselijkheid betoogd dat, indien Joden die wensen te emigreren, vergunning krijgen om dollars te kopen, van dezen in opdracht van de Rijkscommissaris een belasting zal worden geheven die de vorming van een fonds mogelijk maakt, waaruit de hier te lande eventueel achterblijvende armlastige Joden kunnen worden onderhouden, zulks om te voorkomen dat niet de rijke Joden met hun geld weggaan en de arme Joden ten laste van de gemeenschap blijven ... Dit punt zal nog nader met de Duitse autoriteiten dienen te worden besproken.'!
XCHet wèrd besproken, o.m. met Seyss-Inquarts Beaujtragter bij de Nederlandse Bank, Wohlthat. Deze, die zich in '39 druk beziggehouden had met Joodse emigratiekwesties. had er wel oren naar (in Duitsland bestond zulk een regeling al sinds februari '40), maar hij gaf er ook een uitbreiding aan: Wohlthat was van mening dat de emigrerende Joden niet alleen een deel van hun vermogen moesten achterlaten ten behoeve van de armlastige Joden, maar ook dat men- hen diende te verplichten, 'eine bestimmte Zahl von unbemittelten Juden mitzunehmen' Hij legde dat denkbeeld aan Seyss-Inquart voor in een brief die hij schreef op de dag (21 februari '41) waarop hij, na vergeefs tegen de opheffing van de Nederlands-Duitse deviezengrens gestreden te hebben, de Reichsleommissar om verlof vroeg, naar Berlijn terug te keren. In diezelfde brief bepleitte W ohlthat dat aan een vijftal Duitse en een viertal Nederlandse Joden permissie zou worden gegeven, bezet gebied te verlaten. Onder hen bevonden zich drie Duitse bankiers en één Nederlandse (A. A. Andriesse), alsmede de Amsterdamse hoogleraar prof. dr. E. Laqueur, eigenaar van bijna een zesde van de aandelen van de n.v. Organon te Oss.
XCDe vorming van het door de secretarissen-generaal en W ohlthat bepleite fonds ging niet door, evenmin het tweede plan dat Wohlthat in navolging van Eichmarms Zentralstelle für jüdische Auswanderung ontwikkeld had. Het
XC1 Csg: Notulen, 20 dec. 1940, p. 1-2. 100
kwam de bezetter maar op één ding aan: dat een aantal grote Joodse bedrijven strikt legaal en 'vrijwillig' aan Duitse ondernemers of ondernemingen overgedragen zou worden. Het Deviezeninstituut en de Nederlandse Bank werden tot medewerking verplicht: kregen vermogende 'Joden na verkoop van hun bedrijf een Ausreisevisum, dan moest de Nederlandse Bank hun een zekere hoeveelheid dollars ofZwitserse franken verkopen. Hoeveel Joden op de aangegeven wijze ons land konden verlaten, weten wij niet; wèl, dat in totaal, afgezien van de straks te beschrijven Abwehr-scsse, vóór de datum van 23 oktober 1941 tweehonderdtwee-en-zestig Joden verlof gekregen hadden, uit Nederland naar het neutrale buitenland te reizen.. Laqueur kwam niet weg, Andriesse wèl; zo ook de Joodse eigenaren van enkele grote winkelbedrijven C.q. industriële en handelsondernemingen.
XCHet markantste geval was dat van Bernard van Leer.
XCDeze had in 1928 de licentie voor Europa verworven van een Amerikaans patent voor een speciale vatsluiting. Hij had eerst in Amsterdam-noord een fabriek opgericht waar die sluitingen vervaardigd werden, vervolgens vatenfabrieken in Duitsland, België en Frankrijk en twee in Nederland, en tenslotte een.walsbedrijf dat te Velsen gelegen was op de terreinen van de Koninklijke Nederlandse Hoogovens. Van Leer was bovendien eigenaar van een grote ijzerhandel, van een bedrijf voor optische- en van een voor acoustische apparaten. Zijn vatenfabriek in Duitsland werd hem in '39 ontnomen. Dat was hem voldoende waarschuwing. In de herfst van '40 begon hij over de verkoop van zijn resterende bedrijven (die vol zaten met Wehr 'macht-orders) te onderhandelen; hij had het voordeel dat hij met Nederlandse en Duitse geïnteresseerden te maken kreeg die hem welgezind waren en veel invloed hadden - en die hij tegen elkaar kon uitspelen. De onderhandelingen hadden tenslotte de volgende afloop: de fabriek voor vatsluitingen werd door een Nederlander, tevoren een van van Leers directeuren, overgenomen, de vatenfabrieken in België.en Frankrijk en de twee in Nederland door Duitse ondernemingen, het walsbedrijf door de Hoogovens, de ijzerhandel door een van de twee kopers van de vatenfabrieken, en de bedrijven voor optische en acoustische apparaten door Philips. De opbrengst hiervan was, tezamen met die van van Leers villa en van een flatgebouw in Den Haag dat hem toebehoord had, bijna f 7 mln. Van die f 7 mln zonderde van Leer een deel af ten behoeve van de in hoofdstuk 6 gememoreerde van Leer-Stichting. Hij moest de bezetter bijna f 2 mln betalen om bezet gebied te mogen verlaten.': Bij zijn vertrek in i uni '41 kreeg hij niet alleen verlof, in Amerika te beschikken over de Amerikaanse en Engelse effecten die daar op naam van zijn
XC1 Dat bedrag werd aan Seyss-Inquarts Reichsstiftung Niederlande toegewezen.
ondernemingen gedeponeerd waren en over de vorderingen die zijn ondernemingen hadden op Engelse en Amerikaanse afnemers, maar er werd bovendien door de Hoogovens een vordering van ruim een kwart miljoen dollar op een Amerikaanse maatschappij van het shell-concern aan hem gecedeerd. Ook mocht van Leer zijn gehele familie meenemen, plus een zevental kennissen, plus zijn particuliere circus met auto's, aanhangwagens, paarden en wat niet al, plus sieraden ter waarde van f 25000, plus ft mln aan Nederlands-Indische obligaties, plus alle Belgische en Franse franken waaraan hij bij de reis met zijn karavaan door België en Frankrijk behoefte zou hebben. En dan kreeg hij ook nog een SS-officier als begeleider mee tot de Spaanse grens; dat kostte hem wèl f lOOO.
XCDàn te bedenken dat deze transactie geëffectueerd werd, drie maanden na het verschijnen van Seyss-Inquarts verordening die het mogelijk maakte, van Leer met één pennestreek de beschikkingsmacht over al zijn bedrijven te ontnemen! Van Leer had, dat bleek, uitnemende relaties. Dat hij daarnaast met grote koelbloedigheid geopereerd heeft, is evident.
XCCurieus in andere opzichten was de legale emigratie van een veel grotere groep Joden uit Nederland waarvoor de grondslag gelegd werd in een merkwaardig samenspel tussen een Duitse zakenman te Amsterdam, Harry W. Hamacher, en de vooraanstaande Abwehr-officier G. W. Schulze-Bernett die, zoals wij in ons tweede deel beschreven, in de herfst vanals attaché aan de Duitse legatie in Den Haag toegevoegd was met als voornaamste taak de opbouw van spionagenetten in Frankrijk en Engeland. Als zoveel Abwehr officieren beschouwde Schulze-Bernett de Nazi's als brutale parvenu's - hij was er niet afkerig van, hun een loer te draaien. Hamacher, een gelovige katholiek en een uitgesproken tegenstander van het Naziregime, was indoor het overnemen van aandelen die in het bezit waren van een Duits-Joodse onderneming, eigenaar geworden van de transportfirma Brasch en Rothenstein die een vestiging in Amsterdam had. Deze firma had vóór mei'talrijke Duitse Joden geholpen bij hun emigratie uit Nederland; zij was na meimet andere Duits-Joodse vluchtelingen in contact gebleven wier emigratie-aanvragen nog in behandeling waren. Hoe hen het land uit te krijgen?
'3 8 '39 40 '40
XCHamacher nam in maartverbinding op met Schulze-Bernett, toen hoofd van Abwehr-I in ons land; daarbij opperde Hamacher het denkbeeld
'41
dat hij met zijn firma de legale emigratie van de Joden die zich al bij hem gemeld hadden, verder zon voorbereiden en dat de Abwehr aan die groep enkele Duitse Joden zou toevoegen die als spionage-agenten zouden gaan fungeren. Aangezien de Abwehr nauwelijks agenten had in de Nieuwe Wereld, sprak dat denkbeeld Schulze-Bernett aan, vooralook omdat hij er op deze wijze wellicht in zou slagen, enkele honderden Joden in veiligheid te brengen. Maar zou het RSHA bereid zijn, zijn goedkeuring te hechten aan het verlenen van de Ausreisevisa? Daartoe nam men contact op met de chef van de onder Rauter ressorterende Zentrale Ein- und Ausreisestelle des Reichs leommissars, SSs-Hauptsturmjuhrer Albin Pilling.' Deze werd voor het plan gewonnen. De uitvoering werd nu ter hand genomen. Voor de reispapieren gaf het Amsterdamse reisbureau Hoyman & Schuurman zich veel moeite, het RSHA, door Pilling bewerkt, keurde de opzet goed - en zo konden in totaal, in zes grote transporten (drie in mei' 41, twee in augustus, één in januari '42), niet minder dan vierhonderdzes-en-tachtig Joden via Spanje naar Noorden Zuid-Amerika ontsnappen. In elk transport bevonden zich drie of vier Abwehr-agenten (op wie uiteraard geen enkele dwang uitgeoefend kon worden om na aankomst in Amerika aan het werk te gaan). 'General Christiansen', schreef Schulze-Bernett ons in '54, 'war unterrichtet und genehmigte unsere Aktion ... Er selbst sorgte noch dafür, dass ein oder zwei Personen, deren Schicksal ihm am Herzen lag, mit in dem Transport aufgenornmen wurden'2 wéér die 'grootmoedigheid'.
XCHoevelen van de vierhonderdzes-en-tachtig die met medewerking van de Abwehr emigreerden, voor 23 oktober' 41 de Frans-Spaanse grens passeerden, weten wij niet; vermoedelijk waren het ca. vierhonderd. Tellen wij die vierhonderd bij de eerder genoemde tweehonderdtwee-en-zestig, dan komen wij dicht bij de zevenhonderd. Dat laatste cijfer geeft, dunkt ons, het maximum aan van de legale emigratie uit bezet Nederland vóór de dag waarop deze door Himmlers instructie formeel verboden werd.
XCWij moeten de betekenis van die instructie niet overdrijven. Zij hield, gelijk aangehaald, in, dat Joden alleen een Ausreisevisum zouden krijgen 'in ganz bezonders gelagenen Einzelfällen, zum Beispiel bei Varliegen eines positiven Reichsinteresses' Welnu, bijna negen maanden vóór de z jste oktober schreef een medewerker van Generalkomissar Fischböck aan een relatie in Berlijn, dat het 'auf absehbare Zeit' voor een Jood 'gänzlich unmäglich' was, een Ausreisevisum uit Nederland te verkrijgen: 'eine solche wird nur erteilt,Zentraleund
1 Er waren behalve die in Den Haag ook in Amsterdam, Rotterdam en Maastricht. 2 Brief, 21 nov. 1954, van G. W. Schnlze-Bernett (Doe 1-627, a-5).
wenn hohere staatliche Gesichtspunkte dafür sprechen'l - klinkt dat anders dan Himmlers instructie? Neen. Maar enig verschil in de feitelijke situatie kwam et toch wèl: het werd na de zjste oktober nog een tikje moeilijker om legaal te emigreren dan daarvóór. Hamacher wilde in '43 (Pilling en Schulze-Bernett hadden Nederland toen verlaten) nog eens een groep van, een kleine driehonderd Joden naar Spanje wegwerken van wie ruim tweehonderd bij hem aangemeld waren door de Philipsfabrieken (die bereid waren, de reis naar Spanje te fmancieren) - Eichm~s vertegenwoordigers in Nederland zetten hem toen de voet dwars en het transport ging niet door. Anders dan vóór de 23ste oktober' 41 kreeg nadien geen Jood een Ausreisevisum die niet zelf of via relaties in het buitenland in staat was, het Derde Rijk een aanzienlijk bedrag aan buitenlandse deviezen te schenken. Intotaal kregen tussen 23 oktober '41 en eind '42 vermoedelijk maximaal ruim honderdtwintig Joden op deze wijze verlof om uit Nederland te vertrekken. Daar moest soms per familie 100 000 Zwitserse francs voor betaald worden, in een enkel geval een half miljoen. Het Nederlands Deviezeninstituut stelde in september ,42 drie miljoen van die francs beschikbaar welke vermogende Joden konden kopen teneinde ze tegen het geldende tarief (maar dat wisselde nogal eens) in te ruilen voor het begeerde document; een Ausreisevisum. De kunsthandelaren de gebr. Benjamin en Nathan Katz uit Dieren verwierven dat visum doordat zij, na eerst werkzaam te zijn geweest o.m. voor het op te richten Führermuseum te Linz, begin '43 een kostbare verzameling etsen en tekeningen voor dat museum ter beschikking stelden. Rauter wilde hen vasthouden, maar Goering die van hun arbeid geprofiteerd had, dreef zijn zin door en het werd Lages in eigen persoon die de gebroeders Katz tot de Spaanse grens begeleidde; hun drie-en-tachtigjarige n{oeder mocht, zonder' Jodenster, in Dieren blijven wonen.
XCHoeveel Joden in '43, zelfs nog in '44 een Ausreisevisum gekregen hebben, weten wij niet. Bij elkaar zijn het vermoedelijk niet meer dan enkele tientallen geweest. Dat betekent dat de organisatoren van de Endlösung, afgezien van een groep die zich in '44 van het kamp Bergen-Belsen naar Palestina kon begeven, van de ruim honderdveertigduizend Volljuden die in mei' 40f
1 Brief, II febr. 1941, van aan de Berlijn a.v., 4 R).
in ons land woonden, vermoedelijk hoogstens duizend de gelegenheid gaven, legaal te emigreren, veruit de meesten in '40 en '4I. Eén op de honderdveertig - legale emigratie was een hoge uitzondering. Maar de gevallen waarin dat Ausreisevisum verstrekt werd, waren nu weer niet zo gering in aantal dat nagenoeg niemand er van hoorde. Eerder menen wij dat het al in '40 tot menige Jood doordrong dat men soms, heel soms, verlofkon krijgen, het land te verlaten. Wie in '40 en '41 op zijn emigratiepapieren zat te wachten, zal daar wel niet over gezwegen hebben. Enmet welke spanningen ging dat wachten gepaard! De postverbinding met de Verenigde Staten (wij zullen ons nu maar tot dit land beperken) werkte wel, via Spanje en Portugal, maar vlug ging het niet. Alle brieven moesten de Duitse censuur passeren het kon licht vier of zes weken duren voor men antwoord kreeg. Voor elk Amerikaans inreisvisum moest de Amerikaanse consul-generaal in Amsterdam toestemming hebben van het State Department, en het State Department was er niet op gebrand, veel Joden tot Amerika toe te laten. Bezat men het inreisvisum, dan waren de doorreisvisa van Spanje en Portugal nodig. De Spaanse consul in Amsterdam was zeer hulpvaardig, de Portugese nogal lastig: veelal werd het doorreisvisum slechts verstrekt als men kon aantonen dat passage geboekt was op een boot die Lissabon zou verlaten. Ook voor die passage moest dus gezorgd worden. Dan het Ausreisevisum nog! In de gunstigste omstandigheden verliepen vele maanden voor men al die paperassen bijeen had - paperassen die stuk voor stuk afhingen van ondoorzichtige beslissingen, genomen op grond van onbekende richtlijnen die door administraties in verre landen vastgesteld waren. Ach, men wàs, men voelde zich zo afhankelijk, zo machteloos!
XCMet dat al: enkele honderden konden in '40 en '41 legaal emigreren. Hoe, werden zij benijd! Hoe wakkerde hun vertrek het verlangen van anderen aan, ook op die wijze te kunnen ontsnappen! Op geld beluste naturen vonden hier een rijke voedingsbodem voor het plegen van oplichting. Wij denken dan niet aan de gevallen waarin, in '40 al, in samenspel met de Sicherheitspolizei aan Joden voorgespiegeld werd datmen hen tegen hoge betaling naarde Veluwe kon brengen waar een Engels vliegtuig hen zou afhalen (die gevallen hebben zich voorgedaan) - eerder hebben wij het oog op de machinaties van tussenpersonen die beweerd~n dat zij er, uiteraard alweer tegen hoge betaling, via 'relaties bij de SD' voor konden zorgen, dat een Ausreisevisum verleend werd. Wij hebben er geen denkbeeld van, hoe vaak dit soort oplichting al in de eerste fase van de bezetting gepleegd werd-. de lezer moet in het oog houden dat veruit de meeste slachtofferslater gedeporteerd werden. Nadere bijzonderheden zijn slechts bekend over één oplichtingsactie die voor de betrokken Joden goed, maar voor de oplichters
slecht afliep. Oplichters waren in dit geval namelijk twee SS-officieren, een zekere Sanner en een zekere Horst Rötscher, beiden verbonden aan Amt VI (Auslandsnachrichtendienst) van het RSHA. Rötscher werkte vóór mei '40 al in ons land en had daar verscheidene relaties, onder wie de in 1890 geboren Haagse advocaat mr. Th. Bodde. In de zomer van '40 kwamen Sanner en Rötscher op hetzelfde denkbeeld dat aan de actie van Hamacher en SchulzeBernett ten grondslag lag: dat zij van het RSHA Ausreisevisa zouden kunnen krijgen voor Joden die, aldus Sanner en Rötscher, in de Verenigde Staten voor de SD zouden gaan spioneren. Inwerkelijkheid waren Sanner en Rötscher niet in het minst in die spionage geïnteresseerd - zij waren alleen geïnteresseerd in de bedragen die zij die Joden zouden laten betalen 'ten gunste van het RSHA' ; die bedragen of een groot deel daarvan zouden Sanner en Rötscher in eigen zak steken. Op voorspraak van de Chef van Amt Vlkregen zij verlof, ongeveer veertig Ausreisevisa uit te reiken. Via allerlei relaties in Amsterdam werd contact gezocht met vermogende Joden; de Ausreisevisa zijn inderdaad uitgereikt en gebruikt, o.m. door de directeur van 'De Bonneterie' te Amsterdam. De betrokkenen moesten alsregel voor de visa die voor henzelf en hun gezinsleden bestemd waren, f 55000 betalen. Die bedragen kwamen bij Bodde terecht. Tussenpersonen streken bij die transacties soms hoge extra-bedragen op en achter Bodde's naoorlogse verklaring: 'zelf heb ik met deze transacties nimmer een cent verdiend, noch aangenomen", plaatsen wij een vraagteken. Aannemelijk is wèl dat het grootste deel van de buit bij Sanner en Rötscher belandde. Hun oplichting ten nadele van het Duitse Rijk werd eind '40 ontdekt; beiden werden tot opsluiting in Mauthausen veroordeeld maar kregen later gratie. Bodde, ook anderen, zaten enige tijd vast, Bodde in Berlijn. Kennelijk kon hij daar aantonen dat de door Sanner en Rötscher gepleegde oplichting hem onbekend geweest was - hij bleef althans met de Duitsers goede relaties onderhouden en werd in augustus ,44 door hen nog benoemd tot directeur-generaal van het Philipsconcern. Zijn rijk was daar van zeer korte duur.
XCWij herinneren aan wat wij eerder uiteengezet hebben: dat de Endlösung (men denke aan het formeren van de Einsatzgruppen) in de eerste maanden van '41 in praktische voorbereiding genomen werd en dat Eichmann en zijn mede
XC1 PRA-Den Haag: p.v. Th. Bodde (2 mei 1947), p. 46 (Doe 1-II7, a-r).
werkers daarbij coördinerend gingen optreden. In Wenen en Praag had Eichmann, gelijk uiteengezet, de leiding gehad van een Zentrolstelle für judische Auswanderung - die naam bleef gehandhaafd, hoewel emigreren nauwelijks meer toegestaan werd. Niet het voorbereiden van die Aus wanderung (emigratie) werd dus het wezenlijke doel van deze Zentralstellen, maar het voorbereiden van de deportaties, onderdeel van de uitroeiing. Niet alleen in Duitsland maar ook in de bezette gebieden zouden die deportaties, wilde men onrust en opschudding voorkomen, een reeks nieuwe maatregelen vergen. In Duitsland zou daarbij het Reichssicherheitshauptamt als de instantie optreden die het gehele beleid coördineerde - het lag voor de hand dat dat RSHA, Heydrich dus, zou trachten, ook in een bezet gebied als Nederland alle bevoegdheden op het terrein der deportaties in handen te krijgen. Meer nog: als het RSHA zou uitmaken, wanneer, hoe en waarheen de Joden uit Nederland gedeporteerd zouden worden, dan leek het wenselijk dat datzelfde RSHA óók het gehele beleid zou vaststellen dat in de periode, voorafgaand aan de deportaties, ten aanzien van die Joden gevoerd zou worden. Het kwam er eigenlijk op neer dat Heydrich Seyss-Inquart wenste uit te schakelen, anders gezegd: dat formeel de Jodenvervolging uitsluitend het domein zou worden van Rauter. Onder Rauter ressorteerde Harster ; men kon eventueel in diens staf een Rejerat IV B 4 vormen dat, op de gebruikelijke wijze, van het Rejerat IV B 4 van het RSHA (Eichmann) zijn aanwijzingen zou ontvangen. Maar Heydrichs gedachten gingen aanvankelijk in een andere richting: hij wenste dat er in bezet Nederland, evenals in Wenen en Praag, een Zentrolstelle [ur jüdische Auswanderung kwam - in Amsterdam. Dat laatste bood twee voordelen: daar woonden de meeste Joden en het nieuwe bureau zou geografisch gescheiden zijn van SeyssInquarts residentie. Zonder dat hij precies overzag welke eonsequenties op beleidsgebied uit de oprichting van die Zentralstelle konden voortvloeien, ging Seyss-Inquart in februari of maart' 41 met die oprichting accoord. Het moet de Reichskommissar daarbij op zijn minst duidelijk geweest zijn dat het begrip "Ausuranderung' bedriegelijk gebruikt werd en dat niet emigratie maar deportatie het doel was: elke Duitse functionaris in bezet Nederland wist, dat emigratie nauwelijks mogelijk was. Dat de Joden uit Nederland zouden verdwijnen, had trouwens Seyss-Inquartsvolledige instemming. 'Die [uden", had hij op 12 maart' 41 in het Amsterdamse Concertgebouw uitgeroepen, 'sind jene Feinde mit ilenen wir weder zu einem Waffcnstillstand noch zu einem Frieden kommen konnen ... Wir werden die [uden schlagen wo wir sie treffen ... Der Führer hat erklärt, dass die [uden in Europa ihre Rolle ausgespielt hahen und daher haben sie ihre Rolle ausgespielt.' Alleszins plausibel is het dat SeyssInquart er, met de verse herinnering aan de Februaristaking, bij Heydrich op
aandrong dat men de Joden uit Nederland met zekere prioriteit zou deporteren; dat zou een uitnemend functionerende Zentralstelle vergen.
XCMedio maart '41 zond Eichmann drie van zijn naaste medewerkers uit Wenen en Praag, onder wie Rajakowitsch, naar Amsterdam. Zij moesten niet alleen de nieuwe Zentralstelle für jüdische Auswanderung oprichten, maar ook bij de voorzitters en leidende functionarissen van de pas kort bestaande Joodse Raad voor Amsterdam de indruk wekken, dat de belangen van de Joden bij' die Zentrolsteile veilig zouden zijn, anders gezegd: dat de emigratieopzet reëel bedoeld was. Uit Praag namen zij derhalve twee vooraanstaande Joodse figuren mee, die daar juist veel met emigratie te maken hadden gehad: Jakob Edelstein en Richard Friedmann. Beiden waren overtuigde Zionisten; Edelstein was in Praag hoofd van het bureau geweest dat bij de legale emigratie naar Palestina bemiddeld had, en Friedmann, een Oostenrijker, had in Wenen zijn best gedaan, via de Zentrolstelle für jüdische Aus u/anderung zoveel mogelijk Joden in veiligheid te brengen. Beiden voorzagen in '39 dat het Naziregime h~t de Joden steeds moeilijker zou maken - wellicht zouden deze binnen een bepaald territoir geconcentreerd worden. Maar dat zou volgens Edelstein en Friedmann een positieve kant kunnen hebben: werkend op het land en in kleine bedrijven zouden de Joden een scholing krijgen die hun uiteindelijk in Palestina te stade zou komen. Edelstein en Friedmann waren dan ook beiden in oktober' 39 naar Nisko vertrokken waar volgens Eichmann en Rajakowitsch een echte Joodse kolonie zou ontstaan; Edelstein was na enkele weken naar Praag teruggekeerd en Friedmann voegde zich daar in december bij hem. Nadien, in '40, waren zij er toe overgegaan; Joodse werkkampen in het Protektorat te organiseren. Alweer: dat kon later de Zionistische kolonisatie ten goede komen.
XCNog een dienst waren zij de Duitsers gaan bewijzen.
XCBegin' 4I was bepaald dat alle Joden van het Protektorat uitgebreide formulieren moesten invullen waarbij men als reisdoel Sjanghai moest opgeven (daar was tevoren een aantal Joodse vluchtelingen uit Duitsland aangekomen). De Zentrolstelle had met die formulieren slechts de bedoeling, bij de Joden illusies te wekken en zelf een nauwkeurig inzicht te krijgen in hetgeen elke Joodse familie nog aan waarden bezat. Edelstein en Friedmann hadden die opzet niet doorzien; zij meenden al verdienstelijk werk te doen door het invullen van de formulieren zoveel mogelijk te rekken. Oningevulde stellen van die formulieren namen zij naar Amsterdam J;Ilee: zij moesten de functionarissen van de Joodse Raad die het contact met de Amsterdamse Zentral stelle zouden onderhouden, tonen hoe die paperassen behandeld moesten worden.
XCVan midden maart tot (vermoedelijk) midden april' 4I hebben Edelstein en
Friedmann in Amsterdam vertoefd; Friedmann kwam in mei nog voor een twe~de bezoek over. Zij hebben talloze gesprekken gevoerd met Cohen en Asscher, met de voornaamste medewerkers van de Joodse Raad, onder wie uiteraard het hoofd van de emigratie-afdeling, Gertrud van Tijn-Cohn, ook met anderen. Wij weten helaas van die gesprekken maar weinig af. Vaststaat dat de leiding van de Joodse Raad zorgvuldig naliet, hen in contact te brengen met de voorzitter van de Joodse Coördinatie-Commissie, Visser, en dat er tussen de twee 'bezoekers uit Praag en de leiding van de Joodse Raad op een belangrijk punt overeenstemming bestond: dat Joden geen daadwerkelijk verzet moesten bieden, maar dat zij dienden te trachten, tijd te winnen in de periode die nog zou verstrijken voor men bevrijd zou worden. Cohen en Asscher waren op dat laatste punt zeer optimistisch. Zelf beïnvloed door de wensvoorstellingen van de Nederlandse publieke opinie ('déze zomer al, in '41, komt de invasie!'), staken zij hun twee bezoekers met dat optimisme aan. Friedmann keerde, aldus later zijn weduwe, van zijn tweede bezoek 'in besonders optimistischer Stimmung' naar Praag terug, 'in Holland rechnete man mit der Invasion und einem baldigen Kriegsende.» Wij nemen aan dat het optimisme waarvan Cohen en Asscher getuigenis aflegden, hen ook versterkte in hun opvatting dat de Joden, als zij zich maar rustig hielden, verder niet veel kwaads boven het hoofd hing. Nu, op dat punt zagen Edelstein en Friedmann de zaak reëler. Zij hadden een Eichmann en een Rajakowitsch van nabij leren kennen, zij hadden de misère in Nisko aanschouwd, en bovendien waren in het Protektorat al anti-Joodse maatregelen genomen die men in bezet Nederland begin april '41 nog niet kende: het Joodse bedrijfsleven was er praktisch vernietigd, Joodse employe's waren . bij duizenden op straat gezet (vandaar ook de werkkampen), Joden hadden ;U hun waardepapieren, gouden en zilveren voorwerpen en edelstenen in depot moeten geven, uit de wereld van de kunst waren de Joden verwijderd, Joden mochten slechts beperkte bedragen van hun bankrekeningen opnemen, het was hun verboden, café's, restaurants, parken, zwembaden, theaters of bioscopen te bezoeken en na acht uur 's avonds mochten zij zich niet in de openlucht bevinden. 'Dit alles hangt o~k u boven het hoofd', betoogden Edelstein en Friedmann. Maar voor die waarschuwing vonden zij geen gehoor. Nog afgezien van het feit dat Cohen en Asscher op een spoedige invasie rekenden, meenden dezen ook dat verscheidene maatregelen als in het Protektorat getroffen, in Nederland een deining zouden veroorzaken die de bezetter na de Februari
XC1 Aangehaald in H. G. Adler: Theresienstadt, p. 738.
staking zeker zou willen vermijden. Asscher (Cohen heeft zich over dit punt niet uitgelaten) herinnerde zich later slechts dat hij met Friedmann 'alleen geborreld' en dat hij zich 'van diens adviezen niets aangetrokken' had.' In Zionistische kring te Amsterdam maakte Edelstein geen geheim van 'zijn laatdunkend oordeel over de twee voorzitters van de Joodse Raad'ê; kennelijk vond hij hen illusionisten, onbekwaam tot het geven van leiding. Aanwijzingen dat Edelstein en Friedmann enerzijds en Cohen en Asscher anderzijds afspraken dat zij met elkaar in contact zouden blijven, zijn er niet. Wij nemen aan dat Cohen en Asscher daar geen enkele behoefte aan hadden en dat zij zodanig contact bovendien gevaarlijk achtten. Hier zou uit voortvloeien dat het de leiding van de Joodse Raad onbekend bleef dat, gelijk reeds vermeld, de deportaties uit Praag en Brno ill oktober' 41 begonnen, anders gezegd: dat de z.g. emigratie naar Sjanghai een volslagen fictie was.
XCOp de leiding van de Joodse Raad werd een andere vorm van misleiding toegepast.
XCEind maart was illNederland de SS-officier gearriveerd aan wie de leiding van de Amsterdamse Zentralstelle jur jüdische Auswanderung toegedacht was: SS-Hauptsturmführer Willi Zöpf, een vriend van Harster. Deze Zöpf was het die medio april' 41 Gertrud van Tijn bij zich riep en haar zei dat de Duitsers bereid waren, grote aantallen Joden naar Amerika te laten emigreren. Hoe kon, vroeg hij, hun scheepspassage gefinancierd worden? Gertrud van Tijn veronderstelde dat het grote Amerikaanse hulpfonds voor de Europese Joden, het Joint Distribution Committee ('de Joint', zoals men als regel zei) bereid zou zijn, daar ill Lissabon de nodige dollars voor te deponeren. 'Hierop werd overeengekomen', aldus Gertrud van Tijn in haar ill '44 geschreven verslag,
XC'dat ik naar Lissabon zou gaan om te trachten, een zo groot mogelijk krediet voor genoemd doel te verkrijgen. Zöpf verklaarde dat, als ik succeshad, de emigratie zou kunnen beginnen. Ook deelde hij mij mee ... dat een speciaalbureau, de Zentrolstelle für jüdische Auswanderunç, hiervoor geopend zou worden en binnenkort met het werk beginnen. Hij vertelde mij zelfs dat de nodige emigratieformulieren reeds gedrukt warcn.'"
XCHet Spiel werd consequent voortgezet: Gertrud van Tijn kreeg verlof, naar Berlijn te gaan en vandaar naar Lissabon te vliegen. Bevreesd dat zulks de opzet in gevaar zou brengen, onthield zij zich daar van het opnemen vanProc.-gen. Amsterdam, rijksrecherche: p.v. A. Asschermeip.J. Melkman: 'Tijd voor de doden',meivan Tijn-Cohn: 'Bijdrage tot de geschiedenisder Joden in Nederland vanmeitotjuni(herfstp.(DoeB,
1 (26 1948), 8. 2 21 1965. 3 G. IQ 1940 1944' 1944), 32 1-1720 a-r).
contact in welke vorm ook met de Nederlandse legatie en het Nederlandse consulaat (de regering in Londen kreeg dus ook geen enkele inlichting), wèl voerde zij besprekingen met de vertegenwoordiger van de Joint en deze zegde haar aanzienlijke dollarkredieten toe. Via Berlijn keerde zij naar Amsterdam terug. Daar zei Zöpf haar dat hij vreesde 'dat de kredieten ... niet half genoeg zouden zijn, maar ik verzekerde hem', aldus weer Gertrud van Tijn, 'dat het niet moeilijk zou zijn ze aangevuld te krijgen als eenmaal de emigratie aan de gang was.'! Daarvoor moesten nu de verdere voorbereidingen getroffen worden. De Zentralstelle für judische Auswanderung nam haar intrek in een pand in de van Eeghenstraat te Amsterdam, in diezelfde straat moest de Joodse Raad een verbindingsbureau oprichten dat de aan de Oostenrijkse administratie ontleende naam 'Expositur' ('Aussenstelle') kreeg, een uit Wenen afkomstige, voor zeer intelligent en tactvol doorgaande Joodse advocaat, dr. Edwin Sluzker, nam spoedig in opdracht van de Joodse Raad bij die Expositur de dagelijkse leiding in handen en nog in mei werden Cohen en Asscher door Friedmann tijdens diens tweede bezoek aan Amsterdam in alle vormelijkheid aan Rajakowitsch voorgesteld. 'Herr SS-Obersturmführer Dr. Rajaleowitsch gab', aldus Cohens verslag,
XC'den Vorsitzenden des Joodse Raad voor Amsterdam bekannt, dass durch den Herrn Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete diese Dienststelle für Fragen der Emigration der [uden aus dem besetzten nicderiändischcn Gebiet gesehaffen wurde. Herr SS-Obersturmführer Dr. Rajakowitseh erteilte den Au/trag, bis Freitag, den 25. Juli 1941, einen Entwurf für die Organisation der Auswanderungsabtetlung beim Joodse Raad voor Amsterdam, welche für das gesamte besetzte niederldndische Gebiet zuständig sein soll, vorzulegen."
XCWanneer ons vermoeden dat de bespreking met Rajakowitsch omstreeks de z yste mei plaatsvond, juist is, dan kreeg de leiding van de Joodse Raad twee maanden de tijd, een opzet te ontwerpen voor een emigratie-afdeling die voor geheel Nederland competent zou zijn (hetgeen 'de Joodse Raad voor Amsterdam' op dat moment nog niet was). Twee maanden! Inderdaad: de mannen van de Zentralstelle hadden geen haast. Hun bedoeling was louter en alleen, de leiding van de Joodse Raad in slaap te wiegen. Daarin waren zij geslaagd.
XC'hat der Chef der Sicherheitspolizei und des SD, SS-Gruppenfiihrer Heydrich, die Errichtung einer Zentraistelle fiir jiidische Auswanderung in den besetzten nieder ländischen Gebieten angeordnet, die beispielgebend fiir die Lösung der judenfrage in sdmtlichen europäischen Staaten sein solI.
XCDer Zentraistelle fiir jüdische Auswanderung wird die Erfassung sämtlicher juden in den Niederlanden, die 'Ûberwachuno des judischen Lebens und die zentrale Steuerung der Auswanderung ubertragen. Ebenso wie in Prag soli neben der Zentraistelle ein if Jentlichrechtlicher Fonds errichtet werden, de111die Sieherung der fiir die Finanzierung der Auswanderung und die kommende endgiiltige Lösung der judenfrage in Europa be nötigten Mittel obliegt.
XClelt da~f bitten, eine Verordnung naeh dem als Anlage beigefiigten Entwurf zu erlassen (Eilumlal1fve~fahren) .
XCIm Rahmen meines Generalkommissariats werde ieh die [ederfûhrende Bearbeitung aller damit zusammenhängenden Fragen dem Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD übertragen, der infaehlicher Hinsicht aueh den Weisungen des Sonderbeauftrag ten zur Lösung derjudenfrage (SS-Gruppenführer Heydrieh) umerliegt und entsprechend den Wûnschen des Reiehskommissars fiir die besetzten niederländisehen Gebiete unter meinet Verantwortluhkeit dieses Sondergebiet bearbeiten wird'l
XC- een 'Sondergebiet' dus, waarop Harster, de instructies van Heydrich en Rauter volgend, 'federführend' zou zijn. Maar dat was voor SeyssInquart, al zou dan ook met zijn 'Wûnschen' rekening gehouden worden, onaanvaardbaar. De Reichskommissar besefte terdege dat speciaal ten aanzien(Vu], HA Inneres,
1 Brief, 18 april 1941, van Rauter aan Seyss-Inquart en Wimmer 124 w).
van de Jodenvervolging en a fortiori wanneer men in dat kader alle Joden zou deporteren, in Nederland met grote behoedzaamheid opgetreden moest worden; dat die deportaties op zichzelf te eniger tijd door de Sicherheits polizei georganiseerd zouden worden, leek hem onvermijdelijk, maar hij was geen ogenblik bereid, de supervisie op het gehele terrein der Jodenvervolging, de deportaties incluis, prijs te geven. Trouwens, Rauter had ook met de competenties van de Generalkommissare Wimmer, Schmidt en Fischböck geen enkele rekening gehouden. Zijn offensief werd afgeslagen. Ondanks het voorgestelde 'Eilumlaufverfahren' (waarbij o.m. de verschillende Generalkommissare binnen enkele dagen hun opmerkingen bij conceptverordeningen moesten indienen) liet Seyss-Inquart een volle maand verstrijken voor hij, op 19 mei, zijn Chejsitzung' hield waar wij in hoofdstuk 6 al melding van maakten. Alle Generalkommissare waren daar aanwezig; zo ook Harster, vermoedelijk ook Rajakowitsch. Wat daar in bijzonderheden over de deportaties besproken werd, weten wij niet. wel had Seyss-Inquart, zo noteerde Rajakowitsch ruim een maand later, bij die gelegenheid 'grundsätzlich entschieden, dass er die Hortung des jüdischen Vermögens und seine Widmung für die Finanzierung der Endlösung billige. Die Durchführung wollte er jedoch' (dat was een teleurstelling voor Rajakowitsch geweest) 'seinem ersten Wirtschaftsmann, das ist Minister Dr. Fischböck, übertragen', en Fischböck had vervolgens 'seine Pläne über die schrittweise Erreichung des Gesamtzieles' geschetst.'
XCDe ontwikkeling tot eind' 41 volgend, hebben wij in hoofdstuk 6 de reeks maatregelen beschreven die, o.m. in aansluiting op deze bespreking van 19 mei, de in Nederland levende Joden in het isolement dreven en hen beo roofden van hetgeen zij op economisch gebied opgebouwd hadden. Het was de voortzetting van een beleid dat zich al in de herfst van '40 was gaan aftekenen. Duidelijk is evenwel dat men, eigenlijk van eind maart' 41 af, toen de Zentralstelle für jüdische Auswanderung opgericht werd, maar bepaaldelijk na de rçde mei '41, deze isolerings- en berovingsmaatregelen óók zien moet als inleiding tot de deportaties, tot de uitroeiing, tot de 'kommende endgültige Lösung der Judenfrage in Europa' (Ranters brief van 18 april 1941), tot de 'Endlösung' (Rajakowitsch' notitie over de bespreking van 19 mei).
XC1 E. Rajakowitsch: Notitie, 21 juni 1941, voor Harster en Fahrenholtz (HSSuPF, 65 a). 101
XCWat stelde men zich bij die termen voor? Massamoorden? Of, hetgeen in deze fase wellicht plausibeler is, dat de Joden in een onherbergzaam gebied geconcentreerd zouden worden ('die territoriale Endlösung') waar zij spoedig grotendeels te gronde zouden gaan? Dat laatste is toch wel het minimum dat wij moeten aannemen, althans ten aanzien van diegenen die niet, als Rajakowitsch, tot Eichmanns naaste medewerkers behoorden. Wat Seyss-Inquart betreft, herinneren wij er aan (wij vermeldden het feit in ons vorige deel) dat hij eind november '39 toen hij in het Generalgouvernement op dienstreis was, in de buurt van Lublin een moerassig gebied te zien gekregen had, dat, aldus de Duitse gouverneur van het betrokken district, een 'Judenreservat' kon worden, 'welche Massnahme womoglicheine starke Dezimierung der Juden herbeifahren könnte.'l Het was in elk geval, dunkt ons, in de lente van '41, vijftien maanden voor de deportaties begonnen, in de hogere regionen van het Reichskommissariat bekend dat alle Joden, d.w.z. om te beginnen alle Volljuden, uit Nederland gedeporteerd zouden worden; op zijn minst wist of veronderstelde men óók dat veruit de meeste van die Joden deportatie niet lang zouden overleven.
XCSeyss-Inquart had (ook dat bleek in de Chefsitzung van 19 mei) tegen de aanduiding 'Zentralstelle far jiidische Auswanderung' bezwaar. Van welke aard dat bezwaar was, weten wij niet. Denkbaar is, dat hij vreesde dat, wanneer het accent zo duidelijk op de 'Auswanderung' kwam te liggen, de Zentralstelle toch ongemerkt zou worden ingelijfd bij Rauters domein, waaronder immers ook al de Ein- und Ausreisestellen des Reichskommissars ressorteerden. Seyss-Inquart besliste dat het nieuwe bureau een naam diende te krijgen die duidelijk aangaf dat de werkzaamheden onder zijn algemene verantwoordelijkheid als Reichskommissar vielen: "Zeniralstelle fiir die Angelegenheiten der [uden in den Niederlanden'. Rablliet hij een desbetreffende verordening ontwerpen. Het concept voorzag niet alleen in de oprichting van zulk een Zentralstelle ('zwecks Regelung und Überwachung des sozialen und kulturellen Lebens der ... [uden und zur Förderung ihrer Auswanderung' - de beroving viel hier dus buiten), maar ook in de vorming van een met de in Duitsland bestaande Reichsvereinigung te vergelijken' Verband der [uden in den Niederlanden' ; allen die Volliude waren of als zodanig golden, zouden hier lid van moeten
1 Verslag van Seyss-Inquarts dienstreis, 17-22 nov. 1939, (Neur. doe. PS-2278).
worden, een "[udenrat' van hoogstens twintig leden zou er aan het hoofd van staan en het verbond zou speciaal 'zur Mitwirleung bei den für die Aus wanderung seiner Mitglieder notu/endigen Massnahmen verpflichtet' zijn.'
XCDit concept verdween, wij weten niet door welke factoren, onder tafel. Het Verband der [uden in den Niederlanden werd niet opgericht en de Zentral stelle für jüdische Ausuianderung bleef onder die naam gehandhaafd. Zöpf verdween overigens als chef; er kwam een nieuwe: SS-Sturmban1'lführer Hellmut Reinhard, tevoren functionaris van het RSHA. Wij hebben er geen duidelijk beeld van wat Zöpf(die een luiwammes was) nadien ging uitspoken, de ijverige Rajakowitsch ging op verscheidene terreinen de Endlösung voorbereiden. Hij stimuleerde Rauter eind juli' 41 om bezwaar te maken tegen het feit dat geen maatregelen getroffen werden om de 'vrijwillige' arisering van Joodse bedrijven ongedaan te maken. Fischböck was er, schreef Rauter in een kennelijk door Rajakowitsch opgestelde brief, al tevreden mee geweest wanneer de Joden hun vermogen kwijt raakten. 'Dieses Ziel', had Fischböck gezegd, 'wird auch erreicht uienn der später zur Aussiedlung' (deportatie) 'gelangende Jude Vermogensurerte an einen Arier... überträgt'. Maar dat was, aldus Rauter, een onhoudbaar standpunt, aangezien juist die Joodse vermogens 'für die Pinaneierung der Endlösung' nodig warenê - en misschien moeten wij in die formulering een aanwijzing zien dat Rauter en Rajakowitsch aan een 'territoriale Endlösung' dachten: de vorming van een reservaat, hoe primitief ook, zou grote kapitalen vergen.
XCWaar die Jodenvervolging op zou uitlopen: deportatie, Bndiosung. stond dus in de lente en zomer vanvast. Overigens moet men, dunkt ons, in het oog houden dat zij die van dat doel op de hoogte waren, beseften dat aan zijn verwezenlijking in bezet Nederland nog veel moest voorafgaan. Het proces tot het isoleren en beroven van de Joden was nog niet ver genoeg voortgeschreden. Er was trouwens verdeeldheid hoe ver men bij dat isoleren moest gaan. Vooral Generalleommissar Schmidt drong er in die tijd op aan, in Amsterdam een ghetto op te richten. Burgemeester Voûte van Amsterdam protesteerde, het college van secretarissen-generaal deed hetzelfde, maar (wat belangrijker was) ook Rauter voelde er niet voor. Voûte kreeg begin Vu], HA Inneres, 101
'41 1 Concept in 124 w. 2 Brief, 21 juli 1941, van Ranter aan Seyss Inquart, Wimmer en Fischböck dossier VO 198/41).
juli van deze te horen dat hij 'tegen het instellen van een ghetto te Amsterdam was, aangezien ook de Joden in Duitsland niet in ghetto's waren ondergebracht." Zo dat motief al geldigheid had, het was zeker het enige niet. Uit de vorming van een ghetto zouden ook voor de niet-Joden tal van moeilijkheden voortvloeien; bovendien zou die vorming in strijd zijn met het geleidelijke en zoveel mogelijk geruisloze karakter dat Seyss-Inquart aan de Jodenvervolging wilde geven. Wat de op Rauter zeer naijverige Schmidt betreft, menen wij dat zijn aandringen juist op zulk een ghetto, als een aanwijzing gezien moet worden dat hij er niets voor voelde, zich op het terrein der Jodenvervolging te laten -uitschakelen.
XCEr is nog een aanwijzing in die richting. Veel pleit er namelijk voor dat het Schmidt was die in juni of begin juli '4r Seyss-Inquart wist te winnen voor het denkbeeld dat men werkloze Joden naar kampen in Duitsland zou overbrengen, dicht bij de Nederlandse grens, waar dezen onder Joodse voormannen aan het werk gezet zouden worden. Eerst moesten die vo ormannen geschoold worden. Dat kon, zo werd gemeend, het best geschieden in het vroegere Ster-kamp te Ommen. Beaujtragter Böhmcker legde het plan in een brief neer d.d. r6 juli waarin hij er bij Asscher en Cohen op aandrong dat de Joodse Raad om te beginnen voor zeven-en-vijftig werkkrachten zou zorgen wier eerste taak zou zijn, het kamp te Ommen in te richten voor de grotere groepen die na hen zouden komen. 'Diese Arbeitskräfte sollen sich', schreef Böhmcker, 'freiwillig zur Arbeit im Arbeitseinsatzlager in Ommen melden. Die Meldung wollen Sie veranlassen und mir übermitteln.'2
XCCohen en Asscher tilden zwaar aan dat verzoek. Hoe kort was het geleden (nauwelijks een maand!) dat in Amsterdam de razzia o.m. op de jongens uit het werkdorp Wieringermeer plaatsgevonden had waarvoor men zich de adressen door Lages had laten ontfutselen. Nukwamen week in, week uit, de overlijdensberichten uit Mauthausen binnen. Was het dan verantwoord, op enig Duits verzoek in te gaan, eerst voor Ommen zeven-en-vijftig vrijwilligers op te roepen, vervolgens vrijwilligers voor de karnpen in Duitsland - personen kort en goed voor wier veiligheid men, waren zij eenmaal in een kamp geconcentreerd, niet kon instaan? Cohen en Asscher vroegen een gesprek met Böhmcker aan; zij kregen geen antwoord. Vervolgens namen zij contact op met Meijer de Vries die op grond van zijn Joodse afkomst als referendaris bij de afdeling werkverruiming van het departement van sociale zaken ontslagen was. Deze gaf de raad, er naar te streven, dat bij de organiOR,
1 BG-Amsterdam, recherche: p.v. H. A. Rauter (3 juni 1947), p. 2 (Doe 1-1828, d-ç). 2 Brief, 16 juli 1941, van A. Böhmcker aan Asscher en Cohen map 'Corresp. voorzitters met Duitse autoriteiten'.
satie van de kampen waar Böhmcker op aangedrongen had, de rijksdienst voor de werkverruiming en de Nederlandse Heidemaatschappij betrokken zouden worden. Op 28 juli legden Cohen en Asscher die suggestie per brief aan Böhmcker voor; zij vroegen ook of zij alleen vrijwilligers uit Amsterdam moesten oproepen dan wel uit het gehele land. 'Wir sagen Ihnen', zo eindigden zij, 'im voraus Dank für Ihre Antwort, nacli deren Empjang wir die erjorderlichen Massnahmen treffen werden. Da jedoch das ganze Problem uns eine schwere Ver antwortlichkeit auferlegt' (Mauthausen ... ), 'erlauben wir uns erneut, die dringen de Bitte auszusprechen, uns, sobald Ihre Zeit es erlaubt, Gelegenheit zu einer mündlichen Besprechung der gesalnten Materie geben zu wollen.?
XCEerst nadat deze brief waarin de twee voorzitters van de Joodse Raad zich in beginsel bereid verklaard hadden, 'de nodige maatregelen te nemen', uitgegaan was, riepen zij de raad in een speciale vergadering bijeen. Deze vond op 29 juli plaats. Door de voorzitters werd daar betoogd dat de bezetter natuurlijk de macht had, Joden te dwingen, naar kampen in WestDuitsland te vertrekken. Als de Joodse Raad weigerde, de physiek geschikten te selecteren, zou dan niet nog méér ellende dreigen te ontstaan ? 'Voorop sta', aldus de notulen van deze hoogst belangrijke vergadering, 'dat de persoonsrisico's voor tewerkgestelden eventueel wel zullen bestaan, doch dat bij weigering door de Joodse Raad de persoonsrisico's voor honderden (en dan allicht lichamelijk zwakkeren) veel groter zullen zijn. Ondanks de moeilijke, pijnlijke verantwoordelijkheid meent het Presidium dus wèl de zaak ter hand _te moeten nemen ...
XCDe kwestie der verantwoordelijkheid voor de persoonsrisico's der op te 'roepen mensen wordt door vergadering en Presidium uitvoerig behandeld, waarbij de vergadering tenslotte het standpunt inneemt, dat hierboven reeds is aangegeven, en op verlangen van het Presidium haar deel in de verantwoordelijkheid op zich neemt.'!
XCOp de dag waarop deze vergadering gehouden werd, antwoordde Böhmcker dat hij op de mogelijke inschakeling van de rijksdienst voor de werkverruiming en de Nederlandse Heidemaatschappij niet dieper kon ingaan; naar Ommen mochten ook Joden gezonden worden uit andere plaatsen dan Amsterdam en de Joodse Raad moest er naar streven, 'alle beschä}tigungslosen [uden zur Arbeit heranzuziehen.'3
XCDe Joodse Raad nam de voorbereiding van de uitzending ter hand. Onder leiding van Meijer de Vries werd een commissie gevormd die naging ofBrief, 28juli 1941, van Asscheren Cohen aan Böhmcker (a.v.).Notulen, 29 juli 1941.Brief, 29 juli 1941, van Böhmcker aan Asscher en Cohen (Do~ 1-294.a-4)·
1 2 ]R: a
Nederlandse overheidsinstanties tot medewerking bereid waren, indien en voorzover er één of meer werkkampen in Nederland ingericht zouden worden; die medewerking werd toegezegd. Tegelijk opende de commissie een kantoor in Asschers diamantslijperij waar zij aan groepen Joodse werklozen en op wachtgeld gestelde Joodse gemeente-ambtenaren de vraag voorlegde of dezen bereid waren, naar Ommen te vertrekken. Ieder weigerde. 'Hieraan is', zo rapporteerde de commissie op I9 augustus, 'niet vreemd het feit dat de vele sterfgevallen in Mauthausen een zeer diepe indruk hebben gemaakt, en dat men had vernomen dat de leiding van het kamp Ommen in handen zou zijn van NSB- of daaraan verwante partij-organen." Het kantoor in de diamantslijperij bleef nog enige tijd geopend - niemand kwam er zich melden.ê
XCVreemd: Böhmcker kwam op de zaak niet terug.
XCWat had zich aan Duitse kant afgespeeld?
XCWij weten daar maar weinig van. Vaststaat dat via het ene of andere kanaal, vermoedelijk via Bormann, het voornemen om werkloze Nederlandse Joden naar werkkampen in Duitsland over te brengen, aan Hitler voorgelegd was. Hitler had er zijn veto over uitgesproken. Op 20 augustus, daags nadat de commissie-Meijer de Vries rapport uitgebracht had aan de Joodse Raad, hield Schmidt een bespreking met zijn staf waaromtrent een deelnemer aantekende: 'Nach Mitteilung des Generalkommissars sind die Plane über den jüdischen Arbeitseinsatz durch den Führer umgestossen worden. Er will keine Ertüchtigung der [uden, sondern ihre Aussiedlung.'3 In het kamp te Ommen waren toen al enkele barakken opgetrokken; die bleven leeg.
XC1 JR: Notulen, 19 aug. 1941. 2 In een in september '41 verschenen nummer waarschuwde De Waarheid tegen de geschetste opzet. 'Uit een briefwisseling van 16 en 25 juni j.l. tussen Asscher-Cohen en de gevolmachtigde van Seys-Inquart, een zekere Boemker, die ons in handen viel, blijkt', zo schreefhet blad, 'dat de Duitsers mensen in hun dienst wensen te nemen voor het uitvoeren van wegenaanleg, grondwerk en de bouw van verdedigingswerken aan de Duitse grenzen, in 't bijzonder in de nabijheid van Osnabrück en Essen.'(De Waarheid, sept. 1941, p. 3) Wij veronderstellen dat met de brief van 16 juni Böhmckers brief van 16 juli bedoeld is en dat men voor '25 juni''25 juli' moet lezen. Die tweede brief is niet bewaardgebleven. De door De Waarheid weergegeven inhoud lijkt plausibel. 3 Notitie, 25 aug. 1941, van Ing. W. Münster (GKzbV, HA Polito Aufbau, 9 d).
Cohen heeft na de oorlog beweerd dat de Joodse Raad zich slechts in schijn tot medewerking aan deze uitzending van Joodse werklozen bereid verklaard had. 'Wij wisten vooruit', zei hij, 'dat er niemand zou komen: Onzerzijds achten wij die verklaring al weerlegd door inhoud en toon van de notulen van de extra-vergadering van de Joodse Raad die terzake op 29 juli '41 gehouden is. 'Wij hebben daarop', aldus verder Cohen, 'een niet-Jood naar Ommen gestuurd. Die ontdekte in Ommen zelf dat het kamp onder leiding zou komen van Nederlandse NSB'ers. Wij zijn daarop naar de Beaufiragte gegaan en hebben hem dit verteld. Wij wisten dat de Beaufiragte sterk anti-NSB was'
XCdit gedeelte uit Cohens verklaring achten wij plausibel. Maar wanneer hij dan eindigt:
XC'Het hele plan is toen niet doorgegaan en wij hebben er nooit meer iets van gehoord. Dat was onze tactiek, met verzet was niets te bereiken. Door quasimedewerking hebben wij het plan weten te verijdelen. De uitzending naar Duitsland hebben wij voor eenjaar weten te verhinderen"
XC- dan tekenen wij daarbij aan dat dit betoog geen enkele steun vindt in de feiten. De Joodse Raad heeft niets'weten te verijdelen'. De Joodse Raad heeft zich, na voor en tegen afgewogen te hebben, bereid verklaard, er aan mede te werken dat Joodse arbeiders naar kampen in Duitsland gestuurd zouden worden. Hij heeft die uitzending in voorbereiding genomen, zij het in een nogal traag tempo. Hij heeft, toen niemand zich meldde, bij Böhmcker bezwaren geuit - en sindsdien niet meer van het plan vernomen. Dat is alles.ê
XC'Die Absicht des Generalkommissars z.b. V. in derjudenfrage geht dahin, erst elnmal die Provinzen von juden freizumachen und das Tragen des judensterns nur atif die Provinzen auszudehnen. Dadurck sollen die juden gezwungen weiden, nach Amster dam zu verziehen. Danach wird es ein Leichtes sein, gegen die in Amsterdam wohnenden juden mit dengeleicl~enMassnahmen vorzugehen.'l
XCSchmidt moest geduld oefenen: Seyss-Inquart achtte de invoering van de Jodenster prematuur.
XCHet zou onjuist zijn, de hier geschetste conflicten louter als competentieconflicten aan te duiden. Dat waren zij stellig, maar zij waren tegelijk méér: zij waren óók conflicten over de vraag, hoe ver men bij de Jodenvervolging diende te gaan. Duitsland kende op dat gebied scherpslijpers die van oordeel waren dat de Endlösung eerst dàn een werkelijke Endlösung zou zijn indien men de geldende algemene uitzonderingsregelingen ophief: Halbjuden moesten aan Volljuden gelijkgesteld (en dus ook uitgeroeid) worden en er diende een einde te komen aan de beschermde positie van de gemengdgehuwde Joden: van de vrouwen onder hen die beschermd waren zolang het huwelijk in stand was, van de mannen die alleen dan beschermd waren indi~n uit het bestaande huwelijk kinderen geboren waren. Hitler wilde, zolang de oorlog duurde, zo ver niet gaan: opheffing van die uitzonderingsregelingen zou in de families van de niet-Joodse huwelijkspartners teveel deining veroorzaken, bovendien vochten ettelijke duizenden kwart-Joden alsmede enkele honderden half-Joden in de Wehrmacht mee - hun kon men het bezwaarlijk aandoen, dat zij op een of andere dag bericht kregen dat hun vader of moeder gedeporteerd was. Scherpslijpers in Nederland als Rauter, Rajakowitsch en Zöpf konden zich bij die voortgezette protectie maar moeilijk neerleggen.
XCEr was nog een punt waar die scherpslijperszich aan ergerden: dat in bezet Nederland, deel van het toekomstige Grootgermaanse rijk, nog steeds de Neurenberger wetten niet golden die huwelijken en geslachtsverkeer tussen Joden en niet-Joden verboden. Welnu, in de zomer van '4I werd door Wimmers staf een concept-verordening opgesteld waarbij de Neurenberger wetten ook in Nederland van toepassing verklaard werden; de geldende uitzonderingsregelingen werden daarin overigens gerespecteerd.
XC1 'Bericht über dieDienstbesprechung bei GK Schmidt', IS sept. 1941, p. I. 102
Dat concept werd op 13 augustus' 41 in Berlijn onder leiding van Eichmann besproken. Het Reichsinnenministerium (dat de in Duitsland op dat gebied geldende bepalingen afgekondigd had) zond hier een vertegenwoordiger naar toe en deze kwam ontsteld bij zijn chef terug met de mededeling: 'es hatte sich darurn gehandelt, einen 'neuen Judenbegriff' in allen bezetzten Gebieten einzuführen.'l Wat was gebeurd? Eichmann had kennelijk geprobeerd, uit het uit Den Haag afkomstige concept (het is alleszins waarschijnlijk dat Rajakowitsch er in Berlijn zijn beklag over was komen doen) de uitzonderingsregelingen te schrappen. Te voorzien viel dat een nieuwe [odendefinitie die eerst alleen in de bezette landen zou gelden, spoedig tot Duitsland uitgestrekt zou worden. Onder verwijzing naar de standpunten die Hitler ingenomen had, wist het Reichsinnenministerium die nieuwe definitie te torpederen.
XCVoor het zo ver was, had Rauter getracht, de door Wimmers staf opgestelde concept-verordening tegen te houden. Op 18 augustus richtte hij tot Seyss-Inquart een brief (weer door Rajakowitsch opgesteld) waarin hij betoogde dat 'die kommende Endlösung der Judenfrage eine einheitiiche Rege IU11gdes Begriffs 'Jude' , noodzakelijk maakte. 'In diesem Zusommenhang dürfte die Frage der Regelung des Mischlings-Problems neu aufgerollt werden' - was het dan niet verstandiger, de concept-verordening in petto te houden en het resultaat van de Berlijnse besprekingen af te wachten P 'Berlijnse besprekingen' ? Wimmer wist van niets! De Generalkommissar für Verwa ltung und Justiz zond onmiddellijk een van zijn hoofdambtenaren naar de Duitse hoofdstad; deze kreeg bij het Reichsinnenministerium geruststellende mededelingen. De door Wimmers staf voorbereide verordening werd overigens niet afgekondigd"; Seyss-Inquart was van mening dat zij in Nederland een verontwaardiging zou wekken die de Joden ten goede zou komen. Alweer: hij was de Reichskommissar, hij wenste de touwtjes in handen te houden. Moeilijker werd dat wèl! Velen staken er hun begerige handen naar uit.
XC'Bei der Erörterung derJudenfrage zeigte sich der Führer van der Auswirkung der in den besetzten niederländischen Gebieten getroffenen Massnahmen, die die wirtschafi liche und persönliche Trennung der Juden van den Niederländern ergeben haben, befriedigt. Für die nächste Zukunfi ist die Abschiebung der in den besetzten nieder ländischen Gebieten lebenden etwa 15 000 jüdischen Emigranten aus Deutschland in Aussicht genommen.'l
XCAllen die als toehoorders bij Seyss-Inquartsverslag aanwezig waren, wisten al sinds maanden dat de Joden uit Nederland gedeporteerd zouden worden. In Seyss-Inquarts mededelingen terzake stak slechts één nieuwelement: dat men de Duitse Joden het eerst zou deporteren. Wij herinneren aan Himmlers brief van 18 september (zeven dagen vóór Seyss-Inquarts gesprek met Hitler): 'Der Führer wünscht, dass moglichst bald das Altreich und das Protektorat vom Westen nach dem Osten von Juden geleert und befreit werden.' In hetgeen Hitler aan Seyss-Inquart meegedeeld had, werd die lijn doorgetrokken.
XCVerhaalde Seyss-Inquart in Berlijn óók dat met name de Sicherheitspolizei in Nederland hardnekkig haar best deed, op het terrein van de Jodenvervolging de leiding in handen te nemen? Het is denkbaar. De Reichsleommissar wenste die leiding niet af te staan. Daar kon uit voortvloeien dat hij met de superieuren van Rauter en Harster, met Himmler en Heydrich dus, in een ernstig conflict zou geraken. Wij achten het aannemelijk dat Seyss-Inquart Hitler uitdrukkelijk verzocht goed te keuren dat hij als Reichskommissar in laatste instantie zou blijven bepalen, met welke modaliteiten de Endlösung in Nederland verwezenlijkt zou worden. Denkbaar is evenwel ook dat SeyssInquart zijn moeilijkheden voor zich hield. Ik elk geval voelde hij zich na terugkeer uit Berlijn sterk genoeg staan om nu door te zetten en het Rauter en Harster duidelijk te maken dat hij Harsters aanmatigend rondschrijven over de alomvattende taak van het Sonderreferat ']' naast zich neerlegde.
XC1 Brief, lokt. 1941, van Bene aan het Auswärtige Amt (FOjSD, 84451). 102
Dat betekende óók dat hij het niet aan de functionarissen van de Sicherheus polizei moest overlaten, als het ware een inventaris op te stellen van wat nog aan algemene maatregelen genomen moest worden aleer de deportaties (niet alleen van de Duitse, maar van alle Joden) zouden beginnen: kwam die inventaris van hen, dan zouden ze opnieuw de zaak naar zich toe halen. Het was de Beaufiragte in Amsterdam, Böhmcker, die opdracht kreeg, voor die inventaris te zorgen. Deze kwam, met de er bij behorende voorstellen, op 2 oktober gereed. Het stuk werd gestencild! en op 8 oktober belegde SeyssInquart een bespreking waar de nodige beslissingen genomen moesten worden. Böhmckers verslag van die bespreking is bewaard gebleven.ê
XCWie waren aanwezig? Seyss-Inquart, zijn kabinetschef Piesbergen, Böhmcker en de Generalkommissare Schmidt en Fischböck - maar niet Wimmer en Rauter. Die twee waren wèl vertegenwoordigd: Wimmer door de chef van zijn Abteilung Rechtssetzung Rabl (er zouden weer nieuwe verordeningen ontworpen moeten worden) en Rauter door Harster die Lages en Rajakowitsch meegebracht had. Welke "discussieszich naar aanleiding van Böhmckers voorstellen ontwikkelden, weten wij niet: zijn verslag somt slechts de beslissingen op die, in overeenstemming met het Führer-Prinzip, bij elk punt door Seyss-Inquart genomen werden.
XCWelke beslissingen waren dat?
XCBöhmcker had voorgesteld, de Jodenster voorlopig niet in te voeren: die invoering zou onder de Joden teveel onrust veroorzaken en, meende hij, de niet-Joden er toe brengen, voortdurend hun sympathie aan de Joden te betuigen. Seyss-Inquart besliste conform: 'Der Zeitpunld für eine Kenn zeichnung der [uden erscheint noch verirûht' (de Jodenster werd bijna zeven maanden later ingevoerd).
XCBöhrncker had geconstateerd dat de Neurenberger wetten in Nederland nog niet afgekondigd waren. Seyss-Inquart besliste dat hiermee gewacht moest worden: 'Massl~ahmen werden hinausgeschoben' (tot die 'maatregelen' kwam het bijna zes maanden later).
XCBöhmcker had er op gewezen dat niet-Joden nog huishoudelijke arbeid konden verrichten in Joodse huisgezinnen. Seyss-Inquart besliste dat dit bij verordening verboden moest worden (de verordening verscheen twee weken later).
XCBöhmcker had opgemerkt dat er nog Joodse studenten waren. SeyssInquart besliste dat Böhmcker moest nagaan of ze allen aan de Universiteit van Amsterdam geconcentreerd konden worden (dat geschiedde met de studenten in de alpha-wetenschappen).
XC1 Exemplaar in Vu], HA Inneres, 122 ad. I A.v.
XCBöhmcker had er attent op gemaakt dat Joden nog allerlei beroepen uitoefenden die hen met niet-Joden in contact bracht. Seyss-Inquart besliste dat er een verordening moest komen die elke beroepsuitoefening door Joden aan een vergunning koppelde (de verordening verscheen drie weken later).
XCBöhmcker had er op aangedrongen, de straathandel door Joden te verbieden en Joden de verplichting op te leggen, uitsluitend in 'Joodse winkels' hun inkopen te doen. Seyss-Inquart besliste dat Böhmckers voorstellen uitgevoerd moesten worden (de uitvoering begon zes maanden later).
XCBöhmcker had er op gewezen dat Joden nog lid konden zijn van verenigingen waar ook niet-Joden lid van waren. Seyss-Inquart besliste dat dit bij verordening verboden moest worden (de verordening verscheen twee weken later).
XCBöhmcker had voorgesteld dat elke verhuizing van Joden binnen Amsterdam aan een vergunning gebonden zou worden. Seyss-Inquart besliste dat zulk een regeling voor het gehele land getroffen moest worden (de regeling trad ruim drie weken later in werking).
XCBöhmcker had opgemerkt dat, 'so lange nicht erreicht ist, den grössten Teil der in den Niederlanden sesshajten Juden zu entfernen', de Joden hun eigen onderwijs en sociale zorg moesten regelen en fmancieren, dat er meer werkloze Joden in werkverschaffmgskampen opgenomen moesten worden en dat men hen daarbij in aparte kampen diende samen te brengen. Seyss-Inquart besliste dat men onderwijs en sociale zorg aan Joodse verenigingen zou overlaten en dat over de werkverschaffmgskampen een aparte beslissing genomen zou worden (die beslissing viel twee dagen later). Maar bij dit punt trof Seyss-Inquart ook een beslissing over de Joodse Raad:
XC'Van einer rechtlichen Organisierung derjudenschaft solI Abstand genommen werden. Der judenrat in Amsterdam solI vielmehr de facto für die gesamte judenschaft in den Niederlanden verantwortlich gemacht werden. Der judenrat ist in erster Linie Befehls empfänger für diejudenschaft'
XCen die belissing werd een kleine drie weken later, op 27 oktober, aan Cohen en Asscher meegedeeld; wat toen met de Joodse Coördinatie-Commissie geschiedde, hebben' wij al in hoofdstuk 6 verhaald.
XCSeyss-Inquarts aanwijzingen hielden in dat Joodse werklozen in aparte werkkampen geconcentreerd moesten worden ('der Einsatz der [uden zur Beschäftigung wird durch den [udenrat veranlasst'), dat het Joodse Vluchtelingenkamp te Westerbork uitgebreid moest worden tot 'Au.Bàng-Lager für die Emigranten-juden ... , die nacli der Entscheidung des Führers zuerst aus den Niederlanden evakuiert werden sollen', dat Joodse winkels als zodanig moesten worden aangeduid en dat opnieuw nagegaan moest worden (dat werd ir. Münsters taak) of men van de Amsterdamse Jodenhoek een afgesloten ghetto kon vormen.'
XCMen ziet: een reeks nieuwe maatregelen die gevoegd werden bij die waartoe op 8 oktober besloten was. Het was in die omstandigheden dringend noodzakelijk dat de competenties vaststonden. Maar die had Seyss-Inquart dan ook op de 8ste, nadat eerst alle door Böhmcker opgeworpen punten behandeld waren, duidelijk aangegeven.
XCHij had daarbij toen onderscheid gemaakt tussen de politionele maatregelen die met de deportaties zouden samenhangen, en de meer algemene, nietpolitionele maatregelen die op het terrein der Jodenvervolging nog genomen moesten worden. Die laatstewenste hij door Böhmcker gecoördineerd te zien. Hij besliste: 'Der Beauftragte ist der allgemeine politische Vertreter des Reichs leommissars' (uitsluitend ten aanzien van de Jodenvervolging natuurlijk). 'Die Sicherheitspolizei und die jüdische Auswandererstelle' (bedoeld werd de Zentralstelle für jiidische Auswanderung) 'haben sich mit dem Beauhragten in allen grundsätzlichen Fragen ins Benenmen zu setzen. Intern ist eine Willensûberein stimmung zu erreichen' (en lukte dat niet, dan moest de zaak hèm voorgelegd worden) . .. 'Die Aussenstelle der Sicherheitspolizei hat alle polizeilichen Massnahnten gegen die judenschaft durchzuführen. Die Zentrolstelle fiir jüdische Auswanderung bleibt auf die Vorbereitung und Bearbeitung der Auswanderung der juden' (bedoeld was: Aussiedlung, deportatie) 'beschränkt' - en datlaatste betekende, nu opnieuw en definitief, dat de Zentralstelle niet de positie kreeg die Heydrich, Eichmann, Rajakowitsch, Rauter en Harster haar toegedacht hadden. Overigens kreeg zij in de praktijk niet eens de door Seyss-Inquart aangegeven functie. Juist omdat Seyss-Inquart hun de voet
XC1 H. Böhmcker: 'Niederschrift Besprechung beim Reichskommissar am 1 o. Oktober 1941'
dwars gezet had, wensten Rauter en Harster 'die Vorbereitung und Bear beitung' van de deportaties, een en ander volgens de aanwijzingen van Eichmann, d.w.z. van IV B 4-Berlijn, in Den Haag te laten geschieden. Daartoe werd, rechtstreeks onder Harster, aan diens staf een nieuw Re [erat toegevoegd: IV B 4. Chef daarvan werd Harsters vriend zöpf. Waarom de zoveel ijveriger en bekwamer Rajakowitsch die functie niet kreeg, is niet duidelijk.' Voorts droegen Rauter en Harster, die beiden met lede ogen zagen welk een belangrijke plaats voor Beaujtragter Böhmcker ingeruimd was, er zorg voor dat deze over de Zentralstelle für jüdische Auswal1 derung niets te zeggen kreeg. Reinhard, een brutaal sujet (hij was bij enkele gelegenheden niet alleen jegens de voorzitters van de Joodse Raad bijzonder aggressief opgetreden maar had ook met Böhmcker ruzie gemaakt), verdween als chef van de Zentralstelle. Formeel werd Lages de nieuwe chef, de dagelijkse leiding van het bureau (dat eind '41 van de van Eeghenstraat naar het Adama van Scheltemaplein verplaatst werd, tegenover Lages' Aussenstelieï kwam bij een nieuwe figuur te liggen: SS-Hauptsturmführer Ferdinand Hugo Aus der Piinten. En met dat alles was, aanknopend bij de eerste, in maart '41 ontvangen mededelingen, in oktober en november '41 binnen het bezettingsapparaat de aparte organisatie opgebouwd die de van IV B 4-Berlijn te verwachten transport-instructies zou gaan uitvoeren. Tevens was vastgesteld, welke instantie van de kant van de slachtoffers, als 'Bejehlsempjánger fiir die Judenschaft', verantwoordelijk gesteld zou worden voor stipte medewerking: de Joodse Raad voor Amsterdam.
XCAl deze regelingen werden eind november' 41 door Seyss-Inquart in een apart rondschrijven ('vertraulich! Nur zu eigenen Händen!') aan de Beau] tragten in de provincies en in Rotterdam meegedeeld.ê De Reichsleomnussar vermeldde daarin ook dat (in afwijking van het beraad van IQ oktober) voorlopig geen ghetto's opgericht zouden worden en dat men (conform dat beraad) de werkloze Joden, 'deren Abtransport fiir die nächste Zeit nicht erwartet werden leann", naar aparte werkkampen zou overbrengen. Wimmer liet Seyss-Inquarts rondschrijven bij 'die Herren Leiter der Ministerialrejerate und Abteilungen' circuleren." Wij geloven niet dat zich onder hen nog één bevond die verrast was door wat hij te lezen kreeg.
XC1 Rajakowitsch bleef tot in de zomer van' 43 aan Harsters staf verbonden. Gebrek aan gegevens maakt het onmogelijk, een duidelijk beeld te geven van die latere werkzaamheden. Wij weten wel dat hij in de belangrijke periode juli-augustus '42 minstens vier weken als vervanger van Zöpf optrad. In de herfst van' 43 nam Rajakowitsch dienst bij de Waffen-SS. 2 Een exemplaar van dit rondschrijven, 25 nov 1941, in RK, Stab, I a. 3 Aantekening op het rondschrijven in Vu], HA Inneres, 122 ad. 10 3
XCWanneer wij nu de vraag aan de orde stellen wie in bezet Nederland (wij kijken niet over de Duitse grens) verantwoordelijk geweest zijn voor de deportaties die aan meer dan honderdduizend Joden het leven zouden kosten, dan willen wij nauwaansluiten bij wat wij in het voorafgaande over de aspecten 'competentie' en 'organisatie' meegedeeld hebben. Wij willen de zaak niet gecompliceerder maken dan ze toch al is. Het spreekt vanzelf dat aan een ieder die, op welke wijze ook, als lid van het Duitse bestuursapparaat of van de Duitse politie bij de uitvoering der deportaties betrokken was (of deze als lid van de Wehrmacht dekte), iets van schuld kleeft, en dat sluit dan de velen in die zich louter in de sector van de antisemietische propaganda beijverden. Maar er waren gradaties van schuld, zoals er gradaties van veranrwoordelijkheid waren.
XCVerantwoordelijkheid èn schuld kan men, wat de Jodendeportaties betreft, niet losmaken van de kennis van wat het lot dier Joden zou zijn. Wij gaan dan niet verder dan eind' 41 meer dan zes maanden vóór het tijdstip waarop door de Londense radio (van de programma's werden door het Reichskommissariat luisterrapporten vervaardigd) de eerste berichten over massamoorden op Poolse Joden uitgezonden werden. Welnu, wij menen dat van alle Duitse functionarissen die in het voorafgaande genoemd of aangeduid werden, vaststaat dat zij van de lente, uiterlijk van de herfst van '41 af wisten dat de Endlösung der Judenfrage in voorbereiding was. Niemand kan dat geïnterpreteerd hebben als een deportatie zonder meer, die overigens (dat viel te voorzien) óók al talloze mensenlevens zou hebben gevergd. Wat men zich bij het begrip Endliisung dan wèl voorstelde, is moeilijk precies aan te geven maar men zal er toch wel op zijn minst iets onder hebben verstaan als: 'een grote opruiming'. Daarbij willen wij wel aannemen dat zeker in deze fase nagenoeg niemand wist, met welke methoden die 'grote opruiming' zou worden voltrokken. Of stelde men zich toch wel eens dat soort vragen? Dan had de jarenlange propaganda velen er voor gepredisponeerd, ze in alle rust onder ogen te zien. Tekenend is de cynische zakelijkheid waarmee aan het slot van de Wannsee-Konferenz door een aantal hoge Duitse autoriteiten van gedachten gewisseld werd over de vraag, welke technische mogelijkheden tot massale uitroeiing er bestonden. Trouwens, de zorgvuldigheid waarmee de camouflage-termen gehanteerd werden ('EndÎösung', 'Aussiedlung', 'Umsiedlung', 'Evakuierung'), zegt ook veel. Wie zich zo, uitdrukte, wist dat hij het over een grootscheepse actie had die tot geen enkele prijs I tot de buitenwereld mocht doordringen en waarover alleen maar in schijnbaar onschuldige termen geschreven mocht worden, juist omdat het
om een massale uitroeiing ging. Door de vloed van naoorlogse ontkenningen moet niemand zich van de wijs laten brengen. De stukken die wij aanhaalden, spreken, in hun tijdsverband geplaatst, duidelijke taal.
XCNu zou het onjuist zijn, er van uit te gaan dat de komende Endlösung der Judenfrage C.q. de komende Jodendeportaties uit Nederland alleen bekend waren aan diegenen wier namen wij in ons relaas vermeldden. Wimmer liet, als was het de gewoonste zaak van de wereld, het rondschrijven van SeyssInquart van eind november' 41 (met de veelzeggende passus over de werkloze Joden, 'deren Abtransport fiir die nächste Zeit nicht eruiartet werden kann') onder al zijn hoofdambtenaren circuleren. zal het bij de andere General kommissariate anders zijn toegegaan? Dat is niet waarschijnlijk. Trouwens, begin december richtte de Verwalter van de n. v. Organon, dr. Konrad Duden, het verzoek tot Rajakowitsch om 'im Faile der Umsiedlung aller Juden oder aller aus Deutschland stammenden [uden' enkele Joodse employé's voorlopig in dienst te mogen houden. Rajakowitsch onderstreepte die woorden en noteerde in de marge: 'Woher weiss Duden davon?'l Ja, hoe? Waar had Duden gehoord dat alle Joden en vermoedelijk eerst de Duitse Joden gedeporteerd zouden worden? Uit Berlijn? In Den Haag? Wij kunnen die vraag niet beantwoorden, maar in het feit dat een Verwalter zo goed ingelicht was, kan men een aanwijzing zien dat de kennis van wat stond te geschieden, niet beperkt was tot de staf van het Reichshommissariat en van de Beaujtragten alsmede tot de hogere regionen van de Sicherheitspolizei en de Sicherheits dienst.
XCIn die besprekingen werd een algemeen kader geschapen waarbinnen, onder Harsters directe verantwoordelijkheid, Zöpf in Den Haag aan het werk kon gaan met zijn Referat IV B 4 en, één niveau lager, Lages en Aus der Fünten in Amsterdam met hun Zentrolstelle für Fidische Auswanderung. Het Rejerat IV B 4 en de Zentralstelle hadden essentieel met de deportaties te maken; wat daarnaast op het gebied der Jodenvervolging nog aan maatregelen te nemen viel, was krachtens Seyss-Inquarts beslissing van 8 oktober' 41 het ressort van Beaujtragter Böhmcker in Amsterdam en, na diens vertrek naar zijn door de RAF geteisterde vaderstad Liibeck.ê van zijn opvolger, Beauj tragter dr. H. Schroder. In Amsterdam ontvingen de voorzitters van de Joodse Raad hun instructies hetzij van Böhmcker (later Schröder), hetzij van Lages en Aus der Fünten (veelal van Aus der Fünten aileen). Buiten Amsterdam waren het als rcgel de Aussenstellen c.q. Aussenposten van de Sicher heuspolizei die hun bevelen doorgaven aan de plaatselijke vertegenwoordigers van de Joodse Raad; in Den Haag fungeerde IV B 4 tegelijk als organiserend centrum voor het gehele land en in sommige opzichten als een tweede Zentralstelle, wat Den Haag betrof.
XCHet heeft zin dat wij (de voor dit deel geldende tijdsgrens hier en daar overschrijdend) op IV B 4 en de Zentralstelle iets dieper ingaan en daarbij10
1 Vermoedelijk is Eichmann in '42 en '43 twee- of driemaal in bezet Nederland geweest. Betrouwbare nadere gegevens bezitten wij slechts omtrent zijn bezoek op II november' 43; het komt in deel 7 ter sprake 2 Böhmcker werd in mei' 42, na het zware bombardement van Lübeck, tot van die stad benoemd. Dat bericht mocht niet in de Nederlandse pers gepubliceerd worden. Evenmin mocht gepubliceerd worden dat hij enkele maanden later, in oktober, overleed. Hij had zelfmoord gepleegd omdat uitgekomen was dat zijn vrouw zich in Amsterdam gelden van de toegeëigend had.
onderstrepen dat de taak van beide bureaus met de organisatie der deportaties niet uitgeput was: ook het opsporen van Joodse onderduikers werd hun toevertrouwd. Uit dat alles vloeide voort dat het naar buiten de schijn kreeg alsof de Jodenvervolging in de eerste plaats een aangelegenheid was van IV B 4 en de Zentralstelle. Stellig, zij waren de executieve - maar dan toch de executieve van een beleid dat, althans in zijn hoofdlijnen, niet door hen bepaald was. Wij zullen beide bureaus in hun verdere werkzaamheid nog herhaaldelijk moeten noemen.
XCHet Reierat IV B 4 was in Den Haag op verschillende adressen gevestigd tot het in juni' 44 naar Velp verplaatst werd. De chef, Willi Zöpf die het uiteindelijk tot SS-Sturmbannfiihrer bracht, was een in 1908 in München geboren jurist, NSDAP'er sinds '33, een goed vriend van Harster (een Beier, net als deze) - en wij zien die relatie met Harster als de voornaamste reden waarom nu juist hij Referatsleiter van IV B 4 werd. Zöpfhad tegen de kwalijke functie die hij uitoefende, geen enkel bezwaar, maar hij interesseerde zich niet bijzonder voor wat onder zijn verantwoordelijkheid bedreven werd, en was trouwens veelvuldig afwezig. Aan zijn hobbies: de natuurgeneeskunde, de flim en de klassieke muziek, besteedde hij meer tijd en aandacht dan aan de taken van IV B 4. Hij was een begaafd musicus; ook componeerde hij graag. Zijn kamer stond vol mer bij Joden gestolen muziekinstrumenten. Geen dienstklopper dus - neen, maar als in Berlijn besprekingen gevoerd moesten worden met Eichmann of met functionarissen van diens Rejerat, dan was het Zöpf die die taak op zich nam en dus betrokken werd bij beraad waar het leven van duizenden van kon afhangen. Binnen zijn Rejerat had hij gezag, en de zaken liepen er vlot. Hij had, anders gezegd, ijverige ondergeschikten. Onder hen bevonden zich werkezels die met bezeten grondigheid de deportatie-paperassen plachten klaar te maken. Toen in januari '44 het eerste Westerbork-transport in Bergen-Belsen aankwam, zei de Lagerkomman dant: 'Ieh habe in meiner Praxis noeh niemals so klare, ubersichtliche und sauber geführte Akten über [udische Häjilinge erhalten.?
XCDe belangrijkste onder die ondergeschikten was de Duitse politieman SS-Sturmseharführer Franz Fischer, 'Juden-Piseher' een van de velen, zeer velen, die bij de Jodenvervolging ongeremd hun sadisme konden uitleven. Joodse onderduikers en personen die hen geholpen hadden, werden steevast door Fischer getrapt en geranseld - of hij hield hen met hun hoofd onder water tot zij hem méér namen en méér adressen gegeven hadden. Een Duitse
1 Notitie, 24jan. 1944, van]. H. L. Munt voor E. Deppner en W. 182c).
vrouw, gemengd-gehuwd, bezocht hem in '43. 'Ik vroeg hem', aldus haar relaas, 'of gemengd-gehuwden zonder kinderen ook naar'Polen gingen. Hij antwoordde: 'Dacht u dan van niet?' Ik vroeg hem daarop of ik dan met mijn man mee mocht gaan. Hij zei: 'Nein, das ist die jüdische Auswanderung wo keiner von zurückko11lmt.' Daarop vroeg hij, hoe oud ik was. Toen ik zei dat ik twee-en-dertig jaar was, zei hij dat ik wel een andere man 'zou krijgen.'1
XCWat de l~st in het kwellen betrof, deden de meesten van hen die aan IV B 4 verbonden waren, Duitsers en Nederlanders, voor Fischer niet onder. Speciaal het beeld van het hoofd van de afdeling Sorulergenehmigungen, de Polizeiangestellte Gertrud Slottke, die zich geen Joods slachtoffer liet ontgaan", prentte zich diep in het geheugen van de Joden die met haar te maken kregen: 'ons aller Fräulein Slottke', aldus Herzberg, 'met haar tanige, fanatieke kop, die ons bij zal blijven als een nachtmerrie, lijfelijk geworden bij dag. Die was vermoedelijk door een perverse eenzaamheid bevroren, een lege perkamenten zak, ideale schuilplaats voor de duivel door wie ze bezeten was. Ze droeg een bloedrode ridderorde, ten teken harer verdienste bij . de Entjudung Europas, boven op haar vermoedelijke borst. Fräulein Slottke was een heks, die zonder aandoening of ontroering het 'materiaal' administreerde en sorteerde en zijn aflevering regelde naar het oosten. Alleen trilde er iets om haar bovenlip, iets als heilige voldoening, walmeer zij de wanhoop zag oplaaien die zij teweeg bracht, bij vrouwen die van hun mannen, bij kinderen die van hun moeders gescheiden werden. Kinderen die zij haatte, omdat zij ze niet bezat, geluk dat zij vernietigde, omdat zij het zelf niet kende. Fräulein Slottke was wraakgierig. '3
XCAus der Pünten, de feitelijke leider van de Zentralstelle für jüdische Aus wanderung, had een belangrijke eigenschap met Fräulein Slottke gemeen:
XC1 PRA-Den Haag: p.v. inz. F. Fischer (14 mei 1948), p. 7-8. 2 Daarvan een enkel' voorbeeld. In maart '44 kon een aantal Joden van buitenlandse nationaliteit van .Westerbork vertrekkennaar het interneringskamp Vittel in Frankrijk. In Rotterdam werd aan dit transport een gemengd-gehuwd echtpaar toegevoegd waarvan de man de Liberiaanse nationaliteit bezat. Dit echtpaar slaagde er in, een veertienjarig Joods meisje naar Vittel mee te smokkelen. Fräulein Slottke ondekte dit twee maanden later. Prompt gaf zij IV B 4 in Parijs opdracht, er voor te zorgen dat het meisje uit Vittel naar het Franse Westerbork, Draney.rovergebracht werd 'zwecks Abtransport zum Arbeitseinsatz nacb dem Osten' - lees: naar Auschwitz. Dat Fräulein Slottke's opdracht niet meer uitgevoerd kon worden, achten wij irrelevant. Die opdracht werd overigens door Zöpf geparafeerd (brief, 4 mei 1944, van IV B 4-Den Haag aan IV B 4-Parijs, HSSuPF, 184 h). 3 A. J. Herzberg: Amor fati. Zeven op stellen over Bergen-Belsen (1947), p. 34.
punctualiteit. Hij was een serviele natuur, likkend naar boven, trappend naar onderen. Hij likte Lages en Zöpf hij trapte Joden.
XCAus der Fünten was in 1909 in het Ruhrgebied geboren. Hij kwam. er in een winkelbedrijf terecht, werd in '31 werkloos, in '32 lid van de Nazipartij, blééf werkloos - tot hij in '3 5 boekhouder werd van een SS-formatie; toen die formatie werd opgeheven, werd hij administrateur bij de Sicherheits dienst in Keulen. In augustus '41 kreeg hij opdracht, zich bij Reinhard, de eerste chef van de Zentralstelle, te melden. Reinhard zond hem naar Praag om daar te zien hoe de emigratie-paperassen van de Tsjechische Joden in- . gevuld en behandeld werden (voor 'vertrek naar Sjanghai'), en spoedig nadat Aus der Fünten in Amsterdam teruggekeerd was, verdween Reinhard. Aus der Fünten ..werd diens feitelijke opvolger, maar' dat zijn capaciteiten niet al te hoog aangeslagen werden, blijkt al uit het feit dat men hem niet met de formele verantwoordelijkheid voor de gang van zaken bij de Zentral stelle wilde belasten. Een 'klein mannetje' dus - ja, maar als zovelen: een grote beul. 'Hij begon', aldus zijn verdediger in het naoorlogse proces, 'in koopmansboeken en met facturen en hij eindigde hier in Amsterdam met de kartotheek van de dood." Dat was een kartotheek die hij, hoewel niet zonder schuldgevoelens, toch ook weer niet zonder genoegen bijhield. Toen uit Amsterdam Joden van zeventig, tachtig, ja van negentig jaar gedeporteerd werden (of, zoals het officieelheette: 'voor de Arbeitseinsatz naar het oosten verplaatst'), vroeg een van zijn medewerkers hem ~eermalen, 'ofdat óók Arbeitseinsatz was. Hij gafhierop geen antwoord, doch begon te lachen."
XC'Ik heb vaak', aldus een verpleger van een der Joodse ziekenhuizen,
XC'aan de heer Aus der Fünten gevraagd om patiënten die stervend waren endie zeer ernstig ziek waren, om die vrij te laten of dat ze opgenomen mochten worden in een ziekenhuis,en dan zei ik er wel eensbij dat er patiënten bij waren . die maagkanker hadden en dan kreeg ik te horen: 'Auskrebsen in Westerbork!' Dat kreeg ik vaak te horen.
XCPresident: U maakt het niet te zwart?
XCGetuige: Edelachtbare,ik sta onder ede en ik vertel u precieszoalshet is."
XCDiezelfde getuige was aanwezig toen in september' 43 een bejaarde Joodse oud-hoogleraar uit Duitsland, die voor transport naar Westerbork aangewezen was, zich' s nachts aan de achterzijde van de Hollandse SchouwburgEG-Amsterdam: Verslagvan hetder Flintendec.p.(DoeBG-Amsterdam, recherche: p.v. inz. Asscheren Cohenfebr.p.(getuige A.Schellenberg).EG-Amsterdam: Verslag van hetder Füntendec.p.(getuigeVieyra). 10
1 proces-Aus (14 1949), 67 (3) 1-500, f-t). 2 (18 1948), 4 W. 3 proces-Aus (13 1949), 49 (19) H.
(de plaats waar in Amsterdam de te deporteren Joden samengebracht werden) van de derde verdieping naar beneden stortte:
XC'Ik was onmiddellijk ter plaatse ... De man was reeds stervende. Zoals steeds wanneer er een transport zou vertrekken, was ook nu Aus der Fünten in de Schouwburg. Hij kwam kijken en ik vroeg hem of ik de stervende professor naar het ziekenhuis kon laten overbrengen. Eerst wilde hij er niet van weten, maar uiteindelijk gaf hij toch toestemming. Ik spoedde mij naar de hal om de GG & GD op te bellen en toen ik terug kwam (ik zal hoogstens drie à vier minuten weg zijn geweest), zag ik een aantal Duitse en Hollandse bewakers bij de stervende professor staan. Tot mijn grote ontzetting zag ik dat de onverlaten de stervende man met zwarte verf een baard en een snor hadden geschilderd. De verf droop weg van het gezicht van de ongelukkige. Aus der Fünten, die het gehele geval moet hebben meegemaakt, stond er bij te lachen."
XCDe door Aus der Fünten geleide, door Lages gesuperviseerde Zentralstelle werd een oord van verschrikking voor elke Jood die er zich melden moest of die er als onderduiker werd binnengebracht. Ernstige mishandelingen waren er aan de orde van de dag. De lieden die er hun werk verrichtten, schoven in en door dat werk verder de criminele kant op. 'Uit hun evenwicht geslagen waren allen meer of minder', aldus Wielek die hen vaak had kunnen gadeslaan:
XC'Een niets ontziende cynicus: Aus der Fünten; infantiele domkoppen: Wörlein en Stumm; een brute landsknecht: Stube; crétins: de hijgende, dikke Klausnitzer, de dwerg Itler, de eerste chauffeur van Aus der Fünten, die bij voorkeur goed gebouwde, grote Joden stompte en schopte ... De revolvers waren hun liefste speelgoed; daarmee intimideerden zij ieder ogenblik van de dag en de nacht Joden die in hun macht waren gekomen. Enkelen van hen hadden nooit een vak geleerd, anderen waren vroeger stalling baas, kok, worstfabrikant, loopjongen in een apotheek, hulpmissionaris, ziekenfondsemployé, bokser, politie-agent en marktverkoper geweest. Hier was ieder heerser - en beest. Behalve Aus der Fünten was er géén, die zonder fouten Duits kon spreken en schrijven, zelfs niet de gebildete Herr Schellenberg, die je met klassieke citaten doodgooide'>Fünten (I dec. 1947), p. I (getuige H. Vieyra) (Doc 1-500, a-26). 2 H. Wielek: De oorlog die Hitler Wall, p.
1 Bureau Opsporing Oorlogsmisdadigers, Amsterdam: p.v. inz. F. H. Aus der
- men ziet: Wielek noemt slechts Duitsers. Maar men dient te bedenken dat aan de Zentrolstelle naast ca. tien Duitsers tussen de zestig en tachtig Nederlanders verbonden waren, man voor man van harte bereid, zoveel mogelijk Joden te grijpen en te deporteren, mannen en vrouwen, kinderen en grijsaards, armen en rijken, gezonden en zieken.
XCWij hebben Aus der Füntens directe chef, Lages, in ons relaas reeds herhaaldelijk genoemd. Ook bij hem willen wij , zij het kort, stilstaan. Niet dat hij belangrijker geweest is dan zijn collega's die elders in het land Leiter waren van een Aussenstelle der Sicherheitspolizei und des SD, maar hij heeft meer dan zij te maken gehad met de Jodendeportaties, ten eerste doordat de meeste Joden in Amsterdam woonden, ten tweede doordat hij als de formele chef van de Zentrolstelle althans een wat duidelijker verantwoordelijkheid droeg.
XCwilli Paul Franz Lages was in oktober 1901 in Brunswijk geboren. Zijn vader had een grossierszaak in koloniale waren, zelf wilde hij aanvankelijk ook in de handel gaan, maar toen zijn vaders zaak verliep, solliciteerde hij bij de politie. Dat was in '21. Het feit dat hij zich begin '19, als zeventienjarige, aangesloten had bij een vrijwilligersregiment dat tegen de links-revolutionairen te velde getrokken was, zal daarbij wel tot aanbeveling gestrekt hebben. Maar Lages bracht meer mee dan alleen een conservatieve gezindheid: hij was capabel. Van de ruim honderd candidaten die een cursus voor de Schutzpolizei konden volgen, slaagde hij als no. I. Hij ging dan ook snel carrière maken. In mei' 33 sloot hij zich bij de NSDAP aan, in ' 35 werd hij in de SS opgenomen. Hij werkte toen al bij de Gestapo in Brunswijk. In oktober '40 werd hij naar Den Haag verplaatst waar hij Leiter werd van de Aussenstelle Den Haag. Hij was dus onder de directe supervisie van Harster werkzaam en toen deze van oordeel was dat de Aussenstelle Amsterdam (die door de Februaristaking volledig verrast was!) onder betere leiding geplaatst moest worden, zond hij Lages als de nieuwe chef naar de hoofdstad; Lages zou die fnnctie tot het einde der bezetting uitoefenen.
XC'Ik ben', verklaarde hij na de oorlog, 'uit idealistischeoverwegingen tot de politie toegetreden.Bij de uitoefening van mijn politietaak vergde ik van mijzelfsteedshet uitersteen heb van mijn ondergeschikten steeds alles gevraagd wat tot het goede werken van het onder mij gestelde politie-apparaat kon bijdragen.'!
XC1 EG-Amsterdam, recherche:p.v. inz. W. Lages (21 maart 1949), p. 2 (Doe I998, a-zo),
XCInderdaad, Lages was een strenge superieur, doordrongen van het besef dat hij op een belangrijke plaats stond. Duitsland moest de oorlog winnen, verzet in bezet Nederland kon niet geduld worden, zijn taak Was het, in Noord-Holland en Utrecht en met name in het roerige Amsterdam de illegale organisaties onbarmhartig te bestrijden, zo mogelijk ze de een na de ander te penetreren en uit te schakelen. Dat in de verhoorkamers en in de kelders van het schoolgebouwaan de Euterpestraat waar zijn Aussenstelle gevestigd was, de ernstigste mishandelingen bedreven werden, wisthij. Wij willen aanvaarden dat hij ze herhaaldelijk verbood, althans in die gevallen waarin het Reichssicherheitshauptamt de Z.g. verschärfte Vernehmung niet goedgekeurd had - wij menen evenwel dat het hem bezwaarlijk ontgaan kan zijn dat zijn verbod voortdurend overtreden werd. Trouwens, het enkele feit al dat hij in '42 overplaatsing naar de Wehrmacht aanvroeg, mag men als aanwijzing zien dat hij besefte, in Amsterdam met werkzaamheden belast te zijn die niet te verantwoorden waren. Zijn aanvraag werd afgewezen", hij bleef in functie, en zou van kwaad tot erger vervallen. Wij zien daarbij niet over het hoofd dat hij, aldus zijn sententie, 'in een aantal gevallen waarin hem zulks gevraagd is, hulp heeft verstrekt en toegefelijkheid heeft bewezen'2 - maar och, voor wie van de bestrijders van het verzet, voor wie van de Jodenvervolgers gold darniet? Wij beschouwen evenwel het betrachten van die 'grootmoedigheid' niet als een tegenwicht tegen hun wandaden maar eerder als een noodzakelijke psychologische voorwaarde bij de verdere vervulling van hun taak, de wandaden inbegrepen."
XCZo ook bij de Jodenvervolging. Af en toe kon Lages wel eens deze of gene een gunst bewijzen. Maar werd hem, zoals in de zomer van '43, door een Amsterdams medicus die de belangen van twee Joodse weduwen met samen zeven kinderen bij hem kwam bepleiten (de betrokkenen waren al naar Westerbork gezonden), de vraag gesteld: 'hoe het nu mogelijk was dat hij, een al wat ouder Duits officier, dit kon goedkeuren en er aan medewerken', dan antwoordde hij, aldus die medicus: 'dat het oorlog was en dat hij debeiden in hun Weense tijd enkele Joodse relaties bij hun emigratie-pogingen met
1 Eén Duitse die onder Lages werkzaam was, Pius Wagner, een katholiek, diende in '42 op grond van gewetensbezwaren bij Harster het verzoek schrift in, naar de politie in DUitsland teruggeplaatst te worden. Het verzoek werd ingewilligd, Wagner werd niet gestraft. Hierbij kan van belang geweest zijn dat, aldus de Duitser die over zijn verzoekschrift moest adviseren, 'uit het personeels dossier van Wagner bleek dat hij als een zonderlinge man bekend stond.' (a.v.: p.v. A. Arlt (9 dec. 1948), p. 2 (a.v., a-9». 2 BG-Amsterdam: Sententie inz. W. Lages (20 sept. 1949),P' 128 (a.v., m-z). 3 Seyss-Inquart en Wimmer hebben
orders had op te volgen in deze noodlotige tijd voor zijn land. Verder herinner ik mij de zin: 'lch bin nicht dazu da, die Gesetze zu beurteilen, sondern sie auszuführen."l
XCVan de Jodenvervolging profiteerde Lages slechts in geringe mate. Voorzover bekend, eigende hij zich uit de depots waar de bij Joden gestolen goederen opgeslagen waren, slechts wat tuingereedschap toe alsmede een twaalftal boeken, de meeste van en over Bismarck. In dat opzicht stak hij gunstig af bij de corrupte dievenbende van de Zentralstelle. Wij hebben trouwens de indruk dat hij, formeel hun chef, zich met hun dagelijks bedrijf maar weinig bezighield. Het leiding geven bij de bestrijding van het verzet in twee provincies inclusief de hoofdstad vormde reeds een volledige dagtaak. Dit heft natuurlijk zijn formele verantwoordelijkheid voor de activiteiten van de Zentralstelle niet op. In andere steden evenwel, waar men geen Zentralstelle kende, droegen de Aussenstellenleiter der Sicherheitspolizei und des SD voor de deportatie van de daar wonende Joden dezelfde formele verantwoordelijkheid die Lages voor Amsterdam had, en het is alleszins denkbaar dat die andere Aussenstellenleiter zich met de feitelijke deportatie bij tijd en wijle intensiever beziggehouden hebben dan voor Lages, gegeven de werkzaamheid van de Zentralstelle, noodzakelijk was. Wat hem dan weer wèl van zijn collega's onderscheidde, was dat de meeste opdrachten aan de Joodse Raad door of namens hem verstrekt werden, en die opdrachten hadden veelal betrekking op alle in Nederland wonende Joden.
XC'Verantwoordelijkheden' plaatsten wij als titel boven deze paragraaf Het was een bewust gekozen meervoud en wij vertrouwen, de lezer er van overtuigd te hebben dat dit meervoud zinvol is. Ook vertrouwen wij dat aan de lezer,. wanneer wij hem of haar tenslotte confronteerden met Fischer, Fräulein Slottke, Aus der Fünten en Lages, het organisatorisch kader voor ogen is blijven staan waarin dezen hun activiteit ontplooiden. Het was het kader van de misdaad. Beroepsmisdadigers waren zij geen van allen - eerder 'normale mensen' die zich, naar men mag aannemen, in normale tijden normaal gedragen zouden hebben. Zij hadden evenwel vanaf in een land geleefd waarin de regering, de eenheidspartij en de meeste publiciteitsmedia de10 4
'33 1 Brief, II april 1949, van R. Hagedoom aan o. G. Veenstra (Doc 1-998, h-z).
burgerij bewust opgehitst hadden tot misdadig optreden tegen een weerloze minderheid. Dat misdadig optreden was aangeduid als een blijk van bijzondere burgerzin. Geen wonder dat zovelen de misdadige opdrachten die hun bereikten, als normaal gingen beschouwen, en dan zijn toch, dunkt ons, zij die die opdrachten gaven, in hoger zin verantwoordelijk geweest dan zij die ze ontvingen. Er is in de corridors, wachtkamers en verhoorcellen van IV B 4 en de Zentralstelle, er is in de Hollandse Schouwburg, er is in de [udendurch gangs lager Westerbork en Vught niets gebeurd dat niet is voortgevloeid uit de, zo stellen wij ons voor, rustige en ambtelijke besprekingen die in de periode maart-oktober '41 onder het voorzitterschap van Seyss-Inquart plaatsvonden in een van de deftige werkkamers aan het Plein in Den Haag.
XCMet name uit ons relaas in het volgende deel zal nog blijken dat aan de Jodendeportaties op tal van wijzen feitelijke medewerking verleend is door Nederlandse ambtelijke instanties alsook door de Joodse Raad en zijn organen. Medewerking onder dwang - maar medewerking. Medeverantwoordelijkheid dus en medeschuld. zij het dat beide in een wezenlijk ander vlak liggen dan de verantwoordelijkheid en de schuld der Duitse instigatoren. Wij willen, wat de betrokkenheid van het Nederlandse overheidsapparaat betreft, niet vooruitlopen op hetgeen eerst aan feitelijkheden verhaald moet worden. Slechts één element willen wij hier introduceren: een gesprek dat op I november '41 plaatsvond tussen Rauter en de secretaris-generaal van binnenlandse zaken, mr. Frederiks. Het was een gesprek waarvan men de meest wezenlijke gedeelten in Frederiks' naoorlogse uitlatingen vergeefs zal zoeken, maar hij gaf er eertijds wel een volledig verslag van aan rnr, Visser, de voorzitter van de Joodse Coördinatie-Commissie. Uit diens kort nadien geschreven rapport haalden wij in hoofdstuk 6 al de passage aan waarin Rauter tegen Frederiks zei dat deze het in Mauthausen 'geen half jaar' zou uithouden, hij, Rauter, 'misschien anderhalf jaar'. De daarbij aansluitende passage luidt:
XC'Rauter vroeg voorts Frederiks wat deze zou doen als hij, Rauter, de NederlandseJoden naar Polen zou deporteren. Frederiks antwoordde, dat hij daartegen ten scherpste zou protesteren, dat hij en zijn ambtgenoten geen moment hun functie zouden blijven waarnemen, als zoiets gebeurde, en dat het grootste deel van het ambtenarencorps hem zou volgen. De Duitsers moesten dan maar zien, hoe zij verder de boel klaar speelden.
XCOf Frederiks dit alles ook zou doen, was de volgende vraag, als hij, Rauter,
de Duitse Joden zou deporteren. Neen, dat zijn uw onderdanen, die na de bezetting onder uw gezag staan, zodat hij, als Nederlands ambtenaar, er niets aan zou kunnen doen.i
XCBij de tweede alinea uit die passage tekenen wij aan dat de secretarisgeneraal van binnenlandse zaken zestienduizend personen die in ons land asyl gevonden hadden, voor de wolven gooide.
XCWat de Joodse Raad betreft, willen wij er aan herinneren dat de Reicks leemmissar er bij zijn gehele beleid naar moest streven dat 'rust en orde' niet verstoord zouden worden. Ook de Joodse deportaties dienden rustig en ordelijk te verlopen, als een normaal en vlot maatschappelijk proces waarvan, zonder verlof van de daarvoor aangewezen instanties, geen enkele individuele Duitser zou mogen profiteren'' - een proces waarbij men, bij het wegvoeren van een gehele bevolkingsgroep, geen deur zou behoeven in te trappen, geen schot zou behoeven te lossen. Het zou niet voldoende zijn wanneer de Joden nalieten, verzet te bieden - er waren Joodse instanties nodig die in organisatorisch en administratief opzicht bij die deportaties medewerking zouden verlenen. Dat dit de wezenlijke functie zou worden van de Joodse Raad, stond de bezetter scherp voor ogen. Wij herinneren
XC1 L. E. Visser: 'Nota over mijn pogingen betreffende de Joodse gijzelaars' (II dec. 194 I), p. 7. 2 Inderdaad zijn in de periode 1942-44 enkele tientallen Duitsers en Nederlanders door Duitse rechtbanken veroordeeld, hoofdzakelijk wegens het zich toeeigenen van geconfiskeerde Joodse eigendommen. Daartoe behoorde een vijftiental personeelsleden van de z.g. ]iidische Hausraterfassungsstelle (de ploeg die bij de Joden het huisraad inventariseerde). Bij Lippmann-Rosenthal werden de directeur, von Karger, en twee hoge functionarissen gearresteerd. Von Karger werd spoedig vrijgelaten, van de functionarissen stierf een in het kamp Amersfoort. Dan werden enkele Duitsers gestraft wegens mishandeling, soms gepaard aan verkrachting. Toen Seyss-Inquart evenwel in april' 42 overwoog, een verordening af te kondigen die een artikel bevatte waarin het aansporen tot gewelddaden tegen personen of zaken (de Reichskommissar dacht aan de individuele NSB' ers en de eigendommenvandeNSB)strafbaargesteld zou worden, wees Rabl er op dat hij dan met de antisemietische agitatie in moeilijkheden zou komen: 'Nacn der derzeitigen Rechts lage wiirde die Deutsche Staatsanuraltschaft gezwungen sein, auf Grund dieset Vorschrift audi in dem Faile Anklage zu erheben, wenn etwa zu Gewalttaten gegen [uden oder jûdisches Eigentum aufgefordert würde, was aber natûrlich nicht erwûnscht ist:' (brief, 24 april 1942, van K. Rabl aan Wimmer, Vu], Abt. Rechtssetzung: dossier VO 1/43). Het betrokken artikel werd niet geschrapt, maar de onderhavige verordening verscheen eerst in januari 1943. 10
aan Seyss-Inquarts beslissing van 8 oktober '41: 'Der judenrat in Amsterdam solI de facto für die gesamte [udenschajt in den Niederlanden verantwortlich gemacht werden. Der [udenrat ist in erster Linie Befehlsempfänger für die [uden schaft.' De leden van de Joodse Raad zouden dus als het ware gijzelaars zijn: weigerden zij medewerking, dan riskeerden zij de wraak van de bezetter. In de zomer van '42, toen de deportaties begonnen, kwam daar nog een andere belangrijke factor bij: er kwam een premie te staan op her lidmaatschap van de Joodse Raad, de premie van lijfsbehoud. Trouwens, aan allen die bij het voor de Duitsers zo nuttige werk van de Joodse Raad betrokken waren, werd een Z.g. Sperre verleend: hun werd toegezegd dat zij voorlopig niet gedeporteerd zouden worden. 'De Joodse Raad', aldus Aus der Fünten na de oorlog, '(was) geschikter voor het werk dan wij ... Wij Duitsers waren ervolkomen van overtuigd dat de Nederlandse bevolking, althans wat het grootste percentage betreft, ons vijandig was gezind. Dit en de door ons verwachte toename van het . ondergrondse verzet noopten ons, de Entjudung van Nederland met zo weinig mogelijk geweld tot stand te brengen. Lages zocht dan ook een oplossing in de richting van diplomatie ... Ik (en ook Lages was die gedachte toegedaan) begreep uit de handelingen van de Joodse Raad, dat zij trachtten, eerst zich en de hunnen in veiligheid te stellen door de zogenaamde Sperren en daarna een en ander op een zo lang mogelijke baan te schuiven in de hoop dat dan inmiddels de oorlog wel zou zijn afgelopen en wel ten ongunste van Duitsland. Wij van onze zijde hadden echter van de beginne af aan het spel van Asscher en Cohen doorzien."
XCDeze verklaring lijkt ons juist, behoudens natuurlijk dat de 'oplossing in de richting van diplomatic' niet aan l;et brein van Lages ontsproten is. Het gehele beleid van het Reichskommissariat stond in dat teken. Zo handelde men ook in Duitsland: via de Reichsvereinigung der [uden en via de Joodse Kultusgemeinden werd druk uitgeoefend op alle Joden: Zo waren ook in bezet Polen de zaken georganiseerd: aan de in de ghetto's opgesloten Joden werden de Duitse eisen niet overgebracht door Duitsers, maar door Joden, nl. door de Ghetto-Auester en zijn Ältestenrat die veelal voor het afdwingen van gehoorzaamheid over een eigen Joodse politie beschikten. Het was een voortzetting van het systeem dat de Tsaren generaties lang in Rusland toegepast hadden waar immers ook door de besturen van de Joodse gemeenten diegenen aangewezen werden die voor lange, lange jaren in militaire dienst moesten gaan. Niet ten onrechte heeft dan ook Lages na de oorlog de JoodseEG-Amsterdam, recherche: p.v. inz. Asscher en Cohenokt.p.en(getuige F.Aus der Fünten).
1 (6 1947). 7 lQ-II H.
Raad als 'een verlengstuk' van de Zentralstelle aangeduid. 'In wezen', zo verklaarde hij, 'was de Joodse Raad een Duitse afdeling. Omdat Asscher en Cohen zo medewerkten, was het niet nodig om aan het hoofd een Duitser te plaatsen ... Het stichten van de Joodse Raad was door de Duitse instanties enkel en alleen verricht omdat zulk een Raad welke ogenschijnlijk uit 'eigen mensen' bestond, het vertrouwen van de Joden zou hebben en dit zou dan de bespoediging v~ de opdracht, nl. om Nederland te entjuden, slechts kunnen helpen ... Wanneer wij zelve teveel 'persoonlijk' ingrepen, dan was 'onrust' te verwachten en daarom bedienden wij ons van de Joodse Raad ... Zonder medewerking kon ik met mijn eigen personeel, een handjevol mensen, ca. tien Duitsers, die opdracht nooit tot een goed einde brengen.'!
XCMen kan stellen (men hééft ook wel gesteld): 'Dat zijn naoorlogse uitlatingen, ze zijn onbetrouwbaar.' Wij wijzen dit af. Precies dezelfde constatering waaraan Lages en Aus der Pünten uitdrukking gaven, komt voor in het 'Jahresbericht 1942' van de 'Meldungen aus den Niederlanden' waar, in een terugblik op de gebeurtenissen in '42, met betrekking tot de Joodse Raad en de 'Provinzial-Judenräte' (vertegenwoordigingen van de Joodse Raad) kort en bondig opgemerkt wordt: 'Es leonnte var allem mit Hilfe dieser Bejehis übermittlungsstellen (und mittels Weisungen im zensierten 'Joodse Weekblad') die Boakuierung gelenkt werden.'2 Trouwens, zijn de verklaringen van Lages en Aus der Fünten, is de passage uit het geheime jaarrapport van de Sicherheits dienst wel nodig? Was de Joodse Raad niet van meet af aan een instrument ten dienste van de Duitsers en was dat niet ook in '4I al duidelijk gebleken?
XCWij weten wel dat ten behoeve van deze Joodse Raad verdedigingen opgebouwd zijn. Wij zijn ons bewust dat wij, wat de deportatieperiode betreft, in het voorafgaande niet weergegeven hebben hoe de Joodse Raad zèlf zijn werkzaamheden zag, maar louter hoe de Duitsers de Joodse Raad zagen. Wij komen dan ook op de problematiek van de Joodse Raad terug: in deel 7 van ons werk. Want de argumenten die ter verdediging van de raad naar voren gebracht zijn en die grondige overweging verdienen, kunnen toch eerst op hun waarde beoordeeld worden wanneer de lezer het geheel van de activiteiten van de raad kan overzien. Geen ogenblik willen wij overigens ontkennen of ook maar betwisten dat de leden van de raad (Kisch, en na hem Kan, uitgezonderd) subjectief de overtuiging koesterden dat zij in een hoogst benarde situatie ten gunste van de in Nederland levende Joden werkzaam waren. Objectief waren zij evenwel in de eerste plaats werkzaam
XC1 A.v. (23 sept. 1947), p. 2-3, 6-7 (getuige W. Lages). 2 'Meldungen aus den Nieder landen, '[ahresbericht 1942', p. 28.
ten gunste van de bezetter. Dat heeft de bezetter zo gewild; gewild ook ten aanzien van de deportaties. De specifieke functie welke de Joodse Raad daarbij vervullen moest, heeft zich niet tijdens die deportaties, dus van de zomer van '42 af, langzaam en als het ware autonoom ontwikkeld - neen, zij is, zou men kunnen zeggen, al een vol jaar tevoren duidelijk vastgesteld, zulks in het vertrouwen dat de raad niet zou doorzien waarvoor hij uiteindelijk gebruikt zou worden en dat hij alle waarschuwingen daaromtrent naast zich neer zou leggen.
XCDe bezetter die de Joden uit Nederland zou gaan deporteren, wenste de beschikking te hebben over een volledige kartotheek met de persoonsgegevens van aile Joden, half- en kwart-Joden inbegrepen. Wel zouden in eerste instantie alleen de Volljuden gedeporteerd worden, maar het werd mogelijk geacht dat men later overeenkomstige maatregelen zou treffen ten aanzien van de half- en kwart-Joden. Ook moest uit die kartotheek precies blijken, welke Joden gemengd-gehuwd waren en of die gemengd-gehuwden kinderen hadden. En tenslotte, misschien wel het belangrijkste: men moest hun adressen bezitten. Waren die gegevens dan niet al bijeengebracht? Zeker wel: ze stonden keurig gerangschikt bij de rijksinspectie van de bevolkingsregisters, in het gebouw 'Kleykamp' in Den Haag. Maar hoe erkentelijk de Duitse autoriteiten ook waren voor de medewerking welke zij van de dienst van Lentz ondervonden, zij waren er toch niet zeker van dat zich geen moeilijkheden zouden voordoen indien bleek dat de persoonsformulieren die alle Joden, half- en kwart-Joden inbegrepen, volgens verordening 6/41 ingevuld hadden, de administratieve grondslag vormden voor de deportatie. Die grondslag moest zich bij deZentralstelle bevinden. Anderzijds kon men de rijksinspectie de persoonsformulieren niet ontnemen; dat zou bepaalde verdenkingen kunnen wekken en bovendien waren die formulieren bij de rijksinspectie ook nodig, bijvoorbeeld omdat er op grond van de beslissingen van Calmeyer wijzigingen in moesten worden aangebracht die dan weer aan de gemeentelijke bevolkingsregisters doorgegeven werden.
XCOp 30 oktober '41 deelden Cohen en Asscher aan de Joodse Raad mee dat zij tien dagen tevoren,
king die op 8 oktober onder leiding van Seyss-Inquart plaatsgevonden had), 'opdracht' gekregen hadden om 'uit gegevens van het centrale bevolkingsregister een kartotheek samen te stellen omtrent alle Joden ten behoeve van de Zentralstelle. Een en ander heeft geleid tot tijdelijke verhoging van de personeelskosten.'! Kennelijk hadden Cohen en Asscher de ontvangen opdracht als een routine-aangelegenheid beschouwd. Denkbaar is ook dat zij meenden dat die opdracht iets te maken had met de 'emigratie' waar de Zentrolstelle zich al actief mee heette bezig te houden. Hoe dat zij, de voorzitters van de Joodse Raad hadden spoed betracht: al op 22 oktober was bij de rijksinspectie een eerste groep van twintig tot vijf-en-twintig Joodse typistes naar binnen getrokken die hun eigen schrijfmachines, tafeltjes en stoelen meebrachten (er kwam later nog een ongeveer even sterke tweede groep uit Amsterdam. bij), en die typistes namen alle gegevens van de Joodse persoonsformulieren op kaarten over, beginnend met de formulieren van de Duitse Joden. De kaarten werden naar de bureaus van de Joodse Raad in Amsterdam overgebracht. Daar werden ze gesorteerd, 'o.a, naar geslacht, naar het zijn van vol-Jood, half-Jood of kwart-Jood en naar de huwelijkse staat"; daar waren een dertig tot veertig hulpkrachten voor aangetrokken. Hun werd, aldus een van die hulpkrachten, de journalist 1. A. Pam (die na overleg met de redacteuren van Het Parool bij de Joodse Raad in dienst getreden was) 'na enige dagen ... op last van de heren Asscher en Cohen bekendgemaakt dat er geldelijke premies zouden worden uitgeloofd voor degenen die een bijzonder groot aantal kaarten op één dag (sorteerden)."
XCDe kartotheek kwam bij de Zentralstelle terecht. Op elke kaart stond het adres en het was aan de hand van die kartotheek dat van de nazomer van' 42 af de lijsten getypt zouden worden waarop de namen en de adressenstonden der te deporteren Joden. Uiteraard zouden de meubelen dier Joden achterblijven. Daaromtrent bepaalde Hitler eind december' 4I dat zij naar Duitse bureaus in de bezette delen van de Sowjet-Unie overgebracht zouden worden, maar een maand later (men realiseerde zich kennelijk dat zoveelmeubelen daar niet nodig zouden zijn) werd aan Seyss-Inquart en aan de Militär befehlshaber in België en Frankrijk meegedeeld dat de meubelen van de uit heel West-Europa te deporteren Joden voorlopig gebruikt zouden worden
XC1 JR: Notulen, 30 okt. I94I, p. 3. 'In zijn verklaring zei Pam dat de beloning uitgeloofd werd 'voor degenen die een bijzonder groot aantal op één dag typten.' (BGAmsterdam, recherche: p.v. inz. Asscher en Cohen (25 nov. I947), p. 2). Ons is niet anders bekend dan dat de uit Den Haag ontvangen kaarten in Amsterdam gesorteerd werden waarbij het mogelijk is dat bepaalde gegevens op staten werden getypt. Wat de kaarten betrof, herinnerde Pam zich in I973 niet anders dan dat ze uitsluitend gesorteerd werden. (L. A. Pam, 17 okt. 1973).
om de behoeften in de gebombardeerde Duitse steden te dekken. Alleen de meubelen van emigranten die in vemen in Nederland opgeslagen waren, vielen daar buiten.' Geen detail werd vergeten.
XCWij herinneren er aan dat Edelstein en Friedmann, toen zij in maart' 41 uit Praag in Amsterdam arriveerden, voorbeelden meebrachten van de formulieren die alle Tsjechische Joden in die tijd moesten invullen, Z.g. in verband met hun mogelijke emigratie naar 'Sjanghai', en dat Zöpf en Rajakowitsch in april Gertrud van Tijn-Cohn, chef van de emigratie-afdeling van de Joodse Raad, naar Lissabon hadden laten gaan om dollarkredieten te krijgen voor de emigratie van Joden uit Nederland naar Noord- en Zuid-Amerika. De Duitsers hadden, gelijk al gezegd, bij die acties twee bedoelingen: valse hoop wekken bij diegenen tot wier deportatie al besloten was, en een gedeJ.getransporteerd. (A. J. van der Leeuw: Die Behandlung des in den Niederlanden
1 Er bevonden zich in mei '40 in Nederlandse opslagplaatsen ca. 3 000 containers met inboedels. De eigenaars daarvan - meest Duitse emigranten dus - werden door de Duitsers voor een belangrijk deel als 'vijanden' beschouwd, omdat zij zich, alwas het maar tijdelijk, in een geallieerd land hadden opgehouden. Deze 'vij andelijke' inboedels werden eind '40 aan een de Duitser R. Mumm, toevertrouwd. Mumm, die zich overigens ook met spionage voor de ' Duitsers bezig hield, noemde zijn bureau want hij stelde zich ten doel, de inboedelgoederen tegen schappelijke prijzen ter beschikking te stel len van Duitse ambtenaren en officieren, die zich in Nederland kwamen ves tigen. Eind 1941 werd Mumm wegens wanbeheer vervangen. In totaal zijn, blijkens de onderzoekingen van A. van der Leeuw, ca. 1000 containers door Mumms bureau geliquideerd. Waardevolle kunstvoorwerpen werden tot een totaal van ca. f 3 mln geveild bij de fa. van Marle & Bignell in Den Haag, uit de boeken kon de een keus doen, de fraaiste schilderijen werden vóór de velling aangeboden aan dr. H. Posse en dr. K. Mühlmann om ze des gewenst aal! te kopen (wat Posse betreft voor het museum dat Hitler aan Linz wilde schenken, Mühlmann werkte voor Duitse musea en particuliere verzamelaars in het algemeen). De overige containers werden in 1942-44 voor het grootste deel naar Duitsland gestuurd ten behoeve van de bevolking der gebombardeerde steden, ·nadat de Duitse politie al in juni 1941 ook de 'niet-vijandelijke' containers van Joodse emigranten had gereserveerd. Onder meer door de tegenwerking van de meeste expeditie-firma's bevond zich ondanks het stelselmatig afzoeken van alle verhuisfirma's een deel van de containers in september '44 nog in vemen en andere opslagplaatsen; vele daarvan zijn nog in de winter van 1944/45 naar Duitsland
railleerd inzicht krijgen in hetgeen die slachtoffers aan aardse goederen bezaten.
XCIn de zomer van '41 bevonden zich in ons land onder de ca. zestienduizend Duits-Joodse vluchtelingen zeker enkele honderden die wel al een inreisvisum bezaten van een neutraalland maar die nog steeds niet hadden kunnen vertrekken. Veruit de meeste vluchtelingen bezaten evenwel geen visum. Geen ogenblik waren de Duitsers van plan, de groep als geheel te laten emigreren - zij moest integendeel, aldus Hitler op 25 september tot Seyss-Inquart, als eerste gedeporteerd worden.
XCEen week eerder, medio september, hadden Cohen en Asscher opdracht gekregen, elke dag twintig 'emigratie-gevallen' in te leveren bij de Zentral stelle für jüdische Auswanderung;'hierbij behoren', zo werd door hen op 17 september aan de Joodse Raad meegedeeld, 'ook gevallen van personen die nog geen visum hebben, maar wensen te emigreren.'! Wat betekende het nu, dat 'emigratiegevallen''ingeleverd' moesten worden? Het betekende dat de candidaat-emigranten twee-en-dertig ingewikkelde formulieren moesten invullen die stuk voor stuk op hun nauwkeurigheid moesten worden bekeken; daarna gingen ze naar Sluzkers Expositur en tenslotte werden ze bij de Zentralstelle ingeleverd.
XCHet schijnt dat die eerste opdracht er toe leidde dat de emigratie-paperassen van ca. vierhonderd Joden bij de Zentralstelle belandden. Geen had nog een Ausreisevisum gekregen toen Cohen en Asscher kort voor de 27ste november bij Böhmcker, Lages en Aus der Fiinten geroepen werden. Hun werd toen, conform Seyss-Inquarts beslissing, meegedeeld dat werkloze Joden in aparte werkkampen ondergebracht zouden worden (daar komen wij straks op terug), en voorts werd, aldus Cohens verslag, 'opdracht gegeven, de emigratie van Duitse Joden die in Nederland wonen, zoveel mogelijk te bevorderen. Meegedeeld moet worden dat deze als aus wandenmgsreif door de Duitse autoriteiten werden beschouwd, zowel de Duitse Joden als de statenlozen. Er zullen 200 verzoeken per dag hiervoor moeten worden ingediend. Voor HollandseJoden behoren slechtsbij uitzondering verzoeken tot emigratie te worden gedaan. Op onze vragen werd geantwoord, dat het niet om deportatie gaat doch om emigratie en dat door de Duitse autoriteiten nu de gelegenheid gegeven wordt om te emigreren, omdat over hen, die de wil daartoe niet te kennen geven, zal worden beschikt. . . Verlof tot Ausreis (zou) spoedig aan sommigen worden gegeven."Notulen, 17sept. 1941,p.Cohen:van het onderhoud met de herendr. Böhmcker,Lages,Aus der Fünten'mapvoorzittersmet Duitse autoriteiten'). 10
1 I 2 (z.d.) (JR: 'Corresp.
XCVan de nieuwe opdracht gaven Cohen en Asscher op 27 november kennis aan de Joodse Raad. Het dagelijks in te dienen aantal verzoeken was inmiddels van 200 tot 100 à 150 verlaagd. Cohen en Asscher hadden, zo rapporteerden zij, aan Böhmcker, Lages en Aus der Fünten met nadruk gezegd dat het presidium van de Joodse Raad, aldus de notulen, 'geen dwang kon oefenen en dus zeker de mensen moest kunnen zeggen wat met deze maatregel bedoeld wordt. Het antwoord was: 'Emigratie, niet deportatie.' 'Waarheen?' 'Onszelf nog onbekend' ... Later werd gezegd, dat het doel der emigratie niet Polen is, doch overzee. Er zal nu aan iedere Duitser afzonderlijk per brief over deze zaak worden geschreven."
XCMerkwaardig, dat begrip 'Polen' dat hier opeens verschijnt! Dat was dus ter sprake gebracht, 'later' - vermoedelijk door Cohen in het gesprek met Aus der Fünten waarin deze met 100 à 150 emigratieverzoeken per dag genoegen genomen had. Was dat begrip een echo van Edelsteins of Friedmanns relaas over Nisko? Nam Cohen aan dat het voor Duitsers vanzelf sprak dat zij, àls ze Joden gingen deporteren, die Joden naar Polen zouden zenden? Had hij rechtstreeks iets vernomen van de eerste deportaties uit de Duitse steden die in de tweede helft van oktober uitgevoerd werden? Of had iemand hem attent gemaakt op een schokkende brief over het lot der Duitse Joden die in het novembernummer van het illegale Vrij Nederland voorkwam? Wij weten het niet. Het had er in elk geval de schijn van dat hij zich aan de toezegging 'overzee' vastklampte. De brieven gingen naar de Duitse Joden uit en dezen, maar nu ook alle andere niet-Nederlandse Joden, ruim achtduizend, werden op 5 december door Het Joodse Weekblad opgeroepen, allen bij de Zentralstelle een aanvraag tot emigratie in te dienen.
XCStellig waren er onder die Duitse Joden die van familie in Duitsland aanduidingen ontvangen hadden van wat daar gaande was. Ook had zich in hun kring het bericht verspreid dat zij allen van het staatsburgerschap vervallen verklaard waren. De oproep in Het Joodse Weekblad bracht dan ook 'een paniekstemming' teweeg,' die in enkele gevallen tot zelfmoord leidde. De algemene opinie', aldus Wielek, 'was: de Duitse Joden worden naar Polen gedeporteerd.f Desondanks, en wellicht gerustgesteld door het feit dat er niets geschiedde (emigraties vonden niet plaats, maar deportaties evenmin), ging in december' 41 en in de volgende maanden de overgrote meerderheid van de niet-Nederlandse Joden zich grote moeite geven om de twee-endertig vragenlijsten die bij hun emigratie-aanvraag behoorden, keurig in te vullen. Er waren overigens niet zo weinigen (één op de elf) die
XC1 JR: Notulen, 27 nov. 1941, p. 2. 2 H. Wielek: De oorlog die Hitler won, p. 70.
de zaak niet vertrouwden en die pertinent weigerden, de vragenlijsten in behandeling te nemen - die weigeraars werden verder niet lastig gevallen.' Onder de lijsten die ingevuld moesten worden, bevond zich, aldus Gertrud van Tijn, 'de z.g. bagagelijst ... waarop de mensen precies in moesten vullen wat zij van plan waren mee te nemen, volgens een zeker vooroorlogs maximum. Merkwaardig genoeg bleek juist deze lijst dikwijls het struikelblok te zijn. Sommige mensen aarzelden uren er over of zij hun blauw of hun grijs costuum zouden meenemen, enz. enz ....
XCIk had op de Lijnbaansgracht een groep van veertig employé's zitten (advocaten, bankspecialisten, accountants) die de Referenten genoemd werden. Gewoonlijk ging het zo dat de mensen eerst een stel formulieren kwamen halen. Die namen ze mee naar huis, vulden ze in zo goed en zo kwaad als het ging, en brachten ze dan bij ons terug.
XCAls de formulieren met behulp van de Referenten waren ingevuld, werden ze op de Lijnbaansgracht uitgetypt - een werk waarvoor over de honderd typisten nodig waren. De formulieren werden dan nog eens op hun juistheid en nauwkeurigheid gecontroleerd. Deze groep van 'controleurs' bestond uit een vijftig mensen, die allen ook weer juridische, zaken- of accountancy-ervaring hadden, want het was van het grootste belang dat er niet het minste verschilof niet de minste twijfel zou bestaan omtrent de verklaringen. Deze laatste controle ... duurde gewoonlijk uren. Als dit alles achter de rug was, ging de aanvrager naar een andere kamer waar hij te horen kreeg, op welke dag en welk uur hij, met al zijn papieren netjes in een speciale map gerangschikt, zich bij de Expositur vervoegen moest. Daarvandaan werd hij dan door een van de mensen die daar werkten, naar de Zentralstelle gebracht. En of dit laatste bedrijfbij de Zentralstelle pijnlijk was, dat hing min of meer af van de Duitser die men daar trof en van de bui waarin deze toevallig verkeerde. Soms. . . lieten ze de aanvragers zonder verdere ondervraging heengaan en soms ook werden de mensen aan een eindeloze ondervraging onderworpen. De aanvrager moest natuurlijk al die tijd staan ... Als men zijn handen in de zak stak of tegen de muur leunde, dan moest men soms een paar uur extra blijven staan."Referenten vijf-en-twintigduizend mensen die tenslotte geregistreerd werden' (het zijn er in feite ca. twintigduizend
1 In mei '42 eiste Aus der Fünten van Gertrud van Tijn een lijst met de namen der weigeraars, Ze weigerde tot driemaal toe; ze zei dat ze 'na het incident met de Wieringer-jongens' (de razzia van II juni '41 in Amsterdam) 'een gelofte had ge daan om nimmer de naam van enige Jood te geven aan enige SS-ambtenaar.' Ze verwachtte, gearresteerd te worden - er gebeurde haar niets. (G. van Tijn-Cohn: 'Bijdrage tot de geschiedenis der Joden in Nederland van 10 mei 1940 tot juni 1944', p. 36-37). "A.v., p. 34-35. Gertrud van Tijn liet daar nog op volgen: 'Het was de trots' van de en de controleurs op de Lijnbaansgracht dat van de
XCWat deed de Zentralstelle met al die paperassen? Om te beginnen ging men na of onder de opgegeven eigendommen waardevolle voorwerpen voorkwamen. In veel gevallen moesten candidaat-emigranten die bij Lippmann-Rosenthal inleveren. Lippmann-Rosenthal verkocht ze en crediteerde de eigenaren voor een fractie van de waarde. Voorts werden alle paperassen aan het Deuisenschutzleommando toegezonden dat naging of zich van het aangegeven vermogen meer dan de helft of meer dan f IO 000 buiten Europa bevond. Was dat het geval, dan gaf het Deuisenschutzleommando de vereiste verklaring van 'geen bezwaar tegen emigratie' niet a£ Gaf dit bureau die verklaring wèl af (tot begin juli' 42 werden II 313 aanvragen in behandeling genomen l), dan stuurde de Zentralstelle de paperassen aanvankelijk naar het bureau van Rajakowitsch, later naar dat van IV B 4.
XCDaar bleven ze liggen. verlof tot emigratie werd niet verleend.
XCVan Joodse werkkampen in Ommen en in West-Duitsland was al sprake geweest in juli en augustus' 41. De Joodse Raad had zich toen in beginsel tot medewerking bereidverklaard en er was door Meijer de Vries contact opgenomen o.m. met de rijksdienst voor de werkverruiming en de Nederlandse Heidemaatschappij die zich beide graag moeite wilden geven om aan de uitzending van Joodse werklozen naar werkkampen een normaalkarakter te geven. Enkele maanden lang hoorde men niets meer van deze zaak maar zij werd van Duitse kant opnieuw geëntameerd toen begin oktober was komen vast te staan dat de deportaties binnen afzienbare tijd zouden beginnen. Aparte Joodse werkkampen bestonden toen al een jaar of twee in Duitsland en een jaar in het Protektorat en er was, in de visie van de bezetter, veel te zeggen voor de oprichting van dergelijke kampen ook in Nederland. Zij zouden het voordeel bieden dat een deel van de valide mannelijke Joden uit de steden zou verdwijnen, hetgeen, zodra het deporteren begon, de kansen op feitelijk verzet verminderde. Bovendien zou men de Joden die men in kampen bijeen had, rechtstreeks uit die karnpen ter deportatie kunnen wegvoeren.10 5
gevolg van de ingediende verklaringen.' (a.v., p. 35) Wij coneluderen hieruit dat Gertrud van Tijn, toen zij in de herfst van' 44 haar verslag schreef, nog altijd geen denkbeeld had van het gigantische bedrog waarvan ook haar emigratie-afdeling slachtoffer geworden was.
XCHet besluit, Joodse werkkampen op te richten, werd, zoals de lezer zag, op 10 oktober '41 door Seyss-Inquart genomen. Nader was besloten om te beginnen met de uitzending van werklozen uit Amsterdam. Dat lag voor de hand: daar waren er de meesten.
XCKort voor de 27ste november kregen Cohen en Asscher van Böhmcker, Lages en Aus der Fünten niet alleen te horen dat per dag tweehonderd emigratie-aanvragen van Duitse Joden ingediend moesten worden, maar ook dat er Joodse werkkampen zouden komen. 'Werkloze Joden', noteerde Cohen, 'dus ook zij die werkloos worden,' (namelijk door het ineenschrompelen van het Joodse bedrijfsleven) 'zullen tewerk worden gesteld door de bezirkliche Arbeitsämter' (de gewestelijke arbeidsbureaus zouden dus de verplichting tot vertrek opleggen). 'Deze zullen bij ons aanvragen en wij moeten de lijsten voor hen opmaken' (d.w.z. lijsten van werklozen die voor uitzending in aanmerking kwamen) '. .. Zij zullen onder toezicht van de Heidemaatschappij en de rijksdienst v. werkverschaffmg in Joodse kampen in Nederland worden ondergebracht. Joodse artsen zullen de keuring verrichten. Bijzonderheden zullen over enkele weken worden verstrekt."
XCVan die nieuwe opdracht gaven Cohen en Asscher op 27 november ketmis aan de leden van de Joodse Raad. De discussieconcentreerde zich daar op de emigratie van de Duitse Joden (waarheen? naar 'Polen'P): dat Joodse werklozen verplicht zouden worden, naar werkkampen te vertrekken, beschouwde men kennelijk als normaal (in de werkverruiming waren op dat moment in ons land ruim zestigduizend werklozen opgenomen onder wie zich ook Joodse werklozen bevonden die voor de vrij zware arbeid goedgekeurd waren) en bij de segregatie: aparte Joodse kampen, legde men zich neer. Dat de keuring aan Joodse artsen opgedragen zou worden, wekte vertrouwen.
XCDat vertrouwen kreeg een schok toen, nadat men eerst zes weken lang wéér niets gehoord had, Cohen en Asscher op maandagavond 5 januari opeens ontboden werden bij de Arbeitseinsatz-specialist van Böhmckers staf, H. Rodegro (een felle Nazi en een rabiate antisemiet), die hun meedeelde dat zaterdagochtend IQ januari om tien uur precies veertienhonderdtwee Joodse werklozen gereed moesten staan op het Centraal Station om naar werkkampen in Drente te vertrekken; voor hun verschijnen werd de Joodse Raad verantwoordelijk gesteld. Cohen en Asscher antwoordden, 'dat zij er mee accoord gingen dat de werklozen moesten werken, maar als Joodse Raad om te beginnen nooit zouden medewerken tot het vervoer van die10
1 D. Cohen: van het onderhoud met de heren Dr. Böhmcker, Lages en Aus der Fünten' (z.d.) (JR: map 'Corresp. voorzitters met Duitse autoriteiten').
personen op de Sabbath.'! Rodegrohield aan de zaterdag als vertrekdag vast en zei dat men de volgende ochtend, dinsdag, dieper op de zaak zou ingaan. Die dinsdagochtend vond een lange bespreking plaats waar Cohen en Asscher, door Meijer de Vries vergezeld, aan hun bezwaren vasthielden en waar bepaald werd dat, nog steeds voor vertrek op zaterdag, de gemeentelijke dienst voor sociale zaken de twee-en-twintighonderd Joodse steuntrekkers die Amsterdam telde, zou oproepen plus vierhonderd andere Joodse werklozen die geen steun ontvingen. 'Hieruit', zo deelden Cohen en Asscher op woensdag aan de Joodse Raad mee, 'hoopt men nu de veertienhonderd door keuring (die door Joodse artsen in de Beurs voor de Diamanthandel wordt verricht) bij elkaar te krijgen. Pogingen tot uitstel van de reis tot na zaterdag zijn niet gelukt.'2
XCDe keuringsoproepen die van de gemeentelijke dienst voor sociale zaken uitgingen, wekten bij de zes-en-twintighonderd werklozen en hun gezinnen grote ontsteltenis. Men was toch al in een zo bedreigde positie, men ontleende steun aan het gezins- en familieverband, men voelde er niets voor, de vertrouwde omgeving te verlaten - en waarom die haast? Vertrek over twee, drie dagen! Daar zaten duidelijk 'de Moffen' achter! De mededeling dat Joodse artsen in de Beurs voor de Diamanthandel de keuringen zouden verrichten, nam die ontsteltenis niet weg en toen die keuringen op woensdag 7 januari begonnen, kwam slechts een zeer gering deel van de opgeroepenen opdagen. Paniek bij de Joodse Raad! Hij was er verantwoordelijk voor gesteld dat veertienhonderdtwee werklozen zouden verschijnen! Meijer de Vries alarmeerde de autoriteiten en op donderdag 8 januari ging de Amsterdamse politie er toe over, een groot aantal Joodse venters eenvoudig van de straat op te pakken en ter keuring mee te voeren naar de Beurs voor de Diamanthandel. Twee Joodse artsen, S. A. Hertzberger en I. Spangenthal, staakten daar uit protest onmiddellijk hun werk; Hertzberger kreeg diezelfde avond telefonisch van Cohen te horen, 'dat hij verder voor mijn veiligheid niet kon instaan." Maar Cohen kon op dat moment voor zijn eigen veiligheid óók niet instaan: de veertienhonderdtwee waren nog niet bijeen. Er gingen rechtstreeks en in Het Joodse Weekblad dat op vrijdag uitkwam, de meest klemmende aansporingen uit naar de opgeroepenen om zich te laten keuren en, na goedgekeurd te zijn, te vertrekken. Er werd gesproken van een 'onvermijdelijk bevel', van 'de alleremstigste maatregelen' die tegen weigeraars genomen zouden worden (wat kon dat anders betekenen dan deportatie naar Mauthausen?) - 'wij herhalen: het gaat om de gewone werk
XC1]R: Notulen, 7 jan. 1942, p. 1. S A.v. S BG-Amsterdam, recherche: p.v. inz. Asscher en Cohen (31 mei 1948), p. 2 (getuige S. A. Hertzberger).
verruimingsarbeid in de gewone Nederlandse arbeidskampen onder de gewone Nederlandse leiding.'!
XCEnig effect hadden al die dreigementen wèl. Velen gingen op donderdag en vrijdag naar de Diamantbeurs. Onder pressie van de Joodse Raad keurden de artsen die aan het werk gebleven waren, een groot aantal personen goed (onder hen toevallige bezoekers van de keuringslokalen die men eenvoudig vasthield), die voor het werk in de kampen niet geschikt waren. Duizendvijf-en-zeventig werden in totaal goedgekeurd, maar van hen kwamen er op zaterdag 10 januari honderdzeventig niet opdagen. De overige negenhonderdvijf, onder hen' een groot aantal oude, afgeleefde mannen, gebrekkigen enz.", vertrokken per trein naar kampen in Drente, 'de vandaar ontvangen berichten wijzen', zo werd maandag aan de Joodse Raad meegedeeld, 'op goede verwarming en voeding." Geen toeval was het dat de verwarming voorop stond: een dag of zes eerder was het gaan vriezen en de vorst had zich als zo bestendig Ïaten aanzien dat de rijksdienst alle arbeiders die in de normale kampen geplaatst waren, op donderdag 8 januari naar huis gezonden had: de grond was bevroren, grondarbeid kon men toch niet meer verrichten.
XCTot midden maart hield die vorst aan. Plaatselijk lag er niet alleen, zoals eerder vermeld, een halve meter sneeuw maar was ook de grond een halve meter diep bevroren. Pas in april kon er weer gespit worden. Desniettemin ging men voort met het oproepen, keuren en uitzenden van Joodse werklozen uit Amsterdam en men hield die werklozen, al konden zo ook geen spade in de grond steken, in de kampen vast. Trouwens, begin maart deelde Rodegro aan Cohen en Asscher mee dat voortaan niet aileen werkloze maar ook werkende Joden opgeroepen moesten worden. Cohen en Asscher antwoordden dat 'niet te kunnen aanvaarden' en de directeur van het gewestelijk arbeidsbureau te Amsterdam, A. van Delft, zei dat hij geen wettelijke bevoegdheid had, werkenden te verplichten naar arbeidskampen te gaan - hij kon hen hoogstens voor medische keuring oproepen. Namen en adressen van werkende Joden bezat hij echter niet-was de Joodse Raad bereid,hem die gegevens te verschaffen?
XCWeer was een moment bereikt waarop Cohen en Asscher aarzelden. Was de bezetter er op uit, alle Joden als werklozen te behandelen en elk familieverband te verbreken? Anderzijds: als men medewerking weigerde, zou de bezetter dan niet tot nieuwe razzia's overgaan? Die vragen werden op 5 maart aan de Joodse Raad voorgelegd. Wij citeren de notulen:
XC1 Aangehaald in]. Presser: Ondergang, dl. I, p. 188. 2 E.]. Buiskool: 'Huisvesting en tewerkstelling van Joodse arbeiders, afkomstig uit de gemeente Amsterdam in de provincie Drente in 1942' (1942), p. 8 (Doc 11--970, a-a). 3 JR: Notulen, 12 jan. 1942, p. 1.
XC'Het dilemma of men juist doet, deze weg te volgen, dan wel het noemen van namen van werkenden achterwege moet laten (doch daarbij de risico's van zeer ernstige gevolgen voor de Amsterdamse Joden moet aanvaarden), wordt thans door de voorzitters aan de Joodse Raad voorgelegd.
XCNa uitvoerige discussie wordt besloten dat de heer van Delft wel namen, ook van werkenden, voor de oproeping ter keuring zullen worden verstrekt. Om zoveel mogelijk ontwrichtingen te voorkomen, zullen worden opgegeven de namen van ongehuwden van achttien tot ca. veertigjaar, uitgezonderd geestelijken, leraren, artsen (en) geschoold technisch personeel.'!
XCDe Joodse Raad liet de kartotheek van de Zentralstelle raadplegen en enkele dagen later kregen de eerste Amsterdamse Joden die nog normale arbeid verrichtten, plotseling een oproep, zich te laten keuren voor uitzending naar een werkkamp. Er was toen onder het Joodse proletariaat van de hoofdstad al een sterke animositeit gegroeid tegen de Joodse Raad; men sprak, toen reeds, van 'het Joodse Verraad' of 'het Joodse Onraad'. En nu werkte die Joodse Raad er aan mee dat de een na de ander uit zijn werk gehaald werd om, terwijl het nog steeds vroor, naar een kamp in het noorden des lands gestuurd te worden! Normaal verlof was bovendien begin maart nog niet gegeven: de mannen en jongens waren weg en bleven weg. Notabene was gebleken dat hun uitkeringen twintig procent lager waren dan die van niet-Joodse werkverschaffingsarbeiders ! Gezinnen van kostwinners kregen slechts veertien gulden per week uitbetaald! En nu zouden werkenden zich met medewerking van de Joodse Raad moeten laten wegzenden! Sommigen drongen verontwaardigd in de bureaus van de Joodse Raad door, functionarissen kregen daar asbakken naar hun hoofd geslingerd, Meijer de Vries trachtte de protesterenden met vloeken en tieren de deur uit te krijgen, en toen dat niet hielp, alarmeerde hij de politie:
XCHet verzet baatte niet: werkende Joden werden opgeroepen, gekeurd en weggezonden, maar doordat dezen tevoren geen steun ontvangen hadden van Sociale Zaken, duurde het enige tijd voor de uitbetalingen aan hun gezinnen op gang kwamen. Nog was het winter, en de vrouwen kregen geen cent! Een groep van dertig trok naar het hoofdbureau van de Joodse Raad. 'Wij meldden ons', aldus een harer, 'bij de portier en werden naar de wachtkamer verwezen. Wij hebben aldaar ongeveer anderhalf uur moeten wachten voor we te woord werden gestaan en wij zagen in die tijd dat de heren van de Joodse Raad maar dikke sigaren zaten te roken en dat er slaatjes werden binnengebracht. Dit was voor ons erg aanstekelijk, daar wij bijna van honger omkwamen en geen huur meer konden betalen.
XC1 A. v., 5 maart 1942, p. 1.
(Wij) gingen toen schreeuwen om geld, doch hierover begonnen de heren van de Joodse Raad te lachen en zij sloten de deur ... Bij het verlaten van het gebouw heb ik de pertier nog verweten dat hij de politie op ons had afgestuurd. Die avond hebben de arme Joodse kooplui van de omgeving Waterlooplein geld bijeengebracht ... (Wij) konden die avond in een Joods café in die buurt geld afhalen ... tot totaal dertien gulden per gezin.'l
XCUit Amsterdam waren per 1 april' 42 ruim een-en-twintighonderd Joden naar de Joodse werkkampen gezonden. Rodegro gaf In de loop van die maand opdracht, er duizend aan toe te voegen, en begin mei (de Jodenster was inmiddels ingevoerd, de deportaties naderden) kondigde hij Cohen, Asscher en Meijer de Vries aan, dat zij 'moesten rekenen met grote hardheid en dat geen arbeitsfähige Jood beneden zestig of vijf-en-zestig jaar in Amsterdam zou blijven." Joodse werkkampen waren er nu niet alleen in Drente, maar ook in Groningen, Friesland, Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant (plus, voor recalcitrante elementen, een strafkamp in Friesland). Bovendien waren uit Amsterdam enkele honderden Joden tewerkgesteld aan objecten in de buurt van de hoofdstad: deze arbeiders konden elkeavondhuiswaarts keren.
XCDe weerzin tegen die uitzendingen, speciaal van normaal werkenden, was dermate gegroeid dat het de Joodse Raad telkens de grootste moeite kostte, de door Rodegro geëiste aantallen bijeen te brengen. Dat die vaak niet gehaald werden (zoals al bij de eerste uitzending op 10 januari het geval geweest was), zagen de Duitsers-door de vingers. Kennelijk waren zij in het algemeen over de bereikte resultaten niet ontevreden. Maar dat veranderde in mei toen, door de invoering van de Jodenster (2 mei), het gevoel, bedreigd te worden, in Joodse kring toegenomen was. Er werd nu, sterker dan tevoren, gesaboteerd door de Joodse artsen die de keuringen verrichtten. Personen wie niets mankeerde, werden door hen afgekeurd, soms eigener beweging, soms op grond van attesten van specialisten die graag bereid waren op schrift te stellen dat een gezonde arbeider aan ernstige kwalen leed." Dat ging zich zo veelvuldig voordoen dat de bezetter eind mei de Joodse artsen bij de keuringen uitschakelde. Niet alleen in Amsterdam maar in het gehele land (begin juni werden de eerste Joden uit Den Haag naar dewerkkampen overgebracht) droeg hij die keuring hoofdzakelijk aan artsen op die NSB' er waren. In
XC1 BG-Amsterdam, recherche: p.v. inz. Asscher en Cohen (9 dec. 1947), p. 2-3 (getuige A. Frank-Willems). 2 Cohen: Verslag 'Onderhoud met de heer Rodegro op II mei 1942' OR, voorz.: map besprekingen met Duitse autoriteiten). 3 'Bekend', aldus Presser, was 'het verhaal van de arts die zijn slachtofferals volgt toesprak: 'U hebt last van hoofdpijn? Neen? Dan kunt u zeker moeilijk lopen? Ook niet? Natuurlijk heeft u hinder van uw hart? Niet? Dan moet ik u afkeuren: u bent mesjogge!' , (J. Presser: Ondergang, dl. I, p. 199). 10
Amsterdam nam nu bovendien het gewestelijk arbeidsbureau al het voorbereidend werk van de Joodse Raad over. De adjunct-directeur van het GAB in de hoofdstad, een NSB'er, vormde hiervoor een aparte staf Een onder hem geplaatste 'goede' ambtenaar zocht toen contact met Meijer de Vries, verklaarde zich bereid, 'de zaak volledig te saboteren', maar kreeg ten antwoord: 'Wij waarderen uw goede bedoelingen, maar doet u alstublieft uw ambtelijke plicht."
XCIn juni werden in de provincies Groningen, Friesland en Drente alle mannelijke Joden tussen de achttien en vijf-en-vijftig jaar voor de kampen opgeroepen. InGroningen werden van de achthonderdtachtig die ter keuring verschenen, zestien afgekeurd, 'ook mensen met kunstledematen, hartafwijkingen enz. werden', aldus een Joodse medicus, 'goedgekeurd", in Leeuwarden gebeurde hetzelfde met 'lijders aan suikerziekte' en mensen 'met dubbele breuk en hartkwalen'c'' Pogingen van vertegenwoordigers van de Joodse Raad om opgeroepenen vrijgesteld te krijgen, werden als regel afgewezen. Er zijn aanwijzingen dat die vertegenwoordigers óók als regel, evenals Meijer de Vries in Amsterdam deed, functionarissen van de gewestelijke arbeidsbureaus die geneigd waren, hun medewerking te weigeren, zulks ontrieden. In Zwolle kreeg de GAB-directeur eind mei of begin juni 'instructies inzake de uitzending van Joden naar werkkampen en na vele en innige smeekbeden van de Joodse Raad van Zwolle" maakte die directeur 'geen casus belli' van deze zaak. Zeven-en-tachtig Joden werden er goedgekeurd, maar het werd door allerlei obstructie van het GAB begin augustus voor de eerste drie vertrokken; eind augustusvertrokken er negen-en-twintig van zestig opgeroepenen, 'de overigen waren ziek, in handen van chirurgen of' ondergedoken' .' 5
XCEr zijn in totaal van januari' 42 af ca. vijf-en-zeventighonderd Joden naar de werkkampen gezonden. Van eind maart tot begin mei werd eenmaal verlof gegeven. Enkele tientallen maakten van die gelegenheid gebruik om weg te blijven. Veel meer personen werden vanuit de kampen wegens physieke ongeschiktheid huiswaarts gezonden. De hoogste bezetting werd bereikt op 28 september' 42: vijfduizendtweehonderdtwee-en-veertig man.
XCMogen wij eigenlijk wel van 'werkkampen' spreken? Tot II april niet: er kon immers niet gewerkt worden. Buiskool die begin januari tot de Kat en Westhoff gezegd had, te vrezen 'dat de rijksdienst zou ontaarden in een dienst voor het opbergen van [eden", kreeg gelijk. De eerst uitgezondenen zaten bijna drie maanden lang in de kou en konden niets doen. Was het weer gunstiger geweest, dan hadden velen overigens toch nauwelijks arbeid krullen verrichten. De kampen inspecterend kreeg Buiskool 'de indruk, in een tehuis van 'De Joodse Invalide' te zijn." Al in januari droeg hij er zorg voor dat enkele tientallen kampbewoners (allen goedgekeurd door Joodse artsen l) in ziekenhuizen opgenomen werden, voor enkele honderden kreeg hij verlof dat zij wegens ongeschiktheid naar Amsterdam terug mochten gaan. Diegenen die bleven, trachtten er het beste van te maken. Overdag hingen ze wat rond, ,s avonds werden spoedig in de meeste kampen geslaagde uitvoeringen gegeven. Eten was er genoeg; hoewel er niet gewerkt werd, kreeg men toch de toeslag voor zeer zware arbeid. Het antisemietische week10
1 Men kan hier een belangrijke aanwijz-ng in zien voor de geringe betekenis die hetjoodse geloof voor de meeste Amsterdams-Joodse arbeiders had. 2 E.]. Buiskool: 'Huisvesting en tewerkstelling van Joodse arbeiders afkomstig uit de gemeente Amsterdam in de provincie Drente in 1942', p. 5. 3 A.v., p. 29.
XCblad De Misthoorn signaleerde zulks in een verontwaardigd artikel en het
XCgevolg was dat medio april, net in de periode waarin de grondarbeid ter
XChand genomen moest worden, door de bezetter bepaald werd dat de toeslag
XCvolledig moest vervallen. Een dag of tien later werd bovendien door Seyss
XCInquarts Beaujtragter in Drente een nieuw kampreglement ingevoerd dat
XCo.m. inhield dat de kampbewoners geen pakketten met aanvullend voedsel
XCmochten ontvangen en dat zij zich, behoudens uitdrukkelijke goedkeuring
XCvan de kampleiding, niet meer buiten de kampen mochten begeven. Tevoren
XChadden velen daar een enkele keer hun vrouw of meisje kunnen ontmoeten
XCdie van de Joodse Raad een reisvergunning had weten te bemachtigen. 'I Buiskool vond met name de rantsoenvermindering 'een ten hemel schreiende , maatregel'." In maart had hij in een brief aan zijn directie (hij ergerde zich
XCaan haar passiviteit) de werkkampen aangeduid als 'in feite eoncentratie
XCkampen onder leiding van de rijksdienst voor de werkverruiming'ê - nu had
XChij er genoeg van: hij legde zijn functie neer en kreeg binnen de rijksdienst
XCander werk. De kampen bleven bestaan, en gelijk reeds vermeld: hun
XCaantal breidde zich uit. Gewerkt werd er nu wèl; de gemiddelde arbeids
XCprestatie lag ongeveer bij de helft van normaal. Praktisch niemand werkte
XC'met plezier. Men voelde zich uit zijn levens- en werkkring, vooral ook uit
XCzijn familie weggerukt, men was eigenlijk een gevangene - en men kreeg
XCna 15 mei geen enkel verlof meer. Niet-Joodse arbeiders in werkverschaffing
XCmochten eens in de drie weken naar huis gaan, maar de Joodse hield men
XCvast. Waarom? Die vraag konden de kampbewoners niet beantwoorden.
XCDat de Joodse Raad in januari medewerking was gaan verlenen aan het
XCsturen van Joden naar Joodse werkkampen, had tot scherpe kritiek geleid
XCin enkele illegale bladen - een kritiek die aansloot bij reacties en berichten
XCdie al eerder verschenen waren. Spartacus had eind september' 41 waarschuwend gewezen op de invoering
XCvan de Jodenster in Duitsland en in november was in Vrij Nederland (het feit
XCvermeldden wij al) een 'wanhoopskreet uit Duitsland' verschenen, t.W. 'een
XCuittreksel uit een brief die enkele dagen geleden uit Duitsland ons land werd
XC1 A.v., p. 102. 2 A.v., p. 80.
binnengesmokkeld'. Er werd in beschreven hoe de Joden uit Berlijn gedeporteerd werden:
XC'Eerst wordt door de Joodse Gemeente de opzegging der woning toegezonden gelijk met de formulieren waarin men de inventaris moet opgeven. Daarna wordt die ... gecontroleerd, waarna men volgens voorschrift een koffertje mag pakken. Dan begint de paniek, want geen mens weet, welke nacht hij afgehaald en naar het Massenlager in de Levetzowstrasse gebracht wordt. Daar zijn ca. 3000 strozakken. De woning wordt verzegeld, de inventaris verkocht Een ouderdomsgrens is er blijkbaar niet, misschien boven de tachtigjaar. De 'gelukkigen', die over de middelen beschikken, plegen zelfmoord De reisbureaus worden met telegrammen aan familieleden overzee bestormd, maar voor wie en voor welk land kan men een visum verkrijgen?' 1
XCHet Parool nam onmiddellijk die 'wanhoopskreet' over (dergelijke berichten uit Duitsland waren zeer schaars). Kennelijk in overleg met mr. Visser, had dit blad begin oktober het optreden van de Joodse Raad al scherp en principieel veroordeeld:
XC'De Duitser gebruikt Joden om het Joodse vraagstuk 'op te lossen'. Daarom moet het parool aan de Joden zijn: werkt niet vrijwillig mee aan de bewerkstelliging van uw eigen isolement. Bouwt niet uw eigen materieel en geestelijk ghetto. Tracht vorming van Joodse centra onder bescherming van de Duitser waar mogelijk tegen te werken.
XCDe Jodenraad te Amsterdam is een instrument geworden in Duitse hand. Wij weten het: de positie van deze raad is als die van de burgers van Calais." Onze deernis gaat uit naar hen die voor het verschrikkelijkste dilemma geplaatst worden dat zich denkenlaat. Doch ook hier geldt het: Nederlanders, het is oorlog! Elders vecht men met de wapens. Gij moet vechten met het wapen dat u ten dienste staat: sabotage en lijdelijk verzet.
XCDe ergste en de meest begane fout is: mee te doen, in de naieve veronderstelling, iets tegen te kunnen houden. Dat is precies wat de Duitser wil ... De Jodenraad trekke zich terug. Vroeger mag er wellicht een excuus voor bestaan hebben, zich voor deze Raad beschikbaar te stellen. Thans bestaat dit niet meer."
XC'Men wil het Jodendom uitroeien', waarschuwde Buskes in januari '42 in een van de eerste nummers van Vrij Nederland die onder de hoofdredactie
XC1 VrU Nederland, II, 6 (nov. 1941), p. 6. 2 Toen koning Edward III van Engeland in 1347 Calais belegerde, wenste hij over de overgave van de stad niet te onderhandelen; zijn eis was dat zes vooraanstaande burgers-hem de sleutels van de stad kwamen aanbieden. Zij dienden hiertoe slechts gekleed te gaan in een hemd, blootsvoets, en met een strop om de hals. Na aankomst in het Engelse kamp werden zij opgehangen.. S Het Parool, 25 (10 okt. 1941), p. 4.
van van Randwijk uitkwamen.! Later in de maand sprak Het Parool (dat door Pam voorgelicht was omtrent de pressie die bij de uitzending naar de Joodse werkkampen uitgeoefend was) van een 'nieuwe vorm van pogrom':
XC'Hoezeer wij ook begrip hebben voor de moeilijke positie waarin de Joodse Raad verkeert, tot medewerking aan een dergelijke vorm van chantage had zij zich, ondanks welke Duitse dreigementen ook, nooit mogen lenen ...
XCWe hebben het argument gehoord: als de Joodse Raad het niet doet, doet de Gestapo het zelf, en dat is veel erger. Dat mag waar zijn, maar de Gestapo kan het wel erger, maar nooit beter doen dan de Joodse Raad, die langzamerhand is uitgegroeid tot een voortreffelijk geoutilleerd hulporgaan voor de Duitsers ... waardoor hun de uitvoering van hun anti-Joodse maatregelen nog aanzienlijk is vergemakkelijkt
XCAls de Joodse Raad niet de verantwoordelijkheid op zich durft te nemen voor de enige daad waarmee hij de Joodse bevolking een dienst kan bewijzen, n1. zijn werkzaamheid staken, dan zullen onze Joodse landgenoten zich zelf moeten beschermen door niet te reageren op de aanwijzingen en mededelingen van de Joodse Raad, door zich niet te wenden om welke vergunning ook tot de Joodse Raad (en) door niet langer Het Joodse Weekblad te lezen ... En als uit deze houding moeilijkheden zouden voortvloeien, dan is het de taak van ons, niet-Joodse landgenoten, om door daadwerkelijke actie hulp en bescherming te bieden aan ons zwaarst getroffen volksdeel.I"
XCCohen wist dat een beschouwing als deze bij menigeen onder de Joden, ook onder de ontwikkelden, weerklank vond. Wat een Joodse diamantslijper, voddenkoopman of kleermaker van zijn beleid dacht, liet hem koud, maar aan het instemmend oordeel van intellectuelen was hem veel gelegen; eind januari nodigde hij een tiental hunner voor een bespreking uit, onder wie de rector van het Joods Lyceum dat in de herfst van '41 opgericht was, drs. W. S. H. Elte, een van diens leraren geschiedenis, dr. J. Presser, en de jurist
II, 8 (jan. 1942), p. 6. 2 33 (za jan. 1942), p. 5-6. 'Wij hebben grote verachting voor dezejoodse Raad die ... telafis om 'neen' te zeggen', schreef naar aanleiding van het vertrek, op 10 januari '42, van de eerste Joodse werklozen uit Amsterdam. 22 (half jan. 1942). p. 3). 'Eerst moeten de Joden in concentratiekampen worden samengebracht en dan', aldus het communistische illegale blad 'worden zij naar de ghetto's in Polen ver zonden ... Een schandelijke bijzonderheid is hierbij de slaafse medewerking die zij van een aantal Joodse kapitalisten en kapitalistenknechten hebben verkregen. De oude uitbuiter der diamantbewerkers, Asscher ... (en) de oude uitbuiter der werkverschaffingsarbeiders, Meijer de Vries ... zijn nog nazistischer dan de Nazi's zelf ... De Joodse medeburgers (moeten) (begin 1942), p. 2-4).
mr. M. G. Levenbach. Tijdens die bespreking had Cohen Het Parool met het bovengeciteerde artikel voor zich liggen. Hij sprak langer dan een uur en legde van situatie tot situatie uit hoe de Joodse Raad tot zijn beslissingen gekomen was. 'Hij wees er op', aldus Levenbach, 'dat naar buiten wel veel schijn van volgzaamheid jegens de Duitsers getoond werd, maar dat de werkelijke strevingen waren om zoveel mogelijk te saboteren en daardoor de werkelijke doorvoering der maatregelen uit te stellen. Hij meende dat juist door de uitvoering van de Joodse Raad te accepteren, men veellanger kon rekken, terwijl weigering snel en bruut optreden van de Duitsers zou uitlokken.' 1
XCToen Cohen uitgesproken was, moest ieder zijn oordeel geven. De meeste aanwezigen hadden zich door Cohen laten overtuigen, alleen (voorzover wij weten) Levenbach en Presser niet. Levenbach zei, 'dat hij in elk concreet gevalnet zo zou hebben kunnen handelen, maar in abstracto' (bedoeld zal wel zijn: in principe) 'het niet met professor Cohen eens was.'2 Wellicht was het toen dat Cohen, aldus Elte, zich verdedigde met op te merken: 'Ik ken veel meer feiten dan u, maar kan daar niet over spreken. Bovendien overzie ik als historicus de toestand veel beter dan U'3 waarop de andere historicus die aan de bespreking deelnam, Presser, er Cohen 'in zeer heftige bewoordingen' op wees dat hij 'na Mauthausen het contact met deze moordenaars en fielten had dienen te verbreken!' 'Moeten wij dan allemaal naar Polen?!' schreeuwde toen een der andere aanwezigen. Cohen diende Presser 'op de rustigste wijze van repliek.l" Vanuit diezelfde rust was het dat hij kort voor ofkort na deze bewogen discussie aan de rector van het Nederlands Lyceum in Den Haag (waaraan hij een kwart eeuweerder verbonden geweest was) schrijven kon:
XC'Ik zelfheb een zeer verantwoordelijke, moeilijke en ondankbare taak die mijn dagen en avonden en mijn gedachten geheel vult, doch zij moet volbracht en ik aanvaard haar dus elke dag opnieuw met berusting en met blijdschap, dat ik in staat ben, haar te volvoeren."
XCGeen seconde twijfelde hij blijkbaar aan de zin van zijn leiderschap.BG-Amsterdam, recherche: p.v. inz. Asscher en Cohenjan.p.• A.v.jan.p.(getuige]. Presser).Brief,okt.vanElte aan]. Presser.BG-Amsterdam, recherche: p.v. inz. Asscheren Cohen, p.(getuige]. Presser).Brief,jan.van D. Cohen aanReindersma, aangehaald in de brief,maartvan]. Meyer aan D. Cohen (Doc
1 (21 1948), I. (19 1948), 2 3 16 1965, W. S. H. 4 2 5 27 1942, W. 18 1943, 1-294; a-6).
XCHet in werkkampen concentreren van enkele duizenden Joden heeft van meet af aan in verband gestaan met de deportaties. Hetzelfde geldt voor twee andere maatregelen die in de vroege lente van '42 uitgevoerd werden: een aantal Duitse (nu statenloze) Joden werd gedwongen, naar het kamp, Westerbork te verhuizen, en uit een gehele reeks plaatsen, hoofdzakelijk in het westen des lands, werden, alweer onder dwang, de daar woonachtige Joden naar Amsterdam verplaatst.
XCWat die Duitse Joden betreft: Seyss-Inquart had op Ia oktober' 41 instructie gegeven, voor hen het kamp Westerbork als 'Auffang-Lager' in gebruik te nemen. In totaal woonden in ons land ca. zestienduizend Duitse Joden, verreweg de meesten vluchtelingen uit' 33 en latere jaren. De half- en kwartJoden zouden evenwel niet gedeporteerd worden, evenmin de meeste gemengd-gehuwden; vermoedelijk waren er ca. dertienduizend die wèl voor deportatie in aanmerking kwamen. Hoewel, naar wij aannemen, begin '42 kwam vast te staan dat men in Birkenau eerst van de zomer van '42 af tot het uitroeien van de Joden uit West-Europa kon overgaan, werden niettemin in ons land in de eerste maanden van dat jaar enkele honderden Duitse Joden vast naar Westerbork overgebracht. Begin '42 werd opdracht gegeven, het aantal barakken aldaar uit te breiden; een Nederlandse aannemersfirma, G. B. van Hoek, nam die taak ter hand en ontving van de Nederlandse officiële instanties eontingenten voor de bouw van twintig barakken. Eind februari werd aan' Cohen en Asscher op een bijeenkomst 'met verschillende Duitse autoriteiten' (kennelijk dus een belangrijke bijeenkomst') meegedeeld dat de bezetter voornemens was, 'alle niet-Nederlandse Joden' (niet aileen de Duitse dus, maar ook die van andere niet-Nederlandse nationaliteit) 'naar Westerbork te vervoeren.' Cohen en Asscher rapporteerden zulks aan de Joodse Raad, er aan toevoegend dat zij 'hiertegen sterk opgekomen' waren.ê Geen wonder! Het betrof hier meer dan twintigduizend personen! Wij veronderstellen bovendien dat de voorzitters en de leden van de Joodse Raad zich realiseerden dat het niet waarschijnlijk was dat die twintigduizend in Westerbork zouden blijven: daarwas het kamp, zelfs als er twintig barakken bij kwamen, veel te klein voor.
XCWat zou dàn met die ruim twintigduizend gebeuren?
XCAl was maar niet meer tot de voorzitters en de leden van de Joodse RaadJR:106
1 Het gebruikelijke door Cohen opgestelde verslag is niet bewaard gebleven. I Notulen, 25 febr. 1942, p. 1.
doorgedrongen dan de in Vrij Nederland en Het Paroolopgenomen'wanhoopskreet', dan moesten zij toch, dunkt ons, reeds aannemen dat de Joden uit Duitsland in groten getale naar Polen gedeporteerd werden. Zou dat dan niet óók het lot van die ruim twintigduizend worden die men naar Westerbork zou vervoeren? De notulen van de Joodse Raad zwijgen er over. Misschien waren er leden die het niet opbrachten, zo ver vooruit te zien, laat staan hun vermoedens uit te spreken. Bij wie daar wèl toe geneigd waren, moet, zo veronderstellen wij, de hoop geboren zijn dat wat de Duitsers met die ruim twintigduizend Duitse en andere buitenlandse Joden van plan waren, zo veel tijd in beslag zou nemen dat de Nederlandse Joden als gevolg van de te verwachten Geallieerde invasie gespaard zouden blijven. Wij wijzen er hierbij op dat de Duitse Joden geen enkele vertegenwoordiging hadden in de Joodse Raad, dat er in die tijd vanwege de Joodse Raad niet eens een vast contact met vertegenwoordigers van die Duitse Joden onderhouden werd, en dat uit niets blijkt dat de twee voorzitters of leden van de Joodse Raad de toch wel hoogst belangrijke mededeling die hen bereikt had, in Duits-Joodse kringen doorgegeven hebben.
XCVan medio januari af was de gang van zaken deze dat uit een aantal plaatsen de Nederlandse Joden naar Amsterdam, de Duitse naar Westerbork overgebracht werden. Het was de Joodse Raad die aan de betrokkenen mededeling deed van de gedwongen verhuizing. Men ontving dan bericht dat 'de politie' (de Nederlandse politie) op een aangegeven dag de huissleutels in ontvangst zou komen nemen; die dag moest men dan met een nauwkeurig opgegeven trein vertrekken., 'Handbagage', ;0 las men in een gestencilde instructie van de Joodse Raad, 'moogt u meenemen, zoveel u kunt dragen: een lijst van de inhoud moet aan de politie overhandigd worden, als deze bij u komt. Beddegoed, dekens, handdoeken en ondergoed moet u meenemen. Uw bezittingen moogt u noch verkopen, noch aan anderen overdragen ... De Duitse autoriteiten waarschuwen, dat de naam van.degene die zich aan deze opdracht onttrekt, in het politieblad zal worden opgenomen en dat een bevel tot aanhouding (Schutzhajtautrag) ten aanzienvan hem zal worden uitgevaardigd.' 1Tekst in HSSuPF, b. 106
1 244
XCAlleen handbagage! Veel meer dan 'beddegoed, dekens, handdoeken en ondergoed' kon men niet torsen - misschien nog wat kleding. Al het meubilair, al het huisraad diende men achter te laten. Voor het systematisch registreren van die goederen riep de Zentralstelle für jüdische Auswanderung spoedig een aparte dienst in het leven: de Hausraterjassungsstelle; met het ophalen belastte zich de Einsatzstab Rosenberg.
XCOp 17 januari' 42 werden de Joden uit Zaandam de eerste slachtoffers van die gedwongen verhuizing. Spoedig, 27 januari, volgde een eerste groep Duitse Joden uit Arnhem en, 29 januari, een groep uit Hilversum, daarna, 9 februari, een uit Utrecht. Een korre pauze trad in, maar tussen 24 maart en 1 mei moesten in snel tempo alle Joden uit een gehele reeks plaatsen in N oordHolland, uit de gehele provincie Zeeland alsmede uit Delfzijl hetzij naar Westerbork, hetzij naar Amsterdam. vertrekken. Bij die tweede golf van gedwongen verhuizingen werdcri de bepalingen van wat men diende achter te laten, verscherpt: nu ook alle geld boven een totaalbedrag van f roo, alle geldswaardige papieren en alle sieraden. In mei bleek Westerbork nagenoeg volledig vol te zijn.' Ruim tweehonderd Duitse Joden die nog in Hilversum woonden, werden toen in 'Asterdorp' ondergebracht, een wijk in Amsterdam benoorden het IJ, die voor asocialen bedoeld was; alle overige Joden uit Hilversum moesten begin juni naar Amsterdam verhuizen, enkele weken later gevolgd door de Joden uit Bussum, bij welke gelegenheid wederom de Duitse Joden, maar nu ook die van Tsjechische, Slowaakse, Poolse en Roemeense nationaliteit naar 'Asterdorp' gezonden werden. Uiteraard trof het die Joden van Duitse en andere niet-Nederlandse nationaliteit pijnlijk dat zij, in tegenstelling tot de Nederlandse Joden die slachtoffer werden van de gedwongen verhuizingen, in een afgelegen en verwaarloosde wijk ondergebracht werden.
XCBij al die verhuizingen was het de gemeentepolitie geweest die de betrokkenen aanzegging deed dat zij dienden te vertrekken. Het doorgeven van die opdracht werd, voorzover ons bekend, door slechts één burgemeester geweigerd: die van Nieuwer Amstel, G. P. Haspels; hij werdprompt ontslagen.
XCAl eind november '41 had de Zentrolstelle de Joodse Raàd opdracht gegeven, een kartotheek te vervaardigen van alle door Joden in Amsterdam bewoonde woningen. Dat diende, zo was gezegd, voor de beoordeling der aanvragen om een verhuisvergunning - aanvragen die van I november af verplicht waren. Uiteraard was het de bedoeling van de Zentralstelle, na te gaan hoeveel Joden van buiten Amsterdam in die woningen in de hoofdstad
1 Eind mei werd uit Amsterdam nog een groep ongehuwde Joden van Tsjechische, Slowaakse, Poolse, Roemeense en (vroegere) Duitse nationaliteit naar Westerbork overgebracht. Het kamp telde toen ca. vijftienhonderd bewoners.
ondergebracht konden worden; die opzet werd aanvankelijk door de Joodse Raad niet doorzien, maar de eerste gedwongen verhuizingen (die uit Zaandam, 17 januari) wekten het vermoeden, en niet alleen in Joodse kring, dat de bezetter er op uit was, uit een groot deel, en misschien wel uit het gehele land de Joden in Amsterdam. te concentreren. De Wehrmacht protesteerde: dat zou gevaarlijk zijn voor de volksgezondheid en hinderlijk bij het inkwartieren, burgemeester Voûte protesteerde (de eoncentratie zou, schreef hij, 'eine unuerdiente Strafe für die arische Bevbûeerung der Stadt' vormen! Seyss-Inquart legde die protesten naast zich neer en het was vooral de tweede golf van gedwongen verhuizingen die, van eind maart af, de Joodse Raad voor grote moeilijkheden plaatste. Toen, en in de weken die volgden, moesten in totaal, de Joden uit Hilversum en Bussum meegeteld, ruim drieduizend Joden in Amsterdam gehuisvest worden. In eerste instantie waren slechtsweinigen bereid, een deel van hun woning aan de nieuw-aankomenden ter beschikking te stellen. In maart deed de Joodse Raad een rondschrijven uitgaan waarin op het vrijwillig opnemen van evacué's aangedrongen werd; was men daartoe niet in voldoende mate bereid, dan zou 'verplichte inkwartiering' volgen." Inderdaad kwam het daartoe, niet evenwel van de zijde van de Joodse Raad, maar van de terzake bevoegde gemeente, Amsterdam. Het gemeentebestuur richtte er een apart bureau voor op. Tussen 20 april en II mei werden door enquêteurs van dat bureau bijna 2 700 door Joden bewoonde woningen onderzocht; men trof er bij elkaar slechts 360 als 'overtollig' aangeduide bedden en divans aan. Van die gegevens trok de Zentrolstelle zich niets aan, zoals zij in het algemeen klachten en wensen van Joodse kant terzijde legde. Zo werd eind maart op een verzoekschrift van Cohen, goed te vinden, 'dass es den Evakuierten auf Wunsch gestattet' zou worden, 'sicli auf dem jüdischen Friedhof ihrer ursprûnglichen Gemeinde beerdigen zu lassen', door Lages afwijzend beschikt"; de bezetter had andere plannen.
XCOok tegen het feit dat niet-werkloze Joden (Amsterdamse venters bijvoorbeeld) naar werkkampen gezonden werden, tekende Visser protest aan, 'misschien wilt u hoogedelgestrenge deze aangelegenheid met zijn ambtgenoot voor sociale zaken bespreken en zo mogelijk met hem de nodige stappen doen.' Verwey deed niets, Frederiks richtte daarentegen op 3 februari, tien dagen na Vissers bezoek, een brief tot Rauter waarin hij er opnieuw op wees dat men in Nederland niet kon spreken 'van einer judenfrage, wie sie in anderen Ländern bestehen mag', en het verzoek uitte, 'van eturaigen Plänen in Bezug auf die Konzentration aller niederländischen juden in Amsterdam' (van de Joden van buitenlandse nationaliteit repte hij niet) 'Abstand zu nehmen.'2
XCDrie dagenlater, 17 februari, bezweek Visser aan een hartaanval.
XCDoor zijn vrienden van HetParool werd hij in warme bewoordingen herdacht: 'De here rust die van zijn hoge 'gestalte uitging, was', schreven zij, 'velen ... eenlichtend voorbeeld.f Cohen weigerde, in Het Joodse Weekblad een door Kisch geschreven 'In memoriam' op te nemen waarin Kisch Visser geschetst had als 'de man die niet knielde en niet boog'. 3 In een in Het Joodse Weekblad opgenomen verslag van een rouwzitting van de kerkeraad der Nederlands-Israëlietische gemeente Den Haag werd van Vissers voorzittersschap van de Joodse Coördinatie-Commissie met geen woord gerept. Publikatie van het bericht van zijn overlijden in de Nederlandse pers werd tegengehouden. Het stoffelijk overschot werd op de oude Joodse begraafplaats te Overveen ter aarde besteld. Kisch had daar willen spreken, 'maar Cohen', zo vertelde Kisch ons ruim dertig jaar later,.'bezwoer me, dat na te laten. Ik heb toen gezwegen. Niemand sprak. Er waren drie leden van de Hoge Raad aanwezig. De anderen durfden blijkbaar niet.'4
XCWat hield dat 'regelen' in? Werd de mogelijkheid van deportatie onder ogen gezien? Herhaalde Frederiks wat hij vier maanden tevoren (I november '41) tegen Rauter gezegd had: dat, als de Nederlandse Joden naar Polen weggesleept zouden worden, 'hij en zijn ambtgenoten geen moment hun functie zouden blijven waarnemen'? Het blijkt niet uit de notulen. Zij vermelden slechts dat Frederiks mede namens al zijn ambtgenoten (exclusief Schrieke, maar inclusief van Dam en Goedewaagen) een gesprek zou aanvragen met Seyss-Inquart 'om een uiteenzetting te kunnen geven van het standpunt dat hij' (Prcderiks) 'en de andere secretarissen-generaal dusver hebben ingenomen.'!
XCHet aanvragen van dat gesprek ging niet door. In plaats daarvan stelde Frederiks het concept op voor een brief aan Seyss-Inquart waarin hij naar aanleiding van Rauters bevel, zich niet meer met Joodse aangelegenheden bezig te houden, schreef: 'Lch werde mieh dem erteilten Befehl beugen mussen:' Tegen dat bevel protesteerde hij wèl: 'Die deutseherseits seit der Besatzung gegen die [uden getrojJenen Massnahmen stehen den ReehtsaujJassungen, denen das niederlándische Volk seit anderthalbem jahrhundert. .. huldigt, durehaus entgegen.'2 Deze passage gaf Wimmer aanleiding, korzelig te antwoorden dat hij de brief aan Seyss-Inquart volmaakt overbodig vond - en daar bleef het bij.
XCWij weten niet of Rauter het dreigement dat Frederiks op 1 november geuit had, op een van de Chefsitzungen ter sprake gebracht heeft, evenmin weten wij hoe ernstig Seyss-Inquart het opnam. Toen Wimmer in maart kennis hadkunnen nemen van Frederiks' conceptbrief aan de Reichseommissar, stond in elk geval voor de bezetter vast dat de secretaris-generaal die aan het hoofd stond van het gehele Nederlandse bestuursapparaat, er zich bij neergelegd had ('Ieh werde mick dem erteilten Befehl beugen müssen') dat 'het Jodenvraagstuk' verder 'geregeld' zou worden door 'dr. Böhmcker en de heer Lages'. Had Frederiks in november' 41 de Duitse Joden voor de wolven geworpen, in maart' 42, vier maanden voor de deportaties begonnen, deed hij met de Nederlandse Joden hetzelfde.
XC1 Csg: Notulen, S maart 1942. 2 Conceptbrief, II maart 1942, van Frederiks
XCBöhmcker was begin oktober' 41 niet de eerste Duitser geweest die er op gewezen had dat het eigenlijk absurd was dat in het te naziticeren Nederland de Neurenberger wetten, welke huwelijk en geslachtsverkeer tussen 'Ariërs' en Joden verboden, nog steedsniet golden. In de grote conferentievan 8 oktober had Seyss-Inquart te dien aanzien beslist: "Massnahmen werden hinausgeschoben,' Zoals wij al schreven: de Reichskommissar voelde er niet voor, terzake een verordening af te kondigen; die kon teveel deining veroorzaken. Een van de factoren die hem voorts tot terughoudendheid bewogen hebben, kan het feit geweest zijn dat men, als men zich in Nederland eenmaalofficieel ging bemoeien met huwelijk en geslachtsverkeer tussen 'Ariërs' en Joden, vermoedelijk ook tegen de kwestie van huwelijk en geslachtsverkeer tussen 'Ariërs' en Indonesiërs C.q. Indo-Europeanen zou oplopen.
XCBijna zes maanden lang geschiedde op dit punt niets. Op 21 maart '42 verscheen evenwel in Het Nationale Dagblad een artikel waarin er op gewezen werd dat in Amsterdam opeens veel meer Joden in ondertrouw gegaan waren dan tevoren. Het dagblad van de NSB vermoedde dat hier 'een joods listigheidje' achter stak en eiste maatregelen: 'er ligt gevaar in verzuim'. Inderdaad was in Joodse kringen de vlucht in het huwelijk een realiteit geworden; men wist er dat getrouwde mannen voorlopig niet naar de werkkampen gezonden werden. In de tweede week van maart waren in Amsterdam 74 huwelijken gesloten waarbij Joden betrokken waren, en in de derde week waren het 283. Van die 74'in de tweede week waren II gemengde huwelijken geweest, van de 283 in de derde 22. Die sprong van II op 22 (een absolute stijging die overigens gekoppeld was aan een opmerkelijke relatieve daling) werkte op de Duitsers als een rode lap op een stier - en nu kwam het dan tot de "Massnahmen' die in oktober' 41 nog 'hinausgeschoben' waren. In een bespreking met aile Beaujtragten en met de Generalleommissare Schmidt, Wimmer en Rauter besliste Seyss-Inquart op 23 maart dat de Neurenberger wetten voortaan in Nederland zouden gelden; zij zouden niet bij verordening ingevoerd worden maar de bezetter zou handelen alsof dat wèl het geval was. Het leek Seyss-Inquart voldoende indien althans de Joden precies wisten waaraan zij zich te houden hadden. Ondertekend door Asscher en Cohen (hun beider heftige protesten waren afgewezen), verscheen op 27 maart de volgende bekendmaking in Het Joodse Weekblad:'Naar ons door de betrokken Duitse autoriteiten wordt medegedeeld, is aan Joden het huwen en de buitenechtelijke geslachtelijke omgang met niet-Joden verboden.' Daarnaast was in de bespreking van 23 maart besloten dat de Nederlandse ambtenaren van de burgerlijke stand voortaan alle gevallen waarin
Joden met niet-Joden in ondertrouw gingen, onmiddellijk aan de Sicher heitspolizei zouden melden (het doorgeven van die instructie w,erd, schijnt het, door Frederiks geweigerd, Schrieke zorgde er toen voor-) en dat die Joden die met niet-Joden in ondertrouw gegaan waren, gearresteerd zouden worden. Op dat laatste had vooral Zöpf aangedrongen. Nader werd vastgesteld dat men die intimidatie-actie tot Amsterdam zou beperken. De namen en adressen der betrokkenen stonden bij de burgerlijke stand in de hoofdstad genoteerd - Lages' Aussenstelle had ze spoedig in handen. Er vonden, vermoedelijk op een van de laatste dagen van maart, enkele tientallen arrestaties plaats, ca. twintig van vrouwelijke, ca. dertig van mannelijke Joodse partners. De vrouwen verdwenen naar Ravensbrück, omtrent de mannen vernam de Joodse Raad eerst ruim een maand later dat zij naar het concentratiekamp Amersfoort overgebracht waren,
XCZij weiden er begin mei binnengevoerd met een grote gele R (de 'R'-van'Rassenschande') op de borst; de Duitse kampbewakers kregen te horen dat 'Arische' vrouwen door die nieuwelingen verkracht waren. 'Daar heb je het gedonder al', noteerde een gevangene die hun aankomst gezien had, die avond in zijn dagboek. 'Berg' (de plaatsvervangende Schutzhajttager führer) 'komt hun met een stok tegemoet. 'Na, so - da haben wir unsre Preunde, die Rassen schänder.' Dit wordt langzaam op een gemene, lievige toon gezegd. Maar daar springt Berg midden tussen hen in. Hij ranselt en schopt de Joden uit elkaar. Deze weten niet wat ze moeten doen. Sommigen vliegen het prikkeldraad in, anderen rennen weg maar worden teruggejaagd. Er zijn er die stokstijf in de houding blijven staan: wanneer ze tegen de grond geslagen worden, staan ze zo gauw mogelijk weer op om een soort militaire, houding aan te nemen. Berg is op dreef en daar komen Nelis en 'mal herunterl'? ook aan. Wat een pracht Jodenfestijn is het! De Blockführer brullen van plezier; hun laarzen maken automatisch de schoppen van Berg mee.
XCBerg scheen het voldoende gevonden te hebben. De Joden werden naar de poort gedreven en daar moesten ze de hele dag blijven staan. Met angstige ogen10 7
1 De ambtenaren van de burgerlijke stand gaven van die melding ook kennis aan de betrokkenen. 'Men is van mening', zo werd in november in een vergadering van de procureurs-generaal met Schrieke genotuleerd, 'dat zulk een mededeling vol doende is om de betrokken partijen van een huwelijk af te houden.' In diezelfde vergadering deelde de Haagse procureur-generaal, van I Genechten, mee dat 'hij alle Joden liet arresteren van wie hem ter ore kwam dat zij zich 'ophouden met arische vrouwen', en zijn Arnhemse collega, de Rijke, dat hij een Chinees had laten arresteren, 'omdat hij ondertrouwd was met een arische vrouw'. (Vergad. p,g.: Notulen, 6 nov. 1942, p. II) 2 Twee Duitse kampbewakers.
en bebloede hoofden stonden ze daar in de militaire houding. Mensen, ontspan je toch zoveel mogelijk! Geef je lichaam alle rust, die je kunt krijgen. Maar ja, wat hindert het eigenlijk, misschien scheelt het één week !anger leven. Want kapot gaan ze.' 1
XCKapot gingen ze, alle dertig: enkelen al in Amersfoort, de overigen in Mauthausen. 2 Van de vrouwen die naar Ravensbrück gevoerd waren, bleef een in leven.
XCDe Duitse actie tegen de Joden die een gemengd huwelijk wilden aangaan, raakte natuurlijk bekend bij hun niet-Joodse aanstaandefamilie. Men zal er ook wel in een wijde kennissenkring van vernomen hebben. Wij nemen aan dat het op dezelfde wijze in de eerste rriaanden van '42 in grote delen van Amsterdam bekend raakte dat Joodse werklozen en later ook Joden die nog werk hadden, naar aparte werkkampen gezonden werden. Ook het bericht van de gedwongen verhuizingen drong in de betrokken plaatsen tot de nietJoodse bevolking door. Er gebeurde evenwel veel waar de niet-Joodse bevolking vooral. in streken waar nauwelijks Joden woonden, niets van hoorde. Was die niet-Joodse bevolking, voorzover zij wèl van de maatregelen vernam en met de Joden meeleefde, in staat, in het geheel van de Duitse acties enige lijn te ontdekken? Wij menen van niet. Zij vernam en zag wel dat de Joodse medeburgers steeds sterker in het nauw gedreven werden, maar waar dat alles toe zou leiden, was duister. Daarover werd door de bezetter ook in alle talen gezwegen. Bij één gelegenheid gaf Janke evenwel een aanwijzing. Dat was eind oktober' 4I, nog geen twee weken na de conferentie van de 8ste waarin Seyss-Inquart de competenties ten aanzien van het 'Nederlandse' deel van de Endlösung bepaald had. Er werd toen aan Janke op een persconferentie gevraagd, hoe de Joodse journalisten die in de zomer ontslagen waren, schadeloos gesteld zouden worden. Janke wees er in zijn antwoord op dat de ontslagenen een ander beroep konden kiezen. 'Vielleicht', zei hij, 'gibt es im Osten weitere Verwendungsmöglichkeiten für diese Menschen.
1 D. Folmer: Dagboek (4 mei 1942) (collectie dagboeken, no. 307). 2 Op I april '42 was Harsters instructie uitgegaan dat de gearresteerde mannelijke personen naar Mauthausen gezonden moesten worden, één dag later deed Zöpf weten dat men de vrouwelijke naar Ravensbrück diende te sturen.
Dort sind ungeahnte und unvorsehbare Möglichkeiten auch auf diesem Gebiete'? 'Im Osten'! Niemand reageerde hierop.
XCEen van de weinigen die beseften, dat deportatie het uiteindelijke doel was van de Duitse maatregelen tegen de Joden, was de hoofdredacteur van Vrij Nederland, van Randwijk. De 'wanhoopskreet' uit Berlijn die in november in dit blad opgenomen was, had hem diep geschokt. Hem was duidelijk wat praktisch alle Joden die van de gebeurtenissen vernamen, niet duidelijk was: dat de Nazi's geen verschil zouden maken tussen Amsterdam en Berlijn. Wat van Randwijk hierover te zeggen (en te waarschuwen!) had, was meer dan hij in een nummer van Vrij Nederland kwijt kon. Begin februari '42 schreef hij een brochure: Tenzij ... , waarvan spoedig enkele duizenden gedrukte exemplaren in circulatie kwamen. 'Uit Duitsland', zo schreef hij, 'worden de laatste overgebleven Joden weggevoerd naar Polen. Niet alleen de mannen, maar ook vrouwen, kinderen, grijsaards. Hun goederen worden verbeurd verklaard. De mensen sterven toch op transport of in de kampen.
XCWat zal er met de Joodse Nederlanders gebeuren? De naam 'Polen' is een duistere schrik voor hen allen geworden, en met reden.
XCNaar onze mening (is) de Jodenvervolging thans in een laatste en beslissend stadium gekomen.
XCOpnieuw worden er op grote schaal weggevoerd. Thans naar kampen in Drente. Dat gebeurt onder het mom van werkverschaffing. Wat een huichelarij, nadat men ze eerst van de markten en uit de bedrijven verdreven heeft en zo tot werkloosheid doemde. De Nazi's bewijzen daarmee dat niet de arbeid, maar de wegvoering en opsluiting hun doel is. En zij deinzen er niet voor terug, de Joodse Raad (de gevangene van de Nazi's) te misbruiken ter maskering van dit sinistere doel ...
XCIn Amsterdam zullen naar alle waarschijnlijkheid drie ghetto's' worden gevormd', waarin men deze mensen, van alles beroofd en door niets en niemand beschermd, kan ophopen als vissen in de fuik. Men zal ze naar hartelust treiteren en sarren en ze bij gelegenheid bij duizenden wegvoeren voor vreselijke bestemming, tenzij
XCtenzij het Nederlandse volk opnieuw en ondubbelzinnig blijk geeft dat de maat vol is, dat de grens van het Nazi-sadisme is bereikt.'
XCWat moest dat Nederlandse volk dan doen?
XC'Wij zeggen niet, de Amsterdamse staking te herhalen. Wij propageren zelfs geen bepaalde vorm van verzet, ook raden wij niet, een bepaalde weg te gaan.
XC1 Verslag persconferentie, 27 okt. 1941 (DVK, 48). Inderdaad was begin' 42 bepaald dat Joden, als ze naar of binnen Amsterdam verhuisden, in een van drie stadsgedeelten moesten gaan wonen waar het Joodse bevolkingsaandeel al het
Wij achten dat niet nodig. Omdat wij er van overtuigd zijn dat, als het Nederlandse volk vandaag of morgen inderdaad tot het besef komt, dat dit alles niet langer kan en mag voortduren, dit ook hier en daar en overal tot uiting zal komen, ondubbelzinnig en voor ieder, vriend en vijand, verstaanbaar.'
XCOp deze in algemene termen gestelde passage volgde nog 'een woord speciaal tot de Christelijke kerken in Nederland' . Daarin opperde van Randwijk het denkbeeld dat, mocht het tot deportaties komen, de kerken aan de Joden 'een wijkplaats (zouden) bereiden in het midden der gemeente. Het is', schreefhij, 'meer voorgekomen in de geschiedenis dat de geopende kerkdeuren de laatste weg vrijlieten voor vervolgden en een wijkplaats boden, waarvoor barbaren zwichtten.'
XCDe kerken wisten het. Was Seyss-Inquart niet duidelijk genoeg geweest in de audiëntie die hij op 17 februari' 42 aan prof. Aalders, dr. van Dijk en mgr. van de Loa verleend had? Wij herinneren aan zijn uitlatingen over de Joden, als weergegeven in van de Leo's verslag:
XC'Barmhartigheid jegens hen te betrachten. was teveel verlangd. Zij waren nu eenmaal bedervers van de Arische stam, een gedegeneerd ras, een kwaadaardig gezwel aan het organisme van onze Europese volksgemeenschap, de schuldigen bij uitstek aan de oorlog en aan de pest van het bolsjewisme en ... een gevaar voor de staar' uitlatingen die nu in ons relaas wellicht speciaal reliëfkrijgen tegen de achtergrond van het feit dat de Reichskommissar al bijna een jaar wist dat die Joden uit Nederland gedeporteerd zouden worden. Dat werd door de twee vertegenwoordigers van de protestantse kerken en de vertegenwoordiger van het Episcopaat niet bevroed. Duidelijk was hun wèl dat de bezetter jegens de Joden een onverzoenlijke vijandschap koesterde.
XCStellig heeft het rapport over Seyss-Inquarts uitlatingen er toe bijgedragen dat de kerken ten aanzien van één aspect van de Jodenvervolging verzet bleven bieden. Dit betrof de bordjes 'Verboden voor Joden' waarvan de bezetter in de eerste maanden van '42 gelastte dat zij op alle plaatsen aangebracht werden waar aan Joden de toegang verboden was.
XCEind' 40 en begin' 41 had de WA dergelijke bordjes al aan de eigenaren van hotels, café's en restaurants trachten op te dringen, in april' 41 waren ze aan de gemeentegrenzen in Utrecht ingevoerd (waar ze spoedig weer verdwenen) en in de zomer zag men ze verschijnen in badplaatsen en vakantieoorden, maar de isoleringsmaatregelen die in de herfst van '41 publiek gemaakt waren, vergden een veel algemener invoering: bij parken en plantsoenen, bij bibliotheken, musea, bioscopen, schouwburgen en concertzalen,
bij hotels en pensions, enzovoort, enzovoort - en ook bij verenigingslokaliteiten. Immers, het was Joden verboden, deel te nemen aan de werkzaamheden van verenigingen waarvan ookniet-Joden deel uitmaakten. Voorzover die bordjes, of gedrukte kaarten, aan de openbare weg of aan openbare gebouwen aangebracht moesten worden, belastten de gemeentebesturen zich daar mee. Voorts werden per gemeente lijsten gemaakt van alle hotels, pensions, café's, restaurants en verenigingslokaliteiten ; politieagenten gingen dan met de bordjes de ronde doen. 'Nog zien we', zo schreef tien jaar na de oorlog de beheerder van een protestants verenigingsgebouw in Amsterdam, 'de agent van politie die met zijn bordje: 'Verboden voor Joden' bij ons aanbelde.
XC'Wordt niet aangenomen', was ons antwoord.
XC'Och mijnheer, help me er van af, ik moet die dingen ook kwijt en uw gebouw staat óók op de lijst! U moet er voor aftekenen!'
XC'Man, neem het maar heus mee terug en duw het prul in de vuilnisbak!'
XC'Dat kunt u toch ook doen', was zijn antwoord.
XC'Kom mee, dan kanje er van getuige wezen!'
XCEnkele seconden latervlamde het papier in de ketel van de centrale verwarming ~~l
XCEind' 40 en begin' 41 was tegen de bordjes-actie van de WA veel verzet geboden, maar begin '42 was het niet de NSB maar de eigen Nederlandse overheid die, in opdracht van de bezetter, de plaatsing van de bordjes gelastte. Over het algemeen schikte men zich. Het enkele feit dat in heel Friesland slechts door één (niet nader bekende) caféhouder geweigerd werd, het bordje 'Verboden voor Joden' aan te brengen", lijkt ons symptomatisch. Trouwens, er waren aanvankelijk zelfs vrij veel beheerders van lokaliteiten van met de kerken verbonden verenigingen die, al of niet na overleg met hun besturen, de bordjes in ontvangst namen en plaatsten. Vooral was dat het geval in de drie noordelijke provincies waar de procureur-generaal bij het Leeuwardens hof, de NSB' er Feitsma, geen enkele uitzondering wilde toestaan. Zelfs aan consistoriekamers werdhet bordje 'Verboden voor Joden' aangebracht; er werd als het ware aan Jezus en zijn apostelen de toegang ontzegd.
XCZodra deze en dergelijke feiten aan de Algemene Synodale Commissie van de hervormde kerk gerapporteerd waren, achtte deze het haar plicht, een duidelijke richtlijn aan te geven. Begin februari werd aan alle kerkeradende procureur-generaal bij het gerechtshof te Leeuwarden in de vergadering der procureurs-generaal van 6 maart
1 mei 1955, p. 3. 2 Aldus
meegedeeld dat aan de verplichting, de bordjes op te hangen, 'door de Kerk niet (kon) worden voldaan'. 'Op een voor christelijke doeleinden bestemd gebouw kan het bewuste bordje', aldus de toelichting die sommige kerkeraden ontvingen, 'principieel niet worden toegelaten omdat het is een verloochening van het Evangelie'.' Maar wat was 'een voor Christelijke doeleinden bestemd gebouw'? Hierover vond in apriloverleg plaats tussen Gravemeyer en dr. van Dijk enerzijds en secretaris-generaal Schrieke anderzijds. Met verlof van de bezetter (een kerkstrijd moest voorkomen worden!) haalde Schrieke bakzeil. Bepaald werd nu dat het 'Verboden voor Joden' niet langer behoefde te worden aangebracht 'aan consistoriekamers en andere vergaderlokalen van kerkelijke gemeenten alsmede van verenigingen met kerkelijke grondslag ... Er mag worden aangenomen dat met 'verenigingen met kerkelijke grondslag' bedoeld worden: verenigingen met gelijke grondslag als de kerken.P Hier vloeiden nog talloze moeilijkheden uit voort, bijvoorbeeld doordat protestantse leesbibliotheken weigerden, het bordje 'Verboden voor Joden' aan te brengen. Verscheidene bibliotheken werden bij wijze van straf enkele maanden gesloten.
XCDiezelfde confiicten deden zich in de katholieke wereld voor. Ook hier was het bordje aanvankelijk door velen aanvaard. Katholieke verenigingen die zich om advies tot de aartsbisschop wendden, kregen evenwel te horen dat men moest weigeren. Zo het bestuur van de Katholieke Studenten VerenigingWageningen dat eind februari van mgr. de Jong vernam dat het aan zijn sociëteit het bordje niet mocht ophangen. 'Waarom hebben dan zo velen het toch gedaan (café's, bioscopen enz.)? Antw.: uit vrees, wegens dreigen met represailles. Welnu, Wij menen', aldus de aartsbisschop, 'dat u in geen geval uit de weg mag gaan voor dreigementen, noch zelfs voor feitelijke represailles. Wij verwachten in casu dat u een kordate houding blijft aannemen." Diezelfde houding schreven de bisschoppen in maart aan de priesters voor. 'Nog afgezien van andere motieven (bijv. daardoor zouden ook bekeerde Joden worden buitengesloten),' noemden zij het aanvaardenwij J.
1 Aangehaald in Touw: dl. I, p. 395. 2 Brief, 30 april 1942, van Gravemeyer aan de kerkeraden in Friesland, Groningen en Drente (a.v., dl. p. 91) en brief, 30 april 1942, van het coll. van deputaten voor de corresp. met de hoge overheid aan de gereformeerde kerkeraden in dezelfde provincies (Delleman: p. 580). In beide brieven wordt in de voorlaatste aangehaalde zin gesproken van: 'vergaderlokalen met kerkelijke grondslag'. Wij nemen aan dat voor 'vergaderlokalen' gelezen moet worden: 'verenigingen' het woord dat in de laatst-aangehaalde zin geciteerd werd. 3 Brief, 25 febr. 1942, van de aartsbisschop aan het bestuur der Kath. Stud. Ver. Wageningen (Stukken mr. Loeff, dossier 'Kultuurkamer').
van het bordje 'reeds hierom onaanvaardbaar, omdat die bordjes een uiting zijn van principieel antisemitisme en daar mogen zeker onze Rooms-Katholieke instellingen niet aan meedoen.'!
XCGelijk gezegd: de bezetter zag meestal dit kerkelijk verzet door de vingers.
XCFel kon hij daarentegen reageren wanneer in een bepaalde plaats de bordjes 'Verboden voor Joden' van de openbare weg verwijderd werden. Het is onze indruk dat dat verwijderen in de lente en zomer van '42 vrij regelmatig voorkwam. In Kampen moest de burgerij eind mei wachtlopen, 'wijl voor de zoveelste maal de bordjes''Verboden voor Joden' bij de ingangen der stadsplantsoenen zijn vernield.P In twee van die gevallen van vernieling kwam het tot represailles - niet tegen de daders, maar tegen Joden: in Leeuwarden en in Maastricht.
XCIn Leeuwarden nam begin april een schooljongen vijf bordjes in een plantsoen weg. De Sicherheitspolizei arresteerde toen tien Joodse mannen en zond hen naar Amersfoort." De vader van de schooljongen ging vervolgens het gebeurde bij de Sicherheitspolizei opbiechten. Men was er in zijn mededelingen niet geïnteresseerd en aan opperrabbijn A. S. Levisson die er op kwam aandringen dat men de tien onschuldigen zou vrijlaten, werd 'wegens brutaliteit' de verdere toegang tot het bureau van de Sicherheitspolizei ontzegd."
XCAlle tien kwamen hetzij in Amersfoort, hetzij in Mauthausen om het leven.
XCIn Maastricht werden eind mei '42 wegens het verwijderen van bordjes 'Verboden voor Joden' eveneens tien Joden gearresteerd. Zij zijn, voorzover ons bekend, alleen maar ter plaatse een aantal weken in arrest gehouden.
XCHet heeft zin, aan het gebeurde te Leeuwarden niet al te vlug voorbij te lopen. Algemeen bekend werd het niet, behalve uiteraard in de Friesehoofdstad. Maar het werd ook bekend aan de Joodse Raad. Levisson had het geAmsterdam; toen werd een andere Jood uit Leeuwarden naar Amersfoort gegezonden. 4 P. Wijbenga: Bezettingstijd ill Priesland, dl. I, p.
1 'Officiële mededelingen van het Aartsbisdom Utrecht' (maart 1942) in Stokman: p. 225. 2 A. van Boven: p. 136. 3 Een van de tien, vroeger directeur van de zuivelfabriek Lijempf, kwam vrij door de bemoeienissen van de Italiaanse consul-generaal in
beurde onmiddellijk aan Amsterdam bericht en Cohen ging zich daar grote moeite geven om bij de Zentralstelle te bereiken dat de tien gearresteerden uit Amersfoort ontslagen zouden worden. Vergeefs! Hij werd met smoesjes afgescheept. Het gevolg was dat zijn overtuiging versterkt werd dat niet alleen alle feitelijke verzet van Joden tegen hun vervolging zinloos was, maar ook alle verzet van niet-Joden. Toonde wat in Leeuwarden gebeurd was, niet opnieuwaan dat zodanig verzet steeds op Joden gewroken zou, althans kon worden?
XCWij achten het aannemelijk dat aan de te Leeuwarden getroffen represailles overleg met het Reichskommissariat ten grondslag gelegen heeft en dat die represailles ook bewust als intimidatie bedoeld waren. Mede via de Joodse Raad moest immers getracht worden, te voorkomen dat de deportaties die nu snel naderden tot demonstratief verzet zouden leiden van de Nederlandse bevolking.
XCDe bezetter was zich bewust dat talloze Nederlanders ontzet waren over wat hij hun Joodse medeburgers aandeed. Ook bij velen die Joden op zichzelf niet sympathiek vonden, heerste verontwaardiging over de wijze waarop een weerloze bevolkingsgroep geplunderd en in het isolement gejaagd werd. Antisemietische films als 'Jud Süss' en 'Der ewige Jude' trokken maar weinig bezoekers. Trouwens, het ontging de bezetter niet dat ook de dagbladpers voor zijn pressie om in antisemietische geest te schrijven, ongevoelig was. In juni '41 werd er aanmerking op gemaakt, 'dat enige bladen nog zo ontactisch geweest zijn om interviews met Joden te hebben." In september gaf het ANP een bericht aan de pers door waarin van een zedenmisdrijf door een Jood sprake was. 'Obwohl dieser skandalöse Fall ganz ofTen zu Tage lag, haben es', aldus een boze [anke, 'nur drei Tageszeitungm gewagt, diesen Bericht zu veröffentlichen. Man sieht also immer noch, dass die Zeitungen unter jüdischem Terror leben oder bei Aufdeckung dieser Dinge irgendwelche Nachteile von Seiten der Leser befürchten. Damit muss endlich restlos Schluss gemacht werden. .. Wir werden dies in Zukunft selbstverständlichnicht zulassen können.'210
1 'Noot voor de redacties, no. 477',10 juni 1941 (DVK, 84 b). 2 Verslag perscon ferentie, 16 sept. 1941 (a.v., 47).
XCIn februari' 42 kwam het hoofd van Schmidts Hauptabteilung für Volks aufklärung und Propaganda in een van de persconferenties opdraven om de aanwezige journalisten te waarschuwen tegen elke sympathiebetuiging met de Joden. 'Es gibt keine holländischen Juden', betoogde hij, 'doch nur Parasiten. Wer für die Juden kämpft, kämpft gegen sein Volk'; hem waren door Joden geschreven romans in handen gevallen, 'die einzig Schweinerei sind ... Wir haben die Aufgabe, die zerstörenden, nach unten wirkenden Kräfte auszuschalten.?
XCBij de propagandistische aanloop tot de deportaties der Joden werd ook de NSB betrokken. Het antisemitisme was in haar propagandistische acties een steeds markanter element geworden. Trouwens, twee maanden na de Februaristaking, in april' 4I, had Volk en Vaderland er al op aangedrongen dat alle Joden uit Nederland verwijderd zouden worden. Het weekblad van de NSB had hen toen 'een dodelijk nationaal gevaar' genoemd, 'de Jood, iedere Jood, is een parasiet ... Oplossing van het Jodenvraagstuk vereist verwijdering der [oden." Begin augustus' 4I hadden NSB' ers in samenwerking met NSDAP' ers in het gehele land 200 000 exemplaren van een van het Reichskommissariat afkomstige antisemietische brochure verspreid, De Joden in Nederland, waarin aan de hand van citaten o.m. uit de geschriften van Luther, Voltaire en Drumont, en van foto's (zes pagina's over de Rothschilds!) impliciet betoogd werd dat het voor Nederland een zegen zou zijn indien alle Joden er uit verdwenen; het woord 'verdrijving' stond trouwens vet gedrukt al op de eerste pagina.
XCIn hoeverre NSB'ers op de hoogte waren van het feit dat de deportatie der Joden sinds de lente van '4I op het program stond (het is heel wel denkbaar dat het bovenaangehaalde artikel van Volk en Vaderland in verband heeft gestaan met de oprichtingvan de Zentralstelle für jüdische Auswanderung), weten wij niet. Wij durven veronderstellen dat deze en gene die regelmatig contact had met het Reichskommissariat of daar werkzaam was, er weet van had. Mussert werd in elk geval tijdig ingelicht; hem werd in januari '42 door Seyss-Inquart meegedeeld dat tot de 'Evakuierung' der Joden besloten was; de leider van de NSB drong er toen op aan dat de Joodse kapitalen, voorzover niet voor die 'Evakuierung' nodig, in Nederland zouden blijven."
XCHeeft Mussert Seyss-Inquarts mededeling aan derden doorgegeven? Het is alleszins plausibel, maar wij beschikken niet over bewijsmateriaal. Enkele maanden later evenwel, eind mei, was het in het hoofdkwartier van de NSB algemeen bekend dat alle Joden gedeporteerd zouden worden.
1 A.v., 2 febr. 1942 (a.v. 49). 2 25 april 1941. 3 Brief, 27 jan. 1942, van Seyss-Inquart aan Bormann (Neur. doe. D-6o).
In maart was tussen de hoofdafdeling propaganda van dat hoofdkwartier en het departement van volksvoorlichting en kunsten overeenstemming bereikt over het feit dat, van begin mei af, 'een grote antisemietische actie' ingezet zou worden.! Hier werd vele malen over vergaderd en eind april werd besloten dat de actie op 15 mei zou beginnen. Men nam overigens aan dat zij 'bij het publiek weinig in de smaak (zou) vallen.' Propagandaleider Voorhoeve had daar wel een verklaring voor: 'De Joden', zei hij op 12 mei in een vergadering van de propagandaraad der NSB, 'hebben ons volk zo verjoodst dat het tegen het antisemitisme is; daar moet een einde aan worden gemaakt." Zes dagen later, 18 mei, uitte een van de leden van de raad 'de wens, dat de Duitse autoriteiten nu doorgaan met maatregelen tegen de joden", en korte tijd na die rsde, op de 27ste mei, kon Voorhoeve in aanwezigheid van negentien vooraanstaande NSB' ers, onder wie Blokzijl, eindelijk weergeven wat hij van het Reichskommissariat te horen had gekregen:
XC'Van Duitse zijde werd meegedeeld, dat alle (uit Duitsland) geëmigreerde Joden worden weggebracht. Vervolgens wordt het gehele jodenprobleem op deze manier opgelost. Generalkommissar Schmidt verzocht kameraad Voorhoeve, de Beweging door een al te felle antisemietische actie niet te belasten, daar de Duitse autoriteiten dit geheel in handen hebben genomen."
XCDat laatste was bekend. Die 'Duitse autoriteiten' waren namelijk vier weken eerder, eind april, een belangrijke stap verder gegaan: zij hadden de Jodenster ingevoerd.
XCDe invoering van de Jodenster is een wezenlijk onderdeel geweest van de voorbereiding der deportaties: de te deporteren Joden moesten als zodanig permanent zichtbaar gemaakt worden, althans wanneer zij zich buitenshuis bevonden. Nog voor de deportaties begonnen, gafSeyss-Inquart dit verband duidelijk aan. 'Die Verpflichtung, den Judenstern zu tragen, 5011', schreef hij begin juli '42 in een geheime brief aan de vier Generalkommissare, aan Harster en aan zijn Beaukragter in Amsterdam, 'alle jenen Juden beziehungsweise jüdischen Mischlinge treffen die für eine Aussiedlung in Frage kommen." Ofhet aanNSB, hoofdkwartier, propagandaraad: Notulen,maartp.(NSB,A.v.,meip.(a.v.).A.v.,meip.A.v.,meip.(a.v.).Brief,julia).
1 12 1942, 3 206). 2 12 1942, 2-3 3 18 1942, 3 (DVK, II9). 4 27 1942, 2 6 2 1942 123
het Reichsleommissariat in de lente al bekend was dat mogelijkerwijs medio juli de deportatietransporten van Westerbork naar Auschwitz konden beginnen, weten wij niet; men had er, dunkt ons, op zijn minst wèl vernomen dat het op vrij korte termijn tot die transporten zou komen. Dat wierp allerlei problemen op. Om te beginnen waren er Joden die in bedrijven werkten die Wehrmacht-orders ontvangen hadden. Seyss-Inquart was bereid, hun uitstel van deportatie te verlenen, maar het moesten er dan niet te velen zijn en dat uitstel mocht niet te lang duren. zulks vergde overleg met het hoofd van de Rüstungsinspektion, Konteradmiral Reimer.
XCOp 24 april '42 besloot Seyss-Inquart in een Chefsitzung dat vijf dagen later, op 29 april, de invoering van de Jodenster in de avondbladen gepubliceerd zou worden en dat daarvan die middag aan Cohen en Asscher mededeling zou worden gedaan. Op de z Sste lichtte Seyss-Inquart Reimer in. 'Wie mir der Reichsleommissar heute bei einer Besprechung mitteilte', aldus het hoofd van de Rüstungsinspektion aan al zijn afdelingschefs, 'besteht die Absicht, die hier in Holland noch befindlichen juden sobald wie möglich nach dem Osten alizutransportieren. Darunter fallen in erster Linie die Emigranten' (nog steeds Hiders richtlijn!). Seyss-Inquart, zo ging Reimer verder, wilde een klein aantal Joden voorlopig aan het werk laten, hij wilde uit het kustgebied (angst voor invasie?) 'sobald wie möglich sdmtliche [uden entjernen>, welnu: 'um diese Massnahmen besser kontrollieren zu können, wird auch in den Nieder landen der judenstern eingeführt werden ... Die Abteilungen', eindigde Reimer, 'haben umgehend zu prüfen, ob und wo in den van ihnen betreutenBetrieben nochJuden beschäJtigtsind und die in Betracht kommenden Betriebsjuhrer darauf hinzuweisen, dass in Kurze die judischen ArbeitskräJte aus ihren Betrieben abgezogen werden. Weiterhin sind di~;enigen Juden namhaft zu mechen, deren Verbleib notwendig ist, damit ein entsprechender Antrag beim Reichskommissar gestellt werden kann"
XCalleen die laatste Joden zouden voorlopig buiten de deportaties vallen.
XCUit Reimers opdracht vloeide voort dat in de loop van mei en van de eerste weken van juni door de leiders van de betrokken bedrijven lijsten opgesteld werden met de namen van hun meest waardevolle Joodse werkkrachten (wij nemen aan dat men jegens de Nederlanders onder die bedrijfsleiders niet van de deportaties gerept heeft); op 24 juni werden die lijsten2 Notitie, 28 april 1942, van de Rüstungsinspekteur aan de afdelingen van de Riis tungsinspeletion(FiWi, HA GeWi, Gruppe
1 Hiermee kan samenhangen dat de gemeente Den Haag van 5 tot 13 mei opeens aan de moest berichten, welke in Scheveningen woonden.
met in totaal 2250 namen door B 4 en de Zentralstelle für jüdische Aus wanderung aanvaard - voorlopig.'
XCNog een probleem was door de voorgenomen invoering van de Jodenster en door het feit dat de deportaties er bij zouden aansluiten, acuut geworden: het probleem van de Volljuden die niet als Joden behandeld werden.
XCToen begin januari '41 gelast was dat alle Joden zich aan een speciale registratie moesten onderwerpen, had Seyss-Inquart goedgekeurd dat aan de Joodse afkomst van twee Duitsers en vier Nederlanders, onder wie secretaris-generaal Hirschfeld, geen enkele eonsequentie verbonden zou worden; van die vier Nederlanders was Hirschfeld de enige geweest die aan de regi
XC1 Het is hier misschien de plaats om er op te wijzen dat het verhaal dat Seyss-Inquart met betrekking tot de Jodendeportaties te zijner verdediging voor het Intemationaal Militair Gerechtshof te Neurenberg opgehangen heeft, een volslagen fictie is. Seyss-Inquart beweerde toen dat hij niets voor de 'Evaeuierung der [uden' gevoeld had, maar dat Heydrich hem er persoonlijk op was komen wijzen dat het met het oog op een mogelijke Geallieerde invasie te gevaarlijk was, de Joden in Nederland te houden. 'Zum Schluss hat mir Heydrich', aldus Seyss-Inquart, 'einen Befehl des Führers vorlegen lassen, laut welthem er unbeschränkte Vollmachten xur Durchführung aller Massnahmen hatte, auch. in den besetzten Gebieten. Icn habe über Bormann riick gifragt, urelche Beurandtnis es damit hatte, und dieser Befehi wurde mir bestätigt. Darauf hin wurde mit der Evakuierung begonnen' - Seyss-Inquart zou zich daar 'drei oder vier Monate' tegen verzet hebben. (IMT, dl. XV, p. 724-25)
XCHeydrich is, voorzover bekend, in '42 uitsluitend op I2 mei in bezet Nederland geweest - meer dan twee weken na Seyss-Inquarts gesprek met Reimer. Het is mogelijk dat Seyss-Inquart en Heydrich toen in discussie geraakt zijn over hun verantwoordelijkheden, dat Heydrich toen de eerder geciteerde brief van Goering voor de dag gehaald heeft en dat Seyss-Inquart die machtiging heeft laten bevestigen. Overigens menen wij dat dit gehele hoofdstuk de verdere inhoud en de strekking van Seyss-Inquarts betoog als fictie ontmaskert.
XCIn dit verband willen wij vermelden dat op 27 mei in Praag een aanslag op Heydrich gepleegd werd door twee Tsjechen die in december ' 4I als geheim agent benoorden Praag geparachuteerd waren. Heydrich overleed op 4 juni. Nadat van 28 mei af al honderden Tsjechen die reeds vóór de aanslag gevangen zaten, standrechtelijk gefusilleerd waren', werd op IO juni het dorp Lidice, dat op losse gronden met de aanslag in verband gebracht was, met de grond gelijkgemaakt. Honderddrie-en-zeventig mannelijke inwoners werden geëxecuteerd, honderdvijf-en-tachtig vrouwen naar concentratiekampen overgebracht (waar de meesten omkwamen) en honderdvier kinderen voerde men naar Duitsland, van wie men na de oorlog slechts zestien kon opsporen.
XCAls Chef der Sicherheitspolizei und des SD werd Heydrich opgevolgd door Emst
stratie in het geheel niet had behoeven deel te nemen.' Die zes bevoorrechten werden door Calmeyer (Wimmers ambtenaar die over alle twijfelgevallen beslissen moest) in een apart schrift ingeschreven. Daarin werden in de loop van '41 en in begin '42 nog meer namen opgenomen. Welte verstaan: de betrokkenen hadden, voorzover zij Volijude waren, wèl een J in hun persoonsbewijs gestempeld gekregen, maar zij behoefden zich niet te houden aan de beperkende bepalingen die voor Joden golden. Moesten zij gedeporteerd worden? Neen (althans volgens Seyss-Inquart; de scherpslijpers van IV B 4 dachten er anders over) dus moesten zij ook van het dragen van de Jodenster vrijgesteld worden.
XCNu had Calmeyer al in februari '42 een iets andere regeling bepleit, nl. dat de bevoorrechten een persoonsbewijs zonder J zouden krijgen; dan zou ook de zwarte 'ruiter' die bij de rijksinspectie van de bevolkingsregisters aan hun ontvangstbewijzen-persoonsbewijs gehecht was, door een ander teken vervangen kunnen worden: een blauwe 'miter' ; de witte J dus op een blauwe in plaats van op een zwarte ondergrond. Calmeyers schrift kon dan vervallen. Calmeyers voorstel werd goedgekeurd, met dien verstande evenwel dat de bevoorrechten hun persoonsbewijs met de J behielden, maar daarin werd door de Zentralstelle für jüdische Auswanderung een stempel aangebracht: 'Nur vom Tragen des Judensterns bis auf Widerruf befreit'. Dat betekende dat men 'bis auf Widerruf' ook niet gedeporteerd zou worden. In de kaartenbakken van de rijksinspectie werd bij alle betrokkenen de zwarte ruiter door een blauwe vervangen.
XCAfgezien van ca. vierhonderd Joden van buitenlandse nationaliteiten die het Auswärtige Amt voorlopig wilde ontzien (deze buitenlandse Joden hadden ook geen J in hun persoonsbewijs gekregen), werden uiteindelijk in totaal acht-en-veertig Volljuden van het dragen van de Jodenster vrijgesteld. Tot hen behoorden dertien NSB' ers en de tekenaar Jo Spier met zijn vrouw (voor hen allen was Mussert opgekomen), een aantal Duitse Joden die zich in het verleden voor Duitsland op allerlei gebied bij uitstek verdienstelijk hadden gemaakt, drie schilderijen-experts (onder wie Benjamin Katz en de internationaal befaamde kunsthistoricus prof Max Priedländerê), drie echtgenoten van leden van het Concertgebouw-orkest, vijf Volljuden die ge
XC1 Wij hebben in deel 4 vermeld dat Hirschfeld drie Joodse grootouders had. Dit is nietjuist geweest: hij had er twee. Zijn vader was vanjoodse afkomst, maar zijn moeder niet. Volgens de rassenwetgeving gold hij dus als Halbjude. 2 Het was Friedländer geweest die Calmeyer aangeraden had, de kleur blauw te kiezen. Der blaue Reiter was een bekend begrip uit de twintigste-eeuwse kunstgeschiedenis: Kandinsky's omslagtekening voor de in 1912 door hem en Marc samengestelde
mengd-gehuwd waren en zoons hadden die aan het oostelijk front streden, en, tenslotte, vier Volljuden, alle vier vluchtelingen uit Duitsland, die ingeschakeld waren bij omvangrijke Duitse aankopen op de Nederlandse zwarte markt - waarover meer in een volgend deel.
XCOp maandag 27 april, twee dagen voor de dag waarop Cohen en Asscher over de Jodenster ingelicht zouden worden, had Rauter de beschikking ondertekend die inhield dat Volljuden van zes jaar of ouder een Jodenster moesten dragen wanneer zij zich in het openbaar vertoonden. Drie dagen na haar afkondiging zou die beschikking van kracht worden. De drie dagen zouden nodig zijn om in het gehele land de Jodensterren te distribueren. Die sterren (geel met daarop het woord 'Jood' in quasi-hebreeuwse letters) waren ten getale van bijna 570 000, vier voor elke Volljude dus, vermoedelijk in het ghetto van Lodz vervaardigd; de gehele zending was tijdig naar het bureau van de Zentralstelle für jüdische Ausuranderung overgebracht. Cohen en Asscher werd gelast, daar op woensdag 29 april om vier uur precies (de avondbladen zouden dan nog niet verschenen zijn) hun opwachting te maken. De bedoeling was dat de Joodse Raad de distributie der Jodensterren voor zijn rekening zou nemen. Men was er intussen aan Duitse kant niet geheel gerust op, hoe de twee voorzitters van de Joodse Raad zouden reageren. Lages had dan ook opdracht gekregen, onmiddellijk per telex een rapport te sturen aan Harster ; deze zou dat rapport onverwijld doorgeven aan Seyss-Inquart en de Generalkommissare.
XCWelnu, Aus der Fünten deelde die woensdag om vier uur precies aan Cohen en Assche~mee dat elke Jood van zondag 3 mei af in het publiek een Jodenster moest dragen en dat daaromtrent nog diezelfde avond, 29 april, een bericht in de pers zou verschijnen. 'Nath dieser Mitteilung', zo rapporteerde Lages, 'waren Asscher sou/ie Cohen völlig sprachlos ... Dann erklärten sie, dass es keine angenehme Mitteilung für die [udenschajt sei, sie persönlich seien jedoch stolz darauf, den Stern zu tragen+ ... Weiter fragte Cohen, uiarum dieJ.
1 Herzberg heeft mogelijk gelijk wanneer hij deze reactie in verband brengt met de woorden: die in april '33 als kop gestaan hadden boven het hoofdartikel waarmee het orgaan der Duitse Zionisten, de gereageerd had op de eerste grote antisernietische actie in het Derde Rijk. (A. Herzberg: 'Kroniek der Jodenvervolging', in 0 dl. III, p. 65)
Farbe des Sternes gerade gelb sei. Es sei ja die Farbe der Emiedrigung fiir das [udentum. SS-Hauptsturmführer Aus der Punten antwortete darauf, dass diese Farbe der Deutlichkeit halher gewählt worden sei.' Er werd door Cohen en Asscher nog opgemerkt dat zij onmogelijk in drie dagen de meer dan een half miljoen Jodensterren in het gehele land konden distribueren. De termijn werd niet verlengd. 'Nachdem Cohen dusserte, es sei doch eine furchtbare Mass nahme, sagte Asscher wörtlich: 'Es wird nicht lange dauern, ein-zwei Monate, bis der Krieg abgelaufen ist, und wir sind [rei!' lnsgesamt kann gesagt weiden, dass der [udenrat' (beter: het presidium van de raad) 'versuchte, schar] gegen die Einführung des Sterns zu protestieren. Sa äusserte sich Cohen wie folgt: 'Sie wetden unsere Gefühle verstehen. Herr Hauptsturmjuhrer, es ist ein schrecklicher Tag in der Geschichte der [uden in Holland!' '1 Slechts drie dagen voor de distributie! Het leek een onmogelijke opgave. Cohen, wellicht door Asscher vergezeld, begaf zich van de Zentrolstelle onmiddellijk naar het hoofdbureau van de Joodse Raad aan de Nieuwe Keizersgracht en riep er zijn voornaamste stafleden bijeen: er moest doorgewerkt worden, de gehele avond, desnoods de gehele nacht. De stafleden brachten die instructie aan het gehele personeel over. Eén was er die, toen hem uitgelegd was wat er gedaan moest worden, weigerde te blijven: de oud-journalist Pam die in de voorafgaande maanden Het Parool van inlichtingen voorzien had. Hij werd door Meijer de Vries op staande voet ontslagen. Het werk begon. De voorraad Jodensterren werd opgehaald.ê Nagegaan werd, hoeveel er naar elke plaatselijke vertegenwoordiging van de Joodse Raad gezonden moesten worden. Die hoeveelheden werden afgeteld en ingepakt. Ook werd vastgesteld, in welke lokalen in Amsterdam de uitreiking zou geschieden waarbij de ontvangers per ster een z.g. textielpunt zouden moeten afstaan"en vier cent zouden moeten betalen (de Joodse Raad moest namelijk de fabricagekosten in een ronde som aan de Zentrolstelle voldoen). Er werd voor de Amsterdamse Joden een circulaire opgesteld die aangaf waar de verkoop geschiedde en die onmiddellijk in twaalfduizend exemplaren gedrukt werd. De verspreiding van die circulaires werd voorbereid. Men werkte tot vier uur 's nachts door. Op donderdag 30 april, ,s morgens vroeg, lagen aile pakken voor de honderden gemeenten waar nog Joden woonden, gereed en waren, wat Amsterdam betrof, alle noodzakelijke voorbereidingen getroffen.
XC1 Lages' rapport als weergegeven in de brief, 29 april 1942, van Harster aan Wimmer (Vu], HA Inneres, 123 i). 2 De Zentralstelle hield een aantal sterren achter om ze via de gevangenisdirecties te doen toekomen aan alle Joden die gevangen zaten. 8 In het kader van de rantsoenering van textielgoederen had iedere burger de beschikking over een beperkt aantal 'textielpunten'.
XCAl die werkzaamheden waren verricht, terwijl de leden van de Joodse Raad zich over de zaak nog in het geheel niet hadden kunnen uitspreken. Eerst in de ochtend van de joste vond een spoedvergadering van de raad plaats. Asscher bracht daar verslag uit van het gesprek met Aus der Flinten. Er werd geopponeerd - door enkele leden van de raad, óók door Gertrud van Tijn die verontwaardigd de vergaderzaal binnenliep om 'uit naam van velen' te protesteren tegen het feit dat het de Joodse Raad was die dit als vernedering bedoeld symbool zou distribueren en verkopen: hadden de Duitsers dat moeten doen, dan zou hun dit, betoogde zij, 'weken en weken' gekost hebben.' Cohen zal wel geantwoord hebben, zo stellen wij ons voor, dat Asscher en hij met een beschikking geconfronteerd waren die maar drie dagen tijd gaf. Was iemand bereid, verantwoordelijkheid te dragen voor de slachtoffers die zouden vallen als niet elke Jood van zondag 3 mei af de Jodenster droeg?
XCDe notulen maken van die discussie geen melding. Zij vermelden daarentegen wel een 'uitvoerige discussie' over een geheel ander punt.
XCDe kleine liberaal-Israëlietischegemeente te Amsterdam was haar gebedslokaal kwijtgeraakt en kon nergens een vervangend lokaal vinden. Was, aldus de vraag van het kerkbestuur, de Joodse Raad bereid, goed te vinden dat de liberale gemeente in een gebouw bijeenkwam dat door de Joodse Raad beheerd werd? Er kwam fel verzet van de Joods-orthodoxe leden van de raad. Daarentegen betoogden anderen dat het absurd was om in de noodsituatie waarin het Jodendom verkeerde, zo weinig ruimheid van geest te betrachten: voorzitter Asscher moest laten sternmen. Het verzoek van de liberale gemeente werd atgewezen.ê
XCOngeveer op hetzelfde moment waarop de Joodse Raad vergaderde, werd in Den Haag de persconferentie gehouden waar Janke's opvolger alshoofd van de Presseabteilung, Dreves, antwoord moest geven op vragen van jour
1 G. van Tijn-Cohn: 'Bijdrage tot de geschiedenis der Joden in Nederland van 10 mei 1940 tot juni 1944', p. 18. Gertrud van Tijn schrijft dat het 'een welbekend Zioniste' was die kwam protesteren. Wij nemen aan dat zij dat zelf was. 2 Twee weken later kwam men van dit besluit terug, nadat het bestuur van de liberaal Israëlietische gemeente 'bepaalde verlangens van de opperrabbijn ten opzichte van de dienst aanvaard (had)'. Het overleg had toen plaatsgevonden in een 'geest van begrip'. (JR: Notulen, 14 mei 1942, p. I).
nalisten. De enige hunner die ten aanzien van de Jodenster een scherpe vraag telde, was de Haagse redacteur van De Telegraaf, mr. de Wit:
XC'Is iemand die 60% Schwerkriegsbeschädigter is op grond van verwondingen door de vijand met schoten in het hoofd, linker elleboog, verlies van linker voet en been, 30 september 1918 uit actieve dienst ontslagen met zes onderscheidingen, vrijgesteld van het dragen van de Jodenster? In Duitsland is dat wel het geval.'
XCHerr Dreves: '... Ieh sehe keine Veranlassung darau] einzugehen. Wenn et; als Emigrant hier lebt, betrachten wir ihn nicht als Deutscher.'
XCDe heer de Wit: 'Dieser Mann ist in 1920 schon nach hier gekommen .. .'
XCHerr Dreves: 'Er kann sich dariiber informieren bei den zuständigen deutschen Polizei-Dienststellen ... Sonst keine Fragen? Dann danke ich Ihnen.>
XCIn Amsterdam begon de verkoop van de Jodensterren op donderdag 30 april om 12 uur. Vermoedelijk kwam het daarbij hier en daar tot kleine ongeregeldheden, in het begin van de avond werden althans alle bureaus en posten van de Amsterdamse politie door het hoofdbureau telegrafisch aangemaand tot 'verscherpt toezicht' op de volgende dag, vrijdag. In datzelfde telegram werd ook gelast, Joden die een ordelijke uitreiking zouden verstoren, onmiddellijk te arresteren en aan de Sicherheitspolizei uit te leveren." Drie dagen later, 3 mei, ontving de politie instructie, met Joden die in het openbaar geen ster droegen en die door niet-Joden gedenuncieerd waren, evenzo te handelen."
XCWij hebben er geen denkbeeld van, in welke mate Joden aanvankelijk weigerden, de Jodenster te dragen. Het heeft zich voorgedaan maar, naar wij vermoeden, weinig frequent. Lang werd dat verzet ook niet volgehouden, want spoedig gingen geruchten de ronde doen dat wie op overtreding werdJ.
1 Verslag persconferentie, 30 april 1942(DVK, 49). 2 Gemeentepolitie Amsterdam: politietelegram 38 (30 april 1942, 18 u. 35) (Bijl. 7 bij H. Heyink: 'Kort chrono logisch verslag van de handelingen der Amsterdamse politie t.O.V. de Joden ge durende het tijdvak 1938-1945) (Doc U-363, a-j ). 3 Van de Rotterdamse NSB'er G. van Burink zijn alleen al van de yde mei '42 vier brieven bewaardgebleven waarin hij bij de 'SD, Heemraadssingel, kamer 19' (hij wist blijkbaar precies tot wie hij zich wenden moest!) een aantalJoden denuncieerde wegens het niet-dragen van de ster. Een van hen was een marktkoopman die op de markt zijn jas met de ster uitgetrokken had en vervolgens zonder ster zijn werk deed, 'de dienst van markten en beurzen (Directeur Klaassen) laat dergelijke dingen zonder meer passeren.' (Doc 1-264, a-2).
betrapt, inderdaad gearresteerd werd - en verdween.' Zo een toneelknecht van het Joodse revuegezelschap dat in de Hollandse Schouwburg te Amsterdam optrad. Hij was, aldus Henriëtte Davids, 'onbewust vanuit de zij-uitgang der artisten naar de hoofdingang gegaan zonder dat hij op zijn blauwe overall een ster droeg. Terstond werd hij door een speurhond besprongen en opgepakt en we hebben nooit meer iets van hem gehoord.P Er deden zichmeer van die gevallen voor. Tot hen behoorde mr .. Vissers enige zoon, mr. E. L. Visser, die, zoals zijn vader geweigerd had, het persoonsbewijs met de J te aanvaarden, nu zelf weigerde, een Jodenster te dragen. Het kostte hem zijn leven.
XCHoe waren de reacties binnen de Joodse volksgroep als geheel? 'De kinderen vonden het leuk', schreef een van de zoons van Voet, het lid van de Joodse Raad. Wij betwijfelen of dit in zijn algemeenheid juist is. 'Bij de ouderen', zo ging hij verder, 'was de reactie verdeeld. Veel mensen trokken zich er weinig van aan, anderen, vaak mensen van wie men dit allerminst verwacht zou hebben, schaamden zich voor de ster en verdonkeremaanden hem zoveel mogelijk. Sommigen durfden niet meer bij hun niet-Joodse vrienden op bezoek te komen! Een enkele ging zelfs verder en hield zich helemaal schuil, liever dan met een ster getooid langs 's Heren wegen te flaneren.'a
XC'Veel mensen trokken zich er weinig van aan.' Wàs dat zo? Of deden ze' maar alsof? Moest die uiterlijke onverschilligheid soms een innerlijke onrust maskéren? Ja, manifesteerde die onrust zich niet ook in de talrijke grapjes die in Joodse kring opeens de ronde gingen doen: het Waterlooplein in de Amsterdamse Jodenhoek dat herdoopt zou zijn tot place de l'Étoile; de [odenbreestraat die op grond van zijn vele sterren opeens 'de Melkweg' zou heten? In Kampenzei een Joodse reiziger op maandag 4 mei tegen een nietJood die hij tegenkwam: 'Ik ben bevoorrecht boven u, ik mag dagelijks Oranje dragen!'4 Andere veronderstelling: waren er wellicht veel Joden die de invoering van de ster wel verontrustend achtten maar Asschers optimisme deelden: 'een-twee maanden, en we zijn vrij!' Aan die verwachting klampte men zich vast.
XC'Met spoed'! Met welk doel? Als men er bij stilstond, zal men wel gedacht hebben: dit vormt een bedreiging voor de Duitse en andere buitenlandse Joden, niet voor ons.
XCWellicht op donderdagapril, maar in elk geval op vrijdagen zaterdagmei, verschenen de eerste, met sterren getooide Joden op straat. Een algemeen karakter kreeg dit verschijnsel pas op de eerste dag waarop het dragen van de ster verplicht was: zondag.
30 I 2
XCNu was van Rauters beschikking die op woensdagavond in de Nederlandse pers was verschenen, de voornaamste inhoud door persbureaus in Berlijn aan het neutrale buitenland doorgegeven. Vrijdagmiddag laat bereikte het bericht Londen. Een onmiddellijke reactie leek wenselijk. 'Wij vertrouwen', aldus Radio Oranje in de uitzending van vrijdagavond, 'dat gij deze hatelijke maatregel' (de invoering van 'de Davidsster')
XC1 ]R: Notulen, 7 mei 1942, p. 2. A.v., p.
'doorziet als een nieuwe Duitse poging om scheidsmuren op te trekken tussen de Joodse en de andere Nederlanders ... Toen indertijd de bezetter in België deze zelfde maatregel heeft afgekondigd, hebben de Belgen ... haar beantwoord door zich allen met het genoemde teken te tooien. Wij laten het in goed vertrouwen aan u over om gezamenlijk, zonder uitzondering en zonder verwijl, alle maatregelen te beramen en uit te voeren, die in dit geval geboden zouden zijn om de onverbrekelijke eenheid van ons volk tegen de bezetter te demonstreren.' 1
XCDeze aansporing tot demonstratief verzet werd op zaterdag 2 mei door het Nederlands Nieuws van de BBC en door 'De Brandaris' overgenomen en die dag door Radio Oranje herhaald. Achteraf gezien, betwijfelen wij of zij nodig was. Alle gegevens wijzen er namelijk op dat de invoering van de Jodenster door talloze Nederlanders als een van de schandelijkste maatregelen beschouwd werd die ooit door de bezetter genomen werden, Wilde hij de Joden een aan de Middeleeuwen herinnerend onterend teken opdrukken? Dan zou men die bezetter tonen wat men van hem dacht! 'Reeds op de allereerste zaterdagmiddag toen wij', aldus een Jood uit Zwolle,
XC'met enige familieleden door de hoofdstraat van Zwolle, de Diezestraat, liepen te wandelen, een wandeling die tegelijkertijd bedoeld was als een soort van mentale training om zonder schroom en met opgeheven hoofd deze vernedering te trotseren, kwam al de reactie van het publiek: wildvreemde mensen namen met een lichte buiging in onze richting de hoed voor ons af, op deze eerste zaterdagmiddag zeker honderden keren! ... Het was werkelijk een diep ontroerend, ja een aangrijpend schouwspel, deze openlijke, deze massale demonstratieve verbondenheid van het publiek met ons, de Joden, de uit de samenleving gestotenen."
XCSommigen gingen verder en speldden zich inderdaad een zelfvervaardigde ster op waar men dan als regel het woord 'Protestant' of 'Katholiek' op aangebracht had. In Den Haag had ds. Gravemeyer (die diezelfde middag als gijzelaar gearresteerd zou worden) er in zijn zondagse preek toe aangespoord dat een ieder zich met een sten zou tooien. Wij hebben geen denkbeeld van de mate waarin die contrademonstraties plaats vonden. In elk geval had de politie reeds in de namiddag van vrijdag 1 mei instructie ontvangen, demonstranten te arresteren en aan de Sicherheitspolizei uit te leveren. Vermoedelijk hebben zich dus al op die vrijdag gevallen voorgedaan waarinDeze tekst was van mijn hand. Van het gebeurde in België had ik bij geruchte vernomen. Dat gerucht was niet juist: in België en Frankrijk is de Jodenster eerst opjuniingevoerd.de Jong:10 9
1 7 1942 2 S. p. III.
niet-Joden met een ster op de straat opgingen. In Amsterdam wilden grote aantallen studenten zich uit het universiteitsgebouw in de Oudemanhuispoort in de binnenstad verspreiden, allen met een nagemaakte Jodenster op; die demonstratie werd verijdeld door leden van de gemeentepolitie aan wie bekend was dat de actie verraden was aan de Ordnungspolizei; deze zou, zo had men bij de politie ondershands vernomen, al met overvalauto' s gereed staan om de demonstranten op te pakken. In Deventer ging een overeenkomstige demonstratie wèl door: grote groepen hbs'ers, gymnasiasten en leerlingen van de Middelbare Koloniale Landbouwschool verschenen er maandagochtend met nagemaakte gele sterren op. De vroegere kringleider van de NSB in Deventer, jhr. E. F. Sandberg, inmiddels tot burgemeester van Kampen benoemd, vernam hier van, mobiliseerde enkele tientallen WA-mannen en zette een ware jacht in Deventer in waarbij hij ruim twintig leerlingen van de Landbouwschool (waar hij zelf als leraar aan verbonden was geweest) oppakte en aan de Sicherheitspolizei overdroeg; zij werden allen twee weken lang in het concentratiekamp Amersfoort gevangengehouden waaruit zij 'vermagerd en uitgeput' huiswaarts keerden.' Er zijn vermoedelijk nog anderen wegens overeenkomstig gedrag in Amersfoort opgesloten; de 'normale' straf die hierop stond, was zes weken eoncentratiekamp. Hier en daar werden ambtenaren en leerkrachten die zich een namaak-Jodenster opgespeld hadden, niet alleen naar Amersfoort gestuurd maar bovendien ontslagen.
XC'Jood en niet-Jood één' stond op enkele honderdduizenden strooibiljetjes te lezen die leden van de groep van De Vonk al op vrijdag I mei in Amsterdam verspreidden; grote aantallen werden van het dak van 'De Bijenkorf' ~)Ver Dam en Damrak uitgestrooid. 'Het beste ware ongetwijfeld', schreef De Vonk,'wanneer alle niet-Joodse Nederlanders vrijwillig de Davidsster op hun borst naaiden. Wij vrezen echter dat de terreurmaatregelen van de overweldiger deze vorm van protest onmogelijk zullen maken, ook indien de technische moeilijkheden te overkomen zijn. welechter hebben wij het recht, van dit ogenblik af iedere Nederlandse ambtenaar, rechter, politieagent die bij de uitvoering en de controle meewerkt, te beschouwen als een eervergeten lafaard. En evenzeer moet het dragen van de Davidsster ons aanleiding geven tot een voortdurende, niet mis te verstane demonstratie van onze gevoelens jegens onzeJoodse volksgenoten en kameraden ... Wij nemen man voor man de bescherming van een bepaald Joods kind, van eenJoodse vrouw of man alsheilige verplichting op ons, welke offers dit ook van ons moge eisen."
XC1 Nederland in de oorlog zoals het werkelijk was!, VI, p. 59. 2 De Vonk, II, 6 (mei 1942), p.
XCVrü Nederland uitte zich in gelijke geest. Het Parool noemde de Jodenster 'een slag in het gezicht van het gehele Nederlandse volk', een 'honen wegens onze lauwheid en lafhartige halfheid', maar, mede op grond van Pams inlichtingen, werden ook' de angst-mentaliteit en de al te grote buigzaamheid' van de Joodse Raad gelaakt die, aldus Het Parool, geheel 'op de verkeerde weg' was.'
XCEerder gaven wij weer dat de Beneditty, lid van de Joodse Raad, in de vergadering van 7 mei de vraag aan de orde gesteld had of de Joodse Raad met de aanvaarding van de opdracht tot distributie van de Jodensterren niet te ver was gegaan. Er leefden bij de Beneelitry nog wel meer vragen - vragen waarover hij overigens, voorzover bekend, binnen. de Joodse Raad zweeg: handelde de bezetter wel juist door alle Joden op één hoop te gooien? mocht men de Joden van Portugese afkomst wel op één lijn stellen met de Z.g. Hoogduitse Joden? zou het wellicht mogelijk zijn, te bereiken dat de bezetter bereid was, te erkennen dat de Portugese Joden geen of misschien maar weinig 'Joods bloed' in de aderen hadden?
XCDie vragen waren ook andere Portugese Joden zich in '41 gaan stellen en zulks had er toe geleid dat toen, vermoedelijk op initiatief van de Beneditty, een rapport van bijna veertig pagina's opgesteld was, 'De afkomst der dusgenaamde Portugese [eden", waarin aan de hand van Spaanse, Portugese en Britse historische studies betoogd was dat de Portugese Joden afkomstig waren uit 'een menggroep waarin het niet-semietische bloed belangrijk overheerste (Hispano- Latijns en West-Gotisch)', en dat het 'semietische bloed', 'voorzover aanwezig', 'Sefardisch' zou zijn 'en dus geheel verschillend van Askenasisch.' Voor dit rapport had de Amsterdamse advocaat mr. H. van Krimpen, die zich in tal van gevallen al moeite gaf, via Calmeyers bureau van Volljuden half- o£kwart-Joden te maken, in de herfst van' 41 Calmeyers persoonlijke aandacht gevraagd; Calmeyer had het aan Rajakowitsch voorgelegd, Rajakowitsch had het ter beoordeling naar het Reichssipp~'1amt in Berlijn gezonden. Dat bureau had nog niets van zich laten horen toen van Krimpen in de lente van '42 de Amsterdamse hoogleraar prof. dr. C. U. Ariëns Kappers bereid gevonden had, op schrift te stellen dat, blijkens onderzoekingen naar de schedelindex (de verhouding tussen de grootste lengte van de schedel en de grootste breedte), 'de Z.g. Portugese Israëlieten met de
XC1 Het Parool, 37 (Ia mei 1942), p. 6. 2 Exemplaar in Vu], HA Inneres, 153 a. 10
Joden naar ras niets gemeen (zouden) hebben'"; voorts had de Groninger oud-hoogleraar prof mr. J. F. van Bemmelen schriftelijk willen verklaren dat van de zijde der Portugese Joden 'vermenging met Askenasische Joden nimmer heeft plaats gevonden' en dat, 'biologisch beschouwd', in de Portugese groep 'nog wel enig Joods bloedmogelijkerwijs aanwezig' was, 'doch geenszins in zodanige mate dat zij daardoor met de Askenasische Joden over één kam zouden mogen geschoren worden."
XCZou de bezetter bereid zijn, die conclusies te aanvaarden? Het was vooral de invoering van de Jodenster die, naar het oordeel van de Beneditty, die vraag een bijzonder klemmend karakter gaf. Hij zette derhalve een hele actie op touwen in de loop van mei vond hij twee-en-vijftig Portugese Joden alsmede de oprichter van het NVV, Henri Polak (diens moeder was van Portugese afkomst) bereid, samen met hem via vier Nederlandse advocaten, onder wie van Krimpen, een adres te richten tot Seyss-Inquart. Dat adres" hield o.m. het verzoek in dat zij geen Jodenster zouden behoeven te dragen, dat zij buiten de gedwongen verhuizingen zouden vallen en dat zij vrij zouden mogen reizen. In het adres werd naar de boven weergegeven anthropologische 'expertises' verwezen en er werd in opgemerkt dat 'die Gruppe der .Portugiesen' niet vijandig tegenover Duitsland stond, dat de NSB 'bei mehreren Mitgliedern dieser Gruppe Verstandnis gefunden' had, kortom, dat de Portugese Joden fundamenteel verschilden van de Hoogduitse. 'Dieser Unter schied mit den Rassen- juden hat sich', zo heette het verder, "im gesellschafilichen Leben gezeigt, wo sie in den Augen der Niederländer ganz anders als die juden geschätzt werden, wie übrigeus auch die Rolle der sogenannten portu giesischen Israeliten in der niederländischen Gemeinschajt sich stets scharf von der ju den unterschieden hat.'
XCHet adres kwam bij Calmeyer terecht. Van de drie Portugese Joden die ten tijde van de voorbereiding nog lid waren van de Joodse Raad, was de Beneditty de enige geweest die het stuk met zijn hatelijke kwalificaties der overige Joden had laten indienen.
XCRuim twee weken na de invoering van de Jodenster kwam Himmler in ons land voor de beëdiging van Feldmeijers SS. Rost van Tonningen bood hemc.J.10
1 U. Ariëns Kappers: Verklaring (z.d.) in a.v. 2 F. van Bemmelen: 'Nota' (19 maart 1942) in a.v. 3 Exemplaar d.d. IS juni 1942 in a.v., 152 d.
op 18 mei een lunch aan in het Amstelhotel. Woudenberg, sinds 1 mei [eider van het Nederlands Arbeidsfront, bevond zich onder de ca. dertig gasten. 'Burgemeester Voûte, naast Rost gezeten, bracht', aldus Woudenberg, 'het gesprek op de joden en de jodenmaatregelen, daarbij opmerkend dat er toch ook goede joden waren. Himmler gaf volmondig toe dat er inderdaad onder de joden wel goede en zelfs edele mensen te vinden waren. Hijzelf bijvoorbeeld kende er wel enkele of had ze gekend ... (maar) Himmler beweerde dat het niet ging om de enkele mens, zoals in elke oorlog, ook niet tegen de joodse mens, maar tegen het judentum ... Hij (had) bewondering voor het geloof, althans de kracht van het geloof der inquisiteurs, der Jezuïeten, die naar zijn mening niet de sadisten waren die de protestantse geschiedschrijvers daarvan hadden gemaakt, maar handelden nit de kracht van een bezielend geloof. zelf stelde hij het als tragisch voor dat de ketter nog tot zelfbehoud 'herroepen' kon, terwijl de jood zijn joodzijn door doop, huwelijk noch herroeping kon ontkomen. Ten opzichte van de vijanden van het ogenblik: de Engelsen, de Amerikanen "und sogar die Russen' zou ... 'Vergleieh' mogelijk zijn, ten opzichte van de Joden was dit in wezen nooit mogelijk.'!
XCMen ziet: toespelingen op de Endlosung ontbraken niet, maar dit begrip werd niet genoemd, en van het besluit tot deportatie werd niet gerept -. Himmler wist wanneer hij het bij vage aanduidingen moest laten.
XCHoogst aannemelijk lijkt het ons dat daarentegen in de gesprekken die hij met Seyss-Inquart, Rauter en Harster tijdens dit bezoek aan ons land voerde, menig woord gewisseld werd zowel over de deportaties als over de laatste maatregelen die men nog nemen moest voor men de voorzitters van de Joodse Raad zou meedelen wat te geschieden stond. Himmler was een zeer precies man. De Endliisung was hem (het pas gegeven citaat bewijst het opnieuw) een geloofszaak. Er was, zo zag hij het, hem en zijn SS een heilige missie toevertrouwd. Hij zal er zich zeker van vergewist hebben dat deze ook bij het Reichskommissariat, bij IV B 4 en bij de Zentralstelle in goede handen was.
XCWat wilde de bezetter nog verrichten in de weken die zouden verlopen voor de deportaties begonnen?
XCIn de eerste plaats wenste hij de Joden hun meest waardevolle materiëleJ.10
1 H. Woudenberg: 'Memoires', dl. II, p. 59.
bezittingen te ontnemen, In de tweede plaats wenste hij hun bewegingsvrijheid drastisch te beperken. In de derde plaats wenste hij dat bij de deportaties medewerking verleend werd door de Joodse Raad: niet alleen zou de Joodse Raad er toe moeten aansporen dat men zich in het onvermijdelijke schikte, maar ook moest het de Joodse Raad zijn die bij het vertrek der betrokkenen administratief en anderszins feitelijk behulpzaam was. De bezetter, die bezwaarlijk honderdveertigduizend Joden tegelijk deporteren kon, zou daarbij een belangrijk lokmiddel gebruiken: de toezegging dat voorzitters, leden en medewerkers van de Joodse Raad met inbegrip van hun gezinnen niet gedeporteerd zouden worden. Ook zou hij bedrog gebruiken: hij zou laten .verklaren dat bij de uitzending bepaalde leeftijdsgrenzen in acht genomen zouden worden, dat de deportaties 'naar Duitsland' (Auschwitz lag sinds de Poolse veldtocht in Duitsland) het karakter zouden hebben van een 'arbeidsinzet', dat daarbij het familieverband gerespecteerd zou worden en dat regelmatig briefverkeer met diegenen die voor die 'arbeidsinzet' zouden vertrekken, mogelijk zou zijn. Indien de Joodse Raad de werkelijke bestemming der gedeporteerden niet zou gissen, het te plegen bedrog niet zou doorzien en zich mede op grond van de belofte: gij moogt blijven, tot medewerking zou verplichten, zou zulks het grote voordeel bieden dat een betrekkelijk kleine organiserende staf van niet veelmeer dan twintig Duitsers (IV B 4 en de Zentralstelle) door middel van de hulp die het apparaat van de Joodse Raad alsmede andere instanties (de politie, diverse overheidsdiensten, de Nederlandse Spoorwegen) zouden verlenen, er in zou slagen, een grote bevolkingsgroep met een minimum aan frictie en eigen inspanning uit Nederland te doen verdwijnen.
XCDie gehele opzet hing, dunkt ons, van het standpunt af dat de Joodse Raad zouinnemen: indien hij principieel medewerking zou weigeren en bij zijn weigering zou volharden, dan zou de bezetter de deportaties van meet af aan een veel gewelddadiger karakter moeten geven. De bezetter hechtte er aan, ze zo ordelijk mogelijk te laten verlopen. Hij koesterde het vertrouwen dat hem dat zou gelukken. Eventueel zou gedreigd kunnen worden dat weerspannigen naar Mauthause~ gezonden zouden worden; dat begrip was zozeer met angst geladen, dat de bezetter aannam dat de Joodse Raad en de Joden in het algemeen datgene wat het kleinste kwaad leek: vertrek naar de 'arbeidsinzet' in 'Duitsland', zouden prefereren boven opzending naar dat beruchte vernietigingskamp.
XC1 VO(4 2 (Verordeningenblad, 1942, p. 289-300). 2 Eigen trouwringen, zilveren horloges, gebruikt tafelzilver (één bestek per persoon) en 'gebitvullingen in persoonlijk gebruik' mocht men behouden. 3 Die grens was in maart al opgeheven door de circulaire aan de banken die wij in hoofdstuk 6 vermeldden. De banken waren kennelijk opnieuw traag geweest met de' overschrijvingen; nu waren het de Joden die tot die overschrijvingen c.q. overdrachten verplicht werden.
XCPer 1 april' 43 was bij de roofbank een totaal aan vorderingen aangemeld van f z S mln.
XCDe verordening van 21 mei wekte de grootste ontsteltenis in alle Joodse gezinnen, als symptoom van voortgezette vervolging ook in de armste waar men niets in te leveren of aan te geven had. Een nieuwe maatregel volgde. Acht dagen later, op 29 mei, werd aan de Joodse Raad de bevoegdheid ontnomen, zelf, zij het binnen nauwkeurig vastgestelde grenzen, Z.g. reisverguriningen af te geven. Die bevoegdheid werd door de Zentrolsteile overgenomen. De Zentralstelle gaf nauwelijks meer verguriningen af. Joden die tot op dat moment als reiziger zichzelf en eventueel hun gezin hadden kunnen onderhouden, werden op slag brodeloos en het directe persoonlijke contact tussen de Joden die in verschillende gemeenten woonden, werd practisch opgeheven.
XCEr verstreek nog geen week of Aus der Hinten deed aan Cohen en Asscher een hoogst belangrijke mededeling. Begin juni zei hij hun namelijk dat, aangezien de Duitse Joden met het inleveren van de registratieforrnulieren voor hun eventuele emigratie klaar waren, nu begonnen moest worden met de overeenkomstige registratie van alles wat de Nederlandse Joden bezaten. Cohen en Asscher antwoordden dat zij zijn mededeling aan de Joodse Raad zouden voorleggen. De notulen van 4 juni vermelden:
XC'De heer Aus der Fünten heeft meegedeeld, dat nu ten opzichte van de Nederlandse Joden moest worden begonnen met de 'Erfassung', d.i. de registratie van al wat zij bezitten ... Vast kwam te staan, dat er bij de formulieren geen sprake meer zal zijn van emigratie of overplaatsing (zoals,aldus de heer Aus den Fünten, dat voor de Duitse Joden ook feitelijk niet hierop, maar op de Erjassung was neergekomen) .
XCDe vergadering stelt uitdrukkelijk vast, dat aan aangiften, verbonden met het begrip van evacuatie of overplaatsing, door de Joodse Raad generlei medewerking zou worden verleend.'!
XCHet komt ons voor dat deze, helaas zeer korte, maar door Cohen als steeds zorgvuldig geformuleerde passage getuigenis aflegt van grote bezorgdheid. Om te beginnen verdient het de aandacht dat Cohen en Asscher aan Aus
XC1 JR: Notulen, 4juni 1942, p.
der Fünten geen toezegging gedaan hadden maar hem, hetgeen zij zelden deden, gezegd hadden dat zij het advies van de leden van de Joodse Raad wilden inwinnen, Bij het gesprek met Aus der Fünten was duidelijk verschil gemaakt tussen 'emigratie' enerzijds en 'evacuatie of overplaatsing'('Eva kuierung' of 'Aussiedlullg') anderzijds. Kennelijk had Aus der Fünten gezegd dat er ten aanzien van de Duitse Joden, wier deportatie door de Joodse Raad al sinds maanden voor mogelijk zo al niet voor waarschijnlijk gehouden was, geen sprake zou zijn van 'emigratie of overplaatsing'. Sprak hij de waarheid ofloog hij? Men was bevreesd voor dat laatste. Door de gehele z.g. emigratie waar men zich meer dan acht maanden moeite voor gegeven had, was opeens een streep gehaald! En nu had Aus der Fiinten wel gezegd dat het invullen van de registratjeforrnulieren door de Duitse Joden niets te maken had met lmn 'emigratie of overplaatsing', maar was het niet al enkele maanden duidelijk dat die 'overplaatsing', in eerste instantie naar Westerbork, wel degelijk zou plaatsvinden? En als die 'overplaatsing' der Duitse Joden ingeleid was door de schriftelijke aangifte van al hetgeen zij bezaten, moest dan de overeenkomstige aangifte door de Nederlandse Joden niet betekenen dat ook zij 'overgeplaatst' zouden worden? 'De vergadering stelt uitdrukkelijk vast' ('uitdrukkelijk': kennelijk was ieder het er mee eens) 'dat aan aangiften, verbonden met het begrip van evacuatie of overplaatsing, door de Joodse Raad generlei medewerking zou worden verleend.' Men leze dit nietverkeerd. De formulering hield in, dat wèl medewerking verleend zou worden zolang niet vaststond dat de Duitsers 'evacuatie of overplaatsing' in de zin hadden.
XCHet gehele apparaat van de Joodse Raad, met inbegrip van de Expositur, zou dus weer ingeschakeld moeten worden, nu om de bezittingen van de bijna honderdtwintigduizend Nederlandse Joden te registreren. Een gigantische taak! Cohen had de leiding aan Gertrud van Tijn toegedacht. Hij riep op 10 juni de Centrale Commissie van de Joodse Raad bijeen, samen met de vertegenwoordigers van de Joodse Raad uit enkele van de grootste plaatsen buiten Amsterdam. Hij deed daar mededeling van 'de voorgenomen registratie' en van 'het besluit van de Joodse Raad om principieel hieraan mede te werken.' 'Hierover ontstaat een lange discussie." Wat werd opgemerkt? Wij weten het niet. Maar één was er die er nu genoeg van had: Gertrud van Tijn, Enkele dagen later deed zij weten dat zij op principiële gronden niet langer bereid was, in het kader van de Joodse Raad verantwoordelijk werk te doen. De Centrale Commissie van de raad uitte in haar volgende vergadering, 17 juni, 'warme waardering voor het standpunt' dat zij ingenomen had (woorden die Cohen in de daarop volgende ver
XC1 ]R-CC: Notulen, 10 juni 1942, p. 1. 10
gadering uit de notulen liet schrappen), maar ongeacht die 'waardering', werd in die vergadering van 17 juni vastgesteld dat de registratie-arbeid ter hand genomen zou worden, dat zij zou geschieden onder de algemene leiding van vier leden van de Joodse Raad: notaris A. van den Bergh, A. de Hoop, A. Krouwer en A. Soep, en dat de Hoop de dagelijkse leiding zou krijgen. Gertrud van Tijn kreeg een zenuwinzinking.
XCZij was sinds '33 een van de naaste medewerksters van Cohen geweest. Over het feit dat zij zich teruggetrokken had en dat dat met spanningen gepaard was gegaan die haar voorlopig uitgeschakeld hadden, moet, dunkt ons, in de bureaus van de Joodse Raad maar ook in een wijde kring daaromheen veel gesproken zijn. Wat vernam men dan? Alleen maar het feit dat zij zich na een hevig conflict teruggetrokken had, of ook de reden: dat zij die registratie van al hetgeen de Nederlandse Joden bezaten, niet vertrouwde?
XCZes dagen na de vergadering waarin de Joodse Raad 'principieel' besloten had, aan de registratie mede te werken, op 16 juni, ondertekende SeyssInquart een geheim decreet waarin hij nauwkeurig aangaf, aan welke Duitse instanties het meubilair, het huisraad en de kunstvoorwerpen die eigendom waren van de te deporteren Joden, ter beschikking gesteld zoud~n worden. Vier dagen nadien, op 20 juni, lichtte Eichmann het. Auswärtige Amt telefonisch in dat de deportaties van de Joden uit Nederland, België en Frankrijk medio juli, wellicht medio augustus zouden beginnen: speciale treinen zouden dan uit die drie landen tezamen elke dag duizend Joden naar Auschwitz transporteren.
XCTwee dagen later, opverscheen een beschikking van Rauter in de dagbladpers waarin, behalve in Amsterdam, de Joden in het gehele land gelast werd, binnen twee dagen hun fietsen 'met alle toebehoren, met inbegrip van reservebuiten- en binnenbanden, in berijdbare en behoorlijke toestand' in te leveren aan de gemeentehuizen. Die fletsen werden daar door gemeentepersoneel in ontvangst genomen en aan de Wehrmacht overgedragen.
22 juni,
XCDeze beschikking werd herhaald in weer een nieuwe beschikking van Rauter die acht dagen later, opjuni, in de dagbladpers verscheen, samen
30
met een 'instructie' van Generalkommissar Fischböck. Fischböck bepaalde dat het Joden verboden was, een gehele reeks van beroepen uit te oefenen waarbij zij niet-Joodse cliënten hadden; het belangrijkste was dat hun, behalve ten aanzien van de handel in oude metalen, lompen en afval, verbode~ werd, werkzaam te zijn als straatventer. Rauter bepaaldedat Joden in niet als 'Joodse zaak' aangeduide winkels slechts van drie tot vijf uur ,s middags inkopen mochten doen-, dat zij niet langer gebruik mochten maken van publieke telefooninstallaties, dat zij spoorwegemplacementen niet langer mochten betreden of, zonder vergunning van de Zentralstelle, gebruik maken van 'elke soort van openbare en particuliere vervoermiddelen' (fietsen binnen Amsterdam uitgezonderd), dat zij, tenzij zij gemengdgehuwd waren, zich niet mochten ophouden in huizen van niet-Joden 'ofin andere particuliere inrichtingen van niet-Joden welke voor herstel en ontspanning dienen", en dat zij van acht uur 's avonds tot zes uur 's morgens in hun eigen woningen moesten verblijven.
XC1 In maart '42 hadden de Duitsers gewild dat de Joden in Nederland, zoals al in Duitsland het geval was, aparte rantsoenbonnen zouden krijgen en dat hun rantsoenen lager gesteld zouden worden dan die van de overige burgers. Hirschfeld en Louwes hadden geweigerd, die regelingen in te voeren. Nadien waren de Duitsers er toe overgegaan, de rantsoenen der Joden feitelijk te verlagen. Eind april hadden zij een groot aantal van de Joodse slagerijen in Amsterdam gesloten en begin juni was bepaald dat Joden alleen in als 'Joodse zaak' aangeduide groentenwinkels groenten mochten kopen. De bevoorrading van die 'Joodse' winkels werd op tal van wijzen bemoeilijkt. 2 Erg duidelijk was die formulering niet. Op de Haagse persconferentie van 2 juli werd er dan ook lang over gediscussieerd hoe men haar interpreteren moest. Men wist daar dat, van 12 juni af, aan Joden alle sportbeoefening in de openlucht alsook het vissen verboden was. Wij citeren het slot van het verslag:
XC'L. Picard (Het Vaderland):'Als een Jood naar me toekomt en zegt 'Mijn neus is aan het bloeden, wilt u mij een beetje water geven?', dan moeten wij hem de deur uitschoppen.'
XCDreves: 'Es ist [uden verboten, die Wohnräume van Ariem zu "betreten, aber es ist Ariern nicht verboten, [uden. zuzulassen.'
XCMr. de Wit (De Telegraaf):'Meneer Dreves, als u zegt dat wij haarklovers zijn, dan is dit toch zeker ookhaarkloverij.'
XCDreves: 'Es steht doch sa fest .. .'
XCMr. de Wit:'Hieruit volgt in ieder geval dat het niet duidelijk is.'
XCDreves: 'Noch weitere Fragen?' J. C. A. Coucke (Haagse Courant):'Nog één vraag: mag een Ariër wèl bij eenjood op visite gaan?'
XCDreves: 'lch weiss nicht ob dieser Wunsch bei einem Arier besteht.'
XCCoucke:'Het staat niet in de verordening.'
XCDreves: 'Was nicht verboten ist, ist erlaubt. Bisher ist es noch nicht verboten. lch wûnsche Ihnen viel Vergnügen.' (Hilariteit)' (DVK, 50)
XCHet was, aan Duitse kant, het sluitstuk van de voorbereidingen der deportaties.
XCEigenlijk hadden Cohen en Asscher op woensdagmiddag 24 juni al een niet mis te verstane waarschuwing ontvangen van Böhmckers medewerker Rodegro. Zij waren die dag bij hem komen protesteren tegen het feit dat in Groningen grote aantallen Joden ter keuring voor de werkkampen opgeroepen waren zonder dat men vrijstellingen verleend had. In datzelfde gesprek weigerden zij, Jacques de Leon, huns inziens een gevaarlijk sujet, bij de actie voor de werkkampen in te schakelen. Nu had zich naar aanleiding van het gebeurde in Groningen een gesprek ontwikkeld waaromtrent Cohen vastlegde:
XC'Onze vraag, of van personen uit hetzelfde gezin niet één kon worden vrijgesteld, werd ontkennend beantwoord. Wij zetten uiteen dat, indien dit alles voortgang zou vinden, de Joden op wie het werk van de Joodse Raad financieel steunde, werden weggehaald, zodat dit werk onmogelijk zou worden; dat wij door de Beaujtragte en de Sicherheitspolizei waren ingesteld met een dubbel doel: de ondersteuning van behoeftige niet-Nederlandse Joden en het volvoeren van opdrachten; dat dit onmogelijk zou worden, indien men op dergelijke wijze verder ging. Geantwoord werd, dat (naar wij zelf wel hadden gemerkt) de koers tegen de Joden bij voortduring scherper werd en dat het duidelijk was, waarheen dit alles zou voeren; dat dan het werk van de Joodse Raad automatisch geëindigd zou zijn en dat met onze bezwaren derhalve geen rekening kon worden gehouden.'!
XC'Dat dan het werk van de Joodse Raad automatisch geëindigd zou zijn' anders gezegd: de Duitse opzet was, alle Joden te deporteren. Aus der Fünten had dus gelogen. Herinnerden de voorzitters van de Joodse Raad zich zijn verklaring: geen 'emigratie of verplaatsing' van de Duitse Joden, dus ook niet van de Nederlandse?
XCOp vrijdag 26 juni, 's avonds om tien uur, werden Cohen en Asscher bij Aus der Fünten geroepen. Cohen dacht, misschien in verband met het late uur (de sabbath was al ingegaan), dat Aus der Fünten vermoedelijk over de registratie van de eigendommen der Nederlandse Joden wilde spreken; hij
1 Cohen: 'Onderhoud met de heer Rodegro op 24 juni 1942' (JR, voorzitters: map 'Besprekingen met Duitse autoriteiten').
ging dus zonder Asscher, maar nam het hoofd van de Expositur, Sluzker, mee alsmede de Hoop die bij die registratie de dagelijkse leiding zou hebben. Aus der Fi.inten ontving hen, samen met de 'tweede man' van de Zentralstelle, SS-Hauptsturmführer Karl Wörlein. 'Ons werd meegedeeld', aldus Cohens verslag,
XC'dat er een polizeiliche Arbeitseinsatz zou plaats vinden van Joden uit Nederland in Duitsland, in werkkampen, mannen, vrouwen en families. Daaraan vooraf moet gaan een Erfassung van de Nederlandse Joden, op vereenvoudigde formulieren, waarvan ons een exemplaar werd getoond. Ons werd opgedragen, de volgende morgen te melden, hoeveel personen per dag door ons bureau zouden kunnen worden behandeld.
XCOnzerzijds werd opgemerkt, dat naar onze mening door Duitsland zelf in de vorige oorlog een dergelijke tewerkstelling van burgers uit bezette gebieden erkend was als in strijd met het Volkenrecht. Hierop werd geantwoord, dat Duitsland selbst das Völkerrechtl in den besetzten Gebieten bestimmt.
XCTevens werd medegedeeld, dat het vluchtelingenkamp te Westerbork als Durchgal1gslager bestemd is.
XCOp onze vraag, wat na deze Arbeitseinsatz de taak van de Joodse Raad zal zijn, daar immers zoveel Joden zouden worden weggevoerd alsook de basis onzer financiën zou ontbreken, werd geantwoord, dat zeer vele Joden in Nederland zouden overblijven en dat, indien wij niet meer in staat zouden zijn, de kosten van registratie en andere opdrachten te betalen, dit door de Duitse autoriteiten zou geschieden."
XCMen ziet: wat dat laatste punt betrof, zei Aus der Fiinten op die vrijdagavond het tegendeel van wat Rodegro woensdagmiddag gezegd had. Rodegro had duidelijk te verstaan gegeven dat alle Joden uit Nederland zouden verdwijnen, Aus der Fi.inten zei, 'dat zeer vele Joden in Nederland zouden overblijven.' En zaterdagochtend reeds wenste Aus der Fiinten te weten, van hoeveel Joden de bureaus van de Joodse Raad dagelijks de 'vereenvoudigde formulieren' zouden kunnen klaarmaken! Na die registratie hunner bezittingen zouden de betrokkenen kennelijk via Westerbork naar 'werkkampen''in Duitsland' gezonden worden.
XCCohen kon Aus der Fiinten zaterdagochtend nog niets berichten. Hier werd van de Joodse Raad een medewerking gevergd die de raad drie weken'den Arbeitseinsatz'.Zentra/stelle
1 In Cohens verslag staat: Dat was een correctie die hij in het verslag moest aanbrengen waarvan, zoals gebruikelijk, een exemplaar naar de ging. • Cohen: 'Onderhoud met de heer Aus der Fünten en de heer Wärlein ... op 26 juni 1942' (JR, voorzitters: map 'Besprekingen met Duitse autoriteiten').
eerder, op 4 juni, 'uitdrukkelijk' geweigerd had. Cohen wist wel dat de formele verantwoordelijkheid bij Asscher en hem lag, maar hij besefte ook dat de beslissingwaarvoor zij stonden, stellig de belangrijkste uit hun leven, overleg met de leden van de Joodse Raad noodzakelijk maakte. De raad werd voor zaterdagmiddag bijeengeroepen. Niet waarschijnlijk achten wij het dat Cohen lang geaarzeld heeft, wat , zijn houding moest zijn. Hij ging er van uit dat hij van de Nederlandse autoriteiten bij eventueel verzet geen enkele steun te verwachten had. Trouwens, elk verzet zou op de Joden gewroken worden. In de werkkampen in Duitsland zou men een kans hebben, in leven te blijven, in Mauthausen niet. Bovendien: had de bezetter inderdaad besloten, een deel, misschien een groot deel van de Joden uit Nederland te deporteren, dan kon niemand dat verijdelen: alle namen, alle adressenstonden bij de Zentralstelle genoteerd. Zou de Joodse Raad zijn werk neerleggen, dan dreigden er twee gevaren: er zou complete chaos ontstaan of de Duitsers zouden een de Leon naar voren schuiven. Cohen nam aan dat de deportaties in beide gevallen niet alleen zouden doorgaan, maar ook met gewelddadig optreden tegen de naar Westerbork over te brengen Joden gepaard zouden gaan. Omgekeerd: was de Joodse Raad tot medewerking bereid, dan zouden zijn diensten de vertrekkenden op tal van wijzen kunnen bijstaan. Ook zou de Joodse Raad er naar kunnen streven dat personen die voor de Joodse gemeenschap van belang waren, in Nederland zouden mogen blijven. Men zou wellicht een vertragingstactiek kunnen toepassen opdat zich, wanneer de Geallieerden in West-E~ropa zouden landen, nog zoveel mogelijk Joden in Nederland zouden bevinden. Hoe stond de oorlog er voor? De Wehrmacht had zojuist aan het oostelijk front een groot offensief ingezet. Tobroek was zes dagen tevoren door de Engelsen prijsgegeven, maar daar stond tegenover dat de Duitse steden zwaar geteisterd werden (duizend bommenwerpers tegen één stad, Keulen l) en vooral, dàt vooral, dat de BBC ruim twee weken eerder, II juni, bericht had dat er tussen Washington, Londen en Moskou 'volledige overeenstemming' bestond 'met betrekking tot de dringende taak om in I942 een Tweede Front in Europa te doen ontstaan.' Een Tweede Front! En in '42! Wij nemen aan dat Cohen vrijdagavond 26 of zaterdagochtend 27 juni metdeze en dergelijke argumenten op zijn medevoorzitter Asscher (die, als steeds, de vergadering van de raad zou presideren) ging inwerken. Eventuele oppositie van deze zou, dat besefte Cohen, de neiging tot verdeeldheid aanwakkeren. Hij slaagde. Toen de raad bijeenkwam, waren de twee voorzitters het eens. Maar er kwam oppositie. 'Sommige leden' (wij weten niet, wie)
'stonden op het standpunt dat de voorzitters behoorden af te treden en dat de Joodse Raad voor Amsterdam zijn taak als beëindigd diende te beschouwen; in verband met de vrijstelling van voor de Joodse gemeenschap gewichtige personen gingen zij van het gezichtspunt uit, dat de Joodse Raad voor Amsterdam de belangen van alle Joden moest behartigen en derhalve een verschil tussen belangrijke en onbelangrijke personen niet mocht aanvaarden.i!
XC'Andere leden', kennelijk een meerderheid, sloten zich bij de argumentatie van de voorzitters aan. Eén ding werd afgesproken: zo de Joodse Raad al op velerlei wijze medewerking zou verlenen bij de deportaties, niet van de raad zouden de oproepen tot deportatie uitgaan, maar van de Duitsers. Gestemd werd er niet en geen van de aanvankelijke opposanten legde zijn lidmaatschap neer.
XC'We moeten naar werkkampen in Duitsland!' - dàt was het ontstellende gerucht dat zich op zaterdag 27 en zondag 28 juni onder de Joden in Amsterdam verspreidde. Er waren al eerder van die geruchten geweest, maar nu kwamen zij uit de bureaus waar men altijd als eersten wist, waartoe de Duitsers besloten hadden: de bureaus van de Joodse Raad. 'Werkkampen in Duitsland' ? Velen waren er van overtuigd dat niet Duitsland, maar Polen het oord van bestemming zou zijn. Grote onrust ontstond. Wie leden van de Joodse Raad, functionarissen van die raad of desnoods alleen maar de loopjongens kende, klampte ze aan. Was het wáár? Zouden er beperkingen gelden? Leeftijdsgrenzen? En de kinderen dan? Niemand kon antwoord geven. Welwerd de nervositeit machtig aangewakkerd toen men op maandagavond 29 juni in de krant las dat Generalkommissar Schmidt in een publieke toespraak waarin hij weer eens tegen de Joden uitgevaren was, gezegd had: 'Zij zullen even arm daarheen terugkeren vanwaar ze gekomen zijn: Dus tèch Polen?
XCDinsdagochtend 30 juni zocht hij isamen met Asscher Aus der Fünten op. Hem deelden de voorzitters van de Joodse Raad mee dat zij per dag voor de registratie-forrnulieren van driehonderdvijftig à driehonderdvijf-en-zeventig
1 Aldus mr. K. P. L. Berkley in zijn samenvatting der discussies. Hij vermeldt ook de argumenten die wij in het voorafgaande in eerste instantie als argumenten van Cohen weergaven. (K. P. L. Berkley: (geschreven in febr. 1945), p. 68-69). De notulen van de vergadering van 27 juni zijn niet bewaardgebleven.
personen konden zorgen.' Er was evenwel, zeiden zij, 'paniek' ontstaan 'door de geruchten als zouden aile Joden naar Polen worden gezonden'; Schmidt had aan die veronderstelling voedsel gegeven. 'Wij verzochten daarom', aldus Cohens verslag, 'nog eens officieel te verklaren, dat het uitsluitend gaat om een Arbeitseinsatz, gelijk ons vrijdagavond was meegedeeld.' Aus der Fünten verklaarde het. Hij verklaarde nog meer: dat hij met de driehonderdvijftig à driehonderdvijf-en-zeventig slechts een week lang genoegen zou nemen en dat het er nadien zeshonderd per dag moesten worden; dat hij van een polizeilicher Arbeitseinsatz gesproken had, omdat 'de Polizei beter zou kunnen zorgen voor de Sicherheit der Judenschaft'; dat Nederlandse en Duitse Joden 'door elkaar (zouden) gaan'; dat 'vermoedelijk' veertig jaar als leeftijdsgrens zou gelden; dat het familieverband gerespecteerd zou worden; dat ieder 'zoveel mogelijk' in zijn beroep zou worden tewerkgesteld; dat briefwisseling mogelijk zou zijn; dat de diamantbewerkers, 'wanneer ze althans niet te lang uit de arbeid zijn', van deportatie vrijgesteld zouden worden, en, aldus Cohens verslag: 'ook alle medewerkers van de Joodse Raad zullen worden vrijgesteld, daar ze Arbeitseinsatz verrichten in Nederland.f
XCWeer riepen de voorzitters de Joodse Raad bijeen, maar nu samen met de voornaamste stafleden. 's Middags om vier uur begon die vergadering. 'Alle medewerkers', en natuurlijk ook alle leden van de raad, zouden, aldusAsscher, vrijgesteld worden! Maar opeens kwam er opschudding: Cohen en hij moesten onmiddellijk naar de Zentralstelle komen! Ze snelden weg. Ze troffen er Sluzker aan die ook ontboden was. Aus der Fünten had een mededeling te doen waar Cohen, Asscher en Sluzker niets van begrepen. Namens Rauter zei hij hun namelijk dat bij geruchte vernomen was dat de Joodse Raad tot staking opriep! Mocht dit waar blijken, dan waren, liet Rauter zeggen, 'de ailerfelste maatregelen te verwachten. Onzerzijds', zo noteerde Cohen, 'werd hierop heftig geprotesteerd tegen de veronderstelling dat de voorzitters van de Joodse Raad, door de Duitse autoriteiten aangesteld,zich hun verantwoordelijkheid zo weinig bewust zouden zijn, dat zij van dergelijke daden verdacht konden worden/>
XC1 Aangeziende Joodse Raad wist dat registratietot deportatie zou leiden, hield dit aanbod in dat deJoodseRaad per week meer dantweeduizendjodenter deportatie gereedzou maken. 2 Cohen: 'Onderhoud met de heer Hauptsturmfuhrer Aus der Fiinten... op 30 juni I942, des ochtendsom tien uur' (JR, voorzitters: map 'Besprekingen met Duitse autoriteiten'). 3 Cohen: 'Onderhoud met de heer Hauptsturmfûhrer Aus der Fünten ... op 30 juni 1942, des middags om vijf uur' (a.v.).
XCNa terugkomst van de twee opgeluchte voorzitters werd de vergadering van de Joodse Raad hervat. Besloten werd om ter bezwering van de onrust die van uur tot uur toenam, aan ieder die het horen wilde, mee te delen dat de tewerkstelling zou plaats vinden in Duitsland, niet in Polen; dat briefwisseling mogelijk zou zijn; dat vermoedelijk niemand zou behoeven te vertrekken die ouder was dan veertig jaar; dat het gezinsverband geëerbiedigd zou worden; dat Nederlandse èn Duitse Joden voor vertrek opgeroepen zouden worden en dat de oproepingen zouden geschieden 'door de Duitse autoriteiten en niet door de Joodse Raad.'
XCVan het feit dat medewerkers van de Joodse Raad van deportatie vrijgesteld waren, mocht voorshands niet gerept worden. Werd daar naar geïnformeerd, dan moest men antwoorden: 'De vrijstellingen zijn nog niet bekend.'!
XCZo was, wat de Joodse Raad betrof, op dinsdag 30 juni 1942 komen vast te staan dat deze bij de aangekondigde deportaties de medewerking zou verlenen waar Seyss-Inquart en Rauter, Harster en Zöpf, Lages en Aus der Fünten op gehoopt en wellicht op gerekend hadden.
XCHoe de voor vertrek aan te wijzen Joden en hoe de overige Nederlanders zouden reageren, was nog een open vraag.p.
1 ]R: Notulen, 30 juni 1942,
XC6 Duitse invasie van Joegoslavië en Griekenland (p, 6)
XC9 Van Dams 'eerste' benoemingsbesluit m.b.t. het bijzonder onderwijs (P.363) midden Organisaties van kunstenaars protesteren tegen de plannen voor een Kultuurkamer (p. 273) 21 Gesprek van Linthorst Homan en de Quay met mr. Visser over de plaats van de Joden in de Nederlandse Unie (p. 47) 30 Laatste Engelse troepen verlaten Griekenland (p. 8) Mei 1941
XCI Beroepsuitoefening door Joden in de vrije beroepen beperkt (p. 545)
XC2 Journalistenbesluit (p. 287)
XC3 Schoolraad besluit, zich tegen van Dams 'eerste' benoemingsverordening niet te verzetten (p. 366) 10 Rudolf Hess vliegt naar Engeland (p. 22) 14 Sabotage-aanslag in Amsterdam door de groep van Theo Dobbe (p. 798) 15 Arisering der orkesten (p. 546) 19 Chefsitzung bij Seyss-Inquart in verband met de Endlösung der Judenfrage (p. 59 0) 23 Groot Philips-feest in Eindhoven (p. 28) 27 De 'Bismarck' tot zinken gebracht (p. II) 30 Kreta geheel in Duitse handen (p. 8) Juni 1941
XC4 Bewegingsvrijheid der Joden beperkt (p. 547) I I Jodenrazzia in Amsterdam (p. 548) 14 Bestuur Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst zwicht voor Duitse druk (p. 427) 16 Vall Hamel, de eerste geheime agent der Nederlandse regering, gefusilleerd (p. 80) 18 Metaalvordering afgekondigd (p. 169) 21 De 'groep-van Dam' bijeen in Den Haag (p. 71) 22 Duitse invasie van de Sowjet-Unie (p. 86) 24 Koningin wilhelmina roept op tot solidariteit met het Russische volk (P.93) 24 en 25 Arrestatie van bijna 400 communisten (p. 100) 27 Seyss-Inquart spreekt te Amsterdam: 'Nederlanders, blikt naar het oosten!' (p. 104)
28 Arnold Meyer roept op tot vorming van een Nederlands Legioen voor de strijd in het oosten (p. 106) 30 L. J. Broersen benoemd tot gemachtigde voor de reorganisatie van de Nederlandse politie (p. 467) Arrestaties in anti-revolutionaire kringen, Colijn weggevoerd (p. 138) Opheffing der politieke partijen (p. 141) Juli 1941
XCI Mussert wijst vorming van het door Arnold Meyer bepleite Nederlandse Legioen af (p. I07) De NSB' er J. J. Schrieke benoemd tot secretaris-generaal van justitie (p. II9) Begin van de uitzendingen van 'De Brandaris' (p. 150) begin Begin van de uitzendingen van 'De Flitspuit' (p. 151)
XC3 Driemanschap Nederlandse Unie wijst deelneming aan de strijd in het oosten af (p. 108)
XC5 Gelijkschakeling Algemeen Handelsblad (p. 302)
XC7 Hirschfeld en Louwes dringen aan op het sturen van landbouwers naar de bezette delen van de Sowjet-Unie (p. 134) 10 'Vrijwilligerslegioen Nederland' opgericht (p. JI3) midden Intensieve Engelse V-campagne (p. 153) 18 Duitse V-campagne ingezet (p. 154) 25 Bestuur Nederlandse Rode Kruis besluit tot steun aan ambulance voor Vrijwilligerslegioen (p. lp) RKWV en CNVonder de NSB'er Woudenberg geplaatst (p. 376) Mislukte gelijkschakeling van De Volkskrant (p. 395) 26 President Roosevelt kondigt een olie-embargo tegen Japan afRoosevelt kondigt een olie-embargo tegen Japan afkondigt een olie-embargo tegen Japan afeen olie-embargo tegen Japan aftegen Japan af (p.638) 28 Oprichting van de Nederlandse Volksdienst (p. 424) 29 Aftreden van secretaris-generaal jhr. mr. A. M. Snouck Hurgronje (p. 12 7) Augustus 1941
XCI J. N. Breunese treedt af als waarnemend commandant van de Nederlandse Arbeidsdienst (p. 127)
XC3 Mandement tegen de gelijkschakeling van het RKWV voorgelezen (p. 393)
XC7 De organisaties van werkgevers zeggen de samenwerking met de Duitsers op (p. 404)
8 'Eerste' Lippmann-Rosenthal-verordening (p. 609) 12 'Atlantisch Handvest' gepubliceerd (p. 619) Het leidersbeginsel in het bestuur van provincies en gemeenten ingevoerd (p. 252) 24 Protest in protestantse diensten tegen de gelijkschakeling van het CNV (p. 401) 31 Demonstraties op Koninginnedag (p. 161) September 1941 I Joodse kinderen moeten naar aparte scholen (p. 553) 12 Arrestatie van de tweede chef-staf van de OD, Versteegh (p. 836) 14 Mandement tegen de gelijkschakeling van de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond en van het Katholiek Onderwijzersverbond voorgelezen (p. 397) Jodenrazzia in Twente (p. 558) Eerste bespreking van het 'Medisch Contact' in Utrecht (p. 430) 15 Bewegingsvrijheid Joden verder beperkt (p. 567) 19 NSB ageert tegen de NSNAP-van Rappard (p. 191) 25 Seyss-Inquart en Schmidt spreken met Hitler (p. 193 en 1027) Oktober 1941 3 Hitler spreekt in Berlijn: 'De Sowjet-Unie is verslagen!' (p. 174) Rotterdam gebombardeerd door de RAF (p. 627) 7 en 8 Jodenrazzia's in de Achterhoek, Arnhem, Apeldoorn en Zwolle (p. 559) 8 Bespreking bij Seyss-Inquart over resterende maatregelen met het oog op de Endlösung der Judenfrage (p. 1028) 20 Presidium Joodse Raad aanvaardt opdracht tot opbouw Jodenkartotheek (p. 1047) 22 Nederlandse Landstand opgericht (p. 414) 27 De bezetter erkent alleen de Joodse Raad; de Joodse CoördinatieCommissie moet verdwijnen (p; 578) 28 De secretarissen-generaal Schrieke, Frederiks en Hirschfeld roepen tot gehoorzaamheid op (p. 802) November 1941 I Joden moeten verenigingen waar ook niet-Joden lid van zijn, verlaten (P.57 I) 13 Arrestatie van de derde chef-staf van de OD, jhr. Schimmelpenninck (p. 84 1)
18 Brits offensief in Noord-Afrika ingezet (p. 621) 22 Kultuurraad en Kultuurkamer opgericht (p. 276) 23 De groep-HazelhoffRoelfzema zet de geheime agent Peter Tazelaar in Scheveningen aan land (p. 900) 29 Het Japanse kabinet-Tojo besluit totoorlog (p. 648) December 1941 begin 70% van de Nederlandse artsen protesteert tegen de eventuele oprichting van de Artsenkamer (p. 433)
XC5 Russen zetten tegenoffensief in (p. 180) 7 Japanners overvallen Amerikaanse Pacific-vloot in Pearl Harbor. De Verenigde Staten in de oorlog (p. 650) II Duitsland en Italië verklaren de oorlog aan de Verenigde Staten (p. 656) 12 Mussert zweert Hitler trouw (p. 199) 13 Nationaal Front en Nederlandse Unie ontbonden (p. 206) 14 De NSB tot enig toegelaten politieke partij uitgeroepen (p, 202) 20 Oprichting van de Nederlandse Artsenkamer (p. 433) Januari 1942
XC5 Vertegenwoordigers kerkgenootschappen protesteren bij Schrieke (P.7 1 9) 9 'Tweede' benoemingsverordening m.b.t. het bijzonderonderwijs (p. 728) 10 Uit Amsterdam vertrekken de eerste Joden naar Joodse werkkampen (p. 10 53) 17 Joden uit Zaandam moeten naar Amsterdam verhuizen; begin van de eoncentratie van Joden in Amsterdam (p. 1066) 18 Wiardi Beckman en Frans Goedhart op het strand te Scheveningen gearresteerd (p. 908) 19 Arrestatie van Titus Brandsma (p. 754) tweede helft Eerste bijeenkomst van het Grootburgercomité (p. 857) 21 Aanslag van het 'Militair Contact' der CPN op een NSB-studentenhuis in Amsterdam (p. 825) Februari 1942
XC12 De aanmeldingscrisis in de toneelwereld begint (p. 769) 16 Japanners veroveren Singapore (p. 664)
17 Vertegenwoordigers kerkgenootschappen protesteren bij Seyss-Inquart (P.720) Mr. L. E. Visser overlijdt (p. 1069) 19 Ca. 2 000 kunstenaars protesteren tegen de oprichting van de Kultuurkamer (p. 771) 23 Arbeidsinzet in Duitsland wordt verplicht gesteld (p. 670) 27 Slag in de Javazee (p. 221) Maart 1942 9 Capitulatie van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (p. 221 en 664) ca. 15 Begin van het Englandspiel (p. 919) 27 Feitelijke invoering van de Neurenberger wetten (p. 1071) April 1942
XCI Aanmelding van alle kunstenaars bij de Kultuurkamer verplicht (p. 774) 13 Executie van Sneevliet (p. 964) 19 In katholieke en protestantse diensten wordt tegen het beleid van de bezetter geprotesteerd (p. 723) Mei 1942
XCI Oprichting van het Nederlands Arbeidsfront (p. 410)
XC3 Executie van 72 OD' ers (p. 969) De Jodenster ingevoerd (p. 1085) 4 Ca. 460 gijzelaars gearresteerd (p. 974) 12 Executie van 24 OD' ers (p. 969) 15 Het Nederlandse beroepskader in krijgsgevangenschap weggevoerd (P.971) 17 De Nederlandse SS zweert Hitler trouw (p. 227) 21 'Tweede' Lippmann-Rosenthal-verordening (p. 1097) 30 Duizend Bzitse bommenwerpers teisteren Keulen (p. 948) Juni 1942 4 en 5 Amerikaanse overwinning in de zeeslag bij Midway (p. 945) I I Amerikaans-Brits-Russisch communiqué over het Tweede Front (p.95 0) 20 Het kader van de NSB zweert Mussert trouw (p. 233)
21 Rommel verovert Tobroek (po 946) 26 De Jodendeportaties worden aan de Joodse Raad aangezegd (po r roj) 28 Duitsers zetten nieuwoffensief in aan het oostelijk front (po 947) 30 Bepaald wordt dat Joden na acht uur 's avonds in hun eigen woning moeten zijn (po 1101) Juli 194 2 I3 Bijna 800 gijzelaars gearresteerd (p, 975) 25 De Amerikaanse en Engelse oorlogsleiders besluiten in Frans Noord-Afrika te landenNoord-Afrika te landen (po 952)
SS-rangen en de rangen van het Nederlandse leger (1940)leger (1940)(1940) Samengesteld door drs. N. K. C. A. in 't Veld
XCDe bij de SS genoemde rangen zijn die van de Waffen-SS. Deze wijken slechts in geringe mate van die van de Allgemeine SS af. De rangen van manschappen en onderofficieren kunnen slechts bij benadering vergeleken worden. Niet opgenomen zijn de Allgemeine SS-rangen SS-Bewerber (aspirant-SS-Mann), SS-Anwärter (SS-Marm op proef) en de rangen SS Staffelanwärter en SS-Staffelmann van de vooroorlogse SS-Verfügungstruppe.
XCSS-Schütze, SS-Grenadier, SS-Kanonier enz. (in de Allgem. SS: SS-Mann) SS-Oberschütze, enz. SSs-Sturmmann S S- Rottenfuhrer
XCS S- Unterscharfuhrer S S-Scharführer SS-Oberscharführer S S- Hauptscharjuhrer SS-Stabsscharführer SS-Sturmscharführer
XCS'S-Standanenjunker SS-Standartenoberjunker Manschappen soldaat, huzaar soldaat rste klas, huzaar rste klas onderofficieren en korporaals korporaal sergeant, wachtmeester sergeant-ma]oor adjudant-onderofficier cadetten vaandrig, kornet
XCS s Untersturmjuhrer SS-Obersturmführer SS-Hauptsturmführer S S-Sturmbannführer SS-Obersturmbannführer S'S-Standarteniuhrer SS-Oberführer SS-Brigadeführer S S-Gruppenführer SS-Obergruppen[ührer SS-Oberstgruppenführer Reichsführer-S Sofficieren zde luitenant rste luitenant kapitein, ritmeester majoor luitenant-kolonel kolonel generaal-majoor luitenant-generaal generaal
XCSchrage/Zomer van 't Sant/MI-6 15juni 1941 3 I aug. 1941 1 Alblas van 't Sant/MI-6 5 jnli 1941 16jnli 1942 Homburg/Sporre SOB 9 sept. 1941 Terlaak van 't Sant/MI-6 I okt. 1941 13 febr. 1942 (HR)3 Frenle Röell Derksema I okt. 1941 medio okt. 1941 Taconis/Lauwers SOB 6 nov. 1941 9 maart/6 maart 1942 Tazelaar van 't Sant/MI-6 23 nov. 1941 (HR) van der Reyden MI-6 9 dec. 1941 13 febr. 1942 De Jonge/Radema van 't Sant/MI-6 22 febr. 1942 22 mei 1942 de Bruijne (HR) Dessing SOB 28 febr. 1942 Andringa/Molenaar SOB 9 maart 1942 28 april 1942 6 Sebes/Jordaan SOB 9 maart 1942 9 mei/3 mei 1942 Ras, Kloos SOB 9 maart 1942 I mei 1942(beiden) Emmer/Ortr van 't Sant/MI-6 12 maart 1942 30 mei/23 mei de Bruijne (HR) 1942
1 Zomer werd op 3 I augustus 1941 gearresteerd, Schrage verdronk op de terug weg naar Engeland, vermoedelijk op 13 november 194I. a Sporre verdronk tegelijk met Schrage; Homburg keerde in februari 1942 naar Engeland terug. 3 Er is (HR) geplaatst achter de operaties die met hnlp van de groep-Hazelhoff Roelfzema uitgevoerd werden. • Tazelaar kwam in april 1942 in Londen terug. 5 Dessing kwam in september 1943 in Londen terug. 6 De datum van arrestatie is die van Andringa; Molenaar verongelnkte bij aan komst op 9 maart 1942.
Naam Uitgezonden Datum van Datum van door aankomst arrestatie
XCMaassen van 't SantjMI-6 16 maart 1942 16 maart 1942 (HR) Baatsen SOE 27 maart 1942 27 maart 1942 Niermeijer MI-6jde Bruijne 29 maart 1942 6 oktober 1942 de Haas SOE 9 april 1942 28 april 1942 SteenfParlevliet SOE 29 mei 1942 29 mei 1942 van Rietschotenj SOE 22 juni 1942 22 juni 1942
XCBuizer JambroesjBukkens SOE 26 juni 1942 26 juni
XCAlle foto's zijn afkomstig uit de collecties van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, met uitzondering van 49 (mevr. M. Visser) en 67 (mevr. A. van Randwijk-Henstra). Het copyright van de volgende foto's berust bij de volgende personen of firma's:
XCE. Muuse, Eliotplaats 148, Rotterdam: 2
XCAssociated Press, Rapenburgerstraat 73, Amsterdam: 8, 53
XCN. Veenman, Leliestraat 14, Grubbenvorst: 16
XCJ. H. W. Schute, Eisenhowerstraat 146, Sittard: 20
XCJ. van Leijen, Graan voor Visch I5IIO, Hoofddorp: 22
XCH. F. Grimeijer, Montignylaan 34, Rotterdam: 23,
XCJ. van Rhijn, Schieweg 4IC, Rotterdam: 30
XCLanza Studio, Laan van Meerdervoort 128, Den Haag: 41
XCPeter Hunter , Koninginneweg 148, Amsterdam: 49
XCA. Chr. A. Schoonemeyer, Columbuslaan 157, Utrecht: 52
XCMr. G. H. Krüger, Koninginneweg 229, Amsterdam: 100
XCJoh. de Haas, Curaçaostraat 86, Amsterdam: 102.
XCI De verdeling van Joegoslavië 7
XCII Midden-Oosten, lente I94I 9
XCIII Het plan voor Barbarossa 89
XCIV Hiders offensieve plannen, zomer I94I 9I
XCV Oostelijk front, begin september I94I I75 VI Oostelijk front, begin december I94I I79 VII De frontposities in Noord-Afrika van april I94I tot eind januari I942 622 VIII Japans opmars naar het zuiden, I931-1941 634 IX Het door Japan nagestreefde machtsgebied 643
XCX De frontposities in Noord-Afrika van eind mei 1942 tot eind juni I942 947 XI Ligging van de vernietigingskampen die in het kader van de Endlösung in gebruik genomen werden 99I
XCBDC Collectie fotokopieën van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, afkomstig uit het Berlin Document Center (SS-archieven)
XCBdS Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD
XCBG Bijzonder Gerechtshof BRvC Bijzondere Raad van Cassatie
XCBRK Beauftragter des Reichskommissars Butler: Grand Strategy,
XCdl. II (United Kingdom, Cabinet Office) History of the Second World War, Military Series, J. R. M. Butler: Grand Strategy, dl. 11(1957) cm Collectie stukken van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, afkomstig van verschillende Duitse instellingen
XCCNO Collectie stukken van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, afkomstig van verschillende Nederlandse instellingen CNU Commissie inzake het Driemanschap van de Nederlandse Unie Cpz Commissie voor de perszuivering College van secretarissen-generaal Csg Doc Collectie Documentatie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie DVK Departement van Volksvoorlichting en Kunsten
Enq.Staten-Generaal, Tweede Kamer, Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid 1940-1945': Ver slagen, bijlagen en verhoren, dl. I-VIII (19491956) EuK Hauptabteiiung Erziehung und Kirchen van het Generalleommissariat für Verwaltung und Justiz
XCEuL Hauptabteilung Erndhrung und Landwirtschajt van het Generalkommissariat für Finane und Wirtschaft
XCFiWi Generalkommissariat für Finanz und Wirtschaft Collectie fotokopieën van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, afkomstig uit het Foreign Office/State Department Document Cen ter, Berlijn (archieven van het Auswärtige Arnt en de Reichskanzlei) FO/SD
XCGC Collectie Gevangenissen en Concentratiekampen van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie GeWi Hauptabteilung _Gewerbliche Wirtschaft van het Generalleommissariat für und Wirtschaft GK GKzbV Generalleommissar (iat) Generalkommissariat zur besonderen Verwendung
XCdl. III,(United Kingdom, Cabinet Office) History of the Second World War, Military Series, J. M. A. Gwyer: Grand Strategy, dl. III, eerste helft HA Hauptabteilung
I (1964)
XC'Rapport' Mr. S. E. HazelhoffRoelfzema: 'Rapport op het tot stand brengen van het Contact Holland', bijlagebij gestencilde bijlagepunt f Hoherer SS- und Potizeijuhrer HSSuPF
1 10,
IMT International Military Tribunal, Neurenberg: Trial of the major war criminals, dl. I-XLII (1947-1949) JCC JR JR-CC Joodse Coördinatie-Commissie Joodse Raad voor Amsterdam Centrale Commissie van de Joodse Raad voor Amsterdam
XCOen V Nederlandse Kultuurkamer Onderdrukking en Verzet. Nederland in oorlogs tijd, dl. I-IV (1948-1955) NKK
XCOCCWC Collectie kopieën van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, afkomstig van het Office of Chief of Counsel for War Crimes, Neurenberg Collectie kopieën van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, afkomstig van de Berlin Branch van het Office of Chief of Counsel for War Crimes OCCWC-BB
XCOKW Departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen Departement van opvoeding, wetenschap en cultuurbescherming Procureur-generaal Politieke Opsporingsdienst Politieke Recherche-Afdeling Politieke Recherche-Afdeling, Collaboratie OWC
XCRvO proces-verbaal Reichssicherheitshauptamt Rüstungs-Inspektion Niederlande Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie p.v. RSHA
Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie: Correspondentie van Mr. M. M. Rost van Ton ningen, dl. I (1967), uitgegeven door drs. E. Fraenkel-Verkade in samenwerking met A. J. van der Leeuw Seyffardt: Bericht H. A. Seyffardt: 'Bericht über Aufstellung, Organisation u.s.w. der 'Niederländischen Prei willigen Legion' , (16 maart 1942) (Doe II-883, a-3) Vergad. p.g. Notulen van de vergaderingen van de leiding van het departement van justitie met de procureurs-generaal VO Vu] VUP Verordening Generalkornmissariat für Verwaltung und ]ustiz Hauptabteilung Volksaufklärung und Propaganda van het Generalkommissariat z.b. V. WBN Wehrrnachtbefehlshaber in den Niederlanden 112
XCAafjes, B., 779 Aagtekerke,453 Aalberse, P. J. M., 363, 502 Aalders, W.]., 361, 365-367, 720-721,
XC728, 732-733, 740, 1075 Aalsmeer, 210 Aalten, 237n, 559n Aalten, P. van, 733 'Aanwijzingen betr. de houding ... in
XCgeval van een vijandelijke inval', 258
XC259 Abbenbroek, A. W. M., 838, 842, 887,
XC910,954,97° Aben, F.]. M., 869 Aberson, A. A., 43n, 974 Abessynië, 5 Abwehr, 61-62, 86, 92, 518, 872-880,
XC883, 889, 894, 906, 936, 940, 1007;
XCAbteilung III F (Abwehr Fremder Dienste), 873, 875-876;
XCAbwehrstelle-Hamburg, 87411;
XCAbwehrstelle-Wilhelmshaven, 874n, 876,883 Achterhoek, 261, 558-560,959 Addink,]. W.]., 699, 724 Adler, H. G., 998n, 999n, 1013n Admiral in den Niederlanden, 959 'Admiral Scheer', De, II Admiralty, II, 945 Adriaansen, F. W., 417n 'Adviesbureau voor Onderwijsrecht',
XC735 Aerde, Fl. van, 799n Afghanistan, 90 Afrika, Aequatoriaal, 12 Afwikkelingsbureau van Defensie, 970
XC971 Albanië,2 Albarda,]. W., 98,850 Alberdingk Thijm, K.]. L., 777, 778 Alblas, A. H., 849n, 880, 884, 893-895, 898, 901, 903n, 904-905, 909, 918, 936-937,938,939,97° Alexander I, Koning van Joegoslavië, 3 Alexandrië, 621, 623 Algemeen Handelsblad, 80, 95, 176, 298n, 300-303,321,322,327-328,463,779n Algemeen Nederlands Beheer van Onroerende Goederen, 605 Algemeen Nederlands Onderwijzers Verbond.j ör Algemeen Nederlands Persbureau, 105, 285,286, 298n, 324, 326, 1079 Algemeen Protestants Dagblad, 295n Algemene Doopsgezinde Sociëteit, 7II Algemene Katholieke Werkgeversvereniging, 403 Algemene Landsdrukkerij, 451, 454,533 Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond, 519 Algemene Nederlandse Metaalbewerkersbond, 372 Algemene Nederlandse Mijnwerkersbond, 371, 408 Algemene Nederlandse Textielarbeidersbond, 372 Algera, ]., 147 Algerië, 658-659 Algra, H., 287, 974 Alkmaar, 44n, 100, torn, 800 Allers,]. H. K., 77-79 Alliance Française, 584 Almelo, 155, 372, 428, 915 Alphen aan de Rijn, 161,258 Althaus, E., 456 Althoff, A. A. F., 851, 904, 912, 931934,97°
Amann, M., 313 Amelandc o r j Amersfoort, 168n, 544, 823n, 884, 892,
XC966 Amersfoort, kamp, 21n, 101, 147, 164n,
XC237n, 307n, p8n, 349n, 434, 479n,
XC668,676,681-683, 688n, 732n, 733n,
XC756, 772, 820, 825, 964, 966, 968,
XC1043n, 1072, 1078, 1089n, 1092 Amsterdam, 35, 42n, 69, 104, 138, 152,
XC210, 245n, 247, 251, 252, 257, 281,
XC285, 301, 312, 318, 374, 387, 452,
XCGemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken, 1054, 1056;
XCGemeentelijke Geneeskundige Dienst, 298n;
XCHuis van Bewaring, Weteringschans, 416, 819n, 877;
XCJoden, 55, 349, 475, 485-488, 494497, 500, 502, 505, 509, 532, 544, 546, 548-553, 554, 585,614, 8Il, 1019, 1029, 1030, 1038, 1054, 1057, 1064-1067,1071,1073,1086,1088, Il05 ;
XCPolitie, 463-465, 470-471, 549-550, 1054, 1065, 1088;
XCVerzet, 29, 94, 99-100, 162-163, 167, 168n,219,349,417n,429-430,443, 571, 687, 764-767, 776, 783, 798, 808, 8Il, 818, 824-826, 836, 843844, 851, 864, 877, 887, 9Il, 926927,932,1°4°,1°92 Amsterdams Lyceum, 557n Amsterdamse Bank, 959 Amsterdamse Effectenbeurs, 948 Amsterdamse Keurkamer, 533n Amsterdamse Vereniging voor de
XCEffectenhandel, 546, 571n Anarchisten, 100, rorn Andamanen, 644 Andriesse, A. A., 10°4-1°°5 Andriessen, H., 975 Andriessen, W., 975 Andringa, L., 922-927,933,952-953 Anjerdag, 160-161 Anna Paulowna, 151 'Annegiena', De, 869Anti-Revolutionaire Partij, 138-139, 142,144-147,213n,257-258,304,716 Antisemitisme, 266, 702-707, 7Il, 715; Zie ook: Jodendom - geschiedenis van; Antwerpen, 231, 627 Apeldoorn, 94, 347,428,469, 558-560, 675,712n,892 April-Meistakingen 1943, 472, 476 Aquin, W.J. M.J. d', 885-886, 935-936 Arbeiderspers, 182,295,297,299-300 Arbeidsbureaus, Gewestelijke, Il2, 226n, 252, 668-675,1053,1058 Arbeidsbureau, Gewestelijk - Amsterdam, 1055, 1058 Arbeidsbureau, Gewestelijk - Rotterdam, 667n Arbeidsbureau, Gewestelijk - Zwolle, 1058 Arbeidsinzet, 122-123, 195, 226, 300, 308,665-676,833 Arbeitskontrolldienst, 474n Archangel, 88 Ariëns Kappers, C. U., 1093 Aristo-, 296n 'Ark Royal', De, 623 Arlt, A., 1040n Arnhem, 99, 125, 191, 347, 422, 470, 558-560, 729, 800, 818, 825, 844, 87111,915,958,959, 1066 Arnhem, gevangenis, 569n, 730n Arnhemse Orkest-Vereniging, 547, 775n Arnoldi, K., 768, 770 Arondeus, W. J. C., 274, 279 Arons, J., 519n, 520 Arrestaties, 18, 21, 28, 40, 58, 72, 99, 101, 147, 158, 161, 164, 219, 237n, 302, 307n, 349n, 365, 372, 376, 394, 408, 416, 434, 461, 469n, 479-480, 559n, 560-562, 599, 668, 676, 678, 682n 686, 688n, 689-690, 709, 712n, 715,716,719,721,729,730,732,733, 754, 768n, 772, 779n, 781, 793, 796, 798,799,800,805,807,808,816-818, 819n, 820n, 825-827, 836, 841, 844, 851, 864-866, 871n, 876, 881-885, 890-892, 908, 911, 914, 918, 921, 923, 924, 929, 934, 935, 936, 963, 965, 970, 974-975, 1002n, 1043n,
1°72, 1078, 1089, 1091, 1092
XCZie ook: Gijzelaars 'Arti et Amicitiae', 784-785 Artsenverzet,
XCZie: Medisch Contact As, G. van, 797 Asbeck, F. M. van, 169, 854 Asscher, A., 508, 51I, 512, 514-517
XClevensloop, 518-521, 523, 576-578,
XC583 ; Zie ook: Joodse Raad: Voorzitters Asselbergs, W.J. M. A., 343n, 777-778,
XC974 Assen.çço Athene, 2, 8 Atlantic Charter, 618-619 Atlantikwall, 656, 957-959 Atlantische Oceaan, strijd om de, 1I-I2,
XC623; 628-629, 654, 945-946 Auchinleck, C., 621-623, 646, 659, 946 Augsburg, 24 Aukes, H. W. F., 363n, 383, 385, 388n,
XC392, 695n, 7I8n, 74In, 749n, 750n,
XC756n,757n,758n,759n Aus der Flinten, F. H., 103I, I034, I036
XC1038, 1044-1045, 1°49-1°51, 1053,
XC1085-1087, 1°98-1°99, II02-II03,
XCII05-II07 Auschwitz, vernietigingskamp, 523n,
XC867, 989-992, I036n, 1I00 Aust, SS-Hauptsturmführer, 539 Australië, 635-636, 647-648, 661, 943
XC944 Auswàrtige Amt, 284, 317, 39411,654,
XC1027, 1I00 Auswanderungsfonds für die Niederlande,
XC1016 Avondklok, 28, 164, 825 Avro,P5 Azoren, 13, 15,90,620
XCBaarn, 29, I68n Baas Becking, L. G. M., 77-79 Baatsen, A., 920--921,952 Backer, A. J., 260, 976 Baden,997 Badings, H., 279,761,776 Baelde, R., 974Bakker, D., 464, 465n Bakker, L. J., 370--371 Bakker, W. P. L., 296n Bakkeveen, 343n Balk, P. C., 884-885 Balledux,P., 768, 770 Balluseck, D. J. von, 176, 301-302 Balo, N.V., 297, 417 Banier, De, 295n Banning, W., 343, 697, 974 Barbas, J., 361, 365-367 Barge,J. A.J., 854, 858,974 Barth, K., 810 Batavia, 635, 649 BBC, Zie: British BroadcastingCorporation BC-Nieuws,2I9-220'Beatrice', De, 864n, 914 Beck, H., 568 Bedrijfsgroep Handelsbanken, 6IOn Beekbergen, 154 'Beekvliet' - St. Michielsgestel, 28, 974975 Beelaerts van Blokland, J. J. G., 863864, 867, 891 Beem, H., 505 Beinum, E. van, 278,547,776 België, I73n, 197, 233n, 667, 860, 957, 986n, I09In, 1I00 contacten met Nederlandse illegaliteit, 793-794, 8I9n, 820n, 866, 867, 883,927,962; Zie ook: Vlaanderen Belgrado, 1-2, 4, 6 Belinfante, E. B., 51I Bella, S. de la, 369, 372 Bellamy-groepen, 419 Bellis, Sr., J. C., 865 Belzec, vernietigingskamp, 992, 993, 1000 Bemmelen, J. F. van, 1094 Bendien, J., 767 Bene, 0., I40n, 159, 187, 19411,203204,241,1027,1°34 Beneditty, N. de, 5I9n, yzon, I090, 1°93-1°94 Bentz van den Berg, H., 773 Berchtesgaden, 25 Berckel, S. van, I002n
Berg, K. P., 1°72 Berg, C. van den, 13°-1]2 Berg, C. F. van den, 877, 906, 915-916, 919 Bergen NH., 781, 799 Bergen- Belsen, concentratiekamp,
XC1008, 1035 Bergen op Zoom, 963 Berger, G., 61 Bergfeld,]., 769-771,778,780 Berggrav, E., 242n Bergh, A. van den, 520n, !IOO Bergmans, ]., 230n Berichtendienst Nederlandse Omroep,
XC]26 Berkley, K. P. L., II05n Berlijn, 25, 63, 81, 140, 174, 199, 267,
XC317,320,369,959,987,994,998,999 gevangenis(sen), 558n, 10IO; Bernet Kempers, K. Ph., 762, 772 Bernhard, Prins, 157, 898 Bestuur, gemeentelijk, 20, 152, 170,
XC252-263, 350n, 531-5]2, 556-557 Zie ook: Burgemeesters Bestuur, provinciaal, 20, 109, 250-251,
XC252-263 Zie ook: Commissarissen der provincie Betere weerstand, 702-703, 812 Bethmann, Generalarbeit.iführer, 124-126 Beurs voor de Diamanthandel, Amster
XCdam,I054-1055 Beuzemaker, N., 830 Bevolking, anti-Duitse stemming, 136
XCZie ook: Publieke opinie Bevolkingsregisters.uç r Beyl, Regierungsdirektor, 470n Beynes, Haarlem, 824 Bibliotheca Rosenthaliana, 584 Biedermann, G., 313n Bierman, R. B., 916, 919 Bilderbeek, C. W. van, 420n Bilt, C. L. van der, 371, 465n Bilthoven, 880, 884-885, 891 Binnendijk, D. A. M., 777-778 Birkenau, vernietigingskamp, 990-992,
XC1000, 1064 Birma, 644, 944 'Bismarck', De, II, 29, 124,945Bismarck-archipel, 644 Blitz, A., ]28n Block, A. L. de, 356, 727, 737, 739 Bloem,]., 779-780 Bloemendaal, 249 Blok, H. P., 72 Blokzijl, M., 94, 161n, 240, 270n, 284, 291,295,301,303-3°4,313-314,327331,335, 523n, 541, 752, 1081 Boazbank, Rotterdam, 146 Bock, L. A. C. de, 127 Bodde, T., 1010 Bodens, W., 876 Bodewes, G. H.]. B., 748-749, 751, 753 Böhmcker, H., 29, 94n, 163, 290n, 517, 522, 578-579, 610, 1020-1022, 1028-1031, 1034, 1°49-1°5°, 1053, 1067n, 1068, 1070, 1°71, 1081 Boekverkopersbond, 781-782 Boellaard, A. P. H., 121-123, 137, 560-562 Boening, H., 667, 669n, 672, 675n Boer, M. H. de, 148, 858 Boer, W. de, 735 Boer, Y. de, 473n Boerema, D., 868 Boerenfront Zie: Nederlands Agrarisch Front Boerhaave-kliniek, Amsterdam, 247 Boerstra, M., 214n Boeyen, H. van, 897 Boll1Uis,].]. van, 290 Bolle, K., 923-924, 929-930, 933, 956 Bombardementen, 6, 13-14, 16-17, 176n, 624-628, 947-948, 977, 1034 Bornmerv j.ç Sa.S Bond van Arbeidersmuziekverenigingen, 775n Bond van Arbeiderszangverenigingen, 57 In ,775n Bond van] onge Liberalen, 148 Bond van Nationaal-Socialistische Nederlanders in Duitsland, 61-63 Bond van Nederlandse Muziekverenigingen, 786 Bond van Nederlandse Onderwijzers, 360n, 361 Bond van Nederlandse Zangverenigingen.vrBö
Bond van Personeel in Overheidsdienst,
XC37 0 Bond van Verenigingen voor Christe
XClijk voorbereidend-hoger en middel
XCbaar Onderwijs, 728, 733 Bond voor Christelijk Nijverheids
XConderwijs, 729, 734n Bond voor Christelijk voorbereidend
XChoger en middelbaar onderwijs, 366 Bonn, 16, 336, 341 Boot, H. F., 278-279 Boot, ]. ]. G., 49n, 161, 257, 258n,
XC261n, 470n, 559, 662n, 675n Borculoç yö Bordewijk, F., 779-780 Borgers, P. H., 712n Bormann, M., 23, 75n, 194, 19611,200,
XC243n, 284, 470, 585n, 983n, 1022,
XC1080n, 1083n Borneo, 661, 663 Borst,].]. G., 427,825 Bos, G., 569n Bos, G., 681 Bos, I. G. J., 776n, 789n Bosch, B. ten, 969 Bosch, B. P. M. ten, 886 Bosch, D. A. van den, 19111,677-683 Bosch van Rosenthal, L. H. N., 148,
XC157, 262 Boskamp, A.]., 301-302 Bot,]., 783, 788 Bottema, ].,913 Bottenheim, ]. A. J., 28m Bouber, H., 768, 770 Boudier-Bakker, I., 779 Bouman, M. A. M., 794 Boutens, P. C., 274, 771, 777, 778 Boven, A. van, In, yn , 2711,56n, 348n,
XC624, 674n, 814, 948n, I058n, I078n,
XC1089n Bovenkerk, H., 483n, 48911 Braat, L. P.]., 778n, 783-784, 788, 789n Brabander, Gerard den
XCZie: ]. Jofriet Brabants Nieuwsblad, 751 'Brandaris, De', 150, 873n, 977, 1°91 Brandarisbrief. De, 274, 279n, 787 Brandon Bravo, M., 910 Brandsma, T., 747-759Brandts Buys, M. A., 776 Brants, A., 109n, 458, 460, 466,803 Brasch en Rothcnstein, fa., Amsterdam, 1006 Brauchitsch, W. von, 656 Braun von Stumm, G., 317 Brazilië, 1002n Breda, 54, 147, 155, 347, 887,970 Bree, L. de, 765 Bremen,947 Brest, II, 625, 945, 950 Brest-Litowsk, 87 Bretagne, 949 Breukelen, 38, 107, 78m Breunese,]. N., 70, 72, 73n, 123-127, 137 Briel, Den, 54, 865 Briels, c., 768n Brink, C. H. van, 896 Brink,J. G. van den, 381 Brinkgreve, M. R.]., 39, 40n, 848 British Broadcasting Corporation, 25, 93, 150, 153, 878n, 947, 950, rojz European Service-Nederlandsche uitzending, I, 19, 153,847, 1091 Brits-Indië, 90, 943-944 Brno,998 Broeck, H. van den, 308, 309-310, 323, 751,754 Broek, H.]. van den, 150 Broekman, H. G., 849, 955 Broersen, L.]., 466-472, 477, 562, 802n Bronner,].,278 Brouwer, B., 571 Brouwer, M., 880, 883-885,941 Brouwer,]. de, 212 'Brug, De', 784-785 Bruin, W., 761-762, 771 Bruin, P. de, 259n Bruin, T. de, 278 Bruins Slot, J. A. H.]. S., 257-258 Bruna, J. ]. H. A., 49, 21m, 213n, 218n, 308, 310n Bruning, H., 760 Brussel, 927 Brutel de la Rivière,].]., 428-431, 434 Bruyn,]., 785 Bruijn, A. C. de, 370-371, 376n,
Bruijn, P. de, 724n Bruijne, M. R. de, 872, 929, 955--956 Buchenwald, concentratiekamp, 72,
XC139, 443, 480, 55°-551, 821, 823,
XC838,865,966n Bi.ihler, A., 610n, 6II Bi.ihrmann,J. c.. 844-845 Buiskool, E. J., I055n, 1059 Buizer, J. J. c., 914, 952-953 Bukkens, J., 956-957 Bulgarije, 2, 4, 6 Bulletin, 219-220 Bulletin, (gebrs. Voûte), 217 Bulletin van' het MLL-Front, 97, 962 Burgemeesters, 145n, 166, 230n,
XC251-263, 46 rn, 466, 534, 544, 545n,
XCinstructies, 101, 135, 668 Burger, H., 210n Burink, G. van, 144-14511,1088h Bus, D., 785 Bus, H., 57, 976 Busch, M., 140n Buskes, J. J., 367, 682n, 695, 697,
XC716-717, 809, 8Il, 812, 1061 Bussum, 78I11,835,97°, 1066 Butler, J. R. M., jn, 15n, 95Ill Buziau, J., 766-767 Buziau-Hartemink, M. G., 766n Bijbelkioskvereniging , 684 Bijleveld, H., 147n 'Bijltjesdag', 152 Bijna te laat, 8 II Bijzondere Vrijwillige Landstorm, 836
XCCageling, M. A., 306-307 Calais, 619, 950 Calmeyer, H., 455n, 533n, 536-543,
XC1046, 1084, 1093-1094 Campert, J. R. Th., 779 Canarische eilanden, 15, 620 Cappeyne van de Copello, N. C.J. M.,
XC282n Caraïbische Zee, 946 Carasso, F., 783-784 Carmiggelt, S., 764n Carp, J. H., 265Carstens, N. T., II3, 968, 971 Casselmann, B., 599 Cate, H. P. ten, 430-431, 434 Cate, L. ten, 538-543 Celebes, 661, 663 Centraal Azië, 178 Centraal Bureau voor de Statistiek, 446 'Centraal Toneel, Het', 768 Centrale Crisis-Controle-dienst, 801 Centrale Dienst voor Sibbekunde, 541 Centrale Inlichtingendienst (Londen), 871-872,888,890-891, 893, 896-897, 929--930, 931n, 955-956 Centrale Inlichtingsdienst (NSB), 22, 183-184, 466, 467, 595 Centrale Inlichtingen Dienst (spionagegroep), 299 Centrale Inlichtingsdienst, 100 Ceylon,944 Chelnmo, vernietigingskamp, 992 Cherbourgv ç so Cherem,5 Chicago Tribune, The, 633, 655 Chiefs of Staff - Amerikaanse, 658-659, 949,951 Zie ook: Britse en Combined Chiefs of Sta}! Chiefs of Staff - Britse, 3, 13,618,619, 630, 657-659, 949-952 Zie ook: Amerikaanse en Combined Chiefs of Staff China, 635, 640, 644, 647-648, 944n Christelijk-Democratische Unie, 142 Christelijk-Historische Unie, 142, 148, 152,294 Christelijk Nationaal Vakverbond, 135, 262,3°4,369-371,373-381,4°0-4°2, 405, 406, 407-408, 409 Christelijk Sociaal Dagblad 'De Amster dammer', 295 Christelijke Boeren- en Tuindersbond in Nederland, 133-134,410,412,414 Christelijke Gereformeerde Kerk, 71I, 719-720 Christelijke Landarbeidersbond, 400 Christelijke Radio-Stichting, 325 Christelijke Vereniging voor de Verpleging van Lijders aan vallende ziekte, 721-722, 724
Christiansen, F. C., 20, 241, 549, 796,
XC87m, 88m, 957-960, 968-970, 972,
XC976, I007 Christmann, R. 876 Christofoor, 219-220 Churchill, W. S., 2-3,13-15,24,81,92,
XC98, 617-619, 621, 629-630, 648,
XC657-658, 949-951 Ciano, G., 634 Cleveringa, R. P., 580 Cnossen, T., 303-305, 503, 803 Coakley, R. W., 633n Cohen, D., 47-49, 510, 5IIn, 514, 522
XC523,557,57°,571,573-583,717-718, I062-I063, 1067, 1068-1069, 1079
XCZie ook: Joodse Raad: Voorzitters Collaboratie, 335, 477-479 Collecten, 136, 169, 399 College van Secretarissen-Generaal
XC127-128, 160n, 166,449, 848, 857;
XCen anti-Joodse maatregelen, 55, 508, 513, 525, 526n, 551-552, 562-565, 589-59°,712-713,719,10°4,1019, 1068-1070;
XCen handhaving van orde en rnst, 461, 801-805n
XCen Oostinzet, 121-123, 13°-132, 134;
XCsamenstelling, II8-I20, 128,251,267, 34° College van Vertrouwensmannen, 305n Colnot,]., 785 Colonel Britton,
XCZie: D. Ritchie Colijn, H., 45, 49, 138-141, 144-146,
XC206,258, 448, 515n, 580 Colijn, P. A., 258 Combined Chiefs of Staff, 659-661, 951
XC95 2 Zie ook: Amerikaanse en Britse Chiefs of Staff Comité van Revolutionaire Marxisten,
XC965 Comité van Waakzaamheid, 265 Comité voor Bijzondere Joodse Belan
XCgen, 512, SIS, 524 Comité voor Steun aan in Nederland
XCverblijvende buitenlandse Joden, 509,524-525, 527, 6II Commissariaat voor de niet-commerciële verenigingen en stichtingen, 419-423,424, 425, 572 Commissarissen der provincie, ror , 157, 166, 251, 256-263, 857 Commissie voor de perszuivering, 323, 779n Commissie voor de productieslag, 4II412 Communistenbond 'Spartacus', 965 Concentratiekampen, 87n, 337, 372n, 441-443, 479n, 686, 689, 743, 798, 805n, 823, 826, 883, 9II, 963, 965, 987,992,993 Zie ook: Amersfoort; Auschwitz; Bergen-Belsen; Buchenwald; Dachau; Drancy; Gross-Rosen; Mauthausen; Natzweiier; Neuengamme; Ommen; Ravensbrück; Sachsenhausen; Schoorl; Vught; Westerbork Concertgebouworkest, 282, 369, 547, 776, 1084 Confiscaties, 54, 158-160 Conring, H., 56 Consulaat, Braziliaans, in Amsterdam, 1002n Consulaat, Italiaans, in Amsterdam, 387, 1078n Consulaat, Nederlands, in Portugal, 1015 Consulaat, Portugees, in Amsterdam, 1°°9 Consulaat, Spaans, in Amsterdam, 1009 Consulaat, Zwitsers, in Amsterdam, 318 Consulaat-generaal, Amerikaans, in Amsterdam, I009 Contractbrekers, 667-669 Convent van Kerken, 364,367,615,697, 7°6-7°7, 7II-725 Coolen, A., 277, 779-780 Coöperatieve Centrale Boerenleenbank, Eindhoven, 398 Coöperatieve Vereniging 'Centraal Beheer', 411 Comelis, E., 775n 'Corona', De, 868 Coster, D., 778
Coucke,]. C. A., 285n, Il01W Courant/Het Nieuws van de Dag, De,
XC298n, 300, 3Il-312, 314-315, 319n, 320,321 Coventryv öz ç Cramer.j.c Brz Cramer, R., 55 Croïn, C. C. A., 433-434 Croiset van Uchelen, H. W. B., 120,
XC123, 460-463, 560-561 Croo, M. H. du, r ron Culano, 134-136, 137 Curaçao, 537, 630n Cuypers, j., 773 Cyprus, 90
XCDachau, concentratiekamp, 67, 230,
XC559n, 682n, 684, 688n, 689, 690n,
XC709n, 732n, 755, 757-759, 779n, 911 Dagblad van het Zuiden, Het, 751-752 Dagblad van Noord-Brabant en Zeeland,
XCHet, 308, 310, 323, 751 Dagboekfragmenten 1940-1945, 968n Dake, Fa., Amsterdam, 8Il Dalberg, ].]. 481n Dalsurn, A. van, 768, 770 Dam, H. G. van, 936 Dam,]. van, 70-73, 1I8, 120, 121, 128,
XC158n, 160n, 170, 248-249, 251, 276,
XC336-339 levensloop, 340-346, 350n,
XC352-357, 362-368, 39411, 541, 551,
XC553-557,564,725-728,73°,732-734,
XC737-741, 772, 1°7° Damave, O. F.]., 397-398, 414-415 Damme, M. H., 403,856 Dasberg, S., 44-49,5°0, 51I, 520n, 576,
XC580 Dassen, H. M.]., 408n Davids, A. B. N., 500 Davids, H., 1089 Deckers, L. N., 363 Deelen, vliegveld, 844 Defresne, A., 773 Dekker,]. A. 22n Dekker, M., 779 Delden, H. van, 93In Delflandse Hypotheekbank, 606 Delft, 473n, 797-798, 826Delft, A. van 1055 Delfzijl, 808, 819n, 861-862, 898, 1066 Delhaas, T.]. A., 857 Delleman, Th., 402n, 524n, 689, 697, 706, 709n, 716, 717, 721n, lo77n Dellen, H. D. van, 771 Demonstraties, 18-22, 27-28, 94, 149154, 160-164, 166-169,773, 820 Denemarken, 133, 860 Denunciatie, 292, 444, 715, 803, 914, 1088 Zie ook: V-Männer Departementen, Algemene Zaken, 120, 128; Binnenlandse Zaken, 20, 50n, 166, 252, 457, 466, 531, 534, 537-538, 54 2; Buitenlandse Zaken, 120, 128; Bijzondere Economische Zaken, 68; Defensie, 130; Financiën, 1I9- 120 ; Handel en Nijverheid, 6°4-6°5; Justitie, 18, 50n, 118-119, 466, 476, 802; Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming, 159, 264, 338-339, 341, 557, 735-737, 739; Zie ook:]. van Dam; Sociale Zaken, 130, 667-668, 670; Volksvoorlichting en Kunsten, 54, 203, 206, 264-27°, 275-276, 283284, 288, 289, 291, 293-296, 300, 314, 317-318, 326, 343n, 533n, 748-749, 751-752, 775n, 779n, 780, 1081 Zie ook: T. Goedewaagen Deppner, E., 451, 457, I035n Derksema, R. P.]., 872, 890, 896-897 Dessing, G., 925-928, 930 Deutsche Arbeitsfront, 369-371, 599n Deutsche Handelskammet in den Nieder landen, 597,608 Deutsche Revisions- und Treuhand AC, 602n Deutsche Zeitung in den Niederlanden, 26n, 297, 303,313n Deutsches Landesgericht in den Niederlan den, 548n, 871n Deutsches Nachrichtenbüro, 286, 298n
Deutsches Obergericht in den Niederlan
XCden, 548n, 827n, 963 Deutsches Rate Kreuz, 130 Deventer, 56,428, 825, 1092 Devisenreferat, 609 Devisenschutzkommando, 6IO, 1052 Diamand, W., 568 Didam, 161 Diego Suarez, 94411 Dieleman, P., 414 Dienststelle-Ribbentrop, 24 Diepen, A. F., 390, 391n Dieppe, 951 Dieren, 1008 Dieters, G., 225 Dieters, ]., 98, 817-818, 823, 827-828,
XC830 Dietrich, 0., 285, 298n Dinxperloo, 548n Directoraat-generaal van politie, 29,
XC458, 462, 471-472, 562 Distex, 593-594 Distributie, 17-18, 201, 801 Dittmar, W. W., 285, 318, jzo, 321, 969 Dobbe, Th., 549, 798-799, 879, 892 Dodewaard,]. A. E. van, 388 Doesburg, 712n Doetinchem, 150, 548n, 559 Dogger, G. A. 838, 840, 841-842, 844,
XC881n, 902, 903, 9°5-910, 953-956 Domela Nieuwenhuis Nijegaard,]. D.,
XCII3 Donker, L. A., 884n, 925 Donker Curtius, F. W., 129-130 Donkersloot, N. A., 762, 772, 777-778,
XC78 m Donner, A. M., 735 Donner,]., 138, 363-365, 367, 385, 580,
XC706, 714-716, 735 Doolaard, A. den, 150 Doorn.jv. joçn Dordrecht,824,893 Dordtse Courant, De, 689n Dorhout Mees, T.]., 513n Dorrnits, S., 824 Douglas-Hamilton, J., 22n Doverv Söa Draney, concentratiekamp, rojön Drees, W., 148,258-260Drehmanns,]. M., 387 Drente, 410, 975, 1053, 1055, 1058, 1059, 1076 Dresden, S., 557n Dreumel, 161 Dreves, H., 285, 290, 295, 296, 297, 298n, 302, 304, 315-316, 1087-1088, 1I0ln Dreyfus, A., 499n, 507n Driel van Wageningen, D. van, 933-934 Driemogendheden-verdrag, 1-4, 637, 639,648,653-654 Dronkers,]. M., 874 Droog,J. den, 916, 919 Drooglever Fortuyn-Leenmans, M., 779 Drost, H. H., 237n Drübers,]. G., 39411 Drukkerij Enschedé, Haarlem, 450 Drumont, E., 499n Dubois, A., 139n, p8 Dubois,]. G. C. H., 462n Duden, K., 1033 Dudok van Heel, F. N. 838, 842, 970 Dünner,]. H. 498, 500 Düsseldorf, 16, 17n, 63, 627 Duinkerken, 627 Duinkerken, Anton van Zie: W.]. M. A. Asselbergs Duisburg, 16, 17n Duitsland, 62-63, 81, 180, 233n, 382, 624-626, 654-657, 665~666 Jodenvervolging in, 271, 337, 344, 491-492, 995-1001, 1024, 1°50, 1°52, 1065, I085n; NSB-ers in, 61-63, 233n; Zie ook: A. Hitler 'Duke of York', De, 657 Dutilh, C. C., 933-934 Dijckmeester, H.]., 724 Dijk, A.]. van, 301-303 Dijk, ].J. C. van, 716, 720--721, 858, I075, I077 Dijkstra, ]., 81I Dijxhoorn, A. Q. H., 872n Ebels, L. H., 255-256
Economisch Front, 234, 595, 597, 599
XC600 Ede, 800, 936, 970 Edelstein, J., 1012-1014 Eden, A., 657 Edersheim, H., 56, 525-526, 576, 578
XC579 Eeftinck Schattenkerk, J. C. Ph., 429
XC431,435 Eeghen, C. P. van, 301 Eekhout,J. H. 103n, 777 Efferen, T.]. S. van., 983n Eggink, c., 779 Egypte,8 Eibink, A., 762, 772, 782-783 Eichmann, O. A., 987-990, 994, 999,
XC1012-1013, 1018, 1026, 1030, 1031,
XC1°33-1°34, 1035, 1100 Eikelenboom,W., 687, 851 Eindhoven, 54, 55, 230n, 470, 473n, 752 Einsatzgruppen,
XCEinsatzstab Rosenberg, 416-418, 584585, 1084n Zie: SS Einthoven, L., 31, 33, 35, 38, 1°7-1°9,
XC208,2°9,211,214,216-220,974 Eisenhower, D. D., 952 El Agheila, 622 El Alamein, 946 Elburg,237-238 Elias, fa. - Eindhoven, 396 Ellerbroek, M., 869n Elst, 166 Elte, W. S. H. 1062-1063 Emde Boas, C. van, 506n Emigranten, Duitse, 337 Zie ook: Joden, Duitse, in Nederland Emmer,]., 219, 928-930, 933 Ende,]. van den, 879, 882 Engeland, 2-4, 10-15, 90, 92, 621-629,
XC635, 638-639, 646-647, 649, 862,
XC949-952 Engelandvaart, 218, 219, 849, 850, 860
XC861,862-867,876,893,896,898,910,
XC913,914,925,953,955,956 Engelman, j., 777-778 Engelmansplaat, 913 Engels, ]., 48n Engers, ]. F., 972nEnglandspiel, 875, 876, 912-937, 952957 Enkhuizen, 163, 556, 976 Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid 1940-1945', 883-884, 937 Enschede, 21, 56, 372, 558-559, 561, 585,715, 800 Erewoordverklaring Zie: Koninklijke Landmacht Erkens, N., 217-218, 794, 883 Ermelor çzé Es, C. van, 372 Essen, 947, 1022n Essen, H. von, 772 Estland, 83 Esveha-fabriek, Rijswijk, 599n Etten, H. W. van, 272n Eugen, F. von, 299n 'Euthanasie' -actie, 992-994 Evacuaties.jijx-cöo Evangelie en Volk, 691 Evangelisch-Lutherse Kerk, 711-712 Evenhuis, A., 361, 365, 733 'Ewige Jude, Der, 1079'Excelsior', De, 869 Executies, 80, 320, 365, 796,798, 819n, 820n, 85In, 866, 876n, 881,883, 9II, 935, 944n, 965, 969-970 Eyk, H. van, 779, 808n Eysden, 163, 794 Fachwerber, 671, 673-675 Fahrenholtz, H.J., 1017n Fall Barbarossa, 73-77 Februaristaking, 104, 168n, 614, 70211, 833, 848 Federatie van Nederlandse Toonkunstenaars,786 Feenstra,]. E., 51, 5311,54, 160n, 18Sn Feitsma, ]., 46211, 1076 Feldgendarmerie, 548n Feldgericht des Militarbefehlshabers im Luftgau Holland, 966-968 Feldhaus van Ham, E.]. L.]. M., S8711 Feldmann, Hauptmann von, 875 Feldmeijer,]. H., 32, 65, 67, II711, 182, 185,190,224-231,268,283,413,472, 539, 540
Fentener van Vlissingen, F. H., 71, 589 Festung Europa, 656 Fidji-eilanden, 944 Fikkert, G. K., 881 Filmgilde, 275, 782 Finland, 13, 74,130,861 Fiolet, J., 773 Fischböck, H., 173,403,588-591, 595n,
XC596, 597, 599, 605, 607, 610n, 61I,
XC1017, 1019, 1024, 1028, 1034, 1081,
XC1085, 1I0I Fischer, F., 1035-1036 Flesch, c., 282 Flesche, A., 608-609 Plipse, E., 776 'Flitspuit, De', 151-152,628,915 Flothuis, M. H., 775n Fogteloo, A. S., 967n Folmer, D., 1073n Fonds voor de Bijzondere Noden, 390,
XC399-4°°, 525n, 770, 788 Fortuin, H. B., 20n Fraanje, A., 465n Fraenkel,]. C., 318-321,977 Fraenkel-Verkade, E., I85n, 232n François, J. P. A., 132 Frank, H., 994 Frank-Willems, A., I057n Frankfurter Zeitung, 8111 Frankrijk,3,8, II, 14,82,286,635,638,
XC667, 944n, 957, 986n, 997, I09In,
XC1I00 contact met Nederlandse illegaliteit 860,866,883,886,887n,962 Frederiks, K.J., 123, 128, 135, 154-155,
XC158, I60n, 166, 170, 187, 251, 253
XC256, 259-262, 340, 350n, 415, 448
XC451,457-458,459,460,466-468,478,
XC53°-533,537,548,561-562,563-565,
XC578n, 579, 668, 675, 802-804, 856,
XC87In, 1042-1°43, 1068-1070, 1°72 Friedländer, M., 1084 Friedmann, R., 1012-1015 Fries, K. de, I9n Fries Dagblad, 287 Friesland, 100, 147, 156,260, 705n, 975,
XC1057, 1058, 1076 Front van Nering en Ambacht, 234, 595 Fuhrermuseum, Linz, 1008, I048nFuld, E., 608 Funkbeobachtungsstelle, 873, 889, 891, 894 Furstner,]. T., 872,955 Galen, C. Graf von, 993 Gankema, H., 913 Gans, J., 807 Gaulle, Ch. de, 8 Gazalaç óz j Geelkerken, C. van, 67, 223n, 232, 283, 329, 466, 467, 684 Geer, D.]. de, 448 Geerdinek, j., 386, 391-392 Geïllustreerd Vri] Nederland, 136n Geldboeten, 18; 21,161,164, I65n, 208, 293,3°5,315,317,394,800 Gelder,]. G. van, 788 Gelderland, 157, 210, 256, 543, 668, 1057 Gelderlander, De, 95, 748 Genderen Stort, E. A. van, 275 Genechten, R. van, 18, 230, 249, 338339,355,357,397, 462n, 466, I072n Ceneralbevolimächtigter für den Arbeits einsatz, 666 Generalkommando Schelde, 958n Gennep, R. o. van, 969n Genootschap 'Nederland en Europa', 27 2 Genootschap van Nederlandse Componisten, 273, 274 Genuchten, B. van, 689n George II, Koning van Griekenland, 8 Gerbrandy, P. S., 151, 2I5n, 314, 627!1, 630n, 848, 850, 872, 897-898, 901, 902, 904, 926, 955 Gerdes, E., 785n Gereformeerd Schoolverband, 360, 36m, 366, 726 Gereformeerde Gemeenten, 712, 734, 736 Gereformeerde Kerken, 401-402, 52411, 696,7°5-710,725,729,734,738 Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, 71I, 716--717 Gericht des Marinebefehlshabers in den Niederlanden,
Gerretson, F. c., 777, 778 Gerritsen, C. H., 963-964 Gerritsen, G., 159 Gerritsen J r., J., 692n Gertenbach, Drukkerij, 851, 906, 91I Geus, De, 876n Geus, J. de, 835n, 849n, 880, 884-885,
XC938 Geuzenliedboek, 778n Gevangenissen, in Duitsland, 970 . Zie ook: Berlijn; Rheinbach Gevangenissen, in Nederland
XCZie: Amsterdam, Arnhem, Haaren, Leeuwarden, Scheveningen, Utrecht Gezantschap, Belgisch, in Sowjet-Unie,
XC82 Gezantschap, Duits, in Sowjet-Unie, 82 Gezantschap, Grieks, in Sowjet-Unie,
XC82 Gezantschap, Japans, in Verenigde Sta
XCten van Amerika, 646-647 Gezantschap, van Joegoslavië, in Sow
XCjet-Unie, 82 Gezantschap, Nederlands, in Portugal,
XC1015 Gezantschap, Nederlands, in Zweden,
XC868-869 Gezantschap, Nederlands, in Zwitser
XCland, 857 Gezantschap, Noors, in Sowjet-Unie,
XC82 Gezantschap, van Sowjet-Unie, in
XCDuitsland, 8 I Gezantschap, van Sowjet-Unie,in Ver~
XCnigde Staten van Amerika, 81 Gezantschap, van de Verenigde Staten,
XCin Duitsland, 655 Gezantschap, der Verenigde Staten van
XCAmerika, in Japan, 650 Gezantschap, van de Verenigde Staten
XCvan Amerika, in Joegoslavië, 4 Gezantschap, van de Verenigde Staten
XCvan Amerika, in Spanje, 140n Gezantschap, Zweeds, in Duitsland, 79 Gezelschap Herman Bouber, Het, 768 Ghetto's, 985n, 988, 995, 996, 998, 999,
XC1019-1020, 1°44, 1074 Gibraltar, 13, 90, 623Gidding, J., 278-279 Gids, De, 779n Gienanth, C. von, rooon Giesberger, G. F. H., 89I11 Gilbert-eilanden, 644 Gilde voor Bouwkunst, Beeldende Kunsten en Kunstnijverheid, 275, 7 82-785 Gilde voor Theater en Dans, 273, 275, 761, 763, 767-774 Gilhuis, T. M., 366n Gilse,J. van, 547,568.761,771-772,776, 784n, 787, 823 Gilse,J. H. van, 823 Gilse, M. van, 787 Gilze-Rijen, vliegveld, 824 Ginhoven, H. C. van, 876n Giobbe, P., 387 Giskes, H.J., 875-876, 877n, 907, 915916,918-921,923,925,934-935,937, 940, 956 Glasgow,24 Glion,857 'Gneisenau', De, II, 625, 945, 957 Goebbels, J., 23, 25,81,154,161,176, 197-I98, 200-201, 271-272,284-285, 997-998, 1024 Goedemans, J. M., 95, 31I-319, 320, 32 2-323,969 Goedewaagen, T., 1I8, 119, 120, 121, 160n, 229-23°, 25I, 264-267 levensloop, 268-277, 283-284, 286, 288, 295, 300, 301n, 317-3I8, 340, 564, 568n, 759, 767-768, 778, 78I, 787, 803, 1070 Goedhart, F. J., 97, 176, 259, 287-288, 81I, 85I-852, 894-895, 904-9I2, 936 Goedhuys, W., 299 Goering, H., 22, 23, 25, 75, 16I, 170, 176, 195, 196n, 516, 600, 656, 969, 982n, 986, 1008 . Goes, I49, 444 Gogh-Kaulbach, A. van, 779 Goirle, 794n Golfvan Bengalen, 644 Gomperts, A. B., 5I9n, 520n Goodfellow, F. T., 899, 902-903 Gooi, Het, 800 Goossens, E. A. F., 794
Gouda, 21, I68n, 87In Goudriaan, ]., 838-839 Goulooze, D., 99n, 819-820, 823, 833,
XC87 2 Gouman, G., 845n Graaff, F. A. de, I68n, 544n, 694n Gratama,]., 278 Gravemeyer, K. H. E., 697-7°1, 713
XC716,722-724,733,974, 1077, 1091 's-Gravenhage, 18, 34, 43n, 44n, 53, 56,
XC7I,IIO,II3,II7,I29,I4In,I55,I9I
XC192,206, 234-235n, 239, 245n, 252,
XC257,361,417,455,463,465,470,496,
XC497, 5I3n, 525, 553, 592, 699, 766, 784, 1034, I035, 1057, 1069, I082n;
XCverzet, 54,99, 147, 158-159, 162,220, 349,428, 735, 76~ 776, 818, 824, 826, 858, 877, 881, 894, 9II, 915, 935 Grebbeberg, 21, 29 Greiser, A., 998n Grewel, F., 506n Gribling,]. P., 502 Grieken,]. J. van, 299 Griekenland, 2-8 'Groen van Prinsterer' , Vereniging van
XCanti-revolutionaire burgemeesters,
XC258 Groene Amsterdammer, De, 375 'Groene Kruis, Het',425 Groeneboom, P., 867n Groeneveld, B., 762, 770, 788 Groenier, B., 568,773 Groeninx van Zoelen, R., 39-40, 43,
XCI42n,208,848,976 Groenland, II Groep CS-6, 779n, 824 Groep-Fikkert,88I Groep-De Geus, 880, 883-885, 941 Groep--van Grutingrd'Aquin, 885-886,
XC935--936,938 Groep-Hazelhoff Roelfzema, 895-9 I 2,
XC928-934,939 Groep='Kees', 934, 941 Groep-Mekel/Schoemaker.Bê r Groep-Nederland voor Oranje, 881 Groep-Pahud de Mortanges, 798 Groep-E. Veterman, 299 Groep-'Zwaantje', 868-869Grondkamers, 605 Grondijs, L. H., 96n Groningen, provincie, 99,1°9,251,255, 668, 732n, 800, 826, 893, 915, 975, 1057, I058, 1059, 1076, II02 Groningen, stad, 53, 55, 99, 210, 470, 473n, 496, 502, 567n, 733, 797, 818, 826, 915 Groningse Orkest Vereniging, 547n Groot Nederland, 779n Groot, C. H. de, 912 Groot,]. H. de, 808, 810, 815, 817 Groot,P. de, 98-99, 817, 820,823, 827828,829-832,834 Grootburgercomité, 526n, 853-859, 931 Grooth, G.]. de, 612 Grootseminarie Haaren , 975-976 Gross, W., 992 Gross-Rosen, concentratiekamp, 808 Grote, F. Graf, 133-135, 397, 605 Grote Gebod, Het, 790n Grubbenvorst, 793 Gruting, A. van, 885-886,936 Guam, 644 Gubbins, C. E., 955 Gulden Winckel, De, 779n Gunning, C. P., 557n, 966 Gunters, C. A. C., 47211 Gwyer, J. M. A., 14, 626, 647n, 658n, 659n 'Gijsbert Karel van Hogendorp', De, 864n Gijzelaars, 42, 58, I45n, 148, 218, 219, 31011, 318, 400, 471, 724, 779n, 800, 825; ARP, 138-139, 716, 973; CPN, 99-102, 818, 820-823; Indische, 139,37611,972; Mei enjuli 1942,320, 767n, 972--977; Zie ook:'Beekvliet' - St. Michielsgestel ; Grootseminarie Haaren; Schood Haagen, ]. K. van der, 541 Haagse Courant, 298n Haak, W., 773 Haakon VII, Koning van Noorwegen, 242n
Haaksbergen.xçön Haan, I. de, 519n, 520n Haan,]. de 287 Haar ]r.,]. ter, 148 Haaren, gevangenis, 921n Haarlem, 180,210,349, 373,428,470,
XC496, 734n, 800, 824, 879, 881, 914,
XC923,976 Haarlemse Orkestvereniging, 547n Haas,]. de, jzo Haas, ]. H. M. de, 914, 922-923, 925,
XC952-953 Haas, N. de, 279n Haeck,].,793-794 Härtel, E. K. H., 599n Hafenuberwachungsstellen, 862 Hagedoorn, R., 1041n. Hahn, G., 769 Haighton.Wiç j S Hainanv ój ç Halder, F., 88,90 Hall, A. F. van, 546 Hall, G. van, 788n Hall, H. van, 788 Hall, W. van, 788n Ham,]. van, I03n, 777n Hamacher, H. W., 1006-1007 Hamburg, 27 Hamel, G. van, 886 Hamel, ]. A. van, 79 Hamel, 1. A. R.]. van, 77-80,843,885,
XC888 Hamelink, ].]., 373 Hamer, P. M. C.]., 465,874 Hamilton, hertog van, 24 Hangelbroek, ].]., 361, 364-367, 385,
XC725-726,728-730,733,735,739-74° Hannav y. Hannema, D., 278 Harderwijk, 37n Harlingen, 237 Harmsen, G.]., 99n, 819n, 820n Harster, W., rorn, 140, 191n, 241, 258n,
XC312, 416, 588n, 591n, 800, 820-822,
XC825, 828, 875, 973, 994; en maatregelen tegen de Joden, 989, 10°3,1014,1016-1017,1024,10271028,1030-1031,1033-1034,1035, 1040n, 1073n, 1081, 1085, 1086n,1095, 1107 Hartog,]. de, 779 Hartstra, H., 428 Haspels, G. P., 1066 Haspels,]. C., 163n, 556,976 Hasselman, B. R. P. F., 564,971 Hatenboer, D., 292 Hattem,788 Hattem,]. van, 884, 885-887, 892, 896, 916, 919, 935,954,956n Haubrock, H. K.O., 78-79, 884-885 Haushofer, A., 23-25 Haushofer, K., 23, 25, 279n Hausraterjossungsstelle, l043n, 1066 Haverkamp,]. H. W., 548n Hawaii, 943 Hazelhoff Roelfzema, S. E., 895-900, 9°2-9°3,9°5,907-9°9,917,926,928, 932-933 Heemskerk, 959n Heemskerk Düker, W. F. van, 279n Heemstede, 210, 721, 881, 959n Heemstra, S. van, 256 Heerde, ]. A. van, 843-844, 969n Heerema, P. S., 26n, 103n Heerenveen, 799 Heerlen, 58, 245n, 347 Heeroma, K. H., 777-778 Heinekens Bierbrouwerij, Amsterdam, 4°5 Heinemann, Dr., 173 Heissmeyer, A., 249 Helder, Den, 826,913,957 Heldring en Pierson, 585n Hellwig, W., 369, 371-372, 373-382, 398n, 403-404, 409 Helman, A., 299n Helmond,347 Hendriks,].,795 Hengelo (0), 100, 372, 428, 558, 746, 793, 824 Henrar, Th., l058n Herdtmannvj.j ö r-öj Heringa, G. c., 427, 431, 433, 434, 762, 8 2 5 Hermans, F., 795 Herold, F. H. H., 308-310,748,751 Hers, ]. F. Ph., 77-79 Hersteld Evangelisch-Luthers Kerkge
nootschap, 7Il, 713
XC's-Hertogenbosch, 230, 396, 402 Hertzberger, S. A., 1054 Hervormd Lyceum, Amsterdam, 349 Hervormde (Gereformeerde) Staatspartij, 142n
XC'Hervormde Raad voor Kerk en School', 735 Herweijer, W. A., 268, 324, 326, 335 Herzberg, A., 47511,523,549,575,1036, 108511 Herzl, Th., 499 Hess, R., 22-28, 283 Heubel, A. H., 13711 Heubel, W. J., 6011,6111,62, 137n Heukels, R., 924, 929, 933 Heusden, J. van, 788 Heutsz,]. B. van, 35 .' Heuven Goedhart. G. J. van, 319, 320 Hey, H. G., 593-594 Heydrich, R., 140,441-442, 821, 823, 982,985-986,989,994-996,997,10°3, IOIl-IOI2, 1016, 1027, 1030, 1033, 1083n Heyink, J. H., 1088n Heythuysenc z çon Hiemstra-Timmenga, A., 145n Higly, G. L. M. H., 97111 Hilgenga,J., 370-371, 373, 407n Hillegersberg, 149 Hilleke, H., 27111 Hillgruber, A., ön, 75n, 88n, 90n, 93n Hilversum, 161, 556, 779n, 959, 1066 Himrnler, H., 23, 25,30,31, 122n, 123, 176, 194, 470, 471, 472, 599n, 921, 961 ; maatregelen tegen Joden, 549, 600, 821,986,989-990,998,1007,1027, 1°95; en A. A. Mussert, 67, 69n, 181-183, 185, 186n, 190, 222, 224-231, 283, 413n, 600; en SS in Nederland, 60, 67-68, 181183,185,224-231, 413n, 426 Hinlopen, H. M., 70-71 'Hipper', De, II Hirohito, Keizer, 637 Hirschfeld, H. M., 68, 120, 121-123,133-135,137,170-171,34°,4°5,412, 414, 461, 564, 589-591, 593-594, 6°4-6°5, 607n, 801-805, 1083-1084, IIOln Hitler, A., 140, 158, 161, 666, 793n, 970 en Endlosung der Judenfrage, 74-75, 982-989,997,998,1000-1001,1022, 1025-1026, 1047, 1049; en de kerken, 683-685; en oorlog tegen Engeland, 1-I2, 22-25, 623, 967; en de Sowjet-Unie, 2, 10, 73-77, 81, 85-92, 173-180, 65'6-657; toesprakenç r-za; en de Verenigde Staten van Amerika, 630, 654-657; Zie ook: A. A. Mussert; A. SeyssInquart Hitler-jugend, 187 Hoek, G. B. van, 1064 Hoek van Holland, 76n, 901, 957, 961 Hoekstra, H. G., 779 Hoekstra,].,812 Hoen, Pieter 't, Zie: F.J. Goedhart Höss, R., 989-990 Hoetink, H. R., 279n Höweler, Fa., Amsterdam, 8Il Hoge Raad, 512-513, 1069 Holdert, F.H.]., 3II, 319 Holdert, H., 3II, 314, 317n, 319, 320 Holdert, H. M. C., 3II-320 Holk, L.T van, 343n 'Holland Nautic', 800 Hollander, K., 300n Hollandse Draad en Kabelfabriek, Amsterdam, 824 Hollandse Schouwburg, Amsterdam, 570, 1037, 1089 Holstege, H., 827-828 Homburg, A., 218, 883, 892, 912-914, 922, 923-924 Homburg, P., 924, 952 Home Fleet, II Hondsbosse Zeewering, 865 Hongarije, 4, 6, 74 Hongkong,641,644 Honhof, H., 230n 'Hood', De, II
Hoogervorst, fam., 894 Hooghalen, 916 Hoogkarspel, 743 Hoogterp, S. S., 301-3°3, 314, 315n,
XC779n Hoop, A. de, 519n, 1I00, 1I03 Hoornik, E., 779 Hoosemans, ]. F. C., 876 Hooykaas,]. P., 1I8-1I9, 121, 170,286,
XC462n, 467-468, 551-552, 737 Hopkins, H., 949 Hopmans, P. W. A., 390, 39m, 751 Hora Adema, W., 302' Horak, W.]., 460 Hos, H. P., 808, 815, 816-817 Houck, A.]., 884n Hout,J. van den, 77, 79 Houten, R. van 279 Hoyman en Schuurman, Amsterdam,
XC10°7 Hueting, P., 936-937 Huf, P., 773 Huibers,]. P. 307, 390, 39m, 751 Hull, 869n Hull, C., 647-650, 653 Hummelo, 558, 800 Humor, 26-27, 29n Hunningher, B., 77m Hupkes, W., 885n Huschka, C. L., 876, 883 Hushahn, H., 285, 312 Huurdeman, D., 386 Huussen, G. A.]., 885 Huygen, C.]., 162n, 188n, 189n,236n,
XC240, 2'43n, 31I, 313-314, 595, 752 Huysmans, G. W. M., 398 Huijts,]., 95, 8 0 3
XCIdema, ]. A., 893-894 Idenburg, Ph.]., 735 Illegale CPN., 76, 98-102, 138, 162,
XC168n,220, 461, 676, 687,817-835 Illegaliteit, Zie: Verzet Ilrnenau, 141 Inbeslagnemingen, 273, 274 Indische Oceaan, 646, 944 Indo-China, 82, 635, 638, 644, 647--648 Industrie, Wehrmacht-orders, 958Ingen HOllSZ,A. H., 858n Inlevering, metalen, 169-173 radiotoestellen, 154, 164, 325 Inlichtingendienst (ID)-van Hattem, 843, 884-887, 935, 938, 957 Inlichtingendiensten, 81; Belgische in Londen, 927--928; Engelse, 738, 820n, 868-869; Zie verder: Abwehr; Military Intelli gence-6; Military Intelligence-ç; Special Ope rations Executive-Dutch Section; Nederlandse, Zie: Nederlandse Regering in Londen: Bureau Voorbereiding Terugkeer; Centrale Inlichtingendienst Interkerkelijk overleg, Zie: Convent van Kerken Intemationale Bibelforschervereinigung, 686 Irak, 8, 82 Isaäc, S., 51D-51I, 579 Ispert, W., 109-III, 539 Israëlietische kerkgenootschappen, 4411, 1069 Italië, 2,106,170,621,654-656 Itterzon, G. P. van, 366, 728,733,740 Iwo-Iima, 644 Jager, W. R., 103n Jakob, R., 667, 671 Jambroes, G. L., 956--957 James, K. F. 0., 27n Janke, W. P. W. 17, 69, 94, 95, 105, 164-165,283-285,286,288,301,3°4. 3°6-307,312-313,315-316,321,328, 388, 630n, 663, 752, 803, 1073, 1079 Janse, A., 691 Jansen,].,845n Jansen,]. H. G., 382-383 Jansen, L., 98, 817-818, 823, 825n, 827828,830 Jansen, W.]. B., 913n Jansma, M. A.]., 426, 429 Jansonius, ]. L., 22411 Janssen, H., 53n Japan, 2,122,202,221,633-665 passim Java,221,660,661-662,664 javazee. 221, 664
je Maintiendrai, 219-220 Jehova Getuigen, 685-687 Jense, W. F., 712n Jeswiet,J., 278n, 357n Jeugdfront Vrij Nederland, 798 jewish Information Office, 518 Joden,
XCanti-Joodse propaganda, 333-334, 1079-1081;
XCAriërverklaring, 130, 321, 510, 513, 783, 787, 81I, 956n;
XCarisering van bedrijven en zaken, 583612,10°3-1010,1019;
XCarrestaties, 461, 464, 469, 471-472, 475,1078; beknotting uitoefening van beroep, 545-546, 572-573, 1028, 1029, 1I0I;
XCbeperking bewegingsvrijheid, 54, 55, 547-548,567,1°75-1°78,1101; definitie begrip Jood, 529-530, 535537, 568n, 1025-1026; demografische gegevens, 495-498;
XCdeportaties van, voorbereiding, 528529, 534, 590, 101I, 1018, 1024, 1°32, 1034, 1°42, 1052, 1064, 1°74, 1081-1082,1°95-1°96,1100,11°5; 'Endlösung derjudenfrage', 74-75,491, 494, 529, 982 -9 89, 994-996, 10171019,1024-1025,1027,1°32-1°33, 1°95; gemengd-gehuwden, 530, 995, 998, 1000, 1025-1026, 1036, 1046, 1064, 1I01;
XCgemengde huwelijken, 1071-1°73;
XCghetto-vorming, 528, 1030, 1031, 1°74;
XCHoogduitse, 486-489, 494-496, 506n, 1°93;
XChulp aan, 282, 303, 318, 335, 390n, 417n, 516, 7741 1, 779n, 785, 81I, 833 ; en illegaliteit, 507, 512, 526,613-614, 969;
XCJodenster, 315-317, 927n, 997-998, 1008,1024-1025,1028,1081-1095;
XCkrijgsgevangenschap, 971-972;
XC'legale' emigratie, 587,986-988,10011010;en lidmaatschap van NSB, 507n, 540541, 1084; Neurenberger-wetten, 1028, 1°71; onderwijs, 553-558, 1028, 1029; Portugese, 484-489, 494-496, 506n, 519n, 1093-1095. protesten en verzet tegen anti-Joodse maatregelen, 554-557, 569, 571572, 614-616, 71I, 718-725, 815, 1060-1062, 1068-1070, 1°73-1079, 1°92-1093; razzia's, 543, 548-553, 558-560, 563, 821; registratie, 529-543, 1046, 1083-1084; 'strafgevallen', 568, 569; uitplundering, 545, 583-612, 10031010, 1047-1048, 1°97-1100; uitsluiting en ontslag uit overheidsen andere functies, 251n, 274, 276, 286,302,427,1073; verenigingen en stichtingen, 421,524, 1029; verhuisverbodjverblijfsvergunning, 567,575-576,578,1029,1064-1070; werkkampen, 522-523n, 574, 1012, 1020-1023, 1030, 103 I, 1°52-1063, 1068, 1I02; Zie ook: A. Hitler; A. Seyss-Inquart; H. Himmler; H. A. Rauter; W. Harster; F. Schmidt; H. Böhmeker; H. Calmeyer; A. Asscher; D. Cohen; L. E. Visser; Amsterdam; Duitsland; Joodse Raad; Joodse Coördinatie Commissie; Lippmann-Rosenthal; Zentralstelle für jüdische Ausu/anderung ; Antisemitisme ; Jodendom ; Concentratiekampen; Ghetto's; Joden, buitenlandse-niet Duitse, in Nederland, 1066, 1084 Joden. Duitse in Nederland, 524-525, 584-585, 1027, 1°42-1°43, 10471052, 1064-1066, 1082 Jodendom, geschiedenis van, 481-5°8 Joegoslavië, 1-6 Joekes, A. M., 148, 850, 858, 974 Jofriet, J. G., 779 Johanniter Orde, 129 joint Distribution Committee, 1014-1015
Jolles, H., 839 Jong, A. M. de 868-869 Jong Edzn., F. de, 372n, 407-408 Jong, 1. de, 8Il Jong,]. de,306-307, 309-310, 359, 363
XC365, 378, 381-386 levensloop, 387
XC393,554,571-572,673-674,695,718,
XC739-741, 746, 749-754, 770, 1002n,
XC1°77 Jong, L. de, 65n, 94n, 136n, 329-330,
XC337, 515n, 520n, 779n, 848n, 981,
XC1091n Jong, S. de, 109I11 Jonge, B. C. de, 71, 838, 840, 850, 855 Jonge, E. de, 928-934, 940 Jonge, K. de, 37°-371,4°8 Jonge Mellij,]. F. H. de, 838, 842,910,
XC97° Jongejan, W. G. F., 71-72 Joods Lyceum, Amsterdam, 1062 Joods Symphonie-Orkest, 570 Joods Vluchtelingencomité, 508-5°9,
XC5 1 8, 5 2 4 Joodse Coördinatie-Commissie, 45, 47,
XC56, 5IO-5Il, 520, 523-527, 556, 557,
XC562, 573-583, conflict met Joodse
XCRaad en ontbinding, 1069 Joodse onderwijscommissie, 554-555,
XC557 Joodse Raad voor Amsterdam,
XCBureau Arbeidsbemiddeling, 573,
XCBureau voor Onderwijszaken, Amsterdam, 557;
XCCentrale Voorlichtingsdienst, 568;
XCconflict met mr. L. E. Visser, 573583; en deportaties, I043-1046, 1064I065, Il05-Il07 'emigratie' der Duitse Joden, 10481°52; Expositur, I015, 1°49-1°5°; financiën en sociale zorg, 421, 524528,603, 1029; en gedwongen verhuizing, 10661067; en Joodse Coördinatie-Commissie, 5 2 3-528;
XConderwijs, 556-557; oprichting, functie, samenstelling,47-49, 517-521, 576, 1029, 103 I, 1034, 1043-1046, 1096, Il02; en razzia van II juni 1941, 55°-551; en registratie bezittingen (Eifassung), I098-IlOO, Il03-II07; reisvergunningen, 1098; en verplichting tot sterdragen, I085I087, 1090, I093; voorzitters, 516-517, 523-525, 549550, 576-578, 614, 1012-1015, 1020-1023,1029,1°44-1045,10461047, I049-I050, 1°53-1°57, 1064, 1°71,1082,1085-1087,1°9°,1098, Il02-II07; Zie ook: A. Asscher; D. Cohen; en werkkampen, 1020-10z3, 1029, 1049, 1°52-1°58, 1061-1063, II02 joodse vraagstuk, een maatschappelijk probleem, Het, 503 joodse Weekblad, Het, 522-523, 524n, 578-579,1°45,1°5°,1°54,1062,1069, 1°71 Joosten, H., 556 Jordaan, H.]., 922-925, 927, 940, 952953 Josso, P., 798n Joure, 46o Joumalistenbesluit, 286-288, 294, 317 Joustra, G., 37°-371, 373 jud Suss, 370, 1079 jiidische Kultusgemeinden, 998-IOOO, I044 jüdische Rundschau, I085n Juliana, Prinses, 129, 157, 286 Jurgens, P. J., 609n jutrijp-Hommerts, 402 Kaam, B. van, 502n, 503n Kalis, K. P., 595-596 Kaltenbrurmer, E., 1083n Kameraadschapsbond der Nederlandse politie, 462 Kamers van Koophandel en Fabrieken, 6 0 5 Kamp, A. van de, zie: A. van Boven Kampen, 55, 166,348, 569n, 624, 708n, 1078, I089, 1°92 Kampen,]. Ph. van, 371-373, 378, 381, 395,396n
Kamphuis, G., 777-778 Kamphuis.Tcçoên Kan,]. B., 839n Kan,]. M., 531 Kan, M. L., 510, 519n, 520n, 522, 575,
XC614, 1°45 Kanaal, Het, 945, 946 Kann, M., 851 Kant-Gesellschaft, Landesgruppe Holland,
XC2 65 Kapteyn,]. M. N., 278n Karger, W. von, 608, 1043n Karhof, N.]., 444ll Karnebeek, H. A. van,27, 254 Kars, J., 295 Kaspische Zee, 82n Kat,]. O. de, I059 Katan, H., 779n Katholiek Hulpcomité voor Vluchte
XClingen, 524n, 1002n Katholiek Onderwijzers Verbond,
XC360n, 361, 364n, 395,397-398 Katholieke Actie, 400 Katholieke Economische Hogeschool,
XCTilburg, 571 Katholieke Cids, 502 Katholieke Nederlandse Boerenen
XCTuindersbond, 133-135, 395, 397-398
XC410, 412, 414 Katholieke Onderwijzersvereniging,
XC736n Katholieke Radio Omroep, 325 Katholieke Studenten Vereniging Wa
XCgeningen.Yoç-r Katwijk, 865, 903, 907, 928-929 'Katwijk II', De, 864ll Katz, B., 1008, 1084 Katz, N., 1008 Kaukasus, 88,90, 173,621 Kautz, H., 205 Kazakstan, 178 Kehrl, H., 666n Kelk, c.j., 779-780 Kentering, 788n Kenya,944 Kerckhoven, C. van, 773 Kerckhoven-Kling, M. van, 773 Kerkelijk Verzet, 162-163, 381-382,
XC39D-395, 398-400, 442n, 554-555,673-674, 677-754 passim, 1075 Kerkklokken, 684 Kerkmeester, H. ]., 295, 299-300, 314-315,323 Kerkrade, 257 Kern, F., 375-376, 378 Kersten, G. H., 295n, 712-713 KettmannJr., G., 202n Keuchenius, P. E., 533n Keulen, I6-17, 27, 61, 947-948 Keyer, K., 433 Kieft,]. van der, 149 Kiel, 945 Kiès, P., 199n, 285n Kiew, 174, 177 Kimmel, H. E., 650-65I Kisch, 1., 5Il, 513, 515, 519, 520, 521, 526, 550, 574-576, 583, 614, 1045, 1069 Klatter, J., 862n Kleerekoper, S., 500n Kleyn, A. R., lID-III, II3, Il6 Klingen,]., 881,882, 887n Kloos, B., 922-925, 952 Klijzing, F.]., 843 Knetsch,]. A., 675n KnolIe, F., 34-35, 42n, 54, 140n, 1003 Knoop, H., 707-709 Knoop, N., 568 Knox, F., 617, 631, 650 Köhler, C., 765-766, 773 Köhler, H., 61-63 Koeïbisjew, 178 Koerilen, 641, 644-645, 648 Koeroesoe, S., 646, 648-649, 651 Koet, K., 797-798 Kohlbrugge, H. C., 367 Kokhuis, G.]. 1., 56n Kolfschoten, H. A. M. T., 854 Komintern, 98-99n, 819n Kommissarbefehl, 74-75 Kommunististhe Partei Deutschlands, 818, 819n Koningh, A. W. de, I20, 466 Koninginnedag 1941, 160-164, 168,217 Koningsberger, V.]., 218 Koninklijk Huis, 18, 72, I02, 146-147, 157-160, 164-166
221 Koninklijk Nederlands Landbouw
XCcomité, 133-134, 4IO, 412, 414 Koninklijke Hoogovens en Staalfa
XCbrieken, 824, 858, 1005-1006 Koninklijke Landmacht;
XCErewoordverklaring, 901-902, 930
XCZie ook: Krijgsgevangenen Koninklijke Luchtvaart Maatschappij,
XC864 Koninklijke Maatschappij tot Exploi
XCtatie van Petroleumbronnen in
XCNederlands-Indié.öozn Koninklijke Marechaussee, 28, 57-58,
XC77n,120-123,238,460-461,463,47°,
XC475, 560, 562, 893 Koninklijke Marine, ISO, 664, 866 Koninklijke Nederlandse Brigade, 847 Koninklijke Nederlandse Toonkunste
XCnaars-Vereniging,273 Konoye, prins, 637-638, 640 Koog aan de Zaan, 165 Kooistra, A., 807-808 Kool, H. c., 777 Koopmans, ]., 321, 367, 700, 703-705,
XC8I! Koopvaardij, Geallieerde, 945-946 Koopvaardij, Nederlandse, IS0 Koot, H., 39n, 78, 219, 836n Kooymans, P.]., 230, 473n Koraalzee, 944 Koreav öar Kort, W. L. P. M. de, 673-674 Kortenhorst, L. G., 144n, 974 Kortlandt, A., 925, 933 Koster, W. O. A., 223-224 Kota Baroe, 644, 645, 649 Koudumc Sr z Kowno,999 'Kraft durck Freude', 369, 370 Kranefuss, F., 419n Kranenburg, F., 77In Kraus, R., 40-41 Krausnick, H., 986n, 995n, 998n Krediet, C., 898-900, 902-903, 908, 932 Krediet, G.]., 898,900, 9°1,910,917-918 Krefeld, 795 Krekel, H., 278, 343n Kreta, 8, 10, 81, 124, 620Kriegsmarine, 10, lI-12, 14, 21, 74, 623, 866, 956,Zie ook: Duitse kustverdediging; Duitse kustwacht; U-Boote Kriminaltechnisches Institut der Sicher heitspolizei, 451, 457 Krimpen, H. van, I093-I094 Kroatië,6 Krol, Tj., 212 Krom,J. H. C., 874 Krommeniev r öj Kroon, K. H., 702-704 Krop, H., 783-784 Krouwer, A., 5°9, 5I9n, 520n, 524,576, lIOO Krüger, Oberregierungsrat, 35411 Krüger, R., 285 Kruisverenigingenç az j Kruppwerke, 16 Kruyt,J. W., 820n Kruyt, N., 820n Krijgsgevangenen, Nederlandse, 666, 672, 792-793, 844, 97ü-972 Krijgsgevangenen, Russische, 86-87, 793n,990 Kühn, B., 820n Kuiper, H., 378-381 Kunstenaarsverzet, 272-275, 761-791 passim Kunstschatten, 959n, I048n Kup, W., 876, 877 Kupers, E., 369, 372, 373, 402, 405 Kustvaart, 861-862, 864-865, 868 Kustverdediging, DUitse, 76n, 151,957958,961 Kustwacht, Duitse, 862,9°7,932 Kuyper, A., 501 Kuyper, H. H., 706-707 Kwast, A., 1059 Lagerwey, E., 713n Lages,W., 101, 156,443,459,465,474475, 688n,825,834, I039-I04Ilevensloop; maatregelen tegen de Joden, 516)17, 549-550, 576, 578-579, I008, 1020,1028,1°31,1°34,1°38,1°441045, 1°49-1°5°, 1053, 1070, 1085, lI07
Laming, R. V., 913 Lammers, H. H., 194, 196n, 200 Lamsweerde, H. C. ]. A. van, 306-307,
XC322 Landbouwen Maatschappij, 410-4II Landbouwhogeschool, Wageningen,
XC571-572 Landelijke Hypotheekbank, 606 Landelijke Organisatie voor Hulp aan
XCOnderduikers en de Landelijke Knok
XCploegen (LO-LKP), 147, 219, 305,
XC453,477-478,503,778n,798-799 Landoorlogreglement, 253, 263, 365,
XC708 Landwacht Nederland, 743-744 Lange, 0., 827 Langemeyer, G. E., 479 Lans, W., 9II Lanschot, W. Ci ]. M. van, 887, 891-892 Lansdorp, N., 278 Laqueur,E.,1004-1005 Laren, N-H, 318,925 Laseur, C., 768,770-771,774 Last, ]., 779 Latijns Amerika, 1002n, 1007 Lauwers, H. M. G., 873n, 914-917, 918
XC920,922-923,925,935,939-940,952
XC953 Learbuch.Lj Bojn Lebensbom, 248 Leegstra, Th. H., 863, 864 Leemhuis, C., 874 Leenaers, H. M.]. M., 433, 435 Leenheer,]. C. H., 16411 Leer, B. van, 569-570, 1°°5-1006 Leer-Stichting, van, 570, 581-582,
XC1005-1006 Leerdam, 168n Leesbibliotheekhoudersbond,781-782 Leeuw, A. S. de, 830-831 Leeuw, B.]. de, II9 Leeuw, T. A.]. de, 690 Leeuw, A.]. van der, 284n, 301, 313n,
XC584l1,602n,606n,1002n,1048n Leeuwarden, 150,797,1058,1078 Leeuwarden, gevangenis, 77 Leeuwen,M.].van,462n Leeuwengarde, De, 797 Leger des Heils, 423Legioen Oud-Frontstrijders, 835, 837, 843-844,966,969 Leib, K., III, II2, II3, II6-II7 Leiden, 99, 694, 818, 826, 861-862, 891 Leidse Courant, 751 Leighton, R., 633n Lelie, S., 926-927 Lemberg, 86,96 Lemmens,]. H. G., 3°9, 364l1,390, 39m Lenaers, W., 154n Lend-Lease-Bill, 12 Lenglet, W., Zie: E. de Nève Leningrad, 88,95,173-174,177-178 Lennep, A. van, 6IIn Lensink, W. G., 188 Lentz,]. L., 171,446-458,475,531-534, 939 Leon,]. de, 522-523, II02 Letland,83 Letterengilde, 275, 761, 777-779, 782 Lettinck, G.]., 560 Leusderheide, 798 Levenbach, M. G., I063 Levisson, A. S., 1078 Ley, R., 370 Liberale Staatspartij, 142, 148 Liberty-schepen, 629 Libye, 3,621,622 Lichtenvoorde, 154 Lidice, I083n Lieftinck, H., 930n Lieme, N. de, 520 Lier, S.]. van, 519n, 520n Lier, T. van, 670-671, 674-675 Ligtvoet,]. c., 728, 733, 876 Limburg, 33, 2IO, 251, 257, 310, 369, 398, 689, 705n, 793-795, 800, 953, 959,975 Limburger Koerier, De, 308-310, 323, 75 1 Limburgs Dagblad, 751 Limperg, K., 783 Lindeman, W.]., 863-864 Lindemann, F. A., 949n Lindt, H., 299 Linthorst Homan,]., 31, 33, 38-40,4248, 71, 107-109, 209-2II, 215-221, 255,512,929,976
607-612, 959, I043n, 1°52, 1097 Liquidaties, 87n, 843, 9II, 914 Lissabon, 89In, 1014 Lisse, 861 Litauenv Sj Lodz, 540,998 Löben-Sels-school, van - Arnhem, 729,
XC733 Loeff, ]., I077n Lösener, B., I026n Löwenherz,]., 999 Loggem, M. van, 299n Lokhorst, E. van, 772 Louden,8I, 151, 518,949-950 Loo, E. van, 279n Loo, F. Ae. H. van de, 386, 5°3, 718
XC721,74°,1075 Loodswezen, 130 Loohuis,]. G., 313, 314, 3I5n Looi, L.]. van, 97, 373,927 Loosduinen, 797 Louwerse,]. H., 866n Louwes, H. D., 858n Louwes, S. L., 133-135, 137, 305, 398,
XC412,801, 839n, 850n, lIOIU Lowestoft, 863 Lublin, 984,997, 1018 Lucas, H. L., 797 Luctor et Emergo, 307n Lübeck, 947, 1034 Luftiandekorps, 8, 10, II Luftwaffe, Deutsche, 10, 73, 86, 90, 623,
XC684, 798-799, 800, 945 Luger, J., 281 Lugt, C. van der, 768, 771, 774 Luistergids. 325 Luistervergunning, 545 Luns, H., 785n Lunshof, H. A., 317 Lunteren, 227 Lunterse Kring, 706, 812 Lutkie, W., 296n, 39m Luxemburg, 998 Lynden, W.]. van, 129, 13 I Lynden-van den Bosch, A. M. C. van,
XC19m, 679n, 680n, 68m, 682n, 683n Lynden van Horstwaerde, G. J. K. van,
XC691Maarsen, I., 46 Maartensdijk, 217 Maasbode, De, 305, 383n, 749 Maasdijk, H. C. van, 606 Maaseik, 795. Maassen, A. G. H., 928-929, 93 I Maassluis, 21, 145 Maastricht, 51-53, 54, 57, 248, 257, 545n, 626, 693, 959n, Io07n, 1078 Maatschappijen van Landbouw, 412, 414-415 Maatstaf, 809n Macedonië, 4 Madagascar, 944n, 984 Madeira, 15, 620 Madrid.Bva Mahler, G., 280 Majdanek, concentratiekamp, 992 Maks, c.]., 785 Malakka, 641, 644 Malta, 8, 10,9°, 621-623 Mandsjoerije, 633, 637 Manen, A. F. van, 606n Mar, F. de la, 765, 773 Marchant et d'Ansembourg, M. V. E. H.]. M. graaf de, 162, 243n, 257, 260, 545n,684 Marezate, E., I9n, 153n Mariënberg.ur s Marinus, H.].]., 295, 315-316, 320 Marie en Bignell, fa. van, 1048n Marokko, 658-659, 943 Marr, W., 493 Marshall, G. C., 636, 650, 659, 948-951 Martens,]., 914, 922-924 'Masker, Het' - toneelgezelschap, 768 Massing, P. W., 493n Matloff, M., 6I8n, 63m Matsoeoka, Y., 637-638 Matzker, M. H., 391-392 Manhs, E., 773 Mauthausen, concentratiekamp, 480 549,55°-553,565-567,615,7°5,718, 7I9n, 721, 805n, 821, 823, 1010, 1020-1022, 1054, 1059, 1°72, 1078, 1089n May, E., 892, 918-919 May, R., 608
Mededelingenblad der Synode, 297 Medema, T., 568 Medenbach de Rooij,J. G. A. van, 884,
XC969 Medisch Contact, 430-435 Medisch Front, r jzn, 190, 426 Meer, A. P. vander, 879, 882 Meer de Walcheren, P. van der, 760n Meerkamp van Embden, A., 71, 278 Meerten, H. van, 273,762,768,773,788 Mees, H., 21n, 156n, 247n, 627n Meester, J. de, 277, 769-770 'Meeuw', De, 869 Megchelen, P. J. van, 105, 286, 295,
XC298n,308n Mekel,].]. A., 881-882, 896,966 Mekel-Ashman, M., 882 Melkman, J., 513n, 614, 10I4l1 Mendes da Costa, A. ]." 519n Mengelberg, K., 775n Mengelberg, R., 547, 775n Mengelberg, W., 279-282, 369, 547,
XC776 Menko's Textielfabriek nv, N. ].
XCEnschede,585 Mens en Maatschappij, 506n Menten, E. E., 79, 423, 788, 854-859,
XC886,904 Meppel, 53, 800 Merkelbaeh, B., 783n Mesritz,]., 77-79 Messer, E., 302 Meulenhoff,]. M., 788n Mey, N. G. van der, 467 Meyer, A., 33-38, 40n, 50, 72, 1°5-107,
XC108, II2-I15, I17n, 137, 155, 204
XC207, 254, 278, 847 Meijer, J., 498, 503n, 515n Meijer,].,912 Meijer, J. C., 884, 886, 887, 891, 892,
XC969 Meijer, M., 823 Meijer-Schweneke, A., 267-27° Meijerink, H. J. W. A., 732 Middelbare Koloniale Landbouw
XCschool, Deventer', 1092 Middelburg, 417n Middellandse Zee, 73, 621, 623, 629, 661 Midden-Oosten, 8, 90, 862Midway, 944--945 Militärbejehlshaber in Belgien und in Nordfrankreich, 1047 Military Intelligence-6, 869, 870-872, 880,883-884,886-887, 888, 890-891, 893, 897, 901, 917--918, 929--93°" 934, 937, 939-940, Military Intelligence-ç, 870 Minsk,999 Miskotte, K. H., 7°2-7°4,812 Misthoorn, De, 36, 183,417,1060 MLL-Front (groep Sneevliet), 97--98, 817,83 2 ,962--965 Mohr, O. W. P., 887 Molen, G. H.]. van der, 808, 815, 817 Molen, S. J. van der, 279n Molenaar, F.]., 845n Molenaar,]., 922--923,925-926, 952 Moll van Charante, H. G., 212 Molotow, W. M., 950 Monehy, S.J. R. de, I40n,257, 765 Moonen, A. L.]. E. M., 843, 898, 901902, 906-907, 909-190, 918, 970 Mooy, H., 177, 274, 603-6°4, 614 Morison, S. E., 636n, 652, 949n Morren, H. J., 670-671 Morriën, A., 779 Morse, A. D., I002n Morton, L., 652-653 Moskou, 81-82, 85, 86,88,92,98, 173176, 177-180, 819, 820n Masse, M., 998n Miihlmann, K., 1048n Miiller, F. E., 145n, 343n, 544 Mi.iller, H., 987, 989, 1003 Mi.iller,W., 973n Mi.iller-Lehning, H. W., 207, 275, 343n, 416, 419-423, 426, 462, 524, 593n, 721,760,782 Mi.inchen,23, 59-61,67, 190,283, 891n Münster, W., 1022, 1030 Mulder, H. W., 467 Mulderije, H., 700 Muller, F., 278n Muller,]., 416-418, 420, 421 Muloek Houwer, D. Q. R., 892-893 Murnm, R., 1048n Munster, 794 Munt,]. H. L., 1035n
Muntbiljetten, 900 Musch,].,773 Mussert, A. A., I55, I65, 22I-232, 283,
XC308,3I4,3I5,3I8,35I,422,469-470,
XC599-60I,959,703, I080, I084; bekendmakingen en instructies, 67, I07, 229, 249;
XCbezoek aan conc. kamp Dachau, 67;
XCen Hitler, 59, 66-67, 69, I03-I05, 181-186,199-201,221-232 passim;
XCen het onderwijs, 249-25°, 355-357;
XCen positie van NSB, 31-33, 58-60, I89~I92,22I-223;
XCredevoeringen, 65-66, 69, I04-I05. 202-203,232,268-269;
XCen M. M. Rost van Tonningen, 64-66,599-601 en F. Schmidt, 221-232 passim; Zie oak: F. Schmidt;
XCen Seyss-Inquart, 59, 104, 183-185, 222, 600;
XC'Sport en spel-affaire', 61-63;
XCen SS-richting, 65-68, 69, 107, !I4!I5, !I7, 181-184, 199-204, 221232,469-470 Mussolini, B., 2; 93, 228, 388,654,946 Mutsaers, W. P. A. M., j ron, 751 Muziekgilde, 275, 761, 774-776 Mijnlieff, F. R., 839n
XCNaarden, 776, 799 Nachenius,]. C., 279n Naeff, T., 779 Nagano, 0., 639, 648 Namen, A. H. van, 807-808, 815, 817 NancY,795 Nationaal Arbeidssecretariaat, 101 Nationaal Comité, 859,93°-931 Nationaal Comité voor Economische
XCSamenwerking, 403, 589-590 Nationaal Front, 30, 32-38, 40n, 5I, 57,
XC72, I06, !I2, 113, !I5, 155, 186, 189,
XCZie ook: A. Meijer Nationaal Socialistische Beweging, 26
XC27,29,31-33,105, !I3, 145, 150, 191,
XC202-204, 233n, 422, 729, 796, 971,
XC1022, I043n, 1080-1081;afkeer van, 50, 53, 55, 70-72, 124, 127, 152, 186,203-204, 230n, 232240, 241, 260-261, 329-330, 351352,414, 559n, 691, 778n; en benoeming in overheids- en andere functies, 21, !I8, !I9, I45n, 251252,256,263,264,288,292,293, 295-296, 302, 310, 324, 326, 338, 34I, 343n, 352, 357, 372, 375, 397, 412,420, 422n, 424, 433, 461, 462, 463,464-465,466,47I,627n,67067I,72I-722n,729,730,732n, 761, 1°92; en denunciatie, 19, 21-22, 346, 937974; functies, I058; leden, !IO, !I6, !I8, !I9, 203, 233234,239,266,277,298n,30I,3I9n, 397,4II,4I9,426,466,539,690n, 879, 9I3, 917, 963; en maatregelen tegen de Joden, 55, 546, 548n, 585, 595-596, 599-601, 605-607; en onderwijs, 338-339, 341, 346-348, 351-353,355-357; propaganda, 154-156, 161-162, 326327,334,350n,395-396; en R.K. Kerk, 395-396, 684, 742-743 748,752-754; en SS-richting, 59-60, 117, 182-183, 224-227, 23I-232; straa tterreur, 42, 50-58; verhouding t.O.V. Nationaal Front en NSNAP, 57, 186-192; verhouding t.O.V. Nederlandse Unie, 57-58; viering re-jarig bestaan-rça r , 20I2°4; WA, 50-55, 56-58,72,1°4, !I7n, 121, 156, 163, 165, 183, 224, 234, 381, 471, 545n, 971, I075-I076, 1092; 'Zomeractie 1942', 959-961; Zie ook: Centrale Inlichtingen Dienst NSB; Duitsland, NSB-ers in; Economisch Front; Front van Nering en Ambacht; Medisch Front; A. A. Mussert; Nederlands Agrarisch Front, Opvoedersgilde, M. M. Rost van Tonningen; Stu
dentenfront Na tionaal-Socialistische Nederlandse
XCArbeiderspartij - (Kruyt), 32 Nationaal-Socialistische Nederlandse
XCArbeiderspartij - (Van Rappard), 29,
XC32,37,42,5°-56, IIO, II3, 154, 158,
XC186-192, 195, 228-229, 234, 295,
XC407,687 Nationaal Steunfonds, 788n, 829n Nationaal Ver bond van Nederlandse
XCPostduivenhouders, 871n National-Sozialistische Volkswohlfahrt,
XC247, 248n, 1034n Nationale Dagblad, Het, 50, 69n, 94n,
XC198,222,302,313,463, 760n, 1°71 Nationale Jeugdstorm, 104, 237-238,
XC349-350,423n Nationale Padvindersraad, 423 Nationalpolitische Erxiehungsanstalten,
XC249-250,265 Nationalsozialistische Deutsche Arbeiter
XCpartei, 31, 417n, 441,586-588, 595n,
XC598-599 Nationolsozialistische Deutsche Arbeiter partei, Arbeitsbereich Niederlande, 154
XC597 Nationalso zialistisches Kraftfahrer-Korps,
XC1°7 Natzweiler, concentratiekamp, 867, 9II Naus,].]., 794-795 'Nautilus', De, 869n Navis, C., 838, 842 Nederlander, De, 49n, 294, 295 Nederlands Agrarisch Front, 133-136,
XC381, 397,410-415 Nederlands Arbeidsfront, 195,299,368
XC369,374,4°7-410,462,745 Nederlands Dagblad, Het, 37, 105-106,
XC115, 142, 205, 3IIn Nederlands Deviezeninstituut, 1004
XC1005, 1008 N ederlands- Duitse Kultuurgemeen
XCschapvzvz Nederlandse Hervormde Kerk, 401
XC402, 418, 525n, 696-705, 710, 714
XC716,718-719,725,729,733,734,738,
XC1076-1077 Nederlands-Indië, 122, 221-222, 537,633n, 635-636, 638-641, 644, 647, 660-665, 862, 917, 943 Nederlands Instituut van Ingenieurs, 275 Nederlands-Israëlietisch Kerkgenootschap, 495, 497-498, 506n, 508-511, 515, 519n, 577, 579 Nederlands Onderwijzers Genootschap, 360n, 361, 736n Nederlands Palestina-Opbouwfonds, 499,512 'Nederlands Toneel, Het', 768 'Nederlands Toneellyceum, Het', 768n Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 4 2 7 Nederlands Verbond voor Sibbekunde, 539 Nederlands Verbond van Vakverenigingen, 282, 369-376, 379, 396, 400, 4°5,4°6-410,428 Nederlandse Advocatenvereniging, 546 Nederlandse Apothekerskamer, 435 Nederlandse Arbeidsdienst, 42, 43n, 104, 123-127, 350n, 423n, 720, 723-724, 745-746, 916, 971 Nederlandse Artsenkamer, 431-435 Nederlandse Bank, 68, 61On, 1°°4-1005 Nederlandse Bioscoopbond, 782 Nederlandse Bond van Architecten, 273-275, 761, 782-783 Nederlandse Bond van Dilettantenorkesten, 775 Nederlandse Bond van Zangverenigingen, 775n Nederlandse Christelijke Radio-Vereniging,325 Nederlandse Christen Studenten Vereniging,572 Nederlandse Cultuurkring, 271-272, 277,381 Nederlandse Dagbladpers, De, 295, 760 Nederlandse Dierenartsenkamer, 435 Nederlandse Dokmaatschappij, Amsterdam, 167 Nederlandse Economische Hogeschool, Rotterdam, 292, 571 Nederlandse Gedachten, I38n Nederlandse Heidemaatschappij, 396, 1021, 1°52-1°53 Nederlandse Inrichting voor
Opvoeding, 249-250 Nederlandse Jeugdherberg Centrale,
XC422 Nederlandse Kring van Beeldhouwers,
XC274, 783, 788 Nederlandse Kultuurkamer, 272, 275
XC277, 343n, 422, 428n, 744, 759-787 passim Nederlandse Kultuurraad, 272, 275-279,
XC260 Nederlandse Landarbeidersbond, 370 Nederlandse Landstand, 135, 195, 230,
XC414-415, 744 Nederlandse Maatschappij tot Bevor
XCdering der Geneeskunst, 425-430,
XC433,546 Nederlandse Middenstandsbank, 601 Nederlandse Omroep, De,268, 324-336 Nederlandse Oost-Compagnie, II8 Nederlandse Opbouwdienst, II7 Nederlandse Opera, 767 Nederlandse Organisatie van Kunste
XCnaars, 272-274 759, 772 Nederlandse Organisatie van Toneel
XCkunstenaars, 273, 759 Nederlandse Regeringsvoorlichtings
XCdienst-Londen, 1071'1,150-151 Nederlandse Rode Kruis, 128-132, 544,
XC663 Nederlandse Rooms-Katholieke Land
XCarbeidersbond, 3981'1 Nederlandse Rooms-Katholieke Me
XCtaalbewerkersbond, 381 Nederlandse Rozekruisersgenootschap,
XC416 Nederlandse Spoorwegen, 76, 373,
XC475, 958 Nederlandse Staatscourant, 541 Nederlandse Studenten Federatie, 572 Nederlandse Tandartsenkamer, 435 Nederlandse Unie, 30, 31-33,36,57-58,
XC106, 142n, 148, 153, 155, 186, 189,
XC300, 301, 352, 417n, 6271'1,840, 851,
XC857,975-976; en anti-Joodse maatregelen, 43-50, 215-216;
XCbeleid, 31, 38-50, 1°7-109, 204, 220 22I; colportageverbod, 41-42;en illegaliteit, 216-220; leden en organisatie, 210-2II; Uniekringen, 41-42,50,210--215 Nederlandse Vakcentrale, 373 Nederlandse Vereniging van Fabrieksarbeiders, 373, 407-409 Nederlandse Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel, 370, 373 Nederlandse Vereniging van Ziekenfondsartsen, 433-434 Nederlandse Vereniging voor Armenzorg en Weldadigheid, 425 Nederlandse Voetbalbond, 569n Nederlandse Volksdienst, 424-425, 744, 746 Nederlandse Volksgemeenschap, 448 Nederlandse Volksmilitie, De, 824 Nederlandse Zeereddingsdienst, 130 Nederlandse Zionistenbond, 499-5°0, 510--5IIn, 520, 522, 574-575 Neeritter, 794 Neerlandia-concern, 308-3 I I, 324n, 748, 754 Nelis, H., 688-689 Neuengarnme, concentratiekamp, 712n, 8 2 3 Nenmann, E., 995 Nève, E. de, 793,807-808, 815n, 863 New-Foundland, 618 Nicobaren, 644 Niederländische Aktien Gesellschaft [ur Abwicklung von Unternehmungen, 588 Niederlàndische Grundstiicksverwaltung, 605-606, 607 Niermeyer, W.]. 929, 937, 941 Nieuw Guinea, Australisch, 644 Nieuw Israëlitisch Weekblad, 1014n Nieuw-Zeeland, 635-636 Nieuwe Delftse Courant, 751 Nieuwe Koerier, De, 751 Nieuwe Rotterdamse Courant, 80, 95, 290, 293,297,298,301,342n,803,969 Nieuwe Stem, De, 479n Nieuwe Tilburgse Courant, 751 Nieuwe Utrechtse Courant, 377, 380 Nieuwe Ven/o'se Courant, 751 Nieuwe Waterweg, 627, 869, 888, 957 Nieuwenhagen, 57-58 Nieuwer Amstel, 1066
Nieuwsbriefvan Pieter't Hoen, 852 Niftrik,]. Govan, 867, 887, 910 Nisko, 996-997, 1012, 1013, 1050 Nobiscum, Administratiekantoor, 605 Nomoera, K.; 646, 648-649, 651 Noord-Afrika, 8, 14, 73, 90, 658-659,
XC946-947, 951-952 Noord-Bevelandv çyên Noord-Brabant, 33, II5, 210, 230, 256,
XC398, 705n,794, 800,975, 1057 Noord-frolland, 76n, 100, 210, 251,
XC255,366,443,69°,976,1°4°,1066 Noordbrabantse Courant, 751 Noordelijke IJszee, 945 Noorderlicht, Het, 99 Noordewier, B.; 544 Noordhoek Hegt, Wo Fo,428, 431, 433,
XC435 Noordwijk, 817, 865,929, 931-932 Noordijk, Do Go,339,347, 349n,
XC352-353, 357,727,732,735,737 Noordzee, 11,860-861,866,945 Noordzeekanaal, 824 Noort, ]. Ao op ten, 26, I03n, 122n,
XC250n Noort, L. PoDo op ten, 122-123 Noorwegen, 3, 73, 197, 241-242, 860,
XC945, 957 Norden, Wo van, 912 Nordpolspiei. çt.S
XCZie verder: Englandspiel Norrnandië.çaç Nunes Vaz,]., 514, 851,904,912 Nijhof, r., 773 Nijhoff, M, 277, 777-778 Nijhoff, Wo, 788n Nijmegen, 239, 248, 428, 472, 732n,
XCOahu, 641,645,650-651 Odessa.oj Oekraïne,88,132,135,174,177-178 Oeral, 75, 88, 178 Offerhaus, fro Ko, 129, 132-132, 137 Oirschot, 160 Oisterwijk, 205, 206 Ojen, Go]. van, 836n Okma, No, 367Olde Loohuis, Go,794 Oldebroek. uj S Oldenhof, H. Mo, 166 Oldenzaal, 56, 135, 794n, 800 Ommen, kamp, 145n, 419n, 421, 80211, 805n, 1020-1023 Omnia Treuhandgesellschaft m.b.Hi, 592 594 'Onafhankelijken, De', 784-785 Onderwijs,248-250,251,336-368,725742 Verzet, 346-354; Zie ook: Protestants schoolverzet Ontslagen, 251, 461, 462n, 469n, 557n, 775n Ontsnappingsroutes, 860-862,936; Zie ook: Engelandvaart; Pilotenhulp; 'Zweedse Weg'; 'Zwitserse Weg' Oorthuys, Go, 700 Oostenrijk, 987, 996 Oosterbaan, No, 267-270, 284 Oosterhuis, s. L., 861-862, 868-869, 898 Oosterhuis, fro, 373, 407-408 Oosterlee, Ao, 423n Oosthoek, Bo, 770, 774n Oosthoek.W,; 548n Oosthout, No, 773 Oostinzet, 13°-136, 300 Oostvoome, 973n Oostzee, 174, 861 Opper-Silezië, 989n, 996 Opstelten, I., 2Ion Opvoedersgilde, 347, 357, 748 Oranjekrant. De, 307n 'Orde van de Getuigen van Christus', 69 1 Ordedienst, 321,516,812,815,835-846, 848, 849,867,877,884,887,892,902, 9°3-9°4,9°6,910-911,918,931,935, 941,953-957,965-97° Orgaan van Overleg in arbeidzaken, 403-4°4 Organisatie-Commissie voor het bedrijfsleven, 403, 405 Organon novo,Oss, 1004, 1033 Orsenigo, Co, 387 Ortt, R, 928-929, 933-934 Oslo, 151, 242n
Osnabriick, 1022n Osselen, E. van, 762 Ostdeutsche Landbewirtschaftungsgesell
XCschaft, 132-133 Otterloo, W. van, 776 Oud, P. J., 144-145 Oud-Katholieke Kerk van Nederland,
XC713n, 742n Overduin,J., 730-732, 758 Overflakkee, 18 Overhoff, C. F., 546n, 57In, 610n, 611 Overvallen, 323, 675 Overijssel, 153,251,256,543,975,1057 Ozinga, T. E. N., 766n
XCPaape, A. H., 548n Pacific Fleet, 636, 640-641, 644-645,
XC650-652, 660 Pahud de Mortanges, W., 798 Palache, J. L., 508, 519n, 520n Paleis Soestdijk. 250n Palembang, 664 Palestina, SIon, 522, 1008, 1012 Pam, L. A., 1047, 1062, 1086 St. Pancras, 963 Pannekoek,J. H., 428 Parlevliet, H., 952-953 Parool, Het, 17,27, 43, 96-97, 125, 142,
XC176, 209n, 217, 236, 255, 259, 287,
XCjzon, 405, 464, 514, 526n, 569, 58o,'
XC61,5n, 628, 664, 687n, 796, 803, 805
XC806,832,851-853,887,9°4-905,9°6,
XC91I-912, 1047, 1061-1063,1065,1069,
XC1093 Parijs, 151,282,936,957 Pasdeloup, W., 838, 842, 905-91I, 954 Pater,J. C. H. de, 250, 357n, 358, 725n,
XC726n, 732n, 734n, 739, 740, 74In Patijn, C. L., 854 Paul, prins-regent van jcegoslavië,r ,
XC3-4, 81 Pearl Harbor, 180, 636, 640-646, 648
XC654 Peekema W. G., 874 Peekerna-Dibbets, D., 874, 91I Peizel, B., 785 Pelkwijk, G. A. W. ter, 55n, 544 Pelt, J. van, 29nPers, Duitse, 23, 26,174,'382 Pers, illegale, 96, 219-220, 3°7,335,456, 568,741,773,8°4,8°5-817; Zie ook: BC-Nieuws; Brandarisbrief; Bulletin; Bulletin (gebr. Voûte); Bulletin van het MLL-Front; Christofoor: Geïllu streerd Vrij Nederland; De Geus; Je Maintiendrai; Noorderlicht; De Oranjekrant; Het Parool; De Schans; Siaet op den trommele; Spartacus ; Trouw; De Vonk;DeVonk-DenHaag; Vrij Nederland; Vrijheid; De Vrije Kunstenaar; De Waarheid Pers, legale, 27, 58, 105, 135, 151, 174, 175,202-2°3,282-324,328,371,395, 413, 548, 553, 567, 619, 630-631n, 663,684,720,747-754,796,803,818, 821, 965, 970, 972, 975, 976-977, 1034n, 1069, 1090, 1I05; instructies, 18, 20, 22, 41, 106, 136, 154, 232, 283-284, 286-287, 288293,315,749; persconferenties, 69, 94-96, 105, 164165, 203, 254, 283, 286, 288, 306, 663, 969, 1073, 1080, 1087-1088, 1I01 ; reorganisatie, 294-298; verschijningsverboden, 37, 109, 208, 287,293 Persbureau Tass, 82 Persgilde, 275, 323, 760-761 Persoonsbewijs, 171, 445-458, 460,469, 534-535, 792, 914-915, 924-925, 927n, 929, 939 Persoonsbewijzencentrale, 454 Perziëv óz r Perzische Golf, 90, 621 Peter II van Joegoslavië, I, 3-4, 6 Petten, 865 Philippijnen. 636, 641, 644 Philips, Eindhoven, 28,151, 602n, 1005, 1008, 1010 Picard, L., IIOln Piek, C., 424 Pierson, J. L., 41In, 412 Piesbergen. H., 252n, 1028 Pilling, A., 1°°7-1008 Pilon, R., 869 Pilotenhulp, 792-796, 833, 883
Pius XII, 388, 1002n 'Plan for Holland', 952-957 Planten, H. M., 301-303 Plate, E. A., 214n, 215n Pleiter, W. G., 525n Plekker, S. L. A., 349 Plesman, A., 864 Poalei Zion, 500 Poel, ]. E. A. van de, 308 Poel, D. G. van der, 375,395 Poelje, G. A. van, 361 Poels, B., 795 Pol, H. H.]. van de, 286, 298n Polak, H., 1094 Polak,]. A., 512, 514n Polak, L., 265 Polen, 15, 984-985, 987-988, 989n
XC996-997, 1000n, 1044, 1050 Palet,]., 274, 278-279 Poliakov, L., 490, 49I11 Politie, Duitse,
XCAussenstellen der Sicherheitspolizei und des SD, 1024, 1030, 1034; Aussenstelle Amsterdam, 101, 303, 312, 320, 444, 550, 576, 816, 825827, 963, 1°39-1°41, 1°72; Aussenstelle Arnhem, 731-732;
XCAussenstelle Enschede, rorn ;
XCAussenstelle Leeuwarden, 100, r o r n ;
XCAussenstelle Middelburg, 444;
XCAussenstelle Rotterdam, 21n, ro rn, 707, 879; Aussenstelle Utrecht, 391; Befehlshaber der Ordnungspolizei, 561;
XCBefehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, 687-688, 1016 Zie ook: W. Harster; Abteilung IV (Gegnerbekämpfung), 45 1; Abteilung V (Sonderkommando Ho rak),460; judenreferat, 538, 542; "Meldungen aus den Niederlanden', 241, 29I11, 364n, 553, 829, 1045; Referat IV B 4, 1031, 1034-1036, 1°52, 1083; Referat IV E (Spionage-Abwehr), 873,875; Zie ook: ]. Schreieder;Sonderreferat j, 1024, 1027; Zenirale Fahndungstelle, 458n; Ordnungspolizei, 18, 28, 55, 100, 162, 463,470n, 474, 476,559,560,820, 861,873,936,953,963,1092; Sicherheitsdienst, 20, 21, 26, 34, 69,138 140, IS0, 152, 153, 180, 183, 187, 199, 235n, 241, 277, 288, 291, 292, 293, 295, 296n, 328, 341, 349n, 364n, 369, 391, 441, 472, 553, 596599, 716, 973; Sicherheitspolizei, 19, 22n, 77, 138, 158, 162, 191, 206, 207, 208, 214, 217,231,273,301,357,372,396n, 420, 422, 432, 441-445, 448, 451, 454-455, 457, 459-460, 464-465, 474-475, 479-480, 522, 524, 538, 541, 560, 569, 668, 675, 686-688, 715,722,733,765,767, 768n, 772, 798, 799, 801, 8°7, 815, 818, 822, 841,873,881,889,891,894,911,918, 934,935,936,940,963,1002n,1017, 1028,1030,1078,1088,1091,1092; Politie, Nederlandse, 227, 229, 236, 454, 458-480; en anti-Joodse maatregelen, 1065; benoemingen en ontslagen, 109, IlO, 25 2; Documentatiedienst (Den Haag), 99, 465,874; instructies, 459-462, 469, 675, 976, 558-562, 675, 976; Kommando Bakker (Amsterdam), 825826, 828; medewerking aan verzet, 843, 912; optreden van, 29, 99-100, 142, 238, 416,471, 473-480, 545n, 549-550, 558-560, 668, 826, 963; Politie Officiersschool, Apeldoorn, 469; reorganisatie, 458-459, 460, 462, 466-473; Rijksrecherchecentrale, 458,460,46 14 62; Schalkhaar-opleiding, 463-464, 469; Politiek Convent, 49,146,255-263,836, 840,849, 853-856,858,903,904 Poll, M. van, 21I Pompen,
Poole,]. le, 929n, 940--941 Poortman, Jo, 53n Poos, L. Ao, 841, 881, 882n, 9Il, 918,
XC921,923-924, 927, 933, 940, 956 Poppel,]. van, 936 Port Darwin, 661 Port Moresby, 944 Portugal, 15,24,76,620 Portugees-Israëlietisch Kerkgenoot
XCschap,495, 508-509, 511, 577, 579 Posse, Ho, 1048 Postduiven, 870--871 Posthuma, P, Eo, 4Il-4I2 Posthumus, No Wo, 65n Postma, Ho, Il9, I76n Pot, L., 931-934 Praag, 81, 592, 987, 998 ,999, 1012,
XC1083n Presseabteilung im Stabe des Reichskom
XCmissars, 17, 18, 94-95, 283-285, 288,
XC3Il, 314-318, 320 Presser,]., 523n, 529, 573, 972n, 996,
XCI023n, I055n, I057n, 1058n, 1062
XC1063 'Prince of Wales', De, 646, 660, 663 Prins, M, r., 519n, 520n 'Prinz-Eugen', De, II, 945 Procureurs-generaal, 18, 20n, 29, 50n,
XC121, 418, 459, 461-462, 463n, 466,
XC470, 476-477, 548, 562, 687n, 802n,
XC1076 Proebsting, Ho, 292 Pront,]., 788 Propaganda, Duitse, 94-96, 102, 123,
XC136-137, 162, 270, 323, 413 Protectoraat Bohemen-Moravië, 996
XC1001, 1021-1013, 1024, 1°52 Protestants Hulpcomité, 52411 Protze, To Ao n., 874 PTT, 270, 545,610,958 Publieke opinie, 1-2,4-5,15,26-28,34,
XC93-97, 105, 106, 162, 176, 232, 464,
XC618, 624, 661-665, 977-981 'Pulchri Studio', 784-785 Pulzer, Po Go]., 493-494 Putte,867 Puttenv rör Putten, eiland, 973-974Pijnacker, 924, 929 Pijper, Wo, 776 Quay,]. Eo de, 31,33,38-4°,43,45-48, 71, 1°7-1°9, 208-2Il, 216, 218-220, 363, 423n, 512, 976 Quiros, Ao, 519, 520n, 521 Quisling, Vo, 241-242 Raad van State, 222 Raad van Verzet, 307n Raad van Voorlichting der Nederlandse Pers, 266, 267 Raatgever, Jo Go, 313, 314, 315n Rabagliatti, Wo Ho n., 869, 892, 895, 897-898, 901, 908, 917, 926, 928, 930n, 931n Rabaul,644 Rabl, Ko, 170n, 253-254, 671n, 10181019, 1028, 1043n Radema,Jo, 928-930,932,940 Radio, Duitse, 23 Radio Boston, 862 Radio Hilversum, 93, 106, 136, 370, 539 Radio Oranje, 19, 22, 92, 15°,235,320, 321, 615, 627, 630n, 662-663, 689, 806, 847-848, 873n, 900n, 90311, 908, 935,947,950,980, 1090 Radio-zendamateurs, 881 Raeder, Eo, 655-656, 957 Rajakowitsch, Eo, 591n, 997, 1012-1013, 1015, 1017-1019, 1024-1026, 1028, 1030--1°31, 1033-1034, 1052, 1093 Rambonnet, F. L., 299n Randermann, P.; 963-964 Randwijk, Ho M, van, 367, 702, 777778, 808-817, 1062, 1074-1075 Randwijk-Henstra, Ao M, van, SIl, 816 Raphaelvereniging, Sint, Hamburg, 1002n Rappard, Eo Ho van, 186-190, 198-199,0 228 Ras, Go Ho Go, 922-925, 952 Rasse- und Siedlungshauptamt, Zie: Ss. Rauter, Ho Ao, 29, 30, 31, 50, 65n, 67, 68,69n,100, 119, 149n,164, 181-186,
190, 192, 198, 214, 219, 222-231
XCpassim, 258n, 277, 341, 413, 426, 456,
XC541,743,961 ; beleid t.a.v. Nederlandse politie, 121123, I92, 458-473 passim, 476, 668 675,976; bestrijding van verzet, 801-802, 820822,921,976;
XCen maatregelen tegen de Joden, 533534, 537, 541, 545, 547-548, 551552, 561-562, 565, 567-568, 590, 598-600, 7I8, 989, 1008, 10161020, I024-I028,I030-I03I,I0331034, I042-I043, 1068-1070, 1°71, 1081,1085,1095,1100,1101,1106!I07 Ravensbri.ick, concentratiekamp, 79,
XCIo02n, 1°72 Ravenstein, 691 Ravenswaay, C. van, 343n, 545 Rechterlijke macht, 58n
XCZie ook: Procureurs-generaal; Vrederechtspraak. Rechtspraak, Duitse, civiele,443, I043n,
XCZie ook: Deutsches Landesgericht i.d.N.; Deutsches Obergericht i.d.N. Rechtspraak, Duitse, militaire, 443, 796,
XC808n, 822-823, 866, 881, 935, 936,
XC965 Zie ook: Peldgericht des Militärbefehis habers im Luftgau Holland; Gericht des Marinebefehlshabers in den Nie derlanden Reest, R. van, I50n Reformatie, De, 707n, 708n Regering, Nederlandse, in Londen, 79,
XC108, 21411,630, 806, 820, 846-848,
XC954; Bureau Voorbereiding Terugkeer, 872,955-956; contacten met bezet gebied, 871-872, 895, 897-898, 938-941; Zie ook: Englandspiel
XCen oorlog met Japan, 635-636, 647, 649, 660-665;
XCregeringsmededelingen, 320, 627, 630n,900n; Zie ook: Centrale Inlichtingen Dienst; Koningin WilhelminaReichsinnenministerium, 998, 1026 Reichsministeriumfiir Volksatifklämng und Propaganda, 264, 267, 271, 998 Reichsschulen, Zie: Nationalpolitische Erziehungsanstalten Reichssicherheitshauptamt, 74, 100, 441, 474, 667, 678, 982n, 984-985, 987, 10°3,10°7, 1010; IVB 4, 987-989,1031,1033 Reichssippenamt, 540, 1093 Reichsstiftung Niederlande, 4I7n, Io05n Reichsvereinigung der Juden in Deutsch land, 998, 1044 Reichszentrale fiir jûdische Auswanderung, 987 Reilingh, D., 461, 462n Reimer, Konteradmiral, 1082, I083n Reindersma, W., I063n Reinhard, H., 1019, 1031, 1037 Reinink, H.]., 338,342,788 Remaco NV, I44n, 155 Remmelts, J., 273 Remonstrantse Broederschap, 71I Renckens, H., 388n Rengers Hora Siccama, D. C., 278n 'Repulse', De, 646,660,663 Residentiebode, De, 16--17,37, !O5, 305, 3!I,3 I 5 Residentie-orkest, 189, 547n Residentietoneel, Het, 768, 774 Reuchlin, M., 931 Reuter, G., 1)2,426-427,430 Revoluti onair-Socialistische Arbeiderspartij, 101, 138,220 Zie ook: MLL-front (Groep-Sneevliet) Reijden, P.J. M. van de, 5I6n Reyden, W. van der, 901-905, 917-918, 928,937,940,954 Reyefski, G., 773 Reynders, C., 488n, 496n Reijnders, 1. H., r ron, 903,968 Rheinbach, tuchthuis, 827n Rhenen, 29, 87In Ribbentrop,]. von, 3, 24, 25, 27, 5I6n, 654,973n Richardson, J. 0., 636 Richel, A.]., 269 Ridderhof, M. A. G., 876-877, 9069°7,915-916,919,921,935,94°
Rienks, P., 331 Riessen, H. van, 453n Rietschoten, Jo van, 952-953 Rietveld, L. Co, 971 Riga,999 Ringers,]. Ao, 854-859, 904 Risseeuw, Jo A., 845 Ristic, Dragisa No, 4n Ritchie, Do, 153 Robert,]., 798 Rodegro, Ho, 523n, 1053-1°55, 1057,
XCII02-II03 Roebroek, Ao L. Ho, 412 Roelfsema, Ho, 49, 209n, 213n Roelin, ]. A. ]. r., 45411, 532n, 534n,
XC9 2 9 n Röell, D., 784, Röell, J. C. C.; 890-89111 Röell, W., 835-839, 841, 850, 855, 866,
XC9°2,9°3,9°5,954,97° Roels, Fo, 278n Roemenië,2,10,73-74 Roermond, 57, 188,970 Rötscher, H., 1010 Rogier, L.]., 349-351, 386 Roland Holst, Ao, 236, 274, 777-778,
XC780-781 Roland Holst, Ho, 615, 779 Rolde,413 Rolloos, Ao, 693n Romein,]. M,; 343n Romme, Co P. M., 144 Rommel, E., 8, 73, 90, 621-623, 646,
XC659,946 Ronge, Po H., 431, 434 Rooms-Katholiek Centraal Bureau
XCvoor Opvoeding en Onderwijs, 359 Rooms-Katholiek Episcopaat, 262, 307,
XC3°9-311,325,345,362-364,381-383,
XC385,387-395,397-398,418,422,425,
XC429, 442n, 554, 555, 695, 717-718,
XC722-723,738-754,77°,775,783,1°77 Zie ook: ]. de Jong Rooms-Katholiek Werkliedenverbond,
XC135,262,369-371,373-382,393-396,
XC399-4°0,4°5,4°6,4°7,4°8,4°9 Rooms-Katholieke Artsenvereniging,
XC4 2 9 Rooms-Katholieke Bond van Overheidspersoneelvjoön Rooms-Katholieke Fabrieksarbeidersbond, 378 Rooms-Katholieke Joumalistenvereniging,749 Rooms-Katholieke Staatspartij, 142, 148,220 Rooms-Katholieke Studenten Verenigingen, 571-572 Rooms-Katholieke Universiteit, Nijmegen, 571 Roorda,]., 428-431, 434 Roosevelt, Eo, 333 Roosevelt, P. Do, 12-13, 98, 140n, 617619,629-633,636,638-639,647-648, 653-655,658,949-951 Roossien, H., 868-869 Rosenberg, A., 75, 88, 533,584 Roskam, Eo J., 55, 133-135, 225, 4104 1 5 Rossem, Po Ao van, 346, 349 Rost, No, 502 Rost van Tonningen, M. M., 26,32,60, 64, 67, 68, II9-122, 128, 138, 160n, 193, 203n, 232n, 251, 268, 283, 299, 410, 564-565, 599-601, 606-6°7, 775n ,I 096 Rostow, 174, 180 Rot, T., 805n Rotary-clubs.z rö Rotterdam, 17, 109, 144-145n, 156, 187,191,247,252,292,452,470,496, 497,553,585,766,961,1007n; bombardement, 3 oktober 1941, 627628; verzet, 10, 21, 163, 168n, 320, 349, 430, 707, 734n, 797, 798, 824-827, 877,879,885 'Rotterdammer, De', Zie: H.]. van den Broek Rotterdoms Nieuwsblad, 295, 298n Rotterdams Philharrnonisch Orkest, 547n Royal Air Foree, 10, 13, 161, 885,947; Bomber Command, 15, 624-625; Coastal Command, 948 Royen,JoF.van,272,759,762,771-772 Royen,]. Ho van, 39n, 854 Rustunosinspektion Niederlande, 170,1082
Ruhrgebied, 16 Ruiter, G.]., 412, 414 Ruiter,J. W. de, 426n, 688n Ruller, E. van, 146-147 Rundfunkbetreuungsstelle, 324, 326, 328,
XC335 Rundstedt, G. von, 957 Rustige,]., 152,257 Rutgers, A. A. L., 138, 716 Rutgers, A. R., 682 Rutgers, J., 148, 858 Rutgers, V. H., 147n, 257, 258, 362,
XC366,367,728,734-735,897 Rutherford,]. F., 685-686 Rutters, H., 776 Ruygers, G., 219-220, 848 Ruys, W., 913-914 Rij, C. van, 807, 812 Rijckevorsel, A. B. G. M. van, 256 Rijke, W.J. de, 462n, 559-560, 1072n Rijksacademie voor beeldende kunsten,
XCAmsterdam, 784 Rijksarbeidsbureau.öço-övr Rijksbureau voor non-ferro metalen,
XC171,586 Rijksbureaus voor handel en nijverheid,
XC592-593 Rijkscommissariaat, 162,958;
XCBeauftragten des RKfür die Provinzen, 166,291,374,1031,1071;
XCBeauftragte des RK Drente, 1060;
XCBeauftragte des RK Friesland, 157;
XCBeauftragte des RK Gelderland, 544, 693n,729-730,732;
XCBeauftragte des RK Groningen, 56;
XCBeauftragie des RK Limburg, 52, 310,545;
XCBeaufiragte des RK Noord-Brabant, 256n,3!On;
XCBeaufiragte des RK Noord-Holland, 547,555,976; Beauftragte des RK Overijssel, 372;
XCBeauftragte des RK Utrecht, 192, 544;
XCBeauftragte des RK Amsterdam, 29, 152n, 153, 270;
XCBeaufiragte des RK 's-Gravenhage, 56;Beauftragte des RK Rotterdam, 544n; Ein- und Ausreisestellen, 860; Forschungsstelle 'Volk und Raum', 109 IlO; Generalkommissariai für Pinanz und Wirtschafi, Abteilung Feindvermögen, 587,602n,609; Hauptabteilung Ernährung und Land wirtschaft, 133; Generalkommissariat für Verwaliung undJustiz, 455, 737; Abteilung Rechtssetzung, 253; Referat Innere Verwaltung, 535-536; Generalkommissariat zur besonderen Verwendung, Hauptabteilung Soziale Verwaltung, 666-667, 671, 673; Hauptabteilung Volksat.ifklärung und Propaganda, 285, 296; Referat 'Internationale Organisa tionen',416; Zentrale Ein und Ausreisestelle, 1007, !O18, 1024 Rijksdienst voor de Werkverruiming, 668, 1021, 1052-1053, 1059 Rijksduitsers in Nederland, 245-250 Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters, 445, 455, 457, 531-534, 541, 1046-1047 Rijksuniversiteit Groningen, 571-572 Rijksuniversiteit Leiden, 278 Rijksveldwacht, 77n, 560 Rijkswaterstaatv oyê Rijnland, 16 Rijnsburg, 163-164 Saarpfalz, 997 Sabotage, 320, 549, 558, 559n,797-804, 823-826,833,915,955-957 Sachsenhausen, concentratiekamp, 39411,416, 775n, 808n, 819n, 85In, 882n,969 Sajet, B. H., 848 Salomons-eilanden, 944 Saloniki,4 Samoa,944 Sandberg, E. F., 56n, 788, !O92 Sander;s,P. F., 547, 568n, 775n
Sangen,]. H.]., 794 Sanner, SS-officier, 1010 Sant, F. van 't, 871-872, 880, 888, 890,
XC892,895-898 Santema, W., 799 Santpoort, 220 Sarlouis, L. H., 519n Sassen, E. M.]. A., 212 Sauckel, F., 666-667, 669 Scapa Flow, 945 Schaepman, c.]. M., II9, 267, 340 Schaik, ]. G. van, 378, 381 Schalker, c., 830 Schalij. F. A., 426 Schalij, G. A., 426-427, 429-43°, 433 Schans, De, 219 'Scharnhorst', De, II, 625, 945 Scheepmaker,]. P., 906-907 Schellenberg, A. W., I037n Scheltus, G. A., 869n Schelven, A. A. van, 72 Scheps,]. H., 428 Schermerhorn, W., 854, 858 Scheveningen, 53-54, 547, 865, 896,
XC900-903, 905-910, 928, 957, 958, 1082n Scheveningen, Polizeig~fängnis, 77, 94,
XC159, 164, 678-681, 687, 709n, 733n,
XC755, 768, 799, 828, 882n, 892, 910,
XC914,959 Schilder, K., 707-708, 976 Schilp, D., 805 Schilp, K. H., 929n Schimmelpenninck, ]., 837-841, 843,
XC849, 850n, 855, 895-896,953,970 Schiphol, 549, 863 Schipper,]., 376-377, 380, 402n Schlichting, L. G., 39n, 305-308, 388 Schmidt, F., 26, 30-31, 70, 109, III,
XC158, 225-231, 258n, 277, 285, 301n,
XC3°4,312,315,317,321,328,362,391,
XC417,419,423,466,47°,720-721,752,
XC754,769,973,1017,1019,1022,1024
XC1025, 1027-1028, 1030, 1034, 1°71,
XCen de Arbeitseinsatz, 666-667, 672;
XCen maatregelen tegen de Joden, 56, 522, 547, 555,590, 597,599n,600;
XCen Nationaal Front, 32-37, 50;en Nederlands Arbeidsfront, 374, 407,4°9; en de Nederlandse Arbeidsdienst, 124-125 ; en de Nederlandse Unie, 32-33, 37, 41-43,45-5°; en NSB, 32-33, 51,67,70,155, 185186, 194, 225-23 I, 268, 283-284, 326; en NSDAP-Arbeitsbereich Niederlande, 155,196,245 en NSNAP-van Rappard, 187-190, 198-199; Schmidt, P.]., 219-220 Schöffer, 1., 568n, 57In Schoemaker, R. L. A., 881, 882, 966, 9 68 Schönfelder, Hauptmann der Schutepe lizei,477n Schöngarth, K. G. E., 994 Scholte,]. H., 336, 339 Scholten, P., 700, 716-719, 854, 856858,904 Schoolraad voor de scholen met de bijbel, 360-361, 364-366, 555, 726729, 732-734, 739, 740 Schoolverzet, Protestants, 354-368, 725-738 Schoorl, 18, 21n, 101, 139, 156, 164, 376, 551, 559n, 716, 800, 820, 822n, 864 Schotland, 24 Schouten, J., 138, 145-147, 255, 258, 808, 810, 855-859, 904 Schouten,]., 823 Schouw, De, 760 Schrage, W. B., 886, 889,891-893,912, 9 1 4 Schreieder, ]., 78, 875-876, 878-879, 881,882,884,885,892,910,917,919921,923-925,933-937,94°,956 Schrieke, J.]., II9, 121-123, 128, 160n, 176, 201n, 2·37, 251, 442n, 467, 471473,561,564,669,718-720,724,740, 801-804,858, 1026n, 1070, 1°72,1077 Schröder, H., 1034 Schümann, Kreisleiter NSDAP, 32, 187, 189 Schulze-Bernett, G. W., 1006-1008
Schutte,]. A., 378-381 Schutzgruppen, 959 Schutzhaft, 441-443 Schuur, E. H., 868-869 Schuijt, W.]., 220 Schwarz, F. X., 417n Schwarz, H., 278, 339, 341, 343, 354
XC356,362,555 Schwerin von Krosigk, L. Graf, 417n Schwier, W., 145n, 416-417, 418, 1030 Sebes, H., 922--925, 952 Seekatz, F. W., 864 Semplonius, A., 462n Sevenumv z.r S Severin, W. P., 308n Severijn,]., 366, 367 Seyffardt, H. A., 106n, r ro-r r r , 113
XC1l7,IJl-I]2 Seyss-Inquart, A., 176n, 258n,282, 417n,
XC77 6 ,95 8; en Arbeitseinsatz, 668-670;
XCbeleid t.o.v. kerken, 297, 684-685, 693,720-721; en beleid t.o.v. pers en radio, 96, 283285,3°4,321-325;
XCbenoemingen en ontslagen, 68, 72, 109, 118, 1l9, 14511.,222, 251-252, 255,260,264,33811.;
XCen gelijkschakeling van de vakbonden, 374-375, 378-379, 391, 394, 406, 4°9; gratie-beleid, 58n, 963-964, 970;
XCen handhaving van rust en orde, 312, 441-442, 468-471, 474, 818, 821822, 958-962, 964, 972-977;
XCell. A. Hitler, 192-198, 417n, 960;
XCen kunstenaarsprotest, 772, 777, 785786; en maatregelen tegen de Joden, 537, 544, 554n, 555, 557, 564, 570, 572, 585-590, 595-596, 599-604, 6°7, 609, 611, 718-721, 983n, 1003n, 1011,1015,1016-1018,1020,10241031,1033-1034,1040n,1042,1047, 1°49,1064,1067,1°7°,1°71,1°75, 1080,1081,1083,1°95,1100,11°7;
XCen maatregelen tegen het KoninklijkHnis, 157-160, 162, 165-166; en A. A. Mussert en NSB, 31-33, 35, 67,69n,71, 104, III, 124, 184-186, 191-204, 222-232, 241, 261-262, 959--960; en Nederlandse Arbeidsdienst, 124126; en het Nederlandse bestuursapparaat, 252-254, 260-263; en de Nederlandse Kultuurkamer, 271-278; en Nederlandse SS, 225-227; en Nederlandse Unie, 42, 50, 109, 186,214; onderwijsbeleid, 338-339, 341, 346, 354-357,362-365,726-727,738; en Oostinzet, 117-118, 124, 132; politiek beleid, 30-33, 70-73, 102105, 137-138, 141, 186, 241-244, 435-44°; toespraken, 35, 40, 1°4-1°5, 203; en Vrijwilligerslegioen Nederland, r r r-r ra, 114-116 Shell-concern,1006 Short, W. C., 651 Sibbe,539 Siberië, 83, 88, 178, 180,637 Sicilië, 472, 621, 623 Sieger, F., 785 Sietsma, K., 688n Simon, C., 465 Simowitsj, D., 4, 6 Singapore, 221, 617,635,641, 644, 646, 649,661,663 Singora, 644, 645,649 'Sint Lucas', 784-785 Sittard, 257 Six, O. E. W., 340 Six, P.]., ]21, 836, 843-844 Sjanghai, 1012, 1014, 1048 Sjollema,].,761-762 Slaet op den trommele, 148 395n, 423n, 569, 774, 79611.,804, 806 Slagter, M., 841, 881-882, 911, 918, 921, 94 0 ,956 Slenaken.vça Slobbe, B. W. Th. van, 897 Slotemaker, B. c., 403-405 Slotemaker de Bruïne.], R., 714n
Slottke, G., 1036 Slowakije,74 Sluiter, W., 785 Sluys, D. M., 519n, 520n Sluijs, T. van der, 776 Sluyser, M., 151-152, 628, 848, 850, 926 Sluyters, ]., 277 Sluzker, E., 1015, 1I03, II06 Smedts, M., 94n, 146n, 795n Smeenk, C., 147n Smeets, R., 278 Smit, B. E. A., 567n Smit,]., 312, 325 Smit, M., 77-79 Smit, W. A. P., 779 Smulders, P., 388n Sneek, 157,402,799 Sneevliet, H., 97, 962-965 Snell, E. M., 618n, 63In Snouck Hurgronje, A. M., 79, 120
XC122, 124-128, 134, 340, 551, 563 Snijder, G. A. S., III, II4, 266, 271
XC272,275,277-280,338,341,691n,772 Sobibor, vernietigingskamp, 992--993,
XCIOOO Sociaal-Democratische Arbeiders-Par
XCtij, 138, 142, 148-149, 255, 258-260,
XC832,836,855 Societas Studioscrum Reformatorum, 571 Soep, A., 519n, 520n, IIOO Somer,J. M., 887 Sommelsdijk, 18 Sorge, R., 8 I Souvereine Orde van Malta, 129 Sowjet-Unie, 2, 10, 13, 14, 74-75, 82
XC92, 97, 106n, 173-180, 621, 633n,
XC639,657,861,985,988 Spaan,]. B. Th., 318, 321 Spaanderman, ]., 776 Spangenthal, 1., 1°54 Spanjaard, A., 5II Spanje, 15,76,106,620,860, 866 Spartacus, 566, 8°5, 962-963, 965,1060,
XC1062n Special Operations Executive-Dutch Sec
XCtion, IS0, 153, 869, 872, 883, 884n,
XC89°,892,912-915,919-920,922-923,
XC925--930,935,939-94°,952-953,955
XC957Speelman, W., 8°7-809, 815, 91In Speenhoff, C., 331 Speer, A., 25, 666, 683, 959 Spergebieden, 861, 958 Spiegel, De, 503 Spier, E., 568 Spier, J., I084 Spionage, 77-80, 318, jzon, 819 Zie ook: Englandspiel; Inlichtingendiensten Spionagegroep-'Roodkapje', 218, 794, 883 Spitzen, D. G. W., II8, 123, 253-254, 340, 564 Sporre, C., 218, 883, 892-893,912--914 Sportverenigingen, 747n Spratly-eilanden, 635 Springer, B., 849-850 Spijkenisse, 973n SS, afstammingsonderzoek, 65, 539-540; Einsatzçruppen, 74-75, 984-986, 988; Ergänzungsstelle Nordwest, III, II3II4, II6; Cermanische Leitstelle, 182; Nederlandse, 64, 181-186, 199, 224231,268,277,341,413,539; Rasse- und Siediungshauptamt, 65, 540; Standarte 'Westland', 59, 66, II2, II6II7, 137,224; Vlaamse, II7; Vrijwilligerslegioen Nederland, 106107, 109-II7, 123-124, 126, 131132,181,224,303-304,317n,743744; Wachhataillon, 743-744; Waffen-SS, 59-61, 67, 76, 107, IIlII2, 181-183,292,3°9, 350n, 381, 743; Staal, K. van, 901 Staatkundig Gereformeerde Partij, 142, 295n Staf, C., 133-135, 137 Stalin, J., 80-83, 85, 87, 95, 178,950 Stalingrad, 469 Stam, A. H., 807-808, 815 Standaard, De, 95, 142, 146, 147, 298n, 30In, 303-305, 321, 328, 503, 803 Stapelkamp, A., 138, 370, 376, 377n, 402
Staring, H., 49 Stark, H. c., 636 Stedelijk Lyceum, Hilversum, 556 Steen, G., 863-864 Steen, A. van, 952-953 Steenberghe, M. P. L., 627n Steenwijk, 921, 959n Stellbrink, G., 876 Stempels, N. A., 148, 883 Sterneberg, F., 765n, 773 Stettin, 997 Steur, A.]. van der, 761, 783 Stikker, D. U., 403-405 Stille Oceaan, 659, 943 Stimson, H. L., 92n, 618, 631, 650 Stockhohn, 151, 819n Stockum, Th. C. van, 337n Stoffels, E.]., 315, 317n, 318, 320 Stok, B. van der, 895-897 Stokman, S., j r rn, 325n, 376n, 378n,
XC379n, 381n, 393n, 397n, 418n,
XC554il, 673, 723n, 740n, 741n, 743n,
XC744n,745n,746n,747n,752n,1078n Stokvis, B., 328n Stokvis, ]. E., 5U Stokvis,].J. F., 316-317, 321 Storm, P., 773 Storm, W. F., 805n Storm-SS, 182-183,224,227, 279n, 547,
XC684 Straat van Gibraltar, 90 Straatnamen-wijziging, 165 Strafkampen, 668 Stramproy, 154 Straten, S. van, 869 Struycken, A. A. M., 854 Student, K., 8 Studentenfront, 422, 825, 827n Studentenverzet, 571-572 Studia Rosenthaliana, 500n, 5 I 5n, 520n 'Studio', toneelgezelschap, 768 Stiller, C., 254n Stülpnagel, H. von, 867 Stuiveling, G., 779 Stijkel-groep, 716 Suezkanaal, 8,90 Sumatra, 661 Suriname, 202,314, 537,630 Suurhoff,]. G., 49Swarttouw, C. N. F., 59311,594n Sijes, B. A., 665, 669, 673n, 674n Synagogen, plundering en brandstichting, 56, 513n Syrië, 8, 621 Székely-Lulofs, M. H., 779-780 Tabak, K., 372 Taconis, T., 914-916, 919, 922-923, 939, 952 Tammes, H. H., ö r rn Tap, H.]., 735 Taselaar, A. M., 556 Taubert, B. K. Th. F., 326-327 Tazelaar, P., 842, 896, 898, 9°2, 904910, 928, 930, 953 Technisch Gilde, 422 'Technische Noodhulp', 627n, 744n Technische Nothilfe, 627n Tegelen, 53 Telders, B. M., 143, 148, 512, 580 Telegraaf, De, 80, 95, 96n, 281, 286, 298n, 300, 302, 303n, 3°7, 3U-323, 371n, 803, 969, 97~ 1088 Teller, W., 915, 919 Tempel,]. van den, 98, 850 Tenkink,]. C., 51, u8, 415, 448-449, 457, 459, 466, 478 Terborg, 559 Terboven,J., 241-242, 251 Terlaak,]., 898, 901, 903-905, 917-918, 954 Terpstra,]., 735, 739-740 Terpstra, W., 352-353, 355-357, 735 Teunissen, G.J., 782 Textielstichting Rotterdam, 594 Thailand, 644 Theresienstadt, ghetto, 995, 999-1000 Thiel,]. A. van, 459, 461, 462n, 466 Thoden van Velzen, H. H., 130-132, 137 Tholen, 86In Thümmel, P., 8In Thijssen, L., 31In, 315 Tibo, N., 841-842,910,953---954,97° Tiel,161 Tielens, P. M. H., 897-898, 901-902, 9°5,930
Tilanus, H. W., 148 Tilburg, 28, 2911, 236, 824 Till, H., 68811 Timmermans, P., 795 'Tirpitz', De, 945 Tjcukemcer, 77 Tobi, H., 568 Tobroek, 8, 621-623, 765,946, 951 Todt, F., 666 Tötungsanstalten, 993 Tojo, H., 638, 640,646,648 Tokio, 81, 944 Tol, J. van, 331-334 Toneel, 764-774 Tongeren, H. van, 416, 417n Tongeren, J. J. van, 416n, 417n Toulon,14 Tourton Bruyns, T. W. de, 966 Touw, H. C., 402n, 548n, 689, 690,
XC693n, 694, 696, 701n, 702n, 712,715,
XC717, 718n, 719n, 720n, 721n, 722n,
XC723n, 72411, 728n, 733, I077n, Treblinka, vernietigingskamp, 992-993,
XC1000 Treuhänder, Zie: Verwalter Trip, L.J. A., 68, lI8, 314, 6II Tripoli, 623 Trondheim,945 Troost, C., 94n, 146n Trouw, 305 Trouw, A., 51311 Tsjechische regering in ballingschap,
XCLondenr Sr Tsjechoslowakije, 15 Tsjiang Kai-sjek, 635, 647-648 Tsjoengkingv öj ç Tsolakogloe, G., 8 Tuil, J. J., 86 9 Tulp, S., 29 Turkije, 3,90,621 Tuyll van Serooskerken van Zuylen,
XCF. C. C. van, 129-132 Tuyn, W., 883-885 Twello, 824 Twente, 369, 372,428, 472, 558-560,
XC561, 793-794, 824-825, 959 Twentse Bank, 585n Tijd, De, 17, 39n, 95n, 96n, 297, 298n,
XC302,3°5-3°8,321,322,388,747-748,751,759, 803 Tijen,]. E. van, 783n, 864n, 885 Tijen, W. van, 783 Tijn-Cohn G. van, 1013, 1014-1015, r051, 1052n, 1087, 1099-lIOO U-Boote, II, 623, 625, 629, 946 Uitgeversbond, 781-782 Uitgeverij 'Pegasus', 584 Uitgeverij Westland, 417 Unie, De, 38, 39-43, 48, 108-1°9, 208, 2II Unie 'Een school met de Bijbel', De, 360,36m Unie van Christelijke onderwijzers en onderwijzeressen in Nederland, 360, 361,727,736 Unilever, 602n Universiteit van Amsterdam, 336, 339, 340n, 558, 571 Utrecht, stad, 52, 55, 155,189, 191-192, 201, 219, 227, 232, 343n, 361, 366, 375,376,38r,391,430,431,443,470, 496, 544, 545n, 733, 887, 923-924, 959, 1066, 1075 Utrecht, provincie, 101, 157, 2r8, 251, 544,690,736,1040 Utrecht. gevangenis, 799, 912, 959 Utrechts Dagblad, 313 Utrechts Nieuwsblad, 298n Utrechts Stedelijk Orkest, 547n Utrechtse Courant, De, 308-310 V-actie, Duitse, 154-157 V-actie, Engelse, 19-20,77,153-154 V'-Mànner, 78, 99, 292, 444, 610, 688, 690n, 799, 816, 824, 826-827, 867, 875-878,881,883,889,894,910,911, 9 16 Vaart Smit, H. W. van der, 265, 355, 688n,69m Vaderland, Het, 95 Vakbeweging, De, 97, 372, 407n Valkenburg, (L), 138, 250n, 258, 959960 Valkenburg, C. T. van, 426, 429
Vasalis, M., Zie: M. Drooglever For
XCtuyn- Leenmans Vaticaan, 383, 387-388 Vaz Dias, S., 894-895, 9°4-905, 936,
XC970 VeefkindJr., J. B., 99n Veen, G. van der, 453-454, 761-762,
XC771-772, 783-784, 787-788 Veenendaal, 164ll Veenstra, O. G., 1041n Vegte, W. L. Z. van der, 268-269, 334,
XC595, 596n, 599, 773 Veldhuizen, G. van, 695n Veldkamp, j., 558, 800 Veldkamp,]. T., 452n Veldman,]., 379 Velleman, L., 764n 'Velo', 819n, 833 Velp, 1035 Veluwe,798 Venlo, 57, 248, 257 Verbeek, D., 768-77°, 773 Verboden boeken, 338, 342-344 Verbond van Nederlandse Journalisten,
XC286-288, 310, 760-761 Verbond van Nederlandse Werkgevers,
XC4°3 Verbond van Protestants-Christelijke
XCWerkgevers in Nederland, 403 Verbond van Nationaal Herstel, IlO Verdoorn, 0., 879, 882, 883 'Verenigde Haagse Spelers, De', 768 Verenigde Staten van Amerika, 12-15,
XC90, 180, 202, 617-619, 629-660 pas
XCsim, 861, 942-952, 1001-1002, 1007,
XC1009, 1010 Verenigde Vliegtuigfabrieken 'Fokker',
XCnv, 783n, 824, 862-864 Vereniging tot bevordering van de be
XClangen des boekhandels, 781-782 Vereniging van Christelijke onderwij
XCzers en onderwijzeressenin Nederland
XCen de Overzeese Gewesten, 360, 361,
XC727, 733, 736n Vereniging van Deviezenbanken, 609
XC610 Vereniging van Letterkundigen, 273
XC274 Vereniging voor Christelijk NationaalSchoolonderwijs, 360, 36m Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs, 360-361, 364-366, 555, 725728,732-735,739,740 Vereniging voor de Effectenhandel, 610n,611 Vereniging voor Volkenbond en Vrede, 4 1 9 Vergnes, W., 760n Verhoeven, Th.]. F., 359, 363-364, 387, 554, 727, 739, 741 Verkade, E., 773, 78I11 Verkijk, D., 324n, 330n, 335-336 Vermeulen, A., 373, 4°9-410 Vermögensverwaltung- und Rentenanstalt, 590-592, 595n, 603, 605, 6°7, 6II Verordeningen; VO 24/40, 415; VO 26/40, 587; VO 145/40,418; VO 189/40, 530, 586; VO 6/41, 496, 530-533; VO 197/40,452; VO 38/41,245; VO 40/41,245; VO 41/41,419; VO 42/41, 668, 670; VO 44/41, 130; VO 48/41, 587; VO 50/41,862; VO 73/41, 363; VO 83/41,286-288; VO 94/41, 443; VO 95/41, 443; VO 100/41, 861; VO 102/41,604; VO 108/41, 169-173; VO 109/41, 50; VO 120/41, 141; VO 124/41,251; VO 136/41, III; VO 137/41,726,736; VO 138/41,251; VO 139/41,443; VO 140/41, 87I11; VO 147/41,245; VO 148/41,609; VO 152/41,252-263,322,461; VO 154/41,605;
VO 195/41,443;
XCVO 24/44, 796; Verschuur, T.]., 858-859 Versteeg, H.]., 466. Versteegh, P., 835-837, 839, 841, 842,
XC843, 966, 968 Versteegh, T., 776 Vervoort, H. A. A. M., 752 Verwalter, 583-588, 592-594, 597-6°4,
XC608, 864, 1033 Verwey, H.]. W., 713n Verwey, R. A., 122, 131, 137,410,546,
XC564, 667, 669-673, 1068 Verzet, 781n;
XCtegen arbeidsinzet, 672-676;
XCbestrijding van, 441-445, 459-461, 463, 465, 469, 801-804, 820-823, 827,872-877,976,1040;
XCillegale oproepen en pamfletten, 21, 49, 152, 162, 189n, 235, 241, 255,257, 259, 273-274, 305, 367, 394, 433, 687, 702-705, 774, 815, 826, 851,962, I074; en illegaliteit, 143-144, 148-149, 216-217, 256n,262, 305, 321,442443, 471, 476, 676, 734n, 774n, 778n, 779n, 791-792, 832-835,94 0, 957; Illegale Organisaties, Zie: Comité van Revolutionaire Marxisten; Communisrenbond Spartacus; Groep-CS 6; Groep-Fikkert; Groep-de Geus; Groep-van Grutingjd' Aquin; Groep Hazelhoff-Roelfsema Groep- 'Kees'; Groep-Mekel/Schoernaker Groep-Nederland voor Oranje; Groep-Pahud de Mortanges; Groep-E. Vetennan; Groep-'Zwaantje' ; Illegale CPN; Inlichtingendienst (ID)-van Hattem ]eugdfront Vrij Nederland; Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers en de Landelijke Knokploegen; De Leeuwengarde ; Legioen Oud-Frontstrijders; MLL-Front; Nationaal Steunfonds; Nederlandse Volksmilitie; Ordedienst; Persoonsbewijzencentrale ; Spionagegroep-'Roodkapje' ; Stijkelgroep; Vonk-groep; Vrij Nederland-groep; Zweedse Weg; Zwitserse Weg; Zie ook: Convent van Kerken; Grootburgercomité; Medisch ContactPolitiek Convent; Raad van Verzet; Kerkelijk verzet; Kunstenaarsverzet; Protestants Schoolverzet ;
botage; Spionage; Illegale Pers; Joden, hulp aan; Joden en illegaliteit; Amsterdam; 's-Gravenhage; Rotterdam; België; Frankrijk Vessem, A.]. van, 338n Vestdijk, S., 779-780 Vesters,]. B., 395 Veterman, E., 299, 792 Viebahn, F. C., 816 Viehoff, C. D., r ron Viëtor,]. N., 874 Vieyra, H., I037n, 1038n Vincent,]., 776-777, 789 Visscher, H., 278, 690-691 Visser, E. L., 1089 Visser, G., 372 Visser, ]., 62-63 Visser,]. G., 773 Visser, L. E., 45-50,56, 5II-514 levens
XCloop, 519, 520, 526, 527n, 535, 551
XC552, 563-565, 570, 573-583 conflict
XCmet D. Cohen, 614, 717, 1013, 1042
XC1043, 1061, 1068-1069 Visser, W.]. A.,462 Visser, L. de, IOG-I0l, 139 Vittel, interneringskamp, rojön Vlaanderen,69, 196, 197,231 Vlaardingen, 21, 881 Vlam,]. B., 428 Vlam, R. de, 29n Vlekke, G. F., 352-353, 355 Vlissingen, 257, 957 Vloot, Onze, 306 Vlot, C., 218, 219 Vlugt, A.]. Th. van der, 136 Völckers, C. L. F., 145n Völkischer Beobachter, 81, 28111 Voet, 1.,519, 520n, 521n Voet,]., 1089 Voeten, B., 156, 971n Vogt, W., 328 Volk, Het, 298n, 299, 300, 301, 322 Volk en Vaderland, 50, 103, 191, 222,
XC232n, 235,239,240, 327n, 760n, 779n, 1080 Volkskrant, De, 95, 142, 295, 375, 379,
XC395 Volksuniversiteiten, 343nVollgraff, D. D., 798n Vonk, De, 97-98n, II5, 1I6, 568, 615616, 631n, 662n, 805, 812, 815, 965, I062n, 1092 Vonk, De-Den Haag, 99 Vonk-groep, De, 97-98n, 815-816, 965 Voorhoeve, E., 155-156, 161n, 183, 189n, 191-192, 229-231, 236, 265, 269,327,356,1081 Vooys, C. G. N. de, 779n Vorderingen bouwmaterialen, 958; gebouwcnv ayo Vorrink,].]., 45, 49, 97,138,142,143, 149, 241, 255, 259-260, 263, 307n, 372,407n,409,526n,775n,781l1,836, 840,841,846-852,854-859,885,897, 904-905, 910, 912, 926-927, 93°-932 Vos, 1. H.]., 520n Vos,]. F.1233 Vos, P.]. C., 863 Vos,]r.,]. C. de, 761, 767, 769 Voûte, E.]., 42n, 55, 313, 471,552,557558, 1019-1020, 1067, 1095 Voûte,]. L., 217, 219 Voûte, N. G., 217, 219 VPRO,325 Vredegerechtshof, 462n Vrederechtspraak, 237 'Vreugde en Arbeid', 282, 369, 371 Vries, A. de, 503-504, 879n Vries, B. S. de, 593n Vries, D. H. de, 606 Vries, G. C. de, 444n Vries, H. de, 779 Vries,]. de, 278,345 Vries,]. de, 868-869 Vries, M. de, 1020-1022, 1052, 1054, 1056-1059, 1062n, 1086 Vries, Ph. de, 426n, 427n, 429n, 43111, 432n, 434n Vries,]r., S. de, sn Vries, S. I. de, 593n Vries, S. Ph. de, 500 Vries, T. de, 273, 779, 781 Vriesland, V. E. van, 272-273 Vrind, H. W. L. 805n Vrij Nederland, 17n, 96-97, 146n, I63n, 296, 321, 323, 417n, 628, 663-664,
773-774, 804, 8°5-817, 825n, 832,
XC911n, 980, 981, 1050, 1060-1062,
XC1065, 1074, 1°93 Vrij Nederland-groep, 814-817, 877 Vrije Katholieke Kerk, 742n Vrije Kunstenaar, De, 774n, 787 Vrije Universiteit, 72, 571, 807 Vrijheid, 9II Vrijmetselarij, 104, 145n, 193, 343n,
XC416-418, 499n Vrijwillige Hulppolitie. 471-472 Vrijwilligerslegioen Nederland, Zie: SS Vrijzinnig Christelijke Studenten Bond,
XC57 2 Vrijzinnig-Democratische Bond, 142,
XC148 Vrijzinnig Protestants Kerkcomité, P5 Vught, 138,963 Vught, concentratiekamp, 218, 320,
XC469n, 471, 690n, 775n, 779n, 819n,
XC87 111 ,9 12 Vullinghs, H.]., 793-795 Vuurslag, De, 39, 142n
XCWaag, De, 70-71, 130, 232n, 266, 299
XC313, P7-P8, 337,4°9 Waals, A. van der, 799, 878":'880, 881
XC882,885,924,933,935-936,94° Waarheid, De, 98-99, loon, 189n, 631n,
XC662,676,805,817-818,820,826-827,
XC828-829, 83I-8p, 834, 965, 1022n,
XC1067n Waddeneilanden,861 Wagenaar, G., 823 Wagenaar, H. M.]., 699-700 Wagenaar, N., 776 Wageningen,348 Wagner, P., 1040n Wake,644 Walcherenv çyên Walsum, G. E. van, 49n, 148, 255 Wamsteeker, H., 431, 435 'Wannsee-Konferenz', 994-996, roj z Warendorf,]. C. S., 851,9°4,912 'Wargashuysen', 108-109 Warschau, 988n, 999 Washington, 81, 617, 95°-951 Wassenaar, 900'Wat wij wèl en wat wij niet geloven', 7°3-7°4 'Watergeus, De', 19,28,331 Watson, M. S., 636n, 650n Wavell, A., 8, 621, 660-661, 664, 765 Weegschaal, De, 337 Weekblad van de Nederlandse Hervormde Kerk, 297, 698 Weert,154 Weest paraat, 423n Weg, De, 205 Wehofsich, F., 277n, 278n, 279n, 772 Wehrmachi, Deutsche, 2, 73-75, 97,173180, 656-657, 667, 684, 1000n, rojz, 1067, 1I00; Afrika Korps, 8; in Nederland, 54, 56, 76, 104, 160n, 162, 186, 230, 246-247, 549, 595, 598, 796, 798, 800, 820, 824-825, 958. Zie ook: Duitse Militaire Rechtspraak. Weizmann, C., yr rn Welter, Ch. J. 1. M., 72, 627n Wenen, 4, 987, 997, 999, 1012, 1040 Werf 'Gusto', Schiedam, 797 Werkloosheid, 669, 671 Werkman, G., 302 Werkverschaffingskampen, 668, 669 Werumeus Buning,]. W. F., 762, 777779n Wessel, 1.,426,429,431,434 Wesselings,J. H., 356, 363, 727 West-Friesland, 217' West-Indië, 862 Zie ook: Curaçao, Suriname Westerbork, Judendurchgangslager, 475, 516, 523n, 1030, 1035, 1037, 1040, 1064, 1066, 1090, 1I03 Westerhout, G., 783 Westerouen van Meeteren, F. M., 713 Westerveld,]., 835, 843,966, 967n, 968 Westhoff,]. Th., 1059 Westmaas, 796 Weijtens, M. J. M., 501 Wiardi Beckman, H. B., 846, 848-849, 851,854,856,897-898,901-902,9049 10 ,9 2 6-9 2 7 Wibaut, F., 427, 435
Wiegers, ]., 762 Wielek, H., 546, 1038, 1050 Wielen, H. G. W. van der, 108,212,219 Wiener, A., 518 Wieringermeer, werkdorp, 549, 1020 Wigersma, B., 70,356 Wilde,]. A. de, 138-139, 147n Wilhelmina, Koningin, 18, 98, 102,
XC153, 158, 215n, 286, 692-693, 700
XC701, 707-710, 713n, 820, 831, 840
XC841,848,850,871-872,897-898,901,
XCradioboodschappen, 22, 92-93, 664,
XC806,980-981 Willems,].,219 Wi=er, F., 35, 70, II8n, 166, 253,
XC258n, 277, 339, 340n, 345, 362, 426
XC427, 455, 466, 468, 530, 53rn, 532,
XC536,553,555,564-565,573,59°,727,
XC958, 1016-1017, 1025-1026, 1028,
XC1°31,1°33,1034, I040n, I043n, 1070,
XCI07I,I08I,I085,I086n Winkel, L. E., 805,829 Winkler, R. A., 686,687 Winterhilfswerk, 424 Winterhulp Nederland, 42, 43n, 121,
XC319n, 350n, 353, 423n, 424, 744 Winterink, A., 819n, 833 Winterswijk, 560 Wirtschaftsprüfstelle, 510, 585n, 586, 588,
XC591,593-601 Wisch en Terborg, 257 Wit-Rusland,I77-I78 Wit,J. C. de, 286,316,803,1088, r rorn Witlox, J. H.]. M., 749 Witsen Elias, c., 773 Witte Zee, 88 Witteveen, R., 963 Wladiwostok, 82, 637, 944n Woelderen, C. A. van, 257 Wörlein, K., 1067n, 1103 Wohlthat, H. C. H .., 1004 Wolf,]. L. de, 559n Wolff, B., 451, 457 Wolff, K., 419n Wolga, 88, 178 Wolters, D., 785 Woltersom, H. L., 71, 403, 405 Woltjer, H.]., 737Woodbrokers, 419 Woord en Wereld, 717 Woud, A., 776 Woudenberg, C., 149 Woudenberg, H.]., 27, 65n, 135, 234, 282,369,371-376,378-381,396,4°7, 409-410,519, 1095 Wüthrich,]. E. W., 219 Wijbenga, P., 1058n, lo78n Wijnkoop, D., 805n Wijnkoop, E., 97n-98n, 805 Wijsmuller, E. A., 230n Yamamoto, I., 641, 645-646, 651-652, 944-945 Ijlst, 157 Ijmuiden, 27, 914, 933, 957 ljmuider Courant, 27 Ijsland, 12,618 Ijsselmeer, 861 IJsselmonde, 18 Ijsselstein, 220 'Yvette', De, 865-866 Zaandam, 1066 Zaanstreek, 162, 168n, 820, 825, 826 Zandvoort, 156, 547, 800, 851 Zebregts, A., 29n Zeeland, 76n, 251, 366, 736, 861, 975, 1066 Zeeuws Vlaanderen, 861n Zeist,29 Zentralstelle für jüdische Auswanderung, 523n, 576-577, 987, 10II-I019, 1024, 1°30-1°31, 1°33-1°34, 1036-1041, 1045, 1046-1048, 1°49-1°52, 1056, 1066-1067, 1079, 1083, 1084, 10851086, 1097-1098, 1I01, 1104, 1106 Ziegler, F., 837, 839 Zierikzee, 296 Zigeuners, 474, 998 Zionisme, 499-5°0, 510-51In, 522,1014 Zipfel, F., 683n, 993n Zöpf, W., 1014-1015, 1019, 1025, 1°31, 1033-1035, I036n, 1072, 1073n, 1I07 Zomer,].]., 891-892, 940, 969 Zomer, W.,
Zondagmiddagcabaret 'Paulus de
XCRuiter', 331-334, 335 Zondervan, A.]., 51-52 Zoutelande, 548n Zoutkamp. 913 Zuid-Beveland, 86m, 958n Zuid-Holland, 76n, 705n, 861 Zuid-Limburg, 245, 248, 826, 915 Zuidchinese Zee, 645, 660 Zutfen, 430, 559, 800 Zwaan,}. de, 858 Zwaardemaker, A. F., 266n, 313, 412n Zwanenberg n.v.-Oss, 396 Zwarte handel, 305, 801-802Zwarte Zee, 88 Zwarts,].,488n Zweden, 860, 861, 866 'Zweedse Weg, De', 867-869, 938 Zwertbroek, G.]., 37 Zwiep, N., 559 Zwiers, H. T., 783 Zwitserland, 815n, 867, 910, 915n 'Zwitserse Weg, De', 867,887,938 Zwolle, 55, 24511,417n, 428, 429, 558560,716,922,1058,1091 Zwijndrecht, 166, 68911 Zijpe,453