, 'toen dacht ik bij mezelf: ik heb mijn man gevonden Ik heb hier en daar al jongens laten onderduiken, ik heb Joden opgeborgen, maar je weet toch uiteindelijk er geen weg meer mee. Wij moeten een organisatie stichten opdat wij die onderduikers een plaats kunnen geven. En nu dacht ik dat jij dat moest doen, dat je 't land door moet om de mensen daar warm voor te maken.'
Ik zeg: 'Maar dat durf ik niet. Waar ik kom ... , daar ga ik heen op de fiets, maar ik durf niet in de trein te reizen.'
En toen sprak ze dit woord dat ik nooit zal vergeten. Ze keek me aan en zei: 'Kerel, zou 't nou zo erg zijn als jij om het leven kwam en als er duizenden jongens gered worden?'
Ik heb daar niks meer op kunnen zeggen.'l