Er was een voor de hand liggende manier om iemand die zijn eigen pb niet langer gebruiken kon, aan een ander pb te helpen dat de oppervlakkige controle kon doorstaan; die controle bestond nl. als regel uitsluitend hieruit dat het uiterlijk van de gecontroleerde vergeleken werd met de foto in het doorhem getoonde pb, Welnu: persoon A kreeg het persoonsbewijs van persoon B. B gaf zijn pb dan als vermist aan. De politie maakte daar volgens voorschrift proces-verbaal van op; daarvan gingen afschriften naar het bevolkingsregister van B's gemeente en naar de rijksinspectie. B kreeg voorts een bewijsje van de politie dat hij aangifte gedaan had van de vermissing van zijn pb. Zulk een bewijsje was als regel drie dagen geldig. Binnen die drie dagen kreeg B van zijn bevolkingsregister een nieuw pb en er ging een nieuwontvangstbewijs naar de rijksinspectie. Teneinde A te beschermen, geschiedde in '41 en'
42 als regel niet meer dan dat de foto van B in het door deze z.g. verloren pb vervangen werd door die van A. Van B's foto werd dan de beeldlaag afgekrabd of met een lancet '
geschild' en op het restant werd de beeldlaag van A'
s foto geplakt; het gemeentestempel werd bijgewerkt en zo kreeg men wat men 'een vermaakt pb'
noemde. Men moest er natuurlijk op letten dat A er niet veel jonger of ouder uitzag dan B wiens geboortedatum immers in het pb stond. Gelijk gezegd: voor oppervlakkige controle was dit voldoende. Bij grondiger controle liep men onmiddellijk tegen de lamp: de vingerafdrukken die in het pb stonden, waren van B en niet van A.