Het moreel effect dat in bezet gebied van de bombardementen op Duitsland uitging, was niet gering. Wie 's nachts de Britse toestellen hoorde overtrekken, verheugde zich als regel in de verwoestingen die zij, naar men meende, in Duitsland zouden aanrichten, en in de slachtoffers die zij er zouden maken. Soms ging er iets mis. Zo in de nacht van 5 op 6 oktober '42 toen een aantal Engelse bommenwerpers zijn bommen afwierp op de mijn '
Maurits' en haar omgeving. De mijn werd getroffen (zij lag een week geheel stil en had eerst na zeven maanden haar normale productie weer bereikt), maar de meeste bommen kwamen in Geleen terecht waar bijna honderd doden vielen en bijna drieduizend mensen hun woning verloren. Dit bombardement was een vergissing geweest: men had doelen in Duitsland moeten bombarderen. De Nederlandse regering te Londen stond namelijk op het standpunt dat bombardementen op doelen in Nederland alleen verantwoord waren indien er een redelijke kans bestond dat de aan te brengen schade niet in een wanverhouding zou staan tot het aantal slachtoffers onder de burgerbevolking. Daar was het Britse oorlogskabinet het geheel mee eens. Bomber Command van de Royal Air Force mocht dus 's nachts geen doelen in Nederland aanvallen. Aanvallen overdag met lichte, tot Fighter Command behorende bommenwerpers waren wèl toegestaan: men kon dan beter mikken. Die aanvallen waren evenwel hachelijk, want de Duitse luchtverdediging boven Nederland (die mede het Ruhrgebied beschermde) was sterk. Het eenvoudigst was het bestoken van doelen die aan of vlakbij de kust gelegen waren. Herhaaldelijk werden aanvallen uitgevoerd op de grote bunkers van de Kriegsmarine in Ijmuiden en van september' 42 af werd het Hoogovenbedrijf te Velsen verscheidene malen gebombardeerd, met goed succes ook: twee van de drie hoogovens waren in januari' 43 buiten bedrijf gesteld.