Op zondag 13 december '42 zou, zoals tevo-renin de pers aangekondigd was, het elfjarig bestaan der NSB herdacht worden in een grote vergadering in de Markthallen te Utrecht. Een week tevoren evenwel, 6 december, had de RAF bij klaarlichte dag de Philipsfabrieken te Eindhoven gebombardeerd. Zouden de Britten nu de Markthallen in puin komen leggen? Besloten werd, geen risico te nemen: de extra-treinen waarmee de zwart-geüniformeerde NSB-functionarissen uit alle delen deslands ter vergadering gevoerd werden, reden niet naar Utrecht maar naar Amsterdam. Daar kwam men zondagmiddag in het Concertgebouw bijeen; de avond tevoren was in een kort bericht in de pers meegedeeld dat het zondagmiddag-abonnementsconcert van het Concertgebouw-orkest drie weken uitgesteld was.
Plaatsvervangend leider van Geelkerken opende de vergadering met de bravour die van hem verwacht werd: 'En toch komt Rommel in Kairo!'
(daverend applaus). Na hem besteeg Seyss-Inquart het podium. I Hij had nauwelijks een minuut het woord gevoerd ofhij had zijn auditorium duidelijk gemaakt dat, zolang de oorlog zou duren, van een overdracht van de macht aan de NSB geen sprake zou zijn: de verantwoordelijkheid lag bij hèm, de Reuhskommissar, 'und solange noch Wil die Entscheidung genmgen wird ul1d alles ungewiss ist' (in' 40 en '
41 had Seyss-Inquart zich heel anders uitgeIatenl) 'werden wir uns dieser Verantu/ortung nicht entziehen, Maar daarmee was niet alles gezegd.
'Wir hotten eben in dieset Woche', onthulde Seyss-Inquart, 'eine Aussprache ini Fuhrerhauptquartier. Herr Mussert, uiein Kamerad Schmidt und ich waren beim Führer ... und in dieset Unterredung sind die Grundsätze der kütiftigen Gestaltung 110mFührer Jestgelegt worden.
Der erste Grundatz, den der Führer vereiindet hat, war der: er will die Niederländer nicht als Besiegte behandeln, (bijval) 'Die Niederldnder sollen in volter Cleichberechti gung an allen Möglichkeiten, die dieses neue Europa gibt, Anteil haben ...
Und hierzu gehört als zweiter Grundsatz die At!{gabe, die sick Ihr Leider immer gestellt ... hat, ndmiicli dem niedertändischen Volk den Nationaisoztalismus nahezu bringen. Und !Vasheisst heute Nationalsozialismus? Heute heisst Nationalsczialismus ..
1 Wij citeren het verslag in de Deutsche Zeituno in den Niederlanden, 14 dec. 1942.
Und als dritter Grundsatz had der Führer ausdrücklich anerleannt, dass die NSB ... der Träger dieset politischen Entwicklttng ist, und dies möchte ich mit allem Nachdruck und ausdrücklich [eststellen, dass Mussert als Leider der Nationalsozialistischen Bel/Je gung der Fuhrer des niederlandischen Volkes ist.' (daverend applaus)
Meine Kameraden, daraus ergibt sich der vierte Grundsatz, der die kiinjtige Einord nung der Niederländer ... in die germanische Ordnung betr!fJt: der Führer hat gesagt, dass diese Ordnung heute noch nicht festgelegt uierden kann ... 'Aber eins ist sicher', das hat der Führer auch. gesagt: 'Wenn einmal dieser Neubau kommt und die Neuord nung, dann werde ich Sie, Herr Mussert, zu mit ruJen, Sie wetden durch diese Neuord nung nicht iiberrascht toerden, Sie werden eu mir leommen und wir toerden sie besprechen." (bijval)
Uit die grondslagen had Seyss-Inquart, zo deelde hij mee, de conclusie getrokken dat hij voortaan de NSB 'massgeblich' zou betrekken bij het bestuur van bezet Nederland: bij 'wichtige Veruraltungsmassnahmen, insbesondere aber in allen Personalangelegenheiten' (benoemingen op nieuwe bestuursposten) moesten de bureaus van het Reichskommissariat voortaan 'das Einvemehmen' van Mussert of van door deze aan te wijzen NSB-instanties verwerven. Evenwel: 'Insoweit bei diesen Entscheidungen unter den gegebenen Verháltnissen vordringlich und in erster Linie der Standpunlet der Besatzungsmacht gewahrt wetden muss, behalte ich mir die Schlussfassung vor' - anders gezegd: in laatste instantie bleef hij, de Reichskommissar, beslissen; daarom waren dan ook de luide toejuichingen ietwat misplaatst waarmee de slotzin van deze passage begroet werd: 'Damit ist die NSB verantwortlich in die Veru/altung dieses Landes eingeschaltet.'
Deze, tot weinig verplichtende, 'erkenning'
van Musserts 'Leiderschap van het Nederlandse volk'
vormde het voorlopig eindpunt van een ontwikkeling waarbij Seyss-Inquart ruim twee maanden tevoren aan Hitler Musserts voorstel overgebracht had, deze een Nederlandse regering te laten vormen.
Hitler had dat voorstel van de hand gewezen.
Dat Mussert er in de herfst van '42 op aandrong, hem een regering te laten vormen, mag ons niet verbazen - verbazingwekkend is eigenlijk alleen dat Seyss-Inquart die zich terdege bewust was dat de NSB slechts een minieme
Wat Mussert betreft, willen wij er aan herinneren dat deze reeds in zijn eerste contacten met Duitsers na de meidagen van '40 verzocht had, NSB'ers de leiding van bepaalde departementen te geven. In de zomer van '40 was hij een stap verder gegaan. In juli was mr. J. H. Carp, afdelingschef van de provinciale grifiie in Zuid-Holland, lid van de NSB geworden; deze had Mussert er op gewezen dat art. 38 van de Grondwet bepaalde dat 'ingeval de koning buiten staat geraakt, de regering waar te nemen', het koninklijk gezag 'mede aan een regent opgedragen'
werd en dat het, aldus artikel aö, zolang die regent ontbrak, door de Raad van State waargenomen werd. Welnu, aldus Carp (en Mussert nam zijn betoog over): als Seyss-Inquart, gebruik makend van zijn benoemingsbevoegdheden, de zittende leden van de Raad van State door NSB' ers verving, dan zou de nieuwe Raad Mussert tot regent kunnen benoemen en deze zou vervolgens een nieuwe regering kunnen samenstellen. Medio augustus '40 had Seyss-Inquart, toen nog hopend dat de samenwerking met Duitsland een veel breder basis zou kunnen krijgen dan alleen maar de NSB, het denkbeeld van Carp-Mussert van de hand gewezen: het was hem, zo noteerde Mussert, 'te ingrijpend'
<>- maar de leider van de NSB had er geen afstand van gedaan: Carp en prof. mr. J. J. Schrieke, de latere secretaris-generaal van justitie, had hij in de herfst zelfs een gloednieuwe Grondwet laten opstellen die hij als regent of als regeringsleider zou kunnen gaan toepassen. Na Seyss-Inquart had Hitler, toen hij eind september '40 Musserts betuiging van onvoorwaardelijke trouw in ontvangst nam, een domper gezet op al die eerzuchtige verwachtingen: de NSB moest eerst maar-eens tonen dat zij een aanzienlijk deel van het Nederlandse volk achter zich konkrijgen; Musserts denkbeeld dat er een 'Bond van Germaanse volken'
diende te komen, had Hitler al evenmin aanvaard. Geen wonder! Hitler voelde niets voor een 'Bond'
waarvan de samenstellende delen een ruime mate van zelfstandigheid zouden behouden; zijn denkbeelden gingen veeleer in de richting dat het 'Germaanse'
Nederland na Duitslands overwinning op dezelfde wijze in het Grossdeutsche Reich opgenomen moest worden als in '38 met Oostenrijk het geval was geweest. Dat laatste had Hitler ook vrij duidelijk te verstaan gegeven toen hij Mussert in december' 41 opnieuwontving ter gelegenheid van diens eedsaflegging op hem als 'germanischer Führer', maar of de vergelijking met Oostenrijk die Hitler bij die gelegenheid gemaakt had, in voldoende mate tot Mussert
1
Begin '42 was Mussert een stap verder gegaan. Enerzijds was zijn bezorgdheid gegroeid over de toenemende invloed van de SS-richting die er openlijk voor uitkwam dat Nederland in het toekomstige Grossgermanische Reich (of in 'das Reich' tout court) diende op te gaan, anderzijds was hij zich steeds sterker gaan ergeren aan de mate waarin Duitsers, via de 'Arisering'
en anderszins, dominerende posities in het Nederlandse bedrijfsleven trachtten te veroveren; het een zowel als het ander maakte het volgens hem wenselijk dat hij, de leider van de NSB, de macht in handen kreeg. Notabene: in bezet Noorwegen was de leider van Nasjonal Sam ling, Quisling, per I februari '42 '
minister-president' geworden - waarom mocht hij, Mussert, dan niet een regering vormen in bezet Nederland? In maart had hij zijn plan tot omvorming van de Raad van State opnieuwaan Seyss-Inquart voorgelegd en in diezelfde maand had hij jegens Rauter een nieuwe troef uitgespeeld: als regeringsleider zou hij tien lichtingen oproepen voor de strijd aan het Oostelijk front; Hitler zou, zo had hij becijferd, daar de beschikking kunnen krijgen over dertig Nederlandse divisies.
In mei '42 kwam het tot de beëdiging van de Nederlandse SS op Hitler, in juni tot Musserts tegenzet: de beëdiging van het NSB-kader op hemzelf Hij had zich in die tijd zo aggressief tegenover de SS-denkbeelden opgesteld (intern had hij betoogd dat wie voortaan nog de term 'Grootgermaans Rijk'
in de mond nam, uit de NSB geroyeerd moest worden), dat hij Himmlers gunst definitief verspeeld had. 'Iel: muss sagen', had de machtige Reichsführer-SS op 24 juni aan Rauter geschreven, 'dass ich ... mit Herrn Mussert personlich innerlick [ertig bin."
Het zal niet zoveellater geweest zijn dat Mussert, aan het denkbeeld vasthoudend dat hij er recht op had, Nederlands staatshoofd te worden", tot het besluit kwam, zijn offensief tegen de SS met kracht voort te zetten. Wellicht in overleg met Generalkommissar Schmidt (die hij nog steeds als zijn grote
Führer
In het memorandum- stelde Mussert voor, dat hij 'Staatsoberhaupt' zou worden; dat kon op een wijze die hij 'einfach und legal' noemde: via een nieuwe Raad van State; die raad zou hem tot regent benoemen, vervolgens zou hij 'als Leiter des Staates' 'eine verantwortliche Regierung' vormen, 'der richtige Augenblick' (hij had haast) 'könnte sein: Sanna bend der 5. September'.2 Mussert verzocht Hitler ook, 'den als Feindvermögen beschlagnahmten könig lichen Bezitz dem neuen Staatsoberhaupt zur Verjûgung zu stellen.'
Waarom dit alles? Het was nodig, schreef Mussert, 'sowohl für den inner lichen Auibau van Volk und Staat, wie für die Einschaltung in die geimanische Ordnung, Met dat laatste bedoelde Mussert bepaald niet een 'ordening'
zoals die door de SS gepredikt werd - integendeel: hij moest het binnen Nederland voor het zeggen krijgen ('Der Leider des Niederlándischen Volkes trägt die volle Verantu/ortung für das Volk und den Staat, somit [ûr alle inneren Angelegen heiten') - de Reichseommissar zou verbindingsfiguur worden tussen de bezettende macht en Nederland en zich met de 'Germanische Angelegenheiten' bezighouden, zoals: '1. Die Vorbereitung des Germanischen' (bedoeld zal wel zijn: niederländischen) 'Anieiles an der zukünftigen Germanischen Wehrmacht; 2. Die Einschaltung der niederlandischen Wirtsehaft in dem europaisenen Raume; 3. Die weitere Entwicklung der Niederlándischen SS, als Teil des Ordens der Germanischen SS' (en nu volgde een aanval op Himmler en Rauter:) 'unter Aus schaitung aller Tendenzen, die diesen Orden zu einem Staat im Staat mechen wollen mit einer eigenen Politik; 4. Die Förderung der briuierlichen und kamerad schaftliehm Zusammenarbeit der NSB mit der NSDAP', (aanval op de Duitsekon worden 'tijdens de tussenregering van de Raad van State.'
(brief, 3 sept. 1942, van]. H. Carp aan Mussert, a.v., 20'rovers'
r) 'mit Ausschluss aller Tendenzen, die nach ex-territorialen Rechten der Deutschen in den Niederlanden hinzielen,
Aldus Mussert verlangens. Wat bood hij in zijn memorandum aan?
Voor de strijd aan het Oostelijk front een Nederlands militair contingent, dat 'der Stärke des Niederlándischen Volkes entspricht', voor de z.g. Oostinzet de complete Nederlandse Arbeidsdienst, voorts boeren en agrarische jongeren voor de landbouw in het oosten en tenslotte complete fabrieksinstallaties ('z.B. ein Traktorenwerk, Flugzeugfabrik'). Maar dit alles kon slechts verwezenlijkt worden 'unter der Fuhrung einer Niederlándischen Regierung, die die Macht hat 14m die notigen Massnahmen zu treffen' (buiging voor Hiders oppergezag:) 'nacli den von dem Führer bestimniten Richtlinien,
Tien dagen na de ondertekening van dit memorandum sprak Mussert te Lunteren.! Hij bepleitte er opnieuw de vorming van een 'Germaanse Statenbond'
en sprak zich in dat kader fel tegen alle Duitse imperialisme uit:
'Wanneer het Duitse volk, dat op dit ogenblik alleen reeds veel sterker is dan de andere Germaanse volkeren, nl. de Nederlanders en de Scandinavische volkeren tezamen, het in zijn hoofd zou halen om deze andere Germaanse volkeren te onderdrukken en te beheersen, dan staat voor mij vast dat al heeft het de oorlog gewonnen, het onherroepelijk de vrede zou verliezen. De geannexeerde Germaanse volkeren zullen kankerplekken worden in het Germaanse lichaam en daaraan zal het geheel op een kritiek tijdstip te gronde gaan.'
Van' één groot Duits Rijk'
, zei Mussert, spraken slechts' de Duitse imperialisten en hun gehuurde en betaalde krachten in de andere landen Ennu laat ik nog terzijde het misbruiken van bijbelteksten als '
Uw Koninkrijk kome' voor de zaak van de staatkundige samenwerking der Germaanse volkeren.' '
Men moet', betoogde hij,
'van ieder politiek inzicht verstoken zijn of opzettelijk, zoals de Engelsen sinds jaren doen, wantrouwen en haat zaaien tussen de Germaanse volken van het continent om een theorie te verkondigen die daarop neerkomt dat de Germaanse volkeren heim ins Reich moeten. Wie daarover spreekt, kan beter direct voor de Engelse radio gaan staan.'
Daarop volgde een aanval op de 'Duitse en Nederlandse kapitalisten'
die elkaar gevonden hadden in de ongeordende kolonisatie in het oosten, d.w.z. in één die niet gericht was op de vorming van een afgerond Nederlands gebied:
'Zo zijn er lieden die er op zinnen, het Nederlandse volk zo arm mogelijk te maken, en zoveel mogelijk werkloos, dan moeten hier wervingsbureaus worden opgericht om koelies te werven voor de Oostgebieden. Dezulken zijn natuurlijk vijanden van ons volk en vijanden van de Germaanse samenwerking. Iedere Nederlander en iedere.nationaal-socialist moet hen als zodanig behandelen.'
Er moest, betoogde Mussert, in Nederland een 'regering'
komen. Haar eerste taak zou zijn, enkele honderdduizenden Nederlanders voor de militaire dienst op te roepen:
'Behalve in het westen moet de wacht voor Europa worden betrokken in het oosten. Ook daarin zal het Nederlandse volk zijn deel hebben te dragen. Het Nederlandse contingent zal in verhouding tot het Duitse de sterkte moeten hebben zoals overeenkomt met de verhouding tussen de volksaantallen. De nieuwe Nederlandse regering heeft de plicht, de maatregelen te nemen die daartoe zo spoedig mogelijk leiden.'
Bij de verdediging van Europa zouden de Nederlanders, zo zette Mussert uiteen, vooral ter zee een belangrijke rol kunnen spelen. Hij bracht hulde aan 'de helden'
die in de Slag in de Javazee hun leven geofferd hadden.
Welde leider der NSB had van zijn hart' geen moordkuil gemaakt. Het Reichsleommissariat greep dan ook in: de pers mocht geen woord over de toespraak berichten en er werd Mussërt verboden, de tekst in het nummer van Volk en Vaderland op te nemen dat op vrijdag 7 augustus zou verschijnen. Bij dat verbod legde Mussert zich niet neer: ongehoord achtte hij het dat hij, ter voorlichting van zijn leden, in het weekblad van de NSB niet de denkbeelden zou mogen opnemen die hij aan het kader uiteengezet had! Een wekenlang touwtrekken volgde. Tenslotte gaf Seyss-Inquart verlof voor de publikatie van de tekst maar daaruit werden enkele van de belangrijkste passages geschrapt, o.m, die over het 'verliezen van de vrede'
, over de 'gehuurde en betaalde krachten'
en het misbruik van bijbelteksten - en ook de zinsneden over de Slag in de Javazee konden, gegeven de Japanse gevoeligheden, geen genade vinden in de ogen van het Reichsleommissariat, In het nummer van Volk en Vaderland van vrijdag 2I augustus werd de gekuiste tekst van Musserts toespraak gepubliceerd.
De Reichskommissardroeg er zorg voor, dat de NSB'ers niet in het ongewisse bleven omtrent het standpunt van de bezetter. Dat werd door General kommissar Schmidt uiteengezet in een vergadering te Amsterdam op zaterdag de zzste.!
Schmidt liet niet na, er aan te herinneren dat Mussert Hitler 'seine Gefolg schaftstreue bis in den Tod' beloofd had. In de toekomst, zei hij, moest 'das Reich' werkelijkheid worden, maar, betoogde hij: 'Ob das Reich nun die Farm eines germanischen Staatenbundes ader eine andere hat, wird in Zukunft nath bestem Wissen und Gewissen bestimmt werden.' Een kennelijk door Seyss-Inquart geïnspireerde waarschuwing tegen Mussert sloot daarbij aan: 'Nationalis tische Übersteigerungen durchkreuzen die Reichsidee und können schliesslich zu einer Störung und Sprengung des Reichsgefüges juhrm.' Natuurlijk, 'einmal', beloofde Schmidt, zou er ook een 'niederlándische nationalsozialistische Füh rung' komen (het woord 'Regierunç' vermeed hij), maar hij zei niet, wanneer. Op Musserts aanbod, enkele honderdduizenden Nederlanders te mobiliseren, reageerde hij met op te merken dat vrijwilligers steeds welkom waren bij het Nederlands Legioen, de Waffen-SS en de Wehrmacht, de Kriegsmarine inbegrepen.
Men had zich kunnen voorstellen dat, wat Seyss-Inquart en Schmidt betrof, de zaak hiermee afgedaan was. Het tegendeel was het geval. Zoals wij reeds vermeldden, werd Musserts denkbeeld, 'hem een regering te laten vormen, enkele weken later door Seyss-Inquart aan Hitler voorgelegd. Waarom?
Wij zien vier redenen.
De eerste was dat Seyss-Inquart en Schmidt zich inderdaad soms afvroegen of men van Nederland een grotere krachtsinspanning ten bate van de Duitse oorlogvoering verwachten kon indien de NSB aan de macht kwam; de tweede, dat zij beiden, zij het uit verschillende motieven, in beginsel tegen een NSB-regering geen bezwaar hadden - Seyss-Inquart niet, omdat hij een 'nationalistisch'
NSB-bewind als een tussenstadium zag op de weg naar het 'Grootgermaanse'
rijk welks vestiging hij toen nog (de Duitse troepen naderden de Kaukasus, de landing bij Dieppe was afgeslagen, Rommel stond dicht bij Kairo) voor zeker hield, en Schmidt niet, omdat hij een 'regering'
van aan hem verknochte NSB'ers als een aanloop beschouwde tot de verwezenlijking van zijn eerzuchtige droom: hij zou de Gauleiter worden die in Nederland namens Hitler in feite een soort opperbestuur zou uitoefenen. De derde reden was dat Seyss-Inquart en Schmidt vertrouwden over voldoende machtsmiddelen te beschikken om het 'nationalisme'
waarvan Mussert in zijn toespraak vanjuli weer zo hinderlijk getuigd had, in toom te houden - trouwens, in diezelfde tijd bleven zij actieve steun verlenen aan
1 Met de morele en financiële steun van Generalkommissar Schmidt was De Mist haam in de zomer van '40 opnieuw begonnen te verschijnen. Van september '40 af werd het weekblad gedrukt bij een van de bedrijven van H. M. C. Holdert, de drukkerij 'Elsevier'
. Er werden toen per week ca. IS 000 exemplaren in ontloop gebracht. In oktober' 41 bracht de directeur-hoofdredacteur, J. Nijsse, de productie naar een drukkerij over die onder zijn eigen beheer stond. Nijsse kende slechts twee vijanden: de Joden en de volgelingen van Mussert. Zijn antisemietische agitatie was de bezetter welkom, maar met zijn aanvallen op de WA die hij van drankmisbruik en zwarte handel betichtte, maakte Nijsse het zo bont dat zijn blad in juli' 42 van secrctaris-generaal Goedewaagen een verschijningsverbod van twee weken opgelegd kreeg. Nijsse trad toen als hoofdredacteur af, de dichter George KettmannJr. die zich al in augustus '32 bij de NSB aangesloten had en zelfs een aantaljaren hoofdredacteur van Volk en Vaderland geweest was (maar hij was nu ook lid van de Nederlandse SS), werd bereid gevonden, zijn plaats in te nemen.
Kettmann, een hoogst onevenwichtige figuur, eigenaar van de 'foute'
uitgeverij 'De Amsterdamse Keurkamer'
, trok met steun niet alleen van de SS, Rauter en de Geimanische Leitstelle, maar ook van Seyss-Inquarts PressechejDittmar, op dezelfde wijze tegen de NSB van leer als Nijsse vóór hem gedaan had. Hij legde er nog een schepje bovenop toen hij eind augustus van een staflid van de Geimanische Leitstelle, SS-Obersturmfiihrer W. Hildebrand, te horen gekregen had 'dass der Reiehsführer-SS vam Führer Vollmacht bekommen hatte, das ganze Westen (deshalb auck die Niederlande} politisch unter seine Obhut zu nehmen,' (brief, 28 sept. 1942, van G. Kettmann aan een relatie te Berlijn, NSB, 22 d) Welnu, in het nummer van 5 september '42 verhaalde Kettmann hoe de NSB-burgemeester van Apeldoorn door de politie in het kippenhok van eenjoodse relatie ontdekt was (het was de tuin geweest), toen bij deze door enkele 'foute'
politie-agenten huiszoeking gedaan werd (de burgemeester was nadien ontslagen); voorts liet Kettmann op een als humoristisch bedoelde pagina 'vrijheid van beweging'
eisen door Jhr. K. A. P. van Rokkenswaay tot Billengraay' - met wie de NSB-burgemeester van Utrecht, C. van Ravenswaay, bedoeld was.
Prompt royeerde Mussert Kettmann en drie van zijn medewerkers uit de NSB.
Hildebrand en Dittmar zeiden dat Kettmann zich daar niets van moest aantrekken en twee nummers later, 19 september, werd op de 'humoristische pagina'
een door Hildebrand goedgekeurde 'wekelijkse aanbieding'
gepubliceerd van de 'N.V. de Maliebaan' (adres van het hoofdkwartier der NSB) waarin o.m, 'adjudantenjenever,
'Der Führer hat bestimmt:
1. Für Verhandlunçen mit allen germanisch-völkischen Gruppen in Dämnark, Nor wegen, Belgien und den Niederlanden ist im Bereich der NSDAP, ihrer Gliederungen und angeschlossenen Verbande ausschliesslicli der Reich~führer-SS zuständig.'
Hiders Verfügung betekende dat schmidt en de overige Leiter der Arbeits bereiche der NSDAP (in Noorwegen was dat Reichsleommissar Terboven die zich van de Verfiigung niets zou aantrekken) voortaan op politiek gebied onder Bormann zouden ressorteren; de in een vroegere studie door dr. A. E. Cohen geopperde veronderstelling dat dit door Bormann als aanloop bedoeld was om formeel óók boven de Gauleiter der NSDAP geplaatst te worden;' lijkt ons plausibel. Hetzelfde geldt voor zijn veronderstelling dat er verband bestaan heeft tussen Hiders Verfügung en Bormanns Anordnung: 'Het is zeker mogelijk dat deze Anordnung 54/42 ... is ontsproten aan een
Vriend en tegenstander - die twee begrippen zijn terecht gebruikt. Bormann en Himmler waren elkaars concurrenten. Het mocht dan waar zijn dat Himmler, de Reichsführer-SS, onder wie de Waffen-SS, de gehele Duitse politie en, niet te vergeten, de concentratiekampen ressorteerden, meer feitelijke machtsmiddelen tot zijn beschikking had dan Bormann - even waar was het dat Bormann die zich, anders dan de als een Razende Roeland heen en weer reizende Himmler, voortdurend in het Führerhauptquartier ophield, als Hiders naaste medewerker en persoonlijke secretaris juist door zijn aanwezigheid bij de man die in laatste instantie besliste, een bij uitstek invloedrijke positie opgebouwd had. De twee concurrenten ontzagen elkaar en speelden elkaar ook wel eens de bal toe. Wat de positie der bezette gebieden betrof, kon dat des te gemakkelijker omdat zij het beiden wezenlijk met Hitlers beleid eens waren: Oost-Europa moest in slavernij gebracht worden en 'Germaanse'
gebieden als Noorwegen, Denemarken, Nederland en Vlaanderen dienden uiteindelijk in Duitsland op te gaan.
Eind augustus arriveerden de exemplaren van het Reichsverfügungsblatt in Den Haag. Men behoeft Verfügung 8/42 en Anordnung 54/42 maar met de ogen van Seyss-Inquart, Schmidt en Rauter te lezen om te beseffen, hoezeer hun reacties verschilden. Rauter jubelde: zijn idool Himmler zou, zo interpreteerde hij de tekst, voortaan als enige onderhandelen met de germanisch völkische Gruppe in Nederland! Schmidt daarentegen achtte zich uitgeschakeld: in plaats van onder Seyss-Inquart en de Parteikanzlei te München (waar hij trouwe beschermers bezat) kwam hij, wat de leiding van het Arbeitsbereich betrof, voortaan rechtstreeks onder de ongenaakbare bruut Bormann te ressorteren - dat, terwijl hij blijkbaar zijn contact met de NSB zou moeten overdragen aan Himmler, de chef van zijn aartsvijand Rauter! Het was hem of hij in de afgrond dreigde te vallen waaruit hij, de exfotograaf, in jarenlang werken voor de Partei met moeite omhooggekrabbeld was. Hij werd ziek en kreeg een periode van verlof waarin hij, zo stellen wij ons voor, zich de hersens afgepijnigd heeft met de vraag hoe hij er in kon slagen, bij Bormann (die hij onmiddellijk trachtte te benaderen) een zeker krediet op te bouwen; dat hem dat bij Himmler niet zou gelukken, wist hij.
Seyss-Inquart zal wel kalmer gereageerd hebben, maar toch ook niet zonder bezorgdheid. Zijn karakter was aanzienlijk sterker dan dat van Schmidt, bovendien zag hij geen enkele reden om aan te nemen dat hij Hiders gunst verspeeld had. Bormann wantrouwde hij - Himmler misschien
lA.v.'onderhandelingen'
met Mussert in) bij hèrn, de Reichskommissar, moest blijven berusten; dat vergde, zo mogelijk, handhaving van Schmidt die het vertrouwen van de NSB genoot - Schmidt die door hèm, niet door Bormann gedirigeerd moest worden. Conclusie: Verfügung 8142 en Anordnung 54142 waren beide voor hem onaanvaardbaar. Hij vroeg een gesprek met Hitler aan. Dat hij daarbij Musserts aanbod: mobilisatie van 30 divisies in Nederland, kon overbrengen, kan hem welkom geweest zijn als bewijs dat hij de Nederlander M ussert een flink stuk in de goede richting gekregen had. En Musserts verzoek, een regering te mogen vormen? Als Hitler het inwilligde, zou aan Himmler de pas afgesneden zijn en zou hij, Seyss-Inquart, als Reichskommissar, gelijk in Noorwegen met Terboven het geval was, toch in feite belast blijven met de leiding in bezet Nederland; a fortiori zou dat laatste het geval zijn, wanneer Hitler op Musserts verzoek afwijzend zou beschikken.
Nog voor hij voor zijn gesprek met Hitler naar Berlijn vertrok, was bij Seyss-Inquart een groot deel van zijn oorspronkelijke bezorgdheid weggenomen. Hij had, wellicht rechtstreeks uit het Führerhauptquartier en in elk geval, via Schmidt, van de Parteikanzlei te München, vernomen dat men de inderdaad onduidelijke Anordnung 54142 verkeerd ·geïnterpreteerd had: de bedoeling was niet dat Himmler in Nederland het contact met de NSB zou overnemen - de bedoeling was louter dat in Duitsland (' im Bereich der NSDAP, ihrer Gliederungen und angeschlossenen Verbánde'] elkeen die een politiek .. initiatief in Nederland wilde ontwikkelen, dat via Himmler zou laten lopen maar Himmler moest zich dan met de Reichskommissar in verbinding stellen. Anders gezegd: in de positie van Seyss-Inquart zou, mede gegeven diens nauwe contact met Himmler, geen wijziging komen. Het was Seyss-Inquart een pak van het hart. Terwijl hij begin september Rauter met fluwelen handschoenen aangepakt had (na een gesprek met Seyss-Inquart op 9 september schreef Rauter aan Himmler dat Seyss-Inquart zich 'von einer aus gesuchten Höfiichkeit und Liebenswürdigkeit' getoond had 'wie nie ZUVOr'l),
1 Brief, 10 sept. 1942, van Ranter aan Himmler (EDe, 00027).
En de post bracht nog een brief voor Rauter: een van Himmler, die al even teleurstellend was: 'Es bleibt zunáchs: alles beim Alten ... Ich habe z.B. nichts dagegen, dass Hauptdienstleiter Schmidt nach wie vor die Dinge auch zu gleich für mich mitbearbeitet. Voraussetzung ist aber, dass er wirklich auf Vorder mann geht.'l Ook Himmler wilde Schmidt voorlopig dus handhaven! Trouwens, dat Schmidt nog niet uitgeschakeld was, moet Rauter wel duidelijk geworden zijn uit het tekenende feit dat maar één General-leommissar met Seyss-Inquart meereisde om aan de besprekingen in Berlijn deel te nemen: Schmidt, niet hij.
In de Reichskanzlei vond op 3 oktober '42 het contact met Hitler plaats. Voordien had Schmidt een van de hoofdambtenaren van het Auswärtige Amt opgezocht, aan wie hij mededeling gedaan had 'von der Absicht des Reichskommissars ... , den Führer darum zu bitten, sich mit del' Binsetzung Musserts als Ministerprásident einverstanden zu erielàren' De ambtenaar noteerde:
'1. Es sei beabsichtigt, im nächsten Frühjahr in Holland 300 000 wehrpfiichtige Holländer auszuheben, um sie als Polizeitruppe naclt dem Osten zu schicleen: Eine Aushebung durch die deutscheBesatzungsmacht widersprechedem Völkerrecht und sei im übrigm nicht zweckmässig und erfolgllersprechend. Aus diesem Grunde wolle der Reichskommissar oorher Mussert zum Ministerprdsidenten beruJen und es ihm uber lassen entsprechende Verordnungen mit Gesetzeskrafi zu erlassen.
2. Schmidt ist ein alter Anhänger der Idee, Mussert an die Macht zu berufen. Er erzählte mir aber bei diesent Gespräch, dass es nicht in seiner Absicht läge, Mussert auf die Dauer an der Macht zu belassen. Die Hollander wurden ihn auch nicht sehr lange ertragm. Schmidt ist der Ansicht, dass einige Jahre Mussert-Herrschafi genügen wurden, den Holiändem zu zeigen, dass der direkte Anschluss an Deutschland das kleinere Übel ist und er glaubt demgemäss, dass es in 8 bis 10 Jakren tnöglick sein wird, die Hollander von sich aus zum direkten Anschluss zu bewegen.'2
Punt I spreekt voor zichzelf; punt 2 eveneens, maar wij merken hierbij wèl op dat wij er niet zeker van zijn of men dat tweede punt zo moet interpreteren dat Schmidt de NSB bedroog of het Auswärtige Amt - of zichzelf.
Wij zijn er voorts geenszins van overtuigd dat Seyss-Inquart inderdaad voornemens was, Hitler te vragen, de vorming van een regering-Mussert goed te keuren. Schmidt wèl, en deze had zijn standpunt vóór zijn vertrek uit Den Haag ook duidelijk aan Ribbentrops Haagse vertegenwoordiger Bene meegedeeld. Seyss-Inquart wenste, dunkt ons, niet verder te gaan dan Musserts voorstellen aan Hitlers beslissing te onderwerpen, zulks na een bespreking waarin Seyss-Inquart, zijn gewoonte getrouw, zorgvuldig pro en contra zou hebben uiteengezet.
Er vonden twee gesprekken tussen Hitler en Seyss-Inquart plaats - vermoedelijk één gesprek onder vier ogen (waar Seyss-Inquart de Verfiigung 8/42 en de Anordnung 54/42 wel ter sprake gebracht zal hebben) en één in aanwezigheid van Bormann, Himmler en Schmidt. Evenals een jaar tevoren werd de vraag behandeld of Vlaanderen aan Nederland toegevoegd zou worden - Hitler besliste, 'dass eine Vereinigung der fiämischen Teile Belgiens mit den Niederlanden nicht in Frage leommt' (geen 'Groot-Nederland'
aan de Duitse westgrens!) _l Wat Musserts voorstellen betrof: tegen Rauter zei Seyss-Inquart na zijn terugkeer in Den Haag dat Hitler weinig leek te voelen voor 'eine Zwangsausnehung nach der Machtergreijung Musserts durch Ein [uhrung der Wehrpfiicht ... wohl um sich nicht politisch gegenûber Mussert zu sehr zu verpfiichten.' Misschien zou die dienstplicht later toch wel onontbeerlijk zijn: 'Der Führer hátte geäussert, dass vielleicht der Augenblick kommen leonne, wo er die Niederlander brauchen könne.'2
Op grond van Seyss-Inquarts inlichtingen berichtte Bene het Auswärtige Amt het volgende:
"Mussert hat dem Reichskommissar kürzlich einen Brief an den Führer ûbergeben in dem er ... seine Ministerprásidentschajt vorschlägt. Diesen Brief' (hij is niet bewaardgebleven, de inhoud zal wel overeengestemd hebben met Musserts memorandum van 20 juli dat wij eerder weergaven)
'hat der Herr Reichsleonimissar dem Führer jetzt übergeben. Nach Lesen des Briefes und einer eingehenden Besprechung der Lage in den besetzten Cebieten der Niederlande, der Leistungen und Aussichten der NSB, der Möglichkeite11 die sich positiv und negativ aus einer l\1inisterpräsidentschaft Musserts ergeben könnten'
der
(FO;SD,
Hitler had dus niet definitief
'neen'
gezegd. Waarom zou hij? Beter leek het, Mussert aan het lijntje te houden.
Met Bormann en Himmler had Seyss-Inquart, zo rapporteerde Bene verder, over Anordnung 54/42 gesproken:
'Es sei völlig klar ... dass beim Reich1ührer-SS nicht die Absicht bestehe, in die vom Reichskommissar hier betriebene Politil« einzugreifen, zumal diese auf der uom Reich1ührer-SS zu bdolgenden germanischen Linie liegt. Die Politik wird hier also nach wie VOl' vom Reichskommissar als dem allein Vcrantwortlichen betrieben werden,>
Door het gebeurde was, zou men kunnen zeggen, Seyss-Inquarts positie geconsolideerd. Er waren twee verliezers: Mussert die onmiddellijk door Seyss-Inquart ingelicht werd (en die te horen kreeg dat 'die Möglichkeit, später Ministerprásident zu werden, nog steeds bestond," maar ook 'dass er sich ZUT Germanischen SS positiu einstellen tnüsse'4) en Schmidt - ten
1 Met betrekking tot de gesprekken van 3 oktober '42 schreef Seyss-Inquart acht maanden later aan Himmler: 'Eine Entwicklung wie sie in Norwegen vor sich gegangen ist, wunschte der Führer nicht, u. zw. mit dem ausdrucklichen Hinu/eis darauJ, dass das Experiment Norwegen nicht gegliickt sei.' (brief, 29,mei 1943, van Seyss-Inquart aan Himmler, a.v., 1994-98) 2 Rapport, 6 okt. 1942, van Bene aan het Auswärtige Amt (FOjSD, 50203). S Rost van Tonningen hoorde op 6 oktober wat in Berlijn besproken was. Een regering-Mussert? Waanzin! Drie uur lang ging hij zijn beklag doen bij Rauter. 'Nachher", zo schreef deze aan Himmler, 'klangen und sangen meine Nerven bis spät abends ... Rost kocht um 90 Grad herum:' (brief, 7 okt. 1942, van Rauter aan Himmler, BDe, 2453-55). Eind november stelde Rost via Rauter aan HimmIer voor, dat hij de taak zou krijgen om 'planmässig in engster Zusammenarbeit mit den deutschen Behorden das organische Zusammenurachsen der Niederlande mit dem Driften Reich im Grossraum gesetzlich die Pormen zu geben.' (brief, 30 nov. 1942, van Rost van Tonningen aan Himmler (selectie-Rost van Tonningen, dl. II, no. 366». • Brief, 7 okt. 1942, van Rauter aan Himmler. Het duurde toen toch nog een maand voor Mussert zijn bezwaren opgaf tegen het feit dat de 'Nederlandse SS'
zich als 'Germaanse SS in Nederland'
ging aanduiden. Zelf had hij medio september de NSB officieel herdoopt tot 'Nationaal-Socialistische Beweging der Nederlanden'
- een typerend meervoud! Het Reichskommissariat had de pers eerst na drie dagen verlof gegeven, van die naamsverandering melding te maken.
Dat laatste achten wij waarschijnlijk, zulks mede op grond van het feit dat Schmidt in de eerste helft van oktober wanhopig probeerde zijn positie te versterken. Hij ging daarbij tot een hoogst gevaarlijke stap over. Hij zocht in München namelijk de man op die de fmanciën der NSDAP beheerde, Reichsschatzmeister Franz Xaver Schwarz, en deze verzocht hij om fmanciële steun voor de initiatieven die hij als Leiter des Arbeitsbereidu der NSDAP in den Niederlanden 'bei der Behandlung der germanischen Frage in den Niederlanden wilde nemen; 'es sei unzweckmässig', zei Schmidt, 'wenn hier noch eine dritte Stelle mitarbeite.' Niet 'alleen weigerde Schwarz hem ook maar een cent te geven, maar hij zond omtrent Schmidts stap bericht aan die 'driue Stelle', nl. aan Gottlob Berger, de chef van het SS-Hauptamt, die zich namens Hirnmler met alle Anordnung 54142 voortvloeiende kwesties moest bezighouden. Berger haastte zich, Himmler in te lichten", en deze zal wel met gelijke spoed Born';_ann meegedeeld hebben dat diens ondergeschikte in Nederland gepoogd had, de Parte! tegen de SS uit te spelen in een zaak waarin tussen hen beiden geen enkel meningsverschil bestond.
Begin november moest Schmidt bij Himmler op het matje komen. Wat zich daarbij afgespeeld heeft, weten wij niet - wèl dat Rauter kort tevoren Himmler een beeld gegeven had van de verwarring waarin Schmidt zich bevond. 'Er meinte', aldus Rauter, 'wenn er van Ihnen, Reichsjuhrer, das Mandat bekäme, Flandern zu bearbeiten, sa wûrde er sofortFlandern einsteeken ... Er macht auf uns aft den Eindruck, alsob er irgend einem Phantom nachjage, von einem Sattel auf den andern springe und oft selbst nicht wisse, was er wolle. Gemand» hatte schon immer behauptet, er sei schizophren ueran lagt ... Dem einen sagt er, dass Mussert und Geelkerken die grossen Männer Hollands seien, dem anderen erzählt er, dass er Mussert noch benutzen uiolle um Holland ein zuverleiben und sa geht das immer wieder hin und her ... Keiner weiss, was er eigentlich will Vielleicht müsste er einen ordentlichen Urlaub bekommen. denn er ist zweifel/os überarbeitet.'"
Seyss-Inquarts positie was, schreven wij, geconsolideerd - ja, maar enige reden tot bezorgdheid had hij toch nog wel: Himmler had nieuwe bevoegd
1 Brief, 14 okt. 1942, van G. Berger aan Himmler (EDC, 2607-08). "In '41 een van Schmidtsnaaste medewerkers. 3 Brief, 26 okt. 1942, van Rauter aan Himmler (EDC, 2436-39).
Op 13 november liet Seyss-Inquart Rauter bij zich komen. Bij deze wekte hij (zonder dat Rauter het doorzag) de indruk alsof hij zijn koers volledig gewijzigd had. Hij gaf Rauter, zo schreef deze aan Himrnler, 'seinen Ent schluss beleannt, Mussert fallen zu lassen' ; Rauter ontwikkelde vervolgens het plan, in Nederland 'germanische Reichsgaue zu grunden, mit Niederlándem als Gauleiter und deutschen Hoheitstrágern als Stellvertreter' plus nog een 'deutscher Hoheitsträger' boven de Gauleiter - dat kon dan niet Schmidt worden, 'man leann die Niederlander nicht immer betrûgen", schreef Rauter, en, zo berichtte hij de Reichsführer-SS 'in aller Eile': 'Der Reichsleommissar ist ... ziemlich hi/fios, ist aber bereit, wie er mir erklärte, diese Linie zu verfolgen.'l
Seyss-Inquart was allerminst 'hulpeloos'
- hij was alleen slimmer dan Rauter en blijkbaar ook een betere acteur. Hij zocht Hitler in München op (wij weten niet, op welke datum, maar Hitler heeft tot 23 november op de Obersalzberg vertoefd) en deed deze, zo schreef Seyss-Inquart eind mei '43 aan Himmler, 'den Vorschlag, die Tur anders herum zu machen.'2 Mèt drs. N. K. C. A. in 't Veld menen wij die op zichzelf nogal duistere woorden aldus te moeten interpreteren: begin oktober was besproken of men Mussert een regering zou laten vormen om dan te eindigen met Nederlands inlijving bij Duitsland - nu werd besproken of men op de een of andere wijze met die inlijving zou beginnen en dus ook Mussert zou laten vallen. 'Aber Sie wissen',
1 Brief, I4 nov. I942, van Rauter aan Himmler (a.v., 2445-47). 2 Brief, 29 mei I943, van Seyss-Inquart aan Himmler (a.v. I994-98).
Seyss-Inquart had niet anders verwacht en gewenst. Hij heeft, zo veronderstellen wij, in de loop van dit gesprek in beginsel Hitlers accoord verworven voor Musserts medezeggenschap en toen ook de afspraak gemaakt dat hij spoedig samen met Mussert naar het Fuhrerhauptquartier zou komen.
Wij nemen aan dat Seyss-Inquart enkele dagen na de r j de november waarop hij met Rauter over de inlijving van Nederland sprak, Hitler in München bezocht waama hij, in Den Haag teruggekeerd, Mussert inlichtte - althans, op 22 november stelde deze laatste, kennelijk ter voorbereiding van zijn onderhoud met Hitler, een lijstje met wensen op. 2 Hij bleef er blijkens dat lijstje op aandringen dat de Raad van State een nieuwe samenstelling zou krijgen en dat deze hem vervolgens met adviezen terzijde zou staan (van een benoeming tot 'regent'
repte hij niet meer). Voorts wenste hij dat hij elke benoeming door Seyss-Inquart zou mede-ondertekenen, '[erner, dass Mitglieder der Beu/egung, die das Vertrauen des Leiders verloren haben aus ihrem Amt entjernt werden:' Goedewaagen wilde hij vervangen zien door dr. ir. Herweyer (directeur-generaal van de Nederlandse omroep), van Dam door prof. van Genechten, Verwey (sociale zaken) door van Ravenswaay. Voorts wenste hij vastgesteld te zien dat er geen apart departement van politie zou komen (daar zou inuners de ss zich meester van maken) en tenslotte dat hij 'führend und kontrollierend' zou kunnen ingrijpen bij het Nederlands Arbeidsfront, de Nederlandse Landstand, de Artsenkamer en de Arbeitsdienst.
Seyss-Inquart weigerde dit verlanglijstje aan Hitler voor te leggen. Hij wilde niet verder gaan dan te bevorderen dat Mussert, binnen zekere grenzen, betrokken zou worden bij benoemingen op belangrijke overheidsposten (een concept-verordening stuurde hij veiligheidshalve op 6 december per telex aan Bormann, niet aan Himmler) en voorts leek het hem aanbevelenswaardig dat Hitler beloven zou, vóór beslissingen die de toekomst van Nederland betroffen, Mussert te zullen raadplegen - dat verplichtte tot niets. Mussert stelde in overleg met Seyss-Inquart en Schmidt een nieuw
1 A.V. 2 BDC, 2382.
'Openlijke, onaantastbare vastlegging van de uiteindelijke positie van het NederlandseVolk en de Nederlandse Staat in het nieuwe Europa.
Het toekomstige verbond Duitsland-Nederland als begin van de Germaanse Statenbond.
Verbod aan alle Duitse Dienststellen om daartegenover een eigen politiek te bedrijven.'
Voorts noteerde Mussert drie 'kennisgevingen'
die hij aan Hitler wilde doen; de derde luidde: 'De mogelijkheid tot voorbereiding van de militaire dienst'
.
Met deze stukken gewapend, vertrok Mussert samen met burgemeester Müller van Rotterdam en met Generalhommissar Schmidt op 8 december naar Berlijn. Op de Iade arriveerde hij in Oost-Pruisen in het Führerhauptquartier, de 'Wolfsschanze', waarheen Seyss-Inquart vooruitgereisd was. Die dag begon om vijf uur in de namiddag de bespreking bij Hitler die anderhalf uur zou duren; behalve Seyss-Inquart en Schmidt waren ook Himmler en, aldus Müller in zijn verslag," 'Reichsleiter Behrmann' aanwezig.
Op de gebruikelijke wijze begon Hitler met de aanwezigen te verdoven door middel van een lange uiteenzettingê waarin hij waarschuwde dat de Russen, als zij de oorlog wonnen, heel Europa onder de voet zouden lopen. Welnu, 'die Herreehaft des Bolschewismus würde für gans: Europa mit sich bringen die Heirschaft der innerasiatischen Menschentassen über die europaischen, die mehr oder weniger vernichtet und ausgelöscht würden; der Rest würde einer u/eitgehenden Rassenmischung unterworfen.'
Europa moest dus alle krachten op het oosten concentreren: daar lag 'sozusagen das Paradies' veel te goed was dat voor de inheemse bevolking want onder deze bevonden zich, zei Hitler, kannibalen. Vermoedelijk sprak hij al ongeveer een uur voor hij aan Nederland toekwam:
'Nun zu den niederländischen Verhältnissen:
[eder Versuch, eine Regierung einzusetzen (siehe Quisling) bringe uns nut Schwierig keiten ... Einen Status für die Zukunjt aufzustellen, ist völlig unmöglich ... Ohne unsere Bundesgenossen können wir ... keine Zukunjtspläne schmieden und deshalb mussen wir erst den Krieg gewonnen haben, ehe wir weitere Zukunjtspläne erörtern können.'
Tekst: (RvO) Het proces Mussert p.A.v., p.Bor 'Besprechung des Führers mit Mussert-NSB am
In die toekomst dient er een Germaanse statenbond te komen, merkte Mussert op", Hij kreeg de wind van voren! 'WiT könnten nicht', aldus Hitler volgens Bormanns verslag,
'einen Staatenbund bilden, d.h. einen Staat, der aus lauter Einzelstaaten bestände, denn bei nächster Gelegenheit würde dieses ganze Gebilde wieder auseinanderjallen ... Die Notwendigkeit, eine ganz fest g~fütge staatliche Konstruktion zu schaffen, unter streicht der Führer mit dem Hinweis auf das Eigenleben der Niederlande in den letzten 400 [ahren. 'Wären wir 400 Jahre nicht getrennt gewesen, gäbe es heute kein Holland, aber wahrscheinlich ein germanisches Weltreich.' Weiter betonte der Führer, er körme ja nun Mussert anschwindeln, ihm Versprechungen für die Zukunft mathen. Der Führer habe aber mit Recht Zeit seines Lebens als ganz loyaler Mensch gegolten und diese Loyalität wolle er selbstverständlich aucli Mussert gegenüber wahren . .. In gleicher Weise wie der Führer seine eigene Heimat einordne, müsse der Führer auch die Niederlande einordnen. Sicher tat der Führer manche Tradition weh, in Hinblick auf die Zukunft müsste dies sein.
Der Führer betont, er wol/e ja keineifalls die Kraft des norddeutschenRaumes knicken, sondern sie ausu/erten. Daher werde er weder die Holländer noch die Belgier als Besiegte behandeln: sie einordnen in das grossgermanische Reich hiesse doch aber nicht, sie als Besiegte zu behandeln ...
Der Führer betont, es werde[ur unser grossgermanischesReich nUTGewinnende oder nur Verlierende geben. Wir mussen alle gemeinsam diesen Kampf gegen den asten auf Leben und Tod führen. Der Führer werde aber nicht kapitulieren, sondern kämpfen, und wenn er eines Tages die 16 oder die 14-Jährigen einziehen müsse. Es wäre immer noch besser,siefie/en im Kampf gegen den asten als dass sie bei einem verlorenen Kriege zermartert oder in niederster Sklavenarbeit zerschunden würden.'
Kon het duidelijker? Hiders besluit stond vast: precies als Oostenrijk zou Nederland uiteindelijk geannexeerd worden. En dat had hij Mussert gezegd - twee keer zelfs. Bij het vorige gesprek (12 december '41) had hij al een vergelijking met Oostenrijk gemaakt, nu had hij brutaal-duidelijk verklaard dat hij Nederland zou 'einordnen in das grossgermanische Reich'. Seyss-Inquart had Hitler in een voorafgaand gesprek deze openhartigheid ontraden en hem 'ausdrücklich gesagt, dass er nicht glaube, dass Mussert den radikalen Kurs werde mitmachen können, auch würde er' (Seyss-Inquart) 'einen
'Wie wird sich Mussert bei der Legion ver halten? Wird er dort wieder seine torichtendietsehenGedanken vertreten aderein Zeug reden wie bei der Besprechungin der Wolfsschanze?' (Telexbericht, 16 dec. 1942, van Himmler aan Seyss-Inquart, RK: Telexberichten,
Er werden de leider der NSB de door Seyss-Inquart gesuggereerde kruimels toegeworpen. Van Hitler kreeg hij te horen: 'Lch sehe in Ihnen den Führer des niederiándischen Volkes. Niemals werde ich: Entscheulungen [assen ohne mit Ihnen gesproehen zu haben.' Hitler verklaarde zich voorts accoord met het decreet inzake de inschakeling van de NSB in het bestuur van Nederland waarvan de tekst in de bespreking vastgesteld werd.
Aan het punt 'De mogelijkheid tot voorbereiding van de militaire dienst'
kwam Mussert niet toe.
Hij aanvaardde de terugreis in, zo schreefhij in '45, 'de aangename overtuiging, veel bereikt te hebben in de laatste minuten van het onderhoud'2 dat waren de minuten geweest waarin hem de kruimels toegeworpen waren.
Wat had hij dan 'bereikt'
? De Duitse instanties in Nederland zouden voortaan, zo meende hij, zijn accoord moeten vragen bij belangrijke maatregelen en speciaal bij benoemingen - maar het laatste woord zou bij Seyss-Inquart liggen." Voorts zou Hitler geen beslissing nemen ten aanzien van de toekomst van Nederland zonder tevoren met hem gesproken te hebben - maar wat zou hij, als het zo ver kwam en als het hard tegen hard ging, kunnen voorkomen? Niets. Hij had Hitler trouw gezworen - trouw aan de man die Nederland in een Grootgermaans rijk wilde laten opgaan en die ook in dit. gesprek (men denke aan de passage over de veertien- tot zestienjarigen) weer getuigd had van de ongehoorde vasthoudendheid waarmee hij zijn beleid placht door te zetten. Mussert had slechts één blik behoeven te werpen op zijn eigen notitie 'Wat bereikt moet worden door uitspraken van de Führer', speciaal op punt I daarvan: 'Openlijke, onaantastbare vastlegging van de uiteindelijke positie van het Nederlandse Volk en de Nederlandse Staat' (die niet mocht verdwijnen!) 'in het nieuwe Europa'
, om te beseffen dat hij, gehoord Hitlers uitlatingen, totaal niets bereikt had; sterker nog: dat hij via de aan Hitler afgelegde eed samen met zijn gehele, door een eed aan hem gebonden kader vastgeketend zat aan een man die, als hij er de kans toehet museumwezen' benoemen - dat gaf hem meer '
status' bij zijn pogingen tot'nationalist'
Mussert lief was, geen spaan zou heel laten.'
Hebben nu Mussert en Müller op de terugreis naar Nederland hier geen woord over gewisseld? Wij kunnen het ons nauwelijks voorstellen. 'Naar mijn mening'
, zo verklaarde Müller na de bevrijding, 'was het gehele onderhoud nutteloos. Het geheel maakte op mij een onaangename ... indruk. '2 Dat was maar al te begrijpelijk. In zijn officiëleverslag (waarin de tafelschikking bij elke maaltijd waar Mussert aangezeten had, nauwkeurig weergegeven werd) vermeldde Müller echter uitsluitend de kruimels: Hiders 'gunstige'
uitspraken - alles wat de Führer duidelijk en onmiskenbaar over zijn uit eindelijke bedoelingen gezegd had, liet hij weg.
Wij zien daar opzet in.
Wij zijn er ook niet van overtuigd dat Mussert inderdaad louter 'in de aangename overtuiging, veel bereikt te hebben', de terugreis aanvaardde. Eerder menen wij dat de even stellige alsverontrustende uitspraken van Hitler wel degelijk tot hem doorgedrongen zijn maar dat hij, in zielige zelfoverschatting, de hoop bleefkoesteren dat hij er, als Duitsland de oorlog won, in zou slagen, Hitler tot andere gedachten te brengen, en dat hij meende dat hij daarbij, erkend als 'Leider van het Nederlandse volk'
, sterker zou staan. En als Duitsland de oorlog verloor? Wel, dan zou Hitler aan de vestiging van zijn Grootgermaans rijk niet toekomen, maar dan was het wèl wenselijk, in het officiëleverslag geen passagesop te nemen waarmee men na de oorlog zou kunnen bewijzen dat Mussert trouw gezworen had (en trouw blééf) aan een Führer die de identiteit van Nederland wilde uitwissen. Conclusie: de duidelijke 'verliesposten'
moesten verzwegen worden, de vage 'winstposten'
met nadruk en geforceerd onderstreept.
Dat laatste geschiedde op de bijeenkomst in het Amsterdamse Concertgebouw die wij in de aanvang van dit hoofdstuk beschreven.
Onmiddellijk na die bijeenkomst wachtte Mussert eennieuwe teleurstelling. Want wat bleek? Terwijl Seyss-Inquart gezegdhad dat benoemingen voortaandec. 1942, van Himmler aan Rauter, EDe, 3660). 2 POD-Den Haag: p.v. F.E. Miiller (IS sep~. 1945),'inovereenstemming'
Of met' in overleg'
) met Mussert of met door deze aan tewijzen personen moesten geschieden (die zouden dus, als men van 'overeenstemming'
uitging, een soort vetorecht krijgen), sprak de door het Reichskommissariat verstrekte vertaling van Seyss-Inquarts toespraak die in de pers opgenomen werd, louter van 'overleg'
. Mondeling en schriftelijk protesteerde Mussert bij Schmidt. Hij zal wel niet vernomen hebben dat Schmidt aan secretarisgeneraal Frederiks die verontrust was komen vragen wat die uitroeping van Mussert tot 'Leider van het Nederlandse volk'
betekende, verzekerd had dat Mussert 'in geen enkel opzicht'
werkelijke zeggenschap zou krijgen over het Nederlandse bestuursapparaat.' Er bleef van de troostprijs waarmee de leider der NSB afgescheept was, niet veel over.
Aan de NSB' ers die in het Concertgebouw zo luid gejuicht en geapplaudisseerd hadden, waren al die achtergronden die wij schetsten, onbekend daarom konden zij zo enthousiast reageren.
Slechts de leden van de Nederlandse SS stonden, aldus Rauter, 'den Vor gängen [assungslos gegenuber. Sie starren mich alle mit grossen Au.gen an', berichtte hij aan Himmler.ê Binnen het apparaat van de Sicherheitspolizei en Sicher heitsdienst zal de reactie wel niet positiever geweest zijn. 3 De doorsnee-NSB' er evenwel zag in Musserts '
promotie' een hoopvolle belofte voor de toekomst en op het hoofdkwartier van de NSB vertelde men, dat Mussert voor 100% tevreden is met de bespreking en opdrachten van de Führer. Dat onze Leider dit precies heeft gewenst en dat hij zeer, zeer tevreden is.'4
'En de rede van Mussert?'
vroeg Het Parool. Antwoord: 'Hij moest natuurlijk erg blij en dankbaar doen, en als hij een staart had, hij zou er de ganse vloer van het Concertgebouw mee schoongeveegd hebben."
'Mussert '
Leider van het Nederlandse volk' ?' vroeg De Waarheid. Antwoord: 'Hitler of SeyssJ.'Aan het malle mannetje Mussert'
zette een amateur-poëet, L. Kruidenier, boven een op vondels 'Kinderlijck'
geïnspireerd gedicht dat illegaal spoedig in circulatie kwam: 'Intrigantje, dilettantje, onverstandje, mal geval, arrogantje, dwingelandje, kwasterige niemendal, nijdig ventje, vals serpentje, maleontentje. wat een pech! Hitler kent je, want hij zendt je met een zoethoudertje weg. Hoe j' ook likte, minzaam. knikte, je verslikte in een snik, Hitler wikte en beschikte: De regeerder, die blijfik! ... Stumprig stukje ongelukje, 't meesterstukje werd een klucht, sullig krukje, nog een rukje en je slaakt je laatste zucht !'
2
'Nog een rukje'
- inderdaad: op grond van de berichten van de fronten meenden de meeste Nederlanders dat het einde van het Derde Rijk snel naderde en dat dus ook aan Hitler en Mussert geen lang leven meer beschoren was. Maar wat voor onheil zou zich voordien nog manifesteren? In het kader van een publieke-opinie-onderzoek werd door enquêteurs van het Bureau voor Bijzondere Aangelegenheden van de NSB met een kleine tweehonderd personen gesproken, 'allen niet-leden der NSB'
. Gerapporteerd werd dat over de op 13 december' 42 bekendgemaakte besluiten '
door de bevolking weinig gesproken (werd). De enige conclusie die door een aantal mensen werd getrokken, was deze: dat er nu zeer spoedig de algemene dienstplicht zou worden ingevoerd en Nederlandse soldaten zouden worden ingezet in de strijd aan het Oosttront.Ï"jan.p.p.3 NSB, hoofdkwartier, hoofdafd. III, bureau voor bijzondere aangelegenheden: 'Mededelingen'
, I (jan. 1943), p. 1-2 (NSB,
Die laatste reactie sloot aan bij de cornmentaren van Radio Oranje. 'Het zal wel blijken'
, had de regeringsornroep op zondagavond I3 december gezegd (de plechtigheid in het Concertgebouw was door de radio uitgezonden, vandaar de snelle reactie), 'of het leveren van kanonnenvlees in de vorm van jonge Nederlandse soldaten óók op het programma staat.'
Na die r j de december '42 verliepen nog bijna zeven weken voor dan eindelijk op 30 januari '
43 het decreet gepubliceerd werd, 'houdende inschakeling van het Staatspolitiek Secretariaat der Nationaal-Socialistische Beweging der Nederlanden'
in het openbaar bestuur.' De inhoud was min of meer gelijk aan datgene wat Seyss-Inquart in het Concertgebouw meegedeeld had, met dien verstande dat nu toegevoegd was dat de NSB op bestuursgebied ook 'voorstellen en ontwerpen'
mocht indienen. Waar 'Einvernehmen' in de Duitse tekst stond, stond in de Nederlandse weer 'overleg'
.
Waarom heeft dat decreet zo lang op zich laten wachten? Dat weten wij niet met zekerheid. Wij vermoeden dat ten aanzien van de weergegeven toevoeging het accoord van Hitler verkregen moest worden en zulks kan (Hitler had in die tijd nog wel andere zorgen!) enige tijd op zich hebben laten wachten. Daarnaast was van belang dat zich binnen de NSB een heel touwtrekken ontwikkeld had over de vraag, wie de aan Mussert geschonken bevoegdheden zouden gaan uitoefenen, d.w.z. wie tot 'gemachtigden'
benoemd zouden worden. Die kwamen er in twee soorten: 'gemachtigden voor staats-aangelegenheden'
(de departementen) en 'gemachtigden voor aangelegenheden der volksgemeenschap'
(de 'foute'
instellingen). Wat de eerste soort betreft, zij vermeld dat er als gevolg van het verzet van de secretarissen-generaal Schrieke en Hirschfeld géén gemachtigden kwamen voor Justitie en voor Handel, Nijverheid en Scheepvaart; wèl kwam er een gemachtigde voor Landbouwen Visserij: oud-minister dr. F. E. Posthuma. 2 Rost van Tonningen, die 'gemachtigde voor economische zaken'
had
'gemachtigde voor financiën, bankwezen, bijzondere economische zaken en de Nederlandse Oost-Compagnie'.
Wat de 'gemachtigden voor aangelegenheden der volksgemeenschap'
aangaat, willen wij slechts vermelden dat generaal Seyffardt (die zich met de zaken van het Nederlandse Legioen praktisch niet meer bemoeide) een benoeming tot gemachtigde voor dat Legioen aanvaardde - zij zou hem het leven kosten. Wij slaan de namen van de overige 'gemachtigden'
over: daarvoor had het bouwsel dat Mussert ging optrekken, te weinig betekenis.
In dat bouwsel werd een centrale plaats ingenomen door het bureau dat Seyss-Inquart in zijn decreet als 'Staatspolitiek Secretariaat'
aangeduid had, maar dat Mussert (de 'Staat der Nederlanden'
moest behouden blijven!) 'Secretarie van Staat'
gedoopt had.
De Secretarie van Staat der NSB heeft tot aan de Dolle-Dinsdag-crisis, tot begin septemberdus, gefunctioneerd. Zij was in Den Haag aan het Nassauplein gevestigd, maar werd in juliverplaatst naar het oude woonhuis van Groen van Prinsterer aan de Korte Vijverberg, waar zich reeds vóór de oorlog het Kabinet der Koningin bevond. Dat pand was inwendig geheel verbouwd, hetgeen bijna fkostte. Trouwens, de gehele Secretarie van Staat werd een dure aangelegenheid. Carp, het hoofd (de man van het 'Raad van State-plan'
), trok een omvangrijke staf aan en betaalde naar verhouding hoge salarissenaan zijn meer dan honderd personeelsleden. Inbedroegen de kosten ruim fen voor het eerste halfjaar vanwerd bij het Reichskommissariat (dat de zaak fmancierde) faangevraagd. Die bedragen sloten toen de bezoldiging van Musserts lijfwacht in; Mussert-zelf had het 'Kabinet van de Leider'
naar Pleinno.overgebracht - ook dat Kabinet werd uit de begroting van de Secretarie van Staat bekostigd. Gewerkt werd daar weinig. Een op de bovenverdieping werkende typiste schreef in de herfst van'aan een kennis:
'Boordevol kritiek zijn wij op de leeglopertjesdie beneden een flink salaris toucheren en hun tijd besteden met kletspraatjesen kranten lezen. De luiheid staat sommigen op het gezicht te lezen ... Carp is slap, al is zijn verstand scherp
Kon het anders? De meesten die bij de Secretarie van Staat aangesteld waren, beschouwden hun arbeid spoedig als vrijwel zinloos. De 'gemachtigden'
werden niet meer dan één of twee keer door Mussert bijeengeroepen en als zij individueel in het 'Kabinet van de Leider'
rapport gingen uitbrengen, hadden zij over weinig anders te berichten dan over tegenwerking door Duitse en Nederlandse instanties. Secretarissen-generaal als Hirschfeld, Frederiks en van Dam weigerden alle contact met de Secretarie van Staat en met de 'gemachtigden'
(bij Verwey, secretaris-generaal van sociale zaken, werd iets meer bereikt) en het grievendste was dat men het Verordeningenblad of de Nederlandse Staatscourant maar behoefde op te slaan om telkens te zien dat belangrijke regelingen afgekondigd en benoemingen gedaan waren waar Mussert en zijn 'gemachtigden'
niet alleen niet hun 'Einvernehmen' mee betuigd hadden maar waaromtrent niet eens' overleg'
met hen was gepleegd. Carp hield er nauwkeurige statistieken van bij. Daaruit blijkt o.m. dat de 'gemachtigde voor binnenlandse zaken en veiligheid'
, van Geelkerken, met geen enkele benoeming in de politiesector bemoeienis kreeg; in '43 (de gegevens zijn niet geheel volledig) parafeerde hij 101 burgemeestersbenoemingen, bij 59 benoemingen was geen enkel overleg met hem gepleegd en twee candidaten waren burgemeester geworden tegen wier benoeming hij zich uitdrukkelijk verzet had.
Men gaat niet te ver wanneer men, achteraf, de Secretarie van Staat annex Musserts 'gemachtigden'
een wassen neus noemt. Maar zo werd het niet door een ieder gezien toen de Nederlandse pers en Radio Hilversum op donderdagmiddagfebruaride naamlijst der gemachtigden bekend maakten. Was dit een schaduwkabinet? Moest men het als aanloop zien tot een regering-Mussert die (Musserts gepubliceerde uitlatingen lieten geen andere conclusie toe) als een van haar eerste maatregelen enkele honderdduizenden jongeren zou mobiliseren voor de strijd aan het Oostelijk front?
Op aanraden van de redactie van Radio Oranje hield de minister-president, prof. Gerbrandy, nog diezelfde avond een toespraak waarin hij het gehele overheidspersoneel gelastte, alle maatregelen tegen te werken 'welkeBrief,okt.vanaan(Doe
Vier-en-twintig uur later, vrijdagavond 5 februari, werd generaal Seyffardt, Musserts 'gemachtigde voor het Nederlandse Legioen'
, door een lid van de verzetsgroep CS-6 neergeschoten. De Sicherheitspolizei vermoedde dat de pleger van de aanslag uit studentenkringen afkomstig was en de volgende ochtend reeds, 6 februari, volgden grote razzia's op de universiteiten en hogescholen die het gehele hoger onderwijs in rep en roer brachten.
Wat had zich op die sector in '41 en '
42 afgespeeld?
Tot goed begrip van hetgeen volgen zal, moeten wij daar eerst een terugblik op werpen.
Wat de bezetter uiteindelijk op de sector van het hoger onderwijs wilde bereiken, is evident: volledige gelijkschakeling. De Nederlandse universiteiten en hogescholen moesten hetzelfde beeld gaan bieden als de Duitse: van de academische docenten zou geen spoor van anti-nationaal-socialistische beïnvloeding mogen uitgaan, zoveel mogelijk nationaal-socialisten moesten op openvallende leerstoelen benoemd worden en er dienden nieuwe leerstoelen ingesteld te worden voor het onderwijs in nationaal-socialistische leervakken zoals 'rassenkunde'
. Wenselijk was tenslotte dat onder de studenten een sterke nationaal-socialistische groepering tot ontwikkeling kwam.
Al in '40 moeten Seyss-Inquart en zijn Generalkommissar onder wie het hoger onderwijs ressorteerde (Wimmer, de Generalleommissar für Verwaltang und justiz), beseft hebben dat het niet eenvoudig zou zijn, dat einddoel te bereiken: om te beginnen had de staat ten onzent maar een beperkte invloed op het hoger onderwijs.
Dat onderwijs werd gegeven aan zes overheidsinstellingen: de Rijksuniversiteiten te Leiden, Utrecht en Groningen, de Technische Hogeschool te Delft, de Landbouwhogeschool te Wageningen en de Gemeente-Universiteit te Amsterdam, en aan vier instellingen die het eigendom waren van particuliere verenigingen of stichtingen: de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam, de (gereformeerde) Vrije Universiteit te Amsterdam, de Katholieke Universiteit-te Nijmegen en de Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg. Die laatste vier ontvingen geen overheidssubsidie van enige betekenis - wèl oefende het departement van onderwijs, kunsten 57
Die benoemingsvoorstellen werden aan de colleges van curatoren voorgelegd door de verschillende 'faculteiten'
(in Delft 'afdelingen'
geheten) d.w.z. door de hoogleraren (de bijzondere uitgezonderd) die aan een bepaalde faculteit (of afdeling) verbonden waren. Al deze hoogleraren van alle faculteiten tezamen vormden aan elke universiteit of hogeschool de academische senaat die voor bepaalde algemene kwesties bijeengeroepen kon worden. Eens per jaar maakte de senaat de voordracht op voor een door de Kroon te benoemen (of toe te laten) rector magnificus die als voorzitter van de senaat fungeerde. Vóór mei' 40 had die functie, waarvoor men zich naar anciënniteit van benoeming ter beschikking placht te stellen, als regel niet veel meer dan een representatieve inhoud: de rector magnificus vertegenwoordigde de universiteit naar buiten. Als voorzitter van de senaat werd hij terzijde gestaan door een secretaris die door de senaat gekozen werd. Elke faculteit had voorts een eigen bestuur. De voorzitters (decanen) stonden de rector magnificus als assessorenterzijde; het aantal assessorenwerd dus door het aantal faculteiten (of afdelingen) bepaald, Wageningen (dat geen nadere indeling kende) had twee assessoren.Rector magnificus en assessorenhadden de vaste taak om bij benoemingen hun advies toe te voegen aan dat van de betrokken faculteit.
Men ziet: de landsoverheid kon niet op eigen i.nitiatiefhoogleraarsbenoemingen doen, evenmin kon zij de instellingen van hoger onderwijs bijzondere leerstoelen opdringen.
Met dat alleswillen wij niet beweren dat allen die tot het hoogleraarsambt57
Op al deze verhoudingen nu ging de bezetting verstorend inwerken, enerzijds door de acties die bij de bezetter hun oorsprong vonden, anderzijds door de reacties in de universitaire wereld. Dat manifesteerde zich al duidelijk in het eerste bezettingsjaar: toen alle Joodse docenten in november' 40 hun ambt moesten neerleggen, kwam het tot een beroering die zich in Delft en Leiden toespitste tot algemene studentenstakingen. Als strafmaatregel werden de Technische Hogeschool en de Leidse universiteit door de bezetter gesloten en in Wageningen werden twee hoogleraren ontslagen die op college tegen het heenzenden van de Joodse docenten geprotesteerd hadden. Twee maanden later, januari '41, was het de in augustus '40 opgerichte Nederlandse Studenten Federatie die bij de nieuw-benoemde secrctarisgeneraal van opvoeding, wetenschap en cultuurbescherming, prof. dr. J. van Dam, tegen de invoering van de voor Joodse studenten geldende numerus clausus protesteerde -. een aantal studentenbladen werd toen of korte tijd later door de Sicherheitspolizei verboden. De bezetter en van Dam voorzagen méér onrust. Eind maart '41 vaardigde van Dam dan ook een besluit uit 2 dat binnen elke universiteit of hogeschool de rector magnificus persoonlijk verantwoordelijk stelde voor de handhaving van de orde; deze werd bevoegd verklaard om 'bij overtreding der orde of bij ander wangedrag'
de betrokkenen vooreerst voor de tijd van zeven dagen de toegang tot de universiteit ofhogeschool te ontzeggen.
Het was een niet geringe verantwoordelijkheid die daarmee aan de rectores magnifici toegeschoven werd - toegeschoven in een situatie waarin zij tussen twee vuren kwamen te zitten: zij zouden het hoofd moeten bieden aan de eventuele pressie die van de studenten zou uitgaan en anderzijds zouden zij blootgesteld worden aande constante druk van het departement waar van Dam, na het gebeurde met de Technische Hogeschool en de Leidse universiteit, bij elke gelegenheid het Duitse dreigement zou gaan doorgeven dat wanordelijkheden van welke aard ook tot sluiting van de betrokken universiteit of hogeschool zouden leiden. Onder de docenten en assistenten maar ook onder de studenten waren er velen op wie dat dreigement lange tijd zijn uitwerking niet zou missen. De Utrechtse rector magnificus prof dr. H. R. Kruyt had in november' 40 een studentenstaking aan zijn universiteit met een proclamatie voorkomen waarin o.m. de zin voorkwam: 'Ook al voelt men zich gewond, daarom slaat men nog niet de hand aan zichzelf.'
Zo dacht menigeen.
Doordat hij de rectores magnifici de mogelijkheid tot ingrijpen gaf, bereikte van Dam dat Delft met ingang van 15 april' 41 heropend mocht worden. Het college van curatoren en de rector magnificus hadden tevoren getracht, van de z.g. Contact Commissie der studenten de toezegging te krijgen dat deze steeds in overleg met hen zou handelen, m.a.w. niet, zoals in november ,40 geschied was, op eigen initiatief tot een studentenstaking zou besluiten. In meerderheid waren de studenten evenwelniet bereid, die toezegging te doen; tussen de Contact Commissie en de universitaire autoriteiten kwam het tot 'heftige discussies'
! waarbij de studenten pijnlijk getroffen werden door het feit dat hun gesprekspartners van zo weinig weerbaarheid getuigden. De rector magnificus zond tenslotte aan alle studenten een gedrukte circulaire- waarin hij als zijn 'overtuiging'
uitsprak, 'dat wij de politiek buiten de muren van de Technische Hogeschoolmoeten trachten te houden'
; 'de minste gebeurlijkheden die zich op enigerlei wijze richten tegen de bezettingsmacht'
, zouden, schreefhij, tot 'een blijvende sluiting'
van de TH kunnen leiden.
Men zou het feit dat de rector magnihcus persoonlijk verantwoordelijk gesteld was voor de handhaving van de orde binnen de betrokken universiteit en hogeschool als een toepassing van het leidersbeginsel kunnen zien. Op die weg ging de Reichskommissar verder: hij vaardigde medio augustus '41 een verordening uit die bepaalde dat alle bevoegdheden van de colleges van
'fout"
: inLeiden de oudberoepsofficier mr. R. N. de Ruyter van Steveninck, lid van de NSB, in Amsterdam V oûte, Trouwens, in Leiden werd het gehele college van curatoren door NSB' ers vervangen nadat de zittende curatoren geweigerd hadden, aan te blijven onder voorzitterschap van een NSB' er die het formeel geheel alléén voor het zeggen had. Die verdere verstrakking van het bestuur der universiteiten en hogescholen had niet de instemming van van Dam gehad (hij had Seyss-Inquart de regelingen laten ondertekenen) en zij had er toe bijgedragen dat de chef van de afdeling hoger onderwijs, mr. H. J. Reinink, in de herfst van '41 zijn functie neerlegde; Reinink werd opgevolgd door de vijf-en-dertigjarige jhr. mr. L. P. D. op ten Noort, omtrent wie wij in ons vorige deel reeds vermeldden dat hij in de zomer van' 41 als ronselaar voor het Nederlandse Legioen optrad. Van Duitslands komende overwinning was op ten Noort overtuigd; hij zag ver op de door hem plebejisch geachte NSB neer; van zijn 'edelfascisme'
vormde een virulente Jodenhaat een wezenlijke component - kortom, hij was in de visie van het Reichsleommissariat precies de figuur die ten departemente nodig was om de eeuwige aarzelaar van Dam over de streep te trekken. Aan die verwachtingen heeft op ten Noort evenwel niet ten volle voldaan - hij miste vasthoudendheid en was graag in de contramine.
In april '41, toen Delft heropend werd, werden in Leiden examens en promoties weer toegestaan, maar de colleges mochten niet hervat worden, zulks ondanks het feit dat curatoren en rector en assessoren ruim een maand tevoren in een gedrukte oproep de studenten met klem geadviseerd hadden, alle verzet na te laten. Waarom werd Leiden anders behandeld dan Delft? Niet alle motieven van de bezetter zijn ons bekend, maar één motiefis duidelijk: voor de volledige heropening vergde hij van Leiden een prijs die Delft hem niet betalen kon. Hij wenste namelijk niet alleen dat aan' s lands oudste, internationaal meest bekende universiteit mede gedoceerd zou worden in
In de zomer van '40 waren binnen de NSB besprekingen gevoerd teneinde een stichting in het leven te roepen die met verlof van het departement aan de Leidse universiteit enkele bijzondere leerstoelen zou toevoegen. Deze stichting (in het bestuur was de Leidse fabrikant L. P. Krantz de drijvende figuur, hij stelde ook de nodige gelden beschikbaar) werd uitgerekend op 3 oktober '40, de dag van de viering van Leidens ontzet, opgericht. Het departement vroeg de Leidse curatoren om advies: hoe stond Leiden tegenover de toelating van de nieuwe leerstoelen? De twee betrokken faculteiten (de juridische en de letterenfaculteit) spraken er zich tegen uit, de juridische het duidelijkst, en tenslotte besloot de senaat eind' 40 met 39 tegen 5 stemmen, een negatief advies uit te brengen. Daarmee was de zaak niet afgedaan. Van Dam was inmiddels secretaris-generaal geworden - hij liet de zaak aan Wimmer over, met dien verstande dat hij zich bereid verklaarde, diens aanwijzingen te volgen. WehlU, Wimmer eiste dat de NSB'er dr. H. Krekel in Leiden tot buitengewoon hoogleraar benoemd zou worden in de wijsbegeerte der geschiedenis''
en dat twee nog prominenter NSB'ers bijzonder hoogleraar zouden worden via de door de NSB opgerichte stichting: van Genechten, de Haagse procureur-generaal, hoogleraar in de economie, Goedewaagen, de secretaris-generaal van het departement van volksvoorlichting en kunsten, hoogleraar in de 'nieuwere wijsbegeerte'
(waarmee de nationaal-socialistische 'filosofie'
bedoeld werd). Anders dan eind' 40 legde Leiden zich nu bij die drie benoemingen neer: een meerderheid der hoogleraren had het gelegenheidsargument aanvaard dat de universiteit krachtens haar wezen open moest staan voor de verkondiging van alle opinies. Maar hoe liet zich dat, aldus de meer principiëlen, rijmen met het heensturen van Cleveringa en Telders? 'Die hadden tegen de bezettende macht geageerd'
, was door de bedachtzamen geantwoord.
Juist in de tijd waarin de benoemingen van de drie NSB'ers afkwamen, werden die bedachtzamen met een nieuw probleem geconfronteerd. In de lente van ' 41 had prof dr. J. H. Boeke, hoogleraar aan de Indologische facul
'Indische'
gijzelaars) en begin augustus als hoogleraar ontslagen - een kennelijke aantasting van de vrijheid van meningsuiting die trouwens uit de gehele Nederlandse samenleving al verdwenen was. 'In de kring van leidende personen uit het universitair verzet werd'
, aldus mr. P. J. ldenburg, secretaris van het Leidse college van curatoren, 'overwogen of ... .niet collectief moest worden opgetreden, omdat een van de meest essentiële waarden van de Universiteit van Duitse zijde werd geschonden Na ernstige beraadslaging werd besloten, in dit geval .niet gezamenlijk af te treden.P
De crisis was slechts uitgesteld, niet afgesteld. Met steun van NSB' ers als van Genechten liet Wimmer een plan ontwerpen dat voorzag in het vervullen van de vacatures bijvoorbeeld van Meijers, Cleveringa, Telders en Boeke, alsmede in het gedwongen ontslag van alle Leidse hoogleraren die als uitgesproken anti-nationaal-socialisten bekend stonden; hun aller plaatsen zouden door docenten ingenomen worden die de 'Nieuwe Orde'
toegedaan waren en ook zouden nog méér 'foute'
leerstoelen gecreëerd worden, bijvoorbeeld in de 'rassenkunde'
. Hiertegen rees groot verzet. Reinink (die zijn ontslag nam) en anderen maakten het Wimmer en van Dam duidelijk dat de overgrote meerderheid der Leidse hoogleraren .niet bereid was, zich bij deze N azificatie neer te leggen - men kon dan wel doorzetten en Leiden heropenen, maar er zouden vrijwel geen hoogleraren en studenten overblijven."J.J. J.'foute'
hoogleraren benoemd zouden worden plus twee nieuwelingen die niet als uitgesproken 'fout'
golden. De faculteit moest advies uitbrengen. Twee leden bleken bereid te zijn de beide nieuwelingen "desnoods te aanvaarden. In die situatie zond prof mr. J. C. van Oven die als waarnemend decaan optrad (Cleveringa werd nog steeds als de 'echte'
decaan beschouwd), aan alle leden van de faculteit een briefje waarin hij er bij hen op aandrong, één lijn te trekken en dus ook de nieuwelingen niet te accepteren, aangezien, schreefhij, 'juist de aanvaarding van deze twee strijdig is met ons tot dusver ingenomen standpunt: wèl waarnemers, maar geen professoren te willen aanvaarden in de plaats van onze ontslagen collega's'
>: die 'waarnemers'
zouden overigens eerst college kunnen gaan geven als Leiden heropend werd. Een van de twee die de nieuwelingen hadden willen accepteren, was prof dr. W. van Iterson, hoogleraar in het oud-vaderlands recht. Hij had veel contact met een NSB'er, medewerker van de Centrale Inlichtingen Dienst der NSB en V-Mann van de Sicherheitsdienst, en vertelde in diens bijzijn wat zich in de faculteitsvergadering afgespeeld had (van Iterson deed dat vaker); bovendien kwam van Ovens briefje vermoedelijk via hetzelfde kanaal bij de 'bezetter terecht. Deze nam dat briefje als aanleiding om van Oven te ontslaan. Medio maart' 42 werd dat in Leiden bekend. W éér werd, ondanks Duitse dreigementen dat zulks als 'sabotage'
zou gelden, een collectieve ontslagaanvraag overwogen, maar het aantal hoogleraren dat daartoe bereid was, bleek niet groot genoeg: van Oven had, zo meenden velen en zo noteerde Idenburg een jaar later, 'inderdaad een onvoorzichtigheid"
begaan'2wèl heerste er eenstemmigheid '
dat bij de eerstkomende gelegenheid niet meer geretireerd mocht worden voor de wassende nationaal-socialistische vloed.P Die 'eerstkomende gelegenheid'
liet slechtsenkele weken op zich wachten. Nog in maart ondertekende van Dam het besluit waarbij een van van Ovens collega's, prof mr. R. Kranenburg, ontslagen werd (hem werd verweten dat hij in een herdruk van een van zijn werken niet naar behoren gewag gemaakt had van Seyss-Inquarts verordeningen), en toen in de loop van 1 Brief, 12 dec. 1941, van J. c. van Oven aan de leden van de Leidse juridische facnlteit (Doe 1-801, a-v). 2 P. J. Idenburg: 'Overzicht van de voornaamste gebeurtenissen in verband met de crisis aan de Leidse universiteit'
(1943), p. 10 (Doe II-810 E, a-r), J. N" Bakhuizen van den Brink: 'Herdenkingstoespraak 5 mei 1955'
in Mededelingen van de Civitas Academica Lugduno Batavorum (mei 1955), p. 81.
Van Dam was niet van zins, al die ontslagaanvragen in te willigen. Samen met op ten Noort, de Ruyter van Steveninck en een van Wimmers hoofdambtenaren, Schwarz, ging hij de Leidse hoogleraren in drie groepen indelen: 'aanstichters'
, 'meelopers'
en 'overgehaalden'
, en in eerste instantie willigde hij per I juni' 42 alleen de ontslagaanvraag der '
aanstichters' en '
meelopers' in: dat waren acht-en-twintig hoogleraren en twee lectoren; bovendien trok hij op hun verzoek de toelating als privaat-docent van vijf andere wetenschapsbeoefenaren in. De namen van de meeste 'aanstichters'
en 'meelopers'
werden meteen op de gijzelaarslijstengenoteerd en meer dan twintig hunner werden medio juli in het kader van de tweede grote gijzelaarsactiegearresteerd: anderen kon men niet vinden omdat zij ondergedoken waren.
Dit alles betekende het voorlopig einde van de Leidse universiteit - niet van alle werkzaamheden die in het verband van deze universiteit verricht werden. De medische klinieken, de laboratoria, enkele universitaire instituten en de bibliotheek bleven in stand, en nu eenmaal vaststond dat het universitair bedrijf niet hervat zou worden, had een aantal ex-hoogleraren er geen bezwaar tegen, als hoofden van klinieken, laboratoria of instituten de werkzaamheden voort te zetten. Van Dam wist daarvoor de instemming der Duitsers te verwerven. Formeel werden per I maart '43 nog eens zeven-en-twintig hoogleraren op eigen verzoek ontslagen. Aan een aantal leden van de twee ontslagen groepen (de groep van I juni '42 en die van I maart'
43) werd opgelegd, Leiden te verlaten. Enkelen kwamen in acute financiële moeilijkheden te verkeren. Een door oud-burgemeester van de Sande Bakhuyzen geleide geheime steunactie bracht voor hen de nodige gelden bijeen tot het (illegale) Nationaal Steunfonds later de hulpverlening kon overnemen.
'Presidium libertatis' ('bolwerk der vrijheid'
) - de hoogleraren van Leiden hebben zich het devies van hun universiteit waardig betoond. Zij hebben'neen'
doen horen, een 'neen'
dat zij niet onmiddellijk uitspraken maar waar zij (het blijkt uit de weergegeven feiten) naar toe zijn gegroeid. Later kon menigeen hunner, Cleveringa in de eerste plaats, er zich over verbazen dat men eind '40 de docententaak niet terstond neergelegd had toen aan de Joodse collega'
s het verder doceren verboden werd. Dat had schuldgevoelens gewekt - schuldgevoelens die er toe bijdroegen dat een kleine groep tot het inzicht kwam dat een duidelijke grens getrokken moest worden. In de zomer van '41 was die groep niet sterk genoeg om tegen de benoeming van Krekel, van Genechten en Goedewaagen een algemeen verzet te doen ontstaan. Het was eerst Wimmers veel uitgebreider Nazificatieplan dat tot een nagenoeg collectief 'onaanvaardbaar'
leidde - een beslissing die samenhing met het 'neen'
tegen zoveel gelijkschakelingspogingen van de bezetter die wij in hoofdstuk 4 van ons vorige deel schetsten. Nadien werd de aanval geconcentreerd op de juridische faculteit. Die faculteit stond pal en de overige faculteiten verklaarden zich in grote meerderheid met haar solidair. De weergegeven cijfers (van acht-en-zestig hoogleraren vroegen drie-envijftig ontslag aan) spreken voor zichzelf. Evenzeer spreekt het feit voor zichzelf dat zich onder de gijzelaars in de Brabantse karnpen een zo grote groep Leidse hoogleraren bevond.
Zeker, men kan stellen: in Leiden was dit verzet gemakkelijker dan elders omdat het de belangen van de studenten niet schaadde - de universiteit lag immers stil. Bij de betrokkenen (het zal aanstonds blijken) heeft dit argument inderdaad een rol gespeeld. Vermindert dit de waarde van het Leidse verzet? Ons inziens niet. Verzet moet beoordeeld worden in de totale situatie waarin het geboden werd. De Leidse hoogleraren wisten dat zij, als zij in de lente van' 42 de N azificatie van de juridische faculteit aanvaard hadden, in meerderheid hun universitaire taak weer ter hand hadden kunnen nemen. Dat weigerden zij. Het ontslag van die ene collega (Kranenburg) maakten zij tot een test-case en het singuliere is niet dat zij de afspraak maakten, zich niet bij zijn ontslag te zullen neerleggen (dergelijke afspraken zijn keer op keer in de Nederlandse samenleving gemaakt) - het singuliere is dat zij zich, alle persoonlijke risico's ten spijt, aan die afspraak hielden.
Dat feit heeft het, gelijk reeds gezegd, de Leidse hoogleraren en andere docenten minder moeilijk gemaakt om 'neen'
te zeggen tegen de bezetter en hier vinden wij een deel van de verklaring voor het feit dat de hoogleraren elders zich minder principieel opstelden.
'Er waren'
, schreven wij in deel 4,
'nogal wat hoogleraren die volledig opgingen in hun wetenschappelijk werk, er waren anderen die meenden dat elke actie de voortzetting van het hoger onderwijs dat ook voor de toekomst van het land van zo grote betekenis was, in gevaar zou brengen, er waren er ook die zich afvroegen of het wel op de weg lag van wetenschapsbeoefenaren, duidelijk stelling te kiezen in politieke vraagstukken, en er waren er tenslotte die er bij tijd en wijle eerlijk voor uitkwamen dat zij persoonlijk bang waren. Verzet was een zaak van politieke overtuiging en van karakter, maar hoogleraren waren niet om hun politieke overtuiging en hun karaktereigenschappen benoemd maar op grond van hun wetenschappelijke capaciteiten.'
Welnu, toen eenmaal algemeen bekend werd dat personen die geen werk hadden, in het kader van de arbeidsinzet in groten getale naar Duitsland gezonden werden, kwam daar nog een overweging bij die vooral in '41 en '
42, toen men het woord 'onderduiken'
nauwelijks kende, een rol ging spelen: als men de bezetter geestelijk afbreuk deed door het universitair bedrijf stil te leggen, was de kans dan niet groot dat men hem materieel hielp door hem een motief te bieden om de ca. vijftienduizend studenten die het land telde, na~r fabrieken in Duitsland over te brengen? De Leidse hoogleraren die voor verzet geopteerd hadden, hadden slechts hun eigen bestaan (en, zo meenden velen enige tijd, hun eigen leven) op het spel gezet, maar onder de hoogleraren elders waren er velen die betoogden dat zij terwille van de studenten tot offers bereid moesten zijn; de meeste studenten waren'41 en '
42 nog niet zo ver dat zij die offers afwezen. Het besef dat men vóór alles geestelijke waarden verdedigen moest, brak slechts langzaam door.
Eind '41 en begin '
42 kwam het aan de Universiteit van Amsterdam tot aanzienlijke spanningen.
Een van de weinige 'fouten'
onder de Amsterdamse hoogleraren, prof. mr. L. J. van Apeldoorn (oud-vaderlands recht en inleiding tot de rechtswetenschap), had al in de herfst van '40 de verontwaardiging van zijn studenten gewekt door in een bepaald college-uur positief over het nationaalsocialisme te spreken. Die studenten lieten versterkingen aanrukken en toen van Apeldoorn op zijn volgend college beweerde dat de mensenrechten nergens zo goed gewaarborgd waren als in het Derde Rijk en dat Hitler nooit onwaarheid sprak, werd luidkeels 'Rotterdam!'
geroepen. Van Apeldoom werd enige tijd nadien ziek en gaf in de rest van de cursus geen college meer. In oktober '41 evenwel, kort na het begin van de nieuwe cursus, deed zich een nieuw incident voor. Toen van Apeldoorn in een van zijn colleges zei dat 'het decreet van de Führer' waarbij Nederland onder Seyss-Inquart geplaatst was, volledig in overeenstemming was met het Landoorlogreglement, werd er luidkeels gelachen. Van Apeldoorn liep naar de student die hij voor de grootste rustverstoorder hield, eiste diens collegekaart op en noteerde de naam. Van de rector magnificus, prof. dr. B. Brouwer (deze was voor de cursus '41-'
42 als zodanig herbenoemd'), eiste hij vervolgens dat de betrokken student van de universiteit verwijderd werd, en hij kondigde bovendien aan dat hij diens naam aan de Duitsers zou doorgeven; de student had zich, zei hij, schuldig gemaakt aan 'belediging van de Führer'. Brouwer waarschuwde de voorzitster (decaan) van de juridische faculteit, prof. mr. D ..Hazewinkel-Suringa, en deze haastte zich om van Apeldoorn er met een brief op te wijzen, hoe ongepast het was dat hij, een Nederlandse hoogleraar, Nederlandse studenten aanbracht 'bij de vijand. Je zult niet kunnen ontkennen', schreef mevrouw Hazewinkel, 'dat sinds 10 mei 1940 Nederland met Duitsland in oorlog is en dat dus Duitsland onze vijand is en blijft tot aan de vrede ... En wie aan de vijand een Nederlands
1 De Senaathad prof. dr. M. W. Woerdeman als rector magnificusvoorgesteld; aangeziendezelid geweestwas van het vooroorlogseComité van Waakzaamheid,
Woedend belde van Apeldoorn mevrouw Hazewinkel op. De volgende dialoog ontwikkelde zich:
, 'Wil je die brief onmiddellijk terugnemen?'
'Eerst moet ik weten of het waar is.'
'Het is waar - maar Duitsland is mijn vijand niet.'
'Dan neem ik die brief niet terug.'
'Jij zet de studenten tegen mij op.je pleegt chantage op me,je staat mij naar het leven!'
'Nee, ik speel alleen eerlijk open kaart met je.'
'Jij zet de studenten tegen me op, jij staat me naar het leven!'
'Man, je bent niet goed wijs.' '
2
Van Apeldoorn ging zijn beklag doen bij Brouwer en V oûte. Inmiddels had een tweede student van Apeldoorns ergernis gewekt door hem naar aanleiding van zijn uitlatingen op college een scherpe brief te sturen. Twee studenten waren er nu op wie hij, zei hij, de Duitsers attent wilde maken. Brouwer en V oûte verzochten hem met aandrang, dat na te laten; beiden betoogden voorts dat hij onder geen voorwaarde mevrouw Hazewinkels brief aan de bezetter mocht doorgeven. Van Apeldoorn deed zowel het een als het ander. De twee studenten werden bij de Sicherheitspolizei geroepen (en kwamen er daar met een schrobbering van af3), mevrouw Hazewinkels brief werd aan Wimmers Generalkommissariat doorgegeven. Zij werd medio januari' 42 bij een van Wimmers ambtenaren geroepen en haar brief werd haar, keurig vertaald, voorgelezen. Zij verdedigde zich met op te merken dat zij slechts van de geldende volkenrechtelijke. en strafrechtelijke normen uitgegaan was.
Mevrouw Hazewinkel was niet de enige Amsterdamse hoogleraar die zich medio januari' 42 bij het Generalkommissariat für Veruialtung und Justiz moest
1 Brief, 13 okt. 1941, van D. Hazewinkel-Suringa aan L. J. van Apeldoorn, weergegeven in het 'Verslag van ervaringen met prof mr. L. J. van Apeldoorn, uitgebracht door prof. dr. B. Brouwer' (febr. 1946) (Doe 1-35, a-a). 2 Rapport, 8 febr. 1946, door D. Hazewinkel-Suringa (a.v.). a Daartoe heeft bijgedragen dat Brouwer jegens de Duitsers betoogde dat hij bestraffmg door hen als een inbreuk op zijn autoriteit zou beschouwen. De twee studenten werden inderdaad nadien'Indische'
gijzelaars vrijgelaten, zijn colleges hervat had met te betogen dat Nederland juridisch en praktisch nog steeds in oorlog was met Duitsland. Op dit eerste ontslag moesten er nog meer volgen. Van wie? De bezetter besloot, zelf de nodige aanvullende gegevens te verzamelen. Diegenen die op grond van het jegens hen al aanwezige materiaal voor ontslag in aanmerking kwamen (een zevental, onder wie mevrouw Hazewinkel), werdcri in de week van II tot I7 januari '42 naar Den Haag ontboden en daar aan een lang politiek verhoor onderworpen.
Verder was deze zaak nog niet gekomen toen in Amsterdam op 22 januari door een lid van het Militair Contact der illegale CPN een bom geworpen werd in het huis van het Studentenfront der NSB. Seyss-Inquart deed toen aan van Dam en via deze aan Brouwer en de secretaris van de Amsterdamse Senaat, prof dr. A. W. de Groot, weten dat vijf hoogleraren, onder wie mevrouw Hazewinkel, en tien studenten gearresteerd en naar een concentratiekamp overgebracht zouden worden. Van Dam protes teerde, Voûte sloot zich bij dat protest aan en Brouwer riep op 28 januari (er was nog geen enkele arrestatie verricht) zijn assessoren bijeen, samen met de oudste leden der faculteiten. Wat dreigde was ook tot de studenten doorgedrongen en hun Centrale Faculteitscommissie bracht onder de aandacht van tal van hoogleraren dat er, als de arrestaties doorgingen, slechts één passend antwoord was: beëindiging van alle universitaire werkzaamheden.
Inderdaad, in de bijeenkomst van 28 januari 'bleek uit de discussies'
, aldus de Groot, 'de overtuiging van de vergadering dat dit een vitaal ogenblik was waaraan we verplicht waren, eventueel de universiteit op te offeren.'!
Brouwer zei dat hij besloten had, zichzelf ter beschikking te stellen van de Duitsers - hij was verantwoordelijk voor alles wat in het universitaire milieu geschiedde, dan moest men hem maar wegvoeren; wellicht konden zo de andere arrestaties voorkomen worden.
Twee dagen later, 30 januari, kwam het in Amsterdam na enkele verdere sabotage-acties van de illegale CPN tot het oppakken van een groot aantal gijzelaars die in het concentratiekamp Amersfoort opgesloten werden; er bevonden zich onder hen drie studenten (twee andere die op de lijst stonden, kon men niet vinden, een zesde was in Zwitserland) en vijf hoogleraren. Nog diezelfde dag protesteerde van Dam bij Seyss-Inquart. De Reichsleom missar betoogde dat de arrestatie-actie in Amsterdam zich niet tegen de
1 A. W. de Groot: De Universiteit van Amsterdam in oorlogstijd (1946), p.'Daarmee had'
, aldus de Groot in zijn naoorlogse apologie, 'de zaak een ander aspect gekregen. De ongegronde beschuldiging tegen de universiteit was opgeheven. Door standvastig optreden was een overwinning behaald.'!
Standvastig optreden? Een overwinning? De politiek-bewusten onder de studenten zagen het anders: enkele studenten en hoogleraren waren gearresteerd en de universiteit deed niets! Notabene was op 28 januari afgesproken dat men, als de arrestaties plaatsvonden, het werk zou neerleggen! Een aantal studentengroeperingen, waaronder de groep die het illegale blad De Vrije Katheder uitgaf, besloot onmiddellijk een studentenstaking af te kondigen. Op maandag 2 februari werden pamfletten verspreid waarin aangespoord werd om op 3 en 4 februari van de colleges en practica weg te blijven. Die oproep vond maar weinig weerklank; veel studenten waren blijkbaar door de grote arrestatie-actie die de Sicherheitspolizei uitgevoerd had, nogal geïntimideerd. Trouwens, Brouwer had door middel van een aanplakbiljet doen weten dat de bezetter bij elke ordeverstoring met harde hand zou ingrijpen.
Een maand later werden acht hoogleraren en één lector, onder hen twee juristen (èn de vijf die in Amersfoort gevangen zaten), met ingang van I maart door de bezetter ontslagen. De mededeling bereikte de universiteit in de eerste dagen van maart. Het was een duidelijk politieke ingreep, een soort kleine zuivering. Wat zouden de niet-ontslagenen doen? De Senaat werd op 6 maart bijeengeroepen. Met algemene sternmen werd er besloten, er in eerste instantie bij Seyss-Inquart op aan te dringen, een delegatie uit de Senaat te ontvangen. Seyss-Inquart weigerde. Wat nu? Weer kwam de Senaat bijeen, nu op 9 maart - ook de lectoren ('een unicum in de geschiedenis van de universiteit'
ê) waren uitgenodigd, deel te nemen aan een vergadering die men als hoogst belangrijk beschouwde. Twee moties werden er ingediend. In de eerste, afkomstig van mevrouw Hazewinkel en van W oerdeman, werd voorgesteld dat de rector magnificus, Brouwer, de sluiting van de universiteit zou eisen als de ontslagen niet alsnog ongedaan gemaakt werden; de consequentie hiervan was dat men, indien die eis niet ingewilligd werd (en dat was maar al te waarschijnlijk), zijn arbeid zou neerleggen. In de tweede motie daarentegen, ingediend door Brouwer en de Groot, werd slechts voorgesteld dat men Seyss-Inquart een telegrafisch protest tegen zijn in
1 A.v., p. 39, 2 A.v., p. 43.'sabotage'
beschouwd worden - men riskeerde dus dood-I vonnissen. Sommigen vroegen zich af of, aldus de Groot, 'althans enkele van de ontslagenen door hun gedrag in bezettingstijd rechtmatige aanleiding tot ontslag hadden gegeven.'!
'Ik ben overtuigd'
, zei Brouwer in zijn slotwoord,
'dat het voor de studenten een deceptie zal zijn wanneer ik niet meer kan doen wat ons op dit ogenblik levend maakt: de arbeid ... Juist dat het mogelijk is geweest dat door mijn leiding-geven-nu negen-en-dertighonderd studenten nog kunnen arbeiden ... geeft mij zo grote voldoening als ik sinds mijn jeugd niet meer heb doorgemaakt.t"
Er werd gestemd. Met 41 tegen 23 stemmen werd het voorstel HazewinkelW oerdeman verworpen.
Brouwer riep daags daarna de Centrale Faculteitscommissie bij zich en vertelde haar aan de hand van de stukken wat geschied was en hoe de discussies in de uitgebreide Senaat verlopen waren. 'De meningen van de studenten'
, aldus de Groot, 'liepen, als altijd, uiteen'"
- stellig, maar er was een vrij aanzienlijke groep die bitter teleurgesteld was door de houding van de meerderheid der hoogleraren en lectoren en vanuit die groep kwam het tot een scherpe brief aan Brouwer+ waarin te lezen stond dat hij 'de waardigheid als lid van de universitaire gemeenschap'
'tot een aanfluiting gemaakt'
had. 'Ontrouw'
was hij geworden 'aan de normen die tot dusverre het handelen van de universiteit bepaalden.' '
Wij weten', aldus de slotalinea,
'met deze beschuldigingen onrecht te doen aan die leden van de Senaat die zich met tegenzin bij een meerderheidsbesluit hebben neergelegd, of die alléén de verantwoordelijkheid niet konden dragen die bij meer eensgezindheid en bij meer begrip voor de taak van de universiteitvoor de gehele Senaat aanvaardbaar zou zijn geweest - tegen de Senaat als geheel handhaven wij onze beschuldiging van verraad aan onze universiteit, van verraad tegenover de beste tradities van ons volk.'
Deze brief werd door veertig studenten, voornamelijk bestuursleden van ontbonden studentenorganisaties, ondertekend. Leden van de Centrale Faculteitscommissie bevonden zich daar niet onder: zij vonden de brief teA.v.,A.v., p.A.v., p.Tekst:(begin meip.'onjuist'
genoemd werd: 'Op dit ogenblik is de studentengemeenschap vrijwel zonder enig behoorlijk organisatorisch verband.'!
Brouwer, diep gegriefd en hoogst verontwaardigd, deed de veertig ondertekenaars van de geciteerde brief weten dat hij op hun verwijdering van de universiteit zou aandringen als zij hun handtekening niet introkken - 'een groot deel'
deed zulks. 2
Per I april werden mevrouw Hazewinkel en prof. mr. P. Scholten ontslagen. De Amsterdamse juridische faculteit bestond toen nog uit één lector en uit de NSB'er van Apeldoorn."
Het beleid van de meerderheid van de Amsterdamse Senaat werd in de illegale pers gelaakt, uiteraard in de twee verzetsbladen die zich speciaal tot de universitaire wereld richtten: De Geus en De Vrije Katheder, maar ook Het Parool signaleerde met teleurstelling de 'weinig here houding'
der gemeentelijke universiteit.? 'Figuren als prof. Brouwer', zo had De Geus opgemerkt, 'zijn gevaarlijker voor de Nederlandse zaak dan de meest doortrapte NSB'
ers juist door hun invloed op de fatsoenlijke Nederlandérs."
Scherper nog waren de kwalificaties die De Geus gebruikte ten aanzien van een gebeurtenis aan de Rijksuniversiteit te Groningen die zich in april '42 voordeed, kort dus na de Amsterdamse crisis en ongeveer samenvallend met de Leidse.
In juli' 41 had van Dam in de medische faculteit te Groningen als opvolger van prof. dr. L. Polak Daniëls (die zich in mei' 40 na de capitulatie van hetleven beroofd had) een NSB'er benoemd, jhr. dr. G. A. K. Kreuzwendedich van dem Borne. Polak Daniels' conservator had onmiddellijk ontslag genomen en toen Kreuzwendedich begin oktober'
41 zijn inaugurele oratie uitsprak, waren de vertegenwoordigers der studentenverenigingen demonstratief afwezig. Uit wraak arresteerde de Suherheitspolizei toen vijf studenten enwerd daar verdubbeld en steeg tot ruim vijfhonderdvijftig. • Het Parool, 33 (23 maart 1942), p. 5. 5 De Geus, 13 (maart
Deze Kreuzwendedich nu, kreeg begin' 42 als mogelijk promotor te maken met een arts, lid van de NSB, die een dissertatie ingediend had over de achttiende-eeuwse Nederlandse medicus van Swieten. Dat die dissertatie op bestelling en tegen betaling door een Duitser geschreven was, vermelden wij slechts terzijde: dat feit was toenmaals aan Kreuzwendedich en aan de overige leden van de medische faculteit onbekend. Zij wisten wèl dat hun een proefschrift voorgelegd was dat wetenschappelijk weinig om het lijf had en dat bovendien kwalijke tirades bevatten tegen de Joden en de [ezuïeten, Zelfs Kreuzwendedich wilde aanvankelijk het proefschrift weigeren. De promovendus nam toen Seyss-Inquarts Beaujtragter in Groningen, dr. H. Conring, in de arm, bewerend dat men tegen hem als NSB' er actie voerde. Kreuzwendedich werd bij Conring op het matje geroepen en capituleerde. Wat zou de faculteit doen? Conring dreigde dat er strafmaatregelen genomen zouden worden als de promotie niet zou plaatsvinden. Eind april '42 kwam de faculteit in vergadering bijeen. De voorzitter, prof. dr. F. J. J. Buytendijk, liet het niet op een stemming aankomen. 'Willen wij'
, zei hij, 'een terugslag op de universiteit voorkomen, dan zal ter promotie een voldoend aantal hoogleraren aanwezig moeten zijn die bereid zijn, het proefschrift, al of niet met instemming, te doen aanvaarden."
Vier hoogleraren, onder wie Kreuzwendedich en twee andere 'foute'
figuren (de vierde was de hoogleraar in de farmacologie die zich van de bezetting niets aantrok), verklaarden zich bereid, vóór de verlening van de doctorstitel te stemmen. Welnu, suggereerde toen een der overigen: laten er ook vier tegenstemmers naar de promotie gaan, dan geeft de stem van de rector magnificus (prof. dr. J. M. N. Kapteyn, die 'fout'
was") de doorslag. Aldus werd besloten - en vier tegenstemmers namen de rol van 'marionet'
(aldus een hunner) op zich. De promotie vond plaats, de doctorstitel werd verleend.
1 Een van de vijf gearresteerde studenten was de dochter van de kort tevoren in Sachsenhausen overleden Groninger hoogleraar prof. mr. Leo Polak; zij kwam in Auschwitz om het leven. Ook de studentenarts, dr. W. Hoek, stierf in een concentratiekamp. "Rijksuniversiteit Groningen, medische faculteit: Notulen, 24 april 1942 (Doc I-265, a-j), 3 Hoewel hij de zeventigjarige leeftijd al gepasseerd was, was Kapteyn voor de cursus '41-'
42 door van Dam herbenoemd als rector magnificus, zulks in strijd met de Hogeronderwijswet.
'De studenten'
, aldus De Geus enkele maanden later,
'hoorden het verloop van de geschiedenispas achteraf en zij keurden over het algemeen de houding van hun faculteit goed. Nietwaar, een promotie is toch geen reden om je universiteitaan op te offeren!
Wij hebben niet de 'tact'
van die enkele ingewijde studenten die, ofschoon op de hoogte van wat er stond te gebeuren, het verstandiger vonden, hieraan geen ruchtbaarheid te geven, 'om de faculteit geen slecht figuur te laten slaan.' Wij achten het '
verstandiger' om deze meest beschamendecapitulatievan de Nederlandse wetenschap aan een zo groot mogelijk universitair publiek bekend te maken ... Voor het eerstheeft de bezetter ingegrepen in een zuiver wetenschappelijke kwestie waar nog nooit de politiek in mee heeft mogen spreken, en - de wetenschapis geweken.'1
Aan enkele universiteiten en hogescholen was het al in '40 tot regelmatig overleg gekomen tussen hoogleraren die van mening waren dat ook op de sector van het hoger onderwijs verzet geboden moest worden en dat het verstandig zou zijn indien men daarbij één front maakte, d.w.z. collectief optrad. Zulks vergde contact tussen de verschillende instellingen van hoger onderwijs. Daartoe had in de herfst van '40 prof. mr. P. Scholten het initiatief genomen; te zijnen huize werden toen en nadien denkbeelden uitgewisseld in een kring waarin aanvankelijk de meeste universiteiten en hogescholen als regel door drie hoogleraren vertegenwoordigd waren; later beperkte men dat aantal.
Dit InteracademiaalOverleg (zoals het genoemd werd) leverde in '41 weinig op. Men vertelde elkaar wat aan de eigen universiteit of hogeschool gebeurd was, maar men kwam niet tot het maken van afspraken hoe men gemeenschappelijk reageren zou indien de bezetter rechtstreeks of via het departement bepaalde eisen zou stellen. Trouwens, binnen de groep der activisten kon men het wel eens zijn, maar zekerheid dat eventueel uit te geven richtlijnen algemeen of vrij algemeen in het universitair milieu gevolgd zouden worden, bezat men niet - van degenen die er werkzaam waren, hadden velen een sterke neiging tot individualisme. Het gevolg van dit alles was dat in feite het initiatief bij de bezetter bleef liggen en dat men telkens door zijn maatregelen verrast werd. Veruit de meeste hoogleraren lieten trouwens het argument dat men terwille van de onmiddellijke en
1 De Geus, 14-15 (nov. 1942), p.'dat het om een specifiek Leidse aangelegenheid ging.'
2 Met dit particularisme speelde men Seyss-Inquart in de kaart. Een gesloten universitair afweerfront zou hem heel wat moeilijkheden bezorgd hebben, maar tot de vorming van dat front kwam het niet."
In de studentenwereld was, van meet af aan, de afwijzing van het nationaalsocialisme en speciaal van de NSB vrijwel algemeen. Musserts Studentenfront bracht het tot niet veel meer dan enkele honderden leden van wie echter velen verdwenen doordat zij Of dienst namen aan het Oostelijk front Of aan Duitse universiteiten gingen studeren." Het probleem lag niet bij de
1 'De Utrechtse univers~teit tijdens de bezetting 1940-1945'
(z.j.), p. IS (Doe II-8rr A, a-33). 2 A.v., p. 17. 3 Ook binnen de Nederlandse (vroeger: Koninklijke) Akademie van Wetenschappen bleven de tot verzet geneigden in de minderheid. Onder Duitse druk weigerde van Dam in de loop van '42 de verkiezing van de Leidse historicus Huizinga tot voorzitter van de afdeling letteren goed te keuren. Uiteindelijk namen toen van de in totaal ca. honderdtwintig werkende en rustende leden vijf ontslag, onder wie één van de afdeling letteren. Natuurlijk achtten ook de overigen het vernederend dat de Akademie niet langer vrij was, haar eigen voorzitters te kiezen, maar de meesten hunner vonden dat men terwille van het voortbestaan der onder de Akademie ressorterende instituten die vernedering maar slikken moest. 4 Daarbij bemiddelde de Z.g. Deutsche Akademische Austauschdienst. In totaal zond deze dienst tot in april' 43 honderdzestig Nederlandse studenten naar Duitsland, zestig met een beurs van de Reichskommissar. In het kader van een natieriaal-socialistische vooropleiding die in Duitsland toegang gaf tot het hoger onderwijs (het z.g. Langemarck-Studium), werden in '41, '42 en '
43 telkens ongeveer honderdjeugdige Nederlanders met beurzennaar Duitsland gezonden; de meesten hunner zullen wel uit 'foute'
gezinnen afkomstig geweest zijn.
Nog twee andere factoren waren er die de ontwikkeling van het studentenverzet remden.
De eerste was dat de meest strijdlustigen onder de studenten in '40 en '
41 voor illegale organisaties gingen werken die als zodanig niets met het universitaire milieu te maken hadden. Als tweede factor zien wij dat in '41 en '
42 de meeste vroegere studentenorganisaties waarin zich een zeker kader voor verzetswerk had kunnen vormen, verdwenen. Soms was dit gevolg van het ingrijpen van de Sicherheitspolizei, soms reageerde men op maatregelen van de bezetter; zo in de herfst van '41 toen uit protest tegen de Jodensegregatie bijna alle gezelligheidsverenigingen, maar ook de Nederlandse Christen Studenten Vereniging, de Vrijzinnig-Christelijke Studenten-Bond en de Nederlandse Studenten Federatie (overkoepeling van alle studenten-organisaties) tot ontbinding overgingen. Zeker, elandestien werden de werkzaamheden wel voortgezet maar die richtten zich naar binnen, niet naar buiten, d.w.z. niet naar de studentenwereld als geheel. Wat bleef over? Niet veel meer dan de faculteitsverenigingen. In Delft werd de daarmee overeenkomende organisatie, de Centrale Commissie, in november '41 door de president-curator opgeheven, hetgeen bij de tot verzet geneigden onder de studenten der TH de wrok tegen de hoogleraren en de universitaire bestuurders deed toenemen. Aan de Universiteit van Amsterdam ging daarentegen, zoals wij weergaven, een aantal faculteitsverenigingen in maart '42 zelf tot ontbinding over - een besluit dat, dunkt ons, uit verzetsoogpunt terecht gelaakt werd door De Vrije Katheder. Wat diegenen die zich het meest voor het verzet in de studentenwereld interesseerden, zorgen ging baren, was juist het ontbreken van een organisatie die aan de studenten van aile universiteiten en hogescholen bepaalde parolen kon doorgeven. Dat moest dus een organisatie zijn die binnen elke universiteit of hogeschool voldoende vertakkingen had. De groep die De Vrije Katheder uitgaf, was in hoofdzaak communistisch (ze had van eind' 42 af in de persoon van de schrijver Theun de Vries een mede-redacteur die tegelijk vaste verbindingsman was met de leiding van de illegale CPN), stond daardoor ietwat excentrisch en had aan de Universiteit van Amsterdam al weinig greep op de studenten, elders nog 59
Eind' 41 werd dat scherp beseft door een jeugdige student in de Indologie te Leiden, G. H. ('Han'
) Gelder. Hij was pas eerstejaarsstudent. Zijn verdienste was dat hij ouderejaarsstudenten, hier en daar ook pas afgestudeerden die veel contacten in de studentenwereld hadden, voor zijn denkbeelden wist te winnenen het gevolg was dat begin' 42 een aantal hunner, die alle universiteiten en hogescholen vertegenwoordigden, samen met enkele vertrouwde hoogleraren in Den Haag een weekend bijeenkwam teneinde naar enkele inleidingen te luisteren - óók naar een betoog van de Hispanist en schrijver dr. Johan Brouwer.
Deze, die van oorsprong een vurig katholiek was maar, wat bij katholieken nogal zeldzaam was, aan republikeinse kant deelgenomen had aan de Spaanse burgeroorlog (hij was mede daardoor van zijn geloof vervreemd), had, zoals wij in deel 4 al aanstipten, in de zomer van '40 een brochure gepubliceerd, waarin hij als 'de verstandigste, de gebodene en de noodzakelijke houding' '
die van berusting, gehoorzaamheid en vertrouwend afwachten' genoemd had; Duitslands suprematie was nu eenmaal 'voor lange tijd ... verzekerd'P Het was of hij door middel van zijn latere daden de herinnering aan die overijlde analyse wilde uitwissen - van '
41 af predikte hij althans in elk milieu waarin hij kwam, het meest resolute verzet. Offers, zei hij, moest men niet uit de weg gaan, men moest de strijd en het lijden op zich durven nemen. Vooral met kunstenaarskringen, o.m. met Gerrit van der Veen en de zijnen, stond Brouwer in nauw contact. Hij zag er uit als een ascetische monnik en was een ongemeen bezielend spreker. Het zaad dat hij tijdens het weekend in Den Haag uitstrooide, kwam bovendien op een vruchtbare akker terecht. Zijn toehoorders besloten een nieuw lichaam in het leven te roepen teneinde de verzetsgeest onder de studenten aan te wakkeren en hun activiteit in
'de Raad van Negen'
.
Wij willen aan het getal negen niet te zwaar tillen. Om te beginnen nam ook de Utrechtse gastheer, Wim Eggink, een student in de geografie van wie een grote stuwende kracht uitging en die veel contact had in liberale kringen, aan het beraad deel; hetzelfde gold voor een vertegenwoordiger van de Unie van Katholieke Studentenverenigingen (die zich eind '41 niet ontbonden had) en tenslotte kregen de studenten van de Vrije Universiteit eind' 42 een eigen vertegenwoordiger in de Raad van Negen.
Een van de eerste dingen die deze raad deed, was te overwegen of men een eigen illegaal blad zou gaan uitgeven. Men kon er geen goede redactie voor formeren en via mr. D. Mesritz (in de zomer van '40 een van de helpers van de eerste geheime agent, Lodo van Hamel) werd toen contact gezocht met de redactie van De Geus; geen van de leden van de Raad van Negen wist dat dat de gebroeders Drion waren. Aanvankelijk liep dat contact steeds via Mesritz; enerzijds geschiedde dat uit veiligheidsoverwegingen, anderzijds wilden noch de Raad van Negen noch de Drions hun onafhankelijkheid prijsgeven. Wel maakten de Drions in november' 42 in De Geus bekend dat de raad gevormd was en dat de oproepen die van hem zouden uitgaan, voortaan in hun blad opgenomen zouden worden.
Aan de meeste universiteiten en hogescholen slaagden de leden van de Raad van Negen er in de tweede helft van' 42 in, hun contacten naar beneden uit te bouwen; zij legden tevens via de kanalen van de opgeheven studentenverenigingen voldoende verbindingen om eventuele parolen snel door te geven. Alleen in Delft ging dit, schijnt het, minder vlot, hetgeen samengehangen kan hebben met het feit dat de eerste vertegenwoordiger van de TH in de Raad van Negen Pahud de Mortanges was die zich meer en meer op zijn sabotagegroep ging concentreren. Hoe dat zij: toen zich eind' 42, in december, in de dagen waarin Mussert tot 'Leider van het Nederlandse volk'
uitgeroepen werd, op de sector van het hoger onderwijs de scherpste crisis ging aftekenen die men er ooit gekend had, bezat althans de studentenwereld de eigen illegale organisatie die trachten zou, leiding te geven.
De oorsprong van die plotselinge crisislag op de sector van de arbeidsinzet, om precies te zijn: bij Generalkommissar Schmidt, onder wie die arbeidsinzet was komen te ressorteren sinds Gauleiter Sauckel eind maart '42 door Hitler benoemd was tot Generalbevollmächtiger für den Arbeitseinsatz. Enkele weken later, begin april, was toen binnen het Reichsleommissariat de Hauptabteilung Soziale Verwaltung (de Duitse dienst die via de z.g. Fachwerber bij de gewestelijke arbeidsbureaus een maximum aan Nederlandse arbeiders naar Duitsland zond) uit het Generalkommissariat fiir Finanz und Wirtschaft gelicht en aan Schmidts Generalkommissariat zur besonderen Verwendung toegevoegd. Begrijpelijk was het wèl dat Sauckel die in de NSDAP carrière gemaakt had, in de bezette gebieden nu juist de hoogste partijvertegenwoordigers met de verantwoordelijkheid belastte om hem aan de nodige buitenlandse arbeiders.te helpen en wij nemen voorts aan dat de eerzuchtige Schmidt er geen bezwaar tegen had, die nieuwe verantwoordelijkheid op zich te nemen; daarbij voorzag deze evenwel niet dat zij hem voor steeds moeilijker dilemma's zou plaatsen. Immers (dr. B. A. Sijes heeft dat in zijn gedetailleerde studie De Arbeidsinzet terecht onderstreept), Schmidts primaire taak was, er als naaste adviseur van Seyss-Inquart en als diens rechterhand op de sector van de binnenlandse politiek voor te zorgen dat Nederland geleidelijk naar het Derde Rijk zou toegroeien - dat vergde een vermijden van grote schokken en van onrust. En nu zou hij als gevolmachtigde van' Sauckel voor de uitvoering van opdrachten moeten gaan zorgen die keer op keer aan het N ederlandse bedrijfsleven een grote schok zouden toebrengen en onder de bevolking de onrust doen toenemen. Anders gezegd: als Sauckels gevolmachtigde moest Schmidt zichzelf op zijn andere terreinen van werkzaamheid gaan tegenwerken. Onvermijdelijk was het dat hieruit, mede gegeven Schmidts aard, een grillig beleid zou resulteren. Wat zich in december '42 in de studentenwereld ging afspelen, vormt daarvan een tekenend voorbeeld.
In de maanden april tot en met november' 42 waren, van de grensarbeiders afgezien, in totaal honderdvijfduizend Nederlandse arbeiders naar Duitsland vertrokken.Iwij komen hier in dit deel nog op terug) - dat was vijfduizend meer dan in het gehele jaar '4I, maar het was vier-en-twintigduizend niinder dan Sauckel tussen I april en 30 november geëist had. Diens ontevredenheid was van maand tot maand toegenomeI7.Welnu, op 2 december ontving Schmidt opeens instructie, er zorg voor te dragen dat nog in december niet minder dan vijf-en-twintigduizend werkkrachten naar Duitsland zouden vertrekken. Waar kon men die vinden? Het nieuwe hoofd van de Hauptab teilung Soziale Verwaltung, dr. G. A. Apitz, stelde een plan op: tienduizend
schmidt begon met de vijfduizend man van de Arbeidsdienst te schrappen. Hij besefte (en Ceneralarbeitsiuhrer Bethmann viel hem bij, Seyss-Inquart vermoedelijk ook) dat de Arbeidsdienst gedoemd was te mislukken als bekend werd dat men, na zijn arbeidsdienstplicht vervuld te hebben, grote kans liep, linea recta naar Duitsland gezonden te worden. Tegen het oproepen van studenten had Schmidt evenwel geen bezwaar. Apitz deed dus aan dr. Schwarz, hoofd van Wimmers Hauptabteilung Erziehung und Kirchen, weten dat zesduizend studenten nog in december gedwongen moesten worden, naar Duitsland te vertrekken - hij vroeg, de lijn doortrekkend, duizend méér dan hij aanvankelijk bepaald had. Schwarz stribbelde tegen, voorspelde dat de opdracht al door de gestelde termijn onuitvoerbaar was, wees er op dat er grote onrust zou komen in het hoger onderwijs, maar Apitz, door Schmidt gesteund, gaf niet toe en op dinsdag 8 december werd secretaris-generaal van Dam er van in kennis gesteld dat nog diezelfde maand zes- tot achtduizend studenten (Apitz vergrootte zijn reserve) naar Duitsland gezonden moesten worden; de eerste groep moest al binnen twee weken, op 19 december namelijk, vertrekken.
Jegens anderen, en wellicht ook jegens zichzelf, had van Dam de vele concessiesdie hij op de sector van het hoger onderwijs sinds zijn benoeming gedaan had, als regel goedgepraat door er op te wijzen dat hij dan toch bereikt had dat de universiteiten en hogescholen 'normaarverder functioneerden. En nu deze eis! De helft van de studenten zou aan het hoger onderwijs onttrokken worden! Hij opperde bezwaren. Schwarz wees ze af - en van Dam besloot, zich bij de Duitse eis neer te leggen maar dan wèl te ' trachten, zo gunstig mogelijke voorwaarden voor de studenten te verkrijgen; hem werd toegezegd dat de eersten hunner niet al op 19 december zouden moeten vertrekken maar eerst na de Kerstdagen, voorts dat de tewerkstelling in Duitsland niet langer dan een jaar zou duren, en tenslotte dat bij de plaatsing der studenten rekening gehouden zou worden met hun studierichting. Van Dam zag daar belangrijke 'concessies'
in. Hoe kwam hij nu aan zes- tot achtduizend studenten? Hij had de medewerking van de universitaire autoriteiten nodig: alle studenten stonden bij een universiteit of hogeschool ingeschreven en als zijn departement nu hun namen en adressen kreeg, dan konden die aan de gewestelijke arbeidsbureaus doorgegeven worden die de
Alle rectores magnifici der universiteiten en hogescholen werden nog op de 8ste telegrafisch opgeroepen om op woensdagmiddag 9 december naar Amsterdam te komen waar van Dam in de Senaatskamer van de gemeenteuniversiteit een bespreking met hen wilde hebben, eerst met de rectores magnifici der openbare universiteiten, vervolgens met die der bijzondere. Die eerste bespreking begon om twee uur. Amsterdam was er vertegenwoordigd door Brouwers opvolger prof. dr. H. T. Deelman, Utrecht door prof 1. van Vuuren (een autoritaire man die pro-Duits was en ook deswege buiten de Senaat om tot rector magnificus benoemd was-), Groningen door de 'foute'
hoogleraar dr. H. M. de Burlet (opvolger van de al even 'foute'
Kapteyn), Delft door prof ir. H. B. Dorgelo - en ook de Leidsewaarnemend rector magnificus was, al waren er dan geen studenten in Leiden meer, opgeroepen: prof. dr. W. van der W oude"; de rector magnificus uit Wageningen, prof mr. W. C. Mees (pas benoemd en 'fout'
) ontbrak."
In die eerste bespreking begon van Dam (die door op ten Noort en een ambtenaar die voor een verslag moest zorgen, vergezeld was) met mee te delen dat zes- tot achtduizend studenten eind december naar Duitsland zouden moeten vertrekken. Hij zei dat de Duitsers van hun eis geen afstand wilden doen, hij vertelde welke 'concessies'
hij in de wacht gesleept had, hij dreigde dat, als de zes- tot achtduizend niet opkwamen, alle studenten naar Duitsland overgebracht zouden worden. Van de rectores magnifici verlangde hij dat ze hem het nodige namen- en adressenmateriaal zouden zenden.
Van Vuuren (Utrecht) protesteerde, wees er op dat wat de DuitsersJ.
Mees (Wageningen) verscheen plus de tweede groep rectores magnifier: prof. mr. A. 1. de Block (Tilburg), prof. mr. P. W. Kamphuisen (waarnemend rector van Nijmegen), prof. dr. D. Nauta (Vrije Universiteit-) en prof. dr. G. Gonggrijp (Rotterdam).
Van Dam herhaalde de mededelingen die hij jegens de eerste groep gedaan had.
Op ten Noort viel zijn chef in de rug aan door te betogen dat wat de Duitsers wensten, het einde van het hoger onderwijs betekende. Van Dam repliceerde: dat willen de Duitsers juist, daarom moeten wij een deel instandhouden. Van Vuuren wees op de 'Aanwijzingen'
van '37: mocht men wel meewerken aan de versterking van het Duitse oorlogsapparaat? trouwens, bestond er wel zekerheid dat de studenten, eenmaal in Duitsland aangekomen, niet eenvoudig naar het Oostelijk front gestuurd zouden worden? Dat vroeg ook Mees. Van Dam antwoordde dat dat niet onmogelijk was, in Nederland, zei hij, ijverde, gelijk bekend, de NSB al voor de invoering van de militaire dienstplicht. Hij maakte de zaak er niet beter op! De Block, Kamphuizen, Nauta en Gonggrijp verklaarden alle vier dat zij ten aanzien van de gevraagde medewerking geen enkele toezegging konden doen: daar moesten hun Senaten in gekend worden, Kamphuizen en Dorgelo wezen er voorts op dat de studenten, zodra de actie bekend zou worden, naar alle kanten zouden uiteenstuiven. 'Waarom bent u niet afgetreden?'
werd aan van Dam gevraagd. Van Dam antwoordde dat hij dat wèl overwogen had, maar er werkten tenslotte al enkele honderdduizenden Nederlandse arbeiders in Duitsland - waarom zou men de studenten beter behandelen? Op ten Noort wees er toen op dat die vergelijking niet opging: arbeiders kenden een
Om kwart voor vijf ging men uiteen.
De meesten die aan de bespreking deelgenomen hadden, waren geen moment van plan, de him opgelegde geheimhouding te respecteren. Vooral Nauta (Vrije Universiteit) was diep verontrust: wanneer de Duitsers via van Dam meedeelden dat zij duizenden studenten naar Duitsland wilden zenden, dan konden zij ook van de ene dag op de andere tot grote razzia's op de studenten overgaan - was het dan niet beter, onmiddellijk te verhoeden dat studenten nog ergens in groten getale bijeenkwamen? Het bestuur van de Vrije Universiteit zag de zaak als Nauta.en maakte op donderdag 10 december bekend dat de Kerstvakantie terstond inging. Die avond werd de sociëteit van het Studentencorps van de VU gesloten met een toespraak door het erelid prof. dr. J. Waterink. 'Geeft nooit'
, zei deze, 'ook maar een vingerbreed toe aan de vijand. Weet dat adeldom verplicht en draagt hoog de adeldom van uw Nederlanderschap en van uw Calvinist-zijn. Wat ook de vijand vraagt, hoe hij vleit, hoe hij zijn eigen doen bagatelliseert, hoe misschien secretarissen-generaal, professoren van onderscheiden universiteiten, mannen van invloed ook confereren of intrigeren, wij kennen maar één antwoord: dat antwoord is: 'Nooit!"
l
Met dedie de notulen gemaakt had van de besprekingen van woensdagmiddagdecember, stond het Amsterdamse lid van de Raad van Negen, mr. A. Meerwaldt, in contact. Woensdagavond werd Meerwaldt gewaarschuwd, donderdagochtend bezat hij een kort verslag van het besprokene en nog diezelfde dag kwam de Raad van Negen bijeen.
1 De Vrije Universiteit in oorlogstijd (z.j.), p.'Nooit zullen wij onszelf tot slaven laten maken!'!
Die vrijdag beweerde Deelman in Amsterdam jegens zijn studenten dat nog geen enkel definitief besluit gevallen was, de vervroegde Kerstvakantie bij de Vrije Universiteit bekritiseerde hij. Verscheidene studenten namen van zijn geruststellende woorden met ergernis kennis en verdwenen van de universiteit. Elders gebeurde hetzelfde. In Tilburg en Rotterdam werd trouwens door de hogeschoolbesturen bekendgemaakt dat de Kerstvakantie vervroegd zou ingaan: op maandag.
Op zaterdagochtend 12 december keurde de Amsterdamse Senaat met algemene stemmen en één onthouding (vermoedelijk van prof. Snijder) een brief aan van Dam goed''
die louter een protest bevatte tegen diens 'regeringsmededeling'
inzake de 'plannen tot tewerkstelling van Nederlandse studenten in Duitsland'
. Plannen? Die middag arriveerde bij alle rectores magnifici een nieuw telegram van van Dam: gevraagd werd, lijsten met de namen en adressen der studenten ten spoedigste aan het departement te doen toekomen. In de Utrechtse Senaat die's middags vergaderde, deelde van Vuuren mee dat hij die opdracht zou weigeren. De uitvoering werd hem overigens onmogelijk gemaakt, want in de nacht van zaterdag 12 op zondag 13 december staken twee mannelijke en twee vrouwelijke leden van het Utrechtse Kindercomité (de organisatie die Joodse kinderen naar onderduikadressen bracht) mèt nog een vijfde helper de studentenkartotheek in het hoofdgebouw van de Utrechtse universiteit in brand. Nog op zondag werden toen de hoofdgebouwen van alle universiteiten en hogescholen onder permanente politiebewaking gesteld.
Diezelfde zondag, 13 december, onthulde Seyss-Inquart in het Amsterdamse Concertgebouw dat Mussert door Hitler min of meer als 'Leider van het Nederlandse volk'
erkend was en dat de NSB nauwer betrokken zou worden bij het bestuur van Nederland - de NSB, welker leider en plaatsvervangend leider (Mussert en van Geelkerken) in de voorafgaande maanden enkele keren betoogd hadden dat, als zij het voor het zeggen kregen, de dienstplicht ingevoerd zou worden! Kregen zij het nu voor het zeggen? Of zou de bezetter soms hun denkbeeld overnemen? Dat leek aan de aange
Maandag I4 december werd een verwarde dag in de universitaire wereld. De Vrije Universiteit, Rotterdam en Tilburg waren al dicht, in Nijmegen, Wageningen en Utrecht braken spontane stakingen uit: de studenten die er voor de colleges of practica verschenen, gingen na onderlinge gesprekken weer naar huis. In Wageningen deed dit overigens slechts een deel. Algemeen was die staking dus niet en ze had ook geen centrale leiding.
Zo was de situatie toen de Raad van Negen op die maandag in Amsterdam bijeenkwam, samen met de raad van advies van de Unie van Katholieke Studentenverenigingen. Ook Johan Brouwer was ter vergadering aanwezig en het zal wel mede op grond van zijn strijdvaardig betoog geweest zijn dat de Raad van Negen besloot, de staking een algemeen karakter te geven. De raad van advies van de Unie was daar evenwel geen voorstander van; zijn leden zeiden dat elke stakingsoproep, wat de Vrije Universiteit, Rotterdam en Tilburg betrof, een slag in de lucht was; gerapporteerd werd voorts dat de stemming in Delft over het algemeen tegen staken was, dat Groningen weifelde en dat in Amsterdam (gemeente-universiteit) grote verdeeldheid heerste. Desondanks liet de Raad van Negen de stakingsoproep uitgaan. 'Iedere universitaire activiteit moet worden vermeden'
, stond er in. 'Geen examens, geen colleges, geen practica. De staking gaat terstond in.'
In Amsterdam had die oproep niet veel effect, wèl in Utrecht waar de staking van maandag zich uitbreidde. Van Vuuren waarschuwde de politie. Van de besturen der faculteitsverenigingen eiste hij dat zij normaal naar de universiteit zouden gaan - dat werd geweigerd en alle bestuursleden legden hun functies neer. Voorts werden in Utrecht die dinsdag enkele tientallen studenten gearresteerd in verband met de brand in het universiteitsgebouw; zij konden allen aantonen dat zij er niets mee te maken hadden gehad.
Uiteraard drong al die beroering ook tot het Rcichsieontmissariat door. Ze was schmidt onwelkom. Hij besefte bovendien dat hij, nu de studenten zo gealarmeerd waren, er onmogelijk op korte termijn vijfduizend in handen kon krijgen. Aan Apitz deelde hij mee dat de Hauptabteilung Soziale Ver waltung maar van de studenten moest afzien, aan van Dam zei hij dat het besluit om studenten naar Duitsland te sturen, definitief ingetrokken was. Van Dam haastte zich om die tijding telefonisch aan alle rectores magnifici door te geven - in Nijmegen was dat nu prof. mr. B. H. D. Hermesdorf die als rector de plaats van waarnemer Kamphuisen ingenomen had.
Bij alle universiteiten en hogescholen die nog open waren, ging op woensdag I6 december de Kerstvakantie in. In Groningen begon de Burlet'meer dan de helft van de studenten heeft'
, aldus De Geus, 'aan die opdracht voldaan: een miserabele geste tegenover de moedige collega's die het materiaal grotendeels deden verbranden.'!
Misschien moet dat gebeuren te Utrecht ons een aanwijzing zijn om de strijdvaardigheid die bij het begin van het nieuwe jaar onder de studenten heerste, niet te overschatten. Zij droeg zeker geen algemeen karakter. Dat had de Raad van Negen ook geconstateerd - met spijt. Keken de leden op de gebeurtenissen van IQ tot 16 december terug, dan moesten zij wel coneluderen dat zij hun stakingsoproep overijld hadden laten uitgaan en dat zij ook nog niet voldoende greep hadden op de studenten. Eind december kwam de raad in Utrecht opnieuw bijeen. Een Hagenaar, A. van Velsen, een oudere relatie van het Utrechtse lid van de raad, A. J. Andrée Wiltens, betoogde er dat men vóór alles de organisatie versterken moest (dat geschiedde) - eerst daarna had het zin, een nieuw parool uit te geven. Welk parool?
Dat hing er van af hoe men de situatie beoordeelde. Was de arbeidsinzet der studenten inderdaad, zoals van Dam gezegd had, definitief van het Duitse program verdwenen? Kon men dergelijke toezeggingen ooit vertrouwen? Anderzijds: wanneer men alle studenten adviseerde, na de Kerstvakantie de universiteiten en hogescholen te mijden, hoe kon de Raad van Negen dan ooit die studenten bereiken? Via een extra-editie van De Geus d.d. 20 januari ,43 maakte de raad bekend dat men naar zijn oordeel voorshands de studie kon hervatten; 'de eisen van een hechter onderling contact'
maakten dat wenselijk, maar als 'slechts een gedeelte van de studenten gegrepen'
werd, dan zou men 'terstond tot actie over (moeten) gaan' - collectief: 'Het gaat om onze hoogste, enige troef. Laten wij die tenminste niet door gemis aan eenheid verspelen.'
2
De Drions die dit advies in De Geus opgenomen hadden, waren het er persoonlijk niet mee eens geweest. Het lijdt evenwel geen twijfel dat het weergaf wat de meeste studenten zèlf wensten: de eonsequentie van wegblijven na de Kerstvakantie was dat men zijn studie voor onbepaalde tijd
1 De Geus, 22 (okt. 1943), p. 4. 2 A.v. (extra-editie, 20 jan. 1943), p. 2.
Zonder enig profijt voor de arbeidsinzet had Schmidt met zijn (na een week weer ingetrokken) mededeling dat zes- tot achtduizend studenten naar Duitsland moesten vertrekken, niet anders bereikt dan dat hij het hoger onderwijs in rep en roer gebracht had en trouwens in een nog wijdere kring ongerustheid had gewekt: bij de ouders en familieleden der studenten, bij hun kennissen, bij ieder die er van hoorde. En, zo vroeg men zich in de studentenwereld af: was het inderdaad tot defmitief afstel gekomen? In januari '43 kon men nog niet precies voorzien wat die inschakeling van de NSB in het openbaar bestuur te betekenen had; niets goeds - dat stond vast. Trouwens, in het algemeen nam men aan dat, als de bezetting voortduurde, de druk van de vijand zou toenemen. Het was winter en van de Amerikanen en Engelsen die bij Tunesië vastzaten, viel voorlopig weinig te verwachten.
Twee gebeurtenissen brachten een opleving in de stemming teweeg: de geboorte van prinses Margriet en de capitulatie van het Duitse Zesde Leger bij Stalingrad.
Veel Nederlanders waren er (wij weten overigens niet, hoeveel) wier fantasie zich telkens weer met de leden van de koninklijke familie bezighield. Oranje
1 Via Amersfoort kwamen zij in het nieuwe concentratiekamp Vught terecht; één student stierf daar.'bevrijding'
waren voor de meesten synoniemen geworden; met name voor koningin Wilhelmina was door haar kloeke radiotoespraken grote waardering gegroeid. Men zag in haar de personificatie van strijdend Nederland: een meer dan zestigjarige vorstin die gescheiden was van haar dochter en kleinkinderen, maar uit wier woorden telkens weer een onwrikbaar vertrouwen in de eindoverwinning en een zuiver medeleven met haar onderdrukt volk spraken. Dat kroonprinses Juliana en haar twee dochtertjes in Canada beschermd waren tegen Duitse bommen, strekte menigeen tot troost.
Beatrix was in januari' 38 geboren, Irene in augustus' 3 9. Bij beide gelegenheden was in de kring van aanhangers van het Oranjehuis gehoopt dat een kroonprins ter wereld zou komen. Waarom? Omdat dat een waarborg leek te bieden voor een directe voortzetting van de dynastie? of speelde de figuur van Willem van Oranje een rol? Wij weten het niet. Een feit was dat zodra in de herfst van' 41 in bezet gebied rondverteld werd dat prinses Juliana in verwachting was, menigeen op de geboorte van een prins ging hopen; hoe die zou gaan heten, leed geen twijfel: 'Willem'
. 'Van officiële zijde zijn wij gerechtigd bekend te maken dat H.K.H. Prinses Juliana een nieuwe telg van het Huis van Oranje verwacht' - zo stond in december '
41 in het illegale Vrij Nederland te lezen.' Vier maanden later volgde een rectificatie: 'Van betrouwbare zijde'
had het blad vernomen dat de prinses een miskraam had gehad." De bron van beide berichten is ons onbekend.
Op de avond van 19 januari '43 werd in Ottawa een prinses geboren. De Londense radio-uitzendingen maakten dat feit in de ochtenduitzendingen van 20 januari bekend. Lang niet iedereen kon regelmatig naar die uitzendingen luisteren maar wie het bericht opgevangen had, gaf het aan anderen door, soms wèl, soms niet nauwkeurig. Menigeen vernam dat niet een prinses maar een prins ter wereld gekomen was, hetgeen, schijnt het, de feestvreugde vergrootte. Die vreugde werd nogalopenlijk getoond, vooral in trams en treinen. Op het platteland waren hier en daar scholen waar kinderen oranjestrikjes in het haar droegen. Veel onderwijzers en onderwijzeressen lieten niet na, een enkel woord aan de geboorte van het prinsesje te wijden, in Goes werd een onderwijzer die luidkeels het Wilhelmus had laten zingen, ontslagen. Tot een demonstratie kwam het ook op de beurs in Rotterdam waar men de gele lampjes boven de makelaarsnissen ontstoken had."
Alle
Vrij Nederland, 60
'Wij mogen nu bezet zijn, slachtoffers van een misdadige overval - het besef', aldus Slaet op den Trommele (liberaal), 'dat Oranje er altijd nog is, het thans zoveel duidelijker gevoelde besef dat Oranje er altijd nog zijn zal als ons bindend element, geeft ons de kracht om alle tergingen van deze tijd te doorstaan."
Toen de namen van het prinsesje ('Margriet Francisca'
) bekendgeworden waren, schreef Het Parool:
'Wanneer prinses Margriet van Oranje groot zal zijn geworden, zal begrijpen hoe zij geboren: is in ballingschap en door het Nederlandse volk is begroet in de stilte van de onderdrukking, dan zal zij beseffenhoe haar intree in ons volk reden is geweest tot een kort ogenblik van eerlijke blijdschap, tot een adempauze in de strijd die haar volk thans om de vrijheid vecht.'
s
Kort nadien al werden er broches of andere insignes in de vorm van een margriet gedragen. Begin april kreeg de politie opdracht, alle voorraden van dit soort artikelen in beslag te nemen; zou men een margriet demoristratief gaan dragen, dan moest de politie de betrokkene waarschuwen - in zijn naam was de overbelaste Sicherheitspolizei niet geïnteresseerd.
'Een kort ogenblik van eerlijke blijdschap'
- wij hechten waarde aan die formulering van Het Parool, aangezien de redactie juist van dit blad uit personen bestond die zich vóór de bezetting niet of slechts in geringe mate met het Oranjehuis verbonden gevoeld hadden. Wij voegen daar evenwel aan toe dat, dunkt ons, de blijdschap waarmee de Duitse nederlaag bij Stalingrad begroet werd, nog heel wat groter was. Was de bevrijding eenmaal daar, dan zou prinses Margriet voet kunnen zetten op Nederlandse bodem - welnu, de ondergang van het Duitse Zesde Leger leek die bevrijding een flink stuk dichterbij te brengen.
Bijna een kwart miljoen Duitsers zat van eind november' 42 afbij Stalingradw.Lichtenauer: 'De persoon en het optreden van(jan.(Doejan.p.
Oostelijk front, situatie na het Russische winter-offensief 1942-1943 De zwarte stippellijn geeft de grens van het gebied aan dat de Russen als gevolg van een Duits tegenoffensief weer moesten prijsgeven. Opheffing van de blokkade van Leningrad, januari 1943 Door het Russische offensief moesten de Duitsers een strook aan de zuidelijke oever van het Ladogameer prijsgeven. De Duitse artilleriestellingen van waaruit Lenin grad onophoudelijk beschoten werd, zijn met de letter A aangegeven. 6 0
Het was een verpletterende Duitse nederlaag. Bijna honderdvijftigduizend Duitsers waren in de gevechten gesneuveld, aan hun verwondingen bezweken of van honger en koude omgekomen. Meer dan negentigduizend raakten in krijgsgevangenschap onder wie zich, afgezien nog van Paulus, niet minder dan drie-en-twintig generaals bevonden. Ook op materieel gebied waren de Duitse verliezen zwaar: 2 000 tanks, 2 000 vliegtuigen en 10000 stukken geschut waren verloren gegaan.
Anderzijds: hoe groot en inspirerend de Russische overwinning ook was, in strijd met de verwachtingen van het Russische opperbevel bezat het Rode Leger niet de kracht om haar volledig uit te buiten. De verwoede gevechten met het Zesde Leger en vooral ook met von Mansteins troepenmacht hadden zoveel van de Russen gevergd dat zij niet onmiddellijk naar de Zwarte Zee konden doorstoten. Von Manstein hield daar een corridor open waardoor het Duitse Vierde Leger en de overige Duitse en andere hulptroepen die de Kaukasus bereikt hadden (daaronder de SS-Division 'Wiking' waarin een deel van de Nederlandse 'Oostfront-vrijwilligers'
meevocht), westwaarts konden ontsnappen. Zij richtten daarbij grote verwoestingen aan en schoten duizenden burgers neer. Pas op 14 februari was de havenstad Rostow weer in Russische b.nden. Intussen had het Rode Leger medio januari ook een groot offensiefkunnen inzetten tegen de Duitse, Hongaarse en Italiaanse troepen ten westen van W oronesj. Hier werden in twee gebieden nog eens 23 divisies omsingeld en goeddeels vernietigd. Daarmee evenwel (èn met een geslaagde poging om de blokkade van Lenin
Hoe immens de moeilijkheden ook bleven waaraan de leiders van de Sowjetstaat het hoofd moesten bieden (de voedselvoorziening en het transportwezen baarden nog steeds grote zorgen) - aan wapens zouden zij, nu de naar het oosten verplaatste fabrieksinstallaties dag en nacht in bedrijf waren, geen gebrek meer hebben. Munitie was er voldoende en in '43 zouden bijna 3 000 vliegtuigen (meest lichte toestellen) en 20 000 tanks geproduceerd worden, zwaardere tanks dan in de twee voorafgaande jaren vervaardigd waren. In de lente van '43 werd met de formatie van vijf z.g. 'tanklegers'
begonnen die, aangevuld met gemechaniseerde infanterie-korpsen, in de zomer van '43 enorme bressen zouden slaan in de Duitse linies.
In de periode tussen het begin van het offensief tegen het Rode Leger (november '42) en het einde van de strijd in het Donetzbekken (maart '43) had Hitler ca. een kwart van zijn totale troepenmacht aan het Oostelijk front verloren. Meer dan een miljoen Duitse militairen en bijna zeshonderdduizend man van de troepen der bondgenoten (Italianen, Roemenen, Hongaren) waren er buiten gevecht gesteld. Alleen al in de ziekenhuizen en militaire hospitalen van Duitsland bevonden zich in februari '43 ca. vijfhonderdduizend zwaargewonden. Het roekeloze avontuur waarin Hitler zich op de zzste juni '41 had gestort, had zich tot een gigantische slijtageslag ontwikkeld die Duitsland uiteindelijk zou doen doodbloeden.
1 Midden december '42 hadden de Russen de '
autoweg' over het Ladogameer heropend. De zuidelijke oever van dat meer was over een breedte van vijftien kilometer in Duitse handen en in de corridor die van daaruit zuidwaarts liep, hadden de Duitsers zich sterk verschanst, aan de westkant langs de rivier de Neva. Op 12 januari '43 zetten de Russen van twee kanten een zorgvuldig voorbereid offensief op die corridor in en na zes dagen harde strijd vond de ontmoeting tussen de uit het oosten en uit het westen oprukkende troepen plaats. De Duitsers moesten de gehele corridor prijsgeven. Nog voor hun terugtocht ten einde was, waren de Russen al begonnen met de bouw van eennieuwe spoorweg die Leningrad weer aansluiting zou geven op het Russische net. Op 2 februari kwam de eerste trein in Leningrad aan waarvan de belegering en beschieting overigens door de Duitsers
Uiteindelijk - Hitler moet het beseft hebben. Wanneer dat besef voor het eerst tot hem doordrong, is niet bekend. Al in december '41, toen hij voor Moskou vastzat en de Verenigde Staten aan de oorlog waren gaan deelnemen? Ofhoopte hij in de zomer van' 42 toen de Wehrmacht in een dubbele stormloop de W;lga en de aardoliebronnen van de Kaukasus leek te kunnen bereiken, dat hij er in elk geval in zou slagen, in de Festung Europa en in het gehele Midden Oosten een onaantastbare positie op te bouwen? Aan die hoop werd door El Alamein, door de Geallieerde landingen in Marokko en Algerië en, vooral, door de Russische triomf bij Stalingrad de bodem ingeslagen.
In Hiders perspectief was een accoord met zijn tegenstanders uitgesloten. De Verenigde Staten en Engeland waren er niet toe bereid (de unconditional surrender-formule van Casablanca bevestigde slechts wat Hitler al wist de Sowjet-Unie dan? Stellig was Stalin bitter teleurgesteld door het uitblijven van een Tweede Front in West-Europa in '42 dat mocht Hitler gevoeglijk veronderstellen. Zou hij dan wellicht met de Russische dictator tot een vergelijk kunnen komen? Het zou betekenen dat hij de droom van zijn jeugd, het doel van zijn gehele politieke werkzaamheid (Lebensraum im Osten!) zou moeten prijsgeven. Bovendien moest hij aannemen dat de Sowjet-Unie elk accoord slechts zou opvatten als een wapenstilstand: hij zou de Wehrmacht in het oosten nauwelijks kunnen verzwakken. En wat zou tenslotte het effect zijn indi~n de Russen in het territoir dat hij bij elke regeling zou moeten prijsgeven, de sporen vonden van de massamoorden die door de Einsatzgruppen bedreven waren? Geen andere oplossing zag hij dan vol te houden. Deed hij zulks, dan kon (hij moet het geweten hebben) slechts een wonder hem redden. Maar was dat uitgesloten? Was niet ook in de achttiende eeuw Frederik de Grote, door in een schijnbaar hopeloze situatie te volharden, op het laatst aan de ondergang ontkomen? Misschien zou zich, als hij de te verwachten Geallieerde landing in WestEuropa kon afslaan, oorlogsmoeheid gaan aftekenen in de Verenigde Staten, vooral ook in Engeland dat binnen afzienbare tijd bestookt zou kunnen worden met de nieuwe wapenen, de VergeltungswajJèn, waarvan de productie voorbereid werd: de V-l's en de V-2'S.
Voor de keuze staande of hij het volledige falen van zijn conceptie zou erkennen dan wel zou volhouden, koos Hider het laatste. Daarbij concentreerde hij zich nagenoeg volledig op de gevechten aan het front dat hij voor het beslissende hield: het front in het oosten. Geen troepeneenheid, hoe klein
Gefixeerd als hij was op de worsteling met de Sowjet-Unie, nam Hitler geen moment aan dat de oorlog wel eens zo zou kunnen eindigen dat een groot deel van Europa onder Amerikaans-Engelse invloed zou komen te staan - heel Europa zag hij 'bolsjewistisch'
worden en hoe de Russen daar dan zouden gaan optreden, stond voor hem vast: zij zouden de 'Germanen'
, 'het Arische ras'
, vemietigen.
De weerslag van al deze opvattingen kwam de lezer reeds tegen in Bormanns verslag van het betoog dat Seyss-Inquart, Schmidt en Mussert op 10 december '42 van Hitler te horen kregen toen deze nog hoopte dat von Manstein het Zesde Leger zou kunnen ontzetten:
'Die Herrschaft des Bolschewismus wiirde fiir ganz Europa mit sich bringen die Herrschafi der innenasiatischen Menschenrassen iiber die europäischen, die mehr oder weniger vernichtet und ausgelöscht wiirden j der Rest wiirde einer weitgehenden Rassen mischung unterworfen ...
Der Fuhrer wiirde aber nicht kapitulieren, sondern kämpfen, und wenn er eines Tages die 16- ader 14-Jährigen einziehen miisse. Es wäre immer noch besser, sie [ielen ill'! Kampf gegen den Osten als dass sie bei einem verlorenen Kriege zermartert ader in niederster Sklavenarbeit zerschunden würden.'
Toen von Manstein teruggeslagen was, besefte ook Hitler dat de doodsstrijd van het Zesde Leger begonnen was. Besloten werd, een formidabele nederlaag het karakter te geven van een glorieuze morele overwinning: wat bij Stalingrad te gebeuren stond, zou als een drama afgeschilderd worden waarbij een heldhaftige schare zich tot de laatste man opgeofferd had om de grondslag te leggen voor een succesvolle verdediging van het Avondland tegen Aziatische horden.
Op donderdag 4 februari, twee dagen nadat het laatste Duitse verzet bij
Deze maatregel gold ook voor alle door Duitsland bezette gebieden.
Nu, in de harten van veruit de meeste Nederlanders heersten geen gevoelens van rouw maar van vreugdevolle verwachting. Eén voorbeeld dunkt ons voldoende. In het Centraal Theater te Amsterdam waar het gezelschap van Cees Laseur optrad, verscheen die donderdagavond, nog voor het blijspel dat opgevoerd werd ten einde was, opeens een vertegenwoordiger van de directie op het toneel die meedeelde dat de voorstelling in verband met het einde van de strijd bij Stalingrad op bevel van de Duitse autoriteiten afgebroken werd. 'Hierop'
, aldus een NSB' er die zich onder het publiek bevond, 'ontstond er in de zaal een groot gejuich en gejoel. Veel mensen klapten in hun handen, er werd op de grond getrappeld en er werd geschreeuwd: 'Leve Stalin'
, enz. enz. Het was één grote demonstratie tegen Duitsland' 1_ een voor de Duitsers en NSB'ers dubbel pijnlijke demonstratie omdat de bevolking via de Londense uitzendingen al twee dagen wist dat bij Stalingrad niet meer gevochten werd. De bezoekers van het Centraal Theater reageerden dan ook niet op het hun al bekende bericht van het einde van de strijd - zij dreven de spot met de afgekondigde rouw. Dat zij dat publiekelijk deden, toonde aan dat zij zich over het effect van hun demonstratie geen zorgen maakten: Duitsland was opgeschreven - misschien zou het van de ene dag op de andere wel ineenstorten. Eindelijk! Vooral in Amsterdam ging geen week voorbij waarin men niet hoorde dat Joden gedeporteerd waren, en twee dagen eerder, 2 februari, had men uit de pers de jongste Duitse schanddaad vernomen: tien gijzelaars hadden zij gefusilleerd, nu in Haarlem. Het werd tijd dat het schrikbewind verdween!
Opjanuari was in Haarlem een Oberwachtmeister van de medische dienst van de Wehrmacht door enkele kogels dodelijk getroffen, nadat daags teNSB, hoofdkwartier, hoofdafd.bureau voor bijzondere aangelegenheden: 'Mededelingen'
, no.(febr.p.(NSB,
Enkele dagen later richtten Cohen en Asscher tot Lages het verzoek, de families van de drie geëxecuteerde Joden te sparen; die families werden vrijwel onmiddellijk nadien met prioriteit gedeporteerd.
Na het bericht over de executie van de tien gijzelaars in Haarlem dat in de avondbladen vanfebruari opgenomen werd, drong zich aan de twee-entwintigjarige Amsterdamse student in de medicijnen Rudolf Bloemgarten (die tot de groep behoorde die toen reeds een aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister overwoog) de overtuiging op dat een onmiddellijke represaille geboden was: men kon de schanddaden van de vijand toch niet voortdurend onbeantwoord laten! Bloemgarten bezat een revolver die hem enige tijd tevoren verstrekt was door het hoofd van de distributiedienst te Voorburg, C. 1. Barentsen. Als zijn slachtoffer koos Bloemgarten de man
Op de donderdagavond waarop de Stalingrad-rouw afgekondigd werd, had men enkele uren eerder in de dagbladen kunnen lezen dat Mussert in het kader van zijn 'Secretarie van Staat'
'gemachtigden'
benoemd had - een bericht, ook door de Nederlandse omroep verspreid, waarop de ministerpresident, gelijk reeds vermeld, van Londen uit onmiddellijk reageerde met de radiotoespraak waarin hij het Nederlandse overheidspersoneel opriep, alle maatregelen tegen te werken die de Duitse oorlogsinspanning ten goede konden komen. Intwee passages zinspeelde prof Gerbrandyop 'de mogelijkheid van de vorming van een landverradersregering'
. Die mogelijkheid hadden verscheidene Nederlanders al onder ogen gezien toen in december bekendgemaakt was dat Mussert zich voortaan 'Leider van het Nederlandse volk'
mocht noemen.
Deze 'promotie'
van de NSB droeg er toe bij dat hier en daar in de illegaliteit de neiging versterkt werd om in de verzetsstrijd gebruik te gaan maken van een middel dat men tegen politieke tegenstanders nog nimmer toegepast had: de liquidatie. Zeker, het was al voorgekomen, in '41 al, dat illegale groepen verraders uit de weg geruimd hadden, maar die acties waren, afgezien van het element van bestraffmg dat er in stak, noodzakelijk geweest uit een oogpunt van individuele zelfbescherming. De offensieve uitschakeling van politieke tegenstanders zou in een ander vlak komen te liggen. Het zouden daden worden waaraan stellig grote publiciteit zou worden gegeven: publieke terechtstellingen als het ware, waardoor personen die op vooraanstaande posten de bezetter, de vijand, hielpen bij het onderdrukken en uitbuiten van een geheel volk, uit de weg geruimd zouden worden. Het element
Gedachtengangen als deze waren het die met name in de hoofdzakelijk uit jeugdigen bestaande Amsterdamse verzetsgroep CS-6 naar voren kwamen. De Haagse zenuwarts en communist dr. G. Kastein, ouder dan zij maar even driest, stimuleerde hen in die richting. Van belang was dat Kastein in nauw contact stond met Gerben Wagenaar, een van de leiders van de sabotageorganisatie der illegale CPN (het Militair Contact). Aanvankelijk beschouwde men overigens in die kring de liquidatie van de hoofden van de Nederlandse departementen als urgenter en nuttiger dan het uit de weg ruimen van prominente NSB' ers die, hoe abject hun rolook was, geen werkelijke machtsposities innamen. Kastein deelde dat inzicht. Hij was het dan ook die, vermoedelijk omstreeks midden januari '43, samen met Wagenaar een explosieve lading naar binnen wist te smokkelen in de zaal in het departement van binnenlandse zaken waar het college van secretarissen-generaal veelvuldig vergaderde. Het schijnt dat de wekker die aan de lading bevestigd was, iets te luid tikte waardoor het complot mislukte. Nieuw complot! Elke week zou op een vaste dag en op een vast uur een vooraanstaand helper van de vijand geliquideerd worden - Wagenaar had er geen bezwaar tegen dat Mussert bovenaan het nieuwe lijstje kwam te staan. Niet dat een aanslag op deze een eenvoudige zaak was! Nagenoeg overal waar Mussert zich vertoonde, had hij gewapende leden van zijn Lijfwacht in zijn onmiddellijke omgeving.
Er was aan dit nieuwe plan nog geen uitvoering gegeven, toen op donderdagavond 4 februari de namen van Musserts 'gemachtigden'
gepubliceerd werden. 'Generaal Seyffardt, gemachtigde voor het Nederlands Legioen', las men. of méér dan dat? Zou hij in een kabinet-Mussert de minister van defensie worden, bdast met het oproepen van dienstplichtigen voor het Oostelijk front? Dan leek het nuttig, hem als eerste uit te schakelen. Kastein
Vrijdagavond 5 februari, in het donker, belde Kastein in Den Haag bij de woning van Seyffardt aan; diens adres stond normaal in de telefoongids. Seyffardt, wiens vrouw kort tevoren was overleden, was alleen thuis. Hij opende de deur. 'Bent u soms generaal Seyffardt?'
werd hem gevraagd. Hij antwoordde bevestigend. Verleun schoot, tweemaal. Seyffardt werd in de buik getroffen. Hij kon binnen nog om hulp telefoneren, kreeg geen antwoord, strompelde naar buiten, zakte daar ineen en werd korte tijd later gevonden.
Kastein en Verleun gingen onmiddellijk elk naar een eigen, de ander onbekend adres - Verleun nam de revolver mee.
Seyffardt, naar een ziekenhuis overgebracht, overleed een dag later, zaterdag, vroeg in de avond. Toen hij op woensdag Ia februari met veel militair vertoon begraven werd, waren de straten van Den Haag waar de stoet doortrok, leeg. 'Der Reichskommissar sah gerade bei diesem An/ass', zo berichtte Rauter aan Himmler, 'wie schwach die NSB hier ist und wie eiskalt ablehnend die über grosse Mehrheit des Volkes geworden ist.'l
Wat zich, als reactie op de aanslag op Seyffardt, op zaterdag 6 en maandag 8 februari had afgespeeld, maakte die 'ijskoude afwijzing'
maar al te begrijpelijk.
Nog op vrijdagavond 5 februari had Seyffardt, naar het ziekenhuis overgebracht, twee belangrijke mededelingen gedaan. De eerste was dat hij de stellige indruk had dat de twee personen die de aanslag op hem gepleegd hadden, studenten waren, de tweede dat hij niet wenste dat om zijnentwil gijzelaars doodgeschoten zouden worden. Rauter lichtte nog diezelfde avond Himmler in, vermoedelijk telefonisch, en hij besloot, hoogstwaarschijnlijk na overleg met Seyss-Inquart, de volgende ochtend door de Sicherheitspolizei en Ordnungspoüzei razzia's te laten uitvoeren op de universiteiten en hogescholen in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en
1 Telexbericht, 10 febr. 1943, van Rauter aan Himmler (EDe, 4563). 61
Er bevonden zich die zaterdagochtend maar weinig studenten in de universiteits- en hogeschoolgebouwen, met uitzondering evenwel van de bibliotheken, de laboratoria en andere practicum-gebouwen; door enkele docenten werd ook college gegeven. Bij al die plaatsen waar men dacht grote aantallen studenten te vinden, kwamen Duitse overvalauto's voorrijden. Hier en daar bijgestaan door 'foute'
Nederlandse politiemannen, stormden de leden van de Sicherheits en de Ordnungspolizei naar binnen. Alle mannelijke studenten die niet via de ramen en de tuinen konden ontkomen, werden gearresteerd en nog diezelfde dag naar het concentratiekamp Vught overgebracht: ca. tweehonderdvijf-en-twintig uit Amsterdam (onder wie zeventig van de Vrije Universiteit), tweehonderdvijftien uit Delft, honderdnegentien uit Utrecht en drie-en-veertig uit Wageningen (daar duurde de drijfjacht een groot deel van de dag.) Van de niet-aanwezige studenten die van deze razzia's hoorden, dook een groot deel onmiddellijk onder.
Uiteraard werden in Amsterdam, Delft, Utrecht en Wageningen de rectores magnifici onmiddellijk gewaarschuwd. Het bestuur van de Vrije Universiteit besloot het universitair bedrijf stop te zetten. Eenzelfde besluit werd op zondag 7 februari met betrekking tot de Amsterdamse universiteit genomen door het college van rector en assessoren; dezen hadden daar niet de bevoegdheid toe maar zij meenden dat in de gegeven situatie geen ander besluit mogelijk was en dat zij er persoonlijk ook de risico's van moesten aanvaarden. In Groningen (waar men telefonisch vernomen had wat zich elders had afgespeeld) werd op zondag door de Z.g. contactgroep der hoogleraren besloten dat men voorlopig geen colleges zou geven of examens afnemen; een voorstel van enkele medische hoogleraren om bovendien de hoogleraarsfunctie neer te leggen, vond onvoldoende instemming. Utrecht ging aanzienlijk minder ver: op maandag 8 februari werd de universiteit op
Natuurlijk was van de instellingen van hoger onderwijs uit onmiddellijk contact opgenomen met het departement. Van Dam had nog op de zaterdag waarop de razzia's uitgevoerd werden, Seyss-Inquart opgebeld. Hij was naar Rauter verwezen bij wie hij met zijn protesten niets bereikt had. Zondag deed hij zijn beklag bij Schmidt, maandag werd hij dan eindelijk door SeyssInquart en Wimmer ontvangen. Dezen zeiden hem dat in Vught een nader onderzoek van de opgepakte studenten zou plaatsvinden; zij vertrouwden dat de meesten nadien vrijgelaten zouden worden, maar de gevaarlijkgeachten zou men vasthouden: het moest aan de universiteiten en hogescholen eindelijk eens rustig worden!
Die mededelingen bracht van Dam op dinsdag 9 februari aan de rectores magnifici van alle universiteiten en hogescholen over; hij had hen voor een bespreking in Den Haag uitgenodigd. Nog een mededeling had hij : het was, had Seyss-Inquart gezegd, niet nodig, de studenten die van de universiteiten en hogescholen wegbleven, niet langer als studenten te beschouwen, m.a.w.: zij zouden niet als stakers gelden (staking was verboden) en evenmin zou aangenomen worden dat zij hun studie afgebroken hadden (waardoor zij beschikbaar zouden komen voor de arbeidsinzet). Daags na die verklaringen van van Dam besloten de leden van de Nijmeegse Senaat, voorlopig geen college te geven en zich met elk protest der andere universiteiten solidair te verklaren.
Hoe reageerde de Raad van Negen en hoe reageerde Kastein ?
De Raad van Negen kwam opfebruari, daags na de razzia's, bijeen. De leden voelden zich ietwat schuldig vanwege het parool dat zij twee-en-eenhalve week tevoren verspreid hadden: terug naar universiteit en hogeschool! Zij wilden nu geen enkel risico meer nemen. In een extra-nummer van De Geus gaf de raad een strak consigne door: 'Het lijfsbehoud alleen al dwingt ons, alle werkzaamheden neer te leggen.'
Slechts één uitzondering werd toegestaan: deelneming aan examens en tentamens, maar daar moest men 'in ieder geval'
mee wachten tot alle gearresteerde studenten weer in vrijheid gesteld waren.!
Behalve in Groningen werden de examens en tentamens na korte tijd herp.
'sich durch eine entsprechende Verpflichtung in einem schr!{tlichen Revers das loyale Verhalten der Studenten verspreehen zu lassen, leann auch auf die übrigen Studenten ausgedehnt werden, doch sind nur jene zuzulassen, bei denen von Haus aU5 ein gegen teiliges Verhalten nicht vorausgesetzt wetden muss'?
en dan vinden wij hier de oorsprong van de Z.g. loyaliteitsverklaring der studenten waar zoveel over te doen zou zijn in de maanden die op de aanslag op Seyffardt en de daarbij aansluitende studentenrazzia' s volgden.
Kastein, schreven wij eerder, was na die aanslag naar een onderduikadres gegaan - zonder revolver. Dat zat hem dwars, misschien die avond al, maar stellig de volgende dag, zaterdag, toen hij van de studentenrazzia's vernam. Hij besloot, op de eerste liquidatie onmiddellijk een tweede te laten volgen. Waarom? Uit wraak? Of wilde hij dusdoende de indruk wekken dat de Sicherheitspolizei in een volledig verkeerde richting zocht? Of gaf hij zich, opgejaagd als hij zich voelde, nauwelijks meer rekenschap van wat hij deed? Wij weten het niet. Hoe dat zij, die zaterdag hield hij zich aan een afspraak die hij tevoren met van der Waals gemaakt had. Met deze, Schreieders gevaarlijkste Vi-Mann, was Kastein, zoals wij in hoofdstuk 3 verhaalden, via Pahud de Mortanges in contact gekomen.
Van der Waals kreeg van Kastein precies te horen hoe Seyffardt neergeschoten was, en Kastein zei dat hij de volgende avond, zondagfebruari, (Vu], Stab,07975 -53). 6 I
Met dat pistool pleegde Kastein die zondagavond in Voorschoten een aanslag op de pasbenoemde. secretaris-generaal van volksvoorlichting en kunsten, mr. H. Reydon. Deze werd zwaar gewond, zijn vrouw verloor het leven.'
Daags daarna begonnen in verscheidene delen des lands grote razzia's op mannelijke personen tussen de achttien en vijf-en-twintig jaar.
Die razzia's waren niet een uitvloeisel van de aanslag op de Reydons - er was al op zaterdag, daags voor die aanslag, in een bespreking onder voorzitterschap van Seyss-Inquart toe besloten.
Toen die bespreking des ochtends om negen uur begon, was Seyffardt nog in leven en werden de overvalauto' s geconcentreerd om in Amsterdam, Delft, Utrecht en Wageningen de studentenrazzia's uit te voeren. Die razzia's waren niet een zuivere represaille; er stak een element van opsporing in. Waren méér represailles nodig? Zo ja, welke? Daarover ging die bespreking.
Het was de eerste maal dat in bezet Nederland een aanslag gepleegd was
'commandant'
- dat feit wierp bij Seyss-Inquart heel wat meer gewicht in de schaal dan dat hij óók 'gemachtigde'
van Mussert was. Intussen besefte Seyss-Inquart wèl dat hij Mussert in deze aangelegenheid niet kon passeren. Hij liet hem uitnodigen naar de bespreking te komen. Mussert weigerde. Precies een week tevoren was Seyss-Inquarts decreet verschenen waarin stond dat alle instanties van het Reichskommissariat
'bij de uitvoering van belangrijke bestuursmaatregelen'
met de leider der NSB 'overleg'
moesten plegen - nu was men, Mussert had dat reeds vernomen, tot razzia's op de studenten overgegaan zonder '
overleg' met hem, a fortiori zonder zijn 'goedvinden'
! Geprikkeld vond hij slechts goed dat zijn plaatsvervanger van Geelkerken. 'gemachtigde voor binnenlandse zaken en nationale veiligheid'
, aan de bespreking zou deelnemen. Aan NSB-kant zou daar ook de Haagse procureur-generaal van Genechten aanwezig zijn, aan Duitse kant waren er Seyss-Inquart, Rauter, Schmidt, Wimmer, Harster en de Befehlshaber der Ordnungspolizei, SS Brigadejuhrer Heinrich Lankenau. De bedoeling was dat ook het hoofd van de Sicherheitsdienst, KnolIe (deze meende de dader van de aanslag al op het spoor te zijn), aan het overleg zou deelnemen, maar toen van Geelkerken arriveerde, trof hij KnolIe in de antichambre aan. Er vond op dat moment in Seyss-Inquarts werkkamer een opgewonden gesprek plaats. Schmidt wist dat KnolIe, Rauters ondergeschikte, regelmatig negatieve berichten over hem aan het Reichssicherheitshauptamt en aan Himmler doorgaf - hij had geweigerd, met KnolIe in één kamer aanwezig te zijn. Niet voor het eerst moest Seyss-Inquart de ruziënde kemphanen Schmidt en Rauter tot bedaren brengen. Maar KnolIe bleefbuiten. Van Geelkerken en de inmiddels gearriveerde van Genechten konden binnenkomen.
Rauter begon met enkele besluiten voor te lezen die men aan Duitse kant al genomen had: in N oord- en Zuid-Holland en in Utrecht zouden voorlopig alle café's, restaurants enz. 's avonds om negen uur moeten sluiten en na tien uur zou zich niemand meer op straat mogen bevinden; met Christiansen zou overleg gepleegd worden teneinde te komen tot de internering van alle beroepsonderofficieren; en, belangrijkste punt: vijftig gijzelaars uit de karnpen in Noord-Brabant zouden geëxecuteerd worden - Rauter (wiens aanvankelijke bezwaren tegen het doden van onschuldigen wel geheel verdwenen waren) sprak van 'kalvinistische Oranien-Geiseî+
'Dit betekent het einde van de NSB'
, zei van Geelkerken tegen SeyssInquart. Hij legde ook uit, waarom: als de bezetter met het doodschieten van gijzelaars reageerde, niet op sabotagedaden, zoals in augustus en oktober '42 het geval was geweest, of op de dood van een Oberwachtmeister (Haarlem, vier dagen eerder), maar louter op het feit dat een prominent NSB' er neergeschoten was, dan zou het Nederlandse volk de NSB ten volle verantwoordelijk stellen voor die executies. Vijftig ! 'Dan is het'
, zei van Geelkerken, 'als morgenochtend die vijftig man zijn doodgeschoten, afgelopen met de NSB.'
l Seyss-Inquart antwoordde niet maar keek alleen maar Rauter aan. Deze betoogde breedvoerig dat de bezetter met uiterste kracht moest reageren: het doodschieten van vijftig gijzelaars zou er de schrik injagen, ook met Seyffardts eigen wens kon geen rekening gehouden worden.ê
Schmidt viel van Geelkerken bij, Seyss-Inquart stelde de beslissing uit.
Of nu in die onzekerheid een andere vorm van represaille voor het eerst geopperd werd dan wel of daartoe in het voorafgaand gesprek van de Duitsers onderling al besloten was, weten wij niet .: in elk geval ging men over iets geheel anders spreken, namelijk het arresteren van niet minder dan vijfduizend Z.g. Plutokratensöhne in Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht, die men via het concentratiekamp Vught naar Duitsland zou overbrengen. Het is alleszins waarschijnlijk dat het Schmidt was die dat getal 'Vijfduizend'
noemde - hij had immers in december Sauckel vijfduizend studenten beloofd en die belofte een week later ingetrokken.
Tegenover dat denkbeeld stelde van Geelkerken zich anders op dan tegenover het fusilleren van gijzelaars. Veel jeugdige NSB'ers streden aan het Oostelijk front en er was herhaaldelijk in de NSB-pers betoogd dat het tijd werd, de 'rijkelui'
s-zoontjes' die lanterfantend in Nederland zouden rondlopen, in het kader van de arbeidsinzet aan te pakken. Met de razzia's op de Plutokratensöhne kon van Geelkerken zich dus verenigen. Maar hoe kreeg men op zeer korte termijn de namen en adressen van vijfduizend hunner bijeen? Van Geelkerken zag er een mogelijkheid toe: in gemeenten waar
Aldus werd besloten.
Nog méér punten kwamen ter sprake. Vastgesteld werd dat in de drie genoemde provincies de gehele uit NSB' ers bestaande Hulppolitie zo spoedig mogelijk zou opkomen om, na bewapend te zijn, de woningen van vooraanstaande NSB'ers te bewaken. Van Geelkerken zou zijn best gaan doen om die Hulppolitie uit te breiden; in dat verband drong hij er op aan dat de nog steeds vacante post van 'directeur-generaal van politie'
door een NSB'er bezet zou worden - Rauter wees dat af.
Om twaalf uur zond deze laatste Himmler een ijl-telexbericht! met een overzicht van de besproken punten. 'Der Reichsleommissar, stond daar o.m. in, 'bittet Sie, Reichsführer, Anu/eisung zu geben, dass diese 5 000 Plutokraten söhne zu harter Arbeit im Reich herangezogen toerden, sei es im Rahmen des Sauckel-Arbeitseinsatzes oder sonst für Aufräumungsarbeiten und Strassenar beiten. Sie mûssten aber in geschlossenen Gruppen beisammen bleiben.' Uit dit telexbericht bleek ook dat ten aanzien van de gijzelaars nog geen beslissing genomen was.
VanGeelkerken ging met Schmidt mee naar huis. Hoe was de executie van vijftig gijzelaars alsnog te voorkomen? Alleszins waarschijnlijk leek het hun dat Rauter, zo hij dat niet al gedaan had, een 'beroep zou doen op Hinunlers steun. Schmidt besloot Bormann op te bellen. Hem vertelde hij van het te voorziene effect op de NSB. Bormann beloofde dat hij de zaak aan Hitler zou voorleggen. Die avond laat kwam Hitlers beslissing binnen: geen executie van gijzelaars."
De volgende dag, zondag, vond in Leiden een z.g. vormingsbijeenkomst plaats van de NSDAP en de NSB. Na afloop daarvan moesten de aanwezige
Lang niet alle NSB-burgemeesters uit de drie genoemde provincies waren in Leiden aanwezig; met de afwezigen stelde Müller zich telefonisch in verbinding. In Den Haag werden nog op zondagavond enkele ambtenaren van het bevolkingsregister door burgemeester Westra opgeroepen. Zij werkten tot na middernacht om de woningregisters van bepaalde stadswijken gereed te leggen; de namen en geboortedata van allen die een bep_a_aldLwoning bewoonden, stonden daarin vermeld. Maandagochtend verschenen ca. vijf-entwintig NSB' ers, ten dele ambtenaren van andere diensten, ten dele personen die niet bij de overheid werkten - zij begonnen met het opstellen van de lijsten.
Wij hebben er geen volledig overzicht van, in welke steden deze voorbereidende arbeid verricht is, maar onze indruk is dat er hier en daar ook niet-NSB' ers bij ingeschakeld werden. Al die lijsten met in totaal 5 600 namen en adressen- werden door Müller met spoed aan van Geelkerken, door van Geelkerken met gelijke spoed aan de Sicherheitspolizei doorgegeven. De eerste razzia's vonden op dinsdagochtend 9 februari in de vroegte plaats, maar daarbij bleek al terstond dat de lijsten van twijfelachtige waarde waren; bovendien was een groot deel van de jongeren die men zocht, al naar hun werk vertrokken, althans afwezig. Om er nu toch vijfduizend bijeen te krijgen, breidde men om te beginnen de actie tot andere delen des lands uit en voorts ging men de razzia's een andere vorm geven: er werdcri gebouwen omsingeld waar men voldoende achttien- tot vijf-en-twintigjarige jongemannen vertrouwde te vinden - in Den Haag de departementen, elders ook grote kantoren, ja zelfs scholen waar men in de hoogste klassen personen van de gezochte leeftijdsgroep hoopte aan te treffen. Hier en daar vonden ook razzia's op straat plaats. De verbinding met het 'plutocratendom'
werd bij dat alles geheel uit het oog verloren: de Duitse politie greep eenvoudig wie zij grijpen kon.
Het bericht van die actie verspreidde zich met grote snelheid, werd ook
De meesten die ondergedoken waren, hielden zich enkele dagen schuil, sommigen echter veellanger.
Op het bericht van de aanslag op Seyffardt had de Nederlandse regering niet gereageerd maar toen de onmiddellijk daarop volgende aanslag op de Reydons haar de indruk gaf dat er een of meer illegale groepen waren die systematisch tot dergelijke liquidaties wilden overgaan, meende zij, een verscherping van de Duitse terreur vrezend, een waarschuwend woord te moeten spreken. Op 13 februari zond Radio Oranje een regeringsverklaring uit waarin het eigen-rechter-spelen afgekeurd werd, althans wanneer daarbij sprake was van 'een individuele daad van een vaderlander'
; het 'principieel standpunt'
van de regering was, 'd~t landverraders worden berecht na de oorlog, op voet van een bijzondere rechtspraak naar de wet ... De daarvoor nodige maatregelen liggen klaar.'!
In Trouw werd de aanslag op Seyffardt in een door prof. mr. V. H. Rutgers geschreven artikel scherp veroordeeld: dit was geen zaak van 'noodweer'
geweest, maar een onaanvaardbare politieke moord; 'het ergste is niet'
, schreefRutgers, 'dat er enkelen gevonden worden die naar het moordwapen grijpen, erger is dat zovelen, van wie beter verwacht mocht worden, aarzelen de daad te veroordelen of haar vergoelijken, of zelfs goedkeuren.f Jan Schouten was het daar geheel mee eens - Koos Vorrink niet; alszijn opinie gafVorrink later weer, 'dat in de staat van volkomen rechteloosheid waarin het Nederlandse volk toen reeds verkeerde, wij eenvoudig het recht hadden, te grijpen naar middelen die in een normale rechtsstaat volstrekt af te keuren zijn.'
3 Trouwens, in de periode waarin Vorrink nog in de redactie van Het
1 Radio Oranje, 13 febr. 1943, in Enq., dl. VII b, p. 30. 2 Trouw, 3 (19 maart 1943), p. 2-3. a Getuige].]. Vorrink, Enq., dl. VII c, p. 180. 62'veemgerichten'
aanbevolen ter liquidatie van 'verraders'
P In februari '43 beperkte Het Parool zich tot de opmerking dat de 'verkalkte schurk'
Seyflardt 'zijn loon opgestreken'
had." De Waarheid schreef in gelijke geest. Het links-socialistische blad De Vonk sprak van 'een daad van rechtvaardigheid ... die niet op een kruideniersrekening gequiteerd kan worden'"
; Seyffardt 'werd als landverrader terechtgesteld'
, oordeelde Vrij Nederland. 4
Hoe de brede massa reageerde, weten wij niet. Die reacties zullen wel verdeeld geweest zijn en wij nemen daarbij aan dat er onder diegenen die de liquidatie van Seyffardt op zichzelf toejuichten, velen waren die zich toch wel met enige bezorgdheid afvroegen, welke rampen uit de verscherping van de binnenlandse tegenstellingen zouden voortvloeien. 'De mening van het grootste deel der tegenstanders ... laat zich', aldus het rapport dat uit een publieke-opinie-onderzoek van de NSB resulteerde, 'als volgt karakteriseren: 'Waarom zouden we nu enkele NSB'
ers vermoorden en ons alle mogelijke maatregelen op de hals halen, als we ze over enkele maanden allen tegelijk kunnen uitroeien!' '
5
Op 8 februari, daags na de aanslag op de Reydons, schreef Mussert twee' brieven aan Seyss-Inquart die hij bij nader inzien niet verzond; hij sprak zich daarin tegen de razzia's op de studenten uit, stelde op schrift dat het ophalen van de 'plutocratenzonen'
zijn 'volledige instemming'
had, en vroeg verlof, bekend te maken 'dat iedere aanslag op leden der NSB vergolden behoort te worden met executies van personen uit communisriseh-joodse kringen tot een aantal als in overeenstemming zal zijn met de zwaarte van het misdrijf'
- de gijzelaars in Brabant wenste hij daarentegen in vrijheid te laten stellen.ê Wilde hij, 'Leider van het Nederlandse volk'
, zich opeens gaan opwerpen als pleitbezorger voor dat volk, uitgezonderd de Joden, de 'communisten'
en de -'plutocraten'
? Daar leek het welop. Tegen het uitschakelen, c.q, het aanpakken van die laatste drie groepen had hij geen bezwaar. Dat moest dan wèl op ordelijke wijze geschieden! Mussert was dan ook diep6 2'plutocratenzonen'
zich ontwikkeld had tot een wilde jacht op jongemannen die de Duitsers het stempel van mensenrovers opdrukte. Eén dag later, de rode, _ zocht bij Seyss-Inquart op aan wie bij een voor Hitler bestemd telegram overhandigde waarvan de Nederlandse tekst luidde:
'Mijn Führer - Ik verzoek u mij toe te staan de orde en de rust in Nederland te herstellen. Ik ben bereid en in staat de volle verantwoordelijkheid daarvoor op mij te nemen. Dit is noodzakelijk en rechtvaardig.'!
Uiteraard weigerde Seyss-Inquart, dit absurde telegram te verzenden; Mussert, zei bij, moest zijn zorgen maar weer eens met Schmidt bespreken.
Er was inmiddels door de drie aanslagen die gepleegd waren (Feitsma jr., Seyffardt, de Reydons), binnen de NSB grote nervositeit ontstaan. Geruchten deden de ronde dat talrijke vooraanstaande figuren om het leven gebracht waren wier namen men verzwegen had. Vooral de prominenten voelden zich bedreigd, procureur-generaal Feitsma had voortdurend een revolver op zijn .schrijftafel Iiggen, zijn Haagse collega van Genechten (die tegen de spanning niet bestand was) trachtte korte tijd later zelfmoord te plegen.ê Rauter zorgde er voor dat Rost van Tonningen dag en nacht een vaste bewaking kreeg van de Sicherheitspolizei, elders werden aan vooraanstaande NSB' ers leden van de WA (die ongewapend waren) als bewakers toegevoegd - later werden dat leden van de gewapende Hulppolitie. De meesten van die prominenten kregen daarnaast, als Feitsma, pistolen uitgereikt, hoofdzakelijk uit oude voorraden van het Nederlandse leger. Uiteraard wekte dit bij iets minder vooraanstaande NSB' ers de behoefte, ook de beschikking te krijgen over zulk een wapen. Het werd april voor bier een vaste regeling voor getroffen werd: de districtsleiders der NSB selecteerden toen de aanvragers en wie zich dan een wapen zou mogen aanschaffen, moest eerst op de sS-Schuie Avegoor een vijfdaagse schietcursus volgen. Voor velen die dat deden, bleek nadien geen wapen beschikbaar te zijn. Het aantal van hen die wèl een pistool verwierven (met twaalf patronen), bedroeg enkele honderden.
'niet meer beschrijven,maar één gedachte drong tot ieder door: het water staat ons aan de lippen. De terreur van de Duitsers naderde het heilig en het veilig huisje van ieder ... Nu komt men aan de kinderen. Het waren merkwaardige en toch hartverheffende dagen. Heel Nederland was ineens meer voelbaar dan zichtbaar in rep en roer.'!
'Meer voelbaar dan zichtbaar'
- daar zal wel mee bedoeld zijn dat men zich uit beduchtheid voor represailles onthield van demonstratief optreden tegen de bezetter en zijn handlangers, maar des te duidelijker uiting gaf aan zijn verontwaardiging wanneer men wist dat er geen 'foute'
Nederlanders in de buurt waren. Als 'hartverheffend'
werden die ode februari en volgende dagen ervaren doordat opeens een nationale eendracht werkelijkheid werd: een eendracht in verontwaardiging om die wilde jacht op jongeren. Niet anders was het geweest bij de fietsenvordering en, markanter nog, bij het bericht van de executie der vijf Rotterdamse gijzelaars. Executie van gijzelaars wekte in februari' 43 al geen krachtige emoties meer (velen waren zich bewust hoe wonderlijk snel zij afstompten) - maar deed zich dan weer een nieuwe vorm van bruut Duits ingrijpen voor, dan bleek dat het vermogen tot verontwaardiging onverzwakt aanwezig was.
Niet voor het eerst protesteerden de kerken - wèl voor het eerst kwamen de 'goeden'
onder de burgemeesters tot gezamenlijke protesten.
lD. Schortinghuis:'Herinneringen'
(1946), I, p.
Onder die burgemeesters hadden zich van '41 af '
kringen' gevormd die, zoals wij al eerder in ons werk deden uitkomen, af en toe door de secretarisgeneraal van binnenlandse zaken, Frederiks, toegesproken werden. Meestal betrof het hier burgemeesters van kleine gemeenten. Wij hebben van die kringvorming geen volledig overzicht - wèl weten wij dat in Zuid-Holland de burgemeester van Gorinchem, mr. L. R. J. ridder van Rappard, er een actieve rol in speelde. Van Rappard, en vermoedelijk ook anderen, trachtten vooral, uit de ene provincie contacten te leggen met 'goede'
burgemeesters in andere provincies: kwam het ooit tot een' daad'
, d.w.z. tot het vragen van ontslag of het neerleggen van de functie dan wel tot het dreigen met het een of het ander, dan moest dat door zoveel mogelijk burgemeesters tegelijk geschieden.
Kort na de razzia's van 9 februari stelde van Rappard een conceptbrief op die hij via zijn contacten aan verschillende burgemeesterskringen doorgaf.' Het was een concept voor een brief aan Frederiks waarin deze door de ondertekenaren in kennis gesteld zou worden van '
de ontroering, ontstemming en verbittering', ontstaan door de razzia's op jongeren. De ondertekenaren hadden steeds 'op loyale wijze'
en 'volgens de bekende richtlijnen'
(de 'Aanwijzingen'
van '37) met de bezettende macht meegewerkt, mede teneinde 'de noodzakelijke rust onder onze bevolking te helpen bevorderen, waarop de Duitse instanties terecht zozeer prijs stellen.' Dat was nu evenwel '
uitermate moeilijk' geworden en de onrust die was ontstaan, was slechts weg te nemen 'door de in strijd met het recht gedane arrestaties ongedaan te maken.' '
Wij menen', zo heette het aan het slot, 'niet onder ons te mogen houden dat het voor ons zeer moeilijk is, zo niet onmogelijk wordt, onze functies te blijven vervullen, wanneer niet de verzekering kan worden verkregen, dat in de toekomst niet meer op een dergelijke of soortgelijke wijze zal worden gehandeld.'
Men ziet: dit was een dreigen met ontslag tenzij de Duitsers 'de verzekering'
zouden geven (wat was zulk een 'verzekering'
eigenlijk waard?) dat de razzia's nimmer herhaald zouden worden.ê Een aantal burgemeesters, onder hen van Rappard", maakte onderling een afspraak die wezenlijk
1 Tekst in].]. G. Boot: Burgemeester in bezettingstijd, p. 129-30. 2 Die 'verzekering'
werd niet gegeven; nadien dienden toch slechts weinig burgemeesters hun ontslag in. 3 Later in februari viel een brief waarmee van Rappard enkele Zeeuwse burgemeesters omtrent de gezamenlijke actie inlichtte, in Duitse handen. Zijn huis werd toen doorzocht en er werden nog meer bezwarende stukken gevonden. Hij werd gearresteerd, drie maanden gevangen gehouden, ontslagen, naar Drente verbannen'om die mening als definitief te aanvaarden'
. Enerzijds vreesden zij dat 'foute'
opvolgers het hun gemeentenaren lastiger zouden maken, anderzijds was er 'het voorbeeld, door u en door enkele uwer ambtgenoten gegeven.'
Want wat de vóór de bezetting benoemde, nog steeds in functie zijnde secretarissen-generaal betrof (Frederiks, Hirschfeld, Six en Spitzen), waren de zeven betrokken burgemeesters 'zozeer overtuigd van hun loyaliteit tegenover onze wettige Regering, van hun liefde voor ons Vaderland, van hun eerbied voor de afgelegde eed, en tenslotte van hun betere kennis der tegenwoordige omstandigheden en verhoudingen, dat wij onmogelijk kunnen aannemen, dat zij hun medewerking zouden willen verlenen ook waar die ongeoorloofd zou zijn.'
De zeven twijfelden dus aan de juistheid van hun eigen inzicht.' Anderzijds kwam hun gehele rechtsgevoel in op(J.].meester weggegaan was, vroeg ik', aldus de ambtenaar, 'of de secretaris-generaal'veel wat in de laatste tijd geschiedt. Wij denken hierbij aan de maatregelen tegen de Joden, aan de gedwongen tewerkstelling van Nederlandse arbeiders in de Duitse oorlogsindustrie en vooral aan het opjagen, grijpen en zonder enige vorm van proces als slaven wegvoeren van de bloem onzer Nederlandse jeugd.'!
De trits 'opjagen, grijpen en wegvoeren' was letterlijk ontleend aan het protestschrijven dat de kerken vooral naar aanleiding van de razzia'
s van 9 februari tot Seyss-Inquart gericht hadden.
Op dat protest had, naast anderen, vooral ook Gravemeyer, de algemeen secretaris van de Hervormde Synode, aangedrongen. In mei '42 was hij als'
gijzelaar opgepakt, maar kort voor Kerstmis was hij, tot grote verbazing van zijn medegijzelaars, vrijgelaten." Wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat hij weinig ingenomen was met het beleid dat de synode in zijn afwezigheid gevoerd had: het intrekken van de publieke voorlezing van het telegram waarmee de kerkgenootschappen tegen de aangekondigde Jodendeportaties geprotesteerd hadden, de zwakke reactie op de verplicht gestelde Arbeidsdienst. Maar hij was nu weer op zijn post! Trouwens, algemeen besefte men dat na de aanslagen op Seyffardt en de Reydons en na de razzia's van 6 en 9 februari van de kerken een krachtig en duidelijk woord verlangd werd, waarbij men de lastgeving der regering niet uit het oog mocht verliezen: ook de kerken moesten zich uitspreken tegen verdere feitelijke medewerking, door wie ook, aan evident onrechtmatige daden.
Ik vond dit heel erg. Mr. Kruse: '0, zelfs in veel fellere bewoordingen dan ik het weergeef."
(Aantekeningen-Comelissen, 8 maart 1943, stukken zuiveringjhr. mr. A. B. G. M. van Rijckevorsel, I 16)
Wat Radio Oranje op 7 februari uitgezonden had, was Frederiks dus bekend. Zulks weerlegt zijn naoorlogse verklaring: 'De regering in Londen gaf mij geen bepaalde richtlijnen en eigenlijk prees ik haar daarvoor'
(getuige K. J. Frederiks, Enq., dl. VII c, p. 524) - zij gafhem wel degelijk richtlijnen, die richtlijnen waren hem bekend en hij ging er dwars tegen in. Of meende Frederiks dat hij persoonlijk en exclusief 'bepaalde richtlijnen'
moest ontvangen? Het lijkt ons niet waarschijnlijk dat hij zich er iets van zou hebben aangetrokken. 1 Brief, 27 febr. 1943, van de burgemeesters van Blokker, Bovenkarspel, Grootebroek, Medemblik, Opperdoes, Wervershoof en Westwoud aan Frederiks (Collectie-Frederiks, 8 h). 2 Tot mei '43 bleef dr. W. J. de Wilde waarnemend algemeen secretaris der Hervormde Synode; Gravemeyer trad tot dan als 'algemeen gedele
Er werd een brief aan Seyss-Inquart opgesteld! waarin de negen in het Interkerkelijk Overleg samenwerkende kerkgenootschappen een opsomming gaven van de door 'de Machthebbers ... bij hun machtsoefening begane zonden' die de kerken in het verleden reeds gelaakt hadden. 'Thans is daarbij gekomen het als slaven opjagen, grijpen en wegvoeren van duizenden jonge mensen.' Door al deze handelingen was '
in toenemende mate het recht Gods geschonden.' Het liquideren van politieke tegenstanders werd in het kerkelijk stuk: afgekeurd: 'De kerken prediken tegen haat en wraakzucht in het hart van ons volk en verheffen hun stem tegen de uitingen daarvan. Niemand mag, naar het Woord Gods, eigen rechter zijn. Maar evenzeer hebben zij de roeping ook dit Woord van God te prediken: 'Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan den mensen.'
Dit Woord geldt als richtsnoer bij alle gewetensconflicten, ook bij die welke door de genomen maatregelen zijn opgeroepen' - die maatregelen waren eerder opgesomd: 'het ten dode vervolgen van Joodse medeburgers'
, 'het gedwongen tewerkstellen van Nederlandse arbeiders in Duitsland'
en 'het gevangen nemen en het gevangen houden van velen.'
En met betrekking tot deze maatregelen werd in de brief aan Seyss-Inquart de belangrijke uitspraak gedaan: 'Om der wille van het recht Gods mag door niemand enige medewerking worden verleend aan daden van onrecht, omdat men zich daardoor aan dat onrecht medeschuldig maakt.'
Op woensdag 17 februari werd de tekst van deze brief vastgesteld. Over de inhoud had men zich toen binnen elk kerkgenootschap beraden. Aartsbisschop de Jong had bij dat beraad een brede groep adviseurs betrokken. Hij besefte dat wat de bisschoppen van de gelovigen zouden vragen (de brief aan Seyss-Inquart zou in de kerken voorgelezen worden), niet gering was: medewerking weigeren aan alle daden van onrecht. Dat was eigenlijk een aansporing tot burgerlijke en ambtelijke ongehoorzaamheid op selectieve punten - maar dat waren nu juist de voor de bezetter meest gevoelige punten: de Jodendeportaties, de arbeidsinzet, het arresteren en gevangen houden van tegenstanders, de razzia's. Zouden de gelovigen bereid zijn, een zo stringente, zo ver gaande lastgeving op te volgen? De adviseurs die door de aartsbisschop geraadpleegd werden, waren het niet eens, maar onder invloed van de grote verontwaardiging die in het gehele land door de razzia's van 6 en 9 februari gewekt was, meenden de meesten hunner dat een oproep tot ongehoorzaamheid grote kans van slagen had.
Gravemeyer nam aan dat Seyss-Inquart op die oproep met felheid zouindl.p.63'foute'
predikanten de tekst die hun ten behoeve van die afkondiging zou bereiken, aan organen van de bezetter zouden doorgeven - daar was men evenwel niet zeker van. Beter, want minder riskant, leek hem dus, in dit geval de kerkelijke afkondiging (op de eerstkomende zondag: 21 februari) te laten voorafgaan aan de verzending van de brief aan de Reichskommissar.
De afgevaardigden der Gereformeerde Kerken in het Interkerkelijk Overleg vroegen om uitstel. Zij zeiden, aldus Delleman, 'dat het niet mogelijk zou zijn, aan de kerkeraden tijdig de nodige mededelingen te doen toekomen'; evenwel: 'een voorstel om de beslissing een week uit te stellen, werd niet aanvaard" - en het gevolg was dat, tot teleurstelling van talrijke gereformeerden, in de gereformeerde diensten in het geheel geen kanselafkondiging zou plaatsvinden.ê
De andere kerken wilden niet wachten. Op maandag 22 februari werd de brief aan Seyss-Inquart verzonden, op zondag de z rste was in alle katholieke en vermoedelijk in de meeste protestantse diensten een kanselboodschap voorgelezen. Die der protestantse kerken''
gaf, in aansluiting aan de brief aan Seyss-Inquart, nauwkeurig weer, wat 'de kerken ... onder de aandacht van de heer Rijkscommissaris zullen brengen' (zulks met inbegrip van het verbod, 'medewerking te verlenen aan daden van onrecht, waardoor men zich mede aan dat onrecht schuldig zou maken') - de herderlijke brief der bisschoppen daarentegenbevatte, na een inleiding, de volledige tekst van de brief aan de Reichsleommissar. Daarop volgde:
'Dierbare gelovigen! Bij alle onrecht dat geschiedt en het leed dat wordt geleden, gaat onze deelneming zeer in het bijzonder uit naar de jeugdige personen die met geweld uit het ouderlijk huis zijn weggevoerd, alsook naar de Joden, en naar onze katholieke geloofsgenoten die uit het Joodse volk zijn voortgekomen, die aan zulk groot lijden zijn blootgesteld.
Bovendien echter gevoelen Wij Ons diep gegriefd door het feit dat voor de uitvoering van de tegen deze twee groepen van personen genomen maatregelen de medewerking wordt geëist van onze eigen landgenoten zoals van autoriteiten, van ambtenaren, van bestuurders van inrichtingen.'
Beminde gelovigen, het is Ons bekend, in welk een gewetensnood daardoor de betrokken personen geraakt zijn. Welnu: om alle twijfel en onzekerheid omtrent dit punt bij u weg te nemen, verklaren Wij met alle nadruk, dat medewerking in deze in geweten ongeoorloofd is. En, mocht het weigeren van medewerking offers van u vragen, weest dan sterk en standvastig in het besef dat gij voor God en de mensen uw plicht doet.'
Op deze oproep tot burgerlijke en ambtelijke ongehoorzaamheid werd door Seyss-Inquart niet gereageerd. De tekst was hem vóór de afkondiging bekends, maar hij deed niets om deze te voorkomen. Evenmin nam hij represailles. Had hij het gevoel dat tot de razzia's van 6 en 9 februari veel te impulsief besloten was en dat zij, achteraf gezien, een ernstige beleidsfout geweest waren? Hield hij zijn algemene richtlijn dat hij een scherp conflict met de kerken uit de weg' moest gaan, in het oog? Nam hij aan dat het met het gevolg geven aan die kerkelijke oproep wel zou meevallen en dat hij de kansen op het tegendeel zou vergroten als hij hardhandig ingreep? Wij . weten het niet. Hij was, naar men hoorde, 'sehr böse'3 en liet dreigen dat als de kerken de Jodenvervolging nog eens aan de orde stelden, de uitzon
'plutocratenzonen'
uit Vught vrijgelaten zouden worden (inderdaad konden de betrokkenen op de zaterdag na de afkondiging het kamp verlaten); als motief gaf hij op, 'dat vele predikanten die afkondiging niet hadden voorgelezen, en daarmee te kennen gaven dat zij het met het beleid van de Synode niet eens waren.'!
Mussert trok de lijn door die al uit zijn eerste reacties op de razzia van 9 februari gebleken was. In het nummer van Volk en Vaderland van 26 februari publiceerde hij een hoofdartikel waarin hij 'het recht der kerken, ja de plicht' erkende om '
de wereldlijke overheid te vermanen', wanneer 'gerechtigheid, barmhartigheid en vrijheid van geloofsovertuiging' aangetast werden. Er was, schreef hij, aanleiding tot dat vermaan. Hij wees op de studentenrazzia's (uiteraard niet op de met zijn instemming uitgevoerde razzia's op de '
plutocratenzonen') en voegde toe: 'Indien ik daarover geraadpleegd was, zou ik natuurlijk getracht hebben, dit te voorkomen.'
Het Reichskommissariat beperkte zich er toe, overneming van dit artikel in de dagbladen te verbieden.
Wat is het effect geweest van de oproepen tot ongehoorzaamheid die van de regering en van de kerken uitgingen?
Wij willen de teksten niet op een goudschaaltje wegen. wel hadden honderdduizenden ze vernomen, maar wij nemen aan dat de precieze bewoordingen, ook al werden zij hier of daar in de illegale pers herhaald, veel mensen niet scherp voor ogen bleven staan. Wat toch wèl bleefhangen, was de strekking: de regering en de kerken hadden de norm gesteld dat geen medewerking meer verleend mocht worden aan maatregelen waarmee Nederlanders of andere in Nederland woonachtige personen (Duitse Joden bijvoorbeeld) evident hoogst ernstig geschaad werden in hun persoonlijke belangen - door deportatie, door arrestatie of door uitzending als arbeider naar Duitsland.
Wat de Jodendeportaties betreft, vermeldden wij reeds in hoofdstuk 4A.v.,'saboteur'
worden beschouwd, 'met alle ernstige gevolgen daaraan verbonden.'!
Woensdagavond belegde de commandant van de Utrechtse orde-politie, de NSB'er W. H. Fransen, een vergadering waarop hij het gehele politiekorps toesprak. Ook Kerlen voerde het woord. Na die vergadering werd één van de zesweigeraars, de brigadier van politie A. van Schaik, gearresteerd.ê Vermoedelijk vonden nog meer arrestaties plaats - in elk geval kwamen talrijke leden van het korps die aanvankelijk en bloc het gegeven voorbeeld hadden willen volgen, van dat besluit terug, zulks mede onder invloed van het feit dat pogingen die van Utrecht uit ondernomen waren om de politiekorpsen van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam tot een collectieve weigering te bewegen, geen enkel succesgehad hadden. 'Nieuwe pogingen om het politiepersoneel tot weigeren te brengen om Joden te halen zijn toen niet gedaan'
, aldus na de oorlog een Amsterdamse hoofdinspecteur. 3
Op 4 maart weigerde het gehele politiekorps van Enschede, voortaan arrestatie-opdrachten voor de Duitsers uit te voeren. Rauter zond toen onmiddellijk Broersen, chef-staf van het directoraat-generaal van politie, naar Enschede met de mededeling dat, als men in die houding volhardde, het gehele korps naar Duitsland gezonden zou worden, 'de ergsten'
naar een concentratiekamp; geëist werd dat men van de volgende ochtend negen uur af weer normaal dienst zou doen. Vier politiemannen doken onder, de overigen meldden zich weer aan", tegen enkele tientallen hunner werdenJ.J.
Is ons overzicht volledig? Wij zijn er niet zeker van, maar duidelijk is wel dat, wat de politie betrof, slechts zeer weinigen volgens de consignes van de regering en de kerkgenootschappen handelden. In april verleende de 'normale'
politie weer in talrijke delen des lands assistentiebij het vertrek van de Joden 'uit de provincie'
naar het Judendurchgangslager Vught en bij de Jodendeportaties bleven ook de gemeentelijke vervoersbedrijven en de Nederlandse Spoorwegen ingeschakeld.
Door de gewestelijke arbeidsbureaus werd het werk voortgezet.
Moet men dus zeggen dat de oproepen van de regering en van de kerkgenootschappen irreëel waren? Natuurlijk niet. De norm die er in gesteld werd, was zuiver - maar de maatschappelijke werkelijkheid was sterker dan die norm. Trouwens, grote protestbewegingen laten zich niet door dergelijke oproepen alléén ontketenen, en zeker niet Walmeer Vall diegenen opJ.
'Voor de politie speciaal zijn er zeer veel moeilijkheden. De politie die zich nog gebonden weet aan haar vroegere Regering, wil gaarne met de daad steunen ... Hoewel velen voor zichzelf willen meewerken, zijn ze, indien ze doorzetten, bang dat hun vrouwen en kinderen gearresteerd worden. Yragen: wie ondersteunt mijn gezin? e.d. Tenslotte kunnen twintigduizend politiemensen niet onderduiken."
De Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers stond nog in de kinderschoenen en binnen de groepen waarop de regering en de kerken een beroep deden, bestonden, met uitzondering van het spoorwegpersoneel, geen hechte organisatorische banden meer; a [ortiori bestonden die banden niet tussen die groepen onderling. Er werd dus in feite een individuele daad, een individueel offer gevraagd. Anders gezegd: er werd méér gevraagd dan veruit de meesten, gegeven de angst voor Duitse wraak, konden opbrengen. Speciaal aartsbisschop de Jong realiseerde zich spoedig dat in de op 21 februari voorgelezen herderlijke brief te hoge eisen gesteld waren; hij 'heeft later'
, aldus zijn biograaf Aukes, 'in gesprekken hierover herhaaldelijk gemeend, een onvoorzichtig beleid te moeten betreuren.P De aartsbisschop meende óók dat het moreel gezag van het Episcopaat schade geleden had. Aukes betwijfelt dat laatste. Wij betwijfelen het mèt hem. Want ook diegenen die, maatschappelijk gebonden als zij waren, niet conform de gestelde norm handelden, wisten dat die norm op zichzelf juist was en dat de besturen der kerkgenootschappen bovendien grote risico's genomen hadden door te spreken als zij gedaan hadden.
Zo werd het met name door de illegale groepen gevoeld. Het 'bevel'
van de regering ('misschien enigszins voorbarig en in zijn algemeenheid onverstandig'
, aldus Het Paroo!3) was hun als feit en in zijn strekking welkom. Hetzelfde gold uiteraard voor de kerkelijke afkondigingen van 21 februari.De minister van justitie, mr. J.van Angeren, liet antwoorden: 'Een algemeen voorschrift kan dezerzijdsniet gegeven worden, al ware het alleen reeds dat de mogelijkheid van voorbereiding ener praktische uitvoering niet kan worden overzien.'
(brief, 4 mei 1943,van de minister vanjustitie aan de minister van oorlog, Enq., puntenj en 0, gestenc.bijl. 345). 2 H. W. F. Aukes: Kardinaal deJong (1956), p.422. 8 Het Parool,