Brouwer riep daags daarna de Centrale Faculteitscommissie bij zich en vertelde haar aan de hand van de stukken wat geschied was en hoe de discussies in de uitgebreide Senaat verlopen waren. 'De meningen van de studenten'
, aldus de Groot, 'liepen, als altijd, uiteen'"
- stellig, maar er was een vrij aanzienlijke groep die bitter teleurgesteld was door de houding van de meerderheid der hoogleraren en lectoren en vanuit die groep kwam het tot een scherpe brief aan Brouwer+ waarin te lezen stond dat hij 'de waardigheid als lid van de universitaire gemeenschap'
'tot een aanfluiting gemaakt'
had. 'Ontrouw'
was hij geworden 'aan de normen die tot dusverre het handelen van de universiteit bepaalden.' '
Wij weten', aldus de slotalinea,