De oorsprong van die plotselinge crisislag op de sector van de arbeidsinzet, om precies te zijn: bij Generalkommissar Schmidt, onder wie die arbeidsinzet was komen te ressorteren sinds Gauleiter Sauckel eind maart '42 door Hitler benoemd was tot Generalbevollmächtiger für den Arbeitseinsatz. Enkele weken later, begin april, was toen binnen het Reichsleommissariat de Hauptabteilung Soziale Verwaltung (de Duitse dienst die via de z.g. Fachwerber bij de gewestelijke arbeidsbureaus een maximum aan Nederlandse arbeiders naar Duitsland zond) uit het Generalkommissariat fiir Finanz und Wirtschaft gelicht en aan Schmidts Generalkommissariat zur besonderen Verwendung toegevoegd. Begrijpelijk was het wèl dat Sauckel die in de NSDAP carrière gemaakt had, in de bezette gebieden nu juist de hoogste partijvertegenwoordigers met de verantwoordelijkheid belastte om hem aan de nodige buitenlandse arbeiders.te helpen en wij nemen voorts aan dat de eerzuchtige Schmidt er geen bezwaar tegen had, die nieuwe verantwoordelijkheid op zich te nemen; daarbij voorzag deze evenwel niet dat zij hem voor steeds moeilijker dilemma's zou plaatsen. Immers (dr. B. A. Sijes heeft dat in zijn gedetailleerde studie De Arbeidsinzet terecht onderstreept), Schmidts primaire taak was, er als naaste adviseur van Seyss-Inquart en als diens rechterhand op de sector van de binnenlandse politiek voor te zorgen dat Nederland geleidelijk naar het Derde Rijk zou toegroeien - dat vergde een vermijden van grote schokken en van onrust. En nu zou hij als gevolmachtigde van' Sauckel voor de uitvoering van opdrachten moeten gaan zorgen die keer op keer aan het N ederlandse bedrijfsleven een grote schok zouden toebrengen en onder de bevolking de onrust doen toenemen. Anders gezegd: als Sauckels gevolmachtigde moest Schmidt zichzelf op zijn andere terreinen van werkzaamheid gaan tegenwerken. Onvermijdelijk was het dat hieruit, mede gegeven Schmidts aard, een grillig beleid zou resulteren. Wat zich in december '42 in de studentenwereld ging afspelen, vormt daarvan een tekenend voorbeeld.
In de maanden april tot en met november' 42 waren, van de grensarbeiders afgezien, in totaal honderdvijfduizend Nederlandse arbeiders naar Duitsland vertrokken.Iwij komen hier in dit deel nog op terug) - dat was vijfduizend meer dan in het gehele jaar '4I, maar het was vier-en-twintigduizend niinder dan Sauckel tussen I april en 30 november geëist had. Diens ontevredenheid was van maand tot maand toegenomeI7.Welnu, op 2 december ontving Schmidt opeens instructie, er zorg voor te dragen dat nog in december niet minder dan vijf-en-twintigduizend werkkrachten naar Duitsland zouden vertrekken. Waar kon men die vinden? Het nieuwe hoofd van de Hauptab teilung Soziale Verwaltung, dr. G. A. Apitz, stelde een plan op: tienduizend
schmidt begon met de vijfduizend man van de Arbeidsdienst te schrappen. Hij besefte (en Ceneralarbeitsiuhrer Bethmann viel hem bij, Seyss-Inquart vermoedelijk ook) dat de Arbeidsdienst gedoemd was te mislukken als bekend werd dat men, na zijn arbeidsdienstplicht vervuld te hebben, grote kans liep, linea recta naar Duitsland gezonden te worden. Tegen het oproepen van studenten had Schmidt evenwel geen bezwaar. Apitz deed dus aan dr. Schwarz, hoofd van Wimmers Hauptabteilung Erziehung und Kirchen, weten dat zesduizend studenten nog in december gedwongen moesten worden, naar Duitsland te vertrekken - hij vroeg, de lijn doortrekkend, duizend méér dan hij aanvankelijk bepaald had. Schwarz stribbelde tegen, voorspelde dat de opdracht al door de gestelde termijn onuitvoerbaar was, wees er op dat er grote onrust zou komen in het hoger onderwijs, maar Apitz, door Schmidt gesteund, gaf niet toe en op dinsdag 8 december werd secretaris-generaal van Dam er van in kennis gesteld dat nog diezelfde maand zes- tot achtduizend studenten (Apitz vergrootte zijn reserve) naar Duitsland gezonden moesten worden; de eerste groep moest al binnen twee weken, op 19 december namelijk, vertrekken.
Jegens anderen, en wellicht ook jegens zichzelf, had van Dam de vele concessiesdie hij op de sector van het hoger onderwijs sinds zijn benoeming gedaan had, als regel goedgepraat door er op te wijzen dat hij dan toch bereikt had dat de universiteiten en hogescholen 'normaarverder functioneerden. En nu deze eis! De helft van de studenten zou aan het hoger onderwijs onttrokken worden! Hij opperde bezwaren. Schwarz wees ze af - en van Dam besloot, zich bij de Duitse eis neer te leggen maar dan wèl te ' trachten, zo gunstig mogelijke voorwaarden voor de studenten te verkrijgen; hem werd toegezegd dat de eersten hunner niet al op 19 december zouden moeten vertrekken maar eerst na de Kerstdagen, voorts dat de tewerkstelling in Duitsland niet langer dan een jaar zou duren, en tenslotte dat bij de plaatsing der studenten rekening gehouden zou worden met hun studierichting. Van Dam zag daar belangrijke 'concessies'
in. Hoe kwam hij nu aan zes- tot achtduizend studenten? Hij had de medewerking van de universitaire autoriteiten nodig: alle studenten stonden bij een universiteit of hogeschool ingeschreven en als zijn departement nu hun namen en adressen kreeg, dan konden die aan de gewestelijke arbeidsbureaus doorgegeven worden die de
Alle rectores magnifici der universiteiten en hogescholen werden nog op de 8ste telegrafisch opgeroepen om op woensdagmiddag 9 december naar Amsterdam te komen waar van Dam in de Senaatskamer van de gemeenteuniversiteit een bespreking met hen wilde hebben, eerst met de rectores magnifici der openbare universiteiten, vervolgens met die der bijzondere. Die eerste bespreking begon om twee uur. Amsterdam was er vertegenwoordigd door Brouwers opvolger prof. dr. H. T. Deelman, Utrecht door prof 1. van Vuuren (een autoritaire man die pro-Duits was en ook deswege buiten de Senaat om tot rector magnificus benoemd was-), Groningen door de 'foute'
hoogleraar dr. H. M. de Burlet (opvolger van de al even 'foute'
Kapteyn), Delft door prof ir. H. B. Dorgelo - en ook de Leidsewaarnemend rector magnificus was, al waren er dan geen studenten in Leiden meer, opgeroepen: prof. dr. W. van der W oude"; de rector magnificus uit Wageningen, prof mr. W. C. Mees (pas benoemd en 'fout'
) ontbrak."
In die eerste bespreking begon van Dam (die door op ten Noort en een ambtenaar die voor een verslag moest zorgen, vergezeld was) met mee te delen dat zes- tot achtduizend studenten eind december naar Duitsland zouden moeten vertrekken. Hij zei dat de Duitsers van hun eis geen afstand wilden doen, hij vertelde welke 'concessies'
hij in de wacht gesleept had, hij dreigde dat, als de zes- tot achtduizend niet opkwamen, alle studenten naar Duitsland overgebracht zouden worden. Van de rectores magnifici verlangde hij dat ze hem het nodige namen- en adressenmateriaal zouden zenden.
Van Vuuren (Utrecht) protesteerde, wees er op dat wat de DuitsersJ.
Mees (Wageningen) verscheen plus de tweede groep rectores magnifier: prof. mr. A. 1. de Block (Tilburg), prof. mr. P. W. Kamphuisen (waarnemend rector van Nijmegen), prof. dr. D. Nauta (Vrije Universiteit-) en prof. dr. G. Gonggrijp (Rotterdam).
Van Dam herhaalde de mededelingen die hij jegens de eerste groep gedaan had.
Op ten Noort viel zijn chef in de rug aan door te betogen dat wat de Duitsers wensten, het einde van het hoger onderwijs betekende. Van Dam repliceerde: dat willen de Duitsers juist, daarom moeten wij een deel instandhouden. Van Vuuren wees op de 'Aanwijzingen'
van '37: mocht men wel meewerken aan de versterking van het Duitse oorlogsapparaat? trouwens, bestond er wel zekerheid dat de studenten, eenmaal in Duitsland aangekomen, niet eenvoudig naar het Oostelijk front gestuurd zouden worden? Dat vroeg ook Mees. Van Dam antwoordde dat dat niet onmogelijk was, in Nederland, zei hij, ijverde, gelijk bekend, de NSB al voor de invoering van de militaire dienstplicht. Hij maakte de zaak er niet beter op! De Block, Kamphuizen, Nauta en Gonggrijp verklaarden alle vier dat zij ten aanzien van de gevraagde medewerking geen enkele toezegging konden doen: daar moesten hun Senaten in gekend worden, Kamphuizen en Dorgelo wezen er voorts op dat de studenten, zodra de actie bekend zou worden, naar alle kanten zouden uiteenstuiven. 'Waarom bent u niet afgetreden?'
werd aan van Dam gevraagd. Van Dam antwoordde dat hij dat wèl overwogen had, maar er werkten tenslotte al enkele honderdduizenden Nederlandse arbeiders in Duitsland - waarom zou men de studenten beter behandelen? Op ten Noort wees er toen op dat die vergelijking niet opging: arbeiders kenden een
Om kwart voor vijf ging men uiteen.
De meesten die aan de bespreking deelgenomen hadden, waren geen moment van plan, de him opgelegde geheimhouding te respecteren. Vooral Nauta (Vrije Universiteit) was diep verontrust: wanneer de Duitsers via van Dam meedeelden dat zij duizenden studenten naar Duitsland wilden zenden, dan konden zij ook van de ene dag op de andere tot grote razzia's op de studenten overgaan - was het dan niet beter, onmiddellijk te verhoeden dat studenten nog ergens in groten getale bijeenkwamen? Het bestuur van de Vrije Universiteit zag de zaak als Nauta.en maakte op donderdag 10 december bekend dat de Kerstvakantie terstond inging. Die avond werd de sociëteit van het Studentencorps van de VU gesloten met een toespraak door het erelid prof. dr. J. Waterink. 'Geeft nooit'
, zei deze, 'ook maar een vingerbreed toe aan de vijand. Weet dat adeldom verplicht en draagt hoog de adeldom van uw Nederlanderschap en van uw Calvinist-zijn. Wat ook de vijand vraagt, hoe hij vleit, hoe hij zijn eigen doen bagatelliseert, hoe misschien secretarissen-generaal, professoren van onderscheiden universiteiten, mannen van invloed ook confereren of intrigeren, wij kennen maar één antwoord: dat antwoord is: 'Nooit!"
l
Met dedie de notulen gemaakt had van de besprekingen van woensdagmiddagdecember, stond het Amsterdamse lid van de Raad van Negen, mr. A. Meerwaldt, in contact. Woensdagavond werd Meerwaldt gewaarschuwd, donderdagochtend bezat hij een kort verslag van het besprokene en nog diezelfde dag kwam de Raad van Negen bijeen.
1 De Vrije Universiteit in oorlogstijd (z.j.), p.'Nooit zullen wij onszelf tot slaven laten maken!'!
Die vrijdag beweerde Deelman in Amsterdam jegens zijn studenten dat nog geen enkel definitief besluit gevallen was, de vervroegde Kerstvakantie bij de Vrije Universiteit bekritiseerde hij. Verscheidene studenten namen van zijn geruststellende woorden met ergernis kennis en verdwenen van de universiteit. Elders gebeurde hetzelfde. In Tilburg en Rotterdam werd trouwens door de hogeschoolbesturen bekendgemaakt dat de Kerstvakantie vervroegd zou ingaan: op maandag.
Op zaterdagochtend 12 december keurde de Amsterdamse Senaat met algemene stemmen en één onthouding (vermoedelijk van prof. Snijder) een brief aan van Dam goed''
die louter een protest bevatte tegen diens 'regeringsmededeling'
inzake de 'plannen tot tewerkstelling van Nederlandse studenten in Duitsland'
. Plannen? Die middag arriveerde bij alle rectores magnifici een nieuw telegram van van Dam: gevraagd werd, lijsten met de namen en adressen der studenten ten spoedigste aan het departement te doen toekomen. In de Utrechtse Senaat die's middags vergaderde, deelde van Vuuren mee dat hij die opdracht zou weigeren. De uitvoering werd hem overigens onmogelijk gemaakt, want in de nacht van zaterdag 12 op zondag 13 december staken twee mannelijke en twee vrouwelijke leden van het Utrechtse Kindercomité (de organisatie die Joodse kinderen naar onderduikadressen bracht) mèt nog een vijfde helper de studentenkartotheek in het hoofdgebouw van de Utrechtse universiteit in brand. Nog op zondag werden toen de hoofdgebouwen van alle universiteiten en hogescholen onder permanente politiebewaking gesteld.
Diezelfde zondag, 13 december, onthulde Seyss-Inquart in het Amsterdamse Concertgebouw dat Mussert door Hitler min of meer als 'Leider van het Nederlandse volk'
erkend was en dat de NSB nauwer betrokken zou worden bij het bestuur van Nederland - de NSB, welker leider en plaatsvervangend leider (Mussert en van Geelkerken) in de voorafgaande maanden enkele keren betoogd hadden dat, als zij het voor het zeggen kregen, de dienstplicht ingevoerd zou worden! Kregen zij het nu voor het zeggen? Of zou de bezetter soms hun denkbeeld overnemen? Dat leek aan de aange
Maandag I4 december werd een verwarde dag in de universitaire wereld. De Vrije Universiteit, Rotterdam en Tilburg waren al dicht, in Nijmegen, Wageningen en Utrecht braken spontane stakingen uit: de studenten die er voor de colleges of practica verschenen, gingen na onderlinge gesprekken weer naar huis. In Wageningen deed dit overigens slechts een deel. Algemeen was die staking dus niet en ze had ook geen centrale leiding.
Zo was de situatie toen de Raad van Negen op die maandag in Amsterdam bijeenkwam, samen met de raad van advies van de Unie van Katholieke Studentenverenigingen. Ook Johan Brouwer was ter vergadering aanwezig en het zal wel mede op grond van zijn strijdvaardig betoog geweest zijn dat de Raad van Negen besloot, de staking een algemeen karakter te geven. De raad van advies van de Unie was daar evenwel geen voorstander van; zijn leden zeiden dat elke stakingsoproep, wat de Vrije Universiteit, Rotterdam en Tilburg betrof, een slag in de lucht was; gerapporteerd werd voorts dat de stemming in Delft over het algemeen tegen staken was, dat Groningen weifelde en dat in Amsterdam (gemeente-universiteit) grote verdeeldheid heerste. Desondanks liet de Raad van Negen de stakingsoproep uitgaan. 'Iedere universitaire activiteit moet worden vermeden'
, stond er in. 'Geen examens, geen colleges, geen practica. De staking gaat terstond in.'
In Amsterdam had die oproep niet veel effect, wèl in Utrecht waar de staking van maandag zich uitbreidde. Van Vuuren waarschuwde de politie. Van de besturen der faculteitsverenigingen eiste hij dat zij normaal naar de universiteit zouden gaan - dat werd geweigerd en alle bestuursleden legden hun functies neer. Voorts werden in Utrecht die dinsdag enkele tientallen studenten gearresteerd in verband met de brand in het universiteitsgebouw; zij konden allen aantonen dat zij er niets mee te maken hadden gehad.
Uiteraard drong al die beroering ook tot het Rcichsieontmissariat door. Ze was schmidt onwelkom. Hij besefte bovendien dat hij, nu de studenten zo gealarmeerd waren, er onmogelijk op korte termijn vijfduizend in handen kon krijgen. Aan Apitz deelde hij mee dat de Hauptabteilung Soziale Ver waltung maar van de studenten moest afzien, aan van Dam zei hij dat het besluit om studenten naar Duitsland te sturen, definitief ingetrokken was. Van Dam haastte zich om die tijding telefonisch aan alle rectores magnifici door te geven - in Nijmegen was dat nu prof. mr. B. H. D. Hermesdorf die als rector de plaats van waarnemer Kamphuisen ingenomen had.
Bij alle universiteiten en hogescholen die nog open waren, ging op woensdag I6 december de Kerstvakantie in. In Groningen begon de Burlet'meer dan de helft van de studenten heeft'
, aldus De Geus, 'aan die opdracht voldaan: een miserabele geste tegenover de moedige collega's die het materiaal grotendeels deden verbranden.'!
Misschien moet dat gebeuren te Utrecht ons een aanwijzing zijn om de strijdvaardigheid die bij het begin van het nieuwe jaar onder de studenten heerste, niet te overschatten. Zij droeg zeker geen algemeen karakter. Dat had de Raad van Negen ook geconstateerd - met spijt. Keken de leden op de gebeurtenissen van IQ tot 16 december terug, dan moesten zij wel coneluderen dat zij hun stakingsoproep overijld hadden laten uitgaan en dat zij ook nog niet voldoende greep hadden op de studenten. Eind december kwam de raad in Utrecht opnieuw bijeen. Een Hagenaar, A. van Velsen, een oudere relatie van het Utrechtse lid van de raad, A. J. Andrée Wiltens, betoogde er dat men vóór alles de organisatie versterken moest (dat geschiedde) - eerst daarna had het zin, een nieuw parool uit te geven. Welk parool?
Dat hing er van af hoe men de situatie beoordeelde. Was de arbeidsinzet der studenten inderdaad, zoals van Dam gezegd had, definitief van het Duitse program verdwenen? Kon men dergelijke toezeggingen ooit vertrouwen? Anderzijds: wanneer men alle studenten adviseerde, na de Kerstvakantie de universiteiten en hogescholen te mijden, hoe kon de Raad van Negen dan ooit die studenten bereiken? Via een extra-editie van De Geus d.d. 20 januari ,43 maakte de raad bekend dat men naar zijn oordeel voorshands de studie kon hervatten; 'de eisen van een hechter onderling contact'
maakten dat wenselijk, maar als 'slechts een gedeelte van de studenten gegrepen'
werd, dan zou men 'terstond tot actie over (moeten) gaan' - collectief: 'Het gaat om onze hoogste, enige troef. Laten wij die tenminste niet door gemis aan eenheid verspelen.'
2
De Drions die dit advies in De Geus opgenomen hadden, waren het er persoonlijk niet mee eens geweest. Het lijdt evenwel geen twijfel dat het weergaf wat de meeste studenten zèlf wensten: de eonsequentie van wegblijven na de Kerstvakantie was dat men zijn studie voor onbepaalde tijd
1 De Geus, 22 (okt. 1943), p. 4. 2 A.v. (extra-editie, 20 jan. 1943), p. 2.
Zonder enig profijt voor de arbeidsinzet had Schmidt met zijn (na een week weer ingetrokken) mededeling dat zes- tot achtduizend studenten naar Duitsland moesten vertrekken, niet anders bereikt dan dat hij het hoger onderwijs in rep en roer gebracht had en trouwens in een nog wijdere kring ongerustheid had gewekt: bij de ouders en familieleden der studenten, bij hun kennissen, bij ieder die er van hoorde. En, zo vroeg men zich in de studentenwereld af: was het inderdaad tot defmitief afstel gekomen? In januari '43 kon men nog niet precies voorzien wat die inschakeling van de NSB in het openbaar bestuur te betekenen had; niets goeds - dat stond vast. Trouwens, in het algemeen nam men aan dat, als de bezetting voortduurde, de druk van de vijand zou toenemen. Het was winter en van de Amerikanen en Engelsen die bij Tunesië vastzaten, viel voorlopig weinig te verwachten.
Twee gebeurtenissen brachten een opleving in de stemming teweeg: de geboorte van prinses Margriet en de capitulatie van het Duitse Zesde Leger bij Stalingrad.