Op het bericht van de aanslag op Seyffardt had de Nederlandse regering niet gereageerd maar toen de onmiddellijk daarop volgende aanslag op de Reydons haar de indruk gaf dat er een of meer illegale groepen waren die systematisch tot dergelijke liquidaties wilden overgaan, meende zij, een verscherping van de Duitse terreur vrezend, een waarschuwend woord te moeten spreken. Op 13 februari zond Radio Oranje een regeringsverklaring uit waarin het eigen-rechter-spelen afgekeurd werd, althans wanneer daarbij sprake was van 'een individuele daad van een vaderlander'
; het 'principieel standpunt'
van de regering was, 'd~t landverraders worden berecht na de oorlog, op voet van een bijzondere rechtspraak naar de wet ... De daarvoor nodige maatregelen liggen klaar.'!
In Trouw werd de aanslag op Seyffardt in een door prof. mr. V. H. Rutgers geschreven artikel scherp veroordeeld: dit was geen zaak van 'noodweer'
geweest, maar een onaanvaardbare politieke moord; 'het ergste is niet'
, schreefRutgers, 'dat er enkelen gevonden worden die naar het moordwapen grijpen, erger is dat zovelen, van wie beter verwacht mocht worden, aarzelen de daad te veroordelen of haar vergoelijken, of zelfs goedkeuren.f Jan Schouten was het daar geheel mee eens - Koos Vorrink niet; alszijn opinie gafVorrink later weer, 'dat in de staat van volkomen rechteloosheid waarin het Nederlandse volk toen reeds verkeerde, wij eenvoudig het recht hadden, te grijpen naar middelen die in een normale rechtsstaat volstrekt af te keuren zijn.'
3 Trouwens, in de periode waarin Vorrink nog in de redactie van Het
1 Radio Oranje, 13 febr. 1943, in Enq., dl. VII b, p. 30. 2 Trouw, 3 (19 maart 1943), p. 2-3. a Getuige].]. Vorrink, Enq., dl. VII c, p. 180. 62'veemgerichten'
aanbevolen ter liquidatie van 'verraders'
P In februari '43 beperkte Het Parool zich tot de opmerking dat de 'verkalkte schurk'
Seyflardt 'zijn loon opgestreken'
had." De Waarheid schreef in gelijke geest. Het links-socialistische blad De Vonk sprak van 'een daad van rechtvaardigheid ... die niet op een kruideniersrekening gequiteerd kan worden'"
; Seyffardt 'werd als landverrader terechtgesteld'
, oordeelde Vrij Nederland. 4
Hoe de brede massa reageerde, weten wij niet. Die reacties zullen wel verdeeld geweest zijn en wij nemen daarbij aan dat er onder diegenen die de liquidatie van Seyffardt op zichzelf toejuichten, velen waren die zich toch wel met enige bezorgdheid afvroegen, welke rampen uit de verscherping van de binnenlandse tegenstellingen zouden voortvloeien. 'De mening van het grootste deel der tegenstanders ... laat zich', aldus het rapport dat uit een publieke-opinie-onderzoek van de NSB resulteerde, 'als volgt karakteriseren: 'Waarom zouden we nu enkele NSB'
ers vermoorden en ons alle mogelijke maatregelen op de hals halen, als we ze over enkele maanden allen tegelijk kunnen uitroeien!' '
5
Op 8 februari, daags na de aanslag op de Reydons, schreef Mussert twee' brieven aan Seyss-Inquart die hij bij nader inzien niet verzond; hij sprak zich daarin tegen de razzia's op de studenten uit, stelde op schrift dat het ophalen van de 'plutocratenzonen'
zijn 'volledige instemming'
had, en vroeg verlof, bekend te maken 'dat iedere aanslag op leden der NSB vergolden behoort te worden met executies van personen uit communisriseh-joodse kringen tot een aantal als in overeenstemming zal zijn met de zwaarte van het misdrijf'
- de gijzelaars in Brabant wenste hij daarentegen in vrijheid te laten stellen.ê Wilde hij, 'Leider van het Nederlandse volk'
, zich opeens gaan opwerpen als pleitbezorger voor dat volk, uitgezonderd de Joden, de 'communisten'
en de -'plutocraten'
? Daar leek het welop. Tegen het uitschakelen, c.q, het aanpakken van die laatste drie groepen had hij geen bezwaar. Dat moest dan wèl op ordelijke wijze geschieden! Mussert was dan ook diep6 2'plutocratenzonen'
zich ontwikkeld had tot een wilde jacht op jongemannen die de Duitsers het stempel van mensenrovers opdrukte. Eén dag later, de rode, _ zocht bij Seyss-Inquart op aan wie bij een voor Hitler bestemd telegram overhandigde waarvan de Nederlandse tekst luidde:
'Mijn Führer - Ik verzoek u mij toe te staan de orde en de rust in Nederland te herstellen. Ik ben bereid en in staat de volle verantwoordelijkheid daarvoor op mij te nemen. Dit is noodzakelijk en rechtvaardig.'!
Uiteraard weigerde Seyss-Inquart, dit absurde telegram te verzenden; Mussert, zei bij, moest zijn zorgen maar weer eens met Schmidt bespreken.
Er was inmiddels door de drie aanslagen die gepleegd waren (Feitsma jr., Seyffardt, de Reydons), binnen de NSB grote nervositeit ontstaan. Geruchten deden de ronde dat talrijke vooraanstaande figuren om het leven gebracht waren wier namen men verzwegen had. Vooral de prominenten voelden zich bedreigd, procureur-generaal Feitsma had voortdurend een revolver op zijn .schrijftafel Iiggen, zijn Haagse collega van Genechten (die tegen de spanning niet bestand was) trachtte korte tijd later zelfmoord te plegen.ê Rauter zorgde er voor dat Rost van Tonningen dag en nacht een vaste bewaking kreeg van de Sicherheitspolizei, elders werden aan vooraanstaande NSB' ers leden van de WA (die ongewapend waren) als bewakers toegevoegd - later werden dat leden van de gewapende Hulppolitie. De meesten van die prominenten kregen daarnaast, als Feitsma, pistolen uitgereikt, hoofdzakelijk uit oude voorraden van het Nederlandse leger. Uiteraard wekte dit bij iets minder vooraanstaande NSB' ers de behoefte, ook de beschikking te krijgen over zulk een wapen. Het werd april voor bier een vaste regeling voor getroffen werd: de districtsleiders der NSB selecteerden toen de aanvragers en wie zich dan een wapen zou mogen aanschaffen, moest eerst op de sS-Schuie Avegoor een vijfdaagse schietcursus volgen. Voor velen die dat deden, bleek nadien geen wapen beschikbaar te zijn. Het aantal van hen die wèl een pistool verwierven (met twaalf patronen), bedroeg enkele honderden.
'niet meer beschrijven,maar één gedachte drong tot ieder door: het water staat ons aan de lippen. De terreur van de Duitsers naderde het heilig en het veilig huisje van ieder ... Nu komt men aan de kinderen. Het waren merkwaardige en toch hartverheffende dagen. Heel Nederland was ineens meer voelbaar dan zichtbaar in rep en roer.'!
'Meer voelbaar dan zichtbaar'
- daar zal wel mee bedoeld zijn dat men zich uit beduchtheid voor represailles onthield van demonstratief optreden tegen de bezetter en zijn handlangers, maar des te duidelijker uiting gaf aan zijn verontwaardiging wanneer men wist dat er geen 'foute'
Nederlanders in de buurt waren. Als 'hartverheffend'
werden die ode februari en volgende dagen ervaren doordat opeens een nationale eendracht werkelijkheid werd: een eendracht in verontwaardiging om die wilde jacht op jongeren. Niet anders was het geweest bij de fietsenvordering en, markanter nog, bij het bericht van de executie der vijf Rotterdamse gijzelaars. Executie van gijzelaars wekte in februari' 43 al geen krachtige emoties meer (velen waren zich bewust hoe wonderlijk snel zij afstompten) - maar deed zich dan weer een nieuwe vorm van bruut Duits ingrijpen voor, dan bleek dat het vermogen tot verontwaardiging onverzwakt aanwezig was.
Niet voor het eerst protesteerden de kerken - wèl voor het eerst kwamen de 'goeden'
onder de burgemeesters tot gezamenlijke protesten.
lD. Schortinghuis:'Herinneringen'
(1946), I, p.
Onder die burgemeesters hadden zich van '41 af '
kringen' gevormd die, zoals wij al eerder in ons werk deden uitkomen, af en toe door de secretarisgeneraal van binnenlandse zaken, Frederiks, toegesproken werden. Meestal betrof het hier burgemeesters van kleine gemeenten. Wij hebben van die kringvorming geen volledig overzicht - wèl weten wij dat in Zuid-Holland de burgemeester van Gorinchem, mr. L. R. J. ridder van Rappard, er een actieve rol in speelde. Van Rappard, en vermoedelijk ook anderen, trachtten vooral, uit de ene provincie contacten te leggen met 'goede'
burgemeesters in andere provincies: kwam het ooit tot een' daad'
, d.w.z. tot het vragen van ontslag of het neerleggen van de functie dan wel tot het dreigen met het een of het ander, dan moest dat door zoveel mogelijk burgemeesters tegelijk geschieden.
Kort na de razzia's van 9 februari stelde van Rappard een conceptbrief op die hij via zijn contacten aan verschillende burgemeesterskringen doorgaf.' Het was een concept voor een brief aan Frederiks waarin deze door de ondertekenaren in kennis gesteld zou worden van '
de ontroering, ontstemming en verbittering', ontstaan door de razzia's op jongeren. De ondertekenaren hadden steeds 'op loyale wijze'
en 'volgens de bekende richtlijnen'
(de 'Aanwijzingen'
van '37) met de bezettende macht meegewerkt, mede teneinde 'de noodzakelijke rust onder onze bevolking te helpen bevorderen, waarop de Duitse instanties terecht zozeer prijs stellen.' Dat was nu evenwel '
uitermate moeilijk' geworden en de onrust die was ontstaan, was slechts weg te nemen 'door de in strijd met het recht gedane arrestaties ongedaan te maken.' '
Wij menen', zo heette het aan het slot, 'niet onder ons te mogen houden dat het voor ons zeer moeilijk is, zo niet onmogelijk wordt, onze functies te blijven vervullen, wanneer niet de verzekering kan worden verkregen, dat in de toekomst niet meer op een dergelijke of soortgelijke wijze zal worden gehandeld.'
Men ziet: dit was een dreigen met ontslag tenzij de Duitsers 'de verzekering'
zouden geven (wat was zulk een 'verzekering'
eigenlijk waard?) dat de razzia's nimmer herhaald zouden worden.ê Een aantal burgemeesters, onder hen van Rappard", maakte onderling een afspraak die wezenlijk
1 Tekst in].]. G. Boot: Burgemeester in bezettingstijd, p. 129-30. 2 Die 'verzekering'
werd niet gegeven; nadien dienden toch slechts weinig burgemeesters hun ontslag in. 3 Later in februari viel een brief waarmee van Rappard enkele Zeeuwse burgemeesters omtrent de gezamenlijke actie inlichtte, in Duitse handen. Zijn huis werd toen doorzocht en er werden nog meer bezwarende stukken gevonden. Hij werd gearresteerd, drie maanden gevangen gehouden, ontslagen, naar Drente verbannen'om die mening als definitief te aanvaarden'
. Enerzijds vreesden zij dat 'foute'
opvolgers het hun gemeentenaren lastiger zouden maken, anderzijds was er 'het voorbeeld, door u en door enkele uwer ambtgenoten gegeven.'
Want wat de vóór de bezetting benoemde, nog steeds in functie zijnde secretarissen-generaal betrof (Frederiks, Hirschfeld, Six en Spitzen), waren de zeven betrokken burgemeesters 'zozeer overtuigd van hun loyaliteit tegenover onze wettige Regering, van hun liefde voor ons Vaderland, van hun eerbied voor de afgelegde eed, en tenslotte van hun betere kennis der tegenwoordige omstandigheden en verhoudingen, dat wij onmogelijk kunnen aannemen, dat zij hun medewerking zouden willen verlenen ook waar die ongeoorloofd zou zijn.'
De zeven twijfelden dus aan de juistheid van hun eigen inzicht.' Anderzijds kwam hun gehele rechtsgevoel in op(J.].meester weggegaan was, vroeg ik', aldus de ambtenaar, 'of de secretaris-generaal'veel wat in de laatste tijd geschiedt. Wij denken hierbij aan de maatregelen tegen de Joden, aan de gedwongen tewerkstelling van Nederlandse arbeiders in de Duitse oorlogsindustrie en vooral aan het opjagen, grijpen en zonder enige vorm van proces als slaven wegvoeren van de bloem onzer Nederlandse jeugd.'!
De trits 'opjagen, grijpen en wegvoeren' was letterlijk ontleend aan het protestschrijven dat de kerken vooral naar aanleiding van de razzia'
s van 9 februari tot Seyss-Inquart gericht hadden.
Op dat protest had, naast anderen, vooral ook Gravemeyer, de algemeen secretaris van de Hervormde Synode, aangedrongen. In mei '42 was hij als'
gijzelaar opgepakt, maar kort voor Kerstmis was hij, tot grote verbazing van zijn medegijzelaars, vrijgelaten." Wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat hij weinig ingenomen was met het beleid dat de synode in zijn afwezigheid gevoerd had: het intrekken van de publieke voorlezing van het telegram waarmee de kerkgenootschappen tegen de aangekondigde Jodendeportaties geprotesteerd hadden, de zwakke reactie op de verplicht gestelde Arbeidsdienst. Maar hij was nu weer op zijn post! Trouwens, algemeen besefte men dat na de aanslagen op Seyffardt en de Reydons en na de razzia's van 6 en 9 februari van de kerken een krachtig en duidelijk woord verlangd werd, waarbij men de lastgeving der regering niet uit het oog mocht verliezen: ook de kerken moesten zich uitspreken tegen verdere feitelijke medewerking, door wie ook, aan evident onrechtmatige daden.
Ik vond dit heel erg. Mr. Kruse: '0, zelfs in veel fellere bewoordingen dan ik het weergeef."
(Aantekeningen-Comelissen, 8 maart 1943, stukken zuiveringjhr. mr. A. B. G. M. van Rijckevorsel, I 16)
Wat Radio Oranje op 7 februari uitgezonden had, was Frederiks dus bekend. Zulks weerlegt zijn naoorlogse verklaring: 'De regering in Londen gaf mij geen bepaalde richtlijnen en eigenlijk prees ik haar daarvoor'
(getuige K. J. Frederiks, Enq., dl. VII c, p. 524) - zij gafhem wel degelijk richtlijnen, die richtlijnen waren hem bekend en hij ging er dwars tegen in. Of meende Frederiks dat hij persoonlijk en exclusief 'bepaalde richtlijnen'
moest ontvangen? Het lijkt ons niet waarschijnlijk dat hij zich er iets van zou hebben aangetrokken. 1 Brief, 27 febr. 1943, van de burgemeesters van Blokker, Bovenkarspel, Grootebroek, Medemblik, Opperdoes, Wervershoof en Westwoud aan Frederiks (Collectie-Frederiks, 8 h). 2 Tot mei '43 bleef dr. W. J. de Wilde waarnemend algemeen secretaris der Hervormde Synode; Gravemeyer trad tot dan als 'algemeen gedele
Er werd een brief aan Seyss-Inquart opgesteld! waarin de negen in het Interkerkelijk Overleg samenwerkende kerkgenootschappen een opsomming gaven van de door 'de Machthebbers ... bij hun machtsoefening begane zonden' die de kerken in het verleden reeds gelaakt hadden. 'Thans is daarbij gekomen het als slaven opjagen, grijpen en wegvoeren van duizenden jonge mensen.' Door al deze handelingen was '
in toenemende mate het recht Gods geschonden.' Het liquideren van politieke tegenstanders werd in het kerkelijk stuk: afgekeurd: 'De kerken prediken tegen haat en wraakzucht in het hart van ons volk en verheffen hun stem tegen de uitingen daarvan. Niemand mag, naar het Woord Gods, eigen rechter zijn. Maar evenzeer hebben zij de roeping ook dit Woord van God te prediken: 'Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan den mensen.'
Dit Woord geldt als richtsnoer bij alle gewetensconflicten, ook bij die welke door de genomen maatregelen zijn opgeroepen' - die maatregelen waren eerder opgesomd: 'het ten dode vervolgen van Joodse medeburgers'
, 'het gedwongen tewerkstellen van Nederlandse arbeiders in Duitsland'
en 'het gevangen nemen en het gevangen houden van velen.'
En met betrekking tot deze maatregelen werd in de brief aan Seyss-Inquart de belangrijke uitspraak gedaan: 'Om der wille van het recht Gods mag door niemand enige medewerking worden verleend aan daden van onrecht, omdat men zich daardoor aan dat onrecht medeschuldig maakt.'
Op woensdag 17 februari werd de tekst van deze brief vastgesteld. Over de inhoud had men zich toen binnen elk kerkgenootschap beraden. Aartsbisschop de Jong had bij dat beraad een brede groep adviseurs betrokken. Hij besefte dat wat de bisschoppen van de gelovigen zouden vragen (de brief aan Seyss-Inquart zou in de kerken voorgelezen worden), niet gering was: medewerking weigeren aan alle daden van onrecht. Dat was eigenlijk een aansporing tot burgerlijke en ambtelijke ongehoorzaamheid op selectieve punten - maar dat waren nu juist de voor de bezetter meest gevoelige punten: de Jodendeportaties, de arbeidsinzet, het arresteren en gevangen houden van tegenstanders, de razzia's. Zouden de gelovigen bereid zijn, een zo stringente, zo ver gaande lastgeving op te volgen? De adviseurs die door de aartsbisschop geraadpleegd werden, waren het niet eens, maar onder invloed van de grote verontwaardiging die in het gehele land door de razzia's van 6 en 9 februari gewekt was, meenden de meesten hunner dat een oproep tot ongehoorzaamheid grote kans van slagen had.
Gravemeyer nam aan dat Seyss-Inquart op die oproep met felheid zouindl.p.63'foute'
predikanten de tekst die hun ten behoeve van die afkondiging zou bereiken, aan organen van de bezetter zouden doorgeven - daar was men evenwel niet zeker van. Beter, want minder riskant, leek hem dus, in dit geval de kerkelijke afkondiging (op de eerstkomende zondag: 21 februari) te laten voorafgaan aan de verzending van de brief aan de Reichskommissar.
De afgevaardigden der Gereformeerde Kerken in het Interkerkelijk Overleg vroegen om uitstel. Zij zeiden, aldus Delleman, 'dat het niet mogelijk zou zijn, aan de kerkeraden tijdig de nodige mededelingen te doen toekomen'; evenwel: 'een voorstel om de beslissing een week uit te stellen, werd niet aanvaard" - en het gevolg was dat, tot teleurstelling van talrijke gereformeerden, in de gereformeerde diensten in het geheel geen kanselafkondiging zou plaatsvinden.ê
De andere kerken wilden niet wachten. Op maandag 22 februari werd de brief aan Seyss-Inquart verzonden, op zondag de z rste was in alle katholieke en vermoedelijk in de meeste protestantse diensten een kanselboodschap voorgelezen. Die der protestantse kerken''
gaf, in aansluiting aan de brief aan Seyss-Inquart, nauwkeurig weer, wat 'de kerken ... onder de aandacht van de heer Rijkscommissaris zullen brengen' (zulks met inbegrip van het verbod, 'medewerking te verlenen aan daden van onrecht, waardoor men zich mede aan dat onrecht schuldig zou maken') - de herderlijke brief der bisschoppen daarentegenbevatte, na een inleiding, de volledige tekst van de brief aan de Reichsleommissar. Daarop volgde:
'Dierbare gelovigen! Bij alle onrecht dat geschiedt en het leed dat wordt geleden, gaat onze deelneming zeer in het bijzonder uit naar de jeugdige personen die met geweld uit het ouderlijk huis zijn weggevoerd, alsook naar de Joden, en naar onze katholieke geloofsgenoten die uit het Joodse volk zijn voortgekomen, die aan zulk groot lijden zijn blootgesteld.
Bovendien echter gevoelen Wij Ons diep gegriefd door het feit dat voor de uitvoering van de tegen deze twee groepen van personen genomen maatregelen de medewerking wordt geëist van onze eigen landgenoten zoals van autoriteiten, van ambtenaren, van bestuurders van inrichtingen.'
Beminde gelovigen, het is Ons bekend, in welk een gewetensnood daardoor de betrokken personen geraakt zijn. Welnu: om alle twijfel en onzekerheid omtrent dit punt bij u weg te nemen, verklaren Wij met alle nadruk, dat medewerking in deze in geweten ongeoorloofd is. En, mocht het weigeren van medewerking offers van u vragen, weest dan sterk en standvastig in het besef dat gij voor God en de mensen uw plicht doet.'
Op deze oproep tot burgerlijke en ambtelijke ongehoorzaamheid werd door Seyss-Inquart niet gereageerd. De tekst was hem vóór de afkondiging bekends, maar hij deed niets om deze te voorkomen. Evenmin nam hij represailles. Had hij het gevoel dat tot de razzia's van 6 en 9 februari veel te impulsief besloten was en dat zij, achteraf gezien, een ernstige beleidsfout geweest waren? Hield hij zijn algemene richtlijn dat hij een scherp conflict met de kerken uit de weg' moest gaan, in het oog? Nam hij aan dat het met het gevolg geven aan die kerkelijke oproep wel zou meevallen en dat hij de kansen op het tegendeel zou vergroten als hij hardhandig ingreep? Wij . weten het niet. Hij was, naar men hoorde, 'sehr böse'3 en liet dreigen dat als de kerken de Jodenvervolging nog eens aan de orde stelden, de uitzon
'plutocratenzonen'
uit Vught vrijgelaten zouden worden (inderdaad konden de betrokkenen op de zaterdag na de afkondiging het kamp verlaten); als motief gaf hij op, 'dat vele predikanten die afkondiging niet hadden voorgelezen, en daarmee te kennen gaven dat zij het met het beleid van de Synode niet eens waren.'!
Mussert trok de lijn door die al uit zijn eerste reacties op de razzia van 9 februari gebleken was. In het nummer van Volk en Vaderland van 26 februari publiceerde hij een hoofdartikel waarin hij 'het recht der kerken, ja de plicht' erkende om '
de wereldlijke overheid te vermanen', wanneer 'gerechtigheid, barmhartigheid en vrijheid van geloofsovertuiging' aangetast werden. Er was, schreef hij, aanleiding tot dat vermaan. Hij wees op de studentenrazzia's (uiteraard niet op de met zijn instemming uitgevoerde razzia's op de '
plutocratenzonen') en voegde toe: 'Indien ik daarover geraadpleegd was, zou ik natuurlijk getracht hebben, dit te voorkomen.'
Het Reichskommissariat beperkte zich er toe, overneming van dit artikel in de dagbladen te verbieden.
Wat is het effect geweest van de oproepen tot ongehoorzaamheid die van de regering en van de kerken uitgingen?
Wij willen de teksten niet op een goudschaaltje wegen. wel hadden honderdduizenden ze vernomen, maar wij nemen aan dat de precieze bewoordingen, ook al werden zij hier of daar in de illegale pers herhaald, veel mensen niet scherp voor ogen bleven staan. Wat toch wèl bleefhangen, was de strekking: de regering en de kerken hadden de norm gesteld dat geen medewerking meer verleend mocht worden aan maatregelen waarmee Nederlanders of andere in Nederland woonachtige personen (Duitse Joden bijvoorbeeld) evident hoogst ernstig geschaad werden in hun persoonlijke belangen - door deportatie, door arrestatie of door uitzending als arbeider naar Duitsland.
Wat de Jodendeportaties betreft, vermeldden wij reeds in hoofdstuk 4A.v.,'saboteur'
worden beschouwd, 'met alle ernstige gevolgen daaraan verbonden.'!
Woensdagavond belegde de commandant van de Utrechtse orde-politie, de NSB'er W. H. Fransen, een vergadering waarop hij het gehele politiekorps toesprak. Ook Kerlen voerde het woord. Na die vergadering werd één van de zesweigeraars, de brigadier van politie A. van Schaik, gearresteerd.ê Vermoedelijk vonden nog meer arrestaties plaats - in elk geval kwamen talrijke leden van het korps die aanvankelijk en bloc het gegeven voorbeeld hadden willen volgen, van dat besluit terug, zulks mede onder invloed van het feit dat pogingen die van Utrecht uit ondernomen waren om de politiekorpsen van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam tot een collectieve weigering te bewegen, geen enkel succesgehad hadden. 'Nieuwe pogingen om het politiepersoneel tot weigeren te brengen om Joden te halen zijn toen niet gedaan'
, aldus na de oorlog een Amsterdamse hoofdinspecteur. 3
Op 4 maart weigerde het gehele politiekorps van Enschede, voortaan arrestatie-opdrachten voor de Duitsers uit te voeren. Rauter zond toen onmiddellijk Broersen, chef-staf van het directoraat-generaal van politie, naar Enschede met de mededeling dat, als men in die houding volhardde, het gehele korps naar Duitsland gezonden zou worden, 'de ergsten'
naar een concentratiekamp; geëist werd dat men van de volgende ochtend negen uur af weer normaal dienst zou doen. Vier politiemannen doken onder, de overigen meldden zich weer aan", tegen enkele tientallen hunner werdenJ.J.
Is ons overzicht volledig? Wij zijn er niet zeker van, maar duidelijk is wel dat, wat de politie betrof, slechts zeer weinigen volgens de consignes van de regering en de kerkgenootschappen handelden. In april verleende de 'normale'
politie weer in talrijke delen des lands assistentiebij het vertrek van de Joden 'uit de provincie'
naar het Judendurchgangslager Vught en bij de Jodendeportaties bleven ook de gemeentelijke vervoersbedrijven en de Nederlandse Spoorwegen ingeschakeld.
Door de gewestelijke arbeidsbureaus werd het werk voortgezet.
Moet men dus zeggen dat de oproepen van de regering en van de kerkgenootschappen irreëel waren? Natuurlijk niet. De norm die er in gesteld werd, was zuiver - maar de maatschappelijke werkelijkheid was sterker dan die norm. Trouwens, grote protestbewegingen laten zich niet door dergelijke oproepen alléén ontketenen, en zeker niet Walmeer Vall diegenen opJ.
'Voor de politie speciaal zijn er zeer veel moeilijkheden. De politie die zich nog gebonden weet aan haar vroegere Regering, wil gaarne met de daad steunen ... Hoewel velen voor zichzelf willen meewerken, zijn ze, indien ze doorzetten, bang dat hun vrouwen en kinderen gearresteerd worden. Yragen: wie ondersteunt mijn gezin? e.d. Tenslotte kunnen twintigduizend politiemensen niet onderduiken."
De Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers stond nog in de kinderschoenen en binnen de groepen waarop de regering en de kerken een beroep deden, bestonden, met uitzondering van het spoorwegpersoneel, geen hechte organisatorische banden meer; a [ortiori bestonden die banden niet tussen die groepen onderling. Er werd dus in feite een individuele daad, een individueel offer gevraagd. Anders gezegd: er werd méér gevraagd dan veruit de meesten, gegeven de angst voor Duitse wraak, konden opbrengen. Speciaal aartsbisschop de Jong realiseerde zich spoedig dat in de op 21 februari voorgelezen herderlijke brief te hoge eisen gesteld waren; hij 'heeft later'
, aldus zijn biograaf Aukes, 'in gesprekken hierover herhaaldelijk gemeend, een onvoorzichtig beleid te moeten betreuren.P De aartsbisschop meende óók dat het moreel gezag van het Episcopaat schade geleden had. Aukes betwijfelt dat laatste. Wij betwijfelen het mèt hem. Want ook diegenen die, maatschappelijk gebonden als zij waren, niet conform de gestelde norm handelden, wisten dat die norm op zichzelf juist was en dat de besturen der kerkgenootschappen bovendien grote risico's genomen hadden door te spreken als zij gedaan hadden.
Zo werd het met name door de illegale groepen gevoeld. Het 'bevel'
van de regering ('misschien enigszins voorbarig en in zijn algemeenheid onverstandig'
, aldus Het Paroo!3) was hun als feit en in zijn strekking welkom. Hetzelfde gold uiteraard voor de kerkelijke afkondigingen van 21 februari.De minister van justitie, mr. J.van Angeren, liet antwoorden: 'Een algemeen voorschrift kan dezerzijdsniet gegeven worden, al ware het alleen reeds dat de mogelijkheid van voorbereiding ener praktische uitvoering niet kan worden overzien.'
(brief, 4 mei 1943,van de minister vanjustitie aan de minister van oorlog, Enq., puntenj en 0, gestenc.bijl. 345). 2 H. W. F. Aukes: Kardinaal deJong (1956), p.422. 8 Het Parool,