Kort na de razzia's van 9 februari stelde van Rappard een conceptbrief op die hij via zijn contacten aan verschillende burgemeesterskringen doorgaf.' Het was een concept voor een brief aan Frederiks waarin deze door de ondertekenaren in kennis gesteld zou worden van '
de ontroering, ontstemming en verbittering', ontstaan door de razzia's op jongeren. De ondertekenaren hadden steeds 'op loyale wijze'
en 'volgens de bekende richtlijnen'
(de 'Aanwijzingen'
van '37) met de bezettende macht meegewerkt, mede teneinde 'de noodzakelijke rust onder onze bevolking te helpen bevorderen, waarop de Duitse instanties terecht zozeer prijs stellen.' Dat was nu evenwel '
uitermate moeilijk' geworden en de onrust die was ontstaan, was slechts weg te nemen 'door de in strijd met het recht gedane arrestaties ongedaan te maken.' '
Wij menen', zo heette het aan het slot, 'niet onder ons te mogen houden dat het voor ons zeer moeilijk is, zo niet onmogelijk wordt, onze functies te blijven vervullen, wanneer niet de verzekering kan worden verkregen, dat in de toekomst niet meer op een dergelijke of soortgelijke wijze zal worden gehandeld.'