Er werd een brief aan Seyss-Inquart opgesteld! waarin de negen in het Interkerkelijk Overleg samenwerkende kerkgenootschappen een opsomming gaven van de door 'de Machthebbers ... bij hun machtsoefening begane zonden' die de kerken in het verleden reeds gelaakt hadden. 'Thans is daarbij gekomen het als slaven opjagen, grijpen en wegvoeren van duizenden jonge mensen.' Door al deze handelingen was '
in toenemende mate het recht Gods geschonden.' Het liquideren van politieke tegenstanders werd in het kerkelijk stuk: afgekeurd: 'De kerken prediken tegen haat en wraakzucht in het hart van ons volk en verheffen hun stem tegen de uitingen daarvan. Niemand mag, naar het Woord Gods, eigen rechter zijn. Maar evenzeer hebben zij de roeping ook dit Woord van God te prediken: 'Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan den mensen.'
Dit Woord geldt als richtsnoer bij alle gewetensconflicten, ook bij die welke door de genomen maatregelen zijn opgeroepen' - die maatregelen waren eerder opgesomd: 'het ten dode vervolgen van Joodse medeburgers'
, 'het gedwongen tewerkstellen van Nederlandse arbeiders in Duitsland'
en 'het gevangen nemen en het gevangen houden van velen.'
En met betrekking tot deze maatregelen werd in de brief aan Seyss-Inquart de belangrijke uitspraak gedaan: 'Om der wille van het recht Gods mag door niemand enige medewerking worden verleend aan daden van onrecht, omdat men zich daardoor aan dat onrecht medeschuldig maakt.'