Was dit alles? Neen. Alle Joodse rechters en alle Joodse ambtenaren van het Openbaar Ministerie moesten eind november '40 de uitoefening van hun functie staken (de Hoge Raad verloor toen zijn president, mr. L. E. Visser). Voorts werd het (en dat droeg in belangrijke mate tot het gevoel van rechtsonzekerheid bij) de politie in de loop van '40 moeilijk en van begin '
41 af formeel zelfs vrijwel onmogelijk gemaakt om de straatterreur van leden van de NSB en van de NSNAP te beteugelen. Ook in het Openbaar Ministerie werd ingegrepen: van de vijf 'procureurs-generaal, fungerend directeuren van politie' bij de gerechtshoven werden er in september'
40 drie vervangen, twee door NSB'ers: door mr. R. van Genechten (Den Haag) en mr. W. J. de Rijke (Arnhem). Dat was de secretaris-generaal van justitie, mr. J. C. Tenkink, haast te veel, maar hij zwichtte tenslotte voor de aandrang van zijn ambtgenoten: hij bleef. In maart '41 had hij er genoeg van. Mr. J. P. Hooykaas, raadadviseur ten departemente, volgde hem als waarnemer Op3, maar korte tijd later zette Seyss-Inquart door: deze wenste de leiding van het departement van justitie in handen te zien van een nationaal-socialist; zijn keuze was gevallen op een Leidse hoogleraar, prof. mr. J. J. Schrieke, lid der NSB.