Jacobus johannes Schrieke was in 1884 in Pijnacker geboren. Hij doorliep het gynmasium te Kampen, studeerde rechten in Leiden en werd, vier-entwintig jaar oud, in 1909 als rechterlijk ambtenaar naar Nederlands-Indië gezonden. Daar maakte hij carrière. Met enkele onderbrekingen was hij er bijna vijf-en-twintig jaar werkzaam, laatstelijk in de hoge functie van directeur van justitie, anders gezegd: hoofd van het departement van justitie te Batavia. Was hij toch ietwat gefrustreerd toen hij in '34 repatrieerde? Hij had, zo werd gezegd, op een benoeming gerekend als lid van het hoogste bestuurscollege onder de gouverneur-generaal: de Raad van NederlandsIndië ; die benoeming viel aan een ander toe.
Aan de Leidse universiteit werd Schrieke hoogleraar in het Indische staats- en administratief recht, Hij had er weinig contact met zijn collega's. Enerzijds hing dat samen met zijn doofheid, anderzijds met zijn opvattingen; in tegenstelling tot veruit de meesten hunner koesterde Schrieke namelijk een sterke sympathie zowel voor het Derde Rijk als voor de NSB. Hij sloot zich niet bij Mussert aan (dat zou hem op grond van het ambtenarenverbod zijn functie gekost hebben), maar hij stond in Leiden en in Oegstgeest, waar hij woonde, zozeer als sympathisant met het nationaal-socialisme bekend dat hij in de meidagen van '40 geïnterneerd werd. Door die internering voelde hij zich, zo verklaarde hij kort na de bevrijding, 'bitter gekrenkt"
- zij werd hem 'mede aanleiding'
, lid van de NSB te worden. 'Mede aanleiding'
voor hem stond namelijk al 'vóór het uitbreken van de oorlog vast dat, warmeer hij uitbrak, de inzet er van zou zijn de ordening van het economisch leven van de wereld, wat ook de uiterlijke aanleiding van deze oorlog mocht zijn'2 - met andere woorden: Schrieke zag Duitsland als de schepper van een Nieuwe (en betere) Orde. Deze visie plus het lidmaatschap van de NSB dreven hem niet alleen binnen de Leidse universiteit verder in het isolement, maar ook binnen zijn familie en zijn vriendenkring. Ging hij daardoor met groter snelheid het 'foute'
pad op? Wij zijn er niet zeker van. Schrieke was eerzuchtig en niet erg toegankelijk voor de opinies van anderen; hij bezat een aanzienlijke dosis eigengereidheid die op later leeftijd door zijn doofheid versterkt kan zijn.
Toch aarzelde hij of hij de hem aangeboden benoeming tot secretarisgeneraal van justitie zou aanvaarden. Hij zwichtte pas voor de op hem uitgeoefende aandrang toen hem bleek dat, als hij weigerde, Of zijn Utrechtse
1 POD-Den Haag: p.v.J. J. Sehrieke (I nov. 1945), p. 4 (Doe 1-1530, a-I). 2 A.v., p.2.
Per I juli '41 aanvaardde hij zijn nieuwe functie - in stilte: een plechtige installarie die zich tot een NSB-demonstratie ontwikkeld zou hebben, wees hij af Hij voorzag trouwens dat hij aan heel wat druk. van NSB-zijde blootgesteld zou worden; daar wilde hij weerstand aan bieden. Op dat punt had hij zich bij voorbaat van de steun van Generalkommissar Wimmer verzekerd. Wimmer had slechts één beperking gemaakt: 'Nur kein Krach mit Herrn Mussertt'?
'Hoewel wellicht overbodig, moge ik u', zo schreef hem op de dag van zijn ambtsaanvaarding Goedewaagens raadadviseur ir. W. L. Z. van der Vegte, 'de raad geven, dat u zich direct omringt door trouwe medewerkers, daar anders al uw daden gesaboteerd worden. We hebben ervaringen te over op andere departementen. Vanaf de bode tot de chef van het kabinet moeten vertrouwde krachten zijn; liefst kameraden."
Schrieke voelde daar niet voor. Dat was zijn ambtenaren (die, voor hij hun chef werd, haastig het departementsarchief 'gezuiverd'
hadden) bijzonder welkom. Zij gingen hem in menig opzicht waarderen: Schrieke werkte vlug, hij liet hun een ruime mate van zelfstandigheid, hij weigerde NSBpropaganda (muurkranten bijvoorbeeld) tot het departement en de daaronder ressorterende diensten toe te laten en hij was voor elke pressie in de richting van het niet-vervolgen van NSB'ers die met de strafwet in aanraking gekomen waren, ongevoelig. In de praktijk was hij, bedachtzaam als hij was, vaak geen scherpslijper - op ideologisch terrein wèl. Zijn abstracte waardering voor het nationaal-socialisme kende nauwelijks grenzen en hij verstond het, die waardering vrij te houden van elke confrontatie met wat het door hem geprezen stelsel reëel betekende. Het nationaal-socialisme mocht er zich, meende hij, 'in tegenstelling tot zijn tegenstanders op beroemen dat het er krachtig naar heeft gestreefd en er zeker beter in geslaagd is om in zijn praktijk eer en menselijkheid naar vermogen hoog te houden'
die uitspraak publiceerde Schrieke in de lente van '44, na bijna vier jaar bezerting."
Hij was dus niet alleen doof maar, zou men kunnen zeggen, ook blind. Beter misschien: hij had de nonnen van de vijand, van de bezetter,J. J.(Doe 1-I745, a-2). 3 J. J. Schrieke: Bezet Nederland en het Haagse Landoorlogregle
Bij Schrieke's naoorlogse verklaring: 'Ik was een principieel tegenstander van de SS, mijn vrouwen kinderen hebben enig Indisch bloed in zich", tekenen wij aan dat zijn 'tegenstanderschap'
evident alleen betrekking had op de rassenleer voorzover deze zich tot het 'Indisch bloed'
uitstrekte - de Jodenvervolging onderschreef hij. In de herfst van '41 bracht Hooykaas eens onder zijn aandacht dat hij, als secretaris-generaal van justitie, de plicht had voor de in Nederland levende Joden op te komen; het werd, aldus Hooykaas, 'een zeer gemouvementeerd onderhoud hetwelk ongeveer een uur heeft geduurd'
3 - maar Schrieke weigerde.
Zijn werkzaarnheden als secretaris-generaal zijn hier en daar al in ons vorige deel alsook in dit deel ter sprake gekomen. Wij willen daar nu allereerst aan toevoegen dat Schrieke op verzoek van de Duitse militaire instanties in september' 41 samen met zijn ambtgenoot Verwey bepaalde dat prostituées zich voortaan regelmatig van overheidswege medisch moesten laten onderzoeken+, en dat hij eind' 42 overwoog, een ingrijpende herziening van het echtscheidingsrecht bij besluit af te kondigen - hij schrok daar tenslotte van terug. Over deze zaak zijn overigens in januari '45 nog stukken gewisseld tussen het Reichskommissariat en het Reichsjustizministerium in Berlijn!"J. J.J. Het verzet der Hervormde Kerk,
'tenzij dit door de andere echtgenoot uitdrukkelijk of stilzwijgend is gednld'
),
Het is tekenend voor Schrieke dat hij in deze zaak niet doorzette - maar minstens zo tekenend dat hij haar aan de orde stelde, m.a.w. dat hij in de tweede helft van ' 42 serieus overwoog om, gebruik makend van de macht van de bezetter, hee-Nederlands burgerlijk recht op een hoogst gevoelig punt te wijzigen; te wijzigen zonder inspraak van enige volksvertegenwoordiging. Sprak hier nu niet juist die minachting voor de democratische rechtsstaat uit die alle totalitair-gezinden eigen was? Trouwens, in dat opzicht had Schrieke meer op zijn kerfstok. Hij aanvaardde zijn benoeming in een situatie waarin hij wist dat de bezetter een politieke 'zuivering'
van de zittende magistratuur zou gaan bevorderen door in strijd met de wet te bepalen dat rechters (alsook de procureur-generaal bij de Hoge Raad) voortaan hun ambt zouden moeten neerleggen als zij vijf-en-zestig jaar werden in plaats van zeventig (op de openvallende plaatsen konden dan NSB' ers of andere '
foute' elementen benoemd worden), en nog geen maand na Seyss-Inquarts verordening welke die 'zuivering'
bevorderde', verscheen een besluit van hemzelf, Schrieke, waarbij een geheel nieuw soort rechtspraak, een politieke rechtspraak, ingevoerd werd: de z.g. Vrederechtspraak.
1 VO 130/41 (Verordeningenblad,