Bij Schrieke's naoorlogse verklaring: 'Ik was een principieel tegenstander van de SS, mijn vrouwen kinderen hebben enig Indisch bloed in zich", tekenen wij aan dat zijn 'tegenstanderschap'
evident alleen betrekking had op de rassenleer voorzover deze zich tot het 'Indisch bloed'
uitstrekte - de Jodenvervolging onderschreef hij. In de herfst van '41 bracht Hooykaas eens onder zijn aandacht dat hij, als secretaris-generaal van justitie, de plicht had voor de in Nederland levende Joden op te komen; het werd, aldus Hooykaas, 'een zeer gemouvementeerd onderhoud hetwelk ongeveer een uur heeft geduurd'
3 - maar Schrieke weigerde.