Men moet die toetsingsbevoegdheid niet zien als een pure formaliteit. Het is immers de rechter die, de wetten toepassend, een bepaald maatschappelijken staatsbestel in stand houdt; hij draagt er toe bij dat de burger zich conform de in <lat bestel geldende regels, d.w.z. in overeenstemming met de wet, gedraagt. De Nederlandse rechter diende, wij wezen daar al eerder op, van die wet uit te gaan. Bij zijn uitspraken bewoog hij zich dus steeds binnen het kader van die wet. Als hij in het staatsbestel gerechtigd was geweest, de uitspraak te doen dat een bepaalde wet of wetsbepaling ongeldig was, dan zou de burger gerechtigd zijn, zich voortaan niet meer aan die wet of wetsbepaling te houden. Met zulk een uitspraak zou de rechter dus in de plaats treden van de wetgevende macht. Dat laatste was niet wenselijk geacht. Wèl had de Nederlandse rechter een beperkte toetsingsbevoegdheid: lagere wetgevende producten als algemene maatregelen van bestuur en provinciale en gemeentelijke verordeningen mocht hij op hun wettigheid toetsen en de Hoge Raad kon in concrete gevallen die hem voorgelegd werden, nagaan of de wetten door lagere rechters op de juiste wijze toegepast waren - maar ook dan bewoog de raad zich nog steeds binnen het kader van de Nederlandse wet die de uitdrukking was van een souverein staatsbestel.J. J.Donner,).GijzelaarsHirschfeld, H. M.Hoge Raad der NederlandenSeyss-Inquart, A.'IN NAAM VAN HET RECHT~