Daargelaten of Rutgers' betoog juist of onjuist was, zijn eigen slotconclusie was met dat betoog in strijd, want daarin ruimde hij impliciet voor de rechterlijke toetsing, waarvoor 'geen plaats' zou zijn, juist weer wèl plaats in. 'De rechter', schreef hij namelijk, 'is niet een willoos werktuig geworden. Wanneer het ondenkbare geval zich zou voordoen' (in feite tekende het zich af, maar dat kon Rutgers moeilijk schrijven) 'dat een bezetter zich gedraagt alsof er niet bezetting doch annexatie had plaats gehad, dan komt het ogenblik dat de nationale rechter niet meer in het kader van de bezetting recht spreken kan. Hij kan dan de bezetter herinneren aan zijn verplichtingen (en komen) tot ontzegging van gelding aan een verordening van de bezetter. Over de praktische gevolgen daarvan kan men zich natuurlijk geen illusies maken; de bezettende macht zal zich bij zulk een gang van zaken niet neerleggen."
Hirschfeld, H. M.Hoge Raad der NederlandenLandoorlogreglemenr-rçoyRutgers, V. H.