Het gebeuren in België was de leden van de Hoge Raad in '40 geenszins onbekend. De meer strijdbaren onder hen verbonden daar evenwel niet de conclusie aan dat de raad dus maar alles slikken moest wat de bezetter voorschreef. Toen in juni' 40 het punt aan de orde kwam van de '
verklaring
College van Secrerarissen-Ceneraal
Haga, H.
Hoge Raad der Nederlanden
Hooykaas, J. P.
Rechtspraak, Duitse, civiele, in Nederland
Schrieke, J. J.
Seyss-Inquart, A.
Verordeningen
onder ede' die krachtens Seyss-Inquarts eerste verordening, zijn 'Grondwet'
>, afgelegd zou moeten worden door rechters, ambtenaren en leerkrachten en waarin dezen zouden verzekeren dat zij de verordeningen en andere regelingen van het Reuhskommissariat
'stipt'
zouden nakomen, stelden verscheidene leden zich op het standpunt dat van een 'verklaring onder ede'
geen sprake kon zijn, immers: het Landoorlogreglement bepaalde in artikel 45: 'Het is verboden, de bevolking van een bezet gebied te noodzaken, trouw te zweren aan de vijandelijke mogendheid.' Dat het niet tot die '
verklaring onder ede' kwam (de Duitse tekst van Seyss-Inquarts verordening had van een 'eidesstattliche Erklärung' gesproken, hetgeen nu juist niet een 'verklaring onder ede'
is, maar een plechtige verklaring, als het ware onder ede afgelegd), vermelden wij slechts terzijde; van belang was dat er ook in dit gevalleden van de Hoge Raad waren die een verordening van de bezetter getoetst hadden aan het Landoorlogreglement. Kennelijk achtten die leden zich tot die toetsing bevoegd. Dat was bepaald het standpunt van Visser, de president. 'Tenslotte hebben wij altijd het toetsingsrecht'
, zei hij in juni' 40 tegen twee rechters die hem bezochten." Het was óók het standpunt van de al genoemde vice-president mr. J. Kosters; onder verwijzing naar. artikel 6, eerste lid, van Seyss-Inquarts 'Grondwet'
: 'De rechtspleging is onafhankelijk'
, schreef Kosters eind juni '40 aan de rector magnificus van de Leidse universiteit: 'Hierdoor zal voor de rechterlijke macht het toetsingsrecht van de verordeningen van de bezettende macht aan de geschreven en ongeschreven regelen van het volkenrecht geëerbiedigd blijven'
- maar dat was, voegde Kosters toe, toch niet meer dan zijn 'persoonlijke indruk"
, anders gezegd: het was geen conclusie van de Hoge Raad.