Enkele maanden voor Rutgers' artikel verscheen, was een Nederlander veroordeeld door een nieuw soort rechter, de economische rechter - een instituut (wij komen er in dit hoofdstuk nog op terug) dat begin april' 41 bij besluit van Hooykaas (besluit 71/1941) in het leven geroepen was teneinde de berechting van de hand over hand toenemende strafzaken op het gebied van het economisch lcven te versnellen. De veroordeelde was in cassatie gegaan bij de Hoge Raad en daarbij werd namens hem o.m. als een van de 'middelen' aangevoerd dat de gehele economische rechtspraak in strijd was met het Landoorlogreglement. Mr. A. Rombach, een van de advocaten-generaal bij de Hoge Raad, vertegenwoordiger dus van het Openbaar Ministerie, concludeerde tot verwerping van dat beroep. Zeker, het besluit van Hooykaas was mede uitgevaardigd op grond van Seyss-Inquarts 'Grondwet' die op haar beurt gebaseerd was op Hiders Decreet van IS mei '40, maar, betoogde mr. Rombach: 'naar mijn mening kan ... veilig de veronderstelling worden gewaagd dat de Nederlandse wetgever, voor dezelfde noodtoestand op economisch gebied geplaatst, soortgelijke maatregelen zou hebben genomen als in de besluiten omtrent de economische rechter neergelegd. Mijn slotsom is dat de afwijkingen die door de genoemde besluiten in het leven zijn geroepen, in het geheel niet van dien aard zijn dat van niet-eerbiediging van de hier te lande geldende wetten kan worden gesproken en dat om die reden de zo belangrijke toetsingsvraag, die door requirants raadsman is opgeworpen, in dit strafproces terzijde moet worden gelaten.'2
Asch van Wijck, L. H. K. C. vanEconomische rechtspraakHirschfeld, H. M.Hoge Raad der NederlandenHooykaas, J. P.Landoorlogreglemenr-rçoyRombach, A.Rutgers, V. H.Telders, B. M.'IN NAAM V AN HET RECHT'