Waar in overweging 3 gesproken werd van 'de maatregelen door de bezetter ter behartiging van de in dat artikel genoemde belangen getroffen'
(die belangen waren 'het herstel en de verzekering van de openbare orde en het openbare leven'
), daar kon men zich afvragen of de Strafkamer van de Hoge Raad de toetsingsbevoegdheid dan wèl erkende voor maatregelen van de bezetter die objectief een geheel ander karakter droegen. Dat was kennelijk niet de bedoeling: plakte de bezetter op een maatregel het etiket: 'Genomen ter verzekering van de openbare orde'
, dan bestond er geen enkele toetsingsbevoegdheid. Overweging 4 sprak dat nog eens duidelijk uit, zulks onder verwijzing naar 'de Nederlandse parlementaire geschiedenis'
- een verwijzing die zinloos, ja misleidend was: het verdrag van 1907 dat het Landoorlogreglement insloot, was namelijk in dat jaar tegelijk met zeventien andere ontwerpverdragen min of meer alshamerstuk door de Staten-Generaal goedgekeurd. Levend 'in een sfeer van volkomen idealisme en goed vertrouwen'
, aldus van Nispen tot Sevenaer\ had niemand voorzien, in welke mate Duitsland al in de eerste wereldoorlog, laat staan in de tweede, het recht aan zijn laars zou lappen.