Van de oprichting van een speciaal kamp bij Ommen maakten wij reeds melding in ons vorige deel. Wij beschreven daarin hoe in de zomer van '41 binnen het Reichskommissariat het plan overwogen werd om werkloze Joden naar kampen in Duitsland over te brengen, dicht bij de Nederlandse grens, waar dezen onder Joodse voormannen aan het werk gezet zouden worden. De scholing van die voormannen zou dan geschieden in het vroegere Sterkamp te Ommen: dit was een complex van gebouwen dat in de jaren '20 opgericht was door de organisatie van Nederlandse Theosofen."
Die organi
1 Aangehaald door J. van Loon in W. M. A. Weitjens: Ter informatie (z.j.), p. 5. 2 In 1909 had de presidente van de Theosofische Vereniging, dr. Annie Besant, in Brits-Indië de jeugdige Krishnamurti 'ontdekt'
in wie zich, zo meende zij, God opnieuw zou openbaren. Krishnamurti werd toen in 19II hoofd van de Orde van de Ster die eigen 'kampen'
oprichtte in Benares (Brits-Indië), in Californië en in Ommen. In '26 sprak Krishnamurti voor het eerst in Ommen. De Orde van de Ster werd in '29 opgeheven maar de karnpen bleven in stand.'commissaris'
van het NVV. Gehuwden zouden per week f 45 salaris krijgen, ongehuwden f 35 (menige geschoolde arbeider verdiende minder); zij kregen oude uniformen van het Nederlandse leger uitgereikt. Voor hun militaire scholing (zij moesten leren schieten) werd een Nederlandse SS' er aangetrokken die spoedig assistentie kreeg van twee bewakers, beiden beroepssergeant van het Korps Mariniers. Een en ander betekende niet dat Schwier zich niet langer met de zaken bemoeide. Hij was steeds op zijn minst van vrijdagmiddag tot dinsdagochtend in het kamp aanwezig, beter misschien: bij het kamp. Er was daar een villa voor hem gereserveerd waar hij de nachten placht door te brengen met een van zijn Haagse secretaressen.
Al in de zomer van '4I werd het kamp als strafkamp in gebruik genomen. Wij hebben er geen overzicht van, wie er toen zo al in opgesloten werden. Daartoe behoorden in elk geval de vijftien Rotterdamse NSB'ers die eind juli burgemeester Oud gemolesteerd hadden. Zij werden er aanvankelijk, aldus een karakteristieke formulering van de bovenbedoelde SS'er, 'geslagen, kortom als gewone gevangenen beschouwd'!
- het voorspelde niet veel goeds voor de Joodse voormarmen die in het kamp hun 'scholing'
moesten ontvangen. Schwier en Diepgrond waren beiden felle antisemieten, zij hadden zich bij _;oorbaat verkneukeld in de komst van die Joden.
1 A. Hiemstra-Timmenga: Verslag van gesprek met]. P. S., 4juli 1952, p. I (Doe 1-1626
De zaak ging voorlopig niet door. Het was Hitler zelf die door het plan voor de Joodse werkkampen in West-Duitsland een streep haalde. 'Ommen'
(wij zullen die benaming maar aanhouden) stond leeg. Maar Diepgrond bleef, de bewakers (in die tijd een man of honderd) bleven ook, en elke vrijdagmiddag verscheen er Schwier. Men had er, al bij al, een aangenaam bestaan.
Hoe kwam het nu dat, van de zömer van '42 af, in dat Duitse kamp gevangenen opgesloten werden die door de Nederlandse rechter tot gevangenisstraf veroordeeld waren en dus in een Nederlandse gevangenis hun strafhadden behoren uit te zitten? Het antwoord luidt ten dele: er was in die Nederlandse gevangenissen geen plaats meer.
Dat laatste was gevolg van twee factoren. Ten eerste werd een aanzienlijk deel van de ruimte in die gevangenissen in beslag genomen door personen die door de Duitsers gearresteerd waren, ten tweede was de criminaliteit in Nederland vooral in de vorm van de 'normale'
economische criminaliteit (diefstal en dergelijke) en in de vorm van de 'bijzondere'
(overtreding van de distributie- en prijsbepalingen) zeer belangrijk gestegen. Op de achter-s gronden en de omvang van die economische criminaliteit komen wij in ons volgende deel terug; hier willen wij ten aanzien van de 'bijzondere'
economische criminaliteit slechtsvermelden dat diegenen die in overtreding waren, varieerden van tuinders die buiten de distributie om groente aan burgers verkocht hadden, tot beroepsmisdadigers die 'kraken'
hadden gezet in de bureaus van de gemeentelijke distributiediensten of nagemaakte bonnen in de handel gebracht; ook waren er 'handelaren'
die op grote schaal bonnen opkochten om ze met winst van de hand te doen of die hele transporten organiseerden bijvoorbeeld van vlees dat afkomstig was van elandestien geslachte koeien of varkens. Eind '40 al was er praktisch geen artikel waar niet '
zwarte handel' in gedreven werd - door menigeen in de overtuiging dat hij er nog een patriottische daad mee verrichtte ook, 'want'
; zei men, 'wat we niet zelf verbruiken, gaat toch maar naar de Moffen.'
Deze situatie leidde natuurlijk tot grote bezorgdheid bij het Nederlandse overheidsapparaat voorzover dat door middel van de distributie en de prijsbeheersing wilde bevorderen dat elke Nederlander de hem toekomende artikelen die 'op de bon'
waren, levensmiddelen in de eerste plaats, kon aanschaffen. Die bezorgdheid leefde vooral bij Hirschfeld in zijn dubbele kwaliteit van secretaris-generaal van handel, nijverheid en scheepvaart en van landbouwen visserij, maar ook bij de directeur-generaal van de voedselvoorziening, ir. S. L. Louwes, hoofd van het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening in Oorlogstijd, en bij de Gemachtigde voor de Prijzen, mr. H. C. Schokker. Deze laatste was NSB'er, maar in zijn dienst was de NSB slechts zwak vertegenwoordigd. Trouwens, in het algemeen bevonden zich maar 67'geld'
die in circulatie kwam, steeds groter werd. Anders gezegd: de 'zwevende koopkracht'
nam voortdurend toe en zij was het die de 'zwarte markt'
steeds verder om zich heen deed grijpen.
Hoe kon men dat tegengaan? Men zag maar één oplossing: door te straffen.
Toen de prijsbeheersing in januari' 41 bij besluit van Hirschfeld en Tenkink in het leven geroepen werd'
, werd overtreding ten dele strafbaar gesteld door de Nederlandse rechter, ten dele door de Gemachtigde voor de Prijzen die tuchtrechtelijke strafmaatregelen kon nemen. In gevallen van opzettelijke overtreding ('opzet'
moest dan bewezen worden), kon de rechter met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaar en/of een geldboete van onbeperkte hoogte straffen, in de overige gevallen kon de gemachtigde ook zulk een geldboete opleggen en bovendien een onderneming die in overtreding was, voor bepaalde of onbepaalde tijd sluiten, een en ander binnen het kader van richtlijnen die na overleg met de departementen van justitie en van handel, nijverheid en scheepvaart vastgesteld waren. De dienst van de gemachtigde kreeg dus vèrgaande bevoegdheden; gevangenisstraf kon hij evenwel niet opleggen- dat bleefhet domein van de onafhankelijke rechter.
Diezelfde rechter was al van '33 af ingeschakeld bij overtredingen van de crisis-maatregelen die de regering op landbouwgebied genomen had, en ook onder de Distributiewet-rçjo was de sanctiebevoegdheid aan de rechter toevertrouwd. Naarmate nu meer artikelen tot 'distributiegoed'
verklaard werden, nam het aantalovertredingen toe. Die overtredingen werden door de politie, door de Centrale Crisis-Controle-Dienst of door de rijksbureaus geconstateerd; er werd dan proces-verbaalopgemaakt en de zaak kwam voor de rechter. Tegen zijn uitspraak kon men in hoger beroep gaan. Het geheel speelde zich dus af in de traditionele vormen die de burger een maximum aan rechtszekerheid beden. Eind '4o-begin '
41 kwam men evenwel bij de onder Hirschfeld ressorterende departementen tot de overtuiging dat die traditionele berechting weinig effectief was. 'De ervaring leert'
, aldus begin
1 VO II/41 (Verordeningenblad, 1941, p.
In die situatie trachtten Hirschfeld en Louwes verbetering te brengen, in de eerste plaats door een nieuw rechterlijk instituut in het leven te laten roepen: de in dit hoofdstuk reeds vermelde 'economische rechter'
. Bij besluit van Hooykaas (die overigens in dat nieuwe instituut niet veel vertrouwen had") en Hirschfeld" werd bij de achttien rechtbanken die het land telde, een enkelvoudige Kamer ingesteld, gevormd door één 'economische rechter'
die voortaan in 'strafzaken, rakende het economische leven', uitspraak moest doen, 'een en ander voorzover deze strafbare feiten tot de kennisneming van de rechterlijke macht behoren'
(de 'tuchtrechtelijke'
bevoegdheid van de prijsbeheersing werd dus niet aangetast). Die economische rechter kon een snelle procedure toepassen: hij werd bijvoorbeeld niet verplicht, schriftelijk vonnis te wijzen en hoger beroep was alleen mogelijk in gevallen waarin gevangenisstraf of een boete boven de tweehonderd gulden
1 Dep. van handel, nijverheid en scheepvaart, afd. econ. onderzoek, researchbureau: 'De toepassing en handhaving der Distributiewet=r çjp'
(6 juni 1941), p. II, 14 (eNO, 8 h). 2 Hooykaas zei in die tijd tegen een van Wimmers ambtenaren: 'Es sei Karl V und Napoleon nicht gelungen, die Niederländer zur Gesetzestreue zu er ziehen und den Deutschen wûrde dies ebensowenig gelingen.' (brief, 20 mei 1942, van W. Seiffert aan Wimmer, Vu], HA Justiz, 16 b) 3 VO 71/41 (Verordeningenblad, 1941, p. 297-301).'42 was daar een uitvloeisel van.'
De instelling van de economische rechtspraak alléén was Hirschfeld en Louwes, die constateerden dat de zwarte markt een steeds groter omvang aannam, niet voldoende. In overleg met het Reichskommissariat besloten zij, de op overtredingen van de distributievoorschriften gestelde straffen drastisch te verhogen - het daartoe strekkend besluit werd eind augustus '41 door Hirschfeld en Schrieke afgekondigd.ê Simpele overtreding werd nu strafbaar gesteld met gevangenisstraf tot een maximum van een jaar en/of boete tot een maximum van f 25 000 het werd acht jaar c.q. f 100 000 indien van opzet sprakewas. Voorts werd bepaald dat clandestiene slachtingen en de handel in van die slachtingen afkomstig vlees voortaan gestraft moesten worden met minstens zes maanden gevangenisstraf, clandestiene handel in granen met minstens drie maanden, clandestiene handel in door misdrijf ontvreemde distributiebescheiden eveneens met minstens drie maanden een en ander voorzover van opzet sprake was. Ook werd de rechter gemachtigd, het bedrijf van de betrokkene voor ten hoogste vijf jaar te sluiten.
Dit waren naar Nederlandse begrippen zware straffen. Zij konden intussen uitsluitend door de onafhankelijke rechter opgelegd worden: de economische rechter c.q. het economisch gerechtshof, en Schrieke, Hirschfeld en Louwes bleven van opinie dat deze instanties veelal te lage vonnissen velden. Eind oktober '41 verscheen Louwes in een van de wekelijkse vergaderingen van Schrieke met de vijf procureurs-generaal bij de gerechtshoven. 'Het zal'
, zei hij, 'zeer op prijs worden gesteld als de straffen, door de economische rechter opgelegd, hoger worden' (maar men kon die rechter niets voorschrijven!). 'Voorts zouden'
, aldus Louwes, 'verschillende maatregelen gewenst zijn welke gaan buiten het karakter der maatregelen welke in Nederland plegen te worden genomen. Het zou namelijk zijn toe te juichen, indien de z.g. 'zware jongens'
, die zich thans toeleggen op diefstal van distri
Wat hield dit denkbeeld in? Niet anders dan dat, geheel buiten de N ederlandse rechter om en in strijd met de Grondwet, Nederlanders krachtens een besluit van het Nederlandse overheidsapparaat in een Nederlands concentratiekamp opgesloten zouden worden. Dit denkbeeld had de instemming van Hirschfeld, trouwens ook van alle overige secretarissen-generaal. Het kan zijn dat bij enkelen hunner de overweging een rol speelde dat, als opsluiting in een concentratiekamp wenselijk was, een Nederlands kamp te prefereren viel boven een Duits.ê Hoe dat zij, begin' 42 werd door Hirschfeld en Schrieke aan het Reichskommissariat een concept-besluit voorgelegd" hetwelk bepaalde dat overtreders van de distributiebepalingen bij besluit van Schrieke voor bepaalde of onbepaalde tijd in verzekerde bewaring konden worden gesteld; Schrieke zou dan handelen op voorstel van Louwes, van Schokker, van de officiervan justitie in het ressort waar de overtreder woonde, of van de hoofdcommissaris van politie in diens woonplaats (als daar een hoofdcommissaris was); aan dat voorstel zou de desbetreffende procureurgeneraal zijn advies moeten toevoegen.
Dit concept-besluit werd door Wimmers Generalkommissariat aan Harster toegezonden. Harster wees het af. Om te beginnen konden de ergste overtreders steeds door de Sicherheitspolizei gearresteerd of aan haar overgedragen worden en dan naar Duitse concentratiekampen gezonden c.q. door een Duitse rechtbank berecht (dat laatste had zich ook al voorgedaan"}, maar bovendien had Harster, zo noteerde een van Wimmers ambtenaren, 'stärkste Bedenken gegen eine Regeluug, die die niederländischen Behörden in die Lage
Wimmers ambtenaar achtte 'diese Erwägungen durehaas überzeugend'l - wij niet. wel te verstaan: dat Harster er groot bezwaar tegen had, Nederlandse autoriteiten het recht te geven, Nederlanders naar een Nederlands concentratiekamp te sturen, kunnen wij ons indenken, maar dat van dat recht door de NSB' er Schrieke, geadviseerd door procureurs-generaal die alle vijf eveneens NSB'er waren, misbruik gemaakt zou worden ten nadele van NSB' ers, lijkt ons een gezocht, ja irreëel argument. Hoe dat zij, het verdient de aandacht dat een Nederland: concentratiekamp aan Nederland bespaard bleef door het ingrijpen van de Duitse bezetter in de persoon van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD; Hirschfeld, Louwes en Schrieke kregen geen verlof, hun denkbeeld uit te voeren, m.a.w. zij bleven hoofdzakelijk afhankelijk van de Nederlandse rechter die, al vonden zij diens vonnissen ook te mild''
, in elk geval in '41 al in een groot aantal gevallen gevangenisstraf opgelegd had. En wat bleek? De ruimte ontbrak om die straffen te doen uitzitten.
Afgezien van het Rijksasyl voor Psychopaten in Avereest (Overijssel) was vóór de bezetting in de Rijkswerkinrichting te Veenhuizen (Drente) en in de drie-en-dertig Strafgevangenissen en Huizen van Bewaring" plaats voor ruim vijfduizend gedetineerden. Vóór de bezetting had men er ruimte over: per I januari '40 bedroeg het totaal aantal gedetineerden vierduizendvijfhonderd-vier-en-twintig. Tijdens de bezetting ging het stijgen. Wel nam het aantal door de Nederlandse overheid gedetineerden aanvankelijk af (per I januari '41 waren het er vierduizenddriehonderd-vijf-en-dertig), maar daar kwamen de door de Duitsers gedetineerden bij. Om hen voorlopig op te bergen werden in de zomer van '40 de Cellenbarakken te Scheve
Vu]
FiWi, Abt. Preisbildung (FiWi, Abt. Preisbildung, 3 Deze bevonden zich in alle provinciale hoofdsteden alsmede in Alkmaar, Almelo, Amsterdam, Breda, Dordrecht, Roermond, Rotterdam,'Nederlandse'
criminaliteit steeg, ging zich in' 4I in de gevangenissen ruimtetekort aftekenen. Per I januari' 4I had men nog slechtstwee-endertig veroordeelden hun gevangenisstraf niet kunnen laten uitzitten"
, maar een jaar later, per I januari' 42, waren dat er bijna tweeduizend geworden en per I mei '42 was dat cijfer verder gestegen: tot bijna zesduizend. In de Cellenbarakken en in de Deutsche Abteilungen van diverse huizen van bewaring en gevangenissen zaten per I juni' 42 een kleine drieduizend Nederlanders (soms ook Duitsers) gevangen, als regel meerderen in één cel, in Nederlandse detentie bevonden zich toen bijna zesduizendzeshonderd gevangenen, onder wie ruim vierduizendvierhonderd wegens verduistering, diefstal, heling enz. en bijna achthonderd wegens elandestien slachten of andere vormen van zwarte handel - men ziet hieruit dat de 'bijzondere'
economische overtreders een aanzienlijk contingent waren gaan vormen. Tegen velen van die tot gevangenisstraf veroordeelden was de straf lang tevoren uitgesproken. Eind december '4I had de Arnhemse procureurgeneraal, de NSB'er mr. de Rijke, er in een van de wekelijkse besprekingen bij Schrieke al op gewezen dat er alleen al in zijn ressort 500 vonnissen gewezen waren die op executie wachtten. Schrieke deelde toen mee dat hij al zoekende was naar extra gevangenisruimte, maar enkele grote gebouwen die daarvoor in aanmerking kwamen, waren door de Wehrmacht gevorderd. De Rijke bepleitte vervolgens dat men een kamp zou oprichten: een concentratiekamp. Hij gaf 'een beschrijving van de concentratiekampen in Duitsland, zoals spreker die vóór de oorlog heeft gezien. De inrichting is die van een openlucht-gevangenis."
De Rijke was niet de enige die een Nederlands concentratiekamp als wenselijk was gaan beschouwen. Voor de secretarissen-generaal (die zelfs de rechter hadden willen uitschakelen!) gold, gelijk vermeld, hetzelfde. Schokker, de gemachtigde voor de prijzen, zei in maart' 42 dat hij diegenen '
die zich hebben schuldig gemaakt aan economische delicten', in 'werkkampen'
wilde onderbrengen", Schrieke juichte het toen toe dat die overtreders 'thans worden gestraft met opname in de concentratiekampen in Duitsland'
4 - maar dat waren er slechts weinigen. In april kon Schrieke evenwel meedelen dat er twee kampen in Nederland zouden komen: één bij de Dollard,2 Vergad. p.g.: Notulen, 24 dec. 1941, p. 5. 3 NSB, propagandaraad: Notulen, 13 maart 1942, p. 3 (NSB, 206). 4 A.v., 20 maart 1942, p.'fouten'
onder de commissarissen der provincie dat voor ernstige overtreders 'eine Deportation nach und das Verrichten von Zwangsarbelt in den be setzien Gebieten von Ost-Europa das angewiesene Mittel' zou zijn 1 SeyssInquart wees dat denkbeeld af: het zou de 'Oostinzet'
compromitteren. Bovendien had de Reichskommissar toen in beginsel al besloten, een strafkamp in Nederland in te richten; daar moest een streng regime ingesteld worden, 'keine Sommerjrischen, daher auch entsprechendes Bewachungspersonal'; de Reichs kommissar dacht bij dat laatste aan het SS- Wachhataillon Nord- West dat al het concentratiekamp Amersfoort bewaakte.ê
Dat strafkamp kwam niet aan de Dollard en evenmin in Spijkerboor - de keuze viel op Ommen. Daar bevonden zich al barakken en daar was al 'entsprechendes Bewachungspersonal' aanwezig. 'De bedoeling was'
, deelde Schrieke eind mei aan de procureurs-generaal mee, 'hier Joden onder te brengen, doch het staat momenteel leeg."
Ommen zou niet lang leeg blijven. Haastig liet Schwier, weer via Woudenbergs staf, het aantal bewakers uitbreiden: van honderd werden het er ca. tweehonderdvijftig.
Op woensdag 17 juni '42 zond Schrieke een circulaire ('zeer veel spoed'
) aan de procureurs-generaal en de officierenvan justitie bij de rechtbanken waarin hij hun meedeelde dat van de eerstvolgende maandag af 'personen, veroordeeld wegens elandestien slachten en andere economische delicten', naar Ommen gezonden konden worden, voorlopig alleen diegenen die een gevangenisstraf van drie maanden of langer nog niet uitgezeten hadden." Die personen bevonden zich dus op vrije voeten. Telegrafisch werd de politie opgedragen, hen nu met spoed te arresteren en naar Ommen over te brengen. Het waren er enkele honderden - niet voldoende om Ommen te vullen. Trouwens, er was toen al door de Duitsers met Schrieke afgesproken dat niet alleen Ommen als detentie-oord zou worden gebruikt, maar ook 'een paar Duitse kampen'
, d.w.z. kampen in Duitsland"; Ommen zou dus tevens de functie van doorgangskamp krijgen.
1 Brief, z yjuni 1942, van de commissarissen van de provincies Groningen, Limburg, Noord-Holland, Overijssel en Utrecht aan Seyss-Inquart (Vu], Stab, 59616-22). 2 Notitie van Seyss-Inquart op brief, 31 maart 1942, van W. Seiffert aan SeyssInquart (a.v., HA ]ustiz, 16 b). 3 Vergad. p.g.: Notulen, 29 mei 1942, p. 4. 4 Rondschrijven, 17 juni 1942, van Schrieke aan de proc.-gen. en de off. vanjustitie (Doc II-584, a-4). 5 Vergad. p.g.: Notulen, 19 juni 1942, p.
Door de procureurs-generaal en de officieren van justitie werden op instructie van Schrieke spoedig nog meer personen naar Ommen gezonden. De grens van drie maanden werd er een van twee en op 15 juli gelastte Justitie dat 'uit verschillende stratgestichten'
'een groot aantal andere gedetineerden dan clandestiene slachters en zwarte handelaren'
naar Ommen overgebracht moest worden.' Twee transportacties vonden plaats: één in juli, één in augustus.ê Er mochten, 'daar landarbeid moet worden verricht'
, alleen 'volkomen valide personen'
naar Ommen gezonden worden." Heeft men zich overal aan dit voorschrift gehouden? Er is reden om aan te nemen dat er menig strafgesticht was waar de directeur graag gebruik maakte van de gelegenheid om 'lastige klanten'
, 'valide'
of niet, naar Ommen af te schuiven. En uit de totale kampbevolking aldaar werden medio augustus ca. achthonderd gevangenen, allen met een straf van één jaar of langer, naar een kamp in Heerte bij W olfenbüttel overgebracht; zij zouden tewerkgesteld worden in de Hermann Goering- Werke te Salzgitter. Bewakers uit Ommen gingen met hen mee.
'auf Befehl der
Ruim een jaar later, eind '43, toen zich in ons land ca. tienduizendzevenhonderd personen in 'Nederlandse'
detentie bevonden (en ca. drieduizendachthonderd in 'Duitse'
), was het totaal aantal niet-geëxecuteerde straffen tot iets meer dan I 000 gedaald. Het probleem van de niet-geëxecuteerde straf had men dus kunnen 'oplossen'
door nieuwe gestichten in gebruik te nemenê en per cel meer gevangenen onder te brengen - een 'oplossing'
die men natuurlijk van meet af aan van Nederlandse kant had kunnen nastreven; zeker had men dat behoren te doen.ê Want wat betekende wat met Ommen geschiedde, anders dan dat een abdicerende Nederlandse justitie de executie van door haar opgelegde straffen onder Duitse supervisie, ten dele zelfs in Duitsland, liet plaatsvinden? In de Nederlandse gestichten heerste over het algemeen nog steeds een behoorlijk regime. Wat mocht men van Ommen verwachten ?Wat van een figuur als Schwier die door zijn optreden, bijna twee jaar lang, als een rabiate Nazi bekend stond?Wat van een kamp dat oorspronkelijk een '[odenkamp' had moeten worden?
Inderdaad, Ommen was nog geen maand in gebruik of aan Wimmer werd meegedeeld dat er lijfstraffen toegepast werden (hij zei toen dat onmiddellijk aan Schwier gezegd moest worden dat zulks niet geoorloofd was) - had men dat niet óók vernomen bij de afdeling gevangeniswezen van het departement? Aan de staf te Ommen was de adjunct-directeur van de huizen van bewaring te Amsterdam, een NSB'er, als departementaal vertegenwoordiger toegevoegd: de behandeling te Ommen was, aldus reeds zijn eerste rapporten, 'zeer slecht'
", maar het afdelingshoofd, mr. J. S. Korteweg, werd aanvankelijk door Schwier niet tot Ommen toegelaten - kon men daar niet de nodige conclusies aan verbinden? En wat zouden de gevolgen zijn van de overbrenging van Nederlandse gevangenen naar Duitsland?
In het college van secretarissen-generaal stelde Six (Koloniën) reeds begin september' 42 aan Schrieke de vraag of deze wat meer over Ommen wilde meedelen. 'Het is geen Konzentrationslager', antwoordde Schrieke. 'Naar zijn inlichtingen luiden'
, aldus de notulen, 'is het goed ingericht. In het kampw.p.'De leiding is uiteraard in Duitse handen. De Nederlandse gevangenen die in W olfenbüttel hebben vertoefd, worden via Ommen teruggeleid."
Na dit antwoord waren er, althans blijkens de notulen, geen vragen meer, ook niet van Hirschfeld.
Hoe het in Ommen in werkelijkheid toeging (wij komen er in deel 8 op terug), werd slechts enkele weken later in Het Paroolonthuld:
'De behandeling daar draagt geheel het karakter van mishandeling. De gevangenen worden door uithongering, eindeloze exercities en zware arbeid, maar vooral door ranselen en schoppen dusdanig gekweld, dat het verblijf van enkele maanden een gezonde man tot een wrak maakt. Er zijn reeds erbarmelijke sterfgevallen voorgekomen.
Het is zaak dat alle ambtenaren van opsporing, politie en justitie inzien dat hier geen sprake meer is van . .. straf naar evenredigheid, maar van vernietiging. Deze knuppel-mentaliteit die uit Duitsland reeds algemeen in de politieke sfeer is doorgedrongen, komt nu ook op het gebied van het strafrecht tot ons over. Het is noodzakelijk dat men zich hiertegen verzet en elke medewerking daaraan beschouwt als een te zijner tijd te behandelen vergrijp.'2
'Officieel is bij de betreffende instanties bericht binnengekomen'
, aldus hetzelfde illegale blad twee weken later (begin oktober), 'dat enige honderden personen, die door de Nederlandse economische rechter veroordeeld waren, naar een concentratiekamp in Duitsland, bij Wolfenbüttel, zijn vervoerd en dat negentien van deze personen zijn vermoord; een tachtigtal zwaar mishandelden is wederom naar Ommen teruggevoerd, waar drie personen de dag na aankomst aan de ondergane mishandelingen zijn bezweken. Bij dit officiëlebericht wordt voorts nog verteld dat Nederlandse SS-lieden de mishandelingen in het concentratiekamp Wolfenbüttel verrichten en wel op zo'n walgelijke wijze dat de bevolking in dit plaatsje schande spreekt van 'die Henker aus Holland'.'s
Hoeveellezers deze beide artikelen onder ogen kregen, valt niet te schatten misschien minder dan in een vroegere fase van de geschiedenis van Het Parool het geval zou zijn geweest. In de herfst van '42 kostte het immers mr. C. H. de Groot heel veel moeite om geheel alleen de productie van hetCsg: Notulen,sept.2sept.p.A.v.,okt.p.'in overleg met de Duitse autoriteiten'
had hij nu besloten dat niemand meer naar Ommen gezonden mocht worden omtrent wie niet door een gevangenisarts verklaard was, 'dat de betrokkene volkomen valide is en tot zware arbeid in staar."
Schrieke's circulaire behoeft niet alleen gevolg geweest te zijn van het feit dat hij de eind september en begin oktober verschenen nummers van Het Parool gelezen had. Nog voor het eerste van die twee nummers in omloop kwam, was aan het Reichskommissariat meegedeeld dat in Heerte erbarmelijke toestanden heersten, zodat al velen gestorven waren. Wimmer had toen een van zijn ambtenaren opdracht gegeven, ter plaatse een onderzoek in te stellen. Dat vond op 25 september plaats. 'An die Gejangenen wurden Fragen gerichtet. Es ergab sich dabei' , zo werden de resultaten van de inspectie samengevat, 'dass sie mit der Unterkunft und mit der Verpfiegung zu[rieden sind' (kennelijk hadden de gevangenen niet durven klagen). 'Auch die ärztliche Betreuung der Gejangenen ist in zufriedenstellender Weise geregelt ... Mit dem Lagerarzt' (de man wist natuurlijk precies hoe het in Heerte en Salzgitter toeging) 'wurden an Hand der Akten sämtliche Todesfälle durchgesprochen. Es hat sich dabei ergeben. .dass die Todesfälle durchweg auf Erkrankungen zurückzuführen sind, die die Gefangenen schon vor der Einliejerung in das Lager gehabt haben mussen: Ja, 'in verschiedenen Fällen' waren de gevangenen wèl mishandeld, maar dat was steeds geschied door de Nederlandse bewakers en Wimmers ambtenaar had geëist dat daar een einde aan kwam.ê
Wij nemen aan dat Schrieke ook dit rapport te lezen kreeg, althans om
Schrieke daarentegen wist nu wèl meer. Ondanks Schwiers oppositie had hij weten te bereiken dat Korteweg, hoofd van de afdeling gevangeniswezen, periodiek een bezoek aan Ommen mocht brengen, evenwel niet 'officieel'
,maar 'inofficieel'
- men zal dat wel zo moeten verstaan dat Schrieke in zijn contacten met de Duitsers van Kortewegs gegevens geen gebruik mocht maken. Of die gegevens voldoende duidelijk waren, weten wij niet. Zij moesten voor Schrieke wel extra-duidelijk zijn: hij had voortdurend de neiging om aan te nemen dat, zo zich al tevoren wantoestanden in Ommen voorgedaan hadden, die wantoestanden nu in elk geval niet meer voorkwamen.
Kon hij iets aan Versteeg, van Dullemen en Wassenbergh zeggen, vroeg Feitsma. Dat achtte Schrieke niet wen'selijk: de Duitse overheid wees 'controle van de Nederlandse instanties'
af, trouwens: 'ruim een maand geleden zijn reeds afdoende maatregelen getroffen.'!
Was Schrieke daar toch niet helemaal zeker van? Daar lijkt het op. Hij vroeg of de vijf procureurs-generaal een bezoek aan Ommen konden brengen. Er werd verlof toe verleend. Vandat verlof maakten mr. de Rijke (Arnhem) en mr. ir. N. J. van Leeuwen (Den Bosch) gebruik. Het viel Schwier en Diepgrond niet moeilijk om beiden om de tuin te leiden.
Tot 30 november (Ommen was toen dus ruim vijf maanden in gebruik) waren in totaal tweeduizendachthonderdvijftig Nederlandse gevangenen naar het nieuwe strafkamp gezonden. Van hen waren achthonderdzevenen-dertig wegens het uitzitten van hun straf uit het kamp ontslagen. Van de
1 Vergad, p.g.: Notulen, 4 dec. 1942,
Eind november hadden dus meer dan achthonderd gevangenen Ommen verlaten. Man voor man wisten zij, hoe het in Ommen toeging, en diegenen die in een laat stadium ontslagen waren, wisten óók dat het in Heerte nog veel erger was. Er zullen onder hen wel velen geweest zijn die veiligheidshalve over dit alles hun mond hielden (bij ontslag uit Ommen hadden zij dat schriftelijk moeten toezeggen). Precieze bijzonderheden over de wantoestanden in Ommen en Heerte drongen in elk geval niet vanuit deze groep tot de Nederlandse rechterlijke macht door; dat deze ingelicht werd, was gevolg van het feit dat een deel van de uit Heerte teruggevoerden in ziekenhuizen opgenomen werd - Schwier was kennelijk bevreesd geweest dat zich in Ommen veel sterfgevallen zouden voordoen.
De verzetsorganisatie van de artsen, Medisch Contact, was in het oosten des lands (waar zij goeddeels haar oorsprong gevonden had) sterk vertegenwoordigd en verscheidene artsen die de uit Heerte afkomstige patiënten te behandelen kregen, achtten het hun plicht de Nederlandse justitie te waarschuwen. Hun bleek immers dat diegenen die dodelijk verzwakt uit Heerte teruggekomen waren, tevoren naar Ommen waren gestuurd krachtens lastgevingen van Nederlandse autoriteiten: procureurs-generaal, officieren van justitie en directeuren van gevangenissen en huizen van bewaring. Begin januari' 43 maakten de artsen J. Rethmeyer te Almelo en J. B. Ebbinge te Enschede een van de twee ambtenaren van het Openbaar Ministerie bij de kantongerechten in het arrondissement Almelo, mr. W. L. de Walle, attent op het feit dat in verschillende ziekenhuizen in Overijssel mishandelde en uitgeputte patiëntenlagen, afkomstig uit Ommen en uit karnpen in Duitsland. De walle stelde zich onmiddellijk in verbinding met enkele collega's die hem als betrouwbaar bekend waren: jhr. mr. F. A. Groeninx van Zoelen (Zwolle) en mr. L. A. S. J. baron van der Feltz (Zutfen) alsmede een van de substituut-officieren van justitie bij de rechtbank te Arnhem, mr. W. de Vries. Zij pleegden overleg. Daarbij beseften zij dat zij een riskante actie op
'Ook deze gevangenen moesten onder toezicht van Nederlandse bewakers overdag in Duitse bedrijven werken. 2 Brief, 1 dec. 1942, van W. Schwier aan W. Seiffert (Vu], HA]ustiz, 16 b).'hogerop'
en dan zou zij uiteindelijk ook het Reichsleommissariat bereiken.
Zij besloten door te zetten.
Gevieren brachten zij op IS januari een bezoek aan het Algemeen Ziekenhuis te Hengelo waar de geneesheer-directeur dr. P. C. Borst hen naar de bedden bracht waarin dertig slachtoffers van Ommen en Heerte lagen. De vier rechterlijke ambtenaren waren daarbij in witte jassen gestoken en deden zich voor als specialisten die in consult geroepen waren. Wat zij in die vermomming vernamen, schokte hen diep - mr. de Vries zo diep dat hij een dag na dit bezoek, toen hij in Arnhem constateerde dat zijn superieur, de officier van justitie, bezig was een nieuwe transportlijst voor Ommen op te stellen, aan die officier duidelijk maakte dat hij Nederlanders de dood in stuurde.! De officier liep meteen naar de Arnhemse procureur-generaal mr. de Rijke (die, gelijk gezegd, zelf Ommen bezocht had), en de Vries werd bij deze op het matje geroepen. Het was een ongelukkige gang van zaken want de vier die in Hengelo nog slechts één ziekenhuis bezocht hadden, begrepen dat zij méér gegevens nodig hadden en dat zij bovendien persoonlijk op veel te lage plaatsen stonden in de ambtelijke hiërarchie om met succes de hoogste autoriteiten te benaderen. Nu was hun actie al aan een NSB' er bekend geworden! 'Het was een bijzonder onprettige situatie waarin ik'
, aldus mr. de Vries, 'toen was geraakt en ik achtte het toen het beste, mij los te maken van de groep der heren Groeninx van Zoelen, van der Feltz en de Walle, omdat anders het gevaar ontstond dat zij via mij in gevaar zouden kunnen komen' - de afspraak werd gemaakt dat de Vries '
op een zijlijn zou worden gerangeerd'"
; de drie anderen gingen op de hoofdlijn verder. Zij schreven alle ziekenhuizen in het oosten des lands aan om te weten te komen hoeveel patiënten uit Ommen er in totaal lagen; negen van de twaalf
Met hun gegevens zochten de drie ambtenaren van het Openbaar Ministerie vervolgens 'meerdere hooggeplaatste leden van de staande en de zittende magistratuur in den lande op met verzoek deze zaak te entameren. De daarbij opgedane ervaringen waren', schreven zij kort na de bevrijding, 'zeer deprimerend, aangezien in vele gevallen als antwoord werd gegeven dat de executie een aangelegenheid was van de bezettende macht'!
- anders gezegd: die 'hooggeplaatste leden van de staande en de zittende magistratuur'
waren niet bereid om ook maar een vinger uit te steken. Het werd eind januari voor Groeninx van Zoelen en van der Feltz eindelijk een justitiële autoriteit van voldoend algemeen gezag ontmoetten die zich onmiddellijk bereid verklaarde, hun actie over te nemen: mr. Wassenbergh, de officier van justitie te Amsrerdam."
Wassenbergh had, toen hij van Feitsma niets vernomen had, begin december bevorderd dat een deputatie uit de Amsterdamse rechtbank met vragen over Ommen bij Schrieke op audiëntie gegaan was - die deputatie had slechts te horen gekregen dat in Heerte mishandelingen voorgekomen waren, dat men er te zwakke gevangenen heengezonden had, dat er acht-en-twintig overleden waren, dat er nu een nieuw kamp was: Siegburg, en dat van toezicht door de Nederlandse rechterlijke macht geen sprake kon zijn. Wassenbergh had het gevoel dat hij met een kluitje in het riet gestuurd was - het bezoek van Groeninx van Zoelen en van der Feltz was hem zeer welkom. Hij verzocht om een nader rapport. Dat werd hem toegezegd. Groeninx van Zoelen, van der Feltz en de Walle verzamelden nog een aantal
rapport, naar Heerte werden geen gevangenen meer gezonden, overigens hadden zich daar en in Ommen, afgezien van het neerschieten van één vluchteling, geen 'Fälle eines unnatürlichen Todes' voorgedaan - de Rijke en de Vries waren kennelijk 'dem Einfiuss der Propaganda erlegen.' (brief, 9 maart 1943, van Vu] aan Schrieke (Vu], HA]ustiz, 16 b)). 1 Brief, 20 sept. 1945, van F. A. Groeninx van Zoelen, L. A. S. J. van der Feltz en W. L. de Walle aan L. H. K. C. van Asch van Wijck (Doc I1-S84). 2 Wij herinneren er aan dat Wassenberghs parket in de zomer van' 42 medewerking verleend had aan het onderduiken vanjoden in het krankzinnigengesticht te Santpoort en dat hijzelf in de herfst de kwalijke praktijken van het hoofd van de recherche-afdeling van de Hausraterfassung
'De verklaringen van de naar Nederland teruggekeerde gevangenen waren'
, aldus hun rapport, 'als volgt samen te vatten .. .'
(Wij) werden op transport gesteld naar het kamp te Heerte bij Wolfenbüttel (Brunswijk), waar wij ongeveer 800 man sterk waren. De voeding was daar geheel onvoldoende. Het rantsoen bestond uit ongeveer een half pond brood en een liter waterige soep per dag. Voorts werden zelfs de geringste vergrijpen aanstonds gestraft met onthouding van voedsel, terwijl de zieken die niet konden werken, op deze laatste grond aanvankelijk nog minder voedsel kregen. De hygiënische toestand en behandeling was beneden iedere kritiek. Zo moest door ons een geheel ontoereikend aantal privaten gebruikt worden. Deze waren besmeurd met bloed-diarrhee, ... zodat velen van ons dan ook dysenterie kregen. Een behoorlijke gelegenheid voor opname van zieken was niet aanwezig. De verpleging werd overgelaten aan z.g. Sanitäter, zelf ook veroordeelden met ernstige straffen, die van medische verzorging niets afwisten en zich om de zieken bijna niet bekommerden. De bewaking was opgedragen aan Nederlanders die gewapend waren met gummistok, revolver en karabijn. Door hun meedogenloos en wreed optreden werden wij afgestompt tot beesten ... Niet te verwonderen is dan ook dat verschillende kameraden een einde aan hun verblijf in het kamp trachtten te maken door zichzelf te verminken (zich door een trein de armen laten afrijden, de vingers laten afknellen door een lorrie). Ook waren er die zelf opzettelijk uitlokten, door een bewaker te worden neergeschoten door werk te weigeren.' '
Een der Sanitater had aan Groeninx van Zoelen en zijn collega's meegedeeld dat in Heerte in vijf maanden tijds tweehonderdtachtig Nederlandse gevangenen bezweken waren. In Ommen was, aldus hun rapport, de voeding 'in het algemeen'
voldoende,maar, zo vatten zij de desbetreffende verklaringen samen:
'de behandeling door de bewakers (was) verschrikkelijk. Er werd gescholden, gevloekt en geslagen alsof wij geen mensen maar beesten waren. Herhaaldelijk werden medegevangenen met een knoet zodanig geslagen dat zij bewusteloos ... neervielen. Meerdere malen bleek dat na enige dagen zo'n getuchtigde was overleden. Later werd de mishandeling minder."
Dit rapport was precies wat mr. Wassenbergh nodig had: nu kon hij, zo hoopte hij, de gehele rechterlijke macht mobiliseren! Hij pleegde overlegRapport,febr.van F.Groeninx van Zoelen,van der Feltz en W.de Walle (Doc-II'jacht op de jeugd'
, die zoveel verontwaardiging gewekt hadden.
Mr. Wassenbergh had een brief aan Schrieke ontworpen waarin er op aangedrongen werd, 'dat Ommen zou verdwijnen en dat de executie weer in onze eigen hand zou worden gelegd; bovendien werd er ... op gewezen dat bij bestendiging van de o.i. onhoudbare toestand geen vonnissen meer zouden worden gewezen, waarbij de veroordeelde de kans zou lopen in een strafkamp te worden ondergebracht.'
Verscheidene aanwezigen waren bereid, die brief ter plaatse te ondertekenen, anderen wilden evenwel minder ver gaan. De president van de Rotterdamse rechtbank, mr. A. F. Zwaardemaker, ex-hoofdredacteur van De Waag, zei dat hij persoonlijk General leommissar Wirmner goed kende en hij stelde voor dat hij samen met de Amsterdamse president, mr. van Roijen, een bezoek aan deze zou brengen. Wassenbergh en ook Viehoff zagen daar niet veel heil in, maar het slot van het lied was dat men van het ondertekenen en het verzenden van de door Wassenbergh voorgestelde brief afzag - Zwaardemaker en van Roijen zouden zich tot Wimmer wenden.
En als men nu bij Wirmner niets bereikte? Daarover had de vergadering geen enkele uitspraak gedaan.
Viehoffhad genoeg van al dat getreuzel en tegen die achtergrond schreef hij, gestimuleerd door Wassenberghs 'dappere houding"
, in de dagen die volgden, het befaamde arrest in de zaak tegen de voerman uit Gerkesklooster. Met andere woorden: wat in het afgewezen concept van Wassenbergh alleen nog maar aangekondigd zou worden, volvoerde hij, zulks samen met de mrs. Wedeven en Heijmeijer.
'De stap welke uw hof onder uw leiding en, zoals voor mij vaststaat, op uw initiatief heeft gedaan, is', zo schreef hem Wassenbergh, 'van grote betekenis en moge voor de gehele rechterlijke macht een aansporing zijn om thans welbewust en eensgezind stelling te nemen tegen het ondraaglijk onrecht dat iedere dag, zoals wij weten, in de strafkampen geschiedt.f
1 Brief, 26 febr. 1943, van F. F. Viehoff aan H. A. Wassenbergh. (Doe II-S84). 2 Brief, 2 maart 1943, van H. A. Wassenbergh aan F.
Op 26 februari, één dag na het Leeuwarder arrest (men had er in Den Haag nog niet van vernomen), werden van Roijen en Zwaardemaker op het Reichsleommissariat ontvangen. Wimmer was, als zo vaak, afwezig, maar zij konden met de twee ambtenaren spreken die tot dusver de klachten inzake Ommen opgevangen hadden. Binnen het Reichskommissariat wist men toen wel dat in Ommen en vooralook in Heerte dingen gebeurd waren die niet in de verste verte door de beugel konden - niet omdat zij op zichzelf afkeuring verdienden (een ieder wist dat het in Mauthausen nog heel wat barbaarser toeging), maar omdat 'gewone'
gevangenen er het slachtoffer van geworden waren; gevangenen bovendien die veroordeeld waren door Nederlandse rechters wier voortgezette consciëntieuze arbeid in het belang was van rust en orde in bezet gebied. Men vertrouwde dat Schwier inmiddels zichzelf en ook Diepgrond en zijn bewakers de nodige matiging opgelegd had.
Van Roijen en Zwaardemaker overhandigden een memorandum waarin het in het oosten des lands verzamelde materiaal samengevat was, en drongen aan op opheffing der strafkampen dan wel op 'eine direkte KontrolIe der niederländischen Staatsanwaltschaft' (de aankondiging dat de rechterlijke macht, als die wensen niet ingewilligd werden, voortaan de op te leggen straffen zou verlagen, lieten zij achterwege)! - en zowaar, hun werd, kennelijk met machtiging van Seyss-Inquart, meegedeeld dat een willekeurig aantal leden van de rechterlijke macht een bezoek kon brengen aan Ommen. De datum werd bepaald op zaterdag 6 maart.
Daags tevoren, vrijdag de sde, reisden Zwaardemaker en de Rotterdamse officier van justitie mr. A. R. Andringa al naar de plaats Ommen. Zij hoorden er van inwoners dat vooral in '42 talrijke gevangenen in het kamp overleden waren en dat men de bewakers algemeen voor rapalje hield. Het kamp zelf werd op zaterdag door Zwaardemaker en Andringa alsmede door een onbekend aantal andere justitiële autoriteiten bezocht. Het viel Zwaardemaker en Andringa mee. In een apart rapport voor Verwaltung und Justiz noemden zij de 'Eindruck van der Lagerung und Verpftegung der Gefangenen' 'nicht ungünstig', het eten was goed, alleen de 'Strajzeilen (Bunker)' maakten 'einen ungünstigen Eindruck'; voor de 'Klagen mancher Sträflinge über schwere Misshandlung' hadden zij geen bewijzen gevonden - zij schreven overigens
1 Notitie, 26 febr. I943, van Vu] (Vu], RA]ustiz,
De indrukken die andere vertegenwoordigers van de rechterlijke macht in Ommen opdeden, waren heel wat negatiever. Tot ergernis van Schwier (die zich beheerste) en van Diepgrond (die dat niet opbracht - hij had op een gegeven moment de rechters eri officieren van justitie toegeschreeuwd: 'Voor mijn part kunnen jullie allemaal naar de verdommenis lopen!'
) konden de bezoekers vrij door het kamp lopen en met de gevangenen spreken. Velen van die bezoekers deden aan Wassenbergh, de initiatiefnemer tot de bespreking van 20 februari, weten wat zij gezien of gehoord hadden. Wassenbergh vatte die gegevens in een rapport samen waarin dan wel erkend werd dat de gedetineerden er 'oppervlakkig gezien, niet al te slecht' uitzagen, maar 'het feit dat er meer dan 200 zieken zijn op een bevolking van 700, terwijl er nog tal van zieken rondlopen voor wie in de barakken geen plaats is, duidt op een slechte gezondheidstoestand'; over de straffen, sommige van sadistische aard, waren er 'algemene'
klachten; er werd 'door het kamppersoneel van hoog tot laag'
'op de meest godslasterlijke wijze'
gevloekt; vier gevangenen hadden verklaard, 'dat zij afschuwelijk geslagen en mishandeld zijn'
, twee, dat een oudere man die tijdens het werk ineengezakt was, onder een koudwaterkraan gelegd was waardoor hij was overleden, en één had verklaard 'dat op zekere dag een bewaker hem heeft gezegd dat er een order was gekomen, luidende dat het slaan van gedetineerden verboden is, waaraan deze bewaker heeft toegevoegd dat die order niet inhield dat schoppen verboden was."
Voor Wassenbergh stond hiermee opnieuw vast dat Ommen een onaanvaardbaar instituut was. Hij vond van Roijen en aile Amsterdamse rechters op één na bereid, een brief aan Schrieke te ondertekenen waarin er op aangedrongen werd:
'I. dat het kamp te Ommen wordt opgeheven-of met het oog op het gebrek aan plaatsruimte, onder Nederlandse directie worde gesteld, zulks onder leiding van het departement van justitie en onder toezicht der rechterlijke autoriteiten;
2. dat ten uitvoerlegging van door Nederlandse rechtscolleges gewezen strafvonnissen voortaan uitsluitend in ... inrichtingen in Nederland geschiede, alles conform de te dien aanzien geldende wettelijke voorschriften;
3. dat voorts worde bepaald dat wanneer van de arbeidskracht van gevangenen voor in Duitsland te verrichten arbeid gebruik wordt gemaakt, de ten uitvoerlegging der op die gevangenen geëxecuteerd wordende straffen wordt geschorst, zodat dezen alsdan als vrije arbeiders naar Duitsland vertrekken.'
1 Rapport (z.d.) van A. F. Zwaardemaker en A. R. Andringa (a.v.). 2 Rapport (z.d.) door H. A. Wassenbergh
Op I5 maart werd deze brief" samen met het door Wassenbergh opgestelde rapport aan Schrieke toegezonden. 2 Van deze stukken zond Wassenbergh voorts afschriften aan alle gerechtshoven en rechtbanken met verzoek, er bij Schrieke hun adhesie mee te betuigen. Hieraan werd door alle hoven en rechtbanken gevolg gegeven, zij het dat niet alle leden de adhesiebrieven ondertekenden. De rechtbanken van Utrecht en Maastricht waren al verder gegaan: zij hadden onmiddellijk na het gemeenschappelijke bezoek aan Ommen besloten, voortaan geen straffen op te leggen op grond waarvan veroordeelden daarheen gezonden konden worden.
De Hoge Raad sloot zich bij deze protesten aan. De president, van Loon, had eind januari 'persoonlijk zijn bezorgdheid over de toestanden in Ommen aan Wimmer kenbaar gemaakt - nu, eind maart, drong de Strafkamer er 'na ruggespraak met de president'
bij Schrieke op aan om 'dusdanige maatregelen te treffen dat de bij de rechterlijke macht bestaande grote ongerustheid worde weggenomen."
De zaak was Schrieke volledig uit de hand gelopen. zelfs de zo volgzame Hoge Raad had zich bij de protesten aangesloten! Wat kon hij anders doen dan trachten,.zijn figuur te redden? Hij deed aan Wassenbergh en van Roijen weten dat hij hun brief en de erbij gevoegde adhesiebetuigingen (alle ondertekenaren ontvingen afschrift van zijn antwoord) veiligheidshalve niet doorgezonden had aan het Reichsleommissariat - overigens achtte hij de protesten onrechtvaardig en overbodig: onrechtvaardig omdat de Nederlandse rechter (Schrieke verwees naar het artikel van Rutgers en het arrest van de Hoge Raad) geen toetsingsbevoegdheid bezat, en overbodig aangezien 'sedert aanvang februari j.l.'
al zou vaststaan, 'dat aan het kamp te Ommen een andere bestemming zal worden gegeven.l"
'Sedert aanvang februari'
? Dat dunkt ons te vroeg." Welzijn wij bereid aan te nemen dat Wassenberghs 'tweede'
actie (de brief met de adhesiebetuiJ.handelingen die zij al in die paar dagen ondergaan hadden, twee konden nauwelijks'in zijn huidige vorm'
opgeheven zou worden. 'Er zijn duizenden-één geruchten over Ommen'
, werd die zegsman voorgehouden, 'kunt u misschien deze vraag beantwoorden: is het sterftecijfer er hoog?'
Antwoord: 'Dat gerucht is absoluut uit de lucht gegrepen.'!
Medio april kregen alle officieren van justitie in een speciale bijeenkomst te Arnhem van Schrieke te horen dat Ommen binnen één of twee maanden 'geliquideerd'
zou worden; het kamp bij Siegburg zou blijven bestaallmaar Schrieke hoopte te bereiken dat daar 'normale'
Nederlandse gevangenenbewaarders zouden komen."
Van 17 april af mochten geen gevangenen meer naar Ommen gezonden worden, de laatsten verlieten, schijnt het, eind mei het kamp om naar de Noordoostpolder overgebracht te worden waar zij onder toezicht van Justitie kwamen. De 'andere bestemming'
van Ommen stond toen al vast: Ommen zou, zo deelde Verwey (Sociale Zaken) op 6 mei in het college van secretarissen-generaal mee, een kamp worden 'voor onderduikers en Vertragsbrüchigen' d.w.z. voor arbeiders die zonder verlof uit Duitsland teruggekeerd waren. 'Het beheer van het kamp zal blijven onder Parte i genosse Schwier.P
'Mochten tegen u of een der leden van uw Hof naar aanleiding van dit zo moedige en onze Nederlandse goede naam en het Recht zo ter ere strekkend arrest enige maatregel van welke aard ook worden genomen, dan zal ik al het mijne doen om te zorgen dat de gehele rechterlijke macht zich als één man achter u schaart en zich geheel inzet om iedere genomen represaille-maatregel ongedaan te krijgen."
'Als één man'
? Indien W assenbergh teruggedacht had aan de ervaringen van Groeninx van Zoelen, van der Feltz en de Walle aan wie door zoveel rechterlijke autoriteiten alle steun geweigerd was, alsmede aan het teleurstellend verloop van de bespreking te Amsterdam, dan zou hij vermoedelijk beseft hebben dat ook binnen de rechterlijke macht slechts weinigen bereid zouden zijn, de persoonlijke risico's te aanvaarden die hijzelf niet uit de weg ging.
Het Leeuwarder arrest was de Sicherheitsdienst ontgaan. Het was Schrieke die dit arrest en een van de overeenkomstige Utrechtse arresten op 25 maart in Duitse vertaling aan het Reichskommissariat zond. Hij was het ook die in een daarop aansluitende bespreking bij Seyss-Inquart het voorstel deed, Viehoff en Wedeven te ontslaan. Zij werden beiden voor een verhoor ontboden bij een van Wimmers hoofdambtenaren en vervolgens op IC april door de Reichskommissar met verlies van al hun pensioenrechten en zonder recht op wachtgeld (zij mochten daar wel om vragen) de laan uitgestuurd. Door Wassenbergh en anderen werd nu getracht, de rechterlijke macht tot een collectief protest te bewegen. Er werd een adres aan Seyss-Inquart opgesteld waarin er op gewezen werd dat het aan de twee Leeuwarder raadsheren verleende ontslag 'eine Verletzung' was 'der im internationalen Recht hochgehaltenen und auch durch Sie, Herr Reichskommissar, garantierten Unab hängigkeit der Rechtspfiege', en waarin verzocht werd, met betrekking tot dat ontslag "Massnahmen zu treJ]ën, durch die eine befriedigende Lösung erreicht wird'2 - er werd dus niet uitdrukkelijk aangedrongen op ongedaan maken van het ontslag. De bedoeling was dat dit adres door alle presidenten en vice-presiBrief,maartvanA. Wassenbergh aanViehoff (DoeAdres,meivan leden van de rechterlijke macht aan
Ook de Hoge Raad protesteerde, maar het protest (men had grote moeite, het over de bewoordingen eens te worden) werd eerst eind juni aan SeyssInquart toegezonden. Er stond in te lezen dat Viehoff en Wedeven uitsluitend in gewetensnood gehandeld hadden en dat de ondertekenaars 'mit grosser Besorgnis' van het aan hen verleende ontslag kennisgenomen hadden.ê Het was een zwak stuk. Van Loon die zijnerzijds begin mei in een brief aan Wimmer 'Protest' aangetekend had tegen Seyss-Inquarts ingreep in de rechterlijke macht en er op aangedrongen had dat Viehoff en Wedeven in hun ambt hersteld zouden worden", weigerde het te ondertekenen (vermoedelijk mede omdat hij elke collectieve actie afkeurde) en één van de 'foute'
figuren die door Seyss-Inquart in de Hoge Raad benoemd was, ondertekende evenmin; alle overige raadsheren en de vice-president prof Taverne ondertekenden wèl, samen met de procureur-generaal en de griffier.
Laat ons terugzien.
Dat het opzenden van gevangenen uit Ommen naar Heerte beëindigd werd, is geen gevolg geweest van de beroering binnen de rechterlijke macht. Toen die beroering eind februari '43 tot het Reichskommissariat doordrong, werden al enkele maanden lang geen gevangenen meer naar Heerte gestuurd. Het moge dan waar zijn dat Wimmers ambtenaar die eind september' 42 het kamp in Heerte inspecteerde, er niet in geslaagd was, een beeld te krijgen van hoe het daar toeging _:_ de deerlijk mishandelde gevangenen die later in dat jaar uit Heerte naar Ommen terugkeerden, spraken alJ. J. Inquart (Vu], HAjustiz, 17 c). 4 Brief, 6 mei 1943, van]. van Loon aan Wimmer
Bijna driehonderd Nederlanders zijn daar om het leven gekomen, anderen werden er voor het leven verminkt. Dat alles was uitvloeisel van het feit dat door secretaris-generaal Schrieke en zijn procureurs-generaal, ja eigenlijk door de gehele rechterlijke macht en door de directies der gevangenissen aanvaard was dat de executie van straffen, opgelegd door de Nederlandse rechter, plaatsvond in een kamp (Ommen) dat door de bezetter opgericht was, dat door een Duitser geleid werd en waarvan men had kunnen vermoeden dat de in Nederlandse gevangenissen geldende voorschriften er op ruime schaal overtreden zouden worden. Dat, aan Nederlandse kant, de primaire verantwoordelijkheid voor dit alles bij Schrieke berust, behoeft geen betoog.
Uit de beroering binnen de rechterlijke macht is wèl voortgevloeid, dat Ommen de functie van strafkamp voor Nederlandse gevangenen verloor - althans, die beroering heeft daar in belangrijke mate toe bijgedragen. De actie die in eerste instantie van Groeninx van Zoelen, van der Feltz en de Walle (aanvankelijk samen met de Vries) uitging en die door de Amsterdamse officier van justitie, mr. Wassenbergh, zo energiek overgenomen werd, heeft dus, mede door de stimulans die van het Leeuwarder arrest uitging, succes gehad. De bezetter retireerde.
Waarom zijn de strafmaatregelen van de bezetter tot Viehoff en Wedeven beperkt gebleven? Wist hij dan niet dat Wassenbergh een protestactie van de gehele rechterlijke macht ontketend had? Dat zulks aan de bezetter niet bekend was, werd door Schrieke gesuggereerd toen hij, in antwoord op hun brief van IS maart, Wassenbergh en van Roijen alsmede diegenen die hun adhesie met die briefbetuigd hadden, deed weten dat hij veiligheidshalve al hun stukken in het departementaal archief opgeborgen had. Dat was een volstrekt misleidende mededeling: Schrieke had de brief van Wassenbergh en van Roijen wel degelijk in vertaling aan het Reichskommissariat doen toekomen; de adhesiebetuigingen had hij vastgehouden, maar hij had het Reichshommissariat wèl het concept gestuurd voor zijn antwoord plus een opgave waaruit bleek dat hij aan alle gerechtshoven en rechtbanken een kopie zou zenden: het feit van de collectieve actie was dus door hem aan het Reichskommissariat wel degelijk duidelijk gemaakt. Toen hij dat deed, was die actie daar overigens al bekend: het exemplaar van hun afschrift dat Wassenbergh en van Roijen aan de rechtbank in Den Bosch hadden doen toekomen, was aan Verwaltung und Justiz toegezonden; wie dat stuk aan de Duitsers in handen gespeeld heeft, is onbekend.
Niettemin: het bleef bij het ontslag van Viehoff en Wedeven; men liet
Dat dit geschied is, zien wij in de eerste plaats als uitvloeisel van het feit dat begin '43 binnen het Reichskommissariat beseft werd dat men zich in Ommen en vooral in Heerte inderdaad vergrepen had aan gevangenen van de Nederlandse i ustitie. Gelijk reeds gezegd: het was een Duits belang dat zich geen ernstige verstoringen voordeden in de Nederlandse rechtspraak; elke arrestatie zou nieuwe onrust wekken. Welwas een collectieve actie als door Wassenbergh op touw gezet, aan de bezetter hoogst onwelkom maar Seyss-Inquart zal uit het betrekkelijk gering aantal ondertekeningen onder het adres naar aanleiding van het ontslag van Viehoff en Wedeven wel geconcludeerd hebben, dat hij vooreerst niet bevreesd hoefde te zijn voor het herstel van iets dat op een eenheidsfront der rechterlijke macht leek.
Wat was het effect op de publieke opinie?
Er deden, zoals al weergegeven, in maart' 43 '
duizend-en-één geruchten over Ommen' de ronde. Deze kwamen, dat is duidelijk, in eerste instantie uit de kring van ontslagen gevangenen die na hun ontslag zeker niet allen gezwegen zullen hebben. Daarnaast mag men aannemen dat wat zich van december '42 afbinnen de rechterlijke macht afspeelde, tot velen doordrong die met leden van de rechterlijke macht in zakelijk of persoonlijk contact stonden. Geruime tijd verliep evenwel voor in de illegale pers de eerste berichten over de geschetste protestacties verschenen. wel werd het Leeuwarder arrest van 25 februari begin april in Het Parool gememoreerd en ditzelfde illegale blad reageerde ook vrij spoedig op het aan Viehoff en Wedeven verleende ontslag ('Nu moeten de rechters staan achter mrs. Viehoff en Wedeven; zij moeten weigeren recht te spreken zolang deze twee niet hersteld zijn in hun ambt!"
), maar de brief van 15 maart waarop Wassenbergh en van Roijen om adhesie gevraagd hadden, verscheen eerst bijna twee maanden later in Het Parool (10 mei '43), d.w.z. na de explosie van de April-Meistakingen. Brede lagen van de publieke opinie zijn dan ook, dunkt ons, althans vóór die stakingen niet door de acties in rechterlijke kring beroerd, anders gezegd: wij mogen die acties niet beschouwen als een factor die de geladenheid versterkte waarin zich de explosie der stakingen voordeed.
Als zodanig zien wij wèl drie andere gebeurtenissen: een in de volle
1 Het Parool, 52 (Ia mei 1943), p.