Daags tevoren, vrijdag de sde, reisden Zwaardemaker en de Rotterdamse officier van justitie mr. A. R. Andringa al naar de plaats Ommen. Zij hoorden er van inwoners dat vooral in '42 talrijke gevangenen in het kamp overleden waren en dat men de bewakers algemeen voor rapalje hield. Het kamp zelf werd op zaterdag door Zwaardemaker en Andringa alsmede door een onbekend aantal andere justitiële autoriteiten bezocht. Het viel Zwaardemaker en Andringa mee. In een apart rapport voor Verwaltung und Justiz noemden zij de 'Eindruck van der Lagerung und Verpftegung der Gefangenen' 'nicht ungünstig', het eten was goed, alleen de 'Strajzeilen (Bunker)' maakten 'einen ungünstigen Eindruck'; voor de 'Klagen mancher Sträflinge über schwere Misshandlung' hadden zij geen bewijzen gevonden - zij schreven overigens