De indrukken die andere vertegenwoordigers van de rechterlijke macht in Ommen opdeden, waren heel wat negatiever. Tot ergernis van Schwier (die zich beheerste) en van Diepgrond (die dat niet opbracht - hij had op een gegeven moment de rechters eri officieren van justitie toegeschreeuwd: 'Voor mijn part kunnen jullie allemaal naar de verdommenis lopen!'
) konden de bezoekers vrij door het kamp lopen en met de gevangenen spreken. Velen van die bezoekers deden aan Wassenbergh, de initiatiefnemer tot de bespreking van 20 februari, weten wat zij gezien of gehoord hadden. Wassenbergh vatte die gegevens in een rapport samen waarin dan wel erkend werd dat de gedetineerden er 'oppervlakkig gezien, niet al te slecht' uitzagen, maar 'het feit dat er meer dan 200 zieken zijn op een bevolking van 700, terwijl er nog tal van zieken rondlopen voor wie in de barakken geen plaats is, duidt op een slechte gezondheidstoestand'; over de straffen, sommige van sadistische aard, waren er 'algemene'
klachten; er werd 'door het kamppersoneel van hoog tot laag'
'op de meest godslasterlijke wijze'
gevloekt; vier gevangenen hadden verklaard, 'dat zij afschuwelijk geslagen en mishandeld zijn'
, twee, dat een oudere man die tijdens het werk ineengezakt was, onder een koudwaterkraan gelegd was waardoor hij was overleden, en één had verklaard 'dat op zekere dag een bewaker hem heeft gezegd dat er een order was gekomen, luidende dat het slaan van gedetineerden verboden is, waaraan deze bewaker heeft toegevoegd dat die order niet inhield dat schoppen verboden was."