Aan de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister lag maandenlange voorbereiding ten grondslag. Wie het eerst op het denkbeeld voor die aanslag gekomen is, weten wij niet. Misschien was het trouwens zo dat in de herfst van '42 verscheidene personen die reeds met hart en ziel aan allerlei illegaal werk deelnamen, min of meer gelijktijdig het plan opvatten om de bevolkingsadministratie grondig in het ongerede te brengen. Wat men van de Jodendeportaties wist, speelde daar een belangrijke rol bij. Het was immers in illegale kringen vrij algemeen bekend dat de oproepen die in de 'eerste fase'
van de deportaties uitgingen, de namen en adressen der te deporteren Joden vermeldden en dat de ophaalploegen die in de 'tweede fase'
de ronde gingen doen, naam- en adreslijsten van die Joden bij zich hadden. Trouwens, hoeveel maatregelen van de vijand waren niet evident op de perfect werkende bevolkingsadministratie gebaseerd! Het werd tijd dat daar de brand in gestoken werd - niet alleen in de gemeentelijke bevolkingsregisters maar ook in het centraal bevolkingsregister in het gebouw 'Kleykamp'
in Den Haag en daarnaast in de gewestelijke arbeidsbureaus die al honderdduizenden Nederlandse arbeiders naar Duitsland gezonden hadden. Natuurlijk, als men grootscheepse aanslagen ging uitvoeren, konden Nederlanders (ambtenaren, bewakers, politiemannen) er het slachtoffer van worden. Waren die aanslagen dan toch verantwoord? Door vier personen die elkaar uit het kunstenaarsverzet, ten dele ook uit het begin van de Persoonsbewijzencentrale al goed kenden: Gerrit van der Veen, willem Arondeus, dr. Johan Brouwer en Wil Sandberg, werd die vraag eind oktober '42 bij Sandberg thuis (hij was jarig) grondig besproken. 'Later vernam ik'
, aldus Sandbergs moeder, die ook aanwezig was, 'dat op die avond reeds het plan was beraamd voor de overval op het bevolkingsregister om daardoor Joden .... onvindbaar te maken voor de Gestapo."
Willem Johannes Camelis Arondeus was in augustus '94 in de gemeente Naarden geboren. Hij was een nakomer in een kinderrijk Amsterdams gezin waarvan de vader brandstoffenhandelaar was terwijl de moeder samen met enkele oudere dochters in de zomermaanden een uitspanning dreef in het Gooi: vandaar de geboorte in Naarden. Het gezin was van elk begrip voor de kunst verstoken en het wekte dan ook sterke weerstanden toen de jonge Arondeus duidelijk maakte dat hij de onzekere carrière van kunstenaar wilde kiezen. Zijn vader zette hem de deur uit, slechts tersluiks durfde zijn moeder af en toe contact met hem onderhouden. Het kan zijn dat deze conflictsituatie verscherpt werd door het feit dat Arondeus, zodra hij merkte dat hij homosexueel was, volledig voor die afwijkende geaardheid uitkwam die in de toenmalige Nederlandse samenleving door de meeste homosexuelen zorgvuldig en angstvallig geheimgehouden werd. Wij zijn geneigd, Arondeus' openhartigheid als een bewijs te zien voor krachtige eigen opvattingen, voor een zekere onvervaardheid ook. Hij ontwikkelde zich overigens tot een eerder veelzijdig dan oorspronkelijk kunstenaar - misschien ook maakte juist die veelzijdigheid het hem moeilijk, met eoncentratie van zijn gaven op één bepaald gebied nieuwe wegen in te slaan. Hij werd tekenaar, schilder, graficus en ontwerper van gobelins, een en ander met veel voorliefde voor het decoratieve, het 'zinrijke'
(dat hij graag met spreuken onderstreepte), daarnaast schreef hij enkele minder geslaagde autobiografische romans, een studie over wat hij de 'monumentale schilderkunst'
noemde (hij was een leerling en groot bewonderaar van R. N. Roland Holst) en een fijnzinnige levensschets van de grote eenzame uit de rode eeuwse Haagse School: Matthijs Maris, met wie hij zich in veel opzichten verwant voelde, zij het dat hij in tegenstelling tot de schuwe Maris bij voorkeur, aldus later Sandberg, 'de Spaanse hidalgo speelde.'!
Dat deed hij in '40 al zoveel jaren dat hij ook uiterlijk op een hidalgo was gaan lijken: een lange, magere man, zwart van haar, keurig gekleed, met iets uitgesproken martiaals in zijn houding.
Onder de vele Nederlandse kunstenaars die het nationaal-socialisme afwezen, was Arondeus een van diegenen die beseften dat het plicht was, anderen tot volgehouden verzet te stimuleren. In de lente van '41 werd zijn Brandarisbrief de eerste periodieke illegale uitgave die de strijd tegen de7 1
Hoe dat register uit te schakelen?
Dat was geen eenvoudige opgave.
Het bevolkingsregister van de hoofdstad was in een uit twee verdiepingen bestaand gebouw dat ook nog een kelder had, aan de rand van 'Artis'
(de Amsterdamse dierentuin) ondergebracht en een aanslag zou alleen maar zin hebben indien men er in slaagde, het gehele gebouw, althans zijn inhoud: de honderdduizenden in stalen ladenkasten opgeborgen persoonskaarten, te vernietigen. Men had er niet alleen explosieven voor nodig (die schaars waren) maar ook brandmiddelen. Het gebouw kon de lucht ingaan terwijl dan toch de honderdduizenden kaarten bewaard bleven - juist die kaarten moesten vernietigd worden. Maar hoe kon men er bij komen?
Vander Veen en Arondeus waren al enkele maanden bezig, zich te verdiepen in de problematiek van de aanslag die hun voor ogen zweefde, toen zij medio januari '43 vernamen dat de zaak nog wat moeilijker geworden was: als gevolg van de inbraak in het bevolkingsregister van Wageningen waren alle bevolkingsregisters in den lande van begin januari' 4 3 af onder permanente bewaking geplaatst.
Misschien droeg deze nieuwe moeilijkheid er toe bij dat van der Veen er eerst toe overging, een andere aanslag uit te voeren die minder problemen bood. Op IQ februari' 43, daags na 'de jacht op de jeugd'
, vervoegde hij zich ,s avonds met twee helpers bij het gewestelijk arbeidsbureau aan de Passeerdersgracht te Amsterdam. De portier had kort tevoren een gefingeerd telefoontje gekregen van zijn 'directeur'
dat bezoek op komst was van drie Duitse functionarissen; hijzelf, de 'directeur'
, zou onmiddellijk naar het bureau komen. De portier liet van der Veen en zijn twee helpers toe.' Boven in het gebouw werd hij onverhoeds gegrepen en geboeid en vervolgens in de benedengang met een prop in zijn mond aan de trap vastgesnoerd. Veel brandmiddelen hadden van der Veen en de Zijnen niet bij zich: slechts in éénlijkerwijs was dit Gröger ofHartogh die nog ter sprake komen; denkbaar is ook dat'zodat nu geen van allen die een poos in Nederland terug zijn, naar Duitsland behoeven terug te keren.'!
Dit is plausibel, maar volgens het geheime weekrapport van de Sicherheitsdienst waren in elk geval 'die Kartei karten uber niederländische Staatsangehörige, die fiir den Arbeitseinsatz in Deutsch land bestimmt waren' (deze personen waren in het verleden dus nog niet uitgezonden) 'unversehrt geblieben, sodass die Arbeit ohne Störung fortgesetzt werden konnte'? Hoe dan ook, het effect van de brand was evident beperkt geweest.
De aanslag op het bevolkingsregister werd als een veel grotere operatie gezien - als eerste ook uit een reeks. De tweede zou gericht worden op 'Kleykamp"
; een Haagse relatie van van der Veen, L. J. A. van Dijk, een inspecteur der belastingen die al veel met de financiering van het kunstenaarsverzet te maken had, nam op zich, nadere gegevens over dat gebouw te verzamelen: plattegronden, het bewakingsschema, het urenschema van de werksters, enzovoort.ê Diezelfde gegevens moesten voor het Amsterdamse bevolkingsregister bijeengebracht worden. De architect Koenraad Limperg, een relatie van Arondeus, ging vele malen en telkens met een nieuwe 'vraag'
het gebouw binnen, keek er dan met een geoefend oog rond en tekende vervolgens de nodige plattegronden. Er waren, dat was duidelijk, ~eker een man of zes, zeven nodig om in snel tempo de honderdduizenden persoonskaarten uit de stalen kasten te halen; men zou die kaarten op grote hopen uitstorten, over die hopen een brandbare vloeistof sprenkelen en dan de zaak aansteken. Maar bovendien wilde men het langgerekte gebouw verwoesten. Daarvoor had men behoefte aan explosieven alsmede aan slagkoorden en slaghoedjes; de dichter Martinus Nijhoff (die bij de genie gediend had) gaf op Limpergs plattegronden aan waar de explosieven, gegeven de constructie van het gebouw, de meeste uitwerking zouden hebben. Maar hoe kon men (daar stond en viel het gehele plan mee) des avonds het afgesloten en bewaakte7 1
De volgende opzet werd gemaakt. Negen man zouden's avonds om een uur of negen naar het bevolkingsregister gaan: zeven 'rechercheurs'
alsmede een 'kapitein'
en een 'luitenant'
van de Sraatspolitie-; Arondeus die acht jaar ouder was dan van der Veen en aan wie het als 'hidalgo'
niet moeilijk zou vallen om met groot gezag bevelen te geven, zou de 'kapitein'
, van der Veen de 'luitenant'
zijn. Arondeus zou aan de twee agenten gelasten, rnèt de groep voor een onmiddellijke inspectie het gebouw te betreden; zouden de bewakers de deur openen, dan zou binnen het uitschakelen van de twee agenten en de twee bewakers de eerste taak zijn. Die vier zouden overmeesterd en geboeid worden, een prop in hun mond krijgen met leukoplast er over (zij moesten niet als de portier van het gewestelijk arbeidsbureau de kans krijgen, die prop te verwijderen) en daarna zouden zij voor alle zekerheid een morfine-inspuiting krijgen (er was dus hulp van medici nodig) om tenslotte op flinke afstand in de tuin van 'Artis'
gedeponeerd te worden - zo ver weg dat de brokstukken van het gebouw hen niet zouden kunnen raken. Twee leden van de groep van negen zouden vervolgens de uniformen van de uitgeschakelde agenten aantrekken om daarna buiten hun plaats in te nemen; alles moest daar immers 'normaal'
uitzien. Liep alles goed, dan zou een grote brand ontstaan. Hoe kon men dan bovendien nog het ingrijpen van de brandweer vertragen? Besloten werd om bij het heengaan buiten een paar bordjes te plaatsen met de aanduiding 'Explosiegevaar'
. Men zou voor de gehele operatie niet veel tijd hebben: de spertijd in Amsterdam begon om elf uur' s avonds.
Negen man waren dus nodig: zeven binnen, twee buiten -liefst zo jeugdig mogelijke personen die het fysiek zware karwei dat verricht moest worden, zouden aankunnen. Brouwer en Sandberg waren daar te tenger voor en Sandberg, conservator van de Amsterdamse gemeentemusea, had bovendien begin' 43 enkele groepen agenten in het Stedelijk Museum moeten rondleiden: men zou hem kunnen herkennen. Vander Veen en Arondeus kozen andere helpers uit. Arondeus stond al enige tijd in contact met een groepje jeugdige personen die sinds begin augustus' 42 eerst wekelijks, later eens in de veertien dagen een gestencild illegaal blad uitgaven, Rattenkruid geheten; de oplaag was klein (200 exemplaren), de geest die er uit sprak, strijd
1 De gehele politie was begin '43 '
Staatspolitie' geworden en bij die gelegenheid waren ook militaire rangen ingevoerd zoals men die ook in Duitsland kende.'redacteuren'
ontmoetten enkelen elkaar dagelijks. Drie werkten namelijk als assistent bij een en dezelfde tandtechnicus, H. C. E. Gotjé; dat waren de student in de medicijnen Bloemgarten (die wij al noemden als pleger van de aanslag op Feitsma jr.), een tweede student in de medicijnen, Karl B. R. P. Gröger (een Halb jude, in '18 in Wenen geboren, maar die in '38 na de Anschluss legaal naar Nederland had kunnen emigreren) en een vroegere student in de medicijnen Coos Hartogh, vijf-en-twintig jaar oud. Bij Gotjé hadden zij diens administratieve helper ontmoet: Henri Halberstadt; deze was, toen men Ratten kruid begon uit te geven, een-en-dertig jaar. Bij de samenstelling van dit blad waren voorts o.m. de analist J. de Roos betrokken en het hoofd van de distributiedienst in Voorburg, C. L. Barentsen. De Roos werkte in Noord-Brabant; op de hei bij Oss bezat hij er een hutje. Met Barentsen was Bloemgarten in contact gekomen via zijn vriend Gröger (Barentsen was verloofd met een Amsterdamse verpleegster, Antje Roos, een vriendin van Grögers vriendin); zoals wij al eerder vermeldden, had Bloemgarten van Barentsen de revolver gekregen die hij bij de aanslag op Feitsma jr. gebruikt had - hij kreeg van Barentsen ook regelmatig bonkaarten voor Joodse onderduikers. Bloemgartens moeder was daar één van; ze was bij Antje Roos ondergedoken. Welnu, van de 'Rartenkruidjongens'
(zo noemden zij zich) zouden drie aan de overval deelnemen: Bloemgarten, Gröger en Hartogh - Halberstadt, Barentsen (die vijftig was) en de Roos niet, maar deze laatste kon belangrijke hulp bieden. Bij het hutje van de Roos gaf Gröger (die een jaar bij de Wehr macht had moeten dienen voor men hem op grond van zijn half-Joodse afkomst ontslagen had) de Roos, Bloemgarten en Hartogh onderricht in schieten en bovendien wist de Roos een hoeveelheid benzol te vinden met een deel van de flessen die nodig waren om dit brandbare goedje naar het bevolkingsregister mee te nemen.
Brouwer kon weer andere helpers recruteren: een vijf-en-twintigjarige semi-arts, Cornelius Adriaan Honig, woonachtig te Hilversum, en een tweede semi-arts, Willem Beck, drie-en-twintig jaar; Beck was afkomstig uit Enschede maar woonde evenals Brouwer in Utrecht waar hij samen met Honig lessen van Brouwer gevolgd had. Honig bracht weer twee andere relaties mee die voor deelneming aan de overval geschikt geacht werden: een jeugdige zwager, Auguste Chrétien Joseph Reitsma, twintig jaar oud, en de Amsterdamse ambtenaar Eduard Samuel Adriaan van Musschenbroek die zes-en-twintig was. Beck, die evenals Honig kort voor zijn artsexamen stond, zou de man worden die de verdovende injecties zou toedienen; Honig zou hem daarbij zo nodig assisteren. Morfine wisten zij evenwel niet te vinden; zij zouden een luminal-natrium-oplossing meenemen. 7 1
Wij tellen nu op: van der Veen, Arondeus, Bloemgarten, Gröger, Hartogh, Honig, Beck, Reitsma, van Musschenbroek - negen personen. Er kwam nog ·een tiende bij. Dat was weer een relatie van van der Veen en Arondeus: de vier-en-veertigjarige Duitse emigrant 'Albert Schlösser, woonachtig in Laren (Noord-Holland), die onder het pseudoniem 'Albert Meister'
al 'op tal van wijzen illegaal-werk deed en, naar wij vermoeden, in '40-'
41 samengewerkt had met Dobbe. Dobbe had namelijk in en bij Naarden wapens en explosieven van het Nederlandse leger weten te verbergen en juist van die explosieven kon Schlösser een deel ter beschikking stellen: ca. 12 kilo trotyl benevens slagkoorden en slaghoedjes die in kistjes verborgen waren in de tuin van een inwoonster van Naarden, Johanna Scholten,
Arondeus liet die kistjes ophalen door een negen-en-twintigjarige Amsterdamse schippersknecht met wie hij een homosexuele relatie had, J. ('Joop'
) Brandsteeder.' Bij het vele illegale werk dat Arondeus deed zowel in het kader van het illegale blad De Vrije Kunstenaar als in dat van de Persoonsbewijzencentrale, was Brandsteeder een soort manusje-van-alles voor hem geworden, niet zonder een stille wrok van Brandsteeders kant: Arondeus liet hem, zo meende Brandsteeder, maar de stad op en neer draven, had minder tijd en aandacht voor hem dan vroeger en gafhem maar weinig geld, hoewel hij toch zelf door de verkoop van persoonsbewijzen aan mensen die geld konden missen (wie dat niet kon, kreeg ze van Arondeus gratis), in betere doen was dan tevoren. Vander Veen en anderen waren er niet erg gerust op dat Brandsteeder, die zij voor het illegale werk ongeschikt achtten, zoveel met de voorbereidingen voor de aanslag te maken kreeg, maar Arondeus wilde er niet van weten dat zijn vriend er buiten gehouden werd. Brandsteeder blééf, en (gelijk gezegd) hij was het die de kistjes met explosieven uit Naarden ophaalde; in eerste instantie bracht hij ze naar de woning van Sandberg in Amsterdam-zuid. Voor een tweede hoeveelheid explosieven zorgde een jeugdige relatie van Sandberg, freule Mechteld Cornelia van Hardenbroek van Ammerstol: die tweede hoeveelheid was uit de buurt van Gorinchem afkomstig.
Er waren nog heel andere hulpmiddelen nodig: 'kapitein'
Arondeus en 'luitenant'
van der Veen moesten een uniform, een uniformpet en de nodige uitrustingsstukken krijgen. Aan uniformstof wist een van van der Veens helpers, de binnenhuis-architect en ontwerper Einar Berkovich, te komen via relaties bij de Hollandia-Kattenburg-fabrieken; een Amsterdamse kleermaker, Sjoerd Bakker, een kennis van Arondeus, zette de uniformen in elkaar; deze werden door Brandsteeder opgehaald. Ook was het Berkovich
1 De werkelijke naam luidde anders.
Telt men de personen op die wij in het voorafgaande noemden, dan komt men al tot een totaal van zeven-en-twintig. Het is wel aannemelijk dat niet al die zeven-en-twintig aanvankelijk wisten dat men het op het Amsterdamse bevolkingsregister gemunt had, maar hier mag men geen bewijs in zien voor de veronderstelling dat grote voorzichtigheid betracht werd. Vele anderen, wier namen wij niet vermeldden, waren ook al in het geheim van de op touw gezette operatie ingewijd. Het was zulk een grandioos plan - menigeen die er aan zou deelnemen, vond het een te zware opgave om er jegens personen die hij goed meende te kennen, over te blijven zwijgen. Voor de initiatiefnemers gold hetzelfde. 'Ik was een keer'
, zo vertelde ons later mr. Ie Poole, in die tijd medewerker van de spionagegroep 'Dienst-Wim'
maar ook een afnemer van van der Veens nagemaakte pb's, 'in Amsterdam in het Noordhollands Koffiehuisbij het Centraal Station voor een bespreking met een van rijn illegale relaties. Wil Sandberg was daar ook en later kwam van der Veen erbij. Daar werd een plattegrond op tafel gelegd en rij getoond hoe men het bevolkingsregister kon overvallen. Ik: vond dat onvoorzichtig, men kende mij veel te weinig om mij die dingen zomaar te vertellen.'!
Begin maart '43 waren alle voorbereidirtgen voltooid. Van der Veen en Arondeus bepaalden de datum voor de aanslag: vrijdag 12 maart. Zij hadden toen ook het huis uitgekozen dat als basis voor de operatie zou dienen: Prinsengracht 876, dicht bij de Amstel. Daar woonden twee belangrijke helpers van van der Veen uit de beginperiode van de Persoonsbewijzencentrale: Nel van den Brink en Dionysius Rerniêns. De explosieven en brandmiddelen zouden naar dat huis gebracht worden. De ligging was gunstig: het was van daar maar een klein kwartier lopen naar het bevolkingsregister . Wel zou de stad, als men op pad zou gaan, verduisterd zijn, maar het was evident onwenselijk dat de 'kapitein'
, de 'luitenant'
en de 'rechercheurs'
! J. Ie Poole, 30 sept. 1957. 7 1
Op die vrijdagavond dan ontmoette Arondeus drie deelnemers aan de aanslag: Bloemgarten, Gröger en Schlösser, op de kamer van een vriend van de architect Limperg, Frits Dekking, die evenals Bloemgarten en Gröger medicijnen studeerde. Dekking woonde op de Keizersgracht, ook al niet ver van de Amstel. Bij hem trok Arondeus zijn uniform van 'kapitein'
aan. Met Bloemgarten, Gröger en Schlösser liep hij vervolgens naar de Prinsengracht. Vandaaruit begon de tocht naar het bevolkingsregister waarbij van de 'rechercheurs'
(Bloemgarten, Gröger, Schlösser, Beck, Hartogh, Honig, Reitsma en van Musschenbroek) sommigen de flessen benzol meedroegen, anderen het trotyl, de slagkoorden, de slaghoedjes en de buisjes met brandmiddelen. Natuurlijk hadden Beck en Honig hun injectiespuit bij zich. Er was echter veel maanlicht en bovendien constateerde men, toen men over de Magere Brug de Jodenhoek binnenkwam, dat er juist die avond ophaalploegen aan het werk waren - van der Veen en Arondeus besloten, de operatie niet door te zetten. Dat was wèl een teleurstelling, vooral voor de naar actie dorstende 'Rattenkruidjongens'
. Bloemgarten en Gröger gingen dan ook graag op de uitnodiging van van Gilse, de leider van het Militair Contact der CPN, in om een paar nachtenlater (in de nacht van 15 op 16 maart) deel te nemen aan de grote actie van het Militair Contact tegen de spoorwegen in de buurt van Amsterdam die wij al eerder memoreerden. Samen met Halberstadt trachtten zij in die nacht niet ver van Sloterdijk een van de palen van de electrische bovenleiding van de lijn Amsterdam-Haarlem op te blazen; de explosie vond plaats maar de schade was gering.
Inmiddels hadden van der Veen en Arondeus in de opzet van de aanslag op het bevolkingsregister twee wijzigingen aangebracht. In de eerste plaats meenden zij dat de 'rechercheurs'
er nogal verdacht uitgezien hadden, mede doordat zij evident allerlei zaken onder hun jas verborgen hadden. De vele flessen benzol namen de meeste ruimte in beslag. Besloten werd dat die in een mand naar het bevolkingsregister gebracht zouden worden: de man die dat deed (de taak werd aan Brandsteeder toevertrouwd), zou daar dan moeten aankomen als het gebouw al in handen was van de overvallers; Arondeus vond het niet nodig dat Brandsteeder ook nog binnen aan de vernielingswerkzaamheden ging deelnemen. In de tweede plaats leek het van der Veen en Arondeus raadzaam, de groep uiterlijk een officiëler karakter te geven: van diegenen die hen zouden vergezellen (dat werden er zeven in plaats van acht: Schlösser viel om onbekende redenen uit), zouden vier van'rechercheur'
'politie-agent'
worden: Bloemgarten, Gröger, Hartogh en van 7'stille'
, zijn gezindheid was Anton Brandsteeder niet bekend), dat hij vier helmen nodig had voor een goed doel. De Roo zei dat hij hem niet kon helpen.
Wij nemen aan dat de helmen gevonden waren toen op maandagavond 22 maart de tweede tocht naar het bevolkingsregister ondernomen werd. Toen men bij het gebouw kwam, waren er onverwachts werksters bezig - de operatie kon wéér niet doorgaan. W éér een grote teleurstelling, ook voor [oop Brandsteeder. Deze had al een tijd een verhouding met een getrouwde vrouw; de man van die vrouw had een zwager, A. van der Leek", een goede kennis van Brandsteeder, en tegen die van der Leek had Brandsteeder gezegd dat het Amsterdamse bevolkingsregister op maandag 22 maart de lucht in zou gaan en dat hijzelf, Brandsteeder, aan die actie zou deelnemen. Van der Leek was p-erser; hij werkte op het confectie-atelier van een NSB'er, P. T. Teunissen. Hij hield de interessante mededeling die Brandsteeder hem gedaan had, niet voor zich; hij gaf haar door aan de bedrijfschef, waarbij hij overigens Brandsteeders naam niet noemde. Vander Leek en de bedrijfschef waren beiden geneigd, de aankondiging van het opblazen van het bevolkingsregister voor grootspraak te houden.
Brandsteeder was niet de enige geweest die aan personen die niets met de operatie te maken hadden, meegedeeld had wat op handen was. Bloemgarten had een Amsterdamse politie-agent ingelicht, Cornelius Roos, broer van de verpleegster Antje Roos bij wie Bloemgartens moeder ondergedoken was, en van Musschenbroek had zijn stiefvader, C. van Doorn, die in Wassenaar woonde, niet alleen het plan verteld maar hem ook, vermoedelijk na de mislukte tweede poging, doen weten dat binnenkort een derde zou plaatsvinden. Van Doorn zond hem toen een briefkaart met de raad voorzichtig te zijn en eindigend met de woorden 'Good luck'; van Musschenbroek lette er niet op dat hij die briefkaart beter kon vernietigen.7
Op zaterdagavond 27 maart ging men voor de derde keer op pad. De hemel was volledig bewolkt - dat was een meevaller. Het gehele operatieschema kon perfect afgewerkt worden. De twee agenten die buiten op post stonden, lieten zich (het was toen kwart over negen) volledig overtuigen door het verhaal van 'kapitein'
Arondeus dat hij met hen beiden, de 'luitenant'
, de vier 'agenten'
en de drie 'rechercheurs'
het gehele gebouw onmiddellijk doorzoeken moest (het hoofdbureau, zei Arondeus, had een tip gekregen dat er explosieven naar binnen gesmokkeld waren) en toen een van de twee bewakers aarzelde de toegangsdeur te openen, zei een van de twee agenten dat alles in orde was. Het gehele gezelschap ging naar binnen. Enkele minuten later lagen de onschadelijk gemaakte agenten en bewakers min of meer verdoofd (de uitwerking van het luminal was niet erg sterk) in de tuin van 'Artis'
. De twee agenten waren hun uniform kwijt: vermoedelijk waren het Honig en Reitsma die ze aangetrokken hadden. Zij gingen buiten op wacht staan.
Binnen begon men in razend tempo te werken, extra nerveus doordat opeens iemand opgebeld had; van der Veenhad dat telefoontje aangenomen. De brokken trotyl werden in positie gebracht en met de slagkoorden onderling verbonden. Uit ladenkast na ladenkast (er waren er ca. zeshonderd) werden de kaarten bijeengegrist en op vijf grote hopen geworpen. Toen men met de persoonskaarten klaar was, haalde men uit kasten in de kelder de farniliekaarten van de Amsterdamse bevolking - die kwamen bovenop te liggen. Inmiddels had Brandsteeder de flessen benzol afgeleverd. Dat goedje werd over de hopen uitgestort. Drie kwartier was men bezig toen zich tegen tien uur opeens een crisis voordeed: twee agenten en twee bewakers die de eerste vier moesten aflossen, kwamen zich melden. Honig en Reitsma die buiten op post stonden, vingen ze op, geleidden ze naar binnen en na enkele minuten lagen ook die vier in de tuin van 'Artis'
.
Even voor elf uur waren alle voorbereidingen voltooid. Men had de acht die in de tuin lagen, hun persoonsbewijzen en overige identiteitskaarten afgenomen. Voorts had men 600 blanco pb's gevonden en een vrij grote som geld: f 50000. Daar werd een pak van gemaakt dat Bloemgarten meenam.
Nu werden de bordjes 'Explosiegevaar'
buiten geplaatst. Binnen werd de benzol aangestoken. De laatste man die het gebouw verliet, wekte de explosie op. Een dreunende knal - de ramen sprongen, de brand kreeg voldoende zuurstof en in korte tijd was het gehele gebouw één vuurzee, de wolken weerkaatsten het rode licht van de vlammen. Triomf! Het was gelukt!
Ook voor Bloemgarten vormde de uniform die hij gebruikt had, een probleem. Hij deed hem in een koffer en devriendin van Gröger, Geertruida A. van Essen, bracht die koffer naar Antje Roos (de verloofde van Barentsen). Ook Antje's broer Cornelius, de politie-agent, kon Bloemgarten helpen: Roos zorgde er voor dat Bloemgarten kopieën kreeg van alle politieberichten die in verband met de aanslag uitgegeven werden; er werd nagelaten die kopieën te vernietigen. Eén bericht kwam overigens in de dagbladpers te staan want op maandag 29 maart maakte Lages bekend dat het Amsterdamse bevolkingsregister in brand geraakt was als gevolg van 'aanslagen met springstoffen'
; 'verklaringen die leiden tot ontdekking van de daders, worden door alle Duitse en Nederlandse politie-instanties in ontvangst genomen', zo las men, en voor die ontdekking had Rauter een beloning uitgeloofd van f JO 000. De vijand gafhet dus openlijk toe: de aanslag was gelukt!
Op woensdagavond 31 maart gingen allen die bij de uitvoering betrokken geweest waren, samen de glazen heffen op de miraculeus goede afloop. Dat geschiedde in Castricum; het werd er een daverend feest.
De volgende ochtend, 30 maart, werd van der Leek opnieuw bij Teunissen ontboden. 'Ik heb de SD al gebeld'
, zei deze, 'je moet weer met me mee.'
Nu gaf van der Leek bij de Sicherheitspolizei toe dat de naam van de man met wie hij gesproken had, hem bekend was: Mulder. Toen hem nadere bijzonderheden gevraagd werden, liep hij meteen vast. De Kriminalsekretär legde hem vervolgens het lijstje met de namen van zijn vrienden en kennissen voor - van der Leek hoefde alleen maar aan te wijzen wie het geweest was. Hij deed het: [oop Brandsteeder. Wij nemen aan dat van der Leek ook diens adres prijsgaf: Jacob van Lennepkade 158. Er werden rechercheurs heengezonden - Brandsteeder was niet thuis. Van der Leek werd opnieuwonder pressie gezet en wij veronderstellen dat hem daarbij door de Kriminalsekretär die hem verhoorde, met nadruk duidelijk gemaakt werd dat hij op grond van het feit dat hij omtrent de op touw gezette, hem bekende aanslag geen mededeling gedaan had aan de bevoegde autoriteiten, een even zware straf kon krijgen als de daders. Hoe dat zij - van der Leek verklaarde zich bereid, samen met Teunissen en een vaste helper van de Sicherheitspolizei aan de opsporing van Brandsteeder deel te nemen. Op woensdag 3 I maart konden zij Brandsteeder niet vinden. Op donderdag I april gingen zij gedrieën posten bij Brandsteeders vriendin, de schoonzuster van van der Leek. Zij hadden succes. Toen Brandsteeder er de deur uitkwam, gingen van der Leek en
1 EG-Amsterdam: p.v. zitting inz. P.T. Teunissen (9 april 1948), p. 3 (getuige A.'De vogel is geknipt'
, zei hij, 'de auto is onderweg."
[cop Brandsteeder werd gearresteerd. Hij had een nagemaakt persoonsbewijs op zak, maar hij stond extra zwak doordat het verzoek met betrekking tot de helmen dat hij aan zijn broer Anton gedaan had, ook al noodlottige gevolgen had gehad. De 'stille'
NSB'er de Roo had al op maandagochtend een '
foute' politieagent meegedeeld dat iemand hem enige tijd tevoren om helmen gevraagd had '
voor een goed doel', maar de agent had met die vage mededeling nog niets gedaan toen de Roo op dinsdag 30 maart, na bij Anton Brandsteeder uitgevist te hebben wat dat goede doel eigenlijk geweest was, opnieuw bij hem gekomen was, zulks met een krant bij zich waar het bericht over de beloning van f 10 000 in stond. De Roo had de agent verteld met wie hij gesproken had: met Anton Brandsteeder, en hij had er aan kunnen toevoegen dat met het 'goede doel'
de aanslag op het bevolkingsregister bedoeld geweest was. De Amsterdamse politie had Anton gearresteerd en deze was al aan de Sicherheitspolizei overgedragen toen zijn broer [oop gepakt werd.
[oop Brandsteeder zakte volledig ineen. Vermoedelijk werd hem gezegd dat hij zijn eigen leven en dat van zijn broer nog kon redden" als hij de Sicherheitspolizei bij haar opsporingen hielp, wellicht kwam in zijn noodsituatie óók alle wrok tegen Arondeus naar boven - in elk geval gafhij nog op de dag van zijn arrestatie het onderduikadres van Arondeus prijs; hij vertelde voorts wie de uniformen gemaakt had en bij wie hijzelf de explosiemiddelen opgehaald en gebracht had. Arondeus en de kleermaker Sjoerd Bakker werden diezelfde dag, I april, 's avonds gearresteerd, Johanna Scholten in Naarden één dag later, Sandberg kon men niet vinden."
Arondeus weigerde enige naam te noemen maar men had op zijn onderduikadres een notitieboekje gevonden met aanduidingen bij welker ontcijfering Brandsteeder behulpzaam was: Brouwers naam en adres werden zodoende bekend. Deze had in Amsterdam een of twee dagen na de aanslag een bezoek gebracht aan een ondergedoken Joodse vriend, de publicist Sal Tas. Hem had Brouwer precies verteld hoe de aanslag uitgevoerd was.
1 A.v., p. 4 2 Anton Brandsteeder werd na zes dagen vrijgelaten. 3 De nacht van I op 2 april bracht Sandberg toevallig door in het verblijf bij de bergplaats van Amsterdamse kunstschatten in de duinen bij Zandvoort. Na afloop van de huiszoeking (waarbij de Sicberheitspolizei de loden verpakking van de explosieven en een groot aantal valse pb's over het hoofd zag) werd hij onmiddellijk door zijn'Wat vind je?'
, had hij aan het eind van zijn verhaal gevraagd. 'Ik vind'
, had Tas geantwoord, 'dat een man die zoveel van de aanslag weet, niet thuis moet slapen.'
Een paar dagen later had Tas een brief van Brouwer ontvangen: 'Ik heb'
, schreef deze, 'in paniek geleefd en voortdurend over je waarschuwing nagedacht. Nu ben ik er overheen en ik weet dat de verstandigste houding is, niets aan mijn gewoonten te veranderen."
Hij was op zijn normale adres blijven wonen; hij werd er op 2 april gearresteerd.
Van Musschenbroek was de volgende die gegrepen werd (5 april). Hoe de Sicherheitspolizei op hem attent gemaakt is, weten wij niet; evenmin hoe zij te weten kwam dat Grögers vriendin, Geertruida van Essen, meer van de aanslag zou weten. Zij werd op 6 april opgepakt. Gröger was toen al niet meer in Amsterdam; zijn vriend Bloemgarten had er eerst grote moeite mee gehad, de uit het bevolkingsregister meegenomen f 50 000 en 600 blanco persoonsbewijzen veilig onder te brengen"; Bloemgarten voelde zich, doordat men toen al wist dat enkele deelnemers aan de overval gearresteerd waren, een opgejaagd man en hij had samen met Gröger en Hartogh de hoofdstad verlaten om zich enige tijd terug te trekken in een pension te Garderen. Grögers vriendin was nerveus geweest: zouden zij wellicht bij treincontrole gesnapt worden? Om haar gerust te stellen, had Gröger haar een telegram gestuurd met bericht van hun veilige aankomst. Dat telegram was nog in de woning van Geertruida van Essen aanwezig toen zij gearresteerd werd.
Op 8 april werd in het pension te Garderen een inval gedaan door de groep-Barneveld van de marechaussee. Gröger en Hartogh werden gearresteerd, Bloemgarten was afwezig. Korte tijd later ging een opperwachtmeester Bloemgarten ophalen die volgens telefonisch bericht van de pensioneigenares gearriveerd en kennelijk door haar niet gewaarschuwd was. De opperwachtmeester vroeg Bloemgarten om zijn pb, Terwijl hij dat inkeek, schoot Bloemgarten hem dood. Bloemgarten eigende zich de nets en het pistool van de opperwachtmeester toe en spurtte weg. Hij netste naar Den Haag, wilde vandaar naar Engeland vluchten, kwam met een V-Mann van de Duitsers in contact en werd op 13 april op het station te Voorburg gegrepen.
Toen waren ook al zeven andere personen gearresteerd: van Musschenbreeks stiefvader nit Wassenaar, van Doom, wiens briefkaart ('Good luck!') bij van Musschenbroek gevonden was; Beck en Honig die tijdens de overval de injecties toegediend hadden; Dekking bij wie Arondeus zich voor de afgebroken eerste tocht naar 'Artis'
verkleed had; Halberstadt die had
1 Sal Tas: Wat mij beirejt (I970), p. 75. 2 Ze waren terechtgekomen bij relaties die niet bonafide waren; de persoonsbewijzen zijn zwart verhandeld. 7 2'uniform'
bij zich thuis verborgen had. Bloemgartens moeder werd natuurlijk ook gearresteerd - zij werd naar Sobibor gezonden. . Nog meer personen kreeg de Sicherheitspolizei binnen enkele dagen in handen: eerst Reitsma (IS april), vervolgens (17 april) de Amsterdamse agent Cornelius Roos die Bloemgarten kopieën van politieberichten verstrekt had (die waren gevonden), tenslotte de architect Limperg, Onder de papieren van Reitsma had de Sicherheitspolizei namelijk een notitie aangetroffen met betrekking tot een ontmoeting die Sandberg op 22 april in een bos bij Bussum met Limperg zou hebben. Limperg werd daar gearresteerd (bij hem thuis stond nog de schaal met de lauwerkrans en het woord 'held'
), Sandberg kwam niet opdagen. Deze, die in Amsterdam een vrij bekende figuur was, had van van der Veen instructie gekregen, zich zorgvuldig ergens in het land schuil te houden.'
Vandiegenen wier namen wij noemden, bleven alleen Gerrit van der Veen, Sandberg, Berkovich, Mechteld van Hardenbroek, Nel van den Brink, Dionysins Rerniëns en Johannes de Roos (de man die in Oss schietlessen gegeven had") op vrije voeten.
Negen personen waren het Amsterdamse bevolkingsregister binnengedrongen - van hen had de Sicherheitspolizei er in een tijdsverloop van twee weken (I-IS april) acht in handen gekregen. De beloning van f IQ 000 werd verdeeld: f 6500 werd uitbetaald aan de NSB'er Tennissen, f 2 000 aan de NSB' er de Roo en de rest, f I 500, schoof de Kriminalsekretär van de Sicher heitspolizei die het onderzoek geleid had, aan een bevriende V-Mmm toe, de Amsterdamse caféhouder Jan Kemp die, schijnt het, bij de opsporing van enkele daders geholpen had maar omtrent wiens rol niets naders bekend is; Kemp is eind' 43 in opdracht van de Raad van Verzet geliquideerd.
1 Sandberg heeft eerst bij Gennep, vervolgens in de Betuwe ondergedoken gezeten; tot in de zomer van' 44 zond hij van der Veen af en toe een rapport met militaire observaties en ook voerde hij periodiek nog besprekingen met van der _Veen en Duwaer over het werk van de Persoonsbewijzencentrale. In het land deden enkele gefingeerde brieven van Sandberg de ronde ten bewijze dat hij in Zwitserland zou zitten. 2 De naam van de Roos was nog niet genoemd toen hij er op II april '43 door een Rijksduitser op betrapt werd in zijn hutje explosieven te vervaardigen. De Roos schoot de man neer en dook onder. 7 2
Ter voorbereiding en in afwachting van dit proces kregen de gearresteerden in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans te Amsterdam Einzelhajt: elk zat geheel alleen in een cel. Vrijwel allen waren zij na hun arrestatie aan Dauerverhöre onderworpen en, als zij zwegen of ontwijkende antwoorden gaven, gruwelijk mishandeld. Er viel voor de meesten, wat hun eigen rol betrof, weinig te ontkennen: Brandsteeder had hen ontmoet en was van de meeste voorbereidingen voor de aanslag op de hoogte geweest - dat alles was de 'SO'
bekend. Maar de 'SO'
wilde méér weten: waar waren van der Veen en Sandberg ondergedoken? Wie had de uniformpetten, beenkappen en revolvertassen laten namaken en bij wie was dat geschied? Met wie was over de beraamde aanslag gesproken? Met wie hadden Bloemgarten, Gröger en Halberstadt samengewerkt voor de spoorwegaanslag te Sloterdijk ?Wie waren betrokken geweest bij de productie en distributie van Rattenkruid? De 'SO'
kwam niet veel te weten en op wat zij te weten kwam, moest zij vaak lang wachten. Vijf weken duurde het bijvoorbeeld voor Halberstadt het adres prijsgaf waar de tandtechnicus Gotjé (die ondergedoken was toen de eerste 'Rattenkruidjongens'
gearresteerd waren) zich schuilhield. Niet alleen was Halberstadts weerstandskracht toen volledig uitgeput (hij was zelfs enkele dagen geheel bewusteloos geweest) maar er ging zich in hem bovendien een proces van depersonalisatie aftekenen waarbij van een levendige man niet meer overbleef dan een levenloze schim die zich aan de illusie vastklampte dat hij door gewillig en onderdanig optreden het naderende doodvonnis wellicht kon voorkomen of althans uitstellen. De overigen bleven zichzelf - ook Gotjé die gearresteerd was en die kon volhouden dat hij van de aanslag op het bevolkingsregister tevoren niets geweten had en alleen af en toe iets met Rattenkruid te maken had
Diegenen die rechtstreeks bij de aanslag betrokken geweest waren, werden, toen de verhoren afgelopen waren, aan een barbaars regime onderworpen. Met enkels en polsen werden zij vastgeketend aan hun kale brits een deken lag er niet Op; een of twee keer per dag werd één pols losgemaakt en konden zij iets eten; het celtonnetje was onbereikbaar voor hen, hun natuurlijke behoeften moesten zij maar doen zo als zij lagen - af en toe werden zij gereinigd. Pas kort voor het proces mochten zij zich overdag vrij in hun cel bewegen, 's nachts werden zij weer vastgeketend. Een 'goede'
bewaker wist Brouwer een bijbel in handen te spelen. Hij en de anderen mochten toen ook weer een boek lenen uit de gevangenisbibliotheek, maar toen men met een 'fout'
boek kwam aandragen, hoorde Dekking in een van de cellen naast hem Beck of Honig zeggen: 'Dat verdom ik, dat wil ik niet hebben, dat is me te pro-Duits. Ik lees mijn leven lang geen Duits boek meer.'
l
Op vrijdag IS juni vond in een van de zalen van het toenmalig Koloniaal Instituut te Amsterdam het proces voor het SS- und Polizeigericht plaats. Dekking kon enige tijd later een even treffend als gedetailleerd verslag, waarvan helaas het laatste gedeelte verloren is gegaan, de gevangenis uit smokkelen." Wij willen dit volgen.
Om half acht werden de een-en-twintig personen die zouden terechtstaan, uit hun cellen gehaald:
'In overvalauto'
s als sandwich op een bank: soldaat - twee geboeiden - soldaat. Naar het Koloniaal Instituut. Gedurende dit transport en gedurende het hele proces worden wij door de groene politie en soldaten met veel, maar zakelijk respect behandeld en hier en daar met onverholen bewondering bekeken. In het Koloniaal Instituut in een wachtkamer neergezet, een soort garderobe met wasbakken, de hoofddaders geboeid, de anderen los. Het is verboden te praten, maar er wordt direct druk gefluisterd, binnen een paar minuten hardop gepraat en zelfs geschreeuwd en veel en hard gelachen.
. .. In dit kamertje is de kenmerkende sfeer van het proces ontstaan tussen deze mensen die elkaar voor het grootste deel niet kennen: een gevoel van saamhorigheid en trots, dat er tussen al deze mensen niet één was waar je je over behoefde te schamen ... Het enige pijnlijke was het binnendragen van de volkomen in elkaar gestorte Halberstadt, vooral pijnlijk om de wee-vriendelijke7 2
Het proces begon.
Zij die terecht stonden, werden in de volgorde van de Anklageverfügung over hun persoonlijke omstandigheden en opvattingen verhoord (de z.g. Vernehmung zur Person) - eerst de acht die het bevolkingsregister binnengedrongen waren: Arondeus, 'prettig in zijn gedetacheerde en vrijwel vemeukratieve toon - joyeux et indifférent'; Bloemgarten, 'hij praat soms heel uitvoerig met de voorzitter alsof ze nu samen eens zullen proberen uit te vissen, waarom hij bepaalde dingen gedacht of gedaan heeft'; Gröger, 'is anti-nationaal-socialist om het onrecht dat hem is aangedaan ... de enige die grote woorden gebruikt'; Hartogh, 'weinig pregnante figuur'
; Honig, 'een echte Zaankanter, witblond, goedig maar koppig, met een langzaam maar zeer goed verstand' ; Beek, 'is tegenstander van het nationaal-socialisme, wil een demoeratie anders dan totnutoe . . . Dit is een prachtkerel, een slimme, vrolijke, aggressieve vent ... Beiden hebben ongeveer een week na de aanslag hun artsexamen gedaan'; van Musschenbroek, 'energiek en met lol in de buik, 't type van de zeer goede Hollander, evenals zijn tweede vader, van Doorn'; Reitsma, 'een fatsoenhjk mens, niet helemaal zelfstandig tegen de situatie opgewassen, lijkt me. Hier heb ik', schreef Dekking, 'duidelijk een inzinking van de aandacht gehad'
- jammer, want nu kwamen de helpers aan de beurt met als eerste Brandsteeder, wiens centrale functie bij de opsporing Dekking kennelijk niet bekend was: 'knecht en koerier van Arondeus, vroeger los werkman ?'
; Halberstadt, 'kan niet staan, lopen, zitten, heeft overal pijn, kijkt met grote angstige ogen rond, praat verward en op verkeerde momenten, is doodsbang om gefusilleerd te worden, zoekt aldoor hulp en steun bij de moffen en praat voortdurend en tegen iedereen Duits' nee, dàn Brouwer: 'een pracht mannetje in een soort extatische toestand, lijkt met zijn magere hoofd en hals uit zijn wijde gevangeniskleren op een zelfportret van Greco. Praat Duits met een Spaans accent'; Limperg, 'ik herinner me niets van wat hij gezegd heeft, alleen zijn grote rust en zelfverzekerdheid'; Dekking zelf, 'Sie sind Gegner des National-Sozialismusi'
'Ja'
- 'Hebt u het ooit grondig bestudeerd?' - '
Neen' - Hoe kunt u er dan tegen zijn?' - '
Om praktische redenen . . . Het eerste wat hier gebeurde: opheffen van competent lichaam (Nederlandse Maatschappij ter Bevordering der Geneeskunst) en instellen van een zuiver politiek lichaam (Artsenkamer) worin nUT ganz ausnahmsweise ein kompetentes Mitglied Sitzung hatte' ... Dit is niet weerlegd'; Bakker, 73'Ja'
- deze vraag was van groot belang omdat ... een request (was) ingediend om Bakker zijn schuld minder zwaar aan te rekenen, omdat hij ... door zijn sterke gevoelsbinding aan Arondeus deze niets zou hebben kunnen weigeren. Blijkbaar heeft Bakker een dergelijke voorstelling van zaken niet gewild ... Ve~dere bijzonderheden herinner ik me niet. Afgezien van deze homosexuele verhouding is mij opgevallen de sfeer van homo-erotiek, die over ons allen lag, een grote wederzijdse bewondering en vrijwel vertedering voor elkaar.'
'De rest zat achter mij'
, schreef Dekking, zijn verslag voortzettend. 'daarvan herinner ik me niet veel'
: van Doorn, 'liberaal'
; Barentsen, 'ambtenaar bij de distributie'
; Roos, 'agent van politie. 'Waarom tegenstander nationaal-socialisme?' '
Om mijn anti-revolutionaire beginselen"; Antje Roos, 'verloofd met Barentsen'
; Geertruida van Essen, 'verloofde van Karl (Gröger) ... een bijzonder aardig, levendig meisje'. De laatste die zur Person verhoord werd, was volgens Dekking (die niet mocht omkijken) 'een vreemd mannetje, een soort kosthuishouder, die protesterend naar binnen werd gesleurd tijdens het proces. Kennis van H.'
- daarmee moet Hartogh of Halberstadt bedoeld zijn, maar wie dat 'vreemd mannetje'
was (Kemp wellicht?), weten wij niet. Van Elsa Maris, Hartoghs vriendin, maakte Dekking geen melding.
Pauze. Daarin 'weer hetzelfde spel van praatverbod dat met hard lachen en schreeuwen overtreden wordt'
, tijdens hetwelk Geertruida van Essen 'voortdurend naast Karl kruipt en hem van onder tot boven afzoent, weer door de moffen wordt weggestuurd, maar direct weer terug is. Brouwer geeft instructies: denk er om dat we alles gooien op ons Mitleid trauma. Arondeus praat honderd-uit over alles wat de moffen niet te weten zijn gekomen.'
De Vernehmung zur Sache volgt: een reconstructie van het tenlaste gelegde. Arondeus onderstreepte daarbij dat men de aanslag op het bevolkingsregister zo opgezet had dat er geen bloed zou vloeien. 'Voorzitter: Nu hebt u heel toevallig deze twee artsen gevonden. Als die nu eens niet gekund hadden, dan had u zonder gezeten en dan - Arondeus valt in de rede, met een volmaakte zelfverzekerdheid: Dan had ik direct twee andere gevonden, 'es gibt sa Viele die furchtbar gem so was mitmachen' Beck zei, 'dat voor hem de grootste waarde van de actie vooral daarin lag, dat het een soort aansporing voor de Nederlanders was, zichzelf te blijven en niet zo slaafs zich maar alles te laten welgevallen. Tenslotte nog had hem het sportieve van de daad bijzonder aangetrokken.' Brandsteeder werd '
opvallend voorzichtig en 73
, 'Heeft Arondeus u niet met de dood bedreigd als u iets vertelde ?'
'Ja, hij heeft gezegd dat hij me dood zou schieten als ik iets vertelde.'
Voorzitter:
'Arondeus, is dat waar?'
Arondeus:
'Ja, maar dat hebben wij voor de grap allemaal tegen elkaar gezegd.'
Voorzitter:
'Maar u hebt het dan toch maar gezegd.'
Arondeus:
'Zondertwijfel'
, en haalt de schouders op.'
Limperg (omtrent de door hem vervaardigde plattegronden had de Sicher heitspolizei niets vernomen) kwam aan de beurt:
'Hij heeft Arondeus gehuldigd met een schaal bonbons, waarop een lauwerkrans en 'held'
geschilderd stonden.
'Warum haben Sie das getan?'
'Weil ieh die grösste Bewunderung habefiir meinen Freund, der so was gewagt hat.'
'u wist dat hij het gedaan had ?'
'Neen, hij heeft het mij pas verteld toen hij al binnen was, toen kon ik hem natuurlijk niet wegsturen.'
'Das wäre abet Ihre Pflicht gewesen.'
'Ich glaube, Freunden gegenüber andere Pflichten zu haben.' '
Van Dooms briefkaart (' Good luck!') werd ter sprake gebracht:
'De vader zegt: 'Ik heb het mijn zoon afgeraden, maar hij is meerderjarig en toen mij bleek dat hij niet van zijn plan was af te brengen, was er mij alles aan gelegen dat hij zo goed mogelijk zou slagen - ik kan een meerderjarige zoon niets beletten.'
'Es war Ihre Pjlicht, ihn anzuzeigen.'
'Ieh glaube nicht. Es ist in Holland keine Gewohnheit, dass Väter ihre Söhne anzei gen"
en getuigde dan dit antwoord in het op dit punt afbrekend verslag van Dekking niet van dezelfde geestkracht die uit de houding en de weergegeven uitlatingen van nagenoeg alle overige terechtstaanden sprak? Hoe fier was van Dooms repliek! Die paar woorden die hij zijn stiefzoon van Musschenbroek geschreven had, zouden hem het leven kosten.
Van Musschenbroek bleek uit hetzelfde hout gesneden. Van het 'laatste woord'
dat elk spreken mocht, kennen wij slechts het zijne: 'Hij zei dat hij niet anders had kunnen handelen en wenste geen gratie, en voegde daaraan 73
Johanna Scholten kreeg levenslang, Antje Roos, Geertruida van Essen en Elsa Maris werden naar de vrouwen-gevangenis in Kleef gezonden, Dekking naar Vught, Honig en Beck naar het SS-Straflager in Dachau waar zij als arts moesten werken, Brandsteeder werd na een jaar in vrijheid gesteld - van alle overigen (Arondeus, Bloemgarten, Gröger, Hartogh, van Musschenbroek, Reitsma, Halberstadt, Brouwer, Limperg, Bakker, Barentsen, van Doom en Roos) werd het doodvonnis bekrachtigd. Dat werd die dertien mannen op de ochtend van 30 juni meegedeeld. 'Wij mochten vandaag'
, aldus een briefje dat Bloemgarten de gevangenis uit wist te smokkelen, 'ons laatste menu vaststellen, maar mijn celgenoten en ik begeren geen afwijking van het dagelijks rantsoen. Je hebt geen idee hoe wij in alles één zijn en vol vertrouwen ons vonnis tegemoet gaan. Wij hebben gedaan wat wij doen moesten en zijn volkomen verzoend met de dood. Wie zijn leven verliest, zal het terugontvangen als een geheiligd bezit, echter te teer en te broos dan dat dit van lange duur kan zijn. God roept - wij wachten met ongeduld."
Gotjé (die in een apart proces vier jaar gevangenisstraf kreeg) zat in die laatste dagen recht tegenover de dubbele cel (tevoren ziekenzaal) waarin de dertien ter dood veroordeelden opgesloten zaten. Rode, witte en blauwe bloemen stonden er op een tafeltje, elke avond zongen de dertien gezamenlijk het Wilhelmus en andere vaderlandse liederen. 'Ik: verbaasde mij', schreef Gotjé later, 'over de opgewektheid van de jongens. Zij lachten, debatteerden en lazen om beurten hoofdstukken uit de bijbel voor.'
Halberstadt had zich hervonden: 'Henri Halberstadt was na een paar dagen weer een gewoon mens geworden Arondeus en Brouwer waren steeds opgewekt; zij bezielden hun kameraden door hun lichtend voorbeeld/"
'Wanneer je deze brief krijgt'
, zo schreef Arondeus in een afscheidsbrief aan een vriend,C. A. Honig, aangehaald doorHuf: 'Gesprek met overlevenden'
,29 juni 1963.Aangehaald in J. J. van Tongeren: 'De geestelijke achtergrond van het werk van Groep 2000'
(1946),p. 22 (Doe U-295, a-2). sH.E. Gotjé: Verslag (z.d.), p. 4 (Doe U-97, a-Io).
. .. Groet allen met wie ik eenmaal verbonden was, want aan allen denk ik nu met liefde en zonder enige wrok ofbitterheid.
Ik wist niet dat de dood zo licht en schoon kon zijn. En zo WijS.'1
Wij willen, wat de gevolgen van de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister betreft, onderscheid maken tussen de directe en de indirecte.
Voor de directe is slechts één vraag relevant: hoe groot was de schade die door de explosies en de brand veroorzaakt werd? Zij was aanzienlijk, maar minder aanzienlijk dan van der Veen, Arondeus en hun helpers gehoopt hadden en dan in die tijd zelf ook algemeen aangenomen werd. De bovenverdieping van het gebouw bij Artis brandde geheel uit (wij weten niet of daar ook brandmiddelen neergelegd waren dan wel of de brand van de parterre daartoe doordrong); op die bovenverdieping stond het kiezersregister in houten ladenkasten op houten stellingen: de vlammen konden er zich snel verspreiden. De vloer van die bovenverdieping stortte evenwel niet in: hij was van beton. De brand parterre bleef dus, zou men kunnen zeggen, op eigen kracht aangewezen. De aanslagplegers zouden misschien meer bereikt hebben als zij de honderdduizenden persoonskaarten die ze uit de metalen laden gehaald hadden, juist niet op vijf grote hopen gegooid hadden: losse hoeveelheden karton branden gemakkelijker dan grote hopen. Wat nu gebeurde was dat de laatst gestorte kaarten, de farniliekaarten die men uit de kelder opgediept had, doordat zij bovenop lagen, bijna alle verbrandden, maar de brand sloeg op de daaronder liggende persoonskaarten niet voldoende. over. Slechts enkele duizenden werden geheel verkoold, tienduizenden verbrandden gedeeltelijk, maar ca. 85 % werd door het vuur niet of nauwelijks beschadigd. Die rest liep de meeste schade op door het ingrijpen van de brandweer. Deze bluste de brand met achttien stralen, maar ging opzettelijk tot een langdurige nablussing over met de bedoeling, de niet-verbrande bescheiden te 'verzuipen'
. 'Wat niet door de brand en de
1 Brief, 27 juni 1943, van W. Arondeus aan M. Roland Holst (Doe II-395, a--9). Wij nemen aan dat de datering op een vergissing berust.'door het water wel voorgoed onbruikbaar gemaakt."
Dat laatste was te optimistisch gezien.
Uit Den Haag kwam nog in de nacht van de aanslag Lentz, het hoofd van de rijksinspectie van de bevolkingsregisters, per auto aangereden. In het gebouw dat nog smeulde en vol bluswater stond, trof hij burgemeester V oûte aan en de administrateur van de afdeling bevolkingsregister en verkiezingen ten stadhuize, G. Sijdzes. Van Sijdzes vernam hij dat deze zich niet in staat achtte het bevolkingsregister opnieuw op te bouwen - wèl, dan zou hij, Lentz, aan dat werk de nodige leiding geven; zijn werk in Den Haag wilde hij laten schieten. Voûte bood hem ter plekke de nieuwe functie aan welke door Lentz, gegeven 'het zeer aantrekkelijke salaris, gepaard aan het vooruitzicht op een rustige werkkring', in beginsel aanvaard werd" alleen moest, zei hij, secretaris-generaal Frederiks nog goedkeuren dat hij de rijksinspectie zou verlaten. Frederiks weigerde. Het slot van het lied was dat Lentz zijn werk in Den Haag vijf maanden lang combineerde met de leiding van de reconstructie van het Amsterdamse bevolkingsregister.
'Zoals mieren direct na de verstoring van de mierenhoop weer ijverig aan het herstel beginnen, zo' (wij citeren de naoorlogse geschiedenis van het Amsterdamse bevolkingsregister) 'deden de ambtenaren van het Bevolkingsregister het met hun administratie. Gewapend met baggerlaarzen maar meer nog zonder die nuttige voorwerpen visten ze de verdronken kaarten uit het bluswater. Tot de kleinste fragmenten toe werden 'gered'
. Op lange tafels, tussen bakstenen, werd alles te drogen gezet in de Koningszaal van 'Artis'
."
Een maand of zes na de aanslag was het register weer bruikbaar - behalve natuurlijk de 15 % die verloren was gegaan. Illegale groepen die wisten, welke letters hieronder vielen, konden hier gebruik van maken: men vulde dan op een vals pb de naam van een Amsterdammer in die met een van die letters begon, en dat betekende dat controle in Amsterdam onmogelijk was; zij bleef natuurlijk wèl mogelijk bij de rijksinspectie waar zich alle ontvangstbewijzen-persoonsbewijs bevonden. Wat Amsterdam betrof, verhinderde voorts de lacune van 15 % dat de in een bepaald jaar geboren mannelijke Amsterdammers zonder uitzondering voor de arbeidsinzet opgeroepen werden.Lentz:(Doe
Aan de Joden had de aanslag op het bevolkingsregister geen bescherming geboden. Dat was wèl beoogd (wij herinneren aan hetgeen Sandbergs moeder schreef: 'om daardoor Joden onvindbaar te maken voor de Gestapo'
) - het was vermoedelijk aan van der Veen en de zijnen niet bekend dat er buiten het bevolkingsregister twee aparte Joden-kartotheken waren die de administratieve grondslag vormden voor de deportaties: één in Amsterdam bij de Zentralstelle, één in Den Haag bij IV B 4.
Met dat al was het voor diegenen onder de ambtenaren van het bevolkingsregister die er tevoren al, op kleine schaal overigens, in 'geknoeid'
hadden-, na de aanslag gemakkelijker geworden om die 'knoeierijen'
voort te zetten en uit te breiden. Vooral in ' 44 was dat het geval: 'honderden kaarten verdwenen naar huis'
, na de bevrijding kwam één ambtenaar zelfs 'aandragen met een stapel van minstens duizend stuks, totaal beschimmeld en onbruikbaar, die hij onder de vloer van zijn tuinhuis had bewaard."
Naast die directe gevolgen van de aanslag waren er de minstens zo belangrijke indirecte. Die zijn niet in cijfers uit te drukken, maar het komt ons voor dat wat van der Veen, Arondeus en de hunnen in Amsterdam. gepresteerd hadden, een belangrijke stimulans gevormd heeft voor de illegaliteit in het algemeen en speciaal voor de groepen die zich op de hulp aan onderduikers toelegden. Hoe zei Beck het tijdens het proces? 'Dat voor hem de grootste waarde van de actie vooral daarin lag, dat het een soort aansporing voor de Nederlanders was, zichzelf te blijven en niet zo slaafs zich maar alles te laten welgevallen.'
Precies die aansporing was het geworden, in de eerste plaats door het spectaculaire karakter van de daad zelf een daad die de bezetter niet verborgen hield, hetgeen trouwens, als hij het gewild had, ten aanzien van de Amsterdammers onbegonnen werk zou zijn geweest. Binnen een dag wist heel Amsterdam wat gebeurd was en niet alleen daar maar ook elders kon een ieder zich afvragen in hoeverre hij die 'aansporing, zichzelf te blijven', ter harte wilde nemen.
Misschien was die aansporing voor geen bevolkingsgroep van actueler betekenis dan voor de studenten. Juist zij immers stonden in de periode waarin de aanslag op het bevolkingsregister van de hoofdstad plaatsvond, persoon voor persoon voor de vraag of zij een loyaliteitsverklaring jegens de bezetter zouden ondertekenen.
1 Het was geen 'knoeierij'
maar wel nuttig dat ook in het Amsterdamse bevolkingsregister al in de zomer van '40 door twee los van elkaar werkende groepjes ambtenaren begonnen werd met het opbouwen van kartotheken van '
foute' Amsterdammers; na de bevrijding vormden die kartotheken de grondslag voor de administratie van de Politieke Opsporingsdienst. 2 J. T. Veldkamp: Het Amsterdamse bevolkingsregister in oorlogstijd, p. ]2.