Het lijkt ons zinvol, kort te herhalen wat wij in hoofdstuk 7 vermeldden over de crisis die zich van eind' 42 af in de wereld van het hoger onderwijs voordeed: midden december grote onrust door van Dams aankondiging dat ca. zesduizend studenten op korte termijn in Duitsland moesten gaan werken; die aankondiging werd ingetrokken, de studenten keerden mede op advies van de Raad van Negen eind januari' 43 naar de collegezalen en practica terug; op 6 februari volgden toen na de aanslag op Seyffardt de razzia's in Amsterdam, Delft, Utrecht en Wageningen als gevolg waarvan ruim zeshonderd studenten naar het concentratiekamp Vught overgebracht werden - en op 9 februari kwam het tot de algemene 'jacht op de jeugd'
waardoor ca. twaalfhonderd jongeren in Vught belandden, onder hen enkele studenten uit Groningen. Die gebeurtenissen hadden het hoger onderwijs tot stilstand gebracht, ook daar waar men het geven van colleges en het houden van practica niet beëindigd had: de studenten vertoonden zich niet meer - dat was hun eenvoudig te riskant geworden.
Niet alleen secretaris-generaal van Dam vond dit een onwenselijke toestand maar ook Seyss-Inquart: instellingen van hoger onderwijs mochten in zijn satrapie niet ontbreken! Anderzijds kon hij de Sicherheitspolizei niet afvallen wanneer deze bij monde van Rauter en Harster beweerde dat opvallend veel studenten aan illegaal werk deelnamen. Hoe kon men de bokken van de schapen scheiden? Drie dagen na de studentenrazzia' shad SeyssInquart het denkbeeld geopperd om uit Vught de studenten die een politiekpassieve indruk maakten, te ontslaan en hen door andere studenten van wie men wist dat zij actief anti-Duits waren, te vervangen. De eerstbedoelden zouden dan een belofte van gehoorzaamheid moeten afleggen - een belofte die men, aldus Seyss-Inquart, ook van de overige studenten kon vragen voorzover van hen niet verwacht behoefde te worden dat zij zich desondanks anti-Duits zouden blijven gedragen. Ten slotte sprak het voor Seyss-Inquart vanzelf dat uit de studentenwereld een zekere bijdrage gegeven moest worden aan de arbeidsinzet; men had Sauckel in december teleurgesteld daar kon men niet mee doorgaan.
Om met punt één te beginnen: hoe kwam men aan de namen van de anti-Duitse activisten onder de studenten ? Van Dam vroeg de rectores magnifici om een opgave. Die kreeg hij van geen hunner: de niet-NSB'ers weigerden medewerking en de twee NSB'
ers (de Burlet in Groningen, Mees in Wageningen) hadden onvoldoende gegevens. Nu had van Dam tevens op het Studentenfront van de NSB een beroep gedaan - inderdaad kon hij, zoals hij op 18 februari in het college van secretarissen-generaal'de lijsten van de ingerekende studenten'
(zij die op 6 en 9 februari gearresteerd waren) 'doen controleren met de lijsten waarover het Studentenfront beschikt.'!
Wij nemen aan dat toen op de lijsten van de opgepakten diegenen aangestreept werden die aan het Studentenfront als anti-Duitse activisten bekend waren; daarbij moest, naar het ons voorkomt, ook van Dam veronderstellen dat men die activisten in Vught zou vasthouden; hij had door zijn contact met het Studentenfront tot hun voortgezette detentie bijgedragen. Voor de meeste hoogleraren, verontwaardigd als zij waren over de tonelen die zich in Amsterdam, Delft, Utrecht, Wageningen en Groningen afgespeeld hadden, stond evenwel op dat moment vast dat van hervatting van het hoger onderwijs geen sprake mocht zijn voor alle studenten uit Vught vrijgelaten waren. Van Dam kon slechts hopen dat Seyss-Inquart het denkbeeld om ca. vijfhonderd studenten permanent in gijzeling te houden, na verloop van tijd zou laten varen - hetgeen betekende dat Seyss-Inquart dwars moest ingaan tegen de harde koers die Himmler aan Rauter gelast en daarmee aan Seyss-Inquart min of meer aanbevolen had. 2 De twee andere punten: de arbeidsinzet der studenten en hun belofte van gehoorzaamheid, werden aan elkaar gekoppeld. Wat die arbeidsinzet betrof, kwam van Dam weer met het in december door hem gesuggereerde denkbeeld op de proppen, daarvoor geen studenten uit te kiezen die nog met hun studie bezig waren (dat zou maar nieuwe onrust betekenen in de wereld van het hoger onderwijs!) maar afstuderenden op het moment dat zij hun studie beëindigden: normaal waren dat per jaar een tweeduizend - minder dus dan de vijfduizend die Sauckel gevraagd had, maar qua aantal en vooralookverantwoordelijkheid van Seyss-Inquart voor de vervolgings- en terreurmaat' Seyss-Inquart liet Iller een verordening voor ontwerpen"
, waarin de Reichskommissar
'ter waarborging van de totale inzet voor de Europese strijd tegen het bolsjewisme'
(aldus de aanhef van artikel I) om te beginnen bepaalde dat elke student na de voltooiing van zijn studie voor de arbeidsinzet kon worden opgeroepen (de uitzending naar Duitsland werd in de verordening verzwegen en de duur van die arbeidsinzet werd in het midden gelaten) en waarin hij voorts van Dam de bevoegdheid schonk, voor elk universitair studievak een numerus clausus vast te stellen: dat zou de mogelijkheid bieden om niet tot het hoger onderwijs toegelaten aspirant-studenten voor de arbeidsinzet te bestemmen dan wel aan studenten die buiten de numerus clausus zouden vallen, hun status als zodanig te ontnemen waarna ze ook naar Duitsland gezonden konden worden.
Op 19 februari legde van Dam de nieuwe denkbeelden: lo;aliteitsverklaring van alle studenten, invoering van de numerus clausus en arbeidsinzet voor afstuderenden, mondeling aan de rectores magnifici voor die hij in Amsterdam in vergadering bijeengeroepen had. Hij wees er daarbij op dat men aan die loyaliteitsverklaring niet te zwaar moest tillen: in '41 en '
42 was van diegenen die een rijksbeurs ontvingen (voor de cursus '42-'
43: achten-dertig studenten), ook zulk een verklaring gevraagd en zulks had niet tot moeilijkheden geleid. Volgens de rector magnificus van Utrecht, van Vuuren, was er slechts één collega die de algemene loyaliteitsverklaring waar van Dam van gerept had, hoogst onraadzaam achtte: Dorgelo (Delft) ; de numerus clausus werd, aldus van Vuuren, 'niet als zeer ernstig opgevat'
, immers: niet de bezetter maar van Dam zou die vaststellenen, alweer volgens van Vuuren: ook de eerste reacties op de arbeidsinzet van afstuderenden waren 'niet ongunstig'
. 2
Is van Vuurens verslag betrouwbaar? Wij zijn er, hoewel het door van
Intussen was de zaak van de loyaliteitsverklaring lelijk in de knoop gegeraakt: Mussert was er zich mee gaan bemoeien. Zo woedend was deze geweest om het feit dat hij in het besluit tot de studentenrazzia' s niet gekend was, dat Seyss-Inquart hem toestond, betrokken te worden bij het overleg inzake de loyaliteitsverklaring; Mussert zou daarbij vertegenwoordigd worden door zijn 'gemachtigde voor het hoger onderwijs'
van Genechten maar doordat deze (wij memoreerden het al) na de aanslagen op Feitsma jr., Seyffardt en de Reydons ingestort was, moest hij door een andere NSB' er vervangen worden: prof. dr. J. Jeswiet, sinds '25 hoogleraar te Wageningen, in '33-'
34 allid van de NSB, na mei '40 opnieuw lid. Van Dam had, toen Mussert en Jeswiet ingeschakeld werden, al een conceptbesluit gereed, maar Jeswiet kwam met een eigen concept dat door de Secretarie van Staat opgesteld was; dat hield in dat de loyaliteitsverklaring niet alleen afgelegd zou moeten worden door de studenten maar ook door de hoogleraren en alle overige personen die in dienst stonden van de universiteiten en hogescholen; voorts dat in die verklaring toegezegd moest worden dat men zich van aggressief gedrag tegen aanhangers van het nationaal-socialisme (in de eerste plaats: de leden van het Studentenfront) zou onthouden, en tenslotte wenste Mussert dat de bevoegdheden van de presidenten-curator en van de rectores magnifici belangrijk uitgebreid zouden worden: de presidenten-curator zouden voortaan gemachtigd zijn, hoogleraren te schorsen, en de rectores magnifici om studenten niet voor een maximumtermijn van zeven dagen maar van een jaar uit het hoger onderwijs te verwijderen.
Het was de eerste keer dat Mussert op een belangrijk algemeen punt van zijn nieuwe bevoegdheden als 'Leider van het Nederlandse volk'
gebruik maakte - verzet van van Dam (op wie hij toch al zoveel tegen had!) kon hij niet tolereren. Maar van Dam zocht en vond steun bij Wimmer en na een wekenlang krakeel, waarbij Jeswiet Mussert in de steek liet, kwam vast te staan dat Musserts wensen slechts voor een deel ingewilligd zouden worden: de loyaliteitsverklaring zou tot de studenten beperkt blijven, het Studentenfront niet uitdrukkelijk in bescherming genomen worden en de bevoegdheden van de presidenten-curator slechts uitgebreid met een schorsingsrecht van ten hoogste acht dagen; tegen een belangrijke versterking van de positie 74
Op 12 maart werd in de dagbladpers het van de NSB afkomstig bericht opgenomen dat de volgende dag een verordening zou verschijnen (SeyssInquarts verordening over de arbeidsinzet van afstuderenden en de invoering van een numerus clausus) die de Reichskommissar 'na ruggespraak met de Leider der Nationaal-Socialistische Beweging der Nederlanden en met de secretaris-generaal van het departement van opvoeding, wetenschap en kultuurbescherming' (van Dam schreef dat laatste woord altijd met een c) ondertekend had. Maar er werd op 13 maart nog méér gepubliceerd: ook van Darns besluit inzake de loyaliteitsverklaring en de uitbreiding van de bevoegdheden der presidenten-curator en rectores magnifici.' Elke student zou voortaan ieder studiejaar met zijn handtekening moeten bekrachtigen '
dat hij', aldus de tekst der loyaliteitsverklaring, 'de in het bezette Nederlandse gebied geldende wetten, verordeningen en andere beschikkingen naar eer en geweten zal nakomen, en zich zalonthouden van iedere tegen het Duitse Rijk, de Duitse Weermacht of de Nèderlandse autoriteiten gerichte handeling, zomede van handelingen en gedragingen, welke de openbare orde aan de inrichtingen van hoger onderwijs, gezien de vigerende omstandigheden, in gevaar brengen.'
>
'Dit besluit'
, zo stond er nog, 'treedt in werking op de dag zijner afkondiging.'
Afgekondigd werd het op 13 maart - en wat las van Dam die het drie dagen tevoren ondertekend had, op de rjde in het Verordeningenblad en in de pers? Dat in het artikel dat bepaalde dat de studenten 'ieder jaar'
de loyaliteitsverklaring zouden moeten afleggen, door het Reichskommissariat, zonder dat hij daar iets van wist, achter 'ieder jaar'
ingevoegd waren de woorden: 'voor de eerste maal één maand na het in werking treden van dit besluit.'
Van Dam had getracht slimmer te zijn dan de D~itsers door het voor de eerste maal afleggen van de loyaliteitsverklaring op te schuiven tot de nieuwe cursus - hij had buiten de waard gerekend: toen hij eenmaal de publieke verantwoordelijkheid voor het pressiemiddel aanvaard had, bepaalde de bezetter het moment waarop dat middel toegepast zou worden en ook daar kreeg van Dam de verantwoordelijkheid voor toegeschoven.
Op 16 maart, drie dagen na het verschijnen van Seyss-Inquarts verordep.De bedoeling van het laatste, in een laat stadium ingevoegde zinsdeelwas dat men zich ook van aggressiefoptreden tegen nationaal-socialistischedocenten of studenten onthouden zou.
Het feit dat de meeste studenten uit Vught vrijgelaten werden en dat zij, belangrijker nog, niet door anderen vervangen werden, was van Dam een pak van het hart. Seyss-Inquart had kennelijk het denkbeeld, permanent vijfhonderd studenten in gijzeling te houden, laten vallen. Van Dam vertrouwde dat de vrijlatingen (die van de Delftenaren, was hem gezegd, zou na onderzoek nog volgen) er belangrijk toe zouden bijdragen dat de bepalingen ten aanzien van de arbeidsinzet en de loyaliteitsverklaring op niet al teveel weerstand zouden stuiten. 'De houding van verschillende rectores magnifici'
, zo deelde hij op 18 maart in het college van secretarissen-generaal meel, 'is in dit opzicht zeer goed.'
Hij, van Dam, zou nog een radiorede houden en hij overwoog voorts, 'een aantal Nederlanders van onverdachte reputatie'
te vragen, een stuk te ondertekenen waarin zij op de studenten een beroep zouden doen, zich te schikken. Kon men, zo vroeg Hirschfeld toen, de studenten niet laten toespreken 'door min of meer invloedrijke afgestudeerden aan de verschillende universiteiten... Persoonlijk zou hij bereid zijn, zodanig contact met de Rotterdamse studenten te zoeken'"
; Spitzen (Waterstaat) dacht 'aan de mogelijkheid om de centra van de oppo
'of enige van de secretarissen-generaal'
.' De eer!
Door haar contacten ten departemente was de leiding van het studentenverzet, de Raad van Negen, al in het bezit van van Dams conceptbesluit op een moment waarop deze nog met Mussert aan het touwtrekken was. Begin maart kwam de raad, als steeds in aanwezigheid van de voorzitter van de Unie van Katholieke Studentenverenigingen, Jacq. Begheijn, in vergadering bijeen. Welk standpunt moest de raad innemen? Zouden er niet studenten zijn die zouden zeggen dat men de gevraagde loyaliteitsverklaring heel wel voor de schijn kon ondertekenen teneinde te bereiken dat het hoger onderwijs hervat zou worden? De raad dacht er anders over. Op 6 maart stelde hij een oproep aan alle studenten op waarin de tekst van de loyaliteitsverklaring uit van Dams concept geciteerd werd. 'Een dergelijke ver klaring'
, aldus de oproep, 'mag door u niet worden getekend. Wat de loyaliteitsverklaring van u vraagt is landverraad. De verordeningen, voorschriften en bepalingen van de bezettende macht leiden rechtstreeks tot vernietiging van het Nederlandse volk, zijn onafhankelijkheid, zijn godsdienstvrijheid en al die waarden welke het door de eeuwen heen ten koste van offers heeft weten te behouden. Ook al zal niemand zich door zulk een verklaring gebonden voelen, haar thans en als collectiviteit van studenten te tekenen, zou een funeste invloed op onze landgenoten en op ons eigen moreel hebben, de Duitsers aan de andere kant zo van onze zwakheid overtuigen dat onze goede bedoelingen' een dergelijke houding niet zouden kunnen billijken.
Daarbij komt dat hij die ondertekent, dàn slechts door de bezetter als bona fide zal worden beschouwd, als hij het universiteitsleven normaal hervat. Een zodanige hervatting ware echter onverantwoordelijke dwaasheid. Na het gebeuren" is
Op grond hiervan geven wij de volgende richtlijnen:
1. Een loyaliteitsverklaring zal door de studenten onder geen voorwaarde worden ondertekend.
2. Aan een oproep om voor Duitsland te gaan werken zal nooit, onder welke pressie 00k, gehoor worden gegeven.
3. Voor de verdere duur van de oorlog zullen alle universitaire werkzaamheden, alle colleges, practica en co-assistentschappen niet worden hervat.
Nog meer dan hij die in mei 1940 van het front wegliep, is thans deserteur de student die, nu de nood van het Nederlandse volk nog groter is, zich onttrekt aan het front dat wij vormen."
Terwijl deze oproep al in gestencilde vorm aan alle universiteiten en hogescholen verspreid werd (De Vrije Katheder liet er een extra-nummer voor verschijnen), bracht Begheijn een bezoek aan aartsbisschop de Jong, zulks in de hoop dat hij van deze een maximum aan steun zou krijgen. Het was de aartsbisschop bekend dat door andere groepen Nederlanders (zij die bij de overheid of bij door de overheid gesubsidieerde instellingen in dienst traden, ook de bursalen onder de studenten) van de herfst van '40 af een soort loyaliteitsverklaring ondertekend was - hij zag in de van de studenten gevraagde verklaring geen '
kwestie van geloof of zeden'. 'Daarom'
, zei hij, 'kan ik geen verbod uitvaardigen voor rooms-katholieke studenten. Wat mijn persoonlijke mening betreft: de deugd van vaderlandsliefde gebiedt om de ondertekening te weigeren, ook al zal dit offers van ons vragen; immers, iedere deugd vraagt op zijn tijd offers.'
2 Begheijn had voorshands dus minder bereikt dat hij gehoopt had; hij kreeg verlof, het officiële standpunt van de aartsbisschop aldus weer te geven: 'De verklaring kan in geweten getekend worden, tekenen is evenwel een onvaderlandslievende daad.'
3
Wij betwijfelen of mgr. de Jong de uitspraak: 'De verklaring kan in geweten getekend worden'
, gedaan zou hebben als hij geweten had wat komende was. Toen immers op I3 maart Seyss-Inquarts verordening over de arbeidsinzet van afstuderenden en over de numerus clausus alsmede vanTekst inextra uitgave (begin maart 1943),p.Rooymans: 'Bezettingsjaren'
in(1961), p. 130.A. Peeters:teiten en hogescholen in oorlogs- en bezettingstijd' in Unie van Katholieke Studentenverenigingen:(1947),p.'ter waarborging van de totale inzet voor de Europese strijd tegen het bolsjewisme'
na de voltooiing van de studie prompt voor de arbeidsinzet gegrepen zou worden; en dat allesaanvaardend, zou men óók nog het hoofd buigen voor Mussert die niet naliet, in het op 19 maart uitkomend nummer van Volk en Vaderland te publiceren dat 'de door de Rijkscommissaris uitgegeven verordening'
(over van Dams besluit zweeg hij) 'in volkomen overeenstemming'
met hèm tot stand gekomen was.
Een maand hadden de studenten de tijd om hun houding te bepalen. Het werd een maand van felle debatten. Sommigen zeiden: straks, in de zomer, is de oorlog afgelopen - waarom zouden wij, door niet te tekenen, ons alle narigheid aanhalen die uit een weigering voortvloeit? Anderen: handhaving van het hoger onderwijs is onder alle omstandigheden een primair Nederlands belang, wij moeten de sluiting van de universiteiren en hogescholen voorkomen. Weer anderen: ondertekenen wij de loyaliteitsverklaring niet, dan helpen we de Duitse oorlogsinspanning eerst recht, want dan worden wij met zijn allen meteen voor de arbeidsinzet opgeroepen. Nog weer anderen: de loyaliteitsverklaring heeft geen enkele reële betekenis, het is een doodgewone prestigezaak van Mussert.
Allen die er zo over dachten, werden week in, week uit grondig bewerkt; bewerkt met pamfletten, met een klemmend betoog dat de gebroeders Drion in De Geus publiceerden ('wij stellen ons volledig achter de richtlijn, door de contactgroep gegeven') - ja er werden door de activisten onder de studenten 'omkletsploegen'
gevormd om overal in het land (heel wat studenten woonden niet'in de stad waar hun universiteit of hogeschool geves
Reeds de eerste reacties in de studentenwereld gaven de Raad van Negen de indruk dat in elk geval een grote groep studenten de loyaliteitsverklaring zou weigeren te ondertekenen. Begheijn hield het Episcopaat voortdurend op de hoogte en omstreeks 20 maart (de precieze datum staat niet vast) ging mgr. de Jong een belangrijke stap verder dan hij in eerste instantie gedaan had. Nu verklaarde hij zich in een gesprek met Begheijn bereid, aankatholieke studenten het tekenen te verbieden, maar hij verbond daar een belangrijke voorwaarde aan die ingegeven werd door de begrijpelijke bezorgdheid dat de houding van het Episcopaat straks gewroken zou worden op de katholieke studenten zoals zij begin augustus '42 gewroken was op de katholieke Joden: de Senaten van de niet-katholieke universiteiten en hogescholen moesten, stipuleerde de aartsbisschop, het advies geven om niet tot tekenen over te gaan; aileen dàn achtte hij een nadere (en scherpere) uitspraak zijnerzijds verantwoord.
Begheijn bracht deze mededeling persoonlijk aan Deelman (Amsterdam) over; wij nemen aan dat zij elders langs andere kanalen de overige rectores rnagnifici bereikt heeft.
Dit standpunt dat in de richting wees van collectieve, openlijke solidariteit van de hoogleraren (d.w.z. van de Senaten) met de studenten-weigeraars, werd evenwel door de hoogleraren aanvankelijk allerminst algemeen aanvaard, zelfs niet in het (officieuze) InteracademiaalOverleg. Dit college kwam medio maart enkele malen in Amsterdam bijeen en daar bleek dat althans de meerderheid meende dat men, zeker, tegen de arbeidsinzet der afstuderenden, tegen de numerus clausus en tegen de loyaliteitsverklaring protest moest aantekenen, 'doch dat men zich als universiteit er van onthouden moest, de studenten op te wekken om niet te tekenen, en aan de hoogleraren individueel moest overlaten Of zij een advieszouden geven en zoja, welk, gezienhet feit dat de eonsequenties van niet-tekenen der verklaring niet voor rekening der hoogleraren maar voor die der studenten zouden komen'!
ja, maar de strijdbaren onder de studenten hadden er geen enkel bezwaar tegen om 'de eonsequenties van niet-tekenen der verklaring'
alléén op te vangen! Het was juist hun uitdrukkelijke wens dat de Senaten solidair met hen zouden optreden; trouwens, hoe kon een hoogleraar die individueel advies gegeven had de loyaliteitsverklaring af te wijzen, in gemoede college gaan geven voor een gehoor van 'tekenaars'
, waaruit dus diegenen wier houding zijn instemming had, verwijderd waren? Als het standpunt van de meerderheid van het InteracademiaalOverleg overgenomen werd, zou bovendien aan de door mgr. de Jong gestelde voorwaarde niet voldaan worden; ook hij wenste immers een openlijk advies van alle Senaten aan alle studenten: niet tekenen.
De eerste Senaat die officieel zijn standpunt te bepalen kreeg, was die van U trecht. Van Vuuren had hem voor maandagmiddag 22 maart in vergadering bijeengeroepen en hij wilde zich alle moeite geven om te bereiken dat 'Utrecht'
, althans de Senaat, als eerste universiteit in den lande de nieuwe regelingen zou aanvaarden. Hij wist dat het geen eenvoudige zaak zou zijn: enkele dagen vóór de zzste was hem door een der hoogleraren, prof dr. F. A. Vening Meinesz, meegedeeld dat deze ter vergadering mede namens vele collega's een motie zou indienen waarin de afgekondigde regelingen '
onaanvaardbaar' genoemd werden en waarin op wijziging werd aangedrongen. Van Vuuren had Vening Meinesz gezegd dat hij als verantwoorde
1 'De Utrechtseuniversiteittijdensde bezetting 1940-1945'
(z.j.), p. 20 (Doe U-8u A, a-33).' onaanvaardbaar'
geschrapt. Beseffend hoe sterk de oppositie zou zijn, had van Vuuren daarop van Dam uitgenodigd, op maandag de zzste naar Utrecht te komen om, voor de Senaatsvergadering officieel begon, zijn beleid toe te lichten en op adhesie aan te dringen.
Van Dam verscheen die maandag om twaalf uur. Van Vuuren zat toen al een uur te spreken met de besturen der (heropgerichte) negen Utrechtse faculteitsverenigingen die hem, in overleg met het Utrechtse kader van de Raad van Negen, duidelijk gemaakt hadden dat zij tegen de naleving van Seyss-Inquarts verordening en van Dams besluit principiële bezwaren hadden. Het kwam tot een gesprek van de besturen met van Dam dat tot half één duurde; ook hij werd door de studenten over de bij henlevende bezwaren ingelicht. Anderhalf uur later, om twee uur, begon de Senaatsvergadering. Van Dam gaf er een lange toelichting op de nieuwe regelingen en onderstreepte dat het gehele college van secretarissen-generaal achter hem stond. Men vroeg hem, hoe het met de numerus clausus zat; die was, zei van Dam, nog niet vastgesteld, maar het percentage dat mocht doorstuderen, zou zeker dichter bij de 75 dan bij de 25 liggen - een mededeling die de opposanten in hun afwijzende houding sterkte. Verscheidene hoogleraren wezen er op dat er onder de studenten grote onrust heerste: de secretarissen hunner faculteiten hadden, zeiden zij, juist die ochtend een brief ontvangen waarmee de besturen der faculteitsverenigingen, de redactie van het Utrechtse Facul teitet/blad en de leden van de drie andere officiële studentencommissies hun taak neergelegd hadden, aangezien, zo heette het in het door alle negen-envijftig betrokkenen ondertekende stuk, 'het blijven dragen van een hun onder vroegere omstandigheden toevertrouwd mandaat in strijd zou zijn met hun geweten, eer en plicht.'
l Pijnlijke verbazing bij van Vuuren: daar hadden de besturen der faculteitsverenigingen hèm niets van gezegd!
Om half vier vertrok van Dam, de eigenlijke Senaatszitting ving aan. Van Vuuren hield er een lange toespraak waarvan de kern was dat men terwille van het behoud van het hoger onderwijs de studenten diende te adviseren, de loyaliteitsverklaring inderdaad af te leggen. Ca. vijftien leden van de Senaat voerdenna hem het woord. Geen hunner was het met van Vuuren eens en aan het slot van de zitting werd de door Vening Meinesz en anderen ingediende motie aangenomen waarin aangedrongen werd op volledige intrekking van de loyaliteitsverklaring; werd dat geweigerd (hetgeen te verwachten viel), dan wenste de Utrechtse Senaat dat men de verklaring op een later tijdstip zou mogen afleggen en dat bovendien de verzekering gegeven
1
Van Vuuren had niet veel bereikt. Zijn woede richtte zich tegen de negenen-vijftig studenten die hun functies neergelegd hadden en dat wèl aan de faculteiten maar niet aan hem, de rector magnificus, meegedeeld hadden! In eerste instantie kon hij slechts zeven bestuursleden van faculteitsverenigingen bereiken, onder hen de vijf die het bestuur van de Tandheelkundige Faculteitsvereniging vormden; die zeven bedreigde hij met ingrijpen door de Sicherheitspolizei wat zij gedaan hadden, was, zei hij, 'sabotage'
; daar stond de doodstraf op. De zeven trokken hun handtekening in. In de dagen die volgden, weigerden de twee-en-vijftig overigen dat voorbeeld te volgen waarop zij door van Vuuren voor zes maanden van de universiteit verwijderd werden. Deze handelwijze bracht de Utrechtse studentenwereld in rep en roer. Onder een protestschrijven aan de Senaat zetten op korte termijn niet minder dan vijftienhonderd van de ca. drieduizendzeshonderd Utrechtse studenten hun handtekening; ook de decanen en secretarissen van alle faculteiten protesteerden tegen van V uurens autoritair ingrijpen - deze had zich op slag binnen de universiteit geheel geïsoleerd.
De Senaten van Delft en Amsterdam kwamen op vrijdag de zöste bijeen dat was dus daags na de dag waarop men in het gehele land had kunnen zien dat alle artsen de moed opgebracht hadden, publiekelijk tegen de Artsenkamer te protesteren. De Senaat van Delft bevond zich, vergeleken met de overige Senaten, in zoverre in een uitzonderingspositie dat de Technische Hogeschool de enige instelling van hoger onderwijs was waarvan nog steeds slachtoffers van de razzia van 6 februari vastzaten; wel waren op 24 maart van de ca. honderdvijftig Delftenaren veertig vrijgelaten maar omstreeks honderdtien bevonden zich nog in Vught. De Senaat van de TH besloot van Dam een brief te zenden waarin meegedeeld werd dat de colleges niet hervat zouden worden voordat alle Delftenaren vrij waren en waarin voorts aangedrongen werd op intrekking van de loyaliteitsverklaring - in tegenstelling tot Utrecht, zei Delft (alsook Wageningen) dus niets over de numerus clausus; over de arbeidsinzet van afstuderenden die de instellingen van hoger onderwijs denatureerde tot opleidingsinstituten voor de Duitse oorlogseconomie, hadden alle drie Senaten gezwegen.
Ook aan die arbeidsinzet tilde de Amsterdamse Senaat zwaar; toen hij op die vrijdag bijeenkwam, kon hij kennis nemen van een brief waarin, na overleg met de activisten onder de studenten, bijna 90 % van alle conservatoren, hoofdassistenten en assistenten op schrift gesteld hadden dat zij zich achter de hoogleraren zouden scharen als dezen hun taak zouden neerleggen; bijna 40 % had de hoogleraren doen weten dat zij in elk geval hun arbeid zouden beëindigen. Die stimulans bleef niet zonder uitwerking: er werd een door Deelman opgestelde brief aan van Dam goedgekeurd waarin stond dat, als diens besluit en Seyss-Inquarts verordening gehandhaafd bleven, d.w.z. niet gewijzigd werden, 'de leden van de Senaat niets anders overblijft dan de taak die hun is opgedragen, neer te leggen."
Tot eenzelfde uitspraak kwam Groningen waar de Senaat op maandag75'overtuiging dat zij door anders te handelen in strijd zouden komen met hetgeen hun plicht als Nederlanders hun gebiedt'
, het ondertekenen van de loyaliteitsverklaring volstrekt afwezen.' De Groninger Senaat drong op intrekking van die verklaring aan en wenste dat de numerus clausus zich niet tot de reeds studerenden zou uitstrekken; werd met die bezwaren geen rekening gehouden, 'dan zal den docenten niets anders resten dan de hun opgedragen taak neer te leggen."
Precies zo luidde de uitspraak die de Rotterdamse Senaat op 3 I maart deed, met algemene sternmen zelfs (geen van de Rotterdamse senaatsleden was 'fout'
); Gonggrijp, de rector magnificus, had de Senaat kunnen meedelen dat ruim driehonderdvijftig van de ca. achthonderdzeventig studenten van de hogeschool reeds verklaard hadden dat zij onder geen beding de gevraagde loyaliteitsverklaring zouden afleggen. Gonggrijp zou hun daar niet eens de gelegenheid toe geven: na het gesprek dat hij en de vertegenwoordigers van Vrije Universiteit, Nijmegen en Tilburg een week tevoren met van Dam gevoerd hadden, hadden zij onderling afgesproken dat, indien Seyss-Inquarts verordening en van Dams besluit niet gewijzigd werden, de Vrije Universiteit, Nijmegen, Tilburg en Rotterdam de loyaliteitsverklaringen niet eens ter tekening zouden neerleggen. Aan elk van deze vier instellingen van hoger onderwijs bleek dat de overgrote meerderheid der hoogleraren dit strijdvaardige standpunt onderschreef
Op zaterdag 3 april werden de rectores magnifici van alle universiteiten en hogescholen door van Dam ontvangen; mèt van Dam gingen zij er van uit dat de loyaliteitsverklaringen uiterlijk op zaterdag IO april afgelegd moesten worden - van Dams besluit droeg immers de datum van IO maart. Hoe was nu, een week voor die rode april, de situatie? Zonder uitzondering hadden alle Senaten op wijziging hetzij van van Dams besluit, hetzij van zijn besluit en van Seyss-Inquarts verordening aangedrongen. Bovendien was aan niet minder dan zes instellingen van hoger onderwijs (Amsterdam, Groningen, de Vrije Universiteit, Nijmegen, Tilburg en Rotterdam) komen vast te staan dat de hoogleraren hun taak zoudenneerleggen als de op 13 maart gepubliceerde regelingen ongewijzigd van kracht bleven; bij de vier laatstgenoemde hadden de rectores magnifici bovendien afgesproken dat zij in dat geval hunJ. Groninger Stu 75
Van Dam had inmiddels het door hem beloofde overleg gepleegd met Wimmer en er bij deze op aangedrongen, de loyaliteitsverklaring, althans het zinsgedeelte waarin gehoorzaamheid toegezegd zou worden aan 'de in het bezette Nederlandse gebied geldende wetten, verordeningen en andere beschikkingen', te laten vervallen; hij moest evenwel aan de rectores magnifici meedelen dat hij niets bereikt had. Hij zou, zei hij, nog een laatste poging ondernemen: rechtstreeks bij Seyss-Inquart. Aan deze zou hij tevens verzoeken, goed te keuren dat de loyaliteitsverklaring pas ondertekend zou worden nadat eerst vastgesteld was hoe de regeling ten aanzien van de Humerus clausus zou luiden, en dat men de verklaring in elk geval ook na zaterdag 10 april zou mogen ondertekenen - met dat laatste wilde van Dam voorkomen dat het op die rode tot een krachtproef zou komen die, gegeven de stemming onder de studenten, alleen maar in het nadeel van de bezetter en van hemzelfkon aflopen. En als Seyss-Inquart weigerde? Dan moest men zich, zei van Dam, schikken; hijzelf zou op dinsdagavond 6 april een radiorede houden - welnu, onmiddellijk nadien moesten de rectores magnifier aan elke student het door deze te ondertekenen exemplaar van de loyaliteitsverklaring doen toekomen èn de tekst van die radiorede; de collegekaart van elke 'tekenaar'
moest daarna niet alleen afgestempeld worden maar (stempels konden gemakkelijk nagemaakt worden) ook door de desbetreffende rector magnificus persoonlijk ondertekend. Op deze instructies van van Dam werd ter vergadering niet gereageerd. Dat zou ook prematuur zijn: het wachten was op het standpunt dat de Reichskommissar zou innemen.
Op maandag 5 april werd van Dam door Seyss-Inquart ontvangen. Van intrekking of wijziging van verordening ofbesluit kon, zei deze laatste, geen sprake zijn en ook in de tekst van de loyaliteitsverklaring zou geen wijziging komen. De aangekondigde hooglerarenstakingen maakten niet veel indruk op de Reichskommissar; hij nam aan dat de Senaten hun houding wel zouden wijzigen zodra hun duidelijk werd dat een collectieve ontslagaanvraag of een staking als 'sabotage'
gekwalificeerd kon worden. Intussen leek het hem wenselijk, een verduidelijking aan te brengen die de protesterende Senaten het gevoel zou geven, iets te hebben bereikt, en die, naar hij vertrouwde, ook op de studenten indruk zou maken: hij machtigde van Dam, in zijn radiotoespraak bekend te maken dat elke student die vóór of op 10 april de loyaliteitsverklaring zou ondertekenen, zou mogen blijven studeren. 75
Op dinsdagavond sprak van Dam voor de radio. 'Wie de verklaring heeft afgelegd, bezit', zei hij, 'in zijn gestempelde en door de rector afgetekende inschrijvingskaart een bewijs dat hem de studie waarborgt en hem'
(toespeling op de razzia's van 6 februari) 'bescherming geeft tegen inbreuk op zijn recht van studie ... Wie na 10 april tekent, is a priori niet uitgesloten, maar zal moeten afwachten of er plaats is.'
Het was een sluwe zet van Seyss-Inquart. Eén van de argumenten die studenten-activisten tegen aarzelaars gebruikt hadden, was geweest: 'Als ge tekent, hebt ge niet eens zekerheid dat ge de studie zult mogen voortzetten' dat argument had hij de activisten uit handen geslagen; van Dam verwachtte, 'dat het aantal studenten dat ... de loyaliteitsverklaring zal tekenen, wellicht nog zal meevallen.'!
Maar de activisten gaven het niet op! Wie de loyaliteitsverklaring aflegde, boog, zo betoogden zij, het hoofd voor Seyss-Inquart, Mussert en van Dam, 'pleegde desertie'
, zoals de Raad van Negen gezegd had en onttrok zich aan 'het front'
waaraan, zoals de zaken stonden, de studenten nu de beslissende slag moesten leveren.
Vanuit Londen (waar men de op 13 maart gepubliceerde regelingen alsmede van Dams radiotoespraak van dinsdagavond kende) kregen die activisten steun. 'Leiding na deze oorlog'
, aldus op woensdagavond 7 april de Nederlandse minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen dr. G. Bolkestein voor Radio Oranje", 'zullen geven niet de ondertekenaars maar zij die geweigerd hebben te tekenen wat de verklaring van ze vraagt In deze eindstrijd'
(de oorlog zou volgens hem blijkbaar niet lang meer duren) 'gaat het er om, te tonen dat kennis en wetenschap bezitten veel is, maar karakter hebben meer.'
Geen student kon na die woorden in onzekerheid verkeren wat de regering van hem of haar verwachtte, maar de minister richtte zich tevens tot de autoriteiten die aan de nieuwe regeling administratieve medewerking moesten verlenen. 'Het vaderland en de regering eisen ook'
, zei hij, 'dat de presidenten-curator en de rectoren van de universiteiten zich onthouden van iedere medewerking wat betreft de verkrijging van de verklaringen.' De lijn uit Gerbrandy'
s toespraak van 4 februari werd dus doorgetrokken.
De stemming onder hoogleraren en studenten kennend bepaalde het bestuur der universiteit, waarvan mgr. de Jong voorzitter was, dat Nijmegen met ingang van maandag 12 april zou dichtgaan; in een zitting op vrijdag 9 april verenigde de Senaat zich met dat besluit en diezelfde dag liet rector magnificus Hermesdorf (die niet anders verwachtte dan dat hij onmiddellijk gearresteerd zou worden) op het officiële mededelingenbord de door hemzelf getypte en ondertekende mededeling aanplakken dat in Nijmegen geen gelegenheid gegeven zou worden tot het tekenen der loyaliteitsverklaring en dat de universiteit maandag zou sluiten.l Nijmegen zond dus ook de van het departement ontvangen verklaringen en exemplaren van van Dams radiotoespraak niet aan de studenten toe - een handelwijze die van Dam trachtte te pareren door haastig via de pers bekend te maken dat men de loyaliteitsverklaring ook ten departemente zou kunnen ondertekenen.
Wat deden Tilburg, de Vrije Universiteit en Rotterdam? Zij hadden met Nijmegen afgesproken dat zij de loyaliteitsverklaring, tenzij de regelingen gewijzigd werden, niet aan de studenten zouden toezenden. Dat eenheidsfront was maar van korte duur geweest: bevreesd dat een weigering tot administratieve medewerking als 'sabotage'
beschouwd zou worden, had Rotterdam zich, tot diepe teleurstelling van talrijke studenten van de hogeschool, uit het front teruggetrokken. Wel voegde de Rotterdamse Senaat op 7 april aan de rondgezonden verklaringen een brief toe waarin de bij de Senaat levende bezwaren tot uitdrukking gebracht werden (op niet erg duidelijke wijze overigens), maar dat maakte het feit niet ongedaan dat Nijmegen, Tilburg en de Vrije Universiteit zich in de steek gelaten voelden. Nijmegen zette door - Tilburg en de Vrije Universiteit niet. Het curatorium en de Senaat van Tilburg zonden de loyaliteitsverklaringen in de ochtend van 7 april zelfs zonder een woord van commentaar aan alle studenten toe 's avonds pas werden de verklaringen gevolgd door een brief van de rector magnificus, onder pressie van mgr. de Jong geschreven, die inhield dat het toezenden van de verklaringen geenszins een advies inhield om te tekenen.
1 Het gevolg was dat op vrijdag en zaterdag tot in de late avonduren tentamens en examens afgenomen werden.
In Wageningen sprak het voor de 'foute'
rector magnificus Mees vanzelf dat alle studenten de loyaliteitsverklaring ontvingen; zo ook, in Groningen, voor de Burlet. Van Vuuren handelde in Utrecht op gelijke wijze - de Senaat, met wiens houding hij het niet eens was geweest, riep hij niet opnieuw bijeen. Dat laatste kon Deelman in Amsterdam niet achterwege laten: hij had notabene zelf de brief aan van Dam ontworpen waarmee de Senaat, enkele 'fouten'
als Snijder uitgezonderd, gedreigd had met het beeindigen der universitaire werkzaamheden. Hij riep de Senaat voor donderdag 8 april, de dag dus na Bolkesteins toespraak, in vergadering bijeen. Vóór die vergadering begon, waren aan de secretarisvan de Senaat, de Groot, brieven overhandigd waarin bijna de helft van de Amsterdamse studenten op schrift gesteld had dat zij niet bereid waren de loyaliteitsverklaring af te leggen. Deelman deed van dat feit mededeling in de vergadering - discussie stond hij niet toe: hij was' om'
. Dat maakte hij ook duidelijk, Hij zei namelijk dat hij aan de loyaliteitsverklaringen (die nog niet rondgezonden waren) een Senaatsadvieswilde toevoegen waarin tot 'tekenen'
aangespoord werd; dat denkbeeld werd met 43 tegen JO stemmen verworpen. Toen zei Deelman dat hij als rector magnificus de studenten zou berichten dat zij de loyaliteitsverklaring ten allen tijde door middel van een schrilielijk bericht aan hem zouden knnnen intrekken. De vergadering (waaromtrent Snijder een uitgebreid verslag aan Beaujtragter Schröder zond die het doorstuurde naar het Reichskommissariat) eindigde in verwarring; men kwam ook niet tot een uitspraak of men zich conform het jegens van Dam geuite dreigement gedragen zou. Op 9 april werden de loyaliteitsverklaringen, met Deelmans commentaar er bij, aan alle Amsterdamse studenten toegezonden; hun was inmiddels bekend geworden dat, zo Deelman zijn houding al gewijzigd had, zulks voor de overgrote meerderheid der hoogleraren in elk geval niet gold.
Slechts één Senaat was er die het tekenen positief aanbeval: die van Delft. Hier had rector magnificus Dorgelo op 6 april de loyaliteitsverklaringen rondgezonden. De Senaat kwam op dezelfde dag als de Amsterdamse bijeen: donderdag 8 april. Was aan de eerder gestelde voorwaarde dat alle Delftse studenten uit Vught ontslagen zouden zijn, voldaan? Niet ten volle. Van de ca. honderdtien die eind maart nog vastzaten, was op 1 april een kleine
Er werd in de Delftse Senaat eerst over gediscussieerd of men ten aanzien van de loyaliteitsverklaring al of niet een advies zou uitgeven. Dorgelo was tegen, een meerderheid was vóór. Een advies dus - welk ? Velen voerden het woord maar toen tenslotte de physicus prof dr. E. C. Wiersma (van wie enkele collega's wisten dat hij op tal van terreinen illegaal werkzaam was) betoogde dat een snelle heropbouw van Nederland vergde dat men de sluiting van de TH zou voorkomen, was de zaak beslist: met 30 stemmen vóór, II tegen en 3 blanco sprak de Delftse Senaat uit dat hij de studenten zou adviseren, de loyaliteitsverklaring te ondertekenen.
Het was een zware slag voor de Delftse 'activisten'
. Nog in de nacht van donderdag 8 op vrijdag 9 april vervaardigde de Contactgroep der Delftse studenten een gestencild pamflet dat, in duizenden haastig geschreven enveloppen gestoken, aan alle Delftse studenten toegezonden werd. Op vrijdag en zaterdag werden overal in Delft diegenen opgevangen van wie men "Wist of vermoedde dat zij in het hoofdgebouw van de TH zouden gaan tekenen; verwoede discussies vonden plaats - het werd tenslotte een deinende menigte die op zaterdag door de Delftse politie uiteengedreven werd.
Die zaterdag, 10 april, viel de beslissing en deze liet, het land als geheel genomen, aan duidelijkheid niet te wensen over. Er waren bijna veertienduizendzeshonderd studenten; van hen ondertekenden slechts ruim tweeduizend de verklaring: 14 %. En dat percentage geeft voor de zaterdag een voor van Dam en de bezetter nog iets te gunstig beeld. Wat was namelijk het geval ? Van Darns besluit droeg wel de datum IQ maart maar het was eerst op 13 maart afgekondigd en de sluitingsdatum had dus eigenlijk niet 10 maart 13 april moeten zijn. Toen dat eenmaal doordrong, waren er hier en daar studenten die op maandag 12 of dinsdag 13 april alsnog de loyaliteitsverklaring ondertekenden. Welnn, de enige officiële cijfers die wij bezitten, zijn die van de r j de april, niet van de lode: ruim tweeduizend 'tekenaars'
dus. Daarbij merken wij nog op dat zich onder die ruim tweeduizend vermoedelijk enkele honderden bevonden die zich gebonden achtten door de
Veruit de laagste percentages 'tekenaars'
toonden Nijmegen, Tilburg en de Vrije Universiteit: Nijmegen 0,3, de Vrije Universiteit 1,1, Tilburg 2,2. 1 Van de drie resterende universiteiten had Groningen de minste 'tekenaars'
: 9,3 %; Utrecht had er 12,6, Amsterdam 17,5 wij achten het waarschijnlijk dat Deelmans explicatie tot het naar verhouding hoge Amsterdamse percentage bijgedragen heeft. Rotterdam had 11,7 % 'tekenaars'
, Wageningen 14,6 %, Delft 25,6 %; het Senaatsadvies had dus kennelijk inDelfteen zekere uitwerking gehad. En toch: driekwart van de Delftse studenten had tegen de bezetter en van Dam (èn tegen de Senaat van de eigen hogeschool) 'neen'
gezegd.
Watnu?
Nijmegen, Tilburg en de Vrije Universiteit gingen op maandag 12 april dicht. Elders werden door enkele Senaten pogingen ondernomen om door het gebeurde een streep te halen. Een groot deel van de Groninger hoogleraren drong op een nieuwe verklaring aan waarin men slechts beloven zou, zich van elke tegen de bezetter gerichte handeling te onthouden; ook de Utrechtse Senaat wenste een nieuwe regeling - drie Utrechtse hoogleraren kregen overigens van van Dam te horen dat de Duitsers 'een massale aanvraag om ontslag minstens met opsluiting van verschillende hoogleraren in een concentratiekamp (zouden) beantwoorden." In Amsterdam werd er in een Senaatsvergadering die op maandag 12 april gehouden werd, opnieuw lang en breed over gediscussieerd of men aan de loyaliteitsverklaring een 'endossement'
kon toevoegen waaruit o.m. zou blijken dat de ondertekenaar ten allen tijde bevoegd was, de verklaring te herroepen - Deelman (van wie dat denkbeeld afkomstig was) zag er nu niet veel meer in.
In deze 'teken'
-crisis heeft wel niemand vreemder gemanoeuvreerd dan de Amsterdamse rector magnificus : op 26 maart had hij de brief opgesteld waarin voor het geval de loyaliteitsverklaring niet gewijzigd werd, met een collectieve ontslagaanvraag gedreigd werd; op 8 april, dertien dagen later,
'tekenen'
aan te bevelen - nu, na de vergadering van 12 april, keerde hij opeens naar het standpunt van 26 maart terug: alle hoogleraren (één, prof. J. Q. van Regteren Altena, had al ontslag gevraagd) moesten hun taak neerleggen. Deelman en zijn assessoren stelden een brief aan van Dam op waarin hem dat meegedeeld zou worden. De Senaat werd voor de rede bijeengeroepen maar er kwam een kink in de kabel: president curator Voûte (die wel door Snijder gewaarschuwd zal zijn) verbood alle Senaatsvergaderingen. Dat baatte in zoverre niet dat Deelman en zijn assessoren op voorstel van prof. Th. Limperg, decaan van de economische faculteit, besloten, de vastgestelde brief toch te verzenden maar dan 'namens'
de Senaat; alle overige Senaten in den lande ontvingen er afschrift van.
Na de April-Meistakingen zou deze zaak aan de Amsterdamse Universiteit tot een nieuwe crisis leiden.
Wanneer er éénlichaam in den lande was dat de afwijzing van de loyaliteitsverklaring betreurde, dan wel het college van secretarissen-generaal (met Spitzen als enige uitzondering). In tegenstelling tot enkele Senaten twijfelden de secretarissen-generaal er niet aan, hoe de bezetter zou reageren als men er niet met kunst en vliegwerk alsnog in slaagde, het percentage 'tekenaars'
belangrijk verhoogd te krijgen. Was dat mogelijk? Theoretisch zeer zeker. De studenten konden immers, al hadden zij dan geen zekerheid hun studie te kunnen voortzetten, de loyaliteitsverklaring ook naapril ondertekenen.' In het college werd gemeend dat elk van de leden zich daar persoonlijk moeite voor moest gaan geven. Enkelen gingen op verzoek van van Dam pogingen ondernemen om vooraanstaande Nederlanders er toe te bewegen, in een gemeenschappelijke verklaring een beroep op de studenten te doen om hun houding te wijzigen; succes hadden zij niet. Met kenmerkende overschatting van de invloed die van hem kon uitgaan, vatte Hirschfeld het plan op om de studenten van de Rotterdamse hogeschool (waar hij zelf gestudeerd had) persoonlijk toe te spreken; hij ging evenwel eerst in Rotterdam bij Gonggrijp zijn licht opsteken en deze maakte hem duidelijk dat hij er wijs aan zou doen, dat optreden na te laten - Hirschfeld liet de zaak toen maar rusten.
1 In totaal is dat tussen 13 april en 5 mei door ruim tweehonderdvijftig studenten'tekenden'
, bijna twaalfduizendvij£honderd. Wat moest men nadien voor de 'tekenaars'
doen? Ter wille van nog geen drie-en-twintighonderd studenten kon men bezwaarlijk, afgezien nog van drie hogescholen (Rotterdam, Delft en Wageningen), ook nog drie universiteiten (Amsterdam, Utrecht en Groningen) in stand houden! Eén universiteit leek Wimmer voldoende: Amsterdam; 'auf langere Sicht gesehen, erschien mir", schreef hij aan Seyss-Inquart, 'diese jetzige Entwicklung nur hegrussenswert", immers: de meesten die, als Duitsland de oorlog won, hoger onderwijs wilden volgen, zouden dan in Duitsland moeten gaan studeren. Eén suggestie had Winuner nog te doen: 'In Aussicht genommen werden konnte die Errichtung einer germanischen (Reichs-?) Universität in Leiden durch den Reichskommissar unter finanzieller Beteiligung des deutschen und des niederländischen Staates'. Bij Wimmers voorstel, Amsterdam tot enige universiteit te maken, tekende Seyss-Inquart aan: 'ahwarten wo die Universitáten vall sich aus den Betrieh aujnehmen, bij zijn suggestie ten aanzien van een 'Germaanse'
universiteit in Leiden: 'zllriickstellen.'l
Wat nu het optreden tegen de studenten-weigeraars betreft: het drong spoedig tot de bezetter door dat verscheidenen van die weigeraars ergens in het Nederlandse bedrijfsleven een functie trachtten te krijgen teneinde tegen uitzending naar Duitsland beschermd te zijn. De beste wijze om dit tegen te gaan, leek Seyss-Inquart een politioneel, dus door Rauter uitgevaardigd verbod om studenten-weigeraars in dienst te nemen, anders gezegd: alle weigeraars dienden naar Duitsland gezonden te worden,
Teneinde dat voor te bereiden had de Sicherheitspolizei al op 14 april getracht, de studentenkartotheken van de Vrije Universiteit en van Nijmegen in beslag te nemen. Dat lukte bij de Vrije Universiteit (men had er verzuimd de kartotheek te vernietigen), in Nijmegen wisten de administrateur en de pedel de Sicherheitspolizei te misleiden: deze kreeg stukken in handen waar ze weinig aan had. Tilburg liet men even met rust: de bezetter en van Dam hoopten toennog dat de Katholieke Economische Hogeschool van het besluit, alle activiteit te staken, zou terugkomen, Later in april begonnen de gewestelijke arbeidsbureaus met het rondzenden van de eerste oproepen aan studenten-weigeraars om zich voor de arbeidsinzet te laten keuren - men had
'activisten'
onder de Amsterdamse studenten (de namen zullen wel van het Studentenfront der NSB afkomstig geweest zijn), van de twee-envijftig Utrechtse studenten die door van Vuuren voor een half jaar van de universiteit verwijderd waren, en, tenslotte, van alle Groninger studenten voorzover hun familienaam met een E of een F begon (daar had de Burlet met zijn 'foute'
pedel voor gezorgd).
Meer nog. In Vught bevonden zich nog steeds veertig studenten. Met hen hadden althans Schmidt (de man van de arbeidsinzet) en Rauter geen eonsideratie meer. Samen met een rest van ruim honderd jongeren uit de twaalfhonderd die op 9 februari gegrepen waren (de overigen waren geleidelijk vrijgelaten), werden die veertig studenten achter Wimmers rug om op 20 april op transport naar Duitsland gesteld; zij belandden in een kamp van de Junkers-vliegtuigfabrieken dicht bij Straatsburg - een jaar later zaten zij er nog, zulks tot ergernis van van Dam die kort vóór de rode april bij enkele gelegenheden op gezag van Wimmer met nadruk verzekerd had dat alle studenten uit Vught weer op vrije voeten waren. Dat zij zonder uitzondering vrijgelaten waren of alsnog zouden worden, was aan van Dam, zo schreef zijn chefhoger onderwijs, jhr. op ten Noort, verbitterd aan een relatie, niet minder dan zeven maal verklaard dan wel toegezegd. 'Ik ben'
, aldus op ten Noorts klacht, 'na al deze maanden'
(sinds begin december) 'steeds zo goed mogelijk te hebben gestreefd naar een goede, strakke, het gezag handhavende en toch onze instituten sparende oplossing' (een onmogelijke opgave l) 'in een stemming van razernij aangeland. Om beurten zou ik een uur willen schelden op de vlegels van studenten en slappelingen van professoren enerzijds en op de eeuwig onbetrouwbare Duitsers met hun afgrijselijk systeem van General kommissariate die elkaar steeds tegenwerken anderzijds; terwijl de NSB zowel in het ene als in het andere uur een veeg uit de pan zou kunnen krijgen ... Ik moet er bij zeggen dat mijn chef prof. van Dam alleslakonieker opvat dan ik.'!
Hoe wij de in deze ontboezeming voorkomende term 'vlegels van studenten'
interpreteren moeten, is duidelijk, maar wat bedoelde op ten Noort met zijn 'slappelingen van professoren'
? Tweeërlei, dunkt ons: ten eerste dat er te weinig hoogleraren waren die, als van Vuuren in Utrecht, hun 'gezag'
hadden doen gelden (alsof dat gebaat zou hebben l), ten tweede dat de hoogleraren als groep de indruk gewekt hadden, achter de studenten aan te lopen en zulks bovendien aan enkele universiteiten en hogescholen
1 Brief, 27 april 1943, van L. P. D. op ten Noort aan G. C. Labouehère (Doe 1-1242, a=z ).
De risico's die men vooral in Nijmegen en aan de Vrije Universiteit aanvaard had, waren niet gering. De studenten-weigeraars gingen individueel min of meer schuil in de massa, maar de universitaire besturen en, op de keper beschouwd, ook de Senaten vormden vrij kleine lichamen waarvan de leden man voor man bekend waren - de Senaten hadden zich bovendien in Groningen, Utrecht, Amsterdam, Wageningen, Delft en zelfs in Nijmegen (er zat daar één Rijksduitser bij die Nazi was) moeten uitspreken in aanwezigheid van lieden die elk woord aan de vijand konden overbrieven; ten aanzien van de discussies in de Amsterdamse Senaat, waar Snijder als verrader van zijn collega's optrad, is dat inderdaad geschied (het is stellig ook elders gebeurd, maar alleen in Snijders geval zijn de bewijzen bewaardgebleven). De hoogleraren waren dus in veel sterker mate individueel kwetsbaar dan de studenten. Wij zullen het wel in de eerste plaats daaraan moeten toeschrijven dat er in de tweede helft van april, toen Nijmegen, de Vrije Universiteit en Tilburg gesloten waren, slechts één Senaat was die aan van Dam, en dus aan de bezetter, deed weten dat zijn leden niet bereid waren de vernederende positie van docent te zijn louter ten behoeve van 'tekenaars'
, te aanvaarden: de Amsterdamse. Misschien zouden ook wel andere Senaten dat voorbeeld gevolgd hebben, maar voor het daartoe kwam, waren de April-Meistakingen een feit.
Wij hebben bij onze aanloop tot de April-Meistakingen nu drie gebeurtenissen behandeld: de protest-demonstratie der artsen, de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister en de strijd om de loyaliteitsverklaring der studenten. Ze zijn alle drie van invloed geweest op het doen ontstaan van de atmosfeer waarin zich, zoals wij het eerder formuleerden, de explosie der April-Meistakingen voordeed. Wij willen die invloed overigens niet overschatten en in elk geval erkennen dat de honderdduizenden die eind april het werk neerlegden, niet simpelweg een 'voorbeeld'
volgden dat hun door'foute'
organisaties en instellingen - het versterkte, al stompte men ook af, telkens opnieuw de overtuiging dat elke week dat de bezetting langer duurde, een week teveel was.
En er was meer dat tot die overtuiging bijdroeg.