Van '40 af(wij willen beginnen met weer te geven wat wij in de drie voorafgaande delen over de spionage vermeld hebben) waren er in ons land al kleine groepjes geweest die poogden, met Engeland in radiocontact te komen. Zij hadden geen succes: zij kregen geen antwoord, aangezien de geheime diensten uit Engeland alleen tot radioverkeer overgingen wanneer zij er (terecht of ten onrechte) van overtuigd waren dat het niet de Duitsers waren, Abwehr of Sicherheitspolizei, die van bezet gebied uit seinden. Het radioverkeer moest dus van Engeland uit georganiseerd worden en op de eerste geheime agent die daartoe in augustus '40 uitgezonden werd, van Hamel, volgden in de eerste twee bezettingsjaren verscheidene andere van wie sommigen veel, anderen maar weinig bereikten. In de tweede helft van '42'Luctor et Emerge'
, de groep-'Kees'
2 en de van België uit georganiseerde 'Dienst-Wim'
), maar geen van deze groepen had radio-contact; alleen een arts uit Bilthoven, dr. M. Brouwer, stond toen af en toe door de lucht in verbinding met Engeland en hij gaf incidenteel berichten van luitenant de Geus door. In de zomer van '42 was voorts slechts één geheime agent die een zender bij zich had, in bezet gebied actief, W. J. Niermeyer, en toen deze begin oktober' 42 gearresteerd werd, brak een periode van ruim vijf maanden aan waarin zich in Nederland geen enkele geheime agent bevond die door middel van een eigen zender verbinding had met Londen. Er werden wèl via verscheidene 'wegen'
rapporten naar Engeland gestuurd, met name, van de lente van '42 af, via de Zweedse Weg die haar verankering in Nederland vond bij de groep Oosterhuis-Boerema in Delfzijl, en, van de zomer van' 42 af, via de Zwitserse Weg. De Zweedse Weg was mede daarom van belang omdat via die verbinding eind' 42 en begin'
43 door MI-6 (de Britse Intelli gence Service) enkele zenders naar bezet gebied gezonden werden; één, een als 'Packard'
aangeduid apparaat, kwam rnèt de bijbehorende kristallen en mèt een zendschema plus code bij twee technici terecht, H. Deinum en ir. M. Vader, die via Stockholm hadden doen weten dat zij kans zagen, een organisatie op te bouwen die dagelijks weerkundige gegevens naar Engeland zou seinen (maar de 'Packard'
bleek niet te werken), een tweede, de 'Wolseley'
, die ook niet voldeed, belandde bij de groep Oosterhuis-Boerema en werd door een derde, de 'De Soto'
, vervangen - en dàt toestel was het dat Oosterhuis en Boerema in staat stelde spionageberichten te gaan doorgeven waarbij een leraar aan de Zeevaartschool te Delfzijl, H. Koning, als marconist optrad. Via die 'De Soto'
-zender werd ook door de chef-staf van de OD, Six, radiocontact met Londen opgenomen. Voorts werd de 'w olseley'
gerepareerd en tenslotte arriveerden, vermoedelijk in april, uit Stockholm twee nieuwe zendschema's, 'Eton III'
en 'Eton IV'
. Het was met gebruikmaking van een van die twee schema's dat Thijssen, hoofd van de Radiodienst van
Abwehr en Sicherheitspolizei deden hun uiterste best, dit soort verbindingen te verbreken en de betrokken spionagegroepen 'op te rollen'
. Zij behaalden successen: C. C. Dutilh die samen met Leendert Pot de groep-'Kees'
opgebouwd had, werd in maart '43 gearresteerd (Pot zette toen de groep voort maar moest in mei, toen hij naar Zweden vluchtte, de leiding aan een ander overdragen: de student Siewert de Koe), omstreeks die tijd werd ook de zender van dr. Brouwer ontdekt en in juli '43 werden een groot deel van de '
Dienst-Wim' en de groep Oosterhuis-Boerema '
opgerold' (alleen Boerema ontkwam). De Zweedse Weg kwam hiermee te vervallen, althans als bonafide verbinding, de 'Dienst-Wim'
werd voortgezet door een door de Leidenaar mr. A. B. J. Koch geleide sub-groep.
Inmiddels was het Bureau Inlichtingen van de Nederlandse regering er in samenwerking met MI-6 in geslaagd, enkele nieuwe geheime agenten bezet gebied binnen te werken: één zonder marconist maar met een radiotelefonie-apparaat (een Z.g. S-phone), de eerste-luitenant H. G. de Jonge, en één met een marconist, P. R. Gerbrands - maar die marconist verdronk, toen het Engelse toestel dat Gerbrands en hem zou afzetten, op het IJsselmeer een noodlanding moest maken. Gerbrands zat dus zonder verbinding. De Jonge had o.m. als taak een nieuwe spionagegroep te vormen, Gerbrands had opdracht gekregen, een veilige 'weg'
naar Spanje op te bouwen. Zij waren de eerste twee 'BI-agenten'
. In juni '43 arriveerden twee nieuwe: P. L. baron d' Aulnis de Bourouill, die om te beginnen contact moest opnemen met Deinum en Vader (de 'Packard-lgroep), en G. A. van Borssum Buisman die een vast radio-contact met de OD tot stand moest brengen; van Borssum Buisman had daartoe een marconist bij zich, H. Letteboer. In totaal werden in de periode die ons in dit deel bezighoudt (mei' 43-juni '
44) door het Bureau Inlichtingen niet minder dan drie-en-twintig geheime agenten C.q. marconisten naar bezet gebied gezonden en het aantal door BI ontvangen en verzonden telegrammen (telegrammen over technische aangelegenheden van het zendverkeer niet meegerekend) nam dan ook gestadig toe: van 4 in het eerste kwartaal van' 43, tot 87 in het tweede, I09 in het derde, 176 in het vierde, en tot 219 in het eerste kwartaal van '44 (385 in het tweede). De Abwehr constateerde dat met grote spijt: hij ving de morsetekens Opi, maar
Gepast lijkt het ons, hier nu eerst te onderstrepen dat, al had de Abwehr ook van begin maart tot begin augustus '43 bij het uitschakelen van geheime zenders geen succesgeboekt, het zenden van bezet gebied uit een moeilijk en riskant werk was en bleef. Op de problemen van het coderen en decoderen gaan wij niet in (zij komen aan de orde wanneer wij in deel 9, Londen, op het Englandspiel terugkomen), behoudens dat wij willen opmerken dat door het Bureau Inlichtingen een veilig systeem toegepast werd.
Voor het zenden was een zender nodig (die tegelijk als ontvanger fungeerde) èn een antenne. Die antenne moest vrij lang zijn. Lange antennes vielen in bezet gebied van de zomer van' 43 af evenwel meer op dan tevoren doordat in het kader van de confiscatie der radiotoestellen gelast was, alle antennes af te breken; daarop werd, gelukkig, maar weinig controle uitgeoefend, maar wij veronderstellen niettemin dat er na de confiscatie der radio's aanzienlijk minder antennes in bezet gebied te zien waren dan voordien. Vaak was dit de eerste teleurstelling die een in bezet gebied arriverende geheime agent c.q. marconist verwerken moest.
Het apparaat van de zender, dat niet veel groter was dan een schrijfmachinekoffertje, raakte bij de parachutelanding menigmaal defect: dan moest de zender eerst gerepareerd worden. Gezonden (en ontvangen) werd met gebruikmaking van een kristal hetwelk, gelijk reeds gezegd, de golflengte bepaalde; de meeste marconisten hadden meer dan één kristal bij zich zodat zij, hetzij volgens een meegenomen schema, hetzij volgens telegrafische afspraak, van golflengte konden wisselen. Codetelegrammen die van Engeland uit gezonden werden, waren natuurlijk wat hun lengte betrof, niet aan beperkingen onderhevig; de Abwehr luisterde wel mee, maar kon de ontvanger waarop dan alleen maar geluisterd werd, niet 'uitpeilen'
, Anders was het wanneer die ontvanger zender werd. Door peiling-op-afstand werd eerst de streek vastgesteld van waaruit gezonden werd, en als de zender lang'doof'
en hadden dus een 'gehoorapparaat'
, of ze verschenen in de vorm van een juffrouw met een mof 'Dat waren natuurlijk allerlei raffmementen waarvan'
, aldus d' Aulnis, 'de Engelsen geen benul hadden. Dat moesten de agenten hier leren. '2
Wenselijk was dus dat de marconisten slechts vrij korte tijd uitzonden. Hun was dan ook voorgeschreven, nooit langer dan twintig minuten in de lucht te blijven. Bijna geen enkele marconist was het mogelijk, zich aan dat voorschrift te houden. Hij was vaak al tien minuten kwijt voor hij er door een inleidende wisseling van seinen zeker van was dat hij goed ontvangen werd - pas nadien begon hij aan het doorgeven van de in code gereedliggende telegrammen. 'Om een behoorlijke correspondentie te verwerken was'
, vertelde Deinum van de groep-'Packard'
, 'een paar keer drie kwartier in de week net voldoende'
v; 'als je iets over wilde krijgen, was je', zei d' Aulnis, 'uren aan de gang.'
4
Er kwamen voorts in de telegrammen vaak fouten voor door kleine storingen in het zendverkeer (dan moest men in Londen raden wat overgeseind wasê) - grote storingen waren vooral in de lente en in de herfst tamelijk frequent. Had de marconist dan geen verbinding kunnen krijgen, dan had hij er, wanneer hij wèl verbinding kreeg, als regel weer talrijke telegrammen bij gekregen. Bij uitzondering heeft Six wel eens telegrammen laten uitzenden die meer dan drie uur zendtijd in beslag namen. De geheime agenten van het Bureau Bijzondere Opdrachten (de 'sabotage-agenten'
) bezaten zenders waarin vier of vijf kristallen ingebouwd waren zodat de agent of zijn marconist tijdens het zenden telkens, na een bepaald teken gegeven te hebben, van golflengte kon veranderen, maar de BI-agentenNederland uitgezonden telegrammen werden ook wel verminkt opgevangen,'spionage-agenten'
) waren minder goed geëquipeerd: zij konden slechts kiezen tussen twee golflengten (ze hadden twee kristallen voor de 40-, twee voor de So-meter band), en nooit tijdens de uitzending van golflengte veranderen.
Naast de zenders die morse-telegrammen ontvingen en uitzonden, waren ook wel 'spreek-zenders'
(S-phones) in gebruik zoals de Jonge er een meekreeg: de agent kon dan zijn letterreeksen mondeling doorgeven aan een 'ontvanger'
die zich in een bij de Nederlandse kust rondcirkelend vliegtuig bevond. Dat systeem had nadelen: het vliegtuig liet door de weersomstandigheden wel eens dagen op zich wachten, en het door de Engelse diensten hooggeprezen voordeel dat die S-phones zouden bezitten (men meende in Engeland dat zij niet uitgepeild konden worden), was een fictie: ook zij waren kwetsbaar.! Bovendien werkten ze soms niet: de Jonge kon bijvoorbeeld in de maanden juli en augustus' 43 geen enkele verbinding krijgen.
Regel was het dat de zender voortdurend verplaatst werd. Die verplaatsing was op zichzelf door de veelvuldige straat- en treincontroles niet vrij van risico; bovendien had de marconist dan talrijke adressen nodig van waaruit hij zenden kon. Ieder die daar op welke wijze ook medewerking aan verleende, riskeerde de doodstraf. Enkele agenten/marconisten c.q. spionagegroepen waren er die dan ook een ander systeem prefereerden: uitzenden vanuit een vast, maar niet snel bereikbaar adres (een diep in het land liggende boerderij bijvoorbeeld) zodat men, als er gevaar dreigde, tijd had, de antenne af te breken en de antenne, de zender en alle paperassen te verbergen op een plaats waar zij nauwelijks ontdekt konden worden; daarbij was natuurlijk een voorwaarde dat ieder die met het zenden te maken had, over de nodige nagemaakte papieren beschikte die zijn aanwezigheid ter plaatse volledig konden verklaren.
Tijdens het zenden werden veiligheidssystemen toegepast: in de steden bevonden zich bijvoorbeeld in de buurt van het huis van waaruit gezonden werd, personen die onopvallend op de uitkijk stonden of rondfietsten; naderde een verdacht langzaam rijdende auto, dan gaven zij een teken (ook in het huis stond iemand op de uitkijk) en dan zweeg de zender onmiddellijk: de Peiltrupp kwam dan niet verder.
Regel was het voorts dat de marconist alleen bij zijn zender kwam wanneer volgens zijn zendschema een zendperiode aangebroken was. Hij èn de ge
'bewijzen'
.
Nu hebben wij het tot dusver alleen maar over de materiële problemen gehad - er waren ook psychologische. Geheime agenten en marconisten moesten bestand zijn tegen de spanningen die met hun werk verbonden waren. De marconist had het daarbij soms nog moeilijker dan de geheime agent. De geheime agent was immers onafgebroken in touw, maar de marconist moest als regel telkens enkele dagen wachten voor hij weer ging zenden. Wachten werd door velen als enerverender ervaren dan actie. Het werk vergde niet alleen geduld en uithoudingsvermogen, men had er ook (maar dat gold voor alle illegale werk) een 'zesde zintuig'
voor nodig: een zekere gevoeligheid voor dreigend gevaar en het vermogen om dan adequaat te reageren. 'Ik geloof nooit'
, zei Gerbrands aan de Enquêtecommissie, 'dat een geheime agent kan worden opgeleid. Men moet alleen zien of hij slim is, men kan hem anders tien jaar opleiden en dan is het nog geen goede agent',! of, zoals d' Aulnis het uitdrukte: 'common sense, dat is het belangrijksre.P
Van de eerste vier van maart '43 af uitgezonden geheime agenten: de Jonge, Gerbrands, d' Aulnis en van Borssum Buisman, willen wij Gerbrands' activiteit in een volgende paragraaf behandelen waar de '
vluchtwegen' aan de orde komen - wij willen met van Borssum Buisman beginnen, zulks mede daarom omdat hij naar de Ordedienst, de OD, gezonden werd die, toen hij arriveerde, al een eigen spionage-organisatie bezat bij welke wij in dit hoofdstuk moeten stilstaan: sectie V van het z.g. Hoofdkwartier. Als 'politieke'
organisatie komt de OD pas in hoofdstuk 9 aan de orde, maar daar moeten wij nu even op vooruitlopen, want van Borssum Buisman was het die aan
In oktober '42 had Six een uitvoerig memorandum opgesteld waarin hij er op gewezen had dat het optreden, bij de bevrijding en vóór de terugkeer van de regering, van 'driemanschappen e.d.' '
met politieke inslag' (d.w.z.: die de democratische politieke partijen vertegenwoordigden) tot 'grote verwarring'
zou leiden, 'met de fatale gevolgen van dien voor ons land.' Beter was het als op dat moment '
een opperbevelhebber' aanwezig was aan wie de regering al haar bevoegdheden overgedragen had. 'De omstandigheden zouden het'
, had Six geschreven, 'nodig kunnen maken, de commandant-OD met het opperbevel te belasten, zolang deze organisatie geheel op zichzelf is aangewezen' - zo zou men '
aanhitsing tot revolutionaire acties' kunnen tegengaan. Naast dat memorandum had Six ook zorg gedragen voor een 'Oproep aan de bevolking'
· en drie 'Algemene Bekendmakingen'
die op de dag van de bevrijding overal aangeplakt zouden moeten worden; men zou er dan o.m. in lezen dat het militair gezag, onder een door de regering benoemde opperbevelhebber, door de commandanten van de OD uitgeoefend zou worden; dat niemand de orde zou mogen verstoren; dat politieke gevangenen alleen maar in vrijheid gesteld zouden worden, 'voorzover hun vrijlating de openbare orde niet in gevaar brengt'
(de militaire commandanten zouden alle links-revolutionaire elementen dus in arrest kunnen houden) en meer van dergelijke bepalingen die alle tezamen aantoonden dat Six hogelijk bevreesd was voor radicalisering der volksmassa's en voor een tweede '
november 'IS'
. Er waren ook anderen die zo dachten.
Eind oktober of begin november '42 zond Six al deze stukken via de Zwitserse Weg naar Londen. Hij hoorde er niets op. Eind maart '43 deed hij ze, weer via de Zwitserse Weg, opnieuwaan de regering toekomen. Toen de April-Meistakingen een maand later uitbraken, wist hij nog steeds niet waar hij aan toe was, maar in juli werd die onzekerheid opgeheven. Het was van Borssum Buisman die hem toen het standpunt van de regering kwam overbrengen, zulks in een door de minister van oorlog, ir. van Lidth de Jeude ondertekende, min of meer in telegramstijl geschreven 'Boodschap'
i! In de tekst stond:
'Op tijdstip van bevrijding wordt Bijzondere Staat van Beleg afgekondigd en Militair Gezag ingesteld met ruimere bevoegdheden dan tijdens vroegere Staat
1 Tekst in G. J. van OJ en : De Binnenlandse Strijdkrachten, p.
Algemene strekking van door u overgelegde oproep en bekendmakingen strookt wel met onze bedoelingen, doch vaststelling juiste tekst in aansluiting met hier voorbereide maatregelen moet worden overgelaten aan door de koningin te benoemen opperbevelhebber welke benoeming eerst op tijdstip der bevrijding bij proclamatie aan Nederlandse volk met andere getroffen voorzieningen zal worden bekendgemaakt.
In geval militaire operaties op Nederlands grondgebied plaats hebben, is opperbevelhebber van Nederlandse eenheden' ondergeschikt aan Geallieerd oppercommando, onderlinge- verhouding wordt hier uitvoerig besproken en geregeld. In geval geen militaire operaties op Nederlands grondgebied en dus geen Geallieerd leger ter plaatse beschikbaar, zal herstel en handhaving openbare orde taak zijn van Nederlands Militair Gezag ...
In beide gevallen zal van diensten OD, evenals van politie, nuttig gebruik gemaakt worden, onder rechtstreekse bevelenMilitair Gezag. Getracht wordt, tijdig in bewapening te voorzien. Uw militaire organisatie past wel in alhier ontworpen schema, hetwelk beoogt verdeling land in districten, aan het hoofd waarvan gedelegeerden van het centrale Militair Gezag, door dit Gezag aan te wijzen. Alhier wordt aantal personen opgeleid voor deze funktie, doch merendeel zal in Holland moeten gevonden worden, waarvoor gaarne gebruik gemaakt wordt van OD-officieren en overigens van daarvoor tijdelijk te militairiseren burgers.
Blijft nog regeling wettig gezag vanaf tijdstip vertrek bezetters tot aankomst koningin. Vorming Voorlopig Bewind door driemanschappen of door welke groep ook, wordt mede wegens redenen in uw memorandum vermeld, volkomen ontoelaatbaar geacht, doch regering voornemens, met representatieve groep (voorzover thans te overzien valt: het Nationaal Comité" of andere leidende figuren) nauw samen te werken totdat nieuw kabinet gevormd, onmiddellijk na terugkomst koningin.
Het ligt in de bedoeling dat vertegenwoordigers wettige regering en opperbevelhebber en diens staf onmiddellijk overkomen. Zou onverhoopt opperbevelhebber niet onmiddellijk aanwezig zijn, dan kunnen zijn instructies aan OD tot handhaving openbare orde van hier worden uitgegeven, doch aangenomen wordt, dat zulks slechts voor uiterst korte duur nodig zal zijn.'
Hoe kon van Borssum Buisman nn met Six in contact komen? Men kende in Londen evenmin de naam als de verblijfplaats van de chef-staf van de OD. Deze had zich evenwel enkele maanden tevoren via de 'De Soto'
zender van dokter Oosterhuis present gemeld en BI had terecht aangenomen dat Óosterhuis in staat zou zijn, van Borssum Buisman met die chef-staf in contact te brengen. Maar het duurde enkele weken voor van Borssum Buisman die niet meer dan een eerste 'aanloopadres'
in Oosterbeek bezat, tot Oosterhuis kon doordringen: zulks geschiedde vermoedelijk n1.pas op 19 juli.! Oosterhuis (die drie dagen later gearresteerd zou worden - van Borssum Buisman kwam net op tijd) gaf de geheime agent aan de gewestelijke commandant-Groningen van de OD door en deze bracht hem naar de buurt van Amsterdam; Six ontving er bericht van: de agent wilde hem spreken. Maar Six was voorzichtig. Hij wist van het geslepen verraderswerk van 'Anton de Wilde'
(Anton van der Waals) af2; het feit dat een geheime agent beweerde, door de regering gezonden te zijn, was hem niet voldoende. Nu had Six begin juni de geheime agent Gerbrands ontmoet die zich zonder zender in bezet gebied bevond (de OD had via de 'De Soto'
-zender kunnen verifiëren dat Gerbrands bonafide was) - Six stelde zich op het standpunt dat hij, al had hij ook via diezelfde zender vernomen dat een voor hem bestemde geheime agent zou aankomen, alleen bereid was, van Borssum Buisman te ontmoeten indien deze door Gerbrands, met wie hij samen naar Engeland gevaren was, herkend werd. Bij de Zuidelijke Wandelweg in Amsterdam ging daartoe een van Six' adjudanten, J. Chr. Bührmann, eenbeiden aanstonds meer. 2 Op de telegrammen die Six dienaangaande naar Londen zond, komen wij in deel ç
Spoedig kreeg Six nu de vergroting van de door van Borssum Buisman meegebrachte microfoto te lezen; hij deed dat met grote vreugde en voldoening. Zwart op wit stond hier immers dat de regering (van Borssum Buisman kon meedelen dat de brief van minister van Lidth de Jeude de volledige instemming van de koningin had) het met 'de algemene strekking'
van alles wat Six aan het eind van de zomer van '42 op schrift gesteld had, eens was en dat zij het voor mogelijk hield dat de commandant van de OD namens een nog niet aanwezige opperbevelhebber de openbare orde zou moeten handhaven, zij het slechts 'voor uiterst korte duur'
- misschien maar voor luttele dagen of uren. Ja, maar juist in die dagen of uren moest, zo zag Six het, een herhaling van 'november '
18' voorkomen worden! Voor hem stond vast dat hij nu een schriftelijke regeringsopdracht had om op de ingeslagen weg voort te gaan, en inderdaad: dat was het geval zolang die opdracht niet ingetrokken of gewijzigd werd. Fundamenteel veranderde zulks, zo meende hij, zijn eigen positie en die van de OD: wat andere illegale organisaties, zolang de bezetting duurde, ook aan verdienstelijk werk mochten doen zijn organisatie was de enige die door koningin en kabinet gemachtigd was om, mocht het nodig zijn, in de bevrijdingsdagen regelend op te treden.
De persoonsbewijzen van van Borssum Buisman en Letteboer bleken niet te deugen. De OD had geen eigen falsificatiegroep maar Gerbrands had contact moeten leggen met de 'pilotenhulp'
<organisatie 'Fiat Libertas'
die nog steeds met de falsificatiegroepvan Eduard Veterman in verbinding stond; het was 'Fiat Libertas'
die een pb-expert naar van Borssum Buisman en Letteboer stuurde. Deze constateerde dat in hun pb niet minder dan zes cardinale fouten zaten. Ze zouden nieuwe krijgen, maar dat nam vrij veel tijd in beslag: in september bevonden hun nieuwe pb's zich nog bij een medewerkster van '
Fiat Libertas', Nel Lind. Dat zou fatale gevolgen hebben; wij zullen ze nog weergeven.
Ter aanvulling van hun Londense pb's hadden van Borssum Buisman en Letteboer intussen iets van dekking gevonden doordat een broer van Gerbrands, drs. A. Gerbrands, ambtenaar van de Centrale Crisis-ControleDienst, hun papieren verschaft had waardoor zij zich als CCCD-ambtenaren konden legitimeren; de penning die die ambtenaren moesten kunnen tonen, werd voor die gelegenheid nagemaakt bij Werkspoor in Haarlem, 'onder'we hebben hier ook altijd onze eigen rijwielplaatjes gemaakt."
Eenzelfde dekking kregen in september' 43 twee marconisten, P. Hoekman en B. Grisnigt, die toen aan van Borssum Buisman op diens verzoek toegezonden waren samen met een expert in het coderen en microfilmen om wie van Borssum Buisman overigens niet gevraagd had: H. van der Stok. Naast zijn werk voor de OD was van Borssum Buisman er namelijk toe overgegaan (dat was een ander deel van zijn opdracht geweest), een aparte spionagegroep te formeren. Met de leiding daarvan had zich, op uitnodiging van Six, een ondergedoken beroepsofficier belast, Chr. Tonnet, en deze had via zijn groep (de zenders zouden als 'Barbara'
aangeduid worden - wij zullen die naam voor de groep aanhouden) zoveel gegevens kunnen verzamelen dat hij behoefte gekregen had aan eigen zendverbindingen. 2 Hoekman, Grisnigt en van der Stok gingen daarvoor zorgen. Hoekman werd evenwel spoedig uitgeschakeld. Begin november werd hij naar N oordBrabant gezonden om hulp te verlenen bij de landing van weer een nieuwe marconist en een nieuwe microfotograaf die voor de OD bestemd waren: J. H. Diesfeldt en M. Verhage - zij werden gedrieën in de boerderij overvallen waar zij de bagage sorteerden. Hoekman offerde bij die gelegenheid zijnleven op : hij vocht zich dood in de deuropening en maakte het zodoende Diesfeldt en Verhage mogelijk, te ontsnappen.
Meer verliezen volgden.
Eind september was Nel Lind gearresteerd (wij komen er in de paragraaf 'Pilotenhulp'
op terug) - bij haar vond de Sicherheitspolizei de persoonsbewijzen die voor van Borssum Buisman, Letteboer, Hoekman, Grisnigt en van der Stok bestemd waren, en wij moeten wel aannemen dat de Sicherheitspolizei er ook achter kwam wat hun functie in bezet gebied was: hun foto's werden namelijk allerwege in het Duitse politie-apparaat verspreid. Maandenlang keek men vergeefs naar hen uit, maar op 2 februari' 44 werden van der Stok (die als microfotograaf niet voldaan had en bovendien niet geschikt gebleken was voor het illegale werk) en de marconist Grisnigtdie werkzaam was op het terrein van de 'pilotenhulp'
- zijn werk komt in dit'uitgepeild'
en nogmaals drie dagen later, 5 februari, werd van Borssum Buisman in Amsterdam toevallig door een van Schreieders medewerkers, SS-Hauptscharführer H. K. o. Haubrock, gezien. Haubrock herkende hem van de foto die verspreid was. Van Borssum Buisman werd prompt gearresteerd en had (hij moest na Letteboers arrestatie een ander woonadres opzoeken) ongelukkigerwijze talrijke stukken bij zich: meer dan 100 'oude'
en enkele 'nieuwe'
telegrammen alsmede enig code-materiaal. Trouwens, ook bij van der Stok, Grisnigt en Letteboer was veel materiaal gevonden waaronder stukken die van Tonnet afkomstig waren. Deze zat toen al in arrest (hij was enkele weken eerder na een controle van persoonsbewijzen waarbij men zijn pb niet vertrouwd had, vastgehouden), maar de Sicherheitspolizei bezat geen bewijs voor zijn illegale activiteit. Na de arrestatie van van der Stok liep het slecht voor Tonnet af: van der Stok gaf namelijk o.m. het gegeven prijs dat Tonnet de centrale figuur geweest was in de groep-'Barbara'
. De Sicherheitspolizei wist nu dat haar met van Borssum Buisman een figuur van bijzondere bet ekenis in handen gevallen was. Zijn Dauervernehmung duurde meer dan 100 uur - desondanks werd nadien van de hem zo goed bekende OD-adressen geen één overvallen en Schreieders code-expert, de Duitser Ernst May, schreef na de oorlog dat van Borssum Buisman van de tientallen geheime agenten en marconisten die hij over hun codesystemen had moeten verhoren, 'hoitungsmássig der weitaus beste Agent' geweest was.!
Vermeld zij nog dat BI en MI-6 op een Spiel dat onmiddellijk via de zenders van Letteboer en Grisnigt op touw gezet werd, spoedig niet langer ingingen, dat van Borssum Buisman en Tonnet, beiden ter dood veroordeeld, begin november '44 uit de trein sprongen die hen uit de gevangenis van Lüttringhausen naar die van Hameln zou brengen"
, en dat van Letteboer, Grisnigt en van der Stok de laatste de enige was die in een Duits coneentratiekamp stierf. De groep-'Barbara'
was evenwel begin februari' 44 uiteengeslagenê, 'het werk van vele maanden was'
, zo schreef Somer, hoofdkrachten. 3 Diesfeldt werd in juli 'uitgepeild'
en begin september in Vught'met één klap ongedaan gemaakt."
Zo ging het in de oorlog, en op geen gebied konden successen en katastrofes sneller op elkaar volgen dan op dat van de spionage en de contraspionage. Sicherheits polizei en Abwehr waren geduchte tegenstanders.
Zoals wij reeds in hoofdstuk 3 van ons vorige deel vermeldden, was de majoor der genie J. Kok van de zomer van '42 af in opdracht van Six een nieuwe spionage-organisatie gaan opbouwen. Die opbouw nam vele maanden in beslag. Toen Six eenmaal commandanten benoemd had in de 19 OD-gewesten waarin hij het land verdeeld had, zocht Kok via die commandanten contact met personen die in het betrokken gewest een aparte groep konden oprichten voor het verzamelen van gegevens. Kok was in '41 hoofdingenieur van de rijkswaterstaat geworden - het lag voor de hand dat de door hem gevormde sectie V zich vooral ging toeleggen op het verkennen van de Duitse versterkingen. Six stimuleerde hem ook in die richting, vooral van de zomer van '43 af, want Six had toen van van Borssum Buisman vernomen dat er andere spionagegroepen waren die speciaal de plaatsing van de Duitse militaire eenheden in het oog hielden. Bovendien bracht de door van Borssum Buisman overgebrachte boodschap van de regering Six er toe, er zich vooral rekenschap van te geven hoe, ook op militair gebied, de situatie in den lande zou zijn ten tijde van de bevrijding. Het kon zijn dat de Duitsers zich zonder slag of stoot zouden overgeven - het kon óók zijn dat zij juist op het laatste moment allerlei vernielingen zouden uitvoeren: dijken doorsteken, sluizen, bruggen, gemalen en electrische centrales vernielen. Hoe viel dat te voorkomen? Dat was niet precies te voorzien, maar in elk geval was het wenselijk dat de Geallieerden dan de beschikking hadden over nauwkeurige gegevens inzake de al gestelde inundaties en de belangrijkste bruggen, sluizen, gemalen en electrische centrales alsmede inzake de versterkingen die de Duitsers daar zouden hebben opgeworpen, eventueel ook de vernielingsvoorbereidingen die zij zouden hebben getroffen. Sectie V van het hoofdkwartier van de OD ging overigens óók gegevens over troepen
1 J. M. Somer: Zij sprongen in de nacht. De Nederlandse Inlichtingendienst te Londen
Alle gegevens kwamen bij Kok in Amsterdam samen. Hij gaf ze in rapporten weer en voegde daar nauwkeurige kaarten, eventueel plattegronden, aan toe. Al dat materiaal werd gemicrofilmd, eerst door de 'vaste'
fotograaf van sectie V, de Amsterdammer W. Prins, later tersluiks bij het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf te Amsterdam, en het werd aanvankelijk via de Zwitserse Weg, nadien via andere wegen naar Londen gezonden. In totaal waren het tot aan de bevrijding ca. I 000 rapporten met een even groot aantal tekeningen. Enkele honderden rapporten waren kort en werden ook in codetelegrammen verwerkt maar de meeste waren veel te lang om zich voor deze vorm van overbrenging te lenen. Van speciaal belang waren 14 lange rapporten over de waterstaatkundige toestand die in de periode januari '44augustus '
44 doorgegeven werden; wat zijn kennis van de Nederlandse inundaties betrof, steunde het Geallieerde opperbevel, aldus Somer, 'vóór en na de invasie voor een belangrijk deel op de rapporten van de OD'
, maar andere rapporten (over de bruggen, de spoorwegen, de electriciteitsvoorziening, de watervoorziening en het brandweerwezen) waren ook 'eerste klas werk'
"; in dergelijke rapporten werd als regel mede aangegeven hoe men eventuele door de Duitsers aangerichte schade kon herstellen en wat voor hulpmiddelen daarvoor nodig waren.
Gelijk gezegd: over de dislocatie van de Duitse troepen werd door sectie V van het Hoofdkwartier van de OD minder frequent en veelalook minder 'actueel'
gerapporteerd - dat was het werk van andere spionagegroepen.
1 Getuige J.'Albrecht'
er een die door een van die geheime agenten opgericht werd, nl. door H. G. de Jonge, die in maart '43 gearriveerd was. De Jonge ging er van nit dat de Geallieerde invasie wellicht in de eerste plaats en in elk geval mede plaats zou vinden op de Nederlandse kust. Hij had te dien aanzien overigens geen enkele aanwijzing in Londen gekregen - misschien moeten wij het zo zien dat de Jonge het vertrouwen koesterde dat hij, als hij de Geallieerden bij uitstek talrijke en betrouwbare gegevens kon toesturen over de Duitse krachten en versterkingen, een Geallieerde invasie als het ware naar ons land zou trekken. Hij moest overigens óók economische gegevens verzamelen. Daar deed hij niet veel aan: hij concentreerde zich op de militaire, en dan vooral die welke het westen des lands betroffen. Zijn verkenners koos hij uit zijn hoofdzakelijk gereformeerde kennissenkring en hij vroeg bij voorkeur personen die in militaire dienst waren geweest. Die hadden een aanvullende scholing nodig: zij kenden wèl de Nederlandse krijgsmacht maar niet de Duitse. Erg veel scholing kon de Jonge hun echter niet geven; het materiaal dat hij daartoe uit Engeland meegekregen had, 'gaf'
, aldus het gedenkboek van zijn groep, 'een oppervlakkig en soms zelfs misleidend beeld van de structuur van het Duitse Ieger."
Enkele leden van zijn groep verdiepten zich evenwel grondig in de opbouw van de Wehrmacht en zij konden spoedig aan de talrijke verkenners doen weten waarop deze in de eerste plaats moesten letten. Alle Duitse versterkingen in Noord- en Zuid-Holland werden grondig verkend, zo ook het vliegveld Deelen; de Jonge was namelijk tot de conclusie gekomen dat een Geallieerde invasie op de kust gekoppeld moest worden aan een luchtlanding op dat vliegveld. Medio juni meende hij dat hij het verkenningswerk voorlopig kon afsluiten: hij beschikte over rapporten die tezamen bijna 400 pagina's telden; die liet hij microfilmen, Hoe kreeg hij de microfilms naar Londen?
Voor zijn vertrek was hem gezegd dat hij voor de verzending van stukken gebruik kon maken van de 'lijn'
die Gerbrands zou opbouwen, maar die 'lijn'
kwamniet tot stand doordat Gerbrands zonder marconist was komen te zitten. Wel had Gerbrands nadien aanraking gekregen met 'Fiat Libertas'
, maar dat feit was de Jonge niet bekend. Begin juli bevond hij zich in een situatie die hij als ondragelijk voelde. Notabene: op 30 juni had Churchill, zo had de BBC bericht, hoogst belangrijke operaties aangekondigd 'before the leaves of autumn fall', en hij zat nog steeds in bezet gebied terwijl, zo meende hij, de door hèm verzamelde gegevens wellicht
1'hulpprediker van Vliet'
stapte hij op 23 juli in een trein die hem naar Groningen zou brengen. Nauwelijks was hij vertrokken of een vriend vernam van Boererna, die aan de greep van de Sicherheitspolizei was ontsnapt, dat Oosterhuis gearresteerd was. Toen de Jonge's trein in Zwolle aankwam, riep de stationsluidspreker om dat 'dominé van Vliet'
zich op het stationsbureau moest aanmelden; hij moest er Den Haag opbellen en kreeg te horen dat hij 'in verband met een begrafenis'
onmiddellijk moest terugkeren. Men kan zich de Jonge's gemoedsgesteldheid indenken: nog waren de microfilms het land niet uit!
Een gelukkig toeval kwam hem te hulp: de man bij wie hij in huis was, wist dat mr. J.le Poole, een van de leidende figuren van het restant van de 'Dienst-Wim'
, over goede verbindingen beschikte -Ie Poole kreeg de door de Jonge vervaardigde microfilms en gaf ze door aan Siewert de Koe, Pots opvolger als chef van de groep- 'Kees'
; de Koe gaf ze op zijn beurt door aan de zoon van Bosch van Rosenthal (de ontslagen commissaris van de provincie Utrecht), mr. L. H. N. F. M. Bosch ridder van Rosenthal. Van de Koe kreeg Bosch van Rosenthal jr. te horen: 'Dit is iets zo belangrijks dat je moet proberen, dat het zo spoedig mogelijk naar Londen gaat.'
2 Wij nemen aan dat Bosch van Rosenthal jr. zich in gelijke geest uitliet toen hij (het was intussen 23 augustus geworden) de twee riemen met de microfilms overhandigde aan Oncko Heldring, een helper van mej. H. C. Kohlbrugge bij wie in die tijd alle rapporten belandden die via de Zwitserse Weg doorgegeven moesten worden. Mej. Kohlbrugge vond dat de microfilms die de Jonge had laten maken, nogal kraakten, zij was huiverig ze in de eerstvolgende zending op te nemen, zij gaf de microfilms aan Six. Bijna 400 pagina's!van het koninkrijk', zoals dat voluit heette. 2 Getuige L. H. N. F. M. Bosch van Rosenthal, Enq., dl. IV c, p.'verdund'
worden! Six besloot, zich er eerst van te vergewissen hoe belangrijk die rapporten van een hem persoonlijk onbekende agent eigenlijk waren. Hij liet van de microfilms leesbare afdrukken maken, gaf al dat materiaal aan Kok te zien, deze vond de zending 'vrijwel in haar geheel waardeloos"
, en Six besloot daarop, de microfilms niet toe te vertrouwen aan een speciale boodschapper van de Zwitserse Weg die juist op dat moment in bezet gebied was. Deze kreeg alleen een aantal tekeningen mee die Kok wèl van belang geacht had, maar die had Kok laten overtekenen en vervolgens nummers laten geven die in de door de OD gebruikte serie vielen.
Omtrent het feit dat de microfilms niet doorgegeven waren (in de kring van de Zwitserse Weg was men niet alleen dáár verontwaardigd over, maar ook over het feit dat mej. Kohlbrugge de films aan Six afgestaan had en dat deze op zijn hoofdkwartier honderden pagina's leesbare spionageberichten had ,liggen), liet Six via van Borssum Buisman bericht geven aan de Koe van Borssum Buisman stond met deze in regelmatig contact. De Koe lichtte de Jonge in. Diens reactie laat zich raden. Hij eiste toegang tot Six en deze, die anders voor 'buitenstaanders'
vrijwel nimmer te spreken was, verklaarde zich tot een ontmoeting bereid. Ze vond begin september in Amsterdam plaats. Six nam er Kok voor mee en van hem kreeg de Jonge een lange uitleg te horen, waarom met name zijn tekeningen niet gedeugd hadden: 'zij waren vertekend'
, vertelde Kok later aan de Enquêtecommissie, 'en zij waren niet in schaalverhoudingen ... Deze tekeningen (waren) door ons allang, maar in veel betere vorm, naar Engeland ... gezonden. Dat was allemaal oude koek. Dat heb ik die meneer uiteengezet. Toen heeft in mijn bijzijn de heer Six op de rug van die man op zijn portefeuille een verklaring geschreven (het regende dat het goot, en wij stonden onder een boom in het Vondelpark) waarin, meen ik, werd verklaard dat die man er genoegen mee nam dat die foto's in onze handen waren ... Daar heeft die man toen zijn handtekening onder gezet."
De inhoud van die verklaring werd in het voorafgaande door Kok niet volledig weergegeven. Inderdaad, de Jonge ondertekende een machtigingdat Six zijn microfilms (die zich op dat moment weer bij mej. Kohlbrugge bevonden) mocht overnemen, maar Six had daar nog een alinea aan toegevoegd: 'Van de afdrukken is een gedeelte vernietigd, de rest volgt dezelfde
1 Getuige O. W. Heldring, a.v.,p. !ISO. 2 Getuige]. Kok, a.v., p. 1313. 8 A.v., dl. IVa, p.'de inlichtingendienst te Londen'
waren.!
Wordt die kritiek weerlegd door het feit dat de Jonge er zich bij neergelegd had dat zijn microfilms niet alsnog aan de Zwitserse Weg toevertrouwd werden? Geenszins. De Jonge beschikte nog steeds over de oorspronkelijke rapporten. Die had hij niet alleen opnieuw laten microfilmen maar begin september' 43 nam hij bovendien aan dat hij ze spoedig persoonlijk in Londen bij het Bureau Inlichtingen zou kunnen afgeven. Hij had al in juni besloten, naar Engeland te vertrekken, en hij meende dat dat vertrek bij uitstek zinvol was: de groep kon zonder hem haar spionagewerk voortzetten en hij wist nu precies welke hulp nodig was om de Nederlandse illegaliteit in staat te stellen, mee te vechten als het tot een invasie op de Nederlandse kust kwam. In juli had hij gehoopt, via de Zweedse Weg te kunnen ontsnappen (het was mislukt), in augustus had hij veel tijd besteed aan plannen om met een Duits Dornier-watervliegtuig weg te komen, eerst van de rivier bij de Aviolanda-fabrieken bij Dordrecht, daarna van het BuitenY bij Schellingwoude (beide plannen bleken onuitvoerbaar), maar in september was tot een operatie besloten die kans op slagen leek te bieden: in de tweede binnenhaven van Scheveningen lag overdag een Duitse Flugsicherungsboot; dat was een met lichte kanons en luchtdoelmitrailleurs bewapende Schnellboot die gebruikt werd voor het oppikken van bemanningen van Duitse vliegtuigen die op de Noordzee een noodlanding hadden moeten maken. Systematische waarneming door medewerkers van de groep-'Albrecht'
had aangetoond dat in de middagpauze als regel slechts enkele bewakers. aan boord van het vaartuig waren; normaal had het een bemanning van zestien koppen. Om met het vaartuig dat een snelheid kon ontwikkelen van meer dan dertig zeemijlen, naar Engeland over te steken had men evenwel een stuurman en liefst twee ervaren machinisten nodig; de groep-'Albrecht'
vond ze. De twee machinisten kregen toen de nodige voorlichting van een technicus van een Amsterdamse werf waar de motoren van de Flugsicherungsboot kort tevoren gereviseerd waren. Op J6 september werd vastgesteld dat de operatie de volgende dag ondernomen zou worden. De stuurman en de
1 Tekst: a.v., p.
Op de ochtend van de I7de bleek dat van de twee ervaren machinisten één niet was komen opdagen; de ander had een vervanger meegebracht maar toen het voor de overval vastgestelde uur naderde, trok deze zich terug. Ongehinderd kwamen de mannen aan boord. Er waren daar twee Duitse bewakers. Eénlag te slapen en werd met een prop in zijn mond vastgebonden en op een bank gelegd, de tweede verzette zich hevig en werd na een lange worsteling door de Jonge in een kajuit met vier kogels dodelijk gewond een toeval wilde dat, terwijl de schoten knalden, de aandacht van een op enige afstand staande Duitse schildwacht afgeleid werd door een vrachtauto die met veel geknal van de uitlaat passeerde. De machinist die mee aan boord gekomen was, trachtte de motoren te starten. Het lukte niet. In een van seconde tot seconde toenemende spanning poogde hij toen de oorzaak van dat mankement te vinden - geen succes. 'De Mof op de bank gaf'
, aldus een relaas over dit gebeuren, 'tekenen met zijn hoofd dat hij iets wilde zeggen. Haastig rukten we hem de prop uit de mond. 'Sie mitssen sich beeilenl Inner halb zehn Minuten kommt die Mannschajt zurück."l Nieuwe pogingen om de motoren te starten - wéér geen succes. Er restte niets dan heen te gaan. Wonder boven wonder lukte dat zonder moeilijkheden: met de fietsen waarmee men gekomen was, verliet men het gebied van de Festung-Scheverungen.
Uiteraard betekende deze mislukking een zware klap voor de Jonge maar hij moest en zou naar Engeland! Met veel moeite werd nu contact gelegd met 'Fiat Libertas'
: NelLind zou de Jonge naar de Pyreneeën brengen zoals zij tevoren met de geheime agent Gerbrands gedaan had; die 'lijn'
was veilig. Op 28 september zou de Jonge NelLind in Eindhoven ontmoeten, zij had zijn valse reispapieren al bij zich. Op de 27ste werd zij gearresteerd, rnèt de Jonge's papieren. De Sicherheitspolizei had nu ook van hem een foto: het was dubbel noodzakelijk dat hij zo spoedig mogelijk het land verliet. Eindelijk, op 19 oktober, bracht een andere medewerkster van 'Fiat Libertas'
, Henriëtte ('Jet'
) Roosenburg, hem over de Belgische grens. De Jonge had microfilms van de tot het laatst toe bijgewerkte spionagerapporten bij zich: 650 pagina's, die als een pakje brood in papier gewikkeld waren. Zes dagen later was hij in Toulouse. Eén poging om van daaruit Spanje binnen te komen, mislukte nog voor de bergen bereikt waren ; een tweede leidde tot
1 Vijf jaar ondergrondse strijd (z.j.), p.'s '
pakje brood' werd, hoewel hij het, toen 'de SD'
binnenviel, verstopt had, gevonden. Geboeid werd hij naar de Aussenstelle der Sicherheitspolizei und des SD in Toulouse gebracht; hij rende er bij aankomst weg, kwam in een opgebroken straat terecht, werd door een kogel geraakt, rende verder, viel over een hoop stenen en werd opnieuw gegrepen.
Enkele dagen later zat hij in de gevangenis te Haaren opgesloten waar zich ook de geheime agenten van het Englandspiel bevonden. Tijdens zijn verhoren kwam geen naam, geen adres over zijn lippen. Dat hij gespioneerd had, kon hij niet ontkennen. Hij werd eind juni '44 ter dood veroordeeld, maar het vonnis werd niet uitgevoerd: als Nacht-und-Nebel-gevangene 1 werd hij naar Duitsland gebracht waar hij in de gevangenis te Hameln belandde en later in een tot die gevangenis behorende steengroeve; hij overleefde de oorlog.
De groep die de Jonge van maart af om zich verzameld had, bestond grotendeels uit vrienden van hem uit zijn geboorteplaats Dordrecht die weer hun eigen vrienden meebrachten. Er waren nogal wat gereformeerde studenten onder. Een van die studenten, J. A. van Arkel, was door de Jonge als zijn opvolger aangewezen en aan deze waren dan ook de telefoniezender en de code ter hand gesteld, maar met die zender viel opnieuw niets te beginnen. Dat was jammer, want de groep die zich van juli tot oktober in hoofdzaak moeite gegeven had, de Jonge te helpen bij zijn pogingen om Nederland te verlaten, concentreerde zich na zijn vertrek weer op het spionagewerk. Spoedig raakte zij van Arkel èn de zender kwijt. Na de arrestatie van Nel Lind slaagde een verraadster, Annie van Leeuwen, er namelijk in, in de 'Fiat Libertas'
-groep door te dringen en wij moeten wel aannemen dat heteen vrij groot aantal gevallen werden gevangenen die ter dood veroordeeld waren, niet geëxecuteerdmaar weggevoerd met de bepaling dat van Nederland uit geen contact met hen mogelijk zou zijn - de betrokkenen verdwenen dus als het ware 'in De meeste van deze Nederlandsevangenen kwamen in het concentratiekamp Natzweilerde Elzasterecht. 9'Albrecht'
was haar tweede leider kwijt.! Vijf van de Jonge's naaste medewerkers kwamen toen begin december in Utrecht samen, onder hen Th. J. A. M. van Lier en C. C. van den Heuvel. Besloten werd dat deze twee voortaan de groep zouden leiden. Zij trokken er nog een derde voor aan: de vier-en-twintigjarige mr. C. Brouwer, een .Dordrechtenaar, die in Utrecht gestudeerd had, secretaris was geweest van de vereniging van gereformeerde (en ook wel orthodox-hervormde) studenten, de Societas Studioscrum Rejormatorum, en door de Jonge aangesteld was als hoofdverkenner voor het district Dordrecht. Doordat van Lier, door van den Heuvel bijgestaan, van januari '44 af veel tijd ging besteden aan nieuwe pogingen om naar Engeland over te steken, kwam de organisatorische leiding van de spionage in hoofdzaak op de schouders van Brouwer te liggen. Brouwer was niet alleen begiftigd met veel doorzettingsvermogen en een fijn ontwikkeld gevoel voor security maar ook met grote organisatorische capaciteiten. Hèm moet men zien als de man die van de groep'Albrecht'
een van de meest effectieve Nederlandse spionage-groepen gemaakt heeft.
Bij dat laatste was van belang dat de groep- 'Albrecht'
systematisch gebruik ging maken van clandestiene telefoonverbindingen. In februari' 44 namelijk, vernam een van haar leidende figuren bij toeval dat de Provinciale Noordbrabantse Electriciteitsmaatschappij in heel Noord-Brabant een eigen telefoonnet bezat; dat bedrijfsnee werd niet door de Duitsers gecontroleerd. Hij nam contact op met technici van de Pnem en enige tijd later beschikten de Noordbrabantse medewerkers van de groep-'Albrecht'
over een sleutel waarmee zij de schakelhuisjes van de Pnem konden betreden om van daaruit I hun waarnemingen per bedrijfstelefoon naar een centraal punt door te geven. Begin juni '44 werd dit systeem ook in Limburg toegepast en was bovendien het bedrijfsnee van de Limburgse electriciteitsmaatschappij aan het Noordbrabantse net gekoppeld.
In de eerste maanden van '44 kreeg de groep-'
Albrecht' haar rapporten en schetskaarten het land uit door ze mee te geven hetzij aan de koeriers van de Zwitserse Weg, hetzij aan een hoge funccionaris van Philips, mr. W. E. A. de Graaff, die herhaaldelijk van de Duitsers verlofkreeg om naar Zwitserland te reizen. Uiteraard was die situatie weinig bevredigend: juist een spionagegroep had behoefte aan een zendverbinding. Begin mei' 44 werd die wens vervuld: 'Albrecht'
kreeg toen de beschikking over een marconist, W. Visser,
1 Van Arkel werd mèt de Jonge ter dood veroordeeld en als Nacht-und-Nebel gevangene afgevoerd; ook hij overleefde de oorlog.' Albrecht'
, drs.W. van der Mast, ambtenaar bij het GAB te Rotterdam, in de Biesbos ondergebracht. Welnam het van Rotterdam uit, waar de groep haar centrum kreeg, vijf uur voor men bij de zenders in de Biesbos was, maar de plaats waar die zenders zich bevonden, was voor de Duitsers moeilijk te bereiken en de marconisten die onder de hoede van een visser in een dekschuit woonden, werden op afstand beschermd door een cordon marechaussees - dag in, dag uit werden er drie uur lang codetelegrammen uitgezonden, aanvankelijk alleen van de groep-'Albrecht'
, later ook van de na Koelis vertrek voortgezette 'DienstWim'
, èn van een Russische geheime agent, zekere 'Herman'
i
zich concentrerend op de spionage verloor de groep-'Albrecht'
in de eerste helft van '44 toch niet die andere doelstelling van haar oprichter de Jonge uit het oog: deelneming aan de gewapende strijd. Zij ging na wat daar de mogelijkheden voor waren. Eerst kwam ze daarbij in contact met exbestuurders van de na 'november '
IS' opgerichte Bijzondere Vrijwillige Landstorm ('de strijdlust daar was echter'
, aldus het gedenkboek van de groep-'Albrecht'
, 'onvoldoende'
), vervolgens met de OD ('doelstelling en wijze van organiseren waren weinig moedgevend'
) - beter beviel de groep de aanraking met de Knokploegen: 'hier vond zij een groep kerels, geringJ.J.'Albrecht'
2 en toen Post weggevallen was, werd die verbinding overgenomen door de man die in opdracht van de leiding der Landelijke Knokploegen de sabotage van het Duitse transportwezen ging voorbereiden en die dus dringend behoefte had aan Engelse explosieven: Johannes van Bijnen, Daarbij was van belang dat de zenders van 'Albrecht'
(het waren er nu drie") begin september '44 uit de Biesbos naar Rotterdam verplaatst werden - de grote afstand werd toen te bezwaarlijk geacht. Uit Rotterdam bleek overigens een nog langduriger radiocontact mogelijk dan uit de Biesbos, het duurde 'niet zelden zes uur per dag_'4 Maar dat vond plaats in een situatie waarin dagelijks zoveel geheime zenders in de lucht waren dat de zes peil-auto'
s van de Ordnungs polizei telkens slechts op een deel van de opgevangen signalen konden reageren.
Wij komen nu tot de tweede door het Bureau Inlichtingen uitgezonden spionage-agent, Pierre Louis baron d' Aulnis de Bourouill- de tweede, maar wat de duur van zijn verblijf in bezet gebied betrof, de primus inter pares. Hij werd op 10 juni '43 gedropt en bijna twee jaar later, ten tijde van de bevrijding, was hij nog steeds'te velde'
. Alleen dit feit alwijst op bijzondere capaciteiten voor het werk van geheim agent. Het was overigens zo dat d' Aulnis uit de aard van zijn opdrachten minder frequent behoefde te zenden dan andere agenten.
Louis d' Aulnis, geboren in 1918, vaandrig bij de luchtdoel-artillerie in ,39-'4°, was in Leiden rechten gaan studeren, waar hij, aldus Somer, 'eigenlijk meer bohémien dan student'
geweest was." In '40 was hij koerier geworden van het Legioen Oud-Frontstrijders (de illegale groep van de Tourton Bruins), maar in maart '41 was hij, doordat hij het vermoeden had dat een verrader op hem loerde, uit bezet gebied ontsnapt - hij wilde geheim agentJ.' Aulnis door een '
ontvangst-comité' opgevangen zou worden; d' Aulnis, een zeer zelfstandige jongeman die precies wist wat hij wilde, achtte dat een nodeloos risico: hij werd volgens eigen wens 'blind'
gedropt, mèt een zender maar zonder marconist - d' Aulnis had leren seinen. Er waren in het westen des lands veel personen die hem kenden en die ook wisten dat hij begin '41 Engelandvaarder was geworden; tegen herkenning had hij zich gedekt door zijn haardracht een andere vorm te geven en zijn scheiding te verleggen, bovendien 'ging ik'
, zo schreefhij onsin '75, 'met m'
n voeten watnaar binnen lopen, hetgeen kleurloos maakt, onbelangrijk."
Zijn eerste taak was, contact op te nemen met Deinum en Vader die een meteorologische berichtendienst wilden oprichten en die in een aan een Engelandvaarder meegegeven brief aan MI-6 hadden doen weten dat de hun toegezonden zender ('Packard'
) niet werkte - de bedoeling was dat d' Aulnis voor hen één of meer nieuwe zenders zou aanvragen die ergens in bezet gebied gedropt zouden worden; die droppings zou hij via zijn eigen zender kunnen organiseren. Inderdaad kon d' Aulnis de groep-'
Packard' helpen. Hij deed evenwel nog veel meer. In de zomer van '43 stelde hij zich via de Leidse hoogleraar prof. mr. F. M. baron van Asbeck in verbinding met het Vaderlands Comité (min of meer de voortzetting van het begin april '43 '
opgerolde' Nationaal Comité) en als uitvloeisel van nieuwe opdrachten ging hij vervolgens hulp verlenen aan een spionagegroep met welke Deinum bij toeval in contact gekomen was: de Geheime Dienst Nederland, en aan nog een derde groep: de al genoemde groep-'Kees'
, ja ook nog aan een vierde: de voortzetting van de 'Dienst-Wim'
. D' Aulnis organiseerde voorts eind september'
43 het opvangen van van der Stok, codist voor de groep-'Barbara'
, en van o. M. Wiedemann, contact-agent voor de 'piloten
1' -organisatie '
Fiat Libertas', en bijna een jaar later, begin september' 44, van A. A. M. van Rijsewijk die als marconist aan de OD toegevoegd zou worden.
Wij hebben nu niet minder dan acht .illegale groepen opgesomd aan welke d' Aulnis als organisator, 'promotor'
of contact-persoon een vitale medewerking verleende: de groep-'Packard'
, het Vaderlands Comité, de Geheime Dienst Nederland, de groep-'Kees'
, de 'Dienst-Wim'
, de groep'Barbara'
, 'Fiat Libertas'
en de OD. Met verscheidene van die acht moest d' Aulnis zelf in verbinding blijven - hij moest voor die groepen ook bereikbaar zijn, dat alles uiteraard telkens via veiligheids-'sluizen'
. Tot begin '44 hield hij zich daartoe hoofdzakelijk in Den Haag op. Hij ging toen naar België en vroeg verlof, naar Londen te mogen terugkeren: hij meende, niet ten onrechte, dat hij voldoende gedaan had. Dat verlof werd hem geweigerd, heel begrijpelijk: waar in het spionagewerk zoveel misging, daar lukte aan d' Aulnis alles wat hij ondernam, het Bureau Inlichtingen wilde hem eenvoudig niet missen.
Van België uit keerde d' Aulnis met nieuwe identiteitspapieren als '
Gerard Rijkshoorn, employé bij de Hollandse Draaden Kabelfabriek', naar Nederland terug; zulks had het voordeel dat hij, werd hij ooit gearresteerd, beweren kon, pas in '44 in bezet gebied ingezet te zijn. Hij vestigde in Amsterdam in de flat die hij bewoonde, een soort kantoortje, 'de mensen liepen daar op geregelde tijden in en uit; ik heb nooit moeilijkheden gehad', vertelde hij aan de Enquêtecommissie." Medio maart '44 trad hij, overigens onder zijn echte naam, in Voorburg met de vrouw van zijn keuze, Blanche Noyon, in het huwelijk; dat huwelijk was tevoren niet afgekondigd, de burgemeester en gemeentesecretaris, beiden 'goed'
, verleenden de nodige medewerking - daags daarna was Louis d' Aulnis weer '
Gerard Rijkshoorn'. Dat de gehuwde staat een risico insloot voor zijn vrouw, was hem (en ook haar) duidelijk, maar hij meende dat hij als getrouwd man minstens zo goed zijn riskante taak zou uitvoeren en misschien wel beter. Typisch d' Aulnis! Hij ging zijn eigen gang, zeer weloverwogen, zeer voorzichtig, en niet zonder opgewektheid.
Dank zij zijn hulp werd 'Packard'
een voor de oorlogvoering hoogst nuttige spionage- en inlichtingengroep. Met opzet spreken wij hier van 'inlichtingengroep'
- 'spionage'
suggereert dat men geheime gegevens C.q. stukken verzamelt; dat deed 'Packard'
óók, maar wat zij in de eerste plaats bijeenbracht, waren de meest publieke gegevens die men zich denken kan:Bourouill,dl.c, p.
Die gegevens hadden betrekking op de luchtdruk, de temperatuur, de vochtigheidsgraad van de lucht, de mate en de soort van de bewolking, enzovoort. Internationaal was het gebruikelijk dat die gegevens door de meteorologische diensten aan elkaar doorgegeven werden in een code die in 1929 vastgesteld was op een internationale conferentie van directeuren van meteorologische instituten te Kopenhagen - men sprak van' de Kopenhagencode'
. Uit ons land kwamen die gegevens bij het (Koninklijk) Nederlands Meteorologisch Instituut in De Bilt binnen, maar op die instelling werd door de bezetter een vrij scherpe controle uitgeoefend die, zo werd gemeend, regelmatige medewerking te riskant maakte. Dat kregen Deinum en Vader te horen toen zij contact zochten met enkele medewerkers van het meteorologisch instituut. In andere opzichten konden die medewerkers hun wèl helpen: zij ijkten de instrumenten die Deinum en Vader wisten te vinden. Die instrumenten moesten op verschillende plaatsen in het land opgesteld worden en het was de bedoeling dat de weerkundige waarnemingen dagelijks van die plaatsen uit radiografisch verzonden zouden worden. In de 'Kopenhagen-code'
telde het dagelijks bericht maar ca. 30 letters - het werd dus een kort telegram (een bekwaam marconist kon het in niet veelmeer dan één minuut overseinen) hetgeen het gevaar van 'uitpeiling'
beperkte.
Bij de dropping waarbij van der Stok en Wiedemann arriveerden, kwamen in september '43 voor de groep-'
Packard' vier zenders mee waarvan twee voor de meteorologische dienst bestemd waren; één werd naar Utrecht, de ander naar Groningen overgebracht en in februari '44 kwam er nog een derde zender bij die in Maastricht, in april '44 een vierde die in Amsterdam geplaatst werd. Uiteraard was voor elke zender een apart zendgroepje nodig: een geschoold waarnemer (speciaal voor het aangeven van de "mate en de soort van de bewolking), een codistfmarconist, enkele helpers o.m. voor de beveiliging; die groepjes werden georganiseerd door A. A. de Roode die vóór de bezetting werkzaam geweest was bij de Rijksluchtvaartdienst. Deze vier zenders hebben tot begin oktober '44 dagelijks naar Engeland uitgezonden; toen werd die in Utrecht tèch 'uitgepeild'
l en een maand later die in Groningen. Door het oprollen van deze twee zen
'Packard'
-groep om het leven.
Daarbij waren ook illegale werkers die niet met de meteorologische berichtendienst te maken hadden: 'Packard'
was namelijk behalve een meteorologische inlichtingengroep ook een militaire en civiele spionagegroep geworden met een landelijke organisatie waarbij in totaal enkele honderden personen ingeschakeld waren. De militaire spionage droeg een 'normaal'
karakter, op civiel gebied was speciaal van belang dat 'Packard'
van omstreeks april '44 af regelmatig inlichtingen en rapporten ontving van ir. Louwes, directeur-generaal voor de voedselvoorziening.
Wij gaven reeds weer dat d' Aulnis via de '
Packard'-groep in contact kwam met een tweede spionagegroep, de Geheime Dienst Nederland, 'de GDN'
. In de lente van '43 moeten wij die groep zien als een die aangehaakt was aan de '
Dienst-Wim'. Vermeulen, hoofd van de 'Dienst-Wim'
, had op spionagegebied samengewerkt met Somer tot deze in '42 naar Zwitserland de wijk had moeten nemen, maar ook het werk van de oprichter van de GD N, de in 'IS geboren J. M. W. C. lansen, was aan Somer bekend. lansen, zoon van de directeur van het bijkantoor van de Twentse Bank te Delden, was in '41 aan de spionage gaan deelnemen. Begin december '42, een half jaar na Somers vertrek, was hij tegen de lamp gelopen. 'Hoe lang bent u toen gearresteerd geweest'
, vroeg hem na de oorlog de voorzitter van de Enquêtecommissie. Antwoord van lansen: 'Van 5 december tot de zde Kerstdag. Het ging zo: gearresteerd, ontvluchting, schot in mijn been, ziekenhuis in, geopereerd, gipsverband, raam uit, wederom ontvlucht'!
- een lakonieke maar bepaald kenmerkende opsomming.
lansen was een rusteloze activist. Hij liet overal in het land voor het verzamelen van militaire en civiele gegevens plaatselijke kernen vormen (het werden er een stuk of 30) die onder 'lijn-chefs'
ressorteerden - hij stond met een klein hoofdkwartier via twee koeriersters uitsluitend met die lijn-chefs in verbinding. Dat hoofdkwartier verplaatste hij voortdurend. Wat hij aan gegevens verzamelde, gaf hij aan Vermeulen door. Hij kwam dus zonder 'afvoer'
te zitten toen Vermeulen eind juli '43 gearresteerd werd. Puur bij toevalontmoette hij evenwel enkele dagen later in een café te Eindhoven
1 Getuige J. M. W. C. lansen, Enq., dl. IV c, p.'hij was altijd nogal een wilde jongen geweest'
, aldus Deinum-). lansen vroeg Deinum of.deze met hem wilde samenwerken; daar voelde Deinum, die juist met d' Aulnis in contact gekomen was, niet voor, maar Deinum vroeg d' Aulnis wèl (hij had lansen niet over de komst van d' Aulnis ingelicht) of deze aan Londen wilde berichten dat lansen zonder verbindingen zat. Nu had Somer in de jaren waarin hij zelf actief bij de spionage in Nederland betrokken geweest was, van de persoon en de werkwijze van lansen ook al een nogal 'wilde'
indruk gekregen. Somer vond wèl goed dat d' Aulnis lansen met adviezen terzijde ging staan, maar hij had kennelijk geen behoefte, lansen een aparte geheime agent te sturen, en toen in oktober een agent arriveerde, Schreinemachers, die verlofhad om te zien wat hij verder voor lansen doen kon, had deze agent nog zoveel andere opdrachten dat lansen geenszins het gevoel kreeg dat zijn werk gewaardeerd werd. Schreinemachers was bovendien zijn zender bij aankomst kwijtgeraakt. Een en ander leidde er toe dat lansen besloot, naar Engeland te gaan - dat was voor hem persoonlijk ook wenselijk want Zijn twee koeriersters waren bij een treincontrole gearresteerd. Daarenboven had lansen de indruk dat er in het algemeen nog veel ontbrak aan de 'lijnen'
naar Spanje. Hij ging toen eerst zelf in januari '44 een '
lijn' tot aan de Pyreneeën opbouwen, liet daar een neef als helper achter, keerde naar Nederland terug, droeg er zijn functie als chef van de GDN definitief aan een opvolger over, vertrok toen weer naar Spanje en belandde, na de Pyreneeën overgestoken te zijn, in april' 44 in een Spaanse gevangenis; zeven maanden later zat hij daar nog in ... 2
Opvolger van lansen was een drie-en-twintigjarige Groninger student in de medicijnen, Willem Schoemaker, afkomstig uit Deventer waar zijn vader een fabriek bezat. Scheemaker kende lansen al van voor de oorlog en had hem van meet af aan in het spionagewerk bijgestaan, overigens met het gevoel dat de resultaten niet indrukwekkend waren en dat lansen teveel risico's nam. Schoemaker zette de zaak dus geheel nieuw op (na de arrestatie van Iansens koeriersters die alle adressen kenden, moest hij dat toch al doen) en riep een betere organisatie in het leven dan lansen gedaan had; dat was althans de opinie zowel van d' Aulnis als van de man die voor lansen en Schoemaker als geldgever optrad: ir. Th. Ph. Tromp, een hogea.v.,'eigenlijke'
Zwitserse Weg: 'Weg A'
, maar via 'Weg B'
- op beide komen wij in dit hoofdstuk terug) en ook wel door bemiddeling van Tromp aan mr. de Graaff van Philips meegegeven bij diens reizen naar Zwitserland; voor urgente berichten kon Schoemaker gebruik maken van de zender van d' Aulnis. In juni '44 kreeg de Geheime Dienst Nederland evenwel een eigen zender mèt marconist: dat was 1. Brandjes, die in de nacht van 5 op 6 juni gedropt werd, dezelfde nacht waarin de Geallieerde landingsvloot op de kust van Normandië afstevende.
Inderdaad, Schoem.aker had de zaak goed opgezet. zelf wisselde hij elke maand van woonadres. Hij stond met enkele tientallen 'hoofdagenten'
in contact. Daarnaast kreeg hij veel gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek. In Den Haag had hij een speciale installatie laten bouwen die voor het snel vervaardigen van microfoto's zorgde. Het meeste materiaal dat hij doorgaf, lag overigens in het militaire vlak - hij liet het telkens door twee reserve-officieren op zijn waarde toetsen. Kortom: de GDN werd een belangrijke spionagegroep. Zij was er overigens aan het einde van de bezetting nog niet in geslaagd, bij Somer het oude wantrouwen te overwinnen - een wantrouwen dat zich toen vooral uiten zou in beschuldigingen dat voor het spionagewerk teveel geld opgenomen was.
In maart '43 werd Dutilh gearresteerd, in mei vertrok Pot via de Zweedse Weg naar Stockholm. Het was de Koe die de leiding van de groep='Kees'
overnam. Die kon hij slechts een maand of zeven uitoefenen. Begin december werd namelijk Boerema (Oosterhuis' naaste medewerker die als enige ontsnapt was toen het Nederlandse uiteinde van de Zweedse Weg '
opgerold' werd) in de Pyreneeën gearresteerd: de 'lijn'
via welke hij Spanje had moeten binnenkomen, was aan de Abwehr verraden. Alles wat Boerema bij zich had, werd zorgvuldig onderzocht en men vond daarbij in een sigaret een opgerolde microfoto van een brief die voor Leen Pot bestemd was, toen in Londen werkzaam bij het Bureau Inlichtingen; bovendien had Boerema nog enkele andere brieven bij zich die niet verkleind waren. In die brieven werd de naam van een medewerkster van de Koe genoemd. Onmiddellijk ging bericht naar Den Haag. Die medewerkster werd door de Sicherheus polizei eerst enige tijd geschaduwd, op 18 december gearresteerd, en twee dagen later, op 20 december, volgde een inval in de woning in Den Haag waar de Koe zijn centrale post gevestigd had. De Sicherheitspolizei trof er zijn gehele archief aan, de Koe viel haar in handen toen hij de woning binnenkwam. Wat hij doorgegeven had, was de Sicherheitspolizei duidelijk, maar wie hadden hem geholpen? Wij moeten wel aannemen dat ook de Koe in Den Haag ernstig mishandeld en aan dagen- en nachtenlange verhoren onderworpen werd - hij zweeg. Hij was, aldus de Duitser Haubrock, die hem later in de gevangenis te Haaren verhoorde, 'nur schwer zugänglich und wie man so sagt: steinhart'l: geen naam kwam over zijn lippen. Vijf maanden later was Haubrock nog geen stap verder gekomen. Nu zat in Haaren in die tijd ook een Amsterdams medewerker van de Raad van Verzet gevangen, Albert Brinkman; deze had al meermalen aangeboden als celspion op te treden, maar de Sicherheitspolizei was daar niet op ingegaan - totdat Kriminalleommissar Friedrich Frank, een van de functionarissen van de Abteilung IV (Gegnerbekämpfung) van de staf van de Befehlshaber der Sicher heitspolizei und des SD, op het denkbeeld kwam, Brinkman in het geval van de Koe eens te laten tonen wat hij als celspion waard was. Niet weinig! Brinkman zei tegen de Koe dat hij bitmen enkele dagen vrijgelaten zou worden, en toen hij aan het einde van die periode de cel verliet, kende hij de9
Dit alles gebeurde in mei' 44.
Twee maanden later, in juli, werd Siewert de Koe ter dood veroordeeld en gefusilleerd.
Het leggen van contact met de Koe's opvolger was de eerste taak (er zouden er meer volgen l) die Brinkman als V-Mmm van Kriminalleommissar Frank te verrichten kreeg. Die opvolger was ir. F. K. T. Beukema toe Water.
Beukema had eerst al Dutilh en Pot en daarna de Koe met adviezen terzijde gestaan. Daarbij had hij kennelijk op de Koe een uitstekende indruk gemaakt - hij was het althans die medio december' 43 van de Koe een lijstje kreeg met de namen en de adressen van de medewerkers van de groep-'
Kees' die hij, als de Koe gearresteerd werd, moest waarschuwen; onder hen bevonden zich de Koe's tussenpersonen voor het contact met de Zwitserse Weg en met de geheime agent Gerard van Borssum Buisman. Na de Koe's arrestatie gaf Beukema eind december '
43 de afgesproken waarschuwingen door (de meesten die ze ontvingen, zochten andere onderduikadressen op) - hij voegde er de mededeling aan toe dat hij zelf de Koe's plaats innam. Aanvankelijk kon dus ook hij, zij het indirect, telegrammen naar Engeland sturen: via de groep-'Barbara'
namelijk die door van Borssum Buisman opgericht was, maar toen deze begin februari' 44 gearresteerd werd, was Beukema zijn zendverbinding met Engeland kwijt. De verbinding met Zwitserland bleef evenwel in stand en stimuleerde Beukema om het werk van de groep-'Kees'
uit te breiden. Hij trok een groot aantal nieuwe medewerkers aan die, door anderen bijgestaan, hem regelmatig waardevolle militaire observaties konden doen toekomen. Een van die medewerkers liep op zekere dag d' Aulnis tegen het lijf - nadien gaf Beukema zijn meest urgente berichten via de zender van d'
Aulnis door. Het werd hard werken. 'Spoedig bleek'
, aldus Beukema in zijn naoorlogs rapport, 'dat het aantal vragen uit Bern en Londen gesteld, niet uitsluitend kon worden beantwoord door de waarnemingen welke door mijn medewerkers en hun helpers over de Duitse militaire eenheden konden worden gedaan. O.a. bleek dat vragen over de toestand in de Rotterdamse haven, het Sperrgebiet en lJmuiden, het vervoer per trein etc. slechts konden worden beantwoord door informaties, verkregen van insiders. Ik heb daartoe mijn relaties aanmerkelijk moeten uit
Door mijn werkzaamheden welke met inbegrip van de te verrichten reizen ongeveer 10 uur per dag in beslag namen, inclusief de te voeren besprekingen, het opstellen van de telegrammen en de rapporten, en het fotograferen van die laatste, werd mijn tijd zozeer in beslag genomen ... , dat ik in de grootste moeilijkheden kwam t.a.v, mijn eigen veiligheidsmaatregelen. Dit bleek o.a, toen mijn eerste Amsterdamse slaapadres mij plotseling werd opgezegd, daar de familie waar ik inwoonde en die van mijn werkzaamheden niet op de hoogte was, een onaangenaam gevoel van dreigend gevaar kreeg door mijn vele afwezigheid en de onregelmatige uren waarop ik thuis kwam. Na bijzonder veel moeite kon ik een nieuwadres vinden waar men mij geen vragen stelde over mijn doen en laten, en dat althans voor de eerste tijd voldoende safe leek.'1
Beukema had nog andere moeilijkheden dan met zijn woonadres : hij kreeg tekort aan geld.
In april' 44 vroeg hij aan H. J. de Koster, een van de jeugdige directeuren van de Leidse meelfabriek 'De Sleutels'
, f ro 000, en die kreeg hij ook toen hij deze gezegd had waar dat bedrag voor nodig was. Het is interessant, weer te geven wat de eerste indruk was die Beukema op de Koster maakte: 'een wat stille figuur, het type van een geleerde of een dominee ... Hij bleek over een soort droge humor te beschikken, een soort galgenhumor. Een lauwe, zouden ze in Amsterdam zeggen's - nu, de werkelijkheid van Beukema's enerverend bestaan was wel volmaakt in strijd met die impressie.
Dat Beukema naar Amsterdam was verhuisd, was de Koe niet bekend geweest en deze had aan de V'-Mann Brinkman dan ook alleen maar enkele personen genoemd via wie Beukema vermoedelijk benaderd kon worden. Het kostte Brinkman niet veel moeite om tot die personen door te dringen. Zij zouden volgens een belofte die 'de SD'
aan Brinkman gedaan had, niet gearresteerd worden - het ging' de SD'
om Beukema. Maar zij kreeg Beukema niet in handen. Deze weigerde principieel contact met iemand die een poos in Duitse gevangenschap geweest was; hoe juist hij dat gezien had, bleek
1K. T. Beukema toe Water: 'Verslag van de werkzaamheden gedurende de bezettingsjaren'
(ca.p.(RvO, collectiec,b).H. J. de Koster: 'Herinneringen'
p.(DocA, a-r). 9'Beukema verkocht.'
Zo kon de groep-'Kees'
onder Beukema's leiding haar arbeid voortzetten. De Koster, die al van' 40 af aan allerlei illegaal werk deelgenomen had, werd daarbij een van Beukema's belangrijkste inlichtingenbronnen - hij ging als het ware binnen de groep='
Kees' een subgroep vormen; deze werd als 'Peggy'
aangeduid. Vooral op economisch gebied bezat de Koster waardevolle relaties: in het bankwezen en bij het grote bedrijfsleven, zo ook bij het directoraat-generaal voor de voedselvoorziening. De groep-'Packard'
kreeg, zoals wij eerder weergaven, van de lente van '44 af, af en toe inlichtingen en rapporten van Louwes - de Koster kon als meelfabrikant verder gaan: hij voerde elke week een lang gesprek zowel met Louwes als met een van diens naaste medewerkers, ir. A. H. Boerma, en ontving dan van hen de meest recente gegevens over de voedselpositie. Rapporten hieromtrent gingen regelmatig naar Londen.
Dat de groep-'Kees'
zich tot een waardevolle spionagegroep ontwikkeld had, werd door het Bureau Inlichtingen erkend: zij kreeg begin juli een eigen marconist met een zender toegezonden, G. F. Hooyer.!
Wij noemden in deze paragraaf reeds de 'Dienst-Wim'
alsmede twee Eindhovenaren die bij het spionagewerk betrokken waren: ir. Tromp en mr. de Graaff. Hierover nu iets meer.
Wat wij als de 'Dienst-Wim'
aanduidden was het restant van de organisatie die in de zomer van '43 '
opgerold' was. Een door mr. A. B. J. Koch geleide subgroep had de spionage toen voortgezet - Koch had dat niet kunnenlaten. 'Het werkt een beetje mousserend'
, zei hij na de oorlog tegen de Enquêtecommissie.ê Toen Koch nu eind' 43 de moeilijke tocht naar Spanje ondernam (hij wilde, gelijk de lezer reeds bekend, er bij de regering op aandringen, de illegaliteit meer financiële steun te bieden vooral ten bate van de onderduikers), zette mr. J. le Poole zijn werk voort, zulks in samenwerking metJ.9 1'43 afbij de Zwitserse Weg ingeschakeld geweest. Via die route werd alleswat de groep verzamelde, naar Zwitserland gezonden.'
Deze groep kreeg geen zendverbinding.
Wie wèl zendverbinding kreeg, was ir. Tromp. Wij noemden hem al als de man die financiële steun verleende aan de Geheime Dienst Nederland (lansen, Schoemaker). Maar daarmee was Tromps activiteit niet uitgeput. Op grond van zijn positie bij Philips (de fabriek voor radiobuizen stond er onder zijn leiding) kon hij niet alleen belangrijke economische gegevens verzamelen maar was hij ook in staat, elandestien apparatuur toe te spelen aan organisaties die een 'binnenlands'
radionet wilden opbouwen. Dat deed . de OD in de vorm van de door Jan Thijssen geleide Radiodienst en toen in de loop van '43 de banden tussen Thijssen en Six verbroken werdcri (wij zullen dat nog in dit hoofdstuk beschrijven), liet Six een nieuw radionet vormen waarbij Tromps hulp van veel belang was. In 1942 was Tromp naar wegen en middelen gaan zoeken om rechtstreeks '.met Londen in contact te komen. Het beste leek hem, een vertrouwd persoon in opdracht van Philips naar Zweden te sturen (Philips had er een eigen fabriek voor radiobuizen); die man zou daar dan met de Nederlandse geheime dienst contact kunnen opnemen om vervolgens even legaal als hij gekomen was, naar Nederland terug te keren. Tromp koos voor die missie een van zijn assistenten uit, W. Schreinemachers, maar het nam veel tijd voor hij bij de Duitse Verwaltung van Philips verlof losgepeuterd had voor Schreinemachers om Z.g. als nieuwe medewerker naar de fabriek in Zweden te mogen vertrekken; dat vertrek werd voorbereid in samenwerking met de waarnemend OD-commandant in het gewest-Eindhoven, ir. G. H. ThaI Larsen, die ook bij Philips werkzaam was. In mei '43 was het zo ver: Schreinemachers ging naar Zweden en stelde zich daar, hoogst voorzichtig uiteraard, met de Nederlandse legatie in verbinding. Toevallig bevond Somer zich toen in Stockholm. Deze stelde Schreinemachers voor, met hem naar Londen te gaan. Daar zat een risico in: als de Abwehr in Zweden er achter zou komen dat Schreinemachers naar Engeland vertrokken was, zou de mogelijkheid van diens legale terugkeer verspeeld zijn. In overeenstemming met wat Thal Larsen hem tevoren gezegd had, eiste Schreinemachers een ministeriële opdracht. Die kreeg hij. Hij volgde Somer naar Londen. Maar wat gevreesd was, geschiedde: Schreinemachers vertrek drong tot de Abwehr door en hij kon, althans via Zweden, niet terug. Dan maar als geheim agent!
1 Dat waren de z.g. BR-stukken. 'BR'
was afkorting van 'Blaauw-Rinus'
. 'Blaauw'
was een van de illegale namen van Koch, 'Rinus'
een aanduiding die in '42-'
43
Samen met de marconist J. L. Th. M. van Alebeek werd Schreinemachers in de nacht van 7 op 8 oktober '43 gedropt bij Malden, tussen Nijmegen en Mook - misschien moeten wij schrijven: boven Malden. Het was nog voor middernacht, de maan scheen, en een ongelukkig toeval wilde dat juist die avond door de Wehrmacht in die streek een oefening gehouden werd. Veel mensen, oudere en jongere, waren nog op. Zij zagen de parachutes dalen, waarbij, aldus Haubrock, geroepen werd: 'Ha, daar komt er alweer een!"
Ternauwernood ontsnapten Schreinemachers en van Alebeek aan arrestatie. Zij raakten vrijwel al hun bagage kwijt, ook van Alebeeks zender. Bovendien werden zij van elkaar gescheiden. Van Alebeek dook bij zijn eigen vrouw onder en liet verder niets van zich horen 2, Schreinemachers trok naar Amsterdam, stelde zich van daaruit met Tromp in verbinding en dook eerst bij deze, vervolgens bij diens ouders en tenslotte in het krankzinnigengesticht te Vught onder waar zijn broer als arts aan verbonden was. Hij kon niet laten zenden (dat was een van de redenen waarom hij, gelijk al vermeld, in april '44 naar Zwitserland ontsnapte, samen met pater Lodewijk Bleys), maar Schreinemachers kon natuurlijk wèl alle vragen die hij meegekregen had, aan Tromp en Thal Larsen voorleggen. De bouw van de noodzender werd ter hand genomen en Tromp en ThaI Larsen hadden maanden werk om de rapporten op te stellen die een antwoord behelsden op de door de Engelse en de Nederlandse autoriteiten gestelde vragen. Zij gaven daarbij ook op, wat eventueel
' 43 gedropt was ten behoeve van de groep-'
Barbara' en die, toen die groep goeddeels opgerold was, via OD-kanalen aan Tromp werd toegevoegd. Na de oorlog schatte Tromp dat Verhage voor hem in totaal ca. 20 000 pagina's op microfilm gereedgemaakt had voor verzending. Opnamen maakte Verhage niet zijn taak was het, de onderlaag van de microfilms af te weken zodat men alleen de vliesdunne 'beeldlaag'
overhield, 'hij was er'
, aldus Tromp, 'dag en nacht mee bezig."
Voor de verzending van deze vliesdunne films maakte Tromp gebruik van de Zwitserse Weg ('Weg B'
), maar om de Nederlandse autoriteiten in Zwitserland te bereiken, zeer snel zelfs, had hij nog een andere mogelijkheid: mr. de Graaff
Mr. W. E. A. de Graaffhad aan het einde van de jaren' 20 opdracht gekregen van een van de grondvesters van het Philipsconcern, Anton Philips, om vertrouwelijke contacten te leggen met de politie in diverse landen teneinde te voorkomen dat links-revolutionaire elementen sabotage zouden gaan bedrijven in de Philipsfabrieken. Had men tegen een bepaalde persoon verdenking opgevat, dan moesten de inlichtingendiensten van de politie voor nadere gegevens zorgen; in voorkomende gevallen werd dan ook wel gevraagd of hun over de politieke gezindheid van bepaalde sollicitanten iets naders bekend was. In dat kader had de Graaff ook allerlei relaties opgebouwd met de Duitse politie; die brak hij af toen Hitler aan de macht kwam. In oktober '33 deed evenwel de Gestapo uit Keulen hem weten dat zij op hervatting van het contact prijs stelde. De Graaff pleegde toen overleg met Justitie en met de Nederlandse geheime dienst, GS 1lI; beide drongen er bij hem op aan, de samenwerking met de Duitse politie te hervatten. De Graaff ging toen weer van tijd tot tijd naar Duitsland reizen, bood de politiefunctionarissen die hij er ontmoette, voortreffelijke diners aan, liet dan natuurlijk9
Toen Nederland bezet werd, leek het de Graaff nuttig, zijn Duitse contacten aan te houden; Nockemann, de eerste Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, kende hij persoonlijk uit Berlijn, maar toen deze over 'Anjerdag'
(29 juni '40) gestruikeld was, vond de Graaff zonder moeite anderen die bereid waren, aan een goed diner en een gesprekje deel te nemen. De Graaffs bedoeling was daarbij, voor zich en zijn gezin visa te krijgen voor bezoeken aan Zwitserland - hij wilde daar dan in het geheim contact opnemen met de Nederlandse legatie, speciaalook met de militaire attaché, generaal-majoor A. G. van Tricht. In januari' 4I kreeg de Graaff voor het eerst die visa uitgereikt. Voor zijn gezin kreeg hij ze in totaal vijf keer, z.g. voor vakantie, voor zichzelfnog eens zeventien keer. Geen Nederlander was er, aan wie zo vaak de particuliere gunst verleend werd, naar Zwitserland te mogen reizen, en die bijzondere faciliteiten verkreeg de Graaff niet omdat men hem voor deutschjreundlick aanzag (dat was niet voldoende), maar omdat hij op slimme wijze liet doorschemeren dat hij in Zwitserland de Sicherheitspolizei belangrijke diensten bewees. 'Ik bracht'
, vertelde hij later aan de Enquêtecommissie, 'de Sicherheitspolizei in Den Haag in de waan dat ik werkte met hun dienst in Brussel, in Brussel deed ik hetzelfde ten aanzien van Düsseldorf, en hier weer ten aanzien van Den Haag. Ik bracht hun '(bovendien)' deindruk bij dat ik in Berlijn hoge protectie had'
- 'het was een kaartenhuis'
;' Inderdaad, dat was het, maar het bleef overeind staan.
Onze indruk is dat mr. de Graaff in '4I en '
42 maar een beperkt aantal inlichtingen aan de Bernse legatie doorgegeven heeft, maar in '43 en '
44 was hij een hoogst belangrijke koerier: in zijn bagage en een enkele keer ook in die van zijn vrouwen kinderen waren de microfilms verstopt die hij van Tromp kreeg. Zo heeft een groot deel van de door Tromp opgestelde rapporten (zij werden als rapporten van 'Harry'
aangeduid) Bern bereikt, samen met talloze rapporten van de groep-'Albrecht'
en van de Geheime Dienst Nederland. 'De laatste keer dat ik ging'
(dat was eind augustus '44) 'had ik'
, zo vertelde de Graaff ons in '56, 'anderhalf kilo aan films bij me.'
2 Ook op
'Hebt u van Nederlandse kant'
, vroeg hem de voorzitter van de Enquêtecommissie, 'nooit moeilijkheden gehad in die zin dat u ... door bepaalde personen er op aangezien werd dat u met de medewerking van de Duitsers zo vrij kon reizen?'
Antwoord: 'Ongetwijfeld, het was zeer vervelend, vooral voor mijn vrouw' (de hele buurt had aangename roddelstof!), 'maar ik was er blij om, want dat' (d.w.z. het wekken van de verkeerde indruk) 'was mijn enige mogelijkheid.'!
Vanacht spionage-organisaties die in de periode lente '43-zo111er'
44 actief waren: 'Barbara'
, sectie V van de OD, 'Albrecht'
, 'Packard'
, de Geheime Dienst Nederland, 'Kees'
(annex 'Peggy'
), de 'Dienst-Wim'
en 'Harry'
, hebben wij nu heel beknopt de lotgevallen weergegeven en daarbij vooralook doen uitkomen, langs welke wegen zij hun gegevens het land uit kregen.
Hoe kwamen zij aan die gegevens?
Deze vielen globaal gesproken in twee groepen uiteen: civiele en militaire. Hoe de spionage-organisaties aan hun civiele gegevens kwamen, is in het voorafgaande al ter sprake gekomen: dat was een kwestie van contact met ambtenaren of hoofdambtenaren van Nederlandse departementen of van andere overheidsinstellingen, dan wel met vooraanstaande personen in andere kringen zoals het bankwezen of handel en industrie. Wat er op deze wijze bij het Bureau Inlichtingen in Londen aan civiele gegevens binnenstroomde, valt in bijzonderheden nauwelijks weer te geven: het is te veel geweest. Wij willen volstaan met uit eigen dankbare herinnering te vermelden dat de redactie van Radio Oranje van de herfst van' 43 af wekelijks van het Bureau Inlichtingen stapelsrapporten over de situatie in bezet gebied ontving die tezamen duidelijk deden uitkomen hoe het er in het land voorstond - een voorlichting die in de eerste bezettingsjaren volledig ontbroken had.
In bezet gebied was het leggen van contact bij de departementen of bij andere instellingen vaak verre van eenvoudig geweest: men kwam menigmaal bij personen terecht die, om welke reden ook, elke aanraking met een spionagegroep weigerden; vaker misschien nog bij anderen die op zichzelf
1 Getuige W. E. A. de Graaff, Enq., dl. IV c, p. n88. 9 1'hun'
gegevens af te staan. Het was allemaal een kwestie van vertrouwen. Personen als Tromp en de Koster waren in een vrij brede kring goed bekend, maar in de spionagegroepen waren, ook op civiel gebied, velen werkzaam, veel jongeren vooral, die een hooggeplaatste alleen konden benaderen als zij iemand anders gevonden hadden die hen bij deze kon introduceren. Ieder die ambtelijke stukken doorgaf of civiele rapporten opstelde, nam een zeker risico: van de stukken viel veelal na te gaan wie ze in handen hadden gehad, en als in een rapport bijvoorbeeld weergegeven werd, hoe groot de voorraad insuline in den lande nog was en welke hoeveelheid ingevoerd moest worden als de Nederlandse productiecapaciteit onverhoopt wegviel, dan was het aantal deskundigen die in de eerste plaats voor het auteurschap van zulk een rapport in aanmerking kwamen, niet zo heel groot. Bovendien: zulk een auteur wist dat er iemand was die hem als auteur kende: degeen aan wie hij het rapport overhandigd had. Natuurlijk was aan de auteur beloofd dat zijn naam verzwegen zou worden. Zou men zich daaraan houden? Wie aan illegaal werk deelnam, hing, wat het behoud van zijn vrijheid en wellicht van zijn leven betrof, steeds van anderen af.
Bij het verzamelen van militaire gegevens lag de zaak geheel anders dan bij die van de civiele. De civiele waren in volle omvang aan Nederlanders bekend, de militaire slechts aan Duitsers. wel was er al in de eerste helft van '44 hier en daar een Duitse militaire autoriteit die bereid was, vertrouwelijk het een en ander aan een Nederlandse spionagegroep mee te delen- (in dat opzicht had de Koster bijvoorbeeld een nuttig contact met de Ortskomman dant in Den Haag), maar de meeste militaire gegevens moest men door eigen vindingrijkheid bijeen zien te krijgen. Het kwam neer op het voltooien van een immense legpuzzel. Daartoe moest men, gelijk reeds aangestipt, in de eerste plaats inzicht hebben in de structuur van de Wehrmacht. De drie componenten: Heer, Kriegsmarine en Luftwaffe, hadden aparte uniformen; binnen elk van die delen van de Wehrmacht hadden de leden van elk 'wapen'
(infanterie, artillerie, enz.) tekens van een aparte kleur: kende men die kleuren, dan wist men tot welk wapen de militair behoorde die men zag. De verschillende officiersrangen hadden verschillende epauletten; zag men9 1'42 aan Pot voorhield in de beginfase van de groep-'
Kees'. 'Ik begon'
, schreef Pot na deoorlog, 'te werken volgens het systeem dat de Jonge geleerd was. Dit hield in dat ik eindeloos langs de kust fietste en zo goed mogelijk trachtte te onthouden wat ik had gezien. Al spoedig ontdekte ik een zeker systeem in de kustverdediging. De posten langs de kust waren doorlopend genummerd. Ook de posten landinwaarts vertoonden steeds een systematische samenhang. Losse waarnemingen op zichzelf waren betrekkelijk waardeloos. Door de vele mutaties was het moeilijk met zekerheid te zeggen wat zij betekenden. Watmeer echter bekend was dat twee regimenten infanterie in een divisievak waren omgewisseld, was dit,' wanneer je een behoorlijke kennis van zaken had, vrijwel met een enkele oogopslag vast te stellen.'!
Die 'behoorlijke kennis van zaken'
maakte Pot zich eigen door grondige bestudering van Duitse militaire publikaties. 'Naarmate mijn kennis zich uitbreidde, werd het', zo schreefhij verder, 'gemakkelijker om waar te nemen. Het was nu niet meer een aantal soldaten van een bepaald wapen dat zich ergens ophield, maar het werd mogelijk om met zekerheid vast te stellen dat dezen tot een bepaald bataljon van een zeker regiment van een aan te geven divisie behoorden's
en dàt waren de gegevens die de Geallieerde staven nodig hadden. Zag men eenmaal een bepaalde structuur, dan wist men ook waar men verder naar speuren moest: geen compagnie zonder bataljon, geen bataljon zonder regiment, geen regiment zonder divisie.
Hoe ver de aanvankelijk eenzaam rondfietseu"de Pot na een jaar was, kan men afleiden uit het rapport E 72 dat hij kort voor 'zijn vertrek naar Zweden samensteldes - een rapport van 35 pagina'
s waarin hij, ongeveer naar de stand van I mei '43, alle gegevens had samengevat die de verkenners en de andere informanten van de groep-'Kees'
verzameld hadden. Hoofdzakelijk waren dat gegevens op grond van visuele waarnemingen geweest, maar dan9
Het spreekt vanzelf dat zulk een rapport (en zo zijn er tientallen naar Londen gegaan) voor de Geallieerde militaire instanties van de grootste betekenis was. Dat er talrijke rapporten binnenkwamen, die op dezelfde situatie betrekking hadden, hinderde niet: in details vulden zij elkaar steeds aan, als geheel maakten zij onderlinge controle mogelijk. Waar zoveel groepen naast elkaar werkten, was dubbel werk trouwens onvermijdelijk.
Enkele spionagegroepen waren er die ontdekten dat de in ons land aanwezige Duitse militaire eenheden geïdentificeerd konden worden door na te gaan wat terzake vermeld stond op de grafkruisen van in ons land gesneuvelde of anderszins overleden Duitse militairen. Later werden die vermeldingen evenwel weggelaten. De groep-'Albrecht'
ging toen systematisch de Duitse militaire Feldpost-nummers opsporen: dat waren de nummers die aan de Duitse eenheden verleend waren voor het postverkeer en voor het contact met Nederlandse instanties. 'Waterleidingen electriciteitsbedrijven, gemeentehuizen en wasserijen waren', aldus het gedenkboek van de groep'Albrecht'
, 'de grootste leveranciers. Nog interessanter werd het toen de Duitse hospitalen gingen meedoen."
Deze konden de begraafplaatsen ... vervangen en zelfs verbeteren daar ze sneller werkten dan grafkruisen die vaak een maand op zich lieten wachten. Vooral Zeeland boekte schitterende resultaten. Gaf bijvoorbeeld het waterleidingbedrijf de plaats en de veldpostnummers van alle onderdelen, de hospitalen verschaften bij de veldpostnummers licht over de aard der troepen en de namen der commandanten."Deze was bij de aanleg van deingeschakeld.Dat waren als regel Duitse afdelingen in Nederlandse ziekenhuizen; men kreeg de gegevens dan van Nederlandse zijde.p.9
Het verkennen van versterkingen was vaak bij uitstek moeilijk. Een brede strook achter de kust was Sperrgebiet waarvan het betreden zonder Ausweis sinds januari '42 strafbaar was-, en werden landinwaarts defensiewerken aangelegd, dan was het regel dat die gebieden ook Sperrgebiet werden. Aan de Maas liet de groep-'Albrecht'
die versterkingen toch verkennen, nl. door medewerkers die papieren hadden ten bewijze dat zij beroepsvisser of ambtenaar van de waterstaat waren. In het westen des lands kwam het nogal eens voor dat spionagegroepen de gegevens die zij zèlf niet konden verzamelen, van 'bunkerbouwers'
kregen, al of niet tegen betaling. De groep-'Albrecht'
had Iller principiële bezwaren tegen; zij wist enkele verkenners met nagemaakte papieren het gebied binnen te werken waar de Atlantikwall aangelegd werd, dezen waren het 'die met eindeloos geduld de defensie uitknobbelden en op schets zetten.l''
Van al die ruwe schetsen werden keurige tekeningen gemaakt (kaarten met de nodige tekens en lijnen er in) - die kaarten werden gemicrofilmd en de opnamen gingennaar Londen.
De spionagegroepen die er aldus in slaagden, veel van wat de Wehrmacht geheim wilde houden, aan de Geallieerden in handen te spelen (wij nemen aan dat de spionagegroep van Goulooze en het tot in '42 doorwerkende spionagenet van de communisten Winterink en Luteraan hetzelfde presteerden ten behoeve van het Russische opperbevel"
), moet men zich voorstellen als kleine kernen die met groepen verkenners en andere informanten verbonden waren. De groep- 'Packard'
had in totaal twee- tot driehonderd 'vaste medewerkers'
en in Den Haag 'een centrum van mensen die'
, aldus ir. Vader, 'al hun tijd aan dit werk besteedden, en dat centrum telde ongeveer vijftien of twintig man'; in het oosten was een dergelijk 'centrum.v Ook bij de groep-'Albrecht'
bestond de vaste staf uit ongeveer een tiende van het totaal der medewerkers. De groep-Kees' stond in de periode-Beukerna met ca. vijf-en-zeventig vaste informanten in contact die echter elk op hun beurt weer een heel net van verkenners onder zich konden hebben. Al met allijkt het ons een verantwoorde schatting dat, in de periode die dit deel beslaat, in het kader van de acht organisaties die wij noemden, in totaal minstens een kleine tweeduizend illegale werkers regelmatig bij de spionage betrokken zijn geweest - het kunnen er ook veel meer zijn geweest.
Al die illegale werkers kregen veelal (zeker niet altijd) vergoeding voor de onkosten die ze maakten. Full-time illegale werkers (de 'staven'
) mochten
'DienstWim'
bijna f 5 000 uit; Beukema had voor de groep- 'Kees'
meer geld nodig: wij herinneren aan de f 10 000 die hij alleen al van de Koster leende. Arriveerde uit Engeland een geheime agent bij een bepaalde groep, dan bracht hij meestal enkele tienduizenden guldens mee. De groep-'Albrecht'
sloot soms leningen af maar kreeg ook wel grote giften van vermogenden. Geen enkele groep is ons bekend die ooit door gebrek aan geld bepaalde werkzaamheden heeft moeten nalaten - maar het kostte vaak wèl tijd en moeite om dat geld te vinden. Het Nationaal Steunfonds sprong op deze sector pas in de hongerwinter in de bres.
En dan komen wij tenslotte tot de mensen die zich aan dit spionagewerk gaven. Moeilijk werk! Men moest veel opmerken maar zelf niet opgemerkt worden. Hoe onopvallender men er uitzag, des te beter. Men moest actief zijn en durf hebben maar vooralook in staat zijn, iemand die belangrijke inlichtingen verschaffen kon, met tact te benaderen. Een scherp geheugen was nuttig: dati hoefde men op de verkenningstochten minder aantekeningen te maken. Voor jiûl-tirne-medewerkers was een robuust gestel voorwaarde: hun leven was er een van reizen en trekken tegen de achtergrond van een voortdurende spanning. Niet ieder kon het tempo bijhouden of bleek een geschikt medewerker te zijn - bij de groep-Albrecht' is 10 tot 20 % van de medewerkers afgevloeid en wij nemen aan dat zich bij andere 'grote'
spionagegroepen hetzelfde verschijnsel voorgedaan heeft.
Het spionagewerk kende één specifiekemoeilijkheid die bij andere vormen van illegaal werk niet voorkwam: het nut, de 'zin'
, was niet onmiddellijk evident. Wie, als de leden van de sabotagegroep-Pahud de Mortanges, een Duitse mijnenveger tot zinken bracht, had iets verricht dat de Geallieerde en dus de Nederlandse zaak duidelijk ten goede kwam; wie bij de illegale pers betrokken was, zorgde voor de productie of distributie van een blad dat anderen tot verzet opwekte; wie onderduikers hielp, hielp medemensen. Maar al die met zoveel zorg samengestelde spionagerapporten en vervaardigde tekeningen, kwamen ze aan? werdcri ze bestudeerd? Slechts zelden werd er waardering voor geuit. Ook op lange 'civiele'
rapporten die naar Londen werden gestuurd, werd vaak niets vernomen. Misschien moeten wij het zo zien dat door de meesten van diegenen die hun leven in het spionage9 2'uitgepeild'
, de 'wegen'
door verraders gepenetreerd worden.
illegaal werk was steeds onzeker werk, verricht op de rand van een afgrond.