Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 7 – Mei '43 – juni '44 (2e band)
Alle delen:
XCDistributiebescheiden Persoonsbewijzen en andere identiteitspapieren De PBC / De dood van Gerrit van der Veen Diverse verzorgingsgroepen DeLO/LKP 'Kleykamp' gebombardeerd Financiële hulp 'Zeemanspot' / Nationaal Steunfonds 669 7°3 716 7 2 9 733 797 805 808 Hoofdstuk 7 Ander illegaal werk
XCillegale pers illegale bellettrie Nationaal Comité van Verzet Spionage Zwitserse Weg 'Pilotenhulp' CS-6 illegale CPN Raad van Verzet Zelfbescherming Terugblik 837 862 870 880 9 2 4 94 2 957 968 977 1002 102 3 Hoofdstuk 8 De illegalen9
102
XCVerzet en illegaliteit illegale werkers Techniek Spanningen Voortrekkers 1°3° 1°4°53 1065 1083
10
Hoofdstuk 9 - Coördinatie der illegaliteit?
XCVaderlands Comité DeOD Conflicten Val van het Nazi-regime? Bosch van Rosenthals coördinatie-poging 'De Kern' Van Heuven Goedhart vertrekt Prof. Rutgers vertrekt De regering grijpt in IIOI 1I08 1I26 1145 1I79 1I89 1194 1I97 1204 Hoofdstuk 10 NSB en SS 1221
XCDemoralisatie Musserts worsteling Landstorm Nederland Nederlandse Landwacht 'Silbertanne' -moorden 122 3 1227 1245 1248 12 57 Hoofdstuk II Naar 'D-Day' 1279
XCOorlogsverloop Festung Europa Kustverdediging Inundaties / Evacuaties 'Spitten voor de Moffen' Razzia op Zigeuners Ausnahmezustand Publieke opinie 'Overlord' 128 9 13 0 8 1317 13 2 4 13 2 9 1344 1354 1360 1365 Bijlage - Datumlijst van de belangrijkste gebeurtenissen 1377 Lijst van illustraties
XCTilburg had begin '44 nog steeds een gemeentebestuur dat 'goed' was. Wel had burgemeester mr. J. C. A. M. van de Mortel tal van moeilijkheden gehad met Duitse en NSB-instanties maar de bezetter had hem nog niet ontslagen. Van de vier wethouders waren er drie in de zomer van '42 als gijzelaar gearresteerd - één was onmiddellijk vrijgelaten omdat de burgemeester bezwaarlijk met slechts één wethouder leiding kon geven aan het gemeentelijk bestuursapparaat. Hij behield er dus twee, maar van die twee kwam één enkele maanden later te overlijden. Op de benoeming van een opvolger werd door de burgerneester en de enige overgebleven wethouder, H. F. van Dullemen, niet aangedrongen; er zou dan immers stellig een NSB' er of anderszins 'foute' figuur benoemd worden. Aanstelling van NSB' ers in het gemeenteapparaat had men niet geheel kunnen voorkomen, maar de NSB had, afgezien van de leiding der politie (de commissaris was 'fout'), maar weinig strategische posities in handen gekregen. Niet alleen onder de burgerij maar ook onder het overheidspersoneel was de stemming over het algemeen antiDuits (de irriterende aanwezigheid van een bataljon Ordnungspolizei kan daartoe bijgedragen hebben); onder dat personeel waren er verscheidenen die steun gaven aan de illegaliteit. Men vond ze bij het gewestelijk arbeidsbureau, maar ook op het gemeentehuis en bij de gemeentelijke diensten. Met name het onder wethouder van Dullemen ressorterende Evacuatiebureau (de dienst die de evacué's van elders in Tilburg onderbracht en de voor hen geldende regelingen toepaste) was een centrum van illegaal werk geworden. De chef, J. Th. P. M. Poort", had bij dit bureau, dat een onderafdeling was van de afdeling bevolking der gemeentesecretarie, in de loop van '43 extrapersoneelsleden aangetrokken van wie hij vermoedde dat zij voor illegaal werk geschikt waren (ondergedoken studenten, ook anderen), en zij waren nadien in diensttijd hoofdzakelijk voor de Landelijke Organisatie gaan werken: zij waren het die in en bij Tilburg bonkaarten, identiteitspapieren en geld bij de talrijke onderduikers rondbrachten. Poort bezat rechtstreekseceerd is in de in '48 verschenen uitgave van het Tilburgse gemeentebestuur:
1 Wij volgen in ons relaas het door hem geschreven verslag dat anoniem gepubli
contacten niet alleen met de LO-Ieiding, maar ook met een voor de LO opererende Knokploeg, de KP-Soest (daar had zij haar basis), die geleid werd door een technisch ambtenaar van de Nederlandse Heidemaatschappij, Johannes van Zanten. Van Zanten was getrouwd en had vijfkinderen maar zijn gezin dat in Kesteren woonde, zag hem nog maar weinig.
XCUiteraard had van Zanten zich mèt de LO-Ieiding en mèt de andere KP-leiders eind '43 grote zorgen gemaakt over de gevolgen die uit de in voering van de tweede distributiestamkaart konden voortvloeien. Die zegels alleen al! Wie zulk een zegel niet in zijn persoonsbewijs kreeg, zou voortaan bij elke politiecontrole tegen de lamp lopen! Hier en daar konden Knokploegen misschien wel kleine hoeveelheden van die zegels buitmaken bij overvallen op distributiediensten (elke dag lag daar niet meer dan de voor die dag benodigde hoeveelheid), maar hoe kwam men aan het aantal dat voor al die tienduizenden onderduikers, ondergedoken illegale werkers inbegrepen, nodig was? Kon in Tilburg iets ondernomen worden? Dat was de vraag die van Zanten begin januari' 44 met Poort besprak. Zij vonden er toen geen antwoord op.
XCIn het midden van die maand moest de chef van de afdeling bevolking der Tilburgse secretarie zich persoonlijk onder politiegeleide naar de Aussenstelle der Sicherheitspolizei und des SD te Den Bosch begeven om er de 105000 controlezegels in ontvangst te nemen die voor de gemeente Tilburg bestemd waren; zij werden daar in de kluis van de gemeentesecretarie opgeborgen. Voor dat opbergen had Poort zich aangeboden en hij had daartoe van de chef-bevolking de beschikking gekregen over de sleutel van de kluis die deze chef normaal steeds bij zich droeg.' Poort maakte van de gelegenheid gebruik om zich samen met de loketambtenaar van het bevolkingsregister W. Berkelmans een uur lang in een wc af te zonderen teneinde te pogen, aldaar een wasafdruk van de sleutel te maken. Dat mislukte. Na het uur moest Poort de sleutel weer afgeven. Maar misschien zou hij die wéér in handen kunnen krijgen!
XCHij zond bericht naar KP-leider van Zanten en deze stuurde hem enkele dagen later een expert in het maken van wasafdrukken. Helaas, Poort slaagde er tot zijn diepe teleurstelling niet in, opnieuween situatie te scheppen waarin de chef-bevolking de vitale sleutel afgaf. De expert reisde naar Utrecht terug en daags daarna volgde Poort hem: hij had er behoefte aan, persoonlijk met van Zanten na te gaan welke mogelijkheden voor actie er bestonden.
XCVan Zanten zag niet veel in een plan dat gebaseerd was op het perfect
XC1 Er waren twee kluizen en twee sleutels, maar deze complicatie (die verder geen rol
werken van een nagemaakte kluissleutel en opperde een geheel ander denkbeeld: de echte sleutel moest gebruikt worden. Maar hoe kon men die in handen krijgen en dan bovendien de zegels uit de kluis naar buiten brengen zonder dat de politie-agenten die overdag voortdurend in de hal van de afdeling bevolking op wacht stonden (een hal waar menlangs moest lopen), iets merkten? Er was daar een tochtdeur die, als de buitendeur openging, altijd met een klap dichtsloeg; er was bovendien een tweede deur die steeds duidelijk knarste. Dat zou stellig opvallen, want de kluis-operatie was alleen uitvoerbaar als er, afgezien van de politiemannen, bijna niemand meer in het gebouw was - in de middagpauze bijvoorbeeld. De meeste ambtenaren gingen dan thuis eten.
XCPoort, in Tilburg teruggekeerd, liet het er niet bij zitten en stelde een vernuftig plan op. De grondslag daarvan was dat de chef-bevolking bij de aanvang van de middagpauze naar een woning in nabijheid van de secretarieweggelokt zou worden. Daar zouden KP' ers hem onder bedreiging de sleutel afnemen. Die sleutel zou dan aan Berkelmans afgegeven worden, Berkelmans zou in de secretarie de tochtdeur dichtgebonden, de scharnieren van de knarsende deur gesmeerd en bij de kluis een zak klaargezet hebben. Had hij de sleutel ontvangen, dan zou hij de zegels en wat verder in de kluis voor het grijpen lag (blanco persoonsbewijzen bijvoorbeeld) in de zak doen, de kluis weer sluiten, de zak achter de voordeur neerzetten en achter een raam een wit strookje karton plaatsen. Dat laatste zou betekenen: de zak staat klaar (zou er iets misgaan, dan zou een rood strookje zeggen: het is niet gelukt). Buiten zou een KP' er, zodra hij het witte strookje zag, er voor zorgen dat onmiddellijk een in de buurt geposteerde auto kwam aanrijden en met medenemen van de zak en de kluissleutel zou Berkelmans instappen; gedekt door valse papieren (het wegverkeer werd herhaaldelijk gecontroleerd) zou die auto naar het hoofdkwartier van de KP-Soest rijden.
XCHoe kon men de chef-bevolking weglokken? Poorts plan hield op dat punt het volgende in. Dicht bij het gemeentehuis woonde een weduwe. Bij haar zouden zich omstreeks het middaguur twee KP' ers als belastingambtenaren aandienen, vijf minuten voor de middagpauze begon, om I2 uur 25, zou een andere KP' er aan de echtgenote van de chef-bevolking zeggen dat haar man een uur later dan gewoonlijk thuis kwam eten, en eveneens om 12 uur 25 zou Berkelmans aan de chef-bevolking een brief overhandigen die z.g. aan het loket afgegeven was; in die brief (die nagemaakt was) zou de pastoor van een der Tilburgse parochies de chef-bevolking verzoeken, om half één even langs te lopen bij de weduwe: de pastoor wilde daar een Spoedeisendekwestie met hem bespreken.
XCMen ziet dat in deze opzet Berkelmans. men zou kunnen zeggen: niet
alleen figuurlijk maar ook letterlijk, de sleutelfiguur was: hij moest de sleutel hanteren en ook verder binnen de secretarie alles voorbereiden en afwikkelen wat voor het welslagen van de operatie nodig was. Nu wilde een ongelukkig toeval dat juist in de dagen waarin de laatste voorbereidingen voor de operatie getroffen werden, in Tilburg door een '[odenjager' twee ondergedoken Joden gearresteerd werden die in het bezit waren van door Berkelmans afgegeven valse persoonsbewijzen. Van een 'goede' politie-agent had Berkelmans vernomen dat de twee Joden stijf en strak volhielden dat de gegevens die op hun valse persoonsbewijzen vermeld stonden, juist waren; de 'Jodenjager' was evenwel bezig, die gegevens te verifiëren door navraag bij de bevolkingsregisters van de gemeenten die in de valse persoonsbewijzen vermeld stonden. Berkelmans besloot geen risico te nemen: hij stond in contact met enkele Tilburgenaren en Amsterdammers die bereid waren, een voor de illegaliteit gevaarlijke figuur van het leven te beroven. Met hen pleegde hij overleg. De zaak was duidelijk: de '[odenjager' moest onmiddellijk uit de weg geruimd worden - men zou hem op vrijdag 21 januari liquideren. Poort, die van dit alles vernam, had op de liquidatie niets tegen maar ried Berkelmans met klem aan, onmiddellijk althans tot na de arste onder te duiken: de '[odenjager' kon er immers elk moment achter komen dat Berkelmans voor de twee valse persoonsbewijzen gezorgd had. Berkelmans dook onder - en de aanslag op de 'Jodenjager' mislukte. Dat laatste betekende dat Berkelmans ondergedoken moest blijven.
XCUit Poorts opzet was de sleutelfiguur weggevallen.
XCPoort was geen moment bereid zijn plan op te geven. Moeilijkheden waren er om overwonnen te worden. Er was bij de afdeling bevolking een andere ambtenaar die, meende hij, wat zou durven: Huib Simons. KP-leider van Zanten liet hij naar Tilburg komen en samen met deze richtte hij op donderdag 20 januari zijn uitnodiging tot Simons. 'Wij hebben', aldus later Poort, 'de hele onderneming toen eerlijk voorgesteld en hem zeer nadrukkelijk op de eonsequenties gewezen, welke hierin zouden bestaan, dat hij mede zou moeten onderduiken, dat het zijn leven zou kosten als ze hem te pakken kregen en dat de Moffen vermoedelijk zijn hele familie plus zijn verloofde zouden arresteren ... Toen wij waren uitgepraat, zei hij onmiddellijk: 'Ik doe het.'"
XC1 Gemeente Tilburg: Tilburg in de oorlogsjaren 1940-1945, p.
XCSimons kreeg te heren dat voor zijn onderduik gezorgd zou worden: de KP zou hem naar Geldermalsen brengen.
XCOp vrijdag 21 januari stond het gehele operatieplan tot in de kleinste bijzonderheden op schrift: elke KP'er moest precies zijn taak kennen, moest weten wat hij van kwartier tot kwartier, soms van minuut tot minuut te doen kreeg, moest ó6k weten wat van hem verwacht werd als er onverhoopt iets misging. Dat laatste gebeurde vaak bij de .operaties der Knokploegen. Ook de Tilburgse operatie bevatte tal van riskante punten, Als een 'foute' agent toevallig zag dat Simons een deurschamier smeerde of een gekleurd strookje karton voor het raam plaatste, zou dat voldoende kunnen zijn om de zaak te doen mislukken - er zouden dan ook slachtoffers kunnen vallen. Misschien zou men moeten schieten en de KP schoot liever niet. Aan wie zich in al die mogelijke tegenslagen verdiepte, zou licht de moed in de schoenen zinken.
XCDat was niets voor Poort. Doorzetten!
XCOp 21 januari werd de datum der operatie bepaald: de eerstvolgende dinsdag, 25 januari. Natuurlijk moest Poort rekening houden met de mogelijkheid dat 'de SD' achter zijn rol zou komen hetgeen zou kunnen leiden tot een grondige doorzoeking van het bureau van de evacuatiedienst. Op maandag riep hij er zijn stafbijeen en zei hun dat zij er voor moesten zorgen dat zich van dinsdag afin het bureau voorlopig geen sporen zouden bevinden van illegaal werk. Het bureau werd opgeruimd ('schoongemaakt', zoals dat heette). Natuurlijk was Poort zich bewust dat hij met zijn opdracht aan zijn staf een zeker risico nam. Als de 'kraak' de volgende dag, dinsdag, zou slagen, kon elk van zijn medewerkers vermoeden dat hij in het komplot geweest was. Met die opdracht bracht hij zichzelf in gevaar alsook het door hem geleide LO-werk - maar liet hij die opdracht achterwege, dan zouden medewerkers in gevaar kunnen komen en dan zou het LO-werk 66k schade lijden. Geen vorm van illegale activiteit was er waarbij men niet telkens risico's tegen elkaar moest afwegen. Wat in dit geval bij Poort de doorslag gaf, was zijn vertrouwen dat zijn staf eventuele vermoedens met betrekking tot hèm voor zich zou houden.
XCDe opdracht aan zijn staf maakte het voor Poort dubbel wenselijk om, wat hem persoonlijk betrof, de vijand op een dwaalspoor te brengen. Inderdaad, hij zou tijdens de operatie niet in Tilburg zijn maar die dinsdagochtend om twaalf uur (kort na half één zou de 'kraak' gepleegd worden) in Den Bosch een bespreking hebben met een van de medewerkers van de Beauftragte voor Noord-Brabant - een beter alibi was niet denkbaar. Voor de operatiezelf was Poorts aanwezigheid in Tilburg ook niet nodig: hij had het plan opgesteld, maar dat kon heel wel buiten hem om uitgevoerd worden.
XCDinsdagochtend arriveerde de KP-Soest per trein in Tilburg. De Kp'ers verkenden er de omgeving van het gemeentehuis. De laatste uren vóór een actie waren altijd moeilijk te verdragen. Eindelijk was het twaalf uur. Alle horloges werden gelijkgezet. Beginnen!
XCDe twee 'belastingambtenaren' belden bij de weduwe aan en werden er toegelaten, om vijf voor half één ontving de vrouw van de chef-bevolking het afgesproken mondelinge bericht en op hetzelfde tijdstip kreeg de chefbevolking door Simons het 'briefje van de pastoor' overhandigd: ofhij even ten huize van de weduwe wilde komen. Een verzoek van een pastoor! Die liet men niet wachten. De chef-bevolking begaf zich onmiddellijk naar het hem bekende adres. Daar grepen hem de twee 'belastingambtenaren'; ZIJ boeiden hem, zij eisten de sleutel van de kluis op.
XCHoe vaak zijn in de bezettingstijd illegale operaties uitgevoerd waarbij op een vitaal moment een vitaal onderdeel mislukte of juist anders bleek te liggen dan in het gehele plan voorzien was! Zo ook hier. De KP moest de sleutel van de kluis in handen krijgen, Huib Simons zat reikhalzend naar die sleutel uit te zien, men had de man in zijn macht die normaal steeds de sleutel bij zich droeg - en hij had hem niet.
XCDe chef-bevolking zei dat hij de sleutel juist die ochtend had moeten afgeven aan de chef-burgerlijke stand.
XCHoe kreeg men die naar het huis van de weduwe toe ?Was hij nog wel ter secretarie aanwezig? Het was al over half één - misschien was hij naar huis. De twee KP' ers die voor belastingambtenaar speelden, aarzelden niet lang. Een derde KP' er werd met een mondelinge boodschap naar het gemeentehuis gezonden. Als de chef-burgerlijke stand er was, moest hij deze namens de chef-bevolking vragen of ook de chef-burgerlijke stand even bij het huis van de weduwe wilde aanlopen - aan de chef-bevolking was daar door een pastoor een dringende vraag voorgelegd die zo gecompliceerd was dat het advies van de chef-burgerlijke stand niet gemist kon worden.
XCDe chef-burgerlijke stand was nog niet naar huis. Een pastoor, zo vernam hij, moest geholpen worden - ook de chef-burgerlijke stand haastte zich
XCEnkele minuten later werd de sleutel van de kluis aan Simons overhandigd die zich al verbeet van ongeduld: men was op het tijdsschema achter. Hij had inmiddels in de secretarie de afgesproken voorbereidingen getroffen. Nu hij de sleutel had, haalde hij uit de kluis de r05 000 zegels en bovendien nog ruim 700 blanco persoonsbewijzen. Alles ging in de zak. De zak werd klaargezet, het witte strookje voor het raam geplaatst, de auto verscheen, de zak werd ingeladen, Simons stapte in en met medenemen van de sleutel (maar met achterlating van zijn kantoorjas) verdween hij naar Geldermalsen; de zegels en de pb's werden naar Utrecht getransporteerd. De buit was binnen.
XCTegen één uur waren de chef-bevolking en de chef-burgerlijke stand vrijgelaten. Zij rapporteerden onmiddellijk dat hun de sleutel van de kluis ontnomen was. Men ging daar kijken (de kluis was-dicht, een tweede sleutel was er niet), de politie-agenten in de secretarie hadden niets verdachts opgemerkt - per extra-politiebericht werd louter doorgegeven dat de sleutel ontvreemd was; 'de kluis', zo heette het, 'bleef echter onaangeroerd.' Inmiddels was de chef-burgerlijke stand naar het station meegenomen; misschien zou hij er onder het wachtend publiek de 'belastingambtenaren' herkennen. Inderdaad kwam hij er met één hunner oog in oog te staan - de chef-burgerlijke stand gaf geen enkel teken van herkenning.
XCOok de chef-bevolking trachtte de daders af te schermen. Hij was het die 's middags de kantoorjas van Simons zag hangen die, vreemd genoeg, niet achter zijn loket zat. Veiligheidshalve doorzocht de chef-bevolking de zakken van de jas. Hij trof er een vals pb in aan waar Simons in de spanning niet aan gedacht had - dat liet hij verdwijnen.
XCSimons' afwezigheid viel verder op dat moment aan de politie niet op. De 'foute' commissaris concentreerde het onderzoek op het verhoor van de twee chefs en van de weduwe in wier woning de KP binnengedrongen was. Zou die KP 's nachts wellicht met de sleutel terugkomen? Men nam geen risico. Er was's nachts al bewaking bij het gemeentehuis - nu werd de kluis onder extra bewaking geplaacst.
XCDe volgende ochtend was Simons er wéér niet. De 'foute' cornmissaris rook lont: was Simons wellicht met medenemen van kluisbescheiden
verdwenen? Personeel van een brandkastenfabriek werd ontboden. Het forceren van de kluis nam op woensdag de gehele ochtend in beslag, burgemeester van de Mortel en een paar' SD' ers' stonden er samen met de commissaris bij toe te zien. Poort voegde zich bij hen. 'Bij allen kon men', schreefhij later, 'de zenuwachtige spanning van hun gezichten lezen; alleen aan de burgemeester was niet te zien of hij het erg of prettig vond." Eindelijk was de kluis open. 'De commissaris schoot naar voren, keek in de kluis en zei: 'Leeg. Die ambtenaar heeft zijn doodvonnis getekend.t "
XCV an de Mortels taak werd het nu, te voorkomen dat de Sicherheitspolizei, die er zich natuurlijk bewust van was wat het betekende dat niet minder dan 105 000 controlezegels in handen van de illegaliteit gevallen waren (Rauter zou des duivels zijn l), bloedig wraak zou nemen. De burgemeester slaagde daarin. Na zijn besprekingen kon hij aan Poort en de overige secretarieambtenaren verklaren dat 'de SD' toegegeven had, 'dat de overval zo geraffineerd was opgezet dat niemand hem had kunnen voorkomen.' Wèl werden een ambtenaar van bevolking, een zoon van de weduwe en de vader, broers, enige vrienden en de verloofde van Huib Simons gearresteerd - de meesten hunner werden spoedig vrijgelaten, anderen bleven tot het einde van de oorlog in Duitse gevangenschap.
XCVan dezegels die als gevolg van de door van Zanten geleide operatie in het bezit van de LO kwamen, waren al ca.gestempeld met het nummer van de Tilburgse distributiekring:Elk van dedistributiekringen waarin het land toen verdeeld was, bezat zijn eigen nurnmerstempel. De zegels konden dus alleen gebruikt worden wanneer op elk zegel het distributiekring-nurnmer kwam te staan dat overeenkwam met de gemeente die in het betrokken valse persoonsbewijs vermeld stond. Voor nagemaakte nummerstempels zorgden de falsificatiegroepen die met de LO verbonden waren of er nauw mee samenwerkten, en niet zo heel veellater bezaten tienduizenden onderduikers en illegale werkers het van de Tilburgse 'kraak' afkomstige maar nu ook van het juiste nummer voorziene zegel.
105 000 6 000 '249'. 503
XCPoort had voor de Tilburgse onderduikers geen 6zegels met het nummernodig - die Tilburgse onderduikers kregen hun tweede
000 '249'
distributiestamkaart plus het zegel voor hun pb 'achterom'. Enige maanden later ontving hij van de LO een deel van de 6000 'Tilburgse' zegels terug. De chef-bevolking nam die in ontvangst in ruil voor de nodige ongestempelde zegels die aan de illegaliteit doorgegeven werden. 'Op deze wijze kwamen er', aldus Poort, 'weer een aantal ontvreemde zegels terug in dezelfde kluis waaruit ze eerst waren weggehaald.'! Zo werd de Tilburgse actie afgesloten op een wijze die niet alleen fraai en nuttig was maar bovendien, naar het ons voorkomt, niet van humor ontbloot.
XCPoort overleefde de oorlog, zo ook de diep ondergedoken Huib Simons. De KP-Soest evenwel werd medio februari' 44 door verraad uiteengeslagen en de KP-leider van Zanten, 'deze grote en onverschrokken strijder' (zo duidde Poort hem aanê), viel enige tijd later in Duitse handen en werd begin december' 44 in Apeldoorn gefusilleerd.
XCWaarom hebben wij de Tilburgse overval in bijzonderheden beschreven? De eerste reden was dat wij hem beschouwen als een van de belangrijkste 'wapenfeiten' uit de geschiedenis van de Nederlandse illegaliteit; de tweede dat het ons wenselijk leek om de lezer, nu wij zijn aandacht op die illegaliteit gaan richten, juist aan de hand van dat ene voorbeeld een idee te geven van wat het illegale werk in de praktijk inhield. Bewust hebben wij dat voorbeeld ontleend aan de sector die, als men het geheel van het illegale werk overziet, een van de belangrijkste was: de hulp aan onderduikers ..Niet alleen van de ontplooiing van dat illegale werk hebben wij in dit en in het volgende hoofdstuk: veel te verhalen maar wij willen in dit deel, in hoofdstuk: 8, ook dieper ingaan op een onderwerp dat impliciet al in de drie vorige delen aan de orde kwam: de algemene problemen van het illegaal bestaan. Hebben wij dat onderwerp behandeld, dan kunnen wij nog van de illegaliteit geen afscheid nemen: hoofdstuk: 9 zal gewijd zijn aan de rol die het vraagstuk der na
lA.v.,p.67. 2A.v.,p.68.
oorlogse machtsuitoefening in de periode die ons thans bezighoudt (mei' 43juni '44), in de illegaliteit gespeeld heeft alsmede aan de daarmee samenhangende pogingen tot coördinatie van de belangrijkste illegale groepen.
XCDe volgorde die wij in de nu komende vier hoofdstukken onderling en binnen elk hoofdstuk apart aanbrengen, is (als elke volgorde) betrekkelijk willekeurig en bovendien, voorzover zij systematisch is, eigenlijk in strijd met het feit dat wij organisaties gaan behandelen die gelijktijdig tot ontwikkeling of tot verdere ontwikkeling kwamen. Enige rechtvaardiging heeft onze systematische aanpak wèl, en dat nog afgezien van het feit dat hij, naar wij hopen, voor de lezer het gemakkelijkst te volgen is: de verschillende vormen van illegaal werk hebben zich in ruime mate los van elkaar ontwikkeld. Een beschrijving welke voor haar hoofdindeling van die verschillende vormen uitgaat, heeft dus in dat opzicht aanraking met de historische werkelijkheid. Waar dan te beginnen? Bij de illegale pers, de spionage, de 'pilotenhulp', de sabotage? Neen, wij willen eerst het aspect behandelen dat als titel boven dit hoofdstuk staat: de hulp aan onderduikers. Die titel is overigens onvolledig. Het gaat ons namelijk niet alleen om de tallozen (uiteindelijk honderdduizenden) die ter bescherming van hun leven of teneinde niet in Duitsland te moeten werken, 'passief' onderdoken in de samenleving, het gaat ons ook om de illegale werkers, d.w.z. om die tienduizenden die 'actief' tegen de bezetter ageerden. Velen van die illegale werkers waren óók ondergedoken, d.w.z. hadden zich losgemaakt van hun vroegere 'officiële' bestaan - dat gold evenwel lang niet voor allen. KP-leider van Zanten leefde ondergedoken en hetzelfde zal wel bij de meesten van zijn KP' ers het geval zijn geweest, maar de illegale werker die het plan voor de Tilburgse 'kraak' bedacht had, Poort, zette, al was hij dan ook een prominent functionaris van de illegale LO, zijn 'officiële' bestaan voort. Niet alle illegalen leefden dus ondergedoken en uit de rijen der onderduikers nam slechts een minderheid aan het illegale werk deel. Hoe dat zij, ons onderwerp: de hulp aan onderduikers, sluit de hulp in die de illegaliteit zichzelf verleende. Elke 'actieve' illegale werker had namelijk, zeker als hij zich van zijn vroeger bestaan losgemaakt had, precies hetzelfde nodig als een 'passieve' onderduiker: echte of nagemaakte distributiebescheiden, echte of nagemaakte identiteitspapieren, geld, één of meer onderduikadressen - èn personen (of organisaties) die hem aan dat alles hielpen.
XCVoor wij aan de belangrijkste van die organisaties toekomen, willen wij enkele algemene aspecten van die hulp aan onderduikers (en illegale werkers)
XCEr zijn van '40 af illegale werkers geweest die ondergedoken waren. Men denke slechts aan de leiding van de illegale CPN en die van het illegale Marx-Lenin-Luxemburg-front (de vroegere RSAP) alsmede aan de socialistische leider Koos Vorrink en enkele van zijn naaste medewerkers. Daarnaast waren er vooral onder de politieke vluchtelingen uit Duitsland verscheidenen die illegaal ons land binnengekomen waren en dus niet genoteerd stonden in de bevolkingsadministratie. Al die personen konden de aan hen uitgereikte distributiestamkaart niet langer persoonlijk gebruiken of bezaten zelfs zulk een stamkaart niet. Hoe kwamen zij toch aan levensmiddelen?
XCZo lang het maar weinigen waren die geholpen moesten worden, vormde, zo vermoeden wij, die hulp geen al te groot probleem. Menigeen kon in '40'41 nog wel iets afstaan van zijn rantsoenen. Soms werden ook trucs toegepast: wie verklaarde dat zijn stamkaart plus inlegvel door diefstal of brand. verloren was gegaan, kreeg nieuwe uitgereikt - van het 'oude' inlegvel kon dan een illegaal werker of onderduiker gebruik maken. Meer dan een tijdeliike oplossing was dat niet; trouwens, het vervangen van verloren gegane distributiebescheiden werd in de loop van '41 bemoeilijkt. Kreeg men in het geheel geen eigen inlegvel, dan waren veelal contacten ten plattelande onontbeerlijk om aan bonkaarten te komen. Er waren tamelijk veel boeren en andere plattelanders die een deel van hun bonnen konden missen - die bonnen werden veelal naar relaties in de steden gezonden en als die relaties contact hadden met illegale werkers of onderduikers, dan kregen die laatsten aldus de mogelijkheid om zich levensmiddelen, voorzover gerantsoeneerd. aan te schaffen. Ook deze hulpverlening droeg echter lang niet altijd een permanent karakter en zij ging met name tekortschieten toen in de zomer van '42 een situatie ontstond waarin groepjes Joodse onderduikers, wat hun voorziening met bonkaarten betrof, permanent afhankelijk werden van de meestal kleine verzorgingsgroepen (de 'organisatoren' van hun onderduik) die hen naar hun onderduikadressen gebracht hadden. Die onderduikers bezaten als regel nog hun stamkaart en inlegvel. Het werd dus voor de verzorgingsgroepen van vitaal belang om ergens bij een distributiedienst een ambtenaar te vinden die bereid was, elandestien bonkaarten af te geven op een couponnetje van het inlegvel of, als alle couponnetjes verbruikt waren, een nieuw inlegvel te verstrekken. De distributiebescheiden werden dan (wij beschreven die gang van zaken reeds in het vorige hoofdstuk) 'achterom' verkregen en globaal mag men zeggen dat tot aan de hongerwinter omstreeks de helft van aile onderduikers 'achterom' effectief geholpen is.
XCVele honderden, uiteindelijk zelfs enkele duizenden ambtenaren (dit zijn
schattingen onzerzijds - precieze cijfers zijn niet bekend) zijn bij deze hulp'achterom' betrokken geweest. Zij is, zou men kunnen zeggen, in de loop van '42 incidenteel begonnen, maar nam, zoals wij reeds deden uitkomen, van de tweede helft van '43 af een algemeen karakter aan, vooral doordat de TD-groep en de LO toen systematisch op zoek gingen naar ambtenaren die tot die hulp-îachterom' bereid waren. Dezen moesten evenwel, doordat meer bonkaarten uitgereikt werden dan de betrokken gemeenten officieel aan inwoners telden, elders 'gedekt' worden. Dat laatste geschiedde, gelijk reeds vermeld, door samenwerking van ambtenaren-illegale werkers bij het Centraal Distributiekantoor met collega's bij de bevolkingsregisters en bij het Centraal Bureau voor de Statistiek.' Zo ontstond in de zomer van '44 een situatie waarbij een groot aantal distributiediensten, ca. 90 % van de ruim 500, 'achterom' aan de LO en aan de andere verzorgingsgroepen bonkaarten uitreikten welker aantal 1 of 2 % bedroeg van de aantallen inwoners der betrokken gemeenten. Alleen al de LO kreeg op deze wijze in juli '44 bijna 100 000 bonkaarten in handen.
XCDie bonkaarten-zelf werden door de illegaliteit nimmer nagemaakt (hetJ.7
1 In de zomer van '43, nog voor de samenwerking met de bevolkingsregisters en het CBS tot stand kwam, ontwikkelde een van de ambtenaren van het CDK die tegelijk een vooraanstaand medewerker van de LO was, A. van Zelst, het plan om de drukkerij van de fa. Enschedé te grote aantallen distributiebescheiden naar bepaalde distributiediensten te laten zenden. Hoe kon dat bereikt worden? Bij elke zending behoorden drie geleidebiljetten: geleidebiljet I ging naar het CDK, II en III gingen naar de distributiedienst waar men II hield en aan de centrale directie van de PTT toezond (de zendingen waren steeds aangetekend). Welnu, het plan hield in dat van Zelst, wiens functie o.m. was, de fa. Enschedé opgave te doen van de hoeveelheden distributiebescheiden die naar de distributiediensten gezonden moesten worden, sommige cijfers te hoog zou opgeven; de geleidebiljetten I en II met de te hoge cijfers zouden dan resp. bij het CDK en bij de betrokken distributiediensten vervangen worden door nagemaakte biljetten met de lagere cijfers. De leiding van de betrokken distributiedienst en die van het CDK hadden dan geen enkele aan leiding om bij de PTT te informeren, welk cijfer eigenlijk op geleidebiljet III ver meld stond. Controle bij de PTT werd door het CDK niet uitgeoefend. Dit plan werd in oktober' 43 het eerst toegepast met Epe waar de met de LO samenwerkende distributie-ambtenaar Jacobus van den Boogert volgens de geschetste methode van de fa. Enschedé 4000 bonkaarten extra ontving. Helaas werd van den Boogert kort nadien gearresteerd als gevolg van het' doorslaan' van een Joodse onderduiker aan wie hij een vervalst persoonsbewijs had doen toekomen. Van den Boogert kende de naam van van Zelst en ook diens adres. Van Zelst moest dus onmiddellijk onderduiken en het door hem ontwikkelde plan, dat geheel aan zijn functie bij het CDK gekoppeld was, kon toen niet verder verwezenlijkt worden. Van den Boogert is in augustus '44 gefusilleerd.
is wèl overwogen): dat namaken was verre van eenvoudig en men nam aan dat de betrokken bonkaart al bijna verlopen zou zijn als men met de nagemaakte kon gaan werken.' Wèl nagemaakt werden de inlegvellen; op een inlegvel kon men immers geruime tijd lang verschillende bonkaarten krijgen.
XCDe onderduikers en de illegale organisaties hebben vooral na de AprilMeistakingen veel te danken gehad aan de figuur die in de eerste twee bezettingsjaren een hoge uitzondering was in de Nederlandse samenleving: de saboterende ambtenaar. Die ambtenaar, hetzij van een distributiedienst of bevolkingsregister, hetzij van een GAB (tegengaan van de arbeidsinzet l), had het niet gemakkelijk, 'Hij moest immers', aldus een van de leiders van de LO, ir. H. van Riessen, 'zijn eigen werk afbreken. En dat was een ingrijpende gebeurtenis in het leven van hen die bekend stonden om hun plichtsbetrachting, nauwgezetheid en betrouwbaarheid. De ambtenaar, wie nauwkeurigheid in kleinigheden geleerd was, moest door vervalsing van kleinigheden zijn kaartsystemen en administratie onbetrouwbaar maken. Hij moest gefingeerde mensen op zijn kaarten plaatsen en' van bestaande mensen de kaarten verdonkeremanen en vervalsen. Hij moest stempels stelen, handtekeningen van chefs en Fachberater namaken, plattegronden van het gebouw uitleveren aan de KP. Hij moest zijn verkeerde chefsbespioneren, brieven openen die niet voor hem bestemd waren en ze desnoods vernietigen .
XC. . . Ook in de praktijk van het werk wa~(de) taak (dier ambtenaren) zwaar. Veelal hadden zij chefs die bang of uitgesproken 'fout' waren en overigens waren zij omringd door Duitsgezinden. Zo bijv. de man die deel uitmaakte van een uitreikingsploeg en voor zijn loket gezeten was tussen twee NSB' ers. Als 'zijn' man met 400 valse inlegvellen voor het loket kwam, vroeg hij: 'u bent zeker wel van een ophaaldienst'>, en daarop werden dan 400 bonkaarten door het loket overhandigd. Dat zal aan beide zijden van het loket wel altijd met een bonzend hart gebeurd zijn.'"
XCIn onze paragraaf over de tweede distributiestamkaart deden wij uitkomen dat de hulp aan de onderduikers ook nog in het jaar' 43 vergemakkelijkt werdDe in de hongerwinter ingevoerde 'noodkaarten' zijnnagemaakt, zo ook (van begin'af) de 'rokerskaarten' .Er bestonden hier en daar particuliere ophaaldiensten die ten behoeve van hun cliënten (wier stamkaarten en inlegvellen zij dan meekregen) de bonkaarten bij de distributiediensten tegen vergoeding afhaalden. "H. van Riessen indl.p.
1 wèl 44 2 I, 657-58.
door het feit dat de nummers van de distributiekringen niet op de inlegvellen vermeld stonden. Men kon dus op een 'Amsterdams' inlegvel bijvoorbeeld in Winterswijk bonkaarten betrekken. Had Rauter zijn zin gekregen, dan zou per I februari '44 het systeem ingevoerd zijn waardoor op het door het nummer van de distributiekring kenbaar gemaakte 'Amsterdamse' inlegvel uitsluitend in Amsterdam en op het 'Winterswijkse' uitsluitend in Winterswijk distributiebescheiden verstrekt mochten worden. De uitreiking van de tweede distributiestarnkaart werd evenwel enkele maanden vertraagd: niet begin februari maar pas medio juni '44 werd zij in gebruik genomen. V66rdien, nl. in april, had het CDK nood-inlegvellen uitgegeven die nog niet met de nummers van de distributiekringen afgestempeld waren. Met dat al werd de illegaliteit door de invoering van die nood-inlegvellen onaangenaam verrast. De LO had echter op dat moment een eigen onder-organisatie voor het namaken van identiteitspapieren, de Z.g. Persoonsbewijzensectie of PBS (wij komen daarop nog terug) - deze PBS slaagde er in om bij Drukkerij Koen te Apeldoorn een groot aantal nagemaakte nood-inlegvellen te laten drukken.
XCKritieker nog werd de situatie toen medio juni bekendgemaakt werd dat, hoewel nog lang niet alle couponnetjes van dat nood-inlegvel gebruikt waren, eind juni een bij de tweede distributiestamkaart behorend nieuw inlegvel uitgereikt zou worden - het inlegvel mèt nummer! De leiding van de LO belegde onmiddellijk een bijeenkomst met die van de door Gerrit van der Veen opgerichte Persoonsbewijzencentrale en van de, naast de PBS door de LO opgerichte, Falsificatiecentrale. Afgesproken werd dat de Falsi£icatiecentrale zou zorgen voor foto's van het nieuwe inlegvel alsmede voor de op grond daarvan te maken tekeningen en cliché's - de Persoonsbewijzencentrale nam het papier en het zetwerk voor haar rekening. Weer was het Drukkerij Koen die de illegaliteit hielp: in vijfkleurendruk werden er nagemaakte inlegvellen vervaardigd. De bedoeling was, een kwart miljoen te drukken, maar er waren pas 100 000 gereed toen opeens bericht kwam dat de Sicherheitspolizei begonnen was aan een systematisch onderzoek bij alle in Apeldoorn gevestigde drukkerijen. De Drukkerij Koen moest in razend tempo 'schoongemaakt' worden. De 100000 vellen werden toen eerst met bakfietsen naar een pand in Apeldoorn overgebracht, vandaar naar een schuur bij Beekbergen, en vervolgens met een vrachtauto van de Nederlandse Arbeidsdienst door een Knokploeg naar een woning in Amsterdam-zuid getransporteerd. Daar moesten ze eerst nog elk het bijpassend nummerstempel van een van de distributiekringen krijgen. Vier etmalen lang werd door de leiders van de LO-districten van Noord-Holland en een aantalmedewerkers
maakte nummerstempels, al die 100 000 vellen het nummer te geven dat er op moest voorkomen, een en ander op grondslag van de cijfers omtrent de aantallen onderduikers die zich in de verschillende gemeenten bevonden. Daarna moest het transport naar de LO-districten geregeld worden. Ook hiervoor bezat de LO een eigen onder-organisatie die als 'het CDK' aangeduid werd, zulks (alweer) niet zonder humor en ook niet zonder grond, want 'naast het officieel bestaande distributie-apparaat had men', aldus een van de leiders van de Persoonsbewijzencentrale, de Amsterdamse student C. J. Rübsaam, 'een eigen illegaal distributie-apparaat'l - een apparaat, inderdaad, dat het gehele land bestreek.
XCVan die 100000 nagemaakte en afgestempelde inlegvellen raakte door een misverstand tijdens het transport ongeveer een derde zoek. Men kon niettemin ruim zestigduizend onderduikers op tijd aan eennagemaakt inlegvel helpen. De noodzakelijke aanvulling aan echte inlegvellen kwam 'achterom' tot stand of werd 'gekraakt' door de Knokploegen. Pogingen van het Centraal Distributiekantoor (het 'echte') om in tal van distributiekringen de hoeveelheden gepresenteerde inlegvellen te verifiëren aan de hand van de cijfers der uitgereikte tweede distributiestarnkaarten werden bekwaam vertraagd. Trouwens, van september '44 af was het CDK niet langer bij machte, controle, welke ook, uit te oefenen. Vergemakkelijkte zulks de taak der illegaliteit? Zeker - maar zij stond toen voor geheel andere moeilijkheden. Toen was haar probleem niet hoe zij er in slaagde om voor zichzelf en de onderduikers voldoende distributiebescheiden te bemachtigenmaar voldoende voedsel. Hoe zij ook dat probleem wist op te lossen, hopen wij in deel 10 te beschrijven.
XCToen wij in hoofdstuk 3 van ons vorige deel een aparte paragraaf wijdden aan de 'eerste falsificatie- en verzorgingsgroepen' (een logische combinatie: een groep die voor onderduikers zorgde, had voor hen nagemaakte papieren nodig), onderstreepten wij opnieuw het afschuwelijk perfecte karakter van het persoonsbewijs dat in '40 door J. L. Lentz, hoofd van de rijksinspectie van de bevolkingsregisters, ontworpen was. 'Het document', zo schreven wij (en het heeft zin, die beschrijving hier te herhalen),
XC1 Getuige C. J. Rübsaam, Enq., dl. VII c, p.
'was uit een speciale kartonsoort vervaardigd waarin de Nederlandse leeuwals watermerk aangebracht was; dat karton was met een gecompliceerd ondergrondpatroon bedrukt waarin telkens de woorden 'Bevolkingsregisters van Nederland' herhaald waren. Daar was een paarse drukinkt voor gebruikt die onzichtbaar werd indien men het pb tegen een kwartslamp hield. De tekstdruk was uitgevoerd met een zwarte inktsoort die uiterst gevoelig was voor het meest gebruikelijke oplosmiddel: aceton. In een 'venster' in een van de pagina's van het pb stak de foto van de houder die aan dé achterkant zijn vingerafdruk vertoonde; elders in het pb stond een tweede vingerafdruk, geheel gelijk aan de eerste. Die foto was aan de achterzijde met een doorzichtig zegel vastgeplakt dat een hoogst ingewikkeld lijnenpatroon vertoonde. Het stempel van de gemeente van uitreiking was gedeeltelijk over dat zegel en (tweede stempel) over de foto aangebracht. Van die gemeente stond in het pb ook nog op drie pagina's een gedrukte code-aanduiding ('A 35' voor Amsterdam bijvoorbeeld), gevolgd door een gedrukt nummer: het nummer van uitreiking dat correspondeerde met de datum daarvan; deze was met een datumstempel in het pb aangegeven. De handtekening van de met de uitreiking belaste ambtenaar ontbrak evenmin als die van de houder. Van die houder werden voorts in het pb vermeld: de naam, de geboortedatum, het adres en het beroep en, eventueel, de naam van zijn (haar) echtgeno(o)(te).'
XCWij zijn er nog niet. Bij de bevolkingsregisters werden de lijsten bewaard waaruit bleek op welke data bepaalde nummerseries van pb's uitgereikt waren, en in Den Haag, in het gebouw Kleykamp, bevonden zich bij de rijksinspectie van de bevolkingsregisters de z.g. Ontvangstbewijzen-Persoonsbewijs: dat waren meer dan zeven miljoen per gemeente alfabetisch op naam gerangschikte kaarten die van elkeen aan wie een persoonsbewijs uitgereikt was (d.w.z. van alle ingezetenen van vijftien jaar of ouder), de persoonsgegevens vermeldden en van de betrokkene tevens de handtekening, de foto en de vingerafdruk toonden. Op nog twee punten wijzen wij: in de zomer van '41 was in alle pb's van Volljuden met zwarte inkt op twee plaatsen een grote J aangebracht en van de lente van '44 af diende zich in elk pb Rauters controlezegel te bevinden dat er in geplakt was bij de uitreiking van de tweede distributiestarnkaart.
XCHoe de illegaliteit er in slaagde, voldoende controlezegels te bemachtigen, hebben wij reeds beschreven - de persoonsbewijzen zijn daarentegen, men mag wel zeggen: tot het einde der bezetting toe, een probleem blijven vormen en dat mag ons ook niet verbazen, gegeven hun uitvoering en gegeven het feit dat elk in het pb vermeld persoonsgegeven verifieerbaar was.
XCDat laatste was aan de eerste falsificatiegroepen heel wel bekend, en toch:
'normale' controle van een pb een oppervlakkig karakter droeg: het pb werd geopend en de controleur keek of de er in geplakte foto overeenkwam met het uiterlijk van de houder. In de eerste bezettingsjaren werd die houder maarzelden verplicht (de controleur had daar een apparaatje voor nodig) ter plaatse een vingerafdruk te laten maken die vergeleken kon worden met de in het pb voorkomende vingerafdruk.
XCTwee falsiflcatiegroepen beschreven wij in ons vorige deel: de groepVeterman en de groep-van der Veen. Los van elkaar gingen beide groepen tot het namaken van pb's over; los van elkaar vonden zij voor enkele problemen waarop zij stuitten, identieke oplossingen: onderdelen van het zetsel kregen zij door bij bepaalde drukkerijen willekeurig drukwerk te bestellen waaruit zij de gezochte woordcombinaties knipten die vervolgens geclicheerd werden, en het watermerk (de drie leeuwen) bootsten zij na door de binnenkant van een van de twee velletjes dun karton waaruit hun nagemaakte pb's bestonden, met een cliché te bedrukken waarin die leeuwen uitgespaard waren. Met behulp van de Amsterdamse drukker J. C. van Velzen vervaardigde Veterman van februari '42 tot in de herfst van '43 (toen werd hij gearresteerd) tussen de r800 en 2000 blanco pb's waarvan, zo veronderstelden wij, de meeste ten goede kwamen aan Joden alsmede aan leden en relaties van de spionagegroep 'Luctor et Emergo' waarmee Veterman in de lente van '42 in contact kwam; later ontwikkelde die groep zich tot de 'pilotenhulp'> organisatie 'Fiat Libertas' .
XCGerrit van der Veens Persoonsbewijzencentrale ('de PBC') kwam tot een nog veel hogere productie: de Amsterdamse drukkerij van Frans Duwaer had, toen Duwaer begin juni '44 gearresteerd werd, voor de PBC vermoedelijk tussen de 60 000 en 70 000 blanco pb's gedrukt.
XCWij hebben van die PBC straks meer te verhalen. Wenselijk lijkt het ons, nu eerst te onderstrepen dat het namaken van pb's of het aanbrengen van beschermende wijzigingen daarin, het 'vermaken' zoals dat heette (de J werd bijvoorbeeld verwijderd uit het pb van een Jood of deze kreeg het pb van een niet-Jood waarin de foto vervangen was), niet de enige methoden waren om personen die zich bedreigd achtten, aan een nieuw pb te helpen. In de lente van '42, d.w.z. vóór de Jodendeportaties begonnen, waren hier of daar ambtenaren van de bevolkingsregisters of van de gemeentesecretarieën er al toe overgegaan om echte blanco pb's uit de officiële voorraad aan de illegaliliteit in handen te spelen. Dat gebeurde o.m. in Zwartsluis en in Pijnacker. Voorts wist de verzetsman Thea Do bbe in de zomer van '42 via een vriend. te Woudenberg, Gerrit Kleinveld, te bereiken dat een secretarie-ambtenaar van die gemeente, Nico Bergsteyn, in de zomer van '42 onderdook met medenemen o.m. van 250 blanco pb's mèt de nodige doorzichtige zegels.
Distributiebescheiden kon men van de tweede helft van 43 af veel gemakkelijker 'achterom' krijgen dan voordien - voor persoonsbewijzen gold hetzelfde: er waren toen talloze bevolkingsregisters van waaruit ambtenarenillegale werkers blanco pb's deden toekomen aan verzorgingsgroepen dan wel aan andere illegale organisaties.
XCMen kreeg in de illegaliteit dus met drie soorten pb's te maken die in één opzicht gelijk waren: zij waren alle in zoverre 'vals' dat de persoon die het pb bezat, iemand anders was dan. degeen voor wie hij zich blijkens dat pb uitgaf Overigens waren er verschillen tussen die drie soorten: er waren pb's die geheelnagemaakt waren en er waren 'echte' pb's die of voor het eerst ingevuld waren Of waarin wijzigingen waren aangebracht. Die 'echte' pb's waren over het algemeen natuurlijk te prefereren boven de nagemaakte (ze waren nu eenmaal 'echt' en de nagemaakte waren als zodanig nogal herkenbaar) en binnen de groep van die 'echte' pb's kon men gemakkelijker uitgaan van een blanco pb dan van een pb waarin wijzigingen aangebracht moesten worden, want het aanbrengen van die wijzigingen was verre van eenvoudig.
XCHoe kwam de illegaliteit aan blanco pb's? Ten dele doordat van de zomer van' 43 af hoofdzakelijk door de Knokploegen overvallen gepleegd werden op bevolkingsregisters-, ten dele doordat 'achterom' pb's verstrekt werden. In Zwartsluis paste de ambtenaar-illegale werker J. B. de Goede daar in de lente van '42 de volgende techniek bij toe: hij liet zijn assistent J. M. Schaart, volontair ter gemeentesecretarie, een aantal blanco persoonsbewijzen mèt de doorzichtige zegels doorgeven aan een verzorgingsgroep; die pb's moesten 'verantwoord' worden - daartoe creëerden de Goede en Schaart enkele :fictieve gezinnen; op de met de pb's corresponderende ontvangstbewijzenpersoonsbewijs vulden zij fictieve gegevens van die gezinnen in, zij plakten er willekeurige pasfoto's op die ze van een fotograaf in Steenwijk gekregen hadden, zetten willekeurige vingerafdrukken, zonden de ontvangstbewijzen
]. Toen sommige verzetsgroepen in de loop van '43 de beschikking gekregen hadden over politie-uniformen (onderduikende politiemannen hadden die meegenomen), werd ook wel een andere methode toegepast. 'Cor' en 'Nico' , twee leden van de verzetsgroep die haar basis had op de boerderij 'De Zwarte Plak' in de Peel, gingen toen's avonds in uniform op wacht staan, 'en iedereen', aldus Ton Kortooms die deze groep beschreven heeft, 'wordt aangehouden. 's Zondags vangen ze veel. Cor, die vóór de oorlog al bij de politie was, kan het uit de kunst. Hij zegt met gezag: 'Juffrouw, uw persoonsbewijs deugt niet. Wij zullen het nauwkeurig onder zoeken. Ga morgen op het raadhuis maar een nieuw halen.' Op één zondag vangen ze soms vijftien persoonsbewijzen ... De lieden die gedwee naar het raad huis stappen, krijgen er grif een. Want ook daar zit een mannetje die weet wat er op 'De Zwarte Plak' omgaat.' (T. Kortooms: De (1948), p. 134)
persoonsbewijs aan de rijksinspectie toe en plaatsten in het bevolkingsregister van Zwartsluis persoonskaarten op naam van de fictieve personen; die kaarten werden na de eerstvolgende inspectie (dergelijke inspecties werden periodiek door de rijksinspectie gehouden) weer vernietigd."
XCLater in de bezetting werd deze methode ook elders toegepast. Het is onze indruk dat men haar aanvankelijk veelal, als in Zwartsluis, zèlf ontdekte; van de zomer van '43 af werd de 'achterom' -methode evenwel meer systematisch gepropageerd door allerlei verzorgingsgroepen (de LO en kleinere groepen) en door de TD-groep. Overigens 'bestonden (er)', aldus eennaoorlogs verslag over het Amsterdamse bevolkingsregister, 'nog tal van andere middelen om iemand te 'legaliseren', zoals men de reeks handelingen om een goede vervalsing te verkrijgen, ironisch noemde .
XC. . . Bij vestiging uit het buitenland moesten geheel nieuwe persoonskaarten aangelegd worden. Welnu, men liet de personen die men wenste te 'legaliseren', zogenaamd uit België of ander bezet gebied komen. De inschrijving geschiedde dan, natuurlijk met medeweten van loketambtenaren, geheel officieel. Na de inschrijving volgde de afgifte van persoonsbewijs en stamkaart vanzelf
XCNamen van reeds lang geleden te Amsterdam geboren en aldaar overleden personen werden opgediept uit de overlijdensregisters van de Burgerlijke Stand. De doden werden tot nieuw leven gewekt. Men had daarvoor de ... uitdrukking 'een lijk opgraven'. Het spreekt vanzelf dat men zocht naar personen van hetzelfde geslacht en van de vereiste leeftijd. In die gevallen kon zelfs een officiële geboorte-akte worden geproduceerd. Ook kregen levende personen wel dubbelgangers, zodat twee mensen met gelijkluidende namen, geboortedatum enz. op hun persoonsbewijs ell stamkaart rondliepen.'!
XCDoor de afdeling bevolking van de Haarlemse gemeentesecretarie werden ca. 2000 van die 'fictieve' pb's afgegeven en in het district-Sneek wist de LO 'zodanige relaties met de bevolkingsregisters te leggen dat iedere gemeente ongeveer 5 tot 10 pb's per maand leverde.v Hoeveel pb's in totaal 'achterom'J.7 0
1 In juli' 42 verscheen de bij de woning van de Goede om hem als gijzelaar te arresteren. Hij dacht toen dat zijn malversaties ontdekt waren en wist te vluchten. Nadien bleefhij ondergedoken en ook Schaart dook onder. Beiden namen deel aan allerlei illegaal werk vooral op het gebied van de illegale pers. Van begin ,44 af waren zij in Kampen betrokken bij de uitgave van een gestencild illegaal blad, Beginjanuari '45 vielen zij in Duitse handen. De Goede nam alle schuld op zich. Schaarts leven werd gespaard, de Goede behoorde begin maart '45 tot de honderden illegale werkers die na de aanslag waarbij Rauter zwaar gewond werd, gefusilleerd werden. 2 T. Veldkamp: (1954), p. 22. 8 A. Algra in dl. I, p. 172.
uit de bevolkingsregisters naar de illegaliteit zijn toegevloeid, is niet bekend; wij schatten dat het er enkele tienduizenden zijn geweest.
XCIn Zwartsluis werden, zoals wij vermeldden, de met de ontvreemde blanco pb's althans naar aantal corresponderende persoonskaarten die in het bevolkingsregister geplaatst waren, vernietigd - terecht ook: de Goede en Schaart wisten niet, welke gegevens op die blanco pb's ingevuld werden. Wist men dat wèl, dan was het zinvolop een andere wijze te handelen. In Amsterdam werden de pb's die voor illegale werkers en onderduikers bestemd waren, bij het bevolkingsregister 'normaal' ingevuld, zij het met 'valse' gegevens, en diezelfde gegevens stonden dan op de persoonskaart van het bevolkingsregister vermeld alsook op het corresponderend ontvangstbewijspersoonsbewijs dat naar de rijksinspectie opgezonden was. Nog anders was de situatie wanneer een verzorgingsgroep van nagemaakte pb's gebruik maakte of van pb's waarin zonder overleg met een bevolkingsregister gegevens gewijzigd waren: in die gevallen kwam de houder van het nagemaakte of gewijzigde pb althans aanvankelijk in de bevolkingsboekhouding niet voor. Ook die lacune werd, voorallater in de bezettingstijd, aangevuld. De fictieve gegevens werden dan door de verzorgingsgroep doorgegeven aan haar contactpersonen zowel bij het betrokken bevolkingsregister als bij de rijksinspectie - bij het bevolkingsregister zorgde men dan voor een fictieve persoonskaart, bij de rijksinspectie voor een fictief ontvangstbewijs-persoonsbewijs. Het valse pb heette dan {zoals reeds vermeld) 'rondgezet' en dat 'rondzetten' had het grote voordeel dat, wanneer de Sicherheitspolizei of 'foute' elementen onder de Nederlandse politie een pb dat zij niet vertrouwden, gingen controleren, door het bevolkingsregister en de rijksinspectie gerapporteerd werd dat de persoonskaart en het ontvangstbewijs-persoonsbewijs van de op het pb vermelde persoon inderdaad aanwezig waren. Had die persoon blijkens zijn valse pb successievelijk in verschillende gemeenten gewoond, dan moest zijn pb in al die gemeenten 'rondgezet' worden - dat laatste is veelvuldig geschied. Omgekeerd werden later in de bezettingstijd de authentieke persoonskaarten van illegale werkers die een vals pb gekregen hadden, veelal uit de bevolkingsregisters gelicht en vernietigd en hetzelfde geschiedde dan met het authentieke ontvangstbewijs-persoonsbewijs dat in ,41 (mèt de vingerafdruk van de betrokkene!) in de grote collectie van de rijksinspectie van de bevolkingsregisters opgenomen was. Geheel achter de rug van Lentz om had zich toen in zijn rijksinspectie een groep gevormd van ambtenaren die in diensttijd hoofdzakelijk bezig waren met het doen verdwijnen van kaarten met authentieke en het plaatsen van kaarten met fictieve gegevens. 7
XCHoe moeilijk het was, pb's na te maken, hebben wij voor het eerst doen uitkomen toen wij in ons vorige deel het werk van Veterman en van Gerrit van der Veen beschreven. De een noch de ander slaagde er in (van der Veen heeft het wèl gepoogd, maar het is hem niet gelukt), in het karton van de nagemaakte pb's een echt watermerk aan te brengen; dit werd slechts nagebootst. Hun pb's waren op dit punt dus kwetsbaar. Dat waren zij óók doordat die pb's uit twee op elkaar geplakte laagjes karton bestonden: werden zij bij controle scherp omgebogen, dan weken die laagjes wel eens van elkaar waardoor het betrokken pb onmiddellijk als een nagemaakt pb herkend werd. Het was steeds veiliger, in een echt pb wijzigingen aan te brengen, maar dat laatste was op zichzelf moeizaam en tijdrovend werk.
XC'Uit de getypte exemplaren', aldus Antoon Coolen in zijn beschrijving van de Persoonsbewijzensectie der LO,
XC'werd wat verwijderd moest worden, boven de lichtbak weggesneden. De met gewone inkt ingevulde exemplaren werden schoongewassen met chemische middelen die de inkt opzogen zonder het papier of de onderdruk aan te tasten. Om te voorkomen dat het papier daarbij rul en schilferig zou worden, kreeg het een bad van petroleum-ether die door de etherverdamping snel droogde, waarna het papier hard en vettig was en men met de bewerking kon beginnen. Bij het met chemische middelen opzuigen van de inkt gebeurde het dikwijls dat de letters van de onderdruk, die oorspronkelijk lila-achtig waren, een groene kleur aannamen. Een besprenkeling met wijnsteenzuur bracht de oorspronkelijke klenr weer terug.'!
XCMoest het pb een nieuwe vingerafdruk krijgen (dat werd vooral later wenselijk geacht doordat de Sicherheitspolizei en de in de treinen controlerende agenten van de Rijksopsporingsdienst toen menigmaal de vingerafdruk verifieerden), dan moesten de twee authentieke vingerafdrukken die in het pb voorkwamen, verwijderd worden: zij werden weggeschoren; er bleven dan twee dunne plekken achter, 'maar dat was', aldus Coolen, 'niet erg omdat de vingerafdruk van de nieuwe eigenaar een beetje dikker en vetter op dezelfde plaats werd gezet.'
XCGrotere problemen nog bood de foto. Lentz had het verwijderen van die
foto bijzonder moeilijk gemaakt: 'hij zou namelijk', zo gaven wij in deel 5 de desbetreffende passage uit het in augustus '40 door Lentz geschreven 'Rapport inzake inrichting persoonsbewijs' weer.!
XC'aan de achterzijde een doorzichtig zegel ... over de foto laten plakken met een kleefstof die afweken met water of stoom onmogelijk maakte zonder onmiddellijk zichtbare sporen na te laten; in dat geval zou namelijk de watergevoelige druk die aan de achterzijde van het zegel aangebracht was, aangetast worden. Maar gebruikte men voor dat afweken aceton, dan zou men ... de arcering aantasten die in de acetongevoelige inkt rond het 'venster' gedrukt zou worden op de randen waarop de foto moest worden vastgeplakt.'
XC'De foto van het persoonsbewijs bleek niet los te weken te zijn tengevolge van de lijmsoort die door de bevolkingsregisters werd gebruikt, omdat in de vloeistof waarmee die lijm op te lossen was, de letters van de opdruk op het zegel aangetast werden en wegvloeiden. Nauwelijks viel er een druppel aceton op de stof die de lijm oploste, of het zegel was vernield en waardeloos. Men sneed daarom eerst het glacé van de foto weg ... Dikwijls mislukte het, wat vooral in het begin, toen men moeilijk aan te vervalsen persoonsbewijzen kwam, een ramp was.
XCWas het glansvlak van de foto verwijderd, dan werd de rest van het papier zo lang weggeschoren tot het vliesdun was. Aan de achterzijde, zodat de letters aan de voorzijde niet werden aangetast, werd dit vliesje dan met aceton besprenkeld en losgeweekt. Het zegel bleef daarbij volkomen onbeschadigd. De foto van de nieuwe eigenaar werd nu ingeschoven en vastgeplakt. Dan restte nog het stempel, waarvan met de verwijderde foto een deel was weggevallen. Het ontbrekende werd met inkt, die overeenkwam met die van het oude stempel, bijgetekend."
XCDit procédé was, aldus Coolen, 'resultaat van maandenlang zoeken en proeven nemen' en voor het wijzigen van de pb's was 'een hele inrichting' nodig: 'chemicaliën, lichtbakken, lampen, vergrootglazen, persijzers, bankschroeven, lancetten, lijm, inkten, schrijfmachines - en al deze dingen waren in die tijd steeds moeilijker en schaarser te krijgen.P Voor het veranderen van één pb had men, als men geschoold was, drie kwartier nodig.
XCVeel méér tijd werd gevergd als uit het te wijzigen pb aantekeningen in Oostindische inkt verwijderd moesten worden: die waren namelijk niet weg te wassen zonder sporen na te laten. Men moest ze wegsnijden of zelfs deExemplaarCNO,Antoon Coolenp.A.v., p.
1 in 160 g. 2 in dl. I, 350. 3 351.
gehele kant verwijderen waarop die aantekeningen stonden. Frans Meijers, een van de medewerkers van de PBC, moest, als hij uit het pb van een Jood de twee J's en het eventuele 'stempel' verwijderen moest, drie kantjes van het betrokken pb 'schillen' om ze door andere kantjes te vervangen. 'De moeilijkheid lag', aldus zijn naoorlogs verslag,
XC'hoofdzakelijk daarin dat de watermerken dan niet goed op elkaar kwamen te liggen, waardoor men meteen kon zien dat het pb uit elkaar was gehaald. Dit kon men alleendaardoor tegengaan dat men van het ene pb een heel dun laagje, van het andere pb een zo dik mogelijke laag afkrabde. Doordat men één helft heel dun had gemaakt, was het watermerk mee afgekrabd ell dit gedeelte, daarna op het andere, dik gelaten gedeelte geplakt met sterk verdund Velpen, gaf dan een vrij goed pb."
XCHet vervaardigen van de drie 'nieuwe' pagina's plus de andere werkzaamheden die nodig waren, betekenden tezamen een arbeid die voor één enkel pb tot twee volle dagen kon uitlopen: een minutieuze arbeid bovendien, waarvoor degenen die haar verrichtten, een onuitputtelijk geduld moesten opbrengen, zulks in omstandigheden die een evident risico inhielden, want bij een inval door de Sicherheitspolizei kon de illegale werkplaats onmogelijk in een oogwenk 'schoongemaakt' worden. De Sicherheitspolizei zag er dan de lichtbakken, de chemicaliën, de inktpotten, de schrijfmachine enz. enz. staan en ook als degenen die er werkzaam waren, nog tijd gevonden hadden om in allerijl het pb-materiaal te verstoppen, dan was er toch voldoende aanleiding om hen te arresteren. Dat niet alleen: de werkplaats werd bezet en ieder die er zich vervoegde, werd óók ingerekend.
XCVeterman en de PBC hebben samen in totaal vermoedelijk tussen de 65 000 en 75 000 nagemaakte pb's vervaardigd. Andere groepen die tot het namaken van pb's overgingen, zijn ons niet bekend. Over cijfers omtrent het aantal 'achterom' verkregen dan wel gewijzigde pb's beschikken wij niet, maar wij zijn er van overtuigd dat het er meer, wellicht veelmeer dan 75000 zijn geweest en dat een schatting dat ten tijde van de bevrijding in totaal zoo 000 'valse' pb's in gebruik waren, eerder aan de lage dan aan de hoge kant is.Meijers:'De techniekvan hetveranderenvanpb's' (z.j.),p.(Doe,a-6). 7
1 F. 4 II-8S3 A
'vals' waren die pb's dus, gelijk al gezegd, in zoverre dat de houder zich blijkens het pb dat hij toonde, voor iemand anders uitgaf dan hij in werkelijkheid was.
XCBij oppervlakkige controle van het pb (en gelukkig wàs die controle als regel oppervlakkig) behoefden hier geen moeilijkheden uit voort te vloeien, maar zodra de controle dieper ging (en dat was uiteraard het geval bij elke arrestatie), dreigde men vast te lopen. Geen enkel nagemaakt of gewijzigd pb was bestand tegen een onderzoek door middel van een kwartslamp: de nagemaakte niet doordat bij het drukken niet gebruik gemaakt was van de paarse inkt die bij het licht van de kwartslamp onzichtbaar werd, de gewijzigde niet doordat bij dat licht de plekken waar 'geknoeid' was, duidelijk zichtbaar werden. Bezat men een authentiek pb met fictieve gegevens, dan was men om te beginnen alleen veilig als dat pb 'rondgezet' was en een nummer had gekregen dat in '4I op de uitreikingsdatum inderdaad uitgegeven was (en niet gesignaleerd stond in het Opsporingsregister!1) - maar ook dan waren alle moeilijkheden nog niet opgelost. Men gaf zich voor iemand uit die elders geboren was en die als regel ook een ander beroep had dan men in werkelijkheid uitoefende. Op al die punten kon men, ook als er nog niet van arrestatie sprake was, ondervraagd worden: 'Wat voor beroepsopleiding hebt u gehad? Hoe heet de hoofdstraat in uw geboorteplaats of in de op uw pb vermelde woonplaats? Waar staat daar de katholieke kerk? Wat zijn de namen en de geboortedata en -plaatsen van uw ouders? Hoe heet de burgemeester van uw woonplaats?' Op deze en dergelijke vragen moest de geschoolde illegale werker het juiste antwoord paraat hebben en had hij dat niet, dan moest hij in elk gevalmet overtuiging een antwoord produceren, er op gokkend dat het niet geverifieerd zou worden. Verificatie kostte tijd en de tijd van de controleurs was meestal beperkt. Was men gearresteerd, dan was er evenwel ruim tijd om in de eerste plaats het getoonde pb en de antwoorden op de aanvullende vragen nauwkeurig te onderzoeken. Was dat onderzoek grondig, dan liep men praktisch steeds vast.
XCHoeveel personen in totaal door de verificatie van hun persoonsbewijs gearresteerd werden, is niet bekend en wij kunnen dat aantalook niet schatten. wel durven wij stellen dat er tijdens de bezetting weinig van de overheid uitgaande maatregelen zijn getroffen waardoor de levens van zovelen in gevaar gebracht zijn als door de invoering van het pb. Het moge dan waar zijn dat menigeen met een vals pb (en met kloppend hart!) de dans7
1 Ph's werden door de falsificatiegroepen 'vernummerd', als die nummers gesigna leerd waren of als men met .die signalering rekening moest houden.
ontsprongen is, maar dat was dan gevolg van de slordigheid der controleurs, later in de bezetting ook wel van hun medewerking. Aan Lentz heeft het niet gelegen. Hij heeft met zijn perfect ontwerp dat terecht de bewondering van het Reichssicherheitshauptamt geoogst had, de illegale werkers en alle overige vervolgden voor teclmische problemen geplaatst die men noch in bezet gebied, noch in Engeland ooit waarlijk bevredigend heeft kunnen oplossen.
XCHet namaken van andere identiteitspapieren waaraan personen die zich aan de greep van de bezetter wilden onttrekken, behoefte hadden, was, zij het vaak verre van eenvoudig, minder moeilijk dan het namaken van persoonsbewijzen. Die andere papieren waren steeds veel simpeler: het ging dan om gedrukte of gestencilde stukken die veelal het stempel vertoonden van de instantie die ze uitgegeven had, plus het handtekeningstempel van de autoriteit die bevoegd was tot afgifte. Enkele van die papieren noemden we al in het vorige hoofdstuk: de blauwe Ausweise die de ex-militairen nodig hadden, en de blauwe en witte, later bruine Ausweise op grond waarvan leden van bepaalde jaarklassen buiten de arbeidsinzet vielen. Het is ondoenlijk, een opsomming te geven, welke papieren nog meer nagemaakt werden - het waren er tientallen, zo niet honderden verschillende. Zo werden bijvoorbeeld de papieren nagemaakt waarmee men uit bezet gebied naar België of Frankrijk of (men denke aan de elandestien terugkerende studenten) uit Duitsland naar Nederland kon reizen. Daartoe maakte men niet alleen de Aus en Binreisegenehmigungen na maar ook de papieren van firma's waarbij de illegaal reizende z.g. in dienst was en die hem of haar opdracht tot de 'reis' verstrekt hadden. Ten behoeve van Joden die 'ge-Calmeyerd' moesten worden of die een Palestina-certificate trachtten te verkrijgen, werden veelal reeksen valse papieren geproduceerd. 'Men heeft bijvoorbeeld', aldus weer C. J. Riibsaam,
XC'doopbewijzen uit Tsaristisch Rusland en uit Tsjechoslowakije nagemaakt. Men nam expres van die verre oorden om controle onmogelijk te maken. Men maakte ook paspoorten van Paraguay. Veterman heeft Braziliaanse geboortebewijzen gemaakt waarvan hij nooit een echt gezien had. Niemand wist hoe een echt Braziliaansgeboortebewijs er uit zag.'!GetuigeRübsaam,dl.c, p.
1 C.]. VII 347.
XCStempels zijn stellig in duizenden soorten nagemaakt. Nederland telde toen ca. lOOO gemeenten en 503 distributiekringen. Elke gemeente had een eigen gemeentestempel, elke distributiekring had, nog van andere stempels afgezien, een eigen nummersternpel. Die ruim 500 nummerstempels waren nodig om de bij de tweede distributiestamkaart behorende controlezegels en inlegvellen af te stempelen en in de nieuwe stamkaarten moest, als zij blanco 'gekraakt' waren, het gemeentestempel aangebracht worden. De PEC en de al genoemde Palsificatiecentrale van de LO waren beide illegale organisaties (er waren ook andere) die mede gespecialiseerd waren in het verstrekken van nagemaakte stempels.
XCOp het werk van die falsificatiegroepen komen wij in dit hoofdstuk nog terug maar wij willen hier reeds onderstrepen dat het uiteraard alleen verricht kon worden dank zij de hulp van drukkerijen, cliché-inrichtingen en sternpelfabrieken. Landelijk gezien hebben honderden van die ondernemingen een onontbeerlijke medewerking verleend. Daar hoefde niet ieder die er werkte, van te weten - integendeel: voldoende was het indien een of meer leidende functionarissen en slechts enkele arbeiders van de illegale nevenproductie op de hoogte waren. De LO en de Knokploegen ondervonden bijvoorbeeld belangrijke steun van Dirk Kleiman, directeur van de Lithografische inrichting 'Zaanlandia' te Zaandijk. Kleiman werkte daar samen met enkele employé's van de Noordhollandse Cliché-industrie.' 'Er werden', zo schreef Coolen,
XC'Ausweise, Bescheinigungen, legitimaties op elk gebied gemaakt, stempels voor distributiestamkaarten, briefstempels, stempels voor formulieren, voor passen en voor alle mogelijke valse en echte papieren ... Het bedrijfleverde het bekende stempel van de Reichsleommissarjûr die besetzten niederlëndischen Geblete in drie-, vier-, vijf- en tienvoud, ja het kon ze soms omgaand uit voorraad leveren. Het had stempelafdrukken van de gemeenten en arbeidsbureaus uit het gehele land met de handtekeningen van de Duitse beambten er bij, stempels voor grensverkeer, voor verlofgangers, pas-stempels van SS-officieren ... , Utlaubsscheine, ontheffmgen van spertijden, Ausweise zur Bahnbenützung, stempels van de Wehrmachtkommandanturen en alle denkbare Duitse Dienststellen . .. Al die stempels werden als cliché vervaardigd, ook de rubberstempels, en om met deze laatste het effect van het origineel te bereiken werd het papier waarop ze kwamen, op een zachte rubber ondergrond gelegd. De cliché's leverde de Noordhollandse Cliché-industrie met twintig en dertig tegelijk. Alles ging tussen het gewone werk door en werd overdag voor het niet-ingewijde personeel gecamoufleerd.
1 Hij is eind maart I945 in de gevangenis te Waldheim overleden.
De modellen werden bij Kleiman fotoklaar gemaakt, gingen door een luik naar het gebouw van de Noordhollandse Cliché-industrie en kwamen met de cliché's, tegen materiaaJprijs geleverd, terug, waarna ze door koeriers werden afgehaald om te worden gedrukt.'!
XCIs zulk een beschrijving niet tekenend voor het 'andere Nederland' dat na de April-Meistakingen ontstaan was? Dat wil niet zeggen dat sommige drukkerijen, cliché-inrichtingen en stempelfabrieken niet al eerder tot allerlei vormen van steun aan het illegale werk overgegaan waren (in '41 waren al de eerste gedrukte illegale bladen verschenen), maar naar het beeld dat Coolen in de aangehaalde passage neerlegde, had men vóór de grote stakingsbeweging vergeefs gezocht. Hoe moeizaam was het begin der pioniers! Hoe moest een groep als die van Gerrit van der Veen zwoegen om de eerste honderden primitief nagemaakte persoonsbewijzen gereed te krijgen! Maar in de tweede helft van '43 en vooral in de loop van '44 ontstond een situatie waarin de illegaliteit zich niet alleen belangrijk uitgebreid had maar ook, als functie van die uitbreiding, talrijke gespecialiseerde organisaties kende die elk voor zich een onderdeel van het illegale werk voor hun rekening namen. De LO behoefde zich als LO geen zorgen te maken over het veranderen van persoonsbewijzen en het vervaardigen van valse papieren: voor het eerste zorgde de Persoonsbewijzensectie, voor het tweede de Falsificatiecentrale. Men zou deze als 'hulpdiensten' kunnen aanduiden; dat er nog meer van die hulpdiensten waren, zal uit het vervolg van ons relaas. blijken. Anderzijds zouden wij willen opmerken dat hoezeer ook bepaalde organisaties een gespecialiseerd karakter droegen, het zeker bij de leidende figuren in de illegaliteit niet zo was dat zij zich in hun eigen activiteit strikt tot één vorm van werkzaamheid beperkten. Dat was niet alleen in strijd met hun aard maar als regel ook met hun persoonlijke ontwikkeling als illegaal werker. Van meet af aan hadden zij gedaan wat hun hand te doen vond - dat was veel, en het lag op verschillende terreinen. De sterkste persoonlijkheden viel het moeilijk, zich van één of meer van die terreinen terug te trekken om zich op de resterende te concentreren. Integendeel, juist in hen leefde een haast onstuitbare drang om op nieuwe terreinen van werkzaamheid de prikkel te zoeken die van nieuwe vormen van actie uitging. Misschien gold dat voor niemand sterker dan voor Gerrit van der Veen.
XCDat de door Gerrit van der Veen opgerichte falsificatiegroep als 'de Persoonsbewijzencentrale' aangeduid werd, had zijn goede reden: de groep was begonnen met het namaken van persoonsbewijzen, zulks in de zomer van '42, maar daar bleef het niet bij. De ene falsificatie na de andere werd in productie genomen. Daartoe behoorden paperassen die voor het Z.g. Ariseren van Joden nodig waren (de PBe die van meet af aan een groot deel van zijn nagemaakte pb's aan Joden had doen toekomen, had talrijke relaties in Joodse kringen) maar in de zomer van '43 ook de witte, blauwe en bruine Ausweise.'De meeste nagemaakte 'bruintjes' waren', aldus het verzamelwerk Onderdrukking en Verzet,
XC'zeer bruikbaar; toch ruilde men ze bij de contacten op de gewestelijke arbeidsbureaus wel eens om voor echte, zodat zo'n officiële instantie de valse uitreikte. Niet zonder humor was het dat een Knokploeg, die hiervan niet op de hoogte was, ergens in Overijssel zulke valse Ausweise'kraakte': de illegaliteit kreeg zijn eigen vervalsingen toen weer als echt in handen.'!
XCBehalve de Ausweise werden in de eerste maanden van '44 door de PBe ook tweede distributiestamkaarten nagemaakt, en niet zo weinig (75000, deelde van der Veen begin april aan de Raad van Verzet mee waar hij lid van was), bovendien ook 16 000 tabaksbonnen (in de spanningen van het illegaal bestaan was roken voor menige illegale werker een levensnoodzaak) Stempels werden door de PBe bij honderden nagemaakt. 'Het begon', zo schreeflater H. F. van der Hulk, afdelingschef bij Van Leers Clichétabriek te Amsterdam,
XC'met tientallen stempels per dag en daarna volgden de cliché's voor de persoonsbewijzen, bruine Ausweise, enz. . .. De falsificatie nam zo'n omvang aan dat er dikwijls acht mensen dag in, dag nit voor Duwaer en van der Veen bezig waren en er soms 200 cliché's per dag, natuurlijk meest kleine dingen, geleverd werden/>
XCMoesten voor deze falsificaties eerst tekeningen vervaardigd worden, dan namen ontwerpers die taak voor hun rekening - van der Veen zelf had niet langer tijd om zich met deze onderdelen bezig te houden. Hij leidde de organisatie die bijvoorbeeld de 200 cliché's die per dag afgeleverd werden,J.7
1 C. Rübsaam en H. C. de Lange-Wibaut in 0 dl. III, p. 754. 2 H. F. van der Hulk in: (1945), p. 17-18.
moest opvangen, d.w.z. eerst concentreren op vertrouwde adressen om ze vervolgens te distribueren naar punten in Amsterdam of elders waar andere illegale groepen de cliché's kwamen afhalen om er nagemaakte stempelafdrukken mee te maken. Hoeveel personen eind' 43 begin' 44 in het werk voor de PBe een volledige dagtaak vonden, is niet precies bekend - wellicht waren het er omstreeks honderd. Al dat werk vergde veel geld. Tot het illegale Nationaal Steunfonds ('de bankier van het verzet') in de bres sprong, is, schijnt het, een groot dee! van dat geld verkregen doordat personen die over het nodige geld beschikten, voor een nagemaakt pb een behoorlijk bedrag betaalden, soms zelfs f 300 off 400. 1 Van der Veens groep heeft van verscheidene drukkers hulp ontvangen; bijna twee jaar lang was Frans Duwaer, directeur van de Amsterdamse Drukkerij J. F. Duwaer & Zonen, van hen de belangrijkste. Duwaer heeft, aldus een van van der Veens medewerkers, W. B. Vreugdenhil,
XC'alle zondagen aan dat drukken gegeven, want het moest gebeuren als er niemand in de drukkerij was en er mocht ook geen spoor achterblijven van het elandestien werk. Aan het einde van de werkdag moest alles weer precies op zijn plaats gelegd worden. Alle sporen moesten verdwijnen en de gezellen troffen maandag de machines en de gehele drukkerij weer aan zoals zij die zaterdag hadden achtergelaten. Dat betekende dat wij de as van onze sigaretten in het bovenzakje van onze overalls deponeerden om vooral geen as op de grond te morsen; dat elk papiertje, elke interlinie, elke inktspatel weer precies zo neergelegd moest worden als zij aangetroffen waren. Alle kleur- en toestelproeven" werden op een groot papier gedeponeerd om ze tezamen in de oven van de centrale verwarming te verbranden. Ik geloof niet dat ooit iemand van de drukkers gemerkt heeft dat er zondags gewerkt werd - en mochten zij het gemerkt hebben, dan hebben zij prachtig gezwegen .
XC. . . En Frans drukte. Hoe? Lijdende aan een ernstige maagkwaal, die hem dikwijls het staan en zitten tot een pijniging maakte, stond hij uren lang aan de pers in te leggen, steeds weer het resultaat kritisch beoordelend en verbeteringen aanbrengend waar die nodig waren, zonder morren, zonder klagen, urenlang. Even werd gepauzeerd om het meegebrachte boterhammetje te eten en dan weer doorgewerkt tot het donker werd. Dit bijna twee jaar lang, iedere zondag, met een korte onderbreking in het voorjaar van 1943, toen hij een ernstige maagDe groep-van der Veen heeft daarnaastbelangrijke financiëlesteun ontvangen van enkele vermogenden, onder wie de aannemer F.J. van der Meyden. Deze had in de zomer vanopdrachten van Duitse militaire instanties aanvaard, maar toen hij daarmee van eindaf doorging, deed hij zulks in overleg met van der Veen.Het 'toestellen' was nodig tot de drukmachine scherp drukte en precies op de juiste plaats. 7 I
1 '40 '41 Z
operatie onderging. Maar zelfs op zijn ziekbed in het Diaconessenhuis werden de besprekingen over verbeteringen voortgezet en nieuwe plannen gemaakt.'>
XCGelijk reeds vermeld: Duwaer heeft voor van der Veens PBC, afgezien van andere falsificaties, tussen de 60000 en 70000 nagemaakte pb's gedrukt en veel wijst er op (dat is op zichzelf trouwens plausibel) dat het tempo van aflevering voortdurend toenam. In de vergadering van de Raad van Verzet die op IS maart '44 plaatsvond, deelde van der Veen mee dat de PBC 800 pb's per week afleverde, en drie weken later, op 5 april, zei hij dat in die drie weken inderdaad 2400 nieuwe pb's gereedgekomen waren. Toen was dus een peil bereikt dat met een jaarproductie van 40 000 pb's overeenkwam. Van de productie ging eind '43-begin '44 ca. twee-derde naar de LO toe.
XCWat de pb's betrof, bleef het niet bij het drukken: voorzover de PBC nagemaakte pb's rechtstreeks aan illegale werkers en onderduikers verkocht of doorgaf, trad ze ook als de instantie op die voor het invullen zorg droeg alsmede voor het afstempelen met nagemaakte stempels en, niet te vergeten, voor het nummeren. Dat nummeren was een heel probleem want de nummers moesten precies gelijken op die welke in de echte pb's in de drukkerij van de fa. Enschedé met speciale numeroteurs aangebracht werden. Lange tijd moest de PBC die nummers zo goed mogelijk namaken; zij werd eerst van die moeilijkheid verlost toen ze, vermoedelijk begin '44, in het bezit wist te komen van enkele uit de drukkerij van Enschedé afkomstige numeroteurs. Zo ging het ook met de beruchte paarse drukinkt. Duwaer Iiad de kleur goed kunnennabootsen maar hij kon geen drukinkt krijgen die onzichtbaar werd tegen het licht van een kwartslamp. Een hoeveelheid van die drukinkt kreeg men evenwel in april '44 elandestien geleverd door een relatie bij de Algemene Landsdrukkerij.
XCDat contact bij de Algemene Landsdrukkerij was niet door van der Veen gelegd maar door een Haagse medewerker van zijn groep, Frits Reinder .Boverhuis. Van der Veen had in die tijd overwogen, een overval te plegen op een van de papierfabrieken van de fa. van Gelder waar het karton voor de echte pb's vervaardigd werd. Dat plan bleek onuitvoerbaar. Boverhuis stelde een beter plan voor: een overval op de Algemene Landsdrukkerij waar nog steeds regelmatig pb's gedrukt werden. Er waren per jaar alleen al -voor diegenen die vijftien jaar werden, een 200000 nieuwe pb's nodig, bovendienmoesten voortdurend voor pb's die verloren waren gegaan (o.m, door de acties van de Knokploegen), nieuwe gedrukt worden. In die nieuwe
XCCl. W. B. Vreugdenhil in: Frans Duwaer (van zijn vrienden), p.
was van september '43 af een kleine wijziging aangebracht. Het woord 'Nederlander' dat aanvankelijk in de paarse tekstdruk voorkwam, was opgenomen in de zwarte waarin ook de code-aanduidingen voor de gemeenten ('A 35' voor Amsterdam bijvoorbeeld) gedrukt werden. Men was in de illegaliteit die nieuwe pb's gaan aanduiden als 'zwarte Nederlanders'. Had de Sicherheitspolizei met die wijziging te maken gehad? Vermoedelijk wel. Immers, van de herfst van '43 af waren de pb's die 'achterom' aan de illegaliteit in handen gespeeld werden, alle 'zwarte Nederlanders' en op die 'zwarte Nederlanders' kon dus bij controle extra gelet worden. I Niettemin: toen de relatie van Boverhuis deed weten dat zich steeds grote hoeveelheden 'zwarte Nederlanders' in de kluis van de Algemene Landsdrukkerij bevonden, besloot van der Veen te trachten zich op een bepaalde dag de kluisvoorraad toe te eigenen. Voor allerlei acties werkte hij nauw samen met een DuitsJoodse vluchteling, Gerhard Badrian, een man van grote onverschrokkenheid die van een vroeg stadium af aan allerlei vormen van verzet deelgenomen had. Badrian was er in '43 in geslaagd, een SS-uniform te bemachtigen. Hij wist precies hoe hij een arrogante Duitse SS-officier spelen moest en was er, zich daarvoor uitgevend, een keer in geslaagd, met behulp van een vervalste Übernahmeschein enkele illegale werkers los te krijgen uit het Amsterdamse hoofdbureau van politie. 2 Welnu, ook bij de overval op de Landsdrukkerij zou Badrian als officier van de Sicherheitspolizei optreden: het gebouw moest 'gecontroleerd' worden.
XCVan der Veen en Badrian hadden een goed contact met een Amsterdamse rechercheur, Corrielis Verbiest, die de beschikking kon krijgen over een politieauto. In die auto reden van der Veen, Badrian, Verbiest en nog twee medewerkers van de PBC: Hans van Gogh en FranciscusMeijer, op zaterdagochtend 29 april naar Den Haag, waar zij een aantal andere helpers onto7 1
1 Dat feit was aan de illegaliteit bekend. Vandaar dat de TD-groep begin '44 via haar contacten bij de bevolkingsregisters doorgaf dat de ambtenaren van die registers die ter gelegenheid van de uitreiking van de tweede distributiestamkaarten bij de distributiediensten geplaatst waren, daar zoveel mogelijk gepresenteerde pb's moesten afkeuren, bijvoorbeeld omd~ ze te groezelig zouden zijn geworden. Vermoedelijk werd die aanwijzing op veel plaatsen gevolgd en daar vloeide dan uit voort dat er, doordat de betrokkenen nieuwe pb's ontvingen, meer 'zwarte Neder landers' in ornloop kwamen; de houders van 'achterom' verkregen 'zwarte Neder landers' werden daardoor enigermate beschermd. 2 Theodorus Dobbe heeft in de periode waarin hij als leider van een Knokploeg optrad, hetzelfde gepresteerd: hij wist, gebruik makend van een gestolen auto van de en in het uniform van een officier van die formatie, een van zijn relaties uit het Friese verzet vrij te krijgen uit het Huis van Bewaring II te Amsterdam.
moetten die per trein gekomen waren en die de omgeving van de Landsdrukkerij in het oog zouden houden. Badrian kondigde telefonisch de 'controle' aan. Hij werd met van der Veen, Verbiest, van Gogh en Meijer toegelaten. Aan de bedrijfsleider werd gelast, de voorraad in de kluis te tonen. Daar werd de man gegrepen en geboeid - er werd hem een prop in de mond geduwd. In de kluis lagen vellen pb's die nog ongesneden waren. Vellen met in totaal 10000 pb's werden opgerold. Met de rollen ging men naar boven waarbij de bedrijfsleider hulp verleende. Deze had namelijk duidelijk gemaakt dat hij iets te zeggen had. De prop was uit zijn mond genomen en de overvallers hadden toen vernomen dat zijn vrouwelk moment bevallen kon; hij had zich ook tot hulp bereid verklaard. Het plan was toen snel gewijzigd: de bedrijfsleider werd meegenomen. In de buurt van Leiden werd hij afgezet.
XCHet was voor het eerst dat een illegale organisatie een zo groot aantal echte pb's in handen gekregen had. De zwarte opdruk was er nog niet in aangebracht. Dat was een groot voordeel: de PBe kon nu de gemeenteaanduidingen drukken waaraan de in een bepaalde streek wonende illegale werkers en onderduikers behoefte hadden. Men gaf de 'zwarte Nederlanders' overigens niet te snel uit (na de 'kraak' bij de Algemene Landsdrukkerij was decontrole juistvan die pb's nog verscherpt). Vermoedelijk was van de ruim 10000 buitgemaakte pb's een derde doorgegeven toen de rest bij huiszoeking door de Sicherheitspolizei ontdekt werd.
XCGerrit van der Veen had de actie bij de Algemene Landsdrukkerij heel wel aan de doortastende Badrian kunnen overlaten en het zou ook begrijpelijk zijn geweest als hij dat gedaan had. Toen hij op zaterdagmiddag 29 april '44 aan die 'kraak' deelnam, wist hij namelijk dat hij in de vroege uren van maandagmei leiding zou geven aan de uitvoering van een plan dat hem al maanden beziggehouden had: een overval op het Huis van Bewaring I aan de Weteringschans (eigenlijk: het Kleine-Gartmanplantsoen) te Amsterdam waar zich in de Z.g. Duitse afdeling talrijke arrestanten van de Sicher heitspolizei bevonden. Dat men dergelijke gevangenen zou trachten te bevrijden, sprak voor de illegaliteit vanzelf: men zou zeker van de 'zware gevallen' het leven redden; ook stak in een bevrijdingsactie een element van zelfbescherming, want men moest er van uitgaan dat de Sicherheitspolizei, naarmate zij gevangenen langer aan haar barbaarse verhoormethoden onder7
I
wierp, meer te weten kwam over de organisatie der illegaliteit en.de identiteit van nog niet gearresteerde illegale werkers. Al in de zomer van '43 had van der Veen overwogen, het Huis van Bewaring aan de Weteringschans te overvallen teneinde diegenen die samen met hem het Amsterdamse Bevolkingsregister in brand gestoken hadden, te bevrijden. Hoe ver hij toen met de voorbereidingen gekomen was, weten wij niet - hij had in elk geval de actie niet tijdig genoeg kunnen uitvoeren. Later in '43 ging hij een nieuwe overval met zorg voorbereiden. Grondslag van het plan werd om met gebruikmaking van een vrachtauto (die als vrachtauto van de Wehrmacht gecamoufleerd zou zijn) in de nacht met een groep illegale werkers naar het Huis van Bewaring te rijden, daar naar binnen te dringen onder het voorwendsel dat de Sicherheitspolizei (Badrian zou zich weer voor SS-officier uitgeven) wenste te controleren, dan de wacht te overmeesteren, de 'zware gevallen' uit hun cellen te halen en dezen met gebruikmaking van de vrachtauto naar diverse onderduikadressen te brengen; elk van de bevrijde gevangenen zou een enveloppe met geld en rantsoenbonnen krijgen. In de loop van december bepaalde van der Veen dat deze operatie uitgevoerd zou worden in de nacht van 24 op 25 december, de Kerstnacht dus. Vermoedelijk ging hij er daarbij van uit dat de Duitse bewakers wel te diep in het glaasje gekeken zouden hebben en dat de Nederlandse wacht die de buitendeur zou moeten openen plus de deur die van de daarachter liggende binnenplaats uit toegang gaf tot het cellengebouw, een extra-controle in de Kerstnacht plausibel zou vinden. Het was een riskante opzet want het was van der Veen bekend dat sinds kort tussen negen uur 's avonds en zeven uur 's morgens niemand tot het Huis van Bewaring toegelaten mocht worden zonder dat het bureau van Lages daar telefonisch toestemming toe had gegeven. Vermoedelijk nam van der Veen aan dat Badrian degeen die als portier optrad, zou kunnen overbluffen. Hoe dat zij, op 24 december had van der Veen de mannen verzameld die aan de operatie zouden deelnemen - hij vond hen overigens als ploeg 'niet' bijster geslaagd'< Maar de operatie kon niet doorgaan: er was geen vrachtauto.
XCIn de dagen die volgden, stelde van der Veen een ploeg samen waar hij meer vertrouwen in had. Er werd een tweede tijdstip bepaald: de Oudejaarsnacht, maar weer kon van der Veen geen vrachtauto vinden. Dat was ook daarom jammer omdat de leden van. de overvalploeg, de gezinnen wa~rin de te bevrijden gevangenen opgenomen zouden worden, èn enkele van die gevangenen aan wie men via een vertrouwde bewaker had doen weten wat op handen was, vergeefs in spanning gezeten hadden.
XC1 Raad van Verzet: Notulen, 9 en I7 jan. I944 (RVV, I b). I '-., 7
XCOp vrijdag 7 januari werd de overvalploeg voor de derde maal opgetrommeld - de bedoeling was de actie zaterdagochtend kort na vijf uur uit te voeren. Die vrijdag reisde van der Veen verscheidene plaatsen in NoordHolland af om ergens een vrachtauto te vinden. Hij vond er tenslotte een in een garage te Amsterdam. Die vorderde hij met nagemaakte papieren, maar toen de auto zich in beweging moest zetten, bleef hij staan - van der Veen veronderstelde later dat de eigenaren die met de mogelijkheid van vordering rekening gehouden hadden, de wagen onklaar hadden gemaakt. Opnieuw met nagemaakte papieren vorderde hij nu twee monteurs. Die begonnen te werken. Tot middernacht bleef van der Veen in de garage, vervolgens ging hij naar de woning waar de overvalploeg bijeen was om iedereen nog eens te zeggen wat zijn taak zou zijn, daarna ging hij samen met twee medewerkers de auto ophalen. Om half vijf was hij weer in de garage. De auto werd daar naar buiten geduwd. Net op dat moment verscheen de Sicherheitspolizei die wellicht door een 'foute' overbuurman gealarmeerd was. Er ontstond een schietpartij - van der Veen en een van zijn medewerkers wisten in het pikdonker te ontkomen, van der Veen doordat hij langs een buitenmuur op het dak van de garage geklommen was. Enige tijd later kon hij, zonder ontdekt te worden, zijn onderduikadres bereiken.
XCDe vierde poging om het Huis van Bewaring binnen te komen werd beraamd voor de nacht van zaterdag 22 op zondag 23 januari. Nu was een bruikbare auto beschikbaar, maar op donderdag de zoste werd aan van der Veen door een van zijn relaties bij de Amsterdamse recherche meegedeeld dat een van de twee monteurs die bij de vorige poging gearresteerd waren, op een hem voorgelegde foto van der Veen herkend had. Er waren bovendien aanwijzingen dat de Sicherheitspolizei van de plannen afwist - uitstellen dus. Van der Veen tilde daar zwaar aan: vijftien 'zware gevallen' die hij had willen bevrijden, waren naar het concentratiekamp Vught overgebracht zijns inziens onderstreepte dat opnieuw, hoeveel risico men nam indien men naliet, de overige 'zware gevallen' uit het Huis van Bewaring te halen. Het besluit tot het uitstel was, zo zei hij in de vergadering van de Raad van Verzet die op 27 januari gehouden werd, een 'moeilijke en zware beslissing' geweest. Maar zijn medeleden van de Raad hadden, met uitzondering van Gerben Wagenaar, niet veel vertrouwen meer in de operatie. Vier keer gepoogd, vier keer niet doorgegaan - kon men het plan dan niet beter opgeven? Genotuleerd werd: 'Onderneming niet herhalen. Nogmaals: jammer dat een zo goed opgezette operatie door onvoorziene omstandigheden is mislukt.'!
XC1 A.v., 27 jan. 1944 (a.v.). 7
XCIn de nacht van zaterdag 26 op zondag 27 februari zou het tot de vijfde poging komen, maar vermoedelijk als gevolg van loslippigheid van een van de leden van de overvalploeg ontving de directeur van het Huis van Bewaring op die zaterdagavond een telefonische waarschuwing. Onmiddellijk werd op de binnenplaats een gewapende macht samengetrokken. Op het laatste moment werd van der Veen daarover ingelicht, waarschijnlijk door een bewaker - wéér moest hij tot uitstel besluiten. 'Narrow escape', staat in de notulen van de Raad van Verzet.'
XCHet kan zijn dat die 'narrow escape' er toe bijdroeg dat van der Veen, zijn doel in het oog houdend, een geheel andere weg insloeg. Het plan voor de Z.g. controle door de Sicherheitspolizei liet hij vallen. Kon men niet een bewaker vinden die op zekere nacht in het bezit kon komen van de sleutels en die de deur op de binnenplaats en de buitendeur zou openzetten? De man moest daarna natuurlijk onmiddellijk naar een onderduikadres gebracht worden. Er waren in het Huis van Bewaring enkele bewakers die wat durfden - één hunner, G. G. van Welsum, was er al enkele keren in geslaagd, briefjes door te geven aan politieke gevangenen. Met deze van welsum nu voerde van der Veen begin april een eerste gesprek: of hij als verbinding wilde fungeren met een van van der Veens naaste medewerkers, Paul Guermonprez, die juist gearresteerd was? Van welsum verklaarde zich daartoe bereid en bracht enkele boodschappen over. Toen hij daarmee zijn betrouwbaarheid aangetoond had, deed van der Veen een veel verdergaand beroep op hem: of hij bereid was, een overval mogelijk te maken? Ja. Verschillende andere plannen werden nog overwogen, maar medio april werd de slotsom bereikt dat het openzetten van de deuren de beste kansen op succes bood. Hoe aan de sleutels te komen? Die waren's nachts in het bezit van de wachtcommandant. Van Welsum ging die man goed observeren en constateerde dat hij als regel tegen half vier's nachts indommelde waarbij hij de sleutels voor zich op tafelliet liggen.
XCVoor de zesde maal werd de overvalploeg verzameld. Er waren enkele Kp'ers bij uit Zeeland, Groningen, Utrecht en Noord-Holland, hoofdzakelijk waren het echter illegale werkers uit groepen van de Raad van Verzet; ook Badrian was weer present. In totaal zouden acht-en-twintig mannen het gebouw binnengaan, De meesten zouden zich in de nabijheid van de ingang verdekt opstellen - daar zou van der Veen zich met twee helpers bevinden wanneer bewaker van Welsum om kwart over vier precies (om vier uur eindigde de spertijd) de buitendeur zou openen. Ging alles goed, dan zou7 2
1 A.v., 2 maart 1944 (a.v.).
men de bewakers, voorzover Duits of'fout', uitschakelen en de gevangenen om wie het ging, uit hun cellen halen. Van Welsum en een met de illegaliteit samenwerkende gevangene die het tot 'gangloper' gebracht had-, D. L. G. Wakker, hadden voor plattegronden gezorgd: de overvalploeg zou precies weten waar de te bevrijden gevangenen zich bevonden. Die zouden, eenmaal buiten, daar door helpers opgevangen worden die hen achter op de fiets naar hun duikadressen zouden brengen - een vrachtauto kwam er niet meer aan te pas.
XCDe zesde datum werd bepaald: maandagochtend I mei, en (gelijk gezegd) het naderen van die hoogst riskante operatie hield van der Veen er niet van af, op de voorafgaande zaterdagmiddag deel te nemen aan de overval op de Landsdrukkerij. In de ontzaglijke spanning waarin hij als man leefde die aan wijdvertakt illegaal werk leiding gaf, kon hij blijkbaar de ontlading die van actie uitging, niet meer missen.
XCOp vrijdagavond 28 april waren plotseling aile lichten in het Amsterdamse Huis van Bewaring uitgevallen. Dat was gevolg geweest van een technische storing, maar de Sicherheitspolizei had de zaak niet geheel vertrouwd en zaterdag werden voor aile zekerheid twee vervaarlijke waakhonden naar het Huis van Bewaring overgebracht. In de nacht van zaterdag op zondag bleek dat een van die honden op de Duitse afdeling lag en de ander in het bureau van de wacht achter een gesloten deur, niet ver van de kamer van de wachtcommandant. Vooral de aanwezigheid, juist op die plek, van die laatste hond vormde een groot extra risico: als hij ging blaffen, zou het gehele gevangenispersoneel gealarmeerd worden.
XCVan der Veen werd op zaterdag door een briefje van Wakker gewaarschuwd. Op zondag besprak hij de situatie opnieuw met van Welsum.
XCWakker had van der Veen doen weten dat er een goede kans bestond dat de hond in het bureau van de wacht niet zou aanslaan als men maar zacht binnenkwam en de knop van de deur waarachter hij lag, niet aanraakte. Gerben Wagenaar, door van der Veen geraadpleegd, vond dat door die mededelingen het extra-risico niet voldoende geëlimineerd werdSommige gevangenen mochten hun cel verlaten om in het gebouw hulpdienst te doen.
1
(Wakker had maar één nacht kunnen zien hoe de hond zich gedroeg) hij adviseerde tot uitstel. Vander Veen verwierp het advies.
XCHet was in de nacht van zondag 30 april op I mei rustig in het Huis van Bewaring. Geen luchtalarm, geen aankomst van nieuwe gevangenen. Tegen vier uur liep bewaker van Welsum zijn vastgestelde ronde. Om tien over vier sloop hij de kamer van de wachtcommandant binnen. De man snurkte. Van Welsum eigende zich de sleutels toe, opende onhoorbaar het hek achter de binnendeur, vervolgens de binnendeur zelf, stak de binnenplaats over, opende de portiersloge, lichtte voorzichtig de ketting van de straatdeur, opende deze en stapte naar buiten. 'Rechts van de deur stond', zo schreef hij ons in '73, 'Gerrit van der Veen met nog twee mannen, met een armband van de luchtbescherming om. Hij kwam snelnaar mij toe, gaf een hand en pakte de sleutels aan. Ik waarschuwde nogmaals voor de hond, wenste de mannen succes en liep naar de overkant'! - daar stond de fietser klaar die van Welsurn naar het onderduikadres in Amsterdam-west zou brengen waar zich reeds zijn vrouw bevond mèt de Joodse onderduiker die van Welsum in huis had gehad.
XCTerwijl van Welsum op de man met de fiets toeliep, zag hij dat zich uit portieken enkele tientallen mannen snelnaar de ingang van het Huis van Bewaring begaven. Zij waren allen op kousevoeten. Zonder moeite kwamen zij het cellengebouw binnen. Is er toch gerucht gemaakt? Heeft iemand per ongeluk de deurknop van het bureau van de wacht aangeraakt? Wij weten het niet, maar de hond die er lag, begonluid te blaffen en zo ook, dieper in het gebouw, de tweede hond. De eerste werd neergeschoten. Nu was de gehele wacht gealarmeerd. Vander Veen err de zijnen kwamen niet verder dan de benedengang. Er ontstond daar een schietpartij. De overvalploeg moest zich terugtrekken. Eén slechts werd gewond: van der Veen. Twee kogels, beide vermoedelijk afgevuurd door leden van zijn overvalploeg, hadden hem getroffen, één onder in zijn wervelkolom. Badrian ondersteunde hem en bracht hem naar een woning in de buurt waar een arts, J. K. I. de Clercq Zubli, hem voorlopig verbond. Hij kon nog fietsen. Samen met de arts fietste hij naar een van zijn vaste onderduikadressen: het bureau van de7 2
1 Brief, zö juli 1973, van G. G. vanWelsum.
uitgeverij 'De Spieghel' op de Prinsengracht. Daar werd hij door ZIJn vriendinnen Nell Knoop en Suzy van Hall opgevangen.
XCEr werd een chirurg bijgehaald, dr. B. A. Lubbers. Deze kon één kogel verwijderen, maar de tweede die in de wervelkolom terechtgekomen was, niet. Het ruggemerg was er geraakt en van der Veen merkte tot zijn peilloze ontzetting dat niet alleen zijn benen verlamd raakten maar dat hij ook incontinent en impotent geworden was. Wat had verder leven voor zin? Hij was een wrak. Eén ding kon hij nog doen: van zijn ziekbed af aanwijzingen geven voor het illegale werk aan ieder die hem op zijn duikadres bezocht waar hij bleek en vermagerd op bed lag. 'Verlaat Amsterdam', werd hem aangeraden. 'Zoek in elk geval een onbekend adres op.' Hij weigerde.
XCAan verscheidenen van zijn medewerkers was het adres bij de uitgeverij 'De Spieghel' bekend. Een hunner die gearresteerd was, deed er, menend dat het stellig niet langer als duikadres gebruikt werd, mededeling van aan een celspion. Op 12 mei kwam de inval van de Sicherheitspolizei. Van der Veen trachtte nog met inspanning van al zijn krachten te vluchten maar op zijn armen steunend kwam hij slechts één verdieping hoger. Hij werd opgesloten in de gevangenis waaruit hij nog geen twee weken tevoren makkers uit het verzet had trachten te bevrijden.!
XCOp IO juni vond voor een SS- und Polizeigericht het proces plaats tegen van der Veen en enkele anderen die, als Guermonprez (en de beeldhouwer Johan Limpers), al vóór hem gearresteerd waren dan wel na 12 mei in Duitse handen waren gevallen. Een van die laatsten was Frans Duwaer. Het waren er in totaal zeven die veroordeeld zouden worden. Zij zaten op die lode juni al enige tijd samen in één cel. Die ochtend wist van der Veen een afscheidsRavensbrück terecht; laatstgenoemde stierf daar, eerstgenoemde werd in Dachau
1 Helene Suzanna van Hall, een van de twee directrices van 'De Spieghel': dr. Jantine van Klooster, en een verpleegster werden mèt hem gearresteerd en toen de arts de Clercq Zubli bij het duikadres twee dagen later op ziekenbezoek kwam, werd ook hij 'ingerekend. Nell Knoop die veiligheidshalve steeds eerst opbelde voor ze zich naar de Prinsengracht begaf, kreeg er op IS mei een Duitser aan de telefoon en wist toen genoeg. De Clercq Zubli overleefde de concentratiekampen Vught en Sachsenhausen. de verpleegster werd enkele maanden in Vught gevangen gehouden, Helene Suzanna van Hall en dr. Jantine van Klooster kwamen in
brief naar buiten te smokkelen.! 'Het heeft niet mogen zijn', schreefhij,
XC'tenslotte is het toch nog misgegaan. Het is wel jammer, maar bij al die miljoenen mensen die vielen en de velen die nog vallen zullen, zinkt mijn persoon in het niet ... Ik zit nu met 7 man in een cel, waaronder Johan Limpers, Frans Duwaer en Paul Guermonprez De stemming is heel goed .
XC. . . Ik heb geen pijn. Ik ben heel rustig zoals de anderen. Nogmaals, zo héél, héél veel zijn gevallen, één meer of minder maakt niet zo veel uit .
XC. . . Ik weet niet hoeveel uren ons nog resten, het zullen niet veel zijn en dat is maar beter, daar ik mijn lot toch niet meer ontgaan kan.
XCIk heb altijd geweten wat ik waagde en mag mij dus niet beklagen maar ik vind het wel jammer.
XCIk heb gemeend te doen wat mijn plicht was, ik heb niet anders gekund.
XCWij hebben veel steun aan elkaar, vooral aan Frans, alles gaat bliksemsnel. Vanmorgen rechtspraak en vonnis, straks de voltrekking'
XCdat laatste was blijkbaar aan de zeven meegedeeld. De Sicherheitspolizei wenste geen enkel risico te nemen: tussen de te verwachten doodvonnissen en de uitvoering daarvan zouden niet, zoals gebruikelijk, enkele dagen of zelfs weken verstrijken (een periode waarin de beslissing viel over eventuele gratieverzoeken) deze veroordeelden, die de illegaliteit wellicht alsnog zou trachten te bevrijden, moesten nog op de dag van hun berechting geëxecuteerd worden.
XCHet proces vond plaats. Zeven doodvonnissen. Zij werden door Rauter bekrachtigd. Diezelfde avond: 'Half acht' (wij volgen Wakkers beschrijving)
XC'het is het tevoren bepaalde uur. Willy Albers' komt de wacht binnen, hij is niet alleen, twaalf Grunen volgen hem, het dodencommando. Onze kamer is vol. Als ik de helmen met de koperen kammen en voorplaten zie en de grote blinkende borstplaten, ril ik van de zenuwen; het komt iedere maand vaker, dit executiepeleton, eerst niet, of één keer in de week, dan twee keer, eindelijk wel drie of vier keer, het moet toch eindelijk eens ophouden! Het zijn er zeven die uit de cel komen. Van der Veen wordt op een draagbaar gelegd, de Moffen staan er grimmig bij toe te zien, hoe voorzichtig de geliefde leider door zijn lotgenoten wordt geholpen. Dan geeft Albers een teken en vier van de kameraden nemen van der Veen op hun schouders, de lange Limpers draagt mee, en achter de baar lopen de twee die overschieten - hun allerlaatste gang.'3
XCDie gang bracht hen naar de duinen bij Overveen.7 2
1 Tekst: Doc II-Sao A, b-r. a Walter Albers. 3 D. L. G. Wakker: ill (1951), p. 98.
XCDoor twee makkers ondersteund, stond Gerrit Jan van der Veen er voor het executiepeleton. Hij wenste te sterven zoals hij die laatste jaren geleefd" had: fier rechtop, oog in oog met de vijand.
XCOp 30 juni, nog geen drie wekenlater, sneuvelde Badrian.
XCBadrian had na de arrestatie van van der Veen samen met Boverhuis, van Gogh en Meijer de leiding van de PBC overgenomen, ja eigenlijk al van het moment af dat de oprichter van de PBC door zijn verwonding goeddeels uitgeschakeld was. Helaas was Badrian korte tijd later in contact gekomen met een verraadster, de verleidelijke Betje Wery, die toen al enige tijd als spionne optrad voor het Devisenschutzkommando maar er niet afkerig van was, ook de Sicherheitspolizei diensten te bewijzen. In de tweede helft van juni wist zij Badrian er van te overtuigen dat deze, wiens illegale basis (een woning in de Amsterdamse binnenstad) misschien, zo zei zij, al aan 'de SD' bekend was, beter op een nieuwadres in de Rubensstraat zijn intrek kon nemen. Badrian ging op dat advies in, maar toen hij op 30 juni samen met van Gogh en Beverhuis voor het eerst dat nieuwe adres betrad, bevond zich daar een Kommando van de Sicherheitspolizei. Van Gogh en Beverhuis werden gegrepen, Badrian schoot één van de leden van het Kommando, een Nederlander, neer - zelf werd hij door vele kogels getroffen. Hij stierf op straat. Zijn lijk werd, schijnt het, in een vuilnisschuit geworpen en naar de vuilverbranding gebracht, van Gogh en Boverhuis werden korte tijd later gefusilleerd.
XCBetje Wery nam een beloning van f 1000 in ontvangst en verplaatste veiligheidshalve haar werkterrein naar België.
XCNiet alleen werd het werk van de PBC voortgezet maar het breidde zich nog uit ook. Meijer die moest aannemen dat de Sicherheltspolizei via Betje Wery alles omtrent hem te weten gekomen was, en die opjuni als door een wonder aan arrestatie was ontsnapt, trok zich uit de leiding terug! en deze
30
werd nu hoofdzakelijk in handen genomen door Amsterdamse studenten, onder wie Rübsaam en een tweede student in de medicijnen, S. A. de Lange, die al met van der Veen en Badrian samengewerkt hadden. Enkele maanden later telde de 'nieuwe' PBC ca. honderdvijftig vaste medewerkers. Zij was toen, rekening houdend met de veiligheidseisen, meer gedecentraliseerd opgebouwd: zij bestond uit verschillende, technisch zelfstandig werkende groepen- die elk 'eigen' tekenaars en fotografen bezaten en in of buiten Amsterdam met 'eigen' cliché-fabrieken en drukkerijen in contact stonden. Naast de productie van nagemaakte papieren was ook de distributie gedecentraliseerd: op verschillende adressen in Amsterdam had de PBC aparte 'kantoren' waar illegale werkers zich, uiteraard na behoorlijk geïntroduceerd te zijn, konden vervoegen om nagemaakte distributiebescheiden, 'achterom' verkregen persoonsbewijzen, stempels en reeksen nagemaakte officiële Duitse en Nederlandse papieren in ontvangst te nemen. De leiding onderhield met speciale koeriersters een eigen postdienst die een 'centraal postkantoor' bezat en had ook een aparte afdeling gevormd waar men van elk officieel papier dat van Duitse of Nederlandse autoriteiten uitging, zorgvuldig onderzocht, met welke technische middelen het zo snel mogelijk nagemaakt kon worden - dat alles ten dienste van diegenen op wier bescherming het gehele falsificatiewerk gericht was: illegale werkers en onderduikers.
XCMèt de eerste illegale werkers en onderduikers zijn ook de eerste verzorgingsgroepen ontstaan. Zo begon de illegale CPN al in '40 aan de opbouw van een aparte organisatie die gelden inzamelde welke in een 'Solidariteitsfonds' terecht kwamen; uit dat fonds werd niet alleen een deel van het illegale werk gefinancierd maar ontvingen ook de eerste 'weigeraars' van de arbeidsinzet en 'contractbrekers' (tot april' 42 waren dat allen werklozen) een kleine uitkering. Er waren meer van die fondsen - wij komen er aan het slot van dit hoofdstuk nog op terug. Wat wij hier willen onderstrepen is dat die illegale werkers en onderduikers na verloop van tijd behalve aan geld ook behoefte kregen aan identiteitsbewijzen (het persoonsbewijs werd in '41 uitgereikt)Debediende D. Reyneker; Rübsaam onderhield vooral de contacten van de PBe
1 groepen werden geleid door de Lange, mr. H. W. Sandberg en de kantoor
en aan distributiebescheiden. Die behoefte leefde óók bij de vele duizenden Joden die reeds in '42 een schuilplaats gevonden hadden. Deze laatsten werden als regel door kleine tot zeer kleine verzorgingsgroepen (de 'organisatoren' van hun onderduik) geholpen en die groepen konden die hulp alleen maar bieden doordat zij los van elkaar illegale contacten onderhielden met ambtenaren van bevolkingsregisters en van distributiediensten.
XCZo was in Amsterdam in '41 in sociaal-democratische kringen een verzorgingsgroep tot stand gekomen die de redactie van Het Parool bijstond: de groep-'Gerretsen' ('Gerretsen' was de illegale naam van A. Oeldrich). Deze groep ging er zich later in dat jaar op toeleggen, uit pb's van Joden de J te verwijderen. In '42 begon zij allerlei vervalsingen te produceren. Cliché's kreeg ook zij van de bedrijfsleider van van Leer's Clichéfabriek, van der Hurk; zij had voorts de beschikking over een eigen handpers. Haar technische middelen waren beperkter dan die van de PBC. Oeldrich zocht daarom steun bij die laatste organisatie, breidde tegelijk zijn contacten bij verschillende distributiediensten uit en was in de zomer van '44 zo ver dat hij per maand enkele tienduizenden bonkaarten kon laten rondbrengen die hoofdzakelijk 'achterom' verkregen waren. Men begrijpt: zulk een groep alleen al telde tenslotte enkele honderden vaste medewerkers.
XCDit verzorgingswerk kende, zou men kunnen zeggen, twee tendenzen: de tendens tot uitbreiding en de tendens tot bundeling. De eerste tendens vloeide voort uit het feit dat voor het groeiend aantal illegale werkers en onderduikers niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief steeds meer hulp nodig was, de tweede uit de omstandigheid dat het voor kleine verzorgingsgroepen die met elkaar in contact kwamen, vaak een groot voordeel betekende indien men van elkaars ervaringen en contacten kon profiteren; door concentratie van bepaalde werkzaamheden kon men dan veelal ook de risico's (die op zichzelf van maand tot maand toenamen) beperken. Die eoncentratie werd van eind' 43 afbevorderd door het feit dat het toen in illegale kringen langzamerhand bekend werd dat er een grote organisatie bestond (de LO) die uit de buit van de 'kraken' der Knokploegen maandelijks grote aantallen bonkaarten kon doorgeven, en dat er nog een organisatie was, het Nationaal Steunfonds, waar men kon aankloppen als er voor het illegale werk of voor de onderduikers geld nodig was.
XCTussen verschillende verzorgingsgroepen die, als de groep-'Gerretsen', Amsterdam als basis hadden, kwam eind '43 een vast contact tot stand: zij gingen toen een soort federatief verband aan dat zich 'de Vrije Groepen Amsterdam' noemde, en eenzelfde federatie kwam in Den Haag, met inschakeling van Leidse en Delftse groepen, als 'de Vrije Groepen Den Haag' tot stand. Die federaties gingen op zichzelf weer een zeker eigen leven leiden.
Zo kregen de Vrije Groepen Amsterdam eind' 43 een aparte staf die verraders trachtte te identificeren en vooralook systematisch verbindingen trachtte te leggen die in het voordeel konden zijn van gearresteerde medewerkers. 'Het inlichtingenwerk begon', aldus de leider van deze aparte staf,. de uitgever F. van Eugen
XC'contacten werden opgenomen en uitgebreid: met gevangenissen en kampen, cipiers, advocaten, artsen, geestelijken, tenslotte met 'de SD' zelve. 'Relaties'die omkoopwegen kenden, 'relaties' die geld, sigaren, houten duizend andere zaken wisten op te brengen. Een net van tastende vingers, luisterende oren, hing onzichtbaar over het land. Het feit: de arrestatie, de verrader, de man die 'fout" lijkt maar 'goed' is, geeft honderd vragen voor de inlichtingendienst. En de' antwoorden komen: wanneer gearresteerd, door wie, waarom, verblijfplaats. celnummer, Sachbearbeiter, behandelend gerecht, de verrader opgespoord, Jansen is 'goed', Pietersen is 'fout', en duizend andere zaken. '!
XC'Arrestatie in Brabant. Een koerier komt in Delft. Daar wordt een man op her spoor gezet. Naar Brabant en zoeken tot de mensen gevonden zijn die er bij waren. Rapport. Zoeken tot de man gevonden is die de gevangene overbracht. Onderzoek: 'goed' of niet 'goed'? Dan is het weldra bekend: 'hij' zit in Den Bosch. Terug naar Delft. Contact Den Bosch: een koerierster daarheen. Na een week bericht: overgebracht naar Utrecht, Wolvenplein. 3 De centrale zoekt contact Utrecht. Er komt bericht: celnummer, Sachbearbeiter, enz. Dan onderzoek: is er met geld wat te bereiken, is er geld, wie kent een kanaal? Of laat het: geluk ditmaal meespreken, het wordt bekend: transport naar Amersfoort. De datum bekend, een Knokploeg gevonden om de bevrijding onderweg te proberen. Het geleide is te zwaar, het mislukt. Een andere keer lukt het wèl. Transport van Amersfoort naar Duitsland: datum en uur zijn aangegeven. Eén NSBagent begeleidt. Een aantal vrienden in de trein; een gesprek, een kop koffie met morfine, de agent dommelt - hoed op, jas aan, weg. Dan komt de Nachschub: een paar weken binnen, extra voeding, het haar groeit, een persoonsbewijs, een. bonkaart, een stamkaart, een kaart in het bevolkingsregister en een nieuwe' Nederlander is geboren, en een goede! Mede dank zij informaties, inlichtingen l'v
XCMen ziet: ook de hulp die de Vrije Groepen aan illegale werkers en onderduikers verleenden, ging zich (het was bij Gerrit van der Veen en de zijnen
1 Voor het construeren van schuilplaatsen in woningen. 2 ell (1945), p. 12. 3 Een p. 13.
niet anders geweest) uitstrekken tot de situatie die na hun eventuele arrestatie ontstond.
XCWaarom noemden zij zich Vrije Groepen?
XCDeze aanduiding hield slechts in dat zij, die veelal vroeger dan de LO tot hulp aan illegale werkers en onderduikers overgegaan waren, er niet voor gevoeld hadden, in het landelijk net van de LO op te gaan. Vaak hing dat samen met het feit dat de LO de aan gezinnen van onderduikers uitbetaalde steungelden zorgvuldig jegens het Nationaal Steunfonds verantwoordde een werkwijze die met name door velen die sinds lang in het illegale werk zaten, riskant geacht werd. Daar kwam menigmaal een meer persoonlijke factor bij: men had, zelfstandig werkend, soms al één of twee jaar of zelfs langer met alle risico's van dien voor ondergedokenen gezorgd en voor hun lot een verantwoordelijkheid gedragen die drukkend was maar toch ook een grote voldoening gaf-men wilde van die zelfstandigheid en verantwoordelijkheid eigenlijk geen afstand doen maar liever 'vrij' blijven.
XCDat laatste gold met name voor mej. J. J. van Tongeren, de dochter van de gearresteerde en in een concentratiekamp overleden Grootmeester van de Orde van Vrijmetselaren, de gepensioneerde generaal-majoor H. van Tongeren. Deze had uit de fondsen van de Orde een bedrag van f 600 000 in Zwolle laten ver bergen. Zijn dochter, een kerkelijk maatschappelijk werkster, wist hiervan en liet dat bedrag vermoedelijk in de herfst van '42 naar Amsterdam overbrengen. Het werd de grondslag voor het werk van een wijdvertakte verzorgingsgroep, de 'Groep-2000'1. Deze groep vond vooral medewerkers in hervormde kringen en gaf in totaal tijdens de bezetting bijna f I mln uit waarvan ca. f 300 000 afkomstig was uit de kas van de Hervormde Synode. De PBe ontving van de Groep-2000 één keer f 50 000; f 80 000 werd besteed voor de verzending van levensmiddelenpakketten naar Joden in Westerbork, Bergen-Belsen en Theresienstadt - de groep zat verhoudingsgewijs ruim in haar financiële middelen. Zij reikte uiteindelijk ruim 4000 bonkaarten uit. Van eind '43 af werden die bonkaarten van het LO-district Amsterdam betrokken. Daar vloeide een conflict uit voort, want in mei' 44 wenste de LO (zulks was uitvloeisel van de werkwijze vanElk lid van deze groep had een codenummer waarvan het eerste cijfer of de eerste twee cijfersbepaald werden door de getalwaarde van de eersteletter van de achternaam: Aenz. Hierop volgden dan nog twee cijfersdie aangaven het hoeveelste lid men was wiens achternaam met de betrokken letter begon; het eerste lid werd dan met er aangeduid, het tiende metMej. van Tongeren (de t is de twintigste letter in het alfabet) duidde zichzelf alsaan - vandaar de naam van de groep. 73
1 I, B 2, 10. '2000'
het NSF) dat mej. van Tongeren nadere gegevens omtrent de door haar groep verzorgde onderduikers aan de LO zou opgeven. Mej. van Tongeren weigerde. 'Meer en meer', zo schreef zij, niet zonder verontwaardiging, na de oorlog, 'streefde de LO er naar een centrale positie in te nemen en de distributie der bonkaarten en andere bescheiden aan zich te trekken, met uitsluiting van die groepen die niet aan de gestelde eis van opgave van namen en geboortedata en (of) adressen wilden voldoen.» Enkele plattelandspredikanten wisten mej. van Tongeren toen in contact te brengen met lokale Knokploegen die bonkaarten voor haar gingen 'kraken'. Bij dat alles ondervond zij veel steun van de algemeen secretaris der Hervormde Synode, ds. K. H. E. Gravemeyer. Het was overigens zo dat de grote Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (de LO die als enige inderdaad het gehele land bestreek) niet uit de rijen der hervormden maar uit die der gereformeerden voortgekomen was.
XCOp het gebied van de hulp aan illegale werkers en onderduikers hebben zich de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en de met haar verbonden Landelijke Knokploegen naar verhouding laat gepresenteerd: de LOJ.J.J.
1 van Tongeren: (1945), p. 22. 2 Het beeld dat wij van de geven, is in de eerste plaats gebaseerd op het reeds meermalen aangehaalde geschiedwerk dat de in 1951 als resultaat van breed opgezet, eigen historisch onderzoek heeft doen verschijnen. Voorzitter van de 'Gedenkboekcommissie' was dr. ir. H. van Riessen, secretaris R. G. van der Haar, Als leden fungeerden Rogier van Aerde (ps. van A. H. F. van Rijen), A.W. Bijl, Antoon Coolen, H. A. Douqué, Ad Goede, dr. A. Kessen, K. Norel, ds. F. Slomp, G. Spanhard en Anne de Vries. Wij menen dat onder hun leiding een bij uitstek waardevol werk tot stand gekomen is - veruit het gedetail leerdste werk over een Nederlandse illegale organisatie dat ooit verschenen is. In dat werk werden alle in '51 nog levende verzetsdeelnemers en -deelneemsters met hun illegale namen aangeduid - wij vermelden, ook in citaten, steeds de werkelijke namen, voorzover wij die konden achterhalen. Nog één opmerking. Op grond van wij van de natuurlijk een nauw keuriger en uitgebreider beeld geven dan van de verzorgingsgroepen die wij in de voorafgaande paragraaf noemden, alsmede van de talloze vooral kleine verzorgings groepen waarover wij slechts in algemene termen konden schrijven. De lezer gelieve te bedenken dat wij vooral van de LO veel vermelden dat, zij het op kleiner schaal, meer 'lokaal', voor verzorgingsgroepen gegolden heeft.
pas in de tweede helft van het derde bezettingsjaar, de LKP pas in het begin van het vierde. Anderen, en andere organisaties, zijn voorgegaan - de LO en de LKP hebben evenwel die hulp op een hoger plan getild. Bewust en opzettelijk? Niet eens: het is allemaal geleidelijk gegaan. Dat beide organisaties zich evenwel konden ontwikkelen tot de veruit grootste en, wat de hulp aan vervolgden betrof, meest effectieve die bezet Nederland gekend heeft, bewijst drieërlei: dat de opzet deugdelijk was, dat de geesten van velen rijp waren om juist voor die opzet het eigen leven te riskeren, en dat met name de combinatie van enerzijds een organisatie die onderduikers zou helpen en .anderzijds een organisatie die identiteitsbewijzen en distributiebescheiden zou trachten te bemachtigen, een gelukkig denkbeeld was.
XCHet begin (wij beschreven het in hoofdstuk 3 van ons vorige deel) was klein, haast onaanzienlijk; het werd eigenlijk alleen gerepresenteerd in die ene gereformeerde predikant ds. Frits Slomp die in Winterswijk waar hij ondergedoken was, door een strijdbare gereformeerde huisvrouw, Helena Theodora Kuipers-Rietberg, gestimuleerd werd, zijn angst te overwinnen en door het land te gaan trekken om, reizend onder de schuilnaam 'Frits de Zwerver', niet alleen van de kansel af tot verzet op te roepen maar ook plaatselijk commissies te vormen die de namen en adressen zouden verzamelen van diegenen die bereid waren, vanuit de betrokken plaats onder te duiken, èn van hen die er aan van elders komende onderduikers huisvesting wilden verlenen. Die commissies (die dus, zou men kunnen zeggen, 'vraag' :en 'aanbod' naar elkaar toe brachten) kwamen het eerst tot stand in de provincie Utrecht, in een deel van Noord-Brabant en in Rotterdam, vervolgens in Noord-Holland, op de Veluwe, in de Achterhoek, in Drente, in het Westland, in Kampen en in Overijssel. In december '42 ging ds. Slomp er toe over, de belangrijkste verbindingsmannen van zijn organisatie <die aanvankelijk veelal als 'de organisatie-Frits' of 'de organisatie-van Zanten" aangeduid werd) eenmaal per week in Zwolle bijeen te roepen. Daar kreeg ieder 'de gelegenheid, de onderduikers welke zich in de afgelopen week bij hem of zijn contacten in de omgeving gemeld hebben en waarvoor hij nog geen plaats gevonden heeft' (in de eigen streek of provincie namelijk), <met de andere bezoekers uit te wisselen'2 - het werd er een soort landelijke 'beurs' die spoedig gecoördineerd werd met 'beurzen' in sommige provincies. Friesland haakte er in februari '43 op aan. Dat net van verbindingen (dat overigens nog niet zo dicht was) bestond dus reeds, toen de acties waartoe
1. Bij zijn predikbeurten werd ds. Slomp als regel als 'ouderling van Zanten' aan gekondigd. • Ad Goede in dl. I, p. 20.
de bezetter na de April-Meistakingen overging (het deporteren van exmilitairen en van studenten alsmede de jaarklassen-acties) bij tienduizenden jongeren en ouderen de bereidheid schiepen om het waagstuk van de onderduik te ondernemen.
XCPrecies als bij het onderduiken van Joden leidde dat laatste in veel gevallen tot het zelfstandig ontstaan van lokale of streek-verzorgingsgroepen die, schijnt het, vooral in Limburg in de zomer van '43 talrijke onderduikers in kleine kampen onderbrachten - de verwachting dat die zomer de Geallieerde invasie zou brengen, zal daarbij wel een rol gespeeld hebben. Dergelijke kampen (wij noemden enkele al in onze paragraaf over de Joodse onderduikers) kwamen tot stand in de bossen bij Stein (Zuid-Limburg), bij Grathem en Roggel (dicht bij Roermond), bij Helden (dicht bij Venlo), bij Stramproy (dicht bij Weert), bij Sevenum (in de Peel), en ook bij Bladel (bij Eindhoven), bij Hartsen (Achterhoek), bij Vierhouten (het 'Pas-Opkamp'), bij Ommen en bij Anlo (Noord-Drenthe) - er zijn er vermoedelijk nog wel meer geweest. In die karnperi leefden telkens enkele tientallen onderduikers. De meeste van die kampen werden evenwel na enkele maanden ontdekt en verlaten en dat laatste des te gereder omdat de praktijk aangetoond had dat men zich in een dichtbevolkt land als Nederland beter kon verschuilen in de samenleving dan aan de rand daarvan. Juist dat zich verschuilen in de samenleving was onderdeel van de conceptie waaruit de LO ontstaan was. Trouwens, diegenendiehetoprichten van onderduikerskampen stimuleerden, waren er veelal tezelfdertijd toe overgegaan, andere onderduikers in steden en dorpen ofbij boeren onder te brengen. Zo ging o.m. de 'kamp-organisatie'-Roermond die voor de kampen te Grathem en Roggel gezorgd had, spoedig tot een soort LO-opzet over, zulks onder leiding van de Venlo'se kapelaan J. J. Naus, pater Lodewijk Bleys en de Venlo'se onderwijzer Johannes J. Hendrix (schuilnaam: 'Ambrosius') twee geestelijken, één leek. Inderdaad, speciaal in Limburg heeft de katholieke geestelijkheid, geruggesteund door de bisschop van Roermond, mgr. J. H. G. Lemmens, en in voortdurend contact met diens secretaris, drs. Jan L. Moonen, zich veel moeite gegeven om de bevolking tot het opnemen van onderduikers aan te sporen. 'In Hendrix', zo leest men in Het Grote Gebod, vond Naus een uitstekende hulp ... Een merkwaardig man, die Hendrix. Een uitmuntend organisator en een man die zijn medewerkers wist mee te slepen door zijn optimisme. Hij was hopeloos slordig op zichzelf, niet alleen op zijn kleren, maar ook in verband met zijn gezondheid. Bezeten van het verzet telde hij het niet dat zijn gezondheidstoestand gaandeweg achteruit ging. Hij werd als het ware 'verteerd van ijver voor de goede zaak. De verhouding tussen Naus en Hendrix was uitstekend. Alhoewel aanvankelijk de assistent van Naus, zal
Hendrix straks de aangewezen man zijn voor het provinciaalleiderschap Het was nl. de opinie onder de geestelijken dat niet zij de daadwerkelijke leiding in het verzet moesten nemen.'
XCBij deze twee mannen ligt nu het provinciaal initiatief Samen zetten zij begin juni' 43 hun plan op en komen spoedig bijeen in Venlo met kapelaan Billekenss, een 'buurman' van Naus, en pater Lodewijk Bleys uit Roermond. De eerste heeft zich een nieuw pb op zijn naam aangemeten en zich daarop van een vrouw, genaamd Wilhelmina Jeuken, voorzien, die dus onder de medewerkers 'Mien Billekens-jeuken' heette. De felle Lodewijk met zijn twinkelende ogen heeft zijn sporen in het verzet al verdiend met het 'piloten' -werk. Hij was ook de man die de onderduikers leert: 'Onze Lieve Vrouwe van de goede duik'. En dat wordt een symbool in Limburg. Er wordt een plaat van gemaakt en vele onderduikers, ook andersdenkenden, hebben die plaat boven hun bed gehangen.
XCDit viertal sprak met elkaar af, propaganda te maken voor hun plannen bij een aantal geestelijken in de diverse streken van Limburg teneinde tot een gezamenlijke bespreking te komen' 3
XCdaar werd de grondslag gelegd voor wat men een Limburgse Organisatie voor de Hulp aan Onderduikers zou kunnen noemen. Wat elders in het land, . met name benoorden de rivieren, op dat terrein geschiedde, was toen in Limburg nog onbekend.
XCDs. Slomp had voor zijn landelijke 'beurs' te Zwolle aanvankelijk van particuliere woningen gebruik gemaakt, maar van begin maart '43 af werd die 'beurs' er in de consistoriekamer van de (gereformeerde) Zuiderkerk gehouden, in 'een pijpenla ... , een echte rattenval waaruit geen mens zal kunnen ontsnappen als 'de SD' er een inval mocht doen. Maar och, dat loopt zo'n vaart niet. Ze komen toch om kerkelijke geschillen te bespreken'4die camouflage sloot aan bij het dispuut met prof. dr. K. Schilder dat zich in de Gereformeerde Kerken was gaan voordoen." Twee maanden lang kwam men elke week in de Zwolse Zeiderkerk bijeen, maar nadat de
1 Het Episcopaat nam aan dat de katholieke kerk in haar werkzaamheid beknot zou worden indien de in de leiding van illegale organisaties geestelijken aantrof. 2 Dit was een schuilnaam van kapelaan P. G. van Enckevort. 3 L. E. M. A. van Hommerich in dl. I, p. 326. 4 Ad Goede in a.v., P.25. 5Wij komen op dat dispuut in deel ç terug.
April-Meistakingen aangetoond hadden hoe verwoed de bezetter kon reageren, ging men telkens in een andere stad vergaderen: in Zutfen, Arnhem, Utrecht, Amersfoort. In mei trok ds. Slomp naar Zeeland - Goes werd er een eerste steunpunt. Landelijk werd veel geprofiteerd van oude contacten van de Christelijke Meubelmakersbond en van de Christelijke Korfbalbond. de eerste aangebracht door de in Driebergen wonende meubelhandelaar C. B. Nienaber van Eijben, een vriend van de echtgenoot van mevrouw Kuipers-Rietberg, de tweede door de Haagse onderwijzer Teus van Vliet, die bestuurslid geweest was van de Christelijke Korfbalbond.! Een Utrechtse verzorgingsgroep sloot zich aan, die in West-Friesland en Groningen vertakkingen had, en begin augustus werd de 'organisatie-Frits' waarlijk de 'Landelijke Organisatie': vier leiders van katholieke verzorgingsgroepen, onder wie Hendrix met zijn toen al grote Limburgse organisatie, besloten bij de landelijke 'beurs' aan te haken. In Noord-Brabant was er aanvankelijk enige oppositie in katholieke kring maar die werd spoedig opgegeven: de voordelen van landelijke coördinatie waren evident.
XCDat laatste was vooral ook daarom het geval omdat de LO in augustus' 43 in contact gekomen was met de eerste Knokploegen en als gevolg daarvan de beschikking gekregen had over enkele tienduizenden bonkaarten. Die eerste Knokploegen waren niet door de LO opgericht - zij waren zelfstandig ontstaan. Natuurlijk niet zonder verbinding met de noden van illegale werkers en onderduikers! Precies omgekeerd: zoals de groep-Dobbe in oktober' 42 tot de 'kraak' te Joure was overgegaan om in de eigen behoeften en die van verwante groepen te kunnen voorzien, zo waren ook de overvallen van de Knokploegen er van meet af aan op gericht, distributiebescheiden in handen te krijgen waar men anderen mee kon helpen. Maar er was verschil: de groep-Dobbe had het grootste deel van de buit op de zwarte markt verkocht en al had zij ook met de opbrengst zowel enkele verzorgingsgroepen als Vrij Nederland en de Ordedienst kunnen steunen, toch werd met name in de milieus waaruit de LO voortkwam, die verkoop op de zwarte markt als een principieel onjuiste handelwijze beschouwd. De LO zag het als even onwenselijk dat vervolgden voor de hun in de vorm van bonkaarten of persoonsbewijzen geboden hulp geld moesten betalen. Wie zich schuil moest houden, had, aldus de LO, recht op kosteloze hulp - die hulpverlening werd als een nationale, ja als een heilige plicht gezien waarbij geld geen rol mocht spelen. Maar die betalingen zou men uiteindelijk alleen dan kunnen uit
1 Wegens het doen onderduiken van talrijke Joden had van Vliet in januari '43 zelf ook moeten onderduiken.
schakelen wanneer de LO zelf kosteloos de beschikking kreeg over voldoende identiteitsbewijzen en distributiebescheiden die zij op haar beurt dan weer kosteloos zou doorgeven aan allen die er behoefte aan hadden. Vooral voor de KP' ers was die doelstelling van principieel belang. Zij kwamen als regel uit ordelievende en gezagsgetrouwe milieus en zij hadden bij hun gevaarlijke operaties de steun nodig van het besef dat zij een werk verrichtten waaraan in de keten die van de overvaller tot de onderduiker liep, niemand enig fmancieel profijt zou ontlenen. Zij mochten dan in de gelijkgeschakelde pers als rovers en misdadigers voorgesteld worden - zelf wisten zij beter: juist de band met de LO zou op hun operaties het sternpel van onbaatzuchtigheid drukken.
XCAlweer: het leggen van die band geschiedde niet van de ene dag op de andere maar nam enkele maanden in beslag. De eerste Knokploegen hadden niet alleen een regionaal karakter maar stelden zich ook regionale taleen: men wilde in de streek waar men woonde, delen van het bij het beleid van de bezetter ingeschakelde Nederlandse overheidsapparaat vernietigen dan wel de onderduikers in die eigen streek met 'gekraakte' distributiebescheiden te hulp komen. De eerste Friese Knokploegen richtten hun eerste acties op het vernielen of roven van de administratie der Plaatselijke Bureauhouders {de vertegenwoordigers van het rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd), zulks vooral met het oog op de inschakeling dier bureauhouders bij de organisatie van de arbeidsinzet, en met het oog op diezelfde inschakeling werd eind juni' 43 door een Friese Knokploeg de kartotheek van het GAB-Leeuwarden buitgemaakt. Ook de Westlandse KP die door een tuinder uit Naaldwijk, Leendert M. Valstar, geleid werd, begon met het 'kraken' van de administratie van een Plaatselijke Bureauhouder: die te Naaldwijk. Een Groninger KP daarentegen, geleid door de gebroeders Pieter en Jacob P. Gootjes (de eerste was student in de medicijnen, de tweede was distributieambtenaar geweest), richtte haar eerste actie op de distributiedienst in het Friese Langweer; door de hulp van een ambtenaar aldaar plachten onderduikers in Groningen 'achterom' bonkaarten te krijgen; de man nam aan dat die hulp bij de eerstvolgende controle ontdekt zou worden, en toen de Groninger Knokploeg volgens een met hem gemaakte afspraak zijn kantoor kwam 'kraken', dook hij onder. Een groot aantal losse bonnen, ca. 5 000 bonkaarten en 800 inlegvellen vielen in handen van de Groninger KP. Pieter Gootjes kende een andere student, Reinoud Roukema, en Roukema wist van het werk van ds. Slomp af. Gevolg was dat de buit uit Langweer goeddeels aan de landelijke 'beurs' van de LO doorgegeven werd. Dat opende perspectieven! Op de 'beurs'-vergadering die op 26 juniplaatsvond,
leggen met Knokploegen als die van de gebroeders Gootjes.' De Knokploegen die hij wist op te sporen, waren niet alle tot medewerking bereid. Een van de felste en meest aggressieve groepen bijvoorbeeld, de KP-Meppel (dit was een groep die in Drente in de zomer van '43 boerderij en van NSB'ers in brand ging steken en gevaarlijk geachte NSB' ers ging liquideren), voelde er niets voor om de buit van overvallen in Drente en omgeving aan onderduikers buiten Drente ten goede te laten komen, 'men gaf er de eigen onderduikers liever twee bonkaarten dan het surplus af te dragen voor bijv. Amsterdam dat er tekort kwam. De Top' (de landelijke leiding) 'kon daar woedend om worden maar Drente had er maling aan_'2 Soms waren het in de zomer van '43 provinciale LO-Ieiders die de opbrengst van 'kraken', door regionale Knokploegen uitgevoerd, in handen kregen: zo kwam een deel van de distributiebescheiden die eind juli '43 in Huizen (Noord-Holland) 'gekraakt' waren door een groepje Amsterdamse studenten en enkele leden van een andere zelfstandige organisatie, de Oranje-Vrijbuiters, bij de LO leiding in Utrecht en Zuid-Holland rerecht." De leiding van de LO had in die tijd dus nog geen eigen Knokploeg. Tot de oprichting daarvan werd op 14 augustus' 43 te Amersfoort besloten. Roukema kreeg opdracht, voor de vorming van één of meer Knokploegen te zorgen, en toen hij door een maagbloeding uitgeschakeld werd, namen twee leden van de leiding, Hilbert van Dijk en Izaak van der Horst (beiden kwamen uit Kampen, de eerste was er banketbakker geweest, de tweede klerk op een notariskantoor), de opdracht over. Zij zaten evenwel al tot over hun oren in het LO-werk, en de centralisatie van bestaande Knokploegen en de vorming van nieuwe
1 De gebroeders Gootjes zijn, na verscheidene overvallen uitgevoerd te hebben, op II februari' 44 te Middelstum door een inwoner verraden. De deed toen een inval in de woning waarin zij zich bevonden; beiden wisten een weiland in de buurt te bereiken. Jacob Gootjes was gewond, Pieter wilde hem niet in de steek laten. Toen uit Groningen een van de gearriveerd :was, werden zij van 80 meter afstand met de karabijn doodgeschoten. 2 Rogier van Aerde in dL I, p. 365. 3 In die tijd bereikte ook de buit van een 'kraak', door de Oranje-Vrijbuiters te Ijsselmuiden gepleegd, de LO leiding. Hilbert van Dijk, een van de LO-Ieiders, liet de bonkaarten bij die gelegen heid naar de landelijke 'beurs' brengen door enkele Urker meisjes die de kaarten onder hun wijde rokken verborgen hadden. De Oranje-Vrijbuiters moet men zien als een zelfstandig werkende Knokploeg die, schijnt het, in Utrecht haar voor naamste basis had; de .groep .werd eind augustus '43 opgerold door de en als gevolg hiervan werden in februari' 44 achttien personen, na ter dood veroordeeld te zijn, gefusilleerd. Van de zes personen die samen met Gerrit van der Veen gefusilleerd werden, waren twee lid geweest van de groep der Oranje-Vrij buiters.
ten dienste van de LO werden toen vooral ter hand genomen door Leendert Valstar en door een ondergedoken beroepsmilitair, Liepke Scheepstra. 'De bundeling leverde toch', aldus Het Grote Gebod, 'grote moeilijkheden op. Eerst die om contact te krijgen, vervolgens om het wantrouwen te overwinnen. Daar kwam nog bij dat het gewapend verzet voordien het sterkst getekend was door min of meer onverantwoordelijke daden' (dit sloeg o.m. op sommige acties van de KP-Meppel l) 'en soms een mentaliteit weerspiegelde welke evenwichtige en principiële werkers tegen de borst stuitte' (wat voor zin had het in brand steken van boerderijen van NSB' ers ?). 'En daar kwamen nu de montere Hilbert, Jacques' (illegale naam van van der Horst) 'die de voorzichtigheid en verantwoordelijkheid zelve leek, de rustige, energieke Bob' (Scheepstra) 'of de sterke, vastberaden Bertus' (Valstar) 'met de verbindingen en de autoriteit van de landelijke organisatie achter zich. Zij onthieven de mensen van de verantwoordelijkheid voor hun opdracht, zij gaven hun de garantie voor hun levensonderhoud en wapenvoorziening en bovenal het vaste vertrouwen dat het werk zuiver bleef en volledig diende tot het doel waartoe het ondernomen werd": de onbaatzuchtige hulp aan illegale werkers en onderduikers.
XCValstar en Scheepstra verdeelden het land: Valstar zou de opsporing van bestaande en de vorming van nieuwe Knokploegen ter hand nemen in het westen, Scheepstra in het oosten. Dat zij dit met groot succes deden, blijkt uit het door ons al vermelde feit dat de Landelijke Knokploegen in staat waren, de LO-leiding in de eerste helft van '44 maand in, maand uit de beschikking te geven over ca. 100000 'gekraakte' bonkaarten.
XCLO en LKP hebben zich wezenlijk tezamen ontwikkeld: naarmate de LOJ. a.
1 'Ik ben ook een keer naar Meppel geweest', aldus Scheepstra na de oorlog. 'Het was niet zo prettig omdat de jongens ontzettend onvoorzichtig waren. Ze reden in die tijd met een wagen met een stuk of 4, 5 man door Drente en dan schoten ze op alles wat een uniform droeg ... En zo waren er nog enkele dingen ... Ik vond het roekeloos.' (Ad Goede: Verslag gesprek met L. Scheepstra (25 juni 1946), p. 6, Collectie EC-4) Wij vermelden in dit verband dat de Meppeler KP begin augustus '43 in Zwolle in een valliep door een van de Arnhemse gesteld was. Eén lid werd bij het station doodgeschoten, acht werden gearresteerd en samen met enkele leden van de KP-Hondsrug door een te Assen ter dood veroordeeld. Ook zij werden gelijk Gerrit van der Veen en de zijnen nog op de dag van het vonnis gefusilleerd. 'Hun houding was', aldus Poortman, 'zo dat de executerende Duitsers er nog dagen van onder de indruk waren .. Bij de terechtstelling gingen ze met het Wilhelmus op de lippen heen.' Poortman: p. 167). 2 Rogier van Aerde in dl. I, p. 354.
voor meer onderduikers zorgde, dienden de Knokploegen meer operaties te ondernemen. Aangezien de Knokploegen evenwel de 'producenten' waren van hetgeen door de LO gedistribueerd werd, lijkt het ons niet ongepast om met de beschrijving van de Knokploegen te beginnen; enkele arrestaties en pogingen tot het bevrijden van gevangenen komen later aan de orde.
XCElke Knokploeg was, wat de door haar ondernomen operaties betrof, wezenlijk zelfstandig en lang niet allen die daaraan deelnamen, leefden ondergedoken. Dat laatste gold als regel wèl voor de leider en enkele van zijn vaste medewerkers. De gedegen voorbereiding van de door hen te plegen 'kraken' vergde veel reizen en trekken - dat deden zij, gedekt door valse pb's en andere nagemaakte papieren. Was dan een 'kraak' voorbereid, dan werden de niet-ondergedoken KP' ers gewaarschuwd om op een bepaalde plaats op een bepaald uur present te zijn. Dat met het voortschrijden der maanden het aantal onderduikers onder de KP' ers toenam, spreekt vanzelf: speciaal op deze groepen werd door de Sicherheitspolizei onbarmhartig jacht gemaakt.
XCIn totaal kwamen er in de periode zomer' 43-zomer '44 ruim zeshonderd illegale werkers die in het verband van de Landelijke Knokploegen (LKP) opereerden; hun gemiddelde leeftijd was acht-en-twintig jaar en de meesten (omstreeks drie-vijfde) waren ongehuwd. Elke Knokploeg telde zes tot vijftien man er waren dus tientallen Knokploegen. Onder die KP' ers bevonden zich nogal wat ex-militairen, 'eerste- en tweede luitenants waren er', vertelde Scheepstra later, 'vrij veel, evenals lager kader, waaronder ook nog aardig wat beroepspersoneel zat'! - dat waren dus allen personen die zich aan de wegvoering als krijgsgevangene naar Duitsland hadden kunnen onttrekken. De samenstelling was overigens zeer gevarieerd. Van valstars Westlandse KP maakten deel uit: drie tuinders, een vertegenwoordiger, een koopman, een ambtenaar, een leerling van een middelbaar teclmische school, een veeboer, twee landbouwers, een chauffeur, twee politiemannen, een bakker en een fabrieksarbeider. 'Zeer opvallend was het', aldus Het Grote Gebod,'dat deze vijftien- 'jongens' zonder uitzondering behoorden tot de Gereformeerde Kerk'2 - 'opvallend' omdat zulks allerminst regel was. Zo
1 Getuige L. Scheepstra, dl. VII c, p. 3 I 5. 2 K. van Loon in dl. I, p. 548.
was in Utrecht wel één van de Knokploegen 'zo goed als geheel gereformeerd', maar een andere, de KP-Veenendaal, had 'een sterk socialistische inslag'," Een van de Friese Knokploegen die uit vier Friezen, twee Hollanders en een Groninger bestond, telde drie hervormden, twee gereformeerden, één onkerkelijke en één KP' er die 'afwisselend rooms-katholiek, gereformeerd en onkerkelijk (was). De geloofsverschillen tussen ons speelden', zo de Groninger, 'geen rol ... Allen waren wij Nederlanders.Iê In de Zeeuwse KP (die hoofdzakelijk in Zeeuws-Vlaanderen actief was) zaten 'theologische, juridische, medische en teclmische studenten, boeren, politiemannen, winkeliers, handelsmensen, een muziekleraar, een directeur van een hbs, een leraar van een ambachtsschool, enz. '3 Zij die tot een Knokploeg toetraden, waren zich bewust dat zij 111m leven op het spel zetten. Het schortte hun niet aan moed - het schortte hun aanvankeiijk wèl aan de eerste, meest vitale hulpmiddelen die zij voor hun operaties nodig hadden: wapens, speciaal de pistolen en revolvers die men gemakkelijk kon verbergen. Uit Engeland hadden die wapens geleverd kurmen worden door de Special Operations Executive maar niemand in Londen was in '43 van het bestaan' der Knokploegen op de hoogte. Omgekeerd kwam de leiding van de LO/LKP er ook niet toe, spoedig een boodschapper naar Engeland te zenden - wij zien dat als een aanwijzing dat zij vertrouwde om, zij het met grote moeite, in bezet gebied in het wapentekort te kurmen voorzien. Enkele wapens hadden ook de eerste Knokploegen wèl, maar te weinig. Er zijn overvallen uitgevoerd met houten 'pistolen'; soms suggereerde een KP' er met een gestrekte vinger dat hij een wapen in
XC1 Kees Bauer in a.v., dl. I, p. 514. 2 P.]. Stavast: Een doodgewone KP'er (1965), p. 138. 3 Rudolf van Reest in Het Grote Gebod, dl. I, p. 566. In Het Grote Gebod, deel II, pag. 616, werden twee staten afgedrukt van de beroepen die uitgeoefend waren door de bijna zeventienhonderd leden van de Knokploegen en van de LO die in de illegale strijd om het leven kwamen. Het Grote Gebod vermeldt de volgende kategorieën en aantallen omgekomenen: ambtenaren 250 (van wie 53 van de distributiediensten en 52 van de bevolkingsregisters), burgemeesters 8, politie SI, marechaussee 72, beroepsmilitairen 21, overheids- en semi-overheidsbedrijven 46, particuliere bedrijfsleven 864 (onder wie 540 werkgevers, directieleden c.q. kleine zelfstandigen en 324 personeelsleden), vrije beroepen 109, sociale instellingen 8, onderwijs 76, studenten 89, scholieren 61, zonder beroep 16. Er bevonden zich onder hen allen 22 vrouwen en 86 academici.
XCWat de godsdienst van de omgekomenen van de Knokploegen en van de LO betreft: volgens de naoorlogse opgaven van hun familieleden bevonden zich onder hen, blijkens de staten die in deel II van Het Grote Gebod op de pagina's 619-642 afgedrukt zijn, 348 katholieken, 613 gereformeerden, 502 hervormden, 87 leden van andere protestantse kerkgenootschappen, 8 leden van Joodse kerkgenootschappen en II I personen zonder kerkelijke binding. 74
zijn zak had, 'er zijn', aldus Scheepstra ten overstaan van de Parlementaire Enquêtecommissie, 'dikwijls overvallen gepleegd met twee of drie patronen in een pistool' (waar tenminste zes in konden), 'er is zelfs in Twente eens een overval gepleegd waarbij twee mensen met bakstenen op de hoeken van het distributiekantoor hebben gestaan.' Vraag van een van de leden van de commissie: 'En verder helemaal geen wapens?' Antwoord van Scheepstra : 'Niets, alleen met bravour."
XCEr kwam aanvulling: politiemannen, een enkele keer ook Duitse militairen, doken met medenemen van hun wapens onder; men kon soms wapens vinden aan boord van neergestorte Geallieerde vliegtuigen, soms had een particulier nog iets waarmee men schieten kon, hier en daar wist iemand waar zich nog een paar wapens bevonden die in '40 na de capitulatie achtergehouden waren - van belang waren evenwel vooral de 'wapenkraken' overvallen op politiebureaus en marechausseekazemes. Er zijn er tot begin september' 44 zeven gepleegd. Zij leverden in totaal cjo pistolen en revolvers op. De belangrijkste van die 'kraken' was de eerste: in november' 43 werden in Den Bosch door een bejaarde slotenmaker's nachts in het hoofdbureau van politie de deuren geforceerd zonder enig gerucht te maken - buit van de naar binnen sluipende Knokploeg: 90 pistolen. In februari '44 'kraakte' Valstar het politiebureau in Delft:
XC'Er namen achttien man aan de overval deel en hij liet de leiding aan de jongens die hij daartoe aangewezen had. Zelfliep hij rustig tussen de anderen in, met zijn handen in zijn zakken. Hij keek eenvoudig hoe het gedaan werd. Op een gegeven ogenblik dreigde er verwarring te ontstaan, toen de politiecommandant een schot loste. Toen sprong Valstar er even tussen en sloeg de man tegen de grond. Daarna bepaalde hij zich weer tot toekijken en het geven van een enkele aanwijzing. Voor verscheidene deelnemers was deze overval de vuurdoop en bij de opwinding welke er bij zulke ondernemingen altijd heerste, maakte die buitengewone rust van Valstar een geweldige indruk op de jongens die een grenzenloos vertrouwen in hem stelden en hem op de handen droegen."
XCOok de vervoermiddelen vormden aanvankelijk een groot probleem (niet alleen voor de Knokploegen! Men denke aan de moeite die het Gerrit van der Veen kostte om één vrachtauto te vinden). Auto's en vaak ook fietsen moesten 'gekraakt' worden voor men tot de eigenlijke operaties kon overgaan. Pas in de loop van '44 kreeg men het nodige bijeen; zo beschikten de Friese Knokploegen in de zomer van dat jaar over tien motorfietsen, twaalf auto's en een politiemotorboot. Benzine en olie kon men als regel
XC1 Getuige L. Scheepstra, Enq., dl. VII, p. 206. 2 Rogier van Aerde in Het Grote Gebod, dl. I, p. 368.
verkrijgen met gebruikmaking van 'gekraakte' bonnen. Vergeleken met de zomer van '43 was de situatie een jaar later aanzienlijk verbeterd - het begin was het moeilijkst geweest.
XCWij hebben bij de beschrijving van dat begin vier namen genoemd: Hilbert van Dijk, Izaak van der Horst, Leendert Valstar en Liepke Scheepstra. Van hen vieren heeft in zekere zin van der Horst de grootste prestatie verricht, want deze Kampense notarisklerk (hij was voordien kapper geweest) miste de gave van de fysieke moed. Het KP-werk was, aldus Het Grote Gebod,'geheel tegen zijn natuur. Hij was voorzichtig. Hij was - men zou zeggen: bang, wanneer niet juist de grootste moed nodig is voor de overwinning van zichzelf. Het was voor hem een offer dat God van hem vroeg, waaraan hij zich niet onttrekken wilde, maar dat hem toch heel zwaar viel.'! Dat offer bracht hij en dat gaf hem ook de kracht, zich tegen zijn stadgenoot Hilbert van Dijk te verzetten wanneer deze, waar hij de neiging toe had, te bazig werd. Van Dijk viel het illegale werk veel gemakkelijker; hij was joviaal, gemoedelijk en 'uiterst koelbloedig':
XC'Eens moest hij met een paar makkers per trein uit Zwolle richting Amersfoort reizen. Het traject was berucht om zijn vele treincontroles. Hilbert nam een kaartje zde klas en ging daarmee in de wandelgangen van de rste klas staan. Op een open vlakte, waar vluchten dadelijk op zou vallen, stopte de trein en begon de Crüne Polizei met controle. Hilbert bleef rustig waar hij was, met vijf pistolen op zak. 'Jongens,jullie worden toch niet zenuwachtig? In negen van de tien gevallen wordt de eerste klas niet gecontroleerd.' Inderdaad werden zij ongemoeid gelaten."
XCVan Dijk had het in zoverre weer moeilijker dan van der Horst dat hij zijn vrouw moest ontzien (hij vertelde haar maar weinig), terwijl van der Horst de overtuigde steun had van zijn echtgenote.
XCZo lag het ook bij Leendert Valstar - een geboren leider, een groot organisator, op en top geschikt voor het KP-werk (behalve dat hij rood haar had waardoor hij extra opvielhij liet het zwart verven), en zeker van het feit dat zijn vrouw naast hem stond. Valstar werd in de zomer van '43 aan de Sicherheitspolizei verraden. Hij wist toen op het nippertje te ontkomen,
XC1 A.v., p. 356. 2 A.v., p. 364.
maar zijn vrouwen schoonouders werden gearresteerd. Grote gewetensnood bij Valstar: moest hij zich niet aanmelden? 'De beslissing viel, toen (zijn) vrouw hem uit de gevangenis een elandestien briefje zond - geen klacht, maar de aansporing zich meer dan ooit in te zetten voor de goede zaak.'!
XCVan Dijk en van der Horst moet men zien als organisatoren van het werk der Knokploegen - Valstar was daarenboven zèlf een uitnemend KP-leider. Dat gafhem een groot prestige bij de Knokploegen met welke hij in contact kwam. Een relaas als wij boven weergaven van zijn voorbeeldige rust bij de Delftse 'wapenkraak' deed in KP-kringen in het gehele land de ronde en wie dan de korte, gedrongen gestalte met de donkere, doordringende ogen voor zich kreeg, wist tegenover een verzetsleider te staan die zijn ~jongens' aan geen enkel gevaar zou blootstellen dat hij niet zelf meermalen getrotseerd had.
XCZo werd ook 'Bob' gezien - Liepke Scheepstra, veruit de jongste van de vier: vier-en-twintig toen hij KP-leider werd, meer dan tien jaar jonger dan van der Horst, van Dijk en Valstar die alle drie vijf-en-dertig of iets ouder waren. Scheepstra was opgegroeid op Schiermonnikoog en beroepsmilitair geworden: korporaal bij de politietroepen. In de zomer van '40 werd hij rijksveldwachter, maar eind '41 verliet hij de politie om een functie te aanvaarden bij de veiligheidsafdeling van de Aku te Arnhem. Begin '42 trouwde hij en met volledige instemming van zijn vrouw dook hij in mei' 43 onder toen de ex-militairen die tot de politietroepen behoord hadden, zich als eersten in Amersfoort moesten melden. Hij was een boom van een kerel, sterk als een beer, maar (wat belangrijker was) een man wiens durf gekoppeld was aan een zeldzame bezonkenheid van oordeel. 'Het kemnerkende van de bezettingstijd was', zo schreven wij in ons vorige deel, toen wij bij de oprichter van de Raad van Verzet, Jan Thijssen, stilstonden, 'dat los van elke vooroorlogse maatschappelijke hiërarchie, in alle delen des lands en uit alle lagen der bevolking personen naar voren traden in wie een potentieel aanwezige strijdbaarheid opeens geactiveerd werd - personen die zich ontpopten als de geboren leiders der illegaliteit.' Zo een was Scheepstra : vier-entwintig, straks vijf-en-twintig, een ex-korporaal die slechts lager onderwijs genoten had, maar een man die bereid en in staat was om in rustig en verantwoordelijk handelen beslissingen te nemen waar talrijke mensenlevens van afhingen.
XCDobbe, in de zomer van' 40 de man die springstoffen opsloeg, in mei' 4I de pleger van de aanslag aan de Bernard Zweerskade te Amsterdam, in oktober '42 de organisator van de eerste 'bonnenkraak' (joure), was, zoals wij in OilS vorige deel beschreven, in de lente van '43 in Arnhem ondergedoken. Vandaar trok hij korte tijd later naar Nijmegen. Hij beloofde er zijn vrouw, die zwaar geleden had onder de spanningen die haar man sinds '40 doorstaan had (in de herfst van '4I was Dobbe al eens een keer gearresteerd geweest - hij was toen uit de gevangenis ontsnapt), dat hij niet meer aan illegaal werk zou deelnemen. Hij deed het toch. Hij kon het niet laten. Zijn eigen KP was een van de meest actieve, maar toen Scheepstra hem in november' 43 vroeg, zich met het organiseren van Knokploegen in Limburg en Noord-Brabant te belasten, bleek die taak hem ('de vrijbuiter, de dadenmens', aldus Het Grote Gebod 1) minder goed te liggen. Geknipt was hij daarentegen voor het liquideren van verraders. De laatste liquidatie die hij ondernam, zou overigens in september '44 niet de verrader maar hemzelf het leven kosten. Er waren in de illegaliteit toen maar weinigen die op een staat van dienst van vier volle jaren konden wijzen.
XCDe tegenstellingen in de persoonlijkheid van Johannes Post zijn door niemand duidelijker aangegeven dan door dr. J. A. H. J. S. Bruins slot die als redacteur van het illegale Trouw met Post veel contact had gehad: 'dooren-door gereformeerd, maar een fantastische vrijbuiter; een man met dooren-door burgerlijke idealen, maar een echte avonturier; nogal wild, maar een echte principiële JV-er'2, waarmee bedoeld wordt: oud-lid van het Gereformeerd Jongelingsverbond. Oud-lid, inderdaad: Johannes Post werd in '43 zeven-en-dertig jaar. Hij kwam uit een Drents gezin met twaalf kinderen en op de boerderij in Nieuwlande die hij verworven had, schonk zijn vrouw hem er acht. In '35 was hij, negen-en-twintig jaar oud, in Oosterhesselen (de gemeente waartoe Nieuwlande behoorde) wethouder geworden voor de Anti-Revolutionaire Partij. Precies als de Bogaards in NieuwJ.J.
1 W. Hofwijk in a.v., p. 593. 2 A. H.]. S. Bruins Slot in Th. Delleman: (1950), p. 37°-71.
Vennep keerde hij zich tijdens de bezetting van meet af aan tegen alles wat de autoriteiten decreteerden: hij weigerde inkomstenbelasting te betalen en ageerde tegen de veeleveringen en vooralook tegen de Arbeidsdienst. Bij zijn broer Marinus, boer bij Kampen", vond hij in de herfst van '42 een Joodse onderduiker die hij meenam om vervolgens, met overwinning van een zeker 'plattelands-antisemitisme', meer en meer hulp te gaan bieden aan vervolgde Joden - ja, toen hij na de April-Meistakingen een eigen Knokploeg vormde, trok hij een Joodse onderduikster als koerierster aan. Posts Knokploeg begon, net als de Friese, met overvallen op Plaatselijke Bureauhouders - één revolver had hij, een tweede werd gesuggereerd met een omgekeerde pijpesteel. 'Als ik 's avonds', aldus in zijn dagverhaal de bij Post ondergedoken LO' er Arnold Douwes,
XC'op de boerderij van de Bigshot, zoals we hem noemden, aankwam, zag ik gewoonlijk in de bloemenhof een stelletje onderduikers kuieren, bij de schuur stond dan een groepje in druk gesprek, hier en daar liep een kind met zwarte of gebleekte haren en donkere ogen. De Bigshot zelf zat dan alshij thuis was (hetgeen niet dikwijls het geval was), in conferentie in de voorkamer ... In de woonkamer zag het er uit als in een kledingmagazijn: stapels sokken, overalls en andere nuttige kledingstukken, alle bestemd voor onderduikers, lagen er verspreid,"!
XCMedio juli moesten Post en zijn vrouw hun boerderij verlaten (de kinderen werden bij familieleden ondergebracht); ze leefden eerst in een schuilplaats in de bossen, van waaruit Post deelnam aan het in brand steken van boerderijen van NSB' ers, vonden toen elders onderdak en trokken in de herfst naar het westen; een andere broer was er predikant in Rijnsburg.
XCOok van [ohannes Post ging een ontzaglijke bezieling uit - Valstar en de zoveel jongere Scheepstra waren evenwel betere organisatoren. Er kwamen tussen Valstar en de zeer aan de Anti-Revolutionaire Partij verkleefde Post ook politieke meningsverschillen, want juist door het KP-werk zag Post voor de ARP een belangrijke toekomst weggelegd, misschien ook wel voor zichzelf.a In deze verwachtingen van de grote KP-leider werd de opvatting weerspiegeld die veel meer illegale werkers eigen was: zij, die in tegenMarinus Post, die enkelejaren ouder was danJohannes, leidde in '43-'44 een eigen Knokploeg; in nog sterker mate dan Johannes was hij een 'vrijbuiter'.Arnold Douwes: 'Dagboek', p.(Collectie LO/LKP, BO-4).'Johan', zo gaf een van de medewerksters van Johannes Post, Martha vaneen beginmet hem gevoerd gesprekweer, 'wil burgemeester worden van zijn eigen gemeente. 'Dat kan toch niet' ... MaarJohan zegt: 'Wij hebben het verdiend, Martha, en dat
1 2 7-8 3 Huessen-Pikaar, '44
stelling tot zoveel z.g. autoriteiten hun leven op het spel gezet hadden, moesten de vormgevers van bevrijd Nederland worden.
XCVan augustus' 43 tot maart' 44 bestond de leiding van de Landelijke Knokploegen uitsluitend uit Valstar, Scheepstra, van Dijk en van der Horst. Deze laatste vormde de schakel met de LO-Ieiding; hij gaf telkens op, aan hoeveel bonkaarten de LO behoefte had, en regelde voorts de fmanciën van de Knokploegen. Het geld dat daarvoor nodig was, werd aanvankelijk louter uit fondsen van de LO ter beschikking gesteld, later mede uit die van het Nationaal Steunfonds. Er moest veel gereisd en getrokken worden, soms waren bedragen voor aankopen nodig en voorts kregen de leiders en leden der Knokploegen een wekelijkse vergoeding als zij daar behoefte aan hadden. Dat laatste was steeds het geval bij de KP' ers die ondergedokenleefden. Veel geld kregen zij niet: per ongehuwde f 25 per week, gehuwden kregen iets meer - dat hing van de gezinsgrootte af. Voorts ontvingen alle KP' ers twee bonkaarten per maand in plaats van één en met de 'rokerskaarten' was men nog iets royaler.
XCDe vier die de leiding vormden, kwamen als regel eenmaal per week bijeen, veelal in Arnhem ten huize van 'tante Spiek' (Hendrika Spieksma-van Zwol). Valstar, Scheepstra en van Dijk rapporteerden dan welke operaties in voorbereiding waren en wat daarvan te verwachten viel, van der Horst legde er de cijfers van de benodigde bonkaarten naast en men kon dan zien of men aarmemen mocht dat men dat aantal zou halen dan wel of op korte termijn meer overvallen nodig waren. Het aantal benodigde bonkaarten steeg van maand tot maand. Van Dijk, Valstar en Scheepstra moesten dan ook steeds meer tijd geven aan de vorming van nieuwe Knokploegen. In maart' 44 werd de leiding van de LKP uitgebreid: Dobbe werd er in opgenomen teneinde vooral, gelijk reeds vermeld, in Limburg en Noord-Brabant Knokploegen te vormen, en voorts werd [ohannes Post aangetrokken. Deze opereerde toen in het westen des lands; zijn Knokploeg en die van zijn broer Marinus waren in die tijd hoofdzakelijk werkzaam voor de grote organisatiegemengd mag worden gezwommen.' (M. van Huessen-Pikaar: Wij en een volk.
kunnen niet veel zeggen: 'Dat kan wel zijn, maar daar zullen ze geen rekening mee houden.' 'Je moet ons deze hoop niet ontnemen.' ... Johan gaat zelfs zo ver met Zijn burgemeesterschap dat, wanneer hij baas in zijn gemeente is, er niet meer
die het illegale Trouw uitgaf en die per maand ca. 4000 bonkaarten nodig had. Het was Valstar die het eerste contact met Johannes Post legde, maar Johannes, aldus Martha van Huessen-Pikaar, 'was niet zo gemakkelijk te overreden. Hij was te veel Trouw-man en te vrijgevochten; hij had nooit verslag aan iemand gegeven'! - tenslotte verklaarde hij zich toch tot samenwerking bereidt, maar het vlotte niet erg tussen Valstar en hem. In april werd met hem afgesproken dat hij vooreerst naar Groningen zou gaan teneinde daar meer eenheid te brengen in de Knokploegen die, anders dan in andere provincies en met name in Friesland het geval was, nog in sterke mate naast elkaar werkten. Friesland alleen al telde in de zomer van '44 elf Knokploegen die elk een man of zes, zeven sterk waren. Zij waren zeer op de Friese autonomie gesteld. Toen een groep van de Raad van Verzet eind december '43 een 'kraak' in Friesland pleegde, beviel dat, aldus Het Grote Gebod,'de leiding van de Friese KP zo slecht dat alle connecties met de Raad van Verzet verbroken werden en 'buitenlandse' ploegen voortaan zoveel mogelijk uit Friesland werden geweerd.f
XCTegenover de Raad van Verzet die met eigen ploegen ook verscheidene operaties uitvoerde, weinig 'distributiekraken' overigens (wij komen er in het volgende hoofdstuk op terug), stelde vooral Valstar zich anders op dan de Friezen: hij was voorstander van een fusie maar dat kon hij er bij zijn medeleden van de landelijke leiding niet doorkrijgen. Met name Johannes Post, de overtuigde anti-revolutionair, 'stond gereserveerder tegenover samenwerking met de RVV omdat deze naar zijn mening politiek tezeer naar links georiënteerd was.'4 Valstar had die fusie vooral wenselijk geacht omdat hij vooruit keek naar het moment waarop de Geallieerden in Europa geland zouden zijn; dan was, meende hij, voor de illegaliteit een geheel nieuwe taak weggelegd: de systematische sabotage van de Duitse verbindingslijnen, speciaal van de spoorwegen, en die taak, zo zag hij het, vergde dat alle krachten gebundeld werden. Zelf ging Valstar begin '44 in het westen des lands naast zijn Knokploegen groepen vormen die zich op de voorberei
1 A.v., p. 44. 2 Op de inschakeling van Marinus Post en zijn Knokploeg was de leiding van de LKP niet zo gebrand: zij vond hem, aldus 'te wild, te onbesuisd, te ongeremd.' Marinus Post zelf voelde overigens ook niet veel voor die inschakeling. Hij moest 'van deze bevoogding niets hebben en zei tegen zijn jongens: 'Als ze me niet willen hebben, dan doen we het op eigen gelegenheid en geven de bonkaarten weer aan (K. van Loon in dl. I. p. 550). Zijn Knokploeg trok toen naar de Veluwe en had een tijdlang, gelijk reeds vermeld, haar basis in het 'Pas-Op-Kamp'. Van daaruit pleegde zij enkele over vallen in Gelderland en Overijssel. 8 K. Norel in a.v., p. 438. 4 Rogier van Aerde in a.v., p. 387.
ding van de sabotage zouden toeleggen. Daarvoor waren sabotagemiddelen uit Engeland nodig - Valstar zocht voortdurend naar een mogelijkheid om zendcontact met Engeland te krijgen. Dat lukte niet. Desondanks werd eind april-begin mei door de leiding van de Landelijke Knokploegen een illegale werker aangetrokken, Johannes van Bijnen, een reserve-officier, om de grootscheepse sabotage te gaan voorbereiden - hoe hij dat deed, zullen wij in deel 10 beschrijven. In de periode die ons thans bezighoudt, lag het accent bij de operaties der Knokploegen nog volledig bij de overvallen op distributiediensten, bevolkingsregisters en GAB's, en toen de Sicherheitspolizei in de rijen van de LO/LKP talrijke arrestaties verricht had, kwamen daar nog enkele overvallen op gevangenissen bij.
XCDe Tilburgse 'kraak' die wij in de aanhef van dit hoofdstuk beschreven, was niet alleen een spectaculair maar ook een typisch voorbeeld van de operaties der Knokploegen - typisch in zoverre dat het welslagen bepaald werd door de medewerking die de KP-Soest van het te'kraken' object uit ontving: het plan was opgesteld door de chef van de gemeentelijke evacuatiedienst en de werkzaamheden binnen het gebouw waar de controlezegels in de kluis lagen, werden verricht door een ambtenaar van de afdeling-bevolking. Er was overigens in het gemeentehuis permanente politiebewaking aanwezig en dat soort bewaking bemoeilijkte niet alleen in het algemeen de operaties der Knokploegen maar deed ook vele mislukken. Had in Tilburg één van de daar aanwezige politiemannen goed opgelet, dan was de inhoud van de kluis niet buiten het gebouw gekomen.
XCVoor die politiebewaking werden in de loop van '43 steeds stringenter aanwijzingen gegeven. In januari '43 werd gelast dat bij de bevolkingsregisters dag en nacht agenten aanwezig zouden zijn, eind februari werd bepaald dat, als er niet voldoende agenten waren (dat was op het platteland veelal het geval), alle persoonskaarten en blanco-pb's buiten de diensturen in brandvrije kasten of in kluizen opgeborgen moesten worden, in mei (na de April-Meistakingen) werd opdracht gegeven om, indien dergelijke kasten of kluizen niet aanwezig waren, burger-bewakers aan te stellen, 'een en ander evenwel onder voortdurende leiding en toezicht der politie', en toen werd ook de aanwijzing gegeven, 'eventuele' GAB's onder gelijke bescherming te plaatsen. Die burger-bewakers dienden een dagelijks wisselend wachtwoord te kelmen en ieder die's avonds of's nachts of op zaterdag75
middag of zondag het betrokken gebouw wilde betreden, moest dat wachtwoord kunnen geven.!
XCIn juni en juli werden de eerste distributiediensten door Knokploegen (sommige door de Oranje-Vrijbuiters) 'gekraakt' en wij gaven in ons vorige hoofdstuk reeds weer dat het die overvallen waren die er Hirschfeld toe brachten, 'van de Nederlandse politie te verlangen dat distributiekantoren bewaakt en transporten beschermd werden. Ik ben daarbij', aldus Hirschfeld in zijn nota van 17 augusutus '43 aan zijn ambtgenoten, 'zo ver gegaan dat ik de betrokken Nederlandse distributie-organen opgedragen heb, het uitreiken van distributiebescheiden desnoods te staken indien hier geen afdoende hulp werd verleend. Het ingrijpen van de Duitse politie-organen was nodig om deze maatregelen door de Nederlandse politie te doen aanvatten' - Hirschfeld had dus eerst zelf de krachtigst mogelijke pressie op de politie uitgeoefend en toen deze pressie niet voldoende effect gesorteerd had, de bezetter te hulp geroepen.
XCDie bezetter wilde zijnerzijds nog verder gaan: was in een bepaalde distributiekring het distributiekantoor 'gekraakt', dan moest de bevolking gestraft worden door de 'gekraakte' distributiebescheiden niet te vervangen, behoudens voorzover die vervanging, zo werd eind juli '43 op de dagelijkse persconferentie meegedeeld, 'für den leriegsnotwendigen Einsatz unbedingt erforder/ich ist.'2 Die straf3 zou echter alleen opgelegd worden indien de bij dat distributiekantoor werkzame ambtenaren actief bij de 'kraak' geholpen hadden of deze door hun passieve houding mogelijk hadden gemaakt. In de zomer van '43 besefte Hirschfeld dat die straf te ver ging. Wel was hij er voorstander van dat de overheid de overvallen zou tegengaan (hij vond ze 'niet nodig'ê en hij beschouwde ze als een gevaarlijke stap op weg naar een chaos), maar hij begreep dat het niet-vervangen van 'gekraakte' distributiebescheiden er alleen maar toe zou leiden dat de zwarte handel plaatselijk een krachtige impuls zou krijgen. Bij Rauter wist hij te bereiken, ten eerste, dat de straf alleen opgelegd zou worden indien uit het politie-onderzoek gebleken was dat de betrokken ambtenaren zich inderdaad laakbaar gedragen hadden, ten tweede, dat de straf, als deze voldoende gemotiveerd was, niet75
1 Gewestelijk politiepresident Arnhem: Rondschrijven, 7 mei 1943, aan alle politie gezagsdragers (CNO, 36 a). 2 Verslag persconferentie, 21 juli 1943 (DVK, 52). 3 Ze was Himmler niet zwaar genoeg: deze legde eind augustus '43 Rauter het denkbeeld voor, een gemeente waar distributiebescheiden 'gekraakt' waren, ook nog een boete op te leggen ter hoogte van de waarde dier distributiebescheiden op de zwarte markt. 4 H. M. Hirschfeld: 'Mijn beleid als secretaris-generaal en mijn standpunt t.a.v. de 'Illegaliteit' ' (22 okt. 1945), p. 13 (Collectie-Hirschfeld, 3 c).
opgelegd zou worden dan na overleg met hèm. Rauter nam toen van zijn kant als uitvloeisel van het overleg waaraan Hirschfeld in zijn nota van 17 augustus zou refereren, enkele stringente maatregelen. Eind juli gelastte hij dat alle transporten van distributiebescheiden een begeleiding moesten hebben van twee gewapende politiemannen, dat gewapende politiemannen in diensturen steeds in de uitreikingslokalen aanwezig moesten zijn en dat de distributiediensten 's nachts door gewapenden bewaakt moesten worden. Twee maanden later ging hij nog een stap verder: hij bepaalde toen dat de transporten van distributiebescheiden door de politie georganiseerd moesten worden - met het bepalen van het tijdstip van die transporten alsmede van de te kiezen route zou het personeel van de distributiediensten voortaan niets te maken hebben.
XCHoe ging het met de door de bezetter wenselijk geachte 'straf'? Zij werd door Hirschfeld op voorstel van de Hoo beperkt tot 25 % van de ontvreemde distributiebescheiden. Wij hebben er geen overzicht van, wanneer en in hoeveel gevallen zij inderdaad opgelegd werd, maar die gevallen zijn er geweest en Rauter, die hierover medio maart '44 door de Hoo ingelicht werd, was met dit ingrijpen door de Nederlandse overheid (tegen de verlaging tot 25% had hij geen bezwaart) zeer ingenomen, vooral ook omdat althans een deel van de bevolking in de betrokken distributiekringen de illegaliteit een verwijt ging maken van de gepleegde 'kraak'.
XCTegen allerlei objecten zijn door de Knokploegen acties uitgevoerd. Verscheidene hadden het aanvankelijk, gelijk reeds vermeld, vooral gemunt op de administraties der Plaatselijke Bureauhouders. Naast de al gememoreerde boerderijen van NSB' ers werden ook wel opslagplaatsen van gevorderde radio's en van stro ofhooi in brand gestoken en werdenlandbouwmachines vernield, 'in Zeeuws-vlaanderen bracht men er', aldus Het Grote Gebod, 'met het vernielen van tractors en dorsmachines zo de schrik in dat geen boer het meer waagde voor de Wehrmacht te dorsen."
XCHet komt ons voor dat men met dat laatste type actie alleen maar de eigen bevolking schaadde: de Wehrmacht zorgde er wel voor dat zij kreeg wat zij75
1 Dat kan samengehangen hebben met het feit dat Himmler het eind januari '44 voldoende geacht had dat een gemeente waar een overval gepleegd was, drie dagen lang in het geheel geen levensmiddelen zou krijgen. 2 Rogier van Aerde in dl. II, p. 458.
nodig had. Ook achter het in brand steken van boerderijen van NSB' ers en, in mindere mate, achter de overvallen op de administraties der Plaatselijke Bureauhouders mag men een vraagteken plaatsen - het eerste was tamelijk zinloos en dreef de NSB de kant der verbittering op, het tweede had de bedoeling de arbeidsinzet tegen te gaan, maar juist de agrarische sector werd op dat gebied als regel ontzien.
XCReëlere schade berokkende men de bezetter met het 'kraken' van GAB's, bevolkingsregisters en distributiediensten.' Dat lukte tot begin september' 44 bij een 10 tot 20 GAB's of bijkantoren van GAB's, bij 160 bevolkingsregisters en bij ca. 100 distributiekantorener zijn daarnaast ca. 90 overvallen alleen al op distributiekantoren mislukt. Elke overval werd zo grondig mogelijk voorbereid: het te overvallen gebouwen de omgeving werden verkend, van belang was vooral dat men van een meewerkende ambtenaar een plattegrond kreeg, zulks, aldus weer Het Grote Gebod,
XC'met alle bijzonderheden van deuren, ramen, toegangswegen, kluis, alarminstallatie en dergelijke. Men zorgde tijdig het wachtwoord van de dag van de overval te weten. Men stelde zich op de hoogte van speciale beveiligingsvoorschriften, speciale gevaren, van de bewaking (waar ze was opgesteld, hoe ze gewapend was, of ze nonchalant aflastig of op haar qui-vive was), welk tijdstip het meest geschikt was voor de overval, hoe de houding van de ambtenaren zou zijn. Maar ook de omgeving, de mogelijke aanwezigheid van Duitsers of Landwachters ter plaatse, de houding van de politie, de .richting van de aftocht en waarmee daarbij vooral rekening moest worden gehouden - dit alles werd grondig bestudeerd." 'v óór een overval namen de mannen de zaak grondig door, ieder moest zijn rol dan nog eens repeteren. Dit gebeurde bij een van de KP' ers thuis, of in een kantoor, een school, in een fabriek, en soms wel eens in een kerk. De hele ploeg was daarvoor opgekomen, gewoonlijk van zes tot acht man" ... Bij die generale repetitie werd ook alle aandacht besteed aan de uitrusting. Er moesten wapens zijn: de 'kanarie's', de 'hondjes', de 'muziekjes', de 'meisjes', zoals de Kp'ers
1 De 'wapenkraken' memoreerden wij al. Er zijn ook enkele 'kraken' gepleegd met de bedoeling, aan geld te komen; zo wist een Knokploeg in februari '44 in Smilde een kas van de buit te maken waar zich f 125 000 in bevond. Korte tijd later kregen de Knokploegen al het extra-geld dat zij nodig hadden, van het Nationaal Steunfonds. Maartensdijk nam een Knokploeg eind april per ongeluk ruim f 200 mee; de gemeente-ontvanger kreeg dit bedrag prompt per postwissel terug, 'afgezonden door K. R. Akers, Welgelukt 472' (dat was het nummer van de distributiekring waar Maartensdijk in lag), 'Amsterdam.' (Joh. van Hulzen in: p. 97). 2 Antoon Coolen in: dl. II, p. 313. 3 Injuli '43 .ishet distributiekantoor van 't Zandt (Groningen) door één KP'er gekraakt, Klaas Woltjer.
in hun jargon hun revolvers nocmdcnv; . . Uit een oogpunt van veiligheid werden dikwijls alle portefeuilles, persoonlijke papieren, kortom alles wat een aanknopingspunt kon vormen, op (het) contactadres thuisgelaten. Maar men zorgde in zo'n geval wel voor die papieren waarmee men bij aanhouding vrijuit ging ... Verder moest men handschoenen hebben om geen vingerafdrukken na te laten, gynmastiekschoenen om geen geluid te maken. Dikwijls deed men sokken over de schoenen ter voorkoming van voetafdrukken in het zand. Er ging een zakje peper mee om na de overval de speurhonden het spoor bijster te maken. Dan moesten er koffers en zakken zijn, waarin de buit kon worden vervoerd. Er moest dun touw zijn om de zakken te kunnen sluiten, en dik om bewakers te kunnen binden. Er moest een flesje chloroform zijn om ze, zo ze te lastig waren, te kunnen bedwelmen ... De plaats waar de buit naar toe gebracht moest worden, moest goed vaststaan, de vervoersmogelijkheden, de kortste route ... Ook passeerden de plaats waar men vóór de overval zou samenkomen, en die waar men zou eten of overnachten, nog eens de revue. Dan hield de leider gewoonlijk een bezielende toespraak. En heel dikwijls volgde dan nog een gezamenlijk of persoonlijk gebed voor de goede afloop.
XCEn dan vertrokken de mannen.'
XCTijdens de operatie, waarbij men als regel op het laatste moment maskers opzette, gold als consigne dat men alleen in uiterste noodzaak mocht schieten, 'en dan nog alleen zo dat het schot slechts buiten gevecht stelt en niet dodelijk is.'a Natuurlijk gebeurde het wel dat van de wapens gebruik moest worden gemaakt maar dat geschiedde, schijnt het, bij de overvallen (het liquideren van verraders zullen wij in het volgende hoofdstuk behandelen) niet frequent. 'Verreweg de meeste distributie-ambtenaren hebben zich uitstekend gedragen en het slagen van het merendeel van de distributiekraken is (dan ook) mede aan hen te danken geweest'é - zij moesten dan wel eens voor de schijn toegetakeld worden: zij 'lieten zich bewusteloos slaan, verwonden, zelfs aanschieten, om zich vervolgens zwaar gekneveld in de geledigde kluis te laten opsluiten. En door de buitenwereld werdcri ze dan nog met een scheef oog aangekeken, omdat ze 'tegengewerkt' hadden." Met de politiemannen hadden de Knokploegen vaak, maar lang niet altijd, meer last. 'Ambtenaren wier medewerking zó was dat ze met geen mogelijkheid tegenover 'de SD' te dekken waren' (men denke aan Huib Simons van deDie wapens werden vaak door de koeriersters naar het verzamelpunt gebracht en na de actie weer opgehaald. Door het tekort aan wapens moest trouwens de ene Knokploeg vaak wapens lenen van de andere.Antoon Coolen in:dl.p.A.v., p.A.v., p.A.v., p.
1 2 II, 320--21. 8 314. 4 313. 6 309.
Tilburgse 'kraak') 'doken onder. Politiemannen in dezelfde omstandigheden gingen met de KP mee en kwamen in de illegaliteit.'!
XCSoms werd in het geheel geen verzet geboden. Toen de KP van Johannes Post begin' 44 het gemeentehuis van Berkel (bij Tilburg) kraakte.ê bezat zij een plattegrond van het gemeentehuis en een kaart van de omgeving, 'èn de zekerheid dat alle ambtenaren voor goed doorgaan. Als Jan Wildschut' (een lid van de Knokploeg van Johannes Post en diens boezemvriend) 'om een uur of drie in de middag zijn revolver door het loketje van de secretaris steekt, gaan', aldus Anne de Vries in zijn biografie van Post,
XC'onder gejuich de handen omhoog. 'Hoera, we krijgen een overval! Wacht, we zullen de deur even open doen. Komt er in, mensen, wat willen jullie hebben? Ja, daar zit een wachtmeester, maar die doetjullie niks. Geefje revolver maar af, wachtmeester! Schiet hem leeg in de grond, dan kan je straks zeggen dat je safe geweest bent!'
XCVoor de goede orde blijft er een bij de mensen op wacht. De anderen neuzen rond, pakken het bevolkingsregister in een zak, nemen de persoonsbewijzen ... in beslag en verbranden de stamkaarten in de ketel van de centrale verwarming. De ('foute') burgemeester, die tijdens de overval binnenkomt, wordt tot groot plezier van zijn personeel in de cel gestopt. Maar de anderen moeten ook achter de deur en voor de wachtmeester is het wel goed als hij zijn handen op de rug gebonden krijgt."
XCZo gemakkelijk ging het hoogst zelden. Nog afgezien van het feit dat het reizen en trekken der KP' ers en het vervoer van de buit steeds riskant waren, was men er nooit zeker van of alle inlichtingen juist waren en of niet (als in Tilburg!) op het laatste moment iets zou misgaan. Het feit dat, alle gedegen voorbereiding ten spijt, bijna de helft van de 'distributiekraken' mislukte, spreekt voor zichzelf. Trouwens, van de ruim zeshonderd man die vóór begin september '44 tot de Knokploegen toetraden, hebben vermoedelijk (het precieze cijfer is niet bekend) omtreeks honderdvijftig het leven verloren.
XCHet belangrijkste onderdeel van die buit werd steeds gevormd door de bonkaarten en de inlegvellen. Welwerden ook grote aantallen losse bonnen in de wacht gesleept, maar als dat niet bonnen waren bijvoorbeeld voor fietsen of voor benzine en olie, liet men ze als regel verlopen. Hetzelfde gold voor de buitgemaakte 'coupures' (toewijzingsbonnen voor de detailhandel); die moest men gaan inwisselen bij grossiers en dat nam teveel tijd - trouwens dan zou men van die grossiers grote hoeveelheden levensmiddelen krijgen waarvoor men betalen moest en die moeilijk te vervoeren waren. Wèl werden die coupures soms doorgegeven aan comité's die aan arrestanten in gevangenissen en concentratiekampen levensmiddelenpakketten deden toekomen, en ook wel aan ziekenhuizen en andere verpleeginrichtingen.
XCVoldoende lijkt het ons, hier te vermelden dat de Knokploegen eind '43 per maand ca. 70 000 bonkaarten kraakten en in de lente en zomer van '44 ca. 100 000, in juli '44 zelfs 140 000.1 De enige overval bij welke wij nu nog willen stilstaan, is die welke op 17 mei' 44 uitgevoerd werd op de Drukkerij Hoitsema te Groningen. In die drukkerij was namelijk sinds de herfst van '43 door de drukkerij Enschedé (Haarlem) een nevenbedrijf gevestigd: de bezetter was bevreesd geweest dat Enschedé door een bombardement of door de invasie buiten bedrijf gesteld zou worden. Een overval op Hoitsema was door Johannes Post bepleit zodra hij in april' 44 als lid van de leiding der Landelijke Knokploegen weer in het noorden verscheen - hij wilde er zijn eigen 'jongens' voor gebruiken. Maar dat was, aldus Het Grote Gebod, 'de eer der Groningers te na.'2 Twee Groninger Knokploegen zetten samen de 'kraak' op. Een opperwachtmeester van de Nederlandse politie, ingeschakeld bij de bewaking van Hoitsema, verleende medewerking: kort na sluitingstijd liet hij drie KP' ers toe die vervolgens de wacht overmeesterden. Andere KP' ers werden toen binnengelaten, nèg andere bezetten met hun wapens belendende percelen. Ca. een kwart miljoen bonkaarten lag gereed voor verzending, maar doordat van de twee personenauto's waarmee de buit vervoerd moest worden, één pech had, kon men slechts 13 I 000 bonkaarten meenemen zuidwaarts, naar een gesticht te Zuidlaren. Contacten bij de Groninger
1 Dat laatste cijfer is in overeenstemming met een overzicht over de periode 3-I9 juli '44 dat door het CDK aan Hirschfeld voorgelegd werd. In die periode werden I4 overvallen uitgevoerd, één op een gemeentehuis (Workum), de overige op distributiekantoren. Van die I4 overvallen mislukten er 4. Tot de buit behoorden bijna 75 000 bonkaarten, I2 000 inlegvellen .en 7 000 distributiestamkaarten. 2 Toon Mulder in: dl. I, p. 426.
politie zorgden er voor dat aileen het verkeer noordwaarts scherp gecontroleerd werd.
XCVan die 13 I 000 bonkaarten waren 34 000 voor de maand mei bestemd, 44 000 voor juni, 53 000 voor j uli. Van de kaarten voor mei en j uni was hier en daar in den lande al een deel normaal uitgereikt, maar met de bonkaarten voor juli was dat nog niet het geval. Rauter gelastte onmiddellijk dat aile bonkaarten voor juli aan de achterzijde alsnog met een speciaal raster bedrukt zouden worden, 'sodass', zo noteerde zijn Referent Brück, 'van den gestohlenen 131 000 Karten 53 000 Karten ungültig gemacht werden konnten.'l Te vroeg gejuicht! De LO werd gewaarschuwd en een van de in Zwolle verblijvende leiders van het distributie-apparaat der 'gekraakte' distributiebescheiden (het illegale 'CDK') kwam via een Haarlemse Kp'crin contact met een personeelslid van Enschedé en vervolgens in het bezit van twee matrijzen voor het speciale raster:
XC'Nog vóór het officiële drukken een aanvang kan nemen, heeft de LO in Zwolle de beide matrijzen van het geval. Men heeft een extra stel voor de illegaIiteit vervaardigd. Een veertienjarig meisje brengt ze in de kaft van een schoolatlas verstopt naar Zwolle en op dezelfde wijze gaan ze naar Amsterdam. De matrijzen zijn echter niet geschikt voor offset-druk en de PBe levert binnen 2 maal za uur de gewenste cliché's. (Een) drukkerij aan het Singel' ... zorgt voor het bedrukken. De machine moet echter een aangrijpingspunt hebben, daar de kaarten reeds op maat zijn gesneden, en zo verdwijnt aan de rechterzijde van de kaart een strookje bonnen, nl. twee aardappel-, twee boterbonnen en een taptemelkbon. De onderduikers krijgen hun bonkaarten ook ditmaal, al zal er menige opmerking gemaakt zijn aan het adres van de illegalen die 'zomaar een strook bonnen voor zichzelf hadden gehouden.' '8
XCTekenend detail: de drukkerij Koersen was tezelfdertijd met het illegale drukken bezig als de drukkerij Enschedé met het 'legale'. De Nederlandse illegaliteit had zich in de lente van '44 voldoende ontwikkeld om, de onophoudelijke arrestaties ten spijt, de Duits-Nederlandse 'legaliteit' te kunnen bijhouden.
XCIn de zomer van '43 zorgde daar de student Roukema voor die voor de LO-Ieiding de eerste contacten met Knokploegen onderhield. Hilbert van Dijk schakelde bij het transport naar de landelijke 'beurs' van de LO, gelijk vermeld, wel eens Urker meisjes in - die konden evenwel per persoon slechts ca. 800 bonkaarten meenemen. Men verborg de bonkaarten in die tijd ook wel in trekharmonica's. Al die oplossingen werden onvoldoende toen het aantal 'gekraakte' bonkaarten toenam. In oktober moesten er vele duizenden, in Zuid-Holland 'gekraakt', naar Den Bosch gebracht worden waar de 'beurs' bijeen zou komen. Roukema vervoerde ze toen in een invalidenwagen waarbij hij zelf, na een dag oefening, als 'invalide' fungeerde. Uit Den Bosch nam de LO-vertegenwoordiger voor Friesland 'zijn' kaarten 'in een stuk pakpapier onder de arm' mee, zijn collega uit Overijssel deed ze 'in een actetas', zijn collega uit Drente 'droeg de Drentse portie, met een paar klompen er tegenaan, zichtbaar huiswaarts, en 't grootste deel van de terugreis zat men gezellig bij elkaar' - in een treincoupé.v
XCZo kon het niet doorgaan. Minder riskant en rationeler was het om een aparte organisatie op te richten die vernemen zou waar zich de 'gekraakte' bonkaarten bevonden, en die vervolgens, na telling en indeling, elke districtsleider van de LO de aantallen zou bezorgen die hij nodig had. Roukema kon zich met de vorming van die nieuwe organisatie ('het CDK') niet belasten vanwege zijn maagbloeding - het werden drie vooraanstaande medewerkers van de LO: Wim Wieringa, Gerrit Spanhaak, en Peter Russchenê, die het even verantwoordelijke als riskante werk der transporten ter hand namen. Elke week kregen zij van de landelijke leiding van de LO hun inlichtingen dan trokken zij er op uit. Moeizame arbeid! Het viel niet mee om bijvoorbeeld de 131 000 bonkaarten van de Hoitsema- 'kraak' te tellen en in te delen. Voor het transport werd door 'de CDK'ers' (zo ging men hen noemen) als regel van grote koffers gebruik gemaakt, "t systeem werd' (wij volgen weer Het Grote Gebod)
XC'steeds meer geperfectioneerd. Reisden de heren eerst op een kantoorbediendenpersoonsbewijs, al gauw voorzagen vriendenhanden hen van een CCCD-penning 3 en 'SD'-papieren.' De bedoeling was natuurlijk om tegenover de CCCD en Landwacht de laatstgenoemde te gebruiken en tegenover de politiemannen de CCCD-utensiliën. Later werd de uitrusting uitgebreid met een compleet stelA. van Boven in: a.v., p.Russchen was de boer uit Wolvega die in Friesland de eerste provinciale leider van degeweest was.CCCD: Centrale Crisis-Controle-Dienst.Daarvoor zorgde de Falsificatiecentralevan de
1 629. 2 LO 3 4 LO.
spoorwegpaperassen en om enige variatie in het vervoer te brengen, maakte men af en toe gebruik van 'Kraft durch Freude' en 'Artistengepäck'-plaketiketten.'t Materiaal hadden de CDK'ers namelijk in de meeste gevallen allang niet meer bij zich in de coupé, doch netjes met een CCCD-loodje in de bagagewagen. Op de plaats van bestemming aangekomen, kon zo eerst het terrein worden verkend en dan pas werd de bezwarende pakkage uit wagon of depot gehaald'1
XCtwee treinrechercheurs van de Nederlandse Spoorwegen verleenden hierbij medewerking doordat zij er als regel voor zorgden, bij die treintransporten aanwezig te zijn: zij waren het die de koffers met de kostbare bonkaarten in de goederenwagons bewaakten. Er werd bij die transporten overigens ook wel gebruik gemaakt van auto's die uiteraard van de nodige valse papieren voorzien waren.ê
XCWaren de bonkaarten afgeleverd bij de districtsleiders der LO of anderszins te hunner beschikking gesteld, dan was het hun taak, er zorg voor te dragen dat de kaarten bij de tien-, later honderdduizenden kwamen die ze nodig hadden: illegale werkers en onderduikers.
XCIn de zomer en herfst van '43 telde deal enkele duizenden vaste medewerkers; het waren er in de zomer van '44 veelmeer: tussen de twaalf- en veertienduizend. Dekende toen niet minder danverschillende districten en alleen al bij de verbindingen waren omstreeks duizend koeriersters ingeschakeld. Tot in de kleinste gemeenten des lands had dehaar illegale werkers, Amsterdam had er meer dan driehonderd. Zij waren in doorsnee een zes tot zeven jaar ouder dan de gemiddelde Kp'er; van die KP' ers was drie-vijfde ongehuwd, van deers slechts één derde. Benoorden de rivieren was devan oorsprong een organisatie waarin de gereformeerden, tot op zekere hoogte: de anti-revolutionairen, domineerden en op de landelijke leiding van debleven die gereformeerden hun stempel
LO LO IOO LO LO' LO LO
XCl.A. van Boven in:dl. I, p.In Rotterdam bestond, vermoedelijk van begin'af, een illegale transportorganisatie dieauto's enmotorfietsen tot haar beschikking had, de 'Koninklijke Nederlandse Illegale AutomobielClub' of 'Kniac'. Een medewerker bij de Rijksverkeersinspectie zorgde steeds voor de nodige papieren alsook voorHij speelde deze groep tot aan de bevrijding bonnen voor1. in handen - in de hongerwinter kreeg de Rotterdamse politie somsbenzine van de 'Kniac'. Zij verzorgde ook wel transporten voor de LO.
630. 2 44 5 5 benzinebonnen. 25 000
drukken- (de zes leden van de landelijke leiding der Knokploegen die wij in het voorafgaande noemden, waren allen gereformeerd behalve Dobbe die katholiek was), maar zodra men in de organisatie één echelon lager kwam, was de samenstelling veel gevarieerder. In het gereformeerde Kampen bijvoorbeeld bevonden zich in de zomer van '44 onder de een-en-twintig belangrijkste LO-functionarissen acht gereformeerden (van wie zich toen drie bij de groepering-Schilder aangesloten hadden), drie hervormden, een katholiek, een doopsgezinde, vijf vrijzinnig-protestanten en drie onkerkelijken. Het district-Den Haag had afwisselend als leiders twee gereformeerden, drie hervormden en twee katholieken. In Limburg was de LO een duidelijk katholieke organisatie, zij het dat hier (in Venlo zowel als in Roermond) predikanten mede tot de oprichters behoorden. In Amsterdam werd de LO tenslotte een organisatie waarin gereformeerden, hervormden van allerlei richting, katholieken en socialisten broederlijk samenwerkten.
XCOok in sociaalopzicht vormde de LO een bont geheel. Het Grote Gebod vermeldt terzake geen samenvattende gegevens, behalve dan die met betrekking tot de omgekomenen (wij gaven ze op pag. 742 al weer), maar het is misschien tekenend hoe de LO-Ieiding in de provincie Limburg samengesteld was: vier geestelijken (onder wie Naus, Bleys en Billekens), een onderwijzer (Hendrix), vier studenten, een ambtenaar, een machinist en een verpleegster - allen katholiek, maar de districtsleider in MaastrIcht die door de machinist vertegenwoordigd werd, was gereformeerd. Van de twaalf personen die aan het LO-werk in Limburg leiding gaven, kwamen vijf uit Venlo, hetgeen in Limburg overigens geen wrevel gewekt schijnt te hebben.ê
XC1 Aan de organisatie werkten ook veel gematigde christelijke gereformeerden en leden van de Gereformeerde Bond (dat waren hervormden) mee, daarentegen vrijwel geen leden van ds. Kerstens Gereformeerde Gemeenten. Ook bij de andere 'zware', d.w.z. zichzelf als bij uitstek rechtzinnig beschouwende gereformeerden was veel weerstand tegen alle illegale werk (verzet tegen 'de overheid' heette uit den boze) en dus ook tegen de LO. 'Hoe zwaarder' een groep of een dominé was, hoe groter', aldus in '73 J. Zwaan, tijdens de bezetting medewerker van de LO, 'was het verzet tegen het verzet en de onderduik.tf]. Zwaan: Commentaar op Het Koninkrijk der Nedertanden in de tweede wereldoorlog, deel 5, concept-hoofdstuk 8, p. 4). 2 Die wrevel ontstond in maart '44 wèl in Friesland toen alle plaatsen in de LO-leiding daar na een reorganisatie uitsluitend door Leeuwardenaren ingenomen werden. 'Dit is', schrijft Wijbenga, 'waarschijnlijk de grootste fout geweest die de Top heeft gemaakt' (P. Wijbenga: Bezettingstijd in Friesland, dl. II, p. 237). Sneek 'nam' dat niet en maakte zich zelfstandig. Hieruit is na de oorlog voortgevloeid dat er naast de Stichting Friesland I940-I945 (die op haar beurt naast de landelijke Stichting I940I945 stond) een Stichting Sneek 1940-1945 kwam.
XCWij vermelden in dit verband dat inBedum (Groningen) de LO geleid werd door de gemeentesecretaris die NSB'er was maar van de dwalingen
XCDe landelijke coördinatie van het werk geschiedde aanvankelijk op de landelijke 'beurs'. 'Uit alle delen van het land kwamen daar', aldus ir. van Riessen in zijn naoorlogs rapport over de LO, 'vertegenwoordigers ... Men had slechtséén dag per week ter beschikking om de meest uiteenlopende problemen te bespreken, en ieder had er vanzelfsprekend een grote serie. De onderduikers werden er uitgewisseld' (voorzover dezen niet binnen de provincies 'uitgewisseld' waren), 'de bonkaarten kwamen er op tafel' (in Den Bosch uit het invalidenwagentje), 'de' pb's en honderden pasjes' (die waren voor de onderduikers bestemd, waarover straks meer), 'ettelijke afspraken werden er gemaakt, contacten gelegd, enz. enz. Ds. Slomp presideerde dezevergaderingen en worstelde na een uur meestalzwaar transpirerend in zijn hemdsmouwen en zwaaiend met zijn hamer, om het rumoer te bezweren en orde in de vergadering te houden. Vijf-en-twintig à dertig mensen bezochten deze vergadering'! - dat was uit veiligheidsoogpunt veel te veel.
XCToen in oktober '43 de Noordhollandse 'beurs' in Hoorn door de Sicher heitspolizei overvallen werd, bevonden zich onder de negentien arrestanten vier vaste bezoekers van de landelijke 'beurs' (de LO in Noord-Holland was opslag bijna al haar leiders kwijt) - en een dag later werd de LO-leiding in Utrecht door een reeks arrestaties getroffen. Het was alles tezamen een dure les. Er werd nu op een ander systeem overgeschakeld: de landelijke 'be~rs' verviel, de provinciale 'beurzen' werden drastisch beperkt, het accent werd meer op de districten gelegd en de gegevens die op de onderduikers betrekking hadden, werden nu veelal rechtstreeks door de districten. uitgewisseld, waarbij de ene leiding via plaatselijke contacten de onderduikers trachtte te plaatsen die de andere leiding aangeboden had. Men besloot voorts om, voorzover er nog vergaderd moest worden, dat voortaan's nachts te doen en niet in min of meer openbare gebouwen maar bij particulieren thuis, telkens op een ander adres. Aan ds. Slomp die mede door zijn verzetspreken veel te bekend geworden was, werd opgelegd zich uit de leiding terug te trekken (hoe zwaar trof hem dat besluit l) - het geven van Ieiding bleef overigens noodzakelijk, ja het was, nu de organisatie eenmeer 'getrapt' karakter gekregen had, noodzakelijker nog dan tevoren. Daarvoor werd7
teruggekeerd. Hij bleef lid van de NSB teneinde zodoende aan de LO zowel als aan de KP diensten te kunnen bewijzen. Dit bracht hem uiteraard keer op keer in een scheve positie, ook in de illegaliteit, want er waren daar verscheidenen die hem nimmer ten volle vertrouwden. 1 H. van Riessen: 'Rapport over de LO'(I94S), p. 7-8 (Doc II-42o, a-r).
'de Top' in het leven geroepen die als regel elke week van maandagavond tot dinsdagochtend bijeenkwam . . De 'Top' bestond na de reorganisatie in oktober '43 uit Henk Dienske (tevens LO-leider Noord-Holland), Jan Hendrix (LO-Ieider Limburg)", Kees Pruys (LO-Ieider Gelderland), Teus van Vliet (LO-Ieider Zuid-Holland) en Izaak van der Horst; deze laatste onderhield het contact met de Knokploegen. De 'Top' was het die zijn aanwijzingen gaf aan de transportorganisatie ('het CDK') en die voorts eind' 43-begin '44 drie gespecialiseerde nevenorganisaties kreeg: de Persoonsbewijzensectie, de Falsificatiecentrale en (voor het opsporen van verraders en het verzamelen van inlichtingen in het algemeen) de Centrale Inlichtingendienst- de eerste twee zullen wij nog in dit hoofdstuk bespreken.
XCToen in de zomer van '44 enkele leden van de 'Top' door arrestatie uitgevallen waren, volgde een nieuwe reorganisatie: het vermoeiende nachtelijke vergaderen werd afgeschaft en de centrale leiding werd geheellosgemaakt van het werk in de provincies en de districten. Uit de 'Top' die inmiddels aangevuld was, werd eind juli. een 'Centraal Bureau' gevormd, bestaande uit Pruys (voorzitter), van Vliet en ir. H. van Riessen (op hem komen wij in deel Ia terug). Pruys en van Vliet waren beiden in Hilversum ondergedoken - daar werd het Centraal Bureau dus gevestigd. De 'Top' bleef overigens periodiek bijeenkomen en werd ook nog steeds als zodanig aangeduid. Wij moeten het Centraal Bureau dan ook niet zien als de hoogste hiërarchische instantie, maar eerder als een uit het algemeen bestuur gevormd dagelijks bestuur welks gezag van dat van het algemeen bestuur afgeleid was. De vorming van dat Centraal Bureau was ook daarom wenselijk geacht omdat in de zomer van '44 een coördinatie van de grootste illegale organisaties tot stand gekomen was die het noodzakelijk maakte dat de LO naar buiten een .duidelijke eigen vertegenwoordiging kreeg.
XCOver de Persoonsbewijzensectie ('de PBS') en de Falsificatiecentrale ('de FCLO') willen wij kort zijn. Het werk dat zij deden, kan de lezer zich, zo vertrouwen wij, wel voorstellen op grond van hetgeen wij in dit hoofdstuk
1 Voor het zuiden zat aanvankelijk ds. B. A. van Lummel uit Sprang-Capelle in de 'Top'. • Wij herinneren er aan dat ook de Vrije Groepen Amsterdam zulk: een recherchedienst in het leven riepen.
reeds over het wijzigen van pb's en het namaken van officiële papieren meegedeeld hebben. Dat de LO een eigen neven-organisatie kreeg die zich op het wijzigen van persoonsbewijzen concentreerde, lag voor de hand: alle ondergedoken kaderleden, vaak ook anderen, hadden behoefte aan 'safe' pb's en de Knokploegen maakten duizenden blanco pb's buit die in nadere bewerking genomen konden worden. De Persoonsbewijzensectie werd dan ook door de 'Top' van de LO in het leven geroepen.
XCTen aanzien van de Falsificatiecentrale lag de zaak anders. Zij vond haar oorsprong in het werk van een Nijmeegse student, Jacobus Johannes (Tacques') de Weert. Deze had in de zomer van '42 een eigen falsificatiegroep gevormd die als haar eerste geslaagde (en hoogst nuttige) falsificatie een nagemaakt abonnement-tweede-klasse van de Nederlandse Spoorwegen fabriceerde. De Weert die zich met velerlei illegaal werk beziggehouden had (hij was de eerste die systematisch gegevens over V'-Mánner ging verzamelen), werd eind maart' 44 in Amsterdam gearresteerd! - zijn werk werd voortgezet.
XCBij dat werk kwam men in financiële moeilijkheden, De Falsificatiecentrale ('de Fe') werkte toen al enige tijd o.m. ten behoeve van de LO in Limburg - Hendrix was het die aan de opvolgers van de Weert voorstelde, zich onder de 'Top' van de LO te plaatsen, alle fmanciële problemen zouden dan opgelost zijn. Met enig hartzeer (men gaf zijn onafhankelijkheid niet graag prijs) werd het voorstel aanvaard. Het was een juiste beslissing: als 'Fe-LO' kon de Fe haar vleugels veel breder uitslaan, ze kwam ook via de verbindingen van de LO in contact met talrijke kleine groepen die al in bepaalde LO-districten tot het maken van falsificaties overgegaan waren. Het werk breidde zich voortdurend uit; helpers bij fotografische inrichtingen, clichéfabtieken en drukkerijen meegeteld, had de Fe-LO tenslotte ca. negenhonderd vaste medewerkers. Het 'hoofdkantoor' bleef in Nijmegen gevestigd, maar er kwamen 'bijkantoren' in Eindhoven, Den Haag en Zwolle - die 'kantoren' moet men zien als distributiepunten. De productie van de falsificaties geschiedde op tal van plaatsen. Veel bedrijven werden er bij ingeschakeld, o.m. tien drukkerijen; overigens kreeg de Fe-LO tenslotte in Den Haag een eigen fabriekje voor het maken van stempels en in Leidschendam een voor het maken van cliché's.
XCAnders dan door de 'Amsterdamse' PBe werden door de Falsificatiecentrale van de LO geen persoonsbewijzen nagemaakt. De Fe-LO nam wèl van de PBe nagemaakte persoonsbewijzen over (wij herinneren er aan dat van eind '43 af een groot deel van Duwaers pb's naar de LO ging) en zij kreeg voorts in de loop van '44 enkele nuttige illegale contacten binnen de
Algemene Landsdrukkerij. Vanbepaalde officiële documenten werd zelfs het zetsel, na gebruik, aan de Fe-LO doorgegeven, die dan zelf afdrukken konlaten maken; in de herfst van '44 kreeg de Fe-LO bovendien per maand van de Algemene Landsdrukkerij uit enkele duizenden originele blanco pb's geleverd die zij toen van haar kant gedeeltelijk aan haar vroegere leverancier, de PBe (die Duwaer kwijtgeraakt was), doorgaf
XC'Het is ondoenlijk een opsomming te geven, welke papieren zoal door de Fe-LO nagemaakt werden. Men zou kunnen zeggen: wat de PBe niet namaakte, nam de Fe-LO voor haar rekening. Deze twee grote falsificatieorganisaties stonden in een nauwonderling contact: van de zomer van '44 af werd door of namens Rübsaam eens in de veertien dagen een bespreking gevoerd met de topfiguur van de Fe-LO, M. M. Oosenbrug - zo werd voorkomen dat dubbel werk verricht werd. Dat de Fe-LO veel aandacht besteedde aan het namaken van stempels, spreekt vanzelf - men denke slechts aan de nummers van de 503 distributiekringen die op alle 'gekraakte' inlegvellen aangebracht moesten worden. Aan het einde van de bezetting had de Fe-LO in keurige stempelkasten ca. 2 000 nagemaakte stempels gereed staan. Alle leidende functionarissen van de LO beschikten over een catalogus, en de cliché's van de stempels die men nodig had, konden op nummer aangevraagd worden. Voor de illegale verbindingen zorgden, als zo vaak, koeriersters.
XCEvenals de PBe had de Fe-LO veel te danken aan de hulp die haar van het bedrijfsleven uit verleend werd. De drukkers die men tot medewerking bereid gevonden had, gedroegen zich, zo vertelde Oasenbrug na de oorlog,
XC'met zeldzame belangeloosheid. Soms hielpen ze ons voor niets ... Nooit 'sneden' ze ons ... We hadden een interessant geval met een drukkerij, gedreven door twee compagnons. De ene was goed en werkte graag voor ons, de andere durfde niet. Toen hebben we op hem onze vervalsingskunst toegepast. We stuurden hem een brief van de Ortskommandantur met de opdracht om zoveel mogelijk exemplaren van dat en dat document te leveren. Tegen een order van de Wehrmacht had de bange drukker geen bezwaar'l
XCen de Fe-LO kreeg wat zij nodig had.
XC1 K. Norel in: Den vijand wederstaan, p.
Anders dan de Fe werd, gelijk reeds gezegd, de Persoonsbewijzensectie ('de PBS') door de landelijke leiding van de LO in het leven geroepen. Dat geschiedde in de vergadering van de 'Top' die op 22 november' 43 in Laren (N oord-Holland) gehouden werd. Met een illegale werker uit Laren, Hendrik A. van Wilgenburg, die zich tevoren met allerlei falsificatiewerk bezig gehouden had, werd daar de afspraak gemaakt dat hij zich op het wijzigen van pb's zou concentreren. De LO had daar een grote behoefte aan: veel onderduikers behoorden tot jaarklassen die voor de arbeidsinzet in aanmerking kwamen en op de pb's van de betrokkenen moest dus op zijn minst hun geboortedatum gewijzigd worden en als regel ook hun adres. In de pb's van illegale werkers der LO en van leden van de Knokploegen moesten nog veel meer wijzigingen aangebracht worden. Van Wilgenburg vestigde hiervoor een werkplaats in Blaricum waar hij spoedig per week voor het wijzigen van 600 pb's kon zorgdragen. Van de lente van '44 af sloeg hij nog een tweede weg in: hij ging toen ten behoeve van de LO met een aantal medewerkers systematisch contacten leggen bij een groot aantal bevolkingsregisters teneinde 'achterom' echte pb's te krijgen die hij voorts bij die registers en bij de rijksinspectie liet 'rondzetten' . Het werk werd toen ook gedecentraliseerd: de 'productie' van gewijzigde pb's ging in Blaricum door, maar voor de 'distributie' van deze en van de 'achterom' verkregen pb's ging van Wilgenburg elke dinsdagochtend zitting houden in een perceel aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal te Amsterdam; LO-koeriersters uit alle delen des lands konden zich daar vervoegen om het door hen gewenste aantal blanco pb's mee te nemen dan wel de pb's die in Blaricum gewijzigd waren.
XCIn april ging alles goed, zo ook in mei - maar in juni manifesteerde zich het grootste gevaar voor alle illegale werk: het verraad.
XCIn de loop van '43 richtte hij een groepje op dat zich op het 'achterom' verkrijgen van persoonsbewijzen toelegde en enkele overvallen ging voorbereiden. Van dat werk uit kwam hij in december in contact met de 'Top' van de LO. Daar vernam Dobbe van. Voor Dobbe stond vast dat Brune 'fout' was, ja Dobbe stelde er prijs op, die 'verrader' bij de eerstvolgende ibespreking persoonlijk neer te schieten. De landelijke leiding van de Knokploegen meende dat daar niet, althans nog niet, voldoende aanleiding toe was: er waren betrouwbare illegale werkers die voor Brune de hand in het vuur staken. De zaak van zijn eventuele liquidatie was nog in beraad toen Brune in januari' 44 opnieuw gearresteerd werd - opnieuw door de Arnhemse Sicherheitspolizei en opnieuw door de interventie van johnny den Droog die nu bevreesd was dat Brune hèm zou neerschieten. Vooral ook in die tweede detentie werd Brune gruwelijk mishandeld, dagenlang. De Sicherheitspolizei was hogelijk ontevreden (wij hebben de indruk dat Brune zich het gehele jaar' 43 door voor haar onvindbaar had weten te maken) - nu moest Brune méér gaan 'presteren'. Inderdaad legde Brune een uitgebreide bekentenis af en nadat hij eerst nog samen met zijn vriendin (een illegaal werkster die volledig onder zijn invloed stond) een geval van 'pilotenhulp' verraden had; werd hij na enige tijd vrijgelaten, d.w.z. hij werd in Amsterdam (dat gold als het centrum van de illegaliteit) onder controle van de Sicherheitspolixei in de woning van die vriendin ondergebracht; van daaruit moest hij trachten, oude contacten aan te knopen en nieuwe te leggen. Daarbij was aan Brune duidelijk gemaakt dat als hij het waagde onder te duiken, zijn gehele familie en die van zijn vriendin samen nog met anderen wier namen hij genoemd had (minder belangrijke illegale werkers), naar de concentratiekampen gezonden zouden worden.
XCVoor de vrijlating van Brune moest een aannemelijke 'verklaring' gegeven worden, welnu: de Sicherheitspolizei had zich bereid verklaard hem tegen betaling van f 100 000 uit zijn detentie te ontslaan en zij had tenslotte genoegen genomen met f 45 000 die met veel moeite bijeengebracht waren. Uit dat laatste kan men afleiden dat er onder Brune's oude makkers, vooralook onder de leden van de in '43 door hem opgerichte groep, verscheidenen waren die nog steeds geen moment aan zijn betrouwbaarheid twijfelden - wij moeten wel aannemen dat Brune weer spoedig
In '42 deed Brune zijn best, de Sicherheitspolizei om de tuin te leiden maar deze liet niet los: het al weergegeven dreigement werd tegen hem uitgespeeld en er werd hem gezegd dat het tijd werd om iets werkelijk belangrijks op tafel te leggen.
XCHoe Brune er achter gekomen is, dat van Wilgenburg voor de PBS elke dinsdagochtend zitting hield in het perceel aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal, weten wij niet; velen waren daarvan op de hoogte. Hoe dat zij, kort voor dinsdag 13 juni '44 (een week tevoren waren de Geallieerden in Normandië geland) vertelden Brune en zijn vriendin aan een bij de staf van Lages gedetacheerde 'foute' rechercheur, 'dat walmeer wij op een dinsdagmorgen,' aldus diens latere verklaring, 'tussen 9 en 12uur in de Nieuwe Zijds Voorburgwal no. 74 te Amsterdam zouden komen, er dan een aantal mensen zouden zijn die daar kwamen om rommel te halen en te brengen", 'als bijzonderheid', aldus Kriminalseleretár Blattgerste, 'werd daarbij vermeld dat er ook koeriersters bij betrokken waren. Dit' (d.w.z. het aanloopadres) 'was voor ons totaal nieuw.P
XCIn van Wilgenburgs 'kantoor' deed de Sicherheitspolizei op dinsdag 13 juni kort na 9 uur een inval. Allen die er zich bevonden, werden gearresteerd en diegenen die er in de loop van de ochtend aankwamen, werden eveneens in hechtenis genomen. Het 'kantoor' bleef's middags bezet. Vermoedelijk had de Sicherheitspolizei er een lijstje gevonden met de namen van de LO-distrieten waaruit zich die dag koeriersters aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal zouden vervoegen, althans: toen de koerierster van de LO-leiding te Rotterdam er om 3 uur aanbelde en werd binnengelaten, werd zij (de boeien sloten zich al 0111 haar polsen) begroet met de woorden: 'Ah, Rotterdam, 3 Stunden zu spät.'3 Er vonden dertig .arresraties plaats, daaronder die van twee nieuwe leden van de 'Top' van de LO: Johannes Hesselsen Marinus Westerbeek, die toevallig in Amsterdam een uur over hadden gehad en besloten hadden, eens een kijkje te nemen in het kantoor van de PBS. Westcrbeek had in zijn zakboekje de aantekening staan dat hij één dag later op het station te Zwolle 'Louis' zou ontmoeten. Izaak van der Horst+ werd die I4de juni in Zwolle gegrepen.
XCVan der Horst, Hessels, Westerbeek en van Wilgenburg werden op 4 september' 44, daags voor 'Dolle Dinsdag', in het concentratiekamp Vlight(a.v., a-j). • Deze had zijn illegale schuilnaam 'Jacques' kort tevoren gewijzigd tot
1 EG-Arnhem: p.v. zitting inz. E. B. Brune (8 nov. 1948), p. 6 (getuige]. L. S.) (Doe 1-237, a-z). 2 A.v., p. II (getuige A. G. W. Blattgerste) (a.v.). 3 BG Arnhem: Sententie inz. E. B. Brune (24 nov. 1948), p. 17 (getuige]. Grandia-Smits)
gefusilleerd. Naast hen kwamen als gevolg van Brune's verraad nog elf andere illegale werkers om het leven.
XCVan Wilgenburgs schepping: de Persoonsbewijzensectie, werd voortgezet, zelfs uitgebreid. De 'Top' van de LO belastte Arnold Omta, gemeentesecretaris van Oldehove (Groningen) die een half jaar tevoren ondergedoken was omdat hij geweigerd had, Bombemoeiher in zijn gemeente onder te brengen, met de algemene leiding van de PBS. Inplaats van van Wilgenburgs werkplaats te Blaricum kwamen er nu verscheidene werkplaatsen elders die in ruime mate zelfstandig aan het werk sloegen, o.m. in Goes,' Breda, Woerden, Barendrecht, Rotterdam, Delft, Leiden, Amsterdam, Arnhem en wildervank. De leiding van de PBS stond daamaast in vast contact met kleine falsificatiegroepen, zelfs met individueel werkende vervalsers. Er was tenslotte praktisch geen tot de LO behorende illegale werker die niet van de LO-functionaris met wie hij verbinding had, een perfect gewijzigd persoonsbewijs kon krijgen. Hij moest er soms wel even op wachten; vooral toen door de Spoorwegstaking de treinen tot stilstand gekomen waren, namen binnen de illegaliteit de contacten, voorzover zij van plaats tot plaats gelegd moesten worden, meer tijd in beslag.
XCAanvankelijk kregen, gelijk reeds vermeld, de provinciale leiders van de LO tijdens de landelijke 'beurs' de bonkaarten uitgereikt die zij voor 'hun' provincie nodig hadden.' Zij namen die dan mee en gaven ze, behalve wat zij zelf nodig hadden, op de provinciale 'beurzen' aan de districtsvertegenwoordigers door. Na de rampen in Hoorn en in de provincie Utrecht verviel de landelijke 'beurs' en werden de provinciale 'beurzen' beperkt - het illegale CDK ging voor de transporten der bonkaarten zorgen en de wensen ten aanzien van onderduikers die men in het eigen district niet plaatsen kon, Werden, veelal schriftelijk, aan districtsleiders of plaatselijke leiders elders kenbaar gemaakt. Dat was geen voorgeschreven systeem; had bijvoorbeeld een Amsterdamse illegale werker van de LO een goed eigen contact met
de periode vóór de LO bestond, dan kon die Amsterdammer heel wel via die oude verbinding rechtstreeks onderduikers blijven onderbrengen de districtsleiding elders moest er dan wèl van weten: zij moest de juiste aantallen bonkaarten bestellen. De ca. 100 districten van de LO waren als regel onderverdeeld in rayons die onder een rayonhoofd stonden; buiten de steden waren er onder de rayons plaatselijke afdelingen. Districtsvergaderingen waren onontbeerlijk: daar kregen de rayonhoofden hun bonkaarten, daar werden eventuele problemen en algemene aanwijzingen besproken (begin' 44 bijvoorbeeld de aanwijzing om aandacht te besteden aan het saboteren van de Z-Karten-procedure) en daar werd tenslotte nagegaan waarheen men de aspirant-onderduiker zou trachten te dirigeren. Die vergaderingen werden als regel op verschillende plaatsen gehouden. Elk rayonhoofd had dan weer zijn vast contact met de leiders van plaatselijke afdelingen. Via die indeling bestond een weg van boven naar beneden maar tegelijk ook een van beneden naar boven. Langs die wegen . werd aangegeven voor wat voor soort onderduikers men plaatsen zocht, C.q. hoeveel onderduikplaatsen beschikbaar waren, Vooral van de districtsleiders werd in deze opzet veel gevergd. Zij, maar ook anderen, vonden in het LO-werk een volledige dagtaak. Niet alleen zorgden zij vaak nog voor een eigen groep onderduikers, maar zij gingen ook na, uiteraard met gepaste voorzichtigheid, of personen die voor de arbeidsinzet opgeroepen waren, er toe gebracht konden worden onder te duiken. Haast geen dag ging voorbij zonder acute moeilijkheden. Menige districtsleider, de Rotterdamse bijvoorbeeld, hield dan ook elke dag een vast spreekuur, zulks in een café, een lunchroom, een stationswachtkamer of desnoods in de spreekkamer van een arts (men koos die plaatsen uit omdat er veel mensen naar binnen konden gaan zonder dat zulks opviel);' In Amsterdam (om een ander voorbeeld te geven) was de LO van begin juni' 44 af in zes rayons verdeeld.ê Koeriers onderhielden dagelijks contact tussen de districtsleider en de rayonhoofden; onder die rayonhoofden ressorteerden wijkhoofden en die wijkhoofden hadden elk hun eigen vaste medewerkers. De organisatie omvatte tenslotte in Amsterdam in totaal een driehonderd personen. Want hoewel Amsterdam het centrum was van talrijke andere
XC1 In Rotterdam werd het 'spreekuur' tenslotte gecamoufleerd als avondonderwijs voor het behalen van het middenstandsdiploma: 'De 'rneester' klom achter de lessenaar en de 'leerlingen' mochten om de beurt uit de bank komen om hun werk met (hem) te bespreken.' (J. Grandia-Smits in: Het Grote Gebod, dl. I, p. 282) 2
verzorgingsgroepen, nam de stad toch ook binnen de LO een belangrijke plaats in. Als plaatselijk leider trad er de man op die na de Hoornse ramp ook nog een tijd de gehele provincie Noord-Holland leidde: Henk Dienske, en wij doen, menen wij, niemand onrecht walmeer wij hem als het prototype van de illegale werker in LO-verband aanduiden, zulks vooral vanwege de onbegrensde toewijding waarmee hij zich aan dat werk gaf.
XCDienske, geboren in I907, was van kantoorbediende tot procuratiehouder opgeklommen. Als reserve-officier van de artillerie werd hij in de meidagen van '40 bij Rotterdam ingezet. Na de demobilisatie ging hij zich moeite geven om voor gevangenen lectuur te verzamelen; hij had een sterke sociale inslag, die gebaseerd was op zijn gereformeerde levensovertuiging. Na het verbod van de Anti-Revolutionaire Partij (juli' 4I) was hij het vooral die in Amsterdam vooraanstaande anti-revolutionairen periodiek samenbracht op de z.g. thee-uurtjes. Hier legde hij contacten die van groot belang waren toen hij van de zomer van '42 af Ioden uit de hoofdstad hielp onderduiken in de Achterhoek, vooral in Aalten en omgeving. Beginsel en opzet van de LO waren hem uit het hart gegrepen en zijn talrijke relaties in anti-revolutionaire en kerkelijke kringen stelden hem in staat, in Amsterdam een LO-organisatie op te bouwen die uit Amsterdam duizenden onderduikers naar elders overbracht maar ook in de stad belast was met de zorg voor duizenden, een deel direct (via de LO), een deel indirect (via andere verzorgingsgroepen). Dienske alleen al kreeg begin' 44 voor Amsterdam door het illegale CDK ca. 18 000 bonkaarten geleverd - die moesten doorgegeven worden aan de leiding van andere verzorgingsgroepen, bijvoorbeeld mej. van Tongerens Groep-zooo, en aan de rayonhoofden van de LO. 'Alleen een schier bovenmenselijke werkkracht en een perfect georganiseerde dagindeling maakten dit mogelijk', aldus Het Grote Gebod. 'Zijn leven was één legkaart van afspraken; met zijn beroemd geworden tassen vol compromitterende papieren fietste ruj de hele dag door Amsterdam; ieder half uur had hij een afspraak in een ander deel van de stad. Welbewust laadde hij alle risico's op zichzelf'l hij had al die transporten die bij uitstek gevaarlijk waren (een tas met bonkaarten kon moeilijk weggeredeneerd worden), natuurlijk ook aan koeriersters kunnen overlaten.
XCDe dagelijkse spanningen van dit werk bleven niet zonder effect. Wij willen dit algemeen stellen: juist onder de vooraanstaande illegalen waren er verscheidenen die, jarenlang opgejaagd als zij waren, tenslotte risico's gingenJ.77
1 A. van Bennekom in: dl. I, p. 263.
nemen die hen in een vroeger stadium tot terughoudendheid genoopt zouden hebben. Het was of dan bij hen ergens een rem los ging zitten, of zij op het behoud van het leven dat zij zolang in de waagschaal gesteldhadden, eigenlijk geen prijs meer stelden, of zij door de al zo lang dreigende arrestatie als door een magneet aangetrokken werden - misschien speelde bij deze en gene ook onbewust schuldgevoel een rol: schuldgevoel om het feit dat makkers gefusilleerd en zü nog in leven waren. Tegen achtergronden als deze was het dat dan te grote risico's genomen werden. Was het zo niet bij Gerrit van der Veen toen hij in de vroege uren van I mei zijn overvalap het Huis van Bewaring I te Amsterdam doorzette?
XCTien dagen tevoren was het met Dienske niet anders gegaan.
XCIn februari waren twee rayonhoofden van Noord-Holland gearresteerd. Welnu, medio april werd Dienske's vrouw, Bep, opgebeld door iemand die zei dat zij de dochter van een van die rayonhoofden was en dat zij aanDienske op het Spui in Amsterdam een belangrijke boodschap van haar vader over te brengen had. Dienske verzuimde na te laten gaan of dat telefonisch verzoek bonafide was, evenmin schakelde hij een tussenpersoon in of liet hij zich begeleiden. Erger nog: toen hij op 20 april op het afgesproken uur op het Spui van de fiets stapte, had hij twee tassen met bonkaarten bij zich. Hij werd onmiddellijk door de Sicherheitspolizei overmeesterd en in het Huis van Bewaring opgesloten.
XCOok hèm trachtte Gen·it van der Veen op I mei te bevrijden. Johannes Post zou twee-en-een-halve maand later een tweede poging ondernemen. Kort nadien werd Dienske naar Vught overgebracht. Eén van de bewakers wist aan mej. van Tongeren nog een op sigarettenpapier gekrabbeld afscheidsbriefje te doen toekomen:
XC'Ik ben vol goede moed. Niets kan mij scheiden van de liefde in Christus. Maak je dus over mij niet bezorgd, God maakt het wonderlijk wel. Denk om Bep en de kinderen. Zij moeten in veiligheid gebracht worden. Vertel hun dat Vader niet bang is geweest voor de dood en dat hij gedaan heeft wat God in zijn wonderbaarlijk bestier van hem vroeg. Nederland zal herrijzen. De dageraad der bevrijding licht reeds op achter de horizon. Het werk moet voortgaan, juist nu, maar niet in eigen kracht. De Heer zal het maken."
XCHenk Dienske stierf in een Aussenleommando van het concentratiekamp Neuengamme in februari 1945. Het werk was voortgegaan.77
1 Aangehaald in].]. van Tongeren: 'De geestelijke achtergrond van het werk van de Groep-zooo' (z.d.), p. 27 (Doc-II-295, a-2).
XCBegin '44 werden dus, gelijk vermeld, door de LO alleen al in Amsterdam direct of indirect 18 000 bonkaarten uitgereikt aan illegale werkers en onderduikers - hoeveel zijn in totaal maandelijks door de LO gedistribueerd? De organisatie had de tijd niet om die cijfers bij te houden; wij kunnen slechts afgaan op naoorlogse schattingen en op één uit de oorlog daterend gegeven: door het verraad van de koerierster van van Vliet vielen de Sicherheitspolizei namelijk in de zomer van '44 enkele door de LO opgestelde cijferstaten in handen die men aantreft in het nummer van de "Meldungen aus den Nieder landen' dat op 15 augustus' 44 in circulatie kwam. Die staten werden door de Sicherheitspolizei verkeerd geïnterpreteerd. Zij meende namelijk de cijfers te zien van de aantallen inlegvellen die na de geldigverklaring van de tweede distributiestarnkaart door de LO per provincie verworven zouden zijn: in totaal öa 190 inlegvellen, maar die cijfers hadden alleen betrekking gehad op de aantallen inlegvellen die de LO verwacht had, 'achterom' te kunnen verwerven. hl tweeërlei opzicht waren de cijfers onvolledig: de LO-districten hadden ten eerste aan het Centraal Bureau slechts schattingen kunnen opgeven en vooral in de zomer van '44 werden die schattingen door de medewerking die men van de distributiediensten ondervond, als regel overtroffen, en ten tweede had de Sicherheitspolizei er niet op gelet dat enorme aantallen inlegvellen door de 'kraken' aan de LO ter beschikking gesteld werden en dat de inlegvellen ook nagedrukt werden. Uit andere inbeslaggenomen staten had de Sicherheitspolizei opgemaakt dat de LO 'augenblicklich' voor bijna honderdtwintigduizend onderduikers zorgde waarmee zij op illegaal gebied 'die augenblicklich aktivste und [uhrende Organisation' zou zijn geworden- - in werkelijkheid was dat cijfer: 120 000, allang gepasseerd.
XCMedio' 44 werden in feite door de LO maandelijks gemiddeld ca. 220 000 bonkaarten verworven. 'Van die 220 000 kaarten schat ik', aldus van Riessen in zijn verklaring voor de Enquêtecommissie, 'dat er 40 à 50000 kaarten naar de verschillende groepen zijn gegaan' (naar andere verzorgingsgroepen, maar ook naar de Raad van Verzet en naar Trouw), en van Riessen schatte voorts dat door de andere verzorgingsgroepen zèlf per maand tussen de 30000 en 40000 bonkaarten 'achterom' verworven werden.ê Men zou hieruit kunnen afleiden dat toen in totaal 250000 à 260000 bonkaarten77
1 182 (IS aug. 1944), p. 31. Getuige H. van Riessen, dl. VII c, p. 261.
illegaal in circulatie kwamen en dat de LO/LKP er voor eigen behoeften 170000 à 180000 nodig had. Vast staat dat de Knokploegen in juli '« ca. 140000 bonkaarten aan de LO geleverd hebben; maandelijks werden toen door de LO gemiddeld ruim 100 000 bonkaarten 'achterom' verworven, hoofdzakelijk op nagemaakte losse coupons van het inlegvel (de Z.g. 'valse puntjes') .
XCDat de LO/LKP op verzetsgebied een formidabele prestatie verricht heeft, is duidelijk. 'Het mag', schreef van Riessen later, 'geen wonder genoemd worden dat.wij iedere maand de vertwijfeling nabij waren over het dringend tekort aan bonkaarten ... De twee weken waarin de uitreiking plaatsvond' (de uitreiking van de bonkaarten door de distributiediensten aan de bevolking) 'waren altijd geladen van spanning. Kraken mislukten' (bijna de helft van de 'distributiekraken' is mislukt) 'of werden afgelast, partijen werden door de SD in beslag genomen' (bij de menigvuldige arrestaties), 'valse partijen werden opeens niet aangenomen' (als een 'goede' ambtenaar door een 'foute' vervangen was of een 'goede' bedacht moest zijn op scherpe controle) 'en dat alles gepaard met koortsachtige acties het hele land door bij bekende contacten om nog in het nodige te voorzien.'!
XCHet lukte. Soms had men zelfs overschotten, d.w.z. bonkaarten teveel. Die werden enkele malen verbrand maar vaker toch maar uitgereikt: in die maand kregen niet alleen de eigen illegale werkers maar ook sommige onderduikers twee bonkaarten in plaats van één. Gefraudeerd werd er zeer weinig. Wèl constateerden Dienske's opvolgers in Amsterdam dat daar twee kleine verzorgingsgroepen waren door wie van de LO betrokken bonkaarten op de zwarte markt verkocht werden; daar werd een einde aan gemaakt. Een merkwaardig gevolg van het op grote schaal 'achterom' ter beschikking stellen van bonkaarten was tenslotte dat men een enkele keer in een distributiekring bonkaarten voor de bevolking tekort kwam. 'Men kon dan', zo vermeldt Het Grote Gebod, 'moeilijk nog nieuwe exemplaren aanvragen want daarmee zou men de aandacht gevestigd hebben op de niet kloppende cijfers. In zo'n geval sprong de LO bij en hielp het distributiekantoor aan een aantal bonkaarten. Dit gebeurde o.a. in Zutfen, Sprang-Capelle en Heerhugowaard.f
XCWat die 'duikbazen' betrof: op het platteland kwam het vrij veel voor dat men het de gewoonste zaak van de wereld vond, een of meer onderduikers zonder vergoeding op te nemen; speciaal in boerengezinnen maakte het weinig uit of er een paar mensen meer aan tafel zaten. In de steden lag dat anders: de rantsoenen waren van de zomer van' 43 af aan de krappe kant en wie een onderduiker huisvestte, moest extra voedsel kopen (daarvoor werd de aan die onderduiker uitgereikte bonkaart gebruikt) en had dus extra geld nodig. Dat geld werd tegelijk met de bonkaart gebracht: eenmaal per maand dus. Als regel betaalde de LO per maand f 40 kostgeld (voor de huisvesting van Joodse onderduikers, hetgeen riskanter was, werd bijna steeds meer betaald). De onderduiker zelf kreeg alleen financiële hulp als hij die nodig had. Meestal was dat niet het geval want de opzet van de LO was i uist, onderduikers naar plaatsen te brengen waar zij aan de slag konden gaan zodat zij of in hun eigen of in een verwant vak enig geld verdienden. Op grond van dat feit vroeg de LO van eind' 42 tot in de lente van '43 aan die onderduikers een zeker bedrag voor de maandelijkse bonkaart, als regel f 40 tot f 50. Die bedragen waren nodig om het apparaat-zelf te financieren en om het in staat te stellen, de kostgelden te betalen waar die gevraagd werden. Met de betalingen voor de bonkaart had de LO-Ieiding evenwel geen vrede; het bedrag van f 40 tot f 50 werd in de loop van' 43 eerst tot f Ia verlaagd, toen tot f 2,50 en in oktober geheel geschrapt. Gelijk gezegd: ook diegenen die door de onderduiker onderhouden waren, moesten financieel geholpen worden. Wij hebben de indruk dat die noodzaak zich slechts in een minderheid van de gevallen voordeed; de meesten immers die onderdoken, waren jongemannen die nog niet getrouwd waren.
XCToen het apparaat eenmaal tot ontwikkeling gekomen was, had het ook voor de eigen werkzaamheden aanzienlijke bedragen nodig. Het werkvan de Landelijke Knokploegen vergde per maand ca. f 70 000, dat van de Persoonsbewijzensectie, de Falsificatiecentraleen de Centrale Inlichtingendienst flo 000. Die bedragen werden door de LO-Ieiding ter beschikking gesteld. Zij ontving zelf per maand ca. f roo 000 waarvan dus voor de uitgaven van de leiding-zelf ca. f 20 000 restte. Uiteraard ging er binnen de LO veel méér geld om. Hoeveel, is niet bekend en valt ook niet te schatten: Om te beginnen weten wij niet voor hoeveel onderduikers kostgeld betaald moest worden en
voorts weten wij evenmin in hoeveel van die gevallen de onderduikers zelf in staat waren, voor dat kostgeld te zorgen. Dat voor die kostgelden alsook voor de fmanciële steun aan het achtergelaten gezin of aan de ouders landelijk grote bedragen nodig waren, is plausibel. In '43 werden zij geheel door de LO opgebracht, nadien trof de leiding een regeling met het Nationaal Steunfonds krachtens welke de gezinssteun door het NSF overgenomen werd voorzover de LO zelf het benodigde geld niet kon opbrengen. Er werd door de LO namelijk van meet af aan districtsgewijs geld ingezameld, hoofdzakelijk in de vorm van maandelijkse bijdragen die van f I tot f 100 varieerden; sommige vermogenden gaven nog veel hogere bedragen. Dat geld bleef in de districten; per district werd er, voorzover mogelijk (het NSF sprong bij), de hulp aan onderduikers uit gefinancierd; hield men geld over, dan ging dat naar de provinciale leiding ; hield ook die provinciale leiding geld over, dan ging dat naar de 'Top' die, gelijk vermeld, in de zomer van ,44 per maand f roo 000 nodig had. Misschien heeft de 'Top' in totaal f I mln uitgegeven - daarvan is ruim f 580 000 door het Nationaal Steunfonds ter beschikking gesteld, anders gezegd: er is in de LO aan de basis zoveel geld uitgegeven dat de 'Top' tenslotte geld tekort kwam.
XCHet enige LO-district waarvan financiële cijfers bewaardgebleven zijn, is het district Breda. Dit district, aldus Het Grote Gebod','gaf in de nazomer van '44', d.w.z, na het uitbreken van de Spoorwegstaking (17 september '44), 'maandelijks f 37000 uit voor 380 onderduikers' (per onderduiker dus bijna f roo"), 'f 18 000 voor 120 gezinnen van onderduikers' (f ISO per gezin), 'f 4000 voor 80 Joodse onderduikers' (alleen kostgeld: f 50 per onderduiker), 'f 2700 voor 40 ondergedoken militairen' (bijna f 70 per persoon), 'f 1200 voor 9 ambtenaren' (ruim f 135 per persoon), 'f 1450 voor 9 gezinnen van gefusilleerden, gevangenen en gijzelaars' (f ISO per gezin), 'en f 40000 voor 210 spoorwegmannen' (bijna f 200 per gezin"). Per maand werd toen dus ruim f 104°00 uitgeven. In totaal gaf het LO-district Breda ca. f 500 000. uit (Breda werd eind oktober bevrijd); daarvan was de helft door de LO zelf ingezameld, de helft door het Nationaal Steunfonds ter beschikking gesteld. Er waren overigens door dit district veel méér 'gewone' onderduikers ondergebracht dan 380. Voor veruit de meesten behoefde niet betaald te worden en van een deel van de overigen werd de onderduik niet door
1 H.B.S. Holla en A. Raaijmaakers in: dl. p. 317. 2 Voor deze onderduikers waren dus niet alleen kostgelden nodig maar ook bedragen voor andere uitgaven. 3 De spoorwegstakers kregen hun normale salaris uitbetaald.
de LO gefinancierd maar door de kerken, 'bijvoorbeeld nam de gereformeerde diaconie aile gereformeerde onderduikers voor haar rekening."
XCDe schaarste aan fmanciële gegevens behoeft ons niet te verhinderen om te coneluderen dat de onderduikers van de LO inderdaad de nodige geldelijke hulp ontvingen in al die gevallen waarin zij zich niet zelfkonden redden.
XCHoe ging het onderbrengen van die onderduikers in zijn werk en waar werden zij ondergebracht?
XCDe opzet van de LO was, de onderduikers zoveelmogelijk te plaatsen in hun eigen milieu en dan in omstandigheden waarin zij hun eigen vak konden uitoefenen. Dat lukte lang niet altijd, kantoorbedienden moest men als regel boerenknecht laten worden. 'Naar speciale vaklieden als kappers, kleermakers en schoenmakers was altijd veel vraag. Voor slagers en bakkers wisselden vraag en aanbod sterk a£'2 Tot in de zomer van' 44 werd de onderduik als regel goed voorbereid, nadien werd niet meer zo precies op milieu en werkgelegenheid gelet. Toen was het vinden van duikadressen ook gemakkelijker geworden - voordien stuitten de plaatselijke LO-medewerkers vaak op een weigering, vooral als het om Joodse onderduikers ging. Door verscheidene van die medewerkers werden af en toe trucs gebruikt of werd op andere wijze pressie uitgeoefend:
XC'Een van de medewerkers in Bloemendaal schermde met een zwarte lijst, daar kwam men op als men de gevraagde medewerking weigerde, en die lijst ging naar Londen, waar de regering al die namen registreerde. Een medewerker uit Haarlem gebruikte een nog drastischer list. Vijf minuten voor spertijd kwam hij met zijn onderduiker aan de deur, hij moest nu de man kwijt, omdat zij beiden over vijf minuten niet meer op straat mochten zijn ... Hij vroeg onder deze omstandigheden de onderduiker één nacht onderdak te verlenen ... Maar de illegale werker. '.. liet zich de eerste veertien dagen niet zien. Kwam hij eindelijk opdagen, dan was men wel over de angst heen en gewoonlijk was men met de onderduiker wel zo vertrouwd geraakt dat men hem niet meer wilde missen."
XCVoor de LO was het natuurlijk het gemakkelijkst indien men de onderduiker rechtstreeks naar zijn duikadres kon sturen. Dat betekende evenwel datH.Holla en A. Raaijmaakers in:p.Antoon Coolen in a.v.,p.A.v., p.
1 B. S. dl. I, 317. 2 dl. II, 237. 3 215-16.
al die adressen genoteerd en op de 'beurzen' of anderszins doorgegeven moesten worden. Dat was riskant. Als regel werd dan ook met de onderduiker de afspraak gemaakt dat hij in de plaats waar hij zou onderduiken, een illegale werker van de LO op een bepaalde plek op een bepaald tijdstip zou kunnen ontmoeten. Over en weer was dan een herkenningsteken vastgesteld - vaak werd een stukje papier in tweeën gescheurd (een 'pasje' of 'Turks pasje') waarvan de onderduiker de ene helft kreeg en degeen die hem zou opvangen, de andere. Men stelle zich dat alles niet als een perfect ordelijk geheel voor: er ging nogal eens iets mis en dan raakten onderduikers aan het 'zwerven'. Trouwens, vooral in de eerste maanden werden de provinciale medewerkers door de landelijke 'beurs', aldus K. Norel,
XC'wel tot wanhoop gebracht door hun veel meer onderduikers op hun dak te sturen dan op de 'beurs' was afgesproken. Met grote moeite en dikwijls na veel teleurstellingen hadden zij de toegezegde mannen een tehuis bezorgd en de volgende dag stonden er alwéér een dozijn op de stoep. Zulke voldongen feiten hebben medewerkers tureluurs gemaakt en onderduikers alle moed doen verliezen.'!
XCOmtrent de geografische spreiding van de onderduikers der LO-zijn geen nauwkeurige gegevens beschikbaar - zij zaten praktisch overal. Wèl, wat het platteland betrof, in typische eoncentratics die bepaald werden door de mogelijkheden (enkele duizenden zaten in de Noordoostpolder, 'Nederlands Onderduikers Paradijs', zoals men de polder wel aanduidde), door de geaardheid van de bevolking en door de ijver van plaatselijke medewerkers. Verscheidene plattelandsgemeenten waren er waar de onderduikers IQ % van de bevolking vormden, in de Achterhoek had Aalten op een gegeven moment op ruim dertienduizend inwoners vijf-en-twintighonderd onderduikers.
XCVeruit de meesten van die onderduikers, misschien wel 90 %, waren jongens en mannen die zich aan de arbeidsinzet wilden onttrekken; zij vielen in hoofdzaak in de jongere leeftijdsgroepen. 'Meisjes mogen niet meer zwemmen', werd rondverteld, 'er zijn namelijk teveel jongens onder water.' Het aan het werk houden van die onderduikers was vaak een probleem. Soms verleenden ambtenaren van de GAB's daar clandestiene hulp bij (de LO- Amsterdam had een illegale arbeids beurs die via het GAB ca. achtduizend onderduikers aan werk hielp), soms werden door of met medewerking van de LO kleine bedrijfjes opgericht welker bestaan, gelijk reeds in hoofdstuk I vermeld, door de meeste van de desbetreffende rijksbureaus voor handel en
nijverheid door de vingers gezien werd.' Over het gehalte van de onderduikers in verband met de arbeidsinzet raakte de La-leiding in de loop van '44 minder tevreden: er waren er toen die niet om principiële redenen onderdoken maar louter omdat zij de Geallieerde bombardementen op de Duitse steden duchtten. 'Van deze slappelingen', zo werd over Zuid-Holland in Het Grote Gebod gerapporteerd,
XC'kwamen de eindeloze klachten op de provinciale en districtsvergaderingen : van Jan die zo'n tochtig kamertje had; van Piet die iedere dag aardappels moest schillen; van Kees die zelf z'n was moest doen, en zo tot in 't oneindige 'tWas niet zeldzaam als men van een aspirant-onderduiker, die niet binnen een week een plaats met toebehoren had gekregen, te horen kreeg dat hij inmiddels voor de Wehrmacht was gaan werken"
XCen dat alles was dan nog maar een deel van de moeilijkheden die de illegale werkers van de La moesten opvangen. Hier waren onderduikers die de stellige indruk hadden dat zij door boeren of ambachtslieden bij wie zij geplaatst waren, uitgebuit werden, daar was, aldus weer van Riessen, 'een onderduiker die stal, een onderduiker met verkeerde sexuele aanleg, een onderduiker die teveel toegenegenheid voor de dochter des huizes aan den dag legde, een onderduiker die niet wou werken, een onderduiker uit een Christelijk gezin die langzamerhand geestelijk niet meer meeleefde, enzovoort, enzovoort'? - vooral de onvoorzichtigheid van onderduikers gaf menigmaal aanleiding tot klachten. De meeste La-medewerkers hebben van de lente van '43 af twee jaar lang moeten werken om aan al die problemen het hoofd te bieden. Men moet daarbij in het oog houden dat het aantal onderduikers na de zomer van' 44 nog belangrijk steeg. Alleen al de La heeft uiteindelijk misschien wel voor omstreeks driehonderdduizend onderduikers gezorgd - driehonderdduizend wier arbeidskracht aan Duitsland onthouden werd.
XCHet is een indrukwekkend cijfer.
XCWat de LO aangaat, vielen de slachtoffers tot in de zomer van '44 naar verhouding vooral in de hogere regionen, d.w.z. bij de landelijke leiding en onder de provinciale-, de districtsen de rayonleiders. De lege plaatsen werden steeds door anderen ingenomen. Noord-Holland had successievelijk zes provinciale leiders, van de vijf die gearresteerd waren, kwamen drie om. Op 21 juni '44 werd de gehele LO-Ieiding in Limburg opgerold! (bij die gelegenheid vielen Hendrix en kapelaan Naus in Duitse handen, hetgeen
XC1 De LO-Ieiding vergaderde op 21 juni te Weert. Dat was bekend aan een illegaal werker, Bob Jesse. Jesse was een Amsterdammer die werkzaam was geweest in de illegale groep die De Vonk uitgaf, maar die van de zomer van' 42 af dit werk was gaan combineren met het over de grens brengen van Joden. Daarbij was hij in contact gekomen met de LO. Hij verrichtte, zo schreef Het Grafe Gebod, 'meer werk dan zijn zenuwen konden verdragen en (trok) zich in overspalmen toestand uit het werk terug ... Zijn medestrijders zochten hem op en overreedden hem, ... zijn oude plaats in de illegaliteit weer in te nemen. Hij deed het ... en (werd) gevangen genomen. Hij vertelt dat hij ondanks bedreiging en mishandeling gezwegen heeft, totdat de Duitsers een Joodse moeder binnenbrachten met twee jonge kinderen. De Duitsers dreigden Bob dat zij in zijn tegenwoordigheid deze beide kinderen de benen zouden breken, indien hij bij zijn zwijgen bleef volharden .... In dat donkere' uur, geestelijk murw geslagen door angst en ellende en door de smeekbeden van de Joodse moeder, is Bob bezweken.' (Anne de Vries in: Het Grote Gebod, dl. II, p. 146). Hij begaf zich op de vastgestelde dag naar Weert, liet zich daar door een keerierster naar het klooster St. Louis brengen waar de leiding van de LO-Limburg die dag in vergadering bijeen was - en werd door de Sicherheitspolizei gevolgd die
beidenhetlevenkostte), medio augustus die in Friesland. Wat de 'Top' van de LO betreft, memoreerden wij al dat vóór Hendrix in april Dienske gearresteerd was, voorts op 13 juni bij de overval aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal te Amsterdam twee andere leden van de 'Top': Hessels en Westerbeek, en op 14 juni in Zwolle Izaak van der Horst. Alleen Pruys, van Vliet en Hendrix waren toen nog over, en van hen werd Hendrix dus een week later, 21 juni, gegrepen. Men moet zich dat concreet voorstellen: daar is, na Dienske's uitschakeling, een college van zes mannen die eens per week bijeenkomen om in een diepe kameraadschap, gestaald door gezamenlijk gedragen verantwoordelijkheid en gezamenlijk doorstane spanningen, de problemen te bespreken waar hun organisatie met haar vertakkingen in het ganse land voor staat - plots ontbreken er twee, een dag later de derde, zeven dagen daarna de vierde. Het werk zelf was almoeilijk genoeg, moeilijker nog was het, het voort te zetten ondanks dergelijke zware slagen.
XCSlagen van dien aard troffen ook de leiding van de Landelijke Knokploegen: Izaak van der Horst, Hilbert van Dijk, Leendert Valstar en Liepke Scheepstra. Eerder wezen wij er op dat die leiding, wat de operaties betrof, vooral bij Valstar en Scheepstra berustte. Hun samenwerking was bij uitstek harmonisch - maar Valstar was tien jaar ouder dan Scheepstra en het zou ons niet verbazen wanneer dit leeftijdsverschil hem een zeker natuurlijk overwicht op Scheepstra gegeven had. Helaas, op 15 mei '44 werd Valstar in Delft door een ongelukkige samenloop van omstandigheden gearresteerd. Hij had er zijn vrouw op haar onderduikadres bezocht, moest haastig naar de trein, stapte op weg naar het station in een bosje om te urineren en werd aangehouden door een agent (de politie keek in die buurt naar een exhibitionist uit). Valstar moest mee naar het hoofdbureau. Zijn valse papieren waren prima in orde - maar in februari had hij ongemaskerd leiding gegeven aan de 'wapenkraak' in datzelfde hoofdbureau: behalve het politiebureau in zijn woonplaats Naaldwijk was het Delftse hoofdbureau het enige waar hij zich persé niet vertonen kon. Op een gegeven moment rende hij dus weg, hield zich in een steegje verborgen, kwam te voorschijn, werd door dezelfde agent weer aangehouden - nu schoot Valstar de agent in de benen. Hij ontrukte een fietser zijn fiets, zette een spurt in, werd door het publiek tegengehouden, viel en blesseerde zijn knie. Kort nadien zat hij in een cel van het
XConmiddellijk het klooster binnenviel. Van de twaalf aanwezige LO-Ieiders wisten vier te ontkomen. Jesse trok nadien naar Amsterdam waar Dobbe hem nog trachtte te liquideren; dat mislukte.
XCWij vermelden in dit verband dat drs. Moonen, de mentor van het onderduikwerk in Limburg, in augustus '44 gearresteerd werd; ook hij is in een coneentratiekamp
hoofdbureau opgesloten. Een politieman die een belangrijke LO-contactman was, trofhem biddend aan. Die agent verklaarde zich bereid, hem dezelfde avond te laten ontsnappen, maar daarvoor was de medewerking van een inspecteur nodig. De inspecteur was een dienstklopper en weigerde. -Enkele uren later werd Valstar zwaar geboeid naar de politie-gevangenis aan het Haagse Veer te Rotterdam overgebracht. Onmiddellijk kwamen Johannes Post, Scheepstra en van Dijk naar het westen om te zien wat zij voor Valstar konden doen. Post sprak met de gevangenisdirecteur. Deze weigerde medewerking. Post liet het er niet bij zitten. Hij bracht de directeur een tweede bezoek, ditmaal samen met de anti-revolutionaire oud-minister van Justitie, mr. J. Donner. Nu verklaarde de directeur zich tot hulp bereid (hij zou Valstar vrijlaten en dan zelf onderduiken), maar toen puntje bij paaltje kwam, liet hij het afweten - enkele dagen later, en terwijl de Knokploegen nu .Joorbereidingen troffen voor een overval op de politiegevangenis. werd Valstar (die inmiddels zijn tandprothese ingeslikt had met de bedoeling, zo in een ziekenhuis terecht te komen) opgesloten op een plaats van waaruit geen ontsnappen mogelijk was: de bunker van het concentratiekamp Vught.
XCOok hij werd er op 4 september gefusilleerd.
XCDe leiding der Knokploegen in het westen des lands was na zijn arrestatie door Johannes Post overgenomen.
XCHet was bij uitstek de situatie waarin een of meer vooraanstaande figuren uit de illegalireit gearresteerd waren, die telkens weer de illegale groepen stimuleerde om te trachten, deze en andere gevangenen te bevrijden. Soms kon men die vrijlating bereiken door een hoge losprijs te betalen, maar op dergelijke aanbiedingen ging de Sicherheitspolizei, als het topfiguren betrof, nooit in. Dan restte slechts één mogelijkheid: een overval, een bevrijdingsactie. Tot begin september '44 zijn de Knokploegen er in 36 gevallen in geslaagd, één of meer gevangenen te bevrijden. Dat lukte Scheepstra en zijn Knokploeg spectaculair opmei '44 toen men de kort tevoren gearresteerde ds. Slomp vrij kreeg uit de gevangenis te Arnhem, 'de Koepel' (uitroep van Slomp: 'Jongens, jullie zijn helden', antwoord van een der KP'ers:Ging niet uit eigen kracht, dominee"): het lukte opnieuw opjuni toen een Rotterdamse Knokploeg zeventien illegale werkers van de
II "t 6
XC1 Anne de Vries in: Het Grote Gebod, dl. II, p.
groep die Je Maintiendrai uitgaf, bevrijdde"; het lukte wéér op I I juni toen de Knokploegen van Scheepstra en Johannes Post tezamen opnieuw 'de Koepel' in Arnhem binnendrongen(honderddertig gevangenen konden weggaan, vier-en-vijftig deden het) - en nog geen twee weken na deze triomf, op 23 juni, werd Johannes Posts boezemvriend Jan Wildschut in Haarlem gearresteerd.
XCDat zou tot een ramp leiden.
XCPost had het plan opgevat, het grote distributiekantoor te Haarlem te kraken. Hij had dat goed voorbereid: met medewerking van de chef van de uitreikingsdienst zouden twee KP' ers zich 's middags in de kluis laten opsluiten; zij zouden deze' s avonds om 8 uur met een nagemaakte sleutel verlaten en dan dertien andere KP' ers toegang geven tot het gebouw. Niet Posts eigen Knokploeg zou de operatie uitvoeren maar een Noordhollandse. Die Noordhollandse wenste evenwel dat zich onder de twee die in de kluis opgesloten zouden worden, een bij uitstek ervaren KP' er zou bevinden. Post wees daar jan Wildschut voor aan. Dat zei hij hem niet zelf (Post wist dat zijn Knokploeg het onjuist achtte dat hij die belangrijke operatie aan anderen toevertrouwd had) - hij liet het hem op 22 juni zeggen door een van zijn koeriersters, Hilde Dekker. 'Ik zal nooit Jans gezicht vergeten', aldus Martha van Huessenpikaar die zich bij 'de jongens' bevond
XC'hij is helemaal van streek en hangt zo'n beetje tegen de schoorsteenmantel op. Hij was toch aloverspannen de laatste tijd en daarom blijfik aandringen dat onze mannen mee zullen gaan. Die zijn het met me eens.Waarom isJohannes niet zelf even gekomen, maar heeft hij de boodschap aan Hilde meegegeven? 'Bevel is bevel, jongens, daar ontkom ik niet aan', zegt Jan resoluut. De prettige avond is bedorven, ieder is met zijn eigen gedachten bezig tot Jan plotseling zegt 'Waarom komt er toch geen einde aan al deze narigheid? Maar wat zit er anders op dan door te gaan?' Hij geeft achteloos zijn sigaren weg en begint door de kamer te ijsberen. Wij worden er allemaal zenuwachtig van.
XC. .. De volgende morgen gaat hij alleen weg."
XC, Men kwam het gebouw binnen doordat de Rotterdamse KP-leider Samuel Esmeyer zich voor SS-officier uitgafAls eerste kwam hier Johannes Post het gebouw binnen, z.g. als gevangenispredikant. 3 M. van Huessen-Pikaar ; Wij en
2
XCDe overval mislukte. De KP' ers, binnengelaten door wildschut en de tweede KP' er die zich had laten insluiten, waren nog met het inpakken van de buit bezig, toen onverwachts enkele werksters verschenen. Een onderdeel van het plan was geweest dat die werksters op het laatste moment het consigne zouden krijgen weg te blijven - daarmee was blijkbaar iets misgegaan. Inbraak vermoedend holde één werkster meteen de straat op en waarschuwde een slager. De slager sloeg alarm, rende het gebouw binnen, werd daar door Wildschut uit verdreven, maar toen deze om zich heen keek, waren de andere KP' ers al weg. wildschut zelf trachtte nu te vluchten, nam een jongen zijn fiets af, maar voor hij de straat uit was, gooide een NSB' er zijn fiets voor die van wildschut. Deze viel en werd gegrepen. Hij werd naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans te Amsterdam overgebracht.
XC'Onze Jan, hij is niet meer uit onze gedachten. Hij moet vrij komen, hoe dan ook. Hij ligt gebonden in een cel en het eten wordt hem in zijn mond gegoten. Deze berichten krijgen we van een jongen van Trouw die uit de Weteringschans ontslagen is. Hij wordt wel niet meer vertrouwd, maar er wordt toch naar hem geluisterd. Jan wordt zwaar mishandeld bij het verhoren. 0 Jan, jongen, niets kan ons meer schelen nu jij zo in nood verkeert. Ik zie hem voor me zoals hij was, wanneer hij bad, Jan, die nooit iets deed zonder zijn gebed, Jan, die voor ieder van ons zijn leven zou geven, moet het zijne verliezen ... Dit is de eerste keer dat ze mij zien huilen, maar ik houd zoveel van die trouwe medewerker.
XC... We gaan op inlichtingen uit in Amsterdam: hoe zit het op de Weteringschans? Zou er iemand goed zijn van de bewaking? Is die waakhond er nog die al eenseen overval heeft doen mislukken ?We rijden in de tram door Amsterdam; als de conducteur de halte Weteringschans afroept, rijzen onze haren te berge. Hier zit Jan gevangen, 0 jongen, als we je eens mochten helpen'!
XCmochten helpen? Het moest! Dat leed voor Johannes Post geen enkele twijfel.
XCWij zijn er niet zeker van dat Rogier van Aerde het in Het Grote Gebod zuiver gesteld heeft toen hij, de achtergrond weergevend van waaruit Johannes Post totzijn overval op het Huis van Bewaring aan de Weteringschans kwam, er in de eerste plaats op wees dat Post in het westen des lands zijn autoriteit over de Knokploegen wilde versterken en dat dat streven de instemming had van de redactie van Trouw waarmee Post regelmatig contact had. 2 Het kan wel zijn dat dergelijke gedachten in algemene zin bij Post en de redacteuren van Trouw leefden, maar die motieven zijn, dunkt ons, niet nodig wanneer men de vraag stelt waarom Post tot zijn overval
XC1 A.v., p. 72. 2 Rogier van Aerde in: Het Grote Gebod, dl. I, p.
besloot en door dik en dun aan dat besluit vasthield. Heeft Post het niet veeleer zo gevoeld datWildschut door zijn toedoen gearresteerd was en dus door zijn toedoen gered moest worden? Gevoeld, schrijven wij, want wanneer men de gedragingen van Post in verband met de overval op zich laat inwerken', dan wordt men getroffen door een tragisch overwicht van de emoties op het koel en rationeel afwegen van de kans op welslagen.
XCVanuit een woning in de Witte de Withstraat in Amsterdam-west waar hij met enkele van zijn naaste medewerkers zijn intrek genomen heeft bij een echtpaar van Dam, trekt Johannes Post er al enkele dagen na de 23ste juni op uit om te zien welke mogelijkheden er zijn om het Huis van Bewaring binnen te komen. Hilbert van Dijk komt voor overleg naar Amsterdam en Post spreekt ook herhaaldelijk met de centrale figuur uit de organisatie van Trouw, Wim Speelman. Hij komt in contact met een bewaker, zekere van Agteren, die van harte bereid is tot medewerking, maar die waarschuwt dat het eerste plan dat Post met hem bespreekt: een soort gewapende bestorming van het gevangeniscomplex, onuitvoerbaar is.
XCOp list wordt het tweede plan gebaseerd: een aantal KP' ers zal ergens in Amsterdam z.g. een inbraak plegen, rechercheurs die 'goed' zijn, zullen hen arresteren, de officier van justitie, mr. H. A. Wassenbergh, zal er voor zorgen dat zij in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans opgesloten zullen worden, daar zal bewaker van Agteren wapens naar binnen smokkelen en hij zal dan op een nacht de cel of cellen van de KP' ers openen die vervolgens van binnen het gebouw uit tot de bevrijdingsactie zullen overgaan; buiten zullen de gevangenen, eenmaal bevrijd, door illegale werkers van Trouw opgewacht en naar onderduikadressen gebracht worden - daar zal Wim Speelman opdracht toe geven.
XCDie opzet wordt met van Agteren doorgenomen. Deze wijst op de waakhonden. Afgesproken wordt dat hij hun vlak voor de actie een stuk worsttreffend relaas hebben we de namen in overeenstemming gebracht met die welke wij
1 Wij volgen in onze beschrijving in de eerste plaats de zakelijke gegevens die Anne de Vries verwerkt heeft in het slot van zijn boek aangevnld met passages uit Martha van Huessen-Pikaar: In haar
zal geven met een zware dosis cyaankali er in. Wat 's nachts normaal aan bewaking in de gevangenis aanwezig is, maakt, aldus van Agteren, het plan uitvoerbaar, maar hoe dieper Johannes Post er op ingaat, des te meer gaat hij aan die uitvoerbaarheid twijfelen. De pseudo-inbrekers zullen eerst naar het hoofdbureau van politie gebracht worden - wat, als men van daaruit contact opneemt met de politie van de gemeenten die in hun persoonsbewijzen vermeld staan? Is er zekerheid dat alle pseudo-inbrekers in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans geplaatst zullen worden? Is het niet mogelijk dat zij allen of dat enkelen hunner in het Huis van Bewaring II aan de Amstelveenseweg zullen belanden? En zo ze al allen aan de Weteringschans opgesloten worden, zullen ze dan niet in verschillende cellen, zelfs op verschillende verdiepingen terechtkomen - in cellen bovendien waar zich ook andere gevangenen bevinden hetgeen het aan hen toespelen van wapens praktisch onmogelijk maakt? Dagenlang wordt die tweede opzet bekeken (er wordt ook met mr. Wassenbergh over gesproken) en tenslotte komt men tot de conclusie dat hij te hachelijk is. Men is dan al in de week van zondag 2 op zaterdag 8 juli - die zaterdag zit Jan Wildschut al vijftien dagen gevangen. Zijn zijn verhoren al ten einde? Dan bestaat elke dag de kans dat hij naar het concentratiekamp Vught gebracht wordt. Trouwens, er zitten aan de Weteringschans wel zeventig 'zware gevallen' met wie hetzelfde gebeuren kan: politieke gevangenen wier leven op het spel staat; Henk Dienske is een van hen.
XCIn die eerste week van juli brengt Johannes Post samen met Hilbert van Dijk een bezoek aan de conciergewoning die terzijde van het gevangeniscomplex ligt, dicht bij de Singelgracht. Van die woning uit kan men in een gang komen die via een deur toegang geeft tot de binnenplaats aan de zijkant van het cellengebouw. In die deur zit een slot dat alleen van die binnenplaats uit geopend kan worden. Op de binnenplaats staat een barak die gebruikt wordt voor het gevangen houden van opgespoorde Joodse onderduikers; daarin bevinden zich dag en nacht twee 'foute' Nederlandse bewakers. De deur die van die binnenplaats uit toegang geeft tot het cellengebouw, kan ook alleen van binnen uit geopend worden: uit het cellengebouw dus. Maakt men van de route via de conciergewoning gebruik, dan zullen dus twee deuren geopend moeten worden of open moeten staan, en zal men de twee bewakers in de barak tijdig moeten uitschakelen, alles als het ware in één ruk: als er op de binnenplaats geschoten wordt, zullen de eerste KP' ers zich al in het cellengebouw moeten bevinden om er de bewakers, voorzover nodig, te overmeesteren.
XCDe gegevens over de binnenplaats die door de concierge bereidwillig verstrekt worden, laten slechts één conclusie toe: de derde opzet (een rush
de conciergewoning) is alleen uitvoerbaar indien de twee deuren waar het op aankomt, beide van binnen uit geopend worden. Er is dus een helper in het complex nodig - een helper bovendien die zal kunnen herhalen wat bewaker van Welsum ruim twee maanden tevoren bij de overval van Gerrit van der Veen gepresteerd heeft: zich op het juiste moment de sleutels toeëigenen.
XCSinds enige tijd is in het complex een nieuwe 'foute' bewaker werkzaam, Jan Boogaard. Deze had zich in februari' 41 aangemeld als vrijwilliger bij de Waffen-SS, was evenwel in de loop van '43 uit de militaire dienst ontslagen en had toen een bewakersfunctie in het complex aan de Weteringschans aanvaard; hij woont bij zijn moeder, een weduwe, in de Kinkerstraat in Amsterdam-west, een half uur lopen van het Huis van Bewaring. Tijdens zijn werk in de gevangenis had Boogaard vooral in '44 in enkele gevallen clandestiene hulp geboden aan gevangenen, ook aan enkele Joden onder hen. De impuls daartoe ging evenwel niet erg diep bij hem - hij had zich soms laten betalen. Met die Boogaard nu komt (wij weten niet precies hoe) een lid van de Amsterdamse KP op maandag IQ juli in contact en dat lid krijgt daarbij de indruk dat Boogaard spijt gekregen heeft van zijn 'foute' houding, zich wil rehabiliteren en bereid is tot medewerking aan een overval. De leider van die Knokploeg gaat dan onmiddellijk bij van Agteren vragen hoe Boogaard door deze beoordeeld wordt; van Agteren zegt, schijnt het, dat hij Boogaard niet langer als onbetrouwbaar beschouwt en dat is in elk geval de stellige indruk die de Amsterdamse KP-leider in een gesprek bij Boogaard thuis op dinsdagavond II juli krijgt. Hilbert van Dijk wordt ingelicht en ontmoet Boogaard woensdagmiddag in een café. Hij vindt Boogaard een nogal slome jongeman maar een jongeman die inderdaad meent dat hij iets goed te maken heeft en daarbij maar één voorwaarde stelt: zijn moeder moet een paar duizend gulden krijgen. Later die woensdagmiddag spreekt van Dijk met Johannes Post: bij Post ligt de beslissing. Hachelijke zaak! Wat als Boogaard dubbel spel speelt? Maar Post, vindingrijk als hij is, ziet een kans om die mogelijkheid te elimineren: vóór de overval zal Boogaards moeder naar een ver onderduikadres gebracht worden en aan Boogaard zal worden gezegd dat, als hij een verrader blijkt te zijn, zij geliquideerd zal worden.
XCWoensdagavond eten Post en van Dijk in de Witte de Withstraat. Ze vertellen daar van de nieuwe mogelijkheid die zich voordoet om toch het Huis van Bewaring binnen te komen. Twijfel alom. Een SS'er! Johannes' broer Marinus, ook aanwezig, zegt dat hij en zijn Knokploeg zich in geen geval op samenwerking met die sinjeurzullen inlaten, Maar van Dijk is vol vertrouwen. Johannes Post, die Boogaard nog niet gezien heeft, is zo ver nog niet: ja, eigenlijk wil hij wel, maar is het verantwoord? Hij zit ofloopt voortdurend te bidden of kauwt nerveus op de ene sigaar na de andere.
diezelfde avond spreken Johannes Post, Hilbert van Dijk en de Amsterdamse KP-leider in de Kinkerstraat met Boogaard.
XCBoogaard had, wellicht al na het eerste contact met de Amsterdamse KP' er maar in elk geval na de gesprekken met diens leider en met Hilbert van Dijk, de staf van Lages ingelicht. Hem was opdracht gegeven, met overtuiging de rol te blijven spelen van de 'foute' bewaker die zijn leven wil beteren. Boogaard speelt die rol als een volleerde toneelspeler. Hij is het die aan de hand van een door de Amsterdamse KP-leider meegebrachte plattegrond (via Wim Speelman verkregen) de situatie toelicht; hij is het die het gevaar van de waakhonden onderstreept. Dat lijken evenzovele bewijzen van betrouwbaarheid. Alle reden is er nu, vast te houden aan de opzet die al eerder overwogen is: de rush uit de conciergewoning. Afgesproken wordt dat de overval in die vorm in de vroege uren van zaterdag IS juli uitgevoerd zal worden. Boogaard moet, zegt hij, die nacht om 2 uur als bewaker aantreden; hij zal een tweede ss' er die mèt hem wacht heeft, dronken voeren, de sleutels bemachtigen, de honden vergiftigen, om vijf over drie de deur naar de binnenplaats openen en een kwartier later (de KP' ers zullen zich dan op kousevoeten in het duister op die binnenplaats verzameld hebben) de deur naar het cellengebouw. Dan zullen de barak en het cellengebouw tegelijk bestormd worden - elke KP' er zal weten wat hij te doen heeft.
XCVoor zijn moeder neemt Boogaard die woensdagavond f 3200 in ontvangst. Post zegt hem dat ze morgen-, donderdagmiddag, naar Groningen gebracht zal worden. Dat zij gijzelaarster zal worden, is Boogaard natuurlijk onmiddellijk duidelijk. Hij spreekt in de achterkamer met zijn moeder en als zij naar voren komt, uit ze reeksen bezwaren. Maar Post is onverbiddelijk: donderdagmiddag moet ze weg, hij zal haar zelfkomen halen.
XCIn de nacht van woensdag op donderdag voert Post een lange bespreking in Den Haag. Donderdagmiddag komt hij in de Kinkerstraat. Daar wacht hem een teleurstelling: Boogaards moeder weigert met hem mee te gaan wèl vrijdag, zegt ze, dàn is ze bereid. Post slikt zijn teleurstelling in; trouwens, of de Knokploegen die gijzelaarster vrijdagmiddag in plaats van donderdagmiddag in handen hebben, maakt geen wezenlijk verschil. Natuurlijk kwelt hem de gedachte dat hij misschien aan het lijntje gehouden wordt. Is Boogaard tóch onbetrouwbaar? Maar dan kan het hele plan niet doorgaan! En
XCLater op die donderdag neemt Post in de Witte de Withstraat het plan met zijn KP' ers door. Er wordt twijfel geuit. Post wijst er op dat bij Boogaards moeder een portret van de koningin hing met een vlaggetje er bij. 'Misleiding!' roept Martha van Huessen-Pikaar, Maar Post is niet van zijn opzet af te brengen: Boogaard zal toch niet zijn bloedeigen moeder opofleren l De overvalploeg wordt samengesteld: achttien man, de meesten uit Posts eigen Knokploeg, twee vrijwilligers uit de groep van Marinus, voorts nog een vriend van Jan Wildschut en een relatie van de Amsterdamse Knokploeg, oud-lid van de uiteengeslagen verzetsgroep CS-6. De KP-Waterland weigert medewerking: evenals Marinus Post wijst zij de opzet af
XCDie donderdag zijn door de Trouw-organisatie aile onderduikadressen voor de te bevrijden gevangenen in orde gemaakt. Donderdagavond reist Johannes Post naar Rijnsburg. W éér heeft hij er eenlange nachtelijke vergadering, nu o.m, met Pruys en Russchen, een van de leden van het illegale CDK. Hij neemt er afscheid van zijn vrouw, krijgt van een medicus de cyaankali voor de waakhonden mee en reist vrijdagochtend (hij heeft maar een uur kunnen rusten, pervitine moet hem nieuwe energie geven) naar Amsterdam terug om er als eerste taak nu eindelijk Boogaards moeder af te halen.
XCOpnieuw weigert ze mee te gaan. Nu grijpt Post krachtig in: hij zegt haar dat die middag om half vier een jonge vrouw bij haar zal komen (een van zijn koeriersters, Betsy Trompetter, een zes-en-twintigjarige Joodse jonge vrouw) die haar zal helpen met inpakken en om 8 uur zal dan een auto voorrijden om haar naar Haarlem te brengen; dan zal haar zoon, voor hij naar zijn onderduikadres gebracht wordt, zaterdagochtend nog even bij haar langs komen: ze zal dan met eigen ogen kunnen zien dat hem niets overkomen is. Voor dat laatste is ze bang; tenminste, dat zegt ze. Boogaard heeft het toneelspelers bloed van geen vreemde.
XCVrijdagmiddag komt de overvalploeg samen in de consistoriekamer van de gereformeerde kerk aan de Amsterdamse Keizersgracht. Het operatieplan wordt opnieuw doorgenomen. Daarbij blijkt dat Post en van Dijk wel de conciergewoning zullen bezetten maar deze weer zullen verlaten en dus ook persoonlijk niet aan de eigenlijke overval zullen deelnemen (waarom niet? Wij weten het niet. Vermoedelijk meenden zij dat de operatie waarbij het vóór alles op snelheid aankwam, beter aan de jongeren overgelaten kon worden). Post en van Dijk zullen de nacht van vrijdag op zaterdag doorbrengen in een woning in de Kinkerstraat die een paar honderd meter van die van Boogaard verwijderd is. Lang en vurig is het gebed waarmee Post de samenkomst in de kerk besluit. Dan pas valt de nervositeit van hem af die hem de gehele week al geteisterd heeft.
zegt ontsteld dat Boogaards moeder haar om half vier niet opengedaan heeft. Het gehele plan wankelt. Is het nog te redden? Snel gaat Post met Betsy naar Boogaards woning - ja, nu is de moeder er en ook Boogaard komt (en neemt de cyaankali in ontvangst). Maar zijn moeder wil die avond niet weg, wèl de volgende ochtend. Post geeft Betsy opdracht, bij haar te blijven slapen en er voor te zorgen dat ze zaterdagochtend om kwart over vier bij de deur gereed zal staan. Daar zal dan ook Boogaard komen met een door de KP ter beschikking gestelde auto en Post en van Dijk zullen dan samen Boogaard en zijn moeder naar hun onderduikadres brengen.
XCMaar wat betekent dit alles? Toch niets anders dan dat de overval uitgevoerd zal worden zonder dat Post de gijzelaarster op een onderduikadres in handen heeft.
XCDat wordt aan de deelnemers aan de overval niet meegedeeld.
XCDie vrijdagavond eten Johannes Post en zijn eigen KP' ers met Hilbert van Dijk in de Witte de Withstraat. Anne de Vries:
XC'De eetlust is niet groot. Telkens gaan de ogen naar de klok. Op de rand van de borden ligt de as van de sigaretten. Hilbert eet nog een paar happen van de pudding met een brandende sigaret in zijn linkerhand. Johannes spreekt het dankgebed uit. De tafel wordt afgeruimd .
XC. . . Nog een uurtje hebben ze de tijd. Frits gaat aan de piano zitten en slaat gedachteloos een paar toetsen aan. Martha, die achter hem staat, ziet hem zuchten. Ze legt de handen op zijn schouders. Hij kijkt omhoog met een weemoedige lach.
XC'Martha', zegt'het is rotzooi, hè, dieWeteringschans?'
hij,
XC. . . 'En ga je toch?' vraagt ze.
XC'Natuurlijk', zegt Frits. 'Wat anders ?Wij moéten toch voor onze vrienden.'
'1
XCWaarschuwingen komen binnen: van Gerben Wagenaar die van het plan vernomen en er geen grein vertrouwen in heeft, ook van anderen. Mr. Wassenbergh doet via een tussenpersoon weten dat Lages die middag in het Huis van Bewaring is geweest en dat de wacht er versterkt is. Maar Johannes Post, innerlijk steeds met zijn plan, steeds ook met Jan Wildschut bezig,
XC1 Anne de Vries: De levensroman van Johannes Post, p.
brengt het niet op, de operatie af te gelasten. Dat zou hij ook als geloefszwakheid ervaren hebben. Zou het misgaan, dan zou ook dat, aldus zijn overtuiging, Gods wil zijn.
XC'Het tijdstip om de overval te beginnen nadert. Om half negen moeten de mannen die er aan deelnemen, op het Leidseplein aanwezig zijn. Johannes bidt of de overval mag lukken en dan gaan ze twee aan twee op weg naar het plein. De angst vreet ze op; er is van alle kanten bericht gekomen dat er verraad in het spel is, de Duitsers zijn op hun hoede. Maar de mannen kunnennu nietmeer terug."
XCTwintig man moeten op het Leidseplein verschijnen, Post en van Dijk inbegrepen. Twee blijven weg.
XCOm half negen bellen Post en van Dijk bij de concierge aan met wie zij eerder gesproken hebben. Eenmaal binnen, eisen zij de sleutel van zijn huisdeur op. Twee KP' ers worden door hen toegelaten. Dan gaan Post en van Dijk weg, naar de Kinkerstraat, en twee aan twee kunnen de overige leden van de overvalploeg de conciergewoning betreden. 'Ze kijken somber', aldus Martha die hen zag passeren, 'en hun gezicht is spierwit (Ik) krijg zo'n buikkramp dat ik niet meer weet waar ik blijven moet. Johannes en Hilbert zijn niet meer te zien. Wij, de vrouwen, gaan nu ook maar weg naar ons toevluchtsoord op een van de grachten.lê
XCVan de zestien leden van de overvalploeg zullen twee bij de deur van de conciergewoning op wacht blijven staan, één bij de concierge en zijn vrouw blijven, één bij de deur naar de binnenplaats postvatten, de twaalf overigen zullen om vijf over drie, als die deur geopend wordt, de binnenplaats opsluipen om dan een kwartier later tot de aanval over te gaan.
XCInderdaad, om vijf over drie (het is nog pikdonker) doet Boogaard de denr open. De twaalf man sluipen naar binnen en verzamelen zich daar na enige tijd bij de deur naar het cellengebouw. Terwijl zij daar staan (Boogaard heeft zich even verwijderd), wordt opeens 'Handen omhoog!' geroepen en wordt ook het vuur op hen geopend, uit de barak zelfs met een machinegeweer. De mannen laten zich vallen, vuren links en rechts hun revolvers af, de79
1 Martha van Huessen-Pikaar: p. 75-76. 2 A.v., p. 76.
meesten trachten onmiddellijk nadien uit de val te komen. 'Ik wist me geen raad meer', vertelde Jan Wildschuts broer, een van de Kp'ers die ontsnapte, zaterdag aan Martha 'Jaap viellanguit en Eddie kreeg een kogel door zijn schouder. Wij grepen elkaar vast en juist op het moment dat ze even ophielden met schieten, holden we de gang in waaruit we gekomen waren en probeerden een uitweg te zoeken. Alles zat op slot en we hoorden ze lachen. Om de binnenplaats liep een muur van ongeveer vier meter hoog, nergens konden we heen, steeds maar die muur en de donkerte om je heen. Als muizen zaten we gevangen.'!
XCDe vier KP' ers die niet de binnenplaats hebben moeten betreden, weten te ontkomen. Van de twaalf die zich daar bevinden, worden in eerste instantie vijf gegrepen, zeven komen met inspanning van al hun krachten, zich vastklampend aan kleine oneffenheden (ze schaven er hun tenen bij kapot), via een gemetselde verbindingsgang buiten het complex - twee gaan nadien schuilen onder de brug tussen het Leidseplein en het Leidsebosje en kunnen een uur of wat later onder het vuilnis meevaren op een passerende vuilnisschuit. De vijf anderen die buiten het complex gekomen zijn, sluipen Î11 het donker naar andere punten (Duitse politie is overal aan het zoeken), Jan Wildschuts vriend die zwaargewond is, zakt bij het Leidseplein Ul een portiek meen.
XCVier uur is het einde van de spertijd en kort nadien moeten de helpers die de onderduikadressen kennen, bij het Leidseplein verschijnen. De hele omgeving is er afgezet. Wie er aankomt, wordt met zijnhanden omhoog tegen de muren van de huizen gezet. Gerben Wagenaar die opzettelijk in de buurt is blijven slapen, hoort kort na drie uur het schieten, is toch naar het Leidseplein gelopen, raakt er in een vuurgevecht verwikkeld maar ontkomt.ê Om vier uur is ook Martha met twee andere helpsters van Johannes Posts Knokploeg, een van hen zijn koerierster Hilde, op pad gegaan - ze heeft geen oog dichtgedaan maar het schieten niet gehoord. Gedrieën lopen ze naar de gevangenis.79
1 A.v., p. 78. 2Wagenaarnam die dag nog deel aan een bespreking in Amsterdam met Speelman en anderen waar nagegaan werd hoe men gewonde deelnemers aan de overval uit een ziekenhuis kon bevrijden - geen werd evenwelnaar een zieken huis overgebracht.
Op de Weteringschans ligt een man (vermoedelijk een van degenen die gevangenen heeft moeten ophalen en die door een verdwaalde kogel getroffen is)
XC'op straat te kreunen: '0, mijn vrouwen kinderen, had ik het maar niet gedaan.' Voor we bij hem kunnen zijn, giert er een overvalwagen langs ons heen. Er springen soldaten uit die even later de man naar binnen sleuren.
XCIn een portiek vinden we een man ineengedoken zitten met verwrongen trekken. Als ik hem beet pak, spuit er een straal bloed uit zijn rug. 'Is het mis' vragen we doordringend. Hij knikt. Het is, geloof ik, Guus, de vriend van Jan. Juist als we willen proberen hem weg te halen, komt er weer een overvalwagen aanrijden. Duitsers in uniform springen er uit. Wij moeten onze persoonsbewijzen laten zien ... 'Was moehen Sie hier!' 'We willen die man helpen.' '0, dat doen wij wel.' Meteen sleuren ze hem weg.'!
XCOm tien voor half drie, drie kwartier voor de overval zal beginnen, is Betsy Trompetter, de koerierster van Post die bij de moeder van Boogaard is blijven slapen, ruw wakkergeschud. Politie! Vier kerels. 'Toen moest ik', vertelde ze na de oorlog, na haar terugkeer uit het concentratiekamp Ravensbrück,
XC'mij aankleden waar ze met hun vieren bijstonden. Ik dacht toen maar: voor honden geneer je je ook niet en deze zijn nog minder dan honden. Maar toen ik klaar was met aankleden, lag daar nog mijn corset vol met bonkaarten, twee zakboekjes vanjoharmes met afspraken die ik altijd voor hem bij mij droeg, geheime papieren, blanco Ausweise voor de PTT, bandenbonnen, fietsbonnen, formulieren voor textiel en veel geld, f 5600. Enfin, ik tilde doodkalm mijn rok op en gespte het corset om. Toen ik in de gevangenis aankwam, moest ik gefouilleerd worden, maar de kerels die er bij hadden gestaan toen ik mij aankleedde en niets hadden gezien, zeiden dat het wel in orde was ... In mijn cel had ik een ton en daarin heb ik dagenlang de papieren gegooid. De eerste dag heb ik de twee zakboekjes en nog wat geheime papieren door het eten gemixed en opgegeten.v
XCKort na vier uur (Post heeft geen afspraak gemaakt dat iemand hem onmiddellijk na het einde van de spertijd zal inlichten hoe de overval verlopen is) lopen ze de Kinkerstraat af en gaan schuin tegenover Boogaards woning in een portiek staan wachten. Er komt een auto aan. Boogaard stapt uit. Gelukt! Ze steken de straat over om Boogaards moeder en Betsy Trompetter te halen plotseling, uit de auto: Lages, in volle lengte, revolver in de hand: 'Hánde hoch!' Van Dijk rent weg, Lages schietend achter hem aan (en raakt hem, maar van Dijk loopt door), Post vuurt op Lages (en mist), wordt onmiddellijk nadien besprongen, in een vechtpartij overmeesterd, geboeid, mishandeld, weggevoerd ('Een stem boven uit een huis gilt: 'Beulen! Vuile beulen!' '1). De poort van het Huis van Bewaring sluit zich achter hem.
XCEnkele uren later sluit diezelfde poort zich achter Hilbert van Dijk. Deze is, door twee kogels getroffen, een tuintje ingevlucht en er in een duivenhok weggekropen. Hij heeft veel bloed verloren, wordt er gevonden door de bewoners en hoewel van Dijk smeekt dat na te laten, waarschuwen dezen de politie en de politie waarschuwt de Sicherheitspoiizei.
XCOp zaterdag wordt in Amsterdam dicht bij de Aussenstelle der Sicherheus polizei und des SD een aanslag gepleegd op een van de leden van Lages' staf, Kriminaloberassistent SS-Hauptscharführer Ernst Wehner. Een dader wordt gegrepen. Wehner sterft in de nacht van zaterdag op zondag. Dat kan er toe bijgedragen hebben dat toen onmiddellijk het besluit viel om die dader nog op zondag zonder vorm van proces te executeren, samen met Johannes Post, Hilbert van Dijk en de gevangengenomen leden van de ploeg die het Huis van Bewaring heeft trachten binnen te komen; één, Jan Wildschuts vriend die een schot in de rug kreeg, is overleden, er resten er vijf. Aan die groep van acht zullen zeven ter dood veroordeelde andere illegale werkers toegevoegd worden.p.
1 Anne de Vries: 318.
XCZondagmorgen worden Post en van Dijk nog aan een kort verhoor onderworpen. Zij vertellen wie zij zijn en laten het daarbij. Meer wordt ook niet gevraagd. De 'SD' heeft haast.
XCVroeg in de middag worden de vijftien uit hun cellen gehaald, twee op brancards - een daarvan is Hilbert van Dijk, de ander een zwaargewonde KP' er. Ze worden met overvalwagens naar de duinen bij Overveen gebracht waar Walter Albers, die zijn hond bij zich heeft, al een groot grafheeft laten delven. Als de wagens naderen, wordt de hond onrustig, Albers loopt met hem weg maar ziet Lages nog uitstappen. Lages heeft die ochtend een heftig conflict gehad met Kriminalinspektor Julius Dettmann die de executie zal leiden. Dettmann die de methoden kent die door de Duitsers toegepast worden in Oost-Europa (hij heeft er ook Schöngarth, Naumanns opvolger als Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, leren kennen) heeft voorgesteld, de vijftien door middel van een nekschot af te maken nadat zij eerst in het graf zijn gaan liggen. Lages heeft zich daartegen verzet, Schöngarth (het kan zijn dat het overlijden van Wehner ook daarbij een rol gespeeld heeft) heeft Dettmann in het gelijk gesteld.
XCUit de vijftien worden drie groepen gevormd, twee van vijf, een van drie personen, die, met touwen aan elkaar gebonden, groep na groep in het graf moeten gaan Iiggen. Dertien keer weerklinkt een pistoolschot. Dan worden de twee brancards naar het graf gedragen. Nog twee schoten knallen.
XCZij kwamen alle uit het pistool van een Nederlandse SS'er.
XCGepast leek het ons, het beeld dat wij althans in dit deel van de werkzaamheden van de LO/LKP hebben willen geven, te besluiten met de beschrijving van de mislukte overval van IS juli '44 een beschrijving waaraan wij slechts toe te voegen hebben dat Boogaard, de verrader, nog op zaterdag 16 juli haastig naar de Sicherheitspolizei te Utrecht overgeplaatst werd' en dat Jan Wildschut, wiens gevangenneming zulk een belangrijke rol gespeeld had, kort voor het einde van de oorlog in een Duits concentratiekamp stierf.
XCWaarom leek ons die beschrijving van de overval van IS juli gepast?
1 Marinus Post heeft dagenlang bij Boogaards woning in de Kinkerstraat rondge zworven, de revolver in de zak, klaar om hem te liquideren. Maar noch Marinus noch andere illegale werkers konden Boogaard vinden. Deze werd kort na de bevrijding gearresteerd en behoorde tot de betrekkelijk weinige Nederlanders wier naoorlogs doodvonnis inderdaad ten uitvoer werd gelegd.
Toch om geen andere reden dan dat zij het de lezer inscherpt dat de illegaliteit in al haar vormen een levensgevaarlijke aangelegenheid was en tevens een successievan overwinningen en nederlagen - nederlagen in dier voege dat, aile moed en opofferingsgezindheid ten spijt, belangrijke doelen niet bereikt werdcri en inspirerende leiders aan hun gezinnen en hun makkers werden ontrukt.
XCNadedood van JohannesPost en Hilbert van Dijk was van de tevoren al tot drie mannen gereduceerde landelijke leiding der Knokploegen: Scheepstra, Post, van Dijk (Valstar was in mei, van der Horst injuni uitgeschakeld), nog maar één over: Scheepstra, de jongste. Welke problemen dat schiep voor de misschien veertig of vijftig Knokploegen die er op dat moment in bezet Nederland waren, hopen wij in deel 10 te beschrijven.
XCHier willen wij opnieuwonderstrepen dat de verzetsprestaties die in de periode zomer' 43-zomer '44 door de LO verricht zijn, geen moment losgemaakt kunnen worden van de nog gevaarlijker prestatiesder Knokploegen. Wij moeten die prestaties zien als een spontaan reageren - een reageren bovendien dat zich geleidelijk maar onstuitbaar in aile delen des lands aftekende zonder enig contact met buiten Nederland gevestigde autoriteiten. Andere grote illegale organisaties als de Ordedienst, Vrij Nederland en Het Parool stonden in die tijd in min of meer regelmatige verbinding met de regering te Londen, verscheidene grote spionagegroepen hadden de steun van geheime agenten en marconisten die door het Bureau Inlichtingen uitgezonden waren, maar afgezien van de algemene oproepen tot hulpverlening aan vervolgden die door Radio Oranje uitgezonden werden, ontvingen de verzorgingsgroepen in het algemeen en speciaalook de LOjLKP althans tot april' 44 uit Londen geen enkele steun, zulks dan met uitzondering van het feit dat de (ook al spontaan geboden) financiële hulp van het Nationaal Steunfonds, waarover straks meer, van januari' 44 af plaats vond met machtiging van de Nederlandse regering. Die machtiging was overigens: afgegeven zonder dat die regering van het bestaan van de LOjLKP op de hoogte was, laat staan dat zij wist hoe uitgebreid en efficiënt dit grote illegaliteits-complex functioneerde. Er zijn echter, merkwaardig genoeg, in' 43, voorzover bekend, van de zijde van de LOjLKP ook geen pogingen ondernomen om de regering daaromtrent te informeren.
XCTot twee pogingen kwam het in de lente van' 44.
XCIn april trachtte prof. mr. V. H. Rutgers samen met enkele anderen met een bootje de Noordzee over te steken teneinde de regering in te lichten omtrent het verzet dat van gereformeerde kringen uit geboden werd. Rutgers. was goed van Trouw op de hoogte en hij had van Bruins Slot en anderen ook veel over de LOjLKP gehoord. Zijn overtocht mislukte evenwel. De tweede
poging die omstreeks diezelfde tijd vanuit het LO/LKP-complex ondernomen werd, ging niet varr de 'Top' van de LO of de landelijke leiding van de Knokploegen uit, maar van de Limburgse leiding ; wij nemen evenwel aan dat Hendrix, die toen nog niet gearresteerd was, de 'Top' van de LO, waar hij lid van was, wèl heeft ingelicht. De missie werd toevertrouwd aan pater Bleys die in februari op het nippertje aan arrestatie ontkomen was. Bleys trok naar Zwitserland, samen met een geheime agent van het Bureau Inlichtingen, Schreinemachers, die een aantal maanden in bezet Nederland gewerkt had, hoofdzakelijk in het zuiden. Samen konden zij, dank zij de medewerking van de Zwitserse geheime dienst, begin mei de Zwitserse grens passeren en samen schreven zij een kleine week later in Genève een voor de regering bestemd 'Beknopt rapport over het illegale werk van de landelijke duikorganisatie' .1 Zij berichtten daarin dat er 'tussen de tweehonderdduizend en tweehonderdvijftigduizend' onderduikers waren en noemden het een 'enorm voordeel' dat 'bijna alle duikwerk' (dat ging te ver) in de LO samengebundeld was, onderstreepten dat de Knokploegen 'in het algemeen afwijzend'stonden tegenover de Raad van Verzet, schreven kritisch over de illegale pers (die zich van 'zuivere verzetspers' ontwikkeld zou hebben tot 'geheime propagandapers van verschillende politieke groepen') en keerden zich ook tegen de 'partijenpolitiek' die men evenwel, schreven zij, in de LO totaal niet aantrof:
XC'De partijenpolitiek zoals men ze kende van vóór IO mei 1940, en zoals sommigen die op de dag van de bevrijding zouden willen herstellen, is in het nationale duikwerk niet bekend. Protestanten, katholieken, socialisten en mensen die tot geen politieke schakering behoren, hebben zich in eerlijke solidariteit aaneengesloten, met geen andere bedoeling dan om (zo nodig ten koste van zichzelf) zoveel mogelijk anderen van de Duitse arbeids- of intemeringsslavernij te redden en aldus de godsdienstige en morele gaafheid van ons Nederlandse volk voor de komende toekomst te bewaren.'
XCToen Bleys eenmaal in Londen gearriveerd was (maar dat was pas in augustus het geval), kon hij op grond van zijn eigen leidende rol in de LOLimburg de regering als eerste een duidelijk, zij het op dat-moment alweer ietwat verouderd beeld geven van de werkwijzen van de LO/LKP en van de behaalde resultaten.
XC1 Tekst in 'Lodewijk' (ps. van L. Bleys): Verantwoording
Waarom hebben wij eerder de beperking gemaakt dat de verzorgingsgroepen 'althans tot april' 44' geen feitelijke steun uit Londen ontvingen? Het antwoord is dat men het bombardement dat de Royal Air Force in het midden van die maand op de in het gebouw Kleykamp (Den Haag) ondergebrachte rijksinspectie van de bevolkingsregisters uitvoerde, inderdaad als zodanige steun beschouwen mag.
XCToen wij deel 4 schreven, het eerste van vier delen die gewijd zouden zijn aan de gebeurtenissen in bezet gebied, hebben wij in het Voorwoord uiteengezet waarom wij die gebeurtenissen wilden behandelen, los van die welke zich in diezelfde tijd (mei' 40-juni '44) bij de Nederlandse regering en de aan haar ondergeschikte organen voordeden. Wij gaven daarbij als onze, deze volgorde verklarende conclusie weer dat de regering 'over het algemeen tot in de voorzomer van 1944 weinig feitelijke invloed uitgeoefend heeft op de ontwikkelingen in bezet gebied.' Dat laatste nu was, niet uitsluitend maar toch wel in de eerste plaats, gevolg van de slecht werkende geheime verbindingen. Daar kwam nog bij dat die verbindingen, voorzover onderhouden, in de eerste twee bezettingsjaren nagenoeg uitsluitend gebruikt werden om militaire gegevens aan Londen te doen toekomen. Regelmatige voorlichting inzake de civiele sector kreeg Londen pas, toen in de lente van '42 eerst via de Zweedse-, spoedig ook via de Zwitserse Weg illegale bladen van allerlei signatuur doorgezonden werden; daaraan werden via de Zwitserse Weg met name van de lente van '43 af ook velerlei rapporten die de civiele sector behandelden, toegevoegd. Trouwens, ook veel Engelandvaarders hadden van meet af aan van gebeurtenissen op die sector verhaald, maar hun informaties hadden als regel een lokaal karakter gedragen. Factoren als deze zijn het die verklaren waarom het tot april '44 duurde voordat van Engeland uit een poging ondernomen werd om de collecties van de rijksinspectie van de bevolkingsregisters, die in het dwangsysteem van de vijand een rol van primaire betekenis vervulden, te vernietigen.
XCLaat ons er eerst aan herinneren dat in de loop van' 41 bij de rijksinspectie de ontvangstbewijzen-persoonsbewijs terechtkwamen, die een vrij snelle verificatie mogelijk maakten van elk persoonsbewijs waarin de Nederlandse of de Duitse politie geïnteresseerd was. De Sicherheitspolizei had vrij toegang tot die collectie. Dit betekende dat van ieder die als onderduiker of illegaal werker in handen viel van de Sicherheitspolizei, onmiddellijk nagegaan kon
worden of hij de persoon was voor wie hij zich uitgaf; maakte hij gebruik van een nagemaakt of gewijzigd pb dat niet tevens bij de rijksinspectie 'rondgezet' was, dan kwam hij onmiddellijk klem te zitten. Men overdrijft dan ook niet wanneer men stelt dat de collectie ontvangstbewijzen-persoonsbewijs zowel voor de Nederlandse als voor de Duitse overheid het belangrijkste administratieve middel vormde om de bevolking te controleren. Dat feit was aan het grote publiek totaal onbekend. Men bezat natuurlijk wel een persoonsbewijs maar menigeen herinnerde zich niet meer dat hij of zij in de eerste helft van '4I daarvoor een ontvangstbewijs ondertekend had en dat op dat ontvangstbewijs zijn of haar personalia voorkwamen mèt een foto en rnèt een vingerafdruk. Nagenoeg niemand wist verder dat al die ontvangstbewijzen door de gemeentelijke bevolkingsregisters naar het gebouw Kleykamp in Den Haag opgezonden waren waar de rijksinspectie van de bevolkingsregisters haar intrek in genomen had. Ook toen reeds was de overheidsadministratie een vèel te gecompliceerd geheel dan dat zij door het grote publiek overzien kon worden. Hoe fataal in tal van gevallen de verificatiemogelijkheid was die door de collectie ontvangstbewijzen-persoonsbewijs geboden werd, zal, zo stellen wij ons voor, van de tweede helft van '4I af wel tot vele gearresteerde illegale werkers doorgedrongen zijn (zij werden, als hWI identiteit vastgesteld was, met een fotokopie van hun ontvangstbewijspersoonsbewijs geconfronteerd), maar die illegale werkers zaten dan gevangen en wisten bovendien niet van het bestaan van de grote collectie in het gebouw Kleykamp af. Onze indruk is dat het gevaar dat deze collectie bood, eerst in de loop van' 43 tot de illegaliteit doordrong, en dan niet eens tot de gehele illegaliteit maar in hoofdzaak tot de verzorgingsen falsificatiegroepen. De groep van Gerrit van der Veen is, voorzover ons bekend, de eerste geweest die een aanslag op het gebouw Kleykamp overwogen heeft een voornemen dat als gevolg van de daar getroffen beveiligingsmaatregelen (het gebouw stond dag en nacht onder bewaking, 's nachts werd buiten ook met waakhonden gepatrouilleerd) niet uitgevoerd kon worden.
XCVan der Veens groep had geen ver binding met de regering te Londen. Ook de LO/LKP beschikte daar in '43 niet over en hetzelfde gold voor de talloze kleine verzorgingsgroepen die van de zomer van '42 af actief waren geweest. Veel van die groepen kregen echter, evenals de LO, in de loop van '43 een nuttig contact met ambtenaren-illegale werkers die juist bij de rijksinspectie werkzaam waren. Toen eenmaal het 'rondzetteri' van pb's een zekere omvang gekregen had, vormde de collectie ontvangstbewijzen-persoonsbewijs althans voor diegenen wier pb 'rondgezet' was, geen acuut gevaar meer. Hoeveel pb's daarin 'rondgezet' zijn, weten wij niet, maar het spreekt vanzelf dat er talrijke illegale organisaties
anders dan de verzorgingsen falsificatiegroepen, geen steunpunten bezaten binnen de rijksinspectie en voor die eerstbedoelde illegale organisaties bleef de grote collectie van de rijksinspectie een onverminderd gevaar vormen.
XCIn de tweede helft van '43 vernam het Bureau Inlichtingen te Londen dat het 'rondzetten' van persoonsbewijzen bij de bevolkingsregisters een middel was om illegale werkers en onderduikers een zekere mate van bescherming te bieden. Hoe effectief was dat middel? Die vraag werd, vermoedelijk in november, voorgelegd aan een van de meest actieve geheime agenten van BI, mr. P. L. baron d' Aulnis de Bourouill, die in i uni in bezet gebied gearriveerd was. D'Aulnis seinde medio december terug+: 'Duurzame vervalsing persoonsbewijzen onmogelijk daar een rijksinspectie, bemand door NSB-leden van het Nederlands bevolkingsregister' (van de ambtenaren ter rijksinspectie was in feite een deel illegaal werker) 'afschrift heeft van alle werkelijke gegevens. Vast staat dat deze afschriften uitsluitend in hun geheel worden bewaard in een huis te 's Gravenhage, vernietiging waarvan door ons niet mogelijk is. Indien RAF dit archief verwoest, kunnen wij gemeentearchief' (d.w.z. de gemeentelijke bevolkingsregisters) 'vervalsen hetgeen zeer velen legaal zal maken. Het gebouw is enige witte huis aan Carnegieplein tegenover Vredespaleis en tussen ingang Timorstraat en Laan Copes van Cattenburgh. Wanneer kunnen wij op aanval rekenen ter waarschuwing onze agent in dit huis?' - aan die 'agent' (door wie d' Aulnis blijkbaar was ingelicht) was kennelijk niets bekend van het illegale werk dat binnen de rijksinspectie verricht werd, en d' Aulliis' telegram bevestigde de indruk die toen vermoedelijk reeds in Londen bestond: het werk van de rijksinspectie was 'fout', dus waren alle personen 'fout' die er werkten ('NSB-leden') - men behoefde, als het tot een bombardement kwam, met de staf van de rijksinspectie geen eonsideratie te hebben.
XCIn eerste instantie werd dat bombardement afgewezen door het met de Special Operations Executive samenwerkende Nederlandse bureau dat door de kolonel der mariniers J. de Bruyne geleid werd. De Bruyne zag niet in, hoe men Kleykamp kon bombarderen zonder een groot deel van de wijk waarin het gebouw gelegen was, óók plat te leggen. Dat zou, meende hij, een te groot aantal slachtoffers vergen. Over de functie van de rijksinspectie ging het Bureau Inlichtingen zich evenwel bij uitstek zorgen maken toen uit bezet gebied inlichtingen binnenkwamen over de uitreiking van de tweede distributiestamkaarten en van de nieuwe inlegvellen die met het nummer van de
1 Telegram, 16 dec. 1943, van P. L. d' Aulnis de Bourouill aan het Bureau Inlichtingen in: Vollgraff: Overzicht telegrammen p. 17.
desbetreffende distributiekring afgestempeld zouden worden. D' Aulnis seinde eind januari naar Londen (zijn informatie was onjuist) dat al die nieuwe inlegvellen in het gebouw Kleykamp opgeslagen werden. Medio maart legde het Bureau Inlichtingen hem de volgende vragen voor: 'Bestaat zekerheid dat duplicaat bevolkingsregisterkaarten en nieuwe inlegvellen nog steeds zijn opgeborgen in Huize Kleykamp en wordt door eventueel bombardement een belangrijk aantal ondergedokenen afdoende gebaat ?'l D' Aulnis seinde terug: 'Ambtenaar daar werkzaam ontkent bestaan van duplicaat Kleykamp.ê Als Kleykamp weg is, geen controle op gemeentearchieven' (d.w.z. op de bevolkingsregisters). 'Dus kan loyale gemeenteambtenaar gegevens vervalsen waardoor onderduikers van die gemeente quasi-legaal. Dan is uitreiking nieuwe distributiebescheiden en zegel op persoonsbewijs mogelijk en succesvolle afweer arbeidsinzet in Duitsland. Elk uitstel bombardement sinds januari verlaagt nuttig effect.'3
XCBegin maart' 44 was, als gevolg van het feit dat de waarheid omtrent het Englandspiel eindelijk ten volle tot de Engelse en Nederlandse geheime diensten doorgedrongen was, de band tussen de Bruyne's bureau en SOE verbroken - SOE ging met een nieuwe Nederlandse geheime dienst in zee: het Bureau Bijzondere Opdrachten ('het BBO') dat formeel door generaalmajoor J. W. van Oorschot geleid zou worden, in feite door twee Engelandvaarders : de Haagse inspecteur van politie F. J. Klijzing en een lid van de verzetsgroep CS-6, Klaas ('Kas') de Graaf. De Graaf was in januari in Engeland aangekomen, Klijzing zou er in april arriveren en was dus nog niet bij het BBO ingedeeld toen van Oorschot eind maart zijn goedkeuring hechtte aan het denkbeeld, Kleykamp te bombarderen. Ook van Oorschot had geaarzeld maar een Engelandvaarder die als geheim agent voor het BBO in opleiding was, Tom Biallosterski, had hem zijn laatste aarzelingen doen overwinnen. Er werd nu door de RAF een operatie op touw gezet die gekenmerkt zou worden door grote precisie. Zes lichte bommenwerpers van het type Mosquito zouden, op vijftien meter hoogte vliegend (dan kon de Duitse radar hen niet waarnemen), de Noordzee oversteken, dan de Nederlandse kust bij de Zuidhollandse eilanden naderen en vandaar met een bocht
1 Telegram, 15 maart 1944, van Bureau Inlichtingen aan P. L. d'Aulnis de Bou rouill (a.v.), 2 Het Bureau Inlichtingen had met de woorden 'duplicaat bevolkings registerkaarten' de collectie ontvangstbewijzen-persoonsbewijs bedoeld. D' Aulnis had het telegram van medio maart aldus geïnterpreteerd dat gevraagd werd of er van die collectie ook nog een duplicaat bestond. 3 Telegram, 20 maart 1944, van P. L. d'Aulnis de Bourouill aan Bureau Inlichtingen, in: Vollgraff: Overzicht telegrammen, p. 17.
via Gouda (bij Rotterdam stond veel Duits afweergeschut) koers zetten naar Den Haag"; de eerste vier zouden in groepen van twee met 3 seconden tussenpoos explosie- en brandbommen afwerpen (de explosiebommen waren zo afgesteld dat ze na II seconden ontploften - de vliegtuigen waren dan alweer een kilometer weg), het derde tweetal zou 30 seconden na de eerste twee de resten van het gebouw bombarderen voorzover die na de aanval van een halve minuut tevoren nog niet ingestort waren. Voor deze aanval werden de bemanningen van de zes Mosquito-toestellen speciaal getraind, bij de laatste twee werd als piloot een Nederlander ingedeeld, Flying Officer R. S. Cohen, een Delftse student die in juni' 40 de Noordzee was overgestoken.ê Ten behoeve van de aanval werd op een bombardementsoefenterrein de gehele voorgevel van Kleykamp op ware grootte als een soort decor nagemaakt opdat de Mosquito-bemanningen de nodige geoefendheid zouden krijgen in het 'aanvliegen' van het gebouw. Maquettes van de omgeving werden door de bemanningen met zorg bestudeerd.
XCAl deze bijzonderheden waren bekend aan de Nederlandse ministeriêle commissie die aan speciale bombardementen op doelen in Nederland haar goedkeuring moest hechten - een commissie waar o.m. minister-president Gerbrandyen de minister van oorlog, jhr. ir. O.C.A. van Lidth de Jeude, deel van uitmaakten en waarin tevens prins Bernhard zitting had. Deze commissie hechtte aan van Oorschots voorstel haar goedkeuring. Voor de uitvoering werd, zo schreef Gerbrandy tien jaar na de bevrijding, 'welbewust een mooie niet-werkdag uitgekozen. '3
XCDe oud-premier heeft zich vergist: Kleykamp werd gebombardeerd op een normale werkdag: dinsdag II april 1944, en de aanval vond bovendien niet tijdens de middagpauze plaats maar om drie uur 's middags toen de gehele staf in het gebouwaan het werk was.
XCEind januari had de landelijke leiding der Knokploegen (er was door haar nagegaan of een Knokploeg een overval op Kleykamp kon uitvoeren - dat was onmogelijk) een lang rapport met tekeningen laten samenstellen door een van de ambtenaren-illegale werkers die binnen de rijksinspectie nauw met de LO samenwerkten; die ambtenaar had er op gewezen dat een bom
1 Er werd niet rechtstreeks, d.w.z. via Scheveningen, op Kleykamp aangevlogen omdat men aannam dat de bezetter dan, als er iets misging, zou vermoeden dat Kleykamp het te bombarderen object was geweest. 2 Cohen is op 10 augustus '44 niet van een operatie boven Frankrijk teruggekeerd. 3 P. S. Gerbrandy in 3 mei 1955.
bardement buiten kantooruren even effectief zou zijn als een bombardement tijdens die uren, immers: de stalen kasten waarin zich de ontvangstbewijzenpersoonsbewijs bevonden, bleven steeds op dezelfde plaats staan. Of dit rapport Londen tijdig bereikt heeft, weten wij niet. In elk geval hadden het Bureau Inlichtingen en het Bureau Bijzondere Opdrachten in april voldoende aanleiding om een vraagteken te zetten achter de passage uit d' Aulnis' telegram van medio december '43 waarin deze gesproken had van 'een rijksinspectie, bemand door NSB-leden van het Nederlandse bevolkingsregister', want begin januari' 44 had een Engelandvaarder, P. J. Koene, aan het hoofd van het Bureau Inlichtingen op diens verzoek doen weten dat, voorzover Koene bekend, van de honderdnegentig personen die ter rijksinspectie werkten, 'slechts vijf NSB'er' waren.!
XCWaarom dan toch de aanval tijdens werkuren?
XCDie beslissing werd genomen omdat men meende dat het er in de eerste plaats op aankwam, zoveel mogelijk ontvangstbewijzen-persoonsbewijs door brand te vernietigen. Men vreesde dat men dat doel niet zou bereiken als die kaarten zich in de stalen kaartenbakken bevonden, en ging er van uit dat juist tijdens de werkuren talloze kaartenbakken open zouden zijn en misschien wel duizenden kaarten op werktafels zouden liggen. Men voorzag dat de aanval ook aan 'goede' ambtenaren het leven zou kunnen kosten men was er zeker van dat men er de levens van veel méér onderduikers door zou beschermen.
XCDoor het bombardement kwamen negen-en-vijftig ambtenaren om het leven, onder hen verscheidenen die sinds vele maanden weinig anders deden dan pb's 'rondzetten'. Eén die omkwam was de LO-medewerker die het bovenbedoeld rapport voor de landelijke leiding der Knokploegen opgesteld had. 'Wij zijn', schreef het illegale blad Je Maintiendrai, 'wèl geneigd ons af te vragen of er niet een ander tijdstip gekozen had kunnen worden.f
XCAls gevolg van het op zichzelf nagenoeg perfect uitgevoerd bombardement lagen de collecties van de rijksinspectie goeddeels onder het puin. Rauter gelastte dat het opruimingswerk onmiddellijk ter hand genomen werd,J.
1 Brief, 5 januari 1944, van P. Koene aan het Bureau Inlichtingen (Doc 1-1045, b-3). 2 56 (eind april 1944), p. 6.
met inschakeling van extra-krachten (daartoe behoorde o.m. een groep oudere gemengd-gehuwde Joden die tevoren in de Scheveningse Bosjes grondarbeid verricht hadden). De rijksinspectie werd naar een door de Duitsers bezet gebouw in Den Haag overgebracht. Lentz die op I I april met ziekteverlof afwezig geweest was, keerde onmiddellijk. op zijn post terug, maar legde nog geen twee maanden later als een psychisch wrak zijn arbeid neer.
XCDoor het bombardement was van de ontvangstbewijzen-persoonsbewijs een flink deel volledig vernietigd (de schattingen variëren van een-zesde tot twee-vijfde); de rest wilde Rauter naar het ver-verwijderde en dus veiliger geachte Nijmegen overbrengen (daar bevond zich ook het directoraatgeneraal van politie) waar hij voor de opberging een aparte bunker wilde laten bouwen.' Bijna volledig vernietigd waren de aanmeldingsformulieren die de Joden krachtens verordening 6/41 ingevuld hadden, maar daar ondervond de bezetter geen last van: er waren duplicaat-kartotheken bij de Zentrolsteile für jiidische Auswanderung in Amsterdam en bij het Referat IV B 4 in Den Haag. Anders stond het ten aanzien van de desorganisatie en gedeeltelijke vernietiging van de collectie ontvangstbewijzen-persoonsbewijs alsmede van enkele andere collecties die door de rijksinspectie beheerd werden, Verzorgingsgroepen die wisten van welke gemeenten de ontvangstbewijzen-persoonsbewijs verdwenen waren, konden juist die gemeenten kiezen wanneer pb's gewijzigd of wanneer 'achterom' verkregen pb's ingevuld moesten worden, en in die gemeenten werd nu ook het 'rondzetten' gemakkelijker (de controle-mogelijkheid bij de rijksinspectie was vervallen). Voor de illegaliteit was voorts vooral nuttig dat tot de onbruikbaar gemaakte collecties het Z.g. centraal bevolkingsregister behoorde: dat was het register met de persoonskaarten van al degenen die in Nederland een zwervend leven leidden, de schippers bijvoorbeeld, mèt hun gezinnen. Er was van die schippers en hun gezinsleden bovendien een persoonskaart in het bevolkingsregister van de gemeente waar zij geboren waren of waar zij laatstelijk een vaste woonplaats hadden gehad. Men ging toen op advies van de Verzetsgroep- TD en van de LO
XC'met man en macht aan het werk om in ... schippersplaatsenoveral in Nederland valse archiefkaarten in de registers van het bevolkingsregisterte plaatsen.80
1 In die bunker zouden ook de oproepingskaarten/ontvangstbewijzen der tweede distributiestamkaarten belanden die de Hoo in Hattem in het gebouw 'De Hezen berg' geconcentreerd had.
In een willekeurigeandere gemeente werd nu eenvoudig een valseaanvraag door een schipperingediend, die meestaleen groot gezin vermeldde, om een zo groot mogelijk aantal kaarten te onttrekken, en deze aanvraag volgde dan de officiële weg ... naar de laatste woonplaats, waar de aanvraag doodleuk kon worden geverifieerd, omdat alIesprachtig klopte.'!
XCVoor hoeveel onderduikers en illegale werkers op die wijze distributiebescheiden verworven werden, weten wij niet; het kunnen er enkele duizenden zijn geweest.
XCDat het bombardement op Kleykamp belangrijke baten heeft opgeleverd voor de positie van onderduikers en illegale werkers en in technisch opzicht de taak van de verzorgings- en falsificatiegroepen heeft vergemakkelijkt, lijdt geen twijfel. Is het juist wat Het Grote Gebod schrijft, nl. dat het bombardement 'eigenlijk een jaar te laat' kwam P Let men alleen op de objectieve wenselijkheid van het bombardement, dan zijn wij geneigd te schrijven dat het niet één, maar twee-en-een-half jaar te laat kwam. De kern van de zaak was evenwel dat Londen pas eind '43 duidelijk op die wenselijkheid werd gewezen. Londen was op dit terrein volstrekt afhankelijk van de voorlichting uit bezet gebied - een voorlichting die jarenlang geremd was door het gebrekkig functioneren van de geheime verbindingen.
XCDat hieruit voortgevloeid is dat de hulp aan onderduikers en illegale werkers door de illegaliteit in bezet gebied op eigen initiatief en uit eigen kracht georganiseerd moest worden, hebben wij in dit gehele hoofdstuk onderstreept, en dat moeten wij thans opnieuw gaan doen nu wij een aspect aan de orde gaan stellen dat wij tot dusver, behalve ten aanzien van de LO, niet behandelden: de financiële hulp die geboden werd aan allen die door het ingrijpen van de bezetter in nood waren komen te verkeren.heersing 1940-1945 (1946 ?), p. 3 e. 2 Antoon Coolen in: Het Grote Gebod, dl. II,
1
XCVan' 40 af is ten behoeve van het illegale werk geld ingezameld. Elke illegale organisatie had immers voor haar werkzaamheden geld nodig. Aanvankelijk werd dat geld vaak in de eerste plaats ter beschikking gesteld door de illegale werkers zèlf; zij brachten daar, aldus onze indruk, reële offers voor. Waren de eigen hulpbronnen evenwel uitgeput, dan moest elders aangeklopt worden: men ging dan geld inzamelen bij familieleden, vrienden en kennissen, soms ook bij anderen in wie men voldoende vertrouwen stelde. Zo raakte elke illegale groep als het ware omgeven door een kring van min of meer vaste geldgevers. Natuurlijk gold dat speciaalook voor groepen die illegale bladen gingen vervaardigen: alleen al voor het aanschaffen van het stencilpapier en voor de enveloppen en porti waren regelmatig bedragen nodig die de leden van die groepen uit hun inkomen niet konden opbrengen.
XCMaar er was meer. Door de bezetter werden sommigen ontslagen zonder toekenning van enig wachtgeld; anderen namen op principiële gronden zèlf ontslag. Al dezen hadden, zo voelde men het, recht op financiële hulp. Werden voorts illegale werkers gefusilleerd of tot langdurige gevangenschap veroordeeld, dan was het, als de gezinnen geen recht hadden op pensioen of als de werkgever niet in de bres sprong, nodig dat er voor gezorgd werd dat die gezinnen toch in hun levensonderhoud konden voorzien. Speciale hulp bleek nodig voor de gezinnen van opvarenden van de Nederlandse koopvaardij - daar komen wij straks op terug. Wij hebben geen volledig overzicht van al die financiële bijstand die van '40 af gegeven is. Wij weten wèl dat, om te beginnen, door de kaders van verscheidene opgeheven politieke partijen van een vroeg stadium af geld ingezameld werd om diegenen te helpen die door hun principiële houding in materiële zorgen waren komen te verkeren. In kringen van de SDAP werd daartoe een fonds van ca. f 400 000 gevormd. De ARP bracht, speciaal voor joumalisten die de pen hadden neergelegd, meer dan f ISO 000 bijeen. De CPN zamelde vooral geld in om uitkeringen te doen aan werklozen die geweigerd hadden naar Duitsland te vertrekken, en aan gezinnen waaruit de kostwinner als illegaal werker gearresteerd was; dat geld kwam terecht in een 'Solidariteitsfonds' dat, volgens een naoorlogse opgave van de CPN, in de jaren '41-'43 f 700 000 uitbetaalde. In Leiden werd ten behoeve van de tientallen ontslagen hoogleraren een fonds gevormd dat tor meer dan f 60 000 opliep. Artsen of gezinnen van artsen die lil fmanciële moeilijkheden kwamen, werden geholpen uit de bedragen die het Medisch Contact maandelijks bij alle aangeslotenen inzamelde. Ook voor de steun aan kunstenaars die aanmelding bij de Kultuurkamer geweigerd hadden, werd een illegaal fonds in het leven
geroepen waarin met name Twentse fabrikanten aanzienlijke bedragen stortten. Zo mag men in het algemeen stellen dat geen groep in moeilijkheden kwam zonder dat onmiddellijk door de 'omgeving' of door buitenstaanders getracht werd, de nood te lenigen. Wij herinneren aan wat in Amsterdam na de Februaristaking gebeurde: aan stakers die in overheidsdienst waren, mocht over de twee stakingsdagen geen loon betaald worden spontaan werden toen tal van collectes gehouden waarvan de opbrengst naar de stakers toeging.
XCNaarmate het beleid van de bezetter meer slachtoffers vergde, werd meer geld ingezameld. In de herfst van '41 werd hiervoor in Twente (het zalook wel elders gebeurd zijn) een apart fonds opgericht dat wel als 'de zwarte Winterhulp' aangeduid werd. In '42 moest menige 'organisator' van de Joodse onderduik zich moeite gaan geven om voor zijn illegaal werk maar vooralook voor de kostgelden die Joden betalen moesten, de nodige bedragen bijeen te brengen. Anderen zamelden speciaal geld in voor gezinnen van gefusilleerden; mej. dr. G. H. J. van der Molen, redactrice eerst van Vrij Nederland, later van Trouw, had hier een speciaal fonds voor dat enkele honderdduizenden guldens uitgekeerd heeft. In de zomer van' 43 was in het bijzonder geld nodig voor de gezinnen van ex-militairen die geweigerd hadden, zich in Amersfoort of Assen aan te melden; hiervoor werd, alleen al in Bolsward en omgeving, in korte tijd f 120 000 bijeengebracht - dat kan een indruk geven van het, overigens onbekende, totale bedrag dat in den lande voor dat doel ingezameld werd.
XCDe kerken lieten zich bij dat allesniet onbetuigd.
XCDoor het Episcopaat werd in de zomer van '41 het 'Fonds voor de bijzondere noden' opgericht waarvoor maandelijks in de kerken gecollecteerd werd. Uit dit fonds werden, voorzover nodig, de bestuurs- en personeelsleden van het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond en zijn aangesloten bonden gesteund die de gelijkschakeling afgewezen hadden, en voorts talloze anderen die een principiële houding aan de dag gelegd hadden; ten aanzien van de hoogte van de uitkeringen werd het Episcopaat geadviseerd door het vroegere dagelijkse bestuur van het RKWV. De vastgestelde bedragen werden steeds uitgekeerd door de pastoors. Aan diegenen die hun functie verloren hadden, werd van september' 41 tot september' 43 in totaal bijna f 1,4 mln ter beschikking gesteld, aan andere gedupeerden (o.m. werklozen die geweigerd hadden naar Duitsland te vertrekken) ruim f 3,3 mln; het totaalbedrag van f 4,7 mln was eind september' 44 tot ca. f 8 mln opgelopen waaraan in de hongerwinter nog een hoog bedrag toegevoegd werd. De collecten ten behoeve van het 'Fonds voor de bijzondere noden' brachten naar schatting tot november '44 ca. f I 5 mln op. Onderduikers ontvingen
formeel uit dit fonds geen uitkeringen - de bisschoppen wensten het fonds zo 'legaal' mogelijk te houden; in feite werd door hen goedgevonden dat pastoors, indien zij onderduikers of familieleden van onderduikers wilden bijstaan, wel degelijk uit het fonds zouden putten indien andere inzamelingen, die speciaalmet het oog op die onderduikers gehouden waren, niet voldoende geld hadden opgebracht.
XCBinnen de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken werd op gelijke wijze gehandeld (gegevens over de andere protestantse kerkgenootschappen ontbreken, maar wij nemen aan dat daarin veelal soortgelijke initiatieven genomen werden). Voor. de steun aan vervolgden en anderen die hulp nodig hadden, werd alleen al in de Paascollecten der hervormden van' 41 t.e.m. '45 ruim f3,6 mln bijeengebracht. Maar in hervormde kringen werd nog veel meer geld ingezameld. De hervormde diaconieën in Den Haag brachten bijvoorbeeld naast de Paascollecten bijna f 200 000 bijeen, en als de Haagse gegevens representatief zijn voor het gehele land, dan zou men aan de opbrengst van de Paascollecten nog ca. f 14 mID moeten toevoegen die louter plaatselijk uitgekeerd zijn.
XCEen 'Fonds voor de bijzondere noden' kwam in '42 ook in de Gereformeerde Kerken tot stand. Hoeveel geld daarin terecht kwam, weten wij niet en zal ook wel nimmer vastgesteld kunnen worden doordat, schijnt het, dat fonds per 'kerk' (d.w.z.: per kerkelijke gemeente) beheerd werd en de administratiestukken als regel uit veiligheidsoverwegingen nog tijdens de bezetting vernietigd werden. Bekend is slechts dat door de gereformeerden in Kralingen f 21000 bijeengebracht werd, in Aalten f 32000, in Zwijndrecht f 35 000 en in Amsterdam-zuid f 130000. De veronderstelling dat in den lande door de Gereformeerde Kerken enkele miljoenen 'voor de bijzondere noden' ingezameld werden, lijkt gewettigd.
XCMen ziet: als regel werd, zeker voor het langdurig uitbetalen van ondersteuningen, door gelijkgezinden geld ingezameld voor gelijkgezinden. Daaruit dreigde voort te vloeien dat sommigen in het geheel geen fmancièle steun zouden ontvangen, en dat gevaar manifesteerde zich vooral toen het aantalonderduikers na mei '43 met sprongen ging stijgen. Trouwens, de illegale groepen hadden toen ook meer geld nodig - wij herinneren er aan dat de LOjLKP die toch zelf ook veel geld inzamelde, tenslotte niet bij machte was, al haar onderduikers-gezinnen bij te staan en tegelijk de eigen werkzaamheden fmancieel mogelijk te maken; de LO-Ieiding kreeg in totaal een suppletie van f 580000, die ter beschikking gesteld werd door de illegale organisatie ('de bankier van het verzet') die wij reeds meermalen noemden en die wij thans in haar oorsprong en ontwikkeling moeten schet
XCHet Nationaal Steunfonds ('het NSF') is in '43 ontstaan uit een organisatie, 'de Zeemanspot', die toen al anderhalf jaar bezig was met clandestiene uitbetalingen aan gezinnen van die opvarenden van de Nederlandse koopvaardij die op schepen voeren, ressorterend onder de Nederlandse regering te Londen. Deze uitbetalingen waren nodig gebleken doordat de bezetter getracht had, er die opvarenden door middel van maatregelen tegen hun gezinnen toe te brengen, hun deelneming aan de Geallieerde oorlogvoering te staken.
XCIn de zomer van '40 had de bezetter via de reders gepoogd te bereiken dat de Nederlandse schepen als het ware uit de oorlogvoering teruggetrokken zouden worden. Hij had sterke pressie uitgeoefend op het bestuur van de Nederlandse Redersvereniging opdat dit zijn leden zou opdragen, telegrafische instructies in die zin te zenden aan de gezagvoerders zodra dezen zich in een neutrale haven zouden bevinden. Het bestuur had dat geweigerd; tenslotte had Hirschfeld zich in september bereidverklaard om, teneinde strafmaatregelen tegen de rederijen te voorkomen, via Scheveningen-Radio een algemeen telegram met de door de bezetter gewenste inhoud te laten uitgaan naar de Nederlandse koopvaardij - Hirschfeld nam daarbij aan dat elke gezagvoerder die van dat telegram kennis nam, begrijpen zou dat het onder dwang uitgezonden was. Die veronderstelling was juist; er werd althans niet op gereageerd. Nu moest de bezetter tot andere maatregelen zijn toevlucht nemen. In juli '40 had hij al bepaald dat de scheepvaartmaatschappijen geen overheidskredieten mochten krijgen teneinde hen in staat te stellen, voort te gaan met het op de gebruikelijke wijze uitbetalen van twee-derde van de wekelijkse of maandelijkse gage aan de gezinnen van opvarenden die kostwinner waren (uitbetalingen op grond van 'de weeken maandbrieven') Generalkommissar Fischböck was van oordeel geweest, 'dat de maatschappijen', aldus Hirschfeld in het college van secretarissengeneraal, 'deze wettelijke plicht uit eigen middelen zullen moeten bekostigen.'2 Hoopte Fischböck dat die middelen zouden gaan ontbreken? Dat zag hij dan verkeerd: de grote scheepvaartmaatschappijen hadden Of
1 Wij maken voor deze paragraaf in de eerste plaats gebruik van de door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie in 1960 gepubliceerde monografie van prof. mr. P. Sanders: 1941-1945. De in deze monografie voorkomende 'ille gale' namen hebben wij door de werkelijke vervangen. 2 Csg: Notulen, 24 juli 1940.
voldoende eigen middelen àf konden de nodige bankkredieten opnemen; alleen de werkgevers in de kustvaart staakten de betalingen: hun bedrijven waren maar klein en hun mogelijkheden om bankkredieten op te nemen beperkt. Dat betekende dat gezinnen die tevoren de week- en maandbrieven uitbetaald gekregen hadden, op de gemeentelijke diensten van maatschappelijk hulpbetoon of de kerkelijke hulpdiensten aangewezen waren.
XCOp I I april' 41 nu werd door Radio Hilversum een bekendmaking van de Duitse Kommissar fUr die See- und Binnenschiffahrt, Kapitan zur See C. F. Christiansen', uitgezonden- die inhield dat de Engelse regering de Nederlandse zeeheden gedreigd zou hebben 'met intrekking van de steun aan hun familieleden indien zij weigeren verder in dienst van Engeland te varen' (een onzinnige mededeling die alleen strekte tot 'rechtvaardiging' van hetgeen volgde.) 'Tot dusver werden de gages van alle zeeheden aan de hier gevestigde familieleden door de rederijen uitbetaald. In de toekomst wordt nu echter vanzelfsprekend deze uitbetaling aan familieleden gestaakt indien vast staat dat de Nederlandse zeeman in Engelse dienst is of dat zijn schip in het belang van Engeland vaart.' De regering bleef het antwoord hierop niet schuldig. Op 17 april stelde zij zich in een toespraak die de minister van handel, nijverheid en scheepvaart, mr. M. P. L. Steenberghe, voor Radio Oranje hieldê, 'garant voor alle betalingen welke zijn of nog zullen worden gedaan aan de naaste familieleden van Nederlandse zeelieden', zulks tot de hoogte van 'het volle bedrag van de voor hen vastgestelde week- en maandbrieven of. .. (van) uitkeringen welke tot dusver uit anderen hoofde aan hen zijn gedaan.'
XCVijf maanden lang gebeurde er niets, maar toen eenmaal tot de Duitsers doorgedrongen was dat maar weinig opvarenden van de koopvaardij hun schepen in de steek lieten+, zetten zij hun in april geuit dreigement in daden om: eind september '41 werd aan de rederijen meegedeeld dat van 15 oktober '41 af aan de gezinnen van zeevarenden (behalve aan die van de 'fouten' van wie in Nederland bekend was dat zij in Engeland of elders geïnterneerd waren) per maand niet méér betaald mocht worden dan met de normen van maatschappelijk hulpbetoon overeenkwam: maximaal f 90 aan een vrouw zonder kinderen plus f 40 voor het eerste, f 25 voor het tweede en f 15 voor elk volgend kind. Wie een week- of maandbrief bezat, kwam echter als regel niet aan die bedragen toe zodat aanvankelijk alleen de gezin
XC1 Deze was een jongere broer van de Wehrmachtbefehlshaber, General der Luftwaffe F. C. Christiansen. 2 Tekst in P. Sanders: Het Nationaal Steunfonds, p. 1. STekst: a.v., p. 1-2. 4 In neutrale havens deden Duitse agenten daar systematisch hun best voor, maar in november '41 moest de Abwehr mismoedig constateren: 'Die Aktion 'Seeleute in Englanddienst' ist praktisch ein Fehlschlag? (Notitie, z.d. (nov. 1941),
nen van de gezagvoerders en van de scheepsofficieren in moeilijkheden geraakten; zodra de bezetter dat merkte, greep hij opnieuw in: per I februari '42 werden de uitbetalingsnormen verlaagd: maximaal f 70 voor een vrouw zonder kinderen, f 30 voor het eerste, f 20 voor het tweede en f I 5 (ongewijzigd) voor het derde en elk.volgend kind.
XCAl het feit dat de inkomsten van de gezinnen van gezagvoerders en scheepsofficieren beknot waren, had er tegen de achtergrond van minister Steenberghe' s toezegging toe geleid dat enkele comité's gevormd waren om die gezinnen regelmatig financieel te helpen. In Rotterdam werd het initiatief genomen door een medewerker van de afdeling personeelszaken van de Holland-Amerika-Lijn, C. Trapman, die evenwel, druk bezet als hij was (hij zamelde ook geld voor politieke gevangenen in), het leggen van contacten voor wat 'de Zeemanspot' genoemd werd, spoedig overliet aan een gezagvoerder van de Holland-Amerika-Lijn, Abraham Filippo.! Er bleek aan Filippo dat ook elders, o.m. in Dordrecht en Amsterdam, comité's opgericht waren om voor de gezinnen van zeevarenden te zorgen- trouwens, daar kwamen per I februari '42 de gezinnen van het marinepersoneel bij; Seyss-Inquart had namelijk bepaald dat ook hun maandelijkse uitkeringen (zij ontvingen die van het Afwikkelingsbureau van defensie) tot de genoemde bedragen verlaagd moesten worden. Wat de actie in Amsterdam betrof, kwam Filippo vooral in aanraking met een firmant van een bankiers- en effectenkantoor te Zaandam, Walraven van Hall, die een tijdlang koopvaardij-officier geweest was bij de Koninklijke Hollandse Lloyd. Er was in Amsterdam evenwel nog een tweede groep aan het werk, door de onderwijzer J. Lootsma geleid - die tweede groep (die naar Lootsma's illegale naam als de 'groep-Bakker' aangeduid werd) was van Eindhoven uit opgericht waar onder Ieiding van de oud-marine-officier lman J. van den Bosch, algemeen procuratiehouder van de afdeling buitenlandse expeditie der Philipsfabrieken, een organisatie opgericht was die hetzelfde werk deed als de 'Zeemanspot' Lootsma kwam in de herfst van '42 tot een soort werkverdeling met Walraven van Hall en wij nemen aan dat van Hall bij die gelegenheid ook van het werk van van den Bosch vernomen heeft; rechtstreeks contact met van den Bosch had hij toen vermoedelijk nog niet doordat deze juist in die tijd Eindhoven moest verlaten aangezien de Sicher heitspolizei ontdekt had dat hij gegevens over de Philipsfabrieken (hij wist door zijn functie precies wat aan Duitsland geleverd werd) naar Engeland had trachten door te geven; hij was in Groningen ondergedoken.
XCFilippo's 'Zeemanspot' heeft zijn werkzaamheden tot het einde van de
XC1 Trapman bleef wèl de administratie dan 'De Zeemanspot' bijhouden.
bezetting voortgezet en van eind' 43 af steun verleend niet alleen aan gezinnen van opvarenden van de koopvaardij en van de marine maar ook aan een aantal gezinnen van in Engeland terechtgekomen officieren en minderen van de landmacht en de marechaussee - gezinnen die in veel gevallen in kommervolle omstandigheden verkeerden. Uit de 'Zeemanspot' werden in totaal bijna 4700 gezinnen van opvarenden van de koopvaardij gesteund, bijna 1400 gezinnen van marine- en bijna 300 gezinnen van landmachtpersoneel. In '41 was hiervoor nog slechts flo 000 nodig, maar in '44 ruim f 2,9 mln. De 'Zeemanspot' keerde in totaal f 5,2 mln uit - in '44 per gezin vermoedelijk een kleine f 40 per maand. Men ziet: wat de 'Zeemanspot' aan bedragen ter beschikking stelde, droeg een aanvullend karakter! - zij waren er niet minder welkom om en het totale bedrag aan uitkeringen (zij waren met overleg toegekendê), was in de toenmalige omstandigheden niet gering.
XCDat was na enige tijd de speciale verantwoordelijkheid geworden van Walraven van Hall- en bij hem willen wij nu iets langer stilstaan, aangezien hij van eind' 43 af een van de centrale figuren werd in de Nederlandse illegaliteit; ja eigenlijk is hij de enige geweest op wie het begrip 'centrale figuur' volledig van toepassing is.
XCWij beginnen met zijn levensloop.
XCWalraven ('Wally') van Hall was als telg van een Amsterdams patriciërsgeslacht waaruit de bekwame negentiende-eeuwse minister van fmanciën mr. F. A. van Hall voortgekomen was, in 1906 in de hoofdstad geboren. 'Hij was', aldus zijn moeder, in zijn vroege jeugd 'een wildebras en physiek heel sterk'," Zijn hart trok naar de zee; hij slaagde er in, toegelaten te worden
1 De Stoomvaartmaatschappij Nederland is onder directie van F. de Boer de enige scheepvaartonderneming geweest die zelf de achtergebleven gezinnen in zulk een mate bijsprong dat geen aanvulling uit de 'Zeemanspot' nodig was. 2 Met alle ondersteunde gezinnen werd contact onderhouden door middel van 'voogden'; zij brachten ook de maandelijkse steunbedragen rond. 'In principe werden', aldus later Filippo, 'NSB-vrouwen en dames die omgang hadden met Duitsers, niet van steun voorzien. Ook aan hen die moreel een slecht leven leidden, werd steun ont houden.' (A. Filippo: Verslag over de 'Zeemanspot' (z.j.), p. 5 (Doe II-924, a-2). a P.]. van Hall-Boissevain in: 1945 (I946), p. I.
tot de Zeevaartschool op Terschelling. Enkele jaren voer hij als officier ter koopvaardij op schepen van de Koninklijke Hollandse Lloyd - helaas: na zijn examen als tweede stuurman met succes afgelegd te hebben, werd hij op zijn ogen afgekeurd. Hij trok toen naar de Verenigde Staten waar hij bij een scheepvaartmaatschappij in dienst zou treden, vernam bij aankomst in New York dat de functie niet doorging en vond toen door bemiddeling van zijn twee jaar oudere broer mr. Gijs van Hall, die in Wallstreet werkzaam was, een betrekking bij een New Yorkse bank. Toen hij anderhalfjaar later in Nederland terugkwam (hij moest er volgens de toen geldende regels zijn Amerikaans visum verlengen), kreeg hij een aanbod om directeur te worden van het bijkantoor te Zutfen van de bank van H. Oyens & Zonen. Het werk bleek hem te liggen, hij kreeg meer en meer ervaring in het bankvak - een en ander droeg er toe bij dat hij een positie met grote zelfstandigheid verwierf: in maart ,40 werd hij als compagnon opgenomen in het bankiers- en effectenkantoor van de wed. te Veltrup te Zaandam; in die functie bezocht hij dagelijks de Amsterdamse Effectenbeurs.
XCWalraven van Hall was in '32 getrouwd; in zijn gezin waren drie kinderen geboren. Dat het een bij uitstek harmonisch gezin was, verhinderde niet dat hij naast zijn werkkring ook tijd gaf aan de publieke zaak, vooral ook aan de luchtbeschermingsdienst. Die belangstelling voor de publieke zaak werd door de bezetting alleen maar gestimuleerd: hij werd een enthousiast en overtuigd lid van de Nederlandse Unie (spoedig voorzitter van de afdeling Zaandam) - een beweging waarin hij vooral waardeerde dat ze oude scheidsmuren in het Nederlandse volk wist te doorbreken. Dat was iets wat met zijn opvattingen en zijn aard strookte: hij had zelf geen uitgesproken partijpolitieke overtuiging, dacht wèl in algemene zin vooruitstrevend en meende dat voor Nederland vooral wat de economisch-sociale verhoudingen betrof, een 'nieuw begin' mogelijk was indien allen die van goeden wille waren, elkaar zouden vinden. Dat te bevorderen, lag hem in hoge mate. Hij had namelijk een opmerkelijke behoefte maar ook een opmerkelijk vermogen om scherpe tegenstellingen van hun emotionele franje te ontdoen en ze in een meer zakelijk vlak te brengen waarin men konnagaan of overeenstemming mogelijk was. Zwakke persoonlijkheden presteren zo iets niet - misschien zien zij zelf die mogelijke overeenstemming wel, maar er gaat van hen niet dat dwingende uit dat kemphanen er toe brengen kan, hun twist te vergeten bij het nieuwe perspectief dat opeens verhelderend en overtuigend voor hen geopend wordt. Samenbindende werking berust steeds op een innerlijke kracht die respect 'afdwingt, ja die van de samenbindende figuur als het ware uitstraalt.
XCDat was bij uitstek zo bij Walraven van Hall- een van de velen die er door de noden van de bezetting toe gebracht werden, het uiterste van zichzelf te
vergen, en die in luttele jaren meer verantwoordelijkheid te dragen kregen dan hun in rustiger tijden wellicht in hun gehele leven beschoren zou zijn geweest. Van Hall kon, misschien tot zijn eigen verbazing, die verantwoordelijkheid aan. Ze paste bij capaciteiten die hij althans in die mate vóór de bezetting niet had kunnen tonen.
XCHij bezat een haast onuitputtelijke energie, een scherp inzicht en groot organisatorisch talent, maar hij was in de eerste plaats een warmvoelend mens; hij leefde nooit zozeer in de ban van de spanningen van het illegaal bestaan en de daaraan onvermijdelijk gekoppelde angsten ofhij voelde precies aan hoeveel die andere illegale werker die hem om raad (of om geld) vroeg, nog verdragen kon. Terwijl er andere vooraanstaande personen in de illegaliteit waren bij wie het fanatisme of de heerszucht gestimuleerd werd, bloeide bij hem eerder de sensitiviteit op en juist van deze uit kon hij anderen tot volharding aansporen. 'Ik heb vaak waargenomen', zo schreef later zijn Zaandamse vriend J. Buys (secretaris van de afdeling Zaandam der Nederlandse Unie, spoedig van Halls naaste medewerker in de illegaliteit),
XC'hoe hij zelf doodvermoeid op een bespreking kwam en zich tegenover mij beklaagd had, het werk bijna niet meer aan te kunnen, en dan wanneer hij makkers ontmoette die in de put zaten, hetzij doordat kameraden gearresteerd of gefusilleerd waren of doordat het werk niet liep zoals het gaan moest, met nooit falende energie hen over het dode punt hielp en hun weer moed gaf 0111 door te gaan.'1
XCUitgeput kwam in de herfst van '44 een van de leidende figuren van de spionagegroep-'Kees', H. J. de Koster, bij van Hall binnenvallen. 'Een gesprek met van Hall was', zo legde de Koster nog geen jaar later vast, 'altijd iets bijzonders: een man die grote gaven paarde aan grote charme; een warme belangstelling voor iedereen persoonlijk. Zo ook nu. Hij zei: 'Jij moet eens even op een heel rustige plaats zitten bij goede mensen. Ik ken je als de kalmte zelve en die indruk geef je me nu niet. Waar kan ik je het adres opgeven waar je naar toe kunt? Het is in de Zaan. Kom morgen op de Leidsegracht' '2 inderdaad, op het illegale werkadres van van Hall aan de Leidsegracht te Amsterdam kreeg de Koster daags daarna een duikadres in de Zaanstreek waar hij even op adem kon komen.
XCNu kwam de Koster, zoon van een Leidse fabrikant, evenals van Hall uit een welgesteld milieu - laat ons dan naar de arbeider Gerben Wagenaar
XC1 J.in:H.]. de Koster: 'Herinneringen'p.(Doe.
Buys 95. 2 (1945), 75 I-956 A, a-I).
luisteren, in die tijd een vooraanstaand communist: 'Wally van Hall', zo vertelde hij ons in ' 58,
XC'was een van de zeldzaamste figuren die ik ooit ontmoet heb. Ik kon in onze gesprekken zijn beroep niet raden maar nam aan dat hij machinist was geweest. Hij was een man van ruim inzicht en ruime opvattingen. Hij had een ongelofelijke slag om met mensen om te gaan. Hij was enorm in het improviseren en ook zeer eerlijk en oprecht. Conservatief vond ik hem niet. Hij had vooruitstrevende ideeën en ik vond dat zijn opvattingen over maatschappelijke vraagstukken een heel eind in de goede richting gingen. Hij was vooralook een zeer praktisch man.'1
XC'Hij kon alles', aldus de secretaresse van de commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten in de hongerwinter.
XC'Als een noodkacheltje in die tijd niet brandde, was dat een ramp. Een hoop mensen konden er dan niets mee beginnen - Wally prutste er wat aan en het deed het weer.Ja ik mag wel dit zeggen: alsWally binnenkwam, was iedereen in vijf minuten gelukkig. In de grootste misère kon hij nog grapjes maken. Ik vond wel dat hij er steeds slechter ging uitzien: erg mager met diepe kringen onder zijn ogen. Ruzie maakte hij nooit. Hij had een groot natuurlijk gezag."
XCWij willen die woorden 'natuurlijk gezag' niet in twijfel trekken maar er toch wel bij opmerken dat ieder die in de laatste fase van de bezetting met Walraven van Hall in contact kwam, óók wist dat hij zeldzame dingen had gepresteerd: tegenstellingen in de illegaliteit overwonnen, ruzies beslecht (hij dankte er de bijnaam 'de olieman' aan), maar vooral ook meer dan iemand anders bijgedragen tot de oprichting en het functioneren van een instelling die in het moeilijk bestaan van duizenden gezinnen waarvan de kostwinner ondergedoken was, en in de dodelijk riskante activiteit van ettelijke illegale groepen op één punt zekerheid gebracht had: er was geen gebrek meer aan geld.
XCMet steunacties voor personen die door maatregelen van de bezetter getroffen waren, kregen de van Halls al spoedig te maken. Gijs van Hall (dieGerbenWagenaar,meiTuininga-Boissevain,aug.
1 6 1958. 2 M. R. 31 1970. 1 Komt een onderneming of instelling die obligaties uitgegeven heeft, ten aanzien van de aflossing en rentebetaling in moeilijkheden, dan is het de taak van de trust maatschappij die bij de uitgifte van de betrokken lening tot trustee benoemd is, zo mogelijk een voor de obligatiehouders acceptabele regeling uit te werken die dan in een bijeen te roepen vergadering van obligatiehouders bekrachtigd kan worden. Trustmaatschappijen hadden in de jaren '30 niet over gebrek aan opdrachten te klagen gehad! 2 'Bij vele mensen', zo vertelde mr. G. van Hall later aan de Enquêtecommissie, 'bestond een grote angst iets voor de illegaliteit te doen. Ik herinner mij dat ik in begin 1941, kort na de Februaristaking, eens een zeer belang rijke heer aansprak op de Beurs en hem vroeg ofhij ook tien gulden voor dit doel wilde geven. Hij keek vreselijk verschrikt en zei dat hij het niet doen kon. Toen ik hem vroeg: waarom niet?, zei hij dat hij, als ik de Beurs uit zou gaan en zou worden gearresteerd, 'er bij' zou zijn omdat men bij mij dat tientje zou vinden. Ik zei toen dat ik toch wel iemand was die met tien gulden in zijn zak kon lopen.' (Getuige G. van Hall, dl. VII c, p. 198). 8 Later werden ook wel muntbiljetten (gul dens- en rijksdaaldersbiljetten) als 'kwitantie' afgegeven.
toen directeur was van twee trustmaatschappijen") werd na de Februaristaking betrokken bij een actie om geld in te zamelen voor de stakers en voor de nabestaanden van de 'achttien doden' - hij ging door met dit werk ten behoeve van kunstenaars die zich tegen de Kultuurkamer verzetten. Lang niet ieder op wie hij een beroep deed, was tot medewerking bereid" en wij nemen aan dat Walraven van Hall bij zijn eerste werkzaamheden voor de 'Zeemanspot' soortgelijke ervaringen opdeed: menigeen vond het geven van geld dat voor illegale doeleinden bestemd was, riskant. Kon men die risico's niet beperken? Het was Walraven van Hall die eind '41 op het denkbeeld kwam om uitsluitend op zoek te gaan naar grote bijdragen: men zou de geldgevers dan minder frequent moeten benaderen en bovendien zou zulks het voordeel bieden dat men met minder moeite en minder reizen en trekken de aanzienlijke sommen bijeenkreeg die voor het zich uitbreidend aantal steungevallen nodig waren. Vergde de regeringsgarantie speciale maatregelen? Zeker: na de bevrijding hadden de geldgevers recht op terugbetaling - men moest hun dus een soort kwitantie uitreiken die zij zorgvuldig moesten bewaren om haar later als bewijsstuk te kunnen overleggen. Evident onwenselijk was het om die kwitantie het karakter te geven van een bewijsstuk voor een bijdrage ten behoeve van illegale doeleinden. Walraven van Hall vond daar de oplossing voor dat de geldgevers een willekeurig waardeloos effect ontvingen (bijvoorbeeld een aandeel van een sinds lang opgeheven onderneming of een effect uit het keizerlijk Rusland") als hij liet aantekenen wat voor effect hij afgegeven had (elk effect heeft een eigen nummer) en daarbij aangaf voor welk bedrag het als kwitantie gediend had, dan zouden die voor buitenstaanders onbegrijpelijke aanteke
ningen voldoende zijn om na de bevrijding de genoteerde bedragen uit te keren aan diegene die het genoteerde effect zou presenteren. Wat die bedragen betrof: Walraven van Hall stelde zich op het standpunt dat hij slechts sommen van f 1000 of een veelvoud daarvan zou aanvaarden. Aldus geschiedde - de administratie van de voor de. 'Zeemanspot' ingezamelde bedragen werd bijgehouden door Gijs van Hall die tevens als kassier ging fungeren; Gijs van Hall zorgde er ook voor dat duplikaten van zijn aantekeningen op een vertrouwd adres bewaard werden. Op de geschetste wijze werd, hoofdzakelijk in de financiële wereld, in '42 meer dan een half miljoen gulden ingezameld, grotendeels (dat vloeide uit de opzet voort) in de vorm van bankbiljetten van f 1000-maar juist deze bankbiljetten werden, zoals wij in hoofdstuk I uiteenzetten, onverhoeds op zaterdag 13 maart' 43 van onwaarde verklaard; wie dergelijke bankbiljetten bezat, moest ze vóór 3 I maart bij de belastinginspecties inleveren en de tegenwaarde zou alleen uitgekeerd worden indien die inspecties er van overtuigd waren dat die hoge coupures bonafide, niet dus bijvoorbeeld in de zwarte groothandel, verworven waren.
XCGijs van Hall had op die zaterdag ca. f 212 000 in kas waarvan precies f 200 000 in de vorm van bankbiljetten van f 1000. Er was maar één oplossing: ze inwisselen tegen lagere coupures. Dat vergde contact met instellingen en particulieren die een extra-aantal bankbiljetten van f 1000 konden verantwoorden en bovendien bereid waren, de 'Zeemanspot' uit de moeilijkheden te helpen. Maandag 15 maart gingen de gebroeders van Hall op pad, elk met 100 biljetten van f 1000 op zak; die maandag slaagden zij er al in, al die biljetten ingewisseld te krijgen, maar bovendien was hun gebleken dat een aantal instellingen tot wie zij zich gewend hadden, van harte bereid was méér biljetten van f rooo in te wisselen; de toezeggingen waren die eerste dag al opgelopen tot een bedrag van f 93 000. Dat feit stimuleerde de gebroeders van Hall, links en rechts te gaan zoeken naar personen die uit hun eigen vermogen, uit hun bedrijfskas of uit door hen beheerde gelden biljetten van f 1000 wilden afstaan, tegen de gebruikelijke 'kwitantie' uiteraard, welke biljetten dan ingewisseld zouden worden bij de instellingen die met de verantwoording van de extra-aantallen biljetten van f 1000 geen moeite zouden hebben. De van Halls hadden succes: op 3 I maart bleek hun dat de kas van de 'Zeemanspot' in twee-en-een-halve week tijd van f 212 000 gegroeid was tot f 785 000; tot dat fraaie resultaat had ook Filippo, in Rotterdam werkend, een bijdrage geleverd.
XCIn enkele gevallen (dan namelijk wanneer het door een instelling in te leveren aantal biljetten van f 1000 wel wat aan de hoge kant was) werden vertrouwde inspecteurs der belastingen ingelicht. Door hen werden niet alleen de grote aantallen zonder bezwaar aanvaard, maar zij konden ook de
van Halls en Filippo doen weten tot wie dezen zich verder konden wenden om biljetten van f 1000 ingewisseld te krijgen. Er bestond toen reeds een zeker contact tussen een dertiental inspecteurs die tot verzet geneigd waren (zij kwamen regelmatig elandestien bijeen, meestal in Utrecht) - in dat contact rees het denkbeeld om ook na de inwisselingsactie van de hoge coupures de van Halls te blijven helpen. Inventief waren vooral de Rotterdamse inspecteur J. van Tilburg en zijn collega te Leeuwarden, J. Evenhuis. De deelnemers aan dit 'Belastingverzet' bedachten de ene slimmigheid na de andere.' Van Tilburg schoot bijvoorbeeld Rotterdamse zakenlieden aan met het verzoek of hij de door hen ingeleverde f rooo-biljetten door kon geven aan de 'Zeemanspot' - hij zamelde aldus f 750 000 in (die dus niet op de bankof girorekeningen der betrokkenen bijgeschreven werden). Later in '43 en in '44 werd met name door van Tilburg en Evenhuis niet de desbetreffende ontvangers afgesproken dat normale aanslagen voldaan werden, niet aan de ontvanger maar aan de inspecteur, of dat z.g. uitstel van betaling verleend werd terwijl de aanslag wel degelijk betaald werd, alweer aan de inspecteur. In een samenspel tussen de inspecteur en de ontvanger kon de aanslag van een belastingplichtige (die dan in het geheel niet ingelicht werd) ook wel z.g. verlaagd worden - het bedrag van de verlaging werd dan aan de belastingopbrengst onttrokken. Het Belastingverzet heeft op deze en dergelijke wijzen alleen al ten behoeve van het Nationaal Steunfonds bijna f 5,4 mln weten vrij te maken (Rotterdam f 3,3 mln, Leeuwarden f I,3 mln). Daarnaast nam het Belastingverzet ook eigen steungevallen in behandeling (o.rn. ruim zeshonderd voor de arbeidsinzet aangewezen ambtenaren van de belastingdiensten die ondergedoken waren) en wij weten dat alleen al de belastingdienst-Rotterdam rechtstreeks bijna f 700 000 aan steungelden uitbetaald heeft. Al deze illegale activiteiten bleven voor de directeurgeneraal der belastingen, H. Postma, volledig verborgen.ê
XCWij herinneren nog even aan het feit dat de gebroeders van Hall op 3 I maart' 43 bijna f 600 000 méér in kas hadden dan op zaterdag I3 maart toen tot hun schrik de f roco-biljetten van onwaarde verklaard waren. Door de 'Zeemanspot' was in het gehele jaar '42 ca. f 500 000 uitbetaald; het was duidelijk dat men in '43 de beschikking zou krijgen over een veelvoud van dat bedrag. Hoe het te besteden? Dat was geen vraag: de hulpverlening die
XC1 In sommige gevallen verleenden zij, dat doende, ook wel rechtstreekse hulp aan de LO die immers ook grote bedragen inzamelde. 2 Zeven jaar na de bevrijding verklaarde Postma (die overigens op allerlei wijzen wèl verzet gepleegd heeft) in alle onschuld aan de Enquêtecommissie: 'Ik heb geen contact gehad met de illegaliteit en ik geloof ook te mogen zeggen: de illegaliteit ook niet met de belastingdienst.' (Getuige H. Postma, BI~q., dl. VII c, p. 613).
zich tot op dat moment slechts uitgestrekt had tot gezinnen van opvarenden van de koopvaardij en van de marine, moest zich, aldus de van Halls, ook tot de gezinnen van onderduikers uitstrekken, ja zo mogelijk ook tot illegale organisaties die behoefte hadden aan geld. Filippo bleek evenwel voor die uitbreiding van werkzaamheden niet te voelen. wel was wat de 'Zeemanspot' deed, illegaal en ook was die steunverlening tegen de bezetter gericht voorzover die bezetter via het in nood brengen van de gezinnen van opvarenden pressie op die opvarenden wilde uitoefenen, maar behalve dat zij maandelijks een bescheiden bedrag in ontvangst namen, deden die gezinnen verder niets waar de bezetter aanstoot aan kon nemen. Onderduikers en illegale werkers deden dat wèl en Filippo vreesde dat de Sicherheitspolizei het werk van de 'Zeemanspot' onmogelijk zou maken als door deze ook betalingen gedaan zouden worden aan onderduikers-gezinnen en illegale organisaties. Hij was van dat standpunt niet af te brengen, zij het dat hij er accoord mee ging dat giften die voor de 'Zeemanspot' bestemd waren, voor andere doeleinden gebruikt werden; het gevolg was dat de van Halls (zij bleven de 'Zeemanspot' natuurlijk steunen) zonder Filippo aan hun actie de wezenlijke uitbreiding gaven die hun niet alleen financieel mogelijk was maar die zij ook geboden achtten. Die actie werd eerst aangeduid als 'het Landrottenfonds' maar later met een meer algemene term die wij nu maar van meet af aan willen aanhouden: het Nationaal Steunfonds.
XCWij doen het Nationaal Steunfonds (èn talloze offervaardige Nederlanders) onrecht wanneer wij het zo stellen alsof in het fonds alleen maar bedragen terechtkwamen die als het ware aan de regering geleend waren - veel kwam binnen in de vorm van giften, in totaal tot het einde der bezetting ca. fmln. Die giften bleven vooral in het zuiden en in Friesland een belangrijke bron van inkomsten vormen. Het denkbeeld dat men zich in de eerste plaats tot vermogenden zou richten, was in Friesland zelfs principieel verworpen. Hier werden van beginaf ook al gelden ingezameld voor gezinnen van opvarenden van de koopvaardij en de marine. Van den Bosch haakte hier begin' 43 op aan; hij wist toen de reeds genoemde inspecteur der belastingen te Leeuwarden, J. Evenhuis, bereid te vinden, die actie een breder karakter te geven. Maar Evenhuis en zijn Friese helpers hadden hun eigen denkbeelden: zij voelden niets voor onderschikking aan niet-Friezen en waren het er ook niet mee eens dat men alleen op vermogenden een beroep zou doen of dat geld geleend zou worden: voor het verzet, aldus de Friezen, moest in
6 '42
beginsel steeds geofferd worden. Begin' 44 werd zelfs door Evenhuis en de zijnen, zulks tot grote ergernis van van den Bosch, in heel Friesland een actie tot het verkopen van speciale waardezegels ingezet die vele maanden volgehouden werd; ze bracht tussen de f 700000 en f 750000 op.' Dat was geen gering bedrag en het was voor de hulp aan onderduikers en aan de Friese illegaliteit bijna voldoende, maar afgezien van het feit dat toch ook Friesland vóór begin september '44 nog bijna f IOO 000 uit de kas van het Nationaal Steunfonds nodig had, meenden de van Halls en van den Bosch dat een zich tot het gehele volk richtende actie waar duizenden kennis van zouden krijgen, alleen uitvoerbaar was in een provincie waar men elkaar goed kende en waar naar verhouding weinig 'foute' elementen woonden. Voor de overige provincies hielden zij vast aan het beginsel waarop de grote inzamelingsactie voor de 'Zeemanspot' gebaseerd was: men moest, zulks ter beperking van de risico's en teneinde zo efficiënt mogelijk te werken, zo weinig mogelijk leningen afsluiten maar dan wel bij kapitaalkrachtige personen en instellingen; het minirnum-leningbedrag: f IOOO voor de 'Zeemanspot' , werd voor het Nationaal Steunfonds tot f 25 000 verhoogd.
XCHet vinden van instellingen die tot het verstrekken van leningen van f 25000 of een veelvoud daarvan bereid waren, werd in de eerste plaats het werk van de gebroeders van Hall wier naam immers in de fmanciële wereld een uitstekende klank had; hun vader was vele jaren bestuurslid geweest van de Amsterdamse Vereniging voor de Effectenhandel en in de jaren '30 zelfs een tijdlang voorzitter. Gijs van Hall was in die tijd als directeur van twee trustmaatschappijen met veel bankdirecteuren in aanraking gekomen - hij nam de taak op zich om de twaalf grootste banken te benaderen. Tien banken verleenden medewerkingê, lieten bijvoorbeeld gefmgeerde leningen opnemen (de boekhouding moest kloppen) en gaven het vrijgekomen geld aan het Nationaal Steunfonds door. Voor de hypotheekbanken, de levensverzekeringsmaatschappijen, de spaarbanken en de Indische cultuurmaat81
1 Van ieder die men benaderde, werd verwacht dat hij een zeker percentage van zijn inkomen en eventueel vermogen zou afstaan; degenen die de waardezegels verkochten, hadden als regel tevoren van de belastingdienst gehoord wat het aangegeven inkomen en eventueel vermogen waren van de personen die benaderd zouden worden. 2 Medewerking werd geweigerd door de Robaver en de Kas vereniging. Bij de Robaver heeft Woltersom tot aan de bevrijding trachten te verhinderen dat op welke wijze ook steun gegeven werd aan het NSF, de directeur van de Kasvereniging, mr. A.]. d'Ailly, van wie mr. G. van Hall eerder een weige ring ontving (zonder dat d'Ailly, voorzover bekend, zijn mededirecteuren geraad pleegd had), heeft daarentegen van de herfst van' 44 af belangrijke hulp verleend aan het NSF - wij komen er in deel 10 op terug.
schappijen trokken de van Halls specialisten aan ('lening-agenten') die als regel eveneens grote bedragen wisten los te krijgen. In totaal werd door de 'inzamelingskant' van het Nationaal Steunfonds tot begin september '44 vermoedelijk ca. f 9 mln bijeengebracht. De binnenkomende gelden werden aanvankelijk te Amsterdam ten kantore van Gijs van Hall bewaard, later bij mr. H. ter Meulen, een van de firmanten van Hope & Co. - deze mocht zich (er ging binnen de organisatie meer geld om) 'kassier-generaal' noemen; er waren toen ook enkele 'kassiers'.
XCDie 'inzamelingskant' werd door Walraven van Hall strikt gescheiden gehouden van de 'uitbetalingskant' die vooral wat de hulp aan de gezinnen van onderduikers betrof, een grote omvang ging aannemen, ja waar geleidelijk een landelijke organisatie voor opgebouwd werd die aanvankelijk door drie personen geleid werd: Walraven van Hall, Iman van den Bosch en A. Voorwinde - een Eindhovenaar die, toen de Sicherheitspolizei zijn werk op het spoor gekomen was, door zijn stadgenoot A. J. Gelderblom (spoedig bijgestaan door dr. ir. N. A. J. Voorhoeve) vervangen werd. Onder de vaste camouflage dat zij kwesties van de wijnhandel moesten bespreken (daarvoor lagen dan enkele stukken op tafel), kwamen zij als regel eens per week samen; van Hall bracht er zijn vriend J. Buys mee met wie hij over de dagelijkse problemen overleg placht te voeren, en door die 'Wijncommissie' werden de ervaringen uitgewisseld en de moeilijkheden besproken die zich voorgedaan hadden.
XCDie moeilijkheden hingen vooral met het systeem samen dat Walraven van Hall voor de uitbetalingen gekozen had. Hij stelde zich namelijk op het standpunt dat het, mede op grond van het feit dat de regering geleende gelden zou moeten terugbetalen (aanvankelijk gold dit slechts voor de 'Zeemanspot', maar van Hall nam aan dat de regering vroeg of laat haar garantie zou uitbreiden), vast moest staan dat die gelden op een verantwoorde wijze besteed waren. De geldgevers kregen, voorzover zij daar prijs op stelden (bij giften was dat niet nodig), 'kwitanties' - daar moesten dan de kwitanties van degenen die steun ontvangen hadden (onderduikersgezinnen en leiders van illegale organisaties), tegenover staan. Het aantalleiders van illegale organisaties met wie men in contact zou komen, zou, naar te voorzien viel, beperkt blijven, maar die onderduikersgezinnen zouden in de duizenden kunnen gaan lopen. Talloze medewerkers zouden met de uitbetalingen aan die gezinnen belast moeten worden. Men mocht wel aannemen dat die medewerkers met zorg uitgekozen zouden worden, maar als men wilde bevorderen dat zij de grote, maandelijks door hen te ontvangen bedragen inderdaad aan de onderduikersgezinnen zouden uitbetalen, dan leek het wenselijk, van hen te vergen dat zij de nodige kwitanties zouden
overleggen. Administratieve zorgvuldigheid zou misbruik van gelden tegengaan! _ die zorgvuldigheid vergde óók dat men niet lukraak tot uitbetalingen zou overgaan. Voor die uitbetalingen waren normen nodig. Die werden vastgesteld: wie steun nodig had, zou van het NSF alleen dàn steun ontvangen indien zijn naaste familieleden of andere instanties (gemeentelijke diensten of kerkelijke steunfondsen) niet tot die steunverlening in staat waren; de steun zou over het algemeen niet meer bedragen dan 80% van het loon of salaris van de ondergedoken kostwinner met een maximum van f 500 per maand; bij illegale werkers die al hun inkomsten moesten derven, zou daarentegen het volle bedrag van die inkomsten aan de gezinnen uitbetaald worden, zo ook (eventueel) aan hun nabestaanden. Een en ander vergde gedegen onderzoek. Daarvoor zouden 'onderzoekers' aangetrokken worden die de op elk steungeval betrekking hebbende gegevens zouden opnemen op een formulier dat als een 'Schadeformulier ongevallenverzekering' gecamoufleerd was (een verzekeringsmaatschappij werd daar overigens niet op genoemd); op dat formulier dat ook het adres van het te ondersteunen gezin vermeldde (allicht: daar moest men maandelijks uitbetalingen gaan doen), zou de 'onderzoeker' een bepaald steunbedrag voorstellen; was dat goedgekeurd, dan zou het steungeval een nummer krijgen en dan zou het taak worden van de 'uitbetaler' om voor de maandelijkse betalingen te gaan zorgen; voor elke betaling zou dan een kwitantie ondertekend worden (op die kwitantie stond evenwel geen naam, maar alleen het nummer van het steungeval) en die kwitanties zouden centraal, in Amsterdam, bewaard worden.
XCHet was in het illegale werk vaak onvermijdelijk dat men dingen op schrift stelde, afspraken bijvoorbeeld, maar de meeste illegale werkers hadden daar, zeker in '43_' 44, een hartgrondige afkeer van: hoe minder men opschreef, des te veiliger was dat. Het is dan ook begrijpelijk dat de werkwijze die het Nationaal Steunfonds wenste te volgen, aanvankelijk veel weerstanden wekte. In. menig geval had Walraven van Hall, wanneer hij met leiders van illegale organisaties, speciaal van verzorgingsgroepen, in contact kwam, al zijn overredingskracht nodig om die weerstanden te overwinnen. Hij wees er dan op dat de risico's die er waren (dat ontkende hij niet), tot een minimum waren gereduceerd _ in elk geval hield hij aan zijn systeem vast en dat impliceerde dat die verzorgingsgroepen slechts geld kregen van het Nationaal Steunfonds indien zij de administratie van hun steungevallen op de door het NSF voorgeschreven wijze wilden bijhouden. Dat laatste werd door sommige verzorgingsgroepen geweigerd (het werd óók geweigerdInderdaad heeft zich bij hetdat in totaal tijdens de bezetting meer dan fuitgekeerdheeft, slechtséén gevalvan misbruikvan geldenvoorgedaan.
1 NSF, 84 mln
door Evenhuis en de zijnen in Friesland'}; de meeste gaven hun aanvankelijke bezwaren spoedig op.
XCDe praktijk heeft, menen wij, de leiding van het Nationaal Steunfonds in het gelijk gesteld. Er zijn uit de kringen van het NSF wel slachtoffers gevallen, maar zulks dan door het werk dat zij deden, niet door de administratieve zorgvuldigheid die betracht werd. Geen enkel onderduikersgezin is, voorzover bekend, ooit gearresteerd doordat te zijnen behoeve een 'Schadeformulier ongevallenverzekering' ingevuld was of doordat iemand, meestal de echtgenote, regelmatig een (als regel onleesbare) handtekening onder kwitanties plaatste. Eén spannend moment heeft zich voorgedaan: begin september' 44, toen de vier koffers waarin zich aldie kwitanties bevonden, uit het pand in Amsterdam waar zij verborgen waren (het was het bedrijfspand van een vroegere Joodse textielfirrna), opeens gestolen bleken te zijn; de dief stuurde toen de directie van de firma die in het pand gevestigd was, enkele dreigbrieven: hij eiste f 50 000 en zou anders, schreef hij, met de koffers naar de Sicherheitspolizei gaan. Een ondergedoken Rotterdamse inspecteur van politie, S. van der Wind, die onmiddellijk door Walraven
1 Als centrale figuur bij het steunfondswerk in Friesland moest Evenhuis natuurlijk wel vastleggen wie zijn geldinzamelaars en 'uitbetalers' waren. Van elk hunner hield hij een kaart bij, maar op die kaarten waren de betrokkenen slechts met een code-aanduiding vermeld. De verklaring van die code-aanduidingen bevond zich in een apart cahier. In juli' 44 werd Evenhuis gearresteerd toen hij in Amster dam zijn dochter uit handen van de trachtte te krijgen. De had evenwel geen bewijsmateriaal tegen hem en dat kon ze in eerste instantie ook niet vinden want toen men in Friesland gehoord had dat Evenhuis in Amsterdam gevangen zat, waren zijn woonhuis en de inspectie onmiddellijk 'schoongemaakt' door KP'ers, onder wie de leider van een van de Friese Knokploegen, Krijn van der Helm: zij hadden alle bezwarende stukken, waaronder Evenhuis' cahier, naar de douaneloods overgebracht; daarbij hadden zij er evenwel niet op gelet dat zich juist daar ook het kaartsysteem van Evenhuis bevond. Enkele dagen later bracht van der Helm, vrezend dat ook in die douane loods naar bezwarend materiaal gezocht zou worden, al die stukken naar een kaas pakhuis over dat door de Friese Knokploegen als depot gebruikt werd. Het bestaan van dat depot werd evenwel op 14 of IS juli aan de onthuld door een KP'er die gearresteerd en barbaars mishandeld was. Op IS juli viel de het depot binnen - en vond daar nu bij elkaar het kaart systeem èn het cahier van Evenhuis. Een groot deel van diegenen wier namen en adressen in het cahier genoteerd stonden, kon nog in allerijlonderduiken, maar enkelen werden gearresteerd. Het bewijsmateriaal voor Evenhuis' illegale activiteit was verpletterend. Hij werd met enkele van zijn naaste medewerkers op 18 augustus in Vught gefusilleerd. Vermeld zij nog dat Evenhuis zijn grote vaste geldgevers slechts met codetekens aangeduid had - hun namen en adressen stonden niet in het cahier. Geen van die namen en adressen heeft hij prijsgegeven.
van Hall te hulp geroepen was, wist de crisis te bezweren: via de Amsterdamse politie ging hij na of zich onder de werknemers van de firma of hun relaties personen bevonden die tot een textielroof in staat geacht konden worden, en één hunner, een expeditieknecht, door van der Wind onder druk gezet, bleek de dief annex chantagepleger te zijn; het ging van der Wind te ver, de man te laten liquideren - alle stukken waren terug; dat was het belangrijkste.
XCEn als de koffers nu eens bij de Sicherheitspolizei beland waren? Deze had, menen wij, de tienduizenden kwitanties kunnen zien als nieuw bewijs dat er een zeer omvangrijke organisatie bestond voor steun aan de gezinnen van onderduikers, maar de nummers van de steungevallen en de handtekeningen die op de kwitanties voorkwamen, zouden haar niet veel wijzer hebben gemaakt. Wat Walraven van Hall in dit geval gealarmeerd had, was vooral dat het er enkele dagen lang uitzag alsof hij het bewijsmateriaal voor de gedane betalingen dat hij met zoveel zorg had laten verzamelen, op slag zou kwijtraken.
XCHet voorafgaande heeft, zo stellen wij ons voor, de indruk gewekt dat bij het Nationaal Steunfonds sprake was van een gecentraliseerde organisatie. Die indruk is juist maar wij moeten er dan wel aan toevoegen dat die centralisatie louter werkelijkheid was aan de top, eigenlijk alleen in de persoon van Walraven van Hall: hij was de man bij wie alle draden samenkwamen, de enige die zowel de inzamelings- als de uitbetalingskant van het Nationaal Steunfonds overzag, beide overigens alleen maar in hoofdlijnen; zijn 'lening-agenten' zeiden ook hem bijvoorbeeld niet, bij welke instellingen zij leningen hadden kunnen opnemen.
XCVoor de uitbetalingen was het gehele land, met uitzondering van zeeland en het westelijk deel van de Betuwe (het Nationaal Steunfonds heeft daar geen verbindingc.; gehad), in de loop van'in drie-en-twintig districten ingedeeld. Als districtshoofden werden door het drietal aan de top (van Hall, van den Bosch en Voorwinde/Gelderblom) als regel persoonlijke relaties aangesteld - van den Bosch vond ze vooral in de kring van de Rotary waar hij lid van was. De districtshoofden zochten plaatselijke hoofden; van die plaatselijke hoofden hing eigenlijk af of de organisatie haar doel zou bereiken: zij moesten onderduikersgezinnen opsporen (wat de 'weigeraars' van de arbeidsinzet en de 'contractbrekers' betrof, kreeg men vaak de adressen der gezinnen van 'goede' ambtenaren der GAB's) en vervolgens de 'onder
43
zoekers' aan het werk zetten. De 'Schadeformulieren ongevallenverzekering' kwamen dan bij de plaatselijke hoofden, eventueel (in moeilijke gevallen) bij de districtshoofden binnen en nadien ving het werk der 'uitbetalers' aan. Omgekeerd kregen de plaatselijke hoofden ook van boven uit de organisatie namen en adressen van steungevallen - dan namelijk wanneer de topleiding of een districtshoofd de leiding van een verzorgingsgroep bereid gevonden had, 'haar' steungevallen aan het NSF over te dragen. In dat NSF werkte ieder onder schuilnaam, elke functionaris had zijn eigen koeriers of koeriersters; die laatsten waren het ook die het geld van de 'kassier-generaal' naar de 'kassiers', van de 'kassiers' naar de drie-en-twintig districtshoofden, en van de districtshoofden naar de plaatselijke hoofden brachten - maar dat waren dan telkens andere koeriers of koeriersters geweest. Bij de plaatselijke hoofden kon elke 'uitbetaler' maandelijks het bedrag halen dat hij voor de gezinnen in zijn streek of stadswijk nodig had. De gehele organisatie telde tenslotte bijna negentienhonderd vaste illegale medewerkers en medewerksters maar niemand kende andere werkelijke namen dan die van de personen op wie hij zelf een beroep gedaan had.' Een districtshoofd wist dus hoogstens wie de door hem gekozen plaatselijke hoofden waren, maar wie zo al door die hoofden als 'onderzoekers' en 'uitbetalers' waren aangetrokken, was hem onbekend. Evenmin had hij enig denkbeeld wie er in de leiding van de organisatie zaten; misschien had hij wel eens gehoord dat een zekere 'van Tuyl' (Walraven van Halls illegale naam) daar de centrale figuur in was, maar wie die 'van Tuyl' was, wist dat districtshoofd niet. Van die leiding merkte hij ook niet meer dan dat hij soms schriftelijke of mondelinge aanwijzingen kreeg en, natuurlijk, met regelmaat de nodige fondsen. Dat geld werd, gelijk reeds gezegd, van een of meer centrale punten uit verzonden, 'en het werd', zo zette later Gijs van Hall aan de Enquêtecommissie uiteen,
XC'bijvoorbeeld in Dordrecht bij iemand bezorgd. Eens in de maand kwam bij hem een juffrouw uit Amsterdam die hij niet kende, met een pak bankbiljetten. Als de man in Dordrecht werd gearresteerd (en toevallig is deze op een zeker moment gearresteerd ... ) had hij, wanneer hij iets had willen zeggen, niets kunnen zeggen. Hoogstens had hij kunnen zeggen dat een juffrouw die hij 'Miep' noemde, hem geld kwam brengen en daarmede hield het spoor Op'2Voor het Nationaal Steunfondsgold, alsvoor dedat het werk riskanter was naarmate men een hogere plaats in deinnam. Van de bijna negentienhonderd medewerkers van het NSF hebben tachtig het leven verloren - onder hen bevonden zich Walraven van Hall en Iman van den Bosch alsmede negen districtshoofden. 2 Getuige G. van Hall, Enq., dl. VII c, p.
1 LOfLKP, illegaliteit
althans het spoor naar boven. En over de identiteit van diegenen aan wie hij het geld maandelijks doorgaf, is door het Dordrechtse districtshoofd, S. R. Beinema, gezwegen. Hij werd in augustus' 44 gefusilleerd.
XCWij hebben in het voorafgaande kunnen weergeven hoe het Nationaal Steunfonds functioneerde toen het eenmaal vrijwel het gehele land was gaan bestrijken. Men moet zich de opbouw voorstellen als een geleidelijk proces dat, ongeveer van april-mei' 43 af, vrijwel het gehele jaar' 43 in beslag nam. Die groei werd bepaald door de behoefte. In welk tempo het aantal onderduikersgezinnen toenam die van het NSF een maandelijkse ondersteuning ontvingen, is niet precies bekend. Onze indruk is dat de grote uitbreiding zich pas in de laatste maanden van '43 voordeed. De 'Top' van de La kwam pas in november met Walraven van Hall in contact. Er werd door die 'Top' aanvankelijk aan getwijfeld of het verantwoord was, met het NSF in zee te gaan, maar begin december werd de knoop doorgehakt: de La zou ook in fmancieel opzicht voor de onderduikers-zelf blijven zorgen, maar het NSF zou de steunverlening aan hun gezinnen overnemen en daartoe dus ook het nodige adressenmateriaal ontvangen. 'Met de organisatie, door de Grote Vergadering onlangs aanbevolen' (met die 'Grote Vergadering' werd een bijeenkomst bedoeld van de 'Top' van de La met de provinciale leiders), 'blijkt het', zo noteerde in december een vooraanstaand La-medewerker uitKampen, 'toch in orde te zijn. Ze noemt zich Nationaal Steunfonds en beschikt over bar veel geld. Door middel van een formulier geven we alle steungevallen aan haar door en ontvangen prompt de bedragen ter uitbetaling. 'n Groot gemak en inkrimping van risico.Want het samengaan van botje bij botje dat we totnutoe deden, gaf ons een onaangenaam grote bekendheid."
XCHet was eveneens pas eind' 43 dat de eerste verzorgingsgroepen die Joo.dse onderduikers onder hun hoede hadden, bij het Nationaal Steunfonds aanhaakten. Tevoren had het NSF wel al rechtstreeks hulp geboden aan individuele Joodse onderduikers, maar dat aantal steeg belangrijk toen het tot een deel van de bedoelde verzorgingsgroepen doordrong dat het NSF in staatvanp.december8 2
1 A. 304-05 (II 1943).
was, hen van hun kwellende financiële zorgen te ontlasten. De leiding van het Nationaal Steunfonds begreep dat men die Joodse onderduikers anders behandelen moest dan de niet-Joodse: hun positie was veel meer bedreigd. Te hunnen behoeve mocht geen 'Schadeformulier ongevallenverzekering' ingevuld worden, immers: dat formulier zou het onderduik-adres vermelden; evenmin kon men van die Joodse onderduikers vergen dat zij kwitanties zouden ondertekenen. Een punt was ook hoe hoog de maandelijkse uitkering van die onderduikers zou moeten zijn; sommige werden schandelijk geplunderd - daar moest een stokje voor gestoken worden. Om deze en dergelijke problemen op te lossen werd door de leiding van het Nationaal Steunfonds een 'onder-organisatie' gevormd, de 'Vakgroep r, die een eigen bestuur kreeg waarin A. Krouwer, eigenaar van een Amsterdamse handelsfirma en tevoren lid van de Joodse Raad (maar die had hij in de lente van '43 verlaten toen hij 'ge-Calmeyerd' werd), de centrale figuur werd.
XCDe 'Vakgroep r stond aanvankelijk vooral in contact met verzorgingsgroepen voor Joden in Amsterdam, later ook met groepen in de Zuidhollandse steden, Limburg, Brabant, Twente en Friesland. De maandelijkse uitgaven (per onderduiker werd als regel eerst f 75, daarna f 100 uitgekeerd) liepen van f 25000 op tot f 400 000. Na de bevrijding werden in de administratie van het NSF ruim vierduizendtweehonderd Joodse 'steungevallen' opgenomen; daaronder waren echter vele 'gevallen' die meer dan één persoon omvatten. Het totaal aantal Joodse onderduikers die van de 'vakgroep r geld ontvingen, heeft wellicht in de buurt van de achtduizend gelegen. In totaal gaf de 'Vakgroep J' tot begin september' 44 ca. f I mln uit, nadien tot aan de bevrijding nog eens bijna f 3,7 mln.
XCWat de overige ondersteunden betreft: uit de maandstaten die Gijs van Hall bijhield, blijkt dat bij het Nationaal Steunfonds per 18 augustus' 44 f 2, 7 mln aan leningen ten behoeve van de 'Zeernanspot' geregistreerd was en f 7,3 mln aan leningen ten behoeve van de overige uitgaven;bovendien stond toen f 300 000 genoteerd als 'diverse inkomsten' - dat moeten giften aan de leiding geweest zijn. Per diezelfde datum was f 2,6 mln aan de 'Zeemanspot' uitgekeerd ('Uitgaven Zee') en was f 6,2 mln voor andere doeleinden besteed ('Uitgaven Land'); daarvan was bijna f I mln naar de 'Vakgroep r gegaan, maar hoeveel van de resterende ruim f 5,2 mln uitbetaald was aan gezinnen van niet-Joodse onderduikers dan wel aan illegale organisaties, weten wij niet. Uit de staten blijkt wèl dat die 'Uitgaven Land' per IS april' 44 ruim f I ,4 mln bedragen hadden en dat zij in de vier maanden nadien (tot 18 augustus) per maand met de volgende bedragen gestegen waren: ruim f 600 000, bijna f I 850 000, ruim f 900 000 en ruim f I 300 000.
Tussen medio juli en medio augustus' 44 is aan de 'Vakgroep J' bijna £200000 uitbetaald - rest voor die periode aan andere uitgaven ruim f I 100000. Wanneer wij veronderstellen dat daarvan tussen de f 100000 en f 200000 uitbetaald-is aan illegale organisaties, dan resteert voor de steun aan onderduikersgezinnen tussen de f 900 000 en f I mln, en wanneer wij verder veronderstellen dat in die tijd gemiddeld per gezin en per maand f 100 uitgekeerd is, dan zou het Nationaal Steunfonds, nog van de Joodse onderduikers afgezien, in de zomer van '44 uitkeringen verleend hebben aan, zeg, omstreeks tienduizend gezinnen. Maar er waren toch veel meer onderduikers 1Zeker. Te bedenken valt evenwel dat die als regel geen kostwinner waren en dat veel gezinnen van onderduikers door de kerken gesteund werden. Het aantal 'steungevallen' zou in de hongerwinter van omstreeks tienduizend (onze schatting) tot ca. vijf-en-veertigduizend oplopen - dat laatste cijfer staat vast. Wat Walraven van Hall had gepresteerd, was niet alleen vóór begin september' 44 al bij uitstek zinvol gebleken, maar zou het bovendien, al werd dat toen niet voorzien, de illegaliteit mogelijk maken, het hoofd te bieden aan de problemen die zich vooral ook door de Spoorwegstaking in de hongerwinter zouden voordoen.
XCAlweer: heel deze arbeid was in '43 opgezet op grond van een in bezet gebied genomen initiatief en zonder overleg met of steun van de regering te Londen. Misschien mogen wij echter in zoverre toch wèl van steun spreken dat de van Halls en van den Bosch wisten dat wat door de 'Zeemanspot' uitgegeven werd, door de regering gerestitueerd zou worden - dat gaf aanleiding tot de verwachting dat de regering (die immers bij monde van de minister-president tot onderduiken aangespoord had) óók bereid zou zijn, gelden die geleend zouden worden ten behoeve van de steun aan onderduikersgezinnen (èn aan Joodse onderduikers 1) en aan de illegaliteit, na de bevrijding terug te betalen. Voor hen stond vast dat een officiële mededeling daaromtrent, eventueel een bewijsstuk, niet alleen de inzamelingsacties met name in de wereld van de banken en andere grote maatschappijen belangrijk zou vergemakkelijken, maar bovendien de positie van het NSF in de vaak moeizame besprekingen met andere illegale groepen versterken. De 'bankier van het verzet' had, zou men kunnen zeggen, voor zijn uitgaven behoefte aan een regeringsgarantie.
XCDie kwam er, maar ze had veel voeten in de aarde.
XCDe gehele zomer van '43 door vernam men in Londen niets omtrent de opbouw van het Nationaal Steunfonds, maar eind oktober kwam er een telegram binnen van de geheime agent G. A. van Borssum Buisman die enkele maanden tevoren met zijn werk als verbindingsman met de Ordedienst een aanvang gemaakt had; van Borssum Buisman was in aanraking gekomen met een groep die de zorg voor de gezinnen Vall ondergedoken ambtenaren en ex-militairen op zich genomen had. Kon hun, zo vroeg hij, ondersteuning worden betaald? Het telegram vervolgde:
XC'Worden deze bedragen na de oorlog door de Nederlandse regering gegarandeerd terugbetaald? Voldoende geld kan hier op leningsbasis verkregen worden ... Zo ja, Radio Oranje-bericht verzocht: 'Wij garanderen het voer dat de kippen moet worden verstrekt." 2
XCTwee weken later kon het hoofd van het Bureau Inlichtingen het volgende antwoorden:
XC'Regering gaat accoord met de verlening van gevraagde garantie, echter onder restrictie slechts redelijke bedragen uit te keren. Tevens mag het totaal van het bedrag-uitkeringen voorlopig f 200000 niet overschrijden. Na uitputting van dit bedrag moeten opnieuw gelden worden aangevraagd waarna deze aangelegenheid hier opnieuw zalworden overwogen. De gevraagde boodschap over kippenVrezend dat hem door deeen val gesteld werd, heeft Filippo het bedrag van fniet gebruikt maar in een safeloketgedeponeerd.Telegram, 20 okt. 1943, van G. A. van Borssum Buisman aan het Bureau Inlichtingen (Vollgraff: Overzicht telegrammen, p.
1 30000 2
voer is niet uitgezonden, omdat mondelinge toelichting zal volgen door middel van een mijner agenten.' 1
XCSlechts f 200 ooo! Daarmee zou men duizend gezinnen misschien twee maanden kunnen steunen! Kennelijk hadden Gerbrandyen van Lidth de Jeude geen denkbeeld van de bedragen die nodig waren.
XCDat laatste werd hun spoedig door twee nieuwe Engelandvaarders duidelijk gemaakt: door mr. H. P. Linthorst Homan die als secretaris van de directie van Philips nauw met van den Bosch samengewerkt had (hij kwam medio december' 43 in Londen aan) en door mr. A. B. J. Koch, die in de zomer van '43 in bezet gebied het restant van de spionagegroep 'DienstWim' geleid had. Koch was bij de fmanciering van die groep in moeilijkheden gekomen en had bovendien vernomen (hij had vooral goede verbindingen met Vrij Nederland) dat de grote illegale bladen soms tekort aan geld hadden. Hij kwam begin december' 43 in Spanje in contact met het hoofd van het Bureau Inlichtingen, Somer, die zich daar toen op dienstreis bevond, en hij gaf Somer een brief voor Gerbrandy mee" waarin hij er op wees dat het aantal onderduikers met sprongen gestegen was. 'Illegale kringen in Nederland bereiden op het ogenblik', schreef hij, 'in wanhoop plannen voor om in het groot banken te gaan overvallen. Het komt mij voor dat de regering alles moet doen om dit te verhinderen daar anders de openbare moraal nog meer zakt.' De regering moest, meende Koch, grote bedragen naar bezet gebied sturen, zulks in de vorm van hoge coupures aan dollars en' ponden die er op de zwarte markt verkocht zouden worden Koch had op f 5 mln willen aandringen, maar toen Somer hem zei: 'Maak er f 8 miljoen van', nam hij dat laatste bedrag in zijn brief op. Van het werk van het Nationaal Steunfonds was Koch onkundig; in zijn brief adviseerde hij dat de dollars en ponden door een geheime agent naar de organisaties gebracht zouden worden die resp. Vrij Nederland, Het Parool, Trouwen Je Maintiendrai uitgaven: die organisaties zouden dan de opbrengst van de dollars en ponden moeten gaan distribueren.
XCKochs brief had het grote voordeel dat Gerbrandyen van Lidth de Jeudè eindelijk in miljoenenbedragen gingen denken en met krachtige steun van koningin Wilhelmina bereikte Somer dat in de nacht van Ia op II januari '44 (Koch was toen nog niet in Londen aangekomen) de geheime agent H. Steen boven bezet gebied afgeworpen werd met in .een manchetknoopinp.82
1 Telegram, 4 nov. 1943, van hetBureau Inlichtingen aan de OD (a.v.). 2 Tekst P. Sanders: 24-25.
. een microfoto van de volgende, door Gerbrandy op 10 januari ondertekende brief+:
XC'De Nederlandse regering stelt zich bij deze garant voor de terugbetaling van een bedrag, groot ten hoogste dertig miljoen gulden, hetwelk bestemd is voor ondersteuning van ondergedokenen, personen die zich hebben onttrokken aan de plicht tot melding voor krijgsgevangenschap of arbeid in Duitsland, en hun gezinnen, en voor andere, met hulpacties verband houdende doeleinden te uwer beoordeling, met dien verstande dat voorlopig beschikt wordt over een bedrag van ten hoogste tien miljoen gulden. Over het resterende bedrag van ten hoogste twintig miljoen gulden zal niet worden beschikt dan nadat uwerzijds gegevens over de behoeften voor een bepaalde tijdsduur zijn verstrekt en dezerzijds daaraan goedkeuring is verleend.'
XCAan wie moest Steen (die als hoofdtaak gekregen had, als geheim agent voor Jan Thijssens Radiodienst te fungerenê) die garantie overhandigen? Homan had op van den Bosch gewezen en op diens naaste medewerkster (secretaresse/koerierster) van wie hij althans de voornaam kende: 'Miep' (mej. M. H. J. de Wilde).3 Maar waar in Nederland zaten van den Bosch en "Miep' ? Het was van Houten die adviseerde, de geheime agent Steen in eerste instantie naar de directie van het Haagse bijkantoor van de Nederlandse Handel-Maatschappij te laten gaan (voor haar kreeg Steen een .introductie mee) - van Houten vertrouwde dat van den Bosch en/of'Miep' via die directie opgespoord konden worden. Steen kreeg de strikte instructie, de hoogst belangrijke microfoto slechts aan van den Bosch of'Miep' af te geven. Waar van den Bosch ondergedoken was, kon de Haagse directie van de Nederlandse Handel-Maatschappij aan Steen niet vertellen en ze zag ook geen kans, van den Bosch of'Miep' op te sporen. Nu had Steen als tweede 'aanloopadres' het adres van Walraven van Hall gekregen van wie Linthorst Homan wist dat hij met van den Bosch samenwerkte. Welwas van Hall ondergedoken maar heel af en toe bezocht hij nog zijn gezin in Zaandam;
XC1 Tekst: a.v., p. 26, en Enq., dl. VII a, p. 225. 2 Steen had ten behoeve van die Radiodienst f 50 000 meegekregen en ten behoeve van de spionagegroep 'Packard', met welke d' Aulnis, de injuni' 43 gearriveerde geheime agent van BI, samenwerkte, f 60 000. Toen Steen evenwel medio maart' 44 gearresteerd werd, had hij d' Aulnis die toen in België zat, nog niet kunnen bereiken. Wat met het bedrag van f I 10 000 gebeurd is, staat niet vast; het is vermoedelijk geheel of grotendeels in Duitse handen gevallen. S Al bij Philips was zij de secretaresse van van den Bosch geweest;
via zijn vrouw wist Steen met hem in contact te komen. Een pijnlijke situatie ontstond: Steen weigerde de microfoto aan van Hall af te staan. Die moeilijkheid werd opgelost: van den Bosch werd er bij gehaald, de microfoto werd vergroot en nu konden de leiders van het Nationaal Steunfonds eindelijk zwart op wit lezen dat de regering vooreerst hun uitgaven garandeerde tot een bedrag van f ro mln. Zij zonden de oud-president van de Nederlandse Bank, mr. L. J. A. Trip, een afschrift van Gerbrandy's brief (deze zou dus kunnen bevestigen dat hij de brief kende-) en lichtten ook hun 'lening-agenten' in. 'Wij beschouwden deze brief', aldus later Gijs van Hall, 'zoals de Nederlandse Bank zijn goud beschouwt.f
XCWat vernam Londen? Niets. Steens zender zweeg en. de geheime agent zelf, die bij de Haagse politie gediend had, werd medio maart op straat toevallig herkend door een 'foute' collega en prompt gearresteerd.ê Maandenlang verkeerde Londen in onzekerheid of de garantie ontvangen was en zo ja, door wie, en hoe het gegarandeerde bedrag besteed werd. In april ging terzake een telegram naar de aD uit - maar dat werd niet ontvangen en het Bureau Inlichtingen kreeg dus geen antwoord. Het werd augustus voor pater Bleys (die in mei in Zwitserland het eerder vermelde rapport over de La geschreven had) in Londen kon bevestigen dat de La, voorzover nodig, voor 'haar' onderduikersgezinnen geld van het Nationaal Steunfonds kreeg - Bleys plaatste overigens bij de werkwijze van het NSF verscheidene vraagtekens. Dat hadden in het zuiden van het land ook anderen gedaan: zij vonden vooral het werken met de 'Schadeformulieren ongevallenverzekering' onverantwoordelijk. Gelderblom die het zuiden in de algemene leiding van het NSF vertegenwoordigde (hij trad er voor het NSF ook als 'lening-agent' op), had daardoor met menigeen last gekregen maar met niemand meer dan met de Maastrichtse bankdirecteur G. J. Kuiper, die toen lid was van de provinciale leiding van de La in Limburg. Kuiper vond dat in die provincie de fmanciële steunverlening aan onderduikers en de gezinnen van bezettingsslachtoffers in het algemeen goed geregeld was - hij had geen enkele behoefte aan bevoogding door een aantal heren uit andere delen des lands; trouwens, hij betwijfelde hun bekwaamheid, hun deskundigheid en hun geschiktheid voor het illegale werk (vooral het werken met de 'SchadeDe83
1 van Halls hadden reeds in '43 contact met Trip gezocht en deze had hun toen toegezegd dat hij zich na de bevrijding moeite zou geven dat de regering ook de uitgaven ten behoeve van het 'Landrottenfonds' alsnog voor haar rekening zou nemen. 2 Getuige G. van Hall, dl. VII c, p. 195. 3 Hij werd zeven maanden later gefusilleerd.
formulieren ongevallenverzekering' achtte hij hoogst onvoorzichtig) - hij betwijfelde óók de authenticiteit van Gerbrandy's brief waarvan hem eind maart of begin april door Gelderblom (die langzamerhand van Kuipers obstructie genoeg had) wel mededeling gedaan was maar die hij nooit onder ogen had gekregen. Hij, Kuiper, was van mening dat het NSF (er zat geen katholiek in de leiding 1) onder toezicht geplaatst moest worden van een Nationaal Financieel Comité dat hij graag een 'verzuild' karakter zou geven en waarin hij ook enkele hoofdambtenaren van Financiën wilde opnemen; dat comité zou dan voorts als een van haar richtlijnen moeten a~ouden dat personen die er communistische sympathieën op nahielden, géén steun zouden ontvangen.
XCAl zijn bezwaren tegen het Nationaal Steunfonds legde Kuiper neer in een rapport dat hij pater Bleys meegaf toen deze naar Zwitserland vertrok; het kostte Gelderblom grote moeite om te bereiken dat Bleys er tenminste een rapport van hèm aan toevoegde waarin de door Kuiper geuite kritiek weerlegd werd. Beide stukken arriveerden in juli in Londen waar mr. dr. G. J. van Heuven Goedhart, een van de redacteuren van Het Parool, medio juni aangekomen was. De situatie in bezet gebied kennend, was deze er terstond op gaan aandringen dat aan het NSF machtiging verleend zou worden om met zijn uitgaven tot f 30 mln in plaats van tot flo mln te gaan. Het Bureau Inlichtingen kreeg opdracht, terzake een advies op te stellen. Dat deed mr. Koch die intussen functionaris van BI geworden was. Wat in bezet gebied met de 'eerste machtiging' geschied was, wist ook hij niet - een 'aanvraag voor de tweede f 10 mln' was, zo schreef hij in een nota d.d. 24 juli '441, nog steeds niet binnengekomen. 'Uit een en ander moet', voegde hij toe, 'jammer genoeg worden geconcludeerd, dat de zaak in Holland Of doodgebloed is, Of onvoldoende aangepakt, Of om mysterieuze redenen verzwegen wordt.' Het leek Koch aanbevelenswaardig dat men de steun aan onderduikers geheel nieuw zou opzetten; illegale bladen konden daarbij ingeschakeld worden (hij noemde nu, behalve Vrij Nederland, Het Parool, Trouwen Je Maintiendrai tevens Ons Volk 'en o.i. ook De Waarheid'), maar eveneens de kerken, Medisch Contact en bijvoorbeeld de Nederlandse Handel-Maatschappij. 'Hiervoor is het', schreef hij, 'nodig wederom een speciale boodschapper naar Holland te sturen met de uitsluitende opdracht, zich met deze specifiek financiële aangelegenheden te bemoeien. Deze boodschapper staat klaar en kan wat BI betreft, zeer binnenkort vertrekken.'
XCDie boodschapper was de geheime agent jhr; mr. R. de Brauw, Toen deze in de nacht van 7 op 8 augustus afgeworpen, werd (zijn, voo~aamste taak
XC1 Tekst in P. Sanders: Het Nationaal Steunfonds, p. 33-37.
was, zorg te dragen voor de radioverbindingen van mr. J. Ie Poole die tevoren tal van spionagerapporten naar Zwitserland had gezonden'), had hij Gerbrandy's 'tweede machtiging', eveneens tot een microfoto verkleind, bij zich.ê Blijkens die machtiging keurde de regering goed dat men in bezet gebied overging 'tot opname en distributie van het resterende bedrag van twintig miljoen gulden'; zij ging er accoord mee dat deze gelden mede besteed zouden worden 'voor steunverlening aan ondergrondse groepen en organisaties in hun strijd tegen de vijand'; het leek haar overigens 'raadzaam' dat 'een centraallichaam' met 'de verdeling der gelden' belast zou worden (het denkbeeld van Kuiper) en dat bij' de verdere distributie' gebruik zou worden gemaakt 'van de bestaande steun- en onderduikersorganisaties (Steunfonds, Landelijke Organisatie e.a.)' alsmede van 'het Medisch Contact en het distributie-apparaat der illegale pers' (denkbeelden van Koch); op een 'zelfs maar enigszins nauwkeurige administratie' werd door de regering geen enkele prijs gesteld (een echo van Kuipers opvatting).
XCAls contactadres had de Brauw het adres van mr. J. Ie Poole gekregen dat aan Koch bekend was. Le Poole was het dus die de 'tweede machtiging' in handen kreeg. Gelukkig: hij wist iets van het werk van Walraven van Hall af, maar toch niet voldoende om deze, aan wie de vingers jeukten om de 'tweede machtiging' in handen te krijgen, het stuk zomaar af te geven: eerst moest, zei Ie Poole, het 'centraallichaam' gevormd worden dat 'het Steunfonds' onder een soort voogdij zou stellen. Van Hall sprong haast uit zijn vel van woede maar le Poole beriep zich op hetgeen Gerbrandy 'raadzaam' genoemd had. Nu waren inmiddels de belangrijkste illegale organisaties tot een vorm van samenwerking overgegaan waaruit (wij komen hier in hoofdstuk 9 op terug) een 'Contact-Commissie' voortgekomen was voor beraad in beleidszaken en in kwesties van de overgangstijd - W. Drees was hier voorzitter van. Le Poole kon goedvinden dat het tussen van Hall en hem gerezen dispuut aan Drees voorgelegd werd. Diens mening was dat er maar één persoon was voor wie de 'tweede machtiging' van primaire betekenis was en aan wie zij dus onmiddellijk ter hand gesteld moest worden : Walraven van Hall. Aldus geschiedde.
XCBij onze beschrijving van het illegale werk dat verricht werd in de periode mei' 43-juni '44 (de lezer heeft reeds geconstateerd dat wij af en toe die laatste tijdsgrens overschrijden), hebben wij de hulp aan de onderduikers voorop gesteld. Wij zijn nu aan de beschrijving van een brede scala van andere illegale activiteiten toe. Daarbij willen wij beginnen met de illegale pers, in welk kader wij ook aandacht willen besteden aan een specifieke vorm van geestelijk verzet: de illegale bellettrie. Dat de illegale pers haar honderdduizenden lezers voortdurend aanspoorde, de bezetter tegen tewerken, is, zo vertrouwen wij, uit dit deel al even duidelijk gebleken als uit de drie voorafgaande. Impulsen tot zodanige tegenwerking gingen evenwel van de lente van '43 af ook uit van een illegale organisatie die wij reeds verscheidene keren noemden maar waar wij straks langer bij willen stilstaan: het Nationaal Comité van Verzet. Wij komen daarna tot de spionagegroepen en hun verbindingen met Londen: verbindingen door de lucht via de zenders van geheime agenten en verbindingen over land, vooral naar Zwitserland (de 'Zwitserse Weg'). Logisch sluit daarbij de beschrijving aan van die vorm van illegaal werk welke essentieel op verbindingen over land aangewezen was: de 'pilotenhulp'. Vervolgens zullen wij drie organisaties behandelen: de verzetsgroep CS-6, de illegale Communistische Partij Nederland en de Raad van Verzet, en tot slot zullen wij in dit hoofdstuk aandacht besteden aan een aspect van het illegale werk waaraan de illegale groepen in het algemeen juist in deze periode systematisch aandacht gingen besteden: de zelfbescherming der illegaliteit, de strijd tegen de alom aanwezige verraders. Impliciet hebben wij dan reeds veel doen blijken van het constant bedreigd bestaan der illegale werkers - wij willen dat onderwerp evenwel expliciet, en uitgebreider dus, aan de orde stellen in hoofdstuk 8.
XCDit hoofdstuk, hoofdstuk 7, beschrijft ontwikkelingen waarbij, zoals al uit de twee voorafgaande hoofdstukken bleek, talloze los van elkaar opererende illegale organisaties dezelfde doelen nastreefden: hulp aan vervolg
den, strijd tegen de bezetter, steun aan de oorlogvoering van Duitslands tegenstanders. Tussen de belangrijkste van die illegale organisaties openbaarde zich evenwel een verdeeldheid die vooral te maken had met de vraag bij wie het gezag zou berusten in de overgangstijd die op de bevrijding zou volgen. Van '41 af had die vraag al tot tegenstellingen geleid, vooral tussen de Ordedienst (de OD) en de voormannen van de zes democratische politieke partijen (de Rooms-Katholieke Staatspartij, de Anti-Revolutionaire Partij, de Christelijk-Historische Unie, de Liberale Staatspartij, de VrijzinnigDemocratische Bond en de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij) die van begin '42 af vertegenwoordigd waren in het clandestiene Grootburgercomité en het daaruit gevormde Nationaal Comité; Grootburgercomité en Nationaal Comité werden evenwel in de eerste dagen van april :43 ,> .. opgerold als gevolg van het feit dat de verrader Anton van der Waals li~d kunnen doordringen in de groep die door een van de leden van het Nationaal Comité geleid werd: Koos Vorrink.! Men zou kunnen zeggen dat daarmee in bezet gebied de politieke kracht wegviel die zich tegen de aanspraken van de OD verzet had. De OD vond evenwel van de zomer van' 43 afnieuwe tegenstanders op zijn pad: vooral de illegale bladen Vrij Nederland en Het Parool. Voorzover de OD een spionage-organisatie was, zullen wij hem in dit hoofdstuk (hoofdstuk 7 dus) beschrijven, maar zijn overige activiteiten komen eerst in hoofdstuk 9 aan de orde.
XCDie tegenstellingen in bezet gebied nu, die door verschillende kanalen aan Londen gerapporteerd werden, droegen er toe bij dat de regering van september '43 afvia Radio Oranje deed weten welke besluiten zij ten aanzien van de gezagsuitoefening na de bevrijding genomen had; tevens ging de regering er toe over, de coördinatie tussen de belangrijkste illegale organisaties met kracht te bevorderen. De strijd pro en contra de OD en het vraagstuk van de coördinatie der illegaliteit zullen wij in hoofdstuk 9 behandelen.
XCEr is dus veel te verhalen - geen wonder: in het 'andere Nederland' dat zich na de April-Meistakingen ging aftekenen, bloeide de illegaliteit in een tevoren ongekende mate op; ja, wij zijn geneigd de zestien maanden die tussen de grote stakingen en 'Dolle Dinsdag' (5 september '44) verliepen, als de periode te beschouwen waarin de illegaliteit misschien dan wel niet tot haar breedste maar wel tot haar zuiverste ontplooiing gekomen is.J.dat van der Waals met de dochter van van Looi in het huwelijk trad. Dat laatste is
1 Toen wij in hoofdstuk 3 van ons vorige deel weergaven hoe van der Waals er als uitvloeisel van het in slaagde, via een van Vorrinks actiefste mede werkers, L. van Looi, in de groep-Vcrrink te penetreren, hebben wij vermeld
XC'Dat de illegale pers', zo schreven wij zojuist, 'zijn honderdduizenden lezers voortdurend aanspoorde, de bezetter tegen te werken, is, zo vertrouwen wij, uit dit deel al even duidelijk gebleken als uit de drie voorafgaande' - de delen 4, 5 en 6 dus. Het is ook de reden waarom wij nu bij de illegale pers het eerst willen stilstaan. Illegale werkers op de gebieden van spionage, 'pilotenhulp', sabotage, liquidaties en, niet te vergeten, hulp aan onderduikers wisten als regel buiten het gebied waarop zij zelf werkzaam waren, weinig of niets van elkaars activiteit af, maar zij lazen allen één of meer illegale bladen. Hoe het er met de oorlog voorstond, vernamen zij vooral van de Londense radio: BBC en Radio Oranje, maar voor hun kennis van hetgeen in bezet gebied gebeurde, waren zij (naast de officiële berichtgeving in de legale pers die vol lacunes stak) in de eerste plaats op de illegale pers aangewezen. Deze was niet alleen een bron van informatie (men denke aan de berichten over de invoering van de tweede distributiestarnkaart - een hoogst belangrijk punt, waar de gelijkgeschakelde 'legale' pers in alle talen over zweeg) maar zij was ook, ja misschien wel in de eerste plaats, een middel tot bezieling: elk nummer van elk illegaal blad wekte tot voortgezette strijd op maar hield bovendien door zijn verschijnen elke illegale werker voor dat er talloze andere Nederlanders waren die zich ó6k tegen de bezetter keerden en bereid waren daar grote risico's bij te lopen. Het aantal van die illegale werkers nam voortdurend toe: die groei èn het feit dat, zoals wij deden uitkomen, Nederland na de April-Meistakingen meer 'dwars' ging liggen, kan men niet losmaken van de algemene verzetsimpuls welke van de illegale pers uitging.
XCKort na die stakingen werden de radio's verbeurd verklaard en leverden inderdaad vele honderdduizenden Nederlanders uit angst voor straf hundistributie der illegale bladen voordeden; dit meer 'technische' aspect van de illegale
1 Er is ook ander illegaal druk- of stencilwerk geweest: honderden, misschien wel duizenden illegale oproepen, honderden illegale brochures. In de aan bezet Neder land gewijde en nog te wijden delen van ons werk (de delen 4, 6, 7, en 10) nemen wij overal waar ons dit zinvol voorkomt, citaten uit deze oproepen en brochures op, maar wij behandelen ze niet systematisch. Dat laatste is ook nauwelijks mogelijk. Voorzover die brochures betrekking hadden op de tijd na de bevrijding, zullen wij op enkele van de belangrijkste terugkomen in deel 9 waarin wij de ont wikkeling van de denkbeelden in bezet gebied ten aanzien van de naoorlogse wereld en het naoorlogse Nederland behandelen willen in samenhang met de be sluitvorming in de kring der Nederlandse regering. De illegale oproepen waren als regel gestencild, de illegale brochures gedrukt; de problemen die bij hun pro ductie en distributie rezen, waren dezelfde als die welke zich bij de productie en
radiotoestel in - de informatieve functie van de illegale pers werd dus belangrijker. Er gingen in de periode mei '43-zomer '44 meer dan ISO illegale nieuwsbladen verschijnen: gestencilde bladen van enkele pagina's, soms maar twee, waarin het oorlogsnieuws weergegeven werd, hoofdzakelijk op grond van de Londense radioberichten. Voor het snel verspreiden van dat nieuws waren gestencilde bladen ook veel geschikter dan gedrukte: de productie van een gedrukt illegaal blad (bijna alle 'grote', d.w.z.landelijk op ruime schaal verspreide illegale bladen verschenen in die tijd in gedrukte vorm) nam als regel enkele weken in beslag, een gestencild blad kon men dagelijks uitgeven. Vaak werd dan gestencild op papier dat wèl van een gedrukte kop voorzien was. Niet eenvoudig was het om steeds aan voldoende stencilpapier en inkt te komen (naar een bruikbare stencilmachine moest men ook vaak lange tijd zoeken), maar de kleine groepjes die voor de illegale nieuwsbladen gingen zorgen, slaagden er in, deze en dergelijke problemen op te lossen. Die bladen werden als regel plaatselijk verspreid, meestal in een oplaag van enkele tientallen tot enkele honderden exemplaren, en het lijdt voor ons geen twijfel dat, gegeven het feit dat het aantal 'vaste' radioluisteraars als gevolg van de confiscatie-actie tot ca. twee-vijfde verminderd was, de illegale nieuwsbladen er als groep wezenlijk toe bijgedragen hebben, het moreel van de naar nieuws dorstende bevolking te schragen. De gecombineerde dagelijkse oplaag van deze nieuwsbladen heeft in de lente van '44 zeker in de tienduizenden gelopen.
XCAanzienlijk groter was in die tijd de gecombineerde oplaag van de 'grote' illegale opiniebladen. Die oplaag is door Lydia winkel in haar De onder grondse pers 1940-1945 becijferd op 450000 voor de maand december '43 1'als ieder exemplaar in vijf gezinnen kwam, dan', zo schreef zij, 'was heel Nederland van illegale lectuur voorzien.P Dit was louter als aanwijzing voor het grote aantal bedoeld, want zo gelijkmatig werden de illegale bladen natuurlijk niet verspreid. Veel mensen die één illegaal blad ontvingen, ontvingen ook andere en wij zijn er van overtuigd dat er heel wat Nederlanders zijn geweest die vóór de hongerwinter begon (toen gingen vooral de illegale nieuwsbladen grote oplagen bereiken), nog nooit een illegaal blad in handen hadden gehad.
XCOverzien wij nu de groep der 'grote' illegale bladen als geheel, dan willen wij allereerst opmerken dat zich bij Vrij Nederland, De Waarheid, De Vonk, Het Parool, Trouwen Je Maintiendrai in de zomer van '43 een nieuw bladgebeurde op tal van plaatsen, in Harderwijk eind '43 zelfs in het politiebureau. 2 (RvO) L. E. Winkel: De ondergrondse pers 1940-1945 (1954), p.
1 Daar moet men dan nog de exemplaren bijtellen die nagestencild werden; dat
voegde: Ons Volk. Het initiatief daartoe was genomen door de studenten Han Gelder (Leiden) en Wim Eggink (Utrecht), beiden nauw betrokken bij het ontstaan van het studentenverzet. Zij waren van opinie dat de andere illegale bladen te veel beschouwingen en te weinig feitelijkheden publiceerden. Daar kwam nog bij dat zij er zeker van waren dat zij er vooral door hun verbindingen in kringen van ondergedoken studenten in zouden slagen, hun nieuwe blad een flinke start te geven. Inderdaad, Ons Volk begon te verschijnen in de opmerkelijk hoge oplaag van 55 000 exemplaren (dat werden er later 120 000); het werd op vijf plaatsen gedrukt en het werd hoofdzakelijk door studenten verspreid. Er lag een omvangrijke organisatie aan ten grondslag. Deze organisatie ging ook een illegaal blad drukken voor de Nederlandse arbeiders in Duitsland: Het Vaderland', en stelde voorts haar technische apparaat ter beschikking aan een in oktober' 4 3 door mr. D. C. B. Mesritz opgericht illegaal blad, De Toekomst, dat (de titel geeft het al aan) naoorlogse problemen ging belichten. Gelder en Eggink vielen in januari' 44 in Duitse handen, als uitvloeisel van een grote actie van de Sicherheitspolizei tegen de Parool-groep, Mesritz in mei.ê
XCEnkele maanden vóór De Toekomst was nog een ander illegaal blad gaan verschijnen dat zich op naoorlogse problemen concentreerde: De Ploeg. Hier zaten vier Groninger studenten achter: een oud-redacteur van het studentenblad Der Clercke Cronike, M. J. Hartgerink, de vertegenwoordiger van Groningen in de 'Raad van Negen', A. J. van der Leeuw, en de twee leiders van het 'waarschuwingsapparaat' der Groninger studenten, M. A. Boers'' en H. Hommes. De Toekomst maar vooral De Ploeg wisten voor hun artikelen vooraanstaande auteurs aan te trekken, onder wie de drie Groninger hoogleraren dr. G. van der Leeuw, dr. J. H. van Meurs en mr. C. W. van der Pot, alsmede de Wassenaarse advocaat mr. J. J. Schokking en de secretaris van de Rotterdarnse Kamer van Koophandel, mr. G. E. van Walsum, ex-hoofdredacteur van het (in '41 opgeheven) christelijk-historische dagblad De Nederlander. De verschijning zowel van De Toekomst als van De Ploeg wekteJ.Loon zowel in de redactie van Ons Volk zat als in die van De Toekomst. 3 Boers
1 Hiervan verschenen zes nummers, telkens in een oplaag van 6 000 exemplaren. Adressen van arbeiders kreeg men hoofdzakelijk van kerkelijke organisaties die met hun lidmaten in Duitsland in contact stonden. De verzending geschiedde van Duitse grensplaatsen uit waar de bladen door Rijnschippers heengebracht werden; de pakken werden ook wel door koeriers over de grens gebracht. 2 Zoals wij reeds in ons vorige deel vermeldden, pleegde Gelder zelfmoord bij zijn arrestatie. Eggink overleed in het tuchthuis Hameln, Mesritz stierf in een Duits concentratiekamp. De publikatie van alle drie de bladen werd voortgezet, waarbij F. Glastra van
overigens in sommige andere illegale kringen weerstanden: men vond daar dat de inspanning die voor de productie van beide bladen nodig was, beter aan de behandeling van actuele problemen gewijd kon worden-; de oprichters van De Toekomst en De Ploeg meenden evenwel dat die actuele problemen elders in de illegale pers al voldoende aandacht kregen.
XCHet naderen van de bevrijding leidde er voorts toe dat men in kringen van SDAP en NVV waar men niet zonder zorg constateerde dat de illegale pers, met uitzondering van Trouw, ten aanzien van de partij-indeling een vrij scherpe breuk met het vooroorlogse Nederland voorstond, besloot, 'eigen' illegale bladen te gaan uitgeven: eerst, in mei' 44, Vrije Gedachten, waaraan o.m. J. W. Rengelink en Evert Vermeer medewerkten, vervolgens, in augustus, Paraat en De Baanbreker. Van Paraat was de titel al even demonstratief als de verschijningsdatum van het eerste nummer: 26 augustus 1944; dat was namelijk de vijftigste verjaardag van de oprichting der SDAP in 1894-. De verschijning van Paraat hing samen met het feit dat Het Parool zich kort tevoren in enkele artikelen van de hand van Frans Goedhart fel tegen de heroprichting van de SDAP uitgesproken had; tot de redactie van Paraat behoorden de ex-tweede voorzitter van de Fabrieksarbeidersbond van het NVV, H. Oosterhuis, en de tekenaar Jan Rot, het eerste hoofdartikel werd door W. Drees geschreven. De Baanbreker, een blad dat meer van jongeren uitging (Wijnand Rornijn en anderen), stelde zich jegens de vooroorlogse SDAP kritisch op; de titel van dit blad was ontleend aan het weekblad dat Troelstra in Utrecht al vóór de oprichting van de SDAP uitgegeven had. Elders in de illegaliteit vond men die titel (zijn historische achtergrond was maar aan weinigen bekend) niet gelukkig gekozen voor een blad dat zich na vier jaar bezetting voor het eerst presenteerde. Trouwens, in het algemeen waren er in die illegaliteit weerstanden tegen illegale opiniebladen die pas eind' 4-3 of in de loop van' 44 hun opwachting kwamen maken, afortiori wanneer die bladen op het herstel van de oude partij-indeling aandrongen.
XCDan willen wij in dit beknopte overzicht tenslotte vermelden dat zich bijTekenend was in dit opzicht in februarieen uitval van Johan Doorn, lid van de Raad van Verzet, in zijn illegale bladwaarin hij ook tegen illegale brochures over toekomstvraagstnkken bezwaar maakte: 'Men schijnt al reeds vergeten dat er nog oorlog is .. Men meent dat er een nauwelijks merkbare overgang zal zijn van oorlog naar vrede. Deze verwachting is zeer naief.' De Duitsers zouden, schreef Doorn, bij het einde vall de oorlog in Nederland alle dijken en bruggen opblazen en 'de meest bloedige revolutie welke men zich kan voorstellen', zou zich dan waarschijnlijkin Duitsland en wellicht ook in Nederland voordoen, 'wat voor zin heeft het dan in dit verband te spreken over de inrichting van ons landsbestuur?'(De Oranjekrant, 24 (febr. 1944), p.
1 '44
het illegale blad Je Maintiendrai, waarin vroegere functionarissen van de Unie een belangrijke rol waren gaan spelen, in de herfst van '43 Christofoor voegde dat ging herverschijnen onder een redactie waarin katholieke jongeren zaten als mr. C. J. A. M. ten Hagen, dr. V. A. M. Beermann, drs. M. van Kempen en drs. W. J. Schuijt - allen scherp gekant tegen de heroprichting van de Rooms-Katholieke Staatspartij. Velen uit de kring van Christofoor waren met enthousiasme lid geweest van de Unie; Christofoor moest, aldus later ten Hagen jegens de Enquêtecommissie, 'in zekere zin een voortzetting zijn van de politieke nalatenschap van de Nederlandse Unie." Het was logisch dat Christofoor van begin' 44 af nauw met Je Maintiendrai ging samenwerken. Dit had evenwel tot gevolg dat in augustus, toen vrijwel de gehele Christofoor-organisatie door verraad' opgerold' werd waarbij o.m. ten Hagen en van Kempen gearresteerd werden'', de Sicherheitspolizei ook een spoor vond dat haar naar het Utrechtse 'hoofdkwartier' van de Je Maintiendrai organisatie leidde; dit kostte de twee eerste redacteuren van dit blad, mr. c. vlot en J. E. W. Wütrich, het leven: beiden werden in de herfst gefusilleerd.ê
XCOnbarmhartig werden de illegale bladen, van welke richting of schakering zij ook waren, door de Sicherheitspolizei vervolgd. Die vervolging was maar al te begrijpelijk. Elke vorm van illegaliteit richtte zich tegen de bezetter, maar één vorm was er die voortdurend een appèl deed op de gehele bevolking in bezet gebied om die bezetter tegen te werken, om verzet te plegen en om zo mogelijk deel te nemen aan de illegale strijd: de illegale pers. Impulsen in die richting gingen ook wel van de Londense radio uit, maar deze hulde zich vaak in algemeenheden of was er naast - de illegale pers .sprak directer en vond, dunkt ons, in de periode die ons thans bezighoudt, meer weerklank; die weerklank hing samen met het feit dat iedere lezer wist dat dat simpele krantje waarin hij zich verdiepte, onder levensgevaar samengesteld, gedrukt, vervoerd en verspreid was. Dat betekende niet dat die lezer steeds bereid was, de aanwijzingen van de illegale pers te volgen,
XC1 Getuige C. J. A. M. ten Hagen, Enq., dl. VII c, p. 354. 2 Ten Hagen werd uit zijn cel bevrijd, maar van Kempen stierf in Bergen-Belsen. 3 Het 'hoofdkwartier' werd toen naar Amsterdam verplaatst waar het onder leiding kwam van Geert Ruijgers en P. J. Schmidt. Schmidt was in het begin van de jaren '30 de eerste voorzitter van de Onafhankelijke Socialistische Partij geweest. Ruijgers in '40-'41 eindredacteur van De Unie. Ook Schmidt was in de Nederlandse Unie zeer actief
maar wie niet 'fout' was of in volmaakte passiviteit leefde (de groep der passieven is, menen wij, aanzienlijk groter geweest dan die der 'fouten'), wist wèl dat de illegale pers hem voorhield wat hij, zo enigszins mogelijk, behoorde te doen.
XCVan nagenoeg elk nummer dat althans van de 'grote' illegale bladen uitkwam, belandden exemplaren bij de Sicherheitsdienst - door huiszoeking, door arrestaties, door het werk van V'-Mánner, door opzettelijke toezending van de kant van illegale groepen, soms ook doordat mensen in hun angst die exemplaren gingen afgeven; de belangrijkste artikelen werden dan in het Duits vertaald en aan het Reichskommissariat voorgelegd. Men kon daar de ogen niet sluiten voor het feit dat de invloed dier illegale bladen na de April-Meistakingen merkbaar toenam, Impliciet werd het gezag dat de illegale pers bij de bevolking verworven had, eind' 43 door de bezetter ook erkend toen hij besloot, illegale bladen na te maken waarin op sluwe wijze getracht zou worden, twijfel te wekken hetzij aan de goede afloop van de oorlog, hetzij aan de zin van een Duitse nederlaag; speciaalkon in die publikaties gespeculeerd worden op de hier en daar bestaande angst voor de Sowjet-Unie. Natuurlijk moest de vervaardiging van die nagemaakte bladen in diep geheim geschieden: liet men dat werk in een normale 'foute' drukkerij doen, dan zou die operatie (in 'foute' drukkerijen waren lang niet alle werknemers 'fout') spoedig naar de buitenwereld uitlekken.
XCZeer verontrust door de moeite die het tijdens de April-Meistakingen gekost had om de aanplakbiljetten waarmee het Polizeistandrecht afgekondigd werd, tijdig bij de Algemene Landsdrukkerij gedrukt te krijgen, had Rauter kort na de stakingen besloten, in het concentratiekamp Vught een drukkerij te vestigen waar men in geval van nood voor het officiëleDuitse drukwerk zou kunnen zorgen. Uit enkele drukkerijen die gesloten waren, werden de nodige machines en andere hulpmiddelen naar Vught overgebracht, er werd daar een grote papiervoorraad opgeslagen en uit de zetters en drukkers die zich als politieke gevangenen in het kamp bevonden, werd een speciaal Kommando gevormd van een man of twintig. Dat Kommando begon met allerlei intern drukwerk te vervaardigen, o.m. het speciale kampgeld. maar eind '43 werd het tot een man of twaalf verkleind; die twaalf werden ondergebracht in de pas gereedgekomen kampgevangenis (de 'bunker') enzij werden ook bij hun verdere doen en laten strikt van de overige gevangenen (van wie telkens een deel ontslagen werd) geïsoleerd. Aan die twaalf werd eind december' 43 opdracht gegeven, de kopij voor een aantal nagemaakte illegale bladen te zetten en te drukken. Zij weigerden. Hun werd toen gezegd dat, als zij volhardden, hun familieleden voor hun ogen zouden worden op
niet zonder wrok en ook niet zonder slimheid; ze besloten namelijk de nagemaakte nummers (o.a. van Ons Volk, Paraat, Het Parool, De Vonk, Vrij Nederland en De Waarheid) dermate perfect verzorgd uit te voeren dat het verschil met de als regel nogal slordig gedrukte echte illegale bladen onmiddellijk in het oog zou springen. Dit drukkerskommando is tot augustus '44 aan het werk gebleven, ook voor allerlei 'gewoon' drukwerk. Wij hebben niet de indruk dat de Duitse actie met de nagemaakte illegale bladen (een actie die uitging van de Hauptabteilung Volksaufklärung und Propaganda waar men zich meer en meer op deze z.g. 'zwarte' propaganda toelegde) enig effect heeft gehad.
XCMéér effect, zij het kortstondig, had het omgekeerde: het namaken van nummers van legale dagbladen of periodieken door illegale groepen. Dat was telkens een hele operatie: de betrokken drukkerij moest overvallen worden en de daar aanwezige staf moest men er dan met zachte of harde dwang toe brengen, een nummer te vervaardigen waarvoor men de kopij had meegebracht - of men moest het namaak-nummer in een andere dan de gebruikelijke drukkerij laten vervaardigen. In beide gevallen diende men er voorts zorg voor te dragen dat de distributie zo vlug en zo normaal mogelijk plaatsvond. Vier keer is dat gepresteerd: op 14 april '44 door de Veenendaalse Knokploeg die de drukkerij van de Schoonhovense Courant dwong, pagina 2 van het nummer van die dag (de krant telde nog maar twee pagina's) met verzetsartikelen te vullen"; op I mei door de groep van Ons Volk die er met medewerking van Amsterdamse studenten in slaagde, een nagemaakt nummer van het weekblad De ei» precies op tijd in JO 000 exemplaren bij een aantalkioskenin de Amsterdamse binnenstad af te leveren; op 5 juni door enkele Haarlemse illegale werkers die bij een drukker te Hillegom die Trouw drukte, 8000 exemplaren lieten maken van de Haar lemse Courant welke ook al via de kiosken verkocht werden; en tenslotte op 7 september door vier Friese illegale werkers, onder wie twee KP' ers, voor wie een drukkerij in Appingedam 10 000 exemplaren van de Friese Courant vervaardigd had die ten dele in Leeuwarden normaal in distributie kwamen, ten dele door de Trouw-groep in heel Friesland werden verspreid. Laatstgenoemd nummer bevatte o.m. dit bericht:
XC1 Volgens de Duitsers werd het grootste deel van de oplaag in beslag genomen, er zijn evenwel zeker enkele duizenden exemplaren verspreid. De Knokploeg nam er zelf duizend mee. Per exemplaar betaalden aspirant-lezers daar grif f 100 tot f 150 voor - het geld ging naar de LO toe. De bevolking van Schoonhoven werd voor de operatie van de KP gestraft doordat zij zes weken lang om zes uur 's-avonds binnen moest zijn. 2 Dit was een vorm van Duitse 'zwarte' propaganda; wij komen er in hoofdstuk I I
XC'De Nationaal-Socialistische Beweging schrijft de volgende prijsvraag uit: hoe komen wij er levend af? Hoofdprijs (beschikbaar gesteld door de afd. Fraude van de Nederlandse Volksdienst): een officieelJoods persoonsbewijs. Tweede prijs: een gereserveerde plaats op een der snelle terugtrekkende Wehrmacht wagens, eindpunt puinhoop Berlijn.'
XCWat moest er allemaal elandestien verricht worden voordat een illegaal blad zijn lezers' bereikte?
XCDe redacties (die in de regel tevens de centrale leiding vormden) waren als regel klein - er hoefde tenslotte voor een blad dat in een beperkt aantal nogal kleine pagina's eens per maand of per veertien dagen verscheen, niet zoveel geschreven te worden. Een blad als De Oranjekrant werd door één man geredigeerd, Johan Doorn: in beginsel schreef hij dus alle artikelen. Redacteuren waren evenwel tegelijkertijd nieuwsvergaarders ; zij moesten door clandestiene contacten achter al datgene zien te komen wat de dagbladpers verzweeg of wat haar zelfs onbekend was. Verbindingen met officiële instanties werden daarbij steeds belangrijker - welnu, er werd met name van ,43 af veel uit de departementale wereld vernomen. Eerder gaven wij al weer dat een ambtenaar van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming kopieën van alle brieven die van de afdeling Hoger Onderwijs uitgingen, aan de redactie van De Geus doorgaf; bij andere departementen geschiedde hetzelfde. Bij elk departement was een vertaalafdeling die er zorg voor droeg dat de stukken die naar het Reichshommissariat moesten uitgaan (daar waren uiteraard veel belangrijke stukken onder) in het Duits vertaald werden er behoefde bij die afdeling maar één persoon te zijn die bereid was, kopieën juist van die stukken aan een illegaal blad door te geven, en een nieuwe bron van nuttige informatie was aangeboord. Het Parool en Vrij Nederland bezaten zulk een contact bij Binnenlandse Zaken. Diezelfde bladen slaagden er in '43 in, regelmatig kopieën te krijgen van belangrijke stukken die van het Rijksarbeidsbureau uitgingen. Ook bij de onder Hirschfeld ressorterende departementen waren verscheidene ambtenaren werkzaam die een vast contact met illegale bladen onderhielden, vooral met Het Parool, Je Maintiendrai en Ons Volk. De illegale bladen waren evenwelook elkáárs bron: een belangrijk bericht, in het ene illegale blad vermeld, werd steeds door andere illegale bladen overgenomen. Wat aan commentaren over het oorlogsverloop in de
(Londen, bij De Waarheid ook Moskou) bericht had; degenen die die commentaren schreven", tilden vaak zwaar aan het feit dat hun informatie zo . beperkt was - eerst in de tweede helft van' 43 werden via de retourzendingen van de Zwitserse Weg allerlei kranten, tijdschriften en zelfs boeken op microfilm naar Nederland doorgegeven. Vooral Vrij Nederland prefiteerde daarvan; de VN-organisatie ging dan ook van januari '« af aparte lnternationale Informatiebladen uitgeven die door drs. B. W. Schaper geredigeerd werdcri en in een oplaag van 5 000 tot 10 000 exemplaren verschenen. Sommige illegale bladen hadden ook contacten in het Duitse milieu, voor Het Parool was speciaal de verbinding van belang die, zoals wij in hoofdstuk 3 van deel ö vermeldden, begin' 43 tot stand gekomen was tussen een van de redacteuren, drs. W. van Norden, en de 'föute' A. Meyer-Schwencke die van dat moment af veel ging riskeren om de Parool-organisatie te helpen.ê
XCBij de meeste 'grote' illegale bladen was regel dat men veel meer kopij had dan men kon plaatsen. De redactionele samenstelling van een nummer was dan ook steeds een probleem. Was dat probleem opgelost, dan stond men voor een nieuw: het drukken. Konden de drukkers die men ingeschakeld had, hun levensgevaarlijk werk voortzetten of moest men andere zoeken? En was er nog voldoende papier? Ook papier werd namelijk steeds schaarser. Hierover een enkel woord.
XCVoor de vervaardiging van papier mocht in ons land van '40 af geen hout meer worden ingevoerd - de papierindustrie was daarom aangewezen op de invoer van cellulose en op de aanvoer uit het binnenland van oud papier en van lompen. Het tekort aan die grondstoffen werd evenwel, mede
XC1 Wij hebben in ons deel 5 een aantal pro-Duitse artikelen aangehaald die in '41 in het dagblad De Tijd geschreven werden door M. A. Cageling, in die tijd lid van Arnold Meyers Nationaal Front. Niet onvermeld blijve thans dat Cageling van '43 af.in Je Maintiendrai de artikelen over het oorlogsverloop schreef en ook als verbindingsman fungeerde tussen de JM-organisatie en de spionagegroep Geheime Dienst Nederland. 2 Meyer-Schwencke bleefin vaste relatie staan met die afdeling van de staf van de Bejehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD die zich op de bestrijding van de illegale pers concentreerde, speciaal met een van de stafleden, Helmuth Schmidt. Ten behoeve van deze ging hij z.g. als V-Mann optreden waaruit voortvloeide dat hij regelmatig voor gegevens moest zorgen over de illegale pers en over de stemming in den lande. Die gegevens werden hem door de redactie van Het Parool verstrekt, maar dat z.g. Spielmatetial was natuurlijk dusdanig gekozen dat niemand er gevaar door kon lopen. Van zijn kant kon MeyerSchwencke aan de redactie van Het Parool veel berichten dat wèl van belang was. Toen bijvoorbeeld in december' 43 een aantal medewerkers uit de Parool-organisatie voor Amsterdam gearresteerd was, waarschuwde Meyer-Schwencke dat een speciaal Kommando van Heuven Goedhart, in die tijd een van de voornaamste redac
doordat de bezetter grote hoeveelheden oud papier enlompen naar Duitsland liet uitvoeren, zo groot dat het rijksbureau voor papier in de zomer van' 43 bepaalde dat nu ook voor de allerkleinste drukwerk-orders een officiële vergunning afgegeven moest worden, de productie van krantenpapier bij de n.v. van Gelder & Zonen te Velsen werd kort nadien stopgezet (er werd toen een kleine hoeveelheid krantenpapier ingevoerd). Vóór de bezetting werd in ons land ca. 30000 ton papier per maand gebruikt maar in '42 leverden de eigen productie samen met de invoer (een deel daarvan was bestemd voor het in bewerking nemen van Duitse drukwerkorders, vooral aan boeken en brochures) slechts 13 000 ton per maand op, in '43 9000 ton en in '44 5 500 ton. De dagbladen krompen tot twee pagina's per dag in, enveloppen waren vrijwelnergens meer te koop, uitgevers moesten, toen zich eenmaal de grote schaarste ging aftekenen, als regel 'fout' zijn wilden zij voor hun boeken nog een papiercontingent toegewezen krijgen - en in die situatie dienden de organisaties die illegale bladen deden verschijnen, daar toch maand na maand het nodige papier voor te vinden. Voor de 450 000 exemplaren die volgens de eerder weergegeven schatting in december '43 in circulatie kwamen (alleen de 'grote' illegale opiniebladen!) was ca. 7 ton papier nodig. Maar dat papier werd gevonden, telkens weer. Van de zomer van '43 af verleende een ambtenaar van het rijksbureau voor papier daar medewerking bij door officiële vergunningen af te geven op gefingeerde aanvragen - het rijksbureau heeft op deze wijze, vermoedelijk van '43 af, de illegale pers in totaal aan 700 ton papier geholpen (een deel daarvan was voor illegale oproepen en brochures bestemd) en de n.v. van Gelder &
XCop te sporen; andere mededelingen van Meyer-Schwencke droegen er toe bij dat Nederlandse advocaten een groot deel van het door de arrestanten verrichte illegale werk z.g. met de bemoeienissen van een provocateur in verband konden brengenhet Obergericht velde toen naar verhouding lichte vonnissen. Het was pas na deze arrestatie-zaak dat van Narden aan Meyer-Schwencke meedeelde dat deze bij het werk van de Parool-groep ingeschakeld was.
XCIn de loop van '44 maakte Meyer-Schwencke een fout: toen Helmuth Schmidt hem op zekere dag om een exemplaar van Het Parool vroeg, bracht hij dat reeds de volgende dag mee. Schmidt concludeerde daaruit dat Meyer-Schwencke met Het Parool in contact stond en bereidde een ingreep voor om de gehele redactie 'op te rollen'. Eind augustus' 44 werd Schmidt evenwel naar Duitlsand geroepen en toen hij in september zijn werk in Nederland hervatte, waren de omstandigheden zo verward dat hij (hij was nu trouwens in een andere sector werkzaam) niet meer aan de actie tegen Het Parool toekwam. Het lijdt geen twijfel dat Meyer-Schwencke door zijn mededelingen enkele tientallen illegale werkers het leven gered heeft, niet alleen uit de kring van Het Parool maar ook van De Vrije Kunstenaar. Hij heeft tenslotte in de hongerwinter veel belangrijke Duitse stukken en kaarten doen toe
Zonen wist daar door allerlei manipulaties nog eens enkele honderden tonnen aan toe te voegen. Soms werden hoeveelheden papier door 'kraken' in de wacht gesleept, maar dit papier was niet steeds oruniddellijk bruikbaar: het moest op maat gesneden worden (Biihrrnanns Papiergroothandel te Amsterdam werd daar wel bij ingeschakeld) - één geval is evenwel bekend waarin een groep die in het Gooi een illegaal blad uitgaf (De Gooise Koerier) enkele rollen papier door tien onderduikers met scheermesjes en scharen tot vellen van de gewenste lengte moest laten snijden, hetgeen twee weken zeldzaam eentonig werk met zich bracht.
XCEen drukker die een illegaal blad drukte, moest daar uiteraard het papier voor in huis hebben. De aanwezigheid van die voorraad sloot al een zeker risico in, want de bij een drukker aanwezige papiervoorraden werden af en toe gecontroleerd en moesten dan stuk voor stuk verantwoord worden. Dat was evenwel slechts het eerste risico dat de illegale drukker liep. Zetsel voor illegaal drukwerk viel niet weg te werken - het was àfkorte tijd in het magazijn aanwezig (daar kon men het nog verstoppen) Mhet stond open en bloot op de machine terwijl het 'ingesteld' werd, en tijdens het drukken zelf (dat geschiedde vaak 's nachts als het personeel er niet was - veel illegale drukkers werden dan door leden van hun gezin bijgestaan) vormden de stapels illegale bladen onloochenbaar bewijsmateriaal voor illegaal werk. Nu waren er in den lande vele duizenden drukkerijen, grote en kleine - het was de Sicher heitspolizei onmogelijk, ze alle regelmatig te controleren. Dat nam niet weg dat drukkers die illegaal drukwerk vervaardigden, al door de aanwezigheid in hun bedrijf van het belastende materiaal een groot risico liepen. Er zijn desondanks vele tientallen, misschien wel enkele honderden, veelal 'kleine', drukkers in den lande geweest (het precieze aantal staat niet vast), die dat risico aanvaard hebben door af en toe of (wat vaker voorkwam) regelmatig illegaal drukwerk te vervaardigen. Een zelfde risico liepen de zetterijen, als bij de productie van het illegale drukwerk van aparte zetterijen gebruik gemaakt werd, en ook de stype-inrichtingen wanneer van het zetsel matrijzen waren gemaakt (afdrukken in karton) waar men elders stypes van kon afgieten.' Alle zetters en drukkers moesten eind '42 aan de Sicherheitspolizei opgave doen van de lettersoorten die in hun bedrijf aanwezig waren - nadien kon de Sicherheitspolizei dus nagaan, welke zetterijen en drukkerijen in het
XClOok de clichéfabrieken die zulk een grote hulp verleenden aan de falsificatiegroepen, moesten vaak de illegale pers bijstaan: de 'kop' van het blad was steeds geclicheerd en er werden in verscheidene illegale bladen ook illustraties opgenomen die uiteraard steeds geclicheerd moesten worden. In totaal waren er in den lande evenwel slechts ca. 30 clichéfabrieken - diegenen die daar steun gaven aan de falsi
bezit waren van de lettertypes waarmee bepaalde illegale bladen gedrukt waren. Men gebruikte daar evenwel als regellettertypes voor die op honderden plaatsen aanwezig waren; dat een controlemaatregel als die welke door de Sicherheitspolizei getroffen was, bij de zetters en drukkers niettemin het gevoel versterkte dat zij met hoogst riskant werk bezig waren, spreekt vanzel£
XCDe 'grote' illegale bladen trachtten als regel verscheidene drukkers tegelijk in te schakelen die in verschillende delen des lands hun bedrijfhadden; dat vereenvoudigde het transportprobleem van de duizenden, ja tienduizenden exemplaren die gereedkwamen. Die drukkers ontvingen dus Of het zetsel (maar dat was letterlijk en figuurlijk loodzwaar - het transport van dat zetsel was vaak een probleem op zichzelfl) Of de stypes. Het lag bij elk illegaal blad weer anders. Van Je Maintiendrai werd de gehele oplaag die van 15 000 tot 25 000 exemplaren steeg, bij één drukkerij gedrukt, de Drukkerij Mercurius in Leeuwarden (om de Sicherheitspolizei op een dwaalspoor te brengen werden de nummers in Friesland altijd later verspreid dan elders), Trouw had op een gegeven moment alleen al in de provincie Groningen zes drukkers die ingeschakeld konden worden. Hoe kwetsbaar de illegale drukkers waren, blijkt uit het veelzeggende feit dat toen in de zomer van '44 het grote Trouw proces plaatsvond, ongeveer de helft van de illegale werkers die terecht stonden, zetters en drukkers van Trouw waren, onder hen de Leeuwarder drukker Tiede van der Wey met drie van zijn zonen.ê Van de tachtig veroordeelden heeft slechts één de oorlog overleefd.
XCHet heeft, dunkt ons, zin, het voorafgaande toe te lichten in de vorm van het relaas dat een van de redacteuren van Het Parool, drs. Jan Meijer, vijf jaar na de bevrijding aan de Enquêtecommissie deed. 'Voor elk nummer (werd)', zo zette hij uiteen,Trouw Engelse boek was ons land binnengesmokkeld. Er kwamen van de vertaling ook
1 Aan werkten voor dat transport acht Indonesische studenten mee (Indone sische studenten behoefden zich immers niet in Duitsland te bevinden) die er zich door gewichtheffen in geoefend hadden om het zware zetsel zonder merkbare in spanning te dragen. 2 Van der Wey heeft ook de Nederlandse vertaling van het in' 40 door de minister van buitenlandse zaken, mr. E. N. van Kleffens, in Engeland gepubliceerde werk in druk laten verschijnen. Het
'een stafbespreking gehouden waarin een tijdschema werd opgesteld, een heel nauwkeurig tijdschema. In de eerste plaats werd vastgesteld wanneer de kopij gereed zou moeten zijn bij de eindredacteur, die dan ook het nummer met potlood en papier opmaakte. In het concrete voorbeeld dat ik nu geef, was dat op zondagmiddag. Die kopij werd in duplo gereedgemaakt. Er werden dan twee manuscript-exemplaren van elk nummer gemaakt. Maandagmorgen gingen die dan, via tussenadressen, met koeriersters naar een zetterij in Den Haag en naar één in Eindhoven. Woensdagmorgen ging het gereedgemaakte zetsel van de zetterij in Den Haag naar de drukkerij in dezelfde stad. Daar werden de pagina's opgemaakt en die in lood opgemaakte pagina's werden daarna op een uitermate ingewikkelde rnanier- naar een stype-inrichting gebracht .... Die acht pagina's die in lood natuurlijk enorm zwaar zijn en heelmoeilijk te transporteren ... , werden, nadat zij in karton zijn overgeperst, zeer licht en gemakkelijk vervoerbaar .
XC. . . Er werden vier stel stypes en twee stel matrijzen gemaakt. De originele gezette pagina's gingen dan weer terug naar de drukkerij waar een oplaag werd gedrukt van 5 000 die ter plaatse werd overgeleverd, via alle mogelijke waterdichte sluizen, naar de hoofdverspreider in Den Haag. Dat ging in pakken van 500 die verpakt moesten worden met vooroorlogs touw. Dat probleem was natuurlijk niet zo gering: de aanschaffmg van vooroorlogs touwen vooroorlogs pakpapier, maar het losraken van dergelijke pakken tijdens het vervoer zou natuurlijk grote gevaren kunnen opleveren.
XCDonderdagmorgen gingen de stypes naar vier drukkerijen; zij gingen naar Almelo, Leeuwarden, Maastricht en Breda. Van die stypes werden er dan daar weer opnieuwoplagen gedrukt. Het twee stelmatrijzen ging naar Utrecht en Groningen waar men ter plaatse over een inrichting beschikte om de matrijzen af te gieten tot loden stypes. Het zetsel werd vervolgens weer losgemaakt uit de originele pagina's maar werd als zetsel intact gehouden en vervoerd naar Amsterdam, waar het opnieuw tot pagina's werd opgemaakt en afgedrukt, 25 000 exemplaren, die in pakken van I 000 werden verzonden naar de hoofdverspreiders in de westelijke sector van het land.'!
XCIn dit stadium was het gevaarlijkste onderdeel van de operatie het vervoer van het losgemaakte zetsel uit Den Haag naar Amsterdam. 'Dat loden zetsel werd', aldus weer Meijer,
XC'verpakt Elk pakje had de vorm van een plat broodje, ongeveer 20 cm lang, in dik papier met een touwer om. Bij elkaar werden dat, als ik mij goed herinner, zestien pakketjes. Elk pakje was vrij zwaar. Zij werden gedislocaliseerd over een aantal adressen. Koeriersters haalden het pakje daar af, elk één, ook alweer met
XC1 Dit transport moest zorgvuldig gecamoufleerd worden. 2 Getuige]. Meijer, Erlq., dl. VII C.,
een sluis ertussen, zodat, indien er een koerierster werd gearresteerd, dat toch geen gevaar voor de overige kon opleveren.'
XC... De koeriersters waren meestaljonge meisjes,hoewel er ook oude dames bij waren, soms van boven de 60; er waren ook koeriers, enkele oudere heren, die dus minder gevaar liepen om voor de arbeidsinzet te worden benaderd door de Duitsers. Zij gingen met de trein van Den Haag naar Amsterdam en wisten alleen het adres waar zij hun pakje zetsel moesten afgeven. Dat adres was ook in die zin ongevaarlijk dat, zelfs wanneer zij het zouden noemen, het nooit door ons werd benaderd omdat voor dat afhalen van dat zetsel de nodige maatregelen waren getroffen. De koeriersters werden verdeeld over twee of drie treinen. Zij kenden elkaar niet. Wanneer zij eventueel meenden iemand te herkennen, mochten zij dat toch niet laten merken. Er reisden enkele mensen mee die in de gaten hielden wat er op de stations gebeurde en ook in de treinen zagen zij toe"
XCin de treinen en bij de uitgang van de stations werd namelijk veelvuldig gecontroleerd.
XCJuist door al die noodzakelijke veiligheidsmaatregelen kwam bij de productie van illegaal drukwerk veel kijken, zeker wanneer deze, zoals bij Het Parool, gedecentraliseerd was. Centralisatie, als bij Je Maintiendrai, sloot daarentegen het gevaar in dat men, als 'de SD' een inval deed, op slag de gehele oplaag kwijt raakte. In elk geval nam het totale productieproces vrij veel tijd. Vaak ontstonden er ook moeilijkheden doordat drukkerijen die illegaal drukwerk vervaardigden, 'opgerold' werden.
XCWas aanvulling mogelijk? Ja: een complete illegale drukkerij eventueel annex zetterij.
XCEr zijn er in denlande twee geweest.
XCIn ons vorige deel wezen wij er op dat D.D .B. van Veen, een van de deelnemers aan de overval te [oure, begin '43 een deel van het geld dat uit de zwarte verkoop van de' gekraakte' bonkaartenresulteerde, kon achterhouden. Hij viel toen in handen van Horak, chef van het bij de rijksrecherchecentrale gedetacheerde Sonderkommando, maar werd door deze vrijgelaten. Het geld was niet in beslag genomen. Van Veen ging het nuttig gebruiken. Hij bracht begin '44 uit een door de bezetter gevorderde drukkerij een deel van de machines naar het sousterrain van een pand in Amsterdam over waar zich het filmbedrijf van Maarten Toonder bevond; op de deur van de nieuwe drukkerij kwam 'Hulpstudio 2' te staan en in die drukkerij, die de naam kreeg: 'De Algemene Vrije Illegale Drukkerij' (afgekort: 'David's), ging
XC1 Elke koerierster moest zich eerst bij het tussenadres(de 'sluis') vervoegen om daar te horen of op het afhaaladresnog alles veilig was. 2 Enq., dl. VII c, p. 285-86. 3 Van Veen bedoelde dat begrip 'David' als verwijzing naar de Davidsster die op de hatelijkeJodenster voorkwam. 85
van Veen, later samen met een ex-lid van de Centrale Leiding van Vrij Nederland, J. C. Pellicaan (deze verbrak in augustus '44 de bandenmet VN), aan de slag. Machinezetsel en cliché's konden zij niet in hun eigen bedrijfje vervaardigen - die verkregen zij door clandestiene contacten uit het bedrijf van de Arbeiderspers. Op hWI persen drukten zij o.m. nummers van de voornaamste illegale bladen en uitgaven van de illegale uitgeverij 'De BezigeBij'.
XCDe tweede illegale drukkerij was 'completer' dan de drukkerij 'David': ze bezat namelijk ook een zetmachine. Ze werd in de herfst van '43 ingericht in het hondenpension van mej. E. Plate te Blaricum. De drukpers, een gevaarte van zes ton, kwam (uiteraard bij gedeelten) uit Hilversum, de zetmachine was aangevoerd uit Andijk. Deze drukkerij was het werk van de jeugdige drukker Henk: veldhuis die begin februari '43 in Meppel de Oranjebode gedrukt had ('no. I' van Trouw) en zich nadien aangesloten had bij de Meppeler Knokploeg die evenwel uiteengeslagen was. Voor zijn illegale drukkerij werkte veldhuis samen met de Duitse emigrant Albert Schlösser,een nauwe relatie van Gerrit van der Veen. Een deel van de oplaag van Trouw werd in die drukkerij vervaardigd, maar zij zorgde ook o.m. voor edities van De Ploeg, De Vrije Katheder en Christojoor. Er was toen naast veldhuis een tweede drukker gekomen, W. Overeem,! en een leerlingdrukker, H. Rieling, Maandenlang ging alles goed, maar het adres in Blaricum werd de Sicherheitspolizei bekend als uitvloeisel van de overval (13 juni '44) op het kantoor van de Persoonsbewijzensectie der LO aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal te Amsterdam; daar viel Rieling in Duitse handen. Eén dag later werd de illegale Blaricumse drukkerij overvallen. Schlösser en Overeem ontkwamen, Veldhuis werd zwaar gewond.ê De Sicherheitspolizei liet de machines vooreerst staan waar zij aangetroffen waren - een deel daarvan werd toen in een gewaagde operatie door Overeem en Schlösser naar de kwekerij van de gebroeders Keppel te Eemnes overgebracht waar de illegale drukkerij opnieuw in bedrijf gesteld werd. Zij is in april' 45 door de Landwacht ontdekt - toen werden alle machines met handgranaten onbruikbaar gemaakt.
XCBij Vrij Nederland liet Wim Speelman in '42 voor de 'grote' transporten meestal van de treinen gebruik maken, maar toen Speelman begin '43 Trouw had opgericht, schakelde de VN-organisatie hoofdzakelijk over op vervoer per beurtschipper. Zo werd voor het vervoer naar Groningen een Groninger binnenvaart-rederij ingeschakeld welker directeur ingelicht was. De pakketten werden als 'papier wal-restant Groningen' verzonden (ze zouden dus bij de rederij afgehaald worden), geadresseerd aan een gefantaseerd iemand de 'provinciaal vertegenwoordiger' voor Groningen, 'meneer de Bruin', moest dan naar de rederij toe. 'Zodra de zending verscheept was', lezen wij in het gedenkboek van de Vereniging van Groninger Oud-Illegale Werkers, 'kreeg de provinciaal vertegenwoordiger een briefje, nu eens uit Sneek of Amersfoort, dan weer uit Rotterdam of ergens uit Brabant, bevattende de mededeling dat meneer de Haan of Boerema met genoegen het boek had gelezen en het donderdag had teruggestuurd. Dat betekende: 'Kranten donderdag vanuit Amsterdam verzonden.' Als dan bijvoorbeeld's zaterdags de boot binnenkwam, informeerde de directeur zo langs z'n neus weg bij de kapitein: 'Geen bijzonderheden onderweg? Geen controle gehad?' 'Nee, meneer.' Enals dan 'meneer de Bruin' kwam om de pakken te halen, dan wist hij dat alles veilig was'!
XCd.w.z. dat had hij dan van de directeur gehoord die hij zijnerzijds omtrent de verscheping uit Amsterdam ingelicht had. Bij de provinciale vertegenwoordiger werden de pakketten afgehaald door districtsvertegenwoordigers, bij dezen door de 'hoofdverspreiders' - ieder kende alleen de illegale werkers die hij zelf ingeschakeld had. De provinciale vertegenwoordiger wist dus niet wie Vrij Nederland vervaardigde en evenmin wie de hoofdverspreiders en de verspreiders waren; hij kende slechts de districtsvertegenwoordigers. Men vond in dergelijke organisaties mensen uit alle kringen van de samenleving. Zo had de provinciale vertegenwoordiger van VN in Limburg, J. H. J. Sangen te Hoensbroek, als districtsvertegenwoordiger in Venlo de eigenaar van een autotransportbedrijf ingeschakeld, in Roermond een groot
XC1 Vereniging van Groninger Oud-Illegale Werkers: Hoe Groningen streed. Provin ciaal gedenkboek van het verzet 1940-1945
handelaar in hout, in Maastricht een winkelier, in Kerkrade een mijnwerker, in Sittard een ondergedoken illegale werker - zelf fungeerde hij als districtsvertegenwoordiger in de Mijnstreek en Maastricht en daar waren ca. vijftig personen als verspreiders aangesteld: ambtenaren, winkeliers, fabrikanten, politiemannen, bedrijfsdirecteuren en geestelijken.
XCBehalve Trouw bleven ook andere illegale bladen voor de 'grote' transporten bij voorkeur van de spoorwegen gebruik maken. Het was de antirevolutionaire groep die in Utrecht het illegale blad Geïllustreerd Vrü Neder land uitgaf! welke voor die transporten eind '43 medewerking vond binnen de Nederlandse Spoorwegen, nl. bij de afdelingen luchtbescherming en spoorwegrecherche. 'De pakken bladen werden', schrijft Lydia Winkel, 'door een auto van de luchtbescherming naar de trein gebracht, onder toezicht van een lid van de spoorwegrecherche ingeladen en vervoerd, en dan weer per dienstauto verder gedistribueerd. '2 Van die mogelijkheid gingen ook andere illegale bladen gebruik maken (wij herinneren aan de diensten die de spoorwegrecherche aan het 'CDK' van de LO bewees) en er werd toen na enige tijd een vaste wekelijkse bespreking in een van de gebouwen van de spoorwegen te Utrecht belegd waar men alle te verwachten transporten coördineerde.
XCZo kwamen eerst tien-, later honderdduizenden nummers van illegale bladen bij de mensen voor wie ze bestemd waren. Op dezen werd steeds een dubbel beroep gedaan: lezen en doorgeven. Is daar steeds gevolg aan gegeven? Wij betwijfelen het. Het kwam voor dat die gevaarlijke blaadjes ongelezen verbrand werden - het kwam óók voor dat men ze zo kostbaar vond dat men ze zelfbehield.
XCEr is voor de illegale pers veel geld nodig geweest. Menigeen die bij de uitgave vooral van kleinere bladen betrokken was (dat sluit de gestencilde illegale nieuwsbladen in), gaf er zijn laatste cent voor uit. Er werd ook veel geld ingezameld. Dat waren steeds giften. Bij enkele bladen moest het Nationaal Steunfonds bijspringen, maar pas in de hongerwinter. Voordien fmancierde de illegale pers zichzelf Voor De Waarheid werd door alle lezersin juni' 44 tot Ons Vrije Nederland herdoopt. 2 L. E. Winkel: De ondergrondse pers 1940-1945,
1 werd, om verwarring met tegen te gaan,
betaald, 'men abonneerde zich om zo te zeggen op het blad', aldus A. J. Koejemans, een van de redacteuren van '43 af!; andere bladen waren eerder op grote giften-ineens aangewezen, zo Het Parool, Vrij Nederland en Trouw.'Wij hebben', vertelde van Randwijk ons in' 58, 'behalve in de hongerwinter nooit gebrek aan geld gehad. Het geld stroomde binnen.f 'Wij hebben zelfs', aldus Bruins Slot aan de Enquêtecommissie, 'geld overgehouden.v
XCBehalve door diegenen die full-time illegaal werkzaam waren voor een illegaal blad, werd door al die vele duizenden die regelmatig bij de productie en de distributie van de illegale bladen betrokken waren, zonder enige betaling gewerkt, veelal zelfs zonder vergoeding van onkosten. Desondanks waren per nummer de bedragen die voor de productie en distributie nodig waren, vrij hoog. Bruins Slot zei na de oorlog dat elk exemplaar van Trouw in doorsnee één gulden gekost had 4, hetgeen dus betekent dat voor Trouw dat eind '43-begin '44 in een oplaag van 60000 verscheen, per nummer f 60 000 nodig was. Alleen al van de 'hoofd-editie' van Trouw zijn 41 nummers verschenen, uiteindelijk zelfs in een oplaag van 145000 exemplaren. Aan giften, klein en groot, zijn aan de illegale pers als geheel tijdens de bezetting stellig enkeletientallen miljoenen guldens toegevloeid. Wij moeten het bij die algemene schatting laten: geen enkel blad achtte het verantwoord, een administratie bij te houden.
XCHoeveel personen zich met zekere regelmaat voor de illegale pers ingezet hebben, kan ook slechts geschat worden. Wij kennen maar twee cijfers: bij het werk voor Trouw waren in '44 tenslotte ca. vierduizend personen betrokken, bij dat voor Het Parool ca. drieduizend. Andere bladen die door grote organisaties gedragen werden, waren Geïllustreerd Vrij Neder land, Je Maintiendrai, Ons Volk, De Vonk, Vrij Nederland en De Waarheid - misschien is dus alleen al voor het aantal vaste medewerkers van deze acht bladen een schatting van vijftien- tot twintigduizend verantwoord. Maar er zijn tijdens de bezetting nog ca. 1200 andere illegale bladen verschenen! Daaronder waren evenwel enkele honderden kleine gestencilde illegale nieuwsbladen. Een schatting dat voor de illegale pers als geheel dertigduizend personen zich moeite gegeven hebben, lijkt eerder aan de lage dan aan de hoge kant.
XC1 Getuige A. J. Koejemans, Enq., dl. VII c, p. 485. • H. M. van Randwijk, 5 nov. 1958 3 Getuige J. A. H. J. S. Bruins Slot, Enq., dl. VII c, p. 282.
Wat heeft de regering te Londen ten behoeve van de illegale pers gedaan?
XCToen de eerste nummers van illegale bladen in april' 42 Londen bereikten, meende de regering dat het uit veiligheidsoogpunt aanbeveling verdiende, de aankomst van die bladen (ze waren via de Zweedse Weg gearriveerd) geheim te houden: Radio Oranje mocht er dus niet uit citeren. Dat standpunt werd in de loop van '42 verlaten en de regeringsomroep heeft nadien veelvuldig en met kennelijke instemming passages uit de illegale pers weergegeven. Radio Oranje heeft daarmee een zekere mate van directe morele steun aan de illegale pers geboden. Feitelijke steun werd verleend toen de Dutch Section van de European Service der BBC van de herfst van '43 af een kwartier per week in langzaam tempo (de teksten konden dan stenografisch opgenomen worden) informatiemaceriaal ging doorgeven dat speciaalvoor de redacties van illegale bladen bestemd was. Dit was een denkbeeld geweest van mr. J. C. S. Warendarf, een van de oprichters van Het Parool, die, nadat hij in de herfst van' 42 bezet gebied verlaten had, eind mei' 43 in Londen aangekomen was.
XCWarendorf deed meer. Hij meende dat het zin had, een geheime agent naar bezet gebied te zenden om daar speciaalmet de redacties van illegale bladen contact op te nemen, in de eerste plaats met Het Parool, maar via dat blad ook met andere bladen. Natuurlijk wist Warendorf dat de redacteuren van Het Paroolondergedoken waren, maar hij had in de tijd waarin hij zelf redacteur geweest was, nauw samengewerkt met een helpster te Amsterdam. Janny Rebel; haar naam en adres gafhij dus op als persoon via wie de geheime agent, naar Warendorf vertrouwde, de redacteuren van Het Parool zou kunnen bereiken. Wie zou die missie organiseren: Bureau Inlichtingen in samenwerking met de Engelse Intelligence (MI-6) of de dienst van kolonel de Bruyne in samenwerking met de Special Operations Executive? Somer, hoofd van BI, drong er ten sterkste op aan dat zün dienst voor de missie zou zorgen: BI had immers sinds maart met veel succes enkele geheime agenten naar bezet gebied kunnen zenden en er waren sterke aanwijzingen (overtuigende bewijzen waren er nog niet) dat het met de verbindingen van SOE helemaal mis was. Heftige discussies leidden tot de beslissing dat de Bruyne/ SOE voor de missie zouden zorgen; daarbij gaf de doorslag dat de uit te zenden geheime agent een boodschap naar bezet gebied zou meenemen die instructies voor de bevolking bevatte hoe deze zich bij een Geallieerde invasie te gedragen had (dat was het terrein van SOE) - de bedoeling was dat die boodschap in de 'grote' illegale bladen gepubliceerd zou worden.
XCWat verder geschiedde, ging geheel buiten Warendorf en de dienst van de Bruyne om - die dienst had namelijk sinds begin' 42 het organiseren van
de missies geheel aan SOB overgelaten en eigenlijk niet meer gedaan dan SOB de beschikking geven over Nederlandse vrijwilligers die bereid waren, als geheim agent naar bezet gebied te vertrekken. Voor de door Warendorf gesuggereerde missie werd door SOB Johan ('Hans') Grün uitgekozen, een korporaal die in de meidagen van '40 in de Peel gestaan had, via Zeeland naar Bretagne had kunnen trekken en vandaar in juli '40 naar Engeland was geëvacueerd. Grün zou tegelijk met een tweede geheime agent, J. D. A. van Schelle, ingezet worden; van Schelle's taak was, een bedrag van enkele tienduizenden guldens naar bezet gebied te brengen, vermoedelijk naar een van de agenten die voordien door SOB uitgezonden waren - agenten van wie SOB op dat moment nog niet wist dat zij allen in Duitse handen gevallen waren. Er was méér dat SOB niet wist: het was tot de Britse organisatie namelijk ook nog niet doorgedrongen dat 'George van Vliet' (alias 'George Brandy') met wie zij in radiocontact stond en aan wie zij GrÜll en van Schelle wilde toespelen, in werkelijkheid de Vi-Mann George Ridderhof was die al bijna anderhalf jaar bij het Bnglandspiel ingeschakeld was. Ridderhof woonde in die tijd in Brussel- het was een Brussels adres dat Grün en van Schelle als eerste 'aanloopadres' opgegeven werd; er werd evenwel aan SOB op haar verzoek door Ridderhof ook een adres in Nederland opgegeven: dat van een leraar in Doorn, zekere A. C. van Oord, die al geruime tijd voor allerlei illegaal werk met Ridderhof in contact stond, zonder te weten dat deze een Vi-Mann was.
XCWas het op zichzelf al riskant dat SOB in het vierde jaar van de bezetting als geheim agent iemand liet vertrekken die geen enkele ervaring had van het leven in bezet gebied, bij Gri.ins missie bleek óók dat de voorstelling die SOB zich van de omstandigheden op het vasteland maakte, volslagen irreëel was: SOB ging er nog steeds van uit dat de mensen in bezet Europa er haveloos bijliepen; toen Grün zich op de avond van 2 oktober' 43 voor vertrek gereedmaakte, moest hij, zo vertelde hij later, 'een goor pak' aantrekken zodat hij er 'als een echte landloper' uitzag! - wij nemen aan dat van Schelle zich aan diezelfde transformatie moest onderwerpen. Ook Grün kreeg geld mee (het was voor de illegale pers bestemd) en natuurlijk een pistool, voorts een zender en een code - maar geen marconist; wij veronderstellen dat via een van de lijnen van het Englandspiel meegedeeld was dat 'van Vliet' (Ridderhof) gemakkelijk voor een marconist zou kunnen zorgen.
XCHet Engelse vliegtuig dat Gri.in en van Schelle in de nacht van 2 op 3 oktober naar België overvloog, werd door een vergissing aan Duitse kant
door de Duitse luchtafweer beschoten en moest in de buurt van Antwerpen een noodlanding maken. De piloot werd daarbij gewond. Het schijnt dat Grün door dit gebeuren in verwarring raakte. Hij was vol spanning en, schreefhij na de oorlog in alle eerlijkheid, met 'een aangenaam gevoel van zelfvoldoening en gewichtigheid' voor zijn missie vertrokken- - nu stond hij midden in de nacht op een onbekend punt in België. Hij begon met zijn pistool te begraven ('ik had er toch niets aan'"), nam zijn zender mee (zijn tas waar zijn code in zat, kon hij niet vinden) en reisde, na zich van van Schelle losgemaakt te hebben, naar Brussel waar hij Ridderhof ontmoette. Grün kreeg, schreef hij later, 'een dikke man van ongeveer vijftigjaar (te zien), met een opgezwollen gezicht, waaruit twee waterig-blauwe oogjes kijken. Hij heeft hangwangen en een onderkin en dunne, kleurloze lippen, die slechts gedeeltelijk zijn onregelmatige, bruine tanden verbergen ... Als hij spreekt, ben ik niet met mezelf eens ofhij een doodgewone, vermoeide zakenman van middelbare leeftijd is die gek is op een borreltje, of alleen maar een gedegenereerd speler'"
XCmaar die ongunstige, althans onzekere indruk verdween toen Ridderhof over het illegale werk begon dat Grün ter hand zou nemen: zijn stem, zijn gehele uiterlijk werd opeens 'hard':
XC'Hij ziet er nu allerminst uit als een degeneré en zijn zelfvertrouwen en de natuurlijke wijze waarop hij rustig zaken behandelt, geven me onmiddellijk het gevoel, dat ik tegenover een man van groot formaat zit, een meester in het vak'~hem gaf Grün zijn zender mee (Ridderhof zou immers voor een marconist zorgen) en hij liet zich vervolgens naar Doorn brengen waar hij bij van Oord zijn intrek nam. Ridderhof keerde naar Brussel terug. Daar-meldde zich ~nkele dagen later van Schelle bij hem.
XCHoezeer Grün Ridderhof ook vertrouwde, één ding deed hij niet: hij gaf hem niet de naam en het adres van mej. Rebel, lichtte hem ook niet in over de instructies aan de Nederlandse bevolking in het geval van een Geallieerde invasie (Grün had die tekst meegenomen op een microfoto die in de wand van een lucifersdoosje verborgen was) en vertelde Ridderhof evenmin, waar en wanneer hij besprekingen voerde met illegale werkers. Minstens twee wist hij te ontmoeten: de hoofdverspreider van Het Parool te Amsterdam, J. Stallinga en, via deze, van Heuven Goedhart, enige tijd later ook ver
XC1 'Brutus' (codenaam van]. Griin): Ik wasgeheim agent (1949), p. 14. 2 Getuige J. Grün, Enq., dl. IV c, p. 438. 8]. Grün: Ik wasgeheim agent, p. 33. A.v.,
tegenwoordigers van Je Mainiiendrai en Ons Volk 'en enige mensen van De Geus, het studentenblad.'! Aan van Heuven Goedhart toonde Grün de tekst met de instructies. Van Heuven Goedhart weigerde, die instructies in Het Parool op te nemen: hij meende dat publikatie bij de lezers in bezet gebied de indruk zou wekken dat de invasie op handen was, 'ik neem die verantwoordelijkheid niet', zei hij (aldus Grün), 'dit heeft het effect van een bom.'2 Grün kon het daar welmee eens zijn; hij besloot, SOB om nadere instructies te vragen. Ridderhofhad inmiddels voor zendverbinding gezorgd (wij moeten aannemen dat Giskes en Schreieder via een van de andere verbindingen van het Englandspiel bereikt hadden dat SOB goedvond dat de geheime agent Grün van de code van een andere agent gebruik maakte) en via die verbinding stelde Grün op 13 december aan Londen de vraag: 'Wanneer wenst u uitgewerkt lucifersdoosje te zien?'? - d.w.z.: wanneer wenst u dat de instructies met betrekking tot de invasie in de Nederlandse illegale pers verschijnen? Grün zei later aan de Enquêtecommissie dat het die vraag geweest was (die door SOB geïnterpreteerd zou zijn als: geef mij de datum van de invasie op) die bij SOB wantrouwen gewekt had in Ridderhofs betrouwbaarheid en dat het wekken van dat wantrouwen ook zijn bedoeling was geweest - Grün was namelijk langzamerhand achter de integriteit vooral van Ridderhof een vraagteken gaan plaatsen. Wij zijn er niet van overtuigd dat Grün de weergegeven vraag met bijbedoelingen doorgaf. Hoe dit zij: in de tweede helft van december ging SOB al haar geheime agenten in bezet gebied tegen contact met Ridderhof waarschuwen - maar de enige hunner die op vrije voeten was, was Grün en hij kreeg die waarschuwing natuurlijk niet te zien.
XCDie waarschuwing was voor Giskes en Schreieder hoogst belangrijk: wij laten in het midden of zij via Ridderhof vernomen hadden waar dat 'uitgewerkt lucifersdoosje' op sloeg, of dat Ridderhof voor hen al van voldoende belang was doordat zij via Grün mogelijkheden hadden om in de illegale pers te penetreren - in elk geval droeg Giskes er zorg voor dat van Schelle die zich nog steedsin België bevond en aan wie Grün enkele rapporten had kunnen toesturen, begeleid door enkele 'piloten', naar Spanjekon 'ontsnappen' ; de bedoeling was dat hij zo spoedig mogelijk naar Londen zou gaan om SOB te verzekeren dat aan de betrouwbaarheid van Ridderhof niet getwijfeld behoefde te worden. In dat opzicht had van Schelle, toen hij in Londen aankwam, geen succes: Somer, hoofd van het Bureau Inlichtingen, had in december tijdens zijn al eerder vermeld dienstbezoek aan Spanje (het
XC1 Getuige J. Grün, Enq., dl. IV c, p. 439. 2 A.v., p. 438. 8
bezoek waarbij hij van Koch de brief ontving waarin op het zenden van geld naar bezet gebied aangedrongen werd) inlichtingen gekregen van twee geheime agenten, J. B. Ubbink en P. Dourlein, beiden uitgezonden in het kader van het Englandspiel (Ubbink in november '42, Dourlein in maart '43), die bij aankomst in bezet gebied prompt gearresteerd waren, maar die uit de gevangenis te Haaren waren ontsnapt en onder grote moeilijkheden via Zwitserland Spanje hadden weten te bereiken; die inlichtingen hadden voor Somer (die in november al door telegrammen uit Nederland en Zwitserland gewaarschuwd was) hetlaatste bewijs geleverd dat SOE van maart' 42 af alleen maar verbinding had gehad met de Abwehr en de Sicherheitspolizei. Dat ook Ridderhof ('George van Vliet') onbetrouwbaar was, stond hiermee vast.
XCWat was inmiddels met Grün geschied?
XCHij was eind december tot het besluit gekomen, zich van Ridderhof los te maken, hetgeen betekende dat hij ook van Oords woning in Doorn zou verlaten. Dat deed hij op 3 januari '44 - de dag waarop hij 's middags om half vijf in Amsterdam ten huize van mej. Rebel voor het eerst twee hem nog onbekende redacteuren van Het Parool zou ontmoeten: Meijer en van Norden. Met hen wilde Grün spreken over de publikatie, alsnog, van de invasie-instructies - hij had het stuk bij zich. Hij werd die middag op het station van Driebergen overmeesterd. Had hij over zijn afspraak ten huize van mej. Rebel een aantekening in zijn agenda staan of was dat adres, dat van Oord kende, tot Ridderhof doorgedrongen? Wij weten het niet. In elk geval deden de Duitsers onmiddellijk een inval in de woning van mej. Rebel, maar zij waren tien minuten te laat: toen GrÜl.1niet precies om half vijf was komen opdagen, hadden Meijer en van Norden, die toch al niet veel vertrouwen hadden in het contact met GrÜl.1, de woning verlaten.'
XCGrÜl.1, vastgebonden op een stoel, werd in Den Haag eerst door Schreieder onder het mes genomen: 'U zult moeten spreken', zo gafGrÜl.1 later diens woorden weer.
XC'Dat hebben ze allemaal gedaan en we hebben hier mensen van groter formaat dan u gehad. U zult uweten en drinken krijgen doch geen slaap. U blijft op deze stoel zitten tot we de gehele waarheid uit u gekregen hebben. Verstanden? En voor het geval dat u denkt dat u het wel kunt volhouden, zeg ik u dat het record 120 uur is en op naam staat van een leider van de ondergrondse pers.' Wanneer utionslager Ravensbrück gezonden; zij overleefde de oorlog. 2 Wij weten niet wie daarmee bedoeld is - aangenomen
1 Mej. Rebel werd gearresteerd; zij kwam eerst in de Cellenbarakken, vervolgens in het concentratiekamp Vught terecht en werd vandaar naar het
een poging wilt wagen om een nieuw record te vestigen, dan laat ons dat koud! Ik geef u nu over aan deze heren. Auf Wiedersehenl'»
XC'Deze heren' (Schreieders ondergeschikten) gingen aan het werk. Grün werd ernstig mishandeld, men sloeg hem o.m. bijna al zijn tanden uit zijn mond. Het 'verhoor' duurde onafgebroken bijna drie dagen en nachten ('een uur of zestig, zeventig', schatte Grün zelf"). Al die tijd verzweeg hij gegevens die aan zijn ondervragers allang bekend waren: het adres van mej. Rebel, het adres waar Ridderhof hem in Brussel ondergebracht had, en alles wat hij van Ridderhof en van Oord wist. Veel 'nieuws' kon hij de Sicherheitspolizei niet meedelen: de illegale werkers met wie hij contact had gehad, leefden ondergedoken en hoe het er bij SOB in Engeland uitzag, was aan Giskes en Schreieder al tot in de kleinste bijzonderheden bekend - niette-min werd Grün er over doorgezaagd, tot aan de rantsoenen in Engeland toe en, wat het huis betrof waarin de SOE-agenten tijdens hun opleiding woonden, tot aan 'de kleur van de tegels van de badkamer' toe." Grün zou de oorlog overleven." Zijn slecht-voorbereide missie is voor de illegale pers van geen enkel nut geweest.
XCMeer succes had, enkele maanden later, een tweede missie, ditmaal toevertrouwd aan de geheime agent Hans Biallosterski. Anders dan Grün, die zich in bezet gebied hoogst onwennig had bewogen, kende Biallosterski die eind' 43 naar Engeland onsnapt was, terdege de gevaren die een geheim agentJ. hij
']. Grün: p. 82-83. 2 Getuige Grün, dl. IV c, p. 442. 3 A.v. 4 Op donderdag 7 september '44 moest in Utrecht het proces tegen Grün en een aantal illegale werkers (van wie twee ten huize van van Oord gewoond hadden) beginnen, maar in de 'Dolle-Dinsdag' -crisis werd de groep op 5 september haastig naar de Duitse gevangenis te Lüttringhausen geëvacueerd. Hun dossiers raakten zoek. Grün werd tenslotte bevrijd in Hannover. Ook van Oord was gearresteerd, eind januari '44 namelijk werd begin september '44 uit Vught naar Sachsenhausen getransporteerd en overleefde eveneens de oorlog. Uit de gegevens met betrekking tot zijn persoon blijkt dat hij een nogal 'wilde' illegale werker geweest is, maar het lot dat hem na zijn arrestatie trof, weer legt de veronderstelling dat hij, zoals Ridderhof, ooit een van de Duitsers is geweest. Dat was ook de conclusie waartoe de justitie na de bevrijding kwam, overigens pas na twee-en-een-half jaar. Al die tijd was van Oord geïnterneerd geweest.
bedreigden; bovendien werd zijn missie niet voorbereid door de officieren van SOB die zo afschuwelijk geblunderd hadden in het Bnglandspiel, maar door hun opvolgers die nauw gingen samenwerken met de Nederlandse dienst die het werk van kolonel de Bruyne overgenomen had: het Bureau Bijzondere Opdrachten. Biallosterski kwam uit de kring van Het Parool en had in die kring veel contact gehad met een illegaal werker, c. J. van Paaschen. Hij kreeg voor de illegale pers een grote som gelds mee benevens een door koningin Wilhelmina geschreven 'Boodschap' die voor publikatie in de grote illegale bladen bestemd was.' 'Reeds dikwijls heb ik mij', zo had de koningin op schrift gesteld, 'door de radio tot u gericht, en nu ik in deze buitengewone tijden de gelegenheid krijg, met 11 in contact te treden door middel van de geheime pers, wil ik dat buitengewone middel niet ongebruikt laten, want alleswat tot versterking van onze eenheid kan dienen, moet worden gebruikt.
XCIk zie hoe gij in deze moeilijke dagen leeft en strijdt uit de woorden van uw dappere ondergrondse pers en uit andere documenten, maar nog beter kan ik u volgen door het levend woord, waarmee de overgekomen Engelandvaarders getuigen van uw lijden en uw strijden, van de hoop die in u leeft; maar bovenal getuigen zij van uw onwrikbaar geloof in de overwinning dat uw moed en uw wilskracht om in voorspoed en tegenspoed vol te houden, schraagt en draagt. Wij strijden schouder aan schouder voor dezelfde zaak, de zaak der waarheid en gerechtigheid, de zaak der bevrijding, strijdend voor het frisse,jonge Nederland dat moet voortkomen uit deze oorlog, waarvan gij thans de ellende en het lijden gevoelt, maar dat eens met Gods hulp zal komen.'
XCDe microfoto van deze boodschap werd aan Biallosterski toevertrouwd. Het was overigens de bedoeling dat hij een blijvend contact tot stand zou brengen tussen de illegale pers en het Bureau Bijzondere Opdrachten; hij kreeg er een marconist voor mee, J. A. Steman (ook een Engelandvaarder), die twee zenders in zijn bagage had. In de vroege uren van I april' 44 werden Biallosterski en Steman bij Breda afgeworpen. Ze werden 'blind' gedropt: er was dus geen 'ontvangst-comité'. Zij begroeven de zenders op het droppingterrein - eerst wilden ze de situatie in en bij Amsterdam verkennen. Biallosterski bracht er Steman (die de kristallen die ter bepaling van de golflengte in de zenders geplaatst moesten worden, in zijn zak had) in contact met van Paaschen, vervolgens ging hij met van Paaschen naar het droppingterrein terug om de zenders op te graven. Beide toestellenTekst: Enq., a, p.
1 dl. VII 213.
bleken verdwenen te zijn.' De' ondernemende Biallosterski besloot onmiddellijk naar Londen terug te keren (hij kwam er enkele maanden later aan en zou toen aan een tweede missie beginnen), het geld en de microfoto met de boodschap van de koningin overhandigde hij aan van Paaschen. Deze distribueerde het geld en kon er zorg voor dragen dat de boodschap in mei in de voornaamste illegale bladen opgenomen werd.ê
XCDie boodschap is, zo veronderstellen wij, de vele duizenden die bij de uitgave van de 'grote' illegale bladen betrokken waren, maar ook de honderdduizenden lezers van die bladen welkom geweest - welkom als bewijs dat de koningin zich met de illegale pers solidair voelde en dat er goedwerkende geheime verbindingen met Londen bestonden. Er zijn overigens na Biallosterski geen nieuwe geheime agenten uitgezonden om speciaal met de illegale pers contacten te onderhouden.
XCAl in ons vorige deel maakten wij melding van de illegale bellettrie: daar namelijk waar wij er op wezen dat het z.g. Utrechtse Kindercomité dat van de zomer van' 42 af'[oodse kinderenhad doen onderduiken, begin' 43 besloot, van Jan Camperts gedicht 'Het lied der achttien doden' een rijmprent te maken die, teneinde voor het onderduikwerk de nodige fondsen te krijgen, elandestien verkocht zou worden. In 500 exemplaren werd een eerste druk gemaakt door de drukker J. Hendriks te Utrecht en deze gingen ad f 5 per stuk zo grif van de hand dat een van de initiatiefnemers, Geert Lubberhuizen, besloot op de ingeslagen weg door te gaan. Hij deed dat samen met de Hagenaar Charles van Blommestein, die evenals Lubberhuizen in Utrecht
1 Ze zijn nooit teruggevonden; vermoedelijk is iemand uit de buurt op het dropping terrein gaan zoeken: hij moet zich de zenders toegeëigend hebben. Steman bleef bij van Paaschen, maar kon voor deze weinig uitrichten tot hij bij toeval in juni een geheime agent van het Bureau Inlichtingen ontmoette (H. Leus, uitge zonden ten behoeve van de Radiodienst) die bij zijn landing zowel zijn zender als zijn kristallen kwijtgeraakt was, maar sindsdien een nieuwe zender ontvangen had. Steman kon die zender gaan gebruiken en zond spionageberichten uit die van Paaschen met een eigen organisatie (de 'groep-Pieter') verzameld had. Van Paaschen bezat de code die aan Biallosterski meegegeven was. In augustus kreeg Steman een eigen zender en daarmee is hij tot in februari '45 in de lucht gebleven - toen werd hij bij toeval gearresteerd, verdacht van illegale contacten. Enkele weken voor de bevrijding werd hij vrijgelaten.
gestudeerd had en daar had deelgenomen aan het studentenverzet. Lubberhuizen had voor de eerste druk van Camperts gedicht het papier in kleine partijen bij enkele kantoorboekhandels in Utrecht en elders ingekocht maar toen eenmaal in de loop van '43 door van Blommestein en hem de illegale uitgeverij 'De Bezige Bij' opgericht werd, was het nodig dat met grote papierleveranciers contact opgenomen werd; een van de belangrijkste werd van Gelder & Zonen. Zo konden, om te beginnen, van 'Het lied der achttien doden' successievelijk vijf nieuwe drukken verschijnen in een gezamenlijke oplaag van bijna IS 000 exemplaren - de tweede druk verscheen eind '43, en Lubberhuizen en van Blommestein waren toen al ver gevorderd met plannen om voor 'De Bezige Bij' een heel fonds van illegale uitgaven op te bouwen.
XCVanhet begin der bezetting af had zich bij velen een ware leeshonger gemanifesteerd: er was een behoefte aan culturele verdieping, men had, doordat de verduistering het niet aantrekkelijk maakte's avonds de straat op te gaan, ook meer tijd om te lezen dan vroeger - uit dit alles vloeide voort dat vooral in de eerste drie bezettingsjaren opvallend veel boeken gekocht of uit biblietheken geleend werden; het aantal uitleningen uit de openbare en bijzondere leeszalen was in '43, met '39 vergeleken, ongeveer verdub beld. Voor de aankoop van boeken had een deel van het publiek ook meer geld beschikbaar dan vroeger - er was immers in het algemeen in de winkels minder te koop. De uitgevers konden aan de vraag bij het publiek nauwelijks in voldoende mate tegemoet komen. Welnu, al in '41 en '42 slaagden verscheidenen hunner er in, papier elandestien geleverd te krijgen zodat zij van de meest gezochte boeken, buiten alle officiële toewijzingen om, herdrukken deden verschijnen; die herdrukken werden dan in niet te grote porties (men moest steeds met de mogelijkheid van controle in de winkels rekening houden) aan vertrouwde boekhandelaren doorgegeven.
XCDaar bleef het niet bij. De werken van honderden auteurs, binnenen buitenlandse, waren verboden, en in de loop van' 41 was bepaald dat.voor elke druk van een nieuw en elke herdruk van een bestaand werk toestemming nodig was van het departement van volksvoorlichting en kunsten. Op grond van die toestemming kon een uitgever dan een papiertoewijzing aanvragen. De regeling voor die papiertoewijzingen bevatte evenwel een lacune: aanvankelijk waren drukorders waar minder dan vijf kilo papier mee gemoeid was, vrij. In '42 werd die vijf kilo tot vijf pond verlaagd, maar zolang die uitzonderingsregeling gold (ze werd in de zomer van '43 ingetrokken), waren er verscheidene uitgevers geweest die binnen de grens van vijf kilo, later van vijf pond blijvend, bellettrie in kleine oplagen hadden doen verschijnen (de uitgever-boekhandelaar A. A. Balkema noemde
titels zou uitlopen, 'De Vijf Ponden-Pers') - anderen waren er die van meet af aan door deze en dergelijke voorschriften alleen meer geërgerd werden en in wie slechts één behoefte leefde: te drukken wat zij zelf wensten te drukken, los van elke overheidsbemoeienis.
XCTot die eersten in wie die behoefte naar boven kwam, behoorden de Haagse uitgever Bert Bakker, directeur van D. A. Daamen's Uitgeversmaatschappij, en de Groninger schilder en graficus H. N . Werkman. Misschien is het door Bakker geschreven gedicht 'Oranje boven I Leve de Koningin', dat hij ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van koningin Wilhelmina (3 I augustus '40) in 3 000 exemplaren liet drukken, wel het eerste voorbeeld van 'echte' illegale bellettrie geweest - 'echt' in zoverre dat het een inhoud had die zich rechtstreeks en expliciet tegen de bezetter richtte. Bakker zag die inhoud graag onder de ogen gebracht van zoveel mogelijk lezers; het aan zijn gedicht toegevoegde colofon luidde: 'Geeft door dit lied, I opdat het Haar bereike, I Wier strijd ons staande houdt I en nóóit de vlag doet strijken.'
XCWerkman ging op een andere wijze aan de slag: hij zorgde zèlf voor de artistieke uitvoering van kleine bibliofiele uitgaven die hij ook zelf drukte, meestal in enkele tientallen exemplaren; samen met een hervormde predikant uit Friesland, de dichter-schrijver F. R. A. Henkels, bracht hij die in omloop. Zij noemden hun serie 'De Blauwe Schuit', hetgeen een toespeling was op een passage uit Erasmus waarin deze al degenen die niet in een Middeleeuws gilde opgenomen konden worden, in een 'blauwe schuit' samengebracht had - een beeld dat Hieronymus Bosch voor een van zijn schilderijen had gebruikt. Die naam was door Werkman en Henkels bewust gekozen: 'De Blauwe Schuit' getuigde van afkeer jegens de Kultuurkamer en haar gilden, Werkman (hij is kort voor de bevrijding van Groningen gefusilleerd) zou het in totaal tot 52 illegale bellettristische drukwerken brengen waarvan 40 in de serie 'De Blauwe Schuit' opgenomen waren. Uit een oogpunt van grafische vormgeving had hij daarbij volstrekt nieuwe wegen ingeslagen.
XCHet door Dirk de Jong na de oorlog met zoveel piëteit en deskundigheid samengestelde werk Het vrije boek in onvrije tijd. Bibliografie van illegale en clandestiene bellettrie (1958) vermeldt in totaal niet minder dan 1019 titels, daaronder 23 titels van illegale bellettristische tijdschriften van welke Atl Interim (onder redactie van o.m. Jaap Romijn), Podium (onder redactie van P. Kalma, Fokke Sierksma, C. van der Noord en G. L. Meinsma) en Het Spuigat (onder redactie van Gerard den Brabander-) na de bevrijding voortgezet werden, Het Spuigat onder de titel Centaur. Tot die 1019 titels behoor
den evenwel enkele die wel tijdens de bezetting in druk gereedgemaakt waren doch eerst nadien verschenen, trouwens ook een niet zo gering aantal werken die niet gedrukt werden maar die in gestencilde of zelfs louter overgeschreven exemplaren gingen circuleren. De meeste van die uitgaven stammen uit de periode tussen de April-Meistakingen van '43 en september '44, zij het dat de illegale bellettrie het toch ook in de hongerwinter tot een aanzienlijke omvang bracht, alle moeilijkheden ten spijt. Van die moeilijkheden getuigde menig colofon, zo dat van de Nederlandse vertaling van een Poolse legende ('De legende van Krakus en de draak') die, vertaald en geillustreerd door 'A. Nonymus' (J. H. van Eikeren) in opdracht van de uitgever F. G. Kroonder in 750 exemplaren gedrukt werd bij de Drukkerij J. K. Srnit & Zn. te Amsterdam. 'Dit werkje', aldus het colofon, 'werd begonnen in de barre wintermaand van december 1944 en kwam, onder bijna onoverkomelijke moeilijkheden, eerst in april 1945 gereed. Gebrek aan stroom en lettermateriaal, een nijpend tekort aan voedsel en verwarming, razzia's die de weg onveilig maakten, dit alles bracht steeds opnieuw wekenlange vertraging. Op een klein handpersje kon niet meer dan één pagina tegelijk worden afgedrukt .. .'1
XCDirk de Jong heeft in de geciteerde ondertitel van zijn bibliografie onderscheid gemaakt tussen 'illegale' en 'clandestiene' bellettrie. 'Illegaal waren', schreef hij, 'het proza en de poëzie die rechtstreeks gericht waren tegen de bezetter en zijn trawanten. Clandestien daarentegen was de 'normale' litteratuur die geschreven en uitgegeven werd door auteurs en uitgevers die zich niet wensten te onderwerpen aan de door de bezetter gestelde voorwaarden', bijvoorbeeld de aanmelding bij de Kultuurkamer.ê Die indeling is niet onjuist maar wij willen er bij aantekenen dat, naar ons oordeel, datgene wat de clandestiene en de illegale uitgaven van elkaar scheidde, minder belangrijk was dan datgene wat hen verbond: de geest van verzet, zij het dat die geest in de wereld van de boekhandel en de uitgeverij niet steeds vrij was van mede-overwegingen die in het commerciële vlak lagen. Die mede-overwegingen ontbraken natuurlijk bij een illegaal bedrijf als 'De Bezige Bij' wat daar, toen men eenmaal voor de ondergedoken Joodse kinderen voldoende geld bijeen had, aan geld overbleef, werd aan de fondsen toegevoegd waaruit auteurs en toneelspelers die zich niet bij de Kultuurkamer aangemeld hadden, ondersteuning ontvingen.Tekst inde Jong:p.A.v., p.
1 D. 189. 2 7.
XCEen zo volledig mogelijk overzicht van hetgeen in de jaren' 40-' 45 op het gebied van de litteratuur als uiting van verzet verschenen is, vindt men in de Jongs bibliografie, Er is veel werk bij van buitenlandse schrijvers: van Franse als Balzac, Baudelaire, Valéry Larbaud, Péguy, Rimbaud en Stendhal, van Engelse als Shakespeare en Oscar Wilde (zijn 'Ballad of Reading GaoI'1), van Amerikaanse als Emily Dickinson en John Steinbeck, van Russische als Dostojewski en Poesjkin - en de Duitsers ontbreken niet: Stefan George, Goethe, Hölderlin, Nietzsche en Rilke, om slechts de belangrijkste te noemen: zij werden uitgespeeld tegen het barbarendom dat zich in het Duitse nationaal-socialisme geopenbaard had. Men putte ook bezieling uit Nederlandse klassieken als Bredero, Revius en Vondel, en niet minder uit de Geuzenliederen (een facsimilé-uitgave van het uit 1581 daterende Nieu Geusen Lieden Boecxken verscheen elandestien in 1944 bij de uitgeverij 'De Spieghel"), In het geheel van de clandestiene bellettrie stonden evenwel de nog levende Nederlandse schrijvers en dichters centraal, onder hen velen die al vóór de bezetting bekendheid hadden gehad en van wie nu talrijke werken uitgegeven of opnieuw uitgegeven werden, zoals (onze opsomming is verre van uitputtend) Gerard den Brabander, Anton van Duinkerken", Jac. van Hattum, Albert Helman", H. Marsman, Martinus Nijhoff, Adriaan en Henriëtte Roland Holst, Jan Prins+, S. Vestdijk. Hendrik de Vries en J. W. F. Werumeus Buning; dan waren er dichters, tevoren slechts in kleine kring bekend, die opeens uitdrukking bleken te geven aan wat velen bezielde: Jan Campert, Jan H. de Groot, K. H. Heeroma ('MUllS[acobse'), Gerrit Kamphuis en Fedde Schurer ('Arend van der Meer') - jongeren ook als Maurits Mok, A. Th. Mooy ('A. Marja') en Koos Schuur, wier gedichten, al kende men hun namen niet, opeens de aandacht trokken van diegenen die ze als illegale bellettrie onder ogen kregen.
XCDeze bibliofiele uitgaven werden vaak uitermate fraai verzorgd - wij mogen de artistieke vormgevers dan ook niet vergeten. Werkman, de origineelste, noemden wij al. Aan talrijke clandestiene ofillegale uitgavenwerkten voorts Cees Bantzinger, Joh. H. van Eikeren, Dick Elffers, Jan van Krimpen en Maarten Toonder mee. Wat zij presteerden, was een protest tegen culturele vervlakking, trouwens ook een vorm van die zelfverwerkelijking die voor de creatieve kunstenaar de zin van zijn artistiek bestaan uitmaakt. Al deze kunstenaars (schrijvers èn vormgevers) hadden evenwel uitgevers enDeze uitgeverij had na de oprichting van de Kultuurkamer geweigerd, haar bedrijflegaal voort te zetten.PseudoniemvanA. Asselbergs.PseudoniemvanA.Lichtveld. • PseudoniemvanSchepp.
1 2 W. ]. M. 8 L. M. C. L.
drukkers nodig. Welnu, 'De Bezige Bij' bracht het tot 76 uitgaven, A. A. M. Stols tot 64, A. A. Balkema tot 50, Jaap Rornijn tot 36, A. W. Sijthoff tot 24, F. G. Kroonder tot 23 zouden wij beneden de grens van 20 gaan, dan zouden wij nog enkele tientallen andere uitgevers moeten vermelden. Aan drukkers die grote aantallen illegale of clandestiene bellettrie drukten (de oplagen lagen soms boven de I 000 maar liepen in een enkel geval tot 50 000 op), noemen wij Meijer's Boek- en Handelsdrukkerij, Wormerveer (60 uitgaven), Drukkerij Trio, Den Haag (47), Drukkerij F. Tamminga, Den Haag (46), Drukkerij Boosten & Stols, Maastricht (29) de drukkerij [ohan Enschedé & Zonen, Haarlem, die de distributiebescheiden drukte, drukte 6ók 21 clandestiene uitgaven.
XCHet is al bij al een opmerkelijke prestatie geweest. Zij heeft aan enkele drukkers van uitgesproken illegale uitgaven het leven.gekost en Iller en daar ook boekhandels in moeilijkheden gebracht, zij het dat van de zijde van de Sicherheitspolizei (haar waren die verboden uitgaven in '44 en '45 heel wel bekend) geen sprake is geweest van een systematische vervolging: zij had daar de tijd niet voor. Er is overigens op de clandestiene en illegale bellettrie van Nederlandse kant niet louter positief gereageerd. Onder verwijzing naar de door Jaap Ronlijn uitgegeven Schildpad-reeks, 'de Bezige Bij-serie', Ad Interim'en de vele overige afzonderlijke uitgaven', noemde van Randwijk het in de zomer van' 44 'verontrustend en soms bepaald weerzinwekkend ... , te moeten constateren dat evenals vóór de oorlog dezelfde onbenullige romantiek en dezelfde overspannen sexualiteit en puber-visioenen de hoofdmotieven blijven. Waar is de waarlijk 'sociale' kunst in deze dagen ?'l, en Heeroma schreef na de oorlog met betrekking tot de clandestiene bellettrie over 'een tafereel van op drift geraakte vitale energie' (waarom 'op drift geraakt'P) 'naast zakelijke zelfhandhaving, auteurs-ijdelheid en collectioneurs-bedrijvigheid'ê ;Heeroma achtte de clandestiene litteratuur wel nuttig, 'omdat de bezettingstijd er zonder dit kleurige, avontuurlijke bedrijf wel heel kaal en bekommerd zou hebben uitgezien, maar een boodschap voor andere tijden heeft zij niet. Die heeft', schreef hij, 'alleen de litteratuur van het verzet'3 - de illegale bellettrie dus.
XCJa, voorzover de verzetsgedichten een protest behelsden tegen onderdrukking en een oproep tot humaniteit, mag men beamen, dat zij 'een boodschap voor andere tijden' inhielden, maar in de meeste van die gedichten werd deze 'boodschap', naar het ons voorkomt, op een wijze uitgedrukt die
XC1 Vrij Nederland, IV, 13 (29 juni 1944), p. 2. 2 K. H. Heeroma in 0 en V, dl. II, P.545. 8
alleen de tijdgenoot en juist niet 'de andere tijden' zou aanspreken. Het was hiermee als met de bezettingshumor : nagenoeg alle in de bezettingstijd circulerende anecdotes 'deden' het slechts bij degene die midden in de situatie leefde waarin die anecdotes een bevrijdende lach opwekten - onvermijdelijk was het dat zij mèt het verdwijnen van die situatie hun kracht en effect zouden verliezen, als het ware zouden verbleken.
XCWij zien het als de verdienste van de verzetspoëzie dat zij, geschreven hetzij door 'echte', hetzij door 'toevallige' dichters, poëtisch uitdrukte wat gevoeld werd door volksmassa's die generaties lang van de dichtkunst vervreemd waren. Het was voor dit brede publiek dat tijdens de bezetting illegaal enkele verzamelingen van verzetspoëzie uitgegeven werden- (bij elkaar in meer dan 43 000 exemplaren), maar alweer: niet zonder kritiek uit te lokken. 'In een periode van enkele maanden' (wij citeren opnieuw van Randwijk in de zomer van '44) 'zijn er in ons land minstens drie Geuzenliedboeken verschenen, maar behoudens enkele prachtige uitzonderingen, manifesteren deze bundels allereerst het onvermogen van de Nederlandse poëten, het waarlijk nationale lied te schrijven waarin lijden en hopen van ons volk stem kregen.'2
1 In mei' 41 verscheen het samengesteld doorJanH. de Groot, Gerrit Kamphuis en H. M. van Randwijk (met gedichten van hun drieën alsmede van ds. J. J. Buskes, Sem Davids en Fedde Schurer); typografisch verzorgd door Dick Elffers, werd het in 10000 exemplaren gedrukt. Veel uitgebreider was het dat eind' 43 door drs. M. G. Schenk en G. L. Tichel man samengesteld werd; het werd in 1200 exemplaren gedrukt. Deze waren zo spoedig uitverkocht dat in de lente van '44 door de illegale drukkerij van Veldhuis en Schlösser te Laren een nieuwe oplaag van 20 000 exemplaren vervaardigd werd. Dezelfde samenstellers droegen zorg voor het waarvan de drukkerij W. van der Steeg te Enschede 2000 exemplaren liet ver vaardigen, en voor het dat door bemiddeling van de illegale drukkerij 'David', in de hongerwinter in 5 000 exemplaren verscheen. Ongeveer tegelijk met het verscheen bij 'De Bezige Bij' in een oplaag van 1900 exemplaren; het was samengesteld door Jan H. de Groot, Han Hoekstra en Halbo C. Kool, die zich geërgerd hadden aan het feit dat buitenstaanders, d.w.z. 'niet-dichters', als mej. Schenk en G. L. Tichelman het uitgegeven hadden. Tenslotte zij vermeld dat Thijs Booy in Alphen aan de Rijn in '44 en '45 bij elkaar vier delen (resp. deed verschijnen; alleen deel I werd gedrukt, in een oplaag van 2 200, de vervolgen werden gestencild in enkele honderden exemplaren; deel IV verscheen eerst na de bevrijding en Booy liet er toen nog vier supplementen op volgen. Booys bundels telden tezamen 555 pagina's. IV, 13 (29 juni 1944), p. 2.
XCWas ooit méér te verwachten dan die 'prachtige uitzonderingen'? Ook de grootste nationale nood doet niet automatisch een veelheid aan grote dichters ontstaan. Ons lijkt in de eerste plaats van belang dat de verzetspoëzie, hoe gebrekkig zij soms ook was, een wezenlijke, zij het niet exact vast te stellen bijdrage geleverd heeft tot het wakker houden van een geest van verzet.
XCLaat ons een van de vroegste voorbeelden nemen: het gedicht 'Stumpers', door de Rotterdammer A. van Atten in de zomer van '40 geschreven, anders gezegd: geschreven in de periode waarin Duitse troepen, het Enge lland Lied scanderend, door de straten marcheerden, Seyss-Inquarts gelijkschakelingspolitiek tot eerste ontplooiing kwam en men bijna geen krant kon opslaan zonder het verslag te vinden van een betoog dat Nederland zich aan het zo voorbeeldig georganiseerde Derde Rijk diende aan te passen. Van Atten haakte daarop in: 'Stumpers waren w' en slampampers en we deden alles slecht! Kijk: de Mof die kan het beter, is ons keer op keer gezegd. 't Germanendom is nu gekomen om te ord'nen in ons land, al wat was, moet ras verdwijnen, weg met 't vrije Nederland! Voor ons oog gaat thans verrijzen de perfect-totale staat, geen gepraat meer en gezemel, 't is de tijd nu van de daad. d' Afsluitdijk? Een werk van stumpers, daartoe was ons volk in staat. Rotterdam tot puinhoop maken dàt doen mannen van de daad! Rembrandt, Heyermans, van Eeden, Vondel, Querida en Poot, Troelstra, Kuyper en Thorbecke, Oldenbarneveldt, de Groot slechts een greep uit Hollands sufferds, bouwers van een vrije staat! Wat presteren Hiders helden, zij, de mannen van de daad? Oorlog, moord, sadisme, leugen, armoe, domheid, Jodenhaat, slavernij van vrije volken:
... Bah, wij kotsen van die luizen, van die Ersatz in 't kwadraat, wèg die heilstaat,wèg die poenen, wèg die kwijlers van de daad! Dieven, gangsters,botte Hunnen, idioten van de daad, alsj' eens wist hoe wij verlangen dat je eind'lijk zwemmen gaat! Ga toch gauw naar Eng'land varen, verzuip dan allen in de zee, neem ('t is onze laatste bede) alle NSB'ers mee!'
XCPoëzie? Ja, het rijmt. In poëtisch opzicht is daarmee, vrezen wij, alles gezegd. Maar juist zulke strofen (hoe vaak waren ze overgeschreven, hoe vaak in honderden exemplaren gestencild vóór zij in '43 in het Geuzenlied boek, Eerste vervolg, opgenomen werden?) drukten vlijmscherp uit wat door de brede massa gevoeld werd: de haat jegens de macht die het land onverhoeds overvallen had, de afkeer van de dwingelandij die van jaar tot jaar zwaarder zou gaan drukken.
XCGeen toeval was het dat het begin '43 tot een nieuwe impuls kwam om het Nederlands verzet te stimuleren en, dat doende, ook te pogen er iets van eenheid in te brengen. Wij schrijven 'nieuwe impuls', want denkbeelden welke in die richting gingen, hadden in de herfst van '42 al geleefd bij de socialist J. J. Hamelink en enkele illegale werkers uit verschillende kringen die hij om zich heen verzameld had - wij beschreven in hoofdstuk 3 van ons vorige deel hoe hun groepje in oktober' 42 in Rotterdam door de politie overvallen en uiteengeslagen werd; Hamelink liet daarbij het leven. In datzelfde hoofdstuk vermeldden wij ook dat Jan Thijssen, hoofd van de Radiodienst van de OD, in april '43 het initiatief nam tot oprichting van de Raad van Verzet, een college dat door hem bedoeld was als bundeling van wat er op dat moment in bezet gebied aan illegale organisaties bestond.
XCAchteraf mag men stellen dat zowel de poging van Hamelink als die van Thijssen gedoemd was te mislukken. Nederland kende, zou men kunnen zeggen, geen 'illegaliteit' maar alleen maar een veelheid aan illegale organi
Ook dat was geen toeval geweest: het illegale werk was immers niet van boven af verordineerd, maar was van '40 af door tientallen, spoedig honderden kleine en grote groepen ter hand genomen die elk een eigen taak zagen en deze naar beste vermogen gingen uitvoeren, vaak vanuit de eigen (en dus aparte) levens- en wereldbeschouwing. Uit praktisch oogpunt was dat los van elkaar opereren bij uitstek zinvol: vaste verbindingen tussen verschillende organisaties konden er steeds toe leiden dat de Sicherheitspolizei, penetrerend in één organisatie, kon doordringen in andere. Wij herinneren aan het voorbeeld dat wij in de paragraaf over de illegale pers gaven: uit het bestaan van een vaste band tussen Christofoor en Je Maintiendrai vloeide voort dat, toen de leiding van de Christofoor-groep'opgerold' werd, grote gaten geslagen werden in de organisatie van Je Maintiendrai. Dat wil nu weer niet zeggen dat een zekere mate van samenwerking en coördinatie niet ook haar voordelen kon hebben: het was nuttig, gegevens uit te wisselen en een bepaalde werkverdeling na te streven, en in '44 zou het bovendien wenselijk geacht worden, na te gaan of althans de grootste illegale organisaties het eens konden worden over adviezen die aan de Londense regering uitgebracht zouden worden met betrekking tot de eerste na de bevrijding te treffen maatregelen; de impuls welke die illegale organisaties een adviserende taak zou geven voor de naoorlogstijd, kwam evenwel niet uit die organisaties zelf voort - hij kwam uit Londen. Verder kon men niet gaan. Het illegale werk was wezenlijk het werk van aparte illegale organisaties. Zo gevarieerd was dat werk en zozeer vond het zijn kracht in de enkele mens, in de individuele illegale werker, dat de conceptie van wat men een 'generale staf der illegaliteit' zou kunnen noemen, er niet op paste, laat staan die van een 'opperbevelhebber der illegaliteit'. Zinvolle coördinatie zou steeds vóór alles terughoudendheid en bescheidenheid vergen, de behoefte ook om de groepen die men zou trachten te coördineren, in hun waarde te erkennen, het besef tenslotte dat het ten enenmale onmogelijk was, het gehele terrein der illegaliteit te overzien.
XCThijssen (wij komen er in dit hoofdstuk op terug) heeft de Raad van Verzet als een soort' generale staf der illegaliteit' bedoeld en voor sommige initiatiefnemers tot het Nationaal Comité van Verzet (de naam vormt er al een aanwijzing voor) geldt hetzelfde. In feite zijn zowel de Raad van Verzet als het Nationaal Comité van Verzet niet meer geworden dan illegale organisaties naast andere - zij stonden er niet boven.
XCChaillet heeft slechts enkele maanden aan het Nationaal Comité van Verzet (wij zullen nu maar af en toe van 'het NC' gaan spreken, zoals men toen ook deed-) deel kunnen uitmaken: hij werd in de herfst van '43 gearresteerd wegens hulp aan ondergedoken [odenê, maar van Velsen en Neher zijn tot aan de bevrijding illegaal actief gebleven en wij willen bij hen iets langer stilstaan.
XC'Van Velsen', aldus mej. mr. M. A. Tellegen (die later in het NC opgenomen werd), 'was de gangmaker, de enthousiaste man die zeer stimulerend werkte. Neher was de tacticus die het best de zaak bij elkaar hield.v Misschien is Neher onbedoeld in deze formulering toch ietwat naar de tweede plaats geschoven. Wij zien daar geen reden voor. Precies omgekeerd: van Velsen
1 Het Nationaal Comité van Verzet moet onderscheiden worden van het begin april '43 'opgerolde' Nationaal Comité dat namens het vijftien leden tellende Grootburgercomité optrad. Dat Grootburgercomité is voortgezet als 'Vaderlands Comité ('het VC') - wij zullen dat in hoofdstuk 9 behandelen. Naast het 'eerste' Nationaal Comité was er ook het Politiek Convent: de bijeenkomsten van de leidende figuren uit de zes grote democratische partijen. Het 'eerste' Nationaal Comité was breder van samenstelling geweest dan het Politiek Convent: het bestond immers uit drie politieke leiders (Schouten, Verschuur en Vorrink) en twee niet-politieke figuren (Menten en Ringers) die beiden in overleg met een door pro£ mr. P. Scholten geleide groep gekozen waren. Het bleek na de oorlog moeilijk, al die organisaties uiteen te houden. Zo troffen wij in deel VII van de verslagen der Enquêtecommissie de volgende in 1950 gevoerde dialoog aan tussen mr. G. E. van Walsum, lid van het Politiek Convent voor de Christelijk-Historische Unie, en mr. L. A. Donker, voorzitter van de commissie: Bij het Politiek Convent lag het accent op het feit dat de leden daarvan vertegenwoordigers van politieke partijen waren. Bij de groep-Scholten lag dat dus anders? Maar nu het Nationaal Comité.
XCMr. van Walsum: Het Nationaal Comité was een samenvloeiing van deze
had wèl de capaciteiten om inspirerend te werken op al degenen die bereid waren, zijn directieven te volgen, maar hij was veel te onbeheerst en autoritair om als samenbindende kracht te fungeren in het contact met de leiders van andere illegale organisaties - dat was een taak die spoedig aan Neher toeviel. Ook waren van Velsens opvattingen althans aanvankelijk uitgesproken excentriek. Hij had in de herfst van' 41 een gesprek met van Heuven Goedhart gevoerd waarin hij volgens deze betoogd had dat koningin Wilhelmina die 'gevlucht' was, niet moest terugkeren, dat prinses Juliana door haar huwelijk met een Duitse prins ongeschikt was voor de opvolging, dat voor die opvolging alleen prinses Beatrix (toen drie jaar oud) in aanmerking kwam, dat alle politieke partijen na de bevrijding moesten verdwijnen en dat er dan een kabinet moest komen van 'sterke mannen' - van Heuven Goedhart noemde van Velsen ten overstaan van de Enquêtecommissie 'een Oranjefascist',! maar wist natuurlijk wel dat het NC deze in '41 geuite denkbeelden geenszins overgenomen had; wij zullen maar aamlemen dat van Velsen, toen hij in' 43 met het NC begon, van de dwalingen zijns weegs teruggekeerd was, met dien verstande natuurlijk dat hij, een veertiger, zijn aard niet kon wijzigen. Enthousiast als hij was, bedronk hij zich gemakkelijk aan zijn eigen woorden; 'hij was', zo vertelde ons Neher, 'idealistisch en heerszuchtig, maar u moet dat niet verkeerd begrijpen: zijn bedoelingen waren eerlijk.'2
met de bedoeling om het niet-politieke element van onze samenleving daarin ook te vertegenwoordigen. De verhouding is vastgesteld: drie vertegenwoordigers van politieke partijen en twee niet-politieke mensen. Diezelfde verhouding is aangehou den in die vijftien er om heen. Spreekt u nu over het Nationaal Comité van vóór 1 april 1943? Neen, ik spreek over het Vaderlands Comité.' (van Walsum bedoelde het nu gaat de zaak de mist in:) Ik bedoelde het Nationaal Comité van vóór 1 april 1943. Mag ik dan vragen wat u bedoelt als u over het Nationaal Comité spreekt? Dat is een verrassende vraag. De hele bezettingstijd door is de terminologie in deze aange legenheden uiterst onzeker geweest.' dl. VII c, p. 275) Dan te bedenken dat in deze dialoog het Nationaal Comité van Verzet nog niet eens een rol speelde! 2 Via Vught kwam hij in een concentratiekamp in Duitsland terecht; hij overleefde de oorlog. 3 Getuige M. A. Tellegen,Enq., dl. VII c, p. 573.
XC1 Getuige G. J. van Heuven Goedhart, a.v., p. 795. 2
XCVan de zijde van Neher trof ons dit als een typerende formulering: typerend verzoeningsgezind namelijk. Want zo was Neher: a self-made man die, misschien vanuit de herinnering aan de moeilijkheden die hij zelf in zijn leven had moeten overwinnen, de neiging had om op de doordraverijen van zijn medemensen niet aggressief te reageren, of, beter misschien: elke uitlating die negatiefkon worden geïnterpreteerd ('heerszuchtig'), onmiddellijk te relativeren ('zijn bedoelingen waren eerlijk').
XCLambertus Neher was in 1889 in Amsterdam geboren als de jongste van vijf kinderen. De familie van zijn vader kwam uit Zuid-Duitsland, zijn moeder was een Zwitserse. Zijn vader was in de hoofdstad voorman in een timmermanszaak, maar dat bedrijf floreerde niet en de jongste zoon had de Mulo-opleiding nog niet voltooid toen het nodig bleek dat hij een vak koos. Hij wilde naar zee, kreeg een proeftijd bij de koopvaardij maar werd op zijn ogen afgekeurd. Achttien jaar was hij toen hij als aspirant-monteur in dienst trad bij het Amsterdamse gemeentelijke telefoonbedrijf. Hard studerend in de avonduren bracht hij het er tot chef-instrumentmaker en kort voor de eerste wereldoorlog maakte hij opnieuw promotie: hij werd benoemd tot opzichter-controlechef bij het telefoonbedrijf van de gemeente Den Haag. Als zodanig werd hij naar het Franse stadje Angers gestuurd om daar een van de eerste automatische telefooncentrales te bestuderen die Europa toen kende. Hij werd een specialist op dat gebied. De ene bevordering volgde nu op de andere en in '29 werd hij die geen enkel universitair examen had kunnen afleggen, bij het Haagse bedrijf in de rang van hoofdingenieur-afdelingschef benoemd, zes jaar later tot directeur. Hij bezat niet alleen een voortreffelijk intellect maar ook grote leidinggevende capaciteiten waarvan een warme belangstelling voor het wel en wee van het personeel van zijn bedrijf een onderdeel vormde; van opzichter was hij er directeur geworden, hij kende vrijwel elk personeelslid bij naam en toenaam.
XCIn september '40 kon de PTT van de bezettingstoestand gebruik maken om een oude wens te verwezenlijken: de gemeentelijke telefoonbedrijven van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam werden aan het staatsbedrijf toegevoegd, Neher werd nu directeur van de Haagse 'plaatselijke telefoondienst', in '41 ook van de Rotterdamse toen zijn collega aldaar op last van de bezetter ontslagen werd. Met diezelfde bezetter kwam ook Neher overhoop te liggen, eind' 42 namelijk, toen geëist werd dat de PTT een groot deel van zijn krachten voor de arbeidsinzet ter beschikking zou stellen. Hij weigerde medewerking, organiseerde een collectief protest en werd ontslagen. Uiteraard had hij in zijn dubbele functie talrijke contacten gehad in kringen van de overheid en van het bedrijfsleven; voor het illegale werk waartoe van Velsen hem uitnodigde: systematisch
de samenleving te stimuleren, kwam dat goed van pas. Hij was schrander en er ging van de kleine man met zijn strijdvaardige kuif iets sympathieks uit. Hij had geen uitgesproken partijpolitieke opvattingen (vóór de oorlog had hij zich wel tot de SDAP aangetrokken gevoeld, maar hij achtte die partij toch teveel op de arbeiders geconcentreerd om zich bij haar aan te sluiten) zijn politieke 'neutraliteit' en zijn temperament maakten hem mèt zijn leeftijd: midden vijftig, geschikt om, wanneer het tussen illegale organisaties tot botsingen kwam waarbij de emoties fel oplaaiden, als vredestichter te fungeren. Dat deed hij graag: hij had er een voorliefde voor om mensen tot elkaar te brengen. Hij was mede daarom een enthousiast lid geweest van de Nederlandse Unie.
XCBij de botsingen in de illegaliteit waarmee hij geconfronteerd werd, gaf Neher zich veel moeite om, langzaam en nadrukkelijk ja zelfs ietwat zalvend sprekend, de tegenstellingen te overbruggen. Hij legde dan steeds de nadruk op het belang van eenheid in de nationale bevrijdingsstrijd: daar moesten alle andere overwegingen voor wijken, behoudens dan deze dat samenwerking met communisten uit den boze was. Een goed verzetsman was, meende hij, alleen diegene die nimmer aan 'ik' dacht maar louter aan 'wij allemaal'! - dat was een irenische opvatting die niet steeds voldoende gewicht had om de reële tegenstellingen die zich binnen de illegaliteit gingen voordoen, te bezweren; een opvatting bovendien die Neher bij sommige tegenstanders in het illegale milieu de naam gaf van een niet van sluwheid ontblote intrigant.
XCDat laatste is een karakterisering die ons te ver gaat. Eerder zien wij het zo dat Neher de functie van vredestichter die hem zo aantrok, ging uitoefenen op een wijze die, gegeven het gebrekkige contact dat het illegaal bestaan toestond, tot misverstanden moest leiden: hij praatte dan een eindweegs met de ene en vervolgens een eindweegs met de andere partij mee, dat alles in een poging, een compromis te bereiken dat hij zelf al vrij vroeg had gezien maar waarover hij aanvankelijk was blijven zwijgen:. Zijnnaam leed, vermoedelijk zonder dat hij dat besefte, af en toe schade door de tactiek die hij toepaste, Walraven van Hall, die andere 'vredestichter' in de Nederlandse illegaliteit ('de olieman'), was veel directer inzijn aanpak. Ofhij er meer succes mee had dan Neher, valt moeilijk te beoordelen, maar hij wekte er in elk geval geen tegen zijn persoon gerichte weerstanden mee. Voor van Hall, wiens anti-communistische overtuiging zeker niet minder gefundeerd was dan die van Neher, was het bovendien geen vraag of men met communisten moest
samenwerken: natuurlijk was dat wenselijk. Van Halls illegale werk was dan ook, afgezien van het feit dat het anti-nationaal-socialistisch was, politiek volstrekt neutraal. Wij zouden dat van Nehers werk niet willen beweren en van dat van van Velsen nog minder.
XCEvenals de Raad van Verzet werd het Nationaal Comité van Verzet op 29 april '43 door het uitbreken van de April-Meistakingen volledig verrast. Wel hadden Neher, van Velsen en Chaillet enkele besprekingen gevoerd met ex-bestuursleden van werkgeversorganisaties, vakcentrales en boerenbonden en ook hadden zij contact opgenomen met de Je Maintiendrai-groep en met de gebroeders Drion die De Geus redigeerden, maar een eigen apparaat van enige omvang had het NC nog niet. Er werd desondanks als reactie op de stakingen een communiqué opgesteld waarvan, schijnt het, Elkerbout in Eindhoven een miljoen exemplaren liet drukken; toen de stapels klaar lagen, ontbrak de organisatie om ze te verdelen. Inplaats daarvan liet het NC toen een oproep stencillen waarin het zich aan het gehele volk als het ware voorstelde." Die oproep droeg dan ook de titel: Aan het Nederlandse volk. Aan Willem van Oranje was het motto ontleend: 'So laet ons dan tesamen met eendrachtigen herte ende wille de bescherminghe van dit goede volk aangrijpen.' In het stuk werd op een betere organisatie van het verzet aangedrongen, 'zoals bij de artsen en studenten' - welnu:
XC'Gebruik makende van de ervaring en de harde lessenis in de laatste maanden belangrijk werk verricht, in tal van bedrijven en diensten is een organisatie gegroeid of groeiende. Hard en zorgvuldig is gewerkt en uit verschillende verzetsacties is ontstaan het Nationaal Comité van Verzet.
XCDat velen uwer van dit alles nog weinig of niets gemerkt hebben, ligt in de aard van ons werk. Met de grootste omzichtigheid moeten onze contactmannen te werk gaan. Tracht daarom niet te weten te komen wie in uw kring onze contactman is ... Te zijner tijd zult gij het wel vernemen ...
XCToen Christiansens bevel heel Nederland in opschudding bracht, achtten wij onze organisatie nog niet sterk en uitgebreid genoeg om haar in dienst te stellen van de spontane stakingsstemming. Als het Nationaal Comité een beroep op u doet, wil het zeker zijn van onze en uwe zaak; dan wil het dat iedere Nederlander die het NC volgt, overtuigd kan zijn dat de andere Nederlanders zullen meegaan.
XC1 Tekst: a.v., dl. VII a, p.
XCHet Nationaal Comité rekent daarvoor op uw persoonlijke medewerking. Vorm thans zelf onder vrienden en collega's kleine kernen van vertrouwde personen op wie gij kunt rekenen. Onze taak is het, die krachten samen te bundelen en tot eenheid te brengen.
XCHet Nationaal Comité stelt zich tot taak: mobiliseren van bestaande krachten, opwekken en steunen van nieuwe krachten, samenbrengen, bundelen tot één nationale kracht.'
XCDeze oproep werd in juli in De Geus, Je Maintiendrai en Het Parool opgenomen"; voordien al, begin juni, had Vrij Nederland de oprichting van het NC 'met vreugde' begroet.ê Het Parool en Vrij Nederland stelden zich evenwel spoedig kritischer op (wij komen er in hoofdstuk 9 op terug) en van een door het NC geleide coördinatie der illegaliteit ('samenbrengen, bundelen tot één nationale kracht') is niets terecht gekomen. In andere opzichten heeft het NC evenwel een belangrijke bijdrage tot het verzet geleverd. Het drong vooral in ambtelijke kringen door en wekte daar in persoonlijke gesprekken en door het verspreiden van oproepen en pamfletten tot een verzetshouding op. Wel had de illegale pers dat tevoren ook al gedaan, maar het bleef niet zonder effect dat nu in vele delen des lands kernen van activisten ontstonden door wie ambtenaren van overheidsdiensten die door het terrein dat zij bestreken (de bevolkingsregisters, de distributiediensten, de GAB's), het verzet konden steunen, rechtstreeks benaderd werden. Veel ondergedoken studenten werden hierbij ingeschakeld, van begin '44 af ook vrouwengroepen met wie het NC in contact stond via mej. mr. M. A. Tellegen te Utrecht, die toen (Chaillet was gearresteerd) in het NC opgenomen werd- trouwens, de 'seniores' die van het NC deel uitmaakten, betrokken van meet af aan bij hun topberaad steeds ook veel 'juniores' als Andrée Wiltens, van Hövell tot Westerflier en nog een andere student, E. P . Wellenstein.
XCUit de contacten in overheidskring en bij het bedrijfsleven verkreeg het NC veel nuttige inlichtingen, bijvoorbeeld over de arbeidsinzet in het algemeen, de Z-Karten-procedure, de Duitse vorderingen, de tweede distributiestamkaart. Die inlichtingen werden eens per week besproken, waarbijBijlage bij(juli Je julijulijunip.Inwas mej. Tellegen afdelingshoofd op de Utrechtse gemeentesecretarie.had ontslag genomen toen de NSB'er C. van Ravenswaay begin'tot burgemeester benoemd werd. Inhad z~contacten gehad met deinwas zij Joodse onderduikers gaan onderbrengen en begin '43 was zij, op verzoek van mr. J. Cramer, in Utrecht een van de hoofdverspreidersvan Vrij Nederland
1 20 1943); 3 1943, (30 1943). 2 III, 10 (ro 1943), 3. 3 '40 Z~ 42 '40 al OD, '42
vooral nagegaan werd hoe men de Duitse opzet kon verijdelen. In de rest van de week trokken dan de 'juniores' het land door om aan de oplossingen die men gevonden of de richtlijnen die men opgesteld had, een zo groot mogelijke bekendheid te geven. Het ging alles met veel overleg gepaard. 'Ik heb', vertelde mej. Tellegen aan de Enquêtecommissie, 'meer dan een jaar lang bij Vrij' Nederland gewerkt, maar dit werkte uitermate dictatoriaal; men kreeg z'n orders en er werd verder niet meer over gesproken. In het Nationaal Comité werd geen ding vastgesteldals het niet met de seniores en de juniores was besproken. Ieder kreeg gelegenheid, zijn denkbeelden en bezwarenuiteen te zetten."
XCGeleidelijk aan wist het N C in illegale kringen zijn contacten uit te breiden. welliet De Geus het NC spoedig vallen, althans wat de oorspronkelijke, te ver gaande opzet betrof, maar behalve met Je Maintiendrai werden ook met Ons Volk en Christofoor goede relaties opgebouwd. In de herfst van' 43 werd Neher voorts een van de vaste adviseurs van de chef-staf van de OD, Six, en tenslotte kwamen er vooral tussen het NC en het Nationaal Steunfonds nauwe betrekkingen. Uiteraard had het NC voor zijn eigen illegale werk valse identiteitspapieren nodig; het kreeg die als rcgel van de Persoonsbewijzencentrale. Omgekeerd kon het NC in '44 ook een eigen bijdrage gaan leveren aan het falsificatiewerk: aan het NC werdcri toen twee aparte falsificatie-organisaties aangehaakt, vrij los overigens, die beide, afgezien nog van de 'normale' falsificaties,speciaal papieren namaakten die men bij overvallen nodig had, en niet alleen papieren: 'op het laatst' (in de hongerwinter dus) 'was het zó goed in orde dat men daarbij ook de bijbehorende uniformen ter leen verschafte; men kon bestellen een WA-set, een NSB-set.'2
XCHet is niet mogelijk, de invloed die van het Nationaal Comité van Verzet uitgegaan is, nauwkeurig aan te geven. Landelijk is, dunkt ons, die invloed reëel geweest. Er waren overigens opmerkelijke regionale verschillen: in Zeeland had het NC nauwelijks contacten, terwijl het vooral in Groningen en Friesland veel wist te bereiken. Wat Groningen aangaat, zal de invloed
XC, Getuige M. A. Tellegen, Enq., dl. VII c, p. 569. 2 Getuige C.}. Rübsaam, a.v.,
van de dynamische van den Bosch daar wel niet vreemd aan zijn geweest en zijn prestatie moet dan des te hoger aangeslagen worden omdat de illegaliteit in de provincie Groningen veel verdeeldheid gekend heeft. Anders stond het er in Friesland voor: daar was de illegaliteit opmerkelijk homogeen. Er is dan ook geen provincie geweest waar het denkbeeld: bundeling van het verzet, op een zo vruchtbare bodem viel als in Friesland. Daar kwam omstreeks april '43 een Fries comité tot stand, voorgezeten door de provinciale organisator van het financiële steunwerk die wij al in ons vorige hoofdstuk noemden, J. Evenhuis - dit comité was het dat wekelijks de richtlijnen ontving die in Utrecht opgesteld waren. Die richtlijnen werden grondig be-keken (ook in dit opzicht gedroegen de Friezen zich autonoom), voorzover nodig aangepast aan de Friese verhoudingen, maar dan ook doorgegeven aan illegale werkers die systematisch contacten hadden opgebouwd in de kringen van ambtenaren, boeren en industriëlen.
XCHet is, dunkt ons, het Nationaal Comité alleen maar ten goede gekomen dat het zich in de bescheidener functie die het binnen het geheel van de illegale organisaties kon gaan uitoefenen, geschikt heeft. Misschien mag men het zo stellen dat toen de visie van de onstuimige en heerszuchtige van Velsen eenmaal stukgelopen was op de realiteit, die van de meer bezadigde Neher als vanzelf de arbeid van het NC ging bepalen. Van de aanvang afwas die arbeid niet alomvattend: het NC heeft met het illegale complex dat in de periode' 43-' 44 het grootste was: de LO jLKP, maar weinig aanraking gehad en in het geheel geen contact met een reeks organisaties die zich juist in die periode belangrijk uitbreidden: de spionagegroepen.
XCVan '40 af(wij willen beginnen met weer te geven wat wij in de drie voorafgaande delen over de spionage vermeld hebben) waren er in ons land al kleine groepjes geweest die poogden, met Engeland in radiocontact te komen. Zij hadden geen succes: zij kregen geen antwoord, aangezien de geheime diensten uit Engeland alleen tot radioverkeer overgingen wanneer zij er (terecht of ten onrechte) van overtuigd waren dat het niet de Duitsers waren, Abwehr of Sicherheitspolizei, die van bezet gebied uit seinden. Het radioverkeer moest dus van Engeland uit georganiseerd worden en op de eerste geheime agent die daartoe in augustus '40 uitgezonden werd, van Hamel, volgden in de eerste twee bezettingsjaren verscheidene andere van wie sommigen veel, anderen maar weinig bereikten. In de tweede helft van '42
was de situatie deze dat in bezet gebied wel een aantal spionagegroepen actief was (de groep van de reserve-eerste-luitenant J. de Geus-, de groep 'Luctor et Emerge', de groep-'Kees'2 en de van België uit georganiseerde 'Dienst-Wim'), maar geen van deze groepen had radio-contact; alleen een arts uit Bilthoven, dr. M. Brouwer, stond toen af en toe door de lucht in verbinding met Engeland en hij gaf incidenteel berichten van luitenant de Geus door. In de zomer van '42 was voorts slechts één geheime agent die een zender bij zich had, in bezet gebied actief, W. J. Niermeyer, en toen deze begin oktober' 42 gearresteerd werd, brak een periode van ruim vijf maanden aan waarin zich in Nederland geen enkele geheime agent bevond die door middel van een eigen zender verbinding had met Londen. Er werden wèl via verscheidene 'wegen' rapporten naar Engeland gestuurd, met name, van de lente van '42 af, via de Zweedse Weg die haar verankering in Nederland vond bij de groep Oosterhuis-Boerema in Delfzijl, en, van de zomer van' 42 af, via de Zwitserse Weg. De Zweedse Weg was mede daarom van belang omdat via die verbinding eind' 42 en begin' 43 door MI-6 (de Britse Intelli gence Service) enkele zenders naar bezet gebied gezonden werden; één, een als 'Packard' aangeduid apparaat, kwam rnèt de bijbehorende kristallen en mèt een zendschema plus code bij twee technici terecht, H. Deinum en ir. M. Vader, die via Stockholm hadden doen weten dat zij kans zagen, een organisatie op te bouwen die dagelijks weerkundige gegevens naar Engeland zou seinen (maar de 'Packard' bleek niet te werken), een tweede, de 'Wolseley', die ook niet voldeed, belandde bij de groep Oosterhuis-Boerema en werd door een derde, de 'De Soto', vervangen - en dàt toestel was het dat Oosterhuis en Boerema in staat stelde spionageberichten te gaan doorgeven waarbij een leraar aan de Zeevaartschool te Delfzijl, H. Koning, als marconist optrad. Via die 'De Soto' -zender werd ook door de chef-staf van de OD, Six, radiocontact met Londen opgenomen. Voorts werd de 'w olseley' gerepareerd en tenslotte arriveerden, vermoedelijk in april, uit Stockholm twee nieuwe zendschema's, 'Eton III' en 'Eton IV'. Het was met gebruikmaking van een van die twee schema's dat Thijssen, hoofd van de Radiodienst van
1 Hem hebben wij in de delen 4, 5 en 6 abusievelijk als beroepsofficier in de rang van kapitein aangeduid. 2 Wij hebben in de delen 5 en 6 abusievelijk vermeld dat deze groep haar naam ontleende aan de oprichter, de Rotterdammer C. C. ('Kees') Dutilh. In feite duidde zij zich aanvankelijk anders aan, de naam 'groep-'Kees" werd eerst in '44 gekozen. Het is vaak voorgekomen dat spionagegroepen van naam veranderden. Wij zullen terwille van de duidelijkheid steeds de naam ver melden die het meest frequent gebruikt werd.
de OD, buiten medeweten van Six op I en 2 mei' 43 Londen het lange telegram stuurde waarin hij aandrong op steun aan de April-Meistakingen.
XCAbwehr en Sicherheitspolizei deden hun uiterste best, dit soort verbindingen te verbreken en de betrokken spionagegroepen 'op te rollen'. Zij behaalden successen: C. C. Dutilh die samen met Leendert Pot de groep-'Kees' opgebouwd had, werd in maart '43 gearresteerd (Pot zette toen de groep voort maar moest in mei, toen hij naar Zweden vluchtte, de leiding aan een ander overdragen: de student Siewert de Koe), omstreeks die tijd werd ook de zender van dr. Brouwer ontdekt en in juli '43 werden een groot deel van de 'Dienst-Wim' en de groep Oosterhuis-Boerema 'opgerold' (alleen Boerema ontkwam). De Zweedse Weg kwam hiermee te vervallen, althans als bonafide verbinding, de 'Dienst-Wim' werd voortgezet door een door de Leidenaar mr. A. B. J. Koch geleide sub-groep.
XCInmiddels was het Bureau Inlichtingen van de Nederlandse regering er in samenwerking met MI-6 in geslaagd, enkele nieuwe geheime agenten bezet gebied binnen te werken: één zonder marconist maar met een radiotelefonie-apparaat (een Z.g. S-phone), de eerste-luitenant H. G. de Jonge, en één met een marconist, P. R. Gerbrands - maar die marconist verdronk, toen het Engelse toestel dat Gerbrands en hem zou afzetten, op het IJsselmeer een noodlanding moest maken. Gerbrands zat dus zonder verbinding. De Jonge had o.m. als taak een nieuwe spionagegroep te vormen, Gerbrands had opdracht gekregen, een veilige 'weg' naar Spanje op te bouwen. Zij waren de eerste twee 'BI-agenten'. In juni '43 arriveerden twee nieuwe: P. L. baron d' Aulnis de Bourouill, die om te beginnen contact moest opnemen met Deinum en Vader (de 'Packard-lgroep), en G. A. van Borssum Buisman die een vast radio-contact met de OD tot stand moest brengen; van Borssum Buisman had daartoe een marconist bij zich, H. Letteboer. In totaal werden in de periode die ons in dit deel bezighoudt (mei' 43-juni '44) door het Bureau Inlichtingen niet minder dan drie-en-twintig geheime agenten C.q. marconisten naar bezet gebied gezonden en het aantal door BI ontvangen en verzonden telegrammen (telegrammen over technische aangelegenheden van het zendverkeer niet meegerekend) nam dan ook gestadig toe: van 4 in het eerste kwartaal van' 43, tot 87 in het tweede, I09 in het derde, 176 in het vierde, en tot 219 in het eerste kwartaal van '44 (385 in het tweede). De Abwehr constateerde dat met grote spijt: hij ving de morsetekens Opi, maar
1 In april, mei enjuni '43 werden door BI in totaal 87 codetelegrammen van niet technische aard ontvangen en verzonden. De ving in die drie maanden 131 telegrammen op, maar deze sluiten de 'technische' telegrammen in.
kon met de letterreeksen niets beginnen en was er althans begin augustus '43 nog niet in geslaagd, ook maar één zender te localiseren. Wèl wist de Abwehr toen dat van eind maart af op minstens twaalf verschillende plaatsen geheime zenders in werking waren geweest.
XCGepast lijkt het ons, hier nu eerst te onderstrepen dat, al had de Abwehr ook van begin maart tot begin augustus '43 bij het uitschakelen van geheime zenders geen succesgeboekt, het zenden van bezet gebied uit een moeilijk en riskant werk was en bleef. Op de problemen van het coderen en decoderen gaan wij niet in (zij komen aan de orde wanneer wij in deel 9, Londen, op het Englandspiel terugkomen), behoudens dat wij willen opmerken dat door het Bureau Inlichtingen een veilig systeem toegepast werd.
XCVoor het zenden was een zender nodig (die tegelijk als ontvanger fungeerde) èn een antenne. Die antenne moest vrij lang zijn. Lange antennes vielen in bezet gebied van de zomer van' 43 af evenwel meer op dan tevoren doordat in het kader van de confiscatie der radiotoestellen gelast was, alle antennes af te breken; daarop werd, gelukkig, maar weinig controle uitgeoefend, maar wij veronderstellen niettemin dat er na de confiscatie der radio's aanzienlijk minder antennes in bezet gebied te zien waren dan voordien. Vaak was dit de eerste teleurstelling die een in bezet gebied arriverende geheime agent c.q. marconist verwerken moest.
XCHet apparaat van de zender, dat niet veel groter was dan een schrijfmachinekoffertje, raakte bij de parachutelanding menigmaal defect: dan moest de zender eerst gerepareerd worden. Gezonden (en ontvangen) werd met gebruikmaking van een kristal hetwelk, gelijk reeds gezegd, de golflengte bepaalde; de meeste marconisten hadden meer dan één kristal bij zich zodat zij, hetzij volgens een meegenomen schema, hetzij volgens telegrafische afspraak, van golflengte konden wisselen. Codetelegrammen die van Engeland uit gezonden werden, waren natuurlijk wat hun lengte betrof, niet aan beperkingen onderhevig; de Abwehr luisterde wel mee, maar kon de ontvanger waarop dan alleen maar geluisterd werd, niet 'uitpeilen', Anders was het wanneer die ontvanger zender werd. Door peiling-op-afstand werd eerst de streek vastgesteld van waaruit gezonden werd, en als de zender lang
peilauto's aanrijden (er waren er zes in den lande-), uiteindelijk in een vrij langzaam tempo (daardoor kon men ze vaak tijdig ontdekken) en de actie door middel van die auto's kon gecombineerd worden met de inzet van Duitse technici die met een klein toestel konden vaststellen, in welk huis in een bepaald huizenblok zich de zender bevond - onmiddellijk daarop volgde dan de inval. Ook die technici waren gecamoufleerd: ze duwden een karretje voort, of ze waren 'doof' en hadden dus een 'gehoorapparaat', of ze verschenen in de vorm van een juffrouw met een mof 'Dat waren natuurlijk allerlei raffmementen waarvan', aldus d' Aulnis, 'de Engelsen geen benul hadden. Dat moesten de agenten hier leren. '2
XCWenselijk was dus dat de marconisten slechts vrij korte tijd uitzonden. Hun was dan ook voorgeschreven, nooit langer dan twintig minuten in de lucht te blijven. Bijna geen enkele marconist was het mogelijk, zich aan dat voorschrift te houden. Hij was vaak al tien minuten kwijt voor hij er door een inleidende wisseling van seinen zeker van was dat hij goed ontvangen werd - pas nadien begon hij aan het doorgeven van de in code gereedliggende telegrammen. 'Om een behoorlijke correspondentie te verwerken was', vertelde Deinum van de groep-'Packard', 'een paar keer drie kwartier in de week net voldoende'v; 'als je iets over wilde krijgen, was je', zei d' Aulnis, 'uren aan de gang.'4
XCEr kwamen voorts in de telegrammen vaak fouten voor door kleine storingen in het zendverkeer (dan moest men in Londen raden wat overgeseind wasê) - grote storingen waren vooral in de lente en in de herfst tamelijk frequent. Had de marconist dan geen verbinding kunnen krijgen, dan had hij er, wanneer hij wèl verbinding kreeg, als regel weer talrijke telegrammen bij gekregen. Bij uitzondering heeft Six wel eens telegrammen laten uitzenden die meer dan drie uur zendtijd in beslag namen. De geheime agenten van het Bureau Bijzondere Opdrachten (de 'sabotage-agenten') bezaten zenders waarin vier of vijf kristallen ingebouwd waren zodat de agent of zijn marconist tijdens het zenden telkens, na een bepaald teken gegeven te hebben, van golflengte kon veranderen, maar de BI-agentenNederland uitgezonden telegrammen werden ook wel verminkt opgevangen,
1 De die van die auto's gebruik maakten, ressorteerden onder de 2 Getuige P. L. d'Aulnis de Bourouill, dl. IV c, p. 662. 3 Ge tuige H. Deinum, a.v., p. 1216. 4 Getuige P. L. d'Aulnis de Bourouill, a.v., p. 661. 6 'Wij hebben', aldus een van de medewerkers van het Bureau Inlichtingen, 'telegrammen gedecodeerd waarvan 30 pct. leesbaar was. Soms hebben we (pas) na twee dagen de tekst er uit gehaald.' (getuige P. R. Gerbrands, a.v., p. 635). Naar
(de 'spionage-agenten') waren minder goed geëquipeerd: zij konden slechts kiezen tussen twee golflengten (ze hadden twee kristallen voor de 40-, twee voor de So-meter band), en nooit tijdens de uitzending van golflengte veranderen.
XCNaast de zenders die morse-telegrammen ontvingen en uitzonden, waren ook wel 'spreek-zenders'(S-phones) in gebruik zoals de Jonge er een meekreeg: de agent kon dan zijn letterreeksen mondeling doorgeven aan een 'ontvanger' die zich in een bij de Nederlandse kust rondcirkelend vliegtuig bevond. Dat systeem had nadelen: het vliegtuig liet door de weersomstandigheden wel eens dagen op zich wachten, en het door de Engelse diensten hooggeprezen voordeel dat die S-phones zouden bezitten (men meende in Engeland dat zij niet uitgepeild konden worden), was een fictie: ook zij waren kwetsbaar.! Bovendien werkten ze soms niet: de Jonge kon bijvoorbeeld in de maanden juli en augustus' 43 geen enkele verbinding krijgen.
XCRegel was het dat de zender voortdurend verplaatst werd. Die verplaatsing was op zichzelf door de veelvuldige straat- en treincontroles niet vrij van risico; bovendien had de marconist dan talrijke adressen nodig van waaruit hij zenden kon. Ieder die daar op welke wijze ook medewerking aan verleende, riskeerde de doodstraf. Enkele agenten/marconisten c.q. spionagegroepen waren er die dan ook een ander systeem prefereerden: uitzenden vanuit een vast, maar niet snel bereikbaar adres (een diep in het land liggende boerderij bijvoorbeeld) zodat men, als er gevaar dreigde, tijd had, de antenne af te breken en de antenne, de zender en alle paperassen te verbergen op een plaats waar zij nauwelijks ontdekt konden worden; daarbij was natuurlijk een voorwaarde dat ieder die met het zenden te maken had, over de nodige nagemaakte papieren beschikte die zijn aanwezigheid ter plaatse volledig konden verklaren.
XCTijdens het zenden werden veiligheidssystemen toegepast: in de steden bevonden zich bijvoorbeeld in de buurt van het huis van waaruit gezonden werd, personen die onopvallend op de uitkijk stonden of rondfietsten; naderde een verdacht langzaam rijdende auto, dan gaven zij een teken (ook in het huis stond iemand op de uitkijk) en dan zweeg de zender onmiddellijk: de Peiltrupp kwam dan niet verder.
XCRegel was het voorts dat de marconist alleen bij zijn zender kwam wanneer volgens zijn zendschema een zendperiode aangebroken was. Hij èn de ge
1 Het is menigmaal gebeurd dat de marconisten, vertrouwend op de hun in Enge land gedane mededelingen, via de berichten niet gecodeerd dus, doorgaven. Het kan wel niet anders of ook hier zijn ongelukken uit voortgevloeid.
heime agent hadden woonadressen nodig. Voorts accu's, als de plaats waar gezonden werd, niet op het electriciteitsnet aangesloten was, en vaak ook transformators als de spanning een afwijkend voltage had. Tenslotte hadden de geheime agenten c.q. marconisten behoefte aan bruikbare identiteitspapieren, want de uit Engeland meegebrachte persoonsbewijzen deugden niet en waren, ook als zij wèl gedeugd hadden, onvoldoende; wie immers blijkens zijn pb een bepaald beroep uitoefende, had ook stukken nodig waarmee hij dat beroep bij wat diepergaande controle kon 'bewijzen'.
XCNu hebben wij het tot dusver alleen maar over de materiële problemen gehad - er waren ook psychologische. Geheime agenten en marconisten moesten bestand zijn tegen de spanningen die met hun werk verbonden waren. De marconist had het daarbij soms nog moeilijker dan de geheime agent. De geheime agent was immers onafgebroken in touw, maar de marconist moest als regel telkens enkele dagen wachten voor hij weer ging zenden. Wachten werd door velen als enerverender ervaren dan actie. Het werk vergde niet alleen geduld en uithoudingsvermogen, men had er ook (maar dat gold voor alle illegale werk) een 'zesde zintuig' voor nodig: een zekere gevoeligheid voor dreigend gevaar en het vermogen om dan adequaat te reageren. 'Ik geloof nooit', zei Gerbrands aan de Enquêtecommissie, 'dat een geheime agent kan worden opgeleid. Men moet alleen zien of hij slim is, men kan hem anders tien jaar opleiden en dan is het nog geen goede agent',! of, zoals d' Aulnis het uitdrukte: 'common sense, dat is het belangrijksre.P
XCVan de eerste vier van maart '43 af uitgezonden geheime agenten: de Jonge, Gerbrands, d' Aulnis en van Borssum Buisman, willen wij Gerbrands' activiteit in een volgende paragraaf behandelen waar de 'vluchtwegen' aan de orde komen - wij willen met van Borssum Buisman beginnen, zulks mede daarom omdat hij naar de Ordedienst, de OD, gezonden werd die, toen hij arriveerde, al een eigen spionage-organisatie bezat bij welke wij in dit hoofdstuk moeten stilstaan: sectie V van het z.g. Hoofdkwartier. Als 'politieke' organisatie komt de OD pas in hoofdstuk 9 aan de orde, maar daar moeten wij nu even op vooruitlopen, want van Borssum Buisman was het die aan
1 Getuige P. R. Gerbrands, a.v., p. 630. 2 Getuige P. L. d'Aulnis de Bourouill, a.v., p. 661.
Six (althans zo zag deze het) het schriftelijk bewijs bracht dat de heropbouw van de OD, waaraan Six zich toen al langer dan een jaar gegeven had, bij uitstek zinvol was.
XCIn oktober '42 had Six een uitvoerig memorandum opgesteld waarin hij er op gewezen had dat het optreden, bij de bevrijding en vóór de terugkeer van de regering, van 'driemanschappen e.d.' 'met politieke inslag' (d.w.z.: die de democratische politieke partijen vertegenwoordigden) tot 'grote verwarring' zou leiden, 'met de fatale gevolgen van dien voor ons land.' Beter was het als op dat moment 'een opperbevelhebber' aanwezig was aan wie de regering al haar bevoegdheden overgedragen had. 'De omstandigheden zouden het', had Six geschreven, 'nodig kunnen maken, de commandant-OD met het opperbevel te belasten, zolang deze organisatie geheel op zichzelf is aangewezen' - zo zou men 'aanhitsing tot revolutionaire acties' kunnen tegengaan. Naast dat memorandum had Six ook zorg gedragen voor een 'Oproep aan de bevolking'· en drie 'Algemene Bekendmakingen' die op de dag van de bevrijding overal aangeplakt zouden moeten worden; men zou er dan o.m. in lezen dat het militair gezag, onder een door de regering benoemde opperbevelhebber, door de commandanten van de OD uitgeoefend zou worden; dat niemand de orde zou mogen verstoren; dat politieke gevangenen alleen maar in vrijheid gesteld zouden worden, 'voorzover hun vrijlating de openbare orde niet in gevaar brengt' (de militaire commandanten zouden alle links-revolutionaire elementen dus in arrest kunnen houden) en meer van dergelijke bepalingen die alle tezamen aantoonden dat Six hogelijk bevreesd was voor radicalisering der volksmassa's en voor een tweede 'november 'IS'. Er waren ook anderen die zo dachten.
XCEind oktober of begin november '42 zond Six al deze stukken via de Zwitserse Weg naar Londen. Hij hoorde er niets op. Eind maart '43 deed hij ze, weer via de Zwitserse Weg, opnieuwaan de regering toekomen. Toen de April-Meistakingen een maand later uitbraken, wist hij nog steeds niet waar hij aan toe was, maar in juli werd die onzekerheid opgeheven. Het was van Borssum Buisman die hem toen het standpunt van de regering kwam overbrengen, zulks in een door de minister van oorlog, ir. van Lidth de Jeude ondertekende, min of meer in telegramstijl geschreven 'Boodschap'i! In de tekst stond:
XC'Op tijdstip van bevrijding wordt Bijzondere Staat van Beleg afgekondigd en Militair Gezag ingesteld met ruimere bevoegdheden dan tijdens vroegere Staat
XC1 Tekst in G. J. van OJ en : De Binnenlandse Strijdkrachten, p.
van Beleg.' Ontwerp-besluit alhier geheel voorbereid, evenals besluiten zuivering ambtelijke organen, berechting landverraders en eerste bestuursvoorziening
XCAlgemene strekking van door u overgelegde oproep en bekendmakingen strookt wel met onze bedoelingen, doch vaststelling juiste tekst in aansluiting met hier voorbereide maatregelen moet worden overgelaten aan door de koningin te benoemen opperbevelhebber welke benoeming eerst op tijdstip der bevrijding bij proclamatie aan Nederlandse volk met andere getroffen voorzieningen zal worden bekendgemaakt.
XCIn geval militaire operaties op Nederlands grondgebied plaats hebben, is opperbevelhebber van Nederlandse eenheden' ondergeschikt aan Geallieerd oppercommando, onderlinge- verhouding wordt hier uitvoerig besproken en geregeld. In geval geen militaire operaties op Nederlands grondgebied en dus geen Geallieerd leger ter plaatse beschikbaar, zal herstel en handhaving openbare orde taak zijn van Nederlands Militair Gezag ...
XCIn beide gevallen zal van diensten OD, evenals van politie, nuttig gebruik gemaakt worden, onder rechtstreekse bevelenMilitair Gezag. Getracht wordt, tijdig in bewapening te voorzien. Uw militaire organisatie past wel in alhier ontworpen schema, hetwelk beoogt verdeling land in districten, aan het hoofd waarvan gedelegeerden van het centrale Militair Gezag, door dit Gezag aan te wijzen. Alhier wordt aantal personen opgeleid voor deze funktie, doch merendeel zal in Holland moeten gevonden worden, waarvoor gaarne gebruik gemaakt wordt van OD-officieren en overigens van daarvoor tijdelijk te militairiseren burgers.
XCBlijft nog regeling wettig gezag vanaf tijdstip vertrek bezetters tot aankomst koningin. Vorming Voorlopig Bewind door driemanschappen of door welke groep ook, wordt mede wegens redenen in uw memorandum vermeld, volkomen ontoelaatbaar geacht, doch regering voornemens, met representatieve groep (voorzover thans te overzien valt: het Nationaal Comité" of andere leidende figuren) nauw samen te werken totdat nieuw kabinet gevormd, onmiddellijk na terugkomst koningin.
XCHet ligt in de bedoeling dat vertegenwoordigers wettige regering en opperbevelhebber en diens staf onmiddellijk overkomen. Zou onverhoopt opperbevelhebber niet onmiddellijk aanwezig zijn, dan kunnen zijn instructies aan OD tot handhaving openbare orde van hier worden uitgegeven, doch aangenomen wordt, dat zulks slechts voor uiterst korte duur nodig zal zijn.'
XCHoe kon van Borssum Buisman nn met Six in contact komen? Men kende in Londen evenmin de naam als de verblijfplaats van de chef-staf van de OD. Deze had zich evenwel enkele maanden tevoren via de 'De Soto'zender van dokter Oosterhuis present gemeld en BI had terecht aangenomen dat Óosterhuis in staat zou zijn, van Borssum Buisman met die chef-staf in contact te brengen. Maar het duurde enkele weken voor van Borssum Buisman die niet meer dan een eerste 'aanloopadres' in Oosterbeek bezat, tot Oosterhuis kon doordringen: zulks geschiedde vermoedelijk n1.pas op 19 juli.! Oosterhuis (die drie dagen later gearresteerd zou worden - van Borssum Buisman kwam net op tijd) gaf de geheime agent aan de gewestelijke commandant-Groningen van de OD door en deze bracht hem naar de buurt van Amsterdam; Six ontving er bericht van: de agent wilde hem spreken. Maar Six was voorzichtig. Hij wist van het geslepen verraderswerk van 'Anton de Wilde' (Anton van der Waals) af2; het feit dat een geheime agent beweerde, door de regering gezonden te zijn, was hem niet voldoende. Nu had Six begin juni de geheime agent Gerbrands ontmoet die zich zonder zender in bezet gebied bevond (de OD had via de 'De Soto'-zender kunnen verifiëren dat Gerbrands bonafide was) - Six stelde zich op het standpunt dat hij, al had hij ook via diezelfde zender vernomen dat een voor hem bestemde geheime agent zou aankomen, alleen bereid was, van Borssum Buisman te ontmoeten indien deze door Gerbrands, met wie hij samen naar Engeland gevaren was, herkend werd. Bij de Zuidelijke Wandelweg in Amsterdam ging daartoe een van Six' adjudanten, J. Chr. Bührmann, eenbeiden aanstonds meer. 2 Op de telegrammen die Six dienaangaande naar Londen zond, komen wij in deel ç
1 V 66r 19juli was van Borssum Buisman wel al in contact gekomen met de geheime agent H. G. de Jonge en met Siewert de Koe, leider van de groep-'Kees'; over
wandelingetje met van Borssum Buisman maken waarbij zij Six en Gerbrands passeerden die ietwat achteraf in een café waren gaan zitten. Alles was in orde: van Borssum Buisman was de man die aan Gerbrands uit Londen bekend was.
XCSpoedig kreeg Six nu de vergroting van de door van Borssum Buisman meegebrachte microfoto te lezen; hij deed dat met grote vreugde en voldoening. Zwart op wit stond hier immers dat de regering (van Borssum Buisman kon meedelen dat de brief van minister van Lidth de Jeude de volledige instemming van de koningin had) het met 'de algemene strekking' van alles wat Six aan het eind van de zomer van '42 op schrift gesteld had, eens was en dat zij het voor mogelijk hield dat de commandant van de OD namens een nog niet aanwezige opperbevelhebber de openbare orde zou moeten handhaven, zij het slechts 'voor uiterst korte duur' - misschien maar voor luttele dagen of uren. Ja, maar juist in die dagen of uren moest, zo zag Six het, een herhaling van 'november '18' voorkomen worden! Voor hem stond vast dat hij nu een schriftelijke regeringsopdracht had om op de ingeslagen weg voort te gaan, en inderdaad: dat was het geval zolang die opdracht niet ingetrokken of gewijzigd werd. Fundamenteel veranderde zulks, zo meende hij, zijn eigen positie en die van de OD: wat andere illegale organisaties, zolang de bezetting duurde, ook aan verdienstelijk werk mochten doen zijn organisatie was de enige die door koningin en kabinet gemachtigd was om, mocht het nodig zijn, in de bevrijdingsdagen regelend op te treden.
XCDe persoonsbewijzen van van Borssum Buisman en Letteboer bleken niet te deugen. De OD had geen eigen falsificatiegroep maar Gerbrands had contact moeten leggen met de 'pilotenhulp'<organisatie 'Fiat Libertas' die nog steeds met de falsificatiegroepvan Eduard Veterman in verbinding stond; het was 'Fiat Libertas' die een pb-expert naar van Borssum Buisman en Letteboer stuurde. Deze constateerde dat in hun pb niet minder dan zes cardinale fouten zaten. Ze zouden nieuwe krijgen, maar dat nam vrij veel tijd in beslag: in september bevonden hun nieuwe pb's zich nog bij een medewerkster van 'Fiat Libertas', Nel Lind. Dat zou fatale gevolgen hebben; wij zullen ze nog weergeven.
XCTer aanvulling van hun Londense pb's hadden van Borssum Buisman en Letteboer intussen iets van dekking gevonden doordat een broer van Gerbrands, drs. A. Gerbrands, ambtenaar van de Centrale Crisis-ControleDienst, hun papieren verschaft had waardoor zij zich als CCCD-ambtenaren konden legitimeren; de penning die die ambtenaren moesten kunnen tonen, werd voor die gelegenheid nagemaakt bij Werkspoor in Haarlem, 'onder
der arbeiders daar gezegd, 'we hebben hier ook altijd onze eigen rijwielplaatjes gemaakt."
XCEenzelfde dekking kregen in september' 43 twee marconisten, P. Hoekman en B. Grisnigt, die toen aan van Borssum Buisman op diens verzoek toegezonden waren samen met een expert in het coderen en microfilmen om wie van Borssum Buisman overigens niet gevraagd had: H. van der Stok. Naast zijn werk voor de OD was van Borssum Buisman er namelijk toe overgegaan (dat was een ander deel van zijn opdracht geweest), een aparte spionagegroep te formeren. Met de leiding daarvan had zich, op uitnodiging van Six, een ondergedoken beroepsofficier belast, Chr. Tonnet, en deze had via zijn groep (de zenders zouden als 'Barbara' aangeduid worden - wij zullen die naam voor de groep aanhouden) zoveel gegevens kunnen verzamelen dat hij behoefte gekregen had aan eigen zendverbindingen. 2 Hoekman, Grisnigt en van der Stok gingen daarvoor zorgen. Hoekman werd evenwel spoedig uitgeschakeld. Begin november werd hij naar N oordBrabant gezonden om hulp te verlenen bij de landing van weer een nieuwe marconist en een nieuwe microfotograaf die voor de OD bestemd waren: J. H. Diesfeldt en M. Verhage - zij werden gedrieën in de boerderij overvallen waar zij de bagage sorteerden. Hoekman offerde bij die gelegenheid zijnleven op : hij vocht zich dood in de deuropening en maakte het zodoende Diesfeldt en Verhage mogelijk, te ontsnappen.
XCEind september was Nel Lind gearresteerd (wij komen er in de paragraaf 'Pilotenhulp' op terug) - bij haar vond de Sicherheitspolizei de persoonsbewijzen die voor van Borssum Buisman, Letteboer, Hoekman, Grisnigt en van der Stok bestemd waren, en wij moeten wel aannemen dat de Sicherheitspolizei er ook achter kwam wat hun functie in bezet gebied was: hun foto's werden namelijk allerwege in het Duitse politie-apparaat verspreid. Maandenlang keek men vergeefs naar hen uit, maar op 2 februari' 44 werden van der Stok (die als microfotograaf niet voldaan had en bovendien niet geschikt gebleken was voor het illegale werk) en de marconist Grisnigtdie werkzaam was op het terrein van de 'pilotenhulp' - zijn werk komt in dit
1 E. N. Veterman: 763. (1946), p. 32-33. Veterman legde de arbeider een iets andere zin in de mond: 'We maken hier ook altijd onze eigen rijwielplaatjes.' Veterman zag daarbij over het hoofd dat het rijwielplaatje in '41 afgeschaft was. 2 Via de zenders van 'Barbara' werden ook wel spoedeisende berichten doorgezonden die afkomstig waren van andere spionagegroepen die met BI-agenten in contact stonden, alsook berichten van de geheime agent D. Kragt
gearresteerd, één dag later werd de marconist Letteboer 'uitgepeild' en nogmaals drie dagen later, 5 februari, werd van Borssum Buisman in Amsterdam toevallig door een van Schreieders medewerkers, SS-Hauptscharführer H. K. o. Haubrock, gezien. Haubrock herkende hem van de foto die verspreid was. Van Borssum Buisman werd prompt gearresteerd en had (hij moest na Letteboers arrestatie een ander woonadres opzoeken) ongelukkigerwijze talrijke stukken bij zich: meer dan 100 'oude' en enkele 'nieuwe' telegrammen alsmede enig code-materiaal. Trouwens, ook bij van der Stok, Grisnigt en Letteboer was veel materiaal gevonden waaronder stukken die van Tonnet afkomstig waren. Deze zat toen al in arrest (hij was enkele weken eerder na een controle van persoonsbewijzen waarbij men zijn pb niet vertrouwd had, vastgehouden), maar de Sicherheitspolizei bezat geen bewijs voor zijn illegale activiteit. Na de arrestatie van van der Stok liep het slecht voor Tonnet af: van der Stok gaf namelijk o.m. het gegeven prijs dat Tonnet de centrale figuur geweest was in de groep-'Barbara'. De Sicherheitspolizei wist nu dat haar met van Borssum Buisman een figuur van bijzondere bet ekenis in handen gevallen was. Zijn Dauervernehmung duurde meer dan 100 uur - desondanks werd nadien van de hem zo goed bekende OD-adressen geen één overvallen en Schreieders code-expert, de Duitser Ernst May, schreef na de oorlog dat van Borssum Buisman van de tientallen geheime agenten en marconisten die hij over hun codesystemen had moeten verhoren, 'hoitungsmássig der weitaus beste Agent' geweest was.!
XCVermeld zij nog dat BI en MI-6 op een Spiel dat onmiddellijk via de zenders van Letteboer en Grisnigt op touw gezet werd, spoedig niet langer ingingen, dat van Borssum Buisman en Tonnet, beiden ter dood veroordeeld, begin november '44 uit de trein sprongen die hen uit de gevangenis van Lüttringhausen naar die van Hameln zou brengen", en dat van Letteboer, Grisnigt en van der Stok de laatste de enige was die in een Duits coneentratiekamp stierf. De groep-'Barbara' was evenwel begin februari' 44 uiteengeslagenê, 'het werk van vele maanden was', zo schreef Somer, hoofdkrachten. 3 Diesfeldt werd in juli 'uitgepeild' en begin september in Vught
1 E. May: (12 juni 1946), ell. IV b, p. 18. 2 Tonnet keerde ongedeerd naar Nederland terug waar hij opnieuw bij de OD ingeschakeld werd; van Borssum Buisman liep bij zijn sprong uit de trein gebroken ribben en ernstige hoofd- en rugverwondingen op, werd een dag later gearresteerd, beweerde een Nederlandse arbeider te zijn die bij een bombardement al zijn papieren kwijt geraakt was, werd twee maanden in een ziekenhuis verpleegd en slaagde er toen in met een list (hij beweerde SS'er te willen worden) naar bezet gebied terug te keren waar hij tot de bevrijding werkzaam was in het kader van de Binnenlandse Strijd
van het Bureau Inlichtingen, 'met één klap ongedaan gemaakt." Zo ging het in de oorlog, en op geen gebied konden successen en katastrofes sneller op elkaar volgen dan op dat van de spionage en de contraspionage. Sicherheits polizei en Abwehr waren geduchte tegenstanders.
XCZoals wij reeds in hoofdstuk 3 van ons vorige deel vermeldden, was de majoor der genie J. Kok van de zomer van '42 af in opdracht van Six een nieuwe spionage-organisatie gaan opbouwen. Die opbouw nam vele maanden in beslag. Toen Six eenmaal commandanten benoemd had in de 19 OD-gewesten waarin hij het land verdeeld had, zocht Kok via die commandanten contact met personen die in het betrokken gewest een aparte groep konden oprichten voor het verzamelen van gegevens. Kok was in '41 hoofdingenieur van de rijkswaterstaat geworden - het lag voor de hand dat de door hem gevormde sectie V zich vooral ging toeleggen op het verkennen van de Duitse versterkingen. Six stimuleerde hem ook in die richting, vooral van de zomer van '43 af, want Six had toen van van Borssum Buisman vernomen dat er andere spionagegroepen waren die speciaal de plaatsing van de Duitse militaire eenheden in het oog hielden. Bovendien bracht de door van Borssum Buisman overgebrachte boodschap van de regering Six er toe, er zich vooral rekenschap van te geven hoe, ook op militair gebied, de situatie in den lande zou zijn ten tijde van de bevrijding. Het kon zijn dat de Duitsers zich zonder slag of stoot zouden overgeven - het kon óók zijn dat zij juist op het laatste moment allerlei vernielingen zouden uitvoeren: dijken doorsteken, sluizen, bruggen, gemalen en electrische centrales vernielen. Hoe viel dat te voorkomen? Dat was niet precies te voorzien, maar in elk geval was het wenselijk dat de Geallieerden dan de beschikking hadden over nauwkeurige gegevens inzake de al gestelde inundaties en de belangrijkste bruggen, sluizen, gemalen en electrische centrales alsmede inzake de versterkingen die de Duitsers daar zouden hebben opgeworpen, eventueel ook de vernielingsvoorbereidingen die zij zouden hebben getroffen. Sectie V van het hoofdkwartier van de OD ging overigens óók gegevens over troepen
XC1 J. M. Somer: Zij sprongen in de nacht. De Nederlandse Inlichtingendienst te Londen
verplaatsingen verzamelen en doorgeven (van de zomer van '44 af mede gegevens over de Duitse V-wapens), maar het accent lag toch, zou men kunnen zeggen, op watersraatkundig gebied. Aan Koks landelijke organisatie gingen ca. zestig personen regelmatig medewerking verlenen; onder hen bevonden zich talrijke hoofdingenieurs en ingenieurs van. de rijks-, c.q, de provinciale waterstaat en zij kregen vooral veel te rapporteren toen de Wehrmacht begin '44 nieuwe inundatielinies in westelijk Nederland ging aanleggen.
XCAlle gegevens kwamen bij Kok in Amsterdam samen. Hij gaf ze in rapporten weer en voegde daar nauwkeurige kaarten, eventueel plattegronden, aan toe. Al dat materiaal werd gemicrofilmd, eerst door de 'vaste' fotograaf van sectie V, de Amsterdammer W. Prins, later tersluiks bij het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf te Amsterdam, en het werd aanvankelijk via de Zwitserse Weg, nadien via andere wegen naar Londen gezonden. In totaal waren het tot aan de bevrijding ca. I 000 rapporten met een even groot aantal tekeningen. Enkele honderden rapporten waren kort en werden ook in codetelegrammen verwerkt maar de meeste waren veel te lang om zich voor deze vorm van overbrenging te lenen. Van speciaal belang waren 14 lange rapporten over de waterstaatkundige toestand die in de periode januari '44augustus '44 doorgegeven werden; wat zijn kennis van de Nederlandse inundaties betrof, steunde het Geallieerde opperbevel, aldus Somer, 'vóór en na de invasie voor een belangrijk deel op de rapporten van de OD', maar andere rapporten (over de bruggen, de spoorwegen, de electriciteitsvoorziening, de watervoorziening en het brandweerwezen) waren ook 'eerste klas werk'"; in dergelijke rapporten werd als regel mede aangegeven hoe men eventuele door de Duitsers aangerichte schade kon herstellen en wat voor hulpmiddelen daarvoor nodig waren.
XCGelijk gezegd: over de dislocatie van de Duitse troepen werd door sectie V van het Hoofdkwartier van de OD minder frequent en veelalook minder 'actueel' gerapporteerd - dat was het werk van andere spionagegroepen.
Inlichtingen konden aanhaken, was de groep-'Albrecht' er een die door een van die geheime agenten opgericht werd, nl. door H. G. de Jonge, die in maart '43 gearriveerd was. De Jonge ging er van nit dat de Geallieerde invasie wellicht in de eerste plaats en in elk geval mede plaats zou vinden op de Nederlandse kust. Hij had te dien aanzien overigens geen enkele aanwijzing in Londen gekregen - misschien moeten wij het zo zien dat de Jonge het vertrouwen koesterde dat hij, als hij de Geallieerden bij uitstek talrijke en betrouwbare gegevens kon toesturen over de Duitse krachten en versterkingen, een Geallieerde invasie als het ware naar ons land zou trekken. Hij moest overigens óók economische gegevens verzamelen. Daar deed hij niet veel aan: hij concentreerde zich op de militaire, en dan vooral die welke het westen des lands betroffen. Zijn verkenners koos hij uit zijn hoofdzakelijk gereformeerde kennissenkring en hij vroeg bij voorkeur personen die in militaire dienst waren geweest. Die hadden een aanvullende scholing nodig: zij kenden wèl de Nederlandse krijgsmacht maar niet de Duitse. Erg veel scholing kon de Jonge hun echter niet geven; het materiaal dat hij daartoe uit Engeland meegekregen had, 'gaf', aldus het gedenkboek van zijn groep, 'een oppervlakkig en soms zelfs misleidend beeld van de structuur van het Duitse Ieger." Enkele leden van zijn groep verdiepten zich evenwel grondig in de opbouw van de Wehrmacht en zij konden spoedig aan de talrijke verkenners doen weten waarop deze in de eerste plaats moesten letten. Alle Duitse versterkingen in Noord- en Zuid-Holland werden grondig verkend, zo ook het vliegveld Deelen; de Jonge was namelijk tot de conclusie gekomen dat een Geallieerde invasie op de kust gekoppeld moest worden aan een luchtlanding op dat vliegveld. Medio juni meende hij dat hij het verkenningswerk voorlopig kon afsluiten: hij beschikte over rapporten die tezamen bijna 400 pagina's telden; die liet hij microfilmen, Hoe kreeg hij de microfilms naar Londen?
XCVoor zijn vertrek was hem gezegd dat hij voor de verzending van stukken gebruik kon maken van de 'lijn' die Gerbrands zou opbouwen, maar die 'lijn' kwamniet tot stand doordat Gerbrands zonder marconist was komen te zitten. Wel had Gerbrands nadien aanraking gekregen met 'Fiat Libertas', maar dat feit was de Jonge niet bekend. Begin juli bevond hij zich in een situatie die hij als ondragelijk voelde. Notabene: op 30 juni had Churchill, zo had de BBC bericht, hoogst belangrijke operaties aangekondigd 'before the leaves of autumn fall', en hij zat nog steeds in bezet gebied terwijl, zo meende hij, de door hèm verzamelde gegevens wellicht
de plannen der Geallieerden beslissend konden beïnvloeden! Op alle afgesproken data en uren maakte hij gebruik van zijn telefoniezender - géén contact. Het was in die tijd dat hij vernam dat men via dokter Oosterhuis in Delfzijl naar Zweden kon ontsnappen.' Hij zocht contact. Beloofd werd dat hij spoedig riader bericht zou krijgen. Dat bleef uit. Eind juli had hij er genoeg van: hij besloot persoonlijk Oosterhuis op te zoeken. De microfilms had hij in de riem van een regenjas en in een padvindersriem genaaid en met valse papieren op naam van 'hulpprediker van Vliet' stapte hij op 23 juli in een trein die hem naar Groningen zou brengen. Nauwelijks was hij vertrokken of een vriend vernam van Boererna, die aan de greep van de Sicherheitspolizei was ontsnapt, dat Oosterhuis gearresteerd was. Toen de Jonge's trein in Zwolle aankwam, riep de stationsluidspreker om dat 'dominé van Vliet' zich op het stationsbureau moest aanmelden; hij moest er Den Haag opbellen en kreeg te horen dat hij 'in verband met een begrafenis' onmiddellijk moest terugkeren. Men kan zich de Jonge's gemoedsgesteldheid indenken: nog waren de microfilms het land niet uit!
XCEen gelukkig toeval kwam hem te hulp: de man bij wie hij in huis was, wist dat mr. J.le Poole, een van de leidende figuren van het restant van de 'Dienst-Wim', over goede verbindingen beschikte -Ie Poole kreeg de door de Jonge vervaardigde microfilms en gaf ze door aan Siewert de Koe, Pots opvolger als chef van de groep- 'Kees'; de Koe gaf ze op zijn beurt door aan de zoon van Bosch van Rosenthal (de ontslagen commissaris van de provincie Utrecht), mr. L. H. N. F. M. Bosch ridder van Rosenthal. Van de Koe kreeg Bosch van Rosenthal jr. te horen: 'Dit is iets zo belangrijks dat je moet proberen, dat het zo spoedig mogelijk naar Londen gaat.'2 Wij nemen aan dat Bosch van Rosenthal jr. zich in gelijke geest uitliet toen hij (het was intussen 23 augustus geworden) de twee riemen met de microfilms overhandigde aan Oncko Heldring, een helper van mej. H. C. Kohlbrugge bij wie in die tijd alle rapporten belandden die via de Zwitserse Weg doorgegeven moesten worden. Mej. Kohlbrugge vond dat de microfilms die de Jonge had laten maken, nogal kraakten, zij was huiverig ze in de eerstvolgende zending op te nemen, zij gaf de microfilms aan Six. Bijna 400 pagina's!van het koninkrijk', zoals dat voluit heette. 2 Getuige L. H. N. F. M. Bosch van Rosenthal, Enq., dl. IV c, p.
1 Op het bestaan van de Zweedse Weg had het Bureau Inlichtingen de Jonge niet attent gemaakt. Dit was uit veiligheidsoverwegingen nagelaten. Ook van het bestaan van de Zwitserse Weg wist de Jonge niet af, maar daarbij moet bedacht worden dat de Zwitserse Weg terugging op een initiatief niet van het Bureau Inlichtingen maar van Gerbrandy's 'departement voor de algemene oorlogvoering
En ze konden niet 'verdund' worden! Six besloot, zich er eerst van te vergewissen hoe belangrijk die rapporten van een hem persoonlijk onbekende agent eigenlijk waren. Hij liet van de microfilms leesbare afdrukken maken, gaf al dat materiaal aan Kok te zien, deze vond de zending 'vrijwel in haar geheel waardeloos", en Six besloot daarop, de microfilms niet toe te vertrouwen aan een speciale boodschapper van de Zwitserse Weg die juist op dat moment in bezet gebied was. Deze kreeg alleen een aantal tekeningen mee die Kok wèl van belang geacht had, maar die had Kok laten overtekenen en vervolgens nummers laten geven die in de door de OD gebruikte serie vielen.
XCOmtrent het feit dat de microfilms niet doorgegeven waren (in de kring van de Zwitserse Weg was men niet alleen dáár verontwaardigd over, maar ook over het feit dat mej. Kohlbrugge de films aan Six afgestaan had en dat deze op zijn hoofdkwartier honderden pagina's leesbare spionageberichten had ,liggen), liet Six via van Borssum Buisman bericht geven aan de Koe van Borssum Buisman stond met deze in regelmatig contact. De Koe lichtte de Jonge in. Diens reactie laat zich raden. Hij eiste toegang tot Six en deze, die anders voor 'buitenstaanders' vrijwel nimmer te spreken was, verklaarde zich tot een ontmoeting bereid. Ze vond begin september in Amsterdam plaats. Six nam er Kok voor mee en van hem kreeg de Jonge een lange uitleg te horen, waarom met name zijn tekeningen niet gedeugd hadden: 'zij waren vertekend', vertelde Kok later aan de Enquêtecommissie, 'en zij waren niet in schaalverhoudingen ... Deze tekeningen (waren) door ons allang, maar in veel betere vorm, naar Engeland ... gezonden. Dat was allemaal oude koek. Dat heb ik die meneer uiteengezet. Toen heeft in mijn bijzijn de heer Six op de rug van die man op zijn portefeuille een verklaring geschreven (het regende dat het goot, en wij stonden onder een boom in het Vondelpark) waarin, meen ik, werd verklaard dat die man er genoegen mee nam dat die foto's in onze handen waren ... Daar heeft die man toen zijn handtekening onder gezet."
XCDe inhoud van die verklaring werd in het voorafgaande door Kok niet volledig weergegeven. Inderdaad, de Jonge ondertekende een machtigingdat Six zijn microfilms (die zich op dat moment weer bij mej. Kohlbrugge bevonden) mocht overnemen, maar Six had daar nog een alinea aan toegevoegd: 'Van de afdrukken is een gedeelte vernietigd, de rest volgt dezelfde
XC1 Getuige O. W. Heldring, a.v.,p. !ISO. 2 Getuige]. Kok, a.v., p. 1313. 8 A.v., dl. IVa, p.
weg', d.w.z.: zou ook vernietigd worden. Six meende die verklaring vooral nodig te hebben om te kunnen aantonen dat hij met de microfilms niet onverantwoordelijk omgesprongen had. Dat nam niet weg dat zijn politieke tegenstanders (onder wie de leidende figuren van de Zwitserse Weg) hem wat hij gedaan had, fel bleven verwijten - trouwens, ook de Enquêtecommissie heeft de handelwijze van Kok en Six afgekeurd: zij hadden zich gedragen alsof zij 'de inlichtingendienst te Londen' waren.!
XCWordt die kritiek weerlegd door het feit dat de Jonge er zich bij neergelegd had dat zijn microfilms niet alsnog aan de Zwitserse Weg toevertrouwd werden? Geenszins. De Jonge beschikte nog steeds over de oorspronkelijke rapporten. Die had hij niet alleen opnieuw laten microfilmen maar begin september' 43 nam hij bovendien aan dat hij ze spoedig persoonlijk in Londen bij het Bureau Inlichtingen zou kunnen afgeven. Hij had al in juni besloten, naar Engeland te vertrekken, en hij meende dat dat vertrek bij uitstek zinvol was: de groep kon zonder hem haar spionagewerk voortzetten en hij wist nu precies welke hulp nodig was om de Nederlandse illegaliteit in staat te stellen, mee te vechten als het tot een invasie op de Nederlandse kust kwam. In juli had hij gehoopt, via de Zweedse Weg te kunnen ontsnappen (het was mislukt), in augustus had hij veel tijd besteed aan plannen om met een Duits Dornier-watervliegtuig weg te komen, eerst van de rivier bij de Aviolanda-fabrieken bij Dordrecht, daarna van het BuitenY bij Schellingwoude (beide plannen bleken onuitvoerbaar), maar in september was tot een operatie besloten die kans op slagen leek te bieden: in de tweede binnenhaven van Scheveningen lag overdag een Duitse Flugsicherungsboot; dat was een met lichte kanons en luchtdoelmitrailleurs bewapende Schnellboot die gebruikt werd voor het oppikken van bemanningen van Duitse vliegtuigen die op de Noordzee een noodlanding hadden moeten maken. Systematische waarneming door medewerkers van de groep-'Albrecht' had aangetoond dat in de middagpauze als regel slechts enkele bewakers. aan boord van het vaartuig waren; normaal had het een bemanning van zestien koppen. Om met het vaartuig dat een snelheid kon ontwikkelen van meer dan dertig zeemijlen, naar Engeland over te steken had men evenwel een stuurman en liefst twee ervaren machinisten nodig; de groep-'Albrecht' vond ze. De twee machinisten kregen toen de nodige voorlichting van een technicus van een Amsterdamse werf waar de motoren van de Flugsicherungsboot kort tevoren gereviseerd waren. Op J6 september werd vastgesteld dat de operatie de volgende dag ondernomen zou worden. De stuurman en de
machinisten meegerekend zouden zeven man aan boord gaan. Andere medewerkers van de Jonge zouden trachten, de aftocht van die zeven te dekken als de operatie onverhoopt mislukte.
XCOp de ochtend van de I7de bleek dat van de twee ervaren machinisten één niet was komen opdagen; de ander had een vervanger meegebracht maar toen het voor de overval vastgestelde uur naderde, trok deze zich terug. Ongehinderd kwamen de mannen aan boord. Er waren daar twee Duitse bewakers. Eénlag te slapen en werd met een prop in zijn mond vastgebonden en op een bank gelegd, de tweede verzette zich hevig en werd na een lange worsteling door de Jonge in een kajuit met vier kogels dodelijk gewond een toeval wilde dat, terwijl de schoten knalden, de aandacht van een op enige afstand staande Duitse schildwacht afgeleid werd door een vrachtauto die met veel geknal van de uitlaat passeerde. De machinist die mee aan boord gekomen was, trachtte de motoren te starten. Het lukte niet. In een van seconde tot seconde toenemende spanning poogde hij toen de oorzaak van dat mankement te vinden - geen succes. 'De Mof op de bank gaf', aldus een relaas over dit gebeuren, 'tekenen met zijn hoofd dat hij iets wilde zeggen. Haastig rukten we hem de prop uit de mond. 'Sie mitssen sich beeilenl Inner halb zehn Minuten kommt die Mannschajt zurück."l Nieuwe pogingen om de motoren te starten - wéér geen succes. Er restte niets dan heen te gaan. Wonder boven wonder lukte dat zonder moeilijkheden: met de fietsen waarmee men gekomen was, verliet men het gebied van de Festung-Scheverungen.
XCUiteraard betekende deze mislukking een zware klap voor de Jonge maar hij moest en zou naar Engeland! Met veel moeite werd nu contact gelegd met 'Fiat Libertas' : NelLind zou de Jonge naar de Pyreneeën brengen zoals zij tevoren met de geheime agent Gerbrands gedaan had; die 'lijn' was veilig. Op 28 september zou de Jonge NelLind in Eindhoven ontmoeten, zij had zijn valse reispapieren al bij zich. Op de 27ste werd zij gearresteerd, rnèt de Jonge's papieren. De Sicherheitspolizei had nu ook van hem een foto: het was dubbel noodzakelijk dat hij zo spoedig mogelijk het land verliet. Eindelijk, op 19 oktober, bracht een andere medewerkster van 'Fiat Libertas', Henriëtte ('Jet') Roosenburg, hem over de Belgische grens. De Jonge had microfilms van de tot het laatst toe bijgewerkte spionagerapporten bij zich: 650 pagina's, die als een pakje brood in papier gewikkeld waren. Zes dagen later was hij in Toulouse. Eén poging om van daaruit Spanje binnen te komen, mislukte nog voor de bergen bereikt waren ; een tweede leidde tot
XC1 Vijf jaar ondergrondse strijd (z.j.), p.
een moordende tocht van drie dagen waarna men toch weer onverrichterzake naar Toulouse moest terugkeren. Bij de derde poging, waarvoor men op de avond van 8 november van start ging, was verraad in het spel: vrijwel het gehele gezelschap dat over de Pyreneeën had willen trekken, werd in een stadje aan de voet van de bergen in een hotel ingerekend - de Jonge's 'pakje brood' werd, hoewel hij het, toen 'de SD' binnenviel, verstopt had, gevonden. Geboeid werd hij naar de Aussenstelle der Sicherheitspolizei und des SD in Toulouse gebracht; hij rende er bij aankomst weg, kwam in een opgebroken straat terecht, werd door een kogel geraakt, rende verder, viel over een hoop stenen en werd opnieuw gegrepen.
XCEnkele dagen later zat hij in de gevangenis te Haaren opgesloten waar zich ook de geheime agenten van het Englandspiel bevonden. Tijdens zijn verhoren kwam geen naam, geen adres over zijn lippen. Dat hij gespioneerd had, kon hij niet ontkennen. Hij werd eind juni '44 ter dood veroordeeld, maar het vonnis werd niet uitgevoerd: als Nacht-und-Nebel-gevangene 1 werd hij naar Duitsland gebracht waar hij in de gevangenis te Hameln belandde en later in een tot die gevangenis behorende steengroeve; hij overleefde de oorlog.
XCDe groep die de Jonge van maart af om zich verzameld had, bestond grotendeels uit vrienden van hem uit zijn geboorteplaats Dordrecht die weer hun eigen vrienden meebrachten. Er waren nogal wat gereformeerde studenten onder. Een van die studenten, J. A. van Arkel, was door de Jonge als zijn opvolger aangewezen en aan deze waren dan ook de telefoniezender en de code ter hand gesteld, maar met die zender viel opnieuw niets te beginnen. Dat was jammer, want de groep die zich van juli tot oktober in hoofdzaak moeite gegeven had, de Jonge te helpen bij zijn pogingen om Nederland te verlaten, concentreerde zich na zijn vertrek weer op het spionagewerk. Spoedig raakte zij van Arkel èn de zender kwijt. Na de arrestatie van Nel Lind slaagde een verraadster, Annie van Leeuwen, er namelijk in, in de 'Fiat Libertas'-groep door te dringen en wij moeten wel aannemen dat heteen vrij groot aantal gevallen werden gevangenen die ter dood veroordeeld waren, niet geëxecuteerdmaar weggevoerd met de bepaling dat van Nederland uit geen contact met hen mogelijk zou zijn - de betrokkenen verdwenen dus als het ware 'in De meeste van deze Nederlandsevangenen kwamen in het concentratiekamp Natzweilerde Elzasterecht. 9
1 in
haar zodoende ook gelukte, met van Arkel in contact te komen. Hij werd eind november gearresteerd - de groep-'Albrecht' was haar tweede leider kwijt.! Vijf van de Jonge's naaste medewerkers kwamen toen begin december in Utrecht samen, onder hen Th. J. A. M. van Lier en C. C. van den Heuvel. Besloten werd dat deze twee voortaan de groep zouden leiden. Zij trokken er nog een derde voor aan: de vier-en-twintigjarige mr. C. Brouwer, een .Dordrechtenaar, die in Utrecht gestudeerd had, secretaris was geweest van de vereniging van gereformeerde (en ook wel orthodox-hervormde) studenten, de Societas Studioscrum Rejormatorum, en door de Jonge aangesteld was als hoofdverkenner voor het district Dordrecht. Doordat van Lier, door van den Heuvel bijgestaan, van januari '44 af veel tijd ging besteden aan nieuwe pogingen om naar Engeland over te steken, kwam de organisatorische leiding van de spionage in hoofdzaak op de schouders van Brouwer te liggen. Brouwer was niet alleen begiftigd met veel doorzettingsvermogen en een fijn ontwikkeld gevoel voor security maar ook met grote organisatorische capaciteiten. Hèm moet men zien als de man die van de groep'Albrecht' een van de meest effectieve Nederlandse spionage-groepen gemaakt heeft.
XCBij dat laatste was van belang dat de groep- 'Albrecht' systematisch gebruik ging maken van clandestiene telefoonverbindingen. In februari' 44 namelijk, vernam een van haar leidende figuren bij toeval dat de Provinciale Noordbrabantse Electriciteitsmaatschappij in heel Noord-Brabant een eigen telefoonnet bezat; dat bedrijfsnee werd niet door de Duitsers gecontroleerd. Hij nam contact op met technici van de Pnem en enige tijd later beschikten de Noordbrabantse medewerkers van de groep-'Albrecht' over een sleutel waarmee zij de schakelhuisjes van de Pnem konden betreden om van daaruit I hun waarnemingen per bedrijfstelefoon naar een centraal punt door te geven. Begin juni '44 werd dit systeem ook in Limburg toegepast en was bovendien het bedrijfsnee van de Limburgse electriciteitsmaatschappij aan het Noordbrabantse net gekoppeld.
XCIn de eerste maanden van '44 kreeg de groep-'Albrecht' haar rapporten en schetskaarten het land uit door ze mee te geven hetzij aan de koeriers van de Zwitserse Weg, hetzij aan een hoge funccionaris van Philips, mr. W. E. A. de Graaff, die herhaaldelijk van de Duitsers verlofkreeg om naar Zwitserland te reizen. Uiteraard was die situatie weinig bevredigend: juist een spionagegroep had behoefte aan een zendverbinding. Begin mei' 44 werd die wens vervuld: 'Albrecht' kreeg toen de beschikking over een marconist, W. Visser,
XC1 Van Arkel werd mèt de Jonge ter dood veroordeeld en als Nacht-und-Nebel gevangene afgevoerd; ook hij overleefde de oorlog.
die met een eigen zender arriveerde; hij werd een maand later gevolgd door een marconistfcodist, K. eh. Mooiweer, die ook een zender bij zich had. Beide toestellen bleken defect, maar zij konden gerepareerd worden. De twee marconisten werden mèt hun zenders door de bemoeienissen van een van de topfiguren van de groep-' Albrecht', drs.W. van der Mast, ambtenaar bij het GAB te Rotterdam, in de Biesbos ondergebracht. Welnam het van Rotterdam uit, waar de groep haar centrum kreeg, vijf uur voor men bij de zenders in de Biesbos was, maar de plaats waar die zenders zich bevonden, was voor de Duitsers moeilijk te bereiken en de marconisten die onder de hoede van een visser in een dekschuit woonden, werden op afstand beschermd door een cordon marechaussees - dag in, dag uit werden er drie uur lang codetelegrammen uitgezonden, aanvankelijk alleen van de groep-'Albrecht', later ook van de na Koelis vertrek voortgezette 'DienstWim' , èn van een Russische geheime agent, zekere 'Herman'i
XCzich concentrerend op de spionage verloor de groep-'Albrecht' in de eerste helft van '44 toch niet die andere doelstelling van haar oprichter de Jonge uit het oog: deelneming aan de gewapende strijd. Zij ging na wat daar de mogelijkheden voor waren. Eerst kwam ze daarbij in contact met exbestuurders van de na 'november 'IS' opgerichte Bijzondere Vrijwillige Landstorm ('de strijdlust daar was echter', aldus het gedenkboek van de groep-'Albrecht', 'onvoldoende'), vervolgens met de OD ('doelstelling en wijze van organiseren waren weinig moedgevend') - beter beviel de groep de aanraking met de Knokploegen: 'hier vond zij een groep kerels, geringJ.J.
1 Wij nemen aan dat 'Herman' identiek is geweest aan Nico Kruyt, een van de drie agenten die in de zomer van '42 op verzoek van de Russische geheime dienst door de Engelse geheime dienst in Nederland gedropt waren; dit waren de drie-en zestigjarige ex-predikant W. Kruyt, zijn zoon Nico en een Duitser, Bruno Kiihn. W. Kruyt werd, zoals wij reeds in hoofdstuk 9 van deel 5 meedeelden, in '42, Kiihn in '43 uitgeschakeld. De drie hadden zich moeten aanmelden bij de communist Daan Goulooze die via vijf zenders met Moskou in radiocontact stond, maar moes ten overigens een eigen net opbouwen. Wij nemen aan dat Nico Kruyt via Goulooze verbinding met Moskou kon onderhouden, maar Goulooze's voortreffelijk werkend zendemet werd in de zomer van '43 'opgerold' en hijzelfviel medio november in Duitse handen (hierover straks meer in de paragraaf over de illegale CPN). Nadien zat Nico Kruyt dus zonder verbindingen. Hoe hij met de groep-'Albrecht' in verbinding gekomen is, weten wij niet met zekerheid (wij vermoeden dat de ver binding via de leiding van de Raad van Verzet en die van de Knokploegen gelegd is) - wèl staat vast dat Kruyts zendverkeer (zijn codetelegrammen werden door het Bureau Inlichtingen doorgegeven aan de Russische ambassade te Londen) na enige tijd afgebroken werd, vooral omdat de marconisten van 'Albrecht' er bezwaar tegen hadden, zendtijd te besteden aan het doorgeven van telegrammen welker waarde zij in geen enkel opzicht konden controleren.
in aantal en met weinig kader, maar blakend van strijdlust en zeer bruikbaar door hun gevechtsroutine.'! Speciaal Johannes Post onderhield een nauwe verbinding met de leiding van de groep-'Albrecht'2 en toen Post weggevallen was, werd die verbinding overgenomen door de man die in opdracht van de leiding der Landelijke Knokploegen de sabotage van het Duitse transportwezen ging voorbereiden en die dus dringend behoefte had aan Engelse explosieven: Johannes van Bijnen, Daarbij was van belang dat de zenders van 'Albrecht' (het waren er nu drie") begin september '44 uit de Biesbos naar Rotterdam verplaatst werden - de grote afstand werd toen te bezwaarlijk geacht. Uit Rotterdam bleek overigens een nog langduriger radiocontact mogelijk dan uit de Biesbos, het duurde 'niet zelden zes uur per dag_'4 Maar dat vond plaats in een situatie waarin dagelijks zoveel geheime zenders in de lucht waren dat de zes peil-auto's van de Ordnungs polizei telkens slechts op een deel van de opgevangen signalen konden reageren.
XCWij komen nu tot de tweede door het Bureau Inlichtingen uitgezonden spionage-agent, Pierre Louis baron d' Aulnis de Bourouill- de tweede, maar wat de duur van zijn verblijf in bezet gebied betrof, de primus inter pares. Hij werd op 10 juni '43 gedropt en bijna twee jaar later, ten tijde van de bevrijding, was hij nog steeds'te velde'. Alleen dit feit alwijst op bijzondere capaciteiten voor het werk van geheim agent. Het was overigens zo dat d' Aulnis uit de aard van zijn opdrachten minder frequent behoefde te zenden dan andere agenten.
XCLouis d' Aulnis, geboren in 1918, vaandrig bij de luchtdoel-artillerie in ,39-'4°, was in Leiden rechten gaan studeren, waar hij, aldus Somer, 'eigenlijk meer bohémien dan student' geweest was." In '40 was hij koerier geworden van het Legioen Oud-Frontstrijders (de illegale groep van de Tourton Bruins), maar in maart '41 was hij, doordat hij het vermoeden had dat een verrader op hem loerde, uit bezet gebied ontsnapt - hij wilde geheim agentJ.
1 p. 175-76. 2 Post had in het kader van de voorbereiding van zijn overval op het Amsterdamse Huis van Bewaring (15 juli '44) maatregelen getroffen om een eventueel slagen onmiddellijk naar Londen te laten seinen door een van de zenders van 'Albrecht'. 3 Begin augustus '44 waren, mede ten behoeve van 'Albrecht', de geheime agent K. A. Mans en zijn marconist M. A. Sutherland gedropt. 4 p. 87. 6 M. Somer: p. 64.
worden; in januari '42 bereikte hij via Spanje Engeland. Van daaruit was zijn Leidse vriend Erik Hazelhoff Roelfzema toen met zijn pogingen bezig om via het strand bij Scheveningen een geheime verbinding met bezet gebied tot stand te brengen. Toen die operaties in mei' 42 afgebroken werden, stond voor d' Aulnisnog steeds vast dat hij als geheim agent naar Nederland wilde terugkeren, maar hij had in de met SOB samenwerkende dienst van kolonel de Bruyne geen vertrouwen en bleef rustig wachten tot, naast die dienst, een andere opgericht was die, naar zijn oordeel, op competente wijze geleid werd: het Bureau Inlichtingen, onder Somer. Somer die in de lente van '43 twee vaste contactpunten in bezet gebied had: de groep Oosterhuis-Boerema en de geheime agent de Jonge, wilde er zorg voor dragen dat d' Aulnis door een 'ontvangst-comité' opgevangen zou worden; d' Aulnis, een zeer zelfstandige jongeman die precies wist wat hij wilde, achtte dat een nodeloos risico: hij werd volgens eigen wens 'blind' gedropt, mèt een zender maar zonder marconist - d' Aulnis had leren seinen. Er waren in het westen des lands veel personen die hem kenden en die ook wisten dat hij begin '41 Engelandvaarder was geworden; tegen herkenning had hij zich gedekt door zijn haardracht een andere vorm te geven en zijn scheiding te verleggen, bovendien 'ging ik', zo schreefhij onsin '75, 'met m'n voeten watnaar binnen lopen, hetgeen kleurloos maakt, onbelangrijk."
XCZijn eerste taak was, contact op te nemen met Deinum en Vader die een meteorologische berichtendienst wilden oprichten en die in een aan een Engelandvaarder meegegeven brief aan MI-6 hadden doen weten dat de hun toegezonden zender ('Packard') niet werkte - de bedoeling was dat d' Aulnis voor hen één of meer nieuwe zenders zou aanvragen die ergens in bezet gebied gedropt zouden worden; die droppings zou hij via zijn eigen zender kunnen organiseren. Inderdaad kon d' Aulnis de groep-'Packard' helpen. Hij deed evenwel nog veel meer. In de zomer van '43 stelde hij zich via de Leidse hoogleraar prof. mr. F. M. baron van Asbeck in verbinding met het Vaderlands Comité (min of meer de voortzetting van het begin april '43 'opgerolde' Nationaal Comité) en als uitvloeisel van nieuwe opdrachten ging hij vervolgens hulp verlenen aan een spionagegroep met welke Deinum bij toeval in contact gekomen was: de Geheime Dienst Nederland, en aan nog een derde groep: de al genoemde groep-'Kees', ja ook nog aan een vierde: de voortzetting van de 'Dienst-Wim'. D' Aulnis organiseerde voorts eind september' 43 het opvangen van van der Stok, codist voor de groep-'Barbara', en van o. M. Wiedemann, contact-agent voor de 'piloten
hulp' -organisatie 'Fiat Libertas', en bijna een jaar later, begin september' 44, van A. A. M. van Rijsewijk die als marconist aan de OD toegevoegd zou worden.
XCWij hebben nu niet minder dan acht .illegale groepen opgesomd aan welke d' Aulnis als organisator, 'promotor' of contact-persoon een vitale medewerking verleende: de groep-'Packard', het Vaderlands Comité, de Geheime Dienst Nederland, de groep-'Kees', de 'Dienst-Wim', de groep'Barbara', 'Fiat Libertas' en de OD. Met verscheidene van die acht moest d' Aulnis zelf in verbinding blijven - hij moest voor die groepen ook bereikbaar zijn, dat alles uiteraard telkens via veiligheids-'sluizen'. Tot begin '44 hield hij zich daartoe hoofdzakelijk in Den Haag op. Hij ging toen naar België en vroeg verlof, naar Londen te mogen terugkeren: hij meende, niet ten onrechte, dat hij voldoende gedaan had. Dat verlof werd hem geweigerd, heel begrijpelijk: waar in het spionagewerk zoveel misging, daar lukte aan d' Aulnis alles wat hij ondernam, het Bureau Inlichtingen wilde hem eenvoudig niet missen.
XCVan België uit keerde d' Aulnis met nieuwe identiteitspapieren als 'Gerard Rijkshoorn, employé bij de Hollandse Draaden Kabelfabriek', naar Nederland terug; zulks had het voordeel dat hij, werd hij ooit gearresteerd, beweren kon, pas in '44 in bezet gebied ingezet te zijn. Hij vestigde in Amsterdam in de flat die hij bewoonde, een soort kantoortje, 'de mensen liepen daar op geregelde tijden in en uit; ik heb nooit moeilijkheden gehad', vertelde hij aan de Enquêtecommissie." Medio maart '44 trad hij, overigens onder zijn echte naam, in Voorburg met de vrouw van zijn keuze, Blanche Noyon, in het huwelijk; dat huwelijk was tevoren niet afgekondigd, de burgemeester en gemeentesecretaris, beiden 'goed', verleenden de nodige medewerking - daags daarna was Louis d' Aulnis weer 'Gerard Rijkshoorn'. Dat de gehuwde staat een risico insloot voor zijn vrouw, was hem (en ook haar) duidelijk, maar hij meende dat hij als getrouwd man minstens zo goed zijn riskante taak zou uitvoeren en misschien wel beter. Typisch d' Aulnis! Hij ging zijn eigen gang, zeer weloverwogen, zeer voorzichtig, en niet zonder opgewektheid.
XCDank zij zijn hulp werd 'Packard' een voor de oorlogvoering hoogst nuttige spionage- en inlichtingengroep. Met opzet spreken wij hier van 'inlichtingengroep' - 'spionage' suggereert dat men geheime gegevens C.q. stukken verzamelt; dat deed 'Packard' óók, maar wat zij in de eerste plaats bijeenbracht, waren de meest publieke gegevens die men zich denken kan:Bourouill,dl.c, p.
1 Getuige P. L. d' Aulnis de 660. 905
gegevens over de weerstoestand. Die waren uiteraard voor de Royal Air Force en voor de van Engeland uit opererende Amerikaanse luchtmacht van eminente betekenis. Dat hadden Deinum en Vader scherp ingezien.
XCDie gegevens hadden betrekking op de luchtdruk, de temperatuur, de vochtigheidsgraad van de lucht, de mate en de soort van de bewolking, enzovoort. Internationaal was het gebruikelijk dat die gegevens door de meteorologische diensten aan elkaar doorgegeven werden in een code die in 1929 vastgesteld was op een internationale conferentie van directeuren van meteorologische instituten te Kopenhagen - men sprak van' de Kopenhagencode'. Uit ons land kwamen die gegevens bij het (Koninklijk) Nederlands Meteorologisch Instituut in De Bilt binnen, maar op die instelling werd door de bezetter een vrij scherpe controle uitgeoefend die, zo werd gemeend, regelmatige medewerking te riskant maakte. Dat kregen Deinum en Vader te horen toen zij contact zochten met enkele medewerkers van het meteorologisch instituut. In andere opzichten konden die medewerkers hun wèl helpen: zij ijkten de instrumenten die Deinum en Vader wisten te vinden. Die instrumenten moesten op verschillende plaatsen in het land opgesteld worden en het was de bedoeling dat de weerkundige waarnemingen dagelijks van die plaatsen uit radiografisch verzonden zouden worden. In de 'Kopenhagen-code' telde het dagelijks bericht maar ca. 30 letters - het werd dus een kort telegram (een bekwaam marconist kon het in niet veelmeer dan één minuut overseinen) hetgeen het gevaar van 'uitpeiling' beperkte.
XCBij de dropping waarbij van der Stok en Wiedemann arriveerden, kwamen in september '43 voor de groep-'Packard' vier zenders mee waarvan twee voor de meteorologische dienst bestemd waren; één werd naar Utrecht, de ander naar Groningen overgebracht en in februari '44 kwam er nog een derde zender bij die in Maastricht, in april '44 een vierde die in Amsterdam geplaatst werd. Uiteraard was voor elke zender een apart zendgroepje nodig: een geschoold waarnemer (speciaal voor het aangeven van de "mate en de soort van de bewolking), een codistfmarconist, enkele helpers o.m. voor de beveiliging; die groepjes werden georganiseerd door A. A. de Roode die vóór de bezetting werkzaam geweest was bij de Rijksluchtvaartdienst. Deze vier zenders hebben tot begin oktober '44 dagelijks naar Engeland uitgezonden; toen werd die in Utrecht tèch 'uitgepeild'l en een maand later die in Groningen. Door het oprollen van deze twee zen
1 De marconist kroop tijden de inval in een divan, liet twee Duitsers ongeveer twaalf uur lang op zich zitten, en ontkwam. De arts bij wie hij uitgezonden had, Ada van Rossum, nam alle schuld op zich, beweerde ook de marconiste te zijn, werd gevangen gehouden, maar overleefde de oorlog.
ders kwamen twaalf medewerkers van de 'Packard' -groep om het leven.
XCDaarbij waren ook illegale werkers die niet met de meteorologische berichtendienst te maken hadden: 'Packard' was namelijk behalve een meteorologische inlichtingengroep ook een militaire en civiele spionagegroep geworden met een landelijke organisatie waarbij in totaal enkele honderden personen ingeschakeld waren. De militaire spionage droeg een 'normaal' karakter, op civiel gebied was speciaal van belang dat 'Packard' van omstreeks april '44 af regelmatig inlichtingen en rapporten ontving van ir. Louwes, directeur-generaal voor de voedselvoorziening.
XCWij gaven reeds weer dat d' Aulnis via de 'Packard'-groep in contact kwam met een tweede spionagegroep, de Geheime Dienst Nederland, 'de GDN'. In de lente van '43 moeten wij die groep zien als een die aangehaakt was aan de 'Dienst-Wim'. Vermeulen, hoofd van de 'Dienst-Wim', had op spionagegebied samengewerkt met Somer tot deze in '42 naar Zwitserland de wijk had moeten nemen, maar ook het werk van de oprichter van de GD N, de in 'IS geboren J. M. W. C. lansen, was aan Somer bekend. lansen, zoon van de directeur van het bijkantoor van de Twentse Bank te Delden, was in '41 aan de spionage gaan deelnemen. Begin december '42, een half jaar na Somers vertrek, was hij tegen de lamp gelopen. 'Hoe lang bent u toen gearresteerd geweest', vroeg hem na de oorlog de voorzitter van de Enquêtecommissie. Antwoord van lansen: 'Van 5 december tot de zde Kerstdag. Het ging zo: gearresteerd, ontvluchting, schot in mijn been, ziekenhuis in, geopereerd, gipsverband, raam uit, wederom ontvlucht'! - een lakonieke maar bepaald kenmerkende opsomming.
XClansen was een rusteloze activist. Hij liet overal in het land voor het verzamelen van militaire en civiele gegevens plaatselijke kernen vormen (het werden er een stuk of 30) die onder 'lijn-chefs' ressorteerden - hij stond met een klein hoofdkwartier via twee koeriersters uitsluitend met die lijn-chefs in verbinding. Dat hoofdkwartier verplaatste hij voortdurend. Wat hij aan gegevens verzamelde, gaf hij aan Vermeulen door. Hij kwam dus zonder 'afvoer' te zitten toen Vermeulen eind juli '43 gearresteerd werd. Puur bij toevalontmoette hij evenwel enkele dagen later in een café te Eindhoven
XC1 Getuige J. M. W. C. lansen, Enq., dl. IV c, p.
Deinum. Deze had op de hbs in dezelfde klas gezeten als lansen ('hij was altijd nogal een wilde jongen geweest', aldus Deinum-). lansen vroeg Deinum of.deze met hem wilde samenwerken; daar voelde Deinum, die juist met d' Aulnis in contact gekomen was, niet voor, maar Deinum vroeg d' Aulnis wèl (hij had lansen niet over de komst van d' Aulnis ingelicht) of deze aan Londen wilde berichten dat lansen zonder verbindingen zat. Nu had Somer in de jaren waarin hij zelf actief bij de spionage in Nederland betrokken geweest was, van de persoon en de werkwijze van lansen ook al een nogal 'wilde' indruk gekregen. Somer vond wèl goed dat d' Aulnis lansen met adviezen terzijde ging staan, maar hij had kennelijk geen behoefte, lansen een aparte geheime agent te sturen, en toen in oktober een agent arriveerde, Schreinemachers, die verlofhad om te zien wat hij verder voor lansen doen kon, had deze agent nog zoveel andere opdrachten dat lansen geenszins het gevoel kreeg dat zijn werk gewaardeerd werd. Schreinemachers was bovendien zijn zender bij aankomst kwijtgeraakt. Een en ander leidde er toe dat lansen besloot, naar Engeland te gaan - dat was voor hem persoonlijk ook wenselijk want Zijn twee koeriersters waren bij een treincontrole gearresteerd. Daarenboven had lansen de indruk dat er in het algemeen nog veel ontbrak aan de 'lijnen' naar Spanje. Hij ging toen eerst zelf in januari '44 een 'lijn' tot aan de Pyreneeën opbouwen, liet daar een neef als helper achter, keerde naar Nederland terug, droeg er zijn functie als chef van de GDN definitief aan een opvolger over, vertrok toen weer naar Spanje en belandde, na de Pyreneeën overgestoken te zijn, in april' 44 in een Spaanse gevangenis; zeven maanden later zat hij daar nog in ... 2
XCOpvolger van lansen was een drie-en-twintigjarige Groninger student in de medicijnen, Willem Schoemaker, afkomstig uit Deventer waar zijn vader een fabriek bezat. Scheemaker kende lansen al van voor de oorlog en had hem van meet af aan in het spionagewerk bijgestaan, overigens met het gevoel dat de resultaten niet indrukwekkend waren en dat lansen teveel risico's nam. Schoemaker zette de zaak dus geheel nieuw op (na de arrestatie van Iansens koeriersters die alle adressen kenden, moest hij dat toch al doen) en riep een betere organisatie in het leven dan lansen gedaan had; dat was althans de opinie zowel van d' Aulnis als van de man die voor lansen en Schoemaker als geldgever optrad: ir. Th. Ph. Tromp, een hogea.v.,
1 Getuige H. Deinum, p. 1217. 2 Volgens lansen heeft Somer zich niet vol doende moeite gegeven om hem uit gevangenschap vrij te krijgen. Het was mr. C. L. W. Fock, Somers opvolger als chef van het Londense bureau van BI (Somer zat met zijn staf van september' 44 af in Eindhoven), die lansen onmiddellijk naar Londen haalde.
timctionaris van Philips. De nieuwe Geheime Dienst Nederland kreeg tenslotte tussen de drieen vierhonderd medewerkers; van hen zijn slechts enkelen gearresteerd. Tot die medewerkers behoorden talrijke studenten. De spionagerapporten werden aanvankelijknaar Zwitserland verzonden (niet via de 'eigenlijke' Zwitserse Weg: 'Weg A', maar via 'Weg B' - op beide komen wij in dit hoofdstuk terug) en ook wel door bemiddeling van Tromp aan mr. de Graaff van Philips meegegeven bij diens reizen naar Zwitserland; voor urgente berichten kon Schoemaker gebruik maken van de zender van d' Aulnis. In juni '44 kreeg de Geheime Dienst Nederland evenwel een eigen zender mèt marconist: dat was 1. Brandjes, die in de nacht van 5 op 6 juni gedropt werd, dezelfde nacht waarin de Geallieerde landingsvloot op de kust van Normandië afstevende.
XCInderdaad, Schoem.aker had de zaak goed opgezet. zelf wisselde hij elke maand van woonadres. Hij stond met enkele tientallen 'hoofdagenten' in contact. Daarnaast kreeg hij veel gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek. In Den Haag had hij een speciale installatie laten bouwen die voor het snel vervaardigen van microfoto's zorgde. Het meeste materiaal dat hij doorgaf, lag overigens in het militaire vlak - hij liet het telkens door twee reserve-officieren op zijn waarde toetsen. Kortom: de GDN werd een belangrijke spionagegroep. Zij was er overigens aan het einde van de bezetting nog niet in geslaagd, bij Somer het oude wantrouwen te overwinnen - een wantrouwen dat zich toen vooral uiten zou in beschuldigingen dat voor het spionagewerk teveel geld opgenomen was.
XCIn maart '43 werd Dutilh gearresteerd, in mei vertrok Pot via de Zweedse Weg naar Stockholm. Het was de Koe die de leiding van de groep='Kees' overnam. Die kon hij slechts een maand of zeven uitoefenen. Begin december werd namelijk Boerema (Oosterhuis' naaste medewerker die als enige ontsnapt was toen het Nederlandse uiteinde van de Zweedse Weg 'opgerold' werd) in de Pyreneeën gearresteerd: de 'lijn' via welke hij Spanje had moeten binnenkomen, was aan de Abwehr verraden. Alles wat Boerema bij zich had, werd zorgvuldig onderzocht en men vond daarbij in een sigaret een opgerolde microfoto van een brief die voor Leen Pot bestemd was, toen in Londen werkzaam bij het Bureau Inlichtingen; bovendien had Boerema nog enkele andere brieven bij zich die niet verkleind waren. In die brieven werd de naam van een medewerkster van de Koe genoemd. Onmiddellijk ging bericht naar Den Haag. Die medewerkster werd door de Sicherheus polizei eerst enige tijd geschaduwd, op 18 december gearresteerd, en twee dagen later, op 20 december, volgde een inval in de woning in Den Haag waar de Koe zijn centrale post gevestigd had. De Sicherheitspolizei trof er zijn gehele archief aan, de Koe viel haar in handen toen hij de woning binnenkwam. Wat hij doorgegeven had, was de Sicherheitspolizei duidelijk, maar wie hadden hem geholpen? Wij moeten wel aannemen dat ook de Koe in Den Haag ernstig mishandeld en aan dagen- en nachtenlange verhoren onderworpen werd - hij zweeg. Hij was, aldus de Duitser Haubrock, die hem later in de gevangenis te Haaren verhoorde, 'nur schwer zugänglich und wie man so sagt: steinhart'l: geen naam kwam over zijn lippen. Vijf maanden later was Haubrock nog geen stap verder gekomen. Nu zat in Haaren in die tijd ook een Amsterdams medewerker van de Raad van Verzet gevangen, Albert Brinkman; deze had al meermalen aangeboden als celspion op te treden, maar de Sicherheitspolizei was daar niet op ingegaan - totdat Kriminalleommissar Friedrich Frank, een van de functionarissen van de Abteilung IV (Gegnerbekämpfung) van de staf van de Befehlshaber der Sicher heitspolizei und des SD, op het denkbeeld kwam, Brinkman in het geval van de Koe eens te laten tonen wat hij als celspion waard was. Niet weinig! Brinkman zei tegen de Koe dat hij bitmen enkele dagen vrijgelaten zou worden, en toen hij aan het einde van die periode de cel verliet, kende hij de9
1 H. K. O. Haubroek: (I946), p. I39 (Doc 1-647, a-j).
naam van degeen die de Koe als opvolger aangewezen had, en wist hij ook hoe hij vermoedelijk met die opvolger in contact kon komen.
XCDit alles gebeurde in mei' 44.
XCTwee maanden later, in juli, werd Siewert de Koe ter dood veroordeeld en gefusilleerd.
XCHet leggen van contact met de Koe's opvolger was de eerste taak (er zouden er meer volgen l) die Brinkman als V-Mmm van Kriminalleommissar Frank te verrichten kreeg. Die opvolger was ir. F. K. T. Beukema toe Water.
XCBeukema had eerst al Dutilh en Pot en daarna de Koe met adviezen terzijde gestaan. Daarbij had hij kennelijk op de Koe een uitstekende indruk gemaakt - hij was het althans die medio december' 43 van de Koe een lijstje kreeg met de namen en de adressen van de medewerkers van de groep-'Kees' die hij, als de Koe gearresteerd werd, moest waarschuwen; onder hen bevonden zich de Koe's tussenpersonen voor het contact met de Zwitserse Weg en met de geheime agent Gerard van Borssum Buisman. Na de Koe's arrestatie gaf Beukema eind december '43 de afgesproken waarschuwingen door (de meesten die ze ontvingen, zochten andere onderduikadressen op) - hij voegde er de mededeling aan toe dat hij zelf de Koe's plaats innam. Aanvankelijk kon dus ook hij, zij het indirect, telegrammen naar Engeland sturen: via de groep-'Barbara' namelijk die door van Borssum Buisman opgericht was, maar toen deze begin februari' 44 gearresteerd werd, was Beukema zijn zendverbinding met Engeland kwijt. De verbinding met Zwitserland bleef evenwel in stand en stimuleerde Beukema om het werk van de groep-'Kees' uit te breiden. Hij trok een groot aantal nieuwe medewerkers aan die, door anderen bijgestaan, hem regelmatig waardevolle militaire observaties konden doen toekomen. Een van die medewerkers liep op zekere dag d' Aulnis tegen het lijf - nadien gaf Beukema zijn meest urgente berichten via de zender van d' Aulnis door. Het werd hard werken. 'Spoedig bleek', aldus Beukema in zijn naoorlogs rapport, 'dat het aantal vragen uit Bern en Londen gesteld, niet uitsluitend kon worden beantwoord door de waarnemingen welke door mijn medewerkers en hun helpers over de Duitse militaire eenheden konden worden gedaan. O.a. bleek dat vragen over de toestand in de Rotterdamse haven, het Sperrgebiet en lJmuiden, het vervoer per trein etc. slechts konden worden beantwoord door informaties, verkregen van insiders. Ik heb daartoe mijn relaties aanmerkelijk moeten uit
breiden en kreeg, wat het vervoer per trein aangaat, een belangrijke steun van de heer C. Borst, inspecteur rste klasse der Nederlandse Spoorwegen, die de Trans portbeJehle der Duitsers in handen kreeg. Voor wat betreft de toestand in de haven van Rotterdam had ik geregeld contact met mr. W. Fockema Andreae, toentertijd secretaris van de vakgroep voor de binnenscheepvaart. Over de haven van Ijmuiden ontving ik inlichtingen van mr. J. R. van Eerde, secretaris van het Staatsbedrijf van de Nederlandse Visserij.
XCDoor mijn werkzaamheden welke met inbegrip van de te verrichten reizen ongeveer 10 uur per dag in beslag namen, inclusief de te voeren besprekingen, het opstellen van de telegrammen en de rapporten, en het fotograferen van die laatste, werd mijn tijd zozeer in beslag genomen ... , dat ik in de grootste moeilijkheden kwam t.a.v, mijn eigen veiligheidsmaatregelen. Dit bleek o.a, toen mijn eerste Amsterdamse slaapadres mij plotseling werd opgezegd, daar de familie waar ik inwoonde en die van mijn werkzaamheden niet op de hoogte was, een onaangenaam gevoel van dreigend gevaar kreeg door mijn vele afwezigheid en de onregelmatige uren waarop ik thuis kwam. Na bijzonder veel moeite kon ik een nieuwadres vinden waar men mij geen vragen stelde over mijn doen en laten, en dat althans voor de eerste tijd voldoende safe leek.'1
XCBeukema had nog andere moeilijkheden dan met zijn woonadres : hij kreeg tekort aan geld.
XCIn april' 44 vroeg hij aan H. J. de Koster, een van de jeugdige directeuren van de Leidse meelfabriek 'De Sleutels', f ro 000, en die kreeg hij ook toen hij deze gezegd had waar dat bedrag voor nodig was. Het is interessant, weer te geven wat de eerste indruk was die Beukema op de Koster maakte: 'een wat stille figuur, het type van een geleerde of een dominee ... Hij bleek over een soort droge humor te beschikken, een soort galgenhumor. Een lauwe, zouden ze in Amsterdam zeggen's - nu, de werkelijkheid van Beukema's enerverend bestaan was wel volmaakt in strijd met die impressie.
XCDat Beukema naar Amsterdam was verhuisd, was de Koe niet bekend geweest en deze had aan de V'-Mann Brinkman dan ook alleen maar enkele personen genoemd via wie Beukema vermoedelijk benaderd kon worden. Het kostte Brinkman niet veel moeite om tot die personen door te dringen. Zij zouden volgens een belofte die 'de SD' aan Brinkman gedaan had, niet gearresteerd worden - het ging' de SD' om Beukema. Maar zij kreeg Beukema niet in handen. Deze weigerde principieel contact met iemand die een poos in Duitse gevangenschap geweest was; hoe juist hij dat gezien had, bleek
XC1K. T. Beukema toe Water: 'Verslag van de werkzaamheden gedurende de bezettingsjaren' (ca.p.(RvO, collectiec,b).H. J. de Koster: 'Herinneringen'p.(DocA, a-r). 9
F. 1946), 8-9 190 I 2 (1945), 50 I-956
hem, toen de Koe, aan wie duidelijk geworden was welk infaam spel Brinkman gespeeld had, hem nog voor zijn terdoodveroordeling een uit twee woorden bestaande waarschuwing deed toekomen: 'Beukema verkocht.'
XCZo kon de groep-'Kees' onder Beukema's leiding haar arbeid voortzetten. De Koster, die al van' 40 af aan allerlei illegaal werk deelgenomen had, werd daarbij een van Beukema's belangrijkste inlichtingenbronnen - hij ging als het ware binnen de groep='Kees' een subgroep vormen; deze werd als 'Peggy' aangeduid. Vooral op economisch gebied bezat de Koster waardevolle relaties: in het bankwezen en bij het grote bedrijfsleven, zo ook bij het directoraat-generaal voor de voedselvoorziening. De groep-'Packard' kreeg, zoals wij eerder weergaven, van de lente van '44 af, af en toe inlichtingen en rapporten van Louwes - de Koster kon als meelfabrikant verder gaan: hij voerde elke week een lang gesprek zowel met Louwes als met een van diens naaste medewerkers, ir. A. H. Boerma, en ontving dan van hen de meest recente gegevens over de voedselpositie. Rapporten hieromtrent gingen regelmatig naar Londen.
XCDat de groep-'Kees' zich tot een waardevolle spionagegroep ontwikkeld had, werd door het Bureau Inlichtingen erkend: zij kreeg begin juli een eigen marconist met een zender toegezonden, G. F. Hooyer.!
XCWij noemden in deze paragraaf reeds de 'Dienst-Wim' alsmede twee Eindhovenaren die bij het spionagewerk betrokken waren: ir. Tromp en mr. de Graaff. Hierover nu iets meer.
XCWat wij als de 'Dienst-Wim' aanduidden was het restant van de organisatie die in de zomer van '43 'opgerold' was. Een door mr. A. B. J. Koch geleide subgroep had de spionage toen voortgezet - Koch had dat niet kunnenlaten. 'Het werkt een beetje mousserend', zei hij na de oorlog tegen de Enquêtecommissie.ê Toen Koch nu eind' 43 de moeilijke tocht naar Spanje ondernam (hij wilde, gelijk de lezer reeds bekend, er bij de regering op aandringen, de illegaliteit meer financiële steun te bieden vooral ten bate van de onderduikers), zette mr. J. le Poole zijn werk voort, zulks in samenwerking metJ.9 1
1 Hooyer is begin december '44 'uitgepeild' en in maart '45 na de aanslag waarbij Rauter gewond werd, gefusilleerd. 2 Getuige A. B. Koch, dl. IV c, P·1696.
Bosch van Rosenthal Jr. Die laatste was van de lentevan '43 afbij de Zwitserse Weg ingeschakeld geweest. Via die route werd alleswat de groep verzamelde, naar Zwitserland gezonden.' Deze groep kreeg geen zendverbinding.
XCWie wèl zendverbinding kreeg, was ir. Tromp. Wij noemden hem al als de man die financiële steun verleende aan de Geheime Dienst Nederland (lansen, Schoemaker). Maar daarmee was Tromps activiteit niet uitgeput. Op grond van zijn positie bij Philips (de fabriek voor radiobuizen stond er onder zijn leiding) kon hij niet alleen belangrijke economische gegevens verzamelen maar was hij ook in staat, elandestien apparatuur toe te spelen aan organisaties die een 'binnenlands' radionet wilden opbouwen. Dat deed . de OD in de vorm van de door Jan Thijssen geleide Radiodienst en toen in de loop van '43 de banden tussen Thijssen en Six verbroken werdcri (wij zullen dat nog in dit hoofdstuk beschrijven), liet Six een nieuw radionet vormen waarbij Tromps hulp van veel belang was. In 1942 was Tromp naar wegen en middelen gaan zoeken om rechtstreeks '.met Londen in contact te komen. Het beste leek hem, een vertrouwd persoon in opdracht van Philips naar Zweden te sturen (Philips had er een eigen fabriek voor radiobuizen); die man zou daar dan met de Nederlandse geheime dienst contact kunnen opnemen om vervolgens even legaal als hij gekomen was, naar Nederland terug te keren. Tromp koos voor die missie een van zijn assistenten uit, W. Schreinemachers, maar het nam veel tijd voor hij bij de Duitse Verwaltung van Philips verlof losgepeuterd had voor Schreinemachers om Z.g. als nieuwe medewerker naar de fabriek in Zweden te mogen vertrekken; dat vertrek werd voorbereid in samenwerking met de waarnemend OD-commandant in het gewest-Eindhoven, ir. G. H. ThaI Larsen, die ook bij Philips werkzaam was. In mei '43 was het zo ver: Schreinemachers ging naar Zweden en stelde zich daar, hoogst voorzichtig uiteraard, met de Nederlandse legatie in verbinding. Toevallig bevond Somer zich toen in Stockholm. Deze stelde Schreinemachers voor, met hem naar Londen te gaan. Daar zat een risico in: als de Abwehr in Zweden er achter zou komen dat Schreinemachers naar Engeland vertrokken was, zou de mogelijkheid van diens legale terugkeer verspeeld zijn. In overeenstemming met wat Thal Larsen hem tevoren gezegd had, eiste Schreinemachers een ministeriële opdracht. Die kreeg hij. Hij volgde Somer naar Londen. Maar wat gevreesd was, geschiedde: Schreinemachers vertrek drong tot de Abwehr door en hij kon, althans via Zweden, niet terug. Dan maar als geheim agent!
XC1 Dat waren de z.g. BR-stukken. 'BR' was afkorting van 'Blaauw-Rinus'. 'Blaauw' was een van de illegale namen van Koch, 'Rinus' een aanduiding die in '42-'43
Niet alleen de Nederlandse maar ook de Engelse geheime dienst stelde er veel prijs op dat hij zo spoedig mogelijk gedropt zou worden: de Engelsen vertrouwden, via Tromp te weten te komen welke vorderingen de Duitsers op militair-wetenschappelijk gebied gemaakt hadden en met welke projecten zij bezig waren, bijvoorbeeld ten aanzien van de verdere ontwikkeling van de radar. Daarvoor werd een reeks vragen opgesteld die Schreinemachers zou meenemen. Het Bureau Inlichtingen had weer andere vragen: over de productie van Philips, over de Nederlandse oorlogsproductiein het algemeen, over de grondstoffenpositie, over de volksgezondheid (Philips leverde installaties aan ziekenhuizen) en over het concentratiekamp Vught (Philips had daar eigen werkplaatsen kunnen inrichten). Er was nèg een belangrijk punt: de regering hield rekening met de mogelijkheid dat de Duitsers, als zij uit Nederland verdreven werden of het land zouden ontruimen, de grote radiozenders zouden opblazen - kon wellicht bij Philips in het geheim een noodzender gebouwd worden? Ook dat moest Schreinemachers aan Tromp en ThaI Larsen vragen.
XCSamen met de marconist J. L. Th. M. van Alebeek werd Schreinemachers in de nacht van 7 op 8 oktober '43 gedropt bij Malden, tussen Nijmegen en Mook - misschien moeten wij schrijven: boven Malden. Het was nog voor middernacht, de maan scheen, en een ongelukkig toeval wilde dat juist die avond door de Wehrmacht in die streek een oefening gehouden werd. Veel mensen, oudere en jongere, waren nog op. Zij zagen de parachutes dalen, waarbij, aldus Haubrock, geroepen werd: 'Ha, daar komt er alweer een!" Ternauwernood ontsnapten Schreinemachers en van Alebeek aan arrestatie. Zij raakten vrijwel al hun bagage kwijt, ook van Alebeeks zender. Bovendien werden zij van elkaar gescheiden. Van Alebeek dook bij zijn eigen vrouw onder en liet verder niets van zich horen 2, Schreinemachers trok naar Amsterdam, stelde zich van daaruit met Tromp in verbinding en dook eerst bij deze, vervolgens bij diens ouders en tenslotte in het krankzinnigengesticht te Vught onder waar zijn broer als arts aan verbonden was. Hij kon niet laten zenden (dat was een van de redenen waarom hij, gelijk al vermeld, in april '44 naar Zwitserland ontsnapte, samen met pater Lodewijk Bleys), maar Schreinemachers kon natuurlijk wèl alle vragen die hij meegekregen had, aan Tromp en Thal Larsen voorleggen. De bouw van de noodzender werd ter hand genomen en Tromp en ThaI Larsen hadden maanden werk om de rapporten op te stellen die een antwoord behelsden op de door de Engelse en de Nederlandse autoriteiten gestelde vragen. Zij gaven daarbij ook op, wat eventueel
1 H. K. O. Haubrock: p. 27. 2 Hij is begin december' 44 nog wel gearresteerd maar overleefde de oorlog.
voor de na-oorlogse reconstructie van Nederland nodig zou zijn - die gegevens kreeg Tromp vooral van ir. den Hollander in diens kwaliteit van voorzitter van de Hoofdgroep Industrie, onderdeel van de organisatieWoltersom. Tromp moest tenslotte zoveellaten microfilmen dat hij behoefte kreeg aan een extra-kracht voor dat werk; daarmee belastte zich de microfotograaf M. Verhage die, zoals wij eerder vermeldden, begin november' 43 gedropt was ten behoeve van de groep-'Barbara' en die, toen die groep goeddeels opgerold was, via OD-kanalen aan Tromp werd toegevoegd. Na de oorlog schatte Tromp dat Verhage voor hem in totaal ca. 20 000 pagina's op microfilm gereedgemaakt had voor verzending. Opnamen maakte Verhage niet zijn taak was het, de onderlaag van de microfilms af te weken zodat men alleen de vliesdunne 'beeldlaag' overhield, 'hij was er', aldus Tromp, 'dag en nacht mee bezig."
XCVoor de verzending van deze vliesdunne films maakte Tromp gebruik van de Zwitserse Weg ('Weg B'), maar om de Nederlandse autoriteiten in Zwitserland te bereiken, zeer snel zelfs, had hij nog een andere mogelijkheid: mr. de Graaff
XCMr. W. E. A. de Graaffhad aan het einde van de jaren' 20 opdracht gekregen van een van de grondvesters van het Philipsconcern, Anton Philips, om vertrouwelijke contacten te leggen met de politie in diverse landen teneinde te voorkomen dat links-revolutionaire elementen sabotage zouden gaan bedrijven in de Philipsfabrieken. Had men tegen een bepaalde persoon verdenking opgevat, dan moesten de inlichtingendiensten van de politie voor nadere gegevens zorgen; in voorkomende gevallen werd dan ook wel gevraagd of hun over de politieke gezindheid van bepaalde sollicitanten iets naders bekend was. In dat kader had de Graaff ook allerlei relaties opgebouwd met de Duitse politie; die brak hij af toen Hitler aan de macht kwam. In oktober '33 deed evenwel de Gestapo uit Keulen hem weten dat zij op hervatting van het contact prijs stelde. De Graaff pleegde toen overleg met Justitie en met de Nederlandse geheime dienst, GS 1lI; beide drongen er bij hem op aan, de samenwerking met de Duitse politie te hervatten. De Graaff ging toen weer van tijd tot tijd naar Duitsland reizen, bood de politiefunctionarissen die hij er ontmoette, voortreffelijke diners aan, liet dan natuurlijk9
1 Getuige Ph. Tromp, dl. IV c, p. r640.
wel eens iets los over Nederlandse verhoudingen (dat werd vaak een mengsel van Wahrheit en Dichtung), maar was er vooral op bedacht, die Duitse relaties grondig uit te horen, en vooral van een van de naaste medewerkers van Heydrich vernam hij veel interessants. Uiteraard moest hij in die gesprekken zijn Duitse relaties naar de mond praten - binnen het apparaat van de Sicherheitspolizei en de Sicherheitsdienst kreeg hij de naam, deutschfreundlich te zijn, sommigen hielden hem zelfs voor een V-Man1~.
XCToen Nederland bezet werd, leek het de Graaff nuttig, zijn Duitse contacten aan te houden; Nockemann, de eerste Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, kende hij persoonlijk uit Berlijn, maar toen deze over 'Anjerdag' (29 juni '40) gestruikeld was, vond de Graaff zonder moeite anderen die bereid waren, aan een goed diner en een gesprekje deel te nemen. De Graaffs bedoeling was daarbij, voor zich en zijn gezin visa te krijgen voor bezoeken aan Zwitserland - hij wilde daar dan in het geheim contact opnemen met de Nederlandse legatie, speciaalook met de militaire attaché, generaal-majoor A. G. van Tricht. In januari' 4I kreeg de Graaff voor het eerst die visa uitgereikt. Voor zijn gezin kreeg hij ze in totaal vijf keer, z.g. voor vakantie, voor zichzelfnog eens zeventien keer. Geen Nederlander was er, aan wie zo vaak de particuliere gunst verleend werd, naar Zwitserland te mogen reizen, en die bijzondere faciliteiten verkreeg de Graaff niet omdat men hem voor deutschjreundlick aanzag (dat was niet voldoende), maar omdat hij op slimme wijze liet doorschemeren dat hij in Zwitserland de Sicherheitspolizei belangrijke diensten bewees. 'Ik bracht', vertelde hij later aan de Enquêtecommissie, 'de Sicherheitspolizei in Den Haag in de waan dat ik werkte met hun dienst in Brussel, in Brussel deed ik hetzelfde ten aanzien van Düsseldorf, en hier weer ten aanzien van Den Haag. Ik bracht hun '(bovendien)' deindruk bij dat ik in Berlijn hoge protectie had' - 'het was een kaartenhuis';' Inderdaad, dat was het, maar het bleef overeind staan.
XCOnze indruk is dat mr. de Graaff in '4I en '42 maar een beperkt aantal inlichtingen aan de Bernse legatie doorgegeven heeft, maar in '43 en '44 was hij een hoogst belangrijke koerier: in zijn bagage en een enkele keer ook in die van zijn vrouwen kinderen waren de microfilms verstopt die hij van Tromp kreeg. Zo heeft een groot deel van de door Tromp opgestelde rapporten (zij werden als rapporten van 'Harry' aangeduid) Bern bereikt, samen met talloze rapporten van de groep-'Albrecht' en van de Geheime Dienst Nederland. 'De laatste keer dat ik ging' (dat was eind augustus '44) 'had ik', zo vertelde de Graaff ons in '56, 'anderhalf kilo aan films bij me.'2 Ook op
1 Getuige W. E. A. de Graaff, a.v., p. US7. 2 W. E. A. de Graaft", 19 juli 1956.
zijn terugreizen kon de Graaff als koerier optreden: hij nam dan opdrachten van van Tricht of van Visser 't Hooft mee, in '43 ook wel Zuidamerikaanse paspoorten die voor Joden in Nederland en België bestemd waren.
XC'Hebt u van Nederlandse kant', vroeg hem de voorzitter van de Enquêtecommissie, 'nooit moeilijkheden gehad in die zin dat u ... door bepaalde personen er op aangezien werd dat u met de medewerking van de Duitsers zo vrij kon reizen?' Antwoord: 'Ongetwijfeld, het was zeer vervelend, vooral voor mijn vrouw' (de hele buurt had aangename roddelstof!), 'maar ik was er blij om, want dat' (d.w.z. het wekken van de verkeerde indruk) 'was mijn enige mogelijkheid.'!
XCVanacht spionage-organisaties die in de periode lente '43-zo111er'44 actief waren: 'Barbara', sectie V van de OD, 'Albrecht', 'Packard', de Geheime Dienst Nederland, 'Kees' (annex 'Peggy'), de 'Dienst-Wim' en 'Harry', hebben wij nu heel beknopt de lotgevallen weergegeven en daarbij vooralook doen uitkomen, langs welke wegen zij hun gegevens het land uit kregen.
XCHoe kwamen zij aan die gegevens?
XCDeze vielen globaal gesproken in twee groepen uiteen: civiele en militaire. Hoe de spionage-organisaties aan hun civiele gegevens kwamen, is in het voorafgaande al ter sprake gekomen: dat was een kwestie van contact met ambtenaren of hoofdambtenaren van Nederlandse departementen of van andere overheidsinstellingen, dan wel met vooraanstaande personen in andere kringen zoals het bankwezen of handel en industrie. Wat er op deze wijze bij het Bureau Inlichtingen in Londen aan civiele gegevens binnenstroomde, valt in bijzonderheden nauwelijks weer te geven: het is te veel geweest. Wij willen volstaan met uit eigen dankbare herinnering te vermelden dat de redactie van Radio Oranje van de herfst van' 43 af wekelijks van het Bureau Inlichtingen stapelsrapporten over de situatie in bezet gebied ontving die tezamen duidelijk deden uitkomen hoe het er in het land voorstond - een voorlichting die in de eerste bezettingsjaren volledig ontbroken had.
XCIn bezet gebied was het leggen van contact bij de departementen of bij andere instellingen vaak verre van eenvoudig geweest: men kwam menigmaal bij personen terecht die, om welke reden ook, elke aanraking met een spionagegroep weigerden; vaker misschien nog bij anderen die op zichzelf
XC1 Getuige W. E. A. de Graaff, Enq., dl. IV c, p. n88. 9 1
tegen die aanraking geen bezwaar hadden maar die zo vaak op ondeskundige wijze benaderd waren dat zij ietwat huiverig waren geworden om 'hun' gegevens af te staan. Het was allemaal een kwestie van vertrouwen. Personen als Tromp en de Koster waren in een vrij brede kring goed bekend, maar in de spionagegroepen waren, ook op civiel gebied, velen werkzaam, veel jongeren vooral, die een hooggeplaatste alleen konden benaderen als zij iemand anders gevonden hadden die hen bij deze kon introduceren. Ieder die ambtelijke stukken doorgaf of civiele rapporten opstelde, nam een zeker risico: van de stukken viel veelal na te gaan wie ze in handen hadden gehad, en als in een rapport bijvoorbeeld weergegeven werd, hoe groot de voorraad insuline in den lande nog was en welke hoeveelheid ingevoerd moest worden als de Nederlandse productiecapaciteit onverhoopt wegviel, dan was het aantal deskundigen die in de eerste plaats voor het auteurschap van zulk een rapport in aanmerking kwamen, niet zo heel groot. Bovendien: zulk een auteur wist dat er iemand was die hem als auteur kende: degeen aan wie hij het rapport overhandigd had. Natuurlijk was aan de auteur beloofd dat zijn naam verzwegen zou worden. Zou men zich daaraan houden? Wie aan illegaal werk deelnam, hing, wat het behoud van zijn vrijheid en wellicht van zijn leven betrof, steeds van anderen af.
XCBij het verzamelen van militaire gegevens lag de zaak geheel anders dan bij die van de civiele. De civiele waren in volle omvang aan Nederlanders bekend, de militaire slechts aan Duitsers. wel was er al in de eerste helft van '44 hier en daar een Duitse militaire autoriteit die bereid was, vertrouwelijk het een en ander aan een Nederlandse spionagegroep mee te delen- (in dat opzicht had de Koster bijvoorbeeld een nuttig contact met de Ortskomman dant in Den Haag), maar de meeste militaire gegevens moest men door eigen vindingrijkheid bijeen zien te krijgen. Het kwam neer op het voltooien van een immense legpuzzel. Daartoe moest men, gelijk reeds aangestipt, in de eerste plaats inzicht hebben in de structuur van de Wehrmacht. De drie componenten: Heer, Kriegsmarine en Luftwaffe, hadden aparte uniformen; binnen elk van die delen van de Wehrmacht hadden de leden van elk 'wapen' (infanterie, artillerie, enz.) tekens van een aparte kleur: kende men die kleuren, dan wist men tot welk wapen de militair behoorde die men zag. De verschillende officiersrangen hadden verschillende epauletten; zag men9 1
1 Plaatselijk werd in de lente van ook vrij veel vernomen van Duitse hulp troepen die zich hier en daar bevonden: Georgiërs, Armeniërs, Hongaren en Volksduitsers uit Polen die zich allerminst 'Duitsers' voelden; ook in ons land tewerkgestelde Italiaanse krijgsgevangenen waren soms tot hulp aan de illegaliteit bereid.
een officier met een gouden zilvergevlochten epaulet zonder ster, dan kon men weten dat het een Generalmajor was - wat deed een Generalmajor op die plaats ? Waar was zijn hoofdkwartier? zulk een hoofdkwartier was in de eerste jaren duidelijk gemarkeerd. Spionage was een zaak van goed waarnemen en goed combineren. Dat was wat Ernst de Jonge in '42 aan Pot voorhield in de beginfase van de groep-'Kees'. 'Ik begon', schreef Pot na deoorlog, 'te werken volgens het systeem dat de Jonge geleerd was. Dit hield in dat ik eindeloos langs de kust fietste en zo goed mogelijk trachtte te onthouden wat ik had gezien. Al spoedig ontdekte ik een zeker systeem in de kustverdediging. De posten langs de kust waren doorlopend genummerd. Ook de posten landinwaarts vertoonden steeds een systematische samenhang. Losse waarnemingen op zichzelf waren betrekkelijk waardeloos. Door de vele mutaties was het moeilijk met zekerheid te zeggen wat zij betekenden. Watmeer echter bekend was dat twee regimenten infanterie in een divisievak waren omgewisseld, was dit,' wanneer je een behoorlijke kennis van zaken had, vrijwel met een enkele oogopslag vast te stellen.'!
XCDie 'behoorlijke kennis van zaken' maakte Pot zich eigen door grondige bestudering van Duitse militaire publikaties. 'Naarmate mijn kennis zich uitbreidde, werd het', zo schreefhij verder, 'gemakkelijker om waar te nemen. Het was nu niet meer een aantal soldaten van een bepaald wapen dat zich ergens ophield, maar het werd mogelijk om met zekerheid vast te stellen dat dezen tot een bepaald bataljon van een zeker regiment van een aan te geven divisie behoorden's
XCen dàt waren de gegevens die de Geallieerde staven nodig hadden. Zag men eenmaal een bepaalde structuur, dan wist men ook waar men verder naar speuren moest: geen compagnie zonder bataljon, geen bataljon zonder regiment, geen regiment zonder divisie.
XCHoe ver de aanvankelijk eenzaam rondfietseu"de Pot na een jaar was, kan men afleiden uit het rapport E 72 dat hij kort voor 'zijn vertrek naar Zweden samensteldes - een rapport van 35 pagina's waarin hij, ongeveer naar de stand van I mei '43, alle gegevens had samengevat die de verkenners en de andere informanten van de groep-'Kees' verzameld hadden. Hoofdzakelijk waren dat gegevens op grond van visuele waarnemingen geweest, maar dan9
1 L. Pot: Rapport (febr. 1951), p. 5-6 (Doe II-:II39, a-r), 2 A.v., p. 6. S Pagina I van elit rapport is illustratie 20 in ons vorige deel.
ook uit het gehele land, in mindere mate alleen wat de Zuidhollandse eilanden en Zeeland betro£ Van alle geobserveerde onderdelen van de Wehrmacht, maar ook van de Waffen-SS, het NSKK, de Reichsarbeitsdiensê en de Ord nungspolizei werd in het rapport aangegeven, hoe sterk zij vermoedelijk waren, wat voor oefeningen zij uitvoerden en waar hun bureaus zich bevonden. Vermeld werd waar Duitse munitie opgeslagen was. De verdedigingswerken werden beschreven, met uitzondering slechts van de versterkingen vlak bij zee (daartoe hadden de verkenners niet kunnen doordringen). Bericht werd, waar zich Duitse radarposten bevonden, waar de Duitse vliegvelden lagen, hoeveel en wat voor toestellen daar stonden en waar de kanonnen van de luchtafweer opg