Vier groepen dus: de kleine groep der generaals, de Colditz-groep, de Stanislau/Neu-Brandenburg-groep en de groep uit '43. Bij elkaar telden zij ruim dertienduizend man en van die ruim dertienduizend zijn vermoedelijk (met betrekking tot de groep uit' 43 die veruit de grootste was, ontbreekt een precieze opgave) drietot vierhonderd omgekomen, ruim honderd in een kamp voor de lagere beroepsmilitairen (Altengrabow), vele anderen als gevolg van de Geallieerde bombardementen op de Duitse steden en fabrieken. Er hebben van die ruim dertienduizend overigens velen, bij elkaar vermoedelijk wel meer dan tweeduizend, op grond van hun slechte gezondheidstoestand verlof gekregen, naar bezet Nederland terug te keren.
Al in ons vorige hoofdstuk maakten wij melding van de in '29 te Genève vastgestelde Conventie inzake de behandeling van krijgsgevangenen die niet alleen door Nederland maar ook door Duitsland aanvaard en geratificeerd was. Wij wezen er toen ook op dat de machthebbers van het Derde Rijk zich op verscheidene punten niet gehouden hebben aan die conventie die, in het algemeen, voorschreef dat krijgsgevangenen humaan behandeld moesten worden: zij hebben de Russische krijgsgevangenen van de zomer van '41 af en masse laten sterven of doen uitroeien en zij hebben bovendien onder de z.g. Aletien Kugel van begin' 44 af een groot aantal andere krijgsgevangenen wegens hun pogingen tot ontvluchting bij wijze van straf laten liquideren in het concentratiekamp Mauthausen. Niettemin heeft het zin, hier dieper op de bedoelde conventie in te gaan; zij heeft in verscheidene, 12
De conventie bepaalde dat krijgsgevangenen te allen tijde met menslievendheid behandeld en beschermd moesten worden. Represailles tegen hen waren verboden. Zij moesten worden gehuisvest in gebouwen of barakken die alle mogelijke waarborgen van hygiëne en zindelijkheid boden. Hun rantsoenen moesten gelijkwaardig zijn aan die van de depottroepen van de mogendheid welke hen gevangen hield; die mogendheid moest hun ook voldoende kleding, linnengoed en schoeisel verschaffen. Krijgsgevangenen dienden de gelegenheid te hebben tot lichaamsoefeningen en tot verblijf ill de buitenlucht. Minstens eenmaal per maand moest een geneeskundige inspectie plaatsvinden. Gezonde krijgsgevangenen mochten, de officieren onder hen uitgezonderd, gebruikt worden voor werkzaamheden, de onderofficieren evenwel louter voor bewakingsdiensten, tenzij zij uitdrukkelijk om betaald werk, d.w.z. om productief werk in het economisch leven vroegen, maar wat die betaalde, door onderofficieren en minderen te verrichten arbeid betrof, bevatte artikel 3 I van de conventie een belangrijke restrictie:
'De door de krijgsgevangenen verrichte werkzaamheden mogen generlei rechtstreeks verband houden met de krijgsverrichtingen. Het is in het bijzonder verboden om gevangenen te gebruiken bij de fabricatie en het vervoer van wapenen of munitie van welke aard ook, evenals bij het vervoer van materieel dat voor de strijdende legers bestemd is.'
Per maand zouden de krijgsgevangenen voorts een vastgesteld aantal brieven en briefkaarten mogen verzenden die aan censuur onderworpen zouden zijn. Zij zouden zelf brieven, briefkaarten, postpakketten, geld en boeken mogen ontvangen, maar de mogendheid die hen gevangen hield, had het recht, die zendingen te controleren.
Wat de hiërarchische verhoudingen betrof: vall de zijde van de mogendheid die de krijgsgevangenen vasthield, zou elk kamp gecommandeerd moeten worden door een officier, van de zijde van de krijgsgevangenen zou in kampen van officieren de oudste officier ill de hoogste rang de officiële tussenpersoon zijn (de 'kampoudste'
), in de andere karnpen zouden de krijgsgevangenen vertrouwensmannen kunnen aanwijzen.
Krijgsgevangenen konden gestraft worden. Wreedheid alsmede collectieve straffen voor door enkelingen bedreven daden waren verboden, maar voor het overige waren krijgstuchtelijke of gerechtelijke straffen toegestaan, gerechtelijke bijvoorbeeld in die gevallen waarin een krijgsgevangene in krijgsgevangenschap een misdaad begaan had. Een poging tot ontvluchting gold niet als een misdaad - zij mocht wèl gestraft worden, bijvoorbeeld met een periode van arrest tot een maximum van dertig dagen (een krijgstuchtelijke straf) of met onderwerping aan een regime van verscherpte bewaking; met betrekking tot ontvluchte krijgsgevangenen waren andere dan krijgstuchtelijke straffen verboden.
Men ziet: de regels die elke mogendheid welke zich bij de conventie aangesloten had, in acht diende te nemen (wij hebben hier slechts de belangrijkste weergegeven) waren strikt. Wat indien die mogendheid die regels overtrad? Ook daarvoor bevatte de conventie de nodige bepalingen. Krijgsgevangenen badden het recht, bij de kampcommandanten hun beklag te doen; zij hadden ook het recht, zich te beklagen bij de vertegenwoordigers der z.g. beschermende mogendheden (hetgeen, wat de Nederlandse krijgsgevangenen betrof, betekende dat zij zich mochten wenden tot de Zweedse legatie te Berlijn, aangezien Zweden na het intreden van de oorlogstoestand tussen Duitsland en Nederland de taak op zich had genomen, de Nederlandse belangen in Duitsland te behartigen). De vertegenwoordigers dier beschermende mogendheden waren bevoegd, zich in alle plaatsen te begeven waar krijgsgevangenen geïnterneerd waren, en die krijgsgevangenen zouden zich daar persoonlijk met hen mogen onderhouden.
Wat als de klachten dier krijgsgevangenen gerechtvaardigd waren? Daarover zweeg de conventie. Duidelijk was wèl wat dan geschieden zou: de beschermende mogendheid zou op verbeteringen aandringen en voorts de mogendheid inlichten welker belangen zij behartigde - ingeval Nederlandse krijgsgevangenen niet conform de conventie van Genève behandeld zouden worden, zou de Zweedse regering dus de Nederlandse (te Londen) kunnen waarschuwen. Eigen machtsmiddelen om een betere behandeling van de Nederlandse krijgsgevangenen af te dwingen, bezat die Nederlandse regering evenwel niet - zij zou hoogstens een beroep kunnen doen op de steun van de regeringen bijvoorbeeld van Engeland en de Verenigde Staten, of zij zou het Internationale Rode Kruis te Genève kunnen trachten te bewegen tot het ondernemen van stappen.
Dat Internationale Rode Kruis oefende in deze gehele materie een belangrijke functie uit: het was de instantie via welke de oorlogvoerenden, voorzover zij de Geneefse organisatie erkend hadden (de Sowjet-Unie en Japan hadden dat niet gedaan), elkaar informatie gaven over de krijgsgevangenen, 12'40 opgerichte '
Londense' Nederlandse Rode Kruis (The London Committee of the Netherlands Red Cross Society) ten behoeve van Nederlandse krijgsgevangenen zou trachten te bereiken - het contact daarentegen tussen die krijgsgevangenen en bezet gebied (waarbij het onder Duits toezicht staande Nederlandse Rode Kruis als de centrale instantie optrad) voltrok zich rechtstreeks, d.w.z. buiten Genève om.
Waren de Nederlandse militairen van de bepalingen van de Conventie van Genève op de hoogte?
Het beroepskader had er tijdens zijn opleiding voorlichting over ontvangen en wij nemen aan dat althans de voornaamste bepalingen talrijke van deze kaderleden min of meer scherp voor ogen stonden. Maar het reservekader en de gewone dienstplichtigen? Welstond de tekst van de Geneefse Conventie in het Z.g. oorlogszakboekje dat elke militair bezat en daar werd ook wel eens voorlichting over gegeven, maar dat betekende nog niet dat men een helder beeld had van de rechten en verplichtingen van krijgsgevangenen. Het vooruitzicht dat Nederland in een oorlog betrokken, d.w.z. door Duitsland aangevallen zou worden, was vóór de meidagen van '40 als zo weinig reëel gevoeld dat niet zo heel velen zich er in verdiept hadden, wat zulk een aanval zou betekenen, laat staan dat zij zich ook hadden ingesteld op de situatie die na een nederlaag zou ontstaan. 'Krijgsgevangenschap'
was een begrip dat men minder uit een droge verdragstekst dan wel uit de geschiedenis, vooralook uit berichten uit de eerste wereldoorlog ('r4-'
r8) en uit boeken over die periode kende, maar die vage kennis schonk nog geen denkbeeld van hetgeen men zelf, werd men krijgsgevangen gemaakt, te doorstaan zou krijgen; men besefte evenmin wat in dat geval de houding zou zijn waarmee men de nationale belangen het best zou dienen. Vergden die belangen dat men dan onmiddellijk moest trachten te vluchten? Bestonden er op dat gebied regels, geschreven of ongeschreven? Het waren, vrezen wij, op zijn best enkelingen die zich zulke vragen stelden. 'Wij moeten aan de opbouw in Nederland deelnemen en met de oorlog hebben wij persoonlijk nauwelijks iets te maken'
- dat was de mentaliteit geweest, van waaruit het
Ruim drie jaar later waren meer dan dertienduizend Nederlandse militairen in feite datgene wat de meesten hunner, voor hun gevoel, na de capitulatie van mei' 40 slechts op papier waren geweest: krijgsgevangenen.
Hoe is het hun vergaan?