Er zijn tijdens de bezetting verschillende soorten gijzelaars geweest. In de dagen van de Duitse invasie hebben Duitse commandanten in enkele steden en dorpen burgers gegijzeld teneinde verzetsof sabotagehandelingen van de bevolking te voorkomen - de betrokkenen zijn in de regel zeer spoedig vrijgelaten. Dan zijn na de meidagen, ten eerste, in juni' 41 en in september '
42 vele honderden communisren en anderen die als linkse extremisten golden, als het ware preventief gearresteerd (ook zij werden door de Duitsers als gijzelaars beschouwd), opgesloten in het eoncentratiekamp Amersfoort en vandaar ten dele naar concentratiekampen in Duitsland gevoerd, vooral naar Neuengamme ; ten tweede zijn in de jaren '4I t.e.m. '44 bij verschillende gelegenheden, na bepaalde illegale acties, personen die daar niets mee uitstaande hadden, in de concentratiekampen Amersfoort of Vught opgesloten, waarmee de Duitsers wilden bevorderen dat die acties niet herhaald zouden worden; ten derde zijn in de laatste maanden van '43 familieleden van ondergedoken politiemannen naar Vught overgebracht, zulks met de bedoeling dat de ondergedokenen zich weer zouden aanmelden en dat andere politiemannen het onderduiken zouden nalaten. Op deze drie groepen gijzelaars komen wij in hoofdstuk 6 terug. Tenslotte zijn in de laatste maanden van '44 met name in het oosten des lands in bepaalde gemeenten waar de bevolking onwillig was, werkzaamheden voor de Wehrmacht uit te voeren, burgers gearresteerd die er met hun leven borg voor stonden dat aan nieuwe oproepen om tot die werkzaamheden over te gaan, gehoor zou worden gegeven - die gebeurtenissen zullen wij in deel 10 behandelen. Het gaat ons in dit hoofdstuk om andere gijzelaars: gijzelaars die zich van de vorige onderscheidden doordat zij in aparte gebouwen ondergebracht waren en de groepen als zodanig enkele jaren lang zijn vastgehouden.
De gijzelaars die wij bedoelen, vielen in twee kategorieën uiteen: de Z.g. Indische gijzelaars- die in '40 opgepakt werden (een deel in juli, een deelsoonlijk iets met Nederlands-Indië te maken had gehad; die aanhalingstekens'anti-verzet-gijzelaars'
kunnen spreken; men zou voorts beide kategorieën, de Indische èn de anti-verzet-gijzelaars, kunnen samenvatten in het begrip 'Brabantse gijzelaars'
, want de Indische gijzelaars zijn gedurende het grootste gedeelte van hun gijzeling en de anti-verzet-gijzelaars, een kleine groep uitgezonderd, zelfs gedurende hun gehele gijzeling opgesloten geweest in als 'gijzelaarskampen'
aangeduide gebouwencomplexen in Noord-Brabant. Daar hebben de Indische gijzelaars een klein half jaar in hetzelfde complex vertoefd als de groep van de in mei '42 opgepakte anti-verzet-gijzelaars, nl. in het Kleinseminarie 'Beekvliet'
te St. Michielsgestel (of Gestel').
De Indische gijzelaars zijn eerst opgesloten geweest in enkele barakken van het concentratiekamp Buchenwald, werden vervolgens medio november '4I overgebracht naar het Grootseminarie te Haaren (Noord-Brabant), in mei '42 overgeplaatst naar het al genoemde Kleinseminarie te Gestel en in oktober '
42 naar weer een ander gebouw in Gestel: de katholieke jongenskostschool 'De Ruwenberg'
(de genoemde katholieke opleidingsinstituten waren alle drie door de bezetter gevorderd). Van de anti-verzetgijzelaars kwam de in mei '42 gearresteerde groep in '
Beekvliet' terecht (in Gestel dus), de in juli '42 gearresteerde in hetzelfde Grootseminarie te Haaren waar de Indische gijzelaars zes maanden lang (november 'ar-mei '
42) vertoefd hadden. Vanhet Grootseminarie werden evenwel in '42 steeds grotere gedeelten in gebruik genomen als gevangenis van de Sicherheits polizei - hier vloeide uit voort dat het restant van de Haarense groep antiverzet-gijzelaars (velen waren vrijgelaten) eind' 42-begin '
43 aan de Gestelse groep toegevoegd werd. In de jaren' 43 en '
44 hebben wij, wat de Brabantse gijzelaars betreft, dus slechts met twee opsluitingsoorden te maken, beide in Gestel: 'De Ruwenberg'
(Indische gijzelaars) en 'Beekvliet'
(anti-verzetgijzelaars).
Beide groepen, met kleinere groepen aangevuld die wij in de loop van ons relaas zullen noemen, werden, voorzover nog aanwezig (het oorspronkelijk aantal gijzelaars, de kleinere groepen inbegrepen: ruim negentienhonderd, was toen tot ca. tweehonderdzeventig gedaald), op 5 september
1 Deze gebruikelijke afkorting kan tot misverstand leiden: Gestel is ook de naam van een dorp bij Eindhoven dat lange tijd een aparte gemeente was.'Dolle Dinsdag'
, toen de Geallieerden in België al dicht bij de Nederlandse grens stonden, overgebracht naar het concentratiekamp Vught; uit dit kamp werden in die dagen, met uitzondering van een paar honderd andersoortige gijzelaars, alle mannelijke gevangenen naar Sachsenhausen, alle vrouwelijke naar Ravensbrück getransporteerd. In Vught werden toen eerst de Indische gijzelaars vrijgelaten, vervolgens, op 17 september (de dag van de grote Geallieerde luchtlandingen o.m. bij Nijmegen en Arnhem), de anti-verzet-gijzelaars, zulks met uitzondering van vijftien die naar het concentratiekamp Amersfoort werden gebracht; van die vijftien zijn de meesten pas begin mei' 45 in Den Haag bevrijd.
Als groep werden de Indische gijzelaars dus eerder gearresteerd dan de anti-verzet-gijzelaars en de Indische gijzelaars hebben bovendien in Buchenwald een naar verhouding moeilijke periode gekend. Daarentegen is de groep van de anti-verzet-gijzelaars de enige geweest waaruit leden geselecteerd zijn om bij wijze van represaille gefusilleerd te worden.
Verschil is er ook in zoverre geweest dat de volkenrechtelijke positie van beide groepen niet dezelfde was.
In ons vorige hoofdstuk stonden wij stil bij de Conventie van Genève inzake de behandeling van krijgsgevangenen; het was een conventie die vroegere regelingen verving en waarbij men in allerlei opzichten rekening had gehouden met ervaringen uit de eerste wereldoorlog. In die oorlog waren er evenwel niet alleen krijgsgevangenen geweest, gevangen militairen dus, maar ook burgers die in grote aantallen opgesloten waren: de z.g. civiel-geïnterneerden; voor het eerst in de moderne geschiedenis had men in de oorlogvoerende landen bij het uitbreken van de oorlog de in die landen wonende burgers van vijandelijke nationaliteit opgepakt. Internationale regels voor de behandeling van die civiel-geïnterneerden waren er toen niet. In die jaren '20 werd evenwel door het Internationale Rode Kruis een concept-conventie inzake de behandeling van civiel-geïnterneerden opgesteld en dat concept werd in '
34 in Tokio op een internationale conferentie van Rode-Kruis-verenigingen aanvaard. Volkenrechtelijk had dat geen effect: de conventie moest niet door verenigingen maar door regeringen goedgekeurd worden en vervolgens, voorzover er parlementen waren, door parlementen. Zo ver bracht het Tokio'se concept het niet het Internationale Rode Kruis wist evenwel na het uitbreken van de tweede wereldoorlog te bereiken dat de oorlogvoerende mogendheden, voorzover zij het Internationale Rode Kruis erkenden, de toezegging deden dat zij elkaars geïnterneerde burgers zouden behandelen alsof zij krijgsgevangenen waren. Dat gold evenwel niet voor burgers van bezette landen. Ten aanzien van Nederlandse burgers die gegijzeld werden, rustte dus op Duitsland niet
De Indische gijzelaars werden, gelijk reeds vermeld, in twee groepen opgepakt: de eerste groep op I9 en 20 juli '40, de tweede groep op 7 oktober. Aan beide acties was aan Duitse kant een lang touwtrekken voorafgegaan waarin, zoals wij in deel 4 (hoofdstuk 8) beschreven, Seyss-Inquart er in geslaagd was, het aantal gijzelaars dat hij als represaille wegens de interneringen van Duitsers in Nederlands-Indië moest laten arresteren, belangrijk te verlagen.
De groep van I9 en 20 juli bestond uit tweehonderdeen-en-dertig personen: vijftien vrouwen, tweehonderdzestien mannen. De vrouwen, nagenoeg allen Indische leerkrachten die in Nederland met verlof waren, werden in het Prauenhoneentrationslager Ravensbrück opgesloten en kregen daar een zekere mate van bescherming (zij zijn begin november' 40, toen in Berlijn bericht ontvangen was dat de in Indië geïnterneerde Duitse vrouwen en kinderen vrijgelaten zouden worden, uit hun gijzeling ontslagen) - de mannen werden gehuisvest in stenen barakken die, met een aparte omheining, in
De tweede groep, die op 7 oktober '40 gearresteerd werd, droeg een ander karakter dan de eerste: nu werden niet Indische verlofgangers weggevoerd maar nagenoeg uitsluitend vooraanstaanden uit de Nederlandse samenleving, mannen, honderdzestien in totaal; ook zij werden in het aparte kampgedeelte van Buchenwald opgesloten. Vóór de komst van de tweede groep Indische gijzelaars was aan de eerste al een nieuwe gijzelaar toegevoegd (prof dr. G. A. van Poelje, de ontslagen secretaris-generaal van onderwijs, kunsten en wetenschappen) - hetzelfde geschiedde na de komst van de tweede groep; bij enkele gelegenheden werden nieuwe arrestanten naar het gijzelaarskamp in Buchenwald overgebracht: eind december '40 en begin januari '
41 uit het concentratiekamp Schoorl veertien voormannen van de Anti-Revolutionaire Partij, eind augustus '41, eveneens uit Schoorl, drie-en-veertig voormannen van dezelfde partij en van het Christelijk Nationaal Vakverbond. Telt men al die cijfers op, dan komt men tot een totaal van ca. vierhonderd gijzelaars in Buchenwald, maar in werkelijkheid zijn er nooit zoveel gijzelaars tegelijk aanwezig geweest: er zijn van een vroeg stadium. af gijzelaars ontslagen, hoofdzakelijk op medische gronden, er zijn ook gijzelaars gestorven - wij komen er nog op terug.
In de groep als geheel waren meer dan honderd beroepen vertegenwoordigd; vooral het onderwijs had talrijke representanten: achttien hoogleraren, zeven-en-zeventig leraren en onderwijzers. De overige beroepen laten wij onvermeld wij zien die beroepen niet als overmatig belangrijk. Het kwam in gevangenschap op heel andere eigenschappen aan dan die welke de beroepskeuze bepaald hadden of die in de beroepsuitoefening verder waren ontwikkeld. 'Er waren'
, schreef later een der gijzelaars, 'wijzen en dwazen ... pedanten en bescheidenen; offervaardigen en egoïsten; stillen en luidruchtigen; ... eindeloze praters en zwijgzamen; optimisten en pessimisten; ... gullen en schrokkers; omnivoren ... en pietepeuterige kniesoren die het eten zoveel minder vonden dan thuis'!
eigenschappen als deze waren het die bepaalden, in hoeverre men zichzelfde Vletter:p.
Het kamp van de Indische gijzelaars was deel van het concentratiekamp Buchenwald maar er golden andere regels: de gijzelaars mochten niet mishandeld worden, zij behoefden niet te werken, zij mochten pakketten en allerlei andere gaven ontvangen en hun kamp kon geïnspecteerd worden door een ambtenaar van de Zweedse legatie te Berlijn of een vertegenwoordiger van het Internationale Rode Kruis. Binnen hun aparte omheining waren zij overdag vrij te doen wat zij wensten. Het eigenlijke eoncentratiekamp mochten zij, steeds in gezelschap van een SS-onderofficier, alleen betreden wanneer dat nodig was voor een bezoek aan het Revier (de ziekenbarakken) of aan de Politische Abteilung - zij konden overigens wèl dagelijks gadeslaan wat er in het grote kamp gebeurde.
De in juli '40 gearriveerde groep had het aanvankelijk nogal moeilijk: zij was uitsluitend op het kampeten aangewezen (pakketten werden in de maanden juli t.e.m. september nog niet ontvangen) en ze bezat niets dat enige afleiding kon verschaffen: geen boeken, geen kranten, geen spellen (alles was in beslag genomen) - wèl werden damstenen en schaakstukken spoedig geïmproviseerd. Het regime was toen ook nog tamelijk streng ('voor iedere snotaap in uniform die langs de barakken kwam, moesten zij', zo wordt over hen bericht, 'in de houding staan, petje afnemen en eerbiedig aan- en nakijken waarbij het hoofd moest meedraaien"), maar dat regime werd verzacht toen in oktober de tweede groep aankwam. Korte tijd later viel evenwel de kou in en nadien hadden de gijzelaars daar vooral des nachts op hun onverwarmde slaapzalen onder te lijden. Gelukkig: de pakketten van het Nederlandse Rode Kruis kwamen nu regelmatig binnen (begin oktober de eerste zending, toen nog louter voor de eerste groep), eens per maand een pakket van 5 kilo - de december-pakketten werden zelfs (daartoe had Seyss-Inquart zich laten vermurwen door de schrijfster Jo van AmmersKüller) daags voor Sinterklaas met een aparte, uit bezet gebied gekomen vrachtauto bij de gijzelaars afgeleverd met voor elk hunner als extra-gave van het Rode Kruis een paar pantoffels (die werden niet uitgereikt) en van de Winterhulp Nederland een banketletter. Eind december kwam een Zweedse diplomaat op inspectie. Hem werden de volgende klachten kenbaar gemaakt: de kampkleding was te dun en de door het kamp verstrekte schoenen deugden niet; het voedsel was onvoldoende en uit de pakketten van het Rode Kruis werden vóór de uitreiking goederen weggehaald, o.m.AangehaaldBrouwer:p.
Het werd maart voordat een rapport waarin deze klachten opgenomen waren, de Nederlandse regering in Londen bereikte - de Zweedse had toen op twee klachten al gereageerd: het Zweedse Rode Kruis had de Nederlandse gijzelaars een hoeveelheid warme dekens doen toekomen en de Zweedse legatie had bereikt dat op de slaapzalen kachels geplaatst werden. Het karnpvoedsel bleef overigens onvoldoende; dat gold niet zozeer voor de broodmaaltijden als wel voor het Z.g. warm eten: 'een verzameling'
, aldus de beschrijving door een der gijzelaars, 'van veel water met kool, worteltjes, groene en andere stengels, plus wat klonten aardappels er in' - deze kwalijk riekende '
soep' (eerder 'vuil waswater'
) werd door de gijzelaars 'flets'
genoemd, 'edelflots'
wanneer 'hier en daar zelfs een stukje vlees of een bobbeltje spek in de Kübel (dreef).'! Wij merken hierbij op dat de SS Scharführer aan wie de supervisie van het Nederlandse gijzelaarskamp toevertrouwd was, en de Duitse gevangene die voor hun voeding moest zorgen, op zulk een schaal uit de voor de gijzelaars bestemde hoeveellieden stalen, dat beiden gestraft werden: de SS-officier met een paar jaar gevangenis, de gevangene vermoedelijk met de dood.ê Dat de physieke toestand van de meeste gijzelaars maar weinig geleden heeft, moet dan ook, zo nemen wij aan, in belangrijke mate bepaald zijn door het feit dat zij met grote regelmaat pakketten ontvingen: eens per maand het pakket van het Nederlandse Rode Kruis, 'voortreffelijk, onovertrefbaar van inhoud'"
: met levensmiddelen, met sigaren, met twee doosjes sigaretten. Bij enkele gelegenheden zond het Rode Kruis ook fruit aan de gijzelaars toe. Dan kwamen er af en toe via het Internationale Rode Kruis pakketten van het Amerikaanse Rode Kruis - ook daar is vermoedelijk wel uit gestolen maar veel heeft de gijzelaars bereikt.
Zij kregen voorts, meestal door de zorgen van het Nederlandse Rode Kruis maar in de regel pas na weken of maanden wachten, uit bezet gebied tal van andere goederen toegezonden: extra rookartikelen, schrijfbehoeften,maar van bijzondere gevangenen vergrepen hadden (Teufel und Verdammte, p. lI2). 3 G. van den Bergh en L. J. van Looi: Tweemaal Buchenwald (1945), p.''
) - hij wist een viool van redelijke kwaliteit te verwerven, en 'zo gebeurde het'
, aldus Juda in zijn herinneringen,
'dat op het eerste zondagmiddagconcert alle muziekliefhebbers van onze gemeenschap, die naar de grote kamer gekomen waren om te luisteren, al bij het eerste stuk hun gevoelens niet de baas bleven. Er werd gesnikt, gehuild, sommigen bewogen nerveus hun onderkaak, anderen zaten diep voorover gebogen om hun emoties te verbergen. Mijzelf liepen de tranen over het gezicht. Na een half uur was het bovenblad van de viool kletsnat en Baud zat voor de piano met een gelaatsuitdrukking die. .. geen twijfel aan zijn ontroering overliet. Het was het meest geëm.otioneerde concert dat ik ooit heb gegeven'3
en [uda's beschrijving daarvan is, dunkt ons, een aanwijzing hoe sterk de gevoelens konden zijn die de gijzelaars, meestal met succes, onderdrukt hadden. Wel slaagden velen er in, aan het bestaan in de geïsoleerde barakken een zinvolle inhoud te geven: er werden dagelijks godsdienstige wijdingen gehouden (ca. een kwart van de gijzelaars was katholiek en onder de overigen bevonden zich vele belijdende protestanten), er werden talrijke lezingen gehouden, er werd les gegeven in minstens zeven vreemde talen, er werdmedio maart '41 opeens apart geregistreerd; gevolgen had die registratie niet. 3'sociëteit'
('De zure bom'
), er kwamen tentoonstellingen, er vormden zich vaste discussiegroepen, er werd voor avonden met lichte muziek gezorgd - en toch: men was gescheiden van familie en vrienden, men hoorde bedroevend weinig van hen, men was, diep in Duitsland, in de macht van de vijand en wist zich, daardoor al, bedreigd. Ook door de gebrekkige medische voorzieningen! Niet minder dan veertien gijzelaars stierven (de gemiddelde leeftijd van de groep was nogal hoog: ca. vijf-en-veertig jaar-), de meesten aan Iongontsteking''
een ziekte die zij, bij een betere verzorging dan hun ten deel viel in het Revier, waar zij niet door de SS-arts maar door twee ondeskundige politieke gevangenen 'behandeld'
werden, vermoedelijk te boven zouden zijn gekomen."
Met machteloze verontwaardiging sloegen de gijzelaars de tonelen gade die zich veelvuldig in het grote concentratiekamp afspeelden; vooral de sadistische mishandelingen waarvan met name Joden (onder hen ook diegenen die in Amsterdam op 22 en 23 februari '41 opgepakt waren) hetJ.(J.
'We begonnen met een Handel-sonate, daarna de Frühling van Beethoven, gevolgd door een paar kleine stukken. Wat klonk het vreemd daar onder de blote hemel. De muren van de barakken zorgden voor een zekere akoestiek en brachten het geluid naar verschillende richtingen heen. Langzamerhand ontstond er beweging in het kamp. Onhoorbaar kwamen de mensen tussen de grauwe Blocks naderbij. Ze liepen behoedzaam op hun tenen in een rustige gang om niet te storen. Vanuit de verre hoogten en laagten van het bergachtig terrein verenigden ze zich in groepjes en op korte afstand van ons waren het dichte drommen, die zonder enig geruis te maken, door de muziek werden aangetrokken. Rondom het prikkeldraad gingen ze moeizaam op de grond zitten. Tussen de delen van de Händel-sonate zag ik telkens dat de rijen dikker werden, de stroom van schoorvoetend zich voortbewegende boevenpakken met de troosteloze vuilblauwe vertikale strepen, wies gestadig aan en na het slot van de Frühling-sonate barstte een tumult los van onbeheerste kreten, huilgeluiden, geloei en applaus. Het was beangstigend, die storm van dierlijk lawaai die uit de peilloze diepten van de vernederde, geketende en getergde ziel door mensenkelen een uirweg vond. Wat een publiek! De stakkers met hun uitgeteerde lijven en doodskopgezichten. Sommigen waren zo mager dat ze wellevende geraamten geleken."A. de Vletter:p.Het 'Buchenwaldbegon aldus: 'A is Adolf, de bron van alle kwaad I B is de burger die de ellende ondergaat I C is de censuur die alle vrijheid smoort I het dieventuig dat niet in Holland hoort.' (Club van Ex-Geïnterneerden voorverzameld door J. A. H. Rijshouwer, bundelp.JoJuda: 'Twee episoden'
, p.
Geen wonder dat juist Juda later de gemoedstoestand waarin de gijzelaars verkeerden, aanduidde als een 'voortdurend (zweven) tussen de uitersten van ogenschijnlijke innerlijke vrede en momenten van panische angst.'!
Die angst lag eigenlijk steeds op de 10er 2 en daar was, gegeven de realiteit van het concentratiekamp, ook alle reden voor. Ook in hun eigen gedragingen leerden de gijzelaars met die realiteit rekening houden. Bij één gelegenheid gaven zij aan de SS door dat enkele gevangenen uit het kamp in hun barakken inbraak gepleegd hadden - de 'dieven'
werden toen eerst in de kampbunker onder handen genomen en vervolgens, aldus een der gijzelaars, 'voor de goede justitiële behandeling van hun '
zaak' naar de plaats van hun misdrijf gevoerd'
, 'beurs geranselde en geschopte klompen mensenvlees'
waren het toen nog maar."
Gevallen van diefstal werden nadien niet meer aangegeven.
Wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat Koch, de Kommandant van Buchenwald, er van meet af aan veel op tegen gehad heeft dat enkele honderden ontwikkelde en veelalook maatschappelijk vooraanstaande Nederlanders, jegens wie hij en zijn SS'ers zich tot hun ergernis zorgvuldig in acht moesten nemen, dagelijks konden aanschouwen wat in Buchenwald geschiedde. Of Koch ook pogingen aangewend heeft, hen naar elders verplaatst te krijgen, is niet bekend - bekend is wèl dat anderen zich daar moeite voor gegeven hebben. De Zwitserse regering, daartoe benaderd door de Nederlandse legatie te Bern, stelde voor dat de Nederlandse gijze
'wat de slechte gezondheidstoestand betreft'
, zo legde een der gijzelaars Rauters standpunt vast, 'dat is onze eigen schuld, We moeten meer aan wandelen en sport doen."
Was dat inderdaad Rauters'Dachau'
moest men vermijden), 'eine gesunde Betátigung' te geven in de Dachau'se Heillerdutergarten-, maar enkele weken later was de overbrenging naar Nederland geregeld. Daar had Seyss-Inquart in september het Grootseminarie in Haaren gevorderdê - medio november werd de groep uit Buchenwald, die toen nog ca. tweehonderdveertig gijzelaars omvatte, per trein naar Haaren gebracht. Onderweg kregen zij niets te drinken. Verschillende families in Nederland waren omtrent die overplaatsing naar een oord in of bij Den Bosch al ingelicht, want één gijzelaar had in een brief uit Buchenwald z.g. als groet geschreven: 'Dag, zoete lieve Gerritje'.
"
De Indische gijzelaars kwamen in Haaren in een groot en ruim complex terecht met een fraaie tuin en uitgestrekte sportvelden. In het gebouw waren leslokalen, spreekkamers, dienstvertrekken, een eetzaal en een kleine tweehonderd éénpersoonskamers (zij werden voor vier personen ingericht) die tevoren de seminaristen gehuisvest hadden. Er was een uitstekende keukeninstallatie en er was modern sanitair. 'Ik had dit alles zo niet verwacht'
, schreeflater een gijzelaar, 'en, naar mij bij herhaling bleek, hadden allerminst de vele andersdenkenden in ons midden dit verwacht. Bij velen van hen had het woord 'serninarie'
de verwachting opgewekt van een achterlijke inrichting in de binnenlanden van het donkere Zuiden'4 - nu, dat vielmee.p.
Afgezien van de betere materiële omstandigheden waarin de gijzelaars waren komen te verkeren, was het voor hen natuurlijk een grote verademing dat zij, hoewel nog steeds in Duitse gevangenschap, van de beklemming van Buchenwald verlost waren en weer in het eigen land vertoefden. De overbrenging uit Buchenwald zag men als een vorm van Duitse toegefelijkheid - zou de bezetter dan niet verder gaan en alle Indische gijzelaars vrijlaten? De hoop daarop groeide toen in de eerste maanden van '42 heel Nederlands-Indië door Japan bezet werd. Velen uit de groep in Haaren (die niet wist dat een groot deel van de in Indië geïnterneerde Rijksduitse mannen tijdig naar Brits-Indië overgebracht was-) namen toen aan dat de grond voor hun gijzeling weggevallen was en begrepen niet waarom zij vastgehouden werden. Vastgehouden niet alleen maar wéér overgeplaatst: nu, in mei' 42, naar het Kleinseminarie 'Beekvliet'
in Gestel waar de Indische gijzelaars aan de eerste groep anti-verzet-gijzelaars toegevoegd werden. 'Het was ontstellend'
, aldus een van die laatste gijzelaars, 'wat die Indische groep allemaal meegebracht had: twee piano's, een orgel, een filmapparaat, tuinstoelen, een luidspreker-installatie, een boekerij van tweeduizend werken, tuingereedschap in alle mogelijke vormen, planten, bloemen en zelfs twee poezen met kroost, vormden de bagage, welke wij werkelijk met open mond zagen uitladen'"
typische reacties van 'onervaren'
gijzelaars op anderen die al meer dan anderhalf jaar gijzeling achter de rug hadden. Er waren meer van dergelijke reacties. 'ondanks de aangeknoopte vriendschapsbanden zijn'
, zo noteerde H. van Wermeskerken, een der Indische gijzelaars, medio mei in zijn dagboek, 'de Nederlandse en de z.g. Indische gijzelaars toch nog duidelijk in twee groepen gescheiden. Wij voelden ons in kampervaring verre superieur aan de groentjes van Nederlanders, die pas zijn opgepikt, nog bangelijk zijn en nog niet weten hoe je met die Moffen moet omspringen. Zij daarentegen zien ons als een troepje door de gevangenis gedegenereerden, waar alle fut uit is en waar ze dan maar een beetje medelijden mee hebben, denkende: het kan met ons over anderhalf jaar ook zo ver zijn! Dat komt omdat de nieuwelingen zich met een laaiend enthouwij komen op dit gebeuren in deel II terug. 2 B. H. van der Gijzel (ps. van]. E. Boddens Hosang): St. Michielsgestel. Herinneringen uit hetgijzelaarsleven
Uiteraard had het samenzijn met de anti-verzet-gijzelaars voor de Indische een groot voordeel: voor het eerst werden zij ingelicht over wat zich, althans voorzover de anti-verzet-gijzelaars dat wisten, in de voorgaande periode in bezet gebied afgespeeld had. Vanbelang was ook dat de groep van die anti-verzet-gijzelaars een veel bredere sociale samenstelling had dan de Indische groep (daarvan gaven wij al een beeld in deel 5). 'Er was in dat treffen'
, aldus Geyl, 'voor ons iets bijzonder verfrissends. 't Was of wij na meer dan anderhalf jaar terzijde gestaan te hebben, opeens weer in de problemen, in de noden en verwachtingen van de Nederlandse samenleving onder de bezetting ondergedompeld werden.P Die frisheid bleef evenwel niet gehandhaafd - bovendien deden zich twee omstandigheden voor die de tegenstelling tussen de Indische en de anti-verzet-gijzelaars markeerden. De eerste was dat medio augustus vijf anti-verzet-gijzelaars gefusilleerd werden (daarover straks meer), de tweede dat de bezetter omstreeks diezelfde tijd als gevolg van een artikel in het weekblad van de NSB, Volk en Vaderland, waarin verontwaardigd opgemerkt was dat de gijzelaars in de Brabantse kampen meer pakketten kregen dan de Nederlandse vrijwilligers aan het Oostelijk front, het Nederlandse Rode Kruis het verbod oplegde, nog pakketten naar die kampen te sturen (familieleden mochten met de rechtstreekse toezending van eigen pakketten doorgaan). De pakketten van het Internationale Rode Kruis kregen nu dus extra betekenis; die pakketten ('met heerlijke blikjes vlees'
") waren evenwel louter voor de Indische gijzelaars bestemd. Er ontstonden spanningen. 'Het niet doorgaan van onze vrijlating heeft ons'
, aldus van Wenneskerken eind september' 42 in zijn dagboek,"
'prikkelbaar, onverschillig en veeleisend gemaakt ... Wij vrezen dat onze groep verloren zal gaan in en vroeg of laat gelijkgeschakeld zal worden met de andere gijzelaars hier, terwijl wij toch onder internationaal toezicht staan en daaruit bijzondere privileges voortvloeien die we niet gaarne zouden missen. Bovendienvan Wermeskerken: Dagboekmeiin Rijshouwer en van Wermeskerken:p.Geyl: Voorwoord inp.a R.Boer:(z.j.), p.van Wermeskerken: Dagboeksept.in Rijshouwer en van Wermeskerken:p.
Het rekest (dat, naar wij aannemen, de Duitsers, voorstanders als zij waren van het splitsen van groepen, niet onwelkom was) werd ingewilligd en eind oktober '42 werden de Indische gijzelaars, nu geslonken tot ca. tweehonderd man (enkele tientallen waren in de voorafgaande maanden ontslagen), naar een ander gebouw in Gestel overgebracht, de al genoemde katholieke jongenskostschool 'De Ruwenberg'
. Zij kregen daar nieuwe privileges. 'Beekvliet'
was met prikkeldraad om.geven en stond onder een bewaking van schildwachten, maar de Duitse Kommandant van 'Beekvliet'
, onder wie ook 'De Ruwenberg zou ressorteren, zij het met een aparte Unterleommandant, verklaarde zich bereid, 'De Ruwenberg niet met prikkeldraad af te sluiten en de bewaking te beperken tot één enkele schildwacht bij de toegangspoort, mits alle gijzelaars aan hun kampoudste, de twee-en-veertigjarige Indische bestuursambtenaar 1. B. Mennes, zouden beloven dat zij niet zonder zijn voorkennis en instemming 'De Ruwenberg'
zouden verlaten. 'Daarover ontstaat natuurlijk'
, noteerde van Wermeskerken, 'nogal wat discussie, want velen zien dit als een soort hulp aan de Moffen' (dat was het ook) 'en het kost dan ook heel veel moeite om allen de persoonlijke belofte te doen afleggen'
2 - de gehele regeling kon natuurlijk alleen doorgaan wanneer inderdaad elke Indische gijzelaar persoonlijk de gevraagde toezegging deed (hetgeen geschiedde); wij nem.en2 H. van Wermeskerken: Dagboek (24 okt. 1942) in Rijshouwer en van Wermeskerken: Vier jaar Indisch gijzelaar,
'De Ruwenberg'
verzet had) raakte jegens Mennes steeds kritischer gestemd. Zij verweet hem en zijn medewerkers ('de bonzen'
I) dat zij een ondoorzichtig beleid voerden en zich nogal wat voorrechten lieten aanleunen, maar toen het op een algemene bijeenkomst der Indische gijzelaars, die onder het voorzitterschap van de Amsterdamse hoogleraar in de philosophic prof dr. H. J. Pos plaarsvond", op stemmen aankwam, ging een meerderheid er accoord mee dat Mennes (die er op gewezen had dat hij via zijn relaties de positie der gijzelaars had kunnen verbeteren) als kampoudste aanbleef; er kwam toen wel een nieuwe 'Commissie van Bijstand'
, prof. dr. J. H. A. Logemann, hoogleraar aan de Rechtshogeschool te Batavia (Djakarta), werd er voorzitter van.
Enkele meer algemene aspecten van het bestaan der Indische gijzelaars in 'De Ruwenberg'
willen wij elders in dit hoofdstuk nog behandelen hier beperken wij ons tot de vermelding dat er in juli' 43 nog maar honderdvijftig gijzelaars tot de groep behoorden, dat drie van de vier resterende Joden eind juli op een ochtend vroeg (0111. 5 uur) bij verrassing weggehaald en naar Westerbork gebracht werden (men zag daarbij Jo Juda over het hoofd), dat medio oktober opeens dertig personeelsleden van het Amsterdamse kantoor van de Koninklijke Pakketvaart-Maatschappij (de in Indië zeer bekende KPM) aan de gijzelaars toegevoegd werden", en dat, gelijk reeds vermeld, de laatste Indische gijzelaars medio september '44 in het nagenoeg lege kamp Vught op vrije voeten werden gesteld.
Het beleid dat van Duitse kant met betrekking tot de Indische gijzelaars is gevoerd, is nogalondoorzichtig geweest. Dat heeft samengehangen met het feit dat het de resultante was van tegengestelde krachten. Reichsaussen minister Joachim von Ribbentrop en de Leiter van de Auslands-Organisation
'verzoeningspolitiek'
in Nederland met een hypotheek had moeten belasten welke hij dan welnaar vermogen beperkt had maar toch niet had kunnen voorkomen. En dan die ongelukkige internering in Buchenwald! De terugvoering der gijzelaars naar Nederland had Seyss-Inquarts instenuning, jahij wilde verder gaan: medio '42 (Indië was door Japan bezet) legde hij tot tweemaal toe aan het Auswärtige Amt het denkbeeld voor, de resterende Indische gijzelaars vrij te laten; toen von Ribbentrop nog niets van zich had laten horen, ging Bohle, met wie Seyss-Inquart in Berlijn gesproken had, met die vrijlating accoord, maar op voorwaarde dat de in mei en juli opgepakte anti-verzet-gijzelaars tevens als gijzelaars inzake Indië zouden fungeren. Bene, von Ribbentrops vertegenwoordiger in Den Haag, stuurde het Auswärtige Amt hieromtrent bericht op zaterdag 8 augustus' 42 dat was evenwel de dag waarop SeyssInquart met drie van zijn Generalkommissare (Rauter, Schmidt, Wimmer) en Wehrmachtbefehlshaber generaal Christiansen overleg pleegde over de eis van het Oberkommando der Wehrmacht dat als represaille wegens een, overigens mislukte, aanslag op een Duitse troepentrein in Rotterdam twintig anti-verzet-gijzelaars gefusilleerd zouden worden. Het werden er vijf. Hun dood nu wekte zulk een immense verontwaardiging in bezet gebied dat Seyss-Inquart, zo vermoeden wij, er nadien niet zo veel meer voor voelde, aan een van de twee groepen gijzelaars in haar totaliteit de vrijheid te hergeven: dat zou, zo nemen wij aan, volgens hem aan de bevolking in
Daar bleef het bij.
De illegale acties breidden zich in '43 van maand tot maand uit, het kwam in de lente tot de grote uitbarsting der April-Meistakingen - en de anti-verzet-gijzelaars werden met rust gelaten. Dat was kennelijk conform Seyss-Inquarts bedoelingen. Die bedoelingen werden enkele maanden later duidelijk door hem uitgesproken. Eind oktober' 43 deelde hij namelijk in een rondschrijven aan zijn Generalleommissare en Beaujtragten alsmede aan Harsters opvolger als Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, Naumann, mee dat hij voornemens was, 'das Geisellager Michielsgestel' ('Beekvliet'
èn 'De Ruwenberg'
) 'in seiner bishetigen Bestimmung au.fzugeben, da letzten Endes im gegebenen Palle au] die dort in Hajt befindlichen Manner nicht zurück gegriffen wlrd und dieselben daher au] billige Art eine Märtyrergloriole erhalten.»
Het duurde toen toch nog meer dan tien maanden voor de laatste gijzelaars, een kleine groep anti-verzet-gijzelaars uitgezonderd, in vrijheid gesteld werden. Waarom dat uitstel? Wij weten het niet. Het kan zijn dat de Sicherheitspolizei of de Wehrmacht zich verzet heeft (de Wehrmacht, bevreesd voor volksopstanden, wilde steeds zoveel mogelijk gijzelaars in handen hebben) dan wel dat beide bezwaar hadden. Hoe dat zij, Seyss-Inquart blééf doen wat hij al gedaan had voordat in oktober '43 zijn rondschrijven uitging: zonder de groepen gijzelaars geheel op te heffen, holde hij ze uit door, los nog van enkele honderden individuele gevallen, hele kategorieën of althans flinke aantallen tegelijk vrij te laten: uit de Gestelse groep (de in
' 40 als Indische of anti-verzet-gijzelaars opgepakt waren"
, nog maar ca. tweehonderdzeventig over waren toen 'Beekvliet'
en 'De Ruwenberg'
eindelijk werden ontruimd. Dat die tweehonderdzeventig op enkele uitzonderingen na (waarom er vijftien tot mei '45 vastgehouden zijn, is onduidelijk) medio september '44 vrijgelaten werden, notabene in een situatie waarin veel Duitsers een soort volksopstand in Nederland vreesden, onderstreept alleen maar dat het inderdaad voor de bezetter vaststond dat hij de Brabantse gijzelaars 'letzten Endes' met rust zou laten.
Deze conclusie die men achteraf aan de (weinige) bewaardgebleven stukken en, wat belangrijker is, aan de feiten kan verbinden, was de tijdgenoot onbekend. Vooral doordat aan de geleidelijke vrijlating van groep
Op zaterdagavond 8 augustus '42 werd '
op bevel van de Weermachtsbevelhebber in Nederland' (aldus de tekst) door de Nederlandse pers en radio een bekendmaking van Rauter wereldkundig gemaakt waarin meegedeeld werd dat daags tevoren een aanslag gepleegd was op een trein van de Wehrniacht; hadden de daders zich niet vóór vrijdag 14 augustus te middernacht bij de politie gemeld of waren zij dan niet opgespoord, dan zou 'teruggegrepen worden op een aantal gijzelaars die met hun leven voor dergelijke daden van sabotage borg staan'
.
Of deze door Radio Hilversum uitgezonden bekendmaking al diezelfde zaterdagavond tot sommige anti-verzet-gijzelaars in Haaren en Gestel doorgedrongen is, weten wij niet, in elk geval was zij zondag aan het einde van de ochtend uit de inmiddels gearriveerde zaterdagavondbladen aan allen bekend. 'Nu heerst er toch even een druk'
, schreefkorte tijd later in een soort dagverslag een der Gestelse gijzelaars, Paul G. S. Guennonprez (na zijn ontslag een van de naaste medewerkers van Gerrit van der Veen l). 'Plotseling is het ernst en het zijn zij die het hardste riepen, die nu klein, o zo klein en zo wit zijn. Het geval wordt besproken, de kansen gewikt en gewogen: " t Gebeurt niet, nog nergens is het gebeurd', " t Is alles geënsceneerd' '
2 dat waren dezelfde optimistische interpretaties die bij de bevolking in bezet gebied de ronde deden. Dat de bezetter willekeurige Nederlanders zou laten doodschieten wegens een verzetsdaad waaraan zij, opgesloten als zij waren, part noch deel konden hebben gehad, leek ondenkbaar. Maar niet allen waren zo optimistisch. Ds. K. H. E. Gravemeyer, een van deconcentratiekampen. 2 Dagverslag van P. G. S. Guermonprez in Gedenkboek Gijzelaarskamp 'Beekv/iet' (I946), p.'Ze kwamen terug één na één'
, aldus Guermonprez, 'zeer bedrukt, men zegt, dat enkelen huilden.P Begrijpelijk is het dat de bijna vijf-en-tachtig gefotografeerden vreesden dat zij de groep vormden waaruit, kwam het zo ver, een onbekend aantal geëxecuteerd zou worden; in Gestel kregen twee van de vijf-entwintig een flauwte. In Haaren hield de Nederlandse kampleider, prof dr. ir. J. Goudriaan, de op non-actief gestelde president van de Nederlandse Spoorwegen (hij was in oktober '40 als Indisch gijzelaar opgepakt, na enige tijd vrijgelaten, maar in juli '42 opnieuw in gijzeling genomen) aan de maaltijd een toespraak waarin hij, aldus de dagboek-aantekening van een medegij zelaar, 'er op wijst dat, hoewel hij tot dusver de zaak nogal eens raillerend behandeld heeft, een ieder zich er bewust van dient te zijn, dat het een ernstige zaak is waarvoor wij hier zijn en dat ons lot is te vergelijken met dat van een soldaat die zijn leven inzet, hoewel onze positie minder gemakkelijk te aanvaarden is, omdat we niet strijden kunnen ... Hij bleek daarna zeer onder de indruk."
De spanning steeg, eerst op donderdag 13 augustus (toen werden honderd nieuwe gijzelaars, onder wie een aantal Rotterdammers, Gestel binnen(J.2 P. G. S. Guermonprez in Gedenkboek Gijzelaarskamp 'Beekvliet', p. 78. 3 (RvO)
Met goedkeuring van Christiansen hadden, zoals wij reeds in deel 6 (hoofdstuk 2) beschreven, Seyss-Inquart, Rauter en Schmidt inmiddels vastgesteld wie, als de daders van de aanslag zich niet alsnog zouden aanmelden of alsnog gegrepen zouden worden, gefusilleerd zouden worden. Eerst hadden zij vijf Rotterdammers uitgekozen, maar op voorstel van Schmidt was, vermoedelijk op donderdag 13 augustus, besloten om twee van de vijf te vervangen door twee anderen met wie, naar Seyss-Inquart, Rauter en Schmidt aannamen, koningin Wilhelmina zich in het bijzonder verbonden voelde: o. E. G. graaf van Limburg Stirum, een nazaat van een van de leden van het Driemanschap van 1813, en A. baron Schimmelpenninck van der Oye, in wie de Duitsers vermoedelijk (maar dan ten onrechte) een afstammeling zagen van de raadpensionaris uit de Franse tijd. Van Limburg Stirum bevond zich al onder de gijzelaars te Gestel, Schimmelpenninck woonde op Schouwen; hem had de 'SD'
in mei en juli '42 vergeefs gezocht op een oud Haags adres. Hij werd nu op vrijdag 14 augustus gearresteerd en naar Gestel overgebracht. Daar bevond zich onder de gijzelaars ook een van de drie Rotterdammers wier namen gehandhaafd waren: mr. R. Baelde, De twee andere Rotterdammers, Chr. Bennekers en W. Ruys, behoorden tot de gijzelaars die in juli opgepakt waren - zij zaten in Haaren opgesloten.
Aan Duitse kant was vastgesteld dat de vijf geselecteerden, mocht het zo ver komen, omstreeks zonsopgang gefusilleerd zouden worden op een open plek in de bossen bij Goirle, even bezuiden Tilburg; daarvóór zouden zij samengebracht worden, niet in Haaren dat dicht bij Tilburg ligt, maar in het niet ver van Den Bosch gelegen Gestel. Daar zouden in de nacht Baelde, van Limburg Stirum en de pas binnengebrachte Schirnmelpenninck met zo min mogelijk gerucht op hun slaapzaal van hun bedden gelicht worden (de Duitsers waren bevreesd voor daden van verzet van de overige gijzelaars) - vóórdien zouden Bennekers en Ruys uit Haaren naar Gestel worden overgebracht.
Vrijdagavond trok opeens een groot aantal gewapende Duitse militairen'voor een verhoor'
, zei Goudriaan tegen andere gijzelaars. Bennekers en Ruys begrepen wat hun boven het hoofd kon hangen. 'Dit is het einde'
, zei Bennekers - 'hij neemt'
, aldus een ooggetuige, 'drie broomtabletten voor de zenuwen. Hij huilt niet maar de wanhoop is op zijn gezicht te lezen."
Ruys was de rust zelve. 'Dit staat mij niet aan, dit is heel ernstig', zei hij - Goudriaan wees hij op een afscheidsbrief die hij in de voorafgaande dagen geschreven had. 2 'Hij kijkt mij glimlachend aan'
, aldus, in een kort nadien geschreven verslag, een ander lid van de Haarense groep, de zenuwarts dr. Th. van Schelven. 'Zijn gezicht is vol vrede en waardigheid. Hij heeft geen hulp nodig Ik merk aan zijn blik dat hij dat allang wist, er op voorbereid was."
Dan, nadat Ruys, door Duitse militairen begeleid, verdwenen is:
'Alles is nu stil. De wacht is weg. We doen de deuren zachtjes open, loeren in de gangen. Overal gebeurt hetzelfde. Gefluister, dan opeens iemand die de gang opstapt, en een stem, die gewoon spreekt. De ban is gebroken. Een algemeen medelijden met het slachtoffer spreekt uit alle zinbrokken, die je oor treffen. Maar daaronder spreekt uit de klemtoon der woorden, uit de vochtige blikken hetzelfde gevoel, dat ik als een grote blaas in mijn borst voel drukken: ik niet. Dat gevoel is zo groot, de vreugde is zo intens, de plotselinge verlichting is zo enorm, dat we zeker gedanst zouden hebben als schooljongens bij het begin van de vakantie, als het medegevoel met hem er niet geweest was."
Ook in het Kleinseminarie te Gestel trok op vrijdag 14 augustus een aantal Duitse militairen naar binnen. De Kommandant had door zijn Duitse stafleden lijsten van alle slaapruimten laten maken met de namen der daar gehuisveste gijzelaars en met vermelding wie een onder-, wie een bovenbed had. Baelde werd nog apart getoond aan de man die hem tegen middernacht moest ophalen: in diens aanwezigheid kwam de Kommandant 's avondsJ.'Ik voel geen haat meer'
, waren de laatste woorden die zij hem hoorden zeggen.' Elders in het gebouw werden van Limburg Stirum en Schimmelpenninck weggehaald terwijl, schijnt het, verscheidenen van hun kamergenoten niets merkten, de schrijver Simon Vestdijk 'sliep door alles heen, terwijl', schreef hij later, 'twee of drie bedden van mij van Limburg Stirum werd gehaald.f
Op de plaats in het gebouw waar de drie Gestelse en de twee Haarense gijzelaars samengebracht werden, konden de drie Gestelse nog van een enkeling afscheid nemen - Baelde van een oom, mede-gijzelaar (aan wie hij speciaal vroeg, de religieus-socialistische voorman dr. w. Banning, die ook in Gestel gegijzeld was, te danken voor het vele dat hij hem in zijn leven had geschonken), van Limburg Stirum van zijn broer c. W. graaf van Limburg Stirum. 'Ga zitten en steek een sigaret op'
, zei hij tegen die broer, 'ik ben aan mijn brief bezig'
": de afscheidsbrief aan zijn vrouw. Schimmelpenninck, de jongste van de vijf (hij was acht-en-twintig, zijn vrouw was in verwachting), doorleefde de laatste nacht van zijn leven, 'met eenmoed en een nobelheid die'
, aldus een in het Gedenkboek Gijzelaars kamp Haaren opgenomen 'In memoriam'
, 'niet te bevatten zijn. Rustig neemt hij zijn laatste beschikkingen, schrijft een order aan de bank, zijn vrouw het nodige geld uit te keren ... , ontvangt een notaris om zijn uiterste wil op te stellen' (dit was een gijzelaar, haastig gewekt) 'en schrijft een afscheidsbrief aan al de zijnen."
Aan een van de drie predikallten (alle drie gijzelaars) die geestelijke bijstand mochten verlenen aan de vijf die nog maar enkele uren te leven hadden, gaf Schirnrnelpenninck op, welke bijbelteksten in hun samenzijn behandeld moesten worden. 'Ik hoop en vertrouw'
, zei hij ten afscheid tegen de predikant, 'dat mijn dood nog vrucht mag afwerpen voor de zaak Vall ons vaderland, Dat is een rechtvaardige zaak en daarvoor ben ik bereid te sterven."
Zaterdagmorgen vroeg, tegen drie uur, werden de vijf weggevoerd. Drie waren er die, toen zij voor het vuurpeleten stonden, de blinddoek weigerden - slechts van één kennen wij de naam: Bennekers.3 R. Peereboom: Gijzelaar in Gestel, p. 66. 4 Gedenkboek Cijzetaarsleamp Haaren, P.38. 5
Op het uur waarop aan de overige gijzelaars mededeling van de executies zou worden gedaan, waren de plaatsen waar dit zou geschieden (in Haaren een groot veld in de tuin, in Gestel een van de twee voetbalvelden), door de Duitsers omringd met aanvankelijk verdekt opgestelde, zwaargewapende militairen. In Haaren liepen de gijzelaars, niet wetend wat er te geschieden stond, eerst in de tuin rond, zwijgend. 'We kijken elkaar niet aan'
, aldus van Schelven. 'Zelfs gepraat wordt er niet. Dan rijzen me de haren te berge. Daar tussen de struiken staat een machinegeweer, er achter is de helm te zien van de liggende man. Daar nog een! Daar achter op de wal ook een, achter een struik. Massa-executie, valt me in. Ik zeg niets ... een heel enkele ziet het maar, daaronder ook de man naast mij. We zien elkaar aan, zijn gezicht is bleek en verwrongen. Het zweet staat op ons voorhoofd, onze ogen komen naar voren uit de kassen, onze lippen beven.'
1
Er wordt een carré gevormd. Lopen van geweren en van mitrailleurs worden op de gijzelaars gericht. De Kommandant verschijnt, in gala-uniform, met enkele andere Duitsers naast zich. Twee gijzelaars vallen flauw - men laat hen liggen, De overigen horen, eerst in het Duits, dan in het Nederlands, eenlange tekst waarin de bezetter zijn handelen toelicht, aan het eind volgen de namen der vijf gefusilleerden, twee uit Haaren: Bennekers en Ruys. 'Naast me'
, aldus een gijzelaar, 'wil een grauwende, vuist-gebalde kerel naar voren springen. We houden hem tegen, hebben de grootste moeite. Het was Ruys' beste vriend. Tranen lopen over zijn wangen.P 'Sie können abtreten', roept de Kommandant. Enkelen beginnen daarmee. Dan, plotseling, Goudriaans stem: 'Staan blijven! Stilte om onze gevallen kameraden te herdenken!'
Talrijke katholieken knielen op de grond, zij en vele anderen prevelen gebeden. Na twee minuten gaat men langzaam uiteen.
In Gestel speelde zich ongeveer hetzelfde Duitse ceremonieel af, met dien
1 Th. van Schelven:p.Leenderts:(z.j.), p.
De rest van de dag, tot vier uur 's middags, scheerden af en toe Duitse jachtvliegtuigen laag over beide kampen heen. Dat was als intimidatie bedoeld - een nodeloos gebaar. De gijzelaars gevoelden zich volmaakt machteloos.
Daags daarna, op zondag, vond in Gestel een herdenkingsdienst plaats waarin de gereformeerde hoogleraar dr. K. Dijk, voorging; alle aanwezigen zongen de verzen 4 en 5 van Gezang 282 verzen die in Buchenwald door de Indische gijzelaars telkens na de dood van een hunner gezongen waren, bij veertien gelegenheden dus.! In Haaren kwamen alle gijzelaars op zaterdagmiddag bijeen; hier spraken de Leidse zendingsdeskundige prof dr. H. Kraemer en de vicaris vanhet bisdom Den Bosch, mgr. F. N. J. Hendrikx.ê 'Gijzelaar zijn'
, zei Kraemer,
'houdt in, voortdurend te verkeren op de grens van tijd en eeuwigheid, van leven en dood ... Ons gijzelaarschap worde door ons niet ervaren als een blind lot dat over ons is gekomen, maar als een taak en een verantwoordelijkheid, waarin om de hoogste en diepste goddelijke en menselijke dingen gestreden wordt. Wij hebben ons nu bewust te maken dat gijzelaar-zijn niet een blind lot is, maar het bekleden van een plaats aan dit schrikkelijke maar grootse front waarin zovele miljoenen elk weer op een andere wijze betrokken zijn.'
De verzen luidden: 'Geen vijand vrees ik als Gij bijzijt / Tranen en leed zijn zonder bitterheid / Waar is,dood, uw schrik? Graf, waar uweer? / Meer dan overwilmaar blijfin de Heer', en: 'Houd hoog Uw kruis voor mijn verdonkrend oog / Licht in de schemer, leid mij naar omhoog I/De morgen daagt, de schaduw gaat voorbij: / in dood en leven, Heer, blijf mij nabij l' 2 Teksten in Gedenkboek Gijzelaarskamp Haaien, p. 65
Dat de gijzelaars in Haaren en Gestel met heftige verontwaardiging kennis genomen hadden van de executie van vijf hunner, spreekt vanzelf ('de bloedige strepen die nu getrokken worden, zijn, vrees ik', schreef Banning aan zijn gezin, 'in geen twee generaties uit te wissen"
), maar naast die verontwaardiging was er ook een begrijpelijke angst voor het eigen lot. Wie zouden de volgende slachtoffers zijn? Volgens welke criteria hadden de Duitsers Baelde, Bennekers. van Limburg Stirum, Ruys en Schimmelpenninck eigenlijk uitgekozen? Dat was niemand duidelijk. Menigeen besloot, voortaan jegens de bezetter een zekere voorzichtigheid in acht te nemen. Kort na de r sde augustus werden de gijzelaars man voor man in de bureaus van de Kommandanten geroepen waar hun een reeks politieke vragen voorgelegd werd die zij in Haaren schriftelijk, in Gestel mondeling moesten beantwoorden. Zodra de eerste ondervraagden hadden kunnen meedelen, hoe die vragen eigenlijk luidden, werd in Haaren door de kampleiding geadviseerd, het antwoord op de vraag 'königstreu?' uit de weg te gaan door in te vullen: 'Ik beschouw het Koninkrijk der Nederlanden als nog in oorlog met Duitsland'
. Volgens Linthorst Homan waren er op de ca. zevenhonderd gijzelaars die op dat moment in het kamp aanwezig waren, niet meer dan vijf of zes die de vraag 'leonigstreu?' met een eenvoudig 'ja'
beantwoordden (Homan zelf was een van die vijf of zes), en vulde ongeveer twintig procent achter de vraag: 'deutschfreundlich?' 111: 'Nicht deutschjeindlich", 2 In Gestel werd, aldus Vestdijk,
'op de vraag 'königstreu?' meestal wel bevestigend geantwoord ... Maar er werd ook gevraagd: 'deutschfreundlich?' ... Dan mocht men gaan draaien ... Als mijn geheugen mij niet bedriegt, heb ook ik het in de cultuur gezocht en het was zeker de waarheid geen geweld aangedaan, toen ik verklaarde, altijd veel aan de Duitse cultuur te hebben gehad - een toch nogal lafhartig antwoord, waarvan de ironie ál te diep verscholenwas.' 3
Dr. J. W. Meijer Ranneft, oud vice-president van de Raad van NederBrief,3aug. 1942,vanBanningaanzijngezin(DoeII-375A, a-26).J. Linthorst Homan: 'Korte notities'
(22april 1945),p. 12(CommissieOnderzoekNederlandse Unie, II c). a S. Vestdijk: 'Sint Michielsgestel'
,mei 1956,p. 134.
Wij hebben te wemig gegevens om te kunnen beoordelen hoe lang het vooruitzicht, mogelijkerwijs zelf ook gefusilleerd te worden, de gijzelaars of althans vele gijzelaars gekweld heeft. Wij nemen aan (nadere gegevens terzake ontbreken) dat die angst medio oktober' 42 geactiveerd werd, toen, zoals wij reeds in deel 6 beschreven, weer drie gijzelaars (twee uit Haaren: J. Haantjes en mr. H. W. Vrind, en één uit Gestel: J. van den Kerkhoff) voor een vuurpeleton werden geplaatst, samen overigens met twaalf gevangenen uit het concentratiekamp Amersfoort: tien communisten en twee revolutionair-socialisten''
, maar het lijkt ons plausibel dat, gelijk reeds opgemerkt, nadien de angst veel minder werd toen de talrijke illegale acties waaromtrent ook de legale pers soms berichtte, niet tot het fusilleren van nieuwe gijzelaars leidden en de anti-verzet-gijzelaars, sinds begin '43 op vier na allemaal samengebracht in '
Beekvliet'ê en gescheiden van de Indische gijzelaars die in het gebouw '
De Ruwenberg vertoefden, zelfs ten tijde van de April-Meistakingen met rust gelaten werden. Daar kwamen nog twee factoren bij welke de bezorgdheid, het leven te zullen verliezen, verminderden: het overgrote deel van de gijzelaars werd geleidelijk vrijgelaten en het verblijf in gijzeling kreeg als gevolg van allerlei gunsten allengs een karakter waar de gijzelaars zelf niet veel meer van begrepen; het deed Vestdijk later schrijven dat het 'groteske lieden'
waren geweest die hem en de andere gijzelaars vastgehouden hadden.?
Van de drie complexen waarin de gijzelaars in Noord-Brabant ondergebracht waren, was het Haarense Grootseminarie uit een oogpunt van behuizing het geschiktst: het had, gelijk reeds vermeld, een kleine tweehonderd slaapkamers, zodat een groot deel van de ca. achthonderd gijzelaars die er in juli' 42 aankwamen, wat het slapen betrof, in kleine groepjes ondergebracht konden worden; de rest sliep op slaapzalen. Het Grootseminarie had voorts, evenals de jongenskostschool 'De Ruwenberg'
, binnen de omheining een grote tuin. In Gestel waren het Kleinseminarie 'Beekvliet'
en 'De Ruwenberg'
ten aanzien van de behuizing minder comfortabel en 'Beekvliet'
had maar een kleine tuin (maar ook een sportveld). Ongemakken van deze aard werden door sommige gijzelaars hoog opgenomen, anderen tilden er licht aan. Kleine conflicten bleven niet uit; die moesten dan opgelost worden door de Nederlandse kampleiders die, met machtiging van de Duitse Kommandanten. intern de verantwoordelijkheid droegen voor alles wat organisatorisch geregeld moest worden.
Van die Kommandanten zullen wij geen bijzonderheden geven, behoudens dat wij willen opmerken dat SS-Obersturmführer Albert Konrad Ge111111eker van juni '42 af fungeerde als Kommandant van het kamp 'Beekvlier'
('een slaaf, een benauwd handlangertje' volgens een der gijzelaars: 'hij kan niet eens keffen en schnauzen'l) - Gemmeker werd in oktober' 42 tot Kommandant van het [udendurchgangslager Westerbork benoemd en in dat verband hebben wij in hoofdstuk 7 meer over hem te schrijven. Wat de Nederlandse kampleiders aangaat: de kampleider in Haaren, prof. Goudriaan, noemden wij al; zijn functie viel weg toen de Haarense anti-verzet-gijzelaars in de periode oktober '42-januari '
43 naar 'Beekvliet'
overgeplaatst werden (het waren er in totaal ca. tweehonderdnegentig). In 'Beekvliet'
trad eerst de kampoudste van de Indische gijzelaars, Mennes, als kampleider op, maar toen de Indische groep in oktober '42 naar '
De Ruwenberg verdween, ging de Delftse hoogleraar prof dr. ir. W. Schermerhorn die functie uitoefenen. Schermerhorn heeft dat meer dan een jaar lang gedaan''
: hij wist, aldus een gijzelaar, 'door zijn kalmte en ernstige blijmoedigheid steeds de goede toon te vinden om het soms inzinkend geduld weer op voortreffelijk peil te brengen.P In
'Beekvliet'
al verlaten, het is Schermerhorn geweest die veertien maanden als kampleider fungeerde in de periode van het 'echte'
Gestel en wij menen te mogen schrijven dat hem. niet de leiding van het eerste naoorlogse kabinet zou zijn toevertrouwd indien hij in Gestel niet getuigenis had afgelegd van bijzondere capaciteiten. Hij was een toonbeeld van geduld, redelijkheid en humaniteit, er ging warmte van hem uit en hij verloor nooit de moed.
Wat hun voeding betreft, hebben zo al niet alle dan toch wel talrijke gijzelaars het na enige tijd in de Brabantse karnpen eerder beter dan slechter gehad dan de meeste andere Nederlanders. De gijzelaars hadden hun distributiestamkaarten thuis gelaten (hun gezinnen konden dus de voor de gijzelaars bestemde bonkaarten blijven betrekken) - die stamkaarten hadden ze in de kampen niet nodig want het rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd deed aan de Kommandanten toewijzingsbonnen (coupures) toekomen, die berekend waren op de normale rantsoenen. Van dat 'officiële'
voedsel werd door de Duitsers heel veel gestolen. In Gestel duurde het bijvoorbeeld meer dan een jaar voor de gijzelaars uit de toewijzingen suiker kregen. 'Geen van ons'
, aldus een anti-verzet-gijzelaar die van juli tot eind december' 42 in Haaren opgesloten zat,
'heeft ooit het normale rantsoen gehad. Slechts enkele dagen werden we, in den beginne, getracteerd op een kop lauwe ondermelk. Spoedig maakte deze plaats voor's morgens en'
s avonds een mok surrogaat-koffie, ondrinkbaar door de wijze waarop ze was toebereid ... Na de eerste dagen zagen we geen melk meer. Suiker kregen we nimmer, laat staan rookmaterialen, terwijl de gezamenlijke hoeveelheid verwerkt vlees per maaltijd waarschijnlijk geen half pond woog. Ons hele dagrantsoen bestond die maanden uit zes sneedjes brood, een halve liter koolsoep, 'n vingerhoed vol boter en (als belegging) meestal één lapje kaas (in kamptaal: cellofaan)."Leenderts:p.
Toen Ranter op I4 september '42 '
Beekvliet' inspecteerde (daar bevonden zich toen de Indische gijzelaars en de eerste groep anti-verzet-gijzelaars), kreeg hij te horen, 'dat de voeding in het kamp slecht (was).'! Waar al het gestolen voedsel gebleven is, weten wij niet precies. Vermoedelijk is een deel ten profijte van de Duitse verkopers in de zwarte groothandel verdwenen, verder nemen wij aan dat alle Duitsers die iets met de kampen te maken hadden, de staf van de Aussenstelle der Sicherheitspolizei und des SD in Den Bosch inbegrepen, zichzelf veel toegeëigend hebben en veel aan hun gezinnen en andere relaties in Duitsland hebben toegezonden, en tenslotte staat wel vast dat ook nog een deel van het voor de gijzelaars bestemde voedsel gebruikt is als voer voor de varkens ('tientallen, misschien een paar honderd'"
) welke de eerder bedoelde Duitsers er op nahielden.ê
Later werd de toestand beter. Niet dat er minder gestolen werd (de dagelijkse rantsoenen bleven klein), maar de alarmerende berichten uit de eerste weken en maanden (de gijzelaars kondennaar huis schrijven) droegen er toe bij dat hun aanzienlijke hoeveellieden levensmiddelen toegezonden werden, Gezins- en familieleden, vrienden en allerlei anderere relaties gingen pakketten sturen (gezinsleden konden daarbij gebruik maken van de distributiegoederen die zij met de bonnen der gijzelaars aanschaften), fabrikanten zonden soms grote voorraden naar de kampen, in Noord-Brabant en elders werden op het platteland speciale inzamelingen voor de gijzelaars gehouden, het Nederlandse Rode Kruis deed hun de gebruikelijke pakketten toekomen (met een onderbreking in de zomer van '42), en dan waren er, maar louter voor de Indische gijzelaars, de pakketten die via het Internationale Rode Kruis binnenkwamen, Speciaal de Indische gijzelaars ontvingen zoveel hulp van buiten dat velen hunner er ill de tweede helft van' 43 toe overgingen, uit hun kamp pakketten met levensmiddelen te sturen naar hun gezin of familie - die verzending van levensmiddelen werd begin' 44 door de Unter
J.J.'De Ruwenberg'
verboden, met weinig succes: de gijzelaars bezaten een eigen sleutel van de zaal waar de gecontroleerde pakketten ter verzending opgestapeld werden, en was die controle achter de rug, dan werden de verboden pakketten met levensmiddelen bij de gecontroleerde gezet. Er zijn in Gestel, waar als geschenken van met de gijzelaars meelevende Nederlandse firma's ook grote hoeveelheden wijnen binnenkwamen, 'maaltijden aangericht, met toasten bij voortreffelijke merken, waarover mij', aldus Vestdijk, 'past te zwijgen, al zie ik er niets verwerpelijks in.'!
Menige gijzelaar kon op zijn verjaardag de vrienden die hij in het kamp gemaakt had, een uitnemende maaltijd aanbieden. De derde verjaardag van prinses Irene (5 augustus' 42) werd in Gestel (men houde in het oog dat dit kamp toen al drie maanden bestond en dat er de Indische gijzelaars zaten die pakketten uit Genève kregen) door een aantal gijzelaars gevierd met een apéritief van vermouth met oude kaas en een lunch die, van de twee wijnen (Moezelwijn en een rode wijn) afgezien, bestond uit bouillon, een zalmsla 'met echte mayonnaise'
, een komkommersla, crackers, sandwiches met paté, 'een prachtige (héélovergekomen) taart met een grote oranje-suikerkroon gedekt', meloen en 'echte koffie met echte slagroom.P
Eerder vermeldden wij dat het de Indische gijzelaars, die in Buchenwald al hele lezingen-programma's achter de rug hadden, opviel met hoeveel energie de anti-verzet-gijzelaars in Gestel het houden van lezingen ter hand gingen nemen. In Haaren was het niet anders. Daar vormde prof. Goudriaan al op de derde dag waarop men in gijzeling was (17 juli '42), een commissie, bestaande uit de hoogleraren van Holk (voorzitter), V. J. Koningsberger en de Quay, die onmiddellijk werkprogramma's in elkaar zette als gevolg waarvan men tot december op vier ochtenden in de week (maandag t.e.m, donderdag) een wetenschappelijke lezing zou kunnen bijwonen. Lichtere onderwerpen kwamen spoedig in middaglezingen aan de orde. Ook over Nederlands-Indië werden reeksen voordrachten gehouden. Een eerste-hulpcursus werd georganiseerd en er werd les gegeven in verscheidene vakken en in het Frans, Duits, Engels, Spaans en Russisch. Al die ontwikkelingsarbeid
'De Volksuniversiteit'
. Zij werd voortgezet tot de laatste groep Haarense gijzelaars in januari' 43 naar '
Beekvliet' (Gestel) verplaatst werd.
Het in het Gedenkboek Gijzelaarskarnp 'Beekvliet' opgenomen overzicht der aldaar gehouden 'cursussen'
! vermeldt 58 onderwerpen - daarnaast waren er blijkens een tweede overzicht 35 studiekringen 2 en het daarop nog aansluitend derde overzicht van de 'causerieën en korte cursussen'
vermeldt enkele honderden namen en een nog veel groter aantal onderwerpen, 3 Wij willen aan de waarde van de cursussen, kort of lang, en van de causerieën niets afdoen (zij werden steeds door deskundigen gehouden"), wanneer wij opmerken dat het de studiekringen zijn geweest die 'Beekvliet'
een aparte plaats gegeven hebben in de politieke geschiedenis van Nederland, 'politiek'
dan in de ruimste zin genomen. Geen onderwerp was er met betrekking tot Nederlandse, Nederlands-Indische of internationale vraagstukken dat niet in een daarvoor opgerichte kring aan de orde werd gesteld. Soms waren dit kringen van gelijkgezinden: er waren een katholieke, een gereformeerde en een vrijzinnig-protestantse kring, er was een werkgevers-studiekring, er was een sociologische kring die in hoofdzaak uit socialisten bestond (Drees was in Buchenwald de eerste voorzitter geweest, na hem werd dat mr. M. van der Goes van Naters, na deze in Gestel dr. W. Banning), en de gereformeerde theoloog prof. dr. K. Dijk kwam er regelmatig met een
Huizinga, die eind oktober '42 uit Gestelontslagen werd, is op I februari '45,'Eenheid door Democratie'
, dat kringen gevormd werden waarin nagegaan werd hoe men historisch gegroeide tegenstellingen kon overbruggen.
Op godsdienstig gebied werd onder leiding van Gravemeyer, nadien van Kraemer, een interkerkelijke kring gevormd waartoe predikanten en vooraanstaande leden van zes verschillende kerkelijke formaties (de Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken, de Christelijke Gereformeerde Kerk, de Nederlandse Protestantenbond, de Rernonstrantse Broederschap en de Oud-Katholieke Kerk) toetraden; de kring stelde een concept op voor een bevrijdingsboodschap en discussieerde over verdere samenwerking der kerken, over (aldus het Gedenkboek)
'de noodzaak van een oecumenische werkgemeenschap der kerken na de oorlog'
en 'de eis van interkerkelijke evangelisatie tot herkerstening van ons volk, met name in de grote steden."
Op politiek gebied leidde Donner een kring waarin anti-revolutionairen en christelijk-historischen naoorlogse vraagstukken bespraken. Een breder samengesteld gezelschap discussieerde over dergelijke vraagstukken onder leiding van de ontslagen Leidse hoogleraar in het staatsrecht, prof, mr. R. Kranenburg. De socialisten lieten in hun sociologische kring over die vraagstukken ook vertegenwoordigers van geheel andere richtingen aan het woord - en dan was er de kring die aangeduid werd als 'De heren zeventien"
, in het overzicht dat wij volgen, beschreven als 'een kring van aanvankelijk zeventien personen uit verschillende politieke partijen ... (die) geheel vertrouwelijke besprekingen (voerden) over de toekomst van het politieke leven in Nederland, de problemen die zich vermoedelijk zouden voordoen en de daarbij aan te nemen houding." De kring heeft nogal eens van samenstelling gewisseld; de vaste kern bestond uit dr. W. Banning, dr. H. Brugmans, mr. L. Einthoven, pro£ dr. H. Kraemer, prof mr. P. Lieftinck, prof. dr. J. H. A. Logemann, prof. dr. J. E. de Quay, mr. E. M. J. A. Sassen en prof dr. ir. W. Schermerhorn,
Wij komen op die pogingen tot doorbreking van oude tegenstellingen terug in ons volgende deel waarin wij, ter inleiding van de besluitvorming te Londen, een beeld zullen geven van de ontwikkeling van het politieke en godsdienstige denken in bezet Nederland - hier volstaan wij met op te
'Beekvliet'
in sterke mate het gevoel hadden dat zij een groep vormden aan welke de taak toegevallen was, belangrijke richtlijnen voor het naoorlogse Nederland uit te werken. Ook dat werd als een grotesk aspect van de gijzeling ervaren: de bezetter had vele honderden vooraanstaanden uit alle kringen van de samenleving en uit alle delen des lands gegijzeld teneinde het Nederlandse volk te knauwen - zou hij, als hij de levens dier gijzelaars spaarde, niet eerder dat volk een dienst bewezen hebben?
Die beperking: als hij de levens der gijzelaars spaarde, mag wèl onderstreept worden. Het werd na augustus '42 enkele maanden lang door talrijke antiverzet-gijzelaars voor hoogst twijfelachtig gehouden en ook toen zij geleidelijk vrijer durfden ademhalen, waren zij er toch nooit zeker van, wat hun nog boven het hoofd hing. Velen hadden behoefte aan de steun die zij aan hun geloof konden ontlenen. Er is dan ook in de Brabantse kampen sprake geweest van een intensief godsdienstig leven. Dat gold ook voor de Indische gijzelaars. Wel werden de katholieken onder hen aanvankelijk, d.w.z. in de periode waarin de groep in Haaren vertoefde (medio november '41-begin mei '
42), door de bezetter dwarsgezeten doordat hij het lezen van de mis uitdrukkelijk verbood, maar van dat verbod trok men zich niets aan. Onder de ca. achthonderd anti-verzet-gijzelaars die in juli '42 in Haaren opgesloten werden, bevonden zich ca. tweehonderd katholieken, van wie een kleine veertig priester waren. Het lezen van de mis werd toen in Haaren officieel toegestaan; negen eenvoudige altaren werden er opgesteld waarvoor dagelijks de nus gelezen werd. 'Ieder kon'
, aldus mgr. Hendrikx, 'de ontplooiing van het liturgisch jaar meebeleven. Menigeen die in de jachting van een druk bestaan min of meer daarnaast had geleefd, kon zich hier weer ten volle bezinnen op de volle rijkdom van zijn geloof."
Bij de eerste nus die mgr. Hendrikx in Haaren las (dat was op zondag 19 juli), was er overigens 'niets, totaal niets', schreef een gijzelaar, 'om het offer te vieren. Zelfs geen latjes om een kruis te maken! ... Een oud radiotoestel vormde een quasi tabernakel ... (Maar) zijn wij welooit zó geconcentreerd geweest als bij deze H. Communie zonder Hostie ?'2
In Gestel kregen de katholieke gijzelaars een eigen wijdingzaal, gedeeltelijk
1 F. N. J. Hendrikx in Gedenkboek Gijzelaarskamp Haaren, p. lIS-16. 2 J. Collette in Grootseminarie Haaren: Damklok,
'Beekvliet'
. Dat werd eind november '42 door de Kommandant bij toevalontdekt. Hij gelastte toen dat de zondagse godsdienstoefeningen in de aula tezamen slechts een half uur mochten duren en hij verbood de mis. Dat verbod werd regelmatig overtreden en het kwam nadien voor 'dat, terwijl in het verborgen de mis werd opgedragen, een dominee op wacht stond."
hl de loop van '43 werden de verbodsen beperkende bepalingen opgeheven.
Vooral Kerstmis' 42 was door de gijzelaars met bijzondere wijding gevierd. 'Dieper dan ooit'
, aldus een hunner, een katholiek,
'voelden wij toen de troost, de kracht en de innerlijke vrede zoals niet de mensen ze ons geven kunnen, maar slechts God ze geven kan. Voor velen onzer werd het een Kerstfeest, zo mooi als wij het in ons leven niet hadden beleejd.»
Bij dat Kerstfeest was op de vooravond een door een gijzelaar geschreven Kerstspel opgevoerd. Er zong een door Willem Andriessen gedirigeerd koor. 'Ik zat'
, schreef Banning aan zijn gezin,
'dat koor aan te kijken: twee kapelaans in ambtscostuum, twee dominees, twee sociaal-democratische Kamerleden, orthodox-protestanten, gereformeerden, vrijzil1l1Îgen- waar ter wereld vind je zo 'n koor? En al deze mensen zongen de Christusliederen met prachtige overgave. Zou de geest van Christus op Kerstmis kunnen samenbinden, ook voor de toekomst, en dan niet om te zingen maar om te bouwen ?'
3
Het kwam in de Brabantse karnpen niet tot diepgaande oecumenische contacten tussen protestanten en katholieken - de protestanten daarentegen groeiden wel in zekere mate naar elkaar toe. hl Haaren besloot men zelfs spoedig tot een gemeenschappelijke Avondmaalsviering, in Gestel kwam het daartoe pas in' 44. Ook Gestel kreeg echter wèl één protestantse kerkeraad een commissie, door alle protestanten gekozen, waarin ook drie vertrouwens
'2 '
De geestelijke verzorging in ons kamp is geen eenvoudige taak', schreef Quarles eind juli '42 aan een vriend. 'Je weet niet wat het is om met drie-entwintig dominees te moeten werken die zich allen evenzeer laten gelden!'"
Wat aan ontspanning in de Brabantse kampen mogelijk was, werd ter hand genomen. Er werd gedamd, geschaakt, kaartgespeeld, gevoetbald (in Haaren en Gestel had één gijzelaar een speciale vergunning om de bal op te halen als die buiten het prikkeldraad terechtgekomen was), men speelde voorts cricket, hockey, handbal, korfbalin Gestel werd zelfs getennist op een zelf aangelegde baan. Dagelijkse gymnastiek-oefeningen trokken veel deelnemers. Wat men bij de sport aan hulpmiddelen nodig had, werd door de Nederlandse sport-organisaties ter beschikking gesteld. Heinekens Brouwerij schonk de gijzelaars in Gestel een aantal grote biljarttafels met toebehoren, drie grote muziekhandels (Bender, Goldschmeding en Kettner & Duwaer) deden de anti-verzet-gijzelaars in Haaren een harmonium, een piano en een
'onvergetelijke uren'
, aldus een gijzelaar, 'waarin je heel Bachs Wohltemperierte Klavier, alle études van Chopin, Hendrik Andriessens prachtige, stille Pavane, Beethoven, Debussy, Franck, Schumann, Mozart, Brahms kon horen en leren heren." Haaren kreeg ook een klein eigen orkest, in 'Beekvliet'
bracht men het aanvankelijk niet verder dan tot een ensemble voor kamermuziek dat evenwel in oktober '4-2, toen de Indische gijzelaars naar 'De Ruwenberg'
verhuisden, de pianist Baud en de violist Juda verloor. Hun plaatsen werden door muziekbeoefenaren uit de Haarense groep overgenomen. In 'Beekvliet'
kon toen ook een orkest gevormd worden. Er was daar voorts een Indisch orkest en er was een koor.
De toneelkunst werd al evenmin verwaarloosd met als hoogtepunten opvoeringen, in 'Beekvliet'
, van Gogols 'De Revisor'
, van 'Reinaert de Vos'
en van Vondels 'Lucifer'
. De Kommandant moest elk stuk goedkeuren; aangezien hij aan het thema van 'Lucifer'
(hoogmoed komt voor de val) aanstoot kon nemen, werd hem gezegd dat 'Das Streichholz' de correcte vertaling was van de titel, en van 'De Revisor'
werd hem een gekuiste tekst voorgelegd, Z.g. van een weinig bekend stuk: 'De Schoolopziener'
door 'Josephina Termaet'
." Elke week werden voorts in 'Beekvliet'
een of twee films vertoond - men begon met films uit de jaren '20 maar kon er recente Italiaanse, Tsjechische en Hongaarse films op laten volgen; eens werd zelfs 'The Kid' van Charley Chaplin vertoond - 'welke bioscoop in het bezette Nederland'
, vraag Boer, 'zou zoiets in die dagen hebben kunnen doen ?'
3 Verder waren er tentoonstellingen, die soms op zichzelf stonden (o.m. twee exposities van eigen werken der gijzelaars, georganiseerd door de jeugdige Schiedamse advocaat mr. P. Sanders die veel voor de culturele manifestaties in Gestel deed) en soms verbonden waren met een streek- of stad-dag: een dag waarop de gijzelaars die uit een bepaalde streek (of provincie) of een bepaalde stad afkomstig waren, voor alle overige gijzelaars een manifestatie organiseerden waartoe zij uit de betrokken streek of stad veel hulp ontvingen - een gijzelaar die aan de Gelderse dag terugdacht, proefde nog 'Veluwse eieren, Betuwse appelen, Achterhoekse pannekoeken', en 'heerlijk tarwebrood met plakjes Gelderse worst!'
4 Haaren had ook een eigen gestencildeJ.'Adam in Ballingschap'
, de gijzelaars in 'De Ruwenberg'
produceerden een overeenkomstig blad: 'De Ruwenberger Vaatdoek'
. Ook Gestel had een kampkrant maar daarvan werd de verdere verschijning in januari '43 verboden.
Gelezen werd er veel, in alle drie de kampen. De Indische gijzelaars brachten uit Buchenwald hun biblietheek van klassieken mee en ook door de anti-verzet-gijzelaars werden geleidelijk vrij omvangrijke bibliotheken opgebouwd. Verscheidene gijzelaars hadden, toen zij opgehaald werden, een of meer boeken in hun koffer gestopt, maar het waren pas de latere zendingen die in Haaren en Gestel echte bibliotheken deden groeien talrijke uitgevers stonden daartoe kosteloos uitgaven uit hun fonds af In Haaren was de Kontmandant
'een van de eerste klanten: of we hem ook konden helpen aan een Engels-Duits woordenboek.'!
De humor werd niet vergeten. Er werden geslaagde cabaret-voorstellingen gehouden, Sinterklaas '42 werd luisterrijk gevierd, op Hemelvaartsdag' 43 vond in de tuin van Gestel in de vorm van een touwtrek-wedstrijd de Varsity plaats ('het was uitgezocht Varsity-weer: de regen viel in stromen uit de loodgrijze hemel'ê) en in juni van datzelfde jaar lieten talloze Beekvlietse gijzelaars zich verleiden, in de aula aanwezig te zijn bij de plechtige herdenking van 'de honderdste sterfdag'
van 'de Nederlandse musicus Willem Spark'
, 'een revolutionaire figuur van Britse afkomst'
, naar wie in Amsterdam de Willemsparkweg zou zijn genoerndê ; in drie lovende toespraken werd Sparks betekenis onderstreept, zelfs werd een z.g. werk van hem uitgevoerd - en een gezelschap muziekkenners zat er eerbiedig zwijgend naar te luisteren.
Als 'grotesk'
is het verblijf in de Brabantse gijzelaarskampen mede gevoeld vanwege het feit dat aan de gijzelaars geleidelijk een mate van contact met hun gezinnen en andere relaties toegestaan werd waarom andere gevangenen van de bezetter, hadden zij er van geweten, hen fel benijdJ.'legale'
post met moeite 80 brieven per dag, terwijl (op een gemiddelde van misschien vier- tot vijfhonderd gijzelaars) soms per dag wel 700 brieven 'illegaal'
het kamp verlieten. Ook 'illegale'
telegrammen werden door de postbode meegenomen en na elf uur 's avonds kon men, door een eenvoudige omzetting van de telefoonverbinding, ook wel elandestien telefoneren. De postbode te Gestel was al even actief en wanneer op de feestdagen grote zendingen voor de gijzelaars bestemde post in Den Bosch gereedlagen, offerden Bossche postbodes er hun vrije dag voor op om ze naar de kampen te brengen; zij namen dan tegelijk de nodige clandestiene zendingen mee terug.! Op last van de Kommandanten werden overigens alleen de brieven gecensureerd - drukwerk ging ongelezen door. Zo kon Drees in januari '42 aan van der Goes van Naters, toen Indisch gijzelaar in Haaren, rustig de brochure met het program van de (verboden l) SDAP toesturen, 'daarin is geen enkel risico', had van der Goes hem geschreven."
In Haaren zowel als in Gestel hadden de gijzelaars, onder wie zich verscheidene artsen bevonden, een eigen medische dienst. Het was de chef van die dienst in Haaren die er de Kommandant van dit kamp van wist te overtuigen dat het wenselijk was, zieke gijzelaars per auto naar het ziekenhuis in Den Bosch te vervoeren waar zij door specialisten onderzocht konden worden. De bedoeling van die chef was, de betrokken gijzelaars. in de gelegenheid te stellen, in Den Bosch 11Lll familieleden of andere relaties te ontmoeten. Die regeling werkte perfect, met dien verstande dat de meeste gijzelaars die per auto naar Den Bosch vervoerd werden (in die auto werd ook clandestiene post meegenomen"), niets mankeerden. Zij konden dan in Den Bosch samenkomen met hun vrouw of met anderen die allen tijdig van Den Bosch uit door of namens de specialistendie in het comJ.J.'verwend in alle restaurants, omdat het al heel spoedig bekend was dat één dergenen die mede aan tafel zat, gijzelaar was. Dan was er zelfs in de droogste gelegenheid nog wel een borrel of een goede fles wijn te krijgen."
Dit systeem werd ook van Gestel uit toegepast. Eén Gestelse gijzelaar ontmoette zelfs eens in Den Bosch alle leden van zijn kegelclub - het is, achteraf gezien, haast onbegrijpelijk dat al deze clandestiene samenkomsten, die (met enkele onderbrekingen) ruim twee jaar lang zijn volgehouden, aan de Duitsers zijn ontgaan." of zagen zij ze in een later stadium, toen zij eigenlijk alle belangstelling voor de gijzelaars verloren hadden, maar door de vingers? De Unterieommandant van 'De Ruwenberg'
ging van eind '42 af zo ver dat hij de gijzelaars toestond, eens in de drie maanden drie etmalen thuis door te brengen. Wel werd die regeling spoedig opgeheven maar z.g. bezoeken aan het ziekenhuis in Den Bosch waren ook voor de Indische gijzelaars mogelijk, eerst alleen in ploegverband met Duitse bewaking er bij, later met een pasje dat één dag geldig was, nog later weer met een Duitse militair als begeleider, maar de Unterkommandant, die ook zelf omkoopbaar was, had toen de toezegging gedaan dat er steeds een soldaat zou meegaan die bereid was, tegen betaling van vijf gulden de 'zieke'
gijzelaars hun gang te laten gaan. De regeling van het driedaags verlof werd eind '43 hersteld met dien verstande dat toen slechts telkens vier gijzelaars er gebruik van mochten maken.
Dat de gijzelaars het oorlogsnieuws met extra grote aandacht volgden, spreekt vanzelf. Zij waren daartoe niet op de z.g. legale pers aangewezen ook diverse naar binnen gesmokkelde illegale bladen en Engelse luchtpamfletten werden in de kampen van hand tot hand doorgegeven. In HaarenJ.'42 in het Grootseminarie was gaan inrichten'
, dagelijks gebruik maken van een radiotoestel dat in het magazijn van het Grootseminarie achtergelaten was; uit Den Bosch kreeg men in Haaren voorts elandestien een door de journalist Louis van Bunge samengesteld en getypt overzicht toegezonden van het BBC-nieuws - het werd dagelijks het gebouw binnengesmokkeld (dit werd eind' 42 ontdekt en van Bunge werd toen gearresteerd). Al deze en dergelijke berichten uit door de Duitsers verboden bronnen werden mondeling doorgegeven.
In Gestel kreeg men, schijnt het, het eerste eigen radiotoestel pas in oktober '43 - ir. Frits Philips die, na zijn arrestatie wegens de April-Meistakingen, eerst een tijd in Haaren en vervolgens in Gestel opgesloten zat, wist na zijn vrijlating het toestel toe te spelen aan mr. Einthoven; deze verborg het en luisterde nadien minstens één keer per dag naar de BBC,
'een bezigheid die me'
, zo schreef hij later, 'ongelooflijk geholpen heeft de tijd door te komen.P
Binthoven was het ook die, vrijwel onmiddellijk na zijn internering, d.w.z. in mei '42 (hij behoorde in tegenstelling tot Homan en de Quay tot de eerste groep anti-verzet-gijzelaars), zich rekenschap ging geven van de vraag of de gijzelaars iets konden doen om hun leven te beschermen. Hij legde daartoe via tussenpersonen contacten met de OD en er werd een plan opgesteld om, als dat nodig was (bijvoorbeeld wanneer de gijzelaars op zekere dag afgevoerd zouden worden), daadwerkelijk van buiten af te kunnen ingrijpen. Dat dit een effectief ingrijpen zou zijn geweest, dunkt ons twijfelachtig (de OD en de illegaliteit in het algemeen bezaten nauwelijks wapens) - in elk geval werden uit 'Beekvliet'
alle inlichtingen die voor dat mogelijk ingrijpen een basis zouden kunnen vormen, aan de OD doorgegeven. Einthoven organiseerde voorts een veiligheidsdienst die een eventueel optreden-van-buiten-af van binnen uit zou kunnen ondersteunen, maar daartoe kon men over niet veel meer 'wapens'
beschikken dan de bijlen van de brandweerploeg in 'Beekvliet'
, 'Ontsnappen, dat wisten we allen, was', zo schreef hij later, 'technisch mogelijk'
(zelfs in het geheel geen feitelijk probleem voor diegenen die naar Den Bosch mochten gaan of een
'want menigeen zal naar de vrijheid gehunkerd hebben."
Inderdaad, wie van de gijzelaars zich er rekenschap van gaf, zal wel beseft hebben dat slechts één vorm van ontvluchting verantwoord was: een collectieve ontvluchting waarbij dan uiteraard ook de buiten de kampen onmiddellijk te bieden hulp deugdelijk voorbereid moest zijn; zulk een gemeenschappelijke verzetsdaad is, voorzover ons bekend, nimmer serieus overwogen - zij zou, ook toen allen die zestig jaar of ouder waren, in vrijheid waren gesteld, al met het oog op de tamelijk hoge gemiddelde leeftijd der resterende gijzelaars: omstreeks vijf-en-veertig jaar, moeilijk uitvoerbaar zijn geweest. Vermeld zij wèl dat in september '44 tijdens het transport van '
Beekvliet' en '
De Ruwenberg naar het concentratiekamp Vught acht gijzelaars ontsnapt zijn; ook Einthoven heeft toen kunnen ontsnappen nadat hij zich eerst in 'Beekvliet'
verborgen had - hij nam toen blijkbaar aan dat hieruit geen represailles zouden voortvloeien.
'Menigeen zal naar de vrijheid gehunkerd hebben'
, schreef Einthoven. Maar gold dat niet voor alle gijzelaars, zelfs voor diegenen, 'meerdere'
, van wie de zenuwarts van Schelven schreef dat zij 'het verblijf in het kamp als een bevrijding voelen omdat het hen verlost van een ondragclijke verhouding thuis'
?2 Men zat tenslotte gevangen en bevond zich in de macht van een vijand die, niet ten onrechte, voor even onberekenbaar als meedogenloos gehouden werd. Voorzover men in harmonische verhoudingen geleefd had, leed men onder de scheiding van allen die men lief had, en werd men ook vaak gekweld door zorgen om hun bestaan, waarvan de financiële nog de minste waren.ê Zeker, die scheiding was niet absoluut: er was briefverkeer mogelijk, 'legaal'
(met onderbrekingen) en 'illegaal'
, veel
'Het is blijkbaar een kwestie van karakter'
, constateerde van Schelven die zelf zijn vrouw nooit liet overkomen: 'zij zou nog meer vertwijfeld zijn dan ik naderhand.'!
Bezoekers mochten nooit de gijzelaars-verblijven betreden, maar in oktober '42 werd in '
Beekvliet' het zoontje van een Zeeuwse predikant dat met zijn moeder meegekomen was, die verblijven binnengesmokkeld. 'Het is'
, noteerde Peereboom,
'een aardige jongen van een jaar of twaalf. Wij lopen te hoop om hem te zien. Hij is een bezienswaardigheid. Het is vele maanden geleden sinds wij een kind hebben aanschouwd. De gedachte doet pijn, maar wij spreken haar niet uit. Wij glimlachen witjes tegen elkaar als wij zeggen: 'Heb je het al gezien? Er is een kind!'
Iedereen wil vriendelijk tegen hem zijn en vraagt hem hoe oud hij is, waar hij op school gaat, in welke klas hij zit, hoe hij het hier wel vindt. 'Gewoon'
, zegt de jongen verlegen. Hij begrijpt van de wonderlijke belangstelling voor zijn persoontje niets en voelt zich slecht op zijn gemak. Er komen mannen van andere blokken toesnellen om de merkwaardigheid ook te zien. Hij voelt zich kennelijk steeds onbehagelijker. Ik denk dat hij blij is als de beproeving is afgelopen.'2
Daarbij bedenke men dat de mannen die door het zien van dat ene kind zo geroerd waren, pas vijf maanden in gijzeling zaten - een situatie die voor een deel hunner nog bijna twee jaar zou voortduren. En hoefde men, om schrijnend gemis te voelen, een kind te zien? 'Niets dan de stem van een kind op de weg / is genoeg om volkomen gevangen te zijn', dichtte Anton van Duinkerken in een van zijn treffendste 'Verzen uit St. Michielsgestel' '
Wat baat het, van kindren en vrijheid te dromen terwijl men toch vruchteloos tuurt om achter de heesters een glimp te betrappen van 't leven? - Gevangenschap duurt niet korter walmeer men zijn eigen geluk zoekt -.Th. van Schelven:p.2Peereboom:'t en elk werd er eenzamer van.'!
Er waren er die het opgesloten-zijn eigenlijk geen dag verdroegen. Zo zag men in Haaren in juli '42 niet zonder medelijden de grote revue-kunstenaar Johan Buziau '
nooit anders dan sjagrijnig' en eenzaam in een dikke winterjas ronddwalen, korte tijd slechts (hij werd spoedig vrijgelaten)." 'Het hangt blijkbaar van het karaktertype af'
, was opnieuw de conclusie van van Schelven, 'hoe men op deze opsluiting reageert. Gevoelige mensen zie ik hier tot wanhoopsbuien vervallen, waarin men ze bewaken moet. Meer harde naturen zetten zich schrap en gaan er tegen in.'
En deze waarnemer vervolgde:
'Altijd valt mij weer op, hoe weinig samenhang er bestaat tussen al die mensen hier. Waren wij een groep politieke gevangenen, dan zou dezelfde actie ons samenbinden en een gemeenschappelijk verzet ons verenigen. We zouden ons hier-zijn ondervinden als een tegenzet van de bezetters tegen onze gemeenschappelijke actie. Maar bij ons is alles heterogeen, wij denken en doen allen verschillend.P
Deze passage dunkt ons te algemeen gesteld. Er zijn niet zo weinig gijzelaars geweest, die hun gijzeling wel degelijk ervaren hebben als 'een tegenzet van de bezetters'
tegen een 'gemeenschappelijke actie'
, d.w.z. tegen de weerstand waarop de Duitsers in Nederland gestuit waren - gijzelaars dus die hun gijzeling als begrijpelijk beschouwd hebben. Erkend kan overigens worden dat zij anderen wellicht eerder getroffen heeft als een zinloze plagerij. Intussen zullen er ook onder die eersten, de meer positief ingestelden, wel velen geweest zijn die bij tijd en wijle zwaar geleden hebben onder beproevingen zoals ze door van Schelven met zuiverheid, zij het wellicht ietwat persoonlijk, beschreven zijn:
'Wat een verschrikking en een kwelling is het, nooit ook maar een onderdeel van een seconde alléén te kunnen zijn! Altijd hoor je de lichaamsgeluiden van de anderen in dezelfde kooi, ook in de stilste nacht, altijd ruikje hen, altijd snak je naar die miljoenen kubieke meters frisse lucht aan de andere kant van die vervloekte muren, waar ruimte genoeg is voor elkeen, maar waarvan de machthebbers je uitsluiten. Hoe zoet is de buitenlucht, hoe weldadig is de ruimte, de rust en de stilte, waar je van droomt.Anton van Duinkerken:p.Leenderts:p.Th. van Schelven:
Zo voelt men in gevangenschap zijn leven wegsiepelen, men is verstrooid, somber, grimmig, zwijgzaam, of juist geforceerd uitgelaten. Onder alle gesprekken door is er de ondergrond van de droevige stemming, de heimelijke, altijd knagende kwelling. De vrijheid wordt tot een obsessie,tot een idéefixe, en vervult je hele wezen als een onuitsprekelijk verlangen. Het voortdurend bewaakt worden en de opgedrongen vreemde wil zijn altijd moeilijk te verdragen, bij regen en bij zonneschijn, bij dag en bij nacht, maar speciaaleen helle zonnedag maakt de tegenstelling nog scherper tussen de wereld van nu en die van vroeger. Je zucht dan nog dieper dan anders, als zou je de vrije lucht daar in de verte naar je toe willen zuigen en ongestoord willen inademen. De treurigste tijd van de dag is het avond-uur, je voelt je dan zwoel, stikkerig, de wildste fantasieën over verleden en toekomst gaan door je hoofd als in een film. Speciaal de zondagavonden zijn moeilijk. Je weet, dat nu daarbuiten de wereld feestelijk is. Het is haast niet te vatten, dat je het niet nog eens over kunt doen, dat het leven niet herroepen kan worden'v=neen, het vergleed, maand na maand - vergleed, hoe actief men ook was, toch eigenlijk in dadeloosheid. Scherp werd die paradox door Schermerhorn uitgedrukt die, aldus later Buskes," 'toen men hem vroeg, hoe het in Gestel was, antwoordde: 'Wij hebben er ons nooit verveeld, alleen was het er stomvervelend.' '
3 Hiermee hing samen dat de activiteit die binnen de kampen ontplooid werd, (zo voelden althans velen het) een ietwat onnatuurlijk, een geforceerd karakter droeg. 'Veel is opgeschroefd in het geestelijk leven der gijzelaars'
, noteerde Peereboom.
'Niet in het godsdienstig leven. Dat is echt. De nood doet velen bidden, die het vroeger nalieten ... Maar in de jacht op ke1111Îs, het draven naar cursussen en voordrachten, zoals sommigen dat met hardnekkigheid volhouden, voelt ge onrust. Zij zoeken tijdvulling niet alleen, maar vooral andere gedachten. Zij moeten iets verdringen. Zij zijn vaak opgewekt, maar steeds gespatmen ... Het is een wonderlijke universiteit, die van 'Beekvliet'
. Zij kent te veel studie en te weinig rust,"
Verdrongen werd alle verdriet en werden alle zorgen, verdrongen werd vooral de angst. Als groep klampten de gijzelaars zich dan ook aan hetzelfde geforceerde optimisme vast waar het overgrote deel van het NederlandseA.v., p. J.]. Buskes:p.Dat gezegde deed al in Gestel de ronde, ook bij anderen. Peereboom geeft de volgende dialoog weer: 'Hoe vind je het hier?' '
Het is vervelend, maar ik verveelme niet.'Peereboom:p.A.v., p.' 42 in '
Beekvliet' opgesloten en in de herfst tekende Peereboom aan:
'zeldzaam zijn de pessimisten die menen dat er met Kerstmis nog geen vrede zal zijn, heel zeldzaam die bijzonder zwartgalligen die zeggen dat het nog wel de winter zal duren met die oorlog.
Wij maken anderen en onszelf wat wijs. Ik weet dat ik het doe. Bij rustig nadenken moeten we wel tot de slotsom komen, dat het einde van de oorlog nog volstrekt niet in zicht is."
Bij sommigen kon dat optimisme bij tijd en wijle in een even irreëel pessimisme omslaan. 'De eerste drie jaar'
, zo schreef van der Goes van Naters in februari' 44 aan Drees, 'durf ik niet op het einde hopen; dat deze tijd ooit nog is in te halen, heb ik ook al uit mijn hoofd gezet!'
2
Misschien is deze uitlating van van der Goes van Naters (een man met een zonnige natuur maar die bitter leed onder het gemis van het huwelijksen liefdeleven) een aanwijzing dat wij oog moeten hebben voor de variatie welke zich voordeed in wat men' de grondstemming'
in de gijzelaarskampen zou kunnen noemen. Onder de anti-verzet-gijzelaars was die grondstemming in '42 van een opgewektheid die, hoe opgeschroefd ze ook was, toch als echt ervaren werd; die opgewektheid tilde ook de groep van de Indische gijzelaars, van wie veruit de meesten sinds juli of oktober '40 opgesloten zaten, ietwat omhoog. In 'De Ruwenberg zakte de Indische groep (althans die indruk maakte ze op de Gestelse) in de loop van '43 steeds verder weg, tot tenslotte een toestand bereikt was die in het Gedenkboek der Gestelse gijzelaars beschreven is, vermoedelijk ietwat overdreven, als 'volkomen apathie'
," Ook de Gestelse groep dreigde apathisch te worden; de kampleiding, met Schermerhorn aan het hoofd, gaf zich grote moeite om het moreel te schragen. Maar de oorlog duurde zo lang, zo eindeloos lang! Te bedenken valt ook dat het vertrek van telkens nieuwe groepen die vrijgelaten werden, de situatie voor de achterblijvenden aan de ene kant misschien wel gemakkelijker maakte ('straks komen wij aan de beurt'), maar aan de andere kant, los nog van de jaloezie, moeilijker ('komen wij nog wel aan de beurt?'). In de winter van '43 op '
44 was de grondstemming
'Beekvliet'
er een van 'lauwe berusting'
! - pas toen de lente kwam (algemeen rekende men er op dat zij de lang-verbeide Geallieerde invasie zou brengen), werden velen weer veerkrachtiger. Toch duurde het na de invasie (6 juni '44) nog drie volle maanden voor alle gijzelaars, op vijftien na, in vrijheid gesteld werden, sommigen na omstreeks twee, maar anderen na bijna vier jaar gevangenschap.
Ter afsluiting van dit hoofdstuk willen wij er op wijzen dat de indruk welke hier en daar in bezet gebied, maar vooral bij instanties van de regering te Londen bestond, als hadden de gijzelaars in de Brabantse kampen een bij uitstek hard bestaan (vandaar ook de spontane hulp die in de vorm van zendingen levensmiddelen uit alle delen des lands aan die gijzelaars geboden werd), niet in overeenstemming is geweest met de feiten. Diegenen onder de gijzelaars die enige afstand konden nemen van hun levensomstandigheden, hoe moeilijk en vooral op den duur deprimerend deze ook waren, wisten dat ook wel: zij wisten dat andere groepen Nederlanders een veel zwaarder lot te torsen hadden dan zijzelf. Schermerhorn, kampleider in 'Beekvliet'
, was zich dat scherp bewust. Toen hij bij de jaarwisseling van '42 op '
43 kort na middernacht alle in 'Beekvliet'
aanwezige gijzelaars toesprak, herdacht hij eerst de vijf die in het verstreken jaar op IS augustus en de drie die op 16 oktober gefusilleerd waren, maar vervolgens, aldus het verslag van een gijzelaar, 'voert hij ons mee naar hen die zo heel veel meer te verduren hebben dan wij, in gevangenissen en concentratiekampen.f
Of deze vingerwijzing nodig was, kunnen wij niet beoordelen. Juist was zij zonder twijfel.
A.v., p. 53. 2 H. Götzen in Gedenkboek Gijzelaars 'Beekvliet', p. I20.