In ons vorige hoofdstuk stonden wij stil bij de Conventie van Genève inzake de behandeling van krijgsgevangenen; het was een conventie die vroegere regelingen verving en waarbij men in allerlei opzichten rekening had gehouden met ervaringen uit de eerste wereldoorlog. In die oorlog waren er evenwel niet alleen krijgsgevangenen geweest, gevangen militairen dus, maar ook burgers die in grote aantallen opgesloten waren: de z.g. civiel-geïnterneerden; voor het eerst in de moderne geschiedenis had men in de oorlogvoerende landen bij het uitbreken van de oorlog de in die landen wonende burgers van vijandelijke nationaliteit opgepakt. Internationale regels voor de behandeling van die civiel-geïnterneerden waren er toen niet. In die jaren '20 werd evenwel door het Internationale Rode Kruis een concept-conventie inzake de behandeling van civiel-geïnterneerden opgesteld en dat concept werd in '
34 in Tokio op een internationale conferentie van Rode-Kruis-verenigingen aanvaard. Volkenrechtelijk had dat geen effect: de conventie moest niet door verenigingen maar door regeringen goedgekeurd worden en vervolgens, voorzover er parlementen waren, door parlementen. Zo ver bracht het Tokio'se concept het niet het Internationale Rode Kruis wist evenwel na het uitbreken van de tweede wereldoorlog te bereiken dat de oorlogvoerende mogendheden, voorzover zij het Internationale Rode Kruis erkenden, de toezegging deden dat zij elkaars geïnterneerde burgers zouden behandelen alsof zij krijgsgevangenen waren. Dat gold evenwel niet voor burgers van bezette landen. Ten aanzien van Nederlandse burgers die gegijzeld werden, rustte dus op Duitsland niet
Amersfoort, concenrrariekamp
Arnhem
Buchenwald
Conventie van Genève
Dolle Dinsdag
Geallieerde oorlogvoering
Gijzelaars
Gijzelaars, Indische
Inrernarionale Rode Kruis
Nijmegen
Ravensbr ück , Frauenleonzerurationslager
Sachsenhausen
Tokio (vroeger Edo)
Vught, concenrrariekarnp
de verplichting hen te behandelen alsof zij krijgsgevangenen waren. Desondanks heeft Duitsland die verplichting met betrekking tot één groep wèl aanvaard: de Indische gijzelaars. Dat had te maken met het represaillekarakter van hWI internering. Duitsland wenste dat de in mei '40 in Nederlands-Indië geïnterneerde Duitsers vrijgelaten, althans minstens volgens de internationaal aanvaarde regels behandeld zouden worden, maar daar vloeide uit voort dat diezelfde regels in beginsel voor de Indische gijzelaars moesten gelden; zij zouden dus bijvoorbeeld pakketten mogen ontvangen, niet alleen uit het eigen land maar via het Internationale Rode Kruis ook uit andere landen, lijsten met hun namen moesten via het Internationale Rode Kruis aan hWI regering toegezonden worden en vertegenwoordigers van de beschermende mogendheid, Zweden, en van het Internationale Rode Kruis zouden hWI detentie-oorden mogen inspecteren. Van die inspecties is niet zo heel veel terechtgekomen (speciaal op dit gebied waren de Duitsers onuitputtelijk in het verzinnen van uitvluchten), maar de pakketten uit het buitenland die op de ontvangen naamlijsten gebaseerd waren, zijn voor de Indische gijzelaars van veel betekenis geweest. De anti-verzet-gijzelaars ontvingen die pakketten niet - zij waren niet aan krijgsgevangenen gelijkgesteld. Dat verschil is, zoals blijken zal, niet zonder betekenis geweest.