Als 'politische Häftlinge' ('politieke gevangenen'
) golden in Duitsland louter diegenen die deel uitmaakten van wat men de politieke c.q. religieuze oppositie zou kunnen noemen: communisten, socialisten, leden van andere politieke groeperingen die tegen het nationaal-socialisme gekant waren, en protestanten of katholieken die binnen hun kerkelijke formaties van antinationaal-socialistische opvattingen getuigd hadden; de Jehova's Getuigen ('Bibelforscher') sloten daarbij aan, maar werden door de Sicherheitspolizei als een aparte kategorie tegenstanders beschouwd. In Duitsland arresteerde de Sicherheitspolizei evenwelniet a.lleen 'politieke'
tegenstanders en Jehova's Getuigen, maar ook Joden die de voor hen geldende bepalingen overtreden hadden, mannelijke homosexuelen, personen die zich negatief over het nationaal-socialisme of over leidende figuren in partij en staat uitgelaten hadden, personen die tegen de regels van de oorlogseconomie gezondigd hadden of die niet met de vereiste regelmaat aan het werk waren gebleven, personen die sexuele omgang hadden gehad met Poolse c.q. Russische arbeiders of arbeidsters dan wel met krijgsgevangenen, en tenslotte personen die (zie Tabel II op pag. 41) 'normale'
criminele delicten dan wel 'andere delicten'
('sonstige Delikte') hadden gepleegd; tot die 'andere delicten'
behoorden bijvoorbeeld het luisteren naar de BBC of een andere verboden zender, het doorgeven van Geallieerde luchtpamfletten en het uiten van twijfel aan Duitslands kansen om de oorlog te winnen - drie 'delicten'
waarop maximaal de doodstraf stond.