'Nu ben ik alleen tussen vier witte muren. Ik bekijk de inventaris (matras, kruk, houten lepel en mes, de ton, bord, wasblik, mand en emmer), hang mijn jas aan de kapstok en wrijf mijn pijnl~ke polsen. Mijn hart bonst: wanneer ga ik eraan? Bekijk de opschriften op de muren, niet bemoedigend, vast van een ter dood veroordeelde. 'Nooit zal ik mijn Vader en Moeder meer zien'
, en hetzelfde in het Fries. 'God wees mij zondaar genadig in de dood'
, schrijft de stakker verder en steeds maar weer 'Moeder, lieve Moeder', 'Boukje mijn schatje'
. Veertien dagen later vertelt mij de binnenkant van de krukpoot wie het is en dat hij ter dood veroordeeld is.