Over 'Barneveld'
, t.w. over het verblijf aldaar van Joden ill het kasteel 'De Schaffelaar'
alsmede in het vroegere werkverschaffingskamp 'De Biezen'
, willen wij kort zijn: er hebben slechts enkele honderden Joden vertoefd, niemand langer dan een maand of negen, sommigen maar een maand of twee, drie. Grotendeels waren dit maatschappelijk of cultureel mill of meer vooraanstaande Joden, met hun gezinsleden. Het kamp stond onder leiding van een Nederlandse commandant, een oud-officier, die zes 'controleurs'
(die tegelijk als bewakers fungeerden) tot zijn beschikking had. Die staf werd niet betaald door Binnenlandse Zaken maar uit het kampfonds dat gevormd was doordat de Joden die zich van eind december '42 af naar Barneveld begeven hadden, bij binnenkomst al het geld hadden moeten inleveren dat zij bij zich hadden. Begin mei '43, toen de Barneveld-groep in totaal bijna vijfhonderdveertig leden telde, was f 58 000 ingeleverd; dat geld was toen bijna op (het was gebruikt om er ook de overige onkosten van het kamp mee te dekken en om de Joden een maandelijks zakgeld te geven dat van vijf tot tien gulden opliep) - de nodige bedragen (wij weten nietde paragraaf 'De Joodse werkkampen leeggehaald'
. Ook op de toestanden in die
Joden die zich naar Barneveld begaven, mochten 11Lll gehele inboedel meenemen. In 'De Schaffelaar'
en 'De Biezen'
waren dus voldoende meubels aanwezig (de rest was in de Eierhal opgeslagen) en ieder die in die kampen opgenomen was, had ook tal van welgevulde koffers bij zich. Men leed in Barneveld geen materieel gebrek en hoefde er niet hard te werken (er bestonden slechts corveeploegen) - men was er wel matig of slecht behuisd (de meesten sliepen op overvolle slaapzalen), men was er overdag nooit alleen en men was er zijn vrijheid kwijt. 'Er heerste'
, aldus mr. P. J. Idenburg, de afgetreden secretaris van het college van curatoren van de Leidse Universiteit die in de eerste maanden van '43 tweemaal Barneveld kon bezoeken, 'een nerveuze stemming. Men trachtte tevergeefs zich een waardige houding te verschaffen. slechts weinigen vonden de geestkracht zich boven de omstandigheden te verheffen. Velenliepen voortdurend in de vertrekken dooreen en spraken over gewone dingen van de dag, terwijl men toch telkens de dreiging, die ieder hunner op de achtergrond gevoelde, bespeurde; prof Meijers vormde op dat alles een uitzondering. Aan een hoek van de tafel zat hij rustig te werken aan zijn wetenschappelijke arbeid. Hij zei mij, dat hij het de beste wijze vond om zijn zorgen te verclrijven.P
Idenburg kwam speciaal Meijers opzoeken en het beeld dat hij vastgelegd heeft, dunkt ons wat ongenuanceerd. Er zijn naast Meijers ook anderen geweest die zich in de maanden die zij in Barneveld doorbrachten, in redelijke mate hebben kunnen concentreren. Er zijn veel lezingen gehouden en recitals gegeven, er is veel energie gestoken in het onderwijs aan de kinderen - dit alles op een grondslag aan welks bestendigheid bij tijd en wijle door welhaast een ieder getwijfeld werd. Intussen was die twijfel niet zo sterk dat men er toe kwam, contacten te leggen waardoor men zou kunnen onderduiken. Stellig, het bestaan in Barneveld was onzeker, maar (zo dacht men blijkbaar) was het onderduikersbestaan dat niet óók, of zelfs in versterkte mate? Men bleef in Barneveld en dat doende werd men een gemakkelijke prooi voor de bezetter.
Binnen het Reichsieommissariat was begin' 43 al komen vast te staan dat de Bameveld-groep te gelegener tijd naar Westerbork overgebracht zou worden.7'De Schaflelaar'
en 'De Biezen'
binnen en ondanks de protesten van de commandant, van de burgemeester en van secretaris-generaal Frederiks werd de Barneveld-groep naar Westerbork overgebracht; van de ca. zeshonderdtachtig leden ontsnapten er toen tweeen-twintig.
Allen hadden hun meubilair en hun koffers in Barneveld moeten achterlaten. Het meubilair verdween naar Duitsland, uit de koffers werd, niet slechts door de Duitsers maar ook door honderdtwintig leden van de Westerborkse Ordedienst, die in Barneveld moesten opruimen, alles gestolen wat van enige waarde was: kleding, schoenen, levensmiddelen, enz. Dat bleek de Barnevelders toen hun in Westerbork na een week de koffers weer uitgereikt werden. Zij waren toen in het [udendurchgangslager in een speciale barak ondergebracht welke, aldus Mechanicus, 'een vuile beestenstal om van te kotsen'
was. Dáár zaten zij, de geprivilegieerden, 'met één slag tot dezelfde paupers verlaagd als het projanum vulgus, dat geen bijzondere verdiensten kon doen gelden en rechtstreeks uit zijn huizen was gesleurd en in de modder gestoten.'!
'Van meer dan een kant heet het'
, schrijft Presser, 'dat de kamp-commandant hen onaangenaam bejegende'
2 - dat zal wel waar zijn, maar die Duitser deed dat niet als enige: velen in Westerbork waren tevoren al intens jaloers geweest op de bevoorrechte groep en aangezien deze nog steeds hopen mocht, niet uit Nederland gedeporteerd te worden, werd zij, ook toen zij zich in Westerbork bevond, fel benijd; 'men stond'
, aldus een van de Barrievelders, 'bevooroordeeld tegenover al wat zij deden en nalieten, men trachtte hen ... achter te stellen, zoals bij het eten uitdelen, het repareren van schoenen en kleren, maar anderzijds wilden velen bij hen in de gunst komen, want je kon nooit weten of zij niet later toch eens meer macht in het kamp zouden krijgen."
J.7
Bevoorrecht zijn zij gebleven, de Barnevelders (behalve de Duitsers onder hen): geen hunner is naar Auschwitz gedeporteerd. Zo bleef de groep het lot bespaard dat het veruit grootste deel trof van het 'prof anum vulgus' hetwelk de twee judendurchgangslager Westerbork en Vught passeerde.