Van alle transporten uit Nederland zijn er slechts drie: de laatste drie (die van 19 mei, 3 juni en 3 september '44), midden in het immense kamp Birkenau (Auschwitz II) aangekomen; daar was toen, zoals wij al in hoofdstuk I vermeldden, een spoorwegaftakking gereedgekomen. Alle overige transporten kwamen tot stilstand op een apart gedeelte van het goederenstation Auschwitz dat dicht bij het personenstation van het stadje lag. Een perron dat voor het in- en uitladen van goederen gediend had, was daar met een hoge prikkeldraadversperring omgeven die op betonnen palen aangebracht was; een deel van die versperring was electrisch geladen. Aan elk van de palen was een sterke lamp bevestigd - de plaats van aankomst baadde' s avonds
Wij nemen aan dat de meesten van de uit Nederland gedeporteerden enerzijds opgelucht waren dat zij eindelijk konden uitstappen en anderzijds van bange voorgevoelens vervuld - gevoelens die uiteraard het sterkst waren bij die transporten waaruit in Kosel de meeste mannen en jongens verdwenen waren. Veel tij d om na te denken had men overigens in Auschwitz bij het uitstappen niet, het 'schneller, schneller, los, los!' was niet van de lucht.
Aanvankelijk, d.w.z. in de zomer en herfst van '42, ging het bij die aankomst op het goederenstation ruw toe: de leiding was er in handen van 'gewone'
SS-officieren van het Z.g. Stanimlager van het Auschwitz-complex, die meenden dat extra-intimidatie nodig was; aan een pas uit Draney aangekomen gedeporteerde, een Duitse emigrant, Heinrich Dallmann, viel een dikke SS-officier op (dat was S'S-Hauptscharjuhrer Schwarzhuber, de Schutz haftlagerfi4hrer van Auschwitz I) 'die boven op een paard zat en ons toebrulde: 'Joden, jullie zijn allemaal verloren', en toen hij de vrouwen opmerkte: 'Vannacht wil ik nog met een mooie Jodin slapen'
- hij was hardstikke dronken.P Schwarzhuber en zijn ondergeschikten waren het die in die tijd de 'selecties'
uitvoerden, d.w.z. op het perron bepaalden, wie wèl, wie niet naar de gaskamers moesten worden afgevoerd -later, d.w.z. van maart-april '43 af (maar toen begon in Westerbork de tijd van de Sobibor-transporten), werden die selecties toevertrouwd aan de SS-artsen van Auschwitz en Birkenau die om de beurt bij de aankomst van de transporten dienst deden. Deze wijziging was het werk van de hoogste SS-arts van het Auschwitz-complex,
Wat was de functie van de gevangenen die de gedeporteerden op het perron in Auschwitz zagen? Het waren nagenoeg allen Joden; zij behoorden tot het Kommando dat tot taak had, de bezittingen van de gedeporteerden te sorteren en in te pakken: het Kanada-Kommando, dat aanvankelijk in AuschwitzI ondergebracht was,maarinjanuari '43 naar Birkenau werd verplaatst, naar barakken vlak naast de grote Krematoria. Het deel van het Kanada Kommando dat op het perron in Auschwitz aanwezig was, had als taak, de gedeporteerden tot spoed aan te manen, alle bagage die zij bij zich hadden, op wagens te laden (daarbij werd gezegd, dat elk zijn bezittingen terug zou krijgen), en behulpzaam te zijn bij het instappen in de auto's (meestal vrachtauto's, soms autobussen) waarmee diegenen die voor de onmiddellijke vergassing bestemd waren, afgevoerd zouden worden. Uiteraard was die bestemming aan alle leden van het Kanada-Kommando bekend. Soms gaven zij wel eens waarschuwingen door in de zin van: 'U moet niet met de auto'
s gaan', of (tegen jonge mensen): 'Zeg straks dat je achttien bent'
, soms ook zeiden ze tegen jonge moeders die een zuigeling of een kleuter droegen: 'Laat uw kind door een oudere vrouw dragen'
, maar verder gingen zij niet. Wie dat wèl deed (het zal zich wel eens voorgedaan hebben), werd, als het gemerkt was, terstond gearresteerd, daarna gruwelijk gemarteld en (vermoedelijk) levend verbrand" - trouwens, verzet van de zijde der gedeporteerden zou onmiddellijk tot een slachtpartij leiden en ontsnapping was niet mogelijk. 'Es ist ein ungeschriebenes Gesetz des Lagers', aldus de Poolse gevangene Tadeusz Borowski, 'dass man Menschen, die in den Tod gehen' (een dood die ter plaatse door geen macht ter wereld meer tegengehouden kon worden), 'bis zum letzien Augenblick belügt. Das ist die einzig zulässige Form von Mitleid.'4 Wij tekenen hierbij slechts aan dat de Nederlanders die periodiek als leden van het Kanada-Kommando op het perron van aankomst dienst moesten doen, steeds hun uiterste best deden, hun plaatsen door anderen te laten innemen wanneer zij wisten dat een trein uit N ederland verwacht werd.geuit hadden, levend in een van de verbrandingsovens gestopt werden. 4 Aangehaald in H. Langbein: Mensenen in Auschwitz, p.
De selectie-bij-aankomst hield altijd in dat mannen en vrouwen gescheiden werden; vervolgens werden soms leeftijdsgrenzen bekend gemaakt en moesten kinderen en ouderen benevens alle moeders van jonge kinderen zich in één rij opstellen en de overige gedeporteerden, gescheiden naar mannen en vrouwen, in twee andere, soms moesten allen of velen de 55 officier (van maart-april' 43 af dus de SS-arts) passeren die rustig naar rechts of links wees: naar de rij die, zo werd gezegd, moest lopen (in september' 43 werd bij één transport gespecificeerd: 'honderd kilometer'
- 'de mensen hebben gevochten om op de wagens te kunnen kornen'
ê) of de rij die vervoerd zou worden. Tegen verontruste mannen die meenden dat hun vrouwen en kinderen volledig gescheiden van hen ondergebracht zouden worden, werd dan wel gezegd dat zij die vrouwen en kinderen elke zondag zouden kunnen opzoeken.
Soms bepaalde het toeval, in welke rij men terechtkwam. 'Ik heb'
, aldus een vrouw die Westerbork eind augustus '43 verliet,
'in de trein twee dames van ca. vijf-en-dertig jaar leren kennen, vriendinnen ... De ene had wat kou gevat en reed daarom liever. En haar vriendin is mee gaan rijden om haar gezelschap te houden. Aan de andere kant gingen ook wel vrouwen van ca. vijftig jaar lopen; dit waren meestal moeders, die samen met volwassen dochters aangekomen waren en bij dezen wilden blijven.
Ik heb later een jonge vrouw gesproken die met haar moeder en haar baby aangekomen was. Ze gaf de babyaan haar moeder in de auto om geen onnodige plaats in te nemen; zij zelfkon dan wellopen. Men kan zich voorstellen hoe het haar later te moede is geweest."
'Er werd geroepen'
, aldus een in januari '44 gedeporteerde, 'dat mannen en vrouwen apart moesten gaan staan. De moeders met kinderen en oudere mensen werden afgescheiden. Ik had ook een babytje van een vrouw bij mij uit de wagen op mijn arm en gaf het kind aan haar terug. Zij heeft toen aan een ander meisje gevraagd of die het wilde dragen. Dit is toen meegegaan naar de gaskamer."
Het kwam wel voor dat de SS' ers op het perron, als de daar te verrichten werkzaamheden bijna ten einde waren, even het masker lieten vallen. De'Verslag van mededelingen vanWegloop'febr.p.de'Verslag'
p.(a.v.) s 'Verslag van mededelingen vanaprilp.(a.v.).'s '
voor het eerst, hoe het bij de SS toeging. De mensen werden geduwd, getrapt en geslagen. Het was voor velen moeilijk, op de hoge vrachtauto's te komen. Maar de stokken der SS' ers zorgden er wel voor, dat allen hun uiterste best deden. Een oude vrouw kreeg een klap op 't hoofd, ze bloedde hevig.
Enkelen bleven achter, die konden onmogelijk op de wagens komen en wie ze bijsprong om ze te helpen, werd met een trap of een snauw weggejaagd. Toen kwam de laatste auto voorgereden en twee SS-mannen namen de ongelukkigen bij de armen en benen en smeten hen er op."
Van de 68 transporren die uit ons land in Auschwitz-Birkenau aangekomen zijn, is, op grond van de bewaardgebleven registers van het eoncentratiekamp-complex, nauwkeurig bekend, hoeveel gedeporteerden als gevangenen ingeschreven zijn; het heeft zin, die transporten in twee groepen in te delen: de eerste groep, 52 transporten, van 15 juli '42 t.e.m. 23 februari '43 en de tweede groep, 16 transporten, van za augustus '43 t.e.m. 3 september '44.
Wat die eerste groep betreft: er kwamen in Auschwitz (zie Tabel IX op pag. 708) 42945 gedeporteerden aan; met zekerheid weten wij dat 12 OOI hunner (28 %), te weten 8029 mannen en 3 972 vrouwen, als gevangenen ingeschreven werden, anders gezegd: 30944 gedeporteerden (72 %) zijn onmiddellijk na aankomst vergast. Van 9 van de 52 transporten, alle behorende tot de Kosel-transporten, is zelfs geen enkele gedeporteerde ingeschreven: de inzittenden van deze treinen zijn dus allen, voorzover zij in Koselniet moesten uitstappen, onmiddellijk na aankomst vergast; noch op leeftijd, noch op geslacht werd gelet.
Nu de tweede groep: er kwamen in Auschwitz met de 16 transporten van 24 augustus '43 t.e.m. 3 september '4413631 gedeporteerden aan; van hen zijn 6632 als gevangenen ingeschreven (3 837 mannen en 2 895 vrouwen), anders gezegd: 6999 gedeporteerden (5 I %) zijn onmiddellijk na aankomst vergast.
Wij willen de cijfers die de onmiddellijke slachtoffers aangeven, ietwat
De zevenduizend slachtoffers uit de tweede groep zijn allen om het leven gebracht in de grote Krematoria II, III, IV en V in Birkenau, maar deze installaties zijn, zoals wij in hoofdstuk I opmerkten, pas tussen 22 maart en 25 juni '43 in gebruik genomen; dat betekent dat de een-en-dertigduizend slachtoffers uit de eerste groep vergast zijn, hetzij in het Krematorium van Auschwitz I (KrematoriuHI I), hetzij in de twee tot complexen van gaskamers verbouwde boerenhoeven in Birkenau: Bunker I en Bunker II; in die twee Bunker waren geen verbrandingsovens.
Hoeveel gedeporteerden uit Nederland in het Kreniatorium I, hoeveel in de twee Bunker vergast zijn, weten wij niet - vermoedelijk maar zeer weinigen in het Krematorium I, aangezien de twee Bunker juist in bedrijf gesteld waren met het oog op de vernietiging der transporten die in het kader van de Bndldsung in Auschwitz-Birkenau zouden aankomen. Overigens was bij alle drie de installaties de gang van zaken dezelfde; wij zullen ons bij onze beschrijving tot de Bunker beperken.
Bunker I en Bunker II, gebouwen die er als onschuldige boerenhoeven uitzagen (ze hadden een strodak), lagen op het terrein van het gigantische kamp Birkenau waarvan de opbouw in de lente van '42 begonnen was. De afstand van het goederenstation Auschwitz naar de Bunker was ca. vier kilometer. Bij beide Bunker bevonden zich enkele houten barakken. De vrachtauto's of autobussen kwamen daar voorrijden en de inzittenden moesten uitstappen. Er liepen hier, anders dan op het perron van aankomst, geen gevangenen rond, maar louter gewapende SS' ers, sommigen met woest blaffende honden aan de lijn, Er werd de gedeporteerden gezegd dat zij in de nabije ruimte (Bunker I of Bunker II) ter desinfectie onder de douche zouden gaan en dat zij zich daartoe in een van de barakken moesten uitkleden, mannen en vrouwen gescheiden. Waren beide groepen daarmee gereed, dan werd hun gelast, zich, naakt als zij waren, door de openlucht naar 'de doucheruimten'
te begeven. Die ruimten waren tevoren verwarmd door middel van korven met gloeiende cokes. Er waren twee van die ruimten in Bunker I, tezamen plaats biedend aan ca. achthonderd, drie in Bunker II, tezamen plaats biedend aan ca. twaalfhonderd personen. Waren alle mensen binnen, dan werden de deuren vergrendeld. Inmiddels was een ss:« op een motorfiets met enkele bussen Zyklon-B komen aanrijden: kiezelgeer ('meel'
uit de schalen'overdekking'
een zware dieselmotor liet lopen.
'Stervend'
(wij citeren uit notities die Lejb Langfus, eenlid van het Sender kommando van Bunker I en II, in Birkenau, voor hij zelf vergast werd, in de grond heeft weten te begraven - wij geven ze in het Nederlands weer)
'Stervend vielen (wegens het grote gedrang) de enen op de anderen, tot een hoop van vijf of zes op elkaar liggende lagen ontstond die tot een meter hoog reikte. De moeders verstijfden op de grond, zittend hun kinderen omarmend, en de mannen stierven, hun vrouwen omarmend. Een deel van de mensen deed een vormloze massa ontstaan. Anderen stonden in gebogen houding; het onderste deel van het lichaam staand, het bovenste daarentegen, van hun buik naar boven, horizontaal. Een deel van de mensen was onder invloed van het gas helemaal blauw geworden, anderen zagen er volkomen normaal uit, alsof zij sliepen."
Was het in de gaskamers stil geworden en kon de SS door de kijkgaten in de deuren zien dat zich, althans van de bovenop liggenden, niemand meer bewoog, dan werden de deuren, die een minuut of twintig gesloten geweest waren, geopend. Men liet het blauwzuurgas geruime tijd wegtrekleen (wellicht zijn er in Bunker I en II ook afzuig-installaties geweest) - pas daarna werd een uit Joodse gevangenen bestaand Sonderkommando aan het werk gezet: sommige gevangenen sorteerden de in de barakken achtergelaten kleren en schoenen (die werden zorgvuldig op waardevoorwerpen doorzocht - alle identiteitsbewijzen die men vond, speciaal de persoonsbewijzen, werden apart verzameld en verbrand), andere gevangenen, met gasmaskers op, klauterden over de stapels lijken die bij de geopende deuren lagen, de gaskamers binnen en sleepten met riemen of haken de lijken naar buiten; die waren dan nog warm, nat van het zweet, veelal besmeurd met urine,Lejb Langfus: Notities uit Birkenau,p.
Er waren aparte Sonderkommandos werkzaam bij het Krematorium I en bij de twee Bunker; beide bestonden nagenoeg uitsluitend uit Slowaakse Joden, aan wie bij het Krematorium I een Poolse politieke gevangene als Kapo, bij de twee Bunker enkele Franse Joden toegevoegd waren. Het Sonderkommando bij de twee Bunker werd in december '42 in zijn geheel vergast; wat de samenstelling van het nieuwe Sonderkommando was, is niet bekend. Men trachtte elk Sonderkommando strikt geïsoleerd te houden van alle overige gevangenen (dat lukte nooit geheel), trouwens ook voor de SS'ers gold een zekere mate van isolement: zij mochten de kampgedeelten waarin zij werkzaam waren, slechts als een gesloten groep en onder leiding van een officier verlaten; tegenover dat nadeel stonden voordelen: de SS'ers kregen extrarantsoenen sterke drank, voedsel en sigaretten. Vrijwilligers waren er in '42 meer dan genoeg.
Het is, moet men aannemen, tot de meesten van de een-en-dertigduizend slachtoffers uit de eerste groep transporten uit Nederland pas duidelijk doorgedrongen wat te geschieden stond, toen de deuren van de gaskamers gesloten werden en hun bleek dat zich in de ruimten waarin zij opeengeperst stonden, niet eens douches bevonden. Daarop zijn uitzonderingen geweest. De SS'ers hielden de mensen die bij de barakken aankwamen en zich daar uitkleedden, scherp in het oog. 'Machte sich', aldus Höss, de Lagerkommandant
'weten'
was sprake bij Pools-Joodse vrouwen) 'mit der Totlesangst in den Augen die Kraft nocli aufbraehten, mit ihren Kindem zu scherzen, ihnen gut zwzureden. Ab und zu kam es aucl: vor, dass Frauen' (Pools-Joodse vrouwen, naar wij aannemen) 'wáhrend des Ausziehens pliitzlieh marleerschiaternd losschrien, sicli die Haare ausrissen und sicli wie walmsirmig gebardeten. Schnell wurden sie hin ausgeführt und hinter dem Raus mit dem Kleinkalibergewehr getMet.'l
Sommigen waren er (enkelingen, zo nemen wij aan) die in hun opperste doodsangst maar één middel zagen dat misschien kans op redding bood: verraad waardoor zij voor de SS van waarde zouden zijn. Höss: 'Ieh habe oft erlebt und auck gehört, dass [uden (besonders aus dem Westen) Anschrijten von nock versteekten Rassegenossen angaben. Eine Frau rief einmal aus dem Gasraum noch eine Adresse einer [udenjamilie dem Unterjuhrer zu. Ein Mann, seiner Kleidung und seinem Benenmen nack aus besten Verhaltnissen, gab mir beim Entkleiden' (in de barak dus) 'einen Zettel, auf dem eine Reihe Anschrijten von uollándischen Familien, bei denen [uden versteekt u/aren, verzeicknet war'2 - de man moet dat papiertje tevoren, wellicht in de trein, klaargemaakt hebben.
Het is ook wel gebeurd dat de gaskamers hetzij van Bunker I, hetzij van Bunker II (het schijnt dat telkens maar één complex gebruikt werd) niet groot genoeg waren om er allen die aangevoerd waren, in naar binnen te persen. Dan sloot men een aantal mensen 'tot de volgende dag elf uur'
, aldus Lejb Langfus in zijn notities, in de barakken op waarin zij zich uitgekleed hadden. "s Morgens hoorden zij de vertwijfelde stemmen van de vergasten en dan drong onmiddellijk tot hen door, wat met hen te geschieden stond. Gedurende die vervloekte nacht en een halve dag lang sloegen zij alles gade en doorleefden de vreselijkste smart die op aarde bestaat. Wie zo iets niet beleefd heeft, kan er niet de geringste voorstelling van hebben."
Deze passage uit de notities van Langfus is de enige aanwijzing die wij hebben, hoe laat in de Bunleer I en II de eerste dagelijkse vergassingen plaatsvonden: "s morgens' (dat moeten wij interpreteren als: in de vroege ochtendschemering) èn 'om elf uur'
. Als die aanwijzing algemene geldigheid heeft gehad, dan zou dat betekenen dat de een-en-dertigduizend slachtoffersA.v., van
Enkele andere aantekeningen zijn er nog waarin iets omtrent de aankomst en de reacties van uit Westerbork gedeporteerden bericht wordt; zij komen in het dagboek voor van een negen-en-vijftigjarige hoogleraar in de anatomie aan de Universiteit van Münster, Johann Paul Kremer, die van eind augustus '42 af enige tijd in Auschwitz-Birkenau als Truppenarzt werkzaam was en daar bij 14 selecties op het perron van aankomst en de daarbij aansluitende vergassingen aanwezig is geweest.
Op 2 september '42, na de eerste door hem bijgewoonde z.g. Sonderoletion, schreef hij: 't« Vergleieli hierzu erscheint mir das Dante'sche Inferno fast wie eine Komedie.":
Drie dagen later, op 5 september, was hij "Abends gegen 8 Uhr u/ieder bei einer Sonderaluien aus Holland'2 toen werden vierhonderdeen-en-zestig van vijfhonderdveertien gedeporteerden vergast die in de ochtend van 4 september in Hooghalen ingestapt waren (uit dit transport hadden ca. tweehonderd malmen en jongens in Kosel de trein moeten verlaten).
Op 12 oktober was Kremer 'in der Nacht' aanwezig 'bei einer Sonderaletion aus Holland (1 600 Personen) ... Schauerliche Szene vor dem letzien Bunker' ; daarbij staat nog in de marge: '(Hösslerf)'3 Het cijfer 1600 is te hoog: wat Kremer schreef, betrof het transport dat op 9 oktober Hooghalen verlaten had: zeventienhonderddrie gedeporteerden, van wie vierhonderdtwee-envijftig in Auschwitz als gevangenen ingeschreven en alle overigen: twaalfhonderdeen-en-vijfiig, naar de 'letzte Bunker' gebracht werden.
Dat was Bunker II: drie gaskamers waarin tezamen plaats was voorJ.
Duidelijker was Kremer in zijn notitie van 18 oktober' 42: 'Bei nasskaltem Wetter heute Sonntagntorgen bei der 11. Sonderakiion [Hollander} zugegen' (de elfde die hij bijwoonde). 'Grässliche Seenen bei drei Frauen, die ums naclae Leben flehen.'3 Deze notitie betrof het transport van 16 oktober uit Hooghalen : zeventienhonderdtien gedeporteerden; vijfhonderdzeventig hadden in Kosel moeten uitstappen en van de elfhonderdveertig overigen waren slechts honderdzestien vrouwen en meisjes in Auschwitz als gevangenen ingeschreven; duizendvier-en-twintig gedeporteerden waren voor onmiddellijke vergassing bestemd. '1m Verlauf der von mir im Tagebuch am 18.10.1942 beschriebene Sondetaktion wollten', aldus Kremer in zijn verhoor te Krakau, 'drei Frauen aus Holland nicht in die Gaskammer gehen und flehten um ihr Leben. Es waren junge lind gesunde Frauen, trotzdem wurden ihre Bitten nicht erhort, sondern SS-Männer, die an der Aktio« teilnahmen, erschossen sie an Ort und Stelle.'4 Ook deze notitie wijst er op dat er gedeporteerden uit Nederland waren die. als zij bij de 'doucheruimten'
aangekomen waren, beseften wat met hen zou geschieden.
De zevenduizend slachtoffers van de tweede groep transporten uit Nederland zijn, wij schreven het reeds, in Birkenau in de Krematoria II, Ill, IV of V vergast. Vergeleken met de drie andere installaties (Krematorium I en de
Het transport van het perron van aankomst in Auschwitz (gelijk gezegd, reden vermoedelijk alleen de treinen met de laatste drie transporten uit Westerbork tot midden in het kamp Birkenau) was in zoverre 'verfijnd'
dat met de vrachtauto's of autobussen een auto'
tje meereed waarop, ter geruststelling, een groot Rode Kruis-teken geschilderd was; in dat auto'tje bevonden zich de bussen met Zyklon-B die in de vroegere periode aan een motorrijder toevertrouwd waren.
In alle vier de Krematoria (vrij lage gebouwen, met heggen en struiken omgeven) werden de personen die er binnengevoerd werden, eerst naar de ruimte gebracht waar zij zich ontkleden moesten; zij werden daarbij begeleid door leden van het Sonderkommando, Joden dus, die hen geruststelden en aanmaanden, de bevelen van de SS' ers op te volgen. In de kraakheldere ontkledingsruimte waar, in zes of zeven talen, bordjes hingen met 'Houd u schoon'
, 'Vergeet uw zeep niet'
erop, kreeg elk een genummerde klerenhanger; gezegd werd dat men zich het nummer goed moest inprenten, dan kreeg men 'na de douche'
zijn kleren spoediger terug. Soms werden ook door een in het wit geklede gevangene die de aanduiding 'Badedirelaoi' droeg, kleine handdoeken en stukjes zeep rondgedeeld, soms zei de SS'er die chef was van de in de Krentaioria dienstdoende ss-«, SS-Hauptschar führer Otto Moll, dat de 'douche'
nodig was voor de desinfectie en dat men onmiddellijk nadien een kop koffie zou krijgen. Ging men dan de 'doucheruimte'
binnen, dan zag men in de Krematoria II en III douches die in de zoldering aangebracht waren. Het was regel dat ook enkele SS'ers en leden van het Senderkommando in die 'doucheruimte'
mee naar binnengingen zij sprongen op het laatste moment naar buiten. De zware deur werd electrisch gesloten en het Zyklon-B werd door openingen in het dak uitgeschud. De 'vlokken'
vielen niet op de bodem van de gaskamer, maar stapelden zich op in holle blikken 'zuilen'
die vol gaten zaten waaruit het blauwzuurgas ontsnapte. Werd de gaskamer, na mechanisch ontlucht te zijn (dat duurde ongeveer twintig minuten), geopend, dan bleek steeds dat de slachtoffers met hun laatste krachten weggevlucht waren van de plaatsen waar die blikken 'zuilen'
stonden. Het Sonderkommando sleepte de lijken de gaskamer uit; bij de vrouwen werd het haar afgeknipt; uit de gebitten werden de 8 I
Er ontbrak wel eens iets aan deze perfecte regie. Olga Lengyel, een vrouwelijke gevangene, vernam van een Franse arts, een gevangene die bij het Sonderkommando dienst deed (de leden van het Kommando mochtenniet in de 'gewone'
ziekenbarakken opgenomen worden), dat wel eens te weinig Zyklon-B gebruikt werd, zodat sommigen die uit de gaskamers gehaald werden, nog ademden; zij werden dan als 'lijken'
behandeld, d.w.z. óók in de verbrandingsovens gestopt.' Soms viel Moll uit zijn rol en liet hij de mensen, alle misleiding ten spijt, door het Sonderieonintando met stokslagen de gaskamers in drijven. En dan was er SS-Scharführer Forst. 'Deze'
, aldus de in ' 52 gevonden, in het Jiddisj geschreven notities van een onbekend lid van het Sonderkommando, 'stond bij veel transporten in de deur van de ontkleedruimte en betastte het geslachtsorgaan van elke jonge vrouw die hem naakt op weg naar de gaskamer passeerde. Er kwamen ook gevallen voor waarbij SS' ers van elke rang hun vinger in het geslachtsorgaan van jonge knappe meisjes staken.f
Onder leiding van Moll waren de in de gaskamers tewerk gestelde SS' ers (enkele tientallen, van wie telkens drie tegelijk in een van de Krematoria V dienst deden) in een SS-Sonderkonu'nando samengevat. Man voor man wisten zij dat zij betrokken waren bij het vernietigen van menselijk leven op een schaal en met een snelheid als de geschiedenis zelden, zo ooit, gekend had - als zij er over nadachten, leek het hun aannemelijk dat ook zij als bezwarende getuigen door de machthebbers van het Derde Rijk afgemaakt zouden worden; in dat opzicht voelden zij hun eigen positie als niet wezenlijk verschillend van die van de leden van het Sonderkommando der gevangenen. Op materieel gebied ontbrak het beide Sonderleommandos, werkend in de nabijheid van wat men 'de schatkamers van Kanada' noemen mag, aan niets - de ongehoorde tegennatuurlijkheid zelve van het dagelijkse8 1
Wij vermeldden in hoofdstuk 5 dat begin '44 aanklachten dat Höss en andere SS' ers zich in Auschwitz-Birkenau aan verregaande corruptie schuldig gemaakt hadden, door een SS-Richter onderzocht werden. Deze, dr. Konrad Morgen, bezocht op zekere dag het wachtlokaal van het SS Senderkommando. 'Dort habe ich", verklaarde hij na de oorlog,
'das erste Mal einen wirklieken Schock erlitten. Während im allgemeinen Wachstuben spartaniscli einfach waren, lagen hier SS-Männcr mif Couchen und dosten mit glasigen Augen var sich hin. Statt eines Schreibtisches stand ein Hotelherd im Raum, urul vier bis fünfjunge [udinnen van orientalischer Schonheit backten KartoJJelpt~ffér und [utterten die SS-Mänl1er, die sick wie Paschas bedienen liessen. Die SS-Leute und die weiblieken H4ftlinge duzten einander ... Bei der anschliessenden Spindkontrolle ergab sich, dass in einxelnen Spinden ein Vermögen an Gold, Perlen, Ringen lind Devisen in sdmt lichen Währungen gehortet war'?
Het Sonderleommando der gevangenen in de Krematoria II t.e.m. V bestond in de zomer van '43 hoofdzakelijk uit Poolse Joden mèt enkele Joden uit Griekenland, Nederland- en Slowakije, bij elkaar ca. vierhonderdvijftig gevangenen. Dit Sonderkommando werd, op enkele specialistenna (alszodanig golden vooral de stokers van de verbrandingsovens), om de twee of drie maanden opgeruimd: het nieuwe Sonderleommando begon met de lijken van het vorige weg te slepen en te verbranden. Elk lid van elk Senderkommando wist dat daden van verzet onmiddellijk met de dood gestraft werden, en dat wie het waagde, aan de te vergassen slachtofferste zeggen wat hun te wachten stond (het is één keer gezegd tegen gedeporteerden uit Westerbork, maar wij weten niet tot welk transport zij behoorden), ten aanschouwe van al zijn kameraden levend verbrand werd. Op de vraag hoe hij in staat was zijn dagelijks werk te doen, antwoordde eens een lid van het Sonderleommando aan een Poolse gevangene (wij vertalen):
'Wat had ik moeten doen? Natuurlijk had ik in de hoogspanningsdraad kunnen lopen als zoveel kameraden. Maar ik wil blijven leven! Misschien gebeurt er een wonder! Vandaag of morgen kunnen wij bevrijd worden. En dan wil ik wraak nemen ... Als men bij ons werk niet al de eerste dag krankzinnig wordt, went men er aan ... U gelooft dat de mensen van het Sonderkommando monsters zijn? Ik zeg u, ze zijn als alle anderen, alleen veel ongelukkiger.'!
Inderdaad, zo was het. Ook door de leden van het Sonderkommando werd dan ook mateloos veel sterke drank gebruikt; sommigen waren, bij alle activiteit die zij ontplooiden, als versuft, anderen stelden aan elke nieuwe arts die aan hun Kommando toegevoegd werd, de vraag of hij hun niet aan een snelwerkend vergif kon helpen, van nog anderen was het denken volledig op de vraag geconcentreerd hoe men in opstand kon komen en de Krematoria (waarom werden zij nooit door de Russen of de Geallieerden gebombardeerd?) kon vernietigen. Het leek hopeloos: men had maar twee of drie maanden de tijd om zulk een desperate poging voor te bereiden; lange tijd ontbraken alle wapens en alle explosieven.
Van mei '44 afkwam trein na trein met Hongaarse Joden Birkenau binnen (via de spoorwegaftakking.) Gaskamers en verbrandingsovens konden het werk niet meer aan. Tienduizenden Hongaren werden achter Bunker II, die overigens weer in gebruik genomen was (Bunker I was afgebroken), met nekschoten afgemaakt en talloze lijken werden in de openlucht verbrand in gigantische vuren waarin, als geen gaskamers ter beschikking stonden, ook wellevende gedeporteerden gesmeten werden." Ten behoeve van die vuren waren langgerekte kuilen gegraven: dertig meter lang, zes meter breed, drie meter diep. Op de bodem lagen grote boomstronken waarover vaten
Als vernietigingskamp is Birkenau nimmer zo furieus actief geweest als in die gruwelijke zomer van '44.
In die tijd was het Sonderleommando der gevangenen uitgebreid; het bestond van midden mei af uit ca. vierhonderdvijftig Hongaarse Joden, ca. tweehonderd Poolse, honderdtachtig Griekse, vijf Duitse, drie Slowaakse en één Nederlandse Jood, alsmede uit vijf Poolse politieke gevangenen en negentien Russische krijgsgevangenen. Als Kapo trad een Duitse politieke gevangene op. Vermelding verdient dat in juli '44 door ruim vierhonderd Joden van Korfoe collectief geweigerd werd, tot het Sonderleommando toe te treden - zij werden onmiddellijk vergast. Over de opstand van het Senderkommando die zich in oktober '44 voordeed, zullen wij, gelijk reeds eerder vermeld, in deel IQ schrijven.
Zijn wij met onze beschrijving van het SS-Sonderkomrnando en van het Sonderkommando der gevangenen afgedwaald van ons eigenlijke onderwerp: het lot van de tienduizenden die uit ons land naar Auschwitz gedeporteerd werden? Toch niet: wanneer wij ons nu tot de bijna negentienduizend gedeporteerden wenden die als gevangenen in Auschwitz-Birkenau ingeschreven werden (twaalfduizend uit de eerste groep transporten, ruim zesduizendzeshonderd uit de tweede), dan moet bij het weergeven van hun ervaringen de dreigende dood in de gaskamer centraal staan. Al die ingeschrevenen wisten na enige tijd dat er gaskamers waren en sommigen hunner wisten bovendien dat er een Sonderkommando van gevangenen werkzaam was. Op de betekenis van dat weten komen wij nog terug.
Wij hebben alle overige aspecten van Auschwitz-Birkenau tot dusver
Auschwitz I, de oude Oostenrijks-Hongaarse kazerne die tegen de rand van het stadje Auschwitz aanlag, besloeg een oppervlak van ca. 6 ha, Auschwitz II (Birkenau) daarentegen een van 175 ha. Auschwitz I was een complex van steenrode barakken; het was met een dubbele prikkeldraadversperring (de binnenste stond onder spanning) en met talrijke wachttorens omgeven maar de barakken hadden in hun opeengedrongen-zijn nog iets menselijks, althans een herinnering aan normaler tijden. Birkenau had niets menselijks meer. Achter het langgerekte SS-gebouw met de poort in het midden (later liep daar dat ene paar rails door) strekte zich een zee van barakken uit, omgeven door een omheining (het prikkeldraad stond onder spanning) met daarvóór een ca. vijf meter brede, drie meter diepe, met smerig water gevulde gracht; om de 80 meter rees een wachttoren op. De barakken waren in aparte kampgedeelten gegroepeerd waartussen brede, ongeplaveide, nu eens modderige dan weer stoffige wegen liepen; elk kampgedeelte had een aparte prikkeldraadversperring. Het kamp lag in een vlakte die de kaalheid zelve was. De grond was er lemig, moerassig - een troostelozekiltehing erindeatmosfeer. Watwij 'barakken'
genoemd hebben, waren trouwens eerder stallen, of zelfs dat nog niet (ze waren officieel afgekeurd voor het onderbrengen van vee): bouwsels met stenen muren en stenen binnenafscheidingen, daarin een soort kooien: planken om op te slapen, drie boven elkaar - duistere holen waren het, maar holen die voor het begin en na het einde van de werkdag wemelden van de uitgemergelde gestalten der gevangenen. Die hadden geen seconde rust : 'Werk, appèl, controles, eten halen' (wij citeren de Winds beschrijving),
'en als je eindelijk in een bont gezelschap van acht man uit heel Europa in een kooi lag, de vergeefse strijd tegen luizen en vlooien.
's Morgens om vier uur opstaan. Hemden uit, wassen. Een paar druppels water, geen zeep, afdrogen met je hand. Vaak kwam je helemaal niet aan de beurt bij de kraan. Misschien vind je onderweg een plas met wat regenwater.
Dan (het schemert nog) aantreden, aftellen van de Kommandos. en na lang, lang staan gaat het Kommando op weg. Aan de poort meldt de Oberkapo : 'Bauho] 693 man'. Angst! Als het teveel is, als 660 genoeg zijn, telt de Obersturmführer er 33 af, willekeurig, ze worden aan de kant gezet. Niemand die ze ooit terugziet.
Wat je wèl ziet is de vlam, de eeuwige vlam uit de schoorsteen van het Krenia toriuni. Dag en nacht dat vuur. Soms is het nattig weer en de rook slaat neer over
In augustus '44 (de bouw van Birkenau was toen voltooid) bevonden zich in het immense kamp ca. twintigduizend mannelijke en ca. negen-en-dertigduizend vrouwelijke gevangenen; onder de mannen (wij beperken ons tot de grote groepen) waren ca. tienduizend Joden (vijfduizend uit Polen, vijfduizend uit een dozijn andere landen), achtduizend niet-Joodse Polen en tweeduizend Russen, onder de vrouwen vijf-en-twintigduizend Jodinnen, zevenduizend Poolse, vierduizend Russische en drieduizend Duitse en Oostenrijkse vrouwen. In Auschwitz I, het Stammlager, bevonden zich toen ca. zestienduizend gevangenen, haast allen mannen, hoofdzakelijk Polen, Duitsers, Oostenrijkers, Russen, Joegoslaven, Tsjechen, Fransen, en Joden uit een dozijn landen. Auschwitz III (de Aussenkommandosi telde toen ca. dertigduizend gevangenen, hoofdzakelijk mannen, van wie ca. tienduizend bij de Buna-fabriek in Monowitz werkten; van de onder Auschwitz III vallende gevangenen bestond 90 % uit Joden. Onder alle gevangenen in het Auschwitz-complex, in die tijd honderdvijfduizend, bevonden zich dus meer dan twee-en-zestigduizend Joden: meer dan zeven-en-dertigduizend mannen, meer dan vijf-en-twintigduizend vrouwen.
Die honderdvijfduizend gevangenen werden in de zomer van '44 bewaakt door meer dan drieduizend bewakings-SS'
ers, aangevuld met eenheden van de Wehrmacht: één met luchtafweergeschut, een met sperballonnen. De eigenlijke kampstaven telden enkele honderden SS'ers. In Auschwitz I en II beschikten de ruim tweeduizend (tweeduizendhonderdveertig) bewakings SS' ers, afgezien nog van hun geweren en van de op de wachttorens gemonteerde machinegeweren, over twintig machinegeweren die op elke haard van onrust geconcentreerd konden worden. Alle SS' ers die in het kampcomplex dienst deden, hadden steeds een pistool bij zich. De SS (kamp-SS en bewakings-SS) had toen voorts 200 motorfietsen, 25 personenauto's en 35 vrachtauto'
s tot zijn beschikking, alsmede twee korte-golfzenders: in geval van nood konden de Waffen-SS-garnizoenen in het gehele district Opper-Silezië onmiddellijk gealarmeerd worden.
In Auschwitz I en II waren er dus op elke duizend gevangenen bijna dertig SS-bewakers; die bewakers waren gewapend en goed gevoed, de gevangenen, meer dan de helft vrouwen, hadden geen wapens en waren verzwakt, ja de meesten leefden voortdurend op de grens van hun krachten en met de dood ('dag en nacht dat vuur'
) voor ogen.
1 E. de Wind: Eindstation Auschwitz, p. II3-14. 81
Op papier kregen de gevangenen per dag ca. I 740 calorieën aan voedsel. Bij alle inspanningen die van hen gevergd werden (de zware arbeid, het urenlang op appèl staan), was dat al te weinig, maar er werd door de SS zoveel gestolen uit de toewijzingen van de Duitse distributiedienst, dat de gevangenen gemiddeld per dag niet meer dan I 300 calorieën ontvingen. Negentig procent hunner leed constant honger, en ook dorst: het water dat uit de schaarse kranen kwam, smaakte niet alleen vies maar was ook gevaarlijk (de SS'ers dronken het nooit - zij kregen mineraalwater). Honger was angst: angst om te verzwakken, om 'geselecteerd'
te worden, om naar de gaskamer te worden gezonden. 'Ik heb'
, aldus 1. Spetter, 'in Monowitz mannen gezien die door de een of andere manipulatie in het bezit van zes of acht liter '
soep' waren gekomen en die achter elkaar opaten. Op een zondag dat er voor de eerste maal koffie met suiker werd uitgedeeld, kwamen bij het gedrang om een teug van dit vocht te krijgen, in ons Block alleen drie mensen om." Er werd onderling veel gestolen - men moest stelen, wilde men een kans hebben om in leven te blijven. 'Bin anständiger Häftling', zo merkte een SS' er eens op, 'dar! nicht länger als drei MOllate leben, sonst ist er ein Dieb.'2 De meeste gevangenen takelden snel af, vermagerden zozeer dat het wel voorkwam dat echtgenoten die elkaar op enige afstand passeerden, elkaar niet herkenden - velen werden ziek. Van begin' 43 tot de lente van '
44 werd voorts het Auschwitz-complex driemaal door verwoestende vlektyphus-epidemieën geteisterd welke tienduizenden gevangenen deden bezwijken. Gemiddeld was volgens de officiële statistieken van de afdeling Häftlingsarbeitseinsatz in de periode I juni '42 tot I augustus '
44 30% van alle gevangenen niet tot het verrichten van enige arbeid in staat; een klein deel van hen had Schonung (enkele dagen verlof om niet te werken), maar veruit de meestenlagen in de ziekenbarakken, wachtend op de 'natuurlijke'
dood dan wel op de selectie die hen naar de gaskamers zou voeren.
Alle 'normale'
tegenstellingen van het bestaan in de concentratiekampen waren hier ten top gevoerd: men ging in Auschwitz sneller aan de hongerziekte lijden en werd dus "Muselmann' (en bleef het korter: de gaskamers waren dichtbij), de Kapo's, vechtend voor het behoud van hun prominente positie, warennog onbarmhartiger dan elders, de SS' ers corrupter, de misère groter, de luxe die de bevoorrechten zich permitteerden, stuitender. 'Ver hungern', aldus Langbein,
Afstomping was onvermijdelijk, noodzakelijk zelfs. En toch: onder de harde korst die het gevoelsleven tegen het verwerken van volstrekt ondragelijke impressies beschermde ('dag en nacht dat vuur'
), bleef men mens, bleef men worstelen, zich inspannen om, hoe absurd dat ook scheen, in leven te te blijven. 'De zekerheid van het naderend einde deed'
, aldus de Wind,
'een doffe berusting ontstaan, de stille hoop gaf echter vaak op het dringende ogenblik wanneer de gevangene onder de last van het kamp dreigde te bezwijken, een prikkel nog even vol te houden, Zo hield men in het kamp juist altijd even langer vol dan men volgens menselijke berekening vol had kunnen houden.P
Voor de uit Nederland gedeporteerden als groep is dat volhouden moeilijker geweest dan voor gevangenen uit sommige andere landen. Wij denken dan niet zozeer aan het feit dat de twaalfduizend ingeschrevenen uit de eerste groep transporten (juli '42-februari '
43) in Birkenau terechtgekomen zijn in de barbaarse opbouwperiode van het kamp, en evenmin aan de omstandigheid (die overigens van veel belang was) dat uit Nederland vrijwel nooit pakketten arriveerden", maar veeleer hieraan dat het gematigde, beschermende karakter van de Nederlandse samenleving hen die uit Nederland gede
Menschen in Auschwitz,
Confrontatie met de dood,
'wassen'
- de Nederlandse waren hulpeloos als er geen stromend water was, vervuilden sneller, werden ziek, gingen te gronde; 'zij hadden'
, aldus een Nederlandse die in september '43 in Auschwitz aankwam, 'geen moed genoeg en gingen bij de pakken neerzitten. Zij stonden er voor bekend dat ze vies waren. Niets kon hun meer schelen, omdat ze dachten: of we er vandaag of morgen aangaan, blijft hetzelfde."
Over de mannen (oordeel van dr. Fritz Steiner die het [udendurchgangslager Vught achter de rug had en in maart' 44 uit Westerbork doorgezonden werd) :
'Ze stonden slecht aangeschreven, omdat zij psychisch tegen alle ellende niet bestand waren; zij demoraliseerden en vervuilden heel gauw ... Vooral intellectuelen konden de toestand in Birkenau niet aan; in Vught hadden al velen de moed laten zakken en dan bracht Birkenau een dusdanige reactie bij hen teweeg, dat zij niets anders meer wilden dan sterven."
'De Nederlanders'
, aldusEmile Franken, die tegelijk met Steiner Birkenau binnengevoerd werd,
'waren in de ogen der anderen sjlemielen ... Ze pikten het altijd net verkeerd in; je kon aan hen zien dat ze nooit ellende hadden meegemaakt, ze waren niet ree genoeg om er zich doorheen te slaan. Ze werkten zich een ongeluk, maar hielden juist even op om te rusten als er een Kapo naderde. De Polen bijvoorbeeld deden het net omgekeerd ... Het nadeel voor de Nederlanders was ook dat zij de taal totaal niet verstonden. Zij spraken geen Jiddisj, en Duits verstonden de meesten ook niet. Dit was een groot gebrek, want als je niet vlug genoeg reageerde, sloegen de Kapo's je dood.
Vaak namen ze ons in de maling met de enkele Hollandse woorden die ze kenden: 'Kapotte Füsse, eh, Holländer, ouwe taaie, jippie, jippe-jee.' Dan lachten ze hard en riepen: 'Zwei, drei Wochen, dann bist dufertig, Hollanderl ' '3
"Geen schoenen en kapotte voeten', dat was', aldus Heinrich Dallmann (de Duitse vluchteling die in de zomer van '42 Schutzhaftlagerfiihrer Schwarzhuber dronken op zijn paard zag zitten), 'het enige Hollands, wat iedere Pool en iedere Fransman' (veel van die Fransen waren uit Polen geëmigreerde Joden) 'kon spreken. Dat zegt alles. Het was algemeen bekend dat de Hol'Verslag van mededelingen vanjan.p.F. Steiner: 'Verslag'
, p.'Verslagvan mededelingenvanE. Franken',
Er hebben, naar verhouding, in Auschwitz-Birkenau veel uit Nederland gedeporteerden zelfmoord gepleegd. Een van de gevangenen die in de mannen-afdeling van het Quarantäl1elager in Birkenau elke ochtend de lijken moest verzamelen, heeft verklaard: 'Es u/aren in der Regel Selbstmorder, die ûber Nacht in den Zaun gelaufen sind. Die Zahl war verschicden. Bei hollándischen Transperten war sie sehr hoch, Len erinnere tnich, dass sie eininal au! dreissig gestiegen ist. Bei slowakischen Transpotten war sie geringer, vielleich: fiin! bis zehn.'2 Wij tekenen daarbij aan dat bij de transporten uit de eerste periode gemiddeld per transport ca. honderdzestig mannelijke gedeporteerden als gevangenen ingeschreven zijn; de zelfmoorden deden zich in de regel in de allereerste kampperiode voor.
Wat wij tot dusver 'de inschrijving'
genoemd hebben, was onderdeel van het complex van handelingen die aan allen voltrokken werden (onder hen dus ca. achttienduizendvijfhonderd uit Nederland gedeporteerden), die niet al bij aankomst naar de gaskamers waren gevoerd. De strekking van die handelingen was, hen van hun individualiteit te beroven: van mensen werden zij nummers. Nummers werden de gevangenen in de andere Duitse concentratiekampen óók, maar toch niet in de mate waarin dat in Auschwitz geschiedde: dáár werden hun die nummers in de regel op de linkeronderarm, soms op de rug of de borst, getatoeëerd.ê Hetzelfde nummer was dan al op hun persoonskaart komen te staan die in de Lager-Registratur van het Auschwitz-complex bewaard werd. Elk geval van overlijden werd door die instantie officiëel gemeld aan het Standesamt (de burgerlijke stand) van het82
Het tatoeëren was een pijnlijke operatie die soms tot ontstekingen leidde. Het vond plaats in het eerste kampgedeelte waarheen men te voet moest gaan: voor de achttienduizendvijfhonderd uit Nederland gedeporteerden waren dat bijna steeds de inschrijvingsbarakken in Birkenau": aparte voor marmen en vrouwen. Was de trein omstreeks middernacht in Auschwitz aangekomen, dan bereikte men twee of drie uur later in een stoet die door gewapende SS' ers, sommigen met honden, omgeven was, die barakken. Men werd er als door raderen gegrepen: werd er onder het geschreeuw van Kapo's geregistreerd, kreeg er een nummer, werd getatoeëerd, moest alle bezittingen afgeven (wie iets trachtte achter te houden, een fotootje bijvoorbeeld, werd door de Kapo's afgeranseld), moest de kleren en meestal ook de schoenen uittrekken, werd kaalgeschoren, ging onder de douche, moest dan spiernaakt naar een andere barak lopen waar men kampkleding (vodden) en, als men de schoenen kwijtgeraakt was, klompen of loopplankjes kon uitzoeken, en werd dan naar buiten gejaagd om in weer en wind te wachten tot het hele transport 'behandeld'
was. Weer verschenen tierende en razende Kapo's en dwars door het kamp marcheerde men, marmen en vrouwen gescheiden, naar het Quarantänelager: daar waren aparte kampgedeelten voor mannen en vrouwen. De barakken, de 'stallen'
, warener meestalovervol: waar in een barak in alle kooien tezamen misschien plaats was voor vierhonderd gevangenen, bevonden zich duizend, twaalfhonderd, vijftienhonderd. 'De eerste nacht'
, aldus een vrouw die in februari '44 Birkenau binnengevoerd werd, 'werden we in een minimum van tijd met twaalf meisjes in een van die kooien geslagen en kropen we zo ver we konden, naar achteren. In het donker gingen we allen naast en achter elkaar op de planken zitten. We zeiden geen van allen een woord en staarden voor ons uit. De uren kropen, ieder uur leek wel een week. Rillend van kou en bevend van angst wachtten we op de nieuwe dag.'
3
De meesten van diegenen die zich aldus onverhoeds in een kennelijk allervreselijkst kamp bevonden, hadden enkele uren tevoren hun vrouwen jongeVanaf liet men bij Joodse gevangenen het invullen van overlijdensacten achterwege. 2 De vrouwen en meisjes zijn tot midden augustus '42 naar Auschwitz I gevoerd - hierover straks meer. sJ. Hamburger-Belle: 'Verslag'
, p.'Zijn door de pijp'
, kreeg men dan te horen. Of ook wel: 'Durch den Kamin'. Wat betekende dat? Het werd uitgelegd: 'Ze zijn vergast'
. Dat werd heel vaak niet voor waar, niet voor mogelijl« gehouden. In de groep waarmee Franken begin maart '44 in Birkenau was ingeschreven, was hij, zo vertelde hij na de bevrijding,
'vier weken later nog steeds als enige er van overtuigd dat het Krematorium geen fantasie was. Ik trachtte de anderen te overtuigen: 'Mensen, als ik één persoon spreek, die zegt dat het niet waar is, dan ben ik overtuigd!'
Maar zelfs die ene man was niet te vinden, natuurlijk niet. Je zàg toch ook een gebouw waar de vlammen boven uitsloegen, maar de mensen maakten zichzelf wijs dat het een steenbakkerij of een zeepfabriek was; ze maakten zich allen naieve voorstellingen over wat het óók kon zijn."
Er waren er die, niet na vier weken, maar na vier maanden nog naar andere explicaties zochten - er waren er ook die, nog in het Quarantänelager, de hun gedane mededeling en de verpletterende conclusie die zij er aan verbinden moesten ('mijn vrouw is vermoord, al mijn kinderen zijn vermoord') voor juist hielden en onmiddellijk ook aan hun eigen leven een einde maakten: ' zij '
liepen in de draad'.
Maar ook onder hen die zich niet bewust waren dat hun naasten waren uitgeroeid of die misschien zonder hun naasten in Auschwitz waren aangekomen, waren er verscheidenen die van de quarantainebarak uit zel£inoord pleegden. Sommigen waren er iets beter aan toe: zij die zeiden arts, tandarts of apotheker te zijn, werden meestal spoedig uit de quarantaine gehaald hun werd dan een soort examen afgenomen door de Lagerálteste van de Kranleenbau (het ziekenkamp), dr. Zenon Zenkteller (een Poolse militaire arts, politieke gevangene) en daarna werden zij in hun functie tewerkgesteld. Veruit de meesten hadden evenwel geen kans, zich aan de grauwe, vertrapte massa te ontworstelen. 'Van'
s morgens vier tot's avonds acht'
(zestien uur lang dus) 'mochten wij'
, aldus S. van den Bergh, die eind september' 44 uit Theresienstadt in het Quarantänelager van Birkenau terechtkwam,
1 'Verslag van mededelingen vanE. Franken', p. ro-rr.
's Morgens verdeelde men wat brood en akelige koffie. 's Middags waren er kleffe kapotgekookte aardappelen of waterige soep. Alles speelde zich af in de openlucht. Niemand had een eigen bord of etensbak en aangezien de voorraad, waarover de Blocleälteste beschikte, gering was, kregen acht personen tegelijk een klieder aardappelen in een ijzeren schotel. Met hongerige ogen en vuile handen grepen acht vertwijfelde malmen in een bak, elkaar de aardappelen uit de hand grissend, vechtend om het laatste restje."
Men moest van het Quarantänelager uit ook werk verrichten, steeds binnen het kamp: zwaar werk, extra-zwaar doordat men de door de Kapo's in het Pools of [iddisj gegeven bevelen nog niet begreep. Zes tot acht weken zat men in dat quarantaine-kamp opgesloten. Men leed er bittere honger, 'leefde'
er opeengepropt, was er onderworpen aan de luimen van de kamp-S S' ers en S S-Aufseherinnen, zag er tientallen gevangenen door de Kapo's doodslaan, honderden ziek worden; die zieken stierven ter plaatse of moesten naar de Krankenhou strompelen (waar de dood hen meestal wachtte) of vielen ten offer aan de periodieke selecties - vrachtauto's kwamen voorrijden, en een paar uur later: 'door de pijp'
. Westerbork en Vught had men ervaren als afschuwelijke oorden - maar dit! Het onvoorstelbare was werkelijkheid geworden, het vroegere leven weggevallen, omgezet in een dagelijkse, wanhopige worsteling tegen een onmiddellijk, afgrijselijk sterven een worsteling waarbij men met het onbereikbaar verre Nederland, als men er over nadacht, alleen verbonden was doordat daar dezelfde zon scheen. Niet eens! Daar had zij mild geschenen - hier scheen zij hard, wreed, en volmaakt onverschillig voor wat zich in haar stralen aan lijden afspeelde.
Met het transport van IS november '43 kwam Vogeline Kat uit Vught Auschwitz binnen. Zij werd met bijna zeshonderd andere vrouwen in het Quaran.tänelager van Birkenau opgesloten. 'Het gebeurde'
, vertelde zij enkele jaren later, 'dat er uit onze groep dertig doden op een nacht vielen. Na vier weken was nog maar ruim de helft van ons over.'
2van den Bergh:p.'Verslag van mededelingen van V. Kat'junip.
Was dit nu een algemeen beeld? Zijn de leden van andere groepen in hetzelfde tempo gestorven? Neen.
De sterftecijfers voor het Quarantäl'lelager zijn bewaardgebleven voor de periode zo september '43-1 november '
44. Vermoedelijk werden in die ruim dertien maanden ca. vijftigduizend gevangenen in dat kampgedeelte opgenomen; van hen zijn ruim tweeduizendvijfhonderd aan selecties ten offer gevallen (vergast dus), negentienhonderd in het Quarantänelager gestorven en ca. vierduizend naar de Kranleenbau verdwenen.! Als wij aannemen dat ook die laatste vierduizend zonder uitzondering gestorven zijn, dan zou van allen die in de genoemde periode van ruim dertien maanden in het Quaran tánelager opgenomen waren, toch na die tijd nog ca. vijf-zesde in leven zijn geweest. Wij achten dat 'vijf-zesde'
niet zo belangrijk omdat het cijfer vijftigduizend niet vaststaat. Ook had, wat V ogcline Kat verteld heeft, slechts op één transport betrekking en het kan zijn dat haar constatering dat in vier weken bijna de helft van haar metgezellinnen gestorven was, niet geheel juist is geweest. Toch menen wij aan deze schaarse cijfers de conclusie te mogen verbinden dat wat Heinrich Dallmann als 'algemeen bekend'
aangaf, juist is geweest: 'de Hollanders waren degenen die er het eerst onderdoor gingen.'
Wie door die allereerste, allermoeilijkste tijd heen kwam, kon, tenzij hij in een bevoorrechte positie kwam te verkeren (en dan louter zolang deze duurde), vooral één angst niet van zich afzetten: de angst om aan een 'selectie'
ten offer te vallen.
Er waren verschillende soorten selecties: incidentele en periodieke. Het uitvoeren van de periodieke was het werk van de SS-artsen, soms ook van lager medisch SS-personeel. Keken zij louter naar wie de zwaksten, de zieksten waren? Lang niet altijd. De centrale SS-instanties in Berlijn: het Reichssichetheitshauptamt en het SS- Wirtschajts und Veruraltungshauptamt, werden maandelijks ingelicht, hoeveel Joodse gevangenen in het Auschwitzcomplex nog in leven waren; dan kon bevel komen: het moeten er twee-, drie-, vierduizend minder worden. SS-artsen begaven zich dan naar de ziekenbarakken in het Quarantänelager, naar de Krankenbau, naar de zieken
1 H. Langbein: Menschen in Auschwitz, p.
I. Spetter, eind' 43 uit Auschwitz naar Monowitz gezonden, beleefde daar in februari' 44 een dag waarop hij ternauwernood aan een selectie ontsnapte - '
een vreselijke dag', schreefhij ons drie-en-dertig jaar later, '- sneeuwstorm- mijn sokken (Fusslappen) gestolen, dus de hele dag met bevroren voeten, bloedend in de houten klossen - wagons afladen met stalen kabels, het vel van je vingers kleeft tegen het bevroren staal.
Op de terugtocht naar Monowitz vallen tien, twaalf mannen neer. We moeten ze meeslepen voor het appèl. Gezichten zwart bevroren, ogen wijd-open, monden wijd-open, de benen een spoor trekkend in de sneeuw.
De Kapo ranselt er op los - een Griekse vriend loopt bloedend door de poort, een stuk van zijn hoofd letterlijk opengeslagen, aderen staan er blauw persend uit.
Kou, zo ontzettend, mijn ogen te strak om de oogleden te sluiten; ik wankel, krijg een schop in het onderlijf van een lagere SS-man, een Roemeen - een krijtende pijn schiet in mijn hoofd. Ik val in de sneeuw, met een ijzeren staaf slaat hij me op het gezicht, breekt mijn neusbeen.
Voor ik het Block in ga, was ik mijn gezicht met sneeuw. Als iedereen binnen is, opeens het bevel 'Blockspeire', liezoek de deur om te ontsnappen, ben er zeker van dat ik er deze keer niet door kom. Maar ik kan de deur niet halen, honderden verdringen zich om maar van het voorste deel van de barak weg te blijven, waar de SS-Sanitätsge(reiter, Kapo Bogen en de B/ockälteste staan. De Blockälteste is Werner Marx, een BerlijnseJood, voormalige Buchenwalder en een fatsoenlijk mens, maar wild van angst en vaak eenvoudigweg gek. Niet nu.
'Alles ausziehenl' Dan in looppas naar voren voor de selectie. Ik probeer zo lang mogelijk achter te blijven om iets te ontdooien en wat .kleur te hebben. Lik op mijn handen, probeer dan het bloed van mijn enkels te vegen. De Sani tater is stomdronken, kan de nummers van de uitgeputten niet eens zelf opschrijven. Bogen, de hond, doet het, Marx ernaast angstig, angstig, ieder in het oog kijkend.
Mijn beurt. Ik trek me op, hoofd naar achter, probeer mijn spieren in mijn benen te strekken; probeer vlug langs te lopen zodat ze mijn nummer niet zien.'hemd'
(een cementzak) en erger, mijn Schûssel gestolen. Ik g~ onder de kooi liggen, tril. Dan is het voorbij. Ze hebben er genoeg - de soep wordt uitgegeven, maar ik heb geen bord. Marx ziet me, laat me de soepketel schoonmaken. Er is wat gort op de bodem, een draadje kool, een paar vetkringen aan de wanden. Ik lik het als een begerig beest schoon, terwijl tien, vijftien man proberen de ketel van me weg te roven. De man naast me sterft die nacht. Ik neem zijn Pusslappen voor ze hem wegslepen, zijn hoofd telkens op en neer schokkend over het ijs, bij het lijkenhok. Ik zie een paar verdwaasden hongerig om het hok hangen. Het is donker, ontzettend koud buiten, alleen in de verte de gloed van Birkenau, Ik huil en huil en huil.'!
I Brief, januari
In die Kranleenbau van Birkenau was een barak voor de ernstig zieken (Block 7) - ook daar werd de scepter gezwaaid door dr. Zenkteller, de Poolse militaire arts, een man 'zo dik'
, aldus Dalhnann, 'dat hij wel uit zijn vel kon barsten.'!
Volgevreten had hij zich aan de rantsoenen van de Joodse zieken - hij was een felle antisemiet: leed een Jood aan dysenteric en had hij zich bevuild, dan werd hij onmiddellijk door Zenkteller voor de eerstvolgende selectie opgeschreven. 'Buiten om Block 7 heen was een klein hofje afgezet, zodat niemand naar binnen kon kijken. In het Block lagen anderhalve meter hoog de lijken' - Dallmann had ze gezien.ê Per week stierven in Block 7 in de laatste maanden van '42 ca. twaalfhonderd gevangenen en werden er ca. achthonderd naar het 'hofje'
gedragen en daar neergekwakt om op de vrachtauto's te wachten. Soms werden ook wel allen die zich in Block 7 bevonden (lijders aan alle mogelijke ziekten lagen er in een afschuwelijke stank kris-kras dooreen, kreunend en steunend), voor de gaskamer bestemdsoms werden er onverwachts in het gehele kamp razzia's gehouden om diegenen die '
zich gedrukt hadden', op te sporen en te 'keuren'
- een keuring die toevertrouwd was aan een Duitse Kapo, tuinman van beroep. 'Die hele stroom Muselmánner stond daar', aldus de (niet-Joodse) politieke gevangene A. F. van Velsen",
'in lompen gehuld, tussen de Blocks 7 en 8 en naast Block 8, geheel omgeven door een cordon SS-lui en Blockältestm, en dan begon die man deze mensen te onderzoeken of zij opgenomen moesten worden. Ze moesten hun tong laten zien: hij keek in beide ogen en zei dan 'links' of 'rechts' - 'links' betekende dat men Block 7 in moest'
- daar en bij het 'hofje'
kwamen dan de vrachtauto's voorrijden. Van Velsen:'Verslag van mededelingen vanDallmann', p.A.v., p.Van Velsen was, zoals wij in hoofdstukvermeldden, in de herfst van'wegens 'insubordinatie'
uit Sachsenhausen naar Auschwitz gestuurd. Hij kwam vandaar eerst in Monowitz terecht, werd in januari'ziek naar Birkenau gezonden; hij herstelde er (hij mocht als politieke gevangene niet vergast worden) en werd ervan het Zigeunerlager. later Blockiiltester in het Quarantiinelager. Hij heeft deel uitge
'Die mensen moesten dan op de auto'
s en hier waren doden, half-doden en levenden, gewilligen en onwilligen bij en dezen werden door elkaar op de auto's gesmeten. Bovenop stonden twee Poolse Joden die de mensen er zodanig opsleurden dat er zoveel mogelijk opgingen. Om de auto's heen stonden B/ockä/ testen met grote stokken om de mensen te beletten dat ze zouden gaan zitten. Er moest geteld worden en zes of zeven man waren hier tegelijkertijd mee bezig om te zorgen dat het aantal klopte. Was dit niet het geval, dan werd de hele boel er weer afgesmeten en er weer opnieuwopgegooid om voor de tweede keer geteld te worden.'!
Wat Block 7 was in het Mannerlager van Birkenau, was Block 25 in het Frauenlager wij achten een nadere beschrijving er van overbodig."
Maar niet overbodig achten wij het, er met nadruk op te wijzen dat de geselecteerden zich in een positie bevonden die fundamenteel verschilde van de positie van hen die op het perron van aankomst aangewezen waren om naar de gaskamers gevoerd te worden: met uitzondering van de meeste Poolse Joden wisten die laatsten niet wat met hen te geschieden stond - de in Auschwitz-Birkenau en zijnAussenkommandos geselecteerden wistendatwèl, man voor man, vrouw voor vrouw. Daadwerkelijk verzet, hoe zwak ook, was hun niet mogelijk - maar 'vaak'
, aldus de Joodse arts dr. D. Moffie, die, na eind augustus' 43 Birkenau binnengevoerd te zijn, er na enige tijd arts in de Krankenbau werd, 'zongen de slachtoffers bij het wegrijden het Hatikwah en Hollanders heb ik menigmaal het Wilhelmus horen zingen."
In de in' 52 gevonden notities van een onbekend lid van het Sonderleomman do komt de volgende passage voor (wij vertalen):
'Tegen het einde van het jaar 1943 gebeurde het volgende. Men bracht uit de omgeving honderdvier-en-zestig Polen, onder wie twaalf jonge vrouwen - allen leden van een geheime organisatie. Een groep SS-functionarissen verscheen ook.'
Tegelijkertijd bracht men enkele honderden Nederlandse Joden, gevangenen uit het kamp, die vergast moesten worden. Een jonge Poolse vrouw hield in de gaskamer voor alle aanwezigen die daar naakt stonden, een heel korte maar vurige toespraak waarin zij de Nazi-misdaden en de gehele onderdrukking brandmerkte en als volgt eindigde: 'Wij zullen nu niet sterven, maar de geschiedenis van ons volk zalons vereeuwigen, onze zielen en onze geest zullen leven en opbloeien en het Duitse volk zal voor ons bloed zo duur betalen moeten alstussen vijf- en achthonderd vrouwen geselecteerd. 3 D. Moffie: 'Concentratiekamp'
(z.j.), p. 37 (GC). 4 Dit zullen wel Gestapo-functionarissen
'Denkt eraan dat op u de heilige plicht rust, wraak te nemen voor ons, onschuldigen! Vertelt aan onze broeders, aan ons volk, dat wij bewust en vol trots in de dood gaan.'
Daarop knielden de Polen op de grond neer en spraken plechtig een gebed uit op een wijze die op allen een ontzaglijke indruk maakte, toen stonden zij op en zongen in koor het Poolse volkslied, de Joden zongen het Hatikwah ... Toen zongen zij nog gemeenschappelijk de Internationale. Tijdens het zingen kwam de Rode Kruis-auto aangereden, het gas werd in de kamer geworpen.'!
Drie gevallen zijn bekend waarbij het in en bij de Krematoria tot verzet gekomen is van groepen die wisten dan wel duidelijk vermoedden wat hun lot was - niet van groepen die in het kamp geselecteerd waren (die hadden er de physieke kracht niet voor), maar van andere: de groep Poolse Joden die uit het Senderlager van Bergen-Belsen eind oktober' 43 naar de gaskamers van Bitkenau gevoerd werden, en twee groepen Hongaarse Joden met wie eind mei '44 hetzelfde geschiedde.
Van de Poolse Joden, zeventienhonderd in totaal, van wie reeds elfhonderd in de gaskamers stonden, gingen de resterende zeshonderd drie of vier gewapende ss-« te lijf die hen in de ontkledingsruimte tot spoed kwamen aanmanen. Die SS'ers werden van hun pistolen beroofd (maar daar zaten maar een paar patronen in), één werd doodgestoken. Tijdens de vechtpartij viel het licht uit. De Poolse Joden konden niet buiten het terrein van het betrokken Krematorium komen: de poort was gesloten, het kwam er tot een wilde schietpartij met de wachtposten. Lagerkommandant Höss werd onmiddellijk gewaarschuwd. Hij liet de zeshonderd Joden het Krematorium binnendrijven, gaf opdracht, de elfhonderd die zich in de gesloten gaskamers bevonden, te vergassen - de zeshonderd die zich verzet hadden, werden man voor man doodgeschoten.
Wat de Hongaarse Joden betreft: van hen zijn eind mei '44 bij twee gelegenheden uit grote transporten die de Krematoria binnengevoerd waren, enkele honderden weer buiten het gebouw gekomen. Zij hebben zich in de omgeving in greppels en struiken trachten te verbergen. Allen werden met weinig moeite (zij waren onmiddellijk herkenbaar aan hun normale kleding) door SS-bewakers opgespoord. Ook zij werden tot de laatste man en de laatste vrouw doodgeschoten.
Hefte von Auschwitz,
Toen wij eerder in onze tekst onderscheid maakten tussen de eerste groep transporten uit Nederland (juli '42-februari '
43) en de tweede groep (augustus '43-september '
44), was een van onze redenen daartoe dat de op het perron van aankomst geselecteerden uit de eerste groep in andere installaties vergast zijn dan die uit de tweede: in de Bunker I en II namelijk (en sommigen in het Krematorium I in Auschwitz I) in plaats van in de Krematoria II t.e.m. V. De tweede reden waarom het ons wenselijk leek, de transporten in twee groepen te scheiden, is deze dat diegenen die uit de eerste groep als gevangenen ingeschreven werden, voorzover zij in Birkenau bleven (sommigen werden naar de Aussenleommandos van het Auschwitz-complex gezonden die wij straks zullen behandelen), het nog zwaarder hebben gehad dan de ingeschrevenen uit de tweede groep. Uit de eerste groep resulteerden, gelijk reeds vermeld, twaalfduizend ingeschrevenen, uit de tweede zesduizendzeshonderd. Uiteindelijk waren er uit de eerste groep vijf-en-tachtig overlevenden (zeven op elke duizend), uit de tweede vijfhonderdacht-en-tachtig (negentig op elke duizend). Spreken wij hier van 'uiteindelijk overlevenden'
, dan bedoelen wij dat er, uit beide groepen, méér overlevenden waren toen het gehele Auschwitz-complex in januari' 45 geëvacueerd werd: velen (men denke aan de cijfers voor de Kosel-groep: zes- of zevenhonderd geëvacueerden, honderdeen-en-tachtig uiteindelijk overlevenden) zijn omgekomen tijdens en na hun evacuatie.
Natuurlijk hebben de ingeschrevenen uit de eerste groep het al in zoverre nog zwaarder gehad dan die uit de tweede dat zij, voorzover zij in Birkenau en de Aussenleommandos van het Auschwitz-complex in leven gebleven waren, er in doorsnee bijna anderhalf jaar langer de verschrikkingen van hadden moeten doorstaan. Die verschrikkingen waren evenwel voor de meeste ingeschrevenen uit de eerste groep nog groter dan die voor de ingeschrevenen uit de tweede omdat de leden van de eerste groep Birkenau binnengevoerd werdcri in de periode waarin het immense kamp nog in een vroeg stadium van opbouw was. Wij herinneren aan de cijfers die wij ill hoofdstuk I vermeldden: in de drie maanden juli, augustus en september' 42 tezamen (maanden waarin bijna achtduizendzevenhonderd uit Westerbork gedeporteerden in Auschwitz ingeschreven werden: bijna vijfduizendzevenhonderd mannen en bijna drieduizend vrouwen) stierf in het Auschwitz-complex 60 % van alle gevangenen; in januari' 43 stierf er I9 %, in februari meer dan 25 % (dat was mede gevolg van de eerste vlektyphus-epidemie), en pas van
Wij herinneren er mede aan dat van de dertienduizend Russische krijgsgevangenen die van maart' 42 af de opbouw van Birkenau ter hand moesten nemen, slechts tweehonderd in leven zijn gebleven. Nauwkeurige cijfers zijn voorts bekend over het sterven van de Joden die van IS april t.e.m. 17 juli '42 uit IS transporten in het Auschwitz-complex ingeschreven werden (die cijfers sluiten dus de ingeschrevenen van het eerste Westerbork-transport in: twaalfhonderdeen-en-vijftig mannen, driehonderd vrouwen). Van hen allen stierf in de eerste vier weken bijna 26 %, in de tweede vier weken ruim 39%, in de derde vier bijna 23 %, anders gezegd: gemiddeld was na twaalf weken nog maar 12 % in leven.! Het staat daarbij ons inziens vast, zulks in het licht van wat wij eerder over de extra-moeilijke positie van de uit Nederland gedeporteerden uiteengezet hebben, dat dezen nog sneller gestorven zijn dan het gemiddelde en dat er bij hen na twaalf weken minder dan 12 % overlevenden waren. Het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis heeft kort na de oorlog van een aantal uit Nederland gedeporteerden in de documentatie van Auschwitz kunnen nagaan, hoe lang zij, na ingeschreven te zijn, in leven bleven" - die documentatie was toen nog onvoldoende voorbewerkt: er was maar één transport, dat van 3I juli '42 (achthonderdzeven ingeschrevenen: vierhonderdnegentig mannen, driehonderdzeventien vrouwen), waarvan het Informatiebureau toen een redelijk aantal ingeschrevenen kon natrekken: ca. vijfhonderd. Van hen waren eind oktober, drie maanden later dus, nog vijf in leven (I %), eind november geen een meer.
De opbouw van Birkenau werdin die tijdin een moordend tempo voortgezet waarbij het er niet in het minst op aankwam, hoe lang de werkkrachten in leven bleven: op het station Auschwitz arriveerden dagelijks nieuwe. De Kapo's van de mannenafdeling van het Quarantänelager en van het Männer lager, goeddeels Duitse misdadigers ('groenen'
) met onder hen een aantal Poolse Joden (de 'hardsten'
uit de I2 % die in leven gebleven was), hadden opdracht, dagelijks een willekeurig aantal Joden tijdens het werk dood te knuppelen of anderszins af te maken; soms namen ss' ers die taak ter hand. In die hel kwamen de Westerborkers terecht, diegenen onder de ca. achtduizend mannen en jongens die niet naar Aussenkommandos gestuurd werden:
1 Cijfers in H. Langbein: Menschen in Auschwitz p. 76-77. 2 Cijfers in de publicatie van het Informatiebureau:'goyiem'
(niet-Joden), voor de SS' ers 'Juden' . Niemand had ook maar een spoor van eonsideratie met hen. De Lagerálteste van het Mánnerlager (een 'groene'
) stelde er prijs op, persoonlijk allen die niet meer werken konden, met zijn zware knuppel de schedel in te slaan, 'bei mir gibt es nur Arbeitende oder Tote', placht hij te zeggen.'
Benjamin Cohen kwam, zes-en-twintig jaar oud, in juli '42 in Birkenau terecht waar hij zes weken werken moest in de Kommandos die de grond egaliseerden waarop een groot deel van de barakken moest worden opgetrokken. 'De hele tijd'
, zo vertelde hij enkele jaren na de oorlog,
'hoorde je gillen: 'Bewegung, Bewegung, arbeitenl' Wij werkten's morgens van zeven tot twaalf, en van twaalf tot één was er dan zogenaamd etenstijd. In die tijd werden de tonnen met voedsel door Russen en Polen naar de verschillende Kommandos gedragen en die zorgden er wel voor dat ze niet teveel voor de Joden overlieten. Er was ook veel te weinig etensgerei, we hadden namelijk maar 23 of 24 smerige pannetjes, waar ca. duizend mensen uit moesten eten. Lepels waren er helemaal niet.
De Fransen die wij op de Kommandos ontmoetten, voedden zich met een groot soort kikkers; ze haalden de huid er af, de ingewanden er uit en lieten ze dan in de zon op een steen liggen. Dat was hun bijvoeding. Ze zeiden tegen ons dat het heellekker was, maar ik vond het iets griezeligs. Sommige Hollanders aten het wel, maar het grootste gedeelte niet .
. . . Bij de barakkenbouw werkten ook wel burgerarbeiders, die zich heel netjes gedroegen. Sommigen van hen gaven nog wel eens een sigaret of wat brood aan ons ... Overigens was Birkenau een hel. Ik heb daar in die eerste zes weken meer beleefd dan in andere kampen in eenjaar. Wij hoorden zelf dat, als de Kommandos uitrukten, er bij de poort gezegd werd: 'Vanavond zestig doden mee terugbrengen, anders morgen zeventig.'
Ze hadden mensen genoeg. Het eerste transport bouwde de ruimte voor een volgend op. Ik heb misschien in die zes weken dat ik daar geweest ben, twee of drie keer rustig kunnen slapen. Het leven was er niet uit te houden, je was dood- en doodvermoeid.
Van de mensen die in de Kommandos werkten, zijn er maar weinig overgebleven, ook al door gebrek aan ervaring, want de nieuw-aangekomenen werden overal geplunderd Hadden de mensen geen goede voetbedekkingen, dan ontstonden er weer voetwonden en daardoor grote abcessen. Ik had het kunstje gauw door, ik had motorlaarzen en dacht: 'Zolang er maar goede zolen onder zitten, interesseren ze mij verder niet', en ik heb toen met een mes de
1 H. Langbein: Menschen in Auschwitz, p.
. . . Er was geen drinkwater in het kamp en we hadden steeds een vreselijke dorst. Speciaal de Durchfall bracht koorts en dorst met zich mee en de mensen dronken dan gewoon modder en stierven natuurlijk korte tijd hierna aan allerlei ziekten.
. . . Bij die barakkenbouw waren verschillende Kapo's die beroepsmoordenaars waren en die, zoals wij's morgens ons brood aten, eerst twintig mensen vermoord moesten hebben, daar zij anders geen goede dag hadden ... Je leven betekende niets in het kamp, je was alleen maar een nummer. Je hàd niets en je wàs niets. Je liep met de dood hand in hand.'!
'De B1ockä1testen', aldus Samson Boeken, als twee-en-twintigjarige III augustus '42 Birkenau binnengevoerd,
'waren bijna allemaal moordenaars en de Stubediensten gedroegen zich niet veel beter. Als een Stubedienst voor tien porties brood wodka kon kopen, sloeg hij rustig tien gevangenen dood om op die manier aan drank te komen. .. Wij hadden het getroffen, want onze Blockälteste was de beste van het hele Lager. Hij was een Pool die militair vlieger was geweest.l"
'Als wij'
, aldus Emmanuel Halverstadt, als acht-en-dertigjarige in oktober '42 Birkenau binnengevoerd,
'met tachtig man weggingen naar het werk, dan kwamen we met vijf-en-vijftig man terug. De rest was onder het werk doodgeknuppeld. Een keer werden wij vastgehouden aan de poort, en toen werd er geteld: 55. Dat was 5 teveel en toen werden er meteen vijf neergeknuppeld."
Toen de eerste Westerbork-transporten in Auschwitz aankwamen, was er in Birkenau nog geen Frauen1ager: dat werd pas op r6 augustus '42 geopend.'Verslag van mededelingen van B. Cohen' (z.d.), p.'Verslag van mededelingen van S. Boeken', p. 5-6. "'Verslag van mededelingen vanE. Halverstadt', p.'zwarten'
, hoofdzakelijk prostituées uit de Duitse steden. 'Am meisten gehasst und gequält waren, scheinbar auf hoherem Bejehl, die Hol lànderinnen. So hörte ich', aldus Jenny Spritzer, een Nederlands-Joodse vrouw die op weg naar Zwitserland in Frankrijk gearresteerd werd en in Auschwitz, waarheen zij in de zomer van' 42 gedeporteerd werd, kon opklimmen tot de positie van Schreiberin bij de Politische Abteilung, 'solche oft [ammern:
'Ik kan niet lopen!'
Und ach, sie gaben es auch am schnellsten auf Beinahe alle Selbst morde wurden durch Hollandetinnen verûbt."
Wij weten niet hoevelen van de ruim een-en-twintighonderd uit Westerbork gedeporteerden nog in leven waren, toen op 16 augustus het gehele Prauenlager van Auschwitz I naar Birkenau verplaatst "werd: vijftienduizend vrouwen en meisjes die in de paar gereedgekomen 'stallen'
geperst werden. Ze moesten in hetzelfde razende tempo werken als de mannen. Er was in het hele Frauenlager maar één pomp, maar haar kwalijk water was voor de keuken bestemd. Voorts was er een waterput, maar daar dreven lijken in (het water werd toch gedronken). Geen vrouw kon zich wassen, tenzij met regenwater of (in de winter) sneeuw. Als skeletten liepen ze rond, kaalhoofdig, bloedbesmeurd, sommigen naakt, velen op blote voeten. Ze haddennieuwe Kapo's gekregen: de Duitse prostituées waren afgedankt en vervangen door Joodse meisjes en vrouwen uit Slowakije. In de tweede helft van april' 42 had men namelijk een kleine drieduizend Slowaakse Joden naar Auschwitz getransporteerd, hoofdzakelijk meisjes en vrouwen, en die waren in Birkenau aan het werk gezet om de eerste'stallen'
voor het Frauenlager te bouwen. Na drie-en-een-halve maand waren uitsluitend nog de honderdtwee-en-tachtig 'hardsten'
(ruim6 %) in leven - uit hun rijen waren de 'allerhardsten'
als Kapo's aangewezen: ongelukkigen tussen de zestien en de twintig jaar, die nagenoeg al hun vriendinnen hadden zien sterven of afmaken, welker zuigelingen en kleuters door ss' ers met het hoofd te pletter waren geslagen. Alle neiging tot mededogen was in hen gedoofd, ze gedroegen zich in hun angst 'deutscher als die Deutschen/?
Abteilung aus dem Konzentrationslager Auschwitz (I946), p. 25. 2 Lucie Begor, aangehaald in H. Langbein: Menschen in Auschwitz, p.
Hoe de ingeschreven vrouwen en meisjes uit de eerste groep transporten uit Nederland (de overlevenden onder de ruim een-en-twintighonderd die eerst in Auschwitz I opgesloten waren, en bijna negentienhonderd anderen die van het station Auschwitz rechtstreeks naar Birkenau moesten lopen) in het Frauen/ager Birkenau geleden hebben, deden wij reeds uitkomen toen wij een beeld gaven van hun ontvangst in de inschrijvings- en quarantainebarakken. Van de ca. achtduizend in de periode juli '42-februari '
43 in Auschwitz-Birkenau ingeschreven, uit Nederland gedeporteerde mannen en jongens, waren in '45 nog zes-en-zeventig in leven, maar van de ca. vierduizend vrouwen en meisjes slechts negen - wij beschikken inzake hun ervaringen slechts over één gegeven en één relaas.
Ons gegeven is het volgende.
Eerder vermeldden wij dat in het Quarantänelager van Birkenau in de ruim dertien maanden van 20 september '43 tot I november '
44 op een totaal van vermoedelijk vijftigduizend gevangenen ruim tweeduizendvijfhonderd geselecteerd werden om naar de Krematoria gevoerd te worden. Maar aileen al in de eerste drie dagen van oktober' 42 werden in het Frauenlager van Birkenau, waar vermoedelijk in die tijd nog steeds vijftienduizend vrouwen en meisjes opgesloten waren, bijna zesduizend vrouwen en meisjes geselecteerd; in drie dagen tijd werden er dus van elke vijf gevangenen twee weggehaald om (en zij wisten wat met hen te gebeuren stond) vergast te worden.
Ons relaas ontlenen wij aan Jenny Spritzers herinneringen.
Er zaten in de herfst van '42 in het Frauenlager ook Duitse niet-Joodse gevangenen opgesloten, Sehutzhäftlinge, en kennelijk waren er af en toe moeilijkheden tussen de Nederlandse gedeporteerden en die Duitse vrouwen. 'Bines Abends', aldus Jenny Spritzer, 'hörte ieh die deutschen Arierinnen laut und heftig diskutieren. Eine Holländerin hatte es gewagt, zurüekzusehlagen.' De Duitse gevangenen beklaagden zich bij de kamp-SS. De bestraffing (want 'Duitslands eer was aangetast'
) lietniet op zich wachten. JelU1YSpritzer:
'Es war angeordnet, dass jede Nacht vierzig Hollandetinnen Straïappel! stehen miissten, und zwar am Graben vor dem Tor und dem elektrisehen Draht. Eine deutsche Auîseherin musste sie beaufsichtigen. Bei der geringsten Bewegung diirfte der Posten schiessen,
Man hatte beinahe ausschliesslichFrauen zwischen fünfunddreissig tmdfünfundvierzig [ahren zu dieset Strafiortur genommetl. Einige der Armen hatten bald versucht, am Draht ihrem Leben ein Ende zu moehen. Da der Draht aber nicht so geladen war, dass er sie mit einem Schlage tötete, fielen sie schwer betdubt in den gelben Schlamm. Einige starben gleich, während andere zu sich kamen und wieder aus dem Graben klettern woluen. Dann gab die Auiseherin ihnen immer einen Fusstritt und sie rol/ten wieder in
Hoeveel doden deze strafmaatregel gevergd heeft, weten wij niet.
Ook na februari' 43 (er kwamen toen zes maanden lang geen transporten uit Nederland in Auschwitz aan) is het Frauenlager van Birkenau een van de slechtste kampgedeelten gebleven. In de herfst van' 43 (van 25 augustus af begonnen de transporten uit Nederland weer binnen te komen) waren in het Frauen/ager ca. twee-en-dertigduizend vrouwen en meisjes opgenomen, van wie ca. zevenduizend zo ziek waren dat zij niet konden werken. Van oktober' 43 t.e.m. februari' 44 stierven er, aldus dr. Ella Lingens-Reiner, een Oostenrijkse socialiste die wegens hulp aan Joden gearresteerd was en in februari' 43 arts werd in het Revier van het Frauenlager in Birkenau, gemiddeld per dag tussen de honderd en honderdvijftig vrouwen en meisjes, velen aan vlektyphus - in totaal stierven in die vijf maanden dus wellicht een achttienduizend gevangenen. Daar stond tegenover dat voortdurend nieuwe gevangenen binnengevoerd werden. Uit de tweede groep transporten uit Nederland (vertrekdata van 24 augustus '43 tot 3 september '
44) werden bijna negen-en-twintighonderd vrouwen en meisjes in het Auschwitzcomplex ingeschreven. Van hen kwamen ca. tweehonderdvijftig in Auschwitz I in het Experimentenblocle terecht, waarover straks meer, en ca. driehonderdvijftig vrouwen en meisjes van het Philips-transport uit Vught (3 juni '44) werden, gelijk in hoofdstuk 6 vermeld, naar een fabriek van Telefunken gezonden. Wij nemen aan dat van de resterende bijna drie-entwintighonderd vrouwen en meisjes de meesten in eerste instantie in het Frauenlager van Birkenau opgesloten zijn. Sommigen (wij weten niet, hoevelen) werden daar weer uit gehaald en naar een nieuw Frauenlager in Auschwitz I gebracht, van waaruit zij M tewerkgesteld werden in de bij Auschwitz gelegen granatenfabriek van de Auto-Union, M in allerlei Kom mandos ten behoeve van de SS, Min een groot Kommando dat allerlei naaiwerk te verrichten kreeg. Dat nieuwe Frauenlager in Auschwitz I (officieel heette het 'Frauenkonzentrationslager Auschwitz I') was 'beter'
dan het Birkenause
1 Jenny Spritzer: leh war Nr. 10291,
'behuizing'
niets veranderd, er was iets meer maar nog steeds te weinig water, de gevangenen leden nog steeds bittere honger (op de groepen na die in 'goede'
Kommandos terechtgekomen waren) en wij nemen dan ook aan dat van de genoemde bijna drie-en-twintighonderd vrouwen en meisjes velen omgekomen zijn; hoevelen, weten wij niet. Er waren uiteindelijk, de Philips-groep en de groep uit het Experimenten block niet meegeteld, tweehonderdtwee overlevenden, maar van de een-entwintighonderd die te gronde gingen, is een deel, misschien wel een groot deel, tijdens en na de evacuatie van het Auschwitz-complex bezweken. Er zijn in de laatste maanden van '44 trouwens ook veel vrouwen en meisjes naar Ravensbrück en Bergen-Belsen gezonden.
Van de mannen en jongens die uit de tweede groep transperten als gevangenen in Auschwitz ingeschreven werden (totaal: ruim acht-en-dertighonderd) zijn velen naar Aussenkommandos van Auschwitz gezonden, twaalfhonderd alleen al naar een buitengewoon 'zwaar'
Aussenkommando in het verwoeste ghetto van Warschau, vele anderen naar de Buna-fabriek in Monowitz of de steenkolenmijnen van Jawischowitz. Diegenen die in Birkenau bleven, hadden het er, tenzij zij in 'goede'
Kommandos terechtkwamen, zwaar - minder zwaar evenwel dan de ingeschrevenen uit de periode juli' 42-februari '
43. Dat nam niet weg dat ook zij, opgesloten in een ongehoord zwaarbewaakt kamp, op de rand van de dood leefden. Onder de ruim acht-en-dertighonderd ingeschreven mannen en jongens uit de tweede groep transporten waren er uiteindelijk tweehonderdacht-en-zeventig overlevenden, waaruit (ervan uitgaande dat bij hen de verhoudingen gelegen hebben als bij de Kosel-groep) zou kunnen voortvloeien dat van die ruim. acht-en-dertighonderd ca. veertienhonderd geëvacueerd en dus ruim vier-entwintighonderd in Auschwitz-Birkenau en de Aussenkommandos bezweken ZIJn.
Met het transport uit Westerbork van 19 mei '44 werden, in het kader van de algemene actie van het Derde Rijk tegen wat zijn machthebbers 'das Zigeunerunwesen' noemden, uit ons land tweehonderdvijf-en-veertig Zigeuners naar Auschwitz gedeporteerd: acht-en-negentig volwassenen en honderdzeven-en-veertig kinderen. Aan hun kampnummers kregen zij bij de registratie een Z toegevoegd; die letter werd mee-getatoeëerd.
'door de pijp'
te verdwijnen. De vierduizend Tsjechische Joden zagen dag in, dag uit, de rook uit de vijf schoorstenen der Krematoria komen - iedere ervaren Koneentra tionár wist: dat loopt mis. Dat deed het ook. Op 7 maart '44, de Tsjechische Nationale Herdenkingsdag, werden aile vierduizend bijeengedreven, afgevoerd, vergast. Een poging tot verzet was in bloed gesmoord, op weg naar de Krematoria hadden velen Tsjechische nationale liederen gezongen.
Het was een kwaad voorteken voor het Zigeunerlager.
Daar was de toestand aanvankelijk even 'gunstig'
als in het Tsjechische kamp, maar van begin '44 af werd de schroef aangedraaid: de Zigeuners werden, al bleven mannen, vrouwen en kinderen voorshands bijeen, geleidelijk steeds meer als 'gewone'
gevangenen behandeld - ze moesten werken, ze leden honger, ze werden ziek, vooral de kinderen, ja het gehele Zigeuner lager ontwikkelde zich binnen enkele weken tot een van de miserabelste kampgedeelten van Birkenau. In totaal werden ca. twee-en-twintigduizend Zigeuners het Zigeunerlager binnengevoerd. Van hen stierven er, hoofdzakelijk in de eerste zeven maanden van '44, ca. zestienduizend, onder wie nagenoeg aile zuigelingen en de meeste kinderen. Van die ca. zestienduizend waren alleen de tweelingen vergast - vergast, nadat zij eerst object geweest waren van de experimenten van dr. Mengele, welke wij in hoofdstuk I beschreven. Eind juli' 44 waren nog ca. zesduizend Zigeuners in leven; diegenen hunner die geacht werden nog te kurmen werken, werden op I augustus op transport gesteld naar andere kampen in Duitsland aile overigen werden in de nacht van 2 op 3 augustus bijeengedreven, afgevoerd, vergast. Tevoren had SS-Sturmbal1l1führer dr. Wirths de gevangenen-medici die onder Mengele werkzaam waren, een verklaring laten ondertekenen waarin stond dat in het Zigeunerlager vlektyphus en andere besmettelijke ziekten heersten, die zich over heel Birkenau dreigden
Van de tweehonderdvijf-en-veertig uit Westerbork gedeporteerde Zigeuners bleven uiteindelijk vijf-en-vijftig in leven. Tot de omgekomenen behoorden alle kinderen: honderdzeven-en-veertig.
De liquidatie, eerst van het Tsjechische Pamilienlager en vijf maanden later van het Zigeunerlager (katastrofale ingrepen die, zo veronderstellen wij, op last van het Reichssicherheushauptamt plaatsvonden), raakte aan alle gevangenen in Birkenau bekend en bevestigde de vermoedens van velen dat de machthebbers van het Derde Rijk uiteindelijk ook hèn van kant zouden laten maken. Ook onderstreepte die liquidatie dat niemand in het kamp zijn leven ook maar een dag zeker was. Dat besef verzachtte de tegenstellingen niet maar scherpte ze juist aan. Hoe drukte Langbein het ook weer uit? 'Verhungern', schreef hij, 'war ebenso tagtäglich wie der Anblick vol/gefressener Kapos ... Mancher leonnte in Auschwitz Champagner trinken und keiner wusste am Morgen wie der Tag enden würde.'
Met dat 'Champagner trinken' komen wij tot het Kanada-Kommando dat naast het Sonderkommando het enige was dat in onmiddellijke aanraking kwam met de Joden die, voorzover zij niet in '4I-'
42 in Oostelijk Polen en in de bezette delen van de Sowjet-Unie door de Einsatzgruppen en in Joegoslavië (onder Duitse supervisie) door inheemse fascisten geliquideerd waren, uit nagenoeg alle bezette landen van Europa naar Auschwitz-Birkenau gevoerd werden: Duitse en Oostenrijkse Joden, Nederlandse, Belgische, Luxemburgse, Franse, Italiaanse, Griekse, Roemeense, Hongaarse, Slowaakse, Tsjechische, Poolse.' Wat te hunnen aanzien de taak was van het Senderkommando beschreven wij reeds en van het Kanada-Kommando hebben wij al weergegeven dat een deel ervan steeds op het perron van aankomst aanwezig was, o.m. om de bagage bijeen te garen die de gedeporteerden bij zich hadden. Die bagage moest dan afgevoerd worden naar de barakken waar zij gesorteerd en verpakt werd, en in diezelfde barakken moest, gelijk evenJoegoslavië woonden; zij werden als Griekse dan wel Joegoslavische Joden be
De sorteer- en verpakkingsbarakken ('Kanada') waren aanvankelijk een deel van Auschwitz!, maar in januari '43 werden zij naar een kampgedeelte van Birkenau verplaatst, hetwelk (dat sprak vanzelf) tegen de grote Kremato ria aan lag.
In het voorafgaande formuleerden wij de opdrachten die aan het Kanada Kommando gegeven waren of die in hetzelfde vlak lagen, maar hoe was de werkelijkheid? De werkelijkheid was dat er op elk niveau gestolen werd. Men denke aan het onderzoek van SS-Richter dr. Morgen. Hij had daartoe, zoals wij in hoofdstuk 5 verhaalden, opdracht gekregen omdat in de herfst van' 43 ontdekt was dat een SS' er, werkzaam in de Krankenbau van Birkenau, zijn vrouwover de post een pak toegezonden had met drie klompen omgesmolten goud er in, afkomstig van naar schatting ca. honderdduizend lijken. Dit geval stond allerminst op zichzelf De SS' ers van het SS-Sonderkommando bezaten in hun kastjes, constateerde de SS-Richter, veelal 'ein Vermogen an Gold, Perlen, Ringen und Devisen in sámtlichen Währungen' en hij zou bij de SS'ers van het Kanada-Kommando precies dezelfde constatering hebben kunnen doen. Trouwens, ook de gevangenen van het Kanada-Kommando wisten, hoe scherp zij ook gecontroleerd werden, veel achter te houden en de SS' ers lieten het Sonderkommando, althans wat eten en drinken betrof, in hun rijkdom delen. Zolang de binnengebrachte goederenniet geregistreerd waren, was stelen niet moeilijk - moeilijk was, datgene wat men niet ter plaatse gebruiken of consumeren kon, het kampgedeelte waarin het Kanada Kommando werkzaam was (het EjJèktenlager), uit te smokkelen; vaak vergde zulks dat men de SS' ers die met de scherpe controle aan de uitgang belast waren, omkocht. Dat gebeurde ook op het perron van aankomst: bij tijd en wijle golden daar regelrechte overeenkomsten tussen de SS' ers die er de wacht hielden en de gevangenen: als die gevangenen aan de SS'ers het goud en de juwelen afgaven die zij in de bagage konden vinden, dan mochten zij zelf van de levensmiddelen meenemen wat zij wilden.
Waren de Joden uit alle landen die wij noemden, dan niet al totaal uitgeplunderd als zij in Auschwitz (later: in Birkenau) uit de trein stapten?'Vermogensliquidatie'
) dat ongeveer de helft de verplichting om waardevoorwerpen bij Lippmann-Rosenthal (Sarphatistraat) in te leveren, niet was nagekomen. In de Diaspora hadden Joden geleerd dat in tijden van nood hun behoud kon afhangen van het bezit van kostbaarheden: diamanten, sieraden, bankbiljetten van een goede valuta - dat was allemaal gemakkelijk te verbergen. Het werd in de Krematoria of in 'Kanada' gevonden: bij Nederlandse Joden (bij sommigen, de meesten waren arm geweest) en meer nog misschien bij de Belgische en Franse (onder wie zich veel uit Polen geëmigreerde Joden bevonden), bij de Italiaanse en de Griekse en bij de Joden uit Roemenië, Hongarije, Tsjechoslowakije, en Polen.
Maar niet alleen kostbaarheden van allerlei aard hadden die Joden bij zich, doch ook spijs en drank, vaak (als in Westerbork) met veel zorg uitgedeeld en daar kwamen dan de extra-artikelen bij die, alweer: niet allen, maar toch wel verscheidenen, naar 'Polen'
meenamen om aan de eerste beproevingen het hoofd te bieden: uit ons land misschien een kaasje, of een half pond boter, of een ontbijtkoek, of een pond echte koffie, of een kistje sigaren; gedeporteerde artsen namen in de regel medicijnen mee, soms ook eenvoudige instrumenten.
Het kwam allemaal in Kanada terecht.
Aanvankelijk, d.w.z. in de lente vall '42, werd het werk in de barakken waar de goederen gesorteerd en verpakt werden (dat geschiedde toen nog in Auschwitz I), door Poolse arbeiders verricht, maar dezen bleken zoveel mee naar huis te smokkelen, dat besloten werd, hen door gevangenen te vervangen; daarvoor werden hoofdzakelijk Nederlandse, Belgische en Franse Joden uitgekozen. Het Kommando werd belangrijk uitgebreid toen het naar het Effektenlager in Birkenau verplaatst werd: het schijnt dat het toen uiteindelijk wel ca. drieduizend gevangenen omvatte, mannen en vrouwen. Een deel van de mannelijke gevangenen was steeds op het perron van aankomst, de Rampe, aanwezig, waarbij, gelijk reeds opgemerkt, de Nederlanders steeds trachtten, zich door anderen te laten vervangen watmeer zij vermoedden dat weer een transport uit Westerbork zou aankomen. Meestal ging het op het perron van aankomst rustig toe - niet evenwel, wanneer transporten van Poolse Joden arriveerden. Wetend wat hun te geschieden stond, trachtten die vaak weg te vluchten; dan werd er door de ss geschoten, tot allen, voorzover zij nog leefden, zich in de rij hadden opgesteld. 'Ik heb'
, aldus Samson Boeken, 'een transport meegemaakt'
(van Poolse Joden)
'waarvan de mensen, toen ze de vlammen van de Krematoria zagen, hun gebeden
Soms kwamen er ook treinen van goederenwagons aan met Joden uit Poolse ghetto's die men in die wagons een of twee weken volkomen onverzorgd had gelaten; vooral in de winter was dan de voornaamste taak van het Kanada-Kommando, op het perron van aankomst lijken uit te laden. 'Op een nacht'
, aldus een van de Nederlandse leden van het Kommando, 'kwamen er transporten binnen en moest de hele Kanada-ploeg' (d.w.z. alle mannen)
'naar de Rampe. Er waren transporten binnengekomen uit een paar ghetto's. Het waren transporten van 50 à 60 wagons. Zeventig procent was dood. Wij moesten ze uitladen. De bedoeling was dat wij voordat het dag werd, de transporten verwerkt zouden hebben. Twaalf à vijftien vrachtauto's reden op en neer om de lijken te vervoeren naar de Krematoria. Die lijken lagen drie meter hoog over een lengte van 200 à 300 meter. Moll, de chef van de Krematoria, was er bij met een Oberscharjuhrer met wie hij gezworen vrienden was. Ze liepen rond met geweren en schoten ieder die nog leefde, dood. Een klein Pools meisjeleefde nog. Ze zat bovenop de lijken. Ze moest zich omdraaien en kreeg een nekschot. Je kon je niet veel meer van dit alles aantrekken, anders zou je gek geworden zijn. Wij verdierlijkten gewoon. Met één hand ruimden wij de lijken op, met de andere hand zochten we in de zakken of er nog iets eetbaars in zat. Eens is een jongen waanzinnig geworden. Dit kwam, gezien het grote aantal, toch niet veel voor.'!
Dat de Nederlandse leden van het Kanada-Kommando van het perron van aankomst wegbleven, als ze vermoedden dat er weer een trein uit Westerbork zou aankomen, geschiedde natuurlijk vooralomdat zij vreesden, er familieleden of bekenden te zullen zien. Vaak evenwel drong toch tot hen door dat familieleden of beken den aangekomen waren - en vergast: zij kregen immers in het Effektenlager de koffers te zien en daarop stonden de namen. 'Het kon gebeuren'
, aldus een andere bij het Kanada-Kommando ingedeelde Nederlander,
'dat je een koffer in handen kreeg van je eigen vader of moeder. Dikwijls stonden er namen van vrienden op. Door die adressen wisten wij altijd wie de nieuw-aangekomenen waren, en dat vormde een punt van bespreking onder ons. Wij vroegen elkaar steeds, welke namen we hadden gezien en dit kon dikwijls de grootste neerslachtigheid veroorzaken."
1 'Verslag van mededelingen van S. Boeken' (I sept. 1947), p. 17. a 'Verslag van mededelingen van J. Hony' (3 maart 1957), p. 4-5 (GC). a 'Verslag van mededelingen van B. Cohen', p.
Er moest in het Effektenlager hard gewerkt worden. Hele ploegen waren bijvoorbeeld aan het werk om van alle schoenen de zolen en hakken af te halen om te zien of er iets in verborgen was (die zolen en hakken werden dan weer vastgespijkerd) en om voeringen van kledingstukken los te tornendat laatste was het werk van honderden vrouwen en meisjes. Levens- en genotmiddelen stroomden binnen bij de vleet (wie in het Kommando zat, kon meer eten dan hij aan kon) - zoveellevensmiddelen zelfs, dat bij tijd en wijle grote voorraden door het kamp-eten gemengd werden. Smaakte de 'soep'
naar kaas, dan wist men: er is een Nederlands transport aangekomen; naar olijven: een Grieks; naar paprika: een Hongaars; maar 'soms'
, aldus Sebil Minco, SchutzhäftlÎ11g in Auschwitz, 'vonden wij gouden voorwerpen in de soep die blijkbaar in een brood verstopt waren geweest, of zat er scheerzeep doorheen die in een jampot was verborgen."
Met het goede voedsel keerde bij de gevangenen in het Kanada-Konuuando de sexualiteit terug. De vrouwen en meisjes die in het Kommando zaten, waren min of meer normaal gekleed (men werkte in het Effektenlager in nette overalls) en konden met alles wat zij mochten behouden of zich konden toeëigenen (de fijnste parfums, de beste schoonheidsmiddelen), weer iets aan hun uiterlijk doen; 'man kiitmte glauben', aldus twee gevangenen die eens een bezoek aan het Effektenlager mochten brengen", 'dass ihre Frisuren vont ersten Friseur aus Paris gemacht worden seien.» Als het een in het Effektenlager werkzame man al niet mogelijk was, sexueel contact te hebben met een daar werkzame vrouw of werkzaam meisje, dan had hij er toch in elk geval zijn 'vriendinnetje'
aan wie hij, als hij bijvoorbeeld in de vrouwenbarakken balen kleding naar binnen moest dragen, snel iets trachtte toe te stoppen.
Dat het uit het Effeldenlager naar buiten smokkelen van artikelen, als daartoe geen afspraak bestond met de op wacht staande SS'ers, een speciale handigheid vergde (het was ook hoogst riskant: wie gesnapt werd, werd doodgeschoten), spreekt vanzelf. Men moest er telkens weer een nieuwe truc voor bedenken. Sonunigen waren er meesters in (van belang was vooral dat men medicijnen naar de ziekenbarakken smokkelde) - Mozes Aldewereld die als zes-en-twintigjarige in oktober '42 Birkenau was binnengevoerd, was een befaamd specialist in het smokkelen van diamanten die hij veelal in handen wist te spelen van de door ons enkele malen geciteerde Heinrich Dallmann (deze had het in Auschwitz I gebracht tot Aufnahmeschreiber bij de Politische Abteilung),
'Ik heb'
, aldus Aldewereld, 'mijn buit altijd geruildkamporkest. 3 Simon Laks en René Coudy, aangehaald in Langbein: Mensdien in Auschwitz, p.
Ieder die in het Kanada-Konuuando zat, had voldoende te eten en was in dat opzicht hogelijk bevoorrecht. Maar Auschwitz-Birkenau kende meer Kommandos die als 'goed'
golden en waar Nederlanders deel van uitmaakten. De meeste van die Kommandos hadden hun basisniet in Birkenau, maar in het Stammlager: Auschwitz 1. Er waren Kommandos die persoonlijke diensten verrichtten voor de SS' ers (het schoonmaken van hun verblijven bijvoorbeeld); tot die Kommandos behoorde ook het Kommando in het SS-ziekenhuis (het Kommando SS-Revier) waaruit op grote schaal medicamenten naar de Häftlingskrankenbau in Auschwitz I gesmokkeld werden. Dan zaten er twee Nederlanders, beiden niet-Joodse politieke gevangenen, in het slachthuis Kommando (daar mochten geen Joden in werken). Er werkte voorts een aantal uit Nederland gedeporteerden, malmen en vrouwen, in de granatenfabriek van de Auto-Union (een uitstekend Kommando: men kreeg er extra-eten, er werd niet geranseld en er vonden geen selecties plaats). Ook waren in de Häftlingskrankenbau van Auschwitz I enkele Joodse artsen uit Nederland werkzaam, o.m. de twee die wij in dit deel reeds enkele malen citeerden: de huisarts E. A. Cohen en de psychiater E. de Wind. Die Häftlingskrankenbau was medisch voortreffelijk in orde, 'aan de andere kant werden er'
, aldus Cohen, 'met de regelmaat van de klok selecties gehouden'
; voor de artsen en verplegers leek Auschwitz I evenwel soms, vertelde hij later, 'een vakantie-oord'
: er waren filmvoorstellingen, er werden op zondagmiddag concerten gegeven ('ze hebben veel verboden muziek gespeeld, o.a. Mendelssohn, want de SS hoorde het verschil toch niet'), 'met Kerstmis'
(Kerstmis '43)
'kreeg je Pellkartoffeln met goulasj, met Nieuwjaar ook, maar de prominenten aten dit eenvoudig niet: die hadden beter eten. Wij hadden met Kerstmis met
1 'Verslag van mededelingen van M. Aldewereld' (28 maart 1947), p. II (GC).
Ook in de muziek-Kommandos van Auschwitz-Birkenau zaten Nederlandse gedeporteerden. Birkenau had twee kamp-orkesten: een vrouwenorkest en een mannenorkest. Zij moesten, respectievelijk in het Frauen- en Mánnerlager, elke ochtend om vijf uur spelen wanneer de Kommandos door de poort uitrukten, en elke avond om zes uur wanneer zij, doden en gewonden voortslepend, weer binnen kwamen; werd een gevangene opgehangen zij moesten spelen. Door de week speelden zij ook enkele malen in ofbij de ziekenbarakken (waar honderden, zo niet duizenden, lagen te sterven) en op zondagmiddagen gaven zij uitvoeringen voor de SS en de kamp-prominenten. Aan normale maatstaven gemeten was de taak van de kamporkesten een verkrachting van wat muziek voor mensen betekenen kan, maar Auschwitz kende geen normale maatstaven. Wie in de kamp-orkesten opgenomen was, woonde in een aparte barak, had goed te eten, bezat een keurige uniform en kreeg warme winterkleding.
In de Frauenleapelle van Birkenau zaten omstreeks veertig musiciennes, grotendeels Poolse en Russische vrouwen en meisjes. Een Nederlandse speelde er accordeon, en Kapellmeisterin was, van eind' 43 af, de begaafde violiste Alma Rosé, dochter van de eerste coneertmeester van de Wiener Philharmoniher en een nicht van Gustav Mahler. Zij was met een Nederlander getrouwd, werd in de herfst van '43 uit Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd, kwam eerst in het Experimentenblocle terecht, moest daar een keer, toen een der prominenten jarig was, viool spelen en maakte daarmee zoveel indruk op de SS-Au/Seherinnen dat ze uit het Experimentenblock werd gehaald om Kapellmeisterin in Birkenau te worden. Door de leden van haar orkest werd zij op handen gedragen, ook wegens haar menselijkheid, Zij stierf begin april' 44 het is mogelijk dat zij door een jaloerse collega-Kapo vergiftigd is, het is ook mogelijk dat zij zelfmoord gepleegd heeft (ze had goede vrienden in het Tsjechische Familienlager dat enkele weken eerder geliquideerd was).
1 'Verslag van mededelingen van E. A. Cohen', IV, p.
Ook van de Männerkapelle van Birkenau kreeg tenslotte een Nederlander de leiding: de trompettist Louis Bannet, in januari '43 als '
strafgeval' (hij was ondergedoken geweest) naar Auschwitz gezonden. Uit zijn transport werden twintig gedeporteerden als gevangenen ingeschreven - hij is de enige overlevende. 'Ik had'
, zo vertelde hij in '54, na zijn emigratie naar Canada, aan een Canadese journalist (wij geven zijn woorden in vertaling weer), 'in het kamp nooit hart voor mijn muziek. Op een dag, 6 april '44, kwam een man die bij de trein gewerkt had die de Nederlandse gevangenen gebracht had' (een Nederlands lid van het Kantula-Kommando dus),
'naar me toe en zei: 'Louis,je moeder is gekomen.'
De gedachte dat mijn moeder naar dat afschuwelijke kamp gekomen was, kon ik niet verdragen. Ik hoopte dat hij zich vergist had, maar het was geen vergissing. Mijn moeder werd het kamp binnengevoerd. Ze stond er op een algemeen appèl en ik speelde terwijl ze langs me liep. Mensen vragen me nu: 'Wat deedje?' Wat kon ik doen? Ik was niet langer Louis Bannet die eens viool gespeeld had voor koningin Wilhelmina en die de bijnaam had van 'de Hollandse Louis Armstrong'
. Ik was nummer 93626 in Auschwitz. Een hond is meer waard dan jij, alsje maar een nummer bent."
Wij komen nu tot de groep waaraan wij al enkele malen, o.m. in hoofdstuk I, refereerden: de uit Nederland gedeporteerde vrouwen die in Auschwitz onderworpen werden aan medische experimenten die ten doel hadden, methoden te vinden om de vruchtbaarheid van 'rassen'
die door de machthebbers van het Derde Rijk minderwaardig geacht werden, naar willekeur te beperken.
Er zijn in Auschwitz twee experimenten uitgevoerd.
Het eerste was het denkbeeld geweest van een in 1898 in het Rijnland geboren medicus, Carl Clauberg, die (wij volgen een overzicht van de Pool Jan Sehn''
) in '37 hoogleraar in de gynaecologie geworden was aan de universiteit van Koningsbergen, maar zich begin '40 in Opper-Silezië gevestigd had waar hij verscheidene functies uitoefende: hij was er directeur van een ziekenhuis en van twee grote kraamklinieken en was er ook alsinSehn: 'Carl Claubergs verbrecherische Unjruchtbarmachungsversuche an Hqftlingsfrauen in den Nazi-Konxentrationslagem' in Hefte van Auschwitz, 2'drager'
nodig; daarvoor deed een chemicus die aan een Duits concern in Opper-Silezië verbonden was, een dr. Goebel, hem het beste middel aan de hand. Clauberg stelde, zo moet men wel aannemen, Himmler (of diens secretaris, of de chef van de medische afdeling van Amisgruppe D van het SS- Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt, dr. Lolling) in kennis van zijn bevindingen - althans in augustus '42 kreeg hij van dr. Wirths, die uit Berlijn instructie ontvangen had, te horen dat hij met vrouwelijke gevangenen van Auschwitz kon gaan experimenteren of de formaldehyde-inspuiting ook bij de mens het gewenste effect zou hebben. Clauberg kwam naar Auschwitz en zocht er een van de barakken van het Stamm lager, Block 10, voor zijn experiment uit. Het werd verbouwd: er kwamen een operatiezaal, een röntgenkamer, een ziekenzaal, verblijfsruimten, en ook werden de ramen die uitzicht boden op Block 11 dichtgetimmerd. Block 11 was namelijk het Bunkerblock van het gehele Auschwitz-complex waar allen die op last van de Gestapo van Opper-Silezië of van de Politische Abteilung van het Auschwitz-complex geëxecuteerd dienden te worden, opgesloten werden; dezen werden in de 'gang'
tussen Block 10 en Block 11 doodgeschoten. Het geluid van die executies zou de vrouwen met wie in Block 10 geëxperimenteerd zou worden, er van kunnen doordringen dat zij niet meer waren dan proefkonijnen over wier leven door de SS beschikt werd.'
Prof Claubergs experiment zou uit drie ingrepen bestaan: eerst zou via de baarmoeder in de eileiders van de betrokken vrouween 'normale'
contrastvloeistof ingespoten worden, waarna de röntgenfoto moest aantonen of de eileiders open waren (verklevingen kunnen ook door natuurlijke oorzaken ontstaan); vervolgens zou enige tijd later de formaldehyde-oplossing ingespoten worden; na vier tot acht weken zou dan ten tweeden male de contrastvloeistof ingespoten en een tweede röntgenfoto gemaakt worden om te zien
85
Ongeveer tegelijk met prof Samuel was een Franse arts, dr. Adelaïde Hautval, in het Experimentenblocle tewerkgesteld. Ze was in Lotharingen wegens illegaal werk in de gevangenis gekomen, had daar geprotesteerd tegen de mishandelingen waarvan Joodse medegevangenen het slachtoffer waren, en was eind januari' 43 wegens dat protest naar Auschwitz gezonden.
Dr. Hautval moest in het Bxperimentenblocle prof Samuel assisterenbij het tweede experiment dat daar zou worden uitgevoerd.
Bekend was dat men bij vrouwen de eierstokken door röntgenstralen kan vernietigen. Zoals nu Clauberg verlof gekregen had, na te gaan of men vrouwen onvruchtbaar kon maken door een formaldehyde-inspuiting in de eileiders, zo was een arts van de Luftwaffe, dr. Horst Schumann, gemachtigd, na te gaan welke dosis röntgenstralen en welke duur van bestraling voor de
Aan de twee experimenten die wij noemden, zijn in het Experimentenblock in totaal ca. zeshonderdvijftig vrouwen en meisjes onderworpen. Zij wisten dat zij er proefkonijnen waren - wij zullen niet trachten, de gevoelens weer te geven die dat besef bij hen opwekte. Enkelen hunner zijn in het Experi mentenblode gestorven, vele anderen hebben er, door de röntgenbestralingen en de operaties welke uit dr. Schumanns experiment voortvloeiden, en door de drie ingrepen welke met het experiment van prof. Clauberg samenhingen, weken- of maandenlang pijn geleden, velen ook (niet allen: de formaldehyde-inspuiting had niet steeds het door prof. Clauberg gewenste effect - misschien heeft deze ook met verschillende dosissen laten experimenteren) zijn er onvruchtbaar gemaakt.
De experimenten zijn in maart '43 begonnen: men bracht toen honderd Joodse meisjes en vrouwen, gedeporteerden uit Griekenland, naar het Bxperimentenblode - met hen kwamen de eerste functionarissen (een Block alteste, Stubenáltesten en Stubendienstei, verpleegsters en andere helpsters (bijvoorbeeld voor de röntgenafdeling) mee, allen gevangenen. In april volgden honderdtien gedeporteerden uit België, in juni vijf-en-zestig uit Duitsland, in juli zeventig en in augustus vijftig uit Frankrijk. Ook kwamen in augustus de eersten van de groep waarop wij ons nu willen concentreren, in het Experimentenbloek terecht: vier-en-veertig vrouwen en meisjes uit het transport dat op 24 augustus ' 43 Westerbork verlaten had. Tweehonderd anderen volgden nog: uit de transporten van 14 en 21 september. Het schijntmedisch experiment. Hij kwam in een StraJkommando terecht waar een relatie hem
Op r oktober '43 bevonden zich in het Experimentenblode vierhonderdtweeen-zestig vrouwen en meisjes, onder hen de tweehonderdvier-en-veertig uit Nederland - een groot deel van diegenen die vóór hen in het Experimenten block opgenomen waren, was er dus niet meer. Zijn zij ter plaatse gestorven? Naar Birkenau gestuurd? Wij weten het niet. Hoe dat zij, aan de uit Nederland gedeporteerden (die veelal dagelijks last hadden van de functionarissen van het Block wien het 'dumme holländische Kuh' voor in de mond lag) was spoedig duidelijk wat van hen verlangd werd: zij moesten zich laten 'behandelen'
; hoe precies en waartoe, werd hun niet gezegd, maar zij vernamen dat bij hun voorgangsters ingrepen voltrokken waren in de baarmoeder en dat dit pijnlijke ingrepen waren geweest - zij vreesden dat hun vruchtbaarheid er schade, misschien wel onherstelbare schade door zou lijden.
Wat de gevolgen zouden zijn van een weigering, was hun aanvankelijk niet duidelijk. Zij begonnen met allen 'neen'
te zeggen. Dat hielden ze ondanks de vertogen van prof. Clauberg enige tijd vol. Het gevolg was dat op zekere dag de SS-Oberaufseherin plotseling binnenkwam en zei dat allen naar Birkenau zouden worden gestuurd ter vergassing. Immense ontsteltenis: gejammer en gegil, maar de Oberaufseherin was onverbiddelijk: allen moesten het Block uit, de auto's stonden al klaar. Juist op dat moment kwam prof Clauberg aanrijden - hij hiefhet bevel van de Oberaufseherin op. Vervolgens verklaarden alle vrouwen op vier na zich bereid, de behandeling te ondergaan. Wij wagen bij dit gebeurde de veronderstelling dat prof. Clauberg, die zelden in Auschwitz verscheen, met de SS-Oberaufseherin afgesproken had, dat zij een situatie zou scheppen waarin hij als 'redder in de nood'
zou kunnen optreden.
De vier die geweigerd hadden (ook enkele Franse vrouwen hadden dat gedaan), werden naar Birkenau gevoerd; van één weten wij dat de Block
Diegenen die in het Experimentenblock bleven, gingen deprimerende maanden tegemoet waarin de een na de ander van de eierstokken beroofd of driemaal 'gespritzt' werd, zoals dat heette. Voorzover zij niet op bed moesten liggen, mochten zij, onder geleide van SS-AHfseherinnen, dagelijks een uurlang wandelen; de meesten verveelden zich gruwelijk - soms zongen ze wat, of speelden met geïmproviseerde kaarten (wat verboden was), of vertelden elkaar de inhoud van boeken die ze gelezen of films die ze gezien hadden. Afgezien van hun diepe bezorgdheid wat de gevolgen van de 'behandeling'
zouden blijken te zijn, en van de schaamte en de verontwaardiging om de vernedering die zij ondergingen, overheerste bij de leden van de groep als geheel een gevoel van wanhoop, van angst ook dat zij het einde van de oorlog niet zouden halen - ja, zij leefden nog wel, maar eigenlijk was het, zo drukte één hunner het later uit, een leven naar de dood toe.
Van de tweehonderdveertig uit Westerbork afkomstige vrouwen en meisjes die in het Bxperintentenblock gebleven waren, zagen ca. honderdtien de dag der bevrijding. Van de vierhonderdvier-en-zeventig in Auschwitz ingeschreven vrouwen en meisjes uit de drie transporten waar men hen uitgehaald had, waren zij uiteindelijk nagenoeg de enige overlevenden.
In hoofdstukdeelden wij mee dat het Auschwitz-complex tenslotte Aussenleotnmandos telde. Enkele noemdentoen al: het Aussenleonunando bij het der Waffen-SS in Raisko (zie kaart VIII op pag.en het Aussenleommando Monowitz. Bij laatstgenoemde plaats liet, zo schreven wij in hoofdstukde IC Parben een grote fabriek bouwen voor de productie van kunstrubber (BHna) en een voor de vervaardiging van synthetische benzine; er waren daarbij ook een nieuwe gasfabriek en een nieuwe electrische centrale nodig. Bij de bouw van al deze enorme installaties, waarbij in totaal, evenals in Blechhammer, vele duizenden arbeidskrachten (Duitse arbeiders, arbeiders uit tal van bezette landen en allerlei soorten gevangenen) betrokken waren, werden gevangenen van Auschwitz van okto beraf ingeschakeld; zij werden begin'in een apart kamp ondergebracht. Uit dat kamp werden in de jaren' 42 t.e.m. '44 ca. achtduizend
Dan noemden wij voorts in hoofdstuk I reeds twee steenkolenmijnen waarin door gevangenen van het Auschwitz-complex gewerkt werd: Fürstengrube en Janina (die twee leverden de steenkool die de basis was van de synthetische benzine) en in dit hoofdstuk maakten wij al melding van de steenkolenmijn van Jawischowitz en van het Aussenleominando in het ghetto van Warschau.
Dat laatste Kommando werd eind' 43 of begin'
44 een apart Koneentrations lager en het Aussenleommando Monowitz werd op I december' 43 herdoopt tot Auschwitz III. Nadien had het Auschwitz-complex dus drie centra: Auschwitz I (het Stanunlager}, Auschwitz II (Birkenau) en Auschwitz III (Monowitz) ; administratief werden alle Aussenkommandos van het Auschwitzcomplex- onder Auschwitz III geplaatst; per I april '44 geschiedde, gelijk vermeld, met de toen nog bestaande Zwangsarbeitslager [ür [uden van de Organisation-Schmelt hetzelfde.
Wat de uit Nederland gedeporteerden betreft: een deel van de twaalfduizend in Auschwitz ingeschrevenen uit de eerste groep transporten (ca. achtduizend mannen, ca. vierduizend vrouwen) en een deel van de ruim zesduizendzevenhonderd ingeschrevenen uit de tweede groep (ca. acht-endertighonderd mannen, ca. negen-en-twintighonderd vrouwen) is naar Aussenleominandos van het Auschwitz-complex gestuurd. Van de omstandigheden waarin zij daar geleefd en gewerkt hebben (èn van de mate waarin zij er zijn bezweken), hebben wij geen volledig overzicht, mede doordat het museum te Auschwitz de reeks van zijn waardevolle publikaties over deze Aussenleommandos nog niet voltooid heeft.
Wat ons bekend is, volgt hier.
Gedeporteerden uit de eerste (en uit de tweede) groep transporten zijn uit Auschwitz naar drie Aussenkommandos overgebracht: Monowitz, [awischowitz en Golleschau. Monowitz was één geweldige bouwplaats, in Jawischowitz moest in een steenkolenmijn gewerkt worden, in Golleschau in een cementfabriek.
Wij beginnen met Monowitz.
Deze plaats lag ongeveer 6 km van Auschwitz en bijna ro km van Birkenau. De eerste groepen gevangenen die er tewerkgesteld werden, moesten die afstanden tweemaal per dag afleggen. Dat bleek in de strenge winter van '41 op '
42 zo bezwaarlijk dat besloten werd, in Monowitz een apart gevangenenkamp te bouwen. Het 'eerste'
kamp schijnt uit niet meer dan zeven barakken bestaan te hebben, maar in de zomer van' 42 kreeg een Nederlandse aannemersfirma, de fa. Gebr. Plasman uit Enschede, opdracht, het aantal barakken tot 35 uit te breiden. De eigenlijke bouwwerkzaamheden werden, schijnt het, grotendeels door gevangenen verricht en dat gebeurde, onder verantwoordelijkheid van SS'ers, in het moordende tempo dat bij de opbouw van elk nieuw kamp gebruikelijk was. Voor de uitbreiding werden uit Auschwitz in oktober '42 Joodse gevangenen uit alle andere eoncentratiekampen die toen in opdracht van Himmler naar Auschwitz (en Majdanek) op transport gesteld waren, naar Monowitz overgebracht waar in die tijd nog maar tweehonderd gevangenen in leven waren. Van die 'nieuwe'
Joodse gevangenen kwamen kleine groepen uit Dachau, Gross-Rosen, Neuengarrune en Ravensbrück (in de Aussenkommandos van dit Prauenlager zaten ook mannelijke gevangenen), grotere groepen uit Buchenwald en'groenen'
en 'zwarten'
, en een aantal Polen. Lagerältester werd een Duitse misdadiger die 23 maal veroordeeld was, een 'zwarte'
; hij heeft honderden verzwakte gevangenen doodgeslagen of doodgetrapt. De eerste weken in Monowitz waren een verschrikking en voor sommige gevangenen, vooral voor de vakarbeiders onder hen, werd de situatie pas iets minder katastrofaal toen zij van midden november af bij de bouw van de Buna-fabriek ingeschakeld werden en daarbij onder leiding kwamen van Duitse Kapo's en Vorarbeiter, een man of tweehonderd, die uit Sachsenhausen naar Monowitz overgeplaatst waren en onder wie zich talrijke politieke gevangenen bevonden die de Joden zoveel mogelijk trachtten te beschermen; bij die politieke gevangenen was ook een Nederlander, J. Snellen van Vollenhoven, die in maart' 41 gearresteerd was op verdenking dat hij naar Engeland wilde ontkomen; hij werd in Monowitz Kapo, later Oberkapo, van een van de Kommandos.
'Wij dweepten met hem'
, verklaarde na de oorlog een der Joodse gedeporteerden, Elkan Speyer. 'Ik heb nooit anders dan goeds van hem gehoord en ook nooit gezien dat hij mensen sloeg."
Intussen konden personen als Snellen van Vollenhoven aan het systeem dat duizenden Joden te gronde deed gaan (d.w.z. deed sterven in Monowitz of afgevoerd deed worden naar de gaskamers van Birkenau) niets wijzigen; even machteloos waren, in wezen, de monteurs van de fa. Plasman, 'louter Praehtkerle', schrijft Kautsky, 'die für ihre Landsleute im Lager alles nUT Erdenk liche unternahmen.ê Telkens wanneer meer dan 5 % van de gevangenen in Monowitz ziek gemeld was, d.w.z. continu (want in elk winterhalfjaar lag meer dan IQ % van de gevangenen in de ziekenbarakken, in elk zomerhalfjaar ca. 7%3), dreigde er een selectie."brand werden, men kon althans van Monowitz uit de schoorstenen der Krematoria
Weer vielen, schijnt het, onder de Nederlandse Joden de slachtoffers het snelst; wij weten althans dat van de driehonderdtien uit Buchenwald afkomstige Joden na vijf maanden nog ca. honderdtien in leven waren, maar van de driehonderdeen-en-vijftig uit Nederland gedeporteerden leefde er toen nog maar één, en de groep die daarna kwam (uit het Westerborktransport van 26 oktober), was, aldus die ene overlevende, 'binnen een maand docd'
"; die groep telde vermoedelijk tweehonderdvier-en-twintig gedeporteerden. Op hen volgden nog drie groepen uit de eerste groep transporten uit Nederland (zeven-en-zeventig gedeporteerden uit het Westerbork-transport van 30 november '42, de zestien verplegers uit het Apeldoorn-transport van 20 januari '43 en vermoedelijk zeven-en-vijftig gedeporteerden van het laatste Westerbork-transport uit de eerste groep: 23 februari '43) en twee uit onze tweede groep (ca. tweehonderddertig gedeporteerden uit het transport van 21 september '43, honderdnegen-enzeventig uit dat van 5 maart '44).
Wij nemen aan dat, naar verhouding, van de tweede helft van' 43 af minder gevangenen in Monowitz bezweken zijn: de algemene omstandigheden werden er, hoe ongunstig zij ook bleven, minder barbaars dan in '42 en in het eerste halfjaar van '
43; daartoe droeg bij dat de Lagerálteste door een andere 'zwarte'
vervangen was die met matiging optrad, en dat de meeste appèls waren komen te vervallen; bovendien kregen de gevangenen vaak (maar lang niet altijd!) enige hulp van arbeiders die bij de bouw van de fabrieken voor kunstrubber en synthetische benzine ingeschakeld waren (precies als in Blechhammer bloeide in Monowitz de ruilhandel tussen gevangenen en burgers''
) - dat alles neemt niet weg dat vooral tot in de zomer van '44 talrijke gevangenen bezweken of aan selecties ten offer vielen"
; de Wind vernam in Auschwitz dat van de bijna tweehonderddertig gedeporteerden uit het transport van 21 september' 43 '
na vijf weken al twintig dood' waren, 'en'
, zo werd hem gezegd, 'dat zal wel steeds sneller gaan, want iedereen is uitgeput en heeft wonden.l"schrappen; dit betekende overigens steeds dat hun nummers door die van andere gevangenen vervangen werden.
De nieuwe fabriek voor synthetische benzine werd begin '44 in bedrijf gesteld en in april voor de eerste maal door de Amerikaanse luchtmacht gebombardeerd; op 20 augustus '44 kwamen bij eennieuw bombardement dertig Joodse gevangenen om en werden er ca. driehonderd gewond; evenmin als in Blechhammer mochten zij in Monowitz gebruik maken van de betonnen schuilkelders.
Nu [awischowitz.!
Deze steenkolenmijn was een van negentien Poolse mijnen die in '39 door de Duitse staat overgedragen waren aan de Hermann Goering-Werke. Er werkten toen slechts Poolse mijnwerkers, maar in de zomer van '42 kwamen er gevangenen van Auschwitz bij die in een primitief kamp gepropt werden. Zij kregen veel te weinig te eten en van hen werd bovendien gevergd dat zij per werkperiode (er waren er in elk etmaal drie van acht uur: continu-arbeid dus in ploegendienst) evenveel kolen zouden uithakken als de gewone arbeiders. Hun kleding en schoeisel waren onvoldoende en veiligheidshelmen werden hun onthouden. Haalden zij de norm niet, dan moesten zij vaak zestien uur aan één stuk werken in plaats van acht uur. Hun Kapo's waren, op enkele uitzonderingen na, 'groenen'
. wel waren er onder de Poolse arbeiders verscheidenen die aan de gevangenen hulp verleenden (soms door Kapo's die gevangenen mishandeld hadden, af te rossen) en ook kwam er af en toe hulp van Britse krijgsgevangenen, wier kamp dicht bij dat der gevangenen lag, maar desondanks waren er onder de gevangenen velen die de prestatie welke van hen gevergd werd, met geen mogelijkheid konden verrichten. Sommigen pleegden zelfmoord door in het kamp 'in de draad te lopen'
of zich voor een van de kolentreinen te werpen die de gedolven kolen afvoerden, vele anderen (nuns tens achttienhonderd) werden, na geselecteerd te zijn, naar de gaskamers van Birkenau gezonden.
Maximaal hebben in Jawischowitz ca. vijf-en-twintighonderd gevangenen tegelijk gewerkt; hoeveel gevangenen in totaalnaar deze mijn gezonden zijn, is niet bekend - wèl dat zich onder hen ca. vijfhonderdvijftig gedeporteerden uit Nederland bevonden hebben: ca. honderdvijftig uit het Westerborktransport van 12 oktober '42, tweehonderdnegen-en-twintig uit dat van 21 oktober '43 en honderdtwee-en-zeventig uit het Vught-transport van 15 november '
43. Uit de honderdvijftig van het eerste transport werd op de eerste werkdag één doodgeslagen die een Duitse arbeider die hem begon te mishandelen, een klap terug gaf. Na twee of drie weken waren van de
1 Wij ontlenen onze algemene gegevens aan A. Strzelecki: 'Das Nebenlager Jaw;
'sabotage'
) en enkele weken later, eind november, waren die vier-en-twintig tot vijf geslonken.
Hoevelen in Jawischowitz omgekomen zijn van de vierhonderdéén gedeporteerden uit de transporten van 2I oktober en 15 november '43, weten wij niet precies - vermoedelijk wel driehonderdzestig, want volgens een van de overlevenden, Arthur Pop, waren er tenslotte niet meer dan 'ongeveer vijf-en-dertig, veertig' Nederlanders over. 'Het was'
, vertelde hij, 'echt de bedoeling om je dood te martelen ... Daarbij kwam nog dat om de zoveel tijd de dokter uit Auschwitz verscheen' (een van de SS-artsen) 'voor wie wij allemaal naakt moesten aantreden. Dan werden de Muselmán net uitgezocht om naar Auschwitz te worden overgebracht."! Een van de weinigen die er het leven van afbracht, was de jazz-trompettist Lex van Weren. De Lagerälteste, een 'greene'
, die een hoorn 'georganiseerd'
had, ontdekte dat van Weren het instrument kon bespelen; deze kreeg onmiddellijk een baantje in een van de barakken en moest daarnaast te pas en te onpas de hoorn bespelen - hij moest op Kerstavond '43 de gehele avond '
Stille nacht, heilige nacht' blazen tot stichting van de bij Jawischowitz ingedeelde SS' ers.
In Golleschau was, gelijk reeds vermeld, een cementfabriek gevestigd; zij was met een steengroeve verbonden.ê Hier werden van juli' 42 af gevangenen van Auschwitz tewerkgesteld die ondergebracht werden in een afgesloten gebouw op het fabrieksterrein. Maximaal werden het ruim duizend gevangenen, bijna allen Joden, maar niet bekend is, hoeveel gevangenen in totaal in Golleschau hebben moeten werken. De arbeid, vooral in de steengroeve, was uitermate zwaar; velen bezweken dan ook, ondanks de hulp die door de ca. vijfhonderd Poolse arbeiders van de fabriek en door de bevolking van Golleschau geboden werd. Naar deze fabriek en steengroeve werden ca. vijftig gedeporteerden gestuurd uit het Westerbork-transport van 2I augustus '42; hoevelen van hen omgekomen zijn, is niet bekend, maar, zo verhaalt een van de overlevenden, 'het was de gewoonte dat iedere week dertig gevangenen in Auschwitz aangevraagd werden, daar meestal tegen het eind van de week het aantal doden reeds ver in de twintig bedroeg. Waren op het moment van aankomst van het nieuwe transport nog geen dertig gestorven, dan werd het aantal doden op dit peil gebracht.'
J.
Kerstmis '42 gebeurde hier het volgende:
'Op Heiligenabend kwam de SS in dronken toestand met de honden 's avonds onze slaapzaal binnen. De honden werden tegen ons opgezet. Vier-en-dertig jongens zijn toen doodgebeten. De overigen moesten 'bedsport'
maken, d.w.z. in snel tempo in bed en onder bed gaanliggen. Na afloop hiervan kregen wij nog een uur 'snurksport'
, d.w.z. er moest zo hard gesnurkt worden dat er ergens een ruitje brak. De volgende morgen moesten wij in bed blijven liggen, waar we alniets van begrepen, en toen werd ons op bed koffie met suiker gebracht, terwijl wij dubbele porties brood, margarine en belegging kregen en's avonds kregen wij aardappelen met zuurkool en goulasj terwijl eveneens extra tabak en vleetjes werden uitgereikt. Dit alles ter ere van het Kerstfeest.'
1
Louter uit de tweede groep transporten uit Nederland (augustus '43-september '
44) zijn onbekende, maar vermoedelijk vrij kleine aantallen gedeporteerden gezonden (zie kaart VIII op pag. 856) naar de steenkolenmijn van Janina (een 'slecht'
kamp, maar minder barbaars dan [awischowitz), naar de steenkolenmijn Günthergrube (een redelijk kamp), naar een artilleriefabriek in Schwientochlowitz en naar een olieraffinaderij in Schechowitz die hersteld moest worden (een 'slecht'
kamp). Voorts belandden vijf mannelijke gedeporteerden (twee medici, twee scheikundigen en een physicus) in Raisko (waar zij het naar omstandigheden goed hadden), ca. vijftig in een artilleriefabriek te Laurahütte''
en bijna driehonderddertig (onder wie ca. driehonderd uithet Westerbork-transport van 23 maart' 44) in een fabriek voor spoorrijtuigen te Gleiwitz waar SS-Hauptscharfi,ihrer Moll, de chef van het SS-Sonderkommando te Birkenau, Lagerführer werd - het was dus een 'slecht'
Aussenkommando. Verder werden, zo voegen wij toe, uit het laatste Westerbork-transport (3 september '44) van de bijna tweehonderdzestig in Auschwitz ingeschreven mannelijke gedeporteerden eind oktober en eind november tezamen tussen de honderdtachtig en tweehonderdveertig naar het concentratiekamp Stutthof bij Danzig overgebracht (er is geen enkele overlevende) - en nu hebben wij het voor talrijke Nederlandse gedeporteerden uit de tweede groep transporten fataalste Aussenkommando nog niet behandeld : Warschau.'Verslag van mededelingen van J. Boas'aug.p.Hierin kwamen ook enkele gedeporteerden van deterecht.
Nadat in mel 43 het laatste wanhopige verzet van de Joden in het ghetto van Warschau gebroken was, werd door de Duitsers besloten, de ruïnes van het ghetto geheel af te breken. Medio juli werden daartoe eerst ca. driehonderd gevangenen uit Buchenwald naar Warschau overgebracht: tweehonderdveertig Duitse 'groenen'
(misdadigers) en zestig 'reden'
(politieke gevangenen), onder wie zestien Nederlanders. Hun taak was, een groot kamp op te bouwen waar de duizenden Joden in gehuisvest zouden worden die, aan verschillende particuliere firma's toegewezen, de ruïnes moesten slopen, daarbij zoveel mogelijk hele stenen moesten verzamelen en die naar centrale verzamelplaatsen moesten sjouwen. Die Joden werden in grote transporten uit Auschwitz aangevoerd, in totaal ca. tienduizend, als eersten een groep van vijfhonderd Griekse Joden. Er kwamen in Warschau in totaal ca. twaalfhonderd Nederlandse gedeporteerden terecht, van wie velen behoorden tot de elfhonderdzeventig ingeschreven mannen uit de vijf transporten die Westerbork van 24 augustus t.e.m. 14 september '43 verlaten hadden; andere Nederlandse gedeporteerden werden uit Annaberg, een van de Durengangslager van de Organisation-Schmelt, aangevoerd.
Het kamp in Warschau, dat door Oekraïners bewaakt werd, telde negen houten barakken. Er waren geen bedden, geen matrassen, geen dekens, oorspronkelijk zelfs geen latrines. Het werk was zwaar: elke gevangene moest elke morgen duizend hele stenen komen aandragen, ,s middags moesten dergelijke stenen uit het puin gebikt worden. De Lagerälteste was een Duitse misdadiger en alle Blockaltesten waren eveneens 'groenen'
. De Blockälteste van een der barakken waarin o.m. ca. honderd gedeporteerden uit Nederland ondergebracht werden, zekere Ewald Chebitzki, 'sloeg'
, aldus een dier gedeporteerden, 'ongeveer tien Hollanders per dag dood, dat was zo'n beetje zijn rantsoen."
Men kon in het kamp eigenlijk alleen in leven blijven wanneer men de kostbaarheden welke men af en toe in het puin vond, wist achter te houden en tegen brood kon ruilen, hetzij met Duitse arbeiders, hetzij met de inwoners van Warschau van wie verscheidenen voor de gevangenen deden wat zij konden. Maar 'in het stelen'
, aldus de
'organiseerden'
graag.'!
De uit Nederland gedeporteerden bezweken weer veel sneller dan de gedeporteerden uit andere landen. Velen werden op het werk doodgeslagen, anderen werden, totaal verzwakt, naar Birkenau op transport gesteld om daar vergast te worden, nog anderen stierven in december '43 en januari '
44 toen het volledig vervuilde kamp ('ik veronderstel'
, aldus een der weinige Nederlandse overlevenden, 'dat er minstens zoveel kilogram. luizen waren als rnensen'P) door een vlektyphus-epidemie geteisterd werd. In totaal zijn van de ca. tienduizend Joden die naar Warschau overgebracht zijn, ca. vijfduizendvijfhonderd in Birkenau vergast of ter plaatse gestorven, omstreeks tweeduizend aan vlektyphus - ca. vierduizendvijfhonderd wisten dus de verschrikkingen te doorstaan. Van de twaalfhonderd uit Nederland gedeporteerden bleven ter plaatse evenwel slechts zeven-en-twintig in leven.
Eind juli '44 toen de Russen Warschau naderden, werd het Aussenkom inando (nu: Koneentrationslager ) Warschau geëvacueerd. De plaats van de Oekraïners werd door SS'ers ingenomen: ca. driehonderd gevangenen moesten achterblijven om het kamp, waarin toen ca. tweehonderd gevangenen in een ziekenbarak lagen, op te ruimen - die vijfhonderd gevangenen zijn allen afgemaakt. De resterende ca. vierduizend werden eerst te voet westwaarts gedreven en toen in goederenwagons ingeladen die hen naar Dachau brachten. Het was een reis van drie dagen en twee nachten. Elke goederenwagon was volgepropt met ca. honderdtwintig gevangenen die het midden vrij moesten houden: daar zaten twee SS'ers en de Duitse Kapo's. Wie van die SS' ers een teug water wilde krijgen, moest met goud betalen, 'de dorst'
, aldus een van de zeven-en-twintig Nederlanders, 'was zo erg dat we elkaars urine dronken.P
Door de andere gevangenen in Dachau werden de uit Warschau geëvacueerden zo goed mogelijk opgevangen; de 'reden'
die in Dachau de afdeling Arbeitseinsatz in handen hadden, droegen er zorg voor dat de Kapo's uit Warschau onmiddellijk bij 'zware'
Aussenkommandos werden ingedeeld.
1 A.v. 2 'Verslag van mededelingen van N. Engelsman' (zç jan, 1947), p. 5 (a.v.). 3
Wat de mannelijke gedeporteerden uit ons land aangaat: uit de transporten van de periode juli' 42 februari'
43 zijn blijkens de cijfers die wij gaven, van de achtduizend ingeschrevenen op zijn minst ca. negenhonderdvijftig in diverse Aussenkommandos terechtgekomen, van wie aldaar op zijn minst zevenhonderd omgekomen zijn, en uit de transporten van de periode augustus '43 september'
44 zijn van de ruim drieduizendachthonderd ingeschrevenen op zijn minst vijf-en-twintighonderdzeventig in diverse Aussenkom mandos (en in Stutthcf) terechtgekomen, van wie aldaar op zijn minst ruim zeventienhonderdveertig omgekomen zijn.
Toen de ruim acht-en-dertighonderd mannelijke gedeporteerden uit de transporten van augustus' 43 t.e.m. september' 44 in Auschwitz ingeschreven werden, waren van de achtduizend ingeschreven mannen uit de transporten van juli' 42 t.e.m. februari '43 nog maar zeer weinigen in leven. Is nu onze schatting juist dat uit het Auschwitz-complex in januari '45 ca. veertienhonderd ingeschreven mannelijke Nederlandse gedeporteerden geëvacueerd zijn, dan zou dit betekenen dat tegen de vier-en-twintighonderd van deze gedeporteerden vóór de evacuatie omgekomen zijn: op zijn minst ruim zeventienhonderdveertig in de Aussenleommandos (en in Stutthof) en dus hoogstens ca. zeshonderdvijftig in Auschwitz-Bitkenau zèlf. Van die ruim acht-endertighonderd waren hoogstens ca. twaalfhonderdvijftig in AuschwitzBirkenau gebleven. Anders gezegd: de kans om in leven te blijven was, wat de ingeschrevenen uit de tweede groep transporten betreft (maar dit komt vooral door het grote aantal slachtoffers in Warschau), in de Aussen kommandos nog kleiner dan in Auschwitz-Birkenau.