Per I maart' 4I beschikten van de 9 500 schepen die het Britse rijk in de vaart had, 3 400 over licht- en I 700 over iets zwaarder luchtafweergeschut en bevond zich aan boord van 2 900 schepen een kanon waarmee op onderzeeboten gevuurd kon worden. Van de 2 900 schepen der bondgenoten waren op de genoemde datum I 000 met luchtafweergeschut uitgerust en bijna 500 met een kanon - de schepen der bondgenoten lagen dus iets achter. Dat was niet onbegrijpelijk omdat de Britten al in september '39 met het installeren van afweermiddelen begonnen waren, maar men kan zich indenken dat de Nederlandse bemanningen in die tijd het gevoel hadden dat zij grotere gevaren liepen dan hun Britse collega's. Pas in de loop van ' 4I werd een situatie bereikt waarbij vrijwel alle in de oorlogsvaart ingeschakelde Nederlandse koopvaardijschepen enkele zware mitrailleurs en een anti-onderzeebootkanon van 7,6 cm aan boord hadden, en de kustvaarders lichte mitrailleurs.