Vrachtschepen die in de oorlogsvaart werden ingedeeld, werden vercharterd aan het Ministry of War Transport (en later, in de Stille Oceaan, aan de Amerikaanse War Shipping Administration), grotendeels op z.g. time-charter: een verhuurovereenkomst waarbij de reder een geheel uitgerust en bemand schip aan de bevrachter ter beschikking stelt tegen betaling van een prijs die naar de tijdsduur berekend wordt. Welke grondslag moest voor die huurbedragen aangehouden worden? Een toeval wilde dat de Shipping een afschrift bezat van de fmanciële regeling die in de neutraliteitsperiode getroffen was tussen het Rijksbureau voor de Zeescheepvaart en de KNSM die aan het rijksbureau het vrachtschip 'Baarn'
verhuurd had teneinde graan uit Zuid-Amerika te halen. De vrachtprijs was toen bepaald door het gewicht van de lading, maar aangezien men precies wist hoe lang de reis van de 'Baarn'
had geduurd, kon men uitrekenen dat voor de 'Baarn'
, had het schip op time-charter gevaren, een huurprijs gegolden zou hebben van 12 shilling (f 4,56) per brutoregisterton per maand. Dat bedrag: 12 shilling per ton per maand werd als grondslag aanvaard, met dien verstande dat van die grondslag afgeweken werd in verband met de grootte en de snelheid van het betrokken schip; elk motorschip kreeg per brt één shilling meer en het basis-bedrag was voor kleinere schepen groter dan voor grote. De beman