Het eerste punt wat op dit gebied na de oprichting van de Shipping aan de orde kwam, was de oorlogsbonus. Voor de opvarenden van alle Engelse en andere in dienst van Engeland varende schepen gold een uniforme war-bonus van £ 5 per week (en £ 2t voor de jongmaatjes). De eerste circulaire welke van het bestuur van de Shipping uitging, hield in dat de percentageregeling die bij de Nederlandse oorlogsbonussen gegolden had, afgeschaft werd: iedereen ZOLl voortaan £ 5 per week krijgen (de jongmaatjes £ 2t),
Nederlandse Scheepvaart- en Handelscom- missie (NSHC)
Stichting Zeerisico-rçao
Vereniging van Nederlandse Gezagvoerders en Stuurlieden ter Koopvaardij
Vereniging van Radiotelegrafisren ter Koop- vaardij
Vereniging van Scheepswerktuigkundigen
War-bonus
oftewel ca. f I60 per maand. Voor het lagere personeel betekende dat eerder een verbetering dan een verslechtering, maar het hogere ging er belangrijk op achteruit. Tot protesten kwam het evenwel niet; de leden van dat hogere personeel vonden het kennelijk redelijk dat zij niet méér kregen dan hun buitenlandse collega's. Voor elke week dat zij in Engeland of elders aan de wal waren, ontvingen alle opvarenden bovendien £ I waltoeslag (shore-bonus). Dat was weinig en daardoor kwamen leden van het hogere personeel die vóór mei' 40 op grond van de hoogte van hun oorlogsbonus goedgekeurd hadden dat hun gehele gage aan hun gezin uitbetaald werd (die uitbetalingen in bezet gebied gingen door+), in moeilijkheden. Lag hun schip in Engeland of elders maandenlang in dok, dan moesten zij van £ 6 per week rondkomen. Dat leidde tot onrust en het bestuur van de Shipping bepaalde toen in september' 40 dat aan alle opvarenden in elk geval één-derde van hun gage uitbetaald moest worden; het niet-uitbetaalde gedeelte werd van juli ' 4I af door de rederijen overgemaakt aan een toen nieuwopgerichte stichting: de Stichting Week- en Maandbrieven, die onder bestuur kwam te staan van gedelegeerden van de regering, van de Shipping en van de werknemers-organisaties; de gelden die zij beheerde, werden, gelijk in hoofdstuk 6 vermeld, aan de regering ter beschikking gesteld waar natuurlijk tegenover stond dat de regering zich voor de verplichtingen van de Stichting garant stelde."