Op 5 juni '42 kwam de ministeriële beschikking gereed waarbij, met ingang van I juni, de Nederlandse koopvaardijvloot in bezit gevorderd werd."
Het beheer werd overgedragen aan het bestuur van de Shipping (het droeg dat op zijn beurt, wat het westelijk halfrond betrof, aan het Nederlands Scheepvaart Comité over). De exploitatie zou voortaan plaatsvinden voor rekening van de staat. Ging een schip verloren, dan zou de eigenaar schadevergoeding krijgen 'tot een bedrag, tenminste gelijk aan de waarde van het schip ten tijde van zijn vergaan, zo mogelijk in nader overleg met de eigenaar vast te stellen' ; ook de vergoeding voor het gebruik tijdens de periode van bezitsvordering zou slechts 'voorzover mogelijk'
in overleg met de eigenaars vastgesteld worden - die waarde zou eventueel in 'scheepsruimte'
(d.w.z. in door de regering aan te kopen schepen) uitbetaald worden. Leverde de exploitatie van de koopvaardij een saldo op (van het Scheepvaartfonds werd niet gerept), dan zou de besteding daarvan 'in de eerste plaats ... gericht (zijn) op het herstel van de positie der koopvaardij van het koninkrijk, de positie der zeevarenden daaronder begrepen.'