Het bestuur van de Shipping had er toen genoeg van. Besloten werd dat men zich met een rekest tot de koningin zou wenden.ê Dat rekest werd, nadat contact opgenomen was met het Nederlands Scheepvaart Comité te New York, in oktober '42 namens alle grote Nederlandse rederijen verzonden: een litanie van klachten over het Zeeschepenbesluit en Kerstens' vorderingsbeschikking. Waarom, zo vroegen de reders, werd aileen hûn bedrijfstak' onteigend'
en geen andere? Welk recht had Kerstens om op het naoorlogse bestel vooruit te lopen en zelfs de assurantiepenningen voor verloren gegane schepen die een onbetwistbaar deel vormden van het kapitaal der betrokken rederijen, aan de staat te trekken? 'De Nederlandse koopvaardijvloot'
, aldus het slot van het rekest, 'dankt haar ontstaan en haar faam niet aan overheidsinmenging maar aan het particulier initiatief, aan de Nederlandse ondernemingsgeest en aan (het zij dankbaar erkend) het Nederlandse zeevolk ... De rederijen zien met grote bekommernis de toekomst tegemoet ... Hun hoop is dat voorkomen wordt dat door onrechtvaardigeen ongerechtvaardigde overheidsmaatregelenwat eens een sieraadvan het vaderland was, op de rand van de afgrond wordt gebracht.'