De voorbereiding van die' terugkeer'
was begin' 4I op ministerieel niveau toevertrouwd aan Gerbrandy, van Boeyen en Dijxhoorn (defensie)en laatstgenoemde had daartoe binnen zijn departement het Bureau Bijzondere Aangelegenheden opgericht, geleid door overste van Voorst Evekink met wie, zoals in hoofdstuk 3 verhaald, de koningin weigerde samen te werken. Na Dijxhoorns aftreden (juni '4I) werd bij de vorming van het tweede kabinet-Gerbrandy de directe verantwoordelijkheid voor de voorbereiding van de 'terugkeer'
bij Furstner gelegd die (defensie was gesplitst) minister van marine was geworden. Voor die voorbereiding richtte Furstner eind' 4I een Bureau Voorbereiding Terugkeer op met als hoofd een kolonel der mariniers, M. R. de Bruyne, die uit Nederlands-Indiƫ overgekomen was. De Bruyne constateerde dat hij nagenoeg niets wist van wat in bezet Nederland gebeurde en dat hij met name niet kon overzien, welke hulp bij de bevrijding geboden kon worden door Nederlandse illegale organisaties. Wat het eerste betreft, accepteerde hij dat hij behalve hoofd van het Bureau Voorbereiding Terugkeer ook hoofd werd van de Centrale Inlichtingendienst (die daarmee aan de wegens ziekte afwezige van Boeyen ontnomen werd)", wat het tweede aangaat, kwam hij in contact met een tweede Britse geheime dienst: de Special Operations Executive (SOE), die in '40 opgericht was.