Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 14 – Reacties (2e band)
Alle delen:
XC2. Het Londense regeringsbeleid
XC3. Regeringsbeleid ten aanzien van N ederlands- Indië
XC4. De affaire-Van 't Sant 561 563 563 567 575 577
XC3. Het Londense regeringsbeleid
XC4. De affaire- Van 't Sant 589 589 594 600 607 Deel r o= Het laatstejaar
XC1. Algemene opmerkingen en kritiek
XC2. De voorbereiding van de terugkeer
XC3. Coördinatie van de illegaliteit
XC4. De laatste fase van de bezetting 63 1 633 634 639 646 653
XCREACTIES EN RECENSIES DEEL lOA
XC4. Terugkeer van koningin en ministers 661 661 661 670 682
XCREACTIES EN RECENSIES DEEL lOB
XC3. De hongerwinter 697 697 697 7°3
XC5. De juiste datum Deel I IA-Nederlands-Indië I
XC3. Het gouvernement en het Indonesische nationalisme
XC3. De Jongs visie op het kolonialisme
XC5. Reactie van Indische Nederlanders Deel I IB-Nederlands-Indië I I
XC2. Japan in de Pacific-oorlog
XC3. De Indonesische nationalisten en Japan
XC5. Het Japanse regime en de interneringen
XC3. Bezetting en kolonialisme Deel I Ic-Nederlands-Indië I I I
XC3. Voortzetting van de oorlog tegen Japan
XC4. Na de Japanse capitulatie VI 7 0 8 7 1 7 7 2 3 7 2 5 7 2 5 73 1 735 744 761 7 61 762 77 0 802 807 815 817 8 1 7 818 820 826 828 849 85 1 851 853 857
REACTIES EN RECENSIES 1. Inleiding
XC2. De auteur en zijn werk 3. Dekolonisatie 865 865 866 868 Deel 12 Epiloog
XCDISCUSSIE 1. Teneur van de discussie
XC4. De dekolonisatie van Nederlands-Indië
XC4.1 Deparagraaf 'Oorlogsmisdrijven'
XC4.2 Hoofdstuk 7, algemeen 879 881 881 884 887 9°0 9°0 9 1 8
XCREACTIES EN RECENSIES 1. Inleiding
XC4. Het uitlekken van hoofdstuk 7
XC5. Het echte hoofdstuk 7 9 2 9 9 2 9 93 1 959 969 1006 Deel 13 Bijlagen 1033
XC2. De auteur en zijn werk 1°37 1°37 1°41 Bijlage 1°75
XCAanvullend overzicht van wijzigingen 1°77 Index
XCRegister van kranten en tijdschriften
XCTopografisch register 1089 1089 110 3 II05 Fotoverantwoording I II I
DEEL
XCM Memorie van Punten, opgesteld voor de discussie op 16 mei 1978 (hoofdstukken 1-5). Mi Idem, voor de discussie op 25 oktober 1978 (hoofdstukken 6-10). Mii Idem, voor de discussie op 30 januari 1979 (hoofdstukken I I-I 3). Miii Idem, voor de discussie op 20 maart I 979 (hoofdstukken I 4-I 6). Miv Idem, voor de discussie op 8 mei I 979 (hoofdstukken I 7-I 9). v Verslag van de discussie op 16 mei I 97 8.
XCAanwezigwaren naast dr. L. de Jong de leden van de begeleidingsgroep:
XCprof. dr. A. F. Manning (voorz.), prof. dr. I.]. Brugmans, prof. dr. P. W.
XCKlein, dhr. A. ]. van der Leeuw, drs. A. H. Paape, prof. dr. B. A. Sijes, mr. P. ].
XCVerdam. vi Idem, op 9 november I978.
XCAanwezig waren, naast dr. L. de Jong, prof. Manning, prof. Brugmans, drs.
XCPaape en prof. jhr. dr. P.]. van Winter. vii Idem, op 30 januari 1979.
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong alle hierboven genoemde leden van de
XCbegeleidingsgroep en bovendien dr. N. K C. A. in 't Veld bij de bespreking
XCvan punt 2 van de nota inzake het Englandspiel. viii Idem, op 20 maart I979.
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong de hierboven genoemde leden van de
XCbegeleidingsgroep (behalve dhr. Van der Leeuw), alsmede dr. In 't Veld. viv Idem, op 8 mei 1979.
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong de bovengenoemde leden van de
XCIn het negende deel van de serie behandelde De Jong de lotgevallen van de Nederlanders in ballingschap, de bijdrage die zij leverden aan de geallieerde oorlogsinspanning en de voorbereidingen voor de terugkeer naar bevrijd Nederland. Hij besteedde veel aandacht aan het beleid van de in Londen gevestigde regeringen, waarbij hij als eerste de rol bestudeerde die koningin Wilhelmina onder deze in staatsrechtelijk opzicht buitengewone omstandigheden heeft gespeeld. Voordat het boek in oktober I979 verscheen, wijdde de begeleidingsgroep tussen mei I 97 8 en mei I 979
besprekingen aan het manuscript, dat De Jong gewoontegetrouwaan een aantal direct betrokkenen had voorgelegd.
XCDe lezers van het concept-manuscript hadden dit keer nauwelijks kritiek op de opzet van het nieuwe deel. Wel kwam enkele malen de vraag op of De Jong niet te veel bijzonderheden had gegeven over gedragingen van leden van de Nederlandse gemeenschap in Londen. De beschrijving en beoordeling van het in Londen gevoerde regeringsbeleid gaf aanleiding tot kanttekeningen; een aantal sloot aan bij eerdere kritiek, naar aanleiding van deel 3, op de beschrijving van de stemming onder de pas in Londen gearriveerde Nederlandse gemeenschap. Opnieuw bestreden enkele betrokkenen dat zij zo defaitistisch gestemd waren geweest als de auteur schreef. Ten slotte wierp de discussie die enkele jaren later over de te verschijnen 'Indische delen' van het geschiedwerk zou worden gevoerd, reeds zijn schaduw vooruit.
XCDan bevatte het concept-manuscript ook een paragraaf waarvan de auteur en de begeleidingsgroep wisten dat hij bij publikatie een grote nieuwswaarde zou hebben. Deze bevatte het relaas van de betrokkenheid van F. van 't Sant bij de particuliere problemen van het Huis van Oranje. De auteur heeft hierover uitvoerig van gedachten gewisseld met de leden van de begeleidingscommissie en met andere meelezers, vervolgens ook met de minister-president, mr. A. A. M. van Agt, en met koningin Juliana.
XCBrugmans vroeg de auteur of de hoofdstukken over het regeringsbeleid ter voorbereiding van de terugkeer naar bevrijd gebied omwille van de compositie niet beter naar deel 12, de epiloog van het geschiedwerk, konden worden verschoven. De Jong voelde daar echter niets voor. Dit onderdeel van het regeringsbeleid hoorde naar zijn mening beslist thuis in het 'Londense deel' en hij had ook precies in zijn hoofd welke aspecten hij in deel ç wilde behandelen en welke in deel 12. (M) De begeleidingsgroep signaleerde een krachtiger woordgebruik dan in de voorafgaande delen, wat tot de vraag aan de auteur leidde of hij misschien door zijn eigen verblijf in Londen wat minder afstandelijk oordeelde.
XCManning wees in dit verband op het herhaald gebruik van de termen 'defaitisme' en 'defaitisten', die zijns inziens nader gepreciseerd moesten worden. Hij betoogde dat niet alle gebreken uit de zomer 1940 aan falend leiderschap mochten worden toegeschreven. Daarom vroeg hij De Jong om meer begrip voor de politieke problemen waarvoor de Londense ministers stonden. De Jong wees er in zijn antwoord op dat hij naar aanleiding van opmerkingen van A. E. Kersten, die zojuist zijn proefschrift Buiten.landse Zaken in ballingschap' voltooid had, een groot aantal wijzigin1 A. E. Kersten, Buitenlandse Zaken itt ballingschap 1940-1945. Institutionele aspecten van het buitenlands beleid in een stroomversnelling (Alphen a.d. Rijn,
gen in zijn tekst had aangebracht. Hij had onder meer zijn oordeelover de relatief late Nederlandse oorlogsverklaring aan Italië geheel herzien. 'In het algemeen is het beeld van verscheidene ministers gunstiger geworden dan in de eerste versie.' (v)
XCOok anderen vonden dat persoonlijke ervaringen en opvattingen van de auteur uit zijn Londense tijd wel eens te sterk naar voren kwamen. Van Winter en In 't Veld vroegen De Jong diverse passages in te korten waarin hij beschreefhoe hij in Londen een functie bij Radio Oranje had gekregen, herinneringen aan de Blitz-periode ophaalde en benadrukte dat hij geen twijfel had gekoesterd omtrent de afloop van de oorlog. (M) Een zeer persoonlijke noot met zelfkritiek lokte verbaasde reacties uit bij enkele lezers. De auteur beschreef namelijk hoe zich een 'overheersend gevoel van verlamming' van hem had meester gemaakt toen hij op de hoogte kwam van de vervolging en deportatie vanjoden in bezet Nederland. De Jong was in Londen tot het inzicht gekomen dat zich in bezet Europa een catastrofe voltrok. Hij had getracht zijn gevoelens van onmacht te bestrijden met behulp van de overtuiging dat hij zich het nuttigst kon maken door met zijn werk bij Radio Oranje bij te dragen aan de eindoverwinning. Hij besloot deze passage aldus: , 'Ik heb, vind ik nu, teveel aan die eindoverwinning, te weinig aan de Joden
XCgedacht. Ik heb, vind ik nu, mij met die Joden te weinig verbonden
XCgevoeld.' (Mi) Diverse lezers van deze regels veronderstelden dat ook anderen soortgelijke gevoelens van onmacht hadden gekoesterd en vroegen de auteur daarom of een individuele schuldbelijdenis, zeker in deze vorm, wel zinvol was. De Jong antwoordde dat hij deze zelfkritiek niet alleen gepast, maar zelfs geboden vond. Bij nader inzien had hij haar nog versterkt, door aan de laatste regel de woorden 'en getoond' toe te voegen." (Mi) De begeleidingsgroep onthield zich hierop van nadere opmerkingen. (vi)
XCEnkele lezers schreven de auteur dat hij wel erg uitvoerig inging op zaken die zich niet in Engeland, maar in bezet Nederland hadden afgespeeld. Zij noemden als voorbeeld de weergave van de discussies in de kerken over hun naoorlogse taak en in het bijzonder ook de bespreking van het leergeschil in de Gereformeerde Kerken. De Jong antwoordde dat hij in het hoofdstuk 'Vernieuwd Nederland' het toekomstdenken onder de politieke en geestelijke stromingen in Nederland wilde weergeven. Daarin kon een beschrijving van de vernieuwingsbeweging in met name
de Nederlandse Hervormde Kerk niet worden gemist. Het conflict rond prof. K Schilder had ertoe geleid dat ongeveer een derde van de lidmaten uit de Gereformeerde Kerken was getreden en volgens de auteur was deze kwestie op tal van manieren verbonden geweest met de bezettingsgeschiedenis. (Miii, viii)
XCDeel ç bevatte ook veel bijzonderheden over leden van de Nederlandse gemeenschap in Londen. De Jong correspondeerde met betrokkenen en hun nabestaanden en wisselde hierover ook van gedachten met leden van de begeleidingsgroep. Mevrouw A. J. Philippi-Dijxhoorn, de dochter van de minister van Defensie (1939-194 I) A. Q. H. Dijxhoorn, gaf uiting aan haar teleurstelling over het negatief gekleurde oordeel dat De Jong over het Londense ministerschap van haar vader had gegeven. Zij verwees naar de memoires van de oud-minister, die de familie de auteur ter beschikking had gesteld, en riep ook diens voormalige adjudant, J. E. A. Post Uiterweer, als getuige aan. (M)Een aantallezers vroeg naar de relevantie van mededelingen over drankzucht van enkele ministers en naar de zin van gedetailleerde beschouwingen over minder belangrijke figuren en hun gebreken. Ook ongelukkige uitlatingen van Gerbrandy kwamen ter sprake. Deze had zich, in verband met het toetreden van de Indonesiër Raden Adipati Aria Soejono tot het kabinet, laten ontvallen dat hij islamieten als 'brandhout voor de hel' beschouwde. Drees vroeg zich af of deze woorden wel moesten worden geciteerd in een boek dat ook door Indonesische islamieten zou worden gelezen, maar de schrijver noemde ze vanuit historisch oogpunt interessant. (Mi)
XCDe Jong signaleerde op grond van uitlatingen van enkele hooggeplaatste Nederlanders in regeringskringen zekere antisemitische neigingen. Jhr. H. L. F. K van Vredenburch, in Londen een hoge ambtenaar op het ministerie van Buitenlandse Zaken, vroeg zich af of de auteur er wel verstandig aan deed zo te generaliseren, omdat deze verschijnselen volgens hem eerder te wijten waren aan 'de wat provinciale geest van de Nederlander' en ook omdat lezers misschien wel zouden denken dat De Jong op dat punt wat overgevoelig was. (Mi)De Jong antwoordde zich van geen overgevoeligheid bewust te zijn. Bovendien: hij wilde in Londen heersende opvattingen over joden kunnen aanhalen om te kunnen verklaren waarom de regering zo weinig alert had gereageerd toen zich concrete mogelijkheden voordeden om joodse Nederlanders te redden. (vi)
XCIn dit verband stelde hij ook uitlatingen van J. A. W. Burger aan de kaak, gedaan in een brochure uit 1943. Burger had hierin geschreven dat de afstand tussenjoden en niet-joden onder invloed van de antisemitische
propaganda van de bezetter was gegroeid. Toen deze brochure in Londen bekend werd, kreeg Burger van diverse kanten krachtige kritiek te horen, van onder meer zijn collega-minister en mede-Engelandvaarder mr. G. J. van Heuven Goedhart, van de journalist M. van Blankenstein en van Gerbrandy. De Jong noemde de brochure 'ietwat provinciaals en nogal autoritair van toon' en achtte commentaar op de passages 'waarin Burger naliet het recht van zijn Joodse medeburgers op volledig rechtsherstel te onderstrepen' overbodig. (Mii)
XCBurger schreef De Jong naar aanleiding van deze passage dat de auteur evenals de bovengenoemde critici zijn bedoelingen verkeerd had geïnterpreteerd: hij had niet willen spreken over abstracte rechten maar over te verwachten praktische problemen. Overigens gafhij toe dat hij de kwestie in zijn brochure indertijd 'te kort en in concept' had behandeld. (Mii)De Jong tekende bij dit verweer aan dat Burger volledig rechtsherstel van joden na de oorlog uitdrukkelijk niet alleen om praktische maar ook om tactische redenen had afgewezen en vond het daarom bepaald niet overtrokken het oordeel van Van Blankenstein te volgen. (Mii) In de begeleidingsgroep merkte Paape op dat de discussie eigenlijk ging over de vraag of Burger als antisemiet aan de kaak mocht worden gesteld. Ook De Jong meende dat dit niet juist zou zijn en beloofde de formulering op enkele punten te wijzigen. In de definitieve tekst noemde de auteur Burgers passage over het joodse rechtsherstel 'bij uitstek ongelukkig geredigeerd'." 2.
XCH~ schreef de auteur dat beide standpunten, blijven in Londen en
verplaatsen van de regeringszetel, in principe even respectabel waren en vroeg zich af of De Jong niet te veel zijn eigen voorkeur liet doorklinken. Van Vredenburch maakte er vooral bezwaar tegen dat de auteur deze beide standpunten verbond met respectievelijk een weerbare en een defaitistische houding. (M) De Jong dacht echter voldoende recht te hebben gedaan aan de standpunten van de voorstanders van zetelverplaatsing en hield vast aan zijn oordeel dat de tegenstanders van verplaatsing (naast de koningin de ministers Gerbrandyen Van den Tempel) handelden vanuit het inzicht dat geen enkel compromis met Duitsland mogelijk was, terwijl de voorstanders (Welter en Steenberghe) defaitistisch gestemd waren en Engeland wantrouwden. (M) In de begeleidingscommissie voegde De Jong hieraan toe dat Wilhelmina, in tegenstelling tot wat Van Vredenburch had geschreven, niet om gezondheidsredenen doch uitsluitend om politieke redenen tegenstandster was geweest van de zetelverplaatsing. De auteur beriep zich op het door hem veelvuldig geraadpleegde dagboek van de Londense minister O. C. A. van Lidth de Jeude. (v)
XCNa enkele maanden van ballingschap in Londen ontstond een crisis rond de minister-president, jhr. D. J. de Geer. Deze stelde zich naar de zin van de koningin en van enkele collega's te weinig weerbaar op. Hij zag in dat zijn positie onhoudbaar was geworden, diende zijn ontslag in en werd opgevolgd door prof. P. S. Gerbrandy. Minister H. van Boeyen van Binnenlandse Zaken betuigde de scheidende eerste minister in een rede voor Radio Oranje uitvoerig dank in kwalitikaties die De Jong als 'even onwaarachtig als misleidend' karakteriseerde. A. Pelt, de toenmalige directeur van de Londense Regeringsvoorlichtingsdienst, stelde De Jong de termen 'welbedoeld maar overdreven' voor, maar die vond deze te zwak. Brugmans en Verdam wezen erop dat de regering rekening had te houden met de reputatie die De Geer in Nederland vermoedelijk nog genoot en daarom koos De Jong voor de formulering 'even overdreven als onwaarachtig'. (M, v)' Verdam maakte opmerkingen over staatsrechtelijke aspecten van dit ontslag en drong - tevergeefs - aan op een milder oordeelover de regeringsverklaring, met betrekking tot de desertie van De Geer naar Nederland in februari I 94 1. (M, v)
XCDe Duitse aanval op de Sovjet-Unie, in juni I94I, leidde tot het aanknopen van diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Dit was tot dan toe achterwege gebleven wegens de grote afkeer die in Nederland in het interbellum van het Sovjet-regime
4 Deel 9. 93 (90).
bestond; ook koningin Wilhelmina had deze gedeeld. De Jong kritiseerde in zijn beschrijving de terughoudendheid waarmee de Nederlandse regering reageerde op het feit dat Nederland en de Sovjet-Unie nu aan dezelfde kant stonden. Hij verwees tegelijkertijd instemmend naar felle redevoeringen van Churchill en van Wilhelmina, die zonder hun anticommunistische beginselen te verloochenen de Russen als bondgenoten hadden verwelkomd. Oud-minister Van Kleffens van Buitenlandse Zaken verdedigde zijn beleid uitvoerig, bijgevallen door zijn toenmalige topambtenaar Van Vredenburch. Hij schreef De Jong dat de regering rekening had te houden met de opinie die in Nederland ten aanzien van de Sovjet-Unie altijd had geprevaleerd, gebaseerd op economische en ideële motieven. Hij herinnerde aan de annulering van de Russische staatsschuld in 19 I 8 en aan de afkeer, speciaal bij de confessionele partijen, van het 'goddeloze communisme'. Van Kleffens vertelde hoe hij als deparrementsambtenaar vanaf 1929 de memories van antwoord in verband met de jaarlijkse begrotingsbehandelingen had moeten redigeren 'en het was juist in die stukken dat de calvinistische Kamerleden van elke gading telken jare hun bliksemschichten slingerden tegen het Sowjet-bewind'. (M) Door de Duitse invasie in de Sovjet-Unie was echter een nieuwe situatie ontstaan: 'Dat het roer "om" moest, kon een kind begrijpen. Maar menig kind zou ookhebben begrepen dat dit niet ineens kon.' (M) De Jong hield echter voet bij stuk en schreef in zijn antwoord: , 'Alles wat wij weten van de reactie van de publieke opinie in Nederland,
XConderstreept dat deze zaak door de koningin zuiver aangevoeld is. Het gaat
XCniet te ver om te zeggen dat de ministers [...] aan de publieke opinie in
XCN ederland een totaal verkeerde impuls gaven.' (M) In de begeleidingsgroep verdedigde Verdam Van Kleffens' standpunt van de 'geleidelijke gewenning', maar hij kreeg hiervoor weinig bijval. (v)
XCIn oktober 1941 vroegen de ministers Welter en Steenberghe na een hoog opgelopen conflict met Gerbrandy hun ontslag. De Jong gaf de discussie in de ministerraad waarin zich de breuk voltrok woordelijk weer." Oud-minister Van Rhijn raadde hem dit ernstig af en vroeg om een zakelijker samenvatting. Hij vreesde namelijk dat de lezers wat in Londen een incident was geweest zouden beschouwen als kenmerkend voor de algemene sfeer. De Jong antwoordde dat hij alles wat zich had afgespeeld met 'gepaste duidelijkheid' wilde weergeven en dat hij voor de betrouw
baarheid van de citaten wilde instaan. (M) Ze waren niet afkomstig uit de notulen van de ministerraad, aldus Manning (v), maar De Jong handhaafde zijn tekst, die gebaseerd was op een schriftelijke verklaring van oud-minister Welter,"
XCTen aanzien van De Jongs kritiek op het beleid van de regering of van bepaalde ministers vonden diverse meelezers dat hij te streng - of juist te gematigd - oordeelde. Mevrouw E. Groeneveld-Ottow vond dat Gerbrandy meer kritiek verdiende om zijn starre afwijzing van hulpverlening aan Nederlandse gevangenen en gedeporteerden in Duitsland via het Internationale Rode Kruis. J. Zwaan daarentegen vond dat de Nederlandse regering ook in dit opzicht op geen enkele wijze met de vijand had mogen samenwerken. De Jong handhaafde zijn positie te midden van deze uitersten: hij kritiseerde Gerbrandy's feitelijke opstelling, met de aantekening dat deze was voortgekomen uit zuivere motieven en uit de juiste visie op het kwaad van het Derde Rijk. (Mi, vi)
XCElders schreefDe Jong dat de Nederlandse regering ten onrechte alleen Nederlandse joden hielp en niet de joodse vluchtelingen die voor de oorlog naar Nederland waren gekomen. Ook na een opmerking van Haas, die een bepaald voorbeeld weinig sprekend noemde, hield de auteur staande dat het in Londen gevoerde beleid in strijd was met Nederlands traditie als asielland. (Mi) J. G. de Beus bestreed De Jongs kritiek eveneens: volgens hem behoorden buitenlandse vluchtelingen in Nederland, joden of niet, niet tot de Nederlandse rechtsgemeenschap. De schrijver bestreed dit laatste: de Duits-joodse vluchtelingen die in Nederland asiel hadden gevonden werden door de vooroorlogse regering wel degelijk als ingezetenen beschouwd. Bovendien had de Londense regering sinds het eind van 1943 haar beleid veranderd. In de discussie kreeg De Beus geen steun voor zijn opvatting. (Mi, vi)
XCIn de delen 6 en 7 had De Jong al bijzonderheden gegeven over het zogenaamde Englandspiel. Nu kwam hij uitvoerig terug op het debacle van de Britse Special Operations Executive (50£), die pas nadat enkele tientallen Nederlandse geheime agenten naar bezet gebied waren gezonden, had begrepen dat zij allen door de Duitse contra-spionage waren gearresteerd. Brugmans vroeg de auteur of hij niet te uitvoerig op deze zaak was ingegaan. De Jong repliceerde dat hij zich verplicht voelde van een belangrijke episode als het Englandspiel alles weer te geven wat hem57
6 Verklaring van Welter, met 13 bijlagen, opgemaakt december 1941, goedgekeurd door deze op I jan. 1942 (afschrift in: RIOD, collectie 2 I 8, Minister voor de Algemene Oorlogvoering).
bekend was. (Mii) N. K. C. A. in 't Veld, verbonden aan het Rijksinstituut, had de schrijver een uitvoerige beschouwing gezonden waarin hij de houdbaarheid van de conclusies ter discussie stelde. De Jong had in zijn eindoordeel gewag gemaakt van incompetentie van medewerkers van de SOE. Hij vroeg zich in zijn concept-manuscript af waarom de waarschuwingen die de door de Duitsers gevangen genomen agent H. M. G. Lauwers in zijn boodschappen naar Londen had gevlochten in Londen niet als zodanig waren herkend. Volgens de auteur was dit, gelet op de organisatie van het werk, 'begrijpelijk, hoewel uiteraard betreurenswaardig'. (Mii) In 't Veld noemde De Jongs kritiek niet mals, maar zij beperkte zich zijns inziens te zeer tot de persoonlijke factor, ging daarom niet diep genoeg en verontschuldigde zodoende het apparaat van het SOE. (Mii) In het bijzonder vroeg In 't Veld de auteur meer waardering te tonen voor Lauwers. De Jong hield echter, met instemming van de begeleidingsgroep, vol dat In 't Veld te sterk de nadruk legde op de organisatorische tekortkomingen van de SOE en meende dat hij duidelijk genoeg had aangegeven waar het was misgegaan. Wat betreft Lauwers hield hij staande dat geen van diens waarschuwingen van zo'n aard was geweest dat zij in de Britse ontvangstcentrales de aandacht moesten trekken van de daar werkzame, geheel in hun routine opgaande krachten.'
XCOok De Jongs hoofdstuk over de voorbereiding van de bijzondere rechtspleging en zuivering door de regering in Londen leidde tot op- en aanmerkingen van In 't Veld, die schreef: , 'Het verbaast mij, dat je over het algemeen een sterk toejuichende toon
XCaanslaat. [...] In feite staje nog steeds op het standpunt van 1945, evenals ik
XCtoen, en vermoedelijk de meerderheid van het Nederlandse volk: de
XCbedenkingen, die men terecht kon uiten tegen allerlei principes en de
XCpraktijk van de Bijzondere Rechtspleging (de Zuivering laat ik nu even daar)
XCkonden ons toen weinig schelen, het ging er toen om "de NSB'ers"snel en
XCzonder veel juridische omhaal tegen de muur te zetten. Achteraf ben ik blij,
XCdat dit niet gebeurd is, maar jouwoordeelluidt blijkbaar anders.' (Miii) De Jong antwoordde dat deze voorstelling van zaken te eenvoudig was: de Londense regering had nu eenmaal voor het probleem gestaan hoe een snelle berechting moest worden voorbereid en hij vond dat zij hierin, ondanks enkele gebreken, in het algemeen wel geslaagd was. In 't Veld herinnerde De Jong echter aan ernstige punten van kritiek op de voorbereiding van de bijzondere rechtspleging, die prof. mr. A. D.
7 Deel 9, 10°9 (969).
Belinfante in zijn zopas verschenen monografie over de bijzondere rechtspleging" naar voren had gebracht. Deze had onder meer gewezen op het feit dat degenen die door bijzondere gerechtshoven ter dood waren veroordeeld niet zonder meer het recht hadden om tegen hun vonnis in cassatie te gaan. Ook vroeg In 't Veld De Jong om meer waardering voor de opvattingen van de Londense minister mr. J. A. W. Burger, die de interneringen bij de bevrijding wilde beperken en die grote bezwaren had geuit tegen het Londense Tribunaalbesluit." (Miii)In de begeleidingsgroep lichtte In 't Veld zijn bezwaren toe, maar hij slaagde er niet in De Jong te overtuigen. (viii) In verband met het Zuiveringsbesluit'? herhaalde de discussie zich. Brugmans constateerde bij de bespreking dat het hier niet ging om een kwestie van interpretatie maar om twee tegenover elkaar staande opvattingen en de begeleidingsgroep liet de auteur het recht op de zijne. (viii)
XCDe regering in Londen moest een groot aantal voorzieningen treffen in verband met het herstel van haar gezag in bevrijd Nederland. Hierover ontstond onenigheid tussen ministers onderling en tussen bewindslieden en het staatshoofd, en deze nam in de woorden van De Jong de dimensies aan van een 'strijd om de macht'. In 1943 werd de Engelandvaarder mr. Burger in het kabinet opgenomen als minister zonder portefeuille, belast met aangelegenheden die betrekking hadden op de terugkeer. Hij werd door koningin Wilhelmina in een radiorede aan het: Nederlandse volk voorgesteld, op een manier die De Jong 'bepaald denigrerend tegen de andere ministers' noemde. In 't Veld vroeg De Jong of hij niet van mening was dat de koningin hiertoe gebracht was omdat zij wellicht bepaalde facetten van de realiteit beter inzag dan haar ministers en dat haar opvattingen ook meer representatief waren voor het denken in Nederland dan die van de ministers. (Miv)De Jong twijfelde sterk aan dit laatste: , 'Er stak in de denkbeelden van de koningin heel veel vaagheid en wat de
XCpublieke opinie in bezet Nederland op concrete punten gemeend heeft, is
XCniet met enige duidelijkheid te zeggen.' (Miv) Vervolgens beschreefDe Jong hoe de overige ministers Burger aanvankelijk wantrouwden: zij beschouwden hem als een hun opgedrongen gunsteling van de koningin en werkten hem tegen. Enkelen geloofden57
8 A. D. Belinfante, (Assen, 1978). 9 Wetsbesluit E 101 van 17 september 1944. 10 Wetsbesluit E 14 van 13 januari 1944.
ook dat Wilhelmina Burger gebruikte om informatie te verzamelen die haar door andere bewindslieden werd onthouden en volgens de gegevens van De Jong was dit waar. De schrijver noemde het onjuist dat Burger in de eerste maanden na zijn benoeming zonder medeweten van de minister-president onderdelen van het kabinetsbeleid met de koningin besprak. Burger reageerde fel op dit oordeel: , 'Ik vind het normaal, ja plicht dat een minister het staatshoofd naar
XCvermogen inlicht. Ik heb tot de huidige dag nooit anders gedaan. Met het
XCverbreken van de kabinetssolidariteit heeft dat niets van doen. Die
XCcongsi-atmosfeer lust ik trouwens niet. En dat de koningin mij - groen uit
XCNederland - daartoe in het begin soms dagelijks opbelde, is eenvoudig een
XCgegeven, ongeacht of dat al of niet aangenaam was. Had ik soms moeten
XCzeggen: "Majesteit dat gaat U niet aan"?' (xiiv) Ten slotte bestreed Burger dat er sprake zou zijn geweest van 'geheime samenwerking' tussen Wilhelmina en hem. De Jong memoreerde echter dat Burgers in het Kabinet van de Koningin bewaarde brieven duidelijk maken dat beiden wel degelijk intensief overleg hebben gevoerd over de vraag hoe bepaalde denkbeelden van de koningin met het oog op de terugkeer konden worden verwezenlijkt en dat dit was gebeurd zonder medeweten van Burgers ambtgenoten. In de notulen van de ministerraad hadden dezen in december 1943, aldus de auteur, hun verontwaardiging vastgelegd. Niettemin legde De Jong de begeleidingsgroep de vraag voor of hij wellicht te zwaar tilde aan het element van 'kabinetssolidariteit'. (Miv) In de discussie bleek dat ook hier de meningen botsten. Brugmans vond dat De Jong terecht belang toekende aan de solidariteit in het kabinet, maar Manning toonde wel waardering voor Burgers argumenten. Paape herinnerde eraan dat de andere ministers het Burger van aanvang af ook wel erg lastig hadden gemaakt door hun afwerende houding en De Jong zegde toe dat hij dit element in zijn definitieve tekst meer nadruk zou geven. (viv)
XCEen onderdeel van het 'terugkeer-beleid' was de vraag op welke wijze en in welke samenstelling de Staten-Generaal en andere vertegenwoordigende lichamen na de bevrijding weer bijeen moesten komen. De regering-Gerbrandy bereidde hiertoe een 'Besluit Bestuursvoorzieningen' voor en het desbetreffende ontwerpbesluit leidde in Londense kringen tot beroering wegens een vermeend ondemocratisch karakter. De publicist Jacques Gans formeerde een comité van verontrusten, waartoe ook De Jong toetrad, en deze groep bracht een scherpe verklaring in de vorm van een rekest aan de ministerraad in de publiciteit. Ook op andere
manieren zocht Gans de publiciteit. De Jong vertelt in deel 9 hoe Gerbrandy hemzelf persoonlijk ter verantwoording riep voor zijn deelname aan deze actie. De minister-president legde hem uit dat het comité de reputatie van de Nederlandse regering bij de Amerikaanse bondgenoten ernstig had geschaad. De Jong trok daarop zijn handtekening onder het rekest terug. Hij bleef echter met zijn gewijzigde opvatting, die - naar eigen zeggen - 'door de resterende leden van het comité niet zonder hoon ontvangen werd' (Miv),alleen staan. In't Veld vroeg De Jong de toedracht van deze zaak op een aantal punten nader te verduidelijken, ook met het oog op het feit dat deze zaak wel eens tegen De Jong in het geding was gebracht." De Jong antwoordde echter dat zijn relaas voldoende duidelijk was en dat hij ook voldoende zelfkritiek had geventileerd, maar , 'willen de media t.z.t.meer weten, dan zal ik uiteraard geen enkele vraag uit
XCde weg gaan, maar ik heb niet het gevoel dat in de antwoorden die ik op de
XCvragen van In 't Veld gegeven heb, elementen steken die ik nu al persé in de
XCtekst moet opnemen'. (Miv) Toch verduidelijkte de auteur op verzoek van de begeleidingscommissie enkele passages.
XCIn zijn beschouwing over het naoorlogse herstel van de Staten-Generaal ging De Jong in debat met de Parlementaire Enquête-Commissie. De Commissie had het in haar eindverslag betreurd dat de Londense regering niet had besloten om de oude Staten-Generaal (minus de 'foute' leden) onmiddellijk na de bevrijding weer bijeen te laten komen. De Jong geloofde anders dan de Commissie dat men met zo'n besluit de parlementaire demoeratie geen dienst zou hebben bewezen. Volgens hem was het van het allergrootste belang dat er zo spoedig mogelijk een representatieve volksvertegenwoordiging bijeen zou komen en hij kon zich niet voorstellen dat de bevolking de oude Staten-Generaal, die tijdens de bezetting geen rol hadden kunnen spelen, nog als representatief zou beschouwen. Klein stelde op zijn beurt De Jong de vraag of de terugkeer van het oude parlement nu wel op zoveel bezwaren zou zijn gestuit: 'alles beter dan het Militair Gezag, denk ik maar.' (Miv)Klein kreeg tijdens de discussie steun van Manning, Brugmans en Paape, maar De Jong handhaafde zijn oordeel. (viv)
11 Zie: H. P. 1. Wiessing, (Amsterdam, 1960), 477·
'Indische delen'van het geschiedwerk wilde De
'onhistorisch', in die zin dat ze de
XCVan Winter stelde de passage ter discussie waarin De Jong over minister zonder portefeuille Soejono opmerkte dat deze in 1940 de hoogste ambtelijke functie had verkregen die toen voor Indonesiërs bereikbaar was: lid van de Raad van Indië. Van Winter merkte op dat dit in 1940 voor koloniale verhoudingen nogal modern was. Hij noemde De Jongs aantekening daarom 'wat zuur' en 'overbodig'. (Mi) De Jong beloofde in deel 12 terug te zullen komen op de positie van Indonesiërs in het bestuursapparaat. Brugmans vroeg De Jong ook ofhet niet te ver ging in de beoordeling van het Londense regeringsbeleid ten aanzien van het Indonesische nationalistische streven Soejono 'als enige wijze man' aan te wijzen." Volgens Brugmans was Soejono 'een aardige, vriendelijke man, die altijd volledig met de Nederlanders had samengewerkt', maar bepaald geen krachtig politicus. Brugmans had in tegenstelling tot De Jong lof voor de beide sociaal-democratische ministers J. W. Albarda en J. van den Tempel, die Soejono niet waren bijgevallen in diens eis dat de regering
12 Deel 9, II77-1 179 (1126-1129).
duidelijke toezeggingen zou doen aan de Indonesische nationalisten. (Mii) Ook in de discussie in de begeleidingscommissie hield Brugmans nog vast aan zijn kwalificatie 'onhistorisch' : , 'Men mag de Nederlandse regering niet verwijten dat zij de principieel
XCandere situatie waarvoor men in 1945 kwam te staan, niet in de
XCvoorafgaande drie jaren heeft zien aankomen.' (vii) Vervolgens kwam De Jong te spreken over de politiek van de gouverneut-generaal, Jhr. A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, ten aanzien van de Indonesische nationalisten. Brugmans hield De Jong voor dat Van Starkenborgh een voorzichtige politiek had moeten voeren omdat de marges waarbinnen hij kon handelen uiterst smal waren: , 'Het was niet "de wil die ontbrak" om te komen tot voorbereidingen van
XC"ingrijpende staatkundige hervormingen", maar het was de gehele wereld
XCsituatie die daartoe een beletsel vormde.' (M) De Jong vulde zijn tekst aan met een opmerking over het persoonlijk inzicht van deze gouverneur-generaal dat er vroeg of laat een einde aan de Nederlandse heerschappij in de Archipel zou komen."
XCPaape en A. Pelt vroegen De Jong ofhet zin had te speculeren over de mogelijkheden en gevolgen van een strikte Nederlandse neutraliteitspolitiek ten aanzien van Japan. De Jong had de vraag opgeworpen of zo'n politiek Nederlands-Indië de Japanse bezetting had kunnen besparen en had daarbij verwezen naar het voorbeeld van Frans Indo-China. Hij merkte op dat bij de regering en bij het gouvernement in Batavia het denkbeeld dat Nederland èn Nederlands-Indië samen met het Britse Imperium één lijn moesten trekken slechts geleidelijk was gegroeid. Daarom vond hij dat de neutraliteitskwestie wel ter sprake moest worden gebracht. (M)Toen de Japanse aanval eenmaal een feit was, deed zich de vraag voor of een in Engeland geformeerde en opgeleide Nederlandse legereenheid, de 'Brigade Prinses Irene', naar de Oost moest worden overgebracht om daar de defensie te versterken. Men had uiteindelijk besloten dat niet te doen en de Enquêtecommissie had hierop na de oorlog harde kritiek geoefend. De Jong volgde deze in zoverre dat hij de in militaire kringen geopperde argumenten tegen de troepenzending van weinig strijdbaarheid vond getuigen. Oud-minister Van Rhijn vond dat De Jong hier te lichtvaardig oordeelde en Klein steunde hem tijdens de discussie, waarop De Jong enkele termen afzwakte. (M,v) Ten slotte stelde
Brugmans De Jong de vraag of zijns inziens het verloop van de strijd in Nederlands-Indië tot gevolg had gehad dat de Japanners Australië niet konden bezetten. De Jong antwoordde dat de publieke opinie dit indertijd graag wilde aannemen maar dat Japan in feite niet van plan was geweest Australië geheel of gedeeltelijk te bezetten. (Mi)
XCbijzonderheden afdalen die het mede duidelijk zullen maken waarom de
XCnaaste medewerker van de koningin al in '4 I in verzetskringen in bezet
XCgebied beschouwd werd als de grote verrader in Londen. '15 Daarom vond De Jong het noodzakelijk uiteen te zetten hoe Van 't Sant voor de oorlog als hoofdcommissaris van politie in Den Haag door de koningin betrokken was bij particuliere problemen van het koninklijk paar. In het begin van de j aren 1920 had zich een ernstige crisis voorgedaan in het huwelijk van koningin Wilhelmina en prins Hendrik. Deze problemen hadden verschillende oorzaken: De Jong noemde de louter ceremoniële positie die de prins behoorde in te nemen en het feit dat hij tot ongenoegen van de koningin van het christendom vervreemdde. Vervolgens bracht hij de buitenechtelijke escapades van prins Hendrik ter sprake. Deze laatste hadden geleid tot een aantal pogingen de koningin te chanteren en Wilhelmina had Van 't Sant op persoonlijke titel ingeschakeld om schandalen af te wenden. In een bepaald geval was dit maar ten dele gelukt: dit betrof een zekere 'Elisabeth Ie Roi' - naar later bleek een gefingeerde naam - die enige tijd een relatie met de prins zou hebben onderhouden waaruit een zoontje ('Henry') was geboren. Toen de moeder de relatie met Hendrik had verbroken vertrok zij naar Brussel, waar op verzoek van Van 't Sant de Nederlandse gezant, jhr. C. G. W. F. van Vredenburch, een onderzoek naar haar bedoelingen instelde. Van Vredenburch raakte echter, aldus De Jong, zo onder haar bekoring, dat hij een relatie met haar aanging. Hij tekende, wellicht in de overtuiging dat
14 Aldus De Jong in deel 9, I (I). 15 Deel 9, 844 (811).
hij daarmee het Huis van Oranje aanzienlijke moeilijkheden zou besparen, een verklaring waarin hij impliciet het vaderschap van 'Henry le Roi' erkende."
XCNa de plotselinge dood van Van Vredenburch, in 1927, dreigde 'Elisabeth Ie Roi' een schandaal te veroorzaken. Van 't Sant vreesde dat behalve de rol van de gezant ook die van de prins in de openbaarheid zou komen. Hij wist de familie Van Vredenburch, die hij niet op de hoogte stelde van het vermoedelijke vaderschap van de prins, te bewegen de vrouw in totaal f 47 000,te betalen om haar af te kopen en in staat te stellen naar de Verenigde Staten te vertrekken. De transactie verliep via Van 't Sant, die op ambtseed een proces-verbaal ervan opmaakte. De broer van de gezant ging echter na enige tijd argwaan tegen de hoofdcommissaris koesteren, toen hij zich realiseerde dat deze de zaak geheel alleen en op oncontroleerbare wijze had afgehandeld. Hij liet naspeuringen doen die geen enkel resultaat hadden en de familie kwam tot de overtuiging dat Van 't Sant haar op een doortrapte manier had opgelicht. Justitie zag echter onvoldoende grond voor een rechtsvervolging; de dreiging met een civiele vordering leidde uiteindelijk tot instelling van een scheidsgericht. Van 't Sant weigerde consequent volledige openheid van zaken omtrent 'Elisabeth le Roi' te geven en de uitspraak van de commissie was dan ook niet ondubbelzinnig ontlastend voor Van 't Sant. Inmiddels had de pers ondanks alle discretie toch lucht van de zaak gekregen en mede daarom zag de hoofdcommissaris zich genoodzaakt zijn functie neer te leggen. Hij trad daarop in particuliere dienst van de koningin.
XCOp deze weergave van de feiten in het concept-manuscript reageerden diverse lezers. Brugmans' reactie stond model voor een aantal andere: hij stelde de vraag of het wel wenselijk was dat in een 'publikatie van regeringswege' de escapades van prins Hendrik zo uitvoerig uit de doeken werden gedaan. , 'Ik stel die vraag niet omdat er iets staatsgevaarlijks zou schuilen in je
XCverhaal, dat zo waardig en zonder sensatiezucht is opgesteld (hulde
XCdaarvoor!), maar omdat koningin Juliana die haar vader altijd zeer heeft
XCgewaardeerd, ongetwijfeld diep geschokt zou zijn als zij van een en ander
XCkennis zou nemen.' (Mii) Groeneveld vond de publikatie van de feiten aangaande het 'bastaardbroertje' met het oog op de gevoelens van koningin Juliana eveneens ongewenst en wees 'op de Engelse praktijk bij vorstelijke biografieën, die
XC16 Zie voor De Jongs beschrijving van deze affaire: deel 9,855-859
zoals in zo vele gevallen, ons ook hier tot voorbeeld kan strekken'. (Mii) Hij doelde op de gewoonte om over misstappen in het persoonlijk leven slechts te schrijven als alle betrokkenen waren overleden. Van Kleffens ried de auteur aan ('niet alleen als minister van Staat, maar ook gewoon als mens') de uitweidingen over Van 't Sant in te korten of nog liever weg te laten. Ze zouden het Oranjehuis schaden, stonden zijns inziens in geen enkel verband met de geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog en hoorden ook niet thuis in een geschiedboek. Bovendien zou het incasseringsvermogen van koningin Juliana, zo kort na de ontknoping van de 'Lockheed-affaire' rond prins Bernhard, wel eens begrensd kunnen zijn. (xrii) De Beus uitte zich op soortgelijke wijze en voegde er nog aan toe dat in het concept-manuscript een aantal feiten als vaststaand werden vermeld, die, als men nauwkeurig leest, uitsluitend berustten op mededelingen van Van 't Sant aan De Jong en die verder allerminst bewezen konden worden geacht. Op grond van de door De Jong gebruikte bronnen dacht De Beus te mogen aannemen dat Van 't Sant misschien wel politiek betrouwbaar was geweest, maar dat diens persoonlijke integriteit met recht ter discussie kon worden gesteld. (Mii) Oud-minister-president P. J. S. de Jong stelde eveneens de betrouwbaarheid van Van 't Sant als getuige ter discussie. Hij zag de noodzaak om de bijzondere positie van Van 't Sant in Londen toe te lichten, maar stelde voor dit 'veel soberder' te doen door de kwestie van het buitenechtelijke kind eruit te laten en alleen over de escapades van de prins te schrijven:
XC, 'Alles afwegend vind ik de schade aan de monarchie via de vader van het
XCstaatshoofd - door de vermelding van dit kind groter dan de bijdrage aan de
XCgeschiedenis van deze periode.' (Mii) De Jong onderhield over de affaire contact met de hiervoor al enige malen geciteerde diplomaat jhr. H. L. F. K van Vredenburch. Deze was een zoon van de gezant in Brussel die in de jaren1920 een relatie met 'Elisabeth le Roi' zou hebben onderhouden. In mei 1973 had de auteur reeds een gesprek met Van Vredenburch jr. gehad, waarin beide heren het erover eens werden dat het kind 'Henry' verwekt was door prins Hendrik. Hieruit vloeide volgens Van Vredenburch jr. voort dat Van 't Sant de familie had bedrogen en misleid, meineed en valsheid in geschrifte had gepleegd en zich schuldig had gemaakt aan oplichting, c.q. afpersing. Hij vroeg De Jong met klem: 'Welkewaarde kan men hechten aan de overige ter zake afgelegde verklaringen van iemand die zich in één en dezelfde zaak aan een aantal misdrijven schuldig maakt?' Bovendien vond Van Vredenburch de redenen die Van 't Sant had om zijn lang volgehouden
zwijgen tegenover Justitie en het scheidsgericht juist tegenover een historicus te doorbreken verdacht.'?
XCOp verzoek van de auteur bestudeerde Van Vredenburch de dagboeken van zijn vader, maar daarin vond hij geen aanwijzingen die voor De Jong van belang konden zijn." Van Vredenburch vroeg De Jong evenals andere meelezers welk historisch belang er gediend was met onthullingen die bijzonder pijnlijk voor het Koninklijk Huis zouden zijn. Hij stelde De Jong voor om in zijn tekst de moeilijkheden rond Van 't Sant slechts summier aan te duiden, ook alomdat , 'in de gehele geschiedenis [...] veel [zit] dat ongerijmd en tegenstrijdig,
XCduister en derhalve onopgehelderd is. Ook daarom lijkt het mij verstandig
XCer niet teveel aandacht aan te besteden.' (Mii) De Jong antwoordde Van Vredenburch in een brief van 6 oktober 1978 dat hij diens betoog niet kon aanvaarden. De auteur zette uiteen waarom hij de zaak-Van 't Sant tot in de hem bekende details wilde behandelen: , 'Laat ik het bij algemeenheden, dan zal men dat interpreteren als een streven
XCom bepaalde personen te beschermen. Ik zou hiermee aan wat mijn werk,
XCnaar ik hoop, als reputatie opgebouwd heeft, onherstelbare schade toebren
XCgen.':" In dezelfde brief zette hij uiteen waarom Van 't Sant voor zijn geschiedwerk als een betrouwbare getuige mocht worden aangemerkt: , 'De man heeft in de onderhavige kwestie een scheve schaats gereden, en is
XCdaardoor in akelige moeilijkheden terecht gekomen, maar ik beschouw
XChem als volstrekt betrouwbaar. Dat hij tweemaal meineed gepleegd heeft
XCdoet daar niets aan af. Ik wijs je er trouwens op dat koningin Wilhelmina,
XCBeelaerts en Van Tets precies zo over hem gedacht hebben. Natuurlijk is
XChem het feit blijven kwellen dat hij als een oplichter de geschiedenis in kon
XCgaan; alleen daaruit valt mijns inziens te verklaren dat hij mij opening van
XCzaken gegeven heeft, het daarbij overigens aan mij overlatend wat ik met
XCzijn mededelingen zou doen.' In een reactie hield Van Vredenburch vast aan zijn bezwaren; hij merkte onder andere op dat een aantal andere vooraanstaande Nederlanders eveneens grote bezwaren tegen Van 't Sant had gekoesterd."
XCNaar aanleiding van deze en volgende brieven bracht De Jong een
17 Brief Van Vredenburch aan De Jong, 2 okt. 1978. 18 Brief Van Vredenburch aan De Jong, I oktober 1978. 19 Brief De Jong aan Van Vredenburch, 6 okt. 1978. 20 Brief Van Vredenburch aan De Jong, 15 oktober 1978.
aantal wijzigingen in zijn tekst aan waardoor mededelingen over de zaak wat meer het karakter van veronderstellingen kregen.
XCIn de 'Memorie van Punten' gaf De Jong zich naar aanleiding van de opmerkingen van de meelezers rekenschap van de gerezen problemen. Hij zette voor de begeleidingscommissie uiteen dat hij zich onder meer had gebaseerd op langdurige gesprekken met koningin Wilhelmina, met Van 't Sant en met diens particuliere secretaresse in de jaren 1920-1935, mw. Timmerman. Over de motieven die Van 't Sant gedreven zouden hebben schreef de Jong: , 'Ik zie maar twee hypothesen die zijn optreden kunnen verklaren: I.
XCoplichting; 2. de behoefte om de positie van koningin Wilhelmina zo
XCeffectief mogelijk te beschermen. De eerste hypothese wijs ik af, van de
XCjuistheid van de tweede hypothese ben ik overtuigd.' (Mii) Ook voegde hij een passage aan zijn tekst toe, waarin hij onder meer opmerkte: , 'Geven wij de ons bekende gegevens naar beste weten weer, dan willen wij
XCwel erkennen dat zij geen antwoord bieden op alle vragen welke men zou
XCkunnen stellen.' Maar daarop vervolgde hij: , 'Wij zien intussen geen reden te twijfelen aan de wezenlijke juistheid van
XChetgeen Gerbrandyen Van 't Sant ons verteld hebben en zulks vooral
XCdaarom niet omdat hun overeenstemmend relaas naar ons oordeel de enige
XCconstructie vormt die de kern van wat in deze zaak geschied is, begrijpelijk
XCmaakt.?' De Jong schreef in de 'Memorie van Punten' te beseffen dat de publikatie voor koningin Juliana pijnlijk zou kunnen zijn. Hij vergeleek zijn positie echter met die waarin minister-president J. M. den Uyl zich enkele jaren tevoren had bevonden toen hij met de Lockheed-affaire was geconfronteerd. Den Uyl had toen geen andere keus gehad dan tot openbaarmaking over te gaan, hoe pijnlijk dit ook was geweest voor de koninklijke familie, en De Jong meende nu dat hij zelf, op grond van zijn verantwoordelijkheid als historicus, niet anders mocht handelen. (Mii) Ook ging hij nader in op de vraag van Brugmans welke betekenis moest worden gehecht aan het feit dat het geschiedwerk een regeringspublikatie was. De Jong achtte dit uit historiegrafisch oogpunt niet van belang, aangezien hij zijn werk als historicus alleen in volle vrijheid wilde doen. De politieke verantwoorde
21 Deel 9,852-853 (819).
lijkheid was echter, aldus de auteur, zo geregeld dat twee meelezers van het manuscript, dr. Haas, namens de minister van Onderwijs en Wetenschappen, en H. de Ru, directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst, namens het ministerie van Algemene Zaken, bevoegd waren , 'passages waarvan zij zich afvragen of de regering de staatkundige ver
XCantwoordelijkheid voor de publikatie kan aanvaarden, voor te leggen aan
XChun ministers'. (Mii) Het was de functie van degene die namens de minister-president als meelezer fungeerde om speciaal te letten op passages die betrekking hadden op het Koninklijk Huis. De Jong deelde mee dat De Ru de ontwerp-passage over Van 't Sant op 26 oktober 1978 telefonisch met hem had besproken. (Mii) Tijdens dit gesprek lichtte De Jong toe waarom hij de affaire nogal uitvoerig uiteen had gezet. Beide heren waren het erover eens dat het verstandig zou zijn als De Ru de minister-president van het een en ander op de hoogte zou stellen, terwijl De Ru De Jong suggereerde dat de koningin vroegtijdig de bewuste paragraaf onder ogen moest krijgen opdat zij de feiten niet uit de kranten behoefde te vernemen."
XCOp 16 januari 1979 bezocht De Ru De Jong, aldus de 'Memorie van Punten', en deed hem verslag van de bevindingen van minister-president A. A. M. van Agt en de secretaris-generaal van diens departement, D. M. Ringnalda. Beiden waren, met De Ru, van mening dat De Jong terecht zo uitvoerig over de affaire Van 't Sant had geschreven. Van Agt aanvaardde hiervoor de staatkundige verantwoordelijkheid, maar deed wel enkele suggesties voor wijzigingen. De belangrijkste behelsde het verzoek een gegeven over het persoonlijk leven van koningin Wilhelmina en prins Hendrik, dat hij te intiem achtte, achterwege te laten. De Jong stemde hiermee in, omdat hij het bij nader inzien ook niet zeer relevant vond. (Mii) Verder stelde de minister-president voor, aldus De Ru, dat De Jong de bewuste paragraaf na het beraad met de begeleidingscommissie nog zou voorleggen aan koningin Juliana. De Jong voegde hieraan toe dat dienaangaande nog geen definitieve beslissing was genomen maar dat hij bereid was zich aan de wens van de premier te conformeren. (Mii)
XCHet gesprek met De Ru vond plaats op 16 januari 1979, de 'Memorie van Punten' was gedagtekend op de 1ge januari en drie dagen later, op de 22e januari, zond de minister-president De Jong een brief waarin hij hem uitnodigde voor een gesprek. Van Agt schreef:
XC22 Notitie De Jong betreffende het telefoongesprek
, 'Nadere overweging heeft voor mij de vraag klemmender gemaakt of het
XCwerkelijk nodig is op de uitvoerige wijze als thans in het manuscript
XCgeschiedt, opheldering te verschaffen over de vertrouwenspositie die Van 't
XCSantjegens Koningin Wilhelmina innarn.F' Van Agt voegde hieraan toe dat hij De Jong zeker niet wilde instrueren of op een onbetamelijke wijze beïnvloeden, maar dat hij de auteur in overweging wilde geven te denken aan de positie van de koningin, die juist in het jaar dat deel 9 zou verschijnen, haar zeventigste verjaardag hoopte te vieren. De Jong zond een kopie van deze brief naar de leden van de begeleidingscommissie.
XCOp 24 januari 1979 nodigde De Jong de leden van de begeleidingsgroep uit voor een bespreking op 30 januari. Hij liet weten uit de brief van Van Agt op te maken dat deze niet aan de wetenschappelijke verantwoordelijkheid van de auteur wilde tornen en dat deze de staatkundige verantwoordelijkheid voor publikatie van de tekst, hoe deze ook zou luiden, op zich wilde nemen. De Jong zei gaarne tot overleg met de premier bereid te zijn, maar wilde voordien nogmaals de begeleidingsgroep raadplegen. Hij meende dat hij in het overleg met Van Agt sterker zou staan als hij kon gewagen van de steun van de begeleidingsgroep en vroeg de leden daarom aanwezig te zijn, c.q. schriftelijk hun standpunt mede te delen. Ten slotte deelde hij mee bereid te zijn tot een gedachtenwisseling met de koningin over de bewuste paragraaf'indien de heer Van Agt van mening blijft dat hij op grond van zijn staatkundige verantwoordelijkheid die medewerking mag verlangen'."
XCDe begeleidingscommissie wijdde op 30 januari 1979 ongeveer twee uur aan de bespreking van de paragraaf over Van 't Sant. De Jong stelde de vergadering op de hoogte van het feit dat oud-premier P. J. S. de Jong hem met steun van Drees had verzocht de paragraaf over Van 't Sant drastisch te bekorten. Tijdens de bespreking bleek dat de meeste leden van de begeleidingsgroep van mening waren dat de historische relevantie van de paragraaf over Van 't Sant buiten kijf stond. Alleen Brugmans bleef met klem aandringen op sterke bekorting van dit gedeelte van de tekst. Hijvoorgelegd. 24 Brief De Jong aan de leden van de begeleidingsgroep d.d. 24
23 Brief Van Agt aan De Jong, 22 jan. 1979. In een brief aan de leden van de begeleidingsgroep, d.d. 24 januari 1979, merkte De Jong op dat hem niet bekend was wat tot de 'nadere overweging' van de minister-president had geleid. Hij wist wel dat de 'bezwaarden' onderling contact hadden onderhouden en achtte het heel wel mogelijk dat oud-premier De Jong zijn zienswijzen rechtstreeks aan Van Agt had
voorzag dat door publikatie de koningin persoonlijk en de regering in moeilijkheden zouden komen. 'Ook zal deze paragraaf een element kunnen vormen in een eventuele nieuwe discussie over het koninklijk huis en het koningschap als zodanig.' (vii) Overigens meende Brugmans dat de door hem beoogde bekorting niet in de eerste plaats moest plaatsvinden met het oog op de persoon van koningin Juliana, maar vanwege de mogelijke politieke consequenties.
XCVan Winter, Paape en Van der Leeuw merkten daarentegen op dat het, gezien de slechte reputatie die Van 't Sant kennelijk genoot, wenselijk was hem recht te doen. Klein, Sijes en Manning twijfelden evenmin aan de relevantie van het verhaal, maar wel aan de betrouwbaarheid van Van 't Sant als kroongetuige. Verdam toonde zich eveneens overtuigd van de noodzaak om de persoon van Van 't Sant uitvoerig te beschrijven en zag het als eonsequentie van dit standpunt dat vermelding van de verwekking van het kind niet achterwege zou blijven. Naar aanleiding van de opmerking van Brugmans voegde Verdam hieraan toe: , 'Het staatsbelang is een zaak van de minister-president, niet van de auteur.
XCDe Jong zal ten aanzien van dat aspect de nadere gedachten en overwegin
XCgen van de minister-president dienen aan te horen.' (vii) In zijn repliek herhaalde De Jong dat hij er geen enkele behoefte aan gehad zou hebben de affaire-Van 't Sant zo uitvoerig uit de doeken te doen als de hoofdpersoon geen belangrijke rol in Londen had gespeeld. De schrijver zag het echter als noodzakelijk onderdeel van zijn taak opheldering te verschaffen. 'Hij tilt daarbij niet licht aan de pijn die hij eventueel bij koningin Juliana zal veroorzaken', aldus het 'Verslag' van de bespreking, maar , 'ziet voor zichzelf geen andere weg: op tal van momenten is door anderen
XCpressie op hem uitgeoefend om pijnlijke elementen hen of hun relaties
XCbetreffend, weg te laten. Hij is daar nooit voor gezwicht en beschouwt dit
XCals onvermijdelijk voor beoefenaars van de contemporaine geschiedenis.
XC[...] Als hij in dit opzicht zou zwichten voor koningin Juliana, zou hij naar
XCzijn overtuiging discrimineren jegens anderen.' (vii) Wat betreft de kritiek op zijn bronnen merkte de auteur op dat Van 't Sant inderdaad zijn voornaamste bron was geweest. , 'Doch de essentiële juistheid van diens mededelingen is met grote nadruk
XCdoor Gerbrandy bevestigd en verdere opheldering op bepaalde punten is
XCthans niet meer mogelijk. Hij is er vast van overtuigd dat de essentie op deze
XCwijze volkomenjuist is weergegeven.' (vii) De Jong wist zich ervan overtuigd dat degenen die
verwachtten bij publikatie van deze paragraaf de zaak 'hogelijk overtrokken' zagen. Hij geloofde ook niet dat het verhaal een rol zou spelen bij een eventuele discussie over het functioneren van de monarchie in de toekomst. Ten slotte benadrukte hij dat de wetenschappelijke verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke beslissing over wel of geen publikatie uitsluitend bij de auteur lag, maar dat hij de zaak opnieuw zorgvuldig zou overwegen. Hij kondigde aan de minister-president zo uitvoerig mogelijk voor te lichten. Manning noemde het betoog van De Jong indrukwekkend, maar liet niet na erop te wijzen dat er door niemand een beroep op de auteur was gedaan om essentialia weg te laten. (vii) Vervolgens concludeerde de voorzitter van de begeleidingsgroep dat de vergadering van mening was 'dat het manuscript uit historisch-wetenschappelijk oogpunt zó en ook nu gepubliceerd kan worden'. (vii) Hij meende dat er thans voldoende kennis was genomen van de meningen en argumenten en signaleerde ten slotte dat de aanwezigen de conclusies waartoe De Jong was gekomen, ook ten aanzien van de voorlichting van de minister-president, onderschreven."
XCOp 5 februari 1979 stelde de auteur minister-president Van Agt op de hoogte van het resultaat van de bespreking van de begeleidingsgroep en voegde het verslag van de discussie in een bijlage toe aan zijn brief: , 'Na opnieuw deze uiterst moeilijke zaak grondig overwogen te hebben,
XCben ik tot het besluit gekomen dat mijn wetenschappelijke taakopvatting
XCmij geen andere keuze laat dan de U bekende tekst te handhaven.:" Verder deelde De Jong mee dat hij tot drie redactionele wijzigingen had besloten, waarin hij met iets meer distantie schreef over de escapades van Prins Hendrik, de pogingen om koningin Wilhelmina hiermee te chanteren, en over de discretie die Van 't Sant ten aanzien van de vorstin had betracht bij het afwenden van deze pogingen." Op 29 maart 1979 sprak De Jong ruim een uur met minister-president Van Agt over de paragraaf over Van 't Sant. Van Agt erkende dat hij aanvankelijk geenJ.J.
25 In deel 13, pag. 69 (68), deelt de auteur mee dat hij de leden van de begeleidings groep in een stemming expliciet om hun steun had gevraagd; de notulen vermelden echter niet een formele stemming en evenmin refereert de auteur aan een stemming in zijn brief aan Van Agt van 5-2-1979 en in de weergave van het gesprek met de minister-president. 26 Brief De Jong aan Van Agt, 5 februari 1979. 27 De Jong zond kopieën van deze brief en andere relevante stukken aan de meelezers P. S. de Jong, G. de Beus, W. Drees, C. L. W. Fock, E. N. van Kleffens en H. F. L. K van Vredenburch.
bezwaar had gekoesterd tegen deze paragraaf doch dat hij door oud-premier De Jong en anderen (niet met name genoemd) opnieuwaan het denken was gezet. Hij had daarop minister A. Pais van Onderwijs en Wetenschappen geraadpleegd, die zich op het standpunt had gesteld dat het niet op de weg van de regering lag op wijzigingen in de tekst aan te dringen. Tijdens het gesprek passeerden de argumenten pro en contra publikatie nogmaals de revue. Van Agt deelde De Jong mee dat hij de zaak nog in overweging had. Kwam hij tot de conclusie dat hij publikatie voor zijn verantwoordelijkheid zou nemen dan zou hij de zaak eerst mondeling met koningin Juliana willen opnemen, haar een exemplaar van de tekst willen aanbieden en haar meedelen dat de auteur bereid was een gesprek met haar te voeren. Ook de mogelijke eonsequenties van een weigering van de minister-president om deze verantwoordelijkheid te aanvaarden, kwamen aan de orde. Beiden waren het er over eens dat dit zou leiden tot 'een extreme situatie': De Jong zou niet voelen voor publikatie van deel ç en volgende delen en er zou publieke beroering ontstaan als de reden daarvan bekend werd."
XCOp 13 juni 1979 werd De Jong door koningin Juliana ontvangen. De koningin oefende geen pressie op hem uit de paragraaf ingrijpend te wijzigen, alliet zij wel doorschemeren dat zij publikatie niet prettig vond. De Jong zette uiteen waarom hij had gemeend de zaak zo gedetailleerd te moeten weergeven. Juliana uitte bezwaren tegen een aantal door De Jong gebruikte formuleringen. Zij merkte op dat koningin Wilhelmina zich uit staatsrechtelijke overwegingen verplicht had gevoeld haar echtgenoot volledig buiten staatszaken te houden, vond dat in het concept-manuscript te veel de indruk werd gewekt alsof prins Hendrik zich voortdurend had overgegeven aan escapades en vertelde dat naar haar indruk het huwelijk van haar ouders de laatste jaren uitgesproken goed was geweest. Ook merkte zij op dat de prins niet, zoals De Jong had vermeld, volledig van het christendom was vervreemd: hij was wel zeer onder de indruk van de wijsgeer Bo Yung Rai geweest. De Jong zegde de koningin toe dat hij zijn tekst op alle punten die zij te berde had gebracht zorgvuldig zou heroverwegen en dat hij haar zou schrijven hoe de nieuwe formuleringen zouden luiden. Op grond van dit onderhoud en een tweetal hierop volgende telefoongesprekken besloot De Jong tot enkele aanpassingen van zijn tekst. De belangrijkste betrof de passage over de geloofsverdeeldheid tussen beide echtelieden, die, aldus de auteur, wel bleefbestaan, maar
28 Notitie De Jong voor het bestuur van het RIOD, 30 maart 1979.
na enige tijd 'in wederzijds respect [werd] geaccepteerd, zodat het huwelijk in dat opzicht weer een harmonische basis kreeg'J"
XCHiermee had de paragraaf over Van 't Sant zijn definitieve vorm gekregen. Op de dag voorafgaande aan de persconferentie in het Haagse 'Nieuwspcort', op 12 oktober 1979, schreefDe Jong nog een brief aan de leden van het bestuur en de begeleidingsgroep waarin hij zeer tot zijn spijt melding moest maken van het feit dat G. van der Wiel, de directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst, aan journalisten had verteld dat de ministerpresident tegenstander van integrale publikatie van de bewuste paragraaf was geweest. Hierop had de auteur contact opgenomen met het ministerie van Algemene Zaken en had hij afgesproken dat hij wat betreft de contacten met de koningin en de minister-president niet meer zou zeggen dan dat beiden de concept-tekst tijdig voorgelegd hadden gekregen. In een verklaring voor de pers zette De Jong kort uiteen welke zorgvuldigheid bij het tot stand komen van de definitieve tekst was betracht en hoe de wetenschappelijke en politieke verantwoordelijkheid voor de tekst was geregeld."
XC29 Deel 9, 854 (82 I). 30 Zie voor de tekst 'Reacties en recensies',
XCHet negende deel van De Jongs seriewerk verscheen op 16 oktober 1979 in twee banden. De reacties in de media werden beheerst door aandacht voor de paragraaf over koningin Wilhelmina, prins Hendrik, de commissaris van politie F. van 't Sant en het opduiken van een mogelijke tweede prinselijke bastaard, mr. A. W. Lier. De hoofdthema's van het boek werden daardoor enigszins onderbelicht. In de pers werd de machtsstrijd tussen koningin Wilhelmina en haar ministers met betrekking tot het herstel van constitutionele en democratische verhoudingen aangesneden. Men schreef over de rol van eerste minister Gerbrandy, over de conflicten tussen de regering in ballingschap en de directie van Philips, over bombardementen in bezet gebied en over de Londense kant van de spionage in het Englandspiel. Over De Jongs beschrijving van het regeringsbeleid ten aanzien van Nederlands-Indië is na publikatie van deel 9 in de pers niet gediscussieerd.
XCTussen de verschijning van de delen 8 en 9 had zich de affaire-Aantjes afgespeeld. Door De Jong en A. J. van der Leeuw was onderzoek gedaan naar het oorlogsverleden van W. Aantjes, de toenmalige fractievoorzitter van het Christen-Democratisch Appèl (CDA) in de Tweede Kamer, gevolgd door een tweetalonderzoeken van of in opdracht van de Tweede Karner.' Door deze studies kwam vast te staan dat Aantjes in 1944, om van een gedwongen tewerkstelling in Duitsland te kunnen terugkeren, lid was geworden van de 'Germaansche ss' en dat na thuiskomst had verzwegen. Eveneens werd aannemelijk gemaakt dat hij, in tegenstelling tot de aanvankelijke beweringen van De Jong en Van der Leeuw, niet tot de Waffen-sswas toegetreden en in het dwangarbeiderskamp niet als bewaker was opgetreden. Hier en daar werd in de persreacties op deel 9 naar De Jongs optreden in deze affaire verwezen.
XCl Rapport van de Commissie van Drie in de zaak-Aantjes. Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1978-1979. Bijlagen 15 625, nr. I en 2. Rapport van de bijzondere Kamercommissie van onderzoek naar kennis omtrent gedragingen van mr. W. Aantjes tijdens de Tweede Wereldoorlog. Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1978-1979.
XCA VRO'S een speciale uitzending aan het pas verschenen deel en zijn auteur. De recensent Herman Hofbuizen schreef in Het Binnenhof t u; oktober I979) het volgende commentaar: , 'De historicus werd in de studio ondervraagd door Jaap van Meekren en
XCbovendien werd hij geconfronteerd met een aantal uitspraken, o.m. van mr.
XCJaap Burger, die destijds in Londen enige tijd deel uitmaakte van de
XCNederlandse regering, en van dr. J. G. de Beus, tijdens de oorlog secretaris
XCvan de premier, prof. Gerbrandy. Laatstgenoemde stelde wel vast dat "het
XCalgemene beeld" van De Jong over de beschreven periode "voortreffelijk"
XCwas, maar kwam daarna toch met een nogal zwaarwegende kritiek, die de
XCvoortreffelijkheid danig aantastte. Veel tijd tot verweer had de historicus
XCniet. In het andere geval had hij trouwens ook wat uitvoeriger kunnen
XCingaan op de beginopmerking van Van Meekren, die zei "geschrokken te
XCzijn van het dilettantisme en het antisernitisme" van vele Nederlandse
XCmensen, die in die dagen op de één of andere manier in Londen wat te
XCzeggen hadden. En dat zou ongetwijfeld interessant zijn geweest.' H. J. A. Hofland vatte in de Haagse Post (20 oktober 1979) het negende deel samen onder de kop 'Maar er was meer': , 'De geschiedenis van de Nederlandse regering in Londen is de ontwikke
XCling van een trauma in reincultuur. De koningin en haar ministers in
XCballingschap zijn niet ontsnapt aan het lot dat alle politieke émigrés vroeg of
XClaat treft. Ontdaan van hun natuurlijke wortels, zonder het volk, de pers, de
XCpartijen, zijn ze langzamerhand ten prooi geraakt aan een paar geheime
XCobsessies die ze uit het vaderland hadden meegenomen, en hebben zich
XCrusteloos verdiept in de hersenspinsels waarmee ze die obsessies wilden
XCbestrijden. Dat heeft geen enkel resultaat gehad, en daarom is de Neder
XClandse regering in Londen vaak een aandoenlijk en soms een tragisch
XCgezelschap. De gezagsdragers zonder land verloren zich in intriges waarmee ze
XCvaderlandse geschiedenis dachten te maken, en met ontembare ijver zetten
XCze hun handtekeningen en stempels op documenten die alleen al daardoor
XCoud papier werden. Er staat nog veel meer in het negende deel van L. de
XCJongs levenswerk, maar dit is de strekking die ten slotte uit de anderhalf
XCduizend pagina's te voorschijn komt; niet nieuw misschien, maar wel
XConomstotelijk. Toen de regering, met De Geer als minister-president, in mei I940 in
XCEngeland aankwam, zag het er allemaal nog heel anders uit. De Geer zelf
XCwas "defaitist", dat wil zeggen, hij geloofde heilig aan de Duitse
XCoverwinning en dacht daarom dat het beter zou zijn, het met de bezetter zo
XCvlug, en als het mogelijk was, ook zo deftig mogelijk op een akkoordje te
XCgooien. Het is wel interessant om te lezen hoe een oude, christelijke
, politicus nog stiekem de illusie had dat hij zaken kon doen met fanatieke
XCjodenvervolgers en vernietigers van alles wat het politiek fatsoen vertegen
XCwoordigde, maar dat dacht tenslotte De Quay ook, en hij zat veel dichter bij
XChet strijdtoneel. Ook de drang van De Geer om eerst eens in Zwitserland op
XCadem te komen, lijkt me trouwens een typische reactie van Neerlands netste
XCdames en heren die het vooral buitengewoon vervelend vonden dat ze door
XCHitler werden lastig gevallen. Zeer terecht, dunkt me, is koningin Wilhelmina een van de helden van
XCDe Jong. Later zou ze zich ontpoppen als een vorstin met sterke gaullistische
XCaanvechtingen, maar dat was van secundair belang. Toen het er werkelijk op
XCaan kwam, had ze een zeldzame combinatie van fysieke moed en politiek
XCinzicht. De Duitsers vormden de volstrekte vijand die als zodanig moest
XCworden bestreden, dat was van het begin afhaar overtuiging, en als logische
XCeonsequentie daarvan gaf ze de opdracht, haar neer te schieten als de
XCDuitsers op het punt zouden staan haar gevangen te nemen. Zelden zie je dat
XCiemand zo radicaal de praktische gevolgen van zijn theoretische, althans
XCongetoetste opvatting wil dragen. De strijd tussen de défaitisten en de strijdvaardigen in Londen moest op
XCden duur wel door de laatstgenoemden worden gewonnen, louter omdat
XCEngeland de oorlog voortzette en het, al na een half jaar, heel gek gestaan
XCzou hebben als er in Londen na de Blitz nog een clubje onafhankelijke
XCvredesluiters zou zijn geweest. Maar dat wisten ze van tevoren niet, en
XCdaarom staat Wilhelmina, beladen met haar overgeleverd gezag als
XCkoningin, dat beseffend en ongeacht winst of verlies de goede kant kiezend,
XCboven alle anderen; ongeacht ook datgene wat haar later aan vernieuwin. gen te binnen is geschoten, en tevens gelet op het feit dat er meer waren,
XCzoals Gerbrandy, die wisten waar de grens tussen misdaad en behoorlijk
XCheid was, maar die nu eenmaal in de gegeven situatie minder verantwoor
XCdelijkheid droegen. Het stadium waarin standvastigheid een verdienste was, ging voorbij, en
XCvervolgens kwamen de zaken aan de orde die de dagelijkse praktijk van de
XCoorlogvoering betroffen. De Jongs negende deel bevat daar een aantal
XChoofdstukken over - Engelandvaarders, inlichtingendiensten, koopvaardij,
XChet Englandspiel die op zichzelf als monografieën gelezen kunnen worden.
XCDat zijn min of meer departementale zaken die soms bekwaam en meestal
XCgebrekkig door de bevoegde autoriteiten werden behandeld. Maar de
XCruggegraat van De Jongs verhaal wordt gevormd door datgene wat hij over
XChet zuiver politieke gebeuren in Londen te vertellen heeft, dat wil zeggen
XCde ontwikkeling in de conceptie van de regering omtrent wat na de oorlog
XCin Nederland moest worden gedaan. En dat is tegelijkertijd het verslag van
XCde woekeringen van een trauma. Toen namelijk de koningin en haar ministers na ongeveer een jaar weer
XCwat adem hadden geschept en tot de slotsom waren gekomen dat de oorlog
XCnog lang niet was afgelopen (terwijl ze ook geen dagtaak hadden aan het 59
, voeren van de dagelijkse strijd) begonnen ze na te denken over de vraag,
XCwat na de oorlog hun werk zou moeten zijn. En gespeend van behoorlijke
XCinlichtingen over de toestand in het vaderland, grepen ze vanzelf terug op
XCdatgene wat ze zich als het wezen van de vooroorlogse tijd herinnerden. Dat
XCwaren, grof gezegd, de opkomst van het nationaal-socialisme, de onmacht
XCin Europees verband om daar iets van betekenis aan te doen, en de angst
XCvoor een communistische revolutie die uit zo'n onmacht van de burgerlijke
XCmaatschappij zou voortvloeien. Een trauma dus dat uit twee delen bestond:
XCde herinnering aan het falen van de vooroorlogse parlementaire demoeratie
XCen de angst voor het linkse radicalisme zoals dat na 1918 had toegeslagen. Het is geen wonder dat een gezelschap waarin socialisten een kleine
XCminderheid vormden, in zijn plannen onmiddellijk de autoritaire kant
XCopging en bij gebrek aan kritiek van de pers en parlementaire controle
XCgeruime tijd in die richting bleef doordraven. Bij de koningin zelfhad langzamerhand de gedachte postgevat, dat het na
XCde oorlog in Nederland tot een ingrijpende vernieuwing zou moeten
XCkomen. Niemand wist precies wat die term betekende, maar het was wel
XCduidelijk dat het in zo'n vernieuwing gedaan zou zijn met de oude partijen
XCen het traditionele spel van de democratie. Ook het parlement zou heel wat
XCminder te vertellen krijgen. Het volk zou zich, zo weinig mogelijk door de
XCtraditionele instanties van de oude demoeratie gehinderd, eendrachtig
XCachter de vorstin kunnen scharen. Wilhelmina was ervan overtuigd dat het dit na de bevrijding ook zou
XCwillen en ze beschouwde het als haar roeping, aan die wens gehoor te geven.
XCIn feite was de toestand dus niet verschillend van die in andere landen waar
XCeen sterke persoonlijkheid zich als redder van de natie aandient. Wat dit
XCbetreft doet de oude koningin telkens weer aan De Gaulle denken. Vooral in de eerste Londense jaren kreeg die conceptie van de
XC"vernieuwing" veel bijval, en Gerbrandy heeft zelfs gevonden dat het
XCverreweg het beste zou zijn als na de bevrijding Wilhelmina eerst een jaar
XCmet haar ministers zonder parlement zou regeren. Op den duur kwamen
XCzijn kritische vermogens weer terug, hij verzette zich steeds krachtiger
XCtegen de absolutistische bedoelingen van de vorstin en tenslotte is het in
XCbelangrijke mate aan hem te danken geweest dat de Nederlandse regering
XCniet met allerlei staatkundige proefnemingen is aangekomen. Maar in het
XCkabinet en het politieke milieu van de Nederlandse ballingen werd wel tot
XCop de laatste dag van het verblijf in Londen ernstig nagedacht over de vraag,
XChoe de vaderlandse demoeratie gestroomlijnd zou kunnen worden. Van praktisch belang was intussen uitsluitend, hoe lang het zou duren
XCvoor er in Nederland weer verkiezingen konden worden gehouden en wat
XCer in die tussentijd zou moeten gebeuren en wie het dan voor het zeggen
XCzou hebben. In Londen hebben spookachtige denkbeelden geheerst over de
XCtoestand waarin het volk na de bezetting zou worden aangetroffen. Vrijwel
XCzeker zouden er revolutionaire woelingen beteugeld moeten worden en 59
, dat zouden dan ongetwijfeld woelingen zijn die niets met de Londense
XCopvatting van "vernieuwing" te maken hadden. Ook werd verwacht dat na de bevrijding de pers een vrijpostigheid aan
XCde dag zou leggen die men niet meteen kon gebruiken, en daarom werd in
XChet Londense milieu nagedacht over de middelen waarmee men de kranten
XCtot een louter positieve bijdrage aan de vernieuwingspolitiek kon verplich
XCten. Ook iemand als Jaap Burger is er nog voorstander van geweest "de
XCvrijheid van drukpers te koppelen aan duidelijk bewuste verantwoordelijk
XCheid". Voor alle zekerheid voegde hij daaraan toe dat dit "in feite zal
XCneerkomen op beperking". Net als de gijzelaarskampen ontwikkelde Londen zich wat betreft het
XCspeculatieve denken tot een politiek getto. Door haar krachtige persoonlijk
XCheid voegde de koningin daar nog een factor aan toe. Ze dacht zelf ook na,
XCsprak daarover met ministers afzonderlijk en werd zodoende van lieverlee
XCde oorzaak van allerlei intriges. Het heeft allemaal niets opgeleverd, zoals al
XCvlug na de bevrijding duidelijk werd. In de getto's is de kracht van de
XCcontinuïteit voortdurend en steeds sterker onderschat en als het na I 94 5 tot
XCeen "ontnuchtering" is gekomen, zoals het klassieke verhaal dat wil, dan is
XChet vooral een ontnuchtering geweest van de dromende vernieuwers, die
XCzich van de werkelijkheid in bezet gebied hadden losgedacht. De Jong geeft een nauwkeurige beschrijving van de strijd om de macht
XCtussen de koningin en de ministers. Hij beschrijft de ontwikkeling van het
XCvernieuwingsdenken en de groei van het verzet ertegen. Maar overal
XCvermijdt hij de politieke interpretatie van het gebeuren. Tegen het eind
XCverzekert hij alleen dat in de autoritaire concepties de "grote concerns" (die
XCin Londen sterk waren vertegenwoordigd) geen aanwijsbare invloed
XChebben gehad. Het lijkt mij naïef dat hij zich met deze diagnose tevreden stelt. De
XC"concerns" hoefden geen invloed uit te oefenen, geen perfide kapitalisti
XCsche samenzweringen op touw te zetten of geheime pressure groups te
XCstichten, want wat dat betreft was er niets te doen. De enige revolutionair in
XCLonden was Jacques Gans. De vernieuwingsgedachte op zichzelf was, net
XCals iedervaag uitziend solidariteits-idealisme, al conservatief genoeg. De politieke vernieuwing zou tegelijkertijd in de praktijk een bevriezing
XCvan sociale en economische machtsverhoudingen hebben betekend. En de
XC"beduchtheid voor woelingen" die aan de wens tot vernieuwing gepaard
XCging, was op zichzelf al een waarschuwing dat, wat er verder ook zou
XCgebeuren, iedereen goed moest blijven beseffen wat zijn plaats was.
XCKennelijk acht De Jong het niet zijn werk om enige vermoedens over
XCdesbetreffende drijfveren op papier te zetten. Deel negen heeft anderhalfduizend pagina's. Er is, zoals gebruikelijk,
XCook een portrettengalerij, waarin onder anderen de heren Van 't Sant en
XCVan Heuven Goedhart gedetailleerd aanwezig zijn, maar prins Bernhard
XChelaas ontbreekt. Wel wordt van hem onder meer vermeld dat hij zich een
, extra ster - de vierde - op zijn kraag veroverde. En verder heb ik nog twee
XCkeer het waarmerk van De Jongs eigen stijl mogen ontdekken, op pagina
XC170 [163] en 1504 [1436]: "Maar er was meer:' Zo is het.' 2.
XCDe auteur kreeg zoals gewoonlijk lof en blaam voor zijn werk. In De Volkskrant (16 oktober 1979) noemde Jan Bank de betoonde openbaarheid in deze politieke geschiedschrijving voorbeeldig. , 'De vaste lezers van De Jongs standaardwerk - het worden er minder, maar
XCze zijn nog steeds te tellen bij tienduizenden - kunnen zich met het
XCverschijnen van deel 9 tevreden stellen. De kwaliteiten van de auteur zoals
XCzijn oog voor het sprekende detail en zijn portretteer-talent komen in dit
XCboek ruimschoots tot uiting. De neiging tot detaillering, in een overzichts
XCwerk als dit wel eens hinderlijk, is eerder een voordeel nu de grenzen van
XCde te -beschrijven onderwerpen worden getrokken door de beperkte
XCgemeenschap van Nederlandse emigranten in Engeland met wat uitlopers
XCnaar Amerika. De Jong beschrijft daarvan nog weer grotendeels de leidende
XCpolitici; de drie ministeries-Gerbrandy en koningin Wilhelmina. Deel 9
XClijkt in de meeste hoofdstukken op een kabinetsgeschiedenis, de traditie
XCvan de negentiende-eeuwse geschiedwetenschap. Wie iets zou willen weten van het totaal van de emigrantengemeenschap
XCin Londen, komt niet aan zijn trekken; wie kabinetsgeheimen zoekt, des te
XCmeer. Technisch gezien had de auteur enige grote voordelen. Hij kon
XCbeschikken over zulke uitgewerkte notulen van de ministerraad als noch
XCvoor de oorlog noch onmiddellijk daarna zijn geproduceerd. Hij voerde
XCdrie lange gesprekken met koningin Wilhelmina en kreeg haar stukken uit
XChaar archief van het kabinet van de koningin ter inzage. Dat is een voorrecht
XCdat nog geen ander hedendaags historicus is verleend. Enerzijds zal daar de
XCbehoefte bij de hoofdpersoon hebben bestaan om in deze vaderlandse
XCgeschiedenis haar rol voorgoed te verduidelijken. Anderzijds ontmoette ze
XCin De Jong een authentieke kroniekschrijver van het Londense levensge
XCvoel en een historicus die van de feiten van toen geen ongepast gebruik
XCmaakt. In dat opzicht is het opvallend dat de auteur over de staatkundige
XCdenkbeelden van Wilhelmina de stukken laat spreken, maar zich van een
XCoordeel onthoudt. Hij is bijvoorbeeld relatief veel scherper voor zijn
XCpartijgenoten-ministers, die het anti-koloniale programma van de SOAP in
XChun ministersambt zijns inziens hebben verloochend. Het kan zijn, dat de
XCauteur met zoveel precair archiefmateriaalliever de stellingen van Wilhel
XCmina voor zich laat spreken. Aan zijn durf hoeft overigens niet te worden
XCgetwijfeld. Daartoe is de "paragraaf Van 't Sant" ook in zijn definitieve
XCversie nog explosief genoeg.
Al met al is na het verschijnen van deel 9 geen periode in de twintigste
XCeeuw zo goed belicht met betrekking tot de verhouding tussen kabinet en
XCstaatshoofd als de Londense tijd. De historicus heeft een constitutionele
XCbarrière doorbroken, waar een parlementaire enquête-commissie nog voor
XCis geweken. Met deze publikatie heeft De Jong zich verdienstelijk gemaakt,
XCen de politiek verantwoordelijke minister van Onderwijs en Wetenschap
XCpen met hem. Er is met uitzondering van de Verenigde Staten geen
XCgeallieerde staat uit de oorlogstijd, waar de openbaarheid van de geschied
XCschrijving de geheimen van het staatshoofd zo is gepasseerd als in
XCNederland. Het is te hopen, dat ook voor de minder heldhaftige perioden
XCvan de vaderlandse geschiedenis die openbaarheid regel gaat worden.' In de Haagsche Courant maakte een recensent kritische opmerkingen op de wijze, waarop De Jong zich op de kerkhistorische onderwerpen in oorlogstijd had georiënteerd. In een tweetal artikelen, getiteld 'Kerken, de blinde vlek van dr. L. de Jong', wees hij op lacunes in de geraadpleegde literatuur. Het eerste (I december 1979) opende hij aldus: , 'Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Dat terrein
XCis zo lang en breed en diep, dat men wel een renaissancemens moet zijn om
XChet te overzien en te doorzien. Niemand kan meer cultuur - in de zin van
XCgeordende samenleving - in haar geheel kennen, zoals dat misschien in de
XCzestiende eeuw mogelijk was. Wie in onze tijd "totaal-geschiedschrijving" verricht, is dan ook
XCverplicht af te gaan op anderen. Niemand is tegelijk krijgs-, maatschappij-,
XCstaatskerken nog-veel-meer-historicus. Hoe breder het blikveld is, des te oppervlakkiger het inzicht in details.
XCSommigen zeggen, dat één man daarom zo'n werk als dat van prof. dr. L. de
XCJong niet aan kan. Dat zal waar wezen, als die man alles zelf zou moeten
XConderzoeken. De Jong behandelde de vernieuwing in de Nederlandse Hervormde Kerk, maar, aldus de recensent, zijn voornaamste bron was het tweedelig werk van H. C. Touw, Het verzet der Hervormde Kerk, dat al in 1946 verscheen. Voorts , 'een aantal rapporten uit bezet gebied, dat Londen bereikte; en enkele
XCartikelen in Hervormd Nederland, één van de bladen die na de bevrijding
XCwerden gebundeld tot het weekblad De Hervormde Kerk, dat later weer
XCHervormd Nederland ging heten. Van deze laatste bronnen kan De Jong geen vindplaats geven; hij heeft ze
XCgebruikt voor zijn in 1945 te Londen verschenen boek Je Maintiendrai, en
XCzijn aantekeningen vervolgens laten verdwijnen. Eerlijk gezegd is dat bronnenmateriaal wel wat magertjes. Touw is
XCinmiddels op een enkel punt gecorrigeerd. Miskotte bijvoorbeeld schijnt
, van een bepaald stuk niet de voornaamste auteur te zijn - welk stuk weet ik
XCniet meer, want soms gooi ook ik wel eens wat weg. Voornaamste bezwaar is wel dat Touws boek geen afstand tot de ont
XCwikkeling heeft genomen en bepaald ook, dat hij terwille van de lees
XCbaarheid zijn vindplaatsen onvermeld laat.' De Jong heeft in het dertiende deel de meeste in de Haagsche Courant gesignaleerde feitelijke onjuistheden gecorrigeerd." De recensent besloot zijn tweede artikel (8 december I979) aldus: , 'Dit alles had De Jong kunnen weten (en schrijven) als hij met de
XCHandelingen van de hervormde synode hetzelfde had gedaan als wat hij een
XCpaar jaar geleden van de Acta der gereformeerde synodes uit die tijd
XCbeweerde: ze allemaal gelezen te hebben. Dan had hij fraaie staaltjes kunnen signaleren van bezielde grepen naar
XCopenbare verantwoordelijkheid van de kerk voor de naoorlogse samenle
XCving. Maar ook bedachtzame vragen van synodeleden, of andersdenkenden
XCdie in die grepen geen hervormd imperialisme zouden zien. De Jong stelt met recht dat deze grootse grepen iets te maken hadden met
XChet isolement van een voorhoede die geen openbaar debat (in de publiciteit
XCbijvoorbeeld) ontmoette. Maar uit de Handelingen blijkt, dat dit isolement niet zó absoluut was als
XChij zegt. Op elke synodezitting waren erwel mensen die betuigden, hoeveel
XCweerklank ze in kerkelijke bijeenkernsten hadden gevonden bij het
XC"grondvlak". Vandaar waarschijnlijk dat het hervormde elan toch langer
XCdoorwerkte dan De Jong in zijn Londense boek voor mogelijk hield, en
XCwel tot in de jaren zestig. En nu nog even over de gereformeerden. Behoort het uiteenzetten van
XCeen dogmatisch geschil binnen een kerk, die toen 8 procent van de
XCbevolking omvatte, tot de taak van een algemeen geschiedwerk? De Jong vond van wel, maar naar mijn mening had hij kunnen volstaan
XCmet de vermelding dàt er zo'n conflict bestond in de Gereformeerde
XCKerken. Zoiets subtiels als de verhouding van uitverkiezing en genadeverbond is
XCvrijwel niet uit te leggen, vooral nu dit verschilpunt tussen vrijgemaakte en
XCniet-vrijgemaakte gereformeerden inmiddels op de achtergrond is geraakt. Maar àls men zich aan een omschrijving waagt, moet die wel te volgen
XCzijn. Dat de benadering van de Kuyperianen pastoraal was, is een typering
XCdie niet uit het betoog volgt. Waarbij dan nog komt dat het vreemd is vanuit
XCeen "pastorale" leer zo on-pastoraal met de bijl op andere opvattingen in te
XChakken. De Jong ziet in deze scheuring een symptoom van wat in Nederland
2 Deel t j , 142 en 143 (142-143).
, gelijk bleef: "Hier werd in wezen gedacht en gehandeld alsof er geen
XCbezetting bestond." Daar zit wat in en het geldt ook voor een hervormde synode, die
XCdiezelfde zomer vurig debatteerde over de vraag, of er straks, op de eerste
XCzondag na de bevrijding, een landelijke kerkcollecte kon worden gehouden
XCvoor een nieuw synodegebouw. Intussen betwijfelt De Jong terecht, of de gereformeerden hun krachten
XCnog meer aan het verzet zouden hebben gegeven, als zij niet afgeleid waren
XCgeweest door de kerkelijke strijd. Verzetswerk verhinderde kerkelijke strijd
XCniet. En omgekeerd. P. Jongeling, het latere vrijgemaakte kamerlid (GPv), verslond in die tijd
XCde hem door zijn vrouw gestuurde pakketten in een Duits concentratie
XCkamp. De inhoud at hij op. Ook van de verpakking smulde hij: pamf1etj es
XCoververbond, doop en synodocratie.' Andere woorden van afkeuring kwamen uit de mond van mr. L. R. J. Ridder van Rappard, oud-burgemeester van Gorinchem en luidruchtig aanvoerder van een radicaal-conservatieve groepering. Zijn memoires verschenen kort na publikatie van het negende deel en bevatten kritiek op de geschiedschrijver." Van Rappard werd bij die gelegenheid geïnterviewd in Elseviers Magazine (27 oktober I979) en verklaarde: , 'In de tot dusverre verschenen delen van Het Koninkrijk der Nederlanden in de
XCTweede Wereldoorlog, 's lands semi-officiële geschiedschrijving, ziet de heer
XCVan Rappard de voornaamste bron voor "de legende, en die ontstond al vrij
XCsnel na de oorlog, dat ons volk zich nagenoeg in zijn geheel slap en serviel
XCzou hebben gedragen, voorzover het zich niet aan collaboratie zou hebben
XCschuldig gemaakt. En in die optiek is slechts plaats voor een paar
XCuitzonderingen die de regel bevestigen: enkele heroïsche vaderlanders,
XCmeest gereformeerden of communisten. En tegen dat beeld protesteer ik.
XCHet is mij een gruwel dat het Nederlandse volk zich laat aanpraten dat het
XCpraktisch in zijn geheel in meer of mindere mate fout is geweest. Dat is
XCvolstrekt strijdig met de werkelijkheid - en die ken ik zeer goed. Ik beweer
XChet tegendeel: ons volk is praktisch min of meer goed geweest. Ik kom in
XCmijn boek op voor tienduizenden bestuurders en ambtenaren die hun
XCplichten en verantwoordelijkheden bleken te kennen. Zij bleven op hun
XCpost, volgens de aanwijzingen van de regering. Als niemand dan de gewone
XCvaderlander verdedigt, uit angst, dan zal ik het doen." Van Rappard gaat ook werkelijk geen thema uit de weg in zijn boek,
XCgetuige het hoofdstuk "Het antisemitisme, niet uitsluitend een zaak van
XCchristelijk ressentiment". "Het is niet in hoofdzaak de afwezigheid tijdensJ.
3 L. R Ridder van Rappard, (Meppel, 1979).
, de bezetting die dr. De Jong in mijn ogen minder geschikt maakt [...]. Bij dr.
XCDe Jong leidt zijn jood-zijn onwillekeurig - of moet ik zeggen automatisch
XC- tot frustraties." Van Rappard vindt de klassieke verklaring voor het
XCantisemitisme (de kruisiging van Christus) "te simplistisch". In het gesprek
XCgaat hij liever niet in op dit onderwerp: "Het leidt licht tot misverstanden.
XCWie zegt dat hij joodse vrienden heeft, geeft daarmee in de ogen van velen
XCal te kennen dat hij antisemiet is." De ridder wil wel vaststellen dat het Nederlandse volk ten aanzien van
XChet bezettingsverleden geen enkel schuldgevoel hoeft te koesteren. "Dat is
XChet volkaangepraat op valse gronden. Wat had men dan gewild in Londen?
XCDat iedereen de wapens op zou nemen? Dat zou tot een onvoorstelbare
XCcatastrofe hebben geleid. Ons landschap leent zich slecht voor een guerrilla.
XCMen was in Londen overbezorgd. Dacht men soms dat wij niet op eigen
XChoutj e loyaal zouden blijven? Die betekenis van het gewapend verzet moet
XC- en dan druk ik mij voorzichtig uit - niet overschat worden. De betekenis
XCvan de houding van de gemiddelde, dus goede, Nederlander wordt
XConderschat. Dat beeld van Nederland en de Nederlander heb ik willen
XCschetsen, als correctie van het beeld dat De Jong geeft. Ik heb waardering
XCvoor de eerste honderd bladzijden die De Jong schreef. Daarin betuigt hij
XCwijlen koningin Wilhelmina de eerbied die zij volledig verdient. Dàt heeft
XChij goed gedaan, maar dit soort principiële communisten heeft natuurlijk
XCeen diep respect voor deze karakters. Maar alle volgende bladzijden zijn
XCvoor mij onverteerbaar." In het communistische dagblad De Waarheid (30 april 1979), dat in het verleden in afkeurende zin over het geschiedwerk had geschreven, was De Jong bij gelegenheid van zijn pensionering als directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie op I mei 1979 aan het woord gelaten. In een vraaggesprek met joop Morriën, dat gekenmerkt werd door een zakelijke toonzetting, zei De Jong over de vroegere communistische recensies op zijn werk: , '''Die kritiek in de pers is - speciaal in De Waarheid, zoals u wel weet - af en
XCtoe gemengd geweest met verdachtmakingen aan het adres van het
XCInstituut, verdachtmakingen aan mijn eigen adres, die je je zou moeten
XCaantrekken, als je ze au serieux nam. Maar, eerlijk gezegd, daar hebben wij
XChier geen seconde slaap over verloren. We zagen dit als een politieke
XCagitatie, waar de werkzaamheid van het Instituut volstrekt naast stond.
XCWanneer uzelf een bepaald artikel geschreven hebt in het maandblad ofhet
XCdagblad van de CPN, dat in beledigende termen was vervat en er stonden
XCtoch zakelijke opmerkingen in, die juist waren, dan zou ik zeggen, daar is
XCtoch echt de vinger gelegd op iets, wat ergens in die delen onjuist vermeld
XCstaat. Ongeacht de verpakking, waarin die opmerking stond, zou ik die toch
XCter harte hebben genomen en dat zou geleid hebben tot een correctie in het
, IkIk ben dus volstrekt ongevoelig voor de toon, waarin de kritiek is
XCverpakt. Als ik zo een stuk onder ogen krijg, dan is de enige vraag, die ik me
XCstel: heeft de schrijver, los van de bewoordingen die hij gebruikt, zakelijk
XCgelijk op enig punt. Als dat zo is ben ik als wetenschapsbeoefenaar verplicht
XCmijn tekst te wijzigen. Er is geen herdruk van mijn werk verschenen, waarin
XCniet op zeg maar tussen de 50 en 100 pagina's min of meer ingrijpende
XCwijzigingen zijn aangebracht." U verwijst naar een maandblad van de CPN. Het gaat mij er niet om nu
XCuitputtend met u te discussiëren, ik ben ook voor zakelijke kritiek. In dat
XCmaandblad werd trouwens opgemerkt, dat de rol van de CPN in de
XCFebruaristaking wordt erkend, hoewel wij vanuit de visie van de CPN, en die
XCbehoeft natuurlijk niet door iedere historicus te worden overgenomen,
XCmenen dat aan die rol meer recht gedaan zou kunnen worden. "Zoals ik de zaken vanaf 1945 gevolgd heb, heeft de CPN de betekenis
XCvan het boek van Sijes over de Februaristaking eigenlijk niet beseft. Toen ik
XCin 1945 met het werkvan dit Instituut begon, leefden wij in een Nederland,
XCwaarin het illegale werk van de CPN van vóór de 22e juni 194 I niet werd
XCerkend. Je kon in die tijd geen niet-communistisch dagblad opslaan of daar
XCstond van tijd tot tijd wel in dat de communisten pas na de inval in Rusland
XCaan het illegale werk zijn gaan deelnemen. Tegen die achtergrond besloot
XChet toenmalige bestuur van het Instituut een speciaalonderzoek aan iemand
XCtoe te vertrouwen. Dat werd Sijes, die een geharnast tegenstander van de
XCCPN was en is. Ik deelook de ideologie van de CPN niet, toen niet en nu ook
XCniet. In dat opzicht zitten wij eerlijk tegenover elkaar. Maar wanneer je als
XConderzoeker tot de conclusie komt, dat het illegale werk van de illegale CPN
XCten grondslag heeft gelegen aan het uitbreken van de Februaristaking, dan
XCmoet dat in je wetenschappelijke publikatie in alle duidelijkheid worden
XCgezegd. En dat heeft Sijes gedaan. Dat boek van hem is met machtiging van
XCde regering door ons gepu bl iceerd. U moet van mij maar aannemen, dat het ons in bepaalde kringen in
XCNederland in die tijd, want het was de periode van de koude oorlog,
XCallerminst in dank is afgenomen. We publiceerden het boek niet alleen,
XCmaar we haalden ook de pers erbij en zeiden: dit is een belangrijke
XCpublikatie en daar moet je aandacht aan besteden. Ik vind dus, dat we
XChiermede in feite de CPN een enorme dienst hebben bewezen. Dat hebben
XCwe trouwens ook met onze contacten met de Stichting 1940-' 45 gedaan. U
XCweet, dat het aanvankelijk bij de Stichting moeite heeft gekost om in te zien
XCdat die datum 22 juni 194 I geen speciale datum is geweest in het illegale
XCwerk van de CPN. De CPN is in de zomer van 1940 met het illegale werk begonnen en ze is
XCik heb dat in alle duidelijkheid in mijn boeken geschreven - met de kleine
XCRSAP van Sneevliet, de enige politieke partij geweest, die als zodanig, met
XCzijn illegale kader in het verzet is gegaan. Hoewel ik tegen de ideologie van
XCde CPN gekant ben, spreekt het voor mij vanzelf dat ik het grote aandeel, dat
, de communisten hebben gehad aan het illegale werk in Nederland, de
XCbuitengewone moed, die zij daarbij hebben getoond, de wijze, waarop zij
XCzich ook in de verhoren van de SD hebben gedragen, niet onder de tafel
XCwerk. En dan kanje er natuurlijk over gaan twisten hoe groot die betekenis nou
XCis geweest. De CPN heeft aan de basis gelegen van de Februaristaking in
XCAmsterdam. Sijes gebruikte daarvoor de beeldspraak, dat zij de kracht is
XCgeweest, die de lont aan het kruitvat heeft gehouden. Dat vind ik een goede
XCuitspraak. En dan heb ik er wel begrip voor, dat de CPN de betekenis wat
XCmeer naar zich toetrekt. Maar van de integriteit, waarmede het onderzoek is
XCuitgevoerd en de conclusies zijn geformuleerd, moet, vind ik, de beweging
XCovertuigd zijn. Juist op dat punt heeft zij ons vaak verdacht gemaakt op een
XCwijze, die wij ons niet persoonlijk hebben aangetrokken, maar die wij toch
XCniet hebben kunnen waarderen."
XCDe hoofdstukken over het Londense regeringsbeleid kregen in de pers aandacht waar het de verhouding tussen koningin en kabinet betrof. J. R. Soetenhorst publiceerde daarover in NRc-Handelsblad (16 oktober 1979) een recensie met als titel: 'Gerbrandy leerde tussen twee vuren in te staan': , 'De Jong is altijd een ijverige geschiedschrijver geweest. Structuren zijn niet
XCzijn sterkste punt. Voorop staan werkkracht en gevoel voor menselijke
XCdetails. Dat kan soms leiden tot een te anecdotisch soort geschiedschrijving,
XCzeker als het om zo iets nabijs gaat als eigentijdse geschiedenis. Maar in dit
XCgeval heeft De Jong veel licht weten te werpen op de relaties binnen de
XCNederlandse regering. Vooral op zijn hoofdfiguren, de koningin en
XCpremier Gerbrandy. Zij zijn samen symbool geworden van de Nederlandse oorlogsinspan
XCning. Vooral bij de koningin heeft dat geleid tot een heilig geloof in eigen
XCzienswijze en kunnen. De meidagen zag zij, volgens De Jong, als een
XC"gericht" dat haar gelijk tegenover de heren politici bewees. Zij hadden de
XCdefensie verwaarloosd met hun twisten en traagheid; premier De Geer
XCtoonde zich in Londen defaitistisch. Zij dwong hem ook tot aftreden, zich
XCop dat moment, zomer 1940, nog wel degelijk afvragend of zij dat binnen
XCde constitutie kon doen. Maar met een beroep op het landsbelang leek het
XCjuist. Als premier trad Gerbrandy op, duidelijk geen echte A.R.-partijman, een
XCvechter die onvoorwaardelijk geloofde in de vorstin en de geallieerde
XCeindoverwinning. In hun samenwerking in de eerste oorlogsjaren werd
XCtegelijk de basis gelegd voor de antagonie van de daarop volgende jaren, die
XCtot veel fikse ruzies tussen koningin en minister-president hebben geleid.
XCGerbrandy had zijn benoeming aan de koningin te danken. Zij voelde zich
, tegelijk baas van de regering en symbool van het Nederlandse volk. Met die
XCerfenis, te danken aan zijn voorganger, moest de nieuwe premier leren
XCoptornen tegen de koningin. Aanvankelijk stelt hij zich geheel achter haar
XCideeën op. Ook hij denkt sterk aan gezagsstructuren. Ook hij is ervan overtuigd, dat
XCna de Tweede Wereldoorlog de grondwet moet worden herzien in een zin
XCdie vooral de koninklijke macht uitbreidt. Hij verzet zich tegen verzuiling
XCen politieke "versplintering". Hij erkent het recht van de koningin om
XCministers te ontslaan "naar welgevallen". Maar midden in de Tweede
XCWereldoorlog komt de omslag. De premier zal zich hardnekkig verzetten
XCtegen plannen van de koningin om haar onwelgevallige ministers af te
XCdanken, al gebeurt dat nog wel in het geval van defensieminister
XCDijxhoorn. Ook verzet Gerbrandy zich tegen het zonder meer afdanken
XCvan het oorlogskabinet zodra Nederland bevrijd zal zijn. Over haar terugkeer had koningin Wilhelmina uitgesproken ideeën en
XCdaarin kwam het kabinet, vertegenwoordigers van het "oude" Nederland,
XCniet voor. Zij zag zich als haar voorvader Willem I in Scheveningen aan land
XCgaan, verwelkomd door een "voorlopig bewind". Dat zou bestaan uit de ware representanten van het "vernieuwde"
XCheldenvolk, mensen uit de illegaliteit. Gerbrandy heeft geleerd tussen twee vuren in te staan. Tussen de
XCkoningin en het kabinet dat steeds vaker vond dat Wilhelmina eigenmach
XCtig handelde en langs de rand van de constitutie liep. Gerbrandy bracht zijn
XCcollega's dan onder het oog, hoe moeilijk de omstandigheden waren voor
XCde koningin, voor wie ook normale remmen waren weggevallen zoals
XCpublieke opinie en parlement. Steeds wees hij ook weer op de grootheid,
XConverzettelijkheid en visie van de koningin. Dankbaarheid heeft hem dat
XCniet opgeleverd. De koningin wilde hem eigenlijk vanaf 1943 kwijt en
XCheeft hem na zijn aftreden injuni 1945 ook niet meerwillen zien. Achteraf zijn het vaak futiele gevechten geweest tussen koningin en
XCkabinet. Het geloof in dat vage begrip "vernieuwing" werd niet bewaar
XCheid. Nederland hield zich na '45 bezig met het trauma Indonesië en de
XCwederopbouw. Maar ondanks die misrekeningen mocht de koningin zich, volgens De
XCJong, de ware representant van het Nederlandse volk voelen in Londen. Zij
XCging in haar radiotoespraken tekeer tegen de "aanranders", "verraders" en
XC"moffen". In de overtuiging van het bij het rechte eind hebben in
XCtegenstelling tot de meeste van haar ministers, werd zij gesterkt door
XCEngelandvaarders. Zo kon zij noteren over het naoorlogse Nederland: "Ik
XCneem Regering en gezag zelf in handen ..." en: "Ik handhaaf het voorlopig
XCbewind tot ik een kabinet gevormd heb. Handhaaf de staat van beleg ..." Zij vond dus - en De Jong geeft frappante voorbeelden van de strijd om
XCde macht - dat zij het na de bevrijding voor het zeggen moest hebben. Dat
XCwas landsbelang, anders zou "het land in dezelfde afgrond ploffen als voor
Alweer, de conflicten rond de terugkeer van het kabinet en de koningin
XCen de daarmee gepaard gaande gezagsoverdracht in Nederland en de
XCsmadelijke afdanking van het oorlogskabinet, zijn achteraf futiel gebleken.
XCDe hoofdrolspelers hebben te weinig oog gehad voor de "constanten" in de
XCNederlandse samenleving en te weinig historisch besef. Maar waar de
XCgeschiedschrijver dan te gemakkelijk langs glijdt zijn de autoritaire en
XCautocratische tendenzen in het Londense milieu. Hij signaleert het, in de
XCeerste plaats bij de koningin; hij wijt het aan de oorlogsomstandigheden en
XCde vertekening door het verblijf in Londen, maar spreekt er nauwelijks een
XCoordeel over uit. Komt dat omdat de geschiedschrijver ter plekke was en
XCzijn bewondering voor die twee doorbijters, Wilhelmina en Gerbrandy, te
XCgroot is geworden? Maar waar het om gaat is dit: De Jong heeft kans gezien een indringend
XCportret te maken van koningin Wilhelmina, in haar visies en onhebbelijk
XCheden. Niet langer staan zweverigheid en overtrokken eerbied voorop; De
XCJong blijft helder inkleuren, hoewel een zeker gevoel voor pathetiek hem
XCook nu niet in de steek laat. Ditmaal lijkt het een functioneel gevoel.
XCDankzij de verhalende rapportage van de historicus over een vorstin in
XCballingschap, kan de betekenis van koningin Wilhelmina beter dan tevoren
XCDe Jongs conclusie over het verraderlijke Englandspielwerd van commentaar voorzien in het Brabants Nieuwsblad (16 oktober 1979). , 'Dat De Jong, om dit alles duidelijk te maken, achteraf tot pijnlijke
XConthullingen overging, was onvermijdelijk. Dat hij dit alles heeft gedaan
XCzonder iets te verdoezelen was juist: in een affaire, die een halve eeuw lang
XCeen opeenstapeling is geweest van vaagheden en geheimzinnigheden,
XCstond de geschiedschrijver geen andere weg open.'
XCZoals in de begeleidingscommissie was verwacht, werd er in de media gereageerd op het relaas van De Jong over de verklaring van verontruste Nederlandse ballingen onder wie aanvankelijk hijzelf over de voornemens van de regering met betrekking tot het herstel van parlement, raden en staten na de bevrijding. A. den Doolaard, radio-collega van De Jong in Londen, bracht het ter sprake in het Weekblad Nieuwsnet (20 oktober 1979). In een vraaggesprek met Chiel Kramer deelde hij mede: , '''De Jong zegt dat hij er lichtvaardig zijn handtekening onder heeft gezet.
XCMaar ik geloof toch dat op dit punt zijn geheugen hem misschien bedriegt.
XCIk meen mij te herinneren dat er diverse vergaderingen over die tekst zijn
XCgeweest." Hij ging op vakantie, zegt DeJong. "Ja ... enfin. Hoe dan ook het is pertinent onjuist, wat Lou de Jong
, beweert, dat de Engelandvaarder Lou Tas ook zijn handtekening heeft
XCteruggetrokken. Dat is nietwaar, dat is nietwaar. Ook Lou Tas heeft zijn poot
XCstijf gehouden. Verder heeft De Jong geen gesprek gehad met Gerbrandy,
XCzoals hij schrijft, maar met Van Kleffens, de minister van Buitenlandse
XCZaken, een man waar hij zéér veel hoogachting voor had. Lou de Jong was
XCgevoelig voor de argumenten dat hij door mede-ondertekening van het
XCmanifest de Nederlandse zaak geschaad had." Waarom was hij daar plotseling gevoelig voor? "Oh, dan heeft u nooit met Van Kleffens gepraat. Hij maakte je met zijn
XCargumenten volkomen sprakeloos. De man redeneerde op een koele,
XCvolstrekt logische manier, zodat je dacht: ja, hij heeft gelij k hè." Dus als u bij Van Kleffens was geroepen, had u ook uw handtekening terug
XCgetrokken. "Oh nee, dat had ik niet gedaan. Ik had die handtekening gezet en die
XCstond er. Het goede van de resolutie was, vind ik nog steeds, dat het diende
XCom de ministerraad duidelijk te maken dat er andere stemmen waren dan
XCdie voorstanders van de vrijwel machteloze Raad van Advies. Het hele
XCconflict in Londen draaide er eigenlijk om dat de koningin de rol van de
XCvolksvertegenwoordiging overnam, toen deze wegviel. Dat was staatkun
XCdig gezien niet eerlijk, want zij bleef onschendbaar, terwijl de ministers
XCverantwoordelijk waren. Als er een conflict kwam, had de minister maar
XCéén keus: hij kon toegeven aan de koningin of aftreden. Ze kon haar zin
XCdoordrijven door gewoon te weigeren haar handtekening te zetten onder
XCregeringsbesluiten. Dat is dan ook meer dan eens gebeurd." Hoe keken jullie tegen De Jong aan, nadat hij zijn handtekening had terug
XCgetrokken? "Ach, je zat per slot van rekening in een êquipe en de oorlog ging voort.
XCWe werkten ons rot. De Jong had in die tijd zijn portie voor de radio en
XCdeed ook nog de redactie van het blaadje De Vliegende Hollander, dat boven
XCNederland werd uitgestrooid." Wiessing reageerde weifel, volgens zijn boek. "Ja, maar Wiessing is per slot van rekening het kind van de rekening
XCgeworden. Hij werd ontslagen bij het Londense Vrij Nederland. Dat ontslag
XCwas een rotstreek. Jacques Gans werd plotseling in militaire dienst opgeroepen. Hij kwam
XCop een zondag bij ons aankloppen, we hadden op het platteland een caravan
XCstaan: «Bob en Erie, kan ik bij jullie onderduiken?» Midden in het vrije
XCEngeland. «Ja, de marechaussee zit achter mijn broek. Ze willen me in de
XCPrinses Irene Brigade hebben en dat verdom ik» Hij is toen bij het
XCzogenaamde Pioneer Corps gegaan, waar de dienstweigeraars van alle naties
XCbij elkaar gebracht werden. Hij werd naar Egypte verscheept." , Den Doolaard schreef terzelfder tijd een uitvoerige recensie van het negende deel in Nuc-Handelshlad (20 oktober 1979), waarin hij deze zaak niet ter sprake bracht:
, 'Ik heb vanaf november '42 tot mei' 45 op het kantoor van Radio Oranje te
XCLonden zo goed als dagelijks samengewerkt met dr. (toen nog drs.) L. de
XCJong. Daarbij leerde ik hem kennen als een onvermoeibaar en snel werker.
XCHij bezat een overzadelijke dorst naar feiten en een verbluffend compilatie
XCvermogen, wat hem in staat stelde om een van de hoofdpunten uit het vaste
XCprogramma, het politieke weekoverzicht, in mitrailleurtempo uit de
XCschrijfmachine te slaan. Hij schreef in een nuchtere stijl die (in tegenstelling tot de mijne) elke
XCbravoure en neiging tot literatuur vermeed. Voor alles wilde hij zakelijk
XCinformeren, maar uit de knappe, schijnbaar hiaatloos sluitende aaneenrij
XCging van feiten en feitjes trok hij zonder aarzelen conclusies, die mij een
XCenkele keer te simplistisch leken. Ook vertrouwde hij als historicus
XConvoorwaardelijk op zijn bronnen. Wanneer hij na topconferenties van de
XC"Grote Drie" (Roosevelt, Churchill, Stalin) voor de microfoon met volle
XCovertuiging een communiqué voorlas dat altijd van eensgezindheid droop,
XCdacht hij blijkbaar nooit aan het oer-Hollandse gezegd; "Liegen alsof het
XCgedrukt staar." Tijdens zijn leven wisselt een mens wel van lichaamscellen maar niet van
XCkarakter. Alle trekken die ik hierboven schetste vind ik terug in deel 9 van dr. De
XCJongs monumentale oorlogsgeschiedenis dat de ondertitel "Londen"
XCdraagt: de schijnbaar moeiteloze beheersing en rangschikking van myria
XCden details, de nuchtere stijl die door zijn zakelijkheid overtuigend werkt,
XCmaar ook de voor mijn smaak een paar keer gewaagde of te summiere
XCgevolgtrekkingen. Het boek ligt voor me, neen, het staat voor me met de indrukwekkende
XCsoliditeit van een imposant gebouw. Ik waag mij enkel aan kritiek omdat ik
XCmij in een paar kamers van deze architectonische schepping enigszins thuis
XCvoel daar ik met de bewoners van die vertrekken (onder wie koningin
XCWilhelmina, premier Gerbrandyen enkele leiders van de "geheime
XCdiensten"), anders dan dr. De Jong nog in oorlogstijd gesprekken heb
XCkunnen voeren. Bovendien wil het toeval, dat ik dit voorjaar juist een
XCnieuw hoofdstuk, "Londense Achtergronden", heb geschreven voor de
XCherziene druk van mijn autobiografie "Het leven van een landloper". De
XCdaarvoor noodzakelijke documentatie komt mij nu te pas bij mijn kritiek,
XCdie slechts enkele punten geldt. Het verheugt mij bijvoorbeeld dat dr. De Jong van koningin Wilhel
XCmina niet de mythische figuur heeft gemaakt, die in bezet gebied opgeld
XCdeed en waarvoor Zij, bij de Gratie Gods, Zichzelf hield (de hoofdletters
XCzijn hier opzettelijk gebruikt). Hij heeft, met alle waardering voor haar grote standvastigheid, daarnaast
XChaar eigenzinnigheid en wispelturigheid terdege doorzien en uitgebeeld.
XCHij uit echter nauwelijks kritiek op H.M.'S onconstitutionele ingrijpen in het
XCreilen en zeilen van de geheime diensten, dat tot medio' 43 voortduurde. In
, september '40 drong zij aan op de benoeming van haar secretaris en
XCfactotum François van 't Sant tot chef van het Centrale Bureau Inlichtingen.
XCHij werkte goed samen met de Secret Intelligence Service, die tijdens de
XCEerste Wereldoorlog, toen hij commissaris van de rivierpolitie in Rotter
XCdam was, reeds uitvoerig van zijn diensten had geprofiteerd. Het Britse Foreign Office, Van Kleffens en topfiguren in Nederlands-Indië
XChadden echter bezwaren tegen een persoon die in het vooroorlogse
XCNederland zwaar in opspraak geraakt was (hierover dadelijk meer).
XCDesondanks bevorderde de koningin, wat dr. De Jong onbegrijpelijker
XCwijze goedkeurt, dat Van 't Sant na zijn ontslag in de herfst van' 4 I achter de
XCschermen als organisator bleef optreden voor de groep van Hazelhoff
XCRoelfzema (beter bekend als "Soldaat van Oranje"), die met Britse
XCmotortorpedoboten op de Nederlandse kust opereerde. Zij en prins
XCBernhard traden op als beschermvrouwe en beschermheer van deze groep
XCdie geen enkele officiële status had. Erger was dat haar pogingen om met gebruikmaking van de geheime
XCverbindingen nieuwe ministers uit bezet gebied naar Londen te halen, twee
XCkeer op ongelukken uitliepen. (Zij werkte met het Londense kabinet, dat uit
XCde door haar gehate "partijschappen" was ontstaan, node samen.) Dr. Wiardi
XCBeckman, die op haar verzoek in de riskante overtocht toestemde, werd
XCdoor organisatiefouten van de groep-Hazelhoff op het Scheveningse strand
XCgearresteerd en stierf in een concentratiekamp. In haar aandrift haar kabinet te verjongen met figuren uit haar
XCgedroomde "heldenvolk" probeerde de koningin twee keer om Koos
XCVorrink te laten overkomen. Toen hij weigerde verzocht zij hem om
XCuitvoerige inlichtingen, direct aan haar te richten. Zij deed dit, buiten haar
XCministers om, via de socialistische journalist Meyer Sluyser. Deze had
XCconnecties met de afdeling Nederland van de Britse geheime dienst
XCgenaamd "Special Operations Executive" (sos-Dutchi, die saboteurs in bezet
XCgebied dropte. sos-Duuk was toen al volledig gepenetreerd door de Duitse
XCAbwehr, die erin slaagde Koos Vorrink en 150 andere verzetsfiguren te
XCarresteren. Mijns inziens stelt dr. De Jong deze, weliswaar goed bedoelde
XCmaar engrondwettelijke koninklijke bemoeizucht via gevaarlijk arnateuris
XCtische onderonsjes niet voldoende in een kritisch licht. [...] Dit teveel aan overbodige en te persoonlijke details trof mij in de
XCbiografie van dr. Somer, de onvermoeibare en bekwame leider van het
XCBureau Inlichtingen, dat vanaf medio '43 de eerste betrouwbare en
XCpermanente verbindingen schiep met bezet gebied. Na een moeilijke vlucht
XCbelandde dr. Somer april '42 in Amerika. Ik vraag mij af welk historisch
XCbelang gediend wordt met de mededeling dat Somers huwelijk slecht was,
XCen door de aansluitende gevolgtrekking: "Dat laatste kan slechts bevorderd
XChebben dat hij in New York de bloemetjes buitenzette." Ten slotte vind ik
XCde conclusies welke dr. De Jong uit het tragische Englandspiel trekt voor een
XChistoricus te simpel. Hij schrijft, precies als de Parlementaire Enquêtecorn
, missie, de tragedie waardoor 54 geheime agenten van sos-Dutcn en
XChonderden anderen in Duitse handen vielen, uitsluitend toe aan "het falen
XCaan Engelse kant: verregaande incompetentie op basis van een gebrekkig en
XCbovendien slecht gehanteerd veiligheidssysteem". Inderdaad schonken de
XCofficieren van SOE-Dutch er weinig of geen aandacht aan, dat in de
XCtelegrammen van hun sabotage-agent Lauwers tegen eind maart '42 de
XC(trouwens al te simpele) veiligheidstekens opeens ontbraken. De twee
XCleidende officieren, Blizard en Bingham, namen gemakshalve aan dat hun
XCagent zenuwachtig geweest was en ze blunderden rustig verder. De tragedie nam echter pas een onheilspellende omvang aan nadat
XCpremier Gerbrandyen admiraal Furstner hun fiat hadden gegeven aan het al
XCte ambitieuze Britse Planfor Holland. De Britten gaven hun ontevredenheid
XCte kennen dat er begin '42 in bezet Nederland zelfs geen kern van
XCorganisatie bestond, die na een invasie de achterwaartse verbindingen van
XCde Wehrmacht kon saboteren en afsnijden. Daarom ontwierp de militaire
XCchef van heel SOE, generaal Gubbins, een roekeloze figuur, in maart-april
XC'42 een gedetailleerd plan voor een geheim legertje van 1070 man, dat pas
XCbij de invasie zou optreden maar voordien door SOE-Dutch geleidelijk van
XCinstructeurs, wapens en springstoffen zou worden voorzien. Gubbins gafkolonel De Bruyne, de Nederlandse tegenspeler van SOE, te
XCkennen dat het plan verband hield met een "mogelijk zeer grote invasie van
XCWest-Europa". Dit was pure misleiding, want zo'n invasie was, zeker voor
XC1942 en waarschijnlijk voor 1943, materieel onmogelijk. De totale
XCvoorraad aan landingsvaartuigen was lente '42 nog slechts toereikend voor
XCéén divisie. Daarom hield Churchill ook de boot af toen generaal Marshall
XC(op bevel van president Roosevelt, die door de benarde Stalin was
XCaangespoord) begin april' 42 in Londen met een plan voor een beperkte
XCinvasie op kwam draven: het aan land zetten van 9 divisies in Normandië
XCom "een voet tussen de deur te krijgen" en tevens de Duitse druk op de
XCSovj et- Unie te verlichten. De Amerikanen zagen weldra de onuitvoerbaarheid in van dit plan,
XCwaarvoor zij de bombastische naam Operation Sledgehammer ("Moker")
XChadden bedacht. Wat dr. De Jong nu doet is het Plan for Holland
XCvastkoppelen aan Sledgehammer, dat nooit verder dan papier kwam. Dit is
XCzelfs chronologisch onjuist, want kolonel De Bruyne heeft getuigd dat
XCpremier Gerbrandyen hij reeds in februari '42 kennismaakten met
XCkopstukken van SOE, op een lunch waarbij tussen sherry en koffie het Plan jor
XCHolland in beginsel op tafel kwam. Ik ben eerder geneigd om het Plan for Holland te rangschikken binnen het
XCkader van de Britse campagne van de schijninvasie, die in 1942 op het
XCbezette vasteland zoveel bittere teleurstelling bracht, maar waarvan dr. De
XCJong in dit verband met geen enkel woord gewaagt. De Britten, onmachtig
XCtot een werkelijke invasie tijdens 1942, brachten de vijand met succes in de
XCwaan dat deze toch elk ogenblik plaats zou kunnen hebben, waardoor ze
, Duitse divisies bonden en dus aan het Oostfront onttrokken. Dit
XCgeschiedde allereerst via alle BBc-uitzendingen. Henk van den Broek en ik
XCwisten als redacteuren van de zeemansgroep "De Brandaris", dat er wegens
XCzware verliezen toen volstrekt onvoldoende tonnage voor een invasie
XCbeschikbaar was, zodat we na menige uitzending tegen elkaar zeiden: "Wat
XChebben we weer moeten liegen." Deze schijninvasie-campagne culmineerde, augustus' 42, in de grote raid
XCop Dieppe, waar het Britse opperbevel willens en wetens op één dag meer
XCdan 3000 commando's opofferde aan een militaire misleiding, waar de
XCvijand net zo intrapte als in het bij voorbaat tot mislukking gedoemde Plan
XCfor Holland. Op 7 juli '42, tien dagen nadat de voornaamste organisator, Jambroes, bij
XCzijn dropping met gedetailleerd plan plus de eerste containers met wapens
XCin Duitse handen gevallen was, seinde Rauter naar Himmler dat de Britten
XC"binnen afzienbare tijd", zij het niet tijdens de eerstvolgende 6 weken, een
XCaanval op Nederland zouden doen, een "poging tot opening van een
XCTweede Front". Gebrek aan plaatsruimte belet mij hier verder in te gaan op
XChet misleidingsaspeet van het Plan for Hal/and, dat binnen het Englandspiel,
XCwaarop het geënt werd, tot het merendeel van de arrestaties van agenten en
XCverzetslieden leidde. Dr. De Jong verwerpt dit misleidingsaspect totaal en verklaart het hele
XCEnglandspiel enkel uit Britse stommiteiten. Die zijn zeker voortdurend
XCbegaan, maar ze vormen slechts een deel van de ingewikkelde waarheid.
XCHet is toch wel opmerkelijk dat een niet-militair, die slechts bij geruchte
XCvan het PlanJor Hal/and gehoord had, minister vanjustitie Van Angeren, op
XC27 juli' 42 aan Gerbrandy schreef: "Bestaan er vaste plannen voor een
XCinvasie op korte termijn? Zo ja, dan is er reden [...) aan het bewuste handelen
XCmee te werken. Zo neen, dan is er grond dit handelen onverwijld stop te
XCzetten. De risico's zijn dan veel te groot." Deze aanmerkingen nemen niet weg dat ik menig hoofdstuk, in het
XCbijzonder die over onze koopvaardij en marine in oorlogstijd, met be
XCwondering en volledige instemming heb gelezen.'
XCOp de persconferentie van 12 oktober 1979 ter gelegenheid van het verschijnen van het negende deel had De Jong de verklaring uitgedeeld over de paragraaf 'Van 't Sant' uit hoofdstuk I I. De tekst ervan luidde: , 'De in de paragraaf "Van 't Sant" beschreven feiten zijn mij sinds meer dan
XCtwintigjaar bekend. Ik heb in 1968 tijdens het schrijven van deel I van mijn
XCwerk, "Voorspel", dat o.m. over de jaren '30 handelt, besloten, deze feiten
XCin deel ç, "Londen", te vermelden aangezien zij pas tijdens de oorlogsjaren
XCmet name in het Londense milieu maar ook in bezet Nederland gevolgen
, hebben gehad van zodanig belang dat ik van mijn taakopvatting uit het
XCbieden van opheldering geboden achtte. Ik heb de genoemde paragraafin augustus 1978 in concept geschreven als
XCdeel van hoofdstuk I!. Dat concept-hoofdstuk is door mij op 14 september
XC1978 toegezonden aan de lezers van mijn concept-teksten. Dit waren, wat
XCdit hoofdstuk betrof, 4 I personen, onder wie een functionaris van het
XCdepartement van algemene zaken; deze heb ik verzocht, voor de concept
XCparagraaf "Van 't Sant" de persoonlijke aandacht te vragen van de
XCminister-president. De opmerkingen waartoe de lectuur van deze paragraaf aanleiding gafbij
XCde lezers, daarbij inbegrepen de minister-president, heb ik op de gebruike
XClijke wijze integraal voorgelegd aan de begeleidingsgroep voor mijn werk,
XCdie bestaat uit de drie bestuursleden van het Rijksinstituut voor Oodogsdo
XCcumentatie, de drie adviseurs en twee leden van de wetenschappelijke staf.
XCDe begeleidingsgroep heeft deze opmerkingen uitvoerig met mij bespro
XCken op 30 januari 1979. Ik heb alle ontvangen opmerkingen, een verslag
XCvan de bedoelde vergadering en mijn eigen conclusies terzake op 5 februari
XCaan de minister-president doen toekomen. Deze heeft vervolgens mijn
XCconcept-tekst voorgelegd aan H.M. de Koningin. Bij het schrijven van 8 juni heeft het bestuur van het Rijksinstituut voor
XCOorlogsdocumentatie mede namens de adviseurs de minister van onder
XCwijs en wetenschappen om machtiging gevraagd tot de uitgave van deel ç. Deze machtiging is door de minister verleend bij schrijven van 27 juli. De wetenschappelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van de
XCparagraaf"Van 't Sant" ligt uitsluitend bij mij.' In het verslag over het vierde kwartaal van 1979 ten behoeve van het bestuur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie maakte De Jong melding van zijn wedervaren met de media naar aanleiding van deze publicatie. De betreffende passage luidde als volgt: , 'Ik ontving in de dagen, volgend op de verschijning van deel 9, talrijke
XCuitnodigingen van de media om dieper in te gaan op de zaak-Van 't Sant en
XCte reageren op kritiek die op de inhoud van de betrokken paragraaf werd
XCgeleverd; ik ben op al die uitnodigingen niet ingegaan, aangezien ik vond
XCdat het niet op mij n weg lag, stof te geven voor verdere discussie. Uiteraard had ik voorzien dat nogal wat mensen op de genoemde
XCparagraaf aggressief jegens mij zouden reageren. Ik achtte die reacties ook
XCbegrijpelijk. Wie deel 9 van begin tot eind gelezen heeft, kan, dunkt mij,
XCmoeilijk ontkennen dat het uit wetenschappelijk oogpunt wenselijk was, de
XCzaak- Van 't Sant volledig uit de doeken te doen op de wijze zoals ik heb
XCgedaan en met vermelding dus van het buitenechtelijk kind van prins
XCHendrik. De gehele context evenwel waarin de betrokken paragraaf
XCgepubliceerd was, viel in de media weg en op een deel van de publieke
XCopinie kwam de zaak dus zo over dat ik gemeend had te moeten
, "onthullen" dat er een buitenechtelijk kind van prins Hendrik was, welke
XConthulling uiteraard koningin Juliana pijnlijk moest treffen. Gevoelens van
XCverbondenheid met de koningin leidden dus tot een zekere boosheid tegen
XCmij. De reacties vielen evenwel mee: ik kreeg uit het hele land niet meer
XCdan 4 "negatieve" telefoontj es en ca. 10 "negatieve" brieven en van alle
XCdagbladen is er slechts één geweest, De Telegraaf, dat mij scherp heeft
XCaangevallen, overigens niet in hoofdredactionele commentaren maar in
XCvier achtereenvolgende wekelijkse bijdragen van de Haagse redacteur
XCLulofs; deze nam aan dat ik bij de publikatie van het Van 't Sant-verhaal
XClouter door sensatiezucht en ijdelheid gedreven was. Ook hier heb ik niet
XCop gereageerd. Vermeld zij nog dat De Telegraaf, toen het blad op 27 oktober in grote
XCopmaak het bericht bracht dat een buitenechtelijk kind van prins Hendrik
XCbekend geworden was, nl. een zekere mr. Lier, het deed voorkomen alsof
XCdeze de Henri "le Roi" was waarover ik in de paragraaf "Van 't Sant" had
XCgeschreven. Deze voorstelling van zaken was niet juist: mr. Lier is enkele
XCjaren vóór Henri "le Roi" geboren.'
XCIn de Tweede Kamer reageerde men verschillend op de openbaarmaking. Een verslaggever van de Twentsche Courant (17 oktober 1979) sprak met een aantal Kamerleden en concludeerde tot een over het algemeen 'terughoudende' opstelling. , 'Het CDA zet vraagtekens bij de "absolute historiciteit" van het verhaal. In
XCdeze fractie wordt erop gewezen dat De Jong toch in feite maar één bron
XChad, namelijk Van 't Sant zelf, die bovendien partij was in de affaire.
XCDaarnaast vraagt men zich in CDA-kring af ofhet nu echt nodig was voor De
XCJong ditverhaal uit de jaren twintig "zo" te brengen. Zowel de PVDAals de VVDonthield zich van commentaar. Voorzitter Den
XCUyl van de socialistische fractie merkte nog wel op dat het verhaal hem niet
XCverbaasd had, omdat het gegeven van de escapades van prins Hendrik bij
XCvelen bekend was. Brinkhorst van 0'66 sprak van een "Iaat-Victoriaanse
XCoprisping", waar hij niet van wakker zei te zullen liggen. Het chantage-element is ook voor de psp'er Van der Spek reden om wat
XCmeer over de hele zaak na te willen denken. Hij sluit niet geheel uit, dat hij
XCover dit aspect vragen zal stellen aan de regering, temeer daar "iets
XCdergelijks zich weer zou kunnen voordoen". Naar de mening van dit
XCkamerlid dient een kabinet te voorkomen dat een lid van het koninklijk
XChuis in een chantabele positie terecht kan komen. Dit door altijd volstrekte
XCopening van zaken te geven. PPR-woordvoerder Henk Waltmans was eveneens gefrappeerd door de
XCmogelijkheid dat ook koningin Juliana chantabel is geweest. "Wat voor
XCAantjes gold, geldt natuurlijk voor leden van het koninklijk huis des te
XCmeer. Alle spionagediensten zijn tuk op dit soort feiten."
Ruud Nijhof, de enige vertegenwoordiger van DS'70 in de Tweede
XCKamer, is van plan deze en andere aspecten van de ministeriële verantwoor
XCdelijkheid aan de orde te stellen bij de behandeling van het wetsontwerp,
XCwaarin wordt geregeld wie wel en wie geen lid is van het koninklijk huis. Ds. Abma van de SGPis evenals het CDAniet geheel overtuigd van het
XCwaarheidsgehalte van De Jongs beweringen, temeer omdat mr. Henri van
XCVredenburch deze in twijfel trekt. Als er nog meer reden voor twijfel komt,
XCvindt Abma het vrijwel onvermijdelijk dat de regering om opheldering
XCwordt gevraagd. Vooralsnog wil hij dat maar liever niet doen "om de zaak
XCniet nog meer in de publiciteit te brengen". In SGP-kring vindt men het niet
XCzo plezierig dat de zaak openbaar is gemaakt, omdat er een slechte
XCvoorbeeldwerking naar de burgers van zou kunnen uitgaan. "Juist zij, die
XCdicht leven bij het staatshoofd, moeten zich ervoor hoeden in het kwaad te
XCvallen." Anderzijds is Abma toch ook weer blij met de publicatie, aangezien
XCer nu schoon schip is gemaakt.' In verscheidene kranten verschenen hoofdartikelen, waarin de geschiedschrijver werd bijgevallen of gekritiseerd vanwege zijn besluit om deze affaire openbaar te maken. 'Moest dat nou?' vroeg de hoofdredactie van het Brabants Nieuwsblad zich af (16 oktober 1979): , 'Het is niet te hopen dat de betrekkelijk korte passage over Hendriks
XCescapades en zijn voortdurende geldnood thans wordt gezien als het
XCklapstuk van De Jongs 1485 pagina's tellende voortreffelijke geschied
XCschrijving. Er is in de beide helften van zijn geschrift een grote hoeveelheid
XCleesstof voorhanden die in belangrijkheid verre uitstijgt boven de mense
XClijke tragedie in de koninklijke familie in de jaren twintig. Ronduit verbijsterend is met name zijn samenvatting inzake het
XCEnglandspiel, dat direct minstens 132 mensen het leven heeft gekost - vaak
XConder gruwelijke omstandigheden. De Jong wijst op een harde manier
XCschuldigen aan en hij noemt ze met name. Voor wie de oorlog in bezet
XCgebied aan den lijve heeft ondervonden, geeft dit relaas het barre idee dat
XCeen groot aantal mensen in Londen eenvoudigweg heeft zitten te suffen,
XCzijn zaken niet kende, op een welhaast schuldig te noemen wijze speelde
XCmet levens van anderen en het drukker had met het instandhouden van
XCeigen macht en prestige dan met zaken die van wezenlijk belang waren. Dat moet met name bij verzetsmensen, die dachten een goede zaak te
XCdienen en daar hun leven voor veil hadden, wel hard aankomen, al was het
XCmeeste reeds bekend uit de verslagen van de Parlementaire Enquêtecom
XCmissie.' InHet Binnenhoft i 6 oktober 1979) en in de Twentsche Courant (I 7 oktober 1979) verschenen gelijkluidende hoofdartikelen van bijval: , 'Wilde De Jong een juist inzicht kunnen geven in de besluitvorming van
, de Nederlandse regering in Londen en de nogalopvallende, overheer
XCsende, rol van Wilhelmina daarin, dan kon hij er beslist niet onderuit tot in
XCdétails de figuren te beschrijven die de in wezen oppermachtige majesteit
XComringden. De voor velen mysterieuze figuur Van 't Sant moest daarbij wel
XCop de proppen komen omdat hij als haar toegewijde vazal en beschermeling
XCzeer veel invloed heeft gehad op de Londense regering.'
XCWaren de bronnen in deze paragraaf over Van 't Sant wel zo stellig, zo vroeg de journalist De Kok zich af in de Goudsche Courant (16 oktober 1979): , 'De Jong beantwoordt deze vraag bevestigend: een zelfde lezing had hij
XCook van Gerbrandy gehoord. Bovendien leverde hun beider relaas naar zijn
XCmening "de enige constructie die de kern van deze zaak begrijpelijk maakt".
XCOp dit punt toont hij zich zeer stellig. De oud-directeur van het
XCRijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie behoort nu eenmaal tot de
XCmensen, die - als zij eenmaal hebben gekozen - hun keus met grote
XCovertuiging verdedigen. Tijdens de traditionele persconferentie, waarmee
XChij een nieuw deel van zijn werk inluidt, toonde hij zich vorige week zeker
XCals altijd: zo moet het zijn gebeurd en niet anders. De kritische lezer echter kan een gevoel van twijfel niet onderdrukken:
XCnergens is terug te vinden van wie De Jongs tweede bron - Gerbrandy
XCzijn wetenschap had: het is zeer wel mogelijk dat die eveneens van Van 't
XCSant afkomstig was. In dat geval zou deze politieman als enige - niet meer te
XCverifiëren zegsman van het hele verhaal fungeren en dat houdt
XConvermijdelijk in dat de zekerheden minder groot zijn dan De Jong nu doet
XCvoorkomen. Van 't Sant zelf was hoe dan ook een omstreden man en
XCbezeten van "een heet verlangen naar rehabilitatie", zoals destijds H. P. L.
XCWiessing eveneens een Londen-ganger - in zijn memoires schreef.
XCKennelijk heeft De Jong in 1956 niet geprobeerd de verklaringen van Van
XC't Sant nader te onderzoeken, hij maakt er althans geen melding van. "Van
XCdiegenen die de achtergronden kenden, is er niet één meer in leven",
XCschrijft hij nu. In 1956 was dat nog niet het geval. Was er toen geen reden de
XCfeiten verder te onderzoeken? De twijfel wordt versterkt door een verklaring van een derde partij in
XCdeze kwestie, namelijk van jhr. mr. H. van Vredenburch, oud-ambassadeur
XCin Bonn. Zijn vader was in de jaren twintig gezant in Brussel, wiens naam,
XConmiddellijk na zijn overlijden in 1927, in een chantagezaak werd ge
XCnoemd. De familie diende een niet gering bedrag te betalen, een affaire
XCwaarin Van 't Sant als bemiddelaar optrad. Mr. Van Vredenburch is na
XClezing van dit nieuwe deel eveneens tot de conclusie gekomen dat Van 't
XCSant blijkbaar De Jongs enige getuige was, uitgerekend een man die eerder
XCin deze zaak naar zijn mening niet betrouwbaar was gebleken. Mede door
XCde vreemde details - de schuilnaam en de achtergronden van de vrouw in
XCiets weg van een keukenmeidenroman uit de jaren twintig. De Jong
XCfungeert - zich beroepend op zijn taak als historicus - zijns ondanks als een
XCsoort Hedwig Courths-Mahler. Is het nieuwe detail van deze affaire - het toeschrijven van een onecht
XCkind aan prins Hendrik - wel zo essentieel als De Jong doet voorkomen?
XCOok in dit opzicht is ruimte voor enige twijfeL Van 't Sant had destijds
XCopdracht om op de prins te letten en dat was geen prettig baantje. "Zijn
XCgedrag was weinig stichtelijk, zijn zijsprongen op zinnelijk gebied waren
XCvan vrij laag allooi", schreef de reder Heldring in zijn dagboek in 1934 toen
XCde prins overleed. Voor koningin Wilhelmina was de oud-politiecommis
XCsaris een man van onschatbare waarde, in de ouderwetse zin van het woord
XCeen "hoveling", betrouwbaar en toegewijd. En dat bepaalde haar houding
XCjegens hem. Voor de historicus lijkt het op grond daarvan al mogelijk de
XCpositie van Van't Sant in Londen uiteen te zetten zonder dat een niet meer
XCnaspeurbaar kind uit een verhouding van wie dan ook ten tonele moest
XCworden gevoerd. Deze notities laten overigens onverlet het respect voor de titanen-arbeid
XCvan DeJong.' In de Arnhemse Courant (16 oktober 1979) werd de juistheid van het besluit van de geschiedschrijver om tot publikatie over te gaan in twijfel getrokken: , 'De Jong komt met zijn publikatie kort na de affaire-Aantjes. De zaken
XChebben niets met elkaar te maken, maar iedereen herinnert zich de
XCslordigheden van de geschiedschrijver in laatstgenoemde zaak. Zulke gegevens mogen hem niet in de verleiding brengen om de
XCgeschiedschrijving geweld aan te doen. Maar de discussie over de vraag of
XCde onthulling van vandaag werkelijk ter zake doet, dringt zich op. Dat moet
XCvoer zij n voor alle historici. Door het parlement dient te worden onderzocht op welke gronden en op
XCwelke manier de ministers ervan zijn overtuigd dat dit essentieel is in de
XCgeschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog. De opdracht aan dr. De
XCJong behelst namelijk alleen dat laatste.' In het dagblad De TelegraafschreefB. Lulofs een kritisch commentaar over De Jongs onthullingen (20 november 1979): , 'Is dr. L. de Jong in zijn laatste boek over de schreef van zijn opdracht gegaan
XCmet de nadere onthullingen over de moeilijkheden in het huwelijk van
XCkoningin Wilhelmina en prins Hendrik? Het antwoord is: "Ja". Het was voor het schrijven van de geschiedenis van Het Konin.krijk der
XCNederlanden in de Tweede Wereldoorlog volstrekt onnodig de handel en
XCwandel van prins Hendrik in de jaren twintig, in de openbaarheid te
XCOok zonder deze "wetenschap" zou de geschiedschrijving over Londen volkomen verantwoord zijn geweest. De motivering van dr. De Jong dat de ontluistering van prins Hendrik nodig was om de positie van François van 't Sant, de vertrouwensman van koningin Wilhelmina in Londen, te kunnen verklaren is kletskoek.
XCOok zonder de intieme details van de eertijdse verhouding van prins Hendrik met "Elisabeth le Roi", zou de vertrouwensband tussen koningin Wilhelmina en Van 't Sant heel goed kunnen zijn toegelicht. Kennelijk is opzien baren de drijfveer van de onthulling geweest. Goedkope sensatiezucht. De geschiedschrijver van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog onwaardig.
XCDe openbaarmaking van de relatie prins Hendrik-"Elisabeth le Roi ", was niet alleen niet nodig, zij was ook, gemeten naar de normen van het maatschappelijk fatsoen, en zeker tegenover de vorstin, verwerpelijk. Voor bepaalde geschiedschrijving geldt, dr. De Jong weet het beter dan ik, dat gewacht wordt met openbaren tot direct-betrokkenen en/of nabestaanden in de eerste lijn, zijn overleden. Het staat nergens geschreven; het is een regel die wordt ingegeven door innerlijke beschaving.
XCDr. De Jong heeft die ondergeschikt gemaakt aan zijn eerzucht als historicus. Iedere rechtvaardiging als voor de onthullingen in de Greet Hofmans-, of Lockheed-affaire ontbrak. Zijn verweer dat de "zaak-Van 't Sant een veel wijdere rol is gaan spelen in het historisch werk van de Tweede Wereldoorlog", is even goedkoop als zijn onthulling.
XCMisselijk is ook zijn voorstelling van zaken, dat de Koningin geen bezwaren had. "De tekst over prins Hendrik is eerst aan haar voorgelegd." Boerenbedrog. De Vorstin had geen keus. Van het verhaalover prins Hendrik circuleerden 46 kopieën bij de medewerkers en concept-lezers van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie.
XCBij een "nee" van de Koningin zouden de onthullingen dan misschien niet in deel 9 zijnopgenomen; de pu bliciteit hadden zij zeker wél gehaald; met een dan voor het Koninklijk Huis waarschijnlijk nóg pijnlijker effect. Ook de Koningin is op dit terrein door schade en schande wijs geworden.
XCNee, met alle respect voor zijn wetenschappelijke arbeid, ontkom ik niet aan de indruk, dat de Amsterdamse historicus de roem naar het hoofd is gestegen. Hij meent zich langzamerhand alles te kunnen veroorloven.
XCOp de persconferentie in Nieuwspoort waar hij deel o presenteerde werd hem gevraagd "of er controle is geweest van enige instantie, belast met het beheer van de archieven, op dat wat hij ging publiceren". Hij antwoordde: "Nee. Maar ik zou zo'n controle ook nooit hebben geaccepteerd." Hij niet.
XCTen slotte de wetenschappelijke verantwoordelijkheid. Dr. De Jong beroept zich voor de onthullingen over prins Hendrik op "twee onafhankelijke bronnen": de heer Van 't Sant zélf en minister-president Gerbrandy. Alleen weet hij niet waar de laatste zijn wetenschap vandaan heeft. Dat zou dus best óók Van't Sant geweest kunnen zijn. Derhalve en in dat geval: één 6 1
XCtekort. Het maakt zijn doen en laten tegenover de Koningin nog ver
XCwerpelijker dan het al was.'
XCJournalisten hebben getracht belangrijke getuigen te ondervragen. In de Haagsche Courant (16 oktober 1979) werd een verklaring afgedrukt van jhr. H. L. F. K van Vredenburch, de zoon van de betrokken gezant in Brussel en door De Jong geraadpleegd. , 'De heer Van Vredenburch heeft nadat hij in zijn woonplaats bij Genève
XCeerder weigerde met een verslaggever van deze krant te spreken, ons
XCgisteren een schriftelijke verklaring gezonden over de kwestie Van 't Sant.
XCHij schrij ft daarin: "Nimmer heb ik enig geloof gehecht aan de oorspronkelijke beweringen
XCover het beweerde vaderschap van een natuurlijk kind van de zich
XCnoemende Elisabeth le Roi. Volgens hetgeen de heer Van 't Sant aan dr. De
XCJong heeft medegedeeld is dit dan ook gebleken onwaar te zijn en zou het
XCkind - indien het heeft bestaan - door een andere natuurlijke vader zijn
XCverwekt. Ook die lezing meen ik te mogen betwijfelen. Waarschijnlijker lijkt het mij dat deze, die aansluit op de geruchten die
XCdestijds reeds, overigens zonder schijn of schaduw van bewijs, in omloop
XCwaren, aan de heer Van 't Sant door de zich noemende Elisabeth le Roi is
XCvoorgespiegeld en hij dus door haar, althans aanvankelijk, is misleid. Anderzij ds kan mij ns inziens ook niet worden voorbijgegaan aan het feit,
XCdat uit de door de heer Van 't Sant aan Dr. de Jong afgelegde verklaring
XCmoet worden geconcludeerd, dat hij in deze aangelegenheid blijk heeft
XCgegeven weinig zorgvuldigheid met de waarheid te betrachten, ook toen hij
XConder ede werd gehoord. Aangezien over de oorspronkelijke lezing gerechtvaardigde twijfel was
XCblijven bestaan, ten gevolge waarvan de heer Van 't Sant zich genoopt had
XCgezien ontslag uit zijn functie van hoofdcommissaris van politie te
XC's Gravenhage te vragen, wil het mij voorkomen, dat a priori evenmin kan
XCworden uitgesloten dat hij door zijn mededelingen aan de heer De Jong
XCheeft gepoogd die twijfel weg te nemen. Daar laatstgenoemde in de onmogelijkheid verkeerde deze mededelin
XCgen aan de hand van andere inlichtingen te toetsen, berust het verhaal
XCderhalve uiteindelijk op niets meer dan op horen zeggen van één, eerder in
XCdeze niet betrouwbaar gebleken, direct belanghebbende getuige. Voor mij is dit een afdoende reden om ook aan deze lezing geen geloof
XCte hechten. Wat de destijds circulerende geruchten betreft, volgens de welke de heer
XCVan 't Sant tijdens de oorlog verraad zou hebben gepleegd, stel ik er prijs op
XCte verklaren, en zulks mede op grond van mijn eigen ervaringen in Londen,
XCervan overtuigd te zijn dat deze van alle grond zijn ontbloot. De conclusie,
, waartoe Dr. De Jong op dit punt is gekomen, kan ik dan ook geheel tot de
XCmijne rnaken. Van mijn visie, die ik hierboven heb weergegeven, heb ik Dr. De Jong in
XCInHet Vrije Volk (25 oktober 1979) werden vraaggesprekken van het journalistieke tweetal Geert-Jan Laan en Rien Robijns met de diplomaat J. G. de Beus, met de oud-premiers W. Drees en P. J. S. de Jong en met de auteur L. de Jong gepubliceerd. De twee meldden dat op de geschiedschrijver druk was uitgeoefend om van publikatie af te zien. , 'Hebben de oud-bewindslieden en diplomaten De Jong van zijn geschied
XCschrijving af willen houden vanwege hun respect voor de door hen zo lang
XCen trouw gediende koningin Juliana, die ze drie jaar na de Lockheed-affaire
XCniet nog een nieuwe klap gunden door openbaring van de handelingen van
XChaar vader? Of waren ze van andere feiten op de hoogte, die het vermoeden
XCkunnen wettigen, dat De Jong ditmaal niet geheel in de roos heeft ge
XCschoten? "Ten dele uit respect," zo laat dr. J. G. de Beus (70), in de oorlogsjaren
XCparticulier secretaris van premier Gerbrandyen laatstelijk ambassadeur in
XCBonn, ons weten vanuit zijn flat in de Geneefse diplornatenwijk Grand
XCSacconeux. "Maar verder vind ik dat wat De Jong aandraagt niks te maken
XCheeft met het onderwerp van zijn boek. De Londense regering had niks van
XCdoen met dat feit uit het leven van prins Hendrik. Er is verder juridisch
XCbekeken geen enkel bewijs. De hele zaak drijft louter op de mededelingen
XCvan Van 't Sant. Een andere getuige is er niet."Dr. De Jong heeft het ook ontleend uit gesprekken met Gerbrandy?
XCDe Beus: "Ik ben de laatste twee oorlogsjaren secretaris van Gerbrandy
XCgeweest en heb hem de hele oorlog van nabij meegemaakt. Ik heb er nooit
XCiets van hem over gehoord. Bovendien kon Gerbrandy het dan ook alleen
XCvan Van 't Sant als bron hebben. Ik heb het allemaal goed bestudeerd. Er is
XCgeen snippertje bewijs. Niemand behalve Van 't Sant heeft die vrouw
XCElizabeth Ie Roi ooit gezien. Ze moet in Riga geboren zijn, maar ge
XCboorteaktes zijn nooit gevonden. Ze moet in Brussel gewoond hebben,
XCmaar dat is nergens uit gebleken. Of het juist of onjuist is valt niet meer te
XCachterhalen. Dan is juridisch het bewijs er niet en dan zeg ik als jurist: zoiets
XCmoet je niet publiceren. Alleen dat mondelinge gesprek tussen Van 't Sant
XCen De Jong is er geweest." Maar dat was [unctioneel om een ander licht op Van 't Sant te werpen?
XC"Het wantrouwen tegen die man als vermeende verrader had ook
XCweggehaald kunnen worden zonder dat verhaal. Dat was trouwens in de
XCoorlog al duidelijk. In het begin van de jaren dertig is een commissie van
XCdrie, ja, toen ook al, met de beste juristen van toen erin, tot de overtuiging
XCgekomen dat er geen bewijs was. Die mensen hebben toen 27 nog levende
, getuigen gehoord. De Jong had alleen Van 't Sant en die kun je geen
XCaanvullende vragen meer stellen." Heeft u datdr. Dejong zo verteld?
XC"Natuurlijk. Maar hij zei: een historicus hoeft niet over dezelfde bewijzen
XCte beschikken als een rechter. Ja, hoor eens, denk ik dan, maar in dit geval
XCzijn we niet bezig met een kranteartikel, maar met een historisch
XCwetenschappelijk standaardwerk dat de mensen als vaststaand aannemen." Twintig kilometer ten noordoosten van Genève heeft een van de meest
XCbetrokkenen, mr. Henry van Vredenburch, dagenlang gewerkt aan een
XCkorte verklaring, waarin hij de visie van De Jong probeert te ondergraven.
XCKort gezegd meent ook hij dat De Jong te lichtvaardig zijn bron Van 't Sant
XCheeft geloofd, een bron, die bovendien in het verleden omstreden
XCverklaringen onder ede aflegde. Tussen de wat wollige regels van de
XCbejaarde edelman door is ook te lezen, dat hij eerder gelooft dat Van 't Sant
XCzijn familie heeft gechanteerd voor 40 000 gulden dan dat werkelijk een
XCkind op de achtergrond heeft gespeeld.' Voorts werden de oud-premiers Drees en De Jong geïnterviewd. , 'Dr. Drees: "Ik heb in eerste instantie niet gereageerd op de gewraakte
XCpassage van De Jong, maar toen ik later vernam dat hij mijn zwijgen als
XCinstemming vertaalde vond ik het nodig alsnog te reageren. Ik heb toen als
XCmijn mening gegeven dat die hele geschiedenis met prins Hendrik in geen
XCenkel verband stond met de oorlog. Ik vond het ook niet nodig, er zo
XCuitgebreid over te schrijven in het kader van het eerherstel van Van 't Sant.
XCToen ik daar nog eens nader op ben gewezen heb ik als mijn oordeel te
XCkennen gegeven dat De Jong die passage beter kon weglaten." Bent u daar soms op gewezen door de koningin, die u als een oude vertrouwensman
XC(Drees' portret siert nog steeds het bureau van de koningin, red.) misschien
XCDrees: "Nee, in ieder geval niet door de koningin." Door wie dan wel?
XCDr. Drees, wiens ijzeren geheugen nog steeds spreekwoordelijk is: "Dat is
XCal zoveel maanden geleden. En het heeft zolang geduurd. Nee, dat ben ik
XCvergeten." Oud-premier De Jong: "Ik ben wel van mening dat Van 't Sant een
XCverklaring behoefde, maar deze bijzonderheden, die niet met stevige
XCbewijzen zijn onderbouwd, zijn twijfelachtig. Daar heb ik mijn oordeel
XCover gegeven." Hoe bent u op het spoor gezet?
XCDe Jong: "Tja, een enkeling heeft er met me contact over opgenomen. Toen
XCheb ik de tekst opgevraagd. Wie die enkeling is? Dat kan ik me niet zo
XCherinneren. Het Hof? Nee, dat niet." Argumenten?
XCProf. dr. De Jong wilover deze zaken tenslotte niets meer kwijt. "De
, contacten, die ik heb gehad, waren vertrouwelijk. Druk is er op mij niet
XCuitgeoefend. De gesprekken hadden het karakter van argumenten. Met wie
XCik heb gesproken breng ik nooit in de openbaarheid." Waarom niet?
XC"Omdat ik dan de mensen-pro-mijn-visie met een medeverantwoordelijk
XCheid zou belasten. Wat de twijfels betreft, zoals ook door Van Vredenburch
XCzijn verwoord, kan ik alleen maar zeggen: die zijn me bekend, ze zijn zowel
XCdoor mij als mijn begeleidingsgroep verworpen. Het is onzin." In het weekblad Vrij Nederland (20 november 1979) gingen diverse medewerkers in op de openbaarmaking van De Jong. Igor Cornelissen schreef een artikelonder de kop 'Dr. L. de Jong betracht gepaste openhartigheid' , 'Al de tot nog toe verschenen delen over de geschiedenis van het
XCKoninkrijk der N ederlanden in de Tweede Wereldoorlog van dr. L. de Jong
XChebben tot dusverre een spectaculair-sensationele geschiedenis bevat. Dit
XCgeldt dus ook voor deel negen, over Londen, een deel dat sommige
XCOranje-gezinden met weinig genoegen zullen lezen. Maar het medege
XCdeelde is wel functioneel. Want al in een vrij vroeg stadium van de oorlog
XCwerd Van 't Sant door Nederlandse verzetsstrijders genoemd als een
XCverrader, op zijn minst als een gevaarlijk lek. Er waren te veel in Nederland
XCgedropte agenten in Duitse handen gevallen.' De columnist Piet Grijs bleek een andere mening toegedaan (20 oktober 1979): , 'Het is niet moeilijk te voorspellen welk hoofdstuk uit dit negende deel de
XCmeeste aandacht zal krijgen. Het verhaalover de halfbroer van prinses
XCJuliana die door de Haagse hoofdcommissaris van politie naar Zuid-Ame
XCrika werd gestuurd, door zijn moeder zevenenveertigduizend gulden te
XCgeven. Dat verhaal speelt in 1927 en heeft niets met de Tweede
XCWereldoorlog te maken. Al in het eerste deel voorspelt De Jong ons
XConthullingen over deze commissaris Van 't Sant, en later wijdt hij er dertig
XCpagina's aan. De Jong gelooft het verhaal van Van 't Sant dat hij valsheid in
XCgeschrifte had gepleegd om prins Hendrik te redden. Ik geloof er niets van.
XCDe Jong is veel te goedgelovig, als het huis van Oranje er aan te pas komt.
XCWaarom zou Van 't Sant toen hij een naam moest verzinnen voor de
XCmaîtresse van prins Hendrik, haar "Le Roi" genoemd hebben? Dat is toch
XCniet erg discreet. Waarom zou Van 't Sant, die voor dergelijke chantagege
XCvallen altijd geld kreeg via Pierson en Heldring, niet ook die zevenenveer
XCtigduizend gulden zo hebben ontvangen? Dan had hij niet de familie van de
XCBrusselse gezant hoeven oplichten. Die had nu namelijk zevenenveertig
XCduizend gulden betaald omdat Van 't Sant beweerde dat de kleine Henry de
XCzoon van die gezant was. Ik denk dat Van 't Sant dat geld in zijn eigen zak
, stak. Waarom heeft De Jong toen hij dit verhaal hoorde, niet aan
XCWilhelmina gevraagd of het waar was? Hij schept veelap over zijn toegang
XCtot de koningin, en over de vragen die hij haar stelde, maar waarom niet
XCVan 't Sants verhaal bij haar gecheckt? De Jong gelooft het verhaalomdat
XCGerbrandyen Van 't Sant het hem vertelden in gelijkluidende bewoordin
XCgen. Maar daaruit volgt alleen dat Gerbrandy het ook van Van 't Sant had.
XCVroeg De Jong niet aan Van 't Sant hoe die geheimzinnige juffrouw Le Roi
XCheette? Hoeweet hij dat de naam van haar zoontje Henrywel de echtewas?
XCHet is opvallend dat De Jong schrijft dat alle Nederlanders die met deze
XCzaak te maken hadden dood zijn. Weet hij soms dat de halfbroer Henry nog
XCleeft, maar een Zuid-Amerikaanse nationaliteit bezit? Er zijn twee mogelijkheden: Of De Jong weet meer dan hij opschrijft en
XCdan is hij een slecht historicus. Of De Jong weet niet meer dan hij opschrijft,
XCen dan is hij een slecht detective. Of er nu wel of niet een halfbroer Henry bestaat, één ding staat vast: het
XCNederlandse staatshoofd heeft in 1920 de commissaris van politie in Den
XCHaag aangeworven om voor haar privé dingen te doen waar een gewoon
XCburger voor in de gevangenis zou komen. Dat is ernstiger kost dan de
XCantidemocratische idealen die het staatshoofd in Londen bleek te koesteren,
XCen waar De Jong honderden pagina's aan wijdt. De affaire-Van 't Sant en Henry Ie Roi is best waard om eens uitgezocht
XCen opgeschreven te worden. Maar niet in een geschiedenis van Nederland
XCtijdens de bezetting. In de tijd dat hier mensen vermoord, gedeporteerd en
XCverhongerd werden, hadden ze in Londen niets beters te doen dan voor
XCzichzelf baantjes te veroveren, en zich in hofintriges te verdiepen. Het is
XCbespottelijk dat in de officiële geschiedenis van Nederland onder de
XCDuitsers zulke franje de hoofdrol moet spelen.'
XCJan Rogier ten slotte gaf vier maanden later in Vrij Nederland een kritisch oordeelover Wilhelmina en over haar beeldvorming in het werk van De Jong (16 februari 1980). Over de geschiedschrijver meldde hij: , 'Wat het Nederlandse publiek gedurende de laatste maanden, na het
XCverschijnen van deel negen in twee banden van het "geschiedwerk" van dr.
XCL. de Jong, in alle toonaarden werd voorgeschoteld is het volgende beeld:
XCeen onnozele, sekslustige en onverantwoordelijk levende prins-gemaal
XCHendrik, een plichtsgetrouwe, opofferende en bij uitstek bevoegde konin
XCgin Wilhelmina en een ten onrechte verguisde, vervolgde, maar a zo
XCtrouwe en integere geheime agent Van 't Sant die een leven lang gezwegen
XCheeft over zijn werkelijke motieven om koningin Wilhelmina te sauveren. De sensatiepers heeft zich erop geworpen: steeds meer onechte kinderen,
XChalfzusters of -broers van Juliana, werden ontdekt en geïnterviewd.
XCWilhelmina werd meer en meer martelares, Van 't Sant steeds meer de
XCtrouwe dienaarvan de majesteit.
, InIn geen deel van De Jongs grote werk is beter bewezen dat zijn exposé in
XChet verlengde ligt van de boulevarden sensatiepers, in sommige opzichten
XCzelfs op de sensatiepers preludeert. De ongeveer veertig pagina's die hij
XCwijdt aan het uitpluizen van de escapades van Van 't Sant in dienst van het
XCtoenmalige staatshoofd, mogen dan interessante lectuur zijn, zij zijn
XCgrotendeels overbodig voor de wel nodige historische conclusies, die in het
XCboek van De Jong niet getrokken worden.' Over zijn paragraaf-Van 't Sant oordeelde Rogier: , 'Hij doseert zijn onthullingen en is de regisseur van zijn eigen publiek
XCsucces als geschiedschrijver. Voor zo'n timing kan men een zekere
XCjournalistieke bewondering hebben, maar met wetenschapsbeoefening
XCheeft dat niets te maken. Het gedetailleerd bespreken van de escapades van
XCprins Hendrik was dan ook absoluut niet relevant voor het tekenen van de
XCrol die Van 't Sant in Londen aan het Nederlandse hof is gaan spelen. Maar
XCer is meer aan de hand met deze geschiedkundige zijsprong van De Jong.
XCHij gaat zo uitvoerig in op de hofgeheimen en de rol die de Haagse
XChoofdcommissaris van politie, Van 't Sant, daarin heeft vervuld, om aan te
XCtonen dat de keuze door koningin Wilhelmina van Van 't Sant als haar
XCpersoonlijke vertrouweling in Londen juist en verantwoord is geweest,
XComdat zij wist dat de geruchten van omkoperij, falsificatie en chantage die
XCin brede kring in Nederland, ook in de pers, geuit waren ten aanzien van
XCdeze politieman, onjuist waren. Het is nodig om hier een paar feiten en gebeurtenissen nuchter op een
XCrijtje te zetten en daaruit eenvoudige conclusies te trekken. De versie die De Jong als de meest waarschijnlijke voorstelt van wat Van
XC't Sant in werkelijkheid heeft gedaan in de jaren twintig en dertig, steunt
XCvrijwel uitsluitend op het mondelinge relaas dat Van 't Sant in 1956
XCtegenover De Jong heeft opgehangen. De Jong erkent zelf dat hiermee niet
XCalle vraagpunten zijn opgelost, maar hij waagt het toch te varen op het
XCkompas van de beschuldigde zelf, omdat dit relaas antwoord geeft op de
XCvraag waarop een ieder stuit die zich in de geschiedenis van Nederland in de
XCTweede Wereldoorlog verdiept: hoe kwam het dat Van 't Sant, die al in '41
XCin verzetskringen in bezet gebied beschouwd werd als de grote verrader in
XCLonden, in bijzondere mate het vertrouwen genoot van koningin Wilhel
XCmina? Dat betekent dus dat de historicus De Jong tegen vele schriftelijke en
XCmondelinge getuigenissen over Van 't Sant in, kiest voor mondelinge
XCverdediging van de aangeklaagde die geen bewijsstukken kan overleggen,
XCen hij doet dat omdat deze versie overeenkomt met het vertrouwen dat de
XCkoningin in Van 't Sant had. Hij heeft het overigens ook niet kunnen
XCopbrengen de koningin zelf te vragen om bevestiging van Van 't Sants
XCverhaal. Een zonderling staaltje van goedgelovigheid en onwetenschappe
XClijkheid, dat alleen verklaard kan worden uit het blijkbaar blinde geloof van
XCdeze historicus in de integriteit, de wijsheid en de mensenkennis van
, koningin Wilhelmina. Aan deze drie eigenschappen van het voormalige
XCNederlandse staatshoofd valt echter juist op grond van vele door De Jong
XCzelf vermelde feiten ernstig te twijfelen. De koningin vertrouwt haar man niet, is bang voor haar eigen reputatie
XCen voor het verlies van haar vermogen. Ze wenst te scheiden en moest
XCdaarvan door ministers worden afgehouden. Zijn bron voor dit verhaal
XCvertelt De Jong niet, ook niet in de wetenschappelijke editie van zijn boek.
XCMaar was die wens van de koningin een teken van wij sheid> Prins Hendrik had als prins-gemaal geen eigen toelage uit de staatskas.
XCToen zijn familie na de Eerste Wereldoorlog de inkomsten uit haar positie
XCin het groothertogdom Mecklenburg had verloren, was Hendrik aangewe
XCzen op zakgeld dat hij ontving van zijn vrouw. Dat zal wel niet veel geweest
XCzijn. De Jong vermeldt het bedrag niet. Was het wijs van Wilhelmina en
XCtrouwens ook van de Nederlandse regeringen om de prins-gemaal te
XCdwingen in een positie van volstrekte financiële afhankelijkheid van zijn
XCvrouw, dus als een bedelaar aan het hof? De prins ging lenen en schulden maken, werd gechanteerd en bedreigd,
XCen ook de koningin kreeg chantagebrieven. Daarop nam de koningin een
XCgeheime agent in de arm, de Haagse hoofdcommissaris, die de gangen van
XCde prins moest nagaan en aan haar rapport uitbrengen. Bovendien moest hij
XCde chanteurs met geld het zwijgen zien op te leggen. Daarmee dacht
XCWilhelmina waarschijnlijk twee vliegen in één klap te vangen: de
XChoofdcommissaris die de schandalen zou moeten opsporen, aan het licht
XCbrengen en eventueel aan de justitie zou moeten voorleggen, werd hiervan
XCafgehouden en de koningin kreeg greep op het particuliere leven van haar
XCgemaal. De gekwetste majesteit zoekt wraak en vernedert haar echtgenoot
XCnog meer. En zij schuwt zelfs niet het middel van omkopen van een
XCambtenaar in functie. Wijs en integer? Van 't Sant, die jarenlang spionagediensten verricht had voor de Engelse
XCIntelligence en ook op goede voet stond met de Duitse Abwehr-agenten in
XCRotterdam en aan die activiteiten in brede kring een twijfelachtige reputatie
XChad overgehouden, ging in Den Haag op zeer grote voet leven en liet een
XCkapitale villa, Windekind geheten, een wel zeer symbolische naam voor de
XCaard van zijn activiteiten, tussen Den Haag en Scheveningen bouwen. De
XCJong verklaart 't grote vermogen dat Van 't Sant in deze jaren vergaarde niet
XCuit zijn spionagewerkzaamheden voor Engeland, Duitsland en de Neder
XClandse koningin, want daar zou hij niets aan verdiend hebben, dat zou hij
XCallemaal gedaan hebben uit vaderlandsliefde, plichtsbesef en aanhankelijk
XCheid aan het huis van Oranje. Nee, Van 't Sant kwam door de uitbetalingen
XCdie hij aan de chanteurs van prins Hendrik moest verrichten, in contact met
XChet bankiershuis Heldring & Pierson, dat het vermogen van de koningin
XCbeheerde. En de firmanten van het huis "gaven hem in het begin van de
XCjaren '20 menigmaal goede tips voor beurstransacties", schrijft De Jong.
XCHadden die firmanten ook prins Hendrik niet enige tips kunnen geven? Dat
, zou een omslachtige weg hebben kunnen voorkomen. Is een historicus die
XCzulke sprookjes voor zoete koek aanneemt, nog wel naïef te noemen? En is
XCeen koningin die zo'n man als haar agent aanstelt behept met mensenken
XCnis?' Over Wilhelmina zelf was de recensent van mening, dat , 'koningin Wilhelmina verantwoordelijk was voor valsheid in geschrifte,
XCoplichting, chantage en valse beschuldiging, het aantasten van eer en goede
XCnaam en nog een paar misdaden die in het Wetboek van Strafrecht staan
XCvermeld. En om het in ronde woorden te zeggen: ze was te gierig om zelf de
XCalimentatie voor het kind van haar man te betalen en liet daar onder valse
XCvoorwendsels de familie van een van Harer Majesteits gezanten voor
XCopdraaien. Ik ben geen jurist en zeker geen kenner van het staatsrecht, maar nog
XCafgezien van de ministeriële verantwoordelijkheid voor de handelingen
XCvan het staatshoofd, lijkt mij dat de strafrechtelijke vergrijpen waaraan de
XCkoningin zich schuldig maakte, wanneer deze aan het daglicht waren ge
XCkomen, tot haar troonsafstand hadden geleid. Nogmaals: is dat wijs, integer
XCen getuigend van mensenkennis? Minister Van Lidth de Jeude, minister van Oorlog in het tweede
XCkabinet-Gerbrandy, schreef in zijn dagboek op 8 juni 1944: "Majesteit, gij
XCspeelt een gevaarlijk spel, want telkens weer wilt gij roekeloos het schild
XCvan uw onschendbaarheid wegwerpen!" Dat was parlementair uitgedrukt,
XCmaar niemand durfde dit de koningin rechtstreeks in het gezicht te zeggen.
XCDat heeft het koningin Wilhelmina mogelijk gemaakt om haar "sterke" rol
XCin Londen te spelen, een rol die eens te meer bewezen zou moeten hebben
XCdat monarchie en demoeratie door de aanwezigheid van welke monarch
XCook steeds in gevaar zijn. Ten aanzien van koningin Wilhelmina gold dat in
XCwel heel bijzondere mate. Zij was alleen in de ogen van mensen die haar bij
XCvoorbaat als sterk, wijs, koninklijk, intelligent en integer beschouwden,
XCook werkelijk behept met die eigenschappen. Wie zonder aanhankelijkheid en eerbied naar de gebeurtenissen en naar
XChaar gedragingen kijkt, moet coneluderen dat deze koningin een eigen
XCwijze potentaat was, een wereldvreemde en weinig verlichte despoot, een
XCarrogante en hooghartige vrouw, bovendien van tact gespeend, driftig,
XCwreed, wraakgierig en in hoge mate bekrompen. Zij mocht volgens het
XCprotocol niet worden tegengesproken, zij mocht zelfs niet worden
XCaangesproken. Wat las zij; kende zij de politieke theorieën van Montes
XCquieu, Hobbes, Stuart Mill, Marx, Proudhon en Bakoenin? Niets wijst erop. Hield zij zich in haar Engelse ballingschap misschien bezig met het
XCbijspijkeren van haar culturele bagage? Ik hoor en lees er niets over in de
XCadembenemende avonturenserie van De Jong en in de memoires van de
XCNederlandse vorstin Eenzaam maar niet alleen leer ik alleen iemand kennen
XCdie zich heeft overgegeven aan goedkope, overspannen mystiek en aan een
, godsdienstige vervoering die boven de bekende godsdienstige stromingen
XCzweefde. Onbenulligheid, grilligheid en onevenwichtigheid, daar vloeit
XCook haar Londense regeerperiode van over. Dat het met een mens zo ver
XCkon komen is grotendeels de schuld van laffe ogendienaars en in het stof
XCkruipende lakeien die dit karakter van jongs af hebben misvormd. Dat is
XCmet Wilhelmina van Oranje meer dan een halve eeuw gebeurd en de
XChistoricus die de feiten allemaal kent en die "zonder restrictie met koningin
XCWilhelmina (heeft) mogen spreken" en die daarvan met grote dankbaarheid
XCgewaagt, heeft zich gevoegd in het leger van de mensonterende onderkrui
XCpers.' Den Doolaard nam stelling tegen hetgeen zijn Londense radio-collega over de zaak-Van 't Sant had gepubliceerd. Kort na het verschijnen van het negende deel schreefhij in NRc-Handelsblad (20 oktober 1979): , 'Verwonderd was ik ook over zijn pogingen om het besmeurde blazoen van
XCde dubieuze figuur Van 't Sant zoveel mogelijk schoon te poetsen. In het
XCLondense milieu heeft Van 't Sant zich veel vijanden gemaakt door zijn
XCgespioneer voor de koningin, die hem inlichtingen liet verzamelen buiten
XChaar ministers om, zijn intriges en zijn gelaster (maar dit altijd onder vier
XCogen). Verraad van het verzet in Nederland heeft deze "éminence grise"
XCechter nooit gepleegd. Toen de Sicherheitsdienst in het begin van de il
XClegaliteit de ene groep na de andere oprolde, weet men dit in bezet gebied
XCniet aan gebreken in de eigen conspiratieve techniek (een vak dat geleerd
XCmoet worden), maar zocht men gemakshalve naar een verrader. Daarvoor
XCleek Van 't Sant geknipt. Men herinnerde zich dat hij in 1935, zij het zogenaamd eervol, ontslagen
XCwas als hoofdcommissaris van politie in Den Haag. Een daarop volgend
XCgerechtelijk onderzoek wegens misbruik van ambtseed werd geseponeerd,
XCen de familie van wijlen H.M.'S gezant te Brussel, jhr. Van Vredenburch,
XCverloor zelfs het civiel proces, door haar tegen Van 't Sant aangespannen
XCwegens oplichting. Maar zijn reputatie was hij voorgoed kwijt, en toen hij in
XCLonden opdook vlak naast de Kroon en bovendien als chef van de eerste
XC"geheime dienst", concludeerde men in Nederland dat hij een verrader
XCmoestzijn. Om nu de onwankelbare verknochtheid van de koningin aan Van 't Sant
XCte verklaren, heeft dr. De Jong het niet alleen nodig geacht om de hele
XCaffaire-Van Vredenburch weer op te rakelen, die zich in 1927 afspeelde,
XCmaar er ook een eigen nieuwe versie van te geven, op grond van gesprekken
XCdie hij meer dan een kwart eeuw later voerde met Van 't Sant en prof.
XCGerbrandy die, ook volgens De Jong, bekend stond wegens zijn slechte
XCgeheugen. Dr. De Jong zegt dat deze getuigenissen elkaar dekten, wat ik
XCnogal naïef vind, want wat Gerbrandy kon weten was grotendeels af
XCkomstig van Van 't Sant, die dr. De Jong blijkbaar onvoorwaardelijk ge
Uit dit op zichzelfboeiende verhaal komt Van 't Sant te voorschijn als
XCeen man die zijn hondentrouwaan de koningin zover dreef, dat hij bereid
XCbleek tot meineed en tot het offer van zijn eigen goede naam om de
XCreputatie van het Huis van Oranje te redden, in gevaar gebracht door prins
XCHendriks veelvuldige buitenlandse escapades, welke onder andere tot een
XConecht kind hadden geleid. De gevolgen van deze escapades werden
XCdoorgaans afgekocht met zwijggeld dat de Koningin door Van 't Sant liet
XCuitbetalen. Maar in de affaire-Van Vredenburch verschafte Van 't Sant zich
XCdit zwijggeld door de familie Van Vredenburch voor een bedrag van f 4 7 000 (huidige waarde pl.m. een half miljoen) te chanteren. De koningin heeft dit misschien niet in finesses geweten maar achteraf
XCwel gedoogd, en dr. De Jong heeft helaas niet begrepen dat zijn drang naar
XChistorische volledigheid en naar opheldering van geschiedkundige raadsels
XChem tot conclusies gebracht hebben die Van 't Sant sauveren ten koste van
XCde koningin.' Den Doolaard, bevriend met Henri van Vredenburch, de zoon van de in de affaire genoemde gezant, deed zelf onderzoek naar Van 't Sant en publiceerde zijn bevindingen in december 1980, gelijktijdig met het verschijnen van deel lOA van De Jong. Zijn voornaamste conclusie was dat 'Elisabeth le Roi', de moeder van het kind van wie prins Hendrik de vader zou zijn, nooit heeft bestaan. Zij en haar prinsenkind waren verzinsels van de Haagse commissaris van politie, die op deze wijze de diplomaat Van Vredenburch had pogen te chanteren.
XCBij gelegenheid van het verschijnen van deel lOA in december 1980 vroegen journalisten De Jong naar een commentaar op de kritiek van A. den Doolaard.' In het Rejormatoriseh DagbLad (9 december 1980) werd De Jongs antwoord aldus weergegeven: , 'Dr. L. de Jong, van wiens hand vandaag deel lOA van Het Koninkrijk der
XCNederlanden in de Tweede WereldoorLog verscheen, handhaaft zij n oordeel over
XCde particulier secretaris van Koningin Wilhelmina in Londen, de heer F. van
XC't Sant, zoals beschreven in deel ç van zijn geschiedschrijving. Hij wijst daarmee de visie af van zijn oud-collega, de schrijver A. den
XCDoolaard, die bij Radio Oranje in Londen werkzaam was, neergelegd in
XCdiens pas verschenen boekje Londen en de zaak- Van 't Sant. Den Doolaard
XCbeschuldigt Van 't Sant ervan, dat hij een aartsoplichter was; dat het plegen
XCvan meineed door hem een karaktertrek was en dat de figuur van Elisabeth
XCle Roi, die een onechte dochter van prins Hendrik zou zijn, nooit heeft
XCbestaan. In deel ç had dr. De Jong het verhaal van Van 't Sant "doorgegeven", dat
XC4 Den Doolaard gaf zijn kritiek in een brochure onder de titel Londen en de zaak- Van 't Sant (Amsterdam, 198o).
, hij om de positie van het Huis van Oranje te redden, Elisabeth le Roi aan de
XCtoenmalige ambassadeur van Nederland in België had toegeschreven. Volgens dr. De Jong heeft Van 't Sant destijds meineed in een
XCnoodsituatie gepleegd. Hij zei op een persconferentie, waarop deel lOA
XCwerd gepresenteerd, dat hij geen enkele reden heeft om aan Van 't Sant te
XCtwijfelen en dat deze tot aan zijn dood recht door zee is gegaan om zijn
XCeenmaal gedane belofte om het Koninklijk Huis te beschermen, gestand te
XCdoen.' Dit antwoord kwam hem te staan op een kritisch hoofdartikel in De Tijd (12 december 1980): , 'Bij de presentatie van zijn nieuwe boeken heeft De Jong nagelaten serieus
XCin te gaan op Den Doolaards verwijten. Hooghartig zei hij vast te houden
XCaan zijn eigen lezing. Hooguit komt hij er bij leven en welzijn in 1985 op
XCterug, wanneer in een Epiloog van de serie aspecten van de kritiek aan de
XCordekomen. Maar als De Jong zo zeker is van zijn zaak had hij nu met een weerlegging
XCmoeten komen van Den Doolaards zinnige geschrift. Nu moet worden
XCaangenomen dat hij dat niet kan, ondanks zijn suggestie dat hij nog
XCargumenten in portefeuille heeft. Het heeft er veel van weg dat De Jong een
XCdoor vertrouwen verblind dienaar van Van 't Sant is, die ter wille van diens
XCrehabilitatie zijn goede naam offert.' Na het verschijnen van deel r j kwam Den Doolaard in NRc-Handelsblad (29 november 1988) op de zaak terug en herhaalde zijn kritiek. , 'Begin december 1927 overreedde Van 't Sant de familie van de pas
XCoverleden Nederlandse gezant te Brussel, jhr. dr. Carel van Vredenburch,
XChem een bedrag van f 40 000 (tegenwoordige waarde een half miljoen
XCgulden) toe te vertrouwen om daarmee eenjonge vrouwafte kopen. Deze
XC"Elisabeth le Roi" had gedreigd om met een onecht kind van de overledene
XCaan de hand schandaal te komen maken op de begrafenis. Dit drie jaar oude
XCjongentje, "Henny", was in feite een bastaard van prins Hendrik, wat Van 't
XCSant vanzelf verzweeg. Hij maakte van de transactie, waarbij Elisabeth le
XCRoi hem twintig compromitterende brieven van wijlen jhr. Carel ter
XCverbranding zou hebben overhandigd, een ambtsedig proces-verbaal op dat
XChij aan de broer van de overledene,jhr. Jan van Vredenburch, als vrijwarend
XCdocument tegen verdere eisen toevertrouwde. Deze ietwat naïeve landjonker ontdekte pas jaren later dat alle personalia
XCin het proces-verbaal vervalst waren, waaruit hij en zijn advocaat mr. Hartog
XCconcludeerden dat Elisabeth le Roi niet bestond. Hij diende begin 1934 bij
XChet Haagse gerechtshof een aanklacht tegen Van 't Sant in wegens op
XClichting. De procureur-generaal besliste uiteindelijk dat er onvoldoende
XCgrond was voor rechtsvervolging.
, dermate compromitterend dat hij om eervolontslag verzocht. Het werd
XChem verleend per I januari 1935, waarop de koningin hem dadelijk tot haar
XCadviseur in vaste dienst benoemde tegen een ministerieel salaris: f I2 000
XCper jaar. Dit was koningin Wilhelmina's reactie op het besluit van jhr. Jan van
XCVredenburch om via een civiele procedure de ten onrechte uitbetaalde
XCbedragen, in totaal belopend f 47 000, terug te eisen. In een civiele
XCprocedure rust de bewijslast echter op de eisende partij. Bovendien liet jhr.
XCJans advocaat mr. Hartog zich door Van 't Sants advocaat, jhr. mr. W. de
XCBrauw (tevens juridisch adviseur van het Koninklijk Huis), bepraten om het
XCgeding ter beslechting te onderwerpen aan het voor beide partijen bindend
XCoordeel van een ereraad van drie juridisch geschoolde notabelen. Dit scheidsgerecht bevond op 29 juni 1935 dat de eisen van partij-Van
XCVredenburch niet konden worden toegewezen. Mr. Hartog had niet
XCkunnen bewijzen dat de spoorloos verdwenen "Elisabeth Ie Roi" niet
XCbestond, en evenmin dat Van 't Sant de f 47 000 niet aan haar had uit
XCgekeerd. Tijdens de zittingen van de ereraad was het gerechtelijk vooronderzoek
XCtegen Van 't Sant na interventie van Hare Majesteit negen maanden lang
XCstopgezet. De Jong zwijgt over deze koninklijke ingreep, en hij vermeldt
XCevenmin dat het vooronderzoek kort na de uitspraak van de ereraad hervat
XCwerd na een daartoe strekkend besluit van de voltallige ministerraad onder
XCvoorzitterschap van H. Colijn, waarop Hare Majesteit als tegenzet aan
XCstonds het volledige dossier-Van 't Sant ter inzage eiste. Deze koninklijke
XCbelangstelling, die ook het verder onderzoek bleef beïnvloeden, blijkt uit
XCbrieven in het dossier-Van Schaik, waaruit de twee Vrij"Nederland-redacteu
XCren Hugo Arlman en Gerard Mulder citeerden in hun boek Van de Prins geen
XCkwaad (1982). De Jong heeft dit dossier uit het Rijksarchief blijkbaar niet
XCbestudeerd. Zoals te voorzien was liep het verder onderzoek ondanks een gerucht
XCmakende huiszoeking in Van 't Sants villa op niets uit. Dank zij de
XChocus-pocus-activiteiten van Van 't Sant en zijn door meineed bekrach
XCtigde vervalsing van gegevens bleven "Elisabeth Ie Roi" en haar zoontje
XC"Henny" onvindbaar. Het vergeefse speurwerk werd in juni' 38 stopgezet.
XCVoor Van 't Sant had het slechts één voordeel opgeleverd; zijn bankiers
XChadden kunnen aantonen dat de f 47 000 niet op zijn rekening terecht
XCwaren gekomen. Maar zijn goede naam had hij dermate verspeeld dat hij
XCreeds in 194 I in Nederlandse verzetskringen werd aangewezen als de grote
XCverrader in Londen - waar hij meer dan ooit het vertrouwen van koningin
XCWilhelmina genoot. Van 't Sant was het tegendeel van een verrader; maar
XCwee de wolf die in een kwaad gerucht staat. De Jong achtte zich als historicus geroepen om deze wolf het
XCschaapskleed der onschuld terug te geven. Een toelichting op Harer
XCMajesteits ongebroken vertrouwen in haar gunsteling leek hem daartoe 62
, noodzakelijk. Dit vereiste zijns inziens het oprakelen van de zaak-Van
XCVredenburch die na de oorlog in het vergeetboek was geraakt. Centraal
XCdaarin stond de uitspraak van het scheidsgerecht. De belangrijkste stukken
XCin verband met deze procedure waren; (I) het ambtsedige maar volledig
XCgefingeerde proces-verbaal d.d. 10 december 1927; (2) het arbitrale vonnis
XCd.d. 26 juni 1935, omvang 18 blz. folio; (3) de pleitnota van de advocaat van
XCpartij-Van Vredenburch, omvang 35 blz. folio. Jhr. Jan van Vredenburch
XCverdedigde namelijk tevens de belangen van jhr. Henri van Vredenburch,
XCenig nakomelingvan de in dec. 1927 overleden gezant. Het leven is rijk aan verrassingen. Jhr. Henri, die als 22-jarig student na
XCdreigementen geuit door Van 't Sant als de weergaf 40000 had moeten
XCdokken om zijn vader een ongestoorde begrafenis te bezorgen, werd ruim
XCdertig jaar later als ervaren diplomaat een van de kritische medelezers van
XCDe Jongs deel 9 - een deel waarin hij een stuk van zijn eigen verleden
XCtegenkwam. Dit medelezerschap voerde tot een briefwisseling met dr. De
XCJong en met derden. Alle brieven over het hoofdstuk-Van 't Sant werden na jhr. Henri's
XCoverlijden (eind 198 I) ondergebracht in het Algemeen Rijksarchief. In een
XConthullende brief van 15 juni 1973 schreef De Jong aan jhr. Henri van
XCVredenburch onder meer het volgende: "Ik heb ter zake gesproken met
XCGerbrandy die terughoudend was maar wel met de grootste nadruk zei dat
XCVan 't Sant in deze zaak geheel vrijuit ging. Verder heb ik op 25 juni en op
XC2 oktober 195 6lang over de kwestie gesproken met Van 't Sant zelf. [...] Het
XCvervelende is dit dat ik zelf het proces-verbaal en de uitspraak bovenbe
XCdoeld (het arbitrale vonnis, AdD) eerst onder ogen kreeg toen Van 't Sant en
XCGerbrandy al waren overleden; ik had vooral Van 't Sant veel meer en veel
XCscherper vragen kunnen stellen. Dat is nu niet meer mogelijk." Van De Jongs kant was dus geen sprake van een interview, laat staan van
XCwat tegenwoordig een "hard interview" heet, waarbij de ondervrager, met
XCdocumenten bij de hand, "doorduwt", De Jong was daartoe niet in staat omdat hij zelfs niet de moeite had
XCgenomen om de vooroorlogse persberichten door te lezen. Het ambtsedige
XCproces-verbaal stond namelijk al in De Telegraafvan 29 juni 1935, terwijl
XChet arbitrale vonnis door vele bladen integraal gepubliceerd werd op 2 en 3
XCjuni I935! Daarbij komt nog dat De Jong het hierboven aangeduide
XCdocument (3), de pleitnota van de advocaat der beide Van Vredenburchs,
XCblijkens eigen bekentenis helemaal nooit onder ogen heeft gehad. Door dit gebrek aan bronnenstudie kon De Jong enkel maar gelovig
XCluisteren. Luisteren naar Van 't Sants late bekentenis dat de spoorloos
XCverdwenen "Henny" geen gezantenkind maar een prinsenkind was - een
XCbekentenis waarmee De Jong bijna een kwart eeuw later, bij de presentatie
XCvan deel 9, de Nederlandse pers in hevige opschudding bracht, Een
XCtekenende krantekop toentertijd luidde: "Posthuum eerherstel voor ver
XCguisde Van 't Sant". Het feit dat deze geraffineerde oplichter op grond van
, een gefingeerde vaderschapserkenning een rouwende familie een poot van
XCeen half miljoen had uitgedraaid, een strafbaar vergrijp dat hij met een
XCmeineed bekrachtigde, vindt men enkel terug in een vergoelijkende
XCvoetnoot. Dr. De Jong ziet nog steeds geen reden te twijfelen aan de wezenlijke
XCjuistheid van Van 't Sants fantasierijke relaas. Het credo quia absurdum mag
XCechter niet worden toegepast door historici, die dienen uit te gaan van
XCauthentieke en controleerbare feiten. Het hele hoofdstuk-Van 't Sant wekt
XCde indruk dat de doorgaans zo nauwgezette dr. De Jong zich wellicht toch
XCheeft laten beïnvloeden door de omstandigheid dat koningin Wilhelmina
XC(die hem haar gehele Londense politieke archief afstond) haar "éminence
XCgrise" van 1920 aftot aan haar dood toe ten volle bleefvertrouwen.'
XCIn 198 I publiceerde het weekblad Vrij' Nederland in de periode tussen 3 oktober en 7 november een zestal artikelen van Hugo Adman en Gerard Mulder over Van 't Sant. In de introductie tot deze serie, getiteld 'In harer majesteits geheime dienst', schreven zij het volgende (Vrij' Nederland, 3 oktober 1981): , 'Twee jaar geleden bracht de historicus dr. Loe de Jong Nederland in rep en
XCroer met de publikatie van deel negen van zijn levenswerk, de geschiedenis
XCvan Het Koninkrijk der Nedertanden in de Tweede Wereldoorlog. Aanleiding was een passage van zestien bladzijden, handelend over een
XCgebeurtenis die zich jaren vóór die oorlog heeft afgespeeld en die het
XConopvallende tussenkopje "Van 't Sant" droeg. Om het geheugen nog even
XCop te frissen: François van 't Sant, oud-hoofdcommissaris van politie in
XCDen Haag, nam in de oorlog een sleutelpositie in als vertrouweling,
XCadviseur en particulier secretaris van koningin Wilhelmina in Londen. Hem
XCwerd - terecht of ten onrechte - de rol van grijze eminentie achter de
XCkoningin toegedicht en als hij niet door zoveel mensen was tegengewerkt,
XCzou Van 't Sant na de oorlog ongetwijfeld ook in Nederland een
XCbelangrijke functie hebben gekregen, bij voorbeeld die van directeur van
XCpolitie. Dat Van 't Sant zowel in Londen als in de Nederlandse illegaliteit zoveel
XCweerstand opriep, had verscheidene oorzaken. In de eerste plaats was er de
XCgewone jaloezie op iedere hoveling die zich in de bijzondere gunst van de
XCvorst(in) mag verheugen. In de tweede plaats stond Van 't Sant bekend als
XCeen vleier en een intrigant. En in de derde, maar belangrijkste plaats ging
XCover de mysterieuze figuur van deze oud-politieman steeds het gerucht dat
XChij onbetrouwbaar was. Ja, men verdacht hem er zelfs van een verrader te
XCzijn. Verscheidene Engelandvaarders gingen de zee op met het plan Van 't
XCSant te liquideren zodra ze Londen hadden gehaald wegens de geruchten
XCdat hij in contact stond met de NSB en met de Duitsers. De Jong herleidt
XCdeze achterdocht tot de nooit geheelopgehelderde reden, waarom Van 't
, Sant eind 1934 zijn ontslag nam als hoofdcommissaris. Hij was er destijds
XCvan beschuldigd de diplomatenfamilie Van Vredenburch onder valse
XCvoorwendsels bijna een halve ton afhandig te hebben gemaakt. Kort nadat
XCin 1927 de Nederlandse gezant in Brussel, jhr. dr. C. G. W. F. van
XCVredenburch, was overleden, had Van 't Sant contact gezocht met de
XCnabestaanden om hun te vertellen dat de overledene er een vriendin op na
XChad gehouden, bij wie hij ook een kind had verwekt. De vrouw, die volgens
XCVan 't Sant Elizabeth Le Roi heette, zou hebben gedreigd met een schandaal
XCals ze niet onmiddellijk veertigduizend gulden van de familie Van
XCVredenburch kreeg. Jonkheer Jan van Vredenburch, een broer van wijlen de gezant, regelde
XCzonder aarzeling dat Van 't Sant het gevraagde bedrag - in totaal ging het
XCom een afkoopsom van zevenenveertigduizend gulden plus 565 gulden
XConkostenvergoeding voor de politie zelf - in handen kreeg. Het schandaal
XCbleef inderdaad uit. Later kreeg jhr. Van Vredenburch argwaan omdat hij
XCnergens een aanwijzig kon vinden dat de geheimzinnige "Elizabeth le Roi"
XCen haar zoontje "Henri" (Henny) echt hadden bestaan. Toen ook Van 't Sant
XCop zijn vragen "louter onbevredigende antwoorden" (De Jong) gaf, zette
XCVan Vredenburch de aanval in. Hij diende een aanklacht in bij de justitie;
XChij wilde een civiele vordering op Van 't Sant uitbrengen om het geld terug
XCte krijgen; een zogenaamde ereraad - vóór de oorlog een in de hogere
XCkringen vaak gehanteerd middel om pijnlijke conflicten entre nous te
XCbeslechten bemoeide zich ermee en er volgde een jaren durend
XCgerechtelijk vooronderzoek. Alles liep op niets uit. Er kon niet bewezen
XCworden dat "Elizabeth le Roi" had bestaan, maar evenmin kon worden
XCaangetoond dat ze niet had bestaan. Bovendien wist Van 't Sant aannemelijk
XCte maken dat hij het geld van de Van Vredenburchs niet in eigen zak had
XCgestoken. Van 't Sants strafblad bleef dus blanco, al had hij zelf wel zijn
XCfunctie opgegeven vanwege de affaire en al kleefde er sindsdien aan hem
XCeen luchtje dat hij nooit meer zou kwijtraken. De oplossing van het raadsel had De Jong in de jaren vijftig zelf uit de
XCmond van de oud-politiechef opgetekend. Van 't Sant had zich naar eigen
XCzeggen in de jaren twintig en dertig op verzoek van de koningin met de
XCtalloze chantagepogingen bemoeid die de toenmalige prins-gemaal Hen
XCdrik van Mecklenburg zich op de hals had gehaald als gevolg van een
XCopwindend buitenechtelijk seksleven. Ook "Elizabeth Ie Rei" had bij de
XCvele vrouwen gehoord met wie de prins een verhouding had gehad en het
XCzoontje "Henny" was niet door de diplomaat Van Vredenburch verwekt,
XCmaar door prins Hendrik, al had Van Vredenburch wel een affaire met de
XCmoeder gehad. Om te voorkomen dat het blazoen van het vorstenhuis en
XCdat van de prins-gemaal in het bijzonder zou worden ontsierd, had Van 't
XCSant gezwegen over de ware identiteit van "Elizabeth le Roi" en over de
XCwerkelijke achtergronden van deze chantagezaak. Daarmee had hij zijn
XCeigen reputatie verwoest, maar zich de eeuwige dankbaarheid van Wilhel
Het is niet verbazingwekkend dat deze passage in het boek van De Jong
XCzoveel opzien baarde. De rijks-historicus weet altijd met meesterlijk gevoel
XCvoor publiciteit bij het verschijnen van elk nieuw deel van zijn standaard
XCwerk ten minste één onthulling in de schijnwerpers te manoeuvreren en dat
XCwas in dit geval de zaak- Van 't Sant. Op zich zelf is deze episode niet van wereldomspannend belang, maar ze
XCwerpt een nieuw licht op een van de vele nog onopgehelderde raadsels uit
XCde oorlog. Het is ook adembenemend om te lezen hoe carrières zijn
XCgeruïneerd, hoe vijandschappen voor het leven ontstonden en hoe mensen
XChun leven op het spel zetten louter als gevolg van het libido van een
XCPruisische landedelman, wiens enige vaardigheid bestond uit buikspreken
XC(Hendrik had rond de eeuwwisseling lessen genomen bij het toenmalige
XCbuikspreekfenomeen "Mr. Vox" uit Berlijn-Moabit: in familiekring trad
XCde hertog soms op onder de artiestennaam" Mr. VOX II"). Maar het belangwekkende aan de passage over François van 't Sant is toch
XCwel het plotselinge doorkijkje dat door De Jong wordt verschaft op nog
XCnooit eerder beschreven aspecten van de geschiedenis van het koninklijk
XChuis. Er zijn critici die De Jong hebben verweten uit een soort sensatiezucht
XCin het vorstelijk privéleven te hebben gewoeld. Maar juist de zaak-Van 't
XCSant bewijst - zoals twintig jaar later de zaak-Oreet Hofmans dat deed
XChoezeer privé-leven en staatszaken bij vorstenhuizen met elkaar verweven
XCzijn. Staat dus enerzijds het belang van deze bijdrage van De Jong tot de
XCgeschiedschrijving buiten kijf, toch is het opmerkelijk hoe juist bij deze
XCpassage in De Jongs boek een groot aantal vraagtekens te plaatsen is. Nadat
XCde eerste opwinding was geluwd, viel in de eerste plaats op dat de bronnen
XCvan de historicus tamelijk mager zijn. Hij noemt Van 't Sant, oud-premier
XCprof. mr. P. S. Gerbrandyen kranteberichten uit de jaren dertig over de
XCaffaire. Maar Van 't Sant was duidelijk partij, Gerbrandy kon zijn kennis niet
XCanders dan uit de tweede hand hebben (hij hoorde pas in de oorlog van de
XCachtergronden van de zaak) en de kranteberichten geven alleen weer wat
XCover de zaak min of meer officieel naar buiten kwam. Dat betekent niet
XCalleen dat aan de betrouwbaarheid van dit relaas kan worden getwijfeld,
XCmaar ook dat allerlei vragen onbeantwoord blijven. Waarom werd de
XCfamilie Van Vredenburch in de zaak betrokken als het hier eigenlijk alleen
XCging om een van de vele ordinaire chantagepogingen waarvan Van 't Sant er
XCzoveel aan de hand had gehad in verband met prins Hendrik? Waarom nam
XCVan 't Sant of iemand uit de onmiddellijke omgeving van de koningin niet
XCop basis van geheimhouding de rechtstreeks betrokkenen in deze zaak in
XCvertrouwen over de ware achtergronden' Dat zou Van 't Sant veel ellende
XChebben bespaard terwijl het toch niet hoefde te betekenen dat de details van
XCHendriks privé-leven op straat kwamen te liggen.'
XCArlman en Mulder bevestigden in hun onderzoek in grote lijnen het betoog van De Jong. Hun studie werd in boekvorm uitgegeven,
aangevuld met een onderzoek naar het optreden van Van 't Sant in de periode dat een spiritueel begaafde dame, Greet Hofmans, de koninklijke familie frequenteerde," Aan het slot van deze publikatie stelden zij vast dat geen van de hoofdpersonen behoefte had om archiefmateriaalover deze tijd toegankelijk te maken. , 'De enige die in het roerigejaar 1956 juist de gelegenheid te baat nam om
XCwél enige aanvullingen op de geschiedenis van het Oranjehuis voor het
XCnageslacht vast te leggen, was François van 't Sant. De directeur van het
XCRijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, dr. L. de Jong, had van de
XCregering opdracht gekregen de officiële geschiedenis van het Koninkrijk der
XCNederlanden in de Tweede Wereldoorlog te schrijven. Om informatie uit
XCde eerste hand te verkrijgen, had hij in de loop van 1956 een gesprek met
XCWilhelmina gehad, die het project zó belangrijk vond, dat ze hem alle
XCmedewerking gaf. In hetzelfde kader bracht De Jong injuni en oktober van
XCdat jaar een bezoek aan de kleine witte villa opzij van Paleis Soestdijk, waar
XCVan 't Sant toen woonde. Voor Van 't Sant was dit de kans om ervoor te
XCzorgen dat hij, die bij zijn leven geen rehabilitatie meer kon verwachten,
XCalthans in de officiële geschiedschrijving de plaats zou krijgen waarop hij
XCrecht had. Hij stierf in 1966. Dertien jaar later pas was De Jong in zijn
XCchronologie zover gevorderd dat er aanleiding was voor een hoofdstuk,
XCgetiteld "Van 't Sant". En De Jong schreef: "Geven wij de ons bekende
XCgegevens naar beste weten weer, dan willen wij wel erkennen, dat zij geen
XCantwoord bieden op alle vragen welke men zou kunnen stellen. [...] Met
XCname geeft dit relaas antwoord op de vraag waarop een ieder stuit die zich in
XCde geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog verdiept: hoe
XCkwam het dat Van 't Sant, die al in '41 in verzetskringen in bezet gebied
XCbeschouwd werd als de grote verrader in Londen, in het bijzonder het
XCvertrouwen genoot van koningin Wilhelmina?" François van 't Sant had zijn doel bereikt.'63
5 H. Arlman en G. Mulder, & (Alphen aan den Rijn, 1982).
DEEL 10.
XCM = Memorie van Punten, opgesteld voor de discussie op 12 maart 1980 over deel lOA (hoofdstukken I tim 7). Mi = Idem, voor de discussie op 2 I augustus 1980 over deel lOA (hoofdstukken 8-I5). Mii = Idem, voor de discussie op 2 j uli 198 lover deel lOB (hoofdstukken 1-3), met een aanvulling. Miii = Idem, voor de discussie op 2 juli 198 lover deel lOB (hoofdstukken 4 en 5)· Miv = Idem, voor de discussie op 26 augustus 198 lover deel lOB (hoofdstukken 6, 7 en 8). MV= Idem, voor de discussie op I I maart 1982 over deel lOB (hoofdstukken 9-14) [NB:deze Memorie is besproken op de vergadering van 8 april 1982, red.]. Mvi = Idem, voor de discussie op 8 april 1982 over deel lOB (hoofdstukken 15-17). Mvii = Idem, voor de discussie op 8 april 1982 over deel lOB (hoofdstukken 9-14, aanvulling). v = Verslag van de bespreking van de begeleidingsgroep op 12 maart 1980.
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong: prof.dr. P. W. Klein (voorz.), prof. dr.
XCI. J. Brugmans, dhr. A. J. van der Leeuw, drs. A. H. Paape, prof. jhr. dr. P. J.
XCvan Winter. Afwezig waren: prof. dr. A. F. Manning, prof. dr. B. A. Sijes, mr.
XCP. J. Verdam. vi = Idem, van de bespreking van de begeleidingsgroep op 2 I augustus 1980.
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong: prof. Manning (voorz.), prof.
XCBrugmans, prof. Klein, dhr. Van der Leeuw, drs. Paape en dr. N. K. C. A. In 't
XCVeld. Afwezigwaren prof. Sijes, mr. Verdam en prof. j hr. Van Winter. vii = Idem, van de bespreking van de begeleidingsgroep op 12 februari 198 I. Aanwezig waren naast dr. L. de Jong alle bovengenoemde leden van de
XCbegeleidingscommissie, behalve prof. Sijes, die in verband met zijn
XCgezondheidstoestand zijn adviseurschap had neergelegd.
vui Idem, van de bespreking van de begeleidingsgroep op 2 juli 198 I.
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong de bovengenoemde leden van de
XCbegeleidingsgroep, behalve dhr. Van der Leeuwen mr. Verdam. viv Idem, van de bespreking van de begeleidingsgroep op 26 augustus I98 I.
XCAanwezig waren de hierboven genoemde leden van de begeleidingsgroep,
XCbehalve prof. Klein. Tijdens deze bespreking werd dr. In 't Veld als lid in de
XCcornrmssreopgenomen. vv Verslag van de bespreking op 8 april I 982.
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong alle hierbovengenoemde leden van de
XCbegeleidingsgroep, behalve dr. In't Veld en prof.jhr. Van Winter. 1.
XCHet deel waarmee De Jong zijn geschiedschrijving van bezet Nederland afsloot verscheen onder de titel Het laatstejaar in twee delen, verdeeld over vier banden in december I 980 (I OA), december I 98 I (I OB, eerste helft) en september I982 (lOB, tweede helft). In deze boeken kwamen alle lijnen die de auteur in de voorgaande delen had uitgezet weer samen: De Jong knoopte beurtelings aan bij de chronologische delen over de bezetting, bij zijn studie over de gevangenen en gedeporteerden en bij het Londense deel. De montage van het geheel gaf de meelezers aanleiding tot een groot aantalopmerkingen. Met name Brugmans pleitte ervoor dat De Jong meer zou knippen in het hem ter beschikking staande materiaal. De opzet en de strekking van het geschiedverhaal boden echter veel minder stof tot discussie. De belangrijkste punten van kritiek hadden betrekking op de beoordeling van het beleid van de regering in Londen, in het bijzonder met betrekking tot de terugkeer naar bevrijd Nederland, op de problemen rond de coördinatie van de illegaliteit en op de weergave van de toestand tijdens de in veelopzichten barre laatste oorlogswinter.
XCDe Jong besprak als aanloop tot zijn verhaalover de bevrijding de geallieerde opmars naar Duitsland vanaf de invasie in Normandië. Enkele meelezers vroegen hem waarom hij de aanslag op Hitler (20 juli 1944) en de opstand van Warschau (augustus 1944) uitvoerig had behandeld en wat eigenlijk de samenhang met de gebeurtenissen in Nederland was. Anderen betwijfelden of het voor goed begrip nodig was passages uit voorgaande delen, onder meer die over de concentratiekampen, uitvoerig samen te vatten of te herhalen. De Jong wilde hieraan wel vasthouden, want hij vond dat men dit deelook op zichzelf moest kunnen lezen. Klein
schreef De Jong dat hij een zekere wijdlopigheid bespeurde en daarom pleitte hij voor meer puntigheid, beknoptheid en zelfbeperking. (Mi) Brugmans, Van der Leeuwen In 't Veld adviseerden de auteur, net als eerder naar aanleiding van deel 8, minder gebruik van citaten te maken, in het bijzonder in zijn passages over de concentratiekampen.
XCEnkele lezers gingen met De Jong in debat naar aanleiding van historische controversen. Opnieuw kwamen de morele aspecten van de geallieerde luchtbombardementen op Duitsland ter sprake naar aanleiding van een uitgebreide voetnoot van De Jong over de verwoesting van Dresden in februari 1945. Brugmans prees de auteur omdat deze naar zijn mening het 'fabeltje' ontmaskerde dat dit bombardement was voortgekomen uit zinloze vernietigingszucht van de geallieerden. Anderen, onder wie Van der Leeuw (die de zaak bij de behandeling van deel 7 had aangekaart), Manning en Klein verdedigden het tegenovergestelde standpunt en In 't Veld was hierbij het felst: , 'Ik tref in zijn algemeenheid in deze voetnoot een vergoelijkende toon aan,
XCdie ik eerder bij je gecritiseerd heb. Er valt aan het bombardement van
XCDresden niets te vergoelijken, en de historicus moet (als hij er zo een is, die
XCvoortdurend waarde-oordelen uitspreekt, en dat dóe jij, bij uitstek) dat dan
XCmaar ook flatly zo zeggen. Bovendien betwijfel ik sommige punten, bijv.
XCdat Dresden een "garnizoensstad met talrijke militaire installaties" was
XChet zal wel van de definitie afhangen. Wél of géén militaire installaties en/of velerlei fabrieken van oorlogs
XCtuig:je noemt Dresden "een legitiem doel voor bombardementen". Ik vind
XCdit een betreurenswaardige uitspraak. De wijze waarop deze stad is
XCaangepakt, is en kan nooit door enig redelijk mens legitiem worden
XCgenoemd.' Deze criticus besloot: , 'Er was niets legitiems aan het uitroeien van Dresden. Het was een
XCterreur-bombardement van een afgrijselijke omvang, en volkomen onno
XCdig, om niet te zeggen schadelijk (zoals überhaupt de bombardementen van
XCDuitse steden). Het was, doodgewoon, een schandalige oorlogsmisdaad.'
XC(MV) De Jong antwoordde in de 'Memorie van Punten' dat hij zijn passage over Dresden baseerde op aantekeningen van de hand van E. G. Groeneveld, de bibliothecaris van het Rijksinstituut. Hij constateerde dat In 't Veld en anderen in feite de gehele geallieerde strategie met betrekking tot bombardementen ter discussie stelden en voelde niet de behoefte zich te distantiëren van het beleid dat vooral de Engelse regering terzake voerde. De Jong wees erop dat Engeland tot laat in de oorlog geen andere
mogelijkheid had om Duitsland aan te vallen dan door de lucht en voegde hieraan toe: , 'Het effect op de publieke opinie is bijzonder groot geweest, ja men kan
XCzich nauwelijks voorstellen dat het Engelse volk de oorlogsinspanningen
XCzou hebben volgehouden indien het niet het vertrouwen bezat dat
XCDuitsland regelmatig en effectief met luchtbombardementen werd geteis
XCterd.' (MV) De auteur wijzigde zijn standpunt dus niet, wel noemde hij het bombardement in zijn definitieve tekst' niet langer 'legitiem' - omdat die term naar zijn smaak te juridisch klonk - maar 'belangrijk'. (MV) In de begeleidingscommissie herhaalde de discussie zich en De Jong besloot niet tot ingrijpende wijzigingen.
XCVan der Leeuw bracht ook een ander historisch twistpunt naar voren. De Jong had in zijn concept-manuscript gesproken over het unieke karakter van de uitmoording van joden door nazi-Duitsland ('een uitroeiingsmachinerie die in de gehele wereldgeschiedenis nog door geen machthebber was ontworpen en in werking gesteld'). Van der Leeuw noemde dit een 'goedkope opmerking' en voegde hieraan toe: , 'Uiteraard was dat in de geschiedenis nog nooit zo gebeurd want het was
XCeen typisch 20e eeuwse uitwerking van een beginsel, dat in andere eeuwen
XCheus al wel eens op historisch vergelijkbare wijze was toegepast.' De Jong reageerde: , 'Ik zie niet in wat er goedkoop is aan mijn opmerking - JUIst de
XCuitroeiingsmachinerie vormde een uniek fenomeen enjuist het uitzonder
XClij k karakter daarvan maakte het voor de meeste mensen onmogelij k, geloof
XCte hechten aan de eerste berichten over gaskamers.'( MV) Tijdens de discussie verduidelijkte Van der Leeuw nog dat naar zijn mening het bijzondere van de Endlösung lag in de toepassing van de moderne techniek, niet in de massaliteit: 'men denke slechts aan de dertigjarige oorlog'. (vv)
XCTegen het einde van deel lOB wijdde De Jong enkele regels aan de betekenis van de periode 1940-1945 voor Nederland en de Nederlanders. Hij schreef: , 'De jaren van oorlog en bezetting zijn door de toen volwassen generatie
XCbeschouwd en gevoeld als een periode van bijzondere betekenis die een
XCuitgebreide en nauwkeurige uitbeelding ten volle waard was - tegelijk is
XC1 Zie voor de betrokken voetnoot: deel lOB, r 127 (1082).
, die periode óók [...] niet meer dan een hoofdstuk geweest in de Nederlandse
XCgeschiedenis.' (Mvi) Hij kondigde aan in deel 12, Epiloog, zijn oordeel te zullen geven over de vraag in hoeverre dit hoofdstuk 'belangrijk' was geweest. Klein reageerde instemmend, maar merkte op dat de auteur niet altijd in deze zin had geschreven: , 'Uit je werk spreekt m.i. althans niet zelden een zekere overschatting van
XCdeze periode - buiten dan wat je noemt de ervaring van de toen volwassen
XCgeneratie. Ik ben niet met j e van oordeel, dat het thans te vroeg is daarover
XCeen oordeel te geven: een definitief oordeel valt immers nooit te geven en
XCelke periode herschrijft haar verleden. Ik meen thans al te kunnen
XCvaststellen, dat de oorlogsperiode van minder belang in de geschiedenis is
XCgeweest dan de destijds volwassen generatie - zeer begrijpelijk - meende.'
XC(Mvi) De Jong ging uitvoerig in op deze opmerkingen en noemde het prematuur om nu al, aan het slot van deel 10, zij n eindoordeel te geven. Hij had immers Nederlands-Indië en de nasleep van de oorlog in Nederland nog niet behandeld. De auteur verzekerde dat er van overschatting, in de zin die Klein had bedoeld, geen sprake was. Hij vervolgde: , 'In wezen heb ik in mijn werk op dit punt de visie op de bezettingstijd
XCneergelegd die in de onmiddellijk op de bevrijding volgende periode al in
XCmij is gegroeid, als concretisering van wat ik in Londen al voor waarschijn
XClijk hield; het geloof in de "vernieuwing" dat koningin Wilhelmina heeft
XCbezield, heb ik niet gedeeld.' Over de betekenis van de oorlogsjaren schreef De Jong verder: , 'Waarin steekt die betekenis? In wat de mensen ondergingen - ervaringen
XCdie, daarover zal iedereen het nu wel eens zijn, diep in hen hebben
XCdoorgewerkt. En bovendien heeft Nederland een aandeel gehad, zij het een
XCbescheiden aandeel, aan het verslaan van Duitsland. Het ging er in de
XCTweede Wereldoorlog niet om een nieuwe maatschappij te vestigen - het
XCging er om, te voorkomen dat een misdadig systeem de gehele wereld in
XCzijn greep kreeg. Dat doel is bereikt. Ik acht het getuigen van een
XCmerkwaardige blindheid aan Kleins kant dat hij daar alle begrip voor mist
XCen dus hier, zoals hij ook al eerder gedaan heeft, aan de Tweede
XCWereldoorlog een norm gaat aanleggen die in geen enkelopzicht op zijn
XCplaats is.' (Mvi) De begeleidingsgroep zette deze discussie niet voort.
XCZoals steeds waren er ook nu weer lezers die sommige zaken liever weggelaten wilden zien omdat zij ze om uiteenlopende redenen te pijnlijk
vonden. Het ging onder meer om passages over buitenechtelijke relaties van Nederlandse autoriteiten in ballingschap. Mevrouw A. Joustra vond het niet goed dat plundertochten van het Militair Gezag en van de staf van Prins Bernhard naar Duitsland aan het eind van de oorlog uitvoerig werden beschreven. De Jong antwoordde dat dezelfde feiten onder meer voorkwamen in de geautoriseerde biografie van de prins door Alden Hatch," (MV) Indachtig de nabestaanden vroeg Van der Leeuw details over een ophanging in het Duitse concentratiekamp Neuengamme achterwege te laten, maar De Jong voelde hiervoor niets en de begeleidingscommissie was het hiermee eens. (MV, vv) Ook werd er vruchteloos aandrang op de auteur uitgeoefend om passages over vrijpartijen van Nederlandse meisj es met Canadese bevrijders te laten vervallen. (xrvi)
XCEen kwestie die in de publiciteit na verschijning van deel Ia aandacht kreeg betrof de executie zonder vorm van proces van een Nederlands lid van de Waffen-ss door manschappen van de Brigade Prinses Irene, in september I 944. De commandant van de Brigade, kolonel A. C. de Ruyter van Steveninck, wist te voorkomen dat verdere executies plaatsvonden en toen prins Bernhard enkele dagen later voorstelde alle tweehonderd krijgsgevangen gemaakte Nederlandse Waffen-ss'ers de kogel te geven, beschikte De Ruyter hierop negatief. De Jong noemde de executie van de ene Waffen-ss'er een oorlogsmisdaad en voegde hieraan toe dat de Brigade-commandant prins Bernhard een grote dienst had bewezen door verdere moord op krijgsgevangen militairen te weigeren. Dr. E. Haas, de meelezer van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, vroeg de auteur ofhet niet beter was te voorkomen dat er weer een rel rond de prins zou ontstaan, en nog wel op grond van een verhaal van één officier."
XCDe Jong schreefin de 'Memorie van Punten' geen enkele behoefte aan een rel te hebben. Hij had zich echter van de juistheid van zijn bron overtuigd en vond het verhaal voldoende relevant. Uiteraard was hij bereid aan de begeleidingsgroep de vraag voor te leggen of het inderdaad voldoende relevant was om in het relaas op te nemen. Hij tekende hierbij ten behoeve van de commissie nog aan dat hij recent met de officier, aan wie hij zijn verhaal had ontleend, had gesproken en vervolgens ook metJ. J.Beelaerts van Blokland, 'Oorlogsbelevenissen van een cavalerie-officier', 109. Zie ook: De Jong, deel lOA, 268n.
2 A. Hatch, (Amsterdam, 1962) 164-165. 3 Te weten: een bij het RIOD berustend, niet uitgegeven manuscript van G.
prins Bernhard.' De prins had De Jong op 28 december 1979 gezegd dat hij zich het geval van de executie goed herinnerde, hij wist ook nog de naam van de officier die de ss'er had doodgeschoten. Het geval van de grote groep Waffen-ss'ers herinnerde hij zich echter niet, maar hij kon zich goed voorstellen dat hij dat standpunt had ingenomen. De Jong stelde daarom voor zijn tekst te handhaven, want het ging niet om een , 'particuliere aangelegenheid van de prins - hij nam dit onjuiste standpunt in
XCals bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten en als gedoodverfd opper
XCbevelhebber van land- en zeemacht. Wanneer dan blijkt dat de betrokkene,
XCwie hij ook is, onvoldoende normbesef heeft, dan mag dat feit in een
XCserieus historisch werk niet verdoezeld worden.' (M ) De begeleidingscommissie vond dit punt verreweg het belangrijkste dat in de vergadering van 28 maart 1980 ter discussie stond; De Jong deelde mee dat hij de zaak ook onder aandacht van de minister-president zou brengen." Na ampele discussie stemde men in met de mening van Sijes, die De Jong had gezegd: 'Je kunt er niet onderuit.' (v) 2.
XCDe voorbereiding van de terugkeer naar bevrijd Nederland stelde de regering in Londen voor een aantal problemen van fundamentele betekenis. Het eerste was de coördinatie van het gewapend verzet. De Jong beschreef hoe koningin Wilhelmina zich sterk had gemaakt voor een benoeming van prins Bernhard tot opperbevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten. Het kabinet was weinig gelukkig met deze gedachte, maar moest de benoeming noodgedwongen accepteren, aldus De Jong. N. D. J. Barnouw, medewerker van het RIOD, vroeg de auteur nadrukkelijker afstand te nemen van het doorzetten van deze benoeming door de koningin en de prins, omdat hij dat in andere gevallen ook gewend was. Maar De Jong antwoordde: , 'Op het punt van het uiten van goedof afkeuring wil ik miJ 111 het
XCalgemeen zeer beperken. Dergelijke persoonlijke uitspraken voegen niets
XCtoe aan het historisch gebeuren. Natuurlijk kunnen zij soms niet gemist
XCworden, met name wanneer het gaat om aangelegenheden waarover bijv.
XCde Enquêtecommissie een uitspraak heeft gedaan - dan acht ik mij verplicht
XCmijn eigen oordeel in eigen woorden vast te leggen. Is dat hier noodzake
XCVerslagen van gesprekken van De Jong met prins Bernhard d.d. 28-12-1979 en 9-7-1980. 5 Van deze zijde is geen nadere reactie ontvangen.
, lijk? Ik citeer uit het dagboek van Van Lidth "de hals-over-kop-methoden
XCwaarmee dit door HMwordt doorgedreven" en ik geef weer dat het kabinet
XChet gebeurde bepaald afkeurde en de waarborg wenste dat dit niet zou
XCworden herhaald. Dat is alles historisch relevant en moet ik daar nu nog aan
XCtoevoegen dat ook ikvind dat die doordraverij nogal bedenkelijk was?' (M) Overigens lag de zaak volgens De Jong niet eens zo simpel, want ook de meest betrokken ministers, Gerbrandyen Van Lidth, was volgens hem wel het een en ander te verwijten.
XCEen ander belangrijk 'terugkeer-probleem' was ook de wettelijke regeling van de vorming van een noodparlement, van tijdelijke provinciale staten en van tijdelijke gemeenteraden voor de overgangsfase na de bevrijding. Koningin Wilhelmina weigerde in september 1944, toen de spoedige bevrijding van Nederland voor de deur leek te staan, het ontwerpbesluit met betrekking tot het noodparlement te tekenen. Met de manier waarop dit uiterst belangrijke punt werd geregeld was namelijk de door haar verlangde politieke vernieuwing nauw verbonden. Daarom meende Wilhelmina dat zij geen wettelijke regeling mocht bekrachtigen, die niet eerst was voorgelegd aan de gebundelde illegaliteit. De Jong schreef dat de koningin hier 'inconstitutioneel' handelde: , 'Zij was zich heel wel bewust dat de betrokken voornemens en daden in
XCstrijd waren met de Grondwet en dat zij zich dus eigenlijk op een
XCinconstitutioneel pad begaf, maar los nog van het feit dat zij juist die
XCGrondwet welke haar zo aan banden legde, als verouderd beschouwde
XComdat deze niet langer uitdrukking gaf aan wat, naar zij meende, in het volk
XCleefde [...], vond zij steun in de overweging dat haar slechts bezorgdheid
XCdreefvoor de toekomstvan Nederland.' (Mi) Een aantal meelezers (Fraenkel- Verkade, In 't Veld en Verdam) had wel begrip voor dit oordeel van de Jong, maar maakte krachtig bezwaar tegen gebruik van de term 'inconstitutioneel'. Verdam merkte op dat constitutioneel en inconstitutioneel moeilijke begrippen zijn, vooral in verband met staatsnoodrecht, dat 'zo vaak over de constitutie heen springt'. Hij voegde hieraan toe: , 'Het gaat hierom: de koningin weigert te tekenen omdat de illegaliteit niet
XCis gehoord. Ge vindt haar gedachte volstrekt constitutioneel [...].Hier stelt
XCge [...] de vraag: "Waarom had zij geweigerd?" En dan presteert ge het om
XCdie constitutionele weigering binnen 20 regels te herleiden tot inconstitu
XCtioneel denken. Ik vind dit niet redelijk.' (Mi) De Jong hield in de 'Memorie van Punten' staande dat hij niet te ver ging
koningin dingen had gedaan die krachtens de geldende Grondwet niet mochten en waarbij zij haar ministers had gepasseerd. De auteur toonde zich bewust van de zwaarte van het door hem geuite verwijt, maar hij meende dat de feiten waarop hij zich baseerde onomstotelijk vast stonden en dat hij daarom ook niet anders kon oordelen. Op verzoek van De Jong lichtte Verdam zijn bezwaren nog schriftelijk toe, maar de auteur handhaafde met instemming van de begeleidingsgroep de term 'inconstitutioneel'. Wel besloot hij zijn tekst op enkele ondergeschikte punten aan te passen. Aanvankelijk was De Jong van mening dat de neerslag van deze discussie aan de minister-president moest worden toegezonden, maar later besloot hij de toezending aan de minister-president te beperken tot zaken waarin nog levende leden van het koningshuis een rol hadden gespeeld. (vi)
XCVerderop noemde De Jong het optreden van de koningin opnieuw 'inconstitutioneel' in verband met het feit dat zij in het najaar van 1944 de Grote Advies Commissie der Illegaliteit gevraagd had een delegatie naar Londen te sturen om met haar van gedachten te wisselen over de kwestie van het instellen van een noodparlement. Dit was uitdrukkelijk tegen de zin van Gerbrandy geweest en buiten diens formele voorkennis. Brugmans merkte op dat het staatshoofd formeel het recht heeft bij een kabinetsformatie ieder die zij wil om advies te vragen. De Jong antwoordde echter dat het hier geen kabinetsformatie betrof; het zittende kabinet had althans zijn ontslag niet aangeboden. (Mi)Tijdens de discussie kondigde De Jong aan zich nog eens te zullen beraden op het gebruik van de gewraakte term. Dit leidde tot wijziging van een zin uit het concept-manuscript die luidde: 'dat de koningin met de uitnodiging aan de GAC inconstitutioneel heeft gehandeld, lijdt voor ons geen twijfel'. Dit laatste werd: 'dat de koningin zich met de uitnodiging aan de GAC [ ...] los heeft gemaakt van de ministeriële verantwoordelijkheid, lijdt voor ons geen twijfel."
XCDe Jong stelde in zijn tekst vervolgens de vraag waarom het kabinet wegens deze gang van zaken niet zijn ontslag had gevraagd. De belangrijkste reden was volgens de auteur dat de ministers er niet zeker van waren dat dit verzoek zou worden ingewilligd. Bovendien vreesden ze dat de koningin de formatie van een kabinet zou bevorderen dat geen enkele voeling had met de Nederlandse politieke werkelijkheid. 'Kortom: de ministers wilden de koningin tegen haar eigen autocratische
neigingen in bescherming nemen.' (Mi)Brugmans en In 't Veld tekenden opnieuw bezwaar aan. Volgens beiden trachtte Wilhelmina zo goed mogelijk op de hoogte te blijven van wat er in bezet Nederland leefde en dacht zij dat de ministers hierin onvoldoende inzicht hadden. De Jong hield echter staande dat de bezorgdheid die hij bij de ministers had gesignaleerd ook reëel bestaan had. Tijdens de discussie liet hij echter weten dat hij bij nader inzien zijn conclusie wilde herzien; volgens de definitieve tekst dienden de ministers hun ontslag niet in uit vrees , 'dat de koningin een kabinet zou doen vormen dat minder aanraking had
XCmet de Nederlandse politieke werkelijkheid, dan het zittende, en met name
XCbij de grote bondgenoten Engeland en de Verenigde Staten aanleiding zou
XCgeven tot scherpekritiek'." Ook elders in de 'Londense' gemeenschap leefden tegen het eind van de oorlog geprononceerde ideeën over de noodzaak van politieke hervormingen na de oorlog. De Jong bracht in een voetnoot in zijn conceptmanuscript gedachten ter sprake die in de staf van prins Bernhard leefden over een benoeming van de prins tot 'stadhouder'. De Jong zag dit als 'loos gepraat', voortgekomen uit een 'tekort aan democratisch besef bij enkele van de naaste medewerkers van de prins'. In 't Veld en de oD-groep vroegen zich af of dit voldoende terzake was en adviseerden de auteur deze voetnoot maar te laten vervallen. De Jong vond echter dat hij er juist aan deed de voetnoot te handhaven, ook in het licht van nadere gegevens die hij aan zijn tekst had toegevoegd. Bovendien had hij de noot uitvoerig met prins Bernhard besproken, waarbij deze had opgemerkt dat de noot op zichzelf gesproken juist was. De prins ontkende echter dat het zijn adjudant eh. H J. F. van Houten was geweest die deze gedachte het luidst had verwoord en vroeg De Jong bovendien nog duidelijker dan al was gebeurd weer te geven dat koningin Wilhelmina hiermee nooit akkoord gegaan zou zijn. (Mi)De begeleidingscommissie zag geen redenen om bij De Jong op verdere wijzigingen aan te dringen. (vi)"
XCIn de conflicten rond de terugkeer van de regering naar bevrijd Nederland heeft Burger als minister zonder portefeuille en later van Binnenlandse Zaken een hoofdrol gespeeld. Hij was een van de Londense bewindslieden die na de bevrijding van Zuid-Nederland tussen september en november 1944 met generaal Kruls, de chef-staf van het Militair Gezag, in conflict waren geraakt over de uitoefening van het gezag in
XC7 Dee! lOA, 943 (904). 8 Zie voor de betrokken voetnoot dee! rOA,
bevrijd gebied. In januari 1945 ontstond vervolgens een kabinetscrisis, toen de minister-president Burger de wacht aanzegde naar aanleiding van een radiotoespraak waarin deze nuancering en matiging bij de zuivering en internering van van collaboratie verdachte personen had bepleit. Burger maakte kritische kanttekeningen bij de hoofdstukken 8 ('Londen arriveert') en 9 ('Problemen voor het Militair Gezag') van het conceptmanuscript, waarin ook hij ten tonele werd gevoerd: , 'Al met al wordt de productie, zo respectabel als die zijn moge, een Londens
XCverhaal van: i .Iof op de koningin, 2.lof op Gerbrandy, j.Jof op Somer's BI
XCen 4.lof op het MG.Het eerste kan ik verstaan uit hoofde van het feit dat HM
XCzich niet heeft mogen verweren, met name ook niet voor de Enquêtecom
XCmissie, het tweede kan ik om psychologische redenen die ik wel eens eerder
XCheb gememoreerd", als een aberratie met een schouderophalen laten voor
XCwat het is. Het derde kan gedekt worden - met erkenning voor de grote
XCfouten van Somer, door het misbruiken van zijn dienst voor particuliere en
XCpolitieke doeleinden - met het spreekwoord dat in het land der blinden
XCeenoog koning is, maar het vierde passeert alle grenzen.' (Mi) De Jong tekende in de 'Memorie van Punten' aan: , 'Ik vind dat het op mijn weg ligt, de beoordeling door Burger van de twee
XCgenoemde hoofdstukken aan U voor te leggen. Hij heeft, naar ik aanneem,
XCeen kopie van zijn brief aan mij bewaard, maar heeft niet de behoefte gehad,
XCin deze beoordeling iets te wijzigen toen hij in latere hoofdstukken
XCgegevens aantrof waaruit hij had kunnen afleiden dat ik geenszins
XCkritiekloos sta tegenover koningin Wilhelmina, Gerbrandy, het Bureau
XCInlichtingen en generaal Kruis. In het algemeen getuigen de brieven die ik
XCvan Burger heb ontvangen (ik heb menigmaal door hem voorgestelde
XCzakelijke correcties overgenomen), van een grote verbittering over datgene
XCwat tenslotte in Londen met hem is gebeurd. In geen van zijn brieven heb ik
XCooit een spoor van zelfkritiek gevonden.' (Mi) In januari 1945 ontstond de kabinetscrisis naar aanleiding van Burgers radiorede over de zuivering. De Jong keurde de strekking en inhoud van deze rede uitdrukkelijk af omdat Burger naar zijn mening de indruk wekte
9 Burger heeft als meelezer van deel 9 De Jong een aantal reacties op concept-hoofd stukken gezonden waarin hij diens oordeel over Gerbrandy als minister-president bij herhaling veel te positief noemde, zonder overigens de psychologie van de auteur ter sprake te brengen. Burger schreefDe Jong op 28 februari 1979 over het beeld dat van Gerbrandy was geschetst: 'Het is ontworpen Mede daarom is het zo boeiend. Zo zal Gerbrandy de historie ingaan. En van mij mag ie, want de haast onvermijdelijke betrekkelijke waarde van geschiedschrijving is mij bekend. De grens tussen historie en de, aan feitelijkheden gebonden, historische roman is bereikt.'
dat de zuivering en berechting van collaborateurs beter tot een noodzakelijk minimum beperkt konden worden om ongewenste nevenverschijnselen als wilde arrestaties, valse aanklachten en ongefundeerd onderzoek te bestrij den. , 'Kortom: deze passages uit zijn toespraak waren in tegenspraak met het
XCgehele beleid dat hij zelf als minister had gevoerd; zij waren een
XCmonumentale blunder.' (Mi) Burger op zijn beurt tekende krachtig protest aan tegen De Jongs suggestie dat hij zich na zijn ontslag verbitterd had teruggetrokken. Hij vond dat hij weinig reden tot verbittering had gehad: , 'Immers zonder dat conflict, zou mijn voorland geweest zijn: met de hele
XCtroep naamloos ten onder gaan, terwijl ik nu terzelfder tijd zo nadrukkelijk
XCde aandacht op essentiële euvelen heb kunnen vestigen, op een wijze die
XCblijvend een waarschuwende rol [is] blijven spelen, zowel t.a.v.het Militair
XCGezag als t.a.v.de zuivering.' (Mi) Burger vervolgde: , 'Dat je voortgaat via spitsvondigheden het dwaze idee reliëf te geven als
XCzou ik de zuivering daarbij hebben losgelaten, verwondert mij niet.' (Mi) Hij voerde aan dat zijn waarschuwingen over het uit de hand lopen van de interneringen en de zuivering terecht waren geweest. Bovendien: zoals ook De Jong zelf indertijd had opgemerkt'? werd Burgers standpunt in het bevrijde Zuiden vrijwel algemeen gedeeld. De auteur tekende in zijn 'Memorie van Punten' aan: , 'Burger beweert dus nog steeds dat alle critici zijn toespraak verkeerd
XCbegrepen hebben. Ik heb de essentiële passages uit die toespraak in mijn
XCtekst weergegeven en u hebt zich een eigen oordeel kunnen vormen. Ik wijs
XCer op dat ik uitdrukkelijk onderstreep dat Burger zich voor de zuivering veel
XCmoeite gegeven heeft en dat hij door Gerbrandy op onbehoorlijke wijze is
XCbehandeld - ik blijf intussen van mening dat hij zich in zijn toespraak
XCbuitengewoon ongelukkig heeft uitgedrukt [...].' (Mi) De Jong stelde de vraag ter discussie of de kwalificatie 'een monumentale blunder' niet net iets te ver ging en stelde haar daarom ter discussie, te meer omdat hij de kans groot achtte dat zij na publikatie in de pers veel aandacht zou krijgen. Inderdaad vond de begeleidingsgroep de gebezigde
10 Zie voor De Jongs rapportage aan Gerbrandy naar aanleiding van de radiorede van Burger, d.d. 18 maart 1945: deel lOA, 977n. (936n.).
termen te fors, aangezien duidelijk was dat de minister iets heel anders had bedoeld dan hij in zijn toespraak had gezegd. Daarom deden de leden verschillende suggesties om dit laatste in de tekst te verduidelijken. Uiteindelijk besloot De Jong in zijn definitieve tekst tot 'een grove blunder'."
XCDe Jong spaarde ook minister-president Gerbrandy niet. Naar aanleiding van de kabinetsformatie van begin 1945 beschreef de auteur hoe Gerbrandy trachtte voor zijn nieuw te formeren kabinet na het vertrek van de socialistische ministers andere vertegenwoordigers van deze stroming te vinden. Hij benaderde diverse personen en bracht daarover aan de Vertrouwensmannen van de regering in bezet gebied een rapport uit dat naar het oordeel van De Jong in meerdere opzichten onvolledig en 'misleidend' was. Verdam tekende bezwaar aan tegen een tot twee maal toe herhalen van deze laatste term, maar De Jong hield vol dat dit gerechtvaardigd was: , 'Ik meen dat ik hiermee niet te ver ben gegaan. Gerbrandy heeft in mijn
XCleven veel betekend en ik ben mij ervan bewust dat ik een niet gering
XCverwijt tot hem richt, maar ikmeen dat voor dit verwijt reden is.' (Mi) Na discussie met de begeleidingsgroep zegde de auteur toe het tweede 'misleidend' te vervangen door 'incorrect'. (vi)
XCVoorts vroeg Manning De Jong dieper in te gaan op een van de belangrijkste beslissingen van de Nederlandse regering in Londen: het uitroepen van de spoorwegstaking in september 1944. Hij vroeg De Jong hoe het zat met het besluit van de regering om de staking niet af te gelasten toen na enkele weken bleek dat de geallieerde opmars was blijven steken en stelde ook De Jongs oordeel ter discussie dat Seyss-Inquart geen enkele noodzaak had gehad om op de spoorwegstaking te reageren zoals hij had gedaan: met een embargo op de voedselaanvoer naar W est-N ederland dat zes weken lang van kracht bleef:
XC'In de nu gekozen formuleringen rijst althans voor mij de vraag of je beide
XC"partijen" op dezelfde wijze tracht te verstaan. Billijk je de Nederlandse
XCregering niet iets te snel en wijs je het Duitse embargo-besluit niet al te vlug
XC("geen enkele noodzaak") van de hand?' (Mii) De Jong kondigde aan op de eerste vraag in een later hoofdstuk terug te zullen komen." Hij bleef inmiddels vinden dat Seyss-Inquart zonder enige noodzaak zo hard was opgetreden, aangezien de grote massa van de
XC11 Deel rOA, 975 (934). 12 Zie deel rOB, hoofdstuk 6, 'Illegaal Werk', 488-579 (428-555).
bevolking niets met het uitbreken van de staking van doen had gehad, hoewel zij ermee sympathiseerde. (Mii)
XCDe Jong ontving uitvoerige reacties op zijn behandeling van deze stof, onder meer van de voormalige leden van het college van Vertrouwensmannen W. Drees en J. van der Gaag, van de secretaris van de Vertrouwensmannen mr. J. le Poole en van het lid van de Contact Commissie J. Meijer. Vooral Van der Gaag was kritisch. Hij verzette zich er tegen dat De Jong in zijn tekst de suggestie wekte dat de Raad van Verzet (RVV) een communistisch geïnspireerde verzetsorganisatie zou zijn geweest." Van der Gaag tekende ernstig bezwaar aan tegen de passage waarin De Jong suggereerde dat koningin Wilhelmina hem niet geheel
vertrouwd zou hebben wegens vermeende communistische sympathieën." Bovendien vond hij dat er te veel aandacht was besteed aan de conflicten in de top van de illegaliteit, omdat deze volgens hem zo goed als geen betekenis hadden gehad voor het verzetswerk van alledag."
XCDe groep uit de voormalige Ordedienst zette de in deel 7 gestarte discussie met De Jong over diens beoordeling van de on voort. De leden van de groep hadden De Jongs concept-teksten ook doorgezonden aan de vroegere gewestelijk commandanten van de oo en andere betrokkenen. Dit had, aldus de auteur, geleid tot tal van wijzigingen en aanvullingen op soms belangrijke punten. In het algemeen schreef de on-commissie over deze hoofdstukken: '[hierinj is niet veel anders dan onvriendelijke kritiek op de on te lezen, veroorzaakt door het meermalen uitgaan van onjuiste premissen' (M) en: , 'Het lijkt er op dat consequent gepoogd wordt het werk van de on te
XCdepreciëren. Waarom moet steeds kritiek van derden op de 00 expliciet
XCworden vermeld? Er moet rekening mee worden gehouden dat deze
XCmensen onder zeer moeilijke omstandigheden moesten werken, zodat men
XCdeze "kritische opmerkingen" de betrokkenen niet kwalijk mag nemen. Zij
XChoren echter in een geschiedschrijving niet thuis.' (M) De oud-leden van de Ordedienst legden De Jong uit welke voorbereidingen deze illegale groep had getroffen om bij de bevrijding tijdelijk het regeringsgezag waar te nemen. Toen bleek dat de 00 deze taak niet mocht gaan uitoefenen had dit tot teleurstelling geleid, maar alle betrokkenen hadden zich loyaal achter de regering gesteld. Men voelde zich daarom gegriefd door opmerkingen van De Jong over het niet vernietigen van on-armbanden en over proclamaties van on-zijde aan de bevolking, waarvan de suggestie uit kon gaan alsof de oo toch nog rekende op een zelfstandig optreden.
XCVerder constateerde de on -groep ook een discrepantie tussen De Jongs kijk op de OD had en het oordeel van de geschiedschrijver van de Binnenlandse Strijdkrachten (waaronder de on), G. J. van Ojen." Volgens de on'ers getuigde Van OJ ens oordeel in tegenstelling tot dat van De Jong van inzicht en objectiviteit. De Jong stelde Van Ojens visie in de 'Memorie van Punten' ter discussie en citeerde haar eerst:
XC14 Zie voor de bedoelde passage deel lOB, 952-953 (913); Van der Gaag uitte dit bezwaar in een briefaan de auteur d.d. 22 oktober 1981 en De Jong antwoordde op 9 november 1981 dat hij als auteur niet vereenzelvigd mocht worden met onbillijke uitspraken van koningin Wilhelmina. 15 Brief Van der Gaag aan De Jong d.d. 5 juli 198r. 16 G. J. van Ojen, De Binnenlandse Strijdkrachten (Den Haag, 1972) 684-685.
, 'Wat men ook de OD in de jaren van verzet en daarna, o.i. niet altijd ten
XConrechte heeft ten laste gelegd, dat zij landelijk zou hebben gefaald is een
XCmening waarmede wij ons niet kunnen verenigen. [...] Dat de OD velen niet
XCsympathiek was, waardoor veel onverdiende blaam op deze organisatie
XCwerd geworpen hetgeen tot tal van moeilijkheden heeft geleid, moet voor
XCeen deel worden toegeschreven aan tendentieuze voorlichting die door niet
XCterzake deskundigen aan de Nederlandse regering te Londen werd
XCgegeven.' (M) Van Ojen stelt in zijn boek dat de regering in Londen ten gevolge van de rivaliteit binnen de illegaliteit, in het bijzonder ook door het reeds besproken conflict tussen de 00 en de Zwitserse Weg, de 00 niet juist heeft beoordeeld en daarom onvoldoende gebruik van zijn diensten heeft gemaakt. Het werk van de 00 was wel degelijk van groot belang voor de strijd tegen de bezetter en het herstel van de parlementaire democratie, aldus Van Ojen, die hieraan toevoegt dat ook Gerbrandyen Drees dit na de oorlog volmondig hadden erkend.
XCDe Jong wees de strekking van de opmerkingen van de oD-groep, die door Van Ojens betoog werd ondersteund, in haar algemeenheid af. Hij meende zelf 'met begrip' over de 00 te hebben geschreven en ook 'met een zeer duidelijke waardering' voor onderdelen van zijn werk. Hij bracht op de door de oD-groep genoemde punten enkele wijzigingen aan die zijn oordeel matigden. Wel wilde hij soms kritische opmerkingen van anderen over de 00 weergeven, zoals hij ook ten aanzien van andere organisaties gewoon was. Over de passages over de 00 in Van Ojens werk schreefhij in de'Memorie': , 'Men kan deze slechts beoordelen indien men ook kennis neemt van
XCdatgene wat zij over de LKP en de RVV schrijft. Met name de Knokploegen
XCworden naar mijn oordeel door Van Ojen onbillijk beoordeeld. De
XCsabotage-acties die de Knokploegen in de nachten van 3 op 4 en van 4 op 5
XCseptember 1944 uitvoerden (alsmede in de daaropvolgende periode tot de
XCinzet van "Market-Garden"), vormden naar mijn mening de belangrijkste
XCactie die de Nederlandse illegaliteit in de gehele bezetting op sabotage
XCgebied heeft ondernomen. Zij hebben onvoldoende effect gehad doordat
XCde Geallieerden de kracht misten om snel door te stoten, maar dat neemt
XCniet weg dat een uiterst belangrijke opdracht, door het Geallieerde
XCopperbevel gegeven, stipt op tijd is uitgevoerd in de vereiste omgeving.
XCHier kan de OD niets tegenover stellen. Ik meen voorts dat de regering zich terecht zorgen heeft gemaakt over de
XCautoritaire opvattingen van Six en ik hecht weinig waarde aan de na
XCoorlogse uitlatingen van Gerbrandyen Drees: beiden hebben de stukken
XCniet gekend waarop ik mijn algemene beoordeling
, heb gebaseerd. Natuurlijk neemt dat alles niet weg dat de 00 in de
XCbeschreven periode in sommige opzichten hoogst nuttig werk heeft
XCverricht, maar dat werk memoreer ik dan ook: werk op spionagegebied,
XCvorming van stoottroepen en actieve medewerking aan de bevrijding, zoals
XCdie zich met name in Zeeland heeft voorgedaan. Ik mag wel schrijven dat ik
XCer opzettelijk naar heb gestreefd om overal waar ik oo'ers tegenkwam die
XCiets van belang verrichtten, hun daden in de tekst te memoreren en ik ben
XCdus van mening dat ik bij het weergeven van het totale beeld en de activiteit
XCvan de 00 (niet gemakkelijk doordat verantwoorde detail-studies ontbre
XCken) de gepastebillijkheid in het oog heb gehouden.' (M)
XCDe begeleidingsgroep concludeerde hierop dat de reacties van on-zijde 'een ietwat overtrokken karakter' droegen, temeer omdat het oordeel van De Jong over de 00 duidelijk positiever was dan dat van de Parlementaire Enquête-commissie. (v)
XCHet hoofdstuk van deel lOB over de sabotage-activiteiten door de Binnenlandse Strijdkrachten heette, naar de drie belangrijkste exponenten van het gewapend verzet, 'Koot, Thijssen en Van Bijnen' en De Jong handhaafde deze titel ook na een vraag van Brugmans of deze namen de lezers wel voldoende te zeggen hadden. (Miv, viv) De Jong citeerde naar de smaak van Brugmans een aantal fragmenten uit brieven van de LKP-voorman J. A. van Bijnen te uitvoerig. De Jong bestreed dat hij te veel van het goede had geboden, want de brieven gaven naar zijn mening een treffend beeld van Van Bijnens gemoedstoestand onder de zware druk waaronder hij moest opereren. De auteur noemde het ookjammer dat hij niet over meer van zulk materiaal had kunnen beschikken om ook andere verzetsleiders beter te kunnen karakteriseren. De samenvoeging van het gewapend verzet onder de noemer Binnenlandse Strijdkrachten was gepaard gegaan met diepgaande conflicten. Drees, indertijd lid van de Contact-Commissie der Illegaliteit, schreefDe Jong triest gestemd te zijn bij de herinnering aan deze tegenstellingen. Hij vroeg de auteur de felste correspondentie niet volledig af te drukken, maar de inhoud slechts zakelijk weer te geven om te voorkomen dat het nageslacht een verkeerd beeld van sommige verzetsleiders zou krijgen. De Jong voerde hiertegen aan: 'Juist die brieven maken de motieven duidelijk die het handelen van de betrokkene bepaalden.' (Miv) Tijdens de discussie steunden diverse meelezers de auteur: Van Winter en Van der Leeuw merkten op dat vooral de figuur van J. Thijssen zo beter uit de verf was gekomen en naar De Jong meedeelde had ook Thijssens weduwe positief gereageerd. (viv)
XCDe oo-groep zond De Jong naar aanleiding van dit hoofdstuk een aantalopmerkingen, met daaraan de algemene kritiek toegevoegd dat De
Jong onvoldoende duidelijk maakte hoe de ODdoor 'Londen' stiefmoederlijk was behandeld en daarom over onvoldoende radioapparatuur en wapens kon beschikken. Inmiddels zou bij de lezers de indruk worden gewekt dat de OD nauwelijks iets in het verzet te betekenen had gehad, aldus Six cum suis. (Miv) De Jong ontkende opnieuw dat hij ernaar had gestreefd de Ordedienst in een slecht daglicht te plaatsen; hij merkte op dat de oD-groep nogal eens de neiging vertoonde opinies van derden die de auteur citeerde ook aan hemzelf toe te schrijven. (Miv) De Jong nam overigens vele door de oD-groep voorgestelde zakelijke correcties over; er bleef één punt van kritiek dat hij van de hand wees.
XCHet ging om de weigering van de regering in Londen de OD in een periode van bestuurlijk vacuüm bij de bevrijding te belasten met het waarnemen van het regeringsgezag. Dit zou bij de burgerlijke overheid komen, onder leiding van het College van Vertrouwensmannen. De dag vóór 'Dolle Dinsdag' (5 september 1944) bereikte de chef-staf van de OD, Six, met de Vertrouwensmannen overeenstemming over samenwerking en onderschikking van de ODaan hun gezag. Niettemin bleef hij, aldus De Jong, toch rekening houden met de mogelijkheid van zelfstandig optreden van de ODals er onverwacht een noodtoestand zou ontstaan. Als het civiele bestuur in zo'n situatie onvoldoende kon optreden, dan wilde Six niet uitsluiten dat de ODtijdelijk toch een vorm van militair gezag zou uitoefenen. De Jong vond dat de instructie van Six aan de gewestelijke commandanten van 28 september 1944, waarin deze gedachte was vervat, 'dwars tegen het regeringsbeleid in' ging. (Miv) Zowel Brugmans als de on-Commissie was het hiermee niet eens. Zij wezen erop dat Six hier uitdrukkelijk alleen op een noodtoestand had gedoeld en vroegen De Jong of de on-commandanten in zo'n geval de zaak dan maar in het honderd hadden moeten laten lopen. (Miv)De auteur antwoordde dat Six naar zijn oordeel altijd een eigen beleid had gevoerd, terwijl de regering sinds begin 1944 duidelijk had gemaakt dat iedere zelfstandige gezagsuitoefening door de OD uit den boze zou zijn. Het regeringsstandpunt in dezen was duidelijk, aldus De Jong, en als Six correct had gehandeld dan had hij de regering vooraf om toestemming gevraagd om een passage van deze strekking in zijn instructie op te nemen. (Miv)
XCBrugmans handhaafde in de begeleidingsgroep zijn kritiek op dit oordeel van de auteur, hierin gesteund door Manning. Verdam daarentegen merkte op dat alle instructies uit Londen juist van het bestaan van een noodtoestand uitgingen. Daarom ging Six' instructie wel degelijk dwars tegen de opvattingen van de regering in. (viv) De Jong zegde toe over de
zijn definitieve tekst schreef hij dat Six in het rondschrijven van 28 september 1944 'toch weer verder ging dan de regering wenste'."
XCNiet alleen de militaire maar ook de politieke samenbundeling van de illegaliteit leidde tot hevige controversen in bezet Nederland. In juni 1944 deed koningin Wilhelmina namens de regering een dringend beroep op de Nederlandse verzetsbeweging om de krachten te bundelen. Het lag in de bedoeling uit haar midden een vertegenwoordigend orgaan te vormen dat na de bevrijding, zolang er nog geen volwaardig parlement functioneerde, de Kroon van advies kon dienen. Dit verzoek, neergelegd in een telegram van 8 juni 1944, leidde tot het instellen van een Grote Advies Commissie der Illegaliteit (GAC) waarin de landelijk opererende verzetsgroepen waren vertegenwoordigd. Tijdens de bezetting werd het werk van de GAC in feite gedaan door een uit vijf personen bestaande Contact-Commissie. Om tot een representatieve samenstelling van dit orgaan te komen werd de GAC naar politieke binding onderverdeeld in een Iinker-, een rechter- en een middensectie. Elk van de drie secties wees een vertegenwoordiger in de Contact-Commissie aan, terwijl twee niet-politiek gebonden leden hieraan werden toegevoegd.
XCIn het najaar van 1944 verzocht de koningin de Contact-Commissie een delegatie naar Londen te sturen om haar in te lichten over de politieke standpunten die in de illegaliteit leefden. Na consultaties over dit verzoek moest de Contact-Commissie echter al spoedig coneluderen dat de drie secties het niet eens konden worden over een gezamenlijke reactie. De middenen de rechtersectie voelden er weinig of niets voor dat de illegaliteit een bij uitstek politieke taak als het adviseren van het staatshoofd op zich zou nemen, terwijl de linkersectie meende dat dit juist van groot belang was met het oog op de wederopbouw van het nieuwe, naoorlogse Nederland. Namens deze laatste richting schreef Vrij'Neder land-voorman Van Randwijk de Contact-Commissie een uitvoerige brief, in de woorden van De Jong 'een belangrijk en bewogen stuk'."
XCIn 't Veld reageerde sceptisch op de uitvoerige wijze waarop de auteur deze brief citeerde. De strekking liet zich volgens deze criticus gemakkelijk kort samenvatten. De essentie was immers dat de oorlog door 'links' werd beschouwd als een gevolg van het falen van de vooroorlogse demoeratie en dat na de bevrijding het roer om moest: de illegaliteit zou in het nieuwe Nederland een voorhoede-rol moeten spelen, er moest een heel andere sociale en economische politiek worden gevoerd en aan de
XC17 Deel lOB, 603 (57 8). IS Deel lOB,
koloniale relatie met Indonesië moest een einde komen. In 't Veld vond dat door het uitgebreide citeren de linkersectie te veel politiek gewicht werd toegekend. De Jong bracht hier tegenin dat dit het enige stuk was waarin de opvattingen van de linkersectie van de illegaliteit duidelijk uiteen waren gezet. Hij noemde het onjuist zo'n 'fundamenteel getuigenis' niet uitgebreid te citeren. (MV) Tijdens de discussie in de begeleidingscommissie steunde Van der Leeuw de opvatting van In 't Veld, maar De Jong bleef bij de zijne en voegde hieraan toe dat als hij over soortgelijke beschouwingen van de andere secties had beschikt, hij ze ook geciteerd zou hebben. (vv)
XCEen heet hangijzer in de geschiedenis van de illegaliteit is de vraag geweest of de Vertrouwensmannen van de regering er in de laatste fase van de bezetting goed aan hebben gedaan met Rijkscommissaris SeyssInquart in onderhandeling te treden over een gedeeltelijke wapenstilstand om bezet West-Nederland te sparen en voedseldroppings door de geallieerden ten behoeve van de hongerende bevolking mogelijk te maken. De Jong beschreef het onderhandelingsproces minutieus en liet ook duidelijk uitkomen welke krachtige bezwaren de verzetsbeweging koesterde tegen deze onderhandelingen met de vijand in het zicht van de overwinning." De Jong kwam, alles afwegend, tot het oordeel dat ondanks de nadelen de Vertrouwensmannen en ook de commandant van de BS, Koot, wijs hadden gehandeld door deze onderhandelingen aan te gaan.?"]. Zwaan, medewerker van het RIOD en tijdens de bezetting lid van de BS in de Wieringermeer, hekelde in zijn reactie de houding van de Vertrouwensmannen in deze zaak en wees er ook op dat zijns inziens de verzetsbeweging door hun toedoen aan politieke invloed had ingeboet: , 'U zult begrijpen dat deze conclusie mij als medespeler in het drama van
XCtoen opnieuw heeft geërgerd en opgewonden. Ik weet dat de discussie over
XCdeze zaak reeds lang is uitgewoed. De strijd is gestreden en de politici in
XCLonden en het bezette Nederlandse gebied hebben de strijd gewonnen. De
XCillegaliteit heeft verloren, ook in de publieke opinie, maar dat wil niet
XCzeggen dat de opinie van, zover ik kan nagaan en destijds heb opgemerkt, de
XCmeeste, zo niet alle, illegale werkers toentertijd, als zouden de politici en de
XCmilitairen buiten bezet gebied en daar binnen de idealen en principes van
XCde gezamenlijke illegaliteit hebben verraden en aan hun laarsgelapt, onjuist
XCis. Het kleine kwaad, collaboratie om bestwil, dat door zoveel hoge
XCambtenaren,journalisten en politieke leiders gedurende de bezetting steeds
XCwerd gekozen, was in strijd en bleef dat met de geest van de illegaliteit. [...]
XC19 Deel r oa, 1319-1331 (1268-1280). 20 Deel rOB, 1381-1382
Het is vooral de houding van de Vertrouwensmannen in de laatste
XCweken van de oorlog en de bezetting geweest, die duizenden illegale
XCwerkers elk vertrouwen in de toekomst en hun toekomstige regeerders
XCvoor de rest van hun leven heeft ontnomen. En dat is, gezien hun idealisme
XCen inzet gedurende al die donkere jaren van de oorlog, onverdiend
XCgeweest, onverschillig de resultaten van dat verzet, die, ik erken het, weinig
XCspectaculair zijn geweest. Men had wat meer fijngevoeligheid en wat
XCminder arrogantie ten toon kunnen spreiden. Conclusie: de mentaliteit van de heren Vertrouwensmannen deugde
XCmijns inziens niet. Ze handelden elitair en arrogant en weinig tactvol ten
XCopzichte van de illegaliteit. Ik vind dat dat ook wel eens vermeld had mogen
XCworden.' (xrvi) De Jong antwoordde Zwaan in een persoonlijke brief dat hij alle begrip had voor diens standpunt, maar dat het betoog hem beslist niet had overtuigd. Wel was hij het met hem eens dat de illegale werkers na de bevrijding in veelopzichten niet de plaats hadden gekregen die hun toekwam; hierop wilde hij in deel 12 terugkomen. (Mvi) Tijdens de discussie kwamen er geen nieuwe gezichtspunten naar voren, behalve dat Manning concludeerde dat de gevoelens van Zwaan door velen gedeeld werden.
XCDe Jong wijdde in deel lOA een compleet hoofdstuk aan 'Dolle Dinsdag', de vijfde september 1944, de dag waarop de val van Duitsland een feit leek en de bevolking zich op veel plaatsen in Nederland gedroeg alsof de bezetter al was verdwenen. Klein noemde dit een knap hoofdstuk, maar vroeg de auteur ofhij niet te veel de indruk wekte alsof de berichtgeving van Radio Oranje de bekende jubelstemming had veroorzaakt: , 'Hoe ik je beschrijving van het gebeuren ook waardeer, een analytische
XCverklaring van desnoods sociaal-psychologische aard mis ik. Wat er op
XCDolle Dinsdag is gebeurd, is tenslotte niet iets unieks in de geschiedenis.
XCDergelijke - aan paniek rakende - massareactieszijn vaker voorgekomen.'
XC(M) De Jong bleef echter van mening dat de gebeurtenissen op Dolle Dinsdag in direct verband stonden met de berichtgeving van de Londense radio: , 'Ik weet niet wat zich op 5 september' 44 in bezet gebied zou hebben
XCafgespeeld, als niet Gerbrandy op 4 september bekend had gemaakt dat de
XCGeallieerden de Nederlandse grens hadden overschreden en als daar niet
XClater op de avond aan was toegevoegd dat Breda was bevrijd - de
XClosgemaakt van die twee berichten. Zij vormden "groet nieuws".' (M) Wat betreft de verklaring die Klein wilde: De Jong meende dat de zaak nogal eenvoudig lag: 'men haakte naar de bevrijding en men nam aan dat die bevrijding ophanden was.'
XCBrugmans kwam terug op een punt dat hij ook naar aanleiding van deel 7 aan de orde had gesteld, namelijk de vraag naar de ontwikkeling van het dagelijks leven gedurende de bezetting, vooralook op sociaal-economisch terrein: , 'Allerlei vragen komen op die geen antwoord vinden in de tekst. Hoe stond
XCde arbeidende klasse er voor? Was er veel werkloosheid en hoe ging de
XCondersteuning van werklozen ?Werden de belastingen als vóór 1940 geïnd
XCen wat brachten zij op? Hoe zag het staatsbudget er eigenlijk uit? Waren er
XCtekorten en, zo ja, hoe werden die gefinancierd> Hoe was de gestie van de
XCNederlandse Bank ten opzichte van het prijsniveau?' (M) De Jong antwoordde dat hij de vragen die Brugmans stelde impliciet of expliciet had beantwoord in het lange hoofdstuk 'Verarmend Nederland' in deel 7, terwijl hij in de betrokken paragraaf van deel IOA 21 slechts de meest essentiële zaken opnieuw had weergegeven. (M)
XCIn de nachtvan 30 september op loktober I 944legde een groep BS 'ers in de omgeving van Putten een hinderlaag voor een Duitse vrachtauto; er ontstond een schietpartij waarbij een Duitser sneuvelde. Dit was de aanleiding tot de bekende represaille op de inwoners van het dorp Putten. De Jong vond dit soort overvallen van verzetszijde op zichzelf niet onverantwoord maar noemde de uitvoering in dit geval 'hoogst ongelukkig'. Manning en Haas vonden deze kwalificatie te mild: de aanslag noemden zij willekeurig en de uitvoering ondeskundig. De Jong antwoordde dat hij het begrip 'willekeurig' niet zou willen gebruiken omdat de actie was voortgekomen uit een algemene instructie. Willekeurig waren volgens hem alleen het punt en het tijdstip waarop de aanval werd uitgevoerd. Op een opmerking van Haas dat men op een felle Duitse reactie had moeten rekenen schreef De Jong dat dit voor hem niet vaststond. Bovendien merkte de auteur op dat hij in het algemeen terughoudendheid wilde betrachten in het uiten van kritiek op daden van illegale werkers. Ook de uitvoerders van de overval bij Putten waagden iets terwille van de goede zaak, aldus De Jong, terwijl de overgrote meerderheid van de Nederlanders passief bleef. (Mii) In de begeleidings
XC21 Deel lOA, 'Dagelijks leven/Duitse druk', 60-80
commissie volgde een korte discussie, waarin de meningen verdeeld waren en bleven en De Jong concludeerde dat hij de tekst niet zou wijzigen. (vii)
XC'Nederland wordt leeggeroofd', luidt de titel van de paragraaf uit deel lOB waarin wordt beschreven hoe de bezetter in het najaar van 1944 op grote schaal zeer uiteenlopende goederen, van schaatsen tot machines voor de zware industrie en van vee tot textielwagons vorderde. De Jong stelde zichzelf in het concept-manuscript de vraag of dit alles als 'roof mocht worden betiteld: , 'Wij menen van weL Bij het zich toeëigenen en wegslepen van goederen uit
XCNederlands bezit, kunnen wel veelal vorderingsbewijzen afgegeven zijn,
XCzoals bij de vordering van dekens en kledingstukken het geval was, maar dat
XCbetekende niet anders dan dat de oorspronkelijke eigenaren een papier van
XChoogst twijfelachtige waarde in handen kregen; [... J Vorderingsbewijzen en
XCbankbiljetten waren papier - papier waarmee men bleef zitten, nadat men
XCde geroofde goederen was kwijtgeraakt.' (Mii) Brugmans vond het echter veel te ver gaan om het inpikken op grond van vorderingsbewijzen als roof te beschouwen omdat onzeker bleef of ze ook gehonoreerd konden worden. Bovendien: , 'Betaling in geld blijk je ook als roof te beschouwen, omdat het geld zijn
XCwaarde wel zou verliezen. [... J Ja, alle inflatie is goedbeschouwd roof en dan
XCmoet onze tegenwoordige regering als een roversbende worden
XCbeschouwd.' (Mii) De Jong meende in de 'Memorie van Punten' dat hij in zijn tekst voldoende duidelijk had gemaakt waarom hij een wat ruimere inhoud dan gebruikelijk aan 'roof had gegeven. Tijdens de discussie hield Brugmans echter met hulp van Klein staande dat in tijd van oorlog het internationaal recht nu eenmaal allerlei rekwisities toestaat; daarom vond hij het in dit geval niet geoorloofd 'roof als algemene typering te gebruiken. De Jong beloofde in zijn tekst meer op het element van vordering te zullen wijzen. (vii)
XCHoofdstuk 3 van deel lIB ging over de hongerwinter van 1944-1945. Kleins kritiek was dat dit hoofdstuk 'sterk impressionistisch' was: het bestond zijns inziens uit een opsomming van voorbeelden en bevatte niet de , 'duidelijke centrale probleemstelling die in dit hoofdstuk toch erg voor de
XChand zou hebben gelegen: de maatschappelijke ontwrichting. Waardoor
XCwordt deze veroorzaakt, waaruit bestaat zij, wat waren de gevolgen, hoe
XCwerd zij bestreden, waarom mislukte dat. Deze vragen worden nu volstrekt
, impliciet gelaten - ze zitten er wel degelijk in natuurlijk - en het hoofdstuk
XCblijft daardoor naar mijn oordeel rommelig en onoverzichtelijk, waarbij de
XCgegeven voorbeelden - en niet het betoog - het beeld moeten geven.'(Mii) De Jong stemde ermee in dat het relaas over de hongerwinter sterk impressionistisch genoemd kon worden; eigenlijk kwam het onderwerp in aanmerking voor een afzonderlijke monografie. Zo'n boek, waarop hij zijn hoofdstuk graag had gebaseerd, was er echter niet. , 'Ik heb in dit hoofdstuk niet anders kunnen doen dan mijn gebruikelijke
XCwerkwijze volgen, d.w.z. de gegevens die ik bij mijn onderzoek ben
XCtegengekomen, in een zo zinvol mogelijk verband te plaatsen.' (Mii) Verder betwistte de auteur Kleins opmerking dat in dit hoofdstuk geen lijn zou steken; hij noemde het niet bezwaarlijk dat deze vooral impliciet naar voren kwam. Verder ging De Jong in op de problemen die hij bij de geschiedschrijving van de hongerwinter ondervonden had en besloot: , 'Ja, er zit tegenstrijdigheid in mijn beeld - maar daar wijs ik uitdrukkelijk
XCop. De rantsoenen, niet eens steeds beschikbaar, daalden tot 340 cal. per dag
XCen toch leed van de stedelingen in de hongerprovincies maar één op de
XCvijftien aan de hongerziekte en zijn er op een groep van 3 V2 miljoen
XCpersonen slechts ruim 22 000 doden geweest. Conclusie (niemand heeft
XCdaar ooit op gewezen): de bedrijfshulp en de hongertochten zijn van vitale
XCbetekenis geweest. Ik vertrouw dat dit voldoende duidelijk is uitgekomen.'
XC(Mii) In het hoofdstuk over de hongerwinter signaleerde de auteur het verschijnsel dat er globaal gesproken ook een zekere sociale differentiatie optrad, waarbij de beter gesitueerden er minder goed in slaagden het hoofd boven water te houden dan degenen die het nooit breed hadden gehad. Die laatsten waren immers gewend aan een harde strijd om het bestaan en hadden er ook minder bezwaren tegen om als zij over enig extra geld beschikten dit te gebruiken om in de zwarte handellevensmiddelen te kopen, aldus De Jong. Bovendien was in 'arbeiderskringen' het onderling hulpbetoon groter dan bij andere standen. Klein vroeg zich af of deze stellingen wel steekhoudend waren, temeer daar De Jong zich op een specifiek rapport uit één gemeente (Heemstede) baseerde: 'Het lijkt me allemaal erg op mythe en vooroordelen te berusten. Geen beste generalisatie' - waaraan deze criticus meteen toevoegde dat hij het tegendeelook niet kon bewijzen. (Mii) De Jong antwoordde dat het geval van Heemstede niets met mythe en vooroordelen van doen had, maar met een duidelijke en goed beargumenteerde situatieschets. Hij wees op een soortgelijk verslag uit de Amsterdamse Jordaan en stelde in zijn 'Memorie van Punten' de vraag:
, 'Wat is er implausibel aan het geschetste verschil? Het heeft zich ook in de
XCconcentratiekampen voorgedaan: wie de hardste strijd om het bestaan
XCachter de rug had, kon zich het beste handhaven. Ik erken dat ik voor de
XCalgemene factor die ik aanstip, maar heel weinig bewijsmateriaal heb, maar
XCgeldt dit niet vaker juist voor de algemene factoren die, doordat zij zo
XCalgemeen zijn, niet vastgelegd worden? Ik heb er geen enkel bezwaar tegen
XCom te "extrapoleren" en meen dat ik in dit geval niet te ver ben gegaan.'
XC(Mii) De begeleidingscommissie wijdde een levendig debat aan dit probleem, maar dit leidde niet tot wijziging van de tekst. Naar aanleiding van de opmerkingen van Klein over de constructie van het hoofdstuk over de hongerwinter zegde De Jong toe de structuur van het geheel in zijn inleidende alinea bij het hoofdstuk" te zullen verduidelijken. (vii)
XCNa 'Dolle Dinsdag' en de daarop volgende geallieerde opmars vluchtten tienduizenden xss'ers met hun gezinnen naar Duitsland, waar ongeveer 20 000 mensen bij Lüneburg in grote verzamelkampen werden ondergebracht. De Jong beschreef de ongemakkelijke toestand in deze kampen uitvoerig, te uitvoerig naar de smaak van Brugmans en In 't Veld en te veel gelardeerd met citaten. De Jong wenste echter zijn tekst te handhaven: , 'Men dient [...] in het oog te houden dat het hier de lotgevallen betreft van
XCeen niet zo kleine groep: misschien omstreeks 20 000 Nederlanders. Ik
XCvind dat deze groep er recht op heeft dat datgene wat zij doorstond, in mijn
XCwerk adequaat wordt uitgebeeld - ik zou het niet juist vinden wanneer zij
XCde indruk kreeg, met een enkele samenvatting te worden afgescheept.'
XC(Miii) De meningen waren ook in de begeleidingsgroep verdeeld en De Jong handhaafde zijn tekst. Vervolgens vroegen enkele meelezers de auteur waarom hij zo uitvoerig schreef over de martelingen door de Duitse SD en het executeren van zogenaamde Todeskandidaten. Mevr. Groeneveld schreef dat de betrokken passages naar haar smaak veel te lang waren: 'Hoe treffend vaak ook, wat in die citaten staat maakt op den duur geen indruk meer. De aandacht verslapt, temeer omdat ze vaak nog op hetzelfde neerkomen ook.' (Miii) De Jong betoogde dat het zijns inziens van groot belang was aan deze zaken, hoe weerzinwekkend ook, veel aandacht te besteden, onder meer omdat ze een belangrijk onderwerp in de naoorlogse bijzondere rechtspleging waren geweest. Hij was het met zijn critici eens dat hij uitvoerig was geweest, maar vond dat niet storend.
XC22 Zie deel lOB, 163-164 (156-157).
XCDeel lOB bevatte een passage die bij publikatie in de pers opzien zou baren: hierin stelde De Jong vast dat R. Zwolsman, in later jaren een bekend zakenman, een bonafide illegale werker was geweest en niet de collaborerende avonturier die sommigen wel in hem gezien hadden." Na de bezetting had betrokkene, aldus De Jong, ten onrechte voor het Haagse Bijzonder Gerechtshof terecht moeten staan wegens hulpverlening aan de vijand - waarvoor hem overigens geen straf werd opgelegd. In de laatste oorlogswinter had hij namelijk enige keren als verbindingsman tussen de Haagse illegaliteit en de sn gefungeerd en deze had hem enige concessies gedaan in ruil voor het uitleveren van een na Dolle Dinsdag gedeserteerde sn-agent. Zwolsman had tijdens de bezetting als handelaar in onroerend goed aanzienlijke (zwarte) winsten gemaakt, waarmee hij illegaal werk financierde, maar ook feesten en drinkgelagen die zijn reputatie niet ten goede waren gekomen. In 1950 werd hem echter een onderscheiding wegens moedige en beleidvolle daden in de strijd tegen de vijand verleend en De Jongs slotconclusie luidde in de concept-tekst: , 'Zwolsmans persoonlijkheid en wijze van optreden buiten beschouwing
XClatend, menen wij dat die onderscheiding hem op grond van de grote
XCrisico's welke hij heeft gelopen, terecht is verleend.' (Miii) Brugmans en Haas vroegen zich af waarom Zwolsmans activiteiten zoveel aandacht moesten krijgen en vooral de verhalen over de slemppartijen die hij aanrichtte vonden zij weinig terzake. (Miii)
XCOok twee oud-illegale werkers hadden kritiek op de concept-tekst van De J ong." Het waren dr. W. F. Noordhoek Hegt en drs. E. P. Wellenstein, beiden te Den Haag, die in overleg met respectievelijk het Medisch Contact en het Nationaal Comité hadden deelgenomen aan het overleg met de Haagse so over een mogelijke vermindering van Duitse represailles in ruil voor disciplinering van de illegaliteit. Zij lazen in de tekst de suggestie dat zij niets hadden bereikt en zich bovendien onwaardig hadden opgesteld door met beruchte Duitsers een gemoedelijk onder-onsje te hebben en daarbij drank en rookwaar van hen te accepteren. Deze aan een naoorlogs politieverhoor van de sr--chef ]. Schreieder ontleende sfeertekening werd door Wellenstein en N oordJ.van het College van Vertrouwensmannen die als meelezer fungeerde, om commentaar op het manuscript
23 Deel lOB, 437 (4 I 6-4 I 7)· 24 Zij waren met instemming van De Jong door mr. le Poole, de voormalig secretaris
hoek Hegt van de hand gewezen, met nadere bijzonderheden over het verloop en de toon van de gevoerde gesprekken. Beiden voelden zich eveneens gegriefd dat de auteur hen niet eerder had geraadpleegd om Schreieders verhaal, waarin zij manifeste onjuistheden en lacunes konden aanwijzen, te verifiëren, 'Ik ben noch voor mijn plezier, noch met een licht hart naar dat sri-hoofdkwartier gegaan, dat ik al in de eerste maanden van 1942 als "Hdjtling" van binnen had leren kennen', schreefWellenstein De jong."
XCDe Jong kwam Wellenstein en Noordhoek Hegt door het aan brengen van ingrijpende wijzigingen tegemoet. Toch bleef naar hun smaak de onjuiste indruk nog steeds in de definitieve tekst" aanwezig. Met de begeleidingscommissie debatteerde de auteur uitvoerig over de passages over Zwolsman. Ieder was het erover eens dat de bewuste passage niet eerst aan Zwolsman behoefde te worden voorgelegd; wel zou hij kort voor verschijning van het deel de tekst toegezonden krijgen. Enkele leden adviseerden de auteur de zojuist geciteerde slotzin weg te laten. (viii) In de defmitieve redactie schreef De Jong dat erover te twisten viel of Zwolsmans daden zo beleidvol waren geweest als was gesteld bij het verlenen van zijn onderscheiding, maar naar zijn mening was het woord 'moedig' terecht gebruikt. 'In tegenstelling tot vele anderen heeft Zwolsman in de bezettingsjaren herhaaldelijk zijn leven in de waagschaal gesteld'." De hoofdpersoon in deze kleine affaire liet De Jong na verschijning van het boek weten 'uiterst dankbaar' voor diens weergave te zijn.28
25 Brief E. P. Wellenstein aan 1. de Jong, 29 oktober 1981. 26 Deel lOB, 430-434 (410-414). 27 Zie voor de 'zaak-Zwolsman' deel lOB, 418-437 (399-417). 28 Brief Zwolsman aan De Jong, 11-12-1981.
XCOp 9 december 1980 verschenen de eerste en tweede band van het viertal boeken, die te zamen deel 10 van De Jongs seriewerk vormen en die een historische beschrijving bevatten van het laatste oorlogsjaar. De pers wijdde aandacht aan de Slag om Arnhem en aan het verraad van de geallieerde operatieplannen door Chris Lindemans, alias King Kong, aan de Duitse legerleiding. Andere onderwerpen van de beide delen lOA, die in publikaties naar voren werden gehaald, waren de paniek onder xss'ers over de snelle opmars van de geallieerden, hun opwinding op Dolle Dinsdag (dinsdag 5 september 1944), alsmede de problemen bij de overgang van bezetting naar bevrijding in het zuiden - met name de conflicten tussen het Militair Gezag en enkele ministers - en de chaos bij arrestaties van collaborateurs. In de media kon men voorts een echo horen van de affaire-Van 't Sant, die ruim eenjaar tevoren bij het verschijnen van het negende deel al voor beroering had gezorgd.'
XCIn vergelijking met de beraadslagingen van de begeleidingscommissie valt het op dat de pers meer aandacht besteedde aan krijgshistorische aspecten van de Slag om Arnhem; de commissieleden daarentegen discussieerden meer over de constitutionele aspecten van de maatregelen bij gelegenheid van de terugkeer van de regering. 2.
XCDe Amsterdamse krant Het Parool wijdde op 27 maart 198 I in zijn boekenbijlage aandacht aan de totstandkoming van en de kritiek op De Jongs seriewerk. Dat gebeurde onder andere in een vraaggesprek met de voorzitter van het bestuur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Manning, en met het bestuurslid Klein. Onder de kop 'RIOD niet gebaat bij rellen' lieten de verslaggeefsters Mary Ann Lindo en Leonoor Wagenaar hen aan het woord:
1 Zie hiervoor: 'Reacties en recensies', deel 9, 607-630.
, 'Als wij hem (Manning) vragen naar zijn wetenschappelijk oordeelover het
XCwerk van De Jong houdt hij zich op de vlakte. "Ach, je kunt natuurlijk bij
XCelk historisch onderzoek zeggen: Ik had het anders gedaan, een andere
XCbenadering gekozen voor het onderwerp. Je zou hem bij voorbeeld kunnen
XCverwijten dat hij te weinig aandacht heeft geschonken aan de internationale
XCsituatie of juist te veel, maar dat blijft voor rekening en dus voor
XCverantwoording van de auteur. Als vakhistoricus onthoud ik me verder
XCechter van openbare kritiek. Ik ben voorzitter van het bestuur en wil als
XCzodanig niet gebonden worden aan uitspraken die ik als historicus zou
XCkunnen maken. Daarbij is het werk op het instituut niet gebaat bij herrie of
XCrellen."[ ...] Werkt hetfeit dat De Jong kritiek op zijn werk naast zich neer kan leggen en ook
XClegt, op de lange duurfrustrerend? Prof. Manning: "Nee, integendeel, een onderzoeker behoort vrij te zijn
XCin zijn werk en hoeft zich door niemand iets te laten voorschrijven, zeker
XCwaar het gaat om interpretatie, Het zou een slechte zaak zijn wanneer
XCvakgenoten je verbieden om naar eigen inzicht te werken. Geschiedenis is
XCnu eenmaal geen natuurkunde, het gaat niet om een opsomming van feiten,
XCmaar om een selectie en een interpretatie daarvan. Bovendien, kritiek op de totale aanpak is nu zinloos, iets wat eenmaal in
XCbeweging is kan jeniet meer wezenlijk veranderen. Na het versehij nen van
XCde eerste delen kan je moeilijk van De Jong eisen dat hij een heel andere
XCkoers gaat volgen. Ik wist waaraan ik begon toen ik er rond 1970 als
XCbestuurslid in stapte. Ik zie de bijeenkomsten van de commissie als een
XCregelmatige kritische bespreking. De commissie is meer dan een klankbord.
XCVooral door de wijze waarop De Jong deze besprekingen voorbereidt,
XCkrijgen de commissieleden een grote betrokkenheid." Prof. Klein: "De eerste jaren trok ik nog wel fel van leer tegen steeds
XCterugkerende euvelen. Met name De Jongs wijze van slechte behandeling
XCvan de bronnen staat mij niet aan, maar met die kritiek ben ik gestopt. Ach,
XCik draag geen verantwoordelijkheid voor de inhoud. Ik zie de begeleidings
XCcommissie als een klankbord voor de schrijver, meer niet. Bij het doorlezen
XCvan de manuscripten laat ik dus een heleboel liggen en richt me
XChoofdzakelijk op die détails waar nog over te praten valt. Het is niet zo dat we hem sparen in onze kritiek, maar je komt niet
XCtelkens met dezelfde vruchteloze boodschap. Wij zitten daar niet om onze
XChistorisch-wetenschappelijke visie te verdedigen maar om De Jong de
XCgelegenheid te geven zijn werk te toetsen. Het is bijvoorbeeld wezenlijk
XCander werk dan dat van een promotor. Als iemand bij mij promoveert ben ik
XCmede-verantwoordelijk voor de dissertatie, dan kijkje heel anders naar de
XCmethode van onderzoek en naar het eindresultaat." De bronvermelding van De Jong is inderdaad gebrekkig. Maar dat de
XCmeeste wetenschappers op een zorgvuldige annotatie hameren is niet louter
XCvanuit een nauwkeurigheidsdrift. Een verantwoorde bronvermelding kan
, de lezer een inzicht verschaffen in de door de auteur geselecteerde feiten.
XCWelk feitenmateriaal wordt intensief gebruikt en welk niet? Bovendien is
XCde lezer, wanneer hij de bronnen kan achterhalen, in staat om zelf te
XCbeoordelen of ze correct zijn geciteerd, of ze zo betrouwbaar zijn als de
XCauteur wel meende en tenslotte hoe de schrijver die bronnen verder ge
XCinterpreteerd heeft. Prof. Klein: "Dat is in de regel juist, hoewel in dit geval beslist niet alle
XCbronnen voor het publiek toegankelijk zijn. Strafrechtelijke dossiers bij
XCvoorbeeld vallen onder justitie en zijn niet voor iedereen ter inzage.
XCBehalve voor de onderzoekscommissie, maar het zou voor ons geen doen
XCzijn om al die bronnen te checken. En dat is onze taak ook niet. Bij een zo
XComvangrijk werk moet je gewoon vertrouwen hebben in de integriteit van
XCde auteur. Ja, ik had toch een adequatere bronvermelding willen zien, maar De
XCJong zegt daarover alleen dat hij me misschien wel gelijk wil geven, maar
XCdat hem simpelweg de tijd ontbreekt. Let wel, hij is een zeer goed
XCwetenschapsman, die bij eerdere publicaties zijn annotatie wel degelijk
XCgoed verzorgde. En het is beslist niet zo dat hij bronnen zou verzwijgen uit
XCangst dat we hem op opzettelijke onzorgvuldigheden zouden betrappen.
XCIntegendeel, hij geeft ons de fiches, waarop hij zijn aantekeningen heeft
XCgenoteerd graag ter inzage. Maar hij heeft gewoon geen tijd om die
XCaantekeningen te verwerken tot een volledig noten-apparaat. We blijven
XCover de juistheid van deze aanpak van mening verschillen, maar basta.'"
XCVan Klein drukte het dagblad op diezelfde dag ook een artikel af onder de kop: 'Lau de Jong of het orakel spreekt'. , 'Men mag wel zeggen, dat het verschijnsel 'Lau de Jong' de laatste kwart
XCeeuw niet onopgemerkt aan de Nederlandse samenleving is voorbijgegaan.
XCBij tal van gelegenheden heeft hij de openbare mening in beroering gestort;
XCboosheid, afkeuring, felle kritiek, instemming en applaus werden zijn deel;
XCemoties en hartstochten riep hij op. Nu eens was hij de stut en steun van
XCgevestigde machten, dan weer bracht zijn woord het heersende bestel aan
XChet wankelen. Een gezaghebbend man, die Lau de Jong! Waarop berust zijn gezag? In ieder geval mede op zijn werk als historicus.
XCDat is, op zichzelf beschouwd, niet zo vreemd. Er zijn wel meer voor
XCbeelden te geven van geschiedschrijvers, die de rol van priesterlijk orakel
XCvervulden. Dat is wel verklaarbaar ook. Historici genieten immers de roep
XCvan bij uitstek deskundigen op het gebied van de gewoonten en tradities
XCwelke samenlevingen in de loop der tijden tot één geheel verbinden en
XCbij eenhouden. Bij crisis en onzekerheid is het juist vaak dit in het verleden
XCverankerde, historische verband, dat zich aandient als houvast en richtsnoer
XCvan maatschappelijk handelen. Van historici wordt dan heel eenvoudig
, verwacht dat zij weten hoe die geschiedenis in elkaar steekt. Hun woord
XCschenkt dan zekerheid, veilige geborgenheid en het knusse warmtegevoel
XCvan bij-elkaar-te-zijn. En komt de historicus al eens met een onaangenaam
XCheid voor de draad: geen nood. 't Is immers enkel maar geschiedenis en
XCallemaal allang voorbij. En dan hoor je verluiden, dat je het verleden beter
XCkunt laten rusten. De geschiedschrijver die, veelalonbewust, op die manier appelleert aan
XCde publieke opinie roert veelal aan in een ver verleden gewortelde oordelen
XCen vooroordelen, gangbaar binnen hele beschavingen, culturen, naties,
XCtaalverbanden, geloofsgemeenschappen en wat dies meer zij. Zijn adelaars
XCblik overziet in de regel een weids tijdsperspectief, waarbinnen grootse
XComwentelingen en dramatische veranderingen zin geven aan de loop van
XChet gebeuren; voor anecdotische vertellingen, details en incidenten is geen
XCplaats. Niet zo Lou de Jong en dat maakt hem toch tot een merkwaardig
XCverschijnsel. Slechts een luttel zestaljaren uit de Nederlandse geschiedenis
XChoudt hem bezig. En hoe! Zijn Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede
XCWereldoorlog hoe zwaar en deftig klinkt die titel - telt intussen al 12 8 I 9
XCbladzijden en er zit nog heel wat inkt in zijn pen. Alleen al in kwantitatief
XCopzicht heeft De Jong een grootse prestatie geleverd. Maar kwalitatief? Ik
XClaat dat nog maar even in het midden om vast te stellen, dat onderwerp en
XCperiode niet bij voorbaat de geschiedschrijver verzekeren van maatschappe
XClijk gezag en prestige. Het onderwerp heeft al met al toch maar een beperkte
XCbetekenis. Tegenwoordig is men het er in de kring van historici althans over
XCeens, dat de Tweede Wereldoorlog in Nederland niet meer dan een episode
XCvan weinig ingrij pend belang is gebleven. Zeker, voor wie hem aan den lijve heeft ondervonden is de oorlog een
XCtraumatische ervaring geweest. Maar het incident van de oorlog heeft het
XCmaatschappelijke bestel van de samenleving niet uit zijn voegen kunnen
XCrukken. De interne machtsverhoudingen bleven ongeschokt, de sociale
XCverhoudingen onveranderd; het geestesleven - cultureel, religieus, ideolo
XCgisch - bleef zich in hetzelfde spoor bewegen; de economie hervatte haar
XCstructurele expansie, die een halve eeuw tevoren met de industrialisatie een
XCaanvang had genomen. Er zijn, zo beschouwd, wel andere tijdvakken te
XCnoemen uit het Nederlandse verleden, die heel wat drastischere omwente
XClingen in de maatschappelijke kaders hebben bewerkstelligd en uit dien
XChoofde ook dieper sporen in het collectieve bewustzij n heb ben nagelaten. De huidige maatschappij mag dan wel keer op keer hoogst gevoelig
XCreageren op allerlei kwesties die nog met de oorlog van doen hebben, in
XCwerkelijkheid staat zij van die oorlogservaring ver verwijderd. Alle
XCluidruchtige publiciteit rond zaken als de Weinreb-, de Mentenof de
XCAantjes-affaire, kan niet verhullen dat het daarbij louter gaat om kleurrijke
XCzeepbellen, waarvan de luchtige ontploffingen de bestaande maatschappe
XClijke structuren onberoerd laten. Is het dus geen merkwaardig
, dat diezelfde maatschappij van thans nog zoveel gezag hecht aan het oordeel
XCvan juist deze geschiedschrijver? Dat schijnt des te merkwaardiger omdat zes jaren - het mogen dan
XCbewogenjaren zijn geweest - toch maar een dun flintertje zijn op tenminste
XCeven zo veel eeuwen vaderlandse geschiedenis. Een verantwoord en
XCgezaghebbend oordeel over het wezen van de Nederlandse samenleving,
XCzo zou men menen, vereist toch een breder historisch perspectief en dieper
XCin de tijd snijdende analyses. Maar gaat De Jong dan niet verder terug in de tijd? Jazeker wel. In deel t
XCvan zijn geschiedwerk ziet de lezer zich zelfs verplaatst naar het ontstaan van
XChet Koninkrijk der Nederlanden in de r çe eeuw. Maar daarbij is het
XChelemaal niet de bedoeling de wezenlijke wording van het bestel der
XCNederlandse samenleving bloot te leggen of zelfs ook maar te schetsen.
XCHeel die aanloop dient enkel als Voorspel tot de beschouwing van het
XCoorlogsgebeuren en wat daarin volgens De Jong niet past kan zonder
XCbezwaar als irrelevant terzijde blijven. In deze werkwijze wordt de
XCoorlogsgeschiedenis niet betrokken op de Nederlandse geschiedenis maar
XComgekeerd de Nederlandse geschiedenis enkel geplaatst in het perspectief
XCvan de Tweede Wereldoorlog. Het schijnt een even toelaatbare als voor de
XChand liggende aanpak, maar is het bij nader toezien geen van beide. Het hangt er immers maar van af welke oogmerken de geschiedschrijver
XCnastreeft. Dat is voor Lou de Jong echter geen groot punt. Zowel in zijn nota
XCuit 1949 over de opzet van het geschiedwerk - gepubliceerd in zijn bundel
XCTussentijds uit 1977 - als in het voorwoord in het eerste deel daarvan,
XConthield hij zich althans van een beredeneerde verantwoording van zijn
XCdoelstellingen. In 1949 volstond hij met de opmerking, dat de oorlog "een
XCder belangrijkste en meest bewogen perioden van ons volksbestaan" is
XCgeweest. Destijds ongetwijfeld een dooddoener; thans een betwistbare
XCuitspraak al was het maar omdat wij tegenwoordig hopelijk wat minder tuk
XCzijn op vaderlands gekleurde geschiedschrijvingen dan in 1949 nog het
XCgeval was. Maar de geciteerde zinsnede maakt in ieder geval duidelijk dat
XCDe Jong de oorlogstijd om zichzelfs wil de historische aandacht waard
XCachtte. Zo'n opvatting is onder historici niet ongebruikelijk. Menig
XChistoricus huldigt de opvatting dat elk tijdvak zijn specifieke eigenaardighe
XCden vertoont en daarom alleen alliefdevolle aandacht verdient. "[ede Epoche
XCunmittelbar zu Cott", heette dat vroeger. Waarmee maar gezegd wilde zijn
XCdat het verleden niet straffeloos naar willekeur dienstbaar gemaakt kon
XCworden aan hedendaagse doeleinden. Maar De Jongs oogmerken reiken wel degelijk verder. Hij noemde het
XCnamelijk "een moreel belang" het nageslacht een gezaghebbend beeld van
XCde oorlogstijd na te laten. Waarom? Omdat "het Geschiedwerk" - de
XChoofdletter is kostelijk - "een scherp-omlijnd, gedetailleerd beeld geeft,
XChoe het Nederlandse volk (...j reageerde op een van die beproevingen
XCwaarin volkeren, gelijk ook mensen, hun ware aard tonen."
XCZo blijkt, naar de mening van Lou de Jong zelf, de geschiedschrijving van zes oorlogsjaren dus inderdaad voldoende om de "ware aard" van het Nederlandse volk in het daglicht te stellen. Gezien de reacties van dat Nederlandse volk op zijn werk, gezien ook het grote gezag dat hij zich daardoor in de publieke opinie heeft verworven, schijnt hij nog gelijk te hebben gekregen ook.
XCZo is het intussen niet. Zijn opvatting is om te beginnen zinledig. Mij althans ontgaat het wat de ware - of voor mijn part; onware - aard van mensen of volker en wel is. En gesteld al dat er zoiets bestaat: wordt dat dan door de omstandigheden - zoals oorlogen - boven water gehaald? Maar brachten dan de materiële geneugten van de verzorgingsstaat tijdens de jaren zestig de ware aard van het Nederlandse volk niet evenzeer aan het licht als de beproevingen? Toont De Jongs eigen geschiedschrijving niet keer op keer aan dat de oorlog ook vreugde en genoegen verschafte?
XCDe Jongs opvatting van het verschijnsel oorlog als iets heel bijzonders gaat voorbij aan het statistische gegeven, dat oorlog een geregeld voorkomende vorm van conflict en conflictbeheersing is geweest. Zijn uitgangspunt voert noodzakelijkerwijs tot een historische beeldvorming, waarin de nadruk bij voortduring moet liggen op het uitzonderlijke en het abnormale van de toestand.
XCDe vorm van het geschiedwerk is daarbij aangepast. Het is de vorm van het breed opgezette epos. Uitvoerig wordt daarin verhaald van de elkaar in de tijd opvolgende lotgevallen van de held in kwestie, in dit geval het Nederlandse volk, temidden van zes jaar strijd. De stof, zo opgebouwd en gepresenteerd, moet daarbij, om het zo eens te zeggen, voor zich zelf spreken. Analytische vergelijkingen en dwarsdoorsneden door de tijd, die beide als hulpmiddel in de moderne geschiedschrijving toch vaak gebruikt worden, zouden in dit geval de chronologische begripsvorming alleen maar verstoren.
XCMaar als die begripsvorming op die manier aan de lezer moet worden overgebracht kan dit alleen maar door hem te eonfronteren met een beeld waarvan hem de hoofdlijnen al bij voorbaat bekend zijn.
XCDaaraan komt De Jongs werkwijze tegemoet. Zo roept zijn behandeling bij voortduring het voor een ieder herkenbare beeld op van oorlog als gewelddadige strijd tussen staten. Temidden daarvan figureert het kleine, weerloze Nederland - onvoorbereid, argeloos en onschuldig slachtoffer van blinde driften als machtswellust, bloeddorst en agressie.
XCWie zal het ontkennen? Maar wie ook zalontkennen, dat daarmee weinig of niets is gezegd over het verband tussen de oorlog en de heersende maatschappelijke verhoudingen en de daaruit voortvloeiende spanningen? Zo beschouwd is het nog maar de vraag of de werking van het Nederlandse maatschappelijk bestel niet ook deel had aan de krachten, die tot de oorlog voerden en vervolgens bepaalden hoe deze werden gevoerd. Maar een vraag als deze is ongepast in het beeld, dat de verhalende en op het nationale
, verband geënte geschiedschrijving voor een ieder herkenbaar wiloproepen. Vragen als deze verwijzen namelijk naar verborgen en onduidelijke
XCgrondstromen in de wereldgeschiedenis. Daarom laren zij zich zeker niet
XCzonder meer beantwoorden door een chronologische rangschikking van
XChet gebeuren aan de hand van in de bronnen vermelde feiten. De
XCdesbetreffende onderstromen treden pas aan de oppervlakte aan de hand
XCvan theoretische denkbeelden, die zorgvuldig zijn gegrondvest in duide
XClijke veronderstellingen omtrent de werking van maatschappelijke krach
XCten. Aldus verkregen antwoorden hebben zodoende altijd maar een beperkte
XCgeldigheid. Die geldigheid blijft bovendien steeds betwistbaar, eenvoudig
XComdat theorie en veronderstelling niet in staat zijn de volle historische
XCwaarheid ofwerkelijkheid te openbaren. Ook De Jong heeft herhaaldelijk
XCgewezen op de beperktheid en betwistbaarheid van zijn geschiedverhaal.
XCHoe kan het ook anders als uit de geschiedenis zelf zo zonneklaar blijkt, dat
XCzij telkens opnieuw tot een andere waarheid moeten worden herschreven? En toch blijft de publieke opinie de strekking van zijn geschiedschrijving
XCin volle overtuiging als absoluut aanvaarden. Als ik mij niet vergis komt dat
XCdoor een voorstelling van zaken die de lezer nog in een ander opzicht naar
XCeen duidelijk herkenningspunt voert, dat hem moeiteloos houvast biedt.
XCNiet alleen de spannende strijd tussen naties is in het geding, maar veel
XCméér nog de altijd weer boeiende worsteling tussen goed en kwaad. Onuitgesproken, maar daarom nog niet minder duidelijk, presenteert De
XCJong de Tweede Wereldoorlog andermaal als een zeer uitzonderlijk
XCtijdvak. Duidelijker dan ooit stond toen immers goed tegenover kwaad,
XClicht tegenover duisternis, wit tegenover zwart, mens tegenover demon.
XCZeker, tussen elk van die uitersten bewegen en warrelen tal van nuances en
XCschakeringen. Maar in laatste instantie is de limiet, die elke twijfel uitbant,
XCeen onomstotelijk gegeven: de mens ontleent zijn waarde aan de strijd
XCtegen het absolute kwaad, dat zijn personificatie vindt in de historische
XCfiguur van Adolf Hitler. En inderdaad, wie zal het wagen het te betwijfelen?
XCIntussen stapt de historicus voort in de schoenen van de alom geëerbiedigde
XCzedenmeester, steeds op zoek naar verantwoordelijkheden voor menselijk
XCslagen of falen en altij d bereid daarover een al dan niet met zoveel woorden
XCuitgesproken oordeel te vellen. Wie hem daarover lastig valt krijgt steevast
XCte horen, dat in de onderhavige kwestie de lezer er toch recht op heeft het
XCsubjectieve oordeel van de geschiedschrijver te vernemen. Mij baart het recht van mijn eventuele lezer heel wat minder zorg. Als
XChistoricus probeer ik zoveel mogelijk helderheid te verschaffen over het
XContstaan van in mijn oog interessante maatschappelijke problemen en de
XCmanier waarop men die heeft aangepakt. Voor de rest heb ik aan de lezer
XCgeen boodschap. In kwesties van ethiek en moraal geef ik, evenals de meeste
XCcollega's in het vak, niet thuis, al ontken ik daarmee geenszins de eigen
XCsubjectiviteit. Ik denk, dat het zijn nut heeft te proberen begrip
, brengen voor wat voor menselijk handelen dan ook. Ik ga daarbij uit van de
XCveronderstelling, dat al dit handelen in beginsel wel verklaarbaar is door het
XCte beschouwen in zijn functioneren binnen doelgerichte gedragspatronen.
XCIk meen, dat men zich binnen de wetenschappelijke geschiedschrijving
XCbeter kan onthouden van waardeoordelen over de doelstelling en de zin
XCvan dit gedrag. Niet zo dus Lou de Jong en wat dit betreft neemt hij ten opzichte van zijn
XCvakgenoten een heel eigen plaats in. Maar ja, men zou hem het uitdragen
XCvan zijn moraal net zo goed kunnen beletten als een vis het zwemmen ... Zijn excentriek optreden, dat hem buiten de enge vakwereld kennelijk
XCzo'n indrukwekkende reputatie heeft bezorgd, heeft in brede kring de
XCindruk doen ontstaan dat zijn collega's hem niet de moeite waard achten, de
XCdiscussie met hem ontlopen en zijn werk zelfs proberen dood te zwijgen.
XCMaar zo liggen de kaarten niet. Waar is het, dat het Nederlands Historisch
XCGenootschap - grootste gezelschap van geschiedbeoefenaren - in gebreke is
XCgebleven. Het officiële blad van het genootschap heeft onbegrijpelijk laat
XCin 1978 pas - een bespreking van De Jongs werk opgenomen. Zij vloeide
XCuit de pen van mr. H. van Riel, die ondanks zijn brede historische
XCbelangstelling toch nauwelijks gerekend kon worden tot de vakbroeders en
XCals hoogbejaarde niet langer tot zinnige oordeelsvorming in staat lijkt te
XCzijn geweest. De bespreking is er dan ook naar. Zij leert ons meer omtrent de
XCnogal rare persoonlijke opvattingen van Van Riel en diens relatie tot zijn
XCmoeder dan omtrent de kwaliteit van De Jongs geschiedwerk. Daar staat
XCtegenover, dat de zeer deskundige en bekwame Leidse hoogleraar Ivo
XCSchöffer in het Tijdschrift voor Geschiedenis al in 197 I een zeer gedegen en
XCscherpzinnige bespreking gaf van de eerste drie delen van De Jongs werk.
XCDaarin werd feitelijk al alles gezegd wat vakgenoten te berde zouden
XCkunnen brengen. Zijn Utrechtse collega H. W. van der Dunk kwam in
XCNRc-Handelsblad herhaaldelijk met soortgelijke beschouwingen voor de
XCdag. Ook andere historici deden hun zegje, soms ten aanzien van
XConderdelen, zoals de Amsterdammer J. c. H. Blom, die De Jongs uiteen
XCzettingen omtrent de Nederlandse Unie op de korrel nam. Nee, over gebrek aan belangstelling van de kant der vakgenoten hoeft
XCDe Jong niet te klagen, al blijft het jammer, dat men tot dusver niets heeft
XCvernomen van een knap historicus als de Groningse hoogleraar E. H.
XCKossmann - nota bene zelf auteur van een dikke pilover de geschiedenis
XCder Lage Landen. Uit alle reacties spreekt voorts grote waardering voor De
XCJong en een diepe bewondering voor zijn gaven als verhalend geschied
XCschrijver. De bittere en ongenuanceerde kritiek, die de halve historicus Jan
XCRogier van Vrij Nederland met rancuneuze, loodzware ernst over De Jong
XCheeft uitgestort, heeft in vakkringen dan ook geen weerklank gevonden.
XCHet zou bijna doen vergeten, dat Rogiers ongerichte trommelvuur zo nu en
XCdan toch een rake voltreffer plaatst. Toch klinkt ook in de beschouwingen van de vakgenoten fundamentele
, en zakelijke kritiek op De Jong door - anders dan veelal het geval is in de
XCmassamedia, die zich blijkbaar nauwelijks kunnen onttrekken aan de ban
XCvan zijn knappe regie tijdens persconferenties. Zijn gemoraliseer, zijn
XCpathetische toonzetting, het oncontroleerbare van zijn uitspraken, zijn
XCkroniekmatige aanpak, het gebrek aan thematische analyses van structuren
XCen processen, zijn blindheid voor de werking van onpersoonlijke maat
XCschappelijke krachten, zijn onevenwichtige behandeling van de stof - meer
XCbepaald door wat toevallig bekend is dan door probleemgericht onderzoek
XC- zijn wijdlopigheid, de gebrekkige annotatie, het gemak waarmee hij zijn
XCbron als juist dan wel onjuist accepteert, zijn ongebreidelde vooren
XCafkeuren - ten aanzien van met name personen -: het is alles voer voor
XChistorische kritiek Maar De Jong trekt er zich niets van aan. Onverdroten gaat hij verder.
XCHet zou onredelijk zijn anders te verwachten. Hij kan nu eenmaal niet
XCanders. Er schuilt iets groots in deze noeste onverstoorbaarheid, even zo
XCgoed als iets eigenzinnigs. Maar is het een wonder dat de kritiek verstomt?
XCMen kan toch niet telkens opnieuw met dezelfde litanie van klachten voor
XChet front treden, iedere keer dat er weer een deel van het grote
XCgeschiedwerk van de pers komt? Dan blijft niets anders over dan te
XCproberen De Jong op feitelijke onjuistheden te betrappen. Wie daaraan lol
XCbeleeft moet het maar zeggen. Laat ik eindigen met te vragen of het anders en beter had gekund. Voor
XCmij lijdt het inderdaad geen twijfel, dat de wetenschap beter gediend zou
XCzijn geweest met thematisch opgezette, probleemgerichte en analytische
XCdeelstudies, geschreven door specialisten. Ik ben er tegelijkertijd zeker van,
XCdat zo'n soort geschiedschrijving nooit die weerklank bij een breed publiek
XCgevonden zou hebben als De Jongs epos. Wat is van méér belang? Ik weet het niet. En zeg nu eens eerlijk: zou u de
XClaatste kwart eeuw het verschijnsel Lou de Jong hebben willen missen? Noudan!'
XCEen lezer, E. A. Rekers uit Amsterdam, reageerde op dit artikel in een ingezonden brief aan de redactie van Het Parool (I april 198 I): , 'Evenals P. W. Klein dat toegeeft aan het einde van zijn artikel, zou ook ik
XChet verschijnsel Lou de Jong niet hebben willen missen in de laatste kwart
XCeeuw. Evenals ik blijkt professor Klein het werk van De Jong echter niet
XCgoed gelezen te hebben. Ik deed dat uit tijdgebrek Erger lijkt het me echter
XCals je zo oppervlakkig leest als professor P. W. Klein. Ik kan me tenminste
XCmoeilijk voorstellen dat professor Lou de Jong in zijn geschiedschrijving de
XCvervolging en uitroeiing van de Nederlandse joden heeft vergeten. Als
XCKlein in zijn artikelopmerkt dat "de Tweede Wereldoorlog in Nederland
XCniet meer dan een episode van weinig ingrijpend belang is gebleven", móet
XChij toch een heleboel bladzijden
XCDe kranten besteedden tamelijk veel aandacht aan De Jongs beschrijving en beoordeling van de Slag om Arnhem. De conclusie van De Jong dat het verraad van operatieplannen 'Market Garden' niet de oorzaak was van hun mislukking, werd door Jan de Roos in het Haarlems Dagblad (9 december 1980) aangestipt: , 'De Nederlandse dubbelagent Chris Lindemans alias "King Kong" heeft op
XC15 september 1944 in Driebergen belangrijke informatie over Market
XCGarden, het grote dubbele offensief van de Geallieerden dat twee dagen
XClater onder meer bij Arnhem begon, verraden aan de Abwehr, de Duitse
XCcontraspionage. De Britse nederlaag in de Slag om Arnhem is echter niet aan
XCdat verraad te wijten geweest. Tot deze opmerkelijke conclusie komt dr. L.
XCde Jong in het vandaag verschenen deel lOA van zijn seriewerk Het
XCKoninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Al kort na de nederlaag van de Britten bij Arnhem deden in geallieerde
XCkringen geruchten de ronde dat de mislukking van de operatie vooral te
XCwijten zou zijn geweest aan verraad. Eind 1944 wist de Britse militaire
XCpolitie Lindemans, die van dit verraad werd verdacht, te arresteren. Hij heeft
XChet verraad van "Arnhem" echter altijd ontkend. Het proces tegen hem dat
XCkort na de oorlog zou plaatsvinden ging niet door omdat Lindemans
XCzelfmoord pleegde. De Parlementaire Enquêtecommissie (PEC), die een onderzoek instelde
XCnaar de kwestie-Lindernans, kwam na de oorlog tot de conclusie "dat
XCduidelijk vast is komen te staan dat Lindemans op 15 september 1944 bij de
XCDuitsers te Driebergen geen mededelingen heeft gedaan over het aanstaand
XCoffensief van de Geallieerden op Arnhem". Ook prins Bernhard zei op 5
XCmei van dit jaar nog in een interview met de Nos-televisie ter gelegenheid
XCvan de 35Ste verjaardag van de bevrijding van ons land, dat Lindemans
XCnooit Market Garden verraden kan hebben. Deze opvatting van de PEC (en
XCvan de prins) wordt door dr. De Jong in het nieuwste deel van zijn
XCoorlogsserie weerlegd. Hij onderstreept daarbij overigens dat "Arnhem"
XCniet door het verraad van Lindemans verloren is, een opvatting die in brede
XCkring nog steeds heerst. De Jong toont namelijk aan dat de Duitse majoor
XCKiesewetter, aan wie Lindemans op 15 september 1944 zijn mededelingen
XCover de ophanden zijnde operaties deed, diens mededelingen niet duidelijk
XCaan de Duitse autoriteiten doorgaf omdat hij Lindemans niet vertrouwde.
XCDe mislukking van "Arnhem" moet volgens De Jong worden gezocht in
XCeen aantal strategische en taktische fouten aan Geallieerde kant, overschat
XCting van de eigen moeilijkheden en onderschatting van de kracht van de
XCDuitsers, en aan tegenslagen en omstandigheden die niet of moeilijk te
XCvoorzren waren. Uit de bewaard gebleven documenten
, Garden wel degelijk als een verrassing kwam, ondanks de slechte geheim
XChouding van de geallieerde plannen. De Jong geeft van dat laatste
XCverscheidene opmerkelijke voorbeelden. Zo werden begin september
XCgeheime agenten gedropt, die van de plannen op de hoogte waren, een
XCuiterst riskante zaak voor het geval zij in Duitse handen zouden vallen. Ook
XCwerden de plannen uitvoerig besproken met de meeste van de ongeveer
XCveertig officieren van het Nederlands Militair Gezag die op I2 september
XCvanuit Londen naar het continent overstaken. Voorts werd de operatie drie
XCdagen voor het begin onthuld aan honderden oorlogscorrespondenten die
XCwaren geaccrediteerd bij SHAEF, het geallieerde hoofdkwartier. Dat
XCgebeurde op een persconferentie. De Jong concludeert hieruit dat de
XCgeallieerde bevelhebbers kennelijk zo zeker waren van het welslagen van
XCde operatie dat zij strikte geheimhouding niet meer noodzakelijk achtten.'
XCDe Arnhemse Courant (1 6 december 1980) liet Willem H. Tiemens aan het woord, ingezetene van Arnhem, die van studie van de Slag om zijn stad zijn levenswerk heeft gemaakt. Hij betoogde: , 'Niet het (mogelijke) verraad van de dubbelspion Chris (King Kong)
XCLindemans heeft een rol gespeeld in de voor de geallieerden zo tragische
XCafloop van de slag om Arnhem, maar wèl de oplettendheid en het alert
XCreageren van de Duitse Luftwaffe-GeneralmaJor Walter Grabmann, destijds
XCcommandant van de enorme luchtwaarnemingsbunker aan de Koningsweg
XCin Schaarsbergen. Door zijn informaties (waarnemingen, daags vóór de slag, van vijande
XClijke verkenningsvluchten boven wat later landingsterreinen bleken te zijn)
XCstonden de stukken geschut, tanks en pantservoertuigen van ss-majoor
XCSepp Krafft al zo'n 13 uur van tevoren tot schieten gereed om de
XCneerdalende Britse parachutisten op die bewuste zondag de I 7e september
XC,44 een warm, zeg maar heet, welkom te bereiden ... De verwachting van de Britten, dat het verrassingselement in hun
XCvoordeel zou werken, ging in rook op. In plaats daarvan werden zij totaal
XCverrast, want op zoveel, onmiddellijke tegenstand, hadden ze niet gere
XCkend ... En terwijl de vuurmonden van ss-majoor Sepp Krafft een regen van
XCdood en verderf op de para's en uitrusting van de airbornes uitbraakten
XCalarmeerde Luftwaffe-GeneralmaJor Grabmann intussen - reeds vijf minuten
XCna de eerste droppings -luitenant-generaal Willi Bittrich, commandant van
XChet z e ss-Pantserkorps, die zijn hoofdkwartier in Doetinchem had. De ss-generaal dirigeerde onmiddellijk zij n ge en I oe pantserdivisies (de
XCHohenstaufen-divisie en de Frundsberg-divisie) naar het Arnhemse slagveld.
XCDe luchtlandingen waren toen nog in volle gang ...'
XCIn hetzelfde blad vulde een Britse parachutist van 1944, Henry MacAnelly, Tiemens
, '''Ik ben ontzettend blij met hetgeen Will em Tiemens boven water heeft
XCgehaald. Hiermee is het geheim, het raadsel waar ik al jarenlang mee
XCrondliep, opgelost en is gebleken dat ik toch gelijk had en niet dr. Lou de
XCJong." Dat zegt de als meest gewonde Britse para uit de slag om Arnhem
XCbekend staande Henry MacAnelly uit Westervoort. "Ik hoor het De Jong nog zó zeggen toen ik op zijn verzoek bij hem was
XCom informatie te geven over de gevechten. Hij vroeg mijn naam, rang,
XCfunctie en toen ik 'rn dat vertelde zei hij (dat was in 1962): «Zo, dan zijn
XCjullie door één oude, verrotte Duitse tank in de pan gehakt.» Ik was
XCwoedend en er ontstond in zijn kantoor een heftige woordenwisseling. De
XCJong zei toen: «U moet niet vergeten dat ik tijdens de slag om Arnhem, bij
XCRadio Oranje in Londen zat», waarop ik reageerde met: «Meneer De Jong,
XCtijdens de slag om Arnhem, zat ik in Arnhem.» De Jong drukte op een
XCbelletje, er kwam iemand binnen die te horen kreeg «Wilt U meneer
XCMacAnelly uitlaten ... »" "Wèl, door die brief van generaal-majoor Grabmann is wel duidelijk
XCgeworden, dat het niet om één verrotte oude tank ging, maar om modern
XCuitgeruste ss-tankeenheden van generaal Bittrich. Voor mij is het mysterie
XCnu opgelost. Want ook uit waarnemingen van ooggetuigen, onder meer
XCNic van Toorn van de Leren Doedel, weet ik, dat tussen de Dreyenseweg en
XCLa Cabine aan de Amsterdamseweg zeker 20 tot 25 pantservoertuigen met
XC20 mm-kanonnen stonden opgesteld, alsmede een flink aantal Tiger-tanks
XCaan de noordkant van de Amsterdamseweg, waar ze mij toen in de prak
XCschoten. Bewoners bij de Johannahoeve weten te vertellen hoe een dag
XCvoor de landing de Duitsers daar al stellingen betrokken en de bewoners
XCweg moesten, omdat de Duitsers moesten inschieten.'" Aan het eind van zijn beoordeling van de Slag om Arnhem stelde De Jong zich de vraag wat er gebeurd zou zijn indien de Britse luchtlandingstroepen de strijd hadden gewonnen. In dat geval zou het Canadese leger al in de herfst van 1944 tot Amsterdam zijn opgerukt en het Britse tot het Ijsselmeer, maar het westen van Nederland zou door de terugtrekkende Duitsers aan catastrofale verwoestingen zijn onderworpen.ê Krijgshistorici lieten naar aanleiding van deze conclusie tegenargumenten horen, die het dagblad Trouw (I I december 1980) publiceerde onder de kop: 'Dr. De Jong speculatief bezig'. Deze kritiek kwam uit de mond van luitenantkolonel E. H. Brongers, die met De Jong al eens over de slag op de Grebbeberg in debat was getreden, en van kolonel L. C. Schreuders. , 'Brongers: "In de eerste plaats betwijfel ik dat de Duitsers tot de
XCvernietigingstactiek zouden zijn overgegaan, indien zij bij een geslaagde
XCEngelse doorstoot naar het Ijsselmeer zouden zijn omsingeld. De toevoe
, ging «als dat nodig was» betekent mijns inziens dat de Duitsers pas hiertoe
XCzouden overgaan in een noodsituatie, bij voorbeeld bij een aanval van de
XCgeallieerden op het westen. Vernietigingstactiek is een tweesnijdend
XCzwaard dat ook de bezetter zelfhad getroffen. In de tweede plaats: voor zo'n aanval bestonden geen plannen. Integen
XCdeel, Montgomery wilde na een geslaagde operatie Market-Garden het
XCRoergebied bezetten. De Engelsen en Amerikanen wilden naar het oosten
XCen het is zeer onwaarschijnlijk, dat zij - wat De Jong veronderstelt - naar
XChet westen wilden oprukken." U spreekt over "onwaarschijnlijk", met andere woorden: u baseert zich, evenals
XCdr. Dejong, op hypothesen? "Ja, maar ik kan voor mijn hypothese meer gronden aanvoeren. Zo is het
XCvrijwel uitgesloten, zoals De Jong in het tweede deel van zijn hypothese
XCschrijft, dat het Canadese eerste leger naar Amsterdam zou zijn opgerukt.
XCVeronderstel dat dit plan zou hebben bestaan of later zou zijn opgesteld
XC(onwaarschijnlijk, omdat het Nederlandse kabinet in Londen de geallieer
XCden bij voortduring verzocht bezet Nederland te ontzien) dan nog was zo'n
XCplan kansloos geweest. De Canadezen waren te zwak om zo'n operatie,
XCzonder parachutisten, over de grote rivieren heen uit te voeren. Met
XCveronderstellingen, met «als dit, als dat», kun j e natuurlij k nog verder gaan;
XCje kunt ook zeggen «als de geallieerden op de Nederlandse in plaats van op
XCde Franse kust waren geland, dan ... » Met andere woorden; dit soort
XCspeculaties heeft weinig zin." Kolonel L. C. Schreuders, die voor de Hogere Krijgsschool een studie
XCheeft gemaakt van de Duitse bronnen over de slag bij Arnhem, zegt: "Ik
XCvind dat De Jong de laatste jaren in toenemende mate met veronderstellin
XCgen werkt; op deze wijze is hij niet wetenschappelijk verantwoord bezig.
XCTegenover de hypothese van De Jong kun je met hetzelfde recht een andere
XChypothese naar voren brengen, namelijk dat de Duitsers, als ze na een
XCoverwinning van de Engelsen bij Arnhem waren afgesneden, zich in het
XCwesten zouden hebben overgegeven. En dan was ons de hongerwinter
XCbespaard gebleven." Schreuders heeft in de archieven van alle bij "Arnhem" betrokken Duitse
XCdivisies gespeurd naar aanwijzingen voor een mogelijk verraad door
XCChristiaan Lindemans, alias King Kong. Een verraad, dat nu door dr. De
XCJong met grote stelligheid als een feit wordt gezien (hoewel dit verraad
XCgeen invloed had op het verloop van de strijd). Schreuders: "De Jong komt
XCmet slechts één verklaring voor dit verraad op de proppen, namelijk die over
XCde Duitse majoor Kiesewetter, die de van Lindemans ontvangen inlichtin
XCgen over de op handen zijnde slag niet zou hebben doorgegeven aan zijn
XCsuperieuren. Ik heb voor dit verraad nimmer aanwijzingen gevonden." En waarom vermeldt De Jong dat Lindemans - volgens een verklaring
XCvan de Nederlandse verrader Verloop "reeksen namen en illegale
XCadressen" aan de Duitsers doorgaf, toen hij in maart 1944 voor de Duitsers
, ging werken? Verloop verklaarde dat het verraad van Lindemans tot 267
XCarrestaties onder de verzetsmensen in Nederland, België en Frankrijk
XCleidde. Schreuders betwijfelt dit: "In het verzet werd met een methode
XCgewerkt, waarbij niemand zoveel namen kon weten." Kritiek op De Jong's stelling dat Lindemans "Arnhem" toch heeft
XCverraden, kritiek op diens aanvechtbare maar desondanks boeiende hypo
XCthese, dat we blij moeten zijn dat de slag bij Arnhem werd verloren.
XCOpnieuw voedsel voor "de legende van King Kong" en voor een weleens
XCmodieus aandoend schamperen op de eens onaantastbare en nu tot
XC"nationale zondebok" (aldus Brongers) verheven De Jong?' In De Volkskrant (I I december 1980) kon de journalist Willem Kuipers vaststellen dat het toneelstuk King Kong van Willem Frederik Hermans nu kon worden opgevoerd; hetzij in een toneelzaal, hetzij in een uitzending van de Nederlandse Omroep Stichting (NOS). De Jong, die zo'n vertoning in 1972 op historische gronden had ontraden - Christiaan Lindemans zou geen verraad hebben kunnen plegen, omdat hij de operatieplannen niet kende - was immers nu van mening veranderd en moest dus de inhoud van het stuk kunnen goedkeuren. , 'De vraag is in hoeverre dit standpunt van De Jong ertoe heeft bijgedragen
XCdat King Kong dat door Jan Venema een uitstekend stuk werd genoemd
XCnooit op de beeldbuis verscheen. Het stuk lag ook gevoelig, doordat Prins
XCBernhard en Freule Wttewaal van Stoetwegen er als personages in
XCvoorkomen - en niet op hun voordeligst. Ook de heren W. Polak, toen wethouder Kunstzaken van de gemeente
XCAmsterdam, en J. W. Rengelink, van de raad van beheer voor programma
XCzaken van de NTS, bemoeiden zich blijkens het boek van Hermans met de
XCzaak. Omdat Hermans het stuk in opdracht van de gemeente Amsterdam
XChad geschreven (en daarvoor vijfduizend gulden honorarium kreeg) maar
XCdatzelfde stuk ook de NTS had aangeboden (onder aanvaarding van een
XCvoorschot van tweeduizend gulden). In ieder geval is het standpunt van De Jong door zijn eigen onderzoek
XCachterhaald en kan dit een opvoering van King Kong niet meer in de weg
XCstaan. Dat was ook het commentaar van Willem Frederik Hermans,
XCgisteravond vanuit Parijs: "Mijn stuk kan nu dus overalopgevoerd
XCworden," zei hij.' De historicus Karel Margry, gespecialiseerd in de gevechtshandelingen in Brabant, trachtte De Jong op dat onderdeel te corrigeren. In het Eindhovens Dagblad (6 januari 198 I) schreef hij onder de kop 'Britse tanks voorkwamen in 1944 "Slag om Eindhoven"', dat de Amerikaanse parachutisten in Brabant op hun weg naar Arnhem onmisbare hulp kregen van twee Britse tankbataljons.
, 'De hulp, die de 1 01 st Airborne Division kreeg toebedeeld, bestond uit twee
XCBritse onafhankelijke tankbataljons (onafhankelijk, want normaal worden
XCbataljons samengevoegd tot brigades of regimenten), te weten het bataljon
XC15/19 Hussars en het 44ste bataljon van het Royal Tank Regiment (kortweg:
XC44ste RTR). Zij kregen als "uitstap-haltes" respectievelijk Eindhoven en
XCVeghel toegewezen. Deze beide Britse tankbataljons, van ieder nog geen
XC600 man en met een sterkte van zo'n 60 tanks, worden in bijna geen enkel
XCverslag van Operatie Market Carden genoemd, maar met name in de
XCgevechten bij Best op I9 september en bij de verdediging van de brug bij
XCSon op 19 en 20 september, en in mindere mate later bij Veghel, hebben zij
XCde beslissende factor gevormd, die het verschil uitmaakt tussen overwin
XCning of nederlaag. De eer van de bevrijding van Eindhoven en de corridor komt terecht
XCvoor het grootste deel toe aan de Amerikaanse 101 st Airborne Division. Maar
XCter aanvulling van dr. De Jong en omwille van de historischejuistheid is het
XCook terecht dat de onafhankelijke Britse tankbataljons, die de para's te hulp
XCkwamen in hun moeilijkste momenten, de waardering krijgen die zij
XCverdienen. Zonder hen had de geschiedenis van Eindhoven er wellicht heel
XCanders uitgezien.' Na het verraad van Lindemans kreeg ook diens dood nieuwe aandacht in de media. Door een aantal publikaties in het Haarlems Dagbladbegin 1986 daartoe gedwongen gaf de regering enkele documenten vrij. Op last van de burgemeester van Rotterdam werd het stoffelijk overschot van Lindemans opgegraven en onderzocht. Het rapport van het Gerechtelijk Geneeskundig Laboratorium van het ministerie van Justitie leverde op 8 augustus 1986 niet het doorslaande bewijs op voor de veronderstelling dat Lindemans in gevangenschap op 18 juli 1946 door arsenicum zou zijn vergiftigd; vermoedelijk is door extra toediening van arsenicum zijn dood ten gevolge van een zelfmoordpoging verhaast. Wie hem deze arsenicum heeft ingebracht, is onduidelijk gebleven.
XCDe Jong nam in deel 12 de gegevens van dit onderzoek over en corrigeerde zijn beschrijving uit deel 10A. 3 Hij stelde, dat er geen enkel bewijs was voor de veronderstelling dat prins Bernhard iets met Lindemans' dood te maken had gehad of ook maar iets wist van wat Lindemans op 18 juli 1946 was overkomen.
XCOp deze herziening reageerden twee onderzoekers. W. H. Tiemens, die aan Lindemans' verraad van de Britse operatieplannen met betrekking tot Arnhem aan de Duitsers een grotere betekenis placht toe te kennen,
3 Deel 12,588-590 (573-575).
onder de titel 'Prof. de Jong: onvoldoende voor King Kong'.
XC'I. Uit het onderzoek dat ik indertij d heb ingesteld is komen vast te staan,
XCdat gelijktijdig met de verpleegster Tine Onderdelinden door de GGD van
XCDen Haag in een afzonderlijke ambulancewagen een Lindemans bij het
XCZuidwal Ziekenhuis werd afgeleverd, die er niet werd opgenomen. We
XCweten nu, dat met de "echte" Lindemans uren lang in een ziekenwagentje
XCvan de Cellenbarakken door Den Haag werd gereden. De GGD haalde de
XC"stand-in" Lindemans van het ziekenzaaltje af, de "echte" stond bij de
XCadministratie al klaar op een brancard. Hieruit blijkt, dat het hele gebeuren
XCvan tevoren al in de gevangenis in scène gezet moet zijn. Uit niets blijkt, dat De Jong enige moeite heeft gedaan om er achter te
XCkomen, wat er zich in de Cellenbarakken heeft afgespeeld, wie er bij
XCbetrokken zijn geweest, en - wat interessanter is - wie het initiatief tot de
XCactie genomen heeft. Daardoor kan hij wat vrijblijvend concluderen, dat
XCgepoogd is Lindemans' overlijden te verhaasten. Ik denk, dat het er
XCbewerkstelligd is. 2. Zeer curieus is de bewering van De Jong, dat de militaire historicus
XCTh. A. Boeree in 1955 onomstotelijk aantoonde, dat het verraad van
XCLindemans op 15 september 1944 geen effect heeft gehad op de Slag bij
XCArnhem. Inderdaad is het juist, dat Boeree dat in 1955 meende. Hij meende zelfs
XCmeer, nl. dat Lindemans "Arnhem" helemaal niet verraden had en dat hij
XCook niets wist van de grote dingen die te gebeuren stonden. De Jong zelf
XCgaf in deel lOA reeds toe, dat Lindemans "Arnhem" wel degelijk aan de
XCDuitsers had verraden. Bovendien moest hij erkennen, dat Lindemans op
XCde hoogte was geweest van de op handen zijnde luchtlandingen. Boeree blijkt, geheel te goeder trouwoverigens, op onjuiste gegevens
XCafgegaan te zijn. Om die eenvoudige reden mag zijn conclusie, dat het
XCverraad geen effect op het verloop van de Slag om Arnhem heeft gehad, niet
XCzonder meer worden overgenomen. Zeker niet, nu we weten, dat Boeree in
XC1957 tot zijn grote teleurstelling en woede ontdekte, dat hij bij zijn
XConderzoek misleid werd. Hij was dermate ontgoocheld, dat hij besloot het
XCbijltje erbij neer te gooien. De lezers van deze krant hebben daar uitgebreid
XCover kunnen lezen. De Jong echter zwijgt hierover en houdt daardoor de onjuiste indruk die
XChij in deel IOA over het onderzoek van Boeree vestigt, in stand. 3. De vraag, of het verraad van Lindemans effect heeft gehad op het
XCverloop van de gebeurtenissen vanaf 17 september 1944, zal naar mijn
XCmening opnieuw en aan de hand van recente informatie en verder
XConderzoek, beantwoord moeten worden. Onder recente informatie versta ik het belangwekkende inlichtingen
XCrapport waar de Eindhovense journalist
, hand op wist te leggen. Het rapport bevat de resultaten van het verhoor dat
XCRichard Christmann op 9 september 1946 werd afgenomen. Deze Christ
XCmann, een officier van de Duitse contra-inlichtingendienst (Abwehr), stelde
XCde rapporten op, die de strekking van het verraad dat Lindemans pleegde,
XCbevatten. Twee dagen voor de aanvang van de luchtlandingen, beschikten
XCdrie Duitse hoofdkwartieren in ons land over een rapport, waarin de
XCkomende luchtlandingen vermeld werden. Volgens Christmann werden
XCop grond van dit bericht plaatselijke troepen in staat van paraatheid gebracht. In dit licht gezien is het ook opmerkelijk, dat de hoogste chef van de ss in
XCons land, Rauter, met grote hardnekkigheid op het hoofdkwartier van
XCveldmaarschalk Model in Oosterbeek waarschuwde voor luchtlandingen in
XCdie omgeving. Toen hij geen gehoor vond, gaf hij zelf een bataljon van
XConder zijn bevel staande ss'ers opdracht om een verdediging voor het
XChoofdkwartier van de veldmaarschalk op te werpen. Het was dit bataljon,
XCdat de opmars van de Britten danig wist te ontregelen. En wat was de aanleiding van het plotselinge munitietransport, dat op
XC16 september 1944 met inderhaast van Van Gelder in Ijmuiden gevorderde
XCvrachtwagens overdag (groot risico voor beschieting door jachtvliegtui
XCgen!) moest worden uitgevoerd? Wanneer werd het gemechaniseerde geschut, dat vanuit Duitsland in
XCZevenaar arriveerde, gealarmeerd en gereed gemaakt voor vertrek naar
XCArnhem? Eén ding lijkt zeker, dat blijkt ook uit de verklaring van Christmann:
XC"Berlijn" hechtte geen geloof aan de berichten die een speciale koerier uit
XCDriebergen bracht. (Het zou de grote razernij kunnen verklaren, waarin
XCHitler schijnt te zijn ontstoken, toen hem de eerste berichten over de
XCluchtlandingen bereikten). Er werden niet direct versterkingen gestuurd.
XCMaar dat wil mijns inziens nog niet a priori zeggen, dat het verraad van
XCLindemans geen effect op het verloop van de strijd bij Arnhem (en elders)
XCheeft gehad. Er zijn tekenen, die op het tegendeel wijzen. Dus op dit punt is
XCeen serieus aanvullend onderzoek, waarbij de data van diverse gebeurtenis
XCsen nog eens kritisch onder de loep moeten worden genomen, onontbeer
XClijk. 4. De Jong zwijgt over de contacten die er voor 17 september 1944
XCtussen de staf van de prins en Lindemans zijn geweest. De Britse
XCinlichtingenofficier Baker was aan die staf toegevoegd en huisde in
XChetzelfde hotel in BrusseL Van verschillende kanten worden die contacten
XCbevestigd, terwijlook Boeree tot de slotsom is gekomen, dat de Nederlan
XCders Lindemans aan Baker opdrongen om te gebruiken voor zijn missie in
XCons land. Dat Lindemans zijn inlichtingen over de luchtlandingen op het
XCNederlandse hoofdkwartier verzamelde, wordt d~ardoor veel aannemelij
XCker dan de bewering van De Jong, dat hij die "in geallieerde milieus"
XCverwierf. Maar ook hier laat De Jong alles bij het oude. 5. Wie heeft Lindemans naar de andere wereld geholpen? De Jong weet
XCeigenlijk alleen maar te melden, wie het niet gedaan heeft.
XCbrengen, lag niet in de lijn der verwachting. Maar we hadden niet behoeven
XCte verwachten, dat hij deze kwestie, die zo'n prominente plaats in onze
XCoorlogsgeschiedenis inneemt, met wat algemeenheden zou afdoen. Zulk
XChuiswerk verdient een dikke onvoldoende.'
XCA. den Doolaard, die het op enige punten oneens was met zijn vroegere radio-collega, bleefDe Jong op dit thema kritiseren. Hij verweet hem onder andere de voor prins Bernhard compromitterende feiten in deel 12 te veronachtzamen. In teuc-Handelsblad (7 december 1988) schreef Den Doolaard een kritiek onder de titel: 'King Kong blijft een schim in een mistbank'. , 'Op biografisch gebied is Nederland vergeleken met Engeland bepaald
XCachterlijk, zeker als het gaat om de levensbeschrijving van vorstelijke
XCpersonen. Een boek als de pas verschenen amoureuze biografie van Edward
XCVII, getiteld The King in Love, met een portret van koningin Alexandra
XCvoorzien van het onderschrift "De veelvuldig bedrogen vrouw", zou in
XCNederland onmogelijk zijn, hoewel sinds de instelling van de monarchie te
XConzent koningin Beatrix de eerste vorstelijke vrouw is die de met dit
XConderschrift verbonden perikelen niet heeft hoeven doorstaan. Het
XCkoninklijk huisarchiefzit trouwens potdicht en de Nederlandse pers heeft
XCal te lang vrijwillig een muilkorf gedragen, opgesierd met een Oranje
XCkokarde. Dr. L. de Jong was de eerste publicist die dit roddelbevorderend taboe
XCverbrak. In deel 9 van zijn geschiedschrijving belichtte hij koningin
XCWilhelmina's huwelijksproblemen en in deel lOA doorbrak hij een tweede
XClangdurige "conspiration de silence": kort vóór de slag om Arnhem had
XCprins Bernhard voor een missie door de linies heen een koerier aanbevolen
XCdie zes weken later werd ontmaskerd als spion van de vijand. Om deze
XCblamage te bemantelen werd door "hogerhand" meer dan dertig jaar lang
XCelke connectie tussen prins en spion geloochend, totdat De Jong in I 980 de
XChem toen bekende feiten publiceerde. De spion, aldus De Jong, was de toen 32-jarige automonteur Christiaan
XCLindemans, wegens zijn buitengewone lichaamskracht bijgenaamd "King
XCKong" (KK), een avonturier, losbol en vrouwenloper, die in Frankrijk voor
XCde Duitsers als chauffeur had gewerkt, maar tevens voor een ontsnappings
XClijn uit Nederland naar Spanje. Eind' 43 redde hij in Parijs het leven van de
XCEngelandvaarder Kas de Graaf en bracht hem naar de Pyreneeën. Om het leven van zijn wegens pilotenhulp ter dood veroordeelde broer
XCte redden liep King Kong in maart '44 over naar de Duitse Abwehr
XC(contra-spionage), verried vele ondergrondse werkers, maar wist handig
XCzijn illegale contacten te behouden, en dit ook door zijn overtuigende
, 4 september '44 vocht hij mee bij de bevrijding van Antwerpen, en de
XCBelgische ondergrondse beval hem aan bij de Britse kapitein Baker, die
XCvoor zijn pilotenhulporganisatie M(ilitary) I(ntelligence) 9 naar een koerier
XCzocht om dringende opdrachten over te brengen naar de Eindhovense
XCillegaliteit. De voormalige kelner Kas de Graaf, in Engeland militair opgeleid en met
XCkapiteinsrang opgeklommen tot vertrouwdste adjudant van de prins, moet
XCin het bevrijde Brussel zijn levensredder Lindemans met argeloze vreugde
XChebben verwelkomd, want, zoals De Jong schrijft, "op gezag van De Graaf
XCdeed de prins weten dat men met Lindemans in zee kon gaan". Eenmaal
XCdoor de linies heen verried King Kong in het hoofdkwartier van de Abwehr
XC(waar men hem niet vertrouwde) alles wat hij te weten was gekomen van
XCMontgomery's veldtochtplan: doorstoot van het Britse tankleger via
XCEindhoven richting Zuiderzee met ondersteuning van luchtlandingen bij
XCArnhem. Het Duitse opperbevel reageerde niet op deze alarm-melding en de
XCluchtlandingen kwamen als een volledige verrassing. Na zijn terugkeer
XCdoor de linies viel King Kong even onder Britse verdenking, maar "de
XCprins, door De Graaf voorgelicht, zei dat men niet hoefde te twijfelen aan
XCLindemans' betrouwbaarheid." Gedurende de maand oktober '44 maakte Lindemans in kapiteinsuni
XCform plezierritjes naar Parijs, werkte korte tijd voor de Canadese Intelli
XCgence, voerde voor de prins twee missies uit en werd op 28 oktober,
XCverraden door een collega-spion die in het frontgebied was betrapt, in het
XCprinselijk hoofdkwartier, kasteel Wittouck bij Brussel, gearresteerd. Tijdens langdurige verhoren door Britten en Canadezen hield hij vol dat
XChij "Arnhem" niet had verraden. Via diverse gevangenissen belandde hij,
XClichamelijk afgetakeld, in de ziekenzaal van de cellenbarakken te Scheve
XCningen. Op 26 juli' 46 pleegde hij, kort voor zijn berechting, samen met een
XCverpleegster die verliefd op hem geworden was, zelfmoord door het
XCinnemen van een overdosis luminal. "Zij bleef in leven, hij stierf" Aldus
XCbesloot De Jong in 1980 zijn toen opzienbarend verslag. De Jong schuift in zijn King Kong-verhaal telkens kapitein De Graaf naar
XCvoren als een schild waarachter de in ijltempo tot luitenant-generaal
XCbevorderde militaire amateur prins Bernhard zich kon verschuilen. De Jong
XCis nooit onder dienst geweest en besefte blijkbaar niet dat een bevelhebber
XCaltijd verantwoordelijk blijftvoor de fouten van zijn ondergeschikten. De prins, die niet uitblonk door mensenkennis, had het trouwens met
XCdeze adjudant slecht getroffen. In 1950 werd De Graaf, door de Parlemen
XCtaire Enquête Commissie verhoord over het Englandspiel, ontmaskerd als
XCpathologische leugenaar en mythomaan, wat niet belette dat deze zelfde
XCenquêtecommissie een jaar later als zoete koek De Graafs beëdigde
XCverklaring opat dat King Kong slechts tweemaal op het prinselijk hoofd
XCkwartier was verschenen: eenmaal, en dat na de luchtlandingen, om
, verhoord te worden en de tweede maal om gearresteerd te worden. De
XCenquêtecommissie heeft de prins over de zo netelige King Kong-affaire met
XC"fluwelen handschoenen" aangepakt. De Jong ontleende zijn King Kong-verhaal grotendeels aan de publika
XCties over "Arnhem" van de militaire amateur-historicus overste b. d.
XCTheodoor Boeree. In een liber amicorum van 1967 noemt hij Boeree zelfs
XC"ons aller leidsman". De Jong wist niet dat de Oranjeminnende en
XCgezagsgetrouwe overste al in 196 I twee dikke bundels King Kong-stukken
XCals "ongeschikt voor publikatie" had laten opbergen in het Krijgsgeschied
XCkundig archief van de Generale Staf. Boeree werkte samen met de Britse militaire historicus kapitein Archi
XCbald Stainforth, wiens zoon Peter, glider-piloot, tot het bittere einde op de
XCArnhemse brug had gevochten. In 1957 ontving Boeree van Stainforth sr.
XCeen document waarvan hij totaal afknapte. De chef van King Kong-uitzen
XCder kapitein Baker, de professioneel wantrouwige kolonel James Langley,
XChad een positiefbewijs geëist voor de betrouwbaarheid van King Kong die
XChij zelf als een onbetrouwbaar avonturier beschouwde. Kolonel Langley
XC(zelfs de naam komt bij De Jong nergens voor) verklaarde dat King Kong
XCals koerier gebruikt werd "op uitdrukkelijk verzoek van de bevelhebber der
XCNederlandse Strijdkrachten". De prins had aan Montgomery's Inlichtin
XCgendienst laten weten "dat hij een Nederlander als koerier wenste en dat hij
XCde juiste man bij de hand had in de persoon van Lindemans, die al prachtig
XCwerk had gedaan". Waarop de betrouwbaarheidsverklaring prompt af
XCkwam. De geschiedenis staat nooit stil. Na 1980 kwamen dossiers vol incrimi
XCnerende en daarom geheim-gehouden King Kong-documenten (waaron
XCder het bovenstaande) boven water dank zij de speurzin en de volharding
XCvan W. H. Tiemens, auteur van Facetten van de Slag om Arnhem en van de
XCbrochure Veertig jaar affaire King Kong, van de twee Haarlems Dagblad
XCredacteuren Arthur Maandag en Jan de Roos, die geheime KK-dossiers aan
XCde klemgreep van de BVD ontwrongen, en van de freelance journalist Frans
XCDekkers, die in 1986 in een Amerikaans militair archief het gedocumen
XCteerde bewijs ontdekte dat KKaan de Abwehr de drie parachutage-zones had
XCverraden (De Jongs bewijs berustte op een mondelinge mededeling van
XCsn-chef Schreieder). In zijn boek King Kong (1986) vatte Frans Dekkers ten
XCslotte alle nieuwontdekte of na veel strijd losgekregen gegevens samen. En wat deed's Rijks geschiedschrijver met deze rijke buit toen hij in zijn
XCdeel 12, Epiloog (1988), de gelegenheid kreeg zijn versie van 1980 te
XCherzien? Hij vermeldt enkel het Haarlems Dagblad; de namen van de
XCamateur-historici zijn hem zelfs geen voetnoot waard. Verder beperkt hij
XCzich tot vage toespelingen op een komplot, uitgevoerd door "verscheidene
XCpersonen" op aanstichting van ongenoemden om King Kongs "overlijden
XCte verhaasten" door het toedienen van arsenicum bovenop de luminal. Wat heeft de lezer aan dit schimmenspel in een mistbank?
De Jong zegt in eenjuridisch onhandige formulering dat er geen enkel
XCgegeven is waaruit blijkt dat de prins iets met die dubbele vergiftiging te
XCmaken heeft gehad. Dit pal na zijn juridisch even naïeve als onbedoeld
XCincriminerende vermelding, dat Lindemans tijdens zijn proces (dat door
XCzijn dood verviel) ook de prins in opspraak kon hebben gebracht. Inderdaad. Tussen deze twee avonturiers, zo verschillend van afkomst en
XCmilieu, maar allebei moedig en roekeloos, grillig, goedhartig en onbe
XCdachtzaam, was na King Kongs terugkeer uit Eindhoven een echt manne
XClijke vriendschap ontstaan. In zijn versie van 1980 schrijft De Jong over die
XCperiode: "Verscheidene malen kwam hij (KK) daar (in het prinselijk
XChoofdkwartier) op bezoek, hij werd ook aan de prins voorgesteld en kreeg
XCer soms te eten." In het licht van wat we nu weten, zou deze zin beter
XCkunnen luiden: "Hij liep het hoofdkwartier waar hij nu kind aan huis was
XCeen maand lang in en uit, ging met de prins zeer amicaal om en voerde aan
XCtafel het hoogste woord." Getuigen hiervoor: overste Boeree, ir. Th. Tromp
XCen ir. Frits Philips. Het komplot om King Kong om zeep te helpen was veel macaberder dan
XCDe Jong aangeeft. In 1983 kwam Tiemens op het lumineuze idee om de
XCoude ambulanceregisters van de Haagse GGD uit te gaan pluizen en zijn
XCnaspeuringen werden later door Frans Dekkers voltooid. Op de dag van
XCKing Kongs dood, 18 juli 1946, vervoerde de GGD onder de naam
XCLindemans eerst een fors gebouwd persoon, die na aflevering aan het
XCziekenhuis Zuidwal spoorloos verdween. Even later arriveerde zuster
XCOnder de Linden, die samen met KK zelfmoord had willen plegen; haar
XCmaag werd leeggepompt en zij herstelde. Later op de middag reden drie bewakers en een ziekenbroeder de
XCwerkelijke Lindemans in een oude Ford langs drie ziekenhuizen, waar men
XCweigerde de bewusteloze patiënt op te nemen. Toen in een vierde
XCziekenhuis eindelijk zijn maag werd leeggepompt was het te laat; hij stierf
XCdiezelfde avond. Van zijn overlijden werd pas vijf dagen later aangifte
XCgedaan, niet door de familie die het lijk niet meer had mogen zien, maar
XCdoor een employé van het Bureau Nationale Veiligheid. De directeur van
XCdit bureau was mr. L. Einthoven, vriend en bewonderaar van de prins. Van dit alles bij De Jong geen spoor. Ten besluite twee citaten uit de
XCverbitterde brief, die de door en door royalistische overste Boeree samen
XCmet zijn geheime King Kong-dossiers naar de Generale Staf stuurde,
XCzinsneden die veel verduidelijken en die men bij De Jong vergeefs zal
XCzoeken: "Alles bijeen blijkt dat dit HQ (het hoofdkwartier van prins Bernhard)
XCzich met Lindemans heftig heeft gecompromitteerd en dat men de sluier
XCover alles heeft geworpen." En: "Uit eerbied voor de Prins ging de zaak in
XCDe Jong heeft in deel I 3 zijn mededeling over Kas de Graaf, adjudant van
prins Bernhard, gecorrigeerd. Deze zou de prins vermoedelijk minder positief over Lindemans hebben geadviseerd.'
XCDe Jongs beschrijving van de daadwerkelijke terugkeer van koningin Wilhelmina en prins Bernhard gaf in de pers aanleiding tot enkele glossen. De algemene ontroering bij gelegenheid van de eerste ontvangst van koningin Wilhelmina in de Nederlandse gemeente Aardenburg in Zeeuws-Vlaanderen, op 13 maart 1945, werd door de gemeentesecretaris, George van Vooren, gerelativeerd. De Jong had op gezag van A. Pelt, chef van de Regeringsvoorlichtingsdienst en begeleider van de koningin, geschreven dat ontroering zich van alle aanwezigen had meester gemaakt toen twee kinderen, wier vader(s) kort tevoren door de Duitsers waren gefusilleerd, zich in de mantel van de koningin verborgen." Tegen een verslaggever van de Provinciale Zeeuwsche Courant (10 december 1980) verklaarde de heer Van Vooren: , '''Ik geloof dat hier toch wel wat overdreven wordt. Ik heb in Aardenburg
XCniemand zien huilen. Van die twee kinderen heb ik niets gezien of gehoord,
XCook later niet. Die konden er volgens mij niet eens bijkomen want de
XCkoningin was helemaal afgeschermd door militairen en veiligheidslui. De
XCmensen waren uitgelaten, ja, en zenuwachtig, een beetje gespannen
XCnatuurlijk. Maar gehuild werd er niet. Dit verhaal is toch echt wel een beetje
XCsentimenteel en overtrokken." Van Vooren heeft een heilig respect voor de geschiedschrijver Lau de
XCJong, maar vooral als deze zich toeverlaat op de getuigenissen van chef A.
XCPelt van de toenmalige Regeringsvoorlichtingsdienst, worden de zaken
XCvolgens Van Va oren toch wel een beetj e overdreven. De dag van de intocht
XCvan de koningin ligt hem nog vers in het geheugen. "Het hele dorp was uitgelopen. De stoet stopte voor het nood-gemeen
XCtehuis. Daar werden de mensen aan haar voorgesteld. Het was een gedrang
XCvan jewelste. En Tarzan lag op het platte dak van café Pieters naast het
XCgemeentehuis, en gaf steeds maar van die grote brullen." Glimlachend: "ja,
XCdat is iets wat iedereen die er bij was zich nog goed kan herinneren Van Vooren: "Ze werd voorgesteld aan twee illegale werkers: gemeen
XCtesecretaris J. Paridaen, B. Haaksmari-De Koster, en daarna aan twee
XCoorlogsslachtoffers: mevrouw A. Moelaart-Poortvliet van Sint Kruis, die
XCbij de evacuatie een been kwijtraakte door beschietingen van Canadese
XCDeel 13, 147 (147). 5 Deel lOA, 103 I (986).
, vliegtuigen en mevrouw S. Sallet-Martens die haar man, zoon en dochter
XChad verloren. Géén naaste familieleden van illegale werkers, die kort voordien wegens
XCsabotage zouden zijn doodgeschoten, zoals De Jong beweert. Er werd in
XCAarden burg ni emand gefusilleerd", zegt Van V ooren stellig.' Een verwachting, in de begeleidingscommissie uitgesproken, werd bewaarheid. De pers besteedde bijzondere aandacht aan het voornemen van prins Bernhard in I944 om krijgsgevangen leden van de Waffen-ss te doen executeren. 'Bernhard wilde in 1944 ss'ers voor het vuurpeloton', meldde het Algemeen Dagblad (10 december I 980). , 'Prins Bernhard heeft in september 1944 aan de commandant van de Prinses
XCIrene-Brigade gevraagd of deze brigade "een 200-tal Nederlandse ss'ers die
XCdoor de Amerikanen waren krijgsgevangen gemaakt", wilde doodschieten. Kolonel De Ruyter van Steveninck, de commandant van de Irene-bri
XCgade, heeft dit verzoek met instemming van zijn staf afgewezen "daar
XCafmaken van zo'n groot aantalonverantwoord was". Dr. L. de Jong vertelt dit in het gisteren verschenen deel lOA van de
XCgeschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog. De Jong ontleent zijn gegevens aan het boek van J. J. G. Beelaerts van
XCBlokland Oorlogsbelevenissen van een cavalerie-officier. Prins Bernhard heeft tegenover de Avro-televisie de onthulling van De
XCJong bevestigd. "Die opmerking was evenwel niet serieus bedoeld maar
XChelaas heeft mijn vriend Beelaerts dit in zijn dagboek wel serieus vermeld,"
XCaldus de prins die morgenavond voor de Avro-tv een toelichting geeft op
XCzijn rol in het boek van De Jong. Die uitzending op Nederland I begint om
XC20-45 uur. Bij de presentatie van deel lOA vertelde De Jong dat hij over deze zaak
XCuitgebreid met de Prins van gedachten heeft gewisseld. Hij wilde niets
XCmeedelen over de inhoud van het gesprek, "maar wanneer de opmerkingen
XCvan de Prins iets van zakelijk belang hadden toegevoegd, was dit zeker in de
XCtekst opgenomen". In een voetnoot schrijft De Jong, dat de commandant van de Irene-bri
XCgade met zijn weigering "prins Bernhard en de Irene-brigade een grote
XCdienst heeft bewezen". De 200 Waffen-ss'ers die prins Bernhard in handen van de Irene-brigade
XCwilde spelen, zijn uiteindelijk als krijgsgevangenen naar Amerika getrans
XCporteerd.' De journalist H. J. A. Hofland bezag in een commentaar in de Haagse Post (13 december I980) de Londense discussies ter voorbereiding van de terugkeer van de regering in het licht van de ordeproblematiek. Over het conflict óver van de verhouding tussen de Ordedienst en het Militair Gezag schreef hij onder
, 'De bedreiging van de openbare orde kwam niet van een aantal woeste
XCbenden, desperado's en revolutionairen, maar van een paar groeperingen
XCdie elkaar de verantwoordelijkheid voor de orde betwistten, die daardoor
XCaan de top onoverzichtelijke toestanden schiepen en zodoende aan de basis
XCruimte maakten voor willekeur. Het is die eigenaardige vaderlandse
XCordelievendheid, die over het algemeen tot averechtse resultaten leidt, en
XCwaarmee het volk ook later nog veel te stellen zou krijgen, zoals het er al
XCeerder mee te maken had gekregen. Jammer genoeg gaat De Jong niet nader
XCin op dit bijzondere karaktertrekje zonder hetwelk men zich een Neder
XClandse overheid nauwelijks kan voorstellen. Het is een wel bekend maar weinig besproken feit dat het Nederlandse
XCvolk betrekkelijk rijk is aan kleine machtswellustigen. Een aantal van hen
XCkwam na de bevrijding van het Zuiden terecht in de arrestatieploegen van
XCde Binnenlandse Strijdkrachten en kreeg daar de kans om naar eigen smaak
XCzijn eigen kampbewind te voeren. Een door De Jong geciteerde arts noteerde: "De bewaker heeft wat bloed
XCaan zijn handen: beveelt een der gevangenen dit afte likken. De zoon van S.
XCmoest zijn eigen vader slaan. Opsluiten in een hondehok en dan laten
XCblaffen. Pieringen opeten, met het gezicht in een mesthoop rollen. (enz.) Dit
XCalles doen voor de ogen van een opgeschoten publiek dat het toejuicht." Ook de foto's van arrestaties, het kaalknippen van "moffenmeiden", en
XCdan in het bijzonder de gezichten van de overheidsdienaren en de
XCtoeschouwers bewijzen dat de nasleep van een oorlog weinig of niets bevat
XCom trots op te zijn. Ook de eigenlijke bevrijders hebben zich trouwens niet
XConbetuigd gelaten: er is door de geallieerde troepen hier en daar flink
XChuisgehouden ten nadele van degenen die nog ter begroeting met een
XCvlaggetje hadden staan zwaaien. Sinds zijn oprichting is het de vraag geweest of het Militair Gezag
XCwerkelijk nodig was. Het is een schijnprobleem. De lethargie van de
XCbevolking maakte een speciaal gezagsapparaat overbodig. Maar Nederland
XCwas frontgebied, wat daar gebeurde was ondergeschikt aan de oorlogvoe
XCring en het lag dus voor de hand dat het Zuiden ook in eerste instantie
XCmilitair zou worden bestuurd. Het opperhoofd van dit militair bestuur was
XCvoor geen kleintje vervaard, vond een verdeelde ministerraad tegenover
XCzich, en kreeg bovendien doordat de strijd in het Zuiden lang duurde de
XCkans, zijn bestuursapparaat overmatig uit te bouwen. Zo trad het vanzelf
XCbuiten zijn oevers. Maar er is geen enkele garantie, dat een burgerlijk
XCbestuur zich niet op dezelfde manier zou hebben ontwikkeld. Tot degenen die in de chaotische overgangstoestand probeerden hun
XCmacht uit te breiden, hoorde ook prins Bernhard. Koningin Wilhelmina
XChad, overeenkomstig haar opvattingen over de macht van het staatshoofd,
XCgewild dat hij tot opperbevelhebber van de land- en zeestrijdkrachten zou
XCworden benoemd. Op die manier zou ze, buiten het parlement om, via haar
XCHet kabinet verzette zich met succes, maar wel werd de prins bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten, dat wil zeggen de commandant van het verzet. In deze functie gedroeg hij zich meteen zeer beweeglijk en hield om te beginnen een radiotoespraak, waarvan Van Lidth de Jeude, de minister van Oorlog, noteerde: "teveel in de toon «ik beveel». Héél enthousiast ben ik ook niet, vooral niet over de hals-over-kop-methoden waarmee dit door HM wordt doorgedreven."
XCHet volgende probleem ontstond toen de prins, bij de organisatie van de strijdkrachten in het Zuiden, niet gediend bleek te zijn van het oude beroepskader, waar in kringen van de koninklijke familie de schuldigen aan de snelle nederlaag van mei 1940 werden gezocht. Verder raakte hij in conflict met Kruis over de vraag wie in het Zuiden voor de Binnenlandse Strijdkrachten verantwoordelijk moest zijn, want zeer begrijpelijk wilde Kruis niet dat naast zijn eigen Militair Gezag nog een ander, zelfstandig machtsapparaat zou opereren.
XCDe BS had zich toen al een bedenkelijke naam verworven. Niettemin streefde de prins ook nog naar arrestatiebevoegdheid voor de Binnenlandse Strijdkrachten, maar hier werd hij weer tegengehouden door Van Heuven Goedhart, de minister van Justitie, die overigens weer geen vriend was van generaal Kruis. Ten slotte was er de procureur-generaal bij het gerechtshof van Den Bosch, mr. E. M. L. H. baron Speyart van Woerden, die bang was dat door het gerouwdouw van leden der BS de hele Oranjedynastie in gevaar zou komen. Opnieuwontrolt zich hier een toneel van cornpetentiestrijd en chaos, waarin koningin en prins op eigen initiatiefhun politieke rol speelden, zonder de politieke gevolgen te doorgronden.
XCZoals ook in vorige delen komt koningin Wilhelmina hier als draagster van de vernieuwing naar voren. De vernieuwing was niet zozeer een duidelijk omschreven politiek als wel een beweging, die in de praktijk zou moeten leiden naar "eenheid". En dit zou weer betekenen dat de oude politieke structuur ruimschoots zou worden geslecht, dat het parlement minder te zeggen zou krijgen en dat het staatshoofd - vestigingsplaats van volkswil en volksgeweten - de grote nationale lijn zou gaan bepalen.
XCVernieuwing was een brok in de keel van de Nederlandse politiek en als zodanig een niet onbekend verschijnsel. Hier ging het gepaard met verwaarlozing en dus een poging tot bevriezing van de sociaal-economische machtsverhoudingen, en daarom is het geen wonder dat de beweging vooral bijval kreeg uit de hogere lagen van de samenleving. Intussen is het wel curieus, ons nu de prins voor te stellen als instrument van deze stroming.
XCOver Bernhard schrijft De Jong met tegenstrijdige strekking. Uit zijn opsomming van feiten komt voornamelijk een man te voorschijn, die in zijn snel gedrag, behoefte aan macht en gebrek aan toepasbaar politiek inzicht het publiek intussen welbekend is. Het enerzijds-anderzijds van zijn laatste overwegingen wordt besloten met de conclusie dat "zijn benoeming
, tot bevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten een gunstig effect heeft
XCgehad". Hij stelt zich niet de vraag ofhet met iemand anders misschien beter
XCwasgegaan. In deze delen wordt door de nationale historicus weer onvermoeid
XCuitgepakt, tientallen intriges worden tot in de finesse besproken, zonder dat
XCwe precies te weten komen wat de schrijver er zelf van vindt en in welk
XCperspeetlef hij het gebeuren zet. Dat zullen pas diegenen beleven aan wie
XChet is beschoren de publikatie van het allerlaatste deel mee te maken. De stijl
XCblijft gedragen en de lezer krijgt geen greep op De Jongs denken. Ik heb wel
XCeens het vermoeden, dat volgens hem het voor een historicus niet eens
XCstrikt nodig is te denken, zolang hij speurt, vorst en in een "brede
XCvertelling" opsomt. Intussen ontstaat uit deze twee boeken toch het beeld van een
XCkabouternatie, die er door alle oorlogsavonturen heen in slaagt, haar
XCisolement te bewaren. Terwijl op zijn eigen grondgebied de reuzen elkaar
XCbij de strot hebben, blijven koning Kaskoeskielewan en zijn makkers
XCproberen, elkaar een beentje te lichten. In deel lOB zullen we lezen hoe het
XCdaarbij onze vrienden verder vergaat. Met dat al blijft het een interessante
XCIn de boekenbijlage van Het Parool (27 maart I98r) verscheen een vraaggesprek met mr. J. A. W. Burger, die tot januari r 94 5 als minister van Binnenlandse Zaken nauw betrokken was bij het herstel van het Nederlandse bestuur in het zuiden. Zijn kritiek op de concept-hoofdstukken uit de delen 9 en r OA, die al in de begeleidingscommissie ter sprake was gebracht, maakte hij in dat interview gedeeltelijk openbaar. , 'Na een uur praten zegt mr. Jaap Burger: "De Jong geeft over mijn vertrek
XCnaar het bevrijde Zuiden in januari '45 een verdraaide voorstelling van
XCzaken. Dat heb ik u aangetoond. Nou zitten we over dit ene onderdeeltje al
XCeen heel gesprek te voeren, maar het is om zo te zeggen per pagina onjuist.
XCVandaar dat het onmogelijk is dat te corrigeren. Intussen is het natuurlijk
XCwel zo dat het onaangevochten onjuist in dat geschiedwerk blijft staan. Ik
XCheb De Jong ook geschreven: ik ben ervan overtuigd datjouw mening ten
XConrechte de historische zal zij n." Mr. J. A. W. Burger, minister zonder portefeuille en later minister van
XCbinnenlandse zaken van I943 tot januari I945 in het tweede kabinet
XCGerbrandy, schetst de situatie. Zeeland, Brabant, Limburg en een stukje
XCGelderland waren bevrijd, de rest van Nederland was nog door de nazi's
XCbezet gebied. In december' 44 zetten de Duitsers hun laatste krachtige
XCaanval in, het Ardennenoffensief, dat een maand later pas door de
XCAmerikanen tot staan wordt gebracht. We kunnen dat ook allemaal bij De
XCJong lezen. Gelden Burgers bezwaren nu de feiten die De Jong vermeldt of
XCBurger: "Het zullen meestal niet de feiten sec zijn, het is vooral de beóórdeling van die feiten. Ik geef u een simpel voorbeeld. Ik werd in januari' 45 door Gerbrandy teruggeroepen naar Londen voor een ministerraad. Ik heb toen een radiorede gehouden want wat was de situatie? We hebben daar in het Zuiden dus de bevrijding gehad en meteen daarbij de zuivering. Iedereen werd bij zijn lurven gepakt, iedereen die ruzie met zijn buurman had zei, «die vent deugt niet» en hup die werd dan opgepakt, een belachelijke vertoning. Daar wou ik iets tegen zeggen. Maar ik wou ook wat zeggen om een psychologische reden. De mensen waren als de dood dat de Duitsers in dat Ardennenoffensief zouden slagen en dat de zaak weer bezet zou worden. Of dat zou gebeuren maten ze ten onrechte af aan de afwezigheid van Nederlandse ministers in Brabant. Ze dachten: die ministers zullen het wel als eersten weten en dan zorgen dat ze wegkomen. En ik zag dus in Bos en Ven in Oisterwijk waar wij zaten, elke dag een aantal mensen de marechaussee vragen of de ministers er nog waren. Nou, ik was er in ieder geval nog; die mensen gerustgesteld.
XCMaar wat zegt De Jong nou? Dat was helemaal niet nodig dat die mensen kwamen, want het gevaar was toen al geweken. Ik wist dat toen niet, de mensen zeker niet. Die waren gewoon bang, is dat nou zo onbegrijpelijk> Ik heb toen die rede gehouden in de hoop dat als ik de volgende dag weg zou zijn en de mensen zouden daar dan over praten dat ze zouden zeggen: maar ik heb hem gisteren nog gehoord. En het was natuurlijk mijn bedoeling dat ik ook snel weer terug zou zijn,
XCMaar volgens De Jong was dat volstrekt overbodig. Dat kun je een beoordeling van de feiten noemen, maar het geeft wel een valse voorstelling van zaken." U sprak in die rede over de zuiveringen en over het Militair Gezag. Volgens De Jong waren Gerbrandyen uw collega Van Heuven Goedhart vanjustitie bang dat u tegen dat Militair Gezag zou ageren. U had daartegen toch bezwaren? Burger: "Ik had inderdaad niet zoveel op met het Militair Gezag. Ik was in het zuiden om de gemeenteraden en de provinciale besturen te regelen, zaken waar het Militair Gezag geen lor mee te maken had. Maar ik was natuurlijk bekend genoeg met de chaotische situatie om in te zien dat zoiets als het Militair Gezag nodig was, eenvoudigweg alom de relatie met de Geallieerden. En ook om zaken als voedsel en zo te krijgen had je een militair apparaat nodig. Ik ben nooit principieel tegen het Militair Gezag geweest. Ik ben zelfs in '43 onder Van den Tempel die toen minister van sociale zaken was ambtenaar geworden op de uitdrukkelijke voorwaarde dat ik de verbindingsman met het Militair Gezag zou zijn. Van den Tempel was furieus tegen een Militair Gezag, maar ik zei: iets van dien aard moetje toch hebben. Pas toen het MG zichzelf overgreep en zèlf wilde gaan regeren op een lachwekkende wijze.ja, toen heb ik mij natuurlijk verzet."Begrijpen !vij goed dat u die eerste weken van 1945 in Brabant heel Uitdrukkelijk
, Burger: "Natuurlijk, ik had toch net dat Bureau Binnenlandse Zaken in Den
XCBosch opgericht, een soort minidepartement. Ik had mijn flat in Londen
XCopgezegd. Als ik een ministerraad moest bijwonen, moest ik in Londen in
XCeen hotel. Mijn standplaats was Brabant." Maar De Jong schrijft dat u als minister-kwartiermaker in december' 44 naar
XCLonden was teruggekeerd en dat u op 2 of 3 januari plotseling toch weer naar
XCNederland ging omdat uw moeder ziek was.
XC"Ja, dat schrijft hij en dat is uitermate misplaatst. Ja, dat vind ik eenvoudig
XCongehoord. Maar had ik daar erg in dat ze in Londen bang waren dat ik het
XCMilitair Gezag onderuit zou halen?" Gerbrandy schreef u een briejje dat u zich al/een particulier mocht bezighouden.
XC"Maar dat staat er niet. De Parlementaire Enquête Commissie heeft het er
XCop één lid na - niet in kunnen lezen. Ik heb het er ook niet in gelezen. Ik
XCdacht dat het een vriendelijk meeleven van de man was. Inderdaad, mijn
XCmoeder was ziek maar dat is natuurlijk geen reden om als minister je werk
XCniet te doen." Dejong stelt heel nadrukkelijk: Burger ging speciaal naar Nederland omdat zijn
XCBurger: "Natuurlijk, en dus was ikzo mis om die radiorede te houden. Daar
XCwas ik immers niet voor. De voorstelling van zaken is dus deze: ik ben
XCterwijl ik in Londen hoorde te zijn naar Brabant gegaan om het Militair
XCGezag dwars te zitten en daarvoor verzin ik het smoesje dat mijn moeder
XCziek is. En Gerbrandy is dan nog zo zorgvuldig mij een briefje te schrijven.
XCMaar nee hoor, Burger houdt gauw stiekem even die rede dwars tegen het
XCzuiveringsbeleid van de regering in." De Jong schrijft dat dat uw eigen beleid was.
XC"Ja, dat staat er godswonder nog in. Maar dit is dus het verhaalongeveer, dat
XCmoet je uit iedere zinswending begrijpen en dat is fundamenteel onjuist." In uw gewraakte radiorede had u het over de zuiveringen. U hebt ons al geschetst
XCwelke ongewenste vormen die hadden aangenomen. U maakt onderscheid tussen
XCcol/aborateurs en goedwillende vaderlanders diefouten maken. Dat is u zeer kwalijk
XCgenomen, niet alleen in Londen door Gerbrandy, maar ook in bezet Nederland door
XCde illegale pers. Het is reden voor uw onmiddellijk ontslag als minister.
XC"Daarover kun j e een stuk of vier dingen zeggen. In de eerste plaats: j e kunt
XCnatuurlijk wel zeggen dat je rekening moet houden met de gevoelens in
XCbezet gebied maar in het zuiden moest geregeerd worden en daar was het
XCeen chaos. Nou, dan staat er in datzelfde boek van De Jong dat hij een paar
XCweken later voor Gerbrandy op stap moest om de zaak eens te onderzoeken
XCen tot zijn stomme verbazing was iedereen in Brabant het met mij eens. Hij
XChad daar ook gesproken met bisschop Mutsaerts en met de hoofdredacteur
XCvan de weekbladeditie van Trouw. In een voetnoot zegt ie dan dat hij daar
XCmaar één verklaring voor heeft. Er was in het Zuiden naar zijn indruk
XCweinig verzet gepleegd en daarover zou men zich schuldig voelen. Dat is
XCnou toch wel hondsbrutaal datje indirect zegt dat die twee ook wel niet zo
, best geweest zullen zijn. Dat is twee. Dan heeft Holla, de eerste president
XCvan het Tribunaal in Den Bosch, gesproken over «het gulden woord van
XCBurger». Dat is drie. Ook de enquêtecommissie is het jaren later met mij
XCeens. Zegt De Jong daar weer over heen: die enquêtecommissie heeft er ook
XCgeen goeie visie op. Je moet het allemaal maar durven. Ik heb voor de radio
XCgezegd dat wanneer het recht zijn loop heeft gehad dan is het afgelopen, dan
XCis het zuiveringsvraagstuk ten einde. En ik heb heel uitdrukkelijk gezegd dat
XCdat ging over collaborateurs." Volgens Dejong hoort na de bijzondere rechtspleging nog een zuivering te volgen.
XCU zou die twee dingen hopeloos door elkaar hebben gehaald.
XC"Dat kan hij nou wel vinden, maar dat is allemaal geregeld in het
XCTribunaalbesluit. Wie veroordeeld werd, werd automatisch tien jaar uit zijn
XCburgerrechten ontzet. Daar viel verder niet over te praten. Daarom zeg ik
XCjuist, dan is het af. De Bijzondere Rechtspleging is nu juist in het leven
XCgeroepen om te kunnen zuiveren. En het zijn toch waarlijk niet de eersten
XCde besten die het met mij eens zijn. Ik heb ze De Jong allemaal
XCvoorgehouden en hem geschreven: «zou jeniet eens een ogenblik kunnen
XCdenken datjij het bij het verkeerde eind hebt?»" Wat schrijft hij dan terug?
XC"Nou, dat ie het er niet mee eens is. Dan beroept ie zich daarover uitsluitend
XCop de illegale pers benoorden de rivieren, op Goedhart in Het Parool en op
XCVan Randwijk in Vrij Nederland. Nou heb ik in de loop der jaren van
XCGoedhart wel meer extreems gehoord, maar toevallig loop ik op de
XCtentoonstelling over Wilhelmina in Londen en daar blader ik in een stuk
XCvan Van Randwijk. Daar lees ik dat Van Randwijk heel goed het verschil
XCbegreep tussen fout zijn en fouten maken. De Jong niet, die vindt dat
XCiedereen die een fout maakt een collaborateur is. Maar tijdens de bezetting
XCmaakte je elke dag fouten. Collaboratie begint pas waar je de bedoeling
XChebt de vijand te helpen. Als je iets fout doet ben je een stommerik en dan
XCmoet j e misschien de gevolgen daarvan ondervinden, maar dan ben j e nog
XCgeen collaborateur. Nou dat onderscheid, dat kent De Jong niet, dat begrijpt
XCie niet en dat weet ie niet." Dat doet een beetje aan de affai re-Aantjes denken, zoals dat gegaan is.
XCBurger: "Nou ja goed, ik ben het daar dan ook helemaal niet mee eens.
XCSchandalig hoe dat gegaan is. Dat iemand zoveel jaar na de oorlog van de
XCene op de andere dag rechteloos veroordeeld kan worden, terwijl er geen
XCenkele reden was waarom die man niet een behoorlijke rechtsgang had
XCkunnen gaan. Dat is strijdig met ons hele rechtswezen. En de grootste
XCellende is nog dat door het optreden van De Jong, doordat hij tegelijk als
XConderzoeker, als officier van justitie en als rechter is opgetreden, nooit
XCprecies is vastgesteld wat Aantjes gedaan heeft, wat de feiten precies zijn. En
XCdaardoor is ook nooit vastgesteld in hoeverre die feiten hem aan te rekenen
XCzijn en of daarop na zoveeljaar nog een strafhad moeten volgen."
, Dat kan natuurlijk ook het geval zijn bij mensen die geen commentaar meer kunnen
XCleveren omdat ze overleden zijn.
XC"Ja, dat gaje wel denken natuurlijk." U hebt ons zojuist die brief van 3juli 1980 laten zien waarin u Dejong uitvoerig
XClaat weten wat uw punten van kritiek zijn op deel tien, vooralover uw vertrek naar
XCNederland beginjanuari' 45. Wat schrijft De Jong dan terug?
XC"Even zien, hij schrijft mij: «wat je opmerkingen aangaat wil ikje schrijven
XCdat ik je hele passage die begint onderaan pagina I en die eindigt op pagina 3
XCintegraal aan de begeleidingscommissie zal voorleggen. Ik vind dit een
XCfundamentele kritiek die ik al uit een oogpunt van ministeriële verant
XCwoordelijkheid voor mijn werk met de commissie dien te bespreken.» En
XCverder zegt De Jongdan datikvan hem maar moet aannemen dat hij aan het
XCoordeel van de commissie bijzonder veel waarde hecht, maar, zegt hij dan,
XC«ik moet in laatste instantie zelf beslissen wat ik al dan niet voor mijn
XCwetenschappelijke verantwoording neem. In dit stadium wijs ikje kritiek
XCaf.» Dat schrijft ie dan. En ik weet niet wat de commissie er van vond maar het
XCresultaat is dat er niets wezenlijks is gewijzigd. Ook aan de passages over
XCmijn speech niet. De Jong haalt telkens het wezen eruit door «fout zijn en
XCfouten maken» gelijk te stellen en trekt dan zijn eigen conclusies. Daar is hij
XCwezenlijk fout mee." En daarom heeft Burger De Jong laten weten niet meer "on speaking
XCterms" met hem te zijn, als hij daarmee doorgaat.' De historicus H. J. c. Termeer, die in 1979 een studie had gepubliceerd over de bevrijding van Nijmegen en over de politieke gevolgen daarvan, werd door de redactie van Kleio, het blad van de Vereniging van docenten in geschiedenis en staatsinrichting in Nederland (VGN), uitgenodigd om de hoofdstukken uit deel lOA, betrekking hebbend op het zuiden, van commentaar te voorzien," In Kleio (30 (1989) 16-22) schreef hij een recensie onder de titel 'De Jong en het bevrijde Zuiden' en betoogde onder andere: , 'Het beeld dat De Jong in zijn deel lOA van het bevrijde Zuiden geeft, is het
XCeerste algemene overzicht dat over dat onderwerp geschreven is. Maar een
XCsynthese in de gebruikelijke zin van een samenvatting van de bestaande
XCliteratuur, is het niet. Die basis zou ook nogal smal zijn geweest, want
XCwetenschappelijk onderzoek naar die periode is nog betrekkelijk schaars en
XCplaatselijk van karakter. De niet-wetenschappelijke produktie is weliswaar
XCveel groter, maar deze bestaat voornamelijk uit werken die plaatselijk en
XCanecdotisch van aard zijn of uit officiële verslagen van de werkzaamheden
XC6 H. Termeer, Nijmegen frontstad, september 1944-mei 1945. Politiek en vakbeweging. Gelderse Historische Reeks 13 (Zutphen,
, van nationale instellingen. Deel lOA is dan ook niet alleen gebaseerd op de
XC(in hoofdzaak vóór 1970) verschenen literatuur maar voor het belangrijkste
XCdeel op ongepubliceerd materiaal: archiefstukken en persoonlijke getuige
XCnissen, in de loop der jaren door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumen
XCtatie (RIOD) verzameld. Hoewel De Jong in deel lOA ongetwijfeld het meest gedetailleerde
XCbeeld van het bevrijde Zuiden tot nu toe heeft geleverd, kan dat door talloze
XCfeitelijkheden gedomineerde overzicht toch bezwaarlijk een totaalbeeld
XCworden genoemd. Waar het aan ontbreekt is nu juist de synthese, dat wil
XCzeggen een samenvatting, waarin de vele, zeer uiteenlopende ontwikkelin
XCgen op het terrein van de arrestatiekwestie, de zuivering, de politiek, de
XCmilitaire en materiële situatie met elkaar in verband worden gebracht en
XCworden verklaard. Bij gebrek aan een centrale vraagstelling volgt logischer
XCwijs ook geen eindconclusie of samenvattende typering van deze periode
XCals geheel. In dat verband is het dan ook kenmerkend dat De Jong elke poging tot
XCperiodisering, dat wil zeggen tot indeling van de zeer veelzijdige stof in
XCbetekenisvolle chronologische parten, achterwege laat. Hij ordent de
XChistorische materie op thematische wijze, behandelt per terrein de meest in
XChet oog springende gebeurtenissen en laat het bij conclusies per thema.
XCVoor een zo chaotische overgangsperiode als die van het bevrijde Zuiden
XCbetekent dat dat de lezer wél van een aantal goed geschreven thematische
XCstukken kan genieten en aldus met de belangrijkste problemen kennis
XCmaakt. Maar aan de laatste thematische inventarisatie gekomen, heeft hij
XCnog steeds geen inzicht in de bijzondere aard van de hele periode en de
XCbepalende fasen die daarin te onderscheiden zijn. Op grond van mijn eigen onderzoekingen kwam ik tot de volgende
XCtypering en periodisering. Hét kenmerk van de periode van het bevrijde Zuiden was haar
XCovergangskarakter: niet alleen de moeizame militaire en psychologische
XCovergang van bezet gebied naar bevrijd gebied, maar ook die van be
XCzettingsbestuur enerzijds en verzet en hulp door de illegaliteit anderzijds
XCnaar een regulier burgerbestuur in een vrije maatschappij, zoals die tot
XC10 mei 1940 bestaan had. In deze parallel lopende processen van na de bevrijding vervulden het
XCMilitair Gezag (MC) en de voormalige illegaliteit als gezaghebbende
XCFremdkörper, afkomstig uit respectievelijk Londen en de bezettingstijd, een
XCcentrale rol. In fasen werd de voormalige illegaliteit door het MC met horten
XCen stoten vanuit een hoofdrol teruggedrukt in een bijrol. Zo vormden zij
XCbeiden actief en passief de wezenlijke en bepalende krachten in de
XCovergangsperiode van het bevrijde Zuiden. Hun positie en de invloed die
XCzij uitoefenden, lijken daarom bijzonder geschikt om te dienen als
XCgraadmeter van de mate van normalisatie in de maatschappij van na de
XCAls gevolg van de militaire ontwikkelingen verliep de bestuurlijke overgang in het bevrijde Zuiden bijzonder moeizaam en chaotisch. In de meeste plaatsen deed zich aanvankelijk een eerste "wilde" fase voor van meest enkele weken na de bevrijding, waarin het centrale bestuursniveau, te weten het door de regering ingestelde MG, slechts een marginale rol speelde. De plaatselijk gestationeerde functionarissen van dat MG, de militaire commissarissen, baseerden hun gezag in eerste instantie voornamelijk op de aangebleven of teruggekeerde "oude" bestuurders.
XCDaartegen kwam vervolgens de plaatselijke oud-illegaliteit in het geweer. Zij organiseerde zich in plaatselijke comité's en kantte zich vooral tegen het uitblijven van een behoorlijke zuivering, met name van het overheidsapparaat en de politie. Doordat de arrestaties van politieke verdachten onder leiding stonden van oud-illegalen in de Binnenlandse Strijdkrachten ( BS; een militair verband waarin leden van de Knokploegen, van de Raad van Verzet en van de OD en hun hulpkrachten uit de bevrijdingsstrijd samengingen), bestond er nog geruime tijd een "dualiteit van de macht". Die hield in dat het plaatselijke MG weliswaar de bestuursmacht uitoefende, maar geen greep kreeg op de door de BS beheerste arrestaties en overigens evenmin op de door de "oude" bestuurders verwaarloosde ambtelijke zuivering. Voormalige illegaliteit en BS stelden in diverse gemeentes zelf burgemeesters aan of verwijderden door de autoriteiten aangestelde functionarissen en zij weigerden de arrestaties op te geven, zolang zij niet bij het bestuur en de zuiveringen werden ingeschakeld.
XCVervolgens, vanaf medio oktober tot en met eind november, verlegde het MG zij n koers door op aansporing van de chef-staf van het MG, generaal Kruis, de georganiseerde voormalige illegaliteit bij het beleid in te schakelen en een serieus begin te maken met de zuivering van overheidspersoneel en politie. Tijdens deze fase werden in diverse plaatsen aanvankelijk teruggekeerde burgerlijke functionarissen en onvoldoende krachtig optredende militaire commissarissen alsnog verwijderd en vervangen. De voormalige illegaliteit organiseerde zich inmiddels voor het hele bevrijde gebied in de Gemeenschap Oud-Illegale Werkers Nederland (GOIWN). De nog gebrekkig gecoördineerde BS bleef echter nog op veel plaatsen eigenmachtig arrestaties verrichten.
XCIn september 1944 tot en met medio februari 1945 werd er onder druk van de toenemende kritiek op BS en oud-illegaliteit op arrestatiegebied overeenstemming bereikt door de toppen van het MG, van de BS, van de GOlWN en van de politie in bevrijd gebied. Maar die overeenstemming had voorlopig weinig resultaat omdat de tegenstellingen tussen GOlWN, BS, MG en koningin enerzijds en kabinet en "oude" gezagsdragers anderzijds steeds scherpere vormen aannamen. Zij resulteerden eind januari 1945 in de verwijdering van het hoofd van de politie, procureur-generaal jhr. mr. E. Speyart van Woerden uit bevrijd gebied en in de val van minister
, en kort daarop van het tweede kabinet-Gerbrandy. Het MG slaagde er in
XCdeze periode in om op het gehele bestuursgebied, dus ook op het terrein van
XCde arrestaties, de touwtjes in handen te krijgen. De georganiseerde
XCoud-illegaliteit stelde zich ten dienste van dat MG en werd plaatselijk en
XCcentraal ingeschakeld in adviescommissies en in uitvoerende organen,
XCvooral op het terrein van opsporing en zuivering. De meeste oud-illegale
XCleden van de inmiddels opgeheven opsporingsdiensten van de BS gingen
XCover naar politieke opsporingsdiensten (POD) van het MG. Vanaf medio februari (het laatste kabinet-Gerbrandy was aangetreden)
XCtot de bevrijding van de rest van het land werd de voormalige illegaliteit in
XChet defensief gedrongen (fase van uitschakeling en frustratie). Zowel de Staf
XCMG als de plaatselijke militaire commissarissen verlegden hun aandacht
XCmeer en meer van de voormalige illegaliteit naar de "oude" bestuurders en
XCorganisaties. Ook die werden nu volop ingeschakeld om de vele materiële
XCen andere problemen de baas te worden. Van hun kant en vande zijde van
XCde sterker wordende niet-oud-illegale pers klonk de roep om spoedige
XCopheffing van het MG en om herstel van de bevoegdheden van de
XCburgerlijke bestuursorganen steeds luider. Het MG begon zich, mede vanwege zijn aanstaande taak in de nog te
XCbevrijden gebieden, inderdaad langzaam maar zeker uit de burgerlijke
XCbestuurszaken terug te trekken. Maar dat betekende veelalook dat de
XCinvloed die de georganiseerde voormalige illegaliteit bij het MG op
XCbestuurszaken, arrestaties en zuivering had verworven, merkbaar afnam. De
XContevredenheid in oud-illegale kringen daarover en over de daarmee
XCgepaard gaande stagnatie in de zuivering (met name de economische
XCcollaboratie kon bij gebrek aan juridische regelingen niet worden aange
XCpakt) groeide sterk. Dat de gematigde krachten in de leiding van de GorWN
XCerin slaagden de ontevreden achterban in de hand te houden, was
XCvoornamelijk te danken aan de zeer optimistische verwachting bij allen dat
XCde radicaler geachte illegaliteit in het nog te bevrijden gebied na de
XCbevrijding van het Noorden een vooraanstaande rol voor de voormalige
XCillegaliteit als geheel zou opeisen. In de reconstructie van De Jong speelt de georganiseerde oud-illegaliteit
XCeen veel bescheidener rol dan hiervoor werd geschetst. Als men deel lOA moet geloven, heeft zij in het bevrijde Zuiden slechts een geringe invloed
XCgehad op het beleid van het MG en de koers van de regering, en dan nog
XCvoornamelijk in de eerste twee, drie maanden na de bevrijding. Ik zal hierna
XCaan de hand van enkele belangrijke voorbeelden proberen te verklaren hoe
XCen waarom De Jong tot dat beeld gekomen is en aangeven welke correcties
XCmijns inziens noodzakelijk zijn. De GorWN wordt in acht pagina's behandeld onder de kop "Vernieu
XCwing" en getypeerd als een organisatie van oud-illegale werkers en een
XCmeerderheid van "goede Nederlanders". Zij was er volgens hem onder
XChet mom van vage vernieuwingsgedachten voornamelijk op uit om de
, terugkeer van de "oude", dat wil zeggen vooroorlogse gezagsdragers en van
XCde "oude" gezagsverhoudingen tegen te houden ten behoeve van ver
XCnieuwde figuren en structuren. De BS krijgen veel meer aandacht. Zowel hun rol bij de massale arrestaties
XCen bij de bewaking van politieke verdachten alsook hun militaire betekenis
XCworden uitvoerig belicht. De in het bevrijde gebied overwegend oud-illegale pers komt in deel
XClOA als zodanig in het geheel niet aan de orde. Dat de GorWN er bij De Jong zo bekaaid afkomt, lijkt voornamelijk een
XCgevolg van de bronnen, die hij gebruikt heeft. Van het beschikbare
XCbronnenmateriaal van en over de GOlWN heeft hij slechts een fractie
XCgebruikt, te weten vrijwel uitsluitend notulen van enkele vroege GOIWN
XCvergaderingen uit november en december, die wél op het RIOD aanwezig
XCzijn. De daar niet aanwezige talrijke latere notulen en stukken van de GOIWN
XCworden in deel lOA in elk geval niet genoemd en waarschijnlijk als gevolg
XCdaarvan komt de GorWN in de beschrijving van ontwikkelingen na
XCdecember 1944 niet of nauwelijks meer voor. Dat eenzijdig gebruik van enkel de vroege notulen leidt ook verder tot
XCvertekening in het beeld van de GOlWN. Uit het pas in januari 1945 tot stand
XCgekomen ballotagereglement blijkt namelijk dat de GorWN enkel en alleen
XCmaar oud-illegale werkers als lid toeliet; andere "gcede Nederlanders"
XCwerden in de periode van het bevrijde Zuiden, dus in tegenstelling tot wat
XCDe Jong beweert, niet als lid aangenomen. Ook het ledental, waarnaar De
XCJong gist, is gewoon in de latere stukken van de GOIWN te vinden. Een ernstiger gevolg van dat bronnengebruik is dat de belangrijke
XCactiviteiten van de GOlWN: eerst bij de vestiging en versterking van het MG
XCen voorallater in de strijd om de arrestatiebevoegdheid en bij de zuivering
XCvan overheidspersoneel en bedrijfsleven onvermeld of sterk onderbelicht
XCblijven. Dat praktische werk werd op den duur inderdaad belangrijker dan
XChet schermen met vernieuwingsidealen, maar het komt bij De Jong niet aan
XCbod. De BS krijgen, zoals gezegd, van De Jong wél veel aandacht. Daarbij leunt
XChij stevig (en veel meer dan uit de noten blijkt) op de studie van Van Ojen
XCover dat onderwerp. Het enige serieuze punt waarop De Jong van Van OJ en
XCafwijkt, heeft betrekking op de vraag, in hoeverre de BS uit voormalige
XCillegalen bestond. Van Ojen is op dat punt erg vaag en gaat er min of meer
XCstilzwijgend van uit dat de BS voor het overgrote deel uit de gelederen van
XCde illegaliteit voortkwamen. De Jong daarentegen maakt een scherp
XConderscheid tussen de grotendeels niet uit het illegale werk afkomstige
XCBewakingstroepen (16 000 man) en de "in hoofdzaak uit illegale werkers"
XCsamengestelde Stoottroepen (4000 man). Daarvoor baseert hij zich slechts
XCop enkele conternporaine getuigenissen van buitenstaanders. De Jong noch
XCVan Ojen deed dus onderzoek naar het "illegale gehalte" van de BS, hoewel
XCdie informatie van groot belang is voor een goede beoordeling van de
, aanspraken van de BS en de eOIWN in de strijd om de arrestatiebevoegdheid.
XCMijn steeksproefsgewijze onderzoek in de as-archieven wees uit dat de
XCoud-illegalen vooral te vinden waren in de staven van de Stoottroepen
XC(ruim 50 procent) en van de Bewakingstroepen (circa 30 procent) en dat hun
XCaandeel in de manschappen regionaal nogal varieerde, maar in de Stoottroe
XCpen veel kleiner was (6 à 16 procent) en in de Bewakingstroepen groter was
XC(3 à 4 procent) dan tot dusverre werd aangenomen. Die conclusie zou in elk
XCgeval zowel het massale voorkomen van wantoestanden bij de arrestaties en
XCin de bewaringskampen alsook het alom hardnekkige vasthouden aan de
XCarrestatiebevoegdheid kunnen verklaren. Men kan De Jong allerminst veronachtzaming van de voormalige
XCillegaliteit verwijten. Integendeel, in deel lOA komt hij juist tot een
XCbelangrijke revisie in positieve zin van het beeld van de rol van de
XCvoormalige illegaliteit na de bevrijding. Hij toont namelijk aan dat de
XCgeorganiseerde oud-illegaliteit en het Me in de strijd om de arrestatiebe
XCvoegdheid het gelijk aan hun zijde hadden door te stellen dat de politie zelfs
XCin december 1944 nog onvoldoende gezuiverd was om alleen alle
XCarrestaties te verrichten. Hij verwerpt daarmee terecht de eerder in de
XChistoriografie overheersende mening dat oud-illegaliteit en Me te ver
XCgingen met hun eisen en er enkel op uit waren om hun eigen positie ten
XCopzichte van de regering te versterken. Maar anderzijds gaat De Jong in zijn herwaardering van de rol van de
XCvoormalige illegaliteit naar mijn mening niet ver genoeg. Dat komt doordat
XChij, vooral als gevolg van zijn bronnenselectie naar het schijnt, niet echt een
XCgreep krijgt op het complexe verschijnsel van de voormalige illegaliteit en
XCdoordat hij de afhankelijkheid van het Me van haar steun onderschat. Ook
XCdat komt doordat hij zich teveel uitsluitend baseert op publikaties en
XCstukken van de Me-top en de regering en op de incomplete, in het RIOD aanwezige bronnen van de kant van de voormalige illegaliteit. Daardoor is
XChij vaak geneigd om de betekenis van initiatieven van oud-illegalen te
XConderschatten of herkent hij in bepaalde, belangrijke initiatieven niet het
XCoud-illegale element. [...j'
XCDe twee banden van deel lOB van De Jongs seriewerk' Het laatste jaar' verschenen met een tussenpoos van driekwart jaar. Op 15 december 198 I werd de eerste openbaar gemaakt. De journalisten concentreerden zich op het relaas over de hongerwinter en over de Duitse terreurdaden in het Gelderse dorp Putten. Op 14 september 1982 lag de tweede band in de boekhandel. In de media kregen het optreden van het College van Vertrouwensmannen, de voedselhulp aan het bezette westen en de bevrijdingstocht van de geallieerde troepen de meeste aandacht.
XCDe Jong had er bij de publikatie van zijn delen een gewoonte van gemaakt om op zijn persconferenties telkens ten minste een onderwerp met een opmerkelijke nieuwswaarde aan te geven. Bij de presentatie van de eerste band was dat de openbaarmaking van enkele verzetsdaden van Reinder Zwolsman, in de jaren '60 een bekend projectontwikkelaar te Scheveningen. Bij de verschijning van de tweede band liet De Jong weten dat de Duitse troepen in Nederland feitelijk niet op 5 mei, maar op 6 mei hadden gecapituleerd, zodat de bevrijding eigenlijk een dag te vroeg wordt gevierd. 2.
XCBij het kiezen van de presentatiedata van zijn boeken heeft de auteur zich, zoals eerder gemeld, gericht naar de wekelijkse zendtijd van AVRO'S tv-nieuwsrubriek Televizier Magazine. Telkens voor of kort na verschijning van een deel wijdde de eindredacteur Jaap van Meekren zijn Magazine geheel of gedeeltelijk aan De Jong. Over een dergelijke uitzending van Televizier Magazine schreef Cor van de Poel in de Leeuwarder Courant (15 september 1982): , 'Natuurlijk zal niet iedereen zich kunnen vinden in De Jongs interpretaties
XCen zullen zij fouten willen aanwijzen. Het is een onvermijdelijkheid bij
XCzoveel hoofden en zoveel zinnen èn bij de omvang van het werk. Maar vast
XCstaat, dat deze geëngageerde geschiedschrijver naar eer en geweten heeft
XCgewerkt en Nederland een duizenden bladzijden tellend monument nalaat.
, Wie schrijft blijft en De Jongs werk zal blijven, welke deelaanvullingen en
XCkritische beschouwingen er nog zullen volgen. Het laatste deel heeft
XCbetrekking op het laatste oorlogsjaar: de gruwelijkste ontberingen en
XCtenslotte de onvergelijkelijke vreugde van de bevrijding voor het grootste
XCdeel van het Nederlandse volk. De Jong was er gisteravond om enige toelichting te geven op zijn werk.
XCDaar zouden enige tv-programma's mee te vullen zijn, maar hij moest zich
XCnu beperken tot een paar antwoorden op vragen van Jaap van Meekren over
XCbijvoorbeeld executies van gevangen verzetsstrijders, die tot de laatste dag
XCvan de oorlog zijn doorgegaan. "Opdracht van het RSHA (Reichssicherheits
XChauptamt te Berlijn) dat onder bevel stond van de Reichsfûhrer-ss Heinrich
XCHimmler", aldus De Jong. Die laatste dagen voor de bevrijding van het
XCoosten en het noorden van het land zijn er in Zwolle, Zutphen, Deventer,
XCGroningen, Assen, Ede en Apeldoorn nog I 07 verzetsstrijders doodge
XCschoten in opdracht van de so. Over de laatste dagen in het Duitse concentratiekamp Dachau en de
XCmoordlust van de vijand sprak Van Meekren met mr. Floris Bakels, auteur
XCvan het boek Nacht und Nebel. In sobere en bijna onderkoelde bewoordin
XCgen riep hij beelden op, die het menselijke bevattingsvermogen te boven
XCblijven gaan. Een wezenlijk deel van de Televizierbijdrage ging over de weken voor
XCde bevrijding van westelijk Nederland, waar hongersnood heerste. De
XCvijand dreigde alle gebrekkige voedseltoevoer af te snijden, de havens en
XCindustrie totaal te verwoesten en dit deel van het land geheelonder water te
XCzetten, indien de geallieerde troepen zouden opmarcheren van de IJ ssel naar
XChet westen. De vertrouwensmannen in het bezette gebied van de Neder
XClandse regering besloten daarop in overleg te treden met de Duitse
XCrijkscommissaris Seyss-Inquart. Hij was bereid een koerier van het verzet
XCnaar Londen te laten gaan om de Nederlandse regering ervan te overtuigen,
XCdat in tegenstelling tot de geallieerde eis van onvoorwaardelijke overgave
XCeen soort wapenstilstand moest worden gesloten en voedseldroppings
XCmogelijk zouden worden gemaakt. De stap van de vertrouwensmannen leidde tot diepe tegenstellingen
XCbinnen het verzet, waarvan delen elke onderhandeling met de Duitsers
XCafwezen. Er werd zelfs van verraad gesproken. Dr. Willem Drees, een van
XCdie vertrouwensmannen, zei gisteravond dat het hier ging om een een vraag
XCaan de Nederlandse regering. Hij meende, dat hiermee in de omstandighe
XCden redelijk was gehandeld ter voorkoming van de ramp van totale
XCvernietiging. De Nederlandse regering slaagde erin de geallieerden voor dit
XCstandpunt te winnen. Achterafbleek, dat deze operatie bijna samenviel met
XCde capitulatie van het Duitse leger in het noordwesten, waartoe ook de
XCDuitsers in Nederland behoorden. Prins Bernhard was toen commandant van de Binnenlandse Strijdkrach
XCten. Hij liet in Televizier zijn ongenoegen
, Montgomery, die weigerde de BS in te schakelen voor de ontwapening van
XCDuitse troepen. Beide mannen hadden een lang lopende vete. Door de
XCbeslissing van Montgomery kwam de BS in het westen van het land in een
XCsoort vacuüm terecht. Door de snelheid van capitulatie en bevrijding zijn er
XCgelukkig geen grote ongelukken gebeurd.' Een andere tv-recensent, Nico Scheepmaker, noemde naar aanleiding van de Televizier-uitzending in Vrij' Nederland (18 september 1982) 'Vier redenen om van Lau de Jong te houden': , 'Wie de goede gewoonte heeft op zondag The Observer en The Sunday Times
XCte kopen, weet dat enigszins belangrijke boeken altijd op dezelfde dag in die
XCweekbladen worden besproken. De enige manier waarop de een de ander
XCvoor kan zijn is de bespreking een of meer pagina's eerder af te drukken. In
XCNederland wordt ook wel met zulke embargo's gewerkt, maar de enige
XCNederlandse auteur die er op rekenen kan dat I. het embargo nooit (of
XCzelden) geschonden zal worden, en 2. alle kranten tegelijk over zijn boek een
XCpagina vol zullen schrijven (met meestal nog een opwarmertje op de
XCvoorpagina), is dr. Lau de Jong, als hij weer een deel van Het Koninkrijk der
XCNederlanden in de Tweede Wereldoorlog heeft voltooid. Zo ook vorige week dinsdag, toen deel lOB, Het laatste jaar II, tweede helft
XChet licht zag. De titels zijn minder pakkend, zoals u ziet, dan de inhoud. Alle
XCkranten hadden er hun specialist aan gezet, alle kranten hadden hun pagina
XCervoor ingeruimd, en uiteraard had de dienstdoende omroep (in dit geval
XCde Avro) ook dr. L. de Jong in de uitzending, om de inhoud van zijn boek
XCnader voor de burger te verklaren. Nu is dr. Lau de Jong een dankbare gast in elk televisieprogramma. Hij
XCkent het métier, en weet dat hij zijn gastheer iets verschuldigd is, liefst een
XCpikant nieuwtje. Dit keer bleek hij ontdekt te hebben dat de Duitsers niet op
XC5 mei hebben gecapituleerd, maar op 6 mei, zodat het Nederlandse volk dus
XCzevenendertig jaar lang de bevrijdingsdag aan de vijfde mei 1945 heeft
XCtoegeschreven, en niet, zoals het behoorde, aan de zesde mei 1945, de
XCgeboortedag van mijn vrouw. Een late, maar door ons dankbaar aanvaarde
XCtriomf, maar dit terzijde. Er zijn drie redenen waarom Lau de Jong bij mij al
XCjarenlang geen kwaad meer kan doen, of eigenlijk vier. De vierde reden is
XChet triviaalst: toen ik in de PC Hooftbuurt woonde, zag ik hem regelmatig
XCmet een alpinopet op op een statige herenfiets langsrijden, en één keer ving
XCmijn blik in één oogopslag zowel de voorbijfletsende Lau de Jong met
XCalpinopet, als de voorbijwandelende dr. J elle Zij lstra met kinderwagen - of
XCverzin ik dat nou, om het nog mooier te maken dan beide aparte beelden
XCtoch al waren? De derde reden van mijn affectie voor De Jong hangt samen met een
XCtv-programma dat hij zelfin 1962 of I 96 3 plaatste, maar dat op zijn vroegst
XCin 1966 moet zijn uitgezonden, want in het eerste seizoen van Mies en Scène
XC(van 8 januari tot 7 juni 1966) kwam hij nog niet voor als de laatste
, surprise-guest in "de stoel" van Mies Bouwman. En het was in dat
XCprogramma dat Mies aan hem vroeg: "We kennen u alleen als een ernstig
XCman, kunt u eigenlijk ook lachen?" "Draai maar eens een Chaplinfilmpje", had Lou de Jong (in de stoel,
XCmaar natuurlijk ook in het voorgesprek) gezegd, waarna godgans Neder
XCland hem bijna van zijn stoel zag rollen van het lachen. Dat had tegelijk
XCzowel iets kinderlijks als ontwapenends (zó hard lachen om een filmpje dat
XChij ongetwijfeld al vaak gezien had), en het liet een totaalonverwachte kant
XCvan dr. L. de Jong zien. De tweede reden waarom ik geen kwaad woord over Lou de Jong wil
XChoren is, dathij omstreeks 1972 samen met Ruud Lubbers en Rob de Nijs in
XChet programma Drieluik van Sonja Barend zat, en toen op Rob de Nijs, die
XCverklaard had (voorlopig) geen kinderen te willen hebben, in gloedvolle
XCbewoordingen had ingepraat over het mooie van het vaderschap. Toen had
XCik nog geen kinderen, nu ik ze wel heb weet ik dat hij groot gelijk had. En de eerste reden van mijn bewondering c.q. grote waardering voor dr.
XCL. de Jong betreft natuurlijk zijn tv-serie De Bezetting, een serie van twintig
XCdocumentaires van zo'n anderhalf uur per stuk, die op 6 mei 1960 (dus exact
XCvijftien jaar na de bevrijding; al wist hij dat toen nog niet!) werd opgestart.
XCRegie Milo Anstadt, produktie Ben Klokman. De serie leverde hem in 1962
XCde Zilveren Nipkowschijf op. Dat is nu alweer twintig jaar geleden. De
XCgeneratie kijkers die de serie nooit gezien heeft (zelfs niet heeft kunnen
XCzien!), kon vorige week dinsdagavond bij Avro's Televiziermagazine iets
XCproeven van de aard en kwaliteit van die vroegere programma's. Niets
XCspectaculairs, hoewel: dr. Willem Drees (96 jaar, maar nog helder
XCformulerend!) in het programma, prins Bernhard in het programma ("des
XCduivels op Montgomery", omdat die niet toestond dat de Binnenlandse
XCStrijdkrachten althans even aan de openbare oorlog mochten ruiken door
XCde Duitsers te ontwapenen), het relaas van J. van der Gaag, die voorzitter
XCwas van de Raad van Verzet, en vooral: de ooggetuigeherinnering van mr.
XCBakels aan het gesjouwaan het eind van de oorlog met de halfdode
XCconcentratiekamp-gevangenen ("het kletsende geluid van al die magere
XCnatte lijven die op een hoop werden gegooid"), maakten met de begelei
XCdende beelden van toen dezelfde diepe indruk als indertijd De Bezetting.
XCOok dr. Lou de Jong vond de getuigenis van Bakels "superieur", en had
XClater tegen hem gezegd dat er in de wereld zo ongelofelijk veel misdaden
XCgepleegd worden die niet of nauwelijks bekend worden en waar niet bij
XCwordt stil gestaan, terwijl hier voor zo'n twee miljoen mensen dan toch
XCbijna veertig jaar na dato nog eens duidelijk gemaakt kon worden wat er
XCallemaal gebeurd was. Mijn aansluitende vraag lag voor de hand: "Zou het geen zin hebben
XCvoor de nieuwe generatie kijkers die De Bezetting nooit gezien hebben een
XC(eventueel aangepaste of aangevulde) herhaling van de serie op het scherm
Lou de Jong zag het zichzelf in ieder geval niet doen ("ik denk niet dat ik
XCde hele materie opnieuw zou gaan behandelen").' Op deze laatste uitspraak is De Jong feitelijk teruggekomen; hij voerde de eindredactie van een nieuwe versie van de televisie-serie De Bezetting die de Nederlandse Omroep Stichting in het seizoen 1989-1990 uitzond.
XCDe wijze waarop De Jong van de archieven gebruik maakte kwam aan de orde in een vraaggesprek met Marc van Bakel in De Groene Amsterdam mer (18 juli 1984). 'Perfektionisme is een ramp voor dit vak' luidde de kop boven het artikel. , '''Op zichzelf gaat van archieven geen enkele dreiging uit", vindt geschied
XCschrijver dr. L. de Jong. Hij ontvangt me thuis in zijn werkkamer, waar
XCtussen de talrijke boeken ook beide edities staan van zijn epos Het
XCKoninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. "Ik ben als direkteur van
XCOorlogsdokumentatie altijd voorstander geweest van een zo ruim moge
XClijke toegankelijkheid van het archief. De wetenschap vereist in beginsel dat
XCandere wetenschapsbeoefenaren toegang krijgen tot de stukken op grond
XCwaarvan je een beeld geeft. Wanneer je de indruk hebt dat iemand zich
XCserieus wilovergeven aan wat er in die stukken te vinden is en daarvan naar
XCbehoren verslag wil doen, moet j e die zonder restrikties toelaten." De enige beperkingen die gelden aan het gebruik van archieven staan in
XCde wet genoemd. De belangrijkste daarvan gaan over de staatsveiligheid en
XChet partikuliere belang van mensen die in de stukken voorkomen. Maar
XCverder moeten onderzoekers volledig worden vrijgelaten, vindt De Jong.
XCOok in wat ze willen schrijven. Zelflaat hij tientallen mensen de koncepten
XCvan zijn hoofdstukken lezen en kritiseren voordat ze verschijnen. Maar in
XChoeverre hij daarmee bij het schrijven rekening wenst te houden, maakt hij
XC.zelf uit. Hoewel een garantie voor gepeperde kritiek, zal kolumnist Piet Grijs
XCongetwijfeld geen deel uitmaken van die groep ingewijden. Als ik De Jong
XCvoorleg hoe Grijs hem verwijt de oorlogstijd van bovenaf, vanuit de
XCDuitsers en vanuit Londen te beschrijven, wil hij daar niet op ingaan. "Nee,
XCmet geen woord. Ik kan wat die man zegt geen sekonde au serieux nemen."
XCGoed, dan haal ik er een andere kritikus bij. In zijn inaugurale rede
XCkonstateerde professor Blom dat de geschiedschrijving van Nederland in de
XCoorlog tot nu toe in het teken heeft gestaan van de politiek-morele
XCbegrippen "goed" en "fout". Hoe heeft De Jong op die rede gereageerd? "Ik
XCheb Blom hierover een uitvoerige brief geschreven, en we hebben samen
XCvastgesteld dat de verschillen tussen onze zienswijzen maar marginaal zijn.
XCEen geschiedenis schrijven van bezet Nederland waarin die begrippen niet
XCvoorkomen, is een verkrachting van de werkelijkheid. Ik heb het als mijn
XCtaak beschouwd een zo gedifferentieerd mogelijk beeld te geven van hoe de
XCvolwassen generatie die die periode doorstond, hoe die daar later op
XCterugkeek. Begrippen als «goed» en «fout» zijn niet willekeurig, dat zijn
, begrippen zoals ze in die tijd zelf door de mensen werden gevoeld.
XCNatuurlijk moet j e ook begrip hebben voor de aard van de motieven die de
XCtegenstanders hebben gedreven. Je moet figuren als Mussert en Seyss
XCInquart niet schetsen als sadistische schurken, maar als mensen die handelen
XCvolgens de inzichten en de wensen die toen in hen leefden. Maar daarom
XCkunje nog wel zeggen dat een figuur als Mussert volstrekt fout was." "Luister eens, als je de ekonomische geschiedenis schrijft van wat er in
XCeen bepaalde fabriek werd geproduceerd, komen daar in de regel geen
XCethische normen bij kijken. Hou je je daarentegen met het bedrijfsleven
XCbezig in de geest van het onderzoek naar de RSV, dan kun je je natuurlijk
XConmogelijk losmaken van ethische normen. Ik denk dat een historikus in
XCeen beschrijving altijd expliciet komt tot het uitspreken van bepaalde
XCoordelen. Dat is eenvoudig een funktie van de menselijke geest. Maar mij is
XCniet bekend dat iemand mij ooit heeft verweten dat ik met de botte bijl
XChak." Blom hield in zijn rede een pleidooi voor een geschiedschrijving die
XCweergeeft hoe de doorsnee-Nederlander de oorlog heeft beleefd. "Maar dat
XCben ik helemaal met hem eens. Ik wil u erop wijzen dat Oorlogsdokurnen
XCtatie een kollektie van 15°0 dagboeken heeft, juist om later te doen
XCuitkomen wat de gewone mensen in die periode hebben doorstaan. Ik heb
XCdaar in mijn werk ook gebruik van gemaakt. Wat Blom betoogde was dus
XChet intrappen van een open deur. Verder wilde hij over die periode nog
XCinterviews gaan afnemen ... Ik beschouw het eerlijk gezegd als een hopeloze
XConderneming om mensen veertig jaar later bijzonderheden uit hun
XCgeheugen te laten weergeven, wat ze toen aten of zo. Oral history, mensen
XClaten vertellen, dat is iets waarmee we al in 1945 zijn begonnen. We hebben
XCecht niet op theoretische vertogen daarover hoeven te wachten. Wanneer ik
XCde keuze heb tussen een uit de tijd zelf daterend stuk, en een mondelinge
XCmededeling zoveel jaar later, geef ik de voorkeur aan stukken uit de tij d zelf.
XCOm u een voorbeeld te geven: nadat ik in 1955 van de regering opdracht
XCkreeg om de bezettingstijd te beschrijven, heb ik de gelegenheid gehad om
XCmet koningin Wilhelmina uitgebreid de hele periode van het Londense
XCregeringsbeleid door te nemen. Maar ik heb immens veel meer gehad aan
XChaar eigen stukken uit die tijd die in haar archiefbewaard waren." Van De Jong kan niet worden gezegd dat hij van het gezag dat het
XCpubliek hem toedicht geniet. Integendeel: het is een bron van ergernis.
XCWaar komt dat gezag vandaan? "Het is natuurlijk een onomstotelijk feit dat
XCik me tientallen van jaren in de materie heb verdiept en dus meer tijd heb
XCgehad dan wie ook om er een beeld van neer te leggen. Daar komt bij dat er
XCvoor die periode veel belangstelling is. Mijn werk krijgt door de enorme
XCpubliciteit in de media een soort stempel opgedrukt: dit is nou het geldende
XCbeeld. Dat vind ik volstrekt onzinnig, want absolute waarheid staat er niet
XCin. Die bestaat niet." Dus als op de stoel van De Jong een andere historikus had gezeten ... ?
"Dan was een in veel opzichten andere geschiedenis tot stand gekomen.
XCIk zeg niet diametraal tegengesteld, dat kan ik me niet voorstellen.
XCMisschien wat beknopter, emotioneler, ik weet het niet. Als we de Tweede
XCWereldoorlog hadden verloren, was er natuurlijk wel een diametraal
XCtegengesteld beeld van die periode ontstaan." Zou hij er voorstander van zijn als de beschrijving van Nederland in de
XCTweede Wereldoorlog na voltooiing van zijn werk op een andere basis zou
XCverdergaan? "Nou ja, de regering kan natuurlijk niet doorgaan met
XCwetenschappelijk werk op dit beperkte terrein te financieren. Ik wil daar bij
XCopmerken dat het mijn denkbeeld was om in het slotdeel een overzicht op
XCte nemen van de kritiek. Als er bijvoorbeeld in De Groene Amsterdammer ooit
XCeen kritische reaktie is verschenen, dan kun je over vijftig jaar wel zeggen:
XCzoek dat maar op in De Groene Amsterdammer, maar dat vind ik dus niet fair.
XCDoor al die kritische stemmen op te nemen hoop ik het nageslacht te
XCwaarschuwen: Dit zijn nou wel de opinies van die geschiedschrijver De
XCJong geweest, maar in diezelfde tijd zijn op bepaalde punten andere opinies
XCgeuit. Hier heb je ze. Mijn leermeester en de oprichter van Oorlogsdokumentatie, N. W.
XCPosthumus, hield ons voor dat "le mieux est souvent l'ennemi du bien", het
XCbetere is vaak de vijand van het goede. Natuurlijk kan het altijd beter, maar
XCdat vergt tien of vijftien jaar langer onderzoek. Als je dat op mijn werk
XCbetrekt, dan had ik al lang in mijn graf gelegen voordat deel één was
XCverschenen. Je moet er een keer een punt achter zetten. Perfektionisme is
XCIn de regionale kranten en agrarische vakbladen werd nogal wat aandacht besteed aan De Jongs oordeelover de houding van de Nederlandse boer in de hongerwinter van I944-I945. De Alkmaarsche Couran.t (I 5 december I 9 8 I) publiceerde dat oordeel onder de kop: 'Drie van de vier Noordhollandse boeren hielpen wel degelijk'. Het blad schreef het volgende over De Jongs beschrijving: , 'Over het algemeen oordeelde men nogalongunstig over de medewerking
XCvan de boeren, die beschuldigd werden van ergerlijke schraapzucht. Er
XCwaren er inderdaad bij, die alleen voedsel wilden afstaan tegen ruiling van
XCkleren, linnengoed of sieraden en De Jong haalt daarover een notitie aan
XCvan een Wieringermeerbewoner, die van een van de grote boeren zegt:
XC"Het is mij bekend, dat hij «in voorraad had» een tiental radio-apparaten,
XCdrie piano's, twee orgels, minstens een dozijn accordeons, een even groot
XCaantal schrijfmachines enz. enz." Soms gebeurde het dat de illegaliteit tegen
XCdit soort boeren optrad. Hun boerderijen werden overvallen en
, levensmiddelen in beslag genomen. Om te voorkomen, dat IJsselmeervis
XCuitsluitend op de zwarte markt terecht kwam traden knokploegen in
XCVolendam met kracht op. Aanvankelijk zonder succes, maar dat veranderde
XCtoen ze drie botters tot zinken brachten. Moesten alle Noordhollandse boeren nu over één kam worden gescho
XCren? Geen sprake van. Het overgrote deel was zeer met het lot van de
XChongerende hoofdstedelingen begaan en hielp waar mogelijk was. Van de
XCAmsterdammers die naar de kop van Noord-Holland trokken kreeg 62%
XConderdak bij de boeren en 46% hoefde daarvoor geen cent te betalen. Dat
XCbetekent, dat drie van de vier Noordhollandse boeren geen geld vroegen
XCvoor de huisvesting van de etenhalers, van wie zeker de helft ook nog een
XCgratis ontbijt kreeg en wat boterhammen voor onderweg. De Jong wijst er
XCverder op, dat het voor de boeren evenmin eenvoudig was om de grote
XCgroepen hongerenden te helpen. Een boer in het zuiden van de Wieringer
XCmeer kreeg per dag 250 man op zijn erf, die hij toch maar te woord moest
XCstaan, terwijl het werk op de boerderij moest doorgaan.' In het agrarisch vakblad De Boerderij (23/3 ° december 1981) werd De Jongs relaas gepresenteerd onder de kop: 'Ongunstig oordeelover boeren in hongerwinter niet terecht'. Het blad citeerde van De Jong zijn slotconclusie , 'dat het ongunstige oordeelover de boeren dat in de hongerwinter door
XCvelen werd geveld, als onvoldoende gefundeerd moet worden afgewezen.
XCHet zijn de misdragingen van een minderheid geweest die aan de naam van
XCdeze bevolkingsgroep schade hebben toegebracht.' Forse kritiek op het landbouwkundige gedeelte van De Jongs geschiedschrijving leverde de Utrechtse historicus G. M. T. Trienekens. De redactie van Kleio, het tijdschrift van de Vereniging van docenten in geschiedenis en staatsinrichting in Nederland, publiceerde in 1989 ((1989) 3, 12-16) een vraaggesprek met de auteur, specialist in de landbouwgeschiedenis, dat aldus begint: , 'Trienekens deed in zijn dissertatie geen poging De Jong te weerleggen; De
XCJong liet in Het Haarlems Dagbladweten Trienekens niet gelezen te hebben.
XCMaar, zo voegde hij eraan toe, het was hem uit de recensies al wel duidelijk
XCgeworden dat Trienekens het slachtofferschap van het Nederlandse volk
XChad gebagatelliseerd. Daar bleef het bij. Ook later kwam het niet tot een
XCconfrontatie tussen de twee historici omdat De Jong de invitaties daartoe
XCafwees. Trienekens ziet evenmin veel heil in een debat. Wel vindt hij dat
XChet publiek er recht op heeft te weten waar de verschillen liggen. Vandaar
XCdat hij Kleio daarover een gesprek toestond. Het vraaggesprek luidt als volgt: Kleio: Welke rol heeft De Jongs Koninkrijk der Nederlanden gespeeld bij uw
XCTrienekens: "Het heeft nauwelijks een rol gespeeld. Vanaf 1970 heb ik vrij intensief aan mijn proefschrift gewerkt. Toen ik er aan begon was alleen De Jongs eerste deel, Voorspel, verschenen. Successievelijk zijn er delen bijgekomen waarin schaarse gegevens stonden over mijn onderwerp. Ik kreeg daardoor al enig vermoeden dat er een en ander niet klopte. Dat was echter incidenteel. Dat veranderde toen in het zevende jaar van mijn onderzoek deel 7 verscheen, waarin de voedselvoorziening uitgebreid aan de orde komt. Dat was een hele koude douche voor mij. Ik herkende weliswaar de personen en de meeste feiten, maar de beeldvorming was voor mij onherkenbaar. Toen was ik even ontdaan. Ik heb besloten er niet meer in te kijken tot ik mijn eigen boek af zou hebben. Voor mij was het gepresenteerde beeld toen al zo absurd, dat het me bij mijn onderzoek alleen maar kon hinderen. Het zag eruit als een interieur waarvanje hier en daar een stoel en een kruisbeeld herkent. De stoel stond bovendien op de verkeerde plaats en het kruisbeeld hing aan een andere muur."
XCKleio: Wat zijn de hoofdpunten waarin uw werk afwû'kt van dat van DeJong?
XCTrienekens : "Er zijn twee hoofdpunten. Het eerste is het slachtofferschap van het Nederlandse volk, de mate waarin het Nederlandse volk slachtoffer is geweest van het optreden van de Duitsers. Het tweede is de beoordeling van het ambtelijk optreden tijdens de oorlog. Dat zijn de twee grote punten.
XCBij De Jong zijn de Nederlanders per definitie slachtoffer. De Duitsers hebben een heleboel weggesleept. Daardoor hebben de boeren en de consumenten het slecht gehad. Het slachtofferschap wordt dik aangezet. Hij zet wel kanttekeningen, zoals dat de boeren geen slecht inkomen hadden, maar ogenblikkelijk laat hij daar dan op volgen hoe slecht ze het wel hadden. Dat bewijst hij dan niet, hij suggereert het met retorische passages vol geklaag en zieligheid. Zo beklaagt hij de bloemkwekers, omdat ze planten moeten weggooien en overschakelen op tuinbouw. Dat weggooien van planten was natuurlijkjammer, maar aanpassing van de produktie aan de markt is ook buiten oorlogstijd een normaal verschijnsel. De vraag waar het om gaat is of de omschakeling economisch gewin meebracht. En dat was inderdaad het geval. Ook de voedingspositie van de bevolking schildert De Jong sterk negatief af. Daarbij gaat hij voor de eerste vier oorlogsjaren uit van 3000 calorieën per dag als behoefte-norm voor de normale gebruiker. Daar komt de bevolking met een consumptie van 2700 calorieën, zoals door mij berekend en door hem geschat, inderdaad onder. Maar 2700 is boven de 2400 calorieën, die hij voor de hongerwinter als norm stelt, en welke in feite als norm ook veel reëler is. Een ander voorbeeld: de groenteproduktie stijgt bij De Jong tijdens de bezetting met I I4 procent. Maar meteen nadat hij dat gemeld heeft volgen vier pagina's over de «groentemisère». Daarin beklaagt hij bijvoorbeeld de huisvrouwen die in lange rijen met «zware tassen» voor de winkels moesten wachten. Nu, als die tassen zo zwaar waren geweest, hadden ze beter meteen terug naar huis kunnen
, Kleio: Wat is het verschil in oordeelover het ambtelijk apparaat? Trienekens: "Mijn oordeel is dat de ambtenaren voor de voedselvoor
XCziening knap werk hebben verricht. Het Nederlandse volk moet blij zijn dat
XCdie ambtenaren zijn blijven zitten. Als zij dat niet gedaan hadden, dan waren
XCer heel wat ernstiger dingen gebeurd. Dan waren de Nederlanders
XCwaarschijnlijk gedwongen geweest in groten getale in Duitsland te gaan
XCwerken. Dat is in België gebeurd. Daar moesten mensen eenvoudig naar
XCDuitsland, omdat er geen voedsel was. In Nederland was dat er, door de
XCmedewerking van de ambtenaren en door geknoei met de distributie, wel:
XCook voor de onderduikers. Dus laten we maar blij zijn dat die ambtenaren
XCzijn blijven zitten. Dat is een goede beslissing geweest, en er was ook
XCevenveel moed voor nodig als niet blijven zitten. Die ambtenaren zijn geen
XCwilloze medewerkers geworden van het Duitse apparaat, maar tegenspelers,
XCmet alle mogelijke risico's van dien. Dat is de visie die er bij mij staat. Bij De Jong deugt eigenlijk per definitie
XCgeen enkele ambtenaar die na 194 I is blijven zitten. Die wordt voortdu
XCrend in termen beschreven die fout-zijn suggereren. Let wel: hij zegt het
XCniet, hij suggereert het. Dan hebben we het over de beoordeling van
XCHirschfeld (secretaris-generaal van Landbouwen Visserij), van Louwes
XC(directeur-generaal voor de voedselvoorziening), en van het hele appa
XCraat." , Trienekens, wiens argumenten eerder aan de orde kwamen, besloot het vraaggesprek met een bewijs van overeenstemming tussen hem en De Jong.' , 'Kleio: In de beoordeling van de hongerwinter lopen De Jong en u minder uiteen. Trienekens : "Inderdaad. Dat heeft twee oorzaken. Ten eerste: het
XCslachtofferschap is overduidelijk aanwezig. De Jong hoeft het niet te
XCsuggereren. Het slachtofferschap is helder en daarom kan hij er ook helder
XCover schrijven. Het tweede is: er lag een goed werk, dat van Rüter. Waar dat
XChet geval is wil hij wel eens goede conclusies overnemen. Zijn werk is
XCduidelijk beter op terreinen waar gezaghebbende anderen het onderzoek al
XChadden verricht. Wel is er een groot verschil in de benadering van de
XChongerwinter. Het is duidelijk dat de vorstrijke winter en de spoorwegsta
XCking de hoofdoorzaken van de honger in het westen vormden. Er lag
XCgenoeg voedsel in Oost-Nederland maar het kon niet worden vervoerd.
XCDat is ook bij De Jong impliciet wel te vinden, ofschoon daar het schuldig
XCzijn van de Duitsers dik wordt aangezet. De Jong stelt minder vragen bij het
XCuitroepen en aanhouden van de spoorwegstaking. Was dat allemaal wel zo
XCverantwoord? Verder laat De Jong na de hongerwinter in perspectief te
XCplaatsen. In Nederland stierven zo'n 10 000 mensen aan honger en koude.
i Zie 'Reacties en recensies', dee! 7, 5°0-5°7.
, In Duitsland kwam in het eerste na-oorlogse jaar een miljoen mensen om
XCvan de honger. Dat bewijst eens te meer dat de chaos hier veel minder was
XCen dat er veel minder mensen aan het produktieapparaat waren onttrokken.
XCDe hongerwinter kan gezien vanuit het Nederlandse volksbestaan niet als
XCeen nationale ramp beschouwd worden. Kleio: Meestal wordt er toch gesproken van 16000 slachtoffers van de
XChongerwinter? Trienekens: "Dat klopt. De Jong probeert daar natuurlijk 20 of 25 000
XCvan te maken. Maar die r6 000 berusten op zich al op een hoge schatting,
XComdat daar de extra kindersterfte van vlak na de oorlog in zit, en die was
XCook een gevolg van de slechte hygiëne. De extra-zuigelingensterfte vind je
XCnet zo goed in het bevrijde Brabant terug. Die is vlak na de oorlog in de
XChondsdagen, juli, augustus, het hoogst. Bij warm weer is het effect van
XCslechte hygiëne het grootst. De landelijke na-oorlogse zuigelingensterfte
XClevert een veelvoud aan verloren levensjaren op in vergelijking tot de extra
XCsterfte in de hongerwinter." Kleio: Waarom bent u in uw dissertatie niet met De Jong in discussie gegaan? Trienekens: "Ik zag daar geen enkele reden toe. Als ik dat zou doen, dan
XChad ik wel op elke pagina kunnen zetten dat het er bij De Jong anders staat.
XCDan had ik geen leesbaar boek meer overgehouden. Dat is het belangrijkste.
XCMaar in de tweede plaats vind ik De Jong zo onwetenschappelijk dat ik als
XCwetenschapper geweigerd heb in mijn dissertatie in discussie te treden. Hij
XCdoet nauwelijks moeite zijn onderzoeksresultaten controleerbaar te maken
XCdoor bronvermelding. Hij levert geen bronnenkritiek, maar neemt voet
XCstoots aan wat hij vindt. Hij bewijst niet, maar suggereert. Hij is inconsistent.
XCNaast het uiterst negatieve beeld dat hij van Louwes schetst, laat hij
XCbijvoorbeeld weten dat de Duitsers hem beschouwden als «de legale leider
XCvan de illegalen» en maakt hij melding van zijn contacten met de illegale
XCpers. Hij vraagt zich dan niet af hoe dit met zijn eigen uiterst negatieve
XCoordeel te rijmen is. De Jong gaat niet wetenschappelijk te werk. Hij gaat niet methodisch om
XCmet de systematische misleiding door alle betrokken partijen. Hij kiest niet
XCvoor een verklaring, maar voor een rechtsprekende geschiedschrijving. De
XCadvocaat van de duivel is daarbij niet aanwezig. Hij is pragmatisch, in de zin
XCvan doelgericht belerend. Voorop staat het oordeel over goed en fout. Ik
XCgeloof dat dat de belangrijkste reden is van zijn falen. Ik geloof daarom ook
XCniet dat zijn werk op andere terreinen dan het mijne zo veel beter kan zijn." Kleio: Kortom, het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereld
XCoorlog is geen standaardwerk. De geschiedschrijving over de bezetting is nog niet
XCvoltooid. Trienekens: "Die is nog niet klaar. De geschiedschrijving moet opnieuw
XCbeginnen. Niet door met De Jong in debat te gaan. Dat moeten we laten
XCliggen. Het werkelijke onderzoek moet met een schone lei beginnen. Het
XCKoninkrijk is geen monument van de Nederlandse geschiedschrijving
, de Tweede Wereldoorlog. Het is een monument van het individuele en in
XCzekere zin ook collectieve onvermogen om die oorlog reëel te verwerken.
XCDaar vind ik het een monument van. En zo zal het ook eeuwenlang een
XCmonument blijven. Daar ben ik van overtuigd. Een monument van
XCHet door De Jong beklemtoonde detail van de moed van de projectontwikkelaar Reinder Zwolsman tijdens de bezetting kreeg in de pers de nodige aandacht. De Alkmaarsche Courant berichtte op 15 december 198 I onder de kop 'Dr. L. de Jong: Reinder Zwolsman geen landverrader' het volgende: , ' "Ik hoop dat het dan nu eindelijk voorbij is met de praatjes over mijn
XCoorlogsverleden. Ik ben blij dat dr. Lou de Jong de feiten nu te boek heeft gesteld. Ik ben
XChet met zijn weergave eens, maar ik zal toch nooit vergeten, dat men mij elf
XCmaanden als landverrader heeft opgesloten." Dit zegt Reinder Zwolsman als commentaar op de derde aflevering van
XCdeel 10 van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van dr.
XCLou de Jong. De Jong wijdt in zijn gisteren verschenen boek een uitvoerige
XCparagraaf aan de gedragingen van Zwolsman tijdens de oorlog. De Jong constateert dat Zwolsman in 1950 met de Bronzen Leeuw is
XConderscheiden wegens "moedige en beleidvolle daden in de strijd tegen de
XCvijand" en tekent daarbij aan: "Over dat «beleidvolle» valt, dunkt ons, te
XCtwisten - het woord «moedige» was terecht gebruikt. In tegenstelling tot
XCvele anderen heeft Zwolsman in de bezettingstijd herhaaldelijk zijn leven
XCin de waagschaal gesteld." Reinder Zwolsman wordt nog steeds achtervolgd met negatieve verha
XClen over zijn oorlogsverleden. Zo zou hij fortuin vergaard hebben als bunkerbouwer en ook zou hij als
XCVertrauensmann diensten aan de Duitse SD hebben verleend. Dr. De Jong,
XCdie in het deel lOB, eerste helft, van zijn oorlogsgeschiedenis de honger
XCwinter en het optreden van de illegaliteit in die periode beschrijft,
XCconstateert nu, dat Zwolsman actief heeft deelgenomen aan het verzet. De
XCbijzondere relatie, die hij had met enkele figuren van de SD moet echter een
XCvals licht op veel van zijn gedragingen geworpen hebben.'
XCInDe Telegraaf (19 december 198 I) reageerde de columnist B. Lulofs op een kritische wijze op De Jongs oordeel. , 'De historicus vindt hem "een moedige man". Dat mag. Ik vind de heer 7
, Zwolsman een miserabele man. Dat mag ook. Het merkwaardige is, dat het
XCboek van dr. L. de Jong mij in die mening alleen maar heeft gesterkt. Zijn verhaalonthult hoe de heer Zwolsman door zijn relatie met de
XCDuitse Sicherheitsdienst de illegaliteit diensten bewees en hoe hij het verzet
XCfinancieel steunde met bijna een half miljoen van zijn zwarte winsten als
XCmakelaar/aannemer. Was de heer Zwolsman daarom "een moedig man". Ik zet daar
XCvraagtekens bij. Wanneer ik lees dat hij voor de so vier gevangenen uit Den
XCHaag "afleverde in het concentratiekamp Amersfoort" in ruil voor de
XCvrijlating van een "vooraanstaand medewerker van het Nationaal Steun
XCfonds, de bankiersorganisatie van de illegaliteit", dan ben ik ronduit
XCverbijsterd. Ook al zou hij daarbij hebben bedongen dat deze vier illegale
XCwerkers "moesten worden behandeld als weigeraars van de arbeidsinzet",
XCAlsof zij dan in een luxe suite met warm en koud stromend water werden
XCondergebracht. Ik vraag me bovendien af, wat er geworden is van deze vier Nederlanders
XCdie door de heer Zwolsman en namens de Duitse Sicherheitsdienst aan de
XCpoort van de hel van Kotälla werden afgeleverd. Te meer, omdat er in
XCdiezelfde dagen, na de aanslag op de Höhere ss- und Polizeiführer Rauter, uit
XCdatzelfde concentratiekamp 40 gevangenen met licht spoormunitie werden
XCgefusilleerd; 40 van de 263 die die dag in Nederland moesten (dood)bloe
XCden; van de Woeste Hoeve totop de Waalsdorpervlakte. Het brengt me op nog een ander facet van de gedragingen van de heer
XCZwolsman tijdens de bezetting. Bij de elf gevangenen die op die ochtend in de Scheveningse duinen
XCwerden vermoord, was een jongen van vijftien jaar, een kind nog. Het was
XCaangehouden met een paar blikjes levensmiddelen, die het had gekregen
XCvan een bewoonster in het Bezuidenhout voor het helpen bij het ontruimen
XCvan haar woning. Als "plunderaar" werd het gefusilleerd. Net als dat andere kind van vijftienjaar van wie het lijkje met een bord:
XC"Ik ben een plunderaar" bij Simon de Wit op het Spui op de stoep werd
XCgelegd, "omdat het enkele pakjes puddingpoeder bij zich had". Wanneer ik dan in het boek van dr. L. de Jong lees, dat de heer Zwolsman
XCin die dagen leefde als een "grand seigneur" dat hij keer op keer "in
XCuitgelaten stemming met een aantal vrienden en vriendinnen uit de
XC«Hofbräu» op de Kneuterdijk kwam, een beruchte NSBen moffenkroeg",
XCen dat "zijn grootste liefhebberij was, de zaak te laten sluiten, alle
XCaanwezigen voor zijn rekening te laten drinken, zelf als barkeeper te
XCfungeren en zodra zijn glas leeg was, met een zwaai alle glazen van de
XCtoonbank te vegen", terwijl in datzelfde bezette Nederland tweeëntwintig
XCduizend mensen krepeerden van honger en kou, dan krijg ik van de heer
XCZwolsman geen champagnesmaak in mijn mond. Dan vraag ik om een
XCteiltje. Of zoals de procureur-generaal bij het Bijzonder Gerechtshof mr.
XCZaaijer destijds zei: "Er zit een weerzinwekkend
, de protserigheid van deze jeneverdrinkers en sigarenrokers beziet tegen de
XCachtergrond van ons hongerend volk." Het is onmogelijk om van de houding van de heer Zwolsman tijdens de
XCDuitse bezetting een objectieve balans op te maken. Ik twijfel er niet aan, dat hij verdiensten voor de illegaliteit zal hebben
XCgehad. Ik vraag me daarbij wel af - en eigenlijk meer dan ooit - welke ene
XCdienst van hem de andere van de SD waard is geweest. Wanneer ik aan die
XCvier van Amersfoort denk, dan huiver ik.'
XCIn Vrij' Nederland (23 januari 1982) nam Gerard Mulder De Jongs oordeel over Zwolsman als aanleiding voor een kritische beschouwing over het type verzetsdaden dat hem bekend maakte. Onder de kop 'De trouwhartige geschiedschrijving van dr. L. de Jong' schreef hij onder andere: , 'Meer dan één recensent van De Jongs werk heeft het zogenaamde
XCeerherstel voor Zwolsman de "verrassing" genoemd waarop De Jong in elk
XCdeel zijn lezers tracteert. Het is een verrassing waarbij ik even moest slikken,
XCmaar bij een wetenschappelijk aangetoonde waarheid moet een mens zich
XCneerleggen. Het probleem is echter dat ook deze opzienbarende vondst van
XCDe Jong, net als menige andere verrassing van hem (Van 't Sant in deel 9,
XCzijn onderzoek in de zaak-Aantjes), bij nadere beschouwing rammelt,
XCruimte openlaat voor twijfels en de lezers achterlaat met de vraag: waarom
XCschrijft hij dat in vredesnaam? Ik vind de passages over Zwolsman de enige
XCsmet die kleeft aan de inhoud van deel lOB (eerste helft). Wij komen daar
XCverderop in dit betoog nog op terug, om eens een zin te gebruiken die in De
XCJongs werk ontelbare malen voorkomt. Over het algemeen munten Nederlandse historici niet uit door het talent
XCde grote lijn van hun betoog te verweven met details, anekdotes en petite
XChistoire. De Jong kan dat wel en dat vind ik een groot prae. Ik vind het
XCbijvoorbeeld heel tekenend om in het relaas van het leegplunderen van
XCNederland door de Duitsers te lezen dat Rauter, de Befehlshaber der
XCSicherheitspolizei und des SD, voor zich zelfblauwe en grijze textielliet roven
XCmet het doel daaruit drie herenkostuums te laten vervaardigen. Er
XCgebeurden in de hongerwinter verschrikkelijke dingen, maar De Jong
XCbesteedt ook aandacht aan zo iets schijnbaar banaals als het seksuele leven in
XCde Randstad te midden van al die ontreddering (dat seksuele leven was,
XCweet De Jong aannemelijk te maken, vrijwel geheel tot stilstand gekomen.
XCEr werden zelfs geen erotische grappen of toespelingen meer gemaakt.
XCAlleen in de illegaliteit schijnt het seksleven onverstoorbaar te zijn
XCdoorgegaan, maar daarover schrij ft De Jong niets). Na de jodenvervolging is de hongerwinter de gruwelijkste episode van
XCde Duitse bezetting geweest. Bij het beschrijven daarvan is de verleiding tot
XCpathos groot, maar De Jong heeft zich daarvan onthouden. Zijn relaas is
XCsober en dikwijls aangevuld met citaten uit dagboeken, brieven en her7
, inneringen van tijdgenoten. Ze zijn in hun onopgesmuktheid vaak ont
XCroerend om te lezen. "We hebben hond gegeten", schreef iemand. "Heb ik gejat van een
XCpolitieagent. Niet te geloven: uit z'n fietstas [...]. Dat was een feest! We
XChebben heellangzaam gegeten." In tegenstelling tot Piet Grijs, die in Vrij Nederland schreef dat de
XCvolgorde van de hoofdstukken in dronkenschap moet zijn vastgesteld, vind
XCik dat de opbouw van het boek wél evenwichtig is. Deel lOB (eerste helft)
XCbegint bij de fatale afloop van de slag om Arnhem, waardoor de geallieerde
XCopzet om heel Nederland te bevrijden, mislukte. Vervolgens behandelt De
XCJong de distributieproblemen die als gevolg van de Spoorwegstaking
XContstonden. Dat leidde tot de hongerwinter, die gepaard ging met het
XCopvoeren van de Duitse terreur. Die terreur was gedeeltelijk een gevolg van
XCde eoncentratie van 5D-, Sipo-, en Gestapo-schuim, dat uit Frankrijk, België
XCen zuidelijk Nederland was verdwenen en zich nu in bezet Nederland
XCverschanste. Gedeeltelijk ook hing de terreur samen met de laatste grote
XCkrachtsinspanning van het nazidom om de oorlog niet te verliezen.
XCTenslotte was de terreur een reactie op de toegenomen activiteit van het
XCverzet. Dat het verzet in omvang en betekenis toenam, valt te verklaren uit de
XCtergend grijpbare nabijheid van de bevrijding. Door alles heen loopt de rode
XCdraad van de oude machtscentra: de kerken, de top van het bedrijfsleven, de
XCautoriteiten, die zich voorbereidden op een terugkeer naar de vooroorlogse
XCposities. Op die manier beschrijft De Jong het laatste oorlogsjaar en die
XCvolgorde vind ik niet onlogisch. Wat me aanvankelijk wél in verwarring bracht, was de behandeling van
XCde Spoorwegstaking op wel drie à vier verschillende plaatsen in het boek.
XCMaar bij nader inzien zie ik daar ook geen andere oplossing voor. De
XCSpoorwegstaking was dermate cruciaal voor het verloop van het laatste
XCoorlogsjaar in bezet Nederland, datje haar bij alle facetten van datjaarweer
XCtegenkomt. De Spoorwegstaking was aanvankelijk bedoeld om de Duitsers
XCin hun bewegingen te belemmeren toen het er in september 1944 nog naar
XCuitzag dat de Geallieerden zouden doorstoten tot boven de grote rivieren.
XCNadat de geallieerde doorbraakpoging was mislukt en het Nederlandse
XCfront voor maanden verstarde, was de staking eigenlijk overbodig gewor
XCden. Met behulp van eigen Reichsbahn-personeel waren de Duitsers erin
XCgeslaagd hun eigen railvervoer weer op gang te brengen, dus de staking
XCberokkende hen verder nauwelijks schade. Voor de bevolking van de
XCRandstad daarentegen groeiden de nadelige gevolgen van de staking met de
XCdag omdat de aanvoer van voedsel en brandstof uit de rest van bezet
XCN ederland stagneerde. De tragiek van de hongerwinter was niet dat er geen
XCeten was, want dat was er juist wél. Er waren alleen geen middelen om het
XCeten op de plaats van bestemming te brengen. De treinen reden niet,
XCbinnenschippers durfden niet te varen uit angst dat hun schip door de
, Wehrmacht in beslag zou worden genomen. Dat de Randstad is behoed voor
XCde totale uitroeiing door de honger, is te danken aan de weinige
XCvoedseltransporten die wéllukten en aan de massale hongertachten van de
XCbevolking van de grote steden naar het platteland. Uiteraard is overwogen de Spoorwegstaking op te heffen. De Jong
XCbeschrijft terecht de deliberaties daarover in met name Londen vrij
XCuitgebreid. Het argument vóór opheffing was duidelijk. Ertegen sprak de
XCkans op Duitse represailles tegen de van hun onderduikadres terugkerende
XCxs'ers en het psychologisch effect dat het afbreken van de staking zou
XCkunnen hebben in bezet Nederland (de bevolking zou het kunnen ervaren
XCals een nederlaag). De staking heeft tot de bevrijding geduurd en daardoor zijn zonder
XCtwijfel duizenden mensen om het leven gekomen die anders de vijfde mei
XCmet een vrij grote mate van waarschijnlijkheid zouden hebben meege
XCmaakt. De Spoorwegstaking is dan ook, welke mythen er ook omheen zijn
XCgesponnen, in feite zinloos geweest. De Jong voert aan dat de staking
XCmogelijk goed voor het moreel van de bevolking is geweest. Ik ben van dat
XCargument niet erg onder de indruk. Psychologische effecten zijn moeilijk te
XCmeten en met hetzelfde recht kan men aanvoeren dat een doorvoede
XCbevolking er ook psychologisch beter aan toe zou zijn geweest. De Spoorwegstaking is niet alleen zinloos geweest, het is ook een
XCzinloos offer geweest. De illegaliteit werd er zwaar door belast. Niet alleen
XCmoesten plotseling duizenden ondergedoken spoorwegmensen aan schuil
XCadressen en aan eten worden geholpen, ook werd het verzet, met name de
XCillegale pers, zwaar gehandicapt door het wegvallen van dit belangrijke
XCtransportmiddel. In plaats daarvan moesten moeizame, tijdrovende en
XCgevaarlijke verbindingslijnen per fietskoerier worden opgezet. Aan zinloze offers was dat jaar geen gebrek. In de grote steden zochten de
XCmensen zich suf naar brandstof. "De gemeentelijke autoriteiten konden het
XCVondelpark en een groot deel van het gedeeltelijk aangelegde Amster
XCdamse Bos slechts redden door beide gebieden volledig af te sluiten",
XCschrijft De Jong, alsofhet hier om een bewonderenswaardige daad gaat. De
XCin de parken en plantsoenen staande banken werden in loodsen samenge
XCbracht teneinde te voorkomen dat zij in stukken werden gezaagd en
XCmeegenomen. In Amsterdam stierven de mensen bij tientallen tegelijk van
XCde kou, maar aan het gemeentelijk hout mochten ze niet komen. Anders
XCwaren de bomen in het Vondelpark anno 1982 niet zo hoog geweest als ze
XCnuzijn. Lezend over de hongerwinter bekruipt je het gevoel getuige te zijn van
XCeen fantastische, science-jiction-achtige nachtmerrie. Uitgeteerde, hologige
XCmensen schuifelen, gehuld in vodden, langs een besneeuwd decor van de
XCruïnes van wat ooit een technisch en maatschappelijk vrij hoog ontwikkelde
XCsamenleving was. Een samenleving met vierbaansautosnelwegen, elek
XCtrische treinen, verkeerslichten, telefoon, giro, stromend water, uitleen
, bibliotheken, gedachten over de oecumene en wat nog meer bij een
XCbeschaafde staat hoort. In de hongerwinter werkte niets van dat alles meer,
XCbehalve de waterleiding. Nergens anders bestaat bij mijn weten een
XCdergelijk voorbeeld van een haast futuristische desintegratie van een
XCmoderne samenleving. Niet alleen de techniek hield op te functioneren, ook de menselijke
XCgedragscodes waaraan door calvinisten eeuwenlang was gevijld, vervaag
XCden. Keurige dames overvielen bakkerskarren, ouden van dagen werden
XCvan hun laatste tulpebol beroofd. De gereformeerde kerken in Rotterdam
XCvoorzagen alleen hun eigen gemeentenaren van voedsel, dat rijkelijk werd
XCaangevoerd door geloofsgenoten van de Zuidhollandse eilanden. Een
XCcommissie van die gereformeerde kerk constateerde na de oorlog fronsend
XCdat opmerkelijk veel Rotterdammers zich plotseling herinnerden ooit
XCbelijdenis te hebben gedaan, al konden ze zich de naam van hun
XCwijkpredikant niet meer herinneren. Kennelijk werd er fors geballoteerd
XCalvorens tot uitreiking van de aardappel aan de gelovigen werd overgegaan.
XCMaar gezegd moet worden dat de zogenaamde Interkerkelijke Bureaus in
XChet algemeen veel hebben gedaan om tenminste nog een minimum aan
XCmedemenselijkheid overeind te houden door wél algemene voedseluitde
XClingen te organiseren. Sinistervond ik-en De Jongwindt daar geen doekjes om-om overal te
XClezen hoe te midden van lijkstank, geraamten en ellende menigeen driftig
XCbezig was om na de ondergang van de Nieuwe Orde de terugkeer van de
XCoude orde te garanderen. Het bedrijfsleven stelde uitkeringen beschikbaar
XCaan de arbeiders van stilgelegde fabrieken uit angst dat de arbeiders anders
XCin opstand zouden komen tegen het kapitalistische stelsel. Terwijl de
XCNederlandse communisten in het verzet hun leven waagden en dat leven er
XCvrij vaak bij inschoten, zat in Brussel prins Bernhard, door zijn schoonmoe
XCder tot chef van de pasgeformeerde Binnenlandse Strijdkrachten gebom
XCbardeerd ter bevordering van het imago van het Koninklijk Huis, zich
XCongerust te maken over groeiende invloed van de CPN. In het verzet rolden
XClinks en rechts vechtend met elkaar over straat, soms letterlijk, over de vraag
XCwie straks de sleutelposities in de Binnenlandse Strijdkrachten zouden
XCinnemen en na de bevrijding de orde zouden mogen handhaven. Rechts
XCwon. De directie van de Nederlandse Spoorwegen wenste voortzetting van
XCde zinloze Spoorwegstaking omdat de NS, wier reputatie ernstig had
XCgeleden door het vlug, veilig en voordelig deporteren van tienduizenden
XCj oden naar de concentratiekampen, er alles aan gelegen was na de bevrij ding
XCeen verzetsimago te tonen. De hervormde voorman dominee Gravemeyer
XCdrong erop aan dat de kerken bij de voedseluitdeling een vooraanstaande
XCrol zouden spelen opdat de Nederlandse Hervormde Kerk na de oorlog op
XCbasis van een gunstig imago de rol van volkskerk zou kunnen spelen. En ondertussen woedde de moffenterreur zo vreselijk dat, zoals gezegd,
XCalleen de jodenvervolging erger was, en waartegen Orwells 1984 ver7 1
, bleekt. Ook zevenendertig jaar na de oorlog, met alle tijd tot afstand
XCnemen, in perspectief plaatsen en wat dies meer zij, zijn de Duitse fol
XCteringen, deportaties en executies even onpeilbaar walgelijk als ze dat in de
XCoorlog waren. Zoals gezegd was de Duitse terreur na de Slag om Arnhem verscherpt. De
XCrazzia's op potentiële dwangarbeiders werden talrijker. Uit de grote
XCaantallen arrestanten werden zogenaamde Todeskandidaten, meestal verzets
XCmensen, geselecteerd. Ze werden doodgeschoten bij wijze van vergelding
XCvoor grotere acties van de illegaliteit. Bovendien volgden nogal eens
XCrepresailles tegen de burgerbevolking, waarvan "Putten" het duidelijkste
XCvoorbeeld is. Het verzet was van deze represailledreiging op de hoogte. Als de
XCillegaliteit elk risico voor goede Nederlanders had willen vermijden, was
XCuiteraard geen enkele verzetsdaad meer mogelijk geweest. De terreur
XCdwong hetverzet dus zorgvuldig afte wegen ofhet nutvan de actie opwoog
XCtegen de mensenlevens die er mogelijk mee gemoeid waren. De Jong toont
XCaan dat deze afweging in een aantal gevallen niet of nauwelijks is gebeurd.
XCAls het om zinloze offers gaat, dan hoort het aantal mensen dat om het leven
XCkwam als gevolg van en als wraak voor zinloze, slecht geplande verzetshan
XCdelingen daar ook bij. Putten hoort daar uiteraard bij. Vijfhonderdvieren
XCveertig mannen verloren het leven in een concentratiekamp als gevolg van
XCeen aanslag op een Duitse auto, slecht voorbereid, slecht uitgevoerd onder
XCleiding van een of andere labiele figuur. Honderden mensen werden
XCdoodgeschoten om een cowboy-achtige overval bij Woeste Hoeve op een
XCauto, waarin puur toevallig Rauter zat. Zinloos. Nodeloos. We wisten al dat het bonafide verzet van het eerste uur na september
XC1944 steeds meer te lijden had onder de stroom van vage lieden, die mét het
XCverminderen van de Duitse krijgskansen ook hun antifascistische hart
XCharder voelden bonken. Er waren baantjesjagers bij en doodgewone
XCavonturiers. Ergens in deze sfeer past de verzetsman Reinder Zwolsman. Stel dat de vraag ofZwolsman goed of fout was in de oorlog nooit aan de
XCorde was geweest omdat hij gewoon, net als de meeste Nederlanders
XC"niets" had gedaan. Dan had Zwolsman te boek gestaan als een ordinaire
XCspeculant in onroerend goed met fantastische, zwarte winsten en een
XCpatserig consumptiepatroon. Hij had allerlei werkmaatschappijtjes, ver
XCenigd in de NV Nassaulaan in Den Haag. Buiten de boekhouding streek hij
XCtonnen op die werden verbrast op kolossale, duizenden guldens kostende
XCfeesten in hotel "De Mallejan" in Vierhouten en de "Corrida-bar" in Den
XCHaag. Daar tegenover staat volgens De Jong - en zijn verder zo uitvoerige
XCvoetnoten zwijgen hier over zijn bronnen - dat Zwolsman vanaf 1942 de
XCillegaliteit financieel steunde. Dat was mooi van hem, hoewel die steun in
XCde context van zijn champagne-orgieën in "Hofbräu"
, een beruchte NSBen moffenkroeg evenals de "Corridabar", eerder lijkt op
XCgewetensgeld dan op een daad van verzet. Maar, om met De Jong te spreken, er is meer. In de loop van 1944, een jaar waarin veellandgenoten ontdekten dat het
XCverzet voor een nobele zaak streed, voelde ook Zwolsman volgens De Jong
XCde behoefte een actievere rol in de strijd tegen het nazisme te spelen.
XCDaartoe legde hij contact met een zekere Jan Haakman, een oud-xsa'er en
XChandlanger van de Sicherheitsdienst, wiens geweten met de nadering van de
XCgeallieerde legers was gaan knagen. Zwolsman verschafte Haakman in
XCtotaal een kwart miljoen gulden en met dat geld moest Haakman
XCgevangenen van de so vrijkopen. Van degenen die kennelijk inderdaad
XCwerden vrijgekocht, vermeldt De Jong er maar één bij naam: die van dr.
XCE. Q. Hoelen, directeur van de Ursulakliniek in Wassenaar en commissaris
XCvan Zwolsmans NV Nassaulaan. Rond Dolle Dinsdag breidden Zwolsmans verzetsactiviteiten zich nog
XCverder uit - ook al geen unicum. Via genoemde Hoelen kreeg Zwolsman
XCeen relatie met de Haagse marechaussee. Wat deden Zwolsman en enige
XCmarechaussees gezamenlijk na Dolle Dinsdag? Zij gingen een Duitser
XCarresteren om aan de autoriteiten uit te leveren. Goed zo, zou men zeggen. Alleen, het was, zo blijkt uit De Jong, een goede Duitser. De autoriteit aan wie Zwolsman c.s. de man in handen speelden, was de
XCSicherheitsdienst en de so hing die goede Duitser op en de vrouw van die
XCDuitser ging naar een concentratiekamp. Als dat verzetswerk is, was Max
XCBlokzijl achteraf gezien ook zo kwaad nog niet. De Duitser om wie het hier gaat, Erich Hillesheim, had zelf weliswaar bij
XCde so gewerkt, maar hij was geen nazi en al vanaf 1941 - één jaar voordat
XCZwolsman zijn hart voor de illegaliteit ontdekte - spande hij zich in om
XCNederlandse gevangenen vrij te krijgen. Hij had een zwartboek met
XCgegevens over zijn superieuren aangelegd en omstreeks Dolle Dinsdag
XCdoken hij en zijn vrouw mét die belastende gegevens onder in Den Haag. Waarom verraadde Zwolsman die Hillesheim en zijn vrouw? Omdat hij
XCvolgens De Jong besefte dat hij "voor een moreel probleem was geplaatst".
XCDe verdere levensloop van Zwolsman heeft ook geleerd dat hij zwaar tilt
XCaan morele problemen. Opnieuw zijn De Jongs bronvermeldingen hier opmerkelijk schaars. De
XCindruk groeit dat een belangrijke bron omtrent dat morele probleem een
XCzekere R. Zwolsman was. Wel wordt als bron in een voetnoot uitdrukkelijk
XCgenoemd de Pleitnota inzake Zwolsman (uit 1946) van Zwolsmans ad
XCvocaat mr. A. Mout. Volgens De Jong bestond het morele dilemma van Zwolsman uit de
XCnoodzaak te beslissen of Hillesheim aan de so moest worden uitgeleverd als
XCtegenprestaties voor de belofte van de so om af te zien van het oprollen van
XCeen Haagse knokploeg. De belangen van het verzet hadden voorrang.
XCBovendien had de Orde Dienst (ook geen onbesproken "verzetsorganisa7 1
, tie" overigens) een vluchtig onderzoek naar Hillesheims anteeedenten
XCingesteld en was tot de conclusie gekomen dat de man niet deugde, dus kon
XCworden opgeofferd. Deze versie van de gebeurtenissen is buitengewoon onbevredigend. In
XCde eerste plaats rijst de vraag waarom de leden van die knokploeg niet snel
XCwerden gewaarschuwd - de groep bestond overigens alleen nog maar op
XCpapier - als Zwolsman c.s. blijkbaar voorkennis van het so-plan hadden en
XCzelfs nog tijd hadden voor uitgebreide onderhandelingen met de SD over de
XCvoorwaarden tot uitlevering. In de tweede plaats beschrijft De Jong dus zélf
XCdat de inlichtingen van de OD over Hillesheim fout waren. Hillesheim
XCdeugde wel degelijk en hij had bruikbaar voor het verzet kunnen zijn. De
XCJong heeft deze positieve informatie over Hillesheim kennelijk van de
XCHagenaar Henk Alsem die als contactpersoon van Hillesheim fungeerde,
XChem al jaren kende en hem had aangezet tot tegenwerking van diens
XCsuperieuren. Had Alsem die positieve informatie over Hillesheim dan niet
XCtegenover Zwolsman c.s. kunnen spuien? Zeker wel, want Zwolsman liet
XCAlsem via de marechaussee opsporen omdat Alsem het onderduikadres van
XCHillesheim wist. Alsem werd zelfs door de marechaussee gearresteerd en
XCverhoord. Het ligt voor de hand-maar De Jong schrijft daar niets overdat
XCAlsem zal hebben geprobeerd hen van de uitlevering van Hillesheim te
XCweerhouden door te vertellen wat die man voor positiefs gedaan had. Is die
XCinformatie verdonkeremaand? Volgens De Jong werd Alsem door Zwolsman en de Orde Dienst
XCbeschouwd als een gevaarlijke heethoofd, die na afloop van de zaak-Hilles
XCheim door Zwolsman persoonlijk in een krankzinnigengesticht werd
XCopgesloten. Hoe weet De Jong zo zeker dat hier niet een lastige getuige van
XCeen onfrisse zaak werd kaltgestellt? Het zijn allemaal vragen die De Jong niet
XCstelt en die hij dus ook niet beantwoordt. Ik begrijp best dat in een oorlog
XChet maken van vuile handen onvermijdelijk is voor de goede zaak, maar in
XCdit geval is de noodzaak ervan niet aangetoond. Vaststaat alleen dat
XCZwolsman een redelijk fatsoenlijke Duitser en diens vrouw de dood injoeg
XCom onduidelijke redenen en dat hij als beloning van de so gunsten ontving.
XCHij mocht bij voorbeeld in zijn privé-auto blijven rijden. In ruil voor die
XCgunst transporteerde Zwolsman gevangenen van de so in zijn auto van het
XCene verhoor naar de andere gevangenis. Hij leverde die gevangenen zelfs op
XCbestelling van de so afbij het concentratiekamp Amersfoort. Wie zover gaat
XCin het collaboreren met de vijand moet, wil dit allemaal als "in het belang
XCvan het verzet" kunnen worden gezien, er iets heel belangrijks tegenover
XCkunnen zetten. De Jong komt maar met één voor Zwolsman ontlastend
XCargument: Zwolsman chauffeerde ook wel verzetsmensen! Hij chauffeerde ook verzetsmensen. "Het spreekt vanzelf dat hij bij dit
XCwerk menig angstig moment kende", schrijft De Jong trouwhartig. Alsof
XCeen handlanger van de so bij controles zoveel gevaar liep. Van beginjanuari 1945 tot kort voor de bevrijding ondernam Zwolsman
, een aantalovervallen op zwarthandelaren. Dit soort overvallen was bij de
XCbevolking niet populair, omdat lang niet alle beroofden zwarthandelaar
XCwaren en omdat lang niet alle overvallers illegalen waren. Zwolsman deed
XCdie overvallen gewoonlijk met zijn onafscheidelijke marechausseekornui
XCten en met medeweten van de so, die ook een deel van de buit kreeg. Over
XCwat er van die buit nu naar het verzet ging, is De Jong niet erg duidelijk.
XCWel vermeldt hij dat Zwolsman nogal eens per abuis gewone burgers van
XChave en goed ontdeed omdat het vooronderzoek van de marechaussee naar
XCwie er zwarthandelaar was "niet altijd even grondig was". Oppervlakkige
XConderzoeken waren blijkbaar een probleem dat Zwolsman, net als in de
XCzaak-Hillesheim, bleef plagen, maar dat hem er kennelijk niet van
XCweerhield om vastberaden tot actie over te gaan. "Het spreekt vanzelf dat de slachtoffers [...) de indruk kregen dat zij
XCeenvoudig werden beroofd door marechaussee met een burger aan het
XChoofd", schrijft De Jong. Het gekke is: ik hoor niet eens bij die slachtoffers
XCmaar die indruk heb ik toch ook. "Die burger (Zwolsman VNj dreigde soms met een revolver of een
XCknuppel en nam ook grote geldbedragen en kostbaarheden in beslag, die
XCsoms wél, soms nietaan de betrokkenen werden teruggegeven." Ook meldt De Jong dat Zwolsman Henk Alsem uit het gesticht haalde
XCopdat Alsem de weg zou wijzen naar een onderduikadres van wijlen
XCHillesheim, want de vermoorde zou er nog geld kunnen hebben verstopt.
XCOok van deze actie ontgaat mij het verzetsaspect. (Het geld was overigens
XConvindbaar). Zwolsman werd na de oorlog gearresteerd, maar om onna
XCvolgbare redenen vrijgesproken in zowel de zaak-Hillesheim als terzake
XCvan de overvallen. "Was hij nu een bona fide illegale werker geweest of een
XCten dele collaborerende avonturier?" laat De Jong "velen" zich afvragen.
XCZelf geeft hij geen rechtstreeks antwoord. Hij vindt alleen dat Zwolsman in
XC1950 terecht om zijn "moedige daden" is gedecoreerd. "In tegenstelling tot
XCvele anderen heeft Zwolsman in de bezettingsjaren herhaaldelijk zijn leven
XCin de waagschaal gesteld". Uit deze zin heeft Zwolsman kennelijk zijn
XC"rehabilitatie" afgeleid. Hoe De Jong die zin in vredesnaam heeft durven
XCopschrijven, is mij een raadseL Nederland mag blij zijn dat het voor nóg
XCveel meer verzetsstrijders van het slag-Zwolsman gespaard is gebleven.'
XCDe Duitse capitulatie werd niet op 5 mei, maar op 6 mei getekend, zo meldde De Jong in de laatste band van deel lOB. Aan de pers is deze mededeling niet ontgaan. In het Friesen Dagblad (14 september 1982) werd dat het belangrijkste onderwerp van de samenvatting van de inhoud. 'Uitstel van capitulatie oorzaak van verwarring' meldde het blad. , 'Het jongste deel beschrijft in grote lijnen het verloop van de oorlog aan de 7 1
, Europese fronten, het Ardennenoffensief, de Canadese opmars die Oost
XCen Noord-Nederland bevrijdde, Duitslands ineenstorting, Hiders dood en
XCde fasen van de Duitse capitulatie. Daaruit blijkt o.a. met hoeveel
XCkoppigheid Generaloberst Johannes Blaskowitz, in april 1945 bevelhebber
XCgeworden over de 120000 man van het z yste Duitse leger dat de
XCvesting-Holland achter de Grebbelinie bezet hield, tot het laatste ogenblik
XCbleef weigeren zich over te geven. Pas op 6 mei tekende hij in de aula van de Landbouwhogeschool te
XCWageningen het capitulatiebevel, dat hem een dag tevoren in Hotel "De
XCWereld" door generaal C. Foulkes, bevelhebber van het 1 ste Canadese
XClegerkorps, was voorgelegd. Reden van zijn weigering was de door hem
XCverlangde zekerheid, dat zijn soldaten niet aan de Russen zouden worden
XCuitgeleverd: hij moest tenslotte genoegen nemen met de onwaarschijnlijk
XCheid van zo'n uitlevering. Het uitstel schiep echter enkele dagen een toestand van grote verwarring:
XCoveral juichende mensen op straat, maar hier en daar werden ze weer naar
XCbinnen gedreven, er vielen ook doden - nog afgezien van het treurige
XCincident op de Dam in Amsterdam, waar bij een schietpartij op 7 mei (de
XCeerste geallieerden waren met een tiental pantserwagens en brengun-carriers
XCjuist in de stad) 22 doden en bijna 60 zwaargewonden te betreuren waren.
XCOok de Binnenlandse Strijdkrachten liepen tegen hun grootste frustratie
XCop: de radio verklaarde het land bevrijd, maar de realiteit bleef nog
XCEen woordvoerder van de gemeente Wageningen liet aan de Leeuwarder Courant (18 september 1982) weten, dat de capitulatie-oorkcnde wel degelijk op 5 mei 1945 was gedateerd. , '''De gemeente Wageningen beschikt over het originele capitulatiedocu
XCment dat door generaal Blaskowitz en generaal Foulkes op 5 mei is
XCgedateerd en dat op 6 mei werd ondertekend. Het document zou met opzet
XCzijn geantedateerd, omdat de feitelijke overgave zich de dag daarvoor al had
XCvoltrokken in hotel «De Wereld». Dit in tegenstelling tot wat prof. dr. L. de
XCJong in zijn jongste deel van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede
XCWereldoorlog meedeelt", aldus de gemeente Wageningen gisteren. Or. L. de Jong verklaarde gisteren, dat de discussie over de werkelijke
XC"bevrijdingsdag" wat hem betreft een weinig belangrijke zaak is, van zuiver
XCformalistische aard. "Ik heb dan ook slechts met opzet in een voetnoot
XCaandacht aan de zaak besteed. Ik stem van harte in met het vieren van de
XCbevrijding op 5 mei", aldus dr. De Jong in een reactie.'
XCDe liberale senator Harm van Riel gafin zijn opstelover De Jongs werk in de Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nedertanden (94 (1979) 487) een schets van de oorlogsavond van de vijfde mei. 7
, 'Op de avond van de vijfde mei 1945 wandelde ik met een vrouwelijke
XCkennis in de binnenstad van Den Haag, totaal verlaten. Na een beleefd
XCverzoek aan een wachtmeester van de Feldoendarmerie, mochten wij het
XCPlein betreden ("wen.n Sie sich ruhig verhalten"). Op het fraaie gebouw van
XC"De Witte" woei de rijksoorlogsvlag balfstok, en op mijn vragen naar de
XCbekende weg, werd mij door de betrokken wachtmeester verteld dat de
XCFührer op de laatste barricade in Berlij n was gevallen. De officiële lezi ng als
XCbet ware. Maar belangrijk curieuzer was het Plein zelf. Voor iedere ingang
XCstond een soldaat of onderofficier van de Feldgendarmerie met het geweer
XCtussen de benen. In volstrekte roerloosheid. (In die gebouwen bevonden
XCzich Duite civiele vluchtelingen van het Reichskommissariat e.d.). De avond
XCviel snel en wij moesten weer weg, waarbij de sergeant aan het eind van de
XCKorte Houtstraat zeer beleefd salueerde en vroeg of wij alles goed gezien
XChadden. Mijn contra-opmerking was: "Es war exakt das Rheingold". De man
XCbeaamde dat en zei dat dit ook de opzet was. Een symboolhandeling als het
XCGerard Mulder nam in Vrij Nederland (16 oktober 1982) de gelegenheid te baat voor een algemene verhandeling over de betekenis en waarde van De Jongs voorkeur voor het detail. , 'De gretigheid waarmee de media zich op dit hot item hebben gestort, is
XConbegrijpelijk. Als de juiste datum waarop de algehele bevrijding van
XCNederland wordt herdacht zo belangrijk is, waarom is 6 mei dan een
XCcorrectere dag dan 5 mei? Het feit dat Blaskowitz op 6 mei 1945 zijn
XChandtekening plaatste onder de zeventien articles of surrender, zegt over de
XCbevrijding op zich zelf niets. Zowel op die dag als een dag later zijn in
XCN ederland nog tientallen mensen door Duitse kogels gesneuveld. Alleen al
XCop de Dam in Amsterdam zijn op 7 mei bij de beruchte schietpartij voor de
XC"Groote Club" tweeëntwintig doden gevallen, mensen die nooit hebben
XCkunnen voelen wat het betekende om bevrijd te zijn, alhoewel "Bevrij
XCdingsdag" toen al twee dagen achter hen lag. Als je onder "bevrijding" het
XCmoment verstaat waarop de Duitsers niet langer de baas waren en de
XCNederlandse burgers de straat op konden gaan zonder het risico te lopen te
XCworden gearresteerd, beroofd, gedeporteerd of gefusilleerd, dan komt maar
XCéén datum in aanmerking: 8 mei. Op die dag hielden de geallieerde legers
XChun triomfale intocht in de Randstad en met name in de hoofdstad des
XClands. En zelfs op die dag waren de moffen nog letterlijk te duidelijk in
XCbeeld. De één na laatste foto die de lezer in deel lOB tweede helft, Het laatste
XCjaar, tegenkomt, toont de Dam in feestroes. Op de achtergrond wringen
XCCanadese tanks zich door de menigte, op de voorgrond steken Duitse
XCStahlhelme en lefpetten scberp af. Een Duitse officier heft dreigend de
XCgehandschoende hand ... De verwarring over de historisch en folkloristisch juiste bevrijdings
, datum typeert de geschiedenis van de bevrij ding zelf. Het was, in De Jongs
XCwoorden, "een rafelige bevrijding, een bevrijding ook (als wij even afzien
XCvan de incidenten die wij memoreerden) zonder moeite, zonder strijd,
XCzonder offers, zonder glorie, niet zozeer militair als wel administratief'. De
XCJongs boek is qua opzet even rafelig als het onderwerp dat hij beschrijft. Het
XCthema bevrijding suggereert een compactheid en een homogeniteit - zoals
XCeen aantal andere delen van Het Koninkrijk dat wél heeft - die er in de
XCuitwerking niet blijkt te zijn. Allerlei deelonderwerpen die niet in een rechtstreeks chronologisch of
XCoorzakelijk verband met elkaar staan, worden aangesneden, behandeld en
XCvervolgens losgelaten. Geografisch lijkt dit deel op een fast-paced Ameri
XCkaanse bestseller over internationale spionage. De Jong voert zijn lezers
XCmee van de Oeral naar Athene, van Stockholm naar de Krim, van de
XCArdennen naar Washington DC, van de Watergraafsmeer naar het landgoed
XCChequers bij Londen. Wat de gedetailleerdheid van de beschrijvingen betreft, krimpt de tekst
XCin en dijt hij uit als de bewegingen van een exotisch weekdier. Op bladzij
XC777 worden wij nauwkeurig ingelicht over de architectonisch waardevolle
XCpanden aan het Korte Voorhout in Den Haag die bij het bombardement van
XC3 maart 1945 werden verwoest. Op bladzij 8 17 zitten wij middenin de
XCproblematiek van de status van Buiten-Mongolië, de heerschappij over de
XCKoerilen-eilanden en van de grenscorrecties aan de Noordelijke Ijszee.
XCTwintig bladzijden verder lezen we in welke maand van 1944 blok 30 van
XChet concentratiekamp Dachau met vlektyfus besmet raakte. Voor de
XCduidelijkheid: met De Jongs voorliefde voor tekenende details en
XCveelzeggende anekdotes ben ik zeer ingenomen. Ze tillen geschiedschrij
XCving uit boven de abstractie van bewegingen van pionnen op een
XCschaakbord. Het detail dat Reichskommissar Seyss-Inquart gedurende de hele
XCautorit van Den Haag naar Achterveld, waar de capitulatiebesprekingen met
XCde geallieerden zouden worden gehouden, delen uit de Matthäus Passion zat
XCte neuriën, typeert het sujet met zijn ranzige Bildungsbürger-pretenties. Dat
XCde commissaris van de koningin in Friesland, baron P. A. V. van Harinxrna
XCthoe Slooten, die de hele oorlog was blijven zitten, zich niet neerlegde bij
XCzijn ontslag en maandenlang toch grimmig op zijn werkkamer in het
XCProvinciehuis bleef zitten nietsdoen vind ik gewoon interessant om te
XClezen - en typerend voor de baron. De weidse excursies in de wereldpoli
XCtiek daarentegen - De Jong besteedt veel aandacht aan de conferenties van
XCJalta en van Dumbarton Oaks en aan het oorlogsverloop aan het westelijk
XCen oostelijk front komen mij als enigszins overbodig voor. Het is
XCnatuurlijk nodig de gebeurtenissen in Nederland te plaatsen in het
XCperspectief van een wereldoorlog, maar voor een historicus die zijn
XConderzoek in hoofdzaak richt op Nederland is aan het uitvoerig beschrijven
XCvan de internationale verwikkelingen weinig eer te behalen. Er is al
XContzettend veelover geschreven - blijkens de bronnenopgaaf baseert De 7
, Jong zich voor deze passages dan ook op eerder verschenen standaardwer
XCken - en zelfs voor de op dit terrein maar matig belezen belangstellenden
XCbevatten de "internationale" passages in dit deel maar weinig nieuws. Het belang van De Jongs werk is dus in de allereerste plaats gelegen in
XCwat hij schrijft over Nederland en over Nederlanders : het optreden van het
XCCollege van Vertrouwensmannen, de tegenstellingen binnen het verzet, de
XCgruwelijke belevenissen van Nederlandse gevangenen in de concentratie
XCkampen en tuchthuizen, de nadagen van de hongerwinter, de politieke
XCverhoudingen en het verloop van de bevrijding zelf. Met name wat dat
XClaatste onderwerp betreft, kon ik een gevoel van teleurstelling niet
XConderdrukken, al valt dat de auteur niet te verwijten. Juist bij het lezen van
XCde passages over de vooravond van de bevrijding, de onvergetelijke intocht
XCvan de Canadezen, de arrestatie van NSB'ers en het kaalknippen van de
XC"moffenrneiden" besefte ik hoe vaak ik dat al eerder gelezen heb, hoe
XCvertrouwd en déjà vu het op mij over kwam, hoe ontroerend het verhaal
XCtoch elke keer weer "is. Voor het oproepen van de herinnering aan de
XCbevrijding is nog geen geschiedenisboek nodig; die leeft nog zó sterk en is
XCnog zó vanzelfsprekend onderwerp van gesprek dat elk wetenschappelijk
XCwerk, hoe goed ook voorzien van voetnoten en bronvermeldingen,
XCdaartegen flets moet afsteken. Had De Jong uit zijn boek over de bevrijding die bevrijding zelf dan
XCmaar beter kunnen weglaten? De verleiding om deze vraag met ja te
XCbeantwoorden, is groot. Ik doe het niet omdat het weglaten van de climax
XC(die dus eigenlijk een anticlimax is) dit toch al ietwat rommelige deel van
XCzijn houvast zou beroven. Het hoeft op zich zelf ook niet storend en blijkt
XCvaak zelfs noodzakelijk te zijn dat de ontdekkingsreiziger op weg naar terra
XCincognita af en toe vertrouwd terrein doorkruist. Ook De Jong leidt zijn lezers over bekend gebied naar nieuwe
XContdekkingen. Het relaas van de lotgevallen van het College van Vertrou
XCwensmannen is zo'n ontdekking, de bemoeienissen van de Nederlandse
XCregering met de gevangenen in de kampen is een andere. Hij plaatst ook
XCnieuwe kanttekeningen bij bekende feiten (het optreden van de Binnen
XClandse Strijdkrachten in de meidagen van 1945 bij voorbeeld). Maar in dit
XCgevallijkt de auteur op een conférencier die met heel veel woorden een paar
XCschaarse cabaretnummers aan elkaar praat om het programma een substanti
XCeel aanzien te geven. Met erkenning van de kwaliteiten van De Jong stijft
XCdeel lOB tweede helft mij in mijn overtuiging dat het basisidee voor de
XCopzet van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog niet deugt.
XCDie opvatting staat los van de al vaker gestelde, principiële vraag ofhet een
XCgoed idee is om een rijksambtenaar in opdracht van, onder verantwoorde
XClijkheid van en met speciale privileges van de regering een officieel ge
XCschiedenisboek te laten schrijven. Als standaardwerk, als "het laatste woord" over deze materie moet de
XCreeks onvermijdelijk tekortschieten omdat allerlei deelonderwerpen in het 7
, belang van de vaart van het chronologische verhaal en van de overzichte
XClijkheid van het geheel niet uitputtend genoeg behandeld kunnen worden.
XCDe Jong zegt het, op blz. 1439, zelf: "Wij zijn ons bewust, in die zeven
XCdelen (de delen waarin de lotgevallen van Nederland in de oorlog worden
XCbeschreven VN) geen paragraaf geschreven te hebben waaraan men niet op
XCgrond van voortgezet, dieper onderzoek een heel boek zou kunnen
XCwijden." Voor een populair, voor een breder publiek toegankelijk werk is
XCHet Koninkrijk anderzijds weer te kostbaar, te lijvig en te ingewikkeld. Gesteld dat de behoefte bestaat de oorlogsgeschiedenis van dit Konink
XCrijk zo volledig mogelijk vast te leggen, dan was het beter geweest om aan
XCde ene kant een lange reeks monografieën te laten verschijnen en aan de
XCandere kant een beknopter, chronologisch boek waarvan de afzonderlijke
XCdelen als pocket voor een paar tientjes verkrijgbaar zouden zijn. Zoals gezegd laat deze kritiek de kwaliteiten van De Jong als geschied
XCschrijver onverlet. Hij geeft mij het idee de waarheid heel dicht te naderen
XCen dat is niet het minste compliment dat men een historicus kan maken.
XCNiet dat ik alle feiten heb gecontroleerd enjuist bevonden. Maar het totale
XCbeeld van de gebeurtenissen dat uit De Jongs beschrijving oprijst, wijkt
XCnogal af van wat je de gewenste geschiedenis zou kunnen noemen en dat
XCboezemt mij vertrouwen in. In de gewenste geschiedenis volgen de gebeurtenissen elkaar staccato en
XCmet ijzeren logica op, is het verschil tussen goed en kwaad en tussen helden
XCen schurken duidelijk en wordt het kwaad beraamd en uitgevoerd in de
XCvorm van complotten. Voor factoren als toeval, domheid, misverstanden,
XCemoties, traagheid, lamlendigheid en onvermogen is in deze versie van de
XCgeschiedenis weinig plaats, des te meer echter in het werk van De Jong. Dit
XCis des te opmerkelijker, gezien de verleiding om in een boek met een happy
XCend - de bevrijding - heldendom en nobelheid te laten overheersen. Sic
DEEL ilA. NEDERLANDS-INDIË
XCM Memorie van Punten, opgesteld voor de discussie op 26 april 1983 over deel I IA van het geschiedwerk (hoofdstukken 1-5); Mi Idem, voor de discussie op I september 1983 (met een bijlage en met een aanvulling, hoofdstukken 3-7); Mii Idem, voor de discussie op I december 1983 (hoofdstukken 6- 10); Miii Idem, voor de discussie op 7 mei 1984 (hoofdstukken 8-16). v Verslagvandediscussieop 26 april 1983;
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong: prof. dr. A. F. Manning, voorzitter,
XCprof. dr. mr. C. Fasseur, drs. R. C. Kwantes, dhr. A. J. van der Leeuw, drs.
XCA. H. Paape. vi Idem, op I september 1983 ;
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong de hierboven genoemde leden van de
XCbegeleidingsgroep, alsmede prof. dr. I. J. Brugmans en prof. mr. E. J. H.
XCSchrage. vii Idem, op I december 1983;
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong de hierboven genoemde leden van de
XCbegeleidingsgroep, alsmede prof. dr. P. W. Klein en dr, N. K. C. A. in 't
XCVeld; dhr. Van der Leeuw was afwezig. viii Idem, op 7 mei 1984.
XCAanwezig waren naast dr, L. de Jong alle hierboven genoemde leden van de
XCDeel I I van het geschiedwerk verscheen onder de titel Nederlands-Indië wederom in drie delen. Deel I IA behandelt de geschiedenis vanaf de eerste contacten van Nederlanders met het latere overzeese gebiedsdeel tot en met de capitulatie van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger na een vruchteloze strijd tegen de Japanse invasiemacht, op 8 maart 1942. Dit eerste deel werd gepubliceerd in oktober 1984, tweejaar na verschijning van deel lOB, dat gaat over de laatste fase van de Duitse bezetting van Nederland. Deel lIB verscheen in december 1985 en behandelt de periode van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië; I IC, over de voorbereiding van de terugkeer van het Nederlandse bestuur
Japanse nederlaag, volgde in oktober 1986. Naar aanleiding van deel I IA zouden twee leden van de begeleidingsgroep met zwaarwegende bezwaren tegen de opzet en tegen de toonzetting van het eerste 'Indische deel' in de openbaarheid treden.
XCDe Jong schreef aan het begin van zijn werkzaamheden over de 'Indische' delen zich ervan bewust te zijn dat voor dit deel van zijn taak minder bronnen beschikbaar waren dan voor de geschiedschrijving van bezet Nederland. Hij wees er op dat van de stukken van het NederlandsIndische gouvernement tijdens de oorlog weinig bewaard was gebleven en van de interne stukken van het Japanse bezettingsbestuur nagenoeg niets. Ook over de houding van de Indonesische bevolking tijdens de bezetting, in het bijzonder van de nationalistische beweging, ontbrak het hem aan gegevens, zo schreefhij in een kwartaalverslag uit 1982, en dit zou ertoe kunnen leiden dat deel I I 'op een minder stevige grondslag' zou komen te staan dan de voorafgaande delen.'
XCOm dit bezwaar te ondervangen zocht de auteur zestien meelezers aan, deskundig op het gebied van de geschiedenis van Azië, van NederlandsIndië en Indonesië en van de krijgsverrichtingen in de Pacific-oorlog. De begeleidingsgroep werd uitgebreid met R. C. Kwantes, oud-ambtenaar van het Binnenlands Bestuur in Indië en nadien belast met het uitgeven van de bronnenpublikatie De ontwikkeling van de nationalistische beweging in Nederlands-Indië, alsmede met C. Fasseur, destijds bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de Westeuropese expansie overzee aan de Rijksuniversiteit Leiden. Bovendien vroeg De Jong verschillende personen naar aanleiding van hun specifieke deskundigheid ofbetrokkenheid commentaar op afzonderlijke hoofdstukken te leveren. Om zich beter in de Indonesische sfeer te kunnen inleven bracht de auteur in 1983 een zes weken durend bezoek aan Indonesië, waar hij met diverse historici sprak en ook voordrachten aan universiteiten hield.
XCVooral het eerste deel, dat grotendeels ging over de koloniale samenleving, leverde een groot aantal dikwijls zeer kritische reacties van meelezers op. De meesten maakten op één of meerdere plaatsen opmerkingen over de breedvoerigheid waarmee de auteur naar hun smaak te werk was gegaan. Dit gold al direct het feit dat De Jong zijn verhaal in de pre-koloniale periode was begonnen en dat hij ruime aandacht aan de Verenigde Oost-Indische Compagnie besteedde. Brugmans wees erop dat het eerste deel van het geschiedwerk, Voorspel, ook niet was begonnen bij7 2
I 'Verslag eerste kwartaal 1982, auteur 29 maart 1982,6-7.
de Batavieren en de Romeinen (M), terwijl Kwantes De jong voorstelde na een korte inleiding over de Nederlandse penetratie in de Archipel de eigenlijke geschiedschrijving te openen met het optreden van gouverneur-generaal H. W. Daendels (1808-18 I I). Toen begon namelijk pas de directe gezagsuitoefening van de Nederlandse overheid in Indië. (M) Abdulkadir Widjojoatmodjo, gewezen plaatsvervanger van luitenantgouverneur-generaal dr. H. J. van Mook, schreef De jong dat hij zich ernstig afvroeg ofhet zin had in een geschiedenis van Nederlands-Indië in de Tweede Wereldoorlog , 'terug te grijpen naar oude - en in het licht van de twintigste eeuw sterk
XCverouderde - uitbeeldingen van een historie, die ik a-causaal zie ten
XCopzichte van de oorlogvoering 1940-1945'. (M)
XCDe jong behandelde deze punten van kritiek uitvoerig. Hij gaf vier redenen aan die hem hadden genoopt in de inleidende hoofdstukken ver terug te gaan in de geschiedenis. Ten eerste wilde hij dat zijn werk niet alleen over de Tweede Wereldoorlog en de japanse bezetting als op zichzelf staande verschijnselen ging, maar ook over het einde van het Nederlandse bewind in Indië. De dekolonisatie was volgens hem waarschijnlijk het belangrijkste gevolg van de Tweede Wereldoorlog voor Nederland geweest. Het tempo waarin en de wijze waarop de band tussen beide landen werd doorgesneden hingen uiteraard samen met wat er in de oorlog was gebeurd. Ten tweede wilde hij aannemen dat het karakter van de inheemse samenleving al was bepaald vóór de komst van de kolonisatoren. Dit gold voor de maatschappijstructuur. voor de positie van de verschillende bevolkingsgroepen, voor de rol van de godsdiensten en ook voor de volksaard.
XCTen derde verdedigde de auteur zijn aanpak door het noemen van andere onderwerpen, waarbij hij ter inleiding verder in de geschiedenis was teruggegaan, zoals de plaats van de joden in Europa en het antisemitisme. Hij kondigde aan ook een uitgebreide voorgeschiedenis van japan te zullen geven. Hij vond dit noodzakelijk om zijn verhaalover het moderne japan te kunnen verduidelijken. Ten vierde leek het hem om compositorische redenen beter niet pas in de negentiende eeuw met zijn verhaal te beginnen: dan zou de lezer naar zij n smaak te veel omstandigheden en verschijnselen aantreffen die volstrekt in de lucht bleven hangen. (M)
XCOok tegen De Jongs interpretatie van het koloniale verleden werden ernstige bezwaren gemaakt. De historicus P. J. Drooglever formuleerde
, 'Deze is, dat U naar mijn mening veel te veel contemporaine Westerse
XCnormen oplegt aan een verhaal, dat zich afspeelt tegen een Oosters feodaal
XCdecor. Geen wonder, dat er dan zeer veel mis blijkt te zijn en U zich
XCvoortdurend genoodzaakt voelt, de vinger vermanend op te heffen. Dit
XCdoet zich veelvuldiger voor, naarmate verder terugliggende perioden
XCworden behandeld en de geestelijke atmosfeer daarvan verder verwijderd is
XCvan die van ons brave Nederland van vandaag.' (M) Anderen hadden vooral veel aan te merken op De Jongs visie op de meer recente koloniale periode, in het bijzonder op de behandeling van het Nederlandse bestuur en op de nadruk die de auteur legde op de opkomst van de nationalistische beweging. Veellezers maakten, niet alleen vanuit stilistisch oogpunt, bezwaar tegen het uitvoerig citeren uit Multatuli's Max Have/aar en meer nog tegen de weergave van een uit I 860 daterende 'Vloekzang' onder de titel 'De laatste dag der Hollanders op Java' van de hand van de in Indië wonende Nederlander S. E. W. Roorda van Eysinga, waarin het koloniale regime scherp werd gehekeld. P. J. Koets was in dezen het felst: hij vond het citeren van het fragment-Roorda 'volstrekt verwerpelijk' : , 'Ik aarzel niet te zeggen, dat in mijn ogen daar Prof. dr. L. de Jong de grens,
XCdie de geschiedschrijver scheidt van de pamflettist, in de verkeerde richting
XCoverschrijdt.' (M) De Jong rechtvaardigde zijn lange citaten uit Multatuli door eraan te herinneren hoe groot de invloed van deze auteur op latere anti-kolonialen en ook op hervormers van het koloniale bestel was geweest. Bovendien veronderstelde hij dat betrekkelijk weinig lezers de Max Havelaar kenden. Kritiek op het opnemen van de 'Vloekzang' verwierp de auteur omdat zij kennelijk wortelde in de gedachte dat hij het persoonlijk eens was met de inhoud van zijn citaten. (M)
XCHoe dan ook, De Jongs schets van de koloniale samenleving, van de rol van het Nederlandse bestuur en van de opkomst van de nationalistische beweging in deel I IA was voor veel critici een steen des aanstoots.' Dit bleek tijdens de vergadering van de begeleidingsgroep op I september
XC2 De aanpak en de visie van de auteur gaven na verschijning aanleiding tot verontwaardigde reacties uit de voormalige Nederlands-Indische gemeenschap (Zie 807). Voorbode van de aanstaande verwikkelingen was een brief die De Jong ontving van de kolonel buiten dienst van het KNIL, C. A. Heshusius, waarin deze ernstige bedenkingen uitte tegen het eerste hoofdstuk, 'Capitulatie', en waarin hij de auteur onder de aandacht bracht dat er in 'welwillende Indische kringen' (De Jong schreef in de marge: 'wie zijn dat?') grote ongerustheid bestond over het op stapel staande deel I I (Brief Heshusius aan De Jong d.d. 10 maart 1983). Daaropwerd Heshusius door De Jong uitgenodigdals meelezer
1983, toen de leden Kwantes en Brugmans lieten weten dat zij zich niet konden vinden in de door de auteur gehanteerde methode, noch in de anti-koloniale grondtoon van zijn verhaalover de koloniale samenleving. In dit verband stelde Kwantes, na voorafgaand overleg met Brugmans, de formele positie van de leden van de begeleidingscommissie aan de orde. Hij constateerde dat De Jong tijdens de eerste bespreking over deel I IA met nadruk had gesteld dat alleen de auteur de volledige verantwoordelijkheid zou dragen voor de te publiceren tekst. De voorzitter had er ook, aldus Kwantes, voorzichtig op gewezen dat de commissie medeverantwoordelijkheid droeg doordat zij _ conform de tot dan toe gevolgde procedure _ de minister advies moest uitbrengen over publikatie van het nieuwe deel. Kwantes merkte op dat hij zich ook op een andere, minder formele grond medeverantwoordelijk voelde, namelijk door het feit dat , '_ om een woord van De Jong te gebruiken "talloze" van onze
XCopmerkingen leidden tot veranderingen in zijn tekst. Van die verantwoor
XCdelijkheid blijkt officieel niets tegenover de buitenwereld, maar het feit van
XConze betrokkenheid blijft, gezien de brede kring van mensen, die het
XCmanuscript onder ogen krijgen, niet verborgen. De medeverantwoordelijk
XCheid, die ik voor mijzelf afleid uit mijn betrokkenheid bij dit werk, is voor
XCmij een probleem geworden. Enerzijds geeft het voldoening iets te kunnen bijdragen tot de verbete
XCring van de kwaliteit van de tekst. Anderzijds word ik geplaatst voor het feit,
XCdat de commentaren slechts leiden tot marginale aanpassingen, afzwakkin
XCgen of correcties. Vertogen die het wezen van de tekst raken en de structuur
XCdaarvan, hebben geen uitwerking. Zodat ik uiteindelijk - althans wat
XCmijzelf betreft - een stukje mede-verantwoordelijkheid draag voor een
XCboek, waartegen ik qua structuur en grondtoon ernstige bezwaren heb.' (vi)
XCKwantes lichtte zijn bezwaren tegen de grondtoon toe door te verwijzen naar een uitspraak van de auteur in de eerste 'Memorie van Punten': 'Van het moment af, dat ik mij als jeugdige voor politieke zaken ben gaan interesseren, heb ik het Nederlandse bewind in Indië als een zeer tijdelijke zaak gezien.' (M) Kwantes' indruk was nu dat De Jong in zijn tekst alles bijeen had willen brengen en benadrukken wat zijn jeugdvisie zou bevestigen. Hij vervolgde:
XC'In mijn ogen en in die van andere medelezers ontstaat een vertekend beeld
XCvan Nederlands-Indië voor de Tweede Wereldoorlog. De vermelde feiten
XCzijn niet onjuist, maar zij krijgen te vaak door de gekozen bewoordingen
XCeen te sterk of een onjuist accent of zij tonen slechts één facet van een
XCveelzijdige situatie. De opbouw van de tekst uit talrijke fragmenten
XCbemoeilijkt het krijgen van zicht op de Indische werkelijkheid.' (vi) 7 2
Kwantes vroeg zijn bezwaar te ondervangen door in de inleiding bij deel I IA een zinsnede op te nemen waaruit zou blijken dat de tekst buiten verantwoordelijkheid van de geraadpleegde deskundigen tot stand was gekomen.
XCTijdens de discussie over het standpunt van Kwantes, waarmee Brugmans zich solidair verklaarde, benadrukte Manning als voorzitter van de begeleidingscommissie dat de verantwoordelijkheid voor de tekst zoals altijd volledig bij De Jong berustte. Manning wees erop dat dit ook steeds duidelijk bleek uit de procedure voor het verkrijgen van instemming van het ministerie met de publikatie van de achtereenvolgende delen van het geschiedwerk. De brief waarin de begeleidingsgroep het bestuur van het Rijksinstituut adviseerde om bij de minister van Onderwijs en Wetenschappen machtiging tot publikatie aan te vragen was, aldus Manning, gewoonlijk een standaardbrief, waarin de adviseurs geen mening gaven over de interpretaties van de auteur of over feitelijkheden in de tekst. Volstaan werd in de regel met de constatering dat het wetenschappelijk niveau publikatie rechtvaardigde. De Jong merkte op, nadat de zaak op deze wijze principieel gesteld was, dat hij er geen bezwaar tegen had de door Kwantes gevraagde aanvulling in het voorwoord op te nemen, en Manning voegde hieraan toe dat de door hem geschetste procedure de mogelijkheid openhield om de adviseurs en het bestuur in het uiteindelijke verzoek tot machtiging aan de minister nuanceringen aan te laten brengen. (vi)
XCBrugmans en Kwantes aarzelden nog enige tijd of zij onder deze voorwaarden bereid zouden zijn de brief van de begeleidingscommissie aan het bestuur met het advies om tot publikatie over te gaan te ondertekenen. Na overleg in de begeleidingsgroep, waarin De Jong nogmaals toezegde het door Kwantes en Brugmans opgestelde stuk met kritische kanttekeningen samen te vatten en in zijn voorwoord op te nemen, gingen beide heren akkoord met wat zij, in de woorden van Kwantes, een elegante oplossing van het probleem noemden." (viii)
XC3 Het bestuur van het RIOD vroeg per brief van 6 augustus 1984 de minister van Onderwijs en Wetenschappen machtiging tot publikatie van deel I IA. Het oordeel luidde dat het manuscript voldeed aan de eisen van verantwoorde geschiedschrijving en op hetzelfde niveau stond als de eerdere delen uit de serie. Meer dan voordien gebruikelijk was zette het bestuur uiteen hoe De Jong te werk was gegaan, van welke bronnen hij gebruik had gemaakt en welke deskundigen hij had geraadpleegd. Tevens stelde men de minister op de hoogte van het meningsverschil tussen de auteur enerzijds en Brugmans en Kwantes anderzijds, alsmede van de oplossing die gevonden was. De brief bevatte een passage met kritiek van beide adviseurs, die in het voorwoord zou worden opgenomen. Zie voor deze tekst: deel I IA, XIll-XIV (XIII-XIV). 73
2.
XCAl voor zijn vertrek naar Indonesië had De Jong de eerste hoofdstukken van de 'Indische delen' geschreven en na terugkeer vond hij een groot aantal uitvoerige reacties van zijn meelezers, die zoveel op- en aanmerkingen bevatten dat hij besloot een nieuwe versie van de eerste drie hoofdstukken te maken. In de eerste 'Memorie van Punten' noemde hij een aantal algemene wijzigingen die hij in deze teksten had aangebracht:
XC'I. Ik heb de tekst als geheel "toned down" en zakelijker gemaakt met
XCname t.a.v. het gebruik van adj ectieven.
XC2. Alle passages waarin ik, in het voetspoor overigens van andere auteurs,
XCgespeculeerd heb over ontwikkelingen die zich in de Archipel zouden
XCkunnen hebben voorgedaan wanneer er geen kolonisatoren zouden zijn
XCverschenen, heb.ik geschrapt.
XC3. In wat ik over de Oost-Indische Compagnie schreef, heb ik, afgezien van
XCtalrijke correcties, nu gewezen op het wetenschappelijk werk in die tijd
XCverricht, op het medeleven met de bevolking, door sommige hoge
XCautoriteiten getoond, en op het feit dat de aanwezigheid van de Compagnie
XCin de I Se eeuw de rust op Java ten goede is gekomen.
XC4. De passage over de compagnie in de Molukken heb ik herschreven en
XCuitgebreid, met onderstreping van de bijzondere verhoudingen op Ambon.
XC5. Alle passages over de Chinese bevolkingsgroep heb ik ingrijpend
XC6. De paragraaf over het onderwijs is grondig gewijzigd, vooral in het licht
XCvan de opmerkingen van Brugmans.
XC7. Het gedeelte over de rechtspraak is geheel nieuw geschreven op grond
XCvan de opmerkingen van Kwantes en Wertheim.' (M) Na deze ingrijpende herziening van de tekst bleef er nog een aantal punten ter discussie staan. Klein merkte bij het concept van hoofdstuk 4, 'De koloniale samenleving', op dat de auteur zijn stof op een te weinig samenhangende manier behandelde. Als economisch historicus maakte hij vooral bezwaar tegen de paragraaf waarin het economisch leven in Nederlands-Indië en de positie van het gebied op de wereldmarkt werden beschreven; hij vond het geheel te impressionistisch en verwees terzake naar de nog niet door De Jong geraadpleegde bronnenpublikatie van P. Creutzberg.' De Jong schreefKlein terug dat hij zich uitdrukkelijk niet ten doel had gesteld een systematische, statistisch onderbouwde beschouwing73
4 P. Creutzberg, red., (Historisch Genootschap, Commissie voor Bronnenpublicatie betreffende de geschiedenis van Nederlands-Indië 1900-1942, no 5-7) I (1972), II (1974), III (1974 en 1975)·
over dit onderwerp te schrijven. Het was hem er om te doen in deze paragraaf te onderstrepen welke economische betekenis N ederlandsIndië voor het moederland had en waarom Japan zo'n grote belangstelling voor dit gebiedsdeel ging koesteren. (M)
XCBrugmans maakte ernstig bezwaar tegen De Jongs categorische uitspraken over de armoede, soms over de diepe armoede, waarin de inheemse bevolking leefde: , 'Het woord "armoede" houdt, dunkt mij, in dat er onvoldoende voeding,
XCkleding en huisvesting is en dat kan in zijn algemeenheid niet worden
XCgezegd van de Indonesiërs in de negentiende en twintigste eeuw. [...] De
XCwoorden "sober", "primitief" enz. mogen worden gebruikt, maar niet het
XCwoord "armoede". Men mag bij de beoordeling van de toestand der
XCinheemse bevolking niet onze 1983 -normen aanleggen.' (M) De Jong antwoordde dat hij het adjectief 'diepe' bij armoede overal had geschrapt, maar vroeg zich toch af of Brugmans de zaken niet te gunstig voorstelde. Objectieve criteria voor het bepalen van grenzen van armoede of rijkdom bestonden voor hem niet; wat er volgens de auteur vooral toe deed was hoe de mensen zelfhun materiële toestand ervaren hebben. Hij gaf wel toe dat hij het moeilijk vond over dit punt te generaliseren. (M)
XCBij een volgende gelegenheid bracht Brugmans dit punt van kritiek opnieuw naar voren, toen De Jong schreef over de armoede onder de Atjehers. Hij maakte ernstig bezwaar tegen een zijns inziens veel te algemeen gestelde passage die luidde: , 'Kort en goed: de gemiddelde Europeaan had in Indië een alleszins redelijk
XCbestaan, de gemiddelde Vreemde Oosterling had het er moeilijk en de
XCgemiddelde inheemse was arm.' (Mi) De Jong reageerde met de opmerking dat in de passage die op het citaat volgde duidelijk werd hoe deze armoede doorgaans niet als een noodtoestand werd ervaren; het ging hem wel te ver om systematisch de woorden 'arm' en 'armoede' te vermijden. Dat was in officiële rapporten uit de jaren dertig ook nooit gebeurd. (Mi)Tijdens de discussie lichtte Brugmans zijn bezwaren toe, ondersteund door Kwantes en Fasseur. Kwantes stelde De Jong voor wanneer hij het begrip 'schamel' hanteerde, daaraan steeds toe te voegen: 'volgens Westerse maatstaven' en De Jong stemde hiermee graag in."
XCEen volgend bezwaar van Brugmans betrof het gebruik van de term73
5 Zie voor de definitieve redactie van de bewuste passage: deel I1A, 124-126 (121-12 3).
'Indische Nederlanders', omdat deze naar zijn smaak ten onrechte de suggestie van rassendiscriminatie wekte. Brugmans erkende dat IndoEuropeanen hun specifieke problemen hadden gekend en bijvoorbeeld ook een eigen politieke partij hadden, maar volgens hem maakte de overheid in ieder geval geen onderscheid tussen de Nederlanders die in Nederland en die in Indië geboren waren - wat geheel verschilde met de toestand in bijvoorbeeld het toenmalige Brits-Indië. (M) Hierop wijzigde De Jong zijn tekst ingrijpend. Hij verduidelijkte dat vanafhet begin van de negentiende eeuw degenen die met een Nederlander trouwden, door dat huwelijk ook Nederlander werden, evenals eventuele nakomelingen. Formeel werd niet gediscrimineerd, aldus De Jong, ook in het onderwijs niet. Wel hield hij staande dat een zekere mate van maatschappelijke discriminatie ten aanzien van mensen van gemengde afkomst steeds aanwezig was en daarom wilde hij de problemen van deze groep ook afzonderlijk behandelen. Hij verdedigde het gebruik van de term 'Indische Nederlanders' voor personen van gemengde herkomst door te stellen dat 'Indo-Europeanen' naar zijn smaak te veel deed denken aan het wat smalende 'Indo's' en hij wilde graag de gevoeligheden van deze groep in Nederland ontzien. (M) Brugmans bleef echter in de vergadering van de begeleidingscommissie aandringen op gebruik van 'Indo-Europeanen' en zei dat deze term geen discriminatoire bijklank had. Fasseur voegde hieraan toe dat hij ook in de literatuur gebruikelijk was. De Jong ging uiteindelijk voor deze argumentatie overstag toen hij de bewuste paragraaf een titel moest geven," Later zou deze discussie nog enkele malen terugkeren.
XCIn zijn schets van de koloniale maatschappij bracht De Jong ook de aardoliewinning en in het bijzonder de rol van de Bataafsche Petroleum Maatschappij, de BPM, ter sprake. De auteur sprak van grote ondernemersrisico's, exorbitante winsten en een keiharde concurrentiestrijd waarin oneerlijke middelen niet werden geschuwd. Om dat laatste te staven citeerde hij publikaties uit 1927 en 1929, onder meer in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, waarin de Indische journalist A. Weeber de wantoestanden in de olieindustrie aan de kaak stelde." Brugmans en Kwantes maakten bezwaar: de eerste geloofde niet in de waarde van deze artikelen, terwijl Kwantes De Jong vroeg de BPM niet als zondebok aan te wijzen. De auteur hield vast aan deze passage: het ging om een facet van de ontwikkeling van het Europese bedrijfsleven in Nederlands-Indië dat niet
XC6 Zie deel I IA, I I I (109), paragraaf 'Indo-Europeanen'. 7 Deel I IA, 63 n.2 (6 I n.r ).
onvermeld mocht blijven. Hij was er bovendien van overtuigd dat Weebers artikelen wel degelijk goed gedocumenteerd waren. (Mi)
XCIn zijn bespreking van het staatsbestel in Nederlands-Indië stelde De Jong het Regeringsreglement van 1854 aan de orde. In de 'Memorie van Toelichting' had de toenmalige minister van Koloniën de doeleinden van het Nederlandse bewind in Indië geformuleerd. Zo heette NederlandsIndië een 'wingewest', dat in de toekomst het moederland materiële voordelen moest blijven leveren, 'behoudens de welvaart der inheemse bevolking'. De Jong noemde deze laatste beperkende formulering een 'buiging die de eigenbaat maakte voor het uiterlijk fatsoen' en sprak verder van een 'onwaarachtig element'. (Mi) Brugmans noemde dit nu 'een onhistorische misvatting die uitgaat van de gedachte van uitbuiting van de bevolking door boze kapitalisten'. (Mi) Naar zijn mening waren de toenmalige liberalen ervan overtuigd geweest dat van tegengestelde belangen geen sprake kon zijn. De Jong zag echter niet in waarom het een misvatting zou zijn te constateren dat Indië onder het Cultuurstelsel werd uitgebuit, vooralook omdat het behoud van het batig slot in het gehele beleid voorop stond. (Mi) Tijdens de discussie merkte Fasseur op ongelukkig te zijn met het weergegeven citaat. Dit was namelijk afkomstig uit de 'Memorie van Toelichting' bij het onderhavige wetsontwerp, waarop men in de 'Memorie van Antwoord' was teruggekomen (en dat in het 'Voorlopig Verslag' was teruggenomen). (vi) De Jong handhaafde zijn tekst, waarin hij wel de door Fasseur gemaakte opmerkingen verwerkte."
XCVervolgens wijdde De Jong beschouwingen aan de staatsrechtelijke positie van de gouverneur-generaal, die in de negentiende eeuwals autocratisch bestuurder fungeerde, en aan de in 19 I 8 in het leven geroepen Volksraad. Deze bestond ten dele uit gekozen afgevaardigden en ten dele uit door de Indische regering aangewezen leden. De Jong noemde de Volksraad op grond van de wijze van samenstelling en van zijn staatsrechtelijke positie 'een lichaam dat niet de bevoegdheden had van een volwaardig parlement', terwijl het evenmin representatief was voor de Indische samenleving in haar geheel. Brugmans kwam tegen De Jongs voorstelling van zaken in het geweer: , 'Je hebt hier de verhoudingen al te zeer bekeken door een twintigste
XCeeuwse Nederlandse bril en daardoor het historische perspectief gemist.'
XC(Mi) Hij wees erop dat de Volksraad aanvankelijk als adviserend lichaam was
8 Zie: deel IIA,
ingesteld, maar in 1925 ook een wetgevende taak kreeg. De benoeming van leden moest, aldus Brugmans, de zetels zo onder de verschillende bevolkingsgroepen verdelen, dat de raad werkelijk representatief voor de pluriforme Nederlands-Indische samenleving mocht heten. Na 1925 kende de Volksraad bovendien een zogenaamde 'inlandse meerderheid', in die zin dat de Indonesiërs precies de helft van de zetels kregen en de overige groepen (Nederlanders en Vreemde Oosterlingen) de andere helft. (Mi) Ook anderen (Haas, Van Hoogstraten en Kist) maakten opmerkingen over het parlementair karakter van de Volksraad. De Jong hield echter vast aan zijn standpunt dat de Volksraad de bevoegdheden van een volwaardig parlement miste. Bovendien wees hij het argument van de 'inlandse meerderheid' af, omdat de voorzitter, tevens het 6 I ste lid, steeds een Nederlander was geweest. Voor zeer grote groepen betekende de Volksraad weinig tot niets, aldus De Jong: hij meende dat men alleen bij de Indische Nederlanders als groep echte belangstelling kon constateren. Wel wilde hij nog erkennen dat het college in de jaren dertig een belangrijker orgaan werd dan in het voorafgaande decennium. (Mi) Hiermee nam de auteur de bezwaren van zijn critici Brugmans en Kwantes niet weg (Mii) maar met steun van Fasseur, die zich in de beschouwingen over de positie van de Volksraad geheel had kunnen vinden, handhaafde hij zij n tekst. (vi) 3. Het gouvernement en het Indonesische nationalisme
XCDe Jong besteedde in deel I IA uitvoerige aandacht aan de opkomst van het Indonesische nationalisme in de eerste helft van de twintigste eeuw; te veel volgens een aantal van zijn meelezers. Hun kritiek leidde ertoe dat de auteur de hoofdstukken 6 en 7 (respectievelijk: 'Indië ontwaakt' en 'Twee bewogen decennia') gedeeltelijk herschreef en opnieuw ter discussie stelde. In twee instanties werd inhoudelijke kritiek op vele onderdelen geleverd. De Jong schreef dat minister van Koloniën Th. B. Pleyte zich in 19 1 8 overtuigd uitsprak voor ontvoogding van Nederlands-Indië en dat gouverneur-generaal mr. J. P. graaf van Limburg Stirum deze gevoelens deelde. Hij voegde hieraan toe: , 'Aan het denkbeeld, Indië's recht op onafhankelijkheid te erkennen, waren
XCde vormgevers van het Nederlandse beleid in 'I 8 niet toe - zij waren dat
XCtrouwens in' 45 ook niet.' (Mi)
XCBrugmans noemde deze laatste opmerking 'onhistorisch', aangezien de
tijd eenvoudig nog niet rijp was voor deze gedachte. (Mi) De Jong handhaafde zijn tekst echter."
XCIn het revolutiejaar 19 I 8 had Van Limburg Stirum tot tevredenheid van de Indonesische nationalisten in de pas geopende Volksraad een aantal toezeggingen gedaan over daadwerkelijke medezeggenschap van dit lichaam in het landsbestuur en over versnelling van het tempo van ontvoogding. Toen daarop bleek hoe weinig men in het moederland voor deze ideeën voelde, ervoer men dit in Indonesische kringen, aldus De Jong, als een vertrouwensbreuk door Nederland. Brugmans tekende bij deze constatering aan dat de schuld lag bij de gouverneur-generaal, die uitspraken had gedaan waartoe hij niet bevoegd was. Het ging daarom niet aan iets van 'schuld' voor de ontstane situatie bij Nederland te leggen. De Jong antwoordde dat uit verscheidene bronnen bleek dat de nationalistische leiders het wel degelijk zo hadden ervaren. Naar aanleiding van deze kritiek en na discussie in de begeleidingsgroep veranderde de auteur zijn tekst echter in zoverre dat hij sprak van 'schenden van beloften' in plaats van 'trouwbreuk', terwijl hij benadrukte dat dit werd gevoeld door 'de politiek bewusten onder de inheernsen'.'?
XCIn internationaal vergelijkend perspectief schreef De Jong dat in tegenstelling tot Groot-Brittannië en de Verenigde Staten Nederland en Frankrijk in Azië een koloniale politiek voerden waarin geen enkele toezegging tot het verlenen van onafhankelijkheid ofbeperkte autonomie paste en ook geen ruimte bestond voor een dialoog met nationalistische leiders. Koets deelde de kritiek op deze Nederlandse koloniale politiek, 'dat merkwaardige mengsel van berekende baatzucht èn goede, vaak nobele bedoelingen', zo schreef hij De Jong, maar hij vroeg zich af of er wel zo'n fundamenteel verschil bestond met de Amerikanen en Britten als de auteur suggereerde. (Mi)
XCOver het concept van hoofdstuk 7 ('Twee bewogen decennia', over de politieke ontwikkelingen in Nederlands-Indië in de jaren '20 en '30) schreef mevrouw D. van Velden, auteur van het standaardwerk over de burgerinterneringskampen tijdens de Japanse bezetting, De Jong dat hij te veel had uitgeweid over de verschillende inheemse en Nederlandse politieke groeperingen. Bovendien vond zij de weergave eenzijdig: , 'Het kwaad wordt uitvoerig en het goede niet belicht. [...] Alsof de
XCNederlanders zich uitsluitend bezig hielden met het verbieden of sluiten
9 Deel IIA, 271 (263-264). to Deel I lA, 274 (267).
, van politieke vergaderingen en ook niet met infrastructuur, het bevorderen
XCvan welvaart, onderwijs, gezondheidszorg.' (Mi) Over het door De Jong beschreven conservatisme onder de Nederlanders schreef zij : , 'Ik herken mijzelf en mijn vrienden niet in de indruk die U geeft van de
XCNederlanders in Indië. Er waren te velen zo, maar niet allen. Ik zelf schatte
XCzelfbestuur na vijftien jaar, wat nog niet zo onmogelijk was, indien er geen
XCoorlog was gekomen.' (Mi) Mevrouw Van Velden veronderstelde dat De Jong zich door de aard van het beeld dat hij van het vooroorlogse Indië had gegeven schaarde onder degenen 'die hun collectieve na-oorlogse schuldgevoelens willen afreageren op de mensen die toen toevallig in Indonesia woonden en werkten'. (Mi) De auteur bestreed in de 'Memorie van Punten' dat hij een scheef beeld zou geven van de politieke en maatschappelijke ontwikkelingen in de jaren '20 en '30: , 'Ik denk in tegendeel dat met name in dit hoofdstuk de grondslag kan
XCliggen voor historisch begrip van de tragedie die zich van augustus I 94 5 af
XCis gaan afspelen.' (Mi) Hieraan voegde De Jong toe dat hij geheel vrij was van na-oorlogse schuldgevoelens. Hij was altijd van mening geweest dat het Nederlandse bewind in Indië zeer tijdelijk zou zijn en daarom had hij vanaf I945 ook publiekelijk uitgesproken dat de Nederlandse regering tegenover de Republiek Indonesië van onjuiste beginselen uitging." De begeleidingsgroep had niets aan deze discussie toe te voegen.
XCBrugmans maakte ernstig bezwaar tegen De Jongs verhaalover de kwestie van de 'wilde scholen' die de gemoederen in dejaren '20 en '30 hevig in beweging had gebracht. Sinds de eeuwwisseling waren naast de door het gouvernement erkende en gesubsidieerde scholen ook op grote schaal niet-gesubsidieerde (zogenaamd 'wilde') scholen opgericht vanuit islamitische en later vanuit nationalistische inspiratie. In de tweede helft van de jaren '20 nam de vraag naar onderwijs sterk toe en de HollandsInlandse scholen konden hieraan niet voldoen. Het gouvernement constateerde dat de 'wilde scholen' een grote vlucht namen en meende dat
n De Jong behoorde in december 1948 tot een oppositionele groep in de Partij van de Arbeid, die het oneens was met de mede onder regeringsverantwoordelijkheid van deze partij begonnen Tweede Politionele Actie in december 1948. De Jong trad evenals een aantal anderen uit de partij om enkele jaren later weer terug te keren.
de kwaliteit hiervan vaak deerlijk te kort schoot. Daarom werd een vergunningenstelsel voorbereid, vastgelegd in de in september 1932 door de Volksraad aanvaarde 'wilde scholen' -ordonnantie. Hierop ontstond beroering: Dewantoro, de grondlegger van de nationalistisch geïnspireerde Taman Siswa -scholen, zag hierin een poging van het gouvernement om in te grijpen in zijn beweging. Hij ontketende een golf van protesten die ertoe leidde dat de ordonnantie door de Volksraad tijdelijk buiten werking werd gesteld en later in herziene versie werd ingevoerd. De Jong citeerde het oordeel van de Australische historicus John Ingleson, die in 1979 schreef dat de kwestie een morele overwinning van cruciaal belang voor het Indonesisch nationalisme betekende."
XCBrugmans noemde De Jongs eerste weergave van de zaak geheel onjuist; hij vond het verkeerd dat de auteur zich kennelijk baseerde op Ingleson en op het proefschrift van J. M. Pluvier." Brugmans was indertijd als ambtenaar van het departement van Onderwijs en Eredienst zeer betrokken geweest bij de zaak en wees De Jong er op dat het evenminjuist was de gouverneur-generaal aan te wijzen als degene die het initiatiefhad genomen tot de gewraakte maatregel. In de Volksraad was de zaak namelijk aangekaart door inheemse afgevaardigden die klaagden over de slechte kwaliteit van het onderwijs op veel 'wilde scholen'. Op het departement in Batavia besloot men daarop iets te ondernemen, wat leidde tot de bewuste ordonnantie. Toen de zaak inzet werd van nationalistische agitatie, aldus Brugmans, maakten de inheemse leden van de Volksraad een zwenking en verzetten zij zich tegen de ordonnantie. Ten slotte maakte Brugmans er bezwaar tegen dat De Jong in zijn oorspronkelijke tekst sprak van een 'gevoelige en opzienbarende politieke nederlaag die aan het gouvernement werd toegebracht'. (Mi)De regering had immers niets anders gedaan dan de wensen van de Volksraad te vervullen door uiteindelijk een gewijzigde ordonnantie in te voeren. De Jong besloot zich nogmaals in de bronnen te verdiepen en schreef een nieuwe en uitgebreidere versie van het verhaal, waarin hij Brugmans' opmerkingen verwerkte en Inglesons oordeel met meer reserve weergaf Wel bleefhij van mening dat de inheemse protestbeweging de afloop vaak met recht als een overwinning op het gouvernement beschouwde."J.J. jaren 1930 tot 1942 (Den Haag/Bandung, 1953). 14 Deel II A,
12 Ingleson, 1927-1934 (Singapore, 1979)· 13 M. Pluvier,
XCDe Jong herinnerde aan een eerdere gelegenheid waarbij het gouvernement een soortgelijke nederlaag had geleden, de agitatie namelijk tegen de door het gouvernement uitgevaardigde verordeningen die het islamitisch godsdienstonderwijs door goeroes moesten reguleren. Deze hadden speciaal in West-Sumatra tot grote beroering geleid, waardoor ze voor dat gebied niet van toepassing werden verklaard. Ook in dit geval tekende Brugmans bezwaar aan tegen De Jongs oordeel dat er sprake was geweest van een nederlaag voor het gouvernement. Hij vond tijdens de discussie steun bij Fasseur en In 't Veld (Mii, vii) maar De Jong handhaafde zijn tekst."
XCDe Jong memoreerde de houding van gouverneur-generaal jhr. A. C. D. de Graeff jegens het opkomend nationalisme, in het bijzonder ook ten aanzien van Soekarno's Partai Nasional Indonesia (PNI). De Graeff gaf, aldus De Jong, blijk van 'een bij uitstek nuchtere en realistische kijk op de Indische samenleving' (Mii) waaruit aanvankelijk een tolerante politiek ten aanzien van de PNI en haar leiders was voortgekomen. Niettemin maakte de gouverneur-generaal zich weinig illusies over de vraag waar de werkelijke loyaliteit van de nationalisten lag. Toen hij aan het eind van de jaren' 20 onder steeds grotere pressie vanuit het Binnenlands Bestuur en vanuit de Nederlandse gemeenschap kwam te staan om de ontplooiing van de PNItegen te gaan, ging De Graeff eind december 1929 akkoord met repressieve maatregelen. In de woorden van De Jong 'bezweek' de GG voor deze pressie, maar Brugmans maakte bezwaar: hij achtte gebruik van dit werkwoord 'onbillijk ten aanzien van een landvoogd die inziet dat het gezag van de overheid dient te worden gehandhaafd en ondermijning daarvan strafbaar is'. (Mii) Tijdens de discussie vonden Brugmans' opmerkingen van verschillende kanten steun. Men zocht naar een betere bewoording en uiteindelijk werden De Jong en zijn adviseurs het eens over Fasseurs formulering dat De Graeff ingrijpen onvermijdelijk achtte. (vii)
XCDe Jong hekelde vervolgens De Graeffs opvolger jhr. B. C. de Jonge om zijn conservatieve beleid en meer in het bijzonder omdat hij in 1935 Mussert een propaganda-succes had gegund door de NSB-leider tijdens diens bezoek aan Indië tweemaal in audiëntie te ontvangen. Brugmans vond dat de auteur het te veel voorstelde alsof De Jonge sympathie koesterde voor Mussert en zijn beweging, en na de discussie werd de tekst wat genuanceerd. 16 (Mi,v) In 1936 nam De Jonge afscheid van zijn post om
IS Deel I IA, 217-218 (213-214). 16 Deel I IA, 378-379 (368-369).
opgevolgd te worden door jhr. mr. A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer. In een interview met enkele Indische dagbladen had de vertrekkende landvoogd gezegd: , 'Ik meen dat nu wij driehonderd jaar in Indië hebben gearbeid, er nog wel
XCdriehonderd jaar bij moeten komen, aléér Indië misschien voor een vorm
XCvan zelfstandigheid rijp zou zijn.' (Mi) Deze dikwijls geciteerde woorden van de scheidende landvoogd werden door Brugmans gerelativeerd met de mededeling dat De Graeff zich op soortgelijke wijze zou hebben geuit. De Jong bestreed dit: volgens hem bleek uit uitlatingen van De Graeff dat deze het weliswaar voor onwaarschijnlijk hield dat het Nederlandse regime binnen enkele decennia zou verdwijnen, maar getuigde diens visie overigens van een realiteitsbesef dat hij bij De Jonge niet had aangetroffen. (Mi) De auteur handhaafde hierop zijn tekst."
XCOver de ambtsperiode van Van Starkenborgh, die duurde van 1936 tot de Japanse bezetting, schreef De Jong dat deze in politiek opzicht werd gekenmerkt door 'immobilisme'. Volgens de auteur vond Van Starkenborgh de inheemse samenleving te zwak om voldoende krachten voort te brengen voor een deugdelijk democratisch bestuur. Daarom nam hij het vaste besluit in geen enkelopzicht tegemoet te komen aan het Indonesische onafhankelijkheidsstreven. Dit immobilisme had, aldus De Jong, niet het oogmerk Indonesiës belangen te schaden maar juist om ze te bevorderen. Niettemin waren de goede bedoelingen door de opkomst van de nationalistische beweging en de vorm die deze in Indië zo goed als in de andere koloniale rijken in Azië aannam, gedoemd te mislukken. (Mii) In 't Veld vroeg zich in een reactie af of het wel helemaal juist was te redeneren in de trant van: de Nederlanders gaven zich over aan irreële illusies, de Indonesische leiders waren veel realistischer. Hij noemde het de tragiek van Indonesië - en van Derde- Wereldlanden in het algemeen dat nationalistische elites onafhankelijkheid wisten te bewerkstelligen op het moment dat de meerderheid van de bevolking er nog niet rijp voor was. Volgens In 't Veld zou De Jong de kern van de zaak beter weergeven door te schrijven: Van Starkenborghs visie was eigenlijk weljuist, maar zij werd door de loop der gebeurtenissen irrelevant. (Mii) De auteur bleef er echter bij dat Van Starkenborghs visie op Indië 'naast de werkelijkheid stond', maar nam zich voor wat duidelijker in zijn tekst 'de tragiek' van het74
17 Deel IIA, 359 (349).
Nederlandse beleid ten aanzien van het nationalisme door te laten klinken. (Mii)
XCNaar aanleiding van de beschrijving van de lotgevallen van de Indonesische communistische partij, de PKI, vroeg Fasseur De Jong waarom hij deze zo uitvoerig had behandeld. Hij vroeg dit omdat de partij na de mislukte communistische opstanden van 1926 en 1927 door arrestaties geheel van het toneel was verdwenen en ook tijdens de Japanse bezetting geen rol van betekenis had gespeeld. De Jong noemde een aantal redenen die Fasseur overtuigden van de zin van deze paragraaf:" de repressiemaatregelen van het gouvernement vonden hun oorsprong in de activiteiten van de PKI;in de opkomst van deze partij weerspiegelde zich de neergang van eerdere nationalistische bewegingen, zoals de Sarekat Islam, terwijl tegelijkertijd typerende vormen van messianisme in deze beweging werden geïncorporeerd. Bovendien hadden de opstanden een belangrijk schrikeffect op de Europese bevolking gehad, wat leidde tot toenemende repressie. Ten slotte zou de auteur bij zijn behandeling van de naoorlogse periode de communistische leiders opnieuw voor het voetlicht moeten voeren en hij ging ervan uit dat hun acties ten tijde van de jonge Republiek Indonesië niet los konden worden gezien van de voorgeschiedenis in de jaren '20. (Mi, vi) Na de mislukte opstand op West-Sumatra bleven communisten nog uitsluitend in losse groepen actief, aldus De Jong, en ze kwamen hooguit tot enkele incidentele verzetsdaden. Aan één daarvan zou de nationalist Tjipto Mangoenkoesoemo steun hebben verleend. Kwantes schreef dat deze steun uitsluitend van morele aard was geweest en noemde dit gegeven overigens een te verwaarlozen detail in een geschiedwerk over het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. De Jong paste zijn tekst aan na ontvangst van Kwantes' kritiek, maar bestreed dat de zaak waarom het ging: een poging van inheemse KNIL-militairen om een vitale werkplaats van het leger te vernielen, niet de moeite van het vermelden waard was. (Mi)
XCIn 1933 nam de Volksraad enkele ordonnanties aan, die het gouvernement het recht gaven brieven, zendingen, telegraaf- en telefoonverkeer te onderscheppen en af te luisteren en in te grijpen in het recht van vereniging en vergadering. De Jong schreef in zijn concept-tekst dat Nederlands-Indië in vergaande mate een 'politiestaat' aan het worden was. Deze ontwikkeling bevorderde, aldus de auteur, dat menige74
JS Deel IIA, 291-318 (283-310).
Nederlander in Indië zich ging afvragen of autoritair, zo niet fascistisch bestuur misschien ook voor het moederland het meest geschikt was. (Mi) Koets noemde dit 'een op niets berustende loze opmerking' en Kwantes, Brugmans en Manning maakten eveneens bezwaar. (Mi) De Jong beriep zich op een passage uit de dissertatie van Pluvier, die zijn visie ondersteunde, maar na de discussie liet hij de term 'politiestaat' vallen en sprak hij over overheidsoptreden 'met steeds talrijker autoritaire middelen'."
XCIn het concept-manuscript schreef De Jong over de nationalisten die het slachtoffer waren geworden van de repressie van het NederlandsIndisch gouvernement: , 'Zij werden evenmin vergeten als de Nederlandse illegale werkers die in de
XCjaren '40-'45 door de SD opgepakt en naar Duitse gevangenissen of
XCconcentratiekampen getransporteerd waren.' (Mi) Enkele meelezers maakten bezwaar tegen deze vergelijking en noemden haar ongepast, waarop De Jong haar na discussie met de begeleidingsgroep liet vervallen. (vi)
XCElders schilderde de auteur de ellendige positie van de Indonesische nationalisten in ballingschap in de buitengewesten of buiten de Archipel. In 't Veld vond dat De Jong te schrille kleuren gebruikte en dat de toon van zijn weergave van de toestand in het beruchte interneringskamp aan de Boven-Digeel (Nieuw-Guinea) overtrokken was. Kwantes viel hem tijdens de discussie bij, maar De Jong hield voet bij stuk, gesteund door Fasseur, die hieraan toevoegde dat de verbanningspolitiek van het Nederlands-Indische gouvernement bijvoorbeeld in Britse ogen indertijd volstrekt ongehoord was. (Mii, vii)
XCIn de jaren 1927 tot 1934 werd de nationalistische politiek beheerst door bewegingen die zich op het principe van non-coöperatie met het Nederlandse gezag stelden, aldus De Jong. Hij beschreef, opnieuw in navolging van Ingleson, hoe het gouvernement deze bewegingen muilkorfde en de leiders, in de eerste plaats Soekarno, in de ogen van de bevolking tot symbool-figuren maakte. Koets noemde het onjuist om Soekarno al in de periode van voor de Tweede Wereldoorlog te zien als het nationalistische symbool bij uitstek. Volgens De Jong was het echter geen toeval geweest dat Soekarno tijdens de Japanse bezetting zo sterk naar voren was gekomen en dat zijn terugkeer uit ballingschap naar Java in 1942 als een feit van grote betekenis was gezien. Ondanks zijn langdurige74
19 Deel I IA, 376 (366).
verwijdering uit het openbare leven was Soekamo, aldus De Jong, steeds een figuur van centrale betekenis gebleven. (Mi) De auteur beloofde in de discussie een wijziging te overwegen, maar handhaafde uiteindelijk zijn tekst."
XCIn zijn schets van Soekarnc" karakteriseerde De Jong de toekomstige eerste president van de Republiek Indonesië als een politieke opportunist en een charismatische volksleider die hoopte de massa's in beweging te kunnen brengen. In navolging van Ingleson noemde De Jong Soekarno daarom een 'romantische revolutionair'. (Mii) In 't Veld vroeg De Jong of de gegevens die hij had aangehaald eigenlijk niet tot een negatiever beeld moesten leiden: deze criticus suggereerde overeenkomsten tussen Soekarrio en Hitler. Beiden waren, aldus In 't Veld, hysterische demagogen zonder gevoel voor verantwoordelijkheid. Bovendien had Soekarno in gevangenschap brieven geschreven aan de procureur-generaal te Batavia met smeekbeden om hem in ruil voor belangrijke politieke concessies terug te laten keren naar Java 22 en deze diskwalificeerden hem in de ogen van In 't Veld als een 'romantische revolutionair in de traditie van Garibaldi, Mazzini, Kossuth of Bolivar'. (xrii) De Jong antwoordde In 't Veld in de 'Memorie van Punten' dat het op zichzelf juist was dat Soekarno , 'zeker als een zichzelf opzwepende demagoog kon optreden, maar daar
XCmede is het wezenlijke over hem niet gezegd en ik denk dat, zeker voor de
XCperiode van de jaren '20 en ' 30, de karakterisering van Ingleson juist is'.
XC(Mii) Wat betreft de brieven met Soekarno's aanbod zich aan het gouvernement te onderwerpen, meende De Jong dat dit moment van diepe aarzeling hem alleen maar menselijker maakte, terwijl het volgens de auteur geen wezenlijke afbreuk aan zijn persoon deed. (Mii)
XCAan het einde van hoofdstuk 7 over de 'Twee bewogen decennia' schreefDe Jong een beschouwing over de algemene politieke situatie in Nederlands-Indië aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. De politieke rust die men in die dagen waar kon nemen was, aldus De Jong, slechts uiterlijke schijn, aangezien het nationalistisch en anti-gouvernementeel bewustzijn onder de inheemse elite in de betrokken decennia aanzienlijk was toegenomen. Hij voegde hieraan toe:
20 Deel IIA, 398 (387). 21 Voor de definitieve tekst zie: deel I IA, 330-335 (322-326). 22 Zie: deel I IA, 39°-391 (379-380).
XC, 'Zijn wij te ver gegaan met te schrijven dat de politiek-actieve minderheid
XCde ontwikkelden,ja eigenlijk ook de brede massades volks achter zich had?
XCEnkele medelezers maakten bezwaar tegen de gedachte dat de brede massa's in Indonesië het streven naar politieke onafb.ankelijkheid in feite deelden. Mevrouw P. M. H. Groen van de Sectie Militaire Geschiedenis en J. E. van Hoogstraten, oud-directeur van het departement van Economische Zaken te Batavia, vroegen De Jong deze stelling beter te onderbouwen. Zij vonden het niet voldoende dat hij zijn betoog ondersteunde door het aanhalen van tijdgenoten, zoals een reisverslag van de Nederlandse katholieke parlementariërs M. J. M. van Poll en F. Teulings en uitlatingen van de gouverneur van Oost-Java, eh. O. van der Plas. Koets maakte eveneens bezwaar tegen wat hij noemde 'dat romantische idee van een naar vrijheid smachtende, naar verlossing uitziende miljoenenmassa'. (Mi)Naar aanleiding van deze kritiek wijzigde De Jong zijn tekst op enkele plaatsen: 'vrijheidsstreven' werd bijvoorbeeld 'antigouvernementeel streven'. De hierboven geciteerde passage paste hij eveneens aan: hij noemde het nu van beslissende betekenis dat de nationalisten een minderheid waren, die in haar streven uitdrukking gaf aan de concrete verlangens van de ontwikkelden en aan de meer vage gevoelens van de brede massa. (Mi)
XCIn de jaren' 30 was men in Indië getuige van de militaire en economische machtsontplooiing van Japan in Azië. Het gouvernement zag dit met toenemende verontrusting aan, maar een aantal nationalistische leiders met groeiende hoop. Zeker na de Duitse bezetting van Nederland, in mei 1940, moest het gouvernement in Batavia ernstig rekening gaan houden met de mogelijke gevolgen van het Japanse imperialisme in de Pacific.De defensie werd waar mogelijk versterkt terwijl in overleg met de inmiddels in Londen gevestigde regering van het moederland werd overwogen in hoeverre economische tegemoetkomingen aan Japan verantwoord waren. De Jong schreef na het relaas over de 'Twee bewogen decennia' een hoofdstuk onder de titel 'Nippon' (hoofdstuk 8), waarin hij de voorgeschiedenis van de Japanse expansie in Azië beschreef en verklaarde aan de hand van de geschiedenis van het land en de mentaliteit van de bevolking.
XCDe teneur van dit hoofdstuk gaf Klein aanleiding tot een uitvoerige
reactie." Hier volgen enkele passages waaruit Kleins bezwaren blijken: , 'De beschrijving is vooral gegroepeerd rond incidentele gebeurtenissen,
XCmaar de maatschappelijke achtergrond van sociaal-politieke, economische
XCen cultureel-mentale veranderingen - Japan was allerminst een statische
XCsamenleving - komt m.i. niet voldoende uit de verf. Zo lijkt de centrale
XCvraag - hoe kan een land, dat eeuwenlang op zichzelf teruggetrokken
XCleefde, plotseling zo'n grote expansie-drang vertonen? op hoogst
XCeenzijdige wijze een antwoord te krijgen; t.w.: Japan spiegelt zich na de
XCMeiji-restauratie gewoon aan het westerse imperialisme. Dat is een
XCantwoord, dat men vooral in de - oudere - Amerikaanse historiografie uit
XCde jaren vijftig/zestig aantreft, maar dat op z'n minst als onvolledig moet
XCworden beschouwd; onbeantwoord is waarom Japan zich in tegenstelling
XCtot andere naties aan het westen spiegelde - als dat al waar is. Juist de recente
XChistoriografie legt daarom terecht méér nadruk op de interne Japanse
XContwikkelingen, ook tijdens de I 7e en I 8e eeuw.' (Mii) Klein vroeg zich in het algemeen af waarom Japan anders dan de andere aan de oorlog deelnemende landen zo'n uitvoerige schets van geschiedenis en maatschappij verdiende.
XCHij maakte bezwaar tegen het beeld dat naar zijn indruk uit de beschrijving naar voren kwam: , 'Dat van de raadselachtige Japanner volonbegrijpelijke tegenstellingen.
XCZulks dan als een haast onveranderlijk historisch gegeven. Zo'n beeld gaat
XCin werkelijkheid natuurlijk voor geen enkele natie, voor geen enkel volk,
XCgeen enkele cultuur op. De dingen veranderen - geleidelijk of plotseling
XCen de historicus zou zich m.i. niet enkel tot taak moeten stellen deze te
XCbeschrijven maar - waar mogelijk - daarvoor ook verklaringen aan te
XCbieden. Hoewel zulks nu in dit werk onder voorbehoud geschiedt, wordt in
23 De hoofdlijnen van deze kritiek herhaalde Klein na verschijningvan deel I IA in een artikel in 3 loktober 1984 onder de titel 'De Jongs visie op Japan berust op vooroordelen'. (Zie 802-807) Blijkens correspondentie stoorde De Jong zich aan de harde toon van Kleins bespreking en aan het feit dat Klein zijn kritiek in het artikel staafde met een aantal voorbeelden die hij bij de bespreking van het concept van deel I IA niet had genoemd (briefDe Jong aan Klein, d.d. 13 november 1984). Klein had De Jong, evenals zijn medebestuursleden en de directeur van het Rijksinstituut, een eerste versie van zijn bespreking gestuurd. Door de reacties hierop zag hij in dat zijn formuleringen nogal fors waren uitgevallen en wijzigde hij zijn tekst op een aantal punten, zonder echter de inhoud en de strekking ervan te herzien (brieven Klein aan bestuur en directie RIOD, d.d. 29 en 3 a oktober 1984). Door een misverstand tussen Klein en de redactie publiceerde de NRcechter de eerste versie, wat later tot schriftelijke excuses van de redactie aan Klein en aan De Jong leidde (brief redactie aan Klein, d.d. 2 november 1984).
, het paragraafje over de Japanse mentaliteit een ontoelaatbare generalisatie
XCgegeven, die vooral de bevestiging van - westerse - vooroordelen inhoudt.
XCIk sta verbaasd over het beroep dat daarbij wordt gedaan op pseudo-psycho
XClogische argumentaties uit de onmiddellijke na-oorlogse periode, die men
XCthans toch niet meer serieus zou moeten nemen. Hoe kan - bijvoorbeeld
XCeen Amerikaans propaganda-geschrift voor het leger uit 1943, dat zich
XCtrouwens ook als zodanig aandient, zo volstrekt kritiekloos thans nog
XCgebruikt worden als een kenschets van Japanse toestanden?' (Mii) Klein voerde nog enkele voorbeelden aan waaruit zijn bezwaren tegen De Jongs interpretatie van de geschiedenis van Japan en tegen diens generalisaties over de Japanse volksaard en psyche bleken.
XCDe Jong antwoordde Klein dat hij ernaar streefde zijn tekst in overeenstemming te brengen 'met wat de moderne Japanologie aanneemt' door commentaar te vragen aan de voorzitter van de Nederlandse vereniging van Japanologen, dr. W. R. van Gulik, en via hem aan vakgenoten. Daarom leek het De Jong beter nu niet op een aantal van Kleins opmerkingen in te gaan. Hij schreef het voor waarschijnlijk te houden dat zijn pogingen tot het psychologisch verklaren van belangrijke elementen van de Japanse samenleving uit zijn tekst zouden verdwijnen, maar: , 'Klein vergist zich wanneer hij meent dat dit een pseudo-psychologie uit de
XConmiddellijke na-oorlogse periode is - er zijn latere publicaties waar precies
XChetzelfde in staat.' (Mii) Vervolgens bestreed De Jong dat een van zijn bronnen, een publikatie van de Amerikaan H. Lory," uitsluitend een voor het leger vervaardigd propagandageschrift was: hij noemde het een serieuze studie bedoeld als voorlichting voor Amerikaanse officieren, geschreven door een auteur die in het interbellum lange tijd in Japan had gedoceerd. Ten slotte verdedigde de auteur het feit dat hij het, anders dan Klein had gewild, niet had gelaten bij een betrekkelijk korte, inleidende beschouwing over Japan in de periode 1920-1941. Net als hij met Indonesië had gedaan ging hij ervan uit dat de meesten van zijn lezers niet voldoende bekend waren met de voorgeschiedenis, waardoor talloze vragen die bij hen konden opkomen, onbeantwoord zouden blijven. (Mii) Na raadpleging van Van Gulik en zijn medewerker K Vos verdiepte De Jong zich in enkele meer recente studies over het onderwerp en verwerkte hij inzichten hieruit in de tweede versie van zijn tekst. Brugmans liet De Jong weten dat deze
24 H. Lory, (Washington, 1943).
versie naar zijn mening aanzienlijk beter was, al bepleitte hij nog inkorting van de passage over de periode voorafgaande aan het contact tussen Japan en Europa. De auteur voelde hier niet voor en verwees naar de instemming van Van Gulik en Vos met de herziene tekst. (Miii)
XCDe Japanse regering hoopte in de jaren ' 30 de sympathie van de Indonesische nationalisten te winnen en De Jong citeerde dagboekaantekeningen uit 1936 van de indertijd door het gouvernement in Batavia op het eiland Banda geïnterneerde nationalist Soetan Sjahrir om de resultaten van die politiek aan te geven. Sjahrir noemde het geen wonder dat zoveel nationalisten sympathie koesterden voor Japan, gezien de verscherpte repressie door het gouvernement. De Japanse voorkomendheidjegens de Indonesische nationalisten leidde ertoe, aldus Sjahrir, dat veel klein burgers, middenstanders en ambtenaren zich voor de opleiding en de culturele ontwikkeling van hun kinderen tot Japan wendden. Een jaar later, in I 937, schreef Sjahrir dat het islamitische bevolkingsdeel proJapans was en dat de gehele Indonesische bevolking vast overtuigd was van de militaire suprematie van dat land. (Mii) Kwantes wees de auteur erop dat deze citaten misschien wel een goed beeld gaven van de visie van Sjahrir, maar niet van de houding van de gehele bevolking. Deze werd volgens Kwantes meer getypeerd door onwetendheid of onverschillig afwachten dan door een uitgesproken prc-japanse houding. Hij bestreed dat de door Sjahrir aangeduide groepen op grote schaal hun kinderen voor voortgezet onderwijs naar Japan hadden gezonden: dit was maar in enkele tientallen gevallen gebeurd. (Mii)De Jong bracht deze laatste correctie aan, maar schreef dat hij de citaten van Sjahrir graag wilde opnemen. In zijn definitieve tekst sprak hij wel de veronderstelling uit dat Sjahrir te zeer had gegeneraliseerd." Brugmans schreefDe Jong dat er naar zijn mening te weinig aandacht was besteed aan de handelsrelaties tussen NederlandsIndië en Japan, omdat de verhouding tussen beide landen in de jaren ' 30 had geleden onder de invoerbeperkende maatregelen die ervoor gezorgd hadden dat het Japanse aandeel in de Indische invoer, dat in I 932 bijna een derde deel was, enkelejaren later nog maar I 5 % bedroeg. (Mii)Tijdens de discussie wees Fasseur erop hoe belangrijk het was geweest dat Java in de jaren' 30 overspoeld was geraakt met Japanse produkten. De Indonesiërs kregen hierdoor een beeld van het teehnologisch kunnen van de Japanse industrie, zodat de importbeperking ook om deze reden van groot belang was. (Mii) De Jong verwerkte deze gegevens in zijn tekst."
25 Deel I IA, 513 (498). 26 Deel I IA, 516 n. (501 n.r ); zie ook: 90-91(88-89).
XCToen de Duitsers in mei 1940 Nederland bezetten, was, aldus De jong aan het begin van hoofdstuk 9 ('In oorlog met Duitsland'), bij het gouvernement in Batavia van ontmoediging geen sprake. Onder radicaal gewijzigde omstandigheden werd het normale werk voortgezet, 'door velen met verdubbelde energie'." Brugmans schetste echter uit eigen ervaring hoe het Nederlandse bestuur doorwerkte zoals men gewoon was. , 'Het enige verschil met vroeger was dat de Algemene Secretarie in
XCBuitenzorg niet langer kisten met de Z.g. mailrapporten naar Den Haag
XCstuurde, maar slechts telegrammen naar Londen. De banden met Nederland
XCwaren opeens danig verzwakt. Nederlands-Indië was grotendeels onafhan
XCkelijk geworden en het bleek dat de zaken even goed als vroeger bleven
XClopen.' (Mii) Hij vroeg De jong daarom meer aandacht te besteden aan de reactie van de bevolking in al haar geledingen op het nieuws van de Duitse inval in Nederland. De auteur kondigde aan de reactie van de inheemse bevolking in hoofdstuk 10 ('Het gouvernement en de nationalisten') te zullen behandelen, maar Brugmans bleef van mening dat ook deze aan het begin van hoofdstuk 9 thuis hoorde. In de discussie benadrukte deze criticus dat de gebeurtenissen op 10 mei 1940 hadden geleid tot 'een volkomen geestelijke omwenteling, tot een stroomversnelling in de Indische maatschappij'. (vii)
XCDe Jong beschreef vervolgens de houding van gouverneur-generaal Van Starkenborgh tegenover Duitsland. Onmiddellijk na de Duitse inval was men er in Indië toe overgegaan alle Duitse onderdanen (dus niet alleen nationaal-socialisten) en NSB'ers te interneren. Hoewel Kwantes opmerkte dat hij hieraan te veel aandacht besteedde, meende de auteur dat deze interneringen na de japanse invasie nog ongelukkige gevolgen zouden hebben en dat hij er ook om die reden niet aan voorbij wilde gaan. (Mii) Bovendien zetten de Duitsers op hun beurt een groep vooraanstaande Nederlanders vast in Buchenwald en Ravensbrück als 'Indische gijzelaars'. Het Nederlandse college van secretarissen-generaal gaf in september 1940 de GG de Duitse eis door dat de door hem geïnterneerden moesten worden vrijgelaten. Op de achtergrond speelde bij het hoogste Nederlandse bestuurscollege in bezet gebied de gedachte mee dat een compromisvrede tussen Nederland en Duitsland, waarbij Engeland als bondgenoot zou worden losgelaten, niet bij voorbaat onmogelijk moest worden gemaakt. Minister van Koloniën eh. ]. I. M. Welter, die volgens
De Jong even defaitistisch dacht als de meeste secretarissen-generaal, ondersteunde dit verzoek vanuit Londen, maar Van Starkenborgh voelde er niet voor het in te willigen." Toch bleek ook de GG in het najaar van 1940 niet geheel afkerig van de gedachte van een afzonderlijk vergelijk met Duitsland. De Jong citeerde een telegram van Van Starkenborgh aan Welter, waarin hij een aantal redenen gaf waarom een spoedige vrede met Duitsland wenselijk was. De Jong merkte onder meer op dat Van Starkenborgh weinig oog had voor de demonie van het nationaal-socialisme. In 't Veld zei daarop dat dit gold voor de meesten van zijn tijdgenoten, maar dat de gewraakte houding niet bleek uit de geciteerde regels. Hoewel afkerig van het nationaal-socialisme bezag Van Starkenborgh de zaak primair vanuit het Indisch perspectief. De Jong wilde dit graag aannemen, maar hield vol dat wie in september 1940 nog vasthield aan de gedachte van een compromisvrede, te weinig oog had voor de innerlijke gedrevenheid van de leiders van het Derde Rijk. (Mii)
XCHet defaitisme in de Nederlandse regering in Londen leed echter een nederlaag en de nieuwe minister-president, Gerbrandy, zette Van Starkenborgh in een door koningin Wilhelmina ondertekende brief uiteen dat gestreefd moest worden naar een samenwerking met de Engelsen, ook in het Verre Oosten, om ervoor te zorgen dat als daar de oorlog uit zou breken, onmiddellijk in een goed voorbereid bondgenootschappelijk verband kon worden opgetreden. Deze brief was door Wilhelmina persoonlijk ingeleid met een passage waarin zij getuigde van grote waardering voor de standvastigheid en het staatsmanschap van de GG. De Jong verbond hieraan een beschouwing over de vraag wat de vorstin in Van Starkenborgh zo waardeerde: , 'Wij menen de plank niet ver mis te slaan wanneer wij veronderstellen dat
XChet vooral het feit was dat hij van meet af aan en ook na mei' 40 weerstand
XChad geboden aan de eisen van de Indonesische nationalisten. [... J Aan de
XCeenheid van haar koninkrijk mocht niet getornd worden.' (Mii) Kwantes en de meelezer Warners bepleitten echter terughoudendheid in deze passage, die naar hun smaak te veel een veronderstelling was, aangezien ook de auteur niet precies kon weten wat Wilhelmina hiertoe had geïnspireerd. Warners schreef dat deze passage zowel het staatshoofd als de GG dreigde te belasten met 'een zekere vooringenomen conservatieve visie op de zich voltrekkende historische onvermijdelijkheden'. De
28 Zie voor de houding van de secretarissen-generaal, die poogden Van Starkenborgh voor hun visie te winnen: deel 4,357-362 (328-332).
auteur erkende verschillende veronderstellingen te hebben gegeven, maar meende hiertoe toch voldoende gronden te hebben. (Mii) Ook Manning vroeg hem tijdens de discussie zijn tekst iets af te zwakken en in zijn definitieve tekst deed hij dat door in bovenstaand citaat 'vooral het feit' te vervangen door de woorden 'mede het feit'."
XCIn hoofdstuk 10 van deel I IA beschreefDe jong de houding die het Nederlands-Indisch gouvernement tegenover de nationalisten innam in de periode tussen de Duitse bezetting van Nederland en de oorlog met japan. Op het politieke vlak was het gouvernement niet bereid tot hervormingen van enig belang - men wilde niet verder gaan dan de belofte dat na de oorlog een rijksconferentie zou worden gehouden ter aanpassing van de politieke structuur van het koninkrijk. Van Starkenborgh benoemde een commissie onder leiding van een lid van de Raad van Nederlands-Indië, dr. F. H. Visman, waarin ook gematigde nationalisten waren opgenomen, die de taak kreeg de in Indië levende politieke wensen te inventariseren. De jong schreef dat deze commissie de nationalisten weinig aantrekkelijks te bieden had en oordeelde dat de periode tussen mei 1940 en maart 1942 in het algemeen werd gekenmerkt door politiek immobilisme van de kant van _Van Starkenborgh en de onder zijn verantwoordelijkheid vallende bestuursorganen."
XCBrugmans maakte bezwaar tegen de algehele teneur van dit hoofdstuk: , 'Met de zwart-wit tekening die je de lezer aanbiedt, kan ik mij niet
XCverenigen. Van Starkenborgh - het gaatvooralom zijn beleidsperiode - zag
XCwel degelijk in, dat aan de Indonesiërs meer invloed in het bestuur moest
XCworden gegeven. Dat blijkt uit de benoeming van een Indonesiër tot
XCburgemeester in twee stadsgemeenten [...], de benoeming van Hoessein
XCDjajadiningrat tot directeur van [het departement van] Onderwijs en
XCEredienst en de versterking van de Raad van Indië met een tweede
XCIndonesiër. Ook de benoeming van Van der Plastot lid van die Raad wees
XCop een streven naarvernieuwing van de oude contouren. Natuurlijk gingen de genoemde ombuigingen de mannen van de
XCnationalistische beweging niet ver genoeg. Maar - de handen van de
XCregering waren gebonden. Zowel Van Starkenborgh als Welter waren zich
XCervan bewust dat er in oorlogstijd geen sprake kon zijn van staatkundige
XCveranderingen nu de Nederlandse regering in Londen zetelde en de
XCStaten-Generaal niet meer functioneerden. Lincoln heeft eens gezegd: men
XCkan niet midden in de stroom van paarden wisselen. Zelfs vergaande
XCbeloften dienden te worden vermeden, gezien de ervaringen uit 19 I 8.'
XC29 Deel I IA, 560 (543). 30 Deel I IA, 6 I 7 (598).
Ook In 't Veld uitte zulke kritiek (Mii), maar De Jong hield vast aan zijn opvatting. Hij erkende de betekenis van de punten die Brugmans aan de orde had gesteld, maar voegde hieraan toe dat Van Starkenborgh en Welter uit volle overtuiging hadden gehandeld. , 'Men had zich een gouverneur-generaal kunnen voorstellen die tot het
XCinzicht was gekomen: er moet in belangrijke mate aan de wensen van de
XCIndonesiërs tegemoet gekomen worden, maar helaas, ik kan dit niet - dat
XCwas niet de opvatting van Van Starkenborgh.' (Mii)
XCDe GG had wel enkele kleine concessies gedaan (onder meer de benoeming van enkele Indonesiërs op hoge ambtelijke posten) en was in januari 1942 onder druk van de Japanse dreiging het politieke gesprek met de nationalistische leiders aangegaan. De dialoog kon niets opleveren, want degenen die hem moesten voeren hadden van Van Starkenborgh de opdracht gekregen geen concessies van wezenlijk belang aan te bieden. (Mii) Tijdens de discussie drong Fasseur er met succes bij de auteur op aan dat in de tekst duidelijker uit zou komen dat net als Van Starkenborgh de hele Europese gemeenschap in Indië zich in 1940-1941 niet bewust was van de noodzaak de nationalisten tegemoet te komen. (vii)
XCHet verslag van de commissie-Visman werd, voor zover het ging over de politieke structuur van Nederlands-Indië, door De Jong beoordeeld als traditioneel en kortzichtig. Het signaleerde niet dat de antikoloniale gedachte een zekere aanhang bij de massa's had gewonnen en het schetste alleen maar een vaag perspectief voor toekomstige hervormingen. Brugmans tekende ook hier bezwaar aan: , 'De commissie was niet benoemd om hervormingsvoorstellen in te
XCdienen, maar om feitelijke verhoudingen en inzichten te boekstaven, die als
XCbasis konden dienen voor de naoorlogse hervormingen. De leden van de
XCcommissie moesten dus personen zijn, die boven de materie stonden, en
XCwier ervaring en bekwaamheid onpartijdigheid waarborgden. Het zou geen
XCzin hebben gehad, in de commissie vertegenwoordigers van partijen op te
XCnemen, die nu juist object van onderzoek waren.' (Mii) Kwantes noemde het te gemakkelijk de commissie, die naar zijn woorden blind moest varen voor de toekomst, veertig jaar later zo scherp op haar onkunde en onbegrip aan te vallen. , 'Er is een groot verschil tussen de betekenis van de politieke beweging in de
XCjaren '40 binnen de dagelijkse werkelijkheid van het toenmalige Neder
XClands-Indië en de indruk die men van die betekenis krijgt in de
XCgeconcentreerde vorm van geschriften, waarin dat onderdeel van het
XCmaatschappelijk gebeuren centraal staat.' (Mii)
De Jong van zijn kant wees de kritiek van Brugmans en Kwantes van de hand. Naar zijn mening was de commissie bepaald niet 'onpartijdig' geweest: zij prees wel het gouvernement om zijn 'wijsheid en onpartijdigheid', terwijl ze nota bene weigerde de belangrijkste nationalistische leiders te horen. (Mii) Op Brugmans suggestie om expliciet te vermelden dat het lid van de commissie-Visman prof. W. F. Wertheim na de oorlog publiekelijk bekend had gemaakt het te betreuren dat hij zijn handtekening onder het rapport had gezet, antwoordde De Jong dat hij dit gegeven op verzoek van Wertheim zelf inmiddels in zijn tekst had opgenomen.
XCEnkele malen haalde De Jong in zijn hoofdstuk 10 over de verhouding tussen het gouvernement en de nationalisten na mei 1940 Europese perspublikaties aan. Brugmans en Kwantes vroegen zich af in hoeverre de geciteerde periodieken en de meningen die daarin naar voren kwamen representatief konden worden geacht voor de Europese gemeenschap. Kwantes wierp deze vraag op naar aanleiding van het feit dat in diverse bladen was opgeroepen tot het vermoorden van Indische xsa'ers, (Miii) Brugmans stuurde De Jong nadere gegevens over het door Koets en hemzelf in november 1940 opgerichte Indische culturele tijdschrift De Fakkel. (Miii) Warners plaatste kritische kanttekeningen bij een uitvoerig door de auteur geciteerd artikel uit het Semarangse dagblad De Locomotief, waarin melding werd gemaakt van racisme onder Europeanen. (Miii) Brugmans vroeg ten slotte aan de auteur welke waarde hij hechtte aan citaten uit het blad Kritiek en Opbouw (volgens De Jong het enige Europese periodiek dat systematisch en principieel kritiek op Van Starkenborgh had geoefend), aangezien het kleine groepje dat rond dit blad verzameld was volgens Brugmans geen enkele invloed had gehad. (Mii i) De Jong wijzigde zijn tekst vervolgens op enkele punten om aan de klachten tegemoet te komen, maar handhaafde de citaten.
XCHoofdstuk II ging over voorbereidingen voor de verdediging van Nederlands-Indië. De Jong ging hierin uitvoerig in op het vijandbeeld dat in Indië ten aanzien van Japan bestond. Aanvankelijk meenden velen, aldus de auteur, dat de militaire kracht van Japan niet groot was. Hoge militairen, niet alleen van het KNIL en van de Koninklijke Marine, maar ook in de Amerikaanse en Britse strijdkrachten, geloofden bijvoorbeeld dat Japanners niet geschikt waren om vliegtuigen te besturen of om in een tropisch klimaat ten strijde te trekken. Ook de Japanse oorlogsschepen en -vliegtuigen werden schromelijk onderschat." Brugmans vond dat de
31 Deel I IA, 680-682 (659-662).
auteur aan dergelijke 'onzin' te veel aandacht besteedde; volgens hem waren velen - net als hijzelf-indertijd ervan overtuigd geweest dat Japan een gevaarlijke vijand was, maar dat het land te veel gebonden was door de oorlog in China om met succes een sprong naar Nederlands-Indië te kunnen wagen. (Miii) De Jong voegde Brugmans opvatting aan zijn tekst toe, maar hield verder staande dat hij de geciteerde 'onzin' in zoveel bronnen had aangetroffen dat hij er niet voor voelde zich bij de weergave ervan te beperken. (Miii)
XCIn oktober 194 I kreeg de verdedigingsvoorbereiding een zware slag te verduren toen de Indisch Legercommandant, luitenant-generaal G. J. Berenschot, met een vliegtuig verongelukte. Zijn opvolger was generaalmajoor H. ter Poorten, de man die op 8 maart 1942 op het vliegveld Kalidjati bij Batavia zou capituleren voor de Japanners: In de schets die De Jong gafvan de persoonlijkheid van beide militairen wees hij op enkele negatieve eigenschappen van Ter Poorten, die, aldus de auteur, ook bij Van Starkenborgh niet onopgemerkt waren gebleven. De gouverneurgeneraal had Ter Poorten weinig serieus gevonden en grof, en bovendien minder bekwaam dan Berenschot: Ter Poorten miste het vermogen om Van Starkenborgh helder en beknopt in te lichten over militaire vraagstukken. De samenwerking tussen beide mannen had geen betere basis voor wederzijds vertrouwen geschapen en, zo besloot De Jong, , 'zo ging Indië kritieke maanden tegemoet in een situatie waarin de
XCmenselijke verhoudingen tussen de gouverneur-generaal en de legercom
XCmandant te wensen overlieten'. (Miii) Mevrouw Groen, verbonden aan de Sectie Militaire Geschiedenis van de Landmachtstaf, schreefDe Jong in een uitvoerige reactie dat de karakterologische tegenstellingen tussen beide mannen minder belangrijk waren dan uiteenlopende militair-strategische inzichten. Zij noemde bij wijze van voorbeeld een verschil van mening over de vraag of na een eventuele Japanse invasie eenheden van Oost- naar West-Java moesten worden verplaatst. (Miii) De Jong vulde hierop zijn tekst aan. Op kritiek van Groen dat het minder juist was zich te baseren op uitlatingen van Van Starkenborgh uit 1957 antwoordde de auteur dat alles wat de voormalige GG hem in diverse gesprekken had meegedeeld op hem een uitermate zorgvuldige en betrouwbare indruk had gemaakt. In het licht van wat de auteur verder van Ter Poorten wist, vond hij het oordeel van Van Starkenborgh bovendien heel plausibel. (Miii) Wel drukte hij zich op enkele plaatsen wat gematigder uit."
XC'Japan waagt de sprong', zo luidt de titel van hoofdstuk 12, waarin de onderhandelingen van Japan met de Verenigde Staten en met het Nederlands-Indisch gouvernement over levering van onder meer strategische delfstoffen staan beschreven, evenals de Japanse voorbereidingen voor de Pacific-oorlog, culminerend in de aanval op de Amerikaanse vlootbasis Pearl Harbor op 7 december 194 I. Brugmans en In 't Veld maakten opmerkingen over de algemene teneur van het hoofdstuk. Brugmans vroeg De Jong meer aandacht te besteden aan de Japans-Amerikaanse besprekingen en vooral meer in te gaan op de vraag of deze onderhandelingen van Japanse zijde alleen als afleidingsmanoeuvre bedoeld waren geweest. In dit verband wees hij nogmaals op de noodzaak ook meer aandacht te besteden aan de handelsbetrekkingen tussen Japan en Nederlands-Indië, een vraagstuk dat de publieke opinie en het gouvernement indertijd sterk bezig had gehouden. Wat Brugmans betrof mocht de beschrijving van de Japanse bliksemaanval op Pearl Harbor wel worden bekort om hiervoor ruimte te scheppen, want deze leek hem opnieuw te gedetailleerd voor een publikatie over het Koninkrijk der Nederlanden. (Miii) In 't Veld vroeg De Jong nader in te gaan op de motieven van de Amerikaanse president F. D. Roosevelt en minister Cordell Hull van Buitenlandse Zaken om aan de vooravond van Pearl Harbor de Amerikaanse eisen aan Japan drastisch aan te scherpen door te verlangen dat dit land zich zou terugtrekken uit China en Frans-IndoChina: , 'Uit de literatuur, en trouwens uit jouw verhaal, blijkt, dat anders dan de
XCAmerikanen dachten, Japan niet coûte que coûte op een oorlog aanstuurde.
XCIk vermoed dat de Amerikanen de Japanse agressie te veel in het licht van de
XCDuitse agressie hebben gezien wij dachten dat eigenlijk allemaal,
XCtoentertijd.' (Miii) De Jong antwoordde Brugmans dat over deze onderhandelingen een complete literatuur bestond. Hij vond het te ver gaan om diep op alle aspecten hiervan in te gaan en meende dat uit zijn tekst voldoende duidelijk bleek dat de Japanners serieus hadden onderhandeld. Over de Amerikaanse opstelling bij de onderhandelingen merkte De Jong op dat de fout niet gemaakt was toen de Amerikaanse eisen waren verscherpt, maar toen ze aanvankelijk te toegevend waren geformuleerd. Tijdens een uitvoerige discussie in de begeleidingsgroep zegde De Jong toe te zullen overwegen hoe hij zijn tekst eventueel kon aanvullen (viii), maar uiteindelijk liet hij hem zoals hij was."
XC33 Deel11A, 717-720 (696-698).
XCNa de Japanse aanval besloot het gouvernement in Batavia de Japanners in Nederlands-Indië te interneren en hen, evenals de al in mei 1940 opgepakte xss'ers en Duitse onderdanen, uit Indië te verwijderen. Het transport van de laatsten met het Nederlandse koopvaardijschip 'Van Imhoff' leidde tot een drama, dat door de auteur in zijn concept-tekst 'een zwarte bladzij in de geschiedenis van de koopvaardij' werd genoemd. Het schip werd namelijk onderweg naar Brits-Indië voor de zuidkust van Sumatra door een Japans vliegtuig gebombardeerd. De gezagvoerder gaf toen de bemanning opdracht het schip te verlaten en liet de Duitsers in volle zee, bijna honderd kilometer uit de kust, aan hun lot over. Daardoor kwamen al direct ruim driehonderd Duitsers om. Bij de daaropvolgende reddingsoperaties weigerden de Nederlandse redders op instructie van de Nederlandse marinestaf de overgebleven Duitse schipbreukelingen aan boord te nemen, waardoor nogmaals bijna honderd van hen verdronken en uiteindelijk slechts 65 man de ramp overleefden doordat zij de kust van het eiland Nias wisten te bereiken. Na de capitulatie van NederlandsIndië drongen berichten hierover spoedig in Duitsland en Nederland door; na de bevrijding bleef de zaak echter lange tijd in de doofpot."
XCKlein tekende bij De Jongs relaas van deze affaire aan het geheel met de auteur eens te zijn dat hier schandalig was gehandeld, maar hij vroeg zich af wie er gebaat was met het persoonlijk oordeel van de auteur over deze zaak. Hij miste bovendien duidelijke uitspraken van De Jong over de vraag of van Nederlandse zijde bewust dan wel in duidelijke paniek rechtsregels waren geschonden, dus in hoeverre er sprake van laakbaar beleid van de autoriteiten was geweest. Waarom moest, aldus Klein, de koopvaardij de volle laag van de kritiek krijgen? (Miii) De Ru vond dit ook: hij vroeg De Jong, om - net als hij elders gewoon was - de namen van verantwoordelijke personen te noemen. (Miii) Brugmans vond het verhaal van De Jong te sensationeel en verzocht hem meer rekening te houden met het feit dat de Tweede Wereldoorlog een totale oorlog was, waarin per definitie onschuldige burgers het slachtoffer werden. Hij bestreed bovendien dat er sprake was geweest van een 'doofpot': 'Het Indische gouvernement wenste niet anders dan ongewenste commotie te voorkomen'. (Miii) Ook andere meelezers meenden dat hier sprake was van een incident, dat niet op deze plaats zo uitvoerig behandeld hoefde te worden.
XCIn zijn antwoord op deze kritiek schreef De Jong dat hij zijn formulering over een zwarte bladzij in de geschiedenis van de koopvaardij
XC34 Zie: deel IIA, 758-760 (735-737).
had veranderd in 'een zwarte bladzij in de geschiedenis van manti em Nederland'," daarmee de marine expliciet insluitend. In antwoord op de opmerkingen van Klein schreef hij dat het naar zijn smaak volkomen gepast was een persoonlijk waardeoordeel te geven over het optreden van de betrokken Nederlanders. Bovendien: , 'Dat aan Nederlandse kant bij de ondergang van de "Van Imhoff" in paniek
XCgehandeld is, blijkt duidelijk uit mijn beschrijving. Wie bij de marinestaf
XCbetrokken zijn geweest bij het gevoerde beleid, is niet bekend en valt ook
XCniet meer na te gaan. De vraag of daarbij "duidelijke rechtsregels zijn
XCgeschonden", vermag ik niet te beantwoorden.' (Miii) Omdat het een affaire betrof die ook na de oorlog in Nederland en de Duitse Bondsrepubliek veel aandacht had getrokken, meende hij dat zijn lezers recht hadden op een zo nauwkeurig mogelijke weergave van wat er precies was gebeurd. Hij schreef er geen behoefte aan te hebben de naam van de verantwoordelij ke gezagvoerder in zijn tekst te vermelden: dit zou gebeuren in K W. L. Bezemers geschiedenis van de Nederlandse koopvaardij." (Miii) In de begeleidingsgroep stelde Manning dit laatste punt ter discussie; men vond het niet nodig de naam van de kapitein te vermelden, al signaleerde Kwantes een zekere willekeur bij de auteur waar het ging om het wel of niet noemen vannamen. Kwantes en Klein drongen er ook op aan meer aandacht aan de verantwoordelijke stafofficieren te besteden en wat minder aan de bemanning van het schip zelf. De Jong zegde toe dit te zullen overwegen, maar meende uiteindelijk dat de toedracht in zijn tekst duidelijk genoeg was." (viii)
XCNa de Japanse aanval besloten de Britse, Amerikaanse, Nederlandse en Australische militaire staven een gemeenschappelijk oppercommando voor de strijd in de Pacific te vormen, ABDA-Command 38• Klein vroeg De Jong of hij mogelijkheden zag het verloop van de strijd en de ineenstorting van ABDA-Command niet uitsluitend vanuit geallieerd perspectief te beschrijven, want dat vond hij toch wat eenzijdig.
XC35 Deel I IA, 760 (737). 36 K W. L. Bezerner, Geschiedenis van de Nederlandse koopvaardij in de Tweede Wereldoorlog (Amsterdarn/Brussel, 1986), 643-680. Naar aanleiding van in 1966 in de Eerste en Tweede Kamer gestelde vragen over deze zaak verzocht de toenmalige minister-president P. J. S. de Jong via het ministerie van Defensie aan Bezemer om in zijn geschiedenis van de Nederlandse koopvaardij met gebruikmaking van alle beschikbare stukken een wetenschappelijk verantwoord verslag van de zaak te geven, waarbij 'niets mocht worden verzwegen' (t.a.p., 643-644). 37 Zie: citaat in dee! I IA, 755 (733). 38 ABDA is de afkorting van 'Americarl-British-Dutch-Australian '.
, 'Natuurlijk, het ontbreekt zo nu en dan niet aan een wat andere
XCbeeldvorming, maar overheersend is: het door wat voor oorzaken ook in
XCgebreke blijven van de verdediging; men is keer op keer verrast door een
XCstoutmoedige, beter uitgeruste en wrede vijand. Mijn vraag nu is: Gaat aan
XCdie kant nou nooit eens iets fout?' (Miii) De Jong merkte op dat de indruk die Klein uit zijn weergave van de gevechten had gekregen zonder meer juist was. Hij beschikte echter tot zijn spijt niet over Japanse bronnen die het een en ander meer reliëf konden geven.
XCDe Jong gaf in de weergave van de strijd ter zee een karakterisering van de persoon van schout-bij-nacht Karel Doorman, die hij ontleende aan een notitie van A. G. Vromans, na diens vertrek als kapitein-ter-zee bij de marine als medewerker van de Indische Afdeling aan het RIODverbonden. Vromans had als commandant van de torpedobootjager 'Piet Hein' nog onder Doorman gediend. Hij had Doorman beschreven als een wat hautaine commandant die bij de schepelingen eerder gerespecteerd dan gezien was. De meelezer Warners tekende hierbij aan dat Vromans' oordeel, ook als de inhoud objectief waar zou zijn, een nodeloze bijkleuring gaf van een bekwame, moedige en heldhaftige figuur. (Miii) In de begeleidingsgroep kreeg Warners voor deze opvatting van diverse kanten steun: men vroeg De Jong in de tekst duidelijker te maken wat Vromans' visie was en wat de zijne.' De Jong handhaafde het volledige citaat van Vromans, maar veranderde 'gezien' in 'populair'."
XCNa de val van Singapore, op 15 februari 1942, kwamen de geallieerden tot de conclusie dat de Japanse verovering van Java slechts een kwestie van korte tij d zou zijn; ABDA-Command werd opgeheven, terwij I versterkingen naar elders werden gedirigeerd. De Nederlandse commandanten van land- en zeemacht, generaal Ter Poorten en admiraal C. E. 1. Helfrich, realiseerden zich hoe hopeloos de toestand was. Ter Poorten was, aldus De Jong, 'diep gedeprimeerd'. Warners en Kwantes vonden dat deze woorden een verkeerde suggestie wekten. De Jong, die van mening bleef dat ze zakelijk juist waren, zocht en vond een andere formulering: 'Ter Poorten zag er geen gat meer in'."
XCEen andere vooraanstaande persoon die zich naar het oordeel van De Jong bij de val van Nederlands-Indië minder heldhaftig had gedragen, was de directeur van de Koninklijke Nederlands-Indische Luchtvaartmaatschappij (KNILM),W. C. J. Versteegh sr. De Jong baseerde zich op
XC39 Dee! I lA, 847 (822). 40 Dee! I lA, 899 (873).
meerdere getuigenverklaringen toen hij beschreef hoe Versteegh bij de evacuatie van het KNILM-personeelnaar Australië behalve zijn echtgenote ook een buitensporige hoeveelheid huisraad had meegenomen, waardoor in het betrokken vliegtuig geen plaats voor anderen was geweest. Warners maakte bezwaar, wijzend op de grote verdiensten van Versteegh voor de militaire en burgerluchtvaart in Nederland en in Indië. De Jong stelde zich op de hoogte bij de Sectie Militaire Luchtvaart Historie en vernam van het hoofd, kol. b.d. O. G. Ward, dat zijn verhaal juist was. Daarop besloot De Jong het te handhaven, met dien verstande dat hij in deel I IA uitsluitend melding maakte van kisten met zilver, tennisrackets en golfclubs in de persoonlijke bagage van Versteegh, doch flessen jenever en een hond daarbij onvermeld liet. (Miii)
XCGouverneur-generaal Van Starkenborgh bleef na de ineenstorting van het KNILop zijn post om de komst van de Japanners af te wachten. Dit was overeenkomstig een instructie van Gerbrandy uit Londen. Koningin Wilhelmina had zich daarentegen nog moeite gegeven de minister-president ervan te overtuigen dat men Van Starkenborgh beter naar Londen zou kunnen laten komen. De Jong sprak het vermoeden uit dat Wilhelmina in de GG de best mogelijke adviseur in Indonesische aangelegenheden zag, en mogelijk ook een betere minister-president dan Gerbrandy. Warners maakte bezwaar tegen het uitspreken van deze vermoedens, die hij als speculatie beschouwde. De Jong hield echter vast aan zijn tekst en herinnerde Warners eraan dat hij deze vermoedens, naar zijn mening op goede gronden, ook in deel 9 al had geuit." (Miii)
XCNa het relaas van de rampzalige ondergang van Doormans vlooteenheid in de Javazee besprak De Jong op twee plaatsen het beleid van admiraal Helfrich." Hij stelde eerst vast dat Helfrichs besluit om de Slag in de Javazee aan te gaan grote verliezen tot gevolg had gehad: het grootste deel van de Nederlandse vlooteenheden ging daarverloren, terwijlook de evacuatie van aan wal dienend marinepersoneel grotendeels mislukte. RIOD-medewerker R. Havenaar vroeg De Jong te verduidelijken dat dit vooral wij sheid achteraf was; tijdens de discussie steunde de begeleidingsgroep deze gedachte, waarbij ook nog op de medeverantwoordelijkheid van Van Starkenborgh voor de gevoerde strategie werd gewezen. (Miii, viii) De auteur kwam in zijn slotbeschouwing op deze punten terug.
XCHierin wees De Jong erop dat Helfrich na de oorlog voor de
41 Deel 9, 1326 (1268). 42 Deel I IA, hoofdstuk 15 ('Ineenstorting'), 966-967 (939-940) en hoofdstuk 16 ('Nabeschouwing'), II 28-1 I 30 (1°95-1°97).
Parlementaire Enquête Commissie een militair en een politiek argument naar voren had gebracht om zijn handelwijze te verdedigen. Het politieke element was Helfrichs overtuiging dat terugtrekken zonder de strijd aan te gaan een politiek abandonnement van Nederlands-Indië zou betekenen. Wat het militaire betreft herinnerde hij aan de instructies van de geallieerde Combined Chiefs of Staff dat de legereenheden op Java tot het uiterste stand moesten houden. Hieruit was voor Helfrich gevolgd dat hij de zeeslag had te aanvaarden. De kansen op succes waren, aldus De Jong, moeilijk te beoordelen; maar de auteur was hoe dan ook van mening dat Helfrich Doorman voor een onmogelijke taak had gesteld met zijn telegrafische order aan te blijven vallen tot de vijand zou zijn vernietigd. Het had Helfrich, in tegenstelling tot Doorman en diens Amerikaanse collega's, ontbroken aan het juiste begrip voor de beslissende betekenis van het Japanse overwicht in de lucht, zo stelde De Jong vast, die de bewuste passage besloot met: , 'Helfrichs beleid heeft talrijke Nederlandse, Britse, Amerikaanse en
XCAustralische marinemannen het leven gekost en andere in krijgsgevangen
XCschap doen belanden; het heeft de Koninklijke Marine eenheden doen
XCverliezen die in het verdere verloop van de Tweede Wereldoorlog, en ook
XCnadien, nog een zekere rol hadden kunnen spelen; het heeft de evacuatie
XCvan een groot aantal marinemannen verhinderd; het heeft, tenslotte, de
XCNederlandse en bondgenootschappelijke koopvaardij zware verliezen doen
XCleiden aan opvarenden en aan schepen.' (Miii) Een aantal meelezers vond dat De Jong ten onrechte de staf brak over Helfrich persoonlijk. In 't Veld en Havenaar merkten op dat ieder die had bijgedragen aan het formuleren van de Nederlandse militair-strategische concepties verantwoordelijkheid droeg voor wat uiteindelijk in de Javazee was gebeurd. Ook de marinehistoricus Ph. M. Bosscher onderstreepte dit. Helfrich was ook naar zijn mening verantwoordelijk geweest voor het besluit tot de Slag in de Javazee, maar het was bovendien een besluit , 'dat logisch voortvloeide uit een politieke lijn die de Overheid decennia, zo
XCniet eeuwen lang had gevolgd. Persoonlijk weet ik nog niet wat de
XCGouverneur-Generaal had gezegd wanneer Helfrich was gekomen met het
XCvoorstel om de vloot te laten terugvallen op bijvoorbeeld Australië.' ( Miii) De Jong verklaarde zich in de 'Memorie van Punten' bereid aan te geven dat Helfrich niet alle mislukking kon worden aangewreven omdat Doorman op enkele momenten ook werkelijk pech had gehad. Bovendien voegde hij een passage in, waarin hij verduidelijkte dat Helfrichs beleid niet als een louter persoonlijk beleid moest worden beschouwd:
, 'Het was de uitdrukking, tegelijk de tragische culminatie, van het gehele
XCbeleid dat Nederland sinds het begin van de twintigste eeuw met
XCbetrekking tot Nederlands-Indië had wensen te voeren, een beleid waarvan
XCde behoefte, de daar levende volkeren te beschermen, een wezenlijk
XConderdeel vormde.' (Miii) Tijdens de discussie bleek de Jong zijn meelezers nog niet overtuigd te hebben. Met name In 't Veld, Brugmans en Kwantes waren het ook met de gewijzigde tekst niet eens. De auteur hield een definitieve beslissing echter nog aan totdat hij commentaar van marine-deskundigen had ontvangen. (viii) Dit leidde echter niet tot substantiële
XCHet eerste van een serie van drie delen over de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië lag op 30 oktober 1984 in de boekhandel. De Jong nummerde het deel 1 IA en liet het verschijnen in twee banden. De grote omvang was in hoge mate bepaald door zijn streven om een brede schets te geven van het Nederlandse kolonialisme in de Indische archipel en van de reacties, die dat teweeg bracht. Het resultaat had, zoals bekend, niet de instemming van alle adviseurs kunnen verwerven. Het voorbehoud dat prof. dr. I. J. Brugmans en drs. R. C. Kwantes maakten, ontging de pers niet. De Leeuwarder Courant (3 0 oktober 1984) berichtte onder de kop 'Dr. L. de Jong schreef een ander boek dan twee adviseurs bepleitten', dat De Jong het recht aan zijn kant had, wanneer hij zich uitsluitend zelf verantwoordelijk achtte voor het geschrevene. , 'Ligt dus het principiële gelijk bij de schrijver, dit betekent niet dat
XCBrugmans en Kwantes geen zinnige opmerkingen zouden hebben gemaakt.
XCEen daarvan zou kunnen zijn de aandacht die zij vragen voor "gunstige
XCresultaten" als gevolg van het beleid van overheid en bedrijfsleven. Het is
XCniet onmogelijk, dat De Jong wat dit betreft de accenten anders heeft
XCaangebracht dan de beide adviseurs het zouden hebben gedaan. Maar
XCzonder nadere gegevens hunnerzijds valt de waarde van hun kanttekening
XCniet te beoordelen. Wel kan mijns inziens in het algemeen gezegd worden,
XCdat De Jongs tekst geenszins een vertekende of grenzen van subjektiviteit
XCoverschrij dende indruk maakt. Wat anders ligt het bij de door de beide adviseurs genoemde "grote
XChoeveelheid gegevens" die het de lezers moeilijk zouden maken zich "een
XCsamenhangend beeld te vormen van de complexe Indische werkelijkheid".
XCIn dit opzicht hebben Brugmans en Kwantes een deel van het gelijk naar
XCmijn mening aan hun kant. Belangrijkste oorzaak lijkt De Jongs bij nader
XCinzien genomen besluit om niet met de jaren twintig van deze eeuw te
XCbeginnen maar terug te gaan tot de zeventiende eeuw, het begin van het
XCkoloniale tijdperk. Op zich is deze beslissing niet alleen te volgen doch zelfs
XCtoe te juichen. Maar er ontstond een probleem toen De Jong onvoldoende
XCweerstand bood aan de verleidelijkheid van het beschikbaar komende
XCmateriaal. Zoveel, en zo gedetailleerd bovendien, is daarvan gebruikt dat
, het vele lezers als mij zal vergaan. Men ziet te vaak door de bomen het bos
XCnietmeer.' Deel I IA riep in de media meer en vooral grondigere reacties op dan de banden over het laatste oorlogsjaar hadden gedaan. De brede, hoewelook tamelijk gedetailleerde geschiedschrijving van De Jong leidde tot recensies van een grotere reikwijdte, in de pers zowel als in de vaktijdschriften. Er vormde zich bovendien in de kring van Indische Nederlanders een comité 'Geschiedkundig Eerherstel', dat de Staat der Nederlanden een proces aandeed bij de rechtbank in Den Haag en de schrijver een administratieve procedure bij de Raad van State. Beide leverden uiteindelijk voor de aanklagers negatieve uitspraken op.
XCEen gevolg van het verschijnen van deel I IA was dat de affaire van de ondergang van het koopvaardijschip de 'Van Imhoff', op 18 januari 1942, opnieuw in de aandacht kwam. In 1964 had de journalist Dick Verkijk een televisiedocumentaire gemaakt over de toedracht van deze zaak en over de nalatigheid van de Nederlandse marineleiding die had geleid tot de dood van ruim driehonderd Duitse geïnterneerden. Deze documentaire werd evenwel toen door de VARA niet rijp geacht voor uitzending uit vrees voor negatieve reacties, met name vanuit de Bondsrepubliek. Naar aanleiding van het verschijnen van deel I IA bepleitte Verkijk een uitzending van de twintig jaar oude documentaire. Volgens het Hengelo's Dagblad (30 oktober 1984) bleek dit tv-programma te zijn gewist. 2.
XCEen tussenbalans van het geschiedwerk van De Jong maakte de Groningse historicus E. H. Kossmann op. In het tijdschrift Ons Erfdeel (28 (1985) 659-669) werd van hem een voordracht gepubliceerd over 'Continuïteit en discontinuïteit in de naoorlogse geschiedenis van Nederland'. Hij had die op 30 augustus 1985 gehouden aan het slot van het negende Colloquium Neerlandicum in Nijmegen. Sprekend over De Jong leidde hij zijn gehoor terug naar 1955, toen de auteur als enige de opdracht om de geschiedenis van het koninkrijk in de Tweede Wereldoorlog te schrijven kreeg toegewezen. , 'De ministers van onderwijs en financiën die De Jong de opdracht gaven,
XCverwachtten dat het werk op I januari 196 I zou zijn voltooid en De Jong
XCzei toen daarnaar te streven zonder te kunnen garanderen dat hij hierin zou
XCslagen. Was hij dat werkelijk van plan? In het voorwoord bij zijn eerste deel,
XCdat in 1969 uitkwam (achtjaar dus nadat volgens de opzet van 1955 het hele
XCwerk gereed had moeten zijn!) schreef hij dat hij in 1955 dacht er minstens
, vijftien jaar voor nodig te hebben en nu, in 1969, zich realiseerde daar tien
XCjaar bij te moeten optellen. Maar in acht of negen delen zou de stof, schreef
XChij in 1969, wel kunnen worden samengevat. Het zijn nu, in 1985,
XCinmiddels 2 I banden geworden en er komt nog heel wat bij. Het totaal
XCaantal bladzijden is nu 12707. Overigens kwam De Jong pas in zijn deel III
XCtoe aan het eigenlijke onderwerp, namelijk mei 1940. Dat deel verscheen in
XC197 0. Over De Jongs werk kan alleen in superlatieven geschreven en
XCgesproken worden. Er zullen wel nauwelijks andere Nederlandse historici
XCte noemen zijn die zo'n enorme produktie hebben gehaald. Huizinga, de
XCgrootste Nederlandse geschiedschrijver van de twintigste eeuw, niet: zijn
XCVerzamelde Werken in acht delen tellen slechts 4553 bladzijden. De grootste
XCgeschiedschrijver van de negentiende eeuw, Robert Fruin, evenmin. Diens
XCVerspreide Geschriften in tien delen halen de 5000 bladzijden niet eens en wat
XChij daarnaast publiceerde is niet meer dan nog eens een paar honderd
XCpagina's. Nu schreven de twintigste-eeuwers Geyl en Romein zonder
XCtwijfel meer maar hun totale werk blijft toch zeker ver onder de maten van
XCDe Jong. Alleen in de achttiende eeuw vindt De Jong een concurrent: Jan
XCWagenaar met zijn twintigdelige Vaderlandsche Historie en zijn vele
XCveeldelige andere werk. Wagenaar echter beschreef de hele Nederlandse
XCgeschiedenis tot zijn eigen tijd toe; De Jongs boek gaat over slechts vijf
XCjaren van die geschiedenis. Het is wel niet riskant om te beweren dat in
XCbinnennoch buitenland ooit zoveel bladzijden door één man zijn gewijd
XCaan een zo korte periode in de geschiedenis van een zo klein land. Deze
XComvang van het werk en de hele teneur van het verhaal bevestigen de visie
XCdie De Jong in zijn nota van 1949 uitdrukte: de oorlog is een van de
XCbelangrijkste en meest bewogen perioden van ons volksbestaan. Men moet
XCaannemen dat De Jongs lezers die visie deelden; en het waren er veel. Het
XCwerk had in het begin een voor Nederlandse begrippen ongehoord succes. De conceptie en de geest van De Jongs werk komen voort uit het klimaat
XCvan vlak na de oorlog. Nederland had, meende men, een zware beproeving
XCdoorstaan. Tijdens die beproeving hadden velen gefaald. Enkelen hadden
XCzich echter met uitzonderlijke moed gedragen en de eer van het land gered.
XCDe historicus moest in objectiviteit proberen lof en blaam uit te delen; het
XCwas zijn taak oordelen te geven en lessen te trekken. Het vaderland moest
XCleren uit de met wetenschappelijke nauwkeurigheid geregistreerde ervaring
XCvan die zware en beslissende tijd. Toen het boek echter in 1969 begon te
XCverschijnen was het geestelijke klimaat in Nederland vrij sterk aan het
XCveranderen. In 1965 begon het in Amsterdam met de beweging van Provo.
XCOp lamaart 1966 zag het Nederlandse publiek op de televisie hoe Provo
XCen zijn aanhang de huwelijksplechtigheid van Prinses Beatrix en Claus von
XCAmsberg probeerden te verstoren. Het hele jaar door hielden de Amster
XCdamse rellen aan. In 1968 en voorall 969 werden de studenten onrustig. In
XC1969 werden voor het eerst in Nederland universiteitsgebouwen
1966 richtte een groep mensen die in de jaren dertig geboren waren, een nieuwe Partij op, D'66. Kort daarna begon een groep uit dezelfde generatie in de Partij van de Arbeid een actie tegen de haars inziens conservatieve neigingen van de socialistische partij. Deze groep, die zich Nieuw Links noemde, probeerde de partij te radicaliseren en zij had al spoedig vrij veel succes. Gedurende deze onrustige jaren zag men de interpretatie van het Nederlandse oorlogsverleden veranderen. De generatie van Provo, geboren in of kort na de oorlog, was opgegroeid met om zich heen de herinneringen van ouders en grootouders aan de oorlogsjaren. Zij had geleerd dat de juiste houding in het leven er een van het verzet was. Zij had echter ook ontdekt dat de volwassenen tijdens de oorlog in overgrote meerderheid nauwelijks verzet hadden geboden en risico's hadden vermeden. Deze tegenstrijdigheid was moeilijk te verwerken. In zijn met Provo sympathiserende Bericht aan de rattenkonin.g van 1966 had Harry Mulisch het over "Nederlands abominabele geschiedenis in oorlogstijd". Het verzet waaraan de ouderen zich in de oorlog nauwelijks hadden gewaagd, moest nu in de jaren zestig door de jongere generaties worden gepleegd. De ware Provo verzet zich, tegen de "regenten", het kapitalisme, de burgerlijke moraal, het gezin, de consumptiedwang. In het Provo-manifest van 1967 werd dit alles uiteengezet. Zeker, de Provo zou waarschijnlijk geen succes hebben, gegeven het feit dat de massa van de bevolking voorgoed bedorven was. Maar geen nood, verzet bleef geboden; slechts in het verzet, gedragen door de kracht van de wanhoop, is de Provo zichzelf. Het is interessant om te zien dat meer dan twintig jaar na het einde van de oorlog het begrip "verzet" zulke mythische proporties kreeg. Nu is het natuurlijk waar dat Provo niet representatief voor de Nederlandse gemoedstoestand in de jaren zestig was. Toch was de invloed ervan bepaald niet gering. Ook bij de herdenking van de oorlog veertigjaar na de beëindiging ervan, in 1985 dus, heeft in Nederland de klemtoon gelegen op de gedachte dat de oorlog in feite in het geheel niet is afgelopen. Fascisme en racisme zijn nog steeds onder ons en het verzet daartegen moet met kracht door jonge strijders worden georganiseerd. De oorlog is een actualiteit. Ook nu woedt het conflict tussen de "fouten", de conservatieve fascisten aan de ene kant en aan de andere de progressieve illegalen die het goede nastreven en het zout der aarde zijn. Als gevolg van dit manicheïsche wereldbeeld wordt de plaats van de bezettingstijd onzeker. De bezetting is actueel, zonder twijfel, maar zij is niet uniek, niet paradigmatisch, niet speciaal. Met andere woorden, wanneer het kwaad dat wij moeten bestrijden, in 1945 niet is overwonnen, dan vormt de oorlog geen breuk in de geschiedenis. Zowel het kwaad als het verzet ertegen gaat door. Volgens deze visie moeten we blijkbaar in de geschiedenis de nadruk leggen op de continuïteit, niet op discontinuïteit.
XCDit was zonder twijfel ook de opinie van degenen die het congres van het Historisch Genootschap in 1980 bijwoonden. Nu was dit congres in het geheel niet polemisch van aard. De deelnemers voelden geen behoefte
, tegen andere interpretaties te verzetten en De Jongs inmiddels tot 1944
XCvoortgezette en tot zeventien banden gegroeide geschiedwerk kwam niet
XCter discussie. Blijkbaar heeft de voorzitter van het congres, Peter Klein, toen
XChoogleraar in de economische geschiedenis aan de Erasmus Universiteit
XCvan Rotterdam, dit als een gemis gevoeld. In maart 1981 publiceerde hij
XCnamelijk in Het Parool een opmerkelijk artikel waarin hij de boeken van De
XCJong volkomen afkraakte als ouderwetse vertellingen in vaderlijk-moralis
XCtische toon over een onbelangrijk onderwerp.' Laat ik een passage citeren
XCdie inderdaad wel als een samenvatting van zijn eigen Rotterdamse congres
XCvan 1980 kan gelden: "Het onderwerp van De Jongs Geschiedenis heeft al
XCmet al toch maar een beperkte betekenis. Tegenwoordig is men het er in de
XCkring van historici althans over eens, dat de Tweede Wereldoorlog in
XCNederland niet meer dan een episode van weinig ingrijpend belang is
XCgebleven. Zeker, voor wie hem aan den lijve heeft ondervonden is de
XCoorlog een traumatische ervaring geweest. Maar het incident van de oorlog
XCheeft het maatschappelijk bestel van de samenleving niet uit zijn voegen
XCkunnen rukken. De interne machtsverhoudingen bleven ongeschokt; de
XCsociale verhoudingen onveranderd; het geestesleven - cultureel, religieus,
XCideologisch - bleef zich in hetzelfde spoor bewegen; de economie hervatte
XChaar structurele expansie, die een halve eeuw tevoren met de industrialisatie
XCeen aanvang had genomen. Er zijn, welbeschouwd, wel andere tijdvakken
XCte noemen uit het Nederlandse verleden, die heel wat drastischere
XComwentelingen in de maatschappelijke kaders hebben bewerkstelligd en
XCuit dien hoofde diepere sporen in het collectieve bewustzijn hebben
XCnagela ten." De Jong schreef intussen onverstoorbaar verder. Van 198 I tot 1985
XCverschenen zijn volgende 2600 bladzijden waarmee, zoals gezegd, het
XCtotaal tot nu toe op meer dan 12000 kwam. Wie er in slaagt elke dag tijd vrij
XCte maken voor de lectuur van vijftig bladzijden uit het werk, zal er een dikke
XCacht maanden continu mee bezig moeten zijn. Daartoe zullen niet veel
XCmensen de gelegenheid hebben en het is natuurlijk ook niet iets wat de
XCauteur kan en wil verwachten. Hij zal het waarschijnlijk niet eens werkelijk
XCbetreuren dat de proporties die hij heeft gekozen gezette studie van het
XCgeheel zeer moeilijk maken. Dat het boek immers voortdurend wordt
XCgebruikt door ieder die zich met het tijdvak occupeert, weet hij uiteraard.
XCGeen Nederlandse historicus van de Tweede Wereldoorlog kan om dit
XCmonument heen. Wat misschien echter wel te betreuren valt, is dat er nooit
XCeen werkelijke discussie over het werk is ontstaan. Het Rotterdamse
XCcongres van 1980 heeft geen oordeel over de zin en de waarde ervan
XCuitgesproken. Kleins uitdagende artikel in Het Parool heeft geen debat op
, gang gebracht. Toch zal iemand zich op een gegeven ogenblik eens moeten
XCwagen aan een analyse en evaluatie van dit machtige geheel dat, hoe men
XChet wendt ofkeert en of men het bewondert dan wel verwerpt, een alleen al
XCdoor zijn naam eigenaardige vorm van geschiedschrijving in Nederland
XCOfschoon de meeste beschouwingen over deel I IA geschreven werden vanuit de behoefte aan een brede oordeelsvorming over De Jongs visie op het Nederlandse kolonialisme, verschenen er ook recensies waarin de auteur en zijn werk bijzondere aandacht kregen. Een daarvan was het hoofdartikel in de Haagsche Courant (30 oktober 1984), waarin de journalist G. de Kokhet citaat van de historicus Geyl in het voorwoord van De Jong over geschiedschrijving als een discussie zonder eind aangreep voor een lofprijzing van de schrijver. , 'De vier banden van deel elf zullen aldus een monument vormen voor een
XCinderdaad vaak vergeten groep. De Jong kan tonen hoe op hen Douwes
XCDekkers pseudoniem van toepassing is, zij het op een heel andere wijze dan
XCdeze bedoelde: Multatuli, ik heb veel geleden. Wie de Indische samenleving niet heeft gekend, oordeelt over De Jongs
XCwerk als buitenstaander: het geldt ook voor de auteur van deze kolom.
XCNadat die onvermijdelijkheid is vastgesteld - met al haar beperkingen,
XCmaar ook met alle voordelen - dient van grote bewondering voor De Jongs
XCprestatie te worden gewaagd. Hier en daar zal wel weer met sarcasme over
XC"de geschiedschrijver des rijks" worden geschreven, maar dat kan weinig
XCaan deze grote en grootse prestatie afdoen. Het totale werk van De Jong tot
XCnu toe heeft ouderwets-degelijke trekken: waar ter wereld vindt men nog
XCals in de negentiende eeuween historicus die een leven lang met ijzeren
XCdiscipline aan een dergelijke geschiedschrijving bezig is? Wellicht was Toynbee in Engeland in de twintigste eeuw de laatste die
XCzulk een omvangrijk ceuvre - aan één thema gewijd - afleverde. Zijn werk
XCoverigens onvergelijkbaar anders dan dat van De Jong - riep eveneens
XCcontroversen op, maar altijd weer was er een ondertoon van respect, zelfs bij
XCzijn grote tegenstander Geyl. Overigens vond deze eminente Nederlandse
XChistoricus zelf helaas geen tijd om zijn geschiedenis van de Nederlandse
XCstam te voltooien. De Jong - met een magistrale greep op zijn stof - is nu
XCbijna met zijn opus gereed. Bij alle kritiek - niemand is onfeilbaar
XCoverheersen bewondering en respect. Het is te hopen dat het hem inderdaad
XCgegeven zal zijn te doen wat hij in zijn eerste deel van deze lange reeks
XCaangaf: "dankbaar en opgelucht" onder de laatste bladzijde het woord
XC"einde" schrijven. Een woord met een relatieve waarde: "Niemand heeft de
XCwijsheid, niemand ook de waarheid in pacht." ,
XCB. Lulofs, die twee columns wijdde aan de auteur en zijn deel over Indië
(De Telegraaf, 3 en Ia november 1984), koos een ander citaat van De Jong voor een kenschets. , ' "Geschiedschrijving is nooit meer dan een poging tot beeldvorming en
XCeen zekere mate van synthese, gebaseerd op individuele, hoogstpersoon
XClijke opvattingen." Ik geloof dat deze laatste toelichting het verschil van mening tussen de
XChistoricus en zijn medewerkers beter verklaart. Het gaat namelijk om een
XCverschil van mening tussen mensen die Indië wél en iemand die Indië niet
XChebben/heeft gekend; tussen mensen die er woonden en werkten en
XCiemand die er niet is geweest. Het is het verschil tussen mensen die van
XCIndië hebben gehouden en iemand die deze emotionele band mist. Aan de
XCgewetensvolle aanpak van dr. De Jong doet het niet af.' Zijn waardering ontbrak niet: , '''Men kan over het gevoerde beleid in Indië verschillend oordelen, maar
XCniemand kan beweren dat het een beleid was dat lichtvaardig tot stand
XCkwam." Bovenal is er zijn bewondering voor de Nederlanders en Indische
XCNederlanders in hun "hopeloze strijd" tegen de Japanners: "Zij hoeven er
XCniet met schaamte opterug te zien." Indië gaat eervol de geschiedenis in. Jammer dat zovelen van hen die
XCdeze historie schreven het nooit zullen weten. Hun past in deze uren
XCpostuum hulde.' In De Jongs epos miste Lulofs echter een gevoelsmatige band met Indië. , 'Bij alle waardering voor de grondigheid van de aanpak blijft er het bezwaar
XCdat deel I IA een te afstandelijke registratie is gebleven en te weinig een
XCrequiem. De Slag in de Javazee bijvoorbeeld; zij mist te veel heroïek en
XCdramatiek. En ook hier het opvallende verschijnsel dat de historicus er
XCterughoudender over schrijft dan spreekt. In het boek: "Omtrent Doormans
XClot bestaat geen volstrekte zekerheid maar het waarschijnlijkst is dat hij aan
XCboord van zijn vlaggeschip gebleven is en verkozen heeft daarmee ten
XConder te gaan." Punt uit. In een vraaggesprek zei dr. De Jong nog niet zo lang
XCgeleden: "Ik vind dat wat die man gedaan heeft een toonbeeld van
XCplichtsbetrachting, die naar mijn oordeel ver boven dat van het militair
XCapparaat uitsteekt. Die man is eigenlijk een veel grotere figuur geweest dan
XCmen tot dusver aannam." ZÓ had ik het graag ook in deel .1 IA gelezen.
XCOngeremde bewondering. Waarom koningin Wilhelmina niet geciteerd, die in haar boek
XCEenzaam maar niet alleen vertelt hoe Doorman in zijn zinkende vlaggeschip
XCnaar de ziekenboeg ging en daar samen met de zwaargewonden wachtte tot
XCde zee zich boven hen sloot? In een paar regels had de historicus een
XConvergetelijk monument voor Doorman kunnen schetsen. Hij deed dat
Tamelijk kritisch over De Jongs bronnengebruik toonde zich Peter Schumacher in De Groene Amsterdammer (9 januari 1985). Hij uitte zich in stellige bewoordingen naar aanleiding van het feit dat een door hem geraadpleegd archiefstuk over de krijgsverrichtingen van de Nederlandse en inheemse militairen van het KNIL De Jong niet aanwijsbaar onder ogen was gekomen.
XC, 'Dr. De Jong zou eens kunnen (laten) nagaan of dit intrigerende verslag, dat
XCveel onthult ten aanzien van de visie van de naar Australië uitgeweken
XCNederlandse officieren, aanwezig is in de geheime archieven van de Sektie
XCKrijgsgeschiedenis in Den Haag. En als dit het geval is, waarom het hem dan
XCniet ter hand is gesteld om er, voor mijn part selektief, gebruik van te
XCmaken. Ik kan mij niet voorstellen dat De Jong dit dokument als "niet
XCinteressant" terzijde heeft gelegd. Het spijt me te moeten vaststellen dat De
XCJong er niet in is geslaagd een historisch werk van betekenis te schrijven. Hij
XCheeft een onevenwichtig en soms slordig Indisch deel afgeleverd. De
XCoorzaak is, zo lijkt het althans, mede te zoeken in de selektieve keuze van
XChet materiaal die zijn informanten en rijksarchivarissen hem hebben willen
XCP. J. Drooglever begon zijn recensie, in de Bijdragen van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land en Volkenkunde (74 (1986) 351-356), met een beschouwing over de opzet en werkwijze van de auteur, die ervoor gekozen had het eigenlijke verhaal van de oorlog in Indië vooraf te doen gaan door een brede voorgeschiedenis.
XC, 'Deze brede aanpak heeft het voordeel dat een groot lezerspubliek - en
XCdaarvoor is dit seriewerk bestemd een uitvoerige geschiedenis van
XCIndonesië in handen krijgt die het kan helpen, de gebeurtenissen van de
XCoorlogsjaren beter te verstaan. Zo heeft De Jong het ook bedoeld en het is,
XCdat moet worden vooropgesteld, een zeer leesbaar relaas geworden, waarin
XCtalrijke gegevens op overzichtelijke wijze zijn verwerkt. Daar staat tegen
XCover, dat dat publiek daar destijds, bij intekening op de hele serie, niet om
XCgevraagd had, en zich dit nu maar moet laten welgevallen. Ook, dat deze
XChistorische inleiding niet steeds de betrouwbare gids is, die het zou mogen
XCverwachten. Dat ligt minder aan het aantal concrete fouten dan aan de toon
XCen aan de gelegde accenten. Die toon is critisch ten aanzien van het
XCNederlandse koloniale optreden, waarvan de negatieve effecten voor het
XCwelzijn van de bevolking en, voor een latere periode, de geringe
XCtoeschietelijkheid ten aanzien van de wensen van het Indonesische
XCnationalisme, het volle pond krijgen. Nu is critische zin uiteraard een in een historicus te prijzen deugd en zijn
XCde hier gesignaleerde accenten als het ware "natuurlijk"
, die opereert vanuit een hedendaagse optiek van een voltooide dekolonisa
XCtie en van voortdurende armoede in "de derde wereld". Toch dreigen hier
XCgevaren. Immers, wanneer men niet steeds ook de toenmalige perspectie
XCven, mogelijkheden en prioriteiten mede in zijn oordeelvelling betrekt is
XCde kans groot, dat geschiedschrijving ontaardt in een meewarig hoofd
XCschudden over zoveel onbegrip voor de tekenen des tijds bij de mensen van
XCtoen. Dit nu is hier niet steeds vermeden. Daarbij komt dat De Jong, die
XCuiteraard geen meester op alle wapenen van de koloniale geschiedschrijving
XCis, moest afgaan op een betrekkelijk beperkt aantaloverzichtswerken van
XCuiteenlopende perioden. Deze zijn door hem eerder onderzocht op
XCmateriaal ter illustratie van de eigen visie, waarbij een hang naar het bizarre
XCmerkbaar is, dan om te komen tot een critische bespreking en verwerking
XCvan de conclusies daarvan. Zo wordt gemakkelijk een geïsoleerd of
XCspeculatief gegeven voor de hele of de harde waarheid opgevat en
XCgegeneraliseerd, waardoor een vertekening van de werkelijkheid ontstaat.'
XCEen drietal concrete bezwaren van Drooglever honoreerde De Jong in de lijst van correcties in deel 13 2 Jan Bank beklemtoonde in De Volkskrant (30 oktober 1984) het politieke engagement van de auteur met dit onderwerp. Hij schreef onder andere: , 'Het risico van deze auteur is evenwel, dat hij zijn aan de SOAP ontleende
XCpolitieke overtuiging of zijn wetenschap achteraf te zwaar laat wegen en de
XCbronnen daarvoor opzoekt in plaats van zich door het historisch materiaal te
XClaten overtuigen. De Jong heeft dat gevaar niet altijd kunnen ontlopen. Zo
XCciteert hij als kroongetuige van de koloniale onderdrukking het rapport van
XCtwee Kamerleden van de Rooms-Katholieke Staatspartij, Teulings en Van
XCPoll, uit 1938. Beiden lieten zich door zulke observaties evenwel niet uit
XChet veld slaan en zongen een loflied op het Nederlandse kolonialisme. Het
XCwaargenomene bracht hen toen niet op andere gedachten; dat gold ook
XCvoor een andere geciteerde, Kerstens. Voor het eerst ook is er (het begin van) een complete monografie over de
XCbezetting van Indië. Het zal vooral die Nederlanders en Indische Nederlan
XCders een deugd doen, die na de oorlog naar Nederland terugkeerden of
XCemigreerden en die zich jarenlang hebben beklaagd over gebrek aan
XCaandacht in het moederland voor hun ontberingen. Tot de meelezers van het manuscript behoorden dit keer twee Indonesi
XCsche historici. Een van hen, prof. Sartono Kartodirdjo, hoogleraar in
XCDjokjakarta, schreef terug, dat hij hoopte, dat het gehele Nederlandse volk
XCzich de (kritische) visie van De Jong eigen zou maken; aan de vervulling
XCvan deze wens twijfelt zelfs de auteur.'
XCEen aantal auteurs heeft zich in interviews of recensies beziggehouden met De Jongs zienswijze op het Nederlands kolonialisme in Indië. Een van hen was P. J. Koets, die tegen een verslaggever van De Volkskrant (30 oktober 1984) uitriep: 'Niet alle kolonialen zijn rotschoften geweest.' , 'Het is Koets altijd bijgebleven wat een van zijn Indonesische vrienden al
XCvoor de oorlog tegen hem zei: "Jullie hebben ons uitstekend beheerd ...
XCmaar je hebt ons behéérd." Die vriend was Amir Sjarifoeddin, een felle
XCcriticus van het Nederlandse koloniale bewind en later een held van de
XConafhankelijkheidsstrijd. Koets was toen hoofdambtenaar op het departe
XCment van onderwijs in Batavia. "Die tweeledigheid van het koloniale probleem laat De Jong onvol
XCdoende tot uitdrukking komen. Daar is wat groots verricht, maar vraag
XCgoddomme niet ten koste van hoeveelleed voor de Indonesiërs. Dat laatste
XCniet willen zien is even onhistorisch als te zeggen dat niets anders uitgericht
XCis dan ellende onder de Indonesiërs." Over de telefoon had hij tevoren al gewaarschuwd met een citaat van De
XCGenestet: "Middenman? Wat heb je eran>" En na drie uur praten in huize
XCKoets - te lieflijk gelegen voor woorden in Ellemeet op Schouwen - pakt
XCKoets uit zijn boekenkast de Weltgeschichtliche Betrachtungen van Jakob
XCBurckhardt. "Ik weet nog precies de plek in de rimboe van Burma waar ik dit heb
XCzitten lezen toen." En hij laat de onderstreepte zinnen lezen: Wat eens "Jubel
XCund Jammer" was, moet nu inzicht worden; niet zozeer om het de volgende
XCkeer beter te doen, maar om voor altijd wijs te worden ("weisefür immer"),
XCschrijft Burckhardt. Het waren "troostrijke" gedachten in krijgsgevangen
XCschap en ze verwoorden nu de geest van waaruit Koets terugkijkt op zijn
XCIndischejaren. En daarom is hij het op fundamentele punten oneens met de
XCgeschiedschrijving van Lau de Jong over Nederlands-Indië in Het Konink
XCrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Dr. Peter John Koets (in Amerika geboren, deze week wordt hij 83 jaar)
XCkwam in 1929 als leraar klassieke talen in Bandoeng. Daarna rector in
XCBatavia. In 1939 hoofdambtenaar op het departement van onderwijs.
XCGemobiliseerd als reserve-officier bij het KNIL. Van november 1942 tot
XCjanuari 1945 werkte hij als krijgsgevangene aan de Bunnaspoorweg. Zijn
XCvrouw zat ook in het Jappenkamp, "maar omdat ze arts was kon ze nog
XCnuttigwerkdoen". Tot augustus van dat oorlogsjaar in een Japanse strafgevangenis, "door
XCHirohito in zijn eindeloze barmhartigheid veroordeeld tot vijfjaar wegens
XChet lezen van kranten". Na de bevrijding kort directeurvan het departement
XCvan onderwijs en al snel aangezocht door de gouverneur-generaal Van
XCMaak om diens kabinetchef te worden. In die hoedanigheid maakte hij
, alles mee wat uiteindelijk leidde tot de onafhankelijkheid van Indonesië. In
XC1950 terug naar Nederland, leraar klassieke talen, hoofdredacteur van het
XCdagblad Het Parool, wethouder van Amsterdam, pensioen in Zeeland. Met deze staat van Indische dienst was het niet verwonderlijk dat dr. L. de
XCJong de concepten voor het "Indische" deel van zijn geschiedschrijving ook
XCnaar Koets stuurde ter beoordeling, à titre personnel. Koets laat de map met
XCcorrespondentie zien: twintig brieven van De Jong aan Koets, tien brieven
XCvan Brugmans aan Koets, elf doorslagen van brieven van Brugmans aan De
XCJ ong. Koets kent elk detail van de controverse tussen Brugmans en De Jong
XC("Brugmans is een oude vrind van me, Kwantes ken ik nauwelijks") en hij
XCstaat er middenin. Letterlijk. Een middenman. Vooraf dit: Koets' oordeel is gebaseerd op de concepten. "Maar De Jong
XCkennende Zal hij zich niet van zijn eigen wijs hebben laten brengen? Koets: "Ik ben er diep van doordrongen dat elke geschiedschrijving
XCpersoonlijk gekleurd is, in goede zin bedoel ik dat, namelijk in tegenstelling
XCtot kleurloos. En u moet goed begrijpen dat ik verschrikkelijk emotioneel
XCbetrokken ben bij dat land en dat volk, waar ik twintig jaar verkeerd heb.
XCOok mijn kijk, die van een oude man op een belangrijk stuk van zijn
XCverleden, is gekleurd en allesbehalve kleurloos." Een tweede vooraf van Koets: "Ik heb grote bewondering voor de
XCtoewijding en het verteltalent van De Jong. Het klinkt gauwoverdreven,
XCmaar ik heb de hoofdstukken over de oorlogshandelingen ademloos
XCgelezen. Alsof je heel lang geen kranten hebt gezien, zo tjoken tjokvol
XCnieuwigheden. Kern van de kritiekvan twee van zijn adviseurs, Kwantes en Brugmans, is
XCdat geschiedschrijver De Jong het Nederlandse koloniale bewind te zwart
XCbelicht. Koets is het daarmee eens. Maar anderzijds vindt hij dat Brugmans
XCeen "te rozige voorstelling van zaken" heeft van het Nederlandse beheer
XCover Oost- Indië. Koets: "Een koloniaal bewind is in beginsel verwerpelijken dan spreek
XCik nog niet eens van een wingewest - maar die historische Westeuropese
XCkolonisatie van de werelddelen is een heel ingewikkeld verschijnsel met
XCzowel destructieve als creatieve krachten. Ik ben heel blij dat Indonesië
XConafhankelijk is geworden en het is diep treurig dat, voornamelijk dankzij
XCNederlandse kortzichtigheid, dat voor beide volken op zo droevige wijze
XCmoest gebeuren. Maar ik wijs met volkomen overtuiging van de hand wat
XCwel eens doorklinkt in De Jongs geschiedschrijving, dat alle kolonialen
XCrotschoften zijn geweest." "Ik heb wel eens tegen De Jong gezegd: Naar mijn gevoel zijn er twee
XCdingen die als kleurstoffen in je opvatting te analyseren zijn: het oude
XCsOAP-zuurdesem, volgens welke elke koloniaal een dikgevreten kapitalist is
XCdie zich voedt met het zweet van de arme onderdrukte inheemsen, en een
XCRousseau-istische romantisering van de naar vrijheid hunkerende en
, dorstende Indonesiër. Hij ontkent dat dan vurig, maar ik weet niet of zijn
XCzelfkennis in dit opzicht groot genoeg is." De sleutel tot het begrijpen van de geschiedenis ligt voor Koets in een
XCmotto dat hij ontleende aan de Franse historicus (en ascepticus) Ernest
XCRenan: La vérité est dans les nuances, in de nuanceringen ligt het waarheidsge
XChalte. "Wij hebben, bij alle goede bedoelingen, ten eerste onderschat de
XCgeweldige appelkracht en de dynamiek die uitging van het Indonesische
XCnationalisme. En ten tweede veel te veel waarde gehecht aan begrippen als
XConze plicht tegenover de bevolking, onze koloniale verantwoordelijkheid,
XCen zo voort. Paternalisme waarvan je pas later begrijpt hoe uiterst krenkend
XCdat moet zijn geweest voor de waardigheid van bijvoorbeeld mijn vrind
XCAmir Sjarifoeddin." Koets is het ook met De Jong eens als die vaststelt dat de politieke macht
XCvan de kort voor de oorlog geïnstalleerde Volksraad gering was. "Maar hij
XConderschat dan weer de invloed die er van de discussies in die Volksraad
XCuitging, het was een aanzet tot democratisering. Ik voel nog elke dag de
XCkater na afloop van de eerste zitting van de Volksraad, die geopend werd
XCdoor Van Starkenborgh, de gouverneur-generaal." "Ik was in 1940 een jeugdig, onbetekenend hoofdambtenaartje in
XCBatavia. En ik had veel Indonesische, nationalistische vrinden. Vurig hoopte
XCik dat hun in de wereldwijde worsteling van die dagen tussen democrati
XCsche en totalitaire staten een perspectief geboden zou worden. Maar Van
XCStarkenborgh had het alleen maar over schouder aan schouder, en het
XCvaderland moet vrij. De teleurstelling was zo diep. Van Starkenborgh was
XCeen nobel mens, maar schoot als staatsman te kort." In 1965 is Koets voor de eerste en enige keer teruggeweest in Indonesië.
XCZocht daar "oude vrinden en oude vijanden" op, onder wie de voormalige
XCchefstaf van het republikeinse leger, Simatoepang. "We kregen het over het
XConderwijs. En ik zei hem dat wij in de koloniale tijd ons veel te veel hadden
XCgeconcentreerd op een zo hoog mogelijk peil voor de opleiding van een
XCelite - een in Bandoeng opgeleide ingenieur kon zich meten met een
XCDelftse ingenieur - en dat we het volksonderwijs schromelijk hadden
XCverwaarloosd. Zoals ook De Jong in zijn geschiedschrijving in verwijtende
XCzin het volle licht laat vallen op het analfabetisme. Daar vergis je je in, zei
XCSimatoepang toen. Inderdaad, het was een kleine elite, maar omdat die zo
XChoog ontwikkeld was, heeft dat ons na de onafhankelijkheid in staat gesteld
XCde massa van de Indonesische bevolking te onderwijzen." "En Simatoepang zei nog iets troostrijks voor mij. In die tijd was hij een
XCgroot man geworden in de Wereldraad van Kerken en kwam dus op alle
XCmogelijke conferenties. Daar ontmoette hij afgevaardigden uit vroegere
XCFranse en Engelse kolonies. De ene sprak beter Frans dan hij, de andere beter
XCEngels. Maar ik, zei Simatoepang, was de enige die zowel Engels als Frans
XCsprak, dankzij my Dutch education. Begrijp me goed, dit vertel ik nu, een man
XCdie toentertijd mede verantwoordelijk was voor het onderwijs in de 77
, koloniale tijd, betrokkene dus. Maar dan nog: de koloniale werkelijkheid
XCwas complexer dan tot uitdrukking komt in het werk van De J ong. En het is
XCuit historisch oogpunt verwerpelijk om te doen alsof die alleen maar
XCIn het Tijdschrift voor Geschiedenis (98 (I 9 8 5) 2 I 5-22 I) schreef een van de twee kritische adviseurs van De Jong, r. J. Brugmans, een nabeschouwing, waarin hij zijn eerdere bedenkingen tegen de concept-tekst openbaar maakte en toelichtte. , 'Nu dr. L. de Jong zijn volumineuze geschiedwerk (10 delen in 19 banden)
XCvoltooide, voor zover het de Duitse bezetting van Nederland betreft, heeft
XChij zich gezet tot een beschrijving van een andere bezetting: de Japanse van
XCNederlands-Indië. Dit is geschied conform de regeringsopdracht, die "het
XCKoninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog" als te behande
XClen onderwerp aangaf. Aldus ligt thans deel I IA voor ons, dat de
XCgeschiedenis van de Indonesische archipel beschrijft tot de ineenstorting
XCvan I 942. In zekere zin is deel I IA dus een inleiding tot het eigenlijke
XConderwerp; maar het is meer. De schrijver heeft gemeend de lezer te
XCmoeten eonfronteren met een beschrijving van het gehele koloniale
XCtijdperk en zelfs de periode die aan de komst van de kolonisatoren
XCvoorafging. Moest er inderdaad zo ver in het verleden worden teruggaan?
XCIk aarzel deze vraag bevestigend te beantwoorden. Iedere geschiedenispe
XCriode heeft haar voorgeschiedenis, deze laatste op haar beurt ook weer.
XCConsequent komt men dan uiteindelijk bij Adam en Eva terecht, hetgeen
XCmiddeleeuwse chroniqueurs dan ook inderdaad soms hebben gedaan. De twee helften, waarin deel I IA is verdeeld, bieden tezamen in I 199
XCbladzijden een geschiedenis van Indonesië tot I 942. Als zodanig kunnen zij
XCworden verwelkomd. De belangstelling voor dat land is groeiende, ook in
XChet buitenland. Een nieuw geschiedwerk over de archipel is dan ook nuttig,
XCjuist omdat in de waardering van het koloniale verleden oude controversen
XCzijn verdwenen en een meer evenwichtige wijze van beschouwen de
XCoverhand heeft gekregen. De tijd is voorbij, dat de bewonderaars van
XCNederlands koloniale beleid ("daar werd wat groots verricht") slaags
XCraakten met de verguizers, die weinig meer zagen dan een uitbuiting van
XCarme autochtonen door winstgierige kapitalisten. Een nieuwe kijk op
XCNederlands koloniale politiek, die minder met vooroordelen is behept en
XCde ontwikkelingsgang meer afstandelijk en dus objectiever beschouwt, is
XCderhalve een eis des tijds geworden. Helaas moet worden geconstateerd, dat het nieuwe boek van De Jong
XCaan die eis niet voldoet. De lezer bespeurt weldra, dat de auteur nog
XCgevangen zit in de opvatting van de oude SOAP, volgens welke het
XC"kolonialisme" een slechte zaak is geweest, een vlek op het reine blazoen
XCvan de westerse mogendheden. Over de Oost-Indische Compagnie
, (tegenwoordig verkeerdelijk voe genoemd) schrijft De Jong, dat bij haar
XCslechts één factor meetelde: het eigenbelang (44 [42 D, een afkeurend
XCoordeel dat even onhistorisch is als het verwijt zou zijn, dat de Compagnie
XCverzuimd heeft spoorwegen en vliegvelden aan te leggen. Een ander
XCvoorbeeld: de bepaling in het Regeringsreglement van 1854, dat de
XCwelvaart van de inheemse bevolking in acht moet worden genomen en dat
XChaar bescherming tegen willekeur "een der gewichtigste plichten van de
XCgouverneur-generaal" is, wordt door De Jong "onwaarachtig" genoemd,
XC"een buiging die de eigenbaat maakte voor het uiterlijk fatsoen" (154
XC[15 I D. Ook dit is een onhistorisch verwijt, dat geen rekening houdt met de
XCtoenmalige zienswijze van de "wederkerigheid van belang" (Thorbecke)
XCtussen kolonie en moederland. De Jong heeft in zijn oordeelvellingen een
XC1984-bril opgezet en vergeet daardoor het leidend beginsel voor de
XChistoricus: il faut juger les choses d'après leur date. Dientengevolge heeft zij zich
XCzelfs laten verleiden, de vloekzang af te drukken, waarin de Indische
XCNederlander S. E. W. Roorda van Eijsinga in 1860 zijn diepe haatgevoelens
XCtegen de Nederlanders tot uitdrukking heeft gebracht alsof deze
XCnoodkreet van een gefrustreerd man ook maar enige representatieve
XCbetekenis zou hebben. De aangeduide antikoloniale instelling van de schrijver heeft voor zijn
XCboek fatale gevolgen gehad. In de eerste plaats: de "evenredigheid" is zoek.
XCSommige zaken zijn onderbelicht, andere overbelicht. Zeker, de historicus
XCheeft de vrijheid zijn stof te ordenen volgens hetgeen hij meer of minder
XCbelangrijk vindt, maar die vrijheid is niet onbeperkt; zij mag nooit leiden
XCtot eenzijdigheid die het geschiedverhaal scheef trekt. De belangstelling
XCvan De Jong gaat verreweg het meest uit naar het streven der inheemsen
XCnaar politieke onafhankelijkheid, en dus ook naar de reactie van de regering
XCop dat streven. Dit onderwerp staat dermate op de voorgrond, dat andere
XCelementen in de schaduw zijn gebleven, bepaaldelijk de gunstige zijden van
XChet bestuursbeleid ; dientengevolge is deze Geschiedenis van Nederlands
XCIndië in eerste instantie een geschiedenis van dat onafhankelijkheidsstreven
XCgeworden. Thans enige voorbeelden van onderbelichting van hoogst belangrijke
XCmaatregelen van de regering ten gunste van de inheemse bevolking. De
XCagrarische wet van 1870, die het verbod aan Indonesiërs bevatte om hun
XCgrond aan niet-Indonesiërs te verkopen en daarmee heeft voorkomen, dat
XCde Indonesiër zijn landbouwgrond zou verkwanselen aan Nederlanders,
XCChinezen of vreemdelingen, wordt nauwelijks vermeld; zij ontbreekt in
XChet register. De voortdurende zorg van het Indische bestuur voor de desa,
XCdie immers de basis is van de inheemse maatschappij, wordt niet in het licht
XCgesteld; raadpleging van de dorps beschrijving van Sollewij n Gelpke in een
XCfraaie brochure ("eenjuweeltje" zegt dr. Egbert de Vries) met de onzinnige
XCtitel "Naar aanleiding van Staatsblad 1878, no. lIO", daterend uit het eind
XCvan de jaren tachtig van de vorige eeuw, zou aanbevelenswaardig zijn
, geweest. Wel wordt op twee plaatsen melding gemaakt van de instelling
XCvan het Volkscredietwezen, in 1904 geïntroduceerd op initiatief van de
XCassistent-resident De Wolff van Westerrode. In steeds meer desa's zijn
XCsindsdien vanwege het gouvernement uiterst eenvoudige bankjes inge
XCricht, waar de Indonesiër tegen een redelijke rente kleine geldbedragen kon
XClenen en daarmee gevrijwaard was van woekerpraktijken door particuliere
XCgeldschieters. Aldus is ontstaan "een miniatuurbedrijf van megalitische
XComvang" (uitdrukking van E. de Vries). De Jong gaat echter aan deze unieke
XCinstelling vluchtig voorbij en vermeldt zelfs in het geheel niet, dat naast
XCdesabankjes ook rijstbanken zijn opgericht (desaloemboengs), waar de desa
XCman niet geld maar rijst op crediet kon krijgen, terug te betalen (met rente)
XCna het afkomen van de rij stoogst. Het is opvallend, dat de auteur tegenover deze manco's grote aandacht
XCgeeft aan een minder gelukkig optreden van de koloniale regering. In 1932
XCkwam met medewerking van de Volksraad de zogenaamde wilde-scholen
XCordonnantie tot stand, die op aandrang van die raad paal en perk beoogde te
XCstellen aan het misbruik, dat Indonesiërs minderwaardig of slecht particu
XClier onderwijs gaven tegen een abnormaal hoog schoolgeld. Maar een
XConverwachte golf van oppositie, losgebroken op initiatief van de Javaanse
XConderwijsman Ki Hadjar Dewantoro, maakte een wijziging van de
XCordonnantie noodzakelijk die de repressie van de misbruiken verminderde.
XCDe Jong noteert, dat een en ander "in de ogen van veel politiek-bewuste
XCinheemsen een gevoelige nederlaag van de regering" betekende (220
XC[2 I 6]), maar kennelijk ziet hij dat zelf ook zo - alsof een regering, die
XCreageert op een onvoorziene volksbeweging, een gevoelige nederlaag lijdt.
XCIn oosterse landen komen vaak onverwachte tumulten voor, die zich snel
XCverspreiden en even snel weer verdwijnen. Een ander voorbeeld van grote
XCuitvoerigheid bij de behandeling van minder goede zijden van het bewind
XCvormt de minutieuze beschrijving van het interneringskamp Boven
XCDigoel, ingesteld door gouverneur-generaal De Graeff. Politiek is dat
XCnatuurlijk een belangrijk onderwerp, maar een schildering van het gevan
XCgenkamp zelf (ruim drie bladzijden) lijkt overbodig gedetailleerd. Nog
XCopvallender is de uitvoerigheid, waarmee de auteur de zaak-l'Van Imhoff"
XCbehandelt: op dit aldus genoemde schip zijn de daarmee overgebrachte
XCgeïnterneerde Duitsers in I 942 door de Nederlanders op laakbare wijze
XCbehandeld. Een zwarte bladzijde in onze geschiedenis, dat wel; maar was
XChet nu werkelijk nodig daaraan ruim zeven bladzijden druks te wijden? Zijn
XCanti-koloniale instelling heeft de schrijver hier kennelijk parten ge
XCspeeld. Hoogst opmerkelijk is de opvatting, die De Jong koestert ter zake van het
XCIndische staatsbestel. Hij ziet dit zuiver koloniaal, hetgeen betekent dat de
XCuiteindelijke beslissingen in Nederland werden genomen. Hij ziet voorbij,
XCdat dit in de twintigste eeuw niet meer het geval was en dat de groeiende
XCzelfstandigheid van Nederlands-Indië juist kenmerkend is voor die eeuw.
, Typerend is, dat hij, sprekend over "de regering", altijd Den Haag, later
XCLonden op het oog heeft en niet Buitenzorg; het opperbestuur werd
XCimmers, zo verklaart hij op blz. I 134 [I 102], uitgeoefend door de
XCNederlandse regering en het Nederlandse parlement. Maar in Indië werd
XChet woord "regering" uitsluitend gebruikt voor de landvoogd, die zich in
XCde Volksraad liet vertegenwoordigen door "regeringsgernachtigden".
XCNatuurlijk wordt in het boek vermeld, dat de adviserende Volksraad van
XC1918 reeds in 1925 twee uiterst belangrijke bevoegdheden toebedeeld
XCkreeg: vaststelling van de Indische begroting en uitvaardiging van ordon
XCnanties. Maar het gevolg daarvan de Staten-Generaal konden geen
XCveranderingen meer in de begroting aanbrengen en moesten deze zonder
XCmeer aannemen (ofverwerpen, hetgeen nooit is gebeurd) - wordt niet in
XChet licht gesteld. De dekolonisatie, die in de twintigste eeuw heeft plaats
XCgehad, heeft zich ook in de regeringspraktijk vertoond: de departementen te
XCBatavia hielden slechts rekening met de inzichten van de gouverneur-gene
XCraal en de eventuele houding van de Volksraad ; zelden of nooit betrokken
XCzij de ministers van koloniën of de Staten-Generaal in hun overwegingen.
XCIndië werd meer los van Holland, een tendens die werd versterkt toen in
XC193 I de Volksraad een zogenaamde Inlandse meerderheid kreeg, beter
XCgezegd een Nederlandse minderheid: 30 Indonesiërs, 25 Nederlanders, 5
XCChinezen of Arabieren. Naar de formulering van Mr. Jonkman, destijds
XCvoorzitter van het college, was de voorzitter het enige lid, het 6 I e, dat geen
XClandaard had. Het dekolonisatieproces werd abrupt min of meer voltooid
XCop 10 mei 1940. Wat gebeurde er toen in Nederlands-Indië? Antwoord:
XCniets. Er was geen ontwrichting, geen onzekerheid, enkel mededogen met
XChet bezette Nederland. Het enige verschil bestond hierin, dat sindsdien
XCgeen kisten vol "mailrapporten" meer naar Den Haag werden verzonden en
XCdat slechts telegrammen naar Londen het contact met de minister van
XCkoloniën onderhielden. Dat aldus diens betrokkenheid bij het beleid verder
XCineenschrompelde ligt voor de hand. Nederlands-Indië had een soort
XCdominionstatus gekregen en alle bevolkingsgroepen stemden daarmee in.
XCDe leider van de nationalisten in de Volksraad, M. H. Thamrin, ging arm in
XCarm met de voorzitter van de Vaderlandse Club, J. Verboom, in de
XCopvatting dat Indië zichzelf kon besturen en bemoeienis van Nederland
XCkonmissen. De schrijver van deel I IA doet deze ontwikkelingsgang onvoldoende
XCuitkomen. Hij bleef vastzitten aan de opvatting dat Indië als een kolonie van
XCNederland werd bestuurd; typerend is, dat zijn hoofdstuk 9, waarin de
XCgebeurtenissen sinds 10 mei worden besproken, aanvangt met een relaas
XCover de internering van de in Indië vertoevende Duitsers. Voor de
XCdekolonisatie heeft hij te weinig oog. Merkwaardig is daarbij zijn voortdu
XCrend streven, de betekenis van de Volksraad te kleineren. Hij wenst dit
XClichaam niet te aanvaarden als een volwassen parlement en bestrijdt de
XCverklaring van de toenmalige voorzitter Mr. W. H. van Helsdingen dat dit
, wel degelijk het geval was (290 [282]). Zijn argumenten zijn tweeërlei: de
XCIndonesiërs hadden in de raad geen meerderheid, en een aantalleden werd
XCniet gekozen, maar door de landvoogd benoemd. Dit zijn echter zienswij
XCzen van iemand die een westerse bril van 1984 draagt. Evenredige
XCvertegenwoordiging in een oosters land met een pluriforme bevolkingsop
XCbouw zou hebben geleid tot een volstrekt overheersende invloed van de
XCgrootste groep en een wegvallen van de kleinere bevolkingsgroepen. De
XCbenoeming van een aantal leden door de gouverneur-generaal was een
XCnoodzakelijke correctie, teneinde ook kleinere groepen aan het woord te
XCkunnen laten komen. Ik herinner mij de heer Tjia Tjeng Siang uit
XCPontianak, die de belangrijke groep der Chinezen in West-Borneo
XCvertegenwoordigde; zonder het landvoogdelijke benoemingsrecht zouden
XCdeze Chinezen nimmer in de Volksraad zijn vertegenwoordigd. De Jong
XCschijnt te menen dat benoemde leden te zeer afhankelijk zijn van de
XCbenoemende instantie, van de regering dus. De praktijk was anders: de
XCbenoemde leden waren juist minder afhankelijk en konden zonder vrees
XCvoor hun achterban (als zij die al hadden) hun mening uiten. Zou de
XCvertegenwoordiger van de scheepvaartbelangen, Mr. D. A. Delprat. ooit
XCanders dan zelfstandig tegenover de regering hebben gestaan? Het is dan
XCook niet verwonderlijk, dat in het huidige Indonesische parlement ook
XCbenoemde leden zitting hebben. Niet alleen op staatkundig, ook op personeelsgebied heeft in de
XCtwintigste eeuw dekolonisatie plaats gehad. In de gouvernementsdienst
XCkwamen steeds meer Indonesiërs de hogere en hoogste posten bezetten. In
XC1939 werd de zeer bekwame dr. Hoessein Djajadiningrat tot directeur van
XConderwijs en eredienst benoemd; op datzelfde departement hadden toen
XCtwee van de zeven afdelingen een Indonesiër als chef. De raad van Indië
XCkreeg Indonesische leden; op het stijgend aantal van hen in de Volksraad
XCwerd reeds gewezen. In de regentschapsraden - De Jong vermeldt ze slechts
XCterloops -, die in de jaren twintig de mislukte gewestelijke raden hadden
XCvervangen, vond men bijna uitsluitend inheemsen als lid; de regentschaps
XCraad van Batavia telde slechts één Nederlands lid. Daartegenover moet
XCworden geconstateerd, dat het bedrijfsleven deze ontwikkeling niet heeft
XCgevolgd. De westerse ondernemers bleven uitgaan van de opvatting, dat
XCIndonesiërs ongeschikt waren voor hogere posities in het bedrijf. Aldus
XContstond de situatie dat de bedrijfswereld blank bleef, terwijl de ambtelijke
XCwereld steeds bruiner werd: een belangrijk spanningsverschijnsel dat door
XCDe Jong niet is opgemerkt. Kortom, er was desondanks een gemengde
XCmaatschappij aan het groeien, waarin Nederlanders en Indonesiërs zij aan zij
XCsamenwerkten ten bate van land en volk. De welvaart van de inheemse
XCbevolking was groeiende. Vooral in de buitengewesten was dat het geval.
XCOp Sumatra was reeds in 1925 58,5% van de uitvoer van landbouwproduc
XCten afkomstig van inheemse planters. De Jong maakt van deze ontwi.kke
XClingstendens geen melding. Liever constateert hij bij de inheemse bevol
, king in het algemeen "armoede". Het komt mij gewenst voor, hierop iets
XCdieper in te gaan. Armoede betekent: onvoldoende voeding, kleding en huisvesting. In
XCNederland leed de arbeidende klasse in een groot deel van de vorige eeuw
XCarmoede. Voor de Indonesiërs heeft dit in het algemeen niet gegolden. Wel
XCleefden zij sober, karig, primitief. De rijst van het eigen land, aangevuld met
XCandere gewassen, leverde een redelijke hoeveelheid voedsel op. De woning
XCspeelde in het tropische klimaat een geringere rol dan in het westen en
XCbehoefde weinig meer te bieden dan onderdak en onderkomen. De
XCkledingbehoefte was uit de aard der zaak beperkt. En de desagemeenschap
XCzorgde voor sociale en economische bijstand. Bedelaars waren er dan ook
XCniet. Het sterftecijfer op Java was in 1939 hetzelfde als dat in Nederland
XCin 1900, hetgeen erop wijst dat van algemene armoede geen sprake was.
XCEen zwak punt was alleen - en is nog altijd - de sterke bevolkingsaanwas.
XCJava had in 1815 ongeveer 5 miljoen inwoners, welk aantal in 1940
XCgestegen was tot ruim 50 miljoen. Deze getallen dienen bij elke beschou
XCwing over de geschiedenis van de Indonesische archipel voorop te staan. De
XCtragiek van de koloniale verhouding komt hier naar voren. Het gouverne
XCment neemt diverse, vaak ingrijpende maatregelen om de welvaart van de
XCgrote massa te vergroten, maar een snelle groei van de bevolking is daarvan
XChet gevolg, zodat minder bereikt wordt dan werd beoogd. Extra tragisch is,
XCdat die maatregelen vaak ontevredenheid en onrust wekken bij de
XCbevolking, die met rust wenst te worden gelaten en van het goedbedoelde
XCoverheidsingrijpen niets moet hebben. Het op godsdienstige overwegin
XCgen berustende verzet tegen de malariaen pestbestrijding, waar de
XCbeambte van de volksgezondheidsdienst (Mantri Soentik) soms zijn leven
XCniet zeker was, is kenmerkend. Ik heb wel eens de paradoxale uitspraak
XCgewaagd: hoe meer het koloniale bestuur voor de bevolking doet, hoe
XCminder populair het is. Die exorbitante bevolkingsgroei, die bij De Jong te weinig reliëf krijgt,
XCheeft ook grote invloed gehad op het onderwijsbeleid. Dat in Nederlands
XCIndië "te weinig" onderwijs aan de inheemse bevolking zou zijn gegeven is
XCeen vaak gehoord verwijt; ook De Jong doet uitkomen dat op de
XCPhilippijnen, in Thailand en op Malakka meer vorderingen zijn gemaakt
XCmet het terugdringen van het analfabetisme dan in Nederlands-Indië (149
XC[145-146]). Deze kritiek houdt echter geen rekening met de belemme
XCrende factoren, die in het versnipperde eilandenrij koptreden: de vele talen
XCdie er worden gesproken, de geringe animo van de inheemsen om
XConderwijzer te worden, het ontbrekend besefbij de bevolking van het nut
XCvan onderwijs en haar bepaalde afkeer, meestal godsdienstig gefundeerd,
XCvoor onderwijs aan meisjes. Maar de grootste belemmerende factor is
XCgeweest de reeds vermelde enorme groei van de bevolking, die niet kon
XCworden bijgehouden door de onderwijsuitbreiding. De Hollands-Indische
XConderwijscommissie van 1927 heeft berekend
, duren "eer de laatste analphabeet door de schoolmeester zou zijn achter
XChaald". Aangezien het streven naar onafhankelijkheid voor De Jong het
XCvoornaamste element is geweest in de geschiedenis van het moderne
XCNederlands-Indië, is zijn keuze van de te bespreken personen uiterst
XCeenzijdig geworden voor wat de Nederlanders betreft. Ruime aandacht
XCkrijgen revolutionairen als Sneevliet en E. F. E. Douwes Dekker, ondanks
XChet feit dat hun invloed gering is geweest. Daartegenover wordt over vele
XCmarkante figuren in en buiten de Volksraad gezwegen. Een tijdschrift als
XCKritiek en Opbouw wordt enigszins uitvoerig behandeld, omdat het geleid
XCwerd door een kleine groep "progressief " gezinden; aan het maandschrift
XCDe Fakkel, in I 940 in meer neutrale geest opgericht, wordt slechts een halve
XCbladzijde gewijd. Wederom blijkt, dat de auteur van deel I IA zijn
XCbelangstelling hoofdzakelijk richt op de politiek, daarbij het economische
XCen culturele verwaarlozend. Over de arbeid van de taalambtenaren van het
XCgouvernement en de taalonderzoekers van zending en missie wordt
XCgezwegen. Ondanks zijn grote uitvoerigheid vertoont het boek opmerke
XClijke hiaten. Het is zinvol, in dit verband aandacht te geven aan De Jongs beoordeling
XCvan de laatste twee gouverneurs-generaal en eerder optredende landvoog
XCden buiten beschouwing te laten; het gaat er immers om, aan te geven hoe
XCNederlands-Indië er voor stond bij de komst van de Japanners. Gouver
XCneur-generaal De Jonge is kennelijk de bête noire van de auteur, want hij is
XCin zijn ogen hoogst verdacht als zijnde afkomstig uit de petroleumindustrie.
XCHet komt mij voor dat De Jong de later gepubliceerde Herinneringen van de
XClandvoogd onvoldoende bestudeerd heeft. De Jonge heeft immers ener
XCzijds geweigerd de Indische petroleumindustrie fiscale faciliteiten te ver
XClenen, anderzijds heeft hij bij zijn afscheid een waarderende brief ontvan
XCgen van Soetardjo, zijn tegenstander in de Volksraad. Iets uitvoeriger
XCmoeten wij ingaan op des schrijvers beoordeling van de laatste gouverneur
XCgeneraal, Van Starkenborgh. Deze krijgt in het boek het verwijt van immobilisme: hij zou niets van
XCbetekenis hebben gedaan om aan de van inheemse zijde uitgesproken wens
XCtot politieke onafhankelijkheid tegemoet te komen. Het besef, dat de
XChanden van de landvoogd gebonden waren, ontbreekt bij de auteur.
XCBeloften van verre reikwijdte kon Van Starkenborgh niet geven; het zou
XCbijster ondemocratisch zijn geweest als buiten het Nederlandse volk om, de
XCgrondwet zou zijn geschonden door een initiatief vanuit Nederlands-Indië.
XCIk heb een "progressief" Nederlander eens horen pleiten voor toepassing
XCvan het "staatsnoodrecht" - alsof dit laatste niet beperkt moet blijven tot
XCvolstrekte onvermijdelijkheid. Van Starkenborgh wist trouwens al te goed,
XChoeveel moeilijkheden waren ontstaan door de voortijdige toezeggingen
XCdoor Van Limburg Stirum in 19 I 8. Het enige dat hij kon doen en dan ook
XCdeed, was het instellen van een commissie die tot taak had, de opinies onder
, de bevolking ter zake van de verdere politieke ontwikkeling te peilen. Maar
XCDe Jong kritiseert de benoeming van de commissie-Visman, omdat daarin
XCniemand zitting kreeg "die er radicale opvattingen op na hield" (580 [563]).
XCEen ongemotiveerd verwijt, want tot leden van de commissie waren juist
XCbekwame personen benoemd die boven de partijen stonden. Dat Van
XCStarkenborgh wel degelijk tot innovaties overging voorzover hij de handen
XCdaartoe vrij had, blijkt uit het benoemen van Indonesiërs tot burgemeester.
XCDat Buitenzorg, de residentie van de gouverneur-generaal, een Indonesiër
XCtot burgemeester kreeg, veroorzaakte in conservatieve kringen van Neder
XClanders veel commotie. Opmerkelijk is nog, dat De Jong geen gewag maakt
XCvan een andere innovatie van de landvoogd: de uitbreiding van het hoger
XConderwijs door de instelling van een faculteit der letteren, die op 4 de
XCcember 1940 plechtig te Batavia werd geopend. Van immobilisme ge
XCsproken ... Zoals reeds opgemerkt, loopt er door deel I IA een rode draad: het
XCstreven van de Indonesiërs naar politieke onafhankelijkheid, anders
XCgezegd: de verbreking van de koloniale verhouding. In het boek wordt
XCuitvoerig verslag gegeven van de organisaties die zich op dit terrein
XCbewogen op basis van een meer of minder radicale gezindheid. Daarin ligt
XCde grote waarde van het boek. In dit verband uit De Jong scherpe kritiek op
XCde Nederlanders, die de komende onafhankelijkheid niet zagen en herstel
XCvan de oude verhoudingen verwachtten na het einde van de wereldoorlog.
XCNederland heeft "met betrekking tot Indië de tekenen der tijden onvol
XCdoende onderkend" schrijft De Jong aan het slot van zijn boek (1 135
XC[I 102 ]). Dit is onjuist. De Nederlanders in Indië begrepen zeer wel, dat na
XChet einde van de oorlog de oude verhoudingen niet zouden terugkeren en
XCdat een nieuw bestelonafwijsbaar was geworden. In het Japanse interne
XCringskamp Baros te Tjimahi, waar de zogeheten prominente Nederlanders
XCwaren ondergebracht, hield meer dan één discussiegroep zich met dit
XCvraagstuk bezig. Een nieuwe relatie tussen Indië en Nederland werd in die
XCkringen als toekomstbeeld aanvaard. Eén ding werd echter niet aanvaard:
XCverbreking van de band tussen Nederland en Indië. Deze opvatting was niet
XCalleen die van Van Starkenborgh, maar ook die van de Londense regering,
XCvan de regering in Den Haag, later van de Staten-Generaal, zelfs van Van
XCMook. Zijn al die instanties kortzichtig geweest, zoals De Jong doet
XCvoorkomen? Natuurlijk niet. Niemand kon voorzien dat de internationale
XCverhoudingen door en na de oorlog zo sterk waren veranderd, dat de
XCkoloniale verhouding opeens tot verdwijning was gedoemd. "Koloniaal"
XCwas een scheldwoord geworden. De oorlog is, zoals zo vaak, als de grote
XCveranderaar en vernieuwer opgetreden. De opvatting van De Jong, dat de
XCNederlanders beter hadden moeten weten, is een gedachte uit 1984 en dus
XConhistorisch. Is het, na al het voorafgaande, nog nodig een samenvattend oordeel over
XCdeel I I A van de serie Het Koninkrijk der Nederlanden
, te geven? Nauwelijks. De bezwaren tegen de inhoud zijn duidelijk
XCgeworden: te veel details verduisteren het inzicht van de lezer; door de
XCoverheersende aandacht voor de politieke verhoudingen zijn economie en
XCcultuur te kort gekomen; de principiële verwerping door de auteur van het
XC"kolonialisme" heeft geleid tot een eenzijdige, onevenredige behandeling
XCvan de historische stof. Toch is het terecht geweest, dat de regering
XCmachtiging tot publicatie heeft gegeven. De vroegere historiewerken
XCbetreffende Nederlands-Indië zijn, hoe kan het anders, verouderd; er was
XCbehoefte aan een nieuw boek met nieuwe feiten en, vooral, een nieuwe
XCkijk. Geschiedschrijving is, zoals De Jong in zijn voorwoord in herinnering
XCbrengt, een discussie zonder eind. Het boek is en blijft een mijlpaal in die
XCdiscussie.' w. F. Wertheim klom in de pen om de recensent van repliek te dienen in een artikel over 'koloniale, anti-koloniale en afstandelijke geschiedschrijving'. Het verscheen met een nawoord van 1. J. Brugmans in het Tijdschrift voor Geschiedenis (99 (1986) 50-52)· , 'Prof. Dr. I. J. Brugmans noemt, in een besprekingsartikel - dat overigens
XCvan weinig instemming met en waardering voor deel I IA van L. de Jongs
XCmagnum opus getuigt - diens boek niettemin "een mijlpaal in de discussie".
XCEr is dus aanleiding genoeg, ter wille van de geschiedschrijving over
XCvooroorlogs Nederlands-Indië, de discussie in een vaktijdschrift en op
XCwetenschappelijk niveau voort te zetten. Die voortzetting is alleen daarom
XCal gewenst, omdat de recensent van De Jongs boek in zijn kritiek de
XCfactoren "afstandelijkheid" en "objectiviteit" betrekt, die hij "een eis des
XCtijds" noemt. Brugmans meent, "dat het nieuwe boek van De Jong aan die eis niet
XCvoldoet", doordat "de auteur nog gevangen zit in de opvatting van de oude
XCSDAP, volgens welke het «kolonialisme» een slechte zaak is geweest". Voor
XCdeze, op persoonshistorie gebaseerde, manier van recenseren kan ik weinig
XCwaardering opbrengen - even weinig als ik het elegant zou vinden om
XCBrugmans' recensie af te doen met de dooddoener "dat de auteur nog
XCgevangen zit in de opvatting van de oudgasten, volgens welke het
XC«kolonialisme» een goede zaak is geweest". Brugmans' recensie lijkt
XCnamelijk, door dit ad personam gerichte verwijt, juist in tegenspraak te
XCkomen met zijn eigen uitspraak dat de tijd voorbij is, "dat de bewonderaars
XCvan Nederlands koloniale beleid «<daar werd wat groots verricht») slaags
XCraakten met de verguizers". Laten we het liever erop houden, dat inderdaad, zoals Brugmans schrijft,
XC"De Jong [...] in zijn oordeelvellingen een 1984-bril [heeft] opgezet"; en
XCdat hij juist hiermee precies voldaan heeft aan de door Brugmans gestelde
XC"eis des tijds" van groter afstandelijkheid en objectiviteit. Wat de opzet van De Jongs geschiedschrijving betreft - de recensent
, deze onevenwichtig, als gevolg juist van zijn "anti-koloniale instelling":
XC"de evenredigheid is zoek". Tal van volgens Brugmans positieve aspecten
XCvan het koloniale beleid worden onderbelicht. Nu kan men inderdaad, bij
XCzulk een toch noodzakelijkerwijs beknopte geschiedschrUving, gemakke
XClijk bepaalde facetten missen, of onvoldoende benadrukt achten. Maar
XCwanneer Brugmans de "onevenredigheid" daarin zoekt, dat het streven van
XCde inheemsen naar politieke onafhankelijkheid, en de reakties van de
XCkoloniale regering daarop, in De Jongs deel I IA te veel nadruk krijgen, dan
XCis zijn verwijt onbillijk. Immers, de vooroorlogse koloniale geschiedenis
XCzoals door De Jong behandeld, is bedoeld als voorspel voor de geschiedenis
XCvan de Tweede Wereldoorlog - de eigenlijke opdracht van de geschied
XCschrijver. De houding van de Indonesische bevolking tegenover de Japanse
XCbezetting, zowel als tegenover het voormalig Nederlands koloniaal gezag,
XCstaat daarin centraalen hoe zou dit begrijpelijk te maken zijn zonder een
XCdiepgaande behandeling van het Indonesisch nationalisme al in de
XCkoloniale periode? Op twee zeer essentiële punten acht ik Brugmans' kritiek op De Jongs
XCbehandeling beslist onjuist: op het gebied van de vooroorlogse staatsrech
XCtelijke verhoudingen, en op het terrein van de bevolkingseconomie. Allereerst heb ik ernstig bezwaar tegen Brugmans' betoog, dat er in feite
XCal in de jaren dertig een vergaand dekolonisatieproces had plaats gevonden.
XCZUn terminologie over de bevoegdheden van de Volksraad is al mislei
XCdend. Zo is het nietjuist dat de Volksraad in 1925 de bevoegdheid kreeg tot
XC"uitvaardiging van ordonnanties". De Volksraad werd slechts mede-wetge
XCver, naast de Gouverneur-Generaal; bovendien bezat de GG de bevoegd
XCheid, op grond van de zogenaamde "Korte-Conflicten-Regeling", vaststel
XCling van de door de Volksraad aanvaarde - wellicht sterk geamendeerde
XCtekst te weigeren. Terecht wijst De Jong er op (r, 157 [154]) dat in het
XCbijzonder GG De Jonge van deze bevoegdheid frequent gebruik heeft
XCgemaakt. En wat de begroting betreft luidde de staatsrechtelijke formule
XCring, dat de GG "de begroting vaststelt, voorzover hij zich met het gevoelen
XCvan de Volksraad verenigt" (Ph. Kleintjes, Staatsinstellingen van Nederlands
XCIndien (1929) 325). Wanneer wij daarbij bedenken dat de GG zijn richtlijnen
XCuit Den Haag kreeg, van het Opperbestuur, dan moet het ons duidelijk zijn,
XCdat aan die "dekolonisatie" nog heel wat ontbrak. Dat Brugmans de situatie na de bezetting van Nederland als een
XCbevestiging van het Nederlands dekolonisatiestreven wil beschouwen, is
XCnatuurlijk niet vol te houden. Immers, deze ontwikkeling naar "een soort
XCdominionstatus" kwam niet als gevolg van een bewust beleid, maar door
XCeen catastrofale gebeurtenis - en zowel de Nederlandse regering in Londen
XCals de autoriteiten in Nederlands-Indië zagen de ontstane situatie van
XCbetrekkelijke onafhankelijkheid als tijdelijk. Juist daarom kreeg de Com
XCmissie- Visman, zoals Brugmans zelf stelt, niet tot taak, tijdens de oorlog
XChervormingsvoorstellen te formuleren,
, toezegging van vèrgaande staatsrechtelijke hervormingen kwam pas met de
XCrede van de Koningin in december 1942 - dus toen het te laat was. Wat de beoordeling van de ontstane situatie zowel als van de toekom
XCstige structuur betreft, gingen Thamrin en Verboom dan ook allerminst
XC"arm in arm". Onder "zelfbestuur" verstonden zij heel verschillende
XCdingen ... Dat de Volksraad géén "volwassen" parlement was, erkent Brugmans in
XCfeite zelf, door te stellen dat "in een oosters land met een pluriforme
XCbevolkingsopbouw" een volwaardig vertegenwoordigend lichaam - waar
XCvoor de Gapi met zijn leuze Indonesia Betparlemen ijverde! - vérgaande
XCpolitieke eonsequenties met zich mee zou brengen. Maar dat hij als
XCargument voor die "volwassenheid" hanteert, dat in het huidige Indonesi
XCsche parlement ook benoemde leden zitting hebben - vergeleken met het
XCIndonesisch parlement van ja-knikkers onder Suharto's "Nieuwe Orde"
XCwas de Volksraad inderdaad nog een pronkjuweel van democratie! En dan wordt er, als blijk van die "dekolonisatie", verwezen naar de
XCgouvernementsdienst, waarbij "steeds meer Indonesiërs de hogere en
XChoogste ambten bezetten". Ik herinner mij nog, welke moeite het mij kostte
XCom, als lid van de plaatsingscommissie aan de Rechtshogeschool te Batavia,
XCnà mei 1940 voor het eerst althans enkele van onze afgestudeerde jonge
XCIndonesische juristen op de departementen geplaatst te krij gen. Ook wat betreft het welvaartsniveau van de inheemse bevolking valt op
XCBrugmans' betoog heel wat aan te merken. Op Java was in de jaren dertig,
XCtoen zowel Brugmans als ik in Nederlands-Indië werkten, die welvaart
XCbeslist niet groeiende! De wereldcrisis heeft de Javaanse bevolking heel
XCernstig getroffen; en aan het eind van de jaren dertig werd in tal van
XCbudget-onderzoekingen, en met name in het grote Koeliebudget-onder
XCzoek - door De Jong wel degelijk vermeld! - zeer ernstige armoede en
XCondervoeding bij een groot deel van de Javanen vastgesteld. In de
XCuitgestrekte suikerstreken van Middenen Oost-Java werd een gemid
XCdelde calorie-consumptie van nauwelijks 1300 aangetroffen. Een "redelijke
XChoeveelheid voedsel"? Ook in demografisch opzicht is Brugmans' kritiek niet steekhoudend.
XCHet sterftecijfer in Nederland was in 1900 circa 16 pro mille (J. H. de Haas,
XCKindersterfte in Nederland (1956) 12). Daartegenover wordt het sterftecijfer
XCvoor Java op het eind van de jaren dertig door de bekwame demografen N.
XCKeyfitz en Widjojo Nitisastro geschat op circa 23 pro mille, dus een stuk
XChoger. Daarbij moet men nog in aanmerking nemen, dat de bevolking van
XCJava qua leeftijdsopbouw veel jonger was dan die in Nederland aan het
XCbegin van deze eeuw, zodat, berekend per leeftijdsgroep, het verschil in
XCsterftekans nog veel groter was dan in ons land omstreeks 1900. In de Buitengewesten was in tal van streken de welvaart inderdaad
XCgroeiende, vooral door de bloei van de inheemse bevolkingsrubber-cul
XCtuur. Maar in plaats van deze bloei te bevorderen,
, Indische regeringjarenlang geprobeerd, door een bijzonder uitvoerrecht op
XCde bevolkingsrubber, de Westerse rubberondernemingen ten koste van de
XCbevolkingsrubbercultuur op de been te houden. En toen de Gouverneur van
XCOost-Sumatra, Jhr. B. van Suchtelen, deze zaken in een moedige brochure
XCaan de kaak stelde, dwong Gouverneur-Generaal De Jonge hem ontslag te
XCnemen. Of L. de Jong uit de Herinneringen van Gouverneur-Generaal De Jonge
XCveel zinvols had kunnen halen ten aanzien van relevante vraagstukken, is
XCnog zeer de vraag. Al eerder schreef ik: " ...men vindt in het boek niet één
XCpassage waarin hij vertelt dat hij zich over de noden van de bevolking in een
XCdoor hem bezochte streek laat voorlichten, niet één passage die getuigt van
XCenige werkelijke belangstelling voor welk bevolkingsvraagstuk dan ook!"
XC(zie mijn Indonesië: Van vorstenrijk tot nee-kolonie (1978) 85). Over de vraag in hoeverre de "komende onafhankelijkheid" (dus toch
XCiets anders dan de door Brugmans even tevoren geconstateerde "dekoloni
XCsatie"!) door de Nederlanders in Indië kon worden voorzien, kan men van
XCmening verschillen. Wanneer Brugmans schrijft, dat "niemand" kon
XCvoorzien dat de koloniale verhouding, door gewijzigde internationale
XCverhoudingen door en na de oorlog, tot verdwij ning was gedoemd, doet hij
XConrecht niet alleen aan veel Indonesische nationalisten, die juist vanwege
XCde verwachte Pacific-oorlog hun politieke activiteiten tijdelijk in de jaren
XCdertig op een wat lager pitje zetten; maar ook aan een, betrekkelijk kleine,
XCgroep Nederlanders, die wèl vooruitzagen. "Hoort ge den donder niet>!",
XCschreef de bestuursambtenaar en Islam-kenner D. van der Meulen. Voor
XCsommigen (ikzelf was toen nog niet zo ver) was de 1934-bril niet zó
XCverschillend van DeJongs I 984-bril. Maar Brugmans heeft in zoverre gelijk, dat van de toenmalige regeerders,
XCin hun bevoorrechte en schijnbaar onaantastbare positie, dit doorzicht en
XCinzicht niet te verwachten was. Helaas verkeren, zoals de wereldgeschiede
XCnis ons leert, gouverneren prévoir met elkaar vaak op gespannen voet.' Het naschrift van Brugmans in hetzelfde Tijdschrift luidde aldus: , 'Het voornaamste verschil tussen Wertheim en mij ligt naar mijn gevoel in
XCde wijze van behandeling van het historisch materiaal. Wertheim beziet de
XCstaatsinstellingen van Nederlands-Indië uit een striktjuridisch oogpunt; hij
XCberoept zich zelfs op het befaamde handboek van Kleintjes: een scherpzin
XCnig jurist, maar een man die zich niet inliet met de sociale werkelijkheid.
XCWertheim maakt daardoor dezelfde fout die ik ook al bij De Jong heb
XCaangewezen: de opvatting dat in de twintigste eeuw de macht in
XCNederlands-Indië uiteindelijk door Nederland werd uitgeoefend. In feite
XCwas het anders. De Landvoogd was veel zelfstandiger dan uit de artikelen
XCvan de grondwet en de wet op de staatsinrichting zou kunnen blijken.
XCZeker, de gouverneur-generaal had de bevoegdheid om van de door de
XCVolksraad genomen beslissingen
XCZO weinig mogelijk gebruik. In Brits-Indië was het aan de vooravond van de
XConafhankelijkheid niet anders: de Engelse gouverneurs in de provinciën
XChielden zich, ondanks hun bevoegdheid tot ingrijpen, zoveel mogelijk
XCafzijdig. Het hier gereleveerde komt speciaal naar voren wanneer men de
XChouding van de Nederlands-Indische regering ten opzichte van de
XCnationalistische beweging beziet. In de documenten betreffende de relatie
XCtussen Buitenzorg en Den Haag inzake die beweging, door drs. R. C.
XCKwantes gepubliceerd in vier lijvige boekdelen, komt telkens naar voren
XCdat de minister aan de landvoogd schrijft: "Gij zit er met Uw adviseurs
XCvlakbij, ik kan de zaak op zo verre afstand niet beoordelen." Ik heb niet de
XCindruk, dat Wertheim van deze belangrijke geschiedbron kennis heeft
XCgenomen. Van een bespreking der overige door Wertheim gemaakte opmerkingen
XCmeen ik mij te kunnen onthouden, daar deze van mindere importantie zijn
XCen discussie daarover de lezer weinig zal interesseren.' In het andere vaktijdschrift, de Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Neder/anden (101 (1 98 5) 265-268), verscheen een recensie van de hand van E. B. Locher-Scholten, waarin ze meldde De Jongs antwoord aan zijn kritische adviseurs juist te vinden. , 'Op zich lijkt de opstelling van De Jongjuist. Een historicus heeft het recht
XCzijn eigen lijnen door het verleden te trekken, zeker wanneer hij het fijnere
XCarceerwerk niet achterwege laat en mits hij zich niet alleen door de uitkomst
XClaat leiden. De politisering van Indonesië in en na de tweede wereldoorlog
XCis genoegzaam bekend; dat hier een voorgeschiedenis wordt gegeven is dan
XCook niet onjuist. Voor de toetsing van het selectiecriterium hoeven we niet
XCop deel lIB te wachten. En, een praktisch voordeel, met name over dit
XConderwerp lag een schat aan gegevens opgeslagen in uitstekende monogra
XCfieën. Het samenvatten daarvan in een goed lopend verhaal behoort zeker
XCtot een van de grote verdiensten van dit werk. Ondanks deze erkenning is
XCer, ook na een groot aantal uren leesplezier, kritiek mogelijk en noodzake
XClijk.' Kritisch was zij over de opbouw van het boek en over De Jongs werkwijze. Ernstiger nog dan zijn slordigheid in details beschouwde zij de wijze , 'waarop De Jong citaten gebruikt om zijn verhaal te verlevendigen en te
XCstaven. Zo komt hij bijvoorbeeld tot zijn vernietigend oordeel over de
XCNederlands-Indische onderwijspolitiek aan de hand van een uitspraak uit
XC1940 van P. J. A. Idenburg, dan directeur van het departement van
XConderwijs en eredienst. Deze achtte een intensieve activeringspolitiek op
XCdat moment niet mogelijk bij gebrek aan financiële en menselijke
XCmiddelen. In breder historisch
, af, dat het Nederlands koloniaal bewind zijn tijd had gehad (15 I [I 48J). Hij
XCvergeet of laat na daarbij te stellen, dat Idenburg het niet bij zijn
XCpessimistische uitdrukking liet, maar in de rest van zijn nota en in een
XCvolgend, eveneens gepubliceerd advies, juist met voorstellen voor een
XCdoorbreking van de impasse in het onderwijs kwam. De Jong zou de
XChistorische werkelijkheid meer recht hebben gedaan, wanneer hij dat
XCtenminste had vermeld. Nu maakt hij oneigenlijk gebruik van een citaat
XCterwille van het verhaal en de eigen conclusie. Ook achter de manier waarop hij de zogenaamde "ethische politiek"
XCbehandelt, kan men vraagtekens zetten. Ook hier lijkt het verhaal
XCbelangrijker dan het overzicht. Na de "ethische politiek" aan de hand van de
XCenkele alinea's uit de troonrede van 1901 geïntroduceerd, gewogen en in
XCde uitwerking van die punten te licht te hebben bevonden, weerstaat hij "de
XCverleiding" (84 [8 IJ) deze politiek "huichelachtig" te noemen door te
XCwijzen op de voordelen, die dit beleid in de volgende jaren en los van de
XCtroonrede van 190 I heeft gebracht. Pas een honderdtal bladzijden verder
XCechter gaat hij dieper in op de vele facetten van dat beleid. Het is
XCwaarschijnlijk mede een dergelijke benadering, die zijn adviseurs tot kritiek
XCheeft bewogen. De Jong vraagt een combinerende en deducerende lezer die
XCop grond van de vele gegevens tot een eigen oordeel komt. De Jong velt het
XCzijne. Want één ding is duidelijk: het boek staat voloordelen. Over de
XCNederlandse aanwezigheid in Indonesië kan men blijkbaar (nog) niet
XCafstandelijker schrijven. Over de welvaartszorg en de inspanning voor de
XCdefensie van de Europese bevolkingsgroep is De Jong lovend. Over het
XConderwijsen staatkundig beleid en over de Nederlandse houding ten
XCopzichte van het nationalisme luidt zijn oordeel negatief tot vernietigend.
XCDaarin is hij overigens niet alleen de "finalist", die zich door zijn algemeen
XCbekende afkeer van het Nederlandse optreden in Indonesië tussen 1945 en
XC1949 laat leiden. Hij toetst het koloniale beleid aan één van zijn eigen
XCdoelstellingen van 1900: de opvoeding tot zelfstandigheid. Met die
XCopstelling plaatst hij zich in de eerbiedwaardige koloniaal-kritische traditie
XCvan vóór 1942. In de jaren tachtig had hij echter kunnen weten, dat dit
XCideaal nooit als enige kompas het beleid heeft gericht. De vele oordelen verhogen zeker de leesbaarheid van het boek. Het is
XCduidelijk waar de schrijver staat. Ofhet begrip voor het koloniale verleden
XCbij het door De Jong bereikte brede publiek daar eveneens mee is gediend,
XCblijft de vraag. Wanneer hij het conservatisme van de Europese gemeen
XCschap in Indië en van het koloniale beleid, in Nederland gevoerd, meer in
XCzijn analyse en verhaal had betrokken, had hij wellicht meer kunnen
XCbereiken, in de eerste plaats meer eenheid in zijn boek tussen de twee
XChoofdthema's: houding ten opzichte van het nationalisme en defensie.
XCBinnen de overwegend rechtse groepering met haar geringe politieke
, elen-schandaal van 1938) stond immers één ding vast: men wilde Indië
XChouden. Vandaar het gelaakte struisvogelen van de publieke opinie ten
XCopzichte van het nationalisme, vandaar ook het geprezen enthousiasme
XCvoor de burgerverdediging. Beide reacties vormden zijde en keerzijde van
XCdezelfde medaille. Deze meer systematische aandacht voor een lang niet altijd sympathieke
XCgroepering zou wellicht ook scherper hebben doen uitkomen, waarom de
XCEuropese gemeenschap de groeiende eenheid en kracht van het nationa
XClisme rond 1940, die de overheid gezien de rapportage bekend was, niet
XCheeft gezien ofniet heeft willen zien. Verspreid over de 1200 bladzijden
XCvindt men wel allerlei opmerkingen hierover. De vraag had echter een
XCsystematischer antwoord verdiend. Dit gebrek aan begrip voor en inzicht in
XChet nationalisme binnen de Europese bevolkingsgroep is uiteindelijk
XCimmers even bepalend geweest voor het verloop der gebeurtenissen tot
XC1949 als de ontwikkeling van het nationalisme zelf. Nu kan geconstateerd worden, dat De Jong een uitstekend verhaal heeft
XCgeschreven, mits men zijn boek leest op zijn sterke punten: als een
XCgeschiedenis van het nationalisrne, dat vele Nederlanders na 1945 als een
XCschok overviel, en als een geschiedenis van de Indische defensie, niet eerder
XCzo uitgebreid behandeld. Dé geschiedenis van het overzeese deel van het
XCKoninkrijk der Nederlanden vóór de tweede wereldoorlog is het niet
XCTwee voormalige bestuursambtenaren formuleerden hun oordeel over deel I IA in artikelen in algemene tijdschriften. InOns Erfdeel (28 (1985) 620-623) verscheen de recensie van de Utrechtse antropoloog J. van Baal. , 'Dit volumineuze relaas van de lotgevallen van Nederlands-Indië in de
XCTweede Wereldoorlog reikt niet verder dan de capitulatie van het
XCNederlands-Indisch leger in maart 1942. De geschiedenis van de bezet
XCtingsjaren en van de daarop gevolgde omwenteling in Indonesië zullen
XCbeschreven worden in een nog te verschijnen deel I IB. Dit eerste deel is
XCdan ook grotendeels gewijd aan de voorgeschiedenis, waarbij honderden
XCbladzijden besteed worden aan de Indonesische nationale beweging,
XCkennelijk ter voorbereiding van hetgeen de auteur in deel I I B wil schrijven
XCover het ontstaan van de Republik Indonesia. Ik kom op die voorgeschiede
XCnis nog terug. Hier zij alleen geconstateerd, dat het boek vanaf p. 600 een
XCnavrant verhaal biedt van de inspanningen, die men zich in Indië getroost
XCheeft, om goed te maken wat men in het vaderland verzuimd had aan tijdige
XCopbouw van vloot en luchtmacht, en van de gruwelijke wijze waarop men
XCdaarvoor in Indië heeft moeten boeten. Het is een onthullend verhaal, dat
XCeen aanwinst betekent voor onze kennis. Al zou men hier en daar andere
XCaccenten gelegd willen zien, het is duidelijk
, zaken waar hij als kenner van politieke en krijgsgeschiedenis verstand van
XCheeft. In de eerste 600 bladzijden doet hij dat maar een enkele keer. Het is
XCnatuurlijk verleidelijk voor een politicoloog om de geschiedenis van de
XCdekolonisatie (en dus ook van de kolonisatie) als zijn terrein te beschou
XCwen, maar dat is het niet. Men dient daarvoor grondig thuis te zijn in de
XCvergelijkende cultuurgeschiedenis en in het leefklimaat van (in dit geval)
XChet vooroorlogse Indië. Dat is De Jong van huis uit niet en dat is hij ondanks
XCijverig lezen van allerlei bronnen ook niet geworden. Hij is de Westers
XCgeoriënteerde politicoloog gebleven, die weet, dat opstand en nationalisme
XChet produkt zijn van onderdrukking. Daar schrijft hij naar toe, zonder zich af
XCte vragen of dat wel waar is, zonder zich te verbazen over het feit, dat juist
XChet langdurigst en hardvochtigst onderdrukte volk van de Indische
XCArchipel, dat der Molukkers, de trouwste aanhangers van het Nederlands
XCgezag heeft opgeleverd. (Het is trouwens de vraag of die onderdrukkings
XCtheorie ook voor Europa wel altijd opgaat: waarom hebben in 1830 de oude
XCgeneraliteitslanden zich niet bij de Belgische opstand aangesloten?) De Jong, het kolonialisme verwerpend als pure hebzucht, heeft geen oog
XCvoor zijn cultuurhistorische betekenis. Toch smeedde het de wereld tot een
XCgeheel van nieuwe naties, die binnen hun grenzen (de grenzen van de oude
XCkolonie!) een veelheid van vroeger elkander bestrijdende volkjes en
XCstammen verenigden. Dat is niet het resultaat van onderdrukking maar van
XCgoed bestuur, van de invoering tegen het einde der vorige eeuw van een
XCbeheersvorm, die het innerlijk onsamenhangend geheel van volken en
XCstammen binnen het territoir der kolonie organiseerde naar het model van
XCeen statelijke samenleving. Die beheersvorm maakte het noodzakelijk de
XCgekoloniseerden te laten meefunctioneren in beheer en opbouw van dat
XCgeheel. In dienst van de koloniale overheid leerden zij de kolonie zien als
XChun eigenlijk vaderland, waardoor zij hun oorspronkelijke verdeeldheid in
XCvolken en stammen te boven kwamen in de herkenning van een nieuwe,
XCnationale identiteit. In het geval van Nederlands-Indië: zichzelf niet langer
XCzien als Javaan, Makassaar, Sumatraan of Menadonees, maar als Indonesiër.
XCHet was een overgang die zich niet meten liet, noch naar omvang, noch naar
XCdiepte, en daarom de koloniale bestuurders met zorg voor de toekomst
XCvervulde. Zou de Indonesiër straks niet blijken meer Javaan, Batak,
XCMinangkabauer of Makassaar gebleven te zijn dan hij nu voorgaf? De
XCongrijpbaarheid van de diepte en reikwijdte van dit nieuwe nationalisme
XCmaande de koloniale overheid tot voorzichtige terughoudendheid, een
XCvoorzichtigheid, die De Jong wat al te rap duidt als kortzichtigheid
XCvoortkomend uit eigenbaat en conservatisme. De zaak ligt veel gecompli
XCceerder dan De Jong denkt. Toen de oorlog dreigde, hebben de Nederlan
XCders niet hun vrouwen en kinderen weggezonden, gelijk het gezond
XCverstand voorschreef. Zij hebben ze bewust daar gehouden om hun
XCverbondenheid met het land tot uitdrukking te brengen en daarmee
, hoogste offers gebracht. Wat niemand beseft heeft was, dat deze zelf-iden
XCtificatie met "ons" Indië een daad van aliënatie was tegenover de In
XCdonesiër, die er meerthuis hoorde dan hij. Ik kan dit punt in een korte bespreking niet uitwerken. Ik moet mij
XCbeperken tot de opmerking datjuist dit, dit stuk officiële geschiedschrijving
XCzo grievend maakt voor allen die dat oude Indië zo lief hebben gehad, dat
XCzij er de hoogste offers voor gebracht hebben. Dat maakt de schrijver niet
XCgoed door wat gevoelig commentaar in het voorwoord. Uit datzelfde
XCvoorwoord blijkt, dat de schrijver door Brugmans en Kwantes uitdrukkelijk
XCgewaarschuwd is, dat hij dit boek niet zo had moeten schrijven. En hij heeft
XChet toch maar gedaan. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat De Jong nergens iets goeds zegt over
XChetgeen de Nederlanders in Indië hebben gepresteerd. Over het door hen
XCdaar gebrachte onderwijs is hij zelfs milder dan men verwacht zou hebben.
XCWat het wel wil zeggen, is dat De Jong hebzucht het thema gemaakt heeft
XCvan de motivaties der Nederlanders in Indië. Hebzucht motiveerde de
XCvroege zeevaarders om hun leven te wagen op verre zeeën (p. 29 [27]); alsof
XCnooit Baudet Het Paradijs op Aarde geschreven had. Hebzucht motiveerde
XCook de dienaren der Compagnie. Op p. 35 [34] citeert hij een zekere
XCHaafner, die in 1776 uitvoerig betoogde, dat Indiëgangers vrijwel uitslui
XCtend dieven zijn. "De verontwaardigde schrijver heeft gegeneraliseerd,
XCmaar het lijkt ons niettemin nuttig, dit citaat voorop te plaatsen", voegt De
XCJong daaraan toe. Natuurlijk is dit nuttig, wanneer men de kwade kanten
XCvan het koloniaal beheer in het licht wil stellen. Maar men moet dan wel
XCeerlijk blijven en niet in een voetnoot (p. 92 [90]) vertellen dat de Javaanse
XCboeren bij verhuur van hun grond aan een naburige suikerfabriek over de
XChuurperiode alleen hun inkomsten uit rijst en niet die uit tweede gewassen
XCvergoed zagen. Hij doet dat natuurlijk niet opzettelijk, maar uit onkunde
XCvan de betekenis en omvang der van 1870 daterende agrarische wetgeving,
XCwier grote verdienste het is geweest, dat zij de boer effectief beschermd
XCheeft tegen depossedering van zijn grond. Zo is het ook weer onkunde, die
XChem op p. 94 [92)) doet opmerken dat de produktiviteit van het door de
XCondernemers geplante suikerriet tussen I 900 en I 940 door plantveredeling
XCmet 7 5% per ha gestegen is, terwijl die van de rijstsawahs (in een wat kortere
XCperiode) maar met 9°10 steeg, zijn betoog vervolgende met: "zo richtte de
XCenergie van het Europees bedrijfsleven zich in de eerste plaats op wat voor
XCEuropa, niet op wat voor Indië wenselijk was." Men kan er alleen maar uit
XCconcluderen, dat het gouvernement niets of te weinig aan die rijst deed. Ik
XCkan hem hier wel uit de droom helpen. Rijstsoorten die een hoger beschot
XCgeven, vragen een kortere halm. Anders gaat de rijst legeren. Die kortere
XChalm heeft twee grote nadelen. Het eerste is, dat er niet genoeg stro op het
XCveld blijft staan voor veevoer, zodat men meer van mechanische tractie
XCgebruik moet maken, die vóór 1940 niet beschikbaar was. Het tweede is,
XCdat door die kortere halm het met het rijstmesje oogsten
, wordt. Daar moet de sikkel in, maar dat betekent een enorme reductie van
XChet aantaloogsters en van de mogelijkheid landloze desa-genoten van een
XCredelijk oogstloon te laten profiteren. Van onkunde getuigt ook zijn bewering op p. 119 [116], dat het Indische
XCGouvernement nooit overgegaan is tot gelijkstelling van Chinezen met
XCEuropeanen voor de wet, omdat het protesten uit de inheemse samenleving
XCvreesde. De ware reden is, dat het Chinese personenrecht het instituut
XCvan bijvrouwen kent en regels geeft voor het erfrecht van de uit die
XCverbintenissen geboren kinderen, welke onverenigbaar zijn met die van het
XCEuropees burgerlijk wetboek. Chinezen, die gelij kstelling wensten, konden
XCzich altijd aan het Europese recht onderwerpen. De jongs gedachtengang is hier typisch die van een politicoloog. Hij is
XChet ook, waar hij uitvoerig stilstaat bij de werving der in Harderwijk
XCopgeleide soldaten voor het Nederlands-Indische leger, maar zwijgt over
XCwat een jaar of zes geleden Van Doorn (ook niet de eerste de beste) ons op
XCeen jaarvergadering van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Landen
XCVolkenkunde wist te vertellen, nl. dat een statistisch onderzoek hem had
XCgeleerd dat in de jaren tussen de beide oorlogen 40% van de in Nederland
XCafstuderende artsen, ingenieurs (de Wageningers inbegrepen) en juristen
XCeen bestemming vond in Indonesië. Toch bepaald geen indicatie voor
XCslecht beheer. Maar wanneer De jong schrijft over de vernieuwing van het
XCstaatsbestel, zoals dat onder de druk der ethische politiek tot stand kwam,
XCschrijft hij over "zedelijke roeping", die term bij herhaling tussen aanha
XClingstekens plaatsend, suggererend dat het allemaal maar huichelarij was.
XCHet verbaast dan ook niet in dat verband niet minder dan zes bladzijden aan
XCde Max Havelaar gewij d te vinden. Bepaald beledigend is hij, wanneer hij het over het zgn. Inlands B.B.
XC(B.B. = binnenlands bestuur) krijgt. Op p. 194 v. [191 v.] citeert hij het uiterst
XCboek The Making oj a bureaucratic Elite. De betreffende passage vindt men op
XCp. 26 van haar boek, wat De jong overigens niet vermeldt. Dat is niet erg.
XCWel erg is, dat men bij terugbladeren in Sutherlands boek bemerkt, dat de
XCbetreffende passage slaat op toestanden "towards the end oj the eighteen
XChundreds" (p. 18) en dat De jong dit ookniet vermeldt. Iets milder is De jongs oordeel over het Europees B.B., maar hij schildert
XChet wel als oerconservatief Zo schrijft hij op p. 368 [358] over de oprichting
XCvan De Stuw: "typerend genoeg was slechts één van die oprichters uit de
XCkringen van het B.B. afkomstig: H. J. van Mook". Zo typerend was het niet.
XCNog afgezien van het feit dat ik wel zeker weet, dat Van der Plas en diens
XCopvolger als gouverneur van Oost-java, Hartevelt, er ook mee geaffilieerd
XCwaren: het B.B. timmerde nooit aan de politieke weg. Het hield zich buiten
XCpartijpolitiek om de zakelijk bepaald niet verwerpelijke reden dat zij, die in
XCeen multi-ethnische samenleving bij herhaling als middelaar tussen partijen
XChet regeringsstandpunt moeten innemen, de politieke nek niet te ver
, moeten uitsteken. Of zij daarom zo conservatief waren? Sommigen
XCnatuurlijk wel, maar het komt mij niet ondienstig voor hier te vermelden
XC(wat zelfs Drooglever niet bleek te weten) dat a.sers onder elkaar over de
XCbij uitstek conservatieve partij "De Vaderlandse Club" nogal eens plachten
XCte spreken als de Vee-Club. Heel wat meer s.s.ters dan De Jong denkt,
XChebben de afwijzing van de petitie Soetardjo betreurd. Er waren er genoeg
XCdie beseften, dat het bestuurssysteem opnieuwaan grondige vernieuwing
XCtoe was. Zo herinner ik mij van eind 1939 of begin 1940 een gesprek met de
XCtoenmalige resident van Banyumas (ik was er residentie-secretaris) waarbij
XCwij het er geheelover eens bleken, dat het stelsel van dubbel-bestuur op
XCJava uit de tijd was en zijn zin verloren had. Ik schaam mij nog altijd niet tot dat B.B. behoord te hebben. Het had een
XCeigen tij dschrift, heel realistisch het Koloniaal Tijdschrift geheten. Het werd
XCin Nederland uitgegeven. Daar zetelde de eindredactie. Op 10 mei 1940,
XCtoen de Duitsers binnenvielen, was te Batavia juist het mei-nummer
XCgearriveerd. In juli verscheen het volgende nummer, in Batavia samenge
XCsteld en gedrukt, en het is door ons aller medewerking blijven uitkomen tot
XCin 1942, als altijd tweemaandelijks. De Jong vermeldt dit niet, evenmin als
XChij vermeldt, dat al spoedig in Indië ook een eigen versie verscheen van het
XCTijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap, op de voet gevolgd door het
XCNatuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië. Hij maakt alleen gewag van
XChet verschijnen van De Fakkel in november 1940, maar verzuimt erbij te
XCzeggen, dat het de pretentie had in de plaats te treden van De Gids en dat het
XCdie pretentie heeft waargemaakt. Of ik hiermee aan het einde ben van mijn kritiek? Bepaald niet. De Jong
XCschrijft over zaken, waarmee hij onvoldoende bekend is. Hij vertelt ons, dat
XCde eerste bewoners van de Archipel afkomstig waren uit de Stille Zuidzee
XCen dat de vruchtbaarheid van Java's bodem te danken is aan verweerde lava
XCin plaats van vulkanische as. Hij overschat de betekenis van de Ratu-Adil
XCgedachte en plaatst haar verkeerd (nl. in het politieke vlak) en hij schreef een
XChoofdstuk over de Japanse cultuur, dat in wezen kant noch wal raakt. Hij
XCdoet mededelingen over verplichte diensten (p. 122 [119]), over lijfstraffen
XC(waar hij een tienjarigejongen als bron hanteert: p. 132-133 [129-130]) en
XCover het rechtswezen, die bepaald commentaar behoeven. Maar ik heb de
XCmij toegemeten plaatsruimte reeds overschreden. Een ding echter is, waar ik
XCnog aandacht voor vragen wil. Het gaat over Van Mook, wiens deelstaten
XCpolitiek mij elders tot ernstige kritiek aanleiding heeft gegeven. Maar Van
XCMook was wel een groot man en ik heb in De Jongs beschrijving van de
XCmeidagen van 1940, zoals die in Indië beleefd werden, het feit gemist dat
XCreeds op de elfde van die maand ons de eerste exemplaren bereikten van een
XCstroom telegrammen, die wel een dag of tien zou aanhouden. Zij waren alle
XCafkomstig van het door Van Mook beheerde departement van economische
XCzaken en betroffen de voedselen deviezenbewaking, de prijsbewaking en
XChet toezicht op de in- en uitvoer en wat niet al. Die telegrammen moeten
, voor een belangrijk deel klaar gelegen hebben. Zij bewezen ons, dat meer
XCdan iemand anders, Van Mook zich op de oorlog had voorbereid. Dit saluut
XCmag hem nietworden onthouden.' De andere oud-bestuursambtenaar, L. G. M. Jaquet, schreef een uitvoerig commentaar in het blad Orion, oriënterend tijdschrift Nederland-Indonesië (I (1986) mei, 54-59), waarin hij de twee kritische adviseurs van De Jong bijviel. , 'Men kan niet anders dan bewondering hebben voor de ongelooflijke
XCwerkkracht waarmee De Jong zijn duizenden bladzijden geschiedschrij
XCving met de regelmaat van de klok presenteert. Een bewondering die des te
XCgroter zal zij n bij diegenen die uit ervaring weten, hoeveel werk er ook aan
XChet schrijven van boeken van veel geringer omvang vast zit. De Jong verdient ook erkentelijkheid voor de schat aan - ten dele nog
XCweinig bekende - gegevens, die hij heeft verzameld en op boeiende wijze
XCheeft beschreven. Waardering voor het werk als geheel sluit uiteraard
XCkritiek op onderdelen en ook fundamentele kritiek niet uit. Die kritiek
XCwerd reeds spoedig na de verschijning gehoord in kringen van hen die de
XCdoor De Jong beschreven periode in Indië hebben meegemaakt. Dit valt
XCgedeeltelijk te verklaren uit het feit dat De Jong als vaderlandse geschied
XCschrijver gebeurtenissen moet behandelen die uitermate gevoelig liggen en
XCnog steeds traumatische gevoelens opwekken. Maar anderzijds vindt de kritiek toch vooral haar oorsprong en
XCrechtvaardiging in een naar mijn mening wat onevenwichtige behandeling
XCvan het onderwerp dat in dit boek centraal staat: de botsing van het
XCIndonesische nationalisme met het koloniale bewind. Dit komt tot uiting
XCin een uiterst gedetailleerde behandeling van organisatie en stellingname
XCvan de nationalistische beweging waartegenover staat een zeer summiere
XCbehandeling van de positieve resultaten van het koloniale bewind. De te
XCdien aanzien bekende en door De Jong ook niet ontkende vooringeno
XCmenheid, die ook uit de selectie van literatuur en bronnenmateriaal blijkt,
XCzal daaraan wel niet vreemd zijn. Waarom worden bijvoorbeeld standaard
XCwerken als Dr. A. D. A. de Kat Angelino, Staatkundig beleid en bestuurszorg in
XCNederlandsch-Indië, of van buitenlandse zijde J. S. Furnivall, Netherlands
XCIndia en Colonial Policy and Practice, niet genoemd? Men kan op deze werken
XCgefundeerde kritiek hebben, doch een historicus dient er niet aan voorbij te
XCgaan. Waarom worden gunstige aspecten van het Nederlandse bewind als
XCbijvoorbeeld gezondheidszorg, landbouwbeleid en voorlichting volksere
XCdietwezen wel genoemd, doch slechts zeer beknopt behandeld? Drs. R. C.
XCKwantes, met Prof. I. J. Brugmans één van de medelezers-critici van het
XCmanuscript, wees er op dat De Jong ruim tien maal zoveel bladzijden aan de
XCnationalistische beweging en haar conflict met het Gouvernement wijdde
XCdan aan welvaartsbevordering in de koloniale periode (NRC 30-10-84). 79
, Ook de povere behandeling (3/4 blz. 176 [173]) van bijdragen van
XCNederlandse geleerden aan de bestudering van taal-, land- en volkenkunde
XCvan Indonesië trekt in dit verband de aandacht. Aan geleerden als Snouck
XCHurgronje, Van Vollenhoven, Kern, Hazeu en Logemann wordt in ander
XCverband (niet in het kader van de Nederlandse bijdragen) enige aandacht
XCbesteed. Geleerden als Boeke (dualistische economie) en Stapel (historicus)
XCworden een enkele maal geciteerd. Berg (taalkundige), Krom (Hindoe
XCJavaanse geschiedenis), Kleijutjes (staatsrecht), Uhlenbeck (taalgeleerde),
XCom slechts een willekeurige greep uit het grote Nederlandse wetenschaps
XCreservoir te doen, komen in het boek geheel niet voor. Dit alles is niet
XCslechts spijtig voor de Nederlandse reputatie; het draagt ook niet bij tot
XCinzicht in wezen en functie van het nationalisme. Het wijst er namelijk op dat De Jong, die het nationalisme in hoofdzaak
XCbeschrijvend en weinig analytisch behandelt, onvoldoende oog heeft voor
XCde betekenis van de door Nederland gecreëerde infrastructuur voor het
XCmoderne nationalisme. Het moderne nationalisme in Nederlands-Indië - en andere Westerse
XCkoloniën - was niet slechts - zoals De Jong uitvoerig en terecht aantoont
XCeen reactie tegen het koloniale gezag, maar tegelijkertijd een produkt van
XCdat zelfde gezag dat de belangrijkste bouwstoffen leverde zonder welke de
XCovergang van een van oudsher bestaand lokaal chauvinisme, dat zich afweer
XCen zelfhandhaving ten doel stelde en waarvan de loyaliteit zich beperkte tot
XCde geboortestreek (pays), naar nationalisme waarvan de loyaliteit zich richt
XCop de natiestaat (patrie) [niet mogelijk was]. In Nederlands-Indië en andere koloniën kwam ten gevolge vooral van
XCWesters onderwijs (waarvan de betekenis voor het nationalisme ook door
XCDe Jong wordt erkend, blz. I 134 [I 10 I]) een nieuwe klasse van Westerse
XCintellectuelen op. Zij verwierf op Westerse universiteiten niet slechts
XCvakkennis, doch werd tevens geconfronteerd met Westerse culturele en
XCpolitieke waarden, waaronder bijvoorbeeld het zelfbeschikkingsrecht, dat
XCmen ook op eigen land wilde zien toegepast. Het Westerse (i.e. het
XCNederlandse) koloniale bestuur had bovendien een centrale administratie
XCgecreëerd en voor bijbehorende communicatiemiddelen gezorgd in een
XCenorm gebied, waarvan de onderdelen tijdens de komst van de Nederlan
XCders wel raciale en culturele verwantschap doch nauwelijks onderlinge
XCcontacten hadden. Door het creëren van een centraal gezag in een gebied dat tevoren met
XCname in de Buitengewesten uit een conglomeraat van onderling geïso
XCleerde samenlevingen bestond, droeg het Westen bij tot verruiming van de
XChorizon van de Westers opgeleide klasse, wier loyaliteit zich van de
XCgeboortestreek naar het door de koloniale mogendheid bestuurde gebied
XCbegon te verleggen; en dat was sedert het begin van deze eeuw geheel
XCNederlands-Indië, Het Westen droeg tevens bij tot het in zuiver fysieke zin
XCinhoud geven aan de nationale staat.
XCOnder invloed van Westerse medische zorg daalde het sterftecijfer, terwijl het geboortencijfer op gelijk niveau bleef. Het gebied van het tegenwoordige Indonesië telde in het begin van de I çde eeuw ± 3 miljoen inwoners, in 1949 80 miljoen. Daarbij dient nog gevoegd de introductie van Westerse techniek en organisatievormen zonder welke een moderne samenleving niet denkbaar is. Veelal zonder vooropgezette bedoeling leverde het koloniale bewind zodoende belangrijke bouwstenen voor de nationalistische beweging die zich volgens de wetten van een Griekse tragedie tegen haar zelf zouden keren en tot haar eliminatie zouden leiden. Deze wezenskenmerken van de nationalistische beweging in de koloniën en de politieke betekenis ervan zijn door het Westen niet tijdig onderkend, althans daaruit zijn onvoldoende beleidsconclusies getrokken. Dat laatste ben ik geheel met De Jong eens. Dit gebrek aan onderkenning van het nationalisme als politieke kracht manifesteerde zich in ons beleid jegens de nationalistische partijen en hun leiders, waarvan de belangrijksten waren: Soekarno, Hatta, Sjahrir. Wij verzuimden in de jaren 1940-1942 de door Soekarno, Hatta en Sjahrir, die het opkomende Japanse imperialisme meer vreesden dan het Nederlandse koloniale bewind, toegestoken hand aan te nemen. Ten aanzien van Soekarno had zich overigens reeds veel eerder, in 1933, een ook door De Jong vermelde (blz. 390/392 [379-381)), mogelijkheid tot toenadering voorgedaan. De wijze waarop wij reageerden is zoals uit het nu volgende kan blijken illustratief voor het gebrek aan politieke fantasie waarmede dergelijke zaken werden behandeld. Toen Soekarno in 1933 voor de tweede maal was gearresteerd en voor mogelijke internering vreesde richtte hij zich in de periode eind augustus - eind september in een viertal brieven tot de procureur-generaal. In deze brieven smeekte hij letterlijk om vrijlating, betuigde zijn berouw voor hetgeen hij had misdreven, vroeg om doorzending van een brief aan zijn partij waarin hij bekend maakte uit de partij te treden, verklaarde zich bereid zich voortaan van politieke aktie te onthouden en verzocht de regering om hem in staat te stellen als architect in de samenleving terug te keren terwijl hij desgewenst met de regering wilde samenwerken.
XCHoe reageerde de Indische regering nu op deze smeekbeden? Zij ging daarop niet in, doch interneerde Soekarno op Flores. De Jong merkt terecht op, dat de bekendmaking (van de internering) het effect had van een rehabilitatie na een tevoren zwaar beschadigde reputatie.
XCGouverneur-Generaal De Jonge had terzake het afwijzend advies van de Raad van Indië gevolgd. Dit berustte op twee gronden: er was het gevaar dat Soekarno toch de verleiding niet zou kunnen weerstaan om de massa's toe te spreken en een nog groter gevaar zou zijn dat Soekarno na vrijlating in geldnood zou komen en dan als enige mogelijkheid in de journalistiek zou gaan (zie drs. R C. Kwantes, De ontwikkeling van de nationalistische beweging in Nederlandsch-Indië, deel IV blz. 44-46). Dit laatste door financiële factoren veroorzaakte risico wordt door De Jong in de weergave van het advies van
, de Raad van Indië niet genoemd. Toch wijst de doorslaggevende betekenis
XCdie de Raad van Indië hieraan heeft gehecht naar mijn mening op een
XCgebrek aan politieke fantasie. Wat toch was eenvoudiger geweest dan ir.
XCSoekarno een gouvernementsbaan aan te bieden, al of niet voorafgegaan
XCdoor een studiereis naar Nederland? In reeds vermelde pogingen in de
XCperiode 1940-1942 om in verband met het dreigende fascistische gevaar
XCtoenadering tot het gouvernement te zoeken ging Soekarno kort voor de
XCJapanse bezetting verder dan Hatta en Sjahrir. De Jong maakt - helaas
XCzonder duidelijke bronvermelding - melding van een emotioneel telegram
XCdat Soekarno in februari 1942 aan Van Starkenborgh zond. Hierin drong hij
XCer op aan, om met een oorlogsbodem naar Australië te worden getranspor
XCteerd (blz. 983 [956]). Dit lijkt overigens overeen te stemmen met een door
XCmij in Aflossing van de wacht gepubliceerde en door De Jong geciteerde
XCmondelinge mededeling van Soekarno aan mijn oud-collega Oldenburger,
XCdat hij op het punt stond naar Australië te worden afgevoerd. Pogingen van
XCsommige adviseurs van de Gouverneur-Generaal om Hatta na zijn
XCtoenaderingspogingen van Banda naar Java te halen, hem daar de vrijheid te
XCgeven en te trachten van zijn steun te profiteren werden door Van
XCStarkenborgh blijkens zijn door De Jong gepubliceerde (blz. 982 [955])
XCverklaringen aan de Enquêtecommissie, afgewezen. Dit vooralomdat
XCsamenwerking met Hatta door deze en naar hij vreesde door verschillende
XCandere groepen als een zwaktebod zou kunnen worden beschouwd. Ten
XCaanzien van Soekarno's wens om naar Australië te worden afgevoerd
XCreageerde de Gouverneur-Generaal nog veel stelliger: "Ik wilde hem laten
XCzitten", verklaarde hij voor de Enquêtecommissie (De Jong blz. 984 [956]).
XCIk heb op dit aspect van het beleid van de Indische regering zowel in mijn
XCAflossing van de Wacht als in mijn Minister Stikker en de souvereiniteitsoverdracht
XCaan Indonesië kritiek geleverd. Ik zal in het bestek van deze bespreking niet in
XCherhaling treden. Uit mijn kritiek mag echter niet worden afgeleid dat ik
XCvan mening zou zijn dat de houding die de regeringjegens het nationalisme
XCen zijn leiders diende aan te nemen een eenvoudige zaak was en dat slechts
XCpolitieke verblindheid oorzaak van een verkeerd beleid was. De regering werd namelijk geconfronteerd met het zich voor de oorlog
XCreeds aankondigende en tijdens en na de oorlog zich in volle omvang
XCmanifesterende probleem van een nationale revolutie gericht op onafhan
XCkelijkheid, die gepaard ging met een sociale revolutie gericht op nieuw en
XCmoderner leiderschap. Dit laatste betekende vervanging van adathoofden
XCdoor Westers gevormde intellectuelen en half-intellectuelen. Maar dit
XCtastte het Nederlandse dualistische bestuurssysteem dat steunde op de
XCoorspronkelijke machthebbers, de adathoofden, tot in de wortel aan. Het
XCwas niet slechts het Nederlandse maar - vooral in de Buitengewesten - in
XCbepaald niet mindere mate het inheemse bestuur, dat de Westers opgeleide
XCintellectuelen als storende en ondermijnende elementen ervoer. De
XCregering moest dit aspect in haar beleid verdisconteren. Van Starkenborgh,
, die persoonlijk voor de voorzienbare toekomst niet geloofde in een
XC"Indonesisch Indonesië", maar in een pluriform Indië gebaseerd op de
XCverscheidenheid der bewoners: Indonesiërs, Europeanen, Chinezen en
XCArabieren, hield bovendien voortdurend rekening met de inzichten van de
XCuiteindelijke verantwoordelijke, behoudende Nederlandse regering
XCgesteund door een grote meerderheid in het parlement. "Het gebeuren met de toezeggingen die Van Limburg Stirum eind 1918
XChad laten doen stond hem", aldus De Jong op blz. 40 5 [393], "als
XCwaarschuwend voorbeeld voor ogen: zij hadden hoge verwachtingen
XCgewekt, die, toen zij gelogenstraft waren, twijfel hadden gewekt aan
XCNederlands integriteit." Dat Van Starkenborgh overigens niet kritiekloos
XCtegenover vaak ondeskundige Nederlandse inmenging stond blijkt uit een
XConder zijn verantwoordelijkheid ingediende, door zijn kabinet opgestelde
XCnota van 5 juli 1941 waarin wordt gesteld: "Een onttrekking van Indische
XCzaken aan de zeggenschap van het Nederlandse parlement moet dan ook
XCworden beschouwd als één der eerste vereischten van een nieuwe structuur
XCvan het Koninkrij k." (I) Dat Van Starkenborgh - zij het op termijn - de tijdelijkheid van het
XCN ederlands regime besefte wordt ook erkend door De Jong (blz. 405
XC[393]), die aan persoonlijkheid en beleid van Van Starkenborgh evenwich
XCtige beschouwingen wijdt. De voor zover valt na te gaan wel juiste
XCgegevens betreffende veelvuldige anti-Nederlandse uitingen van de
XCinheemse bevolking kort vóór en tijdens de Japanse inval selecteert De
XCJong wel wat eenzijdig. Talrijke andere uitingen komen nauwelijks ter
XCsprake. Hij concludeert dat de door vele Nederlanders veronderstelde
XCloyaliteit van het overgrote merendeel van de Indonesische bevolking een
XChersenschim was. Hij vraagt zich daarbij niet af hoe het dan mogelijk was,
XCdat het Nederlands bestuur in dejaren 1940 en 1941 in Nederlands-Indië
XCeen ordelijke toestand wist te handhaven, zonder dat daarvoor de
XCbescheiden - machtsmiddelen behoefden te worden ingezet. En dat was in
XCde jaren dat het moederland was bezet, de overwinningen van de
XCAsmogendheden in Europa angstwekkende vormen begonnen aan te
XCnemen en de Japanse dreiging in de Pacific steeds toenam. Wees dit nu op een veel grotere mate van sympathie jegens het
XCNederlandse gezag dan De Jong veronderstelt? Ik meen, dat men het
XCprobleem stellig vertroebelt indien men de begrippen loyaliteit en
XCde-loyaliteit in termen van sympathie en antipathie behandelt. Loyaliteit
XCwerd betoond aan degene die de macht had en waarvan bovendien de
XCdeskundigheid en integriteit niet in twijfel werden getrokken. Het
XCbelangrijkste was niet om geliefd te zijn, maar om gerespecteerd te worden.
XCDeze houding correspondeerde met de op Java - en in iets mindere mate
XCook daarbuiten bestaande - loyaliteitstrias ratu, guru, ibu - vorst, leraar,
XCmoeder. Nederland werd tot het van zijn voetstuk viel, al of niet met
XCvreugde, gezien als de werkelijke machthebber (ratufvorst), terwijl vriend
, en vijand onmiskenbaar hoog opzagen tegen onze bekwaamheid (wij
XCwerden als guru/leraar erkend). Deze beide elementen vielen met één klap
XCbij de Japanse bezetting weg, met alle gevolgen van dien voor de loyaliteit
XCaan ons gezag. De mij voor deze bespreking toegemeten plaatsruimte maakt
XChet niet mogelijk om ook maar een globale indruk te geven van het
XCoverdadige en zeer interessante materiaal dat in De Jongs elfde deel is
XCverwerkt. Ik zal mij beperken tot een aantal korte opmerkingen over enkele
XCdoor De Jong behandelde onderwerpen waarbij ik destijds persoonlijk was
XCbetrokken. In de eerste plaats enkele gebeurtenissen in de Nederlands-Japanse
XCbetrekkingen in het laatste jaar voor de Japanse invasie. In het najaar van
XC1940 vingen de niet alleen voor Nederlands-Indië, maar voor geheel Oost
XCen Zuidoost-Azië zo belangrijke handelsbesprekingen tussen Japan en
XCNederlands-Indië aan. Belangrijk omdat de Indische grondstoffen - met
XCname olie - voor het aan grondstoffen arme Japan van vitaal belang waren.
XCHet politieke aspect van deze formeel economische onderhandelingen is
XCdoor De Jong terecht benadrukt. Een voordeel voor N ederland tij dens deze
XCte Batavia aanvankelijk met minister Kobayashi en later met oud-minister
XCY oshizawa gevoerde besprekingen was dat wij er in geslaagd waren de
XCgeheime code van de Japanse buitenlandse dienst te breken. Bij de dienst der Oost-Aziatische Zaken waar ik toen werkzaam was en
XCuiteraard ook bij de Nederlandse delegatie hadden we iedere morgen de
XCgedecodeerde telegramwisseling tussen de Japanse delegatie en Tokyo op
XCtafel. Wij wisten dus precies wat de Japanners in hun schild voerden.
XCBovendien konden we door het bezit van de Japanse Buitenlandse
XCZaken-code, deze met de Japanse militaire code, met de Britten die
XCdaarover beschikten, uitwisselen. De Jong onderschat het belang van deze
XCzogenaamde intercepten (door ons sibillynen genoemd) (blz. 5 15[500]). Deze handelsbesprekingen waren zo belangrijk dat men zich kan
XCafvragen of er een rechtstreeks verband was tussen de definitieve misluk
XCking van deze besprekingen op 17 juni 194 I en de Japanse imperiale
XCconferentie van 2 juli daaropvolgend waar onrustbarende militaire maatre
XCgelen werden genomen. Tussen één en twee miljoen Japanners werden in
XCactieve dienst geroepen, Japanse koopvaardijschepen werden plotseling uit
XCde Atlantische oceaan teruggeroepen en reisbeperkingen en censuur
XCwerden ingesteld. Het afbreken van de onderhandelingen in Batavia had
XCdan wel niet - zoals door de Indische regering werd gevreesd - aanstonds
XCtot oorlog geleid, maar de Japanse oorlogs-voorbereidingen werden wel sterk
XCgeïntensiveerd. (vgl. Memoires Cordell Hull, blz. 1012/10 I 3) Eveneens kan men zich afvragen of de door Engeland en de Verenigde
XCStaten op 26 juli 1941 afgekondigde en door Nederland op 28 juli 1941
XCgevolgde embargomaatregelen waardoor het handelsverkeer met Japan
XCwerd bevroren het uitbreken van de Pacific-oorlog niet heeft versneld. Het
XCafgekondigde embargo zette namelijk Japan dat slechts voor enkele
, maanden olievoorraden had het mes op de keel. De Jong merkt dan ook op
XC(blz. 709 [687]) dat Japan sindsdien haast had met zijn oorlogsvoorberei
XCdingen. Wilde het niet in onoverkomelijke moeilijkheden geraken dan
XCdiende het de Indische aardoliebronnen spoedig te veroveren. Indien het juist is dat deze embargomaatregelen het uitbreken van de
XCoorlog hebben versneld, dan hebben zij vooral voor Nederlands-Indië een
XCongunstig effect gehad. De geallieerde oorlogsvoorbereidingen in de
XCPacific begonnen namelijk eind 194 I bij het uitbreken van de oorlog met
XCJapan nog maar net op gang te komen; in het voorjaar 1942 zouden zij veel
XCverder gevorderd zijn. De geallieerde opperbevelhebber Wavell merkte
XCdan ook kort voor de capitulatie van Nederlands-Indië op "that the race was
XClost by a month JJ. De iets voorzichtiger Amerikaanse generaal Brereton
XCschreef in zijn dagboek: "Had the time element been advanced ten weeks I believe
XCthat with the heavy bombers and fighters in Australia and java, plus those actually en
XCroute, we would have had sufficiently air power to withstand the japanese invasion of
XCthe Netherlands Indies. JJ (De Jong I 124/1 125 [1092-1093]) De Jong stelt in
XCverband met de kritieke situatie ontstaan na afkondiging van de Ameri
XCkaans/Brits/Nederlandse embargomaatregelen de vraag: hoe zou Japan
XCreageren? Zou Japan een regeling met de v.s. nastreven, dan wel het op
XCoorlog laten aankomen (blz. 703 [68 I])? Nu werden de risico's van een oorlog met de v.s. in Tokyo onderkend.
XCZo enigszins mogelijk wilde men een oorlog met de v.s. voorkomen. De
XCvraag was: op welke voorwaarden? De Jong meldt dat de toenmalige
XCJapanse minister-president Konoye begreep dat op basis van de in dit
XCopzicht in verantwoordelijke Japanse kringen heersende gedachte geen
XCovereenstemming met Washington mogelijk zou zijn. "Zijn plan was"
XCaldus De Jong - "persoonlijk met President Roosevelt de geschilpunten te
XCgaan bespreken, dan een veel gematigder accoord te sluiten en dat
XConmiddellijk door de keizer te laten bekrachtigen." Konoye zou hiermee
XCdus zijn eigen machtige militairen trotseren. "Dit avontuurlijke project
XCkwam door begrijpelijke aarzelingen van Washington niet van de grond
XCKonoye trad af." (De Jong blz. 703 [682]) Dat is me nog al wat. Gesuggereerd wordt dat een topontmoeting
XCKonoye-Roosevelt die wellicht de Pacific-oorlog had kunnen voorkomen,
XCdoor - zij het begrij pelijke - Amerikaanse aarzelingen geen doorgang vond.
XCEen kans op vermijding van oorlog was dus gemist. En dat alles meldt De
XCJong zonder bronvermelding of adstructie! Het is dus onduidelijk op welke
XCgegevens hij zijn mededelingen baseert. Indien men hierover de officiële
XCAmerikaanse bronnen, namelijk de Foreign Relations United States (F.R.U.S.)
XCjapan 1931-1941, volume II blz. 571-665 en de memoires van de
XCtoenmalige Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Cordell Hull
XC(blz. 1019-1037), raadpleegt, dan blijkt dat Konoye op 28 augustus 1941
XCeen brief tot Roosevelt richtte. Deze was in vage algemene termen gesteld,
XCvele slagen werden om de arm gehouden.
, verzoek om nadere toelichting (een vanzelfsprekende procedure bij
XCvoorbereiding van topontmoetingen) volgde op 6 september een diploma
XCtieke nota (tekst F.R.U.S. II blz. 608/609) waarin nog verschillende stappen
XCterug werden gedaan. Japans-Amerikaanse overeenstemming op deze basis zou hebben bete
XCkend, dat de v.s. met opoffering van de bondgenoten Japan de vrije hand in
XCAzië zou hebben gelaten. (Ik verwijs in dit verband naar mijn Aflossing van de
XCwacht, blz. 122-124.) Opmerkingen van een dergelijke importantie als De Jongs in het
XCvoorafgaande gereleveerde, vereisen expliciete bronvermelding en verge
XClijking met de door mij genoemde officiële Amerikaanse bronnen waarin
XCde letterlijke teksten van de Japans-Amerikaanse notawisselingen en een
XCoverzicht van de talrijke gevoerde besprekingen zijn opgenomen. Het valt
XCtrouwens op, dat uit het notenapparaat van De Jongs wetenschappelijke
XCuitgave nergens blijkt, dat bijvoorbeeld bij de beschrijving van de
XContwikkelingen in de laatste maanden van 194 I van de ook voor
XCNederland en Indië zo uitermate belangrijke Japans-Amerikaanse bespre
XCkingen (De Jong 700-733 [679-7 I I]) hij de officiële Amerikaanse
XCbronnen heeft geraadpleegd. Tenslotte nog een enkele opmerking over de
XCdoor De Jong in zijn belangwekkende slothoofdstukken beschreven
XCbetrekkingen Londen-Batavia in de laatste fase voor de capitulatie van
XCNederlands-Indië. De instructies van minister-president tevens minister
XCvan koloniën ad interim Gerbrandy in de periode onmiddellijk vooraf
XCgaand aan de capitulatie kwamen er in het kort op neer dat de Gouverneur
XCGeneraal en het gezagsapparaat na de capitulatie in Indië moesten blijven en
XChun functies onder het bezettingsregime moesten voortzetten, dat er geen
XCsprake mocht zijn van algemene capitulatie van het K.N.l.L., in verband
XCwaarmee de G.G. zijn oppercommando aan de legercommandant diende
XCover te dragen - hetgeen op 4 maart enkele dagen voor de capitulatie aan
XCeen daarop geheelonvoorbereide Generaal Ter Poorten geschiedde, en dat
XCafzonderlijke legereenheden tot het uiterste moesten doorvechten (guer
XCrilla). Dit alles om "op de meest treffende en klemmende wijze tot uiting te
XCbrengen dat de Indische regering zich beschouwt als integrerend deel van
XCde Indische gemeenschap, welke zelve een gelijkwaardig en onlosmakelijk
XCdeel van de Nederlandse staat is" (telegrammen van Gerbrandy aan Van
XCStarkenborgh van 20 en 2 I februari 1942). De G.G. verklaarde zich accoord met het in functie blijven van G.G. en
XCgezagsapparaat, met de overdracht van het oppercommando en het voeren
XCvan guerrilla. Hij wees er echter op dat voortzetting van functies moeilijker
XCkon worden naarmate die functies hoger en algemener waren en dat dit
XCvoor de G.G. als verpersoonlijking van het Nederlandse gezag praktisch en
XCtheoretisch ondenkbaar zou zijn. Ten aanzien van de door Gerbrandy
XCgewenste guerrilla merkt hij op dat het welslagen afhankelijk zou zijn van
XCvele onvoorziene factoren waaronder de houding van de bevolking. In
, verband met de overdracht van het oppercommando vestigde hij er
XCGerbrandy's aandacht op dat de vijand dit waarschijnlijk als een schijnbe
XCweging zou beschouwen. Denkbaar zou zijn - aldus Van Starkenborgh - dat de eis tot beëindiging
XCvan de strijd voor geheel Indië gehandhaafd zou worden "onder bedreiging
XCvan een volstrekt nutteloos bloedbad of vernietiging van een volkrijke stad
XCals Bandoeng" (telegrammen van Van Starkenborgh aan Gerbrandy van 25
XCfebruari en I maart 1942). De koningin wilde in tegenstelling tot
XCGerbrandyen een meerderheid van het Nederlandse kabinet dat Van
XCStarkenborgh in wie zij een voortreffelijk adviseur zag naar Londen zou
XCkomen. Op een door Gerbrandy eind februari gestelde telegrafische vraag of hij
XCuit Van Starkenborghs antwoorden op diens instructies mocht opmaken dat
XCVan Starkenborgh een koninklijke opdracht om hem ter beschikking van
XCHare Majesteit te stellen en naar Londen te komen ontraadt, antwoordde de
XCG.G. niet. Deze vraag werd in een telegram van Gerbrandy van 6 maart gewijzigd
XCin een suggestie om over te komen. Dit telegram heeft Van Starkenborgh
XCniet meer bereikt. Hij zou er - naar De Jong stelt - niet op in gegaan zijn.
XCOok een voorstel van Van Mook dat hij zou blijven en Van Starkenborgh
XCvertrekken wees hij af. De instructies van Gerbrandy gingen kennelijk uit
XCvan de verwachting, dat de G.G. en zijn gezagsapparaat conform de regels van
XChet volkenrecht onder Japanse bezetting hun taak zouden kunnen voortzet
XCten. Dit achtte de Nederlandse regering gewenst ter bevestiging van Indië's
XCtoekomst als integraal deel van het koninkrijk. Tevens werd echter opdracht
XCtot guerrilla en subversieve actie gegeven, hetgeen impliceerde dat er geen
XCsprake van een algehele capitulatie van het K.N.I.L. mocht zijn. De vraag dient
XCdan wel gesteld te worden of beide doeleinden, voortzetting van het
XCbestuur en het voeren van guerrilla, verenigbaar waren. En voorts ofhet van
XCrealiteitszin getuigde te verwachten dat Japan een voortzetting van het
XCNederlandse bestuur onder de bezetting zou tolereren. Bovendien kan men zich met De Jong (blz. I 132 [I 100]) afvragen ofhet
XCblijven van de G.G. in deze vernederende omstandigheden op de inheemse
XCbevolking wel het gewenste effect heeft gehad. Had zij niet veeleer verwacht dat de G.G. zich aan deze vernedering zou
XConttrekken om later als overwinnaar terug te keren? Een weg die ook de
XCkoningin had bewandeld. Hoe het ook zij, dit in opdracht en onder
XCverantwoordelijkheid van de Nederlandse regering tot het uiterste doorge
XCzette beleid heeft zeer veel slachtoffers geëist. De Jong schrijft er indringend
XCen goed gedocumenteerd over. Niettemin zijn de orders om op de post te
XCblijven op een enkele uitzondering na, stipt, vrijwel zonder protesten en
XCmet veel opofferingsbereidheid uitgevoerd. Dit was overigens ook in de
XCmoeilijke jaren het geval. "De Nederlanders in Indië behoeven", schrijft De
XCJong op blz. I 126 [I 09 3], "niet met schaamte terug te zien op wat zij ter
, wille van het koninkrijk en het verslaan van Japan, Duitsland en Italië
XChebben gepresteerd." Integendeel, zou ik willen zeggen. Beantwoording van de vraag of de opeenvolgende regeringen van het
XCkoninkrijk de grote offers in het belang van het koninkrijk gebracht door
XClandgenoten in een "integraal deel" daarvan, ook naar waarde hebben
XCgeschat, valt buiten het bestek van deze bespreking.
XCr. De nota is opgenomen in de bronnenpublikatie van dr. S. L. van der Wal,
XCDe Volksraad en de staatkundige ontwikkeling van Nederlands-Indië. Tweede
XCVan studentenzijde verscheen er in het Amsterdamse historische tijdschrift Skript (7 (1985) maart, 51-6 I) een oordeel van Herman Abels. Hij eindigde aldus: , 'Een positief oordeel is zeker mogelijk. Het is een goed leesbaar verhaal
XCgeworden. De Jong is er ook in geslaagd bij de lezer het nodige begrip op te
XCwekken voor de situatie in r 942: het begin van het einde. Dat is ook de
XCgrote waarde van het werk. Het voorwoord bevat de kritiek van Brugmans
XCen Kwantes op De Jongs werkwijze. Zij storen zich aan het negatieve beeld
XCvan het kolonialisme dat De Jong oproept "terwijl daartegenover gunstige
XCresultaten van de door de overheid en het bedrijfsleven (mede ten gunste
XCvan de autochtone bevolking) ontplooide activiteiten slechts summier
XCaandacht krijgen" (XIV [XIV]). Dat is wel belangrijke kritiek maar geen
XCsteekhoudende. Belangrijk omdat het is verwoord door twee vooraan
XCstaande Indonesië-deskundigen en, naar aan te nemen is, omdat het wordt
XCgedragen door een groot deel van De Jongs lezerspubliek. Niet steekhou
XCdend omdat het voorbijgaat aan het wezenlijke van de Nederlandse
XCaanwezigheid, de ontwrichting van de economie en daardoor van de
XCsamenleving. Het zijn de echo's van de "Indië verloren, rampspoed
XCgeboren" -ideologie, stuiptrekkingen van een nationaal trauma. Het verlies
XCvan de meest winstgevende kolonie ter wereld is blijkbaar nog steeds niet
XCpsychologisch verwerkt. Natuurlijk zijn er grote dingen verricht. Natuurlijk
XCheeft ook de autochtone bevolking kunnen meeprofiteren van de over
XCheidspolitiek. Maar is dat iets bijzonders? Is het een prestatie dat zo'n 95%
XCvan de bevolking enigermate meeprofiteert van een overheidspolitiek die
XChet in laatste instantie zelf heeft gefinancierd> De Jong heeft de poverheid
XCvan deze kritiek doorzien en deze beleefd maar beslist naast zich
XCneergelegd. Dat is op zichzelf ook geen bijzondere verdienste anno 1984.
XCHet is het onontkoombare gevolg van een onbevangen kijk op de
XCgeschiedenis. De Jongs verdienste is misschien deze, dat hij het heeft
XCaangedurfd zo'n onbevangen kijk op het kolonialisme vol te houden. Het is
XCzonder twijfel een stap vooruit dat de Staat der Nederlanden, bij monde van
, zijn geschiedschrijver, officieel afstand neemt van zijn koloniale verleden. Nu het negatieve oordeel dat evenzeer mogelijk is. De beschrijving van
XCde prekoloniale maatschappij en de economische structuur van de koloniale
XCsamenleving zijn zwaar onderbelicht. Het is het resultaat van een "grote
XChalen, snel thuis"-aanpak die onvoldoende recht doet aan het historisch
XCbelang van het eigene van de Javaanse en Indonesische maatschappij. De
XCJong zal het wel niet zo bedoeld hebben, maar zijn beschrijving laat toe dat
XCer laatdunkend, bagatelliserend en ook kleinerend aan dat belang wordt
XCvoorbijgegaan. Het argument dat het slechts een uitgebreide inleiding is op
XCde centrale doelstelling van het werk snijdt geen hout. Zo'n argument mag
XCniet van waarde zijn in een werkmet de status als het onderhavige. Het is per
XCslot van rekening een vorm van officiële geschiedschrijving en heeft
XCbovendien de pretentie een standaardwerk, hét standaardwerk te zijn. Dan
XCbehoort ook een uitgebreide inleiding historisch evenwichtig te zijn. Het is
XCmogelijk dat De Jong, nu eenmaal geen Indonesië-specialist, de nodige
XCkennis niet voorhanden had. In dat geval was het verstandiger geweest de
XCeerste hoofdstukken, met uitzondering van het eerste dat de capitulatie
XCbehandelt, te laten schrijven door een dekundige.'
XCOpvallende kritiek kwam er van de kant van P. W. Klein op de zienswijze van De Jong op Japan. Inhoudelijk sloot zij aan bij zijn discussie-bijdragen in de begeleidingscommissie, maar nu maakte hij deze openbaar. In nec-Handelsolad (3 loktober 1984) schreef hij een artikelonder de kop: 'De Jongs visie op Japan berust opvooroordelen'. , 'Voorzover men zich hier te lande al een voorstelling maakt van Japan en
XCzijn samenleving lijkt deze niet louter te berusten op berichten aangaande
XCde actualiteit van het heden. Ook het verleden telt mee, hoewel moeilijk te
XCzeggen is in hoeverre dit nu het geval is. De collectieve herinnering wordt
XCin dit verband waarschijnlijk nog steeds beheerst door het vijandbeeld uit
XCde tij d van de Tweede Wereldoorlog. Bij de vormgeving van dit beeld waren de ervaringen van de Nederlan
XCders die in Indië de Japanse gevangenschap te verduren kregen doorslagge
XCvend. Het was geen geschikte voedingsbodem voor een beredeneerde,
XCdoordachte en evenwichtige meningsvorming. Als slachtoffers van de
XCJapanse zegetocht werden zij immers geschokt tot in de kern van hun
XCbestaan. Zij, die zich feitelijk konden gedragen als de superieure heersers over
XCIndonesische volkeren zagen zich plotsklaps van de troon gestoten. Dat
XCgebeurde nota bene door toedoen van een ander Aziatisch volk waarvan zij
XCtot nu toe niet veel weet hadden gehad. Zoals ook dr. L. de Jong in zijn
XChistorische schets van Japan in het gisteren verschenen deel I IA van Het
, Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog zoekt naar overeenkom
XCsten tussen dit land en de Indische archipel, zal menigeen destijds de
XCJapanners voor een ander soort Indonesiërs hebben versleten. Dat was een vergissing. Bijeengedreven in kampen werd men plotseling
XCgeconfronteerd met de normen en gedragsregels van een vreemde cultuur
XCwaaraan men zich maar te onderwerpen had. Zoiets kon niet anders worden
XCervaren dan als onderwerping aan grillige wreedheid en diepste vernede
XCring. Geen normaal mens die je deze verschrikking zou aandoen: barbaren
XCwaren het, onmenselijke wreedaards! Het was een imago dat des te gemakkelijker ontstond waar de Westerse
XCkritiekloze bewondering van de snelle modernisering van Japan in het
XClaatste kwart van de negentiende eeuw blijkens recent onderzoek al
XComstreeks 1900 plaats begon te maken voor irritatie, angstgevoelens en
XCnaijver. De agressieve wandaden van Japan tegen China tijdens de jaren
XCdertig en het betrekkelijke economische succes van het land gedurende de
XCtoenmalige werelddepressie droegen daartoe bij. Welk een kans voor de
XCgeschiedschrijver van Nederland in de Tweede Wereldoorlog om dit beeld
XCvan zijn irrationele eenzijdigheid te ontdoen. De Jong heeft deze kans niet benut. Hoewel hij heeft geluisterd naar het
XCadvies van gezaghebbende Nederlandse Japanologen - niet-historici - sluit
XCzijn beschouwing namelijk toch aan op het bestaande stereotype van de
XCJapanner als onbetrouwbare, agressieve en wrede Oosterling: de Japanner
XCheet "volstrekt onberekenbaar". Bij het uitleven van zijn driften slaat "van
XCde ene seconde op de andere" zijn zachtheid om in wreedheid. "Niemand
XCwist ooit welke van die gedragswijzen tot uiting zou komen de
XCniet-Japanner wist het niet van de Japanners en alle strikte gedragsregels ten
XCspijt wist de ene Japanner het niet met zekerheid van de ander." Het is één voorbeeld uit vele van De Jongs bewoordingen en opinies die
XCvoedsel geven aan het heersende vooroordeel. Het is niet een taak die ik
XCpersoonlijk van de geschiedwetenschap verwacht. Liever is mij de poging
XCtot genuanceerde, evenwichtiger beeldvorming, maar die moest in dit
XCgevalgegeven De Jongs opzet - wel achterwege blijven. Men zou zich hebben kunnen voorstellen dat hij zijn beschouwing van
XCJapan zou hebben beperkt. Zijn opgave is immers een geschiedenis te
XCschrijven van Nederland in de Tweede Wereldoorlog en in dat verband zou
XChij zinvol hebben kunnen volstaan met het analyseren van het vooroor
XClogse buitenlandse beleid van Japan - zeg tijdens het interbellum. Maar De
XCJong haalt héél breed uit door liefst enkele millennia Japanse geschiedenis
XCaan de orde te stellen. Waarom? De lezer mag het raden. Geen enkele andere samenleving wordt in zijn werk zo breedvoerig
XChetgeen iets anders is dan grondig - uit de doeken gedaan. Meent De Jong
XCwellicht dat het zij niezer juist in dit geval schort aan kennis? Maar zou die
XClezer nu werkelijk zo veel meer weet hebben van de historie van Rusland,
XCDuitsland, de Verenigde Staten en zelfs Nederland?
, digd historicus als De Jong kan toch niet pretenderen als niet-specialist
XCbinnen welgeteld 47 bladzijden een adequaat beeld te geven van heel de
XCJapanse geschiedenis... De geïnteresseerde lezer kan wat dat betreft
XCtrouwens beter terecht bij het eerste het beste handboek ter zake want de
XCkennis door De Jong verschaft blijft daarbij ten achter. Waarom dus zo
XCbreedvoerig uitgehaald? Uit heel De Jongs aanpak blijkt dat het hem minder gaat om het
XCverschaffen van kennis dan wel om zijn lezer te doordringen van zijn visie
XCop het Japanse volk en de rol die Japan tijdens de oorlog heeft gespeeld. Dat
XCis natuurlijk niet alleen zijn goed recht maar ook zijn taak. Maar wat als die
XCvisie niet alleen eenzijdig is maar ook nog eens wordt gepresenteerd op
XCgrond van onvolledig onderzoek waarin wordt voorbijgegaan aan de ge
XCgevens die daartegen zouden kunnen pleiten? Uit De Jongs bronvermeldingen blijkt dat hij zich nog al eens verlaat op
XCwerk dat in opdracht van de Amerikaanse regering tijdens de oorlog zelf of
XCde daaropvolgende bezetting van Japan tot stand is gekomen. Veel daarvan
XCis verouderd. Het is bovendien naïef daaraan kritiekloos geloof te
XCschenken, maar uit niets blijkt dat De Jong zich van de desbetreffende
XCpro blematiek rekenschap heeft gegeven. Ook het door hem gebezigde materiaal van Nederlandse oorsprong is
XCniet vrij van parti-pris, al haalt hij op een gegeven moment zelfs Jan Pietersz.
XCCoen aan als getuige voor een bepaalde Japanse mentaliteit. Blijkbaar realiseert hij zich niet dat Coen zich ook heel anders over de
XCJapanners heeft uitgelaten. Intussen blijkt uit zijn bronvermeldingen niet
XCdat hij kennis heeft genomen van het werk van moderne Japankenners als
XCJohn Whitney Hall, Jean-Pierre Lehmann, Marius Jansen, Arthur Craig,
XCThomas C. Smith, W. G. Beasley, Ian Nish, R. P. Dore - om slechts enkelen
XCte noemen. H~ lijkt niet verder gekomen dan het werk van Richard Storry
XCuit 1962 waarvan hij de herdruk uit 1983 aanhaalt. Wie zo selecterend werkt moet wel terechtkomen bij het lange tijd
XCmaatgevende oordeel dat E. Herbert Norman in 1940 over de moderne
XCJapanse samenleving velde, al noemt De Jong diens naam niet. Ontdaan
XCvan alle franje komt dit oordeel er op neer dat het moderne Japan uit
XCNormans dagen nog geheel werd geconditioneerd door zijn feodaal
XCverleden. Het is een kijk waarop inmiddels vernietigende kritiek is
XClosgelaten en die - niet toevallig - alleen nog bijval krijgt uit de hoek van
XCMarxisten en neo-Marxisten. Toch lijkt heel De Jongs schets van "Nippon"
XC- het woord werkt meer vervreemdend dan het gewone Japan - deze
XCsimplificerende stelling te willen bevestigen. De vraag of Japans agressie uit de jaren dertig misschien niet ook te zien
XCis als een t~del~ke ontsporing wordt niet gesteld, laat staan al dan niet
XCbevestigend beantwoord. Maar zodoende blijven aspecten en feiten buiten
XCbeschouwing die toch heel wezenlijk zijn voor een goed begrip van deze
XCWaarom bijvoorbeeld gezwegen over het Japanse pogen zich in de jaren twintig aan te sluiten bij een vreedzame internationale rechtsorde? Waarom voorbijgegaan aan het streven uit dezelfde periode de Japanse parlementaire demoeratie daadwerkelij k inhoud te geven?
XCWaarom onbesproken laten het principiële Japanse pleidooi voor rassengelijkheid tijdens de vredesonderhandelingen te Versailles dat zo bruusk door het Westen werd gefrustreerd? En meent De Jong nu werkelij k de Japanse agressie tegen China alleen te kunnen toeschrijven aan door het verleden geïnspireerde extremistische machtsdrang en dwaas hyperchauvinisme? Dat zou een miskenning inhouden van de precaire positie van Japan in de internationale machtsverhoudingen.
XCToch lijkt De Jong in dit verband nauwelijks betekenis te hechten aan bijvoorbeeld de manifest destiny der Verenigde Staten die deze mogendheid westwaarts over de Stille Oceaan naar Azië voerde en die heus niet ten onrechte en enkel op de Japanners de indruk maakte van bedreigende agressie. De correspondent die in 190 S voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant de Russisch-Japanse oorlog versloeg wist warempel al beter: op grond van zijn analyses voorspelde hij dat er wegens fundamentele belangentegenstellingen ooit oorlog moest komen tussen de Verenigde Staten en Japan ...
XCHoe anders De Jong. Hij houdt ons het beeld voor van een confermistisch Japan dat zich in "rnonumentaal collectief zelfbedrog" en "verstard in nationale zelfverheffing" liet leiden door bekrompen militairen die belust op expansie en zeker van hun overwinning ten strijde trokken. Dit beeld is natuurlijk geenszins uit de lucht gegrepen. Integendeel. De Jongs uiteenzetting van de Japanse expansiedrang bevat geen aperte onjuistheden en geeft in menig opzicht blijk van scherpzinnige trefzekerheid. En toch ontbreekt er iets. Zoals hij elders in zijn werk zelf terecht opmerkt was ten tijde van de oorlogsvoorbereiding tegen de Verenigde Staten het hart van menig militair strateeg en verziend politicus ten prooi aan twijfel en zelfs vertwijfeling, eenvoudig omdat zij wel degelijk beseften dat de oorlog op de lange termijn zou worden verloren. En het waren destijds niet alleen Japanners die de gok op de korte termijn durfden te wagen!
XCMaar niets van dit alles past nu eenmaal in De Jongs beeld dat geen ruimte laat voor de vraag in hoeverre het Westen - de Verenigde Staten voorop - medeverantwoordelijkheid droeg voor het Japanse optreden. Slechts tegen het eind van zijn hoofdstuk maakt hij er droogjes melding van dat beide partijen elkaarwederzijds onaanvaardbare eisen stelden, maar ook daar komt Japan als de hoofdschuldige uit de bus.
XCDat is geen wonder gezien De Jongs behandeling van de Japanse geschiedenis die volgens hem ook zijn neerslag vond in zowel het Japanse staatsbestel als de Japanse volksaard. Gelukkig acht ook De Jong zelf zijn generaliserende bespiegelingen daaromtrent een hachelijke zaak. Maar ook in dit verband laat hij toch maar terzijde wat niet in zijn voorstelling past en
, overdrijft hij de zaken die dat wel doen. Neem het door De Jong
XCaangehaalde geval van Japanse agressie tegen Korea uit ...1592. Wie ook maar enigszins thuis is in de literatuur daaromtrent weet dat
XCover de achtergronden en motieven van dit op zichzelf staande blijk van
XCveroveringszucht niets met zekerheid te zeggen valt. Het verhindert De
XCJong niet met stelligheid te constateren dat de Japanse expansie in de z oste
XCeeuw de destijds al "uitgestippelde lijn" volgde. Uitgestippelde lijn! Alsof
XCJapan zich inmiddels niet zo'n kwart millennium lang vrijwillig in het
XCvreedzame isolement had teruggetrokken. Ook De Jongs uitspraak dat het
XCliberalisme in Japan niet veelom het lijf had doet vreemd aan gezien het
XCenorme, zij het tijdelijke, succes waarmee de invloedrijke geleerde
XCFukuzawa Yokichi in de vorige eeuw het Westerse vrijheidsen gelijk
XCheidsideaal uitdroeg. Het was daarbij zeker niet zonder meer bij voorbaat uitgesloten dat dit
XCsucces duurzaam zou zijn. De Jongs stelling dat de Japanse grondwet uit
XCI 889 niet voortkwam uit de samenleving maar het volk werd opgelegd is
XCeen wel heel boude bewering gezien de daaraan voorafgaande politieke
XCbeweging binnen deze samenleving die de regering tenslotte tot het
XCuitvaardigen van deze grondwet bracht. Neem tenslotte het geval van de
XCJapanse missies die omstreeks 1860 naar het Westen togen om zich aldaar
XCop de hoogte te stellen. De Jong verwijst er naar via een Amerikaans legerrapport uit 1949
XCwaaruit moet blijken dat de Japanners destijds geen kaas hadden gegeten
XCvan het parlementaire stelsel. Zeer juist. Maar daarbij ging het om typische
XCvertegenwoordigers van het oude bestel van Japan en De Jong verzuimt
XCmelding te maken van de véél en véél invloedrijkere moderne missies als
XCdie onder leiding van Iwakura welke na 1870 vertrokken. Zij toonden zich
XC- naar de praktijk bewees - heel wat scherpzinniger waarnemers van het
XCWesterse bestel dan hun simpele voorgangers. De Jongs weergave van de Japanse geschiedenis en de daarmee
XCverweven volksaard levert kwalificaties en vooral diskwalificaties op die in
XChet licht van tal van serieuze onderzoekingen moeilijk anders dan bizar zijn
XCte noemen. Zijn schets van het feodalisme in de Tokugawa-periode
XC(1600-1867) is in dit opzicht exemplarisch. Toen hield z.i. een "sterk
XChiërarchisch" onderdrukkingsstelsel een "door angst gedomineerde, ver
XCwrongen samenleving" in de ban en stond de overgrote meerderheid van
XCde bevolking bloot aan willekeur en rechtsonzekerheid zodat zij "dagelijks
XCin levensgevaar" verkeerde. Hier luidt de klok. Waar hangt de klepel? Gebrek aan plaatsruimte doet
XCmij volstaan met te zeggen dat de studies waaruit een evenwichtiger beeld
XCverrijst toch heus voor het grijpen liggen. Zij hebben betrekking op
XCboerenopstanden, de plattelandssamenleving, het rechtswezen, de verste
XCdelijking, het onderwijs, de kunsten, het toneel, het uitgaansleven, de
XCdemografie, de buitenlandse handel, de economische groei en wat niet al.
Het is spijtig te moeten constateren dat het De Jong niet is gelukt een
XCgenuanceerd, evenwichtig beeld van de Japanse geschiedenis te geven. Hij
XCis er daardoor naar ik meen maar zeer ten dele in geslaagd opheldering te
XCverschaffen omtrent de Japanse agressie uit het interbellum. Zou Nederland, dat toch aloude bindingen heeft met Japan en waar ooit
XCookde wetenschappelijke studie van de Japanse cultuur en samenleving zijn
XCoorsprong vond, werkelijk niet in staat zijn tot een andere geschiedschrij
XCIn de kring van Indische Nederlanders wekte het verschijnen van het elfde deel de nodige commotie. Hun tijdschrift Moesson wijdde drie artikelen aan het boek. In het eerste (15 november 1984) sloeg de auteur, die zich slechts met initialen, AvL, bekend maakt, bij alle waardering reeds een kritische toon aan. , 'Voor het kolonialisme "as such" heeft De Jong vanuit zijn socialistische
XCsignatuur - uiteraard - weinig waardering. Wij kunnen ons niet onttrekken
XCaan het gevoel, dat dit subjectieve waardeoordeel hem toch bewust of
XConbewust parten speelt, wanneer hij voor de Nederlandse lezers hier die
XCvoormalige Indische (koloniale) maatschappij structureert en profileert, Hij
XCdoet dit wel met een schat aan gegevens op velerlei gebied; landbouw, in
XCen uitvoer, onderwijs, bosbouw, staatsbestel, bestuur, politieke nationale
XCpartijen; al deze zaken en nog veel meer passeren in overtuigende
XCvolzinnen, hier en daar gelardeerd met een persoonlijke opmerking, de
XCrevue. Hoewel wij onder de indruk zijn van deze uitvoerige aanpak en de
XC"brede" schildering van wat in de wandeling "tempo doeloe" heet, vinden
XCwij het oude Indië in de uitleg van De Jong niet terug. Natuurlijk kunnen
XCwij dat onze geschiedschrijver niet euvel duiden, want wij kennen
XCniemand, behalve de schrijver, wijlen Tjalie Robinson, die voldoende
XCnourri dans le sérail is om de leek hier een duidelijk drie-dimensionaal
XC(voor-, achtergrond en diepte) beeld te geven - met de mens als centraal
XCpunt - van die vroegere in alle opzichten pluriforme samenleving. Dat wil
XCniet zeggen, dat wij geen waardering of respect hebben voor de wijze
XCwaarop De Jong het - zeker niet zonder verdienste - geprobeerd heeft zijn
XCopvattingen en studieuitkomsten rationeel gestalte te geven.'
XCIn de tweede beschouwing (1 december 1984) werd De Jong verweten, dat de keuze van zijn literatuur beperkt was. Over de Atjeh-oorlog schreef de recensent:
, heer De Jong, lees niet alleen Van 't Veer; voer eens een gesprek met
XCautochtone Atjehse oldtimers, aflees "hun" geschiedschrijving in vertaling
XCen lees ook de brieven van Van Daalen aan zijn vrouw, probeer dan vooral
XCtussen de regels door te lezen ... 't Waren andere tijden met andere zeden en gewoonten en vooral andere
XCmaatstaven voor goed en kwaad!'
XCHet derde artikel (I februari I 985) werd besloten met de conclusie: , 'Dr. De Jong heeft met zijn deel I IA een fel bewogen stuk geschiedenis van
XChet Koninkrijk reliëf, gestalte en profiel gegeven; hij deed dit op de hem
XCeigen wijze, wetenschappelijk en artistiek verantwoord. Zijn subjectieve
XCopvatting over het "oude Indië" als samenleving, vinden wij - jammer
XCgenoeg - weinig positief en zelfs hier en daar kwetsend voor de "ouderen"
XConder ons. Eigenlijk zijn wij een beetje teleurgesteld over dit waardeoor
XCdeel van De Jong, daar wij meenden datjuist hij in staat zou zijn met zijn
XCanalytische geest een verantwoord en eerlijk beeld te geven van het
XCEen maand later, op I maart I 985, meldde de redactie van Moesson dat zij zich als zodanig aansloot bij het initiatief van de Indiëganger Gerard Jonker uit Bleiswijk om de auteur van deel I IA een proces aan te doen. Daartoe had hij samen met A. C. Broeshart, oud-brandweercommandant van 's-Gravenhage, en A. N. van Milligen, gepensioneerd accountant, een Comité Geschiedkundig Eerherstel Nederlands-Indië opgericht. Op advies van de advocaat mr. L. van Heijningen formuleerde men de aanklacht zo, dat niet De Jong maar de Staat der Nederlanden zou worden gedagvaard om uit deel I IA de hoofdstukken vier ('De koloniale samenleving') en vijf ('Het koloniale staatsbestel') te doen herschrijven. Bovendien wilde men via een procedure voor de Raad van State gedaan zien te krijgen dat De Jong verplicht zou worden de namen van zijn adviseurs bekend te maken. De redactie van Moesson schreef onder andere: , 'Belangrijke overwegingen om mee te doen zijn - behalve natuurlijk de
XCeerdere constatering van "onjuist, onvolledig en grievend" - het inzicht dat
XCde eisende partij een zo breed mogelijke basis moet hebben en de
XCovertuiging dat er een situatie is ontstaan, waarin Indische Nederlanders,
XCgeorganiseerd of niet, een welhaast unieke kans hebben om - desnoods
XCeenmalig eensgezind en met geheven hoofd pal te staan voor hun
XCgeschiedenis, juist in deze tijd waarin velen menen de werkelijkheid van
XCtoen te kunnen en te mogen beschrijven.' De redactie van het tijdschrift De Indische Pensioenbond publiceerde in het maart-nummer I 98 5 het navolgende commentaar:
, 'Het IPB-orgaan pleegt - beleefdheidshalve - boeken te bespreken die het
XCdoor de uitgevers ter recensie worden toegezonden. Deel I IA van prof. De
XCJongs geschiedschrijving werd ons door de Staatsuitgeverij niet ter
XCaankondiging aangeboden en derhalve ook in onze kolommen niet
XCbesproken. Hiertoe bestond ook geen aanleiding, want de verschijning van
XChet boek was, o.a. door de daarop in de dag- en weekbladen geleverde
XCkritieken, algemeen bekend en daarop behoefde door ons derhalve niet de
XCaandacht te worden gevestigd. Dat wij hierop toch terugkomen, vindt zijn
XCoorzaak in het feit, dat De Jongs wijze van geschiedschrijving, en dan met
XCname in het gedeelte waarin hij de vooroorlogse Indische samenleving en
XChet Indische staatsbestel schetst, bij velen zó diepe emoties heeft losge
XCwoeld, dat enkelen daaraan uiting meenden te moeten geven. Zo bereikte
XCons van de hand van de oud-hoofdredacteur van het Katholiek Schoolblad van
XCNederlands-Indie een even geëmotioneerd als uitvoerig artikel ter opneming
XCin ons Orgaan. Voorts ontvingen wij - evenals een groot aantal andere
XCorganisaties - een oproep waarin een drietal initiatiefnemers stellen, zich als
XCIndische Nederlanders door De Jongs wijze van geschiedschrijving
XCzodanig gegriefd en in hun eer getast te voelen, dat zij medestanders zoeken
XCom via de rechter de verdere verspreiding van De Jongs deel I IA te doen
XCverbieden. Gelet op het karakter van het n-a-orgaan als vakbondblad,
XCbesloot het bestuur evengenoemd artikel daarin niet te publiceren en
XCevenmin adhesie te betuigen aan een poging tot uitlokking van een
XCrechterlijke uitspraak om De jongs deel I IA uit de handel te nemen. Het
XCIPB-bestuur zou daarmee treden buiten zijn taak, de pensioenbelangen van
XCde overzeese gepensioneerden te behartigen, en de hem ter uitvoering
XCdaarvan gegeven bevoegdheden overschrijden. Is er derhalve voor de IPBals organisatie geen aanleiding ter zake stelling
XCte nemen, iets anders is natuurlijk, dat ook het IPB-bestuur privé zijn mening
XCheeft en deze na de ontstane commotie niet voor zich wil houden. Nu na de oorlog het kolonialisme door de westerse samenlevingen tot
XCde meest gruwelijke doodzonde is uitgeroepen, bekijkt ook De Jong het
XCNederlandse tijdperk in Indonesië door de daarvoor gereedliggende
XCanti-koloniale bril. Die komt hem immers bij zijn geschiedschrijving goed
XCvan pas ter verklaring van de naoorlogse breuk. Hoe minder rooskleurig
XCbeeld men kan schetsen van de vooroorlogse levensomstandigheden van
XCde inheemse bevolking, des te gereder valt een verklaring te vinden voor de
XCgroei van de nationalistische beweging in het interbellum en de greep die
XCdezenaar hij steltop de massa van die bevolking kreeg.' Over de gewraakte hoofdstukken schreef de redactie: , 'De kritiek, en waarlijk niet alleen de onze, spitst zich toe op de
XCbeschrijving, die De Jong in de hoofdstukken 4 en 5 van de koloniale
XCsamenleving en het koloniale staatsbestel geeft. Dit mag ons er de ogen niet
XCvoor doen sluiten, dat deze hoofdstukken te zamen slechts een tiende deel 80
, uitmaken van het I 106 bladzijden tellende werk. Wij willen er dan ook
XCgeen misverstand over laten bestaan, datwij De Jongs deel I IA, ondanks de
XCbevooroordeelde uitschieters die deze beide hoofdstukken ontsieren, toch
XCeen magistraal werk achten. Al met al is het bewonderenswaardig hoe hij
XCeen buitenstaander tenslotte - de honderdduizenden feiten en feitjes die
XChet mozaïek vormen, heeft weten samen te vatten.' Tessel Pollmann, redacteur van Vrij Nederland, beschreef de initiatiefnemers van het comité en hun argumenten (20 juli I 98 5): , 'Zestigduizend Nederlanders die een proces aanspannen tegen een boek
XCvan dr. L. de Jongis dat denkbaar? Welzeker. Het is niet alleen denkbaar
XChet gebeurt. De gedaagde is de Staat der Nederlanden. Want De Jongs
XCuitgever is de Staatsuitgeverij. Steen des aanstoots is deel I IA (eerste helft) van De Jongs serie Het
XCKoninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, verschenen in 1984.
XCHet is een boek waar in "kringen van Indische Nederlanders, inclusief de
XCIndo-Europeanen, met grote verwachtingen naar is uitgekeken" (Ralph
XCBoekholt), maar toen het verscheen stelde het die Indische Nederlanders
XCteleur. Twee van hen - Gerard Jonker en Ralph Boekholt - vonden elkaar,
XCrichtten een Comité op (Comité Geschiedkundig Eerherstel Neder
XClandsch-Indië) en spanden een proces aan. Advocaat is de onvermijdelijke
XCmr. L. van Heijningen. De hoge proceskosten (nog hoger als het Comité
XCverliest bovendien) worden gedragen door sympathisanten (goed voor
XCtwintigduizend gulden) maar vooral door Jonker, die er tienduizenden aan
XCgaat besteden. Tot en met de Hoge Raad - dat is zijn doel. Wie is Jonker? Wie is Boekholt? En waar gaat het am? Gerard Jonker, 62 jaar, is een oud-Indischgast. Een zoon van Neder
XClandse ouders, in Indië geboren, blank; de vader had een machinefabriekje;
XCde zoon volgde hem op, maar niet dan nadat hij als krijgsgevangene aan de
XCBirma-spoorlijn voor de Japanners had moeten werken. In 1954 ging hij uit
XCIndonesië weg, de toestand was voor N ederlanders onhoudbaar geworden.
XCHij kan daar moeilijk over praten, zegt hij - dan wordt het hem te machtig.
XCN ooit is hij teruggeweest. Maar volgend jaar gaat hij, zegt hij. Dertig jaar lang heeft hij niet naar Indië omgekeken - er niet over
XCgelezen, is hij er niet mee bezig geweest. Maar het zat wel altijd in zijn
XChoofd. Opeens sprong de vonk over. Dat was toen hij bij De Jong las dat de
XCmachinefabrieken in Indië meestal niet meer waren dan gewone "reparatie
XCwerkplaatsen". Het boek dat de Indische Nederlanders zo teleurstelt is in
XChet eerste deel een kritische, doch niet tendentieuze beschrijving door dr. L.
XCde Jong van het Indië van voor de oorlog. Het is een dik boek van 560
XCbladzijden waarin vooral feiten en constateringen, meest uit vooroorlogse
XCbronnen of uit memoires van oud-ambtenaren. Toch vindt het Comité het boek selectief, negatief, onwetenschappelijk,
, insinuerend. En haar eis ten opzichte van de Staat der Nederlanden is: een
XCander boek, geschreven door andere historici. Zoals Beets, of Baudet, of
XCFasseur. Of Kwantes ofBrugmans. Beide laatsten hebben immers - het staat
XCin het voorwoord bij het boek zelf - als adviseurs van De Jong uitdrukkelijk
XClaten weten dat de "a-politieke aspecten van het maatschappelijk bestel en
XChet koloniale beleid stiefmoederlijk bedeeld zijn" en dat te veel aandacht is
XCgegeven "aan de botsing tussen de radicale nationalisten enerzijds en de
XCkoloniale macht anderzijds". Met andere woorden: De Jong had meer een beeld moeten geven van
XCIndië zoals het werd beleefd door de meeste mensen voor de oorlog, en niet
XC- met de achterafkennis dat de nationalisten het doorslaggevend politiek
XCgewicht zouden vormen ná de oorlog - hun zoveel aandacht moeten geven.
XCHij had een beetje meer moeten doen alsof hij van niets wist, alsof hij in,
XCzeg, 1928 leefde om vanuit dat perspectief een oordeel te geven: met meer
XCwaardering voor wat overheid en bedrijfsleven aan goeds deden. De Jongs
XCboek is een "in hoofdzaak tot het politieke vlak" gereduceerd beeld; meer
XCgeschiedenis van bedrijfsleven en maatschappelijk werk had een vollediger
XCbeeld gegeven. En dus een positiever. Dat er met meer feiten een
XCinlandervriendelijker beeld van het koloniaal bewind te voorschijn zou
XCkomen, is kennelijk de vooronderstelling van beide historici. De dagvaarding van het Comité Geschiedkundig Eerherstel Neder
XClandsch-Indië telt zevenenveertig punten. De meeste - zeggen ook de
XCijveraars voor een "positiever boek" - komen op hetzelfde neer: "De Jong
XChad de bril van de jaren tachtig moeten afzetten en de bril van de jaren
XCdertig moeten opzetten," zegt Jonker. En Ralph Boekholt legt uit dat de
XCdagvaarding "natuurlijk vol feitelijke krakkemikkigheden staat", maar dat
XChet voor alles gaat om een gevoel: "dat wij ons zouden moeten schamen
XCvoor onze vaders, dat al die verhalen vol heimwee van de oudere Indische
XCmensen hier in Nederland zomaar voor onwaar verklaard worden, dat dit
XCboek betekent dat al die oral history onjuist is. Al die verhalen over vroeger
XCvan onze mensen kunnen toch niet het verlangen zijn naar iets dat slecht
XCwas? Als ik dat moet aannemen zijn toch onze roots, onze identiteit van
XCIndische Nederlander onder ons weggeslagen?" In maart I986 behandelde de Haagse rechtbank de aanklacht. Zij deed uitspraak ten nadele van het comité. Het Algemeen Dagblad berichtte op j o april I986: , 'Dr. L. de Jong hoeft deel I IA van de serie Het Koninkrijk der Nederlanden in
XCde Tweede Wereldoorlog, dat handelt over Nederlands-Indië, niet te herschrij
XCven. De rechtbank in Den Haag heeft dit beslist in de gerechtelijke procedure
XCdie het comité Geschiedkundig Eerherstel Nederlands-Indië had aange
XCspannen tegen de Staat der Nederlanden. Het comité, dat 60 000 Indische Nederlanders vertegenwoordigt, begon
, het proces vorig jaar omdat het vindt dat dr. De Jong in deel I IA een
XCeenzijdig beeld heeft geschetst van de vooroorlogse Indische samenleving
XCen het Indische staatsbestel. Dr. De Jong schrijft zijn boeken in opdracht van de Staat en het comité
XCvindt dat als die er zich mee bezig houdt bijzondere zorgvuldigheid op zijn
XCplaats is. Het comité heeft steeds aangevoerd dat dit in deel I IA niet het
XCgeval is door de anti-koloniale visie die de historicus ten toon spreidt. In haar vonnis beaamt de rechtbank dat bij het schrijven en redigeren van
XCeen dergelijk werk een grote mate van zorgvuldigheid vereist is, maar is
XCtegelijk van oordeel dat die zorgvuldigheid in het desbetreffende deel
XCvoldoende is betracht. Volgens de rechtbank doet daaraan niet af dat in het voorwoord van deel
XCI IA twee belangrijke adviseurs van De Jong te kennen hebben gegeven dat
XCzij kritiek hebben op De Jongs beschrijving van het vooroorlogse
XCNederlands-Indië. Het comité overweegt beroep aan te tekenen tegen het vonnis van de
XCrechtbank in Den Haag. Het is al in beroep gegaan bij de Raad van State
XCtegen de weigering van de Staat om de namen te noemen van de mensen
XCdie De Jong adviseren. Dr. De Jong wilde gisteren geen commentaar geven
XCDe beroepsprocedure voor de Raad van State kreeg een openbare behandeling op 17 november 1988; uitgerekend de dag waarop deel 13 verscheen, waarin de namen van alle adviseurs werden genoemd. Het Algemeen Dagblad (18 november 1988) berichtte over de pleidooien het volgende: , 'Luttele uren voordat dr. L. de Jong de namen van zijn adviseurs en
XCcommentatoren van de serie Het Koninkrijk der Nederlanden bekendmaakte,
XChield het Comité Geschiedkundig Eerherstel Nederlands-Indië (Geni)
XCgisteren een vurig pleidooi hiervoor bij de Raad van State. Voor de afdeling rechtspraak werd het beroep behandeld van het comité
XCtegen de weigering van de minister van onderwijs om inzage te geven in .
XCdezenamen. "Dit is geen toeval. Wij procederen al bijna drie jaar tegen de Staat in
XCverband met de onjuiste, eenzijdige en soms grievende geschiedschrijving
XCdoor De Jong over Nederlands-Indië. Nu onze zaak eindelijk in beroep
XCwordt behandeld, komt De Jong met deel 13 waarin hij verantwoording
XCaflegt over zijn werk", aldus de voorzittervan het comité, R. Boekholt. Het comité stelt de staat als opdrachtgever en uitgever van de geschied
XCschrijving verantwoordelijk en derhalve aansprakelijk voor onjuistheden.
XCDe minister weigerde informatie te verstrekken over de adviseurs, de
XCpersonen die de concepten lezen en van commentaar voorzien. Volgens de minister moet de bescherming van de privacy van de
, meelezers zeer zwaar wegen. Bovendien zouden alle stukken en correspon
XCdentie bij De Jong thuis liggen en derhalve als particuliere documenten
XCmoeten worden beschouwd. Het comité eist hun namen om na te kunnen gaan in hoeverre er de
XCbenodigde zorgvuldigheid is betracht bij de geschiedschrijving. Boekholt:
XC"Heeft De Jong zich iets van eventuele commentaren aangetrokken of he eft
XChij die terzijde gelegd?" In zijn pleidooi deed de raadsman van het comité, mr. L. van Heijningen,
XCeen beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). "W~ volharden in
XCons beroep omdat we vinden dat de minister geen reden had het verzoek te
XCweigeren." Het comité wil uiteindelijk van de Staat eisen dat opdracht wordt
XCverstrekt om de geschiedenis van Nederlands-Indië te herschrijven, omdat
XChet werk van De Jong de toets der kritiek niet zou kunnen doorstaan.' De Raad van State besliste op 30 maart 1989 dat het verzoek van de heer Boekholt c.s., alsmede het door hen ingestelde beroep tegen een eerdere afwijzende beschikking, definitief werd afgewezen.
XCOp 10 april 1990 ten slotte wees het Gerechtshof te Den Haag een arrest inzake de eis van het Comité Geschiedkundig Eerherstel Nederlands-Indië dat de Staat middelen ter beschikking zou stellen om een nieuw boekwerk over de geschiedenis van Nederlands-Indië te financieren. Het Hof bevestigde het vonnis van de Haagse rechtbank van 1 1 april 1986 en tekendedaarbij ondermeeraan: , 'Als grondslag van hun vorderingen stellen zij in feite, dat te dezen geen
XCsprake is geweest van verantwoorde geschiedschrijving, zulks wegens het
XCnaar hun mening - kwetsende karakter van de inhoud van het gewraakte
XCboekwerk en het denigrerende geschrijf van de auteur, dr. L. de Jong, over
XCde vooroorlogse periode. Boon- Van Zele c.s. beroepen zich daarbij herhaaldelijk op het door hen
XConderschreven standpunt van met name prof. Brugmans en drs. Kwantes,
XCdie kritiek hebben op de eenzijdige benadering van de auteur, die leidt tot
XCeen onvolledig, in hoofdzaak tot het politieke vlak gereduceerd, beeld van
XChet vooroorlogse Nederlands-Indië, welke onvolledigheid mede is toe te
XCschrijven aan het feit, dat in het bijzonder de negatieve kanten van de
XCNederlandse aanwezigheid in de Indische archipel worden belicht, terwijl
XCdaartegenover gunstige resultaten van de door de overheid en het
XCbedrijfsleven (mede ten gunste van de autochtone bevolking) ontplooide
XCactiviteiten slechts summier de aandacht krijgen. De auteur stelt daar als zijn mening tegenover, dat hij in de hoofdstukken
XC4 en 5 van het gewraakte boek over wat men de positieve kanten van het
XCbeleid van overheid en bedrijfsleven zou kunnen noemen, voldoende
XCduidelijk is geweest en dat hij, gezien wat tijdens en na de Tweede
, Wereldoorlog is geschied, de politieke worsteling tussen het gouverne
XCment en de Indonesische nationalisten terecht centraal heeft gesteld. Van dit onoverbrugbare meningsverschil is melding gemaakt in het aan
XChet betreffende deel toegevoegde voorwoord en in de brief van het bestuur
XCvan het RIOD waarin de minister machtiging tot uitgave wordt verzocht. Aan die brief is een brief van de vier adviseurs, onder wie Brugmans en
XCKwantes, aan het bestuur van het RIOD gevoegd, waarin dezen het bestuur
XCgaarne in overweging geven voormelde machtiging aan te vragen. Voornoemde brief van het bestuur van het RIOD, getekend door de
XCvoorzitter prof. Manning, vermeldt onder meer dat het onderhavige
XCmanuscript aan de eisen van verantwoorde geschiedschrijving voldoet, die
XCaan een werk van deze aard gesteld moeten worden. Op grond hiervan is het hof van oordeel, dat de Staat terzake van de
XCuitgave van het gewraakte deel I IA c.q. de minister door de machtiging tot
XCuitgave daarvan te verlenen geen verwijt treft van een onzorgvuldig
XChandelen jegens Boon-Van Zele c.s., hetwelk de toewijzing van zo
XCvèrgaande vorderingen als de onderhavige zou rechtvaardigen. Ook anderszins ziet het hof geen gehoudenheid van de Staat jegens
XCBoon-Van Zele c.s., welke hun vorderingen zouden kunnen dragen. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen, dat het bewuste deel I IA
XCis uitgegeven na weging in een wordingsproces met externe deskundige
XCbegeleiding waarbij een procedure met diverse toetsmomenten is gevolgd
XCalsook, dat thans spoedig deel 14 zal verschijnen waarin de nodige kritieken
XCop het werk zullen worden gepubliceerd en op de selectie waarvan de auteur
XCvan datwerk, dr. L. de Jong, geen invloed zal worden toegekend. Op vorenstaande gronden verenigt het hof zich met de beslissing van de
XCrechtbank, hetgeen impliceert dat de aangevoerde principale grieven niet
XCtot het daarmee beoogde doel kunnen leiden en mitsdien geen afzonder
XClijke behandeling behoeven.'
DEEL i t n. NEDERLANDS-INDIË
XCM Memorie van Punten, opgesteld voor de discussie op 25 maart 1985 over deel lIB (hoofdstukken 1-4). Mi Idem, voor de discussie op 7 juni 1985 (hoofdstukken 5-8). Mii Idem, voor de discussie op 19 september 1985 (hoofdstukken 9-1 I). v Verslag van de bespreking van de begeleidingsgroep voor het geschiedwerk, gehouden op 25 maart 1985.
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong: prof. dr. A. F. Manning (voorz.),
XCprof. dr. mr. C. Fasseur, prof. dr. P. W. Klein, drs. R. C. Kwantes, prof.
XCmr. E. J. H. Schrage, drs. A. H. Paape, dr. N. K. C. A. in 't Veld. Afwezig
XCwaren prof. dr. I. J. Brugmans en dhr. A. J. van der Leeuw. vi Idem, gehouden op 7 j uni 1985.
XCAanwezig waren naast dr. De Jong de hierboven genoemde leden van
XCde begeleidingsgroep, behalve prof. Brugmans, prof. Klein, dhr. Van der
XCLeeuwen prof. Schrage. vii Idem, gehouden op 19 september 1985.
XCAanwezig waren naast dr. De Jong de hierboven genoemde leden van
XCde begeleidingsgroep, behalve prof. Brugmans, dr. In 't Veld en dhr. Van
XCHet concept-manuscript van deel lIB over de geschiedenis van Nederlands-Indië tijdens de Japanse bezetting kreeg anders dan het voorgaande deel veel bijval van de meelezers. Wel vroegen enkelen zich af of het eerste hoofdstuk, waarin het verloop van de Pacific-oorlog en de toedracht van de Japanse nederlaag werden uiteengezet, niet veel te uitvoerig was. Vooral Kwantes vond dat de lezers zich door te lange inleidende hoofdstukken over de Japanse oorlogvoering in Azië moesten worstelen voordat ze de kern van het verhaal, de geschiedenis van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië, bereikten. Deze criticus stelde een wat andere indeling voor, waardoor het accent minder zou komen te liggen op de Japanse oorlogvoering en de Japanse politiek ten aanzien van de Indonesische nationalisten en meer op wat hij het pièce de résistance voor de doorsnee-lezer' noemde, namelijk het verhaalover de lotgevallen van de Nederlandse gemeenschap tijdens de Japanse bezetting. (M)
XCDe Jong vroeg zich af of Kwantes dit laatstejuist zag. Hij wilde graag aannemen dat veel Nederlanders met een Indisch verleden primair belang stelden in de beschrijving van wat hunzelf was overkomen, maar hij veronderstelde dat de meeste andere lezers vooral geïnteresseerd waren in het hele verhaalover de Japanse bezetting van Indië. Daarom had de auteur zich de taak gesteld om de hoofdlijnen van de gebeurtenissen binnen een groter geheel scherp in het oog te houden. , 'Wat dan van het begin van de Japanse bezetting af met de Nederlanders en
XCde Indische Nederlanders gebeurt, is historisch van ondergeschikte beteke
XCnis: het komt aan op de Japanners en op het samenspel tussen de Japanners
XCen figuren als Soekarno.' (M) De Jong schreef aan dit inzicht zijn compositie te ontlenen. Ook na de discussie in de begeleidingsgroep handhaafde hij zijn voorgenomen indeling van hoofdstukken, zij het dat hij op enkele plaatsen wel wijzigingen aanbracht na opmerkingen van Kwantes, Brugmans, Fasseur en Manning. (v) Deel lIB gafbovendien aanleiding tot algemene punten van kritiek die ook al bij voorgaande delen waren geuit: ging de auteur op sommige gevallen niet te veel van eigen veronderstellingen uit die niet op de bronnen steunden? (Mi)Suggereerde hij niet te veel rassendiscriminatie in de koloniale samenleving door voortdurend onderscheid te maken tussen Nederlanders en Indische Nederlanders? (Mi) Was het niet schrijnend voor nabestaanden om uitvoerig folteringen door Japanse beulen te beschrijven? (vi) Had de auteur de wantoestanden in de interneringskampen voor krijgsgevangenen niet veel te uitvoerig en met te veel en te lange citaten weergegeven? (Mi)Zulke opmerkingen leidden in het algemeen niet tot ingrijpende wijziging van de tekst, want De Jong vond dat de uitvoerige weergave van het gebeurde in zijn opzet paste.
XCIn verband met het structurele gebrek aan geschreven bronnen over de Japanse bezetting van Nederlands-Indië vroeg Kwantes zich nog af of De Jong nooit serieus had overwogen om Indonesiërs te interviewen. De Jong antwoordde dat medewerkers van de Indische Afdeling van het Rijksinstituut meerdere malen met Indonesische bezoekers hierover van gedachten hadden gewisseld: 'daarbij bleek steeds een zeer grote terughoudendheid en een uitermate geringe openhartigheid'. (v) 2.
XCIn 't Veld ging met De Jong in debat over de passage waarin de auteur had weergegeven hoe de geallieerden dachten Japan tot capitulatie te kunnen
brengen. De Jong beschreefhierin hoe met name de Verenigde Staten in 1944 een tamelijk gematigde politiek formuleerden, die niet, zoals met betrekking tot Duitsland was besloten, de eis tot unconditional surrender impliceerde. Uit de manier waarop de capitulatievoorwaarden werden opgesteld bleek dat niet de Japanse staat als zodanig, maar alleen het Japanse militarisme zou worden vernietigd. Het ging erom de Japanners in een publieke verklaring duidelijk te maken wat hun te wachten stond als zij zich overgaven. De Amerikaanse regering wilde rekening houden met een wraakzuchtig gestemde publieke opinie in de Verenigde Staten en schrok er daarom bij de voorbereiding van de Verklaring van Potsdam (juli 1945) voor terug expliciet vast te leggen dat keizer Hirohito gehandhaafd zou blijven. Diverse auteurs hebben verondersteld dat de Amerikanen door dit laatste zonder gebruikmaking van atoombommen de capitulatie van Japan hadden kunnen versnellen. In 't Veld vroeg De Jong in zijn tekst aandacht aan deze redenering te besteden.
XCDe auteur tekende in de 'Memorie van Punten' aan dat hij zijn passage over de Amerikaanse besluitvorming over het afwerpen van de atoombommen op Hirosjima en Nagasaki grotendeels had herschreven na kennis te hebben genomen van de door In 't Veld aanbevolen literatuur. Hij voegde hieraan toe: , 'In de nieuwe versie heb ik mij evenwel niet aangesloten bij zijn opvatting
XCdat men het als een cruciale fout van president Truman moet zien dat hij
XCniet in de verklaring van Potsdam uitdrukkelijk heeft doen uitkomen dat de
XCJapanse keizer zou worden gehandhaafd. Men kan dat achteraf wel jammer
XCvinden, maar ik meen dat de gevallen beslissing om de betrokken passagein
XCde verklaring van Potsdam niet te wijzigen, in het licht van de tijdsomstan
XCdigheden geheel begrijpelijk is en geen afkeuring verdient.' (M) Tijdens de discussie hield In 't Veld staande dat men er verstandiger aan gedaan had in de verklaring van Potsdam voldoende duidelijkheid omtrent de positie van de keizer te scheppen. Ook waren naar zijn smaak de bezwaren die indertijd tegen het gebruik van de atoomwapens waren gemaakt in de tekst onvoldoende tot hun recht gekomen. De Jong zegde na enige discussie toe de door In 't Veld gemaakte opmerkingen in zijn tekst te zullen verwerken.' (v)
XCToen De Jong de motieven van de Amerikanen om gebruik te maken van atoomwapens beschreef, stelde hij de vraag aan de orde welk effect de
XC1 Zie voor de tekst van De Jong deel lIB, 1 16- 136 (I I 5-1 3 5). In 't Veld verwees in zijn betoog met name naar: C. Bateson, The War with japan. A Concise History (Landen, z.j.). 8 1
oorlogvoering op de Japanse samenleving had gehad. In navolging van de Israëlische historicus Shillony" schreef hij dat men het toenmalige Japan niet als een fascistische of zelfs als een totalitaire staat mocht karakteriseren. Diverse lezers van het manuscript plaatsten hierbij kanttekeningen. Fasseur wierp de vraag op of de volstrekte minachting voor mensenlevens, de wijze waarop Japan was omgesprongen met de Chinese burgerbevolking of met geallieerde krijgsgevangenen niet als een vorm van fascisme moest worden gezien en het ontbreken van elke vorm van persvrijheid als een vorm van totalitarisme. Kwantes, Koets en In 't Veld sloten zich hierbij aan. (M) Dit deed De Jong ook: in de definitieve tekst wees hij op het voorkomen van sterk totalitaire trekken in de Japanse maatschappij, maar hij voegde hieraan toe dat ze toch afweek van de vormen van totalitarisme die karakteristiek waren voor Hitiers Duitsland en Mussolini's Italië."
XCDe auteur wijdde hoofdstuk 2 ('Japan en Azië') aan een bespreking van de Japanse bezettingspolitiek in Azië, in relatie tot het beëindigen van de koloniale betrekkingen met de Westerse mogendheden. Brugmans meende dat dit hoofdstuk gemist kon worden: , 'De onafhankelijkheid van andere landen als Brits-Indië, de Philippijnen,
XCenz.staatlos van de onafhankelijkheidsproblernen in Indonesië.' (M) Andere lezers sloten zich hierbij aan, maar De Jong verdedigde zijn opzet in de 'Memorie van Punten' door erop te wijzen dat de ontwikkelingen in Indonesië sterk hadden afgeweken van de gebeurtenissen in andere door de Japanners bezette delen van Azië. Hij wilde dit signaleren en daarmee duidelijk maken voor welke elders ongekende problemen de Nederlandse autoriteiten in 1945 kwamen te staan bij hun terugkeer naar N ederlands- Indië.
XC2 B. A. Shillony, Politics and Culture in wartime japan (Oxford, 1981), 15-IÓ. 3 De Jong, deel lIB, 103 (102).
houden. Hij schreef dat het van meet af aan Soekarno's bedoeling was geweest van de Japanners gebruik te maken om Indonesiës onafhankelijkheid te bevorderen. Tegen de Amerikaanse journaliste Cindy Adams, die een biografie over hem schreef, had Soekarno in 1964 gezegd dat hij zich indertijd volledig bewust was geweest van het wangedrag van de bezetter maar dat hij dit vanwege het hogere doel voor lief wilde nemen" Mevrouw D. van Velden vroeg De Jong met klem om meer distantie bij het weergeven van dit citaat. Volgens haar kon Soekarno in 1964 als president van Indonesië niet anders dan zijn motieven van meer dan twintig jaar tevoren als goed doordacht en nobel weergeven. Zij meende daarom dat Adams' boek niet als betrouwbare bron mocht worden aangevoerd. (M) Tijdens de discussie kreeg deze opvatting van diverse kanten bijval en De Jong liet op enkele plaatsen in zijn tekst duidelijker uitkomen dat enige twijfelover de juistheid van de versie die Adams van Soekarno's optreden gaf gerechtvaardigd was.
XCDit deed hij ook toen hij de onderhandelingen beschreef die Soekarno nog voor terugkeer naar Java uit zijn Sumatraanse ballingschap had gevoerd met de Japanse autoriteiten. Opnieuw volgens Adams was Soekarno met een hoge militair overeengekomen dat hij propaganda zou maken voor de Japanse oorlogvoering en ook op andere manieren zou samenwerken, op voorwaarde dat Japan hem onvoorwaardelijk steunde bij het streven naar een onafhankelijk Indonesië. Volgens De Jong hadden deze toezeggingen weinig om het lijf; ze waren vaag en bonden noch de Japanse regering, noch de militaire leiders. Wertheim schreefDe Jong dat er toch sterke aanwijzingen waren dat het verhaal niet uit de lucht gegrepen was Soekarno had zich al in november 1944 in een dagbladartikel op het bewuste gesprek beroepen. De Jong hield het erop dat Soekarno zijn politiek van samenwerking met deze opmerkingen achteraf had willen rechtvaardigen. (M) Tijdens de bezetting had de Indonesische leider geantwoord op verwijten van volgelingen dat hij medeplichtig was aan het ronselen van romoesja's (dwangarbeiders) door de Japanners te zeggen dat hij bereid was duizenden op te offeren om miljoenen te redden.'
XCKwantes schreef De Jong dat hij het onevenwichtig vond om alleen Soekarno's terugkeer uit ballingschap in het openbare leven zoveel
4 Geciteerd in: deel lIB, 207 (205-206). Het genoemde boek is: C. Adams, (Harmondsworth, 1965); zie voor de bewuste passage aldaar, 157. 5 Deel lIB, 538 (525).
aandacht te geven; hij vroeg de auteur ook te schrijven over ondermeer Mohammed Hatta en Soetan Sjahrir. De Jong antwoordde dat dit wat Sjahrir betrof weinig zin had, omdat deze in geen enkelopzicht met de Japanners in zee was gegaan. Wel besloot hij de belangrijkste passages uit Hatta's memoires in zijn tekst op te nemen. (M)
XCDe Jong karakteriseerde Soekarno's politiek van samenwerking met de Japanners als 'vèrgaande collaboratie' en voegde hieraan toe dat Soekarno zich - anders dan Hatta - 'herhaaldelijk in de meest virulente termen tegen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië had gekeerd'." M. de Keizer (RIOD) en P. Groen (Sectie Militaire Geschiedenis) maakten bezwaar tegen de term 'collaboratie', Eerstgenoemde vroeg zich af ofwel zonder meer mocht worden aangenomen dat Soekarno's collaboratie een feit was, en stelde voor in navolging van B. Dahm en P. van 't Veer 7 van 'coöperatie' te spreken. Groen noemde de term 'collaboratie' alleen juist vanuit een Nederlands gezichtspunt, 'gezien de complexe relatie van de Indonesische politieke elite met de koloniale overheid, C.q. de bezettende macht'. Zij stelde voor te spreken van 'verregaande samenwerking, in Nederlandse ogen collaboratie'. (M) De Jong antwoordde: , 'Soekarno heeft vrijwillig feitelijke steun verleend aan de Japanse oorlog
XCvoering - dat noem ik collaboratie. Ik heb dat begrip in de delen over bezet
XCN ederland ook gebruikt, wanneer ik over de collaboratie van Nederlanders
XCschreef. Natuurlijk erken ik dat Soekarno's collaboratie een feitelijke
XCachtergrond heeft gehad. [...] Die specifieke achtergrond mag mij er
XCevenwel, vind ik, niet toe brengen om voor Soekarno's "collaboratie" een
XCandere term te gebruiken: ik kan mij de luxe van twee normenstelsels niet
XCveroorloven.' (M) De begeleidingsgroep liet het hierbij en De Jong handhaafde zijn tekst.
XCEen van de eerste resultaten van Soekarno's optreden was dat er een commissie onder zijn voorzitterschap kwam die de op de Maleise taal gebaseerde Bahasa Indonesia bruikbaar moest maken en ging propageren als eenheidstaal voor heel Indonesië. De Jong citeerde de historicus G. S. Kanahele, die had geschreven dat de Japanners hiermee hadden bijgedragen aan de taalkundige unificatie van Indonesië," Koets maakte tegen dit laatste ernstig bezwaar. Hij noemde Kanahele's opmerkingen uitermate politiek en propagandistisch gekleurd en voegde hieraan toe:
XC6 Zie: deel lIB, 273 (268). 7 P. van 't Veer, Soekarno (Den Haag, I964) en B. Dahm, Soekarno en de strijd om Indonesiës onajhankelijkheid (Meppel, I966). 8 Deel I IB, 278 (274). G. S. Kanahele, The japanese Occupation oj Indonesia: Prelude to Independence (z.p., 1967).
, 'Zoals het er nu staat doet het bovendien geen enkel recht aan de "echte"
XCgeschiedenis van de Bahasa. Lees eens iets over het in I 933 opgerichte
XCIndonesische tijdschrift Poedjangga Baru, dan zul je niet van die onzin van
XCKanahele kunnen napraten, dat de Japanners het zijn, die Indonesië "at least
XCunified ... linguistically ".'(M) De Jong schreef dat hij in zijn tekst een verwijzing had opgenomen naar de eerste Maleise grammatica, die al aan het eind van de negentiende eeuw was verschenen, maar hij bleef van mening dat Kanahele het bij het rechte eind had gehad dat de krachtige propaganda van de Bahasa Indonesia tijdens de Japanse bezetting niet zonder gevolgen was gebleven. (M) Tijdens de discussie in de begeleidingsgroep steunde Kwantes Koets' opmerkingen, maar dit leidde niet tot verdere aanpassing van de tekst. (v)
XCHet slothoofdstuk van deel I IB ('De aanloop tot de Republiek') behandelt de voorgeschiedenis van de uitroeping van de Republiek Indonesië door Soekarno en Hatta op 17 augustus I 94 5.Warners vroeg de auteur het in dit hoofdstuk gemelde beknopt samen te vatten en Koets stelde de relevantie van dit uitgebreide hoofdstuk eveneens ter discussie: , 'Zelfs ten aanzien van wat ik dan nog het belangrijkste vond [...], de zaakvan
XCde romoesja's, blijf ik met die vraag zitten. Voor zover ik mij herinner heeft
XC"men" van Indonesische kant Soekarno na '45 in deze samenhang zijn in
XConze ogen dubieuze -later door hemzelf gerationaliseerde? - houding niet
XCverweten. D.w.z.dat heel die tragedie van de romoesja's na ' 45 geen politieke
XCinvloed heeft gehad, m.i.dus geen historische betekenis heeft gehad.fxiii) De Jong noemde het in de 'Memorie van Punten' wel degelijk van belang om duidelijk te maken hoe de politieke relaties tussen Soekarno en de Japanners zich in '44 en' 45 hadden ontwikkeld. Koets' opmerkingen over Soekarno en de romoesja's noemde de auteur feitelijk onjuist, omdat het een onderwerp betrof dat in het hedendaagse Indonesië als uitermate pijnlijk wordt ervaren. Het kon wel zijn dat Soekarno in het openbaar geen verwijten waren gemaakt over het feit dat hij honderdduizenden landgenoten had blootgesteld aan ellende, dwangarbeid en ondergang, aldus De Jong, maar dat betekende bepaald niet dat er geen verontwaardiging over deze vorm van collaboratie was blijven bestaan. En ook als men dit in Indonesië had willen vergeten dan vond De Jong het ongepast om te zwijgen over dit leed - zeker omdat dat zou eontrasteren met wat hij steeds elders in zijn werk over slachtoffers van bezettingsregimes in de Tweede Wereldoorlog had geschreven.
XCNaar aanleiding van de politieke opkomst van Soekarno tijdens de
door een groot deel van de inheemse bestuursaristocratie als een gevaar was beschouwd. Heshusius maakte bezwaar tegen De Jongs opmerking dat deze bestuurders traditioneel geneigd waren rust en orde te verdedigen ter 'behoud van [hun] eervolle en lucratieve posities'. (Mii) Dit was, aldus Heshusius, een belediging voor de bestuursaristocratie van na de doorbraak van de ethische politiek en hij nam aan dat hier sprake was van een uitglijder, voortgekomen uit De Jongs antikoloniale standpunt. Tijdens de discussie vroegen Klein en Kwantes De Jong de gewraakte formulering te wijzigen (vii), maar de tekst bleef zoals hij was."
XCNaar aanleiding van de proclamatie van de Republiek Indonesië schreef De Jong dat dit feit in zoverre een politieke revolutie betekende dat er toen een begin was gemaakt met de opbouw van een staat die het Nederlandse oppergezag afwees, maar, zo voegde hij hieraan toe, , 'een sociale revolutie was het geenszins. In dat opzicht droeg wat gebeurd
XCwas, eerder een conservatief karakter: de macht kwam te liggen bij een
XCalliantie van de elites in de samenlevingjxrii) Abdoelkadir Widjojoatmodjo, voormalig topambtenaar van het Nederlands-Indisch gouvernement, bestreed dit laatste. Hij beschreef hoe de Indonesiërs zich noch onder het Nederlandse, noch onder het Japanse bewind staatsburgers hadden kunnen voelen. In de koloniale en bezettingsperiode voelden zij zich genoodzaakt de traditionele beleefdheidsvormen jegens hoger geplaatsten in acht te nemen, maar , 'na de proclamatie werd het anders. Na het hijsen van de rood-witte vlag
XCkon men spreken van Indonesia ku (mijn Indonesië), van Negara ku (mijn
XCland). De ingewortelde beleefdheidsvormen werden overboord gegooid.
XCGelijkheid en broederschap alom. "Bung" (broeder), "bapak" (vader), "ibu"
XC(moeder), "oom", werden de normale aanspreektitels. De algemene
XComgangstaal werd de Bahasa, veel vrijer in het verkeer. Men was merdeka,
XCmen voelde zich vrij van beperkingen.' (Mii) Abdoelkadir noemde vervolgens een aantal voorbeelden waaruit bleek dat de revolutie vooral door de invloed van degenen die deelnamen aan de vrijheidsstrijd de sociale gelijkheid sterk bevorderde. De Jong meende echter dat veel van de door zijn criticus genoemde verschijnselen zich pas in een latere fase van de onafhankelijkheidsstrijd hadden voorgedaan. Hij bleef van mening dat er geen sprake was geweest van een sociale revolutie omdat niet de ene maatschappelijke klasse de andere de politieke macht
had ontnomen. (Mii) Kwantes stelde tijdens de discussie voor in de tekst duidelijk te maken dat de proclamatie van de Republiek op dat moment nog geenszins een sociale omwenteling betekende en De Jong ging hiermee akkoord.
XCAan het slot van zijn hoofdstuk over de samenwerking van de Indonesische nationalisten met Japan besprak De Jong nogmaals de kwestie van Soekarno's collaboratie. De auteur schreef dat Japan op Java geen beter propagandist gekend had dan Soekarno. Hoewel het niet uitsluitend aan zijn toespraken en artikelen te wijten was dat honderdduizenden als heiho (hulpsoldaat) of als romoesja werden ingeschakeld, was de eerste president van de Republiek Indonesië wel degelijk medeverantwoordelijk - een medeverantwoordelijkheid die deze ook nooit had ontkend. De Jong herinnerde in dit verband aan de bekende woorden van Soekarno dat hij bereid was duizenden op te offeren om miljoenen te kunnen redden. , 'Vèrgaande collaboratie dus, en niet alleen laakbaarin het perspectief van de
XCslachtoffers en van de Nederlandse autoriteiten in Australië, maar ook in
XCeen veel wijder perspectief. Had Japan de oorlog kunnen winnen in die zin
XCdat het zich in zijn enorm machtsgebied had kunnen handhaven, dan was de
XCrampspoed niet te overzien geweest.' (Mii)
XCDe Jong voegde hieraan toe dat veel andere nationalisten Soekarno waren gevolgd in zijn collaboratiepolitiek. Fasseur schreef het in het algemeen eens te zijn met deze conclusies, maar vroeg zich ook af of De Jong het collaboratievraagstuk niet wat te zwaar had aangezet: , 'Natuurlijk valt Soekarno veel te verwijten wat laakbaar is in zijn
XCinspanningen te behoeve van de Japanners, maar dit lijkt mij meer een zaak
XCvan de Indonesiërs zelf dan voor ons. Het is in elk gevalopmerkelijk [... j dat
XCde samenwerking met de Nederlanders achteraf door veel Indonesiërs aan
XChun landgenoten euveler is geduid dan die met de Japanners.' (Mii)
XCDe auteur voerde opnieuwaan dat elke historicus bewust of onbewust uitgaat van een bepaalde, de nationaliteit overschrijdende ethiek en daaraan wenste hij in ieder geval vast te houden. (Mii) Wel verduidelijkte De Jong op advies van Fasseur in zijn tekst wat hij precies onder collaboratie in het algemeen en onder Soekarno's collaboratie in het bijzonder wilde verstaan."
XCBrugmans schreef De Jong naar aanleiding van het concept van hoofdstuk 6 ('Verzet en Illegaliteit') dat het onderwerp naar zijn mening belangwekkend genoeg was. Zijn belangstelling was echter al lezend verflauwd door de uitgebreidheid. Net als naar aanleiding van deel 8 (Gevangenen en Gedeporteerden) maakte hij ook bezwaar tegen gedetailleerde uitweidingen over door de bezetter begane wreedheden. Daarnaast voerde hij aan dat De Jongs streven naar volledigheid zijn doel voorbij schoot, juist omdat zoveel verzetsactiviteiten helaas onbekend waren gebleven. (Mi)De Jong beaamde dat dit laatste feitelijkjuist was, maar zag daarin geen reden om datgene wat wel feitelijk vaststond, niet uitputtend te behandelen: , 'Ik had maar één keus: in enkele korte passageseen algemeen beeld te geven
XCvan het verrichte illegale werk of zo nauwkeurig mogelijk datgene ver
XCmelden wat daaromtrent bekend is. Ik heb voor dat laatste gekozen.
XCSommige groepen wel behandelen en andere niet zou onbillijk zijn jegens
XCdagboeken, herinneringen en brieven van ex-gevangenen c.q. "verzetshel
XCden". Ook uit gesprekken en beluisterde verslagen alsmede interviews
XCkreeg ik in steeds sterkere mate deze indruk.' (Mi) De Jong vond dat Zwaans twijfels te ver gingen. Hij nam zelf ook aan dat sommigen hun verzet hadden overdreven, maar naar zijn overtuiging bleef er toch een harde kern van feiten die niet alleen uit Nederlandse, maar ook uit Japanse gegevens naar voren kwam. Hij wees in dit verband op een Kenpeitai-rapport over de eerste fase van de Japanse bezetting van Java. , 'Mijn hoofdstuk is bepaald niet alleen op "verhalen en memoires"
XCgebaseerd, maar ook op andere gegevens: de na het einde van de oorlog in
XCIndië opgestelde rapporten, de Japanse stukken die gevonden zijn en,
XCvooral, het inventariserend overzicht!' dat Vromans en de Bruin in een
XCarbeid van enkele jaren hebben samengesteld.' (Mi) In de bijeenkomst van de begeleidingsgroep deelde De Jong echter mee dat hij een uitvoerig gesprek had gevoerd over deze materie met de medewerkers F. de Rochemont en C. F. Stuldreher van het Rijksinstituut. Beiden hadden gezegd dat hij in zijn tekst op een aantal plaatsen te ver ging, bijvoorbeeld door te spreken van 'guerrillastrijders' waar de feiten deze term niet rechtvaardigden. In het algemeen had de auteur, zo deelde hij mee, zijn woorden wat gematigd, waarbij hij overigens de verslagen van de bewuste acties wel had gehandhaafd. Zo had het totale beeld van verzet en illegaliteit naar het oordeel van De Jong geen wijziging ondergaan. (vi)
XCKwantes vroeg De Jong ofhij, indien mogelijk, bereid was een bijlage bij deel I I B op te nemen met een lijst van alle bekende illegale werkers in bezet Nederlands-Indië; dit bij wijze van monument. De Jong wist niet of dit mogelijk was, maar merkte op dat het naar zijn oordeel nietjuist zou zijn zo'n lijst in zijn werk op te nemen. Zijn uitgangspunt was geweest, net als bij de behandeling van het verzet in Nederland, alleen de leidende figuren met name te noemen. (Mi)Tijdens de discussie herhaalde Kwantes zijn pleidooi en De Jong wees nog op het feit dat vele namen onbekendhet Rijksinstituut A. G. Vromans en R de Bruin onder de titel 'Het Indisch Verzet'. Zij is in de Indische collectie van het instituut opgenomen onder nr. [c-08 I
II Het betreft hier een ongepubliceerde interne notitie van de oud-medewerkers van
waren, wat bij het opstellen van de lijst tot onaangename eonsequenties zou leiden. (vi)
XCDe Jong trachtte het aandeel van de diverse bevolkingsgroepen aan het verzet in Nederlands-Indië te schatten aan de hand van cijfers over door de Kenpeitai verrichte arrestaties. Volgens Kwantes was dit beeld vertekend, onder meer omdat onvoldoende gegevens bekend waren van de aantallen Nederlanders en Indische Nederlanders die niet geïnterneerd en dus theoretisch in staat waren tot verzetsdaden. In zijn tekst liet De Jong duidelijker uitkomen met welke onzekere factoren men bij het maken van een schatting had rekening te houden." Uiteindelijk wilde en durfde hij niet verder te gaan, zo schreef hij aan het eind van zijn beschouwing over dit onderwerp, dan de veronderstelling dat - inclusief militairen die zich na de capitulatie aan gevangenschap hadden willen onttrekken - in totaal 'enkele duizenden' Nederlanders en Indische Nederlanders hadden deelgenomen aan het verzet, verder 'vrij aanzienlijke aantallen' Ambonezen, Menadonezen en Timorezen. Barnouw vroeg de auteur of uit het feit dat bijzonder weinig bekend was omtrent dat verzet niet allereerst moest volgen dat er ook bijzonder weinig gebeurd was - tenzij het tegendeel te bewijzen viel. Hij maakte er bezwaar tegen dat de auteur aan het eind van zijn betoog de indruk wekte of er toch heel wat aan de hand was geweest. De Jong hield staande dat hij alles wat redelijkerwijs vast stond had weergegeven en dat zijn slotbeschouwing hierbij op verantwoorde wijze aansloot. (Mi)De begeleidingscommissie had geen nadere opmerkingen. (vi)
XCDe Jong wijdde twee omvangrijke hoofdstukken van deel lIB (hoofdstuk 8 en hoofdstuk 9) aan de internering door de Japanners van krijgsgevangen militairen en van Nederlandse burgers. Vervolgens besteedde hij in hoofdstuk 10 aandacht aan de moeilijke positie van Indische Nederlanders, die onder steeds grotere Japanse druk waren komen te staan om hun loyaliteit aan Nederland op te geven en 'Indonesiër met de Indonesiërs' te zijn. De auteur stond ook stil bij de groep Nederlanders die aanvankelijk niet door de Japanners werd geïnterneerd: degenen die krachtens Japans bevel hun vroegere werk moesten voortzetten. Zij moesten een armband met een Japanse vlag en met diverse stempels dragen en werden om die
treden wel 'ballenjongens' genoemd. De Jong voegde hieraan toe dat in deze benaming een negatief element stak, omdat ze duidelijk maakte dat de betrokkenen dienstbaarheid aan de Japanners door velen als collaboratie ervaren - verplicht waren. De auteur merkte op dat het Indische gouvernement uitdrukkelijk de algemene instructie had doen uitgaan dat men onder een Japanse bezetting zoveel mogelijk zijn normale werkzaamheden voort moest zetten zolang dat niet duidelijk in het voordeel van de Japanse oorlogvoering was. 'Wij willen dan ook billijkheidshalve de term "ballenjongens" vervangen door de neutralere term, welke ook door dr. Van Velden gebruikt is:" de Nippon-werkers.' (Mi) In 't Veld vroeg zich afwaarom De Jong hier per se een term wilde introduceren die in bezet Indië nimmer was gebruikt, maar door Van Velden was bedacht. Naar zijn smaak klonk hij bovendien even ongunstig als de andere. De auteur antwoordde dat hij 'Nippon-werkers' als een gelukkige vondst beschouwde, die zakelijker en juister was dan 'ballenjongens'. Tijdens de discussie herhaalden beiden hun standpunten en De Jong beloofde zich nader te zullen beraden. In zijn definitieve tekst handhaafde hij zijn terminologie en hield hij staande dat 'Nippon-werkers' niet zo minachtend klonk als 'ballenjongens'."
XCIn verband met de positie van de Europese vrouwen van geïnterneerde militairen stelde De Jong de vraag aan de orde hoe zij in hun levensonderhoud hadden kunnen voorzien. Hij citeerde verschillende getuigenissen waaruit bleek dat sommigen hun toevlucht hadden gezocht tot prostitutie. Kwantes maakte bezwaar tegen het citeren van een opmerking als waren bordelen als paddestoelen uit de grond verrezen en plaatste vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de bron. Heshusius voegde hieraan toe dat de reeds voor de oorlog bestaande bordelen tijdens de Japanse bezetting goede zaken hadden gedaan, maar dat hieraan beslist niet de conclusie mocht worden verbonden dat de Europese vrouwen op grote schaal tot prostitutie werden genoopt. (Mi) De Jong erkende (na raadpleging van het hoofd van de Indische afdeling van het RIOD I6) dat het inderdaad geen algemeen verschijnsel was geweest, maar hield staande dat hij voldoende bronnen had waaruit bleek dat er naast de 'oude' ook op zeer beperkte schaal 'nieuwe' prostitutie was voorgekomen, die hij in zijn eigen tekst niet wilde veroordelen, maar waarvoor hij juist begrip wilde tonen. (Mi, vi).
XC13 D. van Velden, De japanse interneringskampen voor burgers gedurende de Tweede Wereldoorlog (Groningen, 1963),76-77. 14 Deel lIB, 363 (354-355). 16 Notitie F. de Rochemont d.d. 6 juni
XCKwantes sprak zijn grote bewondering uit voor de manier waarop De Jong in hoofdstuk 9 de burger-interneringskampen had beschreven. Wel vond hij het jammer dat de nadruk naar zijn smaak wat te sterk was komen te liggen op de vrouwenkampen, wellicht omdat de auteur zich vooral baseerde op het werk van Van Velden, die zelf de vrouwenkampen had meegemaakt. Kwantes miste een samenhangende beschrijving van het leven in de mannenkampen en betreurde dat de auteur hiernaar geen nader onderzoek had gedaan, bijvoorbeeld door gesprekken te voeren met ex-geïnterneerden. (Mii) De Jong erkende het probleem maar wees erop dat aanvullend onderzoek niet paste in zijn taakopvatting: , 'Het is in het algemeen in mijn werk niet de taak om aanvullend onderzoek
XCuit te voeren of te laten uitvoeren - eerder moet ik ernaar streven op een
XCverantwoorde wijze datgene samen te vatten wat bekend is.' (Mii) Hij deelde mee dat hij in zijn tekst een passage had ingevoegd" waarin werd benadrukt dat in doorsnee de positie van de geïnterneerde mannen moeilijker was geweest dan die van de vrouwen in de karnpen doordat alleen de vrouwen veel van hun meubilair en kleding hadden kunnen meenemen. (Mii) In dit verband vroeg Fasseur De Jong meer aandacht te besteden aan het reusachtig leed dat de Japanners hadden aangericht door jongens, op soms zeer jeugdige leeftijd, van hun moeders in de kampen te scheiden. Voor deze weinig humane maatregel was tot dan toe geen afdoende, bijvoorbeeld aan Japanse cultuurelementen ontleende verklaring gegeven. Zijn kritiek was dat dit in het onderhavige hoofdstuk onvoldoende uit de verf kwam en dat de auteur in zijn tekst iets te veel begrip voor deze maatregel toonde. De Jong schreef terug dat hij tot zijn spijt over niet meer gegevens beschikte dan hij in zijn tekst had opgenomen. Hij vond overigens dat uit deze tekst wel degelijk bleek dat die scheiding door velen als uiterst pijnlijk werd ervaren.'?
XCDe Jong gaf in zijn concept-manuscript bij zijn beschrijving van de burger-interneringskampen een beeld van het leven in het vrouwenkamp Kampili bij Makassar (Zuid-Celebes). Hij baseerde zich enerzijds op de rapportage, opgesteld door de voormalige Japanse kampcommandant Jamadji, anderzijds op gegevens verstrekt door mevrouw A. H. Joustra, indertijd de Nederlandse kampleidster en nadien tot 1969 hoofd van de Indische Afdeling van het RIOD. Van diverse kanten kreeg hij kritiek17 Brief Fasseur aan De Jong, 21 augustus 1985 en briefDe Jong aan Fasseur d.d. 28 augustus r985. Zie voor de betrokken passage: deel lIB, 800-802
16 Zie: dee! lIB, 768-769 (749).
omdat Kampili een uitzonderlijk goed kamp was geweest. Mevrouw Van Velden schreef De Jong over de toestand daar: , 'Ze klinkt iedere geïnterneerde uit een ander kamp als een sprookje in de
XCoren. Ik kon de beschrijving van mevrouw Joustra aanvankelijk nauwelijks
XCgeloven. U geeft hier een uitvoerige beschrijving van een uniek kamp en
XCstelt daar geen even uitvoerige beschrijving tegenover van een ander kamp,
XCwelk dan ook, ter vergelijking, want de andere waren alle min of meer
XCslecht. Het gevolg zal zijn, dat degenen, die zelf geïnterneerd zijn geweest,
XCmet verbijstering zullen worden vervuld en U en mevrouw Joustra zullen
XCverdenken van wilde fantasieën en U dit zeer kwalijk zullen nemen.
XCDegenen die zich tijdens de oorlog buiten Indonesië bevonden, zullen
XCreageren met: zie jewel dat die Indische mensen zonder enige reden lopen
XCte klagen; van hun verhalen is niets waar.'(Mii) Wertheim uitte zich op soortgelijke wijze: , 'Een begin van het hoofdstuk met het Kampili-kamp geeft (stellig
XConbedoeld!) steun aan degenen, die aan Kousbroek" geloof hechten,
XCwanneer deze telkens opnieuw schrijft, dat al die vrouwen verschrikkelijk
XCoverdrijven en dat de Jappen-t~d toch heus niet zo erg was! Zijn ervaringen
XCbetreffen niet Java maar Sumatra - en daar konden, ook blijkens Van
XCVelden 19, de toestanden een stuk beter z~n.'(Mii) De Jong leidde uit deze opmerkingen af dat hij moest verduidelijken waarom hij het relaas over de burger-interneringskampen door de beschrijving van Kampili vooraf had laten gaan: om vast te kunnen stellen dat de Japanse autoriteiten - indien ze zoals in Kampili van goede wil waren geweest - wantoestanden hadden kunnen vermijden. Hij erkende dat Van Velden in haar dissertatie had geschreven dat de toestand in Kampili en het optreden van de Japanse commandant in diens beschrijving te mooi waren voorgesteld." Deze opmerking noemde hij in het algemeen niet juist, want , 'de zaak is deze geweest dat de eerste Nederlandse autoriteiten die in
XCMakassar verschenen, mevrouw Joustra en haar diensthoofden verzochten,19 Van Velden, 346. 20 Van Velden,
16 Zie: Rudy Kousbroek, 'Acht jaar maagpijn' in: (20 januari 1989), naar aanleiding van: Jeroen Brouwers, '''Kousbroek liegt dat hij barst" de raaskallende gelijkhebber' in: 25 november 1988; beide artikelen als (voorlopig) sluitstuk van een polemiek die begon na publikatie van Brouwers' roman (198 I) en Kousbroeks reactie daarop in van 8 januari 198 I.
, rapporten te schrijven over het kamp. Dat is geweigerd en die weigering is
XCaldus gemotiveerd: "Er is een rapport waarvan de gegevens in hoofdzaak
XCjuist zijn" - zelfs een waarschuwing dat het rapport als geheel een te gunstig
XCbeeld zou geven, ontbreekt. Ervan uitgaande dat als gevolg van wat ik
XChierboven vermeld, de elementen die minder juist waren uit mijn
XCbeschrijving zijn verdwenen, meen ik dat ik wat ik over Kampili te
XCberichten heb, op de authentieke, vlak na de bevrijding opgestelde
XCrapporten, mag blijven baseren.' (Mii) Tijdens de discussie in de begeleidingsgroep kwamen de geopperde bezwaren uitvoerig aan de orde. Mevrouw Joustra had De Jong en ook Manning en Kwantes op de hoogte gesteld van haar bezwaren tegen De Jongs tekst, die zij in het algemeen te positief over het kamp vond. Bovendien had zij de auteur aanvullende gegevens gezonden om dit te illustreren." De Jong verklaarde zich bereid naar vermogen rekening te houden met de geuite wensen. Op voorstel van Fasseur verbond hij aan de beschrijving van Kampili een uiteenzetting over de algemene toestand in de Japanse interneringskampen, ook buiten N ederlands-Indië.f Tot in de drukproeven van het nieuw te verschijnen deel bracht hij door mevrouw Joustra voorgestelde wijzigingen en toevoegingen aan.
21 Brieven van mevr. A. H. Joustra te Oosterbeek aan De Jong, d.d. 4 augustus r 9 8 5, 7 september 1985 en 26 september 1985. 22 Zie: deel lIB, 758-762 (740-743).
XCDeel lIB, de eigenlijke geschiedschrijving van de Japanse bezetting van Indië in De Jongs seriewerk, lag op 17 december 1985 in de boekhandel; opnieuw in twee banden. De journalisten die het boek in hun krant samenvatten, legden de klemtoon op de hardheid van het Japanse regime. 'Meer leed onder Japanse bezetting dan onder Duitse' luidde de kop in De Gooi & Eemlander (17 december I 985). De verslaggever vervolgde: , 'Vrijwel alle Nederlanders, zeer veel Indische Nederlanders en grote
XCgroepen van de inheemse bevolking hebben in Indonesië, het voormalige
XCNederlandsch-Indië, onder de Japanse bezetting meer geleden en hebben
XCmeer doden moeten betreuren dan de Nederlandse bevolking in het
XCmoederland onder de Duitse overheersing. Tot deze conclusie komt dr. L. de Jong in een nieuw deel van zijn serie
XCHet Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, dat geheel gewijd is
XCaan de Japanse bezettingvan Indonesië van maart 1942 tot augustus' 45.' 'Japanse wreedheid richtte zich op alle bevolkingsgroepen', meldde Trouw (17 december 1985). 'Indonesiërs en Nederlanders leden onder Japanse bezetting', schreef j oop Morriën in De Waarheid (I 8 december 1985). In Trouwwerd De Jongs oordeel over de samenwerking van de Indonesische nationalist Soekarno met het Japanse bezettingsleger aldus in een kop samengevat: 'Portret van een opportunistisch collaborateur'. In de Gooi & Eemlander luidde de titel: 'Soekarno voor velen een Indische Mussert'. 2.
XCIn de commentaren overheerste de indruk dat De Jong de bezettingstijd met veel compassie had beschreven. Jan van Beek vergeleek in de Gooi & Eemlander (17 december I 985) het pas verschenen deel met dat van de voorgeschiedenis, deel I IA, waarvoor de auteur door het Comité Geschiedkundig Eerherstel Nederlands-Indië voor de rechter was gedaagd. , 'De schrijver zelf heeft deze kritiek naast zich neergelegd, omdat deze hem
, ontwikkeling in "De Gordel van Smaragd" te herzien. Het is niet
XCuitgesloten dat de critici na het lezen van de twee dikke boeken van het
XCnieuwe deel lIB zelf tot andere gedachten zullen komen. Uit de
XCbeschrijving van De Jong van de gevolgen voor de krijgsgevangen
XCmilitairen en geïnterneerde burgers van de wrede en niets ontziende
XCJapanse bezetting blijkt niets van enige vooringenomenheid, slechts van
XCoprecht mededogen.' In de Haagsche Courant (18 december 1985) schreef R. Soetenhorst een hoofdartikel, waarin hij vaststelde dat met het verschijnen van dit deel recht werd gedaan aan de oorlogservaringen van de 'mensen in Nederlands-Indië'. , 'Veel mensen, die de oorlog in Nederlands-Indië hebben overleefd,
XChebben het steeds als grievend ervaren dat aan hun lotgevallen door de
XCvaderlandse geschiedschrijving en door de achterblijvers in het moederland
XCzo weinig aandacht is besteed. Dat is nu rechtgetrokken. De Jong verdient
XCeen compliment voor de uitvoerige en tegelijk enigszins afstandelijke
XCmanier, waarop hij ditmaal te werk is gegaan.' Voorts vergeleek hij de wijze waarop Japan zijn oorlogsverleden verwerkte met de historische discussie in de Duitse Bondsrepubliek. , 'Japanners hebben, anders dan de naoorlogse Duitsers, nauwelijks blijk
XCgegeven van een worsteling met hun recente verleden. Waar in West
XCDuitsland met name in de afgelopen generatie vaak blijk is gegeven van een
XCverantwoordelijkheidsgevoel voor de gruwelijkheid van het Derde Rijk, is
XCin het huidige Japan weer sprake van een hernieuwd nationalisme en
XCnauwelijks van schuldbesef. Daarom zou het goed zijn als ook het Japanse
XCpubliek op enigerlei wijze kennis nam van het verhaal zoals de Nederlandse
XChistoricus De Jong dat nu heeft vastgelegd.' Peter Schumacher vatte in nuc-Handeisblad (17 december 1985) het boek over de Japanse bezettingstijd samen onder de kop: 'Dr. L. de Jong: Japan liet ook Indonesiërs lijden'. , 'De belangstelling voor wat er zich tij dens de Tweede Wereldoorlog in
XCAzië afspeelde is in Nederland nooit overmatig groot geweest. Pas de laatste
XCjaren trekt die interesse wat aan. Nog veel minder belangstelling is er voor
XChet lijden van het Indonesische volk. De algemene indruk is dat de
XCIndonesiërs gelukkig waren met de komst van de Japanners. Zij werden als
XC"bevrijders" ingehaald en de meeste Indonesiërs waren uitgesproken
XCanti-Nederlands. Dat was ongeveer alles wat men er in Nederland over
XCwist. Dat tijdens de bezetting ongeveer 2,5 miljoen Javanen het leven lieten,
XCis voor velen een onbekend feit. Naast honderdduizenden Indonesiërs
, als dwangarbeiders (romoesja's) het leven lieten (driekwart van hen stierf),
XCkwamen er ook nog eens ruim 2 miljoen javanen (bijna vijf procent van de
XCjavaanse bevolking) om door hongersnood.' In De Groene Amsterdammer (13 augustus 1986) constateerde hij evenwel opnieuw dat De Jong voor zijn onderzoek niet alle beschikbare archieven had onderzocht en bij voorbeeld niet een witboek van de NederlandsIndische inlichtingendienst aanwijsbaar had geraadpleegd. Schumacher verwees naar Ten Years ojJapanese Burrowing in the Netherlands East Indies, I en naar een meer recente publikatie van de Amerikaanse historicus Robert D. Haslach.' , 'De jong heeft een poging gedaan een zo kompleet mogelijk overzicht te
XCgeven van de gebeurtenissen, maar hij moet menigmaalopmerken dat hem
XConvoldoende gegevens ter beschikking staan. De oorzaak is dat de japanse
XCbezetter alle dossiers en gegevens heeft vernietigd en daar ook alle
XCgelegenheid toe had tijdens het machtsvacuüm tussen de onverwachte
XCkapitulatie op 15 augustus 1945 en de komst van de Britten in september/
XCoktober. Daar komt nog bij dat Indonesische historici nooit goed en
XCstelselmatig de bezettingsjaren in kaart hebben gebracht. De jong baseert
XCzijn verslag voor het grootste deel op dagboeken, officiële verslagen, het
XCwerk van buitenlandse historici, van Nederlandse onderzoekers en natuur
XClijk op zijn eigen RIOD-archieven. Hij heeft geen onderzoek gedaan (oflaten
XCdoen) in Britse, Amerikaanse, Australische of japanse archieven. Dat heeft
XCtot gevolg gehad dat bepaalde zaken niet helder worden.' In een vraaggesprek in De Volkskrant ten slotte (17 december 1985) prees de Leidse historicus enjurist C. Fasseur De Jong voor zijn aanpak onder de kop: 'De Jong is het Panorama Mesdag van de oorlog'. , ' "De geschiedschrijving van De Jong is het Panorama Mesdag van de
XCTweede Wereldoorlog. En ik kan niet zeggen dat het De jong aan
XCinlevingsvermogen ontbreekt. Ook van het dagelijks leven in de kampen
XCgeeft hij een overtuigend beeld. Het meest aangrijpend is het hoofdstuk
XCover de krijgsgevangenen. Als je dat leest, die verhalen over Burma en
XCSiam, waar ongeveer een kwart van alle gevangenen omgekomen is.
XCWerkelijk ontstellend. De jong gaat ook uitdrukkelijk in op het lot van de
XCIndonesische bevolking, op de economische situatie." "Ook een heel aardig punt van zijn boek: de loyaliteit van Menadone
XCzen, Ambonezen, Timorezen tegenover de Nederlanders. Ontroerende2 Robert D. Haslach, Nishi No Kaze, Hare. Nederlands-Indische inlichtingendienst contra
1 Een uitgave van: Netherlands Information Bureau (New York, ca. 1943).
, verhalen bijna. Van Ambonezen die dan op Koninginnedag 1943 met een
XCoranje speldje hebben gelopen en prompt het hoofd werd afgehakt. En van
XCpogingen die ze hebben ondernomen om individuele Nederlanders te
XChelpen." "Wie het boek leest zal geen groot vriend van Japan worden. Er heerst op
XChet ogenblik in dit land een geweldige bewondering voor het technisch
XCkunnen, het technologisch vernuft van de Japanners. Er zijn tientallen
XCstudenten die in Leiden en Rotterdam Japankunde doen. In alle opzichten
XCimponeert Japan. Maar je bent geshockeerd als je leest over de talloze
XCstaaltjes van volstrekt zinloze wreedheid en barbaarsheid. In zoverre vind ik
XChet boek ook belangrijk." Nog even dat trauma van de dekolonisatie, de ontgoocheling na 1945 ... "...en hoever Nederland mentaal verwijderd stond van een onafhankelijk
XCIndonesië. Als j e deze delen van De Jong leest, ben je verbaasd dat men na
XCde oorlog het nog heeft opgebracht om een poging te ondernemen weer
XCterug te komen. De verbazing over de na-oorlogse Indië-politiek wordt
XCeerder groter dan kleiner. Gewoon door de enkele beschrijving hoe het hele
XCNederlandse bestuur stelselmatig door de Japanners werd weggevaagd. En
XCtoch doet men in 1945 net alsof er niets aan de hand is en probeert aan te
XCknoperi bij waar het in 1942 ophield." "Ik was vorigjaar zelf ook verbaasd dat er nog zo geweldig veel emoties
XClos kwamen met het boek van De Jong. Ik denk dat het wijst op een grote
XCgevoeligheid om nog eens te worden geconfronteerd met het verleden." ,
XComvang gemeen heeft: twee banden die samen 1040 pagina's tellen. Werd
XCI IA ontsierd door een antikoloniaal vooroordeel waardoor een vertekend
XCbeeld ontstond van de betekenis en de deugden van de sinds het einde der
XCvorige eeuwopgebouwde koloniale staat, van die vooringenomenheid
XContbreekt hier vrijwel ieder spoor. Het enige wat men, met de ergenis over
XCdat vorige deel nog vers in het hoofd, zou kunnen aanmerken is dat te
XCweinig aandacht is besteed aan de kampdiscussies onder gevangen intellec
XCtuelen over de toekomstige opbouw van Indonesië, waarin voorop stond
XCdat van een eenvoudig herstel der oude koloniale verhoudingen geen
, ver achterbleven bij hetgeen de werkelijkheid eiste, vast staat dat de in Indië
XCgevangen gehouden Nederlandse elite minder behoudend dacht dan de
XCmeerderheid der Nederlandse politici in de jaren vlak na de oorlog. Dit echter mag nauwelijks relevant heten bij de beoordeling van een
XCboek, dat een zo indringende beschrijving geeft van het leed en de ellende
XCuitgestort door een bewind, gekenmerkt door excessieve harteloosheid
XCjegens allen die aan zijn macht onderworpen waren, over gevangen
XCNederlanders, Amerikanen en Britten en over vrije Indonesiërs. Op een
XCverhelderend overzicht van het verloop van de oorlog en de voortgaande
XCliquidatie van de japanse zeemacht, de handelsvloot inbegrepen, volgt een
XCuitvoerig relaas van de japanse methoden om eigen bevoorrading veilig te
XCstellen. Zij verwachtten daarbij de medewerking van de Indonesische
XCbevolking, maar zij gaven er niets voor terug. Hogere posten in het bestuur
XCbleven de Indonesiërs ontzegd en toekomstige onafhankelijkheid werd
XCniet in het vooruitzicht gesteld. Eerst tegen het einde van de oorlog kwam
XCdaar verandering in, maar toen waren al honderdduizenden, onder dwang
XCgeronselde Indonesische arbeiders omgekomen, o.a. in Birma en bij
XCtransporten overzee, het lot delend van de tienduizenden krijgsgevange
XCnen, wier beestachtige behandeling alle verbeelding tart. Tegelijk leren wij
XChoe, ondanks de groeiende ontevredenheid der bevolking over de
XCtoenemende armoede en de om zich heen grijpende honger, de inheemse
XCautoriteiten zich gedwongen zien hun medewerking aan het japanse
XCuitzuig-systeem te blijven verlenen, terwijl de nationalistische leiders
XChetzelfde doen door zich - enkele uitzonderingen gelijk Sjahrir daargelaten
XC- te lenen voor pro-japanse propaganda en medewerking aan de werving
XCvan hulptroepen zoals de beklagenswaardige romusha's. De grote pro
XCjapanse en anti-blanke propagandist is Soekarno geweest, wiens kwalijke
XCrol uitvoerig wordt beschreven, evenals de wijze waarop hij met japanse
XChulp er na allerlei aarzeling in slaagde de republiek uit te roepen. Belangrijk is de veel omvattende beschrijving van het lot der krijgsge
XCvangenen en geïnterneerden enerzijds, en van dat der vrij gebleven
XCIndo-Europeanen anderzijds. Zij is zo gedetailleerd en zo echt dat wie,
XCgelijk deze recensent, dat lot gedeeld heeft, het boek nu en dan terzijde
XCmoet leggen om even te bekomen van dit verhaal van voortgezette
XCkwelling, vernedering, honger en pijn geleden door onbarmhartig van
XCelkaar gescheiden mannen en vrouwen, die van elkaars verblijfplaats nog
XCminder wisten dan van het hun onthouden nieuws over het oorlogsverloop.
XCAlleen daarom zou men dit boek in handen wensen van allen die, toen de
XCoverlevenden in Nederland terugkeerden, hunlieten blijken, dat dit nu het
XCloon der koloniale zonde was. Dit alles wil uiteraard niet zeggen, dat op dit boek nergens iets aan te
XCmerken valt. Oneens ben ik het met De jong waar hij poneert, dat de
XCgeïnterneerde mannen het moeilijker hebben gehad dan de geïnterneerde
XCvrouwen (p. 769 [749)). Dat mocht aanvankelijk
, het laatste oorlogsjaar waren de materiële omstandigheden in de vrouwen
XCkampen gedecideerd slechter dan in die der mannen. De voedselvoorzie
XCning voor de vrouwen was meer dan abominabel. Dat er desondanks
XCprocentueel meer mannelijke geïnterneerden overleden zijn dan vrouwe
XClijke, heeft een andere oorzaak. Die vrouwen hadden hun kinderen bij zich
XCen voor die kinderen moesten zij zorgen. Zij konden zich niet veroorloven
XCwat wij mannen wel konden: het hoofd neerleggen om eenvoudig dood te
XCgaan. Ik weet uit ervaring hoe groot die verzoeking soms was, zeker na een
XCuitputtende ziekte zoals dysenterie. Die vrouwen echter moesten door. Zij
XCgingen ook door: heroïsch. Dramatisch zelfs. De enige afschuwelijkheid die
XCin dit boek onvermeld bleef is het verhaal van hetgeen zich in juli en
XCaugustus 1945 in karnpen in het Semarangse heeft afgespeeld: een kleuter
XCdie, wandelend aan de hand van zijn moeder, plotseling op de grond viel en
XCdaar dood bleef liggen. Of het kind dat 's ochtends dood in zijn bedje lag.
XCMet wat suiker was dat te voorkomen geweest, maar die suiker hielden de
XCJapanners voor zichzelf. Men kan de auteur deze" omissie" niet toerekenen. Er is zo veel gebeurd!
XCBovendien, een enkele keer stelt hij de zaken wel eens zwarter voor dan zij
XCwerkelijk waren. Aldus op p. 837 [815], waar hij de onderbrenging
XCvermeldt van geïnterneerden in Zuid-Celebes "in de smerige loodsen van
XCeen verlaten varkensfokkerij". Welnu, ik was een van hen en de loodsen
XCwaren gloednieuw en brandschoon. En de dysenterie die later uitbrak was
XCniet het gevolg van die loodsen maar van het feit, dat wij water hadden
XCgedronken uit het heldere riviertje dat door dat nieuwe kamp stroomde.
XCWij wisten wel dat dat kwaad kon. Wij waren echter uit onze kazerne in
XCPare-Pare gebombardeerd door de Amerikanen en waren bij aankomst
XCdermate uitgeput en dorstig, een zonnesteek nabij, dat de meesten onzer
XCniet op gekookt water konden wachten. Dat was er eerst's avonds. En nu wij het toch over Zuid-Celebes hebben: de overste Gortmans is,
XCalthans volgens mijn herinnering, later gearresteerd dan op p. 474 [464]
XCvermeld staat, namelijk kort voordat ik, in december 1943, samen met
XCandere burgers van het krijgsgevangenkamp te Makassar werd overgebracht
XCnaar het burgerkamp in Pare-Pare. Dit echter zijn kleinigheden. Er zijn er
XCnog meer te noemen. Zij doen niet af aan de waarde van dit belangrijke
XCwerk, dat op lovenswaardige wijze in een ernstige leemte in onze
XCgeschiedschrijving voorziet.'
XCDe historica E. B. Locher-Scholten, die in de Bijdragen en Mededelingen betriffende de Geschiedenis der Nederlanden (I02 (I987) 3 I2-314) eveneens het nieuwe deel recenseerde, was juist veel kritischer over De Jongs methode en interpretatie van bronnen. , 'Tijdens de tweede wereldoorlog nam Nederlands-Indië in tal van
XCopzichten een uitzonderingspositie in binnen de Zuidoostaziatische
XC, Ten eerste besloot Japan in mei I943 Indië wegens zijn rijkdom aan
XCgrondstoffen (olie) in te lijven en niet de onafhankelijkheid te verlenen, die
XChet aan China, Birma en de Filippijnen zou geven. Pas in september 1944
XCwerd de onafhankelijkheid van een in eerste instantie federaal gedacht
XC"Oost-Indië" toegezegd in ruil voor Indonesische steun aan de steeds
XCvertwijfelder Japanse strijd. De samenhang tussen inheemse deelname aan
XCde defensie en inwilliging van politieke eisen der nationalisten, die
XCNederland nooit had willen erkennen, werd nu door Japan gehonoreerd.
XCHierdoor hoopte dit land tevens de eigen positie na de oorlog te versterken. Een tweede punt, waarop Indië een uitzondering vormde: alleen in Indië
XCvond, mede doordat zich hier een relatief grote groep Europese inwoners
XCbevond, internering van de Europese burgerbevolking op zo een grote
XCschaal plaats. Van de I2 5 000 geïnterneerden in heel Zuidoost Azië waren
XCer 100 000 in Indië alleen hier zo drastisch naar sexe gescheiden en van hun
XComgeving geïsoleerd. Ten derde: alleen in Indië is het inheems verzet tegen Japan zo beperkt
XCgeweest. Samenwerking met de geallieerden werd daarbij niet gezocht. En
XCondanks verschillende pogingen daartoe is het de geallieerden ook niet
XCgelukt om in de archipel een "intelligence" op te bouwen. Mede daardoor
XCverkeerden zij, en het Nederlands bestuur in Australië met hen, in een
XCvrijwel absolute onzekerheid over de gebeurtenissen in Indië. Het isole
XCment was volkomen. Dit zijn slechts enkele van de grote lijnen, die L. de Jong in deel lIB van
XCzijn geschiedschrijving over Nederland in de tweede wereldoorlog trekt. In
XCdit deel, dat handelt over Indië van maart r 942 tot augustus 1945, geeft hij
XCeerst een helder overzicht van de strij d in de Pacific en schetst hij vervolgens
XCde ontwikkelingen in de Indonesische wereld (inclusief de houding van de
XCChinezen en Arabieren) en de ervaringen van de (Indische) Nederlanders. Zoals De Jong ook erkent, hebben zich daarbij noodgedwongen
XCeenzijdigheden voorgedaan. Europese krijgsgevangenen en geïnterneerden
XChebben mèt de voorgeschiedenis van de onatbankelijkheidsverklaring
XCmeer aandacht gekregen dan het economisch beleid van Japan, de inheemse
XCsamenleving en de Indische Nederlanders die op Java buiten de kampen
XCbleven. Zijn werk is bovendien sterk Java-centrisch. Gebrek aan bronnen is
XCde oorzaak van deze beperkingen. Europeanen zijn tot in deze periode
XCbelangrijke woordvoerders voor het Indonesische verleden geweest. Toch
XCrijst de vraag of schrijver niet ook onderzoek had kunnen (laten) verrichten
XCin Japanse archieven. Al dateert een publikatie over deze bronnen van na dit
XCdeel (I), het was toch bekend, dat relevant materiaalondanks grootschalige
XCvernietiging na 1945 over was gebleven. En was het van het RIOD teveel
XCgevraagd om "oral history" te bedrijven en bijvoorbeeld Indische Neder
XClanders over hun ervaringen buiten de kampen te interviewen? Dat dit ten
XCaanzien van Indonesië moeilijker was, laat zich raden. Dichterbij huis was
XCdat toch zeker ook ten aanzien van de hier wonende Indonesiërs
, Nu is zijn werk in hoofdzaak een uitgebreide samenvatting van oudere en
XCrecente literatuur, van beperkt Nederlands archiefmateriaal en van tal van
XCegodocumenten. Het is geen vrolijk boek: De jong bespaart ons weinig details over het
XCjapanse optreden. Martelingen van de Kenpeitai worden in extenso
XCbeschreven evenals de transporten van krijgsgevangenen, hun dwangar
XCbeid, het sadistische optreden van japanners in de karnpen, de executies.
XCMinder systematisch gaat de schrijver in op overlevingsstrategieën temid
XCden van zoveel ellende. Wel zoekt hij naar verklaringen voor het harde
XCjapanse optreden, waar ook de inheemse bevolking het slachtoffer van was.
XCNaar schatting stierven twee miljoen javanen de hongerdood en kwamen
XCenkele honderdduizenden romusha's om. Die verklaringen vindt De jong
XCin sociale en culturele factoren: de boeren-afkomst van de japanse
XCbezettingstroepen, dat wil zeggen het meest geïdeologiseerde, minst
XContwikkelde en meest wantrouwende deel van de japanse bevolking, de
XCharde behandeling die japanse soldaten zelf gewend waren te ondergaan en
XCculturele verschillen tussen japan en het Westen. Ondanks die verklaringen blijft japan de kwade genius van dit deel. Op
XCde vraag of keizer Hirohito als oorlogsmisdadiger beschouwd moet
XCworden (de stelling van Wim Kan) gaat De jong echter niet in. Evenmin
XCroert hij de journalistieke controverse over het "Indische kampsyndroom"
XCaan. Wel stelt hij expliciet dat de Europese bevolking in Indië door onder
XCandere het absolute isolement, de onbekende en onberekenbare bezetter en
XChet klimaat meer heeft geleden dan de gemiddelde Nederlander hier.
XCVergelijking van sterftecijfers van militairen in japanse (19,4 %) en Duitse
XC(3 %) krijgsgevangenschap wijst in dezelfde richting. Zij die zich miskend
XCvoelen in hun Indische oorlogsverleden en -lijden zullen De jong
XCdankbaar zijn voor deze duidelijke stellingname. Voor het overige is het
XCalleen jammer, dat hij zich met zijn uitgebreide kennis van onderwerpen,
XCdie de publieke opinie beroeren, niet in de discussie heeft gemengd. Het
XChangt van. opvattingen over de taak van de historicus af, of men hem dit
XCeuvel duidt of niet. Concretere kritiek is mogelijk op de gegevens over Sukarno. Dat deze
XCzich voor 1942 herhaaldelijk in anti-japanse geest zou hebben uitgelaten
XC(206 [204]), in 1941 anti-japanse artikelen zou hebben gepubliceerd (268
XC[264]) en japan in die tijd "in woord en geschrift" zou hebben bestreden
XC(lOSO [1022]), is te sterk en in strijd met een eerdere enjuistere weergave
XCvan diens houding in deel I IA (S68 [S S I]). Alleen in een enkel particulier
XCgesprek had Sukarno eerder bezwaren tegen japan geventileerd. In 194 I
XCschreef hij geen anti-japanse maar anti-fascistische artikelen tegen Duits
XCland en Italië, waarbij japan slechts aarzelend in een enkele zin werd
XCgenoemd. Het is mogelijk dat hij in februari 1942 zelf zijn anti-japanse
XChouding heeft geaccentueerd tegenover de Indische regering om op het
, verzoek, bij zijn biografen niet te vinden, lijkt overigens veeleer een van
XCzijn emotionele uitingen, vergelijkbaar met zijn eerdere verzoeken om
XCclementie uit 1934, dan een weloverwogen besluit te zijn geweest. Tot slot: de autobicgrafie van Sukarno, in 1965 door Cindy Adams op
XCpapier gezet, staat bekend als een gekleurde visie achteraf van Sukarno op
XCzijn verleden. De historische betrouwbaarheid wordt in twijfel getrokken.
XCDat De Jong daaruit citeert en vervolgens die gegevens weerlegt zonder op
XChet karakter van het boek te wijzen, is een omissie.
XCI. Fukami Sumio, "Japanese Source Materials on the Japanese Military
XCAdministration", in: J. van Goor, ed., The Indonesian Revolution (Utrechtse
XCHistorische Cahiers VII; Utrecht, 1986) 33-56.'
XCIgor Cornelissen vergeleek in de Boekenbijlage van Vrij' Nederland (I maart 1986) beide delen; dat over de koloniale voorgeschiedenis en dat over de Japanse bezetting. Hij kon het in beide boeken op hoofdlijnen met De Jong eens zijn. , 'Ik heb de laatste jaren nogal wat mensen gesproken die hoogst ontevreden
XCwaren over De Jongs geschiedschrijving. Dat waren geen NSB'ers maar
XCmensen die in het verzet hadden gezeten of vervolgd waren geweest. Hun
XCeigen geschiedenis waren ze niet of nauwelijks tegengekomen. Of onjuist.
XCDe ware betekenis van hun in Drente opererende knokploeg was onderbe
XClicht, het lot van dejoden in Twente was te kort behandeld, de schrijver had
XCniet begrepen hoe belangrijk, ja hoe doorslaggevend het werk van de
XCspionagegroep in Den Helder ofTerneuzen was geweest. Vaak mondden
XCdie klachten dan uit in het verwijt dat De Jong de geschiedenis van bezet
XCNederland ook niet kon schrijven omdat hij er, in mei 1940 naar Londen
XCgevlucht, niet bij is geweest. Deelnemers en overlevenden willen dat de geschiedschrijver door hun
XCogen kijkt en hun rol helder belicht, overbelicht eigenlijk. De historicus
XCheeft een andere taak. Hij schrijft vooral voor een publiek dat er nog niet is,
XChet nageslacht dat een duidelijk en helder totaaloverzicht zal verlangen. Een historicus is niet alleen (met mate) subjectief, hij weet ook dat hij
XCgeen samensteller van een catalogus moet zijn. Wie Chinese postzegels
XCverzamelt, weet dat de veel gebruikte Yvert & Tellier hoogst onvolledig is;
XChij zal de Michel-catalogus verkiezen en wil hij nog dieper duiken dan zijn
XCde gespecialiseerde werken van K S. Chang of N. C. Yang onmisbaar.
XCDaarin staat wél de Chinese Sovjet-postzegel afgedrukt die tijdens Mao's
XCLange Mars werd gebruikt. Zo zag ik dus direct dat de paar regels die L. de
XCJong schrijft over de zegels die in Indië tijdens de Japanse bezetting werden
XCgebruikt, hoogst onvolledig zijn. Er zijn een paar opmerkelijke verschillen
, van Nederland en "Londen" tijdens de Tweede Wereldoorlog en die van
XCde grote kolonie. Na de bevrijding van Nederland bleek er in het
XCmoederland weinig veranderd te zijn. "Amsterdam huilt, waar het eens
XCheeft gelachen ..." heet het liedje dat moest aangeven hoe de slachtingvan de
XCj oden de hoofdstad had veranderd. Aan het huilen kwam snel een einde. De
XCcommunisten boekten een enorme verkiezingsoverwinning in I946. Dat
XCwas het wel zo'n beetje. Maatschappelijk en politiek leek het Nederland van
XCde jaren I 945-I 955 bedenkelijk veel op dat van I 939. In diezelfde naoorlogse jaren kwam er echter een einde aan het
XCspeld. Nederland viel van economische wereldmacht terug tot een met
XCDenemarken vergelijkbaar landje. Van Colijn tot Drees. Van een staatsman
XCmet een koloniaal-militaire achtergrond en petroleumbindingen naar een
XCnationale wethouder wiens basis bij Nieuweschans ophield. Dát beeld, diê verandering, dát verschil heeft De Jong niet alleen beseft
XCvóór hij met het schrijven begon, hij heeft het ook voortreffelijk in kaart
XCgebracht. Kon De Jong zijn eerste deel (Voorspel, I969) bij het einde van de
XCFranse bezetting in I 8 I 3 laten beginnen om vervolgens via Thorbecke en
XCde mislukte "revolutie" van I9 I 8 snel naar de jaren dertig over te stappen,
XCde delen over Indië beginnen bij de Oost-Indische Compagnie, behande
XClen de invloed van het hindoeïsme, de invloed van de Chinezen, Multatuli,
XCde Atjeh-oorlogen, contractkoelies, armoede, onderwijs en islam, enzo
XCvoort. Dat is een grove en onvolledige opsomming die bij De Jong beter in
XCelkaar steekt. Ook compositorisch, want daarin vooral is hij een meester. Moest dat er allemaal in? Jazeker. De Jongs belangrijkste thema is dat
XCdoor de Japanse bezetting het nationalistische streven in Indonesië, de wil
XCtot onafhankelijkheid, in een stroomversnelling kwam. Alle elementen die
XCwel moesten leiden tot het ineenstorten van het Nederlandse gezag
XCoverzee, waren ver voor I942 al aanwezig. De islam, om een voorbeeld te
XCnoemen, was zo'n factor. Een (niet-blanke) godsdienst die rondom de
XCEerste Wereldoorlog politiek-maatschappelijke gestalte kreeg in de massa
XCbeweging Sarekat Islam. Religie als dekmantel, vlag soms, van een streven
XCnaar onafhankelijkheid. De vergelijking met de echte Nederlandse revolu
XCtie, ook wel Tachtigjarige Oorlog genoemd, dringt zich op. Ogenschijnlijk
XClevert zó De Jongs geschiedschrijving kwantitatief een wanverhouding op.
XCNiet dat hij de slag in de Javazee en andere treffens met de Japanse agressor
XCniet breed uitmeet, niet dat hij niet aangrijpend het lot neerschrijft van de
XCkrijgsgevangenen en andere geïnterneerden - in de periode vóór de Japanse
XCaanval wordt het Indonesische nationalisme overbelicht en is er te weinig
XCaandacht besteed aan al die "goede dingen" die het Nederlandse bestuur er
XCop het gebied van het onderwijs en de medische zorg deed. Dat verwijt is
XCDe Jong ten minste gemaakt. Niet alleen uit conservatieve oud-koloniale
XCkringen. Ik vind die kritiek onjuist. De Jong had niet de opdracht
, geschiedenis van het gekoloniseerde Indië te schrijven. Hij moest het
XChebben over bezetting en verzet. Uit de periode die aan maart 1942 vooraf
XCging benadrukte hij die factoren die duidelijk maakten waarom bij
XCvoorbeeld de Indonesische massa op zijn best onverschillig stond tegenover
XCde fabuleuze nederlaag die de Nederlanders leden tegen het japanse leger.
XCEen gezichtsverlies van jewelste. De toeans hadden nauwelijks weerstand
XCkunnen bieden en waren smadelijk als gevangenen afgevoerd - zoals
XCinheemse nationalisten en communisten vroeger. En alleen zo kon De jong
XCduidelijk maken waarom er in het bezette Indonesië van inheems verzet
XCvrijwel geen sprake was. Zo ook, om een ander hoogtepunt in de delen I IA en lIB te noemen, kon hij de Werdegang (het japanse woord ervoor ken ik
XCniet) van nationalistische leiders als Sjahir, Hatta en vooral Soekarno
XCbeschrijven. Soekarno de collaborateur, niets minder dan dat. Maar ook de sam en
XCwerker met de jappen die door het Nederlandse bestuur moedwillig in hun
XCarmen was gejaagd. Voor de oorlog was Soekarno geïnterneerd. Hij was een
XCnationalist die een (moderne) islam met het marxisme wilde verbinden en
XCdat dan planten op de Indonesische verhoudingen. Hij was fel anti-japans.
XCHij zei dat niet alleen, hij schreefhet ook: een volk van knuppelaars, erger
XCdan de Nederlanders. Kort voor de japanse invasie verzocht hij, smeekte hij
XCde Nederlandse autoriteiten hem mee te nemen naar Australië. Die
XCweigerden, negeerden hem. Wat moesten ze daar in Australië met zo'n
XConbetrouwbare nationalist? Tijdens de japanse bezetting ontpopt Soekarno
XCzich als stroman van de bezetter, allaat De jong er geen twijfel over bestaan
XCdat Indonesiës onafhankelijkheid zijn einddoel blijft. Een eerlijk beeld. Er zijn een paar gigantische problemen waar De jong bij zijn beschrijving
XCmee te maken kreeg. Hij mag dan tijdens de bezetting in Engeland hebben
XCgezeten, hij wist al dat er rondom Hoogezand-Sappemeer geen ondoor
XCdringbare wouden waren. Hij wist dus ook al voor hij met schrijven begon
XCdat een maquis hier onmogelijk was. Hij kende de Nederlandse kaart en
XCaard. Ergens in een voetnoot in deze delen verzucht hij: wat wist ik toen
XCweinig van Indonesië. Ik zou nu kunnen zeggen als dat niet wat
XConvriendelijk klonk: De jong heeft aardig wat bijgelezen. Dat moest hij
XCook wel. Hij had er niet gewoond en was er nooit geweest. Over Nederland
XCschrijvend, hoefde hij niet na te zoeken hoe groot de afstand Vlissingen
XCMiddelburg was. Maar waar lag de Preanger nu ook weer precies en hoe zat
XCdat met de Pakanbaroe-spoorweg op Sumatra, een traject van 220 kilometer
XCdat in eerste instantie door romoesja's, javaanse dwangarbeiders, werd
XCaangelegd en waar later ook Nederlanders, Indische Nederlanders, Britten,
XCAustraliërs en Amerikanen moesten werken. Die spoorlijn komt klaar op de
XCdag dat japan capituleert, 15 augustus 1945. Het was een slecht gevangen
XCkamp. Tropenzweren worden behandeld door ze dagelijks met een nat
XCdoekje uit te vegen "of ze te laten schoon eten door maden. De maden eten
XCIndonesië was een andere wereld die De Jong zich zo goed mogelijk eigen moest maken. Ik kan lang turen op een afgedrukt kaartj e dat Indonesië projecteert op Europa. Zelfde schaal uiteraard. De noordpunt van Sumatra steekt ergens achter Ierland in zee, Nieuw-Guinea bevindt zich ter hoogte van de Oeral.
XCDie gordel van smaragd werd dus eens, tot in de kleinste uithoeken, vanuit Den Haag geregeerd. De kleinschaligheid waartoe de beschrijving van Nederland tijdens de bezetting wel moest vervallen is voor Indonesië ontoereikend en ongepast. Het heeft De Jong zichtbaar problemen opgeleverd. Over nazi-Duitsland mocht hij meer bekend veronderstellen dan over Nippon waar hij een breed hoofdstuk aan wijdt, waarin hij zich zelfs waagt aan een definiëring van de volksaard. Een hachelijke onderneming, zoals hij zelf toegeeft. De Japanse samenleving vertoonde een neiging tot "opvallend conformisme", Omdat we daar niet veel verder mee komen als het gaat het Japanse expansionisme in de jaren twintig en dertig te verklaren, geeft de geschiedschrijver naar behoren, en geheel in de school van Romein, voldoende cijfers over grondstoffen, im- en export. Dat verklaart meer dan een goed bedoelde poging een volksaard te definiëren.
XCEr is nog een probleem waarmee De Jong heeft geworsteld en die barrière heeft hij niet kunnen overbruggen. Raak en scherp is hij in zijn typeringen van de verschillende gouverneurs-generaal. Idenburg, De Jonge en Starkenborgh krijgen waar ze recht op hebben. Dáár was genoeg literatuur over. Ook de gevangenen in de Japanse kampen zullen zich herkennen. Maar de inheemse bevolking? Hoe dacht die precies? Vaak moet De Jong toegeven dat hem het geschreven materiaalontbrak. Ik heb het er niet meer op nagelezen maar ik geloof dat hij in zijn deel over de Meidagen in Nederland (1940) ergens uit een dagboek citeert van een boerenknecht die tijdens het melken Duitse parachutisten omlaag ziet komen. Die man noteerde die avond in zijn dagboek wat er in hem was omgegaan. Dat soort aantekeningen ontbreken voor Indonesië totaal.
XCLaat ik een voorbeeld geven. In het begin van deel I IA (eerste helft) constateert De Jong dat er in Indonesië, in tegenstelling tot Brits-Indië en China grootscheepse hongersnood werd voorkomen. "In N ederlandsIndië was de inheemse bevolking veelalondervoed maar de honger eiste er nauwelijks mensenlevens." Dat "nauwelijks" vind ik al raar, maar daar gaat het me nog niet om. De Jong citeert elders uit een rapport van twee katholieke kamerleden die de kolonie in 1938 bezochten. De parlementariërs hadden enkele stadskampongs bezocht en uit hun in Nederland slechts binnenskamers verspreide rapport blijkt dat die kampongs, van afstand schilderachtig, gebouwd zijn op modder, stront en pis. De directeur van gemeentewerken in Batavia had de kamerleden ook nog verteld dat van de vijfenveertigduizend Europeanen in Batavia er nog geen tien ooit in die kampong waren geweest. Goed, dan zal de directeur zich vergist hebben, zullen het er honderd
, blijft nu toch dat dagboek van de Indonesiër uit die kampong die daar dan
XChoog bezoek - eindelijk een belanda aan ziet komen? Die inheemse die
XCnauwelijks of net niet verhongerde, heeft die nooit iets opgeschreven? De
XCJong maakt veelvuldig gebruik van de memoires van de intelligente
XCSjahrir, van Hatta en van uitspraken door Soekarno gedaan aan zijn
XCbiografen. Maar dat was de westers opgevoede bovenlaag. De dessabewo
XCner krijgt bij De Jong geen stem. Zou dat anders zijn geweest als De Jong
XCBahasa Indonesia had gekend en archiefonderzoek had kunnen verrichten? Wijlen Jan Rogier heeft De Jong vaak verweten dat deze zo naar rechts
XCwas opgeschoven, nationalist en ongeremd monarchist was geworden. Het
XCaardige in deze delen is dat De Jong uitgaat van standpunten die hij als
XCsocialistisch student voor de oorlog innam: Indonesië zou onafhankelijk
XCmoeten worden, niet morgen, misschien ook niet overmorgen maar toch
XCzeker niet pas over dertigjaar, wat verlichte progressieven meenden. Ik zeg
XCniet dat De Jong nu pas in zijn geschiedschrijving retrospectief terugkeert
XCtot zijn standpunten van student, want ook na de oorlog was hij een
XCtegenstander van de koloniale oorlogen van Nederland tegen de jonge
XCrepubliek. Wat hem zijn radio-uitzendingen bij de VARA kostte. Dat De
XCJong zo scherp laat zien dat het bekrompen, enghartige Nederlandse
XCkoloniale beleid moest uitlopen op een catastrofe, vind ik nog geen
XCverdienste. Wél dat hij verschillende malen zonder te nadrukkelijk te
XCworden de tragedie schetst van Nederlanders die het land kenden en
XCliefhadden. Te beginnen met de grote geleerde en islamkenner Snouck
XCHurgronje die het Nederlandse bestuur in 1923 al "een aaneenschakeling
XCvan gruwelijke misverstanden" noemde. Die tragische tegenstelling tussen schijn en werkelijkheid komt bij
XCvoorbeeld ook naar voren als jhr. Van Starkenborgh Stachouwer, de laatste
XCgouverneur-generaal, in maart 1941 koningin Wilhelmina advies moet
XCgeven voor een radiotoespraak die zij wil houden. Moest ze ook iets zeggen
XCdat op Indië betrekking had? Het is ongeveer een jaar na de bezetting van
XCNederland. Het is een jaar voor de inval van Japan. Van Starkenborgh
XCadviseert haar telegrafisch niet verder te gaan dan te zeggen dat het
XConderwerp bijzondere aandacht zal vergen. "Dit zal wel teleurstelling
XCgeven maar niets zeggen is nog erger." Toen de koningin op 20 maart haar
XCtoespraak hield, zei ze maar helemaal niets over Indië. Enkele maanden later mag Van Starkenborgh een vage verklaring
XCafgeven over een rijksconferentie van "vooraanstaande personen" die na de
XCoorlog zal plaatsvinden. Het bleef bij woorden. Het paternalistische
XCkoloniale regime kón niet anders, omdat het de eis tot onafhankelijkheid
XCslechts zag als een ondermijnende kreet van ultralinks in Nederland en een
XCpaar dolgedraaide nationalisten in de kolonie zélf. Ruim tweeduizend
XCpagina's druks. Had het niet wat korter gekund? Nooit heb ik scherper het beeld van het ondergaande imperium gezien
XCdan bij Jacques de Kadt die in 1978 een deel van zijn memoires
, zijn Indische periode, de jaren die dubbel telden. De Kadt beschrijft de
XCfeestelijkheden op Koninginnedag 1941 in Batavia. Veel spandoeken met
XC"Trouw aan het gezag" en "Liefde voor de Vorstin". De stoeten bestaan
XCvoor een groot deel uit inlanders. De Kadt had echter al genoeg spontane
XCdemonstraties gezien. In Nederland en in Moskou. Van het "nogal slome
XCgeschuifel" over het Koningsplein in Batavia kon hij moeilijk onder de
XCindruk komen. Dat slome geschuifel is me bij gebleven en het typeert korter
XCen ook dodelijker het nabije einde van het koloniaal regime dan vele
XCpagina's bij De Jong. Zó mag men echter niet afmeten. De Kadt schreef
XCherinneringen, De Jong een geschiedenis. Korter had De Jong niet hoeven te schrijven, wel anders. Ik miste nogal
XCwat. Een van de uitstekende illustraties toont ons een theeplanter in zijn
XCvoorgalerij in 1888. De "goeie ouwe tijd" dus. Aan die foto is niets mis; er
XCwaren ten slotte nogal wat theeplanters en andere ondernemers die de
XCkolonie maakten tot wat het was: een wingewest. Wat ik miste waren de
XCfoto's maar vooral de verhalen van de niet-kolonialen in de kolonie. Hoe
XCdacht de, ik neem maar een voorbeeld, sociaal-democratische onderwijzer
XCdie ergens in de rimboe zijn best deed? Hij was er misschien heen gegaan
XChalf uit idealisme, half voor het salaris; hij was geen revolutionair maar
XCzeker ook geen reactionair. Die mensen ontbreken al evenzeer bij De Jong
XCals de anonieme koeli of landarbeider. Niet dat die gematigd progressieve
XCEuropeaan het beleid ooit ergens beïnvloedde - bij De Jong blijkt steeds
XChet tegendeel-; zijn afhaar stem had in de geschiedschrijving niet mogen
XContbreken. Een ernstiger bezwaar is dat De Jong wellaat zien dat Nederland met
XCdeze kolonie een wereldfactor was voor 1945, maar dat door de internatio
XCnale feiten onvoldoende laat spreken. Dat het grondstoffenarme Japan al
XCtientallen jaren "belangstelling" had voor de aan tin, suiker, aardolie,
XCrubber zo rijke eilanden wordt voldoende beklemtoond, maar dat bijvoor
XCbeeld Duitsland en ook Engeland begerige ogen hadden, komt onvol
XCdoende uit de verf. Welk diplomatiek spel werd hier achter de schermen
XCgespeeld? Al in de jaren twintig waren er stemmen opgegaan die vonden
XCdat de "onrechtvaardigheid van Versailles" maar gecompenseerd moest
XCworden met enkele Indonesische eilanden. Op 3a september 1938
XCnoteerde de goed geïnformeerde Ernst Heldring in zijn dagboek dat de
XCbelangstelling van nazi-Duitsland voor Sumatra weliswaar niet openlijk is
XCmaar toch "onloochenbaar". De Jong heeft dit krachtenspel nauwelijks
XCaangeboord waardoor zijn verhaal, hoe meeslepend ook, vaak wat recht
XCtoe-recht-aan blijft. De Jong schrijft, hoe vaak is dat al gezegd, boeiend. Ook als hij in deze
XCdelen weinig vuurwerk aandraagt (een Englandspiel, een Van 't Sant, een
XCKing Kong ontbraken nu eenmaal), dan weet hij toch uit de studies van
XCanderen de relevante passages te citeren. Zijn schrijfstijl is echter soms
, en "zulks ondanks het feit dat" (waarvoor we in het Nederlands de
XCwoorden "hoewel" en "ofschoon" hebben), passen in een ambtelijk stuk uit
XC1936. Het is nu een halve eeuw later! De Jong schrijft zoals hij denkt:
XCgewichtig. Een slotopmerking onder voorbehoud omdat het mogelijk is dat De
XCJong daar nog op wil terugkomen in een vervolgdeel. Het gaat me om het politieke klimaat in de Jappenkampen. Heeft men er dáár iets van begrepen? Is toen tot de gevangen Europeanen
XCdoorgedrongen dat het einde van het koloniale tijdperk zeer nabij was?
XCNatuurlijk ken ik ook de verhalen over die huilende baboes en djongos die
XCzo vrrreselijk bedroefd waren. Eerst toen hun meneer en mevrouw zich
XCvoor de Jappenkampen moesten melden; later toen ze de Republik
XCIndonesia moesten verlaten omdat er voor hen geen emplooi meer was of
XComdat het klimaat onverdraaglijk werd. Die bediendes waren, weten we
XCnu, niet representatief voor de miljoenenbevolking. Hadden de Nederlan
XCders die tussen 1942 en 1945 in de kampen zaten dat niet toen al kunnen
XCweten? In 1944 verscheen er in het bevrij de Maastricht een boekj e En nu ... Indië. •
XCEen van de auteurs was W. G. N. de Keizer die voor de oorlog een nogal
XComstreden rol in Indië had gespeeld en later hoofdredacteur van Elsevier
XCwerd. In dat 199 pagina's tellende boekje lees ik dat de Indonesische
XCextremisten, zij die voor directe onafhankelijkheid zijn, nooit meer dan een
XC"splinterkleine fractie van een percent der bevolking" hebben uitgemaakt.
XCIntegendeel, doet De Keizer het Nederlandse publiek in 1944 geloven, bij
XChet allergrootste deel der inheemse bevolking dat bewust met de N eder
XClandse bewoners in aanraking kwam, bestond "zonder enige twijfel" een
XC"goede, vriendelijke en welwillende gezindheidjegens de Nederlanders". In zijn heldere en scherpe De Indonesische tragedie (19 50) schat De Kadt dat
XCer van de 50000 volbloed Europeanen en 200 000 Indo-Europeanen op
XCzijn hoogst enkele honderden normale betrekkingen hadden met Indone
XCsiërs. Niet dus praten op een vriendelijke wijze zoals men achterlijke
XCkinderen toespreekt, verduidelijkte De Kadt, maar gesprekken zoals in
XCEuropa intellectuelen met elkaar voeren en elkaar dus van tijd tot tijd
XCongezouten de waarheid zeggen. In de kampen was, schreefDe Kadt in hetzelfde boek, de stemming vóór
XCalles anti-Indonesisch. In een boek van een Nederlander die er ruim
XCvijfenveertig jaar woonde, trof ik een nog wrangere beschrijving over de
XCgeest in de kampen aan. Het is een boek van D. M. G. Koch, een socialist die
XCin 1956 zijn Verantwoording schreef. Marcel Koch, een zeer beschaafd en dus
XCfijnzinnig man, moest ook al vaststellen dat de kennis over de politieke
XContwikkelingen in Indonesië bij de Nederlanders nihil was. "Men zat
XCboordevol wraakgevoelens", wat toen dus betekende dat Soekarno en Hatta
XCvuige landverraders waren en zo snel mogelijk opgeknoopt moesten
XCworden. Net als De Kadt heeft Koch in de kampen cursussen gegeven.
XCToen in I960 Kochs Batig slot postuum verscheen, een reeks prachtige portretten over figuren uit het oude Indië, was er een gewijd aan de nationalist dr. Tjipto Mangoenkoesoemo die bijna twintig van zijn beste jaren in verbanning was gehouden. Aan het slot van dat portret schreef Koch bitter over het Nederlandse bewind als een regime" dat niets begreep, niets leerde en niets afleerde en het einde vond dat het verdiende".
XCEen meedogenloos oordeel van een man die bijna een halve eeuw in de tropen doorbracht.
XCDe conclusie van dr. De Jong is wezenlijk niet anders. Waarmee hij dus, zoals gezegd, op zijn vooroorlogse positie van socialistisch student terugkomt.
XCIn juni I 94 I mocht Van Starkenborgh namens de koningin eindelijk bekend maken dat er na de oorlog een rijksconferentie zou worden gehouden. De structuur van het koninkrijk zou ter sprake komen. Vage taal verder. De Jong citeert een inheems dagblad dat toen schreef: "In onze harten is geen blijheid meer, onze harten zijn koud geworden en een gevoel van apathie maakt zich van ons meester."
XCDr. L. de Jong heeft met passie en détai/ beschreven waar die apathie
DEEL llC. NEDERLANDS-INDIË
XCM Memorie van Punten, opgesteld voor de discussie op 15 april 1986, over deel I IC (hoofdstukken 1-4), met een aanvulling (hoofdstukken 1-5). Mi Idem, voor de discussie op 7juli 1986 (hoofdstukken 4-9). v Verslag van de bespreking van de begeleidingsgroep voor het geschiedwerk, gehouden op 15 april 1986.
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong de leden van de begeleidingsgroep:
XCprof. dr. mr. C. Fasseur, drs. R. C. Kwantes, luit.-gen. b.d. F. van der Veen,
XCprof. mr. E. J. H. Schrage (voorz.), prof. dr. P. W. Klein, dhr. A. J. van der
XCAfwezig waren: prof. dr. A. F. Manning, prof. dr. I. J. Brugmans, dr.
XCN. K C. A. in 't Veld. vi Idem, gehouden op 7juli 1986.
XCAanwezig waren, naast dr. De Jong, de hierboven genoemde leden van de
XCbegeleidingsgroep, behalve prof. Schrage, prof. Klein, dhr. Van der Leeuw
XCDeel I IC gaat over de Nederlandse deelname aan de geallieerde oorlogvoering in de Pacific en over de voorbereidingen die de Nederlands-Indische autoriteiten in ballingschap in Australië en in Ceylon troffen voor terugkeer naar de Archipel als de Japanners eenmaal waren verdreven. Tenslotte wijdde De Jong twee hoofdstukken aan de overgangsfase na de Japanse capitulatie, aan de eerste pogingen tot herstel van het Nederlands gezag en aan de proclamatie van de Republiek Indonesië. Brugmans vond dit geen gelukkig slot: hij vroeg zich af of de lezers zich niet bekocht zouden voelen door dit abrupte einde van het boek en zouden moeten gissen naar het vervolg: , 'De einddatum is 3 oktober 1945, de dag waarop Van Mook terugkwam op
XCJava. Maar een mijlpaal is die dag allerminst geweest. Op Java en Sumatra
XCgingen de troebelen onverminderd door en was de kans, dat de Japanners
XCals orde-handhavers konden worden gebruikt, al lang verkeken. Herstel
XCvan het Nederlands gezag, hoe moeizaam ook, was allang begonnen en
XCging door.' (Mi) De Jong had echter al in de eerste versie van zijn tekst geschreven dat hij doelbewust
, 'Waarom overschreden wij de grens van I5 of I7 augustus? [de data van de
XCJapanse capitulatie, respectievelijk het uitroepen van de Republiek Indone
XCsië, red.) Wij deden dit omdat wij juist in het kader van onze opdracht het
XCcomplex-Indië van bijzondere betekenis hebben geacht. "De versnelling
XCvan het dekolonisatieproces welke door de oorlog werd bewerkstelligd is",
XCzo uitten wij ons in het "Voorwoord" van deel I I A [...), "in breder historisch
XCverband beschouwd, wellicht het belangrijkste gevolg dat de periode
XCI940-I945 voor de geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden
XCheeft gehad." '1 Wijzend op de grote historische betekenis van deze ontwikkelingen noemde de auteur het wenselijk de allereerste fase van de strijd tussen Nederland en de Republiek Indonesië in dit deel uitvoerig te beschrijven omdat deze in de Epiloog niet voldoende uitgebreid aan de orde zou kunnen komen. Na enige discussie ging de begeleidingsgroep akkoord met deze opzet. (vi)
XCDe Jong zond de concept-hoofdstukken van dit deel als gebruikelijk toe aan een aantal personen die indertijd direct bij de gebeurtenissen betrokken waren geweest. Hun reacties bevatten doorgaans vele kanttekeningen, maar geen fundamentele kritiek. Een uitzondering vormden de opmerkingen van ir. C. J. Warners, voor de oorlog het hoofd van de telefoondienst van de Indische PIT en na zijn vertrek naar Australië betrokken bij het intelligence-werk van de Nederlands-Indische regering. Warners zond de Jong naar aanleiding van deel I IC een groot aantal opmerkingen, waarin hij duidelijk liet uitkomen het in het geheel niet eens te zijn met zijn werkwijze en oordeelsvorming. In een aantal gevallen leidden deze tot wijzigingen van de tekst, echter niet op fundamentele punten.
XCWarners maakte, soms bijgevallen door anderen, ernstig bezwaar tegen de karakterisering door de auteur van een aantal hoofdpersonen: dr. H. J. van Mook, eh. O. van der Plas, admiraal Helfrich en anderen. Hij vond in het algemeen dat De Jong te veel appelleerde aan een ongezonde sensatiezucht die, naar zijn overtuiging, kenmerkend was voor 'het televisietijdperk'. Zulke bespiegelingen leidden slechts in een enkel geval tot wijziging van de tekst - bijvoorbeeld in een passage van De Jong over de gemoedstoestand van Helfrich. (M) Ook nam Warners De Jongs situatieschetsen meermalen onder vuur; hij bestreed dan vooral het feit dat de lezers door de auteur meningen en indrukken van tijdgenoten
1 DeelIIc,679(6S7).
kregen voorgeschoteld. Toen de auteur een brief van Van Mook aanhaalde, die de deplorabele toestand in het Nederlandse kampement op Ceylon beschreef, erkende Warners de juistheid van Van Mooks waarnemingen, maar noemde hij ze tegelijkertijd subjectief en daarom irrelevant. (M) De begeleidingsgroep daarentegen vond het bewuste tekstgedeelte" 'zeer kleurrijk en illustratief en drong erop aan dat de auteur het zou handhaven. (v) Naar aanleiding van soortgelijke opmerkingen van dezelfde criticus oordeelde men doorgaans dat het om uiteenlopende smaken ging waarover verder niet gediscussieerd behoefde te worden.
XCOpnieuw kwam tijdens de discussie de vraag naar voren of de auteur altijd de namen moest noemen van mensen over wie hij schreef. Naar aanleiding van de beschrijving van een mislukte expeditie van een klein KNIL-detachement tegen de Japanse bezetting van het eiland Wamar, in april-mei 1942,3 vroeg mevrouw Van Velden ofhet niet in de lijn van de auteur lag om de falende commandant met naam en toenaam te noemen. De Jong schreefin de 'Memorie van Punten' aan dit laatste geen behoefte te hebben - in zijn tekst had hij ook laten uitkomen dat de legerleiding in Australië de man in feite een hopeloze opdracht had gegeven. (M) De begeleidingscommissie stemde met De Jongs opvatting in. (v) 2.
XCIn verband met de voorbereiding van de terugkeer van het NederlandsIndisch gezag naar de Archipel besprak De Jong de ideeën die in de Indische regering leefden over een naoorlogse reorganisatie van het bestuursapparaat. De auteur schreef dat men het dualistische karakter van het bestuur over Nederlands-Indië na de oorlog wilde opheffen, waarbij meer top-functies aan Indonesiërs moesten toevallen. Anders dan in het toenmalige Brits-Indië, aldus De Jong, stonden de leidende functies op regionaal en plaatselijk niveau slechts voor Europeanen open: 'zij gaven de richtlijnen aan, zij controleerden of deze werden gevolgd'. (M) Fasseur vroeg hem te verduidelijken dat Nederlands-Indië twee bestuurskorpsen kende, het Europese en het inlandse Binnenlands Bestuur, terwijl Brits-Indië er één had, de Indian Civil Service, waartoe Engelsen en Indiërs3 Deel I IC, 63-64; zie over deze zaak ook: Parlementaire Enquête Regeringsbeleid 1940-1945,
2 Deel I IC, 7-8 (7-8).
in beginsel gelijkelijk toegang hadden. Kwantes en Van der Veen betoogden dat de ontvoogding op Java er reeds vele jaren voor de oorlog toe had geleid dat Indonesiërs (de regenten) hoogste gezagsdragers waren op regionaal - althans meer dan plaatselijk - niveau. (M)
XCDe Jong wees echter op een nota van Van der Plas uit februari I945 over de hervorming van het Binnenlands Bestuur waarin deze opmerkte dat tot de Japanse invasie het dualistisch bestuur op Java en Madoera tamelijk zuiver gehandhaafd was gebleven, inclusief de onderschikking van het inheemse bestuur aan het Europese, en daarna nooit meer hersteld zou kunnen worden. De auteur erkende dat het dualisme in het bestuursapparaat sinds het begin van de rwintigste eeuw was verzwakt, maar hij verzette zich tegen de door zijn critici aangehaalde interpretatie van H. A. Sutherland, die had beschreven hoe de regenten op Java steeds meer invloed in het bestuur hadden weten te verwerven door de Europese meesters te manipuleren. Van der Veen citeerde in zijn reactie: 'Het inheemse bestuur en het Europese bestuur vonden elkaar in een gecompliceerd theaterstuk waarin ze [...] elkaar uit de weg gingen. Ieder beschermde zijn eigen positie." De Jong reageerde: , 'Ik zie het door haar geschetste "spel" toch als een verschijnsel, dat zich
XCvoordeed binnen een stelsel waarin de instructies van het gouvernement
XCuitgingen. Regenten werden, gelijk bekend, door de gouverneur-generaal
XCbenoemd - hij vertegenwoordigde het hoogste gezag.'(M) Na de discussie nam De Jong alleen de opmerking van Fasseur in zijn tekst over.'
XCIn dezelfde context besprakDe Jong uitlatingen van Van der Plas in een brief uit I944 aan Warners, die indertijd op Ceylon belast was geweest met de voorbereiding van een militair bestuur voor Sumatra. Van der Plas liet zich hierin kritisch uit over het repressieve karakter van het Nederlandse koloniale regime - kritiek die volgens De Jong beslist niet door de gehele Nederlandse gemeenschap in ballingschap werd gedeeld. Van der Veen vroeg zich af waaraan De Jong deze laatste gissing ontleende: hij was ervan overtuigd dat velen het bijvoorbeeld zouden hebben toegejuicht als Abdoelkadir een hoge bestuursfunctie zou hebbenvinden. 5 Deel 1 IC, 37-38 (niet in de populaire
4 H. A. Sutherland, in (Singapore, 1979), uitvoerig geciteerd door De Jong in deel 1 IA, 195 (191-192), waar ook de door Van der Veen aangehaalde passage is te
gekregen. Van der Plas was volgens Van der Veen een impulsieve man, die graag overdreef. Zijn uitlatingen kwamen volgens deze criticus voort uit de wens om inheemse ambtenaren die met de Japanners hadden samengewerkt vrij te pleiten door verwijzing naar Nederlandse repressie. Van der Veen meende bovendien dat de lezers recht hadden op een oordeel van De Jong over de visie van Sutherland. De Jong volstond met erop te wijzen dat Van Mook blijkens aantekeningen op de brief van Van der Plas met de strekking van dit stuk had ingestemd. (M)
XCDe Jong besprak vervolgens de opvattingen van koningin Wilhelmina over de naoorlogse verhouding tussen moederland en koloniën. Zij had in een radiotoespraak ter gelegenheid van de eerste verjaardag van de Duitse inval in Nederland in zeer algemene termen aangekondigd dat na afloop van de oorlog een herbezinning hierop moest plaatsvinden en Van Starkenborgh had hieraan enkele maanden later ten overstaan van de Volksraad toegevoegd dat dan een Rijksconferentie over de toekomst van het Koninkrijk zou plaatsvinden. De Jong schreef dat de koningin, 'die alles bij het oude wilde laten', (M) deze toezegging, aldus Gerbrandy in de ministerraad, onvoorzichtig had gevonden. Warners maakte bezwaar tegen de door de auteur geopperde gedachte dat Wilhelmina niet voor politieke hervormingen voelde. Hij wees erop dat hij een gesprek met de vorstin had gevoerd ter voorbereiding van haar bekende rede van 7 december 1942, waarin zij zich wel degelijk hervormingsgezind had betoond. Meer in het algemeen had hij kritiek op het feit dat de auteur persoonlijke aantekeningen van het staatshoofd aanhaalde, afkomstig uit het kabinet van de koningin: , 'Ik houd mij overtuigd dat deze citaten - al is dan het kabinet formeel en
XCadministratief een regeringsorgaan - in een publicatie als de onderhavige
XCniet als "gemeen goed" mogen worden gehanteerd en n.h.v. ook niet als
XCzodanig door HM werden voorzien.' (M)
XCWat betreft dit laatste volstond De Jong met te constateren dat Warners' ideeën over geschiedschrijving en de zijne, zoals de lezers van de discussienota's inmiddels bekend was, sterk uiteen liepen. Vervolgens merkte de auteur op dat hij in deel 9 en in hoofdstuk 2 van deel I IC voldoende duidelijk had gemaakt dat de koningin sinds medio 1942 haar beleid had bijgesteld onder invloed van president Roosevelt en van de ministers Van Kleffens en Van Mook. (M) Tijdens de discussie kwam de begeleidingsgroep echter met de auteur overeen dat de door Warners gewraakte tussenzin over de koningin 'die alles bij het oude wilde laten' zou vervallen. (v)
XCIn een volgende passage bracht De Jong het overlijden, begin I943, van de minister zonder portefeuille in Londen, de Indonesiër Soejono, in verband met het feit dat hij drie maanden tevoren, in de discussies in het kabinet die aan de 7-december-toespraak vooraf gingen, niets had bereikt op het voor hem meest wezenlijke punt: de principiële erkenning van Indonesiës recht op onafhankelijkheid. Fasseur, Kwantes en De Keizer vroegen zich met grote twijfel af of dit verband wel geloofwaardig was; in de woorden van eerstgenoemde: 'Zelfs wanneer Soejono aan een hartaanvaloverleed, is het speculatief zijn dood aan "een gebroken hart" toe te schrijven.' (M) De Jong gaf toe niet precies te weten wat in medische zin de doodsoorzaak van Soejono was geweest. Hij beriep zich op getuigenverklaringen dat betrokkene, toen het hem duidelijk was geworden dat hij een politieke nederlaag had geleden, 'doodsbleek werd'. (M) Tijdens de discussie met de begeleidingsgroep meldde De Jong dat Soejono inderdaad aan een hartaanval was overleden, maar hij verwijderde, gehoord de kritiek, de suggestie van een causaal verband uit zijn tekst,"
XCDe Nederlandse regering was voor herovering van de koloniën afhankelijk van de bondgenoten, in de eerste plaats van de Amerikanen. De Jong gaf enkele voorbeelden waaruit bleek dat de publieke opinie in de Verenigde Staten weinig vleiend oordeelde over het Nederlandse koloniale bestuur. Diverse critici maakten hierover opmerkingen: zij vroegen zich af of de door de auteur gegeven citaten representatief waren. De Jong noemde ze in ieder geval kenmerkend en handhaafde ze. (M)
XCToen de Japanse bezetting een feit geworden was, bevonden zich niet alleen Nederlands-Indische autoriteiten in ballingschap in Australië, maar ook was daar een gemengd samengestelde groep Indonesiërs: gouvernementsambtenaren, maar ook contractarbeiders, zeelieden, militairen en politieke gevangenen die uit het beruchte kamp Boven-Digoel waren geëvacueerd. De Jong beschreef hoe veel Nederlanders en Indische Nederlanders zich in ballingschap moeilijk van de koloniale mentaliteit konden losmaken, wat leidde tot een grievende houding in de omgang met de Indonesiërs. Volgens de auteur leidde dit bij de meest vooraanstaanden onder hen tot twijfel aan de oprechtheid van de hervormingsgezindheid bij de Nederlandse regering.' Warners waarschuwde de auteur vruchteloos dat het zijns inziens niet verantwoord was dit verband tec,
6 Deel r r c, 128 ( 12 3). 7 Deel f t 127-129 (123-124).
leggen. (M) Bosscher vroeg De Jong met meer succes de door hem gesignaleerde verschijnselen niet aan te duiden met het begrip "rassenwaan"; op advies van Van der Leeuw koos De Jong bij nader inzien voor "superioriteitswaan". (M, v)
XCKwantes maakte vervolgens bezwaar tegen de uitvoerige passage over de lotgevallen van de groep uit Boven-Digoel afkomstige ex-geïnterneerden. De laatsten kregen na enig touwtrekken de vrijheid, overigens niet op Nederlands, maar op Australisch initiatief. Kwantes betoogde dat dit relaas nota bene langer was dan de weergave van de krijgsverrichtingen waaraan het in Australië gestationeerde deel van de Nederlandse luchtmacht aan deel had genomen. (M) De Jong antwoordde dat hij grote waardering had voor de prestaties van de Nederlandse strijdkrachten in Australië, een waardering die naar zijn overtuiging ook duidelijk in de tekst tot uiting kwam, maar , 'heel iets anders is of zij van historische betekenis zijn geweest. Die zie ik als
XCzeer beperkt en in ieder geval heeft het gebeuren met de ex-Digoelisten in
XCAustralië tot gevolgen geleid die tot het verdere verloop van de gebeurte
XCnissen hebben bijgedragen. Dat zich in Australië in augustus en september
XC,45 zovelen tegen Nederland keerden, is hier te lande beschouwd als
XCschandelijke ondankbaarheid. Men heeft er ook niets van begrepen.' (M) De Jong handhaafde daarom zijn tekst met instemming van de overige leden van de begeleidingsgroep."
XCNa de capitulatie van Nederlands-Indië en na het opgeven van de verschillende pogingen tot guerrilla-oorlogvoering in de buitengewesten, was de eerste taak waarvoor de Nederlandse autoriteiten in Australië en Ceylon stonden het verzamelen van inlichtingen in bezet NederlandsIndië. Het ging om inlichtingen van militaire aard, maar men zat ook dringend verlegen om gegevens over het lot van de Nederlanders in bezet gebied en omtrent de houding van de inheemse bevolking jegens de Japanners. De Jong deed een uitvoerig verslag van de pogingen, die in de eerste oorlogsjaren doorgaans vruchteloos bleken, om groepjes geheime agenten (zogeheten parties) in bezet gebied te laten opereren. Hierbij volgde de auteur grotendeels de dan juist verschenen monografie van J. J.
Nortier over dit onderwerp." Brugmans maakte in zijn commentaar op de concept-tekst de algemene doch dringende opmerking dat De Jongs beschrijving naar zijn smaak veel te uitvoerig was geweest. Hij vreesde dat dit bij de lezers een gevoel van anticlimax zou oproepen en vroeg de auteur met klem zijn relaas tot ongeveer een derde terug te brengen, zich te beperken tot de hoofdlijnen en daarbij vervolgens enkele voorbeelden te geven. Ook Kwantes en Koets kwamen met soortgelijke reacties. (M) De Jong deelde mee dat andere meelezers wel door zijn relaas geboeid waren geweest. Het belangrijkste argument voor zijn werkwijze vond hij echter dat de geheime agenten, die zich in groot gevaar hadden begeven en dat dikwijls met hun leven hadden moeten betalen, verdienden dat hun namen werden genoemd en dat van geval tot geval werd nagegaan waaraan de mislukkingen moesten worden toegeschreven. (M)
XCDe Jongs oordeel over de manier waarop het uitzenden van de agenten in zijn werk was gegaan was niet mals. Hij citeerde uit de rapportage van Van der Plas aan Van Mook, waarin werd gesproken van een 'schandelijk slechte organisatie'. Dezelfde bron betichtte degenen die aan Britse en Nederlandse kant voor de gang van zaken verantwoordelijk waren (respectievelijk G. Egerton Mott en J. J. Quéré) ervan dat ze ondeskundig waren inzake Nederlands-Indië, ook verder maar wat aanmodderden en 'onze beste mensen met een typisch Engelse nonchalance de dood ingezonden hebben'.'? Quéré kreeg van De Jong het hoofdstuk toegezonden; hij liet de auteur weten deze laatste passage niet te kunnen accepteren en haar als laster te beschouwen. (M) De Jong schreef de begeleidingsgroep dat Nortier in zijn boek het citaat van Van der Plas aanvankelijk had willen opnemen, maar daarop was teruggekomen toen Quéré met een proces had gedreigd. De Jong schreef de begeleidingscommissie dat hij de betrokken passage wilde handhaven. Hij voelde zich hiertoe gerechtigd omdat hij uitvoerig met Quéré had gesproken en de door hem verstrekte gegevens had gebruikt. Hij wees er ook op dat in zijn tekst veel van de door Van der Plas geuite kritiek impliciet werd weerlegd. Sterker nog: naar aanleiding van de door de Parlementaire Enquêtecommissie en later door Nortier geoefende kritiek op Quéré durfde De Jong te stellen dat in zijn hoofdstukken elementen voorkwamen die men in zoverre als eerherstel kon beschouwen 'dat er duidelijk uit blijkt dat het niet gepast is, alles dat er is misgegaan op het conto van Quéré te schrijven'. (M) De Jong nam zichJ. J.(Franeker, 1985). 10 Geciteerd: 1IC, 201-203
9 Nortier, in De in
voor zijn tekst te verduidelijken onder handhaving van het citaat en hij beloofde de begeleidingsgroep de zaak nog met Quéré op te nemen, evenals met F. van der Veen, die inmiddels als luitenant-generaal buiten dienst op voorstel van De Jong als adviseur voor deel I IC van het geschiedwerk was aangezocht. Uiteindelijk besloot de auteur de hele passage te handhaven, maar eraan toe te voegen dat Van der Plas' formulering er volledig naast was geweest, wat de intenties van Egerton Mott en Quéré betreft."
XCVervolgens kwam een aantal aspecten van de oorlogvoering aan de orde. De Jong besprak een aantal rapporten uit 1942 waarin de Nederlands-Indische legerleiding in Australië de verloren oorlog tegen Japan probeerde te analyseren. Kolonel S. H. Spoor had er onder meer op gewezen dat het Nederlandse koloniale bestuur er niet in geslaagd was de Indonesische bevolking een politiek ideaal te geven dat tot gemeenschappelijke bezieling in de strijd tegen Japan had kunnen inspireren. Van der Veen bestreed de conclusie van Spoor als had de politieke oorlogsvoorbereiding gefaald. (Mi) Hij vroeg De Jong in zijn tekst te verduidelijken dat Spoor hier iets irreëels verlangde, aangezien de ontvoogding en de politieke eenwording in het koloniale staatsbestel voor de oorlog nog niet voldoende waren verwezenlijkt. Tijdens de discussie betoogde deze criticus dat het toch van groot belang was op te merken dat de inheemse soldaten vooral 'broodsoldaten' waren geweest. (v) Na aandrang uit de begeleidingscommissie voegde de auteur een passage in deze geest toe."
XCTijdens de tweede vergadering van de begeleidingscommissie, op 2 juli 1986, stond hoofdstuk 4 ('De geheime diensten') opnieuw ter discussie. De Jong had namelijk van generaal Van der Veen, indertijd in Australië direct betrokken bij de reorganisatie van het inlichtingenwerk, een groot aantalopmerkingen over dit hoofdstuk ontvangen en hij had ze ook grotendeels in een nieuwe versie van zijn tekst verwerkt. Er bleven echter nog meningsverschillen tussen beide heren en De Jong stelde deze ter discussie. Het eerste betrof de passage waarin de auteur de teleurstellende resultaten van de inzet van geheime agenten in Nederlands-Indië vergeleek met de relatief succesvolle geallieerde operaties elders in Azië. De Jong wees op de geografische en politieke factoren die het inlichtingenwerk in N ederlands- Indië ernstig hadden bemoeilijkt (de archipel was1986. 12 Zie deel I IC, 68n.-69n.
11 Deel I IC, 202 Quéré verzette zich na lezing van de definitieve tekst niet meer tegen weergave van het citaat, getuige een brief van Quéré aan De Jong, 29 oktober
vanuit geallieerde bases zeer moeilijk te bereiken; voor de bevolking aldaar leek de Japanse macht lange tijd onaantastbaar; de bevolkingsgroepen waarvan agenten gebruik hadden moeten maken waren geïnterneerd of werden in de gaten gehouden). Het was ook van groot belang, aldus de auteur, dat de Indonesiërs ondanks de afkeer die zij in het algemeen van de Japanners hadden niet bereid waren de geallieerde zaak te dienen. Bij de minder ontwikkelden paste politieke passiviteit eenvoudig in hun levenspatroon, terwijl de politiek bewusten niet bereid waren te strijden voor herstel van het Nederlandse gezag."
XCVan der Veen maakte in een nota aan De Jong bezwaar tegen de volgende passage uit het concept-manuscript, waarin de auteur deze redenering afrondde: , 'Het is, anders gezegd, het Nederlandse koloniaal bewind zelf geweest dat
XCdoor zijn aard en door het feit dat het, toen de Japanse bezetting begon,
XCvoor de politiek bewusten onder de Indonesiërs geen enkel werkelijk
XChoopgevend perspectief geopend had, bevorderd heeft dat vrijwel geen
XCIndonesiër de behoefte gevoelde, ter wille van de geallieerde overwinning
XCpersoonlijke risico's te aanvaarden. Tegen die achtergrond waren de
XCvoorschriften die van de gevreesde bezetter uitgingen, effectief.' (Mi) Van der Veen noemde deze analyse in strijd met de werkelijkheid. Hij wees er op dat voor de oorlog tot in de hoogste bestuurscolleges Indonesiërs posten bekleedden en dat er onder politiek bewuste Indonesiërs geen twijfel bestond dat de ontvoogdingspolitiek van het Nederlandse koloniaal bestuur na de oorlog zou worden voortgezet. Deze criticus stelde De Jong voor in zijn tekst te verduidelijken hoe 'de barbaarse onderdrukking, de indoctrinatie en het isolement de politiek bewuste Indonesiërs ertoe [hebben] gebracht samenwerking met de Japanners te zoeken'. (Mi)Tijdens de discussie viel Fasseur Van der Veen bij; hij stelde de auteur voor de door Van der Veen betwiste", hierboven geciteerde passage te laten vervallen, omdat zij een nodeloze herhaling bevatte, en De Jong stemde hiermee in. (vi)
XCEen volgend punt van kritiek van Van der Veen had betrekking op de verantwoordelijkheid voor het falen van de parties van agenten die op Java waren ingezet. De Jong had deze gelegd bij admiraal Helfrich en bij het lid van de Nederlands-Indische regering in ballingschap, Van der Plas. Van
13 Zie voor deze passage: deel I IC, 279-280 (269-270). 14 Uit het verslag van de discussie blijkt dat De Jong aanvankelijkgedacht heeft dat Van der Veen zijn pijlen op een andere passage had gericht (Mi en vi).
der Veen wees echter op de belangrijkste oorzaken voor deze mislukkingen (het ontbreken van voorbereidingen voor de oorlog, het uiterst geringe aantal potentiële agenten waarover men kon beschikken en het gebrek aan transportmiddelen) en hij vroeg zich af of het dan wel terecht was beide genoemde autoriteiten zulke grote verwijten te maken, zeker omdat 'het amateuristisch geklungel' uit de eerste periode buiten hun zeggenschap was geschied. (Mi)De Jong was het hier in het algemeen wel mee eens en toonde zich tijdens de discussie ook bereid 'verantwoordelijkheid' te wijzigen in 'formele medeverantwoordelijkheid'. (vi) In zijn 'Memorie van Punten' merkte hij nog op dat hij een uitspraak had willen doen over de verantwoordelijkheid voor het gevoerde beleid omdat de Parlementaire Enquête Commissie dit zijns inziens ten onrechte had nagelaten." (Mi)
XCIn het slothoofdstuk beschreef De Jong, zoals bekend, de overgangsfase tussen de Japanse capitulatie en de eerste aanzetten tot herstel van het Nederlandse gezag, in het bijzonder op Java. Hij merkte op dat de Nederlandse autoriteiten aanvankelijk nogal verrast waren door de problemen die zich daarbij voordeden. Hij citeerde een opmerking van Van Maak tegen de gouvernementssecretaris, bij vertrek uit Australië: 'Als ik terugkom, breng ik Soekarno in een kooitje voor je mee.' Op het bezwaar dat deze uitlating te naïef was om in het boek op te nemen, antwoordde De Jong dat zij juist tekenend was voor Van Mooks optimisme. (Mi) Eenmaal in Batavia gearriveerd werd het de luitenantgouverneur-generaal snel duidelijk hoe groot de problemen waren. De Jong beschreef Van Mooks deceptie, refererend aan Indië als 'het land waar hij [Van Maak, red.] geboren was'. Van der Veen meende dat van dit laatste een negatieve suggestie uitging, wat De Jong betwistte; de auteur wilde naar eigen zeggen laten uitkomen hoezeer Van Maak zich verantwoordelijk voelde voor de toekomst van zijn geboorteland en hierin zag hij bepaald niets negatiefs. (Mi)Tijdens de discussie kwam men toch tot de conclusie dat de bewuste woorden beter konden vervallen. (vi)
XCBrugmans zond De Jong een aantalopmerkingen met betrekking tot het gehele concluderende hoofdstuk 9 ('Slot'). Allereerst zette hij zich opnieuw af tegen De Jongs visie als had men aan het eind van de Tweede Wereldoorlog in Nederland en in Nederlands-Indië nog onvoldoende
XC15 Parlementaire Enquête Regeringsbeleid 1940-1945, Ba, 571-572.
ingezien dat het koloniale tijdperk voorbij was. Hij vroeg De Jong in zijn tekst te adstrueren dat vooral in Nederland politici, pers en publiek in dit opzicht te kort waren geschoten. (Mi)De Jong zegde een nuancering van zijn tekst toe, maar met steun van onder meer Van der Veen ('wij hebben een volkomen gemis aan inzicht gehad' (vi)) handhaafde hij de hoofdgedachte. Ook kwam Brugmans terug op de rol van minister zonder portefeuille Soejono, door De Jong naar zijn smaak veel te sterk naar voren gehaald als pleitbezorger van lndonesiës onafhankelijkheid. Hij haalde uitlatingen van Soejono aan, waarin deze zich voorstander van handhaving van het rijksverband noemde. (Mi)De Jong vond echter dat Soejono in de ministerraad een radicaler standpunt had ingenomen. De Jong hield staande dat Soejono handhaving van een formele band met Nederland nuttig voor Indonesië vond, mits het moederland het formele zelfbeschikkingsrecht erkende. Fasseur stemde hiermee in, maar voegde eraan toe dat Soejono het rijksverband als een tactische concessie had ingebracht. (vi)
XCEen andere opmerking van Brugmans had betrekking op de Engelse betrokkenheid bij het gezagsherstel in Nederlands-Indië: te zeer had De Jong naar zijn smaak Mountbatten verweten dat deze de Engelse belangen boven de Nederlandse had laten prevaleren. Ten onrechte ook had de auteur volgens Brugmans minister Van Kleffens van Buitenlandse Zaken en diens ambassadeur in Engeland, jhr. mr. E. F. M. J. Michiels van Verduynen, gekritiseerd omdat ze onvoldoende voorbereid waren geweest op het feit dat Churchill in I945 het veld moest ruimen voor een Labour-regering onder leiding van Clement Attlee." (Mi)
XCIn 't Veld meende, anders dan Brugmans, dat De Jong onvoldoende duidelijk had gemaakt dat de houding van de Engelsen en vooral hun gebrek aan loyaliteit ten aanzien van de Nederlandse bondgenoot cruciaal waren geweest voor de ontwikkelingen in de overgangsfase: , 'De Britten hebben formeel en moreel hun overeenkomsten grof geschon
XCden; het is de Nederlandse regeerders misschien nauwelijks kwalijk te
XCnemen, dat ze een dergelijke houding niet hebben willen voorzien. Het
XCbeleid van Mountbatten "niet gemengd te willen worden in de politieke
XCtwisten tussen Indonesië en Nederland" was niet alleen een schending van
XCde overeenkomsten, het was zelfs geen politiek neutraal beleid, maar de
XCfacto wel degelijk partij kiezen; op een gegeven ogenblik gebeurt dat
XCtrouwens openlijk door Christison; alle leugentjes achterafkunnen dat niet
16 Deel IIC, 691 (669).
De Jong antwoordde In 't Veld: , 'Toen ik mijn concept-tekst schreef, ging ik er van uit dat uit de Civil
XCAffairs-overeenkomst [van 24 augustus 1945, red.] inderdaad de verplich
XCting voortvloeide dat de Britten het Nederlands gezag in Indië zouden
XCherstellen. Ik ben daar anders over gaan denken."? De Jong meende nu dat de Engelsen wel verplicht waren de Nederlanders toe te staan hun gezag opnieuw te vestigen zodra de oorlogstoestand dit toestond, maar dat de overeenkomst hen niet verplichtte het Nederlandse gezag tegen de zin van de lokale bevolking te herstellen. , 'Het betekent dus dat de Britten niet een overeenkomst hebben geschon
XCden maar dat zij de wensen van een goede bondgenoot, met wie zij de
XCTweede Wereldoorlog hadden gevoerd en gewonnen, naast zich neer
XChebben gelegd. Ik zal de tekst in die zin wijzigen.' (Mi) In de slotalinea's van hoofdstuk 9 wierp De Jong de vraag op of de angst, aan Nederlandse zijde, om Indië te verliezen niet een heel slechte raadgever was geweest. Was het niet zo dat deze angst in september en oktober 1945 een politiek had bevorderd , 'waaruit, mede gegeven de internationale constellatie, dat verlies onvermij
XCdelijk zou voortvloeien en [die] bovendien voor een lange reeks van jaren
XChet herstel van normale betrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlan
XCden en de Republiek Indonesië zou bemoeilijken. Tot schade van beide.' (Mi) Van diverse kanten kwamen reacties. Van der Veen vroeg De Jong zijn analyse in die zin uit te breiden dat men ook in Nederland veel te weinig inzicht had gehad in de gebeurtenissen tijdens de Japanse bezetting, waardoor Soekarno naar voren had kunnen komen. De Jong besloot dit in te voegen, evenals de bespiegeling van Van der Veen dat Nederland na de capitulatie van Japan alleen stond en volstrekt machteloos was." Brugmans, die zeer kritisch gestemd was over het slothoofdstuk, schreef de Jong dat hij van het overleg in de begeleidingsgroep geen bevredigende correctie van de tekst verwachtte, die het hoofdstuk voor hem aanvaardbaar zou kunnen maken. Hij kondigde aan ook Kwantes van zijn zwaarwegende bezwaren op de hoogte te zullen stellen. (Mi)Voordat Dew.Oriental and African Studies, University of London, 1979). is Zie respectievelijk 70 I
17 De Jong verduidelijkte dat dit was gebeurd naar aanleiding van het lezen van: C. Squire, 1945-1946 (Dissertatie School of
Jong in de 'Memorie van Punten' op Brugmans' kritiek reageerde, citeerde hij een brief van Koets waarin deze hem prees voor het inzicht dat het slothoofdstuk bood in het ontstaan van het Nederlands-Indonesisch conflict. Vervolgens verklaarde de auteur te begrijpen dat Brugmans het met de strekking van dit hoofdstuk niet eens zou zijn. Het gebruik van het woord 'aanvaardbaar' bracht echter een ander probleem met zich mee: , 'De wetenschappelijke verantwoordelijkheid voor deel I IC ligt uitsluitend
XCbij mij. Anderzijds ontken ik niet dat er sprakeis geweest van medewerking
XCvan Brugmans aan het totstandkomen van dat deel en natuurlijk heb ik er
XCbegrip voor dat het voor hem geen simpele zaak is wanneer dat deel wordt.
XCgepubliceerd met aan het beschrijvend gedeelte toegevoegde kritische
XCconclusies die de zijne niet zijn. Het betreft hier geen kwestie van
XCondergeschikt belang maar een kernelement uit onze twintigste-eeuwse
XCgeschiedenis. Ik ben bereid Brugmans tegemoet te komen, zoals ik ten
XCaanzien van deel I IA met hem en Kwantes deed: stelt hij er prijs op, dan zou
XCergens in hoofdstuk 9 in korte bewoordingen kunnen worden aangegeven
XCdat hij het met mijn beschouwingen, voorzover kritisch, niet eens is.' (Mi) Brugmans toonde zich erkentelijk voor dit aanbod, dat hij in afwachting van de definitieve tekst van het hoofdstuk in beraad hield. (vi) Naar aanleiding van de ontvangst van de nieuwe versie liet hij De Jong echter weten dat hij het niet nodig vond van dit aanbod gebruik te maken." In de definitieve tekst had De Jong de houding van de Engelsen, in het bijzonder van Mountbatten als verantwoordelijk opperbevelhebber, niet meer direct gekritiseerd, maar vooral gewezen op de groeiende afkeer die het Britse optreden indertijd in Nederland wekte. Verder ging de auteur nu wat uitvoeriger in op de totstandkoming van de politiek van de regering in Den Haag en de beoordelingsfouten die in het moederland gemaakt waren. (Typoscript, p. 978 e.v.)
XC19 Brief Brugmans aan De Jong, 13 juli 1986 en brief De Jong aan de leden van de begeleidingscommissie, 18 juli
XCIn het ritme van een jaarlijks boek over Nederlands-Indië in de Tweede Wereldoorlog verscheen op 21 oktober 1986 deel r r c: een historische verhandeling in één enkele band over de lotgevallen van de NederlandsIndische regering in ballingschap in Australië en haar terugkeer in het revolutionaire Indonesië van 1945. De pers maakte melding van het feit dat De Jong in zijn seriewerk nu aan het eind van de Tweede Wereldoorlog was toegekomen. 'Geschiedeniskroniek afgerond, De Jong niet uitgeschreven', zo meldde joop Morriën in De Waarheid (2 loktober 1986). Hij beklemtoonde de rol van de communisten in het streven naar onafhankelijkheid van Indonesië en schreef: , 'De communisten in Nederland, Australië en uiteraard Indonesië zelf
XCkozen voor een Vrij Indonesië en zetten zich daarvoor in. Dat is een
XConontkoombaar historisch feit, al wordt dat vaak in historische studies
XCverbloemd of verzwegen. De Jong: "Er was slechts één dagblad dat de
XCverklaring (van de regering tot «herstel van het gezag») vierkant afwees: De
XCWaarheid." En: "In de Tijdelijke Tweede Kamer is Roestam Effendi (de
XCcPN-afgevaardigde) de enige geweest", die tijdens de eerste naoorlogse
XCzitting van het recht op zelfbeschikking voor Indonesië repte, terwijl álle
XCanderen onverkort vasthielden aan herstel van Nederlands gezag. De Jong heeft een keuze moeten doen uit een overstelpende hoeveel
XCheid materiaal en daarbij een paar dingen over het hoofd gezien. Zo
XCbepleitte in de illegaliteit niet alleen Vrij Nederland in april 1942 voor
XCherziening van de verhouding, maar had Het Signaal, een van de namen
XCwaaronder De Waarheid toen verscheen, bij de val van Indonesië (maart
XCnummer 1942) dat reeds gedaan. Het Signaal stelde verder vast, dat het
XCIndonesische volk niets was gegeven om zich te verdedigen, een conclusie
XCdie ook De Jong thans trekt. Meer aandacht voor de Perhimpunan Indonesia was zeker op zijn plaats
XCgeweest. Toch een element dat in de geschiedschrijving wordt verwaar
XCloosd. De Jong vermeldt, dat de PI aanvankelijk "in navolging van Moskou"
XCde Tweede Wereldoorlog als een "imperialistische oorlog" beschouwde.
XCHij noemt de naam van Setyadjit. De PI-leden, onder wie Setyadjit, namen
XCeind november 1940 op de THin Delft en op de Universiteit in Leiden deel
XCaan studentenstakingen tegen het ontslag van Joodse hoogleraren.
Met zijn gevoel voor dramatiek vermeldt De Jong, dat de zoon van de
XChoge Indische ambtenaar Van der Plas in Nederland door Duitse fascisten
XCwerd vermoord. Irawan Soejono, zoon van minister Soejono in Londen,
XCwerd eveneens in Nederland vermoord. Minister Soejono bepleitte recht
XCop zelfbeschikking, kreeg van niemand steun (ook van de sDAP-ministers
XCniet) en overleed door teleurstelling aan een hartaanval. Irawan werd in
XCjanuari 1945 doodgeschoten, toen hij een stencilmachine voor het verzet
XCvervoerde. De PI noemde haar afdeling gewapend verzet daarna Irawanbri
XCgade.' Ter gelegenheid van het verschijnen van deel I IC had de Staatsuitgeverij een opmerkelijke advertentie-campagne gevoerd voor de verschenen boeken van De Jong, hetgeen aanleiding gaf tot speculaties over tegenvallende resultaten in de verkoop. Het weekblad De Tijd (26 september 1986) berichtte daarover als volgt: , '''Wat raar", merkt directeur Dick Koger van de Staatsuitgeverij op, "zodra
XCmensen horen dat er extra reclame gemaakt gaat worden, denken ze dat het
XCslecht gaat met de verkoop." Maar hij kan niet ontkennen dat er een
XC"dalende lijn" zit in de afzet van de delen oorlogsgeschiedenis van
XCprofessor Lou de Jong: terwijl van de eerste boeken soms zelfs 160 000 exemplaren werden verkocht, schommelt de verkoop nu rond de 80 000
XCoverigens nog altijd een bestseller.' 2.
XCOpvallend in de persreacties was een frequente bespreking van de mate van gedetailleerdheid van deel I I C. Drie recensenten maakten er expliciet melding van. 'Stortvloed van feitjes maakt Indië-deel bijna onleesbaar', schreef Jan de Roos in het Haarlems Dagblad (21 oktober 1986). , '''Nieuwe onthullingen over een vergeten oorlog". Met deze slogan prijst
XCde Staatsuitgeverij het vandaag verschenen deel I IC van dr. L. de Jong over
XCNederlands-Indië aan. Wie echt op spektakel uit is, kan het boek gerust
XCongelezen laten. Veel spectaculairs bevat het niet. Wel een ongelooflijke
XChoeveelheid feiten. Zoveel zelfs, dat er zowat geen doorkomen aan is. De Jong kon van zijn epos over Indië blijkbaar geen genoeg krijgen. Na
XCdeel I IA (I 100 bladzijden) en lIB (1000 bladzijden) schotelt hij de lezer nu
XCnog eens bijna 700 pagina's voor. Dit hele relaas van bijna 2000 pagina's had
XCechter gemakkelijk (en beter) kunnen worden verteld in pakweg 1000 bladzijden. Maar het lijkt wel of De Jong zijn neiging om ieder detail te
XCvermelden steeds moeilijker kan onderdrukken. De lezer betaalt het gelag.
XCDie moet maar zien hoe hij zich door de brij heenworstelt. Denken dr. L. de
XCJong en zijn adviseurs nog wel eens aan de mensen die in 1969 argeloos
, intekenden op een overzichtswerk, dat zeventien jaar later al 25 banden en
XCmeer dan dertienduizend pagina's telt? Wie heeft er eigenlijk nog zicht op
XCde hoofdlijnen van deze almaar uitdijende oorlogsgeschiedenis ? Wat deel I IC betreft, had dr. de Jong zijn lezers heel wat ballast kunnen
XCbesparen. Veel van wat hier bladzij na bladzij wordt uitgesponnen is in
XCessentie al terug te vinden in eerdere afleveringen van het seriewerk. Wie de
XCdelen I IA en B heeft gelezen wist bijvoorbeeld al dat Indië in de
XCoorlogsjaren zeer geïsoleerd was en dat de uitzending van geheime agenten
XCvrijwel niets heeft opgeleverd. Reeds in deel 9 over Londen had De Jong
XCzijn lezers in een 100 pagina's tellend hoofdstuk geïnformeerd over
XChoofdlijnen van het regeringsbeleid ten aanzien van bezet Indië. Ook had
XChij in eerdere delen al heel wat verteld over de kijk van de Britten en
XCAmerikanen op Indië. Toch trekt hij nu opnieuw vele bladzijden uit om dit alles over te doen.
XCNatuurlijk is het soms noodzakelijk, reeds beschreven feiten te memoreren,
XCmaar bij De Jong lijkt eerder sprake van een hinderlijke zucht naar
XCvolledigheid. Dit heeft ertoe geleid dat de eerste 600 pagina's van deel I IC
XCellenlange, soms gortdroge opsommingen bevatten, die zonder veel
XCinspiratie zijn opgetekend. Pas in de laatste 100 pagina's maakt de eindeloze
XCreeks feitjes weer echt plaats voor hoofdzaken en dan wordt het verhaal
XCmeteen ouderwets spannend. In zijn slothoofdstukken beschrijft en analyseert De Jong de gebeurte
XCnissen na de Japanse capitulatie. Schokkend zijn zijn bevindingen niet. Wie
XCde eerdere delen van zijn Indië-relaas heeft gevolgd, zal niet verbaasd zijn
XCdat De Jongvindt dat de Nederlandse autoriteiten en het Nederlandse volk
XCde kracht van het ontwakende Indonesische nationalisme ernstig hebben
XConderschat en zich ook hebben vergist in de houding van Engeland en de
XCVS,die er niets voor voelden in 1945 de Nederlandse koloniale kastanjes uit
XChet vuur te halen. Terecht constateert De Jong aan Nederlandse kant "een
XCbetreurenswaardig gebrek aan begrip voor de internationale realiteit en
XConvoldoende oog voor de realiteit van het Indonesische zelfstandigheids
XCstreven". Een opvatting die in de kring der historici overigens al geruime
XCtij d geleden gemeengoed is geworden.'
XCjoop van den Berg, redacteur van een literaire bloemlezing over de dekolonisatie van Indonesië, kwam in Trouw (21 oktober 1986) lil positievere bewoordingen tot deze conclusie. , 'Is een groot aantal hoofdstukken van deel I IC gewijd aan de oprichtingvan
XCdiensten, legereenheden en commando's gericht op de bevrijding van
XCNederlands Indië, het laatste hoofdstuk getiteld "Na de Japanse capitulatie"
XClaat zich weer als een roman lezen. Voor het eerst wordt dat laatste halfjaar
XCvan 1945 - "de schemerperiode" - nu geschiedkundig en vóóral kundig uit
, gebeurtenissen van toen - die zonder enig verband leken - nu als stukjes
XCvan de legpuzzel op hun plaats zijn komen te vallen.'
XCIgor Cornelissen was in Vrij Nederland (2 I februari 1987) weer aanzienlijk kritischer. Midden in een recensie onder de kop 'Gescharrel binnen een machteloos overheidsapparaat. Hoe de kolonie verloren ging en Indonesië onafhankelijk werd' verzuchtte hij: , 'Dit slotdeel over Indonesië is zeer uitvoerig; het was mij soms te
XCdetaillistisch. Wat ambtenaar A nu precies zei op 13 mei 1943 en wat majoor
XCB dacht op 27 oktober 1944 vind ik niet altijd relevant. Het had alles zo
XCweinig te maken met de realiteit van de situatie zoals die in de kolonie zelf
XCwas gegroeid en die De Jong in voorgaande delen helder had beschreven.
XCMisschien komt dat door dat voor mij Indonesië altijd ver weg was en het is
XCgebleven. Wat De Quay injuni 1940 schreef en wat de secretarissen-gene
XCraal na de capitulatie van mei 1940 deden - het heeft voor mijn gevoel meer
XCte maken met de geschiedenis van na 1945. Sommige delen uit I IC deden
XCmij denken aan het gewriemel in een potje met pieren: gescharrel binnen
XCeen klein en machteloos overheidsapparaat. Hier en daar beschrijft De Jong
XCwel hoe de regeringen van de vs, Groot-Brittannië en Australië over de
XCNederlandse positie dachten, maar de samenhang daartussen, of juist het
XContbreken daarvan, komt onvoldoende uit de verf. Het zou de chronologie
XCwellicht geschaad hebben, maar ik had liever een samenvattend hoofdstuk
XCIn een aantal artikelen werd de kritiek van De Jong op een Indische regering in ballingschap, die niet in staat bleek de onomkeerbaarheid van een dekolonisatie te erkennen, aanleiding tot eigen beschouwingen. L. G. M. Jaquet nam de pen op voor een terugblik op alle banden van deel II en kwam in nuc-Handelsblad (18 april 1987) tot de conclusie: 'Drie delen Nederlands-Indië, twee zijn goed'. , 'In de eerste plaats wil ik mijn bewondering uiten voor de ongelooflijke
XCwerkkracht waarmee in korte tijd een schat van waardevol materiaal werd
XCverwerkt. Materiaal, dat door een boeiende verteltrant voor een geïnteres
XCseerde lezerskring toegankelijk werd gemaakt. Toch draagt met name het
XCeerste historische - deel van dit oeuvre de sporen van de snelheid
XCwaarmee het tot stand kwam. De Jong experirnenteert in zijn historische
XC500 bladzijden tellende inleiding op hem tot dusver onbekend terrein. Hij
XCbekijkt de historische ontwikkelingen in de zeventiende, achttiende en
XCnegentiende eeuw - maar ook ontwikkelingen in het interbellum - door
, een twintigste-eeuwse, Westerse, bril en dat niet zonder politieke voorin
XCgenomenheid. De gebeurtenissen worden daardoor uit hun historische verband gelicht,
XCterwijl de andersoortigheid van het Aziatische maatschappelijk en culturele
XCbestel niet uit de verf komt. Daarbij wordt een nogal selectief gebruik van
XCliteratuur van de koloniale periode gemaakt. Met het risico, zoals Jan Bank
XCdestijds in De Volkskrant opmerkte, dat hij "zijn politieke overtuiging of
XCwetenschap achteraf te zwaar laat wegen en de bronnen daarvoor opzocht in
XCplaats van zich door het historisch materiaal te laten overtuigen". In zijn aan de ontwikkelingen in het interbellum gewijde beschouwin
XCgen staat het Indonesische nationalisme centraaL Het tegen het Neder
XClandse gezag gerichte nationalisme wordt in gedetailleerd beschrijvende,
XCdoch weinig analytische vorm behandeld. Daarbij wordt onvoldoende oog
XCgetoond voor de betekenis van de door het Nederlandse gezag gecreëerde
XCinfrastructuur voor het nationalisme. Het moderne nationalisme in Nederlands-Indië - en andere Westerse
XCkoloniën - was niet slechts, zoals De Jong uitvoerig en terecht aantoont,
XCeen reactie tegen het koloniale gezag, maar tegelijkertijd een produkt van
XCdat zelfde gezag, dat er belangrijke bouwstoffen voor leverde. In Nederlands-Indië en andere koloniën kwam tengevolge vooral van
XCWesters onderwijs (waarvan de politieke betekenis ook door De Jong
XCwordt erkend) een nieuwe klasse van Westers gevormde intellectuelen op.
XCZij verwierf op Westerse universiteiten niet slechts vakkennis, maar werd
XCtevens geconfronteerd met Westerse culturele en politieke waarden,
XCwaaronder bijvoorbeeld het zelfbeschikkingsrecht, dat men ook op eigen
XCland wilde zien toegepast. Door het creëren van een centraal gezag in een gebied dat tevoren vooral
XCin de Buitengewesten uit een conglomeraat van wel raciaal en cultureel
XCverwante maar onderling geïsoleerde samenlevingen bestond, droeg het
XCkoloniaal bestuur bij tot verruiming van de horizon van de Westers
XCopgeleide klasse. De loyaliteit van deze klasse begon zich te verleggen van
XCde geboortestreek (pays), de burcht van het van oudsher bestaande lokaal
XCchauvinisme, naar de natiestaat (patrie). En deze viel samen met het door de
XCkoloniale mogendheid bestuurde gebied, sedert het begin van de twintigste
XCeeuw geheel Nederlands-Indië. Het Westen droeg tevens bij tot het in zuiver fysieke zin inhoud geven
XCaan de natiestaat. Onder invloed van Westerse medische zorg daalde het
XCsterftecijfer, terwijl het geboortencijfer op nagenoeg gelijk niveau bleef.
XCHet gebied van het tegenwoordige Indonesië telde in het begin van de
XCnegentiende eeuwongeveer drie miljoen inwoners, in 1949 was dat getal
XCSo miljoen. Daarbij dient nog gevoegd de introductie van Westerse techniek en
XCorganisatievormen zonder welke een moderne samenleving niet denkbaar
XCis. Onbedoeld leverde het koloniale bewind zo belangrijke
, voor de nationalistische beweging, die zich volgens de wetten van een
XCGriekse tragedie tegen haar zelf zouden keren en tot haar eliminatie zouden
XCleiden. Deze aspecten van de nationalistische beweging zijn door het
XCkoloniale gezag niet tijdig onderkend, althans zijn daaruit onvoldoende
XCbeleidsconclusies getrokken. Dat laatste ben ik geheel met De Jong eens. Maar bij zijn op zichzelf gerechtvaardigde kritiek schenkt De Jong
XCweinig aandacht aan de zich geleidelijk duidelijker manifesterende compli
XCcaties. De regering werd namelijk geconfronteerd met een nationalistische
XCbeweging gericht op onafhankelijkheid, die gepaard ging met een sociale
XCrevolutie tenderend naar nieuw moderner leiderschap. Dit laatste betekende het streven om adathoofden door Westers
XCgevormde intellectuelen en half-intellectuelen te vervangen. Maar dit zou
XChet Nederlandse dualistische bestuurssysteem dat steunde op de oorspron
XCkelijke machthebbers, de adathoofden, tot in de wortel aantasten. Het was
XCniet slechts het Nederlandse maar - vooral in de Buitengewesten - in
XCbepaald niet mindere mate het inheemse bestuur, dat de Westers opgeleide
XCintellectuelen als storende en ondermijnende elementen ervoer. De regering moest dit aspect in haar beleid verdisconteren. Gouverneur
XCgeneraal Van Starkenborgh hield bovendien voortdurend rekening met de
XCinzichten van de uiteindelijk verantwoordelijke, behoudende Nederlandse
XCregering gesteund door een grote meerderheid in het parlement: "Het
XCgebeuren met de toezeggingen die Van Limburg Stirum eind I918 had
XClaten doen, stond hem" - aldus De Jong - "als waarschuwend voorbeeld
XCvoor ogen: zij hadden hoge verwachtingen gewekt, die, toen zij gelogen
XCstraft waren, twijfel hadden gewekt aan Nederlands integriteit." De Jong signaleert vermoedelijk wel juiste, maar wat eenzijdig geselec
XCteerde anti-Nederlandse uitingen van de Indonesische bevolking. Talrijke
XCandere uitingen komen nauwelijks ter sprake. De Jong concludeert, dat de
XCdoor vele N ederlanders veronderstelde loyaliteit een hersenschim is. Hij vraagt zich daarbij niet af, hoe het dan mogelijk was dat in de
XCspannende jaren 1940 en I 94 I een ordelijke toestand kon worden
XCgehandhaafd, zonder dat daarvoor de - bescheiden - machtsmiddelen
XCbehoefden te worden ingezet. Wees dit nu op een grotere mate van
XCsympathie jegens het Nederlandse gezag dan De Jong veronderstelt? Niet
XCzonder meer. Ik meen namelijk, dat men het probleem vertroebelt wanneer
XCmen de begrippen loyaliteit en deloyaliteit in termen van sympathie en
XCantipathie behandelt. Loyaliteit werd betoond aan degene die de macht had
XCen wiens deskundigheid bovendien niet in twijfel werd getrokken. Het belangrijkste was niet om geliefd te zijn, maar om gerespecteerd te
XCworden. Deze houding correspondeerde met de op Java - en in mindere
XCmate ook daarbuiten - bestaande loyaliteitstrias : ratu, guru, ibu - vorst,
XCleraar, moeder. Nederland werd, totdat het van zijn voetstuk werd gestoten,
XCal of niet met vreugde gezien als machthebber (ratulvorst),
, Nederlandse kundigheid werd opgezien (Wij werden als guru/leraar
XCerkend). Deze beide elementen vielen met één klap bij de Japanse bezetting
XCweg. Met alle gevolgen van dien voor de loyaliteit aan ons gezag. Als ik nu een greep doe uit de centrale thema's van de beide volgende,
XCinstructieve en goed gedocumenteerde delen, valt de - in vergelijking met
XChet eerste deelgewij zigde toonzetting op. In het tweede deel behandelt De Jong de situatie tijdens de Japanse
XCbezetting. Aan de situatie binnen en buiten de kampen wordt uitvoerig
XCaandacht besteed. Enkele cijfers: 20 procent van de krijgsgevangenen en 14
XCprocent van de burger-geïnterneerden (respectievelijk ongeveer 13 000 en
XC15 000 personen) stierf in gevangenschap. Van de Javaanse bevolking van
XCJavaanse dwangarbeiders, die buiten Java omkwamen. Na lezing van De
XCJongs overzicht kan niemand meer voorwenden geen weet te hebben van
XCde in Indonesië geleden ellende. Het tweede deel bevat ook een uitvoerig overzicht van de tijdens de
XCbezetting door Japan geïnstigeerde en door Soekarno geleide organisaties,
XCdie een van boven af opgelegde orde moeten ondersteunen. Het Japanse
XCbeleid evolueerde van grote terughoudendheid tegen Indonesiës uiteinde
XClijke onafhankelijkheid in het begin van de bezetting, naar positieve
XCmedewerking daaraan aan het eind. Het is jammer dat voor deze periode
XCgeen Indonesische bronnen zijn gebruikt. Ik denk bijvoorbeeld aan de
XCmemoires van Soebardjo, naaste medewerker van de Japanse adviseur van
XChet bezettingsregime Maeda en later Republikeins minister van buiten
XClandse zaken. In het derde deel, dat het beleid van de Nederlandse autoriteiten in
XCLonden en Australië behandelt, wordt Indië van buitenaf bekeken.
XCTerugblikkend op beleid en gebeurtenissen in de maanden vóór de
XCbezetting, worden de gevolgen daarvan tijdens het verdere verloop van de
XCoorlog uitvoerig behandeld. Wij offerden in een vrijwel kansloze situatie vloot en luchtmacht op en
XClieten gouverneur-generaal en ambtenaren in het bezette Indië achter.
XCGevolg: wij stonden daarna militair en civiel met lege handen en dat is ons
XCopgebroken. De Jong geeft daarvan talrijke stuitende voorbeelden. De gevolgen van onze machteloosheid werden soms versterkt door
XCgebrek aan besluitvaardigheid. Dat was het geval bij de voor ons zo
XCbelangrijke overdracht van het z.w.-Pacific-commando van de Amerikaan
XCMacArthur aan de Brit Mountbatten. Wij waren van het voornemen daartoe
XCop de hoogte, maar konden door tegenstellingen in het kabinet niet tot een
XCstandpunt komen en dus geen invloed uitoefenen. Minister van marine
XCFurstner wilde de Britse kaart spelen. Minister van koloniën Van Maak had
XCmeer vertrouwen in MacArthur die herhaaldelijk toezeggingen voor
XCNederlands gezagsherstel had gedaan en over de nodige militaire en civiele
De tegenstelling Furstner- Van Mook betrof ook onze bijdrage aan de
XCoorlogvoering. Furstner wilde de beschikbare middelen inzetten bij de
XCgeallieerde acties tegen Japan. Van Mook wilde die voor Indië gebruiken.
XCAdmiraal Helfrich, die in 1942 een groot deel van de Nederlandse vloot bij
XCde slag in de Javazee had opgeofferd, steunde nu Furstner. In het begin van zijn tweede deel stelt De Jong de vraag: waarom hebben
XCde Amerikanen de atoombom tegen Japan gebruikt? Hij antwoordt met
XCeen situatieschets zonder waardeoordelen. Ik volsta met daaruit enkele
XCbelangrijke gegevens te releveren. Het aantal slachtoffers van de atoombommenaanval bedroeg 130 000
XCdoden en 97 000 gewonden, te vermeerderen met latere stralingsslacht
XCoffers. Het alternatief was: landingen in Japan. De Japanners beschikten
XCdaar over een goed geoefend leger van 2,5 miljoen, 10 000 zelfmoord
XCvliegtuigen en een strijdkorps voor guerrilla van 3a miljoen. Landingsope
XCraties in Japan en daaropvolgende gevechten zouden naar schatting één à
XCdrie jaar duren. Dit zou op zijn minst één miljoen Amerikaanse en nog meer
XCJapanse levens kosten. Daarbij kan naar mijn mening worden gevoegd het
XCovergrote deel van de krijgsgevangenen en burger-geïnterneerden, die een
XClangdurige verlenging van de oorlog niet zouden hebben overleefd. Een en ander overziend zou ik willen concluderen, dat De Jong in de
XClaatste twee van zijn drie delen "Nederlands-Indië" zeer veel materiaal van
XChistorische betekenis op overzichtelijke wijze heeft samengevat en toegan
XCJan Bank knoopte in De Volkskrant (2 loktober 1986) een beschouwing vast aan De Jongs visie op de kwaliteiten van de Indische regeerders en Nederlandse diplomaten in deze periode. , 'Toen de koloniale gezagsdragers in oktober 1945 in hun oude hoofdstad
XCBatavia weerkeerden, was de staatkundige dekolonisatie van Indonesië als
XCfeit al een maand oud. De Nederlanders, onder leiding van de zo bekwame
XCluitenant-gouverneur-generaal Van Mook, kwamen in Indonesië met
XCplannen voor een nieuwe verstandhouding. In de ogen van veel Indonesiërs
XCwas zo'n komst juist het gevolg van een misverstand. Niemand buiten
XCIndonesië en ook maar weinige Europeanen in de interneringskampen in
XCdat land hebben kunnen voorzien ofhebben zich kunnen indenken dat de
XCnieuwe republiek Indonesië zo levensvatbaar zou zijn, ook zonder de
XCbescherming van de Japanse bezetters. Sommigen leerden in dat najaar van
XC1945 snel bij, maar de meesten bleven in verbijstering en woede toezien
XChoe machteloos Nederland was geworden in zijn voormalige kolonie. Het verhaal van een koloniaal regime op zoek naar zijn kolonie is niet
XCnieuw en ook in de geschiedwetenschappelijke literatuur al eens eerder
XCverteld. Onder de pen van L. de Jong krijgt het evenwel een tot dusver
XCongekende detaillering en dramatisering.
, deel 11C - aan het einde van 194 I en eindigt met het eerste parlementaire
XCdebat over de republiek Indonesië in de Tweede Kamer in oktober 1946. In
XCvergelijking met de eerder verschenen delen over Nederlands-Indië in
XCoorlogstij d is dit boekwerk korter (ongeveer 700 pagina's) en overzichtelij
XCker. Indonesië is in dit stadium van de geschiedschrijving niet meer het land,
XCwaarvan de Japanse invasie en bezetting wordt beschreven, maar de
XCarchipel, die van buiten af wordt bestudeerd. De hoofdpersonen zijn
XCgeallieerde bevelhebbers en Nederlandse gezagsdragers, die van Londen
XCtot Brisbane en van Washington tot Ceylon zijn betrokken in een
XCherovering van de Nederlandse kolonie en - tot op zekere hoogte - in het
XCherstel van Nederlands gezag. Dat laatste moet bij de Amerikanen
XCaannemelijk worden gemaakt door Nederlandse toezeggingen van een
XCbetere verstandhouding met en grotere gelijkwaardigheid van Indonesiërs.
XCOok in dit deel speelt de koninklijke belofte van 7 december 1942, het
XCperspectief op een nieuwe verhouding in het koninkrijk, een grote rol. De Jong is ook in dit deel van zij n geschiedschrijving over Indonesië zij n
XCantikoloniale overtuiging niet vergeten. Dat zou ook moeilijk kunnen, nu
XChij in de voortgang van zijn werk het tijdstip (1947) is genaderd, dat hij zelf
XCals opponent van de koloniale politiek van Nederland in de openbaarheid
XCzou treden. In de slotpassages van deel I IC wordt de militaire actie vanjuni
XC1947 al aangekondigd en ook het vermoedelijke gedogen daarvan door de
XCregeringspartij, de PvdA. Dat zo'n militaire interventie tegen de Indonesi
XCsche nationalisten de eonsequentie kon zijn van een regeringsbesluit van
XC1945, waarin ook de sociaaldemocraat Drees zich toen kon schikken, wordt
XCin De Jongs boek als het ware rood onderstreept. Is De Jongs opvatting enigszins voorspelbaar en zijn relaas in eerdere
XCpublikaties al eens op een andere manier ook opgetekend, toch biedt het
XCjongste deel uit de Koninkrijk-serie verrassende inzichten en oordelen. Een
XCervan is een onmiskenbare kritiek op de professionele kwaliteiten van onze
XCdiplomaten. De Jong sluit zich aan bij de algemene opvatting dat de
XCpolitieke elite in Nederland in de oorlogsjaren en vooral in 1945
XConvoldoende besefte, wat er omging in de wereld en hoezeer de
XCdekolonisatie als gevolg van de oorlogsgebeurtenissen gelegitimeerd werd
XCgeacht. In plaats van de oorzaak uitsluitend te zoeken bij een binnenlandse
XCpreoccupatie van Nederlandse politici, kritiseert hij in dit verband ook de
XCgezant in Australië, die taxatiefouten maakte, de ambassadeur in Londen,
XCdie zich niet goed op de hoogte stelde van wat er leefde in de Labour Party,
XCen Van Kleffens, die zijn ambtgenoten niet krachtig genoeg waarschuwde
XCvoor de Amerikaanse afkeer van een voortzetting van koloniale verhoudin
XCgenna 1945. Superieure cynici als de diplomaten Van Vredenburch en Boon worden
XCniet moe ons in hun gepubliceerde dagboeken te wijzen
, marges van de Nederlandse binnenlandse politiek ten tijde van de
XCIndonesische revolutie. Het is een daad van eenvoudige historische
XCrechtvaardigheid om geïnteresseerden erop te wijzen dat de diplomatieke
XCdienst geen volstrekte uitzondering vormde op deze geest van dat
XCbinnenlandse bestuur. De tweede verrassing in De Jongs boek is de bij drage van Australië in de
XCdekolonisatie van Indonesië; hij wil de rol van dat land in nogal wat
XChoofdstukken onderstrepen. Terwijl hij over de houding van de Britse en
XCAmerikaanse regering en hun opperbevelhebbers in het algemeen naar
XCbekende feiten verwijst al worden er enige kleine, nuttige correcties
XCaangebracht op de ijdelheid van de Britse opperbevelhebber Mountbatten
XClegt hij een sterk accent op de groeiende sympathie voor de Indonesische
XConafhankelijkheidsstrijd in Australië. Dat de publieke opinie in dit land uiteindelijk ten gunste van de
XCIndonesiërs uitviel, heeft meer oorzaken dan het feit dat in 1945 Labour aan
XCde macht was in Australië. De sympathie voor dekolonisatie van de
XCtoenmalige premier Chifley was bekend. Maar ook de Nederlandse im
XCmigranten in dat land hebben het hunne bijgedragen tot een versterking
XCvan die sympathie. De ambtenaren en militairen, die na de capitulatie van
XChet KNIL in Indië een heenkomen zochten op dit continent, voerden een
XClevensstijl, die nogal afstak tegen de door traditie en oorlogsomstandighe
XCden gedicteerde soberheid van de eigen bevolking. Het werd bovendien snel duidelijk dat de belofte van gelijkwaardigheid,
XCdie koningin Wilhelmina de Indonesiërs had gedaan in het na de oorlog te
XCherstellen koninkrijk, tijdens de oorlog in Sydney en Melbourne in ieder
XCgeval niet werd gerealiseerd. Indonesiërs werden geweerd uit Hollandse
XCclubs en sociëteiten. Indonesische zeelieden gingen in 1942 in staking
XCtegen de slechte arbeidsvoorwaarden van de Nederlandse reders, die zij,
XConder invloed van de Australische vakbeweging, niet langer aanvaardbaar
XCachtten. Voorts was er het schandaal van de zogeheten Digoelisten. Dat
XCwaren Indonesische geïnterneerden in het concentratiekamp Boven Digoel
XCop Nieuw-Guinea, die in 1943 na Japanse luchtaanvallen naar Australië
XCwaren overgebracht en daar opnieuw werden vastgehouden. Een Australi
XCsche actie tegen schending van mensenrechten in deze affaire bracht hun op
XClast van Canberra de vrij heid. Er loopt een rechte lij n van de bevrijding van deze Indonesische politieke
XCgevangenen naar de plotselinge havenstakingen in augustus en september
XC1945 tegen Nederlandse schepen, die uit Australië hulpgoederen naar het
XCbevrijde Indonesië zouden moeten transporteren. Deze havenstaking is in
XCbeeld vereeuwigd in de film Indonesia calling van de Nederlandse cineast
XCJoris Ivens. Ze is nu in de Australische context van een grotere sympathie voor het
XConafhankelijke Indonesië onderstreept door De Jong. Hij wijst naast de
XCBritse Labour-regering en haar geestverwante opperbevelhebber
, oost-Azië, Mountbatten, de Australische houding aan als beslissend in een
XCexterne ondersteuning van de jonge Republiek. De machteloosheid van
XCN ederland werd erdoor versterkt. Door het gehele relaas van De Jong heen loopt de grote persoonlijkheid
XCvan Van Mook, Hij krijgt in dit deel terecht de volle aandacht voor zijn
XConophoudelijk zwoegen om zowel de militaire aspecten van een bevrijding
XCvan Indië recht te doen als de politieke. Van Mook paste zich aan aan de
XCAmerikaanse superioriteit en wenste bescheiden gezagsbataljons van
XCNederlandse kant, die in het voetspoor van de Amerikanen Indië zouden
XCkunnen binnenkomen. Hij voelde niets voor een grotere marine-operatie,
XCdie zozeer door de Nederlandse zeemacht werd gewenst. Diezelfde
XCpolitieke realiteitszin over Amerikaanse opinies bracht hem ertoe verder
XCgaande beloften te doen over nieuwe verhoudingen in Indonesië dan die,
XCwaartoe op zijn inspiratie de koningin in 1942 al bereid was. De Jong behoudt zijn sympathie voor de Van Mook van augustus 1945,
XCook al weet hij achteraf beter dan de luitenant-gouverneur-generaal wat
XChem toen te doen had gestaan, toen eenmaal duidelijk was geworden, dat de
XConafhankelijkheid van Indonesië niet zo maar ongedaan kon worden
XCgemaakt. Eenzelfde mededogen is te bespeuren ten aanzien van Van Mooks
XCbelangrijkste adviseur in die dagen, de grillige Van der Plas. Hij heeft als eerste Nederlandse gezagsdrager in september 1945 het
XCbestaan van een Indonesische republiek kunnen leren kennen en zich zo
XCvergist in de loyaliteit van de oude Indonesische bestuurselite jegens een
XCterugkerend Nederlands gezag. Voor ze konden buigen voor de koningin,
XCwaren ze al gewonnen door Soekarno, wiens vermogen tot synthese van de
XCverschillende revolutionaire maar ook gematigde groepen in de eerste
XCvrijheidsmaanden groot moet worden geacht. Nieuw is tenslotte de openbaarmaking van gevoelens van koningin
XCWilhelmina in de dagen, nadat ze van de onafhankelijkheidsverklaring van
XChet grootste deel van haar rijk had vernomen. Ze bleek ontzet over
XCSoekarno's optreden, maar ook over het eerste "slachtoffer" aan Neder
XClandse kant, gouverneur-generaal Tjarda van Starkenborgh Stachouwer.
XCDeze zag geen heil in overleg met welke nationalisten dan ook, voordat het
XCNederlandse gezag ten volle was hersteld. Hij trad kort na de bevrijding uit
XCJapanse internering af, omdat hij zelfs de geringste toenadering tot zulke
XCnationalisten verwierp, in tegenstelling tot zijn directe chef, minister
XCLogemann van Overzeese Gebiedsdelen. Koningin Wilhelmina was het met hem eens, ook al tekende zij zijn
XContslag. "Ik moet denken", noteerde zij in haar dagboek, "aan Girondijnen
XCin Frankrijk - zetten deur open voor wilde revolutie; of Mensjewiki in
XCRusland of mijn Grootvader die concessies deed tijdens straatrumoer." Dat
XClaatste slaat op koning Willem II, die in maart 1848 een dreigende opstand
XCin Nederland voorkwam door in één nacht van conservatief te veranderen
De Jong sluit zijn boek af in oktober 1945. Hij kan dus niet antwoorden
XCop de vraag of deze afwijzende houding van Wilhelmina zo sterk is
XCgebleven, dat ze er in 1948 juist daarom de brui aan gaf en aftrad ten gunste
XCvan Juliana. Dat publieke gerucht wordt in deze publikatie in ieder geval
XCniet ontkracht.' Een van de tijdgenoten, voormalig inlichtingen-officier van het KNIL Frans van der Veen, werdin De Volkskrant(21 oktober 1986) geïnterviewd. 'We waren volkomen onvoorbereid', zei hij tegen de verslaggever Sietse van der Hoek. En om de problematiek van het verkrijgen van betrouwbare informatie uit het bezette Indië te illustreren: 'Islamieten zijn besneden, dus onze agenten moesten dat ook zijn.' , '''Ik heb me met De Jong in deel I IA vaak afgevraagd hoe het kon dat dat
XCdemocratiseringsproces in de jaren dertig tot stilstand kwam. Heeft de
XCgouverneur-generaal Tjarda van Starkenborgh Stachouwer dan geslapen in
XCdie tijd? Na de oorlog heb ik hem goed leren kennen toen hij ambassadeur
XCin Parijs en bij de NAVO was en ik zijn militair adviseur geweest ben. Zo'n
XCkundig, intelligent en wijs man kan niet geslapen hebben. Mijn verklaring
XCvoor die stilstand in Indië is, dat we de oorlog met de Japanners zagen
XCaankomen. Dat hield ons zo bezig dat we een verdere ontvoogding van de
XCIndonesische bevolking niet durfden door te zetten. Na de oorlog hebben we geprobeerd terug te komen. Maar we hadden
XCbij de bevolking geen prestige meer. De Amerikanen en Engelsen kwamen
XCuit de oorlog als overwinnaars, hadden de Filippijnen bevrijd, hadden
XCBirma bevrijd. Wat had Nederland bijgedragen aan de Japanse nederlaag?
XCDe Nederlanders waren vernederd. In de Japanse kampen waren de
XCNederlandse vrouwen en krijgsgevangenen vernederd, zelfs na de Japanse
XCcapitulatie moesten de Nederlanders in de kampen blijven, bewaakt door
XCde Japanners. De Nederlanders bleven de onaanraakbaren en hadden elk
XCprestige ten opzichte van de bevolking verloren. De politionele acties waren
XCbij voorbaat tot mislukken gedoemd. Het KNIL is nogal verguisd, helaas ook door De Jong. Maar de
XCNederlanders waren zo slecht nog niet, als je ons optreden van toen
XCvergelijkt met wat er nu in Indonesië gebeurt. Mijn vrouw is een
XCLuxemburgse van geboorte en onbevooroordeeld wat het Indische verle
XCden betreft. Vijf jaar geleden was ik er voor het eerst weer terug. Het viel
XChaar op hoe plezierig wij als Nederlanders werden ontvangen. Ik heb in
XCAtjeh gezeten als officier. Atjeh, dat zich het heftigst had verzet tegen de
XCNederlandse heerschappij. Daar ligt een oud-militair kerkhof, waar ik nog
XCenige bemoeienis mee heb. Mijn vrouw was heel verbaasd over de
XCopenheid en vertrouwelijkheid waarmee we werden ontvangen. Lieverdjes waren we niet en het was een koloniaal systeem. Maar we
XChebben het niet alleen maar slecht gedaan. Binnen de internationale
, van na de oorlog waren we machteloos en het ontbrak ons aan middelen en
XCvooral aan inzicht. Daarom is het ook zo jammer dat we niet eerder wisten
XCwat er echt aan de hand was en onvermijdelijk."
XCIn Leiden verdedigde De Jong zelf op een forum zijn historische zienswijze op het Nederlandse kolonialisme. uuc-Handeisblad (24 oktober 1986) berichtte daarover als volgt: , 'Rustig gebarend en op indringende toon wist Lou de Jong gisteravond zijn
XCLeidse gehoor tot ademloosheid toe te boeien. De redactie van het
XChistorische tijdschrift Leidschrift had een forumdiscussie georganiseerd
XCwaaraan naast De Jong nog vijf andere vooraanstaande Indiëkenners
XCdeelnamen: de Balische prins en voormalig minister van buitenlandse
XCzaken Ide Anak Agung Gde Agung, oud-ambtenaar L. G. M. Jaquet,
XCZuidoost-Azië-specialist C. Fasseur, journalist J. R Soetenhorst, en de
XChistoricus I. Schöffer. Dr. L. de Jong begon de bijeenkomst met een inleiding over zijn juist
XCvoltooide deel I I (over Nederlands-Indië) van Het Koninkrijk der Nederlan
XCden in de Tweede Wereldoorlog. Hierin ging hij uitgebreid in op de kritiek die
XCmet name op deel I IA, het Indische voorspel, was gevolgd. De Jong had de
XCvooroorlogse ontwikkeling van het Indonesische nationalisme schromelijk
XCoverschat, terwijl hij onvoldoende aandacht voor de positieve aspecten van
XCde Nederlandse "kolonisatie" van Indonesië had getoond, aldus de critici
XCI. J. Brugmans en R C. Kwantes, twee van de drie begeleiders van de
XCIndische delen die duidelijk afstand namen van de tekst zoals De Jong die
XCuiteindelijk vervatte. De derde begeleider, forumlid C. Fasseur, zei
XCgisteravond het met de strekkingvan I IA eens te zijn. In de weerlegging van de kritiek van Brugmans en Kwantes wijdde De
XCJong veel tijd aan het bespreken van elf "positieve taken" die Nederland
XCheeft genomen en die positieve effecten hebben gehad voor de Indonesi
XCsche bevolking. Deze opsomming liep uiteen van het verbeteren van de
XCinfrastructuur tot de bevordering van de rechtszekerheid. Het commentaar
XCvan een opgeschrikte student: "Nou gaat De Jong hier een beetje het
XCkolonialisme zitten verdedigen." Ook was het volgens De Jong niet zo dat Nederland zich bij zijn
XCzedelijke roeping tot verheffing van de Indonesische bevolking, zoals die
XCaan het begin van deze eeuw werd geformuleerd, aan huichelachtigheid
XCschuldig maakte. De goed bedoelende Nederlanders wilden alleen de
XCsnelheid van de "ontvoogding" van Indië bepalen. Achterliggende motie
XCven: "Indië verloren, ramspoed geboren"; eerst moest het heilbrengende
XCChristendom in voldoende mate worden geïntroduceerd; bovendien zou
XChet moederland de ontvoogding veel harmonischer kunnen laten plaats
XChebben. "Slechts over de weersomstandigheden tijdens de Tweede
XCAchteraf gezien was het maar goed dat Indië verloren was, zei De Jong. Een aan neutraliteit en de archipel ontrukt Nederland had zich op haar Atlantische en Europese bondgenoten kunnen richten, en in de jaren zestig deed ons land zijn economische voordeel met de betrekkelijk vroege dekolonisatie. Bovendien zou Romme's Zware-Unie-idee (een federatief verband tussen moederland en Indonesië met onder andere een gemeenschappelijke defensie) tot financiële problemen en grote spanningen hebben geleid, aldus De Jong.
XCJaquet, die ooit deel had uitgemaakt van het Indische Binnenlandse Bestuur, deelde de belangrijkste kritiek op De Jongs beoordeling van de vooroorlogse ontwikkelingen. Hij was het echter met De Jong eens dat de Nederlandse regering en de Staten-Generaal tussen 1945 en 1949 een "betreurenswaardig inzicht" in de Indonesische kwestie aan de dag hebben gelegd. Hij verklaarde dit uit een gebrekkige machtspolitieke visie in Den Haag.
XCSoetenhorst vroeg zijn mede-forumleden waarom luitenant-gouverneur-generaal Van Mook - als het opkomende nationalisme zo duidelijk zichtbaar was als Fasseur en De Jong beiden hadden betoogd - deze ontwikkeling niet had gezien. Fasseur meende dat Van Mook graag zelf wilde regeren. Jaquet reageerde met een krachtig ontkenning van deze veronderstelling dat Van Mook zich door de machtshonger zou hebben laten leiden. Stamde Van Mookniet uit de "Leidse school"?
XCOp vragen uit de zaal antwoordde De Jong dat hij keizer Hirohito op basis van de bronnen niet tot de oorlogsmisdadigers rekende. De Jong zei echter wel "innerlijk" aan de kant van Wim Kan te hebben gestaan bij diens protest tegen het bezoek van de Japanse keizer in 1971. Volgens De Jong was het tragisch dat de Nederlanders in Nederland zo slecht op de hoogte waren van de ontwikkeling van het Indonesische nationalisme, maar er waren ook vóór de oorlog tekenen van deze ontluikende beweging.
XCAl in de jaren dertig werd door sommigen gesteld, zo Fasseur: "Hoort Gij de donder
DEEL
XCM Memorie van Punten, opgesteld voor de discussie op 22 mei 1987 (hoofdstuk I). Mi Idem, voor 2 oktober 1987 (hoofdstukken 2 tim 6). Mii Idem, voor 21 december 1987 (hoofdstukken 7 en 8). Miii Idem, voor 18 februari 1988 (hoofdstukken 7 en 4)· v Verslag van de bespreking van de begeleidingsgroep voor het geschiedwerk, gehouden op 22 mei 1987.
XCAanwezig waren: prof. dr. A. F. Manning (voorz.), dr. L. de Jong, drs. A. H.
XCPaape, prof. mr. E. J. H. Schrage, mr. P. J. Verdam. Afwezig waren: prof. dr.
XCP. W. Klein, dhr. A. J. van der Leeuw, dr. N. K. C. A. in't Veld. vi idem, d.d. 2 oktober 1987.
XCAanwezig waren alle bovengenoemde leden van de begeleidingsgroep,
XCbehalve dr. In 't Veld. vii idem, d.d. 2 I december 1987.
XCAanwezig waren de boven genoemde leden van de begeleidingscommissie
XCalsmede de adviseurs voor de 'Indische delen': prof. dr. mr. C. Fasseur, drs.
XCR. C. Kwantes, dhr. F. van der Veen. Afwezig waren dr. In 't Veld en de
XCeveneens uitgenodigde prof. dr. I. J. Brugmans. viii idem, d.d. 18 februari 1988.
XCAanwezig waren de bovengenoemde leden van de begeleidingsgroep,
XCbehalve prof. Manning, prof. Klein en prof. Brugmans. Bij afwezigheid van
XCde voorzitter trad prof. Schrage als zodanig op. 1.
XCIn de Epiloog van het geschiedwerk stelde De Jong zich ten doel te onderzoeken welk effect de Tweede Wereldoorlog heeft gehad op de ontwikkelingen in de veertigjaren na de bevrijding van Nederland.' Na een inleidend hoofdstuk, waarin de auteur deze algemene vraag aan de orde stelde, ging hij in afzonderlijke hoofdstukken uitvoerig in op de problemen van het 'herrijzend Nederland': op het mislukken van het politieke en maatschappelijke vernieuwingsstreven dat bij de bevrijding de boventoon leek te voeren, op de wederopbouw, op de zuivering, op de bijzondere rechtspleging en op het rechtsherstel. In verband met een
passage over de rol van koningin Juliana bij de gratiëring van een ter dood veroordeelde Duitse oorlogsmisdadiger voerde De Jong overleg met de minister-president. Het hoofdstuk dat bij het publiek de meeste reacties opriep was het voorlaatste, dat ging over het onderwerp dat De Jong zelf als het belangrijkste gevolg van de Tweede Wereldoorlog voor Nederland beschouwde: de dekolonisatie van Indonesië. Door toedoen van een van de meelezers werd het concept-manuscript al vóór bespreking in de begeleidingsgroep prijsgegeven aan de openbaarheid en aan discussie. Naar aanleiding van de uitgebrachte kritiek schreef de auteur een nieuwe versie van dit hoofdstuk zeven.
XCEr was, om te beginnen, enige kritiek op de opzet van het deel, die De Jong al in mei 1986 in een nota aan de begeleidingsgroep en aan de wetenschappelijke staf van het Rijksinstituut had voorgelegd." In deze nota had De Jong vooropgesteld dat hij niet de opdracht had gekregen 'een geschiedenis van N ederland na de Tweede Wereldoorlog' te schrijven en dat hij de voorkeur gaf aan een beperktere opzet, namelijk: te schrijven over de nawerking van de oorlog op allerlei gebied. Dit nam niet weg datin de woorden van de auteur - moest worden voorkomen dat in deel 12 'het gehele werk als een nachtkaars uitgaat'," De uiteindelijke opzet van deel 12 kwam grotendeels overeen met de opvattingen die De Jong in zijn nota had vastgelegd, al kwam hij tijdens de discussie over deze nota tegemoet aan de wens van de staf van het Rijksinstituut om meer ruimte uit te trekken voor de zorg voor oorlogs- en vervolgingsslachtoffers. Reagerend op bij sommigen aanwezige twijfel omtrent het retrospectieve karakter van zijn eerste hoofdstuk merkte De Jong op dat het begin vanuit het heden ('Anno 1985') als een stijlmiddel moest worden beschouwd.
XCDe discussie met de begeleidingsgroep begon met een bespreking van de opening van het eerste hoofdstuk en raakte een punt dat al bij een eerdere gelegenheid was behandeld: de vraag namelijk of de auteur persoonlijke ervaringen in zijn boeken moest verwerken. De Jong haalde in de bewuste passage zijn herinneringen op aan de vierde mei 1985, aan de dodenherdenking voorafgaand aan de veertigste bevrijdingsdag. Hij had een onderzoek ingesteld naar de herdenking en viering in alle Nederlandse gemeenten en hij gaf in dit hoofdstuk een bloemlezing.
2 Nota deel 12 en deel juli 1986 door dr. 1. de Jong, waarin de auteur voortbouwde op de nota over de voltooiing van het geschiedwerk uit februari 198 I ; zie ook notulen van de aan de nota gewijde stafvergadering van het Rijksinstituut d.d. 3 juli 1986. S
Hieraan voorafgaand vertelde hij de lezer van de door hem bijgewoonde dodenherdenking door de Nederlandse gemeenschap in de Verenigde Staten op de nationale begraafplaats van Arlington bij Washington DC.De Jong beschreef hoe zijn gedachten in de eerste plaats waren bij zijn omgekomen familieleden, vervolgens bij zijn eigen oorlogservaringen in Londen, en ten slotte ook bij zijn werkzaamheden als geschiedschrijver. Hij besloot: 'Hoe is mijn leven, hoe is dat van ongeteld velen door de oorlog getekend." Vele meelezers, de meeste uit de kring van het Rijksinstituut afkomstig, vroegen De Jong zich nog eens te bezinnen op dit begin. Sommigen vonden het persoonlijk element veel te zwaar aangezet, anderen vroegen dit niet aan het begin van de Epiloog op te nemen. (M)
XCDe auteur wees als antwoord op twee andere passages in zijn werk die een even persoonlijk karakter droegen als deze opening: het verhaal van zijn vlucht uit Ijmuiden in de meidagen van 1940 en de voetnoot over de vraag wat hij als vluchteling in Londen had geweten van de 'Endlösung' en over het lot van zijn naaste familie." Bij dit laatste wilde De Jong in de aanhef van zijn Epiloog direct aansluiten: , 'Ik heb als iemand die meer dan dertigjaar aan dit project heeft gewerkt, de
XCbehoefte om dit feitelijke slotdeel van mijn werk op deze wijze en geen
XCandere te openen. Dit is geen wetenschappelijke, het is veeleer een
XCemotionele kwestie. Ik zou het dan ook op prijs stellen wanneer over mijn
XCbeslissing verder niet werd gediscussieerd.' (M) De begeleidingsgroep voldeed aan deze wens.
XCAls gebruikelijk kwam ook bij de bespreking van dit deel weer enkele keren de vraag op in hoeverre informatie moest worden opgenomen die in het verhaal voorkomende personen zou kunnen compromitteren. Enkele lezers maakten er bezwaar tegen dat het 'oorlogsverleden' van mr. J. M. A. H. Luns op één lijn werd gesteld met dat van mr. W. Aantjes, aangezien Luns' kortstondige NSB-lidmaatschap uit het begin van de jaren I 930 dateerde en Aantjes zich tijdens de oorlog voor de Germaanse ss had aangemeld. (M) De Jong beloofde zijn tekst opnieuw te zullen overwegen, maar handhaafde beide kwesties in zijn opsomming van 'affaires' in verband met de afrekening met het oorlogsverleden in de j aren I 970. Een volgende discussie ging over een voetnoot in het concept-manuscript over de vooraanstaande industrieel dr. F. H. Fentener van Vlissingen. De auteur
XC4 Deel 12, 2 (2). 5 Respectievelijk: deel 3,452-453 (418-419) en deel 7, 328n.-329n.
betoogde hierin onder meer - op grond van mededelingen van een oud-illegaal werker - dat Fentener in de jaren twintig de Duitse NSDAP financieel had ondersteund. Verschillende meelezers wezen De Jong erop dat hij alleen ten aanzien van betrokkene feiten noemde die hem in een slecht daglicht plaatsten, en daarom voegde hij een passage aan zijn noot toe, waarin melding werd gemaakt van Fenteners contacten met de illegaliteit. Bij nader inzien en na overleg met de begeleidingsgroep kwam de auteur echter tot de conclusie dat het door hem aangehaalde gegeven eigenlijk in deel I thuishoorde en daarom in deel 12 maar beter kon vervallen. (Mi, vi) Een voetnoot over het feit dat prins Bernhard naar aanleiding van de zogenaamde Lockheed-affaire in 1976 zijn militaire functies had moeten neerleggen werd eveneens ter discussie gesteld. De Jong berichtte in de 'Memorie van Punten' dat hij met de prins had gesproken over het concept ·van hoofdstuk 2, waarbij deze geen principiële bezwaren had geuit tegen vermelding van de zaak, maar er wel op had aangedrongen dat De Jong in zijn weergave van de gebeurtenissen de conclusies van de commissie, die onder voorzitterschap van prof. mr. A. M. Donner een onderzoek had ingesteld, zou volgen. De discussie in de begeleidingsgroep leidde ertoe dat De Jong zijn voetnoot opnieuw redigeerde in de lijn van het rapport- Donner," 2.
XCIn de begeleidingsgroep werd over dit alles uitvoerig gesproken en enkele leden vroegen de auteur het hoofdstuk ingrijpend in te korten of te wijzigen. De Jong voelde hier weinig voor omdat hij vreesde dat dan het laatste hoofdstuk (het achtste, met de titel 'Nabeschouwing') in de lucht zou komen te hangen. Hij wees erop dat hij in zijn oorspronkelijke tekst naar aanleiding van de kritische opmerkingen die hij had ontvangen vele wijzigingen had aangebracht. Hij voegde hieraan toe zich ervan bewust te zijn dat anderen veel meer van de periode 1945-1985 wisten dan hij. (v) De commissie besloot het vervolg af te wachten.
XCDan kwam er kritiek op de passage over het einde van het Brits-Amerikaans-Russische bondgenootschap en over de daaropvolgende naoorlogse samenwerking van de westerse mogendheden. De Jong beschreef in zijn concept-tekst hoe de Verenigde Staten en West-Europa na de Tweede Wereldoorlog tot nauwe economische en militaire samenwerking kwamen door respectievelijk het Marshall-plan en de oprichting van de NAVO. Zij vormden zo een gemeenschappelijk afweerfront tegen het door de Sovjet-Unie gedomineerde Oost-Europa. De auteur besloot zijn passage aldus: 'De Marshall-hulp had het beoogde effect en de NAVO hield de Sowjet-Unie in toom.' (M) Klein noemde deze constatering te simpel en Manning stelde tijdens de discussie voor aan de tekst het nodige toe te voegen over de 'Truman-doctrine'." Een volgend punt van kritiek van Klein had betrekking op De Jongs opmerkingen over de na de oorlog in N ederland gevoerde industrialisatiepolitiek. Hij vatte hiertoe de hoofdlijnen uit de in 1949 verschenen Industrialisatienota van minister van Economische Zaken dr. J. R. M. van den Brink samen en voegde hieraan toe dat de in dit stuk voorgestelde politiek mede door de gunstige ontwikkeling van de internationale economie 'een doorslaand succes' was geweest. (M) Klein vroeg om een veel grondiger bespreking van de industrialisatiepolitiek, gebaseerd op meer literatuurstudie. Hij stelde de auteur de vraag of de industrialisatiepolitiek niet juist een voorbeeld van overheidsbeleid was dat niet zozeer was ingegeven door de oorlogserva
8 Deel I2, 6 (6).
ringen als wel door de ervaringen die uit de jaren 193 o. Ook merkte Klein op dat er tegenwoordig onder economisch historici nogal wat twijfel bestond over de heilzame werking van het gevoerde beleid: , 'Waren het niet .de omstandigheden van de internationale economie en
XCsimpelweg de lage lonen die succes (maar wat is dat precies?) destijds
XCverzekerden? Het beleid werkte niet tegen: dat is misschien alles wat erover
XCte zeggen valt.' (M) De Jong antwoordde dat hij zich onmogelijk uitputtend had kunnen verdiepen in de discussies onder vakgenoten over dit onderwerp. Hij wilde er uiteraard naar streven een beeld van de problematiek te geven dat niet zakelijk onjuist was en vroeg zich af of hij er, dit in aanmerking genomen, zover naast zat: , 'Natuurlijk hebben de ondernemers een rol gespeeld maar het lijkt mij niet
XCvoor bestrijding vatbaar dat hier sprake is geweest van een duidelijke aanpak
XCvan de zijde van de regering.' (M) Tijdens de discussie vroeg Manning de auteur nog vooral de internationale economische ontwikkelingen aanzienlijk meer reliëf te geven, waardoor aan veel van de geuite kritiek tegemoet kon worden gekomen. (v) Uiteindelijk verwerkte De Jong de kritische opmerkingen door enkele zinnen te wijzigen."
XCEen soortgelijk debat werd gevoerd over de uitbreiding van de sociale wetgeving in de naoorlogse jaren. Klein kritiseerde De Jongs uiteenzetting als louter een opsomming van wetgeving die onvoldoende recht deed aan de opbouw van de verzorgingsstaat. (M) De Jong verwerkte in zijn uiteindelijke tekst nog enkele gegevens die Verdam had aangedragen." Klein maakte vervolgens bezwaar tegen een passage over de koppeling van de sociale uitkeringen aan de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud. Deze vond hij nu weer veel te uitvoerig, ook alomdat het verband met de Tweede Wereldoorlog hem ontging (M) - een opmerking die De Jong tijdens de discussie in de begeleidingsgroep beantwoordde door te stellen dat dit verband er op zichzelf ook niet was, maar dat hij dit gegeven wilde vermelden om er in zijn slothoofdstuk op terug te kunnen komen." (v)
9 Deel 12, 18 (18). 10 Deel 12, 23-24 (23-24). 11 De auteur kwam uiteindelijk in hoofdstuk 8 ('Nabeschouwing') slechts in zeer algemene termen "terug op het eerste hoofdstuk; het mer besproken onderwerp haalde hij niet opnieuwaan (zie: deel 12, II16-1120 (1088-1092)).
XCIn een volgende passage over de effecten van de economische groei in de jaren I960 schreef De Jong in een voetnoot over het steeds groter aantal buitenlandse arbeidskrachten dat in de Nederlandse economie werd ingeschakeld. In een voetnoot vermeldde hij alleen bij de Turken en Marokkanen onder hen hoeveel gezinsleden waren meegekomen. Op enkele meelezers maakte dit geen sympathieke indruk; zij vroegen consequent achter alle nationaliteiten de aantallen gezinsleden te vermelden ofwel dit geheel achterwege te laten. De Jong antwoordde echter dat hij in de betrokken noot een indruk wilde geven van de omvang van de etnische minderheden in het Nederland van 1985. (M) Hoewel dit antwoord niet alle kritiek (v) wegnam, handhaafde de auteur zijn oorspronkelijke tekst."
XCAan het slot van dit hoofdstuk zag De Jong, zoals bekend, terug op de veertigjarige herdenking van de bevrijding in Nederland, anno 1985. Hij deed naar aanleiding van een door hemzelf uitgevoerd onderzoek, waarvoor alle gemeentebesturen waren geënquêteerd, verslag van de viering in heel Nederland. Bovendien somde hij op welke programma's de verschillende omroepen aan dit jubileum wijdden. Verschillende meelezers noemden deze beschrijvingen langdradig en weinig functieneel. J. Th. M. Houwink ten Cate, wetenschappelijk medewerker van het Rijksinstituut, vroeg de auteur: 'Doet het ertoe hoe er wordt herdacht? Nee, het gaat erom dat er wordt herdacht.' (M) De Jong verdedigde zijn tekst" echter met kracht: , 'Het kan best zijn dat deze of gene onder mijn lezers nu vindt dat ik iets te
XCuitvoerig ben geweest, maar ik heb niet alleen met de lezers van nu maar
XCook met die van later te maken en juist voor later vind ik het van belang om
XCgedetailleerder en met de nodige cijfers erbij, aan te geven op welke wijze
XCanno 1985 de Tweede Wereldoorlog in ons land is herdacht. [...] Ik ben mij
XCer heel wel bewust van dat er soms in mijn werk passagesvoorkomen die
XCmenige lezer zaloverslaan - dat mag voor mij nooit een argument zijn om
XCdie passagesweg te laten wanneer ik de overtuiging heb dat zij behoren tot
XChet beeld dat ik wil vastleggen.' (M)
XCHoofdstuk 2 ('De vernieuwing mislukt') ging over het herstel van de parlementaire demoeratie en het mislukken van het streven naar politieke
XC12 Deel 12, 19 (19). 13 Zie: deel 12, de paragraaf 'Herdenking', 68-84
en maatschappelijke 'vernieuwing' dat in het eerste naoorlogse jaar onder meer van W. Schermerhorns Nederlandse Volksbeweging uitging. Enkele meelezers vonden dit hoofdstuk te uitvoerig en gedetailleerd en vroegen de auteur onder meer of het wel zinvol was van iedere politieke partij afzonderlijk te beschrijven hoe ze weer was opgericht. Voor De Jong was dit echter een essentieelonderdeel van zijn betoog. (Mi) Naar aanleiding van hoofdstuk 3 ('Wederopbouw') maakte Houwink ten Cate enkele opmerkingen over de betekenis van de 'geldzuivering' van 1945. Hij vroeg zich af of de ruime aandacht die De Jong besteedde aan dit ingrijpen van minister P. Lieftinck van Financiën niet ten onrechte de indruk wekte "dat deze operatie, hoe indrukwekkend ook, van groot belang was voor de wederopbouw'. (Mi) Hij merkte aan de hand van de literatuur over dit onderwerp" op dat de geldzuivering weliswaar de basis legde voor herstel van het monetair evenwicht, maar dat economisch herstelook van andere factoren afhankelijk was geweest. De Jong antwoordde dat dit zonder twijfel waar was, maar dat een operatie die uniek was in de Nederlandse geschiedenis, die bovendien nog sterk leefde in het geheugen van allen die toen volwassen waren, toch een goede beschrijving verdiende. (Mi)Tijdens de discussie bleek Klein eveneens van mening dat het wel zeer lovende oordeel van De Jong over de geldzuivering te ver ging; de auteur gaf daarop te kennen dat hij - het hoofdstuk geheel overziend - tot de conclusie was gekomen dat enkele aanpassingen zinvol zouden zijn en dat de betekenis van de operatie iets moest worden gerelativeerd. (vi)
XCIn het hoofdstuk over de zuivering van het maatschappelijk leven van nationaal-socialistische smetten kwam De Jong te spreken over het onderzoek naar het handelen van het leidend Driemanschap van de Nederlandse Unie tijdens de bezetting. In het najaar van 1945 had minister-president Schermerhorn à titre personnel een commissie van onderzoek ingesteld, onder voorzitterschap van mr. J. P. Fockema Andreae." De auteur had ernstige kritiek op het rapport en stelde vooral het feit aan de kaak dat de commissie de zuivere gevoelens en goed-vaderlandse bedoelingen van het Driemanschap in haar oordeelsvorming centraal had gesteld:
14 F. Messing, (Haarlem, 1981),53. 15 De Jong noemt abusievelijk het lid van de commissie ir. A. Plate als voorzitter; deel 12,361 e.v. (353 e.v.).
, 'Alsof men niet, gedreven door wat men zelf als "de beste bedoelingen"
XCziet, tot kwalijke daden kan komen! Mussert had tijdens zijn proces
XCeenzelfde verdediging gevoerd.' (Mi) Meelezer Haas maakte ernstig bezwaar: , 'In feite geeft U hier een vernietigend oordeel over het Driemanschap van
XCde Nederlandse Unie. Een vergelijking van hun verdediging met die van
XCMussert, eigenlijk een gelijkstelling, gaat mij te ver.' (Mi) De Jong erkende dat hij zich 'danig geërgerd' had aan het rapport van de commissie-Fockema Andreae; hij vroeg zich echter af ofhij zich nu te zeer door zijn ergernis had laten meeslepen. Hij noemde goede bedoelingen 'een waardeloos argument' en meende dat duidelijk moest zijn dat hij Mussert en het Driemanschap niet op één lijn stelde. (Mi) Manning en Verdam merkten in de discussie op dat deze koppeling verwarring schiep en aanleiding tot polemiek zou geven. De Jong beloofde nog eens over het een en ander na te zullen denken (vi) en hij liet de zin met de verwijzing naar Mussert in de definitieve tekst vervallen."
XCIn het hoofdstuk 'Zuivering' stond De Jong uitvoerig stil bij het zuiveringsonderzoek met betrekking tot de secretaris-generaal van het departement van Binnenlandse Zaken tijdens de bezetting, mr. dr. K. J. Frederiks. Minister Beel besloot in 1946 de hoogste ambtenaar van zijn departement ongevraagd eervolontslag te verlenen na ingewonnen advies bij de daartoe ingestelde zuiveringsinstanties. Uit de procedure volgde dat Frederiks (net als duizenden lagere ambtenaren) geen mogelijkheden tot beroep tegen het daartoe strekkende Koninklijk Besluit open stonden. De Jong beschreefhoe een aantal vooraanstaande Nederlanders een verzoekschrift tot de minister had gericht, waarin men verzocht Frederiks alsnog in de gelegenheid te stellen bij de afdeling Rechtspraak van de Raad van State beroep tegen zijn ontslag aan te tekenen. In dat geval zouden echter ook alle lotgenoten dit recht moeten ontvangen, aldus De
XC16 Op 12 december 1988 ontving de redactiecommissie een uitvoerig schrijven van mr. J. de Visser, die in 1946 als secretaris optrad van de commissie-Fockema Andreae. Mr. De Visserwees op enkele feitelijke onjuistheden en toonde aan dat De Jongs bewering dat Homan en hij, De Visser, in Leiden studiegenoten zouden zijn geweest, onwaar was. Hij verzette zich voorts tegen enkele z.i. onjuiste of tendentieuze passages over hemzelf en over zijn werkzaamheden als secretaris van de commissie-Fockema Andreae. De Visser vond de opmerking van De Jong, dat hij als secretaris geheel op de hand van het Driemanschap zou zijn geweest, unfair - al voegde hij hieraan toe dat hij tijdens de bezetting wel syrnpathie voor de Unie had gekoesterd. Mr. De Visser deelde verder mee niet te begrijpen waarom De Jong zo denigrerend over de commissie had geschreven. Vergelijk: De Jong, deel 12,362-364
Jong, en daarom vond hij het begrijpelijk dat de minister niet aan deze wens tegemoet wilde komen - een gedachtengang die volgens de auteur ook de ervaren oud-bestuursambtenaar Frederiks wel had moeten billijken, maar 'niets daarvan: met grote verbittering ging hij de hem resterende levensjaren in'. (Mi)Klein liet De Jong weten te twijfelen aan het nut van diens veronderstelling. Uit de tekst kwam Frederiks immers naar voren als een van zichzelf overtuigd persoon, van wie begrip voor de ministeriële maatregel niet verwacht mocht worden. , 'En wie zodoende diep is gegriefd laat zich niet (meer) leiden door zulke
XConpersoonlijke argumenten waarvoor het eigen belang dan kennelijk zou
XCmoeten wijken. Nu is de alinea als een zachttrapje na te lezen.' (Mi)
XCDe Jong merkte op dat dit laatste niet de bedoeling was; wel wilde hij Fred eriks, grote verbittering in de tekst blijven signaleren."
XCDe auteur ging vervolgens uitvoerig in op het optreden van aartsbisschop J. de Jong met betrekking tot de zuivering. Deze had zich bij enkele gelegenheden al in 1945 zeer kritisch uitgelaten over 'de zuiveringsziekte' waaraan het Nederlandse volk zou leiden; de zuivering zelf noemde hij 'het grootste ongeluk dat ons volk treffen kon bij de herbouw van ons vaderland'. De geschiedschrijver citeerde een brief van de aartsbisschop aan de St. Radboudstichting te Nijmegen" waarin dit standpunt doorklonk, en concludeerde vervolgens 'dat al kort na de bevrijding van het voor het katholieke volksdeel hoogste kerkelijke gezag impulsen zijn uitgegaan die zich tegen alle zuivering keerden'. (Mi) P. Romijn, medewerker van het Rijksinstituut, maakte er bezwaar tegen dat de aartsbisschop ten tonele werd gevoerd als leider van een katholieke antizuiveringslobby. Hij meende dat ook onvoldoende aannemelijk werd gemaakt dat de kritiek op de 'zuiveringsziekte' van invloed was geweest op het beleid. De Jong erkende dat het moeilijk was de precieze betekenis van de oppositie van de aartsbisschop aan te geven; hij noemde in ieder geval diens algemene afkeer van de zuivering evident. De auteur wilde evenwel niet op voorhand uitsluiten dat hij hier en daar in de hoofdstukken 4 en 5 toch iets te veel had geschreven over weerstanden van de katholieken tegen de zuivering en de bijzondere rechtspleging en dat hij duidelijker moest laten uitkomen dat die bezwaren ook door andere bevolkingsgroepen werden gedeeld.
XC17 Zie: deel I2, 376 (366). 18 Deel I2,
, 'Overigens neem ik aan dat het standpunt van mgr. De Jong aan
XCkatholieken die op leidende functies stonden, heel wel bekend was en ik
XCkan mij niet voorstellen dat hier niet een zekere invloed van is uitgegaan.
XCHij gold, dacht ik, nog altijd als een figuur van groot gezag.' (Mi) Tijdens de discussie merkte De Jong op dat hij zijn tekst al enigszins had aangepast in de door hem genoemde zin. Manning vroeg hem vervolgens een aantal voor het katholieke denken in dit opzicht essentiële elementen aan de uit de brief geciteerde passages toe te voegen, wat de auteur toezegde. (vi) Verder wijzigde de auteur de tekst van het fragment waarin hij zijn oordeelover de gewraakte brief van de aartsbisschop gaf. De passage maakte volgens hem duidelijk , 'dat al kort na de bevrijding van het voor het katholieke volksdeel hoogste
XCkerkelijke gezag impulsen zijn uitgegaan die de animo om de zuivering
XCserieus aan te pakken bepaald niet bevorderden'." Aan het slot van het hoofdstuk over de zuivering gaf De Jong een eindoordeelover dit 'in veler leven diep ingrijpend proces waarvan men zowel tijdens de bezetting als vlak na de bevrijding de gecompliceerdheid heeft onderschat'. (Mi)De auteur wees in deze beschouwing" op een aantal factoren die de zuivering ernstig had gecompliceerd; hij wees in de eerste plaats op de wens om in alle gevallen tot goed gefundeerde uitspraken te komen. De Jong beschreef hoe van het verstrij ken van de tijd die met de zuiveringsprocedures gemoeid was een matigende invloed uitging, terwijl het publiek naar aanleiding van de problemen die het waarnam steeds kritischer gestemd raakte. De Jong memoreerde vervolgens de groeiende onvrede bij de voormalige illegaliteit over de zuivering en besloot zijn hoofdstuk aldus: , 'Of men de zuivering mislukt noemt, hangt af van welke normen men
XCbelijdt. Gaat men uit van de normen der illegaliteit, dan mag men inderdaad
XCop belangrijke terreinen van een mislukking spreken - een mislukking
XCevenwel die slechts de weerspiegeling is geweest van de samenleving
XCwaarin zich in die eerste naoorlogse jaren de zuivering heeft voltrokken.'
XC(Mi) Klein kwam tegen De Jongs beoordeling van de zuivering in het geweer. Hij miste in het grotendeels beschrijvende hoofdstuk naar zijn zeggen het ter discussie stellen van de zuiveringsgedachte als maatschappelijk ver
XC19 Deel I2, 479 (466). 20 Zie voor de definitieve tekst: deel I2, 479-485
schijnsel. Volgens hem had De Jong vooral kritiek op de zuivering omdat zij 'onvoldoende' was geweest, dat wil zeggen slecht voorbereid en slecht uitgevoerd. De auteur veronderstelde volgens Klein dat een deugdelijke zuivering theoretisch en praktisch tot de mogelijkheden zou hebben behoord - iets wat hijzelf ernstig in twijfel wilde trekken:
XC, 'Maar de historicus kan toch ook de vraag stellen of zuiveringsoperaties als
XCdeze wel thuis horen en op de langere termijn dus functioneel kunnen zijn in
XCde Nederlandse rechtsstaat. Vervulde de zuivering - uit de aard der zaak!
XCsoms niet anders de functie van veiligheidsklep in een samenleving die
XConder zeer hoge druk had gestaan?' (Mi)
XCNaar de mening van Klein voldeden de verklaringen die De Jong gaf voor het falen van de zuivering niet:
XC, 'Men "durfde" niet, het gezag "wilde" niet, de R.K. stonden er afkerig
XCtegenover etc. Allemaalongetwijfeld zeer waar. Het neemt natuurlijk niet
XCweg dat de tekst zelf op den duur een betere verklaring geeft: het
XConderschatten van de gecompliceerdheid van de operatie. Me dunkt: ook
XCvan de omvang. Bovendien - en dat komt toch ook maar onderbelicht in de
XCtekst tot uiting - stond de taak van de wederopbouwen het herstel het
XCrechtlijnig doorvoeren van de zuivering in de weg.' (Mi)
XCDe Jong antwoordde in de 'Memorie van Punten' dat hij naar zijn overtuiging de elementen die Klein had genoemd wel degelijk duidelijk in zijn tekst naar voren had laten komen. Hij bestreed de opvatting dat de zuivering mogelijk in strijd zou zijn geweest met de rechtsstaat: de noodzaak tot zuivering veroorzaakte na de bevrijding een immens probleem, aldus de auteur, en men heeft geprobeerd dit na de bevrijding langs door de overheid aangegeven banen op te lossen. Hierin zag hij geen strijd met de rechtsstaat. (Mi) De begeleidingsgroep discussieerde kort over Kleins opmerkingen en De Jong zegde toe zich hierover te zullen beraden. (vi)
XCDe Jong noemde als een van de meest in het oog springende voorbeelden waar de naoorlogse afrekening met collaboratie had gefaald de berechting van economische collaboratie. Hij hekelde het feit dat in principe economische collaboratie in het Wetboek van Strafrecht strafbaar was gesteld, maar dat de regering in september I945 een Koninklijk Besluit op de zuivering van het bedrijfsleven had uitgevaardigd, waarin werd bepaald dat degenen die hadden gecollaboreerd 'uit noodzaak of met het oogmerk en in de redelijke veronderstelling, daardoor uiteindelijk
Nederlandse belang te dienen' vrijuit zouden gaan." Een zelfde clausule werd in I 952 opgenomen in de Wet Oorlogsstrafrecht (en langs deze weg in artikel 103 a van het Wetboek van Strafrecht). Zo werd, aldus De Jong, de inschakeling van het Nederlandse bedrijfsleven in de oorlogseconomie van een bezetter in beginsel als niet-strafbaar gekwalificeerd. De auteur concludeerde: , 'De afloop van de, aan de eigen normen gemeten, hoogst onvolledige
XCberechting der collaboratie was dus dat in beginsel alle berechting in de
XCtoekomst onmogelijk werd gemaakt.' (Mi) Hij ontving een reactie op de betrokken alinea's van mr. J. Zaaijer, indertijd procureur-fiscaal bij het Haagse Bijzonder Gerechtshof en als zodanig degene die leiding had gegeven aan de vervolging van een groot aantal gevallen van economische collaboratie in het Haagse ressort: , 'Het wil mij voorkomen dat met de in artikel I 03 a geformuleerde reserve
XCde grondgedachte van de collaboratieberechting zoals die heeft plaats gehad
XCop juiste wijze in de wetgeving is vastgelegd, en de slotalinea dus onjuist is.
XCMet dezelfde grondgedachte zou het opnieuw kunnen en moeten gebeu
XCren.' (Mi) De Jong antwoordde dat 'het Nederlands belang' voor hem een ambigu begrip bleef, dat als norm voor berechting niet bevredigend kon zijn. Er was, zo schreef hij in de 'Memorie van Punten', niet één Nederlands belang, te weten: voortzetting van het economisch leven ten behoeve van de verzorging van de bevolking, maar er waren er zeker twee: zeker zo belangrijk was de nederlaag van Duitsland. 'Het probleem is juist hoe men die twee tegen elkaar moet afwegen. Aan de noodzaak van die afweging gaat het nieuwe artikel r o ja geheel voorbij.' (Mi) De begeleidingscommissie betwijfelde of De Jong dit juist zag en de auteur kondigde aan zich nader te zullen beraden. In zijn definitieve tekst nuanceerde hij het hiervoor aangehaalde citaat door het nu bij de constatering te laten dat het artikel r 03 a de inschakeling van het Nederlandse bedrijfsleven in de oorlogseconomie 'aanzienlijk had vergemakkelijkt', terwijl hij nu besloot met de iets minder harde uitspraak: 'dat was de afloop van de, aan de eigen normen gemeten, hoogst onvolledige berechting der [economische, red.] collaboratie tijdens de Duitse bezetting'."
XCEen andere steen des aanstoots in verband met de bijzondere rechtsple
XC21 Zie: Koninklijk Besluit F 160, d.d. 3 september 1945. 22 Zie: deel 12, 608-609
ging was het gratiebeleid ten aanzien van 'politieke delinquenten'. Sinds 1947 gingen de achtereenvolgende ministers van Justitie een tamelijk royaal beleid van collectieve gratieverlening voeren en het meest ruimhartig was mr. A. A. M. Struycken, bewindsman in 1950 en 195 I. Deze had zich (in een overigens niet verzonden conceptbrief) laten ontvallen dat veel politieke delinquenten in zeker opzicht met 'ketters' konden worden vergeleken en daaraan toegevoegd dat men in tijden van de Inquisitie zelfs bereid was gebleken clement te zijn voor degenen die tot een beter inzicht waren gekomen - dus waarom zouden de minister en zijn tijdgenoten dat dan niet zijn? A. D. Belinfante had hier in zijn geschiedenis van de bijzondere rechtspleging aan toegevoegd dat de Inquisitie veel meer kwaad had gedaan dan de ketters waarover Struycken sprak. Deze auteur vervolgde: 'Ik citeer dit concept om te laten zien hoezeer het gratiebeleid van een katholieke minister doordrenkt was van katholieke dogmatiek.P De Jong op zijn beurt haalde Struyckens woorden aan en voegde Belinfantes kanttekeningen in een voetnoot toe. (Mi)
XCHet lid van de begeleidingscommissie Verdam merkte op dat het in politici te waarderen is als zij zich richten naar de uitgangspunten van de groep waartoe ze behoren. Hij was het op zichzelf met De Jong eens dat Struyckens opwekking tot christelijke barmhartigheid in deze context niet erg aansprak, maar constateerde dat men hierover alleen kon schrijven wanneer dieper werd ingegaan op de eeuwenoude geschiedenis van dit begrip in het christelijk geloof. Zonder dat die achtergrond werd weergegeven was het citaat volgens Verdam alleen een sneer, die velen kon kwetsen. (Mi) De Jong vroeg zijn begeleidingscommissie of men het ermee eens was dat het aanhalen van Belinfantes voetnoot voor velen kwetsend kon zijn. Hij vervolgde: , 'Persoonlijk beschouw ik mij geenszins als een tegenstander van barmhar
XCtigheid - ik vind deze jegens commune misdadigers alleszins gepast. Bij
XCpersonen die op grote schaal aan vervolgingen hebben deelgenomen, ligt
XChet, meen ik, anders.' (Mi) Manning gaf als oordeel 'niet intelligent' en voor de auteur was dit voldoende aanleiding om de hele passage, inclusief voetnoot, uit zijn tekst te laten vervallen."na de Tweede Wereldoorlog (Assen, 1978), 532. 24 Deel
23 A. D. Belinfante,
XCIn september 1952 was het nationale ongenoegen over de bijzondere rechtspleging tot een uitbarsting gekomen toen de Duitse oorlogsmisdadiger W. P. Lages gratie van de doodstraf werd verleend. Dit gebeurde bij Koninklijk Besluit op gezag van de pas aangetreden minister van Justitie, L. A. Donker. De Jong schetste uitvoerig de voorgeschiedenis van dit besluit om aan te kunnen tonen - wat indertijd door journalisten al was verondersteld en nadien ook in de geschiedschrijving was aangenomen dat koningin Juliana zich tussen mei 1950 en september 1952 had verzet tegen voorstellen van Donkers voorgangers om Lages gratie van de doodstraf te weigeren. De koningin weigerde, aldus De Jong, niet alleen op de eis van de achtereenvolgende ministers van Justitie in te gaan om de afwijzing te ondertekenen; zij dreigde ook afstand van de troon te zullen doen als zij bij hun opvattingen bleven. Donker en zijn ambtgenoten in het derde kabinet-Drees besloten toen zij aantraden dat deze zaak geen constitutionele crisis waard was en Lages kreeg gratie.
XCDe Jong stelde in zijn tekst voorop dat Juliana's motieven in de sfeer van de menselijkheid hadden gelegen, maar verbond hieraan het oordeel dat de gratieverlening aan de zwaarste Duitse oorlogsmisdadigers die de koningin had afgedwongen het rechtsgevoel van velen had gekwetst en het land bovendien met een nog decennia slepende affaire had opgezadeld. 'Achteraf gezien moet men constateren', aldus de auteur, 'dat haar besluit een situatie heeft doen ontstaan waarop het oude gezegde van toepassing is dat zachte heelmeesters stinkende wonden maken.' (Mi)
XCMr. P. J. Verdam maakte bezwaar:
XC, 'Waar ik geen enkele moeilijkheid mee heb is dat de historicus de persoon
XCvan de kroondraagster in zijn bespreking en kritiek betrekt. Waar ik meer
XCmoeite mee heb is dat historische verantwoordelijkheid lijkt te werken met
XCeen soort causaliteitsleer der conditio sine qua non, en weinig aandacht
XCgeeft aan andere in het spel zijnde factoren, zoals in casu met name de factor
XCdat de Bijzondere Gerechtshoven geen doodvonnissen meer uitspraken. Bij
XChet vaststellen van zijn beslissing behoort men te letten op alle factoren van
XChet voorspel; de historicus niet? Waar ik de meeste moeite mee heb is met
XCde voorstelling die de gedachte oproept als zou de koningin hebben beslist
XCen haar gehoorzame dienaar dus getekend hebben. Dat staat ver af van de
XCklassieke opvatting over het koningschap en nog verder van die van
XCDonker. Een gratiebesluit is een besluit van koningin en minister samen. De
XCstaatsrechtelijke verantwoordelijkheid ligt bij de laatste; de historische bij
XCbeiden. Ook zwichten voor weerstand is historische verantwoordelij kheid. Ik heb geen bezwaar tegen het accentueren van het optreden
, koningin in dezen, wel tegen de zwaar eenzijdige manier waarop je dat
XCDe Jong meende daarentegen dat zijn tekst , 'allerminst, zoals Verdam meent, "de gedachte oproept als zou de koningin
XChebben beslist en haar gehoorzame dienaar dus getekend hebben". Het
XCtegendeel is het geval geweest. Er is op Donker door de koningin de zwaarst
XCmogelijke pressie uitgeoefend en hij heeft geen beslissing genomen
XCvoordat er in de ministerraad uitvoerig over gesproken is. Daarna accep
XCteerde hij de staatkundige verantwoordelijkheid voor de gratieverlening
XCde historische verantwoordelijkheid ligt primair bij koningin Juliana en ik
XCvind dat ik dat vermelden moet. Ik zie niet in dat ik dit gedaan heb op een
XC"zwaar eenzijdige manier", althans: mij is geen enkel element bekend dat ik
XCuit mijn beschrijving heb weggelaten. Jammer is het dat de kabinetsnotuien
XCniets vermelden over de gevoerde discussie.'(Mii)
XCDe auteur kondigde aan dat hij zijn concept-tekst aan prinses Juliana had voorgelegd met daarbij de opmerking dat hij vooral haar motieven zuiver wilde weergeven. Hij zou vanzelfsprekend, zo schreefhij in de 'Memorie van Punten', ten volle open staan voor eventuele opmerkingen van haar kant. De Jong verzocht de prinses om kritische reacties indien zij deze tekst niet juist, onvolledig of onbillijk zou vinden. Inderdaad maakte zij bezwaar." Hieruit vloeide op 19 november 1987 een gesprek voort van de auteur met de minister-president, drs. R F. M. Lubbers, en diens secretaris-generaal, mr. R. J. Hoekstra." De minister-president had van koningin Beatrix de beschikking gekregen over de eerste versie van De Jongs tekstgedeelte over de betrokkenheid van koningin Juliana bij het gratiebeleid. De Jong wees er op dat hij inmiddels een nieuwe versie had geschreven.
XCTer sprake kwamen diverse punten. Het eerste betrof de weergave van een incident rond een geval waarin in december 1948 gratie van de doodstraf werd verleend aan een Nederlander. Volgens een zegsman van De Jong zou koningin Juliana persoonlijk hebben ingegrepen door een afwijzende beschikking op een gratieverzoek met de hand om te zetten in26 Ongedateerd memorandum van De Jong met een weergave van dit gesprek van 19 november
25 Brief van De Jong aan prinses Juliana, d.d. 4 augustus 1987, en van de particulier secretaresse van prinses Juliana aan dr. 1. de Jong, 19 oktober 1987. In de laatste brief wordt gewag gemaakt van niet nader omschreven bezwaren van de prinses.
een toewijzing." Onderzoek in de bewaard gebleven stukken ondersteunde echter niet deze versie, die De Jong in een voetnoot had opgenomen." De Jong liet deze noot daarom in de definitieve tekst vervallen." Vervolgens werd, aldus De Jongs weergave van het gesprek met Lubbers en Hoekstra, de veronderstelling geuit dat koningin Juliana bij het gratiebeleid, ook wat betreft Lages, in sterke mate beïnvloed was geweest door de toenmalige directeur van het Kabinet der Koningin, mr. M. A. Tellegen.
XCDe minister-president zegde toe op dit punt nader onderzoek te laten verrichten, evenals met betrekking tot de precieze inhoud en het exacte tijdstip van het dreigement van koningin Juliana dat zij zou aftreden in het geval Lages geëxecuteerd zou worden. De Jong ontving een memorandum, opgesteld door een ambtenaar van Algemene Zaken, over de toedracht van de gratieverlening aan Lages." Hierbij waren kopieën gevoegd van een aantal relevante stukken, door bemiddeling van Algemene Zaken bij Justitie en bij het Kabinet der Koningin verkregen. Een daarvan was de nota van mr. Tellegen, die inderdaad bij koningin Juliana voor gratieverlening had gepleit. De Jong voegde aan zijn tekst de essentie van de inhoud van deze nota toe, namelijk dat Tellegen als oud-illegaal werkster de koningin had gewezen op een aantal voor Lages verzachtende omstandigheden. Daarmee zou zij Juliana in haar houding30 'Reconstructie 19P-Lages', bijlage bij de brief van de se van Algemene Zaken aan De Jong d.d. 8 december
27 Le Poole was er daags voor Kerstmis 1949 getuige van geweest, zo schreef hij De Jong, dat het departement van Justitie telefonisch bericht van het Kabinet van de Koningin ontving dat een Koninklijk Besluit met een negatieve beschikking op een gratieverzoek ten behoeve van de ter dood veroordeelde politieke delinquent B. was afgedaan en dat de betrokkene onmiddellijk moest worden ingelicht. Nu behoorde in zo'n geval binnen 24 uur het vonnis te worden voltrokken, dus nota bene op eerste Kerstdag. De koningin had echter, aldus Le Poole, de afwijzing met de pen veranderd in een toewijzing (brief mr.]. le Poole te Deventeraan De Jong, 29 december 1987). 28 Notitie van het Departement van Algemene Zaken met informatie, verkregen van het ministerie van Justitie, bijlage bij brief van de secretaris-generaal van Algemene Zaken, d.d. 3 december 1987. Volgens deze notitie was uit het dossier terzake gebleken dat de koningin geen aantekening op het bewuste stuk had geplaatst; wel moest uit het dossier en uit de daaruit blijkende gang van zaken worden geconcludeerd dat de koningin persoonlijk de omzetting van de doodstrafin levenslang had bevorderd. 29 Typoscript hoofdstuk 5, tweede versie, 75, geeft deze voetnoot, die in de definitieve tekst van deel 12 op 621 (604) is vervallen.
ten aanzien van de gratiëring van Lages hebben gesterkt." Ook ontving hij een kopie van de brief van 20 december 1952 van minister Donker van Justitie aan de koningin. Hierin had hij Juliana in overweging gegeven Lages gratie van de doodstraf te verlenen, waarmee tevens het tegenovergestelde advies van zijn ambtsvoorganger, mr. H. Mulderije, werd ingetrokken. De Jong kon Donkers motieven voor gratieverlening aan deze brief ontlenen voor zijn weergave in de definitieve tekst." Nu legde hij - in vergelijking met zijn eerste relaas over deze gratieverlening en in navolging van genoemd memorandum - meer nadruk op het belang van de discussies in het voorafgaande kabinet (waarin Mulderije nog minister van Justitie was). Ook wees hij er met meer nadruk op dat de gratieverlening aan Lages al tijdens de formatie van 1952 aan de orde was gesteld, zodat de kandidaat-ministers in dit opzicht niet voor een verrassing kwamen te staan.
XCTevens zegde De Jong in het gesprek met de minister-president en zijn secretaris-generaal toe te zullen overwegen of hij de opmerking over zachte heelmeesters die stinkende wonden maken zou handhaven. ('In het gesprek zei ik dat ik mij ook op het standpunt kon stellen dat zulk een conclusie aan de lezer kon worden overgelaten.') Inderdaad ging hij in zijn definitieve tekst niet verder dan te schrijven dat niemand destijds had kunnen voorzien dat de Nederlandse samenleving ten gevolge van het niet executeren van deze doodvonnissen nog tientallen jaren met de pijnlijke discussie over de gratiëring van de vrijheidsstraffen van de Duitse gevangenen in Breda zou worden geconfronteerd." Men kwam in het gesprek ten slotte overeen dat de minister-president door de auteur in de gelegenheid zou worden gesteld te reageren op de laatste versie van de concept-tekst over dit onderwerp. Deze liet De Jong weten dat hij tegen de definitieve versie van de tekst geen bezwaren meer had."
XCAan het slot van zijn hoofdstukken over de zuivering en over de bijzondere rechtspleging ging De Jong in discussie met 1. Schöffer, J. c. H. Blom en A. C. 't Hart, leden van de commissie van onderzoek inzake P. N. Menten. De cornmissie-Schöffer had in haar rapport een hoofdstuk opgenomen waarin de historische context van de naoorlogse
XC31 Nota van mr. M. A. Tellegen, 'Gratieverzoek W. Lages', gedateerdjanuari 1952. De Jong kreeg inzage in deze nota onder uitdrukkelijke voorwaarde dat deze niet integraal zou worden gepubliceerd. Zie voor De Jongs uiteindelijke tekst: deel 12, 622-623 (606-607). 32 Zie: deel 12, 624 (607). 33 Deel 12, 643 (626). 34 Brief van het hoofd van de afdeling Post- en Archiefzaken aan De Jong, 8 mei 1987.
affaire-Menten uit de doeken werd gedaan. In dit hoofdstuk, getiteld 'De kater van de bevrijding':", werden drie fasen in de zuivering en bijzondere rechtspleging onderscheiden: eerst een 'onbeheerste, wilde fase' met een 'hoge arrestatiegolf', vervolgens een 'zogenaamd ordelijke fase', waarin de rechtspleging zorgvuldiger werd, wat gepaard ging met een toenemende neiging om 'lichte' gevallen en 'kleine zaken'snel en zonder veel omslag af te doen en om liever geen nieuwe zaken meer te entameren, en tenslotte de fase van de 'illusoir gebleken catharsis'. De laatste werd, aldus deze auteurs, gekenmerkt door het feit dat bij de verantwoordelijke instanties een 'kwaad geweten' en 'schuldgevoel' was opgekomen. Tegelijkertijd, vanaf 1948, sloeg de stemming om: de bijzondere rechtspleging werd door het publiek niet meer zozeer beschouwd als de 'slappe vertoning' waarover zoveel oud-illegalen klaagden, maar eerder als een 'schandelijke inquisitie', die naar opzet en uitwerking fundamenteel verkeerd was.
XCDe Jong vond deze weergave wel aantrekkelijk klinken, maar zij was naar zijn overtuiging 'in verscheidene van zijn formuleringen in strijd met de waarheid'. (Mi) Wat betreft de eerste fase schreef De Jong in de 'Memorie van Punten' dat deze niet 'onbeheerst' of 'wild' was geweest, aangezien de arrestaties waren voortgevloeid uit de Algemene Lastgeving van de chef-staf van het Militair Gezag. (Hij voegde hieraan toe: 'Wij achten het niet excessief dat rond één op de vijftig arrestaties ongegrond is geweest.') Onbeheerst en wild was slechts geweest wat op de arrestaties volgde, aldus De Jong, te weten: de eerste periode in de bewaringskampen. Met de kenschets van de tweede fase, de ordelijke, kon de auteur zich wel verenigen, al maakte hij bezwaar tegen de toevoeging 'zogenaamd'. De naar zijn smaak te negatieve karakterisering van de derde fase was naar de mening van de auteur sterk bepaald door het feit dat de drie onderzoekers zich hadden moeten concentreren op de affaire-Menten, waarvan de zogenaamde 'Velser-affaire' eveneens deel had uitgemaakt. Daarin roerden de critici van de bijzondere rechtspleging zich het felst, maar dat behoefde, aldus De Jong, niet te impliceren dat de publieke opinie van '48 af zo negatief had geoordeeld over de bijzondere rechtspleging als geheel. Hij vervolgde:commissie]. C. H. Blom, A. C. 't Hart, J. Schöffer en griffier]. H. de Maor-Willink (Den
1945-1976. 1976
, 'Dat allen die "fout" waren geweest, waren gestraft, vervulde haar [de
XCpublieke opinie, red.] niet met "tegenzin" en gaf haar geen "kwaad
XCgeweten" en in het beleid van Justitie hebben wij geen "schuldgevoel"
XCkunnen ontwaren maar een naar ons oordeel jegens velen misplaatste
XCbarmhartigheid, die niet pas in '48 maar al in '45 werd aanbevolen.' (Mi) Klein tekende hierbij aan dat hij deze discussie met Schöffer c.s. eigenlijk overbodig vond: 'Ik zie althans het belang en de betekenis daarvan niet goed in omdat het op mij de indruk maakt dat geen hoofdzaak maar tamelijk onbelangrijke bijzaken in het geding zijn.' (Mi)De Jong bestreed deze laatste kwalificatie met klem en hield staande dat op de betrokken periodisering 'van alles aan te merken valt'. (Mi)Bovendien liet hij weten dat hij door in te gaan op het rapport-Menten een stilistische overgang kon maken naar de passage waarin hij de veranderende stemming ten aanzien van het oorlogsverleden in de jaren zestig ging bespreken."
XCop het hoofdstuk als geheel weer te geven, te beginnen met de paragraaf
XC"Oorlogsmisdrijven". Het zal bekend zijn dat deze paragraaf in haar
XCconceptvorm tot een aanzienlijke publieke deining heeft geleid. Deze is het
XCgevolg geweest van het feit dat twee van de lezers, aan wie ik mijn concept
36 Zie voor De Jongs kritiek op Schöffer c.s.: deel 12, 643-644 (626-627). 37 Naar aanleiding van de publiciteit voor en ook na de verschijning van deel 12 zonden diverse personen en organisaties brieven met kritische beschouwingen over de tekst aan H.M. de koningin, aan de minister van Onderwijs en Wetenschappen en aan de vertrouwensman Oud-Militairen-Indiëgangers. Op verzoek van de minister heeft de redactiecommissie voor deel 14 kennis gekomen van deze stukken. Zij heeft besloten geen brieven offragmenten daarvan afte drukken omdat zij van mening is dat de hierin vervatte algemene gedachtengang in de in dit hoofdstuk geciteerde kritische reacties voldoende tot uiting komt.
, vertrouwelijk had toegestuurd, hun kritiek wereldkundig hebben gemaakt
XCin samenwerking met anderen" De Telegraaf kwam op I8 november uit
XCmet een grote kop op pagina I: "Historici kraken De Jong". Mij bleek dat
XChet dagblad beschikte over de volledige tekst van mijn concept-paragraaf en
XChetzelfde was bij andere dagbladen het geval. De grote provinciale
XCdagbladen van het GPD-samenwerkingsverband publiceerden uittreksels op
XC23 en 24 november. Op 30 november wijdde Karel van de Graaf zijn
XCprogramma voor de Avro-televisie aan de vraag of er in Indië oorlogsmis
XCdrijven waren gepleegd - tot diegenen die onder meer aan dit programma
XCdeelnamen, behoorden prof. Hueting en prof. Van Doorn (deze laatste
XC3S De auteur ontving een brief d.d. II november 1987 van kol. b.d. C. A. Heshusius, waarin deze als meelezer commentaar leverde op het concept-hoofdstuk 7. Deze schreefDe Jong dat hij 'ernstige bezwaren [had) tegen de kwaliteit in het algemeen en vooral tegen het sub-hoofdstuk "oorlogsmisdrijven", vanwege de teneur die daaruit blijkt'. In het algemeen vroeg Heshusius De Jong om - zonder veel in zijn weergave van feiten te schrappen - de teneur en de persoonlijke conclusies van de auteur daaruit weg te laten. Hij vervolgde: 'Mocht U onverhoopt geen wezenlijke wijzigingen willen aanbrengen, met name in genoemd sub-hoofdstuk, dan staat mij niets anders meer te doen dan mij tot Uw opdrachtgever wenden en hem te verzoeken het fiat-drukken niet te geven. Uiteraard heb ik - teneinde mijn standpunt tegen Uw sub-hoofdstuk goed te kunnen formuleren - over Uw concept-tekst overleg met derden gepleegd.'
XCDe Jong zette in een brief van 13 november 1987 aan Heshusius de procedure met betrekking tot het aanvragen van toestemming voor het drukken van zijn geschiedwerk uiteen en onderstreepte dat de minister van Onderwijs en Wetenschappen niets met de inhoud van zijn werk te maken had. Hij vervolgde wat betreft Heshusius' overleg met derden: 'Ik neem aan dat U overleg gepleegd hebt met o.m. de heer P. J. G. A. Ego, voorzitter van de osi.-stichtingen voor Vrijheid en Veiligheid (waarin participeert het Oud-Strijders Legioen). Ik ben van oordeel dat U mijn U vertrouwelijk toegezonden concepttekst slechts aan derden had mogen voorleggen nadat ik U had doen weten dat ik daar geen enkel bezwaar tegen had. Is mijn veronderstelling met betrekking tot Uw contact met de heer Ego juist, dan constateer ik dat uit Uw stap is voortgevloeid dat de heer Ego zich met betrekking tot een stuk, waarvan het vertrouwelijk karakter hem duidelijk moet zijn geweest, tot de media en de minister heeft gewend. Ik heb twintig jaar lang mijn conceptteksten aan vele tientallen personen kunnen toezenden, zonder dat iemand ooit van het hem of haar geschonken vertrouwen misbruik heeft gemaakt. Ik acht het een in hoge mate kwalijke zaak, dat dit hier wel is geschied.'
XCHeshusius antwoordde De Jong in een brief d.d. 29 november 1987 dat naar zijn smaak nergens was gebleken dat de conceptteksten zo vertrouwelijk waren toegezonden dat overleg met derden als laakbaar moest worden beschouwd. Hij achtte het in het belang van de nationale geschiedschrijving die hier in het geding was dat alles zo goed mogelijk werd opgetekend en daarom had hij - en hadden naar zijn overtuiging vele anderen - derden geraadpleegd bij het voorbereiden van hun reactie. Heshusi us voegde aan deze brief een uitvoerige nota met op- en aanmerkingen naar aanleiding van De Jongs concept-tekst toe.
, vond dat ik de achtergronden van het gebeuren in de bedoelde concept
XCparagraaf onvoldoende had weergegeven). Ik heb aan deze publieke discussie niet deelgenomen, hoewel ik daartoe
XCvan tal van kanten werd uitgenodigd. Als mijn motivering gaf ik dat ik niet
XCbereid was, deel te nemen aan een debat dat plaatsvond op basis van een
XCconcepttekst die onrechtmatig aan de openbaarheid was prijsgegeven. Tijdens en na de genoemde data ontving ik verschillende brieven, te
XCzamen ongeveer twintig: brieven van afkeuring, ook brieven van steun
XC(waarin enkele bijzonderheden werden gegeven overwandaden waarbij de
XCschrijvers betrokken waren geweest) - ook enkele brieven van organisaties.
XCDe eerste welke ik ontving was een brief van de osr.-Stichtingen voor
XCVrij heid en Veiligheid waarvan ik de inhoud hier laat volgen omdat ik aan
XCde voorzitter, de heer P. J. G. A. Ego, heb toegezegd dat ik zijn beschou
XCwing in de discussienota zou opnemen.' (Miii)
XCDeze brief, d.d. 10 november 1987, luidde als volgt: , 'Naar ons bekend werd, zal uw laatste boek Epiloog in april 1988 ver
XCschijnen. Daarin wordt in hoofdstuk 7 onder het sub-hoofdstuk "Oorlogsmisdrij
XCven" een volstrekt onaanvaardbare beschuldiging aan het adres van de meer
XCdan 120 000 man tellende Nederlandse strijdkrachten, bestaande uit
XCeenheden van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, de Koninklijke
XCLandmacht en de Mariniers, vastgelegd. Eerder door u geschreven hoofdstukken waren reeds voor een groep
XCNederlanders aanleiding u te verwijten, dat u met opvallende vooringeno
XCmenheid en vanuit een gekleurde denkrichting in deel I IA de oorlog in
XCNederlands-Indië betreffende de aanwezigheid van Nederland in het oude
XCIndië negatief en selectief ongunstig beschreef. Wij onderkennen thans een herhaling in bovenvermeld hoofdstuk in uw
XClaatste deel, ditmaal ten aanzien van de aanwezigheid en de activiteiten van
XCde troepen in de jaren na de Tweede Wereldoorlog tot aan de soevereini
XCteitsoverdracht in december 1949. Het is uiteraard uw goed recht vanuit uw politieke denkrichting al dan
XCniet met die aanwezigheid en de operaties toen in te stemmen. [Van een]
XChistoricus, die in opdracht van de overheid de geschiedenis van ons
XCKoninkrijk in de Tweede Wereldoorlog beschrijft, mag en moet verwacht
XCworden, dat hij daarbij zijn eigen opvattingen en gevoelens buiten spel zet. Overigens mag de vraag gesteld worden, of het dekolonisatieproces in
XCde jaren na de tweede wereldoorlog in uw werk in feite wel thuis hoort. Uw uiterst fel requisitoir, waarmee u uw beschuldiging meent te moeten
XCverwoorden, maakt duidelijk, dat u opvallend tekort schiet in de juiste
XCbeoordeling van de lokale situatie, alsmede van een ervaring met een
XCguerrilla, terreur en contra-guerrilla in een enorm uitgestrekt gebied onder 9
, de meest extreme omstandigheden. In dit verband vestigen wij uw
XCaandacht op o.a. het artikel van wijlen prof. F. Duynstee in De Telegraaf dd.
XCz Sjanuari 1969. Het is werkelijk onthutsend, dat u het zelfs waagt om vergelijkingen te
XCtreffen met het verloop van dekolonisatie-oorlogen in de Franse en
XCPortugese overzeese gebiedsdelen, ja zelfs met dat van het geweld in
XCVietnam. Temeer, omdat u gelijktijdig de absurde beledigende vergelijking trekt
XCmet de oorlogsmisdrijven van de Nazi's en de Japanners alsmede de
XCvervolging en veroordeling daarvan. Wij zouden uw zeer ernstige beschuldigingen laten voor wat deze zijn,
XCmaar gezien het feit, dat deze in het straks te verschijnen boek, als onderdeel
XCvan een belangrijk geschiedkundig standaardwerk, voor de huidige en de
XCkomende generaties worden vastgelegd, kunnen wij hieraan nu niet
XCvoorbijgaan. Wij betwisten geenszins, dat er zich excessen hebben voorgedaan, maar
XCdeze kunnen zeker niet de strij dkrachten als geheel worden tegengeworpen.
XCIntegendeel, deze moeten gerangschikt worden en blijven onder de
XContsporingen van geweld, die door geen enkele verantwoordelijke gezags
XCdrager onder dergelijke omstandigheden te voorkomen waren. Het moge
XCgenoegzaam bekend zijn, dat de legerleiding zeer duidelijke instructies
XCterzake van het tegemoet treden van de bevolking heeft uitgevaardigd,
XCwaaraan het overgrote deel onzer strijdkrachten zich ook strikt gehouden
XCheeft. De regeringsnota, die hierover in 1969 werd uitgebracht, spreekt in
XCdezen voor zichzelf. Het bewijs, dat de volkeren van Indonesië die aanwezigheid en dat
XCoptreden van onze strijdkrachten zeker niet als "oorlogsmisdaden" veroor
XCdelen, wordt heden ten dage geleverd door de zeer ontroerende en
XCbuitengewoon hartelijke en gastvrije wijze, waarop de bezoekende oud
XCmilitairen als "terugkerende zonen" tegemoet worden getreden. Wij tekenen dan ook bij voorbaat ernstig en krachtig protest aan tegen
XCeen uitermate kwalijke en onrechtvaardige beschuldigende vertekening
XCvan de werkelijkheid door ergerlijke verdachtmakingen van onze strijd
XCkrachten, alsof deze zich toen aan structurele oorlogsmisdrijven zouden
XChebben schuldig gemaakt. Gelijktijdig doen wij een beroep op uw historische verantwoordelijk
XCheid het betreffende sub-hoofdstuk te ontdoen van de generaliserende
XCverdachtmakingen aan het adres van de strijdkrachten, die de prijs moesten
XCbetalen voor het beleid, dat door de regering met instemming van het
XCparlement m.b.t. de dekolonisatie van Nederlands-Indië werd gevoerd. Ten slotte delen wij u mede, dat wij de Minister van Onderwijs en
XCWetenschappen een kopie van deze brief zenden met het dringende
XCverzoek het fiat aan het drukken van uw laatste boek Epiloog te onthouden,
, indien de kwalijke en onterechte verdachtmakingen daarin niet zijn
XCherroepen. Onder voorbehoud van onze rechten.' (xiiii)
XCDe Jong vervolgde in zijn 'Memorie' dat hij speciale betekenis toekende aan een brief van 2 december 1987, ontvangen van kolonel R Boekholt, voorzitter van de Stichting Herdenking 15 augustus 1945. Deze citeerde hij evenals de vorige in extenso. Hij luidde:
XC'1. Namens de ruim dertig bij onze Stichting aangesloten organisaties,
XCwaarvan vele leden in de na-oorlogse periode onder veelal zeer moeilijke
XComstandigheden hebben geleefd en gewerkt in het voormalig Nederlands
XCIndië, wenden wij ons tot u. 2. Wij hebben kennisgenomen van uw ontwerptekst hoofdstuk 7 van
XCdeel XII (Epiloog) in bovengenoemde serie en met name het gestelde onder
XC"Oorlogsmisdrijven" (pagina's 1383-1427). 3. In het voorwoord van deel I van de serie (Voorspel) vermeldt u dat u
XC"het schrijven als een enerzijds noodzakelijke, anderzijds moeilijke, ja
XChachelijke taak ervaren hebt." Verder stelt u: "Ik had er eigenlijk nog een
XCjaar oftwintig op moeten studeren." Ten slotte zegt u: "Dat ik mij als auteur
XCzelf verantwoordelijk beschouw voor hetgeen hier wereldkundig gemaakt
XCwordt." 4. De eerste twee uitspraken zijn thans duidelijk bewaarheid! a. In de ontwerptekst vermeldt u dat u eigenlijk niet voldoende
XCgegevens hebt om de "medaille" van een zijde (Republiek) te bezien; het
XCresultaat daarvan is dat er een onevenwichtige nadruk wordt gelegd op de
XCandere zijde (Nederland); zeker in vergelijking met de andere boekdelen
XCuit de serie. b. U vergelijkt onvergelijkbare situaties: de oorlogssituatie in het door
XCNazi-Duitsland bezette Nederland met de na-oorlogse periode, waarbij
XCtroepen in een overzees rijksdeel worden ingezet voor het herstel van orde
XCen rust. c. U maakt de bekende moderne fout: situaties van toen (tijd, plaats en
XComstandigheden) beoordelen met de ogen van nu. 5. Over de ongenuanceerde tekst betuigen wij ons groot ongenoegen en
XCwij tekenen dan ook ernstig bezwaar aan tegen dit concept. 6. Recent trad ook u aan om discriminerende verschijnselen tegen de
XCJoodse bevolkingsgroep te wraken. Thans doen wij een beroep op u, de verantwoordelijke auteur, om uw
XCdiscriminerende tekstdelen grondig te herzien in overleg met de meer
XCterzake deskundige "vooraflezers" van uw proza.' (Miii)
XCDe Jong besloot de inleiding van zijn 'Memorie'
, 'Het spreekt vanzelf dat ik het doorgeven van mijn concepttekst in hoge
XCmate betreur. De betrokken paragraaf is van het concept-hoofdstuk
XClosgemaakt en de inhoud is hier en daar in de pers tendentieus weergege
XCven. Er is als gevolg van dit alles in sommige kringen een stevige
XCanimositeit tegen mij ontstaan - zij heeft o.m. geleid tot het indienen van
XCeen klacht wegens smaad bij de officier van justitie te Amsterdam.
XCBovendien vind ik het niet aangenaam om in een positie beland te zijn
XCwaarin al diegenen die nu de beschikking hebben over mijn concepttekst,
XCprecies kunnen zien wat ik daarin gewijzigd heb. Het spreekt intussen
XCvanzelf dat dat laatste mij niet mag en niet zal verhinderen om alle
XCwijzigingen aan te brengen die ik geboden acht. A que/que-chose malheur est
XCbon: ik dien extra voorzichtig te zijn. Ik hecht veel waarde aan het over deze nota te voeren beraad.
XCVoorafgaand daaraan ben ik tot de volgende besluiten gekomen: I. Ik dien een nieuwe versie van deze paragraaf te schrijven met een
XCgeheel andere constructie: eerst moeten de feiten weergegeven worden,
XCmet vermijding van het begrip "oorlogsmisdrijven". 2. In de weergave van de feiten moeten.verscheidene correcties worden
XCaangebracht, vooral inzake het Korps Speciale Troepen. 3. Aanvullende gegevens die ik over de wandaden aan Republikeinse
XCzijde ontvangen heb, dienen vermeld te worden. 4. De gegevens over de berechting aan Nederlandse kant moeten
XCworden aangevuld. 5. Ik dien meer te schrijven over de achtergrond waartegen het tot de
XCwandaden is gekomen. 6. Pas als die wandaden zijn geschetst, wordt de vraag aan de orde
XCgesteld hoe zij gekwalificeerd moeten worden en daarbij moeten in elk
XCgeval de argumenten die tegen de kwalifikatie "oorlogsmisdrijven" pleiten,
XCduidelijk worden vermeld. 7. Ik dien duidelijker te onderstrepen dat veruit de meeste Nederlandse
XCmilitairen persoonlijk niet bij die wandaden, hoe men ze ook kwalificeert,
XCbetrokken waren. 8. Ik moet duidelijk onderstrepen dat de wandaden aan Nederlandse
XCkant uitvloeisel waren van een politiek die niet met de Duitse of de Japanse
XCmag worden vergeleken en ik dien derhalve, zo ik deze niet al geheel
XCachterwege laat, voorzichtig te zijn met elke verwijzing naar de Neder
XClandse illegaliteit. 9. Ik moet duidelijk onderstrepen dat alles wat gebeurd is, uitvloeisel
XCwas van de beslissingen van de Nederlandse politieke leiding. 10. Ik dien elders in hoofdstuk 7 het nodige te schrijven over de hulp
XCvan de Nederlandse militairen aan de Indonesische bevolking. Veel van dit alles had ik kunnen bedenken voor ik de betrokken
XCparagraaf schreef. Ik betreur het dat ik dat niet heb gedaan. Gelijk gezegd, zal de discussie over deze nota zwaar bij mij wegen. Ik
, nadien de gehele, verre van gemakkelijke materie opnieuwoverdenken en
XCstel mij voor dat ik dan een nieuw concept schrijf van deze paragraaf ter
XCvoorlegging aan de begeleidingsgroep - trouwens, ook op talrijke andere
XCpunten komen er correcties in hoofdstuk 7. Mocht dan blijken dat er leden
XCvan de begeleidingsgroep zijn die op bepaalde punten bezwaar blijven
XCmaken, dan meen ik dat zij er uit wetenschappelijk en uit algemeen oogpunt
XCrecht op hebben dat hun afwijkende mening in deel 12 wordt opgenomen,
XCwaarbij het vanzelf spreekt dat ik in mijn eigen tekst duidelijk naar die
XCafwijkende mening zalverwijzen. Ik wil erop aandringen dat deze nota als een strikt vertrouwelijk stuk
XCwordt behandeld. Elk bericht in de media over wijzigingen die in de
XCconcept-paragraaf "Oorlogsmisdrijven" worden aangebracht, zou tot
XCnieuwe deining leiden en mogelijkerwijs tot misverstanden. Verantwoor
XCdelijkheid naar buiten wil ik slechts dragen voor de uiteindelijke tekst die in
XCdeel 12 zal verschijnen. Ik geef nu de kritiek integraal weer, ook waar zij punten bevat waarop ik
XCal tot wijziging heb besloten. Hier en daar laat ik op de kritiek opmerkingen
XCmijnerzijds volgen.' (Miii) De eerste, die vervolgens in de 'Memorie van Punten' aan het woord werd gelaten, was Van der Veen. Deze maakte principieel bezwaar tegen gebruik van de term 'oorlogsmisdrijven' voor de ter discussie staande gedragingen van de Nederlandse strijdkrachten; hij stelde voor hem te vervangen door 'geweldsexcessen'. Van der Veen wees De Jong op een Nederlands-Indische gouvernements-ordonnantie van I juni 1946, waarin de begripsomschrijving van 'oorlogsmisdrijven' was vastgesteld als feiten die een schending opleveren van de wetten of gebruiken van de oorlog, in oorlogstijd begaan, door onderdanen van een vijandelijke mogendheid, dan wel door vreemdelingen in dienst van de vijand. Deze ordonnantie was, aldus Van der Veen, overeenkomstig de indertijd door de Verenigde Naties ingenomen standpunten, uitsluitend bedoeld geweest voor geweldsexcessen die tijdens de Tweede Wereldoorlog gepleegd waren door Japanse onderdanen: , 'M.a.w. de door Nederlandse militairen gepleegde geweldsexcessen zijn
XCgeen oorlogsmisdrijven omdat ze gepleegd zijn na de Tweede Wereldoor
XClog, zij geen onderdanen van een vijandelijke mogendheid zijn en ook geen
XConderdanen van Japan.' (Miii?9
39 Van der Veen vond steun in deze opvatting bij mr. L. F. de Groot, voormalig president van de Temporaire Krijgsraad te Batavia, die eveneens als meelezer van De Jong voor hoofdstuk 7 fungeerde en De Jong in een nota van 3 december 1987 dit standpunt meedeelde.
Vervolgens ging Van der Veen uitvoerig in op de omstandigheden waaronder de geweldsexcessen - die ook hij signaleerde - hadden plaatsgevonden. Het oorlogsrecht was, aldus Van der Veen, van toepassing op militairen van strijdende mogendheden die zich in hun optreden gedragen naar de wetten en gebruiken van de oorlog. Als een der partijen dat niet doet, dan is dat recht niet meer bindend voor de andere partij, zo vervolgde Van der Veen, en deze heeft dan, wanneer de gevechts- of oorlogssituatie geen andere mogelijkheid biedt, het recht deze normen uit lijfsbehoud of ter bescherming van andermans leven te overtreden. In zo'n geval kan men het overschrijden van de geweldsnorm beschouwen als een noodzakelijke oorlogshandeling, afgedwongen door het feit dat de tegenstander zich niet overeenkomstig de wetten of gebruiken van de oorlog gedraagt: , 'Bij de beoordeling of een handeling als een te verwijten exces moet
XCworden beschouwd is het noodzakelijk de situatie, waarin deze handeling
XCheeft plaatsgevonden, in de overweging te betrekken.' (Miii)
XCDe Republikeinse guerrilla werd in dit concepthoofdstuk als een 'normaartactisch optreden voorgesteld, aldus Van der Veen, die De Jong voorhield dat de guerrilla om twee redenen als een onmenselijke strijdwijze moest worden beschouwd: in de eerste plaats omdat de bevolking met de grofste intimidatie werd gedwongen aan de strijd deel te nemen, in de tweede plaats omdat de Republikeinse militairen zich zonder als zodanig kenbaar te zijn tussen de bevolking hadden gemengd. Van der Veen gaf een uiteenzetting over de door de toenmalige kolonel Nasution ontworpen strijdwijze. en preciseerde de reactie van de Nederlandse militairen als volgt: , 'Toen na enige tijd als gevolg van de guerrilla het eigen lijfsbehoud van de
XCNederlandse troepen in gevaar kwam, werden zij in vele gevallen
XCgenoodzaakt van de voorschriften af te wijken: de door de Republikeinse
XCeenheden uitgeoefende terreur op de bevolking werd met contra-terreur
XCbeantwoord. De reactie van contra-terreur is te beschouwen als een door de
XCtegenpartij uitgelokte daad.Omdat de Republikeinse militairen zich zonder
XCherkenbaar te zijn (aan een vast herkenbaar onderscheidingsteken) verscho
XClen tussen de bevolking, werd deze de grote verliezer in de strijd. Met de
XCguerrilla-tactiek offerde de Republiek haar eigen bevolking op.' (xriii)
XCVerwijzend naar de zogenaamde affaire-Zuid-Celebes schreef Van der Veen dat de contra-terreur daar consequent was toegepast doordat het
niet.gebeurd en hadden de lokale troepencommandanten zelf een uitweg uit de dilemma's moeten zoeken. Geweldsexcessen aan Nederlandse zijde, aldus nog steeds Van der Veen, kwamen voor bij eenheden waar de discipline onvoldoende werd gehandhaafd of bij onderdelen met onvoldoende ervaring, die bij gebrek aan troepen vaak direct in de gevechtszone werden ingezet. In het algemeen echter gold volgens hem: , 'Het voeren van de contra-terreur stuitte de Nederlandse militairen tegen
XCde borst, zij waren in dat opzicht niet opgewassen tegen de Republikeinse
XCmilitaire methodes.' (Miii) Verder maakte Van der Veen bezwaren tegen de volgende zinsnede uit De Jongs concept-manuscript: , 'Even juist is evenwel dat, al moge het waar zijn dat de meeste in Indonesië
XCingezette Nederlandse militairen persoonlijk niet bij oorlogsmisdrijven
XCbetrokken zijn geweest, toch, gegeven het karakter van de oorlog (de afweer
XCvan een guerrilla waarbij de strijdmethoden van het KNIL werden overgeno
XCmen), oorlogsmisdrijven zijn gepleegd op een heel veel grotere schaal dan
XCde regeringsnota in '69 deed vermoeden en dat de vervolging en berechting
XCdaarvan schril afsteken bij die van de oorlogsmisdrijven, gepleegd door
XCDuitsers en J apanners."" Hij betoogde dat het KNIL opereerde op grond van het Voorschrift voor de Politiek-politionele Taak van het Leger (VPTL) dat geheel voldeed aan de normen van het oorlogsrecht. Hij citeerde daarbij het oordeel van de Rotterdamse hoogleraar sociologie J. A. A. van Doorn en diens medewerker W. J. Hendrix, neergelegd in hun monografie Ontsporing van geweld 41, dat het VPTL een nauwkeurige politionele gedragsnormering gaf, die deels was ingegeven door een streven naar vermijden van toenemende verbittering van de tegenstander, deels door humanitaire overwegingen. In tal van artikelen van het VTPL was, aldus Van der Veen, de behandeling van gevangenen geregeld, waarbij steeds een menselijke behandeling voorop werd gesteld. De Jong besloot op grond van deze argumenten van Van der Veen de hierboven aangehaalde passage te laten vervallen."
XCVan der Veen aarzelde niet de paragraaf 'Excessen' in zijn algemeenheid te karakteriseren als onevenwichtig. Hij voegde aan de reedsJ.9
40 Typoscript, eerste versie 1427. 41 A. A. van Doorn en W. Hendrix, (Amsterdam/Dieren, ze dr., 1985), 164. 42 In de plaats hiervan kwam De Jongs beschouwing op 1059 en 1060 (1012-1034) van deel 12.
genoemde argumenten de opmerking toe dat tegenover zo'n veertig bladzijden over Nederlandse excessen twee pagina's stonden over Republikeinse wandaden en dat 'oorlogsmisdrijven' aan Republikeinse kant voor zover bekend niet berecht waren.
XCBrugmans liet weten, dat hij het er absoluut niet mee eens was dat De Jong de vervolging van excessen aan Nederlandse zijde had vergeleken met de berechting van Duitse en Japanse oorlogsmisdrijven uit de Tweede Wereldoorlog, in een passage die luidde: , 'Onze Vrouwe Justitia heeft met twee maten gemeten en het verschil
XCtussen die twee maten is in Indonesië (men denke aan de opvallende
XCgestrengheid waarmee de Japanners zijn berecht) nog groter geweest dan in
XCNederland.' (Miii) Deze vergelijking ging volgens Brugmans geheel mank, want de Duitsers en Japanners hadden hun misdaden gepleegd tegen een overwonnen en weerloze bevolking en zich dus schuldig gemaakt aan laakbaar sadisme terwijl de Nederlanders zich in een soort burgeroorlog bevonden.
XCEvenals Brugmans (deze herhaalde zijn naar aanleiding van deel 8 gegeven adagium "u/eniger wäre mehr gewesen JJ) ging Kwantes in op de lengte van de paragraaf en op de term 'oorlogsmisdrijven'. Hij voegde aan Brugmans' argumenten toe: , 'Aan Indonesische zijde heeft men, met uitzondering van de aandacht
XCwelke - om propagandistische reden - is besteed aan de Zuid-Celebes
XCaffaire, bij mijn weten geen behoefte eraan getoond Nederlandse wanda
XCden, gepleegd tijdens de revolutieperiode, uitgebreid aan de kaak te stellen.
XCMen wist te goed, dat wederzijds ontoelaatbare dingen waren gebeurd. Zij
XCbehoeven en mogen niet worden goedgepraat, noch in de doofpot te
XCworden gestopt. Maar soberheid en beperking, ik herhaal het, zijn gewenst.
XCNiet alleen wanneer het gaat om Indonesisch optreden, maar ook als het
XCgaat om Nederlandse daden.' (Miii) Drs. P. M. H. Groen, medewerkster van de Sectie Militaire Geschiedenis van de Landmachtstaf, schreef De Jong: , 'Het [is 1 zeker sinds het in 1969 in opdracht van de regering verrichte
XConderzoek zonneklaar dat er excessiefgeweld gebruikt is door Nederlandse
XCmilitairen in de strijd met de Republiek.' (Miii) Zij adviseerde de auteur te volstaan met een samenvatting van de tot nu toe bekende feiten (zoals hij ook met betrekking tot de Republiek had gedaan) en bovendien wat systematischer het strafrechtelijk beleid in dezen te bespreken. Groen had bovendien
manier waarop De Jong naar haar mening door de rangschikking van zijn gegevens de indruk had gewekt dat er systematisch excessief geweld was gebruikt door het gehele Nederlands( -Indische) leger dat tegen de Republiek vocht. Zij vond, evenals de al geciteerde Van der Veen, de manier waarop De Jong gebruik maakte van zijn twee voornaamste bronnen, de in 1969 op last van de regering opgestelde 'Excessennota'43 en de monografie van J. A. A. van Doorn en W. Hendrix," onjuist en misleidend: , 'Tegen deze suggestieve geschiedschrijving heb ik grote bezwaren. U dient
XCmijns inziens aan te tonen dat er systematisch zoals U beweert "speciale
XCeenheden" die excessief geweld niet schuwden in het KNIL waren
XC"ingebouwd".' (Miii) Op grond van alleen het boek van Van Doorn en Hendrix kon De Jong volgens Groen niet staande houden dat zulke eenheden systematisch in het reguliere leger waren ingebouwd en min of meer optraden naar het voorbeeld van het door de affaire-Zuid-Celebes berucht geworden Korps Speciale Troepen. Nieuwonderzoek was volgens haar geboden om deze hypothese te staven." Vervolgens vroeg Groen om meer systematiek in de analyse van de geweldsexcessen. Zij wees op factoren die De Jong naar haar mening in zijn analyse moest betrekken. , 'Behalve dat het [...j zeer frustrerend voor de Nederlanders was dat steeds
XC"loyale" Indonesiërs, of Indonesiërs die onder hun bescherming stonden
XCwerden gedood, kan worden opgemerkt dat veel Nederlandse KNIL-mili
XCtairen drie jaar krijgsgevangenschap achter de rug hadden en zonder
XCrecuperatieverlof te hebben genoten weer ingezet werden tegen Indone
XCsiërs die tij dens de Bersiapperiode familie of vrienden hadden aangevallen.
XCOok de Ambonese leden van het KNILhadden vaak een rekening die stamde
XCuit de Tweede Wereldoorlog of de Bersiapperiode te vereffenen. Het
XCinzetten van deze troepen was enerzijds militair noodzakelijk, maar gaf
XCanderzijds een grotere kans op excessieve geweldpleging. Een derde factorJ.
43 [Ministerie van Algemene Zaken,] in (Den Haag, 1969). 44 Van Doorn en Hendrix, 45 Behalve naar het boek van Van Doorn en Hendrix verwees P. Groen De Jong naar een bijdrage van A. de Moor, 'Het Korps Speciale Troepen: tussen Marechaussee formule en politionele actie' in: G. Teitler en P. M. H. Groen, (Amsterdam, 1987) en naar de studie van W. IJzereef, De (Dieren, 1984). De Jong kende het boek van IJzereef reeds en zegde toe het artikel van De Moor alsnog te raadplegen.
, die excessieve geweldpleging in de hand werkte was het type oorlogvoe
XCring: het ging hier om een (contra-)guerrilla-oorlog, waarbij Nederlandse
XCtroepen over talloze posten werden verdeeld en op zichzelf waren
XCaangewezen. Dit impliceerde dat de controle op hun doen en laten
XCmoeilijker was en bovendien veel verantwoordelijkheid moest worden
XCgedelegeerd aan (lagere) militairen die binnen hun opleiding niet waren
XCvoorbereid op een zo zelfstandig functioneren.' (Miii) Ten slotte kwam mevrouw Groen te spreken over de vraag of het gerechtvaardigd was te spreken van 'oorlogsmisdrijven'. De tijdgenoten waren zich er ten volle van bewust dat er geweld werd gebruikt om een conflict op te lossen, maar ze hielden er doorgaans hardnekkig aan vast dat het een binnenlands conflict was, aldus Groen. Pas later drong wat algemener het besef door dat er misschien niet de jure, maar toch zeker de facto sprake was van een oorlog. , 'Als U dan al wilt spreken van het formeel-juridisch onjuiste "oorlog" en
XC"oorlogsmisdaden", lijkt het mij ook correcter om dit langzaam gegroeide
XChistorisch besef als argument daarvoor aan te voeren. De term "excessieve
XCgeweldpleging" lijkt mij echter te prefereren, om in ieder geval verdere
XCniets ter zake doende juridische discussieste vermijden.' (Miii) De meelezer die de pers van de concept-paragraaf en zijn bezwaren daartegen op de hoogte had gesteld, Heshusius, verwees De Jong naar zijn in het openbaar geuite kritiek. Van Doorn, in de betrokken paragraaf veelvuldig door De Jong geciteerd, schreef in nuc-Handelsblad (een fragment dat De Jong bij wijze van uitzondering in zijn 'Memorie van Punten' overnam) dat de auteur zijn tekst moest aanpassen; hij beschouwde de paragraaf nu als 'een regelrecht requisitoir' dat onvoldoende rekening hield met het feit dat de betrokken periode voor veel N ederlanders een onverwerkt trauma was." De Jong reageerde: 'Dat ik thans van oordeel ben dat hij de vinger legt op zwakke plekken in mijn relaas, zal duidelijk zijn.' (Miii)
XCDe Jong legde de begeleidingsgroep ook een reactie voor op de zogenaamde 'Bondowoso-zaak', een geval van een spoortransport van gevangen genomen Republikeinen, waarbij 46 gevangenen waren omgekomen doordat ze in luchtdicht afgesloten koelwagons waren vervoerd. Mr. J. H. Verstegen, die indertij d met vier andere juristen als verdediger van de verantwoordelijke militairen voor de Zeekrijgsraad en het HoogJ.9
46 Zie 'Reacties en recensies', 1023-1031; 3 december 1988, 'Dr. L. de Jong en Nederlands-Indië' door A. A. van Doorn.
Militair Gerechtshof was opgetreden, schreef De Jong dat hier naar zijn mening van een 'oorlogsmisdrijf geen sprake was geweest omdat het 'een onbedoeld, onopzettelijk ongeluk met dodelijke afloop uit onwetendheid van de betrokkenen met de gevaren' was geweest. Daarom moest ofwel de passage vervallen, of moest erop worden gewezen dat hier 'een diep betreurd geval van "dood door schuld" (menselijk falen)' had plaatsgevonden iets wat naar overtuiging van deze criticus ook in de regeringsnota uit 1969 onvoldoende was onderkend. (xuii) De Jong antwoordde dat hij niet geheel overtuigd was door deze uiteenzetting. Hij wilde zich op de 'Excessennota' baseren en wees er nog op dat de zaak internationaal veel opzien had gebaard. Hij besloot wel de affaire in het nieuwe concept te vermelden in de context van door Nederlandse troepen gepleegde 'wandaden', niet meer onder de 'oorlogsmisdaden'. (Miii)47
XCTijdens de discussie over de 'Memorie van Punten' op 21 december 1987 sprak de begeleidingscommissie over de publiciteit na het uitlekken van de concept-paragraaf over excessen. Manning betreurde de beroering ten zeerste en sprak als voorzitter namens de commissie zijn afkeuring uit over de lekken en over de persoon of personen die hiervoor verantwoordelijk waren geweest. De Jong merkte van zijn kant op zich ten volle te realiseren dat veel mensen zich diep gekwetst voelden door de in de openbaarheid gebrachte concept-tekst. Hij zei opnieuw dat hij zowel de toon als de aanpak van hoofdstuk 7 aanzienlijk wilde wijzigen. De auteur kondigde in feite 'een geheel nieuw hoofdstuk 7' aan en sprak de hoop uit dat dit beginjanuari 1988 zou zijn voltooid. Deze nieuwe versie zou, zo kondigde de auteur aan, uitsluitend worden toegezonden aan de aanwezige commissieleden alsmede aan de Sectie Militaire Geschiedenis. De Jong wilde zijn critici ook op een andere manier tegemoet komen: als een of meer van de aanwezigen daaraan behoefte hadden, dan zou hij bereid zijn een contra-beschouwing van hun hand als bijlage achterin het boek op te nemen. Op voorstel van Kwantes zou dit aanbod ook voor mevrouw Groen van de Sectie Militaire Geschiedenis gelden. (viii)
XCNaar aanleiding van de 'Memorie van Punten' vond allereerst een uitvoerige discussie plaats over het begrip 'oorlogsmisdrijven'. Van der Veen bleef zich nadrukkelijk baseren op de door hem aangehaalde gouvernements-ordonnantie van juni 1946, terwijl Fasseur uitvoerig in ging op de betekenis van de (Nederlands-Indische) Amnestie-ordonnantie van 1949, de Wet Oorlogsstrafrecht van 1952 en de 'Excessennota' van 1969. Fasseur was in 1969 werkzaam geweest bij het ministerie van
XC47 Zie voor de betrokken passage: deel 12, 1047 (1021).
Justitie en in die functie ook betrokken bij de voorbereiding van de bewuste nota: , 'Het was, zo onderstreept hij, duidelijk dat een deel van de "excessen" als
XCoorlogsmisdrijven te kwalificeren waren. Er werd dan ook in die situatie
XCnadrukkelijk over oorlogsmisdaden in Indonesië gesproken, ook door de
XCtoenmalige minister van Defensie, de heer Den Toom, al bracht deze laatste
XCnog wat verzachtingen in de uiteindelijke tekst aan. Fasseur stelt zich
XCnadrukkelijk op het standpunt dat de term "oorlogsmisdrijven" die al vele
XCjaren eerder als toepasbaar werd aangemerkt, ook door De Jong gebruikt
XCkan worden.' (viii) Terwijl Van der Veen staande hield dat de begrippen 'oorlogsrecht' en 'oorlogsmisdrijven' eerst in 1969 naar hun toepasbaarheid op Indonesië werden verruimd, constateerde Fasseur deze verruiming al in de Amnestie-ordonnantie van 1949.
XCVerdam, Paape en Schrage meenden dat het begrip 'oorlogsmisdrijven' weliswaar in eerste instantie beperkt was tot het begrip oorlog in het Landoorlogsreglement, maar dat het wel analoog werd toegepast ten aanzien van de strijd in Indonesië in dejaren 1945-1949. Het Tatbestand laat, zo stelde ook Schrage, een analoge toepassing van het begrip 'oorlogsmisdrijf' toe. Aangezien dit begrip zwaar beladen is, moest De Jong naar Schrages overtuiging uiterst voorzichtig zijn met zijn definitie. Kwantes sloot zich hierbij aan: hij meende dat het sedert 1949 toelaatbaar was van 'oorlogsmisdrijven' te spreken, maar vond het niet noodzakelijk deze term te gebruiken en hij gaf De Jong het advies hem weg te laten. Fasseur wees er, gesteund door Manning, op dat de Amnestie-ordonnantie nadrukkelijk ook van toepassing was op Nederlandse militairen. Hij betoogde dat De Jong, gelet op de feiten, het volste recht had te schrijven over 'oorlogsmisdrijven'. De vraag of er indertijd formeel sprake was van een oorlogstoestand noemde Fasseur noch feitelijk, noch juridisch relevant en daarom vond hij dat de auteur zijn terminologie hiervan niet behoefde te laten afhangen.
XCNu was het woord aan De Jong zelf en het 'Verslag' vervolgt: , 'De Jong concludeert dat de door Fasseuraangebrachte elementen nadruk
XCkelijk in de tekst dienen te worden ingepast. Het zijn, zoals hij stelt,
XC"misdrijven die, als zij in een normale oorlog zouden zijn begaan, als
XCoorlogsmisdrijven zouden worden aangemerkt". Fasseur is het daarmee niet geheel eens: "Het gaat verder", zo merkt hij
XCop. Verdam meent dat de vergadering thans wel "uiterst formeel bezig" is.
XCMen moet het begrip, zo merkt hij op, niet beperken tot de Nederlandse 9 1
, opvattingen, doch het internationaal bezien. Daarbij speelt uiteraard
XCwederom het verschil tussen enige juridische inhoud en de facto praktijk,
XCalsmede het algemeen spraakgebruik, een belangrijke rol. De Jong constateert dat hij een nuttig gebruik zal kunnen maken van de
XCdoor Fasseur meegebrachte teksten, en dat hij met de gevoerde discussie
XCzijn voordeel zal kunnen doen. Fasseur [...] merkt op dat men moet kijken naar de gepleegde misdrijven
XCals zodanig. Misdrijven van de ene zijde, zo stelt hij, geven geen legitimatie
XCtot misdrijven van de andere kant. De Jong sluit zich bij deze opvatting aan doch stelt: "niet ter verontschul
XCdiging, doch ter verklaring". Van der Veen vestigt nog de aandacht op pagina 8 van de discussienota en
XCstelt dat het onder (2) bovenaan gesignaleerde optreden" geen exces is en
XCook niet strafbaar. Verdam signaleert ook hier weer het onderscheid tussen de formele
XCuitgangspunten en de practische daden, terwijl Schrage er de aandacht op
XCvestigt dat ook het feit van noodweer als zodanig niet leidt tot strafuitslui
XCting. Paape maakt nog bezwaar tegen de algemene aard van de formulering
XCin punt 2 op pagina 8 en wijst daarbij op het voorbeeld van het mi
XCtrailleurvuur op de kampong waardoor ongetwijfeld ook grote aantallen
XCvrouwen en kinderen om het leven werden gebracht. Verdam voegt daar
XCnog aan toe dat schuld altijd individueel is. Manning meent dat in dit
XCverband het punt 5 (pag. 5) van De Jong 49 van betekenis is.' (viii) De Jong zond de leden van de begeleidingsgroep, alsmede mevrouw Groen, op 12 februari 1988 een herziene versie van hoofdstuk 7, waarbij hij was uitgegaan van de aandachtspunten die hij in de eerste 'Memorie van Punten' over dit hoofdstuk had opgesomd. De auteur schreef de begeleiders dat hij talloze wijzigingen in het hoofdstuk had aangebracht. De paragraaf 'Oorlogsmisdrijven' was geheel herschreven en nu 'Excessen' genoemd. In een voetnoot bij het begin van de paragraaf lichtte de auteur toe hoe deze herziening tot stand was gekomen."?
XCIn zijn eerste versie had De Jong bij wijze van begin van de bewuste
48 Dit had betrekking op een van de door Van der Veen geconstateerde vormen van geweld tijdens de strijd tussen Nederland en de Republiek Indonesië, te weten: 'daden van geweld die de normen van het oorlogsrecht overschrijden, die echter noodzakelijk zijn uit lijfsbehoud of ter bescherming van andermans leven, en gepleegd worden tegenover een tegenstander die door zij n optreden geen beroep kan doen op de bepalingen uit het oorlogsrecht.' (Miii) 49 Dit luidt aldus: 'Ik dien meer te schrijven over de achtergrond waartegen het tot de wandaden gekomen is.' (Zie 'Discussie', 905). 50 Deel 12, 10IIn.-l012n. (987n.-988n.).
, paragraaf de vraag opgeworpen of tijdens de strijd tussen Nederland en de
XCRepubliek Indonesië oorlogsmisdrijven waren gepleegd. Hij had geconsta
XCteerd dat er feitelijk sprake was geweest van een oorlogstoestand en dat
XCdaarin misdrijven, als vermeld in de reeds geciteerde gouvernements
XCordonnanties uit I946, aan beide zijden begaan waren. (Typoscript, I ste
XCversie, 1383-1385) In de tweede versie begon de auteur met de vaststelling
XCdat over en weer 'wandaden' waren gepleegd, indertijd in de regel door de
XCNederlandse autoriteiten als 'excessen' aangeduid wanneer ze bedreven
XCwaren door Nederlandse troepen. Hij vervolgde deze constatering in de
XCtweede versie met een weergave van het karakter van de worsteling,
XCwaarmee naar zijn overtuiging de excessen in hoge mate hadden samenge
XChangen. Meer dan in de eerste versie schreef hij over het 'revolutionaire geweld'
XCvan Republikeinse zijde en betitelde hij excessieve reacties door Neder
XClandse troepen - evenals in de eerste versie (Typoscript, I e versie, I 388)
XCin de eerste plaats als 'contra-terreur'. Het meest in het oog springende
XCvoorbeeld van deze 'contra-terreur' was het optreden van het Korps
XCSpeciale Troepen van kapitein R. P. P. Westerling. In de tweede versie vulde
XCDe Jong zijn tekst over de resultaten van Westerlings optreden aan met
XCgegevens ontleend aan de genoemde bijdrage van De Moor. Dit leidde
XCertoe dat de auteur vaststelde dat het Nederlands gezag op langere termijn
XCgeen wezenlijk voordeel aan dit optreden kon ontlenen en dat de legertop
XCniet veel voelde voor voortzetting van deze strijdmethode." Bovendien
XCvoegde hij een passage in over de activiteiten van Westerling en van het
XCKorps na afloop van de Zuid-Celebes-affaire. Eveneens ging De Jong in zijn tweede versie veel uitvoeriger in op de
XCtoedracht rond de totstandkoming van de nota van de Nederlandse
XCregering uit 1969 over in Indonesië door Nederlandse troepen gepleegde
XCgeweldsexcessen. Hij kon zich hierbij baseren op informatie van Fasseur."
XCDe Jong citeerde met instemming de kritiek van Van Doorn en Hendrix op
XCdeze regeringsnota ('een snel geproduceerde nota waarin de werkelijke
XCantwoorden niet waren te vinden') en nam vervolgens - uitvoeriger dan in
XCde eerste versie - de conclusies van deze auteurs onverkort over." De Jong wierp ten slotte aan het einde van zijn herziene paragraaf de
XCvraag op of de term 'oorlogsmisdrijven' op zijn plaats was geweest. In de
XCeerste versie had De Jong geschreven hoe Nederland indertijd gereageerd
XChad op berichten omtrent misdragingen door Nederlandse troepen:52 Zie deel 12, 1°54-1°57 (1028-1031). 53 Deel
51 Zie de tekst in deel 12, 1022 (997).
, 'Daar maakte men zich vanaf met dooddoeners als: waar gehakt wordt,
XCvallen spaanders. Spaanders? Er zijn oorlogsmisdrijven gepleegd. Van de elf
XCdie wij eerder opsomden, noemen wij er zes: "moord en massamoord",
XC"systematische terreur", "foltering van burgers", "verkrachting", "plunde
XCring" en "bevel om geen kwartier te geven", en bij alle zes zijn hogere
XCautoriteiten betrokken geweest.' (Typoscript, I e versie, 1426) In de tweede versie kwam de auteur hierop echter terug. Naar hij schreef deed hij dit niet op formeel-juridische gronden, zoals die onder meer door Van der Veen onder verwijzing naar de gouvernements-ordonnanties van 1946 waren aangevoerd. De Jong refereerde in zijn tweede versie uitdrukkelijk aan het 'algemeen begrip oorlogsmisdrijf', in de zin van daden in een oorlogssituatie gepleegd, die in strijd zijn met de algemene menselijkheid. Dit laatste kon, aldus de auteur, niet zo maar terzijde worden geschoven en daarom vond hij het ook minder juist om de term 'oorlogsmisdrijven' in de genoemde, algemene zin angstvallig te vermijden. Anderzij ds voelde hij er weinig voor om van geval tot geval na te gaan welke incidenten nu wel en welke niet als zodanig moesten worden beschouwd - dat noemde hij onbillijk en onjuist, vooralomdat dat ook in strijd zou zijn met zijn opvatting, dat: , 'men de primaire verantwoordelijkheid aan Nederlandse kant daar moet
XCleggen waar zij historisch thuis hoort: bij de hoogste politieke leiding. Van
XCháár ging de opdracht uit om de Republiek te bedwingen, d.w.z. (in het
XCNederlandse perspectief) een gewapende opstand neer te slaan, en zij wist na
XCenige tijd dat bedwingen gepaard ging met excessen en zij heeft, toen zij dat
XCwist, onvoldoende ingegrepen.I" De nieuwe versie van hoofdstuk 7 en ook de paragraaf 'Excessen' werden door de meelezers zonder uitzondering gunstiger ontvangen dan de oude. Brugmans schreef dat er voor hem geen enkele aanleiding meer bestond een afwijkende opvatting naar buiten te brengen, zoals het geval was geweest bij deel I IA, aangezien aan zijn eerder geuite bezwaren volledig tegemoet was gekomen. (Miii) Kwantes signaleerde eveneens verbeteringen, onder andere door de vervanging van het woord 'oorlogsmisdrijven' door 'excessen' en door het duidelijker leggen van verband tussen revolutionaire actie en reactie van Nederlandse zijde, die daardoor werd uitgelokt. Wel vond hij het jammer dat de tekst 'met liefst 50%' was verlengd, zodat deze 'door zijn overdaad bijna onleesbaar en slaapverwekkend [is] geworden'. (Miii)
54 Deel 12, 1059-1060 (10 32 10 34).
Van der Veen schreef:
XC'Ik ben verheugd dat u vele wljzlgmgen in uw eerste concept heeft
XCaangebracht, waardoor de in dit hoofdstuk beschreven "worsteling met de
XCRepubliek Indonesië" een evenwichtiger beeld heeft gekregen. Als enige
XCalgemene opmerking zou ik willen maken dat de paragraaf"Excessen" wel
XCerg lang is geworden en daardoor veel aan leesbaarheid heeft verloren. Maar
XCdat is natuurlijk een kwestie van smaak. Toch komt m.i. uit uw beschrijving onvoldoende tot uiting dat door de
XCRepublikeinse strijdwijze. in het bijzonder door de gruwelijke en welover
XCwogen uitmoording van weerloze mensen, er in een aantal gebieden een
XCnoodtoestand is ontstaan, waardoor maatregelen van contra-terreur door
XCovermacht noodzakelijk waren geworden. Uit dien hoofde waren die
XCmaatregelen gerechtvaardigd en leverden een schulduitsluitingsgrond op.
XCSlechts door het optreden van beide zijden in de tijd aan elkaar te relateren,
XCkan de lezer een goed inzicht verkrijgen in het gebruik van geweld door de
XCNederlandse troepen. Ik vind dit punt van zulk een principiële aard, dat ik
XCvan het in uw brief van 7 december 1987 gedane aanbod, in een bijlage bij
XCdeel 12 mijn visie tot uiting te brengen, gaarne gebruikmaak.' (Miii) De Jong wilde, naar aanleiding van de opmerkingen van Brugmans, erkennen dat hij over de soevereiniteitsoverdracht zelf kort was geweest, maar dat kwam omdat hij datgene, wat nog na het einde van de worsteling met de Republiek gebeurde, eveneens beknopt wilde beschrijven. Wat betreft Kwantes' kritische opmerkingen kon hij zich niet voorstellen dat de nieuwe tekst inderdaad zo saai en langdradig was geworden als deze had betoogd: , 'Het voorstel van Kwantes om "de problematiek der geweldsexcessen in
XCalgemene zin te behandelen, onder toevoeging van enkele voorbeelden ter
XCillustratie en onder verwijzing naar de beschikbare lectuur voor wie zich
XCdaarin verder wil verdiepen", spreekt mij niet aan. Ik beschouw die
XC"excessen" als een onderwerp dat met duidelijkheid behandeld moet
XCworden maar uiteraard ook met fairness.' (xtiii) Over het standpunt van Van der Veen schreef De Jong ten slotte: , 'Het is het goed recht van generaal Van der Veen om te menen dat ik
XConvoldoende heb doen uitkomen dat de "maatregelen van contra-terreur
XCdoor overmacht noodzakelijk waren geworden" - mijn opinie is dat ik in de
XCnieuwe versie van hoofdstuk 7 de Nederlandse strijdwijze duidelijk aan de
XCRepublikeinse strijdwijze heb gelieerd. Begrijp ik generaal Van der Veen
XCgoed, dan is hij van mening dat geen enkel "exces" aanleiding had mogen
XCgeven tot vervolging. Dat gaat mij te ver. Intussen spreekt het vanzelf dat ik
XCmijn aan hem gedaan aanbod om in een bijlage bij deel 12 zijn eigen visie
XCneerte leggen, handhaaf.' (Miii) 9 1
Van der Veen zei tijdens de hieropvolgende discussie dat in principe elk exces vervolgd behoorde te worden." Daarop wisselde de begeleidingscommissie van gedachten over het feit dat De Jong en Van der Veen overeengekomen waren dat een bijlage van de hand van de laatste in deel 12 zou worden opgenomen. Van der Leeuwen Fasseur merkten op dat zij een duidelijk verschil zagen tussen het stuk van Kwantes en Brugmans in deel I IA, dat van inhoudelijke aard was, en Van der Veens bijdrage, die meer technisch-structurele kritiek bevatte. De Jong antwoordde dat hij desondanks zijn aanbod aan Van der Veen handhaafde. (viii) 4.2 HOOFDSTUK 7, ALGEMEEN Inmiddels had ook de hoofdmoot van hoofdstuk 7 tot een levendige discussie geleid. Diverse meelezers vonden het hoofdstuk in zijn geheel te lang en te gedetailleerd, zeker in verhouding tot de andere. P. Groen vroeg De Jong wat duidelijker de vraag aan de orde te stellen in hoeverre de strijd met de Republiek Indonesië nu werkelijk een gevolg van de Tweede Wereldoorlog was, zoals de auteur aannam; volgens haar werkte de oorlog , 'als een katalysator voor processen die allang voor die oorlog in gang waren
XCgezet, zoals het toenemend nationalisme onder de Indonesische bevolking
XCen het verval van Nederland als grote mogendheid met de daarbij horende
XCverzwakking van zijn politieke en militaire positie.' (Miii) Volgens Klein kon de auteur beter volstaan met het trekken van enkele forse lijnen. Wel vroeg hij De Jong zich niet te beperken tot de Nederlands-Indonesische betrekkingen, maar ook te verduidelijken hoezeer de Nederlandse positie in de internationale politiek na 1945 dramatisch veranderde. (Miii)De Jong was het niet eens met de opmerking van Groen en antwoordde Klein als volgt: , 'Het merkwaardige is dat ik, toen ik hoofdstuk 7 opzette, de bedoeling had
XCom mij te beperken tot het trekken van hoofdlijnen. Dit bleek mij daarom
55 In een brief aan de redactie van deel 14 wees hij er in dit verband op dat volgens de 'Excessennota' van de regering 144 militairen door Nederlandse krijgsraden werden veroordeeld wegens geweldsmisdrijven, waarvan 2 tot de doodstraf; bovendien werden 497 militairen gestraft wegens plundering (Brief F. van der Veen d.d. 23 juli 1990). Generaal Van der Veen werkte zijn visie op het verschil tussen het Republikeinse militaire optreden en het optreden van de Nederlandse strijdkrachten uit in bijlage 2 bij deel 12, in het bijzonder 1134-114° (lIo8-1114).
, onmogelijk omdat men, hoofdlijnen trekkend, toch zoveel namen en
XCgebeurtenissen moet noemen dat het geheel voor de algemene lezer
XCondoorzichtig blijft.' (Miii) Daarom wilde de auteur de lengte van hoofdstuk 7 'niet ongepast' noemen; hij voegde hieraan toe dat hij in het eerste hoofdstuk al voldoende had opgemerkt over de positie van Nederland binnen het geheel der internationale betrekkingen. (Miii)
XCVan der Veen zond De Jong een memorandum waarin hij aan de hand van een indeling in vijf tijdvakken samenvatte hoe de krijgsverrichtingen van Republikeinse en van Nederlandse zijde aan elkaar gerelateerd moesten worden." De Jong meende dat hij met een aantalonderdelen van deze beschouwing wel zijn voordeel kon doen, maar zag haar niet als een alternatief voor zijn eigen verhaalomdat naar zijn mening Van der Veen uitsluitend het militaire aspect uit de strijd tussen Nederland en de Republiek Indonesië lichtte. De Jong wilde meer: 'niet alleen de militaire maar ook de binnenlands-politieke en de buitenlands-politieke zijde van het conflict tot één geheel [...] integreren'. (wiii) Hij ging ook in debat met Van der Veen omdat deze de bloedige uitbarstingen die vooral op Java tegen Nederlanders, Indische Nederlanders, Chinezen en Ambonezen hadden plaatsgevonden betitelde als 'rassenvervolging' en ook een vergelijking met Hitlers jodenvervolging trok. De begeleidingscommissie was het in meerderheid met De Jong eens. (viii) Uit het schema van Van der Veen verwijderde De Jong onder goedkeuring van de begeleidingscommissie, inclusiefVan der Veen - de naam van de militair die als ondercommandant van kapitein R. P. P. Westerling tijdens het optreden van het Korps Speciale Troepen op Zuid-Celebes de belangrijkste uitvoerder was van de diens gewelddadige repressiepolitiek. (Miii,viii)
XCDe Jong bracht vervolgens de voorlichting ter sprake die de uit Nederland afkomstige troepen kregen bij aankomst in Indonesië. Hij schetste de werkzaamheden van het 'Indisch Instructie Bataljon', een eenheid bestaande uit KNIL-kaderdat niet meer geschikt was voor actieve dienst, en noemde in navolging van Van Doorn en Hendrix de voorlichting die hiervan uitging inadequaat. Hij haalde uit deze bron een voorbeeld aan van een KNIL-sergeantdie de troep uitlegde hoe inferieur de9 1
56 Dit schema is in een iets andere vorm opgenomen in de beschouwing van de hand van Van der Veen, die als bijlage 2 in deel 12 is gepubliceerd onder de titel 'Het optreden van de Nederlandse en Republikeinse strijdkrachten 17 augustus 1945 15 augustus I949'; voor het schema zie aldaar, Il41-1147 (1115-1121).
inheemse bevolking ten opzichte van de Europeanen was.t? (Miii) Van der Veen en N ortier maakten ernstige bezwaren tegen deze voetnoot, omdat ze de visie van deze militair niet representatief vonden voor het KNILen de strijdkrachten in het algemeen. De Jong meende dat hij zich kon verlaten op zijn bron (Miii), maar tijdens de discussie toonde ook Manning zich een tegenstander van het opnemen van deze noot en de auteur liet haar vervallen." In de tweede 'Memorie van Punten' naar aanleiding van hoofdstuk 7 uitte Van der Veen meer algemene kritiek op het feit dat de auteur in navolging van Van Doorn en Hendrix schreef over mentaliteitsverschillen tussen de uit N ederland afkomstige militairen en de eenheden van het KNIL.De Jong constateerde in zijn concept-tekst dat de Nederlandse troepen weliswaar numeriek in de meerderheid waren, maar dat de invloed van de Indische prevaleerde. Het KNILhad, aldus Van Doorn en Hendrix, geciteerd door De Jong, conform de koloniale traditie de leiding en de verantwoordelijkheid op zich genomen in het proces van gewelddadig gezagsherstel. Van het KNILgingen dan ook impulsen uit om de uit Nederland overgekomen troepen naar motivatie en moreel te 'verindischeri'P Van der Veen schreefDe Jong na lezing van de tweede versie van het hoofdstuk: , 'Deze uitspraak is voor een bepaalde bevolkingsgroep, die u in uw
XCgeschiedschrijving aanduidt met "Indische Nederlanders", hoogst kwet
XCsend. Hierin ligt opgesloten dat "Indisch" -zijn moreel verwerpelijk is,
XCimmers u vervolgt uw tekst met vermelding dat dat proces (dus "verindi
XCschen") al in Nederland begon en dat Schermerhorn zich zorgen maakte en
XCzich ergerde over de "geestesgesteldheid" van en de "geest" in het KNIL.
XCWordt met deze uitspraak een bepaalde bevolkingsgroep gediscrimineerd,
XCook de argumentatie van Van Doorn en Hendrix om tot bedoelde uitspraak
XCte komen is zwak. Hun gegevens ontlenen zij aan het optreden van een compagnie van de
XCKL,waarbij zich geen KNIL-militairen bevonden. Uit de beschrijving waarop
XCdeze compagnie zich te buiten ging aan excessen is af te leiden dat de
XChandhaving van de discipline in het KL-bataljon, waartoe de compagnie
XCbehoorde, zeer slecht was. Dat Van Doorn en Hendrix, beiden KL-dienst
XCplichtigen, het tuchteloze optreden van een KL-eenheid nu trachten voor te
XCstellen als een voorbeeld van "verindischen" val).de KL-troepen, acht ik een
XCpoging tot afwenteling van de verantwoordelijkheid van de KL-militairen
XCop de leiding van het KNIL.'(Miii)9
57 Van Doorn en Hendrix, 58 Zie voor de bewuste passage van De Jong: deel 12, 828-830 (807-809). 59 Van Doorn en Hendrix,
De Jong nam aan dat Van der Veen het door hem aangevochten citaat verkeerd interpreteerde. Uit de context bleek immers dat de uit Nederland afkomstige troepen volgens Van Doorn en Hendrix 'verindischt' moesten worden wat betrof hun militaire motivatie en hun militaire moreel. Er was zijns inziens geen sprake van dat deze auteurs hadden gedoeld op moreel in algemene zin. Tijdens de bespreking in de begeleidingscommissie verduidelijkte Van der Veen dat Van Doorn en Hendrix het 'verindischen' van de krijgsmacht naar zijn smaak te nadrukkelijk in verband hadden gebracht met de gepleegde excessen. Op zijn voorstel besloot De Jong het citaat te schrappen. (viii)
XCEen belangrijke kwestie die werd besproken was de totstandkoming van het besluit tot de tweede politionele actie tegen de Republiek Indonesië, in december 1948. De Jong schetste de aanloop uitvoerig aan de hand van recente studies van onder meer Bank en Case." Centraal stond in zijn relaas de rol van de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Batavia, dr. L. J. M. Beel. De Jong wierp in zijn manuscript de vraag op of Beel in zijn functie slachtoffer was geworden van misleiding door de top van de strijdkrachten in Indonesië, die zo spoedig mogelijk korte metten met de Republiek wilde maken, of dat hij zelf misschien 'zeer bewust' het verdeelde kabinet in Den Haag had 'misleid', in het bijzonder ministerpresident Drees, dit met de bedoeling om de beraamde actie zo snel mogelijk door te voeren."
XCTijdens de discussie in de begeleidingsgroep vroegen Manning en Verdam de auteur de mededelingen over Beel en in het bijzonder de termen 'zeer bewust' en 'misleid' beter te verantwoorden, terwijl Kwantes een afwijkende versie van de gebeurtenissen onder de aandacht van De Jong bracht. In de oorspronkelijke tekst had de auteur zijn vraag gesteld op grond van een analyse van de Indonesiër Anak Agoeng. 62 Deze had in 1978 gesproken met Drees, die hem had verteld hoe Beel tijdens de voorbereiding van de politionele actie de minister-president had meegedeeld dat president Soekarno met een groot gevolg voor een staatsbezoek naar India was vertrokken. Drees zou hierop aaJ;!.Beel het groene lichtJ.9
60 Th. M. Bank, (Baarn, I 9 8 3) en R Gase, in 1948 (Houten, I986). 61 Typoscript I 32 5, noot. 62 Deze auteur was tijdens de strijd tussen Nederland en de republiek Indonesië minister-president van de deelstaat Oost-Indonesië. Zie: Ide Anak Agoeng Gde Agoeng, in (Alphen aan den Rijn, 1980), 2 I 7-2 I 8.
hebben gegeven om over te gaan tot een gewapend ingrijpen indien niet vice-president Mohammed Hatta aan een Nederlands ultimatum zou toegeven.
XCBeel had zich gebaseerd op berichten van de Nederlandse militaire inlichtingendienst, die had gesuggereerd dat mogelijkerwijze de Republikeinse regering overwoog in ballingschap te gaan. Aan dit laatste gegeven verbond De Jong de vraag of Beel dan wel de NEFIS zich schuldig had gemaakt aan misleiding, gezien het feit dat zowel de Hoge Vertegenwoordiger als de strijdkrachten zich sterk maakten voor een militair ingrijpen en zich ergerden aan de grote bezwaren van de socialistische ministers tegen een nieuwe grootscheepse actie. Tijdens de discussie liet De Jong al weten dat hij zich op zijn tekst zou beraden (viii) en in het boek kwam de op het verhaal van Anak Agoeng gebaseerde noot ook niet meer voor. Wel voegde hij nieuwe gegevens aan zijn tekst toe, waarin hij op grond van de bronnenpublikatie van Van der Wal en Drooglever weergaf hoe sterk de Nederlandse legertop in Indonesië bij de regering in Den Haag aandrong op ingrijpen."
XCToen de tweede politionele actie van start was gegaan, werd deze door vrijwel alle lidstaten van de Verenigde Naties aangemerkt als agressie tegen een door de Verenigde Naties feitelijk erkende mogendheid. De Jong voegde hieraan toe: , 'Een aggressie" bovendien die door haar onverhoeds karakter en door haar
XCpoging om bij de inzet met luchtlandingstroepen het regeringscentrum van
XCde tegenstander te veroveren als twee druppels water leek op de wijze
XCwaarop Nederland in mei' 40 door Duitsland was besprongen.' (Miii) Kwantes en Koets maakten ernstig bezwaar tegen de laatste vergelijking, die naar hun smaak niet door de beugel kon omdat er een groot verschil was tussen de aanloop van dit ingrijpen en de onverhoedse Duitse aanval op 10 mei 1940. Eerstgenoemde wees er nog op dat de soevereiniteit over Indonesië formeel nog bij Nederland berustte en dat dit internationaal werd erkend. De begeleidingscommissie vond de parallel eveneens wat ver gaan. (viii) De Jong antwoordde dat hij de woorden 'als twee druppels water' had vervangen door 'deden denken aan'. Verder wilde hij zijn passage handhaven, onder verwijzing naar de heftige internationale reacties."
XCIn de politieke nasleep van de tweede politionele actie moest de
XC63 Zie deel 12, 963 n. (93 çn.). 64 NB: De Jong geeft steeds de voorkeur aan de spelling 'aggressie'. 65 Zie: deel 12,972-973 (948-949). 9
Nederlandse regering beslissen hoe zij zou reageren op de resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 28 januari 1949, waarin onder meer werd gesproken van een vergelijk tussen Nederland en een te vormen federale regering van Indonesië en van een soevereiniteitsoverdracht vóór I januari 1950. Op II februari 1949 trad minister mr. E. M. J. A. Sassen van Overzeese Gebiedsdelen af. De Jong vroeg Sassen naar zijn oordeelover de bewuste passage uit het concept-manuscript. De oud-minister maakte in een notitie van 16 februari 1988 bezwaar tegen het feit dat de auteur zijn motieven voor aftreden in de tekst niet had vermeld. (Typoscript, r e versie, p. 1369) Sassen zond De Jong aanvullende documentatie waaruit de redenen van zijn aftreden konden blijken." Hij was allerminst tevreden gesteld toen bleek dat aan de oorspronkelijke tekst een voetnoot was toegevoegd waarin Sassens motieven als volgt werden aangeduid: 'Sassens argument was dat hij geen vertrouwen meer had in de vestiging van een democratische rechtsstaat in Indonesië."? De auteur voegde hieraan toe dat Sassens ambtgenoten van dit laatste evenmin zeker waren en dat het hen bevreemdde hoe Sassen, die voor het gevoerde beleid medeverantwoordelijk was geweest, 'zich onttrok aan de pogingen om de wagen weer in het rechte spoor te krijgerr'."
XC66 Dit betrof onder meer een afschrift van een strikt persoonlijk codetelegram van Sassen aan Beel, d.d. 12 februari 1949, waarin minister Sassen Beel als Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon verslag deed van de voortgang van de discussie in het kabinet over de toestand, ontstaan na het aannemen van de resolutie van de Veiligheidsraad. In dit stuk gaf Sassen te kennen dat hij ertegen was dat Nederland zou zwichten voor de druk van de VN en van de Verenigde Staten, omdat dit alleen maar de Republikeinen in de kaart zou spelen. Bovendien voorspelde hij dat de Nederlandse militairen overzee zich eerst 'onzeker' en vervolgens 'verraden' zouden voelen als onduidelijk zou blijven tot welk resultaat hun inzet in de ogen van de regering moest leiden. 67 Deel 12, 1000 n. (976 n.). 68 De redactiecommissie voor deel 14 ontving een brief van mr. Sassen d.d. 3 a november 1988, waarin deze de commissie op de hoogte stelde van zijn briefwisseling met dr. De Jong. Sassen schreef de commissie dat naar zijn mening door de auteur de redenen voor zijn aftreden volstrekt onjuist waren weergegeven. Hij maakte vooral bezwaar tegen het feit dat De Jong niet had vermeld dat hij in de eerste plaats was afgetreden 'omdat ik niet voor mijn verantwoording kon nemen, onze jongens verder bloot te stellen aan leven en gezondheid bedreigende krijgsverrichtingen, toen en nadat mij duidelijk geworden was dat in Indonesië geen uitzicht meer bestond op het tot stand brengen van een democratische rechtsorde'. (Brief Sassen aan redactie, 30-11-88) Tevens maakte Sassen bezwaar tegen de wijze waarop De Jong had geconcludeerd dat Sassen indertijd door dit aftreden de solidariteit met zijn collegaministers
XCIn zijn schets van de moeilijke omstandigheden waarin de Nederlandse militairen na de tweede politionele actie raakten ten gevolge van de Republikeinse guerrilla haalde De Jong uitvoerig een publikatie aan van A. P. de Graaf, waarin deze auteur zijn ervaringen als dienstplichtig militair op midden-Java in deze periode beschreef." Nortier wilde wel aannemen dat de periode waarover De Graaf berichtte niet gemakkelijk was geweest, maar vond dat deze schrijver alles te zwart weergaf, terwijl zijn ervaringen bepaald niet representatief voor het gros van de militairen waren. Hij vroeg De Jong daarom deze verhalen met de nodige reserve te bekijken. (Miii) De auteur zegde tijdens de discussie toe de nodige nuancering aan te zullen brengen?" maar voegde hieraan toe dat het hem tot zijn spijt had ontbroken aan meer detailbeschrijvingen van de strijd. (Miii)
XCOok ging De Jong na zijn relaas over de tweede politionele actie opnieuw in op geweldsexcessen aan Nederlandse zijde. Heshusius vroeg de auteur, ondersteund door Nortier en Kwantes, naar aanleiding van enkele voorbeelden (Miii) of de gegevens waarop hij zich baseerde wel voldoende solide waren. Hij trok dat zelf in twijfel: , 'U begrijpe mij goed, waarde auteur; ik wil niet vergoelijken. Het verhaal is
XCernstig genoeg. Maar het blijven verhalen. Praktisch nergens staat: plaats,
XConderdeel, datum, getuigen, verantwoordelijke commandant ter plaatse;
XCwat voor actie is er al genomen? Wie heeft schuld en wat gebeurde er toen
XCter plaatse? Zo kan men eindeloos doorgaan. Jammer want als het waar is,
XCzou daar onmiddellijk toen actie genomen moeten worden. Nog met verse
XCgetuigen enz. Het is allemaal verhalen-achteraf na 40 jaar.' (Miii) De Jong, die zich in de meeste gevallen baseerde op het boek van Van Doorn en Hendrix, besloot na consultatie van de begeleidingscommissie een aantal verhalen over excessen te schrappen. In de begeleidingscommissie kregen De Jongs critici weerwerk van Paape en Fasseur, die vaststelden dat aan beide zijden gezondigd was en dat het niet aanging alleen de Republikeinse terreur als zodanig te betitelen. (viii)
XCToen kwam het probleem van de berechting van oorlogsmisdaden begaan door Japanners tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de orde. De Jong merkte naar aanleiding van de door hem gevonden cijfers omtrent de vonnissen op dat bij deze rechtspleging in het naoorlogse NederlandsIndië veel meer Japanners ter dood waren veroordeeld (namelijk 236) dan 69 Zie: A. P. de Graaf, De heren worden bedankt ... Met het vergeten leger in Indië, 1949-1950 (Franeker, 1986). De auteur was ten tijde van de publikatie van het boek secretaris van de Vereniging van oud-militaire Indiëgangers. 70 Zie: deel
in Nederland was gebeurd met Duitsers (18), terwijl aan 13 Duitsers gratie was verleend en slechts aan 10 Japanners. De auteur wierp de vraag op waaraan dit verschil was te wijten en stelde vast dat de rechters gerecruteerd waren uit de bevolkingsgroep (de Nederlanders en Indische Nederlanders) die het meest verbitterd was over wat zij onder de Japanners had moeten ondergaan. Voor het geringe aantal gratiëringen noemde hij twee redenen: het feit dat de veroordeelde Japanners zich ten gevolge van hun levenshouding schikten in hun lot en de overtuiging van de Nederlandse autoriteiten dat een ruime gratiëring onaanvaardbaar zou zijn voor de bevolkingsgroepen die tijdens de bezetting zo bitter hadden geleden.
XCMr. L. F. de Groot, indertijd president van de belangrijkste rechtbank ter bestraffing van oorlogsmisdaden, de Temporaire Krijgsraad in Batavia, reageerde op deze passage: 'Elke vergelijking van aantallen ter dood veroordeelden in Indië met die in Nederland gaat mank.' De Groot noemde een andere reden voor het feit dat er zoveel doodvonnissen waren gevallen en dat er zo weinig gratie was verleend: dit was - voor zover juist, aldus De Groot , 'in hoofdzaak toe te schrijven aan het zorgvuldige vervolgingsbeleid van de
XCProcureur-Generaal, waarbij overeenkomstig de bij HQ-ALFSEA gemaakte
XCrichtlijnen slechts ernstige zaken, waarin voldoende bewijs voorhanden
XCwerd geacht om een veroordeling te kunnen verwachten, bij de Temporaire
XCKrijgsradenwerden voortgebracht'. (xsiii) Bovendien wees De Groot de auteur erop dat de procedure bij de behandeling van gratieverzoeken uitsloot dat eventuele woede onder het publiek in de beoordeling meewoog. De Groot betoogde dat de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Batavia nooit de eventuele reactie van het publiek of delen van het publiek in zijn overwegingen had willen betrekken. Bovendien voerde hij aan dat men tijdens de 'worsteling met de Republiek Indonesië' niet de minste belangstelling meer had voor mogelijke gratiëring van Japanse oorlogsmisdadigers." Hij adviseerde De Jong zijn tekst op dit punt te wijzigen en ook de vergelijking tussen de bezettingservaringen in Nederland en in Nederlands-Indië, in relatie tot het aantal doodstraffen, te schrappen. (Miii) De Jong hield echter staande dat hij een significant verschil had gesignaleerd. Tijdens de discussie met de begeleidingsgroep voegde hij hieraan nog toe, in antwoord op kritiek op zijn tekst, dat in de berechting van de Japanners 'een racistisch element'
was terug te vinden." Fasseur zei hierop dat in het Nederlands-Indisch strafrecht de doodstraf nog altijd bestond, ook nadat deze in Nederland al lang afgeschaft was en dat dit element natuurlijk ook van belang was geweest. (viii)
XCIn zijn schets van het functioneren van het Nederlands-Indische gouvernement onder leiding van de luitenant-gouverneur-generaal Van Mook citeerde De Jong in extenso een ambtenaar van het ministerie van Buitenlandse Zaken, het hoofd van de directie Verre Oosten, T. Elink Schuurrnan." Deze laatste kritiseerde in een uit september 1947 daterende brief aan een ambtelijke relatie, jhr. H. L. F. K van Vredenburch, het feit dat de slagvaardigheid van de Indische regering volgens hem veel te sterk afhankelijk was van de persoonlijke aanwezigheid van Van Mook. Elink Schuurman weet dit ten dele aan de eigenaardigheden van de Indische staatsinrichting, ten dele ook aan tekortkomingen van de ambtelijke top ten gevolge van overspanning en isolement. Kwantes kwam in het geweer tegen het uitvoerig weergeven van deze brief door De Jong. Hij vond dat Elink Schuurmans visie meer te maken had met venijn en roddel dan met inzicht in de buitengewoon moeilijke omstandigheden waaronder de betrokkenen indertijd hun werk hadden moeten doen. Kwantes ageerde het felst tegen het opnemen van de slotalinea's van de brief waarin werd gewaagd van de onevenwichtigheid en de stuurloosheid onder topambtenaren. (Miii)
XCDe Jongantwoordde dat hij de elementen van 'venijn' en 'roddel', waar Kwantes bezwaar tegen maakte, in het weergegeven citaat niet kon ontdekken. Hij vond dat Elink Schuurman een feitelijke schets gaf van de bestaande situatie en wilde aannemen dat elke lezer van hoofdstuk 7 tot voor de hand liggende conclusies zou komen over de omstandigheden waarin het Nederlands-Indisch gouvernement moest opereren. Ook het bezwaar van Kwantes tegen de slotalinea - hij sprak van 'boulevard-persroddel' - kon de auteur niet delen: , 'Mijn opvatting is dat Elink Schuurman niet anders doet dan weergeven wat
XCin werkelijkheid is geschied in de weken waarin, zoals ik schrijf, in Batavia
XC72 In deel 13, 179 (178) verduidelijkte De Jong dat hij dit laatste bij wijze van veronderstelling had geuit. De Groot had het in zijn correspondentie bestreden, maar de laatste Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon, A. H. J. Lovink, had zich tegenover de auteur op dit punt op de vlakte gehouden, waardoor De Jong zijn veronderstelling gewettigd vond. 73 Zie voor de tekst: deel 12, 869-871 (847-849). Zie voor de volledige tekst: [Rijkscommissie voor de Vaderlandse Geschiedenis,] Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-lndonesiscne betrekkingen 1945-1950, deel XI, 136 e.v .. 9
, aan de top werd gehoopt dat het kabinet-Beel alsnog de opmars naar
XCDjokjakarta zou goedkeuren. Ik plaats de "dronken redevoeringen aan
XCdiners enz." dus in een bepaalde, welomschreven historische context.'
XCTijdens de discussie zegde De Jong toe dat hij een passage uit de brief over chronische dronkenschap van een bepaalde ambtenaar zou schrappen, maar verder hield hij staande dat het zinvol was de bewuste brief zo uitvoerig te citeren. (viii)
XCOver de paragraaf 'Nasleep', waarin De Jong de gebeurtenissen in Indonesië na de soevereiniteitsoverdracht beschreef, constateerde Kwantes tot zijn spijt dat de zijns inziens uit historisch oogpunt belangrijkste ontwikkeling, namelijk de snelle liquidatie van de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië en de vestiging van de Republiek als eenheidsstaat, niet in het middelpunt stond. Kwantes pleitte ervoor dat de auteur zijn tekst zou uitbreiden en dan dit proces in de beschrijving centraal zou stellen. Hij motiveerde dit met de opmerking: , 'E.e.a. kan tevens dienen als tegenwicht voor de uit het begin van de
XC"Nasleep" naar voren komende naïeve Nederlandse veronderstelling, dat
XCmen direct na het RTc-compromis met een schone lei zou kunnen beginnen
XCaan het opbouwen van een vertrouwensrelatie.' (Miii)
XCDe volgens Kwantes veel te uitvoerige weergave van de putsch van Westerling in Bandoeng (januari 1950) kon dan drastisch worden ingekort. De Jong antwoordde Kwantes dat ook een 'korte schets' van de opheffing van de deelstaten in strijd zou zijn met de beknoptheid die hij in de betrokken paragraaf nastreefde. Bovendien ontbrak het hem aan de nodige gegevens over hoe het in de meeste deelstaten bij die opheffing was toegegaan. Wat betreft de actie van Westerling, ten slotte, merkte hij op dat deze in feite tot de Nederlandse, niet tot de Indonesische geschiedenis behoorde. Een incident was zij volgens de auteur zeker niet geweest, aangezien de zaak Soekarno en Hatta in de kaart had gespeeld en de verhoudingen tussen Nederland en Indonesië schade had berokkend. (Miii) De discussie leverde geen nieuwe gezichtspunten op. (v)
XCS. J. van Tuyll van Serooskerken, die van 1952-1965 secretaris-generaal was van het ministerie van Buitenlandse Zaken, schreefDe Jong een uitvoerige brief over diens passage over het conflict tussen Nederland en Indonesië over Nieuw-Guinea, een gebiedsdeel waarvan de status in de soevereiniteitsoverdracht nog in het midden was gelaten. Van Tuyll
XC, 'Uweenzijdige selectie van het beschikbare materiaal, uw toeschrijving van
XConedele en onoprechte motieven en doelstellingen aan toenmalige kabi
XCnetsleden en parlementaire fracties, uw stilzwijgen over rationele en
XCmorele en ethische overwegingen welke tussen 1950 en 1962 konden
XCleiden tot de vaak uitéénlopende standpunten van regering, parlement,
XCkerken en andere maatschappelijke organisaties, doen geen recht aan de
XCeisen waaraan zelfs een extreem korte samenvatting behoort te voldoen.'
XC(Miii) Deze criticus vroeg De Jong nader in te gaan op het feit dat de Papoea's sterk verschillen van de overige volkeren van Indonesië en op de politiek van de regering van de Verenigde Staten, die sinds 196 I, nadat J. F. Kennedy president was geworden, er op gericht was Soekarno tegemoet te komen.
XCDeel 12 van het seriewerk, ondertiteld als Epiloog, verscheen op 27 april 1988. Niet alleen de verschijning kreeg een ruime aandacht in de pers. Op verzoek van het. Nos-Journaal werd het neerleggen door De Jong van zij n pen na voltooiing van de eerste versie van het manuscript, op maandag 2 I september 1987 om 14.55 uur, opgenomen en's avonds uitgezonden. Hij had terzelfder tijd de minister van Onderwijs en Wetenschappen bericht dat hij met zijn nabeschouwing over naoorlogse ontwikkelingen de geschiedschrijving van het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog had volbracht. De nog te verschijnen delen 13 en 14 zouden slechts bestaan uit correcties, verantwoording van de gehanteerde methode van geschiedschrijving en reacties op het werk.
XCDe sfeer van de persconferentie over dit laatste deel, dat volgens De Jongs oorspronkelijke plannnen in 1985 had moeten verschijnen, was jaren tevoren geschetst in een gedicht van Evert Werkman, redacteur van Het Parool en tot aan zijn pensionering trouw recensent van het geschiedwerk. InHet Parool van 3 loktober 1972 stond te lezen:
XCBij het verschijnen van dr. L. de Jongs laatste deel van zijn oorlogsgeschie
XCTen overstaan van drie bejaardejournalisten
XCZit doctor L. de Jong en presenteert zijn werk;
XC"Mijns inziens", zegt hij, "was Blokzijl een domme vlerk.
XCMaar 't staat een ieder vrij mijn mening te betwisten."
XCEr staat weer veel, dat twee aanwezigen niet wisten
XCEn er zijn vragen: stond in"t algemeen de kerk
XC(En wélke dan?) in hetverzet nu wel zo sterk
XCOm daaraan zoveel tij d en ruimte te verkwisten?
XCVijfbarrejaren zijn van dag tot dag beschreven,
XCNu is de hooggeleerde schrijver uitverteld,
XCMaar als hij 's avonds laat de kloeke delen telt
, Waar is de tijd, die alle wonden heelt, gebleven?
XCNooit wordt hij meer door lezers uit zijn bed gebeld.'
XCVoorafgaand aan de persconferentie had De Jong bij Werkman thuis een exemplaar van deel 12 laten bezorgen, met inscriptie. Hij schreef er een sonnet bij, zoals hij zich dat in 1972 al had voorgenomen.
XCHelaas, hij is hier niet en in zijn werkzaam leven
XCheeft Werkman bij elk deel kritiek aan lof gepaard.
XCMaar zijn de journalisten nu allen zo bejaard?
XCEn zij n het er maar drie? Het was hem niet gegeven
XCzo vervooruit te zien. Want al die tijd gebleven
XCis d' aandacht voor een strij d die niemand heeft gespaard.
XCOok ik zag veel onj uist door optimistische aard:
XCin' 8 8 pas was 'k eind'lijk uitgeschreven.
XCDe situatie is vreemd: men noemt mij een orakel,
XCja als een monument zo word ik thans bezongen
XCalsof op mijn terrein geschiedde een mirakel!
XCHet strookt niet met wie ik ben en 'k vind het maar gewrongen,
XCwantal die loften spijt, ten spijt ook het spektakel,
XCvoel ik mij doodgewoon een Amsterdamse jongen.'
XCDe Jongs uitgever verspreidde een pers bericht waarin het gewicht van het tot dan toe verschenen geschiedwerk werd bepaald op 24,6 kilo boek. De Nieuwe Apeldoornse Courant (28 april 1988) berichtte hierover als volgt: , 'Volgens de Staatsuitgeverij in Den Haag zijn er ongeveer 74 000
XCNederlanders die alle tot nu toe verschenen delen van Het Koninkrijk der
XCNederlanden in de Tweede Wereldoorlog bezitten. De gemiddelde oplage van
XCalle delen door de jaren heen lag rond de 85 000. Het eerste deel, Voorspel,
XCwerd het best verkocht. Met de negende druk werd in 1987 de oplage van
XC200 000 bereikt. Er was een kleine drie miljoen kilo papier nodig om de totale uitgave te
XCdrukken. Wie alle 2,5 miljoen gedrukte boeken rug aan rug naast elkaar zet,
XCkrijgt een rij over een afstand van 95,35 kilometer. De twaalf delen tellen samen bijna 15 000 pagina's. Dat is 24,6 kilo
XCboek. Wie elke avond een uurtje uittrekt voor het lezen van het werk kan,
XCaldus de Staatsuitgeverij, het gehele werk in eenjaar tot zich nemen.' Tussen het moment van voltooiing van de eerste versie van het manuscript
en de verschijning ervan in definitieve vorm lag een periode van interne beoordeling en discussie. De laatste kreeg voor het eerst een openbare dimensie toen een van de meelezers, C. A. Heshusius, de (voortijdige) publikatie bevorderde van passages uit hoofdstuk 7 ('De worsteling met de Republiek Indonesië'), die handelden over geweldsexcessen van Nederlandse militairen in Indonesië in de periode 1945-1949. Van de kant van de oud-strijders kwam er druk op de auteur om de term 'oorlogsmisdrijven' te dien aanzien te schrappen. Politici voegden zich in het koor van de critici. In de uiteindelijke versie heeft De Jong enige wijzigingen aangebracht, zonder dat overigens de discussie verstomde over de vraag of Nederlandse militairen zich aan oorlogsmisdrijven schuldig hadden gemaakt.
XCIn dit overzicht worden de algemene reacties op deel 12 gegeven, los van de artikelen en commentaren die betrekking hebben op het zevende hoofdstuk. Deze worden apart samengevat. 2.
XCHet feit dat De Jong op theatrale wijze zijn pen had neergelegd, gaf aanleiding tot algemene beschouwingen over het seriewerk en vraaggesprekken met de auteur. Van het eerste, de algemene beschouwingen, was de cover-story van Gerard Mulder in Elseviers Magazine (23 april 1988) een typerend voorbeeld. Onder de titel 'Loe de Jong, de onstuitbare' begon hij zijn verhaal aldus: , 'Het zal wennen zijn. Voortaan zullen de jaren voorbij gaan zonder dat er
XCeen nieuwe aflevering verschijnt van het vervolgverhaalover de belevenis
XCsen van de natie in de Tweede Wereldoorlog. De oorlog is gewonnen, Loe
XCde Jong is klaar. Het duurde lang, maar er is dan ook een epos ontstaan dat
XCniemand de schrijver ervan zo snel zal kunnen nadoen. Of zal willen
XCnadoen. Want zijn succes inspireert anderen kennelijk nog steeds niet tot
XCnavolging. Een portret van de bekendste en meest gedreven historicus van
XCNederland. Toen dr. 1. de Jong op maandag 21 september 1987, 's-middags om vijf
XCvoor drie, een punt zette achter de conceptversie van het laatste deel van Het
XCKoninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, door hem kortheids
XChalve altijd aangeduid als "het Geschiedwerk", keek hij op zijn horloge en
XClegde het tij dstip vast. Een levenswerk was afgesloten. Twaalf delen, tegen de dertig banden, honderden van zijn favoriete
XCschrijfblocs, tienduizenden fiches met informatie, duizenden bladzijden
XCdruks, tegen de twee miljoen verkochte exemplaren: wie over het 93
, Geschiedwerk schrijft, beklimt al snel de ladder der superlatieven. Buiten
XCgewoon riskant was het ook. Hij moest het werk zo nodig in zijn eentje schrijven omdat hij eenheid
XCvan stijl, compositie en visie belangrijk vond. In die twintig schrijfjaren
XCheeft hij een open-hartoperatie ondergaan en is hij getroffen door een
XCaandoening van het hersenvlies, maar alles is goed afgelopen. Het inwerken
XCvan een vervanger zou jaren hebben gekost. Al in 1970 zei algemeen rijksarchivaris mr. A. Ribberink in een
XCvergadering van de Commissie van Bijstand, die Oorlogsdocumentatie
XCterzijde staat, het "onaanvaardbaar" te vinden dat zo'n kostbaar project
XCafhing van één man. Senator Harm van Riel viel hem in de commissie bij en
XCopperde dat dan ten minste de "Indische delen" door een ander zouden
XCworden geschreven, ook al wegens "het ontbreken van instinctieve
XCachtergrondkennis" bij de auteur. Een paar jaar later - er woedde intussen
XCeen hevig conflict tussen de algemeen rijksarchivaris en de historicus in
XCkwestie - schreefVan Riel aan Ribberink: "Ik vrees dat u's mans dood zijn
XCzult; u moet dat boek dan ookmaar gaan voltooien." Het was echter Van Riel die overleed. Het bestuur van Oorlogsdocu
XCmentatie wees alle bedenkingen tegen de éénmansconstructie steeds af
XC"met als argument dat de auteur de gezondheid had van een rekruut en dat
XCmen enkel volgens des auteurs voorwaarden wilde werken", zoals Ribbe
XCrink schreef aan de historicus A. F. Manning. En de auteur om wie het ging,
XChij pende voort. Wel kapte hij de laatste jaren inhoudelijke discussies met
XCzijn vaste begeleidingsgroep steeds vaker af met de zin: "Het boek moet
XCtoch AF!" Zijn handschrift kromp en kromp om tijd te sparen, totdat een
XCbuitenstaander op de nieuwste schrijfbloes nog slechts beverige horizontale
XCstrepen kan ontwaren. Dat hij de finish heeft gehaald, wordt 28 april plechtig bezegeld met de
XCpresentatie van deel 12, Epiloog. Dan zal weer blijken hoe medebepalend
XCvoor zijn succes zijn vlotte omgang met de media is. Immers, niet het tot op
XCde minuut nauwkeurig registreren van het ogenblik van voltooiing is
XCtyperend voor hem: zijn achttiende-eeuwse collega Edward Gibbon deed
XCdat al toen hij zijn History of the Decline and Fall of the Roman Empire af had.
XCWèl karakteristiek voor hem is dat hij het neerleggen van de pen overdeed
XCvoor het Nos-Journaal. Omgekeerd illustreert het feit dat hij zichzelf voor de televisiecamera's
XCmag naspelen de nieuwsen amusementswaarde die hem door de media
XCwordt toegekend. Journalisten en programmamakers kunnen met hem
XClezen en schrijven. Zijn stem dwingt aandacht af en dat weet hij. Dat hij
XCmeestal aan het woord is over een onderwerp dat heel veel Nederlanders
XChogelijk interesseert, namelijk de Tweede Wereldoorlog, draagt bij tot de
XCnationale aandacht die dr. L. de Jong geniet. Zijn boeken worden telkens
XCweer ontvangen alsof ze de uitgelekte Milj oenennota voor het volgend jaar
XCbevatten. Zijn lezers vliegen elkaar soms al in de haren nog voordat het
, nieuwe deel zelfs is verschenen. Zijn werk spreekt miljoenen mensen aan,
XCmaar geen vakgenoot voelt kennelijk de verleiding zijn stijl na te volgen.
XCDe Jong is en blijft kennelijk uniek. Maar waarom? Louis (later "Lee") de Jong, nu vierenzeventig jaar, heeft altijd zijn best
XCgedaan de bepalende gebeurtenissen in zijn leven voor te stellen als het
XCresultaat van toeval, althans vanaf de meidagen van 1940. De geslaagde
XContsnapping uit Ijmuiden naar Engeland van hem en zijn vrouw Liesbeth
XCop 14 mei 1940 noemde hij (in de Haagsche Courant) eens het gevolg van
XCeen "wonderlijke samenloop van omstandigheden". Dat hij in 1945 werd
XCbelast met de leiding van het pas opgerichte Rijksbureau voor Oorlogsdo
XCcumentatie was al net zo'n fantastische coïncidentie. Toevallig had hij in
XCLonden hetzelfde idee gekregen voor een dergelijk instituut als zijn
XCleermeester, de historicus Posthumus, die in bezet Nederland vertoefde. Toen in 1949 zou worden beslist wie het grote standaardwerk over
XCNederland in de oorlog zou gaan componeren, dacht De Jong naar eigen
XCzeggen "met geen haar op mijn hoofd" eraan "dat ik zelf uiteindelijk dat
XCgeschiedwerk zou gaan schrijven". Dit staat in de bundel historische
XCschetsen Tussentijds. Nuc-Handelsblad riposteerde: "Wie (dit) leest wrijft
XCzich de ogen uit over zoveel bescheidenheid." Inderdaad, gezien het aantal
XCmalen dat hogere machten hebben ingegrepen in het leven van de kennelijk
XCzelf stuurloos ronddrijvende historicus, is het verbazingwekkend dat De
XCJong zichzelf nog steeds agnosticus noemt. In werkelijkheid is De Jong een man die kaarsrecht op zijn doel afgaat,
XCbeheerst door ambitie en doorzettingsvermogen. Wie bij voorbeeld zijn
XCdiverse relazen van de vlucht naar Engeland nog eens doorleest, komt
XCminder onder de indruk van de grillen van het lot dan van De Jongs drang
XCom weg te komen, koste wat kost. Hij is het die de auto's organiseert voor
XCde vlucht naar de kust. Hij is het die zijn grootouders dringend vraagt hun
XCplaats in een van die auto's af te staan aan jongeren omdat zij "hun leven al
XChebben gehad" (De Jong in de Haagse Post). Hij is een van de drie
XCwoordvoerders die namens de in Beverwijk verzamelde vluchtelingen met
XCde autoriteiten onderhandelt over evacuatie. In Londen, waar hij de oorlog doorbracht als redacteur-nieuwslezer van
XCRadio Oranje, kwam hij al vroeg op het idee de nieuwsberichten te
XCverwerken tot contemporaine geschiedenis. Het resultaat daarvan werd een
XCvierdelig werk,Je Maintiendrai, een beschrijving van bezet Nederland aan
XCde hand van de informatie die Engelandvaarders en spionagediensten
XCleverden. De Jong heeft later nogal wegwerpend over die boeken gedaan
XC("volstrekt onvolledig", "vrij mager materiaal"), maar wie ze leest, herkent
XCer al haast een voorstudie ten behoeve van zijn latere werk in. Zijn streven
XCnaar ordening, zijn leesbare stijl, zijn voorliefde voor details: het is er
XCallemaal al in terug te vinden. Boordevol gedachten over hoe het in de oorlog allemaal in elkaar had
XCgezeten en hoeje datzou moeten opschrijven, kwam De Jongin 1945 terug
, naar Amsterdam. Over het bezoek dat hij kort na zijn terugkeer bracht aan
XCzijn vrienden Jan en Annie Romein, schreef de laatstgenoemde enigszins
XCgeprikkeld in haar memoires: "Het kwam er, maar een klein beetje
XCgechargeerd, op neer dat Lou vertelde en wij luisterden: hij had immers de
XCoorlog van vlakbij meegemaakt, wij waren vijfjaar uitgeschakeld geweest." Zo iemand viel niet te negeren als kandidaat voor de post van chef (later
XCheette dat "directeur") van Oorlogsdocumentatie. Ongevraagd vervaar
XCdigde De Jong in 1949 voor zijn bestuur een uitgebreide nota, waarin hij
XCsuggesties deed voor de opzet en de organisatie van het al op stapel staande
XCstandaardwerk dat als werktitel al de naam Geschiedenis van Nederland in de
XCTweede Wereldoorlog had gekregen en waarvoor nog een auteur of een team
XCvan auteurs werd gezocht. Uitdrukkelijk pleitte De Jong voor één auteur.
XCOndanks de behoedzame woordkeus ("wil niet vooruitlopen op uw
XCoverleg met de auteur(s)" et cetera) wekt de nota de indruk dat hier iemand
XCbezig is zijn visitekaartje af te geven. De Jong zegt en schrijft later dat hij
XCvolkomen was vergeten deze nota ooit te hebben geschreven. Bezien in het
XClicht van zijn neiging de grote wendingen in zijn leven aan het toeval toe te
XCschrijven, is deze vergeetachtigheid nogal freudiaans. Wegens het "nationale karakter" van het project werd de schrijfopdracht
XCechter niet verleend aan De Jong, maar aan een verzuild team van historici:
XCeen katholiek (Rogier), een protestant (De Pater), een socialist (Brandt) en
XCeen liberaal (Brugmans). Hun probleem was al dadelijk dat ze weinig tijd
XChadden. Behalve De Pater waren ze gewoon hoogleraar en konden ze maar
XCéén dag per week vrijmaken voor archiefstudie. "We zeiden wel eens tegen elkaar: «Je weet nu al hoe het afloopt»", zegt A.J. van der Leeuw, die in 1948 als onderzoeker bij Oorlogsdocumentatie
XCkwam werken. "Om elf uur 's ochtends wordt al het archiefmateriaal bij Loe
XCop de kamer gebracht en's middags om drie uur begint hij hoofdstuk één te
XCdicteren." De Jongs snelheid van werken was intussen al vermaard. Zijn
XCvermogen in hoog tempo boeken en stukken tot zich te nemen en daaruit
XCfeilloos de hoofdzaken te destilleren, oogst ook nu nog bewondering. Begin 1955 moesten de vier auteurs erkennen haast geen stap verder te
XCzijn gekomen. Unaniem droegen ze de inmiddels gepromoveerde De Jong,
XCdie zich daarmee ook een zekere wetenschappelijke status had verworven,
XCvoor als hun opvolger. Op 22 april 1955 begon De Jong aan de research
XCvoor "het Geschiedwerk" met het opslaan van pagina I van de verslagen van
XCde Parlementaire Enquêtecommissie naar het regeringsbeleid 1940-1945.
XCHij zou alle delen lezen; bij elkaar ongeveer dertigduizend boekbladzijden.
XCDe Jong zou wel eens gelijk kunnen hebben als hij zegt dat niemand hem
XCdat ooit heeft nagedaan. Het instituut leed er niet onder dat zijn directeur voortaan hele dagen
XCmet zijn neus in de boeken zat. De Jong had namelijk de eigenschap goed te
XCkunnen delegeren. Eduard Groeneveld, sinds 1946 tot aan zijn pensione
XCring in 1987 de bibliothecaris van Oorlogsdocumentatie: "Hij liet je je
, gang gaan als je je werkmaar goed deed. Je had bij Loe een enorme vrijheid.
XCDat heeft de werksfeer enorm bevorderd. Maakteje een fout, dan werd daar
XCéén keer over gesproken, daarna kwam hij er niet meer op terug." Was hij geliefd? Dat zou nu weer een groot woord zijn. "Daarvoor zagje
XChem te weinig", zegt mevrouw Groeneveld-Ottow, net als haar man
XCtientallen jaren verbonden aan het instituut. "Je kon wel altijd bij hem
XCterecht met je problemen, ook privé-zorgen, maar hij was nu eenmaal
XCgepreoccupeerd met andere dingen. Hij leek vaak ver weg." En Harry Paape,
XCDe Jongs opvolger als directeur: "Loe kwam soms maanden zijn kamer niet
XCuit. Daar zat hij als een monnik te studeren." Zijn ideeën over structuur en inhoud van het mammoetwerk scherpte De
XCJong verder aan door het samenstellen en presenteren van 2 I televisiedo
XCcumentaires, die onder regie van Milo Anstadt van 1960 tot in 1965 door
XCde NTS (de voorloper van de NOS) werden uitgezonden. De Bezetting, zoals de
XCserie heette, was een enorm succes, de mensen bleven ervoor thuis. Bescheiden als hij is, noemt De Jong voor hemzelf het voorstudie
XCkarakter van De Bezetting als de grootste betekenis van de televisieserie. De
XCkersverse hoogleraar Jan Bankwees echter in zijn oratie uit 1983 op nog een
XCander effect: "Dank zij deze televisieserie groeide (De Jong) uit tot de
XCverpersoonlijking van de oorlogsgeschiedenis. Dat was het neveneffect van
XChet nieuwe medium: het ontstaan van tv-persoonlijkheden van wie in deze
XCbeginperiode een opmerkelijke en soms zelfs charismatische en religieuze
XCinvloed kon uitgaan op een klaarblijkelijk vatbaar publiek." De Jong prefiteerde van en stimuleerde zelf op zijn beurt weer de
XCaandacht voor de oorlog. Dat die aandacht aan het groeien was, na in de
XCjaren vijftig op een betrekkelijk lage pit te hebben gesudderd, had
XCverscheidene oorzaken. De herbewapening van beide Duitslanden was
XCdaaraan debet, maar ook een tijdelijke herleving van het nazisme en het
XCantisemitisme in de Bondsrepubliek. Daarbij kwamen nog de grote
XCprocessen tegen Eichmann in Jeruzalem en Rajakowitsch in Wenen. In dit klimaat, rijp voor meer nieuws over de oorlog, zette De Jong zich
XCaan het schrijven van het eerste deel van Het Koninkrijk. Hij liet zijn
XCmedewerkers weten vanaf I januari 1967 vóór half één 's middags (later
XChalf vier) niet meer te willen worden gestoord. In de aldus geschapen stilte
XCordende hij de vijfduizend fiches met uitgetypte citaten, feiten en
XCbronvermeldingen. Ze zijn de oogst van de ontelbare boeken en archief
XCstukken die hij geheel of gedeeltelijk had gelezen en van de tweehonderd
XCvraaggesprekken die hij in de voorafgaande twaalf jaar had gevoerd. Wat
XChem bruikbaar leek, had hij aangestreept en dat was voor hem uitgetikt. Schrijven was ploegen van fiche naar fiche, zoekend naar de logische en
XCvloeiende overgangen van de ene passage naar de andere. De Jong heeft dat
XCtwintig jaar kunnen volhouden dankzij een discipline en een regelmaat
XCwaar veel collega's hem om benijden. Schrijfkramp of aarzeling kent hij
XCniet. Zelfs toen zijn vrouw Liesbeth een fatale ziekte kreeg en De Jong zich
, met het hele huishouden belastte, schreef hij door. Hoewel men weet
XChoezeer De Jong met zijn vrouw meeleefde in dat laatste jaar voor haar
XCdood in 1981, wordt op het Instituut geschat dat zijn produktie er hooguit
XCeen week vertraging door opliep. Het equivalent van honderd bladzijden
XCdruks per maand was zijn produktienorm. "Alleen bij deel I ging het
XClangzamer," zegt De Jong zelf, "omdat ik dacht dat ik mooie, literaire
XCformuleringen moest zoeken. Daar ben ik later van afgestapt." Een onderdeel van zijn uithoudingsvermogen is ongetwijfeld ook zijn
XCvermogen het werk 's avonds, in de weekeinden en in de vakanties van zich
XCafte zetten. "We waren een keer bij hem en zijn vrouw uitgenodigd voor
XCeen weekeinde in hun buitenhuisje in Hattem," herinnert mevrouw
XCGroeneveld-Ottow zich. "Ik zag er eerst een beetje tegenop omdat ik dacht
XCdat we niet over koetjes en kalfjes zouden kunnen praten. Maar Loe heeft
XChet met geen woord over de oorlog gehad. Het was alsof hij was vergeten
XCdat hij een boek aan het schrijven was." Heeft De Jong zijn werkwijze sinds deel I niet meer veranderd, de
XCmanier om dat werk aan pers en publiek te slijten, is ook in wezen hetzelfde
XCgebleven. De Jong voert bewust de spanning op. De journalisten krijgen
XCeen recensie-exemplaar onder embargo toegestuurd. Ze mogen er niet over
XCschrijven vóór een bepaald uur op een bepaalde dag, meestal kort voor het
XCtijdstip waarop De Jong een persconferentie heeft beraamd voor het
XCbeantwoorden van vragen over het nieuwe deel. De journalisten zoeken tot
XCdie tijd in het boek naar onderwerpen om vragen over te stellen. (In het
XCbegin streepte De Jong de volgens hem "nieuwswaardige" passage zelf al
XCaan om maar niets aan het veelgeroemde toevalover te laten.) De
XCantwoorden op die vragen krijgen in de kranten dan ook de status van
XC"nieuws". Op deze manier kreeg De Jong altijd de maximale aandacht in de kranten
XCen op de televisie. Een gewone recensie is immers zelden nieuws? Het
XCnadeel van deze aanpak was dan ook dat er, zeker over de eerste zeven delen,
XCmaar heel weinig serieuze recensies van De Jongs werk zijn verschenen.
XCJournalisten plachten globaal de nieuwe aanwinst na te vertellen, hun tekst
XChier en daar te garneren met de adjectieven "meeslepend" of "meesterlijk"
XCen dit haastig gebakken taartje te bekronen met de krent van de
XCdienstdoende onthulling. De ene keerwas dat het kortstondig NSB-lidmaat
XCschap van de particuliere secretaris van de koningin, dan weer het vrijpleiten
XCvan de omstreden zakenman Reinder Zwolsman van collaboratie. Kritiek van wetenschappelijk niveau heeft De Jongs werk opvallend
XCweinig gehad. Vooral de eerste jaren speelde daarbij de afwezigheid van
XChistorici met de eigen tijd als specialisme een rol en de paar die er waren,
XCzaten enigszins in de rol van "medeplichtige" omdat ze als "meelezer" van
XChet manuscript fungeerden. Bovendien heeft De Jong een voorliefde voor
XChet afdalen in finesses: het is onmogelijk daarover te oordelen zonder zelf
XCde papierwoestijnen in te trekken waar De Jong al doorheen is gegalop
, peerd. "Trouwens," voegt onderzoeker Nanno in 't Veld van Oorlogsdocu
XCmentatie daaraan toe, "onder vakgenoten proef ik een zekere afgunst over
XCDe Jongs succes." De enige die in de eerste jaren fundamenteel weerwerk leverde, was de
XCnu overleden Vrij Nederland-journalist en gediplomeerd archivaris Jan
XCRogier, zoon van de historicus. Onder de bewonderaars van De Jong
XCmaakte Rogier zich daarmee geen vrienden en ook de auteur zelfheeft geen
XCbijzonder waarderende woorden voor zijn hardnekkige criticus over. De
XCJong, desgevraagd: "Aan Rogiers artikelen heb ik over het algemeen niets
XCgehad. Van zijn algemene opmerkingen trek ik me niets aan; wel heeft hij
XCmij op twee detailpunten geïnspireerd tot een tekstwijziging." Op een van de hoofdpunten van zijn kritiek is Rogier ook inderdaad in
XChet ongelijk gesteld. De Jong is geen "rijksgeschiedschrijver" geworden in
XCde zin zoals Rogier dat had voorspeld, namelijk van een historicus die
XCbewust enlof onbewust (zelf-)censuur zou aanvaarden onder druk van de
XCoverheid. In het geval van De Jong is precies het tegenovergestelde
XCgebeurd: gebruik makend van zijn onaantastbare status als boekstaver van
XCeen nationaal trauma heeft de rijksgeschiedschrijver de overheid zijn wil
XCopgelegd. De vrijheid om te schrijven wat ze willen, hadden de auteurs die onder
XCde vlag van Oorlogsdocumentatie werken, al in 1960 bevochten. Na vijf
XCjaar geharrewar had de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, mr. Y.
XCScholten, namelijk beslist dat het boek van de historicus A. J. c. Rüter over
XCde Spoorwegstaking, Rijden en staken, ongewijzigd mocht verschijnen. De
XCdirectie van de Nederlandse Spoorwegen had via de minister van Verkeer
XCgeprobeerd de uitgave van het boek te verhinderen omdat ze de rol van de
XCNS in oorlogstijd niet positief genoeg beschreven vond (de treinen naar
XCWesterbork reden op tij d). Bedreiging van die auteursvrijheid is er daarna niet geweest. Premier Van
XCAgt heeft nog wel een poging gedaan De Jong ertoe te bewegen de passages
XCover de seksuele escapades van prins Hendrik drastisch te bekorten, maar
XCDe Jong is er niet op ingegaan en Van Agt heeft hem verder geen strobreed
XCin de weg gelegd. Wel heeft De Jong de passages in zijn werk die over het
XCKoninklijk Huis gaan, altijd met de zittende minister-president besproken. De Jongs vrijheid ging echter veel verder dan het terrein van de
XCgeschiedschrijver alleen. Al in 1965 schiep hij een precedent door op eigen
XCinitiatief, zij het met toestemming van het kabinet, in Italië te gaan
XConderzoeken of de toekomstige koningin van Nederland wel met Claus
XCvon Amsberg als toekomstige echtgenoot voor de dag kon komen. In het
XCopenbaar heeft hij zijn hoogste chefs, de ministers, fel bekritiseerd, een
XCgewoonte die onder rijksambtenaren hoogst ongebruikelijk is. Zijn aanval
XClen op het volgens hem zwakke defensiebeleid (in 1970) en de in zijn ogen
XClaffe Israël-politiek van Nederland tijdens de oliecrisis van 1973 zijn
XCvermaard geworden. Het duidelijkst manifesteerde die autonomie zich op zijn eigen terrein,
, het Rijksinstituut. Formeel was De Jong het bestuur verantwoording
XCverschuldigd, maar dat college heeft altijd als één man achter hem gestaan.
XCMet hun steun èn door zijn eigen imponerende morele gezag was het voor
XCDe Jong niet moeilijk alle signalen uit Den Haag dat het tijd werd een
XCdatum voor de opheffing van het Instituut vast te stellen, af te wimpelen.
XCDat was namelijk bij de oprichting ervan in 1945 afgesproken. De archieven
XCzouden worden overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief en de boeken
XCzouden naar de Koninklijke Bibliotheek gaan. De Jong hoefde evenwel
XCslechts te mompelen dat hij zonder het Instituut niet kon werken en "Den
XCHaag" slikte het voornemen ijlings in. De Jong was ook de enige historicus van Nederland die zich niet hoefde
XCte houden aan de beperkende bepalingen die voor alle andere onderzoekers
XCvan kracht zijn als ze recente archieven willen inzien. Dat geldt in het
XCbijzonder voor materiaalover nog levende mensen, een categorie die men
XCbij het schrijven over de Tweede Wereldoorlog nogal eens tegenkomt. De
XCmeest precaire archieven in dat opzicht bestaan uit dossiers over "foute"
XCNederlanders, veelal aangelegd in verband met de zuivering en de
XCBijzondere Rechtspleging. Om te voorkomen dat Nederlanders die hun buurman een hak willen
XCzetten, eens in de archieven komen zoeken of hij soms in de oorlog iets op
XCzijn kerfstok had, is de toegang tot deze papieren al vroeg aan regels
XCgebonden. Het Algemeen Rijksarchief voerde de zogenaamde "verklaring"
XCin, die een onderzoeker moet tekenen om "gevoelige" archieven te mogen
XCinzien. Wie zo'n verklaring tekent, belooft de archivaris de desbetreffende
XCpassages te zullen voorleggen opdat deze zich ervan kan overtuigen dat de
XCbelangen van nog levende mensen "niet onevenredig" worden geschaad.
XCVoor inzage in de strafdossiers bij het ministerie van Justitie golden al snel
XCsoortgelijke regels. Ook met Oorlogsdocumentatie lagen er afspraken over
XCde voorwaarden tot inzage van de archieven, maar die verwaterden in de
XCpraktijkal snel. De Jong en zijn medewerkers hanteerden de dossiers Bijzondere
XCRechtspleging die ooit bij Oorlogsdocumentatie waren beland, naar eigen
XCinzicht. Bovendien was de gewoonte gegroeid dat ze maar even met Justitie
XCin Den Haag hoefden te bellen en ze kregen de gewenste informatie over
XCstrafdossiers. Hoever de macht van De Jong was gaan reiken, werd duidelijk nadat de
XCdepartementen van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk en van
XCJustitie begin jaren zeventig berichten hadden bereikt dat De Jong en zijn
XCmensen niet erg zorgvuldig met de "gevoelige" archieven omsprongen. "Al
XCgauw bleek dat het Instituut niet schroomde informatie aan derden te
XCverschaffen", aldus een verslag van de Onderafdeling Documentatie van
XCJustitie aan de secretaris-generaal. De Jong had gegevens uit het strafdossier
XCvan de oud-predikant Van der Vaart Smit, die na de oorlog wegens
XCnazi-sympathieën was veroordeeld,
XCDe man spande een proces tegen De Jong aan om hem dat te verbieden, hij zou zijn zaak ook hebben gewonnen als er niet snel een kunstgreep was toegepast. In razend tempo werd een voorlopige regeling voor inzage en gebruik van strafdossiers in elkaar getimmerd waaraan De Jong zich zou dienen te houden. De Jongs advocaat kon dit stuk in de rechtzaal tonen, waarop de rechters oordeelden dat Van der Vaarts privacy door dit stuk voldoende was gegarandeerd en daarom zijn eis afwezen. Toch had de zaak in Den Haag diepe indruk gemaakt. Pogingen van de Onderafdeling Documentatie sinsdien om de ongebreidelde informatiestroom naar Oorlogsdocumentatie in te dammen, strandden echter op de onwil van de ambtelijke top, die niet graag de reputatie wilde krijgen het landsbelang in de persoon van Loe de Jong te dwars bomen.
XCDat ondervond ook algemeen rijksarchivaris Ribberink toen hij enige greep op het archievenbeleid bij Oorlogsdocumentatie probeerde te krijgen. Hij mocht zich daarmee bemoeien omdat hij het beheer had over het materiaal dat door het Rijksarchief was uitgeleend aan "de Herengracht" . Er waren aanwij zingen - hoogleraren en studenten haden geklaagd - dat De Jong naar eigen goeddunken besliste wie er wel en niet in de archieven mocht kijken. Ribberink drong erop aan dat De Jong het beheer over de archieven zou overdragen aan een ander. Daarmee zou zelfs de schijn van belangenvermenging zijn vermeden en zou De Jong niet langer de speciaal geprivilegieerde positie hebben die hij tot dan had ingenomen.
XCDe Jong verzette zich daar hevig tegen en dreigde met zijn beproefde wapen. "Prof. De Jong deelde mede bij splitsing tussen bewaren en bewerken [van de archieven, red.] zijn publikatie niet te kunnen voortzetten," aldus een verslag van een vergadering in november 1972 waarop de geschillen werden besproken. "Zo groot was de toorn dat bij het afscheidnemen prof. De Jong tot de algemeen rijksarchivaris zei: «U geefik geen hand.»"
XCHet conflict was geëscaleerd toen Ribberink weigerde de omroepjournalist Dick Verkijk, die een boek wilde schrijven over de radio in de oorlog, inzage in het omroeparchief te geven zonder dat hij de "verklaring" had getekend. Verkijk wilde die niet tekenen omdat hij dat als censuur beschouwde en hij beriep zich daarbij op De Jong, die hem wél inzage had gegeven in een deel van het omroeparchief dat bij Oorlogsdocumentatie lag. Ook deze strijd, die voortwoekerde tot in de ambtelijke top, eindigde in een overwinning van De Jong. Ribberink werd formeel ontheven van het beheer over de overheidsarchieven bij Oorlogsdocumentatie. Daarmee overtrad de overheid haar eigen Archiefwet, maar alles was toegestaan om De Jong te gerieven. Bovendien moest Ribberink het "Haagse" deel van het omroeparchief aan De Jong overdragen. De Jong had het ongelooflijke verricht, hij had zichzelf als ambtenaar boven de wet geplaatst.
XCDat de historicus voortdurend zijn zin kreeg, heeft niet alleen te maken met de behoefte van gezagsdragers om te bewijzen dat zij de vrijheid van de
, auteur vooral niet wilden beknotten. Al snel na de publikatie van de eerste
XCdelen van Het Koninkrijk kreeg De Jong het aura het "nationale geweten"
XCvan Nederland te zijn, een stralenkrans die hij door de media kreeg
XComgehangen. Wie De Jong en zijn instituut op wat voor manier ook voor
XCde voeten liep, riskeerde daarmee de verdenking op zich te laden eigenlijk
XCgeen goed vaderlander,ja, welhaast een fascist te zijn. Toen kwam de affaire-Aantjes, De manier waarop Loe de Jong de ontluistering van de CDA-politicus
XCWillem Aantjes initieerde, is later fel gekritiseerd. Toch gebeurde er niets
XCbijzonders. Het was de logische eonsequentie van de traditie dat De Jong al
XCjaren in alles de vrije hand werd gelaten. In november 1978 kwam er bij het instituut een tip binnen dat Aantjes
XCwel eens "fout" in de oorlog kon zijn geweest. Op eigen houtje begonnen
XCDe Jong en zijn medewerker Van der Leeuw in de dossiers te grasduinen:
XCdat was hun nog maar kort tevoren bevestigde recht. Na een paar dagen
XCzoeken ontdekten ze dat Aantjes, die in het kader van de Arbeidsinzet als
XCpostbode in Duitsland werkte, een mobilisatieoproep van de Waffen-ss had
XCgekregen (later bleek het slechts om de "Germaanse ss" te gaan). Daarna
XCverliep alles razendsnel. Aantjes, geconfronteerd met de vondst, ontkende
XCniet, maar zei te hebben willen proberen via de vrijwillige dienstneming
XCnaar Nederland te ontkomen. Hij was echter beland in een strafkamp. De
XCJong meende de zaak in de publiciteit te moeten gooien omdat zijn vrouw
XChaar mond had voorbijgepraat tegen een broer van haar, die weer een
XCGroningse regionale krant had ingelicht. Hoewel het onderzoek nog lang
XCniet afgerond was, verschenen De Jong en Van der Leeuw voor journalis
XCten en televisiecamera's, waar De Jong de aanklacht tegen Aantjes voorlas.
XCDe volgende dag trok Aantjes zich terug uit de politiek. Minister Pais en
XCpremier Van Agt, die tevoren waren ingelicht, probeerden niet De Jongs
XCkruistocht tegen Aantjes te sturen en tot minder volksgericht-achtige
XCproporties te reduceren. De vraag of ze van Aantjes afwilden, doet niet ter
XCzake. Het ging erom dat ze Loe de Jong niet dwarsboomden, omdat deze
XCniets deed dat hij vroeger ook niet had gedaan, zelf graven in dossiers, zelf
XCvertellen wie er fout en goed waren, zelf persconferenties arrangeren. Nog
XCnooit had De Jong te horen gekregen dat hij iets niet mocht. De affaire-Aantjes is de enige kwestie geweest waarvan Loe de Jong later
XCniet tegen een interviewer heeft gezegd: "Daarover hebben wij geen
XCseconde slaap verloren", een van zijn favoriete gezegden. Na jaren in hoger
XCsferen te hebben vertoefd, werd hij ineens stevig met beide benen op de
XCgrond gezet. Minister Pais had in de Kamer het optreden van De Jong
XCverdedigd door te wijzen op de "wijde armslag" die de historicus uit
XCgewoonte genoot, maar tegelijk zegde hij de Kamer toe Oorlogsdocumen
XCtatie te zullen binden aan een reglement (het papier waarmee De Jong de
XCzaak tegen Van der Vaart Smit had gewonnen, heette nu ineens slechts "een
XCvoorstel"). Na zijn pensionering als directeur schreef De Jong thuis verder aan zijn
, opus. Een jaar na de dood van zijn eerste vrouw Liesbeth vond hij zijn
XCtweede vrouw, Riel, en trok bij haar in. Sindsdien is zijn hoofdkwartier een
XCniet overmatig ruime werkkamer op de bovenverdieping van een onopval
XClend rijtjeshuis in Amsterdam Nieuw-Zuid. Daar heeft hij zich omringd
XCmet opmerkelijk weinig boeken over de oorlog. De navelstreng die hem
XCmet zijn werk verbindt, de stapels met fiches, staan vanaf zijn bureaustoel
XConder handbereik in de vensterbank. Hier ontstonden de laatste delen. Als De Jong nog opschudding veroorzaakt, gebeurt dat alleen nog via
XCzijn boeken. Een paar jaar geleden won het ministerie van Onderwijs en
XCWetenschappen een geding dat was aangespannen door mensen die vonden
XCdat De Jong positiever had moeten schrijven over het Nederlands
XCkolonialisme in Indië (deel I I). Nu is er weer deining over het strenge
XCoordeel dat De Jong in het laatste deelalthans in de conceptversie - geeft
XCover het Nederlandse militaire optreden in Indonesië tegen de nationalis
XCten. Sommige kranten, bij voorbeeld De Telegraaf, hebben veel ophef
XCgemaakt over het feit dat de schrijver zich de kritiek op deel 12 ter harte
XCheeft genomen en de definitieve tekst over de acties van "onze jongens in
XCIndië" kennelijk iets minder heeft geformuleerd. Daarmee wordt gesugge
XCreerd dat De Jong alleen onder massieve druk afstand wilde nemen van
XCwerkelijk vréselijke dingen die hij in de oerversie had beweerd. Dat is een vertekening van de werkelijkheid. Op heel veel punten in deze
XCconceptversie en in die van zijn eerdere delen is De Jong altijd forser in zijn
XCbewoordingen en beslister in zijn oordeel dan in de eindversie. Wie met
XCzinnige argumenten komt, kan bij hem op een gewillig oor rekenen. Prins Bernhard bij voorbeeld (maar hij maakte er geen publiek misbaar
XCover) maakte bezwaar tegen een voetnoot in de conceptversie van het laatste
XCdeel. Daarin schreefDe Jong dat Juliana's echtgenoot zijn militaire functies
XCin 1976 had moeten neerleggen nadat was gebleken dat de firma Lockheed
XCgrote bedragen had overgemaakt op een "gecamoufleerde" bankrekening
XCvan de prins. Bernhard wees De Jong erop dat de commissie-Donner, die
XCde Lockheed-zaak had onderzocht, in haar eindrapport niet zover was
XCgegaan als De Jong had geconcludeerd. Dat was, ongeacht wat de auteur en
XCanderen daarover particulier ook mogen denken, onloochenbaar juist. In de
XCdefinitieve tekst heeft De Jong zich dan ook beperkt tot het weergeven van
XCde bevindingen van de commissie-Donner. "Lee zou onuitstaanbaar zijn als hij niet erkende de waarheid niet steeds
XCin pacht te hebben," lacht de historicus P. W. Klein. Ook Paape zwaait zijn
XCvoorganger De Jong deze lof toe, maar tekent er wel voorzichtig bij aan:
XC"Lee staat open voor kritiek, maar het moet hem niet te veel werk kosten." Ook andere "meelezers" is het opgevallen dat de historicus zich koppi
XCger opstelt naarmate de kritiek fundamenteler wordt (het weglaten van
XChet woord "oorlogsmisdaden" in de hoofdstukken over de Nederland
XCse troepen in Indonesië is in die zin geen fundamentele wijziging). 94
, Dikwijls zijn er bijvoorbeeld in de begeleidingsgroep bezwaren gerezen
XCtegen De Jongs wijdlopigheid ("negentien bladzijden geldzuivering lijkt
XCmij wat veel"). De Jong pareert dan steevast dat hij die ruimte nu eenmaal
XCnodig heeft omdat het zijn manier van schrijven is. Kritiek op beschrijvin
XCgen van afzonderlijke kwesties of gebeurtenissen doet hij af met: "Er staat
XCin mijn boeken geen alinea waarop men niet een heel jaar zou kunnen
XCstuderen of er een apart boek over schrijven." Er is ook kritiek waarmee hij niets kan beginnen tenzij hij zijn hele
XCpersoonlijkheid zou veranderen. De journalist-historicus Paul van 't Veer
XCschreef zeventien jaar geleden al dat De Jong geschiedschrijving bedreef
XCvoor "zijn generatie". Die had behoefte aan een spannend verhaal met
XCduidelijke helden en schurken ("de ss'ers betoonden zich ware kwelgees
XCten") en met de algemene boodschap dat de oorlog heel erg was geweest,
XCmaar dat het Goede toch had overwonnen, al hadden we het zonder de oude
XCkoningin niet gered. Juist uit die generatie, die door De Jong op haar wenken wordt bediend,
XCstijgt telkens weer het geluid op: "Je kunt wel merken dat hij er niet bij is
XCgeweest." Op zichzelf is het een bizar verwij t, want het is niet nodig ergens
XCbij geweest te zijn om er goed over te schrijven. Bovendien laat De Jong
XCveel mensen die er wèl zelf bij geweest zijn, aan het woord. Toch keert het
XCargument steeds terug, onlangs nog uit de mond van de publicist W. L.
XCBrugsma in de praatshow van Van Dis. Misschien komt het wel doordat het niet altijd even herkenbaar is
XCwaarover De Jong schrijft, ook al kloppen de persoonsen plaatsnamen. De
XCoorzaak daarvan is niet de afwezigheid van De Jong in bezet gebied, maar
XCde wereld zoals hij die in zijn hoofd heeft. Uit zijn boeken valt af te leiden
XCdat hij de achttiende-eeuwse ideeënwereld van de Verlichting is toegedaan.
XCEen samenleving is voor hem de optelsom van een groot aantal individuen.
XCleder individu is mondig, kent de wet en is dus in staat goed en kwaad te
XConderscheiden. Iedereen kan bewust keuzes maken en is voor de gevolgen
XCdaarvan verantwoordelijk. Het zijn, kortom, individuen die sterk lijken op
XCLoedeJong. Zo gezien, zijn al zijn boeken gebundelde sprookjes met een moraal. De
XCJong heeft ook vaak in interviews gezegd zijn lezers te willen opvoeden.
XCBovendien is het veel aangenamer over mensen te lezen dan over
XCabstracties als "maatschappelijke ontwikkelingen" of"stromingen". Het nadeel van deze aanpak is dat het als totaalbeeld van de oorlog - en
XCdat is wat De Jong wil schetsen - steeds verder van de werkelijkheid van
XCtoen verwijderd raakt. Er is weinig ruimte voor nuances, ook alomdat De
XCJong een zeer besliste "zo was het en niet anders"-schrijfstijl hanteert. De
XCinvloed van de omgeving op individuen, de marges waarbinnen mensen
XCondanks hun vrije wil gedwongen blijven, ze komen in De Jongs digitale
XC(want gevangen in de constant terugkerende indeling goed-fout) geschied
XCschrijving onvoldoende aan bod. 94
XCDe Amsterdamse hoogleraar Blom heeft in zijn oratie In de ban vangoed en fout al gezegd dat de benadering van de Tweede Wereldoorlog als een worsteling van goede en boze machten niet meer zal voldoen. Onvermijdelijk zal dat een afscheid betekenen van een aantal stereotiepe voorstellingen, want de speurtocht naar "hoe het ècht was" zal, zodra emoties niet meer voorop staan, complexere verhalen en conclusies opleveren.
XCNu al studeert aan de diverse historische instituten een kleine, maar gestage stroom studenten af op de basis van doctoraal-scripties, die aantonen dat De Jong er op bepaalde punten gewoon naast zat. Daarbij gaat het niet zozeer om feitelijke onjuistheden - die zijn er uiteraard ook, maar dat is in een werk van deze omvang onvermijdelijk - als wel om de moraal van veel van zijn verhalen. De Jong heeft zich kwetsbaar gemaakt door te grossieren in de stereotiepen van zijn generatie. Colijn deugde niet. De ministers waren laf. Als het Nederlandse leger beter bewapend was geweest, was het in de meidagen van 1940 wel anders gelopen. Wilhelmina was geweldig. Iedereen had de hele oorlog door honger, behalve de collaborateurs.
XCVan 't Veer maakte zich na het lezen van de eerste drie delen er al vrolijk over dat j e bij De Jong allang van tevoren kon zien aankomen wie straks de held of de schoft zou blijken te zijn. Mussert was reeds als kleuter geniepig. Generaal Winkelman kon op de lagere school al goed meekomen. Gerbrandy verkocht men als klein baasje al geen knollen voor citroenen. Zo is het steeds gebleven.
XCVoor de Japankenner professor Klein was het een grote ergernis te lezen hoe De Jong, zoals Klein zegt, "teruggaat naar de protohistorie om aan te tonen dat het er bij de Japanners al vroeg in zat wreed en onberekenbaar te zijn". In deel 12 komt De Jong weer met het geijkte verhaal dat de katholieken, kardinaal De Jong voorop, de zuivering na de oorlog tegenwerkten. Juist door niets nieuws te zeggen, tart de historicus zijn jongere collega's gewoon hem beargumenteerd te gaan tegenspreken.
XCDe eerste opzienbarende stap is al gezet. In 1985 promoveerde de landbouwhistoricus Trienekens op een proefschrift over de voedselvoorziening in de oorlogsjaren, Tussen ons volk en de honger. In zijn voorwoord schreef hij niet te kunnen beginnen aan het vergelijken van zijn conclusies met die van De Jong omdat hij dan zijn hele boek door met hem zou moeten polemiseren. "Welke de verdiensten van zijn werk ook zijn mogen," aldus Trienekens, "op het terrein van landbouwen voedselvoorziening is het onderzoek zonder veel kennis van zaken en oppervlakkig geschied."
XC"De Jong bevestigt de mythe van het slachtofferschap op het terrein van de voedselvoorziening," licht Trienekens deze passage toe. "Volgens hem hebben de Nederlanders door de schuld van de Duitsers te weinig en te slecht eten gekregen. Hij schrijft «De helft van de Nederlandse groente is ons onthouden». Terwijl ik op grond van de cijfers aantoon dat het
, Nederlandse volk zou zijn gestikt in de bloemkolen en de komkommers als
XCde helft van de oogst niet tegen gewone betaling naar Duitsland werd
XCgeëxporteerd." Trienekens concludeert: "Afgaande op mijn eigen ervaringen vrees ik dat
XChet meer tijd gaat kosten om recht te zetten wat De Jong mis heeft dan hij
XCtijd nodig had om die boeken te schrijven." Professor Manning, als voorzitter van het bestuur van Oorlogsdocumen
XCtatie een van degenen die het keurstempel "wetenschappelijk" aan elk
XCnieuw deel van De Jong moeten hechten, is optimistischer: "Het is een
XCverrekte eind wáár wat hij schrijft en stimuleert voor de toekomst de
XCverdere vraagstelling." De historicus E. H. Kossmann schreef dat niemand meer om De Jong
XCheen kan. Professor Klein zegt simpel: "Loc is een monument.'"
XCEen van de vraaggesprekken met aandacht voor persoonlijke details was het interview dat B. Kokke met de auteur heeft gehad en dat gepubliceerd werd in het kerstnummer van De Gelderlander (24 december 1987), nog vóór de publikatie van deel 12. 'Nobelheid van geest niet algemeen verspreid', zo luidde de aanhef. , 'Ineens verandert de beminnelijke zeventiger, tegenover me achter het
XCbureau, in een vingerwijzende professor. "Dat", zegt hij, "kan ik nooit zo ongenuanceerd hebben gezegd." Ik kruip onmiddellijk in mijn schulp, als de student die het zich niet kan
XCveroorloven zijn bul in gevaar te brengen. "Misschien", zeg ik, "heb ik een verkeerd woord gebruikt. Had ik
XCmoeten zeggen dat ik u verschillende malen heb horen beweren dat u niet
XCtegen kritiek kon - in plaats van kunt." Hij staat op, en kijkt uit het raam naar het verstilde pleintje in
XCAmsterdam-Zuid. "Dat is helemaal correct. Als jongen kon ik niet tegen
XCkritiek en was ik mateloos jaloers, daar moet de samenhang zitten. En ook
XClater nog. Toen ik in '53 promoveerde, toonde ik in mijn dissertatie aan dat
XCbijna alle verhalen over de vijfde colonne die de weg voor de Duitsers zou
XChebben geëffend, naar het rijk der fabelen moesten worden verwezen.
XCDuitsers en NSB begingen vele schurkenstreken - maar die vijfde colonne
XCbestond niet. Toen schreef Jan Romein - niet de eerste de beste - dat «De
XCJong dat alleen maar heeft geschreven om de Bondsrepubliek gemakkelij
XCker in de NAVO te krijgen». Over die opmerking heb ik liggen huilen in m'n
XCbed -letterlijk. Dat lijkt heel lang geleden, het zou me nu niet meer kunnen
XCgebeuren. Ik kan eerlijk en oprecht zeggen dat ik mijn feiten uitvoeriger gecheckt
XCheb dan ooit vóór mij is gedaan. Dat zeg ik niet om te pochen, ik vind
XCgewoon dat dat móest, omdat ik niet als particulier maar wat zat te beweren,
XCmaar een regeringsopdracht uitvoerde.
XCMaar vergissingen blijven voorkomen, en ik heb dat leren accepteren. Mijn instelling tegenover de kritiek is nu: ik moet de inhoud ervan eerst helemaallosmaken van de verpakking en dan zien wat ik ermee kan doen. Soms is een artikel beledigend, of beledigend bedoeld, maar kan er toch een zakelijk gelijk in zitten. Ik kan nu mijn emoties terugdringen en met dat zakelijke gegeven iets doen."
XCAanleiding tot dit deel van het gesprek: de telefoontjes die regelmatig als stoorzenders fungeren. Onderwerp: de rel rond de concepttekst voor het laatste deel, voor zover dat betrekking heeft op na-oorlogse misdragingen van Nederlanders in Indonesië. De Jong maakt duidelijk dat het geen zin heeft om over een concepttekst ("dáárom stuur ik die naar dertig mensen, er kan van alles veranderen") te gaan discussiëren, en dat déze kritiek op z'n minst voorbarig is.
XCEven terug naar de eerste herfstdag van dit jaar, toen Lou de Jong in zijn werkkamer om vijf voor drie ("op dat precieze tijdstip heb ik toch even gelet, ja") het woordje "einde" schreef. En daarmee was in principe de opdracht die prof. dr. L. de Jong meer dan dertig jaar geleden van de regering kreeg, vervuld. De geschiedenis van het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog stond te boek. Wat heet - het stond te boekenplank.
XCWat voelde de man die het grootste standaardwerk uit de vaderlandse geschiedenis voltooide, op dat moment? Eerst moet de brand in de pijphet is jammer dat niemand de honderden kilo's tabak heeft bijgehouden die tijdens het schrijven in rook zijn opgegaan. Bedachtzaam: "Voldoening natuurlijk. Toen ik in '55 de opdracht kreeg had ik nooit kunnen vermoeden dat het zó'n karwei zou worden. Ik zag de structuur helder voor me, maar ik wist niet hoe het uit zou dijen. Nu ben ik bijna 74 en het werk is af - dat stemt tot diepe tevredenheid.
XCVoor drie dingen ben ik al die jaren bang geweest. Het eerste was dat een deel van het materiaal door brand verloren zou gaan. Het tweede dat ik mijn gezichtsvermogen zou verliezen. En misschien het belangrijkste van allemaal: dat ik schrijfkramp zou krijgen. Dat is allemaal niet gebeurd, dat is me bespaard gebleven. Zoals het natuurlijk tot voldoening stemt dat ik lang genoeg in leven gebleven ben om het werk af te ronden. Twee keer heeft het daar niet naar uitgezien. In '69, toen ik bezig was aan deel drie, kreeg ik een hersenvliesbloeding die gevaarlijk had kunnen zijn, maar die spoorloos aan me voorbij ging. En in '80 moest ik een open-hartoperatie ondergaan. Routine - maar toch. Ik heb heel zorgvuldig proberen te voorkomen dat er na mijn dood een chaos zou ontstaan. Ik heb Paape, mijn opvolger aan het Rijksinstituut, gedetailleerde instructies gegeven en gezorgd dat alle fiches met gegevens toegankelijk waren. Het is heerlijk dat het allemaal niet nodig is geweest..."
XCIn Vrij Nederland, zeg ik, stond een keer een leuke grap. "Als Lou de Jong vóór I 9 84 sterft (het zag er toen naar uit dat het werk in dat jaar klaar zou
, zijn, bk) is de hele Tweede Wereldoorlog nog voor niks geweest." Leuk
XCmaar legt zoiets geen geweldige druk op een mens? Lou de Jong: "Ik ben daaraan gewend geraakt. Een van de grootvaders
XCvan mij n eerste vrouw was de befaamde Neerlandicus Verdam, de schrijver
XCvan het middelnederlands woordenboek. Daar heeft hij tientallen jaren
XCaan gewerkt, maar hij stierf toen hij ergens bij de «r» of de «s» was. Het is
XCeen standaardopmerking geworden in de familie. «Lou, denk aan opa
XCVerdam ...» " Niet alleen schrijvers, ook lezers zitten met het probleem, zeg ik. En
XCvertel hem van mijn laatste gesprek met mijn vader, die alweer vele jaren
XCgeleden als 89-jarige werd opgenomen in het ziekenhuis met een gebroken
XCheup. "Ik zal dit waarschijnlijk niet overleven,jongen", zei hij, "want als ze
XCiemand van mijn leeftijd opereren is het gevaar van trombose levensgroot."
XCIk vroeg hem hoe hij tegen de dood aankeek. "Ik vind hetgoed zo", zei mijn
XCvader, "alleen had ik deel zeven graag uitgelezen." De volgende dag, na zijn
XCdood, vond ik deel zeven op tafelde leesbril tussen pagina driehonderd en
XCdriehonderdeen. "Dat is een van de treffendste reacties die ik ooit op mijn werk gehad
XCheb", zegt Lou de Jong na een lange stilte, "zoiets geeft toch een heel
XCnieuwe dimensie aan wat je doet. Daarom is er, naast de voldoening waar
XCwe het over hadden, toch ook spijt dat er een einde komt aan zoiets
XCfascinerends. Iets wat ik mocht doen, als eerste die hele periode in z'n
XCalgemeenheid beschrijven. De eerste zijn die een heel landschap mag zien
XCdroogvallen, de eerste zij n die het mag betreden - j a, dat zal ik missen. Maar
XCde voldoening overheerst." Evengoed, zeg ik, vrolijk is de materie niet. "Ik kon het alleen omdat
XCmijn merg niet aangetast was" zei Lou de Jong ergens. Wat bedoelde hij
XCdaar precies mee? "Als ik als jood tijdens de bezetting in Nederland was geweest, al die
XCangsten en ellende had moeten doorstaan, dan zou ik er, gegeven mijn aard,
XCniet mijn hele leven mee bezig hebben kunnen blijven. Maar ik ben met
XCdoodsangst naar Engeland gevlucht, en die afstand heeft me het werken
XCmogelijk gemaakt. Ik heb Presser, mijn leermeester, veertien jaar aan Ondergang zien
XCwerken. Die heeft er enorm onder geleden, elke dag weer die confrontatie
XCmet het verlies van z'n eigen, jonge, vrouw. En dat was dan «nog» maar
XCveertienjaar, en dan nog als neventaak. .." Hoe moet ik dat nou zien, vraag ik. Historie bedrijven is een wetenschap.
XCAls De Jong al die delen had moeten schrijven over de ondergang van het
XCRomeinse Rijk, dan zou dat toch in principe dezelfde bezigheid moeten
XCzijn? Glimlacht: "Ja en nee. Ik zou me - als Gibbon dat al niet afdoende had
XCgedaan - met hart en ziel op de Romeinen hebben gestort, maar zonder de
, de Romeinen nemen vijfhonderd of duizend mensen kennis, van het
XCKoninkrijk zijn twee en een half miljoen boeken over de toonbank gedaan.
XCDie wetenschap is enorm stimulerend. Maar er is nog iets; als je echt aan het schrijven bent is dat veel minder
XCemotioneel dan men denkt. Ook voor mij, alsjood, als man die zijn familie
XCverloren heeft. Het werk zelf is veel meer wetenschappelijk - de research
XCen artistiek: het schrijven. Het is te vergelijken met het werk van een chirurg
XCdie nare operaties moet doen, maar er zich niet voortdurend het hoofd over
XCbreekt - kàn breken." Blijft staan, zeg ik, dat dertig jaar bezig zijn met beestachtigheid en
XClafheid, geweld, verraad en wreedheid, een mens niet vrolijker kunnen
XCmaken. "Natuurlijk heb ik veel deprimerends moeten schrijven - maar ik heb
XCook mogen schrijven over de meest fantastische dingen. Het was geweldig
XCom de prestaties van illegalen aan de vergetelheid te ontrukken, geweldig
XCom kleine monumentjes op te richten voor mensen. Nee - voor zover ik kan nagaan heeft dit werk mijn kijk op het leven niet
XCveranderd, me niet cynischer gemaakt. Van mijn jonge jaren af heb ik de
XCmens niet verheerlijkt. Ik kwam al vroeg tot de conclusie dat de mensheid
XCbestaat uit een klein aantal geweldige figuren, een klein aantal schurken en
XCde grote massa daartussen die noch het een noch het ander is. In de AJe, voor de oorlog, zongen ze «de mens is goed». Ik wist al op m'n
XCtwaalfde dat dat onzin was. En het bleek bij uitstek in de oorlogstijd. Ik heb
XCaltijd de instelling gehad van: verwacht niet te veel van je medemensen,
XCdan kan het misschien nog meevallen. Ik moet ineens denken aan de
XCtoespraken van Wilhelmina uit Londen, waarin ze een paar keer sprak over
XCons heldenvolk. Ook in de oorlogsomstandigheden herkende ik dat als
XCvolslagen nonsens." Wat is, als je het zo bekijkt, het nut van "terugkijken naar toen om te
XCvoorkomen dat het wéér gebeurt"? Is de mens überhaupt tot leren in staat?
XC"We mogen er bepaald van uitgaan dat de nobelheid van geest niet
XCalgemeen verspreid is, ja. Maar ik ben er toch van overtuigd dat de
XCbezinning op de Tweede Wereldoorlog nuttig is. Het vervelende is
XCnatuurlijk dat je niets kunt bewijzen. Je kunt zeggen «er is nu veel
XCdiscriminatie in Nederland» - en daaruit de conclusie trekken dat het
XC«allemaal niks geholpen heeft». Je kunt ook zeggen: waarschijnlijk zou de
XCdiscriminatie veel wijder verbreid zijn als die bezinning er niet was. We
XChebben een - hoe heet-ie ook al weer - een Centrumpartij gehad, die door
XCbrede afwijzing weer in het niets is verdwenen. Zoiets kun je niet los zien
XCvan de Tweede Wereldoorlog. Wel iets - maar stel j e verwachtingen niet te hoog. Mensen kunnen iets
XCleren uit de geschiedenis, maar gaan dan weer àndere fouten maken. En die
XCworden pas weer herkend door de volgende generatie ..." En bovendien, zeg
XCik, kunje met de geschiedenis, net als met de bijbel, alle kanten op.
XC"Dat realiseer ik me als historicus, maar ik heb getracht me nooit te laten verleiden tot moraliserend schrijven in de zin van: dit is de les die je hier uit moet trekken. Een geschiedschrijver moet naar alle kanten openstaan. Ik heb bijvoorbeeld in deel drie beschreven hoe we in mei' 40 onder de voet zijn gelopen. De één kan na die lectuur zeggen: «Zie je wel, je moet goed voorbereid zijn, dus bewapenen, NAVO, enzovoorts.» Maar de ander zegt met evenveel recht: «Hieruit blijkt zonneklaar dat militair verzet voor een land als het onze geen zin heeft - laten we ons maar eens bezinnen op àndere mogelijkheden.» Zo werkt het, dat weet je van tevoren."
XCEen duidelijk punt van onderscheid tussen u en andere wetenschappers is de openhartigheid waarmee u over uzelf praat. Over uw gevoelens, over het feit dat u in de na-oorlogse jaren in psycho-analyse bent geweest om een gevoel van "holheid" kwijt te raken, over veel meer. Ijdelheid, misschien omgekeerde ijdelheid, zullen sommigen zeggen.
XCDe Jong: "Ik voel de bereidheid om over mezelf te praten als er naar gevraagd wordt, dan alleen als een verplichting die voortvloeit uit mijn werk. Ik moet voor veel mensen pijnlijke dingen publiceren, dan moet ik ook bereid zijn te laten zien wie ikzelf ben. Toen Ischa Meijer me een paar jaar geleden opbelde voor een vN-interview, toen wist ik precies wat me te wachten stond. Maar ik vind dat ik in zo'n geval ja hoor te zeggen, en niet kan roepen: voor die openhartigheid ben ik niet thuis. Kijk naar datzelfde vNdat sinds jaar en dag iedereen op de snijtafellegt, maar de eigen vuilewas angstvallig binnen probeert te houden. Dat kán gewoon niet, vind ik."
XCAls er al een "nee" uit zijn mond komt, dan betreft het niet hemzelf maar iemand anders. Over de affaire-Aantjes wil De Jong niet praten, al blijft hij vierkant achter zijn houding van toen staan.
XC"Het blijft wel", zegt hij na een pauze, "een typerend voorbeeld van de ontwikkeling in het na-oorlogse Nederland. Er zijn voordien heel wat besmette figuren aan de macht geweest zonder dat er aan de bel werd getrokken. In de eerste tien, vijftien jaar na de oorlog wilde men van die nare tijd niks meer weten, en vond men dat het maar eens afgelopen moest zijn met dat gewroet. Heel typerend was bijvoorbeeld het feit dat er maar één proteststem was toen De Quay, die als Nederlandsche Unie-man toch in de zomer van' 40 duidelijk néé had gezegd tegen de democratie, premier werd. Dat was niemand minder dan Geyl, die een vlammend artikel schreef. Niet alleen kreeg hij geen bijval, hij werd zelfs nergens geciteerd. Pas in de jaren daarna kwam het besef dat je er niet kwam met alleen maar zand-erover."
XCDe telefoon onderbreekt het gesprek. De Jong vraagt zijn gesprekspartner zo snel mogelijk met "het kabeltje" op te draven. Ik kijk intussen de bescheiden werkkamer rond en constateer nu pas met verbazing dat alle "techniek" er ontbreekt. Geen computers en andere elektrische apparatenzelfs goed-lopende archiefladen ontbreken. In plaats daarvan liggen de stapeltjes papieren met aantekeningen, telkens met een elastiekje erom, rij
XC"Dit was wat", zegt De Jong nadat het gesprek beëindigd is, "we hebben dus sinds enkele dagen een videorecorder, die mijn vrouwen mij tot volstrekte wanhoop drijft. Wat mijn kleinkinderen spelenderwijs kunnen, dat gaat ons boven de pet. Ik moet denken aan mijn grootouders - die zijn nooit echt aan de telefoon gewend geraakt. Ik ben nu apetrots dat ik erin geslaagd ben Annie Hall op de recorder te krijgen, helemaal gaaf."
XCVandaar veronderstel ik, het ontbreken van allerlei apparaten die de schrijver van een damesromannetj e tegenwoordig al onmis baar acht?
XC"Ik moet er niet aan denken. Vroeger heb ik veel getypt, bijvoorbeeld het hele manuscript van De Bezetting. Op die machine daar, een Imperial uit 1939. In Londen op de kop getikt en mee naar Nederland gebracht. Met twee vingers overigens, ik heb nooit les gehad. Maar toen ik met Voorspel begon, realiseerde ik me dat, als het er echt op aan kwam, ik naar de pen greep. Met zo weinig mogelijk techniek tussen mij en het eindresultaat. Ik ben. toen naar een groothandel gegaan en heb gezegd: laat me al je ongelinieerde schrijfbloes zien. Die heb ik allemaal geprobeerd en tenslotte heb ik de gladste soort gekozen, van SHV. Jaren tot tevredenheid mee gewerkt, maar toen werd het papier stroever. Ik heb ze daarover geschreven, en kreeg toen als antwoord: (,U schrijft toevallig niet met een vulpen? Zo ja, dan bent u de laatste in Nederland.» Dat was het dus. Zij hadden het papier verstroefd ten bate van de ballpoint. Ik schrijf sindsdien met de goedkoopste ballpoints die het Rijksinkoopbureau kan leveren. Maar er is wel iets geks aan de hand."
XCLaat me een stukje manuscript zien van vele jaren terug en een recente pagina. Het duidelijke handschrift, vroeger fors van opzet, is ingekrompen tot miniatuur-gekriebel waar ik minstens een loep bij nodig zou hebben.
XCZegt: "Dat is volstrekt «onbewust» gebeurd, mijn schrift is drie maal zo klein geworden. Regelmatig probeer ik groter te schrijven als ik aan die arme secretaresses denk - maar het lukt niet. Ergens in mijn hoofd heeft iemand het besluit genomen om zó te gaan schrijven dat die ballpoint de minste kilometers hoeft af te leggen. En de dames komen er toch altij duit, dus het zal wel goed zijn."
XCVertelt vervolgens enthousiast over alle toekomstplannen: een nieuwe versie van De Bezetting, die als het goed gaat in 1990 op het scherm komt, en het afronden van Het Koninkrijk, met registers, wijzigingen en kritiek.
XCJe zou je ook kunnen voorstellen dat iemand met die plank vol boeken de rest van zij n leven in tevredenheid achterover gaat leunen.
XC"Zo zit ik niet in elkaar. Maar ik heb het werk ook nooit als druk ervaren - ik heb er van het begin af aan een onberedeneerd vertrouwen in gehad dat het zou lukken, als onzelieveheer me de tij d gaf.
XCKijk - als ik me, schrijvende aan deel zes, zorgen had gemaakt over deel acht of deel tien, dan was ik natuurlijk gek geworden. Maar gelukkig heb ik een andere aard. Ik heb veel in de Alpen gewandeld met de familie. Dan begonnen we op I 200 meter en liepen naar 3000. Als je naar die top blijft
, kijken, dan kom jeer nooit - je komt alléén boven door naar de grond te
XCkijken en voet na voet te verzetten. Dan sta jeineens tot j e eigen verbazing
XCbovenop, zoals ik tot mijn verbazing aan het woord «einde» toe was ... Dat is bepaald geen verdienste van me, hoor. Ik ben nou eenmaal zo. Ik
XCvind alle lof ook nogal absurd. Ik heb hier dertig jaar aan gewerkt, maar ik
XCmeen het oprecht als ik zeg dat iedere huisvrouw die dertig jaar de bedden
XCheeft opgemaakt en het eten heeft gekookt, meer lof verdient dan ik. En ik
XCzeg dat niet uit valse bescheidenheid, zo voel ik het echt." Ik heb, terwijl de woorden over elkaar tuimelen, het gevoel dat me iets
XContgaan is. Een woord dat ik uit de mond van Lou de Jong niet had
XCverwacht. Ja, daar is het: u zei straks dat als onzelieveheer u de tijd gaf... Hij onderbreekt moeiteloos: "Dat was onvolledig, ik had moeten
XCzeggen: bij wijze van spreken. Want ik geloof niet in god, heb dat nooit
XCgedaan. Gerbrandy zei in Londen tegen me (de stem zakt een octaaf en
XCwordt voorzien van een kraak) «De Jong, de genade van het geloofis.je niet
XCgeschonken, maar misschien komt het nog.» Dat is niet gebeurd dus. Nee
XCik kom niet verder dan een raadsel, waaraan ik kop noch staart kan
XContdekken." Hij gaat me voor, de trap af. Keert zich halverwege ineens om en zegt: "Gelukkig dat het al deel zeven
XCwas. Dan heeft uwvader de eerste zes kennelijk geboeid kunnen lezen." De historicus R Soetenhorst, tevens hoofdredacteur van de Haagsche Courant, schreef een analyse onder de titel 'Dr. L. de Jong, een verhalend historicus bij uitstek' (30 april 1988). , 'Met het goede gevoel voor timing, dat hem en de Staatsuitgeverij niet kan
XCworden ontzegd, is het laatste deel van dr. L. de Jongs Geschiedenis van het
XCKoninkrijk in Oorlogstijd deze week "onthuld". Dat is gebeurd in de korte
XCperiode waarin Nederland koninginnedag viert en de oorlog herdenkt. De
XCtijd van de hard blauwe luchten, de koude wind, de uitkomende bloesems
XCen de bollenvelden. Een Hollands boekin Nederland op zijn mooist. De Jong is bij uitstek de historicus, die geschiedschrijving populair heeft
XCgemaakt. Ver voordat in Frankrijk de groep van de Anna/es geschiedschrij
XCving voor brede lagen van de bevolking toegankelijk maakte, was De Jong
XCal gearriveerd, waar hij volgens zijn taakopvatting moest zijn: zijn werk
XCstond in het middelpunt van de belangstelling. We zijn al lang gewend
XCgeraakt aan die paginagrote weergaven in de kranten van weer een nieuw
XCdeel van De Jong. En welke historicus zal het overkomen, dat er korte
XCgedingen dreigen over zijn tekst die nog in een conceptstadium verkeert? Over De Jongs populariteit moet niet te licht worden gedacht. Vanaf
XC1955 heeft hij voor de opgave gestaan een handboek te schrijven over
XCvaderlandse geschiedenis. Een handboek is bedoeld als een samenvattend
XCwerk, waarin het verleden - in dit geval het nabije verleden - wordt belicht
XCaan de hand van stukken, boeken en getuigenissen.
XCDe Jong stond alleen voor die opdracht. Afgezien van de vraag, dat hij dat waarschijnlijk graag zo wilde, leek het bijna een onmogelijke krachttoer. Handboeken worden in de z oste eeuw geschreven door groepen historici die hun specifieke deskundigheid inbrengen.
XCGeschiedschrijving is een veelkleurig boeket geworden. De historici worden geacht het verleden veel verder na te pluizen dan vroeger. Het gaat om het geven van inzicht in een periode als geheel. Om veelomvattende analyses en diepgaand begrip voor die tijd en de acteurs uit die tijd. Bij het nabije verleden is dat een gecompliceerde taak. Historici moeten in zo'n geval voortdurend worstelen tegen een teveel aan details en schaven aan hun eigen blinde plekken voor bepaalde gebieden op maatschappelijk terrein. Ze moeten een grote lijn in de gaten houden en tegelijk de vaart behouden in hun zo waarheidsgetrouw mogelijke verhaal.
XCWat De Jong betreft, hij mag gelden als een verhalend historicus bij uitstek. Analyses, samenvattingen en nabetrachtingen geeft hij wel, maar bij hem komt het vertellen van het verhaal, of in dit gevalliever de verhalen, op de eerste plaats. Het heeft overigens bijna vijftien jaar geduurd voordat hij zijn eerste deel Voorspel kon laten verschijnen. In de wereld van de historici is daarover gemonkeld, in die zin dat men zich afvroeg, wanneer De Jong echt zou beginnen. Maar toen Voorspel eenmaal was uitgekomen, bleek de schrijver niet meer tegen te houden, zelfs niet toen hij tijdelijk door een ernstige ziekte werd geveld.
XCDe verhaler De Jong, meer helderheid en nadrukkelijkheid nastrevend dan mooischrijverij, had natuurlijk de beschikking over een instituut. Dat heeft overigens in de wereld van de historici wel eens kinnesinne opgeleverd. Daarnaast waren er gespecialiseerde meelezers om hem voor fouten en verkeerde gevolgtrekkingen te behoeden. Over De Jongs werkwijze bestaan geen geheimen meer. Graag poseerde hij voor de media met zijn enorme hoeveelheid fiches en zijn welversneden pen om in gestaag tempo weer een deel te schrijven.
XCHet systeem van de meelezers heeft behoorlijk gewerkt, vooral op terreinen waarop De Jong niet direct was ingewerkt. De gedachten gaan dan uit naar de eerste opzet van zijn delen over Nederlands-Indië. Maar daar deed zich tegelijk het feit voor dat De Jong zijn sociaal-democratische opvoeding met bijbehorende anti-koloniale gevoelens niet wilde verloochenen. Vandaar dat hij al schrijvend als het ware hoofdschuddend vaststelt, hoezeer Nederland zich had vergist in het vooroorlogs Indonesisch nationalisme.
XCDaardoor ontstaat een beeld, dat vooral weinig begrip toont voor het gedachtenleven van de Nederlanders in die tijd, die de verbeeldingskracht misten om zich een vaderland zonder binding met Indië tot in lengte van dagen te kunnen voorstellen. De historicus is een pruttelende aanklager geworden, die een vertekend beeld oproept, al zal hij dat met een vloed van feiten ontkennen. 95
XCGeleidelijk aan heeft de bewondering van de vakbroeders voor de kennis van zaken, de plichtsbetrachting en de volharding, voor de krachttoer kortom, het gewonnen van de stekelige kritiek. Slechts enkele vakhistorici hebben een kritiek geschreven op het werk van De Jong. Dat viel dan over het algemeen in het begin. De Utrechtse historicus Von der Dunk heeft een fundamentele polemiek gehouden tegen de opzet van het eerste deel, Voorspel, dat een aanloop naar de Tweede Wereldoorlog omvat.
XCMaar Von der Dunkkon De Jongs tempo en zijn liefde voor details niet bijhouden. Hij vindt dat De Jong te kort schiet in het verschaffen van overzicht en inzicht en volstaat nu met het doorbladeren van die zijns inziens veel te dikke boeken. Dieper snijdt de kritiek van prof. Schöffer. Hij vindt dat De Jong te veel schrijft voor zijn eigen generatiegenoten en daardoor te weinig afstand heeft van zijn onderwerp. Zijn denken is te zwart-wit, betoogde Schöffer. De Leidse hoogleraar Klein schoot de nogal krasse zienswijze op de Japanse geschiedenis van De Jong in het verkeerde keelgat.
XCEen nieuwe generatie historici in de persoon van prof. Blom heeft opgemerkt dat het de taak is van zijn vakgenoten naar de oorlog niet langer uitsluitend te kijken in de termen van "goed" en "fout", maar de echte follow-up van deze kritiek moet nog komen.
XCWel heeft het handboek van De Jong in de traditie van geschiedschrijving als nooit eindigend debat tenminste één historicus geïnspireerd tot eigen onderzoek. Tussen ons volk en de honger was de titel van het drie jaar geleden verschenen proefschrift van dr. G. M. T. Trienekens. Hij komt tot de conclusie dat De Jong er in zijn hoofdstuk over de voedselvoorziening in de oorlog volkomen naast zit. Zo hoort het in de geschiedschrijving: niet klagen dat een ander betere bronnen heeft en dus diepgaander kan werken, maar op grond van eigen onderzoek aantonen, dat die ander vanuit verkeerde vooronderstellingen werkt en toch de verkeerde bronnen gebruikt. Nieuwsgierig blijven kortom, en ontmythologiseren, ook allijkt het werk van De Jong een monument.
XCGelijkhebberigheid, moralisme, een zwart-witbeeld en een veelheid van details, zo vallen de voornaamste verwijten tegen het werk van dr. L. de Jong wel samen te vatten. Ook wordt er gezegd dat hij te weinig oog heeft getoond voor het dagelijks leven in de bezettingstijd. Een enkele maal maakt hij gewag van de stemming onder de bevolking aan de hand van Hitlermoppen, maar dat zijn vrij vlakke passages.
XCZij steken mager af tegen de prachtige schets van Mulisch ooit in de Haagse Post over de oneindigheid van een dag in het laatste bezettingsjaar. Vervoer bestond er nauwelijks meer, vermaak was er niet, wandelen in de duinen kon niet, werken was er bijna niet meer pij. Tijdspassering en geen tijd zijn dan wegvallende begrippen; dankzij de literator Mulisch wordt de eindeloze dag van toen teruggetoverd.
XCDe journalist als consument. Zo heb ik me steeds gevoeld, als die 95
, honderden pagina's, vaak in vellen om te kunnen strepen, weer door de P1T
XCwerden afgeleverd. Twee weken of iets korter om als een razende te lezen,
XCverloren ogenblikjes benuttend, je zoveel mogelijk voor de dagelijkse
XCwerkelijkheid afsluitend. Om vervolgens een stuk te schrijven waarinje nu
XCeenmaal niet verder kwam dan het compileren van enkele hoofdstukken. Zwart-wit of niet, genoten heb ik van het zorgvuldig opgebouwde en
XCbewonderende portret van koningin Wilhelmina. Op zichzelf was dat al
XCverwonderlijk. Vooroorlogse sociaal-democraten hadden weinig op met
XChet koningshuis. K Voskuil, de latere hoofdredacteur van Het Vrije Volk,
XCvond het maar matig dat zijn vrouw op 3 I januari I 9 38 jubelend uitriep dat
XCer een prinsesje was geboren. Zo zal het in huize De Jong ook wel zijn
XCgegaan. Maar De Jong geeft duidelijk blijk van zijn bewondering voor de
XCkoningin, de moeder des vaderlands. Zelfs in zijn nu net verschenen Epiloog
XCkan hij nauwelijks afscheid van haar nemen. Een ander deel dat mij als lezer diep heeft geraakt wordt gevormd door
XCde passages over de j odenvervolging. In 1965 verscheen prof. Pressers boek
XCover de jodenvervolging, Ondergang. De kritiek was onvoorwaardelijk
XCpositief. Zelf vond ik het boek vaak prachtig van taal, maar nogal chaotisch
XCsamengesteld. Wie werkelijk wil weten "hoe het geweest is", komt bij De
XCJong terecht. Het is een sterk opgebouwd verhaal, vol details die ik voor
XCgeen goud had willen missen, met een dwingende fatale systematiek.
XC"Gesublimeerd verdriet", heeft hij het zelf genoemd, denkend aan zijn
XCeigen familie die de kampen niet overleefde. En dan heb ik grote bewondering voor die delen van de boeken, die
XCzonder meer taai zijn en nooit veel aandacht krijgen. De organisatie van de
XCNederlandse koopvaardij bij voorbeeld, waar ik stiekem pagina's oversloeg
XCen zo opgelucht van bladzij I 0 I I op 1057 belandde, zonder het gevoel te
XChebben dat ik echt iets had gemist. Maar daar staat tegenover het plezier van
XCdie vele uren lezen, het je onttrekken aan dagelijks werk en routineuze
XCvergaderingen onder het motto dat hetje verdiepen in het levend verleden
XCaan de hand van een verteller als De Jong zo boeiend kan zijn. Er zijn
XCongetwijfeld veel mensen, die dat gevoel aan dr. L. de Jong te danken
XCAndere vormen van journalistiek waren eveneens aan De Jong besteed. Het Parool (28 april 1988) publiceerde een tekening van zijn medewerker Fritz Behrendt; het origineel hadden de stafleden van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie de dag tevoren aan De Jong aangeboden bij het verschijnen van deel 12. 1 Hoofdartikelen werden gewijd aan de auteur en zijn werk. NRc-Handels
1 Zie foto 14, na j z S.
blad (3 mei 1988) schreef onder de titel 'Maar er is meer' het volgende: , 'Het verschijnen van het laatste deel van dr. L. de Jongs vaderlandse
XCgeschiedenis heeft onvermijdelijk twee gevolgen: de huldiging en het
XCopmaken van de balans, zoals het in diplomatieke omgangstaal wordt
XCgenoemd. De huldiging ligt voor de hand. Men maakt zich nog niet tot tolk van alle
XCfeestredenaars door te zeggen dat geen enkel ander volk dat tot de
XCoorlogvoerenden heeft behoord, op een dergelijke schrijver kan bogen. In
XCde verwante westerse beschavingen heeft men ten aanzien van de Tweede
XCWereldoorlog voor een andere manier van geschiedschrijving gekozen.
XCHier is vanzelfsprekend voor iedereen de weg vrijgelaten, maar de
XCnationale drang naar zekerheid en perfectionisme heeft ertoe geleid dat de
XCweergave van die vijfjaar, met het voorspel en de nasleep, ook tot staatszaak
XCis geworden. De Jong heeft zich om te beginnen van die opdracht al gekweten door
XCdie behoefte aan zekerheid en perfectionisme 23 jaar lang, in het ene deel na
XChet andere, te honoreren. Het is alsofhij, met zijn kleine Gideonsbende van het RIOD, eigenhandig
XCeen zeegat heeft afgesloten. De eer en de bewondering die hij bij de
XCvoltooiing van dit werk ontvangt, passen in de nationale traditie. Verbazing
XCwekt het alleen dat hij niet eerder ook een passende, literaire prijs heeft
XCgekregen. Of voelen de jury's zich te klein, hebben ze zich verscholen
XCachter hun "niet bevoegd zijn" en hem zodoende die beloning onthouden?
XCHet is nog altijd mogelijk. Als de feestvreugde is verstomd, gaat men over tot de orde van de dag:
XChet opmaken van de balans. In de uitoefening van dit bedrijf ziet men tal
XCvan bekende boekhouders. De historicus heeft zich zus laten verleiden of is
XCzó verstrikt geraakt, heeft dat soort bomen niet gezien en daardoor dit deel
XCvan het bos verwaarloosd, is hier het slachtoffer geworden van gebrek aan
XCervaring en heeft zich daar weer aan onduldbare veralgemening schuldig
XCgemaakt. De afgelopen week hebben de media niet alleen de gelegenheids
XClof gezongen, maar zich ook, onvermijdelijk, beijverd om een inventarisa
XCtie van deze gelegenheidskritiek te maken. Om dit laatste gaat het. Aan het slot wordt niet alleen de balans van het
XChele werk opgemaakt; een onverwacht gevolg, dat men geen nevenver
XCschijnsel meer kan noemen, is dat ook over De Jongs vakgenoten werd
XCgeoordeeld en zelfs over de manier waarop het vak in het algemeen op het
XCogenblik wordt beoefend. Ook hier past een vergelijking met het
XCbuitenland. De geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede
XCWereldoorlog is ontegenzeglijk vaderlandse geschiedenis; de naam belooft
XCniets anders. Naast het beeld dat De Jong daarvan heeft voltooid, is er alle
XCruimte voor andere zienswijzen, nieuwe interpretaties die aanleiding
, zouden kunnen zijn om het oordeel dat wij over ons zelf hebben, te her
XCZien. Er is ook ruimte om dat oordeel op een andere manier te nuanceren, te
XCrelativeren door van een minder vaderland-centrisch uitgangspunt te
XCvertrekken. De Jong heeft zich nooit het monopolie toegeëigend, hoezeer
XChij soms ook de schijn tegen zich had. Het is eerder aan de generaties van
XChistorici na hem te wijten dat zij bij het verschijnen van ieder deel, dat wil
XCzeggen bij de ontvangst van iedere nieuwe uitdaging, zich voornamelijk
XChebben beperkt tot de kritiek van de dag die ook nu zijn deel is. Dit lot verdient "'s lands geschiedschrijver" niet. Zijn levenswerk hoort
XCniet alleen te worden beschouwd als de definitieve afsluiting, zoals van een
XCzeegat, maar als een beroep op de kennis, de energie en het inzicht van zijn
XCcollega's. Er is nog te veel half-verwerkt verleden in Nederland, er is
XCgemakzucht, er is een gebrek aan nationale zelfkennis die met het
XCverschijnen van het laatste deel niet is verholpen. Er is toch geen
XCstaatsopdracht nodig om de geschiedschrijving naar behoren te vervolgen?'
XCVakgenoten van De Jong lieten zich evenmin onbetuigd. Op initiatief van Ton Oostveen, redacteur van De Tijd, kwamen enkelen aan het woord in een cover-story, getiteld 'Het Monument' (15 april 1988). Oostveen had de historici Schöffer en Von der Dunk zelf geïnterviewd en publiceerde van P. W. Klein fragmenten uit diens eerder in maart 198 I voor Het Parool geschreven beschouwing. De beide geïnterviewden werden als volgt geïntroduceerd:
XC, 'De Utrechtse hoogleraar moderne geschiedenis H. von der Dunk noemt
XCDe Jongs levenswerk een "feitenbrij", die zich "voortwentelt met een
XCduizelingwekkende volledigheid". Ook zegt hij dat "die waanzinnige
XCvolledigheid ertoe leidt datje door de bomen het bos niet meer ziet". De vraag, na zulke boutades, ligt voor de hand: "Neemt u hem wel
XCserieus ?" Even zwijgt de hoogleraar. Dan volgt een wat dubbelzinnig antwoord en
XClacht hij: "Ja, er is niets serieuzers dan De Jong!" Een soortgelijke reserve valt ook te beluisteren uit de mond van de
XCLeidse hoogleraar vaderlandse geschiedenis Ivo Schöffer, die zegt dat De
XCJong zo'n volledigheid heeft nagestreefd dat zijn werk meer een gedenkte
XCken is geworden dan iets anders. Schöffer erkent niet zo verrukt te zijn van
XCde standpunten en opinies waarmee De Jong zijn boeken heeft volgestopt:
XC"Tja, ik vind dat-ie telkens weer gaat pontificeren. Dat is wel een bezwaar.'"
XCSchöffer werd onder andere de vraag voorgelegd of De Jongs werk andere historici zou ontmoedigen een nieuwe visie op de Tweede Wereldoorlog te formuleren.
, '''Tja, wie De Jong bezit heeft het gevoel de gehele bezetting in de kast te
XChebben en dat is natuurlijk niet zo. Dat beweert De Jong ook niet. Maar hij
XCheeft voor veel historici zeker de pruimen uit de pap gehaald. Hij beschrijft
XCniet één, maar àlle gruwelen; niet één, maar àlle kampen; noemt niet één,
XCmaar àlle hoofdpersonen. Hij kiest niet. Andere, jongere historici kunnen
XCdan gaan denken: tja, watmoetiknu nog?" Kun je DeJong inmiddels onmisbaar noemen? "Hij heeft zonder enige twijfel een enorme prestatie geleverd. Zijn
XCoorlogsgeschiedenis is een standaardwerk, dat je telkens weer moet
XCraadplegen. Bij hem staat alles op een rij, zijn feiten zijn (meestal)
XCbetrouwbaar en hij steekt zijn nek uit met zijn volstrekt duidelijke visie, die
XCje kunt samenvatten als bewondering voor alle verzet en volstrekte afkeer
XCvan het nationaal-socialisme." Maar hij heeft zo zijn bezwaren? "Hij is te breedvoerig. Hij loopt in een tredmolen van details. Zijn
XCvoetnoten zijn te summier en kloppen vaak niet. Het gaat niet erg diep. Hij
XCheeft hobby's waarover hij grenzeloos uitweidt en blinde vlekken, zodat hij
XCover sommige thema's wel heel oppervlakkig heenvliegt. Maar als ik de
XCvoor- en nadelen tegen elkaar afweeg, dan overheerst mijn bewondering." Von der Dunk werd onder meer ondervraagd over het verhalende karakter van het seriewerk. , 'De Jong lijkt de Tweede Wereldoorlog als volstrekt uniek te beschouwen. Is dat
XChistorisch eigenlijk vol te houden? "Er komt altijd die x van de holocaust bij. De grote, geheimzinnige
XCfactor, die zich nog altijd niet verklaren laat, tenzij vanuit het fatale genie
XCvan Hitler om een heel volk daartoe te brengen. In dat opzicht is de Tweede
XCWereldoorlog inderdaad uniek." Sommigen zeggen: je moet die x buiten haakjes plaatsen. Dan hou je een gewone
XCoorlogover. "De geschiedenis laat als uniek aangevoelde ervaringen inderdaad
XCverbleken. Voor Nederland was de oorlog de eerste confrontatie met een
XCtotalitaire dictatuur. Andere Europese volkeren waren daar al eerder aan
XCgewend. Het was dus geen wonder dat de terreur en de wreedheid van de
XCDuitsers hier in hoge mate verabsoluteerd werden. Dat gaan latere
XCgeneraties dan relativeren. Die herinneren zich Vietnam." En vinden de Tweede Wereldoorlog dan niet zo belangrijk als DeJong? "Je kunt waarnemen dat jonge historici, die na de oorlog geboren zijn,
XChem minder als een soort van breuk in onze geschiedenis zien. Die wijzen
XCerop hoe Nederland na de oorlog de vooroorlogse draden gewoon weer
XCoppakte. Die zien eerder een breuk in de jaren zestig, toen er sprake was van
XCeen grote cultuuromslag. Ik denk dat zij dàt weer vera bsoluteren." Ton Oostveen en Bert Bukrnan interviewden in De Tijdvoorts een viertal
jongere historici, die zich met de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog bezighielden door het schrijven van een proefschrift: Madelon de Keizer, Dick de Mildt, Frits Rovers en Carla van Baalen. In een artikel onder de titel 'De Jong verplettert niet, hij stimuleert' kwamen ze aan het woord. De interviewers vroegen naar hun oorlogservaring en naar hun interesse voor het werk van De Jong. , 'Dick de Mildt: "Wat De Jong heeft gedaan is iets journalistieks. Het
XCboekstaven van zo ontzettend veel feiten. Het is haast te veel, het slaat dood.
XCWie van ons heeft De Jong nu helemaal gelezen?" Frits: "Ik niet." Carla: "Ik ook niet. Dat geeft toch wel te denken." Madelon de Keizer: "Het werk van De Jong is een noodzakelijke fase.
XCOm te kunnen analyseren moetje eerst weten wat er precies gebeurd is. En
XCwat die betrokkenheid betreft, ik vind die bewering dat na de oorlog
XCgeboren historici de geschiedschrijving anders en mogelijk beter zouden
XCdoen van een taaie onwijsheid getuigen. Als je schrijft over de zeventiende
XCeeuw vraagt men toch ook niet naar je persoonlijke betrokkenheid? Geschiedschrijving is gewoon een vak, een wetenschap, met alle
XCtechnieken die daarbij horen. Vergelijk het met de manier waarop een
XCbioloog een cel bestudeert. Daar hoeft betrokkenheid of distantie evenmin
XCeen rol te spelen." Luid protest. Carla: "Dat is heel wat anders. Emotionele betrokkenheid speelt altijd
XCeen rol, en dat geldt eens temeer voor de Tweede Wereldoorlog. Het gros
XCvan de mensen heeft die zelf meegemaakt. Als ik mensen vertelde dat ik iets
XChad geschreven over de vroeg-negentiende eeuw zeiden ze: «0 ja? Leuk
XCzeg.» Maar toen ik met m'n boek over de onderduikers in de Noordoost
XCpolder bezig was leefde iedereen mee en wou er alles over weten." Madelon: "Dat neemt niet weg dat de verhalende fase altijd aan de
XCanalyse voorafgaat. Nu hebben we een totaalbeeld, dat weer verder
XCuitgediept kan worden. Het is de enorme verdienste van De Jong dat hij al
XCdat voorwerk heeft gedaan. Als iemand dus aan de verwerking van de oorlog heeft bijgedragen is De
XCJong dat wel. Denk eens aan die felle reacties uit de Nederlands-Indische
XChoek op zijn laatste boeken. Aan dat aspect van de oorlogsgeschiedenis is tot
XCnu toe weinig aandacht besteed. Je zult zien dat er nu een stroom van
XCpublikaties op gang komt." De tijd is dus nu pas rijp voor analyse? Dick: "Volgens mij had dat eerder moeten gebeuren. De Jong is in het
XCverhaal blijven steken, maar het verleden blijft onverwerkt. Ik breng dat in
XCverband met de genocide. Militair is die oorlog wel te begrijpen. De
XCuitroeiing van de joden is dat absoluut niet. De na-oorlogse verwerking
XCdaarvan heeft de analyse belemmerd.
XCZelf heb ik geprobeerd uit te zoeken wat mensen ertoe bewoog zich aan te sluiten bij die uitroeiingsbureaucratie. Ik constateerde dat ze niet zozeer door antisemitisme, maar door conformisme werden gedreven. Neem zo'n Eichmann: het valt moeilijk vol te houden dat hij een rabiate jodenhater was. Hij was wel een van de honderdduizenden die aan hun uitroeiing meewerkten. Waarom?"
XCBedoelje dat we zo lang in het verhaal zijn blijven steken omdat degebeurtenissen zo gruwelijk waren?
XCDick: "Ja, en dat vind ik moeilijk te verteren."
XCMadelon: "Ik denkjuist niet dat de geschiedschrijving bij de holocaust is blijven steken. Die zal door de gruwelijkheid ervan altijd in de belangstelling blijven. Maar de holocaust werkelijk verklaren, dat lijkt me onmogelijk. Dan kanje betereen roman lezen: een boek van Primo Levi of De Nacht der Girondijnen van Presser. Dat is een literaire creativiteit waar je als wetenschapper niets tegenover kunt stellen."
XCBiedt De Jong zesentwintig boeken lang niet erg veel van hetzelfde?
XCCarla: "Ik weet het niet. Als naslagwerk is het ideaal. Dank zij hem kunje dingen in een kader plaatsen. Hij heeft het grote beeld geschetst en de feiten geleverd: daarin is hij onovertroffen. Bovendien schrijft hij pakkend, de oorlog gaat echt leven."
XCDick: "Ik vindt die veelheid van feiten eerder verpletterend dan dat zij tot meer begrip leidt."
XCMadelon: "Dat had ik ook wel toen ik mijn eigen onderzoek begon. Na De Jong denkje: wat moet ik nu nog? Het staat er allemaal al. Maar zo is het niet. Je kunt met die stof juist weer verder. Het verplettert niet, het stimuleert."
XCWaarom moest elke gruwel apart worden beschreven? Waarom geen categorieën en dan van elke soort een duidelijk voorbeeld?
XCMadelon: "Dan had je het Nederlandse volk eens moeten horen. De Jong is wetenschapper, maar hij wist ook donders goed dat hij voor een groot publiek schreef."
XCDick: "De vraag is nu juist of dat wel zo wetenschappelijk is. Zoiets is meer journalistiek. En zou het geen psychologische barrière zijn, al die boeken? Ze schrikken je af om er iets mee te gaan doen, tenzij je er natuurlijk duidelijk gaten in kunt schieten."
XCCarla: "De Jong heeft het natuurlijk wel eens bij het verkeerde eind. Wat hij schrijft is niet heilig. Zelf was ik wat teleurgesteld over de enkele regels die hij besteedde aan die vele duizenden onderduikers in de N oordoostpolder. Maar je kunt hem dat ook weer niet verwijten. Hij moest zich vaak op bestaande literatuur baseren. Mijn boek was er toen nog niet. En hij kon aan dat ene onderwerp natuurlijk
, ZOU de geschiedschrijving van de oorlog zonder De Jong principieel anders
XCverlopen zijn? Madelon: "Ik denk het weL Het is uniek dat de overheid hem in staat
XCgesteld heeft zo'n uitgebreid onderzoek te doen. En iedereen kan er gebruik
XCvan maken. Steljewoont in Appingedam enjewilt weten hoe het daar in de
XCoorlogwas. Dat antwoord vindje dan bij De Jong." Dick: "Ik weet het niet hoor. In Duitsland bestaat zoiets niet en toch
XCkomt de geschiedschrijving daar ook verder. Ik heb veel bewondering voor
XCwat De Jong gedaan heeft, maar ik geloof niet dat het noodzakelij k was." , Ten slotte dient melding te worden gemaakt van het feit dat voor en tijdens de verschijning van deel 12 in het openbaar de vraag werd besproken of de auteur een koninklijke onderscheiding moest ontvangen na voltooiing van zijn werk. Zulk een vraag was opgeworpen en ontkennend beantwoord door de Noordhollandse afdeling van de Vereniging Oud-Militaire Indiëgangers (VOMI). Deze oud-strijders vonden, blijkens een bericht in het Algemeen Dagblad (19 april 1988), dat De Jong zo'n onderscheiding niet verdiende omdat hij in zijn beschrijving van het aandeel van Nederlandse militairen in de geweldsexcessen in Indonesië 'onfatsoenlijk' was geweest. De Jong zelf vervolgde de discussie met de mededeling op de persconferentie bij gelegenheid van het verschijnen van deel 12, dat hij de minister van Onderwijs en Wetenschappen had laten weten een onderscheiding te zullen weigeren. Het Vrije Volk (28 april 1988) berichtte over zijn motieven aldus: , 'De Jong heeft motieven. Die liggen allereerst in de gevoelssfeer. Voor de
XCoorlog, bij hem thuis, zei zijn vader, nadat hij in de krant op 3 a augustus de
XClange lijsten van de lintjesregen had gelezen, tegen Loe en zijn tweeling
XCbroer: "Jongens, ze hebben je moeder weer vergeten." Dat was menselijke
XCwijsheid. Hij weet, dat objectief gezien zijn levenswerk als een prestatie wordt
XCbeschouwd. De Jong: "Zo voel ik het niet. Het schrijven van boeken is voor
XCmij een even eenvoudige bezigheid als ademhalen. Een boer en een
XChuisvrouw leveren moeilijker prestaties. Die krijgen weinig waardering." Er is voor de historie-schrijver ook een zakelijk aspect: de illegaliteit
XCstelde zich op het standpunt dat voor het illegaal verrichte werk geen
XConderscheidingen worden aangevraagd. Loe de Jong: "Ik werkte in de geest
XCvan de illegaliteit. Het is strijdig met mijn gevoel om een onderscheiding te
XCaanvaarden voor louter en alleen het schrijven over de Tweede Wereldoor
XCoverheid nog regelingen toegepast die de Duitse bezetter in het kader van
XCde jodenvervolging had ingevoerd. Bij de Amsterdamse burgerlijke stand
XCzetten ambtenaren traditiegetrouw nog een J op persoonskaarten van joden
XCen bij de rijksbelastingdienst gebruikte men tot 1951 een formulier waar
XCdezelfde J op voorkwam. Zo ging dat hier en daar in het postbellum, het
XCtijdvak dat De Jong in zijn laatste deel, Epiloog, beschrijft. Het was de periode waarin wederopbouw de hoogste prioriteit had en
XCwaarin tegelijkertijd ook gezuiverd en rechtgesproken moest worden. Ten
XCaanzien van de bijzondere rechtspleging komt De Jong - alles overziende
XCen aan de hand van vergelijkingen met andere landen die bezet zijn geweest
XC- tot de slotsom dat in Nederland van een massale vergelding hoegenaamd
XCgeen sprake is geweest. Het aantal tenuitvoerleggingen van de doodstraf was nergens zo klein als
XCin Nederland, en dat terwijl het gedrag van de Duitse bezettingsmacht en
XChaar handlangers (zoals de politie) in Nederland veel hardvochtiger was
XCgeweest dan elders in W est- Europa. In Nederland zijn na de oorlog, afgezien van de drie Nederlanders die in
XC1945 door het Militair Gezag ter dood zijn gebracht, door de Bijzondere
XCGerechtshoven 190 doodvonnissen uitgesproken. Honderdvijftig daarvan
XCzijn door de Bijzondere Raad van Cassatie bekrachtigd. Deze Raad legde
XCbovendien aan de Duitse oorlogsmisdadigers Fischer en Aus der Fünten,
XCdie in eerste instantie tot levenslang waren veroordeeld, de doodstraf op. Er
XCgingen dus 152 doodvonnissen in kracht van gewijsde. Van de ter dood veroordeelden waren er elf voortvluchtig. Aan de
XCoverige 14 1 werd op voorspraak van rooms-rode kabinetten in vijftig
XCgevallen door koningin Wilhelmina gratie verleend en door koningin
XCJuliana later aan nog eens hetzelfde aantal. Toen in 1952 de mogelijke
XCexcecutie van Willy Lages (het hoofd van het voormalige SD (Sicherheits
XCdienst-) bureau in Amsterdam) aan de orde kwam, zou koningin Juliana
XChebben gespeeld met de gedachte om afstand te doen van de troon indien
XCvan haar zou worden verlangd dat zij akkoord ging met het kabinetsbesluit
XCom Lages' gratieverzoek af te wijzen. Daarop nam minister Donker
XC(justitie) de verantwoordelijkheid voor deze gratieverlening alsnog voor
XCzijn rekening. Van 4 I oorlogsmisdadigers waren de gratieverzoeken afgewezen. Eén
XCvan hen pleegde zelfmoord om aan zijn terechtstelling te ontkomen, de
XCoverigen werden doodgeschoten. Onder hen bevond zich één vrouw, de
XCjoodse verraadster Ans van Dijk. Onder de 39 mensen die werden
XCgeëxecuteerd, bevonden zich vijf Duitsers, vier Nederlandse verraders, drie 96
, mensen die zich schuldig hadden gemaakt aan "hulpverlening aan de
XCvijand" en 26 moordenaars en jodenjagers (onder wie politiemannen,
XClandwachten en één burgemeester). Wat de oorzaken zijn van het be
XCtrekkelijk geringe aantal doodvonnissen, laat De Jong overigens in het
XCmidden. Wat dat betreft is Prof. A. D. Belinfante tien jaar geleden droger, maar in
XCieder geval grondiger te werk gegaan dan De Jong, die van vertellen houdt.
XCBij voorbeeld over de strafzaak-Anton van der Waals. Van deze verrader
XCvertelt hij dat deze na de bevrijding onder een valse naam was gaan leven
XCmaar snel door de Britse Field Security werd ontmaskerd. Daarop werd Van
XCder Waals niet aan het Bureau Nationale Veiligheid overgedragen, maar
XC(met medeweten van nxv-directeur Einthoven) als Geallieerd geheim
XCagent in Duitsland ingezet. Pas nadat een Rotterdamse politieagent hem
XCopnieuw op het spoor was gekomen, kwam Einthoven tot de conclusie dat
XChij er fout aan had gedaan de verrader op vrije voet te laten. Begin I 947
XCwerd Van der Waals aan Nederland uitgeleverd. In april 1948 stond hij terecht voor het Bijzonder Gerechtshof in Den
XCHaag dat hem ter dood veroordeelde. Op 26 november 1950 werd hij
XCgeëxecuteerd. Politieke delinquenten zijn er in alle soorten en maten geweest. Naast de
XC"foute" Nederlanders, waren er mensen die fouten hadden gemaakt en
XCdegenen die het aan moed had ontbroken. Over deze laatste categorie mag
XCmen niet te hard vallen, meent De J ong. Volgens hem mag niet, zoals Harry
XCMulisch in 1966 deed, over "Nederlands abominabele geschiedenis in
XCoorlogstijd" worden gesproken. Het Nederlandse volk heeft volgens De Jong in grote meerderheid wel
XCdegelijk lef gehad. Het heeft geweigerd om de Duitse "nieuwe orde" te
XCaanvaarden en heeft in drie grote stakingen van zijn anti-Duitse gezindheid
XCblijk gegeven. Met dit eindoordeel, dat afwijkt van dat wat hij eerder heeft
XCingenomen, zit De Jong ten slotte bijna op het standpunt van koningin
XCWilhelmina die dikwijls over haar "heldenvolk" sprak. Maar de overheid en het bedrijfsleven zijn volgens De Jong wel ernstig
XCtekortgeschoten, vooral door de medewerking die zij aan de bezettings
XCmacht hebben verleend. In deel vijf wees de geschiedschrijver al op de in
XC1962 door Lages geformuleerde opvatting dat "zonder de medewerking
XCvan de Nederlandse politie nog geen tien procent van de bezettingsdoel
XCeinden en ook nog geen tiende deel van de jodenvervolging
XCgerealiseerd had kunnen worden". Ook De Jong constateert dat de politie op het punt van de jodenvervol
XCging en de opsporing van verzetsstrijders absoluut niet contre cceur met de
XCbezetter meewerkte en dat daarom een grondige zuivering onontbeerlijk
XCwas. Er kwam echter weinig van terecht omdat superieuren en minderen
XCelkaar over en weer dekten. Toch werd bijna een kwart van de Nederlandse politie gezuiverd. Van
, zevenduizend (35 procent) van de 20 000 politiemannen waren zuive
XCringsdossiers opgesteld. Ongeveer 2500 van hen (de echte "fouten")
XCwerden ontslagen en zo'n duizend werden tijdelijk op non-actief gesteld,
XCterwijl tegen nog eens 1400 politiemensen disciplinaire maatregelen
XC(berispingen) werden getroffen. Ook de Hoge Raad had gecollaboreerd. Hoewel de minister van justitie
XCmeende dat het college tijdens de oorlog zijn hoogste plicht had verzaakt,
XCzag het kabinet af van maatregelen. De minister kreeg de indruk dat
XCkoningin Wilhelmina het hiermee niet eens was, zij had het college
XC"eigenhandig kunnen vermoorden". Met de grote adviescommissie der
XCillegaliteit is De Jong dan ook van oordeel "dat men het niet aangedurfd
XCheeft om ten aanzien van hoge functionarissen die niet nadrukkelijk «fout»
XCwaren geweest, maar toch een schadelijke beleidsrichting hadden ingesla
XCgen, voldoende corrigerend op te treden ". Al met al is bijna vijf procent van de naar schatting 3 80 000 ambtenaren
XContslagen. Het ging om ongeveer 17 500 mensen, onder wie I I 500
XC"foute" ambtenaren en 6 000 "foutenrnakers". De zuiveringsorganen en de
XCoud-illegaliteit hadden de volgende kabinetten overigens tot een veel
XCrigoureuzer optreden aangespoord. Zij stelden bij voorbeeld de positie ter discussie van twee leden van het
XCDriemanschap van de Nederlandse Unie, De Quay en Einthoven, en die
XCvan de secretaris-generaal van economische zaken, dr. H. M. Hirschfeld.
XCHoewellaatstgenoemde de hele oorlog op zijn post was gebleven, werd aan
XCzijn vrijwillige ontslag in 1947 de dankbetuiging voor de "niet betwiste,
XCgrote en belangrijke diensten", die hij tijdens de oorlog aan het Neder
XClandse volk zou hebben bewezen, verbonden. Slechts voor enkele categorieën durft De Jong de zuivering min of meer
XCgeslaagd te noemen. Dat was bij voorbeeld het geval bij studenten en de
XCartsenen advocatenstand. Maar in het algemeen meende men dat de
XCzuivering en de bijzondere rechtspleging de wederopbouw in de weg
XCstonden. Zij vormden volgens minister Lieftinck (financiën) een te zware
XCaanslag op de rijksbegroting. Minister-president Schermerhorn meende dat
XCde zuivering zich tot een "kankergezwel" in de samenleving ontwikkelde.
XCHij doelde op de misstanden en excessen in verschillende interneringsin
XCrichtingen zoals de Scheveningse strafgevangenis. Het postbellum was een tijdperk zonder helden. Behalve minister
XCLieftinck, die met zijn geldzuivering en scherpe fiscale maatregelen tegen
XCzwarthandelaren "wijs beleid" heeft gevoerd, weet De Jong niemand als
XCzodanig te kwalificeren. Niettemin werd er in het herrij zende Nederland iets groots verricht. Het
XCNederlandse volk heeft zich volgens De Jong "in de opbouwtijd redelijk
XCgedisciplineerd gedragen en zich naar de geest van die tijd aan de
XCoverheidsvoorschriften gehouden". Anderzijds werd men daartoe ook
XCgedwongen door een overheid die korte metten maakte met verstoorders
, van de arbeidsrust. Tijdens de Rotterdamse havenstaking van 1945 dreigde
XCDrees niet alleen de politie, maar ook het leger en de Irenebrigade in te
XCzullen zetten. In de naoorlogse tijd wilden de overheid, het bedrijfsleven en het
XCovergrote deel van de bevolking de bezettingstijd het liefst vergeten. Zo
XCleek het erop dat de Tweede Wereldoorlog nooit meer een belangrijke rol
XCin de Nederlandse samenleving zou spelen. Maar die schijn was bedriegelijk. Meer dan ooit staan de jaren 1940-'45
XCtegenwoordig in de belangstelling. De Jong verklaart dat niet alleen uit
XCallerlei gebeurtenissen, zoals het proces-Eichmann in 196 I in Jeruzalem en
XCde nationale commotie over de Drie van Breda en de kwesties Aantjes en
XCMenten. Ook zijn twaalfdelige geschiedschrijving over Het Koninkrijk der
XCNederlanden in de Tweede Wereldoorlog zou hieraan hebben bijgedragen.' Op het gestelde over een interventie van de minister van Sociale Zaken, W. Drees, in de Rotterdamse havenstaking van 1945 reageerde zijn zoon, J. M. Drees, in een ingezonden stuk aan de redactie van »sc-Handelsblad (5 mei 1988) aldus: , 'In het artikel over deel 12 van L. de Jong schrijft de redactie "werd men (...)
XCgedwongen door een overheid die korte metten maakte met verstoorders
XCvan de arbeidsrust. Tijdens de Rotterdamse havenstaking van 1945 dreigde
XCDrees niet alleen de politie, maar ook het leger en de Irenebrigade in te
XCzullen zetten." De Jong schrijft echter geenszins over inzet van politie of militairen
XCtegen stakers. Hij schrijft (bladzijde 224 [2 I 8]) slechts over de bescherming
XCvan werkwillige vrijwilligers "door de B(innenlandse) S(trijdkrachten)?
XCN een. Besloten werd, de Irenebrigade eventueel naar Rotterdam te
XCzenden" en "Weer werden vrijwilligers opgeroepen, weer troepen in
XCgereedheid gehouden om hen, mocht dat nodig zijn, te beschermen" (idem,
XCblz. 224-5, over bescherming tijdens de staking van 1946). Vrijwilligers
XChebben, na de hongerwinter, zo nodig, de voedseltoevoer in stand
XCgehouden.' In De Volkskrant (28 april 1988) signaleerde Jan Bank eveneens een in zij n slotdeel mild gestemde auteur. , 'Is L. de Jong wat somber aan zijn geschiedschrijving van Het Koninkrijk der
XCNederlanden in de Tweede Wereldoorlog begonnen - in het eerste deel heette
XChet vooroorlogse Nederland een "conservatiefland" - zijn slotconclusie is
XCoptimistisch. Het Nederlandse volk heeft het op gelijkschakeling en
XCinlijving gerichte offensief van de Duitse bezetter afgeslagen. Het was
XC"geen heldenvolk" , maar wèl een volk, dat in de Tweede Wereldoorlog een
XCnationaal beseftoonde van heel wat sterker en rijker allure dan in de tijd van
XCHet twaalfde deel, dat vandaag in twee edities is verschenen, is een Epiloog op de oorlogsjaren 1940-1945. Het slot daarvan is een historische vergelijking tussen de Franse en de Duitse tijd. Aan het tijdperk 1795-1813 dankt Nederland een aantal positieve verworvenheden zoals gelijkheid voor de wet, een goede administratie en de herleving van het katholieke volksdeel. "De Duitse bezetter plaatste hier niets naast. Hij kapte slechts en wat hij aan nieuw zaad strooide, schoot geen wortel." Het object van de bezetting was intussen evenwel een andere. Was het volk in de Franse tijd nog een amorfe massa, in de periode tussen 1813 en 1940 waren zijn samenstellende delen tot zelfbewustzijn gekomen. "Uit dat geheel kwamen de honderdduizenden te voorschijn, die aan de grote stakingen deelnamen, de vele tienduizenden ook die zich, elke gesteund door de eigen omgeving, met hart en ziel aan het illegale werk gaven." Aldus De Jong.
XCIs op deze stelling wel wat af te dingen - de Duitse bezetting heeft op het gebied van de sociaal-economische ordening en op dat van de buitenlandse betrekkingen wel degelijk blijvende invloed gehad, in positieve dan wel negatieve zin -, het slotwoord van de twaalf delen is in ieder geval van een allure, die men in de talloze verhalende stukken niet altijd voor mogelijk hield. De Jong heeft zijn werkgoed volbracht, al is de auteur in de eindsport door een lawaaierige oppositie van de koloniaal-militaire lobbyenigszins uit zijn evenwicht gebracht.
XCIn het eerste deel Voorspel kon De Jong de geschiedenis van Nederland met grote stappen doorlopen om zich ten slotte in een steeds gedetailleerder beschrijving te concentreren op het begin van de Tweede Wereldoorlog in september 1939. In zijn Epiloog waaiert hij weer alle kanten uit. Daarom heeft hij als houvast de datum van 5 mei 1985 gekozen, veertigjaar na dato. Na een korte persoonlijke schets van zijn verblijf op die datum in de Verenigde Staten geeft hij in tachtig bladzijden een overzicht van de na-oorlogse ontwikkelingen in Nederland. Het is na de gedetailleerde geschiedverhalen uit de oorlogsdelen weer van wat groter hoogte geschreven en het laat zich lezen als een samenvattend commentaar en dat in de stijl waarin hij wekelijks vanaf 1948 tot ongeveer 1968 in Vrij Nederland schreef.
XCNa de grote lijnen volgt er een aantal hoofdstukken over directe oorlogsgevolgen. De Jong behandelt de mislukking van de politieke vernieuwing in 1945 en 1946. Hij besteedt aandacht aan de wederopbouw en aan dejuridische afwikkeling van de oorlog: de zuivering, de bijzondere rechtspleging en het (economisch) rechtsherstel. Tenslotte schrijft hij in ruim vierhonderd bladzijden de geschiedenis van de "Indonesische kwestie" onder de wat neutralere titel van De worsteling met de Republiek Indonesië. Een nabeschouwing en in het bijzonder een vergelijking van de Duitse bezetting met de Franse tijd sluit zijn werkaf.
XCVeel minder dan in andere delen kan de schrijver in zijn Epiloog de primeurs van de hedendaagse geschiedschrijving
, na-oorlogse historie is al vaak omgeploegd, niet het minst door medewer
XCkers en contractanten van zijn eigen Rijksinstituut voor Oorlogsdocumen
XCtatie. In wetenswaardigheden over de koninklijke familie daarentegen is De
XCJong nog altijd onverslaanbaar. Zo kan hij met grote stelligheid betogen,
XCdat de opvatting als zou koningin Wilhelmina in 1948 zijn afgetreden
XComdat zij de onafhankelijkheid van Indonesië niet zou willen onderschrij
XCven, onjuist is. Wilhelmina, daartoe voorgelicht door de zendingstheoloog
XCHendrik Kraemer en door de volkenrechtgeleerde F. M. van Asbeck, was in
XC1946 al "om" en steunde van harte het toenmalige diplomatieke akkoord
XCvan Linggadjati met de Republiek Indonesië. De gevoelens van bewondering voor Wilhelmina blijven ook in het
XCtwaalfde deel niet verborgen. De Jong schrijft met nauwelijks verholen
XCinstemming, dat zij in de na-oorlogse jaren zich steeds verontruster toonde
XCover de "verslapping", zowel in de invulling van de politieke vernieu
XCwingsidealen als in de zuivering en berechting van collaborateurs. Daar
XCmoet een deel van het antwoord worden gezocht op de vraag, waarom ze in
XC1948 afstand heeft gedaan van de troon. Wilhelmina had er genoeg van en
XCzag in dat jaar de dreiging van een derde wereldoorlog op zich en haar rijk
XCafkomen; ze zag zich niet voor een derde keer in staat Nederland door een
XCwereldoorlog te gidsen. Beschouwt De Jong zich als een kroongetuige van haar regering - in een
XCrecent televisie-interview gaf hij blijk van een bijzondere roeping in dit
XCopzicht -, over haar dochter is hij in het twaalfde deel aanzienlijk kritischer,
XCal is die kritiek gedempt door begrip. In het kader van een geschiedschrij
XCving over de bijzondere rechtspleging komt ook de vraag aan de orde,
XCwaarom Nederland in 1988 (als laatste land in Europa) nog altijd twee
XCDuitse oorlogsmisdadigers in Breda vasthoudt. Hun levenslange gevan
XCgenschap is een eonsequentie van het eigenmachtige besluit van koningin
XCJuliana in 1952 om hun gratie te verlenen. De doodstraffen van Lages, Aus der Fünten, Kotälla en Fischer zijn
XConderwerp geweest van een constitutioneel conflict. De toenmalige
XCministers van Justitie hadden de gratie-verzoeken van Lages en Kotälla
XCafgewezen en - onder koninklijke inspiratie - een beleidsafspraak gefor
XCmuleerd ten aanzien van Fischer en Aus der Fünten, die alleen in laatste
XCinstantie ter dood waren veroordeeld door de Bijzondere Raad van
XCCassatie. Zij kregen deswegen gratie. Lages daarentegen kreeg gratie, omdat
XCJuliana bij niet-inwilliging had gedreigd met aftreden en dat in 1952 de
XCtoenmalige Nederlandse regering bijzonder ongelegen kwam. Dat de
XCgevangenschap van de Vier van Breda vanaf de jaren zestig tot zulke
XCsmartelijke tonelen zou leiden onder de slachtoffers van de Tweede
XCWereldoorlog, kon de koningin in 1952 niet voorzien, voegt De Jong er
XCbegripvol aan toe. De koninklijke overwegingen blijven in dit boek
, toe hebben gebracht om de katholieke geestelijkheid te instrueren geen
XCmedewerking te verlenen aan de opsporing en berechting van collabera
XCteurs. De Jong kwam via een omweg aan deze bisschoppelijke instructie.
XCHij heeft geen toegang gehad tot de archieven van het aartsbisdom.
XCKardinaal De Jong had in september 1945 de zuivering al een ziekelijk
XCverschijnsel genoemd en de katholieke rechtsgeleerde F. Duynstee deed
XCdaar nog enige scheppen van afkeuring bovenop. De Jong vindt dat "onzin"
XCen voegt eraan toe, dat de basis voor de berechting van collaborateurs is
XCgelegd door een orthodox katholieke minister van Justitie in Londen, mr. J. R. M. van Angeren. De motieven van deze katholieke barmhartigheidspolitiek zijn overi
XCgens voor een deel in De Jongs geschiedschrijving terug te vinden,
XCwanneer deze de excessen beschrijft in de karnpen voor politieke delin
XCquenten. In navolging van de studie van prof. mr. A. D. Belinfante poogt hij
XCeen gedegen overzicht samen te stellen van de diverse kampregimes en
XCdaarin is hij een nuance scherper dan zijn voorganger. Het lange hoofdstuk over de rechtspleging - met bijzonderheden over
XCbij voorbeeld de beoordeling van het Driemanschap van de Nederlandse
XCUnie en met kritiek op de gebrekkige zuivering van de politie - eindigt met
XCeen vergelijking van de Nederlandse procedures met andere Europese
XClanden: Noorwegen en Denemarken, België en Frankrijk. Het laatstge
XCnoemde land heeft een langgerekte "Bijltjesdag" gekend met tienduizend
XCdeels volstrekt willekeurige executies. Telt men het aantal op een wettelijke
XCbasis berustende terechtstellingen, dan blijken die in de vier genoemde
XClanden niet lager te zijn geweest dan in Nederland, ofschoon "ten onzent de
XComvang van de misdaden tegen de menselijkheid (men denke slechts aan
XCde jodendeportaties) groter was geweest dan in Noorwegen en Denemar
XCken".' H. A. van Wijnen wijdde in NRc-Handelsblad (30 april I988) bijzondere aandacht aan De Jongs portrettering van Wilhelmina. In zijn zaterdagse column, getiteld 'De historicus als geschiedbron', lanceerde hij de term 'Wilhelmina-wetenschap'. , 'Dr. L. de Jongs Geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede
XCWereldoorlog is het levenswerk van de grootste verteller in de Nederlandse
XChistoriografie sinds Motley's Rise of the Dutch Republic. De Jong is niet alleen
XCeen groot verhalend geschiedschrijver: hij is ook een groot strateeg, die
XCtussen de bedrijven door kans heeft gezien in gespreide afleveringen een
XCgeschiedenis van het koningschap van Wilhelmina te schrijven die een
XCvoldragen constitutionele biografie van de koningin in ballingschap vormt.
XCHet vergt enige zelfwerkzaamheid om de fragmenten over Wilhelmina in
XCde talrijke delen van het werk samenstellend bijeen te lezen (want De Jong
XCheeft er zo ongeveer een bouwplaat van gemaakt), maar daar hoeft men
XCgeen geschoold archiefonderzoeker
XCDe strategische kwaliteit van De Jongs Wilhelmina-"biografie" spreekt uit zijn methodische feuilletonachtige opzet (waarmee hij in de loop der jaren de spanning erin heeft weten te houden), maar ook uit de manier waarop hij sinds de publikatie van zijn eerste deel zijn Wilhelmina-bronnen heeft gedoseerd. Bij stukjes en beetjes, soms druppelsgewijs heeft hij zijn historische gegevens over haar koningschap - een groot deel daarvan nieuw en onthullend in zijn werk geplant. Het opmerkelijke is ongetwijfeld dat De Jong jarenlang zijn voordeel heeft kunnen doen met lang geleden (in 1956) vergaarde kennis waarvan de bron alleen voor hemook niet voor de wetenschappelijke concurrentie - toegankelijk is geweest.
XCIn zijn deze week verschenen Epiloog deelt hij opnieuw uit historische bronnen die allang opgedroogd leken, nieuwe gegevens over de regering van Wilhelmina mee, ditmaalover haar positie in het verscheurde naoorlogse dekolonisatiebeleid, zoals hij in eerdere delen van zijn werk haar omgang met de zwakke oorlogskabinetten in ballingschap, inclusief haar antiparlementaire opvattingen, heeft beschreven. Aardig is de anekdote dat Wilhelmina's conservatisme in het Indische vraagstuk naar links evolueerde onder invloed van Sjahrirs gedenkschriften uit het kamp waar het (Nederlandse) gouvernement de Indonesische nationalisten had geïnterneerd. De Jong noteert met een zekere verbazing dat die bekering dus aan literaire invloed moet worden toegeschreven, want Wilhelmina las zeldenliteratuur.
XCDe Jongs Wilhelmina-strategie kan al in het begin van zijn werk worden onderscheiden. De duidelijkste aanwijzing daarvan is te vinden in de opzienbarende redevoering die hij in 1966 voor de Koninklijke Akademie van Wetenschappen heeft gehouden (uitgegeven in de Mededelingen van de Akademie en herdrukt in De Jongs opstellenbundel Tussentijds). Daarin deelde hij, een kwart eeuw na dato, uitvoerig een aantal bijzonderheden over constitutionele conflicten tussen Wilhelmina en de ministers in Londen mee. De Jong vulde daarmee een lacune in de parlementaire geschiedenis op die de parlementaire enquêtecommissie van de Tweede Kamer (van het onderzoek naar het regeringsbeleid in de periode 1940-'45) op grond van formalistisch gemotiveerde, onbuigzame staatsrechtelijke inzichten in 1947 had ontzien. Aan het eind van die redevoering voor de Akademie van Wetenschappen onthulde hij de bron van zijn kennis. Hij had tien jaar tevoren enkele keren "zonder enige restrictie met Koningin Wilhelmina mogen spreken" en daarna met machtiging van de regering "toegang tot al haar stukken" gekregen.
XCDie aanduidingen zijn de sleutel van De Jongs Wilhelmina-wetenschap. In 1956 - toen hij al met de voorbereiding voor zijn grote werk bezig washeeft hij toegang gekregen tot bronnen die voordien nog nooit iemand had mogen en nadien nooit niemand meer heeft kunnen raadplegen. De Jong had het geluk dat hij Wilhelmina nog heeft gesproken voordat zij de rampzalige aandrift kreeg haar papieren te laten vernietigen. Wat
, incompensabel verlies was voor de geschiedwetenschap (die te eniger tijd
XCook inzage in die papieren zou hebben gekregen) was het geschiedschrij
XCversfortuin van De Jong geworden. De Jong heeft nooit meegedeeld welk fysiek gebruik hij van dat archief
XCheeft gemaakt. Men mag aannemen dat hij aantekeningen van de geraad
XCpleegde documenten heeft dan wel stukken heeft gekopieerd. Het weten
XCschappelijk geweten zal altijd het zekere voor het onzekere nemen. Het laat
XCin dat opzicht trouwens geen passiviteit toe. Maar we weten niet hoe ver De
XCJongs privileges zich hebben uitgestrekt, doordat De Jong daarover altijd
XCdiscreet is geweest. Men mag hopen dat ook het nageslacht toegang krijgt
XCtot de papieren van De Jong als deze op zijn beurt tenminste niet de hand
XCaan zijn archief slaat. In een geval als dit waarin de geschiedschrijver zelf
XCgeschiedbron is geworden, is zoveel generositeit niet meer dan een
XCmaatschappelijke plicht. De Jong heeft met zijn goed afgeschermde bronnenmonopolisme de
XCgeschiedwetenschappelijke concurrentie ruim dertigjaar - een hele genera
XCtie lang - buiten zijn erf gehouden, maar daar staat de grote verdienste
XCtegenover dat hij de bijna onherstelbare fout van de parlementaire
XCenquêtecommissie van 1947 op zijn eentje ongedaan heeft gemaakt. We
XCmogen van geluk spreken dat De Jong zijn leven lang een robuuste
XCdemocraat is geweest en nooit gehinderd is door doctrinair-staatsrechte
XClijke angstvalligheid. Hij heeft zijn onderzoeksmethode terecht niet door de
XConthouding van de enquêtecommissie laten beïnvloeden. Het vereist niet alleen intellectuele moed maar ook een sterke democra
XCtische overtuiging om een zwaar drukkende negatieve beslissing van de
XCTweede Kamer waaraan in 1956 in brede kringen nog absolute
XCnormativiteit werd toegekend - te negeren. De geschiedenis heeft aange
XCtoond dat De Jong in de beoordeling van dat vraagstuk niet alleen
XCmoediger maar ook wijzer dan de Tweede Kamer is geweest. De commissie
XChad het persoonlijk aandeel van de koningin in het Londense regeringsbe
XCleid buiten naar onderzoek gelaten, omdat zij meende dat de ministeriële
XCverantwoordelijkheid "immers niet was opgeheven en de ministers alle
XCbesluiten met hun verantwoordelijkheid (hadden) gedekt". Aangezien er vijf jaar lang geen volksvertegenwoordiging in staat was
XCdie ministeriële verantwoordelijkheid door de parlementaire controle tot
XCgelding te brengen, was die motivering van de commissie een slag in de
XClucht. De Jong heeft zich terecht op het hogere standpunt gesteld dat het
XChistorisch onderzoek de leiding moet overnemen waar het parlementaire in
XCgebreke blijft. Men kan hem daarvoor zijn monopolisme gemakkelijk
XCvergeven.' Sommige recensenten hadden het oog laten vallen op details uit de Epiloog. Het Nieuw Israelietisch Weekblad (6 mei 1988) koos de passages die betrekking hadden op de opvang van uit het concentratiekamp
rende joodse burgers; 'De Jong laakt ontbreken van opvang teruggekeerden' meldde het in de kop. In het communistische maandblad Politiek & Cultuur (oktober 1988) schreef j oop Morriën een recensie over de twaalf delen. Hij stelde een aantal feitelijke correcties voor en schreef dat de historicus De Jong voortdurend betrokken was geweest bij de actualiteit. , 'Dat heeft, al die jaren overziend, niet alleen gegolden voor actuele
XCpolitieke gebeurtenissen, maar ook voor zijn geschiedschrijving, die hem
XCdenk bijvoorbeeld aan zijn steun voor de Amerikanen in de oorlog in
XCVietnam of aan bespiegelingen over de communisten en het communisme
XC- heftige reacties van de kant van de communisten brachten. De Jong is een
XCanti-fascist, zijn werk getuigt daarvan. Maar hij is verre van een vriend van
XChet communisme, al toont hij in interviews wel respect voor de illegale
XCstrijd, die de communisten tijdens de bezetting hebben gevoerd en de
XCoffers, die zij hebben gebracht. In alle delen van Het Koninkrijk komt de CPN
XCvoor en dat had ook nooit anders gekund, want zij is (en blijft) in de
XCNederlandse geschiedenis nadrukkelijk aanwezig. In die honderden blad
XCzijden over CPN en communisten lijkt bij de auteur ook een ontwikkeling te
XCbespeuren van bijkans vooringenomenheid, in het bijzonder in Voorspel,
XCnaar meer begrip en redelijkheid.'
XCbegon, dat gespecialiseerde meelezers, die zijn concepten van kritiek
XCvoorzien, zo heftig reageren. Zij spreken zelfs van een historische vergissing
XCals de Staat de uitgave welongewijzigd door zou laten gaan. De experts op het gebied van Nederlands-Indië struikelen over het
XCvijfhonderd pagina's tellende concept-hoofdstuk 7 van de volgend jaar
XCapril verschijnende epiloog. Zij zijn verontwaardigd en verontrust over de
XCgrote nadruk die de historicus daarin legt op de oorlogsmisdaden die de
XCNederlanders in Indië zouden hebben gepleegd. "Het hoofdstuk is vol
XCkomen uit balans", aldus een van de meelezers, kolonel b.d. C. A. Hes
"In 44 pagina's worden de zogenaamde oorlogsmisdrijven beschreven
XCvan Nederlandse militairen, terwijl de wandaden van bijvoorbeeld de
XCJapanners in slechts 22 bladzijden worden afgedaan. De heer De Jong is
XCzeer eenzijdig geïnformeerd. Op deze manier mag de epiloog niet verschijnen. Zeker niet omdat het
XCwerk van De Jong wordt beschouwd als de officiële geschiedschrijving van
XCNederland." Kolonel b.d. C. A. Heshusius is onlangs onderscheiden met de Prins
XCMaurits-medaille voor militaire geschiedschrijving en is onder verant
XCwoordelijkheid van de toenmalige minister van Defensie ir. H. Vredeling
XCin I976 naar Indonesië gereisd om de historische feiten samen met
XCIndonesische geschiedkundigen op een rijtje te zetten: "Een geschiedkun
XCdige van de Indonesische krijgsmacht vroeg me toen zelfs waarom wij
XCdestijds niet gruwelijker waren opgetreden, dan hadden we volgens hem
XCveel meer succes gehad. Zo'n vraag zegt toch wel wat. De heer De Jong laat
XCin dit hoofdstuk blijken niet gehinderd te zijn door enige kennis van de
XCtoestand toen. Hoe een modern leger als het onze daar in een groot tropisch
XCgebied werd neergepoot om onder erg moeilijke, vaak verwarrende
XComstandigheden een soort guerrilla-oorlog te vechten. Niemand kan
XContkennen dat er door Nederlandse militairen weleens excessen zijn
XCvoorgekomen. Er zijn inderdaad Nederlandse mensen geweest die hebben
XCgemarteld om informatie los te krijgen. Zij zijn daar evenwel altijd door de
XCcommandanten voor gestraft. Het was geen beleid, geen regel, zoals bij
XCbepaalde onderdelen van het Duitse en Japanse leger wel het geval was." De meelezers verwijzen voor een betere visie op Nederlandse wandaden
XCin Indonesië naar een regeringsnota van I970. "Daarin staat alles. Wij
XCwillen niets verbloemen. Er zijn fouten gemaakt. Maar één en ander wordt
XCnu uit het verband gebruikt. Historicus De Jong is te selectief geweest. Zijn
XCteneur is verkeerd." Onder de verontwaardigde meelezers is ook het gepensioneerde plaats
XCvervangend hoofd van de Sectie Militaire Geschiedenis van het ministerie
XCvan Defensie, luitenant-kolonel drs. H. L. Zwitzer. Hij is bezig met de
XCopstelling van een "tegen" -hoofdstuk. De woordvoerder van minister Deetman, de heer P. J. Heij, bevestigt dat
XCde bewindsman de klachten over het concept van deel I2 heeft ontvangen.
XC"Er wordt gewerkt aan het opstellen van een antwoord. Daar kan ik nog
XCniets over zeggen. Wel is het regel dat de minister zich niet met de inhoud
XCvan het werk van de heer De Jong bemoeit. Grofweg heeft het ministerie
XCalleen te maken met de financiën, Wij betalen de historicus. Als er dus
XCconflicten zijn zullen de meelezers dat met de heer De Jong zelf moeten
XCuitknobbelen." Dr. L. de Jong wil niet ingaan op de kritiek van zijn meelezers: "Ik heb in
XCdit stadium geen openbaar commentaar." Twee dagen later publiceerde De Telegraaf(20 november I987) flarden
van het zevende hoofdstuk van het manuscript, waarin sprake was van oorlogsmisdaden van Nederlandse militairen in Indonesië en waarin geconstateerd werd dat de vervolging daarvan schril afstak bij de berechting van oorlogsmisdrijven gepleegd door Duitsers en Japanners. 'Onze Vrouwe Justitia heeft met twee maten gemeten', zo luidde een citaat. De verslaggeefster van De Telegraaf, Wilma Nanninga, tekende uit de mond van een meelezer, de voormalige kolonel van het KNIL, C. A. Heshusius, op: , '''We leven in een vrij land en geschiedenis is een zeer subjectief iets. De
XCheer De Jong zou zijn visie wat mij betreft ook best in een tijdschrift mogen
XCpubliceren. Maar het staat nu in een geschiedkundig werk dat onder verantwoorde
XClijkheid van het Rijksinstituut van Oorlogsdocumentatie wordt uitgegeven.
XCDat betekent dat volgende generaties dit als de hele waarheid zullen
XCbeschouwen. Daarom kan het niet.'"
XCDe Jong reageerde verontwaardigd op het aandeel van Heshusius in de openbaarmaking van het meningsverschil. Het Haarlems Dagblad (20 november 1987) berichtte daarover: , 'De Jong vindt de handelwijze van de kolonel "in hoge mate kwalijk". Het
XCis nog niet eerder voorgekomen dat geraadpleegde adviseurs hun kritiek op
XCde inhoud vóór de verschijning van het boek naar buiten brengen. "Ik heb
XC20 jaar lang mijn conceptteksten aan vele tientallen personen kunnen
XCtoezenden zonder dat iemand ooit van het hem of haar daarmee geschon
XCken vertrouwen misbruik heeft gemaakt. Ik acht het een in hoge mate
XCkwalijke zaak dat dit hier wel is geschied", aldus De Jong in een
XCpersoonlijke brief aan Heshusius.'
XCIn het kwartaalverslag van de auteur van het geschiedwerk over de periode oktober-december 1987 gafDe Jong zijn versie van de openbaarmaking van een gedeelte van zijn manuscript en van verdere acties door de initiatiefnemer ondernomen. , 'Op I I november bleek mij dat mijn concepttekst op de redacties van
XCenkele dagbladenlag en op de I 8de kwam het dagblad De Telegraaf uit met
XCeen grote kop op pagina I: "Historici kraken werk Lou de Jong". In de
XCdaarop volgende dagen verschenen delen van mijn tekst of samenvattingen
XCdaarvan in een groot aantal dagbladen, waaronder alle bladen van de
XCGemeenschappelijke Pers Dienst en Het Parool. Vervolgens wijdde op 30
XCnovember Karel van de Graaf zijn discussieprogramma voor de Avro-tele
XCvisie aan de vraag of er in Nederlands-Indië oorlogsmisdaden waren
XCgepleegd. Deelnemers aan de discussie waren onder meer prof. dr. J. A. A. 97
, van Doorn (een van de twee auteurs van de in '70 verschenen studie
XCOntsporing vangeweld), prof. dr. J. E. Hueting (de man die in '68 en '69 voor
XChet eerst van "oorlogsmisdaden" repte), drs. W. IJzereef (auteur van een
XCuitstekende studie over de Zuid-Celebes-affaire) en Anton P. de Graaff
XC(voorzitter van een organisatie van oud-militairen). De algemene strekking
XCvan het programma was een ondersteuning van de gegevens die ik in de
XCconceptparagraafhad opgenomen - overigens meende met name prof. Van
XCDoorn dat ik veel te weinig aandacht had besteed aan de achtergrond
XCwaartegen het tot wandaden was gekomen. Het programma trok ruim twee
XCKolonel Heshusius zette zijn actie voort. Aan een van zijn relaties stuurde hij op 30 december '87 een briefwaarin de volgende passages voorkwamen: , 'Wij zijn echter nog niet geheel "klaar" met deze affaire en daarom wilde ik
XCU hierbij dringend vragen om - als dat nog niet geheel het geval mocht zijn
XC- zeker voort te blijven gaan met Uw eigen actie. Ik geef zeer in het kort een
XCpaar mogelijkheden aan. U moet dan verder zelf maar overdenken langs
XCwelke weg en hoe U dat gaat doen. Hier volgen een paar algemene
XCsuggesties. a. Bij het bestuur van Uw militaire vereniging of reüniegezelschap van
XCIndiëgangers aan te dringen om - uiteraard voorzover nog niet gebeurd
XCde afkeuring van de oud-militairen schriftelijk te laten blijken aan: prof. dr. L. de Jong zelf met verzoek zijn gewraakte teksten te wijzigen.
XCEn om - hetgeen hij schandelijk heeft nagelaten - ook eens de achtergron
XCden mede te beschrijven waaronder onze troepen destijds dienden (ellende,
XCangst, woede, zware diensten en guerrilla-terreur alom, plus zorg voor de
XCarme civiele bevolking; nauwelijks verlof enz.) op een reële en eerlijke
XCwijze. de Minister van Onderwijs en Wetenschappen met verzoek de
XCtoestemming voor het drukken en uitgeven bij de Staatsdrukkerij niet te
XCverstrekken als de teksten niet worden gewijzigd: dit gebeurt op kosten van
XCde belastingbetaler (waaronder U). de Minister van Defensie met verzoek om de oud-militairen (ook al
XCreeds met het oog op preventie bij een mogelijke latere inzet van onze
XCmilitairen bij oorlogsopdrachten) duidelijk te willen beschermen tegen
XCkwaadsprekende historie-schrijvers veertigjaar later. de Minister van Justitie met verzoek om door zijn vervolgingsappa
XCraat alvast te doen onderzoeken of, en in welke mate, in bedoelde
XCaantijgingen een vervolging wegens smaad op zijn plaats zou zijn; dan wel
XCde auteur van Justitie-zijde te laten weten dat om deze reden gelet zal
XCworden op de definitieve versie die in april 1988 in druk zal verschijnen. b. Bij Uw eigen politieke partij er op aan te dringen dat ook van hûn 97
, zijde prof. dr. L. de Jong - liefst door vragen van Kamerleden - wordt
XCgemaand zijn in algemene termen gestelde beschuldigingen aan het adres
XCvan de oud-militairen weg te laten en de materie van de excessen
XCobjectiever te stellen. Dit kan men doen door een lid van de Tweede Kamer
XCte schrijven of te bellen voor een bezoek. c. Bij UW TVof radiovereniging aan te dringen deze kwestie serieus en
XCop objectieve wijze te laten belichten door bijvoorbeeld interviews uit te
XCzenden van oud-militairen die er destijds zelfbij waren: liefst frontsoldaten
XCtesamen met hun directe commandanten. d. Incidenteel en meer afhankelijk van de verdere ontwikkelingen Uw
XCmening in het openbaar te uiten door middel van korte ingezonden stukken
XCin een dagblad of ander periodiek dat daarvoor naar Uw mening geschikt is. e. Uw mening verder in gesprekken uiteen te zetten in velerlei soorten
XCKolonel Heshusius ontving journalisten bij hem thuis om hen over het manuscript van De Jong en zijn kritiek daarop voor te lichten. De verslaggever van het Haarlems Dagblad (20 november 1987) schreef daarna: , 'Heshusius schaamt zich daar niet voor. Hij wil zo veel mogelijk mensen
XCmobiliseren om Lau de Jong tot andere gedachten te bewegen en, als dat
XCniet mocht lukken, druk uit te oefenen op minister Deetman van
XCOnderwijs om de publikatie van deel 12 tegen te houden. Het gaat hem
XCvooralom het laatste, omdat hij vreest De Jong niet te kunnen overtuigen.
XC"Die man is behept met een zekere ijdelheid en een zekere koppigheid. Wij
XChadden ook forse kritiek op deel 1 IA, dat handelde over de Nederlandse
XCkrijgsmacht in Indonesië bij het uitbreken van de oorlog. De kritiek heeft
XChij zonder meer van de hand gewezen." De Haagse kolonel heeft als cavalerist vele jaren in Indië gediend en zegt
XCte weten waarover hij praat. "Wij bestrijden De Jong niet als hij zegt dat er
XCin die periode excessen hebben plaatsgevonden. Dat is zo en dat is eerder
XCaangetoond. De regering heeft daarover in I 969 een nota geschreven en het
XCgedrag van een aantal militairen betreurd. Er zijn inderdaad onschuldige
XCmensen zonder vorm van proces doodgeschoten. Dat is niet goed te praten.
XCMaar De Jong dikt die excessen wel heel erg aan. Hij spreekt zelfs over
XCoorlogsmisdrijven. Dat gaat me veel te ver." Heshusius verwijt De Jong dat hij de gronden van de excessennota van
XChet kabinet betwist zonder daarvoor nieuwe feiten aan te dragen. "Wat hij
XCschrijft, was allang bekend. Er zit niets nieuws bij. De tekst van De Jong is
XCeen requisitoir van een zeer venijnige officier van justitie. Dat is niet nodig.
XCEr is al twee keer eerder geoordeeld: door de krijgsraad in die periode en
XCdoor het kabinet in 1969. Wij - een kleine 100 000 landgenoten tussen de
XC60 en 70 jaar die in Indië gevochten hebben - beschouwen deze nieuwe
, aanval als een trap na. De Jong zet de krijgsmacht opnieuw in de
XCbeklaagdenbank. Ik vind dat een schande voor al die militairen, die oprecht
XChun plicht deden. We hebben meer dan 4 700 krijgsmakkers op de
XCerevelden in Indonesië moeten achterlaten." De beschrijving van De Jong is volgens Heshusius des te meer kwalijk,
XComdat die onder verantwoordelijkheid van de staat wordt uitgegeven. "Het
XCis de officiële geschiedschr~ving in opdracht van de regering. Wat De Jong
XCschrijft, is de zienswijze van de staat. Zijn boeken zijn standaarden
XCnaslagwerken geworden, die door vele generaties gelezen en als waar
XCzullen worden beschouwd. Daarom moeten we De Jong zover krijgen, dat
XChij op een meer fatsoenlijke en objectieve wijze gaat schrijven, Het is vooral
XCde kwalijke teneur waartegen we strijden." Maar echt veel vertrouwen heeft
XChij daar niet in. Heshusius, zelf bijna 72, vindt De Jong (73) "te hoog
XCbejaard om de geschiedschrijving te kunnen afronden",'
XCIn het weekend na de eerste publikaties in De Telegraaf kwam de Vereniging van Oud-Militaire Indië-gangers (VOMI) in Roosendaal bij een voor een reünie. De Jongs betoog over 'oorlogsmisdaden' in Indië werd het gesprek van de dag. Het Dagblad voor Noord-Limburg berichtte daarover (23 november 1987): , '''Ik was in Indië aangewezen voor een taak en die ik heb verricht. Ik ben
XCsluipschutter geweest, als verkenner voor de troep vooruit. De gevaarlijkste
XCklus. Twee keer ben ik zwaar gewond geweest. Iedere dag heb ik lichamelijk
XCpijn." Door de microfoon roept Leo Berenbroek uit Nijmegen, oprichter en
XChoofdbestuurslid van de VaM!, de zaal in dat het laatste stuk van de
XCpublicatie van dr. De Jong het smerigste is. "De Jong zegt, dat de Duitse
XCoorlogsmisdadigers zijn veroordeeld, maar onze eigen oorlogsmisdadigers
XCniet. Ik word er misselijk van als iemand dit zo naar voren brengt. We
XCworden en blocveroordeeld." "De VOM! zal hier bovenop springen", spreekt Tom van Nassauw,
XCvoxu-contactman uit Roosendaal, het gehoor toe. H~ heeft drie jaar in Indië
XCgezeten. En als De Jong zegt, dat 12 000 gevallen van oorlogsmisdaad het
XCtopje van de ijsberg zijn, heeft hij volgens Van Nassauwongelijk. "Hij heeft
XCons de grond ingetrapt. Als de publicatie doorgaat, zijn we volgend jaar
XCallemaal zo'n beetje oorlogsmisdadigers." "Er is hier geen oorlogsmisdadiger in de zaal!" roept secretaris Dubois
XCvan de Noordbrabantse vosn-afdeling. "We gingen met het embleem «Je
XCmaintiendrai» op de mouw. We gingen niet met de bedoeling oorlogsmis
XCdaden uit te halen." Uit de ongeveer honderd aanwezigen rijst de Roosendaler C. van Vugt
XComhoog. Hij ging op 7 november 1945 te voet naar Antwerpen en meldde
XCzich als vrijwilliger. Via Engeland en Malakka kwam hij in maart '46 in
, Indië aan. "Ik ging, omdat we hier vijfjaar oorlog hadden gehad. Je had een
XCidee van onderdrukt zijn. Het was puur idealisme. Je wist van tevoren, dat er
XCchaos was. Maar niet in welke mate." Tegen de aanwezigen zegt Van Vugt, dat De Jong zaken onder
XCoorlogsmisdaden rangschikt, die je met de ogen van die tijd niet zo kunt
XCzien. Uit zijn eigen ervaringen kan hij zo drie dingen noemen, die De Jong
XCveroordeelt vanwege gebrek aan achtergrondinformatie. Hij zag mensen
XCgemarteld worden. Met het doel te weten te komen waar de vrouwen en
XCkinderen gevangen zaten. Dan krijgje, zegt hij, een andere indruk. Zijn peloton had opdracht kampongs plat te branden. De weg een paar
XChonderd meter verderop werd met hinderlagen door de vijand onmogelijk
XCgemaakt. Hoe dat voelt als je zoiets doet? "Een keer bleef een man zitten. Ik
XChad medelijden, omdat ik wist hoeveel moeite hij zich had getroost om rijst
XCbij elkaar te krijgen." Zelf zegt Van Vugt maar sporadisch ontsporingen te hebben gezien. Hij
XCheeft wel verhalen gehoord, die hij nooit heeft kunnen verifiëren. Hij wil
XCgedocumenteerd zien waar De Jong op doelt. Hij vindt, dat alle Indiëgan
XCgers naar eer en geweten moeten zeggen wat ze zelf hebben gezien en wat
XCze hebben gehoord. Als de emotionele storm wat is geluwd, komt ze uit haar hoekje. De
XCvrouw van een Indië-ganger. "Mijn man, die is nuchter. Hij zegt, als ze
XCschoten, schoot ik terug. Er was een jongen bij, die absoluut niet durfde te
XCschieten. Ze kwamen op hem af, toen hij in een loopgraaf zat. Hij pakte zijn
XCbajonet en stak er een neer." Ze zegt dat ze om de twee jaar kransen legt bij
XCde monumenten voor de ge.sneuvelden in Indië, terwijl dat dan ook gelijk
XCin Indië gebeurt. "Doen wij dat dan voor misdadigers?"
XCOp I december 1987 werd op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam kapitein Raymond Westerling begraven, gewezen commandant van het Korps Speciale Troepen, de eenheid voor de contra-guerrilla in Indonesië in 1945 en latere jaren. De plechtigheid liep uit op een demonstratie tegen De Jongs concept-geschiedschrijving, aldus De Tele graaf(2 december 1987). , 'Ruim achthonderd oud-commando's, oud-strijders en vertegenwoordi
XCgers van het Molukse verzet brachten Westerling een indrukwekkende
XClaatste hulde. Volgens de commandant van het Korps Commando-troepen, luitenant
XCkolonel Dirk Verbrugge, word t kapitein Westerling in de discussies over de
XCgebeurtenissen in voormalig Nederlands-Indië op de tv en in de media het
XCogenblik meer verweten, dan destij ds door zij 11. tegenstanders. Westerlings vroegere adjudant, J. H C. Ulrici, ridder in de Militaire
XCWillems Orde, stelde vast dat dr. De Jong "Westerling kapot heeft gemaakt
XCdoor hem op smerige wijze te bekladden. Westerling was geen moorde
, naar, maar de echte moordenaars waren de Rode Jakhalzen in Den Haag,
XCdie Nederlandse militairen met slechte wapens de rimboe instuurden." De weduwe van generaal Spoor, de opperbevelhebber van de Neder
XClandse Strijdkrachten in het voormalig Nederlands-Indië, noemde het
XCronduit stijlloos, dat de AVRO een discussieprogramma over de door dr. De
XCJong beschreven gebeurtenissen in verband met Westerlings overlijden
XCniet heeft uitgesteld. Volgens de voorzitter van de oSL-Stichtingen, Prosper Ego, blijven
XCtalloze miltairen die in Nederlands-Indië hebben gediend, hoe er ook met
XCmodder wordt gegooid, pal achter Westerling staan.'
XCTerzelfder tijd namen ook de oud-strijders van de Zeven December-divisie op hun jaarlijkse herdenking in Schaarsbergen aanstoot aan De Jong. De Arnhemse Courant berichtte daarover (8 december 1987): , 'Tijdens een informele bijeenkomst, vooraf in het Katholiek Militair
XCTehuis, spraken vooral de oud-strijders, die van' 46 tot' 49 dienden in het
XCvoormalig Nederlands-Indië, onderling over het uitgelekte concept van
XCdeel 12 van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Daarin
XCtrekt prof. De Jong conclusies die grote beroering hebben gewekt bij de
XCcirca 100 000 nog levende voormalige militairen. "In iedere oorlog gebeuren afschuwelijke dingen," zo viel te beluisteren,
XC"maar om nu te zeggen dat wij ons schuldig hebben gemaakt aan excessen is
XCoverdreven. Wij hebben ons niet anders gedragen dan welk leger in
XCoorlogstijd dan ook." Van de Zeven December-divisie lieten ruim 500 militairen het leven in Nederlands-Indië. Brigade-generaal]. Tjassens van de Eerste Divisie ging tijdens een korte
XCtoespraak ook in op wat prof. De Jong in zijn laatste deel over Nederlands
XCIndië schrijft. Tjassens constateerde dat zeven december steeds meer een
XCbegrip wordt. "Ieder jaar opnieuw geven meer nabestaanden en vrienden te
XCkennen erbij willen zijn. En dankzij de steun van het ministerie van
XCdefensie kon vorig jaar ons monument «Wij werden geroepen» (aan de
XCKoningsweg - red.) worden gerenoveerd en dit jaar gebeurt dat met de
XCkapel." De brigade-generaalliet blijken verheugd te zijn over die toenemende
XCbelangstelling. Niet alleen van de nabestaanden en oud-strijders maar ook
XCvan civiele en militaire autoriteiten. Bij de herdenking gisteren waren
XConder anderen Arnhems burgemeester mr. J. Drijber, Gelders commissaris
XCvan de koningin M. de Bruijne en de complete top van de Koninklijke
XCLandmacht aanwezig, onder wie chef defensiestaf-generaal Huyser. "Ik en wij allen zijn niet alleen verheugd, maar ook dankbaar dat zij hier
XCzijn. Natuurlijk om te getuigen van eerbied voor de doden", sprak Tjassens.
XC"Zij zijn hier als levend bewijs, dat de huidige civiele en militaire
XCoverheden wel degelijk vervuld zijn van respect voor de wijze waarop vele
, tienduizenden destijds in Indië hun uiterst moeilijke taak hebben ver
XCricht." , De Telegraaf, die het concept-hoofdstuk van deel I2 het eerst naar buiten had gebracht, vervolgde het debat met een aantal vraaggesprekken en commentaren. Het eerste was afkomstig van de katholieke politicus P. J. s. de Jong, die van 1967 tot 197I minister-president was geweest van een confessioneel-liberaal kabinet en onder wiens verantwoordelijkheid in I969 de nota over geweldsexcessen was verschenen. 'Lezer krijgt verkeerde indruk van Indië', luidde de kop boven een interview (2 december I987). , 'Oud-minister-president Piet J. S. De Jong vertrouwt erop, dat zijn
XCnaamgenoot de historicus prof. dr. L. de Jong zijn omstreden concept
XChoofdstuk 7 over de "oorlogsmisdaden" van Nederlandse militairen in het
XCvoormalig Nederlands-Indië drastisch zal bij stellen. "Professor De Jong is een oprecht en zorgvuldig man," beklemtoont de
XCoud-premier, onder wiens verantwoordelijkheid in I969 een lijvige nota
XCverscheen over de militaire excessen voor en tijdens de politionele acties.
XC"Zodra de historicus merkt, dat er zwaarwegende protesten zijn tegen zijn
XCinterpretatie van de gebeurtenissen, zal hij zich afvragen waar hij is
XContspoord. Want de toon van het hoofdstuk, zoals het er nu ligt, kàn echt
XCniet. Zijn concept werpt ongewild en onverdiend een smet op alle
XCNederlandse strijdkrachten die in de tweede helft van de jaren veertig in
XCIndië orde op zaken moesten stellen. Dat bedoelt onze eminente geschied
XCschrijver niet zo." De voormalig regeringsleider, die het concept-hoofdstuk het afgelopen
XCweekend bestudeerde, herinnert zich nog goed hoe zijn kabinet in I969
XCbesloot een uitgebreid archievenonderzoek te laten instellen naar geruch
XCten over verregaande wreedheden en misdragingen door Hollandse
XCsoldaten in Indonesië. Aanleiding waren onder andere uitzendingen van
XCVara's Achter het Nieuws waarin oud-militairen schokkende getuigenissen
XCaflegden over wat er in de chaotische gevechten tegen de Indonesische
XCnationalisten was voorgevallen. "We wilden alle dossiers opengooien. De waarheid moest boven water
XCkomen," vertelt de 72-jarige oud-premier, zorgvuldig zijn woorden
XCkiezend. "Het ironische is dat we om dat onderzoek te leiden ook dachten
XCaan professor De Jong. Als directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogs
XCdocumentatie leek hij de aangewezen figuur. Maar de historicus voelde er
XCniets voor. Hij vond dat het buiten zijn studieterrein lag. Hij zei letterlijk:
XC«Ik heb die kennis over Indië niet in huis.» Ik vond dat heel reëel. Hij was
XCook nog nooit in Indonesië geweest. Ik weet niet wat hem later heeft doen
XCbesluiten de Indische kwestie wèl in zijn levenswerk op te nemen." Oud-premier Piet de Jong betreurt het, dat de Amsterdamse geschied
, kundige niet bij zijn eerste besluit is gebleven. "Ik vind zijn boeken over de
XCNederlandse samenleving tijdens de Tweede Wereldoorlog belangrijke
XCstandaardwerken. Zijn beschouwingen over Nederlands-Indië tijdens en na
XCde oorlog hebben niet hetzelfde niveau. Mensen die in die tijd in Indië
XCwaren, herkennen de sfeer niet. Dat gevoel van herkenning is juist de kracht
XCvan zijn boeken over Nederland. Ik hoop dat hij zich zallaten inspireren
XCdoor zijn meelezers, die er wèl zijn geweest. Hij moet openstaan voor hun
XCkritiek." De oud-bewindsman staat nog steeds op het standpunt dat hij in 1969 in
XCde Tweede Kamer verdedigde. Uit het rapport dat een commissie onder
XCvoorzitterschap van oud-raadsheer mr. E. J. Korthals Altes uiteindelijk over
XCde excessen opstelde, was toen net gebleken dat van de 200 000 Neder
XClandse militairen die vier jaar in Indonesië waren 141 geweldsmisdrijven
XChebben gepleegd en ongeveer vierhonderd gevallen van plundering: "Het
XCovergrote deel van onze soldaten gedroeg zich correct," herhaalt Piet de
XCJong. "Van systematische wreedheid, zoals in het concept van professor De
XCJong doorklinkt, was geen sprake. Er zijn excessen geweest. Maar de
XCvergelijking gaat volledig mank. Niemand heeft opdracht gekregen een
XCheel volk uit te moorden. Onnodig wreed optreden werd bovendien zwaar
XCbestraft. Nederlandse militairen die over de schreef waren gegaan, moesten
XCzich voor de krijgsraad verantwoorden." De grote fout van het concept-hoofdstuk van dr. L. de Jong is volgens de
XCoud-minister-president, dat hij slechts een spectaculair ogende opsomming
XCgeeft van een selectie wreedheden. "Hij gaat nauwelijks in op de
XComstandigheden waaronder die excessen voorkwamen. Bovendien ligt er
XCveel te veel nadruk op. Alsof martelen en doodschieten het enige was, dat
XConze jongens daar deden. De argeloze lezer krijgt zo een totaal verkeerde
XCindruk." De voormalige premier vervolgt: "Professor De Jong gaat bijna niet in
XCop de andere kant van de zaak. Onervaren jonge Hollandse soldaten kregen
XCmidden in een voor hen onbekende jungle te maken met keiharde guerrilla.
XCIk begrijp dan best dat een officier een gevangen genomen nationalist
XCweleens hardhandig heeft aangepakt. Om bijvoorbeeld te weten te komen
XCwaar er in het oerwoud mijnen lagen. Zo'n man was dan verantwoordelijk
XCvoor twintig jonge jongens. Die wilde koste wat het kost verhinderen dat
XCzijn troep de lucht in vloog. Elke oorlog is een smerige zaak, een guerrilla is
XCnog erger." De CDA-politicus besluit bedachtzaam: Doctor De Jong is volgens de
XCoud-minister doordrongen van zijn grote historische verantwoordelijk
XCheid. Wat in zijn boek staat, moet een juist beeld van het verleden geven.
XC"Ik raad hem aan nog eens goed met specialisten te praten. Het laatste deel
XCkomt pas in april uit. Er is tijd genoeg." ,
XCEnkele dagen later publiceerde Het Binnenhof (9 december 1987)
uitvoerig weerwoord op het betoog van oud-premier De Jong. De verslaggever, André Horlings, had klaarblijkelijk inzage gehad in het manuscript van het volledige hoofdstuk en diende na lezing de geïnterviewde politicus aldus van repliek: , 'De kritiek lijkt voorbarig. In de voorbeelden die De Jong geeft is van
XC"hardhandig aanpakken" geen sprake. Het concept van hoofdstuk 7 omvat
XCin totaal 480 tikvellen. De Jong schetst daarin de geschiedenis van
XCNederlands-Indië tot aan de soevereiniteitsoverdracht. Uitsluitend het
XConderdeel "oorlogsmisdrijven" is in de openbaarheid gekomen. Het lijkt
XCerop dat de ex-premier dat omstreden concept nog niet gelezen had. Andere onderdelen in het hoofdstuk zijn onder meer "Bersiap", "De
XCoorlogsvrijwilligers ingezet", "Eerste Politionele Actie". Het is nog onbe
XCkend hoe De Jong daarover schrijft. Maar het ligt voor de hand dat daarin
XCook de extreme omstandigheden waaronder Nederlanders de strijd
XCmoesten voeren aan de orde komen. De Jong stelt vast dat over de oorlogsmisdrijven die door Indische
XCnationalisten werden gepleegd weinig gegevens bekend zijn. Hij consta
XCteert dat circa 3 5 00 Nederlanders en Indische Nederlanders en een
XConbekend aantal Ambonezen en Chinezen zijn vermoord en tienduizen
XCden mensen onder slechte omstandigheden gevangen zijn gehouden.
XCBovendien is een onbekend aantal krijgsgevangen militairen van de
XCKoninklijke Landmacht, het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) en de mariniersbrigade vermoord "hun stoffelijke overschotten zijn
XCmenigmaal verminkt aangetroffen". In hoeverre dergelijke moorden in
XCopdracht van hogerhand werden gepleegd valt, aldus De Jong, niet na te
XCgaan. "Het ligt in de aard van verzetsgroepen dat zij hun eigen gang gaan." Zelden kwam het tot vervolging van Indonesische oorlogsmisdadigers.
XC"In het perspectief van de Republiek (Indonesië) waren die geliquideerden
XCcollaborateurs met de vijand, verraders van de zaak van Indonesiës
XConafhankelijkheid. De niet-vervolging van diegenen die hen liquideerden,
XCmoet op één lijn worden gesteld met het feit dat de Nederlandse illegale
XCwerkers die tijdens de Duitse bezetting enkele honderden, als belangrijke
XChelpers van de vijand beschouwde Nederlanders liquideerden, evenmin
XCzijn vervolgd." Over Nederlandse misdaden is aanzienlijk meer bekend. De Jong erkent
XCmet spijt dat het hoofdstukgedeelte daardoor een ietwat onevenwichtig
XCkarakter heeft gekregen. Hij ziet dat echter niet als ongepast: "de eerste
XC(misdaden) zijn onze zaak geweest, de laatste de zaak van Indonesië." "Weliswaar lang niet alles maar toch wel veel (werd) gerapporteerd via
XCde civiele en de militaire kanalen. De Nederlandse verbindingen functio
XCneerden goed, de Republikeinse slecht. Dit onderscheid heeft er (...) toe
XCgeleid dat wij over de oorlogsmisdrijven aan Nederlandse kant veel
XCuitgebreider zijn ingelicht dan over die aan Republikeinse."
XCEen belangrijke Indonesische verzetsgroepering was de TRIS,het "Leger van de Republiek op Celebes", 4000 strijders sterk, die rond november 1946 werd opgericht. Zijn soldaten liquideerden talrijke Indonesiërs die met het Nederlandse gezag samenwerkten. Er zijn bovendien gruwelijke martelingen bekend. De Jong vermeldt het opensnijden van de buik van de zwangere vrouw van een beambte die met het Nederlandse gezag bleef samenwerken. Het kind werd eruit gerukt en onthoofd; de moeder stervend achtergelaten.
XCVolgens hetzelfde rapport maakten zich echter ook sommige KNILofficieren schuldig aan het zonder vorm van proces doodschieten van Indonesiërs die zij van hulp aan het verzet verdachten, tersluiks en in strijd met de orders. Het Nederlandse gezag in Zuid-Celebes kwam in gevaar en daarom werd een KNIL-bataljon naar het roerige gebied gezonden, dat, zegt De Jong, "als enige taak zou hebben de contra-terreur uit te oefenen". Zijn commandant werd Raymond Westerling, bijgenaamd De Turk, omdat hij in Turkije was geboren. Hij overleed twee weken geleden, kort nadat de eerste onthullingen uit het hoofdstuk in het openbaar waren gekomen.
XCIn 1984 verscheen van de hand van W. IJzereef een boek over Westerling en diens standrechtelijke executies. Daaraan ontleent De Jong een beschrijving van de Nederlandse acties. Een Javaanse makelaar, die op 17 december tot de bijeengedreven bevolking van een kampong behoorde, getuigt: "De Turk gaf bevel aan een van de aanwezigen om aan te wijzen wie opstandelingen waren, maar de man zei dat hij het niet wist. De Turk zei hem dat hij doodgeschoten zouden worden, als de aangewezen persoon volhield niet te weten wie de opstandelingen waren." Volgens het verhaal wees het slachtoffer toen tien willekeurige mensen aan die werden geexecuteerd en dat herhaalde zich nog twee keer.
XCDe officier vanjustitie in Makassar noemde op 20 december de acties van het leger in een rapport aan procureur-generaal Felderhof "absoluut noodzakelijk voor het herstel van de verstoorde rust en orde", al was het te betreuren "dat dit soms aanleiding kan geven tot bloedbaden." De hoofdambtenaar die het rapport las liet Felderhof op 30 december weten dat deze werkwijze "formeel niet anders is dan moord", maar ook het "enig overgebleven middel tot wezenlijke bescherming van de bevolking".
XCEen telegram van Felderhof aan de officier van jusititie legaliseerde het optreden: "Aangelegenheid door mij beschouwd als in noodrecht gegronde militaire actie stop verzoek uwerzijds attentie en mij tijdig in te lichten als noodzaak ontaardt in nodeloos exces of omstandigheden verzachting toelaten". En twee weken later stelde de plaatsvervangende officier van justitie te Makassar voor aan alle KNIL-officieren op Zuid-Celebes "een zekere straffeloosheid" te waarborgen. Uiteindelijk werd toegestaan dat "indien zulks noodzakelijk mocht zijn" ook onder leiding van andere officieren dergelijke acties mochten worden ondernomen, al werd daarbij "bepaaldelijk een beperking tot het uiterste minimum"
XCVolgens De Jong was niet op dat laatste telegram gewacht. Er waren "naast Westerling die zijn acties had voortgezet (hij had persoonlijk velen doodgeschoten, in enkele gevallen ook kampong-bewoners twee aan twee laten worstelen waarna de verliezer was doodgeschoten), tevens andere officieren, soms zelfs onderofficieren, tot de contra-terreur overgegaan en bovendien hadden de politie en de zogenaamde kampong-politie hetzelfde gedaan. Velen waren vermoord, kampongs waren in vlammen opgegaan, er was geplunderd, er was lijkenroof gepleegd, er waren Indonesiërs die in voorarrest zaten uit de gevangenissen gehaald en doodgeschoten - in één geval twee die tot gevangenisstraf waren veroordeeld. De meeste slachtoffers bij één gelegenheid maakte een onderluitenant· van Westerlings eenheid, die in aanwezigheid van een KNIL-kapitein op I februari, geprikkeld door het bericht dat drie militairen van het Korps in een nabije kampong bij een gevecht gesneuveld waren, in de kampong die hij onderzocht lukraak liet schieten op mannen, vrouwen en kinderen - er vielen 364 doden."
XCNederlandse cijfers wijzen uit dat door de Indonesische verzetsgroepen tussen I juli 1946 en I juli 1947 op Zuid-Celebes 1200 personen werden geliquideerd en ruim 400 ontvoerd, vermoedelijk in grote meerderheid Indonesiërs. Nederlandse militairen vermoordden volgens de officiële rapporten 3144 Indonesiërs, maar De Jong vraagt zich af of die cijfers wel volledig zijn. Hij stelt vast dat volgens de officiële rapporten daarvan 1533 op rekening komen van het Korps Speciale Troepen (de eenheid van Westerling), 136 op die van politie-eenheden en 576 op die van de kampong-politie. De Jong concludeert dat het KST "dus minder heeft gemoord dan andere eenheden van het KNIL". Van de 1533 slachtoffers werden er 388 vermoord onder de persoonlijke leiding van Westerling en 1055 onder die van de eerder vermelde onderofficier.
XCDe manceuvres van Westerling werden door zijn superieuren volledig gedekt. Van zijn chef, kolonel De Vries, kreeg hij een bijzondere tevredenheidsbetuiging. "Hij had, zo werd gemeend, slechts schuldigen van het leven beroofd en zich dus op loffelijke wijze van een moeilijke opdracht gekweten." Later sprak ook generaal Spoor per brief "alle lof en waardering" uit "voor uw uitzonderlijke prestaties". En in Den Haag stelde minister Jonkman vast dat het KST"met volledig succes optrad". In Batavia zelf zorgden de acties voor meer verontrusting. Van Poll, lid van de commissie-generaal, schreef in een brief aan minister-president Bee!: "Kapitein Westerling treedt in Celebes op de volgende wijze op: hij omsingelt een dorp, drijft de inwoners bij elkaar en vraagt dan wie extremisten zijn. Indien er dan enige personen gevonden worden, die deze extremisten aanwijzen, worden eerst de extremisten doodgeschoten en daarna zij, die de extremisten hebben aangewezen. Het is waar, dat op deze wijze inderdaad een herstel van rust wordt verkregen; de schrik komt er geweldig
, dergelijke methoden niet voor het wereldforum bekend worden!" Die
XChoop bleek ijdel. Vrij" Nederland publiceerde in juli 1947 de getuigenis van
XCde Javaanse makelaar over de moordpartij in de kampong op 17 december
XC1946. Er werden kamervragen gesteld. Een commissie toonde in april 1948
XCbegrip voor de strenge maatregelen, maar achtte wel vervolging raadzaam
XCvan drie officieren die in de contra-terreur te ver waren gegaan, maar verder
XCdan voorbereidingen daartoe kwam het niet. Uiteindelijk vertrokken in oktober 1949 drie juristen naar Batavia om
XCeen onderzoek in te stellen naar excessen. De Jong meldt dat pas vijf jaar
XClater, eind 1954, werd gerapporteerd dat "wat geschied was, met een
XCrechtsstaat niets te maken had gehad en ook niet gekwalificeerd kon worden
XC(...) als een «in noodrecht gegronde militaire actie». (...) Hun rapport plaatste
XChet kabinet voor de vraag of de justitie toch nog stappen moest ondernemen
XCtegen Westerling en de drie andere, eerder bedoelde militairen. Met grote
XCmeerderheid werd eind december besloten om dat na te laten." "Geen proces dus", stelt De Jong vast. En hij constateert: "te bedenken
XCvalt dat als het daartoe kwam, blijken zou dat de ambtelijke en de militaire
XCtop in Batavia en in Makassar bij de contra-terreur betrokken waren
XCgeweest. De meeste ministers gaven er de voorkeur aan de zaak in de
XCdoofpot te stoppen." "Een voorbehoud wordt gemaakt voor de Zuid-Celebes-affaire en
XC(hoewel vrijwel geen archiefmateriaal terzake is aangetroffen) ook voor
XChetgeen kan zijn geschied ter verzameling van inlichtingen omtrent de
XCtegenstander", zo werd in juni I 969 vastgesteld in het regeringsrapport
XCover excessen in Nederlands-Indië. In het vervolg van het hoofdstukge
XCdeelte vaagt De Jong dat voorbehoud overtuigend weg. De feiten spreken
XCvoor zich, zelfs al zou de historicus in het definitieve hoofdstuk meer begrip
XCopbrengen voor verzachtende omstandigheden waaronder ze plaatsvon
XCden. Ook over de verhoormethoden is De Jong duidelijk. De eerste
XCna-oorlogse minister-president Schermerhorn sprak, samen met hoofdre
XCdacteur Van Randwijk van Vrij" Nederland, in februari 1947 met een soldaat
XCen noteerde in zijn dagboek: "Deze soldaat deed nog weer eens een boekje
XCopen over de methoden die door onze troepen, althans in grote meerder
XCheid, (...) worden toegepast (...). De waterproef toepassen in de vorm van de
XCmond vol papieren proppen, daar water op laten druppelen, zodat dit papier
XCzwelt, is geen zeldzaamheid. (...) Het was een uitermate triest verhaal van
XCdemoralisatie en beestachtigheid." Over de verhoren is al veel meer geschreven. De Jong citeert uit een
XCstudie Het Nederlands-Indonesische conflict van Van Doorn en Hendrix het
XCverslag van de laatste, die enkele malen bij verhoren aanwezig was. "De
XCcommandant zat meestal achter een tafeltje, terwijl dikwijls Indonesische
XChandlangers de harde technieken toepasten. Het tafereel deed denken aan
XCoude prenten met tortuur als onderwerp, de beulen ruwen volks, de
XCinquisiteur met enige deftigheid toeschouwer. De verhoren
, meestal vriendelijk en welwillend. Pas na het «dichtklappen» van de
XCgevangene begon de Indonesische hulp met een knuppeltje te slaan en
XCwerden bedreigingen geuit en stompen toegediend. Dan kwam de
XCstroominductor voor de dag, eerst bevestigd aan vingers en tenen. Het
XCwerkelijke third degree-verhoor begon pas als de gevangene uitgeput raakte;
XCmen bracht de stroomdraden dan over naar de genitaliën. Sommige
XCverhoorden verloren dan het bewustzijn. Bij de electrotortuur raakt de
XCverhoorde vaak urine of ontlasting kwijt en springt vreemd op, wat achter
XCzijn rug tot onderdrukt gelach leidt. De verhoren zijn voorbestemd om tot
XCde uitputting van de gemartelde te leiden, in de verwachting dat hij verraad
XCzal plegen. Vaak echter sloeg hij dicht." De Jong sluit zich aan bij de conclusies uit eerdere onderzoeken dat de
XC"excessen" in de regeringsnota slechts het topje van de ijsberg vormen.
XCSlechts een klein deel kwam ter kennis van de hogere justitiële autoriteiten.
XCEr werd wei over gepubliceerd. Een reeks van dagen weekbladen
XCbesteedde tussen 1946 en 1949 aandacht aan ontsporingen van Neder
XClandse militairen. "De meeste van deze artikelen", zegt De Jong, "leidden
XCer toe dat leden van de Tweede of Eerste Kamer vragen stelden. (...) In de
XCregel kregen de vragenstellers te horen dat de zaak onderzocht zou worden,
XCdat was dan het laatste dat vernomen werd." De Jong citeert met instemming de conclusie van Van Doorn en
XCHendrix: "Hoe fors het militaire optreden van Nederland ook is geweest en
XChoe vaak het uit de hand is gelopen; hoe stelselmatig geweld is aangewend
XCtegen burgers, met name door de inlichtingendiensten en de speciale
XCtroepen; hoezeer de inzet van technische wapens vele onschuldige
XCslachtoffers heeft gemaakt: hoe waar dit alles ook is, wie kennis neemt van
XChet verloop van de dekolonisatie-oorlogen in de Franse en Portugese
XCoverzeese gebiedsdelen en van het geweld dat op Vietnam is losgelaten, zal
XCmoeten vaststellen dat Nederland in alle opzichten verhoudingsgewijs
XCminder hardhandig is opgetreden." Hij concludeert: "Dat is juist. Evenjuist is evenwel dat, al moge het waar
XCzijn dat de meeste in Indonesië ingezette Nederlandse militairen persoon
XClijk niet bij oorlogsmisdrijven betrokken zijn geweest, toch, gegeven het
XCkarakter van de oorlog (de afweer van een guerrilla waarbij de strijdmetho
XCden van het KNIL werden overgenomen) oorlogsmisdrijven zijn gepleegd
XCop een heel veel grotere schaal dan de regeringsnota in '69 deed vermoeden
XCen dat de vervolging en de berechting daarvan schril afsteken bij die van de
XCoorlogsmisdrijven, bedreven door Duitsers en Japanners. Onze Vrouwe
XCJustitia heeft met twee maten gemeten." De Jong suggereert dus nièt dat de Nederlandse strijdkrachten zich als
XCgeheel schuldig zouden hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden. Hij conclu
XCdeert slechts dat de omvang veel groter was dan tot nu toe op grond van
XCofficiële regeringsrapporten mocht worden verondersteld. Dat is een
XChistorisch feit van formaat. Het verzwijgen zou neerkomen op geschieds
Inmiddels berichtte De Telegraaf(3 december 1987) dat ook uit kringen van het voormalig verzet ingrijpen van de minister werd verlangd. , 'De vice-voorzitter van de Stichting Samenwerkend Verzet, Hans Teengs
XCGerritsen, vindt dat minister Deetman (Onderwijs) moet ingrijpen om te
XCvoorkomen, dat oud-militairen en oorlogsslachtoffers uit het vroegere
XCNederlands-Indië onnodig leed wordt aangedaan door de dreigende on
XCjuiste geschiedschrijving van dr. Lou de Jong. De Stichting Samenwerkend Verzet vindt het, aldus vice-voorzitter
XCTeengs Gerritsen, een onoverkomelijk bezwaar, dat dr. De Jong niet de
XCmoeite heeft genomen om met de vorige week overleden kapitein
XCRaymond Westerling en andere ooggetuigen te spreken. De Stichting eist nog deze week van minister Deetman dat dr. De Jong
XChet recht van hoor en wederhoor toepast. "De gebeurtenissen moeten veel
XCzorgvuldiger worden beoordeeld. De Jong is veel te nonchalant te werk
XCgegaan", aldus Hans Teengs Gerritsen.' In hetzelfde bericht werd melding gemaakt van psychische klachten naar aanleiding van de publikatie van De Jongs concept. , 'De Leidse psychiater prof. dr. Bastiaans en de Bond van Militaire
XCOorlogsslachtoffers worden de laatste dagen overstroomd door telefoon
XCtjes van oud-militairen en oorlogsslachtoffers uit Nederlands-Indië, die
XCdoor de discussies over het omstreden boek van dr, Lou de Jong in ernstige
XCpsychische problemen zijn gekomen. Prof. dr. Bastiaans vindt het dringend
XCnoodzakelijk dat de regering meer rekening houdt met de grote psychische
XCschade, die door omstreden geschiedschrijving kan ontstaan.' 'Ik doe er alles aan om historisch onrecht te voorkomen', tekenden Wilma Nanninga en Menzo Willems, redacteuren van De Telegraaf(3 0 december 1987), op uit de mond van Ad Ploeg, lid van de Tweede Kamer voor de VVD en voorzitter van de vaste Defensie-commissie. , 'Hij heeft al een fiks gesprek gehad met de voor het werk van professor De
XCJong verantwoordelijke minister van Onderwijs, drs. W. J. Deetman. "Ik doe er alles aan om historisch onrecht te voorkomen," zegt de
XCvvn-politicus, die als jonge dienstplichtige vaandrig in 1949 het staartje
XCvan de tweede politionele actie op Sumatra heeft meegemaakt. "De generatie die in Indië heeft gevochten, werd na de soevereiniteits
XCoverdracht al ten onrechte met de nek aangekeken en nu moet ze het weer
XContgelden. Ik kan niet toestaan dat dit gebeurt in door de staat betaalde,
XCofficiële geschiedschrijving. Dat heb ik de heer Deetman ook gezegd. Dr.
XCLou de Jong heeft tot nu toe uitstekend werk gedaan, maar in dit laatste deel
XCsteekt in hem de socialist, de man met het gebroken geweertje, de kop op.
XCDe historicus heeft altijd al een hekel gehad aan ons koloniale
, Vanuit die invalshoek heeft hij nu geprobeerd ons broodnodige en door de
XCIndonesiërs gewaardeerde optreden in een kwaad daglicht te stellen." De defensie-expert, tevens de enige parlementariër die in Indië heeft
XCgevochten, wil de Kamerleden mobiliseren om professor De Jong tot
XCgenuanceerder denkbeelden te brengen: "We moeten als politici al onze
XCoverredingskracht gebruiken. De Jong hoeft zich immers helemaal niets
XCvan ons standpunt aan te trekken. Dat bleek mij in het gesprek met minister
XCDeetman. Drieëndertig jaar geleden is met de geschiedkundige afgespro
XCken dat de overheid geen enkele zeggenschap zou hebben over de inhoud
XCvan de boeken. Dat breekt ons nu op." De oud-staatssecretaris citeert uit een zeer recente brief van dr. De Jong
XCaan een van de gealarmeerde meelezers: "De wetenschappelijke verant
XCwoordelijkheid ligt louter en alleen bij bij. De minister heeft als mijn
XCopdrachtgever niets met de inhoud te maken." Ad Ploeg zucht: "Overtuigen van de historicus is dus het enige wat we
XCkunnen doen. Hoe meer reacties de heer De Jong uit Den Haag krijgt, hoe
XCeerder hij aan het denken wordt gezet. Andere politieke middelen hebben
XCwe niet. Minister Deetman heeft tegen mij gezegd dat hij het boek niet kàn
XCverbieden. Dat zou censuur zijn." De hoop van de besnorde ex-militair is ook gevestigd op de commissie
XCvan wijze mannen, die over zes weken het gewraakte laatste deel met de
XChistoricus gaat bespreken, voordat het in april uitkomt. "Daarin zit ook
XCoud-generaal Van der Veen, die in 1947 de politionele acties op Sumatra
XCleidde. Hij was de eerste KNIL-er die het na de oorlog schopte tot
XCopperbevelhebber van de Nederlandse landstrijdkrachten. Hij zal deze
XConzinnige voorstellingvan de feiten niet over zijn kant laten gaan.'"
XCEen oud-strijder, H. Düster, diende begin december 1987 bij de officier van Justitie in Amsterdam een klacht tegen De Jong in wegens smaad. Het dagblad Trouw (11 december 1987) meldde daarover onder andere: , 'Düster wil met zijn klacht niet wachten op de verschijning van het boek.
XC"We willen voorkomen dat De Jong deze onwaarheden gaat publiceren. Er
XCwordt een grote smet geworpen op de Indië-strijders die nog in leven zijn,
XCop hun vrouwen en op hun kinderen. We krijgen nog een trap na van
XCiemand die zelf nooit in Indië is geweest." Eerste luitenant b.d. Düster (68) was van augustus' 45 tot eind' 48 hoofd
XCvan de militaire inlichtingendienst en commandant van de Centrale
XCjustitiële afdeling van de Nederlandse strijdkrachten in Indonesië. De
XCjustitiële afdeling viel onder de Koninklijke Marechaussee en trad op als
XCeen soort militaire politie.'
XCJan Blokker wijdde hieraan zijn column in De Volkskrant (12 december 1987) onder
, 'Hou morgen een referendum over de vrijheid van drukpers, en de kans is
XCgroot dat de meerderheid van het Nederlandse volk om censuur zal
XCsmeken. De afkeer van kennis, nieuws en informatieoverdracht is menselijk, en
XCoeroud. Ongeveer daags nadat Gutenberg in Mainz zijn uitvinding had
XCgedaan, gelastte de aartsbisschop van die stad dat alle teksten die in zijn
XCdiocees werden gedrukt vóór verspreiding aan hem moesten worden
XCvoorgelegd - niet omdat hij ze wilde lezen, maar omdat hij ze wilde
XCkunnen verbieden. Vijfhonderddertig jaar later melden zich twee gepensioneerde Haagse
XChouwdegens op de barricade tegen de verspreiding van onwelgevallige
XCgeschiedschrijving. De eerste dient meteen een strafklacht in tegen de
XCauteur van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog de
XCander wendt zich tot Deetman die er als bovenmeester voor moet zorgen
XCdat de leerling zijn opstel over Onze Jongens Overzee zal wijzigen. Die
XCtweede voegt er tegenover De Volkskrantnog aan toe: "De nu openbaar gemaakt conclusies van Lou de Jong hebben me
XCemotioneel getroffen. Uit een stroom telefoontjes is me gebleken hoezeer
XCoud-strijders uit die tijd zich de onheuse en onjuiste aantijgingen hebben
XCaangetrokken. Het is ook erg voor de nabestaanden van gesneuvelde
XCmili tairen." Haat tegen de mogelijke waarheid gaat in deze samenleving altijd
XCgepaard met een zalvend beroep op de gevoelens van anderen des te
XCkansrijker de oproep om de demonische boodschapper gemuilkorfd,
XCverbannen, getuchtigd of anderszins gestraft te krijgen. Nou heb ik geen medelijden met onze rijksgeschiedschrijver, want die
XCheeft aan de verzalving van ons tere Volksempfinden zelf niet weinig
XCbijgedragen: nog vorige maand kreeg hij een stroom telefoontjes over de
XCdreigende première van een toneelstuk, en hij haastte zich naar het
XCNos-Journaal (machtiger, begreep hij, dan een officier van justitie, dus zeker
XCmachtiger dan Deetman) om de openbaarmaking in de kiem te helpen
XCsmoren. Of hij het mechaniek meteen herkende in de acties tegen zijn slothoofd
XCstuk, waag ik te betwijfelen: weinig mensen handelen naar wat zij gelezen
XChebben in Matth. 7: 1-6. Curieus was wat dat betreft ook de reactie van zijn
XCnaamgenoot, de oud-premier Piet, die wij ons allen nog herinneren uit de
XCdagen dat hij, samen met Joseph Luns, een allerhartelijkste bondgenoot was
XCvan Nixon, dus ook een fervent voorstander van oorlogsmisdaden in
XCVietnam en Cambodja. "Als je tot het vellen van een oordeel geroepen bent", meende deze De
XCJong, "moet je wel wat weten van het land en de omstandigheden van
XCtoen", en hij plaatste voor de zekerheid nog het voorbehoud dat we een
XCuitzondering moesten maken voor Westerling (zou die ook nabestaanden
XCheb benz) en "voor gewelddadigheden tij dens het verhoor van mensen".
Ik was geen meelezer van dr. L., dus ik weet van niks. Maar toen ik voor
XCde aardigheid nog even alle dertien delen van zijn Koninkrijk had
XCdoorgebladerd vroeg ik me weer eens af: zou de schrijver wel voldoende
XCrekening hebben gehouden met de omstandigheden van toen? Misschien kunnen ze tot het einde van de volgende eeuw beter uit de
XChandel genomen, en met de aartsbisschop van Mainz achter slot en grendel
XCHet openbaar ministerie zag geen reden om tot vervolging wegens smaad over te gaan. Volgens De Volkskrant (28 januari 1988) motiveerde de officier, W. Franken van Bloemendaal, zijn afwijzing aldus: , 'Hij wijst erop dat de gewraakte passages officieel nog niet zijn gepubliceerd.
XC"Hoewel ik mij kan voorstellen dat een aantal mensen binnen uw kring
XCzich miskend en gegriefd en misschien wel gekwetst voelt door datgene
XCwat prof. dr. De Jong zou kunnen gaan publiceren, meen ik dat in dezen
XCslechts relevant is of een strafbaar feit is gepleegd. Ik ben van oordeel dat,
XCzeker op dit moment, dat laatste niet het geval is." ,
XCHet hoofdstuk-in-wording was intussen thema geworden van een ruimer openbaar debat. De Rotterdamse hoogleraar sociologie, J. A. A. van Doorn, die samen met zijn studiegenoot en mede-soldaat W. J. Hendrix de reeds aangehaalde studie over geweldsexcessen in Indonesië had gepubliceerd onder de titelOntsporing van geweld, wijdde zijn column in uuc-Handelsblad (3 december 1987) aan 'Dr. L. de Jong en NederlandsIndië'. , 'De commotie die thans is ontstaan doet sterk denken aan de protesten die
XCin 1969 werden geuit, toen de kwestie van de Nederlandse excessen in
XCIndië voor het eerst publiekelijk aan de orde werd gesteld. De beschuldigin
XCgen leidden toen tot honderden scherpe reacties, terwijl niet zelden werd
XContkend dat er überhaupt iets mis zou zijn gegaan. Hoewel dit laatste thans door niemand wordt beweerd en hoewel dr. De
XCJong in zijn stuk alleen bekende feiten noemt, voor het grootste deel
XCafkomstig uit publikaties voor iedereen toegankelijk, is er thans opnieuw
XCopwinding ontstaan. Dat is niet het gevolg van een slecht geheugen. Het heeft te maken met
XChet feit dat, anders dan twintig jaar geleden, veeloud-Indiëgangers zich
XCmomenteel intensief bezig houden met de ervaringen tijdens hun dienst
XCtijd in het toenmalige Nederlands-Indië. Die nieuwontwaakte interesse,
XCgekleurd door gevoelens van miskend-zijn en gebruikt-zijn door het
XCpolitieke gezag destijds, heeft geleid tot een georganiseerd streven naar
XCformele en publieke erkenning van de prestaties èn de offers van deze
XC"verloren generatie". Men zoekt een waardige plaats in de geschiedenis
XCHet fragment uit dr. De Jongs komend geschiedenisboek staat haaks hierop. Het eonfronteert de Indië-veteranen ongenadig hard met enkele zwarte bladzijden uit hun historie. Geen eerherstel wordt hier geboden, geen erkenning, maar een fel requisitoir.
XCDat het circulerende typoscript een eerste versie is waarin nog van alles kan veranderen en dat mogelijk in andere hoofdstukken van het komende boek van De Jong positiever wordt gesproken over de militairen, zijn argumenten die worden verworpen. Men is beledigd en men protesteert.
XCWat ik mij nu meer in het algemeen afvraag is hoe het komt dat dr. De Jong, schrijvend over het voormalige Nederlands-Indië, op zoveel verzet stuit.
XCHet is namelijk niet de eerste keer dat men publiekelijk protesteert tegen zijn voorstelling van zaken. Ook in r 984 en r 985 was dat het geval, toen hij een schets gaf van de koloniale samenleving van vóór de oorlog. Een daartoe opgericht Comité Geschiedkundig Eerherstel Nederlands-Indië spande zelfs een civiele procedure tegen hem aan met het doel bepaalde delen uit de betreffende publikatie te laten herschrijven.
XCDe poging liep uiteraard op niets uit. De onafhankelijkheid van dr. De Jong is gegarandeerd.
XCHet betrof destijds niet alleen emotionele verontrusting onder direct betrokkenen. De tekening van het koloniale Indië stuitte ook op kritiek van deskundige historici als prof. 1. J. Brugmans, drs. R. C. Kwantes en dr, J. Bank. Zijn voorstelling van zaken, zo werd gesteld, zou getuigen van een, mogelijk door socialistische overtuiging ingegeven, antipathie ten opzichte van de Nederlanders in de kolonie.
XCIk vraag mij af of er nog niet een andere verklaring te geven is. Dr. De Jong is onomstreden dê eminente specialist inzake Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. De waardering voor zijn thans nagenoeg voltooide monumentale werk is, marginale kritiek daargelaten, steeds overvloedig geweest. Zijn kijk op de bezettingstijd wordt door het publiek onvoorwaardelij k gedeeld.
XCDit is begrijpelijk. De Jong is niet alleen een deskundig en boeiend auteur, maar hij hanteert bovendien een schema dat door de meerderheid van de Nederlandse bevolking met veel instemming zal worden aanvaard: goede Nederlanders, slechte Duitsers en nog slechtere collaborateurs. Het schema laat duizend nuances toe maar het staat als zodanig rotsvast.
XCMet betrekking tot Nederlands-Indië gaat dit schema niet op. Geen problemen geven de Japanners. Zij kunnen ten aanzien van Indië de bedenkelijke rol vervullen die de Duitsers in Nederland speelden; dat deel van De Jongs werk is dan ook met instemming ontvangen.
XCMaar wat was "Indië"? Het was niet, zoals Nederland, een homogene maar een dualistische maatschappij, met zo'n 300 000 Nederlanders in alle leidinggevende en profijtelijke posities geplaatst boven circa 70 miljoen
XCTussen deze beide segmenten van de bevolking bestonden tal van relaties die in toenemende mate onder spanning kwamen te staan door de opkomst van de nationalistische beweging. Met het uitroepen van de Republiek Indonesia in 1945 werden de verhoudingen openlijk vijandig, resulterend in een jarenlang slepend diplomatiek en militair conflict dat pas eindigde met de soevereiniteitsoverdracht eind 1949.
XCDe historicus die zich met deze koloniale maatschappij en in het bijzonder met het conflict in de eindfase bezighoudt, staat voor de opgave beide partijen recht te doen. Iedere vereenvoudiging is uit den boze. Met conventionele beeld gaat niet op. De Nederlanders waren niet louter rechtvaardige bestuurders en goedwillende opvoeders, net zo min als de Indonesische bevolking uit luie en domme inlanders bestond die nog lang Westerse leiding nodig zouden heb ben.
XCMaar ook het tegenbeeld is niet juist. De Nederlanders in Indië waren niet overwegend koloniale uitbuiters, zo min als de Indonesiërs een volk-in-verdrukking kunnen worden genoemd.
XCVan het militaire optreden na de oorlog geldt iets soortgelijks. Blijkens massale "excessen" brachten Nederlandse soldaten ook wel iets anders dan "recht en orde" terwijl de Indonesische partij bepaald niet alleen uit idealistische verzetslieden bestond maar evenzeer een aanzienlijk aantal rampokkende en rovende benden in haar gelederen telde.
XCDr. De Jong weet dit alles uiteraard en hij geeft er blijk van. Niettemin lijkt hij hier en daar in het "N ederlandse schema" te vervallen, bijvoorbeeld waar hij een vergelijking maakt tussen de oorlog van de Japanners tegen Indië en die van Nederland tegen de Republiek; waar hij de liquidatie van Indonesische collaborateurs door het Indonesisch verzet gelijkstelt aan de liquidatie van Nederlandse collaborateurs door het Nederlandse verzet in '40-'45; waar hij de zwakke protesten van de kerken tegen Nederlandse excessen in Indië vergelijkt met de vele protesten van die kerken tegen de door de Duitsers bedreven misdaden.
XCDie vergelijkingen dringen zich op. Maar het is gevaarlijk ze zonder meer toe te laten. Zij suggereren immers dat de Nederlanders na de oorlog in Indië de rol speelden van de Duitsers in Nederland. Wie op overeenkomsten wil wijzen, kan dat niet doen zonder verklaring en buiten iedere context; anders dreigt het ingewikkelde N ederlands- Indonesische conflict gereduceerd te worden tot de eenvoud van het Nederlands-Duitse conflict dat eraan voorafging.
XCHet kan zijn dat ik dr. De Jong onrecht doe omdat ik slechts een fragment van zijn zeer omvangrijke slotpublikatie onder ogen kreeg. Maar ik begrijp de reacties van de oud-militairen op dit fragment, reacties die mede voortkomen uit de gesuggereerde vergelijking.
XCZij behoeven die vergelijking niet te aanvaarden. Het N ederlands-Indonesisch conflict had een eigen karakter, oneindig meer gecompliceerd dan wat zich in de Tweede Wereldoorlog in Nederland voordeed.
, land was het een strijd van recht tegen onrecht. In Indië was er niet zelden
XCsprake van onrecht tegen onrecht èn van recht tegen recht.' In een vraaggesprek met De Gelderlander (12 december 1987) voegde Van Doorn eraan toe, dat De Jong de verkeerde vergelijking trok. , '''Veel zuiverder is, als je onze politionele acties vergelijkt met bevrijdings
XCoorlogen van andere koloniale mogendheden. De Fransen in Algerije en
XCIndo-China bijvoorbeeld, of de Portugezen. Vergeleken daarmee komen
XCwij er nog beter uit ook. Omdat wij in Indië toch grotendeels bezig waren
XCmet praten, niet met alles uit te roeien." "Het is ook fout om, zoals De Jong doet, de acties oorlog te noemen. Het
XCwas niet, zoals met Duitsland en Japan in de Wereldoorlog, een strijd
XCtussen soevereine staten. In de eerste periode van' 46 en '47 was 't het
XConderdrukken van een opstand. De zaak was in Indië uit de hand gelopen. Er
XCwaren een hoop gruwelen gebeurd, duizenden Nederlanders omgebracht.
XCDe politie trad daar tegen op en het leger werd erbij geroepen ter assistentie,
XCmet een politionele taak. Dat werd wel een soort oorlogstoestand, maar die
XCaanzet van het conflict heeft De Jong niet voldoende ingeleid." Hoe uitputtend is De Jongs geschiedschrijving over "de Oost"? En:
XCtoetst De Jong alles niet te veel aan zijn strikt persoonlijke opvattingen over
XCN ederlands koloniaal verleden? Van Doorn, achter zich een hoge kast vol Indië-literatuur, prenten van
XCIndië om zich heen: "De Jong denkt te veel in zwart-wit. Dat gaat goed in al
XCdie andere delen van hem, over de goede Nederlanders, de slechte Duitsers
XCen de nog slechtere collaborateurs. Hij schrijft vooral populair. Over
XC'40-'45 in Nederland is hij de werelddeskundige, compleet. ZÓ compleet,
XCdat het bijna onleesbaar wordt." "Maar bij Indië is hij geen specialist. Daarover is hij ook niet volledig. Hij
XCkan het niet behappen, het is te veel voor hem. Hij selecteert en geeft een
XCbepaald beeld. Hij is ongedocumenteerd bezig, gebruikt vier of vijf
XCbronnen. Zijn kijk op de geschiedenis is als een verhaal. Goed geschreven,
XCpakkend, maar er zit geen analyse in. En hij doet niet alle partijen recht." Van Doorn vindt ook, dat De Jong "heel zwaar oordeelt", het is een fel
XCrequisitoir geworden, zonder begrip, het tegendeel van erkenning. "Voor
XCeen historicus vinden we dat nu wat oudewets. Wetenschappelijk is het
XCminder interessant, we zien er liever de verschillende visies in.'" Een meelezer van De Jongs vroegere delen, de historicus H. L. Zwitzer, voorheen plaatsvervangend hoofd van de Sectie Militaire Geschiedenis van de Koninklijke Landmacht, gaf in nnc-Handelsolad (5 december 1987) opening van zaken over zij n bezwaren onder de kop: 'De Jong parafraseert er op los'. , 'Alvorens in te gaan op het overal in het land circulerende concept van 99
, hoofdstuk 7 van deel twaalf van De Jongs levenswerk, dient er op te
XCworden gewezen dat De Jong zijn boeken schrijft aan de hand van reeds
XCbestaande literatuur, overigens zonder zich af te vragen of hij daarvan alles
XCwel gezien heeft voordat hij een pen op papier zet. Het resultaat van zijn
XCarbeid wordt daardoor volgens de historicus prof. dr. P. W. Klein, lid van
XChet bestuur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, "meer
XCbepaald door wat toevallig bekend is dan door probleemgericht onder
XCzoek". In de paragraaf "Oorlogsmisdrijven" uit hoofdstuk 7 staat de vraag
XCcentraalof "er tijdens de worsteling tussen Nederland en de Republiek
XCIndonesië oorlogsmisdrijven (zijn) gepleegd en, zo ja, in hoeverre zijn dan
XCde bedrijvers daarvan of diegenen die er opdracht toe gaven, vervolgd en
XCgestraft?" Het motief van De Jong om die vraag te stellen ontleent hij aan het feit
XCdat de Nederlandse rechter in Nederland en Nederlands-Indië ook
XCDuitsers respectievelijk Japanners wegens oorlogsmisdrijven heeft veroor
XCdeeld. Zonder bronvermelding geeft De Jong wat getallen over veroordeelde
XCDuitsers en Japanners die, voor wat betreft de Japanners, in elk geval
XConjuist zijn. Als De Jong beter had opgelet had hij de Japanse cijfers zo
XCkunnen overnemen uit The Japanese on Trial van Philip R. Piccigallo (Austin,
XCTexas,1979)· Volgens een door Piccigallo betrouwbaar geachte Japanse bron, die hij in
XCeen noot verantwoordt, werden er in Nederlands-Indië 448 processen
XCgevoerd tegen Japanners. Hierbij waren 1038 personen betrokken, van wie
XCer 969 werden veroordeeld, 55 vrijspraak kregen, terwijl van 14 onbekend
XCis wat met hen gebeurde. De doodstraf werd uitgesproken tegen 236
XCbeklaagden en in 226 gevallen voltrokken. 2 8 Japanners kregen levenslang. Tegenover deze gedetailleerde opsomming van Piccigallo (nogmaals:
XCmet bronvermelding) stelt De Jong zonder bronvermelding dat er 1033
XCJapanners werden veroordeeld wegens oorlogsmisdrij ven, van wie 25 tot
XCde doodstraf, een verschil van 64 respectievelijk 211 met Piccigallo. Een
XCdergelijke discrepantie tussen de gegevens uit een gezaghebbend boek als
XCdat van Piccigallo en de cijfers bij De Jong haalt het fundament weg van het
XCbetoog dat hij naar aanleiding van zijn vraagstelling wilopbouwen. Gewoonlijk worden onjuiste gegevens als deze door meelezers van De
XCJongs manuscript gecorrigeerd, waarbij het dan nog de vraag is of hij de
XCcorrecties overneemt. Wat gebeurt er echter als er geen meelezer is die over
XCgegevens beschikt om hem te corrigeren? Dan worden de onjuiste feiten en
XCcijfers bij De Jong voor velen van zijn lezers een onaantastbaar historisch
XCgegeven. Elders in zijn manuscript komt De Jong, in navolging van velen in ons
XCland, weer met het verhaal dat van Nederlandse zijde werd ontkend dat in
XCIndonesië een oorlog gaande was en dat "vandaar" de term "politionele 99
, actie" werd gebruikt. In plaats van na te gaan wat hiervan waar is, neemt De
XCJong die bewering gewoon over zonder enig nader onderzoek. Wat is echter het geval? Aan de vooravond van de eerste politionele actie waren in Batavia
XCrichtlijnen uit Nederland ontvangen die onder andere inhielden dat de actie
XCtegen de nationalisten "met zo beperkt mogelijk gebruik van militaire
XCmiddelen" moest worden gerealiseerd en van "politieke aard" behoorde te
XCzijn. De toenmalige minister van overzeese gebiedsdelen, Jonkman, moet
XCals oud-voorzitter van de Volksraad (het parlement van Nederlands-Indië)
XCongetwijfeld bekend zijn geweest met de term "politioneel". Deze aanduiding was in de decennia voor de oorlog met Japan een
XCgangbaar begrip geworden voor het KNIL. Doordat allerlei vooroorlogse
XCkoloniale autoriteiten, zowel in Nederland als in Nederlands-Indië, zich
XCook na de oorlog met het Nederlands-Indonesisch conflict bezig hielden,
XClijkt het mij niet meer dan begrijpelijk dat deze autoriteiten de oude
XCkoloniale nomenclatuur hanteerden. Hiertoe behoorde ook het begrip
XC"binnenlandse" of "inlandse" vijand om opstandige Indonesiërs aan te
XCduiden. Dat de term "politioneel" om redenen van hypocrisie zou zijn
XCgebruikt, heeft De Jong op geen enkele wij ze aangetoond. Bij zijn behandeling van de vraag of er oorlogsmisdrijven zijn gepleegd,
XCmaakt De Jong onderscheid tussen Nederlandse en Indonesische oorlogs
XCmisdaden. Aan de Indonesiërs besteedt hij maar weinig aandacht. De Jong
XCverantwoordt dit door aan te voeren dat "wij het overigens niet (als
XCongepast zien) dat wij meer over de door de Nederlanders dan over de door
XCde Indonesiërs bedreven oorlogsmisdrijven schrijven - die eerste zijn onze
XCzaak geweest, die laatste de zaak van Indonesië." Daarmee is het probleem
XCvoor De Jong de wereld uit. Zo eenvoudig liggen de zaken echter niet. Wat De Jong zich bijvoor
XCbeeld niet afvraagt is welke status de Indonesiërs in het conflict innamen.
XCVolgens de Wet op het Nederlanderschap van 1892 waren alle Indonesiërs
XCNederlands onderdaan. Staatsrechtelijk gezien bleven zij dat tot de soe
XCvereiniteitsoverdracht op 27 december 1949. De Jongs opvatting dat oorlogsmisdrijven begaan door Indonesiërs niet
XConze zaak zouden zijn, lijkt mij daarom een nader onderzoek waard. Wat De
XCJong niet ziet is dat door ze ter zijde te schuiven, de Nederlandse
XCverantwoordelijkheid wordt beperkt. Door ze wèl als onze zaak te
XCbeschouwen, wordt de Nederlandse verantwoordelijkheid voor mogelijk
XCgepleegde oorlogsmisdaden juist uitgebreid. De Jong houdt zich echter
XCniet met dergelijke dilemma's bezig. De Jongs behandeling van de zaak leidt ertoe dat Indonesiërs die aan
XCNederlandse kant vochten en oorlogsmisdaden begingen, wèl in de
XCbeklaagdenbank worden gezet en de Indonesiërs die in opstand waren
XCgekomen tegen het Nederlands bewind en dergelijke misdrijven hadden
XCgepleegd, niet aan bod komen.
XCDe eigenlijke bespreking door De Jong van de oorlogsmisdrijven begint met de kwestie-Zuid-Celebes. Als bron gebruikt de historicus hiervoor onder andere De Zuid-Celebes-Affaire. Kapitein Westerling en de standrechte lijke executies, een studie die in 1984 verscheen van de hand van de Groningse historicus drs. Willem IJzereef. Dit is een open bron waaruit iedereen kan putten. Het valt echter te vrezen dat die door niemand meer zal worden geraadpleegd als De Jong hieruit eenmaal zijn keuze heeft gemaakt en ex cathedra heeft gesproken.
XCBijzonder betreurenswaardig zou het zijn als IJzereefs bevindingen zouden worden ondergesneeuwd door De Jongs naar eigen inzicht uitgevoerde bewerking van dit boek. Betreurenswaardig omdat IJzereefs studie het resultaat is van een weloverwogen onderzoek naar de na-oorlogse machtsstrijd in Zuid-Celebes.
XCDe Jong gebruikt IJzereef alleen maar om uit diens boek te halen wat van zijn gading is. Hij doet dit op zo'n manier dat bij de lezer de indruk kan ontstaan dat beiden op dezelfde golflengte zitten en ook IJzereef het simpele zwart-witschema van De Jong hanteert. Een voorbeeld moge dit verd uidelij ken.
XCNaar aanleiding van een, later weer ingetrokken, motie over Zuid-Celebes van een aantalleden van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer, had de minister van overzeese gebiedsdelen, mr. H. J. van Maarseveen, begin 1949 contact opgenomen met de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Batavia. Dit leidde tot de instelling van een commissie, bestaande uit drie juristen, die berichten over wandaden gepleegd op Zuid-Celebes zou onderzoeken. De soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949 bracht dit onderzoek tot een voortijdig einde. Pas in 1954 kwamen twee van de drie leden van de commissie, mr. C. van Rij en mr. W. H. J. Stam, met een rapport over de Zuid-Celebes-affaire.
XCDe Jong doet het oordeel van de commissie-Van Rij-Stam af in vijf regels, een wat schrale weergave van de niet malse conclusies die totaal 18 punten omvatten en die in de "Excessen Nota 1969" ruim twee dicht bedrukte pagina's beslaan. De lezer heeft recht op een evenwichtige weergave van deze conclusies, zoals die bij IJzereefis te vinden.
XCUit het boek van de Groningse historicus blijkt dat na kennisneming van het rapport-Van Rij-Stam de ministerraad besloot niet verder tot vervolging over te gaan van de drie bij deze zaak betrokken officieren. Dit gebeurde op grond van de redenering van de minister van justitie, de PvdA'er mr. L. A. Donker, dat een veroordeling van Westerling onwaarschijnlijk zou zijn. Dit bracht met zich mee dat het "bezwaarlijk" was de drie anderen dan wèl te vervolgen.
XCDeze bijzonderheden treft de lezer bij De Jong niet aan. Deze volstaat met de mededeling dat werd besloten geen vervolging in te stellen en hij besluit zijn betoog met de zin dat "de meeste ministers (...) er de voorkeur aan (gaven) de zaak in de doofpot te stoppen". Alsof de ministers letterlijk gestemd hebben over de vraag: doofpot of niet.
XCDe problematiek die hiermee samenhangt gaat geheel aan De Jong voorbij. Hij had zich toch ten minste de vraag moeten stellen wat er zou zijn gebeurd als wel berechting had plaatsgehad ondanks het vermoeden van de minister van justitie dat veroordeling van Westerling onwaarschijnlijk was. Wat als deze was vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging? Was dan het rechtsgevoel bevredigd?
XCDe Jong pakt de draad van zijn bespreking van de oorlogsmisdaden op met het noemen van de psycholoog, voormalig dienstplichtig militair en Indië-ganger dr. J. E. Hueting. Deze verschijnt in december 1968 op het toneel in een interview met De Volkskrant. Een maand later volgen drie uitzendingen van Vara's "Achter het Nieuws" over de in Indonesië gepleegde oorlogsmisdrijven. Als gevolg hiervan brengt de regering in juni 1969 de zogenoemde "Excessen Nota 1969" uit.
XCDeze nota is voor De Jong niet voldoende. Hij verklaart te zullen weergeven wat in werkelijkheid is geschied, waarvoor hij Ontsporing van geweldvanJ. A. A. van Doorn en W. J. Hendrix naar believen plundert.
XCDe Jong begint met een verwijzing naar Westerlings Korps Speciale Troepen (KST) dat op Celebes nog was opgetreden onder de naam "Depot Speciale Troepen". Waar hij de wijsheid vandaan heeft, wordt niet duidelijk, maar De Jongs bewering dat het KST na terugkeer van Celebes op Java tot 2500 man werd uitgebreid berust nergens op en is in elk geval het resultaat van onvoldoende bronnenonderzoek
XCDit leidt er onder andere toe dat hij De politionele acties van de journalist Pierre Heijboer - een soort drum and bugle history met af en toe een kritische noot zonder bronvermelding - als een gezaghebbend werk beschouwt, getuige de met instemming weergegeven citaten hieruit. De Jong negeert echter een artikel als "Het Korps Speciale Troepen. Tussen Marechausseeformule en politionele actie" van de Leidse historicus drs. J. A. de Moor. Het artikel is deze zomer verschenen in een bundel die evenals Heij boers boek getiteld is De politionele acties.
XCIn het artikel van De Moor dat op uitgebreid archiefonderzoek berust, had De Jong kunnen vinden dat het KST nooit sterker is geweest dan 125 a man. Men kan zich afvragen of het de moeite loont zo'n verschil te signaleren; op een totaal van rond 1 8a 000 man maakt 2500 of 125 a niet veel uit. De Jongs gehele betoog steunt echter op dit soort vergissingen.
XCDe Moor wijdt een hele paragraaf aan de val van Westerling, waarover De Jong in alle talen zwijgt. Uit de paragraaf blijkt dat in een rapport van oktober 1948 de commandant Militaire Politie naar aanleiding van klachten van andere commandanten over het optreden van de troepen van Westerling, adviseert "tot krachtig ingrijpen, tot een spoedige vervanging van Westerling als commandant van het Korps".
XCVerder deelt De Moor mee dat legercommandant generaal Spoor "het volstrekt eens (was) met de conclusies van de Cdt. Militaire Politie". Overigens had de legerleiding al vóór de ontvangst van het rapport besloten Westerling te vervangen, aldus De Moor.
Bij De Jong vindt men slechts dat Westerling ontslag nam en dat generaal Spoor aan Westerling een brief schreef waarin hij "alle lof en waardering" uitsprak "voor uw uitzonderlijke prestaties". Met andere woorden: Spoor zou het eens zijn met het optreden van Westerling. De bron van de brief is het boek Westerling, de eenling, een soort autobicgrafie over dejaren 1945-1950. Wat De Jong verzwijgt is dat het, zoals De Moor schrijft, "voor Spoor (kwam) vast te staan dat het bij het optreden van het KST in West-Java ging om misdrijven, waarvoor hij de korpsleiding, i.c. Westerling, verantwoordelijk stelde". De Moor ontleent dit aan een rapport van luitenant-kolonel W. C. A. van Beek van 9 november 1948. Dit document is aanwezig op het Centraal Archieven Depot van het ministerie van defensie. Het is maar de vraag of De Jong dat archief ooit van binnen heeft gezien. Hij had deze gegevens door eigen onderzoek kunnen achterhalen. Daarom is hier mijns inziens sprake van een zo niet opzettelijke dan toch zeer laakbare verzwijging. De Jongs behandeling van de krijgsraadzaken in Indië is op z'n minst onvolledig te noemen. Uit de overzichten die in de "Excessen Nota" staan afgedrukt kan men afleiden dat in totaal bijna I2 000 zaken voor de krijgsraad zijn gekomen. De voor het excessenonderzoek relevante zaken hebben de onderzoekers gerubriceerd in geweldsmisdrijven en in gevallen van plundering. Enig telwerk leert dat wegens geweldsmisdrijven 152 militairen voor de krijgsraad verschenen van wie er 144 werden veroordeeld en acht vrijgesproken. Bij het misdrijf plundering waren deze aantallen 500,497 en 3. In totaal komt dit uit op 64 I veroordelingen en I I vrijspraken. Bij De Jong is hiervan niets te vinden. Het enige getal dat hij noemt, is dat van 42 veroordelingen wegens moord of doodslag. Zijn stelling is dat er "slechts een klein deel van de gepleegde oorlogsmisdrijven ter kennis kwam van de hogere militaire autoriteiten die opdracht moesten geven tot een justitieelonderzoek en tot een eventuele berechting door de krijgsraden". Mogelijk is dat juist, maar de manier waarop hij dat aantoont is volstrekt onvoldoende. Het moet inmiddels wel duidelijk zijn dat het De Jong blijkbaar niet gaat om een evenwichtige en verantwoorde geschiedschrijving. Door zijn loze beweringen, ongegeneerd parafraseren uit andermans werk en sirnplistische weergave van de werkelijkheid, bereikt hij met zijn paragraaf over de oorlogsmisdaden dat iedereen geschandvlekt is die als militair tussen I945 en I95 a in Indonesië heeft gediend. Hij zegt wel dat "de meeste in Indonesië ingezette Nederlandse militairen persoonlijk niet bij oorlogsmisdrijven betrokken zijn geweest". Wat zijn echter de bronnen voor zo'n bewering? "The business of the historian (. . .]", schrijft de Britse politicoloog Quentin Skinner, "is surely to serve as a recording angel, not a hangingjudge. ss Juist die rol . van wrekende gerechtigheid die De Jong zich aanmatigt, maakt dat het
, woord van Jacob Burckhardt "Was einst Jubel und Jammer war, muss nun
XCErkenntnis u/erden" aan de historicus De Jong niet is besteed.'
XCH. J. A. Hofland reageerde in NRc-Handelsblad (9 december 1987) op het artikel van Zwitzer en beoordeelde de publikatie van het concept-hoofdstuk van De Jong onder de kop: 'Een per abortus afgeslacht hoofdstukje'. Over de langdurige discussie over geweldsexcessen schreef hij: , 'Op 27 februari 1949 verscheen in De Groene een brief van een Neder
XClandse officier uit Djokja "aan zijn vrienden". De schrijver had deelgeno
XCmen aan de tweede politionele actie, was met zijn eenheid op 22 december
XC1948 republikeins gebied binnengevallen, overtuigd van de noodzaak dat
XCde Nederlandse regering op enigerlei wijze een eind maakte aan de
XClangzamerhand onhoudbaar geworden toestand van vóór 19 december. Zijn brief, ter lengte van een pagina in de krant, is een wonder van
XCgenuanceerdheid, en als zodanig alleen al waard om nog eens volledig af te
XCdrukken. Daar is geen linkse scherpslijper aan het woord, maar iemand die
XCbij voorbaat twijfelt aan ieder argument dat hij te berde brengt, en pas
XCwanneer hij vindt dat zijn aarzeling niet meer gerechtvaardigd is, zijn
XCwoorden op papier zet. De grote vraag voor deze militair is, welke middelen nog door het doel
XCworden gerechtvaardigd, en wat hij zal doen als hij betrokken wordt bij een
XCgang van zaken die hij voor zij n geweten niet meer kan rechtvaardigen. Hij heeft zijn redenen om die vraag te stellen. Djokja zat door het
XCoptreden van de Republikeinse guerrilla's zonder voedsel, noteert hij.
XC"Onmiddellijk werd door ons begonnen met de aanvoer en distributie van
XCrijst, alleen echter aan de mensen die werkten. Dit lijkt wel erg aardig en is
XCzelfs in overeenstemming met het bijbelwoord Wie niet werkt zal niet
XCeten, maar de situatie is zo, dat vele mensen die wel zouden willen werken,
XChiertoe de gelegenheid niet krijgen en dit niet durven doen. In het laatste
XCgevalomdat zij dan van collaboratie worden beschuldigd en de lang niet
XCdenkbeeldige kans lopen om's nachts door jonge Repu blikeinen te worden
XCafgemaakt." Nog relatief een kleinigheid. Hij heeft gehoord van de moord door leden van het Korps Speciale
XCTroepen op de republikeinse politicus Santoso, hij heeft geluisterd "naar
XClieden die met grote hartstocht en overtuiging de stelling verdedigen dat als
XCer bijvoorbeeld uit een kampong op je wordt geschoten, deze kampong aan
XCvier kanten in brand dient te worden gestoken voor de bevolking de kans
XCheeft gekregen eruit te vluchten. En wat er dan toch uit probeert te vluchten,
XCknalje dan met een mitrailleur neer, waarbij je er dan bij voorkeur niet op
XClet of er soms vrouwen en kinderen bij zijn." (Wie durft er in dit verband
XCnog aan Putten te denken?) Hij heeft "erbij gestaan dat een van onze hoofdofficieren die vermoede
XClijk de Willemsorde zal krijgen voor de bezetting van Djokja, zich er
, tegenover generaal Spoor lachend op beroemde dat een van onze troepen
XCeen troep van 200 slapende TNI' ers had aangetroffen, die met de bajonet aan
XCde baleh-baleh werden geprikt". Hij verzekert dat "als een vent wordt
XCbetrapt bij het leggen van mijnen op een onzer verbindingswegen" hij het
XCtoelaatbaar zou vinden dat die "standrechtelijk ter dood wordt veroordeeld,
XCal ben ikdan tegenstandervan de doodstraf'. Maar, zo vat ik de strekking van de brief samen: er zijn grenzen. De
XCbriefschrijver weet niet wat hij zal doen als hij vindt dat die worden
XCoverschreden terwijl hij medeplichtig dreigt te worden, want hij heeft ook
XCniet de ambitie om als martelaar de geschiedenis in te gaan. De publikatie in De Groene veroorzaakte opschudding. Men prees de
XCschrijver om zijn moed of men vond dat hij "zijn eigen nest bevuilde".
XCMinister-president Drees kondigde een onderzoek aan dat wel werd
XCgehouden, maar waarvan het resultaat om mij onbekende redenen niet
XCwerd gepubliceerd. Pas in 1969 werd het vraagstuk van het doen en laten van Nederlandse
XCmilitairen in Indië opnieuwaan de orde gesteld, door dr. J. E. Hueting en
XCHerman Wigbold in het Vara-programma Achter het Nieuws. Wat daar werd
XCgezegd was niet wezenlijk anders dan wat er twintig jaar tevoren in De
XCGroene had gestaan. De opschudding was veel groter, het beeld werd er niet
XCduidelijker op, er kwam weer een onderzoek dat nu wel werd gepubliceerd,
XCmaar conclusies die alle partijen overtuigden, bleven ontbreken en het
XCrumoer stierf weg: onvermijdelijke aspecten van de nationale televisierel
XCmet nasleep. Wat nu dr. L. de Jong met zijn passages over de wandaden van
XCNederlandse militairen in Indonesië overkomt, doet op ontmoedigende
XCwijze aan de voorgeschiedenis denken. Het hoort tot de werkwijze van De Jong, een nog niet voor publikatie
XCbedoelde versie van zijn manuscript aan een telkens wisselende groep van
XCdeskundige "meelezers" ter inzage te sturen. Die methode moet hem en het
XCpubliek de zekerheid geven dat er zo weinig mogelijk fouten in de
XCuiteindelijke versie zullen staan. Dat is het voordeel. Het nadeel is, dat hij, de "nationale geschiedschrijver", door deze titel en
XCdoor zijn methode ongewild de indruk wekt, iets te zullen afleveren dat zijn
XClegitimiteit ontleent, feitelijk en door zijn interpretatie, aan het geloof dat
XCook hier "de meeste stemmen gelden". In werkelijkheid is tenslotte de
XCauteur vrij om te schrijven wat hem goed dunkt. Uitsluitend hij draagt dus
XCde verantwoordelijkheid. Het is bij deze methode niet de bedoeling dat de "meelezers", die
XCtegenover de auteur een vertrouwenspositie hebben, datgene wat hun niet
XCbevalt, meteen aan de grote klok hangen, zeker niet als ze dit achter mijn rug
XCom doen. Dat is niet netjes, ten eerste omdat daarmee die ongeschreven
XCafspraak wordt geschonden, ten tweede omdat er stemming wordt gemaakt
XCop grond van een tekst die behalve De Jong en zijn meelezers niemand kent
, en ten derde omdat het hier gaat om een fragment waarvan we niet weten in
XChoeverre het in zijn groter verband moet worden begrepen en in welke
XCmate het dus is benadeeld omdat het daaruit is afgezonderd. Maar blijkbaar is bij twee van De Jongs veertig meelezers de nood bij
XCvoorbaat al zo hoog gestegen, dat ze genoemde drie punten aan hun laars
XChebben gelapt. De kolonel der huzaren b.d. C. A. Heshusius heeft het
XCmanuscript aan joumalisten ter inzage gegeven. In deze krant heeft de heer
XCH. L. Zwitzer, voormalig plaatsvervangend hoofd van de Sectie Militaire
XCGeschiedenis van de Koninklijke Landmacht's lands historicus in een
XCkolom of vijf afgedroogd ("De Jong parafraseert er op los, De Jong
XCplundert") terwijl deze laatste, door zijn afspraak gebonden, zich de be
XCschuldigingen en insinuaties laat welgevallen. Het publiek, dat nog geen letter van de gewraakte tekst onder ogen heeft
XCgekregen, wordt gevraagd om alvast in de verontwaardiging te delen. Het
XCdoet enigszins denken aan de techniek die men heeft toegepast om de
XCopvoering van het stuk van Fassbinder te verhinderen. Zijn in Indië tussen 1945 en 1949 door Nederlandse militairen
XCoorlogsmisdaden begaan, en als dat zo is, onder welke omstandigheden?
XCDaar gaat het om. Iedereen die daar ooit is geweest, of er niet is geweest
XCmaar op de hoogte is van onze koloniale geschiedenis of weleens in
XCMultatuli heeft geneusd, weet dat een verhoudingsgewijs gematigde vorm
XCvan racisme daar niet onbekend was. Ook telt het mee dat de omgangsvor
XCmen van menig Nederlander in vijf jaar Duitse bezetting er danig op
XCachteruit waren gegaan. "Er is niemand die echt opknapt van een oorlog",
XCheeft professor A. J. N. den Hollander eens gezegd. Dat is onder andere
XCgebleken in de kampen waar na 1945 de gedetineerden werden opgebor
XCgen; ook zo'n kwestie trouwens waarover de controverse nog niet is
XCuitgewoed. In Indië werden de normen van het fatsoen dus bedreigd door
XCdrie factoren: vijfjaar bezetting, racisme en een oorlogssituatie. Natuurlijk is onze expeditionaire macht niet naar Indië gegaan met een
XCboodschap en een opdracht die ookmaar in de verste verte vergelijkbaar zijn
XCmet de voornemens die de Duitsers hadden toen ze aan hun oorlog
XCbegonnen. Ik denk dat niemand dat wil beweren. Maar de drie factoren die
XCik hierboven noemde, maken "excessen" wel waarschijnlijk, en misschien
XCmoet het zelfs welopmerkelijk heten dat het er niet méér zijn geweest. Hoe
XCdan ook, het is een kant van de geschiedenis die onderzocht en beschreven
XCmoet worden, en dan niet met de opgekropte herinnering aan een on
XCverwerkte nederlaag. De Nederlanders zijn niet de enigen met zo'n opgave. De Britten, de
XCFransen, de Belgen en in zekere zin ook de Amerikanen, allemaal hebben ze
XCeen koloniale oorlog gevoerd en verloren. In alle gevallen was het een
XCverdedigingsoorlog tegen het nationalistisch onafhankelijkheidsstreven;
XCeen strijd waarin geen eer meer viel te behalen, in traditionele zin, zoals in
, in plaats van gestreken. Het verschil tussen de anderen en ons is, dat bij hen
XCboekwinkels kunnen worden gevuld met alles wat erover is gepubliceerd,
XCterwijl wij misschien op één plank kunnen wijzen. In de Verenigde Staten
XCzijn films gemaakt die er niet om liegen: Apocalypse Now, Deer Hunter,
XCPlatoon, Full Metal Jacket; ik vergeet er een paar. Bij ons maakt een cineast
XCmisschien een kans als hij een draaiorgel in de jungle weet te situeren. Hoe komt het dat wij in 1987 met het per abortus afgeslachte
XChoofdstukje van dr. L. de Jongs werk eigenlijk nog even ver zijn als in 1949
XCmet de brief van de luitenant uit Djokja? Er is één kracht die na veertigjaar
XCnog onverminderd aanwezig blijkt te zijn. Dat is onze inheemse veront
XCwaardiging, die in geen ander land zo wordt aangetroffen; de verontwaar
XCdiging als intimidatie, als opgekookte, opgeblazen vorm van het gelijk
XChebben, het agressieve onaantastbaar zijn. Het ontwikkelen van dat gevoel,
XCdenk ik weleens, gaat gepaard met lustgevoelens die sterker zijn dan het
XCverlangen om te weten wat er werkelijk is gebeurd.' Zwitzer reageerde op zijn beurt in een ingezonden brief in nuc-Handels blad (15 december 1987) op het betoog van Hofland. , 'Het is Hofland blijkbaar ontgaan dat mijn stuk geen andere bedoeling had
XCdan te pleiten voor een onderzoek naar wat er werkelijk is gebeurd en dat de
XChele discussie uit de welles-nietes-sfeer wordt gehaald. Dat geeft hem niet
XChet recht mij op verkeerde gronden van allerlei oneerbaars te betichten en
XChet zo voor te stellen alsof ik achter de rug van De Jong om heb gehandeld.
XCTot goed begrip moge dienen dat ik geen meelezer ben van het nieuwste
XCnog niet verschenen deel van De Jong's werk, en dat mijn bezwaren tegen
XCde historische halfgod van Nederland dateren vanjaren her, van ver voor de
XCtijd dat zijn Indische delen verschenen. Uiteraard heb ik toen mijn kritiek
XCniet naar buiten gebracht en ook nooit een deel van De Jong willen
XCrecenseren omdat ik op dat moment nog meelezer en commentator was.
XCDie relatie tussen De Jong en mij bestaat niet meer en ik zie niet in waarom
XCik nog langer zou zwijgen.' De journalist Herman Wigbold, onder wiens leiding in 1969 de tv-rubriek Achter het Nieuws het thema van de geweldsexcessen had aangesneden, mengde zich in de discussie met een artikelonder de kop: 'De trauma's van een ex-kolonisator' (Het Vrije Volk, 24 december 1987). Hij reageerde onder andere op Zwitzer en schreef: , 'Toen Achter het Nieuws in 1969 drie uitzendingen wijdde aan het optreden
XCvan de Nederlandse troepen, kon ik die opwinding nog wel begrijpen. Over
XCdie periode was van 195 a af in alle toonaarden gezwegen. Het was alsof een
XCbladzijde uit onze geschiedenis was gescheurd. Het was dan ook onvermij
XCdelijk dat die uitzendingen oude wonden moesten openrijten. Hoe diep de behoefte was zich af te sluiten van de werkelijkheid, was
XCVeteranenlegioen in Friesland werd me gevraagd waarom Achter het Nieuws
XChad gesteld dat dé Nederlandse militairen zich aan oorlogsmisdaden
XChadden schuldig gemaakt. Ik citeerde de letterlijke tekst van de uitzending
XCwaaruit bleek dat dit niet was gezegd. Nog geen tien minuten later sprong er
XCeen man op die vroeg waarom Achter het Nieuws had gesteld dat alle
XCmilitairen zich aan oorlogsmisdaden hadden schuldig gemaakt... In juli 1969 publiceerde de regering de resultaten van het onderzoek
XCwaartoe ze op grond van de uitzendingen had besloten, de zogenaamde
XCExcessennota 1969. Daaruit bleek dat er veel meer in Indonesië was
XCgebeurd dan men tot dan toe voor mogelijk had gehouden. Er waren 144
XCmilitairen veroordeeld wegens geweldsmisdaden en 496 voor plundering. Die getallen waren overigens minder indrukwekkend dan het lijkt. Er
XCwaren slechts 44 veroordelingen wegens moord of doodslag en meestal
XCbetrof het echte, dat wil zeggen individuele moorden. En vooral: ze
XCbetroffen altij d lagere militairen. Sinds 1969 is een grote hoeveelheid literatuur verschenen over kolo
XCniale oorlogen. We weten dat de Amerikanen in grote delen van Vietnam
XCop iedereen schoten, aan welke wreedheden de Fransen zich in Algerije
XCschuldig maakten en hoe de Portugezen in Mozambique en Angola huis
XChielden. Hoe kan dan een verstandig man als prof. J. A. A. van Doorn
XCzeggen dat hij meer geïnteresseerd is in verklaringen dan in beschuldigin
XCgen, waarmee hij de analyse van De Jong bedoelt? Die verklaringen zijn al
XCvele malen gegeven. Het Nederlandse optreden verschilde uitsluitend in
XCintensiteit van het Amerikaanse en Franse optreden, niet in karakter. De verantwoordelijkheid voor de excessen in Indonesië ligt niet in de
XCeerste plaats bij de militairen maar bij de politici die hen de oorlog
XCinstuurden, bij het opperbevel dat onvoldoende toezicht hield en ook bij
XChet Nederlandse volk dat in grote meerderheid een krachtig optreden tegen
XCde zogenaamde rebellen ondersteunde. Is dat misschien de reden dat we zo'n moeite hebben met de verwerking
XCvan het verleden? Dat we decennia zwijgen en, als er dan aandacht aan
XCwordt besteed, verontwaardigd worden of er onverschillig aan voorbij
XCgaan? Het kan toch niet waar zijn dat we écht denken dat "onze jongens"
XCzich beter zouden gedragen dàn Amerikaanse, Britse, Franse of Portugese
XCjongens? We kunnen toch niet écht geloven dat onze motieven beter en
XCedeler waren dan die van andere koloniale mogendheden? Hoe komt het toch dat we ons altijd tegen onaangename feiten verzerten
XCmet het argument dat anderen daardoor worden gekwetst? Niet wij, nee, de
XCanderen. De mensen die het nog niet hebben verwerkt. Die nog last hebben
XCvan hun trauma's. Niet onze trauma's, nee, hûn trauma's. Maar hoe kun je
XCover het verleden praten of schrijven zonder anderen in hun gevoelens te
XCraken? Ik neem aan dat Pressers of De Jongs beschrijving van de jodenvervol
, ging bij de betrokkenen tot slapeloze nachten en erger heeft geleid. Moet
XChet daarom niet gebeuren? Moeten we zwijgen over de oorlogsmisdaden in
XCIndonesië omdat vele oud-Indië-gangers zich - en soms terecht - miskend
XCvoelen? Is het bezorgdheid omdat oude wonden worden opengereten? Of is het
XChypocrisie? Zijn het ónze trauma's? Hebben we zelf het verleden nog niet
XCverwerkt? Is het bezorgdheid om de juistheid der feiten? Of willen we misschien
XCook in dit opzicht vergeten: ons onbegrip, onze domheden, onze ontspo
XCIn Vrij Nederland (20 februari 1988) gingTessel Pollmann aan de hand van vraaggesprekken met een aantal tijdgenoten in op de geweldsexcessen ('Als je weinig tijd te verliezen hebt en zo'n verdachte weet waar de guerrilla's zitten, dan slaje erop'). Aan het einde van haar verslag belichtte ze de samenwerking en samenhang tussen legerleiding en krijgsrechtspraak. , 'Het is de legerleiding die bij dit alles het militair-justitioneel beleid
XCbepaalt. De auditeur-militair kan niemand vervolgen zonder toestemming
XCvan de legercommandant. De legercommandant zelf tenslotte geeft het .fiat
XCexecutie. Krijgsraden zijn geen onafhankelijke organen, ze zijn er dan ook
XCniet zozeer om de burgerbevolking te beschermen tegen wandaden, maar
XCom de slagvaardigheid van het militaire apparaat te vrijwaren van die
XCcriminaliteit die het leger zelf in de wielen rijdt. Het dagelijkse werk van de krijgsraad is dan ook: een douw uitdelen aan
XCwie zich "drukt", dieverijtjes in de kazerne en dat soort akkefietjes
XCrechtzetten, insubordinatie de kop indrukken en desertie bestraffen.
XCDesertie tijdens de Indonesische Revolutie werd bij "ons" bestraft met drie
XCjaar. Een weigering van drie mariniers om onnodig een kampong in brand
XCte steken, bezorgde ze drie jaar gevangenisstraf plus ontslag. Maar de moord
XCop een "inlander" werd vrijwel nooit vervolgd; als het zover kwam, kreeg
XCeen soldaat van de Koninklijke Landmacht gemiddeld 13 maanden. De
XCman die als eerste verantwoordelijk was voor de dood van 46 gevangenen
XCdie in Bondowoso (Java) stikten in een afgesloten goederentrein, kreeg een
XCmaand voorwaardelijk. Pas in hoger beroep slaagde de auditeur-militair
XCerin om deze schuldigen tot gevangenisstraffen (2 tot 8 maanden)
XCveroordeeld te krijgen. De Bondowoso-affaire was dan ook een zaak die
XCinternationaal, tot in de Verenigde Naties, opzien baarde; Sukarno's
XCpropagandamachine werkte effectief in zulke gevallen. Zelfs Drees
XCbemoeide zich met de zaak, wantrouwend en sceptisch tegenover de
XCmilitaire justitie, maar zoals zo vaak niet in staat om bij Spoor een voet
XCtussen de deur te krijgen. (Pijnlijk-komische notulen van bijeenkomsten
XCvan Drees met Spoor staan in de Officiële Bescheiden betreffende de Nederlands
, Indonesische betrekkingen 1945-1950.) Drees begreep of aanvaardde niet dat
XChet recht werd bepaald door de opportuniteit van een vervolging, niet door
XCde moraal. Des te intrigerender worden de dossiers van de 39 man die wel
XCwegens moord of doodslag veroordeeld werden. Men zou de zaken
XCmoeten kennen om te weten wat het motief was. Ging het om daders waar een commandant graag vanaf wilde, om
XCmoorden op Chinezen waarmee "we" politiek bevriend waren, om zaken
XCdie de internationale pers haalden, of om vonnissen waar een preventieve
XCwerking van moest uitgaan? Als dat laatste het geval is, valt het op dat onder
XCde 39 voor moord of doodslag veroordeelden, maar twee officieren zijn.
XCWie er in ieder geval niet bij was, was Henk Düster. Dat kon ook moeilijk,
XCwant als hoofd van de centrale justitiële afdeling van de korpsrecherche
XCMilitaire Politie bepaalde hij in zekere mate welke zaken wel en niet
XCgeseponeerd werden. Düster ervoer aan den lijve hoe rekbaar de normen
XCwaren. Hij maakte in één keer twintig guerrillero's af die hij gevangen had
XChoren te nemen: "Het werd gerapporteerd, maar daar kreegje niet voor op
XCje donder. Welnee,je kreeg er een ster bij. Het régende sterren in die tijd." Soms werd de dood van tegenstanders maar niet gerapporteerd. De
XCHartogh herinnert zich een geval waarbij zijn commando's (een troepje
XCelitesoldaten) eigener beweging twaalf man die in een bootje zaten hadden
XCdoodgeschoten. Aarzelend had hun sergeant gezegd: "Ik heb het maar niet
XCin het rapport gezet." De Hartogh, tegen mij: "Ik zei: man, dat is toch
XCvanzelfsprekend dat je ze neerschiet, j e bent toch in gevecht met ze." En hij herinnert zich de officier van j ustitie uit Bandung die hem opbelde
XCtoen hij pas in Indië was. "De officier zei dat als we een man lieten
XContvluchten, we hem niet eerst de boeien konden aandoen. De kerel was in
XCde kali gevonden, dood, met de boeien nog om. Ik heb die officer van
XCjustitie geantwoord dat ik niet eens begreep waar hij het over had. Zo ging
XCdat soort zaken." Het "op de vlucht neerschieten van gevangenen" was een zo wijdver
XCbreide smoes dat niemand er meer in geloofde. Mr. K. Bieger vervolgde dan
XCook de daders van de moord op de "gevluchte" kleinzoon van een
XCRepublikeinse generaal. De moord had in de inheemse pers opschudding
XCveroorzaakt, in zo'n geval was vervolging opportuun. De meest dubieuze kant van "Indië" betreft de onschuldige burger die
XCwordt aangezien voor guerrillastrijder of die bij een represaille zijn huis of
XCzelfs zijn leven kwijtraakt. Henk Düster, van de MP: "Het gaat je ook aan je
XChart. Je bent een keer in een rijstveld beschoten door een Republikein die
XCzich verkleed heeft als boertje. De volgende keer kom je zo'n dijkje naar
XCeen rijstveld op. Je ziet vijftig boertjes aan het werk. Je schiet ze allemaal
XCdood. Je kunt ze achteraf niet meer vragen of er een schuldige tussen zat:" Het was niet ongebruikelijk om een kampong van waaruit tegenstanders
XChadden geschoten, aan vier kanten te bestoken met artillerievuur. Tot de
XCzaak in brand stond, en de "bendes" (ook rampokkers, bandieten, peloppers,
, boeven, terroristen of extremisten geheten) vluchtten. "Hoeveel mensen er
XCdoodgingen wist je niet. Dit is dus wat er in een oorlog gebeurt: je neemt
XCburgers mee de dood in, maar je spaart j e eigen mensen, en je legt de vijand
XChet zwijgen op. Maar dat kun je toch met de beste wil van de wereld geen
XCexces noemen!" zegt mr. J. H. Carstens die na een loopbaan in het leger bij
XChet ministerie van Defensie werkte. Ondertussen zond legercommandant Spoor de ene dagorder na de
XCandere. Innerlijke beschaving, schreefhij, wilde hij zien, geen excessen. En
XCeen straffe discipline. Geen gedraai en gefoezel met de waarheid. In de
XC"Excessennota" vinden we zijn vermaningen afgedrukt. Ze hoorden tot de
XCvormen waarmee de "gewilde structuurcriminaliteit" werd omkleed. Er
XCwas ook geen justitieel apparaat meer dat criminaliteit, of die nu door
XCburgers of door militairen werd begaan, aankon. Inheemse politieambtena
XCren legden het werk neer; politiek werd het te gevaarlijk voor een
XCNederlandse officier van justitie te werken. En die had zelf ook zijn
XCbeperkingen. Een daarvan was zijn partijdigheid. Mr. K. Bieger, sprekend
XCvanuit zijn voormalige dubbelfunctie van officier van justitie en auditeur
XCmilitair. "Je moetje voorstellen: ik zat zelf erg op de lijn van generaal Spoor.
XCJe had van het leger het gevoel dat hetjouw club was. Je hoorde erbij. De
XCT-brigade die in Jokya lag, daar genoot ik ook het vertrouwen van." Hij
XCwijst op de kleine sociale wereld waarin de Nederlandse ambtenaar leefde:
XC"Je woonde tegenóver de kolonel van de T-brigade, je woonde náást de
XCinlichtingendienst. Misschien hebben ze me niet veel verteld, maar dat heb
XCik dan niet gemerkt." Veel moest ook aan zijn waarneming ontsnappen. "De
XCgevangenen die aan mij werden overgedragen, waren in redelijke conditie.
XCMaar ik kon natuurlijk niet weten wat een patrouille 25 kilometer verderop
XCmet een gevangene deed." Na de oorlog werd Bieger rechter. "Als rechter zeg ik: oorlog is een
XCvreselijk misdrijf," Hij overpeinst. "Ik begin me nu toch afte vragen of onze
XCactie tegen prof. Lou de Jong niet ook door schuldgevoel is ingegeven. Ik
XCdenk dat minister-president Piet de Jong gelijk had toen hij bij de
XCbehandeling van de Excessennota in 1969 zei: we hebben uit die tijd te veel
XCgoedgepraat en vergoelijkt."
XCKort voor het verschijnen van de definitieve tekst en van het gehele deel 1 2 debatteerde op 2 1 april 1988 in Leiden een aantal historici over de concepten. 'Discussie over De Jong geen nieuw verschijnsel', luidde de kop van een verslag van de gedachtenwisseling in Het Binnenhoj t z z april 1988}. , 'Nog één weekje slapen en dan weten we het. Dan verschijnt het magnum
XCopus van "rijksgeschiedschrijver" dr. Lou de Jong. Ofwel zijn laatste deel
XCvan het epos Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Met of
XCzonder handhaving van de omstreden passages overgruwelijke misdrijven
, die Nederlandse militairen in Nederlands-Indië zouden hebben gepleegd. Daarover wordt momenteel veel gepiekerd. Want hoewel slechts een
XCzeer klein gezelschap de gewraakte teksten in het manuscript had gelezen
XCleek heel Nederland er dit najaar alles vanaf te weten. De meest vreemde
XCmensen vlogen elkaar tijdens discussieprogramma's op radio en televisie in
XCde haren. Kranten publiceerden interviews met geschokte en beledigde
XCIndiëgangersf-kenners en er verschenen tientallen ingezonden brieven
XCover het onberispelijke optreden van "onze jongens in Indië". Vooral
XCmeningen over wat De Jong wel of niet behoort te schrijven, vierden
XChoogtij. En allemaal van mensen die het concept van het boek nog nooit
XCgezien, laat staan gelezen hadden. Voor de Leidse afdeling van de Stichting Vakgerichte Belangenbeharti
XCging Historici was deze "volksoploop" reden om vlak voor het "moment
XCsuprême" een forumdiscussie te organiseren met contemporaine geschied
XCschrijvers. Hadden deze gerenommeerde historici ook weleens iets van
XCdien aard meegemaakt en hoe komt het volgens hen toch dat er de laatste
XCtijd zo heftig wordt gereageerd op historische publicaties (De Jong,
XCWaldheim, etc.)? De hoogleraren Schöffer, Bank, Cramer, Baudet en
XCFasseur mochten gisteravond dan ook verhalen over hun eigen historisch
XCwetenschappelijke winkeltjes en de confrontaties met de massa en de
XCmassamedia. Dr. Baudet, buitengewoon hoogleraar in de geschiedenis van het
XCproduktbeleid, de produktontwikkeling en produktinnovatie, was hierin
XChet meest oprecht: "Als observator ben ik weinig geneigd tot het doen van
XCkrasse uitspraken. Ik heb dan ook nauwelijks problemen gehad met mijn
XCpublicaties." Dr. Fasseur bleek het leukst: "Ik ben historicus en geen
XCziekenverzorger. Wanneer mensen traurnarische gevolgen overhouden
XComdat ik een mythe van hen heb doorgeprikt, zoals de mythe van het
XConberispelijke gedrag van de militairen in Nederlands-Indië of dat van het
XCverraad door Nederland van de Republiek der Zuid-Molukken, dan is dat
XCjammer. Maar ik kan daar niet écht mee zitten." Fasseur vond de hele ophef rond het manuscript van De Jong een exacte
XCkopie van wat er twintig jaar geleden was gebeurd. Een dissertatie over
XCoorlogsmisdrijven van Nederlandse militairen op Java werd dank zij een
XCvARA-televisieuitzending een nationale rel. Uiteindelijk moesten Fasseur
XC(en anderen) van de regering de zaak onderzoeken. Hun "Excessennota"
XCmet enkele bewijzen van misdadige praktijken door Nederlandse militai
XCren (onder andere) was een harde inbreuk op het toch al beschadigde
XCmoreel. Fasseur: "De Jong zal in zijn werk ook gewoon gebruik maken van
XCdit materiaal." Volgens de hoogleraar in de studie van het koloniale
XCverleden ("Ik contemporain? Als er iets voltooid verleden tijd is, is dat het
XCwel") toont deze zaak eens te meer aan hoe kort het menselijk geheugen is.
XC"Wantrouw daarom alle persoonlijke herinneringen en ontboezemingen,
XCzolang deze niet ondersteund worden door geschreven documenten", hield
, hij zijn gehoor (zo'n honderd geschiedenis-studenten en een paar afgestu
XCdeerde historici) voor. Het probleem van dr. J. Bank is dat eigentijdse geschiedschrijvers te veel
XCin opdracht van regering of parlement moeten werken. "Zo konden wij als
XCcommissie die de zaak-Aantjes moest onderzoeken, alleen maar naar de
XCdaden van deze man kijken. Een onderzoek naar zijn overtuiging en
XCbeweegredenen om bij de Germaanse en de Waffen-ss te gaan, was minstens
XCzo interessant, maar viel buiten onze opdracht." Toch was dit probleem
XCvoor de hoogleraar in Utrecht, Rotterdam en binnenkort ook Leiden niet
XConoverbrugbaar. Want even later zong hij, samen met dr. I. Schöffer, in een
XCheel andere toonaard. Zij vonden het noodzakelijk om vakhistorici te
XC'betrekken in onderzoeken van parlementaire enquêtecommissies. Schöffer (ook bij niet-historici bekend door de commissie-Menten en de
XCWeinreb-zaak) uitte harde kritiek op het werk van De Jong. "In De Jongs
XCboeken zit niet voldoende perspectief. Het geheel is vormloos, veel te
XCchronologisch opgezet en kabbelt maar door." Ook Fasseur deed een duit in
XChet zakj e. "Hij is te zeer boven de positie van vakhistoricus gestegen." "Zeg maar gerust dat hij mythisch is geworden", werd vanuit de zaal
XCgeroepen. En Baudet vond De Jongs boeken toch wel heel veel ruimte in
XCzijn boekenkast innemen. Waarna professor Cramer een retorische vraag
XCstelde: "We kunnen wel zoveel over De Jong zeggen, maarzou iemand zijn
XCboeken willen missen?" Dat bleek dus niemand te zijn.'
XCInmiddels was ook uitgelekt dat De Jong zijn concept-hoofdstuk over Indonesië had gewijzigd. De Telegraaf(9 februari 1988) berichtte daarover als volgt: , 'De geschiedschrijver legde zijn nieuwe, gekuiste versie inmiddels op
XCnieuw voor aan de hem begeleidende commissie van experts. Zij hebben
XCeen absoluut spreekverbod opgelegd gekregen. Het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD)zet alles op alles om
XCdit keer geen alinea voortijdig bekend te laten worden. Het is voor het eerst
XCdat de ingeschakelde hoogleraren hebben moeten beloven discreet te zijn. Dat het tweede concept er totaal anders uitziet, blijkt onder andere uit
XCeen brief van directeur drs. A. H. Paape van het RIOD aan één van de
XCOUd-KNIL-officieren, die tegen het gewraakte hoofdstuk in het geweer was
XCgekomen. Aan deze gepensioneerde oud-Indiëstrijder, de heer Th. Kappers
XCuit Amstelveen, schreef de RIOD-directeur ondermeer dat "de tekst op
XCtalloze plaatsen en op ingrijpende manier is gewij zigd." De heer Kappers: "Dat stemt mij hoopvol, al juich ik pas als ik zelf kan
XClezen dat de heer De Jong echt op zij n historische misstap is teruggekomen.
XCDat kunnen we pas in april zien, als deel twaalf uitkomt." Kolonel b.d. C. A. Heshusius, die als meelezer de eerste was die
XCprotesteerde tegen de beschuldigende teneur in het oorspronkelijke
, manuscript, vindt deze ontwikkeling ook een stap in de goede richting. "Ik
XChoud wel de vinger aan de pols. Eerst zien, dan geloven." Het verbeterde concept wordt midden februari door de commissie van
XCwij ze mannen van commentaar voorzien.' In een hoofdartikelonder de titel 'Jammer' toonde De Telegraaf (2 5 februari 1988) zich over De Jong niet tevreden. , 'Prof. dr. Lou de Jongs deel 12 in de serie Het Koninkrijk der Nederlanden in de
XCTweede Wereldoorlog over de na-oorlogse gebeurtenissen in Nederlands
XCIndië heeft van een begeleidingsgroep van hoogleraren het groene licht
XCgekregen om te verschijnen, nadat De Jong een aantal wijzigingen in de
XCoorspronkelijke tekst had aangebracht. Op deze Epiloog was een golf van kritiek gekomen toen bekend werd dat
XCde historicus het optreden van groepen Nederlandse militairen in Neder
XClands-Indië vergeleek met de nazi-oorlogsmisdaden. Opmerkelijk is dat dr. De Jong in zijn boek in een voetnoot vermeldt dat
XChij in 1946 in politieke zin al persoonlijk betrokken was bij het Indië
XCconflict, toen hij in dat jaar zijn lidmaatschap van de PvdA opzegde uit
XConvrede over de socialistische steun aan de eerste politionele actie. In 1948
XCwerd dr. De Jong door de Vara onder druk van het hoofdbestuur van de
XCPvdA ontslagen vanwege een felle aanval op de Indië-kwestie. Een dergelijke persoonlijke betrokkenheid tegenover wat er in die dagen
XCin Nederlands-Indië speelde had voor de historicus aanleiding moeten zijn
XCzich afstandelijk op te stellen bij de geschiedschrijving over de gebeurtenis
XCsen van toen. Het is voor de waarde die men aan geschiedschrijving toekent jammer
XCdat dr. De Jong in dit geval die wijsheid niet heeftweten op te brengen.'
XC'De Jong geeft uitglijder toe', meldde het Algemeen Dagblad (28 april 1988), toen het kennis had kunnen nemen van de definitieve tekst over Indonesië na 1945 in deel 12. 'De Jong herziet oordeelover excessen in Indië', berichtte het Haarlems Dagblad (28 april 1988). , '''Ik had mij n concept-tekst over de in Indonesië gepleegde excessen te veel
XCgeschreven vanuit mijn verontwaardiging in de jaren '45-'49 over het
XCNederlandse optreden daar. Door de kritiek in de begeleidingsgroep op
XCmijn ontwerp-tekst ben ik tot de overtuiging gekomen, dat ik heel andere
XCuitgangspunten in het oog moest houden. Ook zonder de deining die
XContstond toen een van mijn meelezers de tekst in de openbaarheid bracht,
XChad ik er wijzigingen in aangebracht. Die deining over mijn manuscript
XCheeft mij wel enkele heel moeilijke dagen bezorgd, omdat bleek dat ik
XC-helemaal tegen mijn bedoeling-mensen had gekwetst."
Aldus dr. L. de Jong bij de perspresentatie van zijn nieuwe boek, waarin
XC400 pagina's zijn gewijd aan "De worsteling met de Republiek Indonesië".
XCVijftig pagina's gaan over de excessen waarmee die strijd gepaard ging:
XCterreur over en weer, gepleegd door Nederlandse militairen en door de
XCstrijdkrachten van de in augustus 1945 uitgeroepen Republiek Indonesië. Duidelijker dan in zijn ontwerp-tekst heeft De Jong in de definitieve
XCversie onderstreept dat de excessen waaraan Nederlandse soldaten zich
XCschuldig maakten uitvloeisel waren van beslissingen die op het hoogste
XCpolitieke niveau werden genomen. Dat geldt bij voorbeeld ook voor het
XCberuchte optreden van kapitein Westerling in Zuid-Celebes. Wat De Jong
XCover deze en andere gewelduitbarstingen schrijft, bevat overigens geen
XCnieuws. Hij vat - net als bij tal van andere onderwerpen die hij in deel 12
XCbehandelt - eigenlijk slechts de onderzoeksresultaten van anderen samen. Ook in zijn conclusies sluit De Jong aan bij de bevindingen van anderen.
XCZo onderschrijft hij zonder meer de opvattingen van de onderzoekers Van
XCDoorn en Hendrix, neergelegd in het jaren geleden verschenen boek Het
XCNederlands-Indonesisch conflict. Ontsporing van geweld. Zij schreven onder
XCmeer dat de excessen aan Nederlandse kant veelal het gevolg waren van
XCrevolutionair geweld van Republikeinse zijde, dat zij uitvloeisel waren van
XCop het hoogste politieke niveau genomen beslissingen en dat het initiatief
XCtot het plegen van excessen in de regel lag bij individuele militairen die
XCsterker dan anderen geneigd waren tot excessief optreden. De Jong stelt zich de vraag of deze excessen ook oorlogsmisdrijven
XCkunnen worden genoemd. Hij erkent dat tegen het hanteren van die term
XCformeel-juridische bezwaren mogelijk zijn: volkenrechtelijk was ons land
XCniet in oorlog met de Republiek Indonesië en het Nederlandse militaire
XCstrafrecht kent de term oorlogsmisdrijf niet. Toch bestaat er volgens De Jong een "algemeen begrip oorlogsmisdrijf
XCin de zin van: daden, in een oorlogssituatie gepleegd, die in strijd zijn met
XCde algemene menselijkheid". En dat begrip mag naar zijn mening "niet
XCzomaar terzijde worden geschoven". Maar De Jong geeft vervolgens niet
XCaan welke excessen wèl en welke niet als oorlogsmisdrijfkunnen worden
XCbestempeld. Zoiets acht hij "onuitvoerbaar", maar vooral "onbillijk en
XConjuist". "Onbillijk, omdat het beschikbare feitenmateriaal vol lacunes
XCsteekt, onjuist omdat wij dan de aandacht zouden concentreren op bepaalde
XCexcessen en dus op bepaalde bedrijvers daarvan. Welnu, dat zou in strijd zijn
XCmet onze opvatting, dat men de primaire verantwoordelijkheid aan
XCNederlandse kant daar moet leggen waar zij historisch thuis hoort: bij de
XChoogste politieke leiding. Van háár ging de opdracht uit om de Republiek te
XCbedwingen, d.w.z. (in het Nederlandse perspectief) een gewapende opstand
XCneer te slaan, en zij wist na enige tijd dat dat bedwingen gepaard ging met
XCexcessen en zij heeft, toen zij dat wist, onvoldoende ingegrepen." 'Koloniaal-militaire lobby brengt De Jong enigszins uit zijn evenwicht', schreef Jan Bank in De Volkskrant (28 april I988).
, 'De gang van zaken met betrekking tot de Indische hoofdstukken is een
XCaanwijzing voor de conflicten, die de "rijksgeschiedschrijver" oproept
XCwanneer hij nu eens niet over Duitse agressie of nationaal-socialistische
XCgelijkschakeling schrijft, maar over koloniale interventies van Nederland.
XCIn de goede traditie van het Indische bestuur heeft een groep van Indische
XCmilitairen getracht De Jong de mond te snoeren door een beroep op de
XCrechter en de minister, door persoonlijke dreigementen en door schending
XCvan het vertrouwelijk beraad over concept-teksten. Aangezien de overheid
XCin Nederland geen exorbitante rechten heeft in het monddood maken van
XCopposanten, is in ieder geval de legale procedure op niets uitgelopen. De Jong zelf heeft daarentegen zijn critici een maximaal gehoor
XCverschaft. In het elfde deel van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede
XCWereldoorlog hebben twee leden van de begeleidingscommissie in een
XCvoorwoord bekendheid kunnen geven aan hun kritiek op de basisconceptie
XCvan De Jongs verhandelingen over het Nederlands kolonialisme. In het
XCtwaalfde deel heeft een voormalige officier, F. van der Veen, het woord
XCgekregen voor een kort opstel over oorlogsmisdrijven en een aanval op met
XCname de minister-president van 1945 en voorzitter van de commissie
XCgeneraal in 1946, Willem Schermerhorn. Deze voorrechten zijn buiten de
XCkoloniale paragrafen door niemand genoten of opgeëist. De Jong beschouwt de dekolonisatie van Indonesië in de jaren
XConmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog als een eonsequentie van die
XCoorlog. Daarom besteedt hij er in zijn Epiloog ruime aandacht aan. Hij doet
XCdat in grote trekken en in kritische zin, trouwals hij is aan zijn vroegere
XCopvattingen over de kortzichtigheid van het Nederlandse beleid. Met name
XCDrees, vice-premier en later premier van de Nederlandse kabinetten, die de
XCpolitionele acties tegen het Indonesisch nationalisme hebben gelast, wordt
XCals een centrale figuur in de naoorlogse PvdA gekritiseerd. "Wie in een
XCvroeger stadium helder besefte, dat grootscheeps militair ingrijpen de
XCverhoudingen alleen maar verder zou bederven, ging in een later stadium
XCdwars tegen dat besef in handelen." Drees is in de ogen van De Jong met
XCfiguren als Van Mook en Schermerhorn het voorbeeld van een politicus, die
XCtegen beter weten in het militaire geweld de vrij e hand liet. Was aan de strijdkrachten de machtiging verleend tot interventie, dan
XCwas ook de weg vrij voor militaire excessen in de guerrilla. De Jong neemt
XCin een voetnoot afstand van de terminologie van de "oorlogsmisdaden",
XCdie hij in een openbaar geworden eerste concept formuleerde. Hij is door de
XC"intern uitgeoefende kritiek" - dus de kritiek van het selecte gezelschap
XCmeelezers, niet van de buitenwacht - tot het inzicht gebracht, dat dat eerste
XCconcept "gebreken vertoonde". Hij vond onder andere, dat "ik wegens het
XCverschil in karakter tussen, enerzijds, het Duitse en het Japanse beleid in de
XCTweede Wereldoorlog en anderzijds het Nederlandse beleid in de
XCworsteling met de Republiek, mij moest onthouden van het maken van
XCvergelijkingen met de verhoudingen in Nederland tijdens de Duitse of in
XCIndië tijdens de Japanse bezetting".
Het gevolg van deze semi-openbare gedachtenwisseling is geweest, dat
XCde auteur het woord "oorlogsmisdrijven" heeft vervangen door "contra
XCterreur" namelijk terreur in antwoord op terreur-initiatieven van
XCuiteenlopende groepen nationalisten - en dat hij dicht tegen de bestaande
XCliteratuur over Nederlandse geweldsexcessen is gebleven in zijn conclusie.
XCMet nadruk onderschrijft hij de opvatting van de Rotterdamse sociologen J. A. A. van Doorn en W. J. Hendrix, die in hun studie over Ontsporing van
XCgeweld concluderen, dat in een vergelijking met de dekolonisatiestrijd in
XCwijs minder hardhandig is opgetreden". Men kan niet anders dan constate
XCren dat een verbale politionele actie tegen De jong in 1987 de auteur in zijn
XCschulp heeft doen kruipen.' Martin van Amerongen weersprak in een column in nsc-Handelsblad (30 april 1988), mede in navolging van Gerard Mulder, dat Dejong voor druk zou zijn geweken. , 'Van de jongste poging om de historicus onder druk te zetten is iedere
XCeigentijdse krantelezer getuige geweest; het betreft een lobby van koloni
XCaal-militaire signatuur, die lucht had gekregen van De Jongs kritische
XCoordeel over de krijgskundige verrichtingen van "onze jongens in Indië".
XCIn het pas verschenen deel twaalf blijkt zijn oordeel een nuance milder
XCuitgevallen, dan in het concept. Het heeft sommige kranten doen suggere
XCren, dat de historicus zich toch door die zondoorstoofde snorrebaarden op
XCde knieën heeft laten dwingen. Mulder noemt dit onzin. Het verschil tussen
XChet concept en de definitieve versie is, dat De jong de goede gewoonte
XCheeft zich voor als redelijk ervaren kritiek niet oostindisch doof te houden.
XC"Wie met zinnige argumenten komt, kan bij hem op een willig oor
XCrekenen." , De Jong zelf liet zich aan de vooravond van de verschijning van deel 12 interviewen door Jaap van Meekren in de actualiteitenrubriek Nieuwslijn van Veronica-televisie en kon zo op eigen initiatief de correctie op hetgeen hij in concept had geschreven onder de aandacht brengen. , 'Ik heb de term "oorlogsmisdrijven" niet volledig geschrapt, het staat aan
XChet einde van die paragraaf. Ik heb die paragraaf inderdaad helemaalopnieuw geschreven, waarbij ik
XCmoet opmerken dat het niet gebeurd is door enige pressie van buitenaf,
XCdoor de publieke opinie, maar als gevolg val).de zakelijke kritiek die door de
XCmedelezers die ik had ingeschakeld werd uitgeoefend. Ik vond bij nader inzien dat ik niet lang genoeg had nagedacht over de
XCcomplexe materie van het Indische gebeuren. Wat de fouten waren die aan
XCdat concepthoofdstuk kleefden heb ik openhartig aan het eind van dat
XChoofdstuk geschreven. Daarin komt een passage voor, dat ik getuigd had
XCvan te weinig begrip voor de achtergrond waartegen die excessen gepleegd
, werden. Ik vond verder onder meer dat ik duidelijker moest laten uitkomen
XCdat, als er dan sprake was van excessen die in ieder geval uitvloeisel waren
XCvan het beleid dat op hogere niveaus werd vastgesteld. En ik heb in
XCbelangrijke mate gesteund op de studie van de Rotterdamse sociologen Van
XCDoorn en Hendrix. Aan het einde van die paragraaf wordt verslag gedaan in
XC6 conclusies, die aansluiten bij dat Rotterdamse onderzoek. Ik vind het van
XCbelang die 6 conclusies door middel van deze uitzending onder de aandacht
XCte brengen: 1. Excessen van Nederlandse kant hingen ten nauwste samen met het
XC"revolutionaire geweld" dat van republikeinse zijde werd geproduceerd.
XCNiet altijd, echter vaak waren ze er het gevolg van. 2. Excessen moeten we ook vaak zien als uitvloeisel van het beleid dat
XCop het hoogste politieke niveau (ook in Den Haag) door onze kabinetten
XCwerd bepaald en via de hoogste militaire niveaus (generaal Spoor en
XCanderen) tot opdracht werd. 3. (wellicht de belangrijkste) Dat het gros van de Nederlandse militairen
XCgeen opdrachten gekregen heeft waardoor het tot excessen kon komen. Die
XCopdrachten zijn daarentegen vaakgegeven aan relatiefkleine tot zeer kleine
XCformaties zoals het Korps Speciale Troepen en de zogenaamde Task Forces. 4. Dat als het tot excessen kwam, die initiatieven tot "we gaan schieten"
XCin de regellagen bij individuele militairen, die meer dan anderen geneigd
XCwaren tot excessief optreden. s. Dat je bij de excessen verschil moet maken tussen functionele
XCexcessen, dat wil zeggen: excessen in direct belang van de taak die de
XCmilitairen kregen opgedragen, zoals de third degree-methode van ondervra
XCgen van gevangengenomen Indonesiërs. Aan de andere kant disfunctionele
XCexcessen die schade toebrachten aan de naam van onze krijgsmacht. 6. Dat die functionele excessen voor zover ze ter kennis zijn gebracht
XCvan hogere instanties (maar heel veel is nooit gerapporteerd) in veel
XCmindere mate tot vervolging hebben geleid dan die disfunctionele
XCexcessen. Dat zijn die conclusies die de Rotterdamse sociologen trekken en ze
XCworden door mij onderschreven. Na grondig nadenken, na veeloverleg. V. Meekren : Maar U hebt toch ook nagedacht toen U het concept sihreef? De Jong: Onvoldoende - en waarom? Dat heb ik me ook afgevraagd. Ik
XCheb me na de bevrijding als Nederlander zó gekwetst gevoeld door de
XCberichten in onze eigen weekbladen (en soms ook dagbladen) over de
XCexcessen van de Nederlandse troepen. Daaruit ontstond: ik zou bijna
XCzeggen, een verontwaardiging. Die eerste versie heb ik te veel vanuit die verontwaardiging geschreven. V. Meekren : Het boetekleed siert U. De Jong: Ik heb er pas nadien beter over nagedacht. V. Meekren: U noemde de publieke opinie. U zegt dat U zich daardoor niet hebt
XClaten leiden. Toch is het zo dat U schrijft voor een groot publiek en door dat grote
, publiek wordt de term "oorlogsmisdrijven" geassocieerd met de wandaden die de
XCDuitsers en Japanners hebben bedreven. Wandaden op bevel van de hoogste
XCautoriteiten. En dat was in Indië niet hetgeval. De Jong: Nee, het is duidelijk dat elke vergelijking tussen het
XCNederlandse beleid in Indië en het beleid dat door de Duitsers hier te lande
XCen door de Japanners in bezet Nederlands-Indië is gevoerd uit den boze is.
XCEn die vindt U dus in de versie die nu wordt gepubliceerd niet terug.
XCBehoudens dan dat ik het begrip "oorlogsmisdrijf" in de algemene zin van:
XCmisdrijven in een oorlogssituatie gepleegd, die duidelijk in strijd zijn met
XCde algemene begrippen van menselijkheid, handhaaf. V. Meekren: Hebt u de illusie dat U met de uiteindelijke versie de kritiek van uw
XCtegenstanders hebt kunnen wegnemen? De Jong: Dat vraag ik me niet af. Ik schrijf niet om applaus te krijgen, om
XCbewierookt te worden, om kritiek te ontvangen. Ik geef mijn opinie, na
XCraadpleging van talrijke deskundigen, zoals ik die naar beste wetenschappe
XClijke overtuiging naar voren kan brengen. En hoe daarop door de publieke
XCopinie wordt gereageerd, wacht ik natuurlijk met belangstelling af. Maar dat
XCmag in geen enkel opzicht bepalen wat ik voor mijn wetenschappelijke
XCverantwoording neem. V. Meekren: Kritiek is gemakkelijk, maar het karwei dat U geklaard hebt
XCverdient bewondering en waardering. Die zult U morgen in de Ridderzaal in ruime
XCmate krijgen denk ik. Ik wil daar graag aan toevoegen mijn dank voor alle medewerking die wij' van U
XCmochten krijgen als wij weer een uitzending mochten wijden aan een nieuw
XCverschenen deel van uw werk. De Jong: Graag gedaan.' Aan Wilma Nanninga en Menzo Willems, die beiden in De Telegraaf een reeks kritische publikaties over het concept-hoofdstuk hadden verzorgd, stond hij eveneens een interview toe (28 april 1988). 'Ik ben kortzichtig geweest', luidde de kop. , '''Ik besefte dat al voor het manuscript uitlekte en alle Indische organisaties
XCin rep en roer bracht. Toen al had ik van mijn geleerde meelezers op mijn
XCdonder gekregen en ingezien dat er niet veel deugde van wat ik
XCaanvankelijk op papier had gezet," aldus de vaderlandse historicus aan de
XCvooravond van het verschijnen van het afsluitende deel I 2 van Het
XCKoninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. "Een historicus is ook maar een mens. Ik had die paragraaf te veel
XCgeschreven vanuit mijn emoties. De gevoelens van eenjonge man, die in de
XCjaren 45-49 geschokt was door de kranteberichten over wat er in
XCNederlands-Indië gebeurde. Ik ben na de niet malse kritiek opnieuw heel
XChard aan het werk gegaan. Ik nam meer afstand van de stof. Uiteindelij k heb
XCik het hele stuk herschreven. Ik vind wat er nu op tafelligt genuanceerd en
XCwetenschappelijk verantwoord."
Dr. De Jong heeft op alle fronten ingebonden. Het gewraakte hoofdstuk
XCis zo aangepast dat volgens de meeste meelezers de wreedheden, zowel
XCdoor Indonesiërs als Nederlanders begaan, in een veel evenwichtiger
XCperspectief zijn geplaatst. [...] Beklemtoont: "Van deel I IA, waarin Indië voor het eerst voorkomt, heb
XCik maar liefst vier hoofdstukken moeten herschrijven nadat de experts het
XChadden gelezen. Ik zit daar niet mee. Ik heb het mezelf bij het kiezen van
XCmeelezers ook nooit gemakkelijk gemaakt. Voor de Indische periode nam
XCik bewust mensen, van wie ik op mijn vingers kon natellen dat ze het niet
XCmet me eens zouden zijn. Hoewel mijn mening over het kolonialisme in de
XCloop der jaren natuurlijk wel is veranderd. Als jong mens had ik geen goed
XCwoord over welk koloniaal bewind dan ook. Later realiseerde ik me dat er
XCgeen regime is geweest dat zo goed was voor de sociale en culturele
XCverheffing van een inheemse bevolking als het Nederlandse. En dat heb ik
XCook geschreven. Het is wel zo dat ik nog steeds meen dat Nederland in een
XCvroeger stadium begrip had moeten tonen voor het ontluikend nationa
XClisme." De storm van kritiek op zijn Indische geschiedschrijving begrijpt hij: "Er
XCis geen onderwerp waar we elkaar in Nederland zo over in de haren zijn
XCgevlogen. Koloniaal beleid ligt nu eenmaal gevoelig. Prima. Als we er niet
XCover zouden discussiëren, zouden we maar een levenloze natie zijn. Ik zeg
XCtegelijkertijd wel dat al die opwinding over mijn boeken voorbarig is
XCgeweest. De Stichting Geschiedkundig Eerherstel is na het uitkomen van
XCdeel I IA wel erg overhaast naar de rechter gestapt. Haar kritiek wordt
XCimmers voor een groot deel in toekomstige herdrukken verwerkt. Dat een
XCvan de meelezers de vertrouwelijkheid van mijn concept deel 12 heeft
XCgeschonden, heeft me verdriet gedaan. Het was volstrekt onnodig. Ook
XCzonder dat mijn manuscript op straat lag, was het heus aangepast. Ik laat het
XCniet voor niets aan specialisten lezen." De opmerkingen van tegenstanders dat hij de onafhankelijkheidsstrijd in
XCIndië buiten beschouwing had moeten laten, vindt de historicus onzinnig.
XCZijn woorden wegend: "De dekolonisatie van Nederlands-Indië was zo
XCduidelijk het gevolg van de Tweede Wereldoorlog dat ik dat niet kon
XCweglaten. Ik kon ook niet om de nasleep van de oorlog in Nederland heen.
XCDat ik mensen pijn heb gedaan, betreur ik, maar het is voor mij geen
XCmaatstaf. Bij een goede geschiedkundige gaat het er altijd alléén om of iets
XCwel of niet waar is." , De critici van De Jong waren na kennisneming van de herziening van de concept-tekst geenszins tevreden. 'Passage oorlogsmisdrijven nog steeds onvoldoende', meldde kolonel Heshusius aan het Limburgs Dagblad (28 april 1989). , ' "Nog steeds onder de maat", is het oordeel van OUd-KNIL-officier
XCC. Heshusius over het gewraakte hoofdstuk "Oorlogsmisdrijven" in
, Nederlands-Indië van dr. Loe de Jongs Het Koninkrijk der Nederlanden in
XCdeTweede Wereldoorlog. "Het is minder slecht dan de concept-tekst maar het
XCblijft onvoldoende, omdat je de persoonlijke wrok van De Jong blijft
XCvoelen," aldus Heshusius. De Jong heeft het hoofdstuk over oorlogsmis
XCdrijven herschreven nadat in de kring van meelezers verzet rees tegen de
XCinhoud. De Jong heeft in het nu gedrukte boek de term "oorlogsmisdrijven" niet
XCteruggenomen, wèl heeft hij een van de critici de gelegenheid gegeven om
XCin een bijlage zijn standpunt weer te geven. Heshusius vindt de afgedrukte versie op een drietal punten verbeterd in
XCvergelijking met de concept-tekst: de term oorlogsmisdaden is gewijzigd in
XCexcessen; het KNIL (het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger) wordt niet
XClanger verantwoordelijk gesteld voor de wandaden maar de leidingge
XCvende politici. En tenslotte geeft De Jong een beter beeld van de specifieke
XComstandigheden, waarmee de soldaten in Indië werden geconfronteerd.
XCVorig jaar november brak een storm van kritiek los toen de concept-tekst
XCvan het hoofdstuk "Oorlogsmisdrijven" bekend werd. Heshusius, een van
XCde kritische meelezers van De Jong, heeft de tekst met opzet laten
XCuitlekken, omdat hij het niet eens was met de beschuldiging dat Neder
XClandse soldaten in Indië oorlogsmisdrijven hadden gepleegd. Ondanks de verbeteringen is Heshusius nog steeds niet tevreden met het
XCwerk van de rijkshistoricus, "Hij heeft voor dit hoofdstuk geen research
XCgedaan, maar bestaande bronnen aan elkaar geplakt. Het is een collage van
XCbestaande feiten, en dat is geen geschiedschrijving." Volgens Heshusius is De Jong een "slecht verliezer" omdat hij in een
XCvoetnoot toevoegt dat na intern beraad is besloten tot tekstwijziging. "Dat
XCis natuurlijk klinklare onzin, want De Jong heeft de tekst pas gewijzigd,
XCnadat er zoveel commotie is ontstaan." Heshusius vindt dat De Jong de
XCintentie heeft gehad de krijgsmacht als geheel in een kwaad daglicht te
XCstellen. Heshusius ontkent dat de concept-tekst is bedoeld als een intern,
XCvertrouwelijk memo. "Dat is nergens uit gebleken. Het was een gewoon
XCopenbaar stuk. Pas later heeft De Jong het als vertrouwelijk bestempeld. Als
XCDe Jong nu zegt dat een geheim stuk is uitgelekt, liegt hij, want dat is niet
XChetgeval." De oud-strijder Düster riep volgens Trouw (2 mei 1988) zijn strijdmakkers uit het Korps Speciale Troepen op de jaarlijkse herdenking van de gevallenen op 4 mei niet bij te wonen. , 'Volgens oud-Indiëstrijder H. Düster uit Amsterdam zullen de voormalige
XCcommando's thuisblijven uit protest tegen de wijze waarop de historicus dr.
XCL. de Jong het doen en laten van de Nederlandse strijdkrachten in Indië
XCheeft beschreven in de zojuist verschenen Epiloog van Het Koninkrijk der
XCNederlonden in de Tweede Wereldoorlog.
DUster heeft de oud-commando's opgeroepen woensdag deel te
XCnemen aan een bloemen kranslegging bij het graf van hun vroegere
XCcommandant, kapitein Raymond Westerling. Dr. De Jong heeft, na de commotie die eind vorig j aar ontstond toen het
XCmanuscript van zijn epiloog bij Indiëstrijders bekend was geworden, zijn
XCtekst op tal van punten aangepast. Naar het oordeel van oud-Indiëstrijders
XCzijn die aanpassingen echter onvoldoende. Vooral het feit dat De Jong
XCvasthoudt aan zijn stelling dat er, onder omstandigheden, door Nederlan
XCders oorlogsmisdaden zijn gepleegd in Indonesië, zit de Indiëstrijders
XCdwars. DUster: "Wij zijn in het boek van De Jong niet gerehabiliteerd. Dan is er
XCvoor ons ook geen reden om onze gevallenen, in de ogen van De Jong
XCoorlogsmisdadigers, te herdenken. In plaats daarvan willen we hulde aan
XCWesterling brengen en niet achter de regeringstroepen gaan aanlopen, die
XCWesterling ook hebben verguisd." , Een bittere kritiek schreef in het tij dschrift Terugblik van de Documentatiegroep '40-'45 (juli-augustus 1988) J. Zwaan, veteraan van de expeditionaire macht naar Indië en tot zijn pensionering archivaris van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Onder het motto 'One chapter toafar' meldde hij groot respect te hebben gehad voor de boekdelen van zijn vroegere directeur over de geschiedenis van het koninkrijk in de Tweede Wereldoorlog, met uitzondering van het gedeelte over Nederlands-Indië, met name het zevende hoofdstuk van deel 12. , 'Dit hoofdstuk is wel het meest trieste relaas in dit deel van De Jong's
XCgeschiedenisreeks. Het is een overzicht geworden van reeksen blunders en
XCangsthazerijen van onze "regeerders" uit de jaren 1945-1962. Bij het lezen
XCvan dit hoofdstuk dringt zich de gedachte op dat het devies van de Haagse
XCHeren gedurende onze laatste koloniale oorlog luidde: "Eer ik vallig ik aL"
XCVan enige moed of visie was kennelij k nooit sprake. Angst voor de UNO, de
XCvs, Engeland, de publieke opinie en de republiek Indonesië, bepaalde de
XCpolitieke lijn van onze elkaar opvolgende regeringen in vooral de periode
XC1946-1949. Wat mij in dit relaas over deze periode van de politionele
XCactie's in het v.m. Nederlands-Indië het meest opviel was het feit dat ik
XCnergens een glimp van herkenning bespeurde. Alhoewel ik drie jaren lang
XCdeel uitmaakte van dat nu zo versmade leger dat destijds door onze
XCincapabele regering naar de Oost werd gestuurd, heb ik bij de lezing van De
XCJong's relaas over die periode nooit, niet eenmaal, het gevoel gehad: "Ja zo
XCwas het". Geen enkele herkenning van een situatie daar. Bij het doornemen
XCvan de gereleveerde gebeurtenissen in die jaren in Indië kreeg ik steeds
XCmeer het gevoel van een requisitoir tegen mezelf te lezen en dat is een alles
XCbehalve prettige bezigheid. Het gehele boek ademt een geest van onbegrip,
XCminachting en vijandigheid tegen alles wat militair is. Het is het toontje
XCvan, ik De Jong zeg het, dus is het zo. De toonzetting van dit relaas is op zijn
, minst t.O.V.het leger in het Indië van toen, onwelwillend en de gouverne
XCmentele bestuurders komen er nauwelijks beter af. De Nederlanders daar
XCdeden volgens onze auteur nooit iets goed. Ze waren op zijn best kortzichtig
XCen dom, vooral vergeleken met de Indonesische "vrijheidsstrijders". Dat
XCwaren nog eens helden en staatslieden; vooral Soekarno, die De Jong
XCadoreert, had altijd gelijk. In het geval van de republiek en Soekarno is de
XCtoon van het boek zelfs meer dan welwillend. Wel een schril contrast met
XCde toonzetting als het over het optreden van de Nederlandse militairen
XCgaat; dan spreekt de auteur op de toon van een openbare aanklager tegen een
XCverdachte waarvan de schuld al van te voren vaststaat. Het verleden van een
XCman als Soekarno schijnt vergeten te zijn; waar is zijn (Soekarno's)
XCcollaboratie met de Japanse bezetter van Indië gebleven, een collaboratie
XCdie aan honderdduizenden Indonesische Romusha's (dwangarbeiders) het
XCleven heeft gekost? Alles vergeven, maar het Nederlandse leger misdroeg
XCzich. De massaslachtingen aangericht door de TNI, het leger van de republiek
XCIndonesië, worden zo summier mogelijk vermeld, de excessen van de
XCNederlanders zo breed mogelijk uitgemeten. De achteraf door het leger
XCslechtgezinde, bevooroordeelde historici geconstrueerde militaire neder
XClaag van het Nederlandse leger in Indië wordt met overtuiging gelanceerd.
XCDeze constructie is echter onjuist. Het gehele hoofdstuk ademt de geest van
XCde auteur die er van uit gaat dat de bestuurders in de kolonie, het leger, de
XCplanters en wat dies meer zij, kortom de kolonialen, politiek fout waren. De
XCHeren in Den Haag, en uiteraard vooral de socialisten in die regeringen,
XCpoogden nog wel te redden wat te redden viel, maar tegen de botte
XCreactionairen in de kolonie, leger en bestuur, viel niet op te roeien. Zo kan
XCmen m.i. de teneur van dit relaas samenvatten. Wat mij in dit overzicht
XCvooralopvalt is het ontbreken van de mening, de getuigenis, der
XCoudstrijders die gedurende een lange periode in Indië dienden. Het hele
XCverhaal is gebaseerd op de schrijfsels van "autoriteiten", apologieën van
XCpolitici en pogingen tot reconstructie van in anti-Nederlandse en pro-Indo
XCnesische zin bevooroordeelde scribenten en tot orakels verheven geleer
XCden. Zo er nog uit geschriften van oud-militairen wordt geciteerd waren dit
XCboeken van de z.g. laatkomers. De leden van de pas in 1949 uitgezonden
XCBrigades, met de toestand in Indië niet op de hoogte zijnde mensen. Uit
XCgedenkboeken van de vele onderdelen der krijgsmacht die in Indië hebben
XCgediend, wordt nauwelijks geciteerd en dan nog alleen die gedeelten,
XCwelke uit hun verband gerukt, als negatief voor de strijdkrachten kunnen
XCworden uitgelegd. Maarja, het is bekend dat de meeste Nederlanders alleen
XCmaar zijn geïnteresseerd in werken over het Indië van toen die negatief zijn
XCvoor leger en bestuur daar. In dit boek gedraagt De Jong zich helaas als de echo van een bekend, bij
XCde ex-militairen Indiëgangers berucht, orakel: Prof. Dr. J. A. A. van Doorn,
XCdie samen met zijn schaduw W. J. Hendrix in 1977 een boek publiceerde
XConder de titel: Ontsporing van geweld (in 1985 herdrukt met als titel Het
, Nederlands-Indonesisch conflict). In dit boekwerk worden de "oorlogsmisda
XCden" van het Nederlandse leger ook al zo breed mogelijk uitgemeten,
XCwordt het KNIL (het Nederlands-Indische Leger) volledig gecriminaliseerd
XCevenals de inlichtingendiensten en commando-eenheden van de KL (de
XCKoninklijke Landmacht) en het Korps Speciale Troepen. Ook de Mariniers
XCBrigade komt er slecht af. Bij nauwkeurige lezing van dit Van Doorn
XCgeschrift krijgt men de indruk dat het leger in het toenmalige Nederlands
XCIndië een zwarte bende crypte-Nazi's en boeven was. En De Jong drukt in
XCEpiloog helaas critiekloos de voetsporen von alte Kamerad Van Doorn c.s. Voor wat de politieke kant van de Indië kwestie betreft vaart de Jong op
XChet compas van een derde orakel (na De Jong en Van Doorn): de Erasmus
XChistoricus Prof. dr. J. Bank, die in zijn socialistenapologie Katholieken en de
XCIndonesische Revolutie (Baarn, 1983) poogt de socialisten, die destijds met de
XCKVP (Katholieke Volkspartij) het Indië-beleid bepaalden, wit te wassen en
XCde KVP de zwarte Piet toe te spelen. Ook dit Rotterdamse orakel gaat uit van de foutieve theorie dat het
XCNederlandse leger tegen de Republiek Indonesië een militaire nederlaag
XCheeft geleden. De mensen, de politici onder aanvoering van de grote
XCsocialistische "staatsman-strateeg" Dr. Willem Drees, die in 1947 de eerste
XCpolitionele actie op het beslissende moment stopten, worden in al deze
XCgeschiedwerken bewierookt als de dragers van de opperste wijsheid, terwijl
XCtoch ieder objectiefbeschouwend mens kan begrijpen dat deze stopzetting
XCop dat moment niet alleen het einde betekende van ons militaire optreden
XCin Indië, dit althans inluidde, maar tegelijk de oorzaak was dat tienduizen
XCden, zo niet honderdduizenden, Indonesiërs en Nederlanders, nodeloos de
XCdood werden ingejaagd. Dit besluit (tot stopzetting van de eerste politio
XCnele actie) kan m.i. zonder meer worden beschouwd, gequalificeerd, als een
XCopzettelijke en weloverwogen dolksteek in de rug van het strijdende leger
XCin Indië. Maar mensenlevens en verminkingen schijnen bij deze historici als
XChet over Indië gaat, geen rol te spelen. Het is onbegrijpelijk hoe deze
XCintellectualistische-emotieloze kille kikkers, en hun epigonen, in hun
XConderkoelde taaltje het verlies van honderdduizenden mensenlevens
XCbagatelliseren. Hun jargon doet mij denken aan de kille toon van de
XCSowjet-historici, en hun westerse adepten, als ze spreken over de miljoenen
XCslachtoffers van de Stalinterreur. De onderkoelde, en t.o.v. Indonesië
XCvergoelijkende, opsomming van de gruwelen bedreven door de Indonesi
XCsche "vrijheidsstrijders" steekt wel opmerkelijk af tegen de overdadige
XCaandacht die besteed wordt aan de door de Duitsers begane gruwelen en
XChun (volgens deze historici) Nederlandse naäpers. En nu ten besluit een persoonlijk woord aan mijn medemilitaire
XCIndiëgangers. Ik raad U aan de hier genoemde boeken niet te lezen. Op onze
XCleeftijd is dat echt ongezond. De ergernis over het onbegrip en de
XCverguizing zullen Uw hart geen goed doen. Wie deze smadelijke en
XCergernisverwekkende, op verkeerde conclusies en Nederland vijandig
, gezinde bronnen gebaseerde boeken toch gaat lezen, moet zich wel
XCrealiseren dat hij of zij het risico loopt het zelfde lot te ondergaan als de v.m.
XCKapitein der Commando's R. P. P. Westerling, die naar mij werd meege
XCdeeld, doodbleef van ergernis tijdens het lezen van een der hier gememo
XCreerde schrifturen. Bovendien hebben wij, lijkt mij, al genoeg verguizing,
XCminachting en verdachtmakingen over ons heen gekregen. Helaas moet worden vastgesteld dat de geschiedenis nu over ons heeft
XCgeoordeeld. De historici hebben ons veroordeeld. We zijn fout geweest.
XCMen heeft ons op de mesthoop der geschiedenis geworpen en voor eeuwig
XCaan de schandpaal der historie genageld. Maar dit lot schijnt in alle tijden en
XCalle landen het deel te zijn geweest van de soldaat die terugkeerde uit een
XCoorlog zonder de overwinning mee te dragen. De boeken, vooral Epiloog van De Jong, zullen voor altijd als geautori
XCseerde standaardwerken over de geschiedenis van onze tijd op de boeken
XCplanken van de belangstellenden staan en de oud-soldaten uit het Indië van
XCde jaren 1945-1950 zijn daarin geboekstaafd als oorlogsmisdadigers.
XCDaaraan is nu helaas niets meer te doen. De Jong overschrijdt de grenzen van zijn opdracht nog verder door ook
XCin te gaan op de Nieuw-Guinea-kwestie (tot 1962) en het drama dat de
XCNederlandse politiek over de Ambonezen bracht. Zelfs deze zwarte
XCbladzijde van woordbreuk en verraad aan deze trouwe oud-strijders vindt
XCbij de historici nog begrip. Het uitleveren van de Papoea-bevolking op
XCNieuw-Guinea aan het misdadige Soekarno-regiem (dat was toen toch m.i.
XCal duidelijk genoeg gebleken) en de onwil om de ontrechting van die
XCvolkeren der Indische archipel die het juk van Java niet wensten, wordt op
XCpolitieke gronden verdedigd. Opportunisme, angst voor de republiek en
XConwil om wie dan ook te helpen, vormden echter de hoofdzaak in dit
XCdrama. De woordbreuk aan de Ambonezen wordt als onvermijdelijk
XCafgedaan. Hun (De Ambonezen etc.) woede daarover wordt als onredelijk
XCheid gequalificeerd. Het falen der Nederlandse politiek gepaard aan
XCschreeuwend onrecht t.O.V. deze verraden volkeren wordt als een dom
XCintermezzo, voortvloeiend uit begrijpelijke misrekeningen, goedgepraat. Achterin het boek is het afwijkende standpunt van een der leden uit de
XCbegeleidingsgroep van De Jongs serie, Generaal b.d. F. van der Veen
XCopgenomen. Van der Veen probeert de voor de militairen en zogeheten
XCkoloniale bestuurders uit het politieke tijdperk 1945-1950 in Nederlands
XCIndië zo negatieve visie van De Jong, wat af te zwakken. Hij is daarin, voor
XCde aandachtige lezer, m.i. goed geslaagd. Zijn betoog lijkt mij echter,
XCalhoewel zakelijk juist, wat juridisch opgezet. Het had wel wat krachtiger
XCgekund. Maar hulde aan zijn moedige poging de m.i. onjuiste visie van De
XCJong te weerleggen. Zijn voorbeeld verdient navolging. Laat de feiten
XCspreken, wie weet verdampen dan de vooroordelen. Oudstrijders die ik
XCspreek vragen mij vaak vertwijfeld: kunnen wij tegen deze voor ons zo
XCvernietigende visies der historici niet iets beters publiceren? De werkelijk
, heid > Ik vrees van voorlopig niet. Het is moeilijk te polemiseren met een
XCorakel. En wie leest het boek van een onbekende modale oud-soldaat uit
XCeen "verslagen" leger in een oorlog die door, zij het bevooroordeelde,
XCprofessionals als fout en onrechtmatig is verklaard. Misschien 1000 mensen
XCtegen de 100 ooo-den die De Jong's geschreven oorlogsmonument lezen.
XCHet te pogen is bijna even zinloos als een oorlogsverklaring van Andorra
XCaan de Sowjet-Unie. We zijn veroordeeld. De lost generation, waartoe wij
XCbehoren, is nu voorgoed in het moeras der schande gesmoord. Nooit heeft
XCiemand begrip voor ons lot getoond, over waardering voor onze inzet en
XContberingen geleden in opdracht van een trouweloos "vaderland" zullen
XCwe het maar helemaal niet hebben. De "Schreiotischmárder", de gladde en
XCsnelle jongens uit de Haagse politieke arena hebben handig, met de hulp
XCvan de geschiedschrijvers, de schuld van het Indië-debàcle op onze
XCschouders geschoven en hun handlangers, de geestverwante historici,
XChebben dit voor ons zo negatieve en vernietigende imago geautoriseerd en
XCgecanoniseerd. DE HEREN WORDEN BEDANKT. Mijn advies, voormalige strijdmakkers, luidt: Strijdt verder, ondanks dit
XCnegatieve oordeel, hoe moeilijk het ook zal zijn, door tegen het circuit van
XCHaagse machthebbers, carrièrejagers en ons vijandig gezinde anti-militaris
XCtische en pacifistische historici en politici en hun naschrijvers de waarheid te
XCstellen. Versaagt niet! We hebben voor hetere vuren gestaan.' De fractie van de Politieke Partij Radikalen in de Tweede Kamer greep het verschijnen van deel 12 aan om de regering uit de nodigen een verklaring te geven over Nederlandse geweldsexcessen in Indonesië; een verklaring, die kritischer zou moeten zijn dan die van het kabinet-De Jong uit 1969. Minister-president R. F. M. Lubbers antwoordde volgens NRG-Handels blad (8 juni 1988) aldus: , 'De regering is niet bereid de eerdere officiële lezing van het kabinet-De
XCJong te herzien over gewelddadigheden van Nederlandse militairen in
XCIndië. Premier Lubbers antwoordt dit op vragen van de PPR-fractie. Het kabinet-De Jong publiceerde in juni 1969 een regeringsnota naar
XCaanleiding van archievenonderzoek over de excessen in Indonesië in de
XCjaren '45-'50 door Nederlandse militairen. Dr. L. de Jong leverde kritiek
XCop de weergave van de feiten in de nota in de onlangs verschenen epiloog
XCvan zijn geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog. De Jong stelt
XConder meer dat het oordeel van de publicisten J. A. A. van Doorn en W. J.
XCHendrix in hun studie Het Nederlands-Indonesische conflict. Ontsporing van
XCgeweld beter is dan dat van oud-premier De Jong. Volgens dr. L. de Jong zijn de excessen groter geweest dan de regering
XCdestijds heeft willen toegeven. De gewelddaden moeten volgens hem en de
XCbeide andere publicisten ook worden gezien als uitvloeisel van het beleid
XCdat op het hoogste politieke en militaire niveau werd bepaald.
Lubbers meent dat de nota uit' 69 moet worden gezien in het licht van de
XCdestijds levende wens tot spoedige openbaarmaking van de archieven.
XCOmstreeks diezelfde tijd is een omvangrijke publikatie van bronnen
XCbegonnen om zo "een verantwoorde" geschiedschrijving mogelijk te
XCmaken. Volgens Lubbers is "de vrije wetenschap der geschiedschrijving niet
XCgediend met het geven van een regeringsstandpunt". Hij wijst erop dat dit
XCook geldt voor het werk van dr. L. de Jong. "Het oordeelover de specifieke
XCinhoud van geschiedschrijving komt in het algemeen toe aan vakhistorici
XCen aan een ieder die aan een publieke discussie wil bijdragen, maar niet aan
XCde regering", schrijft Lubbers.'
XCKennismaking met het zevende hoofdstuk van deel I 2 leidde ook tot kritiek van vakgenoten. Een meelezer, P. J. Drooglever, had aanmerkingen op De Jongs historisch betoog over de koerswijziging van koningin Wilhelmina in de Indonesische kwestie en schreef daarover in NRc-Han delsbZad (6 mei 1988) onder de kop: 'Koningin Wilhelmina was niet zo progressief. , 'De Jongs Epiloog opslaande kunnen wij lezen hoe Wilhelmina, die in haar
XCjonge jaren in Van Heutsz het lichtend voorbeeld op het gebied van de
XCkoloniale politiek had gezien, deze in de naoorlogse jaren heeft ingeruild
XCvoor Sutan Sjahrir, de auteur van de Indonesische overpeinzingen en tot drie
XCmaal toe minister-president van de jonge Republik Indonesia. Met
XCmerkbaar enthousiasme werkt De Jong dit thema verder uit, wat hem tot de
XCslotsom voert dat koningin Wilhelmina in deze jaren niet in conservatisme
XCwas verstard, maar een open oog had voor de eisen van de tijd. Dat is goed nieuws voor iedereen die, met De Jong, de "oude koningin"
XCeen goed hart toedraagt en zich niet op het verleden blind staart. Niettemin
XCbekropen mij gevoelens van twijfel: het door De Jong opgeroepen beeld
XCleek niet geheel te kloppen met het materiaal daarover, dat ik als eens eerder
XConder ogen had gehad. Reden genoeg dus om de door De Jong gebruikte
XCbronnen eens wat kritischer te bezien. Daarbij viel al dadelijk op dat zijn verslag voor een deel berust op
XCmededelingen, hem destijds kennelijk gedaan door Wilhelmina zelf of
XCdoor de directeur van haar kabinet, mej. Tellegen. Nu is het een van de
XCeerste vuistregels van het historisch handwerk om wantrouwend te staan
XCtegenover mededelingen achteraf, zelfs als zij afkomstig zijn van vorstelijke
XCpersonen of hun hofdames. Ze zijn, in alle eerbied gezegd, oncontroleer
XCbaar, waardoor de door Van Wijnen geschetste metamorfose van geschied
XCschrijver tot geschiedbron noodzakelijkerwijs een wat dubieuze vertoning
XCwordt. Daarnaast is De Jong echter ook te rade gegaan bij de bronnenpublikatie
XCover de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950 en bij enkele
, andere tekstuitgaven. Wanneer wij onze aandacht daarop richten, springen
XCal spoedig enkele onvolkomenheden in de tekst van De Jong in het oog, die
XCniet alleen zijn bewijsvoering twijfelachtig, maar ook zijn conclusies
XCaanvechtbaar maken. Zo maakt de schrijver veel werk van een redevoering, die H.M. op 6
XCfebruari 1947 gehouden zou hebben. In werkelijkheid echter werd deze
XCradiorede een jaar later, op 3 februari 1948, uitgesproken in een inmiddels
XCverder geëvolueerde politieke constellatie, terwijlover de inhoud van deze
XCrede de mededelingen van De Jong op een essentieel punt onvolledig zijn. Inderdaad, de door hem geciteerde slagzinnen "colonialism is dead" en "a
XCnation must be strong enough to make a new beginning" klinken fier genoeg en
XCwijzen op de geschetste openheid voor de eisen van de nieuwe tijd. Niet
XCgeciteerd echter worden passages over "terrorists" en "the powers of anarchy and
XCdisorder" die met kracht bestreden moesten worden. Het waren passages, die
XCWilhelmina tegen beter advies in had gehandhaafd. Evenmin wordt melding gemaakt van een vertrouwelijk schrijven, dat
XCzij een paar weken eerder tot de ministerraad had gericht en waarin zij dit
XCcollege had laten weten dat "een oplossing van het Indonesische probleem,
XCwelke geen aandacht schenkt aan het opruimen van extremisten of
XCterroristen te Djocja of waar ook, niet als zodanig kan worden beschouwd". Dat was, aan de vooravond van de plechtige ondertekening van de
XCRenville-overeenkomst, niet bepaald gesproken in de geest van de
XCpeetvaders van dit akkoord. Het was niet meer en niet minder dan een
XCaansporing aan de Nederlandse regering om deze overeenkomst op de
XCmeest zure wijze te interpreteren en daarmee praktisch gesproken onuit
XCvoerbaar te maken. Nu bleef dit binnenskamers. Ook de terroristenpassages uit haar al genoemde radiorede maakten in de
XCVerenigde Staten echter een allerongelukkigste indruk en ontlokten de
XCvoornaamste Amerikaanse onderhandelaar de uitspraak, dat deze woorden
XCeen stevige steun in de rug zouden betekenen voor diegenen onder de
XCNederlanders, die als uiterste oplossing van het Indonesische probleem de
XCopmars naar Djocja zagen. Schaarde Wilhelmina zich met deze redevoering aan de zijde van de
XCdiehards in het Nederlandse kabinet, anderzijds moet worden gezegd dat zij
XCzich hiermee vervreemdde van de buitenparlementaire oppositie, zoals die
XCgevoerd werd door de professoren Gerretson en Gerbrandy. Deze heren en hun aanhang moesten van de door Wilhelmina althans in
XCbeginsel aanvaarde constructie van een Indonesische federatie en een
XCNederlands-Indonesische-Unie volstrekt niets hebben. Voor Gerretson
XCwas Wilhelmina's stellingname in dezen zelfs aanleiding om, op een druk
XCbezochte bijeenkomst in de Utrechtse Jaarbeurs, het einde van het
XCOranjehuis aan te kondigen, daar immers "geen dynastie ooit het verlies
XCvan het grootste deel van het staatsgebied heeft overleefd". Ongevoelig was Wilhelmina voor de argumenten van deze ex
, treem-rechtse pressiegroep echter geenszins, zoals kan blijken uit de net
XCiets warmere toon dan gebruikelijk in de brief, waarmee zij op 21 februari
XC1948 een van de geest van Gerbrandy doortrokken advies van de Raad van
XCState onder de aandacht van het kabinet bracht. Tekenend ook is dat zij in deze zelfde periode verontruste Ambonezen
XCen Menadonezen op het hart liet binden dat hun verknochtheid aan het
XCHuis van Oranje en aan Nederland zeker niet achtergesteld zou worden bij'
XCde belangen van Indonesië als geheel. Dat was een uitspraak die haaks stond
XCop de lij n die tot dan toe door de Indische regering werd gevolgd. Zij toonde eens te meer aan, dat Wilhelmina's persoonlijke denkbeelden
XCover de Indonesische kwestie zich, om het voorzichtig te zeggen, rechts van
XChet centrum bevonden en dat zij, voor zover haar positie dat toeliet - en
XCsoms verder - hiervoor actief in het krijt trad. De geest van Van Heutsz had
XChaar ook in haar laatste regeringsjaar nog niet geheel verlaten.'
XCDe Jong achtte deze kritiek 'alleszins juist' en corrigeerde zichzelf in deel 13. 2 C. A. O. van Nieuwenhuijze, indertijd naaste medewerker van luitenant gouverneur-generaal Van Maak, schreef over De Jongs visie in nuc-Handelsblad (6 december 1988) een beschouwing onder de titel 'Het scheve beeld van het conflict in Indonesië'. Hij betoogde onder andere:
XC, 'Tegels lichten is een tijdpassering in cirkelgang. Zo was enige tijd geleden
XCde rel om L. de Jongs wijze van geschiedschrijven over Indonesië
XCnauwelijks geluwd ofhet gewapend conflict in Indonesië, 1945-49, werd
XCopnieuwopgerakeld. Doordat dit niet belangeloos gebeurt, is het soms
XCmoeilijk de werkelijke inzet te onderkennen. Het gaat steeds om het beeld
XCdat men heeft van hetgeen toen gebeurd is. Dit beeld is warrig. Het beeld aan republikeins-Indonesische zijde was en is dat de
XCIndonesiërs een bevrijdingsoorlog voerden en de Nederlanders een
XCkoloniale. Mooi zwart-wit; in nationalistisch perspectief glashelder en
XConweerlegbaar; ideaal bruikbaar als motivatie voor verzets- respectievelijk
XCoorlogsbeleid en daarna als richtsnoer bij het onvermijdelijke herschrijven
XCvan de geschiedenis. Dit beeld werd en wordt aan Nederlandse zijde wel overgenomen.
XCDaarbij spelen twee redenen een rol, soms in combinatie. De ene is afstand,
XCof zelfs vervreemding, van de denkwereld waarin men thuis is. Dit kan zijn
XComdat men het weloverwogen oneens is met de heersende denktrant, dan
XCwelomdat men hoe dan ook uit de pas loopt; de twee zijn niet altijd scherp
XConderscheiden. De andere reden is het ontbreken van een duidelijk Nederlands beeld,
2 Deel j j , 176-177 (175-176).
, hetgeen sommigen ertoe brengt - door nood wellicht onkritisch - te lenen
XCbij wie er wel een heeft. Het is de vraag of dit een geldige reden is; het ligt
XCimmers voor de hand dat, zou er een duidelijk Nederlands beeld zijn, dit
XCniet hetzelfde zou zijn als dat van de andere partij in het conflict. De
XCSpanjaarden zagen en zien de Tachtigjarige Oorlog anders dan wij. Een feit blijft dat het beeld aan Nederlandse zijde onduidelijk was en is.
XCDit heeft drie redenen. Bij gebrek, vooralsnog, aan een vervangende grondconceptie werkte
XCook in ernstige vernieuwingspogingen het koloniale denkpatroon na. Juist
XCde ervaren, leidinggevende figuren dachten onvermijdelijk in termen van
XCeen bestendige relatie Nederland-Indië, waarin bovendien Nederland de
XCtoon aangaf. Dat dit een polariserend, verscherpend effect had op het
XCIndonesische denken, drong niet door. Binnen het kader van dit denkpatroon heerste, eveneens onvermijdelijk,
XConenigheid onder, en tussen, de beleidmakers in Nederland en die in Indië.
XCHier had dit, als steeds en overal, te maken met een denktrant omsloten
XCbinnen binnenlands partijpolitiek kader. Ginds moesten lieden afkomstig
XCuit Australië, Engeland, Nederland, uit Duitse en Japanse kampen, bekend
XCdan welonbekend met het vooroorlogse koloniale bestel, zonder gelegen
XCheid tot het verdisconteren van de verschillen tussen hun uiteenlopende
XCervaringen en de daaruit voortvloeiende zienswijzen, samen een beleid
XCimproviseren. Bovendien was men, bij een schrijnend gebrek aan grondige recente
XCinformatie, onvoldoende in staat het Indonesische denken, onder de
XCJapanse bezetting en daarna in een stroomversnelling geraakt, te peilen en
XCin het eigen beleid te verdisconteren - zo men hiertoe al bereid zou zijn
XCgeweest. Het meest saillante aspect van het gevoerde beleid was hierdoor het
XCstreven naar herstel van orde en vrede als voorwaarde voor wat gold als
XCeerste prioriteit: de wederopbouw. Voor gebieden onder Nederlandse
XCcontrole kwam dit, zeker in Indonesische ogen, neer op restauratie met wat
XConduidelijke franje. Voor de Republiek Indonesië kwam het neer op een
XCimprovisatie die vaak achter de feiten aanliep en die het probleem van de
XCnoodzakelijke nieuwe conceptie, het nieuwe referentiekader, voor zich uit
XCschoof. De politionele acties waren wat dit betreft het dieptepunt. Telt men de twee kanten op, dan blijkt dat men er ondanks ernstige
XCpogingen niet in is geslaagd een werkzaam tegenwicht te leveren tegen de
XCleuze "Merdeka" (vrijheid!, vrij!). Wat men van Nederlandse zijde ook
XCstelde, deze was door heel Indonesië heen het werkelijke richtsnoer. Het
XCNederlandse beleid was fundamenteelonduidelijk, voor iedereen. De "oorlog" is "verloren" en het conflict beslecht. Naast de generatie die
XCze heeft meegemaakt, staat een nieuwe die het moet hebben van horen
XCzeggen. Ze heeft haar eigen maatstaven en meent geen boodschap te hebben
XCaan die van toen. Met deze combinatie van generaties is het in Nederland
, vooralsnog onmogelijk achteraf een algemeen aanvaardbaar beeld te
XCreconstrueren van hetgeen in 1945-49 speelde, en er op grond daarvan een
XCoordeelover te vellen. Ons ontbreekt een samenvattend beeld. We vinden er ook geen, want in
XChet desbetreffende debat wil iedereen zijn gram of zijn gelijk halen. Om, in
XCdeze verlegenheid, het oordeel van de tegenpartij over te nemen dat het een
XCkoloniale oorlog was, zouden velen hun eigen identiteit moeten opgeven.
XCDit geldt zelfs als ze er na al die jaren wat meer begrip voor hebben
XCgekregen. Het bedenkelijke gevolg daarvan is dat iedere my then- of leuzenmaker
XCvrij spel heeft en daarbij desgewenst kan rekenen op geluidsversterking
XCdoor sommige media en politici. Hier spelen tweeërlei verleidingen een rol. De ene is, reeds genoemd, dat
XCmen het samenvattende beeld met huid en haar gaat ontlenen aan de
XCtegenpartij van toen. De andere is dat men een beeld en een oordeel vormt
XCaan de hand van criteria die nu een andere gelding hebben dan toen. In
XCbeide gevallen is sprake van kortsluiting van criteria, zo men wil:
XCverwarring van referentiekaders. Wie op die manier oordeelt, doet een slag
XCin de lucht. Wat betekent dit voor de onenigheid? Om nog even bij De Jong stil te
XCstaan: men heeft hem terecht verweten dat hij, in zijn escapade in de
XCNederland-Indische/Indonesische geschiedenis, zijn ethisch vooroordeel
XC(waarvan niets kwaads) heeft opgelegd, in plaats van gerelateerd, aan de
XCfeiten. Hij heeft dit zelf toegegeven. De vraag rijst hoe hij in de illusie kon
XCverkeren dat zoiets pas geeft. De reden moet wel zijn dat hij is voorbijge
XCgaan aan het probleem van de beeldvorming, van het eigentijdse begrip,
XCzonder het te kunnen of willen zien, laat staan zich er rekenschap van te
XCgeven. Aan zoiets onderscheidt men in de geschiedschrijving de jongens
XCvan de mannen.' In het maandblad De Gids (Jg. 151, no. II (november 1988), 801-806) wierp J. A. A. van Doorn een terugblik op de commoties rondom De Jongs geschiedschrijving van het kolonialisme in Indonesië en de dekolonisatie. In een artikel, getiteld 'Om een plaats in de Indische geschiedenis' poogde hij de oorzaken van de gepassioneerde discussie te verwoorden. , 'Indië laat ons niet los. Het is straks een halve eeuw geleden dat Japan de
XCarchipel bezette, maar de verbittering is niet geweken. Alliggen de militaire
XCacties tegen de Indonesische Republiek momenteel zo'n veertig jaar achter
XCons, de veteranen weren zich als nooit tevoren. Indië is verdwenen maar het
XCleeft bij velen van ons voort, als een bron van nostalgie en saamhorigheid,
XCals een verwerkt én onverwerkt verleden. De belangstelling voor wat zich daar destijds heeft afgespeeld, blijft 10 2
, overweldigend en lijkt nog te groeien. De stroom van publikaties verbreedt
XCzich: dagboeken, memoires, fotoboeken, overzichtswerken, scripties, dis
XCsertaties en vele andere wetenschappelijke studies. Er is een speciaal
XCtijdschrift gewijd aan Indische geschiedenis, een ander aan Indische letteren.
XCNaast herdrukken van Indische bellettrie verschijnen er nog steeds romans
XCen verhalen die in Indië spelen. Iedere boekhandel van enige allure heeft tenminste enkele planken met
XCpublikaties over de archipel: uiteraard toeristisch materiaal als reisgidsen,
XCplattegronden en zakwoordenboeken, maar evenzeer literaire en histori
XCsche werken, niet zelden van specialistische aard. Den Haag heeft een
XCIndische boekhandel annex uitgeverij, maar ook algemene uitgevers zien
XCbrood in het Indische verleden en kunnen soms wijzen op een omvangrijk
XCfonds. In de media wordt aan het oude Indië, met name aan de laatste decennia,
XCopvallend veel aandacht geschonken. Vrijwel iedere omroeporganisatie
XCheeft ooit een televisieof radioprogramma aan het Nederlands-Indone
XCsisch conflict gewijd; binnenen buitenlandse experts krijgen er het woord.
XCTijdschriften, weekbladen en kranten laten zich evenmin onbetuigd en hun
XCbijdragen worden kennelijk attent gelezen; een enkele ongelukkige op
XCmerking kan een stroom van brieven ontketenen. Congressen over Indische thema's trekken honderden belangstellenden,
XCof het nu gaat over de politionele acties dan wel over de Indonesische
XCRevolutie. Hoewel bedoeld als studieconferenties fungeren ze tevens als
XCreünistenbijeenkomsten én als ontmoetingsplaatsen van de oudere Indi
XCsche en de jongere Nederlandse generatie. De onderlinge contacten in de Indische gemeenschap zijn talrijk en sterk.
XCUiteraard zijn er belangenverenigingen en geven pasar malams het Neder
XClandse publiek een indruk van het Indische leven hier te lande, maar veel
XCbelangrijker voor de groep zelf zijn de talloze clubs, voor iedere Indische
XCstad wel één, met vaak eigen contactbulletins en jaarlijkse feesten. De
XCrelaties strekken zich uit tot over de landsgrenzen, met name tot in Amerika
XCwaar duizenden Indische mensen zich na de oorlog hebben gevestigd. De oud-militairen die in Indië waren, hebben hun eigen verenigingen,
XCgegroepeerd naar bataljon of een ander onderdeel, eveneens werkend met
XCcontactbladen en jaarlijkse samenkomsten. Bij vele beroepsgroepen zal het
XCniet anders zijn: bestuursambtenaren, politiemensen, zendelingen - ze
XChebben elkaar niet uit het oog verloren. Voor velen van hen was 1988 een
XCopmerkelijkjaar: eenjaarvan publieke erkenning. Op 15 augustus, precies 43 jaar na de Japanse capitulatie, onthulde
XCkoningin Beatrix in Den Haag het Indisch monument. Het vormde de
XCbekroning van het werk van Indische organisaties die zich al jarenlang
XChadden ingespannen om de "vergeten bezetting" - die van Indië - een
XCzichtbaar gedenkteken te geven. Op 7 september werd door prins Bernhard te Roermond het monument 102
, onthuld "ter ere en ter nagedachtenis" - let op de omschrijving - van de
XCbijna 5000 militairen die na I 94 5 in Indië het leven verloren. Een dubbele erkenning, zij het zeer verlaat. Even verlaat als die waarbij
XCde regering in 1980 na tientallen jaren de druk uit de Indische
XCgemeenschap te hebben weerstaan - besloot het recht van de voormalige
XCIndische geïnterneerden op een uitkering bij wet te regelen. De gestes kwamen, bij toeval, tijdig. Ze waren voorafgegaan door een
XCvan die uitbarstingen van collectieve verontwaardiging die in Indische
XCkring van tijd tot tijd plegen voor te komen: in de eerste helft van 1988
XCkwam de historcicus dr. L. de Jong frontaal in botsing met de generatie van
XCoud-militairen die in Indië heeft gediend. Het tumult ontstond in november 1987 toen de concept-tekst van een
XChoofdstuk, bestemd voor deel 12 van De Jongs Het Koninkrijk der
XCNederlanden in de Tweede Wereldoorlog, door een medelezer van het concept
XCvoortijdig in de openbaarheid werd gebracht. Het stuk ging over wat
XCgenoemd wordt de excessen van de Nederlandse troepen in Indië in de
XCperiode 1945-1949. De emoties liepen hoog op. In de kranten verschenen boze ingezonden
XCbrieven, interviews en artikelen; radio en televisie wijdden er commenta
XCrenaan. Verenigingen van oud-militairen protesteerden. Een enkeling achtte
XCzich in eer en goede naam aangetast en diende tegen De Jong een strafklacht
XCin. Onder veteranen werd gekscherend gesproken over de noodzaak van
XCeen derde politionele actie; codewoord Madjomodo (MAak De lOng
XCMOndDOod).(1) Tenminste één van de boeken die in 1988 uit deze hoek werden
XCgepubliceerd, was bedoeld als een rechtstreeks antwoord aan De Jong: Een
XCstem uit het veld, bevattende de herinneringen van R M. Smulders, de laatste
XCadjudant van generaal Spoor. (2) De commotie kwam niet onverwacht. De generatie van militaire
XCoud-Indiëgangers bestaat momenteel overwegend uit zestigjarigen. Herin
XCneringen aan hun diensttijd in de tropen, nooit helemaal uitgewist, dringen
XCzich sterker dan voorheen op. De gevoelens zijn ambivalent: aan de ene
XCkant acht men zich gebruikt en misbruikt door politici die het uitzichtloze
XCconflict met Indonesië gewelddadig wilden beslechten; aan de andere kant
XCstelt men goed werk te hebben verricht zonder dat dit ooit publiekelijk
XCerkend is. Heeft men niet recht op een waardige plaats in de geschiedenis
XCboeken? Des te groter was de schok toen het uitgelekte concept-hoofdstuk van De
XCJong, onder het kopje "Oorlogsmisdrijven", een ongehoord harde aanval
XCbleek te bevatten op het Nederlandse militaire optreden; de schok werd
XCversterkt doordat op verschillende plaatsen vergelijkingen werden getrok
XCken met Duitse en Japanse wandaden. De opwinding duurde voort tot het boek van De Jong verscheen en
, bleek dat het gewraakte stuk geheel was herschreven, de term "oorlogsmis
XCdrijven" geschrapt en de gewaagde vergelijkingen met Duitsers en
XCJapanners waren verdwenen. (3) Het was niet de eerste keer dat openlijk geprotesteerd werd tegen De
XCJongs voorstelling van zaken. In 1984 en 1985 was dat eveneens het geval,
XCen ook toen betrof het een tekst over Nederlands-Indië: zijn beeld van de
XCvooroorlogse koloniale samenleving in deel I I van zijn werk. (4) Aan emoties was ook destij ds geen gebrek. Een speciaal daartoe gevormd
XCComité Geschiedkundig Eerherstel Nederlands-Indië ging zelfs zover
XCtegen De Jong een civiele procedure aan te spannen met het doel bepaalde
XCgedeelten van de betreffende publikatie te laten herschrijven. Hoe is het te verklaren dat De Jong, die gedurende tientallen jaren
XCvrijwel ongekritiseerd kon fungeren als het historische geweten van
XCNederland, weerstanden oproept als hij Nederlands-Indië tot onderwerp
XCkiest? Er zijn twee interpretaties mogelijk: De Jong heeft in zijn "Indisch"
XCpubliek lastige lezers of De Jongs beeld van Nederlands-Indië wekt kritiek.
XCHet een sluit het ander niet uit; integendeel. De eerste verklaring snijdt ongetwijfeld hout. De Jongs lezers, uit Indië
XCafkomstig of bij Indië betrokken geweest, zijn gevoelig mogelijk
XCovergevoelig - voor verwijten en blaam als hun Indisch verleden ter sprake
XCkomt. Het einde van Indië en het begin van Indonesië was voor velen van hen
XCeen uiterst moeilijke, soms een rampzalige periode. Na door de oorlog en
XCde kamptijd al hun bezittingen en soms ook familieleden te zijn kwijtge
XCraakt, zagen zij hun bestaan bedreigd, hun baan verloren en hun loopbaan
XCgebroken om tenslotte hun land - vaak hun geboorteland - te moeten
XCverlaten. De militairen die het tij trachtten te keren - waaronder vele
XCtienduizenden dienstplichtigen - brachten zware offers aan doden en ge
XCwonden, maar verloren uiteindelijk het conflict. Het is onjuist te veronderstellen dat zij in meerderheid met een
XConverwerkt verleden zouden zitten. Degenen die boeiend werk hadden,
XCbelangrijke verantwoordelijkheden droegen en interessante ervaringen
XCopdeden, betreurden het einde van Indië vaak zonder rancunes te
XContwikkelen. Slaagden ze er later in een goed bestaan op te bouwen, dan
XCkon het overzeese verblijf als een leerzaam avontuur worden beschouwd.
XCBestuursambtenaren, planters en officieren kijken niet zelden op deze wijze
XCterug. (s) Dat er niettemin in deze kringen verzet rees tegen het Indië-beeld van
XCDe Jong, komt voort uit de algemeen-menselijke neiging het eigen
XCverleden - in eigen ogen tenminste redelijk bevredigend - te verdedigen.
XCNiettemin zal men in het algemeen de open discussie zoeken, ondersteund
XCmet feiten en argumenten. Wie meer heeft geleden, minder is geslaagd in het leven en bovendien
, over zijn verleden met onopgeloste vragen zit, zal een discussie niet kunnen
XCwaarderen. Hij zal emotioneel reageren en zelfs niet willen luisteren naar
XCwat in zijn robuuste kijk op de zaak gezochte subtiliteiten zijn. Zeker indien het verleden zwaar en verwarrend was - met mislukkingen
XCen misslagen - wordt het moeilijk te verwerken dat anderen, buitenstaan
XCders bovendien, zich over dat verleden publiekelijk uitlaten en nog wel met
XCeen intellectuele superioriteit die machteloos en agressief maakt.
XCHier passen de regels van Edwin Denby: "The small survivor has a difficult task Answering the questions great historians ask. "(6)
XCZeker als de vragen niet helemaal goed gesteld zijn. Elders (7) heb ik de
XCstelling verdedigd dat De Jong de neiging heeft bij de behandeling van de
XCIndische geschiedenis het schema te hanteren dat hij pleegt toe te passen op
XCNederland en dat in Nederland met veel instemming wordt aanvaard:
XCgoede Nederlanders, slechte Duitsers en nog slechtere collaborateurs. Bij Indië gaat dit schema echter maar zeer gedeeltelijk op en leidt het tot
XCgewrongen constructies. De Japanners zijn nog wel in te passen; ze
XCvervullen de bedenkelijke rol die de Duitsers in het Nederlandse verhaal
XCspelen. Dit gedeelte van De Jongs werk is dan ook goed ontvangen. Maar wat was Indië? Het was niet, zoals Nederland, een etnisch
XChomogene maar een zeer heterogene maatschappij, met zo'n 300 000
XCNederlanders als bovenste stratum, waaronder 70 miljoen inheemsen en
XCmeer dan een miljoen Chinese en Arabische ingezetenen. Tussen deze segmenten van de bevolking bestonden vanouds tal van
XCrelaties die met de opkomst van de inheemse nationalistische beweging
XConder spanning kwamen te staan. Met de proclamatie van de Indonesische
XCRepubliek in augustus 1945 werden de verhoudingen openlijk vijandig,
XCresulterend in een politiek en militair conflict dat pas een einde nam met de
XCsoevereiniteitsoverdracht in 1949. De historicus die zich met deze koloniale maatschappij en in het
XCbijzonder met het conflict in de eindfase bezighoudt, staat voor de taak
XCbeide partijen recht te doen. De Jongs "Nederlandse schema" schiet dan
XCtekort, zoals bleek in zijn genoemde concept-hoofdstuk over de militaire
XCexcessen: de Nederlandse strijd tegen de Republiek werd vergeleken met
XCde oorlog van Japan tegen Indië, terwijl de liquidatie van Indonesische
XCcollaborateurs door het Indonesisch verzet gelijkgesteld werd aan de
XCliquidatie van Nederlandse collaborateurs door het Nederlands verzet in
XC'4 0 -'45. Dergelijke vergelijkingen dringen zich op, maar ze kunnen niet worden
XCtoegelaten, daar ze het ingewikkelde Nederlands-Indonesische conflict
XCreduceren tot de eenvoud van het Nederlands-Duitse conflict dat er
XConmiddellijk aan voorafging. Hier begint de ergernis bij degenen die zich,
XCop welke manier ook, bij Indië betrokken voelen. Afzonderlijk van belang is de complicerende rol die Nederland in Indië 102
, speelde, met name in het conflict met de Indonesische Republiek, maar
XCeigenlijk in de hele koloniale geschiedenis. Nederland had immers altijd eigen doelstellingen en belangen, eigen
XCpolitieke prioriteiten en economische preferenties. Naarmate Indië zich
XContwikkelde, moesten de spanningen met het moederland toenemen, een
XCemancipatieproces dat zich, zeer in de verte, laat vergelijken met de
XCtransformatie van volksplantingen tot nieuwe staten in een gemenebest. Met het ontstaan van de Indonesische Republiek op het grondgebied van
XCIndië ontstond een nog gecompliceerdere driehoeksverhouding: Neder
XCland, Indië en Indonesië in de respectievelijke rollen van moederland,
XCkolonie en nationale staat. Verloop en afloop van het daaropvolgende
XCconflict dienen in de dynamische verhoudingen tussen deze drie partijen
XCgeplaatst en begrepen te worden. (8) Bij het scheiden van de markt was Indië de verliezende partij. Indonesië
XCnam het Indisch grondgebied over en vestigde er een Aziatische staat.
XCNederland trok zich volledig terug op het moederland en werd tot een
XCkleine Europese natie. Wie "Indisch" was of wilde blijven moest kiezen of
XCdelen. Voor het merendeel viel de keuze - niet steeds vrijwillig - op
XCNederland. Daar begon de speurtocht naar de Indische geschiedenis. "Indië" is altijd een problematisch concept geweest. Het gebied lag in
XCAzië, maar het was niet Aziatisch; het werd door Nederland bestuurd en
XCbeïnvloed, maar het werd niet Nederlands. Er ontstond een mengvorm:
XCIndisch. Aanvankelijk was de Nederlandse invloed buitengewoon gering, maar
XCsinds het einde van de achttiende eeuw begonnen Nederlanders
XC"Europeanen" zei men - hun stempel vaster op de archipel te drukken. De
XCblanke bevolking groeit in omvang; militaire expedities en oorlogen
XCvestigen het koloniale gezag; de bestuursbemoeienis wordt uitgebreid en
XCgeïntensiveerd; het economisch potentieel wordt ontwikkeld; grote infra
XCstructurele werken maken de archipel tot één geheel. Wat tot stand kwam was "Indië", nader gespecificeerd als Nederlands
XCIndië: een gigantische Aziatische ruimte, in toenemende mate bevolkt en
XCbewerkt door Nederlandse initiatieven en instellingen. Dat hieruit, zoals men meende, een "tropisch Nederland" te voorschijn
XCzou kunnen komen, was evenwel een illusie. Hoezeer Indië in de laatste
XCkwart eeuwook Nederlandse trekken kreeg, de sprong naar moderniteit
XCkon alleen lukken door alle in Indië aanwezige capaciteit te mobiliseren en
XCde ruimte te geven. Daarmee werd de kolonie - Nederlands-Indië - tot een
XCquasi-zelfstandige koloniale staat: Indië tout court. (9) Er ligt een tweede, nog opmerkelijkere paradox in de Nederlandse
XCbemoeienis met de archipel: zij is vaak gericht op de bevestiging van het
XCbestaande. Talrijk zijn in het koloniale programma de pogingen het
XCoorspronkelijk-inheemse te erkennen, te eonserveren en niet zelden te
, versterken: het gezag van de inheemse bestuursadel, het adatrecht, de
XCpluriformiteit van talen en culturen - in het onderwijsbeleid vastgelegd-,
XCde monumenten uit het pre-koloniale verleden, door toedoen van een zeer
XCactieve archeologische dienst, en in de jaren dertig zelfs een bescheiden
XCstreven naar het herstel van oude koninkrijken. Niet iedereen in het koloniale kamp was met deze politiek van
XCeonservering en opgelegde renaissance gelukkig. Bestuurders en experts
XCvoerden eindeloze discussies over de pro's en contra's. Opmerkelijk is wel
XCdat onder de voorstanders zowel "ethici" waren te vinden - respectvol ten
XCopzichte van het bestaande - als anti-ethici die "opheffing" van de inlander
XCtot Europees niveau nu eenmaal vergeefse moeite achtten en schadelijk
XCvoor de eigen belangen bovendien. (10) De discussies werden beëindigd door de opkomst van het nationaal
XCIndonesische initiatief dat "Indië" radicaal verwierp. Let wel: niet de
XCwesterse waarden en techniek - die zag men als superieur en noodzakelijk
XCmaar de Indische definitie van deze westerse bemoeienis en het daarop
XCgebouwde complex van politieke, juridische, maatschappelijke en culturele
XCinstellingen. Het Indonesische alternatief, geleidelijk in kracht groeiend, maakte de
XCeigen aard van Indië voor het eerst duidelijk zichtbaar. Door de confrontatie
XCmet het nieuwe nationalisme werd men zich pas goed bewust van wat
XC"Indië" representeerde. Toegespitst geformuleerd: "Indië", tot nog toe
XCgezien als een wat curieuze variant van het Nederlandse patroon, werd nu
XCdoor de Indonesiërs opnieuw gedefinieerd, maar dan antithetisch. Tot 1949 toe - het jaar van de soevereiniteitsoverdracht - heeft men in
XChet Indische kamp niet willen geloven dat het Indonesische alternatief
XCvolstrekt serieus was bedoeld. Kort nadien was "Indië" verdwenen. De
XCNederlandse journalist en vakbondsman Koch, groot sympathisant van het
XCIndonesisch onafhankelijkheidsstreven, keerde in 1954 naar Nederland
XCterug. Hij had zevenenveertig jaar onafgebroken in Indië geleefd en
XCgewerkt, en gehoopt er te sterven. Maar alles was in korte tijd in beweging
XCgekomen. In zijn memoires schreef hij, ter verklaring van zijn vertrek:
XC"Indonesië was voor ons een vreemd land geworden." (I I) We lijken te zijn afgedwaald, maar dat is schijn. Het ging ons om een
XCverklaring van de opvallende lichtgeraaktheid - dus ook kwetsbaarheid
XCvan vele leden van de Indische gemeenschap in ons land; men kan er ook
XCdegenen toe rekenen die bij Indië betrokken werden, zoals de tienduizen
XCden militairen die kort voor het doek viel Indië te hulp kwamen. Wat hen verenigt is de band met wat wij "Indië" hebben genoemd: een
XCcultuur en een samenlevingsvorm met een eigen identiteit, onverwissel
XCbaar met zowel de Nederlandse als de Indonesische. Indonesië - nu niet in de politieke zin, maar als culturele en maatschap
XCpelijke entiteit - moest Indië uitstoten om zichzelf te vinden. Het was het
XCafwentelen van een last van eeuwen: de last van repressie en exploitatie, 102
, maar ook de last van een culturele, intellectuele en morele kolonisatie. N ederland kon Indië niet vervangen, alleen alomdat het fysisch milieu
XCgeen enkele overeenkomst biedt, doch vooralomdat "Indië" geen bevol
XCkingsgroep was maar een maatschappijvorm: een samenleving van tiental
XClen miljoenen mensen met de Indische groep in het centrum. Met een
XCgewaagde - metafoor: de Indische Nederlander leefde destijds als een vis in
XCde Indische zee. Die zee kan Nederland niet bieden; alleen een paar
XCbetonnen vijvertjes. Wat voor deze mensen resteert is de Indische geschiedenis: de geschie
XCdenis van een eigenaardige maatschappij, maar tevens de geschiedenis van
XCeen beperkte groep - enkele tienduizenden - die de kolonie maakte tot wat
XCzij in 1940 was. Inderdaad: tot een modelkolonie, een term die door de
XCgekoloniseerden zal worden weggehoond, maar door de kolonisator als
XCeen compliment mag worden aanvaard. Dát Indië is bruusk beëindigd. Wat er van over is, daar en hier, verdwijnt
XClangzaam maar zeker, tot het geheel geschiedenis zal zijn geworden:
XCIndische geschiedenis. Degenen die dit Indië hebben bewoond en gekend, hebben als laatste
XCwens dat zij in die geschiedenis een plaats verwerven, als het kan een
XC1. Zie het tijdschrift Maatschappij en Krijgsmacht, juni 1988, p. 14. Op het
XChoogtepunt van het publieke debat overleed oud-kapitein Raymond
XCWesterling, zodat zijn begrafenis op I december 1987 uitliep op een
XCprotestbetoging tegen De Jongs opvattingen.
XC2. R. M. Smulders, Een stem uit het veld. Herinneringen van de ritmeester-adju
XCdant van generaal S. H. Spoor, Amsterdam 1988.
XC3. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel
XC12: Epiloog, tweede helft, Leiden 1988, p. 101 1-1060 [987-I034].
XC4. De Jong, op. cit., deel I IA, eerste helft, Leiden 1984, Voorwoord.
XC5. Het boek van Smulders, eerder genoemd, biedt een goed voorbeeld.
XCVan de zij de van bestuursambtenaren: Balans van beleid: Terugblik op de laatste
XChalve eeuw van Nederlandsch-Indië, onder redactie van H. Baudet en 1. J.
XCBrugmans, Assen 196 I; Besturen overzee: Herinneringen van oud-ambtenaren
XCbij het binnenlands bestuur in Nederlandsch-Indië, onder redactie van S. L. van
XC6. 'On the home front - 1942', van Edwin Denby, Collected poems, New
XC7. 'Dr. L. de Jong en Nederlands-Indië', in: rmc-Handelsblad, 3 december
XC8. Vandaar de ondertitel van: J. A. A. van Doorn en W. J. Hendrix,
XCOntsporing van geweld: Over het Nederlands/IndischfIndonesiscn conflict, Rotter
, 9. Zie het voortreffelijke betoog van J. van Baal, "Tussen kolonie en
XCnationale staat: de koloniale staat", in: Dekolonisatie en vrijheid, onder
XCredactie van H. J. M. Claessen, J. Kaayk en R. J. A. Lambregts,
XCAssen/Amsterdam 1976, p. 100 e.v.
XCr o. P. L. Geschiere, "De meningsvorming over het onderwijsprobleem in
XCde Nederlands-Indische samenleving van de 20e eeuw", in: Bijdragen voor
XCde geschiedenis der Nederlanden, XXII, 1968-69, p. 55, 59,77. Voorts: Jacques
XCvan Doorn, A divided society: Segmentation and mediation in late-colonial
XCIndonesia, Rotterdam: Casp, Erasmus Universiteit, 1983.
XCI I. D. M. G. Koch, Verantwoording: Een halve eeuw in Indonesië, 's-Graven
XChage/Bandung 1956, p. 273.' 1°3
DEEL
XCDeel 13, Bijlagen, verscheen op 21 november 1988. De Jong had bij de samenstelling van dit deel de gedachten, neergelegd in zijn nota van juli 1986 (zie weergave van de discussie over deel 12), uitgewerkt.
XCHet boek bestond uit twee delen, een 'Verantwoording' en een 'Overzicht van Wijzigingen'. De auteur hield terwijl hij zijn geschiedwerk schreef een dossier bij, waarin hij door hemzelf of door anderen geconstateerde feitelijke onjuistheden verzamelde. In een aantal gevallen was het hem mogelijk deze correcties door te voeren bij herdrukken van delen in de populaire editie van zijn werk, maar een compleet overzicht gaf hij in deel 13 en een aanvulling in deel 14 waardoor deze ook beschikbaar kwamen voor de lezers van de wetenschappelijke editie. De Jong beperkte zich bij de samenstelling van dit 'Overzicht' tot de correctie van onjuiste of onvolledige gegevens in zijn eigen teksten. De belangrijkste wijzigingen betroffen zijn beoordeling van personen of vermelding van gegevens die tot die beoordeling bij konden dragen.' Verder zag hij doelbewust af van de verwerking van nieuwe gegevens of interpretaties in literatuur die na publikatie van zijn werk was verschenen, met het argument 'geschiedschrijving is nooit "af' '.2 In de 'Verantwoording' beschreef De Jong de geschiedenis van zijn geschiedwerk en zijn werkwijze. Ook gaf hij een overzicht van de door hem geraadpleegde bronnen, van de lezers van zijn concept-manuscripten en van de rol van de begeleidingsgroep. Dit verhalende gedeelte van Bijlagen legde hij voor aan de begeleidingsgroep, aan de medewerkers van het Rijksinstituut en aan enkele andere meelezers. Een discussie met de begeleidingsgroep werd niet meer nodig geacht.
XCDe opmerkingen die de auteur ontving waren grotendeels van redactionele aard of betroffen opnieuw feitelijkheden. Een aantal meelezers schreefhem dat ze de uiteenzetting over het gebruik van fiches te lang of te absoluut gesteld of te weinig overtuigend vonden. In het bijzonder gaf men uiting aan reserves ten aanzien van de passage waarin De Jong10
1 Deel 13, 80 (80). 2 Deel 13, 79 (79).
erop wees hoe nadelig het was geweest dat prof. dr. J. Presser bij het schrijven van Ondergang geen gebruik van het 'fiches-systeem' had gemaakt," De Jong tekende bij zulke kritiek aan dat hij eraan hechtte stil te staan bij deze voor zijn werkwijze zo belangrijke zaak.
XCMedewerkers van het RIOD die hem vroegen wat meer te schrijven over de betekenis van bepaalde oud-collega's of van onderdelen van het instituut voor de totstandkoming van het geschiedwerk antwoordde de auteur dat hij in deel I3 niet de geschiedenis van het Instituut schreef noch zijn memoires. Hij achtte het in dit verband voldoende als de namen op de juiste plaats genoemd werden. Wel besloot De Jong, op verzoek van Kwantes, melding te maken van de activiteiten van het Comité Geschiedkundig Eerherstel naar aanleiding van het verschijnen van deel I IA. Ten slotte vielen diverse meelezers over De Jongs grap over annotatie" die zij, gelet op de herhaalde en serieuze discussie over dit onderwerp, flauw vonden. Volgens de auteur betrof het hier een kwestie van smaak.
3 Deel 13, 33 (32-33). 4 Deze luidde: 'De Amerikaanse toneel- en filmspeier John Barrymore schreef eens', aldus Rob Nieuwenhuis in zijn 'dat hij zo'n hekel had aan voetnoten. Het is, zei hij, alsof je tijdens je huwelijksnacht telkens de trap af moet omdat er gebeld wordt.' Deel 13, 33n. (32n.).
XCOp 2 I november 1988 kwam het dertiende deel van De Jongs seriewerk uit, waarin hij verantwoording aflegde van de totstandkoming van de officiële opdracht tot het schrijven ervan en de door hem gevolgde historische methode. Hij noemde de namen van de leden van zijn begeleidingscommissie en zijn adviseurs. De persconferentie over deel 13 vond plaats op 17 november 1988, luttele uren nadat voor de Raad van State de advocaat L. van Heijningen namens het Comité Geschiedkundig Eerherstel N ederlandsIndië deze openbaarmaking van namen had geëist. De eis was gesteld naar aanleiding van het verschijnen van deel I I A. Door de verschijning van deel 13 was deze beroepsprocedure overbodig geworden, tegen de zin van het Comité.
XCDe teneur van de perscommentaren over deel 13 was tamelijk negatief. 'Historicus De Jong slordig in verantwoording werk', schreef Maria Sitniakowsky in Het Parool (22 november 1988). 'De Jong is eindelijk klaar, maar niet heus', riep Jan de Roos uit in het Haarlems Dagblad (22 november 1988). Hij schreef onder andere: , 'Het heet - nogal saai Bijlagen en bevat behalve de "verantwoording" ook
XCeen overzicht van wijzigingen op de eerder gepubliceerde delen alsmede
XCenkele registers die het opzoeken vergemakkelijken. Voor De Jong zelf zit
XCde klus er nu op. Althans wat dit seriewerk betreft. Want plannen om te
XCblijven schrijven heeft hij nog genoeg. Vergenoegd stelde hij op de
XCpersconferentie over deel I3 vast dat hij zeker tot zijn tachtigste niet om
XCwerk verlegen zit. Er moet nog een handzame samenvatting van de serie
XCkomen en De Jong wilook nog memoires schrijven. Daarnaast zijn er
XCplannen om de televisie-serie De Bezetting, die in de jaren zestig veel kijkers
XCtrok, in een geheel nieuwe vorm op de buis te brengen. Met De Jong in de
XChoofdrol, dat spreekt vanzelf. Maar ook het seriewerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede
XCWereldoorlog is nog niet echt klaar. Volgend jaar verschijnt nog deel I4
XCecht het allerlaatste - in twee banden. Het bevat de reacties op alle eerder
XCgepubliceerde delen. Niet alleen de kritische beschouwingen die in de loop
XCvan de tijd verschenen in kranten, weekbladen en vaktijdschriften maar ook
XCeen overzicht van de discussies die telkens vóór publikatie binnenskamers,
XCdat wil zeggen in de begeleidingsgroep, zijn gevoerd. 10
XCEen commissie onder leiding van de Groningse oud-hoogleraar dr. E. H. Kossmann is al druk bezig met de voorbereiding van dit slotdeel. De Jong zelf staat er in principe buiten. Schrappen mag hij niet, wel heeft hij het recht om stukken die hij zelf van waarde vindt, toe te voegen. Op zijn persconferentie wist hij al een voorbeeld te noemen: "Hugo Brandt Corstius heeft eens geschreven dat wat ik doe door iedere eerstejaars student geschiedenis beter zou worden gedaan. Misschien vindt de commissie het niet nodig zo'n kritiek op te nemen, maar ik wel."
XCIn zijn vandaag gepubliceerde verantwoording vertelt De Jong uitvoerig over de opzet van zijn geschiedwerk, zijn werkwijze, welke bronnen hij bestudeerde, en wie er allemaal met zijn ontwerpteksten bemoeienis hadden. De lezer krijgt daarbij indrukwekkende cijfers voorgeschoteld. Zo vertelt De Jong dat hij de gegevens voor zijn boeken vastlegde op 120 000 kleine kaartjes ("fiches"), dat hij grondig voorbereide gesprekken voerde met 147 mensen, dat 227 mensen zijn concept-teksten lazen, dat hij ongeveer 100 000 kritische opmerkingen over zijn werk kreeg en dat hij op grond daarvan tienduizenden verbeteringen aanbracht.
XCRuim 32 jaar heeft hij aan het project gewerkt, waarvan bijna 15 jaar nodig waren voor het schrijven zelf Dat gebeurde met een ijzeren van-negen-tot-vijf-discipline. Niets werd aan het toevalovergelaten; toen De Jong in 1980 een open-hartoperatie moest ondergaan schreef hij aan directeur Paape van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie een brief, "met mijn denkbeelden hoe het project in geval van mijn overlijden zou kunnen worden voltooid".
XCIn zijn verantwoording gaat De Jong ook in op de bronnen die hij heeft gebruikt: archiefstukken, boeken, artikelen en mondelinge of schriftelijke mededelingen. Meer dan eens is hem verweten dat hij in zijn boeken niet nauwkeurig aangeeft waar hij zijn gegevens vandaan haalt. De Jong heeft daar een vrij simpel verweer tegen: zoiets kost te veel tijd en de meeste lezers hebben daar toch geen belangstelling voor - zij willen geen verhaal met voetnoten. Hij citeert in dit verband de Amerikaanse toneelspeler John Barrymore: "alsofje tijdens je huwelijksnacht telkens de trap af moet omdat er gebeld wordt". Leuk gevonden natuurlijk, maar voor een schrijver van een wetenschappelijk werk een erg zwak excuus, De Jong is, om met Barrymore te spreken, wel erg lang "hoven gebleven". De controleerbaarheid van zijn arbeid blijft gewoon een zwak punt.
XCHinderlijk is ook, dat De Jong in zijn verantwoording zo weinig vertelt over de ideeën die aan zijn historische arbeid ten grondslag liggen. Ook gaat hij volledig voorbij aan de interessante debatten die de laatste jaren naar aanleiding van zijn werk zijn gevoerd, bij voorbeeld over de vraag of de door hem gehanteerde, alles overheersende goed-fout-tegenstelling wel zo vruchtbaar is. Het lijkt wel of De Jong een zekere weerzin heeft tegen het overdenken, formuleren en ter discussie stellen van zijn uitgangspunten en werkwij ze als historicus. Ook in dat opzicht is zijn arbeid allerminst "af".' 10
Even kritisch was Jan Bank in De Volkskrant (22 november 1988). 'De Jong raffelt antwoorden af in laatste deel' stond er boven het artikel.
XC, 'In mei 1948 zond de toenmalige directeur van het Rijksinstituut voor
XCOorlogsdocumentatie, drs. L. de Jong, aan zijn minister een notitie waarin
XChij de publikatie van een Geschiedwerk over de Tweede Wereldoorlog in
XChet koninkrijk bepleitte. Met dat Geschiedwerk moest toen een begin
XCworden gemaakt, schreef hij, omdat de gegevens nog door levende
XCtijdgenoten konden worden gecontroleerd en omdat de atmosfeer van de
XCbezettingstijd nog kon worden opgevangen. Behalve een pleitnota voor de contemporaine geschiedwetenschap valt
XChet stuk ook te lezen als een verantwoording vooraf van De Jongs
XCverhaaltrant. De atmosfeer van 1940-'45 moest in het geschiedwerk
XCherkenbaar zijn. "Dan alleen ontstaat een werk, dat door de tijdgenoot als
XCwaarachtig erkend wordt - aan welke erkenning het een deel van zijn
XCobjectieve betekenis voor de toekomst ontlenen zal." Wil het Geschied
XCwerk "adequaat zijn aan de geschiedenis van Nederland in de Tweede
XCWereldoorlog zelve, dan moeten alle tijdgenoten zich zelf erin herkennen
XCen moeten zij kunnen toegeven:ja, zo hebben wij toen gedacht!" Niet alle tijdgenoten gaven dat na lezing van Het Koninkrijk der
XCNederlanden in de Tweede Wereldoorlog toe, zoals uit de kritieken moet
XCkunnen blijken. Belangrijker is echter, dat De Jong hier een op de
XChistorische beleving gericht werk in het vooruitzicht stelt, dat ook veertig
XCjaar later zijn geschiedschrijving nog beheerst. Hij heeft de oorlog
XCsamengevat in een epos, in een ononderbroken geschiedverhaal dat is
XCgekleurd door de ervaringen van zijn generatie. De notitie uit 1948 is al eens eerder publiek gemaakt in de bundel van
XChistorische studies, die De Jong in 1977 onder de titel Tussentijds deed
XCverschijnen. De heruitgave ervan bij wijze van verantwoording van zijn
XCwerk in deel dertien van het geschiedwerk is op zijn plaats, ware het niet dat
XCde auteur er niet veel anders mee doet dan zichzelfherhalen. Zijn rede voor
XCde vakgenoten van het Historisch Genootschap in oktober van dit jaar
XCbevatte tenminste nog uithalen naar niet met name genoemde critici. In de
XCvandaag verschenen "Verantwoording" laat de kok wel in de keuken
XCkijken, maar de bezoekers moeten geen vragen stellen. Het dertiende deel kent ten minste twee hoofdstukken: een verantwoor
XCding van het werk en een lijst van correcties op eerder gepubliceerde
XChistorische beweringen. In de volksuitgave van deel dertien is er bovendien
XCeen register aan toegevoegd op alle twaalf vroegere boeken. Namen en
XCplaatsen zijn erin verzameld en per pagina vindbaar gemaakt. Voor de
XCwetenschappelijke uitgave was dat slotregister overbodig, zodat ze voor het
XCeerst in De Jongs levenswerk goedkoper is dan de populaire. De lijst van correcties is een opsomming, wisselend van niveau; van
XCherstel van foutieve foto-onderschriften tot een compleet nieuwe biografie
, van de literator Johan Brouwer. Dat laatste is een van de zeldzame punten,
XCwaarop De Jong zijn fervente criticus Jan Rogier in het gelijk stelt.
XCBelangrijke en opmerkelijke wijzigingen zijn van een sterretje voorzien.
XCVoor de lezer is het echter nauwelijks mogelijk het soortelijk gewicht van
XCde afzonderlijke correcties te wegen. De Jong zet licht en zwaar onder
XCelkaar. Helaas geldt dat ook voor zij n "Verantwoording". Het bood hem de kans
XCvan een methodische discussie over de opzet en stijl van zijn werk, maar hij
XClaat zich die ontnemen door een lang verhaalover het gebruik van fiches in
XCde geschiedschrijving en door een volledige opsomming van namen van de
XCadviseurs die hem terzijde stonden. Op enkele punten slechts verdedigt De
XCJong zijn werkwijze; met name de manier waarop hij zijn voetnoten heeft
XCvermeld en de 147 vraaggesprekken heeft vastgelegd. Zo blijft er van de goede voornemens weinig over. De Jong moge dan
XCvoortdurend het woord van de historicus Geyl aanhalen, dat de geschiede
XCnis een discussie zonder eind is, aan het eind van zijn betoog gekomen
XCraffelt hij de laatste antwoorden af. Het enige excuus ervoor zijn de
XCduizenden bladzijden wetenschappelijk geschiedverhaal, die hij er aan
XCvoorafheeft kunnen doen gaan.'
XCIn unc-Handelsblad (6 december 1988) beklaagde de historicus H. W. van Asten zich over de kwaliteit van de registers en het ontbreken van een volledig register in de wetenschappelijke editie. , 'Het gaat in feite slechts om een register van persoonsnamen en om een
XCtopografisch register. Een voor verantwoord gebruik onmis baar zakenregis
XCter ontbreekt. Ook is het merkwaardig dat de registers beperkt zijn tot de
XCdelen I tot en met I2, en dat deel I 3, met de Verantwoording en het
XCOverzicht van wijzigingen, niet geïndiceerd is. Dat is een tekortkoming die
XCde bruikbaarheid nog meer vermindert. Een andere mogelijkheid is natuurlijk om de registers van de weten
XCschappelijke editie te raadplegen. Wie is echter in staat de verbazing te
XCschetsen van de argeloze koper van de wetenschappelijke editie, die
XCjarenlang kapitalen heeft neergeteld voor zijn dure exemplaar, maar na het
XCkopen van zijn dertiende deel bemerkt dat dat helemaal geen algemeen
XCregister over het gehele werk bevat, maar slechts een registertje op de
XCinhoud van deel 13 ! Hij realiseert zich plotseling dat hij, wanneer hij wil nalezen wat dr. De
XCJong over een persoon heeft geschreven, die gedurende de hele beschreven
XCperiode actief is geweest, niet minder dan zestien registers moet doorwer
XCken, en, als het nog te verschijnen deel I4 ook is voorzien van een register,
XCzelfs zeventien. Zo worden de kopers van de "wetenschappelijke" editie ernstig bekocht.
, lijke" en een "populaire" editie en de wijze waarop deze is geëffectueerd, is
XCeen onzalig idee - verantwoordelijk is, is mij niet duidelijk. Dr. De Jong
XCzelf? Ik citeer uit de paragraaf "Het aparte deel «Reacties»" uit deel I 3; "Deel
XCI3 zou immers in verband met het daarin opgenomen algemeen register
XCsnel op deel I2 (Epiloog) moeten volgen." De Jong gaat bij het schrijven van
XCdeze passage kennelijk nog uit van het verschijnen van een algemeen
XCregister. Terwijl van een "algemeen register" totaal geen sprake is, noch in
XCde wetenschappelijke, noch in de populaire uitgave. Een historisch werk van
XCeen dergelijke omvang - inmiddels al 27 banden - behoeft een verant
XCwoord samengesteld Gesamtregister, en het ontbreken hiervan is een
XCernstige omissie. In hetzelfde kader - maar daarvoor acht ik dr. De Jong niet aansprakelijk
XC- heb ik mij zeer gestoten aan de schreeuwende reclame van de SDU, waarin
XConder de kop "De onmisbare sleutel tot het levenswerk van Dr. L. de Jong"
XCde passage voorkomt: "Met als onmisbare wegwijzer: het uitgebreide
XCtrefwoordenregister voor de complete serie". Dit is pure misleiding, evenals de passage op het stofomslag van de
XCpopulaire editie: "Het derde en vierde gedeelte (<<Naamregister» en
XC«Topografisch register») zullen talloze lezers bij uitstek welkom zijn." Een
XCècht register dat zowel personen als zaken omvat, dàt zou talloze lezers,
XCinclusief de kopers van de wetenschappelijke editie, pas welkom zijn.' 2.
XCDe economisch historicus 1. J. Brugmans was het enige lid van de begeleidingscommissie, dat alle delen van De Jong had meegelezen. Huib Goudriaan, redacteur van Trouw, zag daarin een aanleiding om hem te interviewen. 'De Jong vindt sensatie leuk' luidde de kop boven het vraaggesprek (26 november 1988). , "Zijn geheugen is nog goed, maar details over meningsverschillen met dr.
XCL. de Jong? Hij kan zich niets herinneren van die ene keer dat in de
XCwetenschappelijke begeleidingscommissie de zeeën dermate hoog gingen,
XCdat er moest worden gestemd. Over het punt of De Jong wel kon
XConthullen, dat een uitstapje van prins Hendrik was uitgelopen op de ge
XCboorte van een buitenechtelijk kind. Het staat in het de afgelopen week uitgekomen deel I 3, de "verantwoor
XCding". Maar hij zegt: "Ik weet niets van een stemming in de begeleidings
XCcommissie. Wel heb ik een oordeel over die zaak. De Jong heeft een
XCneiging tot sensatie. Maar ach, zo is onze tijd. Ik zou in de positie van De
XCJong in het geheel niet op die kwestie zijn ingegaan. Ik had het weggelaten,
XCniet uit angst, maar... wat doet het er eigenlijk toe?" Niettemin, zijn be
XCwondering voor het "geweldige werk" van De Jong is ongeveinsd. 10 4
XCProfessor dr. 1. J. Brugmans, de enige die al die ruim 32 jaar dat De Jong over de Tweede Wereldoorlog schreef, er met zijn neus bovenop zat, als lid van de zogeheten wetenschappelijke begeleidingscommissie. Brugmans, bekend door zijn De arbeidende klasse in Nederland in de i çde eeuwen Thorbecke, heeft vanaf 1955 officieel kritiek mogen leveren op Loe de Jong. De ene hoogleraar na de andere verliet de commissie, maar Brugmans bleef. Losjes zegt hij: "Ik was er bij van het begin af aan, maar er waren steeds mutaties en tenslotte was ik de enige overgeblevene."
XCHoe hij in 1955, toen De Jong aan het werk begon, in de commissie terechtkwam? "Er moest een boek komen over de bezetting. Dat werk werd opgedragen aan vier hoogleraren en ik behoorde tot dat viertal. Maar het lukte niet, we hadden teveel aan ons hoofd, we konden het er niet eventjes bij doen. Toen De Jong het overnam, konden we natuurlijk niet zeggen: De Jong gaat zijn gang maar, en over honderd jaar zien we wel wat er uit komt. Vandaar die wetenschappelijke begeleidingscommissie. Daarin zaten - zo gaat dat in Nederland - vertegenwoordigers van de verschillende zuilen. Een socialist, een katholiek, een protestant en een zogenaamde liberaal. Ik werd als «liberaal» aangewezen. Waarom? Omdat ik niets was, ik zit niet graag in een hokje, ik wil vrij zijn in mijn kritiek op wie of wat dan ook."
XCBrugmans wil niet beweren dat hij die 33 jaar vanuit het liberale gedachtengoed met argusogen naar De Jongs concepten heeft gekeken. "Daar heb ik als zodanig niet eens aan gedacht, ik zat er als historicus, als deskundige. Ik moet niets hebben van een etiket, ik ben vrij, ik wil alle dingen beoordelen vanuit mijn geweten, rechtvaardigheidsgevoel en kennis. En natuurlijk komt mijn persoonlijkheid - ik ben remonstrant - er aan tepas."
XCZijn vrijheidsbeleving gaat zover, dat hij zelfs geen tv-meneer, of tv-juffrouw verdraagt. Op zijn kamer in het Haagse verzorgingstehuis dus geen televisietoestel. "Ik beschouw tv als een inbreuk op mijn privacy, ik wil zelf bepalen waarmee ik mij bezig houd, en wacht niet op wat Hilversumse meneren en mevrouwen mij wensen te offreren."
XCDe Jong heeft zijn ontwerp-stukken dus ook niet altijd zonder slag of stoot kunnen offreren? "Wij kregen zijn concepten en ieder commissielid schreef dan in een nota zijn mening aan De Jong. En dat verwerkte De Jong weer. Als er belangrijke zaken aan de orde kwamen, werd daar in een vergadering over gesproken. Hij werd nooit boos, kreeg geen rood hoofd als zoveel mensen, maar zei dan: "Ik zal het veranderen" of: "Ik zal er over nadenken." Soms gafDe Jong niet toe en dan zei hij dat tenslotte hijvoor de tekst verantwoordelijk bleef.
XCOver sommige stukken in deel I I A het ging over N ederlands- Indië kwam het tot "bekvechten" tussen Brugmans en De Jong. "En toen deel 12 kwam, dacht ik - gezien mijn leeftijd - nou hoef ik er niet meer bij te zijn. Maar De Jong heeft mij persoonlijk laten weten het zeer op prijs te stellen als ik de Indië-hoofdstukken in deel 12 nog wilde beoordelen."
XCHeeft De Jong niet kunnen bevroeden dat een aanvaring met Brugmans over deze hoofdstukken onvermijdelijk was? "De Jong zal het wel met mij eens zijn dat kritiek meer welkom is dan lof. Met lof schietje niets op, maar van kritiek word je wijzer. Ik ben erg gevallen over wat De Jong in band 1 IA over het Nederlandse koloniale verleden schreef. Maar, en dat pleit voor hem, onze verhouding is er zeer goed onder gebleven. Als socialist had De Jong de opvatting van de oude SDAP, dat kolonisatie uitbuiting is, dat arme Indiërs werden uitgebuit door op winst beluste kapitalisten. En alleen dat aspect veroordeelt hij zonder oog te hebben voor de goede dingen, die er ook zijn geweest. Ik loop niet mee met de tegenovergestelde opvatting, dat er iets groots werd verricht, maar in de geschiedschrijving moet je alle kanten van een zaak bekijken.
XCDe Jong snierde dat de Oost-Indische Compagnie (OIC) alleen op winst uit was en volstrekt geen aandacht had voor de belangen van de Indo. Volgens Brugmans ging De Jong op die manier de I7de-eeuwse handelscompagnie met z oste-eeuwse ethische maatstaven te lijf Als een liefhebber van aforismen, van het korte, gevleugelde woord, diende hij De Jong van repliek. "Ik maakte hem duidelijk dat ik nog verder kon gaan: de OlC heeft verzuimd spoorwegen en vliegvelden aan te leggen."
XCHet meningsverschil bleef, maar De Jong gaf aan zijn bestrijders Brugmans en drs. R. C. Kwantes (ook adviseur) de mogelijkheid hun kritiek in het voorbericht beknopt weer te geven. "Ik prijs De Jong voor die ruime opvatting. Overigens heb ik dat gedaan om te voorkomen, dat later wordt gezegd: hoe is het mogelijk dat Brugmans daar zijn naam aan heeft gegeven!"
XCDe laatste jaren hebben aanstormende jonge historici De Jong voor de voeten geworpen de Tweede Wereldoorlog als een moralist te hebben beschreven, met te weinig oog voor de grijze nuances tussen zwart en wit, tussen bij voorbeeld collaboratie en verzet. Brugmans: "H~ is daar niet vrij van, maar je kunt je persoonlijke oordeel niet uitschakelen. Ik vind dat niet erg en ik vind het onvermijdelijk, Kijken naar iets en daarover een oordeel uiten, dat geeft de visie. De Duitse filosoof Simmei heeft gezegd, dat de historicus die zijn mening zou willen uitschakelen hetzelfde is als een duif, die in het luchtledige wil vliegen."
XCIn de toekomst zullen historici dus aan De Jongs geschiedwerk gaan knabbelen. "En niet alleen knabbelen", oordeelt Brugmans, "maar ook hiaten vullen." Als historicus gespecialiseerd in de economische geschiedschrijving, vindt hij dat De Jong onvoldoende oog heeft voor de economie. H~ wijst naar zijn boekenplank, naar de imposante rij met De Jongs geschiedverhaal. "De economie ontbreekt in al die delen. Ik heb hem bij voorbeeld voor de voeten geworpen dat h~ niets zegt over het prijsniveau in de bezettingstijd. En hoe zat het met de belastingen in de oorlog? Over al die dingen kun je bij De Jong niets vinden. Dat ligt hem niet, hij begrijpt dat niet, hij heeft er ook geen orgaan voor."
Had hij wellicht andere thema's korter kunnen beschrijven, is hij te
XCwijdlopig? "In sommige opzichten wel en ik heb hem dat als begeleider ook
XCgezegd. Ik heb er een Duitse uitdrukking voor gebruikt: «Weniger u/are
XCmehr» Dit ongetwijfeld grote standaardwerk zalook verouderen, want - en
XCMaar ik geefhem hulde voor dit geweldige werk, voor zijn werklust, voor
XCdat doorzettingsvermogen. Als ik hem vroeg ofhij het nooit zat werd, ofhij
XCin plaats van over die bezetting niet eens over Karel de Grote wilde
XCschrijven, zei hij: «Nee, ik vind het elke dag weer fijn daarover te
XCDe historicus J. c. H. Blom schreef een uitvoerige beschouwing, met als ondertitel 'Enige notities', over de delen 12 en 13 voor de Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis dey Nederlanden (105 (1990) 244-264). "Ludovico locuto porta aperta" was de titel van zijn opstel. , ' "De Jong locutus, causa finita" is voor zover mij bekend wel de meest
XCverregaande en tegelijk de meest curieuze lofL. de Jong toegezwaaid. E. van
XCThijn, burgemeester van Amsterdam, sprak deze woorden bij de uitreiking
XCvan de D. A. Thiemeprijs, één van de vele onderscheidingen die De Jong
XCten deel vielen. (I) Anderen gingen niet zo ver, maar het is onmiskenbaar
XCwaar - om de woorden van E. H. Kossmann, die al eerder door de Minister
XCvan Onderwijs en Wetenschappen werd geciteerd, aan te halen-: "Over De
XCJong's werk kan alleen in superlatieven geschreven en gesproken worden".
XC(2) Dat geldt natuurlijk in de eerste plaats voor het grote seriewerk als
XCgeheel, maar het is evenzeer van toepassing op elk van de delen
XCafzonderlijk. Deel 12, Epiloog, is er geen uitzondering op. (3) De Jong demonstreert ook in dit twaalfde deel zijn grote gaven als
XChistorisch onderzoeker en geschiedschrijver, als didacticus misschien wel
XCboven alles, op schitterende wijze. De moeilijkheidsgraad van dit deel was
XCzeer hoog. Het gaat kort gezegd over de effecten van de Tweede
XCWereldoorlog op de na-oorlogse Nederlandse samenleving, over wat de
XCervaringen van Nederland en de Nederlanders tijdens de bezettingstijd
XCvoor land en volk hebben betekend. Een thema welhaast zonder grenzen
XCdus - in feite is de hele na-oorlogse geschiedenis van Nederland aan bod
XCmet alle risico's van ontsporingen van dien. Met soeverein overzicht
XCslaagde De Jong er echter in de stof te bedwingen en op heldere en
XCovertuigende wijze aan de lezer te presenteren. Juist de breedheid van het
XCthema en de veelheid van aspecten dwong, ondanks de grote omvang die
XChet geheel tenslotte kreeg (12 a 8 bladzij den), op allerlei plaatsen tot
XCkortheid met als resultaat vele mooie synthetische uiteenzettingen. Zoals
XCgebruikelijk vertelt De Jong in de eerste plaats een verhaal, of liever een
XCreeks verhalen. Diverse onderwerpen passeren, op heel concrete wijze
XCbehandeld, de revue. Alle krijgen zij hun plaats tegen de achtergrond van
, kort gehouden, maar heldere passages van meer algemene aard. Nimmer
XCverliest De Jong zich in duistere, al of niet diepzinnige, beschouwingen,
XCnooit vergaloppeert hij zich in ingewikkelde metaforen of literaire
XCexperimenten. Steeds daarentegen is hij duidelijk, concreet en onderhou
XCdend. Betekent dit nu, dat daarmee de zaak is afgedaan,jinita? Dienen lezers en
XCrecensenten er verder een eerbiedig zwijgen toe te doen? Neen, natuurlijk!
XCDat zou om te beginnen deze indrukwekkende prestatie wel zeer weinig
XCrecht doen. Bovendien zijn er principiële en praktische bezwaren tegen zo'n
XChouding. Principieel immers - De Jong zelfbeklemtoont het bij herhaling
XCis in de geschiedschrijving geen enkelè zaak van importantie ooit
XCgesloten. En praktisch vraagt dit werk als geheel en op onderdelenjuist door
XCde hoge kwaliteit in allerlei opzichten om commentaar, om nadere
XCbeschouwingen en analyses, om kritische benadering ook. Dit besprekings
XCartikel beoogt daaraan een bijdrage te leveren. Ondanks de relatief grote
XCruimte die ter beschikking is gesteld, kan daarbij slechts op enkele
XConderwerpen wat dieper worden ingegaan. De eerste vraag die zich opdringt is die naar de keuzen van De Jong. Wat
XCbehandelt hij wel en wat niet? De bespreking van die vraag geeft tevens de
XCmogelijkheid de belangrijkste elementen van de inhoud aan te duiden.
XCEpiloog opent met een hoofdstuk "Anno 1985". In datjaar zag de wereld en
XCveranderingen, speciaal die in Nederland, te schetsen slaagt De Jong er in
XCom in enkele tientallen bladzijden een algemene achtergrond voor alles wat
XCverder aan bod komt te geven. Deze eerste ongeveer 40 bladzijden van dit
XChoofdstuk beschouw ik als één van de hoogtepunten uit zijn gehele oeuvre.
XCIk ken geen andere tekst die in zo kort bestek een zo helder idee geeft van de
XCvoornaamste ontwikkelingen in Nederland na 1945. Zelfs als men de
XCkeuze van onderwerpen en gegevens zou willen betwisten - en dat kan
XCnatuurlijk - of als men de gelegde verbanden en de impliciete interpretaties
XCzou willen aanvechten - en waarom zouden daarvoor geen aanknopings
XCpunten zijn? dan nog dient de bewondering te overheersen. De
XCslotzinnen van dit gedeelte vloeien trefzeker uit het voorafgaande voort:
XC"Met andere vergeleken bleef de Nederlandse samenleving gekarakteri
XCseerd door tolerantie, gematigdheid en afkeer van geweld. Maar ze
XCveranderde! Ze werd minder gehoorzaam en minder gezagsgetrouw,
XCroeriger, kritischer en moeilijker te besturen." (4) Het eerste hoofdstuk wordt vervolgens voortgezet met een paragraaf
XCover de herinneringen aan de bezettingstijd en de wijze waarop deze in de
XCsamenleving een rol speelden. Rond 195 ° leken deze herinneringen aan de
XCoorlog in politiek-maatschappelijk opzicht niet erg belangrijk meer, aldus
XCDe Jong. Men hield zich vooral bezig met het oplossen van de grote
XCproblemen van de jaren' 3o. Maar na ongeveer 1960 werd dat anders, mede
XCin verband met een "aanval" op het toenmalige bestel en met het feit dat een
, jongere generatie zich afzette tegen de oudere. Opvattingen over wat er in
XCde bezettingstijd gebeurd was speelden daarin een zekere rol. "Geschonden
XCgroepen" is de titel van de volgende paragraaf, waarin diverse categorieën
XCoorlogsslachtoffers en de voor hen getroffen regelingen worden besproken:
XCconcentratiekamp-overlevenden, verzetslieden, Joden, Joodse pleegkin
XCderen, Indische geïnterneerden, zeelieden, "fouten", en, in zekere zin voor
XCelk van deze groepen, de tweede generatie. Deze passages zijn overigens,
XCzeker in vergelijking met de ruime aandacht die aan sommige onderwerpen
XCverderop in het boek wordt gegeven, opmerkelijk kort. Een, eveneens
XCkorte, geschiedenis van de officiële herdenkingen sluit dit hoofdstuk
XC"Anno 1985"af. De draad van dit soort algemene beschouwingen wordt weer opgeno
XCmen in het korte slothoofdstuk (17 bladzijden). Deze "Nabeschouwing",
XCzoals de titelluidt, is overigens geen conclusie uit de voorafgaande 1 1 00 bladzijden van deel 1 2. Evenmin is het een poging de voornaamste thema's
XCuit deel I, Voorspel, vergelijkenderwijze nog eens aan de orde te stellen. Het
XCis bovenal een zelfstandig essay over de houding van het Nederlandse volk
XCgedurende de bezettingstijd. Om te beginnen legt De Jong daarbij nog eens
XCde nadruk op de rol van persoonlijke opvattingen bij alle geschiedschrijving
XCen dus ook bij de zijne: "Onze algemene opvattingen nu waren (en zijn) dat
XChet kwalijk is, wanneer een volk door een ander volk wordt overvallen en
XCoverheerst, dat de parlementaire democratie, welke ook haar gebreken zijn,
XCde voorkeur verdient boven iedere andere staatsvorm, dat democratische
XCvrijheden het waard zijn om verdedigd te worden, dat elke discriminatie of
XCvervolging van mensen uit den boze is en dat deportatie en massamoord dat
XCa fortiori zijn." (5) Nationale, politieke en humanitaire waarden dus als
XCaanknopingspunten en beoordelingscriteria, als, overigens niet expliciet als
XCzodanig verantwoorde, richtlijnen bij de selectie en ordening van de
XCbehandelde stof ook. Deze waarden vormen ook de maat waaraan het
XCNederlandse volk wordt gemeten. Samengevat heeft dit gedurende de
XCbezettingstijd volgens De Jong in overgrote meerderheid geweigerd de
XC"Nieuwe Orde" te aanvaarden, zich met succes verzet tegen de politiek van
XCrijpmaking voor inlijving in het Derde Rijk, in drie grote stakingen van zijn
XCanti-Duitse gezindheid blijk gegeven en een rijkgeschakeerde, zij het
XCnumeriek niet talrij ke, illegaliteit gekend. Vanuit de overheid is echter in de
XCeerste drie jaar van de bezetting nauwelijks verzet geboden, terwijl het
XCbedrijfsleven een grotere bijdrage aan de Duitse oorlogvoering leverde dan
XCnodig was geweest. Daarmee week het beeld voor Nederland niet
XCwezenlijk af van dat voor andere bezette landen in West-Europa. (6) Na enkele bladzijden over Koningin Wilhelmina en de "oorlogs-rninis
XCter-president" Gerbrandy, ook in hun onderlinge verhouding, waarbij al
XCmet alover beiden de positieve uitspraken domineren, gaat De Jong over
XCnaar de vraag wat de oorlog voor Nederland betekende. Daarbij komen
XCaspecten naar voren die eerder in het boek uitvoerig aan bod waren,
, ook elementen die nog niet of nauwelijks waren aangestipt. Als eerste
XCnoemt De Jong de wezenlijk veranderde plaats van Nederland in de wereld
XCals gevolg van de dekolonisatie en de keuze voor deelneming aan de
XCEuropese en Atlantische bondgenootschappen in plaats van de vooroor
XClogse zelfstandigheidsof neutraliteitspolitiek. In dit opzicht was duidelijk
XCsprake van een breuk. Dat was ook het geval voor het Nederlandse
XCJ odendom, dat na de oorlog geen schaduw was van wat het geweest was. In
XCsociaal-economisch opzicht (met inbegrip van de toenemende rol van de
XCoverheid in het maatschappelijke leven in brede zin) was vooral sprake van
XCbelangrijke versnelling in een reeds eerder uitgezette richting. In de
XCbinnenlandse politiek - De Jong oriënteert zich hier sterk op een bekend
XCartikel van H. Daalder (7) - is evenmin sprake van een breuk, maar zijn wel
XCgevolgen zichtbaar, namelijk in een "sterkere hechting aan het parlemen
XCtair-democratisch bestel", in een zekere "toenadering tussen bevolkings
XCgroepen" en "een meer gerede waardering voor gemeenschappelijke
XCinstituties" zoals de monarchie en de opener wordende bureaucratie. (8) Bij
XCde veranderingen die zich in Nederland vanaf de tweede helft van de jaren
XC'60 voltrokken ging het echter om veel algemenere niet direkt met de
XCTweede Wereldoorlog in verband staande ontwikkelingen, al speelde "de
XCreflectie op wat in bezet Nederland was geschied" wel vaak een rol. (9)
XCZonder de discussie over de betekenis van de Tweede Wereldoorlog voor
XCde Nederlandse geschiedenis expliciet te noemen plaatst De Jong zich met
XCdeze uiteenzettingen in feite aan de zijde van diegenen die de continuïteit
XCin de ontwikkelingen sterker achten dan de in bepaalde opzichten zeker ook
XCaanwezige breuken in het geschiedverloop. (Ia) Via een, naar mijn mening overigens weinig verhelderende, vergelijking
XCmet Nederland na de Franse bezetting - vooral als contrast bedoeld - komt
XCDe Jong op de laatste bladzijde weer terug bU het Nederlandse volk tijdens
XCde bezetting. Het was "geen heldenvolk, maar wèl een volk dat in de
XCTweede Wereldoorlog een nationaal besef toonde". Veertigjaar later leven
XCde herinneringen nog altijd sterk: "smartelijke herinneringen, maar tegelijk
XCook normgevende, inspirerende". (I I) Het nationale motief dus als slot. Tussen het openingshoofdstuk met een schets van de hele geschiedenis
XCvan Nederland na 1945 en de slotbeschouwing met het oordeelover
XCNederland tijdens de bezettingstijd, wordt in zes hoofdstukken een reeks
XCvan onderwerpen meer gedetailleerd behandeld. In hoofdzaak gaat het
XCdaarbij om de jaren I 945-19 5o. Het tweede hoofdstuk behandelt allerlei,
XCvooral politieke, aspecten van het eerste jaar na de bevrijding. Een sterk
XCaccent ligt op het herstel van de parlementaire demoeratie en de pogingen
XCom tijdens de bezetting ontwikkelde plannen tot vernieuwing van de
XCsamenleving te verwezenlijken. Van zo'n vooral geestelijk vernieuwd
XCN ederland, dat sommigen zich voor ogen hadden gesteld, kwam - De Jong
XCis er zeer duidelijk over niets terecht. De verkiezingen van 1946
XCbevestigden wat eigenlijk al eerder duidelijk was: "De «vernieuwing» was
, een droom gebleken - niet geestelijk, maar in louter materieelopzicht was
XCeen nieuw Nederland bezig te ontstaan." (12) Daarmee is de overgang gegeven naar het derde hoofdstuk, "Wederop
XCbouw", dat het verhaal bevat van het in een aantalopzichten moeizame
XCherstel van de aangerichte schade. Van de bespreking van het letterlijke
XCherstel van allerlei schade gaat dit hoofdstuk geleidelijk over op het beleid
XCgericht op economisch (en in bepaalde opzichten sociaal) herstel. In dit
XCproces, dat met horten en stoten verliep, soms op een bankroet dreigde uit te
XClopen en waarin uiteindelijk de Marshall-hulp een belangrijke stimulans
XCwas, werd tevens de basis gelegd voor de latere welvaart, die zich in de loop
XCvan de jaren '50 steeds duidelijker zou ontplooien. In ongeveer 250
XCbladzijden treft de lezer zo een heel informatief overzicht aan van de direct
XCna-oorlogse politieke, sociale en economische geschiedenis van Nederland.
XCIn de hoofdzaken zal de kenner van het tijdvak niet veel nieuws aantreffen,
XCin het bijzonder niet in verklarend of analytisch opzicht. Welzijn er door de
XCnadruk op het concreet verhalende tal van onderwerpen waarover tot nu toe
XConbekende of althans ongepubliceerde gegevens worden gepresenteerd.
XCDeze beide hoofdstukken over de wederopbouwen de mislukking van de
XCvernieuwing zijn logische, ja noodzakelijke keuzen voor dit boek. Het gaat
XCvrijwel steeds om stof, die zowel in algemene zin als in de meer concrete
XConderwerpen direkt met de oorlog, de bezettingservaringen en de effecten
XCdaarvan te maken heeft. Dat geldt ook voor de drie volgende hoofdstukken, die men gezamenlijk
XConder de noemer "afrekening" zou kunnen brengen. Zij gaan respectieve
XClijk over de zuivering, de bijzondere rechtspleging en het rechtsherstel. Alle
XCdrie kenmerken zich door een heel lees bare combinatie van beschrijving
XCvan de officiële regels en de algemene problemen verbonden aan de
XCuitvoering daarvan met behandeling van reeksen concrete gevallen. Over
XCvooral de bijzondere rechtspleging en ook de zuivering was al het nodige
XCgepubliceerd. Belinfante en In 't Veld waren de voornaamste auteurs, naar
XCwie De Jong dan ook veelvuldig verwijst. (13) Inmiddels beschikken wij
XCook over de dissertatie van Romij n (14), maar De Jong kon daar nog geen
XCgebruik van maken. Het nieuwe in deze beide hoofdstukken is vooral te
XCvinden in de concrete gevallen die De Jong bespreekt. Vrijwel geheel
XCnieuwe stof daarentegen bevat het overzicht van het zogenaamde "rechts
XCherstel", in belangrijke mate het herstel in de bezittingen, die men door of
XCals gevolg van het optreden van de bezetter was kwijt geraakt een
XCbijzonder gecompliceerd geheel aan verwikkelingen. Met dit hoofdstuk
XCbrengt De Jong een onderwerp in kaart waarover, ondanks het belang
XCervan, nog maar zeer weinig was geschreven. (IS) Het laatste woord is er
XCzeker nog niet over gezegd - De Jong pretendeert dat ookniet-, maar zoals
XCvaker heeft hij de eerste fundamentele stap gezet. De omvang van deze wel
XCzeer direkt met de nasleep van de bezetting samenhangende hoofdstukken
XC(samen bijna 400 bladzijden) lijkt mij juist door die direkte samenhang
XCTenslotte is er een zeer uitvoerig hoofdstuk (400 bladzijden) over de dekolonisatie van Nederlands-Indië. Nu is "het verlies van Indië" natuurlijk een belangrijk, zo niet het belangrijkste, gevolg van de Tweede Wereldoorlog voor Nederland. Het onderwerp had dus in geen geval mogen ontbreken en een zekere uitvoerigheid is zeker gerechtvaardigd. Toch rijst hier wel de vraag of 400 bladzijden (meer dan een derde van de hele tekst) niet wat veel is. Die vraag wordt klemmender indien men bedenkt dat de laatste jaren heel wat is gepubliceerd, ook met een overzichtskarakter, over "de Indonesische kwestie", "de Indonesische revolutie" of hoe men het ook wilomschrijven. In dit verband moet vooral de dissertatie van Bank worden genoemd, waarnaar De Jong ook herhaaldelijk verwijst. (16) De rechtvaardiging van de omvang kan evenmin worden gevonden in een nieuwe visie op het conflict. De Jong levert op zichzelf weer een helder verhaal, dat eenheid krijgt als een worsteling tussen Nederland (dat verreweg de meeste aandacht krijgt) en de Repu bliek. Nederland houdt in die worsteling met grote halsstarrigheid vast aan een onhoudbare positie en aan een onhoudbare visie op het conflict. Misrekeningen en mislukkingen stapelen zich op: een niet door iedereen gedeelde, maar wel zeer wijd verbreide kijk op de zaak. In deze aanpak is de aandacht in sterke mate gericht op de feitelijke militaire en binnenen buitenlandse politieke ontwikkeling van het conflict. De verbinding met de Tweede Wereldoorlog (en dat is toch het onderwerp van Epiloog) daarentegen is sterk op de achtergrond geraakt. Na de openingsfase komt die verbinding alleen nog in uitzonderingsgevallen als direkt relevant aan de orde. Dat vergroot nog de twijfel aan de gerechtvaardigdheid van de omvang van dit hoofdstuk in dit boek.
XCDeze onevenwichtigheid in de opbouw van Epiloog, bezien vanuit het oogpunt van wat er wél in staat, krijgt extra reliëf tegen de achtergrond van wat er niét in staat. Op zichzelf dient een recensent terughoudend te zijn met opmerkingen over wat er allemaal niet in boeken staat. Het is meestal gemakkelijke, naast het doel schietende kritiek. Zeer opvallende omissies en onevenwichtigheden moeten echter gesignaleerd worden. In Epiloog dan mis ik node een wat uitgebreidere behandeling van de wijzigingen in de buitenlandse politiek. Tegenover de 400 bladzijden dekolonisatie steken de luttele pagina's buitenlands beleid (verspreid over enkele hoofdstukken) wel erg mager af. Beide onderwerpen (dekolonisatie en buitenlandse politiek) hadden nu juist in een zeer direkt verband met elkaar in verband gebracht kunnen worden als effecten van de Tweede Wereldoorlog. Bijvoorbeeld met als titel "Nederlands positie in de wereld" zou een heel interessant hoofdstuk mogelijk zijn geweest, waarin een veel kortere schets van de dekolonisatie een heel zinvolle plaats had kunnen krijgen. Het buitenlands beleid in engere zin, de dekolonisatie, de economische belangen van Nederland in de wereld (en de heroriëntatie daarin) en de binnenlandse politieke en economische verhoudingen hadden in zo'n 10
, hoofdstuk in hun onderlinge wisselwerking geanalyseerd kunnen worden
XCmet een extra accent op de veranderingen na (en door?) de Tweede
XCWereldoorlog. (17) Zo'n aanpak, die wat mij betreft best op een relatief
XCuitvoerige tekst had mogen uitlopen, zou naar mijn indruk heel wat beter in
XCEpiloog als geheel hebben gepast dan het huidige hoofdstuk "De worsteling
XCmet de Republiek Indonesië". Deze - toegegeven enigszins dubieuze - "if-exercitie" kan nog worden
XCvoortgezet. In een context als hierboven aangeduid, die vele mogelijkhe
XCden om tot meer verklarende of analytische tekstgedeelten te komen biedt,
XCwas wellicht ook de slotpassage van De Jong over het conflict met de
XCRepubliek wat minder als een verrassing gekomen. In die slotpassage gaat
XChet nogmaals over Nederlands halsstarrigheid. De Jong citeert dan
XCinstemmend Van Doorn en Hendrix, die spreken van "Een stabiele
XCdemocratische orde" en van "een even stabiele koppigheid, van het
XCmoeilijke begin tot het bittere einde; een vertoon van stugge energie bij het
XCvolbrengen van de eenmaal aanvaarde taak; een eenzame reis, zonder veel
XCsteun van anderen maar ook zonder het vermogen onderweg veel te leren;
XCeen hoge morele toon, ononderbroken volgehouden, niet aangetast door
XCtwijfel of gemakzucht." Van Doorn en Hendrix noemen dit "al bij al een tamelijk goed gelijkend
XCportret van ons volk". (18) Welnu, vervolgt De Jong dan, als dat zo is in de
XCjaren' 45-'62 (einde Nieuw Guinea-kwestie) dan heeft het ook geldigheid
XCvoor de jaren' 40-' 45. Inderdaad ziet hij elk van de elementen uit het citaat
XCvan Van Doorn en Hendrix ook in de bezettingsjaren. Indien, zo voegt hij
XCer nog aan toe, deze trekken ook thans nog herkenbaar zijn, dan toont dit
XCnog eens aan dat "opvattingen die hun oorsprong vonden in vroegere
XCeeuwen en misschien eerder Nederlands zwakheid dan zijn kracht onder
XCstrepen, de storm der tijden hebben doorstaan". (19) Deze verrassende verbinding van vroeger eeuwen, de bezettingstijd, het
XCproces van dekolonisatie en het heden fungeert, op deze wijze aan het slot
XCvan het hoofdstuk geplaatst, niet zo zeer als een verklarend commentaar als
XCwel als een kwalificatie. En in dat opzicht is het een karakteristieke passage.
XCHet is al veelvuldig gesignaleerd: De Jong's commentaren zijn meestal
XCmeer kwalificerend dan inzichtgevend van aard. Ook dit is, bewust of
XConbewust, een keuze. Weliswaar waarschuwt De Jong in zijn nabeschou
XCwing expliciet voor te gemakkelijke oordelen zonder de tijdsomstandighe
XCden in acht te nemen. (20) Maar hij meet het verleden toch op allerlei
XCmanieren aan een maat, waarvan hij meent dat deze belangrijk is, niet aan de
XCmaat die men zich zelf stelde. Nu is het niet moeilijkhet hartgrondig eens te
XCzijn met De jong's. eerder uiteengezette, criteria. Zij behoren tot wat Van
XCder Dunk in een vaak geciteerde passage de "basisconsensus, tevens het
XCgeestelijk fundament (...) voor de hedendaagse dernocratie" noemde. (21)
XCDe problemen liggen elders. De kwalificatie kan in sommige gevallen niet
XCalleen een belangrijker rol in het commentaar spelen dan het inzicht, zij kan 10 5
, in bepaalde gevallen ook de weg naar dieper inzicht belemmeren.
XCBovendien kan de vraag uit het oog worden verloren hoe diegenen, over
XCwie geoordeeld wordt, politiek-moreel zowel als analytisch interpreterend,
XCde situatie waarin zij handelden zelf bezagen. Dat kan in extreme gevallen
XCleiden zowel tot een onbillijk moreel oordeel als tot een gebrek aan inzicht
XCin de achtergrond van het betreffende handelen. Anders gezegd: als de
XCpolitiek-morele volksopvoeder in De Jong de overhand krijgt kan dat ten
XCkoste van het historisch inzicht gaan. (22) Dit probleem van de verhouding tussen de politiek-morele oordelen en
XCde analytisch-verklarende oordelen is wel bij uitstek aan de orde in de
XChoofdstukken over de zuivering en de bijzondere rechtspleging. Twee
XCgecompliceerde vraagstukken, ieder met een sterk morele lading, schuiven
XChier in elkaar: gedrag tijdens de bezetting en de beoordeling ervan in de
XCeerste jaren na de oorlog. Wie en wat waren "goed" en "fout" in de oorlog
XCen waren de uitspraken en vonnissen na de oorlogjuist of onjuist? Menig
XCgeschiedschrijver zou dit als een groot probleem ervaren: is het weljuist toe
XCte geven aan de zich opdringende verleiding het verleden als het ware een
XCcijfer te geven? Leidt dat niet te veel af van wat toch de eerste taak van de
XChistoricus is: proberen inzicht in dat verleden te krijgen? De Jong echter heeft met dit probleem geen merkbare moeite gehad. Hij
XCgeeft er zelfs geen blijk van het als een probleem te hebben ervaren. Juist
XCdoordat hij bovenal verhalen vertelt, slaagt hij er in het verslag van zowel de
XCgebeurtenissen in de oorlog als de ontwikkelingen erna te combineren met
XCpassages die vooral beogen de achtergronden te schetsen (en dus verklarend
XCzijn) en met commentaren van politiek-morele aard. Soepel gaat het van het
XCeen over op het ander. Helder, concreet en leesbaar - ik noemde het al
XCeerder als algemene karakteristieken - ontrolt zich het verhaal in al zijn
XCingewikkeldheid, maar achteraf toch duidelijk. Impliciet (en elders heel
XCkort toegelicht) is de betoogtrant c.q. de rechtvaardiging het zo te doen
XCongeveer de volgende. Toegegeven, de situatie, zowel tijdens de bezetting
XCals na de bevrijding, was in vele opzichten ingewikkeld, en wij moeten dat
XCmee laten tellen. Maar laten wij in alle redelijkheid toch ook vaststellen dat
XCer al met al grenzen zijn, die niet behoren te worden overschreden. Waarom
XCzouden wij dan nalaten dat te signaleren? En, omgekeerd, waarom zouden
XCwij opmerkelijk positief gedrag niet als zodanig opmerken? Immers "het is
XCeen fictie te menen, dat men over mensen en hun handelen kan schrijven in
XCbewoordingen, die nu of later voor ieder aanvaardbaar, zogenaamd
XC«0 bj ectief» zijn". (23) Ook al voegt een expliciet waardeoordeel op zichzelf
XCniets toe aan het historische beeld, wat is er tegen er duidelijk over te zijn?
XCBovendien verabsolutere men het verschil tussen beschrijving en beoorde
XCling niet! Hoe overtuigend dit ook klinkt en hoezeer men ook met de meeste van
XCde uitspraken afzonderlijk kan instemmen, mijns inziens doemen er bij
XCnadere beschouwing toch vragen op. Zij n de algemene criteria - zij werden
, eerder in dit besprekingsartikel geciteerd - niet te globaal om toegepast te
XCworden? En zagen de handelende personen (en instellingen, als die kunnen
XChandelen) de toen gegeven situatie wel in dezelfde termen? Bij vele
XCpassages vraag ik mij af ofhet accent toch niet te sterk op het waarderende en
XCte weinig op het verklarende of analytische is komen te liggen. Enkele
XCvoorbeelden kunnen dit illustreren. Om te beginnen de berechting en/of zuivering in het bedrijfsleven. De
XCJong zet de gecompliceerde situatie helder uiteen. Aan passages met een
XCverklarend karakter ontbreekt het niet. Het gaat vooralom de accentuering,
XCom de pointes, om waar het verhaal op uit loopt. Het centrale dilemma was:
XC"het was een Nederlands belang dat Duitsland de oorlog verloor en dat dus,
XCmet alle risico's en nadelen van dien, het Nederlandse economische
XCpotentieel aan Duitsland onthouden werd - het was óók een Nederlands
XCbelang dat de bevolking aan het werk bleef en niet gedeporteerd werd óf
XCverhongerde en dat dus het Nederlandse economische potentieel aan
XCDuitsland ter beschikking gesteld werd." (24) Hoe nu hier de criteria toe te
XCpassen, waarbij nog als complicatie geldt dat De Jong's criteria niet in die
XCvorm de formeel vastgelegde criteria in de zuivering en bijzondere
XCrechtspleging waren? Nauwkeurige verdieping in de details van allerlei
XCzaken is dan nodig, steeds vooral met het oogmerk een waarderend oordeel
XCte vellen. Dat doet De Jong dan ook en het is interessant om te zien waar dat
XCtoe leidt bij de bespreking van de berechting van de gebroeders De Vilder
XCvan de Amsterdamse Ballast Maatschappij, toentertijd een bekende, op
XCwinding veroorzakende kwestie. De duidelijke uiteenzetting van De Jong, die mijns inziens volgens zijn
XCeigen criteria tot een positief oordeel over de heren had dienen te leiden,
XCloopt uit op een op zichzelf genuanceerde maar geheel op de politiek
XCmorele waardering van het gebeurde gerichte slotpassage. Na een citaat,
XCwaarin de advocaat de suggestie dat de Bijzondere Raad van Cassatie "met
XCde pet" naar de zaak had gegooid om er per se een einde aan te maken niet
XCdurft te onderschrijven, besluit De Jong: "Dat durven wij ook niet. Wij zien
XCin dat afsluitende arrest van de Bijzondere Raad van Cassatie een op zichzelf
XCte waarderen streven om de normen te handhaven - die handhaving stond
XCevenwel in schril contrast met het feit dat talrijke aannemers, geen
XC«bunkerbouwers», die hetzelfde soort opdrachten aanvaard hadden als de
XCgebroeders De Vilder in het geheel niet waren vervolgd, evemin als de
XCsecretarissen-generaal conform wier adviezen zij in '40 ten behoeve van de
XCbezetter aan hetwerk waren getogen." (25) Mijns inziens blijft daarmee het
XCmeest intrigerende vraagstuk onbesproken, namelijk: hoe kwam dat dan? Uit de hele context van de beide hoofdstukken zijn natuurlijk wel
XCallerlei passages te halen, die aan de beantwoording van die vraag kunnen
XCbijdragen. Aan het einde van het hoofdstuk over de zuivering wordt de
XCvraag ook in algemene zin, zij het in een geladen terminologie, gesteld. Hoe
XCwas het mogelijk dat de zuivering "in luttele jaren verwerd tot een proces
, waarin de oorspronkelijk gestelde normen met voeten werden getre
XCden"? (26) Volgens de normen van de illegaliteit was zeker sprake van een
XCmislukking: "een mislukking evenwel die slechts de weerspiegeling is
XCgeweest van de samenleving waarin zich in die eerste naoorlogse jaren de
XCzuivering heeft voltrokken". (27) De uiteenzettingen daarover zijn echter
XCspaarzaam. Steeds worden zij overwoekerd door de aandacht voor het
XCwaarderend oordeel. Met andere woorden, hoezeer De Jong's relaas ook
XChelder en concreet is, er blijft nog het nodige naderte analyseren. (28) Twee andere voorbeelden, die De Jong's verontwaardiging opwekten,
XCbeide ook toentertijd geruchtmakende zaken, tonen de problemen even
XCduidelijk aan: de zuivering van de Hoge Raad en van het driemanschap van
XCde Nederlandse Unie. Zowel het optreden van de Hoge Raad tijdens de
XCbezetting als de zuivering van dat orgaan na de bevrijding hebben een
XCslechte naam. De Jong sluit zich daarbij aan. In een noot begeeft hij zich in
XCeen scherp gestelde polemiek met Duynstee-Bosmans, die in hun geschie
XCdenis van het kabinet-Schermerhorn-Drees zonder kritiekloos te zijn over
XCde Hoge Raad aanvoerden, dat een openlijke daad van verzet wel eens tot
XChet "defungeren" van de Hoge Raad zou hebben kunnen leiden en daarmee
XCook tot een "collectief defungeren" van de Nederlandse rechterlijke macht
XCals geheel, tot schade van de "justitiabelen". Ook moesten Duynstee
XCBosmans er niet aan denken wat er zou zijn gebeurd als het "comprornis" in
XCdeze zuiveringszaak door J. Donner bereikt, niet tot stand zou zijn
XCgekomen. (29) Speciaal de eerste opmerking riep De Jong's gram op. Zijns
XCinziens is het geenszins zeker dat een protest van de Hoge Raad tot zulk
XC"defungeren" zou hebben geleid en dat de "justitiabelen" daardoor gevaar
XCzouden hebben gelopen. Bovendien, zo zegt hij, de redenering van
XCDuynstee-Bosmans is "in wezen goedpraten van vrijwel alle collabora
XCtie". (3 0) Deze mini-discussie illustreert treffend het probleem. Hier zijn de
XCdiscussianten op een hellend vlak van "if-redeneringen" geraakt en
XCgebruiken zij nogal grote woorden, alles om tot een waarderend oordeel te
XCkomen. Hoe de Hoge Raad zelften tijde van zijn optreden zijn handelwijze
XCmotiveerde (formeel in geschrifte en wellicht ook in onderlinge gedach
XCtenwisselingen) raakt op de achtergrond, evenals de vraag waarom de
XCzuivering tenslotte verliep zoals deze verliep. (3 I) ZO komt bijvoorbeeld
XCniet meer aan bod de motivering van de meerderheid van de Hoge Raad,
XCdat voor het weigeren van het tekenen van de Ariër-verklaring geen
XCrechtsgrond was. In deel 4 heeft De Jong dat argument als "formalistisch"
XCafgedaan en er verder geen aandacht aan besteed. Toch zou nadere aandacht
XCvoor dit type formalisme ons wel eens meer inzicht in de gang van zaken
XCkunnen geven dan het aanleggen van de maat van de criteria van De Jong of
XChet aanvoeren van verontschuldigingen, die betrokkenen toen zelf voor zo
XCver bekend niet aanvoerden. De Jong's relaas over de zuivering van het driemanschap van de
XCNederlandse Unie bestaat uit een korte samenvatting van 't gebeurde in de
, oorlog en een verontwaardigde uiteenzetting hoe dit driemanschap
XCkennelijk gesauveerd moest worden (tot vier maal toe kwam Schermerhorn
XCeen toezegging niet na!). In het verhaalover de Unie tijdens de bezetting
XCstelt De Jong, net als in de eerdere delen, de tegenstelling tussen leiding en
XCleden centraal. De leiding wilde zich aanpassen aan de Duitse bezetting. De
XCleden lieten juist een indrukwekkend protest horen tegen de NSB. Daarmee
XCdoet De Jong dunkt mij weinig recht aan de veel verder reikende
XCbedoelingen van de leiding, die evident handelde in de overtuiging een
XCN ederlands belang te dienen. Ook onderschat hij zo hoezeer bij grote delen
XCvan de aanhang de wil een rol speelde bij te dragen aan een nieuwe
XCsaamhorigheid in de Nederlandse samenleving volgens de ideeën van de
XCleiding. Weer domineert bij De Jong de maat van zijn criteria over de wens
XCde gebeurtenissen te begrijpen. En bij de na-oorlogse verwikkelingen blijft
XCde lezer toch met de vraag zitten: welke krachten bepaalden nu dat het ging
XCzoals het ging en vooral waarom? Schermerhorn's optreden blijft nogal
XCraadselachtig. Naar mijn smaak zou meer direkte uitleg in relatie tot de
XCconcrete politiek-bestuurlijke situatie van het moment het verhaal veel
XCbegrijpelijker hebben gemaakt. Daar althans zou ik de sleutel zoeken.
XCElementen daarvan worden door De Jong zeker genoemd (in deze speciale
XCpassages en ook elders in deel 12) maar door de centrale rol van het
XCwaarderende oordeel blijven zij naar mijn smaak te zeer op de achtergrond. Zo demonstreren deze hoofdstukken niet alleen De Jong's vakmanschap
XC- ik blijf het herhalen - maar ook welke effecten De Jong's behoefte als
XCpolitiek moralist op te treden op zijn werk heeft. Is er in de eerstejaren na de bevrijding een fasering aan te brengen en zo
XCja, welke? Deze interessante vraag snijdt De Jong eveneens aan in de
XChoofdstukken over de zuivering en de bijzondere rechtspleging. Hij doet
XCdat in de vorm van kritiek op het rapport van de zogenaamde Menten
XCcommissie. In dat rapport is een hoofdstuk opgenomen dat een algemene
XCachtergrondschets wil bieden voor de gecompliceerde affaires waarin P. N.
XCMenten in de eerste jaren na de oorlog was verwikkeld. De commissie
XConderscheidde in het verloop van zuivering en bijzondere rechtspleging
XCdrie, elkaar in tijd enigszins overlappende fasen: een "onbeheerste, wilde
XCfase", die in het Zuiden natuurlijk al in de herfst van I 944 was begonnen en
XCin de rest van het land direkt na de bevrijding in april/mei 1945 aanving;
XCeen tweede "ordelijke fase", die daar al snel overheen begon te schuiven en
XCna enkele maanden ging overheersen; en een derde "fase van de illusoir
XCgebleken catharsis", ook wel, zoals de commissie zelf opmerkt wellicht iets
XCte suggestief, de "fase van de tegenzin" of zelfs "van het kwade geweten" te
XCnoemen. Deze laatste fase werd voorbereid door de kritiek, die de
XCprocessen van zuivering en bijzondere rechtspleging al heel snel bege
XCleidde, zette omstreeks 1947 in, en bepaalde vanaf 1948 het beeld. (32) De
XCJong zegt hier niets mee te kunnen beginnen en een en ander zelfs "in strijd
XCmet de feiten" te achten. (33)
XCVoor een goed begrip is het van belang te beklemtonen, dat de commissie deze fasering aanbrengt in de context van een - toegegeven impressionistische - beschouwing over de stemming in na-oorlogs N ederland. Zij gaat daarbij uit van de hoge verwachtingen, die in brede kring aan het einde van de bezettingstijd en direct na de bevrijding werden gekoesterd. In Nederland zou na de beproevingen van oorlog, vervolging en bezetting een nieuwe en betere samenleving worden geschapen, gereinigd van ongerechtigheden. Dit moest wel op teleurstellingen uitlopen, die de meningsvorming over oorlog, bezetting, vernieuwing en herstel beïnvloedden. Het hoofdstuk in het rapport heet dan ook "De kater van de bevrijding" en de paragrafen, waarin de fasering wordt toegelicht, zijn getiteld "De illusie van een catharsis" en "De veranderende stemming". In de gevoelens over de zuivering van de samenleving in brede zin ontwaarde de commissie een ontwikkeling of fasering, zoals boven aangeduid. Ook in het proces van zuivering in engere zin en bijzondere rechtspleging (in dit verband als één geheel beschouwd) zou die fasering zich weerspiegelen. In een nader, zij het verre van uitputtend, onderzoek naar de stemming in "Herrijzend Nederland" meende ik in 1980 een fasering als deze ook te kunnen handhaven voor de samenleving als geheel. Na de chaotische, "wilde" eerste maanden na de bevrijding trad een zekere stabilisering op, waarin orde op zaken stellen en wederopbouw centraal stonden. Aan het einde van de jaren' 40 ontstond de eerste ruimte voor nieuwe welvaart, waarbij men zich naar het lijkt verder van de oorlog afkeerde en de nasleep daarvan wenste te beëindigen. (34)
XCDe Jong laat de algemenere context voor wat zij is en bekijkt speciaal de zuivering en de bijzondere rechtspleging. Hij wil deze scherp van elkaar onderscheiden. Ik acht zijn kritiek echter niet sterk, noch in de passages waarin hij direkt op de opvattingen van de commissie in gaat, noch in relatie tot wat hij elders in deel 12 over de maatschappelijke achtergronden van zuivering en bijzondere rechtspleging zegt. Zijn suggestie dat de commissie zich te sterk heeft laten leiden door het verloop van de Menten-affaire en de Velser-affaire hoeft natuurlijk niet bij voorbaat van de hand te worden gewezen. Maar deze zou dan toch met nadere argumenten en gegevens onderbouwd moeten worden, omdat de commissie juist verwij st naar veel meer dan alleen die affaires; juist allerlei andere verschijnselen in de beschouwingen betrekt. Ook het verwijt van De Jong, dat de commissie in een bepaalde passage zuivering en bijzondere rechtspleging "lelijk door elkaar" haalt, treft mijns inziens geen doel. (35) Hij verliest uit het oog, dat in de context van dat hoofdstuk "De kater van de bevrijding" zuivering in engere zin en bijzondere rechtspleging als een geheel worden beschouwd, als een aspect van een veel breder streven naar "catharsis" van de samenleving. Ik vatte het hierboven kort samen. Het woord zuivering heeft dan een veel bredere betekenis dan wanneer het alleen gaat over de specifieke operaties, zoals behandeld in De Jong's hoofdstuk over zuive
, ring. Wellicht lijkt dit voor een argeloze lezer in eerste instantie wat
XCverwarrend, maar een goed verstaander zou hier toch geen moeite mee
XCmogen hebben. Ook bij herlezing na een tiental jaren van het hoofdstuk in
XChet rapport kan ik mij niet voorstellen dat hier werkelijk misverstand
XCgewektwordt. Wanneer De Jong de commissie tegenwerpt dat van "tegenzin" niet pas
XCin 1947 maar al in 1945 sprake was in het zuiveringsproces, dan vergeet hij
XCdat de commissie daar zelf eveneens op wijst. Het gaat dan ook niet om
XCtekenen van "tegenzin" (in dit geval vanuit de kring van de voormalige
XCillegaliteit) als zodanig. Het gaat om het geleidelijk gaan overheersen van
XCdat type gevoelens in een curieuze mengeling van verwijten, dat het
XCallemaal veel te slap toeging, met verwijten, dat er bij zuivering en
XCbijzondere rechtspleging allerlei schandelijke dingen gebeurd waren (in het
XCbijzonder tijdens de eerste "wilde fase"). Als De Jong zegt dat de ar
XCrestatiegolf na de bevrijding niet "wild" was, omdat deze voortvloeide uit
XCde zogenaamde Algemene Lastgeving, dan gaat hij dunkt mij ten onrechte
XCvoorbij aan het feit, dat de arrestaties in allerlei gevallen wel degelijk op erg
XConordelijke en willekeurige wijze plaatsvonden, soms gebaseerd op maar
XCflinterdunne aanwijzingen. Even los van de vraag of I op de 40 ongegrond
XCgebleken arrestaties nu wel of niet "excessief" was (De Jong meent van
XCniet (36)), lijkt het mij evident dat in deze arrestatie-periode "wilde"
XCdingen gebeurden, ook bij arrestaties die achteraf"gegrond" bleken. De Jong's opmerking, bedoeld als bezwaar tegen het bestaan van een
XC"fase van de tegenzin", dat overheidsbeleid in een democratische samenle
XCving altijd met publieke kritiek gepaard gaat, kan ik al evenmin als een sterk
XCargument zien. De aard en omvang van die kritiek bepalen dan toch de
XCkarakterisering van eventueel te onderscheiden fasen. Beziet men de zaak
XCzo, dan lijken de door de commissie gekozen karakteriseringen mij
XCgerechtvaardigd, bijvoorbeeld door het verschil tussen enerzijds de brede
XCstroom van kritiek op de plannen van de regering tot vrijlating van grote
XCgroepen geïnterneerden in de zomer van 1945 en anderzijds de breed
XCgesteunde wens om aan de operaties van zuivering en bijzondere rechtsple
XCging een einde te maken aan het einde van de jaren' 40. Zelf wijst De Jong
XCerop dat in de argumentatie in het kabinet voor de opheffing van de
XCinstellingen die met de nasleep van de oorlog te maken hadden, naast de
XCfinanciële argumenten van minister Lieftinck, de barmhartigheid een rol
XCspeelde. (37) Maar die barmhartigheid moet dunkt mij vooral worden
XCgezien als een aspect van die "tegenzin", die ook allerlei andere kanten had.
XCTezamen leidden die er aan het einde van de jaren' 40 toe, dat men in brede
XCkring van de zaak af wilde, hoe eerder hoe liever. Nogmaals: kritiek was er
XCvanaf het begin - daarover zijn De Jong en de commissie het eens -, maar
XCpas later leidde deze tot een overheersende stemming ten gunste van snelle
XCbeëindiging. Ook in andere opzichten biedt De Jong's eigen tekst vele passages die de 10
, fasering van de commissie kunnen ondersteunen. Al direkt in het begin van
XChet hoofdstuk over de zuivering bijvoorbeeld wijst hij, aansluitend bij
XCopmerkingen daarover in hoofdstuk I, op de wijziging in de stemming
XCjegens bezetting, illegaliteit en meelopers met bezetters gedurende de
XCeerste jaren na de bevrijding. De illegaliteit was "één, twee jaar na de
XCbevrijding in de verdediging gedrongen". (38) Heel deze passage ademt
XCdezelfde sfeer als wat de commissie over die problemen schreef. Hetzelfde
XCgeldt voor de slotopmerkingen van dat hoofdstuk. Daar heeft De Jong het
XCover een verwording in luttele jaren van de zuivering tot een proces waarin
XCde oorspronkelijke normen met voeten werden getreden. Deze mislukking
XCwas een weerspiegeling van wat zich in die jaren in de samenleving
XCafspeelde. Ik haalde deze zinsneden in ander verband al aan. Als hiermee iets
XCanders bedoeld wordt dan wat de commissie beoogde te zeggen, dan is dat
XCtoch niet meer dan een lichte nuance, een kwestie van formulering en
XCtoonzetting. Ik zie althans niet in waarom op grond hiervan een andere
XCfasering of karakterisering de voorkeur zou verdienen. Wel kan worden
XCherhaald dat het om een sterk impressionistisch betoog ging zonder strikte
XC"bewijzen" (als in zulke gevallen al van echte "bewijzen" sprake kan zijn!).
XCNadere op stevige bronnenstudie gegronde toetsing zou daarom wel
XCdegelijk de moeite waard zijn. In dat kader moge nogmaals op het
XCproefschrift van Rornijn worden gewezen, die kennelijk wél iets zag in de
XCfasering van de commissie, al doet hij meer met het onderscheid tussen de
XCeerste en de tweede fase dan met het verschil tussen de tweede en de derde. Een zeer geladen vraagstuk, dat in het lange hoofdstuk over de strijd met
XCIndonesië aan bod komt, is de vraag of in die gevechten door Nederlandse
XCmilitairen oorlogsmisdrijven zijn gepleegd. Het is een kwestie die, niet
XCvoor het eerst, veel pu blieke aandacht kreeg, zelfs nog voor deel 12 was
XCverschenen. Door een mijns inziens zeer verwerpelijke schending van
XCvertrouwen kwamen concept-tekstgedeelten, die met verzoek om com
XCmentaar circuleerden, in de openbaarheid en ontstond veel rumoer.
XCDaardoor is tot velen ook onvoldoende doorgedrongen wat De Jong's
XCuiteindelijke standpunt, dat afweek van de concept-tekst, inhield. Dat veel
XCvoorzichtiger en genuanceerder uiteindelijk standpunt kon overigens niet
XCalle ongenoegen wegnemen. Ook niet alle adviseurs waren tevreden.
XCDaarom is het commentaar van adviseur generaal F. van der Veen als bijlage
XCin deel 12 opgenomen. Een extra reden om op deze kwestie iets nader in te
XCgaan. Om te beginnen de tekst van De J ong. Hij gaat op genuanceerde wijze te
XCwerk en formuleert zijn slotsom voorzichtig. Gedurende vrijwel de hele
XCparagraaf over dit onderwerp mijdt hij de term oorlogsmisdrijf. Hij heeft
XChet steeds over (gewelds- )excessen. Helemaal aan het slot stelt hij de vraag
XCof de term oorlogsmisdrijf op zijn plaats is. Eerst bespreekt hij de bezwaren
XCdaartegen: volkenrechtelijk kan er geen oorlogsmisdrijf zijn als er niet
XCduidelijk een oorlog is; het Nederlandse militaire strafrecht kent de term
, oorlogsmisdrijf niet; van de zijde van de Republiek waren er zo vele en zo
XCgrove schendingen van elk oorlogsrecht dat Nederland in dit opzicht geen
XCverplichtingen meer had (c.q. alle geweldsexcessen geprovoceerd waren).
XCToch meent De Jong, dat er al met al nu eenmaal een algemeen begrip
XCoorlogsmisdrijf is in de zin van "daden in een oorlogssituatie gepleegd, die
XCin strijd zijn met de algemene menselijkheid, en dat algemene begrip kan,
XCmenen wij, niet zomaar terzijde worden geschoven". In dat licht bezien is
XChet, aldus De Jong, "niet juist om de term «oorlogsmisdrijf» in de
XCaangegeven algemene zin angstvallig te vermijden". (39) Dat wiloverigens
XCniet zeggen, dat alle excessen oorlogsmisdrijven waren. Wanneer wel en
XCwanneer niet hangt van zeer vele omstandigheden af en die vraag kan dus
XCalleen beantwoord worden na zeer precies onderzoek van elk geval apart.
XCDat was in het kader van De Jong's boek (en misschien sowieso wel)
XCondoenlijk. Het zou bovendien onbillijk zijn geweest de aandacht daarop te
XCconcentreren omdat dan die aandacht juist zou zijn afgeleid van de
XCuiteindelijk verantwoordelijken: de hoogste politieke leiding. In het voorafgaande was op dat laatste al de nadruk gelegd. Voorts valt
XCdaarin op, dat het Nederlandse optreden vooral als contra-terreur, als reactie
XCop terreur van Republikeinse zijde - De Jong schrijft er in niet mis te
XCverstane bewoordingen over - wordt beschreven. Dat geldt bijvoorbeeld
XCook voor de befaamde Zuid-Celebes-affaire. Andere elementen uit De
XCJong's betoog die hier vermelding verdienen zijn: de bijzondere rol van de
XCinlichtingenen veiligheidstroepen in de guerrillabestrijding (zoals door
XCVan Doorn en Hendrix, die veel worden geciteerd, eerder helder was
XCgeanalyseerd (40)); er was sprake zowel van individuele ontsporingen als
XCvan grof collectief geweld; de omvang van de Republikeinse terreur was
XCgroter dan die van de contra-terreur en (in een citaat van Van Doorn en
XCHendrix) vergeleken met wat Frankrijk en Portugal in hun koloniale
XCconflicten deden stak het Nederlandse optreden gunstig af; het gros van de
XCtroepen kreeg geen opdrachten waaruit geweldsexcessen als het ware
XCvanzelf voortvloeiden (sommige kleinere groepen wel); al ten tijde van het
XCconflict zelf was zowel in de pers als in politieke en militaire kring sprake
XCvan ontsporingen en excessen (er werd zelfs van "Duitse methoden" ge
XCsproken). De tekst van generaal Van der Veen levert op het eerste gezicht niet veel
XCverschillen op met die van De Jong. (41) Wel legt Van der Veen de
XCaccenten anders en kiest hij afwijkende formuleringen. Ook bij hem vinden
XCwij zware nadruk op de Republikeinse terreur (ook als systematische
XCmethode). Harde tegenmaatregelen, overigens steeds incidenteel en niet
XCsystematisch genomen, werden erdoor gerechtvaardigd. In de context van
XCde Zuid-Celebes-affaire schrijft Van der Veen: "Overmacht dwong tot
XCcontra-terreur en is de rechtvaardiging ervan, hetgeen tevens leidt tot
XCschulduitsluiting.Ya z) Hij geeft het ontbreken van systematische bevelen
XCvan de legerleiding, die tot excessen "moesten" leiden,
, beklemtoont de verantwoordelijkheid van de politieke leiding, die de
XCtroepen in onnodig moeilijke posities bracht (bijvoorbeeld bij de Eerste
XCPolitionele Actie, toen verboden werd door te stoten naar Djokjakarta; de
XCtegenstander kon daardoor zonder problemen het guerrillasysteem perfec
XCtioneren en dat leidde tot vele doden en gewonden aan Nederlandse kant).
XCHet is allemaal niet wezenlijk anders dan De Jong. Het belangrijkste
XCverschilligt in de juridische sfeer, met een essentiële doorwerking naar het
XCwoordgebruik: er was geen basis in het recht te vinden, aldus Van der Veen,
XCom wat er gebeurde als oorlogsmisdrijven te vervolgen. De enige bepaling
XCwaarin van oorlogsmisdrijven sprake was sloeg bij uitsluiting op Japanners.
XCDat wilde en wil niet zeggen dat geweldsantsparingen niet vervolgd
XCmochten worden of niet vervolgd werden. Het wil wel zeggen dat deze
XContsporingen omschrijven als oorlogsmisdrijven pertinent onjuist is. In de kern ligt het verschil dus hier: De Jong wil de term oorlogsmisdrij
XCven niet angstvallig vermijden (al doet hij het in de praktijk wel), Van der
XCVeen meent juist dat dat wel moet. Zakelij k gezien is dat verschil niet van
XCveel betekenis. Waren de emoties niet zo hoog gelopen, dan zou vast een
XCtekst mogelijk zijn geweest die beide heren kon bevredigen. Maar de
XCemoties liepen wel hoog op - "oorlogsmisdrijf" roept associaties op met
XCDuitse oorlogsmisdadigers en concentratiekampen e.d. - en daarom wordt
XChet, ook los van de formeel-juridische problematiek, een wereld van
XCverschil. Voor zeer velen die militair of anderszins bij het Nederlandse
XCbeleid in Nederlands-Indië betrokken waren (en gevoelsmatig nog zijn) is
XCDe Jong's standpunt, dat er in bepaalde gevallen in algemene zin van
XCoorlogsmisdrijven sprake is geweest, hoe voorzichtig ook geformuleerd,
XConverteerbaar. Vandaar ook, ondanks alle redelijkheid in het betoog van
XCVan der Veen, de zeer defensieve toon van diens stuk. Waar De Jong in dit
XCgeval, sterk leunend op Van Doorn en Hendrix, wellicht sterker dan waar
XCook in zijn werk analyserend en verklarend probeert te werk te gaan, gaat
XChet Van der Veen boven alles om de kwalificatie (eenjuridische kwalifica
XCtie, maar met een geweldige morele lading). Als historicus acht ik de tekst
XCvan De Jong daarom superieur. Op het eerste gezicht is het oordeel over de wetenschappelijke verant
XCwoording in de zogenaamde "wetenschappelijke editie" - die zich van de
XC"populaire" onderscheidt door noten, door citaten in de oorspronkelijke
XCtaal en door een register in elk deelniet moeilijk te geven. De annotatie is
XCbijzonder mager. Naast enige uitleggende of extra informatie verschaffende
XCzinsneden worden in de noten in feite alleen de citaten van een
XCbronvermelding voorzien en wordt af en toe in algemene zin verwezen
XCnaar een archief of een publikatie, waaraan veel is ontleend. Dit levert
XCtezamen weliswaar een grote hoeveelheid literatuur en archieven op,
XCwaarop De Jong zijn relaas kennelijk baseert, maar blijft toch beneden het
XCminimum van wat normaal gesproken van een wetenschappelijk werk
XCgeëist mag worden. Tal van gegevens, ook vele die nog onbekend waren,
, blijven zonder verwijzing naar een vindplaats. Tal van relevante weten
XCschappelijke werken en artikelen blijven ongenoemd. (43) Ook de afwe
XCging tegen elkaar van verschillende bronnen - wat toch tot de kern van het
XChistorisch-wetenschappelijk onderzoek behoort! - blijft onbesproken. Er is
XCal vaker over geklaagd (44) en ook uit Epiloog zouden verscheidene
XCvoorbeelden te noemen zijn. De conclusie lijkt dus geen andere te kunnen
XCzijn dan dat de verantwoording van de tekst in het werk van De Jong de
XCtoets der wetenschappelijke kritiek nietkan doorstaan. Kennisneming van deel 13, Bijlagen, in het bijzonder het eerste-gedeelte
XCdaarvan onder de titel "Verantwoording", doet echter twijfel rijzen of dit
XC"oordeel op het eerste gezicht" wel juist is. Niet omdat in dit deel die
XCwetenschappelijke verantwoording wel wordt gegeven. Integendeel, De
XCJong erkent ruiterlijk dat dit niet het geval is. Hij geeft slechts een
XCbeschrijving van zijn werkwijze. Maar hij geeft wel een argument dat
XCserieus genomen moet worden: "Niet verantwoord heb ik de resultaten van
XChet project, d.w.z. de inhoud van de zes-en-twintig boeken, welke ik
XCschreef. Had ik dat wel willen doen, dan zou ik [...] aan de zes-en-twintig
XCboeken nog eens tien of meer moeten toevoegen. Ik voel mij daartoe niet
XCgeroepen."(4S) Eerder in de tekst had hij zich al beroepen op de tijd die het
XCvolledig voorkomen van onvolkomenheden kost: "Een historicus dient te
XCstreven naar zorgvuldigheid, maar alle perfectionisme is uit den boze.t'(a ö)
XCZo geeft hij toe slechts een deel van de bronnen te hebben gezien, veel van
XCde literatuur na 1970 niet te hebben gelezen en niet altijd alles te hebben
XCgecontroleerd. Evenmin, zo kan men er aan toevoegen, gaat hij in op de
XCvraag welke eonsequenties zijn benadering, het perspectief waaronder hij
XCnaar zijn onderwerp keek en de ordeningscriteria waarmee hij werkte,
XChadden voor het beeld dat hij opriep, of op de vraag welke andere
XCbenaderingswijzen mogelijk waren geweest en waar deze een ander beeld
XCzouden hebben opgeroepen. Heel kort gezegd komt De Jong's argument er
XCop neer, dat hij zegt: doordat ik het deed zoals ik het deed kon het project tot
XCeen einde worden gebracht, men neme de nadelen daarvan voor lief! Als
XCgedeeltelijke compensatie kan daarbij gelden dat De Jong zijn kaartsys
XCteem, waarover hij met kennelijke trots schrijft, aan diegenen die zijn
XCbronnen nader willen bezien ter beschikking stelt. (47) Bovendien weten
XCwij dat veel van het grondmateriaal in het Rijksinstituut voor Oorlogsdocu
XCmentatie wordt bewaard en daar, naar de ervaring leert, ook met steun van
XChet personeel is te raadplegen. Dat is, zoals gezegd, een sterke argumentatie, al zit er in de bewering dat
XCer tien of meer extra delen nodig zouden zijn geweest wel veel overdrij
XCving. Wie zou in ernst willen volhouden, dat hij liever een onvoltooide De
XCJong, maar dan met een in de puntjes verzorgde wetenschappelijke
XCverantwoording, zou hebben (dus bijvoorbeeld tot deel 9) dan het
XCvoltooide werk? Niet velen, denkik; in ieder geval ikniet. Daarbij kan men
XCvoorts nog overwegen, dat wij uit een aantal deelstudies (48) en uit De
, Jong's dissertatie (49) weten dat hij de kunst van de bronnenkritiek heel
XCgoed beheerst. Ook steunt hij veelvuldig op literatuur en niet gepubliceerde
XCstudies van medewerkers van "Oorlogsdocumentatie", die wel aan alle
XCvereisten voldoen. Er is dus alle reden voor vertrouwen in de wetenschap
XCpelijke voorbereiding van De Jong's teksten. Wel rijst vervolgens de vraag - en daarop zou ik geen bevredigend
XCantwoord weten - waarom er dan eigenlijk twee edities moesten komen.
XCWas een compromis tussen de populaire en de wetenschappelijke editie (of
XCdesnoods de keuze voor alleen de populaire editie) niet veel logischer
XCgeweest? Als annotatie voor de verkoop aan een groter publiek dan
XCwerkelijk zo desastreus is - het wordt vaak beweerd in uitgeverskring, maar
XCik twijfel er wel eens aan - dan had deze desnoods maar achterwege moeten
XCblijven. Voor wetenschappelijke onderzoekers had dan een geannoteerd
XCexemplaar op "Oorlogsdocumentatie" gedeponeerd kunnen worden, zoals
XCook bij Presser's Ondergang gebeurde. (50) Voor de fiches worden deze
XCwetenschappelijke onderzoekers toch ook al naar dat instituut verwezen.
XCWat betreft de citaten was dunkt mij heel goed mogelijk geweest deze
XCvertaald in de tekst op te nemen met het origineel in een noot of een bijlage
XC(of omgekeerd: het origineel in de tekst en de vertaling in een noot of
XCbijlage). In zo'n compromis zou een register bij elk deel dan wel heel prettig
XCzijn geweest. Men kan het ook anders zeggen, en wel in termen van
XC(natuurlijk verwerpelijke en typisch Nederlandse?) zuinigheid: is het
XCprijsverschil tussen de wetenschappelijke en de populaire editie wel
XCgerechtvaardigd door de "meerwaarde" van de eerste? Ik betwijfel het. Deel 13 bevat, zoals gezegd, om te beginnen een wat uitvoerig
XCuitgevallen verslag van de werkwijze: een globale opsomming van de
XCgeraadpleegde archiefcollecties, een lijst van geraadpleegde personen, een
XCbeschouwing over de belangrijke conceptuele rol van de televisieserie De
XCBezetting, informatie over de commentaren van adviseurs op concept-tek
XCsten, een historisch verslag van de voortgang van het project (met hier en
XCdaar wel erg lange citaten uit oude stukken) en af en toe ook meer triviale
XCbijzonderheden (tot en met het soort blocnote waarop De Jong zijn
XCconcepten met de hand schreef: ongelinieerd.) (5 r) Deze "Verantwoor
XCding" wordt gevolgd door een lijst met wijzigingen. De gedachte zo'n lijst
XCmet correcties op te nemen is zeertoe tejuichen en geeft blijkvan De Jong's
XCbereidheid om, juist in zeer concrete gevallen, verbeteringen aan te
XCbrengen als hij op onjuistheden wordt gewezen. Daarbij gold in de praktijk
XCwel een belangrijke beperking, die opnieuw met het argument van het
XCtij ds beslag wordt gerechtvaardigd: literatuur verschenen nadat De Jong zijn
XCeindtekst gereed had, maar die, indien wel geraadpleegd, tot een andere
XCtekst over het desbetreffende onderwerp zou hebben geleid, is niet in de
XClijst met wijzigingen verwerkt, tenzij het om zuiver feitelijke correcties
XCging. (52) Nuanceringen, extra achtergronden, interpretatieproblemen e.d.
XChoeft men over het algemeen dus niet te verwachten. (53) Soms wel enige
XCextra informatie van zakelijke aard.
XCIn de wetenschappelijke editie van deel 13 treft de lezer tenslotte twee registers aan: één op de "Verantwoording" (d.w.z. bladzijde 1 tim 78 [1-77] dat deel 13) en één op het "Overzicht van wijziging" (d.w.z. bladzijde 79 tim 180 [79-179] van deel 13: via deze verwijzingen zelf komt men in de desbetreffende andere delen terecht). Het is erg jammer dat er geen register over alle delen samen is gemaakt. (54) In dit opzicht zijn de bezitters van de populaire editie beter af. Omdat de afzonderlijke delen van die editie geen register hebben, bevat deel 13 ervan wel een register over het hele werk. De gebruiker van de wetenschappelijke editie, die iets wil nazoeken, waarvan niet duidelijk is in welk deel het staat of dat zich over meer delen uitstrekt, moet dus verscheidene registers opslaan (in bepaalde gevallen oplopend tot dertien). Was hier nu niet iets aan te doen geweest? Het grondmateriaal, in de vorm van de registers over de afzonderlijke delen, lag klaar!
XCKortom: wat aan wetenschappelijke verantwoording wordt geboden voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen. De argumentatie om het zo te doen - dit maakte de voltooiing van het werk mogelijk - is aanvaardbaar, maar ondergraaft de rechtvaardiging voor een aparte (dure) wetenschappelijke editie. Toch dient het adjectief "wetenschappelijk" niet aan De Jong's werk te worden onthouden. Te duidelijk is dat het wel degelijk op zorgvuldige bronnenstudie en overdenking van de ordening van de stof is gebaseerd.
XCEen uitvoerige conclusie op basis van het voorafgaande is dunkt mij niet nodig. Enkele korte opmerkingen kunnen volstaan. Ook in deel 12, Epiloog, toont De Jong zich een goed historicus, een bekwaam verteller en een overtuigend volksopvoeder. Politieke en misschien meer nog nationale waarden zijn zowel toetssteen als uitgangspunt voor selectie en ordening van de stof. Het Nederlandse volk als geheel, zich soms ook als Nederlandse staat of Nederlandse samenleving manifesterend, staat eentraaL De sociaal-economische en religieuze segmentatie in dat volk krijgt relatief weinig aandacht. Wel is er veel belangstelling voor de mate waarin individuen en groepen nationaal besef en besef van democratische waarden toonden. Juist op dat punt deelt De Jong onbekommerd, zij het genuanceerd, lof en blaam uit. Mede omdat de bezettingstijd niet alleen een smartelijke (ook voor De Jong persoonlijk) maar ook een inspirerende periode uit de Nederlandse geschiedenis was, die zich er zo bij uitstek voor leent dat Nederlandse volk die nationale en politieke waarden voor te houden, heeft De Jong het dunkt mij kunnen opbrengen zijn werk te voltooien. Een missie is volbracht. Alles overziend kan het eindoordeel niet anders luiden dan: een meesterwerk is geschapen. Een meesterwerk met (uiteraard) een sterk persoonlijk karakter. Een meesterwerk ook wegens de enorme hoeveelheid concrete informatie die in deze 27 boeken ligt opgeslagen. Juist deze combinatie van overweldigende rijkdom aan gegevens én persoonlijk getinte ordening en waardering van het beschreven deel van het verleden maakt Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede
, Wereldoorlog tot niet alleen een afgerond en op zichzelf staand geheel, maar
XCook een basis voor verder historisch onderzoek en voortgaande geschied
XCschrijving. Fundgrube én visie om te becommentariëren: hoezeer heeft De
XCJong de deur geopend naar aktie en nadere uitwerking! "Voor mij is dit
XCwerk een eindpunt - niet voor de geschiedschrijving", besluit De Jong zelf
XCzijn "Verantwoording" in deel 13· (55) Geenszins Dejong locutus, causafinita
XCdus, maar eveneens in potj eslatij n: Ludouico locuto, porta aperta!*
XCEindnoten van de auteur: * Met dankaan mijn collega]. M. Bremer voor zijn suggestie voor de titel.
XC1. Toespraken ter gelegenheid van de uitreiking van de D. A. Thieme-prijs aan dr.
XCL. de jong voor het tot stand brengen van het geschiedwerk Het Koninkrijk der
XCN ederlanden in de Tweede Wereldoorlog, 27 juni 1 988 (s.l., s.a.), p. 24.
XC2. E. H. Kossmann, "Continuïteit en discontinuïteit in de naoorlogse
XCgeschiedenis van Nederland" in Ons Erfdeel, 28 (1985), p. 660. Geciteerd
XCdoor minister W.]. Deetman in: De voltooiing van de delen 1-1 2 van het
XCgeschiedwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog
XCgeschreven door dr. L. de jong. Toespraken gehouden in aanwezigheid van Hare
XCMajesteit Koningin Beatrix, Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Claus en Zijne
XCKoninklijke Hoogheid de Prins van Oranje tijdens een door de Minister van
XCOnderwijs en Wetenschappen belegde bijeenkomst in de Ridderzaal te 's-Graven
XChage, 28 april i 988 (s.l., s.a.), P.5.
XC3. L. de Jong, Het Koninkrifk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Deel
XC12. Epiloog (Leiden, Martinus Nijhoff, 1988; twee banden, geïll., 1208 pp.;
XCISBN 9068902229). In dit besprekingsartikel zalook Deel 13. Biflagen
XC(Leiden, Martinus Nijhoff, 1988; 201 pp., ISBN 9068902725) aan de orde
XCkomen. Hierna in de noten af te korten als De Jong, 12 respectievelijk De
XC5. Dejong, 12,p.ll09 [1081].
XC6. De Jong, 12, p. I I I I [1083]. Het is in verband met deze beoordeling dat
XCDe Jong in zijn lijst metwijzigingen in deel 13 (p. 127 [126-127]) behoefte
XCvoelt tot enige nadere uitleg van het getal van 25 000 illegale werkers vóór
XCseptember 1944, dat hij in deel 7 had genoemd. Hij onderstreept nog eens
XCdat dit niet meer is dan een schatting en slechts diegenen betrof die verzet
XCpleegden en als zodanig waren opgenomen in een organisatorisch verband.
XCZij hadden echter tal van personen om zich heen die op allerlei manieren
XChielpen, zoals gastheren van onderduikers en onderduikers zelf. Voorts
XCmoet worden gewezen op tal van individuele saboteurs. Het is duidelijk,
XCaldus De Jong, dat zij allen "plaats hadden genomen in de slagorde van «het
XCverzet» (en dat is veel meer dan alleen de georganiseerde illegaliteit)."
XC7. H. Daalder, "De Tweede Wereldoorlog en de binnenlandse politiek" in
XCD. Barnouw, M. de Keizer en G. van der Stroom (ed.), 1940-1945:
XCOnverwerkt verleden ? (Utrecht, 1985), p. 27-44.
, 8. De Jong, 12, p. I I 18-1 I 19 [1090-1092].
XC9. Dejong, I2,p. 1120 [1092].
XC10. Aangezien ik op dit punt met De Jong overeenstem ga ik er verder niet
XCop in. Slechts terzijde zij opgemerkt dat men zich wel kan afvragen of de
XCtegenargumenten tegen wat als de "continuïteitsthese" of "hers tel-these" is
XCaangeduid niet meer expliciet aan de orde hadden moeten komen. Zie
XCbijvoorbeeld de wijze waarop H. de Liagre Böhl en G. Meershoek dit doen
XCin De bevrijding van Amsterdam. Een strijd om macht en moraal (Zwolle, 1989).
XCII. Dejong, I2,p. 1123 [1095].
XC12. Dejong, I2,p. 258 [251].
XC13. A. D. Belinfante, In plaats van Bijltjesdag. Degeschiedenis van de Bijzondere
XCRechtspleging na de Tweede Wereldoorlog (Assen, 1978); N. K C. A. in't Veld,
XCDe ereraden voor de kunst en de zuivering van de kunstenaars (Den Haag, 198 I);
XCN. K C. A. in 't Veld, De zuivering van artsen en advocaten (Den Haag, 1983);
XCvoorts enkele niet gepubliceerde studies van N. K C. A. in 't Veld,
XCrespectievelijk over de ambtenarenzuivering en de zuivering van de Joodse
XC14. P. Romijn, Snel, streng en rechtvaardig. Politiek beleid inzake de bestraffing en
XCreclasseringvan "foute" Nederlanders 1945-1955 (s.1., 1989).
XC15. De enige eerdere historische publikatie over dit onderwerp mij bekend
XC(en ookdoor De Jong genoemd) is A.J. van Schie, "Restitution of economie
XCrights after 1945" in J. Michman and T. Levie (ed.), Dutch Jewish History
XC(Jerusalem, 1984), p. 401-420.
XC16. J. Th. M. Bank, Katholieken en de Indonesische Revolutie (Baarn, 1983).
XC17. Interessante aanknopingspunten voor zo'n aanpak zijn bijvoorbeeld te
XCvinden in H. Baudet, M. Fennema e.a., Het Nederlands belang bij Indië
XC(Utrecht/Antwerpen.u ç Sj ),
XC18. De Jong, 12, p. II05-II06 [1077-1078]. Verwezen wordt naar J. A. A. van Doorn en W. J. Hendrix, Het Nederlands-Indonesisch conflict.
XCOntsporing vangeweld (1985(3)), p. 26.
XC21. H. W. von der Dunk, "Negentienveertig: van neutralisme naar
XCnaziheerschappij", in: C. B. Wels e.a. (ed.), Vaderlands Verleden in Veelvoud.
XCDeel II: t çe en zoe eeuw(Den Haag, 1980), p. 3 I 3.
XC22. Dat zo'n sterk politiek-morele accentuering in geschiedvorsing en
XCgeschiedschrijving ook positieve effecten kan hebben is in een interessante
XCpassage aangegeven door C. Lorenz, De constructie van het verleden. Een
XCinleiding in de theorie van de geschiedenis (Meppel/Amsterdam, 1987),
XC23. Dejong, 12,p, 1109 [1081].
, 27· Dejong, I2,p.485 [473]·
XC28. Voor interessante beschouwingen, die laten zien dat zoiets goed
XCmogelijkis, zie de eerder genoemde dissertatie van P. Rornijn (zie noot 14).
XC29. F. J. F. M. Duynstee en J. Bosmans, Het kabinet Schermerhorn-Drees 24
XCjuni 1 945-3juli 1946 (Assen/Amsterdam, 1977), p. 261.
XC30. Dejong, I2,p. 384-385 (noot) [374-375 noot].
XC3 I. Zie hiervoor ook P. E. Mazel, In naam van het Rethi..., De Hoge Raad en de
XCTweede Wereldoorlog(Arnhem, 1984).
XC32. J. c. H. Blom, A. C. 't Hart en 1. Schöffer met medewerking van J. M.
XCde Maar-Willink, De affaire-Menten 1945-1976 (Den Haag, 1979),
XCp. 191-206 (de fasering in het bijzonder p. 193-195). De navolgende
XCreactie op De Jong's kritiek komt geheel voor rekening van de auteur van
XCdit artikel (is dus niet de commissie als geheel aan te rekenen). Dit speciale
XChoofdstuk uit het rapport is herdrukt in 1. Schöffer, Veelvormig Verleden.
XCZeventien studies in de Vaderlandse Geschiedenis (Amsterdam, 1987),
XC33· De Jong, 12, p. 475-476 en 643-645 (citaat p. 644) [463-464 en
XC626-628]. De Jong brengt overigens zelf geen expliciete fasering aan.
XCAlleen op p. 335 [327] is er even sprake van twee fasen, echter zonder enige
XCnadere aanduiding van die fasen.
XC34. J. c. H. Blom, "Jaren van tucht en ascese. Enige beschouwingen over
XCde stemming in Herrijzend Nederland (1945-1950)", in Herrijzend
XCNederland, Opstellen over Nederland in de periode 1945 -195 ° (Den Haag,
XC198 I), tevens gepubliceerd in dit tijdschrift, deel 96 (198 I); herdrukt in J. c. H. Blom, Crisis, bezetting en herstel. Tien studies over Nederland
XC1930-1950 (Den Haag, 1989), p. 184-217. Blijkens verwijzingen in
XCandere gedeelten van deel r z kent De Jong deze publikatie wel. Bij de
XCkritische passages over het rapport van de commissie brengt hij haar echter
XC35. DeJong, 12,P·476 (noot)[464 (noot)].
XC37· Dejong, 12,p. 609 [594].
XC38. Dejong, 12,p. 333 [325].
XC39. Dejong, 12,p. 1060[1033-1034].
XC41. F. van der Veen, "Het optreden van de Nederlandse en de Republi
XCkeinse strijdkrachten, 17 augustus 1945-15 augustus 1949", in: De Jong,
XC12, bijlage 2, p. 1134-1149 [I 108-1 123].
XC42. Van derVeen in DeJong, 12,p. 1146 [I 120].
XC43. Een goed voorbeeld is de discussie over continuïteit en verandering in
XCen door de bezettingstijd. De Jong snijdt deze problernatiek heel expliciet
XCaan, maar begeeft zich niet in die discussie en vermeldt in de noten alleen
XCdie titels waaraan hij zelfiets ontleent.
XC44. Bijvoorbeeld door G. M. T. Trienekens in zijn artikel in dit nummer 106
, van de BMGN. Daarbij kan overigens worden opgemerkt dat Trienekens'
XCwijze van polemiseren niet in alle opzichten een prijs voor elegantie
XCverdient. Zie ook: G. M. T. Trienekens, Tussen ons volk en de honger. De
XCvoedselvoorziening 1940-1945 (Utrecht, 1985) en "Een monument van
XCna-oorlogs onvermogen, Kleio-gesprek met Gerard Trienekens" door
XCHenkTermeer en DikVerkuil, in: Kleio, 30, nr. 3 (maart 1989), p. 12-15.
XC47. Interessant is overigens de reactie van R. A. H. Vos op deze "oplos
XCsing": "...welke wetenschapper kan het zich veroorloven zich er van af te
XCmaken met het aanbod dat de lezer die het precies wil weten zijn keurig
XCgeordende fiches mag raadplegen? Ik heb in ieder geval zelfs niet
XCoverwogen dat aan mij n promotor voor te stellen." ; R. A. H. Vos, "De jong
XCen de legale pers" in: Kleio, 30, nr. 3 (maart r çSç), p. 8-1 I (citaat p. 10).
XC48. Zie ondermeer de bundel met 8 van zulke studies: L. de jong,
XCTussentijds, Historische Studies (Amsterdam, 1977).
XC49. L. de jong, De Duitse vijfde colonne in de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam,
XC5 o. ]. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse
XCJodendom 1940-1945 (2 delen, Den Haag, 1965). Dit werk kent in de
XCgedrukte versie zeer weinig noten en slechts een globale aanduiding der
XCbronnen onder de titel "Documentatie" (p. 523-528). Daarin wordt
XCverwezen naar het handschrift op "Oorlogsdocumentatie": dit "bevat deze
XCverwijzingen in haar volledigheid, bladzijde voor bladzijde". De ervaring
XCleert dat deze formulering voor veel gevallen meer belooft dan de
XCwerkelijkheid bij raadpleging biedt. Zie ook 1. Schöffer, "Een geschiedenis
XCvan de vervolging der joden in Nederland 1940-1945" in: 1. Schöffer,
XCVeelvormig Verleden. Zeventien Studies in de Vaderlandse Geschiedenis (Amster
XCdam, 1987, p. 171-I92 (in het bijzonder p. 177-178, oorspronkelijk
XCverschenen in Tijdschrift voor Cesthiedenis-i ç (I 966), p. 38-63).
XC53. Een interessante uitzondering is het in noot 6 genoemde geval waarbij
XCnadere toelichting wordt gegeven op de betekenis van het door De Jong
XCgenoemde aantal illegale werkers.
XC54. Het argument van wijze zelfbeperking kan hier dunkt mij niet gelden,
XCal was het maar omdat De jong de registers niet zelf maakte.
XC55· Dejong, I3,P·78 [77].' De socioloog A. de Swaan publiceerde in usc-Handelsblad (23 december 1988) een beschouwing over het werk van De Jong. Het was oorspronkelijk een redevoering, die hij die week had gehouden bij gelegenheid van de uitreiking van de Gouden Ganzeveer aan De Jong door het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Uitgevers Bond.
, 'De Tweede Wereldoorlog leeft sterker voort onder de verliezers dan
XConder de winnaars. Maar het heeft enige tijd geduurd eer bij sommige
XCvolkeren het besef doordrong, dat hun bondgenoten weliswaar ten lange
XCleste die oorlog hadden gewonnen, maar dat zij hem verloren hadden: dat
XCwas de pijnlijke keerzijde van de bevrijding voor Frankrijk bijvoorbeeld, of
XCvoor Nederland. Misschien verklaart dat ook iets van de vertraging in de
XCdiscussie over de bezettingstijd in die landen. De openbare afrekening met
XCde oorlogsjaren is in Frankrijk of Nederland veel moeizamer verlopen dan
XCin Engeland of de Verenigde Staten. Die landen hebben dan ook geen
XCvreemde bezetting gekend, nauwelijks verraad of collaboratie, geen
XCgelijkschakeling, geen dwangarbeid, wel alle ellende van de gewapende
XCstrijd en in Engeland ook de verwoesting van massale luchtbombardemen
XCten, maar nooit de aanhoudende en alomtegenwoordige pressie en
XCverleiding om de vijand toch maar ter wille te zijn, die in bezette landen tot
XCzo veel tweedracht heeft geleid en voor zo lang. In de Bondsrepubliek is de afrekening van alle landen het hardst en het
XChardnekkigst geweest en ze is nog niet afgelopen. Maar in de vazalstaat van
XCtoen en het buurland van nu, in Oostenrijk, is de bewustwording van het
XCeigen oorlogsverleden nog maar pas op gang gekomen. De Oosteuropese
XClanden, stuk voor stuk verliezers, verloren ook de vrede en hebben nog
XCsteeds de mogelijkheid niet van openbare en vrije meningsvorming. De
XCgrote overwinnaar van de Tweede Wereldoorlog, de Sovjet-Unie, heeft
XCook het meest verloren en houdt tot nog toe ook nog steeds zichzelf bezet
XCen vandaar dat daar in de discussie oorlogsjaren en naoorlogsjaren
XCgelijkelijk ter sprake zullen moeten komen. In Nederland leefde in de jaren zestig de belangstelling voor de
XCoorlogsjaren vrij onverwacht weer op. In de eerste vredesjaren hadden de
XCverse herinnering aan die verloren oorlog en de ervaring van een nieuwe,
XCkoloniale oorlog die dit land toen ook aan het verliezen was, het onderwerp
XCte penibel gemaakt om het toen al helemaal uit te praten. Die heropleving
XCeen kleine twintigjaar nadien moet twee redenen hebben: mensen die nog
XCkinderen waren geweest tijdens de bezetting en geen goed of kwaad
XChadden gedaan, waren nu oud genoeg en voelden zich vrij om allerlei
XCpijnlijke kwesties opnieuwaan de orde te stellen, waarop ouderen wel
XCmoesten reageren. En, in de jaren zestig begon het ook te dooien in de
XCkoude oorlog. De derde wereldoorlog leek minder nabij en de Tweede
XCWereldoorlog kwam daarmee naderbij. Er is wat vrede nodig om over
XCoorlog te kunnen praten. De ontspanning tussen de grote mogendheden
XCheeft ook doorgewerkt in de beleving en de uitingswijze van mensen onder
XCelkaar, vooral in het Westen. Een zekere mate van gemoedsrust raakte
XCverbreid, die het ook mogelijk maakte om de gebeurtenissen uit de Tweede
XCWereldoorlog opnieuwonder ogen te zien. En nu, na twintig, vijfentwintig jaar van particulier gesprek en publiek
XCdebat worden de oorlogsjaren langzaam aan voltooid verleden tijd. Er is 10
, nog iets te regelen met de laatste vergoedingen van slachtoffers van de
XCvervolging, er ontbreekt hier of daar nog een monument voor dezen of
XCgenen, twee stokoude mannen in de gevangenis van Breda moeten nog
XCdood. En dan is het afgelopen, dan is de Tweede Wereldoorlog alleen nog
XCmaar geschiedenis. Op dat moment is ook het grote geschiedwerk van Loe de Jong voltooid.
XCDie reeks begon te verschijnen juist in de jaren dat in Nederland heftig
XCrekenschap gevraagd werd over de bezettingstijd en twintig jaar lang
XCmarkeerde elk deel dat werd gepubliceerd een nieuwe fase in de discussie.
XCNu, met de afsluiting van deze ontzagwekkende kroniek, komt het
XCverwerkingsproces van de oorlogstijd in Nederland geleidelijk ten einde.
XCDat komt niet door De Jong, zonder zijn werk was die discussie ook
XCgevoerd, binnenskamers en buitenshuis, en was men over de oorlog nu
XClangzamerhand ook uitgepraat. Maar door de bijdrage van De Jong heeft dat
XCprivé en publiek gesprek toch een ander verloop gehad. Want telkens weer
XCluidde een volgende band van De Jong als een gongslag de volgende ronde
XCin van het debat. Geen kranteredactie kon om zo'n publikatie heen en geen
XCrecensent wilde de meest omstreden kwesties onbesproken laten. De Jong
XCwas nooit te hoog om zich, met pijp en titulatuur, minzaam met de media te
XConderhouden en werd voor het publiek vanzelf de Minister van Oorlog, de
XCvorigedan. De Jong bepaalde de agenda, bepaalde keer op keer wat ter discussie
XCkwam, eenvoudig omdat hij met zijn onderzoek in een volgende periode
XCwas aangeland en omdat zijn werk de maat aangaf, de standaard zette,
XCwaaraan alle andere bijdragen werden afgemeten. Dat heeft de discussie
XCover de oorlog in Nederland centraler gemaakt, een gemeenschappelijk
XCrooster en rostrum meegegeven, en een grotere samenhang en continuïteit
XCverschaft. De langdurigheid, de regelmaat, de opeenvolging van De Jongs
XCpublikaties hebben ook de structuur en spankracht van het maatschappelijk
XCdebat versterkt. De Jong heeft die discussie nooit beheerst; het ging voor en
XCtegen hem en vooral zonder hem tegen elkaar; het is ook niet vast te stellen
XCwelk gelijk tenslotte overwoog. Die middelpuntpositie is De Jong wel eens verweten, alsof hij die
XCdiscussie had verordonneerd en geregisseerd. Maar ook als hij minder
XCbedreven was geweest in de presentatie van zijn oeuvre en persoon was het
XCniet veel anders gelopen. Maar hij heeft nu eenmaal de gave om de feiten in
XCeen spannend verhaal voor een groot publiek te presenteren en bovendien
XChet vermogen om die feiten te verzamelen en te ordenen naar de strikte
XCmaatstaven van de kring van vakgenoten. Die combinatie van vakpublikatie
XCen publieksboek gaf ook de discussie een bijzondere spanning en span
XCkracht omdat meningsverschillen tussen de experts voor een groot gehoor
XCwerden uitgevochten. Die brede discussie was er zonder De Jong ook
XCgeweest, meer fragmentarisch, van de hak op de tak, nu eens hier en dan
XCweer daar, dan over het één en dan over het ander. De Jong heeft in dat
, debat niet het eerste woord gehad en hij krijgt het laatste niet, maar hij heeft
XCbijgedragen aan de kwaliteit van de discussie en daaraan bij te dragen is nu
XCprecies de taak van de sociale wetenschap. Die periode wordt nu afgesloten. Wat rest is een groots werk, bijna een
XCmenselijke reikwijdte breed, een meter zeventien. In vele tienduizenden
XChuiskamers staat De Jong op de plank, niet van kaft tot kaft gelezen, denk ik,
XCmaar af en toe eens ingekeken en bewaard voor later of om nog eens iets in
XCna te slaan. Nu dezer dagen ook het registerdeel verschenen is, wordt De
XCJong daarmee De Grote Van Dale van de Tweede Wereldoorlog: daar staat in hoe
XCje Seyss-Inquart schrijft, of De Quay goed of fout is geweest en hoeveel
XCgram brood voor een distributiebon te krijgen was. De Tweede Wereldoor
XClog is klaar, afgelopen en voortaan geestelijk eigendom van het Neder
XClandse volk in 27 linnen prachtbanden met goudopdruk en stofomslag. En
XCzo hoort het ook na meer dan drie-en-veertigjaren vredestijd. In al die woningen is het plankje van De Jong een huisaltaar voor het
XCoorlogsverleden. Het groots en gruwelijk verleden is gestandaardiseerd, ingebonden en
XCweggezet. De hang naar wilde tijden, naar gevaar en avontuur, naar drama
XCen heroïek is niet verdwenen, maar moet ergens anders heen. Naarmate de
XCacute oorlogsdreiging minderde, werd de voorbije oorlog interessanter.
XCWie in die jaren had geleefd, die had iets meegemaakt dat jongere
XCgeneraties enkel maar van horen zeggen hadden en dat hun in toenemende
XCmate was gaan fascineren, maar als iets van anderen, van andere tijden. Een paar jaar geleden besprak een jonge recensent in het studentenblad
XCPropria Cures in de meidagen de verse oogst aan oorlogsliteratuur en besloot
XCmet de verzuchting: "Die Tweede Wereldoorlog, heren, kunt u die niet
XCnog eens één keertje overdoen?" Nee, dat kan niet, goddank; de vraag alleen is al ongehoord blasfemisch
XCen ik heb er zoals het de vromen betaamt onbedaarlijk om gelachen. Nee,
XC"das war nur einmal, das kommt nie u/ieder". Niet zo. Maar toch. Er bestaat een stil verlangen naar andere, heftiger tijden,
XCwaarin er eindelijk duidelijkheid zou zijn en geen verveling meer, geen
XCmiddelmatigheid of middenmoot. Dat nu juist die oorlogsjaren voor veruit
XCde meesten vooral vervelend waren en het leven hoogst onduidelijk was,
XCwordt daarin overgeslagen. Want verveling is in die jaren misschien wel de
XCmeest algemene emotie geweest voor de grote meerderheid der Nederlan
XCders; er kon niets, er mocht niets en er was van alles minder. En als de
XCverveling even week, dan kwam de angst opzetten en als het gevaar dan was
XCgeweken bleef de woede. Tenminste zo stel ik me dat voor, want ik was zelf
XCin die jaren even met wat anders bezig en heb niet zo goed opgelet. De oorlogsliteratuur heeft in de loop der jaren andere functies gekregen.
XCIn de eerste tijden ging het er vooralom te getuigen hoe het werkelijk was,
XChoe erg het was. Meer en meer wordt die lectuur nu gelezen om te leren hoe
XChet toen gemoeten had, en hoe het moet, ook nu nog.
XCDe oorlogsliteratuur is voor een goed deel in de plaats gekomen van de stichtelijke lectuur uit vroeger jaren. Uit de boeken over de bezettingstijd wil de lezer leren welke opvattingen als het erop aankomt tot de goede keuze leiden en welke eigenschappen iemand helpen de beproeving te doorstaan. Het gaat minder om kennis en meer om lering. De bezettingsjaren worden opgevat als de vuurproef, wie toen goed was is goed en wie toen fout was deugt nog steeds niet. In die visie is het laatste oordeel dus eigenlijk al geweest, in oorlogstijd. En als ooit toch nog een oordeellosbarst kunnen mensen zich daarop alleen voorbereiden met het voordeel dat ze de volgende bezetting dan met voorkennis tegemoet treden, geheel gereed door de vorige. In de tussentijd, in vredestijd dus, komt het er allemaalniet echt op aan, blijft het afwachten en schipperen en staat men ondertussen pal tegen volkstelling, uitwijzing en identiteitsbewijs.
XCErg realistisch is die opstelling niet, de deugden van vandaag zijn andere dan die van' 40-' 45, maar toch is er iets te zeggen voor de notie dat de bezettingsjaren de finale karaktertest vormden, juist omdat toen niemand wist hoe het af zou lopen. Zo wordt dan de oorlogsleetuur tot een stichtelijk genre dat de mensen leert waarop ze in het bestaan voorbereid dienen te zijn en hoe ze "goed" en "fout" kunnen onderscheiden. Voor die moraalleer biedt het ceuvre van De Jong de catalogus. Op haast iedere bladzijde is een vignet te vinden, een kleine parabel van goed en kwaad. In 1982 hield De Jong een voordracht bij de herdenking van de protestrede van de Leidse hoogleraar Cleveringa tegen de jodenvervolging, naar aanleiding van het ontslag van diens joodse collega Meijets in november 1940 (dat verhaal is al een Parabel van de Goede Geleerde). In zijn lezing vat De Jong zijn standpunt kort samen en schrijft "dat ikin beginsel in positieve geest heb geschreven over allen die er, op welke wijze ook, toe hebben bijgedragen dat de machten, die gedragen werden door de geperverteerde heilsleer van het nationaal-socialisme, werden verslagen en dat de nationaal-socialistische bezetter in ons land gedwarsboomd werd in het bereiken van zijn doelstellingen."
XCKortom: anti-nazi. Wat toen het kwaad was, dat is duidelijk, en al wat daartegenin ging dat is goed. Ik ben het daarmee eens. De hel heeft echt bestaan, in onze tijd van leven. Wie die hel heeft aangericht is uit den boze. Als de woorden hels en duivels iets betekenen, dan staan ze voor het nationaal-socialisme en zijn misdaden.
XCDe Jong nu, noemt zijn uitgangspunten "algemene opvattingen niet alleen van de historicus zelf, maar van de gemeenschap waartoe hij behoort en van de tijd waarin hij leeft". Ook dat is aannemelijk. Maar dat houdt in dat De Jong en zijnlezers een heel hecht en heftig moreeloordeel delen. En in zij n geschiedschrijving gaat De Jong in de beoordeling voor. Hij doet dat steeds "genuanceerd" en "terughoudend", dat zijn telkens weer zijn termen. Maar juist die nuancering en zelfbeperking versterken nog de suggestie dat hier in volle ernst en voorgoed een oordeel wordt uitgesproken: zo is het
, door de beoordeelden ook vaak opgevat, getuige hun hevige protest en
XCdiepe schande. En dat eindoordeel is ook wat de lezer zoekt, om er lering uit
XCte trekken: zo moet het en zo mag het nooit meer. De geschiedenis zaloordelen en namens de geschiedenis oordeelt nu
XCprof. dr. L. de Jong. Dat is geen aanmatiging, dat historisch rechterschap
XCwordt hem door zijn opdracht en door zijn lezers onontkoombaar
XCopgedrongen. De Jong maakt zich daar niet van af en geeft zijn oordeel naar
XCeer en geweten. Meer kan niet en minder evenmin. Zijn werk wordt dus
XCgelezen als moreel tractaat, als stichtelijke lectuur. Zo vervult het een functie
XCdie elders in de samenleving allang ineengeschrompeld is. Ook deze tijd
XCkent blijkbaar zijn heiligenlevens, maar nu gaat het over Anne Frank of
XCHannie Schaft of Etty Hillesum, vrouwen trouwens, alle drie, wier
XClevensloop voorwerp is van moderne contemplatie. En Weinreb wekte zo'n
XCberoering omdat een nieuwe generatie in hem een voorbeeld zag ter
XCnavolging, een eenling die tegenover de staatsalmacht alleen vertrouwt op
XCeigen ingeving. Een valse heilige, achteraf, weer een gevallen idool, maar
XCwat kwam hij goed van pas. Tot nog toe is er over de nazitijd niet te spreken in woorden die geen
XCoordeel inhouden; de nationaal-socialisten beschrijven is al hen aanklagen.
XCDe Jong kon daar niet aan ontkomen en hij heeft zich er niet aan
XConttrokken. De geschiedenis zalook over zijn geschiedenis oordelen. Ze
XCdoet dat trouwens al: een nieuwe generatie historici is druk doende met een
XCherwaardering van de oorlogsjaren en met een herschrijving van de
XCbestaande oorlogshistorie. Nog in een ander opzicht is Loe de Jong de schatbewaarder van het
XCnationaal geweten. Wie langs de gouden bocht in de Amsterdamse
XCHerengracht wandelt, passeert een pand met het bord Grootboeken der
XCnationale schuld. Toch is dat niet het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumenta
XCtie, want dat ligt tweehonderd meter verderop, het is maar een agentschap
XCvan financiën. De ware grootboeken der nationale schuld worden bijge
XChouden in de thesaurie van De Jong. Als directeur van het Rijksinstituut
XCvoor Oorlogsdocumentatie is hij ook de beheerder van de archieven van de
XCoorlogsjaren; hij fungeerde als historicus en archivaris tegelijk, als verzame
XClaar en bewaarder enerzijds en als onderzoeker anderzijds. Tegen die
XCcombinatie van functies is wel bezwaar gemaakt. En inderdaad is dat een
XCangstaanjagend monopolie. Er moet in de krochten van dat archief genoeg
XCopgeslagen zijn om carrières te kraken en reputaties voorgoed te ruïneren.
XCBij mijn weten heeft De Jong daarvan een heel zuinig gebruik gemaakt. De Jong is wel voorgehouden, door voormalige verzetslieden en
XCcollaborateurs gelijkelijk, dat hij de oorlogsgeschiedenis van Nederland
XCniet had mogen schrijven omdat hij in mei 1940 is gevlucht en dus de
XCbezettingsjaren hier niet meegemaakt heeft. Dat argument sluit alle
XCgeschiedschrijving uit, althans voorzover die verder teruggaat dan mensen
XCgeheugenis. Het is dus onzin, op het eerste gezicht althans, en het ontneemt
, historici onder de veertig alle recht van spreken. Zo is het natuurlijk niet
XCbedoeld, maar het is bij nader inzien veel kwaadaardiger: als De Jong hier
XCgebleven was, was de kans groot geweest dat hij, zoals zovelen van zijn
XCfamilieleden, door de nazi's was vermoord. Wie De Jong als balling in
XCoorlogstijd onbevoegd verklaart, laat zich ontvallen dat De Jong dood had
XCmoeten zijn. En dat is niet doorgegaan. Die Geschiedenis van het Koninkrijk
XCder Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog staat er, en die blijft. Dat ceuvre wekt een merkwaardige weerstand, waar ook ik wel iets van
XCmee kan voelen. De titel al, "Koninkrijk der Nederlanden": was "Neder
XCland" niet genoeg geweest, waarom zo pompeus? Er is iets officieels aan de
XChele onderneming, een "Rijksinstituut" en een "Staatsdrukkerij", en steeds
XCweer Koningin Wilhelmina, een hang naar staatsie. En toch heeft De Jong zijn staatsie een aantal malen op het spel gezet,
XCvoor het laatst nog in zijn weergave van de "oorlogsmisdaden" die door
XCNederlandse militairen zijn begaan in het voormalig Nederlands-Indië. Ik
XCwilover de verdiensten van zijn standpunt hier niet oordelen. Maar wel
XCover de moed om het in te nemen. Dat kost hem nog zijn standbeeld. En dat
XCmoet ook. Want hij verdient beter: gelezen te worden, besproken en
XCverbeterd te worden. Er is nog meer dat wrevel wekt in De Jong: hij schrijft met soms meer
XCgemak dan de lezer hem leest en maar zelden begint zijn verhaal te rijzen op
XCde desem van zijn stijl, Te vaak schrijft hij voor welke emoties de lezer dient
XCte voelen in plaats van ze op te roepen. De Jong is een verteller en een kroniekschrijver, geen systernaticus, geen
XCvisionair, geen literaat, maar wel weer een begaafd journalist en populari
XCseerder. Als politiek commentator heeft hij jarenlang een hoogst strategi
XCsche positie ingenomen als spreker voor de VARA-radio en rubriekschrijver
XCin Vrij Nederland. Ook daar riep hij veel ergernis op omdat hij in de
XCsociaal-democratische rijen voorstander was van een krachtige defensie en
XCeen uiterst kritische opstelling had tegenover de communistische landen.
XCEen kroniekschrijver. Niet een groot geschiedschrijver in de stijl van
XCHuizinga, Romein of Geyl. Geen man van de ene leidende gedachte en
XCevenmin van het enkele, omvattende systeem. In het individuele oordeel
XCover een persoon of episode is De Jong op zijn best, in zijn algemene
XCconclusies is hij vaak het zwakst. Er is zo veel, zo verscheiden, zo
XCtegenstrijdig dat allemaal wordt opgedist, in passende dosering, maar De
XCJong pretendeert niet dat hij daarvan het totaal-generaal kan geven. Dat is
XCeen terughoudendheid die de rijkskroniekschrijver past, maar niet de
XChistoricus als bevlogen auteur. En van die persoonlijke geschiedschrijving
XCmoet De Jong dan ook niets hebben. De esprit de système is hem vreemd: ik
XCpromoveerde indertijd op een studie van regeringscoalities in veelpartijen
XCstelsels aan de hand van een wiskundige coalitietheorie; De Jong deelde
XCmij vaderlijk en dus gebelgd mee dat hij dat formalisme verafschuwde. De materiële produktievoorwaarden waaronder
, werk heeft kunnen verrichten zijn voor de sociale wetenschappen en de
XCgeesteswetenschappen uitzonderlijk geweest, uniek. H~ beschikte over een
XCeigen instituut met een eigen archief, over een wetenschappelijke staf die bij
XCzijn arbeid was ingezet en over een administratief team dat hem permanent
XCterzijde stond. Dat is geen andere historicus gegeven, zoiets komt alleen in
XCde natuurwetenschappen voor; daar kost het allemaal nog veel meer geld.
XCEn anders dan de natuurkundigen heeft De Jong nooit de beschikking
XCgekregen over een deeltjesversneller. De Jong had recht op die steun, hij stond voor een haast ondoenlijk
XCzware opgave, naar omvang en ook naar onderwerp: de Tweede Wereld
XCoorlog nog een keer te moeten overdoen. Door de mogelijkheden die hem
XCverschaft zijn en door het gebruik dat hij daarvan heeft gemaakt, heeft De
XCJong die taak tot een goed einde weten te brengen. Dat heeft lang geduurd,
XCmaar niet te lang. Het lezend publiek heeft zodoende De Jong kunnen
XCbijhouden. Er is ternauwernood een opgave te bedenken in de menswetenschappen
XCdie van zulk belang is als de geschiedschrij ving van de Tweede Wereldoor
XClog. Maar wanneer er zich opnieuw zo'n vraag aandient, kan de werkwijze
XCdie hier gevolgd is tot voorbeeld strekken: een enkel iemand alle middelen
XCgunnen en die ook de uiteindelijke verantwoordelijkheid laten. Dat het
XCwerkt is bij De Jong gebleken. Ik ken Loe de Jong sinds de bevrijding, toen h~ en ik terugkeerden uit
XConze wijkplaatsen. Zijn overleden vrouw was in haar jeugdjaren de
XChartsvriendin en huisgenote van mijn moeder, hij was een klasgenoot van
XCmijn vader en zo leerden die twee paren elkaar kennen. Op die manier dank
XCik mijn bestaan dus indirect toch aan zijn partnerkeuze. Zoals hij in deel j , over Mei 1940, vermeldt, vluchtten De Jong en zijn
XCvrouw dinsdag de r a de via IJmuidennaar Engeland. In de wilde zoektocht
XCnaar een schip sprong hij met bekenden op de treeplank van een auto: "Voor
XCons die op de treeplank stonden was het moeilijk vasthouden. In een bocht
XClieten onze vrienden de kap van de auto los; zij sprongen op straat. Vijf
XCbezettingsjaren zouden voor hen volgen. De auto reed door." (deel 3, p. 453
XC[419]). Die vrienden waren mijn ouders die de oorlog beiden hebben
XCoverleefd. Na de oorlog hield politiek meningsverschil de vrienden wat uiteen.
XCMaar dat was voor De Jong nooit voldoende om de relatie te verbreken,
XCwant ook na mijn vaders dood stuurde hij mijn moeder al die jaren trouw
XCelk nieuw verschenen deel en ik lees hem dus in de gesigneerde
XCfamilie-exemplaren. Ik heb zijn signaturen op het voorblad altijd opgevat
XCals tekenen van trouw, van trouwaan het verleden. Dat de Tweede Wereldoorlog zo sterk en zo lang voortleeft in het
XCNederlands besef komt vooralomdat dit volk, dit land sindsdien niets
XCergers is overkomen. Er is alle tijd geweest om terug te zien, om uit te zieken
XCen door te rouwen. Het was een vredestijd en de herinnering aan de
, oorlogsjaren was een weelde van de vrede. Langzaam aan vervaagt dat
XCverleden, voor elke volgende generatie wordt het meer verhaal en minder
XCbeleving. En ten slotte zijn ook de oorlogsjaren alleen nog maar een schakel
XCin de ketting van de tijd. Dan is het voorgoed voorbij en rest alleen nog de
XCgeschiedschrijving als blijk van trouwaan het verleden.'
XCNota Bene: De eerste verwijzing is naar pagina's in de wetenschappelijke
XCeditie, de tweede naar pagina's in de populaire uitgave. DEEL I: 'VOORSPEL'Pater Pietro Tacchi Venturi (p. 258, r. 12 (p. 236, r. 16)). Onjuist is dat deze 'generaal der Jezuïeten' was; hij was diens assistent voor de werkzaamheden in Italië. Eind april' 39 werd hij bovendien contactpersoon tussen paus Pius XII en Mussolini.
XCDe regering en de NSNAP'en annex Zwart Front (p. 275, r. I2-13 (p. 25 I, r. 11- 12 )). Deze werden niet in ' 38 voor ambtenaren verboden, maar resp. in juli '33 en in oktober '36.
XCDe Staatkundig Gereformeerde Partij en de NSB by' de verkiezingen van '35 (p. 302, r. 20-21 (p. 275, r. I I)). Onjuistis dat de scr stemmen verlooraan de NSB: de SGP verwierf in '3 I 8,6% van alle stemmen, in '35 9,4%.
XCVerbod der weerkorpsen (p. 322, r. 14-15 (p. 292, r. 27-28)). Het is juist dat alle weerkorpsen in september' 36 bij de wet verboden werden, doch dit verbod gold pas vanaf I februari' 39.
XCDe regering en de Nationalejeugdstorm (p. 323, r. 21-23 (p. 293, r. 14-10 v.o.)). Het weergegeven citaat is ontleend aan de conclusies van de advocaat-generaal.
XCVerdeling 'Aanwijzingen' (p. 652 (p. 588)). Aan onze beschrijving dient toegevoegd te worden dat de minister van justitie op 2 5 april' 38 de
XCDuitse Kriegsmarine bij' de aanval op Nederland (p. 337, r. 14-15 (p. 303, r. 6-7)). Ook werden ingezet de Z.g. Rijksbeveiligingsafdeling 1 met enkele kanonneerboten en voor de operaties in Friesland en op de Veluwe, het Senderkommando Stein.
XCVerdediging van Groningen, Drente en Friesland (p. 390 (p. 351, derde alinea)). Onze mededeling dat de verdedigingswerken nog niet aangelegd waren, is niet juist geweest. De beschikbare troepen waren niet in die linies ingedeeld. DEEL 3: 'MEI '40' De G-1 's op 10 mei 1940 (p. 7, r. 5 (p. 7, r. 3)). 'Er waren in totaal vier-en-twintig G-I'S', schrijven wij hier - het werkelijke cijfer was drie-en-twintig (twaalf in Bergen, elf in Waalhaven). Daarnaast waren er enkele tientallen G- 1 toestellen die niet bewapend waren.
XCVerdediging van het vliegveld Ypenburg (p. 16, r. 19-20 (p. 14, r. 24-25)). Toen om 5 uur 24 het eerste echelon Duitse troepen neerstreek, waren alle negen zware mitrailleurs bemand.
XCVerzet aan de IJssellinie (p. 99 (p. 91 )). Er is aan de Ijssel meer verzet geboden dan uit onze beschrijving blijkt. Zo is een Duitse aanval bij Bronkhorst afgeslagen. In hetzelfde vlak ligt dat een deel van de troepen bij Westervoort eerst om II uur de strijd staakte.
XCGecorrigeerd kaartonderschrift (p. 97 (p. 92)). Aan de z z yste Duitse infanteriedivisie zijn 2 ss-Siandarten toegevoegd, en Wageningen is niet op 10 mei om 19 uur bereikt, doch eerst op II
Samenstelling i ste Kava/lerie-Division (p. 101, r. 13-14 (p. 94, r. 16)). De mededeling dat die divisie in zes versterkte bataljons verdeeld was, is niet juist. Buiten de divisietroepen telde de divisie een afdeling fietsers, een artillerie-regiment en drie ruiter-regimenten. Het strijdend gedeelte omvatte ca. 13 000 man.
XCVerdediging van het vliegveld Valkenburg (p. 132, r. 16-17 (p. 122, r. 22)). Dat de uit Katwijk aan Zee afkomstige compagnie in Katwijk aan den Rijn terugtrok, is niet juist; zij hield stand bezuiden dit dorp, aan de Wassenaarse weg.
XCBezetting Grebbelinie (p. 283, voorlaatste alinea (p. 187, voorlaatste alinea)). Wij hebben in onze tekst niet doen uitkomen dat in de Grebbelinie veldlegertroepen lagen, geen recruten.
XCDuitse verovering op de Grebbeberg op 12 mei (p. 254, r. 2 I (p. 236, r. 9)). Wij hebben die verovering 'ongeveer anderhalve kilometer' breed genoemdjuist is: ca. zevenhonderd meter.
XCAvond van 1 2 mei, het bataljon uit de buurt van Amerongen (p. 262, laatste alinea, en p. 263, eerste alinea (p. 243, laatste alinea, en p. 244, eerste alinea)). Dit bataljon dat kolonel Van Loon voor een tegenaanval op de Grebbeberg aangetrokken had, arriveerde niet in de voorgeschreven sterkte; delen ontbraken.
XCStaalduinse Bos (p. 278, r. I-3 (p. 258)). Er zijn geen 'nieuwe vergeefse pogingen' geweest om het Staalduinse Bos van Duitsers te zuiveren doch er is slechts één nieuwe poging ondernomen, waarbij geen tegenstand werd ontmoet.
XCVerbeterd foto-onderschrift (na p. 344 (na p. 3 I 4)). Achterberg moet gewijzigd worden in Achterveld in het onderschrift bij foto 93, niet 92.
XCDe beschieting van een villa, dicht by' kolonel Van Loons commandopost (p. 343, laatste alinea (p. 3 I 8, laatste alinea en p. 319, eerste alinea)). Andere batterijen hebben het beschieten van de watertoren voortgezet. DEEL 4: 'MEI' 40-MAART '4 I'De 'loyaliteitsverklaring' der beroepsmilitairen (p. 326 (p. 299, r. I 3-14)). De zin over de groep der adelborsten moet geschrapt worden.
XCDe vermelding van Professor Brandsma's dood in de Nederlandse pers (p, 759, r. 5-6 (p. 723, r. 31-]2)). Er is een klein overlijdensbericht verschenen in De Telegraaf van maandag 4 augustus 1942. Het kamp Dachau werd overigens ook hier niet in genoemd.
XCIllegale groep 'Het Oranjevendel'. Vanaf het najaar van 1 94 lopereerde in Almelo een verzetsgroep onder leiding van Hendrik Albert Gerritsen en Gerrit Jan Prinsen. De groep verrichtte voornamelijk spionagewerk. In oktober' 41 werd contact gelegd met een in Nijmegen werkzame groep die geleid werd door Martinus Cornelis Cavaljé. Via infiltratie en daarop volgend verraad werd na maart 1942 een groot aantal illegale werkers, behorend tot deze groepen, gearresteerd. Op 30 september 1942 werden 16 personen, aldus een vonnis van het Luftgaugericht Holland, berecht. Op 5 oktober werden 15 verdachten ter dood veroordeeld, één kreeg 15 jaar tuchthuisstraf. De geheim agent die het initiatief tot deze groep nam is waarschijnlijk Johan Jacob Zomer geweest. J. W. Kruyt (p. 820, r. 8 v.o. (p. 782, r. 7 v.o.)). Deze was ouder dan drie-en-zestig toen hij in '42 ingezet werd; hij is namelijk in 1877 geboren.
XC'De correctie op de overvalap de zender van Aart Alblas, eind augustus 1 94 1 (p. 894, noot 3 (p. 853, noot 2))'. Deze mededeling is in de populaire editie onjuist gecorrigeerd. De dochter die de zender uit het huis gesmokkeld had, werd op de dag van de overval reeds mede gearresteerd - wie na een jaar werd opgepakt, was de dochter die in de cover-story als de verloofde van Alblas was opgegeven.
DEEL 6: 'JULI' 4 2-MEI ' 43 'In brand steken van de Utrechtse studentenkartotheek (p. 599, r. 24 (p. 574, r. 29)). Dit geschiedde in de nacht van 12 op 13 december 1942 door vier mannelijke leden en één vrouwelijk lid van het Utrechtse Kindercomité.
XCDe aanslag op generaal Seyffardt (p. 6 I 3-6 14 (p. 588-589)). Zoals Piet Calis in een in december '88 in De Gids verschenen artikel ('De onstuimige bloei van Leo Frijda') heeft aangetoond, is deze uitgevoerd door Jan Verleun samen met Leo Frijda, niet Gerrit Kastein.
XCHet weer in gebruik nemen van de Cellenbarakken te Scheveningen (p. 676, r. 29-3 a (p. 648, r. 1-3)). Onze vermelding 'maart' 4 I' is nietjuist, noch de vermelding 'in de zomer van 1940' in de wetenschappelijke editie. 'De laatste maanden van '40' is beter. DEEL 7: 'MEI '43-JUNI '44'David Verloops zelfmoord (p. 93 I, r. 9 (p. 898, r. 3 v.o. 'tekst')). Verloop pleegde zelfmoord door in het trappenhuis van de gevangenis te Brussel na het eerste verhoor (of na het eerste en enkele andere verhoren) naar beneden te springen.
XCAanslagen op Vastenhout en Van Wesemael (p. 951, noot I, r. 7-8 (p. 918, r. 2-1 v.o., noot)). Vastenhout ontkwam maar Van Wesemael werd zwaar gewond. Te zeggen dat deze aanslag mislukte, is dus niet juist. Het verraderlijk werk was afgelopen.
XCArrestatie Noordbrabantse burgemeesters (p. 1339, r. 26 (p. I 293, r. 8)). Deze vond plaats in juli en augustus 1944, niet in mei.
XCDEEL 8: 'GEVANGENEN EN GEDEPORTEERDEN'De vonnissen, gewezen tegen G. Vandermeerssche en]. Cohen (p. 358, r. 34-35 (p. 340, r. 2 v.o.)). Deze zijn niet uitgevoerd.
XCDe arrestatie van BI-agent Van Borssum Buisman en het afbreken van het Englandspiel (p. 1065, r. 8-10 (p. 1021, tweede alinea». Er werden op Van Borssum Buisman niet, gelijk vermeld, meer dan honderd 'oude' en enkele 'nieuwe' telegrammen gevonden maar slechts de door hem gemaakte parafrasen van een aantal van deze stukken. Niet bewezen is dat er enig verband bestond tussen zijn arrestatie en het afbreken van het Englandspiel. DEEL lOA: 'HET LAATSTE JAAR I'Verbeterdfoto-onderschrift(bij p. 205, foto 27 (bij p. 205». Foto 27 is bij het station in Haarlem genomen.
XCC. Kleiwegt (p. 710, noot I, r. 2 en 6 (p. 683, noot I, r. 2 en 6». Moet zijn C. Kleijwegt.
XCVeroordeling 'Vos' (foto p. 106, bij 823 (bij p. 791 ». Bij de veroordeling is weggevallen dat de bewering van betrokkene dat hij pas tot verraad was overgegaan nadat de SD gedreigd had, de benen van twee gearresteerde Joodse kinderen te breken, door geen enkele getuige was onderschreven. De illegaliteit was over zijn vrijspraak verre van tevreden. DEEL lOB: 'HET LAATSTE JAAR II'De Oberwachtmeister van de Ordnungspolizei die bij Woeste Hoeve gefusilleerd is (p. 445, r. 8-9 (p. 425, r. 1-2». Hij heette Helmut Seyffardt.
XCDe aanslag op Rauter {po 447, eerste alinea (p. 426, voerlaatste alinea». Aan de represaille-acties is door de bezetter wèl bekendheid gegeven: na de acties verscheen op de muren een 'Bekendmaking' waarin 'de Hokere ss und Polizeifiiltrer' (Ranter dus) bekend maakte dat in de nacht van 6 op 7 maart een InOel'daandag was gepleegd op de rijksweg Amhem-Apel
doorn. In de vroege morgenuren van 8 maart waren 'enige honderden terroeisten en saboteurs' standrechtelijk gefusilleerd.
XCHet verloop van Pegasus r ïp. 547, laatste alinea en p. 548 (p. 525, tweede alinea e.v.)).Wij hadden aan onze beschrijving nog kunnen toevoegen dat de veertig Airbornes die in een schaapskooi bij Oud-Reernst verborgen zaten, daar waren ondergebracht-door ir. P. C. Kruyff. Hij bracht hen ook naar de buurt van Nol in 't Bos. De man die als gids optrad, heette Maarten van den Bent - hij is overgestoken.
XCDick Kragt en de ontsnappingsweg door de Biesbos (p. 554, r. I I-I 2 (p. 53 I, r, 11-12)). Uit onze beschrijving blijkt niet dat Kragt in eerste instantie deze ontsnappingsweg afwees. DEE·L I IA: 'NEDERLANDS-INDIË t 'De Ryan-lesvliegtJiigen (p. 633, r. 22 (p. 614, r. 5 v.o.)). Een deel van deze 48 toestellen werd door de Militaire Luchtvaart gebruikt.
XCVerbeterd joto-onderschrijt (na p. 648 (na p. 624)). Foto's 79 en 80 zijn in Kaliocrang genomen, een 25 km benoorden Djokjakarta.
XCHet Bemhardkamp (p. I I 14, r. 8 (pa-gina 108 I, regel I I v.o.)). Het Bernhardkamp heeft zijn naam niet gekregen van Van Eechoud maar van leden van de zgn. Archboldexpeditie. Het werd op 29 juni 1938 door hen opgericht en ter viering van de verjaardag van de Prins werd de naam de volgende dag bepaald. DEfL I I B: 'NEDERLANDS-INDIË II'Mountbcuens geugsgebied. Op pagina 96, .regel 6 van onderen (p. 96) is MacArthurs gezagsgebied onjuist. vermeld als Mountbattens gezagsgebied.
XCPenimpin {p. 246, r. 15 (p. 243, regel 3)). Voor 'Penimpin' leze men: Pernimpin (zelfde correctie p. 291, r. 26 (p. 286, regel 19»).
XCDr. L. F.Jansen en een citaat uit de 'Djawa Sjimboen' (p. 998, r. 12 (p. 971, r. 8)). Het citaat dateert uit maart 1945, niet uit mei. DEEL I IC: 'NEDERLANDS-INDIË III'Gewijzigd foto-onderschrift (bij p. 33 (bij p. 25)). Degeen die uiterst links staat op deze foto, is niet kolonel Sandberg.
XCGeheim agent B. W. Lefrandt (p. 246, r. 6 (p. 237, r. 24)). Wij vermeldden dat deze lang en blond was - op grond van nadere inlichtingen maken wij hier bekend dat hij vrij kort en gezet was, en tevens zeer donker. Hij kon dus gemakkelijk voor een inlander doorgaan.
XCTocht van de 'Crijnssen' naar Timor (p. 582, r. 35 (p. 563, r. 18)). Het schip werd op deze tocht vergezeld door het KPM-schip 'Van den Bosch'. DEEL 12: 'EPILOOG'De belangstelling voor 'Het Achterhuis' (p. 45, r. 4 (p. 44, r. 8)). De zin 'deze was pas na acht jaar uitverkocht' dient te vervallen, wèl was het zo dat de belangstelling voor het boek na de vertoning van het toneelstuk snel toenam.
XCJohan Willem Frisa-kapel (p. 80, r. 35 (p. 79, r. 13)). Deze moet toegevoegd worden aan de drie kapellen welke in Rotterdam optraden.
XCAfvoer van de in Ravensbrück achtergebleven Nederlandse vrouwen (p. I 17, noot 1 (p. 114, noot 1)). Deze voetnoot moet geschrapt worden.
XCDe vooroorlogse bezoldiging der dienstplichtige soldaten (p. 148, r. 32-33 (p. 144, r. 27-28)). Deze was zeventien cent per dag.
XCPinksterzondag 20 mei 1945 (p. 190, r. 33 (p. 185, r. 7)). In de tekst wordt abusievelijk van 19 mei gesproken.
XCDs. E. B. Spelbergspromotie (p. 233. r. 22-23 (p. 227. r. 18-19)). Deze is na afloop van de bezettingbij
De functie van my. J. Linthorst Homan in '52 (p. 364, r. 3 1-32 (p. 3 5 5, r. 2- I v.o.)). Hij werd niet hoofd van de directie Europese Integratie bij Buitenlandse Zaken, maar hoofd van de directie Buitenlandse Economische Betrekkingen bij Economische Zaken.
XCPositie van F. de Boer als lid van de Commissie-Generaal (p. 788, r. 26 (p. 769, r. I I)). Deze was niet langer burgemeester van Amsterdam maar had zijn werkzaamheden als directeur van de 'Stoomvaart Maatschappij Nederland' hervat.
XCOpmars naar Cheribon (p. 849, r. 21 (p. 827, r. 4 v.o. 'tekst')). Deze werd ingezet door een batalj on, niet door een brigade; er was weinig weerstand.
XCVoorletters majoor Kiès (p. 963, noot I, r. 18 (p. 939, noot I, r. 6 v.o.)). Deze horen te zijn: mr. G. P. Kiès.
XCC. A. Lion Cachet, de resident van Celebes (p. 10 I 7, r. IO (p. 992, r. 2 I)). Moet zijn: dr. C. Lion Cachet. DEEL 13: 'BIJLAGEN/REGISTER' Luitenant-kolonel M. H. G. Coolen (p. 54. r. 34 (p. 54, r. 7)). De voorletters zijn onjuist weergegeven.
XCH. C. van Maasdijk (p. 39, r. 19 (p. 38, r. 24)). Staat hier abusievelijk als 'mr.' aangeduid.
XCIr. J. W. Albarda (p. 49, r. 3 (p. 48, r. 10)). Staat abusievelijk vermeld als: ir. J. M. Albarda.
XCMr. L. H. N. F. M. Bosch ridder van Rosenthal (p. 50, r. 23 (p. 49, r. 29)). Deze staat abusievelijk vermeld als mr. L. H. N. F. H. Bosch ridder van Rosenthal.
XCLuitenant-generaal b.d. A. V. van den Wall Bake(p. 60, r. 38 (p. 60, r. 10-1 I)). Deze staar abusievelijk aangeduid als: A. V. van de Wall Bake.
XCMr. B. W. BiesheuVèl, 'de pas opgetreden nieuwe minister-president'(p. 73, r. 27 .{p. 72, r. 32)). Deze was in augustus '72 reeds eenjaar in functie. Jhr. mr. M. L. de Brauw traf af en mr. C. van Veen nam diens bevoegdheden over.
XCOppemwmjn L. H. Sarlouis (p. 101, f. 17 (p. lor, r. I.~)).Men schrappe de correctie. ftm }fHlffflS ~pt-orrMp
XCR«tor~ificus B. fhoulPër.(p. n:", r. 27 {p: IJ4-, r. 19)). Dit is de juiste schrijfwijze.·:";: . . '.
XCIX NlYkrlan4st ka~il$tLin::StMlislau.(p. I~~ r. 7 {p. 128, 'f. 3 v.o.).).Men. Ieee: viGe~admimll. Sc;hrende.n.
XCDe w~ooie Frederfluoord (p. 157, r. 35.-36 (p. 157, r. 10)). Deze lag in Zui4wè~t- Drente.
XCDe AcU,stralische gu-errilf,a-Sh"fjders
XCDe lMgisvhe kampleider in een :v'1U!
XCJacob van Hulst (p. 221, r. 12, V.o.). Deze naam moet toegevoegd worden met verwijzing: 13(13), 14&(14'9).
XCB. Kruys (p. 233, r. 29). Wij hebben deze naam tweemaal vermeld:.in deel 4 was Kruys kapitein-ter-zee buiten dienst, in deel lIB was een naamgenoot, vertegenwoordiger van een jongere generatie, aanwezig bij de ramp van de 'Joenio Maroe'.
XCP. Russchen (p. 260, r. 7). De juiste naam van deze i.o'er is: Jacob lannes.
XCA.I H. F. V4t) Rijen (pftud,pniem: RIlfi€T v~ 4erde) (p. 260, r. 13~ Deze naam moet toegevoegd worden met vermelding. van alle plaats-en waar een van beide genoemd wordt: 7: 755(783),1038(1075); 1011: 656'(684), 686(715), 687(716}, 700(730).
Index Citaten uit geschriften of interviews van enige omvang (in de tekst inspringend) zijn gecursiveerd
XCAalberse, P.]. M., 34 Aantjes, W., 589, 609, 612, 689, 883,
XC940 Abdoelkadir Widjojoatmodjo, 727, 824,
XC854 Abels, H, 801-802 Abma, H G., 6 I 0 Abspoel, A. W., 26 Achad-Haäm, 281 Adams, C, 821, 841 Agt, AAM. van, 564, 582-587, 639,
XC641,937,940 Ailly, A]. d', 449 Albarda, ].W., 105, 176, 198,205,251,
XC575,1085 Alblas, A.H, 264, 1080 Alexandra, koningin, 678 AIgra, HA, 119,337-339,345 Alsem, HM.A., 716, 717 Amerongen, M. van, 1009 Amersfoort, H, 184-190 Anak Agung Gde Agung, Ide, 877, 921, 922 Andriese, M., XXIII Anema, A, 84 Anema, B., 33 8 Angeren, ]. R. M. van, 607, 966 Anstadt, M., 332, 700, 935 Arendt, H, 261, 262 Arkel, G. van, 164-165 Arlman, H, 625, 627-630 Arondeus, W.].C, 439-441,557 Artagnan, d', 285 Asbeck, F.M. van, 337, 965 Asscher, A, SI, 52, 54, 241, 253, 282,
XC286,432,456,457,510-513, SIS Asten, HW. van, 1040-1041 Attlee, C, 862 Aus der Fünten, F.H, 26 I, 960 'AvL', 807-808 Baal, ]. van, 787-792, 836-838, 103 I BaaIen, C van, 957, 958 Bachg, F.]. H., 323 Backx, ]. Ph., 337 Baelde, R., 307 Bakel, M. van, 701-703 Bakels, F.B., 534, 551, 552, 698, 700 Baker (Brits kapitein), 677, 679, 680 Bakhuizen van den Brink, R C, 19 Bakker, ]. P., 498 Bakker, S., 440, 44 I, 557 Bakker Schut, F.]., 337 Bakoenin, M.H, 621 Ballin, A, 239 Bank, ].Th.M., XIV, XVI-XVIII, 21-24, 119,257-258,418-419,426,487, 553,594-595, 769,869, 872-876, 935,963-966,988,1004,1005,1016, 1039, 1049, 1064 Banning, W., 150,337 Barend, S., 700 Barents, J., 296 Barnhoorn, ].A].. 436 Barnouw, N.D.]., 639, 828, 1063 Baron, S.W., 280 Barrymore,]., I036n, 1038 Bartstra, ]. S., 33 Bastiaans, j., 543-544, 984 Bateson, C, 8 I çn Baudet, H., 789,811,1004,1005,1030, 1064 Beasly, W. G., 804 Beatrix, koningin, 678, 763, 896, 897, 1024, 1063 Beaufort, HL. T. de, 9 I Beck, H, 557 Beck, N., 557 Beek,]. van, 419-420,547,551-552, 833-834
Beel, L.].M., 438, 889, 921, 922, 923.0,
XC981 Beelaerts van Bloklaod, F., 580 Beelaerts van Blokland. J. J. G., 6>:)8e, -6'8J Beerlmg, It!'.; ].-61-J65 . Beernink, W., '27 Beets, N., 811 Behrendt, F., 953 Belinfante, A.D., 571, 572,894,961, 966, 1048, 1064 Bent, M. van den, 1083 Beren broek, L., 974 Berendsen. A., 5 5 I Berenschot. G.]., 753 Berg, ]. van den, 867-868 Bergh, G. van den, 50 Bernhard, prins, 42, 79, 80, 119, 294, 304,331,522,579,593,594,605, 638,639,642,670,674,679, 661--686,698,7° 0 ,7 1 3, S84, 941, 1024, 1083 Bernstein, F., 45, 28 I Beus, J. G. de, 570, 579, 585, 590,615, 616 Bezemer, KW. L., 173, 756 Biegel, N., 3 18 Bieger, K., 1002, 1003 Bierens de Haan, j., 337 Biesheuvel, B.W., 1085 Bijnen, ].A. van, 649 Billig, ]., 54 I n Bingham, S., 606 Bittrich, W., 671, 672 Blankenstein, M. van, 28, 567 Blaskowitz, ]., 718, 719 Blêcourr, L. de, 337 Bleijs, L.A., 304, 522-524, 526-528 Blizard, eh. C, 606 Bloerna, KL., 554-556 Bloemgarten, R, 431 Blokker, J., 329, 33°-33 2, 985-987 Blokzijl. M., 231,715 Blom, ].CH, 378-391, 397, 668, 701, 702,898, 899n, 943, 952, 1 °44-1 066 Bo Yun.g Rai, 586 Boas, H, 42-44, 548-549 Bock, F. von, 193 Boeke, ]. H., 793 Boeke, K, 77 Boekholt, R, 8 I 0-8 I 3, 904 Boekhoven. G.]. (ook: 'De Groot'), 299,
XC323, 374, 521 Boellaard, W. A H C, 554 Boender, C, 60-61 Boer, F. de, 1085Boer, ].F.A., 128n, :110 -aoeree, Th.A., 676, <6'77,680,681 1ioeyeR, H van, 568 8öhrru:ket, H., 2.40, 24 I 'Doi~&èvain-van Leoaep, A. M., 554 '"Boleyn, A., 33 I, 33 2 Bolhuis. lJ. van, 389 Bolivar, S., 743 Bolkestein, G., I 52 Bolkestein, N., 323 BoltendaJ., Rudi, ,P7, 488-489 Boog, H., 192 Booij, ]. M. de, w87 Boon, HN., 159,873 Boon-van Zele, L.M.H, 813, 814 Boot, ].J.G., 373 Booy, Th., 68, 91, 163 Borkus, J., 119 Borssum Buisman. G.A..vaf<l,467, 470, 471,476,477-478,481-484, 484-485,523,1082 Bosch, D.A.·van den, 245 Bosch van Rosenthal, J.].B., 545, 546 Bosch van Rosenthal, L.HN., 479 Bosch van Rosenthal, L.HN.F.M., 1085 Boshart, M., 78 Bosmans, ;.. 1053, 1065 Bosscher, Ph.M., 92, 759,857 Bouman, p,;" 35,174,292-293,296, 297-298,299,301,314,329,330, 333-337,343,344,359,377,391 Boutens, P.C, 269 Bouwman, M., 700 Braak, M. ter, I 19 Brahn, M., 282 Brands, M.C, 147, 165 Brandsma, T., 245, 277, 1080 Brandt, C D.]., 153, 934 Brandt, R, 409 Brauchitsch, W. von, 196, 1078 Brauer, J., 273, 274 Brauw, M.L. de, 1085 Brauw, P.W.]. de, 337 Brauw, W. de, 625 Brauw, W.M. de, 350 Bree, L.W. de, 61, 62 Breker, A., 426 Bremer, ].M., 1063 Brereton, L.H., 798 Brill, W., 119 Brink, ]. R M. van den, 885 Brinkgreve, M.R]., 305 Brinkhorst, L.-]., 609 Broek, H van der, 607
Brengers, E.H, 126n, Ll7, 183, 184,
XCI87-I90, 672-674 Brouwer, 8., 10~6 Brouwer-Kluyver, E. R., 440 Brouwer,]., 433, 439, 441,1040 Brouwer,]. de, 236, 341 Brouwers, j, 11)1 Brugmans. H., 371 Brugmans. I.]., 3-5, 7-9, 11,67,68,125, 153,213,245,252,253,291, )17, 407,413,415,447,451,456, 461-463,465,473,478,479-480, 482, 533, 534, 536-539, 540, 543, 54>5,546, 56), 564, 568, 570, 572-578,581,583,584,633-635, 641,642,649,650,654,655,657, 658,725,726,729-740,742, 746-748,750-755,760,761,771, 773-781,781-784,784-785,789, 792,801,814,817,818,820,826, 851,858,861-864,877,881,909, 916-918,·934,988,1030, IO,P-I044 Brugsma, W.L., 498, 942 Bruijne, M. de, 976 Bruin, R de, 535, 827 Bruins Slot, ].A.HJ.S., 93-95, 375 Bruna, ].J.HA., 292, 372, 389 Buber, M., 281 Bueren, P. van, 54 8, 549 Buiter, H., 520-522 Bukman. B., 956-959 Burckhardt, ]., 996 Burg, A. P:]. van der, 389 Burger, H., 292, 389 Burger, ].A.W., 566, 567, 572, 573, 590, 593, 642-644, 645, 686-690, 692 Buskes, J.J., 277,444 Bylandt, W. F. L. van, 158 Calis, P., I077 Caljé, c.J.F., 473, 474, 476, 477 Calm eyer, HG., 410, 430, 432 Calm eyer, M. R. H, I 19, 1&9 Cals, J.M.L.Th., 18 Campen, Ph. C. M. van, 313 Capote, T., 490 Carmiggelt, S., 2)2 Carstens, J. H, 1003 Cate, Cil, ten, 430 Cavaljê, M. C, 1080 Chang. KS., 841 'Chariefarius', 44-45 Charles, prins, 330 Chesterton, G. K, 287 Chifley, ].B., 874Choltitz, D. von, 194, 196, 197 Christiansen, F. c., I 53 Christison, Ph., 862 Christmann, R, 677 Churchill, W. S., 29, 40, 84, 87, r j a, 159,I60,25I,552,569,604,60(j, 862 Claessen, H]. M., 103 I Claus, prim, 763, 1063 Cleveringa, R. P., 1070 Cobbenhagen, M.]. H, 337 Coen, J. P., XIX, 804 Cohen, D., 43,51-54,240,253,266, 28l-286, 408, 427, 432, 456-459, 510,5 12 -5 1 3, SIS Cohen, E.A., 534, 536-537, 538, 541, 543 Cohen, J., 108 I Colijn, H., 3, 6, 7, IO-Il, 15,23,28,29, )4,36-40,43,91,101,119,139.140, 159.220, }07, 316, 338, 345, 350, 434,436,625, 842, 943, 1083 Colijn, HA., 1083 Constandse, A. L., 77 Coolen, M.HG., 1085 Cornelissen, 1.,617,841-848,868 Cort van der Linden, P. W. A., 76, 9 I Coucke, J. c. A., 273 Çourths-Mahler, H, 6 I 2 "€raig. A., 804 Cramer, J., 468, 526 Cramer, N., 1004, 1005 Creutzberg, P., 731 Cuppen, A.]., 339-343 Czopp, G., I I 9 Daalder, H, 151-156, 1047, 1063 Daendels, HW., 727 Dahrn, B., 822 Daladier, E., 35 Dam, ]. van, 240 Dassen, HM.J., 350, 354, 355 Davids, S., 86 Deckers, L.N., 102 Deetman, W.]., 902, 903, 959, 970, 972, 984-986, 1063 Dekkers, F., 676, 680, 68 I Delprat. D. A., 777 Denby, E., 1027, 1030 Dèr Mouw, J.A., 28 I Deterding, HW.A., 34, 57-58 Deutscher, I., 85 Dewantoro, 738 Dijckrneester, F. Th., 470 Dijk, A. van, 415, 43 1,456,960
Dijk, j.j.C, van, 29 Dijk, L.]. A. van, 440 Dijk, W. van, 498 Dijt, M.D., 337 Dijxhoorn, A.Q.H., 29, 94-98,101,149, 162,171,174,180,181,566,601 Dis, A. van, 942 Djajadiningrat, H, 750,777 Dongen, G.A. van, 228-23° Dönitz, K, 426 Donker, L.A., 895, 896, 898, 960, 993 Donner, A.M., 884 Donner, ]., 254, 355, 1035 Doolaard, A. den (ps, van c.]. Spoelstra),
XC22,602-603, 6°3-6°7, 622-623, 624-627, 678-681 Doorman, K, 757-759, 767 Doorn, C. van, 433, 1009 Doorn, ]. A.A. van, 790, 90 I, 908, 9 I 0, 9II, 915, 919-921, 971, 972, 982, 983,987-99°,994, 1000, 1009, 1010, 1015,1016,1018,1023-1°31,1°50, 1058,1059,1064 Doorn, L.A. van, 437-438 Dore, R P., 804 Drees, ]. M., 963 Drees, W., 5, 6, 119, 125,218,265, ]29-33°,338,345,355,389,459, 468n, 566, 583, 585,615,616,646, 648,698,700,842,873,921,963, 997, 1001, 1002, 1008, 1016 Dreyfus, A., 287 Driever, ].,273-274 Drijber, ]., 976 Drion, H, 37°-371 Drooglever, P.]., 727, 728, 768-769, 791,922,1019-1021 Dubnow, S.M., 280 Duiveman, ]., I I 9 Dullemen, A.A.L. van, 286 Dunk, HW. von der, 32, 37-42, 161-164, 258, 376, 668, 884n, 952, 955,956, 1050, 1064 Dünner, ]. H, 240, 288 Düster, H., 985,1002,1013,1014 Duyn, R van, 182, 202, 267 Duynstee, F., 903, 966, 1053, 1065 Dwars, ]., 174 Eden, A., 129 Edersheim, H, 287 Edward VII, koning, 678 Eechoud, ].P.K van, 1083 Effendi, R, 865 Egerton Mott, G., 858, 859Ego, P.].G.A., 90In, 902-904, 976 Eichmann, A., 935, 958 Eikelenboom, W., 560 Einstein, A., 364 Einthoven, L., 215, 231, 236, 237, 260, 261,270,291, 293-295, 296-298, 300-310,311,313-322,325-332, 339-346,349-351,354-356,360, 365,366,371,373,376-378, 379, 381-383,387,390,681,961,962 Elink Schuurman, T., 926 Embden, D. van, 150 Engels, Jacq., 367-370 Enkelaar, H, I 18 Erdmann, KD., 36 Esterhazy, F. W., 287 Eyck, E., 36 Fabre-Luce, A., 392 Fassbinder, R. W., 998 Fasseur, C, 725, 726, 732-735, 739, 741, 742,747,751,811,817,818,820, 825,8]2,835-836,851,853,854, 856,860,862,877,878,881, 912-915,918,924,926,10°4,10°5 Feith, W.W., 345-350 Felderhof, HW., 980 Fennema, M., 1064 Fentener van Vlissingen, F. H, 883, 884 Fischer, F., 514, 960, 965 Flesche, A., 528, 529 Fock, c.L.W., 527-528, 585 Fockema Andreae, ]. P., 3 50, 38o, 888 Fockema Andreae, W.H, 323, 337 Folkertsma, E.B., 444 Foulkes, C, 7 I 8 Frackers, G.W.G., 126-128 Fraenkel-Verkade, E., 251, 273, 460, 473, 640 Francès, D., 240 Franco, F., 30, 473 n François, ]. P.A., 240 Frank, A., 49 I, 1071 Franken, G. D.]., 520 Franken van Bloemendaal, W., 987 Frederiks, K]., 240, 248, 253, 254, 266, 316, 410-412,414,435,461,889, 890 Frijda, L., 108 I Prischmannç a j ö Fruin, R, 141, 763 Furnivall, ]. S., 792 Furstner, ].Th., 96, 98, 99, 143,606, 871, 872 Gaag, ]. van der, 646, 647 1°9
Galen Last, H van, 147, 149, 165 Gamelin, M. G., 96, 98, 181 Gans,]., 22, 573, 574, 593, 603 Garibaldi, G., 743 Gase, R, 921 Gaulle, Ch. de, 592 Geer, D.]. de, 5, 29, 37, 39, 67, 71, 84, 95,101,102,106,119, Il9, 139, 145, 146,159,175,177,200,568,590, 591, 600 Gelissen, H c.]. H., I ° I Genechten, R van, I 53, 223 Genestet, P.A. de, 770 George VI, koning, I 58 Gerbrandy, P.S., 23, 39, 91, 95, 96, 98, 102,109,110,176,200,325,329, 428,471,566-57°,573,574,581, 584,589-591,600-604,606,607, 611,613,615,618,622,626,629, 640, 643-645, 648, 687, 688, 749, 758,799, 800, 855,943,95°, 1020, 1021, 1046 Gerbrandy-Sikkel, HE., 332 Gerretson, EC, 27, 29, 159, 1020 Gerritsen, HA., 1080 Gerzon-Hurwitz, D., 287 Geschiere, P. L., 1°3 I Geyl, P., 24, 33, 56,90,92, 160, 176, 332,357-360,380,381,390,763, 766, 948, 1040, 1°72 Gibbon, E., 932, 946 Giltay Veth, D., 417, 418n, 419 Goebbels, ]., 97, 119 Goedhart, F.]., 262-265, 689 Goering, H, 48, 190, 192-194, 197 Goes van Naters, M. van der, 3°7, 350 Gomperts, H.A., 22 Gonggrijp, G., 230 Goor, ]. van, 841 Gorcum, C. A. van, 337 Gorter, H., 83, Gortmans, A. L., 838 Goseling, C. M. ]. F., 43, 47 Goudriaan, H, 1 °41-1 044 Graaf, A. P., 924 Graaf, K de, 678, 679, 681, 682 Graaf, K van de, 971 Graaff, A. P. de, 972 Grabmann, W., 671, 672 Graeff, A. C. D. de, 739, 740, 775 Graetz, H., 280 Gravemeyer, K HE., 713 Grijs, P. (ps. van H Brandt Corstius), 49°-493,617-618,701,711,1038 Groen, K., 274Groen, P.M.H, 744, 753, 822, 9°9-911, 9 1 4,918 Groen van Prinsterer, G., 230 Groeneveld, E.G., 33,252, 4Il, 578, 635,934,935 Groeneveld, F.Ph., 325-327, 328,959, 960-963 Groeneveld-Ottow, E., 253, 457, 570, 657,935,936 Groeninx van Zoelen, R., 223, 305, 311 Groess, B., 79 Groot, L.F. de, 906n, 925, 926n Groot, M. de, 54 8 Groot, P. de, 239, 251, 279 Gruber, H, 79 Gubbins, C.E., 606 Guermonprez, O. V. L., 333, 33 5 Gulik, W.R van, 746, 747 Gunsteren, W. F. van, 337 Günther, HF. K., 496 Gutenberg, J., 986 H, J., 439-440 Haafner, ]., 789 Haakman, ]., 7 I 5 Haas, E., 4,570,582,638,654,658, 735,889 Haas, ]. H de, 783 Haas, W.]. de, 528, 529 Hácha E., 199, Haes, I. de, 520-522 Haighton, A. A., 3 33 Haighton, C. A. A., 333 Halder, F., 195, 1078 Hall, G. van, 449 Hall, ]. W., 804 Hall, W. van, 5 19 Hamel, ]. A. van, 25 5 Hamel, L.A.R.]. van, 255, 256 Hansen, A., 524 Harberts, J., 128n, 159,206,210 Harinxma thoe Slooten, B.Ph. van, 286 Harinxma thoe Slooten, P. A. V. van, 720 Harmsen, G., 74-89, 148, 159, 238 Hart, A.C. 't, 898, 899n, 1065 Hartevelt, C. c.j, 790 Hartog, HM., 624, 625 Hartog, L.]., 194, 197 Hartog, R, 438-439 Hartogh, S.L.F. de, 1002 Haslach, RD., 835 Hatch, A., 638 Hatta, M., 794, 822, 823, 843, 845, 847, 9 22, 9 2 7 Havenaar, R, 758, 759
Hazelhoff Roelfzerna, S.E., 605 Hazen, G. A. J., 793 Heerde, J. A. van, 470 Heij, P.J., 970 Heijboer, P., 994 Heijningen, L. van, 29-31, 808, 810,
XC1037 Heldring, E., 6 I 2, 846 Heldring, J. L., 208-209 Helfrich, c.E.L., 757-759, 852, 860, 872 Helsdingen, W. H van, 776, 777 Hendrik, prins, 92, 577, 579, 582, 585, 586,589,608,609,610,612,613, 616-620,623,628,629,937, 1041 Hendrik VIII, koning, 330, 33 I Hendriks, A., 520 Hendrikx, F.N.J., 355 Hendrix, W.J, 908, 910, 915, 919-921, 924,982,983,987,994, 1009, 1010, 1015,1018,1030,1050,1058,1059, 1064 Hengel-Gips, HA. van, 1080 Hermans, W.F., 490, 491, 493-499, 674 Hermesdorf, B.H.D., 3-5,9,67, 125, 213,245,250,255,291,292,294,
XC313,407,409,447,533 Herzberg, A., 281, 283, 457, 510-517,
XC5 1 8 Herzfeld, H, 34 Heshusius, C.A., p8n, 824, 826, 829,
XC90In, 911, 924, 931, 969-974, 998, 1005, 1006, 1012, 1013 Heutsz, J.B. van, XIX, 87, 1019, 1021 Heuven Goedhart, G.J. van, 355, 390,
XC481,525,567,593,685,687 Hillesheim, E., 7 I 5-7 I 7 Hillesum, E., 536, 107 I Hillo, J. van, 331 Himmler, H, 409, 607, 698 Hirohito, 770, 819, 840, 878 Hirschfeld, G., 391-395 Hirschfeld, HM., 84,130,213,218, 219,220,227,239,318,373,391, 393,414,432,451,461-462,465, 553,962 Hirschfeld, M., 436 Hitler, A., XIX, 11,28-]2,36,41,44, 59,71,76,79, 84, 85, 90, 96, 97, 101,105,118,139,151,163,170, 178,188,190,192-195,199,200, 215,247,248,252,335,340,346, 348,349,358,386,423,426-427, 436,480,490,549-550,559,591, 634,667,677,718,743,820,919, 956, 1078Hobbes, T., 62 I Hoeben, H, 35 Hoek, S. van der, 876~877 Hoekstra, J., 338 Hoekstra, R.J., 896, 897 Hoelen, E. Q., 7 I 5 Hoeven, J. van der, XVIII, 58 Hoffmann, G., 273 Hofhuizen. H, 590 Hofland, HJ.A., 590-594, 683, 684-686, 996-999 Hofmans, G., 630 Hofstee, E.W., 296, 323, 343, 344, 451 Holla, H, 525, 689 Hollander, H, I 19 Hollander, A.J. N. den, 998 Holtrop, M. W., 45 I Homerus, 55 I Honig, c.J., 337 Hoogstraten, J.E. van, 735, 744 Horatius, 169 Horlings, A., 979-983 Home, A., 150 Horring, J., 337 Horthy, M., 30 Höss, R., 543 Houben, F.J.M.A.H, 323 Houten, Ch. H J. F. van, 642 Houten, H van, 444 Houwink ten Cate, ].Th.M., 8'87, 888 Howard, K, 331 Hudig, J., 337 Hueting, J.E., 901, 972, 994, 997 Huizinga, J., 33, 333,763,1072 Hull, C, 754, 797, 798 Hulst, J. van, 1087 Huntziger, Ch., 150 Huxley, A., 5 I Huygens, C, 390n Huyser, G. L., 976 Idenburg, P.J.A., 785, 786, 844 I]sendijk, A. van, 47 l]zereef, W., 910n, 972, 980, 933 Ingen Housz, A. H, 337 Ingleson, J., 738 Iwakura, 806 Jacobsen, H.-A., 192, 197, 199 Jambroes, G. L., 607 Jannes, J., 1087 Jansen, L., 1086 Jansen, L. F., 1084 Jansen, M., 804
jaquer, L.G.M., 792-801, 868-872, 877, ·878 Jong, Á. de, 77 Jong '&J.~., F. de, lP, _9 2 Jong, I. -de, 444 Jong, J. de, 250, 890, 891,943 Jong, L. de, passim Jong, P.J.S. de, 173, 579, 583, 585, 615-617, 756n, 977, 978, 986,1003, 1018 Jong, W., 77 Jonge, A. A. de, 33,40, 149 Jonge, .B.c. de, 68, 91, 739,74°,779, 782, 784, 794, 844 Jonge, J.A. de, 213, 245, 253, 254, 291, 292,407,448 Jongeling, P., 203, 597 Jonker, G., 808, 8 I 0, 8 I I Jonkman, ].A., 776, 992 Joosten, L.M.H., 33, 234 Josephus, F., 230, 23 I, 512 joustra, A., 638 Joustra A.H, 83 1,832 Juda, j., 539 Juliana, koningin, XVIII, 42, 58, 105, 119, 166, 565, 578, 579, 582, 583, 584, 586,608,609,616,617,618,882, 895-898, 94 I, 960, 965 Kaam, B. van, 3, I 3 I Kaayk, ]., 103 I Kadt, ]. de, 845-847 Kamphuis, P. H, 184n Kan, W., 840, 878 KanahaIe, G. S., 822, 823 Kann, ].H, 288 Kappers, Th., 1005 Karel de Grote, 1044 Kartodirdjo, S., 769 Kaspers, HE., 77 Kastein, G., 1081 Kat Angelino, A. D. A. de, 792 Keesing, F. A. G., 7 Keizer, M. de, 822, 856,957-959, 1063 Keizer, W. G. N. de, 847 Kennedy, J. F., 928 KerkJaan, M., 525-526 Kern, R.A., 793 Kersten, A.E., 564 Kersten, F., 357, 423 Kersten, G.H., 60, 61, 62 Kersten, K., 79 Kerstens, P.A., 769 Kesselring, A., 192, 194, 195, 197 Kessens, H, 325,365-366Ketelaar, JA.A., 528, 529 Kettmann jr., G., 119 Keyfitz, N., 783 Kiès, G. P., 1085 Kiesewetter (majoor), 67D, 673 Kisch, I., 45-57, 92-93, 1 IJ7-1 09, 239-242, 276-279, 280-28~ 429 Kist, J. G., 735 Kistemaker, ]., 529 Klatzkin, ]., 281 Kleerekoper, S., 73-74 Kleffens. E.N. van, 5, 29, 68, 71, 9 1, 94, 95-100,101,105,125,128,129,159, 176,180,204,218,255,545-546, 550,569,579,585,603,855,862, 873 Klein, G., 439 Klein, G., 498-499 Klein, P. W., 213-216, 220, 222-224, 245-247,25',252,254,291,292, 296,313,317,321,4°7,4°9, 411-413,447,450-457,462,463, 4 66,533-535,54°-543,544,563, 576,584,633,635,637,653-657, 661-663,663-669,725,731,744, 745-746,755-757,765, 802-807, 817,824,851,881,884-886,890, 891, 892,9°0,918,941,943,944, 95 2 ,99 1 Kleintjes, Ph., 782, 784 Kleijwegt, c., 1082 Klinkenberg, W., 529 Klokman, B., 332, 700 Klompé, M.A.M., 438 Kloosterman, A. M., 459 KnolIe, F., 409 Kobajasji, I., 797 Koch, D.M.G., 847, 848, 1029, 1°31 Koedijk, P., 448n Koejemans, A.]., 238-239 Koenders, P., 558 Koets, P.]., 728,736,742,744,770-773, 820,822,823,858,922 Koger, D., 866 Kohlbrugge, HC., 467, 470, 474-476, 479, 48In, 484 Kok, G. de, 611-612, 766 Koker, D., 540n Kokke, B., 944-950 Konoye, prins, 798 Koopmans. ]., 254 Koot, H, 305, 649, 652 Kooy, G. A., 33, 60n Kooy, T.P. van der, 3, 5-11,67,70,125, 213, 214, 217-220
Korthals, HA., 32 3 Korthals Altes, E.]., 97 8 Kossmann, E. H., 668, 762-766, 944, 1038, 1044, 1063 Kossuth, L., 743 Kotälla, J J, 709, 965 Kousbroek, R, 831 Kraemer, H, 965 Kraft, S., 67 I Kragt, D., 1083 Kramer, C, 602-603 Kriebel, R, I 17 Kroon, B., 13,73 Kruis, HJ., 468, 642, 643, 685 Kruyff, P. C, 1083 Kruys, B., 1087 Kruyt, ]. W., 1080, 1082 Küchler, G. von, 194 Kuijk, J., 257, 269-27°,417 Kuin, P., 337 Kuipers, W., 674 Kuyper, A., 9, 91, 230 Kwantes, RC, 725-727, 729-735, 741, 742,747-749,751,752,756,757, 760,771,785,789,792,794,801, 811,814,817,818,820-823,824, 827-829,8]2,851,856-858,863, 864,877,881,909,912,916-918, 921,922,924,926,927,988, 1036, 1043 Laan, G. J, 615-617 Lages, W.P., 248, 261, 271, 895, 897, 898, 960, 965 Lambrechts, R]. A., 103 I Lamers, L., 52 5 Langen, L.H de, 337 Langley, J., 680 Lansink, B., 77 Last, J, 58 Lauryssens, S., 426-427 Lauwers, H.M.G., 571,606 Leeuw, A. de, 89 Leeuw, AJ. van der, 33, 213-215, 223, 245,249,273,291,292,296,313, 407,409,415,417-419,447,450, 451,453-455,461,464,533,563, 584,589,633,634,635,636,638, 649,652,725,817,851,857,881, 934, 940 Leeuw, G. van der, 1084 Lefrandt. B. W., 1084 Lehmann, J.-P., 804 Lehning, A., 77, 5 53 Lenin, v.r, 83,Lentz, J, 435-436, 441 Leopold III, koning, 1°5 Levi, P., 958 Levie, T., 1064 Liagre Böhl, H de, 1064 Lidt de Jeude, O.CA. van, 621, 640, 685 Lieftinek, P., 333, 337, 888, 962, 1056 Lieme, N. de, 53, 54, 281, 287 Lier, A.W., 589, 609 Lieshout, J van, 448n, 522-524, 526-528 Ligt, B. de, 77 Limburg Stirum, J.P. van, 735, 736, 779, 796, 870 Limperg, K, 441 Lincoln, A., 750 Lindemans, CA. (ook: King Kong), 661, 670,671,673-682, 846 Lindo, M.A., 661-663 Linthorst Homan, J, 236, 237, 260, 291, 295-298,3°1,3°3, 304, 306, 3°8-3'°,312-316,318-321,322, 325,326,330-332,341,342, 344-346,349,351,353-356,360, 365,366,37'-375,376,379, 381-385,389,390,401,402,4°3, 889, 1085 Lion Cachet, A., 1085 Locher-Scholten, E. B., 785-787, 838-84' Loetf, J, 250 Logemann, J.HA., 793,875 Loo, F.A. H van de, 250 Looij, L. van, 433 Loon, A.A.M. van, 1079 Lorenz, C, 1064 Lory, H, 746 Louwes, S.L., 451, 453,500,509,707 Lovink, A.H.]., 926n Lubbe, M. van der, II, 58-60, 81, 82, 148 Lubbers, RF. M., 700, 882, 896, 897, 1018,1019 Lulofs, B., 609,612-614,708-710, 766-767 Luns, JM.A.H, 883, 986 Lunshof, HA., 13, 27-29 Lutz, F.].A., 126n, 127, 128 Luxemburg, R, 30, 83 Maandag, A., 680 Maar-Willink, JH de, 899, 1065 Maarseveen, H J van, 993 Maas, G., 239 Maasdijk, H C van, 1085
MacAnelly, H, 671-672 MacArthur, D., 87 I, 1083 Maeda, T., 87 I Mangoenkoesoemo, Tjipto, 741, 848 Mann, G., 36 Manning, A. F., 32-37,147,148,165, 213,214,245-248,291,296,313, 319,407,447,451-452,455,465, 475,482,483-484,525,533,539, 563,564,57°,573,574,584,585, 633,635,645,650,654,661,662, 725,73°,742,756,817,818,832, 851,881,886,891,894,913,914, 920,921,932,944 Mantey (majoor), 116, 117 Mao Tse Toeng, 841 Marcks, E., I 16 Margry, K, 674, 675 Marius, G., 480 Marshall, G. c., 606 Marsman, H., I 19 Marx, K, 22, 28, 621 Max, B., 77 May, K, 495 Mazel, P.E., 1065 Mazirel, L.c., 434, 438-441,559 Mazzini, G., 743 Mechanicus, Ph., 491, 537, 538 Meekren, ]. van, 548, 590, 697, 698, 1009-1011 Meerloo, A., 375 Meershoek, G., 1064 Meijer, I., 948 Meijer, ]., 646 Meijer, ]., 77 Meijer, ].c., 128,209,210 Meijers, E.M., 1070 Melkman,]., 252, 281, 283 Menten, P.N., 525, 898, 899n, 1054 Messing, F., 888 n Meulen, D. van der, 784 Meulen, ].W. van der, 42-43,168-171 Meyenfeldt, M.H von, 203-206 Meyer, A., 222-224, 234-238, 297, 326, 328,361,465 Meynen, J., 355 Michiels van Verduynen, E. F. M.]., I 58, 862 Michman, ]., 1064 Mierlo, F. van, 5 07-5 1 0 Mildt, D. de, 957-959 Milligen, A. N. van, 808 Minco, M., 491 Miranda, S. R. de, 24 I, 5 I I Miskotte, K H, 254, 595Model, W., 677 Moelaart-Poortvliet, A., 682 Mok, G. Ph., 517-518 Molenaar, F.]., 126 Moll van Charante, HG., 305 Mollema, ]. c., 78 Montgomery, B. L., 673, 679, 680, 698-700 Mook, HJ. van, 91, 727, 770, 780, 790-792,800,851-853,855,858, 861, 871,872, 875, 878,926, 1008, 1021 Moor, ].A. de, 910n, 994, 995 Morriën,]., 598-600, 833, 865-866, 969 Morse, A., 508 Mountbatten, L., 862, 864, 871, 874, 875, 1079, 1083 Mout, A., 7 15 Mulder, G., 448n, 625, 627-630, 710-717,719-722,931-944,1009 Mulderije, H, 286, 898 Mulisch, H, 764, 952, 961 Multatuli (ps. van E. Douwes Dekker), 728, 766, 842, 998 Münzenberg, W., 79 Mussert, A.A., XIX, 7, 29, 34,49,61,62, 119,140,141,153,266,3 1 4,335, 339,346-349,351,358,386,4°1, 465,488,495,7°2,739, 833, 889 Mussolini, B., 29, 36, 358, 426, 490, 820, 1077 Mutsaerts, W.P.A.M., 688 Namen, A.H, van, 460, 463-464 Nanninga, W., 971, 984-985, 1011-1012 Napoleon, XIX, 280 Nassauw, T. van, 974 Nasution, A. H., 907 Nauta, B., 323 Nauta, ]., 558 N ederbragt, ]. A., 3 I, 32 Negrin López, ]., 3° Neher, L., 475, 476 Newton, I., 364 Nicolaas II, tsaar, 87 Nierstrasz, V.E., 126, 127, 131, 132, 172, 182,184,185,188,189,196 Nierstrasz-Sonnenberg, M. c., 131 Nietzsche, F., 5 I 5 Nieuwenhuijze, c.A.O., 1021-1023 Nieuwenhuis, R., 1036n Niftrik, ]. G. van, 527 Niftrik-Gevers, B., 523, 527 Nijhof, R., 6 I °
Nijs, R de, 700 Nispen tot Pannerden, A.J.M. van, 3,4, 68,221 Niti.sastro, Widj6jO, 783 Nixon, llM., 986 Noordhoek Hege, W.F., 6j8,.659 Narel, K., 491 Norman, E.H, 804 Nortier, ].]., S57, 858,920,924 Odijk, mgr. Van, 524 Offerhaus, W.A., 350 Ojen jr., G.]. van, 126n, 127,647,648,
XC694 Oldenburger, B., 795 Onderdelinden, T., 676 Oostveen, '1'., 955-959 Origo, I., 373 Orwell, G., 714 .Oster, H, 175 Otten, P.F.S., 174, ISO, lSI Oud, P.]., ISS, 197, 550 Oudkerken-Cohen, V.R., 432 Overduin, ]., 551 Paape, A.H, 33,68,125,213-215,245, 249,250,291,292,296,313,314, 318,407,413-415,447,463,465, 533,563,567,573,574,576,584, 633,725,817,851,881,924,935, 941,945,1005,1038 Pais, A, 586, 940 Paridaen, j., 682 Pater, ].C.H de, 3,4,9,67,71,125, 153,213,273,934 Paulen, A, 323 Pelt, A, 568, 576, 682 Perron, E. du, 120 Pétain, Ph., ISO Philippi-Dijxhoorn, A.]., 566 Philips, A., 35, 174 Philips, F]., 323, 337, 681 Piccigallo, Ph.R., 991 Pierson, N. G., 9 I Pius XII, paus, 1077 Plaat, G. N. van der, 884n Plas, Ch.O. van der, 744, 750, 790, 852, 854,855,858-860,875 Plas, M. van der (ps. van B.G. F. Brinke!),
XC14° Plate, A, 350, 888 Pleyte, Th.B., 735 Ploeg, A., 984, 985 Plutarchus, 498 Pluvier, ].M., 738, 742Poel, C. va....de, 697-6~9 ~lak,H, 45 Polak, J.A., :183, z84 Polak, W., ~,. Poll, M. J. M. van, 74" 769, 98 I, 98:1 Pollema, R., 3 J8 Pollmana, T., 8u)-81l, 1001-1003 Pompe, W. P.]., 337 Poole, ]. le, 646, 65 8n, 897 Poorten, H. ter, 753, 757, 799 Popper, K. R., 209 Post, J, 494, 519 Post Uiterweer, JE. A., 566 Posthumus, N.W., 19, 151,152,703, 933 Pesthumus-van der Goat, W. H., 337 Pothoven, G., 433 Prakke, F., 337 Premsela, M.]., 28 I Presser, J, 18,70,71, 125, 147, 152, 156, 2a9. 231, 232, 240, 253, 265, 283,284,333,424, 'P7, 492,516, 538,946,953,958,1000,1036,1061, 1066 Prins, W., 479, 484 Prinsen, G. J., 1080 Proost, J, 83 Proper, R., 149 Proudhon, P.J., 62 I Pruijt, B., 451 Puchinger, G., 156-161 Putlitz, W. zu, 151, 175 Putzier, R., 194, 195 Quay, JE. de, 236, 237, 260, 291, 295-302,302-3°7,3°9-310,312, 312-]21,325,326,329-3]2,337, 341-346,349,353-358,360-362, 365,3 6 6,371,373-375,380,385, 387,389,39°, 40r, 402, 591, 868, 948,962, 1069 Quéré, J]., 858, 859 Raalte, E. van, 106-107, 159, '99-2°' Racine, J., 284 Rajakowitsch, E., 935 Rarnselaar, AC., 299-3°0, 318,323,374 Randwijk, HM. van, 468, 469, 474, 526, 65 1,689,982 Rappard, L. R.J van, 597, 598 Rauter, H. A., XIX, 153, 253, 306, 409, 488,607,677, 7ro, 714,1082 Reich, W., 438 Reichenau, W. von, 196 Reijndorp,
Reinink, H]., 337, 375, 376, 389 Rekers. E. A., 669 Renan, E., 277, 772 Rengelink, ]. W., 674 Reve, G.K. van het (ook: G. Reve), 18,
XC259 Reve, K. van het, 363-363 Revius, j., 9 Reynders, I. H., 29, 37, 39,67,69-70, 94,98,109, III-lIS, 119, r.~3, 149, 162,164.,174,176-178,180-182 Reyntjes, W., 560 Rhijn, A.A. van, 125, 128, 129, 130, 159, 193-199, 569, 576 Ribberink, A., 932, 939 Riel, H van, 166-168,43 1,432,
XC549-551,668,718-719,932 Ries, L.A., 46 Rij, C. van, 993 Rijen, A.].HF. van (ook: R van Aerde), 1086, 1087 Rijke, W. de, 223 Rijser, P., 33 Rijxman, A. S., 427-431 Ringnalda, D.M., 582 Ritter, R, 559 Robijns, R., 613-61 7 Robinson, T. (ook: V. Ma-hieu), 807 Rochefoucauld, F. de Ia, 508 Rochemont, F. de, 538, 827, 829!'l Roelfsema, H, 296, 297,3°1,312,314,
XC320,327-328,343-345,347-35°, 367,372, 390n, 39In Röell, E. W., 58 Röell, W., 174, 180 Roest Crollius, S., 496 Rogier, ]., XVIIl, XXI, 13, 17-21, 23n, 91-92,147, IS0, 151, 171-175, 179-182,202-2°3,228,360,361,
XC371,433-441,487,489-49°, 552-553,556,558-560,61/$-622, 668, 845, 937, J040 Rogier, L.]., 3-5, 7,9, 10, }>J, 3., 67, 70, 125,153,213,220,222,228.,.245, 248,250,253,254,291,292,313,
XC407, 934, 937 'Roi, E.le', 577-579, 611-615, 618, 623-625, 628 'Roi, Hie', 577-579,609,617 6f8, 623-626,628 Roijen,].H van, 282, 2119-300, 322,
XC323, 374 Romein, ].M., 33,152,175,333,763,
XC844,934,944, 1072 Romein-Verschoor, A., 333, 934Romijn, B., 524 Romijn, P., XIV, xxnr, 890, 1048, 1057, 1064, 1065 Romme, C. P. M., 9 I, 117~ Rommers, M. A., 77 Roorda van Eysinga, S.E. W., 728, 774 Roos,]. de, 670-671,680,866-867, 1°37-1°38 Roosenburg, H., 523 Roosevelt, F.D., 251, 604, 606, 754, 798, 855 Roosevelt, T., 9 I Rosenberg, A., 36 Rost van Tonningen, M. M., 29, 140, 153,273 Rost van Tonningen-Heubel, F.S., 119 Rovers, F., 957 Ru, H de, 582, 755 Rubin-Sternhell, E., 493, 496 Ruitenbeek, H M., 334 Russchen, P., 1083 Rüter, A.]. C, 152,344,412,413,706, 937 Rutgers, V. H, 5 19 Ruygers, G., 236, 296, 297, 305, 316, 329-330, HI, 342, 366 Ruys de Beerenbrouck, Ch.]. M., 159 Ruyter van Steveninck, A.C. de, 638, 683 Saller-Martens, S., 6S 3 Salmuth, H von, 116, 117 Sandberg, ].M.R., 1084 Sandberg, W., 439-441 Sant, F. van 't, XVII, 564, 577-585, 587, 589, 593, 594,605,607-609, 611-620,622-630,661,710,846 Santoso, 996 Sarlouis. L. H, 240, 1086 Sas, G.]., 69, 90, 174, 175,207 Sassen, E. M.]. A., 305, 323, 923 Sassen, F.L.R, 350, 354, 355 Schaft, ]. J., 1°7 I Schagen van Leeuwen, 173, 174 Schaik, ].R.H van, 34,43,46,47,625 Scheepmaker, N., 699-7D1 Scheepstra, L., 5 19 Schepers, ]. D., 1 °9-115, 149, Scherf, v.. 558 Schermerhorn, W., 119,3°1,3°4,329, 337,347,350,354-356,357,360, 361, 379, 3900, 395,400,402,888, 920,962,982, 1008, 1054 Schie, A.]. van, 1064 Schilder, K., 234, 345, 566 Schippers, H, 234-238
Schlichting, L.G., 305 Schmidt, A., 117 Schmidt, B., 24-26,58-59, 279-280 Schmidt, F., 371, 373, 375, 384 Schmidt, L.W., 372, 540n Schmidt, R, 190, 193, 194 Schöffer, I., 33,132-151,165,185,189, 214,297, 299, 4I8n, 668, 877, 898, 899n, 900, 952, 955, 956,1004,1005, 1065, 1066 Schokking, JJ., 282, 323, 337 Scholten, L. W. G., 350, 354, 355 Scholten, P., 24 I Scholten, Y., 937 Schorer, J. A., 436 Schrage, E.JH, 725, 817, 851, 881, 913,
XC9 1 4 Schreieder, J, 658, 659 Schreuders, B., 1086 Schreuders, L.e., 672-674 Schrieke, J.J., 414, 432 Schulten, Ci M; 448n Schulten, J. W. M., 116-118, 19°-198 Schumacher, P., 834-835 Schurer, F., 444 Schwarz, A., 36 Secondat, Ch.-L. de, baron de la Biède et de Montesquieu, 621 Seeligmann, S., 108, 28 I Setyadjit, 865 Seyffardt, HA., 1081, 1082 Seyss-Inquart, A., 70, 2 I 5, 229, 249, 27 I, 276,298,307,312,313,326,327, 339,344,346,349,368,371,386, 409,423,436,472, 556,645,652, 698, 702, 720, 1069 Shillony, B.A., 820 Sijes, B.A., XVI, 33, 68, 70, 71,125,128, 152,156,213,214,219,220,225n, 238,239,245,247,254,291,292, 298,299, 310n, 313, 314, 317-321, 366-367,370,407,411,414,447, 448,458,461,464,465,475,516, 533, 541, 544, 563, 584, 599, 600, 633,639 Simatoepang, T. B., 77 2 Sinner, L., 13, 73 Sitniakowsky, M., 1037 Six, P.J., 448, 466-476, 477, 480-48 I, 484,519,523,527,648,650,651 Sjahrir, S., 747, 794, 795, 822, 837, 843, 845,967, 1019 Sjarifoeddin, A., 770, 772 Skinner, Q., 995 Skorzeny, 0., 426Slotemaker de Bruïne, G. H, 468, 478-479, 523, 526 Sluyser, M., 605 Smeding, M., 196 Smedts, M., 140,329,332-333 Smit, A., 333 Smit, J. G., 13 I Smith, M.L., 394, 395-404 Smith, Th.e., 804 Smulders, RM., 1025, 1030 Sneevliet, H, 76, 83, 599,779 Snijders, e. J., 9 I Snouck Hurgronje, A.M., 255, 256 Snouck Hurgronje, Chr., 793, 845 Socrates, 5 12 Soebardjo, A., 87 I Soejono, Ario, 566, 575,856,862,866 Soejono, Irawan, 866 Soekarno, 103,739,742,743,794,795, 818,820-823,825,833,837, 840, 841,843, 845, 847, 861, 863, 871, 875,921,927,928,1015 Soeriadiningrat, S. (ook: Ki Hardji Dewantoro),775 Soetardjo Karthohadikoesomo, 779 Soetendorp, J., 23°-232, 285 Soetenhorst, J. R, 600-602, 877, 878 Soetenhorst, R, 834, 950-953 Solsjenitsyn, A., 490 Somer, J.M., 478, 481, 482, 483,527, 605, 643 Sontheimer, K, 36 Spaan, J. B.Th., 273 Spencer, H, 284 Spek, F. van der, 609 Spelberg, E.B., 1084 Speyart van Woerden, E.M.L.H, 685, 69 2 Spoor, S.H, 859,976,994,995,997, 1000, 1003, 1010, 1025, 1030 Squire, e.W., 863 Staehle, W., 481 Stainforth, A., 680 Stainforth, P., 680 Stalin, J., 28, 81, 84-86, 335, 604, 606 Stam, W. HJ., 993 Staring, H, 305 Steenberghe, M.P.L., 100-103, 125, 128-130, 159, 198, 568, 569 Steinmetz, S.R, 539 Stikker, D. u., 795 Stokvis, J. E., 282 Stomps, B.W., 59-60 Storry, R, 804 Stroom, G. van der, 1063
Struycken, AAM., 894 Stuart Mill, J., 62 I Student, K., 190, 193 Stufkens, N., 468, 526 Stuiveling, G., 268 Stuldreher, CJ.F., 292, 321, 827 Stuyvenberg, J H van, 45 I Suchtelen, B. van, 784 Suharto, 783 Sulla, L.C, 480 Sutherland, H. A., 790, 854, 855 Suurhoff, J. G., 338, 389 Swaan, A. de, 1066-1074 Swart, KW., 420-426 Swierstra, N.Tj., 148 Sytstra, H, 442 Tas, L. (ook: L. Vogel), 22, 491, 603 Taylor, AJ.P., 262 Tazelaar, P., 264 Teengs Gerritsen, H., 984 Teitler, G., 9 I 0 Telders, B.M., 29, 345 Tellegen, M.A, 897, 898n, 1019 Tempel, J. van den, 105, 171,205,251, 546, 568, 575, 687 Tenkink, J.C, 47, 223, Termeer, H.J.C, 690-695, 1066 Tets van Goudriaan, G. C W., 580 Teulings, F., 744, 769 Teunissen, AJ., 554 Thamrin, M.H, 776, 783 Thiel, F.J. van, 332 Thijn, E. van, 1044 Thijssen, J., 649 Thijssen, T., 519 Thomas, CP.N., 323 Thorbecke, JR., 18, 19,21,68,774, 1042 Thucydides, 168 Tielman, R., 556-558 Tiemeijer, H, 120 Tiemens, W.H, 671,672,675-678, 680,68 I Tijn-Cohn, G. van, 287 Tilanus, HW., 338, 345 Tjarda van Starkenborgh Stachouwer,
XCAW.L. van, 576, 740, 748-753, 758, 772,779,780,795,796,799, 800, 844,845,848,855,870,875,876 Tjassens, J., 976, 977 Tjia Tjeng Siang, 777 Tobias, F., 8 I Toom, W. den, 913 Toom, N. van, 672Touw, HC, 409n, 595, 596 Toynbee, A, 766 Tricht, AG. van, 527 Trienekens, G.M.T., 499-507, 704-708, 943,944,952, 1065, 1066 Troelstra, P.J., 9 I, 443 Tromp, HW., 206-207, 208, 209 Tromp, Th., 68 I Truman, HS., 819 Tuyll van Serooskerken, S.J. van, 927, 9 28 Uhlenbeck, E.M., 793 Ulbricht, W., 30 Ulrici, J.HC, 975, 976 Uyl, J.M. den, 581,609 Uxem, A van, 359 Vaart Smit, HW. van der, 62-63, 938-94 0 Valk, HM.H.A van der, 337 Valstar. L., 5 I 9 Valtin, J., 78 Vandermeerssche, G., 1081 Vastenhout, HW., 108 I Veen, C van, 1085 Veen, F. van der, 854, 859-863, 876, 877,881,9°6-9°8,912-914, 916-921,985, 1008, 1017, 1057-1059, 1065 Veen, G. van der, 439-441,519,557 Veer, P. van 't, XVIII, 9°-91, I 19, 120, 149, 175-183, 258-269, 329-33°, 426, 808, 822, 942, 943 Veld, J in 't, 306, 350-353, 355 Veld, N.K.CA in 't, 33,69,222,247, 4°9,410,412,465, 539, 543, 563, 565, 571, 572, 574, 633, 634, 635, 640,642,647,651,652,725,739, 74~ 742, 743, 749, 751, 754, 759, 818-820,826,829,851,862,881, 937, 1048, 1064 Velden, D. van, 736-737, 821, 829, 830, 853 Ven, F.J.HM. van der, 323 Venema, J., 674 Venturi, T., 1077 Veraart, J B.M., 436 Verboom, J., 776, 783 Verbrugge, D., 975 Verdam, J., 946 Verdam, P.J., 448, 461, 533, 544,474, 563, 568, 569, 584, 633, 634, 640, 641,645,646,650,881,886,894, 895-896,9 1 3,914
Verdonek,]., I 3 Veekade. W., 323, 333, n6 Verkijk, D., II8, 262, 26i!, 76.2, 9J.9 Verkuil, D., 1066 Verleun, J., 494 Verloop, C, 673 Verloop, D., 1081 Versteegh sr., W. C]., 757, 75 S Verstegen, ].H, 91I, 9f2 Vilder, A. E de, 1052 Vilder, CEde, 1052 Visman, EH., 8, 750 Visscher, H, 230 Visser, L.E., 54, 240, 241, 253, 282-284, 286,288,318, 319 Visser, M., 283 Visser, ]. de, 306n, 350, 889n Visser 't Hooft, W.A., 468, 469, 477, 478,480, 523-524, 527,760 Vollenhoven, C van, 793 Vollgraff, D.D., 483 Volten, H, 2°3-206 VonhoJf, H.J. L., 208 Voeren, G. van, 682, 68'] Voorst Evekink, D. van, 9&,181 Voorst tot Voorst, H. M. Evan, 35, I 19, 126, 128n Voorst tot Voorst, ].]. G. van, 37, 39, 207 Vooys, CG.N. de, 268 Vorrink, J.J., 221, 222, 231,262-265,
XC338, 5H, 605 Vos, K., 746, 747 Vos, RA.H, 271-276, 1066 Vos van Steenwijk, ]. W. J. de, 54 5 Voskuil, K., 953 Vredeling, H, 970 Vredenburch, CG.W.F., 577-580, 611, 614,617,622, 624, 62~ 628 Vredenburch, HL. E K. van, 566-569, 579,580, 585n, 610, 611, 614-617, 623,626, 873,926 Vredenburch, ]. van, 578, 626, 628 Vries, E. de, 774, 775 Vries, H]. de, 98 I Vries, Th. de, 491 Vromans, A.G., 67, 7"57, 821 Vugt, C v ..n, 974, 975 Waals, A. van der, 433, 961 Waard, P. de, 119 Wagenaar, G., 519 Wagenaar, ]., 763 Wagenaar, L., 661-663 Wal, S.L. van der, SOl, 9u, 1030 Waldheim, K., 1004Wall Bake, A.V. van den, 555, 1085 Walsum, G.E. van, 307, 323, 3B, 337, 35 0 Waltmans, H, 609 Ward, O.G., 758 Wadi mont, W., 195, 196 Warmbrunn, W., 37, 3SH Warners, C]., 749, 757, 75S, 823, 852, 853,854, 8J5, 856 Weeber, A., 733, 734 Weinreb, E., 496 Weinreb, E, 149, 265-267, 3+4, 354, 357,377, 417-4110, 494, 496,1071 Weisstein, N., 209 Weizmann, C, 49 Wellen stein, E. P., 659 Wels, CB., 1064 Welter, Ch.J.I.M., 91,100,102-106, 159, 198, 568-570,748-75 I Welter, L.]., 1082, 1086 Werkman, E., U8-120, 519-520, 528-529,547-548,929-93°,1080 Werkman, G., 10&0 Wertheim, W.F., 731, 752,781-784, 785,821,831 Wesemael, J.H van, 1081 Westerling, R.P.P., 9-15,919,927,975, 976, 980-982, 984, 986, 993-995, 1007, 101.4, 1017, 1030 Westerveld, C Ch., 476 Weygand, M., 150 Wiardi Beckman, H B., 262-265, 605 Wiedijk, CH, 22111. Wiegel, J., 426 Wiel, G. van der, 587 Wielen, H.G. W. van der, 305, 323, 333, 335 Wiese, K., 344-345 Wiesenthai, S., 559 Wiessing, HP.L., 22, 23, 574n, 603, 611 Wigbold, H, 997, 999-1001 Wijnbergen, S. E L. van, 20 Wijnen, HA. van, 966-968, 1019 Wijnkoop, D.]., 81 Wijnkoop, ]., 284 Wijsen, E, 52 5 Wilde, ].A. de, 43 Wilhelm II, keizer, 87-, 160, 2}9 Wilhelmina, koningin, 13, 20, 23, 39, 41,45, 55-56,67-69,73, 80, 86-S8, 90-93,95,99,104, !I9, 137, 141, 143, ISO, 156, 158, 160, 163, 166, 175,176,190, 198-:wo, 251, 317, 329, 336,423,459,469, j08, 522, 525,563,567-569,572,573,577,
580-583,585,586,589.590-594, 59M, 60o-6o), 6H-6n, 6I~-623, 625--628, 63{), -637,6"39--643,64<>, 64.:7.11,651,67-8,6&2, 684, ~'8<j,689,
XC702, 1'49, 7:58, 7(1'1, 7~'J, itW, 845, 846, 855, 874-8~, 94~,'9"7, 95J, 960-962, 965-968, .IeI9~'1·01.-1,1046,
XC1072 Willem I (de Zwijger), prins, 284 Willem I, koning, 18,601 Will em II, koning, 875 Willem Ill, koning, 68 Will em Alexander, prins, 1063 Willems, J, 323, 366 Willems, M., 984-985,1011-1012 Willemsen, A. W., 33 Wilson, J]. CP., 185 Winkel, L.E., I 53 Winkelman, H.G., 67, 70, 9-4, 109, 143, 149, J64, 16.6, 172,.-174,175-182, 187,19°-192, r9-6, 205, 216, 375,
XC943 Winter, P.]. van, 3, 5, 67,125,213,214, 223,245,248,21)1,292,2<;)6,313,
XC317,4°7,447,465,483,533,539, 565, 575, 584, 633, 634, 649 Wolf, D., 49 Wolf, L.G., 1081Wolff, J, 2382 39 W-öllf, S. de, 22 o "W:{).!teJ;Sóm, ti" #9Wttewaall van ~M, CL, <tOl, 97-" ¥aRg, N.C., li4J Yokichi, E, Go6 Voland, J., 118 Yoshizawa, 797 Zaaijer, J, 70fj, 893 Zaaijer, HR.de, 323 Zahn, E, 435 Zangwill, L, 49, 242, 278, 287 Zee, S. van der, 15-16 Zickwolff, E, 116 Zijlstra, ]., 202, 699 Zitsewitz, H. von, 116, 117 Zomer,].J., I~O Zondergeîd.Xi.R, 441-444 Zwaan,]., 255, 410, 414, 461,570, 652-653,826,827,1014-1018 Zwanenberg. S. van, 3 I 8 Zweers, B., J64 Zwitser, HL, 970, 990-996, 998, 999 Zwolsman, R., XVIll, 658, 659, 697, 708-710,714-7[7,936
XCActa Politica, IS I-I 56 Algemeen Dagblad, 13,683,81 [-813, 0 959, 1006 Algemeen Handelsblad, IS, 16, 37-42, 100-106, 161-165, 198, 199,208, 209,272, 309, 314, 1080 Alkmaarse Courant, 703-704, 708 Anti-Revolutionaire Staatkunde, 3 I, 2°3-206 Arnhemse Courant, 612, 671, 672, 976,
XC977 Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden,
XC166-168,376,431,432,499-507, 549-551,718,719,785-787, 838-841,1031, !OH-lOM Bijdragen van het Koninklijk Instituut vo.or Taal-, Land-, en Volkenkunde,
XC7 68 -7 69 Het Binnenhof, 233, 375, 590, 610-611, 978-983, 1003-1005 De Boerderij, 704 Brabants Dagblad, 257, 325, 365, 366 Brabants Nieuwsblad, 602, 610 Dagblad van Noord-Brabant, 272 Dagblad van Rotterdam, 229 Dagblad voor Noord-limburg, 974, 975 Delftsche Courant, 229 Deutsche Zeitung in den Niederlanden, 229 Eendraohtsbode, 60, 6 I Eindhovens Dagblad, 32-37, 674, 675 Elseviers Magazine, 209, 228, 35 I, 597, 59B, 931-944 Elseviers Weekblad, 13,27-29 De Fakkel, 752, 779, 791 Friesch Dagblad, 13 I, 229, 337-339, 717,718 De Gelderlander, 5°7-5 IO,944-950,990
Het Gemeenebest, 298, 302, 333, 336,
XC337 De Gids, 197,791,1023-1°31,1081 De Gooi& Eemlander, 547, 551, 552,
XC833,834 Goudsche Courant, 6 I I, 6 I 2 De Groene Amsterdammer, 22, 74-90, 202,294,556-558,701-703,768, 835, 996, 997 Groniek, 228 Haagsche Courant, XIII, 58, 229, 273, 360,595-597,614,615,766,834,
XC950-953 Haagse Post, 497, 590-594, 683-686, 933,952 Haarlems Dagblad, 227, 353-356, 366, 367, 377, 390n, 670, 671, 675-678, 680,7°4, 866, 867, 971, 973, 974, 1006, 1007, 1037, 1038 Haarlemsche Courant, 229 Helmonds Dagblad, 54 7 Hengelo's Dagblad, 762 History, 394-404 Hollands Diep, 493-499 Hollands Maandblad, 175-183,258-269 De Indische Pensioenbond, 808-810 Internationale Spectator, I31 De Joodse Wachter, 53 Journal of Contemporary History,
XC391-394 Katholiek Schoolblad van NederlandsIndië, 809 Kleio, 234-238, 271-276, 507,690-695, 704-708, 1066 Koloniaal Tijdschrift, 79 I Kritiek en Opbouw, 752, 779 Leeuwarder Courant, 14-15, 13 1,417,
XC488-489,547,697-699,718,761, 7 62 Levend Joods Geloof, 23°-232 Het Liberale Weekblad, 304 Limburger Koerier, 272 Limburgs Dagblad, 522-525, 526-528, 1012-1013 De Locomotief, 7 yz Maatschappij en Krijgsmacht, 103 ° Mededelingen van het Koninklijk Instituut voor de Marine, 92Militair Rechtelijk Tijdschrift, 110-II 5 Moesson, 807-808 Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië, 79 I De Nederlander, 333 Nederlands Dagblad, 90 Nederlandse Staatscourant, 294 Nieuw Israelietisch Weekblad, 44, 45, 73-74,354,427-431,432,510-518, 968, 969 Nieuwe Apeldoornse Courant, 930 De Nieuwe Linie, 13, 367-370 De Nieuwe Nederlander, 307 Nieuwe Rotterdamse Courant, 14, 28, 42-45,106,1°7,110, III, 168-171, 199-201,2°9,210,272,733, 805 Nieuwsblad van het Noorden, 344-350 Nieuwsbrief, 29-3 I xac-Handelsblad, 325-327, 343, 344, 356-358,361-365,37°,371, 603-607, 622, 623, 624-627, 668, 678-681, 745n, 792, 802-8°7, 83In, 834,835,868-872,877,878,911, 933,954,955,959-963,963, 966-968,987-999,1009,1018-1023, 1040, 1041, 1066-1074 The Observer, 699 Ons Erfdeel, 762-766, 787-792, 836-838, 1063 Ons Leger, 126n, 183 Ons Politeuma, 27 Parade, 115-118, 190-198 Het Parool, 118-120,210,263-265, 328,329,331,332,354, 389n, 414, 429,469,480, 519, yz o, p8, 529, 547,548,554-556,661-669, 686-69~ 765, 771, 929, 93~ 953, 955,956,971,1037 De Ploeg, 450n Politiek en Cultuur, 24, 969 Propria Cures, 1069 Provinciale Zeeuwse Courant, 61, 62, 357-360,426,427,682,683 Psychology Today, 209 De Reformatie, 234 Reformatorisch Dagblad, 623 RO, Maandblad van de Reünisten Organisatie van de Societas Studiosorum Reformatorurn.Yvö-uö r Rotterdamsch Nieuwsblad, 14, 228-230, 306,350-353
Het Signaal, 865 Skript, 80 I, 802 Spiegel Historiael, 37-42 De Standaard, 3 I, 272 Storm, 558 Studia Rosenthaliana, 45-57, 92, 93, 107-109,239-242,276-279, 280-288 De Stuw, 790 The Sunday Times, 699 De Telegraaf, 46, 80, 96-100, 272, 609, 612-614,626,708-710,767,901,
XC903, 941, 969-971, 974, 975, 976, 975-978,984,985,1005,1006,101 I, 1012, 1080 De Tijd, 13,31,272,305,339-343,624, 83In, 866, 955-959 Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap, 79 I Tijdschrift voor Geschiedenis, 132-15 I, 214,229,378-391,773-785, 1066 The Times Literary Supplement, 420-426 Trouw, 31, 32, 94-96,131,257,265, 269,270,417,460,461,481,482, 524-526,688,833, 867, 868, 985, 1013,1014,1041-1044 Twentsche Courant, 609-6 I I De Unie, 298, 304, 305, 384, 39In Utrechtse Courant, 272 Utrechts Nieuwsblad, 58,419,420 Het Vaderland, 377De Vliegende Hollander, 603 Het Volk, 272 Volk en Vaderland, 34, 108 De Volkskrant, 21-24, 119, 165, 166, 206-208,257,258,330,418,419, 487,548,549,553,594,595,674, 769-773,835,836,869,872-877, 963-966, 985-987, 994, 1007-1009, 1039, 1040 De Vonk, 428 Vrij Nederland, 13, 17-21,91,92,132, 171-175,179,180,202,203,228, 265,326,332,360,361,371,414, 433,444,448,455,460,461, 468-470,480,481,484,489-493, 526,552-553,558-560,603, 617-622,625,627-630,651,668, 689,710-717,719-722, 8lO, 811, 841-848, 865, 868, 937, 945, 964, 982, 1001-1003, 1072 De Vrije Socialist, 77 Het Vrije Volk, 57, 59, 60, 90, 91,119, 615-617,959,999-1001 Vrijheid en Democratie, 26 De Waag, 34, 58 De Waarheid, 13,24-26, 58, 59, 89,90, 201,202,238,239,271,279,280, 433, 598-600, 833, 865, 866 Weekblad Nieuwsnet, 602, 603 Wending, 298, 314, 333-337, 39In Zeeuws Tijdschrift, 359
XCAardenburg, 682 Abessinië, 335 Achterhoek, 52 5 Achterveld, 720, 1079 Afsluitdijk, 131, 168 Albertkanaal, 94, 181 Algerije, 990, 1000 Almelo, 1080 Alpen, 949 Amerongen, 1079 Amersfoort, 116, Iq, 307,428, 517,
XC709,708,717 Amstelland, 7 I Amsterdam, 35, 54, 62, 82,108,109, 163, 166, 167, 187, 194, 196, 198, 224,229,238,241,309,316,323, 354n, 394,428,433,436,440,449, 451,512,513,518-520,528,529, 557,558,600,656,673,674,712, 718,719,763,771,842,905,934, 941,944,960,985, lOI3, 1044, 1071, 1081,1085 Andorra, 1018 Angola, 268, 1000 Anlo,61 Antwerpen, 179, 181,679,974 Apeldoorn, 698, 1082 Appingedam, 959 Ardennen, 720 Arlington, 883 Arnhem, r r z, 323, 661, 670-680, 711, 714, 1082 Aruba, 119 Assen, 698
Athene, 168, 720 Atjeh, 87, 876 Atlantiscae Oceaan, 797 Auschwitz, 119, 430, 456, >08, 518, 542', 543, 559 Australië, S77, 758, 795, 8'2S" 8'40, 843, 851,852,856,857,859-,861,8'65, 868, 871, 873, 874, 10-22 Bakkeveea, 301, 32-), 335, 348 Banda, 747, 795 B~ndoeng, 770, 772, 800, 927 Bantam, 1086 Banyumas , 79 I , Barehem. H 5 Barneveld, 429-.*30 Batavia, 576: 738,743,7.",148', ?oB,
XC7 55, 77q, 77 a, 777, 783, 7'9t, 79." 79'9, 844, 846, 861, 172, lN5, ~6, 981,982,992,993 Beieren,559 België, XIX, 73, 93, 96, 97, 106, 107, 169,180, lSI, 182, 193, 201,453, 546, 7 I I, 966 Bentveld, 335 Bergen (NH), 167, 1078 Bergen Belsen, 553 Berlijn, 59,69,101,175,200,207,247,
XC335,436,629,698,719 Bern, 286, 527 Best, 675 Betuwe, 178, 181,455 Beverwijk. ç j j Biesbos, 1083 Birkenau, zie Auschwitz Birma, 770,835,837,83.9,876 Boadowose, 1001 Bonn,6II,6I5 Borneo,777 Boven-Digoel, 742, 77S, 856, 857, 874 Breda, 35,116, I8r., 653, 89S, 965, t oö S Brisbane, 873 Brits-Indië, 733, 7j5, 785, ho, g44, 853 Bronkhorsr, 1078 Brugge, 371 Brussel, 94,181,286,321,577,611,614, 615,622,624,628,677,679,713,1081 Buchenwald, 496, 539, t4l, 54'S, 549,
XC557,748 Buiten-Mongolië, 'l-'w BuitcsZ'or" 7 +A" 7"16, 780, 78, 8w..um, :161, SJ7Capelle aid Ijssel, 323 Celebes, 838, 919, 981)-982, 993,1007, 1058, 1085 Ceylon, 851, 853, 854. 857, 873 Cheribon, 108'5 China, 753, 754, ~oJ, 805, 839, 844 Dachau, 698, 72.0, 1080 Delft, 202, 3D?', 3 I 1,520,865 Denemarken, 142,171,173,182,546 Den Helder, 841 Denemarken, XIX, 842, 966 Deventer, 323, 698 Diemen, 241 Dieren, 210 Djokjakarta, 769,927.996,9-99, 1003, 10.20, 1059, 1083 Doesburg, 117 Doetinchem, 67 I' Dollard, :1 8'0 Doorn, 323 Dordrecht, 172 Drente, 1078, loBI! Dresden, 63 5 Driebergen, 670 Dumbarren Oaks, 720 Ede, 116, 117,281,698 Egypte, 603 Eiland van Dordrecht, 179 Eindhoven" 112, 174, 180, 181,323, 438,489,674,675,679,681 Ellerneet, 770 Engeland (ook: Groot-Brittannië), 22, 25, 56,73, 85, 93, 94, 96, 97, 106, 107, 125,126,1).0,131,161,169,170, 173,175,179,188,190,201,304, 328, He, 339, )48, 364, 42}, 440, 468,469,478,529,552,565,567, 620, 6)'j, 636, 642-, 678, 679, 736, 797, 8~, 843, 846, 862, 867, 868, 933, 9~, 974, 1014, 1022, 1067 Enschede, 457 Filippijnen, 778, 820, 839, 876 Finland, 85, 173 Flores, 794 Frankrijk, "lUX, 71, 73, 85, 93, 96, 97, 106, I~ •. J6!)" 17'0, 173, 1&0,190, Hi, 363, 397,4 0 4,4 1 9,436, 4H, HQ, 5~o/, 6'18, 73&, 81S, 950. 966, 1018,1067 Pre<k.iliroow,.IOh ftiesland, 338, .... ~, 5-25, ?,W, 1i07'
Gelderland, 686 Genève, l8I, 4<2 ..., 522-324, 526, 527, 545,615,616 Gent, 18 Goirle, 323 Gorinchem, P3, ~97 'g-Gta."en~""'I, 47, 9~, 1°3, 107, 109, 14~, IÓ3, 1~, 170, 175, 178, 179, 181-183,187, tU, 194, l!,6, 198, 2-00, 21£, 24&, lG+, Jog, 323, ]46, 375,4.13,429, ..,35. <1-40',4P. 467 n• 468.4-81.5'°2,; 504.-51,3. 5-45. 558, 614. Ó'aiO.,6-U. h7. 6')'6, 7C>9, 714. 719.14'8. 71'i!l.. 7ÓS, 716, 1&0, SIl, 812, ~I3. SU. ~_ti-4. 9 21, 9 22, 930, \)38;'9'3'9, "'1, 9i6, 98I,:9i!~; 1010, IOIi; .10004 G.ebbe~. 115--,('17, 11.8, 131, 166, 167, J-Ó9, rn, l!k), 207, 671<,1079 GrieÄ!~dlaad, I 7 3 Gr<:Jai~ 2,06; 227. "97, HS. Hs, 383. ~98, 10 78 c;.-os~..jlosen. 5'57 Guyana,49 Haarlem, 58, 1-87, 194. 196. 1082 Hattem,936 Heemseede, 656 Heerenveen, P3 ... &9 Heerlen. 3 I 0. ~ 11' Helden. j23 Helvoirt, ,313 Hengelo, 173 's-Hereogenbosch, 310. 314,685, 688. 689 Hilversum, 268 Hiroshima, 8 I\) Hoek van ffulland, 1.94 HOGgezand. 323 Hoogezand-Sapperrneer, 299, 843 HusUm.443Ierland, '8H IJmtliden, 2~, 193-. 19-4. 677, 8~3. 933, 1073 lJ9sel. 698. 1078 lJsselme,eor{ook: ~orzee). ,672. 679 'Indo-China, 576.-,~. Indonesië, 16. :i8,0. 731. 74'î, 1.. 3.. 768.kalië, 36, 40, 154. 308, 31 I. 317.449. 565. -lI!.lI. 8.,0. 937, 1077 jalta, 720 Japan, [6. 2IS, 414,576, !l77, 725-878, !'90, 992. 102] . j<lva. U:1. 743. 744, 753. 783. 790. 791. 19S. 1~, lu, 131, .sr. 854, 861. 870. ~71.'919, 99.., 1001. I«l4. 1017 pV'azee. 758. 767, 843. 872 ]erl¥alem, 'w8, 935 Jever,443 joegoslavië, 246,449.450, HO JloIhllln~aal. 115 :KlIiiom:aa:g, I oi 3 83(),'113I. 8J:~' ~twijf< aan." Rijn, 1079 -Katwijk aan Zee. 1079 I(¢nnemer.a, J.(i4 iGeI, 46, 47' .Kleykamt>. 4-41 -Koerilen, po "o.ersk, 55 ° Korea, 806 Komwerderzand, 143. 168 Krim,po ~n, 517 Leeliw.roen.. l!8" 443 'lAiden. 3Ó.-I~~, 147,165.311.323, 3'83.528.726. 8315.~5. 877. 889n, {po3. I,QQ'5 Leningrad. 85 Libanon. 5 52 Lieshout, 31 J limburg. 172. 181. 30f. 522-526.686 Liverpool, ~98 Lacamo,549 Lombok; 87 Londen, 22. 2!, 29, 59, 91. 92. 109. 128-13°.149,152,17°,198.199. 201.216-,228,262-264,3°4.317, p8. 331, 358. ~65. 375. 409.411. 4:.10,-'12,1,<t23, 4iZli• 440i .. -67~418, 48O-48i."84';0J4;85. 489, 491, -49.2, P2. 523. p6-528• 54-6. 56'3-06JO. 634. 6}7. 643. 645. 646. ~8. -650. 651, 65i. 67~. 689, 691. 702.12~ "f'fli ~~,..~,.~:6, .' .:' .
\ 773. ~ '1;J.T. '~,1 ~.+~~'i'-4,..4. 836. 839. 84-~.~;'847, ,8~"I;,-Si2. 86~. !Wi]. 8~5. 868. 87-l-C'1S'. 878. 90<l-!128. "''1, 945. 959. 964. 9"5. '&9 1 0) I, 1050. 1057-1'059 Israël, z z, 23. 32, 52. 93' .~,:'¥tl; -8-66,~, .87J;"8-n. 883,933. '947. 950. ~7 Maas en'Wul. ·LiInd van, 1-67 Maastricht. ,847 •
Madagascar, 49 Madoera,854 Mainz, 986 Makassar, 831, 838,980,982 Malakka, 778, 974 Mauthausen, 227, 241, 427, 496 Mecklenburg, 620 Medemblik, 443 Melbourne, 874 Middelburg, 202, 843 Mill, 179 Minnertsga, 338 Moerdijk, 168, 177-179, 182, 183 Monte Pubello, 364 MoskocBz ö Mozambique, 1000 Nagasaki, 8 I 9 Natzweiler, 557 Nederlands-Indië, 8-9, 11, 28, 102-104,
XC133, 176, 215, 414, 422, 472, 492, 567, 575-577, 589, 605, 637, 725-878, 900-928,941,951,969-1031,1042, 1043, 1049, 1059, 1084 Neerbosch, 1085 Neuengammev ó j S Neurenberg, II 8 New York, 108, 109 Nias,755 Nieuw-Guinea, 742, 844, 874, 927, 1017, 1050 Noord-Afrika, 275, 407 Noord-Amerika, 552 Noord-Brabant, 98,172,177-183,186, 236,237, 304, 330, 674, 686-688, 7°7, 1081 Noord-Holland, 321, 322,7°3,7°4 Noordelijke IJszee, 720 Noordoostpolder, 957, 958 Noorwegen, 85, 142, 546,966 Nordhausen, 557 Normandië, 448, 450, 634 Nieuweschans, 842 Nijmegen, 32, 36,436,690,762, 890, 974, 1080 Oeral, 720, 844 Oisterwijk, 323,687 Ornmenv j yç Oostenrijk, 1067 Oosterbeek, 677 Oost-Nederland, 707 Oranienburg, 286 Ouderkerk aan de Amstel, 229 Oud-Reernst, 1083Palestina, 49, 52, 108, 1°9,281,287, 552 Pannerden, 550 Pare-Pare, 838 Parijs, 8o, 94, 96, 98,105,181,287,435, 528, 674, 678, 679 Pearl Harbor, 754 Peel, 181 Polen, 85, 86, 101, 170, 253, 423, 457, 459,514,554 Pontianak, 777 Poortvliet, 61 Portugal, 389, 527, 1058 Potsdam, 8 I 9 Praag, 199 Preanger, 843 Putte, 527 Putten, 654, 697, 714, 996 Pyreneeën, 1082 Ravensbrück, 748, 1084 Rees, 116, 117 Rhenen, 116, 117 Riga, 615 Rijswijk,439 Roemenië, 86 Roergebied, 673 Roermond, 524, 1024 Rome,335 Roosendaal, 974 Rotterdam, 128, 163, 166, 172, I75, 178, 179, r82, 187, 189-198,247,307, 323,330,331,366,381,413,451, 55°,6°5,620,675,713,836,963, 10°5, 1084 Rusland (na 1917: zie Sovjet-Unie), 8°3, 875 Sachsenhausen, 286, 542 Schaarsbergen, 67 I, 976 Schelde, 280 Scherpenisse, 6 I Scherpenzeel, I 17 Scheveningen, 263, 601, 620, 679, 697, 1081 Schiedam, J 5° Schoorl, 540 Sedan, 1078 Semarang, 83 8 Siam, 835 Siberië, 28 Sicilië, 490 Singapore, 758 Sint-Annaland, 6 I Sint-Michielsgestel, 346, J 8 I, 535
Sobibor, 508, 537, 542, 549 Soerabaja, 105 Soestdijk (paleis), 630 Son,675 Sovjet-Unie (zie ook: Rusland), 18, 3 I, 80-82, 84, 86, 208, 247, 303, 330, 348,353,368,369,407,568,569, 606,885,1018,1067 Spanje, 173, 311, 317,397,473, 523, 527, 678 Sparta, 168 Stalingrad, 460 Stanislau (Stanislaw), 554, 1086 Stille Oceaan, 103,4°7,744,791,796, 798,805,839 Stockholm, 286, 720 Sumatra, 739, 741, 755, 777, 784,831, 843,844,846,851,984,985 Ternaard, 338 Terneuzen, 841 Thailand, 77 8 Theresienstadt, 288, 429 Tholenv ö r Tilburg, 91, 18 I, 519, 523 Timor, 1084 Tjimahi, 780 Tokio, 797, 798 Treebeek, 323 Tsjechoslowakije, 73, 199,208 Turkije, 980 Twente, 366, 841 Utrecht, 32, 163, 187, 19°-192, 194, 196, 198,228,323, 358, 381, 437, 448, 1005 Valkenburg (Z.H.; vliegveld), 1079 Veenendaal, 117, r r s Veghel, 675 Veluwe, 1078 Venlo, 104, 173, 178 Verenigde Staten, 15,21,23,80,107, 108,159,161,263,302,348,546, 578, 595, 642, 770, 797, 798, 799, 803,805,819,822,856,867,868, 885,923,928,964,999, 1014, 1020, 1024, 1067 Verre Oosten, 552Vierhouten, 7 14 Vietnam, 22, 23, 25, 268, 956, 983, 986, 1000 Vlaanderen, 155 Vlissingen, 843 Volendam, 704 Vught, 174,253, 430, 539~54I, 557 Waalhaven, 1078 Waalsdorpervlakte, 709 Waarde,61 Wageningen, 116, 117, 118, 323,451, 718, 1078 Warschau, 191,634 Washington, 720, 798, 873, 883 Wassenaar, 49, 323, 715 Watergraafsmeer, 720 Wenen,935 Westerbork, 253, 286, 413, 427-428, 43°-431,5°8,5°9,513,536-538, 541,553,559,937 Westervoort, 672, 1078 Westland, 50, 504 West-Nederland, 645, 652, 710, 71 I Wieringermeer, 652, 703 Woeste Hoeve, 709, 714, 1082 Woudschoten, 298, 301, 313, 335-337 Ypenburg (vliegveld), 1078 Ypenburg, 186 Zaandam, 520 Zeeland, 60, 167, 359,686,771 Zeeuws- Vlaanderen, 682 Zeist, 112 Zevenaar, 677 Zuid-Amerika, 552 Zuid-Beveland, 60 Zuid-Holland, 713 Zuid-Nederland, 642, 644, 690-696 Zuid-Molukken, 1004 Zuidoost-Azië, 797, 839, 874 Zuid-Slavië, 550 Zuid- Willemsvaart, 181 Zutphen, 430, 698 Zweden, 21, ~05, 173,469 Zwitserland, 470, 477n, 479, 523, 546, 59 1 Zwollev öç
Fotoverantwoording BRON-OPGAVE DER ILLUSTRATIES Eerste helft De foto's zijn opgenomen na p. 328
XCANP-foto, Amsterdam, 3'" (foto B. Kansen), jd, j f (foto P: Stolk),
XC3j (foto A. Bastiaanse), 41>. (foto E. Oudenaaréen), I I (foro H. ~terse), 12 (foro P. Stolk), 13, 15 (foto F. van der Linde), 16 (foto E. Oudenaarden) F. Behrendt, Amstelveen, 14 W. Crone (Trouw), 10 De Jongh, Schardam. 9 NOS Televisie, Hilversum, 8a, 8b Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam, 1,2, Ja, j c, 3e, 3g, j h, j i, 4a, sa, Sb, 6, 7 Spaarnestad Fotoarchief, Haarlem, 17 Westerink-fotografte, Zwolle, I8a, 18b BRON-OPGAVE DER ILLUSTRATIES Tweede helft De foto's zijn opgenomen na p. 1032
XCANP-foto, Amseerdarn, 2 I (foto D. Coersen), 22a (foto F. van der Linde), 22b (foto F. van der Linde), 23, z ya, 2Sb (foto A. Bastiaanse) Polygoon N.V., Rotterdam, 20a Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam, 19
Colofon
XCTYPOGRAFISCHE VORMGEVING: Karel F. Treebus (sou), 's-Gravenhage
XCONTWERP STOFOMSLAG: Frederik C. Bos (wetenschappelijke uitgave); Karel F. Treebus (populaire uitgave)
XCZETWERK, FOTOLITHOGRAFIE EN DRUK:
XCSOU grafische bedrijven, 's-Gravenhage LETTERTYPE: Bembo (Digiset) AFWERKING: Koninklijke Wöhrmann B.V., Zutphen