Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 7 – Mei '43 – juni '44 (2e band)
Alle delen:
XCDistributiebescheiden Persoonsbewijzen en andere identiteitspapieren De PBC / De dood van Gerrit van der Veen Diverse verzorgingsgroepen DeLO/LKP 'Kleykamp' gebombardeerd Financiële hulp 'Zeemanspot' / Nationaal Steunfonds 669 7°3 716 7 2 9 733 797 805 808 Hoofdstuk 7 Ander illegaal werk
XCillegale pers illegale bellettrie Nationaal Comité van Verzet Spionage Zwitserse Weg 'Pilotenhulp' CS-6 illegale CPN Raad van Verzet Zelfbescherming Terugblik 837 862 870 880 9 2 4 94 2 957 968 977 1002 102 3 Hoofdstuk 8 De illegalen9
102
XCVerzet en illegaliteit illegale werkers Techniek Spanningen Voortrekkers 1°3° 1°4°53 1065 1083
10
Hoofdstuk 9 - Coördinatie der illegaliteit?
XCVaderlands Comité DeOD Conflicten Val van het Nazi-regime? Bosch van Rosenthals coördinatie-poging 'De Kern' Van Heuven Goedhart vertrekt Prof. Rutgers vertrekt De regering grijpt in IIOI 1I08 1I26 1145 1I79 1I89 1194 1I97 1204 Hoofdstuk 10 NSB en SS 1221
XCDemoralisatie Musserts worsteling Landstorm Nederland Nederlandse Landwacht 'Silbertanne' -moorden 122 3 1227 1245 1248 12 57 Hoofdstuk II Naar 'D-Day' 1279
XCOorlogsverloop Festung Europa Kustverdediging Inundaties / Evacuaties 'Spitten voor de Moffen' Razzia op Zigeuners Ausnahmezustand Publieke opinie 'Overlord' 128 9 13 0 8 1317 13 2 4 13 2 9 1344 1354 1360 1365 Bijlage - Datumlijst van de belangrijkste gebeurtenissen 1377 Lijst van illustraties
XCTilburg had begin '44 nog steeds een gemeentebestuur dat 'goed' was. Wel had burgemeester mr. J. C. A. M. van de Mortel tal van moeilijkheden gehad met Duitse en NSB-instanties maar de bezetter had hem nog niet ontslagen. Van de vier wethouders waren er drie in de zomer van '42 als gijzelaar gearresteerd - één was onmiddellijk vrijgelaten omdat de burgemeester bezwaarlijk met slechts één wethouder leiding kon geven aan het gemeentelijk bestuursapparaat. Hij behield er dus twee, maar van die twee kwam één enkele maanden later te overlijden. Op de benoeming van een opvolger werd door de burgerneester en de enige overgebleven wethouder, H. F. van Dullemen, niet aangedrongen; er zou dan immers stellig een NSB' er of anderszins 'foute' figuur benoemd worden. Aanstelling van NSB' ers in het gemeenteapparaat had men niet geheel kunnen voorkomen, maar de NSB had, afgezien van de leiding der politie (de commissaris was 'fout'), maar weinig strategische posities in handen gekregen. Niet alleen onder de burgerij maar ook onder het overheidspersoneel was de stemming over het algemeen antiDuits (de irriterende aanwezigheid van een bataljon Ordnungspolizei kan daartoe bijgedragen hebben); onder dat personeel waren er verscheidenen die steun gaven aan de illegaliteit. Men vond ze bij het gewestelijk arbeidsbureau, maar ook op het gemeentehuis en bij de gemeentelijke diensten. Met name het onder wethouder van Dullemen ressorterende Evacuatiebureau (de dienst die de evacué's van elders in Tilburg onderbracht en de voor hen geldende regelingen toepaste) was een centrum van illegaal werk geworden. De chef, J. Th. P. M. Poort", had bij dit bureau, dat een onderafdeling was van de afdeling bevolking der gemeentesecretarie, in de loop van '43 extrapersoneelsleden aangetrokken van wie hij vermoedde dat zij voor illegaal werk geschikt waren (ondergedoken studenten, ook anderen), en zij waren nadien in diensttijd hoofdzakelijk voor de Landelijke Organisatie gaan werken: zij waren het die in en bij Tilburg bonkaarten, identiteitspapieren en geld bij de talrijke onderduikers rondbrachten. Poort bezat rechtstreekseceerd is in de in '48 verschenen uitgave van het Tilburgse gemeentebestuur:
1 Wij volgen in ons relaas het door hem geschreven verslag dat anoniem gepubli
contacten niet alleen met de LO-Ieiding, maar ook met een voor de LO opererende Knokploeg, de KP-Soest (daar had zij haar basis), die geleid werd door een technisch ambtenaar van de Nederlandse Heidemaatschappij, Johannes van Zanten. Van Zanten was getrouwd en had vijfkinderen maar zijn gezin dat in Kesteren woonde, zag hem nog maar weinig.
XCUiteraard had van Zanten zich mèt de LO-Ieiding en mèt de andere KP-leiders eind '43 grote zorgen gemaakt over de gevolgen die uit de in voering van de tweede distributiestamkaart konden voortvloeien. Die zegels alleen al! Wie zulk een zegel niet in zijn persoonsbewijs kreeg, zou voortaan bij elke politiecontrole tegen de lamp lopen! Hier en daar konden Knokploegen misschien wel kleine hoeveelheden van die zegels buitmaken bij overvallen op distributiediensten (elke dag lag daar niet meer dan de voor die dag benodigde hoeveelheid), maar hoe kwam men aan het aantal dat voor al die tienduizenden onderduikers, ondergedoken illegale werkers inbegrepen, nodig was? Kon in Tilburg iets ondernomen worden? Dat was de vraag die van Zanten begin januari' 44 met Poort besprak. Zij vonden er toen geen antwoord op.
XCIn het midden van die maand moest de chef van de afdeling bevolking der Tilburgse secretarie zich persoonlijk onder politiegeleide naar de Aussenstelle der Sicherheitspolizei und des SD te Den Bosch begeven om er de 105000 controlezegels in ontvangst te nemen die voor de gemeente Tilburg bestemd waren; zij werden daar in de kluis van de gemeentesecretarie opgeborgen. Voor dat opbergen had Poort zich aangeboden en hij had daartoe van de chef-bevolking de beschikking gekregen over de sleutel van de kluis die deze chef normaal steeds bij zich droeg.' Poort maakte van de gelegenheid gebruik om zich samen met de loketambtenaar van het bevolkingsregister W. Berkelmans een uur lang in een wc af te zonderen teneinde te pogen, aldaar een wasafdruk van de sleutel te maken. Dat mislukte. Na het uur moest Poort de sleutel weer afgeven. Maar misschien zou hij die wéér in handen kunnen krijgen!
XCHij zond bericht naar KP-leider van Zanten en deze stuurde hem enkele dagen later een expert in het maken van wasafdrukken. Helaas, Poort slaagde er tot zijn diepe teleurstelling niet in, opnieuween situatie te scheppen waarin de chef-bevolking de vitale sleutel afgaf. De expert reisde naar Utrecht terug en daags daarna volgde Poort hem: hij had er behoefte aan, persoonlijk met van Zanten na te gaan welke mogelijkheden voor actie er bestonden.
XCVan Zanten zag niet veel in een plan dat gebaseerd was op het perfect
XC1 Er waren twee kluizen en twee sleutels, maar deze complicatie (die verder geen rol
werken van een nagemaakte kluissleutel en opperde een geheel ander denkbeeld: de echte sleutel moest gebruikt worden. Maar hoe kon men die in handen krijgen en dan bovendien de zegels uit de kluis naar buiten brengen zonder dat de politie-agenten die overdag voortdurend in de hal van de afdeling bevolking op wacht stonden (een hal waar menlangs moest lopen), iets merkten? Er was daar een tochtdeur die, als de buitendeur openging, altijd met een klap dichtsloeg; er was bovendien een tweede deur die steeds duidelijk knarste. Dat zou stellig opvallen, want de kluis-operatie was alleen uitvoerbaar als er, afgezien van de politiemannen, bijna niemand meer in het gebouw was - in de middagpauze bijvoorbeeld. De meeste ambtenaren gingen dan thuis eten.
XCPoort, in Tilburg teruggekeerd, liet het er niet bij zitten en stelde een vernuftig plan op. De grondslag daarvan was dat de chef-bevolking bij de aanvang van de middagpauze naar een woning in nabijheid van de secretarieweggelokt zou worden. Daar zouden KP' ers hem onder bedreiging de sleutel afnemen. Die sleutel zou dan aan Berkelmans afgegeven worden, Berkelmans zou in de secretarie de tochtdeur dichtgebonden, de scharnieren van de knarsende deur gesmeerd en bij de kluis een zak klaargezet hebben. Had hij de sleutel ontvangen, dan zou hij de zegels en wat verder in de kluis voor het grijpen lag (blanco persoonsbewijzen bijvoorbeeld) in de zak doen, de kluis weer sluiten, de zak achter de voordeur neerzetten en achter een raam een wit strookje karton plaatsen. Dat laatste zou betekenen: de zak staat klaar (zou er iets misgaan, dan zou een rood strookje zeggen: het is niet gelukt). Buiten zou een KP' er, zodra hij het witte strookje zag, er voor zorgen dat onmiddellijk een in de buurt geposteerde auto kwam aanrijden en met medenemen van de zak en de kluissleutel zou Berkelmans instappen; gedekt door valse papieren (het wegverkeer werd herhaaldelijk gecontroleerd) zou die auto naar het hoofdkwartier van de KP-Soest rijden.
XCHoe kon men de chef-bevolking weglokken? Poorts plan hield op dat punt het volgende in. Dicht bij het gemeentehuis woonde een weduwe. Bij haar zouden zich omstreeks het middaguur twee KP' ers als belastingambtenaren aandienen, vijf minuten voor de middagpauze begon, om I2 uur 25, zou een andere KP' er aan de echtgenote van de chef-bevolking zeggen dat haar man een uur later dan gewoonlijk thuis kwam eten, en eveneens om 12 uur 25 zou Berkelmans aan de chef-bevolking een brief overhandigen die z.g. aan het loket afgegeven was; in die brief (die nagemaakt was) zou de pastoor van een der Tilburgse parochies de chef-bevolking verzoeken, om half één even langs te lopen bij de weduwe: de pastoor wilde daar een Spoedeisendekwestie met hem bespreken.
XCMen ziet dat in deze opzet Berkelmans. men zou kunnen zeggen: niet
alleen figuurlijk maar ook letterlijk, de sleutelfiguur was: hij moest de sleutel hanteren en ook verder binnen de secretarie alles voorbereiden en afwikkelen wat voor het welslagen van de operatie nodig was. Nu wilde een ongelukkig toeval dat juist in de dagen waarin de laatste voorbereidingen voor de operatie getroffen werden, in Tilburg door een '[odenjager' twee ondergedoken Joden gearresteerd werden die in het bezit waren van door Berkelmans afgegeven valse persoonsbewijzen. Van een 'goede' politie-agent had Berkelmans vernomen dat de twee Joden stijf en strak volhielden dat de gegevens die op hun valse persoonsbewijzen vermeld stonden, juist waren; de 'Jodenjager' was evenwel bezig, die gegevens te verifiëren door navraag bij de bevolkingsregisters van de gemeenten die in de valse persoonsbewijzen vermeld stonden. Berkelmans besloot geen risico te nemen: hij stond in contact met enkele Tilburgenaren en Amsterdammers die bereid waren, een voor de illegaliteit gevaarlijke figuur van het leven te beroven. Met hen pleegde hij overleg. De zaak was duidelijk: de '[odenjager' moest onmiddellijk uit de weg geruimd worden - men zou hem op vrijdag 21 januari liquideren. Poort, die van dit alles vernam, had op de liquidatie niets tegen maar ried Berkelmans met klem aan, onmiddellijk althans tot na de arste onder te duiken: de '[odenjager' kon er immers elk moment achter komen dat Berkelmans voor de twee valse persoonsbewijzen gezorgd had. Berkelmans dook onder - en de aanslag op de 'Jodenjager' mislukte. Dat laatste betekende dat Berkelmans ondergedoken moest blijven.
XCUit Poorts opzet was de sleutelfiguur weggevallen.
XCPoort was geen moment bereid zijn plan op te geven. Moeilijkheden waren er om overwonnen te worden. Er was bij de afdeling bevolking een andere ambtenaar die, meende hij, wat zou durven: Huib Simons. KP-leider van Zanten liet hij naar Tilburg komen en samen met deze richtte hij op donderdag 20 januari zijn uitnodiging tot Simons. 'Wij hebben', aldus later Poort, 'de hele onderneming toen eerlijk voorgesteld en hem zeer nadrukkelijk op de eonsequenties gewezen, welke hierin zouden bestaan, dat hij mede zou moeten onderduiken, dat het zijn leven zou kosten als ze hem te pakken kregen en dat de Moffen vermoedelijk zijn hele familie plus zijn verloofde zouden arresteren ... Toen wij waren uitgepraat, zei hij onmiddellijk: 'Ik doe het.'"
XC1 Gemeente Tilburg: Tilburg in de oorlogsjaren 1940-1945, p.
XCSimons kreeg te heren dat voor zijn onderduik gezorgd zou worden: de KP zou hem naar Geldermalsen brengen.
XCOp vrijdag 21 januari stond het gehele operatieplan tot in de kleinste bijzonderheden op schrift: elke KP'er moest precies zijn taak kennen, moest weten wat hij van kwartier tot kwartier, soms van minuut tot minuut te doen kreeg, moest ó6k weten wat van hem verwacht werd als er onverhoopt iets misging. Dat laatste gebeurde vaak bij de .operaties der Knokploegen. Ook de Tilburgse operatie bevatte tal van riskante punten, Als een 'foute' agent toevallig zag dat Simons een deurschamier smeerde of een gekleurd strookje karton voor het raam plaatste, zou dat voldoende kunnen zijn om de zaak te doen mislukken - er zouden dan ook slachtoffers kunnen vallen. Misschien zou men moeten schieten en de KP schoot liever niet. Aan wie zich in al die mogelijke tegenslagen verdiepte, zou licht de moed in de schoenen zinken.
XCDat was niets voor Poort. Doorzetten!
XCOp 21 januari werd de datum der operatie bepaald: de eerstvolgende dinsdag, 25 januari. Natuurlijk moest Poort rekening houden met de mogelijkheid dat 'de SD' achter zijn rol zou komen hetgeen zou kunnen leiden tot een grondige doorzoeking van het bureau van de evacuatiedienst. Op maandag riep hij er zijn stafbijeen en zei hun dat zij er voor moesten zorgen dat zich van dinsdag afin het bureau voorlopig geen sporen zouden bevinden van illegaal werk. Het bureau werd opgeruimd ('schoongemaakt', zoals dat heette). Natuurlijk was Poort zich bewust dat hij met zijn opdracht aan zijn staf een zeker risico nam. Als de 'kraak' de volgende dag, dinsdag, zou slagen, kon elk van zijn medewerkers vermoeden dat hij in het komplot geweest was. Met die opdracht bracht hij zichzelf in gevaar alsook het door hem geleide LO-werk - maar liet hij die opdracht achterwege, dan zouden medewerkers in gevaar kunnen komen en dan zou het LO-werk 66k schade lijden. Geen vorm van illegale activiteit was er waarbij men niet telkens risico's tegen elkaar moest afwegen. Wat in dit geval bij Poort de doorslag gaf, was zijn vertrouwen dat zijn staf eventuele vermoedens met betrekking tot hèm voor zich zou houden.
XCDe opdracht aan zijn staf maakte het voor Poort dubbel wenselijk om, wat hem persoonlijk betrof, de vijand op een dwaalspoor te brengen. Inderdaad, hij zou tijdens de operatie niet in Tilburg zijn maar die dinsdagochtend om twaalf uur (kort na half één zou de 'kraak' gepleegd worden) in Den Bosch een bespreking hebben met een van de medewerkers van de Beauftragte voor Noord-Brabant - een beter alibi was niet denkbaar. Voor de operatiezelf was Poorts aanwezigheid in Tilburg ook niet nodig: hij had het plan opgesteld, maar dat kon heel wel buiten hem om uitgevoerd worden.
XCDinsdagochtend arriveerde de KP-Soest per trein in Tilburg. De Kp'ers verkenden er de omgeving van het gemeentehuis. De laatste uren vóór een actie waren altijd moeilijk te verdragen. Eindelijk was het twaalf uur. Alle horloges werden gelijkgezet. Beginnen!
XCDe twee 'belastingambtenaren' belden bij de weduwe aan en werden er toegelaten, om vijf voor half één ontving de vrouw van de chef-bevolking het afgesproken mondelinge bericht en op hetzelfde tijdstip kreeg de chefbevolking door Simons het 'briefje van de pastoor' overhandigd: ofhij even ten huize van de weduwe wilde komen. Een verzoek van een pastoor! Die liet men niet wachten. De chef-bevolking begaf zich onmiddellijk naar het hem bekende adres. Daar grepen hem de twee 'belastingambtenaren'; ZIJ boeiden hem, zij eisten de sleutel van de kluis op.
XCHoe vaak zijn in de bezettingstijd illegale operaties uitgevoerd waarbij op een vitaal moment een vitaal onderdeel mislukte of juist anders bleek te liggen dan in het gehele plan voorzien was! Zo ook hier. De KP moest de sleutel van de kluis in handen krijgen, Huib Simons zat reikhalzend naar die sleutel uit te zien, men had de man in zijn macht die normaal steeds de sleutel bij zich droeg - en hij had hem niet.
XCDe chef-bevolking zei dat hij de sleutel juist die ochtend had moeten afgeven aan de chef-burgerlijke stand.
XCHoe kreeg men die naar het huis van de weduwe toe ?Was hij nog wel ter secretarie aanwezig? Het was al over half één - misschien was hij naar huis. De twee KP' ers die voor belastingambtenaar speelden, aarzelden niet lang. Een derde KP' er werd met een mondelinge boodschap naar het gemeentehuis gezonden. Als de chef-burgerlijke stand er was, moest hij deze namens de chef-bevolking vragen of ook de chef-burgerlijke stand even bij het huis van de weduwe wilde aanlopen - aan de chef-bevolking was daar door een pastoor een dringende vraag voorgelegd die zo gecompliceerd was dat het advies van de chef-burgerlijke stand niet gemist kon worden.
XCDe chef-burgerlijke stand was nog niet naar huis. Een pastoor, zo vernam hij, moest geholpen worden - ook de chef-burgerlijke stand haastte zich
XCEnkele minuten later werd de sleutel van de kluis aan Simons overhandigd die zich al verbeet van ongeduld: men was op het tijdsschema achter. Hij had inmiddels in de secretarie de afgesproken voorbereidingen getroffen. Nu hij de sleutel had, haalde hij uit de kluis de r05 000 zegels en bovendien nog ruim 700 blanco persoonsbewijzen. Alles ging in de zak. De zak werd klaargezet, het witte strookje voor het raam geplaatst, de auto verscheen, de zak werd ingeladen, Simons stapte in en met medenemen van de sleutel (maar met achterlating van zijn kantoorjas) verdween hij naar Geldermalsen; de zegels en de pb's werden naar Utrecht getransporteerd. De buit was binnen.
XCTegen één uur waren de chef-bevolking en de chef-burgerlijke stand vrijgelaten. Zij rapporteerden onmiddellijk dat hun de sleutel van de kluis ontnomen was. Men ging daar kijken (de kluis was-dicht, een tweede sleutel was er niet), de politie-agenten in de secretarie hadden niets verdachts opgemerkt - per extra-politiebericht werd louter doorgegeven dat de sleutel ontvreemd was; 'de kluis', zo heette het, 'bleef echter onaangeroerd.' Inmiddels was de chef-burgerlijke stand naar het station meegenomen; misschien zou hij er onder het wachtend publiek de 'belastingambtenaren' herkennen. Inderdaad kwam hij er met één hunner oog in oog te staan - de chef-burgerlijke stand gaf geen enkel teken van herkenning.
XCOok de chef-bevolking trachtte de daders af te schermen. Hij was het die 's middags de kantoorjas van Simons zag hangen die, vreemd genoeg, niet achter zijn loket zat. Veiligheidshalve doorzocht de chef-bevolking de zakken van de jas. Hij trof er een vals pb in aan waar Simons in de spanning niet aan gedacht had - dat liet hij verdwijnen.
XCSimons' afwezigheid viel verder op dat moment aan de politie niet op. De 'foute' commissaris concentreerde het onderzoek op het verhoor van de twee chefs en van de weduwe in wier woning de KP binnengedrongen was. Zou die KP 's nachts wellicht met de sleutel terugkomen? Men nam geen risico. Er was's nachts al bewaking bij het gemeentehuis - nu werd de kluis onder extra bewaking geplaacst.
XCDe volgende ochtend was Simons er wéér niet. De 'foute' cornmissaris rook lont: was Simons wellicht met medenemen van kluisbescheiden
verdwenen? Personeel van een brandkastenfabriek werd ontboden. Het forceren van de kluis nam op woensdag de gehele ochtend in beslag, burgemeester van de Mortel en een paar' SD' ers' stonden er samen met de commissaris bij toe te zien. Poort voegde zich bij hen. 'Bij allen kon men', schreefhij later, 'de zenuwachtige spanning van hun gezichten lezen; alleen aan de burgemeester was niet te zien of hij het erg of prettig vond." Eindelijk was de kluis open. 'De commissaris schoot naar voren, keek in de kluis en zei: 'Leeg. Die ambtenaar heeft zijn doodvonnis getekend.t "
XCV an de Mortels taak werd het nu, te voorkomen dat de Sicherheitspolizei, die er zich natuurlijk bewust van was wat het betekende dat niet minder dan 105 000 controlezegels in handen van de illegaliteit gevallen waren (Rauter zou des duivels zijn l), bloedig wraak zou nemen. De burgemeester slaagde daarin. Na zijn besprekingen kon hij aan Poort en de overige secretarieambtenaren verklaren dat 'de SD' toegegeven had, 'dat de overval zo geraffineerd was opgezet dat niemand hem had kunnen voorkomen.' Wèl werden een ambtenaar van bevolking, een zoon van de weduwe en de vader, broers, enige vrienden en de verloofde van Huib Simons gearresteerd - de meesten hunner werden spoedig vrijgelaten, anderen bleven tot het einde van de oorlog in Duitse gevangenschap.
XCVan dezegels die als gevolg van de door van Zanten geleide operatie in het bezit van de LO kwamen, waren al ca.gestempeld met het nummer van de Tilburgse distributiekring:Elk van dedistributiekringen waarin het land toen verdeeld was, bezat zijn eigen nurnmerstempel. De zegels konden dus alleen gebruikt worden wanneer op elk zegel het distributiekring-nurnmer kwam te staan dat overeenkwam met de gemeente die in het betrokken valse persoonsbewijs vermeld stond. Voor nagemaakte nummerstempels zorgden de falsificatiegroepen die met de LO verbonden waren of er nauw mee samenwerkten, en niet zo heel veellater bezaten tienduizenden onderduikers en illegale werkers het van de Tilburgse 'kraak' afkomstige maar nu ook van het juiste nummer voorziene zegel.
105 000 6 000 '249'. 503
XCPoort had voor de Tilburgse onderduikers geen 6zegels met het nummernodig - die Tilburgse onderduikers kregen hun tweede
000 '249'
distributiestamkaart plus het zegel voor hun pb 'achterom'. Enige maanden later ontving hij van de LO een deel van de 6000 'Tilburgse' zegels terug. De chef-bevolking nam die in ontvangst in ruil voor de nodige ongestempelde zegels die aan de illegaliteit doorgegeven werden. 'Op deze wijze kwamen er', aldus Poort, 'weer een aantal ontvreemde zegels terug in dezelfde kluis waaruit ze eerst waren weggehaald.'! Zo werd de Tilburgse actie afgesloten op een wijze die niet alleen fraai en nuttig was maar bovendien, naar het ons voorkomt, niet van humor ontbloot.
XCPoort overleefde de oorlog, zo ook de diep ondergedoken Huib Simons. De KP-Soest evenwel werd medio februari' 44 door verraad uiteengeslagen en de KP-leider van Zanten, 'deze grote en onverschrokken strijder' (zo duidde Poort hem aanê), viel enige tijd later in Duitse handen en werd begin december' 44 in Apeldoorn gefusilleerd.
XCWaarom hebben wij de Tilburgse overval in bijzonderheden beschreven? De eerste reden was dat wij hem beschouwen als een van de belangrijkste 'wapenfeiten' uit de geschiedenis van de Nederlandse illegaliteit; de tweede dat het ons wenselijk leek om de lezer, nu wij zijn aandacht op die illegaliteit gaan richten, juist aan de hand van dat ene voorbeeld een idee te geven van wat het illegale werk in de praktijk inhield. Bewust hebben wij dat voorbeeld ontleend aan de sector die, als men het geheel van het illegale werk overziet, een van de belangrijkste was: de hulp aan onderduikers ..Niet alleen van de ontplooiing van dat illegale werk hebben wij in dit en in het volgende hoofdstuk: veel te verhalen maar wij willen in dit deel, in hoofdstuk: 8, ook dieper ingaan op een onderwerp dat impliciet al in de drie vorige delen aan de orde kwam: de algemene problemen van het illegaal bestaan. Hebben wij dat onderwerp behandeld, dan kunnen wij nog van de illegaliteit geen afscheid nemen: hoofdstuk: 9 zal gewijd zijn aan de rol die het vraagstuk der na
lA.v.,p.67. 2A.v.,p.68.
oorlogse machtsuitoefening in de periode die ons thans bezighoudt (mei' 43juni '44), in de illegaliteit gespeeld heeft alsmede aan de daarmee samenhangende pogingen tot coördinatie van de belangrijkste illegale groepen.
XCDe volgorde die wij in de nu komende vier hoofdstukken onderling en binnen elk hoofdstuk apart aanbrengen, is (als elke volgorde) betrekkelijk willekeurig en bovendien, voorzover zij systematisch is, eigenlijk in strijd met het feit dat wij organisaties gaan behandelen die gelijktijdig tot ontwikkeling of tot verdere ontwikkeling kwamen. Enige rechtvaardiging heeft onze systematische aanpak wèl, en dat nog afgezien van het feit dat hij, naar wij hopen, voor de lezer het gemakkelijkst te volgen is: de verschillende vormen van illegaal werk hebben zich in ruime mate los van elkaar ontwikkeld. Een beschrijving welke voor haar hoofdindeling van die verschillende vormen uitgaat, heeft dus in dat opzicht aanraking met de historische werkelijkheid. Waar dan te beginnen? Bij de illegale pers, de spionage, de 'pilotenhulp', de sabotage? Neen, wij willen eerst het aspect behandelen dat als titel boven dit hoofdstuk staat: de hulp aan onderduikers. Die titel is overigens onvolledig. Het gaat ons namelijk niet alleen om de tallozen (uiteindelijk honderdduizenden) die ter bescherming van hun leven of teneinde niet in Duitsland te moeten werken, 'passief' onderdoken in de samenleving, het gaat ons ook om de illegale werkers, d.w.z. om die tienduizenden die 'actief' tegen de bezetter ageerden. Velen van die illegale werkers waren óók ondergedoken, d.w.z. hadden zich losgemaakt van hun vroegere 'officiële' bestaan - dat gold evenwel lang niet voor allen. KP-leider van Zanten leefde ondergedoken en hetzelfde zal wel bij de meesten van zijn KP' ers het geval zijn geweest, maar de illegale werker die het plan voor de Tilburgse 'kraak' bedacht had, Poort, zette, al was hij dan ook een prominent functionaris van de illegale LO, zijn 'officiële' bestaan voort. Niet alle illegalen leefden dus ondergedoken en uit de rijen der onderduikers nam slechts een minderheid aan het illegale werk deel. Hoe dat zij, ons onderwerp: de hulp aan onderduikers, sluit de hulp in die de illegaliteit zichzelf verleende. Elke 'actieve' illegale werker had namelijk, zeker als hij zich van zijn vroeger bestaan losgemaakt had, precies hetzelfde nodig als een 'passieve' onderduiker: echte of nagemaakte distributiebescheiden, echte of nagemaakte identiteitspapieren, geld, één of meer onderduikadressen - èn personen (of organisaties) die hem aan dat alles hielpen.
XCVoor wij aan de belangrijkste van die organisaties toekomen, willen wij enkele algemene aspecten van die hulp aan onderduikers (en illegale werkers)
XCEr zijn van '40 af illegale werkers geweest die ondergedoken waren. Men denke slechts aan de leiding van de illegale CPN en die van het illegale Marx-Lenin-Luxemburg-front (de vroegere RSAP) alsmede aan de socialistische leider Koos Vorrink en enkele van zijn naaste medewerkers. Daarnaast waren er vooral onder de politieke vluchtelingen uit Duitsland verscheidenen die illegaal ons land binnengekomen waren en dus niet genoteerd stonden in de bevolkingsadministratie. Al die personen konden de aan hen uitgereikte distributiestamkaart niet langer persoonlijk gebruiken of bezaten zelfs zulk een stamkaart niet. Hoe kwamen zij toch aan levensmiddelen?
XCZo lang het maar weinigen waren die geholpen moesten worden, vormde, zo vermoeden wij, die hulp geen al te groot probleem. Menigeen kon in '40'41 nog wel iets afstaan van zijn rantsoenen. Soms werden ook trucs toegepast: wie verklaarde dat zijn stamkaart plus inlegvel door diefstal of brand. verloren was gegaan, kreeg nieuwe uitgereikt - van het 'oude' inlegvel kon dan een illegaal werker of onderduiker gebruik maken. Meer dan een tijdeliike oplossing was dat niet; trouwens, het vervangen van verloren gegane distributiebescheiden werd in de loop van '41 bemoeilijkt. Kreeg men in het geheel geen eigen inlegvel, dan waren veelal contacten ten plattelande onontbeerlijk om aan bonkaarten te komen. Er waren tamelijk veel boeren en andere plattelanders die een deel van hun bonnen konden missen - die bonnen werden veelal naar relaties in de steden gezonden en als die relaties contact hadden met illegale werkers of onderduikers, dan kregen die laatsten aldus de mogelijkheid om zich levensmiddelen, voorzover gerantsoeneerd. aan te schaffen. Ook deze hulpverlening droeg echter lang niet altijd een permanent karakter en zij ging met name tekortschieten toen in de zomer van '42 een situatie ontstond waarin groepjes Joodse onderduikers, wat hun voorziening met bonkaarten betrof, permanent afhankelijk werden van de meestal kleine verzorgingsgroepen (de 'organisatoren' van hun onderduik) die hen naar hun onderduikadressen gebracht hadden. Die onderduikers bezaten als regel nog hun stamkaart en inlegvel. Het werd dus voor de verzorgingsgroepen van vitaal belang om ergens bij een distributiedienst een ambtenaar te vinden die bereid was, elandestien bonkaarten af te geven op een couponnetje van het inlegvel of, als alle couponnetjes verbruikt waren, een nieuw inlegvel te verstrekken. De distributiebescheiden werden dan (wij beschreven die gang van zaken reeds in het vorige hoofdstuk) 'achterom' verkregen en globaal mag men zeggen dat tot aan de hongerwinter omstreeks de helft van aile onderduikers 'achterom' effectief geholpen is.
XCVele honderden, uiteindelijk zelfs enkele duizenden ambtenaren (dit zijn
schattingen onzerzijds - precieze cijfers zijn niet bekend) zijn bij deze hulp'achterom' betrokken geweest. Zij is, zou men kunnen zeggen, in de loop van '42 incidenteel begonnen, maar nam, zoals wij reeds deden uitkomen, van de tweede helft van '43 af een algemeen karakter aan, vooral doordat de TD-groep en de LO toen systematisch op zoek gingen naar ambtenaren die tot die hulp-îachterom' bereid waren. Dezen moesten evenwel, doordat meer bonkaarten uitgereikt werden dan de betrokken gemeenten officieel aan inwoners telden, elders 'gedekt' worden. Dat laatste geschiedde, gelijk reeds vermeld, door samenwerking van ambtenaren-illegale werkers bij het Centraal Distributiekantoor met collega's bij de bevolkingsregisters en bij het Centraal Bureau voor de Statistiek.' Zo ontstond in de zomer van '44 een situatie waarbij een groot aantal distributiediensten, ca. 90 % van de ruim 500, 'achterom' aan de LO en aan de andere verzorgingsgroepen bonkaarten uitreikten welker aantal 1 of 2 % bedroeg van de aantallen inwoners der betrokken gemeenten. Alleen al de LO kreeg op deze wijze in juli '44 bijna 100 000 bonkaarten in handen.
XCDie bonkaarten-zelf werden door de illegaliteit nimmer nagemaakt (hetJ.7
1 In de zomer van '43, nog voor de samenwerking met de bevolkingsregisters en het CBS tot stand kwam, ontwikkelde een van de ambtenaren van het CDK die tegelijk een vooraanstaand medewerker van de LO was, A. van Zelst, het plan om de drukkerij van de fa. Enschedé te grote aantallen distributiebescheiden naar bepaalde distributiediensten te laten zenden. Hoe kon dat bereikt worden? Bij elke zending behoorden drie geleidebiljetten: geleidebiljet I ging naar het CDK, II en III gingen naar de distributiedienst waar men II hield en aan de centrale directie van de PTT toezond (de zendingen waren steeds aangetekend). Welnu, het plan hield in dat van Zelst, wiens functie o.m. was, de fa. Enschedé opgave te doen van de hoeveelheden distributiebescheiden die naar de distributiediensten gezonden moesten worden, sommige cijfers te hoog zou opgeven; de geleidebiljetten I en II met de te hoge cijfers zouden dan resp. bij het CDK en bij de betrokken distributiediensten vervangen worden door nagemaakte biljetten met de lagere cijfers. De leiding van de betrokken distributiedienst en die van het CDK hadden dan geen enkele aan leiding om bij de PTT te informeren, welk cijfer eigenlijk op geleidebiljet III ver meld stond. Controle bij de PTT werd door het CDK niet uitgeoefend. Dit plan werd in oktober' 43 het eerst toegepast met Epe waar de met de LO samenwerkende distributie-ambtenaar Jacobus van den Boogert volgens de geschetste methode van de fa. Enschedé 4000 bonkaarten extra ontving. Helaas werd van den Boogert kort nadien gearresteerd als gevolg van het' doorslaan' van een Joodse onderduiker aan wie hij een vervalst persoonsbewijs had doen toekomen. Van den Boogert kende de naam van van Zelst en ook diens adres. Van Zelst moest dus onmiddellijk onderduiken en het door hem ontwikkelde plan, dat geheel aan zijn functie bij het CDK gekoppeld was, kon toen niet verder verwezenlijkt worden. Van den Boogert is in augustus '44 gefusilleerd.
is wèl overwogen): dat namaken was verre van eenvoudig en men nam aan dat de betrokken bonkaart al bijna verlopen zou zijn als men met de nagemaakte kon gaan werken.' Wèl nagemaakt werden de inlegvellen; op een inlegvel kon men immers geruime tijd lang verschillende bonkaarten krijgen.
XCDe onderduikers en de illegale organisaties hebben vooral na de AprilMeistakingen veel te danken gehad aan de figuur die in de eerste twee bezettingsjaren een hoge uitzondering was in de Nederlandse samenleving: de saboterende ambtenaar. Die ambtenaar, hetzij van een distributiedienst of bevolkingsregister, hetzij van een GAB (tegengaan van de arbeidsinzet l), had het niet gemakkelijk, 'Hij moest immers', aldus een van de leiders van de LO, ir. H. van Riessen, 'zijn eigen werk afbreken. En dat was een ingrijpende gebeurtenis in het leven van hen die bekend stonden om hun plichtsbetrachting, nauwgezetheid en betrouwbaarheid. De ambtenaar, wie nauwkeurigheid in kleinigheden geleerd was, moest door vervalsing van kleinigheden zijn kaartsystemen en administratie onbetrouwbaar maken. Hij moest gefingeerde mensen op zijn kaarten plaatsen en' van bestaande mensen de kaarten verdonkeremanen en vervalsen. Hij moest stempels stelen, handtekeningen van chefs en Fachberater namaken, plattegronden van het gebouw uitleveren aan de KP. Hij moest zijn verkeerde chefsbespioneren, brieven openen die niet voor hem bestemd waren en ze desnoods vernietigen .
XC. . . Ook in de praktijk van het werk wa~(de) taak (dier ambtenaren) zwaar. Veelal hadden zij chefs die bang of uitgesproken 'fout' waren en overigens waren zij omringd door Duitsgezinden. Zo bijv. de man die deel uitmaakte van een uitreikingsploeg en voor zijn loket gezeten was tussen twee NSB' ers. Als 'zijn' man met 400 valse inlegvellen voor het loket kwam, vroeg hij: 'u bent zeker wel van een ophaaldienst'>, en daarop werden dan 400 bonkaarten door het loket overhandigd. Dat zal aan beide zijden van het loket wel altijd met een bonzend hart gebeurd zijn.'"
XCIn onze paragraaf over de tweede distributiestamkaart deden wij uitkomen dat de hulp aan de onderduikers ook nog in het jaar' 43 vergemakkelijkt werdDe in de hongerwinter ingevoerde 'noodkaarten' zijnnagemaakt, zo ook (van begin'af) de 'rokerskaarten' .Er bestonden hier en daar particuliere ophaaldiensten die ten behoeve van hun cliënten (wier stamkaarten en inlegvellen zij dan meekregen) de bonkaarten bij de distributiediensten tegen vergoeding afhaalden. "H. van Riessen indl.p.
1 wèl 44 2 I, 657-58.
door het feit dat de nummers van de distributiekringen niet op de inlegvellen vermeld stonden. Men kon dus op een 'Amsterdams' inlegvel bijvoorbeeld in Winterswijk bonkaarten betrekken. Had Rauter zijn zin gekregen, dan zou per I februari '44 het systeem ingevoerd zijn waardoor op het door het nummer van de distributiekring kenbaar gemaakte 'Amsterdamse' inlegvel uitsluitend in Amsterdam en op het 'Winterswijkse' uitsluitend in Winterswijk distributiebescheiden verstrekt mochten worden. De uitreiking van de tweede distributiestarnkaart werd evenwel enkele maanden vertraagd: niet begin februari maar pas medio juni '44 werd zij in gebruik genomen. V66rdien, nl. in april, had het CDK nood-inlegvellen uitgegeven die nog niet met de nummers van de distributiekringen afgestempeld waren. Met dat al werd de illegaliteit door de invoering van die nood-inlegvellen onaangenaam verrast. De LO had echter op dat moment een eigen onder-organisatie voor het namaken van identiteitspapieren, de Z.g. Persoonsbewijzensectie of PBS (wij komen daarop nog terug) - deze PBS slaagde er in om bij Drukkerij Koen te Apeldoorn een groot aantal nagemaakte nood-inlegvellen te laten drukken.
XCKritieker nog werd de situatie toen medio juni bekendgemaakt werd dat, hoewel nog lang niet alle couponnetjes van dat nood-inlegvel gebruikt waren, eind juni een bij de tweede distributiestamkaart behorend nieuw inlegvel uitgereikt zou worden - het inlegvel mèt nummer! De leiding van de LO belegde onmiddellijk een bijeenkomst met die van de door Gerrit van der Veen opgerichte Persoonsbewijzencentrale en van de, naast de PBS door de LO opgerichte, Falsificatiecentrale. Afgesproken werd dat de Falsi£icatiecentrale zou zorgen voor foto's van het nieuwe inlegvel alsmede voor de op grond daarvan te maken tekeningen en cliché's - de Persoonsbewijzencentrale nam het papier en het zetwerk voor haar rekening. Weer was het Drukkerij Koen die de illegaliteit hielp: in vijfkleurendruk werden er nagemaakte inlegvellen vervaardigd. De bedoeling was, een kwart miljoen te drukken, maar er waren pas 100 000 gereed toen opeens bericht kwam dat de Sicherheitspolizei begonnen was aan een systematisch onderzoek bij alle in Apeldoorn gevestigde drukkerijen. De Drukkerij Koen moest in razend tempo 'schoongemaakt' worden. De 100000 vellen werden toen eerst met bakfietsen naar een pand in Apeldoorn overgebracht, vandaar naar een schuur bij Beekbergen, en vervolgens met een vrachtauto van de Nederlandse Arbeidsdienst door een Knokploeg naar een woning in Amsterdam-zuid getransporteerd. Daar moesten ze eerst nog elk het bijpassend nummerstempel van een van de distributiekringen krijgen. Vier etmalen lang werd door de leiders van de LO-districten van Noord-Holland en een aantalmedewerkers
maakte nummerstempels, al die 100 000 vellen het nummer te geven dat er op moest voorkomen, een en ander op grondslag van de cijfers omtrent de aantallen onderduikers die zich in de verschillende gemeenten bevonden. Daarna moest het transport naar de LO-districten geregeld worden. Ook hiervoor bezat de LO een eigen onder-organisatie die als 'het CDK' aangeduid werd, zulks (alweer) niet zonder humor en ook niet zonder grond, want 'naast het officieel bestaande distributie-apparaat had men', aldus een van de leiders van de Persoonsbewijzencentrale, de Amsterdamse student C. J. Rübsaam, 'een eigen illegaal distributie-apparaat'l - een apparaat, inderdaad, dat het gehele land bestreek.
XCVan die 100000 nagemaakte en afgestempelde inlegvellen raakte door een misverstand tijdens het transport ongeveer een derde zoek. Men kon niettemin ruim zestigduizend onderduikers op tijd aan eennagemaakt inlegvel helpen. De noodzakelijke aanvulling aan echte inlegvellen kwam 'achterom' tot stand of werd 'gekraakt' door de Knokploegen. Pogingen van het Centraal Distributiekantoor (het 'echte') om in tal van distributiekringen de hoeveelheden gepresenteerde inlegvellen te verifiëren aan de hand van de cijfers der uitgereikte tweede distributiestarnkaarten werden bekwaam vertraagd. Trouwens, van september '44 af was het CDK niet langer bij machte, controle, welke ook, uit te oefenen. Vergemakkelijkte zulks de taak der illegaliteit? Zeker - maar zij stond toen voor geheel andere moeilijkheden. Toen was haar probleem niet hoe zij er in slaagde om voor zichzelf en de onderduikers voldoende distributiebescheiden te bemachtigenmaar voldoende voedsel. Hoe zij ook dat probleem wist op te lossen, hopen wij in deel 10 te beschrijven.
XCToen wij in hoofdstuk 3 van ons vorige deel een aparte paragraaf wijdden aan de 'eerste falsificatie- en verzorgingsgroepen' (een logische combinatie: een groep die voor onderduikers zorgde, had voor hen nagemaakte papieren nodig), onderstreepten wij opnieuw het afschuwelijk perfecte karakter van het persoonsbewijs dat in '40 door J. L. Lentz, hoofd van de rijksinspectie van de bevolkingsregisters, ontworpen was. 'Het document', zo schreven wij (en het heeft zin, die beschrijving hier te herhalen),
XC1 Getuige C. J. Rübsaam, Enq., dl. VII c, p.
'was uit een speciale kartonsoort vervaardigd waarin de Nederlandse leeuwals watermerk aangebracht was; dat karton was met een gecompliceerd ondergrondpatroon bedrukt waarin telkens de woorden 'Bevolkingsregisters van Nederland' herhaald waren. Daar was een paarse drukinkt voor gebruikt die onzichtbaar werd indien men het pb tegen een kwartslamp hield. De tekstdruk was uitgevoerd met een zwarte inktsoort die uiterst gevoelig was voor het meest gebruikelijke oplosmiddel: aceton. In een 'venster' in een van de pagina's van het pb stak de foto van de houder die aan dé achterkant zijn vingerafdruk vertoonde; elders in het pb stond een tweede vingerafdruk, geheel gelijk aan de eerste. Die foto was aan de achterzijde met een doorzichtig zegel vastgeplakt dat een hoogst ingewikkeld lijnenpatroon vertoonde. Het stempel van de gemeente van uitreiking was gedeeltelijk over dat zegel en (tweede stempel) over de foto aangebracht. Van die gemeente stond in het pb ook nog op drie pagina's een gedrukte code-aanduiding ('A 35' voor Amsterdam bijvoorbeeld), gevolgd door een gedrukt nummer: het nummer van uitreiking dat correspondeerde met de datum daarvan; deze was met een datumstempel in het pb aangegeven. De handtekening van de met de uitreiking belaste ambtenaar ontbrak evenmin als die van de houder. Van die houder werden voorts in het pb vermeld: de naam, de geboortedatum, het adres en het beroep en, eventueel, de naam van zijn (haar) echtgeno(o)(te).'
XCWij zijn er nog niet. Bij de bevolkingsregisters werden de lijsten bewaard waaruit bleek op welke data bepaalde nummerseries van pb's uitgereikt waren, en in Den Haag, in het gebouw Kleykamp, bevonden zich bij de rijksinspectie van de bevolkingsregisters de z.g. Ontvangstbewijzen-Persoonsbewijs: dat waren meer dan zeven miljoen per gemeente alfabetisch op naam gerangschikte kaarten die van elkeen aan wie een persoonsbewijs uitgereikt was (d.w.z. van alle ingezetenen van vijftien jaar of ouder), de persoonsgegevens vermeldden en van de betrokkene tevens de handtekening, de foto en de vingerafdruk toonden. Op nog twee punten wijzen wij: in de zomer van '41 was in alle pb's van Volljuden met zwarte inkt op twee plaatsen een grote J aangebracht en van de lente van '44 af diende zich in elk pb Rauters controlezegel te bevinden dat er in geplakt was bij de uitreiking van de tweede distributiestarnkaart.
XCHoe de illegaliteit er in slaagde, voldoende controlezegels te bemachtigen, hebben wij reeds beschreven - de persoonsbewijzen zijn daarentegen, men mag wel zeggen: tot het einde der bezetting toe, een probleem blijven vormen en dat mag ons ook niet verbazen, gegeven hun uitvoering en gegeven het feit dat elk in het pb vermeld persoonsgegeven verifieerbaar was.
XCDat laatste was aan de eerste falsificatiegroepen heel wel bekend, en toch:
'normale' controle van een pb een oppervlakkig karakter droeg: het pb werd geopend en de controleur keek of de er in geplakte foto overeenkwam met het uiterlijk van de houder. In de eerste bezettingsjaren werd die houder maarzelden verplicht (de controleur had daar een apparaatje voor nodig) ter plaatse een vingerafdruk te laten maken die vergeleken kon worden met de in het pb voorkomende vingerafdruk.
XCTwee falsiflcatiegroepen beschreven wij in ons vorige deel: de groepVeterman en de groep-van der Veen. Los van elkaar gingen beide groepen tot het namaken van pb's over; los van elkaar vonden zij voor enkele problemen waarop zij stuitten, identieke oplossingen: onderdelen van het zetsel kregen zij door bij bepaalde drukkerijen willekeurig drukwerk te bestellen waaruit zij de gezochte woordcombinaties knipten die vervolgens geclicheerd werden, en het watermerk (de drie leeuwen) bootsten zij na door de binnenkant van een van de twee velletjes dun karton waaruit hun nagemaakte pb's bestonden, met een cliché te bedrukken waarin die leeuwen uitgespaard waren. Met behulp van de Amsterdamse drukker J. C. van Velzen vervaardigde Veterman van februari '42 tot in de herfst van '43 (toen werd hij gearresteerd) tussen de r800 en 2000 blanco pb's waarvan, zo veronderstelden wij, de meeste ten goede kwamen aan Joden alsmede aan leden en relaties van de spionagegroep 'Luctor et Emergo' waarmee Veterman in de lente van '42 in contact kwam; later ontwikkelde die groep zich tot de 'pilotenhulp'> organisatie 'Fiat Libertas' .
XCGerrit van der Veens Persoonsbewijzencentrale ('de PBC') kwam tot een nog veel hogere productie: de Amsterdamse drukkerij van Frans Duwaer had, toen Duwaer begin juni '44 gearresteerd werd, voor de PBC vermoedelijk tussen de 60 000 en 70 000 blanco pb's gedrukt.
XCWij hebben van die PBC straks meer te verhalen. Wenselijk lijkt het ons, nu eerst te onderstrepen dat het namaken van pb's of het aanbrengen van beschermende wijzigingen daarin, het 'vermaken' zoals dat heette (de J werd bijvoorbeeld verwijderd uit het pb van een Jood of deze kreeg het pb van een niet-Jood waarin de foto vervangen was), niet de enige methoden waren om personen die zich bedreigd achtten, aan een nieuw pb te helpen. In de lente van '42, d.w.z. vóór de Jodendeportaties begonnen, waren hier of daar ambtenaren van de bevolkingsregisters of van de gemeentesecretarieën er al toe overgegaan om echte blanco pb's uit de officiële voorraad aan de illegaliliteit in handen te spelen. Dat gebeurde o.m. in Zwartsluis en in Pijnacker. Voorts wist de verzetsman Thea Do bbe in de zomer van '42 via een vriend. te Woudenberg, Gerrit Kleinveld, te bereiken dat een secretarie-ambtenaar van die gemeente, Nico Bergsteyn, in de zomer van '42 onderdook met medenemen o.m. van 250 blanco pb's mèt de nodige doorzichtige zegels.
Distributiebescheiden kon men van de tweede helft van 43 af veel gemakkelijker 'achterom' krijgen dan voordien - voor persoonsbewijzen gold hetzelfde: er waren toen talloze bevolkingsregisters van waaruit ambtenarenillegale werkers blanco pb's deden toekomen aan verzorgingsgroepen dan wel aan andere illegale organisaties.
XCMen kreeg in de illegaliteit dus met drie soorten pb's te maken die in één opzicht gelijk waren: zij waren alle in zoverre 'vals' dat de persoon die het pb bezat, iemand anders was dan. degeen voor wie hij zich blijkens dat pb uitgaf Overigens waren er verschillen tussen die drie soorten: er waren pb's die geheelnagemaakt waren en er waren 'echte' pb's die of voor het eerst ingevuld waren Of waarin wijzigingen waren aangebracht. Die 'echte' pb's waren over het algemeen natuurlijk te prefereren boven de nagemaakte (ze waren nu eenmaal 'echt' en de nagemaakte waren als zodanig nogal herkenbaar) en binnen de groep van die 'echte' pb's kon men gemakkelijker uitgaan van een blanco pb dan van een pb waarin wijzigingen aangebracht moesten worden, want het aanbrengen van die wijzigingen was verre van eenvoudig.
XCHoe kwam de illegaliteit aan blanco pb's? Ten dele doordat van de zomer van' 43 af hoofdzakelijk door de Knokploegen overvallen gepleegd werden op bevolkingsregisters-, ten dele doordat 'achterom' pb's verstrekt werden. In Zwartsluis paste de ambtenaar-illegale werker J. B. de Goede daar in de lente van '42 de volgende techniek bij toe: hij liet zijn assistent J. M. Schaart, volontair ter gemeentesecretarie, een aantal blanco persoonsbewijzen mèt de doorzichtige zegels doorgeven aan een verzorgingsgroep; die pb's moesten 'verantwoord' worden - daartoe creëerden de Goede en Schaart enkele :fictieve gezinnen; op de met de pb's corresponderende ontvangstbewijzenpersoonsbewijs vulden zij fictieve gegevens van die gezinnen in, zij plakten er willekeurige pasfoto's op die ze van een fotograaf in Steenwijk gekregen hadden, zetten willekeurige vingerafdrukken, zonden de ontvangstbewijzen
]. Toen sommige verzetsgroepen in de loop van '43 de beschikking gekregen hadden over politie-uniformen (onderduikende politiemannen hadden die meegenomen), werd ook wel een andere methode toegepast. 'Cor' en 'Nico' , twee leden van de verzetsgroep die haar basis had op de boerderij 'De Zwarte Plak' in de Peel, gingen toen's avonds in uniform op wacht staan, 'en iedereen', aldus Ton Kortooms die deze groep beschreven heeft, 'wordt aangehouden. 's Zondags vangen ze veel. Cor, die vóór de oorlog al bij de politie was, kan het uit de kunst. Hij zegt met gezag: 'Juffrouw, uw persoonsbewijs deugt niet. Wij zullen het nauwkeurig onder zoeken. Ga morgen op het raadhuis maar een nieuw halen.' Op één zondag vangen ze soms vijftien persoonsbewijzen ... De lieden die gedwee naar het raad huis stappen, krijgen er grif een. Want ook daar zit een mannetje die weet wat er op 'De Zwarte Plak' omgaat.' (T. Kortooms: De (1948), p. 134)
persoonsbewijs aan de rijksinspectie toe en plaatsten in het bevolkingsregister van Zwartsluis persoonskaarten op naam van de fictieve personen; die kaarten werden na de eerstvolgende inspectie (dergelijke inspecties werden periodiek door de rijksinspectie gehouden) weer vernietigd."
XCLater in de bezetting werd deze methode ook elders toegepast. Het is onze indruk dat men haar aanvankelijk veelal, als in Zwartsluis, zèlf ontdekte; van de zomer van '43 af werd de 'achterom' -methode evenwel meer systematisch gepropageerd door allerlei verzorgingsgroepen (de LO en kleinere groepen) en door de TD-groep. Overigens 'bestonden (er)', aldus eennaoorlogs verslag over het Amsterdamse bevolkingsregister, 'nog tal van andere middelen om iemand te 'legaliseren', zoals men de reeks handelingen om een goede vervalsing te verkrijgen, ironisch noemde .
XC. . . Bij vestiging uit het buitenland moesten geheel nieuwe persoonskaarten aangelegd worden. Welnu, men liet de personen die men wenste te 'legaliseren', zogenaamd uit België of ander bezet gebied komen. De inschrijving geschiedde dan, natuurlijk met medeweten van loketambtenaren, geheel officieel. Na de inschrijving volgde de afgifte van persoonsbewijs en stamkaart vanzelf
XCNamen van reeds lang geleden te Amsterdam geboren en aldaar overleden personen werden opgediept uit de overlijdensregisters van de Burgerlijke Stand. De doden werden tot nieuw leven gewekt. Men had daarvoor de ... uitdrukking 'een lijk opgraven'. Het spreekt vanzelf dat men zocht naar personen van hetzelfde geslacht en van de vereiste leeftijd. In die gevallen kon zelfs een officiële geboorte-akte worden geproduceerd. Ook kregen levende personen wel dubbelgangers, zodat twee mensen met gelijkluidende namen, geboortedatum enz. op hun persoonsbewijs ell stamkaart rondliepen.'!
XCDoor de afdeling bevolking van de Haarlemse gemeentesecretarie werden ca. 2000 van die 'fictieve' pb's afgegeven en in het district-Sneek wist de LO 'zodanige relaties met de bevolkingsregisters te leggen dat iedere gemeente ongeveer 5 tot 10 pb's per maand leverde.v Hoeveel pb's in totaal 'achterom'J.7 0
1 In juli' 42 verscheen de bij de woning van de Goede om hem als gijzelaar te arresteren. Hij dacht toen dat zijn malversaties ontdekt waren en wist te vluchten. Nadien bleefhij ondergedoken en ook Schaart dook onder. Beiden namen deel aan allerlei illegaal werk vooral op het gebied van de illegale pers. Van begin ,44 af waren zij in Kampen betrokken bij de uitgave van een gestencild illegaal blad, Beginjanuari '45 vielen zij in Duitse handen. De Goede nam alle schuld op zich. Schaarts leven werd gespaard, de Goede behoorde begin maart '45 tot de honderden illegale werkers die na de aanslag waarbij Rauter zwaar gewond werd, gefusilleerd werden. 2 T. Veldkamp: (1954), p. 22. 8 A. Algra in dl. I, p. 172.
uit de bevolkingsregisters naar de illegaliteit zijn toegevloeid, is niet bekend; wij schatten dat het er enkele tienduizenden zijn geweest.
XCIn Zwartsluis werden, zoals wij vermeldden, de met de ontvreemde blanco pb's althans naar aantal corresponderende persoonskaarten die in het bevolkingsregister geplaatst waren, vernietigd - terecht ook: de Goede en Schaart wisten niet, welke gegevens op die blanco pb's ingevuld werden. Wist men dat wèl, dan was het zinvolop een andere wijze te handelen. In Amsterdam werden de pb's die voor illegale werkers en onderduikers bestemd waren, bij het bevolkingsregister 'normaal' ingevuld, zij het met 'valse' gegevens, en diezelfde gegevens stonden dan op de persoonskaart van het bevolkingsregister vermeld alsook op het corresponderend ontvangstbewijspersoonsbewijs dat naar de rijksinspectie opgezonden was. Nog anders was de situatie wanneer een verzorgingsgroep van nagemaakte pb's gebruik maakte of van pb's waarin zonder overleg met een bevolkingsregister gegevens gewijzigd waren: in die gevallen kwam de houder van het nagemaakte of gewijzigde pb althans aanvankelijk in de bevolkingsboekhouding niet voor. Ook die lacune werd, voorallater in de bezettingstijd, aangevuld. De fictieve gegevens werden dan door de verzorgingsgroep doorgegeven aan haar contactpersonen zowel bij het betrokken bevolkingsregister als bij de rijksinspectie - bij het bevolkingsregister zorgde men dan voor een fictieve persoonskaart, bij de rijksinspectie voor een fictief ontvangstbewijs-persoonsbewijs. Het valse pb heette dan {zoals reeds vermeld) 'rondgezet' en dat 'rondzetten' had het grote voordeel dat, wanneer de Sicherheitspolizei of 'foute' elementen onder de Nederlandse politie een pb dat zij niet vertrouwden, gingen controleren, door het bevolkingsregister en de rijksinspectie gerapporteerd werd dat de persoonskaart en het ontvangstbewijs-persoonsbewijs van de op het pb vermelde persoon inderdaad aanwezig waren. Had die persoon blijkens zijn valse pb successievelijk in verschillende gemeenten gewoond, dan moest zijn pb in al die gemeenten 'rondgezet' worden - dat laatste is veelvuldig geschied. Omgekeerd werden later in de bezettingstijd de authentieke persoonskaarten van illegale werkers die een vals pb gekregen hadden, veelal uit de bevolkingsregisters gelicht en vernietigd en hetzelfde geschiedde dan met het authentieke ontvangstbewijs-persoonsbewijs dat in ,41 (mèt de vingerafdruk van de betrokkene!) in de grote collectie van de rijksinspectie van de bevolkingsregisters opgenomen was. Geheel achter de rug van Lentz om had zich toen in zijn rijksinspectie een groep gevormd van ambtenaren die in diensttijd hoofdzakelijk bezig waren met het doen verdwijnen van kaarten met authentieke en het plaatsen van kaarten met fictieve gegevens. 7
XCHoe moeilijk het was, pb's na te maken, hebben wij voor het eerst doen uitkomen toen wij in ons vorige deel het werk van Veterman en van Gerrit van der Veen beschreven. De een noch de ander slaagde er in (van der Veen heeft het wèl gepoogd, maar het is hem niet gelukt), in het karton van de nagemaakte pb's een echt watermerk aan te brengen; dit werd slechts nagebootst. Hun pb's waren op dit punt dus kwetsbaar. Dat waren zij óók doordat die pb's uit twee op elkaar geplakte laagjes karton bestonden: werden zij bij controle scherp omgebogen, dan weken die laagjes wel eens van elkaar waardoor het betrokken pb onmiddellijk als een nagemaakt pb herkend werd. Het was steeds veiliger, in een echt pb wijzigingen aan te brengen, maar dat laatste was op zichzelf moeizaam en tijdrovend werk.
XC'Uit de getypte exemplaren', aldus Antoon Coolen in zijn beschrijving van de Persoonsbewijzensectie der LO,
XC'werd wat verwijderd moest worden, boven de lichtbak weggesneden. De met gewone inkt ingevulde exemplaren werden schoongewassen met chemische middelen die de inkt opzogen zonder het papier of de onderdruk aan te tasten. Om te voorkomen dat het papier daarbij rul en schilferig zou worden, kreeg het een bad van petroleum-ether die door de etherverdamping snel droogde, waarna het papier hard en vettig was en men met de bewerking kon beginnen. Bij het met chemische middelen opzuigen van de inkt gebeurde het dikwijls dat de letters van de onderdruk, die oorspronkelijk lila-achtig waren, een groene kleur aannamen. Een besprenkeling met wijnsteenzuur bracht de oorspronkelijke klenr weer terug.'!
XCMoest het pb een nieuwe vingerafdruk krijgen (dat werd vooral later wenselijk geacht doordat de Sicherheitspolizei en de in de treinen controlerende agenten van de Rijksopsporingsdienst toen menigmaal de vingerafdruk verifieerden), dan moesten de twee authentieke vingerafdrukken die in het pb voorkwamen, verwijderd worden: zij werden weggeschoren; er bleven dan twee dunne plekken achter, 'maar dat was', aldus Coolen, 'niet erg omdat de vingerafdruk van de nieuwe eigenaar een beetje dikker en vetter op dezelfde plaats werd gezet.'
XCGrotere problemen nog bood de foto. Lentz had het verwijderen van die
foto bijzonder moeilijk gemaakt: 'hij zou namelijk', zo gaven wij in deel 5 de desbetreffende passage uit het in augustus '40 door Lentz geschreven 'Rapport inzake inrichting persoonsbewijs' weer.!
XC'aan de achterzijde een doorzichtig zegel ... over de foto laten plakken met een kleefstof die afweken met water of stoom onmogelijk maakte zonder onmiddellijk zichtbare sporen na te laten; in dat geval zou namelijk de watergevoelige druk die aan de achterzijde van het zegel aangebracht was, aangetast worden. Maar gebruikte men voor dat afweken aceton, dan zou men ... de arcering aantasten die in de acetongevoelige inkt rond het 'venster' gedrukt zou worden op de randen waarop de foto moest worden vastgeplakt.'
XC'De foto van het persoonsbewijs bleek niet los te weken te zijn tengevolge van de lijmsoort die door de bevolkingsregisters werd gebruikt, omdat in de vloeistof waarmee die lijm op te lossen was, de letters van de opdruk op het zegel aangetast werden en wegvloeiden. Nauwelijks viel er een druppel aceton op de stof die de lijm oploste, of het zegel was vernield en waardeloos. Men sneed daarom eerst het glacé van de foto weg ... Dikwijls mislukte het, wat vooral in het begin, toen men moeilijk aan te vervalsen persoonsbewijzen kwam, een ramp was.
XCWas het glansvlak van de foto verwijderd, dan werd de rest van het papier zo lang weggeschoren tot het vliesdun was. Aan de achterzijde, zodat de letters aan de voorzijde niet werden aangetast, werd dit vliesje dan met aceton besprenkeld en losgeweekt. Het zegel bleef daarbij volkomen onbeschadigd. De foto van de nieuwe eigenaar werd nu ingeschoven en vastgeplakt. Dan restte nog het stempel, waarvan met de verwijderde foto een deel was weggevallen. Het ontbrekende werd met inkt, die overeenkwam met die van het oude stempel, bijgetekend."
XCDit procédé was, aldus Coolen, 'resultaat van maandenlang zoeken en proeven nemen' en voor het wijzigen van de pb's was 'een hele inrichting' nodig: 'chemicaliën, lichtbakken, lampen, vergrootglazen, persijzers, bankschroeven, lancetten, lijm, inkten, schrijfmachines - en al deze dingen waren in die tijd steeds moeilijker en schaarser te krijgen.P Voor het veranderen van één pb had men, als men geschoold was, drie kwartier nodig.
XCVeel méér tijd werd gevergd als uit het te wijzigen pb aantekeningen in Oostindische inkt verwijderd moesten worden: die waren namelijk niet weg te wassen zonder sporen na te laten. Men moest ze wegsnijden of zelfs deExemplaarCNO,Antoon Coolenp.A.v., p.
1 in 160 g. 2 in dl. I, 350. 3 351.
gehele kant verwijderen waarop die aantekeningen stonden. Frans Meijers, een van de medewerkers van de PBC, moest, als hij uit het pb van een Jood de twee J's en het eventuele 'stempel' verwijderen moest, drie kantjes van het betrokken pb 'schillen' om ze door andere kantjes te vervangen. 'De moeilijkheid lag', aldus zijn naoorlogs verslag,
XC'hoofdzakelijk daarin dat de watermerken dan niet goed op elkaar kwamen te liggen, waardoor men meteen kon zien dat het pb uit elkaar was gehaald. Dit kon men alleendaardoor tegengaan dat men van het ene pb een heel dun laagje, van het andere pb een zo dik mogelijke laag afkrabde. Doordat men één helft heel dun had gemaakt, was het watermerk mee afgekrabd ell dit gedeelte, daarna op het andere, dik gelaten gedeelte geplakt met sterk verdund Velpen, gaf dan een vrij goed pb."
XCHet vervaardigen van de drie 'nieuwe' pagina's plus de andere werkzaamheden die nodig waren, betekenden tezamen een arbeid die voor één enkel pb tot twee volle dagen kon uitlopen: een minutieuze arbeid bovendien, waarvoor degenen die haar verrichtten, een onuitputtelijk geduld moesten opbrengen, zulks in omstandigheden die een evident risico inhielden, want bij een inval door de Sicherheitspolizei kon de illegale werkplaats onmogelijk in een oogwenk 'schoongemaakt' worden. De Sicherheitspolizei zag er dan de lichtbakken, de chemicaliën, de inktpotten, de schrijfmachine enz. enz. staan en ook als degenen die er werkzaam waren, nog tijd gevonden hadden om in allerijl het pb-materiaal te verstoppen, dan was er toch voldoende aanleiding om hen te arresteren. Dat niet alleen: de werkplaats werd bezet en ieder die er zich vervoegde, werd óók ingerekend.
XCVeterman en de PBC hebben samen in totaal vermoedelijk tussen de 65 000 en 75 000 nagemaakte pb's vervaardigd. Andere groepen die tot het namaken van pb's overgingen, zijn ons niet bekend. Over cijfers omtrent het aantal 'achterom' verkregen dan wel gewijzigde pb's beschikken wij niet, maar wij zijn er van overtuigd dat het er meer, wellicht veelmeer dan 75000 zijn geweest en dat een schatting dat ten tijde van de bevrijding in totaal zoo 000 'valse' pb's in gebruik waren, eerder aan de lage dan aan de hoge kant is.Meijers:'De techniekvan hetveranderenvanpb's' (z.j.),p.(Doe,a-6). 7
1 F. 4 II-8S3 A
'vals' waren die pb's dus, gelijk al gezegd, in zoverre dat de houder zich blijkens het pb dat hij toonde, voor iemand anders uitgaf dan hij in werkelijkheid was.
XCBij oppervlakkige controle van het pb (en gelukkig wàs die controle als regel oppervlakkig) behoefden hier geen moeilijkheden uit voort te vloeien, maar zodra de controle dieper ging (en dat was uiteraard het geval bij elke arrestatie), dreigde men vast te lopen. Geen enkel nagemaakt of gewijzigd pb was bestand tegen een onderzoek door middel van een kwartslamp: de nagemaakte niet doordat bij het drukken niet gebruik gemaakt was van de paarse inkt die bij het licht van de kwartslamp onzichtbaar werd, de gewijzigde niet doordat bij dat licht de plekken waar 'geknoeid' was, duidelijk zichtbaar werden. Bezat men een authentiek pb met fictieve gegevens, dan was men om te beginnen alleen veilig als dat pb 'rondgezet' was en een nummer had gekregen dat in '4I op de uitreikingsdatum inderdaad uitgegeven was (en niet gesignaleerd stond in het Opsporingsregister!1) - maar ook dan waren alle moeilijkheden nog niet opgelost. Men gaf zich voor iemand uit die elders geboren was en die als regel ook een ander beroep had dan men in werkelijkheid uitoefende. Op al die punten kon men, ook als er nog niet van arrestatie sprake was, ondervraagd worden: 'Wat voor beroepsopleiding hebt u gehad? Hoe heet de hoofdstraat in uw geboorteplaats of in de op uw pb vermelde woonplaats? Waar staat daar de katholieke kerk? Wat zijn de namen en de geboortedata en -plaatsen van uw ouders? Hoe heet de burgemeester van uw woonplaats?' Op deze en dergelijke vragen moest de geschoolde illegale werker het juiste antwoord paraat hebben en had hij dat niet, dan moest hij in elk gevalmet overtuiging een antwoord produceren, er op gokkend dat het niet geverifieerd zou worden. Verificatie kostte tijd en de tijd van de controleurs was meestal beperkt. Was men gearresteerd, dan was er evenwel ruim tijd om in de eerste plaats het getoonde pb en de antwoorden op de aanvullende vragen nauwkeurig te onderzoeken. Was dat onderzoek grondig, dan liep men praktisch steeds vast.
XCHoeveel personen in totaal door de verificatie van hun persoonsbewijs gearresteerd werden, is niet bekend en wij kunnen dat aantalook niet schatten. wel durven wij stellen dat er tijdens de bezetting weinig van de overheid uitgaande maatregelen zijn getroffen waardoor de levens van zovelen in gevaar gebracht zijn als door de invoering van het pb. Het moge dan waar zijn dat menigeen met een vals pb (en met kloppend hart!) de dans7
1 Ph's werden door de falsificatiegroepen 'vernummerd', als die nummers gesigna leerd waren of als men met .die signalering rekening moest houden.
ontsprongen is, maar dat was dan gevolg van de slordigheid der controleurs, later in de bezetting ook wel van hun medewerking. Aan Lentz heeft het niet gelegen. Hij heeft met zijn perfect ontwerp dat terecht de bewondering van het Reichssicherheitshauptamt geoogst had, de illegale werkers en alle overige vervolgden voor teclmische problemen geplaatst die men noch in bezet gebied, noch in Engeland ooit waarlijk bevredigend heeft kunnen oplossen.
XCHet namaken van andere identiteitspapieren waaraan personen die zich aan de greep van de bezetter wilden onttrekken, behoefte hadden, was, zij het vaak verre van eenvoudig, minder moeilijk dan het namaken van persoonsbewijzen. Die andere papieren waren steeds veel simpeler: het ging dan om gedrukte of gestencilde stukken die veelal het stempel vertoonden van de instantie die ze uitgegeven had, plus het handtekeningstempel van de autoriteit die bevoegd was tot afgifte. Enkele van die papieren noemden we al in het vorige hoofdstuk: de blauwe Ausweise die de ex-militairen nodig hadden, en de blauwe en witte, later bruine Ausweise op grond waarvan leden van bepaalde jaarklassen buiten de arbeidsinzet vielen. Het is ondoenlijk, een opsomming te geven, welke papieren nog meer nagemaakt werden - het waren er tientallen, zo niet honderden verschillende. Zo werden bijvoorbeeld de papieren nagemaakt waarmee men uit bezet gebied naar België of Frankrijk of (men denke aan de elandestien terugkerende studenten) uit Duitsland naar Nederland kon reizen. Daartoe maakte men niet alleen de Aus en Binreisegenehmigungen na maar ook de papieren van firma's waarbij de illegaal reizende z.g. in dienst was en die hem of haar opdracht tot de 'reis' verstrekt hadden. Ten behoeve van Joden die 'ge-Calmeyerd' moesten worden of die een Palestina-certificate trachtten te verkrijgen, werden veelal reeksen valse papieren geproduceerd. 'Men heeft bijvoorbeeld', aldus weer C. J. Riibsaam,
XC'doopbewijzen uit Tsaristisch Rusland en uit Tsjechoslowakije nagemaakt. Men nam expres van die verre oorden om controle onmogelijk te maken. Men maakte ook paspoorten van Paraguay. Veterman heeft Braziliaanse geboortebewijzen gemaakt waarvan hij nooit een echt gezien had. Niemand wist hoe een echt Braziliaansgeboortebewijs er uit zag.'!GetuigeRübsaam,dl.c, p.
1 C.]. VII 347.
XCStempels zijn stellig in duizenden soorten nagemaakt. Nederland telde toen ca. lOOO gemeenten en 503 distributiekringen. Elke gemeente had een eigen gemeentestempel, elke distributiekring had, nog van andere stempels afgezien, een eigen nummersternpel. Die ruim 500 nummerstempels waren nodig om de bij de tweede distributiestamkaart behorende controlezegels en inlegvellen af te stempelen en in de nieuwe stamkaarten moest, als zij blanco 'gekraakt' waren, het gemeentestempel aangebracht worden. De PEC en de al genoemde Palsificatiecentrale van de LO waren beide illegale organisaties (er waren ook andere) die mede gespecialiseerd waren in het verstrekken van nagemaakte stempels.
XCOp het werk van die falsificatiegroepen komen wij in dit hoofdstuk nog terug maar wij willen hier reeds onderstrepen dat het uiteraard alleen verricht kon worden dank zij de hulp van drukkerijen, cliché-inrichtingen en sternpelfabrieken. Landelijk gezien hebben honderden van die ondernemingen een onontbeerlijke medewerking verleend. Daar hoefde niet ieder die er werkte, van te weten - integendeel: voldoende was het indien een of meer leidende functionarissen en slechts enkele arbeiders van de illegale nevenproductie op de hoogte waren. De LO en de Knokploegen ondervonden bijvoorbeeld belangrijke steun van Dirk Kleiman, directeur van de Lithografische inrichting 'Zaanlandia' te Zaandijk. Kleiman werkte daar samen met enkele employé's van de Noordhollandse Cliché-industrie.' 'Er werden', zo schreef Coolen,
XC'Ausweise, Bescheinigungen, legitimaties op elk gebied gemaakt, stempels voor distributiestamkaarten, briefstempels, stempels voor formulieren, voor passen en voor alle mogelijke valse en echte papieren ... Het bedrijfleverde het bekende stempel van de Reichsleommissarjûr die besetzten niederlëndischen Geblete in drie-, vier-, vijf- en tienvoud, ja het kon ze soms omgaand uit voorraad leveren. Het had stempelafdrukken van de gemeenten en arbeidsbureaus uit het gehele land met de handtekeningen van de Duitse beambten er bij, stempels voor grensverkeer, voor verlofgangers, pas-stempels van SS-officieren ... , Utlaubsscheine, ontheffmgen van spertijden, Ausweise zur Bahnbenützung, stempels van de Wehrmachtkommandanturen en alle denkbare Duitse Dienststellen . .. Al die stempels werden als cliché vervaardigd, ook de rubberstempels, en om met deze laatste het effect van het origineel te bereiken werd het papier waarop ze kwamen, op een zachte rubber ondergrond gelegd. De cliché's leverde de Noordhollandse Cliché-industrie met twintig en dertig tegelijk. Alles ging tussen het gewone werk door en werd overdag voor het niet-ingewijde personeel gecamoufleerd.
1 Hij is eind maart I945 in de gevangenis te Waldheim overleden.
De modellen werden bij Kleiman fotoklaar gemaakt, gingen door een luik naar het gebouw van de Noordhollandse Cliché-industrie en kwamen met de cliché's, tegen materiaaJprijs geleverd, terug, waarna ze door koeriers werden afgehaald om te worden gedrukt.'!
XCIs zulk een beschrijving niet tekenend voor het 'andere Nederland' dat na de April-Meistakingen ontstaan was? Dat wil niet zeggen dat sommige drukkerijen, cliché-inrichtingen en stempelfabrieken niet al eerder tot allerlei vormen van steun aan het illegale werk overgegaan waren (in '41 waren al de eerste gedrukte illegale bladen verschenen), maar naar het beeld dat Coolen in de aangehaalde passage neerlegde, had men vóór de grote stakingsbeweging vergeefs gezocht. Hoe moeizaam was het begin der pioniers! Hoe moest een groep als die van Gerrit van der Veen zwoegen om de eerste honderden primitief nagemaakte persoonsbewijzen gereed te krijgen! Maar in de tweede helft van '43 en vooral in de loop van '44 ontstond een situatie waarin de illegaliteit zich niet alleen belangrijk uitgebreid had maar ook, als functie van die uitbreiding, talrijke gespecialiseerde organisaties kende die elk voor zich een onderdeel van het illegale werk voor hun rekening namen. De LO behoefde zich als LO geen zorgen te maken over het veranderen van persoonsbewijzen en het vervaardigen van valse papieren: voor het eerste zorgde de Persoonsbewijzensectie, voor het tweede de Falsificatiecentrale. Men zou deze als 'hulpdiensten' kunnen aanduiden; dat er nog meer van die hulpdiensten waren, zal uit het vervolg van ons relaas. blijken. Anderzijds zouden wij willen opmerken dat hoezeer ook bepaalde organisaties een gespecialiseerd karakter droegen, het zeker bij de leidende figuren in de illegaliteit niet zo was dat zij zich in hun eigen activiteit strikt tot één vorm van werkzaamheid beperkten. Dat was niet alleen in strijd met hun aard maar als regel ook met hun persoonlijke ontwikkeling als illegaal werker. Van meet af aan hadden zij gedaan wat hun hand te doen vond - dat was veel, en het lag op verschillende terreinen. De sterkste persoonlijkheden viel het moeilijk, zich van één of meer van die terreinen terug te trekken om zich op de resterende te concentreren. Integendeel, juist in hen leefde een haast onstuitbare drang om op nieuwe terreinen van werkzaamheid de prikkel te zoeken die van nieuwe vormen van actie uitging. Misschien gold dat voor niemand sterker dan voor Gerrit van der Veen.
XCDat de door Gerrit van der Veen opgerichte falsificatiegroep als 'de Persoonsbewijzencentrale' aangeduid werd, had zijn goede reden: de groep was begonnen met het namaken van persoonsbewijzen, zulks in de zomer van '42, maar daar bleef het niet bij. De ene falsificatie na de andere werd in productie genomen. Daartoe behoorden paperassen die voor het Z.g. Ariseren van Joden nodig waren (de PBe die van meet af aan een groot deel van zijn nagemaakte pb's aan Joden had doen toekomen, had talrijke relaties in Joodse kringen) maar in de zomer van '43 ook de witte, blauwe en bruine Ausweise.'De meeste nagemaakte 'bruintjes' waren', aldus het verzamelwerk Onderdrukking en Verzet,
XC'zeer bruikbaar; toch ruilde men ze bij de contacten op de gewestelijke arbeidsbureaus wel eens om voor echte, zodat zo'n officiële instantie de valse uitreikte. Niet zonder humor was het dat een Knokploeg, die hiervan niet op de hoogte was, ergens in Overijssel zulke valse Ausweise'kraakte': de illegaliteit kreeg zijn eigen vervalsingen toen weer als echt in handen.'!
XCBehalve de Ausweise werden in de eerste maanden van '44 door de PBe ook tweede distributiestamkaarten nagemaakt, en niet zo weinig (75000, deelde van der Veen begin april aan de Raad van Verzet mee waar hij lid van was), bovendien ook 16 000 tabaksbonnen (in de spanningen van het illegaal bestaan was roken voor menige illegale werker een levensnoodzaak) Stempels werden door de PBe bij honderden nagemaakt. 'Het begon', zo schreeflater H. F. van der Hulk, afdelingschef bij Van Leers Clichétabriek te Amsterdam,
XC'met tientallen stempels per dag en daarna volgden de cliché's voor de persoonsbewijzen, bruine Ausweise, enz. . .. De falsificatie nam zo'n omvang aan dat er dikwijls acht mensen dag in, dag nit voor Duwaer en van der Veen bezig waren en er soms 200 cliché's per dag, natuurlijk meest kleine dingen, geleverd werden/>
XCMoesten voor deze falsificaties eerst tekeningen vervaardigd worden, dan namen ontwerpers die taak voor hun rekening - van der Veen zelf had niet langer tijd om zich met deze onderdelen bezig te houden. Hij leidde de organisatie die bijvoorbeeld de 200 cliché's die per dag afgeleverd werden,J.7
1 C. Rübsaam en H. C. de Lange-Wibaut in 0 dl. III, p. 754. 2 H. F. van der Hulk in: (1945), p. 17-18.
moest opvangen, d.w.z. eerst concentreren op vertrouwde adressen om ze vervolgens te distribueren naar punten in Amsterdam of elders waar andere illegale groepen de cliché's kwamen afhalen om er nagemaakte stempelafdrukken mee te maken. Hoeveel personen eind' 43 begin' 44 in het werk voor de PBe een volledige dagtaak vonden, is niet precies bekend - wellicht waren het er omstreeks honderd. Al dat werk vergde veel geld. Tot het illegale Nationaal Steunfonds ('de bankier van het verzet') in de bres sprong, is, schijnt het, een groot dee! van dat geld verkregen doordat personen die over het nodige geld beschikten, voor een nagemaakt pb een behoorlijk bedrag betaalden, soms zelfs f 300 off 400. 1 Van der Veens groep heeft van verscheidene drukkers hulp ontvangen; bijna twee jaar lang was Frans Duwaer, directeur van de Amsterdamse Drukkerij J. F. Duwaer & Zonen, van hen de belangrijkste. Duwaer heeft, aldus een van van der Veens medewerkers, W. B. Vreugdenhil,
XC'alle zondagen aan dat drukken gegeven, want het moest gebeuren als er niemand in de drukkerij was en er mocht ook geen spoor achterblijven van het elandestien werk. Aan het einde van de werkdag moest alles weer precies op zijn plaats gelegd worden. Alle sporen moesten verdwijnen en de gezellen troffen maandag de machines en de gehele drukkerij weer aan zoals zij die zaterdag hadden achtergelaten. Dat betekende dat wij de as van onze sigaretten in het bovenzakje van onze overalls deponeerden om vooral geen as op de grond te morsen; dat elk papiertje, elke interlinie, elke inktspatel weer precies zo neergelegd moest worden als zij aangetroffen waren. Alle kleur- en toestelproeven" werden op een groot papier gedeponeerd om ze tezamen in de oven van de centrale verwarming te verbranden. Ik geloof niet dat ooit iemand van de drukkers gemerkt heeft dat er zondags gewerkt werd - en mochten zij het gemerkt hebben, dan hebben zij prachtig gezwegen .
XC. . . En Frans drukte. Hoe? Lijdende aan een ernstige maagkwaal, die hem dikwijls het staan en zitten tot een pijniging maakte, stond hij uren lang aan de pers in te leggen, steeds weer het resultaat kritisch beoordelend en verbeteringen aanbrengend waar die nodig waren, zonder morren, zonder klagen, urenlang. Even werd gepauzeerd om het meegebrachte boterhammetje te eten en dan weer doorgewerkt tot het donker werd. Dit bijna twee jaar lang, iedere zondag, met een korte onderbreking in het voorjaar van 1943, toen hij een ernstige maagDe groep-van der Veen heeft daarnaastbelangrijke financiëlesteun ontvangen van enkele vermogenden, onder wie de aannemer F.J. van der Meyden. Deze had in de zomer vanopdrachten van Duitse militaire instanties aanvaard, maar toen hij daarmee van eindaf doorging, deed hij zulks in overleg met van der Veen.Het 'toestellen' was nodig tot de drukmachine scherp drukte en precies op de juiste plaats. 7 I
1 '40 '41 Z
operatie onderging. Maar zelfs op zijn ziekbed in het Diaconessenhuis werden de besprekingen over verbeteringen voortgezet en nieuwe plannen gemaakt.'>
XCGelijk reeds vermeld: Duwaer heeft voor van der Veens PBC, afgezien van andere falsificaties, tussen de 60000 en 70000 nagemaakte pb's gedrukt en veel wijst er op (dat is op zichzelf trouwens plausibel) dat het tempo van aflevering voortdurend toenam. In de vergadering van de Raad van Verzet die op IS maart '44 plaatsvond, deelde van der Veen mee dat de PBC 800 pb's per week afleverde, en drie weken later, op 5 april, zei hij dat in die drie weken inderdaad 2400 nieuwe pb's gereedgekomen waren. Toen was dus een peil bereikt dat met een jaarproductie van 40 000 pb's overeenkwam. Van de productie ging eind '43-begin '44 ca. twee-derde naar de LO toe.
XCWat de pb's betrof, bleef het niet bij het drukken: voorzover de PBC nagemaakte pb's rechtstreeks aan illegale werkers en onderduikers verkocht of doorgaf, trad ze ook als de instantie op die voor het invullen zorg droeg alsmede voor het afstempelen met nagemaakte stempels en, niet te vergeten, voor het nummeren. Dat nummeren was een heel probleem want de nummers moesten precies gelijken op die welke in de echte pb's in de drukkerij van de fa. Enschedé met speciale numeroteurs aangebracht werden. Lange tijd moest de PBC die nummers zo goed mogelijk namaken; zij werd eerst van die moeilijkheid verlost toen ze, vermoedelijk begin '44, in het bezit wist te komen van enkele uit de drukkerij van Enschedé afkomstige numeroteurs. Zo ging het ook met de beruchte paarse drukinkt. Duwaer Iiad de kleur goed kunnennabootsen maar hij kon geen drukinkt krijgen die onzichtbaar werd tegen het licht van een kwartslamp. Een hoeveelheid van die drukinkt kreeg men evenwel in april '44 elandestien geleverd door een relatie bij de Algemene Landsdrukkerij.
XCDat contact bij de Algemene Landsdrukkerij was niet door van der Veen gelegd maar door een Haagse medewerker van zijn groep, Frits Reinder .Boverhuis. Van der Veen had in die tijd overwogen, een overval te plegen op een van de papierfabrieken van de fa. van Gelder waar het karton voor de echte pb's vervaardigd werd. Dat plan bleek onuitvoerbaar. Boverhuis stelde een beter plan voor: een overval op de Algemene Landsdrukkerij waar nog steeds regelmatig pb's gedrukt werden. Er waren per jaar alleen al -voor diegenen die vijftien jaar werden, een 200000 nieuwe pb's nodig, bovendienmoesten voortdurend voor pb's die verloren waren gegaan (o.m, door de acties van de Knokploegen), nieuwe gedrukt worden. In die nieuwe
XCCl. W. B. Vreugdenhil in: Frans Duwaer (van zijn vrienden), p.
was van september '43 af een kleine wijziging aangebracht. Het woord 'Nederlander' dat aanvankelijk in de paarse tekstdruk voorkwam, was opgenomen in de zwarte waarin ook de code-aanduidingen voor de gemeenten ('A 35' voor Amsterdam bijvoorbeeld) gedrukt werden. Men was in de illegaliteit die nieuwe pb's gaan aanduiden als 'zwarte Nederlanders'. Had de Sicherheitspolizei met die wijziging te maken gehad? Vermoedelijk wel. Immers, van de herfst van '43 af waren de pb's die 'achterom' aan de illegaliteit in handen gespeeld werden, alle 'zwarte Nederlanders' en op die 'zwarte Nederlanders' kon dus bij controle extra gelet worden. I Niettemin: toen de relatie van Boverhuis deed weten dat zich steeds grote hoeveelheden 'zwarte Nederlanders' in de kluis van de Algemene Landsdrukkerij bevonden, besloot van der Veen te trachten zich op een bepaalde dag de kluisvoorraad toe te eigenen. Voor allerlei acties werkte hij nauw samen met een DuitsJoodse vluchteling, Gerhard Badrian, een man van grote onverschrokkenheid die van een vroeg stadium af aan allerlei vormen van verzet deelgenomen had. Badrian was er in '43 in geslaagd, een SS-uniform te bemachtigen. Hij wist precies hoe hij een arrogante Duitse SS-officier spelen moest en was er, zich daarvoor uitgevend, een keer in geslaagd, met behulp van een vervalste Übernahmeschein enkele illegale werkers los te krijgen uit het Amsterdamse hoofdbureau van politie. 2 Welnu, ook bij de overval op de Landsdrukkerij zou Badrian als officier van de Sicherheitspolizei optreden: het gebouw moest 'gecontroleerd' worden.
XCVan der Veen en Badrian hadden een goed contact met een Amsterdamse rechercheur, Corrielis Verbiest, die de beschikking kon krijgen over een politieauto. In die auto reden van der Veen, Badrian, Verbiest en nog twee medewerkers van de PBC: Hans van Gogh en FranciscusMeijer, op zaterdagochtend 29 april naar Den Haag, waar zij een aantal andere helpers onto7 1
1 Dat feit was aan de illegaliteit bekend. Vandaar dat de TD-groep begin '44 via haar contacten bij de bevolkingsregisters doorgaf dat de ambtenaren van die registers die ter gelegenheid van de uitreiking van de tweede distributiestamkaarten bij de distributiediensten geplaatst waren, daar zoveel mogelijk gepresenteerde pb's moesten afkeuren, bijvoorbeeld omd~ ze te groezelig zouden zijn geworden. Vermoedelijk werd die aanwijzing op veel plaatsen gevolgd en daar vloeide dan uit voort dat er, doordat de betrokkenen nieuwe pb's ontvingen, meer 'zwarte Neder landers' in ornloop kwamen; de houders van 'achterom' verkregen 'zwarte Neder landers' werden daardoor enigermate beschermd. 2 Theodorus Dobbe heeft in de periode waarin hij als leider van een Knokploeg optrad, hetzelfde gepresteerd: hij wist, gebruik makend van een gestolen auto van de en in het uniform van een officier van die formatie, een van zijn relaties uit het Friese verzet vrij te krijgen uit het Huis van Bewaring II te Amsterdam.
moetten die per trein gekomen waren en die de omgeving van de Landsdrukkerij in het oog zouden houden. Badrian kondigde telefonisch de 'controle' aan. Hij werd met van der Veen, Verbiest, van Gogh en Meijer toegelaten. Aan de bedrijfsleider werd gelast, de voorraad in de kluis te tonen. Daar werd de man gegrepen en geboeid - er werd hem een prop in de mond geduwd. In de kluis lagen vellen pb's die nog ongesneden waren. Vellen met in totaal 10000 pb's werden opgerold. Met de rollen ging men naar boven waarbij de bedrijfsleider hulp verleende. Deze had namelijk duidelijk gemaakt dat hij iets te zeggen had. De prop was uit zijn mond genomen en de overvallers hadden toen vernomen dat zijn vrouwelk moment bevallen kon; hij had zich ook tot hulp bereid verklaard. Het plan was toen snel gewijzigd: de bedrijfsleider werd meegenomen. In de buurt van Leiden werd hij afgezet.
XCHet was voor het eerst dat een illegale organisatie een zo groot aantal echte pb's in handen gekregen had. De zwarte opdruk was er nog niet in aangebracht. Dat was een groot voordeel: de PBe kon nu de gemeenteaanduidingen drukken waaraan de in een bepaalde streek wonende illegale werkers en onderduikers behoefte hadden. Men gaf de 'zwarte Nederlanders' overigens niet te snel uit (na de 'kraak' bij de Algemene Landsdrukkerij was decontrole juistvan die pb's nog verscherpt). Vermoedelijk was van de ruim 10000 buitgemaakte pb's een derde doorgegeven toen de rest bij huiszoeking door de Sicherheitspolizei ontdekt werd.
XCGerrit van der Veen had de actie bij de Algemene Landsdrukkerij heel wel aan de doortastende Badrian kunnen overlaten en het zou ook begrijpelijk zijn geweest als hij dat gedaan had. Toen hij op zaterdagmiddag 29 april '44 aan die 'kraak' deelnam, wist hij namelijk dat hij in de vroege uren van maandagmei leiding zou geven aan de uitvoering van een plan dat hem al maanden beziggehouden had: een overval op het Huis van Bewaring I aan de Weteringschans (eigenlijk: het Kleine-Gartmanplantsoen) te Amsterdam waar zich in de Z.g. Duitse afdeling talrijke arrestanten van de Sicher heitspolizei bevonden. Dat men dergelijke gevangenen zou trachten te bevrijden, sprak voor de illegaliteit vanzelf: men zou zeker van de 'zware gevallen' het leven redden; ook stak in een bevrijdingsactie een element van zelfbescherming, want men moest er van uitgaan dat de Sicherheitspolizei, naarmate zij gevangenen langer aan haar barbaarse verhoormethoden onder7
I
wierp, meer te weten kwam over de organisatie der illegaliteit en.de identiteit van nog niet gearresteerde illegale werkers. Al in de zomer van '43 had van der Veen overwogen, het Huis van Bewaring aan de Weteringschans te overvallen teneinde diegenen die samen met hem het Amsterdamse Bevolkingsregister in brand gestoken hadden, te bevrijden. Hoe ver hij toen met de voorbereidingen gekomen was, weten wij niet - hij had in elk geval de actie niet tijdig genoeg kunnen uitvoeren. Later in '43 ging hij een nieuwe overval met zorg voorbereiden. Grondslag van het plan werd om met gebruikmaking van een vrachtauto (die als vrachtauto van de Wehrmacht gecamoufleerd zou zijn) in de nacht met een groep illegale werkers naar het Huis van Bewaring te rijden, daar naar binnen te dringen onder het voorwendsel dat de Sicherheitspolizei (Badrian zou zich weer voor SS-officier uitgeven) wenste te controleren, dan de wacht te overmeesteren, de 'zware gevallen' uit hun cellen te halen en dezen met gebruikmaking van de vrachtauto naar diverse onderduikadressen te brengen; elk van de bevrijde gevangenen zou een enveloppe met geld en rantsoenbonnen krijgen. In de loop van december bepaalde van der Veen dat deze operatie uitgevoerd zou worden in de nacht van 24 op 25 december, de Kerstnacht dus. Vermoedelijk ging hij er daarbij van uit dat de Duitse bewakers wel te diep in het glaasje gekeken zouden hebben en dat de Nederlandse wacht die de buitendeur zou moeten openen plus de deur die van de daarachter liggende binnenplaats uit toegang gaf tot het cellengebouw, een extra-controle in de Kerstnacht plausibel zou vinden. Het was een riskante opzet want het was van der Veen bekend dat sinds kort tussen negen uur 's avonds en zeven uur 's morgens niemand tot het Huis van Bewaring toegelaten mocht worden zonder dat het bureau van Lages daar telefonisch toestemming toe had gegeven. Vermoedelijk nam van der Veen aan dat Badrian degeen die als portier optrad, zou kunnen overbluffen. Hoe dat zij, op 24 december had van der Veen de mannen verzameld die aan de operatie zouden deelnemen - hij vond hen overigens als ploeg 'niet' bijster geslaagd'< Maar de operatie kon niet doorgaan: er was geen vrachtauto.
XCIn de dagen die volgden, stelde van der Veen een ploeg samen waar hij meer vertrouwen in had. Er werd een tweede tijdstip bepaald: de Oudejaarsnacht, maar weer kon van der Veen geen vrachtauto vinden. Dat was ook daarom jammer omdat de leden van. de overvalploeg, de gezinnen wa~rin de te bevrijden gevangenen opgenomen zouden worden, èn enkele van die gevangenen aan wie men via een vertrouwde bewaker had doen weten wat op handen was, vergeefs in spanning gezeten hadden.
XC1 Raad van Verzet: Notulen, 9 en I7 jan. I944 (RVV, I b). I '-., 7
XCOp vrijdag 7 januari werd de overvalploeg voor de derde maal opgetrommeld - de bedoeling was de actie zaterdagochtend kort na vijf uur uit te voeren. Die vrijdag reisde van der Veen verscheidene plaatsen in NoordHolland af om ergens een vrachtauto te vinden. Hij vond er tenslotte een in een garage te Amsterdam. Die vorderde hij met nagemaakte papieren, maar toen de auto zich in beweging moest zetten, bleef hij staan - van der Veen veronderstelde later dat de eigenaren die met de mogelijkheid van vordering rekening gehouden hadden, de wagen onklaar hadden gemaakt. Opnieuw met nagemaakte papieren vorderde hij nu twee monteurs. Die begonnen te werken. Tot middernacht bleef van der Veen in de garage, vervolgens ging hij naar de woning waar de overvalploeg bijeen was om iedereen nog eens te zeggen wat zijn taak zou zijn, daarna ging hij samen met twee medewerkers de auto ophalen. Om half vijf was hij weer in de garage. De auto werd daar naar buiten geduwd. Net op dat moment verscheen de Sicherheitspolizei die wellicht door een 'foute' overbuurman gealarmeerd was. Er ontstond een schietpartij - van der Veen en een van zijn medewerkers wisten in het pikdonker te ontkomen, van der Veen doordat hij langs een buitenmuur op het dak van de garage geklommen was. Enige tijd later kon hij, zonder ontdekt te worden, zijn onderduikadres bereiken.
XCDe vierde poging om het Huis van Bewaring binnen te komen werd beraamd voor de nacht van zaterdag 22 op zondag 23 januari. Nu was een bruikbare auto beschikbaar, maar op donderdag de zoste werd aan van der Veen door een van zijn relaties bij de Amsterdamse recherche meegedeeld dat een van de twee monteurs die bij de vorige poging gearresteerd waren, op een hem voorgelegde foto van der Veen herkend had. Er waren bovendien aanwijzingen dat de Sicherheitspolizei van de plannen afwist - uitstellen dus. Van der Veen tilde daar zwaar aan: vijftien 'zware gevallen' die hij had willen bevrijden, waren naar het concentratiekamp Vught overgebracht zijns inziens onderstreepte dat opnieuw, hoeveel risico men nam indien men naliet, de overige 'zware gevallen' uit het Huis van Bewaring te halen. Het besluit tot het uitstel was, zo zei hij in de vergadering van de Raad van Verzet die op 27 januari gehouden werd, een 'moeilijke en zware beslissing' geweest. Maar zijn medeleden van de Raad hadden, met uitzondering van Gerben Wagenaar, niet veel vertrouwen meer in de operatie. Vier keer gepoogd, vier keer niet doorgegaan - kon men het plan dan niet beter opgeven? Genotuleerd werd: 'Onderneming niet herhalen. Nogmaals: jammer dat een zo goed opgezette operatie door onvoorziene omstandigheden is mislukt.'!
XC1 A.v., 27 jan. 1944 (a.v.). 7
XCIn de nacht van zaterdag 26 op zondag 27 februari zou het tot de vijfde poging komen, maar vermoedelijk als gevolg van loslippigheid van een van de leden van de overvalploeg ontving de directeur van het Huis van Bewaring op die zaterdagavond een telefonische waarschuwing. Onmiddellijk werd op de binnenplaats een gewapende macht samengetrokken. Op het laatste moment werd van der Veen daarover ingelicht, waarschijnlijk door een bewaker - wéér moest hij tot uitstel besluiten. 'Narrow escape', staat in de notulen van de Raad van Verzet.'
XCHet kan zijn dat die 'narrow escape' er toe bijdroeg dat van der Veen, zijn doel in het oog houdend, een geheel andere weg insloeg. Het plan voor de Z.g. controle door de Sicherheitspolizei liet hij vallen. Kon men niet een bewaker vinden die op zekere nacht in het bezit kon komen van de sleutels en die de deur op de binnenplaats en de buitendeur zou openzetten? De man moest daarna natuurlijk onmiddellijk naar een onderduikadres gebracht worden. Er waren in het Huis van Bewaring enkele bewakers die wat durfden - één hunner, G. G. van Welsum, was er al enkele keren in geslaagd, briefjes door te geven aan politieke gevangenen. Met deze van welsum nu voerde van der Veen begin april een eerste gesprek: of hij als verbinding wilde fungeren met een van van der Veens naaste medewerkers, Paul Guermonprez, die juist gearresteerd was? Van welsum verklaarde zich daartoe bereid en bracht enkele boodschappen over. Toen hij daarmee zijn betrouwbaarheid aangetoond had, deed van der Veen een veel verdergaand beroep op hem: of hij bereid was, een overval mogelijk te maken? Ja. Verschillende andere plannen werden nog overwogen, maar medio april werd de slotsom bereikt dat het openzetten van de deuren de beste kansen op succes bood. Hoe aan de sleutels te komen? Die waren's nachts in het bezit van de wachtcommandant. Van Welsum ging die man goed observeren en constateerde dat hij als regel tegen half vier's nachts indommelde waarbij hij de sleutels voor zich op tafelliet liggen.
XCVoor de zesde maal werd de overvalploeg verzameld. Er waren enkele Kp'ers bij uit Zeeland, Groningen, Utrecht en Noord-Holland, hoofdzakelijk waren het echter illegale werkers uit groepen van de Raad van Verzet; ook Badrian was weer present. In totaal zouden acht-en-twintig mannen het gebouw binnengaan, De meesten zouden zich in de nabijheid van de ingang verdekt opstellen - daar zou van der Veen zich met twee helpers bevinden wanneer bewaker van Welsum om kwart over vier precies (om vier uur eindigde de spertijd) de buitendeur zou openen. Ging alles goed, dan zou7 2
1 A.v., 2 maart 1944 (a.v.).
men de bewakers, voorzover Duits of'fout', uitschakelen en de gevangenen om wie het ging, uit hun cellen halen. Van Welsum en een met de illegaliteit samenwerkende gevangene die het tot 'gangloper' gebracht had-, D. L. G. Wakker, hadden voor plattegronden gezorgd: de overvalploeg zou precies weten waar de te bevrijden gevangenen zich bevonden. Die zouden, eenmaal buiten, daar door helpers opgevangen worden die hen achter op de fiets naar hun duikadressen zouden brengen - een vrachtauto kwam er niet meer aan te pas.
XCDe zesde datum werd bepaald: maandagochtend I mei, en (gelijk gezegd) het naderen van die hoogst riskante operatie hield van der Veen er niet van af, op de voorafgaande zaterdagmiddag deel te nemen aan de overval op de Landsdrukkerij. In de ontzaglijke spanning waarin hij als man leefde die aan wijdvertakt illegaal werk leiding gaf, kon hij blijkbaar de ontlading die van actie uitging, niet meer missen.
XCOp vrijdagavond 28 april waren plotseling aile lichten in het Amsterdamse Huis van Bewaring uitgevallen. Dat was gevolg geweest van een technische storing, maar de Sicherheitspolizei had de zaak niet geheel vertrouwd en zaterdag werden voor aile zekerheid twee vervaarlijke waakhonden naar het Huis van Bewaring overgebracht. In de nacht van zaterdag op zondag bleek dat een van die honden op de Duitse afdeling lag en de ander in het bureau van de wacht achter een gesloten deur, niet ver van de kamer van de wachtcommandant. Vooral de aanwezigheid, juist op die plek, van die laatste hond vormde een groot extra risico: als hij ging blaffen, zou het gehele gevangenispersoneel gealarmeerd worden.
XCVan der Veen werd op zaterdag door een briefje van Wakker gewaarschuwd. Op zondag besprak hij de situatie opnieuw met van Welsum.
XCWakker had van der Veen doen weten dat er een goede kans bestond dat de hond in het bureau van de wacht niet zou aanslaan als men maar zacht binnenkwam en de knop van de deur waarachter hij lag, niet aanraakte. Gerben Wagenaar, door van der Veen geraadpleegd, vond dat door die mededelingen het extra-risico niet voldoende geëlimineerd werdSommige gevangenen mochten hun cel verlaten om in het gebouw hulpdienst te doen.
1
(Wakker had maar één nacht kunnen zien hoe de hond zich gedroeg) hij adviseerde tot uitstel. Vander Veen verwierp het advies.
XCHet was in de nacht van zondag 30 april op I mei rustig in het Huis van Bewaring. Geen luchtalarm, geen aankomst van nieuwe gevangenen. Tegen vier uur liep bewaker van Welsum zijn vastgestelde ronde. Om tien over vier sloop hij de kamer van de wachtcommandant binnen. De man snurkte. Van Welsum eigende zich de sleutels toe, opende onhoorbaar het hek achter de binnendeur, vervolgens de binnendeur zelf, stak de binnenplaats over, opende de portiersloge, lichtte voorzichtig de ketting van de straatdeur, opende deze en stapte naar buiten. 'Rechts van de deur stond', zo schreef hij ons in '73, 'Gerrit van der Veen met nog twee mannen, met een armband van de luchtbescherming om. Hij kwam snelnaar mij toe, gaf een hand en pakte de sleutels aan. Ik waarschuwde nogmaals voor de hond, wenste de mannen succes en liep naar de overkant'! - daar stond de fietser klaar die van Welsurn naar het onderduikadres in Amsterdam-west zou brengen waar zich reeds zijn vrouw bevond mèt de Joodse onderduiker die van Welsum in huis had gehad.
XCTerwijl van Welsum op de man met de fiets toeliep, zag hij dat zich uit portieken enkele tientallen mannen snelnaar de ingang van het Huis van Bewaring begaven. Zij waren allen op kousevoeten. Zonder moeite kwamen zij het cellengebouw binnen. Is er toch gerucht gemaakt? Heeft iemand per ongeluk de deurknop van het bureau van de wacht aangeraakt? Wij weten het niet, maar de hond die er lag, begonluid te blaffen en zo ook, dieper in het gebouw, de tweede hond. De eerste werd neergeschoten. Nu was de gehele wacht gealarmeerd. Vander Veen err de zijnen kwamen niet verder dan de benedengang. Er ontstond daar een schietpartij. De overvalploeg moest zich terugtrekken. Eén slechts werd gewond: van der Veen. Twee kogels, beide vermoedelijk afgevuurd door leden van zijn overvalploeg, hadden hem getroffen, één onder in zijn wervelkolom. Badrian ondersteunde hem en bracht hem naar een woning in de buurt waar een arts, J. K. I. de Clercq Zubli, hem voorlopig verbond. Hij kon nog fietsen. Samen met de arts fietste hij naar een van zijn vaste onderduikadressen: het bureau van de7 2
1 Brief, zö juli 1973, van G. G. vanWelsum.
uitgeverij 'De Spieghel' op de Prinsengracht. Daar werd hij door ZIJn vriendinnen Nell Knoop en Suzy van Hall opgevangen.
XCEr werd een chirurg bijgehaald, dr. B. A. Lubbers. Deze kon één kogel verwijderen, maar de tweede die in de wervelkolom terechtgekomen was, niet. Het ruggemerg was er geraakt en van der Veen merkte tot zijn peilloze ontzetting dat niet alleen zijn benen verlamd raakten maar dat hij ook incontinent en impotent geworden was. Wat had verder leven voor zin? Hij was een wrak. Eén ding kon hij nog doen: van zijn ziekbed af aanwijzingen geven voor het illegale werk aan ieder die hem op zijn duikadres bezocht waar hij bleek en vermagerd op bed lag. 'Verlaat Amsterdam', werd hem aangeraden. 'Zoek in elk geval een onbekend adres op.' Hij weigerde.
XCAan verscheidenen van zijn medewerkers was het adres bij de uitgeverij 'De Spieghel' bekend. Een hunner die gearresteerd was, deed er, menend dat het stellig niet langer als duikadres gebruikt werd, mededeling van aan een celspion. Op 12 mei kwam de inval van de Sicherheitspolizei. Van der Veen trachtte nog met inspanning van al zijn krachten te vluchten maar op zijn armen steunend kwam hij slechts één verdieping hoger. Hij werd opgesloten in de gevangenis waaruit hij nog geen twee weken tevoren makkers uit het verzet had trachten te bevrijden.!
XCOp IO juni vond voor een SS- und Polizeigericht het proces plaats tegen van der Veen en enkele anderen die, als Guermonprez (en de beeldhouwer Johan Limpers), al vóór hem gearresteerd waren dan wel na 12 mei in Duitse handen waren gevallen. Een van die laatsten was Frans Duwaer. Het waren er in totaal zeven die veroordeeld zouden worden. Zij zaten op die lode juni al enige tijd samen in één cel. Die ochtend wist van der Veen een afscheidsRavensbrück terecht; laatstgenoemde stierf daar, eerstgenoemde werd in Dachau
1 Helene Suzanna van Hall, een van de twee directrices van 'De Spieghel': dr. Jantine van Klooster, en een verpleegster werden mèt hem gearresteerd en toen de arts de Clercq Zubli bij het duikadres twee dagen later op ziekenbezoek kwam, werd ook hij 'ingerekend. Nell Knoop die veiligheidshalve steeds eerst opbelde voor ze zich naar de Prinsengracht begaf, kreeg er op IS mei een Duitser aan de telefoon en wist toen genoeg. De Clercq Zubli overleefde de concentratiekampen Vught en Sachsenhausen. de verpleegster werd enkele maanden in Vught gevangen gehouden, Helene Suzanna van Hall en dr. Jantine van Klooster kwamen in
brief naar buiten te smokkelen.! 'Het heeft niet mogen zijn', schreefhij,
XC'tenslotte is het toch nog misgegaan. Het is wel jammer, maar bij al die miljoenen mensen die vielen en de velen die nog vallen zullen, zinkt mijn persoon in het niet ... Ik zit nu met 7 man in een cel, waaronder Johan Limpers, Frans Duwaer en Paul Guermonprez De stemming is heel goed .
XC. . . Ik heb geen pijn. Ik ben heel rustig zoals de anderen. Nogmaals, zo héél, héél veel zijn gevallen, één meer of minder maakt niet zo veel uit .
XC. . . Ik weet niet hoeveel uren ons nog resten, het zullen niet veel zijn en dat is maar beter, daar ik mijn lot toch niet meer ontgaan kan.
XCIk heb altijd geweten wat ik waagde en mag mij dus niet beklagen maar ik vind het wel jammer.
XCIk heb gemeend te doen wat mijn plicht was, ik heb niet anders gekund.
XCWij hebben veel steun aan elkaar, vooral aan Frans, alles gaat bliksemsnel. Vanmorgen rechtspraak en vonnis, straks de voltrekking'
XCdat laatste was blijkbaar aan de zeven meegedeeld. De Sicherheitspolizei wenste geen enkel risico te nemen: tussen de te verwachten doodvonnissen en de uitvoering daarvan zouden niet, zoals gebruikelijk, enkele dagen of zelfs weken verstrijken (een periode waarin de beslissing viel over eventuele gratieverzoeken) deze veroordeelden, die de illegaliteit wellicht alsnog zou trachten te bevrijden, moesten nog op de dag van hun berechting geëxecuteerd worden.
XCHet proces vond plaats. Zeven doodvonnissen. Zij werden door Rauter bekrachtigd. Diezelfde avond: 'Half acht' (wij volgen Wakkers beschrijving)
XC'het is het tevoren bepaalde uur. Willy Albers' komt de wacht binnen, hij is niet alleen, twaalf Grunen volgen hem, het dodencommando. Onze kamer is vol. Als ik de helmen met de koperen kammen en voorplaten zie en de grote blinkende borstplaten, ril ik van de zenuwen; het komt iedere maand vaker, dit executiepeleton, eerst niet, of één keer in de week, dan twee keer, eindelijk wel drie of vier keer, het moet toch eindelijk eens ophouden! Het zijn er zeven die uit de cel komen. Van der Veen wordt op een draagbaar gelegd, de Moffen staan er grimmig bij toe te zien, hoe voorzichtig de geliefde leider door zijn lotgenoten wordt geholpen. Dan geeft Albers een teken en vier van de kameraden nemen van der Veen op hun schouders, de lange Limpers draagt mee, en achter de baar lopen de twee die overschieten - hun allerlaatste gang.'3
XCDie gang bracht hen naar de duinen bij Overveen.7 2
1 Tekst: Doc II-Sao A, b-r. a Walter Albers. 3 D. L. G. Wakker: ill (1951), p. 98.
XCDoor twee makkers ondersteund, stond Gerrit Jan van der Veen er voor het executiepeleton. Hij wenste te sterven zoals hij die laatste jaren geleefd" had: fier rechtop, oog in oog met de vijand.
XCOp 30 juni, nog geen drie wekenlater, sneuvelde Badrian.
XCBadrian had na de arrestatie van van der Veen samen met Boverhuis, van Gogh en Meijer de leiding van de PBC overgenomen, ja eigenlijk al van het moment af dat de oprichter van de PBC door zijn verwonding goeddeels uitgeschakeld was. Helaas was Badrian korte tijd later in contact gekomen met een verraadster, de verleidelijke Betje Wery, die toen al enige tijd als spionne optrad voor het Devisenschutzkommando maar er niet afkerig van was, ook de Sicherheitspolizei diensten te bewijzen. In de tweede helft van juni wist zij Badrian er van te overtuigen dat deze, wiens illegale basis (een woning in de Amsterdamse binnenstad) misschien, zo zei zij, al aan 'de SD' bekend was, beter op een nieuwadres in de Rubensstraat zijn intrek kon nemen. Badrian ging op dat advies in, maar toen hij op 30 juni samen met van Gogh en Beverhuis voor het eerst dat nieuwe adres betrad, bevond zich daar een Kommando van de Sicherheitspolizei. Van Gogh en Beverhuis werden gegrepen, Badrian schoot één van de leden van het Kommando, een Nederlander, neer - zelf werd hij door vele kogels getroffen. Hij stierf op straat. Zijn lijk werd, schijnt het, in een vuilnisschuit geworpen en naar de vuilverbranding gebracht, van Gogh en Boverhuis werden korte tijd later gefusilleerd.
XCBetje Wery nam een beloning van f 1000 in ontvangst en verplaatste veiligheidshalve haar werkterrein naar België.
XCNiet alleen werd het werk van de PBC voortgezet maar het breidde zich nog uit ook. Meijer die moest aannemen dat de Sicherheltspolizei via Betje Wery alles omtrent hem te weten gekomen was, en die opjuni als door een wonder aan arrestatie was ontsnapt, trok zich uit de leiding terug! en deze
30
werd nu hoofdzakelijk in handen genomen door Amsterdamse studenten, onder wie Rübsaam en een tweede student in de medicijnen, S. A. de Lange, die al met van der Veen en Badrian samengewerkt hadden. Enkele maanden later telde de 'nieuwe' PBC ca. honderdvijftig vaste medewerkers. Zij was toen, rekening houdend met de veiligheidseisen, meer gedecentraliseerd opgebouwd: zij bestond uit verschillende, technisch zelfstandig werkende groepen- die elk 'eigen' tekenaars en fotografen bezaten en in of buiten Amsterdam met 'eigen' cliché-fabrieken en drukkerijen in contact stonden. Naast de productie van nagemaakte papieren was ook de distributie gedecentraliseerd: op verschillende adressen in Amsterdam had de PBC aparte 'kantoren' waar illegale werkers zich, uiteraard na behoorlijk geïntroduceerd te zijn, konden vervoegen om nagemaakte distributiebescheiden, 'achterom' verkregen persoonsbewijzen, stempels en reeksen nagemaakte officiële Duitse en Nederlandse papieren in ontvangst te nemen. De leiding onderhield met speciale koeriersters een eigen postdienst die een 'centraal postkantoor' bezat en had ook een aparte afdeling gevormd waar men van elk officieel papier dat van Duitse of Nederlandse autoriteiten uitging, zorgvuldig onderzocht, met welke technische middelen het zo snel mogelijk nagemaakt kon worden - dat alles ten dienste van diegenen op wier bescherming het gehele falsificatiewerk gericht was: illegale werkers en onderduikers.
XCMèt de eerste illegale werkers en onderduikers zijn ook de eerste verzorgingsgroepen ontstaan. Zo begon de illegale CPN al in '40 aan de opbouw van een aparte organisatie die gelden inzamelde welke in een 'Solidariteitsfonds' terecht kwamen; uit dat fonds werd niet alleen een deel van het illegale werk gefinancierd maar ontvingen ook de eerste 'weigeraars' van de arbeidsinzet en 'contractbrekers' (tot april' 42 waren dat allen werklozen) een kleine uitkering. Er waren meer van die fondsen - wij komen er aan het slot van dit hoofdstuk nog op terug. Wat wij hier willen onderstrepen is dat die illegale werkers en onderduikers na verloop van tijd behalve aan geld ook behoefte kregen aan identiteitsbewijzen (het persoonsbewijs werd in '41 uitgereikt)Debediende D. Reyneker; Rübsaam onderhield vooral de contacten van de PBe
1 groepen werden geleid door de Lange, mr. H. W. Sandberg en de kantoor
en aan distributiebescheiden. Die behoefte leefde óók bij de vele duizenden Joden die reeds in '42 een schuilplaats gevonden hadden. Deze laatsten werden als regel door kleine tot zeer kleine verzorgingsgroepen (de 'organisatoren' van hun onderduik) geholpen en die groepen konden die hulp alleen maar bieden doordat zij los van elkaar illegale contacten onderhielden met ambtenaren van bevolkingsregisters en van distributiediensten.
XCZo was in Amsterdam in '41 in sociaal-democratische kringen een verzorgingsgroep tot stand gekomen die de redactie van Het Parool bijstond: de groep-'Gerretsen' ('Gerretsen' was de illegale naam van A. Oeldrich). Deze groep ging er zich later in dat jaar op toeleggen, uit pb's van Joden de J te verwijderen. In '42 begon zij allerlei vervalsingen te produceren. Cliché's kreeg ook zij van de bedrijfsleider van van Leer's Clichéfabriek, van der Hurk; zij had voorts de beschikking over een eigen handpers. Haar technische middelen waren beperkter dan die van de PBC. Oeldrich zocht daarom steun bij die laatste organisatie, breidde tegelijk zijn contacten bij verschillende distributiediensten uit en was in de zomer van '44 zo ver dat hij per maand enkele tienduizenden bonkaarten kon laten rondbrengen die hoofdzakelijk 'achterom' verkregen waren. Men begrijpt: zulk een groep alleen al telde tenslotte enkele honderden vaste medewerkers.
XCDit verzorgingswerk kende, zou men kunnen zeggen, twee tendenzen: de tendens tot uitbreiding en de tendens tot bundeling. De eerste tendens vloeide voort uit het feit dat voor het groeiend aantal illegale werkers en onderduikers niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief steeds meer hulp nodig was, de tweede uit de omstandigheid dat het voor kleine verzorgingsgroepen die met elkaar in contact kwamen, vaak een groot voordeel betekende indien men van elkaars ervaringen en contacten kon profiteren; door concentratie van bepaalde werkzaamheden kon men dan veelal ook de risico's (die op zichzelf van maand tot maand toenamen) beperken. Die eoncentratie werd van eind' 43 afbevorderd door het feit dat het toen in illegale kringen langzamerhand bekend werd dat er een grote organisatie bestond (de LO) die uit de buit van de 'kraken' der Knokploegen maandelijks grote aantallen bonkaarten kon doorgeven, en dat er nog een organisatie was, het Nationaal Steunfonds, waar men kon aankloppen als er voor het illegale werk of voor de onderduikers geld nodig was.
XCTussen verschillende verzorgingsgroepen die, als de groep-'Gerretsen', Amsterdam als basis hadden, kwam eind '43 een vast contact tot stand: zij gingen toen een soort federatief verband aan dat zich 'de Vrije Groepen Amsterdam' noemde, en eenzelfde federatie kwam in Den Haag, met inschakeling van Leidse en Delftse groepen, als 'de Vrije Groepen Den Haag' tot stand. Die federaties gingen op zichzelf weer een zeker eigen leven leiden.
Zo kregen de Vrije Groepen Amsterdam eind' 43 een aparte staf die verraders trachtte te identificeren en vooralook systematisch verbindingen trachtte te leggen die in het voordeel konden zijn van gearresteerde medewerkers. 'Het inlichtingenwerk begon', aldus de leider van deze aparte staf,. de uitgever F. van Eugen
XC'contacten werden opgenomen en uitgebreid: met gevangenissen en kampen, cipiers, advocaten, artsen, geestelijken, tenslotte met 'de SD' zelve. 'Relaties'die omkoopwegen kenden, 'relaties' die geld, sigaren, houten duizend andere zaken wisten op te brengen. Een net van tastende vingers, luisterende oren, hing onzichtbaar over het land. Het feit: de arrestatie, de verrader, de man die 'fout" lijkt maar 'goed' is, geeft honderd vragen voor de inlichtingendienst. En de' antwoorden komen: wanneer gearresteerd, door wie, waarom, verblijfplaats. celnummer, Sachbearbeiter, behandelend gerecht, de verrader opgespoord, Jansen is 'goed', Pietersen is 'fout', en duizend andere zaken. '!
XC'Arrestatie in Brabant. Een koerier komt in Delft. Daar wordt een man op her spoor gezet. Naar Brabant en zoeken tot de mensen gevonden zijn die er bij waren. Rapport. Zoeken tot de man gevonden is die de gevangene overbracht. Onderzoek: 'goed' of niet 'goed'? Dan is het weldra bekend: 'hij' zit in Den Bosch. Terug naar Delft. Contact Den Bosch: een koerierster daarheen. Na een week bericht: overgebracht naar Utrecht, Wolvenplein. 3 De centrale zoekt contact Utrecht. Er komt bericht: celnummer, Sachbearbeiter, enz. Dan onderzoek: is er met geld wat te bereiken, is er geld, wie kent een kanaal? Of laat het: geluk ditmaal meespreken, het wordt bekend: transport naar Amersfoort. De datum bekend, een Knokploeg gevonden om de bevrijding onderweg te proberen. Het geleide is te zwaar, het mislukt. Een andere keer lukt het wèl. Transport van Amersfoort naar Duitsland: datum en uur zijn aangegeven. Eén NSBagent begeleidt. Een aantal vrienden in de trein; een gesprek, een kop koffie met morfine, de agent dommelt - hoed op, jas aan, weg. Dan komt de Nachschub: een paar weken binnen, extra voeding, het haar groeit, een persoonsbewijs, een. bonkaart, een stamkaart, een kaart in het bevolkingsregister en een nieuwe' Nederlander is geboren, en een goede! Mede dank zij informaties, inlichtingen l'v
XCMen ziet: ook de hulp die de Vrije Groepen aan illegale werkers en onderduikers verleenden, ging zich (het was bij Gerrit van der Veen en de zijnen
1 Voor het construeren van schuilplaatsen in woningen. 2 ell (1945), p. 12. 3 Een p. 13.
niet anders geweest) uitstrekken tot de situatie die na hun eventuele arrestatie ontstond.
XCWaarom noemden zij zich Vrije Groepen?
XCDeze aanduiding hield slechts in dat zij, die veelal vroeger dan de LO tot hulp aan illegale werkers en onderduikers overgegaan waren, er niet voor gevoeld hadden, in het landelijk net van de LO op te gaan. Vaak hing dat samen met het feit dat de LO de aan gezinnen van onderduikers uitbetaalde steungelden zorgvuldig jegens het Nationaal Steunfonds verantwoordde een werkwijze die met name door velen die sinds lang in het illegale werk zaten, riskant geacht werd. Daar kwam menigmaal een meer persoonlijke factor bij: men had, zelfstandig werkend, soms al één of twee jaar of zelfs langer met alle risico's van dien voor ondergedokenen gezorgd en voor hun lot een verantwoordelijkheid gedragen die drukkend was maar toch ook een grote voldoening gaf-men wilde van die zelfstandigheid en verantwoordelijkheid eigenlijk geen afstand doen maar liever 'vrij' blijven.
XCDat laatste gold met name voor mej. J. J. van Tongeren, de dochter van de gearresteerde en in een concentratiekamp overleden Grootmeester van de Orde van Vrijmetselaren, de gepensioneerde generaal-majoor H. van Tongeren. Deze had uit de fondsen van de Orde een bedrag van f 600 000 in Zwolle laten ver bergen. Zijn dochter, een kerkelijk maatschappelijk werkster, wist hiervan en liet dat bedrag vermoedelijk in de herfst van '42 naar Amsterdam overbrengen. Het werd de grondslag voor het werk van een wijdvertakte verzorgingsgroep, de 'Groep-2000'1. Deze groep vond vooral medewerkers in hervormde kringen en gaf in totaal tijdens de bezetting bijna f I mln uit waarvan ca. f 300 000 afkomstig was uit de kas van de Hervormde Synode. De PBe ontving van de Groep-2000 één keer f 50 000; f 80 000 werd besteed voor de verzending van levensmiddelenpakketten naar Joden in Westerbork, Bergen-Belsen en Theresienstadt - de groep zat verhoudingsgewijs ruim in haar financiële middelen. Zij reikte uiteindelijk ruim 4000 bonkaarten uit. Van eind '43 af werden die bonkaarten van het LO-district Amsterdam betrokken. Daar vloeide een conflict uit voort, want in mei' 44 wenste de LO (zulks was uitvloeisel van de werkwijze vanElk lid van deze groep had een codenummer waarvan het eerste cijfer of de eerste twee cijfersbepaald werden door de getalwaarde van de eersteletter van de achternaam: Aenz. Hierop volgden dan nog twee cijfersdie aangaven het hoeveelste lid men was wiens achternaam met de betrokken letter begon; het eerste lid werd dan met er aangeduid, het tiende metMej. van Tongeren (de t is de twintigste letter in het alfabet) duidde zichzelf alsaan - vandaar de naam van de groep. 73
1 I, B 2, 10. '2000'
het NSF) dat mej. van Tongeren nadere gegevens omtrent de door haar groep verzorgde onderduikers aan de LO zou opgeven. Mej. van Tongeren weigerde. 'Meer en meer', zo schreef zij, niet zonder verontwaardiging, na de oorlog, 'streefde de LO er naar een centrale positie in te nemen en de distributie der bonkaarten en andere bescheiden aan zich te trekken, met uitsluiting van die groepen die niet aan de gestelde eis van opgave van namen en geboortedata en (of) adressen wilden voldoen.» Enkele plattelandspredikanten wisten mej. van Tongeren toen in contact te brengen met lokale Knokploegen die bonkaarten voor haar gingen 'kraken'. Bij dat alles ondervond zij veel steun van de algemeen secretaris der Hervormde Synode, ds. K. H. E. Gravemeyer. Het was overigens zo dat de grote Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (de LO die als enige inderdaad het gehele land bestreek) niet uit de rijen der hervormden maar uit die der gereformeerden voortgekomen was.
XCOp het gebied van de hulp aan illegale werkers en onderduikers hebben zich de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en de met haar verbonden Landelijke Knokploegen naar verhouding laat gepresenteerd: de LOJ.J.J.
1 van Tongeren: (1945), p. 22. 2 Het beeld dat wij van de geven, is in de eerste plaats gebaseerd op het reeds meermalen aangehaalde geschiedwerk dat de in 1951 als resultaat van breed opgezet, eigen historisch onderzoek heeft doen verschijnen. Voorzitter van de 'Gedenkboekcommissie' was dr. ir. H. van Riessen, secretaris R. G. van der Haar, Als leden fungeerden Rogier van Aerde (ps. van A. H. F. van Rijen), A.W. Bijl, Antoon Coolen, H. A. Douqué, Ad Goede, dr. A. Kessen, K. Norel, ds. F. Slomp, G. Spanhard en Anne de Vries. Wij menen dat onder hun leiding een bij uitstek waardevol werk tot stand gekomen is - veruit het gedetail leerdste werk over een Nederlandse illegale organisatie dat ooit verschenen is. In dat werk werden alle in '51 nog levende verzetsdeelnemers en -deelneemsters met hun illegale namen aangeduid - wij vermelden, ook in citaten, steeds de werkelijke namen, voorzover wij die konden achterhalen. Nog één opmerking. Op grond van wij van de natuurlijk een nauw keuriger en uitgebreider beeld geven dan van de verzorgingsgroepen die wij in de voorafgaande paragraaf noemden, alsmede van de talloze vooral kleine verzorgings groepen waarover wij slechts in algemene termen konden schrijven. De lezer gelieve te bedenken dat wij vooral van de LO veel vermelden dat, zij het op kleiner schaal, meer 'lokaal', voor verzorgingsgroepen gegolden heeft.
pas in de tweede helft van het derde bezettingsjaar, de LKP pas in het begin van het vierde. Anderen, en andere organisaties, zijn voorgegaan - de LO en de LKP hebben evenwel die hulp op een hoger plan getild. Bewust en opzettelijk? Niet eens: het is allemaal geleidelijk gegaan. Dat beide organisaties zich evenwel konden ontwikkelen tot de veruit grootste en, wat de hulp aan vervolgden betrof, meest effectieve die bezet Nederland gekend heeft, bewijst drieërlei: dat de opzet deugdelijk was, dat de geesten van velen rijp waren om juist voor die opzet het eigen leven te riskeren, en dat met name de combinatie van enerzijds een organisatie die onderduikers zou helpen en .anderzijds een organisatie die identiteitsbewijzen en distributiebescheiden zou trachten te bemachtigen, een gelukkig denkbeeld was.
XCHet begin (wij beschreven het in hoofdstuk 3 van ons vorige deel) was klein, haast onaanzienlijk; het werd eigenlijk alleen gerepresenteerd in die ene gereformeerde predikant ds. Frits Slomp die in Winterswijk waar hij ondergedoken was, door een strijdbare gereformeerde huisvrouw, Helena Theodora Kuipers-Rietberg, gestimuleerd werd, zijn angst te overwinnen en door het land te gaan trekken om, reizend onder de schuilnaam 'Frits de Zwerver', niet alleen van de kansel af tot verzet op te roepen maar ook plaatselijk commissies te vormen die de namen en adressen zouden verzamelen van diegenen die bereid waren, vanuit de betrokken plaats onder te duiken, èn van hen die er aan van elders komende onderduikers huisvesting wilden verlenen. Die commissies (die dus, zou men kunnen zeggen, 'vraag' :en 'aanbod' naar elkaar toe brachten) kwamen het eerst tot stand in de provincie Utrecht, in een deel van Noord-Brabant en in Rotterdam, vervolgens in Noord-Holland, op de Veluwe, in de Achterhoek, in Drente, in het Westland, in Kampen en in Overijssel. In december '42 ging ds. Slomp er toe over, de belangrijkste verbindingsmannen van zijn organisatie <die aanvankelijk veelal als 'de organisatie-Frits' of 'de organisatie-van Zanten" aangeduid werd) eenmaal per week in Zwolle bijeen te roepen. Daar kreeg ieder 'de gelegenheid, de onderduikers welke zich in de afgelopen week bij hem of zijn contacten in de omgeving gemeld hebben en waarvoor hij nog geen plaats gevonden heeft' (in de eigen streek of provincie namelijk), <met de andere bezoekers uit te wisselen'2 - het werd er een soort landelijke 'beurs' die spoedig gecoördineerd werd met 'beurzen' in sommige provincies. Friesland haakte er in februari '43 op aan. Dat net van verbindingen (dat overigens nog niet zo dicht was) bestond dus reeds, toen de acties waartoe
1. Bij zijn predikbeurten werd ds. Slomp als regel als 'ouderling van Zanten' aan gekondigd. • Ad Goede in dl. I, p. 20.
de bezetter na de April-Meistakingen overging (het deporteren van exmilitairen en van studenten alsmede de jaarklassen-acties) bij tienduizenden jongeren en ouderen de bereidheid schiepen om het waagstuk van de onderduik te ondernemen.
XCPrecies als bij het onderduiken van Joden leidde dat laatste in veel gevallen tot het zelfstandig ontstaan van lokale of streek-verzorgingsgroepen die, schijnt het, vooral in Limburg in de zomer van '43 talrijke onderduikers in kleine kampen onderbrachten - de verwachting dat die zomer de Geallieerde invasie zou brengen, zal daarbij wel een rol gespeeld hebben. Dergelijke kampen (wij noemden enkele al in onze paragraaf over de Joodse onderduikers) kwamen tot stand in de bossen bij Stein (Zuid-Limburg), bij Grathem en Roggel (dicht bij Roermond), bij Helden (dicht bij Venlo), bij Stramproy (dicht bij Weert), bij Sevenum (in de Peel), en ook bij Bladel (bij Eindhoven), bij Hartsen (Achterhoek), bij Vierhouten (het 'Pas-Opkamp'), bij Ommen en bij Anlo (Noord-Drenthe) - er zijn er vermoedelijk nog wel meer geweest. In die karnperi leefden telkens enkele tientallen onderduikers. De meeste van die kampen werden evenwel na enkele maanden ontdekt en verlaten en dat laatste des te gereder omdat de praktijk aangetoond had dat men zich in een dichtbevolkt land als Nederland beter kon verschuilen in de samenleving dan aan de rand daarvan. Juist dat zich verschuilen in de samenleving was onderdeel van de conceptie waaruit de LO ontstaan was. Trouwens, diegenendiehetoprichten van onderduikerskampen stimuleerden, waren er veelal tezelfdertijd toe overgegaan, andere onderduikers in steden en dorpen ofbij boeren onder te brengen. Zo ging o.m. de 'kamp-organisatie'-Roermond die voor de kampen te Grathem en Roggel gezorgd had, spoedig tot een soort LO-opzet over, zulks onder leiding van de Venlo'se kapelaan J. J. Naus, pater Lodewijk Bleys en de Venlo'se onderwijzer Johannes J. Hendrix (schuilnaam: 'Ambrosius') twee geestelijken, één leek. Inderdaad, speciaal in Limburg heeft de katholieke geestelijkheid, geruggesteund door de bisschop van Roermond, mgr. J. H. G. Lemmens, en in voortdurend contact met diens secretaris, drs. Jan L. Moonen, zich veel moeite gegeven om de bevolking tot het opnemen van onderduikers aan te sporen. 'In Hendrix', zo leest men in Het Grote Gebod, vond Naus een uitstekende hulp ... Een merkwaardig man, die Hendrix. Een uitmuntend organisator en een man die zijn medewerkers wist mee te slepen door zijn optimisme. Hij was hopeloos slordig op zichzelf, niet alleen op zijn kleren, maar ook in verband met zijn gezondheid. Bezeten van het verzet telde hij het niet dat zijn gezondheidstoestand gaandeweg achteruit ging. Hij werd als het ware 'verteerd van ijver voor de goede zaak. De verhouding tussen Naus en Hendrix was uitstekend. Alhoewel aanvankelijk de assistent van Naus, zal
Hendrix straks de aangewezen man zijn voor het provinciaalleiderschap Het was nl. de opinie onder de geestelijken dat niet zij de daadwerkelijke leiding in het verzet moesten nemen.'
XCBij deze twee mannen ligt nu het provinciaal initiatief Samen zetten zij begin juni' 43 hun plan op en komen spoedig bijeen in Venlo met kapelaan Billekenss, een 'buurman' van Naus, en pater Lodewijk Bleys uit Roermond. De eerste heeft zich een nieuw pb op zijn naam aangemeten en zich daarop van een vrouw, genaamd Wilhelmina Jeuken, voorzien, die dus onder de medewerkers 'Mien Billekens-jeuken' heette. De felle Lodewijk met zijn twinkelende ogen heeft zijn sporen in het verzet al verdiend met het 'piloten' -werk. Hij was ook de man die de onderduikers leert: 'Onze Lieve Vrouwe van de goede duik'. En dat wordt een symbool in Limburg. Er wordt een plaat van gemaakt en vele onderduikers, ook andersdenkenden, hebben die plaat boven hun bed gehangen.
XCDit viertal sprak met elkaar af, propaganda te maken voor hun plannen bij een aantal geestelijken in de diverse streken van Limburg teneinde tot een gezamenlijke bespreking te komen' 3
XCdaar werd de grondslag gelegd voor wat men een Limburgse Organisatie voor de Hulp aan Onderduikers zou kunnen noemen. Wat elders in het land, . met name benoorden de rivieren, op dat terrein geschiedde, was toen in Limburg nog onbekend.
XCDs. Slomp had voor zijn landelijke 'beurs' te Zwolle aanvankelijk van particuliere woningen gebruik gemaakt, maar van begin maart '43 af werd die 'beurs' er in de consistoriekamer van de (gereformeerde) Zuiderkerk gehouden, in 'een pijpenla ... , een echte rattenval waaruit geen mens zal kunnen ontsnappen als 'de SD' er een inval mocht doen. Maar och, dat loopt zo'n vaart niet. Ze komen toch om kerkelijke geschillen te bespreken'4die camouflage sloot aan bij het dispuut met prof. dr. K. Schilder dat zich in de Gereformeerde Kerken was gaan voordoen." Twee maanden lang kwam men elke week in de Zwolse Zeiderkerk bijeen, maar nadat de
1 Het Episcopaat nam aan dat de katholieke kerk in haar werkzaamheid beknot zou worden indien de in de leiding van illegale organisaties geestelijken aantrof. 2 Dit was een schuilnaam van kapelaan P. G. van Enckevort. 3 L. E. M. A. van Hommerich in dl. I, p. 326. 4 Ad Goede in a.v., P.25. 5Wij komen op dat dispuut in deel ç terug.
April-Meistakingen aangetoond hadden hoe verwoed de bezetter kon reageren, ging men telkens in een andere stad vergaderen: in Zutfen, Arnhem, Utrecht, Amersfoort. In mei trok ds. Slomp naar Zeeland - Goes werd er een eerste steunpunt. Landelijk werd veel geprofiteerd van oude contacten van de Christelijke Meubelmakersbond en van de Christelijke Korfbalbond. de eerste aangebracht door de in Driebergen wonende meubelhandelaar C. B. Nienaber van Eijben, een vriend van de echtgenoot van mevrouw Kuipers-Rietberg, de tweede door de Haagse onderwijzer Teus van Vliet, die bestuurslid geweest was van de Christelijke Korfbalbond.! Een Utrechtse verzorgingsgroep sloot zich aan, die in West-Friesland en Groningen vertakkingen had, en begin augustus werd de 'organisatie-Frits' waarlijk de 'Landelijke Organisatie': vier leiders van katholieke verzorgingsgroepen, onder wie Hendrix met zijn toen al grote Limburgse organisatie, besloten bij de landelijke 'beurs' aan te haken. In Noord-Brabant was er aanvankelijk enige oppositie in katholieke kring maar die werd spoedig opgegeven: de voordelen van landelijke coördinatie waren evident.
XCDat laatste was vooral ook daarom het geval omdat de LO in augustus' 43 in contact gekomen was met de eerste Knokploegen en als gevolg daarvan de beschikking gekregen had over enkele tienduizenden bonkaarten. Die eerste Knokploegen waren niet door de LO opgericht - zij waren zelfstandig ontstaan. Natuurlijk niet zonder verbinding met de noden van illegale werkers en onderduikers! Precies omgekeerd: zoals de groep-Dobbe in oktober' 42 tot de 'kraak' te Joure was overgegaan om in de eigen behoeften en die van verwante groepen te kunnen voorzien, zo waren ook de overvallen van de Knokploegen er van meet af aan op gericht, distributiebescheiden in handen te krijgen waar men anderen mee kon helpen. Maar er was verschil: de groep-Dobbe had het grootste deel van de buit op de zwarte markt verkocht en al had zij ook met de opbrengst zowel enkele verzorgingsgroepen als Vrij Nederland en de Ordedienst kunnen steunen, toch werd met name in de milieus waaruit de LO voortkwam, die verkoop op de zwarte markt als een principieel onjuiste handelwijze beschouwd. De LO zag het als even onwenselijk dat vervolgden voor de hun in de vorm van bonkaarten of persoonsbewijzen geboden hulp geld moesten betalen. Wie zich schuil moest houden, had, aldus de LO, recht op kosteloze hulp - die hulpverlening werd als een nationale, ja als een heilige plicht gezien waarbij geld geen rol mocht spelen. Maar die betalingen zou men uiteindelijk alleen dan kunnen uit
1 Wegens het doen onderduiken van talrijke Joden had van Vliet in januari '43 zelf ook moeten onderduiken.
schakelen wanneer de LO zelf kosteloos de beschikking kreeg over voldoende identiteitsbewijzen en distributiebescheiden die zij op haar beurt dan weer kosteloos zou doorgeven aan allen die er behoefte aan hadden. Vooral voor de KP' ers was die doelstelling van principieel belang. Zij kwamen als regel uit ordelievende en gezagsgetrouwe milieus en zij hadden bij hun gevaarlijke operaties de steun nodig van het besef dat zij een werk verrichtten waaraan in de keten die van de overvaller tot de onderduiker liep, niemand enig fmancieel profijt zou ontlenen. Zij mochten dan in de gelijkgeschakelde pers als rovers en misdadigers voorgesteld worden - zelf wisten zij beter: juist de band met de LO zou op hun operaties het sternpel van onbaatzuchtigheid drukken.
XCAlweer: het leggen van die band geschiedde niet van de ene dag op de andere maar nam enkele maanden in beslag. De eerste Knokploegen hadden niet alleen een regionaal karakter maar stelden zich ook regionale taleen: men wilde in de streek waar men woonde, delen van het bij het beleid van de bezetter ingeschakelde Nederlandse overheidsapparaat vernietigen dan wel de onderduikers in die eigen streek met 'gekraakte' distributiebescheiden te hulp komen. De eerste Friese Knokploegen richtten hun eerste acties op het vernielen of roven van de administratie der Plaatselijke Bureauhouders {de vertegenwoordigers van het rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd), zulks vooral met het oog op de inschakeling dier bureauhouders bij de organisatie van de arbeidsinzet, en met het oog op diezelfde inschakeling werd eind juni' 43 door een Friese Knokploeg de kartotheek van het GAB-Leeuwarden buitgemaakt. Ook de Westlandse KP die door een tuinder uit Naaldwijk, Leendert M. Valstar, geleid werd, begon met het 'kraken' van de administratie van een Plaatselijke Bureauhouder: die te Naaldwijk. Een Groninger KP daarentegen, geleid door de gebroeders Pieter en Jacob P. Gootjes (de eerste was student in de medicijnen, de tweede was distributieambtenaar geweest), richtte haar eerste actie op de distributiedienst in het Friese Langweer; door de hulp van een ambtenaar aldaar plachten onderduikers in Groningen 'achterom' bonkaarten te krijgen; de man nam aan dat die hulp bij de eerstvolgende controle ontdekt zou worden, en toen de Groninger Knokploeg volgens een met hem gemaakte afspraak zijn kantoor kwam 'kraken', dook hij onder. Een groot aantal losse bonnen, ca. 5 000 bonkaarten en 800 inlegvellen vielen in handen van de Groninger KP. Pieter Gootjes kende een andere student, Reinoud Roukema, en Roukema wist van het werk van ds. Slomp af. Gevolg was dat de buit uit Langweer goeddeels aan de landelijke 'beurs' van de LO doorgegeven werd. Dat opende perspectieven! Op de 'beurs'-vergadering die op 26 juniplaatsvond,
leggen met Knokploegen als die van de gebroeders Gootjes.' De Knokploegen die hij wist op te sporen, waren niet alle tot medewerking bereid. Een van de felste en meest aggressieve groepen bijvoorbeeld, de KP-Meppel (dit was een groep die in Drente in de zomer van '43 boerderij en van NSB'ers in brand ging steken en gevaarlijk geachte NSB' ers ging liquideren), voelde er niets voor om de buit van overvallen in Drente en omgeving aan onderduikers buiten Drente ten goede te laten komen, 'men gaf er de eigen onderduikers liever twee bonkaarten dan het surplus af te dragen voor bijv. Amsterdam dat er tekort kwam. De Top' (de landelijke leiding) 'kon daar woedend om worden maar Drente had er maling aan_'2 Soms waren het in de zomer van '43 provinciale LO-Ieiders die de opbrengst van 'kraken', door regionale Knokploegen uitgevoerd, in handen kregen: zo kwam een deel van de distributiebescheiden die eind juli '43 in Huizen (Noord-Holland) 'gekraakt' waren door een groepje Amsterdamse studenten en enkele leden van een andere zelfstandige organisatie, de Oranje-Vrijbuiters, bij de LO leiding in Utrecht en Zuid-Holland rerecht." De leiding van de LO had in die tijd dus nog geen eigen Knokploeg. Tot de oprichting daarvan werd op 14 augustus' 43 te Amersfoort besloten. Roukema kreeg opdracht, voor de vorming van één of meer Knokploegen te zorgen, en toen hij door een maagbloeding uitgeschakeld werd, namen twee leden van de leiding, Hilbert van Dijk en Izaak van der Horst (beiden kwamen uit Kampen, de eerste was er banketbakker geweest, de tweede klerk op een notariskantoor), de opdracht over. Zij zaten evenwel al tot over hun oren in het LO-werk, en de centralisatie van bestaande Knokploegen en de vorming van nieuwe
1 De gebroeders Gootjes zijn, na verscheidene overvallen uitgevoerd te hebben, op II februari' 44 te Middelstum door een inwoner verraden. De deed toen een inval in de woning waarin zij zich bevonden; beiden wisten een weiland in de buurt te bereiken. Jacob Gootjes was gewond, Pieter wilde hem niet in de steek laten. Toen uit Groningen een van de gearriveerd :was, werden zij van 80 meter afstand met de karabijn doodgeschoten. 2 Rogier van Aerde in dL I, p. 365. 3 In die tijd bereikte ook de buit van een 'kraak', door de Oranje-Vrijbuiters te Ijsselmuiden gepleegd, de LO leiding. Hilbert van Dijk, een van de LO-Ieiders, liet de bonkaarten bij die gelegen heid naar de landelijke 'beurs' brengen door enkele Urker meisjes die de kaarten onder hun wijde rokken verborgen hadden. De Oranje-Vrijbuiters moet men zien als een zelfstandig werkende Knokploeg die, schijnt het, in Utrecht haar voor naamste basis had; de .groep .werd eind augustus '43 opgerold door de en als gevolg hiervan werden in februari' 44 achttien personen, na ter dood veroordeeld te zijn, gefusilleerd. Van de zes personen die samen met Gerrit van der Veen gefusilleerd werden, waren twee lid geweest van de groep der Oranje-Vrij buiters.
ten dienste van de LO werden toen vooral ter hand genomen door Leendert Valstar en door een ondergedoken beroepsmilitair, Liepke Scheepstra. 'De bundeling leverde toch', aldus Het Grote Gebod, 'grote moeilijkheden op. Eerst die om contact te krijgen, vervolgens om het wantrouwen te overwinnen. Daar kwam nog bij dat het gewapend verzet voordien het sterkst getekend was door min of meer onverantwoordelijke daden' (dit sloeg o.m. op sommige acties van de KP-Meppel l) 'en soms een mentaliteit weerspiegelde welke evenwichtige en principiële werkers tegen de borst stuitte' (wat voor zin had het in brand steken van boerderijen van NSB' ers ?). 'En daar kwamen nu de montere Hilbert, Jacques' (illegale naam van van der Horst) 'die de voorzichtigheid en verantwoordelijkheid zelve leek, de rustige, energieke Bob' (Scheepstra) 'of de sterke, vastberaden Bertus' (Valstar) 'met de verbindingen en de autoriteit van de landelijke organisatie achter zich. Zij onthieven de mensen van de verantwoordelijkheid voor hun opdracht, zij gaven hun de garantie voor hun levensonderhoud en wapenvoorziening en bovenal het vaste vertrouwen dat het werk zuiver bleef en volledig diende tot het doel waartoe het ondernomen werd": de onbaatzuchtige hulp aan illegale werkers en onderduikers.
XCValstar en Scheepstra verdeelden het land: Valstar zou de opsporing van bestaande en de vorming van nieuwe Knokploegen ter hand nemen in het westen, Scheepstra in het oosten. Dat zij dit met groot succes deden, blijkt uit het door ons al vermelde feit dat de Landelijke Knokploegen in staat waren, de LO-leiding in de eerste helft van '44 maand in, maand uit de beschikking te geven over ca. 100000 'gekraakte' bonkaarten.
XCLO en LKP hebben zich wezenlijk tezamen ontwikkeld: naarmate de LOJ. a.
1 'Ik ben ook een keer naar Meppel geweest', aldus Scheepstra na de oorlog. 'Het was niet zo prettig omdat de jongens ontzettend onvoorzichtig waren. Ze reden in die tijd met een wagen met een stuk of 4, 5 man door Drente en dan schoten ze op alles wat een uniform droeg ... En zo waren er nog enkele dingen ... Ik vond het roekeloos.' (Ad Goede: Verslag gesprek met L. Scheepstra (25 juni 1946), p. 6, Collectie EC-4) Wij vermelden in dit verband dat de Meppeler KP begin augustus '43 in Zwolle in een valliep door een van de Arnhemse gesteld was. Eén lid werd bij het station doodgeschoten, acht werden gearresteerd en samen met enkele leden van de KP-Hondsrug door een te Assen ter dood veroordeeld. Ook zij werden gelijk Gerrit van der Veen en de zijnen nog op de dag van het vonnis gefusilleerd. 'Hun houding was', aldus Poortman, 'zo dat de executerende Duitsers er nog dagen van onder de indruk waren .. Bij de terechtstelling gingen ze met het Wilhelmus op de lippen heen.' Poortman: p. 167). 2 Rogier van Aerde in dl. I, p. 354.
voor meer onderduikers zorgde, dienden de Knokploegen meer operaties te ondernemen. Aangezien de Knokploegen evenwel de 'producenten' waren van hetgeen door de LO gedistribueerd werd, lijkt het ons niet ongepast om met de beschrijving van de Knokploegen te beginnen; enkele arrestaties en pogingen tot het bevrijden van gevangenen komen later aan de orde.
XCElke Knokploeg was, wat de door haar ondernomen operaties betrof, wezenlijk zelfstandig en lang niet allen die daaraan deelnamen, leefden ondergedoken. Dat laatste gold als regel wèl voor de leider en enkele van zijn vaste medewerkers. De gedegen voorbereiding van de door hen te plegen 'kraken' vergde veel reizen en trekken - dat deden zij, gedekt door valse pb's en andere nagemaakte papieren. Was dan een 'kraak' voorbereid, dan werden de niet-ondergedoken KP' ers gewaarschuwd om op een bepaalde plaats op een bepaald uur present te zijn. Dat met het voortschrijden der maanden het aantal onderduikers onder de KP' ers toenam, spreekt vanzelf: speciaal op deze groepen werd door de Sicherheitspolizei onbarmhartig jacht gemaakt.
XCIn totaal kwamen er in de periode zomer' 43-zomer '44 ruim zeshonderd illegale werkers die in het verband van de Landelijke Knokploegen (LKP) opereerden; hun gemiddelde leeftijd was acht-en-twintig jaar en de meesten (omstreeks drie-vijfde) waren ongehuwd. Elke Knokploeg telde zes tot vijftien man er waren dus tientallen Knokploegen. Onder die KP' ers bevonden zich nogal wat ex-militairen, 'eerste- en tweede luitenants waren er', vertelde Scheepstra later, 'vrij veel, evenals lager kader, waaronder ook nog aardig wat beroepspersoneel zat'! - dat waren dus allen personen die zich aan de wegvoering als krijgsgevangene naar Duitsland hadden kunnen onttrekken. De samenstelling was overigens zeer gevarieerd. Van valstars Westlandse KP maakten deel uit: drie tuinders, een vertegenwoordiger, een koopman, een ambtenaar, een leerling van een middelbaar teclmische school, een veeboer, twee landbouwers, een chauffeur, twee politiemannen, een bakker en een fabrieksarbeider. 'Zeer opvallend was het', aldus Het Grote Gebod,'dat deze vijftien- 'jongens' zonder uitzondering behoorden tot de Gereformeerde Kerk'2 - 'opvallend' omdat zulks allerminst regel was. Zo
1 Getuige L. Scheepstra, dl. VII c, p. 3 I 5. 2 K. van Loon in dl. I, p. 548.
was in Utrecht wel één van de Knokploegen 'zo goed als geheel gereformeerd', maar een andere, de KP-Veenendaal, had 'een sterk socialistische inslag'," Een van de Friese Knokploegen die uit vier Friezen, twee Hollanders en een Groninger bestond, telde drie hervormden, twee gereformeerden, één onkerkelijke en één KP' er die 'afwisselend rooms-katholiek, gereformeerd en onkerkelijk (was). De geloofsverschillen tussen ons speelden', zo de Groninger, 'geen rol ... Allen waren wij Nederlanders.Iê In de Zeeuwse KP (die hoofdzakelijk in Zeeuws-Vlaanderen actief was) zaten 'theologische, juridische, medische en teclmische studenten, boeren, politiemannen, winkeliers, handelsmensen, een muziekleraar, een directeur van een hbs, een leraar van een ambachtsschool, enz. '3 Zij die tot een Knokploeg toetraden, waren zich bewust dat zij 111m leven op het spel zetten. Het schortte hun niet aan moed - het schortte hun aanvankeiijk wèl aan de eerste, meest vitale hulpmiddelen die zij voor hun operaties nodig hadden: wapens, speciaal de pistolen en revolvers die men gemakkelijk kon verbergen. Uit Engeland hadden die wapens geleverd kurmen worden door de Special Operations Executive maar niemand in Londen was in '43 van het bestaan' der Knokploegen op de hoogte. Omgekeerd kwam de leiding van de LO/LKP er ook niet toe, spoedig een boodschapper naar Engeland te zenden - wij zien dat als een aanwijzing dat zij vertrouwde om, zij het met grote moeite, in bezet gebied in het wapentekort te kurmen voorzien. Enkele wapens hadden ook de eerste Knokploegen wèl, maar te weinig. Er zijn overvallen uitgevoerd met houten 'pistolen'; soms suggereerde een KP' er met een gestrekte vinger dat hij een wapen in
XC1 Kees Bauer in a.v., dl. I, p. 514. 2 P.]. Stavast: Een doodgewone KP'er (1965), p. 138. 3 Rudolf van Reest in Het Grote Gebod, dl. I, p. 566. In Het Grote Gebod, deel II, pag. 616, werden twee staten afgedrukt van de beroepen die uitgeoefend waren door de bijna zeventienhonderd leden van de Knokploegen en van de LO die in de illegale strijd om het leven kwamen. Het Grote Gebod vermeldt de volgende kategorieën en aantallen omgekomenen: ambtenaren 250 (van wie 53 van de distributiediensten en 52 van de bevolkingsregisters), burgemeesters 8, politie SI, marechaussee 72, beroepsmilitairen 21, overheids- en semi-overheidsbedrijven 46, particuliere bedrijfsleven 864 (onder wie 540 werkgevers, directieleden c.q. kleine zelfstandigen en 324 personeelsleden), vrije beroepen 109, sociale instellingen 8, onderwijs 76, studenten 89, scholieren 61, zonder beroep 16. Er bevonden zich onder hen allen 22 vrouwen en 86 academici.
XCWat de godsdienst van de omgekomenen van de Knokploegen en van de LO betreft: volgens de naoorlogse opgaven van hun familieleden bevonden zich onder hen, blijkens de staten die in deel II van Het Grote Gebod op de pagina's 619-642 afgedrukt zijn, 348 katholieken, 613 gereformeerden, 502 hervormden, 87 leden van andere protestantse kerkgenootschappen, 8 leden van Joodse kerkgenootschappen en II I personen zonder kerkelijke binding. 74
zijn zak had, 'er zijn', aldus Scheepstra ten overstaan van de Parlementaire Enquêtecommissie, 'dikwijls overvallen gepleegd met twee of drie patronen in een pistool' (waar tenminste zes in konden), 'er is zelfs in Twente eens een overval gepleegd waarbij twee mensen met bakstenen op de hoeken van het distributiekantoor hebben gestaan.' Vraag van een van de leden van de commissie: 'En verder helemaal geen wapens?' Antwoord van Scheepstra : 'Niets, alleen met bravour."
XCEr kwam aanvulling: politiemannen, een enkele keer ook Duitse militairen, doken met medenemen van hun wapens onder; men kon soms wapens vinden aan boord van neergestorte Geallieerde vliegtuigen, soms had een particulier nog iets waarmee men schieten kon, hier en daar wist iemand waar zich nog een paar wapens bevonden die in '40 na de capitulatie achtergehouden waren - van belang waren evenwel vooral de 'wapenkraken' overvallen op politiebureaus en marechausseekazemes. Er zijn er tot begin september' 44 zeven gepleegd. Zij leverden in totaal cjo pistolen en revolvers op. De belangrijkste van die 'kraken' was de eerste: in november' 43 werden in Den Bosch door een bejaarde slotenmaker's nachts in het hoofdbureau van politie de deuren geforceerd zonder enig gerucht te maken - buit van de naar binnen sluipende Knokploeg: 90 pistolen. In februari '44 'kraakte' Valstar het politiebureau in Delft:
XC'Er namen achttien man aan de overval deel en hij liet de leiding aan de jongens die hij daartoe aangewezen had. Zelfliep hij rustig tussen de anderen in, met zijn handen in zijn zakken. Hij keek eenvoudig hoe het gedaan werd. Op een gegeven ogenblik dreigde er verwarring te ontstaan, toen de politiecommandant een schot loste. Toen sprong Valstar er even tussen en sloeg de man tegen de grond. Daarna bepaalde hij zich weer tot toekijken en het geven van een enkele aanwijzing. Voor verscheidene deelnemers was deze overval de vuurdoop en bij de opwinding welke er bij zulke ondernemingen altijd heerste, maakte die buitengewone rust van Valstar een geweldige indruk op de jongens die een grenzenloos vertrouwen in hem stelden en hem op de handen droegen."
XCOok de vervoermiddelen vormden aanvankelijk een groot probleem (niet alleen voor de Knokploegen! Men denke aan de moeite die het Gerrit van der Veen kostte om één vrachtauto te vinden). Auto's en vaak ook fietsen moesten 'gekraakt' worden voor men tot de eigenlijke operaties kon overgaan. Pas in de loop van '44 kreeg men het nodige bijeen; zo beschikten de Friese Knokploegen in de zomer van dat jaar over tien motorfietsen, twaalf auto's en een politiemotorboot. Benzine en olie kon men als regel
XC1 Getuige L. Scheepstra, Enq., dl. VII, p. 206. 2 Rogier van Aerde in Het Grote Gebod, dl. I, p. 368.
verkrijgen met gebruikmaking van 'gekraakte' bonnen. Vergeleken met de zomer van '43 was de situatie een jaar later aanzienlijk verbeterd - het begin was het moeilijkst geweest.
XCWij hebben bij de beschrijving van dat begin vier namen genoemd: Hilbert van Dijk, Izaak van der Horst, Leendert Valstar en Liepke Scheepstra. Van hen vieren heeft in zekere zin van der Horst de grootste prestatie verricht, want deze Kampense notarisklerk (hij was voordien kapper geweest) miste de gave van de fysieke moed. Het KP-werk was, aldus Het Grote Gebod,'geheel tegen zijn natuur. Hij was voorzichtig. Hij was - men zou zeggen: bang, wanneer niet juist de grootste moed nodig is voor de overwinning van zichzelf. Het was voor hem een offer dat God van hem vroeg, waaraan hij zich niet onttrekken wilde, maar dat hem toch heel zwaar viel.'! Dat offer bracht hij en dat gaf hem ook de kracht, zich tegen zijn stadgenoot Hilbert van Dijk te verzetten wanneer deze, waar hij de neiging toe had, te bazig werd. Van Dijk viel het illegale werk veel gemakkelijker; hij was joviaal, gemoedelijk en 'uiterst koelbloedig':
XC'Eens moest hij met een paar makkers per trein uit Zwolle richting Amersfoort reizen. Het traject was berucht om zijn vele treincontroles. Hilbert nam een kaartje zde klas en ging daarmee in de wandelgangen van de rste klas staan. Op een open vlakte, waar vluchten dadelijk op zou vallen, stopte de trein en begon de Crüne Polizei met controle. Hilbert bleef rustig waar hij was, met vijf pistolen op zak. 'Jongens,jullie worden toch niet zenuwachtig? In negen van de tien gevallen wordt de eerste klas niet gecontroleerd.' Inderdaad werden zij ongemoeid gelaten."
XCVan Dijk had het in zoverre weer moeilijker dan van der Horst dat hij zijn vrouw moest ontzien (hij vertelde haar maar weinig), terwijl van der Horst de overtuigde steun had van zijn echtgenote.
XCZo lag het ook bij Leendert Valstar - een geboren leider, een groot organisator, op en top geschikt voor het KP-werk (behalve dat hij rood haar had waardoor hij extra opvielhij liet het zwart verven), en zeker van het feit dat zijn vrouw naast hem stond. Valstar werd in de zomer van '43 aan de Sicherheitspolizei verraden. Hij wist toen op het nippertje te ontkomen,
XC1 A.v., p. 356. 2 A.v., p. 364.
maar zijn vrouwen schoonouders werden gearresteerd. Grote gewetensnood bij Valstar: moest hij zich niet aanmelden? 'De beslissing viel, toen (zijn) vrouw hem uit de gevangenis een elandestien briefje zond - geen klacht, maar de aansporing zich meer dan ooit in te zetten voor de goede zaak.'!
XCVan Dijk en van der Horst moet men zien als organisatoren van het werk der Knokploegen - Valstar was daarenboven zèlf een uitnemend KP-leider. Dat gafhem een groot prestige bij de Knokploegen met welke hij in contact kwam. Een relaas als wij boven weergaven van zijn voorbeeldige rust bij de Delftse 'wapenkraak' deed in KP-kringen in het gehele land de ronde en wie dan de korte, gedrongen gestalte met de donkere, doordringende ogen voor zich kreeg, wist tegenover een verzetsleider te staan die zijn ~jongens' aan geen enkel gevaar zou blootstellen dat hij niet zelf meermalen getrotseerd had.
XCZo werd ook 'Bob' gezien - Liepke Scheepstra, veruit de jongste van de vier: vier-en-twintig toen hij KP-leider werd, meer dan tien jaar jonger dan van der Horst, van Dijk en Valstar die alle drie vijf-en-dertig of iets ouder waren. Scheepstra was opgegroeid op Schiermonnikoog en beroepsmilitair geworden: korporaal bij de politietroepen. In de zomer van '40 werd hij rijksveldwachter, maar eind '41 verliet hij de politie om een functie te aanvaarden bij de veiligheidsafdeling van de Aku te Arnhem. Begin '42 trouwde hij en met volledige instemming van zijn vrouw dook hij in mei' 43 onder toen de ex-militairen die tot de politietroepen behoord hadden, zich als eersten in Amersfoort moesten melden. Hij was een boom van een kerel, sterk als een beer, maar (wat belangrijker was) een man wiens durf gekoppeld was aan een zeldzame bezonkenheid van oordeel. 'Het kemnerkende van de bezettingstijd was', zo schreven wij in ons vorige deel, toen wij bij de oprichter van de Raad van Verzet, Jan Thijssen, stilstonden, 'dat los van elke vooroorlogse maatschappelijke hiërarchie, in alle delen des lands en uit alle lagen der bevolking personen naar voren traden in wie een potentieel aanwezige strijdbaarheid opeens geactiveerd werd - personen die zich ontpopten als de geboren leiders der illegaliteit.' Zo een was Scheepstra : vier-entwintig, straks vijf-en-twintig, een ex-korporaal die slechts lager onderwijs genoten had, maar een man die bereid en in staat was om in rustig en verantwoordelijk handelen beslissingen te nemen waar talrijke mensenlevens van afhingen.
XCDobbe, in de zomer van' 40 de man die springstoffen opsloeg, in mei' 4I de pleger van de aanslag aan de Bernard Zweerskade te Amsterdam, in oktober '42 de organisator van de eerste 'bonnenkraak' (joure), was, zoals wij in OilS vorige deel beschreven, in de lente van '43 in Arnhem ondergedoken. Vandaar trok hij korte tijd later naar Nijmegen. Hij beloofde er zijn vrouw, die zwaar geleden had onder de spanningen die haar man sinds '40 doorstaan had (in de herfst van '4I was Dobbe al eens een keer gearresteerd geweest - hij was toen uit de gevangenis ontsnapt), dat hij niet meer aan illegaal werk zou deelnemen. Hij deed het toch. Hij kon het niet laten. Zijn eigen KP was een van de meest actieve, maar toen Scheepstra hem in november' 43 vroeg, zich met het organiseren van Knokploegen in Limburg en Noord-Brabant te belasten, bleek die taak hem ('de vrijbuiter, de dadenmens', aldus Het Grote Gebod 1) minder goed te liggen. Geknipt was hij daarentegen voor het liquideren van verraders. De laatste liquidatie die hij ondernam, zou overigens in september '44 niet de verrader maar hemzelf het leven kosten. Er waren in de illegaliteit toen maar weinigen die op een staat van dienst van vier volle jaren konden wijzen.
XCDe tegenstellingen in de persoonlijkheid van Johannes Post zijn door niemand duidelijker aangegeven dan door dr. J. A. H. J. S. Bruins slot die als redacteur van het illegale Trouw met Post veel contact had gehad: 'dooren-door gereformeerd, maar een fantastische vrijbuiter; een man met dooren-door burgerlijke idealen, maar een echte avonturier; nogal wild, maar een echte principiële JV-er'2, waarmee bedoeld wordt: oud-lid van het Gereformeerd Jongelingsverbond. Oud-lid, inderdaad: Johannes Post werd in '43 zeven-en-dertig jaar. Hij kwam uit een Drents gezin met twaalf kinderen en op de boerderij in Nieuwlande die hij verworven had, schonk zijn vrouw hem er acht. In '35 was hij, negen-en-twintig jaar oud, in Oosterhesselen (de gemeente waartoe Nieuwlande behoorde) wethouder geworden voor de Anti-Revolutionaire Partij. Precies als de Bogaards in NieuwJ.J.
1 W. Hofwijk in a.v., p. 593. 2 A. H.]. S. Bruins Slot in Th. Delleman: (1950), p. 37°-71.
Vennep keerde hij zich tijdens de bezetting van meet af aan tegen alles wat de autoriteiten decreteerden: hij weigerde inkomstenbelasting te betalen en ageerde tegen de veeleveringen en vooralook tegen de Arbeidsdienst. Bij zijn broer Marinus, boer bij Kampen", vond hij in de herfst van '42 een Joodse onderduiker die hij meenam om vervolgens, met overwinning van een zeker 'plattelands-antisemitisme', meer en meer hulp te gaan bieden aan vervolgde Joden - ja, toen hij na de April-Meistakingen een eigen Knokploeg vormde, trok hij een Joodse onderduikster als koerierster aan. Posts Knokploeg begon, net als de Friese, met overvallen op Plaatselijke Bureauhouders - één revolver had hij, een tweede werd gesuggereerd met een omgekeerde pijpesteel. 'Als ik 's avonds', aldus in zijn dagverhaal de bij Post ondergedoken LO' er Arnold Douwes,
XC'op de boerderij van de Bigshot, zoals we hem noemden, aankwam, zag ik gewoonlijk in de bloemenhof een stelletje onderduikers kuieren, bij de schuur stond dan een groepje in druk gesprek, hier en daar liep een kind met zwarte of gebleekte haren en donkere ogen. De Bigshot zelf zat dan alshij thuis was (hetgeen niet dikwijls het geval was), in conferentie in de voorkamer ... In de woonkamer zag het er uit als in een kledingmagazijn: stapels sokken, overalls en andere nuttige kledingstukken, alle bestemd voor onderduikers, lagen er verspreid,"!
XCMedio juli moesten Post en zijn vrouw hun boerderij verlaten (de kinderen werden bij familieleden ondergebracht); ze leefden eerst in een schuilplaats in de bossen, van waaruit Post deelnam aan het in brand steken van boerderijen van NSB' ers, vonden toen elders onderdak en trokken in de herfst naar het westen; een andere broer was er predikant in Rijnsburg.
XCOok van [ohannes Post ging een ontzaglijke bezieling uit - Valstar en de zoveel jongere Scheepstra waren evenwel betere organisatoren. Er kwamen tussen Valstar en de zeer aan de Anti-Revolutionaire Partij verkleefde Post ook politieke meningsverschillen, want juist door het KP-werk zag Post voor de ARP een belangrijke toekomst weggelegd, misschien ook wel voor zichzelf.a In deze verwachtingen van de grote KP-leider werd de opvatting weerspiegeld die veel meer illegale werkers eigen was: zij, die in tegenMarinus Post, die enkelejaren ouder was danJohannes, leidde in '43-'44 een eigen Knokploeg; in nog sterker mate dan Johannes was hij een 'vrijbuiter'.Arnold Douwes: 'Dagboek', p.(Collectie LO/LKP, BO-4).'Johan', zo gaf een van de medewerksters van Johannes Post, Martha vaneen beginmet hem gevoerd gesprekweer, 'wil burgemeester worden van zijn eigen gemeente. 'Dat kan toch niet' ... MaarJohan zegt: 'Wij hebben het verdiend, Martha, en dat
1 2 7-8 3 Huessen-Pikaar, '44
stelling tot zoveel z.g. autoriteiten hun leven op het spel gezet hadden, moesten de vormgevers van bevrijd Nederland worden.
XCVan augustus' 43 tot maart' 44 bestond de leiding van de Landelijke Knokploegen uitsluitend uit Valstar, Scheepstra, van Dijk en van der Horst. Deze laatste vormde de schakel met de LO-Ieiding; hij gaf telkens op, aan hoeveel bonkaarten de LO behoefte had, en regelde voorts de fmanciën van de Knokploegen. Het geld dat daarvoor nodig was, werd aanvankelijk louter uit fondsen van de LO ter beschikking gesteld, later mede uit die van het Nationaal Steunfonds. Er moest veel gereisd en getrokken worden, soms waren bedragen voor aankopen nodig en voorts kregen de leiders en leden der Knokploegen een wekelijkse vergoeding als zij daar behoefte aan hadden. Dat laatste was steeds het geval bij de KP' ers die ondergedokenleefden. Veel geld kregen zij niet: per ongehuwde f 25 per week, gehuwden kregen iets meer - dat hing van de gezinsgrootte af. Voorts ontvingen alle KP' ers twee bonkaarten per maand in plaats van één en met de 'rokerskaarten' was men nog iets royaler.
XCDe vier die de leiding vormden, kwamen als regel eenmaal per week bijeen, veelal in Arnhem ten huize van 'tante Spiek' (Hendrika Spieksma-van Zwol). Valstar, Scheepstra en van Dijk rapporteerden dan welke operaties in voorbereiding waren en wat daarvan te verwachten viel, van der Horst legde er de cijfers van de benodigde bonkaarten naast en men kon dan zien of men aarmemen mocht dat men dat aantal zou halen dan wel of op korte termijn meer overvallen nodig waren. Het aantal benodigde bonkaarten steeg van maand tot maand. Van Dijk, Valstar en Scheepstra moesten dan ook steeds meer tijd geven aan de vorming van nieuwe Knokploegen. In maart' 44 werd de leiding van de LKP uitgebreid: Dobbe werd er in opgenomen teneinde vooral, gelijk reeds vermeld, in Limburg en Noord-Brabant Knokploegen te vormen, en voorts werd [ohannes Post aangetrokken. Deze opereerde toen in het westen des lands; zijn Knokploeg en die van zijn broer Marinus waren in die tijd hoofdzakelijk werkzaam voor de grote organisatiegemengd mag worden gezwommen.' (M. van Huessen-Pikaar: Wij en een volk.
kunnen niet veel zeggen: 'Dat kan wel zijn, maar daar zullen ze geen rekening mee houden.' 'Je moet ons deze hoop niet ontnemen.' ... Johan gaat zelfs zo ver met Zijn burgemeesterschap dat, wanneer hij baas in zijn gemeente is, er niet meer
die het illegale Trouw uitgaf en die per maand ca. 4000 bonkaarten nodig had. Het was Valstar die het eerste contact met Johannes Post legde, maar Johannes, aldus Martha van Huessen-Pikaar, 'was niet zo gemakkelijk te overreden. Hij was te veel Trouw-man en te vrijgevochten; hij had nooit verslag aan iemand gegeven'! - tenslotte verklaarde hij zich toch tot samenwerking bereidt, maar het vlotte niet erg tussen Valstar en hem. In april werd met hem afgesproken dat hij vooreerst naar Groningen zou gaan teneinde daar meer eenheid te brengen in de Knokploegen die, anders dan in andere provincies en met name in Friesland het geval was, nog in sterke mate naast elkaar werkten. Friesland alleen al telde in de zomer van '44 elf Knokploegen die elk een man of zes, zeven sterk waren. Zij waren zeer op de Friese autonomie gesteld. Toen een groep van de Raad van Verzet eind december '43 een 'kraak' in Friesland pleegde, beviel dat, aldus Het Grote Gebod,'de leiding van de Friese KP zo slecht dat alle connecties met de Raad van Verzet verbroken werden en 'buitenlandse' ploegen voortaan zoveel mogelijk uit Friesland werden geweerd.f
XCTegenover de Raad van Verzet die met eigen ploegen ook verscheidene operaties uitvoerde, weinig 'distributiekraken' overigens (wij komen er in het volgende hoofdstuk op terug), stelde vooral Valstar zich anders op dan de Friezen: hij was voorstander van een fusie maar dat kon hij er bij zijn medeleden van de landelijke leiding niet doorkrijgen. Met name Johannes Post, de overtuigde anti-revolutionair, 'stond gereserveerder tegenover samenwerking met de RVV omdat deze naar zijn mening politiek tezeer naar links georiënteerd was.'4 Valstar had die fusie vooral wenselijk geacht omdat hij vooruit keek naar het moment waarop de Geallieerden in Europa geland zouden zijn; dan was, meende hij, voor de illegaliteit een geheel nieuwe taak weggelegd: de systematische sabotage van de Duitse verbindingslijnen, speciaal van de spoorwegen, en die taak, zo zag hij het, vergde dat alle krachten gebundeld werden. Zelf ging Valstar begin '44 in het westen des lands naast zijn Knokploegen groepen vormen die zich op de voorberei
1 A.v., p. 44. 2 Op de inschakeling van Marinus Post en zijn Knokploeg was de leiding van de LKP niet zo gebrand: zij vond hem, aldus 'te wild, te onbesuisd, te ongeremd.' Marinus Post zelf voelde overigens ook niet veel voor die inschakeling. Hij moest 'van deze bevoogding niets hebben en zei tegen zijn jongens: 'Als ze me niet willen hebben, dan doen we het op eigen gelegenheid en geven de bonkaarten weer aan (K. van Loon in dl. I. p. 550). Zijn Knokploeg trok toen naar de Veluwe en had een tijdlang, gelijk reeds vermeld, haar basis in het 'Pas-Op-Kamp'. Van daaruit pleegde zij enkele over vallen in Gelderland en Overijssel. 8 K. Norel in a.v., p. 438. 4 Rogier van Aerde in a.v., p. 387.
ding van de sabotage zouden toeleggen. Daarvoor waren sabotagemiddelen uit Engeland nodig - Valstar zocht voortdurend naar een mogelijkheid om zendcontact met Engeland te krijgen. Dat lukte niet. Desondanks werd eind april-begin mei door de leiding van de Landelijke Knokploegen een illegale werker aangetrokken, Johannes van Bijnen, een reserve-officier, om de grootscheepse sabotage te gaan voorbereiden - hoe hij dat deed, zullen wij in deel 10 beschrijven. In de periode die ons thans bezighoudt, lag het accent bij de operaties der Knokploegen nog volledig bij de overvallen op distributiediensten, bevolkingsregisters en GAB's, en toen de Sicherheitspolizei in de rijen van de LO/LKP talrijke arrestaties verricht had, kwamen daar nog enkele overvallen op gevangenissen bij.
XCDe Tilburgse 'kraak' die wij in de aanhef van dit hoofdstuk beschreven, was niet alleen een spectaculair maar ook een typisch voorbeeld van de operaties der Knokploegen - typisch in zoverre dat het welslagen bepaald werd door de medewerking die de KP-Soest van het te'kraken' object uit ontving: het plan was opgesteld door de chef van de gemeentelijke evacuatiedienst en de werkzaamheden binnen het gebouw waar de controlezegels in de kluis lagen, werden verricht door een ambtenaar van de afdeling-bevolking. Er was overigens in het gemeentehuis permanente politiebewaking aanwezig en dat soort bewaking bemoeilijkte niet alleen in het algemeen de operaties der Knokploegen maar deed ook vele mislukken. Had in Tilburg één van de daar aanwezige politiemannen goed opgelet, dan was de inhoud van de kluis niet buiten het gebouw gekomen.
XCVoor die politiebewaking werden in de loop van '43 steeds stringenter aanwijzingen gegeven. In januari '43 werd gelast dat bij de bevolkingsregisters dag en nacht agenten aanwezig zouden zijn, eind februari werd bepaald dat, als er niet voldoende agenten waren (dat was op het platteland veelal het geval), alle persoonskaarten en blanco-pb's buiten de diensturen in brandvrije kasten of in kluizen opgeborgen moesten worden, in mei (na de April-Meistakingen) werd opdracht gegeven om, indien dergelijke kasten of kluizen niet aanwezig waren, burger-bewakers aan te stellen, 'een en ander evenwel onder voortdurende leiding en toezicht der politie', en toen werd ook de aanwijzing gegeven, 'eventuele' GAB's onder gelijke bescherming te plaatsen. Die burger-bewakers dienden een dagelijks wisselend wachtwoord te kelmen en ieder die's avonds of's nachts of op zaterdag75
middag of zondag het betrokken gebouw wilde betreden, moest dat wachtwoord kunnen geven.!
XCIn juni en juli werden de eerste distributiediensten door Knokploegen (sommige door de Oranje-Vrijbuiters) 'gekraakt' en wij gaven in ons vorige hoofdstuk reeds weer dat het die overvallen waren die er Hirschfeld toe brachten, 'van de Nederlandse politie te verlangen dat distributiekantoren bewaakt en transporten beschermd werden. Ik ben daarbij', aldus Hirschfeld in zijn nota van 17 augusutus '43 aan zijn ambtgenoten, 'zo ver gegaan dat ik de betrokken Nederlandse distributie-organen opgedragen heb, het uitreiken van distributiebescheiden desnoods te staken indien hier geen afdoende hulp werd verleend. Het ingrijpen van de Duitse politie-organen was nodig om deze maatregelen door de Nederlandse politie te doen aanvatten' - Hirschfeld had dus eerst zelf de krachtigst mogelijke pressie op de politie uitgeoefend en toen deze pressie niet voldoende effect gesorteerd had, de bezetter te hulp geroepen.
XCDie bezetter wilde zijnerzijds nog verder gaan: was in een bepaalde distributiekring het distributiekantoor 'gekraakt', dan moest de bevolking gestraft worden door de 'gekraakte' distributiebescheiden niet te vervangen, behoudens voorzover die vervanging, zo werd eind juli '43 op de dagelijkse persconferentie meegedeeld, 'für den leriegsnotwendigen Einsatz unbedingt erforder/ich ist.'2 Die straf3 zou echter alleen opgelegd worden indien de bij dat distributiekantoor werkzame ambtenaren actief bij de 'kraak' geholpen hadden of deze door hun passieve houding mogelijk hadden gemaakt. In de zomer van '43 besefte Hirschfeld dat die straf te ver ging. Wel was hij er voorstander van dat de overheid de overvallen zou tegengaan (hij vond ze 'niet nodig'ê en hij beschouwde ze als een gevaarlijke stap op weg naar een chaos), maar hij begreep dat het niet-vervangen van 'gekraakte' distributiebescheiden er alleen maar toe zou leiden dat de zwarte handel plaatselijk een krachtige impuls zou krijgen. Bij Rauter wist hij te bereiken, ten eerste, dat de straf alleen opgelegd zou worden indien uit het politie-onderzoek gebleken was dat de betrokken ambtenaren zich inderdaad laakbaar gedragen hadden, ten tweede, dat de straf, als deze voldoende gemotiveerd was, niet75
1 Gewestelijk politiepresident Arnhem: Rondschrijven, 7 mei 1943, aan alle politie gezagsdragers (CNO, 36 a). 2 Verslag persconferentie, 21 juli 1943 (DVK, 52). 3 Ze was Himmler niet zwaar genoeg: deze legde eind augustus '43 Rauter het denkbeeld voor, een gemeente waar distributiebescheiden 'gekraakt' waren, ook nog een boete op te leggen ter hoogte van de waarde dier distributiebescheiden op de zwarte markt. 4 H. M. Hirschfeld: 'Mijn beleid als secretaris-generaal en mijn standpunt t.a.v. de 'Illegaliteit' ' (22 okt. 1945), p. 13 (Collectie-Hirschfeld, 3 c).
opgelegd zou worden dan na overleg met hèm. Rauter nam toen van zijn kant als uitvloeisel van het overleg waaraan Hirschfeld in zijn nota van 17 augustus zou refereren, enkele stringente maatregelen. Eind juli gelastte hij dat alle transporten van distributiebescheiden een begeleiding moesten hebben van twee gewapende politiemannen, dat gewapende politiemannen in diensturen steeds in de uitreikingslokalen aanwezig moesten zijn en dat de distributiediensten 's nachts door gewapenden bewaakt moesten worden. Twee maanden later ging hij nog een stap verder: hij bepaalde toen dat de transporten van distributiebescheiden door de politie georganiseerd moesten worden - met het bepalen van het tijdstip van die transporten alsmede van de te kiezen route zou het personeel van de distributiediensten voortaan niets te maken hebben.
XCHoe ging het met de door de bezetter wenselijk geachte 'straf'? Zij werd door Hirschfeld op voorstel van de Hoo beperkt tot 25 % van de ontvreemde distributiebescheiden. Wij hebben er geen overzicht van, wanneer en in hoeveel gevallen zij inderdaad opgelegd werd, maar die gevallen zijn er geweest en Rauter, die hierover medio maart '44 door de Hoo ingelicht werd, was met dit ingrijpen door de Nederlandse overheid (tegen de verlaging tot 25% had hij geen bezwaart) zeer ingenomen, vooral ook omdat althans een deel van de bevolking in de betrokken distributiekringen de illegaliteit een verwijt ging maken van de gepleegde 'kraak'.
XCTegen allerlei objecten zijn door de Knokploegen acties uitgevoerd. Verscheidene hadden het aanvankelijk, gelijk reeds vermeld, vooral gemunt op de administraties der Plaatselijke Bureauhouders. Naast de al gememoreerde boerderijen van NSB' ers werden ook wel opslagplaatsen van gevorderde radio's en van stro ofhooi in brand gestoken en werdenlandbouwmachines vernield, 'in Zeeuws-vlaanderen bracht men er', aldus Het Grote Gebod, 'met het vernielen van tractors en dorsmachines zo de schrik in dat geen boer het meer waagde voor de Wehrmacht te dorsen."
XCHet komt ons voor dat men met dat laatste type actie alleen maar de eigen bevolking schaadde: de Wehrmacht zorgde er wel voor dat zij kreeg wat zij75
1 Dat kan samengehangen hebben met het feit dat Himmler het eind januari '44 voldoende geacht had dat een gemeente waar een overval gepleegd was, drie dagen lang in het geheel geen levensmiddelen zou krijgen. 2 Rogier van Aerde in dl. II, p. 458.
nodig had. Ook achter het in brand steken van boerderijen van NSB' ers en, in mindere mate, achter de overvallen op de administraties der Plaatselijke Bureauhouders mag men een vraagteken plaatsen - het eerste was tamelijk zinloos en dreef de NSB de kant der verbittering op, het tweede had de bedoeling de arbeidsinzet tegen te gaan, maar juist de agrarische sector werd op dat gebied als regel ontzien.
XCReëlere schade berokkende men de bezetter met het 'kraken' van GAB's, bevolkingsregisters en distributiediensten.' Dat lukte tot begin september' 44 bij een 10 tot 20 GAB's of bijkantoren van GAB's, bij 160 bevolkingsregisters en bij ca. 100 distributiekantorener zijn daarnaast ca. 90 overvallen alleen al op distributiekantoren mislukt. Elke overval werd zo grondig mogelijk voorbereid: het te overvallen gebouwen de omgeving werden verkend, van belang was vooral dat men van een meewerkende ambtenaar een plattegrond kreeg, zulks, aldus weer Het Grote Gebod,
XC'met alle bijzonderheden van deuren, ramen, toegangswegen, kluis, alarminstallatie en dergelijke. Men zorgde tijdig het wachtwoord van de dag van de overval te weten. Men stelde zich op de hoogte van speciale beveiligingsvoorschriften, speciale gevaren, van de bewaking (waar ze was opgesteld, hoe ze gewapend was, of ze nonchalant aflastig of op haar qui-vive was), welk tijdstip het meest geschikt was voor de overval, hoe de houding van de ambtenaren zou zijn. Maar ook de omgeving, de mogelijke aanwezigheid van Duitsers of Landwachters ter plaatse, de houding van de politie, de .richting van de aftocht en waarmee daarbij vooral rekening moest worden gehouden - dit alles werd grondig bestudeerd." 'v óór een overval namen de mannen de zaak grondig door, ieder moest zijn rol dan nog eens repeteren. Dit gebeurde bij een van de KP' ers thuis, of in een kantoor, een school, in een fabriek, en soms wel eens in een kerk. De hele ploeg was daarvoor opgekomen, gewoonlijk van zes tot acht man" ... Bij die generale repetitie werd ook alle aandacht besteed aan de uitrusting. Er moesten wapens zijn: de 'kanarie's', de 'hondjes', de 'muziekjes', de 'meisjes', zoals de Kp'ers
1 De 'wapenkraken' memoreerden wij al. Er zijn ook enkele 'kraken' gepleegd met de bedoeling, aan geld te komen; zo wist een Knokploeg in februari '44 in Smilde een kas van de buit te maken waar zich f 125 000 in bevond. Korte tijd later kregen de Knokploegen al het extra-geld dat zij nodig hadden, van het Nationaal Steunfonds. Maartensdijk nam een Knokploeg eind april per ongeluk ruim f 200 mee; de gemeente-ontvanger kreeg dit bedrag prompt per postwissel terug, 'afgezonden door K. R. Akers, Welgelukt 472' (dat was het nummer van de distributiekring waar Maartensdijk in lag), 'Amsterdam.' (Joh. van Hulzen in: p. 97). 2 Antoon Coolen in: dl. II, p. 313. 3 Injuli '43 .ishet distributiekantoor van 't Zandt (Groningen) door één KP'er gekraakt, Klaas Woltjer.
in hun jargon hun revolvers nocmdcnv; . . Uit een oogpunt van veiligheid werden dikwijls alle portefeuilles, persoonlijke papieren, kortom alles wat een aanknopingspunt kon vormen, op (het) contactadres thuisgelaten. Maar men zorgde in zo'n geval wel voor die papieren waarmee men bij aanhouding vrijuit ging ... Verder moest men handschoenen hebben om geen vingerafdrukken na te laten, gynmastiekschoenen om geen geluid te maken. Dikwijls deed men sokken over de schoenen ter voorkoming van voetafdrukken in het zand. Er ging een zakje peper mee om na de overval de speurhonden het spoor bijster te maken. Dan moesten er koffers en zakken zijn, waarin de buit kon worden vervoerd. Er moest dun touw zijn om de zakken te kunnen sluiten, en dik om bewakers te kunnen binden. Er moest een flesje chloroform zijn om ze, zo ze te lastig waren, te kunnen bedwelmen ... De plaats waar de buit naar toe gebracht moest worden, moest goed vaststaan, de vervoersmogelijkheden, de kortste route ... Ook passeerden de plaats waar men vóór de overval zou samenkomen, en die waar men zou eten of overnachten, nog eens de revue. Dan hield de leider gewoonlijk een bezielende toespraak. En heel dikwijls volgde dan nog een gezamenlijk of persoonlijk gebed voor de goede afloop.
XCEn dan vertrokken de mannen.'
XCTijdens de operatie, waarbij men als regel op het laatste moment maskers opzette, gold als consigne dat men alleen in uiterste noodzaak mocht schieten, 'en dan nog alleen zo dat het schot slechts buiten gevecht stelt en niet dodelijk is.'a Natuurlijk gebeurde het wel dat van de wapens gebruik moest worden gemaakt maar dat geschiedde, schijnt het, bij de overvallen (het liquideren van verraders zullen wij in het volgende hoofdstuk behandelen) niet frequent. 'Verreweg de meeste distributie-ambtenaren hebben zich uitstekend gedragen en het slagen van het merendeel van de distributiekraken is (dan ook) mede aan hen te danken geweest'é - zij moesten dan wel eens voor de schijn toegetakeld worden: zij 'lieten zich bewusteloos slaan, verwonden, zelfs aanschieten, om zich vervolgens zwaar gekneveld in de geledigde kluis te laten opsluiten. En door de buitenwereld werdcri ze dan nog met een scheef oog aangekeken, omdat ze 'tegengewerkt' hadden." Met de politiemannen hadden de Knokploegen vaak, maar lang niet altijd, meer last. 'Ambtenaren wier medewerking zó was dat ze met geen mogelijkheid tegenover 'de SD' te dekken waren' (men denke aan Huib Simons van deDie wapens werden vaak door de koeriersters naar het verzamelpunt gebracht en na de actie weer opgehaald. Door het tekort aan wapens moest trouwens de ene Knokploeg vaak wapens lenen van de andere.Antoon Coolen in:dl.p.A.v., p.A.v., p.A.v., p.
1 2 II, 320--21. 8 314. 4 313. 6 309.
Tilburgse 'kraak') 'doken onder. Politiemannen in dezelfde omstandigheden gingen met de KP mee en kwamen in de illegaliteit.'!
XCSoms werd in het geheel geen verzet geboden. Toen de KP van Johannes Post begin' 44 het gemeentehuis van Berkel (bij Tilburg) kraakte.ê bezat zij een plattegrond van het gemeentehuis en een kaart van de omgeving, 'èn de zekerheid dat alle ambtenaren voor goed doorgaan. Als Jan Wildschut' (een lid van de Knokploeg van Johannes Post en diens boezemvriend) 'om een uur of drie in de middag zijn revolver door het loketje van de secretaris steekt, gaan', aldus Anne de Vries in zijn biografie van Post,
XC'onder gejuich de handen omhoog. 'Hoera, we krijgen een overval! Wacht, we zullen de deur even open doen. Komt er in, mensen, wat willen jullie hebben? Ja, daar zit een wachtmeester, maar die doetjullie niks. Geefje revolver maar af, wachtmeester! Schiet hem leeg in de grond, dan kan je straks zeggen dat je safe geweest bent!'
XCVoor de goede orde blijft er een bij de mensen op wacht. De anderen neuzen rond, pakken het bevolkingsregister in een zak, nemen de persoonsbewijzen ... in beslag en verbranden de stamkaarten in de ketel van de centrale verwarming. De ('foute') burgemeester, die tijdens de overval binnenkomt, wordt tot groot plezier van zijn personeel in de cel gestopt. Maar de anderen moeten ook achter de deur en voor de wachtmeester is het wel goed als hij zijn handen op de rug gebonden krijgt."
XCZo gemakkelijk ging het hoogst zelden. Nog afgezien van het feit dat het reizen en trekken der KP' ers en het vervoer van de buit steeds riskant waren, was men er nooit zeker van of alle inlichtingen juist waren en of niet (als in Tilburg!) op het laatste moment iets zou misgaan. Het feit dat, alle gedegen voorbereiding ten spijt, bijna de helft van de 'distributiekraken' mislukte, spreekt voor zichzelf. Trouwens, van de ruim zeshonderd man die vóór begin september '44 tot de Knokploegen toetraden, hebben vermoedelijk (het precieze cijfer is niet bekend) omtreeks honderdvijftig het leven verloren.
XCHet belangrijkste onderdeel van die buit werd steeds gevormd door de bonkaarten en de inlegvellen. Welwerden ook grote aantallen losse bonnen in de wacht gesleept, maar als dat niet bonnen waren bijvoorbeeld voor fietsen of voor benzine en olie, liet men ze als regel verlopen. Hetzelfde gold voor de buitgemaakte 'coupures' (toewijzingsbonnen voor de detailhandel); die moest men gaan inwisselen bij grossiers en dat nam teveel tijd - trouwens dan zou men van die grossiers grote hoeveelheden levensmiddelen krijgen waarvoor men betalen moest en die moeilijk te vervoeren waren. Wèl werden die coupures soms doorgegeven aan comité's die aan arrestanten in gevangenissen en concentratiekampen levensmiddelenpakketten deden toekomen, en ook wel aan ziekenhuizen en andere verpleeginrichtingen.
XCVoldoende lijkt het ons, hier te vermelden dat de Knokploegen eind '43 per maand ca. 70 000 bonkaarten kraakten en in de lente en zomer van '44 ca. 100 000, in juli '44 zelfs 140 000.1 De enige overval bij welke wij nu nog willen stilstaan, is die welke op 17 mei' 44 uitgevoerd werd op de Drukkerij Hoitsema te Groningen. In die drukkerij was namelijk sinds de herfst van '43 door de drukkerij Enschedé (Haarlem) een nevenbedrijf gevestigd: de bezetter was bevreesd geweest dat Enschedé door een bombardement of door de invasie buiten bedrijf gesteld zou worden. Een overval op Hoitsema was door Johannes Post bepleit zodra hij in april' 44 als lid van de leiding der Landelijke Knokploegen weer in het noorden verscheen - hij wilde er zijn eigen 'jongens' voor gebruiken. Maar dat was, aldus Het Grote Gebod, 'de eer der Groningers te na.'2 Twee Groninger Knokploegen zetten samen de 'kraak' op. Een opperwachtmeester van de Nederlandse politie, ingeschakeld bij de bewaking van Hoitsema, verleende medewerking: kort na sluitingstijd liet hij drie KP' ers toe die vervolgens de wacht overmeesterden. Andere KP' ers werden toen binnengelaten, nèg andere bezetten met hun wapens belendende percelen. Ca. een kwart miljoen bonkaarten lag gereed voor verzending, maar doordat van de twee personenauto's waarmee de buit vervoerd moest worden, één pech had, kon men slechts 13 I 000 bonkaarten meenemen zuidwaarts, naar een gesticht te Zuidlaren. Contacten bij de Groninger
1 Dat laatste cijfer is in overeenstemming met een overzicht over de periode 3-I9 juli '44 dat door het CDK aan Hirschfeld voorgelegd werd. In die periode werden I4 overvallen uitgevoerd, één op een gemeentehuis (Workum), de overige op distributiekantoren. Van die I4 overvallen mislukten er 4. Tot de buit behoorden bijna 75 000 bonkaarten, I2 000 inlegvellen .en 7 000 distributiestamkaarten. 2 Toon Mulder in: dl. I, p. 426.
politie zorgden er voor dat aileen het verkeer noordwaarts scherp gecontroleerd werd.
XCVan die 13 I 000 bonkaarten waren 34 000 voor de maand mei bestemd, 44 000 voor juni, 53 000 voor j uli. Van de kaarten voor mei en j uni was hier en daar in den lande al een deel normaal uitgereikt, maar met de bonkaarten voor juli was dat nog niet het geval. Rauter gelastte onmiddellijk dat aile bonkaarten voor juli aan de achterzijde alsnog met een speciaal raster bedrukt zouden worden, 'sodass', zo noteerde zijn Referent Brück, 'van den gestohlenen 131 000 Karten 53 000 Karten ungültig gemacht werden konnten.'l Te vroeg gejuicht! De LO werd gewaarschuwd en een van de in Zwolle verblijvende leiders van het distributie-apparaat der 'gekraakte' distributiebescheiden (het illegale 'CDK') kwam via een Haarlemse Kp'crin contact met een personeelslid van Enschedé en vervolgens in het bezit van twee matrijzen voor het speciale raster:
XC'Nog vóór het officiële drukken een aanvang kan nemen, heeft de LO in Zwolle de beide matrijzen van het geval. Men heeft een extra stel voor de illegaIiteit vervaardigd. Een veertienjarig meisje brengt ze in de kaft van een schoolatlas verstopt naar Zwolle en op dezelfde wijze gaan ze naar Amsterdam. De matrijzen zijn echter niet geschikt voor offset-druk en de PBe levert binnen 2 maal za uur de gewenste cliché's. (Een) drukkerij aan het Singel' ... zorgt voor het bedrukken. De machine moet echter een aangrijpingspunt hebben, daar de kaarten reeds op maat zijn gesneden, en zo verdwijnt aan de rechterzijde van de kaart een strookje bonnen, nl. twee aardappel-, twee boterbonnen en een taptemelkbon. De onderduikers krijgen hun bonkaarten ook ditmaal, al zal er menige opmerking gemaakt zijn aan het adres van de illegalen die 'zomaar een strook bonnen voor zichzelf hadden gehouden.' '8
XCTekenend detail: de drukkerij Koersen was tezelfdertijd met het illegale drukken bezig als de drukkerij Enschedé met het 'legale'. De Nederlandse illegaliteit had zich in de lente van '44 voldoende ontwikkeld om, de onophoudelijke arrestaties ten spijt, de Duits-Nederlandse 'legaliteit' te kunnen bijhouden.
XCIn de zomer van '43 zorgde daar de student Roukema voor die voor de LO-Ieiding de eerste contacten met Knokploegen onderhield. Hilbert van Dijk schakelde bij het transport naar de landelijke 'beurs' van de LO, gelijk vermeld, wel eens Urker meisjes in - die konden evenwel per persoon slechts ca. 800 bonkaarten meenemen. Men verborg de bonkaarten in die tijd ook wel in trekharmonica's. Al die oplossingen werden onvoldoende toen het aantal 'gekraakte' bonkaarten toenam. In oktober moesten er vele duizenden, in Zuid-Holland 'gekraakt', naar Den Bosch gebracht worden waar de 'beurs' bijeen zou komen. Roukema vervoerde ze toen in een invalidenwagen waarbij hij zelf, na een dag oefening, als 'invalide' fungeerde. Uit Den Bosch nam de LO-vertegenwoordiger voor Friesland 'zijn' kaarten 'in een stuk pakpapier onder de arm' mee, zijn collega uit Overijssel deed ze 'in een actetas', zijn collega uit Drente 'droeg de Drentse portie, met een paar klompen er tegenaan, zichtbaar huiswaarts, en 't grootste deel van de terugreis zat men gezellig bij elkaar' - in een treincoupé.v
XCZo kon het niet doorgaan. Minder riskant en rationeler was het om een aparte organisatie op te richten die vernemen zou waar zich de 'gekraakte' bonkaarten bevonden, en die vervolgens, na telling en indeling, elke districtsleider van de LO de aantallen zou bezorgen die hij nodig had. Roukema kon zich met de vorming van die nieuwe organisatie ('het CDK') niet belasten vanwege zijn maagbloeding - het werden drie vooraanstaande medewerkers van de LO: Wim Wieringa, Gerrit Spanhaak, en Peter Russchenê, die het even verantwoordelijke als riskante werk der transporten ter hand namen. Elke week kregen zij van de landelijke leiding van de LO hun inlichtingen dan trokken zij er op uit. Moeizame arbeid! Het viel niet mee om bijvoorbeeld de 131 000 bonkaarten van de Hoitsema- 'kraak' te tellen en in te delen. Voor het transport werd door 'de CDK'ers' (zo ging men hen noemen) als regel van grote koffers gebruik gemaakt, "t systeem werd' (wij volgen weer Het Grote Gebod)
XC'steeds meer geperfectioneerd. Reisden de heren eerst op een kantoorbediendenpersoonsbewijs, al gauw voorzagen vriendenhanden hen van een CCCD-penning 3 en 'SD'-papieren.' De bedoeling was natuurlijk om tegenover de CCCD en Landwacht de laatstgenoemde te gebruiken en tegenover de politiemannen de CCCD-utensiliën. Later werd de uitrusting uitgebreid met een compleet stelA. van Boven in: a.v., p.Russchen was de boer uit Wolvega die in Friesland de eerste provinciale leider van degeweest was.CCCD: Centrale Crisis-Controle-Dienst.Daarvoor zorgde de Falsificatiecentralevan de
1 629. 2 LO 3 4 LO.
spoorwegpaperassen en om enige variatie in het vervoer te brengen, maakte men af en toe gebruik van 'Kraft durch Freude' en 'Artistengepäck'-plaketiketten.'t Materiaal hadden de CDK'ers namelijk in de meeste gevallen allang niet meer bij zich in de coupé, doch netjes met een CCCD-loodje in de bagagewagen. Op de plaats van bestemming aangekomen, kon zo eerst het terrein worden verkend en dan pas werd de bezwarende pakkage uit wagon of depot gehaald'1
XCtwee treinrechercheurs van de Nederlandse Spoorwegen verleenden hierbij medewerking doordat zij er als regel voor zorgden, bij die treintransporten aanwezig te zijn: zij waren het die de koffers met de kostbare bonkaarten in de goederenwagons bewaakten. Er werd bij die transporten overigens ook wel gebruik gemaakt van auto's die uiteraard van de nodige valse papieren voorzien waren.ê
XCWaren de bonkaarten afgeleverd bij de districtsleiders der LO of anderszins te hunner beschikking gesteld, dan was het hun taak, er zorg voor te dragen dat de kaarten bij de tien-, later honderdduizenden kwamen die ze nodig hadden: illegale werkers en onderduikers.
XCIn de zomer en herfst van '43 telde deal enkele duizenden vaste medewerkers; het waren er in de zomer van '44 veelmeer: tussen de twaalf- en veertienduizend. Dekende toen niet minder danverschillende districten en alleen al bij de verbindingen waren omstreeks duizend koeriersters ingeschakeld. Tot in de kleinste gemeenten des lands had dehaar illegale werkers, Amsterdam had er meer dan driehonderd. Zij waren in doorsnee een zes tot zeven jaar ouder dan de gemiddelde Kp'er; van die KP' ers was drie-vijfde ongehuwd, van deers slechts één derde. Benoorden de rivieren was devan oorsprong een organisatie waarin de gereformeerden, tot op zekere hoogte: de anti-revolutionairen, domineerden en op de landelijke leiding van debleven die gereformeerden hun stempel
LO LO IOO LO LO' LO LO
XCl.A. van Boven in:dl. I, p.In Rotterdam bestond, vermoedelijk van begin'af, een illegale transportorganisatie dieauto's enmotorfietsen tot haar beschikking had, de 'Koninklijke Nederlandse Illegale AutomobielClub' of 'Kniac'. Een medewerker bij de Rijksverkeersinspectie zorgde steeds voor de nodige papieren alsook voorHij speelde deze groep tot aan de bevrijding bonnen voor1. in handen - in de hongerwinter kreeg de Rotterdamse politie somsbenzine van de 'Kniac'. Zij verzorgde ook wel transporten voor de LO.
630. 2 44 5 5 benzinebonnen. 25 000
drukken- (de zes leden van de landelijke leiding der Knokploegen die wij in het voorafgaande noemden, waren allen gereformeerd behalve Dobbe die katholiek was), maar zodra men in de organisatie één echelon lager kwam, was de samenstelling veel gevarieerder. In het gereformeerde Kampen bijvoorbeeld bevonden zich in de zomer van '44 onder de een-en-twintig belangrijkste LO-functionarissen acht gereformeerden (van wie zich toen drie bij de groepering-Schilder aangesloten hadden), drie hervormden, een katholiek, een doopsgezinde, vijf vrijzinnig-protestanten en drie onkerkelijken. Het district-Den Haag had afwisselend als leiders twee gereformeerden, drie hervormden en twee katholieken. In Limburg was de LO een duidelijk katholieke organisatie, zij het dat hier (in Venlo zowel als in Roermond) predikanten mede tot de oprichters behoorden. In Amsterdam werd de LO tenslotte een organisatie waarin gereformeerden, hervormden van allerlei richting, katholieken en socialisten broederlijk samenwerkten.
XCOok in sociaalopzicht vormde de LO een bont geheel. Het Grote Gebod vermeldt terzake geen samenvattende gegevens, behalve dan die met betrekking tot de omgekomenen (wij gaven ze op pag. 742 al weer), maar het is misschien tekenend hoe de LO-Ieiding in de provincie Limburg samengesteld was: vier geestelijken (onder wie Naus, Bleys en Billekens), een onderwijzer (Hendrix), vier studenten, een ambtenaar, een machinist en een verpleegster - allen katholiek, maar de districtsleider in MaastrIcht die door de machinist vertegenwoordigd werd, was gereformeerd. Van de twaalf personen die aan het LO-werk in Limburg leiding gaven, kwamen vijf uit Venlo, hetgeen in Limburg overigens geen wrevel gewekt schijnt te hebben.ê
XC1 Aan de organisatie werkten ook veel gematigde christelijke gereformeerden en leden van de Gereformeerde Bond (dat waren hervormden) mee, daarentegen vrijwel geen leden van ds. Kerstens Gereformeerde Gemeenten. Ook bij de andere 'zware', d.w.z. zichzelf als bij uitstek rechtzinnig beschouwende gereformeerden was veel weerstand tegen alle illegale werk (verzet tegen 'de overheid' heette uit den boze) en dus ook tegen de LO. 'Hoe zwaarder' een groep of een dominé was, hoe groter', aldus in '73 J. Zwaan, tijdens de bezetting medewerker van de LO, 'was het verzet tegen het verzet en de onderduik.tf]. Zwaan: Commentaar op Het Koninkrijk der Nedertanden in de tweede wereldoorlog, deel 5, concept-hoofdstuk 8, p. 4). 2 Die wrevel ontstond in maart '44 wèl in Friesland toen alle plaatsen in de LO-leiding daar na een reorganisatie uitsluitend door Leeuwardenaren ingenomen werden. 'Dit is', schrijft Wijbenga, 'waarschijnlijk de grootste fout geweest die de Top heeft gemaakt' (P. Wijbenga: Bezettingstijd in Friesland, dl. II, p. 237). Sneek 'nam' dat niet en maakte zich zelfstandig. Hieruit is na de oorlog voortgevloeid dat er naast de Stichting Friesland I940-I945 (die op haar beurt naast de landelijke Stichting I940I945 stond) een Stichting Sneek 1940-1945 kwam.
XCWij vermelden in dit verband dat inBedum (Groningen) de LO geleid werd door de gemeentesecretaris die NSB'er was maar van de dwalingen
XCDe landelijke coördinatie van het werk geschiedde aanvankelijk op de landelijke 'beurs'. 'Uit alle delen van het land kwamen daar', aldus ir. van Riessen in zijn naoorlogs rapport over de LO, 'vertegenwoordigers ... Men had slechtséén dag per week ter beschikking om de meest uiteenlopende problemen te bespreken, en ieder had er vanzelfsprekend een grote serie. De onderduikers werden er uitgewisseld' (voorzover dezen niet binnen de provincies 'uitgewisseld' waren), 'de bonkaarten kwamen er op tafel' (in Den Bosch uit het invalidenwagentje), 'de' pb's en honderden pasjes' (die waren voor de onderduikers bestemd, waarover straks meer), 'ettelijke afspraken werden er gemaakt, contacten gelegd, enz. enz. Ds. Slomp presideerde dezevergaderingen en worstelde na een uur meestalzwaar transpirerend in zijn hemdsmouwen en zwaaiend met zijn hamer, om het rumoer te bezweren en orde in de vergadering te houden. Vijf-en-twintig à dertig mensen bezochten deze vergadering'! - dat was uit veiligheidsoogpunt veel te veel.
XCToen in oktober '43 de Noordhollandse 'beurs' in Hoorn door de Sicher heitspolizei overvallen werd, bevonden zich onder de negentien arrestanten vier vaste bezoekers van de landelijke 'beurs' (de LO in Noord-Holland was opslag bijna al haar leiders kwijt) - en een dag later werd de LO-leiding in Utrecht door een reeks arrestaties getroffen. Het was alles tezamen een dure les. Er werd nu op een ander systeem overgeschakeld: de landelijke 'be~rs' verviel, de provinciale 'beurzen' werden drastisch beperkt, het accent werd meer op de districten gelegd en de gegevens die op de onderduikers betrekking hadden, werden nu veelal rechtstreeks door de districten. uitgewisseld, waarbij de ene leiding via plaatselijke contacten de onderduikers trachtte te plaatsen die de andere leiding aangeboden had. Men besloot voorts om, voorzover er nog vergaderd moest worden, dat voortaan's nachts te doen en niet in min of meer openbare gebouwen maar bij particulieren thuis, telkens op een ander adres. Aan ds. Slomp die mede door zijn verzetspreken veel te bekend geworden was, werd opgelegd zich uit de leiding terug te trekken (hoe zwaar trof hem dat besluit l) - het geven van Ieiding bleef overigens noodzakelijk, ja het was, nu de organisatie eenmeer 'getrapt' karakter gekregen had, noodzakelijker nog dan tevoren. Daarvoor werd7
teruggekeerd. Hij bleef lid van de NSB teneinde zodoende aan de LO zowel als aan de KP diensten te kunnen bewijzen. Dit bracht hem uiteraard keer op keer in een scheve positie, ook in de illegaliteit, want er waren daar verscheidenen die hem nimmer ten volle vertrouwden. 1 H. van Riessen: 'Rapport over de LO'(I94S), p. 7-8 (Doc II-42o, a-r).
'de Top' in het leven geroepen die als regel elke week van maandagavond tot dinsdagochtend bijeenkwam . . De 'Top' bestond na de reorganisatie in oktober '43 uit Henk Dienske (tevens LO-leider Noord-Holland), Jan Hendrix (LO-Ieider Limburg)", Kees Pruys (LO-Ieider Gelderland), Teus van Vliet (LO-Ieider Zuid-Holland) en Izaak van der Horst; deze laatste onderhield het contact met de Knokploegen. De 'Top' was het die zijn aanwijzingen gaf aan de transportorganisatie ('het CDK') en die voorts eind' 43-begin '44 drie gespecialiseerde nevenorganisaties kreeg: de Persoonsbewijzensectie, de Falsificatiecentrale en (voor het opsporen van verraders en het verzamelen van inlichtingen in het algemeen) de Centrale Inlichtingendienst- de eerste twee zullen wij nog in dit hoofdstuk bespreken.
XCToen in de zomer van '44 enkele leden van de 'Top' door arrestatie uitgevallen waren, volgde een nieuwe reorganisatie: het vermoeiende nachtelijke vergaderen werd afgeschaft en de centrale leiding werd geheellosgemaakt van het werk in de provincies en de districten. Uit de 'Top' die inmiddels aangevuld was, werd eind juli. een 'Centraal Bureau' gevormd, bestaande uit Pruys (voorzitter), van Vliet en ir. H. van Riessen (op hem komen wij in deel Ia terug). Pruys en van Vliet waren beiden in Hilversum ondergedoken - daar werd het Centraal Bureau dus gevestigd. De 'Top' bleef overigens periodiek bijeenkomen en werd ook nog steeds als zodanig aangeduid. Wij moeten het Centraal Bureau dan ook niet zien als de hoogste hiërarchische instantie, maar eerder als een uit het algemeen bestuur gevormd dagelijks bestuur welks gezag van dat van het algemeen bestuur afgeleid was. De vorming van dat Centraal Bureau was ook daarom wenselijk geacht omdat in de zomer van '44 een coördinatie van de grootste illegale organisaties tot stand gekomen was die het noodzakelijk maakte dat de LO naar buiten een .duidelijke eigen vertegenwoordiging kreeg.
XCOver de Persoonsbewijzensectie ('de PBS') en de Falsificatiecentrale ('de FCLO') willen wij kort zijn. Het werk dat zij deden, kan de lezer zich, zo vertrouwen wij, wel voorstellen op grond van hetgeen wij in dit hoofdstuk
1 Voor het zuiden zat aanvankelijk ds. B. A. van Lummel uit Sprang-Capelle in de 'Top'. • Wij herinneren er aan dat ook de Vrije Groepen Amsterdam zulk: een recherchedienst in het leven riepen.
reeds over het wijzigen van pb's en het namaken van officiële papieren meegedeeld hebben. Dat de LO een eigen neven-organisatie kreeg die zich op het wijzigen van persoonsbewijzen concentreerde, lag voor de hand: alle ondergedoken kaderleden, vaak ook anderen, hadden behoefte aan 'safe' pb's en de Knokploegen maakten duizenden blanco pb's buit die in nadere bewerking genomen konden worden. De Persoonsbewijzensectie werd dan ook door de 'Top' van de LO in het leven geroepen.
XCTen aanzien van de Falsificatiecentrale lag de zaak anders. Zij vond haar oorsprong in het werk van een Nijmeegse student, Jacobus Johannes (Tacques') de Weert. Deze had in de zomer van '42 een eigen falsificatiegroep gevormd die als haar eerste geslaagde (en hoogst nuttige) falsificatie een nagemaakt abonnement-tweede-klasse van de Nederlandse Spoorwegen fabriceerde. De Weert die zich met velerlei illegaal werk beziggehouden had (hij was de eerste die systematisch gegevens over V'-Mánner ging verzamelen), werd eind maart' 44 in Amsterdam gearresteerd! - zijn werk werd voortgezet.
XCBij dat werk kwam men in financiële moeilijkheden, De Falsificatiecentrale ('de Fe') werkte toen al enige tijd o.m. ten behoeve van de LO in Limburg - Hendrix was het die aan de opvolgers van de Weert voorstelde, zich onder de 'Top' van de LO te plaatsen, alle fmanciële problemen zouden dan opgelost zijn. Met enig hartzeer (men gaf zijn onafhankelijkheid niet graag prijs) werd het voorstel aanvaard. Het was een juiste beslissing: als 'Fe-LO' kon de Fe haar vleugels veel breder uitslaan, ze kwam ook via de verbindingen van de LO in contact met talrijke kleine groepen die al in bepaalde LO-districten tot het maken van falsificaties overgegaan waren. Het werk breidde zich voortdurend uit; helpers bij fotografische inrichtingen, clichéfabtieken en drukkerijen meegeteld, had de Fe-LO tenslotte ca. negenhonderd vaste medewerkers. Het 'hoofdkantoor' bleef in Nijmegen gevestigd, maar er kwamen 'bijkantoren' in Eindhoven, Den Haag en Zwolle - die 'kantoren' moet men zien als distributiepunten. De productie van de falsificaties geschiedde op tal van plaatsen. Veel bedrijven werden er bij ingeschakeld, o.m. tien drukkerijen; overigens kreeg de Fe-LO tenslotte in Den Haag een eigen fabriekje voor het maken van stempels en in Leidschendam een voor het maken van cliché's.
XCAnders dan door de 'Amsterdamse' PBe werden door de Falsificatiecentrale van de LO geen persoonsbewijzen nagemaakt. De Fe-LO nam wèl van de PBe nagemaakte persoonsbewijzen over (wij herinneren er aan dat van eind '43 af een groot deel van Duwaers pb's naar de LO ging) en zij kreeg voorts in de loop van '44 enkele nuttige illegale contacten binnen de
Algemene Landsdrukkerij. Vanbepaalde officiële documenten werd zelfs het zetsel, na gebruik, aan de Fe-LO doorgegeven, die dan zelf afdrukken konlaten maken; in de herfst van '44 kreeg de Fe-LO bovendien per maand van de Algemene Landsdrukkerij uit enkele duizenden originele blanco pb's geleverd die zij toen van haar kant gedeeltelijk aan haar vroegere leverancier, de PBe (die Duwaer kwijtgeraakt was), doorgaf
XC'Het is ondoenlijk een opsomming te geven, welke papieren zoal door de Fe-LO nagemaakt werden. Men zou kunnen zeggen: wat de PBe niet namaakte, nam de Fe-LO voor haar rekening. Deze twee grote falsificatieorganisaties stonden in een nauwonderling contact: van de zomer van '44 af werd door of namens Rübsaam eens in de veertien dagen een bespreking gevoerd met de topfiguur van de Fe-LO, M. M. Oosenbrug - zo werd voorkomen dat dubbel werk verricht werd. Dat de Fe-LO veel aandacht besteedde aan het namaken van stempels, spreekt vanzelf - men denke slechts aan de nummers van de 503 distributiekringen die op alle 'gekraakte' inlegvellen aangebracht moesten worden. Aan het einde van de bezetting had de Fe-LO in keurige stempelkasten ca. 2 000 nagemaakte stempels gereed staan. Alle leidende functionarissen van de LO beschikten over een catalogus, en de cliché's van de stempels die men nodig had, konden op nummer aangevraagd worden. Voor de illegale verbindingen zorgden, als zo vaak, koeriersters.
XCEvenals de PBe had de Fe-LO veel te danken aan de hulp die haar van het bedrijfsleven uit verleend werd. De drukkers die men tot medewerking bereid gevonden had, gedroegen zich, zo vertelde Oasenbrug na de oorlog,
XC'met zeldzame belangeloosheid. Soms hielpen ze ons voor niets ... Nooit 'sneden' ze ons ... We hadden een interessant geval met een drukkerij, gedreven door twee compagnons. De ene was goed en werkte graag voor ons, de andere durfde niet. Toen hebben we op hem onze vervalsingskunst toegepast. We stuurden hem een brief van de Ortskommandantur met de opdracht om zoveel mogelijk exemplaren van dat en dat document te leveren. Tegen een order van de Wehrmacht had de bange drukker geen bezwaar'l
XCen de Fe-LO kreeg wat zij nodig had.
XC1 K. Norel in: Den vijand wederstaan, p.
Anders dan de Fe werd, gelijk reeds gezegd, de Persoonsbewijzensectie ('de PBS') door de landelijke leiding van de LO in het leven geroepen. Dat geschiedde in de vergadering van de 'Top' die op 22 november' 43 in Laren (N oord-Holland) gehouden werd. Met een illegale werker uit Laren, Hendrik A. van Wilgenburg, die zich tevoren met allerlei falsificatiewerk bezig gehouden had, werd daar de afspraak gemaakt dat hij zich op het wijzigen van pb's zou concentreren. De LO had daar een grote behoefte aan: veel onderduikers behoorden tot jaarklassen die voor de arbeidsinzet in aanmerking kwamen en op de pb's van de betrokkenen moest dus op zijn minst hun geboortedatum gewijzigd worden en als regel ook hun adres. In de pb's van illegale werkers der LO en van leden van de Knokploegen moesten nog veel meer wijzigingen aangebracht worden. Van Wilgenburg vestigde hiervoor een werkplaats in Blaricum waar hij spoedig per week voor het wijzigen van 600 pb's kon zorgdragen. Van de lente van '44 af sloeg hij nog een tweede weg in: hij ging toen ten behoeve van de LO met een aantal medewerkers systematisch contacten leggen bij een groot aantal bevolkingsregisters teneinde 'achterom' echte pb's te krijgen die hij voorts bij die registers en bij de rijksinspectie liet 'rondzetten' . Het werk werd toen ook gedecentraliseerd: de 'productie' van gewijzigde pb's ging in Blaricum door, maar voor de 'distributie' van deze en van de 'achterom' verkregen pb's ging van Wilgenburg elke dinsdagochtend zitting houden in een perceel aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal te Amsterdam; LO-koeriersters uit alle delen des lands konden zich daar vervoegen om het door hen gewenste aantal blanco pb's mee te nemen dan wel de pb's die in Blaricum gewijzigd waren.
XCIn april ging alles goed, zo ook in mei - maar in juni manifesteerde zich het grootste gevaar voor alle illegale werk: het verraad.
XCIn de loop van '43 richtte hij een groepje op dat zich op het 'achterom' verkrijgen van persoonsbewijzen toelegde en enkele overvallen ging voorbereiden. Van dat werk uit kwam hij in december in contact met de 'Top' van de LO. Daar vernam Dobbe van. Voor Dobbe stond vast dat Brune 'fout' was, ja Dobbe stelde er prijs op, die 'verrader' bij de eerstvolgende ibespreking persoonlijk neer te schieten. De landelijke leiding van de Knokploegen meende dat daar niet, althans nog niet, voldoende aanleiding toe was: er waren betrouwbare illegale werkers die voor Brune de hand in het vuur staken. De zaak van zijn eventuele liquidatie was nog in beraad toen Brune in januari' 44 opnieuw gearresteerd werd - opnieuw door de Arnhemse Sicherheitspolizei en opnieuw door de interventie van johnny den Droog die nu bevreesd was dat Brune hèm zou neerschieten. Vooral ook in die tweede detentie werd Brune gruwelijk mishandeld, dagenlang. De Sicherheitspolizei was hogelijk ontevreden (wij hebben de indruk dat Brune zich het gehele jaar' 43 door voor haar onvindbaar had weten te maken) - nu moest Brune méér gaan 'presteren'. Inderdaad legde Brune een uitgebreide bekentenis af en nadat hij eerst nog samen met zijn vriendin (een illegaal werkster die volledig onder zijn invloed stond) een geval van 'pilotenhulp' verraden had; werd hij na enige tijd vrijgelaten, d.w.z. hij werd in Amsterdam (dat gold als het centrum van de illegaliteit) onder controle van de Sicherheitspolixei in de woning van die vriendin ondergebracht; van daaruit moest hij trachten, oude contacten aan te knopen en nieuwe te leggen. Daarbij was aan Brune duidelijk gemaakt dat als hij het waagde onder te duiken, zijn gehele familie en die van zijn vriendin samen nog met anderen wier namen hij genoemd had (minder belangrijke illegale werkers), naar de concentratiekampen gezonden zouden worden.
XCVoor de vrijlating van Brune moest een aannemelijke 'verklaring' gegeven worden, welnu: de Sicherheitspolizei had zich bereid verklaard hem tegen betaling van f 100 000 uit zijn detentie te ontslaan en zij had tenslotte genoegen genomen met f 45 000 die met veel moeite bijeengebracht waren. Uit dat laatste kan men afleiden dat er onder Brune's oude makkers, vooralook onder de leden van de in '43 door hem opgerichte groep, verscheidenen waren die nog steeds geen moment aan zijn betrouwbaarheid twijfelden - wij moeten wel aannemen dat Brune weer spoedig
In '42 deed Brune zijn best, de Sicherheitspolizei om de tuin te leiden maar deze liet niet los: het al weergegeven dreigement werd tegen hem uitgespeeld en er werd hem gezegd dat het tijd werd om iets werkelijk belangrijks op tafel te leggen.
XCHoe Brune er achter gekomen is, dat van Wilgenburg voor de PBS elke dinsdagochtend zitting hield in het perceel aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal, weten wij niet; velen waren daarvan op de hoogte. Hoe dat zij, kort voor dinsdag 13 juni '44 (een week tevoren waren de Geallieerden in Normandië geland) vertelden Brune en zijn vriendin aan een bij de staf van Lages gedetacheerde 'foute' rechercheur, 'dat walmeer wij op een dinsdagmorgen,' aldus diens latere verklaring, 'tussen 9 en 12uur in de Nieuwe Zijds Voorburgwal no. 74 te Amsterdam zouden komen, er dan een aantal mensen zouden zijn die daar kwamen om rommel te halen en te brengen", 'als bijzonderheid', aldus Kriminalseleretár Blattgerste, 'werd daarbij vermeld dat er ook koeriersters bij betrokken waren. Dit' (d.w.z. het aanloopadres) 'was voor ons totaal nieuw.P
XCIn van Wilgenburgs 'kantoor' deed de Sicherheitspolizei op dinsdag 13 juni kort na 9 uur een inval. Allen die er zich bevonden, werden gearresteerd en diegenen die er in de loop van de ochtend aankwamen, werden eveneens in hechtenis genomen. Het 'kantoor' bleef's middags bezet. Vermoedelijk had de Sicherheitspolizei er een lijstje gevonden met de namen van de LO-distrieten waaruit zich die dag koeriersters aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal zouden vervoegen, althans: toen de koerierster van de LO-leiding te Rotterdam er om 3 uur aanbelde en werd binnengelaten, werd zij (de boeien sloten zich al 0111 haar polsen) begroet met de woorden: 'Ah, Rotterdam, 3 Stunden zu spät.'3 Er vonden dertig .arresraties plaats, daaronder die van twee nieuwe leden van de 'Top' van de LO: Johannes Hesselsen Marinus Westerbeek, die toevallig in Amsterdam een uur over hadden gehad en besloten hadden, eens een kijkje te nemen in het kantoor van de PBS. Westcrbeek had in zijn zakboekje de aantekening staan dat hij één dag later op het station te Zwolle 'Louis' zou ontmoeten. Izaak van der Horst+ werd die I4de juni in Zwolle gegrepen.
XCVan der Horst, Hessels, Westerbeek en van Wilgenburg werden op 4 september' 44, daags voor 'Dolle Dinsdag', in het concentratiekamp Vlight(a.v., a-j). • Deze had zijn illegale schuilnaam 'Jacques' kort tevoren gewijzigd tot
1 EG-Arnhem: p.v. zitting inz. E. B. Brune (8 nov. 1948), p. 6 (getuige]. L. S.) (Doe 1-237, a-z). 2 A.v., p. II (getuige A. G. W. Blattgerste) (a.v.). 3 BG Arnhem: Sententie inz. E. B. Brune (24 nov. 1948), p. 17 (getuige]. Grandia-Smits)
gefusilleerd. Naast hen kwamen als gevolg van Brune's verraad nog elf andere illegale werkers om het leven.
XCVan Wilgenburgs schepping: de Persoonsbewijzensectie, werd voortgezet, zelfs uitgebreid. De 'Top' van de LO belastte Arnold Omta, gemeentesecretaris van Oldehove (Groningen) die een half jaar tevoren ondergedoken was omdat hij geweigerd had, Bombemoeiher in zijn gemeente onder te brengen, met de algemene leiding van de PBS. Inplaats van van Wilgenburgs werkplaats te Blaricum kwamen er nu verscheidene werkplaatsen elders die in ruime mate zelfstandig aan het werk sloegen, o.m. in Goes,' Breda, Woerden, Barendrecht, Rotterdam, Delft, Leiden, Amsterdam, Arnhem en wildervank. De leiding van de PBS stond daamaast in vast contact met kleine falsificatiegroepen, zelfs met individueel werkende vervalsers. Er was tenslotte praktisch geen tot de LO behorende illegale werker die niet van de LO-functionaris met wie hij verbinding had, een perfect gewijzigd persoonsbewijs kon krijgen. Hij moest er soms wel even op wachten; vooral toen door de Spoorwegstaking de treinen tot stilstand gekomen waren, namen binnen de illegaliteit de contacten, voorzover zij van plaats tot plaats gelegd moesten worden, meer tijd in beslag.
XCAanvankelijk kregen, gelijk reeds vermeld, de provinciale leiders van de LO tijdens de landelijke 'beurs' de bonkaarten uitgereikt die zij voor 'hun' provincie nodig hadden.' Zij namen die dan mee en gaven ze, behalve wat zij zelf nodig hadden, op de provinciale 'beurzen' aan de districtsvertegenwoordigers door. Na de rampen in Hoorn en in de provincie Utrecht verviel de landelijke 'beurs' en werden de provinciale 'beurzen' beperkt - het illegale CDK ging voor de transporten der bonkaarten zorgen en de wensen ten aanzien van onderduikers die men in het eigen district niet plaatsen kon, Werden, veelal schriftelijk, aan districtsleiders of plaatselijke leiders elders kenbaar gemaakt. Dat was geen voorgeschreven systeem; had bijvoorbeeld een Amsterdamse illegale werker van de LO een goed eigen contact met
de periode vóór de LO bestond, dan kon die Amsterdammer heel wel via die oude verbinding rechtstreeks onderduikers blijven onderbrengen de districtsleiding elders moest er dan wèl van weten: zij moest de juiste aantallen bonkaarten bestellen. De ca. 100 districten van de LO waren als regel onderverdeeld in rayons die onder een rayonhoofd stonden; buiten de steden waren er onder de rayons plaatselijke afdelingen. Districtsvergaderingen waren onontbeerlijk: daar kregen de rayonhoofden hun bonkaarten, daar werden eventuele problemen en algemene aanwijzingen besproken (begin' 44 bijvoorbeeld de aanwijzing om aandacht te besteden aan het saboteren van de Z-Karten-procedure) en daar werd tenslotte nagegaan waarheen men de aspirant-onderduiker zou trachten te dirigeren. Die vergaderingen werden als regel op verschillende plaatsen gehouden. Elk rayonhoofd had dan weer zijn vast contact met de leiders van plaatselijke afdelingen. Via die indeling bestond een weg van boven naar beneden maar tegelijk ook een van beneden naar boven. Langs die wegen . werd aangegeven voor wat voor soort onderduikers men plaatsen zocht, C.q. hoeveel onderduikplaatsen beschikbaar waren, Vooral van de districtsleiders werd in deze opzet veel gevergd. Zij, maar ook anderen, vonden in het LO-werk een volledige dagtaak. Niet alleen zorgden zij vaak nog voor een eigen groep onderduikers, maar zij gingen ook na, uiteraard met gepaste voorzichtigheid, of personen die voor de arbeidsinzet opgeroepen waren, er toe gebracht konden worden onder te duiken. Haast geen dag ging voorbij zonder acute moeilijkheden. Menige districtsleider, de Rotterdamse bijvoorbeeld, hield dan ook elke dag een vast spreekuur, zulks in een café, een lunchroom, een stationswachtkamer of desnoods in de spreekkamer van een arts (men koos die plaatsen uit omdat er veel mensen naar binnen konden gaan zonder dat zulks opviel);' In Amsterdam (om een ander voorbeeld te geven) was de LO van begin juni' 44 af in zes rayons verdeeld.ê Koeriers onderhielden dagelijks contact tussen de districtsleider en de rayonhoofden; onder die rayonhoofden ressorteerden wijkhoofden en die wijkhoofden hadden elk hun eigen vaste medewerkers. De organisatie omvatte tenslotte in Amsterdam in totaal een driehonderd personen. Want hoewel Amsterdam het centrum was van talrijke andere
XC1 In Rotterdam werd het 'spreekuur' tenslotte gecamoufleerd als avondonderwijs voor het behalen van het middenstandsdiploma: 'De 'rneester' klom achter de lessenaar en de 'leerlingen' mochten om de beurt uit de bank komen om hun werk met (hem) te bespreken.' (J. Grandia-Smits in: Het Grote Gebod, dl. I, p. 282) 2
verzorgingsgroepen, nam de stad toch ook binnen de LO een belangrijke plaats in. Als plaatselijk leider trad er de man op die na de Hoornse ramp ook nog een tijd de gehele provincie Noord-Holland leidde: Henk Dienske, en wij doen, menen wij, niemand onrecht walmeer wij hem als het prototype van de illegale werker in LO-verband aanduiden, zulks vooral vanwege de onbegrensde toewijding waarmee hij zich aan dat werk gaf.
XCDienske, geboren in I907, was van kantoorbediende tot procuratiehouder opgeklommen. Als reserve-officier van de artillerie werd hij in de meidagen van '40 bij Rotterdam ingezet. Na de demobilisatie ging hij zich moeite geven om voor gevangenen lectuur te verzamelen; hij had een sterke sociale inslag, die gebaseerd was op zijn gereformeerde levensovertuiging. Na het verbod van de Anti-Revolutionaire Partij (juli' 4I) was hij het vooral die in Amsterdam vooraanstaande anti-revolutionairen periodiek samenbracht op de z.g. thee-uurtjes. Hier legde hij contacten die van groot belang waren toen hij van de zomer van '42 af Ioden uit de hoofdstad hielp onderduiken in de Achterhoek, vooral in Aalten en omgeving. Beginsel en opzet van de LO waren hem uit het hart gegrepen en zijn talrijke relaties in anti-revolutionaire en kerkelijke kringen stelden hem in staat, in Amsterdam een LO-organisatie op te bouwen die uit Amsterdam duizenden onderduikers naar elders overbracht maar ook in de stad belast was met de zorg voor duizenden, een deel direct (via de LO), een deel indirect (via andere verzorgingsgroepen). Dienske alleen al kreeg begin' 44 voor Amsterdam door het illegale CDK ca. 18 000 bonkaarten geleverd - die moesten doorgegeven worden aan de leiding van andere verzorgingsgroepen, bijvoorbeeld mej. van Tongerens Groep-zooo, en aan de rayonhoofden van de LO. 'Alleen een schier bovenmenselijke werkkracht en een perfect georganiseerde dagindeling maakten dit mogelijk', aldus Het Grote Gebod. 'Zijn leven was één legkaart van afspraken; met zijn beroemd geworden tassen vol compromitterende papieren fietste ruj de hele dag door Amsterdam; ieder half uur had hij een afspraak in een ander deel van de stad. Welbewust laadde hij alle risico's op zichzelf'l hij had al die transporten die bij uitstek gevaarlijk waren (een tas met bonkaarten kon moeilijk weggeredeneerd worden), natuurlijk ook aan koeriersters kunnen overlaten.
XCDe dagelijkse spanningen van dit werk bleven niet zonder effect. Wij willen dit algemeen stellen: juist onder de vooraanstaande illegalen waren er verscheidenen die, jarenlang opgejaagd als zij waren, tenslotte risico's gingenJ.77
1 A. van Bennekom in: dl. I, p. 263.
nemen die hen in een vroeger stadium tot terughoudendheid genoopt zouden hebben. Het was of dan bij hen ergens een rem los ging zitten, of zij op het behoud van het leven dat zij zolang in de waagschaal gesteldhadden, eigenlijk geen prijs meer stelden, of zij door de al zo lang dreigende arrestatie als door een magneet aangetrokken werden - misschien speelde bij deze en gene ook onbewust schuldgevoel een rol: schuldgevoel om het feit dat makkers gefusilleerd en zü nog in leven waren. Tegen achtergronden als deze was het dat dan te grote risico's genomen werden. Was het zo niet bij Gerrit van der Veen toen hij in de vroege uren van I mei zijn overvalap het Huis van Bewaring I te Amsterdam doorzette?
XCTien dagen tevoren was het met Dienske niet anders gegaan.
XCIn februari waren twee rayonhoofden van Noord-Holland gearresteerd. Welnu, medio april werd Dienske's vrouw, Bep, opgebeld door iemand die zei dat zij de dochter van een van die rayonhoofden was en dat zij aanDienske op het Spui in Amsterdam een belangrijke boodschap van haar vader over te brengen had. Dienske verzuimde na te laten gaan of dat telefonisch verzoek bonafide was, evenmin schakelde hij een tussenpersoon in of liet hij zich begeleiden. Erger nog: toen hij op 20 april op het afgesproken uur op het Spui van de fiets stapte, had hij twee tassen met bonkaarten bij zich. Hij werd onmiddellijk door de Sicherheitspolizei overmeesterd en in het Huis van Bewaring opgesloten.
XCOok hèm trachtte Gen·it van der Veen op I mei te bevrijden. Johannes Post zou twee-en-een-halve maand later een tweede poging ondernemen. Kort nadien werd Dienske naar Vught overgebracht. Eén van de bewakers wist aan mej. van Tongeren nog een op sigarettenpapier gekrabbeld afscheidsbriefje te doen toekomen:
XC'Ik ben vol goede moed. Niets kan mij scheiden van de liefde in Christus. Maak je dus over mij niet bezorgd, God maakt het wonderlijk wel. Denk om Bep en de kinderen. Zij moeten in veiligheid gebracht worden. Vertel hun dat Vader niet bang is geweest voor de dood en dat hij gedaan heeft wat God in zijn wonderbaarlijk bestier van hem vroeg. Nederland zal herrijzen. De dageraad der bevrijding licht reeds op achter de horizon. Het werk moet voortgaan, juist nu, maar niet in eigen kracht. De Heer zal het maken."
XCHenk Dienske stierf in een Aussenleommando van het concentratiekamp Neuengamme in februari 1945. Het werk was voortgegaan.77
1 Aangehaald in].]. van Tongeren: 'De geestelijke achtergrond van het werk van de Groep-zooo' (z.d.), p. 27 (Doc-II-295, a-2).
XCBegin '44 werden dus, gelijk vermeld, door de LO alleen al in Amsterdam direct of indirect 18 000 bonkaarten uitgereikt aan illegale werkers en onderduikers - hoeveel zijn in totaal maandelijks door de LO gedistribueerd? De organisatie had de tijd niet om die cijfers bij te houden; wij kunnen slechts afgaan op naoorlogse schattingen en op één uit de oorlog daterend gegeven: door het verraad van de koerierster van van Vliet vielen de Sicherheitspolizei namelijk in de zomer van '44 enkele door de LO opgestelde cijferstaten in handen die men aantreft in het nummer van de "Meldungen aus den Nieder landen' dat op 15 augustus' 44 in circulatie kwam. Die staten werden door de Sicherheitspolizei verkeerd geïnterpreteerd. Zij meende namelijk de cijfers te zien van de aantallen inlegvellen die na de geldigverklaring van de tweede distributiestarnkaart door de LO per provincie verworven zouden zijn: in totaal öa 190 inlegvellen, maar die cijfers hadden alleen betrekking gehad op de aantallen inlegvellen die de LO verwacht had, 'achterom' te kunnen verwerven. hl tweeërlei opzicht waren de cijfers onvolledig: de LO-districten hadden ten eerste aan het Centraal Bureau slechts schattingen kunnen opgeven en vooral in de zomer van '44 werden die schattingen door de medewerking die men van de distributiediensten ondervond, als regel overtroffen, en ten tweede had de Sicherheitspolizei er niet op gelet dat enorme aantallen inlegvellen door de 'kraken' aan de LO ter beschikking gesteld werden en dat de inlegvellen ook nagedrukt werden. Uit andere inbeslaggenomen staten had de Sicherheitspolizei opgemaakt dat de LO 'augenblicklich' voor bijna honderdtwintigduizend onderduikers zorgde waarmee zij op illegaal gebied 'die augenblicklich aktivste und [uhrende Organisation' zou zijn geworden- - in werkelijkheid was dat cijfer: 120 000, allang gepasseerd.
XCMedio' 44 werden in feite door de LO maandelijks gemiddeld ca. 220 000 bonkaarten verworven. 'Van die 220 000 kaarten schat ik', aldus van Riessen in zijn verklaring voor de Enquêtecommissie, 'dat er 40 à 50000 kaarten naar de verschillende groepen zijn gegaan' (naar andere verzorgingsgroepen, maar ook naar de Raad van Verzet en naar Trouw), en van Riessen schatte voorts dat door de andere verzorgingsgroepen zèlf per maand tussen de 30000 en 40000 bonkaarten 'achterom' verworven werden.ê Men zou hieruit kunnen afleiden dat toen in totaal 250000 à 260000 bonkaarten77
1 182 (IS aug. 1944), p. 31. Getuige H. van Riessen, dl. VII c, p. 261.
illegaal in circulatie kwamen en dat de LO/LKP er voor eigen behoeften 170000 à 180000 nodig had. Vast staat dat de Knokploegen in juli '« ca. 140000 bonkaarten aan de LO geleverd hebben; maandelijks werden toen door de LO gemiddeld ruim 100 000 bonkaarten 'achterom' verworven, hoofdzakelijk op nagemaakte losse coupons van het inlegvel (de Z.g. 'valse puntjes') .
XCDat de LO/LKP op verzetsgebied een formidabele prestatie verricht heeft, is duidelijk. 'Het mag', schreef van Riessen later, 'geen wonder genoemd worden dat.wij iedere maand de vertwijfeling nabij waren over het dringend tekort aan bonkaarten ... De twee weken waarin de uitreiking plaatsvond' (de uitreiking van de bonkaarten door de distributiediensten aan de bevolking) 'waren altijd geladen van spanning. Kraken mislukten' (bijna de helft van de 'distributiekraken' is mislukt) 'of werden afgelast, partijen werden door de SD in beslag genomen' (bij de menigvuldige arrestaties), 'valse partijen werden opeens niet aangenomen' (als een 'goede' ambtenaar door een 'foute' vervangen was of een 'goede' bedacht moest zijn op scherpe controle) 'en dat alles gepaard met koortsachtige acties het hele land door bij bekende contacten om nog in het nodige te voorzien.'!
XCHet lukte. Soms had men zelfs overschotten, d.w.z. bonkaarten teveel. Die werden enkele malen verbrand maar vaker toch maar uitgereikt: in die maand kregen niet alleen de eigen illegale werkers maar ook sommige onderduikers twee bonkaarten in plaats van één. Gefraudeerd werd er zeer weinig. Wèl constateerden Dienske's opvolgers in Amsterdam dat daar twee kleine verzorgingsgroepen waren door wie van de LO betrokken bonkaarten op de zwarte markt verkocht werden; daar werd een einde aan gemaakt. Een merkwaardig gevolg van het op grote schaal 'achterom' ter beschikking stellen van bonkaarten was tenslotte dat men een enkele keer in een distributiekring bonkaarten voor de bevolking tekort kwam. 'Men kon dan', zo vermeldt Het Grote Gebod, 'moeilijk nog nieuwe exemplaren aanvragen want daarmee zou men de aandacht gevestigd hebben op de niet kloppende cijfers. In zo'n geval sprong de LO bij en hielp het distributiekantoor aan een aantal bonkaarten. Dit gebeurde o.a. in Zutfen, Sprang-Capelle en Heerhugowaard.f
XCWat die 'duikbazen' betrof: op het platteland kwam het vrij veel voor dat men het de gewoonste zaak van de wereld vond, een of meer onderduikers zonder vergoeding op te nemen; speciaal in boerengezinnen maakte het weinig uit of er een paar mensen meer aan tafel zaten. In de steden lag dat anders: de rantsoenen waren van de zomer van' 43 af aan de krappe kant en wie een onderduiker huisvestte, moest extra voedsel kopen (daarvoor werd de aan die onderduiker uitgereikte bonkaart gebruikt) en had dus extra geld nodig. Dat geld werd tegelijk met de bonkaart gebracht: eenmaal per maand dus. Als regel betaalde de LO per maand f 40 kostgeld (voor de huisvesting van Joodse onderduikers, hetgeen riskanter was, werd bijna steeds meer betaald). De onderduiker zelf kreeg alleen financiële hulp als hij die nodig had. Meestal was dat niet het geval want de opzet van de LO was i uist, onderduikers naar plaatsen te brengen waar zij aan de slag konden gaan zodat zij of in hun eigen of in een verwant vak enig geld verdienden. Op grond van dat feit vroeg de LO van eind' 42 tot in de lente van '43 aan die onderduikers een zeker bedrag voor de maandelijkse bonkaart, als regel f 40 tot f 50. Die bedragen waren nodig om het apparaat-zelf te financieren en om het in staat te stellen, de kostgelden te betalen waar die gevraagd werden. Met de betalingen voor de bonkaart had de LO-Ieiding evenwel geen vrede; het bedrag van f 40 tot f 50 werd in de loop van' 43 eerst tot f Ia verlaagd, toen tot f 2,50 en in oktober geheel geschrapt. Gelijk gezegd: ook diegenen die door de onderduiker onderhouden waren, moesten financieel geholpen worden. Wij hebben de indruk dat die noodzaak zich slechts in een minderheid van de gevallen voordeed; de meesten immers die onderdoken, waren jongemannen die nog niet getrouwd waren.
XCToen het apparaat eenmaal tot ontwikkeling gekomen was, had het ook voor de eigen werkzaamheden aanzienlijke bedragen nodig. Het werkvan de Landelijke Knokploegen vergde per maand ca. f 70 000, dat van de Persoonsbewijzensectie, de Falsificatiecentraleen de Centrale Inlichtingendienst flo 000. Die bedragen werden door de LO-Ieiding ter beschikking gesteld. Zij ontving zelf per maand ca. f roo 000 waarvan dus voor de uitgaven van de leiding-zelf ca. f 20 000 restte. Uiteraard ging er binnen de LO veel méér geld om. Hoeveel, is niet bekend en valt ook niet te schatten: Om te beginnen weten wij niet voor hoeveel onderduikers kostgeld betaald moest worden en
voorts weten wij evenmin in hoeveel van die gevallen de onderduikers zelf in staat waren, voor dat kostgeld te zorgen. Dat voor die kostgelden alsook voor de fmanciële steun aan het achtergelaten gezin of aan de ouders landelijk grote bedragen nodig waren, is plausibel. In '43 werden zij geheel door de LO opgebracht, nadien trof de leiding een regeling met het Nationaal Steunfonds krachtens welke de gezinssteun door het NSF overgenomen werd voorzover de LO zelf het benodigde geld niet kon opbrengen. Er werd door de LO namelijk van meet af aan districtsgewijs geld ingezameld, hoofdzakelijk in de vorm van maandelijkse bijdragen die van f I tot f 100 varieerden; sommige vermogenden gaven nog veel hogere bedragen. Dat geld bleef in de districten; per district werd er, voorzover mogelijk (het NSF sprong bij), de hulp aan onderduikers uit gefinancierd; hield men geld over, dan ging dat naar de provinciale leiding ; hield ook die provinciale leiding geld over, dan ging dat naar de 'Top' die, gelijk vermeld, in de zomer van ,44 per maand f roo 000 nodig had. Misschien heeft de 'Top' in totaal f I mln uitgegeven - daarvan is ruim f 580 000 door het Nationaal Steunfonds ter beschikking gesteld, anders gezegd: er is in de LO aan de basis zoveel geld uitgegeven dat de 'Top' tenslotte geld tekort kwam.
XCHet enige LO-district waarvan financiële cijfers bewaardgebleven zijn, is het district Breda. Dit district, aldus Het Grote Gebod','gaf in de nazomer van '44', d.w.z, na het uitbreken van de Spoorwegstaking (17 september '44), 'maandelijks f 37000 uit voor 380 onderduikers' (per onderduiker dus bijna f roo"), 'f 18 000 voor 120 gezinnen van onderduikers' (f ISO per gezin), 'f 4000 voor 80 Joodse onderduikers' (alleen kostgeld: f 50 per onderduiker), 'f 2700 voor 40 ondergedoken militairen' (bijna f 70 per persoon), 'f 1200 voor 9 ambtenaren' (ruim f 135 per persoon), 'f 1450 voor 9 gezinnen van gefusilleerden, gevangenen en gijzelaars' (f ISO per gezin), 'en f 40000 voor 210 spoorwegmannen' (bijna f 200 per gezin"). Per maand werd toen dus ruim f 104°00 uitgeven. In totaal gaf het LO-district Breda ca. f 500 000. uit (Breda werd eind oktober bevrijd); daarvan was de helft door de LO zelf ingezameld, de helft door het Nationaal Steunfonds ter beschikking gesteld. Er waren overigens door dit district veel méér 'gewone' onderduikers ondergebracht dan 380. Voor veruit de meesten behoefde niet betaald te worden en van een deel van de overigen werd de onderduik niet door
1 H.B.S. Holla en A. Raaijmaakers in: dl. p. 317. 2 Voor deze onderduikers waren dus niet alleen kostgelden nodig maar ook bedragen voor andere uitgaven. 3 De spoorwegstakers kregen hun normale salaris uitbetaald.
de LO gefinancierd maar door de kerken, 'bijvoorbeeld nam de gereformeerde diaconie aile gereformeerde onderduikers voor haar rekening."
XCDe schaarste aan fmanciële gegevens behoeft ons niet te verhinderen om te coneluderen dat de onderduikers van de LO inderdaad de nodige geldelijke hulp ontvingen in al die gevallen waarin zij zich niet zelfkonden redden.
XCHoe ging het onderbrengen van die onderduikers in zijn werk en waar werden zij ondergebracht?
XCDe opzet van de LO was, de onderduikers zoveelmogelijk te plaatsen in hun eigen milieu en dan in omstandigheden waarin zij hun eigen vak konden uitoefenen. Dat lukte lang niet altijd, kantoorbedienden moest men als regel boerenknecht laten worden. 'Naar speciale vaklieden als kappers, kleermakers en schoenmakers was altijd veel vraag. Voor slagers en bakkers wisselden vraag en aanbod sterk a£'2 Tot in de zomer van' 44 werd de onderduik als regel goed voorbereid, nadien werd niet meer zo precies op milieu en werkgelegenheid gelet. Toen was het vinden van duikadressen ook gemakkelijker geworden - voordien stuitten de plaatselijke LO-medewerkers vaak op een weigering, vooral als het om Joodse onderduikers ging. Door verscheidene van die medewerkers werden af en toe trucs gebruikt of werd op andere wijze pressie uitgeoefend:
XC'Een van de medewerkers in Bloemendaal schermde met een zwarte lijst, daar kwam men op als men de gevraagde medewerking weigerde, en die lijst ging naar Londen, waar de regering al die namen registreerde. Een medewerker uit Haarlem gebruikte een nog drastischer list. Vijf minuten voor spertijd kwam hij met zijn onderduiker aan de deur, hij moest nu de man kwijt, omdat zij beiden over vijf minuten niet meer op straat mochten zijn ... Hij vroeg onder deze omstandigheden de onderduiker één nacht onderdak te verlenen ... Maar de illegale werker. '.. liet zich de eerste veertien dagen niet zien. Kwam hij eindelijk opdagen, dan was men wel over de angst heen en gewoonlijk was men met de onderduiker wel zo vertrouwd geraakt dat men hem niet meer wilde missen."
XCVoor de LO was het natuurlijk het gemakkelijkst indien men de onderduiker rechtstreeks naar zijn duikadres kon sturen. Dat betekende evenwel datH.Holla en A. Raaijmaakers in:p.Antoon Coolen in a.v.,p.A.v., p.
1 B. S. dl. I, 317. 2 dl. II, 237. 3 215-16.
al die adressen genoteerd en op de 'beurzen' of anderszins doorgegeven moesten worden. Dat was riskant. Als regel werd dan ook met de onderduiker de afspraak gemaakt dat hij in de plaats waar hij zou onderduiken, een illegale werker van de LO op een bepaalde plek op een bepaald tijdstip zou kunnen ontmoeten. Over en weer was dan een herkenningsteken vastgesteld - vaak werd een stukje papier in tweeën gescheurd (een 'pasje' of 'Turks pasje') waarvan de onderduiker de ene helft kreeg en degeen die hem zou opvangen, de andere. Men stelle zich dat alles niet als een perfect ordelijk geheel voor: er ging nogal eens iets mis en dan raakten onderduikers aan het 'zwerven'. Trouwens, vooral in de eerste maanden werden de provinciale medewerkers door de landelijke 'beurs', aldus K. Norel,
XC'wel tot wanhoop gebracht door hun veel meer onderduikers op hun dak te sturen dan op de 'beurs' was afgesproken. Met grote moeite en dikwijls na veel teleurstellingen hadden zij de toegezegde mannen een tehuis bezorgd en de volgende dag stonden er alwéér een dozijn op de stoep. Zulke voldongen feiten hebben medewerkers tureluurs gemaakt en onderduikers alle moed doen verliezen.'!
XCOmtrent de geografische spreiding van de onderduikers der LO-zijn geen nauwkeurige gegevens beschikbaar - zij zaten praktisch overal. Wèl, wat het platteland betrof, in typische eoncentratics die bepaald werden door de mogelijkheden (enkele duizenden zaten in de Noordoostpolder, 'Nederlands Onderduikers Paradijs', zoals men de polder wel aanduidde), door de geaardheid van de bevolking en door de ijver van plaatselijke medewerkers. Verscheidene plattelandsgemeenten waren er waar de onderduikers IQ % van de bevolking vormden, in de Achterhoek had Aalten op een gegeven moment op ruim dertienduizend inwoners vijf-en-twintighonderd onderduikers.
XCVeruit de meesten van die onderduikers, misschien wel 90 %, waren jongens en mannen die zich aan de arbeidsinzet wilden onttrekken; zij vielen in hoofdzaak in de jongere leeftijdsgroepen. 'Meisjes mogen niet meer zwemmen', werd rondverteld, 'er zijn namelijk teveel jongens onder water.' Het aan het werk houden van die onderduikers was vaak een probleem. Soms verleenden ambtenaren van de GAB's daar clandestiene hulp bij (de LO- Amsterdam had een illegale arbeids beurs die via het GAB ca. achtduizend onderduikers aan werk hielp), soms werden door of met medewerking van de LO kleine bedrijfjes opgericht welker bestaan, gelijk reeds in hoofdstuk I vermeld, door de meeste van de desbetreffende rijksbureaus voor handel en
nijverheid door de vingers gezien werd.' Over het gehalte van de onderduikers in verband met de arbeidsinzet raakte de La-leiding in de loop van '44 minder tevreden: er waren er toen die niet om principiële redenen onderdoken maar louter omdat zij de Geallieerde bombardementen op de Duitse steden duchtten. 'Van deze slappelingen', zo werd over Zuid-Holland in Het Grote Gebod gerapporteerd,
XC'kwamen de eindeloze klachten op de provinciale en districtsvergaderingen : van Jan die zo'n tochtig kamertje had; van Piet die iedere dag aardappels moest schillen; van Kees die zelf z'n was moest doen, en zo tot in 't oneindige 'tWas niet zeldzaam als men van een aspirant-onderduiker, die niet binnen een week een plaats met toebehoren had gekregen, te horen kreeg dat hij inmiddels voor de Wehrmacht was gaan werken"
XCen dat alles was dan nog maar een deel van de moeilijkheden die de illegale werkers van de La moesten opvangen. Hier waren onderduikers die de stellige indruk hadden dat zij door boeren of ambachtslieden bij wie zij geplaatst waren, uitgebuit werden, daar was, aldus weer van Riessen, 'een onderduiker die stal, een onderduiker met verkeerde sexuele aanleg, een onderduiker die teveel toegenegenheid voor de dochter des huizes aan den dag legde, een onderduiker die niet wou werken, een onderduiker uit een Christelijk gezin die langzamerhand geestelijk niet meer meeleefde, enzovoort, enzovoort'? - vooral de onvoorzichtigheid van onderduikers gaf menigmaal aanleiding tot klachten. De meeste La-medewerkers hebben van de lente van '43 af twee jaar lang moeten werken om aan al die problemen het hoofd te bieden. Men moet daarbij in het oog houden dat het aantal onderduikers na de zomer van' 44 nog belangrijk steeg. Alleen al de La heeft uiteindelijk misschien wel voor omstreeks driehonderdduizend onderduikers gezorgd - driehonderdduizend wier arbeidskracht aan Duitsland onthouden werd.
XCHet is een indrukwekkend cijfer.
XCWat de LO aangaat, vielen de slachtoffers tot in de zomer van '44 naar verhouding vooral in de hogere regionen, d.w.z. bij de landelijke leiding en onder de provinciale-, de districtsen de rayonleiders. De lege plaatsen werden steeds door anderen ingenomen. Noord-Holland had successievelijk zes provinciale leiders, van de vijf die gearresteerd waren, kwamen drie om. Op 21 juni '44 werd de gehele LO-Ieiding in Limburg opgerold! (bij die gelegenheid vielen Hendrix en kapelaan Naus in Duitse handen, hetgeen
XC1 De LO-Ieiding vergaderde op 21 juni te Weert. Dat was bekend aan een illegaal werker, Bob Jesse. Jesse was een Amsterdammer die werkzaam was geweest in de illegale groep die De Vonk uitgaf, maar die van de zomer van' 42 af dit werk was gaan combineren met het over de grens brengen van Joden. Daarbij was hij in contact gekomen met de LO. Hij verrichtte, zo schreef Het Grafe Gebod, 'meer werk dan zijn zenuwen konden verdragen en (trok) zich in overspalmen toestand uit het werk terug ... Zijn medestrijders zochten hem op en overreedden hem, ... zijn oude plaats in de illegaliteit weer in te nemen. Hij deed het ... en (werd) gevangen genomen. Hij vertelt dat hij ondanks bedreiging en mishandeling gezwegen heeft, totdat de Duitsers een Joodse moeder binnenbrachten met twee jonge kinderen. De Duitsers dreigden Bob dat zij in zijn tegenwoordigheid deze beide kinderen de benen zouden breken, indien hij bij zijn zwijgen bleef volharden .... In dat donkere' uur, geestelijk murw geslagen door angst en ellende en door de smeekbeden van de Joodse moeder, is Bob bezweken.' (Anne de Vries in: Het Grote Gebod, dl. II, p. 146). Hij begaf zich op de vastgestelde dag naar Weert, liet zich daar door een keerierster naar het klooster St. Louis brengen waar de leiding van de LO-Limburg die dag in vergadering bijeen was - en werd door de Sicherheitspolizei gevolgd die
beidenhetlevenkostte), medio augustus die in Friesland. Wat de 'Top' van de LO betreft, memoreerden wij al dat vóór Hendrix in april Dienske gearresteerd was, voorts op 13 juni bij de overval aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal te Amsterdam twee andere leden van de 'Top': Hessels en Westerbeek, en op 14 juni in Zwolle Izaak van der Horst. Alleen Pruys, van Vliet en Hendrix waren toen nog over, en van hen werd Hendrix dus een week later, 21 juni, gegrepen. Men moet zich dat concreet voorstellen: daar is, na Dienske's uitschakeling, een college van zes mannen die eens per week bijeenkomen om in een diepe kameraadschap, gestaald door gezamenlijk gedragen verantwoordelijkheid en gezamenlijk doorstane spanningen, de problemen te bespreken waar hun organisatie met haar vertakkingen in het ganse land voor staat - plots ontbreken er twee, een dag later de derde, zeven dagen daarna de vierde. Het werk zelf was almoeilijk genoeg, moeilijker nog was het, het voort te zetten ondanks dergelijke zware slagen.
XCSlagen van dien aard troffen ook de leiding van de Landelijke Knokploegen: Izaak van der Horst, Hilbert van Dijk, Leendert Valstar en Liepke Scheepstra. Eerder wezen wij er op dat die leiding, wat de operaties betrof, vooral bij Valstar en Scheepstra berustte. Hun samenwerking was bij uitstek harmonisch - maar Valstar was tien jaar ouder dan Scheepstra en het zou ons niet verbazen wanneer dit leeftijdsverschil hem een zeker natuurlijk overwicht op Scheepstra gegeven had. Helaas, op 15 mei '44 werd Valstar in Delft door een ongelukkige samenloop van omstandigheden gearresteerd. Hij had er zijn vrouw op haar onderduikadres bezocht, moest haastig naar de trein, stapte op weg naar het station in een bosje om te urineren en werd aangehouden door een agent (de politie keek in die buurt naar een exhibitionist uit). Valstar moest mee naar het hoofdbureau. Zijn valse papieren waren prima in orde - maar in februari had hij ongemaskerd leiding gegeven aan de 'wapenkraak' in datzelfde hoofdbureau: behalve het politiebureau in zijn woonplaats Naaldwijk was het Delftse hoofdbureau het enige waar hij zich persé niet vertonen kon. Op een gegeven moment rende hij dus weg, hield zich in een steegje verborgen, kwam te voorschijn, werd door dezelfde agent weer aangehouden - nu schoot Valstar de agent in de benen. Hij ontrukte een fietser zijn fiets, zette een spurt in, werd door het publiek tegengehouden, viel en blesseerde zijn knie. Kort nadien zat hij in een cel van het
XConmiddellijk het klooster binnenviel. Van de twaalf aanwezige LO-Ieiders wisten vier te ontkomen. Jesse trok nadien naar Amsterdam waar Dobbe hem nog trachtte te liquideren; dat mislukte.
XCWij vermelden in dit verband dat drs. Moonen, de mentor van het onderduikwerk in Limburg, in augustus '44 gearresteerd werd; ook hij is in een coneentratiekamp
hoofdbureau opgesloten. Een politieman die een belangrijke LO-contactman was, trofhem biddend aan. Die agent verklaarde zich bereid, hem dezelfde avond te laten ontsnappen, maar daarvoor was de medewerking van een inspecteur nodig. De inspecteur was een dienstklopper en weigerde. -Enkele uren later werd Valstar zwaar geboeid naar de politie-gevangenis aan het Haagse Veer te Rotterdam overgebracht. Onmiddellijk kwamen Johannes Post, Scheepstra en van Dijk naar het westen om te zien wat zij voor Valstar konden doen. Post sprak met de gevangenisdirecteur. Deze weigerde medewerking. Post liet het er niet bij zitten. Hij bracht de directeur een tweede bezoek, ditmaal samen met de anti-revolutionaire oud-minister van Justitie, mr. J. Donner. Nu verklaarde de directeur zich tot hulp bereid (hij zou Valstar vrijlaten en dan zelf onderduiken), maar toen puntje bij paaltje kwam, liet hij het afweten - enkele dagen later, en terwijl de Knokploegen nu .Joorbereidingen troffen voor een overval op de politiegevangenis. werd Valstar (die inmiddels zijn tandprothese ingeslikt had met de bedoeling, zo in een ziekenhuis terecht te komen) opgesloten op een plaats van waaruit geen ontsnappen mogelijk was: de bunker van het concentratiekamp Vught.
XCOok hij werd er op 4 september gefusilleerd.
XCDe leiding der Knokploegen in het westen des lands was na zijn arrestatie door Johannes Post overgenomen.
XCHet was bij uitstek de situatie waarin een of meer vooraanstaande figuren uit de illegalireit gearresteerd waren, die telkens weer de illegale groepen stimuleerde om te trachten, deze en andere gevangenen te bevrijden. Soms kon men die vrijlating bereiken door een hoge losprijs te betalen, maar op dergelijke aanbiedingen ging de Sicherheitspolizei, als het topfiguren betrof, nooit in. Dan restte slechts één mogelijkheid: een overval, een bevrijdingsactie. Tot begin september '44 zijn de Knokploegen er in 36 gevallen in geslaagd, één of meer gevangenen te bevrijden. Dat lukte Scheepstra en zijn Knokploeg spectaculair opmei '44 toen men de kort tevoren gearresteerde ds. Slomp vrij kreeg uit de gevangenis te Arnhem, 'de Koepel' (uitroep van Slomp: 'Jongens, jullie zijn helden', antwoord van een der KP'ers:Ging niet uit eigen kracht, dominee"): het lukte opnieuw opjuni toen een Rotterdamse Knokploeg zeventien illegale werkers van de
II "t 6
XC1 Anne de Vries in: Het Grote Gebod, dl. II, p.
groep die Je Maintiendrai uitgaf, bevrijdde"; het lukte wéér op I I juni toen de Knokploegen van Scheepstra en Johannes Post tezamen opnieuw 'de Koepel' in Arnhem binnendrongen(honderddertig gevangenen konden weggaan, vier-en-vijftig deden het) - en nog geen twee weken na deze triomf, op 23 juni, werd Johannes Posts boezemvriend Jan Wildschut in Haarlem gearresteerd.
XCDat zou tot een ramp leiden.
XCPost had het plan opgevat, het grote distributiekantoor te Haarlem te kraken. Hij had dat goed voorbereid: met medewerking van de chef van de uitreikingsdienst zouden twee KP' ers zich 's middags in de kluis laten opsluiten; zij zouden deze' s avonds om 8 uur met een nagemaakte sleutel verlaten en dan dertien andere KP' ers toegang geven tot het gebouw. Niet Posts eigen Knokploeg zou de operatie uitvoeren maar een Noordhollandse. Die Noordhollandse wenste evenwel dat zich onder de twee die in de kluis opgesloten zouden worden, een bij uitstek ervaren KP' er zou bevinden. Post wees daar jan Wildschut voor aan. Dat zei hij hem niet zelf (Post wist dat zijn Knokploeg het onjuist achtte dat hij die belangrijke operatie aan anderen toevertrouwd had) - hij liet het hem op 22 juni zeggen door een van zijn koeriersters, Hilde Dekker. 'Ik zal nooit Jans gezicht vergeten', aldus Martha van Huessenpikaar die zich bij 'de jongens' bevond
XC'hij is helemaal van streek en hangt zo'n beetje tegen de schoorsteenmantel op. Hij was toch aloverspannen de laatste tijd en daarom blijfik aandringen dat onze mannen mee zullen gaan. Die zijn het met me eens.Waarom isJohannes niet zelf even gekomen, maar heeft hij de boodschap aan Hilde meegegeven? 'Bevel is bevel, jongens, daar ontkom ik niet aan', zegt Jan resoluut. De prettige avond is bedorven, ieder is met zijn eigen gedachten bezig tot Jan plotseling zegt 'Waarom komt er toch geen einde aan al deze narigheid? Maar wat zit er anders op dan door te gaan?' Hij geeft achteloos zijn sigaren weg en begint door de kamer te ijsberen. Wij worden er allemaal zenuwachtig van.
XC. .. De volgende morgen gaat hij alleen weg."
XC, Men kwam het gebouw binnen doordat de Rotterdamse KP-leider Samuel Esmeyer zich voor SS-officier uitgafAls eerste kwam hier Johannes Post het gebouw binnen, z.g. als gevangenispredikant. 3 M. van Huessen-Pikaar ; Wij en
2
XCDe overval mislukte. De KP' ers, binnengelaten door wildschut en de tweede KP' er die zich had laten insluiten, waren nog met het inpakken van de buit bezig, toen onverwachts enkele werksters verschenen. Een onderdeel van het plan was geweest dat die werksters op het laatste moment het consigne zouden krijgen weg te blijven - daarmee was blijkbaar iets misgegaan. Inbraak vermoedend holde één werkster meteen de straat op en waarschuwde een slager. De slager sloeg alarm, rende het gebouw binnen, werd daar door Wildschut uit verdreven, maar toen deze om zich heen keek, waren de andere KP' ers al weg. wildschut zelf trachtte nu te vluchten, nam een jongen zijn fiets af, maar voor hij de straat uit was, gooide een NSB' er zijn fiets voor die van wildschut. Deze viel en werd gegrepen. Hij werd naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans te Amsterdam overgebracht.
XC'Onze Jan, hij is niet meer uit onze gedachten. Hij moet vrij komen, hoe dan ook. Hij ligt gebonden in een cel en het eten wordt hem in zijn mond gegoten. Deze berichten krijgen we van een jongen van Trouw die uit de Weteringschans ontslagen is. Hij wordt wel niet meer vertrouwd, maar er wordt toch naar hem geluisterd. Jan wordt zwaar mishandeld bij het verhoren. 0 Jan, jongen, niets kan ons meer schelen nu jij zo in nood verkeert. Ik zie hem voor me zoals hij was, wanneer hij bad, Jan, die nooit iets deed zonder zijn gebed, Jan, die voor ieder van ons zijn leven zou geven, moet het zijne verliezen ... Dit is de eerste keer dat ze mij zien huilen, maar ik houd zoveel van die trouwe medewerker.
XC... We gaan op inlichtingen uit in Amsterdam: hoe zit het op de Weteringschans? Zou er iemand goed zijn van de bewaking? Is die waakhond er nog die al eenseen overval heeft doen mislukken ?We rijden in de tram door Amsterdam; als de conducteur de halte Weteringschans afroept, rijzen onze haren te berge. Hier zit Jan gevangen, 0 jongen, als we je eens mochten helpen'!
XCmochten helpen? Het moest! Dat leed voor Johannes Post geen enkele twijfel.
XCWij zijn er niet zeker van dat Rogier van Aerde het in Het Grote Gebod zuiver gesteld heeft toen hij, de achtergrond weergevend van waaruit Johannes Post totzijn overval op het Huis van Bewaring aan de Weteringschans kwam, er in de eerste plaats op wees dat Post in het westen des lands zijn autoriteit over de Knokploegen wilde versterken en dat dat streven de instemming had van de redactie van Trouw waarmee Post regelmatig contact had. 2 Het kan wel zijn dat dergelijke gedachten in algemene zin bij Post en de redacteuren van Trouw leefden, maar die motieven zijn, dunkt ons, niet nodig wanneer men de vraag stelt waarom Post tot zijn overval
XC1 A.v., p. 72. 2 Rogier van Aerde in: Het Grote Gebod, dl. I, p.
besloot en door dik en dun aan dat besluit vasthield. Heeft Post het niet veeleer zo gevoeld datWildschut door zijn toedoen gearresteerd was en dus door zijn toedoen gered moest worden? Gevoeld, schrijven wij, want wanneer men de gedragingen van Post in verband met de overval op zich laat inwerken', dan wordt men getroffen door een tragisch overwicht van de emoties op het koel en rationeel afwegen van de kans op welslagen.
XCVanuit een woning in de Witte de Withstraat in Amsterdam-west waar hij met enkele van zijn naaste medewerkers zijn intrek genomen heeft bij een echtpaar van Dam, trekt Johannes Post er al enkele dagen na de 23ste juni op uit om te zien welke mogelijkheden er zijn om het Huis van Bewaring binnen te komen. Hilbert van Dijk komt voor overleg naar Amsterdam en Post spreekt ook herhaaldelijk met de centrale figuur uit de organisatie van Trouw, Wim Speelman. Hij komt in contact met een bewaker, zekere van Agteren, die van harte bereid is tot medewerking, maar die waarschuwt dat het eerste plan dat Post met hem bespreekt: een soort gewapende bestorming van het gevangeniscomplex, onuitvoerbaar is.
XCOp list wordt het tweede plan gebaseerd: een aantal KP' ers zal ergens in Amsterdam z.g. een inbraak plegen, rechercheurs die 'goed' zijn, zullen hen arresteren, de officier van justitie, mr. H. A. Wassenbergh, zal er voor zorgen dat zij in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans opgesloten zullen worden, daar zal bewaker van Agteren wapens naar binnen smokkelen en hij zal dan op een nacht de cel of cellen van de KP' ers openen die vervolgens van binnen het gebouw uit tot de bevrijdingsactie zullen overgaan; buiten zullen de gevangenen, eenmaal bevrijd, door illegale werkers van Trouw opgewacht en naar onderduikadressen gebracht worden - daar zal Wim Speelman opdracht toe geven.
XCDie opzet wordt met van Agteren doorgenomen. Deze wijst op de waakhonden. Afgesproken wordt dat hij hun vlak voor de actie een stuk worsttreffend relaas hebben we de namen in overeenstemming gebracht met die welke wij
1 Wij volgen in onze beschrijving in de eerste plaats de zakelijke gegevens die Anne de Vries verwerkt heeft in het slot van zijn boek aangevnld met passages uit Martha van Huessen-Pikaar: In haar
zal geven met een zware dosis cyaankali er in. Wat 's nachts normaal aan bewaking in de gevangenis aanwezig is, maakt, aldus van Agteren, het plan uitvoerbaar, maar hoe dieper Johannes Post er op ingaat, des te meer gaat hij aan die uitvoerbaarheid twijfelen. De pseudo-inbrekers zullen eerst naar het hoofdbureau van politie gebracht worden - wat, als men van daaruit contact opneemt met de politie van de gemeenten die in hun persoonsbewijzen vermeld staan? Is er zekerheid dat alle pseudo-inbrekers in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans geplaatst zullen worden? Is het niet mogelijk dat zij allen of dat enkelen hunner in het Huis van Bewaring II aan de Amstelveenseweg zullen belanden? En zo ze al allen aan de Weteringschans opgesloten worden, zullen ze dan niet in verschillende cellen, zelfs op verschillende verdiepingen terechtkomen - in cellen bovendien waar zich ook andere gevangenen bevinden hetgeen het aan hen toespelen van wapens praktisch onmogelijk maakt? Dagenlang wordt die tweede opzet bekeken (er wordt ook met mr. Wassenbergh over gesproken) en tenslotte komt men tot de conclusie dat hij te hachelijk is. Men is dan al in de week van zondag 2 op zaterdag 8 juli - die zaterdag zit Jan Wildschut al vijftien dagen gevangen. Zijn zijn verhoren al ten einde? Dan bestaat elke dag de kans dat hij naar het concentratiekamp Vught gebracht wordt. Trouwens, er zitten aan de Weteringschans wel zeventig 'zware gevallen' met wie hetzelfde gebeuren kan: politieke gevangenen wier leven op het spel staat; Henk Dienske is een van hen.
XCIn die eerste week van juli brengt Johannes Post samen met Hilbert van Dijk een bezoek aan de conciergewoning die terzijde van het gevangeniscomplex ligt, dicht bij de Singelgracht. Van die woning uit kan men in een gang komen die via een deur toegang geeft tot de binnenplaats aan de zijkant van het cellengebouw. In die deur zit een slot dat alleen van die binnenplaats uit geopend kan worden. Op de binnenplaats staat een barak die gebruikt wordt voor het gevangen houden van opgespoorde Joodse onderduikers; daarin bevinden zich dag en nacht twee 'foute' Nederlandse bewakers. De deur die van die binnenplaats uit toegang geeft tot het cellengebouw, kan ook alleen van binnen uit geopend worden: uit het cellengebouw dus. Maakt men van de route via de conciergewoning gebruik, dan zullen dus twee deuren geopend moeten worden of open moeten staan, en zal men de twee bewakers in de barak tijdig moeten uitschakelen, alles als het ware in één ruk: als er op de binnenplaats geschoten wordt, zullen de eerste KP' ers zich al in het cellengebouw moeten bevinden om er de bewakers, voorzover nodig, te overmeesteren.
XCDe gegevens over de binnenplaats die door de concierge bereidwillig verstrekt worden, laten slechts één conclusie toe: de derde opzet (een rush
de conciergewoning) is alleen uitvoerbaar indien de twee deuren waar het op aankomt, beide van binnen uit geopend worden. Er is dus een helper in het complex nodig - een helper bovendien die zal kunnen herhalen wat bewaker van Welsum ruim twee maanden tevoren bij de overval van Gerrit van der Veen gepresteerd heeft: zich op het juiste moment de sleutels toeëigenen.
XCSinds enige tijd is in het complex een nieuwe 'foute' bewaker werkzaam, Jan Boogaard. Deze had zich in februari' 41 aangemeld als vrijwilliger bij de Waffen-SS, was evenwel in de loop van '43 uit de militaire dienst ontslagen en had toen een bewakersfunctie in het complex aan de Weteringschans aanvaard; hij woont bij zijn moeder, een weduwe, in de Kinkerstraat in Amsterdam-west, een half uur lopen van het Huis van Bewaring. Tijdens zijn werk in de gevangenis had Boogaard vooral in '44 in enkele gevallen clandestiene hulp geboden aan gevangenen, ook aan enkele Joden onder hen. De impuls daartoe ging evenwel niet erg diep bij hem - hij had zich soms laten betalen. Met die Boogaard nu komt (wij weten niet precies hoe) een lid van de Amsterdamse KP op maandag IQ juli in contact en dat lid krijgt daarbij de indruk dat Boogaard spijt gekregen heeft van zijn 'foute' houding, zich wil rehabiliteren en bereid is tot medewerking aan een overval. De leider van die Knokploeg gaat dan onmiddellijk bij van Agteren vragen hoe Boogaard door deze beoordeeld wordt; van Agteren zegt, schijnt het, dat hij Boogaard niet langer als onbetrouwbaar beschouwt en dat is in elk geval de stellige indruk die de Amsterdamse KP-leider in een gesprek bij Boogaard thuis op dinsdagavond II juli krijgt. Hilbert van Dijk wordt ingelicht en ontmoet Boogaard woensdagmiddag in een café. Hij vindt Boogaard een nogal slome jongeman maar een jongeman die inderdaad meent dat hij iets goed te maken heeft en daarbij maar één voorwaarde stelt: zijn moeder moet een paar duizend gulden krijgen. Later die woensdagmiddag spreekt van Dijk met Johannes Post: bij Post ligt de beslissing. Hachelijke zaak! Wat als Boogaard dubbel spel speelt? Maar Post, vindingrijk als hij is, ziet een kans om die mogelijkheid te elimineren: vóór de overval zal Boogaards moeder naar een ver onderduikadres gebracht worden en aan Boogaard zal worden gezegd dat, als hij een verrader blijkt te zijn, zij geliquideerd zal worden.
XCWoensdagavond eten Post en van Dijk in de Witte de Withstraat. Ze vertellen daar van de nieuwe mogelijkheid die zich voordoet om toch het Huis van Bewaring binnen te komen. Twijfel alom. Een SS'er! Johannes' broer Marinus, ook aanwezig, zegt dat hij en zijn Knokploeg zich in geen geval op samenwerking met die sinjeurzullen inlaten, Maar van Dijk is vol vertrouwen. Johannes Post, die Boogaard nog niet gezien heeft, is zo ver nog niet: ja, eigenlijk wil hij wel, maar is het verantwoord? Hij zit ofloopt voortdurend te bidden of kauwt nerveus op de ene sigaar na de andere.
diezelfde avond spreken Johannes Post, Hilbert van Dijk en de Amsterdamse KP-leider in de Kinkerstraat met Boogaard.
XCBoogaard had, wellicht al na het eerste contact met de Amsterdamse KP' er maar in elk geval na de gesprekken met diens leider en met Hilbert van Dijk, de staf van Lages ingelicht. Hem was opdracht gegeven, met overtuiging de rol te blijven spelen van de 'foute' bewaker die zijn leven wil beteren. Boogaard speelt die rol als een volleerde toneelspeler. Hij is het die aan de hand van een door de Amsterdamse KP-leider meegebrachte plattegrond (via Wim Speelman verkregen) de situatie toelicht; hij is het die het gevaar van de waakhonden onderstreept. Dat lijken evenzovele bewijzen van betrouwbaarheid. Alle reden is er nu, vast te houden aan de opzet die al eerder overwogen is: de rush uit de conciergewoning. Afgesproken wordt dat de overval in die vorm in de vroege uren van zaterdag IS juli uitgevoerd zal worden. Boogaard moet, zegt hij, die nacht om 2 uur als bewaker aantreden; hij zal een tweede ss' er die mèt hem wacht heeft, dronken voeren, de sleutels bemachtigen, de honden vergiftigen, om vijf over drie de deur naar de binnenplaats openen en een kwartier later (de KP' ers zullen zich dan op kousevoeten in het duister op die binnenplaats verzameld hebben) de deur naar het cellengebouw. Dan zullen de barak en het cellengebouw tegelijk bestormd worden - elke KP' er zal weten wat hij te doen heeft.
XCVoor zijn moeder neemt Boogaard die woensdagavond f 3200 in ontvangst. Post zegt hem dat ze morgen-, donderdagmiddag, naar Groningen gebracht zal worden. Dat zij gijzelaarster zal worden, is Boogaard natuurlijk onmiddellijk duidelijk. Hij spreekt in de achterkamer met zijn moeder en als zij naar voren komt, uit ze reeksen bezwaren. Maar Post is onverbiddelijk: donderdagmiddag moet ze weg, hij zal haar zelfkomen halen.
XCIn de nacht van woensdag op donderdag voert Post een lange bespreking in Den Haag. Donderdagmiddag komt hij in de Kinkerstraat. Daar wacht hem een teleurstelling: Boogaards moeder weigert met hem mee te gaan wèl vrijdag, zegt ze, dàn is ze bereid. Post slikt zijn teleurstelling in; trouwens, of de Knokploegen die gijzelaarster vrijdagmiddag in plaats van donderdagmiddag in handen hebben, maakt geen wezenlijk verschil. Natuurlijk kwelt hem de gedachte dat hij misschien aan het lijntje gehouden wordt. Is Boogaard tóch onbetrouwbaar? Maar dan kan het hele plan niet doorgaan! En
XCLater op die donderdag neemt Post in de Witte de Withstraat het plan met zijn KP' ers door. Er wordt twijfel geuit. Post wijst er op dat bij Boogaards moeder een portret van de koningin hing met een vlaggetje er bij. 'Misleiding!' roept Martha van Huessen-Pikaar, Maar Post is niet van zijn opzet af te brengen: Boogaard zal toch niet zijn bloedeigen moeder opofleren l De overvalploeg wordt samengesteld: achttien man, de meesten uit Posts eigen Knokploeg, twee vrijwilligers uit de groep van Marinus, voorts nog een vriend van Jan Wildschut en een relatie van de Amsterdamse Knokploeg, oud-lid van de uiteengeslagen verzetsgroep CS-6. De KP-Waterland weigert medewerking: evenals Marinus Post wijst zij de opzet af
XCDie donderdag zijn door de Trouw-organisatie aile onderduikadressen voor de te bevrijden gevangenen in orde gemaakt. Donderdagavond reist Johannes Post naar Rijnsburg. W éér heeft hij er eenlange nachtelijke vergadering, nu o.m, met Pruys en Russchen, een van de leden van het illegale CDK. Hij neemt er afscheid van zijn vrouw, krijgt van een medicus de cyaankali voor de waakhonden mee en reist vrijdagochtend (hij heeft maar een uur kunnen rusten, pervitine moet hem nieuwe energie geven) naar Amsterdam terug om er als eerste taak nu eindelijk Boogaards moeder af te halen.
XCOpnieuw weigert ze mee te gaan. Nu grijpt Post krachtig in: hij zegt haar dat die middag om half vier een jonge vrouw bij haar zal komen (een van zijn koeriersters, Betsy Trompetter, een zes-en-twintigjarige Joodse jonge vrouw) die haar zal helpen met inpakken en om 8 uur zal dan een auto voorrijden om haar naar Haarlem te brengen; dan zal haar zoon, voor hij naar zijn onderduikadres gebracht wordt, zaterdagochtend nog even bij haar langs komen: ze zal dan met eigen ogen kunnen zien dat hem niets overkomen is. Voor dat laatste is ze bang; tenminste, dat zegt ze. Boogaard heeft het toneelspelers bloed van geen vreemde.
XCVrijdagmiddag komt de overvalploeg samen in de consistoriekamer van de gereformeerde kerk aan de Amsterdamse Keizersgracht. Het operatieplan wordt opnieuw doorgenomen. Daarbij blijkt dat Post en van Dijk wel de conciergewoning zullen bezetten maar deze weer zullen verlaten en dus ook persoonlijk niet aan de eigenlijke overval zullen deelnemen (waarom niet? Wij weten het niet. Vermoedelijk meenden zij dat de operatie waarbij het vóór alles op snelheid aankwam, beter aan de jongeren overgelaten kon worden). Post en van Dijk zullen de nacht van vrijdag op zaterdag doorbrengen in een woning in de Kinkerstraat die een paar honderd meter van die van Boogaard verwijderd is. Lang en vurig is het gebed waarmee Post de samenkomst in de kerk besluit. Dan pas valt de nervositeit van hem af die hem de gehele week al geteisterd heeft.
zegt ontsteld dat Boogaards moeder haar om half vier niet opengedaan heeft. Het gehele plan wankelt. Is het nog te redden? Snel gaat Post met Betsy naar Boogaards woning - ja, nu is de moeder er en ook Boogaard komt (en neemt de cyaankali in ontvangst). Maar zijn moeder wil die avond niet weg, wèl de volgende ochtend. Post geeft Betsy opdracht, bij haar te blijven slapen en er voor te zorgen dat ze zaterdagochtend om kwart over vier bij de deur gereed zal staan. Daar zal dan ook Boogaard komen met een door de KP ter beschikking gestelde auto en Post en van Dijk zullen dan samen Boogaard en zijn moeder naar hun onderduikadres brengen.
XCMaar wat betekent dit alles? Toch niets anders dan dat de overval uitgevoerd zal worden zonder dat Post de gijzelaarster op een onderduikadres in handen heeft.
XCDat wordt aan de deelnemers aan de overval niet meegedeeld.
XCDie vrijdagavond eten Johannes Post en zijn eigen KP' ers met Hilbert van Dijk in de Witte de Withstraat. Anne de Vries:
XC'De eetlust is niet groot. Telkens gaan de ogen naar de klok. Op de rand van de borden ligt de as van de sigaretten. Hilbert eet nog een paar happen van de pudding met een brandende sigaret in zijn linkerhand. Johannes spreekt het dankgebed uit. De tafel wordt afgeruimd .
XC. . . Nog een uurtje hebben ze de tijd. Frits gaat aan de piano zitten en slaat gedachteloos een paar toetsen aan. Martha, die achter hem staat, ziet hem zuchten. Ze legt de handen op zijn schouders. Hij kijkt omhoog met een weemoedige lach.
XC'Martha', zegt'het is rotzooi, hè, dieWeteringschans?'
hij,
XC. . . 'En ga je toch?' vraagt ze.
XC'Natuurlijk', zegt Frits. 'Wat anders ?Wij moéten toch voor onze vrienden.'
'1
XCWaarschuwingen komen binnen: van Gerben Wagenaar die van het plan vernomen en er geen grein vertrouwen in heeft, ook van anderen. Mr. Wassenbergh doet via een tussenpersoon weten dat Lages die middag in het Huis van Bewaring is geweest en dat de wacht er versterkt is. Maar Johannes Post, innerlijk steeds met zijn plan, steeds ook met Jan Wildschut bezig,
XC1 Anne de Vries: De levensroman van Johannes Post, p.
brengt het niet op, de operatie af te gelasten. Dat zou hij ook als geloefszwakheid ervaren hebben. Zou het misgaan, dan zou ook dat, aldus zijn overtuiging, Gods wil zijn.
XC'Het tijdstip om de overval te beginnen nadert. Om half negen moeten de mannen die er aan deelnemen, op het Leidseplein aanwezig zijn. Johannes bidt of de overval mag lukken en dan gaan ze twee aan twee op weg naar het plein. De angst vreet ze op; er is van alle kanten bericht gekomen dat er verraad in het spel is, de Duitsers zijn op hun hoede. Maar de mannen kunnennu nietmeer terug."
XCTwintig man moeten op het Leidseplein verschijnen, Post en van Dijk inbegrepen. Twee blijven weg.
XCOm half negen bellen Post en van Dijk bij de concierge aan met wie zij eerder gesproken hebben. Eenmaal binnen, eisen zij de sleutel van zijn huisdeur op. Twee KP' ers worden door hen toegelaten. Dan gaan Post en van Dijk weg, naar de Kinkerstraat, en twee aan twee kunnen de overige leden van de overvalploeg de conciergewoning betreden. 'Ze kijken somber', aldus Martha die hen zag passeren, 'en hun gezicht is spierwit (Ik) krijg zo'n buikkramp dat ik niet meer weet waar ik blijven moet. Johannes en Hilbert zijn niet meer te zien. Wij, de vrouwen, gaan nu ook maar weg naar ons toevluchtsoord op een van de grachten.lê
XCVan de zestien leden van de overvalploeg zullen twee bij de deur van de conciergewoning op wacht blijven staan, één bij de concierge en zijn vrouw blijven, één bij de deur naar de binnenplaats postvatten, de twaalf overigen zullen om vijf over drie, als die deur geopend wordt, de binnenplaats opsluipen om dan een kwartier later tot de aanval over te gaan.
XCInderdaad, om vijf over drie (het is nog pikdonker) doet Boogaard de denr open. De twaalf man sluipen naar binnen en verzamelen zich daar na enige tijd bij de deur naar het cellengebouw. Terwijl zij daar staan (Boogaard heeft zich even verwijderd), wordt opeens 'Handen omhoog!' geroepen en wordt ook het vuur op hen geopend, uit de barak zelfs met een machinegeweer. De mannen laten zich vallen, vuren links en rechts hun revolvers af, de79
1 Martha van Huessen-Pikaar: p. 75-76. 2 A.v., p. 76.
meesten trachten onmiddellijk nadien uit de val te komen. 'Ik wist me geen raad meer', vertelde Jan Wildschuts broer, een van de Kp'ers die ontsnapte, zaterdag aan Martha 'Jaap viellanguit en Eddie kreeg een kogel door zijn schouder. Wij grepen elkaar vast en juist op het moment dat ze even ophielden met schieten, holden we de gang in waaruit we gekomen waren en probeerden een uitweg te zoeken. Alles zat op slot en we hoorden ze lachen. Om de binnenplaats liep een muur van ongeveer vier meter hoog, nergens konden we heen, steeds maar die muur en de donkerte om je heen. Als muizen zaten we gevangen.'!
XCDe vier KP' ers die niet de binnenplaats hebben moeten betreden, weten te ontkomen. Van de twaalf die zich daar bevinden, worden in eerste instantie vijf gegrepen, zeven komen met inspanning van al hun krachten, zich vastklampend aan kleine oneffenheden (ze schaven er hun tenen bij kapot), via een gemetselde verbindingsgang buiten het complex - twee gaan nadien schuilen onder de brug tussen het Leidseplein en het Leidsebosje en kunnen een uur of wat later onder het vuilnis meevaren op een passerende vuilnisschuit. De vijf anderen die buiten het complex gekomen zijn, sluipen Î11 het donker naar andere punten (Duitse politie is overal aan het zoeken), Jan Wildschuts vriend die zwaargewond is, zakt bij het Leidseplein Ul een portiek meen.
XCVier uur is het einde van de spertijd en kort nadien moeten de helpers die de onderduikadressen kennen, bij het Leidseplein verschijnen. De hele omgeving is er afgezet. Wie er aankomt, wordt met zijnhanden omhoog tegen de muren van de huizen gezet. Gerben Wagenaar die opzettelijk in de buurt is blijven slapen, hoort kort na drie uur het schieten, is toch naar het Leidseplein gelopen, raakt er in een vuurgevecht verwikkeld maar ontkomt.ê Om vier uur is ook Martha met twee andere helpsters van Johannes Posts Knokploeg, een van hen zijn koerierster Hilde, op pad gegaan - ze heeft geen oog dichtgedaan maar het schieten niet gehoord. Gedrieën lopen ze naar de gevangenis.79
1 A.v., p. 78. 2Wagenaarnam die dag nog deel aan een bespreking in Amsterdam met Speelman en anderen waar nagegaan werd hoe men gewonde deelnemers aan de overval uit een ziekenhuis kon bevrijden - geen werd evenwelnaar een zieken huis overgebracht.
Op de Weteringschans ligt een man (vermoedelijk een van degenen die gevangenen heeft moeten ophalen en die door een verdwaalde kogel getroffen is)
XC'op straat te kreunen: '0, mijn vrouwen kinderen, had ik het maar niet gedaan.' Voor we bij hem kunnen zijn, giert er een overvalwagen langs ons heen. Er springen soldaten uit die even later de man naar binnen sleuren.
XCIn een portiek vinden we een man ineengedoken zitten met verwrongen trekken. Als ik hem beet pak, spuit er een straal bloed uit zijn rug. 'Is het mis' vragen we doordringend. Hij knikt. Het is, geloof ik, Guus, de vriend van Jan. Juist als we willen proberen hem weg te halen, komt er weer een overvalwagen aanrijden. Duitsers in uniform springen er uit. Wij moeten onze persoonsbewijzen laten zien ... 'Was moehen Sie hier!' 'We willen die man helpen.' '0, dat doen wij wel.' Meteen sleuren ze hem weg.'!
XCOm tien voor half drie, drie kwartier voor de overval zal beginnen, is Betsy Trompetter, de koerierster van Post die bij de moeder van Boogaard is blijven slapen, ruw wakkergeschud. Politie! Vier kerels. 'Toen moest ik', vertelde ze na de oorlog, na haar terugkeer uit het concentratiekamp Ravensbrück,
XC'mij aankleden waar ze met hun vieren bijstonden. Ik dacht toen maar: voor honden geneer je je ook niet en deze zijn nog minder dan honden. Maar toen ik klaar was met aankleden, lag daar nog mijn corset vol met bonkaarten, twee zakboekjes vanjoharmes met afspraken die ik altijd voor hem bij mij droeg, geheime papieren, blanco Ausweise voor de PTT, bandenbonnen, fietsbonnen, formulieren voor textiel en veel geld, f 5600. Enfin, ik tilde doodkalm mijn rok op en gespte het corset om. Toen ik in de gevangenis aankwam, moest ik gefouilleerd worden, maar de kerels die er bij hadden gestaan toen ik mij aankleedde en niets hadden gezien, zeiden dat het wel in orde was ... In mijn cel had ik een ton en daarin heb ik dagenlang de papieren gegooid. De eerste dag heb ik de twee zakboekjes en nog wat geheime papieren door het eten gemixed en opgegeten.v
XCKort na vier uur (Post heeft geen afspraak gemaakt dat iemand hem onmiddellijk na het einde van de spertijd zal inlichten hoe de overval verlopen is) lopen ze de Kinkerstraat af en gaan schuin tegenover Boogaards woning in een portiek staan wachten. Er komt een auto aan. Boogaard stapt uit. Gelukt! Ze steken de straat over om Boogaards moeder en Betsy Trompetter te halen plotseling, uit de auto: Lages, in volle lengte, revolver in de hand: 'Hánde hoch!' Van Dijk rent weg, Lages schietend achter hem aan (en raakt hem, maar van Dijk loopt door), Post vuurt op Lages (en mist), wordt onmiddellijk nadien besprongen, in een vechtpartij overmeesterd, geboeid, mishandeld, weggevoerd ('Een stem boven uit een huis gilt: 'Beulen! Vuile beulen!' '1). De poort van het Huis van Bewaring sluit zich achter hem.
XCEnkele uren later sluit diezelfde poort zich achter Hilbert van Dijk. Deze is, door twee kogels getroffen, een tuintje ingevlucht en er in een duivenhok weggekropen. Hij heeft veel bloed verloren, wordt er gevonden door de bewoners en hoewel van Dijk smeekt dat na te laten, waarschuwen dezen de politie en de politie waarschuwt de Sicherheitspoiizei.
XCOp zaterdag wordt in Amsterdam dicht bij de Aussenstelle der Sicherheus polizei und des SD een aanslag gepleegd op een van de leden van Lages' staf, Kriminaloberassistent SS-Hauptscharführer Ernst Wehner. Een dader wordt gegrepen. Wehner sterft in de nacht van zaterdag op zondag. Dat kan er toe bijgedragen hebben dat toen onmiddellijk het besluit viel om die dader nog op zondag zonder vorm van proces te executeren, samen met Johannes Post, Hilbert van Dijk en de gevangengenomen leden van de ploeg die het Huis van Bewaring heeft trachten binnen te komen; één, Jan Wildschuts vriend die een schot in de rug kreeg, is overleden, er resten er vijf. Aan die groep van acht zullen zeven ter dood veroordeelde andere illegale werkers toegevoegd worden.p.
1 Anne de Vries: 318.
XCZondagmorgen worden Post en van Dijk nog aan een kort verhoor onderworpen. Zij vertellen wie zij zijn en laten het daarbij. Meer wordt ook niet gevraagd. De 'SD' heeft haast.
XCVroeg in de middag worden de vijftien uit hun cellen gehaald, twee op brancards - een daarvan is Hilbert van Dijk, de ander een zwaargewonde KP' er. Ze worden met overvalwagens naar de duinen bij Overveen gebracht waar Walter Albers, die zijn hond bij zich heeft, al een groot grafheeft laten delven. Als de wagens naderen, wordt de hond onrustig, Albers loopt met hem weg maar ziet Lages nog uitstappen. Lages heeft die ochtend een heftig conflict gehad met Kriminalinspektor Julius Dettmann die de executie zal leiden. Dettmann die de methoden kent die door de Duitsers toegepast worden in Oost-Europa (hij heeft er ook Schöngarth, Naumanns opvolger als Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, leren kennen) heeft voorgesteld, de vijftien door middel van een nekschot af te maken nadat zij eerst in het graf zijn gaan liggen. Lages heeft zich daartegen verzet, Schöngarth (het kan zijn dat het overlijden van Wehner ook daarbij een rol gespeeld heeft) heeft Dettmann in het gelijk gesteld.
XCUit de vijftien worden drie groepen gevormd, twee van vijf, een van drie personen, die, met touwen aan elkaar gebonden, groep na groep in het graf moeten gaan Iiggen. Dertien keer weerklinkt een pistoolschot. Dan worden de twee brancards naar het graf gedragen. Nog twee schoten knallen.
XCZij kwamen alle uit het pistool van een Nederlandse SS'er.
XCGepast leek het ons, het beeld dat wij althans in dit deel van de werkzaamheden van de LO/LKP hebben willen geven, te besluiten met de beschrijving van de mislukte overval van IS juli '44 een beschrijving waaraan wij slechts toe te voegen hebben dat Boogaard, de verrader, nog op zaterdag 16 juli haastig naar de Sicherheitspolizei te Utrecht overgeplaatst werd' en dat Jan Wildschut, wiens gevangenneming zulk een belangrijke rol gespeeld had, kort voor het einde van de oorlog in een Duits concentratiekamp stierf.
XCWaarom leek ons die beschrijving van de overval van IS juli gepast?
1 Marinus Post heeft dagenlang bij Boogaards woning in de Kinkerstraat rondge zworven, de revolver in de zak, klaar om hem te liquideren. Maar noch Marinus noch andere illegale werkers konden Boogaard vinden. Deze werd kort na de bevrijding gearresteerd en behoorde tot de betrekkelijk weinige Nederlanders wier naoorlogs doodvonnis inderdaad ten uitvoer werd gelegd.
Toch om geen andere reden dan dat zij het de lezer inscherpt dat de illegaliteit in al haar vormen een levensgevaarlijke aangelegenheid was en tevens een successievan overwinningen en nederlagen - nederlagen in dier voege dat, aile moed en opofferingsgezindheid ten spijt, belangrijke doelen niet bereikt werdcri en inspirerende leiders aan hun gezinnen en hun makkers werden ontrukt.
XCNadedood van JohannesPost en Hilbert van Dijk was van de tevoren al tot drie mannen gereduceerde landelijke leiding der Knokploegen: Scheepstra, Post, van Dijk (Valstar was in mei, van der Horst injuni uitgeschakeld), nog maar één over: Scheepstra, de jongste. Welke problemen dat schiep voor de misschien veertig of vijftig Knokploegen die er op dat moment in bezet Nederland waren, hopen wij in deel 10 te beschrijven.
XCHier willen wij opnieuwonderstrepen dat de verzetsprestaties die in de periode zomer' 43-zomer '44 door de LO verricht zijn, geen moment losgemaakt kunnen worden van de nog gevaarlijker prestatiesder Knokploegen. Wij moeten die prestaties zien als een spontaan reageren - een reageren bovendien dat zich geleidelijk maar onstuitbaar in aile delen des lands aftekende zonder enig contact met buiten Nederland gevestigde autoriteiten. Andere grote illegale organisaties als de Ordedienst, Vrij Nederland en Het Parool stonden in die tijd in min of meer regelmatige verbinding met de regering te Londen, verscheidene grote spionagegroepen hadden de steun van geheime agenten en marconisten die door het Bureau Inlichtingen uitgezonden waren, maar afgezien van de algemene oproepen tot hulpverlening aan vervolgden die door Radio Oranje uitgezonden werden, ontvingen de verzorgingsgroepen in het algemeen en speciaalook de LOjLKP althans tot april' 44 uit Londen geen enkele steun, zulks dan met uitzondering van het feit dat de (ook al spontaan geboden) financiële hulp van het Nationaal Steunfonds, waarover straks meer, van januari' 44 af plaats vond met machtiging van de Nederlandse regering. Die machtiging was overigens: afgegeven zonder dat die regering van het bestaan van de LOjLKP op de hoogte was, laat staan dat zij wist hoe uitgebreid en efficiënt dit grote illegaliteits-complex functioneerde. Er zijn echter, merkwaardig genoeg, in' 43, voorzover bekend, van de zijde van de LOjLKP ook geen pogingen ondernomen om de regering daaromtrent te informeren.
XCTot twee pogingen kwam het in de lente van' 44.
XCIn april trachtte prof. mr. V. H. Rutgers samen met enkele anderen met een bootje de Noordzee over te steken teneinde de regering in te lichten omtrent het verzet dat van gereformeerde kringen uit geboden werd. Rutgers. was goed van Trouw op de hoogte en hij had van Bruins Slot en anderen ook veel over de LOjLKP gehoord. Zijn overtocht mislukte evenwel. De tweede
poging die omstreeks diezelfde tijd vanuit het LO/LKP-complex ondernomen werd, ging niet varr de 'Top' van de LO of de landelijke leiding van de Knokploegen uit, maar van de Limburgse leiding ; wij nemen evenwel aan dat Hendrix, die toen nog niet gearresteerd was, de 'Top' van de LO, waar hij lid van was, wèl heeft ingelicht. De missie werd toevertrouwd aan pater Bleys die in februari op het nippertje aan arrestatie ontkomen was. Bleys trok naar Zwitserland, samen met een geheime agent van het Bureau Inlichtingen, Schreinemachers, die een aantal maanden in bezet Nederland gewerkt had, hoofdzakelijk in het zuiden. Samen konden zij, dank zij de medewerking van de Zwitserse geheime dienst, begin mei de Zwitserse grens passeren en samen schreven zij een kleine week later in Genève een voor de regering bestemd 'Beknopt rapport over het illegale werk van de landelijke duikorganisatie' .1 Zij berichtten daarin dat er 'tussen de tweehonderdduizend en tweehonderdvijftigduizend' onderduikers waren en noemden het een 'enorm voordeel' dat 'bijna alle duikwerk' (dat ging te ver) in de LO samengebundeld was, onderstreepten dat de Knokploegen 'in het algemeen afwijzend'stonden tegenover de Raad van Verzet, schreven kritisch over de illegale pers (die zich van 'zuivere verzetspers' ontwikkeld zou hebben tot 'geheime propagandapers van verschillende politieke groepen') en keerden zich ook tegen de 'partijenpolitiek' die men evenwel, schreven zij, in de LO totaal niet aantrof:
XC'De partijenpolitiek zoals men ze kende van vóór IO mei 1940, en zoals sommigen die op de dag van de bevrijding zouden willen herstellen, is in het nationale duikwerk niet bekend. Protestanten, katholieken, socialisten en mensen die tot geen politieke schakering behoren, hebben zich in eerlijke solidariteit aaneengesloten, met geen andere bedoeling dan om (zo nodig ten koste van zichzelf) zoveel mogelijk anderen van de Duitse arbeids- of intemeringsslavernij te redden en aldus de godsdienstige en morele gaafheid van ons Nederlandse volk voor de komende toekomst te bewaren.'
XCToen Bleys eenmaal in Londen gearriveerd was (maar dat was pas in augustus het geval), kon hij op grond van zijn eigen leidende rol in de LOLimburg de regering als eerste een duidelijk, zij het op dat-moment alweer ietwat verouderd beeld geven van de werkwijzen van de LO/LKP en van de behaalde resultaten.
XC1 Tekst in 'Lodewijk' (ps. van L. Bleys): Verantwoording
Waarom hebben wij eerder de beperking gemaakt dat de verzorgingsgroepen 'althans tot april' 44' geen feitelijke steun uit Londen ontvingen? Het antwoord is dat men het bombardement dat de Royal Air Force in het midden van die maand op de in het gebouw Kleykamp (Den Haag) ondergebrachte rijksinspectie van de bevolkingsregisters uitvoerde, inderdaad als zodanige steun beschouwen mag.
XCToen wij deel 4 schreven, het eerste van vier delen die gewijd zouden zijn aan de gebeurtenissen in bezet gebied, hebben wij in het Voorwoord uiteengezet waarom wij die gebeurtenissen wilden behandelen, los van die welke zich in diezelfde tijd (mei' 40-juni '44) bij de Nederlandse regering en de aan haar ondergeschikte organen voordeden. Wij gaven daarbij als onze, deze volgorde verklarende conclusie weer dat de regering 'over het algemeen tot in de voorzomer van 1944 weinig feitelijke invloed uitgeoefend heeft op de ontwikkelingen in bezet gebied.' Dat laatste nu was, niet uitsluitend maar toch wel in de eerste plaats, gevolg van de slecht werkende geheime verbindingen. Daar kwam nog bij dat die verbindingen, voorzover onderhouden, in de eerste twee bezettingsjaren nagenoeg uitsluitend gebruikt werden om militaire gegevens aan Londen te doen toekomen. Regelmatige voorlichting inzake de civiele sector kreeg Londen pas, toen in de lente van '42 eerst via de Zweedse-, spoedig ook via de Zwitserse Weg illegale bladen van allerlei signatuur doorgezonden werden; daaraan werden via de Zwitserse Weg met name van de lente van '43 af ook velerlei rapporten die de civiele sector behandelden, toegevoegd. Trouwens, ook veel Engelandvaarders hadden van meet af aan van gebeurtenissen op die sector verhaald, maar hun informaties hadden als regel een lokaal karakter gedragen. Factoren als deze zijn het die verklaren waarom het tot april '44 duurde voordat van Engeland uit een poging ondernomen werd om de collecties van de rijksinspectie van de bevolkingsregisters, die in het dwangsysteem van de vijand een rol van primaire betekenis vervulden, te vernietigen.
XCLaat ons er eerst aan herinneren dat in de loop van' 41 bij de rijksinspectie de ontvangstbewijzen-persoonsbewijs terechtkwamen, die een vrij snelle verificatie mogelijk maakten van elk persoonsbewijs waarin de Nederlandse of de Duitse politie geïnteresseerd was. De Sicherheitspolizei had vrij toegang tot die collectie. Dit betekende dat van ieder die als onderduiker of illegaal werker in handen viel van de Sicherheitspolizei, onmiddellijk nagegaan kon
worden of hij de persoon was voor wie hij zich uitgaf; maakte hij gebruik van een nagemaakt of gewijzigd pb dat niet tevens bij de rijksinspectie 'rondgezet' was, dan kwam hij onmiddellijk klem te zitten. Men overdrijft dan ook niet wanneer men stelt dat de collectie ontvangstbewijzen-persoonsbewijs zowel voor de Nederlandse als voor de Duitse overheid het belangrijkste administratieve middel vormde om de bevolking te controleren. Dat feit was aan het grote publiek totaal onbekend. Men bezat natuurlijk wel een persoonsbewijs maar menigeen herinnerde zich niet meer dat hij of zij in de eerste helft van '4I daarvoor een ontvangstbewijs ondertekend had en dat op dat ontvangstbewijs zijn of haar personalia voorkwamen mèt een foto en rnèt een vingerafdruk. Nagenoeg niemand wist verder dat al die ontvangstbewijzen door de gemeentelijke bevolkingsregisters naar het gebouw Kleykamp in Den Haag opgezonden waren waar de rijksinspectie van de bevolkingsregisters haar intrek in genomen had. Ook toen reeds was de overheidsadministratie een vèel te gecompliceerd geheel dan dat zij door het grote publiek overzien kon worden. Hoe fataal in tal van gevallen de verificatiemogelijkheid was die door de collectie ontvangstbewijzen-persoonsbewijs geboden werd, zal, zo stellen wij ons voor, van de tweede helft van '4I af wel tot vele gearresteerde illegale werkers doorgedrongen zijn (zij werden, als hWI identiteit vastgesteld was, met een fotokopie van hun ontvangstbewijspersoonsbewijs geconfronteerd), maar die illegale werkers zaten dan gevangen en wisten bovendien niet van het bestaan van de grote collectie in het gebouw Kleykamp af. Onze indruk is dat het gevaar dat deze collectie bood, eerst in de loop van' 43 tot de illegaliteit doordrong, en dan niet eens tot de gehele illegaliteit maar in hoofdzaak tot de verzorgingsen falsificatiegroepen. De groep van Gerrit van der Veen is, voorzover ons bekend, de eerste geweest die een aanslag op het gebouw Kleykamp overwogen heeft een voornemen dat als gevolg van de daar getroffen beveiligingsmaatregelen (het gebouw stond dag en nacht onder bewaking, 's nachts werd buiten ook met waakhonden gepatrouilleerd) niet uitgevoerd kon worden.
XCVan der Veens groep had geen ver binding met de regering te Londen. Ook de LO/LKP beschikte daar in '43 niet over en hetzelfde gold voor de talloze kleine verzorgingsgroepen die van de zomer van '42 af actief waren geweest. Veel van die groepen kregen echter, evenals de LO, in de loop van '43 een nuttig contact met ambtenaren-illegale werkers die juist bij de rijksinspectie werkzaam waren. Toen eenmaal het 'rondzetteri' van pb's een zekere omvang gekregen had, vormde de collectie ontvangstbewijzen-persoonsbewijs althans voor diegenen wier pb 'rondgezet' was, geen acuut gevaar meer. Hoeveel pb's daarin 'rondgezet' zijn, weten wij niet, maar het spreekt vanzelf dat er talrijke illegale organisaties
anders dan de verzorgingsen falsificatiegroepen, geen steunpunten bezaten binnen de rijksinspectie en voor die eerstbedoelde illegale organisaties bleef de grote collectie van de rijksinspectie een onverminderd gevaar vormen.
XCIn de tweede helft van '43 vernam het Bureau Inlichtingen te Londen dat het 'rondzetten' van persoonsbewijzen bij de bevolkingsregisters een middel was om illegale werkers en onderduikers een zekere mate van bescherming te bieden. Hoe effectief was dat middel? Die vraag werd, vermoedelijk in november, voorgelegd aan een van de meest actieve geheime agenten van BI, mr. P. L. baron d' Aulnis de Bourouill, die in i uni in bezet gebied gearriveerd was. D'Aulnis seinde medio december terug+: 'Duurzame vervalsing persoonsbewijzen onmogelijk daar een rijksinspectie, bemand door NSB-leden van het Nederlands bevolkingsregister' (van de ambtenaren ter rijksinspectie was in feite een deel illegaal werker) 'afschrift heeft van alle werkelijke gegevens. Vast staat dat deze afschriften uitsluitend in hun geheel worden bewaard in een huis te 's Gravenhage, vernietiging waarvan door ons niet mogelijk is. Indien RAF dit archief verwoest, kunnen wij gemeentearchief' (d.w.z. de gemeentelijke bevolkingsregisters) 'vervalsen hetgeen zeer velen legaal zal maken. Het gebouw is enige witte huis aan Carnegieplein tegenover Vredespaleis en tussen ingang Timorstraat en Laan Copes van Cattenburgh. Wanneer kunnen wij op aanval rekenen ter waarschuwing onze agent in dit huis?' - aan die 'agent' (door wie d' Aulnis blijkbaar was ingelicht) was kennelijk niets bekend van het illegale werk dat binnen de rijksinspectie verricht werd, en d' Aulliis' telegram bevestigde de indruk die toen vermoedelijk reeds in Londen bestond: het werk van de rijksinspectie was 'fout', dus waren alle personen 'fout' die er werkten ('NSB-leden') - men behoefde, als het tot een bombardement kwam, met de staf van de rijksinspectie geen eonsideratie te hebben.
XCIn eerste instantie werd dat bombardement afgewezen door het met de Special Operations Executive samenwerkende Nederlandse bureau dat door de kolonel der mariniers J. de Bruyne geleid werd. De Bruyne zag niet in, hoe men Kleykamp kon bombarderen zonder een groot deel van de wijk waarin het gebouw gelegen was, óók plat te leggen. Dat zou, meende hij, een te groot aantal slachtoffers vergen. Over de functie van de rijksinspectie ging het Bureau Inlichtingen zich evenwel bij uitstek zorgen maken toen uit bezet gebied inlichtingen binnenkwamen over de uitreiking van de tweede distributiestamkaarten en van de nieuwe inlegvellen die met het nummer van de
1 Telegram, 16 dec. 1943, van P. L. d' Aulnis de Bourouill aan het Bureau Inlichtingen in: Vollgraff: Overzicht telegrammen p. 17.
desbetreffende distributiekring afgestempeld zouden worden. D' Aulnis seinde eind januari naar Londen (zijn informatie was onjuist) dat al die nieuwe inlegvellen in het gebouw Kleykamp opgeslagen werden. Medio maart legde het Bureau Inlichtingen hem de volgende vragen voor: 'Bestaat zekerheid dat duplicaat bevolkingsregisterkaarten en nieuwe inlegvellen nog steeds zijn opgeborgen in Huize Kleykamp en wordt door eventueel bombardement een belangrijk aantal ondergedokenen afdoende gebaat ?'l D' Aulnis seinde terug: 'Ambtenaar daar werkzaam ontkent bestaan van duplicaat Kleykamp.ê Als Kleykamp weg is, geen controle op gemeentearchieven' (d.w.z. op de bevolkingsregisters). 'Dus kan loyale gemeenteambtenaar gegevens vervalsen waardoor onderduikers van die gemeente quasi-legaal. Dan is uitreiking nieuwe distributiebescheiden en zegel op persoonsbewijs mogelijk en succesvolle afweer arbeidsinzet in Duitsland. Elk uitstel bombardement sinds januari verlaagt nuttig effect.'3
XCBegin maart' 44 was, als gevolg van het feit dat de waarheid omtrent het Englandspiel eindelijk ten volle tot de Engelse en Nederlandse geheime diensten doorgedrongen was, de band tussen de Bruyne's bureau en SOE verbroken - SOE ging met een nieuwe Nederlandse geheime dienst in zee: het Bureau Bijzondere Opdrachten ('het BBO') dat formeel door generaalmajoor J. W. van Oorschot geleid zou worden, in feite door twee Engelandvaarders : de Haagse inspecteur van politie F. J. Klijzing en een lid van de verzetsgroep CS-6, Klaas ('Kas') de Graaf. De Graaf was in januari in Engeland aangekomen, Klijzing zou er in april arriveren en was dus nog niet bij het BBO ingedeeld toen van Oorschot eind maart zijn goedkeuring hechtte aan het denkbeeld, Kleykamp te bombarderen. Ook van Oorschot had geaarzeld maar een Engelandvaarder die als geheim agent voor het BBO in opleiding was, Tom Biallosterski, had hem zijn laatste aarzelingen doen overwinnen. Er werd nu door de RAF een operatie op touw gezet die gekenmerkt zou worden door grote precisie. Zes lichte bommenwerpers van het type Mosquito zouden, op vijftien meter hoogte vliegend (dan kon de Duitse radar hen niet waarnemen), de Noordzee oversteken, dan de Nederlandse kust bij de Zuidhollandse eilanden naderen en vandaar met een bocht
1 Telegram, 15 maart 1944, van Bureau Inlichtingen aan P. L. d'Aulnis de Bou rouill (a.v.), 2 Het Bureau Inlichtingen had met de woorden 'duplicaat bevolkings registerkaarten' de collectie ontvangstbewijzen-persoonsbewijs bedoeld. D' Aulnis had het telegram van medio maart aldus geïnterpreteerd dat gevraagd werd of er van die collectie ook nog een duplicaat bestond. 3 Telegram, 20 maart 1944, van P. L. d'Aulnis de Bourouill aan Bureau Inlichtingen, in: Vollgraff: Overzicht telegrammen, p. 17.
via Gouda (bij Rotterdam stond veel Duits afweergeschut) koers zetten naar Den Haag"; de eerste vier zouden in groepen van twee met 3 seconden tussenpoos explosie- en brandbommen afwerpen (de explosiebommen waren zo afgesteld dat ze na II seconden ontploften - de vliegtuigen waren dan alweer een kilometer weg), het derde tweetal zou 30 seconden na de eerste twee de resten van het gebouw bombarderen voorzover die na de aanval van een halve minuut tevoren nog niet ingestort waren. Voor deze aanval werden de bemanningen van de zes Mosquito-toestellen speciaal getraind, bij de laatste twee werd als piloot een Nederlander ingedeeld, Flying Officer R. S. Cohen, een Delftse student die in juni' 40 de Noordzee was overgestoken.ê Ten behoeve van de aanval werd op een bombardementsoefenterrein de gehele voorgevel van Kleykamp op ware grootte als een soort decor nagemaakt opdat de Mosquito-bemanningen de nodige geoefendheid zouden krijgen in het 'aanvliegen' van het gebouw. Maquettes van de omgeving werden door de bemanningen met zorg bestudeerd.
XCAl deze bijzonderheden waren bekend aan de Nederlandse ministeriêle commissie die aan speciale bombardementen op doelen in Nederland haar goedkeuring moest hechten - een commissie waar o.m. minister-president Gerbrandyen de minister van oorlog, jhr. ir. O.C.A. van Lidth de Jeude, deel van uitmaakten en waarin tevens prins Bernhard zitting had. Deze commissie hechtte aan van Oorschots voorstel haar goedkeuring. Voor de uitvoering werd, zo schreef Gerbrandy tien jaar na de bevrijding, 'welbewust een mooie niet-werkdag uitgekozen. '3
XCDe oud-premier heeft zich vergist: Kleykamp werd gebombardeerd op een normale werkdag: dinsdag II april 1944, en de aanval vond bovendien niet tijdens de middagpauze plaats maar om drie uur 's middags toen de gehele staf in het gebouwaan het werk was.
XCEind januari had de landelijke leiding der Knokploegen (er was door haar nagegaan of een Knokploeg een overval op Kleykamp kon uitvoeren - dat was onmogelijk) een lang rapport met tekeningen laten samenstellen door een van de ambtenaren-illegale werkers die binnen de rijksinspectie nauw met de LO samenwerkten; die ambtenaar had er op gewezen dat een bom
1 Er werd niet rechtstreeks, d.w.z. via Scheveningen, op Kleykamp aangevlogen omdat men aannam dat de bezetter dan, als er iets misging, zou vermoeden dat Kleykamp het te bombarderen object was geweest. 2 Cohen is op 10 augustus '44 niet van een operatie boven Frankrijk teruggekeerd. 3 P. S. Gerbrandy in 3 mei 1955.
bardement buiten kantooruren even effectief zou zijn als een bombardement tijdens die uren, immers: de stalen kasten waarin zich de ontvangstbewijzenpersoonsbewijs bevonden, bleven steeds op dezelfde plaats staan. Of dit rapport Londen tijdig bereikt heeft, weten wij niet. In elk geval hadden het Bureau Inlichtingen en het Bureau Bijzondere Opdrachten in april voldoende aanleiding om een vraagteken te zetten achter de passage uit d' Aulnis' telegram van medio december '43 waarin deze gesproken had van 'een rijksinspectie, bemand door NSB-leden van het Nederlandse bevolkingsregister', want begin januari' 44 had een Engelandvaarder, P. J. Koene, aan het hoofd van het Bureau Inlichtingen op diens verzoek doen weten dat, voorzover Koene bekend, van de honderdnegentig personen die ter rijksinspectie werkten, 'slechts vijf NSB'er' waren.!
XCWaarom dan toch de aanval tijdens werkuren?
XCDie beslissing werd genomen omdat men meende dat het er in de eerste plaats op aankwam, zoveel mogelijk ontvangstbewijzen-persoonsbewijs door brand te vernietigen. Men vreesde dat men dat doel niet zou bereiken als die kaarten zich in de stalen kaartenbakken bevonden, en ging er van uit dat juist tijdens de werkuren talloze kaartenbakken open zouden zijn en misschien wel duizenden kaarten op werktafels zouden liggen. Men voorzag dat de aanval ook aan 'goede' ambtenaren het leven zou kunnen kosten men was er zeker van dat men er de levens van veel méér onderduikers door zou beschermen.
XCDoor het bombardement kwamen negen-en-vijftig ambtenaren om het leven, onder hen verscheidenen die sinds vele maanden weinig anders deden dan pb's 'rondzetten'. Eén die omkwam was de LO-medewerker die het bovenbedoeld rapport voor de landelijke leiding der Knokploegen opgesteld had. 'Wij zijn', schreef het illegale blad Je Maintiendrai, 'wèl geneigd ons af te vragen of er niet een ander tijdstip gekozen had kunnen worden.f
XCAls gevolg van het op zichzelf nagenoeg perfect uitgevoerd bombardement lagen de collecties van de rijksinspectie goeddeels onder het puin. Rauter gelastte dat het opruimingswerk onmiddellijk ter hand genomen werd,J.
1 Brief, 5 januari 1944, van P. Koene aan het Bureau Inlichtingen (Doc 1-1045, b-3). 2 56 (eind april 1944), p. 6.
met inschakeling van extra-krachten (daartoe behoorde o.m. een groep oudere gemengd-gehuwde Joden die tevoren in de Scheveningse Bosjes grondarbeid verricht hadden). De rijksinspectie werd naar een door de Duitsers bezet gebouw in Den Haag overgebracht. Lentz die op I I april met ziekteverlof afwezig geweest was, keerde onmiddellijk. op zijn post terug, maar legde nog geen twee maanden later als een psychisch wrak zijn arbeid neer.
XCDoor het bombardement was van de ontvangstbewijzen-persoonsbewijs een flink deel volledig vernietigd (de schattingen variëren van een-zesde tot twee-vijfde); de rest wilde Rauter naar het ver-verwijderde en dus veiliger geachte Nijmegen overbrengen (daar bevond zich ook het directoraatgeneraal van politie) waar hij voor de opberging een aparte bunker wilde laten bouwen.' Bijna volledig vernietigd waren de aanmeldingsformulieren die de Joden krachtens verordening 6/41 ingevuld hadden, maar daar ondervond de bezetter geen last van: er waren duplicaat-kartotheken bij de Zentrolsteile für jiidische Auswanderung in Amsterdam en bij het Referat IV B 4 in Den Haag. Anders stond het ten aanzien van de desorganisatie en gedeeltelijke vernietiging van de collectie ontvangstbewijzen-persoonsbewijs alsmede van enkele andere collecties die door de rijksinspectie beheerd werden, Verzorgingsgroepen die wisten van welke gemeenten de ontvangstbewijzen-persoonsbewijs verdwenen waren, konden juist die gemeenten kiezen wanneer pb's gewijzigd of wanneer 'achterom' verkregen pb's ingevuld moesten worden, en in die gemeenten werd nu ook het 'rondzetten' gemakkelijker (de controle-mogelijkheid bij de rijksinspectie was vervallen). Voor de illegaliteit was voorts vooral nuttig dat tot de onbruikbaar gemaakte collecties het Z.g. centraal bevolkingsregister behoorde: dat was het register met de persoonskaarten van al degenen die in Nederland een zwervend leven leidden, de schippers bijvoorbeeld, mèt hun gezinnen. Er was van die schippers en hun gezinsleden bovendien een persoonskaart in het bevolkingsregister van de gemeente waar zij geboren waren of waar zij laatstelijk een vaste woonplaats hadden gehad. Men ging toen op advies van de Verzetsgroep- TD en van de LO
XC'met man en macht aan het werk om in ... schippersplaatsenoveral in Nederland valse archiefkaarten in de registers van het bevolkingsregisterte plaatsen.80
1 In die bunker zouden ook de oproepingskaarten/ontvangstbewijzen der tweede distributiestamkaarten belanden die de Hoo in Hattem in het gebouw 'De Hezen berg' geconcentreerd had.
In een willekeurigeandere gemeente werd nu eenvoudig een valseaanvraag door een schipperingediend, die meestaleen groot gezin vermeldde, om een zo groot mogelijk aantal kaarten te onttrekken, en deze aanvraag volgde dan de officiële weg ... naar de laatste woonplaats, waar de aanvraag doodleuk kon worden geverifieerd, omdat alIesprachtig klopte.'!
XCVoor hoeveel onderduikers en illegale werkers op die wijze distributiebescheiden verworven werden, weten wij niet; het kunnen er enkele duizenden zijn geweest.
XCDat het bombardement op Kleykamp belangrijke baten heeft opgeleverd voor de positie van onderduikers en illegale werkers en in technisch opzicht de taak van de verzorgings- en falsificatiegroepen heeft vergemakkelijkt, lijdt geen twijfel. Is het juist wat Het Grote Gebod schrijft, nl. dat het bombardement 'eigenlijk een jaar te laat' kwam P Let men alleen op de objectieve wenselijkheid van het bombardement, dan zijn wij geneigd te schrijven dat het niet één, maar twee-en-een-half jaar te laat kwam. De kern van de zaak was evenwel dat Londen pas eind '43 duidelijk op die wenselijkheid werd gewezen. Londen was op dit terrein volstrekt afhankelijk van de voorlichting uit bezet gebied - een voorlichting die jarenlang geremd was door het gebrekkig functioneren van de geheime verbindingen.
XCDat hieruit voortgevloeid is dat de hulp aan onderduikers en illegale werkers door de illegaliteit in bezet gebied op eigen initiatief en uit eigen kracht georganiseerd moest worden, hebben wij in dit gehele hoofdstuk onderstreept, en dat moeten wij thans opnieuw gaan doen nu wij een aspect aan de orde gaan stellen dat wij tot dusver, behalve ten aanzien van de LO, niet behandelden: de financiële hulp die geboden werd aan allen die door het ingrijpen van de bezetter in nood waren komen te verkeren.heersing 1940-1945 (1946 ?), p. 3 e. 2 Antoon Coolen in: Het Grote Gebod, dl. II,
1
XCVan' 40 af is ten behoeve van het illegale werk geld ingezameld. Elke illegale organisatie had immers voor haar werkzaamheden geld nodig. Aanvankelijk werd dat geld vaak in de eerste plaats ter beschikking gesteld door de illegale werkers zèlf; zij brachten daar, aldus onze indruk, reële offers voor. Waren de eigen hulpbronnen evenwel uitgeput, dan moest elders aangeklopt worden: men ging dan geld inzamelen bij familieleden, vrienden en kennissen, soms ook bij anderen in wie men voldoende vertrouwen stelde. Zo raakte elke illegale groep als het ware omgeven door een kring van min of meer vaste geldgevers. Natuurlijk gold dat speciaalook voor groepen die illegale bladen gingen vervaardigen: alleen al voor het aanschaffen van het stencilpapier en voor de enveloppen en porti waren regelmatig bedragen nodig die de leden van die groepen uit hun inkomen niet konden opbrengen.
XCMaar er was meer. Door de bezetter werden sommigen ontslagen zonder toekenning van enig wachtgeld; anderen namen op principiële gronden zèlf ontslag. Al dezen hadden, zo voelde men het, recht op financiële hulp. Werden voorts illegale werkers gefusilleerd of tot langdurige gevangenschap veroordeeld, dan was het, als de gezinnen geen recht hadden op pensioen of als de werkgever niet in de bres sprong, nodig dat er voor gezorgd werd dat die gezinnen toch in hun levensonderhoud konden voorzien. Speciale hulp bleek nodig voor de gezinnen van opvarenden van de Nederlandse koopvaardij - daar komen wij straks op terug. Wij hebben geen volledig overzicht van al die financiële bijstand die van '40 af gegeven is. Wij weten wèl dat, om te beginnen, door de kaders van verscheidene opgeheven politieke partijen van een vroeg stadium af geld ingezameld werd om diegenen te helpen die door hun principiële houding in materiële zorgen waren komen te verkeren. In kringen van de SDAP werd daartoe een fonds van ca. f 400 000 gevormd. De ARP bracht, speciaal voor joumalisten die de pen hadden neergelegd, meer dan f ISO 000 bijeen. De CPN zamelde vooral geld in om uitkeringen te doen aan werklozen die geweigerd hadden naar Duitsland te vertrekken, en aan gezinnen waaruit de kostwinner als illegaal werker gearresteerd was; dat geld kwam terecht in een 'Solidariteitsfonds' dat, volgens een naoorlogse opgave van de CPN, in de jaren '41-'43 f 700 000 uitbetaalde. In Leiden werd ten behoeve van de tientallen ontslagen hoogleraren een fonds gevormd dat tor meer dan f 60 000 opliep. Artsen of gezinnen van artsen die lil fmanciële moeilijkheden kwamen, werden geholpen uit de bedragen die het Medisch Contact maandelijks bij alle aangeslotenen inzamelde. Ook voor de steun aan kunstenaars die aanmelding bij de Kultuurkamer geweigerd hadden, werd een illegaal fonds in het leven
geroepen waarin met name Twentse fabrikanten aanzienlijke bedragen stortten. Zo mag men in het algemeen stellen dat geen groep in moeilijkheden kwam zonder dat onmiddellijk door de 'omgeving' of door buitenstaanders getracht werd, de nood te lenigen. Wij herinneren aan wat in Amsterdam na de Februaristaking gebeurde: aan stakers die in overheidsdienst waren, mocht over de twee stakingsdagen geen loon betaald worden spontaan werden toen tal van collectes gehouden waarvan de opbrengst naar de stakers toeging.
XCNaarmate het beleid van de bezetter meer slachtoffers vergde, werd meer geld ingezameld. In de herfst van '41 werd hiervoor in Twente (het zalook wel elders gebeurd zijn) een apart fonds opgericht dat wel als 'de zwarte Winterhulp' aangeduid werd. In '42 moest menige 'organisator' van de Joodse onderduik zich moeite gaan geven om voor zijn illegaal werk maar vooralook voor de kostgelden die Joden betalen moesten, de nodige bedragen bijeen te brengen. Anderen zamelden speciaal geld in voor gezinnen van gefusilleerden; mej. dr. G. H. J. van der Molen, redactrice eerst van Vrij Nederland, later van Trouw, had hier een speciaal fonds voor dat enkele honderdduizenden guldens uitgekeerd heeft. In de zomer van' 43 was in het bijzonder geld nodig voor de gezinnen van ex-militairen die geweigerd hadden, zich in Amersfoort of Assen aan te melden; hiervoor werd, alleen al in Bolsward en omgeving, in korte tijd f 120 000 bijeengebracht - dat kan een indruk geven van het, overigens onbekende, totale bedrag dat in den lande voor dat doel ingezameld werd.
XCDe kerken lieten zich bij dat allesniet onbetuigd.
XCDoor het Episcopaat werd in de zomer van '41 het 'Fonds voor de bijzondere noden' opgericht waarvoor maandelijks in de kerken gecollecteerd werd. Uit dit fonds werden, voorzover nodig, de bestuurs- en personeelsleden van het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond en zijn aangesloten bonden gesteund die de gelijkschakeling afgewezen hadden, en voorts talloze anderen die een principiële houding aan de dag gelegd hadden; ten aanzien van de hoogte van de uitkeringen werd het Episcopaat geadviseerd door het vroegere dagelijkse bestuur van het RKWV. De vastgestelde bedragen werden steeds uitgekeerd door de pastoors. Aan diegenen die hun functie verloren hadden, werd van september' 41 tot september' 43 in totaal bijna f 1,4 mln ter beschikking gesteld, aan andere gedupeerden (o.m. werklozen die geweigerd hadden naar Duitsland te vertrekken) ruim f 3,3 mln; het totaalbedrag van f 4,7 mln was eind september' 44 tot ca. f 8 mln opgelopen waaraan in de hongerwinter nog een hoog bedrag toegevoegd werd. De collecten ten behoeve van het 'Fonds voor de bijzondere noden' brachten naar schatting tot november '44 ca. f I 5 mln op. Onderduikers ontvingen
formeel uit dit fonds geen uitkeringen - de bisschoppen wensten het fonds zo 'legaal' mogelijk te houden; in feite werd door hen goedgevonden dat pastoors, indien zij onderduikers of familieleden van onderduikers wilden bijstaan, wel degelijk uit het fonds zouden putten indien andere inzamelingen, die speciaalmet het oog op die onderduikers gehouden waren, niet voldoende geld hadden opgebracht.
XCBinnen de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken werd op gelijke wijze gehandeld (gegevens over de andere protestantse kerkgenootschappen ontbreken, maar wij nemen aan dat daarin veelal soortgelijke initiatieven genomen werden). Voor. de steun aan vervolgden en anderen die hulp nodig hadden, werd alleen al in de Paascollecten der hervormden van' 41 t.e.m. '45 ruim f3,6 mln bijeengebracht. Maar in hervormde kringen werd nog veel meer geld ingezameld. De hervormde diaconieën in Den Haag brachten bijvoorbeeld naast de Paascollecten bijna f 200 000 bijeen, en als de Haagse gegevens representatief zijn voor het gehele land, dan zou men aan de opbrengst van de Paascollecten nog ca. f 14 mID moeten toevoegen die louter plaatselijk uitgekeerd zijn.
XCEen 'Fonds voor de bijzondere noden' kwam in '42 ook in de Gereformeerde Kerken tot stand. Hoeveel geld daarin terecht kwam, weten wij niet en zal ook wel nimmer vastgesteld kunnen worden doordat, schijnt het, dat fonds per 'kerk' (d.w.z.: per kerkelijke gemeente) beheerd werd en de administratiestukken als regel uit veiligheidsoverwegingen nog tijdens de bezetting vernietigd werden. Bekend is slechts dat door de gereformeerden in Kralingen f 21000 bijeengebracht werd, in Aalten f 32000, in Zwijndrecht f 35 000 en in Amsterdam-zuid f 130000. De veronderstelling dat in den lande door de Gereformeerde Kerken enkele miljoenen 'voor de bijzondere noden' ingezameld werden, lijkt gewettigd.
XCMen ziet: als regel werd, zeker voor het langdurig uitbetalen van ondersteuningen, door gelijkgezinden geld ingezameld voor gelijkgezinden. Daaruit dreigde voort te vloeien dat sommigen in het geheel geen fmancièle steun zouden ontvangen, en dat gevaar manifesteerde zich vooral toen het aantalonderduikers na mei '43 met sprongen ging stijgen. Trouwens, de illegale groepen hadden toen ook meer geld nodig - wij herinneren er aan dat de LOjLKP die toch zelf ook veel geld inzamelde, tenslotte niet bij machte was, al haar onderduikers-gezinnen bij te staan en tegelijk de eigen werkzaamheden fmancieel mogelijk te maken; de LO-Ieiding kreeg in totaal een suppletie van f 580000, die ter beschikking gesteld werd door de illegale organisatie ('de bankier van het verzet') die wij reeds meermalen noemden en die wij thans in haar oorsprong en ontwikkeling moeten schet
XCHet Nationaal Steunfonds ('het NSF') is in '43 ontstaan uit een organisatie, 'de Zeemanspot', die toen al anderhalf jaar bezig was met clandestiene uitbetalingen aan gezinnen van die opvarenden van de Nederlandse koopvaardij die op schepen voeren, ressorterend onder de Nederlandse regering te Londen. Deze uitbetalingen waren nodig gebleken doordat de bezetter getracht had, er die opvarenden door middel van maatregelen tegen hun gezinnen toe te brengen, hun deelneming aan de Geallieerde oorlogvoering te staken.
XCIn de zomer van '40 had de bezetter via de reders gepoogd te bereiken dat de Nederlandse schepen als het ware uit de oorlogvoering teruggetrokken zouden worden. Hij had sterke pressie uitgeoefend op het bestuur van de Nederlandse Redersvereniging opdat dit zijn leden zou opdragen, telegrafische instructies in die zin te zenden aan de gezagvoerders zodra dezen zich in een neutrale haven zouden bevinden. Het bestuur had dat geweigerd; tenslotte had Hirschfeld zich in september bereidverklaard om, teneinde strafmaatregelen tegen de rederijen te voorkomen, via Scheveningen-Radio een algemeen telegram met de door de bezetter gewenste inhoud te laten uitgaan naar de Nederlandse koopvaardij - Hirschfeld nam daarbij aan dat elke gezagvoerder die van dat telegram kennis nam, begrijpen zou dat het onder dwang uitgezonden was. Die veronderstelling was juist; er werd althans niet op gereageerd. Nu moest de bezetter tot andere maatregelen zijn toevlucht nemen. In juli '40 had hij al bepaald dat de scheepvaartmaatschappijen geen overheidskredieten mochten krijgen teneinde hen in staat te stellen, voort te gaan met het op de gebruikelijke wijze uitbetalen van twee-derde van de wekelijkse of maandelijkse gage aan de gezinnen van opvarenden die kostwinner waren (uitbetalingen op grond van 'de weeken maandbrieven') Generalkommissar Fischböck was van oordeel geweest, 'dat de maatschappijen', aldus Hirschfeld in het college van secretarissengeneraal, 'deze wettelijke plicht uit eigen middelen zullen moeten bekostigen.'2 Hoopte Fischböck dat die middelen zouden gaan ontbreken? Dat zag hij dan verkeerd: de grote scheepvaartmaatschappijen hadden Of
1 Wij maken voor deze paragraaf in de eerste plaats gebruik van de door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie in 1960 gepubliceerde monografie van prof. mr. P. Sanders: 1941-1945. De in deze monografie voorkomende 'ille gale' namen hebben wij door de werkelijke vervangen. 2 Csg: Notulen, 24 juli 1940.
voldoende eigen middelen àf konden de nodige bankkredieten opnemen; alleen de werkgevers in de kustvaart staakten de betalingen: hun bedrijven waren maar klein en hun mogelijkheden om bankkredieten op te nemen beperkt. Dat betekende dat gezinnen die tevoren de week- en maandbrieven uitbetaald gekregen hadden, op de gemeentelijke diensten van maatschappelijk hulpbetoon of de kerkelijke hulpdiensten aangewezen waren.
XCOp I I april' 41 nu werd door Radio Hilversum een bekendmaking van de Duitse Kommissar fUr die See- und Binnenschiffahrt, Kapitan zur See C. F. Christiansen', uitgezonden- die inhield dat de Engelse regering de Nederlandse zeeheden gedreigd zou hebben 'met intrekking van de steun aan hun familieleden indien zij weigeren verder in dienst van Engeland te varen' (een onzinnige mededeling die alleen strekte tot 'rechtvaardiging' van hetgeen volgde.) 'Tot dusver werden de gages van alle zeeheden aan de hier gevestigde familieleden door de rederijen uitbetaald. In de toekomst wordt nu echter vanzelfsprekend deze uitbetaling aan familieleden gestaakt indien vast staat dat de Nederlandse zeeman in Engelse dienst is of dat zijn schip in het belang van Engeland vaart.' De regering bleef het antwoord hierop niet schuldig. Op 17 april stelde zij zich in een toespraak die de minister van handel, nijverheid en scheepvaart, mr. M. P. L. Steenberghe, voor Radio Oranje hieldê, 'garant voor alle betalingen welke zijn of nog zullen worden gedaan aan de naaste familieleden van Nederlandse zeelieden', zulks tot de hoogte van 'het volle bedrag van de voor hen vastgestelde week- en maandbrieven of. .. (van) uitkeringen welke tot dusver uit anderen hoofde aan hen zijn gedaan.'
XCVijf maanden lang gebeurde er niets, maar toen eenmaal tot de Duitsers doorgedrongen was dat maar weinig opvarenden van de koopvaardij hun schepen in de steek lieten+, zetten zij hun in april geuit dreigement in daden om: eind september '41 werd aan de rederijen meegedeeld dat van 15 oktober '41 af aan de gezinnen van zeevarenden (behalve aan die van de 'fouten' van wie in Nederland bekend was dat zij in Engeland of elders geïnterneerd waren) per maand niet méér betaald mocht worden dan met de normen van maatschappelijk hulpbetoon overeenkwam: maximaal f 90 aan een vrouw zonder kinderen plus f 40 voor het eerste, f 25 voor het tweede en f 15 voor elk volgend kind. Wie een week- of maandbrief bezat, kwam echter als regel niet aan die bedragen toe zodat aanvankelijk alleen de gezin
XC1 Deze was een jongere broer van de Wehrmachtbefehlshaber, General der Luftwaffe F. C. Christiansen. 2 Tekst in P. Sanders: Het Nationaal Steunfonds, p. 1. STekst: a.v., p. 1-2. 4 In neutrale havens deden Duitse agenten daar systematisch hun best voor, maar in november '41 moest de Abwehr mismoedig constateren: 'Die Aktion 'Seeleute in Englanddienst' ist praktisch ein Fehlschlag? (Notitie, z.d. (nov. 1941),
nen van de gezagvoerders en van de scheepsofficieren in moeilijkheden geraakten; zodra de bezetter dat merkte, greep hij opnieuw in: per I februari '42 werden de uitbetalingsnormen verlaagd: maximaal f 70 voor een vrouw zonder kinderen, f 30 voor het eerste, f 20 voor het tweede en f I 5 (ongewijzigd) voor het derde en elk.volgend kind.
XCAl het feit dat de inkomsten van de gezinnen van gezagvoerders en scheepsofficieren beknot waren, had er tegen de achtergrond van minister Steenberghe' s toezegging toe geleid dat enkele comité's gevormd waren om die gezinnen regelmatig financieel te helpen. In Rotterdam werd het initiatief genomen door een medewerker van de afdeling personeelszaken van de Holland-Amerika-Lijn, C. Trapman, die evenwel, druk bezet als hij was (hij zamelde ook geld voor politieke gevangenen in), het leggen van contacten voor wat 'de Zeemanspot' genoemd werd, spoedig overliet aan een gezagvoerder van de Holland-Amerika-Lijn, Abraham Filippo.! Er bleek aan Filippo dat ook elders, o.m. in Dordrecht en Amsterdam, comité's opgericht waren om voor de gezinnen van zeevarenden te zorgen- trouwens, daar kwamen per I februari '42 de gezinnen van het marinepersoneel bij; Seyss-Inquart had namelijk bepaald dat ook hun maandelijkse uitkeringen (zij ontvingen die van het Afwikkelingsbureau van defensie) tot de genoemde bedragen verlaagd moesten worden. Wat de actie in Amsterdam betrof, kwam Filippo vooral in aanraking met een firmant van een bankiers- en effectenkantoor te Zaandam, Walraven van Hall, die een tijdlang koopvaardij-officier geweest was bij de Koninklijke Hollandse Lloyd. Er was in Amsterdam evenwel nog een tweede groep aan het werk, door de onderwijzer J. Lootsma geleid - die tweede groep (die naar Lootsma's illegale naam als de 'groep-Bakker' aangeduid werd) was van Eindhoven uit opgericht waar onder Ieiding van de oud-marine-officier lman J. van den Bosch, algemeen procuratiehouder van de afdeling buitenlandse expeditie der Philipsfabrieken, een organisatie opgericht was die hetzelfde werk deed als de 'Zeemanspot' Lootsma kwam in de herfst van '42 tot een soort werkverdeling met Walraven van Hall en wij nemen aan dat van Hall bij die gelegenheid ook van het werk van van den Bosch vernomen heeft; rechtstreeks contact met van den Bosch had hij toen vermoedelijk nog niet doordat deze juist in die tijd Eindhoven moest verlaten aangezien de Sicher heitspolizei ontdekt had dat hij gegevens over de Philipsfabrieken (hij wist door zijn functie precies wat aan Duitsland geleverd werd) naar Engeland had trachten door te geven; hij was in Groningen ondergedoken.
XCFilippo's 'Zeemanspot' heeft zijn werkzaamheden tot het einde van de
XC1 Trapman bleef wèl de administratie dan 'De Zeemanspot' bijhouden.
bezetting voortgezet en van eind' 43 af steun verleend niet alleen aan gezinnen van opvarenden van de koopvaardij en van de marine maar ook aan een aantal gezinnen van in Engeland terechtgekomen officieren en minderen van de landmacht en de marechaussee - gezinnen die in veel gevallen in kommervolle omstandigheden verkeerden. Uit de 'Zeemanspot' werden in totaal bijna 4700 gezinnen van opvarenden van de koopvaardij gesteund, bijna 1400 gezinnen van marine- en bijna 300 gezinnen van landmachtpersoneel. In '41 was hiervoor nog slechts flo 000 nodig, maar in '44 ruim f 2,9 mln. De 'Zeemanspot' keerde in totaal f 5,2 mln uit - in '44 per gezin vermoedelijk een kleine f 40 per maand. Men ziet: wat de 'Zeemanspot' aan bedragen ter beschikking stelde, droeg een aanvullend karakter! - zij waren er niet minder welkom om en het totale bedrag aan uitkeringen (zij waren met overleg toegekendê), was in de toenmalige omstandigheden niet gering.
XCDat was na enige tijd de speciale verantwoordelijkheid geworden van Walraven van Hall- en bij hem willen wij nu iets langer stilstaan, aangezien hij van eind' 43 af een van de centrale figuren werd in de Nederlandse illegaliteit; ja eigenlijk is hij de enige geweest op wie het begrip 'centrale figuur' volledig van toepassing is.
XCWij beginnen met zijn levensloop.
XCWalraven ('Wally') van Hall was als telg van een Amsterdams patriciërsgeslacht waaruit de bekwame negentiende-eeuwse minister van fmanciën mr. F. A. van Hall voortgekomen was, in 1906 in de hoofdstad geboren. 'Hij was', aldus zijn moeder, in zijn vroege jeugd 'een wildebras en physiek heel sterk'," Zijn hart trok naar de zee; hij slaagde er in, toegelaten te worden
1 De Stoomvaartmaatschappij Nederland is onder directie van F. de Boer de enige scheepvaartonderneming geweest die zelf de achtergebleven gezinnen in zulk een mate bijsprong dat geen aanvulling uit de 'Zeemanspot' nodig was. 2 Met alle ondersteunde gezinnen werd contact onderhouden door middel van 'voogden'; zij brachten ook de maandelijkse steunbedragen rond. 'In principe werden', aldus later Filippo, 'NSB-vrouwen en dames die omgang hadden met Duitsers, niet van steun voorzien. Ook aan hen die moreel een slecht leven leidden, werd steun ont houden.' (A. Filippo: Verslag over de 'Zeemanspot' (z.j.), p. 5 (Doe II-924, a-2). a P.]. van Hall-Boissevain in: 1945 (I946), p. I.
tot de Zeevaartschool op Terschelling. Enkele jaren voer hij als officier ter koopvaardij op schepen van de Koninklijke Hollandse Lloyd - helaas: na zijn examen als tweede stuurman met succes afgelegd te hebben, werd hij op zijn ogen afgekeurd. Hij trok toen naar de Verenigde Staten waar hij bij een scheepvaartmaatschappij in dienst zou treden, vernam bij aankomst in New York dat de functie niet doorging en vond toen door bemiddeling van zijn twee jaar oudere broer mr. Gijs van Hall, die in Wallstreet werkzaam was, een betrekking bij een New Yorkse bank. Toen hij anderhalfjaar later in Nederland terugkwam (hij moest er volgens de toen geldende regels zijn Amerikaans visum verlengen), kreeg hij een aanbod om directeur te worden van het bijkantoor te Zutfen van de bank van H. Oyens & Zonen. Het werk bleek hem te liggen, hij kreeg meer en meer ervaring in het bankvak - een en ander droeg er toe bij dat hij een positie met grote zelfstandigheid verwierf: in maart ,40 werd hij als compagnon opgenomen in het bankiers- en effectenkantoor van de wed. te Veltrup te Zaandam; in die functie bezocht hij dagelijks de Amsterdamse Effectenbeurs.
XCWalraven van Hall was in '32 getrouwd; in zijn gezin waren drie kinderen geboren. Dat het een bij uitstek harmonisch gezin was, verhinderde niet dat hij naast zijn werkkring ook tijd gaf aan de publieke zaak, vooral ook aan de luchtbeschermingsdienst. Die belangstelling voor de publieke zaak werd door de bezetting alleen maar gestimuleerd: hij werd een enthousiast en overtuigd lid van de Nederlandse Unie (spoedig voorzitter van de afdeling Zaandam) - een beweging waarin hij vooral waardeerde dat ze oude scheidsmuren in het Nederlandse volk wist te doorbreken. Dat was iets wat met zijn opvattingen en zijn aard strookte: hij had zelf geen uitgesproken partijpolitieke overtuiging, dacht wèl in algemene zin vooruitstrevend en meende dat voor Nederland vooral wat de economisch-sociale verhoudingen betrof, een 'nieuw begin' mogelijk was indien allen die van goeden wille waren, elkaar zouden vinden. Dat te bevorderen, lag hem in hoge mate. Hij had namelijk een opmerkelijke behoefte maar ook een opmerkelijk vermogen om scherpe tegenstellingen van hun emotionele franje te ontdoen en ze in een meer zakelijk vlak te brengen waarin men konnagaan of overeenstemming mogelijk was. Zwakke persoonlijkheden presteren zo iets niet - misschien zien zij zelf die mogelijke overeenstemming wel, maar er gaat van hen niet dat dwingende uit dat kemphanen er toe brengen kan, hun twist te vergeten bij het nieuwe perspectief dat opeens verhelderend en overtuigend voor hen geopend wordt. Samenbindende werking berust steeds op een innerlijke kracht die respect 'afdwingt, ja die van de samenbindende figuur als het ware uitstraalt.
XCDat was bij uitstek zo bij Walraven van Hall- een van de velen die er door de noden van de bezetting toe gebracht werden, het uiterste van zichzelf te
vergen, en die in luttele jaren meer verantwoordelijkheid te dragen kregen dan hun in rustiger tijden wellicht in hun gehele leven beschoren zou zijn geweest. Van Hall kon, misschien tot zijn eigen verbazing, die verantwoordelijkheid aan. Ze paste bij capaciteiten die hij althans in die mate vóór de bezetting niet had kunnen tonen.
XCHij bezat een haast onuitputtelijke energie, een scherp inzicht en groot organisatorisch talent, maar hij was in de eerste plaats een warmvoelend mens; hij leefde nooit zozeer in de ban van de spanningen van het illegaal bestaan en de daaraan onvermijdelijk gekoppelde angsten ofhij voelde precies aan hoeveel die andere illegale werker die hem om raad (of om geld) vroeg, nog verdragen kon. Terwijl er andere vooraanstaande personen in de illegaliteit waren bij wie het fanatisme of de heerszucht gestimuleerd werd, bloeide bij hem eerder de sensitiviteit op en juist van deze uit kon hij anderen tot volharding aansporen. 'Ik heb vaak waargenomen', zo schreef later zijn Zaandamse vriend J. Buys (secretaris van de afdeling Zaandam der Nederlandse Unie, spoedig van Halls naaste medewerker in de illegaliteit),
XC'hoe hij zelf doodvermoeid op een bespreking kwam en zich tegenover mij beklaagd had, het werk bijna niet meer aan te kunnen, en dan wanneer hij makkers ontmoette die in de put zaten, hetzij doordat kameraden gearresteerd of gefusilleerd waren of doordat het werk niet liep zoals het gaan moest, met nooit falende energie hen over het dode punt hielp en hun weer moed gaf 0111 door te gaan.'1
XCUitgeput kwam in de herfst van '44 een van de leidende figuren van de spionagegroep-'Kees', H. J. de Koster, bij van Hall binnenvallen. 'Een gesprek met van Hall was', zo legde de Koster nog geen jaar later vast, 'altijd iets bijzonders: een man die grote gaven paarde aan grote charme; een warme belangstelling voor iedereen persoonlijk. Zo ook nu. Hij zei: 'Jij moet eens even op een heel rustige plaats zitten bij goede mensen. Ik ken je als de kalmte zelve en die indruk geef je me nu niet. Waar kan ik je het adres opgeven waar je naar toe kunt? Het is in de Zaan. Kom morgen op de Leidsegracht' '2 inderdaad, op het illegale werkadres van van Hall aan de Leidsegracht te Amsterdam kreeg de Koster daags daarna een duikadres in de Zaanstreek waar hij even op adem kon komen.
XCNu kwam de Koster, zoon van een Leidse fabrikant, evenals van Hall uit een welgesteld milieu - laat ons dan naar de arbeider Gerben Wagenaar
XC1 J.in:H.]. de Koster: 'Herinneringen'p.(Doe.
Buys 95. 2 (1945), 75 I-956 A, a-I).
luisteren, in die tijd een vooraanstaand communist: 'Wally van Hall', zo vertelde hij ons in ' 58,
XC'was een van de zeldzaamste figuren die ik ooit ontmoet heb. Ik kon in onze gesprekken zijn beroep niet raden maar nam aan dat hij machinist was geweest. Hij was een man van ruim inzicht en ruime opvattingen. Hij had een ongelofelijke slag om met mensen om te gaan. Hij was enorm in het improviseren en ook zeer eerlijk en oprecht. Conservatief vond ik hem niet. Hij had vooruitstrevende ideeën en ik vond dat zijn opvattingen over maatschappelijke vraagstukken een heel eind in de goede richting gingen. Hij was vooralook een zeer praktisch man.'1
XC'Hij kon alles', aldus de secretaresse van de commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten in de hongerwinter.
XC'Als een noodkacheltje in die tijd niet brandde, was dat een ramp. Een hoop mensen konden er dan niets mee beginnen - Wally prutste er wat aan en het deed het weer.Ja ik mag wel dit zeggen: alsWally binnenkwam, was iedereen in vijf minuten gelukkig. In de grootste misère kon hij nog grapjes maken. Ik vond wel dat hij er steeds slechter ging uitzien: erg mager met diepe kringen onder zijn ogen. Ruzie maakte hij nooit. Hij had een groot natuurlijk gezag."
XCWij willen die woorden 'natuurlijk gezag' niet in twijfel trekken maar er toch wel bij opmerken dat ieder die in de laatste fase van de bezetting met Walraven van Hall in contact kwam, óók wist dat hij zeldzame dingen had gepresteerd: tegenstellingen in de illegaliteit overwonnen, ruzies beslecht (hij dankte er de bijnaam 'de olieman' aan), maar vooral ook meer dan iemand anders bijgedragen tot de oprichting en het functioneren van een instelling die in het moeilijk bestaan van duizenden gezinnen waarvan de kostwinner ondergedoken was, en in de dodelijk riskante activiteit van ettelijke illegale groepen op één punt zekerheid gebracht had: er was geen gebrek meer aan geld.
XCMet steunacties voor personen die door maatregelen van de bezetter getroffen waren, kregen de van Halls al spoedig te maken. Gijs van Hall (dieGerbenWagenaar,meiTuininga-Boissevain,aug.
1 6 1958. 2 M. R. 31 1970. 1 Komt een onderneming of instelling die obligaties uitgegeven heeft, ten aanzien van de aflossing en rentebetaling in moeilijkheden, dan is het de taak van de trust maatschappij die bij de uitgifte van de betrokken lening tot trustee benoemd is, zo mogelijk een voor de obligatiehouders acceptabele regeling uit te werken die dan in een bijeen te roepen vergadering van obligatiehouders bekrachtigd kan worden. Trustmaatschappijen hadden in de jaren '30 niet over gebrek aan opdrachten te klagen gehad! 2 'Bij vele mensen', zo vertelde mr. G. van Hall later aan de Enquêtecommissie, 'bestond een grote angst iets voor de illegaliteit te doen. Ik herinner mij dat ik in begin 1941, kort na de Februaristaking, eens een zeer belang rijke heer aansprak op de Beurs en hem vroeg ofhij ook tien gulden voor dit doel wilde geven. Hij keek vreselijk verschrikt en zei dat hij het niet doen kon. Toen ik hem vroeg: waarom niet?, zei hij dat hij, als ik de Beurs uit zou gaan en zou worden gearresteerd, 'er bij' zou zijn omdat men bij mij dat tientje zou vinden. Ik zei toen dat ik toch wel iemand was die met tien gulden in zijn zak kon lopen.' (Getuige G. van Hall, dl. VII c, p. 198). 8 Later werden ook wel muntbiljetten (gul dens- en rijksdaaldersbiljetten) als 'kwitantie' afgegeven.
toen directeur was van twee trustmaatschappijen") werd na de Februaristaking betrokken bij een actie om geld in te zamelen voor de stakers en voor de nabestaanden van de 'achttien doden' - hij ging door met dit werk ten behoeve van kunstenaars die zich tegen de Kultuurkamer verzetten. Lang niet ieder op wie hij een beroep deed, was tot medewerking bereid" en wij nemen aan dat Walraven van Hall bij zijn eerste werkzaamheden voor de 'Zeemanspot' soortgelijke ervaringen opdeed: menigeen vond het geven van geld dat voor illegale doeleinden bestemd was, riskant. Kon men die risico's niet beperken? Het was Walraven van Hall die eind '41 op het denkbeeld kwam om uitsluitend op zoek te gaan naar grote bijdragen: men zou de geldgevers dan minder frequent moeten benaderen en bovendien zou zulks het voordeel bieden dat men met minder moeite en minder reizen en trekken de aanzienlijke sommen bijeenkreeg die voor het zich uitbreidend aantal steungevallen nodig waren. Vergde de regeringsgarantie speciale maatregelen? Zeker: na de bevrijding hadden de geldgevers recht op terugbetaling - men moest hun dus een soort kwitantie uitreiken die zij zorgvuldig moesten bewaren om haar later als bewijsstuk te kunnen overleggen. Evident onwenselijk was het om die kwitantie het karakter te geven van een bewijsstuk voor een bijdrage ten behoeve van illegale doeleinden. Walraven van Hall vond daar de oplossing voor dat de geldgevers een willekeurig waardeloos effect ontvingen (bijvoorbeeld een aandeel van een sinds lang opgeheven onderneming of een effect uit het keizerlijk Rusland") als hij liet aantekenen wat voor effect hij afgegeven had (elk effect heeft een eigen nummer) en daarbij aangaf voor welk bedrag het als kwitantie gediend had, dan zouden die voor buitenstaanders onbegrijpelijke aanteke
ningen voldoende zijn om na de bevrijding de genoteerde bedragen uit te keren aan diegene die het genoteerde effect zou presenteren. Wat die bedragen betrof: Walraven van Hall stelde zich op het standpunt dat hij slechts sommen van f 1000 of een veelvoud daarvan zou aanvaarden. Aldus geschiedde - de administratie van de voor de. 'Zeemanspot' ingezamelde bedragen werd bijgehouden door Gijs van Hall die tevens als kassier ging fungeren; Gijs van Hall zorgde er ook voor dat duplikaten van zijn aantekeningen op een vertrouwd adres bewaard werden. Op de geschetste wijze werd, hoofdzakelijk in de financiële wereld, in '42 meer dan een half miljoen gulden ingezameld, grotendeels (dat vloeide uit de opzet voort) in de vorm van bankbiljetten van f 1000-maar juist deze bankbiljetten werden, zoals wij in hoofdstuk I uiteenzetten, onverhoeds op zaterdag 13 maart' 43 van onwaarde verklaard; wie dergelijke bankbiljetten bezat, moest ze vóór 3 I maart bij de belastinginspecties inleveren en de tegenwaarde zou alleen uitgekeerd worden indien die inspecties er van overtuigd waren dat die hoge coupures bonafide, niet dus bijvoorbeeld in de zwarte groothandel, verworven waren.
XCGijs van Hall had op die zaterdag ca. f 212 000 in kas waarvan precies f 200 000 in de vorm van bankbiljetten van f 1000. Er was maar één oplossing: ze inwisselen tegen lagere coupures. Dat vergde contact met instellingen en particulieren die een extra-aantal bankbiljetten van f 1000 konden verantwoorden en bovendien bereid waren, de 'Zeemanspot' uit de moeilijkheden te helpen. Maandag 15 maart gingen de gebroeders van Hall op pad, elk met 100 biljetten van f 1000 op zak; die maandag slaagden zij er al in, al die biljetten ingewisseld te krijgen, maar bovendien was hun gebleken dat een aantal instellingen tot wie zij zich gewend hadden, van harte bereid was méér biljetten van f rooo in te wisselen; de toezeggingen waren die eerste dag al opgelopen tot een bedrag van f 93 000. Dat feit stimuleerde de gebroeders van Hall, links en rechts te gaan zoeken naar personen die uit hun eigen vermogen, uit hun bedrijfskas of uit door hen beheerde gelden biljetten van f 1000 wilden afstaan, tegen de gebruikelijke 'kwitantie' uiteraard, welke biljetten dan ingewisseld zouden worden bij de instellingen die met de verantwoording van de extra-aantallen biljetten van f 1000 geen moeite zouden hebben. De van Halls hadden succes: op 3 I maart bleek hun dat de kas van de 'Zeemanspot' in twee-en-een-halve week tijd van f 212 000 gegroeid was tot f 785 000; tot dat fraaie resultaat had ook Filippo, in Rotterdam werkend, een bijdrage geleverd.
XCIn enkele gevallen (dan namelijk wanneer het door een instelling in te leveren aantal biljetten van f 1000 wel wat aan de hoge kant was) werden vertrouwde inspecteurs der belastingen ingelicht. Door hen werden niet alleen de grote aantallen zonder bezwaar aanvaard, maar zij konden ook de
van Halls en Filippo doen weten tot wie dezen zich verder konden wenden om biljetten van f 1000 ingewisseld te krijgen. Er bestond toen reeds een zeker contact tussen een dertiental inspecteurs die tot verzet geneigd waren (zij kwamen regelmatig elandestien bijeen, meestal in Utrecht) - in dat contact rees het denkbeeld om ook na de inwisselingsactie van de hoge coupures de van Halls te blijven helpen. Inventief waren vooral de Rotterdamse inspecteur J. van Tilburg en zijn collega te Leeuwarden, J. Evenhuis. De deelnemers aan dit 'Belastingverzet' bedachten de ene slimmigheid na de andere.' Van Tilburg schoot bijvoorbeeld Rotterdamse zakenlieden aan met het verzoek of hij de door hen ingeleverde f rooo-biljetten door kon geven aan de 'Zeemanspot' - hij zamelde aldus f 750 000 in (die dus niet op de bankof girorekeningen der betrokkenen bijgeschreven werden). Later in '43 en in '44 werd met name door van Tilburg en Evenhuis niet de desbetreffende ontvangers afgesproken dat normale aanslagen voldaan werden, niet aan de ontvanger maar aan de inspecteur, of dat z.g. uitstel van betaling verleend werd terwijl de aanslag wel degelijk betaald werd, alweer aan de inspecteur. In een samenspel tussen de inspecteur en de ontvanger kon de aanslag van een belastingplichtige (die dan in het geheel niet ingelicht werd) ook wel z.g. verlaagd worden - het bedrag van de verlaging werd dan aan de belastingopbrengst onttrokken. Het Belastingverzet heeft op deze en dergelijke wijzen alleen al ten behoeve van het Nationaal Steunfonds bijna f 5,4 mln weten vrij te maken (Rotterdam f 3,3 mln, Leeuwarden f I,3 mln). Daarnaast nam het Belastingverzet ook eigen steungevallen in behandeling (o.rn. ruim zeshonderd voor de arbeidsinzet aangewezen ambtenaren van de belastingdiensten die ondergedoken waren) en wij weten dat alleen al de belastingdienst-Rotterdam rechtstreeks bijna f 700 000 aan steungelden uitbetaald heeft. Al deze illegale activiteiten bleven voor de directeurgeneraal der belastingen, H. Postma, volledig verborgen.ê
XCWij herinneren nog even aan het feit dat de gebroeders van Hall op 3 I maart' 43 bijna f 600 000 méér in kas hadden dan op zaterdag I3 maart toen tot hun schrik de f roco-biljetten van onwaarde verklaard waren. Door de 'Zeemanspot' was in het gehele jaar '42 ca. f 500 000 uitbetaald; het was duidelijk dat men in '43 de beschikking zou krijgen over een veelvoud van dat bedrag. Hoe het te besteden? Dat was geen vraag: de hulpverlening die
XC1 In sommige gevallen verleenden zij, dat doende, ook wel rechtstreekse hulp aan de LO die immers ook grote bedragen inzamelde. 2 Zeven jaar na de bevrijding verklaarde Postma (die overigens op allerlei wijzen wèl verzet gepleegd heeft) in alle onschuld aan de Enquêtecommissie: 'Ik heb geen contact gehad met de illegaliteit en ik geloof ook te mogen zeggen: de illegaliteit ook niet met de belastingdienst.' (Getuige H. Postma, BI~q., dl. VII c, p. 613).
zich tot op dat moment slechts uitgestrekt had tot gezinnen van opvarenden van de koopvaardij en van de marine, moest zich, aldus de van Halls, ook tot de gezinnen van onderduikers uitstrekken, ja zo mogelijk ook tot illegale organisaties die behoefte hadden aan geld. Filippo bleek evenwel voor die uitbreiding van werkzaamheden niet te voelen. wel was wat de 'Zeemanspot' deed, illegaal en ook was die steunverlening tegen de bezetter gericht voorzover die bezetter via het in nood brengen van de gezinnen van opvarenden pressie op die opvarenden wilde uitoefenen, maar behalve dat zij maandelijks een bescheiden bedrag in ontvangst namen, deden die gezinnen verder niets waar de bezetter aanstoot aan kon nemen. Onderduikers en illegale werkers deden dat wèl en Filippo vreesde dat de Sicherheitspolizei het werk van de 'Zeemanspot' onmogelijk zou maken als door deze ook betalingen gedaan zouden worden aan onderduikers-gezinnen en illegale organisaties. Hij was van dat standpunt niet af te brengen, zij het dat hij er accoord mee ging dat giften die voor de 'Zeemanspot' bestemd waren, voor andere doeleinden gebruikt werden; het gevolg was dat de van Halls (zij bleven de 'Zeemanspot' natuurlijk steunen) zonder Filippo aan hun actie de wezenlijke uitbreiding gaven die hun niet alleen financieel mogelijk was maar die zij ook geboden achtten. Die actie werd eerst aangeduid als 'het Landrottenfonds' maar later met een meer algemene term die wij nu maar van meet af aan willen aanhouden: het Nationaal Steunfonds.
XCWij doen het Nationaal Steunfonds (èn talloze offervaardige Nederlanders) onrecht wanneer wij het zo stellen alsof in het fonds alleen maar bedragen terechtkwamen die als het ware aan de regering geleend waren - veel kwam binnen in de vorm van giften, in totaal tot het einde der bezetting ca. fmln. Die giften bleven vooral in het zuiden en in Friesland een belangrijke bron van inkomsten vormen. Het denkbeeld dat men zich in de eerste plaats tot vermogenden zou richten, was in Friesland zelfs principieel verworpen. Hier werden van beginaf ook al gelden ingezameld voor gezinnen van opvarenden van de koopvaardij en de marine. Van den Bosch haakte hier begin' 43 op aan; hij wist toen de reeds genoemde inspecteur der belastingen te Leeuwarden, J. Evenhuis, bereid te vinden, die actie een breder karakter te geven. Maar Evenhuis en zijn Friese helpers hadden hun eigen denkbeelden: zij voelden niets voor onderschikking aan niet-Friezen en waren het er ook niet mee eens dat men alleen op vermogenden een beroep zou doen of dat geld geleend zou worden: voor het verzet, aldus de Friezen, moest in
6 '42
beginsel steeds geofferd worden. Begin' 44 werd zelfs door Evenhuis en de zijnen, zulks tot grote ergernis van van den Bosch, in heel Friesland een actie tot het verkopen van speciale waardezegels ingezet die vele maanden volgehouden werd; ze bracht tussen de f 700000 en f 750000 op.' Dat was geen gering bedrag en het was voor de hulp aan onderduikers en aan de Friese illegaliteit bijna voldoende, maar afgezien van het feit dat toch ook Friesland vóór begin september '44 nog bijna f IOO 000 uit de kas van het Nationaal Steunfonds nodig had, meenden de van Halls en van den Bosch dat een zich tot het gehele volk richtende actie waar duizenden kennis van zouden krijgen, alleen uitvoerbaar was in een provincie waar men elkaar goed kende en waar naar verhouding weinig 'foute' elementen woonden. Voor de overige provincies hielden zij vast aan het beginsel waarop de grote inzamelingsactie voor de 'Zeemanspot' gebaseerd was: men moest, zulks ter beperking van de risico's en teneinde zo efficiënt mogelijk te werken, zo weinig mogelijk leningen afsluiten maar dan wel bij kapitaalkrachtige personen en instellingen; het minirnum-leningbedrag: f IOOO voor de 'Zeemanspot' , werd voor het Nationaal Steunfonds tot f 25 000 verhoogd.
XCHet vinden van instellingen die tot het verstrekken van leningen van f 25000 of een veelvoud daarvan bereid waren, werd in de eerste plaats het werk van de gebroeders van Hall wier naam immers in de fmanciële wereld een uitstekende klank had; hun vader was vele jaren bestuurslid geweest van de Amsterdamse Vereniging voor de Effectenhandel en in de jaren '30 zelfs een tijdlang voorzitter. Gijs van Hall was in die tijd als directeur van twee trustmaatschappijen met veel bankdirecteuren in aanraking gekomen - hij nam de taak op zich om de twaalf grootste banken te benaderen. Tien banken verleenden medewerkingê, lieten bijvoorbeeld gefmgeerde leningen opnemen (de boekhouding moest kloppen) en gaven het vrijgekomen geld aan het Nationaal Steunfonds door. Voor de hypotheekbanken, de levensverzekeringsmaatschappijen, de spaarbanken en de Indische cultuurmaat81
1 Van ieder die men benaderde, werd verwacht dat hij een zeker percentage van zijn inkomen en eventueel vermogen zou afstaan; degenen die de waardezegels verkochten, hadden als regel tevoren van de belastingdienst gehoord wat het aangegeven inkomen en eventueel vermogen waren van de personen die benaderd zouden worden. 2 Medewerking werd geweigerd door de Robaver en de Kas vereniging. Bij de Robaver heeft Woltersom tot aan de bevrijding trachten te verhinderen dat op welke wijze ook steun gegeven werd aan het NSF, de directeur van de Kasvereniging, mr. A.]. d'Ailly, van wie mr. G. van Hall eerder een weige ring ontving (zonder dat d'Ailly, voorzover bekend, zijn mededirecteuren geraad pleegd had), heeft daarentegen van de herfst van' 44 af belangrijke hulp verleend aan het NSF - wij komen er in deel 10 op terug.
schappijen trokken de van Halls specialisten aan ('lening-agenten') die als regel eveneens grote bedragen wisten los te krijgen. In totaal werd door de 'inzamelingskant' van het Nationaal Steunfonds tot begin september '44 vermoedelijk ca. f 9 mln bijeengebracht. De binnenkomende gelden werden aanvankelijk te Amsterdam ten kantore van Gijs van Hall bewaard, later bij mr. H. ter Meulen, een van de firmanten van Hope & Co. - deze mocht zich (er ging binnen de organisatie meer geld om) 'kassier-generaal' noemen; er waren toen ook enkele 'kassiers'.
XCDie 'inzamelingskant' werd door Walraven van Hall strikt gescheiden gehouden van de 'uitbetalingskant' die vooral wat de hulp aan de gezinnen van onderduikers betrof, een grote omvang ging aannemen, ja waar geleidelijk een landelijke organisatie voor opgebouwd werd die aanvankelijk door drie personen geleid werd: Walraven van Hall, Iman van den Bosch en A. Voorwinde - een Eindhovenaar die, toen de Sicherheitspolizei zijn werk op het spoor gekomen was, door zijn stadgenoot A. J. Gelderblom (spoedig bijgestaan door dr. ir. N. A. J. Voorhoeve) vervangen werd. Onder de vaste camouflage dat zij kwesties van de wijnhandel moesten bespreken (daarvoor lagen dan enkele stukken op tafel), kwamen zij als regel eens per week samen; van Hall bracht er zijn vriend J. Buys mee met wie hij over de dagelijkse problemen overleg placht te voeren, en door die 'Wijncommissie' werden de ervaringen uitgewisseld en de moeilijkheden besproken die zich voorgedaan hadden.
XCDie moeilijkheden hingen vooral met het systeem samen dat Walraven van Hall voor de uitbetalingen gekozen had. Hij stelde zich namelijk op het standpunt dat het, mede op grond van het feit dat de regering geleende gelden zou moeten terugbetalen (aanvankelijk gold dit slechts voor de 'Zeemanspot', maar van Hall nam aan dat de regering vroeg of laat haar garantie zou uitbreiden), vast moest staan dat die gelden op een verantwoorde wijze besteed waren. De geldgevers kregen, voorzover zij daar prijs op stelden (bij giften was dat niet nodig), 'kwitanties' - daar moesten dan de kwitanties van degenen die steun ontvangen hadden (onderduikersgezinnen en leiders van illegale organisaties), tegenover staan. Het aantalleiders van illegale organisaties met wie men in contact zou komen, zou, naar te voorzien viel, beperkt blijven, maar die onderduikersgezinnen zouden in de duizenden kunnen gaan lopen. Talloze medewerkers zouden met de uitbetalingen aan die gezinnen belast moeten worden. Men mocht wel aannemen dat die medewerkers met zorg uitgekozen zouden worden, maar als men wilde bevorderen dat zij de grote, maandelijks door hen te ontvangen bedragen inderdaad aan de onderduikersgezinnen zouden uitbetalen, dan leek het wenselijk, van hen te vergen dat zij de nodige kwitanties zouden
overleggen. Administratieve zorgvuldigheid zou misbruik van gelden tegengaan! _ die zorgvuldigheid vergde óók dat men niet lukraak tot uitbetalingen zou overgaan. Voor die uitbetalingen waren normen nodig. Die werden vastgesteld: wie steun nodig had, zou van het NSF alleen dàn steun ontvangen indien zijn naaste familieleden of andere instanties (gemeentelijke diensten of kerkelijke steunfondsen) niet tot die steunverlening in staat waren; de steun zou over het algemeen niet meer bedragen dan 80% van het loon of salaris van de ondergedoken kostwinner met een maximum van f 500 per maand; bij illegale werkers die al hun inkomsten moesten derven, zou daarentegen het volle bedrag van die inkomsten aan de gezinnen uitbetaald worden, zo ook (eventueel) aan hun nabestaanden. Een en ander vergde gedegen onderzoek. Daarvoor zouden 'onderzoekers' aangetrokken worden die de op elk steungeval betrekking hebbende gegevens zouden opnemen op een formulier dat als een 'Schadeformulier ongevallenverzekering' gecamoufleerd was (een verzekeringsmaatschappij werd daar overigens niet op genoemd); op dat formulier dat ook het adres van het te ondersteunen gezin vermeldde (allicht: daar moest men maandelijks uitbetalingen gaan doen), zou de 'onderzoeker' een bepaald steunbedrag voorstellen; was dat goedgekeurd, dan zou het steungeval een nummer krijgen en dan zou het taak worden van de 'uitbetaler' om voor de maandelijkse betalingen te gaan zorgen; voor elke betaling zou dan een kwitantie ondertekend worden (op die kwitantie stond evenwel geen naam, maar alleen het nummer van het steungeval) en die kwitanties zouden centraal, in Amsterdam, bewaard worden.
XCHet was in het illegale werk vaak onvermijdelijk dat men dingen op schrift stelde, afspraken bijvoorbeeld, maar de meeste illegale werkers hadden daar, zeker in '43_' 44, een hartgrondige afkeer van: hoe minder men opschreef, des te veiliger was dat. Het is dan ook begrijpelijk dat de werkwijze die het Nationaal Steunfonds wenste te volgen, aanvankelijk veel weerstanden wekte. In. menig geval had Walraven van Hall, wanneer hij met leiders van illegale organisaties, speciaal van verzorgingsgroepen, in contact kwam, al zijn overredingskracht nodig om die weerstanden te overwinnen. Hij wees er dan op dat de risico's die er waren (dat ontkende hij niet), tot een minimum waren gereduceerd _ in elk geval hield hij aan zijn systeem vast en dat impliceerde dat die verzorgingsgroepen slechts geld kregen van het Nationaal Steunfonds indien zij de administratie van hun steungevallen op de door het NSF voorgeschreven wijze wilden bijhouden. Dat laatste werd door sommige verzorgingsgroepen geweigerd (het werd óók geweigerdInderdaad heeft zich bij hetdat in totaal tijdens de bezetting meer dan fuitgekeerdheeft, slechtséén gevalvan misbruikvan geldenvoorgedaan.
1 NSF, 84 mln
door Evenhuis en de zijnen in Friesland'}; de meeste gaven hun aanvankelijke bezwaren spoedig op.
XCDe praktijk heeft, menen wij, de leiding van het Nationaal Steunfonds in het gelijk gesteld. Er zijn uit de kringen van het NSF wel slachtoffers gevallen, maar zulks dan door het werk dat zij deden, niet door de administratieve zorgvuldigheid die betracht werd. Geen enkel onderduikersgezin is, voorzover bekend, ooit gearresteerd doordat te zijnen behoeve een 'Schadeformulier ongevallenverzekering' ingevuld was of doordat iemand, meestal de echtgenote, regelmatig een (als regel onleesbare) handtekening onder kwitanties plaatste. Eén spannend moment heeft zich voorgedaan: begin september' 44, toen de vier koffers waarin zich aldie kwitanties bevonden, uit het pand in Amsterdam waar zij verborgen waren (het was het bedrijfspand van een vroegere Joodse textielfirrna), opeens gestolen bleken te zijn; de dief stuurde toen de directie van de firma die in het pand gevestigd was, enkele dreigbrieven: hij eiste f 50 000 en zou anders, schreef hij, met de koffers naar de Sicherheitspolizei gaan. Een ondergedoken Rotterdamse inspecteur van politie, S. van der Wind, die onmiddellijk door Walraven
1 Als centrale figuur bij het steunfondswerk in Friesland moest Evenhuis natuurlijk wel vastleggen wie zijn geldinzamelaars en 'uitbetalers' waren. Van elk hunner hield hij een kaart bij, maar op die kaarten waren de betrokkenen slechts met een code-aanduiding vermeld. De verklaring van die code-aanduidingen bevond zich in een apart cahier. In juli' 44 werd Evenhuis gearresteerd toen hij in Amster dam zijn dochter uit handen van de trachtte te krijgen. De had evenwel geen bewijsmateriaal tegen hem en dat kon ze in eerste instantie ook niet vinden want toen men in Friesland gehoord had dat Evenhuis in Amsterdam gevangen zat, waren zijn woonhuis en de inspectie onmiddellijk 'schoongemaakt' door KP'ers, onder wie de leider van een van de Friese Knokploegen, Krijn van der Helm: zij hadden alle bezwarende stukken, waaronder Evenhuis' cahier, naar de douaneloods overgebracht; daarbij hadden zij er evenwel niet op gelet dat zich juist daar ook het kaartsysteem van Evenhuis bevond. Enkele dagen later bracht van der Helm, vrezend dat ook in die douane loods naar bezwarend materiaal gezocht zou worden, al die stukken naar een kaas pakhuis over dat door de Friese Knokploegen als depot gebruikt werd. Het bestaan van dat depot werd evenwel op 14 of IS juli aan de onthuld door een KP'er die gearresteerd en barbaars mishandeld was. Op IS juli viel de het depot binnen - en vond daar nu bij elkaar het kaart systeem èn het cahier van Evenhuis. Een groot deel van diegenen wier namen en adressen in het cahier genoteerd stonden, kon nog in allerijlonderduiken, maar enkelen werden gearresteerd. Het bewijsmateriaal voor Evenhuis' illegale activiteit was verpletterend. Hij werd met enkele van zijn naaste medewerkers op 18 augustus in Vught gefusilleerd. Vermeld zij nog dat Evenhuis zijn grote vaste geldgevers slechts met codetekens aangeduid had - hun namen en adressen stonden niet in het cahier. Geen van die namen en adressen heeft hij prijsgegeven.
van Hall te hulp geroepen was, wist de crisis te bezweren: via de Amsterdamse politie ging hij na of zich onder de werknemers van de firma of hun relaties personen bevonden die tot een textielroof in staat geacht konden worden, en één hunner, een expeditieknecht, door van der Wind onder druk gezet, bleek de dief annex chantagepleger te zijn; het ging van der Wind te ver, de man te laten liquideren - alle stukken waren terug; dat was het belangrijkste.
XCEn als de koffers nu eens bij de Sicherheitspolizei beland waren? Deze had, menen wij, de tienduizenden kwitanties kunnen zien als nieuw bewijs dat er een zeer omvangrijke organisatie bestond voor steun aan de gezinnen van onderduikers, maar de nummers van de steungevallen en de handtekeningen die op de kwitanties voorkwamen, zouden haar niet veel wijzer hebben gemaakt. Wat Walraven van Hall in dit geval gealarmeerd had, was vooral dat het er enkele dagen lang uitzag alsof hij het bewijsmateriaal voor de gedane betalingen dat hij met zoveel zorg had laten verzamelen, op slag zou kwijtraken.
XCHet voorafgaande heeft, zo stellen wij ons voor, de indruk gewekt dat bij het Nationaal Steunfonds sprake was van een gecentraliseerde organisatie. Die indruk is juist maar wij moeten er dan wel aan toevoegen dat die centralisatie louter werkelijkheid was aan de top, eigenlijk alleen in de persoon van Walraven van Hall: hij was de man bij wie alle draden samenkwamen, de enige die zowel de inzamelings- als de uitbetalingskant van het Nationaal Steunfonds overzag, beide overigens alleen maar in hoofdlijnen; zijn 'lening-agenten' zeiden ook hem bijvoorbeeld niet, bij welke instellingen zij leningen hadden kunnen opnemen.
XCVoor de uitbetalingen was het gehele land, met uitzondering van zeeland en het westelijk deel van de Betuwe (het Nationaal Steunfonds heeft daar geen verbindingc.; gehad), in de loop van'in drie-en-twintig districten ingedeeld. Als districtshoofden werden door het drietal aan de top (van Hall, van den Bosch en Voorwinde/Gelderblom) als regel persoonlijke relaties aangesteld - van den Bosch vond ze vooral in de kring van de Rotary waar hij lid van was. De districtshoofden zochten plaatselijke hoofden; van die plaatselijke hoofden hing eigenlijk af of de organisatie haar doel zou bereiken: zij moesten onderduikersgezinnen opsporen (wat de 'weigeraars' van de arbeidsinzet en de 'contractbrekers' betrof, kreeg men vaak de adressen der gezinnen van 'goede' ambtenaren der GAB's) en vervolgens de 'onder
43
zoekers' aan het werk zetten. De 'Schadeformulieren ongevallenverzekering' kwamen dan bij de plaatselijke hoofden, eventueel (in moeilijke gevallen) bij de districtshoofden binnen en nadien ving het werk der 'uitbetalers' aan. Omgekeerd kregen de plaatselijke hoofden ook van boven uit de organisatie namen en adressen van steungevallen - dan namelijk wanneer de topleiding of een districtshoofd de leiding van een verzorgingsgroep bereid gevonden had, 'haar' steungevallen aan het NSF over te dragen. In dat NSF werkte ieder onder schuilnaam, elke functionaris had zijn eigen koeriers of koeriersters; die laatsten waren het ook die het geld van de 'kassier-generaal' naar de 'kassiers', van de 'kassiers' naar de drie-en-twintig districtshoofden, en van de districtshoofden naar de plaatselijke hoofden brachten - maar dat waren dan telkens andere koeriers of koeriersters geweest. Bij de plaatselijke hoofden kon elke 'uitbetaler' maandelijks het bedrag halen dat hij voor de gezinnen in zijn streek of stadswijk nodig had. De gehele organisatie telde tenslotte bijna negentienhonderd vaste illegale medewerkers en medewerksters maar niemand kende andere werkelijke namen dan die van de personen op wie hij zelf een beroep gedaan had.' Een districtshoofd wist dus hoogstens wie de door hem gekozen plaatselijke hoofden waren, maar wie zo al door die hoofden als 'onderzoekers' en 'uitbetalers' waren aangetrokken, was hem onbekend. Evenmin had hij enig denkbeeld wie er in de leiding van de organisatie zaten; misschien had hij wel eens gehoord dat een zekere 'van Tuyl' (Walraven van Halls illegale naam) daar de centrale figuur in was, maar wie die 'van Tuyl' was, wist dat districtshoofd niet. Van die leiding merkte hij ook niet meer dan dat hij soms schriftelijke of mondelinge aanwijzingen kreeg en, natuurlijk, met regelmaat de nodige fondsen. Dat geld werd, gelijk reeds gezegd, van een of meer centrale punten uit verzonden, 'en het werd', zo zette later Gijs van Hall aan de Enquêtecommissie uiteen,
XC'bijvoorbeeld in Dordrecht bij iemand bezorgd. Eens in de maand kwam bij hem een juffrouw uit Amsterdam die hij niet kende, met een pak bankbiljetten. Als de man in Dordrecht werd gearresteerd (en toevallig is deze op een zeker moment gearresteerd ... ) had hij, wanneer hij iets had willen zeggen, niets kunnen zeggen. Hoogstens had hij kunnen zeggen dat een juffrouw die hij 'Miep' noemde, hem geld kwam brengen en daarmede hield het spoor Op'2Voor het Nationaal Steunfondsgold, alsvoor dedat het werk riskanter was naarmate men een hogere plaats in deinnam. Van de bijna negentienhonderd medewerkers van het NSF hebben tachtig het leven verloren - onder hen bevonden zich Walraven van Hall en Iman van den Bosch alsmede negen districtshoofden. 2 Getuige G. van Hall, Enq., dl. VII c, p.
1 LOfLKP, illegaliteit
althans het spoor naar boven. En over de identiteit van diegenen aan wie hij het geld maandelijks doorgaf, is door het Dordrechtse districtshoofd, S. R. Beinema, gezwegen. Hij werd in augustus' 44 gefusilleerd.
XCWij hebben in het voorafgaande kunnen weergeven hoe het Nationaal Steunfonds functioneerde toen het eenmaal vrijwel het gehele land was gaan bestrijken. Men moet zich de opbouw voorstellen als een geleidelijk proces dat, ongeveer van april-mei' 43 af, vrijwel het gehele jaar' 43 in beslag nam. Die groei werd bepaald door de behoefte. In welk tempo het aantal onderduikersgezinnen toenam die van het NSF een maandelijkse ondersteuning ontvingen, is niet precies bekend. Onze indruk is dat de grote uitbreiding zich pas in de laatste maanden van '43 voordeed. De 'Top' van de La kwam pas in november met Walraven van Hall in contact. Er werd door die 'Top' aanvankelijk aan getwijfeld of het verantwoord was, met het NSF in zee te gaan, maar begin december werd de knoop doorgehakt: de La zou ook in fmancieel opzicht voor de onderduikers-zelf blijven zorgen, maar het NSF zou de steunverlening aan hun gezinnen overnemen en daartoe dus ook het nodige adressenmateriaal ontvangen. 'Met de organisatie, door de Grote Vergadering onlangs aanbevolen' (met die 'Grote Vergadering' werd een bijeenkomst bedoeld van de 'Top' van de La met de provinciale leiders), 'blijkt het', zo noteerde in december een vooraanstaand La-medewerker uitKampen, 'toch in orde te zijn. Ze noemt zich Nationaal Steunfonds en beschikt over bar veel geld. Door middel van een formulier geven we alle steungevallen aan haar door en ontvangen prompt de bedragen ter uitbetaling. 'n Groot gemak en inkrimping van risico.Want het samengaan van botje bij botje dat we totnutoe deden, gaf ons een onaangenaam grote bekendheid."
XCHet was eveneens pas eind' 43 dat de eerste verzorgingsgroepen die Joo.dse onderduikers onder hun hoede hadden, bij het Nationaal Steunfonds aanhaakten. Tevoren had het NSF wel al rechtstreeks hulp geboden aan individuele Joodse onderduikers, maar dat aantal steeg belangrijk toen het tot een deel van de bedoelde verzorgingsgroepen doordrong dat het NSF in staatvanp.december8 2
1 A. 304-05 (II 1943).
was, hen van hun kwellende financiële zorgen te ontlasten. De leiding van het Nationaal Steunfonds begreep dat men die Joodse onderduikers anders behandelen moest dan de niet-Joodse: hun positie was veel meer bedreigd. Te hunnen behoeve mocht geen 'Schadeformulier ongevallenverzekering' ingevuld worden, immers: dat formulier zou het onderduik-adres vermelden; evenmin kon men van die Joodse onderduikers vergen dat zij kwitanties zouden ondertekenen. Een punt was ook hoe hoog de maandelijkse uitkering van die onderduikers zou moeten zijn; sommige werden schandelijk geplunderd - daar moest een stokje voor gestoken worden. Om deze en dergelijke problemen op te lossen werd door de leiding van het Nationaal Steunfonds een 'onder-organisatie' gevormd, de 'Vakgroep r, die een eigen bestuur kreeg waarin A. Krouwer, eigenaar van een Amsterdamse handelsfirma en tevoren lid van de Joodse Raad (maar die had hij in de lente van '43 verlaten toen hij 'ge-Calmeyerd' werd), de centrale figuur werd.
XCDe 'Vakgroep r stond aanvankelijk vooral in contact met verzorgingsgroepen voor Joden in Amsterdam, later ook met groepen in de Zuidhollandse steden, Limburg, Brabant, Twente en Friesland. De maandelijkse uitgaven (per onderduiker werd als regel eerst f 75, daarna f 100 uitgekeerd) liepen van f 25000 op tot f 400 000. Na de bevrijding werden in de administratie van het NSF ruim vierduizendtweehonderd Joodse 'steungevallen' opgenomen; daaronder waren echter vele 'gevallen' die meer dan één persoon omvatten. Het totaal aantal Joodse onderduikers die van de 'vakgroep r geld ontvingen, heeft wellicht in de buurt van de achtduizend gelegen. In totaal gaf de 'Vakgroep J' tot begin september' 44 ca. f I mln uit, nadien tot aan de bevrijding nog eens bijna f 3,7 mln.
XCWat de overige ondersteunden betreft: uit de maandstaten die Gijs van Hall bijhield, blijkt dat bij het Nationaal Steunfonds per 18 augustus' 44 f 2, 7 mln aan leningen ten behoeve van de 'Zeernanspot' geregistreerd was en f 7,3 mln aan leningen ten behoeve van de overige uitgaven;bovendien stond toen f 300 000 genoteerd als 'diverse inkomsten' - dat moeten giften aan de leiding geweest zijn. Per diezelfde datum was f 2,6 mln aan de 'Zeemanspot' uitgekeerd ('Uitgaven Zee') en was f 6,2 mln voor andere doeleinden besteed ('Uitgaven Land'); daarvan was bijna f I mln naar de 'Vakgroep r gegaan, maar hoeveel van de resterende ruim f 5,2 mln uitbetaald was aan gezinnen van niet-Joodse onderduikers dan wel aan illegale organisaties, weten wij niet. Uit de staten blijkt wèl dat die 'Uitgaven Land' per IS april' 44 ruim f I ,4 mln bedragen hadden en dat zij in de vier maanden nadien (tot 18 augustus) per maand met de volgende bedragen gestegen waren: ruim f 600 000, bijna f I 850 000, ruim f 900 000 en ruim f I 300 000.
Tussen medio juli en medio augustus' 44 is aan de 'Vakgroep J' bijna £200000 uitbetaald - rest voor die periode aan andere uitgaven ruim f I 100000. Wanneer wij veronderstellen dat daarvan tussen de f 100000 en f 200000 uitbetaald-is aan illegale organisaties, dan resteert voor de steun aan onderduikersgezinnen tussen de f 900 000 en f I mln, en wanneer wij verder veronderstellen dat in die tijd gemiddeld per gezin en per maand f 100 uitgekeerd is, dan zou het Nationaal Steunfonds, nog van de Joodse onderduikers afgezien, in de zomer van '44 uitkeringen verleend hebben aan, zeg, omstreeks tienduizend gezinnen. Maar er waren toch veel meer onderduikers 1Zeker. Te bedenken valt evenwel dat die als regel geen kostwinner waren en dat veel gezinnen van onderduikers door de kerken gesteund werden. Het aantal 'steungevallen' zou in de hongerwinter van omstreeks tienduizend (onze schatting) tot ca. vijf-en-veertigduizend oplopen - dat laatste cijfer staat vast. Wat Walraven van Hall had gepresteerd, was niet alleen vóór begin september' 44 al bij uitstek zinvol gebleken, maar zou het bovendien, al werd dat toen niet voorzien, de illegaliteit mogelijk maken, het hoofd te bieden aan de problemen die zich vooral ook door de Spoorwegstaking in de hongerwinter zouden voordoen.
XCAlweer: heel deze arbeid was in '43 opgezet op grond van een in bezet gebied genomen initiatief en zonder overleg met of steun van de regering te Londen. Misschien mogen wij echter in zoverre toch wèl van steun spreken dat de van Halls en van den Bosch wisten dat wat door de 'Zeemanspot' uitgegeven werd, door de regering gerestitueerd zou worden - dat gaf aanleiding tot de verwachting dat de regering (die immers bij monde van de minister-president tot onderduiken aangespoord had) óók bereid zou zijn, gelden die geleend zouden worden ten behoeve van de steun aan onderduikersgezinnen (èn aan Joodse onderduikers 1) en aan de illegaliteit, na de bevrijding terug te betalen. Voor hen stond vast dat een officiële mededeling daaromtrent, eventueel een bewijsstuk, niet alleen de inzamelingsacties met name in de wereld van de banken en andere grote maatschappijen belangrijk zou vergemakkelijken, maar bovendien de positie van het NSF in de vaak moeizame besprekingen met andere illegale groepen versterken. De 'bankier van het verzet' had, zou men kunnen zeggen, voor zijn uitgaven behoefte aan een regeringsgarantie.
XCDie kwam er, maar ze had veel voeten in de aarde.
XCDe gehele zomer van '43 door vernam men in Londen niets omtrent de opbouw van het Nationaal Steunfonds, maar eind oktober kwam er een telegram binnen van de geheime agent G. A. van Borssum Buisman die enkele maanden tevoren met zijn werk als verbindingsman met de Ordedienst een aanvang gemaakt had; van Borssum Buisman was in aanraking gekomen met een groep die de zorg voor de gezinnen Vall ondergedoken ambtenaren en ex-militairen op zich genomen had. Kon hun, zo vroeg hij, ondersteuning worden betaald? Het telegram vervolgde:
XC'Worden deze bedragen na de oorlog door de Nederlandse regering gegarandeerd terugbetaald? Voldoende geld kan hier op leningsbasis verkregen worden ... Zo ja, Radio Oranje-bericht verzocht: 'Wij garanderen het voer dat de kippen moet worden verstrekt." 2
XCTwee weken later kon het hoofd van het Bureau Inlichtingen het volgende antwoorden:
XC'Regering gaat accoord met de verlening van gevraagde garantie, echter onder restrictie slechts redelijke bedragen uit te keren. Tevens mag het totaal van het bedrag-uitkeringen voorlopig f 200000 niet overschrijden. Na uitputting van dit bedrag moeten opnieuw gelden worden aangevraagd waarna deze aangelegenheid hier opnieuw zalworden overwogen. De gevraagde boodschap over kippenVrezend dat hem door deeen val gesteld werd, heeft Filippo het bedrag van fniet gebruikt maar in een safeloketgedeponeerd.Telegram, 20 okt. 1943, van G. A. van Borssum Buisman aan het Bureau Inlichtingen (Vollgraff: Overzicht telegrammen, p.
1 30000 2
voer is niet uitgezonden, omdat mondelinge toelichting zal volgen door middel van een mijner agenten.' 1
XCSlechts f 200 ooo! Daarmee zou men duizend gezinnen misschien twee maanden kunnen steunen! Kennelijk hadden Gerbrandyen van Lidth de Jeude geen denkbeeld van de bedragen die nodig waren.
XCDat laatste werd hun spoedig door twee nieuwe Engelandvaarders duidelijk gemaakt: door mr. H. P. Linthorst Homan die als secretaris van de directie van Philips nauw met van den Bosch samengewerkt had (hij kwam medio december' 43 in Londen aan) en door mr. A. B. J. Koch, die in de zomer van '43 in bezet gebied het restant van de spionagegroep 'DienstWim' geleid had. Koch was bij de fmanciering van die groep in moeilijkheden gekomen en had bovendien vernomen (hij had vooral goede verbindingen met Vrij Nederland) dat de grote illegale bladen soms tekort aan geld hadden. Hij kwam begin december' 43 in Spanje in contact met het hoofd van het Bureau Inlichtingen, Somer, die zich daar toen op dienstreis bevond, en hij gaf Somer een brief voor Gerbrandy mee" waarin hij er op wees dat het aantal onderduikers met sprongen gestegen was. 'Illegale kringen in Nederland bereiden op het ogenblik', schreef hij, 'in wanhoop plannen voor om in het groot banken te gaan overvallen. Het komt mij voor dat de regering alles moet doen om dit te verhinderen daar anders de openbare moraal nog meer zakt.' De regering moest, meende Koch, grote bedragen naar bezet gebied sturen, zulks in de vorm van hoge coupures aan dollars en' ponden die er op de zwarte markt verkocht zouden worden Koch had op f 5 mln willen aandringen, maar toen Somer hem zei: 'Maak er f 8 miljoen van', nam hij dat laatste bedrag in zijn brief op. Van het werk van het Nationaal Steunfonds was Koch onkundig; in zijn brief adviseerde hij dat de dollars en ponden door een geheime agent naar de organisaties gebracht zouden worden die resp. Vrij Nederland, Het Parool, Trouwen Je Maintiendrai uitgaven: die organisaties zouden dan de opbrengst van de dollars en ponden moeten gaan distribueren.
XCKochs brief had het grote voordeel dat Gerbrandyen van Lidth de Jeudè eindelijk in miljoenenbedragen gingen denken en met krachtige steun van koningin Wilhelmina bereikte Somer dat in de nacht van Ia op II januari '44 (Koch was toen nog niet in Londen aangekomen) de geheime agent H. Steen boven bezet gebied afgeworpen werd met in .een manchetknoopinp.82
1 Telegram, 4 nov. 1943, van hetBureau Inlichtingen aan de OD (a.v.). 2 Tekst P. Sanders: 24-25.
. een microfoto van de volgende, door Gerbrandy op 10 januari ondertekende brief+:
XC'De Nederlandse regering stelt zich bij deze garant voor de terugbetaling van een bedrag, groot ten hoogste dertig miljoen gulden, hetwelk bestemd is voor ondersteuning van ondergedokenen, personen die zich hebben onttrokken aan de plicht tot melding voor krijgsgevangenschap of arbeid in Duitsland, en hun gezinnen, en voor andere, met hulpacties verband houdende doeleinden te uwer beoordeling, met dien verstande dat voorlopig beschikt wordt over een bedrag van ten hoogste tien miljoen gulden. Over het resterende bedrag van ten hoogste twintig miljoen gulden zal niet worden beschikt dan nadat uwerzijds gegevens over de behoeften voor een bepaalde tijdsduur zijn verstrekt en dezerzijds daaraan goedkeuring is verleend.'
XCAan wie moest Steen (die als hoofdtaak gekregen had, als geheim agent voor Jan Thijssens Radiodienst te fungerenê) die garantie overhandigen? Homan had op van den Bosch gewezen en op diens naaste medewerkster (secretaresse/koerierster) van wie hij althans de voornaam kende: 'Miep' (mej. M. H. J. de Wilde).3 Maar waar in Nederland zaten van den Bosch en "Miep' ? Het was van Houten die adviseerde, de geheime agent Steen in eerste instantie naar de directie van het Haagse bijkantoor van de Nederlandse Handel-Maatschappij te laten gaan (voor haar kreeg Steen een .introductie mee) - van Houten vertrouwde dat van den Bosch en/of'Miep' via die directie opgespoord konden worden. Steen kreeg de strikte instructie, de hoogst belangrijke microfoto slechts aan van den Bosch of'Miep' af te geven. Waar van den Bosch ondergedoken was, kon de Haagse directie van de Nederlandse Handel-Maatschappij aan Steen niet vertellen en ze zag ook geen kans, van den Bosch of'Miep' op te sporen. Nu had Steen als tweede 'aanloopadres' het adres van Walraven van Hall gekregen van wie Linthorst Homan wist dat hij met van den Bosch samenwerkte. Welwas van Hall ondergedoken maar heel af en toe bezocht hij nog zijn gezin in Zaandam;
XC1 Tekst: a.v., p. 26, en Enq., dl. VII a, p. 225. 2 Steen had ten behoeve van die Radiodienst f 50 000 meegekregen en ten behoeve van de spionagegroep 'Packard', met welke d' Aulnis, de injuni' 43 gearriveerde geheime agent van BI, samenwerkte, f 60 000. Toen Steen evenwel medio maart' 44 gearresteerd werd, had hij d' Aulnis die toen in België zat, nog niet kunnen bereiken. Wat met het bedrag van f I 10 000 gebeurd is, staat niet vast; het is vermoedelijk geheel of grotendeels in Duitse handen gevallen. S Al bij Philips was zij de secretaresse van van den Bosch geweest;
via zijn vrouw wist Steen met hem in contact te komen. Een pijnlijke situatie ontstond: Steen weigerde de microfoto aan van Hall af te staan. Die moeilijkheid werd opgelost: van den Bosch werd er bij gehaald, de microfoto werd vergroot en nu konden de leiders van het Nationaal Steunfonds eindelijk zwart op wit lezen dat de regering vooreerst hun uitgaven garandeerde tot een bedrag van f ro mln. Zij zonden de oud-president van de Nederlandse Bank, mr. L. J. A. Trip, een afschrift van Gerbrandy's brief (deze zou dus kunnen bevestigen dat hij de brief kende-) en lichtten ook hun 'lening-agenten' in. 'Wij beschouwden deze brief', aldus later Gijs van Hall, 'zoals de Nederlandse Bank zijn goud beschouwt.f
XCWat vernam Londen? Niets. Steens zender zweeg en. de geheime agent zelf, die bij de Haagse politie gediend had, werd medio maart op straat toevallig herkend door een 'foute' collega en prompt gearresteerd.ê Maandenlang verkeerde Londen in onzekerheid of de garantie ontvangen was en zo ja, door wie, en hoe het gegarandeerde bedrag besteed werd. In april ging terzake een telegram naar de aD uit - maar dat werd niet ontvangen en het Bureau Inlichtingen kreeg dus geen antwoord. Het werd augustus voor pater Bleys (die in mei in Zwitserland het eerder vermelde rapport over de La geschreven had) in Londen kon bevestigen dat de La, voorzover nodig, voor 'haar' onderduikersgezinnen geld van het Nationaal Steunfonds kreeg - Bleys plaatste overigens bij de werkwijze van het NSF verscheidene vraagtekens. Dat hadden in het zuiden van het land ook anderen gedaan: zij vonden vooral het werken met de 'Schadeformulieren ongevallenverzekering' onverantwoordelijk. Gelderblom die het zuiden in de algemene leiding van het NSF vertegenwoordigde (hij trad er voor het NSF ook als 'lening-agent' op), had daardoor met menigeen last gekregen maar met niemand meer dan met de Maastrichtse bankdirecteur G. J. Kuiper, die toen lid was van de provinciale leiding van de La in Limburg. Kuiper vond dat in die provincie de fmanciële steunverlening aan onderduikers en de gezinnen van bezettingsslachtoffers in het algemeen goed geregeld was - hij had geen enkele behoefte aan bevoogding door een aantal heren uit andere delen des lands; trouwens, hij betwijfelde hun bekwaamheid, hun deskundigheid en hun geschiktheid voor het illegale werk (vooral het werken met de 'SchadeDe83
1 van Halls hadden reeds in '43 contact met Trip gezocht en deze had hun toen toegezegd dat hij zich na de bevrijding moeite zou geven dat de regering ook de uitgaven ten behoeve van het 'Landrottenfonds' alsnog voor haar rekening zou nemen. 2 Getuige G. van Hall, dl. VII c, p. 195. 3 Hij werd zeven maanden later gefusilleerd.
formulieren ongevallenverzekering' achtte hij hoogst onvoorzichtig) - hij betwijfelde óók de authenticiteit van Gerbrandy's brief waarvan hem eind maart of begin april door Gelderblom (die langzamerhand van Kuipers obstructie genoeg had) wel mededeling gedaan was maar die hij nooit onder ogen had gekregen. Hij, Kuiper, was van mening dat het NSF (er zat geen katholiek in de leiding 1) onder toezicht geplaatst moest worden van een Nationaal Financieel Comité dat hij graag een 'verzuild' karakter zou geven en waarin hij ook enkele hoofdambtenaren van Financiën wilde opnemen; dat comité zou dan voorts als een van haar richtlijnen moeten a~ouden dat personen die er communistische sympathieën op nahielden, géén steun zouden ontvangen.
XCAl zijn bezwaren tegen het Nationaal Steunfonds legde Kuiper neer in een rapport dat hij pater Bleys meegaf toen deze naar Zwitserland vertrok; het kostte Gelderblom grote moeite om te bereiken dat Bleys er tenminste een rapport van hèm aan toevoegde waarin de door Kuiper geuite kritiek weerlegd werd. Beide stukken arriveerden in juli in Londen waar mr. dr. G. J. van Heuven Goedhart, een van de redacteuren van Het Parool, medio juni aangekomen was. De situatie in bezet gebied kennend, was deze er terstond op gaan aandringen dat aan het NSF machtiging verleend zou worden om met zijn uitgaven tot f 30 mln in plaats van tot flo mln te gaan. Het Bureau Inlichtingen kreeg opdracht, terzake een advies op te stellen. Dat deed mr. Koch die intussen functionaris van BI geworden was. Wat in bezet gebied met de 'eerste machtiging' geschied was, wist ook hij niet - een 'aanvraag voor de tweede f 10 mln' was, zo schreef hij in een nota d.d. 24 juli '441, nog steeds niet binnengekomen. 'Uit een en ander moet', voegde hij toe, 'jammer genoeg worden geconcludeerd, dat de zaak in Holland Of doodgebloed is, Of onvoldoende aangepakt, Of om mysterieuze redenen verzwegen wordt.' Het leek Koch aanbevelenswaardig dat men de steun aan onderduikers geheel nieuw zou opzetten; illegale bladen konden daarbij ingeschakeld worden (hij noemde nu, behalve Vrij Nederland, Het Parool, Trouwen Je Maintiendrai tevens Ons Volk 'en o.i. ook De Waarheid'), maar eveneens de kerken, Medisch Contact en bijvoorbeeld de Nederlandse Handel-Maatschappij. 'Hiervoor is het', schreef hij, 'nodig wederom een speciale boodschapper naar Holland te sturen met de uitsluitende opdracht, zich met deze specifiek financiële aangelegenheden te bemoeien. Deze boodschapper staat klaar en kan wat BI betreft, zeer binnenkort vertrekken.'
XCDie boodschapper was de geheime agent jhr; mr. R. de Brauw, Toen deze in de nacht van 7 op 8 augustus afgeworpen, werd (zijn, voo~aamste taak
XC1 Tekst in P. Sanders: Het Nationaal Steunfonds, p. 33-37.
was, zorg te dragen voor de radioverbindingen van mr. J. Ie Poole die tevoren tal van spionagerapporten naar Zwitserland had gezonden'), had hij Gerbrandy's 'tweede machtiging', eveneens tot een microfoto verkleind, bij zich.ê Blijkens die machtiging keurde de regering goed dat men in bezet gebied overging 'tot opname en distributie van het resterende bedrag van twintig miljoen gulden'; zij ging er accoord mee dat deze gelden mede besteed zouden worden 'voor steunverlening aan ondergrondse groepen en organisaties in hun strijd tegen de vijand'; het leek haar overigens 'raadzaam' dat 'een centraallichaam' met 'de verdeling der gelden' belast zou worden (het denkbeeld van Kuiper) en dat bij' de verdere distributie' gebruik zou worden gemaakt 'van de bestaande steun- en onderduikersorganisaties (Steunfonds, Landelijke Organisatie e.a.)' alsmede van 'het Medisch Contact en het distributie-apparaat der illegale pers' (denkbeelden van Koch); op een 'zelfs maar enigszins nauwkeurige administratie' werd door de regering geen enkele prijs gesteld (een echo van Kuipers opvatting).
XCAls contactadres had de Brauw het adres van mr. J. Ie Poole gekregen dat aan Koch bekend was. Le Poole was het dus die de 'tweede machtiging' in handen kreeg. Gelukkig: hij wist iets van het werk van Walraven van Hall af, maar toch niet voldoende om deze, aan wie de vingers jeukten om de 'tweede machtiging' in handen te krijgen, het stuk zomaar af te geven: eerst moest, zei Ie Poole, het 'centraallichaam' gevormd worden dat 'het Steunfonds' onder een soort voogdij zou stellen. Van Hall sprong haast uit zijn vel van woede maar le Poole beriep zich op hetgeen Gerbrandy 'raadzaam' genoemd had. Nu waren inmiddels de belangrijkste illegale organisaties tot een vorm van samenwerking overgegaan waaruit (wij komen hier in hoofdstuk 9 op terug) een 'Contact-Commissie' voortgekomen was voor beraad in beleidszaken en in kwesties van de overgangstijd - W. Drees was hier voorzitter van. Le Poole kon goedvinden dat het tussen van Hall en hem gerezen dispuut aan Drees voorgelegd werd. Diens mening was dat er maar één persoon was voor wie de 'tweede machtiging' van primaire betekenis was en aan wie zij dus onmiddellijk ter hand gesteld moest worden : Walraven van Hall. Aldus geschiedde.
XCBij onze beschrijving van het illegale werk dat verricht werd in de periode mei' 43-juni '44 (de lezer heeft reeds geconstateerd dat wij af en toe die laatste tijdsgrens overschrijden), hebben wij de hulp aan de onderduikers voorop gesteld. Wij zijn nu aan de beschrijving van een brede scala van andere illegale activiteiten toe. Daarbij willen wij beginnen met de illegale pers, in welk kader wij ook aandacht willen besteden aan een specifieke vorm van geestelijk verzet: de illegale bellettrie. Dat de illegale pers haar honderdduizenden lezers voortdurend aanspoorde, de bezetter tegen tewerken, is, zo vertrouwen wij, uit dit deel al even duidelijk gebleken als uit de drie voorafgaande. Impulsen tot zodanige tegenwerking gingen evenwel van de lente van '43 af ook uit van een illegale organisatie die wij reeds verscheidene keren noemden maar waar wij straks langer bij willen stilstaan: het Nationaal Comité van Verzet. Wij komen daarna tot de spionagegroepen en hun verbindingen met Londen: verbindingen door de lucht via de zenders van geheime agenten en verbindingen over land, vooral naar Zwitserland (de 'Zwitserse Weg'). Logisch sluit daarbij de beschrijving aan van die vorm van illegaal werk welke essentieel op verbindingen over land aangewezen was: de 'pilotenhulp'. Vervolgens zullen wij drie organisaties behandelen: de verzetsgroep CS-6, de illegale Communistische Partij Nederland en de Raad van Verzet, en tot slot zullen wij in dit hoofdstuk aandacht besteden aan een aspect van het illegale werk waaraan de illegale groepen in het algemeen juist in deze periode systematisch aandacht gingen besteden: de zelfbescherming der illegaliteit, de strijd tegen de alom aanwezige verraders. Impliciet hebben wij dan reeds veel doen blijken van het constant bedreigd bestaan der illegale werkers - wij willen dat onderwerp evenwel expliciet, en uitgebreider dus, aan de orde stellen in hoofdstuk 8.
XCDit hoofdstuk, hoofdstuk 7, beschrijft ontwikkelingen waarbij, zoals al uit de twee voorafgaande hoofdstukken bleek, talloze los van elkaar opererende illegale organisaties dezelfde doelen nastreefden: hulp aan vervolg
den, strijd tegen de bezetter, steun aan de oorlogvoering van Duitslands tegenstanders. Tussen de belangrijkste van die illegale organisaties openbaarde zich evenwel een verdeeldheid die vooral te maken had met de vraag bij wie het gezag zou berusten in de overgangstijd die op de bevrijding zou volgen. Van '41 af had die vraag al tot tegenstellingen geleid, vooral tussen de Ordedienst (de OD) en de voormannen van de zes democratische politieke partijen (de Rooms-Katholieke Staatspartij, de Anti-Revolutionaire Partij, de Christelijk-Historische Unie, de Liberale Staatspartij, de VrijzinnigDemocratische Bond en de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij) die van begin '42 af vertegenwoordigd waren in het clandestiene Grootburgercomité en het daaruit gevormde Nationaal Comité; Grootburgercomité en Nationaal Comité werden evenwel in de eerste dagen van april :43 ,> .. opgerold als gevolg van het feit dat de verrader Anton van der Waals li~d kunnen doordringen in de groep die door een van de leden van het Nationaal Comité geleid werd: Koos Vorrink.! Men zou kunnen zeggen dat daarmee in bezet gebied de politieke kracht wegviel die zich tegen de aanspraken van de OD verzet had. De OD vond evenwel van de zomer van' 43 afnieuwe tegenstanders op zijn pad: vooral de illegale bladen Vrij Nederland en Het Parool. Voorzover de OD een spionage-organisatie was, zullen wij hem in dit hoofdstuk (hoofdstuk 7 dus) beschrijven, maar zijn overige activiteiten komen eerst in hoofdstuk 9 aan de orde.
XCDie tegenstellingen in bezet gebied nu, die door verschillende kanalen aan Londen gerapporteerd werden, droegen er toe bij dat de regering van september '43 afvia Radio Oranje deed weten welke besluiten zij ten aanzien van de gezagsuitoefening na de bevrijding genomen had; tevens ging de regering er toe over, de coördinatie tussen de belangrijkste illegale organisaties met kracht te bevorderen. De strijd pro en contra de OD en het vraagstuk van de coördinatie der illegaliteit zullen wij in hoofdstuk 9 behandelen.
XCEr is dus veel te verhalen - geen wonder: in het 'andere Nederland' dat zich na de April-Meistakingen ging aftekenen, bloeide de illegaliteit in een tevoren ongekende mate op; ja, wij zijn geneigd de zestien maanden die tussen de grote stakingen en 'Dolle Dinsdag' (5 september '44) verliepen, als de periode te beschouwen waarin de illegaliteit misschien dan wel niet tot haar breedste maar wel tot haar zuiverste ontplooiing gekomen is.J.dat van der Waals met de dochter van van Looi in het huwelijk trad. Dat laatste is
1 Toen wij in hoofdstuk 3 van ons vorige deel weergaven hoe van der Waals er als uitvloeisel van het in slaagde, via een van Vorrinks actiefste mede werkers, L. van Looi, in de groep-Vcrrink te penetreren, hebben wij vermeld
XC'Dat de illegale pers', zo schreven wij zojuist, 'zijn honderdduizenden lezers voortdurend aanspoorde, de bezetter tegen te werken, is, zo vertrouwen wij, uit dit deel al even duidelijk gebleken als uit de drie voorafgaande' - de delen 4, 5 en 6 dus. Het is ook de reden waarom wij nu bij de illegale pers het eerst willen stilstaan. Illegale werkers op de gebieden van spionage, 'pilotenhulp', sabotage, liquidaties en, niet te vergeten, hulp aan onderduikers wisten als regel buiten het gebied waarop zij zelf werkzaam waren, weinig of niets van elkaars activiteit af, maar zij lazen allen één of meer illegale bladen. Hoe het er met de oorlog voorstond, vernamen zij vooral van de Londense radio: BBC en Radio Oranje, maar voor hun kennis van hetgeen in bezet gebied gebeurde, waren zij (naast de officiële berichtgeving in de legale pers die vol lacunes stak) in de eerste plaats op de illegale pers aangewezen. Deze was niet alleen een bron van informatie (men denke aan de berichten over de invoering van de tweede distributiestarnkaart - een hoogst belangrijk punt, waar de gelijkgeschakelde 'legale' pers in alle talen over zweeg) maar zij was ook, ja misschien wel in de eerste plaats, een middel tot bezieling: elk nummer van elk illegaal blad wekte tot voortgezette strijd op maar hield bovendien door zijn verschijnen elke illegale werker voor dat er talloze andere Nederlanders waren die zich ó6k tegen de bezetter keerden en bereid waren daar grote risico's bij te lopen. Het aantal van die illegale werkers nam voortdurend toe: die groei èn het feit dat, zoals wij deden uitkomen, Nederland na de April-Meistakingen meer 'dwars' ging liggen, kan men niet losmaken van de algemene verzetsimpuls welke van de illegale pers uitging.
XCKort na die stakingen werden de radio's verbeurd verklaard en leverden inderdaad vele honderdduizenden Nederlanders uit angst voor straf hundistributie der illegale bladen voordeden; dit meer 'technische' aspect van de illegale
1 Er is ook ander illegaal druk- of stencilwerk geweest: honderden, misschien wel duizenden illegale oproepen, honderden illegale brochures. In de aan bezet Neder land gewijde en nog te wijden delen van ons werk (de delen 4, 6, 7, en 10) nemen wij overal waar ons dit zinvol voorkomt, citaten uit deze oproepen en brochures op, maar wij behandelen ze niet systematisch. Dat laatste is ook nauwelijks mogelijk. Voorzover die brochures betrekking hadden op de tijd na de bevrijding, zullen wij op enkele van de belangrijkste terugkomen in deel 9 waarin wij de ont wikkeling van de denkbeelden in bezet gebied ten aanzien van de naoorlogse wereld en het naoorlogse Nederland behandelen willen in samenhang met de be sluitvorming in de kring der Nederlandse regering. De illegale oproepen waren als regel gestencild, de illegale brochures gedrukt; de problemen die bij hun pro ductie en distributie rezen, waren dezelfde als die welke zich bij de productie en
radiotoestel in - de informatieve functie van de illegale pers werd dus belangrijker. Er gingen in de periode mei '43-zomer '44 meer dan ISO illegale nieuwsbladen verschijnen: gestencilde bladen van enkele pagina's, soms maar twee, waarin het oorlogsnieuws weergegeven werd, hoofdzakelijk op grond van de Londense radioberichten. Voor het snel verspreiden van dat nieuws waren gestencilde bladen ook veel geschikter dan gedrukte: de productie van een gedrukt illegaal blad (bijna alle 'grote', d.w.z.landelijk op ruime schaal verspreide illegale bladen verschenen in die tijd in gedrukte vorm) nam als regel enkele weken in beslag, een gestencild blad kon men dagelijks uitgeven. Vaak werd dan gestencild op papier dat wèl van een gedrukte kop voorzien was. Niet eenvoudig was het om steeds aan voldoende stencilpapier en inkt te komen (naar een bruikbare stencilmachine moest men ook vaak lange tijd zoeken), maar de kleine groepjes die voor de illegale nieuwsbladen gingen zorgen, slaagden er in, deze en dergelijke problemen op te lossen. Die bladen werden als regel plaatselijk verspreid, meestal in een oplaag van enkele tientallen tot enkele honderden exemplaren, en het lijdt voor ons geen twijfel dat, gegeven het feit dat het aantal 'vaste' radioluisteraars als gevolg van de confiscatie-actie tot ca. twee-vijfde verminderd was, de illegale nieuwsbladen er als groep wezenlijk toe bijgedragen hebben, het moreel van de naar nieuws dorstende bevolking te schragen. De gecombineerde dagelijkse oplaag van deze nieuwsbladen heeft in de lente van '44 zeker in de tienduizenden gelopen.
XCAanzienlijk groter was in die tijd de gecombineerde oplaag van de 'grote' illegale opiniebladen. Die oplaag is door Lydia winkel in haar De onder grondse pers 1940-1945 becijferd op 450000 voor de maand december '43 1'als ieder exemplaar in vijf gezinnen kwam, dan', zo schreef zij, 'was heel Nederland van illegale lectuur voorzien.P Dit was louter als aanwijzing voor het grote aantal bedoeld, want zo gelijkmatig werden de illegale bladen natuurlijk niet verspreid. Veel mensen die één illegaal blad ontvingen, ontvingen ook andere en wij zijn er van overtuigd dat er heel wat Nederlanders zijn geweest die vóór de hongerwinter begon (toen gingen vooral de illegale nieuwsbladen grote oplagen bereiken), nog nooit een illegaal blad in handen hadden gehad.
XCOverzien wij nu de groep der 'grote' illegale bladen als geheel, dan willen wij allereerst opmerken dat zich bij Vrij Nederland, De Waarheid, De Vonk, Het Parool, Trouwen Je Maintiendrai in de zomer van '43 een nieuw bladgebeurde op tal van plaatsen, in Harderwijk eind '43 zelfs in het politiebureau. 2 (RvO) L. E. Winkel: De ondergrondse pers 1940-1945 (1954), p.
1 Daar moet men dan nog de exemplaren bijtellen die nagestencild werden; dat
voegde: Ons Volk. Het initiatief daartoe was genomen door de studenten Han Gelder (Leiden) en Wim Eggink (Utrecht), beiden nauw betrokken bij het ontstaan van het studentenverzet. Zij waren van opinie dat de andere illegale bladen te veel beschouwingen en te weinig feitelijkheden publiceerden. Daar kwam nog bij dat zij er zeker van waren dat zij er vooral door hun verbindingen in kringen van ondergedoken studenten in zouden slagen, hun nieuwe blad een flinke start te geven. Inderdaad, Ons Volk begon te verschijnen in de opmerkelijk hoge oplaag van 55 000 exemplaren (dat werden er later 120 000); het werd op vijf plaatsen gedrukt en het werd hoofdzakelijk door studenten verspreid. Er lag een omvangrijke organisatie aan ten grondslag. Deze organisatie ging ook een illegaal blad drukken voor de Nederlandse arbeiders in Duitsland: Het Vaderland', en stelde voorts haar technische apparaat ter beschikking aan een in oktober' 4 3 door mr. D. C. B. Mesritz opgericht illegaal blad, De Toekomst, dat (de titel geeft het al aan) naoorlogse problemen ging belichten. Gelder en Eggink vielen in januari' 44 in Duitse handen, als uitvloeisel van een grote actie van de Sicherheitspolizei tegen de Parool-groep, Mesritz in mei.ê
XCEnkele maanden vóór De Toekomst was nog een ander illegaal blad gaan verschijnen dat zich op naoorlogse problemen concentreerde: De Ploeg. Hier zaten vier Groninger studenten achter: een oud-redacteur van het studentenblad Der Clercke Cronike, M. J. Hartgerink, de vertegenwoordiger van Groningen in de 'Raad van Negen', A. J. van der Leeuw, en de twee leiders van het 'waarschuwingsapparaat' der Groninger studenten, M. A. Boers'' en H. Hommes. De Toekomst maar vooral De Ploeg wisten voor hun artikelen vooraanstaande auteurs aan te trekken, onder wie de drie Groninger hoogleraren dr. G. van der Leeuw, dr. J. H. van Meurs en mr. C. W. van der Pot, alsmede de Wassenaarse advocaat mr. J. J. Schokking en de secretaris van de Rotterdarnse Kamer van Koophandel, mr. G. E. van Walsum, ex-hoofdredacteur van het (in '41 opgeheven) christelijk-historische dagblad De Nederlander. De verschijning zowel van De Toekomst als van De Ploeg wekteJ.Loon zowel in de redactie van Ons Volk zat als in die van De Toekomst. 3 Boers
1 Hiervan verschenen zes nummers, telkens in een oplaag van 6 000 exemplaren. Adressen van arbeiders kreeg men hoofdzakelijk van kerkelijke organisaties die met hun lidmaten in Duitsland in contact stonden. De verzending geschiedde van Duitse grensplaatsen uit waar de bladen door Rijnschippers heengebracht werden; de pakken werden ook wel door koeriers over de grens gebracht. 2 Zoals wij reeds in ons vorige deel vermeldden, pleegde Gelder zelfmoord bij zijn arrestatie. Eggink overleed in het tuchthuis Hameln, Mesritz stierf in een Duits concentratiekamp. De publikatie van alle drie de bladen werd voortgezet, waarbij F. Glastra van
overigens in sommige andere illegale kringen weerstanden: men vond daar dat de inspanning die voor de productie van beide bladen nodig was, beter aan de behandeling van actuele problemen gewijd kon worden-; de oprichters van De Toekomst en De Ploeg meenden evenwel dat die actuele problemen elders in de illegale pers al voldoende aandacht kregen.
XCHet naderen van de bevrijding leidde er voorts toe dat men in kringen van SDAP en NVV waar men niet zonder zorg constateerde dat de illegale pers, met uitzondering van Trouw, ten aanzien van de partij-indeling een vrij scherpe breuk met het vooroorlogse Nederland voorstond, besloot, 'eigen' illegale bladen te gaan uitgeven: eerst, in mei' 44, Vrije Gedachten, waaraan o.m. J. W. Rengelink en Evert Vermeer medewerkten, vervolgens, in augustus, Paraat en De Baanbreker. Van Paraat was de titel al even demonstratief als de verschijningsdatum van het eerste nummer: 26 augustus 1944; dat was namelijk de vijftigste verjaardag van de oprichting der SDAP in 1894-. De verschijning van Paraat hing samen met het feit dat Het Parool zich kort tevoren in enkele artikelen van de hand van Frans Goedhart fel tegen de heroprichting van de SDAP uitgesproken had; tot de redactie van Paraat behoorden de ex-tweede voorzitter van de Fabrieksarbeidersbond van het NVV, H. Oosterhuis, en de tekenaar Jan Rot, het eerste hoofdartikel werd door W. Drees geschreven. De Baanbreker, een blad dat meer van jongeren uitging (Wijnand Rornijn en anderen), stelde zich jegens de vooroorlogse SDAP kritisch op; de titel van dit blad was ontleend aan het weekblad dat Troelstra in Utrecht al vóór de oprichting van de SDAP uitgegeven had. Elders in de illegaliteit vond men die titel (zijn historische achtergrond was maar aan weinigen bekend) niet gelukkig gekozen voor een blad dat zich na vier jaar bezetting voor het eerst presenteerde. Trouwens, in het algemeen waren er in die illegaliteit weerstanden tegen illegale opiniebladen die pas eind' 4-3 of in de loop van' 44 hun opwachting kwamen maken, afortiori wanneer die bladen op het herstel van de oude partij-indeling aandrongen.
XCDan willen wij in dit beknopte overzicht tenslotte vermelden dat zich bijTekenend was in dit opzicht in februarieen uitval van Johan Doorn, lid van de Raad van Verzet, in zijn illegale bladwaarin hij ook tegen illegale brochures over toekomstvraagstnkken bezwaar maakte: 'Men schijnt al reeds vergeten dat er nog oorlog is .. Men meent dat er een nauwelijks merkbare overgang zal zijn van oorlog naar vrede. Deze verwachting is zeer naief.' De Duitsers zouden, schreef Doorn, bij het einde vall de oorlog in Nederland alle dijken en bruggen opblazen en 'de meest bloedige revolutie welke men zich kan voorstellen', zou zich dan waarschijnlijkin Duitsland en wellicht ook in Nederland voordoen, 'wat voor zin heeft het dan in dit verband te spreken over de inrichting van ons landsbestuur?'(De Oranjekrant, 24 (febr. 1944), p.
1 '44
het illegale blad Je Maintiendrai, waarin vroegere functionarissen van de Unie een belangrijke rol waren gaan spelen, in de herfst van '43 Christofoor voegde dat ging herverschijnen onder een redactie waarin katholieke jongeren zaten als mr. C. J. A. M. ten Hagen, dr. V. A. M. Beermann, drs. M. van Kempen en drs. W. J. Schuijt - allen scherp gekant tegen de heroprichting van de Rooms-Katholieke Staatspartij. Velen uit de kring van Christofoor waren met enthousiasme lid geweest van de Unie; Christofoor moest, aldus later ten Hagen jegens de Enquêtecommissie, 'in zekere zin een voortzetting zijn van de politieke nalatenschap van de Nederlandse Unie." Het was logisch dat Christofoor van begin' 44 af nauw met Je Maintiendrai ging samenwerken. Dit had evenwel tot gevolg dat in augustus, toen vrijwel de gehele Christofoor-organisatie door verraad' opgerold' werd waarbij o.m. ten Hagen en van Kempen gearresteerd werden'', de Sicherheitspolizei ook een spoor vond dat haar naar het Utrechtse 'hoofdkwartier' van de Je Maintiendrai organisatie leidde; dit kostte de twee eerste redacteuren van dit blad, mr. c. vlot en J. E. W. Wütrich, het leven: beiden werden in de herfst gefusilleerd.ê
XCOnbarmhartig werden de illegale bladen, van welke richting of schakering zij ook waren, door de Sicherheitspolizei vervolgd. Die vervolging was maar al te begrijpelijk. Elke vorm van illegaliteit richtte zich tegen de bezetter, maar één vorm was er die voortdurend een appèl deed op de gehele bevolking in bezet gebied om die bezetter tegen te werken, om verzet te plegen en om zo mogelijk deel te nemen aan de illegale strijd: de illegale pers. Impulsen in die richting gingen ook wel van de Londense radio uit, maar deze hulde zich vaak in algemeenheden of was er naast - de illegale pers .sprak directer en vond, dunkt ons, in de periode die ons thans bezighoudt, meer weerklank; die weerklank hing samen met het feit dat iedere lezer wist dat dat simpele krantje waarin hij zich verdiepte, onder levensgevaar samengesteld, gedrukt, vervoerd en verspreid was. Dat betekende niet dat die lezer steeds bereid was, de aanwijzingen van de illegale pers te volgen,
XC1 Getuige C. J. A. M. ten Hagen, Enq., dl. VII c, p. 354. 2 Ten Hagen werd uit zijn cel bevrijd, maar van Kempen stierf in Bergen-Belsen. 3 Het 'hoofdkwartier' werd toen naar Amsterdam verplaatst waar het onder leiding kwam van Geert Ruijgers en P. J. Schmidt. Schmidt was in het begin van de jaren '30 de eerste voorzitter van de Onafhankelijke Socialistische Partij geweest. Ruijgers in '40-'41 eindredacteur van De Unie. Ook Schmidt was in de Nederlandse Unie zeer actief
maar wie niet 'fout' was of in volmaakte passiviteit leefde (de groep der passieven is, menen wij, aanzienlijk groter geweest dan die der 'fouten'), wist wèl dat de illegale pers hem voorhield wat hij, zo enigszins mogelijk, behoorde te doen.
XCVan nagenoeg elk nummer dat althans van de 'grote' illegale bladen uitkwam, belandden exemplaren bij de Sicherheitsdienst - door huiszoeking, door arrestaties, door het werk van V'-Mánner, door opzettelijke toezending van de kant van illegale groepen, soms ook doordat mensen in hun angst die exemplaren gingen afgeven; de belangrijkste artikelen werden dan in het Duits vertaald en aan het Reichskommissariat voorgelegd. Men kon daar de ogen niet sluiten voor het feit dat de invloed dier illegale bladen na de April-Meistakingen merkbaar toenam, Impliciet werd het gezag dat de illegale pers bij de bevolking verworven had, eind' 43 door de bezetter ook erkend toen hij besloot, illegale bladen na te maken waarin op sluwe wijze getracht zou worden, twijfel te wekken hetzij aan de goede afloop van de oorlog, hetzij aan de zin van een Duitse nederlaag; speciaalkon in die publikaties gespeculeerd worden op de hier en daar bestaande angst voor de Sowjet-Unie. Natuurlijk moest de vervaardiging van die nagemaakte bladen in diep geheim geschieden: liet men dat werk in een normale 'foute' drukkerij doen, dan zou die operatie (in 'foute' drukkerijen waren lang niet alle werknemers 'fout') spoedig naar de buitenwereld uitlekken.
XCZeer verontrust door de moeite die het tijdens de April-Meistakingen gekost had om de aanplakbiljetten waarmee het Polizeistandrecht afgekondigd werd, tijdig bij de Algemene Landsdrukkerij gedrukt te krijgen, had Rauter kort na de stakingen besloten, in het concentratiekamp Vught een drukkerij te vestigen waar men in geval van nood voor het officiëleDuitse drukwerk zou kunnen zorgen. Uit enkele drukkerijen die gesloten waren, werden de nodige machines en andere hulpmiddelen naar Vught overgebracht, er werd daar een grote papiervoorraad opgeslagen en uit de zetters en drukkers die zich als politieke gevangenen in het kamp bevonden, werd een speciaal Kommando gevormd van een man of twintig. Dat Kommando begon met allerlei intern drukwerk te vervaardigen, o.m. het speciale kampgeld. maar eind '43 werd het tot een man of twaalf verkleind; die twaalf werden ondergebracht in de pas gereedgekomen kampgevangenis (de 'bunker') enzij werden ook bij hun verdere doen en laten strikt van de overige gevangenen (van wie telkens een deel ontslagen werd) geïsoleerd. Aan die twaalf werd eind december' 43 opdracht gegeven, de kopij voor een aantal nagemaakte illegale bladen te zetten en te drukken. Zij weigerden. Hun werd toen gezegd dat, als zij volhardden, hun familieleden voor hun ogen zouden worden op
niet zonder wrok en ook niet zonder slimheid; ze besloten namelijk de nagemaakte nummers (o.a. van Ons Volk, Paraat, Het Parool, De Vonk, Vrij Nederland en De Waarheid) dermate perfect verzorgd uit te voeren dat het verschil met de als regel nogal slordig gedrukte echte illegale bladen onmiddellijk in het oog zou springen. Dit drukkerskommando is tot augustus '44 aan het werk gebleven, ook voor allerlei 'gewoon' drukwerk. Wij hebben niet de indruk dat de Duitse actie met de nagemaakte illegale bladen (een actie die uitging van de Hauptabteilung Volksaufklärung und Propaganda waar men zich meer en meer op deze z.g. 'zwarte' propaganda toelegde) enig effect heeft gehad.
XCMéér effect, zij het kortstondig, had het omgekeerde: het namaken van nummers van legale dagbladen of periodieken door illegale groepen. Dat was telkens een hele operatie: de betrokken drukkerij moest overvallen worden en de daar aanwezige staf moest men er dan met zachte of harde dwang toe brengen, een nummer te vervaardigen waarvoor men de kopij had meegebracht - of men moest het namaak-nummer in een andere dan de gebruikelijke drukkerij laten vervaardigen. In beide gevallen diende men er voorts zorg voor te dragen dat de distributie zo vlug en zo normaal mogelijk plaatsvond. Vier keer is dat gepresteerd: op 14 april '44 door de Veenendaalse Knokploeg die de drukkerij van de Schoonhovense Courant dwong, pagina 2 van het nummer van die dag (de krant telde nog maar twee pagina's) met verzetsartikelen te vullen"; op I mei door de groep van Ons Volk die er met medewerking van Amsterdamse studenten in slaagde, een nagemaakt nummer van het weekblad De ei» precies op tijd in JO 000 exemplaren bij een aantalkioskenin de Amsterdamse binnenstad af te leveren; op 5 juni door enkele Haarlemse illegale werkers die bij een drukker te Hillegom die Trouw drukte, 8000 exemplaren lieten maken van de Haar lemse Courant welke ook al via de kiosken verkocht werden; en tenslotte op 7 september door vier Friese illegale werkers, onder wie twee KP' ers, voor wie een drukkerij in Appingedam 10 000 exemplaren van de Friese Courant vervaardigd had die ten dele in Leeuwarden normaal in distributie kwamen, ten dele door de Trouw-groep in heel Friesland werden verspreid. Laatstgenoemd nummer bevatte o.m. dit bericht:
XC1 Volgens de Duitsers werd het grootste deel van de oplaag in beslag genomen, er zijn evenwel zeker enkele duizenden exemplaren verspreid. De Knokploeg nam er zelf duizend mee. Per exemplaar betaalden aspirant-lezers daar grif f 100 tot f 150 voor - het geld ging naar de LO toe. De bevolking van Schoonhoven werd voor de operatie van de KP gestraft doordat zij zes weken lang om zes uur 's-avonds binnen moest zijn. 2 Dit was een vorm van Duitse 'zwarte' propaganda; wij komen er in hoofdstuk I I
XC'De Nationaal-Socialistische Beweging schrijft de volgende prijsvraag uit: hoe komen wij er levend af? Hoofdprijs (beschikbaar gesteld door de afd. Fraude van de Nederlandse Volksdienst): een officieelJoods persoonsbewijs. Tweede prijs: een gereserveerde plaats op een der snelle terugtrekkende Wehrmacht wagens, eindpunt puinhoop Berlijn.'
XCWat moest er allemaal elandestien verricht worden voordat een illegaal blad zijn lezers' bereikte?
XCDe redacties (die in de regel tevens de centrale leiding vormden) waren als regel klein - er hoefde tenslotte voor een blad dat in een beperkt aantal nogal kleine pagina's eens per maand of per veertien dagen verscheen, niet zoveel geschreven te worden. Een blad als De Oranjekrant werd door één man geredigeerd, Johan Doorn: in beginsel schreef hij dus alle artikelen. Redacteuren waren evenwel tegelijkertijd nieuwsvergaarders ; zij moesten door clandestiene contacten achter al datgene zien te komen wat de dagbladpers verzweeg of wat haar zelfs onbekend was. Verbindingen met officiële instanties werden daarbij steeds belangrijker - welnu, er werd met name van ,43 af veel uit de departementale wereld vernomen. Eerder gaven wij al weer dat een ambtenaar van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming kopieën van alle brieven die van de afdeling Hoger Onderwijs uitgingen, aan de redactie van De Geus doorgaf; bij andere departementen geschiedde hetzelfde. Bij elk departement was een vertaalafdeling die er zorg voor droeg dat de stukken die naar het Reichshommissariat moesten uitgaan (daar waren uiteraard veel belangrijke stukken onder) in het Duits vertaald werden er behoefde bij die afdeling maar één persoon te zijn die bereid was, kopieën juist van die stukken aan een illegaal blad door te geven, en een nieuwe bron van nuttige informatie was aangeboord. Het Parool en Vrij Nederland bezaten zulk een contact bij Binnenlandse Zaken. Diezelfde bladen slaagden er in '43 in, regelmatig kopieën te krijgen van belangrijke stukken die van het Rijksarbeidsbureau uitgingen. Ook bij de onder Hirschfeld ressorterende departementen waren verscheidene ambtenaren werkzaam die een vast contact met illegale bladen onderhielden, vooral met Het Parool, Je Maintiendrai en Ons Volk. De illegale bladen waren evenwelook elkáárs bron: een belangrijk bericht, in het ene illegale blad vermeld, werd steeds door andere illegale bladen overgenomen. Wat aan commentaren over het oorlogsverloop in de
(Londen, bij De Waarheid ook Moskou) bericht had; degenen die die commentaren schreven", tilden vaak zwaar aan het feit dat hun informatie zo . beperkt was - eerst in de tweede helft van' 43 werden via de retourzendingen van de Zwitserse Weg allerlei kranten, tijdschriften en zelfs boeken op microfilm naar Nederland doorgegeven. Vooral Vrij Nederland prefiteerde daarvan; de VN-organisatie ging dan ook van januari '« af aparte lnternationale Informatiebladen uitgeven die door drs. B. W. Schaper geredigeerd werdcri en in een oplaag van 5 000 tot 10 000 exemplaren verschenen. Sommige illegale bladen hadden ook contacten in het Duitse milieu, voor Het Parool was speciaal de verbinding van belang die, zoals wij in hoofdstuk 3 van deel ö vermeldden, begin' 43 tot stand gekomen was tussen een van de redacteuren, drs. W. van Norden, en de 'föute' A. Meyer-Schwencke die van dat moment af veel ging riskeren om de Parool-organisatie te helpen.ê
XCBij de meeste 'grote' illegale bladen was regel dat men veel meer kopij had dan men kon plaatsen. De redactionele samenstelling van een nummer was dan ook steeds een probleem. Was dat probleem opgelost, dan stond men voor een nieuw: het drukken. Konden de drukkers die men ingeschakeld had, hun levensgevaarlijk werk voortzetten of moest men andere zoeken? En was er nog voldoende papier? Ook papier werd namelijk steeds schaarser. Hierover een enkel woord.
XCVoor de vervaardiging van papier mocht in ons land van '40 af geen hout meer worden ingevoerd - de papierindustrie was daarom aangewezen op de invoer van cellulose en op de aanvoer uit het binnenland van oud papier en van lompen. Het tekort aan die grondstoffen werd evenwel, mede
XC1 Wij hebben in ons deel 5 een aantal pro-Duitse artikelen aangehaald die in '41 in het dagblad De Tijd geschreven werden door M. A. Cageling, in die tijd lid van Arnold Meyers Nationaal Front. Niet onvermeld blijve thans dat Cageling van '43 af.in Je Maintiendrai de artikelen over het oorlogsverloop schreef en ook als verbindingsman fungeerde tussen de JM-organisatie en de spionagegroep Geheime Dienst Nederland. 2 Meyer-Schwencke bleefin vaste relatie staan met die afdeling van de staf van de Bejehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD die zich op de bestrijding van de illegale pers concentreerde, speciaal met een van de stafleden, Helmuth Schmidt. Ten behoeve van deze ging hij z.g. als V-Mann optreden waaruit voortvloeide dat hij regelmatig voor gegevens moest zorgen over de illegale pers en over de stemming in den lande. Die gegevens werden hem door de redactie van Het Parool verstrekt, maar dat z.g. Spielmatetial was natuurlijk dusdanig gekozen dat niemand er gevaar door kon lopen. Van zijn kant kon MeyerSchwencke aan de redactie van Het Parool veel berichten dat wèl van belang was. Toen bijvoorbeeld in december' 43 een aantal medewerkers uit de Parool-organisatie voor Amsterdam gearresteerd was, waarschuwde Meyer-Schwencke dat een speciaal Kommando van Heuven Goedhart, in die tijd een van de voornaamste redac
doordat de bezetter grote hoeveelheden oud papier enlompen naar Duitsland liet uitvoeren, zo groot dat het rijksbureau voor papier in de zomer van' 43 bepaalde dat nu ook voor de allerkleinste drukwerk-orders een officiële vergunning afgegeven moest worden, de productie van krantenpapier bij de n.v. van Gelder & Zonen te Velsen werd kort nadien stopgezet (er werd toen een kleine hoeveelheid krantenpapier ingevoerd). Vóór de bezetting werd in ons land ca. 30000 ton papier per maand gebruikt maar in '42 leverden de eigen productie samen met de invoer (een deel daarvan was bestemd voor het in bewerking nemen van Duitse drukwerkorders, vooral aan boeken en brochures) slechts 13 000 ton per maand op, in '43 9000 ton en in '44 5 500 ton. De dagbladen krompen tot twee pagina's per dag in, enveloppen waren vrijwelnergens meer te koop, uitgevers moesten, toen zich eenmaal de grote schaarste ging aftekenen, als regel 'fout' zijn wilden zij voor hun boeken nog een papiercontingent toegewezen krijgen - en in die situatie dienden de organisaties die illegale bladen deden verschijnen, daar toch maand na maand het nodige papier voor te vinden. Voor de 450 000 exemplaren die volgens de eerder weergegeven schatting in december '43 in circulatie kwamen (alleen de 'grote' illegale opiniebladen!) was ca. 7 ton papier nodig. Maar dat papier werd gevonden, telkens weer. Van de zomer van '43 af verleende een ambtenaar van het rijksbureau voor papier daar medewerking bij door officiële vergunningen af te geven op gefingeerde aanvragen - het rijksbureau heeft op deze wijze, vermoedelijk van '43 af, de illegale pers in totaal aan 700 ton papier geholpen (een deel daarvan was voor illegale oproepen en brochures bestemd) en de n.v. van Gelder &
XCop te sporen; andere mededelingen van Meyer-Schwencke droegen er toe bij dat Nederlandse advocaten een groot deel van het door de arrestanten verrichte illegale werk z.g. met de bemoeienissen van een provocateur in verband konden brengenhet Obergericht velde toen naar verhouding lichte vonnissen. Het was pas na deze arrestatie-zaak dat van Narden aan Meyer-Schwencke meedeelde dat deze bij het werk van de Parool-groep ingeschakeld was.
XCIn de loop van '44 maakte Meyer-Schwencke een fout: toen Helmuth Schmidt hem op zekere dag om een exemplaar van Het Parool vroeg, bracht hij dat reeds de volgende dag mee. Schmidt concludeerde daaruit dat Meyer-Schwencke met Het Parool in contact stond en bereidde een ingreep voor om de gehele redactie 'op te rollen'. Eind augustus' 44 werd Schmidt evenwel naar Duitlsand geroepen en toen hij in september zijn werk in Nederland hervatte, waren de omstandigheden zo verward dat hij (hij was nu trouwens in een andere sector werkzaam) niet meer aan de actie tegen Het Parool toekwam. Het lijdt geen twijfel dat Meyer-Schwencke door zijn mededelingen enkele tientallen illegale werkers het leven gered heeft, niet alleen uit de kring van Het Parool maar ook van De Vrije Kunstenaar. Hij heeft tenslotte in de hongerwinter veel belangrijke Duitse stukken en kaarten doen toe
Zonen wist daar door allerlei manipulaties nog eens enkele honderden tonnen aan toe te voegen. Soms werden hoeveelheden papier door 'kraken' in de wacht gesleept, maar dit papier was niet steeds oruniddellijk bruikbaar: het moest op maat gesneden worden (Biihrrnanns Papiergroothandel te Amsterdam werd daar wel bij ingeschakeld) - één geval is evenwel bekend waarin een groep die in het Gooi een illegaal blad uitgaf (De Gooise Koerier) enkele rollen papier door tien onderduikers met scheermesjes en scharen tot vellen van de gewenste lengte moest laten snijden, hetgeen twee weken zeldzaam eentonig werk met zich bracht.
XCEen drukker die een illegaal blad drukte, moest daar uiteraard het papier voor in huis hebben. De aanwezigheid van die voorraad sloot al een zeker risico in, want de bij een drukker aanwezige papiervoorraden werden af en toe gecontroleerd en moesten dan stuk voor stuk verantwoord worden. Dat was evenwel slechts het eerste risico dat de illegale drukker liep. Zetsel voor illegaal drukwerk viel niet weg te werken - het was àfkorte tijd in het magazijn aanwezig (daar kon men het nog verstoppen) Mhet stond open en bloot op de machine terwijl het 'ingesteld' werd, en tijdens het drukken zelf (dat geschiedde vaak 's nachts als het personeel er niet was - veel illegale drukkers werden dan door leden van hun gezin bijgestaan) vormden de stapels illegale bladen onloochenbaar bewijsmateriaal voor illegaal werk. Nu waren er in den lande vele duizenden drukkerijen, grote en kleine - het was de Sicher heitspolizei onmogelijk, ze alle regelmatig te controleren. Dat nam niet weg dat drukkers die illegaal drukwerk vervaardigden, al door de aanwezigheid in hun bedrijf van het belastende materiaal een groot risico liepen. Er zijn desondanks vele tientallen, misschien wel enkele honderden, veelal 'kleine', drukkers in den lande geweest (het precieze aantal staat niet vast), die dat risico aanvaard hebben door af en toe of (wat vaker voorkwam) regelmatig illegaal drukwerk te vervaardigen. Een zelfde risico liepen de zetterijen, als bij de productie van het illegale drukwerk van aparte zetterijen gebruik gemaakt werd, en ook de stype-inrichtingen wanneer van het zetsel matrijzen waren gemaakt (afdrukken in karton) waar men elders stypes van kon afgieten.' Alle zetters en drukkers moesten eind '42 aan de Sicherheitspolizei opgave doen van de lettersoorten die in hun bedrijf aanwezig waren - nadien kon de Sicherheitspolizei dus nagaan, welke zetterijen en drukkerijen in het
XClOok de clichéfabrieken die zulk een grote hulp verleenden aan de falsificatiegroepen, moesten vaak de illegale pers bijstaan: de 'kop' van het blad was steeds geclicheerd en er werden in verscheidene illegale bladen ook illustraties opgenomen die uiteraard steeds geclicheerd moesten worden. In totaal waren er in den lande evenwel slechts ca. 30 clichéfabrieken - diegenen die daar steun gaven aan de falsi
bezit waren van de lettertypes waarmee bepaalde illegale bladen gedrukt waren. Men gebruikte daar evenwel als regellettertypes voor die op honderden plaatsen aanwezig waren; dat een controlemaatregel als die welke door de Sicherheitspolizei getroffen was, bij de zetters en drukkers niettemin het gevoel versterkte dat zij met hoogst riskant werk bezig waren, spreekt vanzel£
XCDe 'grote' illegale bladen trachtten als regel verscheidene drukkers tegelijk in te schakelen die in verschillende delen des lands hun bedrijfhadden; dat vereenvoudigde het transportprobleem van de duizenden, ja tienduizenden exemplaren die gereedkwamen. Die drukkers ontvingen dus Of het zetsel (maar dat was letterlijk en figuurlijk loodzwaar - het transport van dat zetsel was vaak een probleem op zichzelfl) Of de stypes. Het lag bij elk illegaal blad weer anders. Van Je Maintiendrai werd de gehele oplaag die van 15 000 tot 25 000 exemplaren steeg, bij één drukkerij gedrukt, de Drukkerij Mercurius in Leeuwarden (om de Sicherheitspolizei op een dwaalspoor te brengen werden de nummers in Friesland altijd later verspreid dan elders), Trouw had op een gegeven moment alleen al in de provincie Groningen zes drukkers die ingeschakeld konden worden. Hoe kwetsbaar de illegale drukkers waren, blijkt uit het veelzeggende feit dat toen in de zomer van '44 het grote Trouw proces plaatsvond, ongeveer de helft van de illegale werkers die terecht stonden, zetters en drukkers van Trouw waren, onder hen de Leeuwarder drukker Tiede van der Wey met drie van zijn zonen.ê Van de tachtig veroordeelden heeft slechts één de oorlog overleefd.
XCHet heeft, dunkt ons, zin, het voorafgaande toe te lichten in de vorm van het relaas dat een van de redacteuren van Het Parool, drs. Jan Meijer, vijf jaar na de bevrijding aan de Enquêtecommissie deed. 'Voor elk nummer (werd)', zo zette hij uiteen,Trouw Engelse boek was ons land binnengesmokkeld. Er kwamen van de vertaling ook
1 Aan werkten voor dat transport acht Indonesische studenten mee (Indone sische studenten behoefden zich immers niet in Duitsland te bevinden) die er zich door gewichtheffen in geoefend hadden om het zware zetsel zonder merkbare in spanning te dragen. 2 Van der Wey heeft ook de Nederlandse vertaling van het in' 40 door de minister van buitenlandse zaken, mr. E. N. van Kleffens, in Engeland gepubliceerde werk in druk laten verschijnen. Het
'een stafbespreking gehouden waarin een tijdschema werd opgesteld, een heel nauwkeurig tijdschema. In de eerste plaats werd vastgesteld wanneer de kopij gereed zou moeten zijn bij de eindredacteur, die dan ook het nummer met potlood en papier opmaakte. In het concrete voorbeeld dat ik nu geef, was dat op zondagmiddag. Die kopij werd in duplo gereedgemaakt. Er werden dan twee manuscript-exemplaren van elk nummer gemaakt. Maandagmorgen gingen die dan, via tussenadressen, met koeriersters naar een zetterij in Den Haag en naar één in Eindhoven. Woensdagmorgen ging het gereedgemaakte zetsel van de zetterij in Den Haag naar de drukkerij in dezelfde stad. Daar werden de pagina's opgemaakt en die in lood opgemaakte pagina's werden daarna op een uitermate ingewikkelde rnanier- naar een stype-inrichting gebracht .... Die acht pagina's die in lood natuurlijk enorm zwaar zijn en heelmoeilijk te transporteren ... , werden, nadat zij in karton zijn overgeperst, zeer licht en gemakkelijk vervoerbaar .
XC. . . Er werden vier stel stypes en twee stel matrijzen gemaakt. De originele gezette pagina's gingen dan weer terug naar de drukkerij waar een oplaag werd gedrukt van 5 000 die ter plaatse werd overgeleverd, via alle mogelijke waterdichte sluizen, naar de hoofdverspreider in Den Haag. Dat ging in pakken van 500 die verpakt moesten worden met vooroorlogs touw. Dat probleem was natuurlijk niet zo gering: de aanschaffmg van vooroorlogs touwen vooroorlogs pakpapier, maar het losraken van dergelijke pakken tijdens het vervoer zou natuurlijk grote gevaren kunnen opleveren.
XCDonderdagmorgen gingen de stypes naar vier drukkerijen; zij gingen naar Almelo, Leeuwarden, Maastricht en Breda. Van die stypes werden er dan daar weer opnieuwoplagen gedrukt. Het twee stelmatrijzen ging naar Utrecht en Groningen waar men ter plaatse over een inrichting beschikte om de matrijzen af te gieten tot loden stypes. Het zetsel werd vervolgens weer losgemaakt uit de originele pagina's maar werd als zetsel intact gehouden en vervoerd naar Amsterdam, waar het opnieuw tot pagina's werd opgemaakt en afgedrukt, 25 000 exemplaren, die in pakken van I 000 werden verzonden naar de hoofdverspreiders in de westelijke sector van het land.'!
XCIn dit stadium was het gevaarlijkste onderdeel van de operatie het vervoer van het losgemaakte zetsel uit Den Haag naar Amsterdam. 'Dat loden zetsel werd', aldus weer Meijer,
XC'verpakt Elk pakje had de vorm van een plat broodje, ongeveer 20 cm lang, in dik papier met een touwer om. Bij elkaar werden dat, als ik mij goed herinner, zestien pakketjes. Elk pakje was vrij zwaar. Zij werden gedislocaliseerd over een aantal adressen. Koeriersters haalden het pakje daar af, elk één, ook alweer met
XC1 Dit transport moest zorgvuldig gecamoufleerd worden. 2 Getuige]. Meijer, Erlq., dl. VII C.,
een sluis ertussen, zodat, indien er een koerierster werd gearresteerd, dat toch geen gevaar voor de overige kon opleveren.'
XC... De koeriersters waren meestaljonge meisjes,hoewel er ook oude dames bij waren, soms van boven de 60; er waren ook koeriers, enkele oudere heren, die dus minder gevaar liepen om voor de arbeidsinzet te worden benaderd door de Duitsers. Zij gingen met de trein van Den Haag naar Amsterdam en wisten alleen het adres waar zij hun pakje zetsel moesten afgeven. Dat adres was ook in die zin ongevaarlijk dat, zelfs wanneer zij het zouden noemen, het nooit door ons werd benaderd omdat voor dat afhalen van dat zetsel de nodige maatregelen waren getroffen. De koeriersters werden verdeeld over twee of drie treinen. Zij kenden elkaar niet. Wanneer zij eventueel meenden iemand te herkennen, mochten zij dat toch niet laten merken. Er reisden enkele mensen mee die in de gaten hielden wat er op de stations gebeurde en ook in de treinen zagen zij toe"
XCin de treinen en bij de uitgang van de stations werd namelijk veelvuldig gecontroleerd.
XCJuist door al die noodzakelijke veiligheidsmaatregelen kwam bij de productie van illegaal drukwerk veel kijken, zeker wanneer deze, zoals bij Het Parool, gedecentraliseerd was. Centralisatie, als bij Je Maintiendrai, sloot daarentegen het gevaar in dat men, als 'de SD' een inval deed, op slag de gehele oplaag kwijt raakte. In elk geval nam het totale productieproces vrij veel tijd. Vaak ontstonden er ook moeilijkheden doordat drukkerijen die illegaal drukwerk vervaardigden, 'opgerold' werden.
XCWas aanvulling mogelijk? Ja: een complete illegale drukkerij eventueel annex zetterij.
XCEr zijn er in denlande twee geweest.
XCIn ons vorige deel wezen wij er op dat D.D .B. van Veen, een van de deelnemers aan de overval te [oure, begin '43 een deel van het geld dat uit de zwarte verkoop van de' gekraakte' bonkaartenresulteerde, kon achterhouden. Hij viel toen in handen van Horak, chef van het bij de rijksrecherchecentrale gedetacheerde Sonderkommando, maar werd door deze vrijgelaten. Het geld was niet in beslag genomen. Van Veen ging het nuttig gebruiken. Hij bracht begin '44 uit een door de bezetter gevorderde drukkerij een deel van de machines naar het sousterrain van een pand in Amsterdam over waar zich het filmbedrijf van Maarten Toonder bevond; op de deur van de nieuwe drukkerij kwam 'Hulpstudio 2' te staan en in die drukkerij, die de naam kreeg: 'De Algemene Vrije Illegale Drukkerij' (afgekort: 'David's), ging
XC1 Elke koerierster moest zich eerst bij het tussenadres(de 'sluis') vervoegen om daar te horen of op het afhaaladresnog alles veilig was. 2 Enq., dl. VII c, p. 285-86. 3 Van Veen bedoelde dat begrip 'David' als verwijzing naar de Davidsster die op de hatelijkeJodenster voorkwam. 85
van Veen, later samen met een ex-lid van de Centrale Leiding van Vrij Nederland, J. C. Pellicaan (deze verbrak in augustus '44 de bandenmet VN), aan de slag. Machinezetsel en cliché's konden zij niet in hun eigen bedrijfje vervaardigen - die verkregen zij door clandestiene contacten uit het bedrijf van de Arbeiderspers. Op hWI persen drukten zij o.m. nummers van de voornaamste illegale bladen en uitgaven van de illegale uitgeverij 'De BezigeBij'.
XCDe tweede illegale drukkerij was 'completer' dan de drukkerij 'David': ze bezat namelijk ook een zetmachine. Ze werd in de herfst van '43 ingericht in het hondenpension van mej. E. Plate te Blaricum. De drukpers, een gevaarte van zes ton, kwam (uiteraard bij gedeelten) uit Hilversum, de zetmachine was aangevoerd uit Andijk. Deze drukkerij was het werk van de jeugdige drukker Henk: veldhuis die begin februari '43 in Meppel de Oranjebode gedrukt had ('no. I' van Trouw) en zich nadien aangesloten had bij de Meppeler Knokploeg die evenwel uiteengeslagen was. Voor zijn illegale drukkerij werkte veldhuis samen met de Duitse emigrant Albert Schlösser,een nauwe relatie van Gerrit van der Veen. Een deel van de oplaag van Trouw werd in die drukkerij vervaardigd, maar zij zorgde ook o.m. voor edities van De Ploeg, De Vrije Katheder en Christojoor. Er was toen naast veldhuis een tweede drukker gekomen, W. Overeem,! en een leerlingdrukker, H. Rieling, Maandenlang ging alles goed, maar het adres in Blaricum werd de Sicherheitspolizei bekend als uitvloeisel van de overval (13 juni '44) op het kantoor van de Persoonsbewijzensectie der LO aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal te Amsterdam; daar viel Rieling in Duitse handen. Eén dag later werd de illegale Blaricumse drukkerij overvallen. Schlösser en Overeem ontkwamen, Veldhuis werd zwaar gewond.ê De Sicherheitspolizei liet de machines vooreerst staan waar zij aangetroffen waren - een deel daarvan werd toen in een gewaagde operatie door Overeem en Schlösser naar de kwekerij van de gebroeders Keppel te Eemnes overgebracht waar de illegale drukkerij opnieuw in bedrijf gesteld werd. Zij is in april' 45 door de Landwacht ontdekt - toen werden alle machines met handgranaten onbruikbaar gemaakt.
XCBij Vrij Nederland liet Wim Speelman in '42 voor de 'grote' transporten meestal van de treinen gebruik maken, maar toen Speelman begin '43 Trouw had opgericht, schakelde de VN-organisatie hoofdzakelijk over op vervoer per beurtschipper. Zo werd voor het vervoer naar Groningen een Groninger binnenvaart-rederij ingeschakeld welker directeur ingelicht was. De pakketten werden als 'papier wal-restant Groningen' verzonden (ze zouden dus bij de rederij afgehaald worden), geadresseerd aan een gefantaseerd iemand de 'provinciaal vertegenwoordiger' voor Groningen, 'meneer de Bruin', moest dan naar de rederij toe. 'Zodra de zending verscheept was', lezen wij in het gedenkboek van de Vereniging van Groninger Oud-Illegale Werkers, 'kreeg de provinciaal vertegenwoordiger een briefje, nu eens uit Sneek of Amersfoort, dan weer uit Rotterdam of ergens uit Brabant, bevattende de mededeling dat meneer de Haan of Boerema met genoegen het boek had gelezen en het donderdag had teruggestuurd. Dat betekende: 'Kranten donderdag vanuit Amsterdam verzonden.' Als dan bijvoorbeeld's zaterdags de boot binnenkwam, informeerde de directeur zo langs z'n neus weg bij de kapitein: 'Geen bijzonderheden onderweg? Geen controle gehad?' 'Nee, meneer.' Enals dan 'meneer de Bruin' kwam om de pakken te halen, dan wist hij dat alles veilig was'!
XCd.w.z. dat had hij dan van de directeur gehoord die hij zijnerzijds omtrent de verscheping uit Amsterdam ingelicht had. Bij de provinciale vertegenwoordiger werden de pakketten afgehaald door districtsvertegenwoordigers, bij dezen door de 'hoofdverspreiders' - ieder kende alleen de illegale werkers die hij zelf ingeschakeld had. De provinciale vertegenwoordiger wist dus niet wie Vrij Nederland vervaardigde en evenmin wie de hoofdverspreiders en de verspreiders waren; hij kende slechts de districtsvertegenwoordigers. Men vond in dergelijke organisaties mensen uit alle kringen van de samenleving. Zo had de provinciale vertegenwoordiger van VN in Limburg, J. H. J. Sangen te Hoensbroek, als districtsvertegenwoordiger in Venlo de eigenaar van een autotransportbedrijf ingeschakeld, in Roermond een groot
XC1 Vereniging van Groninger Oud-Illegale Werkers: Hoe Groningen streed. Provin ciaal gedenkboek van het verzet 1940-1945
handelaar in hout, in Maastricht een winkelier, in Kerkrade een mijnwerker, in Sittard een ondergedoken illegale werker - zelf fungeerde hij als districtsvertegenwoordiger in de Mijnstreek en Maastricht en daar waren ca. vijftig personen als verspreiders aangesteld: ambtenaren, winkeliers, fabrikanten, politiemannen, bedrijfsdirecteuren en geestelijken.
XCBehalve Trouw bleven ook andere illegale bladen voor de 'grote' transporten bij voorkeur van de spoorwegen gebruik maken. Het was de antirevolutionaire groep die in Utrecht het illegale blad Geïllustreerd Vrü Neder land uitgaf! welke voor die transporten eind '43 medewerking vond binnen de Nederlandse Spoorwegen, nl. bij de afdelingen luchtbescherming en spoorwegrecherche. 'De pakken bladen werden', schrijft Lydia Winkel, 'door een auto van de luchtbescherming naar de trein gebracht, onder toezicht van een lid van de spoorwegrecherche ingeladen en vervoerd, en dan weer per dienstauto verder gedistribueerd. '2 Van die mogelijkheid gingen ook andere illegale bladen gebruik maken (wij herinneren aan de diensten die de spoorwegrecherche aan het 'CDK' van de LO bewees) en er werd toen na enige tijd een vaste wekelijkse bespreking in een van de gebouwen van de spoorwegen te Utrecht belegd waar men alle te verwachten transporten coördineerde.
XCZo kwamen eerst tien-, later honderdduizenden nummers van illegale bladen bij de mensen voor wie ze bestemd waren. Op dezen werd steeds een dubbel beroep gedaan: lezen en doorgeven. Is daar steeds gevolg aan gegeven? Wij betwijfelen het. Het kwam voor dat die gevaarlijke blaadjes ongelezen verbrand werden - het kwam óók voor dat men ze zo kostbaar vond dat men ze zelfbehield.
XCEr is voor de illegale pers veel geld nodig geweest. Menigeen die bij de uitgave vooral van kleinere bladen betrokken was (dat sluit de gestencilde illegale nieuwsbladen in), gaf er zijn laatste cent voor uit. Er werd ook veel geld ingezameld. Dat waren steeds giften. Bij enkele bladen moest het Nationaal Steunfonds bijspringen, maar pas in de hongerwinter. Voordien fmancierde de illegale pers zichzelf Voor De Waarheid werd door alle lezersin juni' 44 tot Ons Vrije Nederland herdoopt. 2 L. E. Winkel: De ondergrondse pers 1940-1945,
1 werd, om verwarring met tegen te gaan,
betaald, 'men abonneerde zich om zo te zeggen op het blad', aldus A. J. Koejemans, een van de redacteuren van '43 af!; andere bladen waren eerder op grote giften-ineens aangewezen, zo Het Parool, Vrij Nederland en Trouw.'Wij hebben', vertelde van Randwijk ons in' 58, 'behalve in de hongerwinter nooit gebrek aan geld gehad. Het geld stroomde binnen.f 'Wij hebben zelfs', aldus Bruins Slot aan de Enquêtecommissie, 'geld overgehouden.v
XCBehalve door diegenen die full-time illegaal werkzaam waren voor een illegaal blad, werd door al die vele duizenden die regelmatig bij de productie en de distributie van de illegale bladen betrokken waren, zonder enige betaling gewerkt, veelal zelfs zonder vergoeding van onkosten. Desondanks waren per nummer de bedragen die voor de productie en distributie nodig waren, vrij hoog. Bruins Slot zei na de oorlog dat elk exemplaar van Trouw in doorsnee één gulden gekost had 4, hetgeen dus betekent dat voor Trouw dat eind '43-begin '44 in een oplaag van 60000 verscheen, per nummer f 60 000 nodig was. Alleen al van de 'hoofd-editie' van Trouw zijn 41 nummers verschenen, uiteindelijk zelfs in een oplaag van 145000 exemplaren. Aan giften, klein en groot, zijn aan de illegale pers als geheel tijdens de bezetting stellig enkeletientallen miljoenen guldens toegevloeid. Wij moeten het bij die algemene schatting laten: geen enkel blad achtte het verantwoord, een administratie bij te houden.
XCHoeveel personen zich met zekere regelmaat voor de illegale pers ingezet hebben, kan ook slechts geschat worden. Wij kennen maar twee cijfers: bij het werk voor Trouw waren in '44 tenslotte ca. vierduizend personen betrokken, bij dat voor Het Parool ca. drieduizend. Andere bladen die door grote organisaties gedragen werden, waren Geïllustreerd Vrij Neder land, Je Maintiendrai, Ons Volk, De Vonk, Vrij Nederland en De Waarheid - misschien is dus alleen al voor het aantal vaste medewerkers van deze acht bladen een schatting van vijftien- tot twintigduizend verantwoord. Maar er zijn tijdens de bezetting nog ca. 1200 andere illegale bladen verschenen! Daaronder waren evenwel enkele honderden kleine gestencilde illegale nieuwsbladen. Een schatting dat voor de illegale pers als geheel dertigduizend personen zich moeite gegeven hebben, lijkt eerder aan de lage dan aan de hoge kant.
XC1 Getuige A. J. Koejemans, Enq., dl. VII c, p. 485. • H. M. van Randwijk, 5 nov. 1958 3 Getuige J. A. H. J. S. Bruins Slot, Enq., dl. VII c, p. 282.
Wat heeft de regering te Londen ten behoeve van de illegale pers gedaan?
XCToen de eerste nummers van illegale bladen in april' 42 Londen bereikten, meende de regering dat het uit veiligheidsoogpunt aanbeveling verdiende, de aankomst van die bladen (ze waren via de Zweedse Weg gearriveerd) geheim te houden: Radio Oranje mocht er dus niet uit citeren. Dat standpunt werd in de loop van '42 verlaten en de regeringsomroep heeft nadien veelvuldig en met kennelijke instemming passages uit de illegale pers weergegeven. Radio Oranje heeft daarmee een zekere mate van directe morele steun aan de illegale pers geboden. Feitelijke steun werd verleend toen de Dutch Section van de European Service der BBC van de herfst van '43 af een kwartier per week in langzaam tempo (de teksten konden dan stenografisch opgenomen worden) informatiemaceriaal ging doorgeven dat speciaalvoor de redacties van illegale bladen bestemd was. Dit was een denkbeeld geweest van mr. J. C. S. Warendarf, een van de oprichters van Het Parool, die, nadat hij in de herfst van' 42 bezet gebied verlaten had, eind mei' 43 in Londen aangekomen was.
XCWarendorf deed meer. Hij meende dat het zin had, een geheime agent naar bezet gebied te zenden om daar speciaalmet de redacties van illegale bladen contact op te nemen, in de eerste plaats met Het Parool, maar via dat blad ook met andere bladen. Natuurlijk wist Warendorf dat de redacteuren van Het Paroolondergedoken waren, maar hij had in de tijd waarin hij zelf redacteur geweest was, nauw samengewerkt met een helpster te Amsterdam. Janny Rebel; haar naam en adres gafhij dus op als persoon via wie de geheime agent, naar Warendorf vertrouwde, de redacteuren van Het Parool zou kunnen bereiken. Wie zou die missie organiseren: Bureau Inlichtingen in samenwerking met de Engelse Intelligence (MI-6) of de dienst van kolonel de Bruyne in samenwerking met de Special Operations Executive? Somer, hoofd van BI, drong er ten sterkste op aan dat zün dienst voor de missie zou zorgen: BI had immers sinds maart met veel succes enkele geheime agenten naar bezet gebied kunnen zenden en er waren sterke aanwijzingen (overtuigende bewijzen waren er nog niet) dat het met de verbindingen van SOE helemaal mis was. Heftige discussies leidden tot de beslissing dat de Bruyne/ SOE voor de missie zouden zorgen; daarbij gaf de doorslag dat de uit te zenden geheime agent een boodschap naar bezet gebied zou meenemen die instructies voor de bevolking bevatte hoe deze zich bij een Geallieerde invasie te gedragen had (dat was het terrein van SOE) - de bedoeling was dat die boodschap in de 'grote' illegale bladen gepubliceerd zou worden.
XCWat verder geschiedde, ging geheel buiten Warendorf en de dienst van de Bruyne om - die dienst had namelijk sinds begin' 42 het organiseren van
de missies geheel aan SOB overgelaten en eigenlijk niet meer gedaan dan SOB de beschikking geven over Nederlandse vrijwilligers die bereid waren, als geheim agent naar bezet gebied te vertrekken. Voor de door Warendorf gesuggereerde missie werd door SOB Johan ('Hans') Grün uitgekozen, een korporaal die in de meidagen van '40 in de Peel gestaan had, via Zeeland naar Bretagne had kunnen trekken en vandaar in juli '40 naar Engeland was geëvacueerd. Grün zou tegelijk met een tweede geheime agent, J. D. A. van Schelle, ingezet worden; van Schelle's taak was, een bedrag van enkele tienduizenden guldens naar bezet gebied te brengen, vermoedelijk naar een van de agenten die voordien door SOB uitgezonden waren - agenten van wie SOB op dat moment nog niet wist dat zij allen in Duitse handen gevallen waren. Er was méér dat SOB niet wist: het was tot de Britse organisatie namelijk ook nog niet doorgedrongen dat 'George van Vliet' (alias 'George Brandy') met wie zij in radiocontact stond en aan wie zij GrÜll en van Schelle wilde toespelen, in werkelijkheid de Vi-Mann George Ridderhof was die al bijna anderhalf jaar bij het Bnglandspiel ingeschakeld was. Ridderhof woonde in die tijd in Brussel- het was een Brussels adres dat Grün en van Schelle als eerste 'aanloopadres' opgegeven werd; er werd evenwel aan SOB op haar verzoek door Ridderhof ook een adres in Nederland opgegeven: dat van een leraar in Doorn, zekere A. C. van Oord, die al geruime tijd voor allerlei illegaal werk met Ridderhof in contact stond, zonder te weten dat deze een Vi-Mann was.
XCWas het op zichzelf al riskant dat SOB in het vierde jaar van de bezetting als geheim agent iemand liet vertrekken die geen enkele ervaring had van het leven in bezet gebied, bij Gri.ins missie bleek óók dat de voorstelling die SOB zich van de omstandigheden op het vasteland maakte, volslagen irreëel was: SOB ging er nog steeds van uit dat de mensen in bezet Europa er haveloos bijliepen; toen Grün zich op de avond van 2 oktober' 43 voor vertrek gereedmaakte, moest hij, zo vertelde hij later, 'een goor pak' aantrekken zodat hij er 'als een echte landloper' uitzag! - wij nemen aan dat van Schelle zich aan diezelfde transformatie moest onderwerpen. Ook Grün kreeg geld mee (het was voor de illegale pers bestemd) en natuurlijk een pistool, voorts een zender en een code - maar geen marconist; wij veronderstellen dat via een van de lijnen van het Englandspiel meegedeeld was dat 'van Vliet' (Ridderhof) gemakkelijk voor een marconist zou kunnen zorgen.
XCHet Engelse vliegtuig dat Gri.in en van Schelle in de nacht van 2 op 3 oktober naar België overvloog, werd door een vergissing aan Duitse kant
door de Duitse luchtafweer beschoten en moest in de buurt van Antwerpen een noodlanding maken. De piloot werd daarbij gewond. Het schijnt dat Grün door dit gebeuren in verwarring raakte. Hij was vol spanning en, schreefhij na de oorlog in alle eerlijkheid, met 'een aangenaam gevoel van zelfvoldoening en gewichtigheid' voor zijn missie vertrokken- - nu stond hij midden in de nacht op een onbekend punt in België. Hij begon met zijn pistool te begraven ('ik had er toch niets aan'"), nam zijn zender mee (zijn tas waar zijn code in zat, kon hij niet vinden) en reisde, na zich van van Schelle losgemaakt te hebben, naar Brussel waar hij Ridderhof ontmoette. Grün kreeg, schreef hij later, 'een dikke man van ongeveer vijftigjaar (te zien), met een opgezwollen gezicht, waaruit twee waterig-blauwe oogjes kijken. Hij heeft hangwangen en een onderkin en dunne, kleurloze lippen, die slechts gedeeltelijk zijn onregelmatige, bruine tanden verbergen ... Als hij spreekt, ben ik niet met mezelf eens ofhij een doodgewone, vermoeide zakenman van middelbare leeftijd is die gek is op een borreltje, of alleen maar een gedegenereerd speler'"
XCmaar die ongunstige, althans onzekere indruk verdween toen Ridderhof over het illegale werk begon dat Grün ter hand zou nemen: zijn stem, zijn gehele uiterlijk werd opeens 'hard':
XC'Hij ziet er nu allerminst uit als een degeneré en zijn zelfvertrouwen en de natuurlijke wijze waarop hij rustig zaken behandelt, geven me onmiddellijk het gevoel, dat ik tegenover een man van groot formaat zit, een meester in het vak'~hem gaf Grün zijn zender mee (Ridderhof zou immers voor een marconist zorgen) en hij liet zich vervolgens naar Doorn brengen waar hij bij van Oord zijn intrek nam. Ridderhof keerde naar Brussel terug. Daar-meldde zich ~nkele dagen later van Schelle bij hem.
XCHoezeer Grün Ridderhof ook vertrouwde, één ding deed hij niet: hij gaf hem niet de naam en het adres van mej. Rebel, lichtte hem ook niet in over de instructies aan de Nederlandse bevolking in het geval van een Geallieerde invasie (Grün had die tekst meegenomen op een microfoto die in de wand van een lucifersdoosje verborgen was) en vertelde Ridderhof evenmin, waar en wanneer hij besprekingen voerde met illegale werkers. Minstens twee wist hij te ontmoeten: de hoofdverspreider van Het Parool te Amsterdam, J. Stallinga en, via deze, van Heuven Goedhart, enige tijd later ook ver
XC1 'Brutus' (codenaam van]. Griin): Ik wasgeheim agent (1949), p. 14. 2 Getuige J. Grün, Enq., dl. IV c, p. 438. 8]. Grün: Ik wasgeheim agent, p. 33. A.v.,
tegenwoordigers van Je Mainiiendrai en Ons Volk 'en enige mensen van De Geus, het studentenblad.'! Aan van Heuven Goedhart toonde Grün de tekst met de instructies. Van Heuven Goedhart weigerde, die instructies in Het Parool op te nemen: hij meende dat publikatie bij de lezers in bezet gebied de indruk zou wekken dat de invasie op handen was, 'ik neem die verantwoordelijkheid niet', zei hij (aldus Grün), 'dit heeft het effect van een bom.'2 Grün kon het daar welmee eens zijn; hij besloot, SOB om nadere instructies te vragen. Ridderhofhad inmiddels voor zendverbinding gezorgd (wij moeten aannemen dat Giskes en Schreieder via een van de andere verbindingen van het Englandspiel bereikt hadden dat SOB goedvond dat de geheime agent Grün van de code van een andere agent gebruik maakte) en via die verbinding stelde Grün op 13 december aan Londen de vraag: 'Wanneer wenst u uitgewerkt lucifersdoosje te zien?'? - d.w.z.: wanneer wenst u dat de instructies met betrekking tot de invasie in de Nederlandse illegale pers verschijnen? Grün zei later aan de Enquêtecommissie dat het die vraag geweest was (die door SOB geïnterpreteerd zou zijn als: geef mij de datum van de invasie op) die bij SOB wantrouwen gewekt had in Ridderhofs betrouwbaarheid en dat het wekken van dat wantrouwen ook zijn bedoeling was geweest - Grün was namelijk langzamerhand achter de integriteit vooral van Ridderhof een vraagteken gaan plaatsen. Wij zijn er niet van overtuigd dat Grün de weergegeven vraag met bijbedoelingen doorgaf. Hoe dit zij: in de tweede helft van december ging SOB al haar geheime agenten in bezet gebied tegen contact met Ridderhof waarschuwen - maar de enige hunner die op vrije voeten was, was Grün en hij kreeg die waarschuwing natuurlijk niet te zien.
XCDie waarschuwing was voor Giskes en Schreieder hoogst belangrijk: wij laten in het midden of zij via Ridderhof vernomen hadden waar dat 'uitgewerkt lucifersdoosje' op sloeg, of dat Ridderhof voor hen al van voldoende belang was doordat zij via Grün mogelijkheden hadden om in de illegale pers te penetreren - in elk geval droeg Giskes er zorg voor dat van Schelle die zich nog steedsin België bevond en aan wie Grün enkele rapporten had kunnen toesturen, begeleid door enkele 'piloten', naar Spanjekon 'ontsnappen' ; de bedoeling was dat hij zo spoedig mogelijk naar Londen zou gaan om SOB te verzekeren dat aan de betrouwbaarheid van Ridderhof niet getwijfeld behoefde te worden. In dat opzicht had van Schelle, toen hij in Londen aankwam, geen succes: Somer, hoofd van het Bureau Inlichtingen, had in december tijdens zijn al eerder vermeld dienstbezoek aan Spanje (het
XC1 Getuige J. Grün, Enq., dl. IV c, p. 439. 2 A.v., p. 438. 8
bezoek waarbij hij van Koch de brief ontving waarin op het zenden van geld naar bezet gebied aangedrongen werd) inlichtingen gekregen van twee geheime agenten, J. B. Ubbink en P. Dourlein, beiden uitgezonden in het kader van het Englandspiel (Ubbink in november '42, Dourlein in maart '43), die bij aankomst in bezet gebied prompt gearresteerd waren, maar die uit de gevangenis te Haaren waren ontsnapt en onder grote moeilijkheden via Zwitserland Spanje hadden weten te bereiken; die inlichtingen hadden voor Somer (die in november al door telegrammen uit Nederland en Zwitserland gewaarschuwd was) hetlaatste bewijs geleverd dat SOE van maart' 42 af alleen maar verbinding had gehad met de Abwehr en de Sicherheitspolizei. Dat ook Ridderhof ('George van Vliet') onbetrouwbaar was, stond hiermee vast.
XCWat was inmiddels met Grün geschied?
XCHij was eind december tot het besluit gekomen, zich van Ridderhof los te maken, hetgeen betekende dat hij ook van Oords woning in Doorn zou verlaten. Dat deed hij op 3 januari '44 - de dag waarop hij 's middags om half vijf in Amsterdam ten huize van mej. Rebel voor het eerst twee hem nog onbekende redacteuren van Het Parool zou ontmoeten: Meijer en van Norden. Met hen wilde Grün spreken over de publikatie, alsnog, van de invasie-instructies - hij had het stuk bij zich. Hij werd die middag op het station van Driebergen overmeesterd. Had hij over zijn afspraak ten huize van mej. Rebel een aantekening in zijn agenda staan of was dat adres, dat van Oord kende, tot Ridderhof doorgedrongen? Wij weten het niet. In elk geval deden de Duitsers onmiddellijk een inval in de woning van mej. Rebel, maar zij waren tien minuten te laat: toen GrÜl.1niet precies om half vijf was komen opdagen, hadden Meijer en van Norden, die toch al niet veel vertrouwen hadden in het contact met GrÜl.1, de woning verlaten.'
XCGrÜl.1, vastgebonden op een stoel, werd in Den Haag eerst door Schreieder onder het mes genomen: 'U zult moeten spreken', zo gafGrÜl.1 later diens woorden weer.
XC'Dat hebben ze allemaal gedaan en we hebben hier mensen van groter formaat dan u gehad. U zult uweten en drinken krijgen doch geen slaap. U blijft op deze stoel zitten tot we de gehele waarheid uit u gekregen hebben. Verstanden? En voor het geval dat u denkt dat u het wel kunt volhouden, zeg ik u dat het record 120 uur is en op naam staat van een leider van de ondergrondse pers.' Wanneer utionslager Ravensbrück gezonden; zij overleefde de oorlog. 2 Wij weten niet wie daarmee bedoeld is - aangenomen
1 Mej. Rebel werd gearresteerd; zij kwam eerst in de Cellenbarakken, vervolgens in het concentratiekamp Vught terecht en werd vandaar naar het
een poging wilt wagen om een nieuw record te vestigen, dan laat ons dat koud! Ik geef u nu over aan deze heren. Auf Wiedersehenl'»
XC'Deze heren' (Schreieders ondergeschikten) gingen aan het werk. Grün werd ernstig mishandeld, men sloeg hem o.m. bijna al zijn tanden uit zijn mond. Het 'verhoor' duurde onafgebroken bijna drie dagen en nachten ('een uur of zestig, zeventig', schatte Grün zelf"). Al die tijd verzweeg hij gegevens die aan zijn ondervragers allang bekend waren: het adres van mej. Rebel, het adres waar Ridderhof hem in Brussel ondergebracht had, en alles wat hij van Ridderhof en van Oord wist. Veel 'nieuws' kon hij de Sicherheitspolizei niet meedelen: de illegale werkers met wie hij contact had gehad, leefden ondergedoken en hoe het er bij SOB in Engeland uitzag, was aan Giskes en Schreieder al tot in de kleinste bijzonderheden bekend - niette-min werd Grün er over doorgezaagd, tot aan de rantsoenen in Engeland toe en, wat het huis betrof waarin de SOE-agenten tijdens hun opleiding woonden, tot aan 'de kleur van de tegels van de badkamer' toe." Grün zou de oorlog overleven." Zijn slecht-voorbereide missie is voor de illegale pers van geen enkel nut geweest.
XCMeer succes had, enkele maanden later, een tweede missie, ditmaal toevertrouwd aan de geheime agent Hans Biallosterski. Anders dan Grün, die zich in bezet gebied hoogst onwennig had bewogen, kende Biallosterski die eind' 43 naar Engeland onsnapt was, terdege de gevaren die een geheim agentJ. hij
']. Grün: p. 82-83. 2 Getuige Grün, dl. IV c, p. 442. 3 A.v. 4 Op donderdag 7 september '44 moest in Utrecht het proces tegen Grün en een aantal illegale werkers (van wie twee ten huize van van Oord gewoond hadden) beginnen, maar in de 'Dolle-Dinsdag' -crisis werd de groep op 5 september haastig naar de Duitse gevangenis te Lüttringhausen geëvacueerd. Hun dossiers raakten zoek. Grün werd tenslotte bevrijd in Hannover. Ook van Oord was gearresteerd, eind januari '44 namelijk werd begin september '44 uit Vught naar Sachsenhausen getransporteerd en overleefde eveneens de oorlog. Uit de gegevens met betrekking tot zijn persoon blijkt dat hij een nogal 'wilde' illegale werker geweest is, maar het lot dat hem na zijn arrestatie trof, weer legt de veronderstelling dat hij, zoals Ridderhof, ooit een van de Duitsers is geweest. Dat was ook de conclusie waartoe de justitie na de bevrijding kwam, overigens pas na twee-en-een-half jaar. Al die tijd was van Oord geïnterneerd geweest.
bedreigden; bovendien werd zijn missie niet voorbereid door de officieren van SOB die zo afschuwelijk geblunderd hadden in het Bnglandspiel, maar door hun opvolgers die nauw gingen samenwerken met de Nederlandse dienst die het werk van kolonel de Bruyne overgenomen had: het Bureau Bijzondere Opdrachten. Biallosterski kwam uit de kring van Het Parool en had in die kring veel contact gehad met een illegaal werker, c. J. van Paaschen. Hij kreeg voor de illegale pers een grote som gelds mee benevens een door koningin Wilhelmina geschreven 'Boodschap' die voor publikatie in de grote illegale bladen bestemd was.' 'Reeds dikwijls heb ik mij', zo had de koningin op schrift gesteld, 'door de radio tot u gericht, en nu ik in deze buitengewone tijden de gelegenheid krijg, met 11 in contact te treden door middel van de geheime pers, wil ik dat buitengewone middel niet ongebruikt laten, want alleswat tot versterking van onze eenheid kan dienen, moet worden gebruikt.
XCIk zie hoe gij in deze moeilijke dagen leeft en strijdt uit de woorden van uw dappere ondergrondse pers en uit andere documenten, maar nog beter kan ik u volgen door het levend woord, waarmee de overgekomen Engelandvaarders getuigen van uw lijden en uw strijden, van de hoop die in u leeft; maar bovenal getuigen zij van uw onwrikbaar geloof in de overwinning dat uw moed en uw wilskracht om in voorspoed en tegenspoed vol te houden, schraagt en draagt. Wij strijden schouder aan schouder voor dezelfde zaak, de zaak der waarheid en gerechtigheid, de zaak der bevrijding, strijdend voor het frisse,jonge Nederland dat moet voortkomen uit deze oorlog, waarvan gij thans de ellende en het lijden gevoelt, maar dat eens met Gods hulp zal komen.'
XCDe microfoto van deze boodschap werd aan Biallosterski toevertrouwd. Het was overigens de bedoeling dat hij een blijvend contact tot stand zou brengen tussen de illegale pers en het Bureau Bijzondere Opdrachten; hij kreeg er een marconist voor mee, J. A. Steman (ook een Engelandvaarder), die twee zenders in zijn bagage had. In de vroege uren van I april' 44 werden Biallosterski en Steman bij Breda afgeworpen. Ze werden 'blind' gedropt: er was dus geen 'ontvangst-comité'. Zij begroeven de zenders op het droppingterrein - eerst wilden ze de situatie in en bij Amsterdam verkennen. Biallosterski bracht er Steman (die de kristallen die ter bepaling van de golflengte in de zenders geplaatst moesten worden, in zijn zak had) in contact met van Paaschen, vervolgens ging hij met van Paaschen naar het droppingterrein terug om de zenders op te graven. Beide toestellenTekst: Enq., a, p.
1 dl. VII 213.
bleken verdwenen te zijn.' De' ondernemende Biallosterski besloot onmiddellijk naar Londen terug te keren (hij kwam er enkele maanden later aan en zou toen aan een tweede missie beginnen), het geld en de microfoto met de boodschap van de koningin overhandigde hij aan van Paaschen. Deze distribueerde het geld en kon er zorg voor dragen dat de boodschap in mei in de voornaamste illegale bladen opgenomen werd.ê
XCDie boodschap is, zo veronderstellen wij, de vele duizenden die bij de uitgave van de 'grote' illegale bladen betrokken waren, maar ook de honderdduizenden lezers van die bladen welkom geweest - welkom als bewijs dat de koningin zich met de illegale pers solidair voelde en dat er goedwerkende geheime verbindingen met Londen bestonden. Er zijn overigens na Biallosterski geen nieuwe geheime agenten uitgezonden om speciaal met de illegale pers contacten te onderhouden.
XCAl in ons vorige deel maakten wij melding van de illegale bellettrie: daar namelijk waar wij er op wezen dat het z.g. Utrechtse Kindercomité dat van de zomer van' 42 af'[oodse kinderenhad doen onderduiken, begin' 43 besloot, van Jan Camperts gedicht 'Het lied der achttien doden' een rijmprent te maken die, teneinde voor het onderduikwerk de nodige fondsen te krijgen, elandestien verkocht zou worden. In 500 exemplaren werd een eerste druk gemaakt door de drukker J. Hendriks te Utrecht en deze gingen ad f 5 per stuk zo grif van de hand dat een van de initiatiefnemers, Geert Lubberhuizen, besloot op de ingeslagen weg door te gaan. Hij deed dat samen met de Hagenaar Charles van Blommestein, die evenals Lubberhuizen in Utrecht
1 Ze zijn nooit teruggevonden; vermoedelijk is iemand uit de buurt op het dropping terrein gaan zoeken: hij moet zich de zenders toegeëigend hebben. Steman bleef bij van Paaschen, maar kon voor deze weinig uitrichten tot hij bij toeval in juni een geheime agent van het Bureau Inlichtingen ontmoette (H. Leus, uitge zonden ten behoeve van de Radiodienst) die bij zijn landing zowel zijn zender als zijn kristallen kwijtgeraakt was, maar sindsdien een nieuwe zender ontvangen had. Steman kon die zender gaan gebruiken en zond spionageberichten uit die van Paaschen met een eigen organisatie (de 'groep-Pieter') verzameld had. Van Paaschen bezat de code die aan Biallosterski meegegeven was. In augustus kreeg Steman een eigen zender en daarmee is hij tot in februari '45 in de lucht gebleven - toen werd hij bij toeval gearresteerd, verdacht van illegale contacten. Enkele weken voor de bevrijding werd hij vrijgelaten.
gestudeerd had en daar had deelgenomen aan het studentenverzet. Lubberhuizen had voor de eerste druk van Camperts gedicht het papier in kleine partijen bij enkele kantoorboekhandels in Utrecht en elders ingekocht maar toen eenmaal in de loop van '43 door van Blommestein en hem de illegale uitgeverij 'De Bezige Bij' opgericht werd, was het nodig dat met grote papierleveranciers contact opgenomen werd; een van de belangrijkste werd van Gelder & Zonen. Zo konden, om te beginnen, van 'Het lied der achttien doden' successievelijk vijf nieuwe drukken verschijnen in een gezamenlijke oplaag van bijna IS 000 exemplaren - de tweede druk verscheen eind '43, en Lubberhuizen en van Blommestein waren toen al ver gevorderd met plannen om voor 'De Bezige Bij' een heel fonds van illegale uitgaven op te bouwen.
XCVanhet begin der bezetting af had zich bij velen een ware leeshonger gemanifesteerd: er was een behoefte aan culturele verdieping, men had, doordat de verduistering het niet aantrekkelijk maakte's avonds de straat op te gaan, ook meer tijd om te lezen dan vroeger - uit dit alles vloeide voort dat vooral in de eerste drie bezettingsjaren opvallend veel boeken gekocht of uit biblietheken geleend werden; het aantal uitleningen uit de openbare en bijzondere leeszalen was in '43, met '39 vergeleken, ongeveer verdub beld. Voor de aankoop van boeken had een deel van het publiek ook meer geld beschikbaar dan vroeger - er was immers in het algemeen in de winkels minder te koop. De uitgevers konden aan de vraag bij het publiek nauwelijks in voldoende mate tegemoet komen. Welnu, al in '41 en '42 slaagden verscheidenen hunner er in, papier elandestien geleverd te krijgen zodat zij van de meest gezochte boeken, buiten alle officiële toewijzingen om, herdrukken deden verschijnen; die herdrukken werden dan in niet te grote porties (men moest steeds met de mogelijkheid van controle in de winkels rekening houden) aan vertrouwde boekhandelaren doorgegeven.
XCDaar bleef het niet bij. De werken van honderden auteurs, binnenen buitenlandse, waren verboden, en in de loop van' 41 was bepaald dat.voor elke druk van een nieuw en elke herdruk van een bestaand werk toestemming nodig was van het departement van volksvoorlichting en kunsten. Op grond van die toestemming kon een uitgever dan een papiertoewijzing aanvragen. De regeling voor die papiertoewijzingen bevatte evenwel een lacune: aanvankelijk waren drukorders waar minder dan vijf kilo papier mee gemoeid was, vrij. In '42 werd die vijf kilo tot vijf pond verlaagd, maar zolang die uitzonderingsregeling gold (ze werd in de zomer van '43 ingetrokken), waren er verscheidene uitgevers geweest die binnen de grens van vijf kilo, later van vijf pond blijvend, bellettrie in kleine oplagen hadden doen verschijnen (de uitgever-boekhandelaar A. A. Balkema noemde
titels zou uitlopen, 'De Vijf Ponden-Pers') - anderen waren er die van meet af aan door deze en dergelijke voorschriften alleen meer geërgerd werden en in wie slechts één behoefte leefde: te drukken wat zij zelf wensten te drukken, los van elke overheidsbemoeienis.
XCTot die eersten in wie die behoefte naar boven kwam, behoorden de Haagse uitgever Bert Bakker, directeur van D. A. Daamen's Uitgeversmaatschappij, en de Groninger schilder en graficus H. N . Werkman. Misschien is het door Bakker geschreven gedicht 'Oranje boven I Leve de Koningin', dat hij ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van koningin Wilhelmina (3 I augustus '40) in 3 000 exemplaren liet drukken, wel het eerste voorbeeld van 'echte' illegale bellettrie geweest - 'echt' in zoverre dat het een inhoud had die zich rechtstreeks en expliciet tegen de bezetter richtte. Bakker zag die inhoud graag onder de ogen gebracht van zoveel mogelijk lezers; het aan zijn gedicht toegevoegde colofon luidde: 'Geeft door dit lied, I opdat het Haar bereike, I Wier strijd ons staande houdt I en nóóit de vlag doet strijken.'
XCWerkman ging op een andere wijze aan de slag: hij zorgde zèlf voor de artistieke uitvoering van kleine bibliofiele uitgaven die hij ook zelf drukte, meestal in enkele tientallen exemplaren; samen met een hervormde predikant uit Friesland, de dichter-schrijver F. R. A. Henkels, bracht hij die in omloop. Zij noemden hun serie 'De Blauwe Schuit', hetgeen een toespeling was op een passage uit Erasmus waarin deze al degenen die niet in een Middeleeuws gilde opgenomen konden worden, in een 'blauwe schuit' samengebracht had - een beeld dat Hieronymus Bosch voor een van zijn schilderijen had gebruikt. Die naam was door Werkman en Henkels bewust gekozen: 'De Blauwe Schuit' getuigde van afkeer jegens de Kultuurkamer en haar gilden, Werkman (hij is kort voor de bevrijding van Groningen gefusilleerd) zou het in totaal tot 52 illegale bellettristische drukwerken brengen waarvan 40 in de serie 'De Blauwe Schuit' opgenomen waren. Uit een oogpunt van grafische vormgeving had hij daarbij volstrekt nieuwe wegen ingeslagen.
XCHet door Dirk de Jong na de oorlog met zoveel piëteit en deskundigheid samengestelde werk Het vrije boek in onvrije tijd. Bibliografie van illegale en clandestiene bellettrie (1958) vermeldt in totaal niet minder dan 1019 titels, daaronder 23 titels van illegale bellettristische tijdschriften van welke Atl Interim (onder redactie van o.m. Jaap Romijn), Podium (onder redactie van P. Kalma, Fokke Sierksma, C. van der Noord en G. L. Meinsma) en Het Spuigat (onder redactie van Gerard den Brabander-) na de bevrijding voortgezet werden, Het Spuigat onder de titel Centaur. Tot die 1019 titels behoor
den evenwel enkele die wel tijdens de bezetting in druk gereedgemaakt waren doch eerst nadien verschenen, trouwens ook een niet zo gering aantal werken die niet gedrukt werden maar die in gestencilde of zelfs louter overgeschreven exemplaren gingen circuleren. De meeste van die uitgaven stammen uit de periode tussen de April-Meistakingen van '43 en september '44, zij het dat de illegale bellettrie het toch ook in de hongerwinter tot een aanzienlijke omvang bracht, alle moeilijkheden ten spijt. Van die moeilijkheden getuigde menig colofon, zo dat van de Nederlandse vertaling van een Poolse legende ('De legende van Krakus en de draak') die, vertaald en geillustreerd door 'A. Nonymus' (J. H. van Eikeren) in opdracht van de uitgever F. G. Kroonder in 750 exemplaren gedrukt werd bij de Drukkerij J. K. Srnit & Zn. te Amsterdam. 'Dit werkje', aldus het colofon, 'werd begonnen in de barre wintermaand van december 1944 en kwam, onder bijna onoverkomelijke moeilijkheden, eerst in april 1945 gereed. Gebrek aan stroom en lettermateriaal, een nijpend tekort aan voedsel en verwarming, razzia's die de weg onveilig maakten, dit alles bracht steeds opnieuw wekenlange vertraging. Op een klein handpersje kon niet meer dan één pagina tegelijk worden afgedrukt .. .'1
XCDirk de Jong heeft in de geciteerde ondertitel van zijn bibliografie onderscheid gemaakt tussen 'illegale' en 'clandestiene' bellettrie. 'Illegaal waren', schreef hij, 'het proza en de poëzie die rechtstreeks gericht waren tegen de bezetter en zijn trawanten. Clandestien daarentegen was de 'normale' litteratuur die geschreven en uitgegeven werd door auteurs en uitgevers die zich niet wensten te onderwerpen aan de door de bezetter gestelde voorwaarden', bijvoorbeeld de aanmelding bij de Kultuurkamer.ê Die indeling is niet onjuist maar wij willen er bij aantekenen dat, naar ons oordeel, datgene wat de clandestiene en de illegale uitgaven van elkaar scheidde, minder belangrijk was dan datgene wat hen verbond: de geest van verzet, zij het dat die geest in de wereld van de boekhandel en de uitgeverij niet steeds vrij was van mede-overwegingen die in het commerciële vlak lagen. Die mede-overwegingen ontbraken natuurlijk bij een illegaal bedrijf als 'De Bezige Bij' wat daar, toen men eenmaal voor de ondergedoken Joodse kinderen voldoende geld bijeen had, aan geld overbleef, werd aan de fondsen toegevoegd waaruit auteurs en toneelspelers die zich niet bij de Kultuurkamer aangemeld hadden, ondersteuning ontvingen.Tekst inde Jong:p.A.v., p.
1 D. 189. 2 7.
XCEen zo volledig mogelijk overzicht van hetgeen in de jaren' 40-' 45 op het gebied van de litteratuur als uiting van verzet verschenen is, vindt men in de Jongs bibliografie, Er is veel werk bij van buitenlandse schrijvers: van Franse als Balzac, Baudelaire, Valéry Larbaud, Péguy, Rimbaud en Stendhal, van Engelse als Shakespeare en Oscar Wilde (zijn 'Ballad of Reading GaoI'1), van Amerikaanse als Emily Dickinson en John Steinbeck, van Russische als Dostojewski en Poesjkin - en de Duitsers ontbreken niet: Stefan George, Goethe, Hölderlin, Nietzsche en Rilke, om slechts de belangrijkste te noemen: zij werden uitgespeeld tegen het barbarendom dat zich in het Duitse nationaal-socialisme geopenbaard had. Men putte ook bezieling uit Nederlandse klassieken als Bredero, Revius en Vondel, en niet minder uit de Geuzenliederen (een facsimilé-uitgave van het uit 1581 daterende Nieu Geusen Lieden Boecxken verscheen elandestien in 1944 bij de uitgeverij 'De Spieghel"), In het geheel van de clandestiene bellettrie stonden evenwel de nog levende Nederlandse schrijvers en dichters centraal, onder hen velen die al vóór de bezetting bekendheid hadden gehad en van wie nu talrijke werken uitgegeven of opnieuw uitgegeven werden, zoals (onze opsomming is verre van uitputtend) Gerard den Brabander, Anton van Duinkerken", Jac. van Hattum, Albert Helman", H. Marsman, Martinus Nijhoff, Adriaan en Henriëtte Roland Holst, Jan Prins+, S. Vestdijk. Hendrik de Vries en J. W. F. Werumeus Buning; dan waren er dichters, tevoren slechts in kleine kring bekend, die opeens uitdrukking bleken te geven aan wat velen bezielde: Jan Campert, Jan H. de Groot, K. H. Heeroma ('MUllS[acobse'), Gerrit Kamphuis en Fedde Schurer ('Arend van der Meer') - jongeren ook als Maurits Mok, A. Th. Mooy ('A. Marja') en Koos Schuur, wier gedichten, al kende men hun namen niet, opeens de aandacht trokken van diegenen die ze als illegale bellettrie onder ogen kregen.
XCDeze bibliofiele uitgaven werden vaak uitermate fraai verzorgd - wij mogen de artistieke vormgevers dan ook niet vergeten. Werkman, de origineelste, noemden wij al. Aan talrijke clandestiene ofillegale uitgavenwerkten voorts Cees Bantzinger, Joh. H. van Eikeren, Dick Elffers, Jan van Krimpen en Maarten Toonder mee. Wat zij presteerden, was een protest tegen culturele vervlakking, trouwens ook een vorm van die zelfverwerkelijking die voor de creatieve kunstenaar de zin van zijn artistiek bestaan uitmaakt. Al deze kunstenaars (schrijvers èn vormgevers) hadden evenwel uitgevers enDeze uitgeverij had na de oprichting van de Kultuurkamer geweigerd, haar bedrijflegaal voort te zetten.PseudoniemvanA. Asselbergs.PseudoniemvanA.Lichtveld. • PseudoniemvanSchepp.
1 2 W. ]. M. 8 L. M. C. L.
drukkers nodig. Welnu, 'De Bezige Bij' bracht het tot 76 uitgaven, A. A. M. Stols tot 64, A. A. Balkema tot 50, Jaap Rornijn tot 36, A. W. Sijthoff tot 24, F. G. Kroonder tot 23 zouden wij beneden de grens van 20 gaan, dan zouden wij nog enkele tientallen andere uitgevers moeten vermelden. Aan drukkers die grote aantallen illegale of clandestiene bellettrie drukten (de oplagen lagen soms boven de I 000 maar liepen in een enkel geval tot 50 000 op), noemen wij Meijer's Boek- en Handelsdrukkerij, Wormerveer (60 uitgaven), Drukkerij Trio, Den Haag (47), Drukkerij F. Tamminga, Den Haag (46), Drukkerij Boosten & Stols, Maastricht (29) de drukkerij [ohan Enschedé & Zonen, Haarlem, die de distributiebescheiden drukte, drukte 6ók 21 clandestiene uitgaven.
XCHet is al bij al een opmerkelijke prestatie geweest. Zij heeft aan enkele drukkers van uitgesproken illegale uitgaven het leven.gekost en Iller en daar ook boekhandels in moeilijkheden gebracht, zij het dat van de zijde van de Sicherheitspolizei (haar waren die verboden uitgaven in '44 en '45 heel wel bekend) geen sprake is geweest van een systematische vervolging: zij had daar de tijd niet voor. Er is overigens op de clandestiene en illegale bellettrie van Nederlandse kant niet louter positief gereageerd. Onder verwijzing naar de door Jaap Ronlijn uitgegeven Schildpad-reeks, 'de Bezige Bij-serie', Ad Interim'en de vele overige afzonderlijke uitgaven', noemde van Randwijk het in de zomer van' 44 'verontrustend en soms bepaald weerzinwekkend ... , te moeten constateren dat evenals vóór de oorlog dezelfde onbenullige romantiek en dezelfde overspannen sexualiteit en puber-visioenen de hoofdmotieven blijven. Waar is de waarlijk 'sociale' kunst in deze dagen ?'l, en Heeroma schreef na de oorlog met betrekking tot de clandestiene bellettrie over 'een tafereel van op drift geraakte vitale energie' (waarom 'op drift geraakt'P) 'naast zakelijke zelfhandhaving, auteurs-ijdelheid en collectioneurs-bedrijvigheid'ê ;Heeroma achtte de clandestiene litteratuur wel nuttig, 'omdat de bezettingstijd er zonder dit kleurige, avontuurlijke bedrijf wel heel kaal en bekommerd zou hebben uitgezien, maar een boodschap voor andere tijden heeft zij niet. Die heeft', schreef hij, 'alleen de litteratuur van het verzet'3 - de illegale bellettrie dus.
XCJa, voorzover de verzetsgedichten een protest behelsden tegen onderdrukking en een oproep tot humaniteit, mag men beamen, dat zij 'een boodschap voor andere tijden' inhielden, maar in de meeste van die gedichten werd deze 'boodschap', naar het ons voorkomt, op een wijze uitgedrukt die
XC1 Vrij Nederland, IV, 13 (29 juni 1944), p. 2. 2 K. H. Heeroma in 0 en V, dl. II, P.545. 8
alleen de tijdgenoot en juist niet 'de andere tijden' zou aanspreken. Het was hiermee als met de bezettingshumor : nagenoeg alle in de bezettingstijd circulerende anecdotes 'deden' het slechts bij degene die midden in de situatie leefde waarin die anecdotes een bevrijdende lach opwekten - onvermijdelijk was het dat zij mèt het verdwijnen van die situatie hun kracht en effect zouden verliezen, als het ware zouden verbleken.
XCWij zien het als de verdienste van de verzetspoëzie dat zij, geschreven hetzij door 'echte', hetzij door 'toevallige' dichters, poëtisch uitdrukte wat gevoeld werd door volksmassa's die generaties lang van de dichtkunst vervreemd waren. Het was voor dit brede publiek dat tijdens de bezetting illegaal enkele verzamelingen van verzetspoëzie uitgegeven werden- (bij elkaar in meer dan 43 000 exemplaren), maar alweer: niet zonder kritiek uit te lokken. 'In een periode van enkele maanden' (wij citeren opnieuw van Randwijk in de zomer van '44) 'zijn er in ons land minstens drie Geuzenliedboeken verschenen, maar behoudens enkele prachtige uitzonderingen, manifesteren deze bundels allereerst het onvermogen van de Nederlandse poëten, het waarlijk nationale lied te schrijven waarin lijden en hopen van ons volk stem kregen.'2
1 In mei' 41 verscheen het samengesteld doorJanH. de Groot, Gerrit Kamphuis en H. M. van Randwijk (met gedichten van hun drieën alsmede van ds. J. J. Buskes, Sem Davids en Fedde Schurer); typografisch verzorgd door Dick Elffers, werd het in 10000 exemplaren gedrukt. Veel uitgebreider was het dat eind' 43 door drs. M. G. Schenk en G. L. Tichel man samengesteld werd; het werd in 1200 exemplaren gedrukt. Deze waren zo spoedig uitverkocht dat in de lente van '44 door de illegale drukkerij van Veldhuis en Schlösser te Laren een nieuwe oplaag van 20 000 exemplaren vervaardigd werd. Dezelfde samenstellers droegen zorg voor het waarvan de drukkerij W. van der Steeg te Enschede 2000 exemplaren liet ver vaardigen, en voor het dat door bemiddeling van de illegale drukkerij 'David', in de hongerwinter in 5 000 exemplaren verscheen. Ongeveer tegelijk met het verscheen bij 'De Bezige Bij' in een oplaag van 1900 exemplaren; het was samengesteld door Jan H. de Groot, Han Hoekstra en Halbo C. Kool, die zich geërgerd hadden aan het feit dat buitenstaanders, d.w.z. 'niet-dichters', als mej. Schenk en G. L. Tichelman het uitgegeven hadden. Tenslotte zij vermeld dat Thijs Booy in Alphen aan de Rijn in '44 en '45 bij elkaar vier delen (resp. deed verschijnen; alleen deel I werd gedrukt, in een oplaag van 2 200, de vervolgen werden gestencild in enkele honderden exemplaren; deel IV verscheen eerst na de bevrijding en Booy liet er toen nog vier supplementen op volgen. Booys bundels telden tezamen 555 pagina's. IV, 13 (29 juni 1944), p. 2.
XCWas ooit méér te verwachten dan die 'prachtige uitzonderingen'? Ook de grootste nationale nood doet niet automatisch een veelheid aan grote dichters ontstaan. Ons lijkt in de eerste plaats van belang dat de verzetspoëzie, hoe gebrekkig zij soms ook was, een wezenlijke, zij het niet exact vast te stellen bijdrage geleverd heeft tot het wakker houden van een geest van verzet.
XCLaat ons een van de vroegste voorbeelden nemen: het gedicht 'Stumpers', door de Rotterdammer A. van Atten in de zomer van '40 geschreven, anders gezegd: geschreven in de periode waarin Duitse troepen, het Enge lland Lied scanderend, door de straten marcheerden, Seyss-Inquarts gelijkschakelingspolitiek tot eerste ontplooiing kwam en men bijna geen krant kon opslaan zonder het verslag te vinden van een betoog dat Nederland zich aan het zo voorbeeldig georganiseerde Derde Rijk diende aan te passen. Van Atten haakte daarop in: 'Stumpers waren w' en slampampers en we deden alles slecht! Kijk: de Mof die kan het beter, is ons keer op keer gezegd. 't Germanendom is nu gekomen om te ord'nen in ons land, al wat was, moet ras verdwijnen, weg met 't vrije Nederland! Voor ons oog gaat thans verrijzen de perfect-totale staat, geen gepraat meer en gezemel, 't is de tijd nu van de daad. d' Afsluitdijk? Een werk van stumpers, daartoe was ons volk in staat. Rotterdam tot puinhoop maken dàt doen mannen van de daad! Rembrandt, Heyermans, van Eeden, Vondel, Querida en Poot, Troelstra, Kuyper en Thorbecke, Oldenbarneveldt, de Groot slechts een greep uit Hollands sufferds, bouwers van een vrije staat! Wat presteren Hiders helden, zij, de mannen van de daad? Oorlog, moord, sadisme, leugen, armoe, domheid, Jodenhaat, slavernij van vrije volken:
... Bah, wij kotsen van die luizen, van die Ersatz in 't kwadraat, wèg die heilstaat,wèg die poenen, wèg die kwijlers van de daad! Dieven, gangsters,botte Hunnen, idioten van de daad, alsj' eens wist hoe wij verlangen dat je eind'lijk zwemmen gaat! Ga toch gauw naar Eng'land varen, verzuip dan allen in de zee, neem ('t is onze laatste bede) alle NSB'ers mee!'
XCPoëzie? Ja, het rijmt. In poëtisch opzicht is daarmee, vrezen wij, alles gezegd. Maar juist zulke strofen (hoe vaak waren ze overgeschreven, hoe vaak in honderden exemplaren gestencild vóór zij in '43 in het Geuzenlied boek, Eerste vervolg, opgenomen werden?) drukten vlijmscherp uit wat door de brede massa gevoeld werd: de haat jegens de macht die het land onverhoeds overvallen had, de afkeer van de dwingelandij die van jaar tot jaar zwaarder zou gaan drukken.
XCGeen toeval was het dat het begin '43 tot een nieuwe impuls kwam om het Nederlands verzet te stimuleren en, dat doende, ook te pogen er iets van eenheid in te brengen. Wij schrijven 'nieuwe impuls', want denkbeelden welke in die richting gingen, hadden in de herfst van '42 al geleefd bij de socialist J. J. Hamelink en enkele illegale werkers uit verschillende kringen die hij om zich heen verzameld had - wij beschreven in hoofdstuk 3 van ons vorige deel hoe hun groepje in oktober' 42 in Rotterdam door de politie overvallen en uiteengeslagen werd; Hamelink liet daarbij het leven. In datzelfde hoofdstuk vermeldden wij ook dat Jan Thijssen, hoofd van de Radiodienst van de OD, in april '43 het initiatief nam tot oprichting van de Raad van Verzet, een college dat door hem bedoeld was als bundeling van wat er op dat moment in bezet gebied aan illegale organisaties bestond.
XCAchteraf mag men stellen dat zowel de poging van Hamelink als die van Thijssen gedoemd was te mislukken. Nederland kende, zou men kunnen zeggen, geen 'illegaliteit' maar alleen maar een veelheid aan illegale organi
Ook dat was geen toeval geweest: het illegale werk was immers niet van boven af verordineerd, maar was van '40 af door tientallen, spoedig honderden kleine en grote groepen ter hand genomen die elk een eigen taak zagen en deze naar beste vermogen gingen uitvoeren, vaak vanuit de eigen (en dus aparte) levens- en wereldbeschouwing. Uit praktisch oogpunt was dat los van elkaar opereren bij uitstek zinvol: vaste verbindingen tussen verschillende organisaties konden er steeds toe leiden dat de Sicherheitspolizei, penetrerend in één organisatie, kon doordringen in andere. Wij herinneren aan het voorbeeld dat wij in de paragraaf over de illegale pers gaven: uit het bestaan van een vaste band tussen Christofoor en Je Maintiendrai vloeide voort dat, toen de leiding van de Christofoor-groep'opgerold' werd, grote gaten geslagen werden in de organisatie van Je Maintiendrai. Dat wil nu weer niet zeggen dat een zekere mate van samenwerking en coördinatie niet ook haar voordelen kon hebben: het was nuttig, gegevens uit te wisselen en een bepaalde werkverdeling na te streven, en in '44 zou het bovendien wenselijk geacht worden, na te gaan of althans de grootste illegale organisaties het eens konden worden over adviezen die aan de Londense regering uitgebracht zouden worden met betrekking tot de eerste na de bevrijding te treffen maatregelen; de impuls welke die illegale organisaties een adviserende taak zou geven voor de naoorlogstijd, kwam evenwel niet uit die organisaties zelf voort - hij kwam uit Londen. Verder kon men niet gaan. Het illegale werk was wezenlijk het werk van aparte illegale organisaties. Zo gevarieerd was dat werk en zozeer vond het zijn kracht in de enkele mens, in de individuele illegale werker, dat de conceptie van wat men een 'generale staf der illegaliteit' zou kunnen noemen, er niet op paste, laat staan die van een 'opperbevelhebber der illegaliteit'. Zinvolle coördinatie zou steeds vóór alles terughoudendheid en bescheidenheid vergen, de behoefte ook om de groepen die men zou trachten te coördineren, in hun waarde te erkennen, het besef tenslotte dat het ten enenmale onmogelijk was, het gehele terrein der illegaliteit te overzien.
XCThijssen (wij komen er in dit hoofdstuk op terug) heeft de Raad van Verzet als een soort' generale staf der illegaliteit' bedoeld en voor sommige initiatiefnemers tot het Nationaal Comité van Verzet (de naam vormt er al een aanwijzing voor) geldt hetzelfde. In feite zijn zowel de Raad van Verzet als het Nationaal Comité van Verzet niet meer geworden dan illegale organisaties naast andere - zij stonden er niet boven.
XCChaillet heeft slechts enkele maanden aan het Nationaal Comité van Verzet (wij zullen nu maar af en toe van 'het NC' gaan spreken, zoals men toen ook deed-) deel kunnen uitmaken: hij werd in de herfst van '43 gearresteerd wegens hulp aan ondergedoken [odenê, maar van Velsen en Neher zijn tot aan de bevrijding illegaal actief gebleven en wij willen bij hen iets langer stilstaan.
XC'Van Velsen', aldus mej. mr. M. A. Tellegen (die later in het NC opgenomen werd), 'was de gangmaker, de enthousiaste man die zeer stimulerend werkte. Neher was de tacticus die het best de zaak bij elkaar hield.v Misschien is Neher onbedoeld in deze formulering toch ietwat naar de tweede plaats geschoven. Wij zien daar geen reden voor. Precies omgekeerd: van Velsen
1 Het Nationaal Comité van Verzet moet onderscheiden worden van het begin april '43 'opgerolde' Nationaal Comité dat namens het vijftien leden tellende Grootburgercomité optrad. Dat Grootburgercomité is voortgezet als 'Vaderlands Comité ('het VC') - wij zullen dat in hoofdstuk 9 behandelen. Naast het 'eerste' Nationaal Comité was er ook het Politiek Convent: de bijeenkomsten van de leidende figuren uit de zes grote democratische partijen. Het 'eerste' Nationaal Comité was breder van samenstelling geweest dan het Politiek Convent: het bestond immers uit drie politieke leiders (Schouten, Verschuur en Vorrink) en twee niet-politieke figuren (Menten en Ringers) die beiden in overleg met een door pro£ mr. P. Scholten geleide groep gekozen waren. Het bleek na de oorlog moeilijk, al die organisaties uiteen te houden. Zo troffen wij in deel VII van de verslagen der Enquêtecommissie de volgende in 1950 gevoerde dialoog aan tussen mr. G. E. van Walsum, lid van het Politiek Convent voor de Christelijk-Historische Unie, en mr. L. A. Donker, voorzitter van de commissie: Bij het Politiek Convent lag het accent op het feit dat de leden daarvan vertegenwoordigers van politieke partijen waren. Bij de groep-Scholten lag dat dus anders? Maar nu het Nationaal Comité.
XCMr. van Walsum: Het Nationaal Comité was een samenvloeiing van deze
had wèl de capaciteiten om inspirerend te werken op al degenen die bereid waren, zijn directieven te volgen, maar hij was veel te onbeheerst en autoritair om als samenbindende kracht te fungeren in het contact met de leiders van andere illegale organisaties - dat was een taak die spoedig aan Neher toeviel. Ook waren van Velsens opvattingen althans aanvankelijk uitgesproken excentriek. Hij had in de herfst van' 41 een gesprek met van Heuven Goedhart gevoerd waarin hij volgens deze betoogd had dat koningin Wilhelmina die 'gevlucht' was, niet moest terugkeren, dat prinses Juliana door haar huwelijk met een Duitse prins ongeschikt was voor de opvolging, dat voor die opvolging alleen prinses Beatrix (toen drie jaar oud) in aanmerking kwam, dat alle politieke partijen na de bevrijding moesten verdwijnen en dat er dan een kabinet moest komen van 'sterke mannen' - van Heuven Goedhart noemde van Velsen ten overstaan van de Enquêtecommissie 'een Oranjefascist',! maar wist natuurlijk wel dat het NC deze in '41 geuite denkbeelden geenszins overgenomen had; wij zullen maar aamlemen dat van Velsen, toen hij in' 43 met het NC begon, van de dwalingen zijns weegs teruggekeerd was, met dien verstande natuurlijk dat hij, een veertiger, zijn aard niet kon wijzigen. Enthousiast als hij was, bedronk hij zich gemakkelijk aan zijn eigen woorden; 'hij was', zo vertelde ons Neher, 'idealistisch en heerszuchtig, maar u moet dat niet verkeerd begrijpen: zijn bedoelingen waren eerlijk.'2
met de bedoeling om het niet-politieke element van onze samenleving daarin ook te vertegenwoordigen. De verhouding is vastgesteld: drie vertegenwoordigers van politieke partijen en twee niet-politieke mensen. Diezelfde verhouding is aangehou den in die vijftien er om heen. Spreekt u nu over het Nationaal Comité van vóór 1 april 1943? Neen, ik spreek over het Vaderlands Comité.' (van Walsum bedoelde het nu gaat de zaak de mist in:) Ik bedoelde het Nationaal Comité van vóór 1 april 1943. Mag ik dan vragen wat u bedoelt als u over het Nationaal Comité spreekt? Dat is een verrassende vraag. De hele bezettingstijd door is de terminologie in deze aange legenheden uiterst onzeker geweest.' dl. VII c, p. 275) Dan te bedenken dat in deze dialoog het Nationaal Comité van Verzet nog niet eens een rol speelde! 2 Via Vught kwam hij in een concentratiekamp in Duitsland terecht; hij overleefde de oorlog. 3 Getuige M. A. Tellegen,Enq., dl. VII c, p. 573.
XC1 Getuige G. J. van Heuven Goedhart, a.v., p. 795. 2
XCVan de zijde van Neher trof ons dit als een typerende formulering: typerend verzoeningsgezind namelijk. Want zo was Neher: a self-made man die, misschien vanuit de herinnering aan de moeilijkheden die hij zelf in zijn leven had moeten overwinnen, de neiging had om op de doordraverijen van zijn medemensen niet aggressief te reageren, of, beter misschien: elke uitlating die negatiefkon worden geïnterpreteerd ('heerszuchtig'), onmiddellijk te relativeren ('zijn bedoelingen waren eerlijk').
XCLambertus Neher was in 1889 in Amsterdam geboren als de jongste van vijf kinderen. De familie van zijn vader kwam uit Zuid-Duitsland, zijn moeder was een Zwitserse. Zijn vader was in de hoofdstad voorman in een timmermanszaak, maar dat bedrijf floreerde niet en de jongste zoon had de Mulo-opleiding nog niet voltooid toen het nodig bleek dat hij een vak koos. Hij wilde naar zee, kreeg een proeftijd bij de koopvaardij maar werd op zijn ogen afgekeurd. Achttien jaar was hij toen hij als aspirant-monteur in dienst trad bij het Amsterdamse gemeentelijke telefoonbedrijf. Hard studerend in de avonduren bracht hij het er tot chef-instrumentmaker en kort voor de eerste wereldoorlog maakte hij opnieuw promotie: hij werd benoemd tot opzichter-controlechef bij het telefoonbedrijf van de gemeente Den Haag. Als zodanig werd hij naar het Franse stadje Angers gestuurd om daar een van de eerste automatische telefooncentrales te bestuderen die Europa toen kende. Hij werd een specialist op dat gebied. De ene bevordering volgde nu op de andere en in '29 werd hij die geen enkel universitair examen had kunnen afleggen, bij het Haagse bedrijf in de rang van hoofdingenieur-afdelingschef benoemd, zes jaar later tot directeur. Hij bezat niet alleen een voortreffelijk intellect maar ook grote leidinggevende capaciteiten waarvan een warme belangstelling voor het wel en wee van het personeel van zijn bedrijf een onderdeel vormde; van opzichter was hij er directeur geworden, hij kende vrijwel elk personeelslid bij naam en toenaam.
XCIn september '40 kon de PTT van de bezettingstoestand gebruik maken om een oude wens te verwezenlijken: de gemeentelijke telefoonbedrijven van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam werden aan het staatsbedrijf toegevoegd, Neher werd nu directeur van de Haagse 'plaatselijke telefoondienst', in '41 ook van de Rotterdamse toen zijn collega aldaar op last van de bezetter ontslagen werd. Met diezelfde bezetter kwam ook Neher overhoop te liggen, eind' 42 namelijk, toen geëist werd dat de PTT een groot deel van zijn krachten voor de arbeidsinzet ter beschikking zou stellen. Hij weigerde medewerking, organiseerde een collectief protest en werd ontslagen. Uiteraard had hij in zijn dubbele functie talrijke contacten gehad in kringen van de overheid en van het bedrijfsleven; voor het illegale werk waartoe van Velsen hem uitnodigde: systematisch
de samenleving te stimuleren, kwam dat goed van pas. Hij was schrander en er ging van de kleine man met zijn strijdvaardige kuif iets sympathieks uit. Hij had geen uitgesproken partijpolitieke opvattingen (vóór de oorlog had hij zich wel tot de SDAP aangetrokken gevoeld, maar hij achtte die partij toch teveel op de arbeiders geconcentreerd om zich bij haar aan te sluiten) zijn politieke 'neutraliteit' en zijn temperament maakten hem mèt zijn leeftijd: midden vijftig, geschikt om, wanneer het tussen illegale organisaties tot botsingen kwam waarbij de emoties fel oplaaiden, als vredestichter te fungeren. Dat deed hij graag: hij had er een voorliefde voor om mensen tot elkaar te brengen. Hij was mede daarom een enthousiast lid geweest van de Nederlandse Unie.
XCBij de botsingen in de illegaliteit waarmee hij geconfronteerd werd, gaf Neher zich veel moeite om, langzaam en nadrukkelijk ja zelfs ietwat zalvend sprekend, de tegenstellingen te overbruggen. Hij legde dan steeds de nadruk op het belang van eenheid in de nationale bevrijdingsstrijd: daar moesten alle andere overwegingen voor wijken, behoudens dan deze dat samenwerking met communisten uit den boze was. Een goed verzetsman was, meende hij, alleen diegene die nimmer aan 'ik' dacht maar louter aan 'wij allemaal'! - dat was een irenische opvatting die niet steeds voldoende gewicht had om de reële tegenstellingen die zich binnen de illegaliteit gingen voordoen, te bezweren; een opvatting bovendien die Neher bij sommige tegenstanders in het illegale milieu de naam gaf van een niet van sluwheid ontblote intrigant.
XCDat laatste is een karakterisering die ons te ver gaat. Eerder zien wij het zo dat Neher de functie van vredestichter die hem zo aantrok, ging uitoefenen op een wijze die, gegeven het gebrekkige contact dat het illegaal bestaan toestond, tot misverstanden moest leiden: hij praatte dan een eindweegs met de ene en vervolgens een eindweegs met de andere partij mee, dat alles in een poging, een compromis te bereiken dat hij zelf al vrij vroeg had gezien maar waarover hij aanvankelijk was blijven zwijgen:. Zijnnaam leed, vermoedelijk zonder dat hij dat besefte, af en toe schade door de tactiek die hij toepaste, Walraven van Hall, die andere 'vredestichter' in de Nederlandse illegaliteit ('de olieman'), was veel directer inzijn aanpak. Ofhij er meer succes mee had dan Neher, valt moeilijk te beoordelen, maar hij wekte er in elk geval geen tegen zijn persoon gerichte weerstanden mee. Voor van Hall, wiens anti-communistische overtuiging zeker niet minder gefundeerd was dan die van Neher, was het bovendien geen vraag of men met communisten moest
samenwerken: natuurlijk was dat wenselijk. Van Halls illegale werk was dan ook, afgezien van het feit dat het anti-nationaal-socialistisch was, politiek volstrekt neutraal. Wij zouden dat van Nehers werk niet willen beweren en van dat van van Velsen nog minder.
XCEvenals de Raad van Verzet werd het Nationaal Comité van Verzet op 29 april '43 door het uitbreken van de April-Meistakingen volledig verrast. Wel hadden Neher, van Velsen en Chaillet enkele besprekingen gevoerd met ex-bestuursleden van werkgeversorganisaties, vakcentrales en boerenbonden en ook hadden zij contact opgenomen met de Je Maintiendrai-groep en met de gebroeders Drion die De Geus redigeerden, maar een eigen apparaat van enige omvang had het NC nog niet. Er werd desondanks als reactie op de stakingen een communiqué opgesteld waarvan, schijnt het, Elkerbout in Eindhoven een miljoen exemplaren liet drukken; toen de stapels klaar lagen, ontbrak de organisatie om ze te verdelen. Inplaats daarvan liet het NC toen een oproep stencillen waarin het zich aan het gehele volk als het ware voorstelde." Die oproep droeg dan ook de titel: Aan het Nederlandse volk. Aan Willem van Oranje was het motto ontleend: 'So laet ons dan tesamen met eendrachtigen herte ende wille de bescherminghe van dit goede volk aangrijpen.' In het stuk werd op een betere organisatie van het verzet aangedrongen, 'zoals bij de artsen en studenten' - welnu:
XC'Gebruik makende van de ervaring en de harde lessenis in de laatste maanden belangrijk werk verricht, in tal van bedrijven en diensten is een organisatie gegroeid of groeiende. Hard en zorgvuldig is gewerkt en uit verschillende verzetsacties is ontstaan het Nationaal Comité van Verzet.
XCDat velen uwer van dit alles nog weinig of niets gemerkt hebben, ligt in de aard van ons werk. Met de grootste omzichtigheid moeten onze contactmannen te werk gaan. Tracht daarom niet te weten te komen wie in uw kring onze contactman is ... Te zijner tijd zult gij het wel vernemen ...
XCToen Christiansens bevel heel Nederland in opschudding bracht, achtten wij onze organisatie nog niet sterk en uitgebreid genoeg om haar in dienst te stellen van de spontane stakingsstemming. Als het Nationaal Comité een beroep op u doet, wil het zeker zijn van onze en uwe zaak; dan wil het dat iedere Nederlander die het NC volgt, overtuigd kan zijn dat de andere Nederlanders zullen meegaan.
XC1 Tekst: a.v., dl. VII a, p.
XCHet Nationaal Comité rekent daarvoor op uw persoonlijke medewerking. Vorm thans zelf onder vrienden en collega's kleine kernen van vertrouwde personen op wie gij kunt rekenen. Onze taak is het, die krachten samen te bundelen en tot eenheid te brengen.
XCHet Nationaal Comité stelt zich tot taak: mobiliseren van bestaande krachten, opwekken en steunen van nieuwe krachten, samenbrengen, bundelen tot één nationale kracht.'
XCDeze oproep werd in juli in De Geus, Je Maintiendrai en Het Parool opgenomen"; voordien al, begin juni, had Vrij Nederland de oprichting van het NC 'met vreugde' begroet.ê Het Parool en Vrij Nederland stelden zich evenwel spoedig kritischer op (wij komen er in hoofdstuk 9 op terug) en van een door het NC geleide coördinatie der illegaliteit ('samenbrengen, bundelen tot één nationale kracht') is niets terecht gekomen. In andere opzichten heeft het NC evenwel een belangrijke bijdrage tot het verzet geleverd. Het drong vooral in ambtelijke kringen door en wekte daar in persoonlijke gesprekken en door het verspreiden van oproepen en pamfletten tot een verzetshouding op. Wel had de illegale pers dat tevoren ook al gedaan, maar het bleef niet zonder effect dat nu in vele delen des lands kernen van activisten ontstonden door wie ambtenaren van overheidsdiensten die door het terrein dat zij bestreken (de bevolkingsregisters, de distributiediensten, de GAB's), het verzet konden steunen, rechtstreeks benaderd werden. Veel ondergedoken studenten werden hierbij ingeschakeld, van begin '44 af ook vrouwengroepen met wie het NC in contact stond via mej. mr. M. A. Tellegen te Utrecht, die toen (Chaillet was gearresteerd) in het NC opgenomen werd- trouwens, de 'seniores' die van het NC deel uitmaakten, betrokken van meet af aan bij hun topberaad steeds ook veel 'juniores' als Andrée Wiltens, van Hövell tot Westerflier en nog een andere student, E. P . Wellenstein.
XCUit de contacten in overheidskring en bij het bedrijfsleven verkreeg het NC veel nuttige inlichtingen, bijvoorbeeld over de arbeidsinzet in het algemeen, de Z-Karten-procedure, de Duitse vorderingen, de tweede distributiestamkaart. Die inlichtingen werden eens per week besproken, waarbijBijlage bij(juli Je julijulijunip.Inwas mej. Tellegen afdelingshoofd op de Utrechtse gemeentesecretarie.had ontslag genomen toen de NSB'er C. van Ravenswaay begin'tot burgemeester benoemd werd. Inhad z~contacten gehad met deinwas zij Joodse onderduikers gaan onderbrengen en begin '43 was zij, op verzoek van mr. J. Cramer, in Utrecht een van de hoofdverspreidersvan Vrij Nederland
1 20 1943); 3 1943, (30 1943). 2 III, 10 (ro 1943), 3. 3 '40 Z~ 42 '40 al OD, '42
vooral nagegaan werd hoe men de Duitse opzet kon verijdelen. In de rest van de week trokken dan de 'juniores' het land door om aan de oplossingen die men gevonden of de richtlijnen die men opgesteld had, een zo groot mogelijke bekendheid te geven. Het ging alles met veel overleg gepaard. 'Ik heb', vertelde mej. Tellegen aan de Enquêtecommissie, 'meer dan een jaar lang bij Vrij' Nederland gewerkt, maar dit werkte uitermate dictatoriaal; men kreeg z'n orders en er werd verder niet meer over gesproken. In het Nationaal Comité werd geen ding vastgesteldals het niet met de seniores en de juniores was besproken. Ieder kreeg gelegenheid, zijn denkbeelden en bezwarenuiteen te zetten."
XCGeleidelijk aan wist het N C in illegale kringen zijn contacten uit te breiden. welliet De Geus het NC spoedig vallen, althans wat de oorspronkelijke, te ver gaande opzet betrof, maar behalve met Je Maintiendrai werden ook met Ons Volk en Christofoor goede relaties opgebouwd. In de herfst van' 43 werd Neher voorts een van de vaste adviseurs van de chef-staf van de OD, Six, en tenslotte kwamen er vooral tussen het NC en het Nationaal Steunfonds nauwe betrekkingen. Uiteraard had het NC voor zijn eigen illegale werk valse identiteitspapieren nodig; het kreeg die als rcgel van de Persoonsbewijzencentrale. Omgekeerd kon het NC in '44 ook een eigen bijdrage gaan leveren aan het falsificatiewerk: aan het NC werdcri toen twee aparte falsificatie-organisaties aangehaakt, vrij los overigens, die beide, afgezien nog van de 'normale' falsificaties,speciaal papieren namaakten die men bij overvallen nodig had, en niet alleen papieren: 'op het laatst' (in de hongerwinter dus) 'was het zó goed in orde dat men daarbij ook de bijbehorende uniformen ter leen verschafte; men kon bestellen een WA-set, een NSB-set.'2
XCHet is niet mogelijk, de invloed die van het Nationaal Comité van Verzet uitgegaan is, nauwkeurig aan te geven. Landelijk is, dunkt ons, die invloed reëel geweest. Er waren overigens opmerkelijke regionale verschillen: in Zeeland had het NC nauwelijks contacten, terwijl het vooral in Groningen en Friesland veel wist te bereiken. Wat Groningen aangaat, zal de invloed
XC, Getuige M. A. Tellegen, Enq., dl. VII c, p. 569. 2 Getuige C.}. Rübsaam, a.v.,
van de dynamische van den Bosch daar wel niet vreemd aan zijn geweest en zijn prestatie moet dan des te hoger aangeslagen worden omdat de illegaliteit in de provincie Groningen veel verdeeldheid gekend heeft. Anders stond het er in Friesland voor: daar was de illegaliteit opmerkelijk homogeen. Er is dan ook geen provincie geweest waar het denkbeeld: bundeling van het verzet, op een zo vruchtbare bodem viel als in Friesland. Daar kwam omstreeks april '43 een Fries comité tot stand, voorgezeten door de provinciale organisator van het financiële steunwerk die wij al in ons vorige hoofdstuk noemden, J. Evenhuis - dit comité was het dat wekelijks de richtlijnen ontving die in Utrecht opgesteld waren. Die richtlijnen werden grondig be-keken (ook in dit opzicht gedroegen de Friezen zich autonoom), voorzover nodig aangepast aan de Friese verhoudingen, maar dan ook doorgegeven aan illegale werkers die systematisch contacten hadden opgebouwd in de kringen van ambtenaren, boeren en industriëlen.
XCHet is, dunkt ons, het Nationaal Comité alleen maar ten goede gekomen dat het zich in de bescheidener functie die het binnen het geheel van de illegale organisaties kon gaan uitoefenen, geschikt heeft. Misschien mag men het zo stellen dat toen de visie van de onstuimige en heerszuchtige van Velsen eenmaal stukgelopen was op de realiteit, die van de meer bezadigde Neher als vanzelf de arbeid van het NC ging bepalen. Van de aanvang afwas die arbeid niet alomvattend: het NC heeft met het illegale complex dat in de periode' 43-' 44 het grootste was: de LO jLKP, maar weinig aanraking gehad en in het geheel geen contact met een reeks organisaties die zich juist in die periode belangrijk uitbreidden: de spionagegroepen.
XCVan '40 af(wij willen beginnen met weer te geven wat wij in de drie voorafgaande delen over de spionage vermeld hebben) waren er in ons land al kleine groepjes geweest die poogden, met Engeland in radiocontact te komen. Zij hadden geen succes: zij kregen geen antwoord, aangezien de geheime diensten uit Engeland alleen tot radioverkeer overgingen wanneer zij er (terecht of ten onrechte) van overtuigd waren dat het niet de Duitsers waren, Abwehr of Sicherheitspolizei, die van bezet gebied uit seinden. Het radioverkeer moest dus van Engeland uit georganiseerd worden en op de eerste geheime agent die daartoe in augustus '40 uitgezonden werd, van Hamel, volgden in de eerste twee bezettingsjaren verscheidene andere van wie sommigen veel, anderen maar weinig bereikten. In de tweede helft van '42
was de situatie deze dat in bezet gebied wel een aantal spionagegroepen actief was (de groep van de reserve-eerste-luitenant J. de Geus-, de groep 'Luctor et Emerge', de groep-'Kees'2 en de van België uit georganiseerde 'Dienst-Wim'), maar geen van deze groepen had radio-contact; alleen een arts uit Bilthoven, dr. M. Brouwer, stond toen af en toe door de lucht in verbinding met Engeland en hij gaf incidenteel berichten van luitenant de Geus door. In de zomer van '42 was voorts slechts één geheime agent die een zender bij zich had, in bezet gebied actief, W. J. Niermeyer, en toen deze begin oktober' 42 gearresteerd werd, brak een periode van ruim vijf maanden aan waarin zich in Nederland geen enkele geheime agent bevond die door middel van een eigen zender verbinding had met Londen. Er werden wèl via verscheidene 'wegen' rapporten naar Engeland gestuurd, met name, van de lente van '42 af, via de Zweedse Weg die haar verankering in Nederland vond bij de groep Oosterhuis-Boerema in Delfzijl, en, van de zomer van' 42 af, via de Zwitserse Weg. De Zweedse Weg was mede daarom van belang omdat via die verbinding eind' 42 en begin' 43 door MI-6 (de Britse Intelli gence Service) enkele zenders naar bezet gebied gezonden werden; één, een als 'Packard' aangeduid apparaat, kwam rnèt de bijbehorende kristallen en mèt een zendschema plus code bij twee technici terecht, H. Deinum en ir. M. Vader, die via Stockholm hadden doen weten dat zij kans zagen, een organisatie op te bouwen die dagelijks weerkundige gegevens naar Engeland zou seinen (maar de 'Packard' bleek niet te werken), een tweede, de 'Wolseley', die ook niet voldeed, belandde bij de groep Oosterhuis-Boerema en werd door een derde, de 'De Soto', vervangen - en dàt toestel was het dat Oosterhuis en Boerema in staat stelde spionageberichten te gaan doorgeven waarbij een leraar aan de Zeevaartschool te Delfzijl, H. Koning, als marconist optrad. Via die 'De Soto' -zender werd ook door de chef-staf van de OD, Six, radiocontact met Londen opgenomen. Voorts werd de 'w olseley' gerepareerd en tenslotte arriveerden, vermoedelijk in april, uit Stockholm twee nieuwe zendschema's, 'Eton III' en 'Eton IV'. Het was met gebruikmaking van een van die twee schema's dat Thijssen, hoofd van de Radiodienst van
1 Hem hebben wij in de delen 4, 5 en 6 abusievelijk als beroepsofficier in de rang van kapitein aangeduid. 2 Wij hebben in de delen 5 en 6 abusievelijk vermeld dat deze groep haar naam ontleende aan de oprichter, de Rotterdammer C. C. ('Kees') Dutilh. In feite duidde zij zich aanvankelijk anders aan, de naam 'groep-'Kees" werd eerst in '44 gekozen. Het is vaak voorgekomen dat spionagegroepen van naam veranderden. Wij zullen terwille van de duidelijkheid steeds de naam ver melden die het meest frequent gebruikt werd.
de OD, buiten medeweten van Six op I en 2 mei' 43 Londen het lange telegram stuurde waarin hij aandrong op steun aan de April-Meistakingen.
XCAbwehr en Sicherheitspolizei deden hun uiterste best, dit soort verbindingen te verbreken en de betrokken spionagegroepen 'op te rollen'. Zij behaalden successen: C. C. Dutilh die samen met Leendert Pot de groep-'Kees' opgebouwd had, werd in maart '43 gearresteerd (Pot zette toen de groep voort maar moest in mei, toen hij naar Zweden vluchtte, de leiding aan een ander overdragen: de student Siewert de Koe), omstreeks die tijd werd ook de zender van dr. Brouwer ontdekt en in juli '43 werden een groot deel van de 'Dienst-Wim' en de groep Oosterhuis-Boerema 'opgerold' (alleen Boerema ontkwam). De Zweedse Weg kwam hiermee te vervallen, althans als bonafide verbinding, de 'Dienst-Wim' werd voortgezet door een door de Leidenaar mr. A. B. J. Koch geleide sub-groep.
XCInmiddels was het Bureau Inlichtingen van de Nederlandse regering er in samenwerking met MI-6 in geslaagd, enkele nieuwe geheime agenten bezet gebied binnen te werken: één zonder marconist maar met een radiotelefonie-apparaat (een Z.g. S-phone), de eerste-luitenant H. G. de Jonge, en één met een marconist, P. R. Gerbrands - maar die marconist verdronk, toen het Engelse toestel dat Gerbrands en hem zou afzetten, op het IJsselmeer een noodlanding moest maken. Gerbrands zat dus zonder verbinding. De Jonge had o.m. als taak een nieuwe spionagegroep te vormen, Gerbrands had opdracht gekregen, een veilige 'weg' naar Spanje op te bouwen. Zij waren de eerste twee 'BI-agenten'. In juni '43 arriveerden twee nieuwe: P. L. baron d' Aulnis de Bourouill, die om te beginnen contact moest opnemen met Deinum en Vader (de 'Packard-lgroep), en G. A. van Borssum Buisman die een vast radio-contact met de OD tot stand moest brengen; van Borssum Buisman had daartoe een marconist bij zich, H. Letteboer. In totaal werden in de periode die ons in dit deel bezighoudt (mei' 43-juni '44) door het Bureau Inlichtingen niet minder dan drie-en-twintig geheime agenten C.q. marconisten naar bezet gebied gezonden en het aantal door BI ontvangen en verzonden telegrammen (telegrammen over technische aangelegenheden van het zendverkeer niet meegerekend) nam dan ook gestadig toe: van 4 in het eerste kwartaal van' 43, tot 87 in het tweede, I09 in het derde, 176 in het vierde, en tot 219 in het eerste kwartaal van '44 (385 in het tweede). De Abwehr constateerde dat met grote spijt: hij ving de morsetekens Opi, maar
1 In april, mei enjuni '43 werden door BI in totaal 87 codetelegrammen van niet technische aard ontvangen en verzonden. De ving in die drie maanden 131 telegrammen op, maar deze sluiten de 'technische' telegrammen in.
kon met de letterreeksen niets beginnen en was er althans begin augustus '43 nog niet in geslaagd, ook maar één zender te localiseren. Wèl wist de Abwehr toen dat van eind maart af op minstens twaalf verschillende plaatsen geheime zenders in werking waren geweest.
XCGepast lijkt het ons, hier nu eerst te onderstrepen dat, al had de Abwehr ook van begin maart tot begin augustus '43 bij het uitschakelen van geheime zenders geen succesgeboekt, het zenden van bezet gebied uit een moeilijk en riskant werk was en bleef. Op de problemen van het coderen en decoderen gaan wij niet in (zij komen aan de orde wanneer wij in deel 9, Londen, op het Englandspiel terugkomen), behoudens dat wij willen opmerken dat door het Bureau Inlichtingen een veilig systeem toegepast werd.
XCVoor het zenden was een zender nodig (die tegelijk als ontvanger fungeerde) èn een antenne. Die antenne moest vrij lang zijn. Lange antennes vielen in bezet gebied van de zomer van' 43 af evenwel meer op dan tevoren doordat in het kader van de confiscatie der radiotoestellen gelast was, alle antennes af te breken; daarop werd, gelukkig, maar weinig controle uitgeoefend, maar wij veronderstellen niettemin dat er na de confiscatie der radio's aanzienlijk minder antennes in bezet gebied te zien waren dan voordien. Vaak was dit de eerste teleurstelling die een in bezet gebied arriverende geheime agent c.q. marconist verwerken moest.
XCHet apparaat van de zender, dat niet veel groter was dan een schrijfmachinekoffertje, raakte bij de parachutelanding menigmaal defect: dan moest de zender eerst gerepareerd worden. Gezonden (en ontvangen) werd met gebruikmaking van een kristal hetwelk, gelijk reeds gezegd, de golflengte bepaalde; de meeste marconisten hadden meer dan één kristal bij zich zodat zij, hetzij volgens een meegenomen schema, hetzij volgens telegrafische afspraak, van golflengte konden wisselen. Codetelegrammen die van Engeland uit gezonden werden, waren natuurlijk wat hun lengte betrof, niet aan beperkingen onderhevig; de Abwehr luisterde wel mee, maar kon de ontvanger waarop dan alleen maar geluisterd werd, niet 'uitpeilen', Anders was het wanneer die ontvanger zender werd. Door peiling-op-afstand werd eerst de streek vastgesteld van waaruit gezonden werd, en als de zender lang
peilauto's aanrijden (er waren er zes in den lande-), uiteindelijk in een vrij langzaam tempo (daardoor kon men ze vaak tijdig ontdekken) en de actie door middel van die auto's kon gecombineerd worden met de inzet van Duitse technici die met een klein toestel konden vaststellen, in welk huis in een bepaald huizenblok zich de zender bevond - onmiddellijk daarop volgde dan de inval. Ook die technici waren gecamoufleerd: ze duwden een karretje voort, of ze waren 'doof' en hadden dus een 'gehoorapparaat', of ze verschenen in de vorm van een juffrouw met een mof 'Dat waren natuurlijk allerlei raffmementen waarvan', aldus d' Aulnis, 'de Engelsen geen benul hadden. Dat moesten de agenten hier leren. '2
XCWenselijk was dus dat de marconisten slechts vrij korte tijd uitzonden. Hun was dan ook voorgeschreven, nooit langer dan twintig minuten in de lucht te blijven. Bijna geen enkele marconist was het mogelijk, zich aan dat voorschrift te houden. Hij was vaak al tien minuten kwijt voor hij er door een inleidende wisseling van seinen zeker van was dat hij goed ontvangen werd - pas nadien begon hij aan het doorgeven van de in code gereedliggende telegrammen. 'Om een behoorlijke correspondentie te verwerken was', vertelde Deinum van de groep-'Packard', 'een paar keer drie kwartier in de week net voldoende'v; 'als je iets over wilde krijgen, was je', zei d' Aulnis, 'uren aan de gang.'4
XCEr kwamen voorts in de telegrammen vaak fouten voor door kleine storingen in het zendverkeer (dan moest men in Londen raden wat overgeseind wasê) - grote storingen waren vooral in de lente en in de herfst tamelijk frequent. Had de marconist dan geen verbinding kunnen krijgen, dan had hij er, wanneer hij wèl verbinding kreeg, als regel weer talrijke telegrammen bij gekregen. Bij uitzondering heeft Six wel eens telegrammen laten uitzenden die meer dan drie uur zendtijd in beslag namen. De geheime agenten van het Bureau Bijzondere Opdrachten (de 'sabotage-agenten') bezaten zenders waarin vier of vijf kristallen ingebouwd waren zodat de agent of zijn marconist tijdens het zenden telkens, na een bepaald teken gegeven te hebben, van golflengte kon veranderen, maar de BI-agentenNederland uitgezonden telegrammen werden ook wel verminkt opgevangen,
1 De die van die auto's gebruik maakten, ressorteerden onder de 2 Getuige P. L. d'Aulnis de Bourouill, dl. IV c, p. 662. 3 Ge tuige H. Deinum, a.v., p. 1216. 4 Getuige P. L. d'Aulnis de Bourouill, a.v., p. 661. 6 'Wij hebben', aldus een van de medewerkers van het Bureau Inlichtingen, 'telegrammen gedecodeerd waarvan 30 pct. leesbaar was. Soms hebben we (pas) na twee dagen de tekst er uit gehaald.' (getuige P. R. Gerbrands, a.v., p. 635). Naar
(de 'spionage-agenten') waren minder goed geëquipeerd: zij konden slechts kiezen tussen twee golflengten (ze hadden twee kristallen voor de 40-, twee voor de So-meter band), en nooit tijdens de uitzending van golflengte veranderen.
XCNaast de zenders die morse-telegrammen ontvingen en uitzonden, waren ook wel 'spreek-zenders'(S-phones) in gebruik zoals de Jonge er een meekreeg: de agent kon dan zijn letterreeksen mondeling doorgeven aan een 'ontvanger' die zich in een bij de Nederlandse kust rondcirkelend vliegtuig bevond. Dat systeem had nadelen: het vliegtuig liet door de weersomstandigheden wel eens dagen op zich wachten, en het door de Engelse diensten hooggeprezen voordeel dat die S-phones zouden bezitten (men meende in Engeland dat zij niet uitgepeild konden worden), was een fictie: ook zij waren kwetsbaar.! Bovendien werkten ze soms niet: de Jonge kon bijvoorbeeld in de maanden juli en augustus' 43 geen enkele verbinding krijgen.
XCRegel was het dat de zender voortdurend verplaatst werd. Die verplaatsing was op zichzelf door de veelvuldige straat- en treincontroles niet vrij van risico; bovendien had de marconist dan talrijke adressen nodig van waaruit hij zenden kon. Ieder die daar op welke wijze ook medewerking aan verleende, riskeerde de doodstraf. Enkele agenten/marconisten c.q. spionagegroepen waren er die dan ook een ander systeem prefereerden: uitzenden vanuit een vast, maar niet snel bereikbaar adres (een diep in het land liggende boerderij bijvoorbeeld) zodat men, als er gevaar dreigde, tijd had, de antenne af te breken en de antenne, de zender en alle paperassen te verbergen op een plaats waar zij nauwelijks ontdekt konden worden; daarbij was natuurlijk een voorwaarde dat ieder die met het zenden te maken had, over de nodige nagemaakte papieren beschikte die zijn aanwezigheid ter plaatse volledig konden verklaren.
XCTijdens het zenden werden veiligheidssystemen toegepast: in de steden bevonden zich bijvoorbeeld in de buurt van het huis van waaruit gezonden werd, personen die onopvallend op de uitkijk stonden of rondfietsten; naderde een verdacht langzaam rijdende auto, dan gaven zij een teken (ook in het huis stond iemand op de uitkijk) en dan zweeg de zender onmiddellijk: de Peiltrupp kwam dan niet verder.
XCRegel was het voorts dat de marconist alleen bij zijn zender kwam wanneer volgens zijn zendschema een zendperiode aangebroken was. Hij èn de ge
1 Het is menigmaal gebeurd dat de marconisten, vertrouwend op de hun in Enge land gedane mededelingen, via de berichten niet gecodeerd dus, doorgaven. Het kan wel niet anders of ook hier zijn ongelukken uit voortgevloeid.
heime agent hadden woonadressen nodig. Voorts accu's, als de plaats waar gezonden werd, niet op het electriciteitsnet aangesloten was, en vaak ook transformators als de spanning een afwijkend voltage had. Tenslotte hadden de geheime agenten c.q. marconisten behoefte aan bruikbare identiteitspapieren, want de uit Engeland meegebrachte persoonsbewijzen deugden niet en waren, ook als zij wèl gedeugd hadden, onvoldoende; wie immers blijkens zijn pb een bepaald beroep uitoefende, had ook stukken nodig waarmee hij dat beroep bij wat diepergaande controle kon 'bewijzen'.
XCNu hebben wij het tot dusver alleen maar over de materiële problemen gehad - er waren ook psychologische. Geheime agenten en marconisten moesten bestand zijn tegen de spanningen die met hun werk verbonden waren. De marconist had het daarbij soms nog moeilijker dan de geheime agent. De geheime agent was immers onafgebroken in touw, maar de marconist moest als regel telkens enkele dagen wachten voor hij weer ging zenden. Wachten werd door velen als enerverender ervaren dan actie. Het werk vergde niet alleen geduld en uithoudingsvermogen, men had er ook (maar dat gold voor alle illegale werk) een 'zesde zintuig' voor nodig: een zekere gevoeligheid voor dreigend gevaar en het vermogen om dan adequaat te reageren. 'Ik geloof nooit', zei Gerbrands aan de Enquêtecommissie, 'dat een geheime agent kan worden opgeleid. Men moet alleen zien of hij slim is, men kan hem anders tien jaar opleiden en dan is het nog geen goede agent',! of, zoals d' Aulnis het uitdrukte: 'common sense, dat is het belangrijksre.P
XCVan de eerste vier van maart '43 af uitgezonden geheime agenten: de Jonge, Gerbrands, d' Aulnis en van Borssum Buisman, willen wij Gerbrands' activiteit in een volgende paragraaf behandelen waar de 'vluchtwegen' aan de orde komen - wij willen met van Borssum Buisman beginnen, zulks mede daarom omdat hij naar de Ordedienst, de OD, gezonden werd die, toen hij arriveerde, al een eigen spionage-organisatie bezat bij welke wij in dit hoofdstuk moeten stilstaan: sectie V van het z.g. Hoofdkwartier. Als 'politieke' organisatie komt de OD pas in hoofdstuk 9 aan de orde, maar daar moeten wij nu even op vooruitlopen, want van Borssum Buisman was het die aan
1 Getuige P. R. Gerbrands, a.v., p. 630. 2 Getuige P. L. d'Aulnis de Bourouill, a.v., p. 661.
Six (althans zo zag deze het) het schriftelijk bewijs bracht dat de heropbouw van de OD, waaraan Six zich toen al langer dan een jaar gegeven had, bij uitstek zinvol was.
XCIn oktober '42 had Six een uitvoerig memorandum opgesteld waarin hij er op gewezen had dat het optreden, bij de bevrijding en vóór de terugkeer van de regering, van 'driemanschappen e.d.' 'met politieke inslag' (d.w.z.: die de democratische politieke partijen vertegenwoordigden) tot 'grote verwarring' zou leiden, 'met de fatale gevolgen van dien voor ons land.' Beter was het als op dat moment 'een opperbevelhebber' aanwezig was aan wie de regering al haar bevoegdheden overgedragen had. 'De omstandigheden zouden het', had Six geschreven, 'nodig kunnen maken, de commandant-OD met het opperbevel te belasten, zolang deze organisatie geheel op zichzelf is aangewezen' - zo zou men 'aanhitsing tot revolutionaire acties' kunnen tegengaan. Naast dat memorandum had Six ook zorg gedragen voor een 'Oproep aan de bevolking'· en drie 'Algemene Bekendmakingen' die op de dag van de bevrijding overal aangeplakt zouden moeten worden; men zou er dan o.m. in lezen dat het militair gezag, onder een door de regering benoemde opperbevelhebber, door de commandanten van de OD uitgeoefend zou worden; dat niemand de orde zou mogen verstoren; dat politieke gevangenen alleen maar in vrijheid gesteld zouden worden, 'voorzover hun vrijlating de openbare orde niet in gevaar brengt' (de militaire commandanten zouden alle links-revolutionaire elementen dus in arrest kunnen houden) en meer van dergelijke bepalingen die alle tezamen aantoonden dat Six hogelijk bevreesd was voor radicalisering der volksmassa's en voor een tweede 'november 'IS'. Er waren ook anderen die zo dachten.
XCEind oktober of begin november '42 zond Six al deze stukken via de Zwitserse Weg naar Londen. Hij hoorde er niets op. Eind maart '43 deed hij ze, weer via de Zwitserse Weg, opnieuwaan de regering toekomen. Toen de April-Meistakingen een maand later uitbraken, wist hij nog steeds niet waar hij aan toe was, maar in juli werd die onzekerheid opgeheven. Het was van Borssum Buisman die hem toen het standpunt van de regering kwam overbrengen, zulks in een door de minister van oorlog, ir. van Lidth de Jeude ondertekende, min of meer in telegramstijl geschreven 'Boodschap'i! In de tekst stond:
XC'Op tijdstip van bevrijding wordt Bijzondere Staat van Beleg afgekondigd en Militair Gezag ingesteld met ruimere bevoegdheden dan tijdens vroegere Staat
XC1 Tekst in G. J. van OJ en : De Binnenlandse Strijdkrachten, p.
van Beleg.' Ontwerp-besluit alhier geheel voorbereid, evenals besluiten zuivering ambtelijke organen, berechting landverraders en eerste bestuursvoorziening
XCAlgemene strekking van door u overgelegde oproep en bekendmakingen strookt wel met onze bedoelingen, doch vaststelling juiste tekst in aansluiting met hier voorbereide maatregelen moet worden overgelaten aan door de koningin te benoemen opperbevelhebber welke benoeming eerst op tijdstip der bevrijding bij proclamatie aan Nederlandse volk met andere getroffen voorzieningen zal worden bekendgemaakt.
XCIn geval militaire operaties op Nederlands grondgebied plaats hebben, is opperbevelhebber van Nederlandse eenheden' ondergeschikt aan Geallieerd oppercommando, onderlinge- verhouding wordt hier uitvoerig besproken en geregeld. In geval geen militaire operaties op Nederlands grondgebied en dus geen Geallieerd leger ter plaatse beschikbaar, zal herstel en handhaving openbare orde taak zijn van Nederlands Militair Gezag ...
XCIn beide gevallen zal van diensten OD, evenals van politie, nuttig gebruik gemaakt worden, onder rechtstreekse bevelenMilitair Gezag. Getracht wordt, tijdig in bewapening te voorzien. Uw militaire organisatie past wel in alhier ontworpen schema, hetwelk beoogt verdeling land in districten, aan het hoofd waarvan gedelegeerden van het centrale Militair Gezag, door dit Gezag aan te wijzen. Alhier wordt aantal personen opgeleid voor deze funktie, doch merendeel zal in Holland moeten gevonden worden, waarvoor gaarne gebruik gemaakt wordt van OD-officieren en overigens van daarvoor tijdelijk te militairiseren burgers.
XCBlijft nog regeling wettig gezag vanaf tijdstip vertrek bezetters tot aankomst koningin. Vorming Voorlopig Bewind door driemanschappen of door welke groep ook, wordt mede wegens redenen in uw memorandum vermeld, volkomen ontoelaatbaar geacht, doch regering voornemens, met representatieve groep (voorzover thans te overzien valt: het Nationaal Comité" of andere leidende figuren) nauw samen te werken totdat nieuw kabinet gevormd, onmiddellijk na terugkomst koningin.
XCHet ligt in de bedoeling dat vertegenwoordigers wettige regering en opperbevelhebber en diens staf onmiddellijk overkomen. Zou onverhoopt opperbevelhebber niet onmiddellijk aanwezig zijn, dan kunnen zijn instructies aan OD tot handhaving openbare orde van hier worden uitgegeven, doch aangenomen wordt, dat zulks slechts voor uiterst korte duur nodig zal zijn.'
XCHoe kon van Borssum Buisman nn met Six in contact komen? Men kende in Londen evenmin de naam als de verblijfplaats van de chef-staf van de OD. Deze had zich evenwel enkele maanden tevoren via de 'De Soto'zender van dokter Oosterhuis present gemeld en BI had terecht aangenomen dat Óosterhuis in staat zou zijn, van Borssum Buisman met die chef-staf in contact te brengen. Maar het duurde enkele weken voor van Borssum Buisman die niet meer dan een eerste 'aanloopadres' in Oosterbeek bezat, tot Oosterhuis kon doordringen: zulks geschiedde vermoedelijk n1.pas op 19 juli.! Oosterhuis (die drie dagen later gearresteerd zou worden - van Borssum Buisman kwam net op tijd) gaf de geheime agent aan de gewestelijke commandant-Groningen van de OD door en deze bracht hem naar de buurt van Amsterdam; Six ontving er bericht van: de agent wilde hem spreken. Maar Six was voorzichtig. Hij wist van het geslepen verraderswerk van 'Anton de Wilde' (Anton van der Waals) af2; het feit dat een geheime agent beweerde, door de regering gezonden te zijn, was hem niet voldoende. Nu had Six begin juni de geheime agent Gerbrands ontmoet die zich zonder zender in bezet gebied bevond (de OD had via de 'De Soto'-zender kunnen verifiëren dat Gerbrands bonafide was) - Six stelde zich op het standpunt dat hij, al had hij ook via diezelfde zender vernomen dat een voor hem bestemde geheime agent zou aankomen, alleen bereid was, van Borssum Buisman te ontmoeten indien deze door Gerbrands, met wie hij samen naar Engeland gevaren was, herkend werd. Bij de Zuidelijke Wandelweg in Amsterdam ging daartoe een van Six' adjudanten, J. Chr. Bührmann, eenbeiden aanstonds meer. 2 Op de telegrammen die Six dienaangaande naar Londen zond, komen wij in deel ç
1 V 66r 19juli was van Borssum Buisman wel al in contact gekomen met de geheime agent H. G. de Jonge en met Siewert de Koe, leider van de groep-'Kees'; over
wandelingetje met van Borssum Buisman maken waarbij zij Six en Gerbrands passeerden die ietwat achteraf in een café waren gaan zitten. Alles was in orde: van Borssum Buisman was de man die aan Gerbrands uit Londen bekend was.
XCSpoedig kreeg Six nu de vergroting van de door van Borssum Buisman meegebrachte microfoto te lezen; hij deed dat met grote vreugde en voldoening. Zwart op wit stond hier immers dat de regering (van Borssum Buisman kon meedelen dat de brief van minister van Lidth de Jeude de volledige instemming van de koningin had) het met 'de algemene strekking' van alles wat Six aan het eind van de zomer van '42 op schrift gesteld had, eens was en dat zij het voor mogelijk hield dat de commandant van de OD namens een nog niet aanwezige opperbevelhebber de openbare orde zou moeten handhaven, zij het slechts 'voor uiterst korte duur' - misschien maar voor luttele dagen of uren. Ja, maar juist in die dagen of uren moest, zo zag Six het, een herhaling van 'november '18' voorkomen worden! Voor hem stond vast dat hij nu een schriftelijke regeringsopdracht had om op de ingeslagen weg voort te gaan, en inderdaad: dat was het geval zolang die opdracht niet ingetrokken of gewijzigd werd. Fundamenteel veranderde zulks, zo meende hij, zijn eigen positie en die van de OD: wat andere illegale organisaties, zolang de bezetting duurde, ook aan verdienstelijk werk mochten doen zijn organisatie was de enige die door koningin en kabinet gemachtigd was om, mocht het nodig zijn, in de bevrijdingsdagen regelend op te treden.
XCDe persoonsbewijzen van van Borssum Buisman en Letteboer bleken niet te deugen. De OD had geen eigen falsificatiegroep maar Gerbrands had contact moeten leggen met de 'pilotenhulp'<organisatie 'Fiat Libertas' die nog steeds met de falsificatiegroepvan Eduard Veterman in verbinding stond; het was 'Fiat Libertas' die een pb-expert naar van Borssum Buisman en Letteboer stuurde. Deze constateerde dat in hun pb niet minder dan zes cardinale fouten zaten. Ze zouden nieuwe krijgen, maar dat nam vrij veel tijd in beslag: in september bevonden hun nieuwe pb's zich nog bij een medewerkster van 'Fiat Libertas', Nel Lind. Dat zou fatale gevolgen hebben; wij zullen ze nog weergeven.
XCTer aanvulling van hun Londense pb's hadden van Borssum Buisman en Letteboer intussen iets van dekking gevonden doordat een broer van Gerbrands, drs. A. Gerbrands, ambtenaar van de Centrale Crisis-ControleDienst, hun papieren verschaft had waardoor zij zich als CCCD-ambtenaren konden legitimeren; de penning die die ambtenaren moesten kunnen tonen, werd voor die gelegenheid nagemaakt bij Werkspoor in Haarlem, 'onder
der arbeiders daar gezegd, 'we hebben hier ook altijd onze eigen rijwielplaatjes gemaakt."
XCEenzelfde dekking kregen in september' 43 twee marconisten, P. Hoekman en B. Grisnigt, die toen aan van Borssum Buisman op diens verzoek toegezonden waren samen met een expert in het coderen en microfilmen om wie van Borssum Buisman overigens niet gevraagd had: H. van der Stok. Naast zijn werk voor de OD was van Borssum Buisman er namelijk toe overgegaan (dat was een ander deel van zijn opdracht geweest), een aparte spionagegroep te formeren. Met de leiding daarvan had zich, op uitnodiging van Six, een ondergedoken beroepsofficier belast, Chr. Tonnet, en deze had via zijn groep (de zenders zouden als 'Barbara' aangeduid worden - wij zullen die naam voor de groep aanhouden) zoveel gegevens kunnen verzamelen dat hij behoefte gekregen had aan eigen zendverbindingen. 2 Hoekman, Grisnigt en van der Stok gingen daarvoor zorgen. Hoekman werd evenwel spoedig uitgeschakeld. Begin november werd hij naar N oordBrabant gezonden om hulp te verlenen bij de landing van weer een nieuwe marconist en een nieuwe microfotograaf die voor de OD bestemd waren: J. H. Diesfeldt en M. Verhage - zij werden gedrieën in de boerderij overvallen waar zij de bagage sorteerden. Hoekman offerde bij die gelegenheid zijnleven op : hij vocht zich dood in de deuropening en maakte het zodoende Diesfeldt en Verhage mogelijk, te ontsnappen.
XCEind september was Nel Lind gearresteerd (wij komen er in de paragraaf 'Pilotenhulp' op terug) - bij haar vond de Sicherheitspolizei de persoonsbewijzen die voor van Borssum Buisman, Letteboer, Hoekman, Grisnigt en van der Stok bestemd waren, en wij moeten wel aannemen dat de Sicherheitspolizei er ook achter kwam wat hun functie in bezet gebied was: hun foto's werden namelijk allerwege in het Duitse politie-apparaat verspreid. Maandenlang keek men vergeefs naar hen uit, maar op 2 februari' 44 werden van der Stok (die als microfotograaf niet voldaan had en bovendien niet geschikt gebleken was voor het illegale werk) en de marconist Grisnigtdie werkzaam was op het terrein van de 'pilotenhulp' - zijn werk komt in dit
1 E. N. Veterman: 763. (1946), p. 32-33. Veterman legde de arbeider een iets andere zin in de mond: 'We maken hier ook altijd onze eigen rijwielplaatjes.' Veterman zag daarbij over het hoofd dat het rijwielplaatje in '41 afgeschaft was. 2 Via de zenders van 'Barbara' werden ook wel spoedeisende berichten doorgezonden die afkomstig waren van andere spionagegroepen die met BI-agenten in contact stonden, alsook berichten van de geheime agent D. Kragt
gearresteerd, één dag later werd de marconist Letteboer 'uitgepeild' en nogmaals drie dagen later, 5 februari, werd van Borssum Buisman in Amsterdam toevallig door een van Schreieders medewerkers, SS-Hauptscharführer H. K. o. Haubrock, gezien. Haubrock herkende hem van de foto die verspreid was. Van Borssum Buisman werd prompt gearresteerd en had (hij moest na Letteboers arrestatie een ander woonadres opzoeken) ongelukkigerwijze talrijke stukken bij zich: meer dan 100 'oude' en enkele 'nieuwe' telegrammen alsmede enig code-materiaal. Trouwens, ook bij van der Stok, Grisnigt en Letteboer was veel materiaal gevonden waaronder stukken die van Tonnet afkomstig waren. Deze zat toen al in arrest (hij was enkele weken eerder na een controle van persoonsbewijzen waarbij men zijn pb niet vertrouwd had, vastgehouden), maar de Sicherheitspolizei bezat geen bewijs voor zijn illegale activiteit. Na de arrestatie van van der Stok liep het slecht voor Tonnet af: van der Stok gaf namelijk o.m. het gegeven prijs dat Tonnet de centrale figuur geweest was in de groep-'Barbara'. De Sicherheitspolizei wist nu dat haar met van Borssum Buisman een figuur van bijzondere bet ekenis in handen gevallen was. Zijn Dauervernehmung duurde meer dan 100 uur - desondanks werd nadien van de hem zo goed bekende OD-adressen geen één overvallen en Schreieders code-expert, de Duitser Ernst May, schreef na de oorlog dat van Borssum Buisman van de tientallen geheime agenten en marconisten die hij over hun codesystemen had moeten verhoren, 'hoitungsmássig der weitaus beste Agent' geweest was.!
XCVermeld zij nog dat BI en MI-6 op een Spiel dat onmiddellijk via de zenders van Letteboer en Grisnigt op touw gezet werd, spoedig niet langer ingingen, dat van Borssum Buisman en Tonnet, beiden ter dood veroordeeld, begin november '44 uit de trein sprongen die hen uit de gevangenis van Lüttringhausen naar die van Hameln zou brengen", en dat van Letteboer, Grisnigt en van der Stok de laatste de enige was die in een Duits coneentratiekamp stierf. De groep-'Barbara' was evenwel begin februari' 44 uiteengeslagenê, 'het werk van vele maanden was', zo schreef Somer, hoofdkrachten. 3 Diesfeldt werd in juli 'uitgepeild' en begin september in Vught
1 E. May: (12 juni 1946), ell. IV b, p. 18. 2 Tonnet keerde ongedeerd naar Nederland terug waar hij opnieuw bij de OD ingeschakeld werd; van Borssum Buisman liep bij zijn sprong uit de trein gebroken ribben en ernstige hoofd- en rugverwondingen op, werd een dag later gearresteerd, beweerde een Nederlandse arbeider te zijn die bij een bombardement al zijn papieren kwijt geraakt was, werd twee maanden in een ziekenhuis verpleegd en slaagde er toen in met een list (hij beweerde SS'er te willen worden) naar bezet gebied terug te keren waar hij tot de bevrijding werkzaam was in het kader van de Binnenlandse Strijd
van het Bureau Inlichtingen, 'met één klap ongedaan gemaakt." Zo ging het in de oorlog, en op geen gebied konden successen en katastrofes sneller op elkaar volgen dan op dat van de spionage en de contraspionage. Sicherheits polizei en Abwehr waren geduchte tegenstanders.
XCZoals wij reeds in hoofdstuk 3 van ons vorige deel vermeldden, was de majoor der genie J. Kok van de zomer van '42 af in opdracht van Six een nieuwe spionage-organisatie gaan opbouwen. Die opbouw nam vele maanden in beslag. Toen Six eenmaal commandanten benoemd had in de 19 OD-gewesten waarin hij het land verdeeld had, zocht Kok via die commandanten contact met personen die in het betrokken gewest een aparte groep konden oprichten voor het verzamelen van gegevens. Kok was in '41 hoofdingenieur van de rijkswaterstaat geworden - het lag voor de hand dat de door hem gevormde sectie V zich vooral ging toeleggen op het verkennen van de Duitse versterkingen. Six stimuleerde hem ook in die richting, vooral van de zomer van '43 af, want Six had toen van van Borssum Buisman vernomen dat er andere spionagegroepen waren die speciaal de plaatsing van de Duitse militaire eenheden in het oog hielden. Bovendien bracht de door van Borssum Buisman overgebrachte boodschap van de regering Six er toe, er zich vooral rekenschap van te geven hoe, ook op militair gebied, de situatie in den lande zou zijn ten tijde van de bevrijding. Het kon zijn dat de Duitsers zich zonder slag of stoot zouden overgeven - het kon óók zijn dat zij juist op het laatste moment allerlei vernielingen zouden uitvoeren: dijken doorsteken, sluizen, bruggen, gemalen en electrische centrales vernielen. Hoe viel dat te voorkomen? Dat was niet precies te voorzien, maar in elk geval was het wenselijk dat de Geallieerden dan de beschikking hadden over nauwkeurige gegevens inzake de al gestelde inundaties en de belangrijkste bruggen, sluizen, gemalen en electrische centrales alsmede inzake de versterkingen die de Duitsers daar zouden hebben opgeworpen, eventueel ook de vernielingsvoorbereidingen die zij zouden hebben getroffen. Sectie V van het hoofdkwartier van de OD ging overigens óók gegevens over troepen
XC1 J. M. Somer: Zij sprongen in de nacht. De Nederlandse Inlichtingendienst te Londen
verplaatsingen verzamelen en doorgeven (van de zomer van '44 af mede gegevens over de Duitse V-wapens), maar het accent lag toch, zou men kunnen zeggen, op watersraatkundig gebied. Aan Koks landelijke organisatie gingen ca. zestig personen regelmatig medewerking verlenen; onder hen bevonden zich talrijke hoofdingenieurs en ingenieurs van. de rijks-, c.q, de provinciale waterstaat en zij kregen vooral veel te rapporteren toen de Wehrmacht begin '44 nieuwe inundatielinies in westelijk Nederland ging aanleggen.
XCAlle gegevens kwamen bij Kok in Amsterdam samen. Hij gaf ze in rapporten weer en voegde daar nauwkeurige kaarten, eventueel plattegronden, aan toe. Al dat materiaal werd gemicrofilmd, eerst door de 'vaste' fotograaf van sectie V, de Amsterdammer W. Prins, later tersluiks bij het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf te Amsterdam, en het werd aanvankelijk via de Zwitserse Weg, nadien via andere wegen naar Londen gezonden. In totaal waren het tot aan de bevrijding ca. I 000 rapporten met een even groot aantal tekeningen. Enkele honderden rapporten waren kort en werden ook in codetelegrammen verwerkt maar de meeste waren veel te lang om zich voor deze vorm van overbrenging te lenen. Van speciaal belang waren 14 lange rapporten over de waterstaatkundige toestand die in de periode januari '44augustus '44 doorgegeven werden; wat zijn kennis van de Nederlandse inundaties betrof, steunde het Geallieerde opperbevel, aldus Somer, 'vóór en na de invasie voor een belangrijk deel op de rapporten van de OD', maar andere rapporten (over de bruggen, de spoorwegen, de electriciteitsvoorziening, de watervoorziening en het brandweerwezen) waren ook 'eerste klas werk'"; in dergelijke rapporten werd als regel mede aangegeven hoe men eventuele door de Duitsers aangerichte schade kon herstellen en wat voor hulpmiddelen daarvoor nodig waren.
XCGelijk gezegd: over de dislocatie van de Duitse troepen werd door sectie V van het Hoofdkwartier van de OD minder frequent en veelalook minder 'actueel' gerapporteerd - dat was het werk van andere spionagegroepen.
Inlichtingen konden aanhaken, was de groep-'Albrecht' er een die door een van die geheime agenten opgericht werd, nl. door H. G. de Jonge, die in maart '43 gearriveerd was. De Jonge ging er van nit dat de Geallieerde invasie wellicht in de eerste plaats en in elk geval mede plaats zou vinden op de Nederlandse kust. Hij had te dien aanzien overigens geen enkele aanwijzing in Londen gekregen - misschien moeten wij het zo zien dat de Jonge het vertrouwen koesterde dat hij, als hij de Geallieerden bij uitstek talrijke en betrouwbare gegevens kon toesturen over de Duitse krachten en versterkingen, een Geallieerde invasie als het ware naar ons land zou trekken. Hij moest overigens óók economische gegevens verzamelen. Daar deed hij niet veel aan: hij concentreerde zich op de militaire, en dan vooral die welke het westen des lands betroffen. Zijn verkenners koos hij uit zijn hoofdzakelijk gereformeerde kennissenkring en hij vroeg bij voorkeur personen die in militaire dienst waren geweest. Die hadden een aanvullende scholing nodig: zij kenden wèl de Nederlandse krijgsmacht maar niet de Duitse. Erg veel scholing kon de Jonge hun echter niet geven; het materiaal dat hij daartoe uit Engeland meegekregen had, 'gaf', aldus het gedenkboek van zijn groep, 'een oppervlakkig en soms zelfs misleidend beeld van de structuur van het Duitse Ieger." Enkele leden van zijn groep verdiepten zich evenwel grondig in de opbouw van de Wehrmacht en zij konden spoedig aan de talrijke verkenners doen weten waarop deze in de eerste plaats moesten letten. Alle Duitse versterkingen in Noord- en Zuid-Holland werden grondig verkend, zo ook het vliegveld Deelen; de Jonge was namelijk tot de conclusie gekomen dat een Geallieerde invasie op de kust gekoppeld moest worden aan een luchtlanding op dat vliegveld. Medio juni meende hij dat hij het verkenningswerk voorlopig kon afsluiten: hij beschikte over rapporten die tezamen bijna 400 pagina's telden; die liet hij microfilmen, Hoe kreeg hij de microfilms naar Londen?
XCVoor zijn vertrek was hem gezegd dat hij voor de verzending van stukken gebruik kon maken van de 'lijn' die Gerbrands zou opbouwen, maar die 'lijn' kwamniet tot stand doordat Gerbrands zonder marconist was komen te zitten. Wel had Gerbrands nadien aanraking gekregen met 'Fiat Libertas', maar dat feit was de Jonge niet bekend. Begin juli bevond hij zich in een situatie die hij als ondragelijk voelde. Notabene: op 30 juni had Churchill, zo had de BBC bericht, hoogst belangrijke operaties aangekondigd 'before the leaves of autumn fall', en hij zat nog steeds in bezet gebied terwijl, zo meende hij, de door hèm verzamelde gegevens wellicht
de plannen der Geallieerden beslissend konden beïnvloeden! Op alle afgesproken data en uren maakte hij gebruik van zijn telefoniezender - géén contact. Het was in die tijd dat hij vernam dat men via dokter Oosterhuis in Delfzijl naar Zweden kon ontsnappen.' Hij zocht contact. Beloofd werd dat hij spoedig riader bericht zou krijgen. Dat bleef uit. Eind juli had hij er genoeg van: hij besloot persoonlijk Oosterhuis op te zoeken. De microfilms had hij in de riem van een regenjas en in een padvindersriem genaaid en met valse papieren op naam van 'hulpprediker van Vliet' stapte hij op 23 juli in een trein die hem naar Groningen zou brengen. Nauwelijks was hij vertrokken of een vriend vernam van Boererna, die aan de greep van de Sicherheitspolizei was ontsnapt, dat Oosterhuis gearresteerd was. Toen de Jonge's trein in Zwolle aankwam, riep de stationsluidspreker om dat 'dominé van Vliet' zich op het stationsbureau moest aanmelden; hij moest er Den Haag opbellen en kreeg te horen dat hij 'in verband met een begrafenis' onmiddellijk moest terugkeren. Men kan zich de Jonge's gemoedsgesteldheid indenken: nog waren de microfilms het land niet uit!
XCEen gelukkig toeval kwam hem te hulp: de man bij wie hij in huis was, wist dat mr. J.le Poole, een van de leidende figuren van het restant van de 'Dienst-Wim', over goede verbindingen beschikte -Ie Poole kreeg de door de Jonge vervaardigde microfilms en gaf ze door aan Siewert de Koe, Pots opvolger als chef van de groep- 'Kees'; de Koe gaf ze op zijn beurt door aan de zoon van Bosch van Rosenthal (de ontslagen commissaris van de provincie Utrecht), mr. L. H. N. F. M. Bosch ridder van Rosenthal. Van de Koe kreeg Bosch van Rosenthal jr. te horen: 'Dit is iets zo belangrijks dat je moet proberen, dat het zo spoedig mogelijk naar Londen gaat.'2 Wij nemen aan dat Bosch van Rosenthal jr. zich in gelijke geest uitliet toen hij (het was intussen 23 augustus geworden) de twee riemen met de microfilms overhandigde aan Oncko Heldring, een helper van mej. H. C. Kohlbrugge bij wie in die tijd alle rapporten belandden die via de Zwitserse Weg doorgegeven moesten worden. Mej. Kohlbrugge vond dat de microfilms die de Jonge had laten maken, nogal kraakten, zij was huiverig ze in de eerstvolgende zending op te nemen, zij gaf de microfilms aan Six. Bijna 400 pagina's!van het koninkrijk', zoals dat voluit heette. 2 Getuige L. H. N. F. M. Bosch van Rosenthal, Enq., dl. IV c, p.
1 Op het bestaan van de Zweedse Weg had het Bureau Inlichtingen de Jonge niet attent gemaakt. Dit was uit veiligheidsoverwegingen nagelaten. Ook van het bestaan van de Zwitserse Weg wist de Jonge niet af, maar daarbij moet bedacht worden dat de Zwitserse Weg terugging op een initiatief niet van het Bureau Inlichtingen maar van Gerbrandy's 'departement voor de algemene oorlogvoering
En ze konden niet 'verdund' worden! Six besloot, zich er eerst van te vergewissen hoe belangrijk die rapporten van een hem persoonlijk onbekende agent eigenlijk waren. Hij liet van de microfilms leesbare afdrukken maken, gaf al dat materiaal aan Kok te zien, deze vond de zending 'vrijwel in haar geheel waardeloos", en Six besloot daarop, de microfilms niet toe te vertrouwen aan een speciale boodschapper van de Zwitserse Weg die juist op dat moment in bezet gebied was. Deze kreeg alleen een aantal tekeningen mee die Kok wèl van belang geacht had, maar die had Kok laten overtekenen en vervolgens nummers laten geven die in de door de OD gebruikte serie vielen.
XCOmtrent het feit dat de microfilms niet doorgegeven waren (in de kring van de Zwitserse Weg was men niet alleen dáár verontwaardigd over, maar ook over het feit dat mej. Kohlbrugge de films aan Six afgestaan had en dat deze op zijn hoofdkwartier honderden pagina's leesbare spionageberichten had ,liggen), liet Six via van Borssum Buisman bericht geven aan de Koe van Borssum Buisman stond met deze in regelmatig contact. De Koe lichtte de Jonge in. Diens reactie laat zich raden. Hij eiste toegang tot Six en deze, die anders voor 'buitenstaanders' vrijwel nimmer te spreken was, verklaarde zich tot een ontmoeting bereid. Ze vond begin september in Amsterdam plaats. Six nam er Kok voor mee en van hem kreeg de Jonge een lange uitleg te horen, waarom met name zijn tekeningen niet gedeugd hadden: 'zij waren vertekend', vertelde Kok later aan de Enquêtecommissie, 'en zij waren niet in schaalverhoudingen ... Deze tekeningen (waren) door ons allang, maar in veel betere vorm, naar Engeland ... gezonden. Dat was allemaal oude koek. Dat heb ik die meneer uiteengezet. Toen heeft in mijn bijzijn de heer Six op de rug van die man op zijn portefeuille een verklaring geschreven (het regende dat het goot, en wij stonden onder een boom in het Vondelpark) waarin, meen ik, werd verklaard dat die man er genoegen mee nam dat die foto's in onze handen waren ... Daar heeft die man toen zijn handtekening onder gezet."
XCDe inhoud van die verklaring werd in het voorafgaande door Kok niet volledig weergegeven. Inderdaad, de Jonge ondertekende een machtigingdat Six zijn microfilms (die zich op dat moment weer bij mej. Kohlbrugge bevonden) mocht overnemen, maar Six had daar nog een alinea aan toegevoegd: 'Van de afdrukken is een gedeelte vernietigd, de rest volgt dezelfde
XC1 Getuige O. W. Heldring, a.v.,p. !ISO. 2 Getuige]. Kok, a.v., p. 1313. 8 A.v., dl. IVa, p.
weg', d.w.z.: zou ook vernietigd worden. Six meende die verklaring vooral nodig te hebben om te kunnen aantonen dat hij met de microfilms niet onverantwoordelijk omgesprongen had. Dat nam niet weg dat zijn politieke tegenstanders (onder wie de leidende figuren van de Zwitserse Weg) hem wat hij gedaan had, fel bleven verwijten - trouwens, ook de Enquêtecommissie heeft de handelwijze van Kok en Six afgekeurd: zij hadden zich gedragen alsof zij 'de inlichtingendienst te Londen' waren.!
XCWordt die kritiek weerlegd door het feit dat de Jonge er zich bij neergelegd had dat zijn microfilms niet alsnog aan de Zwitserse Weg toevertrouwd werden? Geenszins. De Jonge beschikte nog steeds over de oorspronkelijke rapporten. Die had hij niet alleen opnieuw laten microfilmen maar begin september' 43 nam hij bovendien aan dat hij ze spoedig persoonlijk in Londen bij het Bureau Inlichtingen zou kunnen afgeven. Hij had al in juni besloten, naar Engeland te vertrekken, en hij meende dat dat vertrek bij uitstek zinvol was: de groep kon zonder hem haar spionagewerk voortzetten en hij wist nu precies welke hulp nodig was om de Nederlandse illegaliteit in staat te stellen, mee te vechten als het tot een invasie op de Nederlandse kust kwam. In juli had hij gehoopt, via de Zweedse Weg te kunnen ontsnappen (het was mislukt), in augustus had hij veel tijd besteed aan plannen om met een Duits Dornier-watervliegtuig weg te komen, eerst van de rivier bij de Aviolanda-fabrieken bij Dordrecht, daarna van het BuitenY bij Schellingwoude (beide plannen bleken onuitvoerbaar), maar in september was tot een operatie besloten die kans op slagen leek te bieden: in de tweede binnenhaven van Scheveningen lag overdag een Duitse Flugsicherungsboot; dat was een met lichte kanons en luchtdoelmitrailleurs bewapende Schnellboot die gebruikt werd voor het oppikken van bemanningen van Duitse vliegtuigen die op de Noordzee een noodlanding hadden moeten maken. Systematische waarneming door medewerkers van de groep-'Albrecht' had aangetoond dat in de middagpauze als regel slechts enkele bewakers. aan boord van het vaartuig waren; normaal had het een bemanning van zestien koppen. Om met het vaartuig dat een snelheid kon ontwikkelen van meer dan dertig zeemijlen, naar Engeland over te steken had men evenwel een stuurman en liefst twee ervaren machinisten nodig; de groep-'Albrecht' vond ze. De twee machinisten kregen toen de nodige voorlichting van een technicus van een Amsterdamse werf waar de motoren van de Flugsicherungsboot kort tevoren gereviseerd waren. Op J6 september werd vastgesteld dat de operatie de volgende dag ondernomen zou worden. De stuurman en de
machinisten meegerekend zouden zeven man aan boord gaan. Andere medewerkers van de Jonge zouden trachten, de aftocht van die zeven te dekken als de operatie onverhoopt mislukte.
XCOp de ochtend van de I7de bleek dat van de twee ervaren machinisten één niet was komen opdagen; de ander had een vervanger meegebracht maar toen het voor de overval vastgestelde uur naderde, trok deze zich terug. Ongehinderd kwamen de mannen aan boord. Er waren daar twee Duitse bewakers. Eénlag te slapen en werd met een prop in zijn mond vastgebonden en op een bank gelegd, de tweede verzette zich hevig en werd na een lange worsteling door de Jonge in een kajuit met vier kogels dodelijk gewond een toeval wilde dat, terwijl de schoten knalden, de aandacht van een op enige afstand staande Duitse schildwacht afgeleid werd door een vrachtauto die met veel geknal van de uitlaat passeerde. De machinist die mee aan boord gekomen was, trachtte de motoren te starten. Het lukte niet. In een van seconde tot seconde toenemende spanning poogde hij toen de oorzaak van dat mankement te vinden - geen succes. 'De Mof op de bank gaf', aldus een relaas over dit gebeuren, 'tekenen met zijn hoofd dat hij iets wilde zeggen. Haastig rukten we hem de prop uit de mond. 'Sie mitssen sich beeilenl Inner halb zehn Minuten kommt die Mannschajt zurück."l Nieuwe pogingen om de motoren te starten - wéér geen succes. Er restte niets dan heen te gaan. Wonder boven wonder lukte dat zonder moeilijkheden: met de fietsen waarmee men gekomen was, verliet men het gebied van de Festung-Scheverungen.
XCUiteraard betekende deze mislukking een zware klap voor de Jonge maar hij moest en zou naar Engeland! Met veel moeite werd nu contact gelegd met 'Fiat Libertas' : NelLind zou de Jonge naar de Pyreneeën brengen zoals zij tevoren met de geheime agent Gerbrands gedaan had; die 'lijn' was veilig. Op 28 september zou de Jonge NelLind in Eindhoven ontmoeten, zij had zijn valse reispapieren al bij zich. Op de 27ste werd zij gearresteerd, rnèt de Jonge's papieren. De Sicherheitspolizei had nu ook van hem een foto: het was dubbel noodzakelijk dat hij zo spoedig mogelijk het land verliet. Eindelijk, op 19 oktober, bracht een andere medewerkster van 'Fiat Libertas', Henriëtte ('Jet') Roosenburg, hem over de Belgische grens. De Jonge had microfilms van de tot het laatst toe bijgewerkte spionagerapporten bij zich: 650 pagina's, die als een pakje brood in papier gewikkeld waren. Zes dagen later was hij in Toulouse. Eén poging om van daaruit Spanje binnen te komen, mislukte nog voor de bergen bereikt waren ; een tweede leidde tot
XC1 Vijf jaar ondergrondse strijd (z.j.), p.
een moordende tocht van drie dagen waarna men toch weer onverrichterzake naar Toulouse moest terugkeren. Bij de derde poging, waarvoor men op de avond van 8 november van start ging, was verraad in het spel: vrijwel het gehele gezelschap dat over de Pyreneeën had willen trekken, werd in een stadje aan de voet van de bergen in een hotel ingerekend - de Jonge's 'pakje brood' werd, hoewel hij het, toen 'de SD' binnenviel, verstopt had, gevonden. Geboeid werd hij naar de Aussenstelle der Sicherheitspolizei und des SD in Toulouse gebracht; hij rende er bij aankomst weg, kwam in een opgebroken straat terecht, werd door een kogel geraakt, rende verder, viel over een hoop stenen en werd opnieuw gegrepen.
XCEnkele dagen later zat hij in de gevangenis te Haaren opgesloten waar zich ook de geheime agenten van het Englandspiel bevonden. Tijdens zijn verhoren kwam geen naam, geen adres over zijn lippen. Dat hij gespioneerd had, kon hij niet ontkennen. Hij werd eind juni '44 ter dood veroordeeld, maar het vonnis werd niet uitgevoerd: als Nacht-und-Nebel-gevangene 1 werd hij naar Duitsland gebracht waar hij in de gevangenis te Hameln belandde en later in een tot die gevangenis behorende steengroeve; hij overleefde de oorlog.
XCDe groep die de Jonge van maart af om zich verzameld had, bestond grotendeels uit vrienden van hem uit zijn geboorteplaats Dordrecht die weer hun eigen vrienden meebrachten. Er waren nogal wat gereformeerde studenten onder. Een van die studenten, J. A. van Arkel, was door de Jonge als zijn opvolger aangewezen en aan deze waren dan ook de telefoniezender en de code ter hand gesteld, maar met die zender viel opnieuw niets te beginnen. Dat was jammer, want de groep die zich van juli tot oktober in hoofdzaak moeite gegeven had, de Jonge te helpen bij zijn pogingen om Nederland te verlaten, concentreerde zich na zijn vertrek weer op het spionagewerk. Spoedig raakte zij van Arkel èn de zender kwijt. Na de arrestatie van Nel Lind slaagde een verraadster, Annie van Leeuwen, er namelijk in, in de 'Fiat Libertas'-groep door te dringen en wij moeten wel aannemen dat heteen vrij groot aantal gevallen werden gevangenen die ter dood veroordeeld waren, niet geëxecuteerdmaar weggevoerd met de bepaling dat van Nederland uit geen contact met hen mogelijk zou zijn - de betrokkenen verdwenen dus als het ware 'in De meeste van deze Nederlandsevangenen kwamen in het concentratiekamp Natzweilerde Elzasterecht. 9
1 in
haar zodoende ook gelukte, met van Arkel in contact te komen. Hij werd eind november gearresteerd - de groep-'Albrecht' was haar tweede leider kwijt.! Vijf van de Jonge's naaste medewerkers kwamen toen begin december in Utrecht samen, onder hen Th. J. A. M. van Lier en C. C. van den Heuvel. Besloten werd dat deze twee voortaan de groep zouden leiden. Zij trokken er nog een derde voor aan: de vier-en-twintigjarige mr. C. Brouwer, een .Dordrechtenaar, die in Utrecht gestudeerd had, secretaris was geweest van de vereniging van gereformeerde (en ook wel orthodox-hervormde) studenten, de Societas Studioscrum Rejormatorum, en door de Jonge aangesteld was als hoofdverkenner voor het district Dordrecht. Doordat van Lier, door van den Heuvel bijgestaan, van januari '44 af veel tijd ging besteden aan nieuwe pogingen om naar Engeland over te steken, kwam de organisatorische leiding van de spionage in hoofdzaak op de schouders van Brouwer te liggen. Brouwer was niet alleen begiftigd met veel doorzettingsvermogen en een fijn ontwikkeld gevoel voor security maar ook met grote organisatorische capaciteiten. Hèm moet men zien als de man die van de groep'Albrecht' een van de meest effectieve Nederlandse spionage-groepen gemaakt heeft.
XCBij dat laatste was van belang dat de groep- 'Albrecht' systematisch gebruik ging maken van clandestiene telefoonverbindingen. In februari' 44 namelijk, vernam een van haar leidende figuren bij toeval dat de Provinciale Noordbrabantse Electriciteitsmaatschappij in heel Noord-Brabant een eigen telefoonnet bezat; dat bedrijfsnee werd niet door de Duitsers gecontroleerd. Hij nam contact op met technici van de Pnem en enige tijd later beschikten de Noordbrabantse medewerkers van de groep-'Albrecht' over een sleutel waarmee zij de schakelhuisjes van de Pnem konden betreden om van daaruit I hun waarnemingen per bedrijfstelefoon naar een centraal punt door te geven. Begin juni '44 werd dit systeem ook in Limburg toegepast en was bovendien het bedrijfsnee van de Limburgse electriciteitsmaatschappij aan het Noordbrabantse net gekoppeld.
XCIn de eerste maanden van '44 kreeg de groep-'Albrecht' haar rapporten en schetskaarten het land uit door ze mee te geven hetzij aan de koeriers van de Zwitserse Weg, hetzij aan een hoge funccionaris van Philips, mr. W. E. A. de Graaff, die herhaaldelijk van de Duitsers verlofkreeg om naar Zwitserland te reizen. Uiteraard was die situatie weinig bevredigend: juist een spionagegroep had behoefte aan een zendverbinding. Begin mei' 44 werd die wens vervuld: 'Albrecht' kreeg toen de beschikking over een marconist, W. Visser,
XC1 Van Arkel werd mèt de Jonge ter dood veroordeeld en als Nacht-und-Nebel gevangene afgevoerd; ook hij overleefde de oorlog.
die met een eigen zender arriveerde; hij werd een maand later gevolgd door een marconistfcodist, K. eh. Mooiweer, die ook een zender bij zich had. Beide toestellen bleken defect, maar zij konden gerepareerd worden. De twee marconisten werden mèt hun zenders door de bemoeienissen van een van de topfiguren van de groep-' Albrecht', drs.W. van der Mast, ambtenaar bij het GAB te Rotterdam, in de Biesbos ondergebracht. Welnam het van Rotterdam uit, waar de groep haar centrum kreeg, vijf uur voor men bij de zenders in de Biesbos was, maar de plaats waar die zenders zich bevonden, was voor de Duitsers moeilijk te bereiken en de marconisten die onder de hoede van een visser in een dekschuit woonden, werden op afstand beschermd door een cordon marechaussees - dag in, dag uit werden er drie uur lang codetelegrammen uitgezonden, aanvankelijk alleen van de groep-'Albrecht', later ook van de na Koelis vertrek voortgezette 'DienstWim' , èn van een Russische geheime agent, zekere 'Herman'i
XCzich concentrerend op de spionage verloor de groep-'Albrecht' in de eerste helft van '44 toch niet die andere doelstelling van haar oprichter de Jonge uit het oog: deelneming aan de gewapende strijd. Zij ging na wat daar de mogelijkheden voor waren. Eerst kwam ze daarbij in contact met exbestuurders van de na 'november 'IS' opgerichte Bijzondere Vrijwillige Landstorm ('de strijdlust daar was echter', aldus het gedenkboek van de groep-'Albrecht', 'onvoldoende'), vervolgens met de OD ('doelstelling en wijze van organiseren waren weinig moedgevend') - beter beviel de groep de aanraking met de Knokploegen: 'hier vond zij een groep kerels, geringJ.J.
1 Wij nemen aan dat 'Herman' identiek is geweest aan Nico Kruyt, een van de drie agenten die in de zomer van '42 op verzoek van de Russische geheime dienst door de Engelse geheime dienst in Nederland gedropt waren; dit waren de drie-en zestigjarige ex-predikant W. Kruyt, zijn zoon Nico en een Duitser, Bruno Kiihn. W. Kruyt werd, zoals wij reeds in hoofdstuk 9 van deel 5 meedeelden, in '42, Kiihn in '43 uitgeschakeld. De drie hadden zich moeten aanmelden bij de communist Daan Goulooze die via vijf zenders met Moskou in radiocontact stond, maar moes ten overigens een eigen net opbouwen. Wij nemen aan dat Nico Kruyt via Goulooze verbinding met Moskou kon onderhouden, maar Goulooze's voortreffelijk werkend zendemet werd in de zomer van '43 'opgerold' en hijzelfviel medio november in Duitse handen (hierover straks meer in de paragraaf over de illegale CPN). Nadien zat Nico Kruyt dus zonder verbindingen. Hoe hij met de groep-'Albrecht' in verbinding gekomen is, weten wij niet met zekerheid (wij vermoeden dat de ver binding via de leiding van de Raad van Verzet en die van de Knokploegen gelegd is) - wèl staat vast dat Kruyts zendverkeer (zijn codetelegrammen werden door het Bureau Inlichtingen doorgegeven aan de Russische ambassade te Londen) na enige tijd afgebroken werd, vooral omdat de marconisten van 'Albrecht' er bezwaar tegen hadden, zendtijd te besteden aan het doorgeven van telegrammen welker waarde zij in geen enkel opzicht konden controleren.
in aantal en met weinig kader, maar blakend van strijdlust en zeer bruikbaar door hun gevechtsroutine.'! Speciaal Johannes Post onderhield een nauwe verbinding met de leiding van de groep-'Albrecht'2 en toen Post weggevallen was, werd die verbinding overgenomen door de man die in opdracht van de leiding der Landelijke Knokploegen de sabotage van het Duitse transportwezen ging voorbereiden en die dus dringend behoefte had aan Engelse explosieven: Johannes van Bijnen, Daarbij was van belang dat de zenders van 'Albrecht' (het waren er nu drie") begin september '44 uit de Biesbos naar Rotterdam verplaatst werden - de grote afstand werd toen te bezwaarlijk geacht. Uit Rotterdam bleek overigens een nog langduriger radiocontact mogelijk dan uit de Biesbos, het duurde 'niet zelden zes uur per dag_'4 Maar dat vond plaats in een situatie waarin dagelijks zoveel geheime zenders in de lucht waren dat de zes peil-auto's van de Ordnungs polizei telkens slechts op een deel van de opgevangen signalen konden reageren.
XCWij komen nu tot de tweede door het Bureau Inlichtingen uitgezonden spionage-agent, Pierre Louis baron d' Aulnis de Bourouill- de tweede, maar wat de duur van zijn verblijf in bezet gebied betrof, de primus inter pares. Hij werd op 10 juni '43 gedropt en bijna twee jaar later, ten tijde van de bevrijding, was hij nog steeds'te velde'. Alleen dit feit alwijst op bijzondere capaciteiten voor het werk van geheim agent. Het was overigens zo dat d' Aulnis uit de aard van zijn opdrachten minder frequent behoefde te zenden dan andere agenten.
XCLouis d' Aulnis, geboren in 1918, vaandrig bij de luchtdoel-artillerie in ,39-'4°, was in Leiden rechten gaan studeren, waar hij, aldus Somer, 'eigenlijk meer bohémien dan student' geweest was." In '40 was hij koerier geworden van het Legioen Oud-Frontstrijders (de illegale groep van de Tourton Bruins), maar in maart '41 was hij, doordat hij het vermoeden had dat een verrader op hem loerde, uit bezet gebied ontsnapt - hij wilde geheim agentJ.
1 p. 175-76. 2 Post had in het kader van de voorbereiding van zijn overval op het Amsterdamse Huis van Bewaring (15 juli '44) maatregelen getroffen om een eventueel slagen onmiddellijk naar Londen te laten seinen door een van de zenders van 'Albrecht'. 3 Begin augustus '44 waren, mede ten behoeve van 'Albrecht', de geheime agent K. A. Mans en zijn marconist M. A. Sutherland gedropt. 4 p. 87. 6 M. Somer: p. 64.
worden; in januari '42 bereikte hij via Spanje Engeland. Van daaruit was zijn Leidse vriend Erik Hazelhoff Roelfzema toen met zijn pogingen bezig om via het strand bij Scheveningen een geheime verbinding met bezet gebied tot stand te brengen. Toen die operaties in mei' 42 afgebroken werden, stond voor d' Aulnisnog steeds vast dat hij als geheim agent naar Nederland wilde terugkeren, maar hij had in de met SOB samenwerkende dienst van kolonel de Bruyne geen vertrouwen en bleef rustig wachten tot, naast die dienst, een andere opgericht was die, naar zijn oordeel, op competente wijze geleid werd: het Bureau Inlichtingen, onder Somer. Somer die in de lente van '43 twee vaste contactpunten in bezet gebied had: de groep Oosterhuis-Boerema en de geheime agent de Jonge, wilde er zorg voor dragen dat d' Aulnis door een 'ontvangst-comité' opgevangen zou worden; d' Aulnis, een zeer zelfstandige jongeman die precies wist wat hij wilde, achtte dat een nodeloos risico: hij werd volgens eigen wens 'blind' gedropt, mèt een zender maar zonder marconist - d' Aulnis had leren seinen. Er waren in het westen des lands veel personen die hem kenden en die ook wisten dat hij begin '41 Engelandvaarder was geworden; tegen herkenning had hij zich gedekt door zijn haardracht een andere vorm te geven en zijn scheiding te verleggen, bovendien 'ging ik', zo schreefhij onsin '75, 'met m'n voeten watnaar binnen lopen, hetgeen kleurloos maakt, onbelangrijk."
XCZijn eerste taak was, contact op te nemen met Deinum en Vader die een meteorologische berichtendienst wilden oprichten en die in een aan een Engelandvaarder meegegeven brief aan MI-6 hadden doen weten dat de hun toegezonden zender ('Packard') niet werkte - de bedoeling was dat d' Aulnis voor hen één of meer nieuwe zenders zou aanvragen die ergens in bezet gebied gedropt zouden worden; die droppings zou hij via zijn eigen zender kunnen organiseren. Inderdaad kon d' Aulnis de groep-'Packard' helpen. Hij deed evenwel nog veel meer. In de zomer van '43 stelde hij zich via de Leidse hoogleraar prof. mr. F. M. baron van Asbeck in verbinding met het Vaderlands Comité (min of meer de voortzetting van het begin april '43 'opgerolde' Nationaal Comité) en als uitvloeisel van nieuwe opdrachten ging hij vervolgens hulp verlenen aan een spionagegroep met welke Deinum bij toeval in contact gekomen was: de Geheime Dienst Nederland, en aan nog een derde groep: de al genoemde groep-'Kees', ja ook nog aan een vierde: de voortzetting van de 'Dienst-Wim'. D' Aulnis organiseerde voorts eind september' 43 het opvangen van van der Stok, codist voor de groep-'Barbara', en van o. M. Wiedemann, contact-agent voor de 'piloten
hulp' -organisatie 'Fiat Libertas', en bijna een jaar later, begin september' 44, van A. A. M. van Rijsewijk die als marconist aan de OD toegevoegd zou worden.
XCWij hebben nu niet minder dan acht .illegale groepen opgesomd aan welke d' Aulnis als organisator, 'promotor' of contact-persoon een vitale medewerking verleende: de groep-'Packard', het Vaderlands Comité, de Geheime Dienst Nederland, de groep-'Kees', de 'Dienst-Wim', de groep'Barbara', 'Fiat Libertas' en de OD. Met verscheidene van die acht moest d' Aulnis zelf in verbinding blijven - hij moest voor die groepen ook bereikbaar zijn, dat alles uiteraard telkens via veiligheids-'sluizen'. Tot begin '44 hield hij zich daartoe hoofdzakelijk in Den Haag op. Hij ging toen naar België en vroeg verlof, naar Londen te mogen terugkeren: hij meende, niet ten onrechte, dat hij voldoende gedaan had. Dat verlof werd hem geweigerd, heel begrijpelijk: waar in het spionagewerk zoveel misging, daar lukte aan d' Aulnis alles wat hij ondernam, het Bureau Inlichtingen wilde hem eenvoudig niet missen.
XCVan België uit keerde d' Aulnis met nieuwe identiteitspapieren als 'Gerard Rijkshoorn, employé bij de Hollandse Draaden Kabelfabriek', naar Nederland terug; zulks had het voordeel dat hij, werd hij ooit gearresteerd, beweren kon, pas in '44 in bezet gebied ingezet te zijn. Hij vestigde in Amsterdam in de flat die hij bewoonde, een soort kantoortje, 'de mensen liepen daar op geregelde tijden in en uit; ik heb nooit moeilijkheden gehad', vertelde hij aan de Enquêtecommissie." Medio maart '44 trad hij, overigens onder zijn echte naam, in Voorburg met de vrouw van zijn keuze, Blanche Noyon, in het huwelijk; dat huwelijk was tevoren niet afgekondigd, de burgemeester en gemeentesecretaris, beiden 'goed', verleenden de nodige medewerking - daags daarna was Louis d' Aulnis weer 'Gerard Rijkshoorn'. Dat de gehuwde staat een risico insloot voor zijn vrouw, was hem (en ook haar) duidelijk, maar hij meende dat hij als getrouwd man minstens zo goed zijn riskante taak zou uitvoeren en misschien wel beter. Typisch d' Aulnis! Hij ging zijn eigen gang, zeer weloverwogen, zeer voorzichtig, en niet zonder opgewektheid.
XCDank zij zijn hulp werd 'Packard' een voor de oorlogvoering hoogst nuttige spionage- en inlichtingengroep. Met opzet spreken wij hier van 'inlichtingengroep' - 'spionage' suggereert dat men geheime gegevens C.q. stukken verzamelt; dat deed 'Packard' óók, maar wat zij in de eerste plaats bijeenbracht, waren de meest publieke gegevens die men zich denken kan:Bourouill,dl.c, p.
1 Getuige P. L. d' Aulnis de 660. 905
gegevens over de weerstoestand. Die waren uiteraard voor de Royal Air Force en voor de van Engeland uit opererende Amerikaanse luchtmacht van eminente betekenis. Dat hadden Deinum en Vader scherp ingezien.
XCDie gegevens hadden betrekking op de luchtdruk, de temperatuur, de vochtigheidsgraad van de lucht, de mate en de soort van de bewolking, enzovoort. Internationaal was het gebruikelijk dat die gegevens door de meteorologische diensten aan elkaar doorgegeven werden in een code die in 1929 vastgesteld was op een internationale conferentie van directeuren van meteorologische instituten te Kopenhagen - men sprak van' de Kopenhagencode'. Uit ons land kwamen die gegevens bij het (Koninklijk) Nederlands Meteorologisch Instituut in De Bilt binnen, maar op die instelling werd door de bezetter een vrij scherpe controle uitgeoefend die, zo werd gemeend, regelmatige medewerking te riskant maakte. Dat kregen Deinum en Vader te horen toen zij contact zochten met enkele medewerkers van het meteorologisch instituut. In andere opzichten konden die medewerkers hun wèl helpen: zij ijkten de instrumenten die Deinum en Vader wisten te vinden. Die instrumenten moesten op verschillende plaatsen in het land opgesteld worden en het was de bedoeling dat de weerkundige waarnemingen dagelijks van die plaatsen uit radiografisch verzonden zouden worden. In de 'Kopenhagen-code' telde het dagelijks bericht maar ca. 30 letters - het werd dus een kort telegram (een bekwaam marconist kon het in niet veelmeer dan één minuut overseinen) hetgeen het gevaar van 'uitpeiling' beperkte.
XCBij de dropping waarbij van der Stok en Wiedemann arriveerden, kwamen in september '43 voor de groep-'Packard' vier zenders mee waarvan twee voor de meteorologische dienst bestemd waren; één werd naar Utrecht, de ander naar Groningen overgebracht en in februari '44 kwam er nog een derde zender bij die in Maastricht, in april '44 een vierde die in Amsterdam geplaatst werd. Uiteraard was voor elke zender een apart zendgroepje nodig: een geschoold waarnemer (speciaal voor het aangeven van de "mate en de soort van de bewolking), een codistfmarconist, enkele helpers o.m. voor de beveiliging; die groepjes werden georganiseerd door A. A. de Roode die vóór de bezetting werkzaam geweest was bij de Rijksluchtvaartdienst. Deze vier zenders hebben tot begin oktober '44 dagelijks naar Engeland uitgezonden; toen werd die in Utrecht tèch 'uitgepeild'l en een maand later die in Groningen. Door het oprollen van deze twee zen
1 De marconist kroop tijden de inval in een divan, liet twee Duitsers ongeveer twaalf uur lang op zich zitten, en ontkwam. De arts bij wie hij uitgezonden had, Ada van Rossum, nam alle schuld op zich, beweerde ook de marconiste te zijn, werd gevangen gehouden, maar overleefde de oorlog.
ders kwamen twaalf medewerkers van de 'Packard' -groep om het leven.
XCDaarbij waren ook illegale werkers die niet met de meteorologische berichtendienst te maken hadden: 'Packard' was namelijk behalve een meteorologische inlichtingengroep ook een militaire en civiele spionagegroep geworden met een landelijke organisatie waarbij in totaal enkele honderden personen ingeschakeld waren. De militaire spionage droeg een 'normaal' karakter, op civiel gebied was speciaal van belang dat 'Packard' van omstreeks april '44 af regelmatig inlichtingen en rapporten ontving van ir. Louwes, directeur-generaal voor de voedselvoorziening.
XCWij gaven reeds weer dat d' Aulnis via de 'Packard'-groep in contact kwam met een tweede spionagegroep, de Geheime Dienst Nederland, 'de GDN'. In de lente van '43 moeten wij die groep zien als een die aangehaakt was aan de 'Dienst-Wim'. Vermeulen, hoofd van de 'Dienst-Wim', had op spionagegebied samengewerkt met Somer tot deze in '42 naar Zwitserland de wijk had moeten nemen, maar ook het werk van de oprichter van de GD N, de in 'IS geboren J. M. W. C. lansen, was aan Somer bekend. lansen, zoon van de directeur van het bijkantoor van de Twentse Bank te Delden, was in '41 aan de spionage gaan deelnemen. Begin december '42, een half jaar na Somers vertrek, was hij tegen de lamp gelopen. 'Hoe lang bent u toen gearresteerd geweest', vroeg hem na de oorlog de voorzitter van de Enquêtecommissie. Antwoord van lansen: 'Van 5 december tot de zde Kerstdag. Het ging zo: gearresteerd, ontvluchting, schot in mijn been, ziekenhuis in, geopereerd, gipsverband, raam uit, wederom ontvlucht'! - een lakonieke maar bepaald kenmerkende opsomming.
XClansen was een rusteloze activist. Hij liet overal in het land voor het verzamelen van militaire en civiele gegevens plaatselijke kernen vormen (het werden er een stuk of 30) die onder 'lijn-chefs' ressorteerden - hij stond met een klein hoofdkwartier via twee koeriersters uitsluitend met die lijn-chefs in verbinding. Dat hoofdkwartier verplaatste hij voortdurend. Wat hij aan gegevens verzamelde, gaf hij aan Vermeulen door. Hij kwam dus zonder 'afvoer' te zitten toen Vermeulen eind juli '43 gearresteerd werd. Puur bij toevalontmoette hij evenwel enkele dagen later in een café te Eindhoven
XC1 Getuige J. M. W. C. lansen, Enq., dl. IV c, p.
Deinum. Deze had op de hbs in dezelfde klas gezeten als lansen ('hij was altijd nogal een wilde jongen geweest', aldus Deinum-). lansen vroeg Deinum of.deze met hem wilde samenwerken; daar voelde Deinum, die juist met d' Aulnis in contact gekomen was, niet voor, maar Deinum vroeg d' Aulnis wèl (hij had lansen niet over de komst van d' Aulnis ingelicht) of deze aan Londen wilde berichten dat lansen zonder verbindingen zat. Nu had Somer in de jaren waarin hij zelf actief bij de spionage in Nederland betrokken geweest was, van de persoon en de werkwijze van lansen ook al een nogal 'wilde' indruk gekregen. Somer vond wèl goed dat d' Aulnis lansen met adviezen terzijde ging staan, maar hij had kennelijk geen behoefte, lansen een aparte geheime agent te sturen, en toen in oktober een agent arriveerde, Schreinemachers, die verlofhad om te zien wat hij verder voor lansen doen kon, had deze agent nog zoveel andere opdrachten dat lansen geenszins het gevoel kreeg dat zijn werk gewaardeerd werd. Schreinemachers was bovendien zijn zender bij aankomst kwijtgeraakt. Een en ander leidde er toe dat lansen besloot, naar Engeland te gaan - dat was voor hem persoonlijk ook wenselijk want Zijn twee koeriersters waren bij een treincontrole gearresteerd. Daarenboven had lansen de indruk dat er in het algemeen nog veel ontbrak aan de 'lijnen' naar Spanje. Hij ging toen eerst zelf in januari '44 een 'lijn' tot aan de Pyreneeën opbouwen, liet daar een neef als helper achter, keerde naar Nederland terug, droeg er zijn functie als chef van de GDN definitief aan een opvolger over, vertrok toen weer naar Spanje en belandde, na de Pyreneeën overgestoken te zijn, in april' 44 in een Spaanse gevangenis; zeven maanden later zat hij daar nog in ... 2
XCOpvolger van lansen was een drie-en-twintigjarige Groninger student in de medicijnen, Willem Schoemaker, afkomstig uit Deventer waar zijn vader een fabriek bezat. Scheemaker kende lansen al van voor de oorlog en had hem van meet af aan in het spionagewerk bijgestaan, overigens met het gevoel dat de resultaten niet indrukwekkend waren en dat lansen teveel risico's nam. Schoemaker zette de zaak dus geheel nieuw op (na de arrestatie van Iansens koeriersters die alle adressen kenden, moest hij dat toch al doen) en riep een betere organisatie in het leven dan lansen gedaan had; dat was althans de opinie zowel van d' Aulnis als van de man die voor lansen en Schoemaker als geldgever optrad: ir. Th. Ph. Tromp, een hogea.v.,
1 Getuige H. Deinum, p. 1217. 2 Volgens lansen heeft Somer zich niet vol doende moeite gegeven om hem uit gevangenschap vrij te krijgen. Het was mr. C. L. W. Fock, Somers opvolger als chef van het Londense bureau van BI (Somer zat met zijn staf van september' 44 af in Eindhoven), die lansen onmiddellijk naar Londen haalde.
timctionaris van Philips. De nieuwe Geheime Dienst Nederland kreeg tenslotte tussen de drieen vierhonderd medewerkers; van hen zijn slechts enkelen gearresteerd. Tot die medewerkers behoorden talrijke studenten. De spionagerapporten werden aanvankelijknaar Zwitserland verzonden (niet via de 'eigenlijke' Zwitserse Weg: 'Weg A', maar via 'Weg B' - op beide komen wij in dit hoofdstuk terug) en ook wel door bemiddeling van Tromp aan mr. de Graaff van Philips meegegeven bij diens reizen naar Zwitserland; voor urgente berichten kon Schoemaker gebruik maken van de zender van d' Aulnis. In juni '44 kreeg de Geheime Dienst Nederland evenwel een eigen zender mèt marconist: dat was 1. Brandjes, die in de nacht van 5 op 6 juni gedropt werd, dezelfde nacht waarin de Geallieerde landingsvloot op de kust van Normandië afstevende.
XCInderdaad, Schoem.aker had de zaak goed opgezet. zelf wisselde hij elke maand van woonadres. Hij stond met enkele tientallen 'hoofdagenten' in contact. Daarnaast kreeg hij veel gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek. In Den Haag had hij een speciale installatie laten bouwen die voor het snel vervaardigen van microfoto's zorgde. Het meeste materiaal dat hij doorgaf, lag overigens in het militaire vlak - hij liet het telkens door twee reserve-officieren op zijn waarde toetsen. Kortom: de GDN werd een belangrijke spionagegroep. Zij was er overigens aan het einde van de bezetting nog niet in geslaagd, bij Somer het oude wantrouwen te overwinnen - een wantrouwen dat zich toen vooral uiten zou in beschuldigingen dat voor het spionagewerk teveel geld opgenomen was.
XCIn maart '43 werd Dutilh gearresteerd, in mei vertrok Pot via de Zweedse Weg naar Stockholm. Het was de Koe die de leiding van de groep='Kees' overnam. Die kon hij slechts een maand of zeven uitoefenen. Begin december werd namelijk Boerema (Oosterhuis' naaste medewerker die als enige ontsnapt was toen het Nederlandse uiteinde van de Zweedse Weg 'opgerold' werd) in de Pyreneeën gearresteerd: de 'lijn' via welke hij Spanje had moeten binnenkomen, was aan de Abwehr verraden. Alles wat Boerema bij zich had, werd zorgvuldig onderzocht en men vond daarbij in een sigaret een opgerolde microfoto van een brief die voor Leen Pot bestemd was, toen in Londen werkzaam bij het Bureau Inlichtingen; bovendien had Boerema nog enkele andere brieven bij zich die niet verkleind waren. In die brieven werd de naam van een medewerkster van de Koe genoemd. Onmiddellijk ging bericht naar Den Haag. Die medewerkster werd door de Sicherheus polizei eerst enige tijd geschaduwd, op 18 december gearresteerd, en twee dagen later, op 20 december, volgde een inval in de woning in Den Haag waar de Koe zijn centrale post gevestigd had. De Sicherheitspolizei trof er zijn gehele archief aan, de Koe viel haar in handen toen hij de woning binnenkwam. Wat hij doorgegeven had, was de Sicherheitspolizei duidelijk, maar wie hadden hem geholpen? Wij moeten wel aannemen dat ook de Koe in Den Haag ernstig mishandeld en aan dagen- en nachtenlange verhoren onderworpen werd - hij zweeg. Hij was, aldus de Duitser Haubrock, die hem later in de gevangenis te Haaren verhoorde, 'nur schwer zugänglich und wie man so sagt: steinhart'l: geen naam kwam over zijn lippen. Vijf maanden later was Haubrock nog geen stap verder gekomen. Nu zat in Haaren in die tijd ook een Amsterdams medewerker van de Raad van Verzet gevangen, Albert Brinkman; deze had al meermalen aangeboden als celspion op te treden, maar de Sicherheitspolizei was daar niet op ingegaan - totdat Kriminalleommissar Friedrich Frank, een van de functionarissen van de Abteilung IV (Gegnerbekämpfung) van de staf van de Befehlshaber der Sicher heitspolizei und des SD, op het denkbeeld kwam, Brinkman in het geval van de Koe eens te laten tonen wat hij als celspion waard was. Niet weinig! Brinkman zei tegen de Koe dat hij bitmen enkele dagen vrijgelaten zou worden, en toen hij aan het einde van die periode de cel verliet, kende hij de9
1 H. K. O. Haubroek: (I946), p. I39 (Doc 1-647, a-j).
naam van degeen die de Koe als opvolger aangewezen had, en wist hij ook hoe hij vermoedelijk met die opvolger in contact kon komen.
XCDit alles gebeurde in mei' 44.
XCTwee maanden later, in juli, werd Siewert de Koe ter dood veroordeeld en gefusilleerd.
XCHet leggen van contact met de Koe's opvolger was de eerste taak (er zouden er meer volgen l) die Brinkman als V-Mmm van Kriminalleommissar Frank te verrichten kreeg. Die opvolger was ir. F. K. T. Beukema toe Water.
XCBeukema had eerst al Dutilh en Pot en daarna de Koe met adviezen terzijde gestaan. Daarbij had hij kennelijk op de Koe een uitstekende indruk gemaakt - hij was het althans die medio december' 43 van de Koe een lijstje kreeg met de namen en de adressen van de medewerkers van de groep-'Kees' die hij, als de Koe gearresteerd werd, moest waarschuwen; onder hen bevonden zich de Koe's tussenpersonen voor het contact met de Zwitserse Weg en met de geheime agent Gerard van Borssum Buisman. Na de Koe's arrestatie gaf Beukema eind december '43 de afgesproken waarschuwingen door (de meesten die ze ontvingen, zochten andere onderduikadressen op) - hij voegde er de mededeling aan toe dat hij zelf de Koe's plaats innam. Aanvankelijk kon dus ook hij, zij het indirect, telegrammen naar Engeland sturen: via de groep-'Barbara' namelijk die door van Borssum Buisman opgericht was, maar toen deze begin februari' 44 gearresteerd werd, was Beukema zijn zendverbinding met Engeland kwijt. De verbinding met Zwitserland bleef evenwel in stand en stimuleerde Beukema om het werk van de groep-'Kees' uit te breiden. Hij trok een groot aantal nieuwe medewerkers aan die, door anderen bijgestaan, hem regelmatig waardevolle militaire observaties konden doen toekomen. Een van die medewerkers liep op zekere dag d' Aulnis tegen het lijf - nadien gaf Beukema zijn meest urgente berichten via de zender van d' Aulnis door. Het werd hard werken. 'Spoedig bleek', aldus Beukema in zijn naoorlogs rapport, 'dat het aantal vragen uit Bern en Londen gesteld, niet uitsluitend kon worden beantwoord door de waarnemingen welke door mijn medewerkers en hun helpers over de Duitse militaire eenheden konden worden gedaan. O.a. bleek dat vragen over de toestand in de Rotterdamse haven, het Sperrgebiet en lJmuiden, het vervoer per trein etc. slechts konden worden beantwoord door informaties, verkregen van insiders. Ik heb daartoe mijn relaties aanmerkelijk moeten uit
breiden en kreeg, wat het vervoer per trein aangaat, een belangrijke steun van de heer C. Borst, inspecteur rste klasse der Nederlandse Spoorwegen, die de Trans portbeJehle der Duitsers in handen kreeg. Voor wat betreft de toestand in de haven van Rotterdam had ik geregeld contact met mr. W. Fockema Andreae, toentertijd secretaris van de vakgroep voor de binnenscheepvaart. Over de haven van Ijmuiden ontving ik inlichtingen van mr. J. R. van Eerde, secretaris van het Staatsbedrijf van de Nederlandse Visserij.
XCDoor mijn werkzaamheden welke met inbegrip van de te verrichten reizen ongeveer 10 uur per dag in beslag namen, inclusief de te voeren besprekingen, het opstellen van de telegrammen en de rapporten, en het fotograferen van die laatste, werd mijn tijd zozeer in beslag genomen ... , dat ik in de grootste moeilijkheden kwam t.a.v, mijn eigen veiligheidsmaatregelen. Dit bleek o.a, toen mijn eerste Amsterdamse slaapadres mij plotseling werd opgezegd, daar de familie waar ik inwoonde en die van mijn werkzaamheden niet op de hoogte was, een onaangenaam gevoel van dreigend gevaar kreeg door mijn vele afwezigheid en de onregelmatige uren waarop ik thuis kwam. Na bijzonder veel moeite kon ik een nieuwadres vinden waar men mij geen vragen stelde over mijn doen en laten, en dat althans voor de eerste tijd voldoende safe leek.'1
XCBeukema had nog andere moeilijkheden dan met zijn woonadres : hij kreeg tekort aan geld.
XCIn april' 44 vroeg hij aan H. J. de Koster, een van de jeugdige directeuren van de Leidse meelfabriek 'De Sleutels', f ro 000, en die kreeg hij ook toen hij deze gezegd had waar dat bedrag voor nodig was. Het is interessant, weer te geven wat de eerste indruk was die Beukema op de Koster maakte: 'een wat stille figuur, het type van een geleerde of een dominee ... Hij bleek over een soort droge humor te beschikken, een soort galgenhumor. Een lauwe, zouden ze in Amsterdam zeggen's - nu, de werkelijkheid van Beukema's enerverend bestaan was wel volmaakt in strijd met die impressie.
XCDat Beukema naar Amsterdam was verhuisd, was de Koe niet bekend geweest en deze had aan de V'-Mann Brinkman dan ook alleen maar enkele personen genoemd via wie Beukema vermoedelijk benaderd kon worden. Het kostte Brinkman niet veel moeite om tot die personen door te dringen. Zij zouden volgens een belofte die 'de SD' aan Brinkman gedaan had, niet gearresteerd worden - het ging' de SD' om Beukema. Maar zij kreeg Beukema niet in handen. Deze weigerde principieel contact met iemand die een poos in Duitse gevangenschap geweest was; hoe juist hij dat gezien had, bleek
XC1K. T. Beukema toe Water: 'Verslag van de werkzaamheden gedurende de bezettingsjaren' (ca.p.(RvO, collectiec,b).H. J. de Koster: 'Herinneringen'p.(DocA, a-r). 9
F. 1946), 8-9 190 I 2 (1945), 50 I-956
hem, toen de Koe, aan wie duidelijk geworden was welk infaam spel Brinkman gespeeld had, hem nog voor zijn terdoodveroordeling een uit twee woorden bestaande waarschuwing deed toekomen: 'Beukema verkocht.'
XCZo kon de groep-'Kees' onder Beukema's leiding haar arbeid voortzetten. De Koster, die al van' 40 af aan allerlei illegaal werk deelgenomen had, werd daarbij een van Beukema's belangrijkste inlichtingenbronnen - hij ging als het ware binnen de groep='Kees' een subgroep vormen; deze werd als 'Peggy' aangeduid. Vooral op economisch gebied bezat de Koster waardevolle relaties: in het bankwezen en bij het grote bedrijfsleven, zo ook bij het directoraat-generaal voor de voedselvoorziening. De groep-'Packard' kreeg, zoals wij eerder weergaven, van de lente van '44 af, af en toe inlichtingen en rapporten van Louwes - de Koster kon als meelfabrikant verder gaan: hij voerde elke week een lang gesprek zowel met Louwes als met een van diens naaste medewerkers, ir. A. H. Boerma, en ontving dan van hen de meest recente gegevens over de voedselpositie. Rapporten hieromtrent gingen regelmatig naar Londen.
XCDat de groep-'Kees' zich tot een waardevolle spionagegroep ontwikkeld had, werd door het Bureau Inlichtingen erkend: zij kreeg begin juli een eigen marconist met een zender toegezonden, G. F. Hooyer.!
XCWij noemden in deze paragraaf reeds de 'Dienst-Wim' alsmede twee Eindhovenaren die bij het spionagewerk betrokken waren: ir. Tromp en mr. de Graaff. Hierover nu iets meer.
XCWat wij als de 'Dienst-Wim' aanduidden was het restant van de organisatie die in de zomer van '43 'opgerold' was. Een door mr. A. B. J. Koch geleide subgroep had de spionage toen voortgezet - Koch had dat niet kunnenlaten. 'Het werkt een beetje mousserend', zei hij na de oorlog tegen de Enquêtecommissie.ê Toen Koch nu eind' 43 de moeilijke tocht naar Spanje ondernam (hij wilde, gelijk de lezer reeds bekend, er bij de regering op aandringen, de illegaliteit meer financiële steun te bieden vooral ten bate van de onderduikers), zette mr. J. le Poole zijn werk voort, zulks in samenwerking metJ.9 1
1 Hooyer is begin december '44 'uitgepeild' en in maart '45 na de aanslag waarbij Rauter gewond werd, gefusilleerd. 2 Getuige A. B. Koch, dl. IV c, P·1696.
Bosch van Rosenthal Jr. Die laatste was van de lentevan '43 afbij de Zwitserse Weg ingeschakeld geweest. Via die route werd alleswat de groep verzamelde, naar Zwitserland gezonden.' Deze groep kreeg geen zendverbinding.
XCWie wèl zendverbinding kreeg, was ir. Tromp. Wij noemden hem al als de man die financiële steun verleende aan de Geheime Dienst Nederland (lansen, Schoemaker). Maar daarmee was Tromps activiteit niet uitgeput. Op grond van zijn positie bij Philips (de fabriek voor radiobuizen stond er onder zijn leiding) kon hij niet alleen belangrijke economische gegevens verzamelen maar was hij ook in staat, elandestien apparatuur toe te spelen aan organisaties die een 'binnenlands' radionet wilden opbouwen. Dat deed . de OD in de vorm van de door Jan Thijssen geleide Radiodienst en toen in de loop van '43 de banden tussen Thijssen en Six verbroken werdcri (wij zullen dat nog in dit hoofdstuk beschrijven), liet Six een nieuw radionet vormen waarbij Tromps hulp van veel belang was. In 1942 was Tromp naar wegen en middelen gaan zoeken om rechtstreeks '.met Londen in contact te komen. Het beste leek hem, een vertrouwd persoon in opdracht van Philips naar Zweden te sturen (Philips had er een eigen fabriek voor radiobuizen); die man zou daar dan met de Nederlandse geheime dienst contact kunnen opnemen om vervolgens even legaal als hij gekomen was, naar Nederland terug te keren. Tromp koos voor die missie een van zijn assistenten uit, W. Schreinemachers, maar het nam veel tijd voor hij bij de Duitse Verwaltung van Philips verlof losgepeuterd had voor Schreinemachers om Z.g. als nieuwe medewerker naar de fabriek in Zweden te mogen vertrekken; dat vertrek werd voorbereid in samenwerking met de waarnemend OD-commandant in het gewest-Eindhoven, ir. G. H. ThaI Larsen, die ook bij Philips werkzaam was. In mei '43 was het zo ver: Schreinemachers ging naar Zweden en stelde zich daar, hoogst voorzichtig uiteraard, met de Nederlandse legatie in verbinding. Toevallig bevond Somer zich toen in Stockholm. Deze stelde Schreinemachers voor, met hem naar Londen te gaan. Daar zat een risico in: als de Abwehr in Zweden er achter zou komen dat Schreinemachers naar Engeland vertrokken was, zou de mogelijkheid van diens legale terugkeer verspeeld zijn. In overeenstemming met wat Thal Larsen hem tevoren gezegd had, eiste Schreinemachers een ministeriële opdracht. Die kreeg hij. Hij volgde Somer naar Londen. Maar wat gevreesd was, geschiedde: Schreinemachers vertrek drong tot de Abwehr door en hij kon, althans via Zweden, niet terug. Dan maar als geheim agent!
XC1 Dat waren de z.g. BR-stukken. 'BR' was afkorting van 'Blaauw-Rinus'. 'Blaauw' was een van de illegale namen van Koch, 'Rinus' een aanduiding die in '42-'43
Niet alleen de Nederlandse maar ook de Engelse geheime dienst stelde er veel prijs op dat hij zo spoedig mogelijk gedropt zou worden: de Engelsen vertrouwden, via Tromp te weten te komen welke vorderingen de Duitsers op militair-wetenschappelijk gebied gemaakt hadden en met welke projecten zij bezig waren, bijvoorbeeld ten aanzien van de verdere ontwikkeling van de radar. Daarvoor werd een reeks vragen opgesteld die Schreinemachers zou meenemen. Het Bureau Inlichtingen had weer andere vragen: over de productie van Philips, over de Nederlandse oorlogsproductiein het algemeen, over de grondstoffenpositie, over de volksgezondheid (Philips leverde installaties aan ziekenhuizen) en over het concentratiekamp Vught (Philips had daar eigen werkplaatsen kunnen inrichten). Er was nèg een belangrijk punt: de regering hield rekening met de mogelijkheid dat de Duitsers, als zij uit Nederland verdreven werden of het land zouden ontruimen, de grote radiozenders zouden opblazen - kon wellicht bij Philips in het geheim een noodzender gebouwd worden? Ook dat moest Schreinemachers aan Tromp en ThaI Larsen vragen.
XCSamen met de marconist J. L. Th. M. van Alebeek werd Schreinemachers in de nacht van 7 op 8 oktober '43 gedropt bij Malden, tussen Nijmegen en Mook - misschien moeten wij schrijven: boven Malden. Het was nog voor middernacht, de maan scheen, en een ongelukkig toeval wilde dat juist die avond door de Wehrmacht in die streek een oefening gehouden werd. Veel mensen, oudere en jongere, waren nog op. Zij zagen de parachutes dalen, waarbij, aldus Haubrock, geroepen werd: 'Ha, daar komt er alweer een!" Ternauwernood ontsnapten Schreinemachers en van Alebeek aan arrestatie. Zij raakten vrijwel al hun bagage kwijt, ook van Alebeeks zender. Bovendien werden zij van elkaar gescheiden. Van Alebeek dook bij zijn eigen vrouw onder en liet verder niets van zich horen 2, Schreinemachers trok naar Amsterdam, stelde zich van daaruit met Tromp in verbinding en dook eerst bij deze, vervolgens bij diens ouders en tenslotte in het krankzinnigengesticht te Vught onder waar zijn broer als arts aan verbonden was. Hij kon niet laten zenden (dat was een van de redenen waarom hij, gelijk al vermeld, in april '44 naar Zwitserland ontsnapte, samen met pater Lodewijk Bleys), maar Schreinemachers kon natuurlijk wèl alle vragen die hij meegekregen had, aan Tromp en Thal Larsen voorleggen. De bouw van de noodzender werd ter hand genomen en Tromp en ThaI Larsen hadden maanden werk om de rapporten op te stellen die een antwoord behelsden op de door de Engelse en de Nederlandse autoriteiten gestelde vragen. Zij gaven daarbij ook op, wat eventueel
1 H. K. O. Haubrock: p. 27. 2 Hij is begin december' 44 nog wel gearresteerd maar overleefde de oorlog.
voor de na-oorlogse reconstructie van Nederland nodig zou zijn - die gegevens kreeg Tromp vooral van ir. den Hollander in diens kwaliteit van voorzitter van de Hoofdgroep Industrie, onderdeel van de organisatieWoltersom. Tromp moest tenslotte zoveellaten microfilmen dat hij behoefte kreeg aan een extra-kracht voor dat werk; daarmee belastte zich de microfotograaf M. Verhage die, zoals wij eerder vermeldden, begin november' 43 gedropt was ten behoeve van de groep-'Barbara' en die, toen die groep goeddeels opgerold was, via OD-kanalen aan Tromp werd toegevoegd. Na de oorlog schatte Tromp dat Verhage voor hem in totaal ca. 20 000 pagina's op microfilm gereedgemaakt had voor verzending. Opnamen maakte Verhage niet zijn taak was het, de onderlaag van de microfilms af te weken zodat men alleen de vliesdunne 'beeldlaag' overhield, 'hij was er', aldus Tromp, 'dag en nacht mee bezig."
XCVoor de verzending van deze vliesdunne films maakte Tromp gebruik van de Zwitserse Weg ('Weg B'), maar om de Nederlandse autoriteiten in Zwitserland te bereiken, zeer snel zelfs, had hij nog een andere mogelijkheid: mr. de Graaff
XCMr. W. E. A. de Graaffhad aan het einde van de jaren' 20 opdracht gekregen van een van de grondvesters van het Philipsconcern, Anton Philips, om vertrouwelijke contacten te leggen met de politie in diverse landen teneinde te voorkomen dat links-revolutionaire elementen sabotage zouden gaan bedrijven in de Philipsfabrieken. Had men tegen een bepaalde persoon verdenking opgevat, dan moesten de inlichtingendiensten van de politie voor nadere gegevens zorgen; in voorkomende gevallen werd dan ook wel gevraagd of hun over de politieke gezindheid van bepaalde sollicitanten iets naders bekend was. In dat kader had de Graaff ook allerlei relaties opgebouwd met de Duitse politie; die brak hij af toen Hitler aan de macht kwam. In oktober '33 deed evenwel de Gestapo uit Keulen hem weten dat zij op hervatting van het contact prijs stelde. De Graaff pleegde toen overleg met Justitie en met de Nederlandse geheime dienst, GS 1lI; beide drongen er bij hem op aan, de samenwerking met de Duitse politie te hervatten. De Graaff ging toen weer van tijd tot tijd naar Duitsland reizen, bood de politiefunctionarissen die hij er ontmoette, voortreffelijke diners aan, liet dan natuurlijk9
1 Getuige Ph. Tromp, dl. IV c, p. r640.
wel eens iets los over Nederlandse verhoudingen (dat werd vaak een mengsel van Wahrheit en Dichtung), maar was er vooral op bedacht, die Duitse relaties grondig uit te horen, en vooral van een van de naaste medewerkers van Heydrich vernam hij veel interessants. Uiteraard moest hij in die gesprekken zijn Duitse relaties naar de mond praten - binnen het apparaat van de Sicherheitspolizei en de Sicherheitsdienst kreeg hij de naam, deutschfreundlich te zijn, sommigen hielden hem zelfs voor een V-Man1~.
XCToen Nederland bezet werd, leek het de Graaff nuttig, zijn Duitse contacten aan te houden; Nockemann, de eerste Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, kende hij persoonlijk uit Berlijn, maar toen deze over 'Anjerdag' (29 juni '40) gestruikeld was, vond de Graaff zonder moeite anderen die bereid waren, aan een goed diner en een gesprekje deel te nemen. De Graaffs bedoeling was daarbij, voor zich en zijn gezin visa te krijgen voor bezoeken aan Zwitserland - hij wilde daar dan in het geheim contact opnemen met de Nederlandse legatie, speciaalook met de militaire attaché, generaal-majoor A. G. van Tricht. In januari' 4I kreeg de Graaff voor het eerst die visa uitgereikt. Voor zijn gezin kreeg hij ze in totaal vijf keer, z.g. voor vakantie, voor zichzelfnog eens zeventien keer. Geen Nederlander was er, aan wie zo vaak de particuliere gunst verleend werd, naar Zwitserland te mogen reizen, en die bijzondere faciliteiten verkreeg de Graaff niet omdat men hem voor deutschjreundlick aanzag (dat was niet voldoende), maar omdat hij op slimme wijze liet doorschemeren dat hij in Zwitserland de Sicherheitspolizei belangrijke diensten bewees. 'Ik bracht', vertelde hij later aan de Enquêtecommissie, 'de Sicherheitspolizei in Den Haag in de waan dat ik werkte met hun dienst in Brussel, in Brussel deed ik hetzelfde ten aanzien van Düsseldorf, en hier weer ten aanzien van Den Haag. Ik bracht hun '(bovendien)' deindruk bij dat ik in Berlijn hoge protectie had' - 'het was een kaartenhuis';' Inderdaad, dat was het, maar het bleef overeind staan.
XCOnze indruk is dat mr. de Graaff in '4I en '42 maar een beperkt aantal inlichtingen aan de Bernse legatie doorgegeven heeft, maar in '43 en '44 was hij een hoogst belangrijke koerier: in zijn bagage en een enkele keer ook in die van zijn vrouwen kinderen waren de microfilms verstopt die hij van Tromp kreeg. Zo heeft een groot deel van de door Tromp opgestelde rapporten (zij werden als rapporten van 'Harry' aangeduid) Bern bereikt, samen met talloze rapporten van de groep-'Albrecht' en van de Geheime Dienst Nederland. 'De laatste keer dat ik ging' (dat was eind augustus '44) 'had ik', zo vertelde de Graaff ons in '56, 'anderhalf kilo aan films bij me.'2 Ook op
1 Getuige W. E. A. de Graaff, a.v., p. US7. 2 W. E. A. de Graaft", 19 juli 1956.
zijn terugreizen kon de Graaff als koerier optreden: hij nam dan opdrachten van van Tricht of van Visser 't Hooft mee, in '43 ook wel Zuidamerikaanse paspoorten die voor Joden in Nederland en België bestemd waren.
XC'Hebt u van Nederlandse kant', vroeg hem de voorzitter van de Enquêtecommissie, 'nooit moeilijkheden gehad in die zin dat u ... door bepaalde personen er op aangezien werd dat u met de medewerking van de Duitsers zo vrij kon reizen?' Antwoord: 'Ongetwijfeld, het was zeer vervelend, vooral voor mijn vrouw' (de hele buurt had aangename roddelstof!), 'maar ik was er blij om, want dat' (d.w.z. het wekken van de verkeerde indruk) 'was mijn enige mogelijkheid.'!
XCVanacht spionage-organisaties die in de periode lente '43-zo111er'44 actief waren: 'Barbara', sectie V van de OD, 'Albrecht', 'Packard', de Geheime Dienst Nederland, 'Kees' (annex 'Peggy'), de 'Dienst-Wim' en 'Harry', hebben wij nu heel beknopt de lotgevallen weergegeven en daarbij vooralook doen uitkomen, langs welke wegen zij hun gegevens het land uit kregen.
XCHoe kwamen zij aan die gegevens?
XCDeze vielen globaal gesproken in twee groepen uiteen: civiele en militaire. Hoe de spionage-organisaties aan hun civiele gegevens kwamen, is in het voorafgaande al ter sprake gekomen: dat was een kwestie van contact met ambtenaren of hoofdambtenaren van Nederlandse departementen of van andere overheidsinstellingen, dan wel met vooraanstaande personen in andere kringen zoals het bankwezen of handel en industrie. Wat er op deze wijze bij het Bureau Inlichtingen in Londen aan civiele gegevens binnenstroomde, valt in bijzonderheden nauwelijks weer te geven: het is te veel geweest. Wij willen volstaan met uit eigen dankbare herinnering te vermelden dat de redactie van Radio Oranje van de herfst van' 43 af wekelijks van het Bureau Inlichtingen stapelsrapporten over de situatie in bezet gebied ontving die tezamen duidelijk deden uitkomen hoe het er in het land voorstond - een voorlichting die in de eerste bezettingsjaren volledig ontbroken had.
XCIn bezet gebied was het leggen van contact bij de departementen of bij andere instellingen vaak verre van eenvoudig geweest: men kwam menigmaal bij personen terecht die, om welke reden ook, elke aanraking met een spionagegroep weigerden; vaker misschien nog bij anderen die op zichzelf
XC1 Getuige W. E. A. de Graaff, Enq., dl. IV c, p. n88. 9 1
tegen die aanraking geen bezwaar hadden maar die zo vaak op ondeskundige wijze benaderd waren dat zij ietwat huiverig waren geworden om 'hun' gegevens af te staan. Het was allemaal een kwestie van vertrouwen. Personen als Tromp en de Koster waren in een vrij brede kring goed bekend, maar in de spionagegroepen waren, ook op civiel gebied, velen werkzaam, veel jongeren vooral, die een hooggeplaatste alleen konden benaderen als zij iemand anders gevonden hadden die hen bij deze kon introduceren. Ieder die ambtelijke stukken doorgaf of civiele rapporten opstelde, nam een zeker risico: van de stukken viel veelal na te gaan wie ze in handen hadden gehad, en als in een rapport bijvoorbeeld weergegeven werd, hoe groot de voorraad insuline in den lande nog was en welke hoeveelheid ingevoerd moest worden als de Nederlandse productiecapaciteit onverhoopt wegviel, dan was het aantal deskundigen die in de eerste plaats voor het auteurschap van zulk een rapport in aanmerking kwamen, niet zo heel groot. Bovendien: zulk een auteur wist dat er iemand was die hem als auteur kende: degeen aan wie hij het rapport overhandigd had. Natuurlijk was aan de auteur beloofd dat zijn naam verzwegen zou worden. Zou men zich daaraan houden? Wie aan illegaal werk deelnam, hing, wat het behoud van zijn vrijheid en wellicht van zijn leven betrof, steeds van anderen af.
XCBij het verzamelen van militaire gegevens lag de zaak geheel anders dan bij die van de civiele. De civiele waren in volle omvang aan Nederlanders bekend, de militaire slechts aan Duitsers. wel was er al in de eerste helft van '44 hier en daar een Duitse militaire autoriteit die bereid was, vertrouwelijk het een en ander aan een Nederlandse spionagegroep mee te delen- (in dat opzicht had de Koster bijvoorbeeld een nuttig contact met de Ortskomman dant in Den Haag), maar de meeste militaire gegevens moest men door eigen vindingrijkheid bijeen zien te krijgen. Het kwam neer op het voltooien van een immense legpuzzel. Daartoe moest men, gelijk reeds aangestipt, in de eerste plaats inzicht hebben in de structuur van de Wehrmacht. De drie componenten: Heer, Kriegsmarine en Luftwaffe, hadden aparte uniformen; binnen elk van die delen van de Wehrmacht hadden de leden van elk 'wapen' (infanterie, artillerie, enz.) tekens van een aparte kleur: kende men die kleuren, dan wist men tot welk wapen de militair behoorde die men zag. De verschillende officiersrangen hadden verschillende epauletten; zag men9 1
1 Plaatselijk werd in de lente van ook vrij veel vernomen van Duitse hulp troepen die zich hier en daar bevonden: Georgiërs, Armeniërs, Hongaren en Volksduitsers uit Polen die zich allerminst 'Duitsers' voelden; ook in ons land tewerkgestelde Italiaanse krijgsgevangenen waren soms tot hulp aan de illegaliteit bereid.
een officier met een gouden zilvergevlochten epaulet zonder ster, dan kon men weten dat het een Generalmajor was - wat deed een Generalmajor op die plaats ? Waar was zijn hoofdkwartier? zulk een hoofdkwartier was in de eerste jaren duidelijk gemarkeerd. Spionage was een zaak van goed waarnemen en goed combineren. Dat was wat Ernst de Jonge in '42 aan Pot voorhield in de beginfase van de groep-'Kees'. 'Ik begon', schreef Pot na deoorlog, 'te werken volgens het systeem dat de Jonge geleerd was. Dit hield in dat ik eindeloos langs de kust fietste en zo goed mogelijk trachtte te onthouden wat ik had gezien. Al spoedig ontdekte ik een zeker systeem in de kustverdediging. De posten langs de kust waren doorlopend genummerd. Ook de posten landinwaarts vertoonden steeds een systematische samenhang. Losse waarnemingen op zichzelf waren betrekkelijk waardeloos. Door de vele mutaties was het moeilijk met zekerheid te zeggen wat zij betekenden. Watmeer echter bekend was dat twee regimenten infanterie in een divisievak waren omgewisseld, was dit,' wanneer je een behoorlijke kennis van zaken had, vrijwel met een enkele oogopslag vast te stellen.'!
XCDie 'behoorlijke kennis van zaken' maakte Pot zich eigen door grondige bestudering van Duitse militaire publikaties. 'Naarmate mijn kennis zich uitbreidde, werd het', zo schreefhij verder, 'gemakkelijker om waar te nemen. Het was nu niet meer een aantal soldaten van een bepaald wapen dat zich ergens ophield, maar het werd mogelijk om met zekerheid vast te stellen dat dezen tot een bepaald bataljon van een zeker regiment van een aan te geven divisie behoorden's
XCen dàt waren de gegevens die de Geallieerde staven nodig hadden. Zag men eenmaal een bepaalde structuur, dan wist men ook waar men verder naar speuren moest: geen compagnie zonder bataljon, geen bataljon zonder regiment, geen regiment zonder divisie.
XCHoe ver de aanvankelijk eenzaam rondfietseu"de Pot na een jaar was, kan men afleiden uit het rapport E 72 dat hij kort voor 'zijn vertrek naar Zweden samensteldes - een rapport van 35 pagina's waarin hij, ongeveer naar de stand van I mei '43, alle gegevens had samengevat die de verkenners en de andere informanten van de groep-'Kees' verzameld hadden. Hoofdzakelijk waren dat gegevens op grond van visuele waarnemingen geweest, maar dan9
1 L. Pot: Rapport (febr. 1951), p. 5-6 (Doe II-:II39, a-r), 2 A.v., p. 6. S Pagina I van elit rapport is illustratie 20 in ons vorige deel.
ook uit het gehele land, in mindere mate alleen wat de Zuidhollandse eilanden en Zeeland betro£ Van alle geobserveerde onderdelen van de Wehrmacht, maar ook van de Waffen-SS, het NSKK, de Reichsarbeitsdiensê en de Ord nungspolizei werd in het rapport aangegeven, hoe sterk zij vermoedelijk waren, wat voor oefeningen zij uitvoerden en waar hun bureaus zich bevonden. Vermeld werd waar Duitse munitie opgeslagen was. De verdedigingswerken werden beschreven, met uitzondering slechts van de versterkingen vlak bij zee (daartoe hadden de verkenners niet kunnen doordringen). Bericht werd, waar zich Duitse radarposten bevonden, waar de Duitse vliegvelden lagen, hoeveel en wat voor toestellen daar stonden en waar de kanonnen van de luchtafweer opgesteld waren. Locaties waren als regel aangegeven met de coördinaten van de Nederlandse stafkaarten.
XCHet spreekt vanzelf dat zulk een rapport (en zo zijn er tientallen naar Londen gegaan) voor de Geallieerde militaire instanties van de grootste betekenis was. Dat er talrijke rapporten binnenkwamen, die op dezelfde situatie betrekking hadden, hinderde niet: in details vulden zij elkaar steeds aan, als geheel maakten zij onderlinge controle mogelijk. Waar zoveel groepen naast elkaar werkten, was dubbel werk trouwens onvermijdelijk.
XCEnkele spionagegroepen waren er die ontdekten dat de in ons land aanwezige Duitse militaire eenheden geïdentificeerd konden worden door na te gaan wat terzake vermeld stond op de grafkruisen van in ons land gesneuvelde of anderszins overleden Duitse militairen. Later werden die vermeldingen evenwel weggelaten. De groep-'Albrecht' ging toen systematisch de Duitse militaire Feldpost-nummers opsporen: dat waren de nummers die aan de Duitse eenheden verleend waren voor het postverkeer en voor het contact met Nederlandse instanties. 'Waterleidingen electriciteitsbedrijven, gemeentehuizen en wasserijen waren', aldus het gedenkboek van de groep'Albrecht', 'de grootste leveranciers. Nog interessanter werd het toen de Duitse hospitalen gingen meedoen." Deze konden de begraafplaatsen ... vervangen en zelfs verbeteren daar ze sneller werkten dan grafkruisen die vaak een maand op zich lieten wachten. Vooral Zeeland boekte schitterende resultaten. Gaf bijvoorbeeld het waterleidingbedrijf de plaats en de veldpostnummers van alle onderdelen, de hospitalen verschaften bij de veldpostnummers licht over de aard der troepen en de namen der commandanten."Deze was bij de aanleg van deingeschakeld.Dat waren als regel Duitse afdelingen in Nederlandse ziekenhuizen; men kreeg de gegevens dan van Nederlandse zijde.p.9
1 2 3 47.
XCHet verkennen van versterkingen was vaak bij uitstek moeilijk. Een brede strook achter de kust was Sperrgebiet waarvan het betreden zonder Ausweis sinds januari '42 strafbaar was-, en werden landinwaarts defensiewerken aangelegd, dan was het regel dat die gebieden ook Sperrgebiet werden. Aan de Maas liet de groep-'Albrecht' die versterkingen toch verkennen, nl. door medewerkers die papieren hadden ten bewijze dat zij beroepsvisser of ambtenaar van de waterstaat waren. In het westen des lands kwam het nogal eens voor dat spionagegroepen de gegevens die zij zèlf niet konden verzamelen, van 'bunkerbouwers' kregen, al of niet tegen betaling. De groep-'Albrecht' had Iller principiële bezwaren tegen; zij wist enkele verkenners met nagemaakte papieren het gebied binnen te werken waar de Atlantikwall aangelegd werd, dezen waren het 'die met eindeloos geduld de defensie uitknobbelden en op schets zetten.l'' Van al die ruwe schetsen werden keurige tekeningen gemaakt (kaarten met de nodige tekens en lijnen er in) - die kaarten werden gemicrofilmd en de opnamen gingennaar Londen.
XCDe spionagegroepen die er aldus in slaagden, veel van wat de Wehrmacht geheim wilde houden, aan de Geallieerden in handen te spelen (wij nemen aan dat de spionagegroep van Goulooze en het tot in '42 doorwerkende spionagenet van de communisten Winterink en Luteraan hetzelfde presteerden ten behoeve van het Russische opperbevel"), moet men zich voorstellen als kleine kernen die met groepen verkenners en andere informanten verbonden waren. De groep- 'Packard' had in totaal twee- tot driehonderd 'vaste medewerkers' en in Den Haag 'een centrum van mensen die', aldus ir. Vader, 'al hun tijd aan dit werk besteedden, en dat centrum telde ongeveer vijftien of twintig man'; in het oosten was een dergelijk 'centrum.v Ook bij de groep-'Albrecht' bestond de vaste staf uit ongeveer een tiende van het totaal der medewerkers. De groep-Kees' stond in de periode-Beukerna met ca. vijf-en-zeventig vaste informanten in contact die echter elk op hun beurt weer een heel net van verkenners onder zich konden hebben. Al met allijkt het ons een verantwoorde schatting dat, in de periode die dit deel beslaat, in het kader van de acht organisaties die wij noemden, in totaal minstens een kleine tweeduizend illegale werkers regelmatig bij de spionage betrokken zijn geweest - het kunnen er ook veel meer zijn geweest.
XCAl die illegale werkers kregen veelal (zeker niet altijd) vergoeding voor de onkosten die ze maakten. Full-time illegale werkers (de 'staven') mochten
1 In september' 43 werd ook het Noordzeekanaal met omgeving tot gemaakt. 2 p. lI8. 8 Wij beschikken te dien aanzien niet over nadere gegevens. • Getuige M. Vader, dl. IV c, p. 985.
bovendien uit de kas waar elke organisatie over beschikte, per maand het bescheiden bedrag opnemen dat zij voor hun levensonderhoud nodig hadden - ach, deze en gene zal wel eens iets extra's opgenomen hebben om er levensmiddelen en vooral sigaretten en drank zwart bij te kopen: de officiële rantsoenen waren niet voldoende om de energie op peil te houden, en wie dagelijks zijn leven riskeerde, kon veelal de stimulantia niet missen. Groot waren met dat al die kassen niet. Koch gaf in een jaar tijd voor de 'DienstWim' bijna f 5 000 uit; Beukema had voor de groep- 'Kees' meer geld nodig: wij herinneren aan de f 10 000 die hij alleen al van de Koster leende. Arriveerde uit Engeland een geheime agent bij een bepaalde groep, dan bracht hij meestal enkele tienduizenden guldens mee. De groep-'Albrecht' sloot soms leningen af maar kreeg ook wel grote giften van vermogenden. Geen enkele groep is ons bekend die ooit door gebrek aan geld bepaalde werkzaamheden heeft moeten nalaten - maar het kostte vaak wèl tijd en moeite om dat geld te vinden. Het Nationaal Steunfonds sprong op deze sector pas in de hongerwinter in de bres.
XCEn dan komen wij tenslotte tot de mensen die zich aan dit spionagewerk gaven. Moeilijk werk! Men moest veel opmerken maar zelf niet opgemerkt worden. Hoe onopvallender men er uitzag, des te beter. Men moest actief zijn en durf hebben maar vooralook in staat zijn, iemand die belangrijke inlichtingen verschaffen kon, met tact te benaderen. Een scherp geheugen was nuttig: dati hoefde men op de verkenningstochten minder aantekeningen te maken. Voor jiûl-tirne-medewerkers was een robuust gestel voorwaarde: hun leven was er een van reizen en trekken tegen de achtergrond van een voortdurende spanning. Niet ieder kon het tempo bijhouden of bleek een geschikt medewerker te zijn - bij de groep-Albrecht' is 10 tot 20 % van de medewerkers afgevloeid en wij nemen aan dat zich bij andere 'grote' spionagegroepen hetzelfde verschijnsel voorgedaan heeft.
XCHet spionagewerk kende één specifiekemoeilijkheid die bij andere vormen van illegaal werk niet voorkwam: het nut, de 'zin', was niet onmiddellijk evident. Wie, als de leden van de sabotagegroep-Pahud de Mortanges, een Duitse mijnenveger tot zinken bracht, had iets verricht dat de Geallieerde en dus de Nederlandse zaak duidelijk ten goede kwam; wie bij de illegale pers betrokken was, zorgde voor de productie of distributie van een blad dat anderen tot verzet opwekte; wie onderduikers hielp, hielp medemensen. Maar al die met zoveel zorg samengestelde spionagerapporten en vervaardigde tekeningen, kwamen ze aan? werdcri ze bestudeerd? Slechts zelden werd er waardering voor geuit. Ook op lange 'civiele' rapporten die naar Londen werden gestuurd, werd vaak niets vernomen. Misschien moeten wij het zo zien dat door de meesten van diegenen die hun leven in het spionage9 2
werk riskeerden, aan de zin daarvan niet getwijfeld werd, al omdat zij hun leven riskeerden. Trouwens, wie militair geschoold was, wist dat het voor de Geallieerden van vitaal belang was, te weten wat in bezet Nederland aan Duitse troepen en Duitse versterkingen aanwezig was. Kreeg men bericht van ontvangst van een bepaalde zending, dan gaf dat een immense voldoening; dan had men, zo voelde men het, weer kracht om maanden door te gaan. Niet minder groot was die voldoening wanneer een geheime agent kon meedelen dat het werk van de groep waarbij men hem gedetacheerd had, in Londen positief gewaardeerd werd. En toch: ook wanneer men aan het nut en de zin van de spionage op zichzelf niet twijfelde, de resultaten van de moeizame arbeid die men, door weer en wind fietsend op gammele karretjes, verricht had, verdwenen in een zone van vaagheid waarbij het niet mogelijk was, te constateren of het eigen werk voor de Geallieerden van militair voordeel geweest was. Wie met veel moeite vastgesteld had hoeveel munitie zich in een bepaald Duits depot bevond en daaromtrent bericht doorgegeven had, verwachtte eigenlijk steeds dat dat depot op korte termijn gebombardeerd zou worden. Bleef zulk een bombardement uit, dan vroeg men zich af waarom. De individuele verkenner had geen enkel inzicht in de factoren die de Geallieerde oorlogvoering bepaalden, ja hij wist vaak niet eens of zijn waarnemingen het bezette gebied wel zouden verlaten. Ook als de staf hem deed weten dat de groep verbinding met Londen had, dan was het telkens de vraag hoe lang die verbinding in stand zou blijven: de zenders konden 'uitgepeild', de 'wegen' door verraders gepenetreerd worden.
XCillegaal werk was steeds onzeker werk, verricht op de rand van een afgrond.
XCVerscheidene malen hebben wij in het voorafgaande de 'Zwitserse Weg' genoemd. Gaan wij daar nu dieper op in, dan moeten wij eerst even ophalen wat wij over de oorsprong van die verbindingsroute in ons vorige deel schreven.
XCHet initiatief was genomen door Hebe Charlotte ('Lotje') Kohlbrugge die in Amsterdam verbonden was geweest aan het bureau van de hervormde kerkeraad maar die begin '42 had moeten onderduiken en toen steeds meer werk was gaan verzetten voor het illegale Vrij Nederland. Ze had, schreven wij in deel 6, 'veel durf en een groot doorzettingsvermogen, een en ander gemengd met een stevige dosis eigengereidheid die trouwens wel vaker voorkwam in de illegaliteit.' In juni '42 had zij besloten naar Zwitserland te c' 9 2
gaan en zij had die gevaarlijke tocht ondanks een tegengesteld advies van van Randwijk, de hoofdredacteur van Vrij Nederland, ondernomen. Ze was in Zwitserland aangekomen via de 'lijn' die in ons land begon bij J. G. van Niftrik, een fabrikant- die in het Noordbrabantse grensdorp Putte een huis bewoonde dat pal aan de grens stond. In Zwitserland had zij in Genève dr. W. A. Visser't Hooft kunnen ontmoeten, die daar secretaris van de Wereldraad van Kerken was, en haar komst was Visser 't Hooft bijzonder welkom geweest want hij was toen juist uit Londen teruggekeerd waar ministerpresident Gerbrandy hem verzocht had, het wederzijdse contact tussen bezet gebied en de regering zoveel mogelijk te bevorderen. Mej. Kohlbrugge had belangrijke stukken meegebracht, o.m. van de Of) (zij waren haar door van Randwijk gegeven die in die tijd veel contact met de aD had) - zij keerde naar Nederland terug met de afspraak dat zij twee van Visser 't Hoofts relaties, mr. G. H. Slotemaker de Bruine en N. Stufkens, zou vragen, in bezet gebied een soort rapporterend centrum te vormen hetwelk als 'GC' ('Geestelijk Contact') aangeduid zou worden.
XCSlotemaker en Stufkens gingen op de uitnodiging in. Zij verzamelden allerlei stukken (nummers van illegale bladen, exemplaren van illegale brochures, teksten van kerkelijke protesten enz.). Die werden gemicrofilmd door de al genoemde fotograaf, de OD'er W. Prins, en die microfilms, tot dunne vliesjes gereduceerd, werden vervolgens door een binder van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek, D. J. Sakkers, in de banden van wetenschappelijke boeken verstopt; die boeken werden in het normale internationale ruilverkeer naar een met Visser' t Hooft afgesproken adres in Zwitserland gestuurd. Waarom werd niet gebruik gemaakt van de 'weg' die bij van Niftrik begon? Om de eenvoudige reden dat deze, kort nadat hij mej. Kohlbrugge geholpen had, zelf met zijn vrouw naar Zwitserland had moeten vluchten. Zijn 'weg' was verraden en bestond dus niet meer.
XCIn de periode zomer '42-zomer '43 was het aantal stukken dat naar Visser 't Hooft gezonden werd, nog niet zo groot: ca. 100. In Zwitserland rees dan ook de vraag of de verbinding niet verbeterd kon worden. Mej. Kohlbrugge was van bezet Nederland naar Zwitserland en van Zwitserland naar bezet Nederland gegaan - kon die volgorde niet omgewisseld worden: Zwitserland - bezet Nederland - Zwitserland? Een pas in Zwitserland aangekomen Engelandvaarder, Jan van Borssum Buisman (een jongere broer van Gerard die ten behoeve van de aD gedropt werd), verklaarde zich op verzoek van9 2
1 Wij hebben hem in deel 5 abusievelijk als 'steenfabrikant' aangeduid - in werke lijkheid was hij sinds '28 eigenaar van een fabriek voor kunststoffen, de eerste van dien aard in ons land.
Visser 't Hooft bereid, dat waagstuk te ondernemen. Hij vertrok omstreeks de jaarwisseling' 42-' 43 en was in februari in Bern terug. Hij heeft in bezet gebied slechts met één spionagegroep contact gehad, nl. met de groep-'Kees' (hij heeft belangrijke rapporten van Pot, te vergelijken met het rapport 'E 72' dat wij eerder weergaven, naar Bern meegenomen), en hij heeft voorts inlichtingen verkregen van Bosch van Rosenthal en van dr. J. H. van Royende betekenis van zijn missie was evenwel in de eerste plaats dat zij aangetoond had dat de verbinding ook van Zwitserland uit mogelijk was.ê Er zijn nadien . nog driemaal tochten van dat land uit ondernomen: tweemaal (omstreeks september' 43 en begin '44) door de predikantszoon [oop Bartels die in '40 in Zwitserland in een sanatorium verpleegd werd maar blijkens zijn prestaties wel volledig hersteld was, eenmaal (begin' 44) door de Rotterdamse inspecteur van politie D. J. de Jong die, zoals wij in ons vorige deel weergaven, in het begin van de bezetting een paar maanden lid geweest was van de NSB maar in oktober' 42 als enige uit het Rotterdamse politiekorps medewerking geweigerd had aan de razzia welke met het leeghalen der Joodse werkkampen gecombineerd werd; hij was toen ondergedoken en in februari '43 naar Zwitserland ontkomen.
XCToen de Jong zijn missie ondernam, was de situatie in Zwitserland ietwat gewijzigd. Visser 't Hooft stond niet met het Bureau Inlichtingen in contact maar met Gerbrandy's departement en BI had in de loop van '43 de militair attaché in Bern, generaal van Tricht, verzocht als officieel vertegenwoordiger van BI op te treden. De Jong werd door van Triche uitgezonden, maar zijn missie was niet erg succesvol" - de missies van Visser 't Hoofts medewerker Bartels waren daarentegen zeer vruchtdragend: hij kon aan hetZwitserse Weg gebruikt werden, verbeterd konden worden. Daarin slaagde
lOnder diegenen die van de zomer van '42 af hun best deden, Joden uit bezet Nederland te helpen ontsnappen, noemden wij in deel6 ook de journalist A. Ekker en de student H. Pelser. Wij voegen hier nu aan toe dat Pelser in oktober' 42 Zwit serland wist binnen te komen; de Zwitserse grenspolitie leverde hem aan de politie van Vichy-Frankrijk uit. Daar ontvluchtte hij uit een interneringskamp. Hij trok weer naar Brussel en slaagde er injanuari '43 in, samen met Ekker Bern te bereiken. Zij hadden veel documentatiemateriaal over de illegaliteit bij zich. Enkele weken later verlieten zij Zwitserland weer op weg naar bezet Nederland. Gelijk reeds in deel 6 vermeld, werden zij kort nadien gearresteerd. Hieruit vloeide voort dat geen 'lijn' tot stand kwam. 2 De bedoeling van van Tricht was dat inspecteur de Jong contact zou opnemen met verscheidene spionagegroepen welker rapporten via de Zwitserse Weg bij zijn bureau binnenkwamen. Van Tricht had geconstateerd dat die rapporten elkaar vaak overlapten, hij wilde trachten, er meer coördinatie in aan te brengen. De Jong moest voorts nagaan of de grensovergangen die bij de
Nederlandse uiteinde van de Zwitserse Weg meedelen wat Visser 't Hooft bewoog en aan Visser 't Hooft zijn persoonlijke indrukken overbrengen van diegenen die dat Nederlandse uiteinde 'droegen' (dat waren naast Slotemaker en Stufkens ook anderen gaan doen) - die directe contacten van mens tot mens waren over en weer hoogst waardevol. Overigens moet bedacht worden dat toen Bartels zijn eerste missie ondernam, het schriftelijke contact al tamelijk intensief was.
XCDat contact werd na zijn eerste missie nog aanzienlijk frequenter. Zulks was te danken aan het feit dat de Zwitserse Weg toen voor zijn verbindingen (mej. Kohlbrugge kon niet àl te frequent wetenschappelijke boeken naar Zwitserland laten sturen - dat zou in de gaten lopen') kon aanhaken aan een grote ontsnappings-organisatie die de schepping was van een in Frankrijk wonende Nederlander, Jean Weidner.
XCJohan Hendrik ('Jean') Weidner, geboren in 1912, stamde uit een familie van Zevende-Dags-Adventisten.ê Zijn vader was predikant van deze religieuze groepering, eerst in Nederland, later in Zwitserland, maar toen de groepering
XCVisser't Hooft (die van de Jongs missie op de hoogte was) had de Jong niet doen weten dat hij korte tijdNSB'er geweestwas en de Jong zelfzweeg hieroverin bezet gebied. Le Poole van de 'Dienst-Wim' kwam hier evenwel achter en nadien ging ieder het contact met de Jong uit de weg, -hoezeer Bartels, die zich toen op zijn tweede missie in bezet gebied bevond, ook verzekerde dat aan de Jongs betrouwbaarheid niet getwijfeld behoefde te worden. Er restte inspecteur de Jong niets anders dan om als een diep teleurgesteld man naar Zwitserland terug te keren; hij had het gevoel dat hij zijnleven voor niets gewaagd had.
XC1 Het is ook één keer in de gaten gelopen: begin '44. De binder van de bibliotheek, D. J. Sakkers, had toen in een Spaans boek, geschreven door de Utrechtse hoogleraar dr. C. F. A. van Dam, een zo grote hoeveelheid microfilms in de band verstopt dat de dikte van die band de Duitse censuur opviel. De band werd toen opengesneden en de microfilms werden gevonden. Prof. van Dam, dr. A. J. C. Ruter, onderdirecteur van de Utrechtse bibliotheek, en Sakkers werden gearresteerd. Van Dam en Rüter konden aantonen dat zij met het geval niets te maken hadden gehad en Sakkers beweerde glashard dat iedereen die microfilms wel in de band gestopt kon hebben. Alle drie werden na enige tijd vrijgelaten. Nadien was deze wijze van verzending natuurlijk niet meer mogelijk. 2 Dit genootschap was in 183 I door een Baptistenpredikant in de Verenigde Staten opgericht; het beschouwde Christus' wederkomst op aarde als nabij. In Amerika telde de groep ten tijde van de tweede wereldoorlog enkele honderdduizenden aanhangers, in Europa enkele tienduizenden. Zevende-Dags-Adventisten vieren de sabbat (hun 'zondag' valt dus op zater
in laatstgenoemd land door-de overheid onder druk gezet werd, vestigde zijn vader zich in Frankrijk waardeZevende-Dags-Adventistenin Collonges een seminarium bezaten; als leraar in de klassieke talen werd hij daaraan verbonden en het gevolg daarvan was dat Jean een groot deel van zijnjeugd in Collonges doorbracht. Voor het werk dat hij in de tweede wereldoorlog zou gaan verrichten, was dat feit van eminente betekenis. Collonges ligt namelijk, even ten zuiden van Genève, aan de Franse kant van de FransZwitserse grens; er was in die streek geen bergpad dat Jean Weidner niet op zijn duimpje kende.
XCToen de Duitsers in '40 Parijs naderden, was Jean Weidner er, evenals zijn zuster Gabriëlle, verbonden aan het bureau dat de Adventisten in de Franse hoofdstad bezaten. Als zo velen wilde ook hij, voor de Duitsers uit, Frankrijk verlaten, maar dat mislukte. Hij ging toen in Lyon wonen waar hij een textielzaak opende. Spoedig kwam hij er in contact metvluchtelingen. Die ging hij helpen, zulks als lid van een groep die zich 'Les Amitiés Chré tiennes' noemde; protestanten en katholieken werkten hier nauw in samende groep had de morele steun van Marc Boegner, voorzitter van de Fédé ration Pretestante de France en van kardinaal Gerlier van Lyon. Naast dit werk vormde Weidner een eigen groep die zich speciaal hulp aan Nederlandse vluchtelingen ten doel stelde; daarbij ondervond hij veel steun van de Nederlandse consul in Lyon, de Fransman Maurice Jacquet. Hem bleek na enige tijd dat die Nederlandse vluchtelingen als regel in een kamp te Chàteauneuf-lesBains bij Vichy ondergebracht werden - als 'sociaal werker' wist Weidner tot dat kamp door te dringen en via allerlei contacten met Franse ambtenaren die 'goed' waren, konden Jacquet en hij, door anderen bijgestaan, velen uit dat kamp vrij krijgen, Joden en niet-Joden. Wij komen hier in deel 9 (Londen) nog op terug.
XCWat de Joden betrof, kreeg dit werk een speciale urgentie toen de Duitsers in de zomer van' 42 met hun Jodendeportaties uit Nederland, België en bezet Frankrijk begonnen: het aantal Joodse vluchtelingen nam toe en duidelijk was dat dezen in het collaborerende Vichy-Frankrijk niet veilig waren; men moest trachten, hen illegaal bijvoorbeeld over de Zwitserse grens te krijgen, waartoe zij aan de waakzaamheid zowel van de Franse als van de Zwitserse grensbewaking dienden te ontsnappen - Joodse vluchtelingen werden namelijk uit Zwitserland geweerd. Kon via Collonges iets ondernomen worden? Een moeilijkheid was dat slechts diegenen zich zonder speciale vergunning in de grensstreek mochten ophouden die er hun vaste woonplaats hadden of er in het economisch leven waren opgenomen. Weidner vond een oplossing voor dit probleem: hij vestigde in de grensstreek, in Annecy, een filiaal van zijn bedrijf, liet dat leiden door zijn vrouw die hem in zijn hulpwerk met 9 2
hart en ziel terzijde stond (zij was vóór de oorlog secretaresse geweest op het Franse consulaat te Genève en bezat een permanent visum voor de FransZwitserse grens), en was nu in een positie om, zo vaak hij dat wilde, naar de grensstreek te reizen. Regehnatig nam hij vluchtelingen mee naar Annecy die hij dan's avonds of's nachts in de buurt van Collonges over de bergen naar Zwitserland liet brengen of zelfbracht. Daarbij werd hij een keer dicht bij Collonges door de Franse politie gegrepen en ernstig mishandeld. In oktober '42, toen hij bijna weer gearresteerd werd, ging hij geheel illegaal leven. Begin november werd Vichy-Frankrijk bezet - Weidner had voortaan rechtstreeks met de 'SD' te maken die bij haar werk in Frankrijk, als in Nederland, door 'foute' elementen bijgestaan werd.
XCTot in de herfst van '42 strekte de ontsnappings-organisatie die Weidner was gaan opbouwen, zich niet verder uit dan tot Frankrijk. In oktober kreeg hij evenwel bezoek van een Nederlander uit Brussel, Benjamin Maurits ('Benno') Nijkerk, firmant van een Amsterdamse groothandel in metalen. Samen met enkele andere in België wonende Nederlanders, Joden en nietJoden, had Benno Nijkerk van '40 af Belgische en Nederlandse Joden op weg geholpen naar Frankrijk, Zwitserland en Spanje. Een van zijn Joodse helpers, Eduard Salomon Chait, was daarbij tegen de lamp gelopen en was in de zomer van '42 naar Vichy-Frankrijk gevlucht waar hij zich in een interneringskamp bevond op het moment dat Weidner van Nijkerk bezoek ontving. Nijkerk had in België meer en meer Nederlandse Joden moeten opvangen die er in geslaagd waren de N ederlands- Belgische grens te passeren, zijn voornaamste probleem was hoe hij die grotere aantallen Spanje of Zwitserland binnen kreeg. Wat Zwitserland betrof, kon Weidner hemzijn hulp toezeggen, Dat betekende niet alleen dat Weidners groep nu aanzienlijk méér vluchtelingen te verwerken kreeg, maar ook dat er een vaste verbindingslijn met Brussel moest komen; Chait, die door de bemoeienissen van Jacquet op vrije voeten gesteld was (maar met de bepaling dat hij onmiddellijk Frankrijk moest verlaten), werd daarbij een belangrijke helper. Nijkerk had overigens niet alleen aan afvoer naar Zwitserland gedacht - kon niet ook via de Pyreneeën een ontsnappingsweg opgebouwd worden ? Weidner nam die taak ter hand. Eind december' 42 reisde hij met valse papieren, z.g. als handelsreiziger bij de textielfabriek van een vriend, naar Toulouse waar hij de Nederlander Aarts ontmoette, opvolger van J. C. A. M. Testers die directeur geweest was van het Office Néerlandais ter plaatse.' Testers had9 2
1 In september '40 was onder Duitse druk het Nederlands gezantschap te Vichy opgeheven; de Nederlandse consulaten in onbezet Frankrijk waren toen voortgezet als z.g.
samen met de journalist J. W. Kolkman van Perpignan uit een ontsnappingsweg door de Pyreneeën georganiseerd die mede gebruikt werd om Engelandvaarders uit Zwitserland naar Spanje over te brengen; hun organisatie was evenwel medio december 'opgerold' en Testers en Kolkman waren gearresteerd (beiden stierven in concentratiekampen): een nieuwe route door de Pyreneeën was dus noodzakelijk. Weidner vond in Toulouse een Franse arts, Gabriel Nahas, bereid die route te organiseren - Nahas kende het bergland goed en wist ook welke 'passeurs' betrouwbaar waren.
XCDit alles betekende dat Weidners groep van begin '43 af eigen ontsnappingslijnen had zowel naar Zwitserland als naar Spanje. Wie daar vertrouwelijk van hoorde, kon personen die naar een van die twee landen wilden ontkomen, met Weidners groep (zij ging zich 'Dutch-Paris' noemen) in verbinding brengen. Dat waren niet alleen Joden maar ook 'piloten', bovendien (na enige tijd) talrijke Nederlanders die in Zwitserland aangekomen waren en naar Engeland wensten te gaan. Van maand tot maand breidde 'Dutch-Paris' zich uit; de groep ging tenslotte ca. driehonderd leden tellen. Zij heeft in totaal ca. duizend personen helpen ontsnappen die van plaats tot plaats doorgegeven werden. Men had daar talrijke schuiladressen voor nodig: die te vinden, was steeds de grote moeilijkheid. 'Nu', zei Weidner in '49 aan de Enquêtecormnissie, 'zegt iedereen dat hij het verzet heeft geholpen, maar in die tijd was het vreselijk moeilijk om mensen er voor te vinden."
XCTot die duizend personen behoorden een kleine zeshonderd Nederlanders, ruim honderd 'piloten', ca. tweehonderd Fransen en ca. honderd Belgen en mensen van andere nationaliteit. Het was levensgevaarlijk werk: Abwehr en Sicherheitspolizei beschikten in België en Frankrijk over talrijke Vi-Manner die zich in een organisatie als 'Dutch-Paris' naar binnen trachtten te werken om zo de gegevens te verzamelen die voor het 'oprollen' van althans een deel van de groep noodzakelijk waren. Tegen die V-Männer was 'DutchParis' zo goed mogelijk afgeschermd, maar zij vormden niet het enige gevaar. In februari '« werd een Joodse vluchtelinge uit Nederland die een van de ijverigste koeriersters van 'Dutch-Paris' geworden was, in Parijs door de Franse politie gearresteerd samen met haar eveneens uit Nederland ontsnapte ouders. De Franse politie droeg hen alle drie aan de Sicherheus polizei over. De koerierster had helaas een boekje met adressen van de organisatie bij zich; ze vulde die gegevens onder zware pressie (als zij zweeg, zouden haar ouders gemarteld worden) nog aan - nadien was het voor deEnq.,
1 Getuige]. H. Weidner, dl. IV c, p. 1502.
Sicherheitspolizei een koud kunstje om op de nu bekende adressen invallen te doen en ieder die er zich bevond of die er zich kwam aanmelden, op te pakken. Niet minder dan honderdvijftig medewerkers van 'Dutch-Paris' werden in Frankrijk en België gearresteerd, onder wie in Parijs Weidners zuster Gabrielle' en de hoofdvertegenwoordiger van zijn groep, Herman Laatsman, in Vichy M. H. C. Janse (ex-kanselier van het Nederlands gezantschap) en in Brussel vrijwel de gehele leiding van de Belgische afdeling van 'Dutch-Paris', onder wie Paul van Cleeff en David Verloop. Verloop pleegde vóór zijn eerste verhoor zelfmoord door in het trappenhuis van de gevangenis te Brussel naar beneden te springen, de overigen werden naar Belgische of Duitse concentratiekampen gezonden, waar meer dan veertig hunner om het leven kwamen: tot die overledenen behoorde Gabriëlle Weidner.
XCHet was een zware slag, maar Jean Weidner, Nijkerk, Chait en Nahas, geen van allen gearresteerd, gaven het werk niet op: nieuwe contacten werden gelegd, nieuwe adressen gevonden. In mei '44 werd Weidner in Toulouse gearresteerd en gruwelijk mishandeld door de Franse Milice 2 een lid van dit korps liet hem toen ontsnappen. In juli volgde een tweede arrestatiegolf, maar 'Dutch-Paris' ging door.
XCSpoedig nadien was heel Frankrijk bevrijd.
XCWij hebben nu alleen over 'Dutch-Paris' geschreven als ontsnappingsorganisatie, maar hoe werd deze groep bij de Zwitserse Weg ingeschakeld?
XCDit was gevolg van een bezoek dat Benno Nijkerk in mei' 43 aan VisserHooft in Genève bracht. VisserHooft (die tevoren aan Weidner al grote sommen had doen toekomen voor diens steun aan vluchtelingen) vroeg toen of 'Dutch-Paris' voor de verbindingen van de Zwitserse Weg kon gaan zorgdragen. Nijkerk bracht dat verzoek aan Weidner over en deze accepteerde die neventaak maar bouwde veiligheidshalve de verbindingslijn voor de ZwitserWeidners vrouw was in septembertoen dein LyonJacquet gearresteerdhad, naar Zwitserland ontkomen.Dewas een in januari'door de Franseminister-presidentPierre Lavalopgericht 'fout' vrijwilligerskorpsvan hoofdzakelijkjongeren, velen uit gegoedekringen waar men zich met het Vichy-regimegeïdentificeerdhad. Het korps dat ca. vijftienduizendleden ging tellen, bestreedde Franseillegaliteiten maakte zich berucht door zijn wreedheden. 93
't 't 1 '43, 2 43
se Weg naast de overige verbindingslijnen op. Hij schakelde daarbij Chait en twee jonge in België wonende Nederlanders in, Paul Veerman en Jacques Rens. Voor het parcours van Nederland naar Parijs ging een relatie van Slotemaker zorgen, een Nederlander die in Leuven gestudeerd had: J. G.le [eune; deze placht de Nederlands-Belgische grens te overschrijden bij Meers aan de Maas, iets ten noorden van Maastricht - voor de Belgisch-Franse grensovergang had [oop Bartels gezorgd tijdens zijn eerste missie naar bezet gebied. Later vestigde le Jeune zich in Brussel en kreeg hij de microfilms van de Zwitserse Weg door koeriersters afgeleverd. Het transport naar Genève, eerst van Parijs, nadien van Brussel uit, namen Weidner, Chait, Veerman en Rens voor hun rekening en wanneer zij met de zendingen van de Zwitserse Weg op pad waren (zij waren dan als regel 'gedekt' door valse papieren van de Kamer van Koophandel te Brussel), maakten zij van adressen gebruik die bij het overige werk van 'Dutch-Paris' niet betrokken waren. Vandaar dat de grote 'oprol'-actie van februari '44 de Zwitserse Weg onberoerd liet.
XCIn maart' 44 werd Nijkerk gearresteerd in verband met zijn werk voor de ontsnappingslijnen (hij zweeg over de Zwitserse Weg), en enige tijd later werd Veerman in Brussel bij een straatrazzia opgepakt. Nijkerk die na zijn eerste bezoek aan Genève nog tweemaal aldaar geweest was en telkens op zijn post in bezet gebied was teruggekeerd, stierf in een Aussenkommando van Neuengamme, Veerman, wiens activiteit voor 'Dutch-Paris' niet aan de politie bekend was, werd als arbeider naar Duitsland gezonden (hij had beweerd, met het oog op de arbeidsinzet uit Nederland gevlucht te zijn), kwam in de Harz terecht, trachtte Zwitserland te bereiken, werd bij Schaffhausen gegrepen en naar de Harz teruggestuurd; hij overleefde de oorlog.
XCMeiwas dus de maand waarin via Nijkerk het contact tussen Visser 't Hooft en Weidner tot stand kwam. Toen begon het opbouwen van de speciale verbindingslijn die voor het transport van microfilms tussen bezet gebied en Genève nodig was. Dit nam geruime tijd in beslag. Trouwens, [oop Bartels werd hierbij ingeschakeld en hij kon pas in september voor de nieuwe overgang over de Belgisch-Franse grens zorgen. Met grote regelmaat ging de via 'Dutch-Paris' lopende verbinding van de Zwitserse Weg eerst functioneren van eind oktober'af-nadien werd minstens eens in de veertien dagen een hoeveelheid microfilms van bezet gebied naar Genève gebracht: microfilms van stukken die in bezet gebied verzameld waren,
'43 43
maar ook van brieven van de Nederlandse 'redactie' van de Zwitserse Weg aan Visser 't Hooft. Er waren ook retourzendingen, overigens veel geringer in aantal: microfilms van documentatiemateriaal dat Visser 't Hooft aan de 'redactie' in bezet gebied wilde doen toekomen, èn van zijn brieven aan haar.
XCMeestal waren de micro-opnamen scherp genoeg om er goed leesbare vergrotingen van te vervaardigen, maar soms waren zij daar te wazig voor; af en toe waren ze ook wel volledig onleesbaar. Het was vooral in bezet gebied een heel probleem om aan het fotografische materiaal te komen dat voor de micro-opnamen nodig was. In Zwitserland werd al dat fotografischtechnische werk door de Nederlandse chemicus drs. E. Eisma verricht die in Davos verpleegd werd. Daarbij werd, teneinde de 'beeldlaag' van de uit celluloid bestaande onderlaag te scheiden, aceton gebruikt. Dat middel was ook al in de negentiende eeuw gebruikt, maar Eisma had het 'nieuw' ontdekt. Hij nam ook wel proeven met andere middelen die evenwel niet voldeden. Na het gebruik van het aceton hield men de vliesdunne 'beeldlaag' over en die vliesjes werden dan verborgen in onopvallende voorwerpen die elke reiziger bij zich kon hebben: een borstel, een sleutel, een vulpotlood; in de borstel zat een goed verborgen holre, de sleutel en het vulpotlood waren dubbelwandig _ de microfilms kwamen dan tussen de twee wanden terecht. Het is in bezet gebied één keer gebeurd dat het vulpotlood bij iemand belandde die wel wist dat er zich microfilms in bevonden, maar niet precies waar; de man haalde het gehele vulpotlood uit elkaar en vond niets; 'het beste bewijs', aldus Bartels aan bezet gebied, 'hoe deugdelijk onze desbetreffende technicus werkt'ldie technicus was J. G. van Niftrik.
XCWat ging nu aan stukken uit bezet gebied naar Genève Pê
XCLaat ons een voorbeeld geven.
XCDe zending 'Joanna' (elke zending werd met een naam aangeduid) die op I april '44 bezet gebied verliet, bevatte tien exemplaren van diverse illegale bladen, een illegale brochure, de geheime verslagen van vijf van de dage
1 Brief, 24 dec. 1943, van]. Bartels aan de Commissie van Beheer (Zwitserse Weg A, 5 e). 2 In Genève werden van de microfilms leesbare vergrotingen gemaakt. Deze werden dan opnieuw gemicrofilmd en die microfilms werden, verdund vol gens Eisma's procedé, naar Londen gezonden. Die verzending vond als regel aldus plaats dat de microfilms in de kaft van boeken verborgen werden die naar enkele boekhandelaren in Lissabon en Stockholm gestuurd werden, zulks als pakketpost van de Duitse In Lissabon en Stockholm werden de microfilms dan opgehaald door de vertegenwoordigers van het Bureau Inlichtingen. Die stuurden ze door de lucht naar Londen; daar maakte men nieuwe vergrotingen en de dan leesbare tekst werd, als daar voldoende aanleiding voor was, op stencil gezet; soms werden van de vergrotingen ook afdrukken gemaakt.
lijkse persconferenties op het departement van volksvoorlichting en kunsten (verkregen via de groep-'Kees'), een Duitse nota die opgesteld was wegens Rost van Tonningens brief aan Seyss-Inquart waarin Rost tegen de verhoging van de fmanciële bijdrage ten bate van de Duitse oorlogvoering bezwaar gemaakt had, de brief die een groot deel van de Nederlandse hoogleraren en die welke de rectores magnifier, voorzover niet 'fout', in maart tot secretaris-generaal van Dam gericht hadden, de officiële in- en uitvoerstatistieken uit de maanden november en december '43, het verslag over januari '44 van de gemachtigde voor de prijzen, de 'Richtlinien [ür das ZS-Verfahren', een brief van de Hauptabteilung Soziale Verwaltung over het feit dat onderduikers door diverse GAB's in het bedrijfsleven ondergebracht waren, een rapport van de Nederlandse Octrooiraad, een rapport over Medisch Contact, tien militaire spionagerapporten van de 'Dienst-Wim' (met vier kaarten en veertien schetsen), een reactie op een radiorede van een der Londense ministers, en tenslotte de tekst van 'Invasievoorschriften' , opgesteld door Six als een bewerking van de voorschriften van het Geallieerde opperbevel die de geheime agent GrÜl1in oktober meegenomen had en waarvan de pubhkatie, zoals wij al weergaven, door van Heuven Goedhart geweigerd was.
XCNu een voorbeeld van de inhoud van een zending uit Genève naar bezet gebied. Wij kiezen het uit dezelfde tijd.
XCOp 15 april '44 werden door Visser 't Hooft met de zending 'Timotheüs' aan het Nederlandse uiteinde van de Zwitserse Weg toegezonden: twee brieven van generaal van Tricht aan de groep-'Kees', exemplaren van de weekuitgave van het Engelse dagblad The Times, van het Engelse weekblad The Sphere, van het Amerikaanse weekblad Time, vanhet Zwitserse weekblad Die Weltwoche, van de Ökumenische Pressedienst en van vijf in Zwitserland, respectievelijk in Engeland verschenen boeken.
XCDit zijn slechts twee willekeurige voorbeelden.
XCIn het algemeen mag men zeggen dat via de Zwitserse Weg van de herfst van '43 af veel nuttig voorlichtingsmateriaal naar bezet gebied gegaan is (veel te weinig overigens, naar de smaak der ontvangers) , terwijlomgekeerd de voorlichting die bezet gebied via de Zwitserse Weg kon geven, een uitgesproken breed karakter droeg. Er verscheen in Nederland geen illegaal blad van enige importantie en er kwam geen enkele waardevolle illegale brochure uit of de micro-opnamen waren een week of zes later in Londen; daarbij kwamen dan nog talloze andere stukken, niet te vergeten de antwoorden op vragen die de regering via de Zwitserse Weg had kunnen stellen, en de rapporten die op haar verzoek geschreven waren. Militaire spionagerapporten ontbraken geenszins. De zending '[canna' bevatte, gelijk
weergegeven, tien rapporten van de 'Dienst-Wim'. Bosch van Rosenthal Jr. fungeerde als de verbindingsman tussen enerzijds Koch, later le Poole, en anderzijds diegenen die bepaalden wat ten behoeve van de regering gemicrofilmd zou worden. Men kon niet alles microfilmen - een zekere selectie was onvermijdelijk.
XCAanvankelijk waren het, gelijk eerder vermeld, uitsluitend Slotemaker en Stufkens die als 'redacteuren' van de ZwitserseWeg optraden, en berustte de verantwoordelijkheid voor wat er verder geschieden moest (het microfilmen bij de OD' er Prins, de verzending in boeken van de Utrechtse Univcrsiteitsbibliotheek), uitsluitend bij mej. Kohlbrugge. In de zomer van '43 kwamen Slotemaker en Stufkens evenwel tot het besluit om, teneinde bredere informatie te verschaffen, ook een bredere commissie samen te stellen die als 'redactie' van de Zwitserse Weg zou gaan fungeren. Zij kozen daar van Randwijk en mr. J. Cramer voor uit, respectievelijk hoofdredacteur en redacteur van het illegale Vrij Nederland. Die 'redactie' zou worden aangeduid als de 'Politieke Commissie'< De vier leden meenden dat mej. Kohlbrugge uit die commissie geweerd moest worden - zij mocht zich wèl met de technische werkzaamheden blijven belasten. Dit werd aan mej. Kohlbrugge gezegd - ze was er diep gegriefd door: tevoren hadden Slotemaker en Stufkens haar in allerlei 'redaétionele' kwesties gemengd, zij had het gevoel dat zij nu tot een soort technisch hulpje gedegradeerd werd. Notabene: wie had de eerste verbinding gelegd, en tegen van Randwijks advies in? Zij! Ze eiste, alsnog in de Politieke Commissie opgenomen te worden. Hierover vond op 3 I augustus '43 een bewogen bespreking met haar plaats, maar vooral van Randwijk was onverbiddelijk. Hij gaf daar later twee gronden voor aan. 'De eerste was', zo vertelde hij aan de Enquêtecommissie, 'dat commissies in de illegaliteit niet te groot mochten zijn' (maakte vijf zoveel verschil met vier ?), 'de tweede' (dat was de werkelijke reden) 'dat het ons er om ging, de commissie uit te breiden met politieke figuren, althans mensen die van staatkunde in de breedste zin verstand hebben, en niet (met) een aantal illegale amateurs op dat gebied.f 'Politieke amateur'! Mej. Kohlbrugge was woedend, maar dat baatte haar niet: het technische werk mocht zij voortzetten, in de Politieke Commissie kreeg zij geen plaats.
XCZij ging haar hart uitstorten bij de Amsterdamse predikant dr. J. Koopmans en Koopmans schreefVisser 't Hooft vervolgens een brief" waarin hij
1 Eind' 43 werd mr. A. H. van Namen, redacteur van in de commissie opgenomen, in april '44 tevens prof ir. W. Schermerhorn. 2 Getuige H. M. van Randwijk, dl. IV c, p. 1288. 3 Tekst: a.v., dl. IVa, p. 202.
deze waarschuwde (dat was mej. Kohlbrugge's interpretatie van het gebeurde geweest) 'dat de redactie van VN schikkingen heeft weten te treffen waardoor alle politieke stukken en rapporten die voor Londen zijn bestemd, haar censuur moeten passeren'; Koopmans repte van 'streberische motieven', 'ongeoorloofd tegenover de koningin', en liet zich met dédain over Slotemaker uit. Na die brief verzonden te hebben (mej. Kohlbrugge nam hem, zonder voorkennis van de Politieke Commissie, in de eerstvolgende microfilm-zending op), sprak Koopmans met Slotemaker; hij trok toen in een tweede brief aan-Visser 't Hooft- de eerste min of meer in, al voelde hij zich ook door Slotemakers uitleg 'nog niet helemaal bevredigd'. Maar wat ook veranderd mocht zijn in de gevoelens van Koopmans, er was niets veranderd in die van mej. Kohlbrugge. Bij háár berustte het archief van de Zwitserse Weg - vrucht van het door háár genomen initiatief; uiteraard had de nieuwe Politieke Commissie dat archief vaaknodig. Het duurde meer dan twee maanden voor mej. Kohlbrugge er afstand van wilde doen. Zij trok zich uit de organisatie van Vrij Nederland en uit de Zwitserse Weg terug, de verbinding met de fotograaf Prins werd door Oncko Heldring overgenomen.
XCEr is, dit zij vooropgesteld, van enige 'politieke censuur' die door de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg toegepast zou zijn, geen sprake geweest (wij komen op dit punt in hoofdstukterug). Wèl was het zo dat de commissie een politieke machtspositie innam die van aanzienlijke betekenis was. Zij zond namelijk niet alleen stukken door, zij voegde aan die stukken commentaren toe en door middel van die commentaren deed zij haar best, het beleid van de Londense regering te beïnvloeden.
9
XCWij geven nu één voorbeeld (er komen er in dit deelnog meer).
XCIn de zending 'Joanna' was, gelijk vermeld, de tekst van door Six opgestelde 'Invasievoorschriften' opgenomen. De Politieke Commissie had deze van Bosch van Rosenthal Sr. ontvangen en Bosch had haar doen weten dat Six via Neher getracht had, het stuk in diverse illegale bladen opgenomen te krijgen. De Politieke Commissie schreef (wij vervangen haar illegale aanduidingen door de werkelijke namen) :
XC'Naar het inzien van Bosch van Rosenthal is het stuk voor pnblikatie ongeschikt. Dit is ... ook onze mening ... (Het) lijkt ons te onevenwichtig gesteld (teveelover inundatie) om pakkend te kunnen werken.
XCWij zullen trachten publikatie tegen te gaan.
XCHier rijst nu weer de bevoegdheidsvraag. Een stuk van onze regering of van het Geallieerd opperbevel (dat onze regering dan wel gezien zal hebben) kan hier verspreid worden en zal ongetwijfeld geaccepteerd worden, wanneer de militaire bedoelingen (die zich natuurlijk aan ons oordeel onttrekken) gekleed worden in een vorm die bij ons volk past. Daartoe is contact van de regering met de officiële instanties (Vaderlands Comité) en de illegale wereld (bijv. via Bosch van Rosenthal Sr.') de aangewezen weg. Voor schrifturen van de commandant van de OD echter is in dit raam geen plaats; zij stichten slechts verwarring.
XCOns verzoek aan de regering is dus, voor publikaties als deze de beide bovengenoemde instanties' te willen inschakelen en t.a. v. het onderhavige geschrift ons advies te willen geven omtrent de behandeling."
XCMen ziet: de Politieke Commissie wilde niet zèlfbepalen hoe die 'Invasievoorschriften' zouden luiden: dat was zaak van het Geallieerde opperbevel, maar dat opperbevel moest dan wèl een vorm kiezen 'die bij ons volk past', en het leek de Politieke Commissie wenselijk dat zij daartoe het advies inwon van het Vaderlands Comité dat grotendeels uit voormannen van de vroegere politieke partijen bestond, en van Bosch van Rosenthal Sr. - 'schrifturen van de commandant van de OD' zouden slechts 'verwarring stichten.'
XCKort en goed: wat ook verder in de illegale pers gepubliceerd mocht worden, de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg had het gevoel, de enige instantie in bezet gebied te zijn die via Visser 't Hooft in regelmatig politiek contact stond met de Londense regering.
XCOok Visser 't Hooft moeten wij in dit verband niet zien als een passieve figuur: hij voegde aan de commentaren van de Politieke Commissie vaak eigen commentaren toe en stond in het algemeen in een vrij drukke briefwisseling met Gerbrandy's departement. Censureren deed hij niet, maar hij trachtte wèl (dat was ook zijn goed recht) politieke invloed uit te oefenen, zulks in de geest van Slotemaker, Stufk:ens, van Randwijk, Cramer en
1 Met instemming.van en de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg trachtte Bosch van Rosenthal Sr. in die tijd tussen de illegale orga 'nisaties iets van coördinatie tot stand te brengen; meer hierover in hoofdstuk 9. • Het Vaderlands Comité en Bosch van Rosenthal Sr. 8 Brief, 28 maart 1944, van de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg aan Visser 't Hooft (Zwitserse Weg, 3 c).
Bosch van Rosenthal Sr., wier algemene inzichten hij van ganser harte deelde.'
XCHet is de lezer misschien opgevallen dat de per I april '44 afgesloten zending 'Joanna' van de Zwitserse Weg slechts spionagerapporten bevatte van de 'Dienst-Wim'. Dat hing samen met het feit dat generaal van Tricht, de militaire attaché te Bern, er eind '43 toe was overgegaan, naast de Zwitserse Weg waarvan de microfilms in eerste instantie bij Visser 't Hooft belandden, een eigen 'weg' te formeren waarvan hij de microfilms rechtstreeks in handen zou krijgen. Toen die verbinding er eenmaal was, werd Visser 't Hoofts Zwitserse Weg aangeduid als 'Weg A', die van van Tricht als 'Weg B'.
XCWaarom trachtte van Tricht tot de vorming van 'Weg B' te komen? Om te beginnen was hij van mening dat een tweede verbinding op zichzelf al zinvol was (het was immers steeds mogelijk dat de eerste verbroken zou worden), maar daarnaast had hij bezwaren tegen het feit dat Visser 't Hooft zich volledig identificeerde met de opvattingen van de Politieke Commissieperiode van akelig gemodder de voor de regering vitale geheime verbindingen
1 Het komt ons voor dat de Enquêtecommissie de kwesties van de censuur en van de politieke beïnvloeding onvoldoende onderscheiden heeft. Six en Somer hebben de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg en Visser 't Hooft van censuur be ticht. De Enquêtecommissie heeft die beschuldiging terecht verworpen; zij stond politiek aan de zijde van Visser 't Hooft, niet van Six of Somer. Zulks heeft er, dunkt ons, toe bijgedragen dat het werk van Visser 't Hooft en zijn medewerkers door haar geprezen is met een warmte (het verdiende 'naar het oordeel van de commissie de hoogste lof' dl. IV a, p. 249)), die men elders in de conclusies van de commissie nauwelijks aantreft. Daarbij steekt de slotconclusie waarin van het Bureau Inlichtingen sprake is, wel heel schriel af: 'Het geheel van de werk zaamheden van de ... inlichtingengroepen overziende, is de commissie van oordeel dat op dit terrein door het verzet, in de latere jaren geholpen door het Bureau Inlichtingen te Londen, een eerbied afdwingende prestatie is geleverd.' (a.v., p. 460) Natuurlijk zijn ook wij van mening dat Visser 't Hooft met zijn inspirerende persoonlijkheid van Zwitserland uit voortreffelijk werk gedaan heeft, maar onze opvatting is dat, op inlichtingengebied, de prestatie van Somer (in de geciteerde passage niet eens met name genoemd) groter geweest is dan de zijne. Somers ver diensten zijn door de Enquêtecommissie niet voldoende in het daglicht gesteld. Wij zullen in de delen 9 en 10 nog op Somer terugkomen en er zal dan nog reden zijn om een aantal van zijn in kritische beschouwing te nemen (zij hebben hem tot een van de van de Enquêtecommissie gemaakt). Een en ander behoeft ons niet te verhinderen, hier reeds als onze opinie weer te geven dat buiten bezet gebied niemand er meer toe bijgedragen heeft dan Somer om na een
van Weg A. 'Ik vond', verklaarde van Tricht aan de Enquêtecommissie, 'dat elk contact waardevol was en ik meende ook dat zijn contacten' (die van Visser 't Hooft) 'misschien een beetje eenzijdig zouden zijn, hoewel hij mij verzekerde dat dit niet het geval was.'! Visser 't Hooft daarentegen was tegenstander van de vorming van een tweede 'weg'. 'Hij was bang', aldus weer van Tricht, 'dat er allerlei doorkruisingen en gevaren zouden ontstaan die hij niet gewenst achtte.f Was dat alles? Bepaald niet. Visser 't Hooft was mede, en misschien wel in de eerste plaats, bevreesd voor het feit dat via Weg B met name door de chef-staf van de OD een politieke beïnvloeding van de regering zou plaatsvinden, tegengesteld aan die welke van de Politieke Commissie van Weg A en hemzelf uitging. Die vrees hing samen met het feit dat de belangrijkste posities bij het Bureau Inlichtingen in handen waren van officieren die het, daar was Visser 't Hooft van overtuigd, eens zouden zijn met de standpunten die de chef-staf van de OD zou innemen.
XCMaar van Tricht zette door. Van Niftrik vond voor hem een Nederlander, 'Jacques' (wij hebben niet kunnen achterhalen wie dat geweest is), die bereid was, naar bezet gebied te gaan om de nodige verbindingen te leggen. Dat geschiedde in november '43. 'Jacques' kwam in Frankrijk of België in. contact met een Belg die van Jet Roosenburg, eerder al genoemd als lid van. de 'pilotenhulp'-organisatie 'Fiat Libertas', 'piloten' placht over te nemen. 'Fiat Libertas' was in de herfst van '43 door een reeks arrestaties getroffen de groep was dus verheugd dat zij via 'Jacques' een nieuwe verbinding met Zwitserland kon leggen. Tevoren had zij, behalve 'piloten', ook wel spionagerapporten het land uitgewerkt, ze was graag bereid zich daar meer moeite voor te geven en op aanwijzing van van Tricht contact te zoeken met Nederlandse spionagegroepen.
XC'Fiat Libertas' werd Op dat moment geleid door mr. J. M. Kielstra en J. J. Henny. De eerste, in '15 geboren, was van beroep advocaat, de tweede. geboren in '14, was werkzaam bij een assurantiekantoor. Zij hadden elkaar via een gemeenschappelijke vriend ontmoet en bij hen kwamen nu de voor Weg B bestemde spionagerapporten samen, o.m. van sectie V van de OD. van de groep-'Albrecht', van de groep-'Packard', van de Geheime Dienst Nederland en van 'Harry' (ir. Tromp); zij zorgden voor het microfilmen en gaven de microfilms aan koeriers of koeriersters mee. Bij de treinreizen werd daarbij gebruik gemaakt van nagemaakte reispapieren van de Sicher heitspolizei uit Hamburg - die papieren waren geldig voor treinen met verlofgangers die van Hamburg naar de Franse Kanaalkust reden. De koeriers
1 Getuige A. G. van Tricht, dl. IV c, p. 594. 2 A.v.
en koeriersters stapten dan in Rijssel uit en reisden vandaar weer met andere nagemaakte papieren naar de Zwitserse grens. Die papieren stonden op naam van een Duitse Dienststelle in Zuid-Frankrijk; dat bemoeilijkte een snelle verificatie: het was van Noord-Frankrijk uit nauwelijks mogelijk om met Zuid-Frankrijk te telefoneren.
XCWeg B werkte vlot: minstens eens in de veertien dagen, soms zelfs nog frequenter, arriveerde een zending microfilms bij generaal van Tricht,
XCDe eerste zending werd medio januari '44 door Jet Roosenburg overgebracht (daar waren o.m. rapporten van 'Harry' bij) en in april reisde Kielstra heen en terug naar Bern. Toen hij er kwam, was de storm die door de vorming van Weg B opgestoken was, ietwat geluwd, maar Jet Roesenburg was daar midden in terechtgekomen. Zij had zich namelijk eerst bij Visser 't Hooft vervoegd. Welnu, op 24 januari schreef deze een brief aan de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg waaruit wij, alweer met vervanging van de schuilnamen door de werkelijke, het volgende aanhalen:
XC'Intussen is een der drie leidende personen van de 'Fiat Libertas' -groep, een jongedame tussen de twintig en vijf-en-twintig, Jet Roosenburg, hier opgedoken en blijkt er nu door van Niftrik, de naaste medewerker van van Tricht, een geregelde verbinding met die groep tot stand gebracht te zijn. We hebben alles gedaan om deze zaak van de baan te krijgen en daaraan heel wat tijd en moeite gespendeerd. Daarbij zijn we op de moeilijkheid gestoten dat van Tricht en van Niftrik van het principe uitgaan: hoe meer wegen hoe meer vreugde. Daar zit natuurlijk enigszins achter dat van Tricht het toch wel een beetje erg begon te vinden dat de GDI in clericale handen terecht gekomen was." Onze nederlaag op dit pillt was practisch volkomen, toen bleek dat Koopmanscontact heeft gehad met enige door de GD afgezonden parachutisten! en de hier aangekomen (en intussen al weer vertrokken) vertegenwoordigster een groot pak rapporten van één dezer mensen (Schreinemachers) meebracht.
XCPersoonlijk kan ik me echter niet erg opwinden over deze concurrentie omdat de kwaliteit van het materiaal, dat langs de nieuwe weg komt, niet bepaald indrukwekkend is. De groep bestaat blijkbaar uit personen, die op politiek gebied geheel onschuldig zijn en dit trouwens ook toegeven, zodat behalve de militaire dingen er nu en waarschijnlijk ook in de toekomst vrijwel alleen statistieken en andere objectieve gegevens mee zullen komen. Vanons uit gezien lijkt het natuurlijk vrij zinloos, hiervoor mensen in gevaar te brengen, maar ik kan van de andere kant toch ook niet inzien dat wij reden hebben om hierover een al te felle strijd te voeren daar onze vorm van berichtgeving er practisch niet door geraakt wordt.
1 Geheime Dienst 2 In die van Visser't Hooft namelijk. Visser 't Hooft bedoelde: de leiding in Zwitserland. 3 Ook een 'clericaal' ! 4 Vermoedelijk waren dat Wie demann en Schreinemachers.
We kunnen trouwens niet op Londen appelleren daar de GD aldaar nu eenmaal veel interesse blijkt te hebben voor zulke ietwat wilde groepen. Ook in deze richting moeten we ons verdedigen tegen een neiging om Onze Weg aan de GD te binden. Gelukkig zijn onze relaties met Gerbrandy sterk genoeg om te maken dat wij direct contact met hem houden."!
XCMerkwaardig is het dat de Enquêtecommissie in haar beoordeling van de rond Visser 't Hooft gerezen conflicten aan deze volgens ons tekenende brief (die zij wèl in haar bijlagen opnam) geen enkel gewicht toegekend heeft. 'Onze Weg' met hoofdletters, 'nederlaag', 'concurrentie', 'wilde groepen', 'relaties met Gerbrandy' - het bewees alles tezamen dat Visser 't Hooft zich uit politieke motieven moeite gegeven heeft, de vorming van Weg B te voorkomen.
XCHoe reageerde de Politieke Commissie op Visser 't Hoofts brief?
XCNogal laconiek. Kort tevoren was Visser 't Hoofts medewerker [cop Bartels voor de tweede maal in bezet gebied geweest; hij had de Politieke C0111111issieingelicht over de wens van generaal van Tricht om naast Weg A een Weg B in het leven te roepen en haar ook een beeld gegeven van de spanningen die zich in de relatie tussen van Tricht en Visser 't Hooft voorgedaan hadden. Ziehier de reactie (weer met de 'echte' namen) welke Slotemaker. in de 'ik'-stijl schrijvend maar uitdrukkelijk namens de 'PC', op II februari' 44 op schrift stelde:
XC'Dat parachutisten i.c. de weg gevonden hebben naar Koopmans lijkt mij een zuivere toevalszaak. Londen schijnt deze heren onvoldoende te instrueren over de wijze waarop 'zij hun rapporten moeten doorzenden. Wij vernamen dat de commandant van de OD een eigen weg naar uw land organiseert (met ter zijde schuiving van mej. Kohlbrugge!); misschien dat bedoelde rapporten dan langs die weg zullen gaan. U weet (en Londen kan dus ook weten) : komt men bij ons, dan gaat het door" ...
XCOver de vraag wat het van Tricht kan schelen of de GD3 in clericale handen is, vernamen wij van joop Bartels interessante dingen; overigens lijkt het niet erg belangrijk voor ons te zijn.
XCWij zijn het met u eens dat onze Weg ook tegenover de GD' een eigen apparaat moet blijven."
XC1 Brief, 24jan. 1944, van W. A. Visser 't Hooft aan de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg (Zwitserse Weg, 5 d). 2 D.w.z.: dan wordt het spionagerapport doorgezonden. 3 Geheime Dienst (in Zwitserland). 4 Nu wordt het Bureau Inlichtingen bedoeld. "Brief, II febr. 1944, van de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg aan W. A. Visser 't Hooft (Zwitserse Weg, 3 d). 94
Als gevolg van de 'spionage' die in opdracht van Six op Weg A bedreven werd (wij zullen deze in hoofdstuk 9 beschrijven), vielen Visser 't Hocfis brief van 24 januari en die van de Politieke Commissie van II februari in handen van de chef-staf van de OD; zij werden door hem naar het Bureau Inlichtingen gezonden en Visser 't Hoofts brief vormde daar, men mag wel zeggen: het pièce de résistance in het requisitoir tegen Visser 't Hooft en de Politieke Commissie dat in augustus' 44 door Somer aan de regering voorgelegd werd.' Vreemd: de letters 'GD' uit de oorspronkelijke brief van Visser 't Hooft waren in Somers requisitoir, behalve in de eerste context ('dat de GD in clericale handen gekomen was') in 'OD' veranderd. Er werd dus in gesproken van 'enige door de OD afgezonden parachutisten' (Somer voegde er aan toe: 'bedoeld wordt BI Londen') en men las voorts: 'We kunnen trouwens niet op Londen appelleren daar de OD aldaar nu eenmaal veel interesse blijkt te hebben voor zulke ietwat wilde groepen.' Grote verontwaardiging bij Somer! 'Men ontziet zich niet te beweren', schreefhij in zijn rapport aan de regering, 'dat BI een 'Voorpost' is van de OD.'
XCWij zien geen reden om aan te nemen dat ten aanzien van deze wijziging iets anders in het spel is geweest dan een fout van de typiste die de tekst welke zij op de vergroting van de door Six verzonden microfoto las, op stencil moest zetten. Maar juist deze kleine fout zou er toe bijdragen dat de toch reeds in Londen bestaande spanningen aanzienlijk vergroot werden.
XCIn deel 5 hebben wij onder de 'pilotenhulp' ook de hulp laten vallen die verleend werd aan militairen die met het Geallieerde luchtoffensief niet te maken hadden: de krijgsgevangenen namelijk die uit Duitsland ontsnapt waren; dat waren Walen (de Vlaamse krijgsgevangenen waren, evenals de Nederlandse, in '40 door Hitler vrijgelaten), Fransen en Polen, in heel enkele gevallen ook Russen. Die Russische krijgsgevangenen werden in Nederland verborgen gehouden, maar de Waalse, Franse en Poolse wilden zuidwaarts trekken, zoals later ook de bemanningen van Geallieerde vliegtuigen wier toestel een noodlanding gemaakt had of die zich met hun parachutes hadden kunnen redden. Onder de Waalse en Franse krijgsgevangenen zijn er overigens, zeker in '40 en '41 toen de grenscontrole nog niet zo scherp was, verscheidenen geweest die er in slaagden, zonder hulp van een NederlandseTekst:p.94
1 dl. IV b, 60-62.
organisatie Limburg en eventueel ook het oosten van Noord-Brabant te passeren, maar regel was toch wel dat die krijgsgevangenen door zulk een organisatie opgevangen werden. Twee ontsnappingslijnen werden opgebouwd van Twente uit: die van de familie Olde Loohuis (Oldenzaal) die tot Goirle in Noord-Brabant liep, en die van Jules Haeck (Hengelo) die na enige tijd zijn krijgsgevangenen overdroeg aan de groep van kapelaan E. A. F. Goossens te Echt (tussen Roermond en Sittard). Talrijke ontsnapte krijgsgevangenen kwamen evenwel rechtstreeks Limburg binnen; de grootste 'opvang' -organisatie aldaar werd geleid door M. A. M. Bouman, hoofdcontroleur van de Centrale Crisis-Controle-Dienst te Roermond. Twee geestelijken speelden hier een belangrijke rol in: pastoor H. J. Vullinghs te Grubbenvorst (bij Venlo) en kapelaan J. J. Naus uit Venlo - dezelfde die in ,43 in Limburg een van de leiders van de LO werd. Toen Bouman in de dagen van de April-Meistakingen gefusilleerdwerd, had zijn groep, naar het schijnt, bijna duizend Belgische en Franse krijgsgevangenen zuidwaarts kunnen afvoeren, samen met enkele tientallen 'piloten'; zij was, voorzover wij weten, in die eerste jaren de enige die een eigen eindpunt in Frankrijk had, in Nancy namelijk; de overige Limburgse groepen droegen als regel 'hun' krijgsgevangenen C.q. 'piloten' aan Belgische illegale organisaties over. Wij noemden in deel 5 nog twee van die groepen (er zijn er stellig meer geweest): de groep van luitenant Erkens die tot oktober' 42 actief was (toen werd zij 'opgerold') en de groep van J. H. J. Sangen te Hoensbroek.'
XCDe hulp aan ontsnapte krijgsgevangenen is in '43 en '44 voortgezet maar in die jaren is het accent toch duidelijk komen te liggen bij de 'piloten'. De 'pilotenhulp'<organisaties moesten toen voorzichtiger gaan werken. De Duitsers waren er hogelijk in geïnteresseerd te voorkomen dat bemanningsleden van de Geallieerde luchtmachten naar Engeland konden terugkeren; zowel in ons land als in België en Frankrijk trachtten zij V-Männer als Z.g. helpers de 'pilotenhulp'corganisaties binnen te werken en er deden zich ook gevallen voor waarin verraders zich voor 'piloten' uitgaven. De 'pilotenhulp' was extra kwetsbaar doordat een bepaalde groep 'opgerold' kon worden als gevolg van gebeurtenissen die zich in België of Frankrijk afgespeeld hadden: kon een V-Mann daar tot een van de 'lijnen' doordringen, dan bestond het gevaar dat Abwehr en Sicherheitspolizei, noordwaarts werkend, de oorsprong van die 'lijn' in ons land ontdekten; omgekeerd was ook mogelijk dat de verrader die zich voor 'piloot' uitgaf, zichnaar het zuiden
1 Sangen noemden wij al eerder als de provinciale vertegenwoordiger van in Limburg.
liet brengen om dan, als hij aan de voet van de Pyreneeën was, alle adressen die hij gepasseerd had, aan zijn opdrachtgevers te melden. Toen zich gevallen van die aard voorgedaan hadden, werd het regel dat men 'piloten' enige tijd op een schuiladres vasthield teneinde hen daar aan een soort examen te onderwerpen of zelfs in Engeland navraag te doen of de identiteitsgegevens die zij verstrekt hadden, klopten; voor dat laatste was een verbinding per 'weg' of per geheime zender noodzakelijk - wij komen daar straks op terug.
XCWat Limburg betrof, vond, naar het schijnt, de afvoer van de 'piloten' hoofdzakelijk via Maastricht plaats. Er ontstonden daar twee groepen die zich op die afvoer specialiseerden: de groep-Blok' en de groep-'Vrij'. 'Blok' was P. J. Symons, ambtenaar van de rijksbelastingen te Maastricht. Zijn groep kreeg haar 'piloten' overgedragen door Sangen uit Hoensbroek en voorts door Jacques Crasborn uit Heerlen en door Harry Tummers uit Echt; deze laatste stond via kapelaan Goossens met Jules Haeck in contact. Af en toe kreeg Symons evenwel ook 'piloten' uit andere delén des lands toegespeeld. Sommige van die 'piloten' werden door koeriersters met valse papieren naar Brussel gebracht, andere kwamen via de onderaardse gangen van de St. Pietersberg België binnen, weer andere werden bij Geulle, iets benoorden Maastricht, over de Maas gezet, nog andere naar Luik gebracht in een Belgische vrachtauto waarin zich een geheime bergplaats bevond. In totaal zijn door de groep-Symons ca. honderd 'piloten' weggewerkt.
XCHoe de groep-Symons 'haar''piloten' identificeerde, weten wij niet; mogelijk is dat zij daartoe in contact stond met de tweede Maastrichtse groep: die van Jacques Vrij, naar wie de groep genoemd was.' De groepVrij was namelijk een schakel in een 'pilotenlijn' die door een geheime agent uit Engeland opgericht was. Die agent was Dignus ('Dick') Kragt.
XCKragt was uitgezonden door de afdeling van de Engelse geheime dienst die de Britse militairen voorlichting gafhoe zij, als zij ill krijgsgevangenschap raakten, konden trachten te ontsnappen, en die (dat hing daarmee samen) van '41 af veel steun verleend had aan 'pilotenhulp' -organisaties in Frankrijk envan
1 Voorzover die naam al tijdens de bezetting gebruikt werd, zien wij zulks niet als een extra risico. Wie een 'organisatie-Vrij', hoorde, zal wel niet gedacht hebben dat deze naar een persoon genoemd was die Vrij heette.
België: M(ilitary) I(ntelligence)-g. In februari '43 had MI-g getracht, een 'pilotenlijn' van Nederland uit op te bouwen: zulks was de opdracht waarmee Beatrix Terwindt, een Engelandvaarster die vóór de bezetting stewardess bij de KLM geweest was, boven bezet gebied gedropt werd. De Engelse spionagedienst MI-6 had in die tijd geen enkele geheime agent in bezet Nederland en de eerste geheime agent van het Bureau Inlichtingen, H. G. de Jonge, was nog niet vertrokken: MI-g maakte derhalve gebruik van het aanbod van SOB om mej. Terwindt door een met SOB in verbinding staand 'ontvangst-comité' te laten opvangen. Aldus geschiedde - en mej. Terwindt viel prompt in Duitse handen; het Englandspiel was nog in volle gang.
XCIn de zomer van '43 stond MI-g, door het Bureau Inlichtingen gewaarschuwd, voldoende huiverig tegenover SOB om de missie van de tweede geheime agent die een 'pilotenlijn' moest trachten op te bouwen, buiten SOB om te regelen: die missie werd samen met BI voorbereid. BI deed overigens, schijnt het, niet meer dan suggereren dat de geheime agent het best ten westen van Epe gedropt kon worden; dicht daarbij, in Emst, woonde de distributie-arnbtenaar J. J. van den Boogert+ van wie aan MI-g uit mededelingen van een Engelandvaarder bekend was dat hij Joodse onderduikers hielp. Het adres van van den Boogert werd aan de geheime agent als aanloopadres opgegeven.
XCDie agent, Dick Kragt, was in 1917 in Engeland geboren als zoon van een Nederlandse vader en een Engelse moeder; hij had in '38 de Engelse nationaliteit aangenomen maar hij sprak nog steeds perfect Nederlands. Hij kreeg voor zijn missie een groot bedrag aan geld mee alsmede een zender; zelfhad hij leren seinen maar MI-g wilde hem in elk gevalnog een marconist nazenden. Het vliegtuig dat Kragt naar Nederland bracht, keerde driemaal onverrichterzake terug doordat de bemanning het punt bewesten Epe niet had kunnen vinden. Toen Kragt in de nacht van 23 op 24 juni bij de vierde vlucht afsprong, bleek dat het juiste punt wéér niet gevonden was: hij landde in de tuin van een huis te Vaassen, raakte zijn bagage (inclusief zijn zender) kwijt en lag een half uur later in een droge sloot met slechts een kaart, een kompas, een pistool, vijfhonderd gulden en een (slecht) persoonsbewijs bij zich. Met enige moeite vond hij van den Boogert in Emst. Deze had, gelijk reeds in hoofdstuk 6 vermeld, belangrijke hulp kunnen bieden aan een aanzienlijk aantalonderduikers. Onder hen waren verscheidene Joden. Een
1 Hem noemden wij al in hoofdstuk 6 als de illegale werker die in oktober' 43, door de in LO-verband bedachte truc met de vervalste geleidebiljetten, 4 000 bonkaarten extra van de Drukkerij Enschedé ontving.
van die Joden, Joseph ('Joop') Piller, was uit Amsterdam afkomstig en van hem moeten wij nu iets meer vertellen.
XCPiller was in '14 geboren en in '39 met een niet-Joodse vrouw getrouwd. Vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog had hij meermalen huisvesting verleend aan Duitse politieke vluchtelingen. Tot hen behoorden enkele communisten. Een van die comrmmisten kon hem in '41, toen de persoonsbewijzen ingevoerd werden, aan een 'vermaakt' pb helpen: Piller kon nadien, als hij dat wilde, voor niet-Jood doorgaan. Begin '42 vonden in Amsterdam arrestaties plaats in de kringen van hen die Duitse communisten geherbergd hadden. Piller werd opgepakt maar na enkele dagen door de 'SD' er' die zijn zaak behandelde, in een toegefelijke bui vrijgelaten. Samen met zijn vrouwen zijn dochtertje dook Piller toen onder in een huisje dat te Emst op een vakantiekamp stond dat door een vriend gedreven werd. Hij bleef er niet werkeloos zitten: hij haalde Joodse kinderen uit Amsterdam op die hij in het vakantiekamp of elders liet onderduiken. Voor die kinderen, en trouwens ook voor zijn eigen gezin, had hij distributiebescheiden nodig; die werden hem 'achterom' door van den Boogert verstrekt. Welnu, het werk dat van den Boogert deed, was voor zoveel onderduikers van belang dat het onraadzaamleek dat juist hij hulp zou gaan verlenen aan Kragt - het was Piller die die taak ter hand nam. Kragt trok bij hemin.
XCWat de aanvoer van 'piloten' betrof, kregen Kragt en Piller spoedig de nodige verbindingen, want via van den Boogert Was Piller al in contact gekomen met de La-leiding, speciaalmet Hilbert van Dijk. Een moeilijkheid was dat Kragt en Piller aanvankelijk niet in de gelegenheid waren, de identiteit van die 'piloten'snel te verifiëren - Kragt was zijn zender immers kwijtgeraakt. Via de La kwam Kragt evenwel in contact met Nel Lind, de medewerkster van de groep 'Fiat Libertas', van wie wij in een vorige paragraaf reeds vermeldden dat zij voor de BI-agent van Borssum Buisman een nieuw persoonsbewijs moest laten maken, en zij kon een ontmoeting tussen Kragt en van Borssum Buisman arrangeren, waarna deze laatste aan Londen seinde dat Kragt almet zijn werk begonnen was maar zonder radioverbindingen zat. Wanneer dat telegram precies uitgegaan is, weten wij niet - wèl dat het medio november '43 werd voordat ten behoeve van Kragt een marconist gedropt werd mèt een nieuwe zender. Die marconist bleek voor het geheime werk niet te deugen: hij was, toen hij op een weiland neerkwam, zo in de war dat hij, menende te moeten vluchten voor een stier, zijn zender in een sloot wierp. Dat was een ramp. Vóór zijn komst had Kragt en Piller trouwens nog een andere ramp getroffen: in oktober was van den Boogert gearresteerd. Kragt en Piller hadden toen Emst overhaast moeten verlaten
zij hadden nieuwe duikadressen gevonden in Barneveld. Van daar uit werd het werk voortgezet.
XCTotdat van Borssum Buisman in februari '44 gearresteerd werd, konden Kragt en Piller de identiteit van hun 'piloten' via zijn zender verifiëren. Zij konden hun gegevens ook via Weg B verzenden en zij kregen tenslotte toch eigen zenders uit Engeland, zonder marconist overigens; die hadden zij ook niet aangevraagd, want zij hadden in bezet gebied een eigen marconist gevonden, Dirk Last. De 'piloten', die hun hoofdzakelijk langs kanalen van het LOjLKP-complex toegestuurd werden, brachten zij op de Veluwe onder, meestal in de buurt van Kootwijkerbroek. Piller had er via een betrouwbare postbode en een niet minder betrouwbare politie-agent vijftig tot zestig adressen gevonden waar men bereid was, 'piloten' korte of lange tijd te huisvesten. Aan de organisatie van de afvoer besteedde Kragt veel aandacht. Hij hielp in Maastricht de groep-Vrij van de grond komen en alleen al via deze 'lijn' zijn, schijnt het, in totaal minstens honderdtwintig 'piloten' naar België afgevoerd waar zij door groepen overgenomen werden die op hun beurt met MI-9 in contact stonden. Vermoedelijk zijn niet al die honderdtwintig of meer van Kragt en piller afkomstig geweest, maar daarbij moet dan bedacht worden dat dit tweetal mèt hun vaste helpers (een man of zes, zeven) ook nog tientallen 'piloten' langs andere routes uit ons land heeft doen ontsnappen.
XCHet spectaculaire werk dat Kragt en Piller na de Slag bij Arnhem verricht hebben, zullen wij in deel 10 beschrijven. Wij willen er hier slechts van zeggen dat hun kleine organisatie tot aan de bevrijding uiterst actief gebleven is. Hier past dan de conclusie bij dat Kragt en Piller niet alleen met grote bekwaamheid maar ook met grote voorzichtigheid geopereerd hebben. Er zijn maar twee door geheime diensten uitgezonden agenten geweest die bijna twee jaar lang, nl. van juni '43 tot april-mei '45, hun operaties in bezet Nederland hebben kunnen voortzetten: de Nederlander Louisd' Aulnis en de Engelsman Dick Kragt.
XCUiteraard werd het door het Bureau Inlichtingen van groot belang geacht om een eigen veilige ontsnappingsweg naar Spanje te bezitten. De tweede geheime agent die door BI uitgezonden werd, P. R. Gerbrands, kreeg opdracht, zulk een 'weg' op te bouwen. Hij moest daartoe met 'Luctor et Emergo' contact opnemen en de groep verzoeken, zich op het passeurswerk te concentreren. Gelijk reeds vermeld, werd het toestel dat Gerbrands en zijn marconist in de nacht van 23 op 24 maart '43 naar bezet gebied bracht, gedwongen een noodlanding te maken op het IJsselmeer. De marconist verdronk, Gerbrands wist zich met moeite te redden. Toen hij Wannée gevonden had, bleek hem dat deze reeds eigener beweging enkele 'piloten' weggewerkt had naar Brussel waar de plaats van Cleeren (die gearresteerd was) door een andere Belg, Ernest van Moorlighem. overgenomen was. Van Moorlighem had Wannée op het hart gedrukt, op die 'piloten' 'een soort van security-check' toe te passen; 'ik kreeg daarvoor van hem,' aldus Wannée jegens de Enquêtecommissie, 'vragen mee die wij later met de hulp van de heer Gerbrands aanmerkelijk hebben uitgebreid'l - Gerbrands kende vrij veel slang-uitdrukkingen van de RAF die aan de 'piloten' voorgelegd konden worden met verzoek te vertellen wat daaronder verstaan werd. Inderdaad, dit was' een soort van security-check' - het verifiëren van de militaire identiteitsnummers was een veiliger methode. Daartoe had Gerbrands evenwel geen mogelijkheid: hij zat zonder zender, Het had voor hem dan ook niet veel zin, in bezet gebied te blijven. In de zomer trok hij naar Frankrijk; hij overschreed de Pyreneeën en kwam in Spanje in het gevangenenkamp te Miranda de Ebro terecht, Somer kreeg hem begin december daaruit vrij.
XCInmiddels had Wannée de mogelijkheid gekregen om de identiteit van de 'piloten' te verifiëren: 'Luctor et Emergo' was namelijk eind juli, zoals wij eerder al vermeldden, in aanraking gekomen met de BI-agent van Borssum Buisman (wij herinneren aan de rol die Gerbrands speelde toen van Borssum Buisman ten overstaan van Six als BI-agent geïdentificeerd moest worden) 'Luctor et Emergo' kon nadien via diens zender de identiteit van 'haar' piloten controleren. Voor van Borssum Buisman betekende dat extra werk. Vandaar dat in de nacht van 19 op 20 september '43 een geheime agent in
XC1 Getuige]. C. Wannée, Enq., dl. IV e,p.
Nederland arriveerde die een nieuwe verbinding met 'Luctor et Emergo' moest leggen: o. M. Wiedemann (wij noemden hem al eerder), een Nederlander die de Engelse nationaliteit bezat. Hij zou door d' Aulnis opgevangen worden en de bedoeling was dat deze hem aan 'Luctor et Emergo' zou doorgeven. Daarmee ging iets mis. D' Aulnis bracht Wiedemann namelijk in contact met een groepje zakenheden die economische spionage bedreven en zich daarbij 66k als 'Luctor et Emergo' aanduidden. Wij nemen aan dat Wiedemann spoedig tot de conclusie kwam dat hij bij het verkeerde 'Luctor et Emerge' terecht gekomen was. Toen hij evenwel naar de ontsnappingsorganisatie ging zoeken, kon hij deze niet vinden. Dat is niet zo vreemd, want van eind september af was de groep van Wannée door een reeks arrestaties getroffen, ja ze was min of meer onthoofd. Nu had Wiedemann een zender bij zich. Hij besloot, met de spionagegroep 'Luctor et Emerge' verder in zee te gaan. Het duurde toen overigens enkele maanden voor hij berichten van die groep met gebruikmaking van zijn zender kon doorgeven; het was hem namelijk niet mogelijk, ergens een adres te vinden waar men hem verlof wilde geven, zijn antenne te spannen. Pas begin '44 werd die moeilijkheid opgelost: Wiedemann kwam toen in contact met Jan Thijssens Radiodienst. Thijssen nam de zorg voor zijn zender over en vond er ook een marconist voor; Wiedemann hoefde nadien niet meer te doen dan de codetelegrammen opstellen. In het eerste telegram deelde hij aan BI mee, dat hij nu met de Radiodienst samenwerkte - prompt kwam de instructie dat hij die verbinding onmiddellijk moest verbreken: de Radiodienst zou door de 'SD' gepenetreerd zijn. Wiedemann trok zich van die instructie niets aan en wist BI er van te overtuigen dat men in Londen de zaak verkeerd zag. Enkele maanden lang gaf hij toen de berichten van de spionagegroep 'Luctor et Emergo' door. Hij kreeg vervolgens in mei' 44 opdracht, naar Engeland terug te keren.' Dat BI hem voordien niet opgedragen had, alsnog met de 'pilotenhulp'<organisatie 'Luctor et Emergo' (die BI, om verder misverstand te voorkomen, tot 'Fiat Libertas' herdoopt had) verbinding op te nemen (dáárvoor was hij immers uitgezonden), zien wij als een aanwijzing dat 'Fiat Libertas' voor haar werkzaamheden inmiddels voldoende contact met Engeland gekregen had.
XC1 Na ontvangst van die opdracht is Wiedemann naar Brussel vertrokken. Hij liep daar vast en keerde naar Amsterdam terng. Daar werd hij medio jnli '44 gearresteerd door de Landwacht die geconstateerd had dat het watermerk in het persoonsbewijs dat Wiedemann uit Engeland meegebracht had, niet deugde. Hij werd bij die arrestatie ernstig gewond. Afschriften van zijn telegrammen vond de Sicher heitspolizei op zijn slaapadres. Wiedemann werd omstreeks 'Dolle Dinsdag' naar een Duitse gevangenis overgebracht; hij overleefde de oorlog.
XCWat nu die werkzaamheden betreft: als 'pilotenhulp'<organisatie is 'Fiat Libertas' (wij zullen nu maar die tweede naam blijven gebruiken) betrekkelijk langzaam van de grond gekomen. De groep had bij Weert een uitstekende mogelijkheid om de grens te passeren. Gewoonlijk werden de 'piloten' die uit verschillende delen des lands naar bepaalde schuiladressen gebracht werden, door telkens dezelfde leden van de groep, Nelly Elisabeth ('Nel') Lind en Wubbo ('Bob') Graafhuis, naar Weert gebracht; 'passeurs' smokkelden hen dan over de grens; daar haalde Wannée, die toen in Brussel woonde, hen op en hij droeg hen dan aan een Belgische organisatie over die een eigen 'weg' naar de Pyreneeën bezat. Soms kreeg Wannée die 'piloten' echter ook wel rechtstreeks uit Nederland: dan was het Jet Roosenburg die voor het transport zorgde. Zij kon namelijk goed Frans spreken en dat viel Nel Lind moeilijk; vandaar dat die laatste zich liever niet in België waagde.
XCEr waren door 'Fiat Libertas' enkele tientallen 'piloten' in veiligheid gebracht toen de zaak in september' 43 misging: een adres in Parijs dat door de Belgische organisatie gebruikt was, werd verraden en de laatste groep 'piloten' die 'Fiat Libertas' doorgegeven had, viel in Duitse handen. Van die ramp in Parijs wist men aanvankelijk in België en Nederland niets. Wij moeten wel aannemen dat de Abwehr in de Franse hoofdstad van een van de gearresteerde 'piloten' te weten kwam, uit welk café bij Roermond hij opgehaald was om naar Weert gebracht te worden. Twee Vi-Manner van de Sicherheitspolizei (Abwehr en Sicherheitspolizei werkten in dit soort zaken nauw samen), H. W. Vastenhout en J. H. van Wesemael, kregen opdracht, naar het café te gaan en er mee te delen dat zij bij de 'pilotenhulp' betrokken waren en graag in contact zouden komen met de organisatie die het café als doorgangshuis gebruikte. De caféhouder doorzag hen niet en bracht hen met Bob Graafhuis in aanraking. Een toeval wilde dat deze op de hbs met Vastenhout in dezelfde klas gezeten had, ja zelfs met hem bevriend was geweest. Door Graafhuis werd Vastenhout aan Nel Lind voorgesteld. Zij maakte een afspraak met hem in 'Américain' te Amsterdam. Ze was ietwat wantrouwend. Ze zei hem, aldus haar later relaas aan de Enquêtecommissie: "Ik: heb contact met Engeland en het enige wat ik vraag, is het RAF-nummer te geven van de RAF-piloten die uw groep het laatst heeft weggebracht.' Toen .zei deze jongeman ... 'Ik: heb die nummers niet in mijn zak, kan ik volgende week weer een onderhoud met u hebben, hiertegenover 'Américain'?' ... Wij hebben toen voor de volgende week afgesproken in café 'Modem'; daar ben ik toen gearresteerd.äGetuigedl.c, p.95
1 N. E. Lind, IV 971.
XCDat Nel Lind bij haar arrestatie de door Veterman vervaardigde persoonsbewijzen op zak had die voor van Borssum Buisman en vier andere geheime agenten c.q. marconisten bestemd waren, bleek reeds uit een vorige paragraaf - er deden zich evenwel nog meer rampen voor. Bob Graafhuis en zijn vader Andries (een van de oprichters van de Raad van Verzet) werden op dezelfde dag als Nel Lind gearresteerd, Wannée twee dagen later. N atuurlijk waren Abwehr en Sicherheitspolizei daarmee niet tevreden: de gehele 'pilotenhulp'<organisatie moest 'opgerold' worden. Nel Lind liet, schijnt het, aanvankelijk niet veellos ; ze verklaarde zich echter wel bereid, op briefpapier van een Brussels hotel een briefje te schrijven waarmee een verraadster, Annie van Leeuwen", zich bij haar zuster zou kunnen vervoegen. In dat briefje stond dat Nel Lind in Brussel was; ze vroeg om toezending van kleren. Nel Lind nam aan dat dat briefje doorzien zou worden: ten eerste kwam ze nooit in Brussel, ten tweede vroeg ze om kleren die ze niet bezat. Helaas, die waarschuwingen (erg duidelijk waren ze niet) werden niet begrepen: Annie van Leeuwen kon, hoewel niemand haar tevoren ontmoet had, diep in de 'Fiat Libertas'-groep doordringen, waarbij ze in een enkel geval door een nieuw introductiebrief]e van Nel Lind geholpen werd, en een reeks topfiguren, onder wie Gerbrands broer, drs. A. Gerbrands, en Eduard Veterman, werden gearresteerd. Jet Roosenburg was een van de weinigen die niet achter slot en grendel verdwenen, althans toen nog niet.
XCHet werk werd voortgezet. Dat niet alleen: het werd uitgebreid. Dat lag ook voor de hand. Naarmate immers het Geallieerde luchtoffensief op Duitsland in de laatste maanden van '43 en de eerste van '44 heviger werd, nam ook het aantal 'piloten' toe. Bij 'Fiat Libertas' werdcri de werkzaamheden van het weggevallen 'eerste echelon' door het 'tweede echelon' overgenomen. De negentienjarige Johanna Maria ('Joke') Folmer bijvoorbeeld, die tevoren uit verschillende delen des lands 'piloten' naar een schuiladres overgebracht had dat Nel Lind in Amsterdam had ingericht, belastte zich nu met het transport naar Brussel. Zij werd in dat opzicht de centrale figuur in 'Fiat Libertas'; toen zij eind april '44 gearresteerd werd (ook Jet Roosenburg viel toen in Duitse handen), had zij in totaal ca. driehonderdtwintig personen
XC1 Annie van Leeuwen, geboren in 1917, was aanvankelijk een verdienstelijk illegaal werkster: zij smokkelde Joden België binnen. Daarbij werd zij op I juni '43 gearresteerd. Kennelijk maakte zij daarna de indruk, bruikbaar te zijn als 'SD'-agentezij werd althans na enkele weken vrijgelaten en een van Schreieders medewerkers. Friedrich Frank, slaagde er in, haar volledig in zijn ban te krijgen. De actie tegen de groep 'Fiat Libertas' was de eerste die zij voor hem uitvoerde. Spoedig nadien was 'blonde Annie' bij de illegaliteit als 'SD'-agente bekend. Eind '43 zijn aanslagen van de illegaliteit zowel op haar als op Vastenhout en van Wesemael mislukt.
naar de grens of naar Brussel gebracht: ca. honderdtachtig 'piloten', maar ook Franse en Belgische krijgsgevangenen en een aantal Nederlanders die wilden ontsnappen.' Dat betekende dat anderen veelal de transporten naar Amsterdam overgenomen hadden die vooralook in het noorden des lands hun oorsprong namen: de route van de Geallieerde luchtvloten voerde namelijk vaak over de noordelijke provincies. Met zekerheid weten wij dat alleen al uit de streek bij Drachten ca. zestig 'piloten' afgevoerd werden en uit Meppel en omgeving ca. honderd; van die honderd kwamen omstreeks vijftig bij Joke Folmer terecht, de resterenden werden naar het zuiden gebracht door andere groepen van wie vermoedelijk enkele met Kragt, de geheime agent van MI-g, in contact stonden.
XCWij herinneren er aan dat de activiteit van 'Fiat Libertas' zich van eind '43 af niet tot de 'pilotenhulp' beperkte: Kielstra en Henny die de groep min of meer leidden, waren óók de organisatoren van Weg B. In tweeërlei' opzicht bood dat grote voordelen voor de 'pilotenhulp': ten eerste konden zij via Weg B aan generaal van Tricht de militaire nummers van Geallieerde militairen berichten die deze dan telegrafisch in Londen verifieerde waarna hij weer bericht naar Nederland stuurde; ten tweede konden zij in spoedgevallen gebruik maken van de zenders die in het bezit waren van de spionagegroepen die hun ter verzending via Weg B rapporten deden toekomen. wèl had 'Fiat Libertas' , gelijk vermeld, tevoren ook al in zendcontact gestaan met MI-g: via van Borssum Buisman, maar deze was in februari' 44 gearresteerd.
XCMen maakte voor de 'pilotenhulp' gebruik van vaste schuiladressen. Daar werden de 'piloten' in eerste instantie ondergebracht. Men moest er dan voor zorgen dat zij een goed persoonsbewijs kregen - die pb's waren meestal van de LO afkomstig. Voorts waren burgerkleding en gewone schoenen nodig; gegeven de schaarste was het vaak een heel probleem, dat alles bij elkaar te scharrelen. Het verblijf op het eerste schuiladres kon vrij lang duren: enkele weken, soms wel enkele maanden. De medewerkers van 'Fiat Libertas' . plachten daar de 'piloten' het examen af te nemen dat in zwang gekomen was; men had er in de 'pilotenhulp' -organisaties vragenlijsten voor opgesteld: wat betekende 'to receive a gong'?'een decoratie krijgen'; 'a pancake'?'een landing'; 'a flying prostitute'? 'een vliegtuig van het type Marauder'. Waren deze en dergelijke vragen naar behoren beantwoord, dan werden
die 'piloten' om hun identiteitsgegevens gevraagd en die gegevens werden dan aan MI-g voorgelegd. Ging dat per zender, dan kon men soms al binnen enkele uren bevestiging ontvangen; als regel nam het veel meer tij d in beslag (eens, bij een in Heerenveen terechtgekomen bemanning, elf maanden) en al die tijd bleven de 'piloten' op hun eerste schuiladres.! Zij werden van daaruit ook wel aan het werk gezet: als boerenknecht of als ambachtsman; men leerde hen fietsen, want het gebeurde vaak dat de grenzen via landweggetjes per fiets gepasseerd moesten worden. Menige 'piloot' kon voorts, als hij zijn eerste schuiladres verliet, een aardig mondje Nederlands (of, als hij in Friesland neergekomen was: Fries) spreken - niet zonder Engels of Amerikaans accent uiteraard. Het verdere transport per trein hield dan ook evidente risico's in. Regel was het dat de 'piloten' de aanwijzing kregen, zich als doofstommen voor te doen. Gereisd werd meestalover trajecten waar de Nederlandse Spoorwegen ouderwets materieel gebruikten: wagons met aparte coupé's: dan was tijdens de rit geen controle mogelijk, Er ging uiteraard altijd een begeleider of begeleidster mee; deze nam dan in een andere coupé plaats en de 'piloten' moesten goed opletten wanneer die begeleider(ster) uitstapte.
XCDe Nederlands-Belgische grens moest door de 'piloten' meestallopend of fietsend gepasseerd worden. Vaak was de 'passeur' niet onmiddellijk beschikbaar; dan verbleven de 'piloten' enige tijd op een tweede schuiladres. Vooral in Noord-Brabant en Limburg waren schuiladressen waarvan in '43 en '44 door vele tientallen 'piloten' gebruik gemaakt is: telkens opnieuw namen de mensen die daar woonden, het risico dat met de hulpverlening aan Geallieerde militairen verbonden was; daarvoor waren, in '41 al, N ederlanders gefusilleerd - men had dat in de krant kunnen lezen.
XCOnze algemene indruk is (cijfers zijn terzake niet beschikbaarê) dat een groot deel van de 'piloten' zonder ongelukken naar België overgebracht is: de 'pilotenhulp'<organisaties traden dus met de nodige behoedzaamheid op. Hun werk was en bleef evenwel riskant. Men kon een 'piloot' nog zo op het hart gedrukt hebben dat hij tijdens de treinreis geen woord mocht spreken,
1 Joke Folmer ontdekte onder 'haar' 'piloten' twee verraders; die werden door de Knokploegen geliquideerd. 2 In Duitse militaire rapporten hebben wij wèl cijfers aangetroffen over de ontsnapte krijgsgevangenen die in de periode oktober' 42 t.e.m. oktober '43 in het zuiden des lands gearresteerd werden: vijf-en-zestig Fransen, drie Belgen, zeven Polen, vijfRussen en vier Joegoslaven. In die rapporten wordt van de arrestatie van pas melding gemaakt in mei '44; het waren er toen negen-en-twintig die in Duitse handen vielen; daarnaast werden in de maanden mei t.e.m. augustus '44 vijf-en-dertig ontsnapte krijgs gevangenen gearresteerd (hun nationaliteit werd niet vermeld).
en dan kon het tàch gebeuren dat hij, als hij in een overvolle coupé iemand op zijn tenen trapte, instinctief 'I beg your pardon' zei. Er zullen, zo nemen wij aan, wel veel meer mensen iets van het verblijf van de 'piloten' of van hun transport gemerkt hebben dan aan de helpers van die 'piloten' bekend was. Was dan desondanks de reis vier, vijfkeer zonder ongelukken verlopen, dan nam men aan dat het de zesde keer ook wel goed zou gaan; in feite was het risico die zesde keer even groot, ja eigenlijk nog groter: naarmate een bepaalde route vaker gebruikt werd, kon zij meer opvallen.
XCIs de 'pilotenhulp' een zinvolle vorm van illegaal werk geweest?
XCAls zodanig hebben de 'pilotenhelpers' hun activiteit zonder twijfel ervaren. 'Er zat', aldus K. Norel in Het Grote Gebod,
XC'muziek in dit werk. Reeds het zoeken naar de parachutespringers was een avontuur. De aanraking met mannen uit de vrije wereld was, in een tijd toen ons volk van elk contact met het buitenland verstoken bleef, voor velen een genot. Gretig zijn de vliegers uitgevraagd over de toestanden in Engeland en Amerika en over de ontwikkeling van de oorlog. Het was pikant, een 'piloot' in huis te hebben, en meestentijds waren het gezellige gasten, althans voor wie hun taal verstond. Het reizen met piloten per spoor, per auto of per fiets was een spannend avontuur. Nuchtere geesten in de illegaliteit overwogen echter ofhet belang van het 'pilotenwerk' welopwoog tegen het gevaar."
XCZo werd af en toe ook wel in de illegale pers geschreven": was het niet objectief zinvoller Joodse onderduikers te helpen dan Geallieerde militairen wie geen zwaarder lot te wachten stond dan een door internationale conventies beschermd verblijf in een krijgsgevangenenkamp ?
XCStellig - maar ook voor de illegaliteit gold dat men deed wat de hand te doen vond. Overigens behoorden de illegale werkers die 'piloten' huisvestten, als regel tot de kringen die al hulp gaven aan andere vormen van illegaal werk, het huisvesten van onderduikers inbegrepen, en wat de 'pilotenhulp'sorganisaties betrof: er was vrijwel geen een die uitsluitend'piloten' het land uitbracht; zij hielpen ook anderen ontsnappen.
XCLaat ons enkele cijfers geven.
XCBlijkens de gegevens die een van de officieren van MI-g, Airey Neave, in zijn boek Saturday at MI-g. A history of underground escape-lines in North
1 K. Norel in dl. p. 62. 2 De Raad van Verzet besloot eind november '43 'onze mensen aan te raden op te houden met het transporteren van piloten. Teveel slachtoffers en schade voor ander werk de laatste tijd.' (RVV: Notulen, 24 nov. 1943 (RVV, I b».
West-Europe in 1940-'45, opgenomen heeft, zijn uit Nederland, België, en Frankrijk in de periode zomer '4o-juni '« in totaal ca. drieduizend 'piloten, met succes ontsnapt.' Hun ontsnapping had, aldus Neave, een merkbaar effect op het moreel van de Geallieerde luchtmachten. Er werd binnen die luchtmachten veel bekendheid aan gegeven - nadien wist men dat het, als men in Nederland, België of Frankrijk neerkwam, geenszins vaststond dat men een periode van naargeestige gevangenschap voor de boeg had: men kon ontsnappen.
XCHoeveel van de drieduizend aan wie dat lukte, zijn uit Nederlandafkomstig geweest?
XCEen van de illegale werkers van 'Fiat Libertas', Hermance van de Wall Bake, schatte in Onderdrukking en Verzet dat niet meer dan duizend 'piloten' ons land verlaten hebben- - Ad Goede kwam in Het Grote Gebod, het gedenkboek van de LO/LKP, tot een iets hogere schatting: 'ongeveer vijftienhonderd'. 'Men mag veilig aannemen', schreefhij verder, 'dat zeker twee-derde deel de overtocht heeft volbracht. '3
XCWanneer wij aannemen dat inderdaad van elke drie 'piloten' één gearresteerd werd, dan bedroeg het totaal aantal 'piloten' aan wie in Nederland, België en Frankrijk hulp verleend werd, ca. vijf-en-veertighonderd. Dat van hen slechts vijftienhonderd ons land verlaten zonden hebben, lijkt ons, gegeven het feit dat Nederland dichter bij de meest gebruikte vliegroutes naar Duitsland lag dan België of Frankrijk en dat veruit de meeste arrestaties in die twee laatste landen plaatsvonden, een cijfer dat aan de te lage kant is. Noch 'Fiat Libertas' noch de LO hadden trouwens een overzicht van al diegenen die door andere organisaties op weg geholpen zijn. Wij vermoeden dan ook dat het cijfer van 'ongeveer vijftienhonderd' minstens met enkele honderden verhoogd moet worden. Men moet daar dan nog bij bedenken dat ook hulp verleend is aan enkele duizenden ontsnapte Belgische en vooral Franse krijgsgevangenen (de geschatte totaalcijfers met betrekking tot deze krijgsgevangenen variëren van vierduizend tot achtduizend+), die goeddeels weggewerkt zijn door groepen die zich later mede aan de 'pilotenhulp' gingen wijden.
XCDe hulp aan de ontsnapte krijgsgevangenen is, naar het ons voorkomt, vóór alles gevoeld als hulp aan medemensen: men hielp hen naar hun vaderland terugkeren; de 'pilotenhulp' beschouwde men als nog belang
1 Airey Neave: (1969), p. 22. 2 0 dl. III, p. 722. 3 dl. II, p. 386. • A.v., p. 5 en p. 379.
XCrijker: 'piloten' konden immers, zodra zij Engeland bereikt hadden, weer
XCdeelnemen aan de Geallieerde oorlogvoering. In beide gevallen zat men de
XC'Moffen' dwars - daar ging een grote voldoening van uit.
XCDe verzetsgroep CS-6 (zij kwam in ons vorige deel in de hoofdstukken 3 en 7
XCter sprake) ontleende haar naam aan het adres in Amsterdam: Corellistraat 6,
XCwaar niet alleen twee van haar actiefste leden woonden: de gebroeders
XCGideon Willem en Jan Karel Boissevain, maar waar zij bovendien een werk
XCplaats ingericht had voor het vervaardigen van explosieven. De groep be
XCstond hoofdzakelijk uit jeugdige Amsterdammers. Naast de Boissevains
XCnoemden wij in deel 6 Hans Katan, Leo Frijda en Jan Verleun ; die laatste,
XCeen katholieke jongeman, was met CS-6 in contact gebracht door Petrus
XCAntonius Martinus ('Pam') Pooters. De groep CS-6 had veel contact met communistische illegale werkers,
XCspeciaalook met de leiding van de sabotage-organisatie der CPN, het
XC'Militair Contact'. In de tweede helft van '42 kwam zij sterk onder invloed
XCvan een Haagse communist, de zenuwarts dr. G. Kastein. Vooral hij was het
XCdie de groep stimuleerde om de sabotage-activiteit te combineren met het
XCplegen van aanslagen op prominente helpers van de vijand. Verleun schoot
XCtoen op 5 februari '43 in Den Haag generaal Seyffardt, 'commandant' van
XChet Nederlands Vrijwilligerslegioen, neer en op 7 februari pleegde Kastein
XCin Voorschoten een aanslag op de pas benoemde secretaris-generaal van
XCvolksvoorlichting en kunsten, mr, H. Reydon; deze werd zwaar gewond,
XCzijn, vrouw verloor het leven. Twaalf dagen later, 19 februari, werd Kastein in Delft gearresteerd. De
XCgroep gaf de strijd niet op. Medio maart nam zij deel aan een sabotage-actie
XCvan het Militair Contact der CPN die tegen de spoorwegen in de buurt van
XCAmsterdam gericht was, begin april trachtte zij brand te stichten in die grote
XCAmsterdamse 'Jodenfuik' : de Hollandse Schouwburg. Omstreeks die tijd werde~ door CS-6 nog andere plannen .beraamd:
XCbrandstichting in het gebouw van de Amsterdamse gemeente-universiteit I (er werden daar inderdaad brandbommen gelegd maar zij hadden maar
XCweinig effect) en aanslagen op secretaris-generaal van Dam, de man van de
XC'loyaliteitsverklaring' der studenten, alsmede op Mussert. Tot van Dam
XCkon men niet doordringen - hij werd goed bewaakt. Ook Mussert werd dat:
XCde leider der NSB had, wanneer hij in het openbaar verscheen, steeds leden
van zijn Lijfwacht bij zich. Hans Katan ging de aanslag op Mussert met zorg voorbereiden. 'De 'leider' zou', aldus na de oorlog Bart Riezouw, 'in een klein restaurant in de Leidsestraat... worden neergeschoten.De kelners waren in het komplot betrokken, een achterdeurzou voor de ontvluchting openstaan. Het was een stoutmoedig plan dat, wanneer het al zou lukken, aan de daders waarschijnlijktoch het leven zou kosten. Een dag voor de aanslagmoest het restaurant sluiten omdat het onder de bepalingen over de luxe-zaken viel.'!
XCAndere door CS-6 beraamde aanslagen lukten wèl: op 3 juni '43 sloop Verleun in Vorden de tuin van de villa binnen waar dr. F. E. Posthuma, Musserts z.g. gemachtigde voor landbouwen visserij, woonde, en dwars door een ruit van de serre schoot hij Posthuma neer; drie weken later pleegde hij een aanslag op een vaandrig van de staatspolitie, zekere Postma. Door andere leden van CS-6 werd eind juni in Amsterdam een verrader geliquideerd en werden in juli vier aanslagen gepleegd, twee op V-Männer, één op de 'foute' luitenant van politie P. Kaay te Enschede, die gedood werd, één op een 'foute' Amsterdamse rechercheur die slechts werd gewond. Voorts werd op 8 juli in Nijmegen de commissaris van politie, de NSB'er H. J. M. van Dijk, zwaargewond door Henk Romeyn, een koerier van de Geheime Dienst Nederland (hij had zijn wapen van CS-6 ontvangen), werd 'in augustus een 'foute' politie-officier in Bussum door een lid van CS-6 geliquideerd en werd op 3 september in Utrecht de hoofdcommissaris van politie, de NSB' er G. J. Kerlen, doodgeschoten door een ander lid, Geertruida van Lier. Romeyn werd ter plaatste gearresteerd (en in april' 44 doodgeschoten), Geertruida van Lier ontsnapte.
XCDe groep CS-6 deed meer: zij trachtte nieuwe spoorwegaanslagen te plegen en voorts brand te stichten in bioscopen en in opslagplaatsen van ingeleverde radiotoestellen, maar wij vermoeden dat vooral de aanslagen op de helpers van de vijand de Sicherheitspolizei gestimuleerd hebben, uit te vorsen of die acties het werk waren van een bepaalde groep en zo ja, van welke. Hoe zij te weten gekomen is dat zij in de milieus van ondergedoken Amsterdamse studenten moest gaan zoeken, weten wij niet (zoals in het algemeen omtrent de groep CS-6 maar weinig bekend is); vast staat wel dat de V-Mann Ridderhof die in die tijd in illegale kringen nog tal van contacten had, er in de zomer in slaagde, zich in de groep naar binnen te dringen.
XCKatan, Frijda, Pooters en de gebroeders Boissevain werden als eersten gearresteerd (Katan ten huize van de schrijver Ed Hoornik), vervolgens, elf
XC1 B. Riezouw in De Waarheid, 24 nov.
dagen na de aanslag op Kerlen, Geertruida van Lier. Frijda verklaarde tijdens zijn verhoor dat hij Posthuma en Postma neergeschoten had! - Jan Verleun bleef op vrije voeten. Deze ging samen met anderen nieuwe plannen beramen. Katan had, voor hij opgepakt werd, een heel schema opgesteld om de belangrijkste telefoonen telegraafverbindingen te vernielen; dat plan werd verder uitgewerkt waarbij overigens bleek dat men niet genoeg explosieven bezat. In oktober mislukte een aanslag op het GAB te Utrecht. De twee daders werden gegrepen; hèn kon CS-6 door een overval op het Utrechtse hoofdbureau van politie, waaraan tien illegale werkers deelnamen, bevrijden. Voor hun reis naar Utrecht had CS-6 geen geld gehad; dat had men moeten lenen.
XCDat laatste feit kan een aanwijzing zijn dat de middelen waarover het Amsterdamse groepje beschikte, uitermate beperkt waren. Trouwens, niet alleen was er een tekort aan geld en explosieven maar ook aan wapens. Was daar niet iets aan te doen? In de loop van oktober werd besloten dat twee leden, Klaas ('Kas') de Graaf en J. J. ('Bob') Celosse, naar Engeland zouden gaan.ê Op 3 november richtte de 'Staf CS-6' dienaangaande het volgende briefje aan zekere 'J. Bouman' die door haar als chef van de 'Secret Intelligence Service' ('SIS') in Nederland beschouwd werd; wie daarmee bedoeld werd, weten wij niet (het kan de BI-agent d' Aulnis, het kan ook kapitein Tonnet geweest zijn - met beiden had de Graaf contact gehad), in elk geval is het briefje een van de zeer weinige stukken die van de groep CS-6 bewaard gebleven zijn. Wij citeren:
XC'plannen betreffende het vernielen van verschillende bureaus der Gestapo vorderen ...
XCEen onzer koeriers staat gereed om via Spanje naar Engeland te vertrekken. Papieren voor deze persoon zijn gereed. Het benodigde geld is bij elkaar ge scharreld! In verband met de toespitsing der situatie voor illegaal Nederland is het beslist noodzakelijk de veiligheid van deze persoon zo goed mogelijk te waarborgen. Hem wordt een semi-automatisch pistool kal. 6,35 ter beschikking gesteld waar echter geen munitie voor is !
1 Katan, Frijda, Pooters en de gebroeders Boissevain werden met veertien anderen, onder wie van der Veens medewerkers Walter Brandligt en Dionysius Remiëns, op 30 september 1943 gefusilleerd. Geertruida van Lier werd eind november '43 in het concentratiekamp Sachsenhausen doodgeschoten samen met o.m. Reina Prinsen Geerligs, een Amsterdamse studente, koerierster van CS-6, die door de 'SD' gearresteerd was toen zij een revolver bij een van de leden van de groep kwam afgeven. 2 De Graaf, geboren in 1916, had een aanstelling bij het rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd, Celosse, geboren in 1917, had een opleiding voor planter gevolgd.
Bestaat de mogelijkheid deze persoon een legitimatie te verstrekken voor eventueel noodzakelijke bezoeken aan Britse autoriteiten in het onbezette deel van Zuid-Europa? (vertrekdatum is II november)
XCDoor de Staf CS-6 kan een partij pistolen gekocht worden. Geld hiervoor is niet aanwezig."
XCGelijk gezegd: dit briefje dateert van 3 november.
XCEén dag later werd Verleun gearresteerd.
XCOp I I november kon het vertrek van de Graaf en Celosse niet doorgaan. Op die datum deed de 'Staf CS vr (de Graaf) aan de Raad van Verzet het volgende 'voorstel':
XC'Staf CS VI stelt voor om, in samenwerking met de Raad van Verzet, ... de illegaliteit in Nederland te centraliseren. Twee der leden van Staf CS VI gaan daartoe naar de Nederlandse regering in Londen teneinde autorisatie te verkrijgen.
XCNa autorisatie komt één der koeriers terug als officieel exponent der regering en geheim agent der BSSs, die contact onderhoudt met de basis in Engeland via de chef SIS, de heer Bouwman.P
XCEen merkwaardige brief! Waarom 'CS vr in plaats van 'CS-ó'? Dat had te maken met het feit dat de Graaf en Celosse de oorsprong van de naam CS-6 niet kenden; de Graaf verklaarde later aan de Enquêtecommissie dat CS-6 'eigenlijk Centrale van Sabotage, zesde poging' betekende.s Belangrijker dunkt ons evenwel dat uit deze brief blijkt hoe schromelijk de Graaf de positie van CS-6 overschatte. Hoe dat zij, omstreeks 21 november vertrokken hij en Celosse naar het zuiden.
XCKorte tijd later, op 8 december, kwam de eventuele samenwerking met CS-6 in de Raad van Verzet ter sprake. De notulen vermelden:
XC'(Cerrit van der Veen): Deze groep heeft zware slagen gehad, domme dingen gedaan, thans vrijwelover de kop. Nu 2 man van CS-6 op weg naar Engeland, laten paperassen ... achter, waaruit blijkt dat CS-6 in Engeland dingen zal gaan vertellen mede uit naam Raad van Verzet, zonder hiertoe enige machtiging te hebben ontvangen.
XCRaad van Verzet: Niet au serieux nemen.'!
1 Brief, 3 nov. 1943, van de Staf-CS 6 aan']. Bouman' (CS-6, 1 b). 2 3 Brief, II nov. 1943, van de Staf CS VI aan de Raad van Verzet (RVV, I c). Deze briefwerd namens de 'StafCS VI' ondertekend door 'de Brigade commandant Nicolaas Carl de Booy'. Dit was een van de pseudoniemen die de Graaf gebruikte. 4 Getuige K. de Graaf, dl. IV c, p. 1413. 5 RVV: Notulen, 8 dec. 1943 (RVV, I b).
XCNog voor het vertrek van Kas de Graaf en Bob Celosse was CS-6 door nieuwe slagen getroffen: de verloofde van Leo Frijda, Irma Selig, die mèt Frijda gearresteerd was, had zich, om haar eigen leven te redden, bereid verklaard, ten bate van de Sicherheitspolizei contact te zoekenmet leden van CS-6 die de Sicherheitspolizei in augustus niet in handen gekregen had; haar rol werd niet doorzien - Verleun was een van diegenen die een afspraak met haar maakten en daarbij door helpers van de 'SD' overvallen werden. Hij werd op 4 november door tien man tegelijk besprongen en naar Lages' Aussenstelle in de Euterpestraat gebracht. Drie weken later kon hij uit het Huis van Bewaring brieven naar buiten smokkelen die voor zijn vader en moeder bestemd waren. In die aan zijn vader- begon hij met op zijn arrestatie terug te zien:
XC'In triomf werd ik naar de Euterpestraat gereden en aan de hele club voorgesteld. 'Dat is nou George of Jan.' 'Ha die Jan!' Ik kreeg sigaretten, een grote clubfauteuil, enz., want ze waren blij als kleine kinderen met een cent. 't Is ook een knap staaltje, hè, door verraad met 10 'man één man gevangen te nemen. Enfm, na de vriendelijke ontvangst en receptie begon het verhoor. Ik had niets te zeggen en ik wist niets. Dat spelletje begon hun te vervelen en ze begonnen 'vriendelijke' dwang op me uit te oefenen. Een methode die zo gemeen is, dat je alleen maar uit ondervinding kan spreken om het duidelijk te maken. Ik moest gebukt vooroverstaan met gestrekte knieën. M'n handen die met stalen boeien op m'n rug zaten, werden in de knieholten vastgebonden. Toen ging het verhoor verder. Zes man vuurden van alle kanten vragen op me af Als er een binnenkwam, ramde hij 'gemoedelijk' op je rug of z'n been schoot uit. Na twee uur dacht ik dat ik gebroken was. Ik verrekte van de honger en dorst, maar dat was van geen belang zeiden ze. Eerst moesten ze dit weten en dat weten. 's Avonds om zeven uur donderde ik in elkaar en werd door de voeten van een paar man weer op de been geholpen. Intussen was voor mij vast komen te staan dat ze van mij praktisch alleswisten, alleen het verband ontbrak met de anderen.
XCIntussen had Kas en zo al gewaarschuwd kunnen zijn, maar ik wou wachten tot II uur. M'n polsen waren opgezwollen, m'n rug was gebroken kapot. Om II uur zweette ik water en bloed en om 10 voor twaalf was het gebeurd met me. Ik was letterlijk uitgedroogd en murw. Hoe ik nog op mijn benen kon staan is me een raadsel, maar al had ik nog eens twaalf uur zo gestaan, mits ik het volExemplaar in CollectieC-I-I.
1
gehouden had, een verklaring moest ik toch afleggen. Er was tijd genoeg verlopen na m'n arrestatie om alles te alarmeren. Ik besloot, vergeef het me, een verklaring af te leggen omtrent die dingen die ze wisten van mij. Maar ik heb alle mensen die nog in leven zijn er buiten kunnen houden. Ik verklaarde me bereid om de 'waarheid' te zeggen. Ik werd voorzichtig op een divan gelegd, dronk een fles water leeg, kreeg een Wings die ik oprookte ondanks dat m'n hersens door mijn kop tolden van de pijn. Maar ik was totaal kapot. Ik had het gevoel dat ik alleen nog maar een hoofd met hersens had en dat ik die moest gebruiken. Ik bekende die nacht om te beginnen, dat ik Gen. Seyffardt neergeschoten had, want dat wisten ze van me door Leo en Bernard.'
XC· . . Het is nu drie weken geleden, maar het slappe gevoel en de knikkende knieën raak ik niet kwijt.
XC· .. Vanaf die dag werd ik van's morgens vroeg tot's avonds laat in de Euterpestraat verhoord. De heren uit Den Haag kwamen ook eens kijken en ik werd van toen af goed behandeld, d.w.z. zolang ik niet te grote leugens vertelde, zat ik rustig in een grote club en rookte vooroorlogse sigaretten en was maar aan één hand geboeid.
XC· .. De verklaring die ik afgelegd heb (het heeft bijna twee weken geduurd), beslaat 29 foliovellen vol getikt. Ik heb alles bekend wat mij ten laste werd gelegd, behoudens dat waarbij nog mensenlevens gemoeid zouden zijn. Het feit dat ik de leider van CS-6 zou zijn .heb ik ontkend en gezegd dat ik me altijd zoveel mogelijk van de anderen afzijdig hield en niets te vertellen had. De stommelingen hebben het geslikt en dat spaart een hoop mensenlevens.
XC· .. Wat ik bekend heb is het volgende:
XCI. het neerschieten van Seyffardt (Gen.)
XC2. medeplichtigheid bij Reydon (S.G.)
XC3. het neerschieten van Posthuma (S.G.)!
XC4. het neerschieten van Postma (vaandrig)
XC5. medeplichtig bij mevr. Reydon
XC7. poging tot neerschieten van degenen die me arresteerden
XC8. lidmaatschap ener organisatie en nog andere kleinigheden zoals spoorwegaanslag-voorbereidingen. De feiten lopen vanaf januari tot augustus. Daarna heb ik in België gezeten en ben weer teruggekomen naar Holland van armoede", maar ik heb geen illegaal werk meer gedaan na augustus!!!!!!!!!!
XC· .. Ik had gehoopt na de oorlog een of twee sterren op mijn kraag te krijgen,
1 Hans Katan. 2 Moeten wij uit 'S.G.' afleiden dat Verleun in de machteloze Posthuma de secretaris-generaal van landbouw, visserij en voedselvoorziening gezien had? Het kan zijn dat hem diens functie niet meer scherp voor ogen stond, toen hij zijn briefschreef. 3 Dat had Verleun verzonnen teneinde over die periode geen bekentenissen te moeten doen.
maar ik zal eerder zoveel sterren hebben als ik wil. Ik heb er geen spijt van. Integendeel. Mijn ster zal meer schitteren dan ooit. Ik ga nu naar Boven om door de Meester aller dingen geridderd te worden om M'n ster aan de hemel te bezitten.
XCIn te Domine speravi, non confttndar in aetetnuml 1 Vader, ik ben volkomen bereid de grote reis aan te vangen. Ik heb God en mijn vaderland naar beste krachten willen dienen en als beloning roept God me tot zich en geeft me nog ruim gelegenheid me voor te bereiden. Soms hunker ik naar het ogenblik dat de schoten van het vuurpeleton zullen knallen en m'n ziel zalopgaan naar m'n Eeuwige Rechter. Want is er een groter geluk denkbaar, dan na zo'n korte strijd plotseling de eindoverwinning geschonken te krijgen uit de Hand van onze Goddelijke Verlosser? Dan zal ik het heerlijk Kerstfeest vieren in de Hemel, voor eeuwig verenigd met Hem, Die wij in het stalletje van Bethlehem gevraagd hebben en die het ons beloofd heeft: 'Vrede op aarde, aan allen die van goeden wil zijn.' En daarom heb ik hem naast de belofte, den Vaderland Getrouwe te zijn, dat parool genomen: In te Domine speravi, non confttndar in aetemuml'
XCAch, afstand te doen van het leven viel de vier-en-twintigjarige Verleun moeilijk - hij kon de laatste hoop niet opgeven:
XC'Ik heb in de stilte der gevangeniscel een eed gezworen. Mocht ik door Gods ondoorgrondelijke Raadsbesluiten ongedeerd uit de cel komen en weer vrij zijn, dan roep ik u tot getuige om mij aan die eed te houden'
XCwat die eed inhield, schreefhij niet.
XCUit de brief aan zijn moeder":
XC'Ik kan me nog heel goed de briefherinneren die ik vlak voor de oorlog van Vader in Westervoort kreeg." Daar stond in: 'God verhoede het dat het gebeurt, maar mocht de Mof z'n grote poot in ons Vaderland zetten, dan een hartelijke Akte van Berouw, jongen, en dan niet geaarzeld.' En God weet dat ik niet geaarzeld heb! Ik heb vaak beslissingen moeten nemen waar anders Regeringen, Krijgsraden en Commissies dagenlang over redeneerden. Ik heb ruggespraak gehouden met mensen die hersens genoeg hadden en ik heb de beslissing genomen en niet geaarzeld!
XCEn ik weet voor mezelf dat ik naar eer en geweten gehandeld heb en God, Vaderland en Vorstenhuis naar beste vermogen gediend heb! Moeder! Ik dank u voor het leven wat gij me geschonken hebt. Ik vraag
10p U, Heer, heb ik gehoopt, in eeuwigheid zal ik niet beschaamd worden. 2 Doc II 800A, b-I. 8 Jan Verleun was daar gelegerd tijdens deneutraliteitsperiode.
u nederig vergiffenis voor alles wat ik tegen u misdaan heb. Bid voor mij! Ik zal bij God voor u bidden. Sterkte! Tot ziens in de Hemel!'
XCJan Verleun werd op 7 januari '44 gefusilleerd.
XCNamens CS-6 waren de Graaf en Celosse eind november' 43 naar Engeland vertrokken. In Parijs en op weg van Parijs naar de Pyreneeën kregen zij belangrijke hulp van een illegaal werker, de Nederlander Christiaan Antonius ('Chris') Lindemans, die overigens met zijn dare-devil-optreden (daaraan en aan zijn reusachtige gestalte dankte hij de bijnaam King Kong) een zekere bezorgdheid bij hen wekte. Met het passeren van de Pyreneeën hadden zij moeite, desondanks verliep hun tocht vlot; begin januari '44 kwamen zij in Engeland aan. Tot zijn ontsteltenis vernam de Graaf daar dat Ridderhof, die enkele maanden tevoren als V-Mann in CS-6 gepenetreerd was, nog steeds door SOB vertrouwd werd: in oktober had SOB immers de agenten GrÜll en van Schelle door Ridderhoflaten opvangen. Het was overigens niet de Graaf die overtuigend bewijzen kon dat SOB meer dan anderhalf jaar door Abwehr en Sicherheitspolizei om de tuin geleid was; bij het Bureau Inlichtingen had men dienaangaande, gelijk eerder vermeld, reeds een maand lang zekerheid door de telegrammen uit Zwitserland én Nederland waarin de mededelingen van de ontsnapte agenten Dourlein en Ubbink vervat warenhen had Somer later in december in Spanje persoonlijk kunnen spreken. De leiding van de Dutch Section van SOB werd vervangen en de plaats van de dienst van kolonel de Bruyne werd medio maart ingenomen door het Bureau Bijzondere Opdrachten ('het BBO'). De Graaf werd bij dat bureau ingedeeld. Hij zat daar dus op een strategische post om het plan uit te voeren waarmee hij uit bezet gebied vertrokken was: centralisatie van de illegaliteit door CS-6 'in samenwerking met de Raad van Verzet'. Besloten werd, twee geheime agenten naar bezet gebied te zenden, elk met een eigen marconist. Zij zouden gevieren gedropt worden maar moesten nadien zo spoedig mogelijk los van elkaar gaan opereren. Een van die agenten werd Celosse, de ander A. J. M. Cnoops, een Nederlandse militaire vrijwilliger uit ZuidAfrika, die in september' 43 al een missie naar bezet gebied ondernomen had. In die tijd was namelijk aan SOB bekend dat getwijfeld werd aan de veiligheid van de agenten die sinds begin '42 naar bezet Nederland gezonden waren - Cnoops was toen eind september ergens boven Frankrijk 'blind'
vergewissen of 'een zekere sinjeur in Amsterdam die contact met Londen had', betrouwbaar was.' Wie daarmee bedoeld werd, weten wij niet (Ridderhof wellicht?) - in elk geval waren de indrukken waarmee Cnoops binnen zes weken in Londen terug was (hij werd in het kader van het Eng landspiel en zonder dat hij het besefte, bij zijn terugreis geholpen door Abwehr en Sicherheitspolizei), dusdanig dat SOE het Englandspiel niet doorzag.
XCVoor zijn tweede missie kreeg Cnoops de opdracht, als 'organisator' op te treden: hij moest contact leggen met 'het hoofd van de Raad van Verzet', opgenomen worden in dat college en dan 'alle partijen onder hun leiding brengen waarbij de Engelsen, door hem, de algemene richtpunten zouden bepalen'ê - wij moeten dat, dunkt ons, interpreteren als: richtlijnen voor sabotage, eventueel voor semi-militaire actie, want dat was het werkterrein van SOB. Op datzelfde terrein viel de opdracht die Celosse kreeg: hij moest allereerst nagaan hoe de sluizen in het [ulianakanaal (Zuid-Limburg) opgeblazen konden worden, 'zodat geen kolentransporten naar Duitsland meer mogelijk waren'3 (SOE was slecht ingelicht: die transporten gingen per trein); vervolgens moest hij met behulp van CS-6 comité's formeren teneinde springstoffen en wapens in ontvangst te nemen, en tenslotte diende hij dan 'in samenwerking met CS-6' tot het uitvoeren van vernielingen over te gaan; was de scheepvaart in het Julianakanaal eenmaal gestremd, dan zouden andere opdrachten volgen.
XCIn de nacht van 3 I maart op I april '44 nam een Engels toestel Cnoops, Celosse en hun beide marconisten mee tot boven de Wieringermeerpolder; zij zouden daar 'blind' gedropt worden. In snelle successievolgden toen twee rampen: ten eerste weigerde de marconist van Celosse om, toen het zover was, de parachutesprong te wagen - gevolg was' dat Cnoops en Celosse samen slechts over één marconist de beschikking hadden, J. H. Seyben, en dus in een nauwonderling contact moesten blijven. Groter nog was de tweede ramp: Kas de Graaf was er van uitgegaan dat Celossezich in Amsterdam zou kunnen aanmelden bij de adressen van leden van de groep CS-6 die aan hun beiden bekend waren. Eigenlijk was dat al op het momentwaarop zijin november Nederland verlieten, een riskante opzet, daar de S icherheits polizei CS-6 onbarmhartig vervolgde. Sindsdien waren meer dan vier maanden verstreken - wie van de leden van CS-6 woonde nog op het adres uit november? De Graafhad zich die vraag niet gesteld ('een ernstigeJ.punt f, gestene. bijl. 360). 2 A.v., p. 7. 3 Getuige J. H. Seyben, a.v., dl. IV c,
1 Brief, 24 juli 1949, van A. M. Cnoops aan de Enquêtecommissie, p. 6
fout', aldus de Enquêrecommissie-) - en Celosse kon inderdaad niemand vinden. Trouwens, de eerste avond waarop hij zich in Amsterdam bevond, bracht hij niet alleen zichzelf maar ook Cnoops en Seyben, die beiden volledig afhankelijk van hem waren, in gevaar door zijn eigen vrouw op te zoeken. Voor Cnoops en Seyben vond hij een schuiladres in Amsterdam, zelf bleef hij speuren waar zijn oude illegale relaties gebleven waren. Tegen één liep hij op: Lindemans ('King Kong') maar Celosse wist niet dat deze kort tevoren een Vi-Mann van de Abwehr geworden was. Via Lindemans konden Giskes en Schreieder het doen en laten van Celosse, Cnoops en Seyben dus vrij nauwkeurig volgen.
XCMedio april nam Celosse Seyben mee naar Rotterdam. Daar had hij een kennis in de groep van Trouw. Samen met de man van Trouw ging Seyben de sluizen van het [ulianakanaal verkennen en vervolgens bij Rotterdam zien waar een geschikt afwerpterrein lag. Hij liet overigens nog niets uit Engeland komen: er was nog geen 'ontvangst-comité'. Cnoops woonde in die tijd in Amsterdam in een hotelletje dat veel van een Duits bordeel weg had, maar toen Celosse weer in Amsterdam terugkwam, betrok deze samen met Cnoops een woning waar hij zich de luxe van een huisknecht permitteerde.
XCDie huisknecht was een V-Mmm van de Sicherheitspolizei, Adriaan ('Jackie') Breed.
XCSeyben die bij Rotterdam geen geschikt afwerpterrein had kunnen vinden, ging er een zoeken op de Veluwe, V-Mann Lindemans vergezelde hem daarbij. Op 10 mei werd het net dichtgehaald: Seyben werd in Lunteren gearresteerd en zijn zendadres in Rotterdam werd grondig doorzocht.ê Nu waren Cnoops en Celosse ook nog hun verbinding met Engeland kwijt.
XCScybens arrestatie was nog niet aan Celosse in Amsterdam bekend toen deze twee dagen later, op 12 mei, eindelijk Jan Thijssen wist te ontmoeten die in het gezelschap was van een BI-agent, A. W. M. Ausems." ThijssenAusems een ontmoeting tnssen Celosse en Thijssen te arrangeren. Dat kan ook
1 A.v., dl. IV a, p. 564. 2 Men vond er zijn code en al zijn telegrammen. De trachtte onmiddellijk een met Londen te beginnen, maar die opzet werd doorzien. Hieruit mag men afleiden dat Seyben zijn niet prijsgegeven heeft. 3 Ausems, een medewerkers van Thijssens Radiodienst, was eind' 43 naar Engeland gegaan en was in de nacht van 29 februari op I maart' 44 gedropt om met de Radiodienst contact op te nemen; op zijn wederwaardigheden komen wij in dit hoofdstnk nog terug. had een telefoniezender bij zich. Wij veronderstellen dat Celosse via Seyben bij het BBO gevraagd heeft hoe hij de Raad van Verzet bereiken kon en dat het BBO toen van BI de gelegenheid kreeg om via
vond hun gesprek zo belangrijk dat hij er nog diezelfde dag bericht van zond aan zijn medelid van de Raad van Verzet, Gerben Wagenaar. Dat bericht luidde (wij vermelden weer de werkelijke namen) :
XC'I. Heden in aanwezigheid van Ausems contact gehad met Celosse. Maakt een prettige indruk. Resultaten:
XC2. Celosse uitgestuurd met eigen seiner en toestellen, voor eigen organisatie CS-6; zijn seiner echter achtergebleven.
XC3. Heeft medegebracht voor RVVeen contactman, Cnoops, met eigen seiner, toestel en radiokanaal. Hiermede is RVV dus volledig door Regering erkend; en de RVV heeft een eigen radioverbinding met de Regering!
XC4. Jij moet dus namens RVV spreken met Cnoops ...
XC5. Seiner van Cnoops, die thans voor Celosse èn Cnoops moet werken, is geen goede vakman, mag echter niet met ander werk dan radiowerk in contact worden gebracht. Met Ausems en Celosse overeengekomen dat seiner onmiddellijk in dienst komt van Radiodienst in Radio-district Amsterdam Radiodienst krijgt tevens de toestellen van Celosse.
XC6. Celosse c.s. uitgezonden door half maart gevormd bureau BBO met bijzondere sabotage-opdrachten en voor voorlichting en assistentie RVV. Celosse gaat weer deel uitmaken van CS-6, dus ik neem aan dat Cnoops ook in nauw contact met RVV zal mogen werken. Overigens is Celosse zéér voor samenwerking, welk onderwerp we echter voorshands hebben laten rusten om eerst de practische zaken af te doen.
XC7. Celosse heeft van de overkant gevraagd een proefzending van zes containers met trotyl, pistolen en geruisloze machinepistolen; als dit goed gaat, komt een volgeladen kist met 24 containers. Hij heeft besteld voor CS-6, maar 1S onmiddellijk bereid om ook aan RVV af te staan'!
XCEngelse explosieven en wapens! Eindelijk! Thijssen had er een vol jaar naar uitgekeken. Nukwamenze! Sterkernog: zijnRaad van Verzet was 'volledig door Regering erkend; en de RVV heeft een eigen radioverbinding met de Regering!'
XCHelaas, toen hij die verheugende conclusies trok, zat Seyben, de marconist die voor het radiocontact moest zorgen, al twee dagen in arrest.
XCV-Mmm Breed hield Celosse en Cnoops nog ruim een week onder observatie. Beiden werden op 20 mei gearresteerd en het was slechts aan de bijzondere voorzichtigheid te danken die Thijssen en Wagenaar in hun contact met deze twee agenten betracht hadden, dat niet ook zij in Duitse handen vielen.
XC1 Brief, 12 mei 1944, van J. Thijssen aan G. Wagenaar (RVV, I
XCDe eerste operatie van het Bureau Bijzondere Opdrachten was een deerlijk fiasco geworden; zulks betekende ook dat de verzetsgroep CS-6 niet heropgericht werd.
XCGeen enkele grote illegale groepering was er die vóór de April-Meistakingen van '43 door zo zware slagen getroffen was als de Communistische Partij Nederland. Enerzijds hing dat samen met de brede verzetsactiviteit die door de partij ontplooid was, anderzijds met het feit dat communisten door de Sicherheitspolizei met bijzondere felheid vervolgd werden. Wat wij over dat alles in de delen 4, 5, en 6 vermeld hebben, willen wij hier beknopt samenvatten.
XCIn de zomer en herfst van '40 was de illegale CPN met ca. tweeduizend activisten van wal gestoken; onze schatting was dat van hen in de zomer van '42 al meer dan duizend gearresteerd waren. Bovendien waren ook nog enkele tientallen leden opgepakt van de speciale sabotage-organisatie die in de herfst van '41 door het driemanschap dat de illegale CPN leidde (Paul de Groot, Lau Jansen, Jan Dieters), in het leven geroepen was: het Militair Contact ('het MC'). Als commandant van het MC fungeerde Jan Hendrik van Gilse; zijn naaste medewerkers waren Gerben Wagenaar, Max Meyer en Jan willem Schouten"; Wagenaar (wij komen op hem nog terug) wasin dienst van de gemeente Amsterdam, van Meyer weten wij slechts dat hij in Spanje tijdens de burgeroorlog vrijwilliger geweest was aan republikeinse kant, Schouten was assistent aan de Landbouwhogeschool te Wageningen.
XCDe activiteit van de illegale CPN richtte zich aanvankelijk vooral op de uitgave van De Waarheid en van talloze pamfletten; daarnaast werd geld ingezameld voor de steunverlening aan arbeiders die geweigerd hadden naar Duitsland te vertrekken. Ook bij de hulp aan ondergedoken Joden waren veel communisten betrokken. Het MC wist in '42 en begin '43 een aantal sabotage-acties uit te voeren dat voor Nederlandse verhoudingen niet gering was. Met dat al ging van de onbarmhartige vervolging door de Sicherheus polizei toch een merkbaar effect uit: de ene groep communisten na de andere werd' opgerold', het bleek soms moeilijk de lege plaatsen door anderen te laten innemen en begin '43 was, naar het schijnt, een situatie ontstaan waarin het driemanschap aan de top regelmatig nog slechts in contact stond
met de districten Amsterdam, Haarlem, de Zaanstreek, Twente en Tilburg. Begin april' 43 werden bovendien, zoals wij in ons vorige deel beschreven, Jansen en Dieters gearresteerd - nadien nam Paul de Groot niet langer deel aan het illegale werk. 'Het gevolg was', zo schreven wij, 'dat anderen de zwaargehavende illegale CPN moesten gaan leiden. Het schip was stuurloos geworden.' Over die situatie bracht Daan Goulooze, de verbindingsman met Moskou, via een van zijn zenders rapport uit aan de Russische partijleiding; hem werd geadviseerd, een vertrouwde partijgenoot te belasten met de vorming van een nieuwe lelding. Goulooze koos hiervoor Jan , Postma uit die sinds enkele maanden in Amsterdam districtsleider was, en deze liet zich in de nieuwe leiding terzijde staan door de twee communisten met wie hij het district Amsterdam geleid had: W. F. Puister en F. Reuter. Het lijkt ons van belang, er Iller aan te herinneren dat zich in '40 een reeks scherpe conflicten voorgedaan had tussen Goulooze en de Groot. Goulooze zag zichzelf bepaald niet louter als een technicus die voor de verbindingen met Moskou zorgde, maar eerder als de politieke vertegenwoordiger van de Komintern wiens primaire taak het was, de CPN een zo sterk mogelijke plaats te laten innemen in de Nederlandse samenleving. Hij beschouwde de Groot als een bekrompen fanaticus die het vermogen miste, de Moskouse directieven in Nederland op een wijze toe te passen waardoor de kleine en nogal geïsoleerde CPN aan kracht 'en invloed zou kunnen winnen. In juli '40 had Goulooze met name groot bezwaar gehad tegen het belangrijkste artikel dat de Groot (hij is er vermoedelijk de auteur van geweest) wilde opnemen in het maandblad van de partij, Politiek en Cultuur. In dat stuk was het wenselijk genoemd dat 'geen enkel gezag van de weggelopen regering' meer zou worden erkend; die regering kreeg wèl een advies: zij moest 'tegenover Duitsland een waarlijke neutraliteit' in acht nemen - 'dit betekent ook dat het Nederlandse werkende volk tegenover de Duitse bezetting van ons volk een correcte houding moet aannemen.' Goulooze had getracht, de publikatie van dat stuk te voorkomen - dat was hem mislukt, Omgekeerd mislukte eind '40 een poging van de Groot om Goulooze als verbindingsman met de Komintern ten val te brengen. Nadien kon Goulooze slechts met machteloze woede constateren dat er geen nummer van Waarheid verscheen waarin niet passages voorkwamen die de brede massa van het Nederlandse volk, hadden zij haar bereikt, dwars tegen de haren in gestreken zouden hebben, zoals in no. 5 van De Waarheid dat twee weken voor de Februaristaking verscheen:
XC'Engeland is even slecht als Duitsland ... Zeker, ons land moet van de Duitse
worden gezet. Doch niet voor de zaak van het Oranjehuis en wat er om heen hangt, die is de knoken van geen enkele Nederlander waard.'
XCMet die aanvallen op Engeland en het Oranjehuis was het na het begin van de Duitse invasie in de Sowjet-Unie (22 juni '4I) gedaan. De Groot ging van het partijkader eisen dat het 'voor de verering der Koningin onder de bevolking''het grootst mogelijke begrip' zou tonen! - daar stak een element van distantie in. Inderdaad, koningin Wilhelmina werd door hem slechts op opportunistische gronden als staatshoofd aanvaard, hij kon de hoop niet prijsgeven dat Nederland een republiek zou worden waarin de communistische partij ('sttijdende voorhoede van het proletariaat', zoals het in de communistische terminologie heette) de lakens zou uitdelen. Uit die visie vloeide voort dat de Groot, waar hij maar kon, andere partijen die hij als concurrenten beschouwde, aan een rancuneuze en venijnige bestrijding bleef onderwerpen. Dat versterkte het politieke isolement der CPN. 'Buitenstaanders die niet met communisten in contact stonden, wisten', zo schreven wij in deel 5,
XC'van haarwerk vrijwel niets en van de door haar gebrachte offers ook maar weinig. Processen tegen communisten waaromtrent dan een kort bericht in de dagbladpers verscheen, waren zeldzaam." Die buitenstaanders konden hoogstens bij tijd en wijle nummers van De Waarheid in handen krijgen. Welnu, in de periode waarin Paul de Groot de inhoud bepaalde, sprak het blad in zijn haast afgodische verering van de Sowjet-Unie, in zijn dogmatische Rechthaberei en in zijn aggressieve, superieure hatelijkheid jegens alle vertolkers van andere politieke denkbeelden wellicht veel communisten aan (zeker niet alle!), maar was toch te ver verwijderd van Nederlands humanistische grondtoon, om van de christelijke te zwijgen, dan dat het enige aantrekkingskracht uitoefende op politiek andersdenkenden. Integendeel, het stootte af'
XCen wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat Goulooze (die regelmatig aan Moskou rapport uitbracht) dat met spijt gadesloeg.
XCVan de discussies die binnen de leiding van de illegale CPN gevoerd zijn, weten wij niets af, maar wij zijn geneigd enige betekenis toe te kennen aan het feit dat in het nummer van De Waarheid dat in september' 42 verscheen, opeens een artikel opgenomen was: 'Christendom, communisme en vader97
1 P. de Groot: 'Politieke brief over de nationale eenheid voor de nationale be vrijding' (febr. 1942). 2 Nagenoeg alle gearresteerde communisten werden zonder vorm van proces naar concentratiekampen gezonden.
landsliefde' , waarin een geheel andere toon aangeslagen werd. Wij vermoeden dat dit artikelgeschreven was door A. J. Koejemans-wijvermoeden 66k dat op de Groot stevige pressie uitgeoefend moest worden voor hij het als hoofdredacteur van De Waarheid opnam. 'Christendom en communisme', zo stond er in, 'zijn bezig elkander te vinden op de gemeenschappelijke grondslag der vaderlandsliefde ... De strijd tegen de vijandelijke bezetting is in Nederland wellicht niet het krachtigst, maar stellig het openlijkst gevoerd door de kerken ... Geen communist die het niet waardeert.
XCDe simpele waarheid, door Vondel verklankt in de prachtige regel: 'De liefde tot zijn land is ieder aangeboren', isjarenlang in tal van uitlatingen der Cornmunisten met wrevel genegeerd. Dit vond zijn verklaring enerzijds in een verkeerd begrepen internationalisme, anderzijds in de begrijpelijke woede over de weerzinwekkende manier waarop de normale patriottische gevoelens door het kapitalisme werden misbruikt ten eigen bate.
XCSectarische Nederlandse communisten wilden het woord 'vaderland' alleen nog maar gebruiken in die zin dat de Sowjet-Unie 'het vaderland' der arbeiders was. Een op zichzelf fraai idee moest hier een veel dieper werkelijkheid verhullen en vervangen, de werkelijkheid dat toch altijd in de eerste plaats Nederland het vaderland der Nederlandse arbeiders zou zijn en blijven.'
XCDe Groot plaatste dit stuk (dat stond er boven) 'ter discussie'. In een naschrift zorgde hij zelf voor een eerste bijdrage daartoe. Communisten, zo betoogde hij daarin, moesten hun levensbeschouwing niet 'loslaten of wijzigen', 'het patriotisme' was al sinds '36 grondslag van hun politiek en 'van sectarisme was bij hen geen sprake. Dit kan veeleer de mensen van Eenheid door Democratie, van de SDAP en Christelijke Burgerpartijen worden verweten die ons land weerloos maakten en niet alleen de tragedie van 10 mei 1940, doch ook de nog steeds voortdurende slapheid en capitulatiegeest onder grote delen van ons volk op hun geweten hebben'l
XCer was in de Groots beschouwingswijze dus niets veranderd. Wie er zo over dacht als hij, eiste van andersdenkenden steeds onmiddellijke onderschikking en kwam aan geen 'samenwerking toe.
XCWelnu, wij krijgen na de Groots uitschakeling met een andere CPN te rnaken. Dat schrijven wij zeker niet alleen aan de invloed van Goulooze toe, De Groot had sinds de zomer van '40 in zijn onderduik een nogal geïsoleerd bestaan geleid - andere communisten hadden in hun illegaal werk juist veel contact met andersdenkenden. gekregen. Stellig, zij bleven communisten,
XC1 De Waarheid (sept. 1942), p. 3-6. 97
maar zij constateerden dat de CPN slechts één stem was in het koor van het verzet. Bovendien deed de realiteit van de Duitse onderdrukking hen, zeker I voor Nederland, twijfelen aan de notie van de 'dictatuur van het proletariaat' - diende niet ook de CPN, zoals de SDAP in de jaren '30 gedaan had, het historisch gegroeide Nederland duidelijker te aanvaarden? De hoop dat het communisme zou triomferen, behoefde men dan niet op te geven, maar de weg naar dat einddoel zou een wezenlijk andere worden.
XCPostma, Puister en Reuter, die de nieuwe leiding van de illegale CPN vormden, dachten hier precies zo over als Goulooze. In nauwe onderlinge samenwerking sloegen zij (naar wij aannemen: met instemming, zo al niet op instructie van Moskou') met de CPN een nieuwe koers in. Naar buiten geschiedde dat in de namens de CPN gepubliceerde bijdrage die Postma in nauwoverleg met Goulooze, Puister en Reuter schreef voor een illegale brochure, Om Neêrlands toekomst, die in de herfst van '43 uitkwam en waarvoor vertegenwoordigers van verschillende politieke richtingen hun denkbeelden op schrift gesteld hadden. Wij komen op die brochure in deel 9 nog terug, maar willen hier reeds opmerken dat in het gedeelte: 'Opvattingen van de Communistische Partij in Nederland (CPN)'2, hoezeer dat ook een over het algemeen 'orthodox-marxistische' beschouwing was, enkele merkwaardige passages voorkwamen: de CPN ijverde voor 'het herstel van het rijk der Nederlanden in zijn volle omvang' (bepleit werd wèl dat Nederland aan Nederlands-Indië nadien uit eigen beweging de onafhankelijkheid zou schenken), 'met al zijn staatsinstellingen, zijn democratische grondwet, zijn gewetensvrijheid en al de rechten en vrijheden van zijn burgers'; de 'positie van de Kroon van thans' werd 'als een historische realiteit (erkend)'; toegegeven werd dat de CPN in haar houding tegenover 'de aanhangers van andere wereldbeschouwingen, in het bijzonder de Christenen ... , in het verleden niet altijd de vereiste tact (had) getoond', en dat ten aanzien van 'de Nederlandse tradities op het gebied van de persoonlijke vrijheid' gesproken mocht worden van 'sectarische fouten die wij in het verleden ongetwijfeld wel hebben gemaakt'; het bijzonder onderwijs werd in Postma's bijdrage aanvaard en hij bepleitte tenslotte dat de arbeiders zich niet alleen in één vakbeweging maar ook in één politieke partij zouden verenigen
XC1 Radio Moskou maakte op 22 mei '43 bekend dat de Komintern opgeheven was. Korte tijd later verviel 'De Internationale' als volkslied van de Sowjet-Unie. Met dit alles kan samengehangen hebben dat de Russische partijleiding er bij de communistische partijen in bezet Europa op ging aandringen dat zij zouden trachten, de dominerende kracht te worden in een nieuw 'nationaal front'. Het is alleszins waarschijnlijk dat ook Goulooze in die zin geïnstrueerd is; zijn telegramwisseling met Moskou is ons overigens onbekend. 2 Om Neêrlands toekomst, p. 63-79. 97
anders gezegd: het zelfstandig voortbestaan van de CPN stond voor de nieuwe partijleiding niet bij voorbaat vast; zij hoopte natuurlijk wel dat communisten vroeg of laat een dominerende invloed zouden krijgen, zowel in die ene vakbeweging als in die ene partij.
XCDe koerswijziging van de CPN had effect op de plaats van het Militair Contact.
XCIn de nachten van 5 op 6 en van 6 op 7 mei '43 (7 mei was de dag waarop de eerste ex-militairen zich in Amersfoort moesten aanmelden) werd een reeks spoorwegaanslagen uitgevoerd, nl. op de trajecten Alkmaar-Uitgeest, Hilversum-Amersfoort (twee aanslagen), Deventer-Almelo (tussen Rijssen en Wierden), Eindhoven-Boxtel, Amersfoort-Apeldoorn en AmersfoortNijmegen (tussen Rhenen en Veenendaal). Enkele van deze aanslagen nuslukten doordat de sabotage ontdekt werd voor een trein het betrokken punt passeerde. Het effectiefst was de sabotage tussen Rijssen en Wierden: 13 wagons van een goederentrein schoven in elkaar. Wij veronderstellen dat verscheidene van deze aanslagen het werk zijn geweest van het MCI; dat laatste staat vast wat de aanslag tussen Rhenen en Veenendaal betreft: de explosielading ontplofte namelijk te vroeg en dit kostte J. W. Schouten het leven.
XCDit MC nu werd als zelfstandige organisatie door de nieuwe partijleiding en Goulooze opgeheven. Zij besloten dat de communistische partij in de Raad van Verzet, waarmee Goulooze in verbinding gekomen was doordat een der oprichters, de communist D. van der Meer, lid geweest was van een van Goulooze's spionagegroepen, een officiële vertegenwoordiger zou krijgen: Wagenaar. Wehm, deze nam naar de RVV alle groepen van het MC mee met welke hij nog verbinding had. Hij was in de Raad van Verzet de enige communist. De vaste connectie met die raad leidde er toe dat Postma in De Waarheid, waarvan hij als hoofdredacteur ging optreden, alle van de raad uitgaande oproepen overnam en ook alle berichten publiceerde die hem omtrent de activiteit van onder de raad ressorterende groepen bereikten. 'Algemeen blijkt', schreef hij in de herfst, 'dat het idee van eenheid in het verzet veel bijval geniet. Men heeft het gevoel dat bij komende gebeurtenissen het Nederlandse volk niet zonder leiding zal zijn, maar de Raad van Verzet de leiding in handen zal nemen.P
XC'Komende gebeurtenissen' - daarmee werd de Geallieerde invasie bedoeld
XC1 De bezetter reageerde op de aanslagen door te bepalen dat alle spoorlijnen van Utrecht naar de Duitse grens extra bewaakt moesten worden door burgers van de gemeenten welke door die spoorlijnen gepasseerd werden; op elke 100 meter stonden's nachts twee burgers op wacht. Deze extra-bewaking werd op 14 roei opgeheven. • De Waarheid (okt. 1943), p. 5.
('de herfstbladeren' waren nog niet gevallen l). Die invasie zou, zo meenden Goulooze en de nieuwe partijleiding, tot de bevrijding van Nederland leiden. Dàn moest overwogen worden of de partij niet in een nieuwe, brede socialistische beweging diende op te gaan. Het was Goulooze en de nieuwe partijleiding duidelijk dat deze, reeds in Om Neêrlands toekomst aangegeven denkbeelden tot weerstand konden leiden bij communisten die meer traditioneel dachten. Wenselijk leek het, de nieuwe denkbeelden in de vorm van stellingen neer te leggen en, voor men dat deed, eerst nog overleg te plegen met de twee leden van het partijbestuur die in de zomer van '40 door de Groot terzijde geschoven waren en die men nadien op grond van hun vooroorlogse bekendheid niet of nauwelijks in het illegale werk betrokken had: Ko Beuzemaker. en Cees Schalker. Met hen vond een bespreking plaats te Utrecht op 23 oktober '43. Wij achten het tekenend dat hier als eerste niet Postma (Puister en Reuter waren niet aanwezig) maar Goulooze het woord voerde. Hoe de discussie verliep, weten wij niet - wèl dat afgesproken werd dat Beuzemaker en Schalker hun gedachten zouden laten gaan over de denkbeelden die Goulooze en Postma ontvouwd hadden. Een tweede ontmoeting werd vastgesteld die, weer in Utrecht, op 14 november zou plaatsvinden. Goulooze en Postma wilden hier nog verder gaan dan op 23 oktober: het leek hun raadzaam dat de CPN, de publikatie van De Waarheid voorlopig voortzettend, zou gaan medewerken aan een algemeen verzetsblad, Appèl, dat onder auspiciën Van de Raad van Verzet zou gaan verschijnen; plausibellijkt ons dat het hun bedoeling was, de publikatie van De Waarheid te staken als Appèl in voldoende mate weerklank zou vinden. Het was in elk geval hun voornemen Beuzemaker en Schalker te vragen, de CPN te vertegenwoordigen in de redactie van Appèl.
XCWeer sloeg de Sicherheitspolizei toe.
XCVier dagen vóór de rade november, op IQ november, werd Beuzemaker gearresteerd in Rotterdam waar hij ondergedoken was. Hoe de Sicherheus polizei hem heeft weten te vinden, is niet bekend. Vermoedelijk had Beuzemaker in zijn agenda een kryptische aantekening staan over de bespreking die op de rade in Utrecht gehouden zou worden - in elk geval bekende hij, aldus Abteilung IV van Naumanns staf, 'im Laufe der Dauervernehmung' (de lezer herinnere zich wat Jan Verleun te doorstaan kreeg) 'dass er am 14.11.1943 in Utrecht mit enemaligen führenden' Funktionären der CPN eine Zusamnienleunjt vereinbart habe, bei der der Wiederauibau der in den vergangenen Monaten zerschlagenen CPN besprothen uierden sollte'l - wie daar zouden komen, werd óók door Beuzemaker onthuld.
XC1 Brief, 12 jan. 1944, van de BdS (W A 1) aan het RSHA (HSSuPF, 158 C - c).
XCGoulooze, Postma en Schalker werden alle drie in Utrecht gearresteerd.
XCAan Beuzernaker en Schalker had de Sicherheitspolizei niet veel te vragen; zij werden vrij spoedig door een Polizeistandgericht ter dood veroordeeld en op 13 januari' 44 gefusilleerd. Zoveel te meer had zij te vragen aan Goulooze en Postma, vooral aan Goulooze die van het begin van de bezetting af zendverbinding met Moskou had gehad en niet alleen met de leiding van de CPN voortdurend in contact had gestaan maar ook met die van een groep in ons land ondergedoken leden van de Kommunistische Partei Deutschland? Dat alles werd zijn behoud"; Jan Postma daarentegen werd, evenals Beuzemaker en Schalker vóór hem, ter dood veroordeeld. Behalve wat haar al tevoren bekend was, had de Sicherheitspolizei niets uit hem kunnen krijgen: geen enkele naam, geen enkel adres. Anders dan Beuzemaker en Schalker werd hij niet voor een Polizeistandgericht gedaagd, maar voor het Obergericht als Sondergericht; op 20 april werd in Utrecht het doodvonnis over hem uitgesproken. In afwachting van de beslissing over een ingediend gratieverzoek werd hij toen in het concentratiekamp Vught opgesloten. Daar werd hij, nadat op dat verzoek afwijzend beschikt was, op 25 juli gefusilleerd.
XCZes dagen later maakte de communistische schrijver Nico Rost, die eind mei uit Vught naar Dachau overgebracht was, in zijn clandestien bijgehouden dag boek de volgende aantekening:
XC'Ik weet niet waarom ik gisteravond en bijna de gehele nacht aan mijn laatste ontmoeting met Jan Postma heb moeten denken. Het was in Vught. Ik geloof: in maart." Ik wist al een paar dagen dat hij er was, toen Chris Smit me kwam zeggen dat Jan me wilde spreken.
XCWekenlang was hij ondervraagd, geslagen, getrapt en gemarteld, wekenlang had hij in de boeien gelegen en wekenlang waren alle pogingen van de Gestapo om hem tot spreken te brengen vruchteloos geweest. Hij lag nu in R II' en ik voel nog de huivering van diepe vriendschap en genegenheid toen ik hem naderde.
"Ook deze z.g. 'Amsterdamse' KPD-groep leed in '43-'44 zware verliezen: haar beide leiders werden gearresteerd maar doordat zij tegen de verhoormethoden van de bestand waren, konden andere doorwerken; zij vormden de die van januari '44 af een illegaal blad onder diezelfde naam uitgaf. De groep werd geleid door H. Meyer-Ricard; volgens Goulooze's biograaf Harmsen wist zij tot het einde van de bezetting ongeveer zestig Duitse militairen te bewegen, zich met medenemen van hun wapens bij de Nederlandse illegaliteit aan te sluiten. De meeste van die gevallen deden zich, zo veronderstellen wij, in de hongerwinter voor. 2 Goulooze doorliep de weg van zovele politieke gevangenen: Haaren-Vught-Sachsenhausen ; hij overleefde de oorlog. 3 Het moet mei zijn geweest. • De tweede barak van het z.g. de ziekenafdeling.
Bij mijn binnenkomen zat hij op zijn bed, doch stond dadelijk op, en hoewel hij heel mager geworden was en zijn gezicht strak en bleek, was de uitdrukking van zijn ogen nog dezelfde als toen ik hem, meer dan drie jaar geleden, in november '40 in Groningen, voor de laatste maal gesproken had.
XCDie middag gebeurde toch wat ik nooit vergeten zal: in plaats van te antwoorden op mijn vraag hoe het hem ging, en van weer te gaan liggen, zoals ik hem vroeg, maakte hij, die zoveel meer had geleden dan ik en er zoveel erger aan toe was, zich bezorgd over mij! Je ziet er slecht uit, jongen', zei hij, 'zorgen ze wel goed voor je?'
XCDit volkomen zichzelf wegcijferen en steeds in de eerste plaats anderen willen helpendat was Jan Postma! Zo was hij ook, toen hij de Rode Hulp had geleiden ontelbare hulpacties op touw had gezet: de personificatie der Solidariteit,
XCWe hebben die middag heel lang gesproken. Hij wist wat hem te wachten stond: de kogel! Maar daar sprak hij haast niet over. Hij zag alleen de Toekomstvoor de anderen. 'Nog een paar weken', meende hij, 'misschien zelfs niet eens, en dan -'. Hij maakte de zin niet af, en haalde-alleen even zijn schouders op, alsof hij wilde zeggen: 'We hebben altijd geweten dat zo ons einde kon zijn, maar het werk, de Partij, de strijd eiste het, en mijn leven was waard geleefd te worden omdat het een leven van strijd was; de ontwikkeling gaat toch zoals wij haar wensen, en aan de afloop van deze oorlog behoef ik geen seconde te twijfelen het is goed zo.' Dit alles en nog veel meer voelde ik die middag, zonder dat hij het uitsprak, las ik in zijn blik en ik geloof dat ik goed gelezen heb.
XCHij vertelde nog heel lang van 'buiten', weinig over zichzelf, weinig over zijn arrestatie en de aanleiding daarvan, doch veelover de brochure - de eenheidsbrochure vm alle politieke partijen", toen hij de toekomstmogelijkheden schilderde en de rol die de partij daarin te vervullen zou krijgen. Hij drukte me verdraagzaamheid op het hart tegenover eerlijke andersdenkenden en toegevendheid voor degenen die niet dadelijk zouden begrijpen wat de nieuwe ideeën beoogden" met die laatsten doelde Postma kennelijk op die communisten die nog aan de 'oude ideeën' verkleefd waren.
XCHet was Jaap Brandenburg, districtsleider van de CPN te Amsterdam ten tijde van de Februaristaking, en lid van een klein college dat begin' 43 de schakel gevormd had tussen het driemanschap de Groot/Iansen/Dieters en de illegale CPN, die na de uitschakeling van Postma de leiding van de CPN overnam, niet als eenling overigens. Hij stelde er een breder college voor samen waarin, behalve Puister en Reuter, ook Koejemans, F. Baruch,Om Neêrlands toekomst. • Nico Rost: Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheid
1 De Internationale Rode Hulp was een internationale steunactie geweest ten bate van communistische vervolgden in tal van landen. 2 Dit was de brochure
B. Gillieron en Wagenaar opgenomen werden. Koejemans werd hoofdredacteur van De Waarheid en liet zich daarbij door Baruch bijstaan; Puister en Reuter namen het organisatorische werk voor hun rekening, Gillieron zette de leiding van het Solidariteitsfonds voort en Wagenaar bleef lid van de Raad van Verzet. Deze nieuwe partijleiding (de derde die de CPN tijdens de bezetting kreeg) kwam voortaan eens per week voor een nachtelijke vergadering bijeen. Wat het door communisten in partijverband verrichte verzetswerk betreft, is het onze indruk dat veruit de meeste energie gestoken werd in de productie en distributie van De Waarheid waarvan, aldus Koejemans, de oplaag tot 'over de 100000' steeg.! Afgezien van het Solidariteitsfonds vond de andere activiteit (sabotage, overvallen, liquidatie van verraders) plaats in het kader van de Raad van Verzet.
XCIn dit en in de vorige twee hoofdstukken hebben wij al herhaaldelijk van de Raad van Verzet ('de RVV', zoals hij meestal genoemd werd) melding gemaakt. Wanneer wij dan nu een beeld gaan geven van zijn activiteiten in de periode tot in de zomer van '44, lijkt het ons wenselijk, aan zijn oorsprong te herinneren die wij in deel ö beschreven.
XCDe Raad van Verzet werd kort voor de April-Meistakingen opgericht door zeven illegale werkers: Jan Thijssen (op_dat moment hoofd van de Radiodienst v~ de OD), Gerrit Kleinveld (een van de deelnemers aan de overval van [oure), Andries Graafhuis (een medewerker van de Radiodienstj'', Jan Brouwer (een veekoopman uit de buurt van Amersfoort), Dick van der Meer (de communist uit Amersfoort diewij zojuist noemden als een van de medewerkers van Goulooze), Johan Doom (hoofdredacteur van De Oranje krant) en Willem Santema (een verzetsman uit Sneek die sinds '41 hulp had verleend aan Dobbe en in de lente van '43 veel werk verzette voor Trouw).
XCAl door zijn relaties was Thijssen van hen zevenen de belangrijkste figuur. Wij duidden hem aan als 'ho~fd van de Radiodienst van de OD' - inderdaad, formeel bekleedde hij die positie: hij had ten behoeve van Six, chefstaf van de OD, een net van binnenlandse zenders opgebouwd dat de OD bij zijn taakvervulling zou moeten helpen, en als zodanig was hij dus Six'
1 Getuige A.]. Koejemans, Enq., dl. VII c, p. 483 2 Hem hebben wij in deel a abusievelijk als Graafhuis' aangeduid. Gelijk al vermeld, was Andries Graafhuis de vader van Wubbo ('Bob') Graafhuis, medewerker van 'Fiat Libertas'.
ondergeschikte. Maar zo voelde hij zich niet! Hij beschouwde de Radiodienst als zijn organisatie welke hij dan wel aan de OD ter beschikking wilde stellen, maar waarom alléén aan de OD? Zinvoller leek het hem, dat net van binnenlandse zenders in dienst te stellen van de gehele illegaliteit. Deze moest dus gebundeld worden - niet ten behoeve van actie op de vage en misschien verre dag der bevrijding, maar van actie-nu. De 'passiviteit' van de OD was hem onverdragelijk en wij moeten de oprichting van de Raad van Verzet dan ook als een gebeuren zien dat, wat Thijssen betrof, uit onvrede met de OD voortgekomen was. Gebundelde illegale activiteit-nu vergde contact met Londen - welnu, ook over dat contact beschikte hij: hij had zich samen met zijn chef-marconist, A. S. M. van Schendel, in februari of maart' 43 de (voorshands niet bruikbare) 'Wolseley' -zender toegeëigend die MI-6 aan de groep Oosterhuis-Boerema te Delfzijl gezonden had, plus de codegegevens welke die groep voor de wèl bruikbare 'De Soto'-zender ontvangen had; bovendien had hij, vermoedelijk in april, nog twee andere Engelse zendschema's ontvangen, 'Eton III' en 'Eton IV', die beide bestemd waren voor de ODl - ook die twee schema's had hij beschouwd als mede aan hem persoonlijk gericht. Hij bracht dit alles, zou men kunnen zeggen, als huwelijksgift in de Raad van Verzet mee. Inderdaad, via de 'De Soto' - zender had hij van Schendel op zaterdag I en zondag 2 mei' 43 het lange telegram aan MI-6laten zenden waarin hij mededeling gedaan had van de oproep tot algemeen verzet welke de Raad van Verzet in verband met de April-Meistakingen had doen uitgaan, en waarin hij voorts de regering had verzocht, van Londen uit aan die oproep publiekelijk adhesie te betuigen (via Radio Oranje dus). 'Noem Raad van Verzet' - dat waren de laatste woorden van zijn telegram geweest. In Londen had evenwel niemand ooit van een 'Raad van Verzet' gehoord.
XCDe lezer begrijpt de moeilijkheid waar wij nu voor staan: wij hebben met Thijssen te maken in een dubbele kwaliteit: Thijssen als lid van de Raad van Verzet en Thijssen als hoofd van de Radiodienst. Welnu, er is met de Raad van Verzet in de periode mei' 43-juni '44 veel gebeurd, maar in diezelfde periode heeft Thijssens conflict met Six tot een volledige breuk tussen hen beiden geleid als gevolg waarvan Thijssen eerst de verbinding met Londen en vervolgens die met zijn eigen Radiodienst verloor; met Londen kreeg Thijssen pas weer contact in maart' 44.
XCBeide ontwikkelingen lopen in de tijd gelijk-op.
XCWare het nu zo geweest dat Thijssens contact met Londen er toe geleid
had, dat hij er voor had kunnen zorgen dat de Raad van Verzet wapens en explosieven toegezonden kreeg, dan zou het zinvol zijn, eerst die verbindingen met Engeland te schetsen. Vóór de zomer van '44 heeft de Raad van Verzet evenwel geen hulpmiddelen uit Engeland ontvangen - hij heeft moeten roeien met de riemen die hij had. Daarom lijkt het ons verantwoord, de behandeling van de Radiodienst even uit te stellen en eerst aandacht te besteden aan de Raad van Verzet als zodanig.
XCWat was de opzet van de Raad van Verzet? Dezelfde als die van het Nationaal Comité van Verzet dat wij eerder behandelden: alle illegale groepen moesten onder zijn leiding gebundeld worden. Die opzet werd duidelijk uitgesproken in het 'Bulletin no. 3' dat de Raad in juni' 43 in gestencilde vorm verspreidde." 'Reeds geruime tijd', zo heette het hierin, 'heeft het Nederlandse Volk, en in het bijzonder de illegale werkers, het ontbreken' gevoeld van een centraallichaam dat inzake het algemene verzet van het Nederlandse Volk leidinggevend vermocht op te treden.
XCOm in deze emstige leemte te voorzien, heeft het merendeel der in ons land opererende verzetsorganisaties besloten, gezamenlijk zitting te nemen in de Raad van Verzet in het Koninkrijk der Nederlanden (R VV2).
XCHet doel van de RVV is: coördinatie van het daadwerkelijke verzet in N ederland door centrale vastlegging van de tijd, de plaats, de methode en de aard van het verzet.
XCTot dit doel doet de RVV zich voorlichten door terzake kundige specialisten op het gebied van militaire-, verkeerstechnischeen economische zaken.
XCDe Raad van Verzet in haar geheelneemt de volle verantwoordelijkheid op zich voor alle daden van verzet welke in overeenstemming met haar richtlijnen tot stand worden gebracht; eveneens draagt zij, welbewust, de verantwoordelijkheid voor de eisen welke zij, binnen het kader van het algemene verzet, aan het Nederlandse Volk stelt.
XCTen aanzien van de richtlijnen voor het daadwerkelijke verzet wordt opgemerkt, dat deze uitsluitend zullen worden verstrekt aan de commandanten van verzetsgroepen.
XCTen aanzien van de eisen, die aan het Nederlandse Volk zullen worden gesteld, zalo.m. het volgende gelden: de RVV zal zeer beslist de bestrijding ter hand
1 Tekst: dl. VII a, p. 267-68. 2 In de tekst staat 'R V' en als zodanig werd de Raad van Verzet als regel in zijn eigen stukken aangeduid; wij maken er terwille van de duidelijkheid overal 'RVV' van.
nemen van het euvel der woekerprijzen voor levensmiddelen en zij zal niet schromen haar gezag door middel van de strengste straffen te doen eerbiedigen.
XCOok tegen halfslachtigheid van optreden van personen op posten, hetzij in overheidsdienst of elders, zal met gestrengheid worden opgetreden.'
XCHet was een bij uitstek pretentieuze, ja misleidende oproep. Er was immers geen sprake van dat 'het merendeel der in ons land opererende verzetsorganisaties besloten (had), gezamenlijk zitting te nemen in de Raad van Verzet', en dat feit was aan Jan Thijssen bekend. Uitnodigingen om zich in de Raad te doen vertegenwoordigen had hij in mei en juni gericht tot het Kunstenaarsverzet (de groep die De Vrije Kunstenaar uitgaf), tot het Medisch Contact en tot de redacties van acht illegale bladen: Vrij Nederland, Het Parool, Trouw, Je Maintiendrai, De Geus, De Vrüe Katheder, De Oranjelerant en De Waarheid - van al die groepen zouden slechts het Kunstenaarsverzet, De Oranjekrant en De Waarheid op zijn uitnodiging ingaan, terwijl VrÜ Neder land (wij komen er in hoofdstuk 9 op terug) de oproep van de Raad van Verzet spoedig aan scherpe kritiek zou onderwerpen.! slechts in De Oranjekrant en De Waarheid werd die oproep opgenomen - Johan Doorn ging daarbij in De Oranjekrant op het probleem in dat zich tegelijk met de Raad van Verzet ook een Nationaal Comité van Verzet gepresenteerd had. Betekende dat dub bel werk? Neen, want, zo schreef Doorn, 'in tegenstelling tot het Nationaal Comité van Verzet, dat zich voornamelijk bezighoudt met financiële kwesties' (dat deed niet het NC, maar het NSF) 'alsmede de verzorging en onderbrenging van 'onderduikers" (dat deden niet het NC, maar de LO en talloze andere verzorgingsgroepen) 'ligt het werkterrein van de Raad meer op dat van het daadwerkelijk verzet (sabotage, vervalsingen, inlichtingendienst, leiding bij stakingen, etc.) ... Voor onze landgenoten is het thans zaak, de autoriteit van de Raad van Verzet te erkennen en de aanwijzingen en richtlijnen welke worden gegeven, in vol vertrouwen op te volgen_'2 Goed: het NC stond dus naast de RVV - was het dan niet zinvol,In de zomer vanhad niemand in den lande een overzicht van hetgeen er aan illegale organisaties van enige betekenis bestond. Ook Thijssens kennis stak vol lacunes en onjuistheden. Begin juli reageerde hij geïrriteerd en met kennelijke jaloezie op het bericht dat de ODcontact zou staan met, zo was hem meegedeeld, 'de grote landelijke studentenorganisatie,de organisatie die het bladuitgeeft.' 'Uw contact', kreeg Six te horen, 'zou zijn de z.g. Raad van Negen die het bladuitgeeft' (De Raad van Negen was in feite nauw metverbonden). 'Deze organisatie kan niet gelden alsvertegenwoordigster van de studenten. De groep is specifiekAmsterdams en bevat een groot deel communisten.' (Brief z.juli 1943, van Thijssen aanSix (RVV, 6 d». B De Oranjekrant, 2o(juni 1943), p.
1 '43 in nl.
beider acties te coördineren? Thijssen voerde er in juli drie besprekingen over, vermoedelijk met van Velsen. Van de zijde van het NC werd daarbij betoogd dat men niet met communisten wilde samenwerken - Thijssens slotindruk was dat het Nationaal Comité 'een Regentenkliek' was.!
XCVoor wij nu verder gaan, willen wij eerst iets over de samenstelling en de werkwijze van de Raad van Verzet meedelen.
XCWij nemen aan (op dat punt bestaat geen zekerheid) dat aan de eerste vergaderingen van de Raad door de zeven oprichters. deelgenomen werd. Van hen trokken zich na enige tijd Kleinveld en Brouwer min of meer uit de Raad terug - zij bleven wel illegaal actief, Kleinveld werd overigens in de zomer van '43 in hoge mate in beslag genomen door de nasleep van de overval van Joure die wij in hoofdstuk 3 van ons vorige deel weergaven. Graafhuis werd, gelijk reeds vermeld, eind september gearresteerd. Eén van de oorspronkelijke zeven leden werd vervangen: de communist van der Meer. Goulooze was van mening dat deze op politiek gebied onvoldoende gewicht in de schaal wierp en toen voor de CPN een officiële vertegenwoordiger in de Raad van Verzet plaats moest nemen, wees hij Wagenaar aan; de nieuwe partijleiding (Postma, Puister , Reuter) ging met die keuze accoord.ê
XCGerben Wagenaar was in september 1912 in de Amsterdamse Jordaan geboren. Zijn vader was, zo vertelde hij later, 'een sociaal-democraat, echt van de oude stempel, een zeer strijdbaar mens'." Dat zijn zoon Gerben die zich tot electricien-instrumentmaker bekwaamde, lid werd van de AJC, sprak vanzelf In de crisisjaren stelden SDAP, NVV en AJC zich evenwel naar zijn mening lang niet strijdbaar genoeg op - hij sloot zich in '35 bij de CPN (toennog: CPR) aan. Vooral de houding die de Bulgaarse communistenleider Dirnitrow tijdens het Rijksdagbrand-proces aan de dag had gelegd, had diepe indruk op hem gemaakt.doodgeschoten, toen de 'SD' hem trachtte te arresteren. 8 Maatstaf (april-mei
1 RVV: Notulen, 29 juli 1943 (RVV, 1 b). 2 Ons is niet duidelijk waarom zij Wagenaar prefereerden boven de leider van het Militair Contact der CPN, Jan Hendrik van Gilse. Deze laatste bleef wèl illegaal actief; hij werd eind maart '44
XCToen hij zich bij de communistische partij aansloot, werkte Wagenaar reeds als monteur bij het Amsterdamse Gemeentelijke Electriciteitsbedrijf. Het lidmaatschap van de CPH/CPN was evenwel voor personen in overheidsdienst verboden - hij werd dus geheim lid. Onder de schuilnaam 'de Witte' (dat sloeg op de kleur van zijn haren) nam hij in de jaren die volgden, aan tal van communistische acties deel. Dat bracht hem een zekere scholing bij in geheime activiteit. Hij bleek er bij uitstek geschikt voor. Het was dan ook geen toeval dat de illegale partijleiding hem een vooraanstaande plaats gaf in het Militair Contact. Hij was niet alleen moedig en vindingrijk, maar bezat ook het intuïtieve gevoel voor security waar het zovelen van de eerste illegale werkers aan schortte. Hij was een overtuigd communist, stellig, maar zonder dogmatisme en Rechthaberei - integendeel, er ging iets bij uitstek sympathieks van hem uit, waardoor andersgezinden steeds onmiddellijk vertrouwen kregen in de mens Wagenaar, vrij alshij was van listen en streken.
XCGoulooze had goed gezien: van de op illegaal gebied vooraanstaande communisten paste Wagenaar bij uitstek in een opzet die de 'nieuwe' CPN als het ware in Nederland moest integreren. Voor de Raad van Verzet was zijn toetreding van bijzonder belang omdat hij er niet alleen kwam als vertegenwoordiger van een politieke partij (en dus ook van haar blad De Waarheid), maar tevens enkele groepen geschoolde illegale werkers meebracht die tevoren in het kader van het MC actief waren geweest.
XCJohan Doorn had veel minder contacten dan Gerben Wagenaar, en Thijssen had slechts één illegale organisatie onder zich: zijn Radiodienst. Het kan dan ook wel niet anders of Thijssen moet de samenstelling van de Raad van Verzet in de zomer van '43 als hoogst onbevredigend ervaren hebben. Twee van zijn eigen relatiesnam hij er nog in op: zijn 0 ude vriend JohanEngel en Marinus Couvée, maar ook zij waren niet de vertegenwoordigers van belangrijke illegale groeperingen waar Thijssen eigenlijk naar op zoek was. In de nazomer van' 43 wist hij evenwel twee figuren aan te trekken die meer perspectief leken te bieden: Paul Gustave Sidonie ('Paul') Guermonprez en Gerrit van der Veen. Guermonprez, die met ijver werkzaam was geweest op het secretariaat van de Nederlandse Unie, was in mei '42 gegijzeld; toen hij zich evenwel uit het gijzelaarskamp melden moest voor de afvoer naar Duitsland als ex-militair, was hij ondergedoken - hij kende velen die, van het vroegere milieu van de Unie uit, illegaal actief geworden waren, bijvoorbeeld in het kader van Je Maintiendrai; zijn toetreding tot de Raad van Verzet hield, zo zag Thijssen het, een belofte in. Die van Gerrit van der Veen betekende meer dan dat: via hem was de Raad van Verzet niet alleen verbonden met de kring van De Vrije Kunstenaar maar ook met de Persoons
daar kwam nog bij dat het leiderschap bij de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister (eind maart) van der Veen een groot prestige gegeven had in de wereld der illegaliteit.
XCZo bestond de Raad dus van de herfst van '43 af uit Thijssen, Doorn, Santema, Engel, Couvée, Wagenaar, Guermonprez en van der Veen. Nadien traden wijzigingen op. Santema werd omstreeks Kerstmis '43 gearresteerd', begin maart '44 werd Couvée (men vond dat van hem niet voldoende uitging) uit de Raad verwijderd, eind maart viel Guermonprez in Duitse handen en medio mei van der Veen - maar er was toen reeds een nieuwe figuur in de Raad opgenomen: Jacob van der Gaag, een negen-endertigjarige geophysicus van de Bataafse Petroleum-Maatschappij, die in '39 uit Venezuela was teruggekeerd en van '40 af allerlei illegaal werk verricht had; hij bracht een eigen inlichtingengroepje mee. Van al deze personen was Wagenaar de enige die communist was. De overigen beschouwden de cornmunisten als waardevolle en betrouwbare makkers in het verzet, de voor- en naoorlogse politiek speelde in hun denken slechts een geringe rol. Misschien was bij enkelen hunner wel sprake van grote syrnpathie voor de zo verwoed strijdende Sowjet-Unie, maar een communistisch Nederland had ook voor dezen niets aantrekkelijks. Thijssen, Engel en Couvée zou men eerder socialisten moeten noemen en van der Gaag was een anti-revolutionair. Het lijkt ons van belang dit alles te onderstrepen omdat de kring van het Nationaal Comité niet de enige was waarin men de Raad van Verzet als een door communisten gedomineerde organisatie beschouwde. Dit was, dunkt ons, gevolg van het feit dat nu juist De Waarheid geen gelegenheid liet voorbijgaan om zich publiekelijk met de Raad van Verzet te identificeren.
XCIn dit verband willen wij vermelden dat de Raad van Verzet in augustus '43 veel aandacht besteedde aan zijn 'vijfde bulletin' dat geheel gewijd zou worden aan de drie-en-zestigsteverjaardag van koningin Wilhelmina. Doorn had hier een (niet bewaardgebleven) concept voor opgesteld, hetwelk evenwel door Wagenaar 'te Byzantijns' gevonden werd; 'de stemming bij het volk is', zei deze, 'niet zo Oranjegezind als wel gedacht wordt.f Afgesproken werd toen dat Thijssen en Wagenaar elk een nieuw concept zouden opstellen die beide (ook zij zijn niet bewaardgebleven) evenmin in de smaak vielen, dat van Thijssen niet omdat hij er een aanval op andere illegale groepen in opgenomen had (dat zullen wel de OD en het NC geweest zijn), dat van
XC1 Hij is op 10 augustus '44 in Vught doodgeschoten. 2 RVV: Notulen, 10 aug. 1943 (RVV, I
Wagenaar niet omdat 'de persoon van de Koningin te weinig naar voren komt.' Met de stem van Doorn tegen werd toen besloten, het vijfde bulletin te laten bestaan uit een combinatie van aanvaardbare passages uit de twee laatste concepten: '31 augustus: verjaardag van H. M. de Koningin -', zo luidde de tekst,l
XC'Door het gedenken van deze geboortedag van onze Vorstin eren wij ons grootste symbool van Nederlandse Eenheid en van Nederlands Nationale Zelfstandigheid. eren wij Hare Majesteit als Hoofd van de Regering. Eren wij echter tevens Hare Majesteit als plichtsgetrouwe, zelfverzakende Eerste Landgenote, als Eerste Vertegenwoordigster van Haar Volk, die Haar Taak op voortreffelijke en moedige wijze vervuld heeft ... Laat 3I augustus zijn de dag waarop Nederland een nieuwe eenheid smeedt: de eenheid van het verzet.
XCOngetwijfeld zal deze 3Iste augustus de laatste zijn onder Duitse bezetting. Leve de Koningin! Leve Nederland! Leve de vrijheid!'
XCOp die 3Iste augustus kwamen enkele leden van de Raad bij Johan Engel thuis. De kinderen hadden er de woning met oranje versierd en de binnentredende illegale werkers kregen een oranje bloem aangeboden. Dat ging Wagenaar te ver: hij wilde wèl een bloem hebben, maar geen oranjekleurige. Wij willen hopen dat men hem een rode geven kon.
XCHet vijfde bulletin van de Raad van Verzet werd overigens, voorzover valt na te gaan, niet in De Waarheid opgenomen.ê
XCVanmedio mei' 43 afkwam de Raad als regel elke woensdagochtend bijeen. De vergaderingen vonden dan plaats bij P. M. C. Toepoel, een bekende Nederlandse kynoloog, die bij Laren (N.H.) een huisje bewoonde dat in het bos verscholen lag; achter dat huisje lag een hutje waar Thijssen en zijn vrouw woonden. De vergaderingen duurden als regel een uur of vier, Doorn was voorzitter (begin maart '44 werd dat van der Veen), Thijssen secretaris. Thijssen stelde na afloop notulen op die getypt werden en waarin uiteraard alleen schuilnamen werden gebruikt. V 66r elke volgende vergadering werd bij elk lid van de Raad een exemplaar van die notulen door een koerier ofA.v.,h.hebben het althans niet kunnen vindende omstreeks die tijd verschenen nummers van De Waarheid die zich bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie bevinden; ook een onderzoek in door de illegale CPN uitgegeven
1 2 2 Wij in
koerierster afgegeven; dat nam hij naar de vergadering mee en deze begon dan met de bespreking van alle punten die de vorige keer aan de orde waren geweest. Nadien werden alle exemplaren van de notulen verbrand, behalve één exemplaar dat in het archiefbewaard werd; dat archief werd eerst door van der Meer, maar van november '43 af door Thijssen beheerd. Toen Santema omstreeks Kerstmis' 43 gearresteerd was, werd het adres bij Toepoel verlaten; nadien vonden de vergaderingen als regel in Maarsbergen plaats waar Johan Doorn op een boerderij ondergedoken was. In de zomer van '43 werd door verscheidene leden van de Raad veel tijd besteed aan het contact zoeken met andere illegale organisaties. Tegelijk werd getracht, in de verschillende delen des lands groepen illegale werkers waarmee men reeds verbinding had, uit te breiden en nieuwe te formeren. Vooral Santema, Wagenaar en Guermonprez gaven zich daar moeite voor. Santema die veel relaties in het noorden des lands had, boekte daar niet veel succes (de meeste 'activisten' kwamen er juist in die tijd in de Knokploegen terecht), meer succes had Wagenaar in Noord-Holland waar het MC van de CPN al stevig verankerd was geweest; Guermonprez vond vooral steun in Twente. Er kwamen voorts vóór de lente van '44 regionale en plaatselijke RVV-groepen tot stand in Amsterdam en Rotterdam, op de Veluwe, in de buurt van Eindhoven en in Zuid-Limburg. Hoofdzakelijk waren dat groepen van illegale werkers die zich als RVV' ers beschouwden omdat zij zich voor acties in opdracht van de Raad van Verzet ter beschikking gesteld hadden. Hoevelen waren dat? Een nauwkeurig cijfer is niet bekend, maar onze algemene indruk is dat er in het gehele land omstreeks april-mei '44 hoogstens duizend RvV' ers waren. Hun acties (overvallen, sabotage, liquidaties) werden als regel besproken en vastgesteld in een commissie van de Raad, de 'Verzetsleiding', die uit Wagenaar, van der Veen en Guermonprez bestond. Voorstellen tot liquidaties (het dossier was als regel door Engel opgebouwd) werden steeds aan de goedkeuring van de gehele Raad onderworpen; was men het er niet over eens, dan werd gestemd en dan besliste de meerderheid. De gegevens terzake in de periode mei' 43-oktober '43 zijn niet erg duidelijk - tot meer . dan enkele [iquidaties, drie of vier misschien, werd in elk geval niet besloten; in de periode november '43-begin april '44 waren het er vier - vier V-Männer of 'foute' politiefunctionarissen die zich bij de bestrijding der' illegaliteit bij uitstek moeite gegeven hadden. In '43 werden door groepen van de Raad enkele overvallen uitgevoerd op distributiekantoren (het precieze aantal is niet bekend), maar van begin '44 af liet de RVV die overvallen bij voorkeur aan de Knokploegen over;
lijke organisatie' ofwel de domineesgroep' , waarmee van der Veen en Doorn toen in contact gekomen waren-: voor nagemaakte tabaksbonnen en identiteitspapieren droeg de PBe zorg, en dat ging vlotter: van der Veen was immers lid van de Raad. Wat de middelen betrof: de Raad had geen gebrek aan geld. Doorn zorgde voor de fmanciën die van enkele vermogenden afkomstig waren; hij droeg dat geld dan aan Thijssen af die elk op de wekelijkse vergadering de bedragen gaf die voor de werkzaamheden nodig waren. Hoeveel geld ingezameld en besteed werd, weten wij niet. Onze indruk is dat het een bescheiden bedrag was. Dat hing samen met de omstandigheid dat de middelen voor het uitvoeren van sabotage óók bescheiden waren. Wagenaar had een goed contact bij de Artillerie-Inrichtingen bij de Hembrug waardoor hij af en toe enig trotyl in handen kreeg. Veel moeite gaf de Raad zich om brandbommen te fabriceren. Dat geschiedde in Eindhoven. De commandant-Zuid van de RVV, dr. J. Hoekstra, vervaardigde daar met behulp van een assistent kleine thermietbommetjes, 'misschien zijn er', zo vertelde hij ons na de oorlog, 'een paar dozijn gebruikt. We gaven die dingen ook wel aan anderen door' (d.w.z. aan illegale werkers die niet tot de RVV behoorden). 'De idee was: 'Als er ergens een vlam kwam, had de bevolking weer moed.' Veel meer kon je niet doen.'2 De gegevens over het geheel van de acties die door RVV' ers in de periode mei '43-juni '44 in den lande zijn uitgevoerd, zijn niet volledig. Er is stellig meer verricht dan uit de stukken blijkt. Wanneer wij ons aan die stukken houden, dan willen wij vooropstellen dat veel tijd in beslag genomen werd door het voorbereiden van acties die door bepaalde omstandigheden niet uitgevoerd konden worden (men denke aan Gerrit van der Veens vijf mislukte pogingen om het Huis van Bewaring aan de Weteringschans binnen te dringen). Wat weten wij nu met zekerheid? Tot juni '44 zijn, gelijk reeds gezegd, door RVV' ers zeven of acht personen geliquideerd en enkele overvallen op distributiekantoren uitgevoerd, o.m. (tot woede van de Frieseillegaliteit) in Witmarsum; een aantal van die overvallen is mislukt, o.a. in Amersfoort en op een bijkantoor van de Amsterdamse distributiedienst in Amsterdam-west. Enkele overvallen op bevolkingsregisters in Noord-Holland werden wèl een succes. Voorts .werden door RVV' ers pamfletten verspreid en soms anti-Duitse leuzen gekalkt. Zij zijn er verder in een gering aantal gevallen in geslaagd, gevangenen te bevrijden, steeds uit ziekenhuizen: o.m. twee uit het Wilhelminagasthuis te Amsterdam, en één, een belangrijk medewerker van Goulooze,
XC1 RVV: Notulen, I dec. 1943 (RVV, I b). 2]. Hoekstra, 12 sept. 1957.
uit het Zuidwalziekenhuis in Den Haag. Op sabotagegebied zijn tal van 'kleine' acties uitgevoerd: bovengrondse kabels werden doorgeknipt, ondergrondse blootgelegd en dan vernield, soms werden ook stro-opslagplaatsen in brand gestoken of werden spoorwagons onklaar gemaakt door amarilpoeder in de aspotten te doen. In het kader van de 'grote' acties werd in november '43 in Utrecht het gebouw van de Jeugdstorm in brand gestoken. Voorts werd in die maand door een groep Haarlemse RVV' ers schade toegebracht aan de kolentransportinrichting van de electrische centrale te Velsen (er was hier 6 kilo trotyl voor gebruikt) - die schade was pas twee maanden later hersteld. In december werd een transformatorhuisje te Beverwijk vernield. Op Oudejaarsavond' 43 werd een kabel die de Hilversumse radiostudio's met de zender te Jaarsveldverbond, vernield - een andere kabel werd toen ingeschakeld en het programma van de draadomroep werd slechts enkele seconden onderbroken. In januari' 44 werd brand gesticht in twee Ufa-ftlmtheaters (de uitwerking was zeer gering), in maart in een door de Duitsers gebruikt hotel in Heerlen. In die maand werd voorts getracht, de PTT-kabels in verscheidene delen des lands tegelijk te vernielen - deze actie mislukte goeddeels; meer succeshad men met sabotage bij de Hoogovens en, vooral, in Leiden en in Amsterdam-noord: in Leiden ging een vuurwerkfabriek die lichtspoormunitie voor de Duitsers vervaardigde, in vlammen op en in Amsterdam-noord werd zware schade toegebracht aan een zuurstof- en aan een carbidfabriek. Op 29 april, tenslotte, kwam het tot de geslaagde overval op de Landsdrukkerij en twee dagen later, I mei, tot de mislukte op het Amsterdamse Huis van Bewaring.
XCGelijk gezegd: wij nemen aan dat er meer acties uitgevoerd zijn dan men later in het documentatiemateriaal terugvindt - niettemin menen wij te mogen constateren dat, door gebrek aan middelen, de door de Raad van Verzet bedreven verzetsactiviteit niet van een andere orde van grootte geweest is dan die welke het Militair Contact van de CPN reeds in de periode herfst 'ar-Iente '43 had kunnen ontwikkelen. Wanneer men in het oog houdt dat in de lente van '44 nog duizenden Nederlandse bedrijven bij de Duitse oorlogsproductie ingeschakeld waren, dan heeft de door de Raad van Verzet bedreven sabotage materieel nauwelijks effect gehad. Vergelijkt men de in het kader van de Raad van Verzet ontplooide activiteit met die van het complex LO/LKP, dan moet gezegd worden dat die van de LO/LKP vele malen groter was dan die van de RVV. Het valt overigens op dat in de z.g. bulletins die de Raad van Verzet aan de illegale pers deed toekomen (ze werden alleen in De Waarheid opgenomen), enkele malen verzetsdaden vermeld werden die niet door RVV' ers maar door KP' ers bedreven waren; zo vindt men in het bulletin van 4 juli '43
duiding: 'georganiseerd en uitgevoerd door verzetsgroepen of verzetslieden, aangesloten bij de RVV', o.m. de overval op de gemeentesecretarie te Oosterhesselen en die op het distributiekantoor te Langweer vermeld die respectievelijk het werk waren van Johannes Post en de gebroeders Gootjes.' Dat hoeft geen boos opzet geweest te zijn: het is heel wel mogelijk dat de Raad van Verzet te goeder trouw, maar dan op grond van onjuiste informatie, aannam dat die twee overvallen door RVV' ers gepleegd waren.ê Anderzijds is onmiskenbaar dat althans Jan Thijssen de sterke neiging had om aan de buitenwacht te suggereren dat de Raad van Verzet een brede activiteit kon ontplooien, terwijl de Raad daar in werkelijkheid niet eens de middelen voor bezat.
XCHoe de zaak er voorstond, wist de Raad zelf natuurlijk terdege en men treft in de stukken dan ook herhaaldelijk passages aan waarin uitgesproken wordt dat van de hooggespannen verwachtingen waarmee de Raad in mei '43 van wal was gestoken, maar weinig terechtgekomen was. In november, toen definitief vaststond dat grote illegale bladen als Vrij Nederland, Het Parool, Trouwen Je Maintiendrai zich niet bij de RVV wilden aansluiten, werd geconstateerd dat de differentiatie in de Raad 'niet op de wijze als wij ons oorspronkelijk voorgesteld hadden', tot stand gekomen wasê; voorts, dat 'in het algemeen aan de hoofdtaak van de RVV: het op ruime schaal en bij herhaling verrichten van sabotage tegen verkeersmiddelen en industriële outillage vrijwel niets', en ten aanzien van de in juni aangekondigde actie tegen zwarthandelaren zelfs 'niets gedaan (was)'.4 In diezelfde maand erkende van der Meer, een van de oprichters, dat hij de Raad in gesprekken met derden een 'ouwe-hoeren-college' genoemd had - daarmee was hij, dat gaf hij toe, te ver gegaan, zulks uit gegriefdheid over het feit dat hem het archief van de Raad ontnomen was, maar hij handhaafde zijn beschrijving van de feitelijke situatie:
XC'Op z'n minst genomen is de werkwijze der RVV langzaam te noemen, bovendien is er van een instructiefkarakter t.a.v. de verzetsgroepen geen sprake,
XC1 De Waarheid, 28 juli 1943. 2 In kringen van de LO /LKP werd een publikatie als die welke op de overvallen te Oosterhesselen en Langweer betrekking had, als kwalijke opschepperij beschouwd. Guermonprez kreeg in december' 43 toen hij een bezoek aan Friesland bracht, niet veel goeds over de Raad van Verzet te horen: 'Het oordeel over de RVVwas', zo rapporteerde hij aan zijn medeleden van de Raad van Verzet, 'weinig vleiend: superieure organisatie die richtlijnen bepaalt, daden door andere groepen laat uitvoeren, zelf achter de schermen blijft, in haar gewestelijke organisaties mensen gebruikt die niet voldoende verantwoordelijkheidsgevoel bezitten en die de top der RVV niet voldoende in de hand heeft.' (p. G. S. Guermonprez: 'Verslag', y jan. 1944 (RVV, 1 b)). 8 RVV: Notulen, 17 en 19 nov. 1943 (RVV, 1 b).
nog nimmer is er door de RVV maar een of andere instructie tot de verzetsgroepen gericht, deze moesten geheel op eigen initiatief voortmodderen, van het schone RVV-principe 'coördinatie van het verzet' is praktisch bij het daadwerkelijke verzet niets terechtgekomen. Alles hing af van het individuele initiatief. Het gehele noorden, oosten en zuiden zijn het overduidelijk bewijs hiervoor. Immers van een RVV-organisatie in die streken is in het geheel geen sprake.'l
XCEind november leidde de voorlezing van een door Santema opgesteld rapport: 'Wat SiPo van de RVV weet', in welk stuk de RVV als een 'machtige, landelijke organisatie' aangeduid werd, tot 'Iichte hilariteit' bij de Raad en tot 'voldoening dat SiPo zo weinig weet.'2 Begin december rapporteerde Guermonprez dat hij voor de functies van gewestelijk commandant 'nog steeds geen voldoend representatieve, energieke figuren' gevonden had.ê Een week later sprak van der Veen openlijk zijn teleurstelling uit: 'heeft nu', aldus de notulen, 'enkele weken in Verzetsleiding gewerkt. Verkeerde aanvankelijk in de mening dat de RVV een volledige organisatie van verzetsgroepen onder of althans achter zich had; is thans tot de ontdekking gekomen dat dit niet zo is en dat het georganiseerde verzetsapparaat nog in statu nascendi is. In dit geval echter meent hij , nuttiger werk te kunnen verrichten in's Lands belang door de leiding te behouden van zijn eigen organisatie-, die per slot van rekening geheel voltooid is en uitstekende diensten bewijst aan vele andere illegale werkers en organisaties. (Hij) meent dus zich te moeten terugtrekken uit de Verzetsleiding en wil zijn plaats aan een ander afstaan' dat werd Engel. Thijssen erkende na van der Veens opmerkingen dat de Raad van Verzet 'in de korte tijd van zijn bestaan nog bij lange niet zijn doel heeft kunnen bereiken' - men was het er algemeen over eens dat eigenlijk alleen Wagenaars communistische verzetsgroepen lof verdienden, maar achtte overigens 'dominerende positie communisten voor ontwikkeling algemeen daadwerkelijk verzet tegen vijand ongewenst'," Medio januari '44 zei Thijssen dat 'de prestatie van de RVV ... uiteraard nog niet van grote betekenis is.'6 Twee maanden later kwam de Verzetsleiding tot de conclusie dat zij nog steeds geen goed overzicht had van de aangehaakte groepen, en in juni stuurde Thijssen zijn 'ondercommandanten' een overzicht van de activiteit van de Raad van Verzet sinds zijn oprichting toe waarin hij schreef 'dat het voor sabotage beschikbare materieel ... ternauwernood voldoende is voor het uitrusten van enkele mobiele groepen ... (en) volstrekt onvol~
XC1 Brief, z.d. van D. van der Meer aan de RVV (a.v., 1 c). 2 RVV: Notulen, 24 nov. 1943 (a.v., 1 b). 3 A.v., 1 dec. 1943 (a.v.). De Persoonsbewijzencentrale. 6 RVV: Notulen, 8 dec. 1943 (RVV, 1 b). 6 A.v., 9 en 17 jan. 1944
doende voor effectieve sabotage aan verkeers- of productiemiddelen, terwijl voor algemene, gelijktijdige sabotage-acties de middelen geheel ontbreken.'! Laat ons thans nagaan hoe de Raad van Verzet zich aan de regering presenteerde. Thijssen had toegang tot zenders die via de Zweedse Weg bezet gebied bereikt hadden; van die verbinding naar Zweden maakte hij gebruik om in mei en juni' 43 enkele korte brieven tot de regering te richten. Toen hem gebleken was dat zich tussen de chef-staf van de OD en de regering een telegramwisseling over de Raad van Verzet voorgedaan had (daarover straks meer), besloot hij in juli een nieuwe brief te doen uitgaan waarin hij, zo meende hij, aan het gezag dat de chef-staf van de OD wellicht in Londen nog had, de doodsteek zou toebrengen. In zijn concept- schreef hij dat de April-Meistakingen louter daarom geen effect hadden gehad omdat 'de zo onontbeerlijke leiding volkomen ontbrak'; 'de enige organisatie' die leiding had kûnnen geven (de OD), had zulks verzuimd, 'zelfs is het de Raad van Verzet bekend dat de Commandant van deze organisatie, door zijn afwijzend advies, de spoorwegstaking, waarop geheel Nederland zijn hoop had gevestigd, te niet deed.f Vandaar de oprichting van de Raad van Verzet die 'in , nauw contact met de regering' zijn werk wilde verrichten. De Raad was, aldus Thijssens concept, 'samengesteld uit leden van bekende illegale organisaties' en beschikte dus 'over een niet te onderschatten invloedssfeer'; er was een 'Verzetsleiding' gevormd en deze zou 'de ontworpen maatregelen van verzet' voorleggen aan een 'Raad van Advies waarvoor aangezocht zijn leidende deskundigen op het gebied van: verkeerswezen, waterstaat, voedselvoorziening, volksgezondheid, economische zaken, politie, en zo mogelijk militaire zaken.' De andere leden van de Raad van Verzet (van der Veen ontbrak toen nog) brachten in dit concept een aantal wijzigingen aan. In de brief die op 2 augustus zijn uiteindelijke vorm kreeg+,bleef de kritiek op 'de Commandant van deze organisatie' gehandhaafd, de 'Verzetsleiding' en de 'Raad van Advies' verdwenen. Hoe die brief van 2 augustus verzonden werd, weten wij niet met zekerheid. De groep-Oosterhuis/Boerema was ruim een week tevoren opgerold
XC1 Brief, 25 juni 1944, van Thijssen aan de 'ondercommandanten' (a.v., re), 2 A.v., Ia. 3 Er is in feite in de dagen van de April-Meistakingen geen enkel contact geweest tussen de spoorwegdirectie en Six; dat de spoorwegstaking op advies van Six niet was doorgegaan, was op 17 mei door Six' adjudant Bührmann aan Thijssen meegedeeld; misschien is hier sprake geweest van een misverstand, misschien meende Bührmann met zijn mededeling het prestige van Six te versterken. • Tekst in Vollgraff: 'Overzicht telegrammen', p. 62-63. 99
en Thijssen kon dus niet van de Zweedse Weg gebruik maken. Van de Zwitserse Weg wist hij niets af. Wij vermoeden dat hij zijn brief heeft kunnen verzenden via een goede relatie te Bussum, ir. E. van Wijngaarden, die, schijnt het, af en toe brieven naar Zweden kon sturen die voor minister van Lidth de Jeude bestemd waren; van Wijngaarden en van Lidth de Jeude kenden elkaar uit het bedrijfsleven.
XCHoe dat zij, het werd 18 november voor een door Gerbrandy ondertekend telegram naar Visser 't Hooft uitging met de tekst die deze aan de Raad van Verzet moest doen toekomen: 'Wij waarderen vaderlandslievende actie van Raad van Verzet, uiteengezet in brief van 2 augustus. Nederlandse organisatie te Londen' (vermoedelijk werd hier de dienst van kolonel de Bruyne mee bedoeld) 'zal trachten rechtstreeks contact met u op te nemen. De organisatie welke afwijzend adviseerde spoorwegstaking'! (de OD) 'treft geen verwijt. Zij heeft trouwens andere bestemming'2 - die bestemming kent de lezer reeds: de OD werd door de regering beschouwd als de hulporganisatie voor het Militair Gezag.ê Het zou nuttig zijn geweest indien Gerbrandys' telegram Thijssen bereikt had; hoe het kwam dat dat niet gelukt is, weten wij niet - vast staat slechts dat hij van de reactie van de minister-president onkundig bleef.
XCEind september, ruim zes weken na de brief van 2 augustus, had Thijssen een nieuw stuk opgesteld dat een speciale boodschapper, Ausems, mee naar Engeland moest nemen: dat was Thijssens 'Verslag ervaringen hoofd Radiodienst'r' 'De Raad van Verzet', zo schreefhij thans (naar wij aannemen: zonder ruggespraak met de leden van deze Raad), 'heeft het merendeel van alle waarlijk militante illegale strijders in Nederland verenigd, zijn kracht en mogelijkheden groeien van week tot week. De Raad is thans samengesteld uit prominente illegale werkers die, door voortdurend con
1 De woorden 'welke afwijzend adviseerde spoorwegstaking' werden, zo nemen wij aan, ter identificatie bedoeld; ons is geen enkel advies van dien aard bekend. 2 Tekst in Collectie-J. A. W. Burger, map 'BI-berichten, etc.'. 3 Het concept voor Gerbrandy's telegram werd op II november aan de koningin voorgelegd. In dit concept stond o.rn.: 'Ontijdige actie of ontijdig openlijk verzet kunnen slechts leiden tot ernstige gevolgen welke tezeer de noodzakelijke actie op het grote mo ment der bevrijding kunnen schaden.' Tegen deze passage had de koningin be zwaar; zij achtte haar, aldus haar notitie aan Gerbrandyen mr. J. A. W. Burger (die pas tot minister benoemd was), 'gevaarlijk voor het geval dat deze boodschap aan de vijand bekend mocht worden. in dat geval, veel mensenlevens kosten' (de bezetter zou zich immers genoopt kunnen achten, die 'noodzakelijke actie op het grote moment der bevrijding' tegen te gaan door aanzienlijke aantallen gijzelaars neer te schieten). De passage verdween, 4 RVV, 6 f.
tact en ruggespraak, ieder voor zich geacht kunnen worden, een aanzienlijk volksdeel te vertegenwoordigen. Er is, om bij voorbaat bepaalde lieden van het ancien régime een wapen in handen te geven', ook één communist bij, hetgeen uiteraard voldoende was voor bedoelde lieden om de gehele organisatie als 'communistisch' te doodverven. De wapenen van de RVV zijn desorganisatie van het verkeer, sabotage, intimidatie van collaborateurs en executie van landverraders die schuldig zijn aan moord op vaderlanders, ondermijning moreel Duitse Weermacht; in voorbereiding is een ernstige poging tot hulp bij invasie door opleiding verkennings- en inlichtingstroepen en regeling vernieling vijandelijke verbindingen.'
XCIn feite waren dit slechts voornemens en van die voornemens had de Raad van Verzet vooral door het gebrek aan middelen in de lente van '44 nog pas een klein deel kunnen verwezenlijken.
XCReëler was een memorandum dat Thijssen begin maart' 44 opstelde en dat 'via speciale landweg' (Weg B) naar Londen gestuurd zou worden. In dit 'Overzicht van de plaats in de Nederlandse illegale organisaties, van het arbeidsveld en van de behoeften van de Raad van Verzet'ê, beklaagde hij zich er over dat de regering van 'onbehagelijkheid' ten aanzien van de Raad van Verzet blijk gegeven had; de Raad had 'geheel zelfstandig, zonder enige aanmoediging en steun van de overkant' moeten werken; hij had er behoefte aan dat Radio Oranje de RVV zou noemen 'als leidende organisatie' op het gebied van de sabotage; hij had voorts behoefte aan financiële hulp, aan wapens, aan fietsbanden, aan 'goed nagemaakte persoonsbewijzen, distributiestamkaarten, benzinebonnen e.d.', aan trotyl, aan ontstekingsmiddelen, aan brandbommen en aan kleine radiotoestellen. Op de brief van 2 augustus '43 was, merkte Thijssen bitter op, nimmer iets vernomen, 'terwijl ook nimmer is gebleken dat de regering door het zenden van een boodschapper contact met de RVV zou hebben gezocht.'
XCInderdaad, naar de Raad van Verzet die zich in Londen als sabotageorganisatie aangediend had, was begin maart '44 nog geen geheime agent gezonden; dat hing samen met het feit dat het Bureau Bijzondere Opdrachten en SOB toen nog niet samen van wal gestoken waren, maar wèl had het Bureau Inlichtingen getracht, met Thijssen in verbinding te komen, d.w.z. niet met Thijssen als lid van de Raad van Verzet maar met Thijssen als hoofd van de Radiodienst.
XCMen wist niet dat die twee identiek waren.Daarbij dacht Thijssen, zo nemen wij aan, aan het Nationaal Comité en aan99
1 Six. 2 RVV, I a.
XCDat Thijssen, gebruik makend van een voor de OD bestemde zender, zich tijdens de April-Meistakingen tot Londen gericht had om op steun aan de Raad van Verzet aan te dringen, werd spoedig aan Six bekend. Sinds maart stond deze met de regering in radiocontact via de zender van Oosterhuis het was door dat kanaal dat de regering hem op 4 mei de vraag voorlegde: 'Hoe is de samenstelling en wie vormt de Raad van Verzet?' Six zond zijn adjudant Bührmann naar Thijssens chef-marconist van Schendel en bij deze kwam het hoge woord er uit: h ij had in opdracht van. het hoofd Radiodienst de telegrammen van I en 2 mei verzonden. Six lichtte Londen in en toen de regering hem vervolgens deed weten dat de afkondiging van een algemene staking waar Thijssen min of meer om gevraagd had, niet wenselijk was, liet Six op 20 mei naar Londen seinen, niet verantwoordelijk te zijn 'voor telegram van onbekende raad'." Het beeld dat men in Londen had, werd er niet duidelijker op toen in juni de eerste brieven arriveerden die Thijssen aan de Zweedse Weg toevertrouwd had. Eind juni ontving Six het volgende telegram van het hoofd van het Bureau Inlichtingen:
XC'Heeft OD iets uit te staan met de Raad van Verzet? Ik ontving verschillende brieven van die Raad met verzoek om medewerking. Gij stelt u niet verantwoordelijk voor telegram van die Raad. Wilt gij dringend uw advies geven hoe wij moeten reageren op verzoek van die Raad en welke samenwerking er tussen u en de Raad bestaat?'
XCOnder verwijzing naar het programma van actie dat Thijssen in de op 2 mei gedrukte eerste oproep van de Raad van Verzet opgenomen had (er was tot een min of meer algemene staking en tot grootscheepse sabotage opgeroepen), stelde Six op I juli het volgende antwoord op:
XC'Achten programma, ons destijds voorgelegd, onverantwoordelijk. Daarom ~D-leden deelname verboden ... Daarna met Raad die zich gekwetst voelde slechts gering contact. Wellicht sindsdien verbeterd. Adviseren Raad te bevelen voor militaire en algemene acties slechts te handelen op uw orders en zich dus te beperken tot acties dienstig bevolking zoals (tegen) bevolkingsregisters, arbeidsbureaus, gestapohandlangers enz.'
XCTwee weken later, 15 juli, vernam Six dat 'bevoegde instanties Londen geheel accoord' gingen met zijn zienswijze, 'gij moet niet met Raad samen
XC1 De telegramwisseling tussen Six en Londen m.b.t. de Raad van Verzet, gevoerd tussen 6 mei en 14juli 1943 bevindt zich in RVV, 5 c.
werken, uw taak ligt op geheel ander terrein.' Wat die taak was, werd Six eind juli meegedeeld door de geheime agent van Borssum Buisman: steun aan een uit Londen komend militair gezag - èn het was denkbaar dat de OD in een korte overgangsfase dat militair gezag zelf zou moeten uitoefenen.
XCDie officiële erkenning maakte Six niet minder maar juist meer afhankelijk van Thijssen. Deze had immers een binnenlands zendemet opgebouwd dat zeker in kritieke dagen door de chef-staf van de OD niet gemist kon worden. Had Six volgens zijn gevoelens gehandeld, dan had hij, toen hem eenmaal het volstrekt eigenmachtig optreden van Thijssen duidelijk geworden was, onmiddellijk aile banden met deze verbroken - maar dan was hij zijn eigen binnenlandse radioverbindingen kwijt! In eerste instantie had hij zich er toe beperkt, Thijssen per brief van 15 mei- mee te delen dat deze zijn werk beperken moest tot technische aangelegenheden, dat alle telegrammen naar Engeland voortaan aan hem, Six, moesten worden voorgelegd en dat chefmarconist van Schendel rechtstreeks onder de orders van de 'Chef van de Staf' (Six) geplaatst was. De brief werd door Bührmann aan Thijssen overgebracht. Biihrmann koesterde een grote verering voor Six, was soms plus royaliste que le roi en lichtte in elk geval Six' brief op een wijze toe die Thijssen geheel in het verkeerde keelgat schoot. In een brief van 21 meistelde Thijssen zijn functie ter beschikking en tegelijkertijd beklaagde hij zich er over dat Six voor zijn contact met de afdelingschefs van de OD louter gebruik maakte van 'jongelieden die jeugdige zelfingenomenheid en laatdunkendheid paren aan gebrek aan levenservaring en onderscheidingsvermogen.' Thijssens verzoek om ontslag werd door Six niet ingewilligd, 'aangezien daardoor', zo berichtte hem Six, 'zonder twijfel stagnatie in het werk zou ontstaan.f
XCIn de zomer kwam het tot een crisis. Om te beginnen liet van Schendel Thijssen de afschriften zien van de telegrammen die de OD en de regering over de positie van de Raad van Verzet gewisseld hadden; erger was dat de Sicherheitspolizei in het kader van het 'oprollen' van de groep-Oesterhuis niet alleen diens 'De Soto'-zender maar ook de door Thijssen gebruikte 'Wolseley'-zender wist te vinden; nog erger, dat van Schendel, duchtig door Bührmann bewerkt, zich begin augustus van Thijssen losmaakte.s Thijssen was woedend. Vergetend hoe deloyaal hij zelf jegens Six opgetreden was, ging hij nu van Schendel van 'insubordinatie' beschuldigen" - het
XC1 A.v., 6 d. 2 A.v. • Brief, 31 mei 1943, van Six aan Thijssen (a.v.). 4 Thijssen heeft in de periode mei-juli '43 via van Schendel uitsluitend enkele militaire berichten kunnen doorgeven. Wij veronderstellen dat van Schendel geweigerd heeft, telegrammen van andere aard te verzenden. 5 Brief, 9 aug. 1943, van Thijssen aan Six (a.v.).
baatte hem niet: Radiodienst èn Raad van Verzet waren het zendcontact met Engeland kwijt.!
XCHet kwam toen op 4 september' 43 tot een lang en bewogen gesprek tussen Six en Thijssen, het eerste en enige gesprek dat zij ooit gevoerd hebben. Het vond plaats op een landgoed bij 's Graveland. Thijssen verscheen er met een lijfwacht, 'hij was bang', zo vertelde ons later Six, 'dat hij omgelegd zou worden.P Twee uur lang praatte Six op Thijssen en Thijssen op Six in. Six eiste van Thijssen dat deze zich geheel op de Radiodienst zou concentreren en de Raad van Verzet zou laten schieten - Thijssen weigerde. Thijssen eiste van Six dat deze namens hem een telegram naar Londen zou sturen - Six hield dat in beraad. In de weken die volgden, werd Thijssen ongeduldig. Hij besloot zijn vriend Ausems als boodschapper naar Engeland te sturen en in het eerder al genoemde 'Verslag ervaringen hoofd Radiodienst' dat hij aan deze meegaf, brak hij nu als volgt de staf over de OD:
XC'De OD heeft onder de actieve illegale werkers geen goede naam. Zijn doelstelling en de bevelen voor onthouding van verzetsarbeid maken deze organisatie een gewild toevluchtsoord voor de laffen en halfhartigen die na de oorlog toch een goed figuur wensen te maken. Zijn aanmatiging, vooral van de leiding, om voor geheel Nederland, zelfs zonder kennis van de feiten, te willen uitmaken hoe de houding tegenover de vijand moet zijn, wordt verafschuwd. Door dom geklets vielen reeds vele slachtoffers onder de slechte soort Ofz-leden zelfs het eenvoudige werk van de voorbereiding van de burgerwacht-taak wordt door de leiding niet naar behoren verricht ... Vandaar dat de hardwerkende illegale strijder, die dagelijks leven en welzijn in de waagschaal stelt en rondom zich kameraden ziet sneuvelen,· met weerzin kennis neemt van het gepoch van de OD, de bewering dat de OD de invasielegers zal steunen, de hints dat de OD na de oorlog niet zal worden opgeheven maar dat zijn leden belangrijke functies zullen krijgen in het burgerlijk bestuur" en de man die dat schreef, was nog steeds hoofd van de Radiodienst van de OD!
XCZonder dat Thijssen het wist, liet Six in oktober contact opnemen met
XC1 Als uitvloeisel van de contacten die hij met de groep-Oosterhuis onderhouden had, werd van Schendel begin september gearresteerd. De Sicherheitspolizei vond bij hem niet alleen de zendschema's 'Eton III' en 'Eton IV' maar ook de verzonden en ontvangen telegrammen en tal van andere stukken, o.m. brieven waaruit, aldus Haubrock, bleek dat van Schendel 'mit dem Leiter des Radiodienst a,![ sehr gespanntem Fusse lebte.' (H. K. O. Haubrock: 'Übersicht betr. Sachbearbeitung und Verb/eib van GeJangenen', p. 108). Ook van Schendel kwam uiteindelijk in de gevangenis te Li.ittringhausen terecht; hij overleefde de oorlog. 2 P.]. Six, 22 mei 1958. 3 Thijssen: 'Verslag ervaringen hoofd Radiodienst', p. 6.
Thijssens naaste medewerker op het gebied van de binnenlandse zenders: de 'Chef Technische Dienst' onder wie deze zenders rechtstreeks ressorteerden, Hein op den Velde, een radiohandelaar te Zaandam. Op den Velde was voor de argumentatie van Six dat met Jan Thijssen niet viel samen te werken, toegankelijk; eind oktober deed hij Thijssen weten dat de groepen die de binnenlandse zenders onder hun berusting hadden, rechtstreeks onder de gewestelijke commandanten van de OD geplaatst waren - van Thijssen werden voortaan slechts technische aanwijzingen verwacht. Thijssens protest was even heftig als ineffectief. Met dat al was nu een situatie ontstaan waarin Six Thijssen niet meer nodig had. Medio december hakte de chef-staf van de OD de knoop door: hij ontsloeg Thijssen. Thijssen verzocht hem, het ontslag ongedaan te maken. Six weigerde - en zo had Thijssen tussen juli '43 en januari '44 niet alleen zijn zendverbinding met Engeland verloren, maat was hem bovendien de Radiodienst, d.w.z. het door hem opgebouwde binnenlandse zendemet, ontnomen. Dat laatste was aan Ausems onbekend; hier zou uit voortvloeien dat de eerste geheime agent die naar de Radiodienst afgevaardigd zou worden, niet bij Thijssen zou belanden maar bij op den Velde die, voordat Ausems vertrokken was, met deze èn Thijssen afgesproken had dat hij, de 'Chef Technische Dienst', die eerste agent zou opvangen.
XCIn december kwam Thijssen, gelijk eerder vermeld, in contact met de geheime agent Wiedemann die de 'Fiat Libertas' -groep niet had kunnen vinden. Wiedemann gaf een telegram voor hem door, maar kreeg toen uit Londen, waar men door Six ingelicht was over het 'oprollen' van de groep-Oosterhuis en de daaruit voortvloeiende arrestaties als die van van Schendel, te horen dat hij zijn verbindingen met de Radiodienst onmiddellijk verbreken moest. Duidelijk was, dat Londen op nieuwe telegrammen, via Wiedemann verzonden, niet zou reageren - Thijssens wens: regelmatig contact met de overkant, ging niet in vervulling.
XCIn diezelfde decembermaand arriveerde Ausems in de Engelse hoofdstad. Hij was de eerste die de Nederlandse geheime diensten van Thijssens werk vertellen kon, waarbij hij uiteraard de betekenis van de Radiodienst onderstreepte en zei dat van een enigszins aanmerkelijke penetratie door de Sicher heitspolizei geen sprake was. Die Radiodienst had voor het Bureau Inlichtingen veel aantrekkelijks. Immers, wanneer er een organisatie bestond die
chef van die Radiodienst slechts een geheime agent met een 'buitenlandse' zender toe te voegen om indirect zendverbinding te krijgen met al die steden. Er werd aan Ausems gevraagd hoe die geheime agent met de Radiodienst in contact kon komen - Ausems gaf de naam en het adres van op den velde op. H. Steen werd de geheime agent, hij kreeg J. Adriaansen als marconist mee. Zij moesten een veelheid aan opdrachten uitvoeren. Wat Steen betrof, maakten wij er in ons vorige hoofdstuk al melding van dat hij de 'eerste machtiging' voor het NSF naar bezet gebied overbracht. Adriaansen en hij moesten voorts zelfstandig militaire berichten zien te verzamelen (m.a.w.: precies als de Jonge gedaan had, trachten een spionagegroep op te richten), maar de bedoeling was dat Steen tevens, voorzover nodig, als verbindingsman met de Radiodienst zou fungeren; aan beiden was gezegd dat zij zich van het sabotagewerk en dus van de Raad van Verzet verre moesten houden. Hein op den Velde zou voorts een eigen code krijgen - in die code kon hij dan berichten opstellen die hij zelf kon uitzenden.
XCInde nacht van 10 op II januari' 44 werden Steen en Adriaansen in NoordBrabant gedropt. Twee dagen later vervoegden zij zich in Zaandam bij Ausems' vrouw die onmiddellijk op .den velde waarschuwde. Deze zorgde voor hun onderdak, sprak lang met hen en stuurde op 17 januari Thijssen per boodschapper een brief" waarin hij berichtte dat hij een 'kanaal' en een code had gekregen, maar dat aan Steen, Adriaansen en hemzelf contact met de RVV. en dus met Thijssen, niet gepermitteerd was.ê Kennelijk had op den Velde het gevoel dat Thijssen hem die laatste mededeling ten zeerste zou kwalijk nemen; hij voegde er althans aan toe dat Ausems 'van alle instructies op de hoogte' was en er (dat werd woordelijk geciteerd) 'volledig mede accoord' was gegaan. Thijssens reactie was zo fel als op den velde maar verwachten kon: 'Het is je volkomen bekend', aldus Thijssens verbitterde brief van 19 januari", 'dat Ausemsniet beter weet of wij vormen een gesloten korps, hetzij in ofbuiten de aD; je weet zeer wel dat hij ten deze op jou vertrouwt zoals ik op je heb vertrouwd; en het was in dit begrip dat wij afspraken dat jij de eerste verbinding zou opnemen voor de Radiodienst ... Warmeer er dus sprake is van een kanaal en een code voor 'Hein', zijn bedoeld een kanaal en een code voor de Radio dienst; iedere andere uitlegging betekent ... een usurpatie en het op eigenzinnige wijze terzijde schuiven van die goed-Nederlandse belangen, waarvoor Ausernse.Gelijk eerdervermeld, werd Steen medio maart in Den Haag gearresteerd; zijn marconist Adriaansen (die zonder contact met Steen weinig kon doen)medio juli in Duitse handen. Adriaansen werd in augustus, Steen begin september gefusilleerd.e.In de brief staat 'A'.
1 RVV, 6 2 al viel 8 RVV, 6 4
en ik ons leven op het spelhebben gezet.Ik ben mij er zeer wel van bewust dat ik tegenover een dergelijkehandelwijze voorshands machteloos sta' inderdaad, van op den Velde ontving Thijssen een nietszeggend antwoord.
XCIn Londen was intussen vast komen. te staan dat ook Ausems als geheim agent ingezet zou worden, en wel met een zeer speciale opdracht. De regering was namelijk tot het besluit gekomen dat de illegalireit gecoördineerd moest worden. In Londen waren daar richtlijnen voor opgesteld, de Z.g. '19 punten' (wij komen er in hoofdstuk 9 op terug), Ausems zou de microfoto van dat door Gerbrandy ondertekende stuk in een lucifersdoosje verstopt met zich meenemen en de bedoeling was dat hij zich, met een vergroting daarvan, tot diverse illegale organisaties zou wenden, om te beginnen tot de Raad van Verzet. Men was sinds begin januari in Londen gunstiger over die Raad gaan deuken. Afgezien namelijk van wat men van Ausems had gehoord, had Steen met de eerder genoemde relatie van rninister van Lidth de Jeude contact moeten opnemen (en dat ook gedaan) : ir. van Wijngaarden, en wij nemen aan dat Steens telegrammen er toe bijgedragen hebben dat men in Londen in de persoon en het werk van Thijssen meer vertrouwen gekregen had.
XCIn de nacht van 29 februari op I maart werd Ausems in Noord-Brabant gedropt; hij had een marconist-codist bij zich, J. E. van Loon. Voor het zenden kon hij gebruik maken van van Loons 'gewone' zender en van een S-phone (telefoniezender). In eerste instantie poogden Ausems en van Loon hun zenders te begraven; dat mislukte - de grond was te hard. Zij verborgen ze toen in een hooiberg maar moesten de volgende dag, 2 maart, hun pistool gebruiken om de boer die de zenders gevonden had, te dwingen ze aan hen af te staan. Ausems reisde in de namiddag per trein naar Zaandam. Hij kwam er om 8 uur 's avonds aan. Hij haalde in het donker zijn vrouwop, begaf zich met haar naar zijn vriend op den Velde, nam zijn koffer mee waarin een portefeuille met stukken zat die op zijn missie betrekking hadden - en liep de Duitsers recht in de armen.
XCOp den Velde had sinds medio januari herhaaldelijk zijn zender gebruikt; die dag was hij om I uur aan het seinen geweest uit zijn eigen huis toen hij 'uitgepeild' werd. De Sicherheitspolizei had een inval gedaan, had de zender, de code en talrijke telegrammen gevonden", was meteen begonnen op den velde en zijn vrouw in een achterkamer te verhoren en had iedereen gearresteerd die het huis binnenkwam; dat gebeurde dus ook met Ausems en
XC1 Op een Spiel dat spoedigvia de zender geprobeerdwerd, ging het Bureau Inlichtingen niet in; op den Veldeheeft dus zijn security-check niet afgegeven.Hij is eind december 1944
zijn vrouw. Met veel tegenwoordigheid van geest zeiden dezen dat zij eenvoudig bij het met hen bevriende echtpaar op den velde waren komen aanlopen; op den velde's vrouw die uit de achterkamer gehaald werd, bevestigde dat zij elkaar goed kenden. 'Ik ben gefouilleerd', vertelde Ausems later aan de Enquêtecommissie, 'maar ik ben, nadat ik zelf al mijn zakken had leeggepakt, met uitgestrekte armen gaan staan met het lucifersdoosje, waarin de microfoto's, onder een zakdoek in mijn hand. Een portefeuille zat in een regenjas in mijn koffer; nadat ik zelfbehulpzaam was met het openen van de koffer, pakte ik zelf de jas, hield die op en liet de SD' ers in de koffer grabbelen.
XCJonkvrouwe Wttewael van Stoetwegen: U bent wel koelbloedig.
XCAusems: Als 't u blieft niet! Ik heb 'm geknepen als de ziekte!,l
XCeen eerlijk antwoord. Inderdaad had de situatie waarin hij zich plotseling bevond, zulk een shock-effect op Ausems dat hij nog diezelfde avond alle uit Londen meegebrachte geheime stukken verbrandde, met inbegrip van de microfoto van Gerbrandy's '19 punten'. De volgende ochtend dook hij met zijn gezin onder.
XCIn eerste instantie wilde Ausems nog niet aan Londen doen weten dat men een geheime agent naar de Raad van Verzet kon sturen, maar zulks leek hem ten aanzien van de nieuwe Radiodienst volledig verantwoord. Wat de verloren gegane microfoto van Gerbrandy's '19 punten' betrof, meende Ausems aanvankelijk dat hij het zonder een kopie kon stellen; hij herinnerde zich de inhoud vrij nauwkeurig en gaf die door aan enkele belangrijke illegale organisaties als de OD, de Knokploegen, het Nationaal Comité en het Nationaal Steunfonds, welker vertegenwoordigers in die tijd eens per week een werkbespreking hielden,' de Z.g. Kern. Daar vond hij geen gehoor: men wist dat Ausems enkele uren in Duitse handen geweest maar weer vrijgelaten was - men wantrouwde hem; in elk geval wilde men de '19 punten' zelf zien. WehlU, in het vliegtuig dat in de nacht van IO op I I april de door Ausems voor de Radiodienst aangevraagde geheime agent naar bezet gebied bracht (J. Faber met zijn marconist H. Leus), bevond zich voor het eerst een medewerker van het Bureau Inlichtingen die, na de dropping, een uur lang verbinding had met Ausems via diens telefoniezender en in dat uur (zozeer vertrouwden de Engelsen dat die zenders niet 'uitgepeild' konden worden) 'gewoon' met hem sprak, waarbij zij natuurlijk wèl illegale werkers met hun schuilnaam aanduidden. Ausems vertelde dat hij op 2 maart door het oog van de naald gekropen was; hij zei voorts dat zijn telefoniezender hem slecht beviel, hij vroeg om toezending van een 'gewone' zender èn van een kopie van de '19 punten'. Die nieuwe zender en een nieuwexemplaar van de '19 punten' werden hem gebracht door de marconist-codist J. de Blooys die in de nacht van 7 op 8 mei gedropt werd. Wat toen met de '19 punten' geschied is, zullen wij in hoofdstuk 9 verhalen.
XCFaber bracht voor de Radiodienst niet minder dan drie zenders mee; de kristallen waren aan Leus toevertrouwd. Was alles goed gegaan, dan had de Radiodienst op slag de beschikking gekregen over drie eigen verbindingen met Engeland - maar alles ging mis: de zak waarin de zenders verpakt waren, sloeg te pletter en Leus raakte bij de landing zijn kristallen kwijt.ê Een eigen
1 A.v., 22 maart 1944. 2 Leus werd in de hongerwinter gearresteerd en was een van de honderden die op 8 maart '45 na de 'aanslag' op Rauter gefusilleerd werden; Faber bleef in leven.
radioverbinding kreeg de Radiodienst dus pas toen de Blooys vier weken later met een nieuwe zender gearriveerd was.' Daar kwam een tweede bij: aan Wiedemann werd verlof gegeven, ten behoeve van de Radiodienst te gaan zenden. Af en toe kon Ausems bovendien van zijn telefoniezender gebruik maken. Eind mei' 44 was de situatie dus deze dat de Radiodienst drie kanalen naar het Bureau Inlichtingen had terwijl binnenslands verbinding bestond met drie of vier steden. De Radiodienst had toen de beschikking over niet minder dan dertig 'binnenlandse' zend/ontvangers die een medewerker met behulp van een gefingeerde opdracht uit de Nederlandse Seintoestellen Fabriek te Hilversum had weten te smokkelen, maar die waren eind mei nog niet alle geïnstalleerd. In augustus '44 waren bij dat binnenlandse net vijf steden ingeschakeld: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Eindhoven en Utrecht; in elk van die steden bevonden zich drie of vier van die kleine zenders. 'De RVV', aldus later Somer, 'was ontzettend actief. Dat is toch wel de beste radioverbinding geweest van Nederland met Engeland, veel beter dan de OD of welke andere groep dan ook.'2
XCTwee opmerkingen maken wij daarbij: ten eerste dat Somer ten onrechte van 'de RVV' sprak (hij had van 'de Radiodienst' moeten spreken), ten tweede dat de doorzetter Jan Thijssen na alle formidabele tegenslagen die hem in de tweede helft van '43 getroffen hadden, uiteindelijk zijn doel bereikt had. Toen de Geallieerden op 6 juni in Normandië landden, was zijn nieuwe Radiodienst in vol bedrijf. Wat de Raad van Verzet betrof: Thijssen had op 12 mei van Celosse (de man van CS-6 die deze organisatie niet meer aangetroffen had) vernomen dat deze 'een contactman, Cnoops, met eigen seiner, toestel en radiokanaal' voor de RVV had meegebracht. 'Hiermee is RVV dus volledig door Regering erkend; en de RVV heeft een eigen radioverbinding met de Regering" had Thijssen toen juichend aan Gerben Wagenaar geschreven - maar de seiner (Seyben) zat toen al twee dagen gevangen en Celosse en Cnoops waren acht dagen later gearresteerd. Toen de troepen die Nederland bevrijden moesten, zich al vast in Normandië hadden genesteld, had de naar wapens en sabotagemateriaal dorstende Raad van Verzet nog steeds niets uit Engeland ontvangen.J.
1 De Blooys is op 31 december '44 bij zijn arrestatie doodgeschoten 2 Getuige M. Somer, dl. IV c, p. 1848.
XCCelosse en Cnoops waren, zoals in de paragraaf over CS-6 bleek, in Duitse handen gevallen mede doordat zij het verraderswerk van Lindemans niet hadden doorzien en zelfs een V-Mann van de Sicherheitspolizei, Adriaan Breed, als huisknecht in dienst genomen hadden. Het was waarlijk niet de enige passage in het lange relaas dat wij van deel 4 af over de gebeurtenissen in bezet Nederland ontvouwd hebben, waarin wij melding maakten van het optreden van verraders. Integendeel, wie de geschiedenis van de Nederlandse illegale organisaties nagaat, zal constateren dat veelal aan het begin van het 'oprollen' dier organisaties een verrader stond. Deze situatie was het die de illegaliteit tot tegenmaatregelen noopte die men als een vorm van zelfbescherming beschouwen mag.
XCVerraders waren er in soorten. Wij zouden om te beginnen onderscheid willen maken tussen de incidentele en de systematische. Incidenteel verraad werd door diegene gepleegd die aan de Nederlandse of de Duitse politie mededeling deed, bijvoorbeeld omtrent een radio die buren niet ingeleverd hadden, of omtrent een hem bekende jongeman die zich aan de arbeidsinzet onttrokken had, of omtrent een adres waar zich Joodse onderduikers schuilhielden. Er is in duizenden, zo niet in tienduizenden gevallen incidenteel verraad gepleegd waarbij als regel motieven als jaloezie, hebzucht of wraakzucht een rol speelden. Meestal vond het incidentele verraad plaats in de vorm van een anonieme brief - die brieven leidden niet steeds tot ingrijpen. Om te beginnen hadden zich, vooral in de tweede helft van de bezetting, op vele Nederlandse politiebureaus kernen gevormd die verraadbrieven uit de post haalden en vernietigden (waren de brieven niet anoniem geweest, dan werd van de afzenders naam en adres genoteerd) en voorts had met name de Sicherheitspolizei niet steeds tijd om zelf op de ontvangen mededelingen te reageren. Natuurlijk, berichten over Joodse onderduikers werden door die Sicherhëitspolizei steeds doorgegeven aan de '[odenjagers', maar de andere berichten werden, als zij in eerste instantie de Sicherheus -polizei bereikt hadden, vaak door haar aan de Nederlandse politie overgedragen en kwamen zij daar niet bij 'foute' elementen terecht, dan liet die politie, zeker van de April-Meistakingen van '43 af, de zaak veelallopen of waarschuwde zij de betrokkenen. Voordien, met name in '40 en '41, was de politie over het algemeen nogal stipt geweest in het bevorderen van de Duitse belangen - dat was haar trouwens in '40 door haar superieuren voorgeschreven. Later werd het grootste gevaar voor allen die op welke wijze ook verzet pleegden, gevormd door de dienstkloppers, maar vooral door die 'foute' elementen die Ofbij de Sicherheitspolizei gedetacheerd waren
Of tot speciale groepen behoorden, de 'Documentatiedienst' van de Haagse politie bijvoorbeeld, op welke de Sicherheitspolizei steeds kon rekenen.
XCOok binnen de groep van de systematische verraders moeten wij onderscheid maken. Er zijn vele honderden, misschien wel enkele duizenden N ederlanders geweest die zich bereid verklaard hadden, alsvaste informanten op te treden van de Sicherheitspolizei und SD of van andere Duitse instanties, bijvoorbeeld de Beaujtragten des Reichsleommissars: zij stelden rapporten op over de stemming en over gebeurtenissen in de kring waarin zij leefden en werkten. Droegen die rapporten een algemeen karakter, dan sloten zij wel een element van verraad in jegens het Nederlandse volk, maar zij vormden niet zozeer een bedreiging voor individuele Nederlanders. Tot zulk een bedreiging kon het evenwel heel gemakkelijk komen. Gaf een NSB'er die in het bestuur van een vakgroep of ondervakgroep van de organisatie-W oltersom terechtgekomen was, de Sicherheitsdienst er een beeld van hoe hij daar in het algemeen genégerd werd, dan werd zulk een beeld al gauw geïllustreerd met voorbeelden van de gedragingen of uitlatingen van individuele tegenstanders: materiaal dat in hun dossiersterechtkwam. Prof. dr. G. A. S. Snijder, de Amsterdamse hoogleraar die een vurig aanhanger van de SS ideologie was, lichtte Seyss-Inquarts Beauftragter in Amsterdam niet alleen in over het resultaat van de discussiesin de Senaat van de Amsterdamse Universiteit, maar bracht hem ook over, wie zich daar het felst tegen de bezetter of tegen secretaris-generaalvan Dam uitgelaten hadden.
XCFormeel gesproken was ieder die de Sicherheitspolizei und SD of andere Duitse instanties regelmatig van inlichtingen voqrzag, een V-Mann van de bezetter. De personen die wij tot dusver bedoelden, waren als regel proDuits (daarom hielpen zij de bezetter ook); dat neutraliseerde tot op zekere hoogte het gevaar dat in hun optreden school: men wist dat zij 'fout' waren, men kon zich vaak zekere reserves opleggen. Als 'echte'V-Mann (er zijn overigens ook vrouwen onder de 'V-Männer' geweest) beschouwen wij liever diegene die verraad pleegde terwijl zijn ware gezindheid niet bekend was, en van die 'echte'Vi-Manner zijn voor de vervolgde groepen (de Joden, de illegale werkers) de provocateurs veruit het gevaarlijkst geweest. Wat de Joden betreft, denken wij dan aan diegenen die beloofd hadden hen naar een veilig onderduikadres te brengen of op een veilige ontsnappingsweg te plaatsen om hen dan in werkelijkheid aan de Duitsers in handen te spelen, en wat de illegale werkers aangaat, aan de V-Männer die zich voor illegaal werker uitgaven met de bedoeling, zich in groep na groep naar binnen te werken teneinde deze successievelijkte verraden. In dat opzicht is, dunkt ons, het optreden van Anton van der Waals en van Ridderhof het effectiefst geweest. Ridderhof werd in dit hoofdstuk reeds
enkele malen genoemd - op van der Waals komen wij in deel 9 (Londen) terug bij de verdere behandeling van het Englandspie1. 1
XCDe betekenis van die verraders kan men nauwelijks genoeg onderstrepen. Wij herinneren aan de cijfers die wij in hoofdstuk 2 van deel 4 opnamen in de paragraaf 'Het onderdrukkingsapparaat' : alle lagere functies meegerekend, waren bij de Sicherheitspolizei Imd SDin ons land slechts ca. vierhonderd Duitsers ingeschakeld, van hen bij Lages' Aussenstelle te Amsterdam vijftig tot zestig. Dat was een Aussenstelle die belast was met de algemene controle der bevolking en met de bestrijding der illegaliteit in de hoofdstad en in de provincies Noord-Holland en Utrecht. Wat konden vijftig tot zestig Duitsers daar uitrichten? De meesten verstonden niet eens Nederlands. Zij waren volstrekt afhankelijk van de hulp die hun door Nederlanders geboden werd: wat de algemene controle der bevolking betrof, door de politie, en wat de bestrijding der illegaliteit aanging, door veelal 'foute' elementen uit de politie die ingeschakeld waren bij het recherchewerk en bij het uitvoeren van arrestaties, maar vooral toch door de V-Mäm1er die als verraders de illegaliteit binnendrongen; zeker, waren eenmaal illegale werkers van een bepaalde groep gearresteerd, dan was het de Sicherheus polizei wel toevertrouwd, door middel van mishandelingen gegevens uit hen te persen die nieuwe arrestaties mogelijk maakten (dat was dan geen zaak van 'verraad' maar van 'doorslaan', hetgeen iets heel anders is) - maar juist aan die eerste, beslissende arrestaties lag als regel de activiteit van een V-Mmm ten grondslag.
XCTot de eerste liquidaties van dien aard is het al in '41 en '42 gekomen het zijn er, dunkt ons, weinige geweest, waarbij overigens bedacht moet worden dat de liquidaties een terrein vormen waarop veelnevels zijn blijven hangen. Die eerste liquidaties zijn binnen de betrokken illegale groepen vrij spoedig aan velen bekend geworden; zij werden dan met instemming begroet en de illegale pers, voorzover zij er over schreef, juichte ze toe. Van verdeeldheid getuigde de illegale pers evenwel na de dodelijke aanslag op generaal Seyffardt (5 februari '43). Het Parool, De Vonk, Vrij Nederland en De Waarheid waren van oordeel dat Seyffardt, de grote ronselaar voor de militaire dienst aan het Oostelijk front, slechts zijn verdiende loon ontvangen had, maar Trouw keurde de aanslag in een door prof mr. V. H. Rutgers geschreven artikel af: dit was geen zaak van 'noodweer' geweest, maar een onaanvaardbare politieke moord. Trouw herhaalde zijn kritiek na het bericht van het neerschieten van oud-minister Posthuma (3 juni '43). 'Doodslag schijnt ons (ook in deze periode) slechts dan niet strafbaar', aldus het gereformeerde verzetsblad, 'als hij uit noodweer geschiedt. Een geval van noodweer is er alleen dan' (Rutgers citeerde art. 41 van het Wetboek van Strafrecht), 'als het gaat om de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding."
XCDat was toch wel erg formeel en beperkt. Kwam men met het begrip 'ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding' nog wel uit de voeten ? WerdTrouw, p.
1 7 (23 juni 1943), 10.
niet vooral door dat adjectief' ogenblikkelijke' een norm gesteld die niet meer op de werkelijkheid sloeg? Die werkelijkheid was dat sommige 'foute' elementen, gebruikmakend van hun machtspositie, voortdurend een activiteit ontplooiden die de levens van Nederlanders in gevaar bracht. Men kan denken aan de '[odenjagers', aan 'foute' politiefunctionarissen die als terriers achter de illegale werkers en onderduikers aanzaten, aan 'foute' directeuren van GAB's die hun uiterste best deden, een maximum aan arbeiders naar Duitsland te sturen. Moest men hun liquidatie niet zien als 'de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf tegen wederrechtelijke aanranding'? De illegale bladen onthielden zich in die tijd bij voorkeur van onderlinge polemieken, maar dit tweede artikel van Trouw kon Het Parool niet laten passeren. 'Wij hebben ons', zo schreef dit blad', 'de ogen uitgewreven. Hoe nu? Hitler dwingt ons in de 'totale' oorlog, waarin wij allen soldaten zijn, en terwijlonze rechterlijke macht niet meer is dan een (helaaswillig) werktuig in de hand der bezettende macht, zouden wij, geknechten en ontrechten, vertrapten en verdrukten, niet dankbaar moeten zijn jegens de dapperen die ons door een persoonlijke daad van moed verlossen van enkele der gemeenste NSB-sujetten? Wij begrijpen er niets van. Maar onzerzijds een eresaluut aan de berechters van Posthuma. Deze aartsschurk, die zijn gezworen trouwaan de koningin voor een dik salaris en terwille van het kwijtraken van het ook hem eigenminderwaardigheidscomplex aan de dijk zette, heeft zijn loon te pakken. Mogen anderen zijnlot spoedig delen! En dat Trouw zich bekere van de dwalingen zijns weegs."
XCHier sloeg Het Parool iva weer ietwat naar de andere kant door. Alle reden was er, bezwaar te maken tegen de strikt formele beschouwingen van Trouw, maar Posthuma die in '40 en '41 vergeefs zijn best gedaan had, de Nederlandse landbouworganisaties te naziticeren en in dat kader allerlei posities bekleed had, was in de zomer van '43 een machteloze figuur. Het 'mogen anderen zijn lot spoedig delen!' kon opgevat worden als een aansporing tot de politieke moord op talrijke NSB'ers - een aansporing evenwel die, tekenend genoeg, nauwelijks weerklank vond. Er was in den lande van de zomer van '43 af maar één organisatie die over voldoende wapenen beschikte om desgewenst tot de liquidatie van een aanzienlijk aantal vooraanstaande NSB'ers over te gaan: de Knokploegen. Men had zich in die kring aan de artikelen van Trouw stevig geërgerd, maar men verloor het begrip 'noodweer' niet uit het oog. Dat laatste was trouwens extra wenselijk
XC1 Het artikel was door van Heuven Goedhart geschreven. • Het Parool, 56 (30 juli 1943), p. 7·
geworden toen de bezetter van september '43 af, wanneer in een bepaalde gemeente een van zijn helpers geliquideerd was, in die gemeente vaak een aantal willekeurige personen liet neerschieten die hem als tegenstanders van het nationaal-socialisme bekend waren (wij zullen die Z.g. Silbertanne moorden in hoofdstuk 10 behandelen). Van dat moment af was de illegaliteit in versterkte mate genoopt, selectiefte gaan liquideren: ten aanzien van elke helper van de vijand die men uit de weg wilde ruimen, moest overwogen worden of zijn liquidatie het risico Vail een Silbertanne-saie waard was.'
XCIn de groepen dit tot liquidaties overgingen, werd als regel het voor en tegen zorgvuldig nagegaan. Gelijk reeds vermeld, vergde de Raad van Verzet dat over de betrokkene eerst een dossier samengesteld werd, en op die grondslag werd in de Raad gestemd. Sommige Knokploegen gingen nog verder: de Friese lieten eind '43 de beslissing over aan drie geschoolde juristen in wier oordeel zij vertrouwen hadden: de twee raadsheren uit het Leeuwarder hof die na het befaamde 'Leeuwarder arrest' (25 februari '43) ontslagen waren, mr. F. F. Viehoff en mr. J. Wedeven, en mr. B. Ph. baron van Harinxma thoe Slooten, rechter uit de arrondissementsrechtbank in de Friese hoofdstad- - in beginsel werd nadien geen enkele liquidatie door de Friese Knokploegen uitgevoerd waarin deze drie niet van oordeel waren geweest dat het bewijsmateriaal tegen een bepaalde verrader volstrekt overtuigend en het risico van's mans verdere werkzaamheid onaanvaardbaar was.ê In totaal werden tot aan de bevrijding door het Friese 'veemgericht' tien doodvonnissen tegen 'SD'-agenten geveld.
XCZulk een uit gerechtelijke magistraten bestaand 'veemgericht' heeftJ.100
1 'Goede' politiefunctionarissen deden van dit moment af vaak hun best om een politieke liquidatie voor te stellen als een 'gewone' moord. In Amsterdam was dat de specialiteit van het hoofd van de Centrale Recherche, H. Heyink, die er menigmaal in geslaagd is, de te misleiden. 2 Baron van Ha rinxma werd in februari '45 in Leeuwarden door twee landwachters neerge schoten; zij wisten overigens van zijn lidmaatschap van het 'veemgericht' niets a£ 3 In dezelfde tijd dat dit 'veemgericht' gevormd werd, werd door de Friese illega liteit ook een 'Ereraad' ingesteld om klachten tegen illegale werkers in behandeling te nemen. Hierin waren de LO, de KP en het NC vertegenwoordigd. 'Ze hadden het niet druk', schrijft Wijbenga. 'Ons is maar één geval bekend geworden. De betrokkene had 35 brandstofbounen gekocht voor vier gulden per stuk. Daaraan was grote behoefte bij (ondergedoken) Joden ... Hij had de bonnen in opdracht gekocht en tevoren als prijs vijf gulden genoemd. Dit bedrag was hem ook betaald. De winst van 35 gulden had hij afgedragen aan de organisatie waardoor dit geval ook ter kennis van het NSF kwam. Van de Ereraad kreeg hij een berisping: aan ondergedoken Joden mocht men niet verdienen. De 35 gulden moest hij (aan de Joden) terugbetalen.' (P. Wijbenga: dl. II, p. 128-129).
slechts in Friesland gefungeerd. Er is wèl van Friesland uit getracht, de illegale gvoepen in Groningen en Drente er toe te brengen, ook een 'veemgericht' te vormen (men had er de magistraten al voor gevonden), 'maar de sterk verdeelde illegaliteit wilde er daar', schrijft Wijbenga, 'niets van weten." In Ommen is eens een onderduiker die met verraad gedreigd had, in: de bossen neergeschoten 'op uitspraak van een vergadering die onder leiding van een plaatselijke dominee langdurig had beraadslaagd vooraleer zij', aldus Coolen in Het Grote Gebod, 'het doodvonnis velde.'2 In Limburg was een soort 'veemgericht' ingesteld door drs. Moonen (het bestond niet uit juristen) - Moonen heeft overigens uit beduchtheid voor Silbertanne acties talrijke liquidaties verhinderd.
XCHoeveel liquidaties vonden in totaal plaats? In de periode die wij thans behandelen, met machtiging van de Raad van Verzet zeven of acht, door CS-6 en de OD ook een beperkt aantal, door de Knokploegen misschien enkele tientallen, en daar moeten wij nog een gering aantal 'wilde' liquidaties bijtellen van wie een paar op zijn minst twijfelachtig genoemd moeten worden. Er werd, zeker in de Knokploegen, misschien ook elders, aan die liquidaties zwaar getild, niet alleen door diegenen die er opdracht toe gaven, maar vooral ook door hen die het 'vonnis' moesten uitvoeren. Het 'Gij zult niet doden' zat er bij de gelovige jongens die menin de Knokploegen aantrof, diep in - nu moesten zij toch een medemens van het leven beroven. Zij deden het en waren er dan vaak diep door geschokt.
XCBegin' 44 ging Trouw in andere geest over de liquidaties schrijven. Nadat Johannes Post de redacteuren een beeld gegeven had van de zorgvuldigheid waarmee de Knokploegen op dit terrein opereerden, noemde Trouw de liquidatie van 'bijv. Gestapo-agenten en andere verraders die rechtstreeks het leven van de naaste bedreigen', 'volkomen verantwoord':
XC'Hoor het de rooms-katholieke jonge kerel zeggen die juist genoodzaakt was, het recht van noodweer uit te oefenen en een verrader neer te schieten: 'Het is wat, mijnheer, als je iemand zo maar voor Onze Lieve Heer moet zetten.' Hoor hem het pleidooi voeren voor iemand die ditzelfde lot moest ondergaan. De vraag ofhet werkelijk nodig was, woog hem zwaar .
XC. . . Het zal een zegen zijn als ons volk volkomen dit bij uitstek vaderlandse werk begrijpt ... Dit werk moet gedragen worden door heel ons volk.'8
XCHet door Trouw geciteerde woord was gesproken door Jan Wildschut,A.v., p.Antoon Coolen inp.8(maartp.
1 128. dl. II, 363. 3 1944), 3.
de vriend van Johannes Post. Hoe vaak Wildschut de zware taak van een liquidatie op zich heeft moeten nemen, weten wij niet. Wij kennen wel zijn reactie na één geval waarin hij begin '44, gewaarschuwd dat enkele 'Jodenjagers' bezig waren, een Joods meisje van haar onderduikadres in Rijnsburg weg te halen, er min of meer spontaan op afging en één van die '[odenjagers' doodschoot. 'Nadat schot in Rijnsburg ben ik', zo vertelde hij een dag later aan Johannes Post en de leden van diens Knokploeg,
XC"dadelijk naar de kerk gegaan. Ik heb gebiecht en ik heb vergeving gevraagd.' Dan begint hij te huilen. 'Ik hoop dat nooit meer te hoeven doen, het is niets voor mij. Ik zie hem steeds vallen, ik kon maar niet tot rust komen, maar het moest toch, jongens, het kon toch niet anders?' Johannes kijkt hem ernstig aan. 'Die kerel heeft al zoveel goede mensen de dood ingestuurd, Jan.' Dan wordt Jan wat rustiger."
XCOok voor Post zelf was elke liquidatie een gewetensprobleem. Menige Kp'er had er, als Wildschut ('Ik zie hem steeds vallen'), nachtmerries van. 'Een KP' er', aldus Het Grote Gebod, 'die twee gevaarlijke individuen op bevel van zijn chefs had moeten liquideren, bekende later dat zijn slachtoffers nog 'iedere nacht bij hem op bed kwamen.' '2 De leider van een van de Groninger Knokploegen, Reint A. Dykema, lag eens, toen hij een liquidatie had moeten verrichten, 'de dag daarna ziek in bed ... , kapot van de doorstane emoties." Dezelfde problemen deden zich binnen de verzetsgroep van Gerrit van der Veen voor. Gerhard Badrian zei op een keer tegen een van zijn helpers, de politieman C Verbiest (aldus diens relaas), 'dat het op een dag precies een jaar geleden was dat naasteJoodse familieleden van hem uit Den Haag gedeporteerd waren. 'Mee naar Den Haag', zei hij tegen me. 'Daar woont een verrader die allang op mijn lijstje,staat, ik schiet die vent neer.' Wij er heen. We moesteneen hele tijd posten. De man kwam thuis. Toen hij binnen was, belde Badrian aan. De deur ging open, het was doodgemakkelijk, maar hij kon geen schot losse~.We zijn toen maar een borrel gaan drinken."
XCHet moge dan waar zijn dat enkele liquidaties ten onrechteplaatsgevonden hebben, na afloop van de oorlog was men over het algemeen in de illegaliteit van mening dat then eerder te weinig dan te veel 'SD'-agenten en andere belangrijke helpers van de vijand uit de weg geruimd had. Het isM. van Huessen-Pikaar:p.Anne de Vries indl.p.Toon Mulder in a.v., dl.p.Verbiest,nov.100
1 41. 2 II, n6. 8 I, 423. • C. 8 1963.
misschien tekenend dat drs. Moonen tenslotte gearresteerd werd door toedoen van een 'SD'-agent wiens liquidatie hij enkele maanden tevoren tegengehouden had.
XCEnkele gevallen hebben zich voorgedaan waarin verdienstelijke illegale werkers er door de Sicherheitspolizei met allerlei bedreigingen toe gebracht werden, als V-Mmm te gaan opereren, hetzij korte, hetzij lange tijd. In vorige delen vermeldden wij reeds de cadet Pasdeloup, een van de 'adjudanten' van de derde chef-staf van de OD, jhr. Schimmelpenninck, en in dit deel schreven wij reeds over Bob Jesse en E. B. Brune.
XCDaarnaast zijn er enkele gevallen geweest waarin meisjes als verraadster gingen optreden in een situatie waarin hun verliefdheid op een Duitser een rol speelde. Annie van Leeuwen die een deel van de 'Fiat Libertas'-groep hielp 'oprollen', is er een voorbeeld van: haar 'hele denken en voelen', zo verklaarde zij later, was voor de 'SD' er' Frank, functionaris van de Abteilung IV van de staf van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD 'toen ik voor (hem) begon te werken, had ik niet meer het gevoel dat ik gemeen werk verrichtte. Integendeel, ik zag alles door zijn ogen." Annie van Leeuwen kwam als verraadster wel met de leiding van 'Fiat Libertas' in aanraking, maar zij werd daar spoedig, zij het te laat, doorzien - er waren er onder die meisjes-verraadsters evenwel twee die zich geruime tijd op tamelijk centrale punten in de illegalireit wisten te handhaven: Geessien Bleeker en Miep Oranje.
XCGeessien Bleeker was in Delfzijl, waar zij toen woonde, in '41 verliefd geworden op een 'SD'er', Adolf Becker, en hier was een verhouding uit voortgevloeid - niet Beckers enige: hij was getrouwd en had vijf kinderen, maar hield er nog drie of vier jeugdige vriendinnen op na. Geessien Bleekers ouders hadden groot bezwaar tegen de verhouding van hun dochter met een Duitser en het schijnt dat zij hem in '42 en '43 maar weinig zag. Eind' 43 kwam zij in aanraking met een van de Groninger Knokploegen (ook hier knoopte zij weer een verhouding aan) - zij werd in de lente van' 44 koerierster van de provinciale KP-leider. In juli '44 kostte het een vriend van Becker, ook een 'SD'er', weinig moeite, haar er toe te brengen, hem alles wat zij van het KP-werk wist, te verraden; zij kreeg daar ruim f 1000
1 Aangehaald door Anne de Vries in dl. II, p. 127.
beloning voor. Er vond toen een reeks arrestaties plaats; ook de Groninger KP-leider viel in Duitse handen. Meer dan verdenkingen koesterden de KP' ers evenwel niet tegen Geessien, maar die verdenkingen waren sterk genoeg om haar te ontvoeren en in Drente gevangen te houden; toen de woning waarin zij zich bevond, door de Duitsers overvallen werd, verried zij nog eens veertien illegale werkers en trad zij bovendien als celspionne op.
XCFataler nog voor de illegaliteit was het optreden van Maria ('Miep') Oranje (illegale naam: 'Edith'), een uiterst aantrekkelijke jonge vrouw. Ze was in '43 koerierster van de Raad van Verzet. Bij dat werk werd ze gearresteerd en tijdens haar hechtenis kwam het tot een verhouding met de Amsterdamse 'SD'er' Herbert Oelschlägel. Deze liet haar vrij met de afspraak dat zij voor hem zou gaan werken. Uiteraard kon zij niet in de RVV penetreren waar men wist dat zij in Duitse handen gevallen was, maar het lukte haar, in de LO als illegaal werkster geaccepteerd te worden, zelfs in de hoogste regionen: zij werd secretaressevan Teus van Vliet, de LO-Ieider van Zuid-Holland, lid van de 'Top', en sinds eind juli' 44 een van de drie leden van het Centraal Bureau der LO. De LO, de KP en de RVV voerden in die tijd vrij frequente besprekingen en bij een daarvan werd Miep Oranje, die van Vliet op het betrokken adres moest afhalen, door Gerben Wagenaar herkend. Deze zei onmiddellijk dat zij een onaanvaardbaar risico vormde van Vliet, die zeer onder de charmes van Miep gekomen was, wilde het niet geloven. Miep van haar kant waarschuwde Oelschlägel, en de 'SD' (dievan haar, afgezien van mondelinge mededelingen, doorslagen gekregen had van elk briefje dat zij voor van Vliet had moeten typen) kon vervolgens in het gehele land invallen doen op niet minder dan 27 adressen. Talrijke arrestaties vloeiden hieruit voort. Van Vliet bleef alleen maar op vrije voeten doordat hij op de dag waarop men hem wilde arresteren, bij toeval een latere trein nam dan hij met Miep Oranje had afgesproken.
XCEen van de velen die door Miep Oranje's verraad in Duitse handen vielen, was mevr. Kuipers-Rietberg die bijna twee jaar tevoren in haar contact met ds. Slomp de stoot gegeven had tot de oprichting van de LO. Ze was diep ondergedoken in Bennekom maar het adres was Miep Oranje bekend. Mevrouw Kuipers werd er opaugustus, enkele dagen voor de bevrijding van Parijs, mèt haar man gearresteerd. Korte tijd later wist zij het volgende briefje uit het Arnhemse Huis van Bewaring te smokkelen:
19
XC'Ik ben hier aangekomen. Wil aan de kinderen zeggen dat God mij zeer nabij is geweest en nog is. Ik meen begrepen te hebben dat ik deze week naar Vught ga. Ik moet nog wat goed hebben. Wij zitten hier met zijn tienen.' Met de warmte wel veel. Waar Piet is·, weet ik niet. Ik denk in de strafgevangenis. Willen jullie allen, en schrijft dit ook aan de familie, veel bidden voor ons en voor ons allen die in veel moeilijkheden zijn. Hij is hoorder des Gebeds. Ik heb veel mogen zingen en bidden van Gods eeuwige liefde en laat mijn kinderen dat altijd goed onthouden: het eeuwige leven is van veel meer belang dan het aardse. De Heer is mijn sterkte."
XCMevr. Kuipers (neen, laat ons hier toch de naam gebruiken waaronder zij bekend was aan de LO'ers en Kp'ers die haar op handen droegen: 'tante Riek') - 'tante Riek' bevond zich op 7 september, twee dagen na 'Dolle Dinsdag', in een van de treinen die het concentratiekamp Vught verlieten. Zij gooide er een wc-papiertje naar buiten: 'Lieve Piet en kinderen. Wij zitten in de wagons te wachten op transport. Waarheen ? Wij weten het niet. Wees Gode bevolen. Bidt voor elkaar. Je liefhebbende moeder.S
XC'Tante Riek', geestelijk oprichtster van de grootste illegale organisatie die bezet Nederland gekend heeft, stierf op 27 december'« in het eoncentratiekamp Ravensbrück.
XCMiep Oranje bleek na de oorlog verdwenen te zijn. Het schijnt dat zij een tijdlang in Duitsland ondergedoken is geweest en dat zij vervolgens als echtgenote van een hoge Amerikaanse militair naar de Verenigde Staten is vertrokken.
XCTenslotte dan in dit verband Esmé Adrienne van Eeghen, de koerierster van de KP-leider in Friesland, Krijn van der Helm.
XCEsmé kwam uit een bekend Amsterdams patriciërsgeslacht. Haar vader was een losbol, haar moeder, aldus Wijbenga 5, 'een hoogstaande vrouw.f Esmé, 'lang en slank, mooi en sterk, vrijmoedig en avontuurlijk'", vóór de oorlog niet onbekend in internationale society-kringen, kwam in de zomer van '42 in contact met de groep Amsterdamse studenten die Joodse kinderenD.w.z.: in één cel. • Haar man.Aangehaald indl.p.'A.v.Wij volgen bij dit gedeelte Wijbenga's beschrijving in zijndl.p.A.v., p.A.v.
1 3 I, 214. ó II, 368-82. 6 368. 7
uit de hoofdstad naar verschillende delen des lands overbracht, o.m. naar Friesland. Daar werd in Leeuwarden Krijn van der Helm, een in 1912 geboren belastingambtenaar, gehuwd, één kind, een van diegenen die de Joodse kinderen naar hun onderduikadres brachten. Uit de hulp aan Joodse kinderen vloeide voor Esmé allerlei ander illegaal werk voort: zij werd betrokken bij het transporteren van 'gekraakte' bonkaarten, van 'piloten', ook van wapens wanneer die vóór een 'kraak' bijeengebracht en na afloop weer op verschillende plaatsen verborgen moesten worden. Reisde ze alleen in de trein, 'dan nam ze, onverschillig wat ze bij zich droeg, bij voorkeur plaats in het voor de Duitsers bestemde treingedeelte, waar ze met haar charmes, perfect Duits en kennis van prominente Duitsers, elke vijand voor zich innam."
XCZe werd van der Helms koerierster toen deze eerst· een van de Friese Knokploegen, vervolgens alle Knokploegen in Friesland ging leiden. Hij raakte smoorverliefd op haar, zij gaf ook wel om hem - althans, het kwam tot een nogal flakkerende verhouding.
XCIn maart '44 'ontmoette Esmé in de Wehrmacht-afdeling van de trein Groningen-Leeuwarden een oberzahlmeister van de Wehrmaclit, zekere Pringel: een nieuwe minnaar. Nóg een volgde: Pringels collega en huisgenoot, Oberzahlmeister Hans Schmälzlein. Bij hem trok Esmé in. Tegen van der Helm had ze gezegd dat ze Friesland een tijdje zou verlaten, maar op IS juli kwam een Kp'er van der Helm waarschuwen dat Esmé in Leeuwarden gezien was. Van der Helm vloog op: onmogelijk! dan zou ze toch bij hèm gekomen zijn! Hij won informatie in en toen Wijbenga, leider van een van de Friese Knokploegen, daags daarna van der Helm opzocht bij wie zich ook de Kp'er Piet Oberman bevond, zag van der Helm er uit 'als een geest.'2 Wijbenga en Oberman konden voor een ex-koerierster van een I KP-leider die het liefje van een Duitse officier geworden was, maar één oplossing zien: liquidatie. Vander HeIm verzette zich heftig: voor hem stond vast dat Esmé, wat ze ook misdeed, nooit verraad zou plegen. Zij werden het er tenslotte over eens dat Wijbenga diep in Friesland zou onderduiken, dat van der Helm 'een functie in de Knokploegen zou krijgen in het westen des lands, dat Oberman van der Helms plaats als provinciaal KP-leider zou innemen en dat van der HeIm samen met Oberman een laatste gesprek met Esmé zou voeren. Esmé zei hun beiden dat ze met Schmälzlein zou gaan trouwen maar dat de Knokploegen van haar niets te duchten hadden. Metp.p.
1 A.v., 370. 2 A.v., 373.
die toezegging nam Oberman geen genoegen: hij gaf haar vier- en-twintig uur de tijd om naar Duitsland te vertrekken - hield ze zich daar niet aan, dan zou zij geliquideerd worden. Grote verontwaardiging bij Esmé: was het al zo ver dat zij tot verraad in staat geacht werd? Maar Oberman was onverbiddellijk: wèg of de kogel. Van der Helm vroeg ofhij Esmé nog een ogenblik alleen mocht spreken. Oberman stond dit toe. Woedende verwijten kreeg van der Helm toen over zich heengestort: 'hij was geen vent, geen kerel, hij was een turf hoog."
XCVander Helm, verpletterd, vertrok naar het westen samen met zijn vrouw en hun zoontje. Hen bracht hij bij zijn schoonouders onder; dat feit was aan zijn eigen ouders, die in Amersfoort woonden, bekend, bovendien kwam hij af en toe bij zijn vrouwen zoontje op bezoek - dat waren twee ernstige illegaal-technische fouten.
XCEsmé was niet naar Duitsland maar naar Amsterdam gereisd. Dom genoeg had ze in de tijd waarin zij bij Schmälzlein gewoond had, aan het toenmalige liefje van Oberzahlmeister Pringel die in hetzelfde huis woonde, Ans Jaakke, een verkoopster uit Amsterdam, laten doorschemeren dat ze nogal veel relaties in het Friese illegale milieu had gehad. Esmé was een schoonheid, Ans Jaakke niet, en dat zal er wel toe bijgedragen hebben dat deze laatste na Esmé's vertrek datgene wat Esmé had laten doorschemeren, aan een Nederlandse helper van de Leeuwarder 'SD' overbracht. Erger nog: Ans Jaakke was bereid, zelf te helpen bij het uitschakelen van Esmé. Naar het haar bekende Amsterdamse adres van Esmé schreef zij een brief: ze had namens Schmälzlein een boodschap over te brengen. Esmé, niets vermoedend, liep in de val. Zij werd in Amsterdam tijdens de ontmoeting met Ans Jaakke gearresteerd. Deze had haar met een kus geïdentificeerd.
XCPleegde Esmé verraad of, voorzover zij mishandeld werd dan wel met mishandelingen werd bedreigd, 'sloeg zij door'? Vast staat eigenlijk alleen dat zij in haar detentie een voor van der Helm bestemde brief schreef en die brief aan de 'SD' overhandigde. Waar van der Helm ondergedoken was, wist zij overigens niet en zij zal wel aangenomen hebben dat dat adres bij uitstek aan zijn ouders niet bekend zou zijn. De 'SD' waagde het er op: een Nederlandse helper, die zich als KP'er voordeed, vervoegde zich met Esmé's brief bij die ouders en werd door hen naar van der Helms schoonouders verwezen. Krijn was er aanwezig. Deze aarzelde of hij de 'KP' er' ontvangen zou Esmé's handschrift op de enveloppe (van der Helm wist niet dat ze gearresteerd was) gaf de doorslag. Het kwam tot een gesprek met de 'KP'er',p.
1 A.v., 375.
het gesprek werd een worsteling, tijdens die worsteling werd van der Helm dodelijk getroffen.
XCHoe gedroeg Esmé's zich verder? 'Er zijn', aldus Wijbenga, 'rijen illegale werkers te noemen die zij kende, maar die ongemoeid zijn gelaten. Sterker nog: er is niemand bekend die opgejaagd of gegrepen werd, die de 'SD' tevoren niet kende en dus alleen door Esmé kan zijn genoemd."
XCWijbenga wil desondanks ten aanzien van het punt of Esmé verraad gepleegd heeft dan wel 'doorgeslagen' heeft, geen 'laatste woord' spreken en laat aan het slot van zijn beschouwing figuurlijk en letterlijk een vraagteken staan. Wij durven iets verder gaan. 'Laatste woorden' kent de historiografie overigens niet, hier evenmin als waar ook in ons werk, maar wij zien het feit dat Esmé van Eeghen nog geen twee weken na de dood van Krijn van der Helm samen met de Drentse KP' er Luitje Kramer door de Groninger 'SD' doodgeschoten werd (hun lijken werden in een kanaal geworpen) als een sterke aanwijzing dat zij in de hoogst denkbare mate het ongenoegen van dit gespuis opgewekt heeft. Zij heeft dat moeilijk anders kunnen doen dan door hun de inlichtingen te onthouden waar zij op gebrand waren.
XCWij keren nog even naar Miep Oranje terug. Zij werd als R VV'ster gearresteerd, zij werd vrijgelaten en zij kon niet alleen de LO binnendringen maar kwam daar als secretaresse van een van de leden van het Centraal Bureau op een punt te zitten waar zij over het complex LO/LKP gegevens te weten kwam èn van tal van andere organisaties in elk geval algemene indrukken opdeed. welhad van Vliet enkele inlichtingen over haar ingewonnen, maar daarbij was hij kennelijk niet erg grondig tewerkgegaan. Misschien gold bij hem het feit dat zij uit een gereformeerd gezin kwam, al als een sterke aanbeveling. Dat hij zijn onderzoek niet ook tot de Raad van Verzet uitstrekte, is op zichzelf begrijpelijk want tot regelmatige contacten tussen de LO en de RVV kwam het pas in een periode toen Miep Oranje, zo meende van Vliet, aangetoond had, een uitstekend illegaal werkster te zijn. Bovendien was het vermoedelijk aan de Raad van Verzet niet of pas in een laat stadium bekend dat Miep Oranje zich niet langer in hechtenisp.
1 A.v., 3 82•
bevond; ook behoefde haar vrijlating op zichzelf niet te betekenen dat zij voor de 'SD' was gaan werken. Gerben Wagenaar die begin augustus '44 plotseling constateerde dat zij van Vliets secretaresse geworden was, werd juist door dát feit gealarmeerd. Immers, konden illegale werkers, gearresteerd in omstandigheden waarin zij 'normaal' op zijn minst naar een coneentratiekamp gezonden hadden moeten worden, het illegale werk voortzetten, dan was het vermoeden gewettigd dat zij, daargelaten in welke mate zij ~ich beijverden, een spion van de 'SD' waren.
XCIn de loop van '43 groeide binnen de illegaliteit een duidelijke behoefte om alarmsignalen met betrekking tot verraders of mogelijke verraders aan elkaar door te geven. Twee organisaties kwamen, los van elkaar, aan die behoefte tegemoet: de OD, en de falsificatiegroep van Jacques de Weert die zich later tot de Persoonsbewijzensectie van de LO (de PBS) zou ontwikkelen. De Weert had gegevens verzameld omtrent zeven-en-twintig personen die hij voor verraders c.q. provocateurs hield. Hij had het in veel gevallen bij het rechte eind: van diegenen die wij tot dusver in ons werk noemden, treft men in zijn ·lijst o.m. Johnny den Droog, voorts J. B. van Lighten, Jacob Lion Mendel, Poos en Slagter, Vastenhout en Anton van der Waals aan - Ridderhof vormt de opvallendste lacune. In enkele gevallen was de Weert er evenwel naast geweest: zo werd in Het Contra Signaal (die titel gafhij aan zijn lijst) tegen een neef van prof. Gerbrandy gewaarschuwd omtrent wie wij in ons vorige deel reeds opmerkten dat de beschuldiging dat hij een verrader was, van alle grond ontbloot was. Waar kwam die beschuldiging dan vandaan? Wij vermoeden dat de Sicherheitspolizei und SD af en toe opzettelijk dit soort namen, bekende namen dus, via Vi-Manner aan illegale groepen doorgaf: dat versterkte het gevoel van onzekerheid waarin illegale werkers hun activiteit ontplooiden. Men kan het zien als een vorm van zenuwoorlog tegen de illegaliteit.
XCIn een onbekende oplaag werd Het Contra Signaal in november' 43 gedrukt bij de illegale drukkerij die veldhuis en Schlösser te Laren ingericht hadden. 'Benut dit blad, maakt er gebruik van', stond onderaan gedrukt, 'maar geeft het nooit door. Laat het nooit in's vijands handen komen': dan zouden immers de gesignaleerde personen gewaarschuwd worden. 'No. r' stond er boven, naast de titel. Het is evenwel bij dit ene nummer gebleven. Terwijl namelijk de exemplaren van Het Contra Signaal in de kringen van de LO en de LKP doorgegeven werden, bleek dat de OD eenzelfde project uitgevoerd had, maar met veel meer gegevens. NO.1 van het Signalementenblad waartoe Six het initiatief genomen had (het was in oktober '43 uitgekomen, een maand vóór Het Contra Signaal), waarschuwde tegen acht-en-zeventig personen; van twaalfhunner waren daarbij bovendien foto's afgedrukt. Het
denkbeeld, zulk een blad te laten samenstellen, was aan Six voorgelegd door politiefunctionarissen met wie hij in het kader van de regeringsopdracht aan de OD contact had laten opnemen.
XCEr zouden in totaal van het Signalementenblad vijf nummers uitkomen. Zij werden eerst samengesteld door een hoofdinspecteur van politie te Leiden, W. de Gast, later door de gemeentesecretaris van's Graveland, G. M. Bonga. Voor de foto's konden zij vaak met succes een beroep doen op de collectie ontvangstbewijzen-persoonsbewijs die zich bij de rijksinspectie van de bevolkingsregisters bevond; voor die foto's zorgden dan enkele functionarissen van de rijksrecherchecentrale die tot die collectie toegang hadden. De oplaag van het Signalementenblad varieerde van 100 tot 500 exemplaren. NO.1 werd in oktober '43 gedrukt bij de drukkerij Pordon & Zn te Amsterdam, no. 2 (het contact met de LO-top was tot stand gekomen) in januari' 44 gedeeltelijk bij Pordon, gedeeltelijk in de-illegale drukkerij te Laren, voor no. 3 was men in juli '44 (de drukkerijin-Laren was toen 'opgerold') weer geheel op de fa. Pordon aangewezen ~. op zoek naar drukkers van Vrij Nederland vond de Sicherheitspolizei het zetsel daar op de pers staan.' Er was evenwel al een drukproef buiten de drukkerij gekomen en no. 3 werd toen, evenals de nummers 4 en 5 die in de hongerwinter verschenen, bij de illegale drukkerij 'David' vervaardigd.
XCOok in het Signalementenblad kwamen fouten voor. In no. 1 werd Tees Gulden, wiens verdienstelijke werk bij het Centraal Distributiekantoor wij in hoofdstuk 5 memoreerden, als verrader gebrandmerkt, in no. 2 de echtgenote van Koos Vorrink, zij het dat die fout door een inlegvel gecorrigeerd werd - beide namen (Guldens vader was een bekend Amsterdammer) waren, zo veronderstellen wij, door de 'SD' in circulatie gebracht. Wij vermelden nog dat Ridderhof in no. 2 van het Signalementenblad genoemd werd. Intotaal werd in de vijf nummers van deze uitgave tegen ruim zestienhonderd Nederlanders gewaarschuwd; onder hen bevonden zich evenwel velen die wèl de bezetter belangrijke diensten bewezen, maar die men niet als Vi-Mdnner beschouwen mag. Vooral in de latere nummers hadden de meeste gegevens betrekking op Amsterdammers - de illegaliteit had daar
1 De was zo nieuwsgierig naar de inhoud van no. 3 dat het zetsel meteen naar het concentratiekamp Vught gebracht werd waar de leden van het 'drukkers-commando' uit hun bed gehaald werden om terstond 180 exemplaren te drukken. Het gezin van de drukker Pardon werd gearresteerd; alle gezinsleden werden na twee maanden vrijgelaten behalve de zoon van de drukker, Th. M. Pardon, die bij het drukken betrapt was. Hij kwam in de gevangenis te Lüttringhausen terecht en overleefde de oorlog.
goede contacten met de politie, uiteindelijk ook met een van de secretaressen van Lages die haar veel gegevens in handen speelde.
XCDoordringen tot in het vervolgingsapparaat van de bezetter kon voor de illegaliteit een van de meest effectieve vormen van zelfbescherming zijn. Het is daar pas laat toe gekomen. Dat hing, zo komt het ons voor, samen met het feit dat de illegale werkers zeker in de eerste jaren huiverig waren om op welke wijze en voor welk doel ook contact te zoeken met de Sicher heitspolizei: dat ging dwars tegen hun gevoel in. Zij zagen de Sicherheits polizei als een gesloten blok, een monoliet zonder breuk of barst. Later gingen zij daar anders over denken, vooral toen gebleken was dat er Sach bearbeiter waren bij wie men met geld iets bereiken kon, ja dat zelfs de Sicherheitspolizei als instantie er in sommige gevallen geen bezwaar tegen had om gevangenen tegen betaling van een hoog losgeld vrij te laten. Dat was een zaak van voorzichtig zoeken en tasten, waarbij menigmaal advocaten ingeschakeld werden. Toen Duitslands nederlaag zich duidelijker ging aftekenen, bood ook die omstandigheid af en toe gelegenheid, iets ten behoeve van politieke gevangenen te bereiken: men kreeg in de illegaliteit van sommige Sachbearbeiter de indruk dat zij steeds ernstiger rekening gingen houden met hun mogelijke naoorlogse berechting - er was vaak al veel gewonnen indien men bereiken kon dat de behandeling van een bepaalde groep arrestanten aan een van die'SD' -functionarissen toevertrouwd werd. In '44 was er menige illegale organisatie die één of meer specialisten kende voor het nagaan van dit soort mogelijkheden. Geschenken waren daarbij nuttig; voor het leggen van het eerste contact konden een paar flessen jenever of een paar kilo koffiebonen wonderen doen.
XCNog een manier was er om in het vijandelijk apparaat binnen te dringen: het afluisteren van telefoongesprekken. Illegale groepen zijn pas laat op het denkbeeld gekomen om na te gaan of dat te verwezenlijken viel en, voorzover ons bekend, is men in de periode die wij in dit deel behandelen, uitsluitend in Haarlem tot dit afluisteren overgegaan. Daar kwamen enkele LO-medewerkers in mei' 44 in contact met enige personeelsleden van de telefoondienst die tot medewerking bereid waren. De een na de ander werden enkele belangrijke Duitse telefoonverbindingen toen afgetapt: van de Ortsleomman dantur, van de Feldgendarmerie en tenslotte ook van een van de belangrijkste 'SD'ers' ter plaatse. Via de lijn van de Ortskommandantur kreeg men zo bijvoorbeeld gegevens over militaire transporten, via die van de 'SD' ers'
over bepaalde arrestaties waartoe besloten was; de betrokkenen werden dan onmiddellijk gewaarschuwd. Het aftappen van die 'SD'-lijn begon overigens pas medio juli.
XCIn breder verband was de telefoon toen reeds een belangrijke rol gaan spelen in de illegaliteit; niet evenwel met het doel, gesprekken van de vijand af te luisteren, maar teneinde onderling waarschuwingen en berichten door te geven. Men kon dat doen via de normale telefoonverbindingen, maar dan moest men camouflage gebruiken zoals Joke Folmer van de groep 'Fiat Libertas 'deed, die 'piloten' aanduidde als 'duiven', 'boeken' of 'plantjes'. Ook in brieven die aan de post werdcri toevertrouwd, werd een dergelijke camouflage toegepast; wij gaven er een voorbeeld van: de provinciale vertegenwoordiger van Vrij Nederland in Groningen ontving bericht dat hem een bepaald boek 'donderdag teruggestuurd' was - hij wist dan dat de voor Groningen bestemde pakken Vrij Nederland op donderdag uit Amsterdam verzonden waren. Het gebruik van de normale post- en telefoonverbindingen was evenwel aan grenzen gebonden. Iedere illegale werker moest met de mogelijkheid rekening houden dat door een arrestatie in zijn groep zijn illegale naam en het adres waarop hij bereikt kon worden, aan de Sicherheits polizei bekend werd, en van dat moment afkon de Sicherheitspolizei alle voor hem bestemde post die hem via de posterijen moest bereiken, opvangen en eventueel ook (dit gebeurde overigens veel minder frequent dan de meeste illegale werkers veronderstelden) alle telefoongesprekken afluisteren die bij zijn adres binnenkwamen of van dat adres uit gevoerd werden. Eén camouflage-uitdrukking viel moeilijk te doorzien maar een reeks van die uitdrukkingen zou een duidelijke extra-aanwijzing kunnen zijn voor illegale activiteit; mogelijk was ook dat de 'SD' er zo achter kwam met wie de betrokken illegale werker in regelmatig contact stond. Gebruikmaking van de normale diensten van de PTT werd door de illegaliteit steeds als riskant beschouwd en dat risico was inderdaad in specifieke gevallen reëel.
XCHet Nederlandse telefoonnet was in '40 nog maar gedeeltelijk geautomatiseerd. welwaren er automatische centrales binnen elk telefoondistrict maar deze waren nog niet alle onderling verbonden. Men kon bijvoorbeeld uit Den Haag automatisch naar Utrecht opbellen en uit Utrecht automatisch naar Zwolle, maar niet uit Den Haag naar Zwolle: dat gesprek moest in Den Haag bij de centrale aangevraagd worden, hetgeen betekende dat daar met het oog op de telefoonrekening vastgelegd werd, met welk nummer in Zwolle gesproken was.
XCVoor wij nu verder gaan, willen wij er op wijzen dat er in het land naast het telefoonnet van de PTT ook andere telefoonnetten waren: de dienstnetten. De Nederlandse Spoorwegen bezaten bijvoorbeeld zulk een net.
Ook elk provinciaal electriciteitsbedrijf bezat er een - in de paragraaf over de spionage konden wij er op wijzen dat de groep-'Albrecht' voor het snel overbrengen van berichten in de lente van '44 in Limburg en NoordBrabant gebruik ging maken van de telefoonnetten van de provinciale electriciteitsbedrijven. In Amsterdam hadden enkele gemeentelijke diensten en bedrijven een eigen telefoonnet; hoe dat bij het werk van de OD ingeschakeld werd, zal in hoofdstuk 9 ter sprake komen.
XCHet landelijk net van de PTT nu werd van begin' 43 af elandestien gebruikt voor PTT' ers door PTT' ers. Dat hing samen met de arbeidsinzet. Ook binnen het PTT-bedrij(was de weerzin om in Duitsland te gaan werken, groot. Men wist dat toen eenmaal aan de Centrale Directie de eis gesteld was, 10% van alle werkkrachten voor de arbeidsinzet af te staan, in elk district door speciale commissies van Duitsers en hoofdzakelijk 'foute' Nederlanders nagegaan zou worden, wie naar Duitsland zou moeten vertrekken. Dat leidde dan in elk district tot een hardnekkige worsteling tussen 'goede' en 'foute' ambtenaren; wenselijk was het dat die 'goede' regelmatig elandestien contact konden onderhouden. In dat contact zou men ook tegen allerlei onverwachte inspecties kunnen waarschuwen. Er was dus een elandestien PTT-net nodig. Welnu, met de opbouw daarvan werd eind' 42 begonnen door twee PTT' ers: J. H. Schuilenga en J. P. Posthuma. Beiden waren electrotechnisch ambtenaar. Schuilenga was sinds '32 betrokken bij de uitvoering van het grote automatiseringsplan van de PTT: men kende hem in elke centrale en het landelijke verbindingsnet van de PTT had voor hem geen geheimen. Samen met Posthuma ging hij in diverse centrales clandestiene schakelingen maken waardoor een net van verbindingen ontstond dat automatisch telefoneren in het gehele land mogelijk maakte; er kwam bijvoorbeeld een clandestiene schakeling in de centrale te Utrecht waardoor Den Haag en Zwolle onderling automatisch wèl bereikbaar waren, zulks buiten alle tel-apparaten om men moest dan natuurlijk wel het speciale nummer van die Utrechtse schakeling kennen. Was er nu in de centrale te Zwolle ook zulk een clandestiene schakeling naar Groningen, dan werd automatisch verkeer tussen Den Haag en Groningen mogelijk, maar daarbij moesten dan successievelijk twee geheime nummers gedraaid worden: het Utrechtse en het Zwolse.
XCIn de loop van '43 bouwden Schuilenga en Posthuma hun net steeds verder uit. Slechts weinig PTT' ers waren van die clandestiene verbindingen op de hoogte en vermoedelijk waren Schuilenga en Posthuma de enigen die alle nummers in hun hoofd hadden. Daar waren er bij die dertig cijfers telden; zulk een lange reeks was onvermijdelijk wanneer verkeer tussen twee telefoondistricten alleen mogelijk was indien daarbij vier of vijf centrales gepasseerd moesten worden, telkens via een clandestiene schakeling die zelf
een nummer had dat uit verscheidene cijfers bestond. Schuilenga en Posthuma hadden die clandestiene verbindingen met grote slimheid aangebracht. Onder de Duitse controleurs bevonden zich bekwame technici die heel wel op het denkbeeld konden komen dat er bijvoorbeeld in de telefooncentrale te Maastricht een aparte lijn naar het westen des lands bestond - welnu, de clandestiene lijn richting-Holland bevond zich in de Maastrichter centrale in een groep verbindingen die juist niet naar het noorden ging.
XCDit clandestiene net, dat lag voor de hand, kon onschatbare diensten bewijzen aan de illegaliteit. De eerste die zich dat realiseerde, was een politiefunctionaris uit Enschede, W. E. Sanders. Deze was in Enschede in '41 chef van de recherche- en vreemdelingendienst geworden en onderhield in die functie, zoals hij het later jegens de Enquêtecommissie uitdrukte: 'het normale contact met de 'SD".i Hij werd begin december '42 opgepakt omdat hij geweigerd had arbeiders te laten arresteren die niet voor de arbeidsinzet opgekomen waren, werd evenwel spoedig vrijgelaten en dook toen onder. Hij was een typische speurder en ook hij kwam op het denkbeeld, systematisch gegevens te verzamelen over verraders en andere gevaarlijke 'foute' figuren, zulks met de bedoeling in voorkomende gevallen snel waarschuwingen door te geven. Hoe? Per telefoon. Sanders sprak hierover met het adjunct-hoofd van het telefoondistrict-Hengelo: deze was van Schuilenga's en Posthuma's net op de hoogte en bracht Sanders met die twee in contact, vermoedelijk in maart '43. Sanders was toen al met het verzamelen van gegevens over verdachte personen bezig (hij deed dat samen met een scheikundig ingenieur uit Delft, ir. B. van Dam) en van de tweede helft van '43 af werd het clandestiene net van Schuilenga en Posthuma gekoppeld aan het illegale werk dat Sanders en van Dam ter hand genomen hadden. De combinatie kreeg de naam 'Centrale Inlichtingendienst' ('de CID'). Sanders was een dominerende man ('positief eerzuchtig', aldus Neher: 'hij zag zich na de oorlog leider van een belangrijk politioneel informatiecentrum'ê) - zijn denkbeeld gaf aan het werk van Schuilenga en Posthuma een geheel nieuwe betekenis en het was op Sanders' aandrang dat Schuilenga en Posthuma voortdurend nagingen, hoe hun telefoonnet verder uitgebreid kon worden.
XCHet verzamelen van gegevens over verdachte personen had natuurlijk alleen zin wanneer men die kennis aan illegale organisaties doorgaf Omgekeerd was voor het recherchewerk van de CID contact met die organisaties wenselijk: zo kreeg men nieuwe gegevens. Inderdaad stonden in de zomer
1 Getuige W. E. Sanders, dl. IV c, p. 1681. 2 Getuige L. Neher, a.v., p. 1969.
van '44 in de kartotheek van de CID in Den Haag al zesduizend persoonskaarten van verdachte Nederlanders opgesteld. Die gegevens waren voor een groot deel afkomstig geweest uit de LO en de LKP - dat was namelijk het illegale complex waarmee de CID rechtstreeks in contact gekomen was. Begin '44 ontving een groot aantal topfiguren van de LO en de LKP de lijstjes met de clandestiene telefoonnummers. Dat betekende dat zij nu automatische telefoonverbindingen bezaten door het gehele land die zich aan de normale in de telefooncentrales uitgeoefende controle onttrokken. Bij die verbindingen hoorde een belcode. Immers, als zulk een lijstje met clandestiene nummers ooit in Duitse handen viel, dan zou de Sicherheitspolizei van het net gebruik kunnen gaan maken. Wie via het net in Groningen opgebeld werd uit Den Haag, moest dus weten dat de man in Den Haag bonafide was. Daartoe hield de man in Den Haag zich aan de afspraak dat hij bij de man in Groningen de telefoon eerst één keer liet rinkelen, vervolgens twee keer, daarna drie keer - dàn pas werd in Groningen opgenomen. Zulks betekende dan wel dat de man in Den Haag driemaal achtereen misschien wel dertig cijfers in de juiste volgorde had moeten draaien.
XCEr kwamen vrij veel van die lijstjes met clandestiene telefoonnummers in omloop, niet alleen binnen de LO/LKP, maar ook binnen de OD, en daarmee werd, schijnt het, door deze en gene nogalonvoorzichtig omgesprongen. Een en ander noopte de leiding van de CID, de zaak te verstrakken. Intrekken van alle circulerende lijstjes was niet mogelijk, maar wèl iets anders: Schuilenga en Posthuma gingen de nummers van alle clandestiene schakelingen wijzigen (de circulerende lijstjes werden dus waardeloos) en voor een aantal grote plaatsen werd vastgesteld dat slechts vanuit één adres gebruik gemaakt zou worden van het clandestiene net; bij dat adres zouden ook alle clandestiene gesprekken binnenkomen. Het lag voor de hand dat voor die nieuwe opbouween beroep gedaan werd op de LO: afgezien nog van het feit dat met die LO toch reeds intensief samengewerkt werd, was zij in staat in elk deel van het land illegale werkers ter beschikking te stellen voor wier betrouwbaarheid zij kon instaan.
XCOmstreeks juni '44 was de nieuwe opbouw voltooid. De staf van de CID in Den Haag bezat toen clandestiene aansluitingen met ca. dertig plaatsen in het gehele land waar de vaste posten dag ennacht door LO' ers betrokken waren. Niet alleen werden via dat clandestiene net tal van 'algemene' inlichtingen doorgegeven die voor illegale groepen van belang waren, maar het vormde met zijn waarschuwingen tegen verdachte personen ook een wezenlijk element in het gehele systeem van zelfbescherming dat in de illegaliteit tot ontwikkeling gekomen was.
XCWij willen terugzien op dit lange hoofdstuk en niet op dit hoofdstuk alleen: de hoofdstukken 5, 6 en 7 vormen immers een samenhangend geheel.
XCIn hoofdstuk 5 (Rauters oj]ènsief) schetsten wij de Duitse acties in de periode lente' 43-lente '44 die er toe leidden dat zich bij de groepen van hen die ten tijde van de April-Meistakingen al ondergedoken waren (ondergedoken illegale werkers, ondergedoken Joden), nieuwe grote groepen onderduikers voegden: duizenden studenten, duizenden ex-militairen, vele tienduizenden anderen die zich ook al aan de arbeidsinzet in Duitsland wilden onttrekken. Met twee middelen trachtte Rauter die onderduikers in handen te krijgen: door het houden van razzia's en door het invoeren van een nieuwe distributiestamkaart, de tweede. Tegen die razzia's kon men zich alleen maar dekken door zich individueel schuil te houden, het beteugelen van de gevaren die aan de invoering van de tweede distributiestamkaart vastzaten, was daarentegen bij uitstek een zaak van georganiseerde illegale actie, waaraan (afgezien nog van de opwekkingen in de illegale pers) deelgenomen werd door het Nationaal Comité van Verzet, de TD-groep, de LO /LKP en diverse falsificatiegroepen. Hoog waren de verwachtingen geweest die Rauter aan de invoering van de tweede distributiestamkaart vastgeknoopt had. 'Dadurch wird', zo had hij eind september' 43 aan Himmler geschreven, 'das Heer der Untergetauchten zur Verzweiflunf? getrieben, weil sie nichts zu essen bekommen' elf maanden later, eind augustus '44, kwam zijn personlicher Referent Brück tot de conclusie dat de aanval door middel van de nieuwe stamkaart volledig mislukt was: aan de clandestiene verzorging van onderduikers met 'gekraakte' of 'achterom' verkregen distributiebescheiden was niets veranderd.
XCHoofdstuk 6: Hulp aan onderduikers, sloot logisch bij hoofdstuk 5 aan. Wij gingen hierin dieper in op de technieken die toegepast werden om onderduikers (en illegale werkers) aan distributiebescheiden en aan persoonsbewijzen en andere nagemaakte identiteitspapieren te helpen. Wij beschreven de Persoonsbewijzencentrale en diverse verzorgingsgroepen en kwamen toen tot de grootste verzorgingsgroep die het land kende: de LO (Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers), die nauw verbonden was met de LKP (de Landelijke Knokploegen) en met twee andere gespecialiseerde groepen: de PBS (Persoonsbewijzensectie) en de FC (Falsificatiecentrale). Al die groepen hadden geld nodig: voor hun eigen werk, voor de onderduikers aan wie zij steun verleenden, en voor de gezinnen van onderduikers in die gevallen waarin die laatsten kostwinner waren. Voor dat alles werd door de verzorgingsgroepen zelf of door andere instanties als de kerkgenootschappen veel geld ingezameld, maar een deel van dat geld werd van eind 102
43 af, met name voor Joodse onderduikers en wat de niet-Joodse betrof, voor hun gezinnen, ter beschikking gesteld door het (uit de 'Zeemanspot' voortgekomen) Nationaal Steunfonds. Het was dit NSF dat er in de loop van '44 mede toe overging, het werk van illegale groepen te fmancieren die niet in hun eigen geldbehoeften konden voorzien.
XCNa de hulp aan onderduikers: Ander illegaal werk - hoofdstuk 7 dat wij thans afsluiten. Wij hebben er ons materiaal in samengevat over een veelheid van die werkzaamheden C.q. over de organisaties die ze uitvoerden: de illegale pers, de illegale bellettrie, het Nationaal Comité van Verzet, de spionagegroepen, de Zwitserse Weg (later gesplitst in Weg A en Weg B), de 'pilotenhulp', CS-6, de illegale CPN, de Raad van Verzet (annex de Radiodienst) en tenslotte dan het aspect van de zelfbescherming der illegaliteit waarbij wij de vooral met de LOjLKP verbonden Centrale Inlichtingendienst behandelden.
XC'Londen' heeft bij dit alles een zekere rol gespeeld die evenwel, afgezien van de algemene opwekkingen tot verzet die van Radio Oranje uitgingen, alleen voor die aspecten van het illegale werk van belang was die wezenlijk op steun van buiten waren aangewezen: de spionage, het werk voor de Zwitserse Weg en de 'pilotenhulp'," Ook sabotage was op enigszins aanmerkelijke schaal alleen uitvoerbaar Wallileer men steun uit Engeland kreeg - tot die steun kwam het evenwelnog niet in de periode die wij in dit deel beschrijven. Dat hing samen met het Englandspiel. SOE zond in die periode vóór de defmitieve onthulling van het Englandspiel twee geheime agenten naar bezet gebied, Grün en van Schelle, wier missie geen succes werd, en na die onthulling samen met het nieuwopgerichte Bureau Bijzondere Opdrachten vijf: CelossejCnoopsjSeyben en BiallosterskijSteman; de eerste drie troffen de groep CS-6 niet meer aan en werden spoedig gearresteerd, BiallorsterskijSteman raakten hun zender kwijt, zodat eerstgenoemde besloot, onmiddellijk naar Engeland terug te keren. Belangrijke successen boekte daarentegen het Bureau Inlichtingen, zulks in samenwerking met de Engelse geheime dienst MI-6 C.q. MI-9 (voor de 'pilotenhulp'). Er werden tussen medio maart '43 en medio juni '44 acht-en-twintig geheime agenten c.q, marconisten, codisten en microfotografen uitgezonden van wie medio juni '44 nog vijftien in volle actie waren. De lorgevallen van deze en van de overige geheime agenten hebben wij niet op zichzelf of in de volgorde van102
1 Natuurlijk waren ook de twee 'machtigingen' die het Nationaal Steunfonds van de regering ontving (de eerste in januari, de tweede in augustus '44), van belang, maar het staat niet vast dat het het NSF onmogelijk zou zijn gew!,!est,de nodige leningen op te nemen, als die 'machtigingen' ontbroken zouden hebben.
hun uitzending beschreven - wij hebben de beschrijving telkens vastgehaakt aan de aspecten van het illegale werk of aan de organisaties, te welker behoeve zij op hun missie waren vertrokken.
XCHebben wij in dit hoofdstuk en in de twee voorafgaande teveel namen genoemd? De lezer gelieve ons dat te vergeven. Tegenover elke naam die wij bijvoorbeeld bij de beschrijving van de spionagegroepen vermeldden, staan er honderd die wij niet in onze tekst opnamen, en bij de grote illegale bladen en bij het complex LO/LKP duizend. Noemden wij teveel organisaties? Wij hebben enkele zeer kleine spionagegroepen overgeslagen en wat de verzorgingsgroepen betreft: talloze hadden niet eens een naam en hebben ook in de bewaard gebleven documentatie geen enkel spoor achtergelaten. Ons houdend aan de mate van detaillering die ons voor ons werk geboden leek, hebben wij ons in feite grote beperking opgelegd; wij hebben bovendien, afgezien van het spionage-aspect, de Ordedienst nog niet beschreven en de verwikkelingen waartoe diverse pogingen tot coördinatie der illegaliteit geleid hebben, slechts terloops ter sprake gebracht - desondanks hadden wij om het illegale werk dat in de periode tussen de April- Meistakingen van '43 en de zomer van '44 gepresteerd werd, te doen uitkomen, vele honderden pagina's nodig. Hadden wij ongelijk toen wij af en toe van het 'andere N ederland' spraken dat na en door die stakingen ontstaan was?
XCTot de breedste ontplooiing kwam de Nederlandse illegaliteit pas in de hongerwinter; wij schreven eerder dat haar ontplooiing in de periode lente '43-zomer '44 het zuiverst was. Daarbij denken wij dan niet alleen aan het feit dat in die hongerwinter velen aan het illegale werk gingen deelnemen van wie menigeen die er al midden in zat, vaak al jarenlang, het gevoel had dat zij zich wel erg laat waren komen aanmelden - neen, wij denken vooral ook hieraan dat juist in de genoemde periode duidelijk aangetoond werd, welke vormen van illegaal werk mogelijk waren in het verslagen, bezet en dus militair machteloos Nederland, d.w.z. in een dichtbevolkt land met een hoog-ontwikkeld, uiterst gecompliceerd productieen vervoersapparaat. Hier kon illegaal werk alleen maar uitgevoerd worden op grondslag van dat maatschappelijk bestel - men kon zich binnen die maatschappij verschuilen, men kon er zich niet buiten plaatsen. Daar .ontbrak al de ruimte voor. Wie de guerrilla wilde voeren, had in de eerste plaats die ruimte nodig: grote, onherbergzame, moeilijk toegankelijke gebieden waar zich eerst een kleine groep van partisanen kon terugtrekken om iets van een eigen maatschappij te vormen die naast de overheerste maatschappij kwam te staan waaraan zij overigens wèl een zekere mate van hulp kon ontlenen. Allen die de openlijke strijd met de vijand wilden aanbinden, sloten zich dan bij die partisanen aan. Hoe primitiefhun wapenen aanvankelijk ook waren, ze ontbraken niet - ze 102
werden door de partisanen voor hun guerrilla gebruikt. Dan namen de Duitse of Italiaanse bezettingsautoriteiten of de collaborateursregimes bloedig wraak, bijna steeds op onschuldigen - het gevolg was dat zich nieuwe krachten bij de partisanen aansloten. Hun strijd heeft in de SowjetUnie, Polen, Joegoslavië en Griekenland, later ook in Noord-Italië en Frankrijk, een wezenlijke bijdrage geleverd tot Duitslands nederlaag, met dien verstande dat de ontwikkeling die wij schetsten, in de Sowjet-Unie en Joegoslavië het verst voortgeschreden is. In Frankrijk begon zij zich in '43 af te tekenen toen zich in het zuidoosten de eerste maquis-gebieden vormden.' Wie zich in Nederland aan de arbeidsinzet wilde onttrekken, dook onderwie dat in Frankrijk wilde, kon zich bij de maquisaids aansluiten. Wij zouden niet willen beweren dat die maquisards van Engeland uit voldoende steun ontvangen hebben - het feit blijft bestaan dat de eerste wapendroppings in de maquis-gebieden in maart '43 plaatsvonden, dat de eerste geheime agenten er in oktober' 43 afgeworpen werden en dat, bijvoorbeeld, in de drie maanden april, mei en juni '44 waarin nog geen enkel Geallieerd vliegtuig wapens deed toekomen aan de Nederlandse illegaliteit, de maquis gebieden meer dan 1700 vliegtuigladingen ontvingen.ê
XCEen guerrilla was in Nederland hoogstens mogelijk in de allerlaatste fase van de oorlog - eerder niet, of beter: zij zou in dat vroegere stadium tot verliezen geleid hebben die in een wanverhouding stonden tot het nadeel dat men de Wehrmacht zou berokkenen. Onvermijdelijk werd daardoor het werk van de illegaliteit met een element van ongeduld verbonden: men wilde vechten, vechten met de wapens, en dat kon niet, los nog van het feit dat er geen wapens waren. Men zag het productieen verkeersapparaat in vèrgaande mate ingeschakeld in de vijandelijke oorlogseconomie, men wilde het kapotslaan, en er waren niet alleen geen sabotagemiddelen aanwezig maar als men dat productieen verkeersapparaat grondig vernielde, vernielde men óók (wij herinneren aan alles wat wij in hoofdstuk I betoogd hebben) de bestaansbasis van de gehele bevolking. Eind '42 of begin '43 betoogde V orrink eens tegen Drees dat hij haakte naar de dag waarop in Nederland tegen de Duitsers gevochten kon worden, waarop geen trein meer zou rijden zonder opgeblazen te worden, waarop elke voor de Duitsers werkende fabriek in de as zou worden gelegd. 'Ja', zei hij, 'ik wens hier Joegoslavische toestanden.' 'Wij zouden hier dan eerst', merkte Drees toen
1 Op Corsica placht men gebieden met dicht kreupelhout als aan te duiden. 2 Ter vergelijking diene dat in het kader van het tussen maart '42 en de zomer van '43 een kleine 100 vliegtuigladingen boven Nederland af geworpen waren.
op, 'de Joegoslavische ruimte en de Joegoslavische bergen moeten hebben."
XCWij zijn er van overtuigd dat de ca.. I5 ton aan explosieven die de Engelsen van de lente van '42 af naar bezet Nederland gezonden hadden, waren zij in goede handen gevallen in plaats van door het Englandspiel in die van de Duitsers, niet ongebruikt zouden zijn gebleven. Door het Englandspiel zijn Nederlands potentiële saboteurs als het ware twee jaar lang drooggelegd. De Raad van Verzet heeft meer dan een jaar lang naar die explosieven uitgezien en hun ontbreken werd vooralook daarom zo betreurd omdat men van bezet gebied uit met selectieve sabotage minstens zo veel bereiken kon als met de mokerslagen van Geallieerde bombardementen waarbij als regel veel slachtoffers vielen onder de burgerbevolking en waardoor veel meer schade aangericht werd dan eigenlijk nodig was. En toch: van het Nederlandse volk uit gezien was grootscheepse sabotage onder alle omstandigheden een tweesnijdend zwaard. Wij menen dat men zulks binnen de illegaliteit ook wel beseft heeft en dat dat besef er toe bijgedragen heeft dat ook in de thans behandelde periode die sabotage niet recht van de grond kwam, ja in november' 43 (een maand dus waarin alle overige vormen van tegenwerking en illegale activiteit die wij schetsten, tot volle ontplooiing gekomen waren) in een van de maandrapporten van de Wehrmachtbejehlshaber 'erstaunlich gering' genoemd kon wordenê - een constatering die bevestiging vindt in het geheel van die rapporten die voor de maanden mei '43-jtmi '44 bewaardgebleven zijn."102
1 W. Drees: (1958), p. II5-16. 2 november 1943, p. IQ (CDI). 3 In die periode van veertien maanden werden volgens deze rapporten in 49 gevallen kabels van de doorgeknipt; op het spoorwegnet vonden 22 aanslagen plaats, veruit de meeste in de provincie Noord-Holland (werk van de Raad van Verzet, naar wij aannemen); voorts werd in 15 gevallen brand gesticht, o.m. in opslagplaatsen van geconfisceerde radio's, in de vuurwerkfabriek te Leiden (werk van de RVV) en in een strokartonfabriek te Helmond; ook werden enkele dors machines vernield en werden enkele honderden tonnen graan en stro in brand gestoken; behalve aan de electrische centrale te Velsen werd voorts nog schade toegebracht aan het hoogspanningsnet in Zuid-Limburg: bij Bom, Nuth en Simpel veld werden hoogspanningsmasten opgeblazen. Tenslotte vermelden wij dat op 30 juli '43 een explosie plaatsvond in een munitietrein tussen Breda en Tilburg; 19 van de 29 wagons vlogen de lucht in, één burger werd gedood, de rails werden over een afstand van 200 m vernield. De Duitsers vermoedden hier sabotage achter. Ook wanneer wij aannemen dat de rapporten van de in zoverre niet volledig zijn geweest dat niet alle gevallen van sabotage die zich voorgedaan hadden, er in vermeld werden, mag toch geconcludeerd worden dat in het land als geheel in die periode van veertien maanden opvallend weinig sabotage gepleegd is.
XCNatuurlijk heeft het feit dat de sabotage-organisaties klein bleven, te maken met het tekort aan sabotage-middelen, maar wij zien het niet als toevallig dat er naar verhouding slechts weinig Nederlanders waren die zich tot sabotage aangetrokken voelden; omgekeerd zien wij het evenmin als toevallig dat enkele tienduizenden illegale werkers dag in, dag uit hun beste krachten in dienst stelden van de hulp aan onderduikers. Dat was een hulp aan de medemens, een sociale hulp als het ware, die paste bij het historisch gegroeide volkskarakter - een vorm van tegenwerking van de bezetter in zoverre dat men verhinderde dat hij de mensen in handen kreeg die hij wilde deporteren. Er werd niets bij vernietigd, er werd geen druppel bloed bij vergoten, en men dwarsboomde toch de vijand op een essentieel punt. Het was een andere vorm van strijd dan die van de partisanen - een strijd zonder wapens, of beter: louter met de wapens van overtuiging, durf, intellect en organisatietalent. En het mocht dan waar zijn dat men in die meer beperkte strijd niet de Wehrmacht als tegenstander tegenover zich had, de alom-aanwezige Sicherheitspolizei vormde voor het bestaan der illegale werkers een voortdurende bedreiging.
XCOp dat bestaan en op de groep der 'illegalen' in het algemeen willen wij nu dieper ingaan.
XCAansluitend bij het toen geldende spraakgebruik hebben wij tot dusver over 'illegaal', 'illegalen' en 'illegaliteit' geschreven en wij zullen dat ook blijven doen. Het lijkt ons evenwel gepast, hierbij thans op te merken dat men, van volkenrechtelijk standpunt uit, eerder de termen 'legaal', 'legalen' en 'legaliteit' zou mogen gebruiken. Niet alleen was immers de Duitse invasie in mei '40 een daad van onverhoedse aggressie die met het toen geldende volkenrecht in strijd was, maar bovendien werden de in dat volkenrecht gestelde normen door de aanvaller/bezetter grovelijk overtreden als gevolg van de doeleinden die hij ging nastreven: de omvorming van Nederland tot een nationaal-socialistische staat die op de een of andere wijze in Duitsland zou opgaan, de exploitatie van het Nederlandse economische potentieel, de arbeidskracht inbegrepen, in een mate waarbij de Duitse oorlogsbelangen voorop stonden, en de deportatie van ver over de honderdduizend Nederlandse staatsburgers c.q, ingezetenen. Wie de macht bestreed die dat alles trachtte te verwezenlijken, mocht dan naar de normen van de bezetter 'illegaal' handelen - strijdend tegen het Derde Rijk en opkomend voor het herstel van een onafhankelijk Nederland, handelde hij in feite 'legaal'.
XCVeel illegale werkers hebben het zo gevoeld en hebben dus ook de illegale pers, die de gelijkgeschakelde 'legale' pers bestreed, als de 'eigenlijk legale' pers beschouwd; de meesten hunner hebben zich overigens over de hier geschetste problematiek geen zorgen gemaakt. Hier en daar evenwel, met name binnen het gereformeerde volksdeel, werd wel degelijk de vraag gesteld of 'illegaal' handelen gewettigd handelen was; de vraag rees dan ook of de regering het recht had, van Londen uit tot verzet tegen de bezetter aan te sporen. Vooral in sommige orthodox-protestantse kringen werd daarbij nogal eens de stelling verkondigd dat de regelingen van de bezetter, als die van elke overheid, nageleefd dienden te worden. Hier werd dan, ons inziens terecht, tegenover gesteld dat de bezetter niet de wettige overheid was; die wettige overheid bevond zich in Londen en zij had het volste recht, de bevolking tot ongehoorzaamheid aan te sporen op al die punten waar de bezetter de nonnen van het volkenrecht overtrad.
XCEr is nog een tweede zaak die wij aan de orde willen stellen voor wij op de groep der illegale werkers ingaan: de verhouding tussen 'verzet' en 'illegali102
teit'. Dat zijn twee termen die in het spraakgebruik toen en later verwisselbaar geacht werden: men sprak, en spreekt, van 'verzetsman', 'verzetsdaden' , 'georganiseerd verzet', wanneer men ook zou kunnen spreken van 'illegale werkers', 'illegale daden', 'georganiseerde illegaliteit'. Er is tegen het gebruik van twee verschillende termen voor hetzelfde begrip (de taal is geen model van logica) natuurlijk geen bezwaar zolang men precies weet wat bedoeld wordt. Wij hebben in ons werk getracht, de termen 'verzet 'en 'illegaliteit' uit elkaar te houden omdat wij (wij zullen tegen die regel wel eens gezondigd hebben) aan het begrip'verzet' een ruimere inhoud gaven dan aan het begrip'illegaliteit'.
XCZinvollijkt het ons, hier nu eerst dieper op in te gaan.
XCVerzet was steeds verzet tegen de bezetter: elk handelen waarmee men trachtte te verhinderen dat deze de doeleinden verwezenlijkte die hij zich gesteld had.
XCDrie doeleinden van de bezetter gaven wij reeds aan: hij wilde Nederland omvormen tot een nationaal-socialistische staat die op de een of andere wijze in Duitsland zou opgaan ('gelijkschakeling'), hij wilde van het Nederlandse economische potentieel, de arbeidskracht inbegrepen, gebruik maken in een mate waarbij de Duitse oorlogsbelangen voorop stonden ('exploitatie'), hij wilde ver over de honderdduizend Nederlandse staatsburgers c.q. ingezetenen (de Volljuden, in '44 tevens de Zigeuners) naar concentratie- of vernietigingskampen afvoeren ('deportatie'), hij wilde bovendien (men zou dat als vierde doelstelling kunnen aanduiden) verhinderen dat in Nederland steun zou worden geboden aan vervolgde groepen en dat van Nederland uit, op welke wijze dan ook, directe hulp verleend aan Duitslands vijanden, bijvoorbeeld door spionage, 'pilotenhulp', sabotage of semi-militaire actie.
XCElk die zich tegen deze doeleinden keerde, bood verzet.
XCWat de eerste doelstelling: de gelijkschakeling, betreft, mag men stellen dat een onwillige bevolking het de bezetter onmogelijk gemaakt heeft, haar te verwezenlijken. Niet alleen bleef het aantal nationaal-socialisten en andere pro-Duitse elementen zeer gering (dit was uiteraard een feit van kardinale betekenis), maar bovendien werd al in de zomer van '40 duidelijk dat de overweldigende meerderheid van de bevolking zich innerlijk niet neutraal opstelde maar snakte naar het herstel van de onafhankelijkheid; die gezindheid bleek uit de demonstraties op 'Anjerdag' (29 juni' 40), uit talloze indi
viduele gedragingen (het verzet door middel van het dragen van 'symbolen' dat zo typerend was voor '40 en '41), uit de Februaristaking in Amsterdam en in enkele andere steden (25-26 februari' 41), vooralook uit de AprilMeistakingen van '43.
XCDe gezindheid van de brede massa (zij is ook op de meeste scholen duidelijk tot uiting gekomen) vormde de basis voor alle vormen van verzet alsmede voor alle (verdergaande) illegale actie.
XCEr werd verzet geboden door de voormannen van de zes grote demoeratische partijen die in de zomer van '40 aan de begrippen 'Oranje' en 'onafhankelijkheid' vasthielden, en door de kaders van die partijen die elkaar geestelijk bleven sterken, vooral binnen de Anti-Revolutionaire Partij (zeventigduizend leden in mei '40, een kwart miljoen een jaar later), binnen de Liberale Staatspartij en binnen de Sociaal-Democratische ArbeidersPartij. Er stak een duidelijk verzetselement in de gevoelens die de massale aanhang (ca. zevenhonderdduizend personen) van de Nederlandse Unie bezielden. Verzet werd geboden door ca. tweederde van de aanhang van de NVV-bonden die deze bonden voor of ten tijde van de oprichting van het Nederlandse Arbeidsfront (I mei' 42) verlieten, door nagenoeg alle leden (96%) van de RKWV-bonden en driekwart van de leden der CNV-bonden die aansluiting bij het door de NSB'er Woudenberg geleide NVV weigerden (zomer '41), alsmede door de besturen van de centrales van werkgevers die (zomer '41) ontbinding prefereerden boven verder contact met de gelijkgeschakelde vakbeweging. Verzet werd geboden door de kerkgenootschappen die keer op keer publiekelijk tegen het beleid van de bezetter protesteerden, daarnaast met name door de scherp vervolgde groep der Jehova's Getuigen", en door ca. 70% van de besturen der protestantse scholen die weigerden, hun benoemingen ter goedkeuring aan het departement van opvoeding, wetenschap en cultuurbescherming voor te leggen. Verzet werd geboden door talrijke kunstenaars, vooral schrijvers, die weigerden zich bij de Kultuurkamer aan te sluiten; door ruim honderdzestigduizend boeren (<< % van het totaal) die geen contributie aan de Nederlandse Landstand afdroegen, door enkele duizenden jongeren die weigerden hun arbeidsdienstplicht na te komen, door ca. vijfduizend van de ruim zesduizendvijfhonderd huisartsen en specialisten die zich niet bij de Artsenkamer aanmeldden, door ca. elfduizend van de veertienduizendzeshonderd studenten die
1 Wij veronderstelden in hoofdstuk 8 van deel 5 dat van de actie der Jehova's Getuigenna de arrestaties die in hun kring in oktober' 41 uitgevoerd werden, niet veel overbleef. Deze veronderstelling is niet juist geweest: de actie is voortgezet, zij het in mindere mate.
in april '43 de loyaliteitsverklaring weigerden te ondertekenen, door naar schatting vierhonderdduizend personen die in de tweede helft van' 43 hun radiotoestel weigerden in te leveren en door vele anderen met betrekking tot wie wij geen cijfers kunnen geven: journalisten die bij hun bladen ontslag namen, gezagsdragers en ambtenaren die hun functie neerlegden, rechters (wij herinneren ook aan hun collectieve .. actie tegen het concentratiekamp Ommen) die uitspraken deden welke de bezetter onwelgevallig waren, notarissen en advocaten die de oprichting van een Notarissen-, resp. Advocatenkamer afwezen.
XCDeze gedragingen zijn -het geweest (wij hebben ons tot de belangrijkste beperkt) die alle tezamen de mislukking hebben betekend van Seyss-Inquarts pogingen om het Nederlandse volk gelijk te schakelen.
XCWat zijn tweede doelstelling betreft: de excessieve exploitatie van het N ederlandse economische potentieel, willen wij opmerken dat men bij het bedrijfsleven-zelf, bij de rijksbureaus voor handel en nijverheid, bij de (hoofd)bedrijfsschappen op agrarisch gebied en bij de onder de Raad voor het Bedrijfsleven ressorterende lichamen pas van duidelijk verzet op grotere schaal spreken kan van de April-Meistakingen af Er is ook in '40 wel verzet geboden: door generaal Winkelman, door secretaris-generaal Ringeling, korte tijd door de metaalindustriëlen en langer door enkele grote aannemers, en ook zijn enkele rijksbureaus al in een vroeg stadium met succes opgekomen voor de belangen van de Nederlandse consumenten, maar over het algemeen werd door het Nederlandse bedrijfsleven tot in de zomer van '43 aan Duitsland geleverd wat het wenste, zulks in het voorgeschreven tempo. Tegen de kapitaal-Verfiechtung (de uitwisseling van aandelenpakketten tussen Duitse en Nederlandse ondernemingen, die een belangrijk onderdeel was van Nederlands opgaan in Duitsland) werd daarentegen met succes weerstand geboden, zo ook, van de kant van het grote publiek, tegen de metaalvorderingen : in de zomer van '41 werd vermoedelijk driekwart van de gevorderde koperen, tinnen en bronzen voorwerpen achtergehouden, in '42 meer dan 90% van de munten waarvan de inlevering gelast was.
XCTegen de arbeidsinzet werd in '40 al verzet geboden door talrijke werklozen die naar Duitsland gezonden werden: 30% hunner keerde in de zomer zonder verlof naar Nederland terug; begin '44 werd het totaal van die 'contractbrekers' op tachtigduizend geschat. Bij de GAB's kwam het verzet in de loop van '42 op gang; het was van de herfst van '43 af uitgesproken effectief. Werden in de zes maanden mei t.e.m. november '43 nog ruim drie-en-negentigduizend arbeiders naar Duitsland 'bemiddeld', in de zes maanden november '43 t.e.m. april '44 waren het er nog geen veertienduizend.
XCDe bezetter heeft zijn derde doelstelling: de deportatie van de Joden (wij komen op de Zigeuners in hoofdstuk II terug) in vèrgaande mate kunnen realiseren. Met dat al is toch verzet geboden door ca. de helft van de Joden die tijdens de 'eerste fase' der deportaties opgeroepen werden (zij weigerden te komen, zij bleven passief') en voorts, meer actief, door honderden Joden die begin '41 in de Amsterdamse Jodenhoek slaags raakten met NSB'ers en Duitse militairen, door verscheidene duizenden die trachtten te vluchten (hetgeen, naar schatting, aan zeven-en-twintighonderd lukte) en door ca. vijf-en-twintigduizend, kinderen inbegrepen, die onderdoken. Ook de manifestaties waarmee van solidariteit met de Joden getuigd werd, waren een vorm van verzet: de studentenstakingen in Delft en Leiden (eind november '40), de Februaristaking en de protestacties tegen de invoering van de Jodenster (begin mei '42).
XCTenslotte dan de vierde doelstelling van de bezetter: hij wilde verhinderen dat in Nederland steun zou worden geboden aan vervolgde groepen en van Nederland uit hulp verleend aan Duitslands vijanden, bijvoorbeeld door spionage, 'pilotenhulp', sabotage of semi-militaire actie; hij wilde ook het medium tegengaan dat van den beginne af impliciet en vaak ook expliciet tot dergelijke handelingen opriep en daarnaast ook zijn overige drie doelstellingen bestreed: de illegale pers. Dat de bezetter die vierde doelstelling niet verwezenlijkt heeft, is uit de hoofdstukken gebleken die wij in successieve delen van ons werk aan de zich uitbreidende illegaliteit gewijd hebben. Ten aanzien van die uitbreiding herinneren wij er aan dat begin '41 volgens schatting per maand 57 000 exemplaren van illegale bladen in omloop kwamen, eind '43 evenwel aso 000 (bijna achtmaal zoveel) en dat het aantal onderduikers: volgens schatting meer dan honderdduizend begin ~44, ten tijde van de bevrijding, eveneens volgens schatting, vermoedelijk meer dan driehonderdvijftigduizend bedroeg.
XCWarmeer wij nu in het voorafgaande van handelingen gesproken hebben die in de sfeer van het verzet lagen, dan moet daaraan toegevoegd worden dat
1 Wij herinneren er voorts aan dat minder dan de helft van de Joodse gezinnen die daarvoor in aanmerking kwamen, gevolg gegeven heeft aan de verplichting tot inlevering van waardevolle voorwerpen bij Lippmann-Rosenthal-Sarphatistraat.
lang niet al die handelingen door de bezetter uitdrukkelijk verboden waren: het was aanvankelijk niet verboden, 'nationale' symbolen te dragen, bijeen te komen in het verband van een vroegere politieke partij of lid te worden van de Nederlandse Unie; evenmin was het verboden, de grote vakcentrales de rug toe te keren of samenwerking met hen te weigeren, kerkelijke protesten van de kansel af voor te lezen, zich niet aan te melden bij de Kultuurkamer, te weigeren de loyaliteitsverklaring der studenten te tekenen, of te weigeren excessieve Duitse eisen op economisch gebied te aanvaarden dan wel medewerking te verlenen aan de kapitaal-Verfiechtung. illegaal handelen (de term 'illegaal' geeft het al aan) had steeds als component dat men een werkzaamheid bedreef die wèl verboden was. Verzet en illegaliteit vielen dus niet samen.
XCOmgekeerd kan men ook niet stellen dat elk handelen dat de bezetter verboden had, een handelen was dat men als verzet, laat staan als illegaal werk, mag aanduiden. In verzet moet steeds het hoofdelement aanwezig zijn dat men trachtte de bezetter afbreuk te doen, niet zichzelf te bevoordelen.
XCOm na te gaan in welk verboden handelen wèl, in welk geen verzetselement aanwezig was, willen wij de vraag aan de orde stellen: wat had de bezetter verboden en dus strafbaar gesteld?
XCOm te beginnen verbood de Duitse strafwetgeving die door de Duitse rechtbanken in bezet Nederland toegepast werd, praktisch elke activiteit die, in welk opzicht ook, aan de belangen van de Duitse staat en in het bijzonder aan de belangen van de Duitse oorlogvoering afbreuk deed. De betrokken artikelen zijn met grote willekeur toegepast - wij zullen ze hier niet gaan opsommen. Ter beantwoording van de gestelde vraag kan ons daarnaast Seyss-Inquarts verordening 1/43, afgekondigd in januari '43, helpen die alle verboden samenvatte welke in voorafgaande verordeningen (van de zomer van '40 af) neergelegd waren.! Die verboden betroffen de volgende handelingen:
XCI. het opzettelijk ingaan tegen geldende rechtsvoorschriften (dit gold als 'sabotage') dan wel het opwekken daartoe;
XC2. daden van geweld tegen Duitsers of Duitse instellingen dan wel het opwekken daartoe;
XC3. alle bezit van wapenen, munitie en explosieven;
XC4. het luisteren naar verboden zenders en de verspreiding van van die zenders afkomstige berichten;
XC5. alle werkzaamheid voor verboden politieke partijen;p.
1 1943, 1-39.
XC6. het uitgeven, verspreiden of onder zich hebben van anti-Duitse geschriften;
XC7. het betogen tegen de bezettende macht;
XC8. alle werkzaamheid voor geheime (d.w.z. niet bij de commissaris voor de niet-commerciële verenigingen en stichtingen aangemelde) organisaties;
XC10. het overtreden van de spertijd en het betreden van verboden gebieden.
XCHet is een lange opsomming - nog niet lang genoeg overigens, want men treft in verordening 1/43 twee vormen van verboden handelen niet aan:
XC12. hulp aan 'piloten' en aan ondergedoken ex-militairen.
XCDaarbij merken wij op dat spionage al krachtens het Duitse strafrecht strafbaar was en dat de 'pilotenhulp' alsook de hulp aan Nederlandse ex-militairen die ondergedoken waren, strafbaar gesteld werden in een verordening die op I juni '44 door Seyss-Inquart afgekondigd werd.! Wij vermoeden dat die laatste verordening voortvloeide uit de wens, een juridische grondslag te leggen voor de berechting van de arrestanten uit de groep 'Fiat Libertas' ; voor de Sicherheitspolizei was zulk een grondslag overigens niet nodig: zij bepaalde uit eigen intem-Duitse bevoegdheid of een arrestant naar een concentratiekamp gezonden zou worden en welke duur zijn detentie zou hebben; aan verordeningen had zij geen behoefte, zij was in haar beslissingen souverein. Dat bleek in het bijzonder op het gebied van de Jodenvervolging: de Joden werden gedeporteerd en gestraft, dat laatste bijvoorbeeld door opzending naar Mauthausen, niet krachtens enige wet of verordening, maar krachtens Duitse administratieve beslissingen.
XCLaat ons dan nu nagaan, in hoeverre handelen tegen de verboden I t.e.m. 12 als verzet gelden mag, d.w.z. in hoeverre hierin het element stak dat men zich keerde tegen de doeleinden die de bezetter wilde bereiken en niet primair de eigen persoonlijke belangen wilde bevorderen. Hier en daar zullen wij dan tevens van het begrip 'verzet' bij het begrip 'illegaliteit' komen.
XC1. opzettelijk ingaan tegen geldende rechtsvoorschriften dan wel het opwekken daartoe
XCMen ziet: dit is een zeer algemene formulering; ze had betrekking zowel op de rechtsvoorschriften van de Duitse als van de Nederlandse overheid. De bezetter kon er, als hij dat wenste, de repressie van de economische criminaliteit op baseren. Economische alsook 'normale' criminaliteit behoorden evenwel niet tot het verzet. Wie zwarte handel bedreef of rundvee(a.v.,p.10
1 VO 24/44 1944, 60-61).
of varkens elandestien slachtte, handelde wel in strijd met geldende rechtsvoorschriften, maar trachtte zichzelf te bevoordelen en bedreef dus geen verzet; evenmin deed dat wie uit puur egoïstische motieven diefstal pleegde ten nadele van de Wehrmacht. Wij herinneren er in dat verband aan dat zich, zoals wij in de aanhef van hoofdstuk 3 van deel 6 vermeldden, onder de ruim vijfduizend personen die op 2 mei' 43 in ons land gevangenen van de Sicherheitspolizei waren, bijna elfhonderd bevonden die gearresteerd waren wegens zwarte handel, elandestien slachten of diefstal ten nadele van de Wehrmacht, Die derde groep was verreweg de grootste, hetgeen ook begrijpelijk is: gevallen van diefstal ten nadele van de Wehrmacht werden steeds aan de Sicherheitspolizei overgedragen maar bij de zwarte handel en het clandestiene slachten geschiedde dat slechts met de 'zware gevallen'. In totaal staan in de registers van de Duitse Staatsanwaltschaft (het openbaar ministerie) de namen van ongeveer honderdduizend Nederlanders genoteerd; van hen was meer dan 80% van 'normale' of economische criminele delicten verdacht.
XC2. daden van geweld tegen Duitsers of Duitse instellingen dan wel het opwekken .daartoe
XCOok dit mag slechts als verzet gelden, indien er een 'nationaal' element in stak. Wie een Duitse militair uit puur particuliere motieven neersloeg, bedreef geen verzet.
XC3. alle bezit van wapenen, munitie en explosieven
XCAangezien de bezetter die wapenen, munitie en explosieven zelf zou kunnen gebruiken, stak in het bezit, d.w.z. in het achterhouden van die voorwerpen, steeds een verzetselement. Er zijn overigens hier of daar stellig wapenen en munitie achtergehouden waarmee de bezitters niets gedaan hebben of hebben trachten te doen. Deed men dat wèl, dan ging men een stap verder: dan ontwikkelde zich uit de verzetshouding het illegaal handelen.
XC4. het luisteren naar verboden zenders en de verspreiding van van die zenders afkol'l'lstige berichten
XCDaar stak een verzetselement in, maar het lijkt ons zinvol het niet bij die constatering te laten. Wij zouden namelijk hier de opmerking wûlen maken dat men van de vele honderdduizenden Nederlanders die regelmatig naar de Londense c.q, de Moskouse uitzendingen luisterden en de berichten die zij vernomen hadden, regelmatig mondeling doorgaven (wij hebben het hier niet over de illegale pers), niet zeggen kan dat zij 'illegaal werk' bedreven. De betrokkenen hebben dat ook zelftijdens de bezetting nooit beweerd. Op welke grond schakelden zij zichzelf uit? Als belangrijkste factor zien wij dat zij zich bewust waren, niet tot enige organisatie te behoren. Verzet kon men
gezin te komen bij illegaal werk werkte men nagenoeg steeds in een vast organisatorisch verband actief met anderen samen.
XC5. alle werkzaamheid voor verboden politieke partijen
XCIn veel gevallen zijn kernen uit die partijen (alsook, na haar verbod, van de Nederlandse Unie) bijeen blijven komen. Dat zou men kunnen aanduiden als verzet tegen de gelijkschakeling. De vraag, in hoeverre men hier van illegaal werk spreken mag, zullen wij straks trachten te beantwoorden.
XC6. het uitgeven, verspreiden ojonder zich hebben van anti-Duitse geschriftm
XCWie dergelijke geschriften uitgaf of verspreidde, pleegde verzet en was bovendien een illegaal werker. Gold dat laatste ook voor wie die geschriften onder zich had? Stellig niet. Honderdduizenden Nederlanders hebben illegale bladen gelezen (dat was een vorm van verzet) zonder enige verdere aanraking met de illegaliteit te hebben. Van hen zijn sommigen gestraft (precieze cijfers ontbreken), maar wij missen bij die honderdduizenden als groep het element van het vaste organisatorische verband waarin men actief opgenomen was.
XC7. betogen tegen de bezetter
XCVooral in de jaren '40 en '41 hebben tienduizenden, hoewel zulks verboden was, publiekelijk van hun afkeer van de bezetter getuigd, met name op verjaardagen van leden van het koninklijk huis. Dat was een vorm van verzet, maar geen illegaal werk: wij missen weer het element van het vaste organisatorische verband waarin men actief opgenomen was.
XC8. alle werkzaamheid voor geheime organisaties
XCDit viel, wanneer die organisaties de bedoeling hadden, zich tegen de doeleinden van de bezetter te keren, steeds in de sector van het verzet. Er zijn evenwel ook geheime, d.w.z. niet officieel aangemelde organisaties geweest die louter of hoofdzakelijk een sociaal ('gezelligheids'-) karakter droegen; deze vielen dan buiten die sector.
XCGevallen van uitsluiting hebben zich, voorzover ons bekend, niet voorgedaan.
XCEr is een aantal kleine 'normale' stakingen geweest waarbij de deelnemers protesteerden tegen in hun bedrijven geldende regelingen - hier stak geen verzetselement in: de betrokkenen kwamen op voor hun particuliere belangen. Dat verzetselement stak daarentegen wèl in de Februaristaking (1941) en de April-Meistakingen (1943) alsook in de Spoorwegstaking (1944-' 45).
XC10. het overtreden van de spertüd en het betreden van verboden gebieden
XCDit viel niet in de sector van het verzet als het op zichzelf staande handelingen betrof, wèl als het geschiedde ten dienste van een illegale organisatie.
XCAlles wat met spionage te maken had, viel evident in de sector van het verzet.
XC12. hulp aan 'piloten' en aan ondergedoken ex-militairen
XCOok dit behoorde evident tot het verzet; trouwens, hetzelfde geldt voor de hulp aan ondergedoken illegale werkers, aan ondergedoken Joden, aan ondergedoken 'contractbrekers' en 'weigeraars' van de arbeidsinzet, aan ondergedoken 'weigeraars' van de Nederlandse Arbeidsdienst en aan ondergedoken spoorwegstakers. Wij maken evenwel één beperking: er hebben zich gevallen voorgedaan waarin aan onderduikers, vooral aan Joodse (die het meest bedreigd waren en die dus, als zij het hadden, veel geld konden betalen), hulp verleend is louter of hoofdzakelijk uit egoïstische motieven. In die gevallen mag men niet van verzet spreken.
XCWanneer men nog eens de verzetshandelingen nagaat die wij in het voorafgaande weergaven, dan zal blijken dat een groot deel daarvan, om te beginnen al alle verzet tegen de gelijkschakeling, niet in het geheim plaatsvond: men bedreef handelingen die door de bezetter en zijn handlangers met weinig moeite geconstateerd konden worden, die soms geschiedden in het openbaar (men denke aan de demonstraties, het dragen van nationale symbolen, de 'nationale' stakingen en de acties inenvan de politieke partijen en de Nederlandse Unie), die soms zelfs uitdrukkelijk door de betrokkenen kenbaar gemaakt werden aan de bezetter of zijn handlangers (men denke aan het voorlezen van kerkelijke getuigenissen, aan het uittreden uit de gelijkgeschakelde vakbeweging, aan de ontbinding der werkgeversorganisaties, aan de weigering om benoemingen van leerkrachten door het departement te laten goedkeuren, aan de brieven der artsen en aan de weigering der studenten om de loyaliteitsverklaring te ondertekenen). In al die gevallen zou men van 'bovengronds verzet' kunnen spreken - verzet evenwel, waaraan menigmaal het werk van een illegale organisatie ten grondslag lag.
'40 '41
XCDe handelingen die gericht waren tegen de vierde doelstelling van de bezetter (handelingen dus waarmee steun geboden werd aan vervolgde groepen dan wel aan Duitslands vijanden), vonden steeds alle in het geheim plaats. Dit waren bovendien steeds verboden handelingen. 10
XCToen wij nagingen, welke handelingen verboden waren (onze opsomming van I tot I2), bleek dat men sommige handelingen (de 'gewone' en de economische criminaliteit, daden van 'particuliere' geweldpleging, werkzaamheid voor 'sociale' organisaties die niet aangemeld waren, 'particuliere' stakingen, 'particuliere' overtreding van de spertijd of betreding van verboden gebieden, en door hebzucht ingegeven hulp aan onderduikers) niet als verzetshandelingen aanduiden mag. Voorts bleek dat niet allen die in het geheim getuigden van een verzetshouding (bijvoorbeeld door regelmatig naar verboden radio-uitzendingen te luisteren of regelmatig illegale bladen te lezen) als illegale werkers aangeduid mogen worden. Al het illegale werk viel in de sector van het geheime verzet maar het vond in die sector bovendien als regel plaats in een vast organisatorisch verband waarin men actief opgenomen was. Wij schrijven' als regel', want er zijn uitzonderingen. Men denke aan het voorbeeld dat wij in deel a gaven: Jacob Beunder, werkmeester bij de werf 'Gusto', die in '40 bij twee motortorpedoboten die aan de Kriegs marine afgeleverd moesten worden, de assen van de motor en van de keerkoppeling één milimeter uit de rechte lijn stelde zodat beide boten bij aankomst in Wilhelmshaven defect waren. Zijn sabotage werd niet ontdekt. Hij had alléén gehandeld (ook diegenen die Duitse kabels doorknipten, handelden veelal alléén), desondanks aarzelen wij niet van 'illegaal werk' te spreken en het is alleszins denkbaar dat er veel meer individuele sabotage gepleegd is die, doordat zij door arbeiders bedreven werd die precies wisten wat zij doen moesten, niet ontdekt werd en die men dus ook nergens als zodanig in de Duitse rapporten terugvindt. Trouwens, op menige scheepswerf, in menige fabriek vormden zich losse groepjes die sabotage pleegden, telkens walmeer zij er de kans schoon toe zagen. Hoeveel arbeiders hebben bij tijd en wijle van dergelijke losse groepjes deel uitgemaakt? Wij hebben er geen denkbeeld van, maar gegeven het feit dat misschien wel een half miljoen arbeiders bij het werk aan de Wehrmacht-orders betrokken was, lijkt het ons een plausibele veronderstelling dat enkele duizenden bij tijd en wijle gesaboteerd hebben. Bij de becijfering van het aantal illegale werkers, waartoe wij straks zullen overgaan, laten wij die individuele saboteurs verder buiten beschouwing, want als 'illegale werkers' zouden wij, gelijk gezegd, alleen diegenen willen meetellen die actief in een vast organisatorisch verband, hoe klein ook, opgenomen waren.'
1 Op grond van de regelmaat van hun illegale werk tellen wij wèl diegenen mee die alleen of door slechts één helper bijgestaan een gestencild illegaal nieuwsblad samenstelden en verspreidden; dat heeft zich ten aanzien van bijna 40 van die nieuwsbladen voorgedaan.
XCHiermee stuiten wij op een tweede probleem. Er waren honderdduizenden onderduikers die door talloze organisaties, van zeer kleine tot de grote Landelijke Organisatie toe, in talloze gezinnen ondergebracht waren of die zich met hulp van die organisaties op vaste 'eigen' adressen (men denke aan het 'achterhuis' van de familie Frank) of tijdelijk in geheime kampen schuilhielden. Hoeveel gezinnen .zijn dat geweest ? Wat de hulp aan de vijf-entwintigduizend Joodse onderduikers betreft, was onze schatting dat die onderduikers korte of lange tijd opgenomen waren in een aantal gezinnen dat wellicht van dezelfde orde van grootte was. En die niet-Joodse onderduikers? Aan het einde van de bezetting waren het er meer dan driehonderdvijftigduizend. In hoeveel gezinnen verbleven zij toen? Honderdduizend? Tweehonderdduizend? Wij weten het niet en het zal ook nooit vastgesteld kunnen worden. Voor onze becijfering van het aantal illegale werkers is dat geen nadeel, want hoewel door die gezinnen, voorzover hebzucht geen rol speelde, ontwijfelbaar illegaal gehandeld werd, zouden wij diegenen wier hulp aan onderduikers niet verder ging dan het verlenen van huisvesting, niet als 'illegale werkers' willen aanduiden: zij hadden, zou men kunnen zeggen, aanraking met illegale groepen, maar maakten er geen deel van uit.
XCEn de onderduikers zelf? Als zodanig verrichtten zij geen illegaal werk wèl was hun gehele bestaan illegaal en wèl deden zij de vijand afbreuk doordat zij zich aan zijn greep onttrokken hadden. Het lijkt ons evident dat elke onderduiker in en door zijn onderduik verzet bood - dat zouden wij zelfs willen volhouden in die gevallen waarin opgeroepenen voor de arbeidsinzet het risico van de onderduik (onderduikers waren strafbaar) geringer achtten dan het risico van het verblijf UI door de Geallieerde bombardementen geteisterde Duitse steden. Die onderduikers mag men evenwel, wanneer zij in hun onderduik passief bleven, niet als illegale werkers aanduiden.
XCHoeveel illegale werkers zijn er geweest?
XCWij willen vooropstellen dat nauwkeurige cijfers niet bekend zijn. In tegenstelling tot andere landen, waaronder België en Frankrijk, is het in ons land na de bevrijding niet tot een officiële registratie van illegale werkers gekomen. Dat is niet zo vreemd. Vele, misschien wel de meeste illegale werkers stonden na de bevrijding op het standpunt dat zij niet meer dan hun
overheidszijde deel te nemen; zij vreesden bovendien dat aan zulk een registratie ook deelgenomen zou worden door personen die maar een zwakke aanraking met de illegaliteit hadden gehad. Wij zouden het ons derhalve gemakkelijk kunnen maken met eenvoudig te constateren dat niet bekend is, hoeveel illegale werkers er geweest zijn. Zou zulk een constatering de lezer niet treffen als een pijnlijke, ja onaanvaardbare lacune? Wij menen van wel, en wij vinden derhalve dat wij ons niet mogen onttrekken aan de moeilijke opgave om tot een zo verantwoord mogelijke schatting te komen, althans tot een schatting die wellicht van de goede orde van grootte is. Wij hebben, zoals blijken zal, ten aanzien van de verschillende vormen van illegaal werk soms concrete cijfers als uitgangspunt, maar wij kunnen ten aanzien van andere schattingen niet meer doen dan ons baseren op indrukken die wij in ons jarenlange onderzoek opgedaan hebben. In die laatste gevallen zullen wij steeds van 'vage schattingen' spreken.
XCWij willen nu eerst enkele vormen van verzet C.q. enkele organisaties nagaan ten aanzien van welke wij van oordeel zijn dat niet allen die er bij betrokken waren, als illegale werkers mogen worden beschouwd.
XCVoorzover het kerkelijk verzet zich uitte in het door de bezetter getolereerde publieke voorlezen van getuigenissen (door ca. vijfduizend katholieke en misschien eveneens vijfduizend protestantse ambtsbedienaren) was het geen illegaal werk, maar aan dat verzet lagen organisaties ten grondslag welke die getuigenissen in het geheim opstelden en distribueerden; dat zien wij wèl als illegaal werk. Hierbij waren ill het kerkelijk kamp naar vage schatting duizend personen betrokken.
XCIn dit verband memoreren wij de actie van de groep der Jehova's Getuigen die naar schatting ca. drieduizend personen omvatte. De groep verspreidde geschriften waarin het Nazibewind op theologische gronden scherp afgewezen werd. Wij veronderstellen dat niet alle Jehova's' Getuigen aan die actie deelgenomen hebben. Naar vage schatting was dit bij een duizendtal hunner wèl het geval; hen moeten wij als illegale werkers aanduiden.
XCHet zou, dunkt ons, te ver gaan indien men de leden van de schoolbesturen die weigerden de benoemingen van leerkrachten ter goedkeuring aan van Dams departement voor te leggen, op grond van dat feit als illegale werkers zou aanduiden, maar de organisatie die in het geheim de consignes opstelde en doorgaf, droeg wel degelijk een illegaal karakter; hierbij waren naar vage schatting regelmatig een vijfhonderd personen betrokken.
XCDe hoogleraren die, als de Leidse in '42, ontslag namen, en de studenten 10 4
die de loyaliteitsverklaring weigerden te ondertekenen, pleegden verzet, maar waren, dat doende, geen illegale werkers. Een illegaal karakter droeg daarentegen wèl het werk van de eind '42 gevormde Raad van Negen alsmede dat van het in de herfst van '43 gevormde Hooglerarencontact. Beide organisaties (wij schatten dat hierin regelmatig ca. driehonderd resp. ca. vijftig personen samenwerkten) verleenden steun aan ondergedoken studenten en gaven zich moeite voor de geheime terugkeer van studenten uit Duitsland.
XCHet medisch verzet was geen illegaal werk voorzover het tot uiting kwam in stukken die door de betrokkenen ondertekend en, van hun adres voorzien, aan de bezetter aangeboden werden - het was dat wèl voorzover Medisch Contact als geheime organisatie consignes opstelde en doorgaf alsmede steungelden inzamelde; wij schatten dat bij dat illegale apparaat ca. vijfhonderd personen ingeschakeld waren en dat de overeenkomstige (latere) illegale apparaten van de tandartsen en apothekers elk ca. honderd personen telden.
XC5. Grootburgercomité, Politiek Convent, Vertrouwensmannen
XCBedreven het Grootburgercomité (annex het Nationaal Comité) en het Vaderlands Comité alsmede het aan beide comité's ten grondslag liggende Politiek Convent en het in augustus' 44 gevormde College van Vertrouwensmannen illegaal werk? Dat lijkt ons dubieus, voorzover hun beraad betrekking had op maatregelen die na de bevrijding genomen moesten worden (dat was wel verboden maar het was geen verzet tegen wat de vijand hie et nunc trachtte te bereiken) - niet dubieus, voorzover die arbeid strekte tot geheime voorlichting van de regering te Londen. Naar vage schatting zijn in totaal bij de arbeid van het Grootburgercomité, het Vaderlands Comité, het Politiek Convent en het College van Vertrouwensmannen, de adviseurs inbegrepen, ca. tweehonderd personen betrokken geweest.
XC6. Kernen uit de demoerotische politieke partijen en uit de Nederlandse Unie
XCBedreven de kernen uit de democratische politieke partijen en uit de Nederlandse Unie die ondanks de verboden bijeen bleven komen, illegaal werk? Dat lijkt ons dubieus, voorzover die bijeenkomsten louter betrekking hadden op de naoorlogse periode - niet dubieus, voorzover men verder ging: consignes doorgaf voor tegen de bezetter gerichte gedragingen of geld inzamelde voor steun aan diegenen die door maatregelen van de bezetter getroffen waren. Het is moeilijk, tot schattingen te komen van de aantallen personen die regelmatig bij dit illegale werk betrokken waren. Onze indruk is dat de leiders en kaderleden van de Rooms-Katholieke Staatspartij maar weinig vaste onderlinge contacten bewaard hebben, dat men die contacten 10 4
wèl aantrofbilmen de overige partijen en de Nederlandse Unie (van de voormannen der politieke partijen en van de Nederlandse Unie werd overigens een groot deel in mei en juli' 42 gegijzeld), maar dat men van bijeenkomsten die duidelijk aanraking hadden met het illegale werk, slechts spreken kan binnen de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij en de Nederlandse Unie, vooral evenwel binnen de Anti-Revolutionaire Partij. Als illegale werkers zouden wij dan slechts hen willen aanduiden die als organisatoren van de clandestiene bijeenkomsten optraden; dat zijn naar vage schatting een honderdtal personen geweest. Voor veel van de aanwezigen bij dergelijke bijeenkomsten gold overigens dat zij aan bepaalde vormen van illegaal werk deelnamen, niet evenwel ill partijverband.
XC7. OD en overeenkomstige organisaties
XCBedreef de OD illegaal werk? Dat lijkt ons dubieus, voorzover hij een naoorlogse gezagsuitoefening voorbereidde (dat was wel verboden maar het was geen verzet tegen wat de vijand hie et nunc trachtte te bereiken) - niet dubieus, voorzover die gezagsuitoefening in geheim contact met de regering voorbereid werd en voorzover bij die voorbereiding ook toegewerkt werd naar een militaire inzet vlak voor de bevrijding; dat de door de OD bedreven spionage, zijn actie tegen verraders (men denke aan de nummers van Signale mentenblad) en het opbouwen van geheime verbindingsnetten illegaal werk waren, behoeft geen betoog en er zijn daarnaast in talrijke gewesten OD' ers geweest die hetzij ill OD-, hetzij in ander verband hulp verleend hebben aan illegale werkers, onderduikers en 'piloten'. Als illegale werkers in OD -verband zouden wij evenwel niet diegenen willen aanduiden die louter hun naam opgegeven hadden voor een eventuele 'mobilisatie', maar uitsluitend hen die organisatorisch actief werden: met inbegrip van het Legioen Oud-Frontstrijders (1940-'41) waren dat in de 'eerste', 'tweede' en 'derde' OD samen naar schatting wellicht een vier- tot vijfduizend personen.
XCEr waren in '40-'41 nog drie organisaties die een overeenkomstige doelstelling hadden als het Lof/de OD: de Oranjewacht, de Oranjegarde en de Leeuwengarde. Het aantal van hen die bilmen die drie organisaties tot illegale activiteit kwamen (spionage, sabotage), schatten wij op driehonderd.
XC8. Illegale pers en illegale pamfletten
XCWij herinneren aan onze eerder weergegeven schatting: dertigduizend illegale werkers wanneer men de bezettingstijd als geheel in beschouwing neemt. De illegale pers heeft evenwel vooral in de hongerwinter een hoge vlucht genomen - wij wagen de vage schatting dat bij de illegale bladen tot in de zomer van '44 in totaal twintigduizend illegale werkers betrokken waren.
XCOnze vage schatting is dat hier duizend personen min of meer regelmatig mee te maken hadden.
XCOnze eerder weergegeven schatting was dat hierbij in de periode lente' 43zomer '44 wellicht tweeduizend personen betrokken waren. De spionage is evenwel in de zomer van '40 begonnen- en tot aan de bevrijding voortgezet. Misschien hebben er zich in totaal vierduizend personen voor ingezet; onze vage schatting is dat het er vóór september' 44 drieduizend zijn geweest.
XCOrganisaties tot het van buiten af uitvoeren van sabotage (bij de 'individuele' sabotage binnen de bedrijven stonden wij al stil) waren er reeds in de eerste helft van de bezettingê ; wij noemden in dit deel de groep-CS 6 (ca. honderd illegale werkers?) en de Raad van Verzet (actief: hoogstens duizend illegale werkers). Wij geloven niet dat vóór de vorming van de Binnenlandse Strijdkrachten in totaal meer dan vijftienhonderd illegale werkers op het gebied van de sabotage-van-buiten-af actief zijn geweest, althans pogingen daartoe aangewend hebben.
XCWij schatten dat 'in dit kader in totaal ruim duizend illegale werkers regelmatig actief zijn geweest,"
XC13. Hulp aan onderduikers en falsificatiewerk
XCDe veruit grootste organisatie, de LO, telde ca. dertienduizend illegale werkers; van de Knokploegen rnaakten er uiteindelijk achttienhonderd deel uit (tot september '44: zeshonderd). Maar er is een veelheid aan andere
1 Wij noemden in vroegere delen: de groep-van Hamel, de groep-Zomer, de groep-Erkens, de groep-Mekel-Schoemaker, de Stijkel-groep (honderdvijftig arrestanten), de groep-de Geus (ging tot '44 door - ca. vijftig medewerkers), de groep-van Grutingjd'Aquin en de ID. "Wij noemden in vroegere delen: de groep-Lucas, de groep-Koet, de groep-Pahud de Mortanges, de groep-Robert, het 1eugdfront Vrij Nederland', de groep-Dobbe en de Nederlandse Volks-Militie. S De naoorlogse organisatie van 'pilotenhelpers' maakte in 1975 een 'ruwe schatting' van 'ongeveer twaalfhonderd' no. 128 (juli-aug. 1975), p. 2869).
organisaties geweest, van vrij grote tot miniem kleine. Bij de Persoonsbewijzencentrale zijn tijdens de duur van haar bestaan zeker driehonderd illegale werkers betrokken geweest. In ons vorige deel schatten wij het aantal 'organisatoren' van de Joodse onderduik op ca. duizend personen. Dat zich in totaal voor de hulp aan diverse soorten onderduikers twintigduizend illegale werkers ingezet hebben, lijkt een lage schatting.
XCDe illegale CPN is in '40 met ca. tweeduizend illegale werkers van wal gestoken. Wij schatten het totale aantal communisten die illegaal actief werden, het Militair Contact en de spionagenetten van Goulooze en Winterink inbegrepen, op vierduizend.
XCHet MLL-Front omvatte, zo schatten wij, mèt de organisaties die er uit ontstonden (de Communistenbond 'Spartacus' en het Comité van Revolutionaire Marxisten), ca. vierhonderd personen.
XC16. Illegale organisaties met een 'algemene' taak
XCIn dit deel behandelden wij vier illegale organisaties met een 'algemene' taak! waarvan, zo schatten wij, drie niet meer dan enkele honderden (tezamen wellicht duizend) illegale werkers omvatten: de TD-groep, het Nationaal Comité van Verzet en de Centrale Inlichtingendienst. Het Nationaal Steunfonds (inclusief de 'Zeernanspot' en het 'Belastingverzet') was veel groter en van deze organisatie kennen wij het aantal van diegenen die er illegaal actief in werden, vrij nauwkeurig: ca. negentienhonderd. Twee van dergelijke organisaties met een 'algemene' taak zullen pas in deel IQ ter sprake komen: 'Natura', het voedselvoorzieningsapparaat der illegaliteit in de hongerwinter (wellicht drieduizend illegale werkers), en 'Rolls Royce', de koeriersdienst der illegaliteit in de hongerwinter (wellicht vijfhonderd illegale werkers).
XC17. De Binnenlandse Strijdkrachten
XCVan de Binnenlandse Strijdkrachten die begin september' 44 van Londen uit officieel opgericht werden, maakten boven de rivieren ten tijde van de bevrijding ca. zestigduizend personen deel uit, onder hen ook diegenen die zich voordien als leden van de Knokploegen, de Ordedienst en de Raad van Verzet beschouwd hadden.ê Van die zestigduizend werd in BS-verband slechts een minderheid illegaal actief10
1 Wij bedoelen daarmee dat hun werkzaamheid een zeker uitstralend effect had of van direct belang was voor het functioneren van andere illegale organisaties. 2 Ook onder de Binnenlandse Strijdkrachten in het bevrijde zuiden (totaal aantal begin mei' 45: ca. acht-en-twintigduizend militairen) bevonden zich talrijke leden van vroegere illegale organisaties.
XCTelt men de cijfers op die wij onder I t.e.m. 17 gaven, dan komt men tot een totaal van omstreeks honderdvijf-en-dertigduizend personen. Dat totaal is natuurlijk veel te hoog. Immers, wij hebben ten aanzien van de verschillende vormen van illegaal werk telkens de schattingen vermeld van het aantal personen die men in de betrokken sector aantrof, maar er waren zeer velen die aan meer dan één vorm van illegaal werk deelnamen. Los nog daarvan lijkt het ons nuttig, de periode van de hongerwinter terzijde te laten, zulks vooral daarom omdat van de Binnenlandse Strijdkrachten niet vaststaat en evenmin geschat kan worden, hoeveel van de zestigduizend aangeslotenen inderdaad illegaal actief werden. De omstreeks honderdvijf-en-dertigduizend moeten wij dus verlagen met de cijfers, genoemd voor de illegale pers in de hongerwinter (schatting: tienduizend nieuwkomers), de spionage (schatting: duizend nieuwkomers), de Binnenlandse Strijdkrachten, 'Natura' en 'Rolls Royce' _ wij komen dan tot de schatting dat er, dubbeltellingen inbegre pen, in de periode vóór september' 44 ruim zestigduizend illegale werkers waren.
XCMaar nu die dubbeltellingen. Zij plaatsen ons voor nauwelijks oplosbare problemen. Wij hebben het aantal van diegenen die bij het organisatorische werk van het schoolverzet betrokken waren, op vijfhonderd personen geschat _ ja maar diezelfde personen waren vaak ook betrokken bij het illegale werk voor Trouwen van de LO. Wij hebben het aantal studenten die onder de Raad van Negen illegaal actief werden, op driehonderd geschat _ ja maar diezelfde studenten treft men aan in het Nationaal Comité van Verzet, bij de illegale pers en bij de hulp aan onderduikers. Wij hebben het aantal communisten die illegaal actief werden, geschat op vierduizend _ ja maar diezelfde communisten verspreidden De Waarheid en maakten veelal deel uit van de kleinere organisaties die zich voor de hulp aan Joodse onderduikers inzetten, en diegenen hunner die tot het Militair Contact behoord hadden en niet gearresteerd waren, treft men in '43 _' 44 aan onder de illegale werkers van de Raad van Verzet. De illegale activiteit van het MLL-Front viel nagenoeg geheel in de sector van de illegale pers. Hoeveel 'pilotenhelpers' waren voorts niet tevens betrokken bij het werk van de LO of, als Sangen te Hoensbroek, bij dat van de illegale pers! Trouwens, waren er onder de (naar schatting) twintigduizend personen di~ vóór september '44 illegale bladen redigeerden, produceerden en/of distribueerden,
die bij de hulp aan onderduikers ingeschakeld waren ? Wat de illegale bellettrie betreft: 'De Bezige Bij' was tevens een organisatie voor hulp aan onderduikers en de Centrale Inlichtingendienst die wij apart vermeld hebben, bestond hoofdzakelijk uit LO'ers.
XCWij zien slechts één groep die exclusief één bepaalde vorm van illegaal werk ter hand nam: de ca. duizend Jehova's Getuigen, en drie vormen van illegaal werk c.q. organisaties waarbij de illegale werkers zich nagenoeg geheel op het betrokken illegale werk concentreerden: het Medisch Verzet, de spionage en het Nationaal Steunfonds (tezamen, naar schatting: ruim vijfduizend illegale werkers). Wij houden dan ruim vijf-en-vijftigduizend illegale werkers over bij wie veel dub bel- of driedubbel-, ja vierdubbeltellingen moeten voorkomen. In welke mate? Wij weten het niet en het is ook niet te achterhalen - wij kunnen slechts een schatting doen. Gaan wij er van uit dat de gemiddelde illegale werker in de periode zomer' 4o-zomer '44 bij drie vormen van illegaal werk betrokken was, dan komen wij misschien eerder tot een te lage dan tot een te hoge schatting - wij prefereren de lage; bij de dan resulterende achttienduizend illegale werkers moeten wij de ruim zesduizend, die wij buiten deze reductie lieten vallen (de Jehova's Getuigen, en de illegale werkers van het Medisch Verzet, van de spionage-groepen en van het Nationaal Steunfonds) optellen, hetgeen ons brengt tot een totaal van ruim vier-en-twintigduizend (zeg: vijf-en-twintigduizend) voor de periode tot begin september' 44.
XCWij pretenderen niet meer dan dat dit cijfer een vermoedelijke orde van grootte aangeeft. Wij noemen het cijfer met grote aarzeling, zoals wij al onze schattingen met grote aarzeling naar voren gebracht hebben, wij zouden willen zeggen: bij gebrek aan beter.!
XCLaat ons met de eerste vraag beginnen: zij is niet met zekerheid te beantwoorden, want er is van de geografische spreiding van de illegale werkers maar weinig bekend. Drs. L. Lamers heeft in 1957-1958 bij de Stichting 1940-1945 de dossiers doorgewerkt van de ruim zesduizendzeshonderd illegale werkers wier activiteit toen tot de toekenning van verzetspensioenen geleid had. Zijn onderzoek had dus slechts op een deel van de illegale werkers betrekking en de uitkomsten moeten derhalve met voorzichtigheid gehanteerd worden, al zijn zij wellicht wel representatief
XCUit Lamers' studie- en uit enig aanvullend, door hem wel verzameld en bewerkt maar niet in de studie opgenomen cijfermateriaal blijkt dat de bedoelde ruim zesduizendzeshonderd illegale werkers procentueel als volgt over de verschillende provincies verdeeld waren (wij plaatsen achter de cijfers een tweede cijfer tussen haakjes: dat geeft aan welk percentage van de totale bevolking per I januari' 42 officieel woonachtig was in de betrokken provincie): Noord-Holland 27,60 (18,94), Zuid-Holland 22,41 (24,11), Gelderland 9,54 (10,56), Groningen 7,11 (4,78), .Overijssel 7,00 (6,56), Utrecht 6,02 (5,52), Friesland 5,32 (5,02), Noord-Brabant 5,10 (11,86), Drente 4,46 (2,80), Limburg 4,14 (7,01) en Zeeland 1,39 (2,84). Lamers heeft deze cijfers tevens uitgezocht voor de vier grootste steden. De percentages zijn: Amsterdam 16,35 (8,93), Den Haag 7,24 (5,78), Rotterdam 6,18 (6,93) en Utrecht 2,13 (1,94). Amsterdam is dus als enige van de grote steden onder de illegaliteits-slachtoflers in belangrijke mate 'oververtegenwoordigd' geweest.
XCWat de provincies betreft, ziet men, Noord-Holland uitgezonderd (maar daar waren de cijfers voor Amsterdam van bepalende invloed), een duidelijke 'oververtegenwoordiging' van Drente en Groningen en een duidelijke 'ondervertegenwoordiging' van Limburg en vooral van Noord-Brabant en Zeeland. Wat Limburg en Noord-Brabant aangaat, dient men overigens te bedenken dat de in de illegaliteit omgekomen geestelijken niet in het materiaal van Lamers voorkomen (te hunnen behoeve werd geen buitengewoon pensioen aangevraagd) en dat Noord-Brabant en een groot deel van Limburg eerder bevrijd werden; dat laatste geldt ook voor Zeeland. Wat Zeeland betreft, kan bovendien van belang geweest zijn dat deze provincie tijdens de be
XC1 L. Lamers: 'Mentaliteitsverschillen in ons volk. Een voorbeeld: het verzet in de jaren
zetting extra afgesloten is geweest; dit heeft het leggen van contacten in hoge mate bemoeilijkt." In de gegevens over Zeeuws-Vlaanderen komt overigens een opmerkelijke tegenspraak voor. Volgens Touw, de geschiedschrijver van het hervormd verzet, was er 'weinig principieel verzet ... en de predikanten die weerstand boden, vond men 'knap stom",2 maar in Het Grote Gebod wordt Zeeuws-Vlaanderen juist met ere vermeld.ê Wij zijn geneigd, aan het geschiedwerk van de LO/LKP in dit verband waarde toe te kennen omdat het gebaseerd is op ervaringen bij het illegale werk in het gehele land. vermeld zij dan nog dat het de LO in '43 bij uitstek moeilijk gevallen is, door te dringen in de Betuwe en de Bommelerwaard waar men op 'de materialistisch gerichte harten' stuitte."
XCTweede vraag: wat is blijkens de cijfers het verband geweest tussen het illegale werk en het behoren tot een bepaalde volksgroep? Op die vraag heeft Lamers zijn onderzoek geconcentreerd: hij wilde namelijk nagaan hoe de belijders van de verschillende godsdiensten c.q, de beoefenaren van de verschillende beroepen in de toen (1958) beschikbare dossiers van de Stichting 1940-1945 vertegenwoordigd waren. Hij trof, wat de godsdiensten aanging, een 'ondervertegenwoordiging' van de hervormden en, in sterker mate, van de katholieken aan, en een 'oververtegenwoordiging' van de gereformeerden, van de leden van 'andere kerkgenootschappen' en van de personen zonder enige kerkelijke binding.ê Opmerkelijk is voorts dat van de door Lamers onderzochte gevallen 2 % uit personen bestond door wie zelf of omtrent wie door door nabestaanden verklaard was dat zij zich als lid van een der Joodse kerkgenootschappen b~schouwden c.q, beschouwd hadden. Wij zien dat als een aanwijzing dat het percentage Joden die aan het illegale werk deelgenomen hebben, boven de 2 % gelegen heeft, en doen dat om twee redenen: Joodse illegaliteits-slachtoffers kwamen, indien zij omgekomen waren, slechts in de dossiers van de Stichting 1940-1945 terecht wanneer hun gezin of anderen voor wie zij kostwinner geweest waren, in leven waren gebleven - die situatie moet zich in Joodse kring als gevolg van
1 De Waddeneilanden waren evenzeer geïsoleerd. Hier lagen voorts, als in Zeeland, vrij sterke Duitse garnizoenen. 2 Touw: dl. p. 548. Touw klaagt ook over Noord-Groningen: 'zeer utilistisch en materialistisch' (a.v.). 8 Rudolf van Reest in dl. p. 295. 4 Kees Bauer in: a.v., p. 235. 6 De katholieken vormden 17,7% van de door Lamers onderzochte groep (men moet daarbij opnieuw in het oog houden dat het zuiden des lands eerder bevrijd werd en dat geestelijken niet meegeteld zijn) en 35,7% van de man nelijke beroepsbevolking in 1947. De overige cijfers zijn: hervormden 24,4% / 32,3%; gereformeerdenr S.y'{, /8,9%; overige kerkgenootschappen 6,1% /3,6%; geen kerkgenootschap 33,3 % / 19,5 %.
de deportaties minder vaak hebben voorgedaan dan in niet-Joodse. Voorts menen wij dat zich talrijke personen van Joodse afkomst bevonden hebben onder de grote groep van diegenen die geen kerkelijke binding hadden. Er is geen nadere schatting mogelijk, maar de conclusie dat het Joodse bevolkingsdeel, ca. 1,5% van de totale bevolking, een hoger, misschien wel een aanzienlijk hoger percentage illegale werkers opgeleverd heeft, lijkt ons gerechtvaardigd.
XCWat de betekenis van de politieke binding betreft, kan men uit Lamers' gegevens slechts coneluderen dat de communisten als groep in de dossiers van de Stichting 1940-1945 sterk 'oververtegenwoordigd' zijn: 9,5% van alle gevallen, terwijl toch het aantal communisten dan wel actief met het communisme sympathiserenden in de vooroorlogse Nederlandse samenleving hoogstens enkele tienduizenden bedroeg (de CPN had bij de Tweede Kamer-verkiezingen van '37 ca. 130000 stemmen verworven: 3,40/0 van alle stemmen). Wij voegen hieraan toe dat, aldus onze indruk, ook onder de links-socialistischeen andere extreem-linkse groeperingen het aantal slachtoffers van de illegale strijd vrij hoog is geweest (precieze cijfers ontbreken). Bij het onderzoek van Lamers bleek overigens dat er geen groep was die sterker in de dossiers van de Stichting 1940-1945 'ondervertegenwoordigd' was dan de arbeiders; 'ondervertegenwoordigd' waren in mindere mate de 'bedrijfshoofden' (bedrijfseigenaren, bedrijfsleiders en meesterknechts) 'oververtegenwoordigd' de 'employé's' en, vooral, de ambtenaren en de beoefenaren van de vrije beroepen.'
XCOok vrouwen en meisjes, soms ook kinderen.ê hebben een werkzaam aandeel gehad in het illegale werk (er zijn geen cijfers).Wij treffen er voortsHij had alles altijd met het kind besproken, maar had nooit een woord losgelaten
1 De arbeiders vormden 33,4 % van de door Lamers onderzochte groep en 49 % van de mannelijke beroepsbevolking in 1947. De overige cijfers zijn: 'bedrijfs hoofden' 25,8% 131,2%; employé's 13,9% / 8,8%; ambtenaren 18,2% / 7,3%; vrije beroepen 8,7% / 3,7%. Wij merken nog op dat Lamers allen die in de sector van het onderwijs werkzaam waren, tot de 'vrije beroepen' gerekend heeft, 'omdat verwacht werd dat zij als 'geestelijke leiders' veelal een aparte plaats in het verzet innamen'. (Li Lamers: 'Mentaliteitsverschillen in ons volk'. p. 6), en dat hij de 'stu derenden', met inbegrip van de studenten, niet in zijn gegevens verwerkt heeft aangezien de vergelijkingscijfers met' 47 ontbraken. 2 Jonge kinderen toonden boven dien soms een opmerkelijk vermogen om adequaat te reageren op een gecompliceer de situatie. Een voorbeeld: in januari' 45 werd op de Veluwe een boerenhoeve waar Engelse militairen ondergedoken geweest waren, door veertig Landwachters door zocht. De boer ontkende alle hulp. Toen de Landwachters vertrokken waren, 'bewonderde (hij) zijn zoontje van elfjaar die alles wist en zo dicht als een pot was.
antifascistische Duitsers in aan: vluchtelingen uit de vooroorlogse jaren, hier en daar ook Duitse militairen die gedeserteerd waren en sommige illegale groepen aan wapens en inlichtingen konden helpen (dat deed zich vooral in de laatste fase van de oorlog voor);' en tenslotte willen wij vermelden dat, althans volgens een uitlating van Rauter uit februari 1944 2, tot op dat moment van de gefusilleerde illegale werkers 6% van NederlandsIndonesische afkomst geweest was. Rauter schatte dat van alle ingezetenen bijna 1,5% van die gemengde afkomst was" - ook de groep der Indische Nederlanders zou dus in het illegale werk belangrijk 'oververtegenwoordigd' geweest zijn.
XCGelijk eerder betoogd, gaan wij er (met gepaste reserve) van uit dat er in de periode zomer '40-zomer '44, laat ons zeggen: vijf-en-twintigduizend illegale werkers zijn geweest. Wij willen het niet bij die constatering laten. Om te beginnen herinneren wij .er aan dat, volgens onze begripsbepalingen, illegaal werk niet alleen door 'illegale werkers' bedreven is: óók door enkele duizenden 'individuele' saboteurs, óók door de leden van misschienhonderd-,
sigarettenblikje bewaard. Hij had het verstopt in een emmer met eikels. Toen de Landwachters de schuur doorzochten, gooiden zij de eikels over de vloer, maar het blikje was er niet, het zat allang in de broekzak van het zoontje.'(Th. A. Boeree: (1947), p. 260). 1 Injanuari '44 werd, gelijk reeds in hoofdstuk 7 vermeld, door de communistische Duitse vluchteling H. Meyer-Ricard de opgericht die een eigen gestencild blad uitgaf; Meyer-Ricard werkte nauw samen met een tweede Duitse emigrant, Ulrich Rehorst, die zich, na gemobiliseerd te zijn, begin september' 44 bij de OD aansloot en nadien enkele tientallen Duitse militairen tot desertie wist te bewegen (Rehorst werd begin '45 gearresteerd en doodgeschoten). De LO kwam eind' 42 in contact met een Duitse soldaat, Karl Ernst Eikens, een katholiekejournalist die in samenwerking met Izaak van der Horst en dr. R.J. Dam, een illegaal blad samenstelde, waarvan het eerste nummer omstreeks mei '43 in 10000 exemplaren gedrukt werd. Eikens die gedeserteerd was, trachtte een deel van de oplaag Duitsland binnen te smokkelen; hij werd daarbij gegrepen en ook hij werd gefusilleerd. 2 (16 febr. 1944), p. 5 (Doc 1-1380, b-I4). S Volgens Rauter bestond ook 6% van de Oostfront en 'Oost land' -vrijwilligers uit personen van Nederland-Indonesische afkomst; dezen werden veelal, als zij er uitgesproken 'Indonesisch' uitzagen, niet aangenomen.
misschien tweehonderdduizend gezinnen waarin aan onderduikers huisvesting verleend werd. Men vergete ook die onderduikers zelf niet: ruim driehonderdvijftigduizend aan het einde van de bezetting. Daarenboven moet men bedenken dat talrijke illegale werkers regelmatig hulp ontvingen van personen die niet tot de betrokken illegale groep behoorden: zij bewaarden papieren voor hen, of zij scharrelden fietsbanden voor hen op, of zij stelden hun woning beschikbaar voor illegale besprekingen. In hun kring vindt men de 'tantes' en 'omes', de 'opoe's' en 'opa's', wier toewijding en inzet voorwaarde waren voor de activiteit der illegale werkers. Ten aanzien van het aantal van die helpers wagen wij geen enkele schatting, zelfs niet de vaagste. Vanbelang lijkt ons wèl, te onderstrepen dat niet alleen ieder die ondergedoken was, onderduikers huisvestte of illegaal werker was, strafbaar was, maar ook ieder .die aan die illegale werkers hulp verleende: die hulp was dus riskant. Trouwens, als wij nagaan wie zo al een persoonlijk risico aanvaardden, dan mogen wij de groep van de Engelandvaarders (geen grote groep-) niet vergeten; vooral tot de niet-Joden onder hen behoorden talrijken die vóór hun Engelandvaart aan het illegale werk deelgenomen hadden; zonderen wij die laatsten uit, dan moeten wij aan de tot dusver behandelde groepen wellicht nog een drie-en-een-halfduizend personen toevoegen wier persoonlijk risico louter uit het illegaalontsnappen bestond.
XCUiteraard was dat persoonlijk risico niet voor elk van de behandelde groepen hetzelfde en evenmin was het hetzelfde voor allen die tot een bepaalde groep behoorden. Van de Engelandvaarders zijn minstens honderd op de Noordzee verdronken; hoevelen hunner in Duitse handen gevallen zijn, is niet bekend. Sommigen werden nadien gefusilleerd, vele anderen werden naar concentratiekampen gezonden. De niet-Joodse onderduikers die gegrepen werden, kwamen als regel via het concentratiekamp Amersfoort en inBelgië onder. Ook in Frankrijk zijn Nederlands-Joodse onderduikers geweest, naast
1 Aan een onbekend aantal personen (maar het zijn er zeker vele honderden geweest) is de oversteek naar Engeland of de illegale grensoverschrijding mislukt. Als vluch telingen (wij zonderen de vluchtelingen als gevolg van de oorlogshandelingen in mei '40 en de niet-bonafide vluchtelingen uit) arriveerden in Vichy-Frankrijk ca. duizend personen, in Zwitserland ca. achttienhonderd, in Zweden ca. negenhonderd. De rechtstreekse oversteek naar Engeland is aan ca. driehonderd personen gelukt; daarnaast zijn er ca. veertienhonderd andere Engelandvaarders geweest, die eerst Vichy-Frankrijk en/of Zwitserland dan wel Zweden bereikt hadden. In deel 6 schreven wij dat het volgens schatting aan in totaal zeven-en-twintighonderd Joden lukte, Nederland illegaal te verlaten; van hen doken ca. vijfhonderd in
vele gevallen bovendien via een Duits Arbeitserziehungslager in Duitse fabrieken terecht - er zijn naar verhouding evenwel niet veel van die niet-Joodse onderduikers gearresteerd: de Duitsers hadden er de krachten niet voor om ze op te sporen. De vervolging van de 'duikbazen' der onderduikers werd door grote willekeur gekenmerkt: met de 'duikbazen' van de niet-Joodse onderduikers geschiedde, althans tot de hongerwinter, als regel niets (het was aan de betrokkenen, toen zij die onderduikers gingen huisvesten, natuurlijk niet bekend dat strafmaatregelen achterwege zouden blijven), diegenen evenwel die Joodse onderduikers gehuisvest hadden, werden menigmaal voor 'zes maanden in een concentratiekamp opgesloten. Ook diegenen die een bepaalde illegale werker terzijde gestaan hadden, werden als regel geruime tijd vastgehouden wanneer die illegale werker in Duitse handen gevallen en hun hulp aan de Sicherheitspolizei bekend geworden was. Kwetsbaar waren vooral de Joodse onderduikers, hun 'duikbazen', de helpers van de illegaliteit en de illegale werkers zelf. Van de Joodse onderduikers is ongeveer een derde gegrepen en gedeporteerd en het aantal arrestaties, in de kringen van illegale werkers uitgevoerd vóór september '44, mag op grond van verspreide gegevens geschat worden op omstreeks tienduizend, althans op een getal van die orde van grootte; van deze arrestanten zijn wellicht zesduizend bezweken, hoofdzakelijk in de Duitse concentratiekampen. Anders gezegd: wie illegaal werk bedreef, zette zijn leven op het spel.
XCDe illegale werker was zich dat bewust, vooral in de latere bezettingsjaren - in de eerste werd het illegale werk door velen ter hand genomen die er de gevaren van onderschatten en die dus' ook geen sterke impuls hadden om een techniek toe te passen welke rekening hield met de kracht van hun geschoolde en ervaren tegenstander: de 'SD'.
XCToen H. J. de Koster, leider van de spionagegroep-'Peggy', onderdeel van de spionagegroep-'Kees', kort na de bevrijding enkele herinneringen aan de bezettingstijd op schrift stelde, leek het hem zinvol (niemand wist wat de toekomst nog brengen zou), een aantal ervaringen te noteren die hij in het illegale werk opgedaan had. Hij schreef:
XC'Alvorens een start te maken in de illegaliteit, moet men illegaalleren denken en daarnaar handelen.
XCZwijgzaamheid is de Nederlander niet aangeboren, maar wel een noodzaak. Zwijgen is meer dan goud; het kan je leven redden en, wat nog belangrijker is, 10
het leven van anderen. Loop nooit, zoals sommige illegalen hebben gedaan, met de ledenlijsten rond of verberg ze thuis. Hoed je voor mensen die illegaal doen vanwege het ego of omdat hun vrouw wegloopt als ze niet meedoen. Voor tevelen speelt gewichtigdoen en romantiek een grotere rol dan praktisch, voorzichtig, doordacht werk dat eentonig is en zonder glamour als het goed wordt verricht.
XCMensen die in het dagelijks leven zeer bekwaam zijn, kunnen totaalongeschikt zijn voor de illegaliteit. Zij missen de aanpassing die nodig is om je in een andere wereld te verplaatsen. Men kan evenmin te wilde mensen gebruiken voor wie het vechten het grootste ideaal is.
XCEen eenhoofdige leiding met veel discipline is vereist. Illegaliteit is een labyrint waarin je verstrikt raakt. Er is wèl een ingang maar geen uitgang. Houd er altijd rekening mee dat de vijand dag en nacht op je loert.
XCVertroetel de medewerkers zo nu en dan psychisch door hen te prijzen, ook al deden zij het niet volmaakt. Zij zijn toch al zo eenzaam.
XCZo gauw je 100 % onderduiker wordt, moet je een nieuw verleden opbouwen. Je portefeuille mag niet ineens leeg worden, al moet je de oude inhoud verwijderen en je trouwring afdoen. Zorg dat je lid bent van een club onder je nieuwe naam maar begin direct met een kaart van bijvoorbeeld een openbare leeszaal.
XCZorg dat het achterlicht van je fiets altijd brandt, m.a.w. zorg er voor dat je nooit onnodig met de politie in aanraking komt.
XCHet ondergedoken zijn is een pariabestaan : er is geen contact met de familie of met je oude vrienden. Een frontsoldaat kan nog post krijgen van zijn familie een goede onderduiker krijgt geen post en zijn familie kan evenzeer ondergedoken leven uit vrees voor represailles. Hoed je voor oude vrienden vanaf het moment dat iedereen weet dat de 'SD' je zoekt - zij vinden het heerlijk rond te bazuinen dat ze je hebben gezien daar-en-daar terwijl je dat-en-dat deed. Loop of rijd liever een paar kilometer om dan dat je er één tegenkomt .
XC. . . Is het niet beter, ongetrouwde mensen voor dit werk te nemen? Maar zulk soort mensen 'neem' je niet; die ontpoppen zich en de getrouwden zijn soms iets voorzichtiger waardoor zij langer meegaan.
XCHet is als met een zeeman en de zee: onweerstaanbaar wordje door dit werk -steeds weer aangetrokken, ook al voel je dat de 'SD' je steeds meer nadert. In het begin zitten ze zes, zeven schakels van je af, maar dreigend komen ze steeds nader, steeds dichterbij, schakel voor schakel afbrekend.
XCJe medewerkers overkomt hetzelfde. Zij kunnen onmogelijk evenveel weten als de leiders en gaan daarom plotseling twijfelen aan het nut van het werk ten opzichte van de risico's die zij lopen. Let op de geestesgesteldheid van je medewerkers!'>
XCEr steken in deze op ervaring gebaseerde raadgevingen enkele elementenJ.
1. H. de Koster: 'Herinneringen', p. 94-95.
die bij uitstek verbonden waren met het spionagewerk waarbij men immers op laag niveau niet wist of de inlichtingen te bestemder plaatse zouden komen en van waarde zouden blijken te zijn, niettemin dunkt de Kosters beschrijving ons een goed uitgangspunt wanneer wij het over de techniek van het illegale werk willen hebben.
XCDe Koster heeft de zwijgzaamheid vooropgesteld. Terecht ook. Die zwijgzaamheid is, met name in de eerste jaren, lang niet altijd in acht genomen - niet door sommige illegale werkers, maar vooral niet door anderen die, zonder er zelf aan deel te nemen, van het illegale werk weet hadden. Het valt heel veel mensen, vermoedelijk wel de meesten, moeilijk geheimen te bewaren: wie geheimen vertelt, maakt zichzelf interessant voor de toehoorder. Er zijn uit die interessant-doenerij al in '40 en '41 ongelukken voortgevloeid, Het Parool schreef in april' 41 zelfs dat' duizenden' gevangengenomen waren 'door de onverantwoordelijke loslippigheid van mensen die het toch zo goed menen met de vaderlandse zaak ... Noem geen namen! ... Het noemen van namen brengt de verraders en brengt de vijand op het spoor!,l'De onnozelheid waarmee', aldus eenjaar later De Vrije Kunstenaar, 'een groot aantal van (de) zogenaamd goedwillende Nederlanders praatjes rondbazuinen die anderen en henzelf blootstellen aan de ernstigste gevaren, grenst aan het misdadige.P 'Klets hen niet in de dood', zette Han G. Hoekstra later in ,42 als titel boven een illegaal verspreid gedicht" waarin hij op ieder een beroep deed, te zwijgen over het illegale werk: 'Klets niet, zet een wacht bij uw mond, de verrader loert overal rond! Elk verhaal is een brandende lont. Zwijg na volbrachte daad, vergroot door onnozel gepraat niet de kans op fataal verraad ... Wat ge weet aan pikant gerucht van de man die nog net is gevlucht, zwijg - vóór hij zit en zucht! Wat ge doet voor de vrind in nood, voor de opgejaagde Jood, zwij g - klets hen niet in de dood .. .'Het Parool,De Vrije Kunstenaar,Geuzenliedboek 10
1 7 (22 april 1941), p. 5-6. 2 I (mei 1942), p. 3. 3 p. 176.
XCHielp het? Aan van Randwijk, hoofdredacteur van Vrij Nederland, liep in de zomer van '43 de gal over. 'Dagelijks', zo schreefhij, 'komen ons gevallen ter ore van een zo verregaande onvoorzichtigheid, van zoveel stommiteit, onverantwoordelijk geklets, ongezonde nutteloze nieuwsgierigheid, gewichtigdoenerij en dodelijke eerzucht, dat wij ons wanhopig afvragen of ons volk wel ooit beseffen zal dat het met eigen leven en het leven van anderen speelt ... Men vergeve ons deze woorden, maar wij weten geen andere om onze verontwaardiging te uiten: het gedonder moet nu maar eens uit zijn!!! Wanneer iedere illegale werker begreep dat hij zijn neus niet mag steken in dingen die hem niet aangaan, dat het niet nodig is alles te weten en alles te doen, dat het zaak is alleen dàt te weten en goed te doen wat op onze eigen bescheiden plaats nodig is - indien, zeggen wij, elke illegale werker deze zelfbeheersing en nederigheid bezat, zouden de verraders van de Gestapo geen kans maken. Deze bandieten dringen binnen door onze eigen schuld. Onze nieuwsgierigheid, onze zucht belangrijk te zijn, onze eerzucht steeds meer te weten en steeds meer te willen, onze kinderlijke behoefte aan 'contacten', de ziekelijke illusie dat wij persoonlijk het lot van Nederland, in de handen dragen, het overspannen visioen van dat vervloekte 'lintje' na de oorlog - dat zijn de poorten waardoor het verraad binnendringt.'!
XC'Er is nergens zo veel gekletst als in het lànd dat door een Zwijger werd gesticht', aldus Veterman in zijn terugblik op het illegale werk waaraan hij meer dan twee jaar lang intensief deelgenomen had. 2
XCZijn die klachten gerechtvaardigd geweest? Zonder twijfel: een klemmend vermaan als van van Randwijk kan slechts gebaseerd geweest zijn op reële ervaringen. Daarbij willen wij dan wèl aantekenen dat er delen vanhet platteland waren waar de illegale werkers niet zo zwaar tilden aan het feit dat hun activiteit aan anderen bekend was. In LO-kringen zag men dat zelfs als een voordeel. 'De aspirant-onderduiker', aldus later een LO-man, 'moest weten waar hij zich vervoegen moest.' 'En ze wisten het', schreef Anne de Vries:
XC'Ze wisten in de Achterhoek waar ze 'tante Riek' (Helena Th. Kuipers-Rietberg) konden vinden ... en in Zuid-Drente Johannes Post. De laatste heeft een tijd gekend dat hij op zijn boerderij dagelijks meer dan honderd mensen ontving voor allerlei illegale doeleinden." Het stookhok deed dienst als wachtkamer en ieder die voorbijkwam, kon aan de menigte fietsen raden dat daar iets bijzonders moest zijn. Bij de familie Kuipers in Winterswijk was het precies zo. Daar liep het vanaf het uur dat de eerste trein bilmenkwam tot's avonds als de spertijdjulip.Veterman:p.Uiteraard was dit hoogst riskant - het heeft dan ook niet lang geduurd.
1 III, 12 (30 1943), 1-2., 2 E.N. 16. 8
inging, door. En wanneer 'oom Piet', de man van 'tante Riek', een onderduiker naar zijn definitieve adres had weggebracht, wist de hele buurt dat ... Op Urk werd de 'pilotenzorg' zo openhartig bedreven dat twee illegale werkers die naar het eiland reisden om er een paar 'piloten' op te halen, reeds in Enkhuizen op de boot merkten dat de mensen wel wisten waarvoor zij op reis waren'!
XCdat zei hun namelijk de kapitein, en op de kade op Urk hoorden ze niet anders. 'Heel Urk', aldus van Riessen, 'wist dat er 'piloten' waren, maar dit feit werd nooit bij de Duitsers bekend, want geen verrader zou het ooit horen. In zekere zin was het ook gevolg van gemakzucht en bovendien praat het Nederlandse volk graag, maar toch gaf deze werkwijze een sfeer waarin het massale werk (hetgeen naar mijn gevoelen in geen ander land zo is gebeurd) mogelijk was."
XCInderdaad, voor de hulp aan onderduikers was het zinvol dat 'men' wist tot wie een aspirant-onderduiker zich kon wenden - van Riessen zal evenwel de eerste geweest zijn om te erkennen'dat het illegale werk dat 'hogerop' in de LO en LKP verricht werd, strikt geheim diende te blijven, d.w.z. jegens buitenstaanders verzwegen moest worden.
XCDat zwijgen was moeilijk. Wie niet door zijn ambt of maatschappelijke functie gewend was, bepaalde zaken geheim te houden, moest het zich aan';" leren. Ook het bewust vergeten moest men zich eigen trachten te maken: 'De naam van een straat, van mensen die je had gesproken, moest je', aldus een illegaal werker, 'zien te vergeten. Alles wat je wist, leverde gevaarop wanneer je zou worden gepakt. Je moest jezelf trainen in het vergeten" d.w.z. in het vergeten van alles, behoudens de zaken die men terwille van het illegale werk juist onthouden moest.
XCUit dat onthouden vloeide een probleem voort: het probleem van het maken van aantekeningen. Dat het voor leiders van een illegale groep onwenselijk was, lijsten met de werkelijke namen en adressen van kaderof gewone leden aan te leggen (dergelijke lijsten zijn er geweest, vooral in '40 en '4I, maar zelfs in '42), behoeft geen betoog, maar het maken van kryptische aantekeningen was vaak niet te vermijden, vooral niet door leiders en kaderleden die zich aan talrijke afspraken moesten houden. Een enkeling lukte het, alles te onthouden zonder iets te noteren. 'Ik was toen jong en had een erg goed geheugen', vertelde na de oorlog drs. R. van Amerongen,
1 dl. II, p. 99. • Getuige H. van Riessen, dl. VII c, p. 262. a Aangehaald in R. F. Roegholt: (I972), p. 10.
een van de medewerkers van de Persoonsbewijzencentrale die in Amsterdam belast was met het noteren en afleveren van 'bestellingen' 'Ik maakte zoveel mogelijk vaste afspraken op telkens een vast punt in de stad en een vast uur in de week. Daar hield ik mij aan. Het onthouden van bestellingen was moeilijker maar daarvoor had ik een systeem uitgewerkt dat van I tot 100 liep en waarbij elk cijfer verbonden was aan een bepaald document: diverse soorten pb's, diverse Ausweise, enzovoort, enzovoort. Dat nummer prentte ik mij dan in en dan wist ik waar ik voor moest zorgen.'!
XCC. Navis, een van de twee hoofdkoeriers van Six, de chef-staf van de Ordedienst, schreef steeds 'zo weinig mogelijk' op. 'Ik heb geluk gehad', aldus zijn naoorlogs relaas, 'ik heb namelijk maar weinig treincontroles meegemaakt. In de trein kon ik overigens de dingen die ik bij me had, in het aparte vakje van het personeel opbergen waar ik een sleutel van had. Ik had een goed persoonsbewijs en verder een legitimatiebewijs als medewerker aan een Duits technisch program dat Philips opgedragen was. Ik ontwikkelde verder een goed topografisch geheugen zodat ik, als ik in een bepaalde stad op een bepaald adres geweest was, er de tweede keer rechtstreeks naar toe kon wandelen zonder iemand de weg te vragen."
XC'Afspraken leerde men uit het hoofd', aldus van Randwijk, 'adressen onthield men door er even langs te fietsen om straat en huisnummer te vervangen door het visuele beeld. . .. Allemaal extra werk, extra tijd, extra vermoeienis - maar noodzakelijk!
XCToch was het niet altijd mogelijk, het opschrijven van bepaalde gegevens geheel en al uit te schakelen. Daarvoor diende dan meestal een minimaal klein papiertje dat nooit in portemonnaie of portefeuille geborgen mocht zijn, maar altijd dusdanig bij de hand dat het gemakkelijk weggegooid of opgegeten kon worden. De gegevens daarop dienden ook weer op een speciale manier te worden verwerkt. Telefoonnummers konden worden verborgen in optellingen, vermenigvuldigingen enz. Huisnummers kwamen op deze manier in kasboeken voor.'8waarbij zijn tegenwoordigheid vereist was.' (E. de Gaay Fortman: Levensbericht van prof mr. V. H. Rutgers (z.j.), p.
1 R. van Amerongen,s sept. 1974. 2 C. Navis, 18 sept. 1974. 3 H. M. van Rand wijk in 0 dl. III, p. 528-29. Prof. mr. V. H. Rutgers hield er voor zijn illegale besprekingen 'een gecamoufleerde agenda op na. Al die besprekingen werden daarin opgetekend als studenten-tentamina. Zo betekende '2 uur tentamen de Groot', dat er op dat uur op de Hugo de Grootkade te Amsterdam een bijeenkomst zou zijn
XCWas als regel het vastleggen, hoe ook, van bepaalde gegevens voor topfiguren uit de illegaliteit onvermijdelijk, zodanig vastleggen kon op lager niveau veelalook moeilijk vermeden worden door leden van verzorgingsgroepen die onderduikers moesten opvangen en naar hun duikadres brengen. 'Een Beursbezoeker bijvoorbeeld', zo leest men in het geschiedwerk van de LO/LKP,
XC'kon een stuk of vijf afspraken per dag hebben waarvan hij plaats, tijd, adres en wachtwoord moest weten, hij had soms boodschappen door te geven van het ene contact naar het andere en bij een bezoek aan de Beurs had hij gemiddeld tien vrije plaatsen en tien onderduikers om uit te wisselen, voor ieder waarvan een korte omschrijving en een notitie over verzendadres of ontvangstadres met het tijdstip en het wachtwoord nodig was. Meestal werden de afspraken verkort of in een zelfgevonden code vastgelegd en prepareerde de bezitter zich tevoren op de uitleg die hij aan de geheimzinnige tekens geven zou bij arrestatie. Anderen gaven het boekje in bewaring aan hun koerierster. Maar een enkele was er niet van af te brengen, zijn afspraken voluit ... aan te tekenen en de gevallen waarin dit bij arrestatie ernstige gevolgen heeft gehad, zijn niet zeldzaam."!
XCToen de 'Top' van de LO begin '44 besloot, voortaan een schriftelijk verslag van hetgeen op de wekelijkse vergadering besproken was, naar 'onder' door te geven, leidde dit tot scherpe protesten. 'Er kwam', aldus later het "I'op'i-lid Pruys, 'veel kritiek op: het was een schande dat wij de dingen zwart op wit durfden zetten, de hele zaak zou opgerold worden. Maar wij hebben toch doorgezet, want het bleek dat je soms hele nachten had zitten praten, beslissingen genomen had, richtlijnen aangegeven had met het dikwijls teleurstellende gevolg dat wij in de praktijk zagen dat men zich niet aan onze richtlijnen hield. Het moest namelijk gaan van de interprovinciale leiders naar de provinciale leiders, vandaar naar de districts-, dan naar de plaatselijke leiders en dan naar de mensen die het uit moesten voeren. En als alles mondeling doorgegeven moest worden, kreeg je tenslotte een verhaal dat niets meer leek op het oorspronkelijke ... Je had mensen die het serieus doorgaven, alles, maar je had er ook die van de Topvergaderingen kwamen en als hun gevraagd werd: 'Hoe is het geweest?', zeiden: '0, niets bijzonders'. En dat was het resultaat van uren praten! Dus hebben wij doorgezet en zijn de Topverslagen gekomen."
XCEen illegale organisatie van enige omvang kon de schriftelijke stukken, hoe10
1 Anne de Vries in d.I. p. 91. Ad Goede: Verslag van gesprek 15 okt. 1946, met Kees Pruys, p. 6-7 BH-I).
bezwarend zij ook waren bij eventuele arrestatie, niet ontberen. Interne richtlijnen moesten vaak schriftelijk vastgelegd worden. De 'verkenners' van de spionagegroepen werkten als regel aan de hand van schriftelijke instructies, hetzelfde deden de gewestelijke, districtsen plaatselijke commandanten van een organisatie als de Ordedienst.
XCDe meeste illegale werkers hadden een hartgrondige afkeer van het gebruik maken van post of telefoon. Welwerden brieven maar weinig geopend door de Duitse of Nederlandse politie! en ook telefoongesprekken maar weinig afgeluisterd, maar dat wisten de illegale werkers niet en de mogelijkheid om bepaalde brieven op te vangen C.q. telefoongesprekken af te luisteren was steeds aanwezig.ê Dat was een van de moeilijkheden van het illegaal bedrijf: niet alleen tegen datgene wat de vijand reëel deed, maar ook tegen datgene wat hij kon doen, moest men zich dekken. De illegale werker moest zichzelf, en trouwens ook de zijnen, zo weinig mogelijk grijpbaar maken.
XCDaartoe diende om te beginnen het gebruik van schuilnamen. In illegale groepen waarvan de leden elkaar tevoren al goed kenden, begon men wel met de echte voornamen te gebruiken, maar ook daar schakelde men als regel na enige tijd op schuilnamen over. Een van de illegale groepen in Twente begon in '43 met voor die schuilnamen een beroep te doen op de namen van Romeinse dictatoren en keizers, 'dus de diverse commandanten luisterden naar de namen 'Augustus', 'Caesar''Nero', 'Claudius' etc., en ook de brieven werden met deze betiteling aan de koeriersters meegegeven. Daar de koeriersters dikwijls alleen het adres van deJ.
1 Pas eind december '43 besloot de bezetter, een geheime censuur op brieven in te voeren, vooral teneinde illegale pamfletten op te sporen. Die taak wilde de bezetter zelf ter hand nemen, met eigen krachten dus, niet met PTT'ers (die hij niet ver trouwde); ofhet toen inderdaad tot uitoefening van die censuur gekomen is, weten wij niet - wij veronderstellen dat de Duitsers hoogstens hier en daar steekproeven genomen hebben. 2 Van belang was ook te weten of bij de illegale werker die men opbelde, niet toevallig net de 'SD' binnengevallen was. Gerrit van der Veen had de gewoonte om wanneer hij L. P. Braat, zijn mederedacteur van opbelde, steeds te vragen: 'Hoe gaat het met Piet'?' 'Als ik', aldus later Braat, 'zou antwoorden: 'Piet is ziek', dan wist hij het wel.'(L. P.J. Braat: (1966), p. 121-22)
commandant wisten en niet de naam, gebeurde het eens dat aan een dienstmeisje gevraagd werd of de heer Julius Caesar ook thuis was.'!
XCDergelijke ongewone, eyident gefantaseerde namen kwamen maar zelden voor - men koos liever gewone, die juist niet opvielen. 'Henk van Randwijk' werd 'Sjoerd van Vliet', Theo Dobbewerd 'Oom Jan' - trouwens, wie zich in de geschiedenis van de Nederlandse illegaliteit verdiept, komt talrijke personen tegen die zich 'Oom Jan' noemden. Vele illegale werkers hielden er, als zij in verschillende illegale verbanden werkzaam waren, verschillende schuilnamen op na, de geheime agent van Borssum Buisman koos daar ter misleiding van de 'SD' meisjesnamen voor uit. Vaak kwam het ook voor dat de illegale werkers binnen één bepaald verband hun schuilnaam wijzigden: een nieuwe schuilnaam was noodzakelijk als men moest aannemen dat de oude aan de 'SD' bekendgeworden was. Zo heette, gelijk in hoofdstuk 6 verhaald, 'Jacques' (Izaak van der Horst, een van de landelijke leiders van de LO) 'Louis' toen hij in juni '44 in Duitse handen viel. Overigens gaf niet elke illegale werker zijn werkelijke identiteit geheel op: er waren er die, illegaalonder een andere naam bekend, hun oorspronkelijk persoonsbewijs en dus in het normale maatschappelijke verkeer hun oorspronkelijke naam bleven gebruiken zolang zij reden hadden om aan te nemen dat hun illegale werk nog niet tot de 'SD' doorgedrongen was. Zolang dat laatste niet het geval was, kon men ook per trein veiliger met zijn eigen, echte pb reizen dan met een vals pb, 'Er zijn', aldus ir. H. van Riessen, lid van het Centraal Bureau der LO, 'controles geweest van zeer zwaar gezochte personen die op hun eigen pb reisden en geen last hadden.P 'Ik reisde steeds met mijn echte pb', aldus na de bevrijding een van de leiders van de spionagegroep-'Albrecht', mr. C. Brouwer. 'Ik: was zogenaamd in dienst van een van de twee waterschappen waar het eiland van Dordrecht uit bestaat. Er was een echt arbeidscontract en ik was steeds op weg zogenaamd om besprekingen met andere waterschappen te voeren over inundatieproblemen en dergelijke. Ik heb nooit last gehad. Ik wist dat mijn naam niet in het Opsporingsregister stond. Ik had bovendien het voordeel dat ik er erg onopvallend uitzag.'s
XCZoals Brouwer papieren had van een waterschap, zo hadden anderen weer andere z.g. officiële papieren om bij controle 'gedekt'te zijn. Dergelijketer Kuile: 'De KP- ,OD- en RVV-tijd' (aug.p.(Docvan Riessen: 'Rapport over de LO'p.(DocsC. Brouwer,okt.
1 1945), 6 II-343, a-r). 2 H. (1945), 28 II-420, a-r). 9 1957.
papieren werden door de falsi£.catiegroepenperfect nagemaakt met stempels en al. De leden van het illegale 'Centraal Distributiekantoor' van de LO (de drie illegale werkers die de buit van de overvallen der Knokploegen naar de districtsleiders van de LO brachten) bezaten zelfs papieren als z.g. koeriers van het Reichseommissariat waarmee zij elke controle van hun koffers, die steeds verzegeld waren, konden voorkomen. Ds. Slomp, een van de oprichters van de LO, ontsnapte eens aan arrestatie doordat hij, binnenkomend in een kamer waar een groep predikanten zich onder arrest bevond, met zijn papieren kon aantonen dat hij een meubelmaker was die boekenkasten kwam aanbieden.
XCWas, anders dan Brouwer van de groep-'Albrecht', een illegale werker van mening dat hij of zij een bij uitstek opvallend uiterlijk had, dan werd daar wel eens iets aan gedaan. Wie rood haar had, liet het zwart verven, wie wit haar had, maakte er donkerblond van. Men kon ook op andere wijze zijn uiterlijk veranderen. Hier en daar was er een mannelijke illegale werker die in vrouwenkleren ging rondlopen. Gerrit van der Veen veranderde na de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister (van allen die het gebouw binnengedrongen waren, was hij als enige op vrije voeten gebleven) 'in een soort armetierig oud banklopertje met een donkerrode wollen das en een sjofele, grijze kantoorbediendenjas aan; hij draagt nu lange, ietwat slordige haren onder zijn zwarte bolhoed. Zo vertoont hij zich overal waar hij voortaan komen moet in illegale kringen. En omdat hij zijn afspraken meestal op straat maakt, raakt hij ... bekend onder de naam van 'Bolhoed' '1_ maar een paar maanden later was van der Veen tevens 'Dick', 'ambtenaar bij de posterijen', en nóg een paar maanden later maakte hij zich zelfs voor zijn naaste vrienden onherkenbaar door vóór zijn echt gebit een vals gebit te schuiven; dat gaf zijn uiterlijk 'iets wanstaltig doms, dat zelfs afstotend bête wordt walmeer je je onderlip wat open laat haugen." Mr. G. J. van Heuven Goedhart, een van de redacteuren van Het Parool, had weer iets anders bedacht: hij hulde zijn opvallend lange gestalte af en toe in een soutane en gaf zich uit (zijn papieren toonden het aan) voor een kapelaan uit Heiloo - een Amsterdamse priester had hem geleerd hoe hij zijn brevier moest hanteren. Bij deelneming aan het illegale werk was verandering van uiterlijk vooral wenselijk voor diegenen wier foto men vóór de bezettingAlbert
1 Helman: (1946), p. 164-65. 2 A.v., p. 187.
vaak in de pers gezien had; zo liet de socialistische leider Koos Vorrink van de zomer van '40 af zijn baard staan.
XCHet was voorts een wezenlijk onderdeel van goede illegale techniek om vooral bij besprekingen gebruik te maken van tussenschakels en veiligheidssignalen. Moest de ene illegale werker de andere ontmoeten, dan werd hij veelal door een koerierster van die andere naar het juiste adres gebracht dat hem tevoren niet bekend was geweest. De leden van de 'Top' van de LO plachten tenslotte te vergaderen op een telkens wisselend adres dat slechts aan één hunner bekend was - na bijvoorbeeld op het station op elkaar gewacht te hebben, liepen zij er dan heen terwijl zij elkaar in het oog hielden. Maar het adres kon inmiddels bezet zijn door de 'SD'! Een signaal moest aangeven dat het nog veilig was: degeen die er woonde, kon bijvoorbeeld vlak voor het afgesproken uur een bloempot voor het raam zetten of de gordijnen wat dichtschuiven - stond die bloempot er niet of waren de gordijnen open, dan liepen de mannen door. Het was niet eenvoudig, zich deze en dergelijke signalen telkens goed in te prenten.
XCWeer anders moest men opereren wanneer men elkaar illegale 'voorwerpen' moest overhandigen. Veterman, de eerste vervaardiger van valse pb's, had zijn contact met een Amsterdamse medewerkster die de afnemers bezocht, als volgt geregeld:
XC'Stempels, inkt voor vingerafdrukken, heel de apparatuur die een pb eiste, werden in een keurig taartendoosje gepakt dat ze aan een lief lintje overal meedroeg. We overhandigden elkaar dat doosje midden op 't Rembrandtplein: ik kwam er mee aan, ontmoette haar 'toevallig', wandelde een eindje op, gaf haar dan even het doosje om mijn schoen vast te maken en 'vergat' het terug te nemen. Op dezelfde wijze kreeg ik het weer in m'n bezit. Als ik haar pb's moest geven, spraken we bij een telefooncel af. Ik legde de pb's achter in de gids terwijl zij buiten wachtte. Zonder enig blijk van herkenning vertrok ik na mijn gefmgeerd gesprek, waarop zij in de cel ging en de pb's meenam."
XCMen ziet: dit betrof slechts enkele persoonsbewijzen. De overdracht van grotere hoeveelheden illegale bescheiden was moeilijker. Pakken illegale bladen moesten steeds goed gecamoufleerd worden, pakken bonkaarten trachtte men als regel te verbergen: 'in een harmonica', aldus Het Grote Gebod, 'in rollen behangselpapier achter op de fiets, in een bak onder een lading kippen,106
1 E.N. Veterman: 763, p. 59.
maar de veiligste en daarom meest geliefde manier scheen te zijn het vervoer door dames onder haar kleren. Wanneer het aantal groot genoeg was, konden zij dikwijls doorgaan voor vrouwen in positie ... Op dezelfde wijze zijn wapens door de koeriersters vervoerd en zelden of !looit heeft dat tot arrestatie geleid.'!
XChl Drente was een illegale werker die illegale papieren placht te verbergen in een gipsverband om een van zijn benen, in Noord-Holland was er een die daartoe een beenprothese gebruikte die hij kon afschroeven, elders stopte iemand illegale paperassen en zelfs wapens in een tas die steeds door zijn hond in de bek gedragen werd, 'en iedereen vindt het verbazend aardig dat poedeltje zo te zien sjouwen, tot de NSB'ers toe die dat beestje over zijn kop strijken.l'' Was men er in een geval als het laatste zeker van dat alles goed zou gaan? Dat was men nooit. Negen-en-negentig keer, kon een beveiligingsmethode effectief blijken, en de honderdste keer ging het mis. Afgezien daarvan: het illegale werk vergde grote innerlijke discipline":' een discipline die week na week en maand na maand in acht genomen moest worden. Hoe de omstandigheden ook waren, men diende zich strikt aan de veiligheidsregels te houden - niet iedereen bracht dat op. Had men met moeite een veilig adres voor illegale besprekingen gevonden, dan was het een extra last om weer een nieuwadres te moeten zoeken wanneer een illegaal werker die het eerste adres kende, gearresteerd was. Steeds moest men immers met de mogelijkheid rekening houden dat dat adres in de barbaarse verhoren prijsgegeven zou worden. wel gold binnen illegale groepen veelal de afspraak dat men , na eventuele arrestatie vier-en-twintig uur of tweemaal vier-en-twintig uur zou zwijgen, maar zou ieder zich inderdaad aan die afspraak kunnen houden? hl zulk een situatie nam de geschoolde illegale werker liefst geen enkel risico. Een of twee dagen na de arrestatie en executie van Johannes Post kwamen enkele leidende figuren van illegale groepen in de Noorderkerk te Amsterdam samen zoals zij sinds enige tijd gewoon waren. 'Gerben Wagenaar was er toen bij', vertelde ons later een der andere deelnemers. 'Hij zei: 'Meneer de voorzitter, heeft Johannes Post dit adres gekend?' De voorzitter zei: 'Ja', waarop Wagenaar zei: 'Dan moeten we meteen weggaan.' We zijn toen inderdaad op een ander adres gaan vergaderen." Niet ieder gedroeg zich zo voorzichtig. Diegenen die graag pronkten met het illegale werk dat zij deden, trokken zich van veiligheidsregels weinig aan - er waren er zelfs die in het publiek quasi-achteloos met hun revolver
XC1 Anne de Vries in Het Grote Gebod, dl. II, p. 104. IF. A. Stroethoff jr.: Ik zat achter de tralies (z.j.), p. 6. 3 J. Kok,
speelden. Anderen streefden veiligheid na door bewust grote risico's te nemen. Toen een vooraanstaand LO-medewerker in Zuid-Holland eens aangespoord werd om voortaan behoedzamer op te treden, antwoordde hij: 'Als ik mensen wegbreng, breng ik het liefst Joden weg, en dan doe ik het nog het liefst in spertijd en als het kan in spergebied." Inderdaad, dat liep vaak goed af - maar men had geen zekerheid. Zekerheid had men trouwens nooit in het illegale werk. Het was essentieel hachelijk en het was dat permanent.
XCWanneer wij nu iets gaan schrijven over de spanningen die het illegale werk kende, dan willen wij vooropstellen dat vele illegale werkers die het zoveel moeilijker hadden dan het gros van de burgerij, het van eind '43 af veelal in één opzicht: het materiële, iets gemakkelijker hadden. Dat hing juist met die spanningen (en inspanningen!) samen: de illegale werkers konden extra levensmiddelen en vooral extra rookgerei, soms ook extra sterke drank, niet missen. Verschillende verzorgingsgroepen begonnen in '43 levensmiddelen in natura te verzamelen: brood, peulvruchten, gort, havermout, suiker, kaas, vlees, boter en olie. Het schijnt dat" dat werk het eerst in Leiden en in het Gooi van de grond kwam. Begin '44 werd er door het Nationaal Comité van Verzet, het NSF en de LO een aparte commissie voor opgericht waarin mede enkele ambtenaren van het rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd zitting hadden. Dit apparaat (het ging· zich 'Natura' noemen) nam ook contact met kledingen schoeiselfabrikanten op, maar had bij het begin van de hongerwinter nog geen grote omvang aangenomen. Wat men bijeengekregen had, was niet alleen naar de onderduikers toegegaan, maar voorzover verantwoord geacht, ook naar de leden van de verzorgingsgroepen zelf Binnen de LO en de LKP waren hier strikte regels voor gesteld: de duizenden illegale werkers van de LO kregen meestal niets extra, de leden van de Knokploegen (zij deden het gevaarlijkste werk) ontvingen steeds een extra bonkaart en bovendien minsteris één maar soms wel zes tabakskaarten extra. 'De spanning waarin men leefde, deed', aldus Ad Goede in Het Grote Gebod, 'de zucht naar tabak onrustbarend stijgen. Daarenboven gebruikte men de rokerskaarten veel voor het omkopen of zoethouden van mensen die
1 dl. II, p.
men nodig had voor allerlei doeleinden.'! 'Op elke illegale vergadering kon men', schreef Anne de Vries in hetzelfde werk, 'meestal de rook snijden. Na de vele besprekingen die Johannes Post voerde op een adres in Amsterdam', verzamelde de zoon des huizes de peukjes en haalde er zoveel tabak uit dat hij er al zijn vrienden op school van kon laten roken. En wanneer laat op de avond na een zeer vermoeiende dag de gastheer de glaasjes tevoorschijn haalde en nog een borreltje in voorraad bleek te hebben, dan waren er maar weinig illegale werkers die zijn bewegingen niet begerig volgden ... Er zijn weinig niet-rokers en niet-drinkers die als ondergedokene of zwervend illegaal werker hun onthoudingsprincipe trouw gebleven zijn.'8
XCHeel begrijpelijk: die ene sigaret of sigaar, dat ene borreltje, vormde even een tegenwicht tegen de psychische druk waaronder men stond.
XCDie druk vloeide voort uit de situatie waarin men zich bewust begeven had of (ook dat kwam voor) waarin men haast ongemerkt verzeild was geraakt. Er was geen illegaal werker die niet wist wat hem bij ontdekking te wachten stond: wrede verhoren, opsluiting in gevangenis of eoncentratiekamp, wellicht de doodstraf. De vijand lag voortdurend op de loer. In de treinen liepen Nederlandse, soms Duitse politiemannen rond met het Nederlandse Opsporingsregister of het Duitse Pahndungsnachweis op zak. Diezelfde politiemannen, veelalook 'SD'-medewerkers in civiel, stonden bij de uitgang van de stations of ze fietsten rond en eisten van willekeurige voorbijgangers dat zij zich zouden legitimeren. Men kon nog zo'n goed vals pb bezitten, tegen werkelijk diepgaande controle was het niet bestand. Daar kwam bij dat men in feite zijn levenslot aan anderen toevertrouwd had: diegenen met wie men op illegaal gebied samenwerkte.
XCMen kan, dunkt ons, de betekenis van die afhankelijkheid nauwelijks genoeg onderstrepen. De meeste mensen komen in hun normale bestaan niet, en zeker niet lange tijd, in situaties terecht waarin zij zich bewust zijn dat hun leven rechtstreeks afhangt van de gedragingen van medemensen. Dat kan in oorlogstijd voor de leden van militaire eenheden gelden van wie elk tijdens een gevecht weet dat zijn behoud bepaald kan worden door het adequaat reageren van zijn mede-militairen - die gevechtscontacten zijn evenwel als regel niet zo frequent. Het illegale werk hield daarentegen een permanent gevaar in. Men ging er van uit dat allen met wie men op illegaal gebied samenwerkte, tegen dat gevaar opgewassen waren, d.w.z. voorAd Goede in a.v., dl.p.Hethoofdstukgenoemde adres aan de Witte de Withstraat.Anne de Vries indl.p.
1 I, Ó9. 2 in ö 8 II, lIS-IÓ.
zichtig en betrouwbaar waren en bij arrestatie niet spoedig zouden 'doorslaan'. Maar kon men daar op rekenen? Dat was de vraag waar alles om draaide. Het is dan ook geen toeval dat de illegale organisaties steeds hun oorsprong vonden in vrij kleine groepen mensen die elkaar al jaren kenden, soms uit een bepaalde vereniging, soms uit anderen hoofde. Elke leider van elke organisatie verloor evenwel na enige tijd het overzicht: hij wist niet langer wie op lager niveau ingeschakeld waren. Na de eerste arrestaties werd in de KP-Meppel gezegd: 'Met niemand gaan wij weer in zee of wij moeten hem vanaf zijn wieg gekend hebben'1 - een uitstekend uitgangspunt voor een lokale Knokploeg, maar kende zij ook diegenen met wie ze in een verderverwijderd contact kwam, al vanaf hun wieg? 'Ik zocht mijn mensen zelf uit', vertelde Gerben Wagenaar na de oorlog met betrekking tot zijn werk als een van de leiders van het Militair Contact der illegale CPN, later van de Raad van Verzet:
XC'Ik ging met ze praten en probeerde precies te weten te komen waarom ze in het verzet wilden. Ik zei dan: Je hebt 99 % kans dat je het er niet levend afbrengt.' De motieven wilde ik weten. Sommige mensen boden zich met een veel te grote luchthartigheidof met nonchalanceaan. Die moestje dan afwijzen. Natuurlijk kwam hier veel intuïtie bij te pas.Ik geloof niet dat ik me vaak vergist heb'2
XCinderdaad, Wagenaar wist op een enkele uitzondering na betrouwbare kaderleden te vinden, maar ook hem was niet bekend wie zij op hun beurt uitgekozen hadden. Uiteraard poogde in de meeste organisaties de 'top' zich af te schermen van de 'basis': ook een hoofdverspreider van Vrij Nederland kon niet zo maar tot 'Sjoerd van Vliet' (van Randwijk) doordringen. Het in acht nemen van al die veiligheidsregels vergde voortdurende waakzaamheid, voortdurende zelfdiscipline (en voortdurend tijdverlies), niet alleen bij de leiding van illegale groepen maar op alle niveaus. Het was onvermijdelijk dat hier of daar fouten gemaakt werden, en elke fout kon fatale gevolgen hebben. Trouwens, ook wanneer men er innerlijk zeker van was, met volstrekt betrouwbare illegale werkers in contact te staan, absoluut was die zekerheid nooit: deze of gene kon onder de druk bezwijken of uit persoonlijke motieven (men denke aan Geessien Bleeker en Miep Oranje) zelfscontact met de 'SD' onderhouden. Geenleider van welke groep ook kon de gedragingen van zijn medewerkers regelmatig, laat staan permanent controleren. Hij had een afspraak in een woning of op de hoek van eenJan Naber indl.p.Wagenaar,mei106
1 I, 455. 2 G. 16 1958.
straat - en de medewerker verdween na afloop. Waarheen? Dat viel niet na te gaan. Objectief werd de grondslag van alle illegale activiteit gevormd door onderling vertrouwen, maar aangezien dat vertrouwen nimmer absoluut kon zijn, was die activiteit onvermijdelijk gekoppeld aan een voortdurend wantrouwen. Menige illegale werker had het gevoel dat hij elke dag, ja elk uur langs afgronden liep. Inderdaad, zijn bestaan stond onder de voortdurende dreiging die van de werkzaamheid van de 'SD' uitging - een geduchte tegenstander die zijn tentakels door het gehele land had liggen.
XCNiet iedereen reageerde op gelijke wijze op deze situatie. Er waren er die de angst, waar objectief alle reden voor was, volledig verdrongen, er waren er ook, luchthartige naturen, die zich van het gevaar niets aantrokken. Deze beide reactiewijzen kwamen, aldus onze indruk (nadere gegevens ontbreken), vrij zelden voor. Regel was het dat het illegale werk met angst gepaard ging. Vooral gold dat voor de eerste schreden op het illegale pad. Six, de chef-staf van de OD, een toonbeeld van koelbloedigheid, zei toch ook: 'be eerste keer dat ik illegale papieren bij me had, brandden ze in mijn zak." 'De eerste onderduiker in Andijk, het dorp dat', aldus Het Grote Gebod,'later in volkomen gemoedsrust' (wij plaatsen een vraagteken) 'aan ongeveer vierhonderdvijftig onderduikers onderdak zou verschaffen, werd verwacht in een stemming 'welke aan zelfmoord pleegt vooraf te gaan.' '2 Toen J. H. Scheps, schrijver van talrijke illegale brochures en spreker op talrijke illegale bijeenkomsten, in het Algemeen Pólitieblad gesignaleerd stond (hij wist dat), had hij, schreef hij later, 'een gevoel alsof iedere agent van politie op mij af zou stormen. 'Dat gevoel moet je zien kwijt te raken', zeiden mijn vrienden. Het was volkomen waar, doch hoe raakt men zijn gevoelens, gevoelens van angst en vrees, als de toestand niet veranderd is, kwijt? Eerlijk moet ik toegeven dat het op den duur went. Doch de eerste dagen, zo met valse papieren of met eigen papieren bij zich, gesignaleerd in het politieblad, vielen mij niet zo gemakkelijk. Doch ik kon niet thuis blijven en er stonden veel spreekbeurten enz. op het program.
XCOp een avond, pas na het signaleren in het politieblad, stond ik op de Rijswijkseweg in 's-Gravenhage te wachten op de tram. Op mij stevende iemand a£ Hij tastte in zijn zak - precies als een man van de politie naar zijn bewijs of zijn penning tast - en gaf mij ... een retourtje voor de tram; hij had het niet nodig. De schrik sloeg enige minuten later door mijn gehele lichaam'"J. Six,meiAnne de Vries indl.p.sQ. H.
1 P. 8 1958. 2 II, 129. Scheps) dl. I, p. 100.
'enige minuten later'. Maar de angst kon zich ook onmiddellijk maaifesteren. Zo stond de geheime agent J. Grün, die in de herfst van '43 op een nacht in België gedropt was samen met een tweede agent, C. J. van Schelle, de volgende ochtend op een stationnetje te wachten op de trein die hen naar Brussel moest brengen. 'Ik: kijk op een klok', zo legde hij later vast, 'en zie dat het tien over acht is. Aanvankelijk zegt me dit niets, maar wanneer ik uitgerekend heb dat ik dan om 8.35 vertrekken kan, realiseer ik me met een schok dat ik werkelijk sta te wachten op de trein die van Schelle en ik volgens ons in Londen uitgewerkte schema moeten nemen.
XC'Werken volgens de plannen', denk ik bij mezelf en ondanks alles heb ik een voldaan gevoel.
XCDoelbewust probeer ik mijn zenuwachtig ongeduld in bedwang te houden. Ik kijk onverschillig_voor me uit, want van de andere zijde van het station komen vier mannen in blauwe uniformen met een stortvloed van gouden tressen en versierselen. Ze komen in mijn richting en ik voel een vreemd gekriebel langs mijn rug omhoog kruipen. Patrouille! Als een bliksemschicht gaat het door mijn hoofd wat een vriend, een man met ervaring in dit vreemde beroep, me kort voor mijn vertrek uit Londen gezegd heeft: je moet nooit naar mensen kijken, dan kijken ze ook niet naar jou.' Ik hoor hem die woorden nog zeggen, maar ik ben machteloos. Ik ben als gehypnotiseerd door de lange man die uiterst rechts loopt. De drie anderen zwenken linksom, maar hij komt recht op mij af en ik voel zijn stekende blik. Ik sta als verstijfd. Op twee meter afstand heft hij zijn hand op en ik heb het gevoel alsof mijn bloed door mijn voeten wegstroomt. Ik doe een laatste wanhopige poging om mezelf in bedwang te houden. Ik moet niets weten! Ik ben een gewone arbeider! Dan staat hij naast me: 'Papieren, alsjeblieft!' Hij spreekt Vlaams. Ik voel me duizelig. De manloopt langs me heen en bekijkt me van top tot teen, met een vreemde blik. Maar het kan me niet schelen. Ik voel zo'n opluchting dat ik kolossaal veel zin heb om iets geks te doen en dan voel ik mijn zelfvertrouwen weer terugkeren. 'Idioot!' zeg ik tegen mezelf, 'je gedraagt je als een kind. Die man is een Belgische spoorwegbeambte.' Maar waarom heeft de Engelse instructeur me niets verteld over de uniformen der Belgische spoorwegmannen ?'1
XCDuidelijk is dat GrÜl1 bang was dat zijn identiteit door een Duitser geverifieerd zou worden. Nederlandse illegale werkers wisten overigens dat 'foute' Nederlanders of Nederlandse dienstkloppers minstens zo gevaarlijk waren als Duitsers, zo niet gevaarlijker.
XCVansommige illegale werkers viel de angst geleidelijk af, bij anderen kwam '0.
ze periodiek terug. Tijdens een actie had men er meestal minder last van dan daarvoor of daarna - d.w.z.: tijdens een actie was de angst verdrongen. Daarmee was zij nog niet verdwenen. Zij kon vreemd verlammend werken, vooral als iets totaalonverwachts gebeurde. Illegale werkers waren er die zich met grote tegenwoordigheid van geest tijdens hun illegale werk uit alle perikelen wisten te redden, maar die op iets wat naast dat werk gebeurde, plotseling hulpeloos reageerden. 'Ik heb er één gekend', vertelde Gerben Wagenaar, 'die liet zich nooit vangen. Desnoods schoot hij, en hij schoot goed. Maar toen de 'SD', notabene om iemand anders te zoeken, opeens voor zijn deur verscheen, leverde hij zo z'n wapen over waar ze niet eens naar gevraagd hadden.'!'Er zijn mensen gearresteerd die', aldus Simon Schoon, leider van een van de Drentse Knokploegen, 'best konden wegkomen. De KP-leider van Zutfen bijvoorbeeld werd aangehouden door de Centrale Crisis-Controledienst. Hij had een revolver bij zich en kon de vent van de CCCD best neerschieten. Die nam hem mee naar het bureau. De andere KP' ers die bij hem waren, dachten: we hoeven er niets aan te doen want hij maakt die vent straks onschadelijk. Maar hij deed niets, liet zich opbrengen en werd in arrest gesteld.'2
XCVeel illegale werkers trachtten zich tevoren, soms door middel van een 'rollenspel', in te prenten wat zij in geval van arrestatie of dreigende arrestatie zouden doen. Dat was een moment waarop enerzijds alle opgestouwde angst dreigde door te breken, anderzijds geest en lichaam zich tot het uiterste concentreerden om aan het gevaar te ontsnappen. Menige illegale werker kwam nimmer in zulk een kritieke situatie te verkeren, maar de leidende figuren van de meeste illegale groepen wèl. Eens of meermalen kroop nagenoeg ieder hunner door het oog van de naald, Je had er een 'zesde zintuig' voor nodig, een soort intuïtie die waarschuwde: 'meteen weggaan', of: 'niet naar binnen gaan, doorlopen' - menigeen dankte zijn leven aan die innerlijke stem. Ook slaagde menigeen er in, in een crisis die als een bliksem insloeg, toch nog weg te komen. Miraculeuze ontsnappingen waren niet zeldzaam. Toen Kp-leider Schoon eind juli '44 in Emmen gearresteerd werd (hij was door een NSB'er verraden) en door twee agenten werd opgebracht, één met èen fiets, gat hij op een gegeven moment beide agenten een duw waarbij een van de twee over de fiets op straat tuimelde. Schoon rende weg, geboeid. Twee kogels troffen hem, een in een knie, een in zijn zij. Hij verborg zich in een meubelfabriek, werd er ontdekt, rende weer weg en bereikte eenWagenaar,meisept.
1 G. 6 I958. .2 S. Schoon.y I955.
woning waar hij in een onderduikhok bovenop twee onderduikers gesmeten werd die daar allagen. De woning werd zeven uur lang doorzocht - Schoon werd niet gevonden. Dat had te maken met het feit dat de geleider van een politiehond die er bij gehaald werd, 'goed' was, de hond op een dwaalspoor bracht en zei dat Schoon kennelijk uit de woning gevlucht was. Schoon bleef er veertien dagen in het duikhok liggen.
XCEind juni' 44 werd Liepke Scheepstra ('Bob' of '[alt'), het enige lid van de landelijke leiding der Knokploegen dat toen nog op vrije voeten was, bijna gearresteerd in het tramstation te Zeist. Een deel van de staf van de Bejehls haber der Sicherheitspolizei und des SD was enkele dagen tevoren naar Zeist verplaatst - Scheepstra werd er door een 'SD' er' herkend. Hij rende weg. 'Na een paar honderd meter was hij', aldus Het Grote Gebod,'al volkomen uitgeput; hij had ademnood en zijn hart ging zo tekeer dat hij dacht het te moeten opgeven. Toen schoot het door zijn gedachten: Jacques gepakt, Bertus gepakt, wat moet er van het werk terechtkomen?' Dat schonk hem de wanhopige wil tot volhouden.
XCZijn achtervolgers schoten, doch misten. Hij vluchtte voort door een paar tuintjes en raakte zo na een wilde jacht zijn achtervolgers eindelijk kwijt. Hij zag een tuinman met een fiets en wilde deze hem ontnemen. Maar het was niet nodig, want de man die begrepen had wat er gaande was, nam hem achterop en bracht hem uit de buurt.'!
XCVeertien dagenlater, begin juli '44, moest J. Chr. Bührmann, een van de twee hoofdkoeriers van Six (de ander, Navis, noemden wij al) in de wilhelminastraat in Amsterdam-west illegaal drukwerk ophalen. 'De drukkerij', aldus zijn relaas, 'was een z.g. onderstuk: de vloer lag ca. 25 cm onder het trottoir. Ik had mijn linkerhand aan het stuur en de rechter aan het zadel om de fiets naar binnen te dragen ... Ik duwde met mijn voorwiel de voordeur open die aanstond. Op twee-en-een-halve meter afstand stond een onbekende die naar zijn rechterachterzak greep ... Op hetzelfde ogenblik slingerde ik mijn fiets voor de voeten van de onbekende en zette het op een lopen. Schuin de straat over en de hoek om. Kort achter elkaar vielen vier schoten. Het eerste schot door de rand van mijn hoed, ik wierp mijn hoed af; het tweede en derde schot troffen mij in de rechterhand; het vierde schot trof mijn knie. Ik vloog een openstaande deur in, vermoedelijk een onderstuk, achterin een serre, niets dan glas; armen voor het gezicht gekruist, een sprong dwars door de ruiten, rechtsaf een schutting over,Rogier van Aerde indl.p.
1 373.
weer een schutting, nog een schutting. Ik keek om, een nieuwe onbekende stond op de schutting van het onderstuk en vuurde er op los, de kogels vlogen naast mij in het hout, ik liet mij vallen, rolde een keuken in, draaide de deur op slot en rende naar het voorhuis. Mijn hand bloedde hevig en liet een duidelijk spoor na. Bij de voordeur keek ik naar rechts. Het huis waarin ik mij bevond, lag aan dezelfde kant van de straat alshet onderstuk. Ik zag enige mensen voor de deur van het onderstuk. Ik vervolgde buiten adem mijn vlucht naar links, kwam in de Jan Pieter Heyestraat terecht, rende een tweede huizenblok rechts naar binnen, de winkelier wilde mij tegenhouden, een kernachtig woord weerklonk, het achterhuis door, een schutting over naar links, nog een schutting, een huis door, ik stond in de Eerste Helmersstraat, de straat over, een school binnen, de trap op naar het dak. In het trappenhuis waren enige onderwijzers. Ik vroeg, de kinderen naar buiten te sturen en de deuren dicht te houden. Via de bovenverdieping naar het woonhuis van het hoofd van de school. De oudste onderwijzer en de vrouw van het hoofd van de school hielpen goed. De eerste begaf zich onmiddellijk op mijn verzoek naar de Valeriusstraat waar de chef-staf op dat ogenblik een bespreking hield, om te waarschuwen. Van de tweede kreeg ik een hoed en een regenjas. Bovendien had een werkster de tegenwoordigheid van geest, het bloedspoor uit te wissen. Ik trok mijn gewonde rechterhand in de mouw van mijn jas, de regenjas over de arm, de hoed op het hoofd, en verder ging de tocht. Opnieuw de straat op, via het Staringplein naar de Overtoom en met de tram naar de Valeriusstraat waar ik 5 minuten na de onderwijzer arriveerd '1 e.
XCZulk een ontsnapping betekende, afgezien nog van de verwondingen (daar kwam een arts aan te pas), een schok die menig illegaal werker pas na enkele weken te boven kwam. En toch: het illegale werk werd als regel na enige tijd hervat. Men kon het niet laten. Ook het feit dat makkers gegrepen of ter dood gebracht waren, had, als in het geval van Scheepstra, toch eerder een inspirerend dan een verlammend effect. Zij wilden of hadden gewild (dat wist men) dat men doorvocht. Dus vocht men door.
XCLos nog van het feit dat men een vervolgde was, vielen ook de omstandigheden waarin het illegale werk volgehouden moest worden, of de gevolgen waar het toe leidde, menigeen zwaar. Wat de omstandigheden betreft: op zon- en feestdagen moest even hard, soms nog harder, gewerkt worden dan op werkdagen en wie met de zorg voor een groep onderduikers of met ander 'vast' illegaal werk belast was, kon zich als regel ook geen vakanties permitteren. Dan: talrijke illegale werkers leefden gescheiden van hun gezin. AlleJ.Bührmann: 'Het Algemeen Hoofdkwartier maakt bekend',(Docb-r). 1°7
1 Chr. p. 92 340,
contact met dat gezin werd door sommigen hunner vermeden, anderen legden zich daarbij in elk geval grote beperkingen op. Misschien kunnen de lotgevallen van één illegaal werker die wij aan. de hand van zijn naoorlogs verslag nauwkeurig kunnen volgen, een en ander toelichten. Wij denken dan aan de Utrechter W. A. H. C. Boellaard die in de zomer van '41 in de provincie Utrecht commandant was van de 'tweede' OD.1
XCEind augustus '41 dook Boellaard onder. Hij had een leidende positie in een verzekeringsbedrijf, merkte op zekere dag dat men hem daar kwam halen en fietste toen in allerijl aan de achterzijde weg. Hij werd op straat aan de 'SD'ers' Poos en Slagter die hem hadden moeten arresteren, aangewezen maar wist in de smalle straatjes van de Utrechtse binnenstad aan zijn achtervolgers te ontkomen. Die nacht sliep hij bij een vriend. In de twee dagen die volgden, regelde hij zijn 'definitief onderduiken' ('moeilijke zaak daar een organisatie hiervoor niet bestond') en hij nam toen zijn intrek bij een andere vriend in Den Haag. Een week later fietste hij naar Voskuilen bij Amersfoort waar hij bij een kennis, vervolgens naar Vierhouten waar hij bij mr. von Baumhauer (later een van de organisatoren van het 'Pas-Op-kamp') onderdook. Aan illegale relaties gafhij in die tijd opdracht, rond te vertellen dat hij veilig in Engeland aangekomen was. Eind oktober verkreeg hij van zulk een illegale relatie te Ede een nieuw persoonsbewijs op een andere naam (hij had dus twee maanden zonder bruikbaar pb rondgetrokken). Medio november verhuisde hij na overleg met Six, toen chef-stafvan de gewestelijke, commandant van de OD te Amsterdam, uit Vierhouten naar Amsterdamcentrum; vandaar uit voerde hij allerlei besprekingen in de provincie Utrecht waar hij verscheidene OD-commandanten benoemde; hij bleef dan wel eens bij deze of gene slapen. Op Sinterklaasavond liet hij een van zijn koeriers een pakket met cadeaus bij zijn vrouw afgeven, Drie dagen later, 8 december, moest hij plotseling zijn Amsterdams duikadres verlaten: zijn 'gastheer' meende dat het ontdekt was. Boellaard verborg zich op de zolder van het buurhuis en sloop's avonds naar twee Joodse dames die in Amsterdam-zuid woonden. Vandaar trok hij, weer drie dagen later, naar een klein hotel in Abcoude. Op Kerstavond (24 december) waagde hij het, thuis een halfuur Kerstmis te vieren ('gezien tijdstip en ontvluchtingsmaatregelen nog juist verantwoord'). Per 1 januari '42 verhuisde hij naar zijn tweede adres in Amsterdam-zuid ('zolderkamer, koud, miserabel eten'). In de loop van januari nam hij aan een lange schaatstocht in Noord-Holland deel - zijn
1 Het hier volgende is gebaseerd op Boellaards 'Memoires 1940-1945' (z.j.), p. 28-45 (Doc 1-128 A, a-r),
vrouwen zoon legden hetzelfde parcours af als hij ('steeds met 100 meter tussenruimte doch opde eenzame gedeelten bij elkaar'). Per I februari verhuisde hij naar zijn derde onderduikadres in Amsterdam-zuid ('grote kamer, iets warmer, eten slecht'). Begin maart verkende hij, Z.g. als arbeider van de Organisation Todt, voor de OD een vluchtweg via Duinkerken naar Engeland. Twee dagen na terugkomst vernam hij dat een Ol.ï-koerier gearresteerd was die zijn onderduikadres kende. Haastig verhuisde hij naar Blaricum (' eindelijk kan ik wat bij-eten'). Op I mei nam hij weer zijn intrek in het hotel te Abcoude, 'in verband met de mogelijkheid' (het 'Tweede Front' werd op korte termijn verwacht) 'dat ik bij een alarm of mobilisatie in mijn provincie zou zijn' - de afspraak was dat bij dat 'alarm' of die 'mobilisatie' voor het doorgeven van instructies gebruik gemaakt zou worden van het bedrijfsnet van de Provinciale Utrechtse Electriciteitsmaatschappij. Lang duurde dat tweede verblijf in Abcoude niet: op 5 mei '42 werd Boellaard in Amsterdam door de verraders Pasdeloup en Brandon Bravo in Duitse handen gespeeld.
XCMen ziet: Boellaard had, afgezien nog van de adressen waar hij maar één nacht verbleef, in een periode van ruim acht maanden negen verschillende 'vaste' duikadressen gehad. Voor hem was het gescheiden zijn van zijn gezin een groot probleem geweest, vaak een kwelling. Andere illegale werkers tilden daar minder zwaar aan, ja men kan zich indenken dat de vlucht uit een onbevredigend huwelijk soms de vorm aannam van een vlucht in de illegaliteit.
XCDat illegaal bestaan kende in uiterlijk opzicht 'absurde', vervreemdende elementen: men had zich, als men ondergedoken was, losgemaakt van zijn identiteit, woonde, als Boellaard, meestal niet langer op een vast adres (de gewestelijke commandant van de OD in Groningen, M. J. van Til, had achter elkaar ca. vijftig onderduikadressen), gaf zich uit voor iemand die men niet was, lette op 'signalen' die door niemand anders opgemerkt werden (stond de bloempot voor het raam of waren de gordijnen half dichtgeschoven?) kortom, men leefde in een geheimzinnige eigen wereld die zich onzichtbaar temidden van de 'normale' wereld bevond. Eigenlijk leefde men in twee werelden tegelijk: zowel in de 'normale' als in die van de illegaliteit. Het was die tweede wereld die als de waarlijk zinvolle ervaren werd. Zeker, die tweede wereld kende zijn angsten en schokkende ervaringen, maar hoeveel stond daar niet tegenover! In de begintijd, 'eigenlijk een erg leuke tijd', aldus van Randwijk,
XC'was het verzet bijna prettig, plannen werden bij de haard gesmeed, wantrouwen behoefde niet aanwezig te zijn want men kende elkaar jaren, op zijn reizen kwam 10
men in aanraking met de vrienden van vrienden en de gemeenschap van gevoel en doelstelling verleende aan het contact een warmte die weldadig aandeed.'!
XCWerd het later anders? Inderdaad, naarmate de verraders dieper in de illegaliteit binnendrongen en naarmate illegale werkers in groter getale gearresteerd werden, vond het illegale werk meer in een sfeer van wantrouwen plaats, maar de door van Randwijk genoemde' gemeenschap van gevoel en doelstelling' bleef bestaan en de 'warmte die weldadig aandeed', verdween allerminst uit het contact. Integendeel, hoe gevaarlijker het werk werd, des te sterker werd de onderlinge verbondenheid, de diepe kameraadschap, der illegale werkers." Naast 'alle moeite en zorg en angst en rouw was dit verzet ook', aldus Rogier van Aerde in Het Grote Gebod, 'een brok levensgeluk, Ambrosius' (Jan Hendrix) 'heeft in het aangezicht van de dood uitgesproken wat tallozen vervulde: 'Mijn God, ik dank U, ik dank U voor de genade van het verzet."3 'Het was', schreefBraat in zijn terugblik op zijn illegaliteitsperiode, 'de enige tijd van mijn leven waarin ik mij waarlijk nuttig, in dienst van iets groots en goeds voelde."! Niet anders Anne de Vries: 'Men had dikwijls het gevoel alsof men nu pas leefde." Tegenover de angst (en laat ons de angst van de naaste betrekkingen der illegale werkers vooral niet vergeten") stond dan ook een diepe vreugde. Neen, het illegale werk is allerminst in een sfeer van gedeprimeerdheid verricht, maar, tegen de achtergrond van alle spanningen, eerder in een van bezielde opgewektheid waarin de bevrijdende humor niet alleen niet afwezig was maar juist uitgesproken frequent doorbrak.
XCHet is een moeilijke vraag waarop men om te beginnen al geen algemeen antwoord kan geven: daarvoor is aan het illegale werk door teveel verschillende naturen deelgenomen.
XCIn het vlak van het bewustzijn had de een voldoende aan het besef dat hij in en door de illegale activiteit het zijne deed om te vechten voor het herstel van een onafhankelijk Nederland; een ander zag die illegale activiteit als een verplichting die uit zijn geloof of zijn levensovertuiging voortvloeide. Treffende getuigenissen zijn daarvan bewaardgebleven, vooral in afscheidsbrieven van terdoodveroordeelden, van welke wij verschillende in de delen van ons werk geciteerd hebben.! In dit verband past de vermelding (wij gaven er eerder cijfers voor op grond van het onderzoek van drs. Lamers) dat naar verhouding veel communisten en veel gereformeerden aan het illegale werk deelgenomen hebben. Intussen strekte die deelneming zich niet tot alle communisren uit en voor de gereformeerden geldt dat slechts een minderheid hunner in de illegaliteit belandde. Niet het geloof of de levensovertuiging alléén waren dus de bepalende factor, eerder was dat, dunkt ons, de gehele persoonlijkheid.
XCWie illegaal werkzaam was, keerde zich tegen datgene wat de vijand in ons land, ja in Europa trachtte te bereiken, hij vocht tegen die vijand. Wij moeten met die beeldspraak overigens voorzichtig zijn. Speciaal de hulp aan de onderduikers is, menen.wij, door de duizenden die er bij betrokken waren,J..geeft diepe rust.' (Aangehaald in A. van Boven: Jan Jansen in bezet gebied, P·449-5
1 Gepast lijkt het ons, hier de brief weer te geven die dr. R. Dam, rector vanhet Ge reformeerd Gymnasium te Kampen en een van de inspiratoren van het gereformeerd verzet, in juni '44 richtte tot de vrouw van een illegaal werker die opeens had moeten onderduiken. 'U zult ongetwijfeld', schreef hij, 'de scheiding moedig dragen. In de geest waarin voor ons gebeden is toen we gedoopt werden: 'Opdat het Zijn kruis, Hem dagelijks navolgende, vrolijk dragen moge.' Toch dreigen af en toe inzinkingen OilS van die hoogte neer te trekken. Wanneer we nl. vergeten dat de Here hen zalig prijst die vervolgd worden om der gerechtigheid wil: 'Verblijdt en verheugt u'. Wat ook niet altijd ons helder voor de geest staat, is dit: dat het doel en de zin van ons leven niet is aards geluk te smaken, en dat in het vooruitzicht van ongestoorde rust, maar heel anders: de Here te dienen in de omstandigheden waarin Hij geëerd en gediend wil worden ... Ons vlees hunkert naar een gerust leven. Wemogen daar zelfs om bidden, maar wordt die rust ons onthouden, dan doet dat aan de van ons leven (en daarom alleen gaat het) niets af En nu weten we heel goed dat wijzelf in dezen volledig tekort schieten, maar zo vaak we tot Christus de toevlucht nemen, zorgt Hij dat onze zaak niet zonder vruchten blijft. Waarom tenslotte ons gebed wordt: 'Beschik het, Here, naar Uw welgevallen, indien Ge ons slechts vergunt, leesbare brieven te zijn van de Heiland.' Dit gebed
misschien wel sterker ervaren als verdediging van de Nederlandse medeburger dan als aanval op de Duitse bezetter, laat ons zeggen: meer als een handelen uit menslievendheid dan als een 'vechten'. Maar niet te ontkennen valt dat zich bij velen in de illegale activiteit een flinke dosis aggressiviteit ontlaadde. Objectief was er voor die ontlading alle reden en wat het subjectieve element betreft, zouden wij met nadruk willen stellen dat men, overziet men de illegaliteit als geheel, er toch in hoofdzaak 'normale' mensen in aantreft: volwassenen ofbijna-volwassenen aan wie het van hun 'normale', 'gezonde' mens-zijn uit niet mogelijk was, passief te blijven bij evident onrecht. Dat wil niet zeggen dat er niet anderen waren bij wie misschien eerder sprake was van illegaal handelen uit innerlijke conflicten of mede daaruit. 'Een moeilijkheid bij de beoordeling van de verzetsverhoudingen was', aldus twaalf jaar na de bevrijding de latere Leidse hoogleraar dr. J. Bastiaans,
XC'dat deze voor de betrokkenen zeker niet alleen stress doch vaak ook bevrediging van voorheen onvervulde behoeften hadden betekend. Onderdrukte vijandigheid, protest, verzet of ontevredenheid konden thans in de buitenwereld, althans in eigen kring, meer openlijk worden ontladen en gereguleerd. De omzetting van ongereguleerde aggressie in gereguleerde activiteit kwam des te beter tot stand naarmate er thans sprake was van een doel, een ideaal of een hecht geloof in de zaak waarvoor moest worden gevochten. Bij sommigen was dit een nationaal of sociaal ideaal, bij anderen meer een religieuze overtuiging, een 'privégeloof' of speciale levensbeschouwing. Deze koppeling van een in de levensgeschiedenis voorbereid vecht-protest-verzetspatroon met een ideaal droeg er voor sommigen toe bij dat zij in het verzet gingen."
XC'Voor sommigen' - men ziet: Bastiaans drukt zich voorzichtig uit. Er waren overigens ook illegale werkers die zich van enig, bovenpersoonlijk ideaal of geloof niet bewust waren, maar in eerlijk zelfonderzoek de drijvende kracht eerder vonden in strikt persoonlijke behoeften. 'Ik heb mij bij herhaling in de cel afgevraagd', schreef na de oorlog een illegale werker, 'waarom ik het eigenlijk allemaal gedaan heb en (eerlijk gezegd) 'voelde' ik mij ook nogal dat ik zo heldhaftig was geweest. Dat was natuurlijk niet goed want dat ontheiligde de zaak en zo'n beste heilige als ik zou willen zijn, was ik helemaal niet.
XCIk. wilde wat goed maken, ik wilde trots zijn op mijn naam, ik moest de naamJ. Bastiaans:p.
1 (1957), 142.
redden van mijn familie, want mijn jeugd heeft mij altijd dwars gezeten. Mijn vader is, toen ik 16 jaar was, veroordeeld wegens bedrog. Dat heeft mij ontzettend dwars gezeten, dat wilde ik goedmaken'! illegaal werk uit gekwetste trots dus. Inderdaad, geen menselijk gevoel, geen menselijke behoefte, geen innerlijk conflict was er dat niet onder bepaalde omstandigheden tot deelneming aan het illegale werk kon leiden. Jan Romein kreeg van Johan Brouwer eens te horen: 'Ik ben zo laf dat ik mezelf voortdurend moet bewijzen dat ik dur£'2 Even oprecht maar ietwat anders (want hier speelde niet alleen het eigen oordeel maar ook het oordeel van anderen een rol) Henri Knap: 'De keren dat ik ja heb gezegd alleen omdat ik mij geneerde neen te zeggen, kan ik niet tellen." Overigens was het menigeen die midden in de illegaliteit zat waar men zoveel verschillende of zelfs tegengestelde naturen aantrof, niet mogelijk een bevredigend antwoord te geven op de vraag wat hem en zijn medestrijders eigenlijk dreef Weer citeren wij van Randwijk:
XC'Was het moed? Onverschilligheid? Discipline? Gehoorzaamheid? Drang naar avontuur? Besef van zedelijke verplichting? Kameraadschap jegens de anderen? Driestheid? Het doet er allemaal zo weinig toe, het deed er ook zo weinig toe in een tijd waarin de objectieve noodzaak, het objectieve doel, zo sterk en alles-overheersend waren dat het 'ik' er zich bijna onbewust mee identificeerde en daardoor tot daden kwam waartoe het zichzelf tevoren en daarna volledig onbekwaam achtte."
XCDe diepere motivering 'deed er zo weinig toe', aldus van Randwijk. Dat geldt natuurlijk niet in het individuele vlak, want wie zich in een bepaalde illegale werker verdiept, zal zich steeds een beeld willen vormen van hetgeen die illegale werker gedreven heeft, maar van Randwijk had, zoals hij het ook stelde, in het collectieve vlak gelijk. Elk die deelnam aan de illegale strijd, diende de zaak van het Nederlandse volk, ook al waren zijn motieven onzuiver - en elk die 'fout' was, handelde op een wijze die met die zaak strijdig was, ook al waren zijn motieven respectabel. Men zou hier van een tragische tegenstelling kunnen spreken.
XC'de haat jegens de demonische bezetter en zijn afschuwelijk regime. Maar het werd velen een gewetensvraag of zij, door te haten, niet handelden in strijd met het duidelijk gebod van Christus die ons leert te vergeven onze schuldenaren Het was de zware taak van prediking, catechese en zielszorg, te vragen wat het Woord Gods ons zegt over liefde en toorn, over wraak, vergelding eh vergeving. Niet verzwegen mocht dan worden dat de heiligheid Gods wordt aangetast door een tiranniek regime. Een sentimenteel 'alles vergeven' kan zich zeker niet op de Bijbel beroepen. Sommige predikers spraken zo gemakkelijk over vergeven dat het wel scheen alsof men de duivel zelf alles zou moeten vergeven! Dieper inzicht moest erkennen dat ook de Bijbel er van spreekt dat God de zonde haat, dat ons om Gods wil de haat ook geboden is, en dat God ons kan oproepen de zondaar te verwerpen en te bestraffen'l
XCanders gezegd: het was gepermitteerd, de vijand en zijn handlangers te haten, en dat 'bestraffen' kon in noodsituaties de vorm aannemen van een weloverwogen Iiquidatie. Dat de uitvoering van een besluit daartoe met name voor de leden van de Knokploegen in de periode '43-'44 als regel een ernstig gewetensprobleem vormde, deden wij reeds uitkomen. Menigeen sprak er tevoren met zijn predikant of priester over, voor hij de taak ter
1 C. Touw: dl. p. 165.
hand nam die hij, ook als hij de steun van zijn geestelijke raadsman verkregen had, vaak als bovenmenselijk zwaar bleef gevoelen.
XCWij zien dit als een tekenend symptoom van de mate waarin men het illegale werk 'zuiver' wilde houden: particuliere wraakgevoelens mochten er geen rol in spelen. Eenzelfde behoefte aan 'zuiverheid' treft men in het materiële vlak aan. In de illegaliteit kregen speciaal de verzorgingsgroepen regelmatig de beschikking over bescheiden als bonkaarten die men voor eigen gebruik kon aanwenden of die men gemakkelijk op de zwarte markt kon verkopen. Er is van die bonkaarten wel eens misbruik gemaakt (wij herinneren er aan dat door de LO in Amsterdam ~ '44 de levering van bonkaarten aan twee kleine verzorgingsgroepen gestaakt werd), maar dat misbruik is, dunkt ons, toch niet meer dan een randverschijnsel in de illegaliteit geweest. Wij herinneren er verder aan dat zich bij de bijna tweeduizend vaste medewerkers van het Nationaal Steunfonds slechts één geval van fraude voorgedaan heeft. Bij de Knokploegen is het een keer gebeurd dat men duizend bonkaarten die men niet nodig had, aan de 'gekraakte' distributiedienst teruggaf (het 'bleek moeilijker te zijn dan de kraak zelf'l). Het is óók gebeurd dat, aldus Scheepstra, 'KP' ers die vóór september 1944' (toen gingen de Knokploegen in het verband van de Binnenlandse Strijdkrachten op) 'per abuis gelden meenamen bij een overval, na de bevrijding een briefje met het bedrag er bij 'teruggestuurd hebben aan de eigenaar.P Johannes Post was in beginsel geen tegenstander van het 'kraken' van geldbedragen - Leendert Valstar wèl, 'niet alleen omdat langs andere wegen ook wel geld te verkrijgen was, maar hij zag in het 'kraken' van geld een buitengewoon groot gevaar, vooralomdat hij meende dat men na de oorlog zou kunnen zeggen: 'Nou ja, het was maar een stelletje gangsters die ook wel eens wat in hun eigen zak gestoken zullen hebben', maar bovenalomdat hij wilde voorkomen dat de strenge discipline verbroken zou worden door financiële obstakels'ê>
XCmisschien kan men beter spreken van 'financiële verleidingen'.
XCHet gevaar van verleiding was er ook, en misschien wel vooral, warmeer illegale groepen voorraden goederen 'kraakten'. In de hongerwinter, waarin in het algemeen de morele normen verslapten, heeft dat tot een aantal ontsporingen geleid; voordien waren die een hoge uitzondering, met diendl. VII c, p. 211. 3 Verslag van gesprek, 22 oktober 1946, met W. Valstar, p. 8
1 Anne de Vries in dl. p. 132. 2 Getuige L. Scheepstra,
verstande dat het ook toen de leiders van de Knokploegen wel eens moeite kostte, hun normen aan alle leden op te leggen. Er is daar één beeldende beschrijving van bewaard gebleven. In de zomer van '44 moesten namelijk drie leden van een Sneeker Knokploeg, 'Riemer', 'Witte Jaap' en P. J. Stavast (die het gebeurde later vastlegde) de Knokploeg-Scharnegoutum assisteren bij het 'kraken' van een hetsenhandel 'te Sloten waar twaalf hetsen klaar stonden die gevorderd waren door de Wehrmacht. De KP-Scharnegoutum stelde hiervoor een vrachtauto met chauffeur ter beschikking alsmede twee andere leden: 'Wim' en 'Pedro' die beiden in Duits uniform zouden zijn. Toen de zes mannen zich evenwel bij de rijwielhandel aanmeldden, bleken de hetsen in de voorafgaande nacht juist 'gekraakt' te zijn door een Knokploeg uit Gaasterland. Wat toen gebeurde, verhaalt Stavast:
XC'Alles werd nagezocht, maar de twaalf fietsen waren weg. We visten achter het net, maar konden ons troosten met de gedachte dat de Duitsers ze in ieder geval niet hadden. Na de laatste gedeelten van het huis doorzocht te hebben, keerde ik terug naar de vrachtauto. Tot mijn grote verbazing zag ik dat hier een aantal radio's, stofzuigers e.d. opgeladen was. Ik vroeg wat dat te betekenen had. 'Als die zwarthandelaar geen fietsen heeft, nemen we dit maar mee', zei Wim. 'Was dit dan ook door de Duitsers gevorderd?' vroeg ik. 'Nee, dat niet, maar hij verkoopt het anders toch zwart.'
XCIk werd kwaad en zette de boel weer van de auto. We kregen een heftige woordenstrijd. 'Ik ben meegegaan om twaalf fietsen die voor de Duitsers bestemd waren, weg te halen', zei ik, 'en niet om radio's en stofzuigers die voor de illegaliteit geen waarde hebben.' 'We zijn hier nu eenmaal en we willen niet met lege handen terugkomen', zeiden de Scharnegoutumers. 'We kunnen best wat van dit spul gebruiken. 't Gaat anders toch in de zwarte handel. Langs normale weg kunnen wij er niet aankomen. Waarom zouden wij geen recht hebben op deze dingen en burgers die zich niet verzetten, wèl? Wij moeten bij anderen omzwerven; onze vrouwen moeten zich maar redden. Wij krijgen alleen wat KP-zakgeld. We hebben nu de kans. 't Is toch te gek omleeg terug te rijden na al dit risico?' 'Ik gooi alles er af wat jullie er op zetten', zei ik. Witte Jaap koos gelukkig partij voor mijn standpunt. 't Was een onaangename situatie. Hier was een van die gevallen waar de grenzen tussen KP-verzetswerk en doodgewone roofovervallen dreigden weg te vallen, althans niet meer door iedereen duidelijk werden gezien.
XC. . . Riemer vond een tussenweg. 'Ik neem een stofzuigermee', zei hij, 'maar zal hem betalen.' Pedro en Wim deden mopperend hetzelfde met een radio. We vertrokken in niet al te beste stemming. '1Stavast:p.
1 P.]. ISO-51.
XCDan was er het punt of men ter ondersteuning van het illegale werk geld van collaborateurs mocht aannemen. Sommige groepen hebben dat inderdaad gedaan, met name in de jaren '44-'45. Binnen de LO (die steeds in geldnood zat!) bestond er geen overeenstemming over. 'Sommigen wilden', aldus het geschiedwerk van de LO/LKP, 'met deze lieden niets te maken hebben. Anderen waren daarentegen van mening dat men dit geld (het waren vanzelfsprekend grote bedragen) rustig kon aannemen indien de betrokkene niet langer collaboreerde en er iets mee goed maakte. Vanzelfsprekend hield dit geen enkele verontschuldiging in voor het feit dat hij gecollaboreerd had, men verplichtte zich alleen tot de mededeling na de oorlog dat men dit geld inderdaad had ontvangen.'!
XCDe gewetensproblemen der illegaliteit konden ook betrekking hebben op de eonsequenties die een bepaalde houding kon hebben voor illegalen met wie men samenwerkte. Wij denken dan niet zozeer aan het feit dat men, illegaal werk bedrijvend en eventueel daaraan leiding gevend, van anderen vergde dat zij zich in het gevaar zouden begeven (de illegaliteit kende slechts 'vrijwilligers' en die anderen hadden hun eigen beslissing genomen) - eerder denken wij aan situaties waarin de Sicherheitspolizei beloofde, de levens van gearresteerde illegale werkers te sparen, mits men zelf de illegale activiteit staakte. Van Randwijk kwam begin '43 voor die vraag te staan toen de Sicherheitspolizei hem deed weten, bereid te zijn een grote groep gearresteerden uit de Vrij Nederland-organisatie aan de gijzelaars in Noord-Brabant toe te voegen, als de publikatie van Vrij Nederland beëindigd werd - 'een verscheurend dilemma', schreven wij in deel ö. 'Aanvaarding van het Duitse aanbod betekende dat hij ontrouw zou worden aan wat hij als zijn roeping voelde; verwerping, dat er grote kans bestond dat gevangen medewerkers van zijn blad gefusilleerd zouden worden of naar concentratiekampen overgebracht. Maar waar zou de Nederlandse illegaliteit belanden als zij zich door de bezetter liet chanteren? Hij besloot tot verwerping.'
XCVoor hetzelfde dilemma werd de leiding van Trouw geplaatst in de zomer van '44, eigenlijk tegen eennog moeilijker achtergrond. Van Randwijk was er begin' 43 zeker van dat hij de publikatie van het illegale Vrij Nederland op zijn minst vele maanden, misschien wel een jaar oflanger nog, zou moeten voortzetten, maar in de zomer van '44 leek de bevrijding nabij. Drie-entwintig leden van de Trouw-groep zaten in Vught gevangen. Welnu, eind juni deed de Sicherheitspolizei via een vrijgelaten gevangene aan Wim Speelman, de oprichter van Trouwen de organisatorische leider van de groep,p.
1 Antoon Coolen in dl. II, 249.
weten dat zij die drie-en-twintig levens zou sparen als Speelman een brief ondertekende waarin hij zich persoonlijk garant stelde voor het staken van de publikatie van Trouw. Sommigen in de Trouw-groep drongen er bij hem op aan dat hij de brief zou ondertekenen en vervolgens een situatie zou gedogen waarin Trouwonder andere leiding, eventueel onder andere naam, voortgezet zou worden. Tot deze handelwijze was Speelman niet bereid hij achtte haar principieel onjuist en meende bovendien dat de Sicherheits polizei deze of dergelijke vormen van bedrog zou doorzien. Familieleden van de drie-en-twintig werden in de arm genomen; zij smeekten dat men de Sicherheitspolizei op de een of andere wijze haar zin zon geven. Week na week verstreek - er werd geen beslissing genomen. Toen eind juli-begin augustus het Duitse front in Normandië ineenstortte, stelde de Sicherheits polizei een ultimatum: op 9 augustus' 44 wilde zij vóór des ochtends 10 uur weten of Speelman op het aanbod inging. Die ochtend vroeg kwam de redactie in Amsterdam bijeen in aanwezigheid van enkele van de voornaamste verspreidingsleiders. 'Ik ben er bij geweest', aldus dr. J. A. H. J. S. Bruins Slot'Er waren er die zeiden: 'Het gaat maar om één nummer, we zijn bijna bevrijd.' Anderen zeiden: 'Aan deze vijand mag geen enkele concessieworden gedaan; dan laat je je volk: in de steek.' Dat was ook mijn standpunt ... 't Was een afschuwelijkebeslissingvoor een jongen, pas in de twintig. Wat Wim precies gezegd heeft, weet ik niet meer, maar zijn gezicht eh zijn ogen drukten maar één ding uit: doorgaan! Dat was in overeenstemmingmet het gevoelen van de meestenvan de slachtoffers-... We zijn doorgegaan.'2
XCIn twee groepen werden de drie-en-twintig Trouw-medewerkers gefusilleerd: twaalf op de avond van 9, elf op die van 10 augustus.
XCZo toegespitste dilemma's zijn vrij zeldzaam geweest, maar reeds de algemene, 'dagelijkse' spanningen van het illegaal bestaan waren voldoende om vele illegale werkers voor het leven te tekenen. Wij komen hierop in ons slotdeel (Epiloog) terug.
XCWat is de betekenis geweest van de Nederlandse illegaliteit?
XCZij heeft, om te beginnen, een reële bijdrage geleverd tot de overwinning
XC1 Er waren uit Vught berichten naar buiten gesmokkeld. 2 J. A. H. J. S. Bruins Slot in L. deJong: De bezetting, p.
op Duitsland. Zij heeft bewerkstelligd dat de arbeidskracht van enkele honderdduizenden onderduikers aan Duitsland onthouden werd; zij heeft, zij 'het in bescheiden mate, materiële schade toegebracht aan het in de Duitse oorlogseconomie ingeschakelde Nederlandse productie- en vervoersapparaat ; zij heeft ver over de duizend Geallieerde militairen naar hun basis helpen terugkeren; zij heeft de Geallieerde militaire leiders in toenemende mate een gedetailleerd beeld gegeven van wat hier te lande aan Duitse militaire krachten aanwezig was; zij heeft daarenboven vele duizenden mensenlevens gered die de vijand wilde vernietigen. Maar er is meer: die illegaliteit heeft invloed gehad op het moreel van de bezetter, op het moreel van Duitslands tegenstanders en op het moreel van het Nederlandse volk. Zij heeft het de bezetter ingescherpt dat de politieke conceptie van waaruit hij handelde, ook in ons land afgewezen werd en dat er tallozen waren in wie de bereidheid leefde om in de strijd tegen het nationaal-socialisme hun leven op het spel te zetten. Zij heeft bij de volkeren in de tegen Duitsland oorlogvoerende landen die er door pers en radio van op de hoogte gehouden werden wat in bezet Nederland geschiedde, de overtuiging versterkt dat de strijd tegen het Derde Rijk alle offers waard was. Zij heeft de illegale groepen die in andere bezette landen tegen diezelfde onderdrukker vochten, via de radioberichtgeving uit Londen en Moskou het besef geschonken dat zij in bezet Nederland medestrijders hadden. Maar zij heeft toch vooral door haar activiteit een voortdurend en niet-aflatend appèl gericht tot de grote massa van het Nederlandse volk.
XCWij hebben eerder in dit hoofdstuk een overzicht gegeven van het 'neen' waarmee aanzienlijke groepen van dat volk op initiatieven van de bezetter gereageerd hebben - een 'neen' waarmee hem de weg versperd werd naar het politieke doel dat hij wenste te bereiken. Dit verzet nu, deze weerstand, kan niet losgemaakt worden van hetgeen de brede massa merkte van het illegale werk. Wie zalooit weten wat in maart' 41 het effect is geweest van de publikatie der eerste achttien doodvonnissen? Stellig, er waren niet'foute' Nederlanders die toen en later illegale activiteit die mensenlevens kostte, afwezen - er waren anderen die, wanneer tot hen het gerucht of het bericht van bepaalde illegale daden (overvallen, aanslagen) doordrong, beducht waren voor de wraak die de bezetter kon nemen en in hun beduchtheid de illegaliteit verweten, 'te ver te zijn gegaan' - toch menen wij dat het feit dat men telkens opnieuween illegaal blad of een illegale oproep in de bus vond of toegestopt kreeg, en dat men telkens opnieuw in de krant las dat landgenoten hunleven geofferd hadden in de strijd voor de bevrijding, een aanzienlijk positief effect. heeft gehad.
XCDe illegale bladen hebben van een vroeg stadium af en niet zonder bitterheid de brede massa een teveel aan gemakzucht en een tekort aan weerbaarheid verweten. In '41 en '42 werd daarover al getoornd in bijvoorbeeld Het Parool, Vrij Nederland en De Waarheid. Trouw schreef in juni '43: 'De grote massa kent niet de bereidheid tot het offer ... Deze slappe, zelfzuchtige houding sticht onnoemelijk veel kwaad.'!Het Parool noemde in februari '44 'het aantal jongelui dat voortdurend op jacht is naar bonnen, sigaretten, sterke drank, clandestiene danspartijtjes. feestjes, jazz-avondjes en dergelijke pretjes', 'onrustbarend groet'." 'Zeker', schreef Je Maintiendrai in mei '44, 'de ondergrondse organisaties vertonen wonderen aan moed, kameraadschap, beleid en trouw, maar de grote meerderheid der Nederlanders geeft er de voorkeur aan, over hen te kletsen (en hen zo in gevaar te brengen) liever dan daadwerkelijk hun voorbeeld te volgen."
XCAchteraf gezien, zijn deze en dergelijke kritische opmerkingen op sommige punten tezeer geschreven van het onvermijdelijk beperkte overzicht uit dat de illegaliteit bezat - wij wezen daar al op in het hoofdstuk waarin wij het verzet tegen de arbeidsinzet behandelden. Trouwonderschatte in de zomer van '43 de mate waarin personen die men voor die arbeidsinzet opgeroepen had, weggebleven waren. Hetzelfde deed Het Parool in februari '44 in het artikel dat wij zojuist citeerden. 'Wanneer de bezetter', aldus dit blad, 'in de kranten laat meedelen dat de een of andere kategorie der bevolking zich voor het een en ander moet melden, danloopt het onmiddellijk storm bij de aanmeldingsbureaus' (in feite bleven tienduizenden er weg). 'De grote massa van ons volk gedraagt zich als een kudde schapen. Schaapachtigvoldoet zij aan elk bevel dat de Duitser geeft ... Zij haast zich om zich als krijgsgevangene of iets dergelijks aan te melden' (ja, maar met een veelal op losse gronden verkregen blauwe Ausweis of zelfs met een vervalste Ausweis zodat men niet naar Duitsland afgevoerd werd). 'Zij verdringt zich om haar radiotoestellen af te geven' (in feite werden ca. 400 000 toestellen achtergehouden). 'Seyss-Inquart schreef dan ook eens in een rapport aan Berlijn ... dat men in Nederland blijk geeft van een 'erstaunliche Meldungsfreudig keit"4 - wij kunnen ons voorstellen dat de Reichskommissar (het betrokken rapport is niet bewaard gebleven) zich in '40 of begin' 41 zo uitgedrukt heeft, maar zeker in' 43 en' 44 zou hij dat niet gedaan hebben. De opmerking die Ons Volk, een van de grootste illegale bladen, in november' 43 maakte: 'In ons eigenland werkt de gehele industrie, alle belangrijke fabrieken en werven,
1 I, 6 (3 juni 1943), p. 2. 2 64 (5 febr. 1944), p. 4. • 57 (begin mei 1944), p. 1. 4 64, p. 3-4.
de landbouwers, de pers, de politie, het ambtenarenapparaat zo hard als het nog nooit gewerkt heeft, voor de vijand", was er, achteraf beschouwd, misschien met uitzondering van de duchtig gezuiverde en ingekrompen pers, op alle genoemde sectoren naast. Speciaal in de periode die wij in dit deel behandelen (mei '43-zomer '44), vindt men de impulsen die van de illegaliteit uitgingen, sterker dan tevoren in de gedragingen van de brede massa weerspiegeld: velen durfden toen meer risico nemen. Hoevelen dat waren, bleef aan de illegaliteic in die periode zelf onbekend - er is na de oorlog jarenlang onderzoek nodig geweest om van dat alles een tennaastenbij nauwkeurig beeld te krijgen. Intussen maakte ook het feit dat een deel van de bevolking zich na de grote ommekeer in de oorlog en na de April-Meistakingen iets weerbaarder opstelde, niet ongedaan dat er tussen die bevolking en de illegaliteit een afstand bleef bestaan: de voortrekkers bleven voortrekkers.
XCHoe weinigen waren zij in den beginne! Klein, miniem klein waren de groepjes die in '40 overgingen tot het verspreiden van de eerste illegale bladen en pamfletten, tot het uitvoeren van de eerste sabotagedaden, tot de vorming van de eerste spionagegroepen, tot het hulp verlenen aan de eerste onderduikers. 'Het was', schreef later Gerard Dogger, in '4I-'42 adjudant van de Ofr-leiding,
XC"onlogisch, onverantwoordelijk en leek volkomen hopeloos en nutteloos, en toch waren er zulke 'gekken'. En welke waarde en bestaansrecht heeft een volk zonder deze apostels? Het is daarin dat de positieve waarde ligt der vroege verzetsstrijders van wie zo weinigen de oorlog levend doorkwamen en geen enkele-die zulks lichamelijk of geestelijkonbeschadigd deed. Zij bevestigden door hun vrijwillige dadendrang en moed ... dat Nederland er recht op had, zich een volk te noemen: een levende groep met eigen vaart en niet een pak-weg-verzameling van mensen."
XCInderdaad, het illegale werk vond zijn oorsprong in de individuele mens die voor het behoud van zijn waarden wenste op te komen en spoedig gelijkgezinden wist te vinden: individuele voortrekkers werden groepjes voortrekkers. Zij hadden de inspirerende radio-oproepen van koningin wilhelnov.p.Brief,aug.vanDogger.
2 1943, I. a 10 1974, G. A.
mina niet nodig - oproepen die hun overigens welkom waren omdat de koningin van dezelfde strijdbaarheid getuigde die in hen ·leefde en die zij al in daden waren gaan omzetten nog voor de koningin op 28 juli '40 voor het eerst via Radio Oranje gesproken had. 'De geheime strijd', aldus Veterman in zijn terugblik, 'heeft zekere lagen van ons volk, en speciaal de jongeren, het onverwachte inzicht geopend op eigen kunnen, op eigen mogelijkheid. Zonder dat deftige rapporten in nog veel deftiger staatscouranten waren verschenen, hebben zich legers gevormd die vochten, met verbetenheid, met intelligentie, met volle overgave. Jongemannen die jaren lang geen baantje hadden kunnen krijgen op het onbeduidendste kantoor, bleken organisatoren van talent. Jongemannen die door hun degelijke ooms en oerdegelijke tantes voor nietsnutten werden uitgekraamd, bleken mannen van de daad. Kunstenaars die door eindeloos deftige ministers nooit waardig werden gekeurd om een lintje in hun knoopsgat te steken, stortten zich in de strijd met antieke hartstocht - terwijl de ministers achter hun bureaus bleven plakken. Geleerden die veel te onpraktisch waren om in openbare zaken mee te kunnen spreken, transformeerden zich tot paladijnen Dat alles blijft een niet te ontkennen demonstratie van kracht en kunnen."
XCDe illegale werkers zijn een voorhoede geweest - een voorhoede van vrijwilligers in wie, bij alle onderlinge verscheidenheid, wil tot protest en dadendrang leefden. Veterman schreef van 'legers die vochten, met verbetenheid, met intelligentie, met volle overgave: Het woord 'legers' dunkt ons niet alleen een iets te zware beeldspraak, maar wij willen ook onderstrepen dat de illegale groepen fundamenteel juist verschilden van legers in de traditionele zin van het woord. Legers bestaan bij de gratie van hun hiërarchie en discipline, zij zijn verbanden die van buiten af opgelegd worden aan diegenen die er deel van gaan uitmaken. In de illegaliteit kwamen de verbanden van binnen uit; hiërarchie en discipline konden niet alleen niet opgelegd worden, maar zij namen ook, gegeven de individualistische oorsprong van het illegale werk, een heel veel ondergeschikter plaats in. 'De illegaliteit was', aldus van Randwijk, 'een republiek van vrijwilligers die zich allemaal gelijk voelden (en dat in principe ook waren) en die zelfs de schijn van een gezagshiërarchie in strijd achtten met oorsprong en wezen van
1 E. N. Veterman: 763, p. 171-72.
de groep.'! Natuurlijk, zonder hiërarchie en discipline is geen organisatie en was ook geen illegale organisatie mogelijk, maar die hiërarchie had in de illegaliteit niets te maken met vooropleiding, diploma's, graden of titels zij berustte louter op wat men in het illegale werk bleek waard te zijn. 'De LO' (maar men kan hetzelfde voor elke andere illegale groep zeggen) 'was geen leger met sterren, balken en epauletten. De meerdere was hij die meer deed, groter enthousiasme voor de zaak had en vooraan ging in het gevecht. Er ging een hoongelach op, toen iemand eens betoogde dat de LO zich in de overkoepelende organisaties! moest doen vertegenwoordigen door mensen met titels. Daarvoor had men een souvereine minachting. Ze waren welkom, de mensen met ingenieurs- en doctorstitels, maar alleen als kameraad. Bleken ze, naast kameraden, voortreffelijke illegale werkers en mensen met inzicht, dan kwamen ze vanzelf naar voren. Maar nooit alleen omdat ze een titel hadden.P
XCUit het feit dat illegale werkers vrijwilligers waren 'die zich gelijk voelden en dat in principe ook waren' (van Randwijk), vloeiden wel eens moeilijkheden voort: bij meningsverschillen kon men niet tot beslissingen komen. Dat probleem deed zich niet overal voor: in de OD gingen duidelijke orders uit, en er waren illegale organisaties die wel formeel een uit verscheidene personen bestaande leiding kenden maar waarin toch één domineerde - zo van Randwijk in de Vrij Nederland-groep en Paul de Groot (tot april' 43) -in de illegale CPN. Maar er waren ook organisaties waarin die ene dominerende figuur ontbrak of waarin men zijn overheersende positie niet langer wenste te erkennen. Bij blijvend meningsverschil was dan een breuk onvermijdelijk - Vorrinks uittreden uit de leiding van Het Parool (begin '42) en de breuk in Vrij Nederland (eind '42) waaruit Trouwontstond, zijn daar voorbeelden van. En als er nu geen breuk mogelijk was? Men denke aan de LO - was er verdeeldheid binnen de 'Top', dan kon men bezwaarlijk twee Landelijke Organisaties gaan oprichten. 'Met zijn zessen kan je in bepaalde kwesties', aldus Pruys, voorzitter van de 'Top', later een tijdlang ook van het Centraal Bureau van de LO, 'wel eens op een dood punt raken, dat je niet verder komt op een gegeven moment wanneer de meningen botsen. Dan misten wij een man die dan kon zeggen: 'het moet zo-en-zo gebeuren." De voorzitter kon die man niet zijn: hij leidde de wekelijkse vergadering, maar daarmee uit. 'Dat was', vertelde Pruys,van Randwijk inp.Bedoeld werden de z.g. Kern en de Contactcommissie der Illegaliteit, waarover meer in het volgende hoofdstuk. • Ad Goede inp.
1 H. M. 0 dl. III, 539. 2 dl. 1, 64.
'een beroerde baan, de beroerdste die er was. Anderen kunnen op een gegeven moment, als het hun interesseert, even dutten, maar als je de leiding hebt, moet je de hele nacht behoorlijk bij je positieven blijven, anders loopt de zaak mis en wordt het een gezwam in de ruimte. Je kon nooit op een gegeven moment zeggen: 'Nu gebeurt het zo-en-zo', want dan sprongen ze op met een: 'Jij hebt niks méér te vertellen dan de anderen.""
XCWanneer zo de golven hoog konden opslaan binnen een en dezelfde organisatie", hoeveel te hoger dan nog wanneer zich tussen verschillende organisaties "tegenstellingen manifesteerden! De leiders van de illegale groepen waren meestal krachtige persoonlijkheden; hnn karakter en hun overtuiging hadden hen tot het illegale werk gebracht en in en door dat werk had het karakter zich verder gevormd en was de overtniging geconsolideerd. Schouder aan schouder stonden zij in de strijd tegen de bezetter en van die gemeenschappelijke positie uit beden zij elkaar hulp wanneer dat nodig was. Die solidariteit trof men als regel ook op lager niveau aan. Daar vooral werd het illegale werk ervaren als een activiteit waarin oude politieke en godsdienstige tegenstellingen volledig weggevallen waren; wat ook in het verleden geschied was of in de toekomst kon geschieden, men hielp(Stichting Trouw-fonds: De goede strijd. Een herinnering aan de strijd van Trouw 1943-1945 (1955), p.
1 Ad Goede: Verslag van gesprek, IS okt. 1946, met Kees Pruys, p. 2 BH-I). 2 Bij manifesteerde zich in '43 een duidelijke tegenstelling tussen de redactie en de technischeleidil).g, d.w.z. Wim Speelman en de zijnen. 'In het begin', aldus het gedenkboek van 'werd nog wel eens in de technische groep door sommigen gezegd: 'Als het er op aankomt, is de krant van ons.' In afweer tegen een redactie' (de redactie van 'die hun, naar hun gevoel, eens een krant had afgenomen' (betere formulering: die de krant een andere inhoud gegeven had dan zij wensten) 'leefde die gedachte.' De tegenstelling sleet uit op de z.g. Trouw-weekends: 'Op zo'n weekend kwamen de mensen van de landelijke leiding der technische groep en van de leiding der verschillende provincies tezamen met een of meer mensen van de redactie. Er waren er vaak twintig of meer. In de loop van de zaterdagmiddag kwamen ze aandruppelen, meestalap een fiets, naar de plaats van samenkomst. Dat was in de regel een boerderij ergens in Overijssel, in de Achterhoek, in Zuid-Holland of ook wel een landhuisje in Gaasterland ... Wanneer dan zo tegen donker iedereen zowat present was, verenigden allen zich aan de maaltijd. Het weekend werd geopend met gebed en Schriftlezing. Men begon dan vervolgens niet met allerlei praktische problemen maar de eerste avond was gewijd aan een principieel vraagstuk. Tot laat in de nacht werd er dan over gediscussieerd ... De andere morgen ging men naar de kerk. En gedurende de zondag werd dan verder gepraat en werd ook een aantal zakelijke dingen behandeld.' 1 Een van de weinige ons bekende uitzonderingen die regel wordt gevormd door de communist die van '43 af de verspreiding van het links-socialistische illegale blad saboteerde. 'In Amsterdam isjarenlang' (d.w.z. van '43 af) 'door een intern verraad de verspreiding slecht geweest' , aldus een van de redacteuren van W. F. Storm. 'Achteraf is gebleken dat iemand die in de loop van 1943 naar de communistische kant is overgegaan, grote pakken die in Amsterdam voor verspreiding werden afgeleverd, in de gracht heeft gegooid.' (Getuige W. F. Storm, dl. VII c, p. 359).
elkaar in het praktische werk en zat elkaar zeker niet dwars.! In de hoogste regionen lag de zaak evenwel gecompliceerder: eendracht in de strijd tegen de bezetter, ja, maar wat nadien? Bij de een ging persoonlijke eerzucht een rol of althans mede een rol spelen, bij een ander begeerte naar macht, bij een derde een overmaat aan eigengereidheid, maar ook walmeer men deze en dergelijke subjectieve factoren uit het beeld schrapt, blijft het objectieve feit bestaan dat de leiders van de illegaliteit het van meet af aan in hun toekomstconcepties niet in alle opzichten eens waren. Natuurlijk, Duitsland moest verslagen worden en Nederlands onafhankelijkheid hersteld, maar wat voor Nederland diende dat te zijn? Een Nederland met een ongewijzigde maatschappij en met ongewijzigde staatsinstellingen, of dienden zowel die maatschappij als die staatsinstellingen ingrijpend veranderd, 'vernieuwd', te worden? Zo ja, in welke richting? En had de illegaliteit bij het aangeven van die richting een duidelijk aanwijsbare eigen taak of had zij die taak juist niet, doordat haar historisch mandaat bij het herwinnen van de onafhankelijkheid zou eindigen? De meningsverschillen die bij de beantwoording van deze en dergelijke vragen aan de dag traden, zullen wij, gelijk reeds aangekondigd, in deel 9 behandelen in samenhang met de besluitvorming binnen de Nederlandse regering te Londen - hier willen wij volstaan met op te merken dat die meningsverschillen zich in de periode die ons thans bezighoudt, vooral concentreerden op de Z.g. overgangstijd, d.w.z. op de periode die onmiddellijk op de bevrijding zou volgen; voorts, dat zij mede betrekking hadden op de plaats van de Ordedienst; en tenslotte, dat zij van speciaal belang bleken bij het proces dat in '44 moeizaam op gang kwam: de coördinatie der illegaliteit.op10 9
XCHet probleem van de overgangstijd heeft van een vroeg stadium af in de Nederlandse illegaliteit aanleiding gegeven tot een politieke worsteling en die worsteling vond plaats in een atmosfeer die geprikkeld was en vergeven van achterdocht. Dat laatste hing samen met het opheffen van de staatkundige vrijheden. Nederlanders die zich vóór de bezetting actief voor de politiek geïnteresseerd hadden (minderheden waren het geweest, maar het zijn steeds minderheden die in de gang der historie ingrijpen), hadden tennaastenbij geweten hoe in den lande over de staatkundige vraagstukken gedacht werd; zij hadden de politieke verhoudingen en het politieke krachtenveld kunnen overzien. De Duitse bezetting had daar een einde aan gemaakt. De StatenGeneraal kwamen niet langer bijeen, het bestaan dat de Provinciale Staten en de gemeenteraden nog ruim een jaar rekten, was niet meer dan een schijnbestaan, uit pers en radio verdween van meet af aan de openhartigheid. Zeker, een ieder mocht aannemen, en nam ook aan, dat de overgrote meerderheid des volks naar de dag haakte waarop 'de Moffen' verdwenen zouden zijn en de onafhankelijkheid zou zijn hersteld - dat was de eensgezindheid die beleden werd in onderlinge gesprekken en die in de gemeenschappelijke afkeer van de bezetter en zijn handlangers als het ware voelbaar was op al die plaatsen waar groepen Nederlanders bijeen waren: in fabrieken, werkplaatsen en kantoren, in trams, treinen en autobussen, in café's, bioscopen en theaters. Maar wat hield die eensgezindheid verder in? Misschien niet veel meer dan nog twee punten: dat koningin Wilhelmina moest terugkeren en dat alle 'landverraders' moesten worden gestraft. Er zijn wellicht wel talrijke Nederlanders geweest die de gehele bezetting door aan dit simpele program voldoende hadden, maar voor de politiek meer bewuste en actieve groepen gold dat niet. 'Nederland zal herrijzen' mocht dan de leuze zijn die door al die groepen gelijkelijk onderschreven werd, maar elk harer had een eigen voorstelling, hoe dat herrezen Nederland er diende uit te zien. Welnu, in welke mate al die aparte voorstellingen weerklank vonden bij de bevolking, wist niemand. Vertegenwoordigers van 'oude' politieke partijen konden, voorzover zij nog contacten met kaderleden onderhielden, wel vertrouwen dat de vroegere aanhang zich weer zou manifesteren zodra daar gelegenheid voor zou zijn, maar zij bezaten daar
omtrent geep. enkele zekerheid. Aan de redacties van illegale bladen als Vrij Nederland en Het Parool die in de loop van de bezetting ingrijpende maatschappelijke en politieke hervormingen gingen bepleiten, was wel bekend dat zij een brede lezerskring in den lande bezaten, maar in hoeverre die lezerskring achter hun nieuwe denkbeelden stond, wisten zij niet. Dat gold voor elke groepering die, op welke wijze ook, bepaalde denkbeelden voor de toekomst, eventueel zelfs afgeronde toekomst-concepties ging verkondigen. Die verkondiging vond plaats zonder duidelijke echo, zonder dat er een uitspraak kwam van diegenen op wie elk trachtte in te werken: de overgrote meerderheid van het Nederlandse volk. Die meerderheid zweeg. Dat zwijgen nu, droeg er in belangrijke mate toe bij dat de verkondigers van toekomstdenkbeelden de neiging kregen hun invloed te overschatten. Zij waren veelal krachtige persoonlijkheden wier overtuiging in het vuur van de illegale strijd gehard was. Als regel gingen zij hoofdzakelijk of uitsluitend met gelijkgezinden om. Elk hunner kon hopen dat de denkbeelden die hij voorstond, een brede aanhang zouden verwerven als het land eenmaal bevrijd was, althans daarin wezenlijk meer weerklank zouden vinden dan tevoren - misschien was die projectie van de eigen wensen voor menigeen wel een van de factoren die het hem mogelijk maakte, het dodelijk riskante illegale werk voort te Zetten. Hoop doet leven - hoop doet ook strijden.
XCN aast die projectie van wensen was er een projectie van angsten. Bij tegenstanders van het communisme leefde de angst dat de Communistische Partij Nederland in en door haar krachtige deelneming aan de illegale strijd bezig was, een sterke positie in den lande op te bouwen, en dat zij ten tijde van de bevrijding op zijn minst tot roerige acties zou overgaan; in conservatieve kringen was men trouwens niet alleen voor die CPN bevreesd maar, breder, voor'de roden' van wie men een herhaling verwachtte van 'november' I 8': een soort greep naar de macht. Omgekeerd waren er in het progressieve kamp die de vrees koesterden dat conservatieve krachten gebruik zouden maken van de overgangstijd om een autoritair regime in te stellen, althans allerlei autoritaire maatregelen te nemen.
XCBehalve deze tegenstellingen waren er nog andere. Velen waren al vóór de bezetting maar vooral in de zomer van '40 een groot vraagteken gaan plaatsen achter de vooroorlogse partij-indeling, ja in tamelijk brede kringen was men na de Duitse inval gaan twijfelen aan de zin van de parlementaire democratie. wel had het autoritair bestuur van de bezetter en had ook het autoritair karakter van de maatregelen die door de Nederlandse overheid genomen werden, er toe bijgedragen dat men zich later weer positiever jegens de parlementaire demoeratie was gaan opstellen, maar dat betekende
die demoeratie zou moeten inrichten. Met de vroegere partijen of met geheel nieuwe? Als het geheel nieuwe zouden worden, moest men de burgerij na de bevrijding dan niet een ruime periode voor herbezinning geven? En vloeide daar dan niet uit voort dat men in elk geval niet de in '37 gekozen Tweede Kamer (welker mandaat in '4I afgelopen was) opnieuw moest laten bijeenkomen? Voorstanders van radicale hervormingen vreesden dat het bijeenkomen van zulk een 'verouderde' volksvertegenwoordiging betekenen zou dat de krachten van het behoud aile nieuwe denkbeelden in de kiem zouden smoren.
XCEen deel van al deze tegenstellingen had zich, in '4I al, toegespitst op de vraag wat bij de bevrijding de plaats van de Ordedienst zou zijn. Vaneind '4o-begin '4I af bestond bij sommige vertegenwoordigers van de zes grote democratische partijen (de Rooms-Katholieke Staatspartij, de Anti-Revolutionaire Partij, de Christelijk-Historische Unie, de Liberale Staatspartij, de Vrijzinnig-Democratische Bond en de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij) die elkaar in het Z.g. Politiek Convent plachten te ontmoeten, een zekere beduchtheid dat de in het geheim opgebouwde, door beroepsofficieren geleide Ordedienst bij de bevrijding zou trachten, zich boven de partijen te plaatsen. Die beduchtheid welke, zoals wij in deel 5 verhaalden, vooral bij de voorzitter van de SDAP, Koos Vorrink, leefde, verdween pas toen hem in zijn besprekingen met de 'tweede' chef-staf van de OD, luitenant-kolonel Pierre Versteegh, bleek dat deze richtlijnen had doen uitgaan waarin aan aile commandanten gelast was, bij de bevrijding te gehoorzamen aan 'het alsdan in Den Haag gevormde bewind.'! Bij dat 'bewind' werd overigens niet gedacht aan de regering, d.w.z. aan koningin wilhelmina en het kabinet - Versteegh nam aan, en dat deed het Politiek Convent ook, dat het, als de bevrijding eenmaal daar was (men zag deze meestal als uitvloeisel van een plotselinge ineenstorting van het Derde Rijk), enige tijd zou duren voor de regering, uit Engeland overstekend, zich weer in Den Haag zou kunnen vestigen. Hoe Versteegh zich dat 'bewind' precies voorstelde, weten wij niet, maar uit het vertrouwen dat Vorrink in hem had, mag afgeleid worden dat dit punt niet tot moeilijkheden tussen hen geleid heeft.
XCToen Versteegh medio september '4I gearresteerd werd, ging jhr. Joan Schimmelpenninck als chef-staf van de OD fungeren. Schimmelpenninck dacht uitgesproken autoritair. In de zomer van '41 had hij een conceptJ.
1 'Richtlijnen voor gewestelijke-, districts- en plaatselijke commandanten', III G. van Ojen: (1972), p. 839-44.
proclamatie opgesteld", waarmee een 'voorlopig bewind ... , gesteund door mannen, allen u zeer welbekend en eveneens geheel buiten alle partijpolitiek staande', zich aan het volk zou presenteren; in die proclamatie zou men ook lezen dat 'de vertegenwoordigende lichamen voorshands niet (zouden) vergaderen' en dat 'de oude staatkundige partijen zich van alle politieke uiting (zouden) hebben te onthouden' - anders gezegd: de vrijheid van vergadering en de vrijheid van drukpers zouden niet onmiddellijk hersteld worden. Onder de nog steeds 'van kracht zijnde, althans niet ingetrokken staat van beleg (deze was op 19 april '40 afgekondigd) wilde Schimmelpenninck het militair gezag in den lande doen uitoefenen door luitenantgeneraal b.d. jhr. W. Röell (echtgenoot van een zijner nichten), een uiterst conservatieve opperofficier die formeel 'commandant' van de OD was, en het 'voorlopig bewind' dat Schimmelpenninck voor de geest stond, zou bestaan uit hemzelf, Röell en de oud-gouverneur-generaal van NederlandsIndië, jhr. mr. B. C. de Jonge, die niet minder conservatief was dan Röell.
XCVan Schimmelpennincks opzet was V orrink op de hoogte. Hij was er zeer door gealarmeerd en reageerde er op, enerzijds door eind september' 41 een speciale boodschapper, ir. B. Springer, naar Londen te sturen (die daar, toen hij er eind juli '42 aankwam, deed weten dat Vorrink op elk autoritair ingrijpen ten tijde van de bevrijding zou antwoorden met het afkondigen van een algemene staking), anderzijds door er in elk milieu waar hij, Vorrink, kwam, op aan te dringen dat het overgangsbewind zou bestaan uit vertegenwoordigers van de democratische partijen. Die partijen waren nog steeds, zo had Vorrink eind juli '41 in Het Parool geschreven, 'de uitdrukking van de werkelijke staatkundige wil van het Nederlandse volk'2 - anders gezegd: bij een eventueel 'vacuüm' in de overgangstijd waren zij, en zij alleen, bevoegd om op te treden.
XCDit 'exclusieve' standpunt werd ook in de vroegere politiek-leidende kringen niet door ieder gedeeld; het was tekenend dat het Politiek Convent, toen het eind '41 een college ging samenstellen waaruit een voorlopig bewind zou moeten voortkomen, het wenselijk achtte, rekening te houden met de kritiek die in '40 en '41 in brede kringen (zo bij de Nederlandse Unie, maar ook ver daarbuiten) op de vooroorlogse politici geuit was. Het bedoelde college, het Grootburgercomité of GBC, dat in de tweede helft van januari '42 geconstitueerd werd, bestond gedeeltelijk uit niet met de partijpolitiek vereenzelvigde figuren en het door het GBC ingestelde uitvoerend comité10
1 punt f, bijl. 7 bij gestene. bijl. 429. 2 18 (26 juli 1941), p. 2.
van-vijf, het Nationaal Comité, telde twee van die figuren: de bankier mr. E. E. Menten en de algemeen gemachtigde voor de wederopbouw, dr. ir. J. A. Ringers. De traditionele partijen hadden er echter wèl de meerderheid in, zulks in de personen van Vorrink, van nIT. T. J. Verschuur, voorzitter van de RKSP, en van Jan Schouten, politiek leider van de ARP. De drie door hen vertegenwoordigde partijen mag men overigens niet als gelijke grootheden zien. De RKSP bestond praktisch niet meer, alleen binnen de SDAP en de ARP werden in het geheim contacten tussen kaderleden onderhouden en zulks gebeurde binnen de ARP bepaald op grote schaal.
XCHoe dat zij, het Nationaal Comité ging, zoals wij in ons vorige deel weergaven, allerlei maatregelen voorbereiden die in de dagen van de bevrijding genomen moesten worden. Het stelde een concept-proclamatie op! waarin het 'het handhaven van orde en rust in het gehele land''de eerste taak' noemde. Voorts zou men in die proclamatie lezen:
XC'Voor niemand onzer bestaat meer een terug tot v66r 10 mei 1940. Wel willen wij in het besef der historische verbondenheid trouw blijven aan de grote waarden van het verleden ... Daarom stellen wij ons op de grondslag van een georganiseerde invloed van het volk op de wetgeving en het bestuur, van het behoud van onze traditionele volksvrijheden. Maar wij zijn niet blind voor de grote tekort komingen van het verleden.'
XCHoe het Nationaal Comité zich ten aanzien van het bijeenkomen van het parlement opstelde, is niet bekend - het comité heeft zijn aandacht geconcentreerd op de uitvoerende macht. Het ging na, wie ten tijde van de bevrijding als commissarissen der koningin of als burgemeesters zouden gaan optreden en het nam voorts de uitgave van een 'eenheidscourant' in voorbereiding, hetgeen mede bedoeld was als middel om de communisten de pas af te snijden. Bij dat alles stond voorop dat niets uitgevoerd zou worden dat niet uitdrukkelijk door de regering te Londen goedgekeurd zou zijn trouwens, het Nationaal Comité zou in het geheel niet naar buiten treden als het daartoe niet door de regering gemachtigd was. Die machtiging werd enkele keren aangevraagd, in de herfst van' 42 in stukken die via de Zwitserse Weg verzonden werden. Aan die stukken werd toen door van Randwijk, hoofdredacteur van Vrij Nederland, na overleg met de nieuwe chef-staf van de OD, jhr. P. J. Six (Schmimmelpenninck was in november' 4I gearresteerd, diens opvolger, majoor N. Tibo, in mei' 42 in krijgsgevangenschap wegTekst in Collectie-WoDrees, map 'Eerste Nationaal Comité, VaderlandsComité'.
1
gevoerd), een commentaar toegevoegd waarin er de regering op werd gewezen dat, als het Nationaal Comité de aangevraagde machtiging kreeg, 'grote verwarring' zou ontstaan. Bij het innemen van dit standpunt werd van Randwijk gedreven door zijn hartgrondige afkeer van de vooroorlogse politici en Six door diezelfde afkeer benevens door de overtuiging dat een herhaling van 'november' 1 8' aileen door een militair -, niet door een burgerlijk gezag voorkomen kon worden.
XCDe conceptie van Six hield in dat men in de overgangstijd moest aanknopen bij de twee data 19 april '40 en 13 mei '40: op die eerste datum was het gehele land in staat van beleg verklaard, op die tweede het regeringsgezag in handen gelegd van de opperbevelhebber van land- en zeemacht. Six meende dat de regering ten tijde van de bevrijding van Londen uit een nieuwe opperbevelhebber moest benoemen - desnoods kon de 'commandant-OD' (Six was slechts de 'chef-staf') als zodanig fungeren. Onder die opperbevelhebber zouden dan de lagere commandanten van de OD het militair gezag uitoefenen. Die commandanten moesten, aldus Six, gemachtigd zijn, linksrevolutionaire politieke gevangenen in arrest te houden, 'het overgrote deel der bevolking, aan zichzelf overgelaten' (niet dus door agitatoren bewerkt), verlangde, aldus Six in een voor de regering bestemd memorandum (oktober '42)1, 'niet anders ... dan in nieuwe vorm en in rust en harmonie weder op te bouwen wat vernield of verloren is gegaan. Het verlangt daarbij hartstochtelijk naar de terugkeer van H.M. de Koningin' - háár zag Six als degene die de richtlijnen voor die staatkundige wederopbouw moest aangeven.
XCEvenals het Nationaal Comité wenste Six dat de regering zijn opzet uitdrukkelijk zou goedkeuren. Het Nationaal Comité kreeg medio maart' 43 via de (niet doorziene) verrader van der Waals te horen dat de regering niet bereid was, het comité als voorlopig bewind te erkennen (op 1 en 2 april '43 werd het comité trouwens in zijn geheel 'opgerold') en ook aan de wensen van Six kwam de regering niet geheel tegemoet.
XCWij willen, wat het beleid dier regering betreft, Iller volstaan met op te merken dat de verdeeldheid in bezet gebied er toe bijgedragen had dat het kabinet had besloten, tot in de dagen van de bevrijding aan te blijven - pas nadien zou het demissionair worden. Nederland zou bevrijd worden door Geallieerde militairen: Britten en Amerikanen. Vooral in Amerika waren sterke krachten die bepleitten dat in dat onrustige Europa niet aileen Italië en Duitsland maar ook de te bevrijden landen vooreerst onder Allied Military10
1 'Memorandum', no. 108 (20 okt. 1942) (archief Binnenlandse Strijdkrachten.çooj),
Government geplaatst zouden worden. De behoefte om dat te voorkomen was een van de redenen geweest waarom de regering besloten had, een Nederlands militair gezag te gaan voorbereiden, hetwelk gebaseerd zou zijn op een 'bijzondere' staat van beleg. Dat militair gezag zou uitgeoefend worden door in Engeland opgeleide Nederlandse officieren die evenwel in Nederland zelf versterking zouden moeten ontvangen. Een eerste nogal vage aanduiding van dit alles gaf koningin Wilhelmina toen zij op 24 april I943 in een toespraak voor Radio Oranje tot bezet gebied o.m. het volgende zei:
XC'Ik weet wat door de Nederlandse geest bij u thuis in uw midden wordt voortgebracht, waarvan veel onmiddellijk oflater de bouwstoffen zalleveren voor het nieuwe Nederland. Ik heb langs verschillende wegen gelegenheid gehad, de ontwikkeling uwer gedachten ook op staatkundig gebied te volgen en zal mij bij thuiskomst ook op dit terrein geen vreemdeling onder u gevoelen ... Ik weet dat ik uw weloverwogen overtuiging uitspreek wanneer ik zeg: 'Bij het eerste vrijheidsgloren verrijst het nieuwe en herboren vaderland.'
XCEr zal aanvankelijk een regering nodig zijn die met krachtige hand het bewind voert, echter met vermijding van alleswat zweemt naar dictatuur.
XCTer handhaving van orde en rust, en niet in de laatste plaats ter bescherming van allen die van goeden wille zijn, zal de staat van beleg aanvankelijk noodzakelijk zijn.'
XC'Staat van beleg'! Die term wierp bij menigeen die politiek bewust leefde, maar vooral bij de redacties van Vrij Nederland en Het Parool, allerlei vragen op. Van hen beide ging Het Parool als eerste op de problemen van de overgangstijd in. Dat geschiedde in een artikel dat geschreven was door mr. dr. G. J. van Heuven Goedhart die binnen de redactie de dominerende figuur geworden was.' Op hem zullen wij in deel ç terugkomen. Wat zijn opvattingen betreft, willen wij hier slechts opmerken dat hij, evenals de afgezette commissaris der koningin in de provincie Utrecht, jhr. mr. L. H. N. Bosch ridder van Rosenthal, met wie hij veel contact had, in die tijd een overtuigd aanhanger was van het denkbeeld dat het gezag in het bevrijde Nederland van meet af aan door burgers uitgeoefend moest worden, niet door militairen. Dat bleek ook uit zijn artikel.
XCOp 'de grootscheepse maatschappelijke hervormingen' die na de oorlog verwezenlijkt moesten worden (hervormingen 'zonder welke deze oorlogmeip.
1 52 (10 1943), 1-2.
een vergeefs gevoerde zou worden'), ging va Henven Goedhart niet in, wèl op de overgangstijd. Er zou dan maar één wettig gezag zijn: 'dat van de Nederlandse regering te Londen' ('ieder moge het zich voor gezegd houden'). Die regering moest onmiddellijk uitgebreid worden met nieuwe ministers: personen die de bezetting zouden hebben doorstaan. Een 'uitzonderingstoestand' was onvermijdelijk. Welnu, 'wij hebben', schreef van Heuven Goedhart, 'in her vaderland herhaaldelijkstemmen gehoord van lieden die op een 'militair bewind', op een 'sterk gezag' aansturenwillen. Hoezeer wij de noodzakelijkheid van krachtig optreden erkennen, niets ware noodlottiger dan het leggen van's lands zaken in militaire handen! .. Wij menen dat het vooral de commlssarissen der koningin in de provincies en de burgemeesters zijn, in wier personen tijdelijk versterkte, 'militair' gerichte, bevoegdheden geconcentreerd moeten worden. Doet men dat, dan accentueert men het 'civiel' karakter van dit 'militair' bestuur en waarborgt men, beter dan met generaals,de onmiddellijke herleving van de burgerlijke vrijheden, die voorwaarde isvoor elke werkelijkebevrijding.'
XCEn de Staten-Generaal? Verkiezingen zouden na de bevrijding 'eerst na geruime tijd technisch mogelijk zijn', voordien moest men, meende van Heuven Goedhart. werken met een 'rompparlement', bestaande uit de 'oude' leden, voorzover niet 'fout' of overleden, aangevuld met, bij wijze van uitzondering, door de koningin benoemde nieuwe leden die het vertrouwen zouden genieten van 'een aanzienlijk deel des volks', zulks op grond van hun houding tijdens de bezetting.
XCVan Heuven Goedhart had zijn artikel geschreven naar aanleiding van een beschouwing in het Londense Vrij Nederland van 8 november '42 waarvan hem een gemicrofilmd exemplaar via de Zwitserse Weg bereikt had - hij refereerde niet aan de toespraak van de koningin. Dat deed Vrij Nederland wèl: van Randwijk plaatste de laatste twee alinea's uit ons citaat uit die toespraak als motto boven zijn beschouwing die begin juli gepubliceerd werd. Gegeven de noodtoestand waarin het land bij de bevrijding zou verkeren, achtte ook hij een staat van beleg onvermijdelijk. 'Met instemming' citeerde hij daarbij evenwel Het Parool: het gezag van de commissarissen der koningin en van de burgemeesters moest versterkt worden+ 'Wij zijn van mening', schreef hij,Het denkbeeld van het aangevulde 'rompparlement' nam van Randwijk niet uitdrukkelijk over: hij sprak van 'politieke adviescolleges,bestaandeuit mannen,
1
'dat noch van autoritair gezag (een onbestemd begrip dat bovendien een politieke bijsmaak heeft), noch van een militair bewind sprake mag zijn. Zowel het een als het ander riekt naar dictatuur, en wanneer er iets is, waarvan ons volk een diepe afkeer heeft en een hartgrondige haat heeft leren koesteren, dan is het brute macht zonder zedelijk gezag ... Te lang reeds heeft ons volk de macht in soldatenuniform gezien dan dat het deze in de dagen der nieuwe vrijheid nog zou kunnen verdragen.'!
XCMen kan zich indenken met welke gevoelens Six van de beschouwingen in Het Parool en Vrij Nederland kennis nam. Er sprak een en dezelfde visie uiteen visie die zich, al werd zijn organisatie niet genoemd, tegen de OD richtte. Wat wenste de regering? De woorden van de koningin waren nogal vaag geweest. Was in de conceptie van de regering plaats voor een OD zoals Six diedacht?
XCHet antwoord op die vraag bracht hem, gelijk in hoofdstuk 7 uiteengezet, de geheime agent Gerard van Borssum Buisman. In de tweede helft van juli, korte tijd dus nadat Six van het artikel in Vrij Nederland had kunnen kennisnemen, had hij de door de koningin goedgekeurde 'Boodschap' van de minister van oorlog, ir. van Lidth de Jeude, onder ogen waarin hij las dat bij de bevrijding een 'opperbevelhebber' zou optreden, onder wie een militair gezagsapparaat zou ressorteren; in dat apparaat zouden in elk geval ODofficieren opgenomen kunnen worden, maar: 'zou onverhoopt opperbevelhebber niet onmiddellijk aanwezig zijn, dan kunnen zijn instructies aan OD tot handhaving openbare orde van hier worden uitgegeven, doch aangenomen wordt, dat zulks slechts voor uiterst korte duur nodig zal zijn: Anders gezegd: het werd in Londen mogelijk geacht en goedgekeurd dat, zij het slechts korte tijd, de OD, en hij alleen, ten tijde van de bevrijding de openbare orde zou moeten handhaven. Six mocht aannemen dat wat hij op dit gebied ging voorbereiden, in beginsel de volledige instemming van de regering had - hij voerde eenvoudig haar opdracht uit. Die opdracht hield' hij strikt geheim; boven de brief van de minister had trouwens 'zeer geheim' gestaan. Hij achtte zich niet gerechtigd, omtrent die opdracht enige mededeling te doen aan andere illegale organisaties - wilde de regering dat wèl doen, dan was dat háár zaak. Six zou die openhartigheid overigens niet toejuichen: hij veronderstelde dat de weerstanden tegen de OD alleen maar zouden toenemen indien men bijvoorbeeld in de kringen van Het Parool en Vrij Nederland wist dat de OD, rekening houdend met een noodsituatie, zich er systematisch op ging voorbereiden, bij de bevrijding het militair gezag uitVrij Nederland,
III, II (5 juli 1943), p. 3.
te oefenen. Beide illegale bladen stonden, Six wist het, via de Zwitserse Weg in verbinding met de regering: zij zouden pressie op de regering kunnen . uitoefenen om haar beleid te wijzigen.
XCDe politieke tegenstelling tussen enerzijds Het Parool en Vrij Nederland, anderzijds de OD is in de periode die ons thans bezighoudt, voortdurend verder geaccentueerd. Zowel daarop als op het werk van de OD zullen wij straks dieper ingaan, maar voor wij dat doen, moeten wij er op wijzen dat voor het kabinet ook zijn eigen positie in de periode tussen de bevrijdingsdag en de dag waarop een nieuw kabinet zou optreden, een probleem vormde. Dat was in de aan Six overgebrachte 'Boodschap' ook gebleken uit een passage die wij in hoofdstuk 7 al citeerden maar die wij hier willen herhaleneen passage die uitging van het feit dat koningin Wilhelmina pas zou overkomen uit Engeland wanneer de toestand in bevrijd gebied geheel gestabiliseerd was:
XC'Blijft nog regeling wettig gezag vanaf tijdstip vertrek bezetters tot aankomst koningin. Vorming Voorlopig Bewind door driemanschappen of door welke groep ook, wordt ... volkomen ontoelaatbaar geacht, doch regering voornemens, met representatieve groep (voorzover thans te overzien valt: het Nationaal Comité of andere leidende figuren) nauw samen te werken totdat nieuw kabinet gevormd, onmiddellijk na terugkomst koningin.'
XCToen wij die passage aanhaalden, wezen wij er reeds op dat niet duidelijk is wat de regering zich onder dat 'Nationaal Comité' voorstelde. Van Lidth de Jeude's stuk droeg de datum van 12 juni '43 - de regering had toen via Genève al bericht ontvangen dat de leden van 'het Nationaal Comité' allen gearresteerd waren. Nam de regering aan dat dit comité al gereconstitueerd was of alsnog gereconstitueerd zou worden? Dat laatste was bepaald haar wens.! Zij had overigens gesproken van 'het Nationaal Comité of andereOpmei'ontving Six een codetelegram waarin de regering hem berichtte dat het contact met het Nationaal Comité, dat als 'adviescollege binnenlandse politiek' gedacht was, geheel verbroken was. Het telegram vervolgde: 'Indien nog bestaand acht gij samensmelting met groep-Trouw mogelijk? Indien ontbonden acht gij laatstbedoelde groep zodanig representatief gehele volk en zodanig geleid dat zij taak Nationaal Comité kan overnemen?'dl.a, p.Een goedbedoeld telegram maar van hoeveel onwetendheid getuigt het!
1 28 43 VII 167).
leidende figuren' . Wat voor figuren? Dat leed voor de koningin geen twijfel: zij zag de illegaliteit als de politieke kracht die haar zou helpen, 'het nieuwe en herboren vaderland' te doen ontstaan waar zij, niet voor het eerst, op 24 april' 43 van gerept had. Het Nationaal Comité had niet haar volle sympathie gehad. Zeker, zij bewonderde Vorrink wegens zijn vele illegale werk dat haar bekend was (van het illegale werk van Schouten wist zij niet af), maar een comité waarin de meerderheid in handen was van leidende personen uit de ARP, de RKSP en de SDAP (drie partijen die zij uit de tijd achtte), kon zij slechts zien als representant van een verdeeldheid die, daarvan was zij overtuigd, het Nederlandse volk in en door de bezetting juist bezig was te overwinnen.
XCInderdaad, het Nationaal Comité als zodanig had een duidelijke verbinding gehad met de vooroorlogse politieke leiders: dezen hadden in het comité de meerderheid gehad en waren trouwens ook in het Grootburgercomité, waaruit het Nationaal Comité afgeleid was, in ruime mate aanwezig geweest. Men moet daarbij in het oog houden dat de voornaamste van die politieke leiders elkaar in '42 en de eerste maanden van '43 niet alleen ontmoetten in het verband van die twee comité's maar ook in dat van het Politiek Convent.
XCNa het 'oprollen' van Grootburgercomité en Nationaal Comité bleef dat Politiek Convent bijeenkomen. Dat was vooral te danken aan de inspanningen die Drees, voorzitter van de vroegere Tweede Kamer-fractie der SDAP, zich getroost had. Ook hem willen wij beknopt schetsen.
XCWillem Drees, in juligeboren in Amsterdam, had, toen de bezetting begon, al een lange politieke loopbaan achter de rug. Hij was, na in zijn geboorteplaats de openbare handelsschool doorlopen te hebben, instenograaf geworden van de Tweede Kamer en had daar zijn eerste 'passieve' politieke ervaring opgedaan. Spoedig was hij zelf in die politiek actief geworden: inwas hij op drie-en-twintigjarige leeftijd tot bestuurslid gekozen van de federatie-Den Haag van de SDAP, intot voorzitter, intot lid van de gemeenteraad - hij zou dat zeven-en-twintig jaar lang, meer dan een kwart eeuw dus, blijven. Veertien van die zeven-en-twintig
1886 1906 1910 J9Il 1913
jaar was hij in de residentie tevens wethouder geweest, meestal wethouder van sociale zaken; op het gebied van de sociale wetgeving en haar toepassing had hij daarbij een rijke ervaring opgedaan, trouwens in de gemeentepolitiek in het algemeen. Niet anders lag het op het terrein van de provinciale politiek: vele jaren lang had hij de SDAP in de provinciale staten van zuidHolland vertegenwoordigd. In '33, toen hij zes-en-veertig jaar was, had hij bovendien een plaats gekregen in de Tweede Kamerfractie van de SDAP en deze fractie had hem in augustus '39, toen Albarda tot het kabinet-de Geer toetrad, in zijn plaats tot haar voorzitter gekozen. De tijd was te kort geweest om hem van die functie uit landelijke bekendheid te geven maar in brede kringen in Den Haag en de provincie Zuid-Holland alsmede binnen de SDAP had zijn naam, toen de bezetting begon, een uitstekende klank.
XCDrees was minder flamboyant dan Vorrink, ja hij had een afkeer van alles wat naar het theatrale zweemde. Niet dat hij niet fel uit zijn slofkon schieten! Wie zijn gevoel voor recht en billijkheid kwetste, kon er geducht van langs krijgen - eenvoud, nuchterheid en onkreukbaarheid kenmerkten zowel zijn persoonlijkheid als zijn optreden. Drees had bovendien een eigenschap die in de politiek lang niet algemeen voorkomt: hij had een opmerkelijk grote realiteitszin. Zijn sociaal-democratische overtuiging was hecht gefundeerd en hij was er volstrekt van doordrongen dat de SDAP die pas in '39, na een bestaan dat de vijftig jaar naderde, tot het landsbestuur toegelaten was, een belangrijke bijdrage konleveren aan de verheffing van de Nederlandse samenleving, maar hij kende die samenleving te goed om te menen dat socialisten daar in alle opzichten hun stempel op zouden kunnen drukken. Politiek in N ederland was steeds coalitiepolitiek - elkaars overtuiging respecterend moest men tenslotte bereid zijn tot een zinvol compromis.
XCNa de schok van de capitulatie (evenals Vorrink had hij op 14 mei '40 vergeefs getracht, uit ijmuiden te ontkomen) had Drees in de zomer van '40 zijn best gedaan de SDAP en de met haar verbonden organisaties trouw te doen blijven aan de sociaal-democratische beginselen. Wij herinneren aan de inleiding die hij op 14 juli' 40, ruim drie weken na Frankrijks capitulatie, in de bijeenkomst van de partijraad der SDAP hield (in hoofdstuk II van deel a gaven wij er een samenvatting van) - een nogal sombere inleiding maar waarin Drees toch duidelijk onderstreepte dat SDAP' ers trouw moesten blijven aan hun idealen. 'Wat wij nog actief kunnen doen', aldus de aantekeningen voor het slot van zijn peroratie,
'hangt nog maar voor een klein deelvan onszelfaf, maar welligthet aan onszelf,ook in tegenslag te tonen kracht van overtuiging, vastheid van karakter en onder nationaal-socialistische bezetting te blijven Nederlanders, democraten, socialisten.'!
XCKort nadien was hij, toen sociaal-democraten die medewerking aan de gelijkschakeling geweigerd hadden, brodeloos geworden waren, samen met A. W. Ijzerman. tevoren secretaris van de Tweede Kamer-fractie der SDAP, en de accountant J. van de Kieft leiding gaan geven aan het steunfonds dat wij reeds in hoofdstuk 6 noemden. In oktober' 40 was hij opgepakt en als 'Indisch' gijzelaar naar Buchenwald gezonden. Begin oktober '4I was hij wegens een vermeende ernstige maagkwaaluit die gijzeling ontslagen - hij kwam toen in Den Haag terug in een situatie waarin verscheidene leden van het Politiek Convent, vooral Vorrink, zich grote moeite gaven, de leden van de gemeentelijke en provinciale besturen alsnog te bewegen tot het demonstratief neerleggen van hun mandaat op grond van het feit dat per I september het z.g. leidersbeginsel in die besturen ingevoerd was. Drees zag niet veel in zodanige demonstratie. '(Ik) kan mij indenken', zo verklaarde hij later aan de Enquêtecommissie, 'dat men zei: 'Zolang het college nog volkomen goed is en ons geen dingen worden opgelegd die absoluut tegen onze overtuiging ingaan, is het beter dat wij alscollege bijeen blijven dan dat er nationaal-socialistenin komen.Y"
XCDat was, zo schreven wij in deel 5, Vorrink lang niet principieel genoeg: alsof aan de Nederlandse bestuurscolleges niet al veel opgelegd was (men denke slechts aan de anti-Joodse maatregelen), dat rechtstreeks met hun overtuiging in strijd was! Maar Vorrink had nog méér gewild: hij had eigenlijk gewild dat de SDAP als organisatie in '40 in de illegaliteit gegaan was. Drees had tot de velen behoord die dat denkbeeld afgewezen hadden: hoe kon men, zo hadden hij en anderen betoogd, voor de honderden die zich dan zouden moeten gaan schuilhouden, onderduikadressen vinden? Het gevolg was dat Vorrink en Drees ietwat uit elkaar dreven, zij het dat Vorrink, die in vermomming door het land zwierf, het voor het bijeenhouden van het kader van de SDAP van belang achtte dat Drees op zijn normale woonadres in Den Haag bereikbaar bleef. Inderdaad, velen wisten dat adres te vinden: in talloze gevallen gaf Drees sociaal-democraten adviezen ten aanzien van de houding die zij dienden in te nemen, en hij voerde voorts veelvuldig het woord op clandestiene kaderbijeenkomsten.Collectie-WoDrees,Getuige W. Drees,c, p.n 0
1 II '1940-1945'. 2 dl. VII 127.
XCIn de lente van '42 bracht de geheime agent jhr. mr. E. W. de Jonge aan Vorrink een uitnodiging van de regering over om naar Londen over te steken. Vorrink weigerde: hij wilde zijn illegale werk niet in de steek laten. Hij drong er bij Drees op aan dat deze in zijn plaats zou vertrekken. Maar dat weigerde Drees; hem was bekend dat Wiardi Beckman in januari bij precies zulk een oversteek-operatie in Duitse handen gevallen was - welke zekerheid was er dat het ditmaal goed zou aflopen?
XCEnkele maandenlater begonnen de Jodendeportaties. Waar hij kon, drong Drees er bij zijn talrijke Joodse vrienden en kennissen op aan dat zij zouden onderduiken. Velen hunner weigerden, onder wie de marxistische theoreticus Sam de Wolff, van wie Drees te horen kreeg: 'Lieber ein Elide mit Schrecken als ein Schreck en ohne Ende.' Anderen kon Drees via zijn zoons in contact brengen met de kleine verzorgingsgroepen die van de zomer van '42 af actief werden.
XCDat gehele jaar '42 door vertegenwoordigde Drees mèt Vorrink de SDAP in het Politiek Convent. De dubbele bezorgdheid die zo sterk bij Vorrink leefde: dat ten tijde van de bevrijding de OD een soort greep naar de macht zou doen en dat de CPN zich dan tot een gevaarlijk sterke kracht ontwikkeld zou hebben, deelde hij niet. Hij ging er van uit dat de Londense regering voor het land als geheel duidelijke afspraken zou maken met Engeland en de Verenigde Staten - wèl achtte hij het waarschijnlijk dat die regering op provinciaal en gemeentelijk niveau veel niet zou kunnen regelen, en het leek hem zinvol, dat daarvoor de nodige voorbereidingen getroffen zouden worden, zoals het hem ook zinvolleek, de regering, als zij daaraan behoefte had, voorlichting te geven. Dat hier en daar in de illegale pers paden voor de toekomst aangegeven werden die nogal ver afweken van de historische weg die het Nederlandse volk afgelegd had, vervulde hem met enige zorg. De opvatting dat er na de bevrijding een 'nieuw' Nederland zou ontstaan met een volstrekt andere partij-indeling, leek hem in strijd met wat redelijkerwijs te verwachten viel. Hij had vertrouwen in zijn eigen oordeel en hij was bereid, samen met anderen adviezen op te stellen waarmee de regering haar voordeel kon doen. Uiteraard zou hij met die regering louter langs illegale weg in verbinding kunnen treden. Dat hij dat risico aanvaardde, werd in kringen van illegalen die er van vernamen, gewaardeerd, maar daar vloeide nog niet uit voort dat zij hem, hoezeer zij ook zijn verstandig oordeel op prijs stelden, als een hunner beschouwden.
XCDe reconstructie van het Politiek Convent kostte Drees enige moeite. Van de vroegere voorzitters van de zes grote democratische partijen en van de voorzitters van hun Tweede Kamer-fracties waren zovelen gearresteerd dat het verstandig leek, een college te vormen dat slechts uit zes personen zou bestaan. Van Walsum stelde zich beschikbaar voor de CHU, dr. A. A. L. Rutgers was bereid, de ARP te vertegenwoordigenen mr. M. H. de Boer de Liberale Staatspartij. De plaats van Verschuur (RKSP) werd aanvankelijk ingenomen door mr. J. R. H. van Schaik (de vroegere fractievoorzitter van de RKSP, mr. dr. L. N. Deckers, had elke deelneming aan clandestiene bijeenkomsten afgewezen), maar toen van Schaik in april' 44 één of twee dagen gearresteerd geweest was, trok hij zich terug; hij werd door mr. H. A. M. T. Kolfschoten vervangen - Drees had liever gezien dat de taak van van Schaik door Romme overgenomen was, maar hij had de keuze aan van Schaik
XC1 Het illegale werk van de groep-Vorrink is voortgezet door o.m, Johan Meijer, Evert Vermeer en Wim Knol. Door hen werd de uitgave van Vorrinks op onregelmatige tijden verschijnend illegaal blad Verzet nog enige tijd voortgezet. Toen men daarmee ophield, ging een deel van de verspreiders zich moeite geven voor de distributie van Ons Volk. Later gingen, gelijk reeds vermeld, Vermeer en anderen een sociaal-democratisch illegaal blad uitgeven: Vrije Gedachten. Een deel van deze illegale werkers werd ook actief op het gebied van de zorg voor onderduikers, zulks als onderdeel van de groep-Bakker die wij al aan het slot van hoofdstuk 6 noemden. 2 Na de arrestatie van Jan Schouten trad korte tijd mr. H. Bijleveld als politiek leider van de ARP op, maar deze die physiek niet sterk was, droeg zijn taak spoedig aan Bruins Slot over. De ARP is, voorzover ons bekend, de enige partij geweest waarvan in de jaren '43-'44 een brede groep voormannen regelmatig bleef bijeenkomen. Dit z.g. senioren-convent bestond uit mr. Bijleveld, mr. J. Donner, mr. J. J. Hangelbroek (de man van het Schoolverzet), H. J. W. A. Meyerink, prof mr. J. Oranje, dr. J. Ridder, dr. A. A. L. Rutgers, A. Stapelkamp en J. Smallenbroek. Van hen zaten, naast Bruins Slot; hoofdredacteur van Trouw, Hangelbroek, Oranje en Smallenbroek diep in het illegale werk.
overgelaten. Zo had hij, wat de Vrijzinnig-Democratische Bond betrof, graag Oud als lid van het Politiek Convent gekregen, maar deze weigerde; J. Schilthuis werd toen de vertegenwoordiger der Vrijzinnig-Democraten.
XCDit Politiek Convent is wel met enige regelmaat bijeengekomen maar heeft als zodanig geen adviezen aan de regering uitgebracht. Daarvoor greep Drees terug op de constructie Nationaal ComitéfGrootburgercomité, met dien verstande dat het 'tweede' Grootburgercomité, voorzover bekend, slechts eenmaal bijeengekomen is, n1. in de zomer van '44, en dat Drees, mede omdat de verbinding met een Grootburgercomité ontbrak, voor het 'tweede' Nationaal Comité een veel bescheidener rol weggelegd zag dan voor het 'eerste'. Het 'eerste' was als interim-bewind bedoeld geweest daar behoefde, na wat de koningin op 24 april '43 gezegd had, niet meer aan gedacht te worden. Het uitbrengen van adviezen bleef evenwel nuttig, misschien kon men ook méér doen. Welnu, tussen mei en augustus '43 wist Drees een nieuw college te vormen. Van Schaik en Donner hadden hier zitting in (van Schaik werd later ook in dit college door Kolfschoten vervangen) en naast hen twee niet-politieke figuren: mr. K. P. van der Mandele, voorzitter van de Rotterdamse Kamer van Koophandel en lid van de commissie-Woltersom, later van de Raad voor het Bedrijfsleven, en mr. H. J. Reinink, die in '40 bij de oprichting van de Nederlandse Unie betrokken geweest was, toen ook een tijdlang als waarnemend secretarisgeneraal van het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen had gefungeerd en zich, toen hij eind '41 bij het departement ontslag genomen had, veel moeite had gegeven voor de illegale steunverlening aan kunstenaars die aanmelding bij de Kultuurkamer geweigerd hadden. Wij tekenen hierbij aan dat te voorzien viel dat althans een deel van de illegaliteit tegen de samenstelling van dit nieuwe college, werd zij ooit bekend, bezwaren zou hebben: misschien bezwaren tegen Reinink en tegen Donner (die nog steeds lid was van de Hoge Raad), maar stellig bezwaren, en niet geringe, tegen van der Mandele in wie men een bondgenoot van Woltersom en Hirschfeld zag.
XCHoe dat zij, op 1 september '43 ontving Drees bezoek van mr. G. H. Slotemaker, lid van de pas opgerichte 'Politieke Commissie' van de Zwitserse Weg, die in gezelschap was van Visser 't Hoofts boodschapper Bartels. Drees sprak met Bartels en verwees deze naar enkele medeleden van het nieuwe college. Het gevolg was dat Visser 't Hooft een week of zes later aan de regering te Londen bericht zond dat in bezet gebied een 'nieuw GBC' tot stand gekomen was; hij had dat 'GBC' na Bartels' bezoeken enkele vragen laten voorleggen waarop inmiddels ook antwoord ontvangen was - op dit punt dat in hoge mate met de conflicten rond de OD te maken had, komen wij straks terug. Hier will~n wij slechts vermelden dat het nieuwe college,
aanvankelijk onder voorzitterschap van Donner, zijn werk voortgezet heeft, dat het zich als 'vaderlands Comité' ging aanduiden, en dat het zich louter zag als een instantie die adviezen opstelde. Toen minister-president Gerbrandy in april '44 verder wilde gaan en er op aandrong dat in het comité enkele vertegenwoordigers van de illegaliteit opgenomen zouden worden waarna het aldus uitgebreide comité 'de centrale instantie van advies en coördinatie' zou worden, werd door het vaderlands Comité (dat bij deze 'coördinatie' aan 'coördinatie der illegaliteit' dacht) als volgt geantwoord:
XC'Het is niet in overeenstemming met het doel van het comité (adviezen omtrent hetgeen op niet-militair gebied onmiddellijk na de bevrijding moet gebeuren) om te trachten de verzetsorganisaties te coördineren. Wat het VC doet, houdt met het verzet 11>1 niet rechtstreeks verband Het VC acht het ook niet verantwoord, zijn samenstelling bekend te doen zijn aan verzetsorganisaties welker leiders in het algemeen, begrijpelijkerwijze, onder schuilnamen werken of zelfs geheel onbekend willen blijven en enkel langs zeer indirecte weg te benaderen zijn.'!
XCDit antwoord getuigde zowel van begrip voor het feit dat de verhoudingen binnen de illegaliteit moeilijk lagen, als van bescheidenheid. Die bescheidenheid hield overigens de erkenning in dat de positie van het Vaderlands Comité zwakker was dan die van het Nationaal Comité was geweest en dat dus ook na het 'oprollen' van het Nationaal Comité de positie van de democratische politieke partijen zwakker was geworden. Van die politieke partijen had het drietal Schouten-Verschuur-Vorrink een veel markanter vertegenwoordiging gevormd dan het drietal Donner-Drees-van Schaik, Schouten en V orrink hadden zichzelf, behalve als partijleiders, mogen zien als prominente deelnemers aan het illegale werk - zo zagen Donner, Drees en van Schaik zichzelf niet. Waar Schouten, V orrink en Verschuur er van uit waren gegaan dat de illegaliteit het oplossen van de problemen van de overgangstijd integraal aan het door hen gedomineerde Nationaal Comité kon overlaten, daar beseften Donner, Drees en van Schaik dat hun Vaderlands Comité slechts een bijdrage tot die oplossing zou kunnen geven en dan louter indien het in aanraking bleef met de illegaliteit. Had de politieke worsteling welke de uitoefening van het gezag in de overgangstijd tot inzet had, zich in de periode begin' 41 -begin ' 43 afgespeeld tussen de OD enerzijds en het Politiek Convent C.q. het Nationaal Comité anderzijds, van de
1 Antwoord, 25 april I944, door het Vaderlands Comité op vragen, gesteld via de Zwitserse Weg dl. VII a, p. I72).
zomer van '43 af zou zij zich afspelen tussen de OD enerzijds en anderzijds vooral de redacties van Het Parool en Vrij Nederland, bijgestaan door de 'Politieke Commissie' van de Zwitserse Weg en door dr. Visser't Hooft te Genève.
XCMaar het wordt tijd dat wij nu eerst gaan weergeven hoe die OD zich onder zijn chef-staf Six ging ontwikkelen.
XCEén aspect van de werkzaamheden van de OD onder Six hebben wij reeds behandeld: de spionage. Wij gaven immers in hoofdstuk 7 een beeld van de activiteit van Sectie V van het Algemeen Hoofdkwartier. Wij onderstreepten daarin dat door deze sectie van de zomer van '43 af een groot aantal waardevolle spionagerapporten opgesteld werd. Een aanzienlijk deel daarvan had betrekking op de waterstaatkundige toestand. Six gaf er zich, gelijk reeds vermeld, vooral rekenschap van hoe de situatie in den lande ten tijde van de bevrijding zou kunnen zijn - wellicht zouden de Duitsers zich zonder slag of stoot overgeven, wellicht zouden zij op het laatste moment allerlei vernielingen uitvoeren: dijken doorsteken en sluizen, bruggen, gemalen en electrische centrales opblazen. Hoe dat te voorkomen viel, was niet precies te voorzien, maar het was in elk geval wenselijk dat de Geallieerden de beschikking kregen over nauwkeurige gegevens inzake de al gestelde inundaties en de belangrijkste sluizen, bruggen enz., alsmede inzake de versterkingen die de Duitsers daar opwierpen, eventueel ook inzake de vernielingsvoorbereidingen die door hen getroffen werden. Sectie V ging voor die gegevens zorgen.
XCHet Algemeen Hoofdkwartier waarvan deze Sectie een onderdeel was, bleef op één plaats gevestigd, nl. in de hervormde Koepelkerk aan het Leidsebosje te Amsterdam, hoek Tesselschadestraat, om precies te zijn: in het huis van de koster, H. F. Westerveld. Het was de Amsterdamse predikant dr. J. Koopmans geweest die Six naar Westerveld, een onverschrokken man, verwezen had. In diens woning vestigde Six eind maart '43 zijn hoofdkwartier; het zou er, met enkele korte onderbrekingen, tot aan de bevrijding, ruim twee jaar lang dus, blijven. De staf die er dagelijks werkte, bestond tenslotte uit twaalf personen, de consistoriekamer van de kerk was als kantoor ingericht, dagelijks ratelden er enkele schrijfmachines. Men kwam de kosterij overigens niet zomaar binnen - er werden 'veiligheidssignalen'
gebruikt. 'Over een gebroken ruitje in het glas-in-lood-raam van de kerkdeur in de Tesselschadestraat, naast de toegang tot de kosterij, plakte ik', aldus later Westerveld, 'een papierstrookje. Achter het raam van het portaal, grenzend aan de steeg die toegang gaf tot de voordeur van de kosterij, stond een houten stokje. Was er onraad of waren er derden in huis die onkundig dienden te blijven van hetgeen er plaatsvond, dan werd het papier doorgeprikt en het stokje weggehaald. Dit laatste gebeurde iedere avond, zodat 's morgens bewust een teken 'alles veilig' moest worden gegeven .
XC. . . De afspraak was dat de leden van de groep bij aankomst tweemaal zouden bellen (trekbel!). Een vaste 'deurwacht' zorgde voor 'geruisloze' toelating. Bij éénmaal bellen liet uit die hoek niemand zich zien.'!
XCKwam in het kerkgebouw (de normale kerkelijke werkzaamheden werden er voortgezet) iemand binnen die niet weten mocht dat er het hoofdkwartier van een illegale organisatie gevestigd was, dan moest het 'bedrijf' uiteraard stilgelegd worden. Een enkele keer gebeurde het dat Six en enkele medewerkers (zij hadden steeds wapens onder handbereik schietklaar gereed liggen) zich haastig moesten verschuilen. Van de illegale werkers die het adres kenden, werden er in totaal zes gearresteerd - Six vertrouwde dat zij het adres niet zouden prijsgeven, en dat vertrouwen werd niet beschaamd. Met dat al deed hij, zijn hoofdkwartier op één plaats handhavend, iets dat door andere illegale werkers ontoelaatbaar, althans onwenselijk geacht werd. 'Ik vond het allemaal enigszins griezelig', verklaarde later van der Gaag, lid van de Raad van Verzet:
XC'Midden in de bezettingstijd had jhr. Six zijn hoofdkwartier in de kerk in de Tesselschadestraat." Ik weet wel dat, toen ik er binnenkwam, ik rilde toen ik dit zag. Hij had er eenvoudig een kantoor en telefoon." Dat gáát volgens mij niet in de bezettingstijd; dat kan misschien een uur goed gaan, maar ik voelde er niets voor, een tweede keer terug te komen.v
XCLater in de bezettingstijd raakte het bij vrij velen bekend dat de OD er een vast hoofdkwartier op na hield. Sommigen waren er van overtuigd dat hetJ.
1 Interview met H. F. Westerveld, II april 1970. 2 Van der Gaag spreekt van de Vondelstraat ; wij hebben dit gecorrigeerd. S Eerst in septem ber '44 kreeg het hoofdkwartier een speciale inductorlijn; het toestel was buiten de werkuren in een vernuftig geconstrueerde schuilplaats verborgen. 4 Getuige van der Gaag, dl. VII c, p. 235.
adres aan de Sicherheitspolizei bekend was en zij verbonden daar dan de conclusie aan dat deze blijkbaar haar redenen had om het ongemoeid te laten. Wij hebben voor al deze door achterdocht ingegeven veronderstellingen geen grond gevonden. Natuurlijk, Six nam risico's door zijn hoofdkwartier niet te verplaatsen, of beter: er telkens weer naar terug te keren-, maar daar mag wel aan toegevoegd worden dat juist hij een bijzonder scherp inzicht had in hetgeen de security eiste.ê Listen van de 'SD' die door andere illegale werkers niet doorzien werden, doorzag hij wèl. Een voorbeeld. In de zomer van '43 was J. B. Vermeulen, leider van de spionagegroep 'DienstWim' , niets vermoedend gaan samenwerken met de verrader van der Waals en van der Waals had, zoals wij in ons vorige deel verhaalden, beloofd dat Vermeulen met een Engels vliegtuig ergens op de Veluwe opgehaald zou worden. Six doorzag die belofte. Op de dag waarop Vermeulen zich naar Apeldoorn zou begeven, verwachtte Six van Borssum Buisman voor het eerst te ontmoeten en Six nam aan dat deze zou kunnen bevestigen dat er geen sprake van was dat Engelse vliegtuigen op de Veluwe landden. Zijn adjudant Navis slaagde er in, Vermeulen te spreken in de trein tussen Arnhem en Dieren-Doesburg. Navis smeekte Vermeulen, zijn vertrek minstens 24 uur uit te stellen - Vermeulen weigerde. In Amsterdam teruggekeerd sprak Navis Six nog dezelfde avond en diens reactie was dat Vermeulen zonder enige twijfel een verloren man was: 'Je zult hem nooit meer terugzien.'3 Inderdaad werd Vermeulen toen gearresteerd.
XCDe security eiste, zo meende Six, dat zijn eigen identiteit tot niemand doordrong die hem niet reeds kende. Hij noemde zich als regel 'van Zanten' en in de telegramwisseling met Londen 'Stella'. Wie zich achter de naam 'Stella' verschool, was aan het Londense Bureau Inlichtingen niet bekend. Six ging er van uit dat ook in Londen verraders konden schuilen - hij nam geen risico. Dat laatste leek hem ook daarom geboden omdat de regering hem nu eenmaal door middel van van Lidth de [eude's 'Boodschap 'een uitermate belangrijke taak toevertrouwd had.
XCWij gaven die boodschap reeds weer: de OD moest er zich op voorbereiden, ingeschakeld te worden bij het apparaat van het Nederlands Militair Gezag en hij moest tevens met de mogelijkheid rekening houden dat hij
1 Het werd, gelijk reeds opgemerkt, af en toe verlaten: dan namelijk wanneer Six vernomen had dat een illegaal werker gearresteerd was die het adres kende; vond daar dan na enige tijd geen inval plaats, dan keerde Six met zijn staf terug. 2 Er zijn ook andere illegale organisaties geweest, de bijvoorbeeld, die er enkele jaren lang een vast centrum op na hielden. S Brief, 23 aug. 1974, van C. Navis.
korte tijd namens een nog niet gearriveerde 'opperbevelhebber' zelf de openbare orde zou moeten handhaven. Dat was wat Six in juli '43 onder ogen kreeg.
XCSix achtte het tweede deel van die opdracht belangrijker dan het eerste. Terecht ook. Concentreerde hij zich op de beperkte taak: hulp verlenen aan het uit Engeland komend Militair Gezag, dan zou hij niet in staat zijn, de algemene taak: zèlf de openbare orde handhaven, m.a.w. een soort militair gezag uitoefenen, uit te voeren - omgekeerd. zou, als hij de algemene taak in voorbereiding nam, de beperkte geen moeilijkheden bieden. In het contact met de gewesten werd dan ook op de algemene taak de nadruk gelegd. Six trok een jurist aan, mr. C. J. F. Caljé, die lid was van de Verzekeringskamer en vóór de oorlog al met majoor G. J. Sas een studie had gemaakt voor een nieuwe Oorlogswet (beide feiten waren Six overigens onbekend), en Caljé stelde een handleiding voor de uitoefening van het militair gezag op die nauw bij de uit 1899 daterende Oorlogswet aansloot. Er vloeide hieruit voort dat de gewestelijke commandanten van de OD de stellige indruk kregen dat zij ten tijde van de bevrijding belast zouden worden met de uitoefening van het militair gezag.
XCHet merkwaardige is nu dat er, na die eerste 'Boodschap' van minister van Lidth de Jeude, van de regering geen enkel stuk naar de OD is uitgegaan dat uitdrukkelijk op de aangegeven algemene taak betrekking had. Integendeel: er werd door Londen steeds de nadruk op gelegd dat de OD niet zelfstandig mocht optreden doch zich moest invoegen in het apparaat van het Nederlands Militair Gezag.' Zo werd op 28 oktober '43 door Somer, hoofd van het Bureau Inlichtingen, een codetelegram naar Six verzonden waarin eerst herhaald werd dat de OD 'zich ter beschikking (zou) stellen dus onder bevelen staan van opperbevelhebber en benut worden voor herstel en handhaving orde.' Het telegram vervolgde:
XC'Voor uitoefening militair gezag wordt alhier chef-staf bij koninklijk besluit benoemd waarvan geen doublure mogelijk. Achten handhaving OD als afzonderlijke organisatie uitgesloten in verband met verhouding tot Geallieerde militaire autoriteiten doch juichen inschakeling daarvan ten zeerste toe ... Eenheden afkomstig van OD worden door opperbevelhebber aangewezen voor herstel en handhaving orde waar nodig en handelen in overeenstemming met hier opgeleide plaatselijke militaire commissaris. Hopen dat omtrent onze opzet, zorg
1 In augustus werd aan Six per codetelegram meegedeeld dat hij voor de elf pro vincies en de grootste steden in totaal twintig officieren of te militairiseren burgers moest opleiden plus per provincie nog vier tot vijftien personen welke die twintig terzijde zouden staan.
vuldig overdacht in verband met uitwendige omstandigheden,geen misverstand bestaaten vertrouwen uw schemadaarin volkomen passend."
XCMen ziet: terwijl Six het accent legde op de algemene taak, legde Londen het op de beperkte. Intussen werd de opdracht tot die algemene taak in dit telegram niet ingetrokken. Hoe las Six het stuk? 'Achten handhaving OD als afzonderlijke organisatie uitgesloten in verband met verhouding tot Geallieerde autoriteiten' - ja, dat zou gelden als het Nederlands Militair Gezag eenmaal ter plaatse was. Maar daarvóór, d.w.z. in de dagen van de bevrijding, zou, zo las hij, de OD 'onder bevelen staan van opperbevelhebber en benut worden voor herstel en handhaving orde.' Dat zag hij als een bevestiging van de opdracht tot de algemene taak en zulks deed hij ook aan Londen weten. 'De OD', zo seinde hij begin december' 43 aan de regering, dit onder verwijzing naar het telegram van 28 oktober, 'is niets anders dan militaire organisatie tot handhaving orde onder OLZ .... Vertrouwen uwe en onze zienswijze volkomen in overeenstemming, waarover ... gaarne bericht.P Dat bericht bleef uit. Het bleef daarom uit omdat de regering de twee door ons genoemde taken niet scherp gescheiden hield. De regering meende, ten onrechte, dat de OD zich op de beperkte taak concentreerde, d.w.z. militair gezagsdragers zou opleiden en als een soort politie optreden, en het gevolg was dat, toen er uit bezet gebied alarmkreten kwamen: 'De OD bereidt erzichop voor, het militair gezag uit te oefenen', de regering die kreten maandenlang niet begreep en ook niet kon rijmen met wat zij Six had doen weten. Het was of men op ministerieel niveau vergeten had dat er eerst sprake geweest was van een 'vacuüm' waarin nog geen Geallieerde of Nederlandse militairen aanwezig zouden zijn. Toen de geheime agent Ausems eind mei '44 (wij komen er op terug) het voorstel deed, generaal Reynders met het gezag in de overgangstijd te belasten, stuurde het Bureau Inlichtingen hem een telegram dat ook voor de OD bestemd was:
XC'Regering niet bereid vooralsnog eenhoofdig gezag gedurende eventueel vacuüm aan te wijzen. Zij zal tezijnertijd zoveel nodig in haar vertegenwoordiging voorzien. Keuze centrale leiding OD, voorzover zulks noodzakelijk geacht voor herstelorde en rust, wordt geheel overgelaten zonder inmenging dezerzijds. Enige voorwaarde voor gebruikmaking diensten blijft dat OD zichTelegram,oktobervan J.Somer aan P. J. Six, in Vollgraff: 'Overzicht telegrammen',p.Telegram,endec.van Six aan de regering (Collectie-P. J. Six).
1 28 1943, M. 43. 2 I 2 1943,
onmiddellijk onder bevelen Militair Gezag stelt dat in eerste fase aanwijzingen Geallieerd opperbevel volgt"
XCmen ziet: in deze laatste zin werd niet langer van een 'opperbevelhebber' gerept, namens wie de OD korte tijd de openbare orde zou handhaven.
XCWij nemen aan dat Six dit telegram te lezen heeft gekregen. Wij weten bovendien dat de regering hem in diezelfde tijd een geheime agent zond, mr. F. Th. Dijckmeester, die als opvolger van de in februari gearresteerde van Borssum Buisman zou gaan fungeren, en die, voor hij Engeland verliet, door minister van Lidth de Jeude en door Somer geïnstrueerd was over de taak van de OD. Was door van Lidth en Somer een scherp onderscheid gemaakt tussen wat wij de algemene en de beperkte taak genoemd hebben? Wij betwijfelen het.
XCEén ding was de regering intussen wel duidelijk geworden: dat de weerstanden tegen de OD zo sterk waren, dat het niet wenselijk was, deze organisatie te belasten met de uitoefening van het militair gezag, hoe ook, in een eventueel vacuüm. In het kader van het regeringsstreven tot bundeling van de illegaliteit (wij komen er later in dit hoofdstuk op terug) deed het Bureau Inlichtingen begin juni Ausems een telegram toekomen waarin koningin Wilhelmina en minister-president Gerbrandy aandrongen op de vorming van een groep voormannen uit de illegaliteit; die groep zou o.m., aldus dat telegram, 'bij een eventueel vacuüm opdracht krijgen, één of meer personen aan te wijzen om op te treden als tijdelijke vertegenwoordiger(s) der regering tot handhaving van orde en rust', de OD zou zich slechts hebben bezig te houden met 'de organisatie en teclmische uitvoering der ordehandhaving'. Eind juni kwam dit telegram aan Six en aan de leiders van talrijke andere illegale groepen onder ogen. In een voorbespreking trachtte Six toen met steun van het Nationaal Comité te bereiken dat een aantal belangrijke illegale organisaties Londen zou antwoorden dat er naar hun oordeel slechts één 'tijdelijk vertegenwoordiger der regering' behoefde te komen: de (alsnog te benoemen) commandant van de OD, en toen dat denkbeeld geen steun gevonden had, liet Six, toen vertegenwoordigers van twee-en-twintig illegale organisaties elkaar op 3 juli in Amsterdam ontmoetten, daar het voorstel doen dat de door koningin Wilhelmina en de minister-president bedoelde groep voormannen drie leden zou tellen: één voor de OD, één voor het Nationaal Comité, één voor alle overige illegale organisaties tezamen. Dat voorstel kwam er op neer dat het beleidsorgaan waaraan deaan
1 Telegram, 5 1944, van Somer A. W. M. Ausems ('Overzicht telegram men', p. 46.)
OD 'bij een eventueel vacuüm' ondergeschikt zou zijn, door diezelfde OD gedomineerd zou worden.
XCDe regering kende deze voorstellen van Six niet, maar het drong wel eind juni tot haar door dat Six nog altijd bezig was, een gezagsuitoefening door de OD voor te bereiden in de Z.g. vacuüm-periode.De Geallieerdenstreden toen al in Normandië: het leek dringend noodzakelijk, Six precies te doen weten wat van hem verwacht werd. Er ging toen op 27 juni het volgende bericht van van Lidth de J eude naar hem uit:
XC'Uit uw onlangs alhier ontvangen berichten van april j.l. en december vorig jaar! blijkt ten uwent enig misverstand te bestaan over bijzondere staat van beleg met daaruit voortvloeiend militair gezag en daarmee verband houdende positie functionarissen OD. Volgende toelichting, geheel strokend met wensen Allied Supreme Command, daarom ter opheldering.
XCBijzondere staat van beleg met uitschakeling Oorlogswet treedt in werking wanneer en naarmate grondgebied door vijand ontruimd . .. Regering acht hoogst ongewenst dat gedurende daaraan voorafgaande-"acuüm-periode een ander militair gezag onder ander regime zou optreden ... Taak OD in eventuele vacuüm-periode moet zijn, zich plaatselijk organiseren en beschikbaar stellen aan betrouwbare plaatselijke overheid tot handhaving orde en rust. Voor zoverre plaatselijke en gewestelijke overheid onbetrouwbaar geacht, wordt plaatselijke en gewestelijke gezagsuitoefening voorlopig opgedragen aan vroegere burgemeesters en commissarissen ofbij ontstentenis aan betrouwbare leden van college dagelijks bestuur of, indien ook deze niet beschikbaar, aan personen die algemeen vertrouwen in gemeente en provincie genieten.
XCNa aankomst Geallieerde autoriteiten en staf Militair Gezag moeten ODfunctionarissen zich onmiddellijk te hunner beschikking stellen en hen spoedigst inlichten over omvang en uitvoering taak OD en toestand in voornaamste centra. OD niet bevoegd, personen in militaire dienst te roepen.'!
! Niet duidelijk is, op welke berichten uit april '44 gedoeld werd. Het kan zijn dat met 'aprilj.l.' gedoeld werd, althans mede gedoeld, op een memorandum d.d. 20 maart 1944 dat Six via de Zwitserse Weg B aan Londen had doen toekomen (Zwitserse Weg, 5 b (N 88». Hierin had hij geschreven: 'Bij de voorbereiding vande bevrijding mag de mogelijkheid dat ter verzekering van de orde, rust en inwendige veiligheid zal moeten worden opgetreden voordat de bevrijdingstroepen aanwezig zijn, worden verwaarloosd.' Denkbaar was bijvoorbeeld dat de Duitsers plotseling Nederland zouden ontruimen. 'Het is deze tussentijd (van enkele uren? van een dag? of nog iets langer?) waar het hier om gaat. Een tussentijd echter die, hoe kort ook, van beslissende betekenis kan zijn voor de orde en rust in ons land de bevrijding. Slechts naarmate op het punt der orde handhaving een sterk centraal gezag onmiddellijk leiding kan nemen ... , zal kunnen worden voorkomen dat de bevolking zich los geslagen voelt en zal aan de ongetwijfeld aanwezige oververhitte gemoederen, aan de misdadige profiteurs
XCBijna twee maanden duurde het voor dit bericht (wij vermoeden dat het via Weg B verzonden is) Six bereikte: hij kreeg het pas op 16 augustus onder ogen. Notabene, alles was voorbereid opdat, als zich een 'vacuüm' voordeed, de OD als gezagsorgaan naar buiten zou treden, de proclamaties lagen klaar! Afgezien daarvan achtte Six de visie die ook uit dit jongste bericht bleek, niet juist. Zou het niet verscheidene dagen in beslag nemen voor in een stad als Amsterdam vastgesteld was wie er als tijdelijk burgemeester zou fungeren? Wat kon er in die dagen niet gebeuren! Als er geplunderd werd of wanhopige NSB' ers zich gingen verzetten of 'ultra-buks' een greep naar de macht deed, wie zou dan daartegen moeten optreden? De regering sprak van een 'vacuüm-periode', C.q. een 'eventuele vacuüm-periode', en het, zo zag Six het, het gezag in de lucht hangen! Twee jaar was hij nu bezig, een organisatie op te bouwen die ten tijde van de bevrijding orde en rust zou moeten handhaven, en sinds juli '43 had hij dat gedaan in opdracht van de regering; die opdracht was hem welkom geweest; hij had haar beschouwd als een bewijs dat de regering het mèt hem noodzakelijk geacht had, woelingen, eventueel van linkse revolutionairen, te voorkomen - welnu, hij bleefJ.r r r
en aan bepaald ongewenste politieke avonturiers ... de wind uit de zeilen genomen kunnen worden.' Was die 'centrale leiding' er in die tussentijd niet, dan zou men, aldus Six, 'een afglijden naar steeds ernstiger ordeverstoringen en derhalve de chaos' krijgen. De 'centrale leiding' moest alles voorbereid hebben ('bevelen, rege lingen, verordeningen, politie-voorschriften, bekendmakingen enz.') en het moest een militaire leiding zijn, liefst op basis van de Oorlogswet -r Sçç. Nu stonden in die Oorlogswet slechts lage strafbepalingen. Hoe die te verhogen? Dat kon, aldus Six, geschieden per koninklijk besluit of door 'handhaving van art. 1 der Verordening Openbare Orde (Nr. 1/1943)'. Daarmee werd dus de verordening bedoeld die Seyss-Inquart op 5 januari '43 had doen verschijnen. Het door Six bedoelde artikel 1 luidde: '(I) Hij die opzettelijk een ingevolge geldende rechtsvoorschriften strafbaar feit pleegt, hetwelk tot oogmerk heeft dan wel aanleiding kan geven tot het in gevaar brengen van de openbare orde of van de veiligheid van het openbare leven in het bezette Nederlandse gebied, wordt als saboteur gestraft met de dood. (2) Poging tot en deelneming aan het strafbaar feit zijn op gelijke wijze strafbaar als het voltooid strafbaar feit. (3) Is in uitzonderingsgevallen ... de doodstrafbovenmatig te achten, dan wordt als straf Ievensl inge tuchthuisstraf of tuchthuisstraf van tenminste tien jaren opge legd.' Als het door hem bepleite koninklijk besluit achterwege bleef, zou dus, zo meende Six, de bevrijding gepaard kunnen gaan met de publieke bestendiging van een van de kwalijkste strafmaatregelen die Seyss-Inquart afgekondigd had. Het komt ons voor dat zodanige bestendiging tot een storm van protesten zou hebben geleid. 2 Bericht, 27 juni 1944, van minister van oorlog aan chef-staf OD (Col lectie - P. Six).
van die noodzaak overtuigd. 'Het was krankzinnig', zo verklaarde hij ons in een openhartig gesprek dertien jaar na de bevrijding, 'te zeggen: er kan geen vacuüm zijn. Wat Londen hierover zei, was ondoordacht. Ik heb aan mijn mensen wel meegedeeld dat er ook andere mensen zouden komen. Mijn eigen opdracht heb ik strikt geheim gehouden. Er werd toch al teveel gepraat. Dan was je helemaal je leven niet meer veilig. Vanuit de veiligheid kwam de opdracht, het strikt geheim te houden, mij niet ongelegen. Iedereen had zijn eigen plannen. Wel vermoedde ik dat ik de enige was die een regeringsopdracht had, maar ik was daar niet zeker van."
XCHet is ons inziens een ernstige fout van de regering geweest dat zij het onderscheid tussen de algemene en de beperkte opdracht die beide in van Lidth de [eude's 'Boodschap' van juni '43 vervat waren, onvoldoende in het oog gehouden heeft. Wel zijn er van eind oktober '43 afberichten naar de OD gegaan (wij herinneren aan het eerder geciteerde telegram van 28 oktober '43) en in november en december '43 ook radiotoespraken gehouden (hierover straks meer) waaraan men de conclusie kon verbinden dat de regering van het denkbeeld dat de OD, hoe kortstondig ook, verantwoordelijk zou zijn voor de handhaving van de openbare orde, teruggekomen was, maar de regering heeft, tot haar bericht van 27 juni '44 uitging, verzuimd, dat in duidelijke bewoordingen aan Six mee te delen. Zij heeft het belangrijke telegram van Six van begin december '43 waarin hij seinde: 'Vertrouwen uwe en onze zienswijze volkomen in overeenstemming waarover gaarne bericht', bijna zeven maanden onbeantwoord gelaten. Anderzijds moeten wij constateren dat Six, uitgaande van de opvatting: 'mijn adviseurs en ik overzien de situatie in bezet gebied beter dan de regering', met zekere hardnekkigheid vastgehouden heeft aan zijn oorspronkelijke conceptie en dat hij slechts node afstand gedaan heeft van het denkbeeld dat de OD belast zou worden met de uitoefening van het militair gezag; was daarbij inderdaad artikel I uit Seyss-Inquarts verordening van januari '43 gehandhaafd, dan zou zulks, dunkt ons, een aanfluiting zijn geweest van het begrip 'bevrijding'.J.
1 P. Six, 22 mei 1958.
Hoezeer de algemene opdracht na juli' 43 in het denken van de OD-Ieiding ging prevaleren, kan men het duidelijkst afleiden uit de door mr. Caljé opgestelde, gedrukte handleiding Militair Gezag die in december '43 door het Algemeen Hoofdkwartier aan alle gewestelijke-, districts- en plaatselijke commandanten toegezonden werd.' Twee maanden tevoren, in oktober, had Six uit Londen het verzoek ontvangen, geen zodanige handleiding uit te geven aangezien daardoor slechts verwarring zou ontstaan - met dat verzoek had hij geen rekening gehouden. In Caljé's handleiding werd uiteengezet dat 'na het vertrek der Duitse troepen' het militair gezag landelijk uitgeoefend zou worden door 'de opperbevelhebber van land- en zeemacht' (de OLZ) en in de negentien gewesten waarin de OD het land verdeeld had, door de 'Gewestelijke Commandanten (Bevelhebbers) in hun gewest'. Het militair gezag zou vergU1l1lÎUgenmoeten geven voor openbare vergaderingen, bijeenkomsten en optochten, en bepaalde burgerlijke besturen en de politie alsmede de brandweer zouden onder zijn bevelen komen te staan. 'De OLZ en de bevelhebbers', zo heette het verder,
XC'zijn belast met de handhaving van de orde. Zij beschikken daartoe over de onder hun bevelen staande troepen (OD) en de eveneens onder hun bevelen staande politie. Zo lang door genoemde autoriteiten niet anders is bepaald, is de taak van de OD het te zijner tijd terstond bezetten (zo mogelijk in overleg met burgemeesters) van nu reeds door de OLZ of de Bevelhebbers (Gewestelijke Commandanten) met name genoemde of op andere wijze aangegeven belangrijke objecten ... en voorts het verlenen van militaire bijstand (ordehandhaving, het aan de volkswraak onttrekken en bewaren voor berechting der elementen die zich gedurende de bezettingstijd gehaat hebben gemaakt) aan de burgemeesters.'
XCOp 8 december, toen dit stuk gedrukt maar nog niet verzonden was, sprak minister-president Gerbrandy voor Radio Oranje over het Militair Gezag. Hij deelde mee dat dit apparaat op een afzonderlijk koninklijk besluit berustte - een regeling die kracht van wet had en die getroffen was 'omdat de wet van 1899 niet berekend is op de uitzonderlijke toestand die zich thans zal voordoen.' 'Tegelijk met het militair gezag', aldus Gerbrandy, 'zal de regering in Nederland aanwezig of vertegenwoordigd zijn', en, zeihij voorts: 'daarnaast' (d.w.z. naast het militair gezag) 'moet het gecorrigeerde burgerlijke bestuursapparaat zelf opereren' - hij repte niet van een 'vacuüm', laat staan dat hij zei dat een in Nederland gevormde organisatie dan het militairExemplaar in Doea-I.
1 I-1206 A,
gezag moest gaan uitoefenen. Een en ander vormde wèl een probleem voor Six. Hij loste het op door aan de gedrukte handleiding het volgende naschrift toe te voegen:
XC'Hoewel door minister Gerbrandy gesproken wordt van een bijzondere staat van beleg, acht ik het niettemin dienstig u dit stuk ongewijzigd toe te zenden, daar de mogelijkheid bestaat dat zal moeten worden gehandeld voordat het nieuwe koninklijk besluithier te landein werking kan treden'
XCanders gezegd: het door de regering niet genoemde 'vacuüm' bleef de voornaamste factor vormen die het beleid van Six bepaalde. Wat hij in eerste in stantie wenste op te richten, was een grote organisatie die vlak voor de bevrijding de Geallieerden militaire bijstand zou bieden en in de bevrijdingsdagen zelf het militair gezag zou uitoefenen. Elk die daarbij ingeschakeld zou zijn, zou militair zijn in de zin van de wet. Voor de functies van gewestelijkeen districtscommandanten moesten zoveel mogelijk beroepsofficieren aangetrokken worden en volgens een uit januari '44 daterende 'Instructie districtscommandanten'l dienden dezen persoonlijke oproepen voor te bereiden die kort vóór of ten tijde van de bevrijding zouden uitgaan naar 'alle in het district aanwezige personen die op 9 mei 1940 onder de wapenen waren"; de districtscommandanten dienden voorts o.m. allerlei 'objecten van vitaal belang voor het gewest' te bewaken, wapens op te sporen en een inlichtingendienst op te richten, 'belast met het verzamelen van gegevens over de verraderlijke elementen, communisten en andere eventueel oproerige elementen.'
XCEen deel van die aanwijzingen richtte zich tegen de bezetter in zoverre dat er kennelijk naar gestreefd zou worden om allerlei vernielingsmaatregelen waartoe deze zou kunnen besluiten, te verijdelen. Aan verscheidene gewestelijke commandanten ging zulks niet ver genoeg: zij wilden in een vroeger stadium tegen de bezetter optreden. Hier en daar werden in de eerstemaanden van '44 'OD-stoottroepen' gevormd; per I mei '44liet Six toen de instructie uitgaan dat deze 'stoottroepen' in alle gewesten tot stand dienden te komen. Dat moesten, zo zette later mr. Caljé uiteen, 'hinderingsgroepen' zijn: 'stoottroepen die de vijand hinderen' (bijvoorbeeld door het onklaar maken van auto's, door spijkers op de weg te gooien enz.), 'ook zonder gebruik te maken van wapens'ê - wapens bezat de OD namelijk praktisch niet, d.w.z.Tekst in (Min. van oorlog, Nederl.Strijdkrachten)'GewestEnige rapporten over het ontstaanen de werkzaamhedender BinnenlandseStrijdkrachten in Gewestp.Getuigec, p.rr r
1 Binnenl. II. II' (1945 ?), 41-43. 2 C.J.F. Caljé, dl. VII 220.
hier of daar had een plaatselijke commandant wel op een paar wapens de hand kunnen leggen, maar, schreef Six later, het 'is centraal niet mogen lukken, een enigszins behoorlijk overzicht van het aanwezige materieel te verkrijgen. '1 In hoeverre hebben nu alle gewestelijke, districts- en plaatselijke commandanten volgens al deze aanwijzingen gehandeld? Wij hebben daar geen volledig overzicht van. Wij betwijfelen in elk geval of de OD ooit in staat zou zijn geweest, in een 'vacuüm' reëel het militair gezag in volle omvang uit te oefenen. Misschien waren daar wel voldoende commandanten voor aanwezig, maar zeker niet voldoend lager kader en voldoende manschappen. Neem dat ene punt uit de instructie voor de districtscommandanten die wij citeerden: zij moesten persoonlijke oproepen (nl. om in werkelijke dienst te komen) voorbereiden die zouden uitgaan naar 'alle in het district aanwezige personen die op 9 mei 1940 onder de wapenen waren.' Hoe kon men ooit die gegevens verzamelen? De gemeentelijke militaire registers waren, gelijk in hoofdstuk: 5 vermeld, in beslag genomen. De districtscommandanten konden bezwaarlijk meer doen dan aantekeningen maken (kryptische, naar wij hopen) omtrent diegenen van wie zij wisten of via relaties vernamen dat zij tijdens de meidagen van' 40 in dienst waren geweest. Met dat al kon men zo plaatselijk toch nog wel een vrij aanzienlijk aantal namen en adressen bijeenkrijgen en er werd blijkbaar verwacht dat zich voldoende vrijwilligers bij de lagere commandanten zouden aanmelden indien men bereiken kon dat op de bevrijdingsdag maar één organisatie naar buiten zou mogen optreden: de OD.
XCHoe hij voor de OD het vereiste aantal capabele figuren kon vinden, was een van de grootste problemen waar Six voor kwam te staan toen hij in de zomer van '42 met de heropbouw van zijn organisatie begon. Hij kon niet zelf overal gaan zoeken, d.w.z. in sommige delen van het land deed hij dat wèl, veelal rondtrekkend op zijn racefiets, maar in andere werden de nodige contacten gelegd door zijn adjudant Chris Navis. Navis was even actief alsbescheiden. Hij had veel mensenkennis en hij cijferde zichzelf volledig weg. Toen hij in april' 44 door ziekte uitgeschakeld werd, had hij zich meer danJ.
1 P. Six: 'Verslag over de OD' (1946), p. 26 (Doe 11-582, a-r).
. twee jaar lang de grootste moeite gegeven om voor de OD oommandanten te vinden in wie hij voldoende vertrouwen kon stellen. Soms ging het vlot, soms tergend langzaam. Een voorbeeld van dat laatste: wij zullen weergeven wat in Noord-Holland benoorden het IJ geschied is. Daar was in mei '42 een beroepskapitein gewestelijk 0 D-conunandant de man werd als gijzelaar gearresteerd. Navis ging op onderzoek uit. De opvolger van de beroepskapitein bleek eveneens als gijzelaar gearresteerd te zijn. Uit een van de gijzelaarskampen in Noord-Brabant vernam Navis toen dat een vee-arts te Alkmaar tevoren als tweede plaatsvervangend commandant aangewezen was. Navis er op af. Hem bleek toen, 'dat aldaar een driemanschap was dat over de zaken delibereerde, doch geen enkele order uitvoerde en zelfs geen contact onderhield, dan wel door toevallige omstandigheden, met districtscommandanten." Navis ging onderzoeken of hij dat driemanschap tot groter activiteit kon aansporen. Geen succes. De vee-arts, nr. I, werd gearresteerd, nr. 2 verhuisde naar Breda, nr. 3, een advocaat, bleek niets gedaan te hebben behalve dat hij zo onvoorzichtig geweest was om bij een aanwezige lijst met schuilnamen de code op die namen te voegen. Navis gaf zich veel moeite, de advocaat in een betere richting te beïnvloeden. Dat lukte niet. Pas in augustus '43 werd een figuur gevonden die voor het OD-commando in Noord-Holland benoorden het IJ geschikt geacht werd: de in het Gooi wonende luitenant-kolonel b.d. van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, J. G. M. Wastenecker. Inderdaad, Wastenecker, die naar Alkmaar verhuisde, bleek een kundig en energiek illegaal werker, maar 'alle functionarissen' (voorzover nog aanwezig) 'waren zeer gedeprimeerd door de lange periode van stilstand en (zij) moesten eerst terdege overtuigd worden dat de centrale leiding goed was en dat er nu krachtig aangepakt moest w~rden.'2 Aldus geschiedde. Met dat al werd het begin september' 44 voordat Wastenecker een organisatie opgebouwd had die over eventuele vernielingen snel zou kunnen rapporteren en die ook gegevens bezat voor het herstel- ingrijpen kon hij ook toennog niet, want voor de 'stoottroepen' (hier 'stormtroepen' genaamd) ontbraken de wapens.
XCBij al zijn voorbereidingen ging Wastenecker er van uit (Six had hem dat doen weten) 'dat de Gewestelijk Commandant belast zou worden met het Militair Gezag'." Die Gewestelijk Commandant moest dus straks de burgemeesters benoemen. Moeilijke taak! Wij citeren het verslag van de betrokken sectie van Wasteneckers hoofdkwartier:
XC1 C. Navis: 'Verslag' (mei 1947), p. 48 (Doc I-I2IO B, a-I). 2 'Gewest II. Enige rapporten over het ontstaan en de werkzaamheden der Binnenlandse Strijdkrachten in Gewest II', p. 1. 3 A.v., p. 3.
XC'Overal in het gewest was men zeer belangstellend om te weten wie na de bevrijding als burgemeester zouden optreden. Volgens mededeling van het Algemeen Hoofdkwartier-OD was deze materie geheel geregeld. De lijst van burgemeesters en hun vervangers zou echter pas bekendgemaakt worden tegen het tijdstip waarop de bevrijding nabij was. Er bleken echter velen te zijn die zich geroepen voelden om in deze materie regelend op te treden. Hier was het iemand die zichzelf de aangewezen man achtte ... , daar was het een groep van personen die met een candidaat kwamen, en elders weer was een hele organisatie die ... burgemeesters en waarnemers aanstelde. Er waren plaatsen waar drie of meer candidaten waren .. . Door het Gewestelijk Commando en de districts- en plaatselijke commandanten is krachtig opgetreden om deze bewegingen de kop in te drukken, waarbij bijv. aan enkele organisatoren of candidaten werd meegedeeld ... dat de gewestelijk commandant niet zou aarzelen om hen op het uur U te laten arresteren Op deze wijze kon de situatie in de hand gehouden worden, hoewel er telkens weer opflikkeringen waren.'!
XCWij veronderstellen dat gewestelijke commandanten elders voor overeenkomstige problemen kwamen te staan, maar zij gaven de moed niet op en wij willen aannemen dat Six er in de zomer van '44 inderdaad in geslaagd was, in het gehele land een geheime organisatie op te bouwen die althans de kern kon vormen voor een militair gezagsapparaat - niet tuinder, maar ook niet veel meer. 'Men stelde in het algemeen', aldus later Navis, 'te veel uit tot tegen de periode der bevrijding, men had voor bepaalde taken bepaalde personen op het oog die echter niet ingeschakeld werden aangezien men hen te praatziek vond of omdat men om andere redenen het veiliger achtte hen ervan onkundig te laten. De organisatie in de diepte geschiedde meer aldus: de heer A vroeg aan eenaantal andere personen: 'Als het zover is, kan ik dan op je rekenen?', waarop B t.e:in. X volmondig 'Ja' antwoordden en verder de anderen aan hun lot overlieten. Wanneer dan later de heer B de heer A ontmoette en vroeg hoe het ermee stond, antwoordde deze: 'Het gaat goed, heel goed.'"
XCOmstreeks midden' 44liet Six bij alle commandanten informeren, hoeveel man zij als leden van de OD beschikbaar hadden, De ontvangen cijfers werden opgeteld: 100 ooo! 'Het kan wel geflatteerd zijn geweest', vertelde Six ons in '58. 3 Voor Navis leed dat laatste geen twijfel. Hij meende dat het getal 100000 'hoogstens de optelsom was van de mannen op wie de laagste commandanten dachten een beroep te kunnen doen wanneer dat nodig was.'4J.
1 A.v., p. 5'---<l. 2 C. Navis: 'Verslag', p. 38. 8 P. Six, 22 mei 1958. • C. Navis, 18 sept. 1974.
Dat het getal roo 000 een zekere rol is blijven spelen, zal nog uit deel 10 blijken.
XCGelijk gezegd: de kern voor een militair gezagsapparaat had Six weten op te bouwen. Natuurlijk speelden radioverbindingen daar een belangrijke rol in. Six had aanvankelijk de opbouw van die verbindingen aan Jan Thijssen toevertrouwd, maar hij had deze, zoals wij al in hoofdstuk 7 verhaalden, in december '43 ontslagen - ontslagen op een moment waarop Thijssen, wat het radiowerk betrof, eigenlijk machteloos was: de 'Chef Technische Dienst' van zijn Z.g. Radiodienst, de Zaandamse radiohandelaar Hein op den Velde, had zich van hem losgemaakt en had zich rechtstreeks onder de bevelen van Six geplaatst. Daarmee kreeg Six toegang tot de binnenlandse zenders die Thijssen in allerlei steden had laten plaatsen. Six liet de apparaten onderzoeken; ze waren volgens de man die zich daarmee belastte: ir. J. P. Heyboer, een deskundige van de Philips-fabrieken, niet veel waard. Besloten werd, 24 nieuwe apparaten te construeren en ook die taak nam ir. Heyboer met grote energie ter hand. Six had gewenst dat men in die nieuwe apparaten over vier verschillende frequenties zou beschikken zodat men, om het 'uitpeileri' tegen te gaan, tijdens het zenden volgens een afgesproken schema zou kunnen wisselen van frequentie. Helaas bleek Heyboer niet het materiaal te kunnen vinden dat voor die grotere apparaten nodig was - de toestellen kregen slechts één frequentie, hetgeen Six betreurde." In elk geval bezat hij in de zomer van '44 dank zij de hulp van Heyboer een nieuw binnenlands zendernet dat praktisch het gehele land bestreek. Heyboer had aan elke zender een eigen aggregaat toegevoegd, zodat de zender niet afhankelijk was van het electriciteitsnet.
XCMeer nog. In de zomer van '43 was Six zich gaan afvragen of ook het normale telefoonnet bij zijn verbindingen ingeschakeld kon worden. Op aanraden van het hoofd van zijn Sectie V, Kok, had hij toen, vermoedelijk in augustus, contact gezocht met Neher, Neher was niet zomaar tot samenwerking overgegaan. Hij had eerst, zo vertelde hij later aan de Enquêtecommissie, 'een zeer degelijk gesprek' met Six gevoerd:
1 Heyboer zelf is begin '45 als OD-zendercommandant Amsterdam 'uitgepeild' en in april' 45 gefusilleerd.
XC'Er is zeer duidelijk gesproken over de bezwaren die ik en anderen tegen de OD hadden. Dit bezwaar was dat er tenminste een aantalofficieren nogal hoog te paard zat en blijkbaar in het geheel niet had geleerd ... hoezeer het volk aan de strijd tegen de bezetter had deelgenomen op een wijze die geen hooghartigheid van wie dan ook kon tolereren. Dat contact met de heer Six heeft mij de overtuiging gegeven dat dit bij hem geenszins bestond. Het gerucht echter dat men zo wel eens opving, was, dat de OD er naar zou streven, eigenlijk een soort van militaire dictatuur na de bevrijding aan ons volk te willen opleggen. Dit heb ik natuurlijk besproken, voordat ik enige beslissendestap deed. Ik heb in al de tijd daarna niet één ogenblik ook maar de schijn van zo 'n streven kunnen ontdekken. Ik heb wel eens ongelukkige opmerkingen gehoord die men zou hebben kunnen interpreteren als een bewijs voor die stelling ... Vast staat dat de heer Six nadrukkelijk en bij herhaling het bewijs heeft geleverd, zichzelf en ieder die onder zijn leiding stond, te beschouwen alsinstrumenten van de regering en de regering was in Londen. Een andere regering was er niet.'!
XCNeher heeft, dunkt ons, onvoldoende onderkend dat de door hem bedoelde 'ongelukkige opmerkingen' (hij gaf geen details") tekenend waren voor een bepaalde mentaliteit waarvan niemand in '43 kon voorzien tot welk ingrijpen zij nog kon leiden. Ook achter Nehers voorstelling van zaken dat Six zichzelf puur en alleen als 'instrument' van de Londense regering zag, mag in zoverre een vraagteken geplaatst worden dat Six, zoals wij eerder deden uitkomen, geruime tijd een beleid gevoerd heeft waarin duidelijk eigen elementen voorkwamen. Neher was het overigens met dat beleid eens. Hij heeft na dat eerste gesprek met Six dan ook nauw en hartelijk met deze samengewerkt, misschien moeten wij zeggen: als adviseur voor algemene zaken. Van belang was daarbij dat Neher talrijker persoonlijke contacten met leiders van andere illegale groeperingen had dan Six. Neher heeft zich veel moeite gegeven om weerstanden tegen de OD uit de weg te ruimen; hij is daar niet steeds in geslaagd.
XCDoch laat ons terugkeren tot het onderwerp dat ons op de relati~ SixNeher bracht: de telefoonverbindingen van de OD. Dat Neher Six op dat terrein in belangrijke mate kon helpen, spreekt vanzelf Neher wist van het binnen de PTT opgebouwde clandestiene telefoonnet af dat wij aan het slot van hoofdstuk 7 beschreven. Via hem kwam dus een zekere mate van contact met de organisatoren van dat net (dat een deel was van de Centrale InlichGetuigeNeher,dl. IV c, p.Six meende zich inmet stelligheid te herinneren dat Neher gedoeld heeft op opmerkingen die niet in zijn hoofdkwartier gemaakt waren.
1 L. I203. 2 '76
tingendienst) tot stand. Dat was voor de OD van vitaal belang: hij moestde beschikking hebben over goedwerkende verbindingen.
XCDat laatste werd vooral als wenselijk beschouwd ten aanzien van Amsterdam. Wat zich precies vóór de bevrijding aan oorlogshandelingen zou afspelen, kon in '43 niemand met zekerheid aangeven maar vrij algemeen werd verondersteld dat het dicht bij de kust gelegen Den Haag daar meer onder te lijden zou krijgen dan Amsterdam. 'Omdat', aldus Neher, 'in Amsterdam naar alle waarschijnlijkheid na de bevrijding het voorlopige centrum van de regering wel zou komen, in elk geval een belangrijk deel van de bevelvoering zou plaatsvinden", werd aan de clandestiene verbindingen in de hoofdstad extra aandacht besteed. Men kon zich daarbij baseren op het werk waarmee een controleur van het Gemeentelijk Energiebedrijf, J. Carels, al in '40-'41 was begonnen. In die vroege tijd had Carels namelijk al nagegaan hoe de interne meet- en telefoonlijnen van het GEB ingeschakeld konden worden bij het werk van het Legioen Oud-Frontstrijders. In '42 kwam hij met de OD in aanraking. Hier vloeide uit voort dat hij, samen met dr. M. Rutgers van der Loeff, eerst van het verbindingsnet van het GEB een net maakte dat tevens door de commandanten van de OD gebruikt kon worden (zij kregen er een clandestiene aansluiting op), maar in de lentevan '« gingen Carels en Rutgers van der Loeff met een groep helpers een stap verder: er werd toen onder leiding van een chef-monteur van het GEB, J. de Bruin, een geheel elandestien net aangelegd waarbij men uiteraard ook van de al bestaande clandestiene verbindingen gebruik maakte. Na enige tijd bleek het wenselijk, het clandestiene net een eigen controlepost te geven. Deze werd in het Z.g. lijkenkamertje van een weeshuis in Amsterdam-zuid ingericht. Op die post was ook het landelijk net van de Centrale Inlichtingendienst aangesloten. Deze clandestiene centrale kwam eind mei '44 gereed; van D-Day (6 juni' 44) af was zij permanent bemarid. Een en ander betekende dat door de aangeslotenen in Amsterdam clandestiene telefoongesprekken gevoerd konden worden met tal van punten in Amsterdam en NoordHolland (het Amsterdamse GEB had eigen verbindingen in de omgeving van de hoofdstad) en via het CID-net bovendien met punten in het land. Geen geringe prestatie! Wij denken daarbij ook aan de talrijke technici die er bij betrokken waren: op klaarlichte dag moesten zij in Amsterdam of elders aan de openbare weg telefoonaansluitingen maken waarvoor zij uiteraard geen enkele geldige opdracht konden tonen.
Heeft het werk van de OD veel geld gekost?
XCEr zijn maar weinig cijfers beschikbaar. De gewesten en districten moesten zichzelfbedruipen en wat op die niveaus uitgegeven is, is niet bekend. Natuurlijk had Six ook gelden nodig voor het werk van het Algemeen Hoofdkwartier. Tot in augustus' 43 had hij in totaal f 60 000 weten te lenen, per maand bedroegen zijn uitgaven toen ca. f 10 000. In ' 58 meende Six zich voorts te herinneren dat het werk van zijn hoofdkwartier, voordat het Nationaal Steunfonds eind' 44 in de bres sprong, in totaal ruim f 100 000 gevergd had. Wij houden die schatting voor te laag aangezien wij aannemen dat de maandelijkse uitgaven van het hoofdkwartier van de OD na de zomer van '43 boven de f 10 000 gestegen zijn. Wij herinneren er overigens aan dat in die tijd voor het werk van de Landelijke Knokploegen per maand veel meer nodig was: f 70 000.
XCHoe stond Six in verbinding met Londen?
XCAanvankelijk, d.w.z. in de tweede helft vankon hij slechts gebruik maken van de Zweedse Weg en de Zwitserse Weg. Dat was niet erg be vredigend: die verbindingen werkten langzaam. Juist de chef-staf van een organisatie welke wellicht namens een nog in Engeland zetelende 'opperbevelhebber' de openbare orde zou moeten handhaven, had behoefte aan direct contact per geheime zender. In de lente vanwerden hem daartoe via de Zweedse Weg enkele apparaten toegezonden - dat waren de toestellen waar ook Jan Thijssen gebruik van maakte. Een tweede verbinding kreeg Six toen zich in julide geheime agent van Borssum Buisman bij hem kwam aanmelden: via diens zender vond ook de eerder weergegeven telegramwisseling met Londen over de taak van de OD plaats. Telegrammen moesten evenwel steeds kort gehouden worden - voor de verzending van lange stukken (spionagerapporten, eventueel ook stukken over beleidsproblemen) was steeds een 'weg' nodig; welnu, gelijk reeds gezegd: tot de Zweedse en de Zwitserse Weg had Six toegang. De Zweedse Weg werd evenwel in juliopgerold - de Zwitserse was toen nog in stand en deze verbinding had voor Six van speciale betekenis kunnen zijn omdat zij, zoals wij in hoofdstukverhaalden, door de inschakeling van de groep-Weidner van september'af met verbluffende regelmaat onderhouden werd. Op die regelmaat was Six door de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg
'42, '43 '43 '43 7 43
ook attent gemaakt. 'De heer Six had', aldus later Slotemaker. een van de leden dier commissie, 'in het begin van onze estafettedienst, najaar 1943, van ons de verzekering gekregen dat hij alles wat hij mee wilde geven langs de Zwitserse Weg, aan ons kon geven en dat het ongezien door zou gaan. Die verzekering heeft hij schriftelijk gekregen. Desondanks heeft de OD nooit iets met ons willen sturen.'!
XCWaarom niet? Al om de simpele reden dat Six geen moment aannam dat de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg van hem afkomstige stukken inderdaad 'ongezien' zou doorgeven. Hij beschouwde van Randwijk als de dominerende figuur in die commissie. Van Randwijk had in juli, zoals Het Parool in mei gedaan had, in feite bepleit dat het militair gezag in de bevrijdingsdagen bij de commissarissen der koningin en de burgemeesters zou berusten. 'Te lang heeft ons volk', had hij geschreven, 'de rnacht in soldaten-uniform gezien dan dat het deze in de dagen der nieuwe vrijheid nog zou kunnen verdragen.' Van iemand die zich zo uitgedrukt had, hield Six het voor uitgesloten dat hij stukken, handelend over het militair gezag, inderdaad ongelezen zou doorgeven - eerder zou hij er zijn eigen kritisch commentaar aan toevoegen en hoe dat zou luiden, kon Six zich zonder moeite voorstellen.
XCOp 2 september' 43 kwam koningin Wilhelmina in een radiotoespraak op het militair gezag terug dat zij ruim vier maanden tevoren, eind april, voor het eerst genoemd had. Zij deelde nu mee dat in Engeland al 'een aanzienlijk aantallandgenoten opgeleid (was) ter uitvoering van de reeds eerder door mij genoemde staat van beleg'; die landgenoten zouden 'onder de leiding van een militair belast worden met de uitoefening van het militair gezag. Dit militair gezag zal op het uur der bevrijding aanwezig zijn. Het is voorzien van instructies omtrent de herleving van een gesaneerd burgerlijk gezag. Gezien hun opleiding en hun geestesgesteldheid zullen zij in de ware zin des woords uw eerste bevrijders zijn. Zij komen als vrienden en helpers tot u: allen die van goeden wille zijn, zullen zich veilig kunnen voelen en aan het werkGetuige G. H. Slotemaker dedl.c, p.
1 Bruïne, IV 582.
gaan voor de opbouw van het vaderland. Minister Burger is uitgenodigd, zich te belasten met de bouw van een omlijsting waarin Nederland in burgerlijke zin actief ingepast kan worden.'
XCMet deze passage kon Six zich verenigen. Wel had de koningin niet van een vacuüm gesproken ('dit militair gezag zal op het uur der bevrijding aanwezig zijn'), maar uit dat feit behoefde, zo meende hij, geenszins afgeleid te worden dat de door hem ontvangen 'Boodschap' niet langer geldig was. Het sprak voor hem. vanzelf dat de koningin nimmer publiekelijk zou refereren aan een opdracht die aan een illegale organisatie verstrekt was. Bovendien: was er zekerheid dat het uit Engeland komend militair gezag inderdaad present zou zijn 'op het uur der bevrijding'? Natuurlijk niet. En tenslotte: in wat de koningin gezegd had, stond een door Nederlandse militairen uit te oefenen militair gezag centraal en dat was precies wat Six wenselijk achtte.
XCDe toespraak van de koningin had op de redacties van Het Parool en Vrij Nederland een heel ander effect. Wat was dat voor een vage passage over mr. J. A. W. Burger die enkele weken tevoren als minister zonder portefeuille in het kabinet-Oerbrandy opgenomen was ? Wat moest men zich voorstellen onder 'een omlijsting waarin Nederland in burgerlijke zin actief ingepast kan worden'? En functionarissen van een Nederlands militair gezag zouden 'in de ware zin des woords uw eerste bevrijders zijn'? Afgezien nog van het feit dat die formulering weinig hoffelijk was jegens de Geallieerde militairen die bij de operaties op Nederlands gebied hun leven zouden riskeren, konden de redacties van Het Parool en Vrij Nederland een regeling waarbij het gezag exclusiefbij uit Engeland gearriveerde Nederlandse militairen zou berusten, allerminst toejuichen.
XCDe eerste uit hun kring die hierover persoonlijk met Six overhoop kwam te liggen, was van Randwijk. Begin september' 43 (de juiste datum is niet bekend) ontmoette hij de chef-staf van de OD ergens in Amsterdam-zuid. Six stelde bij die gelegenheid in een urenlang gesprek de eis dat van Randwijk voortaan in Vrij Nederland niets over het militair gezag zou publiceren dat niet tevoren door hem, Six, goedgekeurd was. Van Randwijk weigerde, niet zonder verontwaardiging. Van het ene woord kwam het andere. Van Randwijk zei dat hij nu 'met hoofd en schouders in de politiek gedoken zat" en zich met kracht tegen de pretenties van de OD zou verzetten (hij zei bovendien dat Nederlands-Indië onmiddellijk na de overwinning op Japan onafhankelijk moest worden, hetgeen Six geheel in het verkeerde keelgat schoot) - Six betoogde dat zonder militair gezag de chaos bij de
XC1 P. J. Six: 'Verslag over de OD', p. 45-46.
bevrijding niet te beteugelen zou zijn; trouwens, dat militair gezag zou men niet zo vlug kunnen missen en men moest vooral de arbeiders stevig aanpakken. 'Als de kerels niet werken willen', zo gaf van Randwijk, met gebruik van zijn eigen vocabulaire, zes jaar later Six' woorden weer, '_ zij zitten nu in kampen- en daar zullen zij dan straks weer komen, dan moeten zij ook hun smoel maar houden. Het systeem is niet zo gek, alleen waar Duitsers zitten, moeten wij goede Nederlanders zetten."
XCEr was meer. Bij monde van Bührmann, de adjudant die Six voor het contact met andere illegale organisaties gebruikte, kreeg van Randwijk in die tijd te horen: 'Jullie burgers zullen er aan moeten wennen dat wij militairen het voor het zeggen hebben!" Natuurlijk hield van Randwijk dat alles niet voor zich. Zijn medeleden van de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg: in die tijd Slotemaker, Stufkens en Cramer, behoorden tot de eersten die ingelicht werden. Ook [oop Bartels, de boodschapper van Visser 't Hooft, werd in de arm genomen. Deze had toen al gesproken zowel met Six als met Bosch van Rosenthal. Bosch van Rosenthal had Bartels tegen de OD gewaarschuwd (hij had gesproken van 'een zeer kleine groep militairen en autoritair aangelegde personen, in wier politiek inzicht (hij) niet het minste vertrouwen had') en Six had het bij Bartels bestaande wantrouwen aangewakkerd met uitlatingen die enkele weken later door Visser 't Hooft aldus samengevat werden:
XC'Het (was) z.i. geboden om ... alle plannen der regering blindelings te steunen, omdat in die plannen in alle mogelijkheden voorzien was en het bovendien geen pas gaf, aan de juistheid van de gevonden oplossing te twijfelen. Hare Majesteit had ons Nederlanders opgewekt om eensgezind achter de regering te staan, en (hij) interpreteerde dit aldus dat het een inbreuk betekende op een order van Hare Majesteit, als de regeringsplannen aan kritiek onderworpen werden. Dat een uitermate rigoureus gezag na de ommekeer noodzakelijk was, dat leed ... geen twijfel. Hij ging daarin zover dat hij verklaarde het de beste oplossing te vinden om het hele thans door de Duitsers opgebouwde economisch-sociale en .bestuursapparaat intact te laten, en slechts de landverraderlijke leidende personen door goede Nederlanders te vervangen. Hij zou voorts het liefste zien dat de staat van beleg duurde tot na de bevrijding van Indië."Bedoeld werden blijkbaar de werkverruimingskampen en allerleianderebarakkenkampen in Nederland en elders.H. M. van Randwijk,dl. VII c, p.Six ontkende jegens ons inzich ooit in die geest uitgelaten te hebben.W.VisserHooft: Concept voor de nota betr. het bezoek van]. Bartels in Nederland, sept.p.(ZwitserseWeg,c,p.
1 2 147. 1976, 3 A. 't 1943, 5 I A 56). • A.v., 3.
XCDeze uitlatingen (ze zijn mogelijk ietwat toegespitst weergegeven) die overeenkwamen met datgene wat van Randwijk volgens zijn zeggen van Six te horen gekregen had, brachten de redacties van Vrij Nederland en Het Parool tot het besluit, er gemeenschappelijk via de Zwitserse Weg op aan te dringen dat de regering haar beleid zou wijzigen. In een scherpe nota waarschuwden zij Londen dat een opzet als door de koningin geschetst, slechts onrust zou veroorzaken. Bovendien gaven zij aan de zaak het maximum aan publiciteit dat hun in bezet gebied mogelijk was: zij stelden haar in de illegale pers aan de orde. In een eind september gepubliceerd artikel: 'Ziet Londen wel reëel?' verwierp van Heuven Goedhart het denkbeeld van een bestuur door militairen: 'Allen', schreefhij, 'die over deze dingen hier te lande redelijk hebben nagedacht, zijn het er over eens dat zulk een militair bestuur als ongewenst, ja als geenszins ongevaarlijk dient te worden afgewezen. Een volk dat drie à vier jaar door militairen en hun trawanten is geringeloord, terwijl het tevoren gewend was aan een strikt civiel bestuur, hunkert naar de terugkeer van zijn oude gezagsvormen en gevoelt nog minder dan van huis uit al voor een 'militair bestuur' dat doorgaans opvalt door tekort aan begrip voor vrijheid, en door een neiging tot 'afdoen' zonder enige rekenschap of overleg met instantieswelke het volk vertegenwoordigen .
XC. . . Wij hopen vooral niet dat men in Londen in de veronderstelling leeft als zouden wij gedesoriënteerd of in staatszaken gedesinteresseerdzijn. Het tegendeel is het geval ... Wij popelen van verlangen om de leidsels die wij zolang uit handen moesten geven, weer terug te nemen. Wij zouden het maar matig waarderen wanneer anderen zich hiertoe geroepen voelden; mogelijkerwijs zijn wij zelfs door de lange uitschakeling van onze invloed en door al het onrecht dat wij lijdelijk hebben moeten aanzien, wat overgevoelig op dit punt geworden. Bevrijden wil niet zeggen: besturen!'!
XCVrij Nederland, De Waarheid en De Oranjekrant schreven in gelijke geest Visser 't Hooft (die de betrokken nummers via de Zwitserse Weg ontving) verheugde zich over dat koor van protest. Ook wat [oop.Bartels hem over zijn gesprekken met Bosch van Rosenthal en Six had kunnen vertellen, gaf hij aan Gerbrandy's departement te Londen door. Hij voegde er aan toe dat Bartels bovendien 'vele spontane reacties op de rede van Hare Majesteit' te horen had gekregen, 'bijvoorbeeld van iemand die veel met arbeiderstreinen reist, dat na de rede van Hare Majesteit opmerkingen als: 'Als de koningin zo begint, kan ze wel wegblijven', niets ongewoons waren.fParool, sept.p.W.Visser 't Hooft: Nota betr. het bezoek van J. Bartels in Nederland, p.
(27 1943), 1-2. 2 A. 2-3.
XCIntussen bleek aan Visser 't Hooft uit de zendingen van de Zwitserse Weg dat andere illegale bladen in andere geest over het militair gezag geschreven hadden Je Maintiendrai had geen woord van kritiek geuit, Trouw had zelfs als zijn opinie weergegeven dat het 'vanzelf sprak' dat er militair gezag kwam en dat het apparaat daartoe in Engeland opgeleid werd.' Hoe kon Visser 't Hooft aan het vooral door Het Parool zo duidelijk ingenomen standpunt verdere steun verlenen? Hij besloot een beroep te doen op het vaderlands Comité (Bartels was, gelijk reeds vermeld, op I september bij Drees geweest), d.w.z. na te gaan of dat comité bereid was, namens de regering een plaats boven de OD in te nemen; Visser 't Hooft wist dat de drie grootste politieke partijen in dat Vaderlands Comité vertegenwoordigd waren. Hij was er wel zeker van dat een voorstel om bijvoorbeeld de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg boven de OD te plaatsen, geen kans had om aanvaard te worden - misschien zou dat met het Vaderlands Comité wèllukken. Als het comité zelf wilde! Om zich daarvan te vergewissen deed hij, zonder terzake enig contact met de regering opgenomen te hebben, het comité enkele vragen toekomen die, na overleg tussen Donner, Drees, van Schaik, van der Mandele en Reinink, min of meer per kerende post, te weten via de eerstvolgende koerier die naar Zwitserland vertrok, beantwoord werden. In onze weergave zullen wij op elke vraag het gegeven antwoord laten volgen":
XCVraag 1: 'Is het VC bereid om ... als uitsluitende organisatorische instantie te fungeren voor de behandeling van politieke aangelegenheden die ons vanwege de regering bereiken?'
XCAntwoord:'Met veel aarzeling: ja. De aarzeling spruit voort uit de overtuiging dat min of meer officieel karakter gevaren meebrengt, zodat de huidige toestand een organisatorische opbouwals hier gesuggereerd onmogelijk zou maken. Afgezien daarvan echter: ja, en ten volle.'
XCVraag 2: 'Is het VC bereid om, ingeval een contact als onder I bedoeld, ook door de regering wordt aanvaard, zijn gezag als zodanig ook tegenover andere instanties te doen gelden?'
XCAntwoord:'Onder zelfde voorbehoud als onder I gemaakt: ja. Het gaat hier met name om de OD. De verbinding hiermee is gelegd; men neemt aan dat hier geen moeilijkheden uit zullen voortspruiten.'
XC1 Trouw, II (half sept. 1943), p. 2. 2 Visser 't Hooft stelde zijn vragen aan 'het Grootburgercornité'. Hij wist niet dat het comité waartoe hij zich richtte, anders heette. Wij hebben in onze citaten terwille van de duidelijkheid 'GBC' door 'vc' vervangen. 113
Vraag 3: 'Is het VC bereid om aan de regering zijn zienswijze kenbaar te maken inzake de plannen om gedurende een zekere tijd na de bevrijding een militair bewind te belasten met burgerlijke bevoegdheden ?'
XCAntwoord:'Men is van de aanhangige plannen geschrokken; er is nog veel onduidelijk in, bijvoorbeeld: hoe wordt de verhouding tussen het vigerende regeringsgezag en het militaire gezag ingevolge de staat van beleg?'
XCVraag 4: 'Wenst het VC voor zichzelf of ten behoeve van enige onder zijn auspiciën werkende instanties inzage van de door de regering gereedgemaakte ontwerpen inzake a. staat van beleg; b. onmiddellijk noodzakelijke maatregelen; c. zuivering bestuursapparaat; d. bestraffmg van oorlogsmisdadigers?'
XCVraag 5: 'Is het VC bereid om met de illegale pers contact te onderhouden ter voorlichting van de publieke opinie?'
XCAntwoord:'Neen. Men schuwt relaties als deze; motieven als sub 1.'1
XCNiet in alle opzichten kwamen de door het Vaderlands Comité gegeven antwoorden (Slotemaker vond ze'rijkelijk teleurstellend'ê) aan Visser 'r Hoofts wensen tegemoet. Vooral moet het hem, dunkt ons, tegengevallen zijn dat het comité geen relaties met de illegaliteit wenste en uitdrukkelijk 'geen moeilijkheden' met de OD verwachtte waarmee notabene een 'verbinding gelegd' was; dat was geschied in de persoon van Six' adviseur Neher die regelmatig contact had met Drees.ê Hoe dat zij, toen Visser 't Hooft op 10 oktober de in september verschenen illegale bladen en zijn dialoog met het Vaderlands Comité aan Gerbrandy's departement toezond, zette hij (zo drukte hij zich uit) zijn 'tegenoffensief' in4; hij onderstreepte dat de regering met haar plannen voor een Militair Gezag geheel op de verkeerde weg was. 'Het is opvallend', schreefhij, 'hoezeer op dit punt eenstemmigheid heerst in civiele kringen' (in bezet gebied). Met de OD was al allerlei 'spanning', zij het dat deze nog niet al te hoog was opgelopen. Maar:
1 Tekst van de door Visser 't Hooft gestelde vragen en van de antwoorden van het VC: dl. VII a, p. 170-71. 2 Brief, 25 sept. 1943, van G. H. Slotemaker aan W. A. Visser 't Hooft (Zwitserse Weg, 3 a, H 67). S Vermoedelijk enige tijd later heeft Drees ook zelf enkele besprekingen met Six gevoerd. 4 Deze term gebruikte Visser 't Hooft in zijn briefvan 12 oktober 1943 aan Slotemaker (a.v., 5 d).
XC'Het wordt. anders wanneer deze groep een monopolistische tendentie vertoont en zeer autocratisch op gaat treden, hetgeen, naar uit allerlei recente voorbeelden blijkt, helaas het geval is . : . Hier ligt een probleem dat niet ernstig genoeg onder ogen gezien kan worden en waar zeer veel van afhangt voor de toekomst van ons land. Men moet respect hebben voor het werk dat de OD in de huidige omstandigheden doet, maar het kan helaas niet ontkend worden dat de leiders van de 0 D personen zijn die het aan inzicht in politieke vragen ontbreekt."
XCDe eerste reactie op dat alles die Visser 't Hooft uit Londen ontving, was eerder vijandig dan welwillend. Gerbrandy's departement dat benaderd was door het Bureau Inlichtingen hetwelk op zijn beurt een waarschuwend telegram d.d. 14 oktober '43 van van Borssum Buisman ontvangen had", deed Visser 't Hooft weten dat zijn boodschapper Bartels in bezet gebied slechts 'verwarring en tweedracht' gesticht had - 'verder wordt beweerd dat uw groep' (de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg) 'de berichten en rapporten censureert.' Uit welke koker die laatste aantijging kwam, leed voor Visser't Hooft geen twijfel: daar zat de uit de Politieke Commissie geweerde en kwaad weggelopen mej. Kohlbrugge achter, die nu, zo lichtte hij de Commissie in, 'een pernicieuze rol speelt en voorlopig wel alles zal doen om de zaak verder te vergiftigen. . . Het is duidelijk dat zij u en ons de oorlog verklaard heeft en we dus in dit verband op alles voorbereid moeten zijn.' De eerste aanval uit Londen zou wel niet de laatste zijn - Visser 't Hooft vertrouwde overigens dat hij Londen nog wel 'het juiste inzicht' kon bijbrengen, vooral door 'de vertrouwensrelatie die ik in het bijzonder met G. heb' - 'G' was Gerbrandy.ê
1 Brief, 10 okt. 1943, van W. A. Visser 't Hooft aan H. M. van Haersma de With (a.v., I b, A 37 (3)). 2 Het telegram van van Borssum Buisman luidde (wij ver vangen de schuilnamen door de werkelijke 'namen): 'Bartels mijnerzijds niets mee gegeven daar hij niet objectief doch op last van Visser't Hooft gegevens verzamelde ter voorkoming militaire dictatuur, vrezend lange duur staat van beleg. Hij stichtte hier verwarring en tweedracht, groep van Visser 't Hooft censureert trouwens de door te zenden berichten. Rapport mijner bevindingen daarvoor te subtiele aard en slechts mondeling mogelijk. Staat van beleg wordt door velen misverstaan, geef in overweging populaire uiteenzetting noodzaak militair gezag voor Radio Oranje.' Begin april '45 stelde van Borssum Buisman in 'Aantekeningen betreffende de Weg A' op schrift dat hij dat telegram gebaseerd had 'in de eerste plaats op hetgeen ik door toevallige omstandigheden, hoewel niet volledig controleerbaar, omtrent de intriges van deze Weg vernam', en dat het 'min of meer het rechtstreekse gevolg was van mijn ontmoeting en' vertrouwelijk gesprek met Bartels, de 'koerier van Visser 't Hooft.' dl. IV a, p. 218). Op dat gesprek komen wij nog terug. 8 Brief, 26 okt. 1943, van W. A. Visser 't Hooft aan de Politieke Commissie (Zwitserse Weg, 5 d, P 8 (I)).
XCAan de tweede reactie uit Londen hechtte Visser' t Hooft veel meer waarde. Terecht ook. Die reactie kwam namelijk in de vorm van een nieuwe radiotoespraak van koningin Wilhelmina, wéér over de bevrijding en wéér over het militair gezag. 'Het zal u allen ongetwijfeld duidelijk zijn' , zei de koningin op 23 november '43, sprekend tot bezet gebied, 'dat er een korte spanne tijds zal moeten verlopen tussen het begin der bevrijding en het tijdstip waarop het leven weer in zijn gewone banen gaat lopen en zijn gewone aanzien gaat herkrijgen. Ter overbrugging van die spanne tijds van enkele weken, enkele dagen misschien, is nu ontworpen het militair gezag dat gehoorzaamt aan de regering en een plaatselijk burgergezag Deze opzet is niet in de laatste plaats ontworpen teneinde u van den beginne af juist het ongestoord gebruik te waarborgen van die vrijheden waarnaar gij thans zozeer terugverlangt. Want bevrijding betekent dat recht en rechtvaardigheid opnieuw hun intrede zullen doen op onze geboortegrond en in ons aller leven, kortom: het herleven van alle vrijheden waarbij wij zijn grootgebracht en die ons allen thans nog dierbaarder zijn dan voorheen.'
XCSpeciaal deze passage werd door Het Parool en Vrij Nederland met gejuich ontvangen. En door Six? Wij veronderstellen dat hij haar rijkelijk optimistisch achtte.' Van de periode die zou verstrijken 'tussen het begin der bevrijding en het tijdstip waarop het leven weer in zijn gewone banen gaat lopen', had de koningin gezegd dat zij' enkele weken, enkele dagen misschien' zou duren. Wie kon daarover iets met zekerheid zeggen? Het konden wel maanden worden, zo niet jaren. Dat zou bijvoorbeeld afhangen van de verIn
1 Wij nemen óók aan dat hij haar naar de geest (want de koningin hield kennelijk rekening met de uitgeoefende kritiek) niet kon rijmen met het feit dat minister van Lidth de ]eude hem in een codetelegram van 28 oktober' 43 had doen weten, de 'actie tegen voorgenomen organisatie in ondergrondse pers verderfelijk' te achten. (Tekst in Vollgraff: 'Overzicht telegrammen', p. 29) Eindjanuari '44 kwam Six een rapport aan Londen op die actie terug. 'De actie tegen herleving van militair gezag, gevoerd en aangevangen lang voor de rede van H.M. de Koningin van 2 september 1943 gaat uit', zo schreefhij, 'van een uiterst kleine groep, gesteund door enkele illegale bladen. De communistische bladen sloten zich bij deze ziens wijze aan ... Praktisch algemeen acht men instelling van militair gezag op het uur U (ongeacht de wensen van het de enige juiste oplossing. Dat de illegale pers de publieke opinie zou vertegenwoordigen ... , doet aan de mondigheid van de Nederlandse bevolking tekort en getuigt van zelfoverschatting.' (Rapport, 26 jan. 1944, van P. ]. Six aan de regering, Zwitserse Weg, 5 a (N 3 I)) Six meende in 1976 dat hij het woord 'zelfoverschatting' mede daarom gebruikt heeft omdat van Randwijk zich eens tegen hem zou hebben uitgelaten in deze geest: 'Het Nederlandse volk denkt zo en zo. Ik weet dat zeker, want ik heb die opvatting zelf gemaakt.'
woestingen die in Nederland aangericht zouden worden. Maar ook als men er van uitging dat het militair gezag slechts 'enkele dagen' uitgeoefend zou moeten worden, zulks onder 'een plaatselijk burgergezag' (hoe moest dat gevormd worden?), dan maakte dat voor de chef-staf van de OD geen verschil. Mede vanuit de herinnering aan 'november' I 8' beschouwde hij immers juist die dagen als beslissend. De door de koningin goedgekeurde 'Boodschap' van minister van Lidth de Jeude bleef richtsnoer voor zijn handelen.
XCIn het begin van het nieuwe jaar, 1944 (nagenoeg ieder was er van overtuigd dat het het jaar der bevrijding zou worden), kwam het tot een nieuw conflict tussen Six en Vrij Nederland. Er vond namelijk op 18 januari een gesprek plaats tussen mr. A. H. van Namen, redacteur van Vrij Nederland en in die tijd ook lid van de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg, en Six' adjudant Bührmann. Wat Bührmann bij die gelegenheid beweerde (waarom hij dat juist toen deed, zullen wij later in dit hoofdstuk uiteenzetten), ontstelde van Namen zo diep dat één dag later, 19 januari, door de redactie van VN een brief tot Six gericht werd waarin, om te beginnen, Bührmanns uitlatingen als volgt weergegeven en vastgelegd werden:
XC'Er zijn mogelijkheden dat er thans mensen of groepen zijn die in verband met de naderende bevrijding zich reeds nu klaarmaken om straks 'van Hogendorp te spelen, departementen te bezetten', enz. Daarbij werden verschillende groepen met name genoemd, o.a. het GBC.
XCMet het oog op bovenstaande verklaarde (uwadjudant) dat de chef-staf van de OD het nodig oordeelde, een verklaring af te geven over de positie van de OD. De verklaring werd gedeeltelijk van schrift voorgelezen en uw adjudant weigerde op ons verzoek iets zwart op wit te overhandigen. De verklaring kwam hierop neer:
XCDe OD is de enige organisatie hier in Nederland die met gezag van de OLZI dus van de regering, werkzaam is en de OD zal als militair apparaat straks onmiddellijk ingeschakeld worden in het apparaat van de OLZ hier te lande. De OD heeft dan ook nu reeds een in het militaire apparaat van de OLZ ingeschakelde radioverbinding. Voorts werd medegedeeld dat deze OLZ het straks 'te zeggen zal hebben' en mede op grond daarvan verklaarde uw adjudant: Wanneer er inderdaad mensen of groepen mochten zijn die Voorlopig Bewind willen gaan spelen en op het groene kussen willen gaan zitten, 'dan zullen ze
XC1 Opperbevelhebber van land- en zeemacht.
door de OD in de kraag worden gegrepen.' Deze laatste uitdrukking werd enkele malen door uw adjudant in het gesprek gebruikt.'
XCWaren de uitlatingen van Bührmann juist weergegeven? Op die vraag zou de redactie van Vrij Nederland graag 'binnen 7 dagen na dagtekening' antwoord ontvangen.! Zij nam voorts onmiddellijk Bosch van Rosenthal in de arm: kon deze Six niet tot rede brengen?
XCSix liet geen zeven dagen verstrijken voor hij Vrij Nederland antwoord zond. Hem was toen al bekend dat Bosch van Rosenthal een gesprek met hem begeerde - daartoe was hij, schreef hij, 'onder de huidige omstandig heden' niet bereid (Bosch kende hem namelijk onder zijn ware naam); Six achtte dat gesprek overigens ook 'niet nodig'. Hij had Bührmann geen opdracht gegeven tot het afleggen van enige 'verklaring', maar deze had slechts 'ter voorkoming van misverstanden in de toekomst u enige vriendschappelijke aanwijzingen ... willen geven die wellicht uw vaak moeilijke werk zouden kunnen vergemakkelijken.' Voor rectificatie was geen enkele reden, 'de Regering', aldus Six, 'heeft besloten, de OD in te schakelen bij de uitvoering van haar plannen voor de toekomst. Ten aanzien der terzake verstrekte opdrachten is uitdrukkelijke geheimhouding gelast.
XCTen aanzien van de taak van het militair gezag geeft de wet op de Staat van Oorlog en Beleg uitsluitsel.
XCTen aanzien van de Bijzondere Staat van Beleg zijn duidelijke mededelingen verstrekt door H. M. de Koningin en Minister Gerbrandy."
XCTot slot kan ik nog vermelden dat de OD bij brief van 12 juni 1943 3 uit Londen de volgende mededeling ontving: 'Vorming voorlopig bewind door driemanschappen of door welke groep ook, wordt volkomen ontoelaatbaar geacht' "
XCanders gezegd: als, gelijk Bührmann aangekondigd had, eventuele 'Hogendorpen' door de OD 'in de kraag gegrepen' zouden worden, dan handelde de OD precies volgens zijn instructies.
XCHoe levendig was nu de bezorgdheid jegens de OD in kringen van Vrij Nederland en Het Parool? Dat is moeilijk te zeggen. Misschien was ze bij vanBrief,jan.van de redactie vanaan de chef-stafvan de OD (a.v.,b,endl.c, p.Dit sloeg op Gerbrandy's radiotoespraak vandecember'waarbij wij al eerder stilstonden.De 'boodschap' van van Lidth de Jeude.Brief,jan.van de chef-staf van de OD aan de redactie van(ZwitserseWeg,b,
1 19 1944, 5 N 85) V 269. 2 8 43 3 4 24 1944, 5 N 85).
Heuven Goedhart levendiger dan bij van Randwijk-, maar bezorgdheid wàs er, en de in wezen door Six bevestigde uitlatingen van Bührmann versterkten bij beide illegale bladen alsook in de met hen verbonden milieus (bij de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg, bij Bosch van Rosenthal en bij Visser' t Hooft die de stukken inzake Bührmanns uitlatingen ontving) de wens om, zo enigszins mogelijk, aan die geheimzinnige OD de pas af te snijden. Vóór Bührmanns uitlatingen was er al achterdocht geweest jegens de OD - die achterdocht was door die uitlatingen en vooral door de door Six gegeven toelichting versterkt.
XCNog geen drie maanden later, medio april '44, kwam een handelwijze van Six aan hetlicht die veel fellere emoties uitlokte: niet achterdocht alleen, maar razende woede. Er bleek namelijk dat Six zich op zijn minst sinds oktober '43 tersluiks kopieën had laten verschaffen van alle stukken die in het kader van de Zwitserse Weg tussen bezet gebied en Genève gewisseld werden - niet de rapporten alleen, maar ook bijvoorbeeld de particuliere correspondentie tussen de Politieke Commissie en Visser 't Hooft.
XCHoe was het tot die 'spionage op de Zwitserse Weg' gekomen? Hoe was zij trouwens technisch mogelijk geweest?
XCWij beginnen met die tweede vraag.
XCDe stukken die naar Genève gezonden moesten worden, werden aanvankelijk verzameld door Slotemaker en Stufkens, zulks in samenwerking met mej. Kohlbrugge. Was een zending klaar, dan nam mej. Kohlbrugge deze mee naar de Amsterdamse fotograafW. Prins, die bij de OD aangesloten was. Prins droeg zorg voor het microfilmen en mej. Kohlbrugge liet dan de microfilms, nadat deze eerst nog 'verdund' waren, naar Zwitserland sturen in de kaft van boeken die door de Utrechtse Universiteitsbibliotheek verzonden werden, of in voorwerpen. Arriveerden er 'verdunde' microfilms uit Genève, dan kwamen die in eerste instantie bij mej. Kohlbrugge terecht en Prins zorgde dan voor afdrukken op leesbare grootte. Welnu, de 'spionage' op de Zwitserse Weg geschiedde technisch aldus dat Prins van alle stukken die naar Zwitserland verzonden en uit Zwitserland ontvangen werden, extra-afdrukken maakte.
1 Op 22 januari zei van Randwijk in een gesprek met Wagenaar en van der Veen, beiden lid van de Raad van Verzet, dat hij van mening was dat de OD bij een plotselinge aftocht van de 'niets (zou) doen.' (RVV: Notulen, 27 jan. I944(RVV, I b)).
XCN u de eerste vraag: hoe was het tot die spionage gekomen?
XCAl in de zomer van '43 moest Prins stukken microtilmen waarin kritisch over militairen geschreven werd (men denke aan de artikelen uit Het Parool en Vrij Nederland) - hij kon zich met die beschouwingen, zo verklaarde hij later aan de Enquêtecommissie, 'niet verenigen ... in dit opzicht dat de aard en de strekking van die stukken aanstuurde op de gebroken-geweertjesmentaliteit] en op het in de hand werken van een chaos na het einde van de bezetting." Wij nemen aan dat Prins zich extra geërgerd heeft aan de nota die Het Parool en Vrij Nederland opgesteld hadden na de radiotoespraak van de koningin van 2 september '43. Mej. Kohlbrugge had inmiddels haar functie bij de Zwitserse Weg neergelegd - op 31 augustus had het gesprek met de Politieke Commissie plaatsgevonden dat haar diep had gekwetst, ze had toen korte tijd later de verbinding met Prins (aan wie zij, aldus deze, 'vertelde dat men probeerde haar uit de leiding van de Zwitserse Weg te drukken'") overgedragen aan een illegale werker met wie zij reeds geruime tijd samenwerkte, Oncko Heldring. Deze was het die, na overleg met mej. Kohlbrugge, Prins vroeg, de zending waarin zich de nota van Het Parool en Vrij Nederland bevond alsmede een tegen de OD en het militair gezag gerichte brief van Stufkens aan minister Burger", nog niet te microfilmen maar die stukken even aan hem mee te geven. Wij nemen aan dat daarbij aan Prins gezegd werd dat de chef-staf van de OD ze te lezen zou krijgen. Aldus geschiedde, en de instructie van Six liet niet lang op zich wachten: hij wenste voortaan afdrukken te ontvangen van alle stukken die via de Zwitserse Weg gewisseld werden. Heldring trad voor de Politieke Commissie maar kort als tussenpersoon in het contact met Prins op, maar ook toen hij als zodanig (hij werd door de commissie als een satelliet van mej. Kohlbrugge beschouwd) door een ander vervangen was, bleef de situatie deze dat hij of mej. Kohlbrugge telkens de extra-afdrukken ophaalden die voor het bureau van Six bestemd waren. Dat begon in de tweede helft van september' 43 en het werd maand na maand voortgezet.
XCAanvankelijk had deze spionage althans bij enkelen van hen die er bij
1 Tussen de twee wereldoorlogen was een insigne, bestaande uit een gebroken geweertje, in pacifistische kringen veel gedragen. 2 Getuige W. Prins, ell. IV c, p. 747. 3 A.v., p. 748. • Stufkens schreef in die brief o.m.: 'Er gaan ver halen over 'eenheidskranten' en dergelijke; wij zijn ons bewust, dat er bijv. in de kring hier te lande van volkomen vaderlandsgetrouwe militairen tendenzen in autocratische geest leven, die zonder meer funest zouden zijn, wanneer zij een voet aan de grond kregen.' (brief, 24 sept. 1943, van N. Stufkens aan]. A. W. Burger, Zwitserse Weg, 3 b (H 77)).
betrokken waren, tot gewetensbezwaren geleid. Prins had zich door Six een formeel bevel laten geven om met het maken van de extra-afdrukken door te gaan en mej. Kohlbrugge en Heldring waren zich bewust dat hun handelwijze door de illegale medestrijders met wie zij tot voor kort nauw samengewerkt hadden, ten scherpste veroordeeld zou worden. Six van zijn kant besefte, dat hij een opdracht gegeven had die, lekte zij ooit uit, een storm van verontwaardiging zou doen ontstaan. Hij zag de zaak aldus: de regering had aan de OD opdracht gegeven behulpzaam te zijn bij de uit oefening van het militair gezag, eventueel dat gezag zelf namens een opperbevelhebber uit te oefenen - hij beschouwde het als een taak van de chef-staf van de OD, oppositie tegen de instelling van een militair gezag te voorkomen, eventueel te bestrijden, hij zag het óók als zijn taak, de regering te waarschuwen dat de voorlichting die zij via de Zwitserse Weg kreeg, zijns inziens niet deugde. Hij wilde, zo berichtte hij in '49 schriftelijk aan de Enquêtecommissie,
XC'Londen een behoorlijke kijk ... geven op het karakter van hen die de Zwitserse Weg beheerden. Naar mijn overtuiging was dit werk in handen van niet-competente mensen, behept met een zeer beperkte kijk op bepaalde facetten van Nederlandse belangen op zeer verschillend terrein, waardoor Londen naar mijn overtuiging vaak onjuist en onvolledig werd ingelicht.
XCOok blijkt uit die brieven een zeer sterk anti-militaire geest, zoals vóór 1940 bij bepaalde groepen der bevolking in Nederland levend."
XCMet dat al ging Six toch niet alleen op zijn eigen oordeel af Hij pleegde overleg met van Borssum Buisman. Bij deze speelden drie factoren een rol: ten eerste deelde hij de inzichten van Six ten aanzien van de taak van de OD; ten tweede achtte hij zich als agent van het Bureau Inlichtingen dat bij zijn oprichting, eind '42, in Londen een centraliserende functie gekregen had 2, gerechtigd, ja verplicht, om er zich van te vergewissen wat via andere verbindingen dan de zijne doorgegeven werd (hem was mede opgedragen, dexeljstandig zou blijven opereren. Dat hij dat deed, was uiteraard aan BI bekend:
1 dl. IVa, p. 217. 2 De taak van BI was omschreven in een koninklijk besluit d.d. 28 november '42 (tekst: dl. IV b, p. IQ) en daarin was o.m. bepaald dat BI 'alle inlichtingen op politiek en economisch terrein, verband houdende met de huidige toestand' zou inwinnen en daartoe geheime agenten zou uitzenden. Bevoegd tot de uitvoering van die taak was uitsluitend het hoofd van het bu reau. Van dat koninklijk besluit was Visser 't Hooft niet in kennis gesteld kennelijk was het de bedoeling van de regering dat deze, die niet, als het BI, onder de minister van oorlog maar onder de minister-president ressorteerde,
werkwijze van diverse illegale groepen te onderzoeken), en ten derde had hij kort na de rste september met Visser 't Hoofts boodschapper Bartels een gesprek gevoerd dat hem diep verontrust had. Bartels hadzich bij die gelegenheid zo fel uitgelaten tegen alles wat militair was en vooral zo afgegeven op het beroepskader.! dat de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg zich, toen zij er van vernam, van hem distantieerde. Begin november schreef de Politieke Commissie aan Visser 't Hooft namelijk dat Bartels 'waarschijnlijk meer gezegd (had) dan verantwoord was'.2 Maar de uitlatingen van Bartels hadden hun on vermij delijk effect gehad 3 : van Borssum B uisman was zich gaan afvragen of Bartels (die, maar dat wisten de Politieke Commissie en Visser 't Hooft niet, bovendien gezegd had dat via de Zwitserse Weg alle middelen, desnoods censuur, aangewend zouden worden om een naoorlogse dictatuur in Nederland te voorkomen) soms onverhuld uitgesproken had wat de instanties bewoog tussen welke hij het contact bewerkstelligde: de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg en het bureau van Visser 't Hooft. Six' besluit om nauwkeurig na te gaan wat aan stukken tussen die twee instanties gewisseld werd, had van Borssum Buismans volledige instemming. Gelijk al vermeld, zond deze aan het Bureau Inlichtingen de volgende waarschuwing (wij vermelden de werkelijke namen): 'Bartels niets meegegeven daar hij niet objectief doch op last van Visser 't Hooft gegevens verzamelde ter voorkoming militaire dictatuur, vrezend lange duur staat van beleg', en jegens de Enquêtecommissie verklaarde van Borssum Buisman dat hij vervolgens van het Bureau Inlichtingen opdracht kreeg, 'in het oog te houden wat. verzonden en wat eventueel zou worden achtergehouden. Dit verzoek heb ik aan kolonel Six overgebracht Ik heb toen, in commissie van Londen dus, geadviseerd om een en ander z.g. 'gewoon' te laten doorgaari's - anders gezegd: de spionage op de Zwitserse Weg voort te zetten.
XCOver zijn opdracht aan de fotograaf Prins had Six ook met anderen gesproken dan met van Borssum Buisman, nl. met de juridische medewerker van zijn staf, mr. Caljé, en met Neher. Door hen beiden werd de opdracht
1 In een brief aan de Politieke Commissie gaf Bartels van Zwitserland uit eind november een wel heel onschuldige voorstelling van zaken toen hij schreef: 'Wij wisselden van gedachten over de kwestie civiel-militair zoals ik dat ... zou kunnen doen, en misschien wel gedaan heb, over de kwestie hervormd-gereformeerd. Ziedaar mijn lezing van het geval. Overigens blijf ik erbij dat ik de parachutist een prima figuur vind-maar een beroepsmilitair" (brief, 24nov. 1943, van]. Bartels aan de Politieke Commissie, Zwitserse Weg, 5 e (WH-143». 2 Brief, 10 nov. 1943, van de Politieke Commissie aan Visser 't Hooft (a.v., 3 c (H 93». 3 Brief, 24 nov. 1943, van W. A. Visser 't Hooft aan de Politieke Commissie (a.v., 5 d (WH-141». 4 Getuige G. A. van Borssum Buisman, dl. IV c, p. 1450.
goedgekeurd. Caljé gaf zijn standpunt als volgt aan de Enquêtecommissie weer:
XC'De aD bedoelt te zijn een militaire organisatie, dus ten dienste van de regering; indien wij vermoeden dat de regering langs andere wegen niet juist of niet volledig wordt voorgelicht, is het ons volkomen geoorloofd en is het zelfs onze plicht, dit na te gaan. Dus was het mijns inziens geoorloofd of, liever gezegd, was het onze plicht, deze stap, die op zichzelf minder prettig was, te doen."
XCDe spionage op de Zwitserse Weg werd, gelijk reeds gezegd, maand na maand voortgezet. Eens in de veertien dagen kregen mej. Kohlbrugge of Oncko Heldring van de fotograaf Prins twee pakken fotokopieën: fotokopieën van de zendingen naar en van die uit Genève. Six had geen tijd zich in al dat materiaal te verdiepen; dat deed mej. Kohlbrugge. Zij streepte bepaalde passages aan, vooral in de particuliere brieven die tussen de Politieke Commissie en Visser 't Hooft gewisseld werden, en Six bepaalde dan of deze in het samen te stellen rapport opgenomen zouden worden. Geen enkele Londense regeringsinstantie was er van op de hoogte wat Six precies deed wèl was het uiteraard diens bedoeling, de regering zo spoedig en uitvoerig mogelijk in te lichten. Het rapport werd in januari' 44 afgesloten en gemicrofilmd en de microfilm werd aan van Borssum Buisman overhandigd die toen het plan had om naar Engeland terug te keren. Hij werd evenwel, gelijk in hoofdstuk 7 verhaald, begin februari gearresteerd, overigens terwijl hij de microfilm niet bij zich had. Mej. Kohlbrugge breidde het rapport toen nog uit, het werd eind maart opnieuw gemicrofilmd en Six gaf haar toen opdracht, persoonlijk via Frankrijk en Spanje naar Londen te gaan teneinde de microfilm aan de regering te overhandigen en de inhoud, voorzover nodig, toe te lichten.
XCDeze microfilm nu, had mej. Kohlbrugge in de zak van haar mantel zitten toen zij in een trein die haar van Eindhoven nog een keer naar Amsterdam bracht, gearresteerd werd. In die trein werden namelijk de persoonsbewijzen van alle reizigers gecontroleerd. Mej. Kohlbrugge gebruikte toen
XC1 Getuige C. J. F. Caljé, a.v., dl. VII c, p.
een 'Engels' persoonsbewijs. Daarvan deugde de kleur niet. Het gevolg was dat de controleurs haar zeiden dat ze hen moest volgen als de trein stil stond; één controleur werd voor de coupé geplaatst. Mej. Kohlbrugge stopte toen het filmrolletje met het rapport bij een willekeurige medepassagiere in de zak aan wie zij ook een telefoonnummer toefluisterde dat deze moest opbellen om het filmrolletje af te geven. Dat telefoonnummer vervulde verder geen functie meer (het was vermoedelijk niet juist genoteerd) en het filmrolletje raakte aan het zwerven: het werd door de een aan de ander doorgegeven; wie dat precies allemaal geweest zijn, is niet met zekerheid bekend. Wij komen hier straks op terug.
XCMej. Kohlbrugge bleef in arrest.'
XCHet filmrolletje was nog steeds zwervende, toen van Namen in de eerste helft van april in een gesprek met een illegale relatie de indruk kreeg dat er nog steeds regelmatig contact bestond tussen mej. Kohlbrugge en de fotograaf Prins, ja hij meende dat er reden was om aan te nemen dat een waarschuwing tegen mej. Kohlbrugge die de Politieke Commissie (deze wist dat mej. Kohlbrugge Nederland zou verlaten) Visser 't Hooft had doen toekomen, aan Six bekend was. Hoe? Dat kon uitsluitend doordat stukken die aan Prins overhandigd waren, in de een of andere vorm bij Six beland waren. Van Namen zocht Prins op en legde hem zijn vermoedens voor. Prins ontkende, maar in een tweede gesprek kwam hij gedeeltelijk voor de waarheid uit: ja, hij had, zei hij, eerst mej. Kohlbrugge en na haar Heldring steeds inzage
1 In de gevangenis wilde mej. Kohlbrugge vóór alles voorkomen dat zij, met haar kennis van talrijke illegale adressen, aan zware verhoren onderworpen zou worden. Zij beweerde eerst dat zij van Joodse afkomst was, maar toen dat niet het door haar gewenste gevolg had (opzending naar Westerbork), beweerde zij de Rijks duitse Christine Doorman te zijn, afkomstig uit Emden (daar was het bevolkings register bij een bombardement verwoest) en geboren in Indië (dat viel al evenmin te controleren). Haar viste toen uit dat 'Christine Doorman' zich niet als Rijksduitse aangemeld had bij de Duitse instanties in ons land. Mej. Kohlbrugge werd wegens ontduiking van de arbeidsinzet eerst in de Cellenbarakken te Scheve ningen opgesloten en vervolgens in het concentratiekamp Vught. Begin september werd zij naar het Ravensbrück overgebracht waar zij haar z.g. Duitse nationaliteit liet vallen. In januari' 45 werd zij vrijgelaten. Via Groningen trok zij toen naar Amsterdam waar zij zich, hoewel ziek (ze had tbc opgelopen), weer bij Six meldde.
gegeven van de in- en uitgaande stukken van de Zwitserse Weg; dat hij in opdracht gehandeld had, werd door Prins verzwegen en hij zei evenmin dat hij van alle zendingen een extra stel kopieën gemaakt had. Met dat al leek de zaak de Politieke Commissie, al had zij geen ander bewijs dan de gedeeltelijke bekentenis van Prins, reeds duidelijk genoeg. De commissie verbrak de verbinding met Prins (een andere Amsterdamse fotograaf nam zijn taak over). Zij lichtte voorts Visser 't Hooft in aan wie zij berichtte dat mej. Kohlbrugge naar Engeland onderweg was. 'Wij verzoeken u', zo schreef de commissie, 'de regering te verwittigen van haar optreden in deze en instantelijk te verzoeken, haar bij eventuele aankomst in Engeland niet na twee maanden overeenkomstig haar voornemen terug te laren keren, maar haar aldaar vast te houden, daar zij thans tot alles in staat geacht moet worden; ook ginder kan zij ons inziens niet vertrouwd worden.'!
XCVisser 't Hooft beperkte zich er toe, er bij de regering op aan te dringen, 'een zeer duidelijke waarschuwing aan de OD' te laten uitgaan en 'uiterst voorzichtig' te zijn in het eventuele contact met mej. Kohlbrugge."
XCTen aanzien van de OD trok de redactie van Vrij Nederland bepaalde eonsequenties uit het gebeurde. ondanks de disputen die zich met Six en Bührmann voorgedaan hadden, was er toch nog direct contact tussen Vrij Nederland en de Ofr-leiding, o.m. via Bührmann. Dat contact werd, zo schreef Vrij Nederland op 20 april '44 aan Six, verbroken 'in verband met de spionage ten gunste van de KB' (Six)" 'bij de Zw. Weg, via de fotograaf' een spionage (of wilde Six haar soms ontkennen?) waartegen de Politieke Commissie harerzijds in een scherpe maar zakelijke brief van dezelfde datum protesteerde. Vrij Nederland kreeg beide brieven vijf dagen later weer toegezonden met de volgende aantekening van Six:
XC'I. Het is mij reeds vaker gebleken dat door u uit presumpties feiten worden geconstrueerd.
XC2. Ik kan niet ingaan op uw meervoudig verzoek, bewijzen uit ongerijmde te leveren.
XC3. In verband met toon en inhoud retourneer ik u hierbij uw missiven."Brief,aprilvan de Politieke Commissieaan W.Visser't Hooft (ZwitserseWeg,d, HBrief,meivan W.VisserHooft aan H.vande With (a.v.,b,Six had de stukken die hij tevoren via de Zwitserse Weg aan Londen had doen toekomen, met 'KB' ondertekend. 4 Stukken: ZwitserseWeg, 4 a, H 164
1 21 1944, A. 3 IlO). 2 3 1944, A. 't M. Haersma I A 37 (18)). 3
XCDit uit de hoogte gegeven antwoord droeg er niet toe bij, de gerezen verdenking te ontzenuwen. Enkele dagen nadat het ontvangen was, op 29 april, voerde van Namen, nu samen met Slotemaker, opnieuween gesprek met de fotograaf Prins, zijn derde. Nu kwam bij deze het hoge woord er uit: hij had de actie van Vrij Nederland en de Politieke Commissie tegen het militair gezag een kwalijke zaak gevonden (zo kreeg men, zei Prins, 'weer de oude toestanden van vóór mei 1940 terug') en hij had derhalve met medeweten en instemming van Six sinds 'omstreeks oktober' mej. Kohlbrugge 'zowel van de uitgaande als van de inkomende post inzage verstrekt'! - weer zei Prins niets over de extra kopieën.
XCNog geen twee weken later kwam dit laatste aspect van de spionage aan het licht. Mej. Kohlbrugge's filmrolletje namelijk, dat begin april aan het zwerven was geraakt, belandde begin mei bij mr. J. Ie Poole die ten behoeve van de Zwitserse Weg allerlei rapporten placht door te geven aan Slotemaker. Le Poole ging er zich van vergewissen of het filmrolletje van voldoende betekenis was. Hij liet dus vergrotingen maken en constateerde tot zijn stomme verbazing dat zich bij het rapport als bijlagen stukken bevonden die hij zelf een paar maanden tevoren aan Slotemaker ter hand gesteld had. Hij gafhet filmrolletje aan Slotemaker door. 'Wie schetst verbazing', schreef de Politieke Commissie op II mei aan Visser 't Hooft, 'toen het bleek te zijn een KB-zending' (een zending van Six) 'met o.m. allerhande stukken in facsimilé of samenvatting, ontleend aan onze correspondentie, vervat in vele bladzijden rapport over 'Zwitserse Weg'! Sprekender bewijs van spionage niet mogelijk ... Bar en bar en bar!! !'2
XCInderdaad, het leek een hoogst ernstige zaak. Zij deed zich voor op een moment waarop ijverig gezocht werd naar de beste wijze waarop iets van coördinatie in de illegaliteit aangebracht kon worden - hoe kon men met de OD verder samenwerken? Het leek de Politieke Commissie verstandig, derden in de arm te nemen: Drees en Bosch van Rosenthal werden ingelicht. Beiden zochten contact met Six; Drees kende Six reeds, zij het niet onder die naam, en Six liet het bezwaar dat Bosch hem wèl onder die naam kende, niet langer gelden. Zowel aan Drees als aan Bosch gaf Six een lange uiteenzetting hoe het tot de spionage op de Zwitserse Weg gekomen was en hij toonde hun ook stukken waaruit, zo meende hij, bleek dat de Politieke
1 'Verslag van het onderhoud van G. en D.' (Slotemaker en van Namen) 'met de technicus op 29 april 1944' (a.v., 4 a, H 165). 2 Brief, II mei 1944, van de Politieke Commissie aan Visser 't Hooft (a.v., 3 d, H III).
Commissie met opzettelijke en laakbare eenzijdigheid opgetreden was. of hij daarbij ook zei dat hij het rapport dat bij Ie Poole beland was, alsnog had laten microfilmen en dat hij het aan Londen zou doen toekomen, weten wij niet, maar in elk geval was het eerste een feit en het tweede zijn voornemen.! Drees, die in zijn gesprekken met Neher een bepaald niet ongunstig beeld van de OD had gekregen, had voor de argumentatie van Six wel enig begrip maar stelde toch voorop dat deze tot een handelwijze overgegaan was die niet door de beugel kon. 'Drees zei', aldus Six,' onmiddellijk: 'Dat had je niet mogen doen.' '2 Bosch van Rosenthal stelde zijn conclusies op schrift. Hij had in de hem voorgelegde stukken niet het bewijs kunnen vinden dat door de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg, zoals Six beweerd had, 'censuur' uitgeoefend was, maar hij wilde wel aannemen dat Six, mede gezien de uitlatingen van Bartels in het gesprek met van Borssum Buisman, vermoedens in die richting gekoesterd had. Toen kwam, zo schreef Bosch, 'het aanbod' (door mej. Kohlbrugge) 'van het leveren van kopieën van alles wat de Weg passeerde. De zeer moeilijk te beantwoorden morele vraag is of de OD van dit aanbod gebruik mocht maken. Men kan deze vraag niet beantwoorden met de dooddoener dat spionage in een andere organisatie ten allen tijde verwerpelijk is. Men dient zich in de eerste plaats af te vragen of de uitgeoefende censuur dermate in strijd was met het militaire belang dat naar een dergelijk vèrgaand middel moest worden gegrepen. Zo ja, dan acht ik een dergelijk middel in het uiterste geval geoorloofd ...
XCIk zou van deze weinig prettige geschiedenis dit willen zeggen. Zelfs wanneer men zich op het standpunt stelt dat de door de OD gepleegde spionage volstrekt ongeoorloofd is geweest, dan nog moet men in deze tijd een dergelijke misstap weten te vergeven. De daad immers op zichzelf doodverft de OD niet tot een organisatie die ongeschikt is om na de bevrijding de orde te handhaven'a wij leiden uit die laatste zin af dat Six aan Bosch van Rosenthal deed weten (en hem daartoe ook de stukken toonde) dat hij in juli' 43 van de regering vernomen had dat de OD in een eventueel 'vacuüm' tot die ordehandhaving gemachtigd was.De microfilm werd, in een tube scheerzeep verstopt, begin juli naar Lissabon meegenomen door de procuratiehouder van Lippmann-Rosenthal (Nieuwe Spiegelstraat), J. Voetelink, de financiele besprekingen moest voeren met de Portugese regering. De vertegenwoordiger van het Bureau Inlichtingen te Lissabon, kapitein mr. C.W. Pock, zond de microfilm opjuliaan Somer toe. Toen had de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg harerzijds mej. Kohlbrugge's filmrolletje,doen toekomen aan Visser 't Hooft.P. J. Six,nov.a Nota, z.d. (meivanH. N. Bosch van Rosenthal aan Six, p.(CollectieP.J. Six, groep OD-archief,
1 L. 18 1944 al 2 27 1975. 1944), L. 4-5 A 2II).
XCDat de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg het gebeurde hoog opnam, spreekt vanzelf. Drees deed als voorzitter van het Vaderlands Comité (als zodanig had hij Donner opgevolgd) via een geheim agent op verzoek van de Commissie Londen een protest toekomen en de Commissie zelf behield zich het recht voor, de bevoegde autoriteiten na de bevrijding om een uitspraak te vragen (de enige die dat gedaan heeft, is de Enquêtecommissie geweest - wij komen er nog op terug). Natuurlijk waren de persoonlijke relaties grondig bedorven, maar alle betrokkenen beseften dat het gebeurde de zakelijke samenwerking, voorzover verantwoord geacht, niet in de weg mocht staan. Het was mei '44: eik moment konden de Geallieerden in West-Europa landen! Trouwens, er leefde bij diegenen die bij de Zwitserse Weg betrokken waren, nog een andere hoop: zij wisten dat in Duitsland een grote samenzwering bestond om Hitler ten val te brengen, ja zij hadden enkele maanden tevoren, in januari '44 namelijk, al reden gehad tot de verwachting dat die val zich van de ene dag op de andere zou voordoen; in belangrijke opzichten had die verwachting toen hun handelen bepaald.
XCHoe stond het er met die tegen Hitler gerichte samenzwering voor?
XCGaan wij hiervan een beeld geven", dan willen wij voorop stellen dat wij het over die samenzwering willen hebben en niet over allerlei andere vormen van verzet en illegale actie die zich in Duitsland van '33 af voorgedaan hebben. Wij onderschatten de betekenis van die andere vormen van verzet en illegale actie niet (men mag nooit uit het oog verliezen dat de concentratiekampen en de politieke afdelingen van de Duitse gevangenissen tot in '39 vol zaten met Duitsers en niet met personen van andere nationaliteit), maar zij konden, hoewel zij de algemene weerstandskracht van het Derde Rijk ondermijnden en dus steun gaven, direct of indirect, aan Duits
1 Er bestaat een nitgebreide litteratuur over de pogingen, Hitler ten val te brengen; wij zijn in de eerste plaats afgegaan op de meest uitgebreide studie terzake, nl. op Peter Hoffmann: dat na jarenlang onderzoek in 1969 gepubliceerd werd. Voor de raadpleegden wij het werk van dr. G. van Roon:
lands tegenstanders", toch niet tot gebeurtenissen leiden die de situatie waarin Nederland zich bevond, plotseling en dramatisch zouden wijzigen. Een geslaagde staatsgreep zou dat effect wèl hebben.
XC1 Wij denken daarbij onder meer aan de Duitsers die ingeschakeld waren bij het werk van de wijdvertakte comrnunistische spionage-organisatie welke door de Sicherheitspolizei und SD aangeduid werd als 'Die Rote Kapelle' ('de rode muziekkapel'). Centrale figuur daarin was Leopold Trepper, in 1904 in Polen geboren als zoon van eenjoodse koopman. Van de herfst van '37 afbelastte Trepper zich met de taak, in West-Europa voor de Sowjet-Unie werkende inlichtingengroepen op te bouwen. Daarvoor richtte hij ter camouflage in Parijs en Brussel im- en exportfirma's op. Eind '40 kwam Trepper in contact met de Duitse communist Johann Wenzel die een zendemet voor hem ging organiseren en marconisten ging opleiden. Trepper en Wenzel wisten beiden van het werk van Goulooze in Nederland af maar stonden met deze niet in regelmatige verbinding. De Nederlandse groep die onderdeel was van Treppers organisatie, was die welke door de Arnhemse communisten Anton Winterink en Johannes Luteraan (in ons deels als 'Velo' aangeduid) geleid werd. Trepper had uitermate nuttige bronnen in Duitsland. Zijn belangrijkste medewerkers daar waren de Luftwaffe-officier Harro Schulze-Boysen, werkzaam in het Reichsluftfahrtministerium, Oberregierungsrat Arvid Harnack, werkzaam in het Reichswirtschoftsministerium, en de auteur Adam Kuckhoff. SchulzeBoysen, Harnack en Kuckhoff, die overtuigde communisten waren, stonden ook zelf in radiocontact met Moskou.
XCAlle zenders van Die Rote Kapelle zijn in de periode medio' 42-eind '43 opgerold en van de bovengenoemde personen zijn slechts Trepper, Goulooze en Luteraan in leven gebleven.
XCWij voegen aan dit alles toe dat Zwitserland in de tweede wereldoorlog een van de belangrijkste centra was voor het doorgeven van berichten naar Moskou. De Hongaarse communist Alexander Rado, een bekend kartograaf, woonachtig in Genève, opereerde er met drie zenders, overigens slechts tot de herfst van' 43 : toen werden die zenders door de Zwitserse politie (de Zwitserse geheime dienst had Rado's werk oogluikend toegelaten) 'opgerold'. Voordien had Rado ruim een jaar lang bij uitstek belangrijke inlichtingen gekregen van een Duitse emigrant, RudolfRössler, een in Luzern wonende katholieke uitgever. Rössler kreeg, schijnt het, die inlichtingen met grote snelheid en regelmaat van een officier van het Allgemeine Heeresamt te Berlijn die een eigen inlichtingengroep had. Daartoe behoorden een officier van het Amt Ausland-Abwehr (wellicht ·is dit Oster geweest), een officier van het Oberkommando der Luftwaffe, een ambtenaar van het Auswärtige Amt, twee ambtenaren van Speers ministerie en twee Nachrichtenheljerinnen die in het Berlijnse bureau van het Oberkommando des Heeres deel uitmaakten van de kleine groep employé's die de geheime en zeer geheime telexberichten moest doorgeven. Rössler heeft aanvankelijk louter voor de Zwitserse geheime dienst gewerkt. Onder de door Rado bedachte aanduiding 'Lucy' (dat sloeg op Luzern) is hij ruim een jaar lang een van de belangrijkste inlichtingenbronnen geweest van het Russische opperbevel. Dat opperbevel kreeg evenwel ook talrijke gegevens van
XCZulk een staatsgreep was al in '38 overwogen, met name in de weken waarin het er naar uitzag dat Duitsland door Hitlers beleid jegens Tsjechoslowakije in een Europese oorlog zou belanden waarvoor het in de verste verte niet gereed was. Wie wisten dat laatste? Hooggeplaatste ambtenaren en hoge militairen, en het was dan ook in hun midden dat beseft werd dat men Hitler ten val moest brengen als men het traditionele Duitsland tegen grote gevaren wilde beschermen. In die conservatieve milieus had men de steun van Frankrijk en Engeland nodig - een probleem was, dat men, zo men in die milieus al 'neen' zei tegen Hitler en de excessenvan zijn regime, toch een aantal verworvenheden van dat regime niet wilde prijsgeven en vooral Duitslands positie in Europa wenste te versterken. Een van de actiefste niet-militaire deelnemers aan de samenzwering, dr. Carl Goerdeler (Oberbürgermeister van Leipzig tot hij per I april '37 ontslag nam omdat, zonder dat hij daar iets van wist, het standbeeld van de Joodse componist Mendelssohn in zijn stad verwijderd was), was bijvoorbeeld van mening dat West-Polen en het Sudetengebied persé aan Duitsland moesten worden toegevoegd, en een van de actiefste militaire deelnemers, generaal Ludwig Beck, chef-staf van het Oberkommando des Heeres (hij kreeg in augustus '38 ontslag, generaal Halder volgde hem op), vond eveneens dat Tsjechoslowakije als potentiële militaire tegenstander van Duitsland uitgeschakeld moest worden. Voorts sprak het voor Goerdeler, Beck en de hunnen vanzelf dat Oost~nrijk een deel van Grossdeutschland moest blijven. Hoe dat zij, aan de samenzwering die in de zomer van '38 gesmeed werd, kwam de basis te ontvallen toen Frankrijk en Engeland Hitler ten aanzien van Tsjechoslowakije bij het accoord van München zijn zin gaven.
XCDie samenzwering was heel ver gegaan. Zo was in Berlijn alles voorbereid geweest om de Reichskanzlei met troepen uit Wehrkreis III (Berlijn) onder bevel van hun commandant, generaal Erwin von Witzleben, te overvallen, en een stoottroep van de Abwehr zou bij die gelegenheid trachten, Hitler uit de weg te ruimen. De chef van de Abwehr, admiraal Canaris, had voor wapens en explosieven gezorgd en een van zijn hoogste officieren, Oberst Hans Oster, was een van de actiefste samenzweerders geweest.
XCTot een aanloop tot een nieuwe staatsgreep kwam het pas weer in oktober '39, zulks vanuit de beduchtheid dat het offensief in West-Europa waarop Hitler onmiddellijk na beëindiging van de Poolse veldtocht was gaan aandringen, een fiasco zou worden. De bedoeling was nu dat een Driemanschap onder leiding van Beck de macht in handen zou nemen - dat Driemanschap wilde zich dan moeite geven voor het behoud van een groot deel van Hitlers 'veroveringen': Oostenrijk, het Sudetengebied, Danzig, de Poolse Corridor en het oostelijk deel van Opper-Silezië dat na de eerste wereldoorlog Pools
geworden was. De aanloop tot een staatsgreep had in oktober '39 evenwel minder om het lijf dan in september '38. Veel hooggeplaatste generaals, onder hen Halder en de Oberbefehlshaber des Heeres von Brauchitsch, tilden er zwaar aan dat zij, terwijl het nu oorlog was, ontrouw zouden worden aan hun officierseed; ook waren zij bevreesd dat een staatsgreep tot een burgeroorlog zou leiden. Hoe dat zij, Hitler stelde het offensief in WestEuropa uit en daarmee verdween opnieuw de aanleiding tot een onmiddellijk ingrijpen. De actie werd evenwel voortgezet door een aantal enkelingen die vooral via de bij het Vaticaan geplaatste Abwehr-officier dr. Josef Müller contact aanknoopten met de Engelse regering. De verlangens van het Driemanschap werden aan die regering kenbaar gemaakt; deze wilde evenwel niet verder gaan dan toe te zeggen dat op een eventuele omzwaai in Duitsland niet gereageerd zou worden met onmiddellijk militair ingrijpen.
XCDie toezegging werd in april '40 gedaan: de maand waarin Hitler Denemarken en Noorwegen bezette. Twee maanden later had Duitsland heel West-Europa in zijn macht - en dezelfde generaals die in de herfst van '39 met de gedachte gespeeld hadden, Hitler ten val te brengen, lieten zich nu door hem hoge onderscheidingen uitreiken. Het was geen wonder dat de scepsis die toch al bij de Engelsen bestond ten aanzien van datgene wat men van Duitse opposanten verwachten mocht, versterkt werd.
XCMet dat al waren er in Duitsland nogal wat vooraanstaande personen die er zich niet bij konden neerleggen dat een regime dat zij, alle behaalde militaire successen ten spijt, als misdadig beschouwden, bestendigd. zou worden. Trouwens, met die successenwas het, toen Hiders stormloop naar Moskou eind '41 mislukt was, afgelopen. Ongeveer tegelijk met die mislukking gingen de Verenigde Staten met volle kracht aan de oorlog deelnemen - de Duitse oppositie was er nu zeker van dat het Derde Rijk vroeg oflaat de nederlaag zou lijden. Wat dan? In allerlei kringen werden plannen voor een naoorlogs Duitsland opgesteld waarin over het algemeen nogal autoritaire, soms zelfs tegen het nationaal-socialisme aanleunende denkbeelden voorkwamen. Voorop stond veelal dat er, waar het Duitse volk in de jaren van de Weimar-republiek blijkbaar de parlementaire demoeratie niet aangekund had, een 'sterke regering' moest komen die niet spoedig ten val gebracht kon worden. In enkele van die plannen, meer democratische, met name in die welke van de door de jurist Helmuth James Grafvon Moltke geleide Kreisauer Kreis uitgingen", staken utopische elementen: zozeer leden
XC1 Von Moltke was in 1907 geboren op het landgoed Kreisau in Silezië dat na de Frans-Duitse oorlog van r870-71
de personen die tot die kring behoorden, onder de verwording welke zich van meet af aan in het Derde Rijk was gaan aftekenen, dat zij al hun hoop gingen vestigen op de komst van een 'nieuwe mens' en de doorbraak van een 'volksgemeenschap' die de verwezenlijking zou zijn van christelijk-socialistische beginselen. Over dat alles werd in de betrokken groeperingen niet alleen gediscussieerd - de plannen werden ook, in telkens nieuwe versies, op schrift gesteld en er circuleerden zelfs lijstjes, telkens wisselend overigens, met de namen van diegenen die de eerste Duitse naoorlogse regering zouden vormen, alsmede concepten voor de oproepen waarmee die regering zich zou presenteren. Het was een wonder dat dergelijke stukken niet al in een vroeg stadium aan de Gestapo in handen vielen.
XCContact met Engeland kregen de tegenstanders van het Hitler-regime pas weer in '42. Tot hen behoorde dr. Hans Schönfeld die verbonden was aan het bureau van de Oecumenische Raad te Genève dat door Visser 'e Hooft geleid werd. Via deze kon Schönfeld in de lente van '42 een uit Duitsland ontvangen memorandum waarin mede de denkbeelden van de Kreisauer Kreis uiteengezet werden, aan de links-socialistische Engelse minister Sir Stafford Cripps doen toekomen en korte tijd later, in mei '42, hadden Schönfeld en een van de leden van de Kreisauer Kreis, de predikant dr. Dietrich Bonhoeffer, in Stockholm een geheime samenkomst met de Anglicaanse bisschop van Chichester, dr. G. K. A. Bell. Schönfeld en Bonhoeffer bepleitten daar dat de Engelse regering er in beginsel accoord mee zou gaan dat na de oorlog een federatief Europa gesticht zou worden waarvan een vrije Poolse en een vrije Tsjechische staat deel zouden uitmaken (zij repten niet van herstel van Polen en Tsjechoslowakije in hun vroegere omvang) en dat dan onder een Europees opperbevel een Europees leger gevormd zou worden met een sterk Duits contingent er in. Natuurlijk besefte de Britse regering dat zulk een opzet, los nog van wat zij er verder op tegen had, door de Sowjet-Unie beschouwd zou worden als tegen háár gericht - de Engelse minister van buitenlandse zaken, Eden, deed dr. Bell weten dat EngelandGestapo
von Moltke; de grootvader van Helmuth James was een neefvan deze veldmaar schalk, zijn moeder een Engelse uit Zuid-Afrika. von Moltke beschouwde het nationaal-socialisme als een terugval in de barbarij. Bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog kon hij een functie krijgen in de juridische afdeling van het In zijn officiële positie trachtte hij, meestal met weinig succes, te bereiken dat Duitsland zich in zijn oorlogvoering aan de bepalingen van het volken recht hield. De vooral op de toekomst gerichte besprekingen van de om hem groeiende werden eerst na de aanslag op Hitler van 20 juli' 44 aan de bekend. Von Moltke werd in januari '45 geëxecuteerd.
niet bereid was, toezeggingen in de geschetste geest te doen aan enige Duitse oppositie; trouwens, wat had die oppositie om het lijf? Men merkte er niets van. In januari' 43 werd na de conferentie van Casablanca door Roosevelt en Churchill bekendgemaakt dat Duitsland, Italië en Japan zich onvoorwaardelijk moesten overgeven. Bij monde van von Moltke (die overigens niet tot hun groep behoorde) deden de conservatieve Duitse opposanten in de zomer van '43 in Istanboel het aanbod dat Duitsland in West- en ZuidEuropa inderdaad onvoorwaardelijk zou capituleren, maar niet in het oosten: tegen de Sowjet-Unie zou de strijd voortgezet worden.! Dat was voor de regeringen van Engeland en de Verenigde Staten gelijkelijk onaanvaardbaar.
XCHet 'Duitsland' dat volgens de denkbeelden van de conservatieve opposanten althans de gedeeltelijke capitulatie zou aanvaarden, zou natuurlijk niet het Derde Rijk zijn maar een staat zonder nationaal-socialistische leiding, bovenal: een staat zonder Hitler. De NSDAP en de SS moesten met alles wat zij representeerden, uitgeschakeld worden - dat vergde dat de Führer werd uitgeschakeld. Geen eenvoudige zaak! Niet alleen was het moeilijk om tot Hitlers hoofdkwartier door te dringen, maar ook daar werd hij goed bewaakt en diegenen die een aanslag overwogen, hadden bovendien de indruk dat Hitler intuïtief aanvoelde warmeer hem gevaar dreigde, en dat hij dan steeds op de juiste wijze reageerde. En toch: het moest geprobeerd worden.
XCDaarvan was vooral een Duitse Oberstleutnant doordrongen, Henning von Tresckow. Hij was stafofficier in de staf van de Chef des Generalstabes van de Heeresgruppe Mitte aan het Oostelijk front. In die staf beschouwde men vrij algemeen de massamoorden op de Joden (die er bekend waren) alsook bijvoorbeeld het kort voor de inval in de Sowjet-Unie gegeven bevel om de politieke commissarissen van het Rode Leger te liquideren, als een onuitwisbare schandvlek op Duitslands blazoen; terecht zag men er Hitler als de autoriteit van wie de sterkste impuls tot deze en dergelijke misdaden uitging. De groep van von Tresckow kreeg in '42 via de reserveluitenant Fabian von Schlabrendorff contact met de conservatieve oppo
1 De conservatieve Duitse oppositie heeft met de Sowjet-Unie geen contacten van reële betekenis onderhouden, wèl heeft Stalin zijnerzijds in de jaren '42 en '43, toen hij geen zekerheid had of de Geallieerden tot de vorming van een 'Tweede Front' zouden overgaan, bij Hitler gesondeerd of deze tot een nieuw Russisch Duits accoord bereid was. Hitler ging daar niet op in. Ten eerste wantrouwde hij Stalin, ten tweede besefte hij dat hij bij zodanig accoord de zou moeten ontruimen, welks verovering sinds de aanvang van zijn actie in zijn politieke denken centraal gestaan had.
santen in Berlijn. In juli '42 werd afgesproken dat generaal Beck de centrale figuur bij de staatsgreep ZO\! zijn. Beck en generaal Friedrich Olbricht (die als chef van het Allgemeine Heeresamt, waaronder het reserveleger ressorteerde, bij een omwenteling een belangrijke rol kon spelen) gingen er accoord mee dat getracht zou worden, Hitler te liquideren. Daartoe zouden Engelse explosieven gebruikt worden die als gevolg van de penetratie van de Franse illegaliteit alsmede na de Britse raids op St. Nazaire en Dieppe in handen van de Abwehr gevallen waren. Die Engelse explosieven waren kwalitatief beter dan de Duitse en hadden bovendien ontstekingsmechanismen die geruisloos werkten. Een kleine voorraad daarvan werd door de Abwehr-officier van het Oberkommando der Heeresgruppe Mitte, Oberstleutnant Rudolph-Christoph Preihert von Gersdorff, eind '42 aan von Tresckow in handen gespeeld.
XCIn snelle successie mislukten toen drie pogingen om Hitler uit te schakelen.
XCOp 17 februari '43 was in Poltawa door de Duitse commandanten ter plaatse (die diep verontwaardigd waren over Hitlers starre strategie welke tot de ondergang van het Duitse Zesde Leger bij Stalingrad geleid had) alles voorbereid om Hitler, die op die dag een bezoek zou brengen aan hun staf, gevangen te nemen. Hitler vloog evenwel onverwachts met het vliegtuig dat hem placht te vervoeren, een toestel van het type Kondor, naar Zaporosje in plaats van naar Poltawa. Dit was de eerste mislukking.
XCDe tweede deed zich op 13 maart '43 voor. Hitler voerde op die dag besprekingen in het hoofdkwartier van de Heeresgruppe Mitte von Tresckow had Hitler en zijn gevolg, terwijl zij aan de lunch zaten, willen laten neerschieten maar dat had de bevelhebber van de Heeresgruppe, Generalfeld marschall von Kluge, verboden. Von Tresckow slaagde er toen in, een pakje, dat zogenaamd twee flessen cognac bevatte maar in werkelijkheid een Engelse explosieve lading met een op een half uur afgestelde tijdsontsteking, bij het vertrek mee te geven aan een officier die in de Kondor stapte waar Hitler aan boord was gegaan. De tijdsontsteking werkte goed, maar door de koude in het toestel kwam de lading niet tot ontploffing - althans, dat was de conclusie die zich aan von Schlabrendorff opdrong toen hij het pakje met de 'twee flessen cognac' weer in handen kreeg; daarvoor was hij haastig naar Hitlers hoofdkwartier gevlogen, zodra duidelijk was dat de explosie zich niet had voorgedaan.
XCDe derde mislukking kwam acht dagen later, 21 maart. Hitler zou op die dag, Heldengedenktag, in Berlijn een toespraak houden en onmiddellijk nadien een rondgang maken langs Russisch wapentuig dat door de Heeresgruppe Mitte buitgemaakt was. Tijdens die rondgang (Hitler zou om één uur komen en volgens het programma om half twee weggaan) zou von Gersdorff plotseling op hem toespringen en zich aan hem vastklampen. Von Gersdorff
had een zware explosieve lading in zijn uniform verborgen waar een ontstekingsmechanisme aan vastzat dat precies op 30 minuten .afgesteld was. Inderdaad, kort voor I uur zette von Gersdorffhet mechanisme in werking, maar vóór de 30 minuten om waren, had Hitler die het gehele programma veel sneller afgewerkt had dan voorzien was, het gebouw waar de plechtigheid plaatsvond, weer verlaten. In een toilet verwijderde von Gersdorff toen het mechanisme.
XCVan deze drie pogingen om Hitler uit te schakelen drong niets tot de Gestapo door - wèl rees in de tweede helft van '43 allerlei verdenking tegen een aantal van diegenen die, zonder dat de Gestapo dat wist, bij de grote samenzwering betrokken waren. Oster werd uit de militaire dienst ontslagen, Müller, Bonhoeffer en von Moltke werden gearresteerd - in februari '44 zou aan Canaris huisarrest opgelegd worden en korte tijd later zou het Arnt Auslandj Abwehr uit het militaire geheel gelicht en onder Schellenberg, de man van het Venlo-incident (november '39), bij het Reichssicherheits hauptamt ingelijfd worden. Er waren dus krachten binnen de Gestapo die onraad speurden. Trouwens, enkele leiders van de oppositie hadden in augustus' 43 voorzichtig bij Himmler gesondeerd of deze bereid was medewerking te verlenen bij het afzetten van Hitler; Himmler had geen duidelijk standpunt ingenomen.
XCOmstreeks diezelfde tijd was definitief komen vast te staan dat de staatsgreep uitgevoerd zou worden door het Ersatzheer. Een van Olbrichts officiële taken was, geheime plannen uit te werken om de z.g. Ersatz und Aus bildungseinheiten van de Wehrrnacht onmiddellijk in te zetten tegen onlusten die, zo werd gemeend, ontketend konden worden door buitenlandse arbeiders, door Geallieerde geheime agenten of door Geallieerde parachutisten. Die inzet werd aangeduid met het codewoord 'Walküre' . Welnu, deze geheime plannen werden door Olbricht en de chef van zijn staf, Oberst Claus Schenk Graf von Stauffenberg, niet ter beteugeling van onlusten maar ter bevordering van een staatsgreep uitgewerkt. Ook tevoren waren voor zulk een staatsgreep telkens nogal gedetailleerde voorbereidingen getroffen (Hitlers liquidatie zou onmiddellijk door de staatsgreep gevolgd worden), maar die voorbereidingen werden nu, gecamoufleerd als 'Walküre', veel verder uitgewerkt. Kwam het bericht, dat Hitler dood was, dan zou de bevelhebber van het Ersatzheer, Generaloberst Friedrich Fromm, de uitzonderingstoestand afkondigen, alle hoge partijen SS-functionarissen zouden gearresteerd worden, men zou von Witzieben uitnodigen als opperbevelhebber van de Wehrrnacht op te treden en het nieuwe regime zou uitdrukking geven aan zijn bereidheid, vrede te sluiten; aan 'onvoorwaardelijke overgave' werd niet gedacht, integendeel: de oppositie, voor zover zij zich
om Goerdeler groepeerde, wenste nog steeds dat Duitsland versterkt uit de oorlog te voorschijn zou komen.!
XCGeleidelijk aan werden enkele honderden personen in de staatsgreepplannen ingewijd. De samenzweerders hadden buiten Duitsland-in-engerezin vooral goede verbindingen met hoge Duitse militairen in Oostenrijk en Frankrijk. Zowel in Parijs als in Brussel waren de Militärbefehlshaber, generaal Karl-Heinrich von Stiilpnagel en generaal Alexander Preihert von Falkenhausen, ingelicht - ook generaal Rommel werd in een laat stadium van de plannen op de hoogte gebracht; hij keurde ze goed met dien verstande dat hij het onjuist achtte, Hitler uit de weg te ruimen: hij vreesde dat zulks tot een nieuwe 'dolkstoot-legende' kon leiden. Er waren er meer, Goerdeler bijvoorbeeld, die die vrees koesterden en die er de voorkeur aan gaven, Hitler wegens zijn misdaden een proces aan te doen. Andere samenzweerders meenden evenwel met grote beslistheid dat slechts het bericht: 'Hitler is dood', een psychologische schok teweeg zou brengen, sterk genoeg om een wisseling van regime mogelijk te maken. Von Stauffenberg stond zeer gedecideerd op dat standpunt. Zelfkon hij in die tijd niet tot Hitlers hoofdkwartier doordringen (dat zou pas in juni '44 veranderen toen hij chef-staf werd bij de bevelhebber van het Ersatzheer), maar het lukte hem, iemand te vinden die de operatie à la von Gersdorff zou herhalen: Hauptmann Axel Preihert von dem Bussche.
XCVon dem Bussche wist dat hij eind '43 aanwezig moest zijn bij het aan Hitler tonen van nieuwe modellen voor uniformen. De bedoeling was dat von dem Bussche zich met een kilo springstof in zijn uniform aan Hitler zou vastklampen; aan die springstof zat het ontstekingsmechanisme van een handgranaat. Dat mechanisme zou vier-en-een-halve seconde duidelijk sissen maar von dem Bussche vertrouwde dat hij juist in die korte tijd op Hitler zou kunnen toesnellen. Zo was de opzet - en weer volgde de ene tegenslag op de andere. De aan Hitler te tonen modellen gingen in november '43 bij yen Geallieerde luchtaanval op Berlijn verloren - von dem Bussche verdween weer naar het Oostelijk front. In januari '44 waren nieuwe modellen gereed. De samenzweerders ontboden von dern Bussche naar Berlijn - nu liet zijn commandant hem niet vertrekken. Een paar dagen
1 Goerdeler zei in augustus '43 dat men zijns inziens met Engeland en de Verenigde Staten een compromisvrede kon sluiten op de volgende grondslag: de grens met Polen zou die van 1914 worden, Oostenrijk, het Sudetengebied, Zuid-Tirol en Eupen-Malmédy zouden definitief Duits blijven of worden, over de positie van Elzas-Lotharingen (door Hitler geannexeerd) zou men met Frankrijk moeten onder handelen en aan Duitsland zouden geen herstelbetalingen opgelegd worden.
later werd von dem Bussche trouwens zwaar gewond. Von Stauffenberg vond een vervanger: Oberleutnant Ewald Heinrich von Kleist. Eind januari meende men er zeker van te zijn dat Hitler omstreeks de r rde februari de modellen in ogenschouw zou nemen. Hitler had er evenwel geen tijd voor.ê
XCHadden von Gersdorff of von Kleist Hitler niet beter kunnen neerschieten? De samenzweerders meenden dat het gebruik van een klein handvuurwapen niet voldoende zekerheid bood. Zij wisten dat Hitler vaak een kogelvrij vest droeg; bovendien was hij, als hij in het publiek verscheen, steeds door leden van zijn lijfwacht en agenten van de Reichssicherheitsdienst omgeven die zorgvuldig rondspeurden of iemand een verdachte beweging maakte. Er was maar één middel dat zekerheid tot welslagen leek te bieden: het gebruik van een zware explosieve lading. Eind '43 en begin '44 werd, niet voor het eerst, verwacht dat men er juist op die wijze in zou slagen, Hitler spoedig uit de weg te ruimen. Wanneer precies? Dat was misschien alleen bekend aan von Stauffenberg en zijn naaste relaties - de berichten welke al diegenen bereikten die op een minder centraal punt in de conspiratie ingeschakeld waren, moesten onvermijdelijkerwijs elementen van onzekerheid bevatten. Dezulken hoorden hoogstens: op die-en-die datum zal het weer geprobeerd worden, maar als die datum dan verstreken was zonder dat iets was geschied, konden zij weinig anders doen dan afwachten tot een nieuwe datum doorgegeven werd.
XCZo stond de zaak er voor, toen twee prominente leden van de Nederlandse illegaliteit: van Heuven Goedhart, redacteur van Het Parool, en Cramer, redacteur van Vrij Nederland en lid van de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg, in een geheime bespreking te Coevorden op 24 december '43 van een van de Duitse samenzweerders, Oberst Wilhelm Staehle, vernamen dat op korte termijn een staatsgreep tegen Hitler zou plaatsvinden.
XC'waarom hij dergelijke voornemens wereldkundig maakte aan een hem onbekende groep buitenlanders, gaf hij een zakelijk antwoord: de Duitse verzetsbeweging had behoefte aan contacten ... in de bezette gebieden met vertrouwde personen die, indien de aanslag zou gelukken en een nieuw bewind zou optreden, terstond via hun eigen kanalen aan de Geallieerde regeringen zouden kunnen doen weten dat de nieuwe leiding vertrouwen verdiende en als onderhandelingspartner aanvaardbaar kon worden geacht. Indien de Machtubernahme zou lukken, zou men terstond de oorlog willen beëindigen.'!
XCPatijn en de zijnen konden aan von Trott geen enkele toezegging doen, maar zij verklaarden zich bereid, met hem in contact te blijven, hetgeen mede daarom van belang kon zijn omdat von Trott er wellicht in kon slagen, bepaalde Nederlanders vrij te krijgen uit gevangenschap, althans te bereiken dat zij beter behandeld zouden worden.ê Voor dat contact zorgde de bankier H. W. K. R. von Goerschen, een Duitser van oorsprong die zich in de jaren '20 in Nederland gevestigd had en ook de Nederlandse nationaliteit had verkregen.ê In '43 kwam von Trott nog enkele malen naar Nederland en ook von Moltke, de leider van de Kreisauer Kreis, kon daar Patijn en van Royen ontmoeten. Wij nemen aan dat von Trott dan telkens weer uitdrukking gaf aan zijn wens dat vooraanstaande Nederlanders
XC1 C. L. Patijn: 'De twintigste juli', Wending (juli-aug. 1964), p. 266. 2 Het is mogelijk dat het feit dat prof. mr. B. M. Telders begin '44 uit het concentratiekamp Buchenwald naar het concentratiekamp Vught overgebracht werd, aan von Trotts bemoeiingen te danken is geweest. 3 Von Goerschen die nauwe relaties met de Duitse samenzweerders onderhield en op allerlei wijzen de Nederlandse illegaliteit gesteund heeft (hij bracht soms berichten over aan Visser 't Hooft en gaf aan de illegaliteit door wat hij bij de Wehrmacht opving), is begin december '44 in Den Haag gearresteerd en vermoedelijk in april' 45 in Duitsland geëxecuteerd.
onmiddellijk na een geslaagde staatsgreep bij hun regering zouden bepleiten dat het nieuwe Duitse bewind door Duitslands tegenstanders als onderhandelingspartner aanvaard zou worden. Of aan zulk een beroep gevolg zou worden gegeven, was evenwel na de conferentie van Casablanca (eind januari' 43) nog onzekerder dan tevoren: daar was immers publiekelijk geëist dat Duitsland zich onvoorwaardelijk zou overgeven, Hoe dat zij, noch van Trott, noch van Moltke zouden na een geslaagde staatsgreep speciale bemoeienis met Nederland krijgen, maar dat zou Oberst Staehle juist wèl: de leiding van de conspiratie had besloten dat hij de hoogste Duitse autoriteit zou worden in Nederland en België - hij zou er dus Reichskommissar Seyss-Inquart, Wehrmachtbefehlshaber Christiansen en Militärbefehlshaber van Falkenhausen vervangen. Staehle besefte dat het voor hem, wat Nederland betrof, hoogst wenselijk was dat hij, alvorens in functie te treden, het vertrouwen zou weten te winnen van diegenen die in bezet Nederland hetzelfde deden als hij en de zijnen in Duitsland: zich verzetten tegen het Naziregime. Maar hij moest dan contact krijgen met de Nederlandse illegaliteit, niet op laag, maar op een zo hoog mogelijk niveau. Was er wellicht een instantie die de gehele illegaliteit representeerde?
XCWilhelm Staehle-, die dicht bij Bentheim in november 1877 ter wereld kwam, was de zoon van een Duitse vader en een Nederlandse moeder, afkomstig uit Meppel. Hij werd beroepsofficier. Eind '34 (hij was toen, na eerst o.m. bij de Abwehr ingeschakeld te zijn geweest, werkzaam bij het Reichsluftfahrtministerium) bereikte hij de rang van Oberst (kolonel) en verder bracht hij het niet - het raakte in vrij wijde kringen bekend dat hij geen grein sympathie koesterde voor het Nazi-regime maar zich als een volgeling van ds. Niemöller beschouwde. In '37 kreeg hij een 'onschuldige' functie: hij werd commandant van een nieuw tehuis voor oorlogsinvaliden dat bij Potsdam gebouwd was. Daar werden na het uitbreken van de oorlog Franse en Poolse krijgsgevangenen tewerkgesteld. Staehle behandelde hen goed, hij hielp ook Joden in Berlijn onder te duiken - wat hun lot na hun deportatie zou zijn, was hem uit allerlei contacten bekend. Voor hem en andere deelnemers aan de samenzwering waren juist de in het oosten gepleegde massamoorden een belangrijk motief om het Naziregime ten val te brengen.
XC1 Wij volgen nu in hoofdzaak dr. G. van Roons werk: Wilhelm Staehle. Bin Leben auf der Grenze 1877-1945 (I969). II5
XCMet Nederland had Staehle zich van jongsaf verbonden gevoeld. Hij had er vaak de familie van zijn moeder bezocht, en toen ons land tot zijn verontwaardiging door Hitler (deze werd door Staehle steeds als 'ein Wahn sinniger' en 'unser Unglück' aangeduid') bezet werd, sprak het voor hem vanzelf dat hij zich moeite wilde geven, zowel Nederland als individuele Nederlanders zoveel mogelijk te helpen. Tot dat laatste kreeg hij een kans toen in oktober '40 het hoofd van ~de lagere school te Emmercompascuum, de sociaal-democraat Piet Duinkerken, als 'Indisch gijzelaar' gearresteerd was. Hoe hem vrij te krijgen? Een zuster van Duinkerken die in Coevorden een café en scheepsbevrachtingskanroor dreef, had al vóór de bezetting in relatie gestaan met een Duitse fabrikant-vervener uit de grensstreek, Arnold Brill, die in het Bentheimse diep in allerlei verzetswerk zat en en daartoe ook met zijn jeugdvriend Staehle samenwerkte. Op Brill deed die zuster een beroep, Brill stelde zich met Staehle in verbinding, Staehle wist te bewerkstelligen dat Duinkerken in januari '42 uit zijn gijzeling ontslagen werd, Duinkerken zond Staehle een dankbetuiging waarin hij zich tot wederdienst bereid verklaarde, en Staehle zocht korte tijd later Duinkerken op, aan wie hij, aldus Cramer, 'te kennen gaf dat hij te zijner tijd met de illegaliteit in Nederland in contact wenste te komen.P Duinkerken gaf die mededeling aan Cramer door en Cramer besprak de zaak met van Heuven Goedhart. Deze had, toen hij na de capitulatie als hoofdredacteur van het Utrechts Nieuwsblad ontslagen was, werk gevonden bij de maatschappelijke wederopbouw in de zwaargetroffen Grebbestreek; daarvoor was door de commissaris van de provincie Utrecht, Bosch van Rosenthal, een commissie gevormd onder voorzitterschap van jhr, mr, M. L. van Holthe tot Bchtenê en van die commissie had Cramer als directeur van de Stichting Opbouw Drente in de herfst van '40 opdracht gekregen, een rapport over de wederopbouw van de Grebbestreek te schrijven. Zo hadden Cramer en van Heuven Goedhart elkaar leren kennen. Wat van Heuven Goedhart precies aan illegale contacten had (hij leverde toen al regelmatig bijdragen aan Het Parool), wist Cramer niet, maar hij nam aan dat ze talrijker waren dan de zijne. Van Heuven Goedhart was er evenwel allerminst zeker van dat Staehle betrouwbaar was; dat bleek, toen Cramer en Duinkerken in april' 42 met van Heuven Goedhart spraken over het door Staehle aangeboden contact. Duinkerken had, zo hoorde van Heuven Goedhart, in verbindingJ.
1 Verklaring, 24 mei 1965, van E. Soeteman-Guttentag. 2 Getuige Cramer, dl. VII c, p. 426. 3 Von Holthe tot Echten was vóór de oorlog burgemeester geweest van Rhenen, later van Zeist; in '39 was hij om gezondheidsredenen af getreden.
gestaan met een Duitser, Brill. Deugde dat wel? Hij liet inlichtingen in Drente inwinnen; die luidden gunstig. Via Duinkerken werd vervolgens te verstaan gegeven, 'dat' (aldus weer Cramer) 'enkele vertegenwoordigers van de illegaliteit te zijner tijd bereid zouden zijn met Staehle in contact te treden.'!
XCIn de maanden waarin de Duitse samenzweerders hun hoop gevestigd hadden op het gelukken van de aanslagen van von Tresckow en von Gersdorff (februari-maart '43) nam Staehle, die misschien van deze plannen onkundig was, geen verbinding op met die 'vertegenwoordigers van de illegaliteit' pas in december' 43 liet hij van zich horen: nu moest, zo deed hij weten, de bijeenkomst die in beginsel al anderhalf jaar tevoren in het uitzicht gesteld was, op korte termijn plaatsvinden. Duinkerken snelde met dat bericht naar Cramer, Cramer snelde er mee naar van Heuven Goedhart. Afgesproken werd dat Staehle enkele dagen voor Kerstmis in Coevorden ten huize van Duinkerkens zuster de 'vertegenwoordigers van de illegaliteit' zou ontmoeten. Van Heuven Goedhart en Cramer togen er heen, 'reizende', zo schreef eerstgenoemde na de oorlog, 'in een propvol treintje van Zwolle waarin ik op eenkoekjesblik op de grond en Jaap' (Cramer) 'op een bank met een jeugdige Drentse schoonheid op zijn schoot zat.'2
XCStaehle verscheen de volgende dag in gezelschap van Brill. Van Heuven Goedhart en Cramer waren er nog steedsniet zeker van dat de zaak bonafide was: ze hadden een vluchtweg uitgestippeld en bovendien afgesproken dat zij Staehle tussen zich in zouden laten plaatsnemen opdat zij zich eventueel samen op hem konden storten; van Heuven Goedhart wilde hem danneerslaan met een stuk ijzer waarop hij (van Heuven Goedhart) was gaan zitten. Maar al dat wantrouwen bleek ongefundeerd. Staehle vertelde hoe uitgebreid de samenzwering was, zei dat deze door Goerdeler geleid werd, en deelde mee dat hij wilde weten waar de samenzweerders straks in Nederland aan toe waren ; hoewel Staehle dat niet uitdrukkelijk zei, kregen van Heuven Goedhart en Cramer voorts, aldus Cramer, 'sterk de indruk dat de leiders van de Putsch daarna onmiddellijk met de westelijke mogendheden vrede wensten te sluiten.P Waren Cramer en van Heuven Goedhart zich er bewust van dat de constructie die Staehle voor ogen stond, in strijd was met de formule 'onvoorwaardelijke overgave', en er bovendien van uitging dat de strijd tegen de Sowjet-Unie voortgezet zou worden? Vermoedelijk wel, maar Staehle zei hun dat over de opzet van de samenzweerders 'VerhandJ.J.mislukte aanslag op Hitler in 1940', De Stem van Nederland, 6 juli 1946. 3 Getuige J. Cramer, Enq., dl. VII c, p.
1 Getuige Cramer, dl. VII c, p. 427. 2 G. van Heuven Goedhart: 'De
lungen mit England iiber Schweden int Gange' waren.! Wàs dat zo? Dat moest door Londen bevestigd worden. Trouwens, van Heuven Goedhart, die aan Nederlandse kant hoofdzakelijk het woord voerde, zei dat Cramer en hij elke toezegging die zij eventueel zouden doen, afhankelijk zouden stellen van goedkeuring door de Nederlandse regering. Aangenomen dat die goedkeuring verworven zou worden, somde van Heuven Goedhart een aantal punten op waaraan de samenzweerders zich, wat Nederland betrof, zouden moeten houden in de moeilijke situatie die zou ontstaan: situatie namelijk waarin de nationaal-socialistische Zivilverwaltung verdwenen zou zijn en waarin men te maken zou hebben met een weliswaar niet-nationaalsocialistisch maar toch nog steeds Duits bestuur: een Militärverwaltung. De Nederlandse arbeiders, zo bracht van Heuven Goedhart naar voren, moesten zo spoedig mogelijk uit Duitsland terugkeren, de volksvrijheden moesten 'zoveel mogelijk' hersteld worden en Christiansen diende plaats te maken voor von Falkenhausen die als chef van de nieuwe Militärverwaltung zou optreden; konden, zo vroeg van Heuven Goedhart verder, ontslagen gezagsdragers (hij dacht in de eerste plaats aan Bosch van Rosenthal) op hun oude posten terugkeren en konden gezagsdragers die door de illegaliteit als collaborateurs beschouwd werden (bijvoorbeeld de secretarissen-generaal Frederiks, Hirschfeld en Verwey), door anderen worden vervangen? Staehle antwoordde dat hij op al die punten nader zou terugkomen.
XCTevoren al had Cramer, toen van Heuven Goedhart het over de naar Duitsland gezonden arbeiders had gehad, gezegd dat ook de gedeporteerde Joden moesten terugkeren. 'Staehle vroeg ik', zo vertelde Cramer later aan de Enquêtecommissie, 'ofhij met deze zienswijze accoord ging. Tot tweemaal toe negeerde Staehle mijn opmerking en deed hij alsofhij mijn vraag niet hoorde. Nadat ik mijn vraag voor de derde maal gesteld had, draaide hij zich geïrriteerd naar mij toe en zei alleen: 'Ze zijn er niet meer!' Uit diepe schaamte over hetgeen met deJoden gebeurd was, had hij aanvankelijk over de zaak heen gepraat" eenman die zó reageerde, was evident betrouwbaar. Trouwens, Staehle' sgehele persoonlijkheid maakte diepe indruk op zijn Nederlandse gesprekspartners.
XCHet leek van Heuven Goedhart verstandig, het standpunt dat Cramer en hij ingenomen hadden, duidelijk en uitgebreid op schrift te stellen. Brill, die een dag langer in Coevorden bleef dan Staehle, kreeg een memorandumêBrief,jan.van de 'Grebbecommissie' aan de Nederlandse regering (a.v., dl.a, p.'Getuige J. Cramer, a.v.,c, p.Tekst, voorzover bewaard gebleven:dl.a, p.
1 3 1944, VII 274.) dl. VII 428. 3 VII 275.
mee waarin o.m. het volgende stond:
XC'1. Es ist van prinzipieller wichtigkeit, dass jede niederländische Mitwirkung an irgettdwelcher deutscher Verwa/tung van der Zustimmung der niederländischen Regie rung in London abhängig ist und bleibt ...
XC2. Van niederländischer Seite wird als einziges Kriegsziel die völlige Wiederher stellung unseres }reien und unabhängigen Königsreiches ver{o/gt ...
XC3. Solange Bedeutung und Ziel eines geplanten Umsturzes sa wenig klar sind wie im Augenblick, hat es keinen Zweck, Namen zu netmen van Personen die gegebenen.falls auf verantwortungsvolle Posten einzuberuJen wären. Bei einem Umsturz, der im Urtei! der niederiändischen Regierutlg in London die Wiederherstellung unserer Ullabhängig keit, sei es mij die Dauer,fördert, und uioran mitzuarbeiten uns seitens unserer Regierung bejóhlen wird, wetden ohne Zweifel gleich die Kriifte in den Vordergrund treten, die die Zivilverwaltung .fest in die Hände nehmen könnten'
XCmet 'Zivilverwaltung' werd het Nederlands burgerlijk bestuur bedoeld. Daar zou dan een Duits militair bestuur boven staan. Het memorandum gaf aan, welke maatregelen 'wenigstens' van dat bestuur verwacht werden:
XC'a. Vollständige Ausschaltung der deutschen Zivilverwaltung und des NSB und Ver haftung aller fuhrenden NSB-Mitglieder.
XCb. Ablösung einer Anzahl der führenden nicht-NSB-Behördeu ... namentlidi der noch amtierenden Generalsekretäre.
XCc. Freilassung aller politischen Gifangenen ... somit aller Geisein und Intemierten.
XCd. Sa weit mögliche Wiederherstellung der Volksfreiheit, z.B. durch Zurückgabe der Radios und weitgehende Freilassung der Tagespresse.
XCe. Förderung der Rückkehr der in Deutschland ... tätigen niederldndischen Arbeiter. f Vollständige Beendigung aller judenmassnahmen und sa weit mögliche Ausbesserung ihrer Folgen, auch den ins Ausland depottierten holländischen juden gegenüber.'l
XCNa Staehle reisde nu Brill naar Duitsland terug en Cramer en van Heuven Goedhart trokken weer in eenpropvolle treinnaar hetwesten des lands. Met hooggespannen verwachtingen! Welk een perspectief was daar opeens geopend! Zij spraken er onmiddellijk over met enkele anderen: met Bosch van Rosenthal en van Holthe tot Echten, met van Randwijk en Slotemaker. 2 Het leek verstandig, even te wachten voor via Genève bericht aan de regering gezonden zou worden: men wilde eerst horen wat Staehle op de gestelde vragen zou antwoorden; trouwens, van Heuven Goedhart
.1 Van Heuven Goedhart nam aan (het kan zijn dat Staehle ook iets in die geest gezegd heeft) dat een klein deel der gedeporteerden in leven gebleven was. 2 Zij camoufleerden hun bijeenkomsten als bijeenkomsten van de Grebbe-commissie.
en Cramer hadden niet de indruk gekregen dat de staatsgreep op korte termijn zou plaatsvinden.
XCStaehle reageerde spoedig. Daags na Kerstmis, op 27 december, werd verzocht of Cramer dan wel van Heuven Goedhart (in het geheime contact heetten zij 'van Meeteren' en' de Graaf') weer naar Coevorden wilde komen. Cramer ging alleen en ontving er een door Brill gedeponeerd briefje van Staehle waarin deze in gecamoufleerde termen deed weten dat de terugkeer van ontslagen gezagsdragers toegejuicht werd, dat ten aanzien van de vervanging van hooggeplaatste 'collaborateurs' voorstellen konden worden ingediend en dat Christiansen niet door von Falkenhausen vervangen kon worden - Staehle zelf zou in België èn in Nederland de hoogste Duitse gezagsdrager worden. Belangrijker nog was een mededeling aan het slot: de Putsch zou omstreeks half januari '44 plaatsvinden.l
XCCramer reisde weer naar het westen terug, zulks met verwachtingen die zo mogelijk nog hoger gespannen waren dan kort voor Kerstmis: over ca. twee-en-een-halve week zou de Putsch wellicht plaatsvinden! Het was een haast irreëel lijkend vooruitzicht - maar een vooruitzicht ook dat allerlei vragen opwierp: aangenomen al dat de regering te Londen zou goedkeuren dat in Nederland door Nederlanders samengewerkt zou worden met een (uiteraard tijdelijk) Duits militair bewind, bij wie zou dan in Nederland aan Nederlandse kant de hoogste verantwoordelijkheid liggen? Van Heuven Goedhart pleegde opnieuwoverleg met Bosch van Rosenthal, van Holthe tot Echten, van Randwijk en Slotemaker (het leek verstandig, het grote geheim met zo weinig mogelijk mensen te delen). Met hun vijven" beseften zij dat zij zaken van het grootste gewicht aan de regering te berichten hadden. Hier zou zich nu een soort 'vacuüm' kunnen voordoen. Wie moest dat 'vacuüm' opvullen? De secretarissen-generaal? Dat was uitgesloten: die zouden juist afgezet worden. De chef-staf van de OD? Daar waren zij alle vijf tegen. Het Vaderlands Comité? Neen: dat had zich van de illegaliteit gedistantieerd en werd door hen ook niet als 'echte' vertegenwoordiger van de illegaliteit beschouwd (notabene: Donner, de voorzitter, was nog steeds lid van de Hoge Raad die het beruchte niet-toetsings-arrest van januari '42 gewezen had!). Het Nationaal Comité? Neen, dat was wel een 'echte' illegale organisatie maar niet een die kon pretenderen, 'de illegaliteit' te vertegenwoordigen. Vormden zij met hun vijven niet een betere, ja in de
1 De zou volgen op de eerder vermelde aanslagplannen van von dem Bussche die van het tonen van modellen voor nieuwe uniformen gebruik wilde maken. 2 Cramer die voortdurend door het land trok, nam aan dit beraad niet deel.
gegeven omstandigheden de beste vertegenwoordiging ? Wel te verstaan: juist in het perspectief dat zich zo plotseling geopenbaard had, beseften zij dat het dringend nodig was dat er een instantie kwam die formeel namens de gehele illegaliteit kon spreken (Bosch van Rosenthal nam op zich, de vorming van zulk een instantie te bevorderen), maar zolang deze er niet was. moest toch gehandeld worden.
XCEr werd onder dagtekening '3 januari 1944' een lang, 'aan de Nederlandse regering te Londen' gericht, niet ondertekend stuk opgesteldwaarin mededeling gedaan werd van de bespreking met Staehle en waarin o.m. de boven weergegeven passages uit van Heuven Goedharts memorandum aangehaald werden. In het stuk werd verder bepleit dat, 'bij een eventuele Putsch', in Nederland 'een leiding van Nederlandsé zijde optreedt (5 man bijvoorbeeld), die inderdaad op vertrouwen in brede lagen van de bevolking rekenen kan': een 'college van bewindvoerders'. Daartoe wilde men contact opnemen met 'één man' uit het vaderlands Comité (dat zou Drees zijn). Wat wenste de regering? Keurde zij het voortgezet contact met de Duitse samenzweerders goed? Haar werd 'met nadruk' verzocht, 'vooralsnog geen enkele andere Nederlandse groep' (de vijf dachten natuurlijk aan de OD) in de zaak te mengen. Via Radio Oranje kon de regering bericht geven: 'de Graaf' (van Heuven Goedhart) 'kan doorgaan', of: 'de Graaf moet niet doorgaan.'
XCTen behoeve van de Zwitserse Weg werd dit stuk gemicrofilmd - één of twee dagen later had Six een kopie in handen. Deze zag zijn beleid op een gevaarlijke wijze doorkruist. Op 13 januari seinde hij naar Londen:
XC'Geruchten doen de ronde over spoedige Putsch en huidige onderhandelingen met Geallieerden. Indien laatste juist is, zouden wij meer gegevens kunnen verschaffen over eerste." Dringen op spoedige toezending van toegezegde instructies Militair Gezag aan'"
XCals Six precies wist hoe die instructies luidden (hij bedoelde de instructies voor het in Engeland gevormde Militair Gezag), kon hij beter beoordelen hoe hij de uitoefening van het militair gezag door zijn eigen organisatie kon regelen. Wat Six vooral verontrustte was dat in het stuk van 3 januari bepleit werd dat in het 'vacuüm' een 'college van bewindvoerders' zou optreden.
XCNog sterker werd hij verontrust toen hij kort na de verzending van dit
XC~ Tekst: Enq., dl. VII a, p. 274-76. 2 Die gegevens zou hij kunnen ontlenen aan het stuk d.d. 3 januari '44. 8
telegram de kopieën te lezen kreeg van twee stukken, beide d.d. I2 januari, die bij het niet ondertekende stuk van 3 januari aansloten: een 'officiële' brief aan Visser"t Hooft van Vrij Nederland, Het Parool en de Zwitserse Weg, opgesteld door van Randwijk, van Heuven Goedhart en Slotemaker. In die 'officiële' briefl, geschreven nadat Drees was ingelicht, werd onder meer opgemerkt,
XC'dat o.i. op de kortst mogelijke termijn gezorgd moet worden voor:
XCa. een instantie, die tijdens de komende bevrijdingsdagenoptreedt als vertegenwoordigende het regeringsgezag;
XCb. een instantie, die coördinerend optreedt te midden van de vele verzetsorganisaties,die momenteel het nationale leven belichamen.'
XCZulk een coördinerende instantie, zo werd met zorg geconstateerd, bestond niet en werd bitter gemist. Voor de eerste lacune (het onder a genoemde) zag de 'officiële' brief wel een oplossing:
XC'Mocht de ontwikkeling der gebeurtenissendaartoe nog de gelegenheidlaten, dan dringen wij ... hiermede er ten sterkste bij u op aan, één oj meer personm te machtigen namens u, zelf of met anderen, het regeringsgezag in handen te nemen, zodra daartoe naar zijn (hun) mening noodzaak bestaat en tot tijd en wijle deze taak door u zelf of door door u gezonden personen van hen zal worden overgenomen.'
XCSlotemaker ging in zijn particuliere brief aan Visser 't Hoofi" nog een stap verder. Wat als de Putsch zich in Duitsland voordeed en nog geen enkele machtiging uit Londen ontvangen was? 'Wij weten niet', schreef hij, 'in hoeverre Londen nog staat op het vroeger ingenomen standpunt, dat er geen behoefte is aan een instantie, die tijdelijk het regeringsgezag opgrijpt. O.i. mag men zich daar niet op vastleggen; men kàn eenvoudig de mogelijkheden niet overzien.' De 'officiële' brief was dan ook, zo vervolgde Slotemaker, 'zo gesteld, dat wij ons - helaas, want het andere' (d.w.z. optreden met regeringsmachtiging) 'was veel eenvoudiger - óók prepareren op een eigen optreden.' Wie het interim-bewind, al of niet geautoriseerd, moest formeren en voorzitten, leed voor Slotemaker geen twijfel: 'B.S.', waarmee (dat wist Visser 't Hooft) Bosch van Rosenthal bedoeld werd; 'wij zouden het funest vinden', schreef Slotemaker, 'wanneer Londen hier teveel eigen gedachten zou willen volgen' - Visser 't Hooft kon, aldus Slotemaker, Bosch van Rosenthals naam aan Londen doorgeven. 'Ik behoef er bij jou',
dl. VII 276-78. 2 278-79.
zo eindigde Slotemaker, 'niet op aan te dringen hieraan alle aandacht te geven en je, zo je dit enigszins mogelijk is, met alle autoriteit, die je ginder' (d.w.z. in Londen) 'hebt, achter deze zaak te stellen. Het gaat om de hoogste belangen. De beide genoemde redacties' (van Het Parool en Vrij Nederland)'gaan met deze brief accoord.'
XCOp 13 januari, één dag na de vaststelling van deze twee belangrijke brieven, stelde Slotemaker mede namens van Heuven Goedhart en van Randwijk voor Six (men wist dat deze met Londen in zendverbinding stond) de tekst op van een voor de regering bestemd telegram! waarin 'bij gebreke aan berichten via Radio Oranje' (men had noch de zin 'de Graaf kan doorgaan', noch de zin 'de Graaf moet niet doorgaan', vernomen) 'dringend' verzocht werd, op de brief van 3 januari te reageren; 'nieuw bericht' (de twee brieven van 12 januari) werd aangekondigd, 'ook hierop zal', zo stond in het telegram te lezen, 'omgaande korte reactie via Ofr-zender dringend noodzakelijk zijn."
XCVan Namen deed dit telegram op 14 januari aan Six toekomen en ontving op de r Sde bericht dat het verzonden zou worden. Six hield zich aan die toezegging: twee dagen later, 20 januari, ging het telegram naar Londen uit. Uiteraard was hij van de achtergrond geheel op de hoogte.
XC'Wij prepareren (ons) op een eigen optreden' - dat liet aan duidelijkheid niet te wensenover. Gelijk eerder vermeld, werd op 18 januari door Six' adjudant Bührmann aan van Randwijks naaste medewerker, van Namen, gezegd dat 'wanneer er inderdaad mensen of groepen mochten zijn die Voorlopig Bewind willen gaan spelen', deze door de Of) 'in de kraag gegrepen' zouden worden. In zijn antwoord op de brief die hij toen van Vrij Nederland kreeg, werd Six nog iets duidelijker: zijn aD was, schreef hij, door de regering ingeschakeld en in een brief van 12 juni '43 had de regering hem doen weten: 'Vorming voorlopig bewind door driemanschappen of door welke groep ook, wordt volkomen ontoelaatbaar geacht.'
XCOf zou de regering dat opeens wèl toelaatbaar achten als haar de voorstellen zouden bereiken die in de stukken van 3 en 12 januari neergelegd waren?
XCDie stukken waren, zo had Slotemaker in een ongedateerd brief e aan Visser 't Hooft doen weten, 'alleen bestemd voor prof. Gerbrandy (even116
1 De tekst van het telegram is een bijlage bij Slotemakers brief van 12 januari 1944 aan Visser 't Hooft (Zwitserse Weg, 2 f (H 123)). Het telegram is door de Enquête commissie niet afgedrukt.
tueel ook H. Majesteit) doch voor niemand anders."
XCVisser't Hooft ontving eerst het stuk van 3 januari waarin verslag gedaan werd van het contact met Staehle en aangedrongen op de vorming van een 'college van bewindvoerders'. Via de legatie te Bern liet hij onmiddellijk de inhoud naar Londen seinen in een codetelegram dat aan de minister-president persoonlijk gericht was. De stukken d.d. 12 januari waren een dag of acht later in zijn handen, zijn desbetreffend telegram aan Gerbrandy werd op zaterdag de zzste verzonden - een lang telegram, maar Visser 't Hooft gaf niet aan Londen door dat zijn relaties in bezet gebied al bezig waren met voorbereidingen voor 'een eigen optreden'." Op maandag de zaste wist de minister-president slechts dat hij al of niet moest goedkeuren dat het contact met Staehle voortgezet werd, en ook dat hij zich diende uit te spreken over het denkbeeld, een 'interim-bewind' te machtigen om op te treden, eventueel onder voorzitterschap van Bosch van Rosenthal. Gerbrandy besprak de zaak met koningin Wilhelmina, Voor haar was Bosch van Rosenthal een onaanvaardbare figuur - wij weten niet precies waarom; het kan zijn dat zij allerlei moeilijkheden met hem gehad had in zijn Haagse periode, het kan ook zijn dat zij hem te oud vond of teveel vereenzelvigd met de ChristelijkHistorische Unie of te aristocratisch; het is tenslotte denkbaar dat het haar irriteerde dat een zo belangrijke keuze niet volledig aan háár overgelaten was. Afgezien daarvan: wat moest men denken van het contact met Staehle? Was het wel verantwoord, enige aanmoediging te geven aan Duitse samenzweerdors die zich niet op de grondslag van 'onvoorwaardelijke capitulatie' stelden en die bovendien de oorlog tegen de Sowjet-Unie wensten voort te zetten? Hoe zat het met die 'Verhandlungen mit England aber Schweden' waarvan in het rapport van 3 januari gerept was?
XCNog voor er met het Foreign Office over was gesproken, koesterden de koningin en Gerbrandy, beiden vervuld van een diep wantrouwen jegens alIes wat door Duitsers -naar voren gebracht werd, al de overtuiging dat 'de Graaf'cum suis geheel op de verkeerde weg was; die overtuiging werd in het overleg dat met minister Eden plaatsvond slechts versterkt. Gerbrandy zond het volgende antwoord naar Visser 't Hooft:
XC'... Het document" heb ik zeer aandachtig bestudeerd en ben daarbij tot de slotsom gekomen dat de regering niets te maken wil hebben met deze opzet dieStuk in ZwitserseWeg,Exemplaarin departementalgemeneoorlogvoering van het koninkrijk, map 'VoorbereidingD.w.z. het stuk vanjanuari.
1 2 f. 2 GAC'. 8 3
niet de onmiddellijke bevrijding van ons land zou betekenen. Het is bovendien niet gewenst dat landgenoten zich daarmee inlaten. Na bespreking met de regering van Engeland ben ik in deze conclusie versterkt. Verschillende malen werden in de laatste tijd Engelse groepen op soortgelijke wijze benaderd. De regering hier te lande is van mening dat zulke Duitse démarches zo al niet op instigatie van de Duitse geheime dienst toch niet zonder diens medeweten geschieden. Er wordt dus van Engelse zijde niet op ingegaan."
XCOver het denkbeeld, in bezet gebied een 'interim-bewind' te vormen, al of niet onder voorzitterschap van Bosch van Rosenthal, sprak Gerbrandy zich niet uit. Strikt genomen hoefde dat ook niet, want als de regering niets te maken wilde hebben met Duitse samenzweerders (van de realiteit van die samenzwering waren de koningin en Gorbrandy even weinig overtuigd als Churchill en Eden), dan was duidelijk dat geen enkele Nederlandse instantie gemachtigd zou worden, op welke wijze ook met een eventuele Militär verwaltung samen te werken.
XCVoor de vijf die de stukken aan Londen toegezonden hadden, werd januari een hoogst spannende maand. Zou zich omstreeks de r yde de Putsch in Duitsland voordoen? Neen - maar via Brill kwam bericht dat de zaak slechts enkele weken uitgesteld was. Waarom hoorde men via Radio Oranje niet: 'de Graafkan doorgaan', of: 'de Graaf moet niet doorgaan'Pê Waarom bleef óók het aan Six ter verzending aangeboden telegram onbeantwoord? Het denkbeeld van het 'college van bewindvoerders' c.q. het'interim-bewind' lieten van Heuven Goedhart, van Randwijk, Bosch, van Holthe en Slotemaker niet vallen - de moeilijkheid was dat het, zo meenden zij, van de ene dag op de andere tot de Putsch in Duitsland zou komen en dat er dan geen geautoriseerde 'bewindvoerder' of geautoriseerd 'college van bewindvoerders'w.
1 Tekst in de brief, 3 febr. 1944, van A. Visser 't Hooft aan G. H. Slotemaker (Zwitserse Weg, 5 d (P I, I a). 2 Dienaangaande seinde Gerbrandy in het al weer gegeven telegram aan Visser 't Hooft: 'Uit vroegere mededelingen weet u dat bijzondere mededelingen door de radio niet meer omgeroepen kunnen worden.' In Londen was toen duidelijk dat via Radio Oranje enkele 'bijzondere medede lingen' uitgezonden waren die een uitvloeisel waren van het Eind '43 was derhalve besloten, voorshands in het geheel geen 'bijzondere mededelingen' te laten omroepen. Wij zien niet in waarom men op die regel geen uitzondering had kunnen maken met betrekking tot de Nederlandse contactpersonen van de volstrekt bonafide Zwitserse Weg.
zou zijn. Zou wellicht het vaderlands Comité zich onder Donner als zodanig opwerpen? De vijf achtten dat niet wenselijk. Op 19 januari deden van Heuven Goedhart en van Randwijk Donner dan ook een brief toekomen waarin zij, onder verwijzing naar 'de u bekende Putsch-plannen' (Drees had Donner ingelicht), het volgende opmerkten:
XC'Wij stellen voorop dat het uiterst moeilijk zal zijn, het Nederlandse volk bij een ingrijpende verandering in de bezettingssituatie in de hand te houden en het er toe te bewegen, op loyale wijze zich te schikken naar een Duits militair bestuur ... Wij zijn er van overtuigd, dat een daartoe strekkend beroep op het volk slechts dan kansen op succes heeft indien het uitgaat van landgenoten die, naar het oordeel van het algemene publiek, zich ten aanzien van hun houding gedurende de bezettingstijd hoegenaamd niets te verwijten hebben.
XCMet erkentelijkheid hebben wij vernomen dat ook naar uw persoonlijke opvatting uw aanblijven als lid van de Hoge Raad u ten aanzien van het volksvertrouwen dringt tot twijfel en voorbehoud. Waar nu ook onzerzijds die twijfel en dat voorbehoud voorhanden zijn, en wij diep overtuigd zijn van de noodzakelijkheid om in een situatie als de aangeduide een tijdelijk bewind te doen optreden dat op vertrouwen volledig aanspraak zal kunnen maken, zouden wij op u een dringend persoonlijk beroep willen doen. Wij zouden u willen vragen om te willen bevorderen dat niet uw comité met u als voorzitter de taak van een interim-bewind op zich neemt, maar dat ook uwerzijds de heer Bosch beschouwd wordt als de aangewezen man om aan het hoofd van zulk een interimbewind te staan ... Wij hebben onzerzijds gedaan wat ons mogelijk was om ook de regering in Londen van de wenselijkheid van zijn optreden te overtuigen.'!
XCAan die brief verbond Donner (die korte tijd later als lid van de Hoge Raad ontslag nam) de eonsequentie dat hij als voorzitter van het Vaderlands Comité aftrad. Drees volgde hem op. Wat Donner van de ontvangen brief dacht, kreeg zelfs Drees met geen woord te horen.
XCMedio februari (nog steeds geen Putsch in Duitsland!) ontving de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg eindelijk de brief van Visser 't Hooft waarin het eerder weergegeven negatieve telegram van Gerbrandy opgenomen was. Visser' t Hooft had er 'een aantal opmerkingen' aan toegevoegd.
1 Tekst in Vollgraff: 'Overzicht illegaliteit', p. 67. deze tekst staat 'Drees' in plaats van 'Bosch'. Dit is een evidente lees- of typefout. De slotzin van de briefkan slechts op Bosch van Rosenthal slaan.
Londen zag, schreef hij, 'deze dingen veel te licht alleen maar in zwart en wit', maar men moest, zo ging hij verder, 'er van uitgaan dat eigenlijk al sinds januari 19401 er wel verschillende malen door personen met betrouwbare reputatie berichten naar Londen zijn doorgegeven over het op handen zijn van een Putsch in Duitsland. Meestal berustten die berichten ook inderdaad op een zekere realiteit. De berichtgevers waren echter veel te optimistisch 2 Hoe dit ook zij, Londen was reeds ten tijde van mijn reis volkomen sceptisch geworden en kreeg zelfs het gevoel op dit punt voor de gek gehouden te worden. Het verwondert ons dus niet dat G(erbrandy) na, zoals zijn plicht was, in overleg te zijn getreden met het Foreign Office, een zeer negatief antwoord gekregen heeft.
XCNu heeft Londen inderdaad ook alle reden om sterk te rekenen met de mogelijkheid dat achter al deze démarches machiavellistische manoeuvres steken. Het moet de huidige Duitse regering langzamerhand duidelijk geworden zijn dat zij geen verwijdering tussen Rusland en de Angelsaksische machten teweeg kan brengen. Maar het zal ze ook duidelijk zijn dat een post-Hitler-regering wel degelijk een kans heeft dit doel te bereiken. En zo zou het inderdaad een handige berekening zijn om te pogen door het voorspiegelen van een Putsch een gesprek met Londen op gang te brengen om dan tot de Russen te kunnen zeggen dat de Engelsen achter hun rug om met Berlijn onderhandelen. En misschien zou men er expres ook Holland in betrekken om de hele zaak een betrouwbaarder tint te geven. Ik zeg niet dat dit noodzakelijk zo is, maar dat dit een mogelijkheid is waarmee een regering rekening moet houden.
XCVoorts moet dan gerekend worden met een tweede mogelijkheid die voor Londen ook onaanvaardbaar is. Deze is dat er inderdaad een nieuwe groep klaar staat om het bewind in handen te nemen, maar dat deze groep nog steeds de oude droom droomt van vele 'burgerlijke' Duitsers, dat Engeland en Amerika bereid zullen blijken, het met een post-Hitler-Duitsland op een accoordje te gooien om samen Rusland binnen de perken te houden"
XCinderdaad, dat was de speculatie die zo al niet bij alle, dan toch bij vele samenzweerders tegen Hitler een rol speelde. Ook Staehle had dat te verstaan gegeven. Welnu, de Verenigde Staten en Engeland konden daar onmogelijk op ingaan zonder aan de gehele conceptie van waaruit de tweede wereldoorlog gevoerd werd: de kracht van het Duitse militarisme eens en voor al breken (vandaar de eis onvoorwaardelijke overgave), ontrouw te worden.
1 Dat sloeg op contacten die Amerikaanse relaties van Visser 't Hooft met de Duitse oppositie onderhouden hadden. 2 Visser 't Hooft bracht in de lente vall' 42 een bezoek aan Londen. 3 Brief, 3 febr. 1944, van W. A. Visser 't Hooft aan G. H. Slotemaker.
XCVreemd dat van Heuven Goedhart, van Randwijk, Slotemaker, Bosch en van Holthe dat niet terstond uit zichzelf beseft hebben! Sterker nog: men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat zij, met verwaarlozing van dit allerbelangrijkste internationale aspect, met zekere gretigheid gereageerd hebben op het perspectief dat hun door Staehle's mededelingen geopend was. Begrijpelijk is die gretigheid overigens wel: een einde van het Nazi-regime, hoe dan ook, zou door hen als een wonderbaarlijke uitredding beschouwd zijn. Geen Reichseommissariat, geen 'SD' meer! Alle politieke gevangenen vrij!
XCMaar dat vooruitzicht leek, nog los van het feit dat Londen 'neen' gezegd had, in rook op te gaan toen er, alle aankondigingen van Staehle ten spijt, in Duitsland niets geschiedde.'
XCWij hebben niet de indruk dat die voorbereidingen veel om het lijf gehad hebben - zo men al van reële voorbereidingen spreken kan. Slotemaker, Bosch en van Holthe hadden geen enkele organisatie achter zich; van Heuven Goedhart en van Randwijk hadden dat wèl, maar dat waren organisaties die voor heel andere doeleinden opgericht waren. Misschien moeten wij het ons zo voorstellen dat, als het toch tot de Putsch in Duitsland gekomen was, Bosch en wellicht ook enkele anderen zich naar Den Haag begeven zouden hebben om er de leiding van de departementen in handen te nemen. Het kan, zo veronderstellen wij, vooral de zeer doortastende, bij uitstek politiek denkende van Heuven Goedhart geweest zijn die op zodanig optreden aangedrongen heeft, maar ten aanzien van hem moet bedacht worden dat de Sicherheitspolizei in de tweede helft van januari een grote opsporingsactie tegen hem op touw gezet had die hem zonder twijfel in zijn mobiliteit geremd heeft. Het kan trouwens zijn dat wat aan voorbereidingen getroffen werd, afgebroken is nadat Six in de brief die hij na het gesprek tussen Bührmann en van Namen aan de redactie van Vrij Nederland zond, uit de 'Boodschap' van de regering d.d. 12 juni '43 geciteerd had: 'Vorming voorlopig bewind door driemanschappen of door welke groep ook, wordt volkomen ontoelaatbaar geacht', en wij nemen aan dat de vijf die zich tot Londen gericht hadden, in elk geval medio februari aan de negatieve reactie van Gerbrandy met betrekking tot samenwerking, op welke wijze ook, met vertegenwoordigers van een Duitse samenzwering de conclusie verbonden hebben dat zij het denkbeeld van een 'interim-bewind' moesten laten vallen. Dit neemt niet weg dat het, zij het slechts korte tijd, hun intentie geweest was, zonder autorisatie tot de vorming van zodanig bewind over te gaan: precies datgene waarvan zij Six verdachten. Daarbij merken wij op dat Six zich op dat moment beroepen kon op de in juni in Londen opgestelde 'Boodschap' die aan de OD het recht gegeven had, in een noodsituatie namens een nog in Engeland vertoevende 'opperbevelhebber' de openbare orde te handhaven; de vijfbezaten geen zodanige machtiging.
XCWij zouden niet zo ver willen gaan dat wij de motieven die tot hun intentie geleid hebben, zouden willen afkeuren: zij die tot dat 'eigen optreden' wilden overgaan, node overigens (vandaar het woord 'helaas'), wensten aan
de weg open te houden naar een onmiddellijk herstel van alle volksvrijheden. Desondanks menen wij dat zij, gedreven door dezelfde angst voor het 'vacuüm' die zo sterk in Six leefde, met die intentie te ver zijn gegaan. Merkwaardig is het dat deze zaak volledig aan de aandacht van de Enquêtecommissie (die de stukken kende: zij heeft de belangrijkste zelfs afgedrukt) ontsnapt is; zij heeft er althans geen woord commentaar op geleverd.
XCHet is ook de Enquêtecommissie geweest die, zij het in andere samenstelling', als enige instantie na de oorlog een uitspraak gedaan heeft over de eerder behandelde spionage op de Zwitserse Weg. Een harde uitspraak!
XCDe commissie achtte 'de handelwijze van de heer Six onjuist', hetgeen zij als volgt toelichtte:
XC'Wanneer deze meende, de regering omtrent de gang van zaken te moeten inlichten, was dit zijn volste recht. Toen hij echter verder ging en zich op slinkse wijze in het bezit stelde van de zendingen van de Zwitserse Weg, matigde hij zich een bevoegdheid aan welke hem niet toekwam. In wezen kwam zijn handelwijze hierop neer dat het ene gedeelte van de illegaliteit, zonder daartoe enige bevoegdheid te bezitten, het andere ging bespioneren, een handelwijze die, naar het oordeel van de commissie, sterke afkeuring verdient. De commissie kan deze daad van de heer Six niet anders verklaren dan uit een verkeerd begrip zijnerzijds van de onderlinge verhoudingen in de illegaliteit waarin hij aan de OD blijkbaar een uitzonderlijke positie toekende Dat de heer Six ... persoonlijke correspondentie naar Londen heeft gezonden als bewijs van zijn stelling dat de betrokken personen van een bepaalde visie uitgingen, acht de commissie in strijd met ook in de bezettingstijd geldende normen van behoorlijkheid."
XCDe leiding van de Zwitserse Weg had, aldus de Enquêtecommissie, geen 'censuur' uitgeoefend. 'De commissie komt dan ook tot de conclusie dat het wantrouwen van de heer Six tegen de Zwitserse Weg niet gerechtvaardigd is geweest en dat datgene wat hij gedaan heeft, niet alleen op geen enkele bevoegdheid berustte, doch ook, gezien de feiten, op geen enkele wijze te verdedigen valt als gevolg van een bepaalde noodtoestand.vJ.
1 Nl. onder voorzitterschap van mr. L. A. Donker, niet van Th. M. Koersen. dl. IVa, p. 247. A.v.
XCWat te denken van deze uitspraak?
XCWij achten het, om te beginnen, onbillijk jegens Six dat hij gevonnist werd als enige van diegenen die op beleidsniveau bij de zaak betrokken geweest waren. Wel kreeg ook mej. Kohlbrugge van de Enquêtecommissie een veeg uit de pan ('door haar handelwijze heeft zij stellig de gevaren voor de groep die zij verlaten had, groter gemaakt'! - deze kritiek zou men tot allen kunnen richten die bij de spionage op de Zwitserse Weg betrokken warenê), maar de commissie zweeg over van Borssum Buisman, Caljé en Neher. Zij besteedde geen aandacht aan het verweer van van Borssum Buisman en nam de argumentatie van Caljé, die haar bekend was", zelfs niet in haar verslag Op.4
XCLaat ons eerst op deze punten ingaan.
XCWij gaven eerder de drie overwegingen weer die bij van Borssum Buisman een rol gespeeld hadden: hij deelde de inzichten van Six, hij had een gesprek met Visser 't Hoofts boodschapper Bartels gevoerd waarin, schijnt het, door deze het woord 'censuur' gebezigd was, en hij meende als agent van het Bureau Inlichtingen dat bij zijn oprichting, eind '42, in Londen een centraliserende functie gekregen had, gerechtigd, ja verplicht te zijn om er zich van te vergewissen wat via andere verbindingen dan de zijne doorgegeven werd.
XCAan de eerste en de tweede overweging hebben wij niets toe te voegen; de derde is kennelijk gebaseerd op het feit dat het van Borssum Buisman niet bekend was dat het Bureau Inlichtingen geen enkele zeggenschap had over de Zwitserse Weg.
XCMaar van Borssum Buisman heeft nog meer gezegd: hij heeft aan de Enquêtecommissie verklaard dat hij, toen hij het Bureau Inlichtingen het eerder door ons weergegeven telegram gestuurd had (I4 oktober' 43) waarin hij na zijn gesprek met Bartels geschreven had: 'Groep van Visser 't Hooft censureert. . . de door te zenden berichten. Rapport mijner bevindingen . . .. te subtiele aard en slechts mondeling mogelijk', vervolgens van het Bureau Inlichtingen opdracht kreeg, 'in het oog te houden wat ... verzonden en wat eventueel zou worden achtergehouden. Dit verzoek heb ikdie argumentatie in de bij deel VII behorende verhoren. Deel VII verscheen in
1 A.v. 2 Die spionage kwam er immers op neer dat de stukken van de Zwitserse Weg geruime tijd op een tweede kwetsbare plaats kwamen te liggen: bij mej. Kohlbrugge. 3 Caljé is terzake op 30 maart 1950 verhoord, maar deel IV, in de herfst van 1950 gepubliceerd, waarin deze materie behandeld wordt, bevat nog de verslagen van de verhoren die op 30 mei 1950 afgenomen zijn. 4 Men vindt
aan kolonel Six overgebracht.' Een belangrijk punt! Immers, wanneer van Borssum Buisman inderdaad die opdracht gekregen heeft, dan zou men kunnen zeggen dat Six de spionage op de Zwitserse Weg in regeringsopdracht, en dus ook onder ministeriële verantwoordelijkheid, voortgezet heeft. Is die opdracht verstrekt? Er bevinden zich terzake geen stukken in het archief van het Bureau Inlichtingen en in het namens minister van Lidth de Jeude verzonden antwoord d.d. 28 oktober' 43 1 wordt op de klacht van 'censuur' in het geheel niet ingegaan. Daarmee behoeft niet het laatste woord gezegd te zijn: van Borssum Buisman meende zich in 1976 te herinneren dat hem de bedoelde opdracht mondeling door een andere agent overgebracht was. Dat is mogelijk, maar wij plaatsen hier toch wel een groot vraagteken, vooralomdat Somer, toen hij zichin de zomer van '45 in de door de spionage gerezen conflicten verdiepen moest, het zeer uitdrukkelijk zo stelde dat het Bureau Inlichtingen zich als niet verantwoordelijk beschouwde voor deze handelingen van van Borssum Buisman: van Borssum Buismans telegram 'is', schreef Somer toen aan Slotemaker, 'door de OD geïnspireerd en onze agent deed niet anders dan een telegram doorzenden, dat hem door de OD werd verstrekt. Hoewel de agent door u misschien verantwoordelijk wordt gesteld voor dit telegram, meen ik toch dat hem geen schuld kan treffen, immers onze agenten waren bij verschillende ondergrondse organisaties werkzaam en ik acht het logisch dat die organisaties voor de verzonden telegrammen verantwoordelijk zijn.'2 Het komt er hier niet op aan of wat Somer schreef, juist is (o.i, maakte hij de rol van de geheime agenten te 'passief), maar zijn uitlatingen verlenen geen steun aan wat van Borssum Buisman op dit punt verklaard heeft.
XCNude argumentatie van Caljé die, gelijk reeds aangestipt, door de Enquêtecommissie in haar verslag niet opgenomen werd. Wij achten die omissie mede daarom zo vreemd omdat Caljé nu juist het bevoegdheidsaspeet aan de orde gesteld had. 'De OD bedoelt te zijn', zo had hij zijn toenmalig standpunt weergegeven, 'een militaire organisatie, dus ten dienste van de regering; indien wij vermoeden dat de regering langs andere wegen niet juist of niet volledig wordt voorgelicht, is het ons volkomen geoorloofd en is het zelfs onze plicht, dit na te gaan.'
XCIn overeenstemming met de feiten zouden wij dit argument nog wat willen aanscherpen. Immers, na de in juli '43 ontvangen 'Boodschap' vanJ. Enq.,
1 Tekst in Vollgraff: 'Overzicht telegrammen', p. 29. 2 Brief, 3 okt. I945, van M. Somer aan G. H. Slotemaker, dl. IV b, p. 66.
minister van Lidth de Jeude bedoelde de OD niet 'een militaire organisatie ten dienste van de regering te zijn', maar was hij dat: hij had als enige de taak gekregen, zich voor te bereiden op gezagsuitoefening in het 'vacuüm'. In tegenstelling tot wat de Enquêtecommissie meende, had de OD ten tijde . van de spionage op de Zwitserse Weg dus wel degelijk 'een uitzonderlijke positie'. Eigenlijk heeft de Enquêtecommissie er zich van afgemaakt met (wij citeren Bosch van Rosenthal) 'de dooddoener dat spionage in een andere organisatie ten allen tijde verwerpelijk is' - vandaar ook dat zij Six aanwreef, gehandeld te hebben 'in strijd met ook in de bezettingstijd geldende normen van behoorlijkheid'. En als aan Six (wij geven een gefantaseerd voorbeeld) nu eens de particuliere correspondentie van communisten in handen gevallen was waarin sprake zou zijn geweest van voornemens tot revolutie, zou de Enquêtecommissie het dan gelaakt hebben indien hij die stukken naar Londen had doorgezonden? Wij betwijfelen het. Stellen wij evenwel dat Six bevoegd was te handelen zoals hij deed, dan is daarmee, naar ons oordeel, de zaak met afgedaan. Er is ook nog de vraag of hij voldoende aanleiding had om van die bevoegdheid gebruik te maken door tot de spionage en haar voortzetting opdracht te geven, zulks vanuit het vermoeden dat de regering via de Zwitserse Weg opzettelijk onvolledig, d.w.z. met gebruikmaking van 'censuur', voorgelicht werd. 'Men dient zich', aldus weer Bosch van Rosenthal, 'in de eerste plaats af te vragen of de uitgeoefende censuur dermate in strijd was met het militaire belang dat naar een dergelijk vèrgaand middel' (de spionage) 'moest worden gegrepen. Zo ja, dan acht ik een dergelijk middel in het uiterste geval geoorloofd.'
XCTot het vermoeden dat 'censuur' toegepast zou worden, had Six, zo menen wij, enige aanleiding. Wij denken dan minder aan het feit dat mej. Kohlbrugge gezegd had, in haar laatste gesprekken met Slotemaker van deze een indruk van bewuste eenzijdigheid gekregen te hebben, dan aan de uitlatingen van Bartels jegens van Borssum Buisman waarin, schijnt het, inderdaad het woord 'censuur' gevallen was.
XCJegens de Enquêtecommissie heeft Six slechts een voorbeeld kunnen noemen. In december '43 had een groep journalisten die nog bij 'legale' bladen in functie waren, een stuk opgesteld waarin bepleit werd dat aan de voortgezette verschijning, na de bevrijding, van de 'legale' pers, gezien de dwangpositie waarin zij zich tijdens de bezetting bevonden had, geen moeilijkheden in de weg gelegd zouden worden, en de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg had, zei Six, geweigerd, dit stuk naar Genève door te geven. Ten aanzien van dit punt kon de Enquêtecommissie, aldus haar conclusie, 'zich levendig indenken dat de Zwitserse Weg, die nauw ver
weven was met het illegale blad Vrij Nederland, dat zich sterk kantte tegen de legale pers, er weinig voor voelde, beschouwingen uit die hoek door te zenden.'! Ja, dat kunnen ook wij ons 'levendig indenken', maar wij menen dat de Enquêtecommissie het aan haar gerapporteerde achterhouden van dit stuk desondanks had moeten afkeuren.ê
XCAan dit ene voorbeeld (dat overigens onjuist is3) kon niets van belang toegevoegd worden. Welis, toen het rapport van Six Londen bereikt had, in de zomer van' 44 door een van de officieren van het Bureau Inlichtingen een lang overzicht gemaakt van via de Zwitserse Weg verzonden stukken die aan de regering onbekend waren gebleven, en op grond van dat overzicht schreef Somer op 12 augustus' 44 een brief aan de minister van oorlog+ waarin hij o.m. stelde dat 'vele stukken uit Nederland door ds. Visser 't Hooft nooit naar Londen zijn doorgegeven', maar als men dit overzicht nagaat, blijkt dat het, afgezien van enkele onjuist geïnterpreteerde stukken, uitsluitend de particuliere correspondentie tussen Visser 't Hooft en de Politieke Commissie vermeldt die niet voor Londen bestemd was. Na de bevrijding werd dit door Slotemaker aan de hand van het integraal bewaardVrij Nederland
1 dl. IVa, p. 247. 2 Wij achten de mate waarin de Enquêtecommissie zich in de aangehaalde passage met geïdentificeerd heeft, tekenend voor de wijze waarop zij bepaalde tegenstellingen waarmee zij geconfronteerd werd, is gaan benaderen en beoordelen. het gedeelte over de Zwitserse Weg in hoofdstuk 7 wezen wij er al op dat de commissie onvoldoend oog gehad heeft voor de ver diensten van Somer en wel erg vlot voorbijgelopen is aan de negatieve houding die Visser 't Hooft aanvankelijk jegens Weg B innam. Kennelijk had de commissie voor de algemene inzichten van Visser 't Hooft meer waardering dan voor die van Somer, zoals zij ook meer waardering had voor de algemene inzichten van Visser 't Hooft en de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg dan voor die van Six. De wenselijkheid van het herstel, zo spoedig mogelijk, van de democratische rechts staat in Nederland is impliciet een van de normen geweest welke de Enquête commissie gehanteerd heeft. Wij onderschrijven die norm, maar wij vinden ook dat het de Enquêtecommissie dan niet misstaan zou hebben indien zij bijvoorbeeld op zijn minst haar bevreemding zou hebben uitgesproken over het feit dat in '42 en begin '43 binnen het Nationaal Comité (waarin de democratische politieke partijen domineerden) ernstig gedacht is over de uitgave van een 'eenheidskrant' in de periode na de bevrijding. S De zaak van het stuk van de journalisten dat niet doorgezonden zou zijn, heeft namelijk anders gelegen dan Six zich herinnerde en de Enquêtecommissie op zijn gezag aannam. werkelijkheid berichtte de Politieke Commissie aan Visser 't Hooft dat zij bereid was, het stuk door te zenden, als Londen daar prijs op stelde. Visser 't Hooft deed dat aan Gerbrandy's departement weten met de opmerking er bij dat de Politieke Commissie meende te weten dat het stuk ook langs een andere weg (Weg B) naar Londen gestuurd zou worden. Dat laatste is inderdaad het geval geweest. • dl. IV b, p. 6CHl2.
gebleven archief van de Zwitserse Weg geconstateerd - hij zond toen een rapport van zijn bevindingen aan Somer- en zulks leidde er toe dat Somer in zijn antwoord ruiterlijk erkende, 'dat de beschuldiging, als zoude dr. Visser 't Hooft 'vele stukken uit Nederland nooit naar Londen hebben doorgegeven', ... ten onrechte is geschied.P Somer trok die beschuldiging ook in een brief aan de minister van oorlog in,"
XCInderdaad, ook wij menen dat die algemene beschuldiging ten onrechte geuit is: van het achterhouden of wijzigen van stukken door de Politieke Commissie en Visser 't Hooft is geen sprake geweest, zij hadden het volste recht, onderling correspondentie te voeren en Visser 't Hooft behoefde uit die correspondentie niet méér aan Londen door te geven dan men daar zijns inziens nodig had voor een juiste beoordeling van de uit bezet gebied afkomstige bescheiden. Visser' tHooft heeft zich aan die richtlijn gehouden, evenwel: met één belangrijke uitzondering. Het lijdt voor ons namelijk geen twijfel dat hij, al was hem dat ook in een particuliere brief bericht (Slotemakers brief van 12 januari '44), aan Gerbrandy had behoren te seinen dat zijn relaties in bezet gebied bezig waren, zich voor te bereiden 'op een eigen optreden', d.w.z. bezig waren, de vorming van een tijdelijk bewind voor te bereiden dat, als Hitler plotseling ten val gebracht zou worden, eventueel zou gaan fungeren nog voordat een machtiging uit Londen ontvangen was. Waarom heeft Visser 't Hooft dat gegeven niet opgenomen in zijn lange telegram. aan Gerbrandy van 22 januari '44? Heeft hij over dat ene zinnetje heen gelezen? Heeft hij er de betekenis niet van beseft? Of was het hem welkom dat zijn vrienden in bezet gebied aan de OD de pas zouden afsnijden? Onze opinie is dat de in dat ene zinnetje vervatte mededeling in het telegram aan Gerbrandy niet had mogen ontbreken."
XCNu menen wij dat met onze constatering: de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg heeft geen stukken achtergehouden, niet alles gezegd is. De Politieke Commissie was zich, toen zij eind augustus' 43 gevormd werd, bewust, een plaats van bijzondere betekenis in te nemen: in bezet gebied waren van Randwijk, Cramer, Slotemaker en Stufkens de enigen die mochten vertrouwen dat hun voorlichting met redelijke snelheid en regelmaat de regering zou bereiken. Die voorlichting werd gegeven in de vorm van stukken en van commentaren. Zou de waarde van die commentaren nietJ.J.in dat ene zinnetje veel te veel gelezen hebben; wij zien dat niet in: het is in
1 Brief, Ia sept. 1945, van G. H. Slotemaker aan M. Somer (a.v., p. 62-65). 2 Brief, 3 okt. 1945, van M. Somer aan G. H. Slotemaker (a.v., p. 65-66). sA. p. 66. ' Visser 't Hooft deed ons in 1976 weten dat wij naar zijn mening
groter zijn geweest als de commissie zichzelf een bredere samenstelling had gegeven? Van Randwijk hield mej. Kohlbrugge buiten de commissie omdat hij, zo zei hij later aan de Enquêtecommissie, haar niet zag als iemand 'die van staatkunde in de breedste zin verstand (had)' - waarom werden dan niet anderen aangetrokken aan wie hij dat verstand niet ontzeggen kon? Waarom werd geen contact gezocht met de redactie van Trouw of van Je Maintiendrai? Duidelijk is ons inziens dat dit nagelaten is omdat de Politieke Commissie de denkbeelden afwees die bij die twee redacties ten aanzien van de overgangstijd en het naoorlogse Nederland leefden. Inderdaad, opneming van bijvoorbeeld Bruins Slot in de Politieke Commissie zou het haar moeilijk, zo niet onmogelijk gemaakt hebben om ten aanzien van de aan de stukken toe te voegen commentaren eenstemmigheid te bereiken. Diversiteit zou die commentaren voor de regering overigens extra waardevol gemaakt hebben. Die diversiteit werd niet gewenst. Anders gezegd: de Politieke Commissie heeft een monopolie-positie nagestreefd en, dat doende, ook bevorderd dat Visser 't Hoofts opinie versterkt werd dat hij op zijn belangrijke verbindingspost het gehele ondergrondse politieke leven in bezet gebied overzag, hetgeen niet het geval was. Het nastreven nu van die monopolie-positie heeft, dunkt ons, nauw samengehangen met de overtuiging die in de kring van Vrij Nederland bij niemand sterker dan bij van Randwijk leefde: dat de denkbeelden die Vrij Nederland voorstond, bepalend moesten zijn voor Nederlands toekomst. Alleen wie er zo over dacht (van Heuven Goedhart hield er in de kring van Het Paroolovereenkomstige denkbeelden op na) kon zich gerechtigd achten tot de vorming van een tijdelijk bewind zonder daartoe enige machtiging van de regering ontvangen te hebben. Het zou, dunkt ons, op de weg gelegen hebben van de Enquêtecommissie om de eenzijdigheid in de samenstelling van de Politieke Commissie te betreuren.
XCJegens de Enquêtecommissie, die zich aggressief tegen hem opstelde, heeft Six de spionage op de Zwitserse Weg, waartoe hij opdracht gegeven had, slecht verdedigd. In eerste instantie heeft hij betoogd dat de Politieke Commissie 'censuur' toegepast had, d.w.z. stukken die zij had behoren door te zenden, achtergehouden had. Dat was onjuist. In tweede instantie zond hij de Enquêtecommissie de door ons aangehaalde brief waarin hij de leden van de Politieke Commissie en Visser 't Hooft 'niet-competente mensen' noemde, 'behept met een zeer beperkte kijk op bepaalde facetten van Nederlandse belangen', en getuigend van een 'zeer sterke anti-militaire geest, zoals vóór 1940 bij bepaalde groepen der bevolking in Nederland levend' - opmerkingen die wij, daargelaten dat wij ze niet onderschrijven, volstrekt irrelevant achten. In feite had Six, toen hij tot de spionage opdracht gaf, wel
degelijk enige aanleiding, te veronderstellen dat er door de Politieke Commissie 'censuur' toegepast zou worden. Hij kon toen spoedig constateren dat er van zodanige' censuur' geen sprake was, integendeel: nummers van illegale bladen waarin 'neutraal' of zelfs positief over het Militair Gezag geschreven werd, werden normaal en naar behoren naar Genève gezonden. Trouwens, mej. Kohlbrugge, die hem in september' 43 tot de spionage gestimuleerd had op grond van een vermoeden dat 'censuur' toegepast zou worden, erkende na de oorlog dat zij voor dat vermoeden 'in die tijd nog geen enkel bewijs' had.' Desondanks werd de spionage voortgezet. Waarom? Wij menen dat Six de politieke beïnvloeding van de regering via de Zwitserse Weg wilde neutraliseren. Wij menen dat hij hoopte, toch nog overtuigende bewijzen voor' censuur' te vinden. Wij menen dat hij, kort gezegd, de groepen van Vrij Nederland en Het Parool als politieke tegenstanders beschouwde. Wemu, die groepen waren, dunkt ons, volledig bevoegd, zowel in hun bladen als in hun berichten aan Londen bezwaar te maken tegen bepaalde beleidsvoornemens van de regering en wij zouden, in onze beschouwing achteraf, de weergegeven motieven van de chef-staf van de OD Om het extreme middel van de spionage te blijven hanteren, dan ook moeten verwerpen, ware het niet dat het inderdaad korte tijd lang de intentie geweest is van van Heuven Goedhart cum suis om tot een stap over te gaan die, in de omstandigheden van januari '44, slechts de grootste verwarring had doen ontstaan: de vorming, zonder machtiging van de regering, van (wij citeren de brief aan Donner van Het Parool en Vrij Nederland) 'een tijdelijk bewind dat op vertrouwen volledig aanspraak kan maken. ' Van Heuven Goedhart cum suis is daarmee net iets verder gegaan dan het 'oude' Nationaal Comité in de periode 1942-43 gedaan heeft, want dit heeft zich, vooralonder aandrang van Schouten, steeds op het standpunt gesteld dat geen enkele Nederlander bevoegd was om zonder goedkeuring van de wettige regering het regeringsgezag 'op te grijpen', om Slotemakers term te citeren.
XCDe spionage op de Zwitserse Weg is een van de meest omstreden gebeurtenissen geweest uit de geschiedenis van de Nederlandse illegaliteit
XC1 Memorandum z.d., p. 2, bij brief, 20 jan. 1948, van H. Ch. Kohlbrugge aan P. J. Six (Collectie-P. J. Six, afd. stukken uit OD-archief, corresp. met
een gebeurtenis die niet alleen in die tijd zelf maar ook lang na de bezetting tot hevige animositeit geleid heeft. De Enquêtecommissie heeft het beleid van Six scherp veroordeeld en voor het beleid van de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg louter woorden van waardering gevonden. Wij zien de zaak genuanceerder. Wij menen dat wat zich rond de spionage op de Zwitserse Weg en als uitvloeisel van het contact met Staehle afgespeeld heeft (in de beschouwing achteraf kan men die twee aspecten niet scheiden), een politieke worsteling geweest is die de Enquêtecommissie niet voldoende als zodanig onderkend heeft en waarvan haar belangrijke aspecten volledig zijn ontgaan. Daargelaten dat wij haar louter op Six betrekking hebbende beoordeling onvoldoende gefundeerd achten, wijzen wij die beoordeling al in haar eenzijdigheid af.
XCWij herinneren aan de passage die wij aanhaalden uit het eerste stuk dat met betrekking tot de Putsch-plannen naar Genève gezonden werd (het stuk van 3 januari' 44): 'op de kortst mogelijke termijn' moest gevormd worden 'een instantie, die coördinerend optreedt te midden van de vele verzetsorganisaties, die momenteel het nationale leven belichamen.' Een tekenende formulering! Bezet Nederland werd, zo meenden blijkbaar de opstellers van het stuk, niet 'belichaamd' door de brede massa des volks die, zo zagen zij het, veel te passief was, niet door het bedrijfsleven, niet door de ambtenaren, niet door de vroegere politieke partijen, evenmin door de kerken, maar louter en alleen door 'de vele verzetsorganisaties'. aflezen wij in die formulering te veel? Voor van Heuven Goedhart, van Randwijk en Slotemaker stond in elk geval vast dat de impuls tot vormgeving aan het bevrijde vaderland in de eerste plaats van de illegaliteit, van 'de vele verzetsorganisaties', moest uitgaan. Welke organisaties waren dat? Zij kenden er verscheidene. Dat neemt niet weg dat van hen, evenals trouwens van Visser 't Hooftl gezegd moet
1 Visser 't Hooft die zich vooral door de wisseling van stukken n.a.v. de bespreking met Staehle bewust was dat hij een politieke sleutelpositie innam, schreef eind fe bruari '44 in een brief aan Gerbrandy's departement: 'Men kan natuurlijk de vraag stellen of wij dan werkelijk met alle relevante politieke groepen in contact staan. Onze mensen verzekeren dat dit inderdaad het geval is. De BS-groep' (Bosch van Rosenthal c.s.), 'het comité van vijf oftewel het nieuwe GBe' (het Vaderlands Comité), 'de groep van Paul' (prof mr. Paul Scholten) 'waarin leiders der politieke partijen samenwerken en de groepen die zich om de illegale bladen en gevormd hebben, schijnen inderdaad praktisch het gehele politieke leven in Nederland te bestrijken of althans met alle belangrijke politieke krachten op de een of andere wijze in contact te staan.' (brief, 21 febr. 1944, van W. A. Visser 't Hooft aan H. M. van Haersma de With, punten g en h, gestenc. bijl. 160). Deze opvatting was onjuist, zulks nog los van het feit dat het voor de 'belangrijke politieke krachten' buiten de door Visser 't Hooft opgesomde groepen (men denke aan de anti-revolutionairen, de communisten, de aanhangers van denkbeelden die door de Nederlandse Unie gepropageerd waren) toch niet hetzelfde was of zij rechtstreeks met de regering in contact stonden dan wellouter via de berichtgeving van de Zwitserse Weg. Wat Visser 't Hooft met de groep-Scholten bedoeld heeft, is ons overigens niet duidelijk; dat in die groep 'leiders der politieke partijen samen werken', ging als aanduiding te ver. 1 had, zoals wij in hoofdstuk 7 deden uitkomen, in eerste instantie het Nationaal Comité nogal welwillend begroet. Eind augustus' 43 werd dat anders. Van Randwijk verklaarde 'nadrukkelijk ... dat in geen enkele relatie staat met dit comité ... Het gewone alledaagse illegale werk van dit comité kan goed en nuttig zijn, maar hierin onderscheidt het zich op geen enkele wijze van andere illegale groepen die zich minder prententieus opstellen.' IV, I (28 aug. 1943), p. 5). Voorzover hier kritiek in stak, trok van Randwijk haar eind Januari '44 in, toen hem in 'besprekingen die in de loop van januari tussen ver tegenwoordigers van het NC en ons gevoerd' waren, gebleken was, dat het NC niet 'de pretenties voerde die o.i. in de naam tot uitdrukking kwamen' - hij had voor het werk van het NC 'grote waardering'. (a.v., IV, 8 (24jan. 1944), p. 7). In het conflict met de Raad van Verzet sloegen de golven hoger op. In hetzelfde nummer waarin van Randwijk zich van het Nationaal Comité gedistantieerd had,
worden dat zij zich niet bewust waren dat een aanzienlijk deel van de illegaliteit zich volkomen aan hun waarneming onttrok (zulks gold niet alleen voor de op dat moment veruit grootste organisatie: het complex LO/LKP, maar bijvoorbeeld ook voor talrijke spionagegroepen). De vier die wij noemden, begrepen overigens wèl dat zij, zo zij aloverwogen op een historisch moment de uitvoerende macht toe te spelen aan een 'college van bewindvoerders', toch niet het recht hadden om namens' de illegaliteit' dat initiatief te nemen zij handelden, zo voelden zij het, in een noodsituatie waarin zij zo spoedig mogelijk een regulerend element wilden aanbrengen: er moest coördinatie komen tussen de illegale groepen, zulks mede daarom omdat de twee nieuwe organisaties die na de April-Meistakingen naar voren getreden waren: het Nationaal Comité van Verzet en de Raad van Verzet in het Koninkrijk der Nederlanden, niet de overkoepelende functie waren gaan uitoefenen die hun namen min of meer beloofd hadden- - natuurlijk moesten het Ne en de
RVV wèl in die coördinatie betrokken worden, maar dan op voet van gelijkheid met andere organisaties.
XCOp verzoek van van Heuven Goedhart, van Randwijk en Slotemaker ging Bosch van Rosenthal zich vervolgens voor die coördinatie moeite geven _ de man die door eerstgenoemden zo hooggeacht werd dat het voor hen vanzelf sprak dat hij het 'college van bewindvoerders' zou formeren en voorzitten. Trouwens, toen zij aan de regering te Londen de suggestie doorgaven dat eventueel 'één of meer personen' gemachtigd zou(den) worden, 'het regeringsgezag in handen te nemen', stond (gelijk wij reeds deden uitkomen) voor hen vast dat als het er één zou worden, die ene Bosch van Rosenthal moest zijn.
XCBosch was toen bijna zeven-en-vijftig jaar.
XCIn april 1884 was hij in Dordrecht geboren waar zijn vader officier van justitie was. Hij studeerde rechten in Leiden, was enkele jaren advocaat en procureur te Zutphen, werd in 1917 burgemeester van Brummen, in '24 van Groningen en in '30 van Den Haag; in '34 werd hij tot commissaris der koningin in de provincie Utrecht benoemd. Toen de Duitsers ons land binnenvielen, bezat hij dus een ruime bestuurservaring. Die ervaring had hem, wij weten niet precies naar aanleiding van welke gebeurtenissen, een zekere afkeer bijgebracht van beroepsmilitairen - hen beschouwde hij als beperkt van blik en als aanmatigend, en in elk geval als ongeschikt om in aangelegenheden van het burgerlijk bestuur gezag uit te oefenen. Als commissaris van Utrecht lag hij in de neutraliteitsperiode meermalen met dragers van het militair gezag overhoop: zij deden, vond hij, te veel - het kabinet deed te weinig. Hij was een strijdbaar man, vervuld van een diepe afkeer van het nationaal-socialisme. De bijna negen maanden gedurende welke hij na de capitulatie commissaris was onder supervisie van Duitsers, vielen hem zwaar; hij nam toen ook enkele beslissingen (om geen verzet aan te tekenen tegen het afleggen van de Ariërverklaring, om zijn naam te verbinden aan de eerste oproep van de Winterhulp Nederland) die hij later betreurde. Eigenlijk was het hem een opluchting dat hij na het hem verleende ontslag weer vrij man was.van Arke!: 'Aantekeningen', p.(DoeA,
1 G. 32 1-37 a-r),
Van alle gezagsdragers in zijn provincie sloeg hij nadien de gedragingen nauwlettend gade; aan diegenen hunner die naar zijn oordeel in hun dienstbaarheid aan de vijand te ver gingen, deed hij weten dat zij grote kans liepen, na de bevrijding terzijde geschoven te worden. Jegens de secretarisgeneraal van binnenlandse zaken, Frederiks, koesterde hij een diepe minachting. Veel tijd gaf hij aan besprekingen met tot het verzet geneigde figuren uit de Christelijk-Historische Unie, zijn eigen partij. Zijn contacten breidden zich evenwel uit. Dat hing samen met het feit dat hij in de zomer van '42 een van de vaste informanten werd van de Zwitserse Weg (de Nederlandse gezant te Bern was een broer van hem) - wie eenmaal, als hij, de taak op zich genomen had, via Genève de regering in te lichten, was steeds op zoek naar personen die hem belangrijke inlichtingen konden verschaffen. Via de Zwitserse Weg kwam hij in aanraking met Vrij Nederland, via de 'Grebbe-commissie', d.w.z. via van Heuven Goedhart, met Het Parool. Hoewel hij aan angina pectoris leed, trok hij er in weer en wind op uit om nieuwe verbindingen te leggen en, waar hij kon, de zwakken te schragen en de sterken aan te moedigen. Onschokbaar was zijn vertrouwen in Nederlands herrijzenis, welke voor hem gesymboliseerd zou zijn in de terugkeer van koningin Wilhelmina die hij diep vereerde; het was misschien wel zijn diepste wens dat zij eens nog het verzetswerk zou waarderen waaraan hij zich met zoveel toewijding gaf Bij voorkeur gedroeg hij zich of er geen bezetter was (in het illegale werk kon hij nogal onvoorzichtig zijn), aan onderduiken dacht hij toen niet, de Duitsers waren 'lucht' voorhem.
XCEind januari '44 trachtte de Sicherheitspolizei, gelijk reeds vermeld, de gehele Parool-groep op te rollen. Op één avond werden toen invallen gedaan op een tiental adressen waar (dat wist 'de SD') van Heuven Goedhart wel eens vertoefd had. Twee 'SD' ers' belden bij Bosch aan: hij zat aan tafel. 'Een knecht zei', aldus het relaas dat wij later vernamen en dat ons volstrekt plausibel voorkomt:
XC, 'Er zijn twee Duitsers om u te spreken.' Zijn vrouw zei: 'Louis, ga het raam uit.' Bosch zei: 'Ik zal hun te woord staan.' De twee werden binnengelaten. Er ontwikkelde zich toen de volgende dialoog:
XC'Bent u de heer Bosch van Rosenthal?'
XC'Het is mijn gewoonte niet, te spreken tegen lieden die hun hoed ophouden.' (de hoeden gingen af)
XC'Bevindt zich hier de heer van Heuven Goedhart ?'
XC'Het is mijn gewoonte niet, staande te conversercn.'!
XCHet huis werd doorzocht, van Heuver{ Goedhart werd niet gevonden en Bosch, die verder met rust gelaten werd (over een paar dagen of weken zou hij misschien 'bewindvoerder' namens de regering zijn!), zette zijn maaltijd voort.
XCEen man van grote innerlijke zekerheid dus - misschien wel van te grote. Hij was niet vrij van ijdelheid en eerzucht, had als burgemeester en commissaris menigmaal irritatie gewekt door autoritair optreden en was, zeker vóór de bezetting, geneigd te menen dat regeerkracht zich moest uiten in snelle beslissingen. In zijn Haagse jaren was het menigmaal geschied dat hij zulk een beslissing al bekendmaakte nog voor een zaak door zijn wethouders of hoofdambtenaren in al haar gecompliceerdheid uiteengezet was - hij meende nogal vlug dat hij haar beter doorzag dan zij. Met gebruikmaking van de titel van een toen bekend blijspel sprak men over hem als 'Elias weet het beter'.
XCHad de bezetting hem in zoverre beïnvloed dat hij een geduldiger luisteraar geworden was en, bij aile strijdbaarheid jegens diegenen die naar de collaboratie afgleden, toch minder de potentaat die hij tevoren was geweest? Wij menen van wel. Zijn vele vrienden in de illegaliteit klaagden nimmer over hautain optreden: Bosch van Rosenthal, een van de zeer weinigen onder de hoogste vroegere gezagsdragers die bereid was, dagelijks zijn leven op het spel te zetten, was (bijna) hun kameraad - bijna, want hij bleef toch ook de grand seigneur die hij zijn leven lang geweest was.
XCToen Bosch in januari'de taak ter hand nam, de illegaliteit te coördineren, was een van zijn doelstellingen, uitoefening van het militair gezag door de OD te voorkomen. Hij wist dat de OD daar een opdracht toe had ontvangen - kapitein Tonnet, leider van de zendergroep 'Barbara', had hem dat eind'gezegd, zulks in een gesprek dat zich wel tot een dispuut ontwikkeld zal hebben, want Bosch voelde niets voor gezagsuitoefening door militairen en
44 43
XC1 G. J. van Heuven Goedhart, 2 dec. 1955, bevestigd door M. L. van Holthe tot Echten, 8 maart
Tonnet zal zich toen wel op de in juli '43 uit Londen ontvangen opdracht beroepen hebben, een en ander tot ergernis van Six. "Tonnet had zijn mond moeten houden', zei deze OIlS later."
XCMet welke organisaties Bosch in het kader van zijn coördinatiepoging zo al verbinding opnam, weten wij niet precies - het zijn er, schijnt het, een stuk of vijftien, zestien geweest. Een aantal daarvan (Vrü Nederland, Het Parool, het Nationaal Comité, het Studentenverzet, het Hooglerarencontact, Medisch Contact) waren hem al enige tijd goed bekend, naar andere trachtte hij de weg te vinden. Dat was een kwestie van zoeken, van door de een doorgegeven worden naar de ander, van het maken van veilige afspraken. Het nam alles bij elkaar vrij veel tijd in beslag. In elk geval stelde die eerste oriëntatie, waarmee de periode van eind januari tot begin maart' 44 gevuld werd, hem in staat, te onderkennen waar de problemen lagen; hij besloot vervolgens, een aantal vragen te formuleren die hij schriftelijk wilde voorleggen aan de groepen tussen welke hij de coördinatie wilde bevorderen. Die vragen" luidden:
XC'I. Is uw organisatie met ons van oordeel dat, in het algemeen Nederlands belang, het verzet meer moet worden gecoördineerd en zowelnaar buiten als naar binnen de samenwerking tussen de verschillende groepen en organisaties van verzet moet worden versterkt?
XC2. Zo ja, is uw organisatie dan bereid, onder volkomen handhaving harer onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid, mede te werken tot een advies- en contact-commissie welke tot taak heeft, naar binnen de groepen en organisaties in hun verzet met raad en daad terzijde te staan en des noodzakelijk naar buiten voor de verschillende verzetsgroepen op te treden?
XC3. Kan uw organisatie er zich mede verenigen dat bedoelde commissie, waarmee uiteraard steeds contact zal moeten worden gehouden, bestaat uit drie leden, niet behorende tot de verzetsgroepen?
XC4. Zou uw organisatie bereid zijn, indien eigen opvatting afwijkt van een door die commissie gegeven advies, uitvoering harer afwijkende opvatting zo enigszins mogelijk uit te stellen tot nader mondeling overleg met de commissie ?'
XCBosch had deze vragen in nauwoverleg met van Heuven Goedhart, van Randwijk en Slotemaker geformuleerd en wij nemen aan dat aan de eerste twee ook bekend was hoe hij zich de samenstelling dacht van de commissie van drie die evident als belangrijkste taak zou krijgen, 'naar buiten' (d.w.z.: in het contact met de regering) 'voor de verschillende verzetsgroepen op te treden.' Bosch stelde zich namelijk een commissie voor,J.meiTekst: Doe
1 P. Six, 22 I958. 2 II-454. a-7.
bestaande uit hemzelf, van Holthe en Slotemaker. Op het denkbeeld, personen te kiezen, 'niet behorende tot de verzetsgroepen', was hij kennelijk gekomen omdat hij aannam dat de illegale organisaties elkaar een plaats in die commissie zouden misgunnen. Tegen de samenstelling zoals hij die dacht, zou echter bezwaar worden gemaakt: men wist dat Bosch, van Holthe en Slotemaker in nauw contact stonden met Vrij Nederland en Het Parool; bovendien moesten wel weerstanden rijzen tegen het denkbeeld, de illegaliteit naar binnen te laten adviseren en naar buiten te laten vertegenwoordigen door drie personen die, gegeven Bosch' formulering ('niet behorende tot de verzetsgroepen'), als buitenstaanders beschouwd zouden worden. Daar kwam nog bij dat, zonder dat Bosch en de zijnen dat wisten, juist in februari tussen een aantal illegale groepen die tezamen een veel groter terrein van de illegaliteit bestreken dan Vrij Nederland en Het Parool (de La, de LKP, het Nationaal Comité, het Nationaal Steunfonds, de Raad van Verzet, de Persoonsbewijzencentrale, de groep die Trouw produceerde en distribueerde, 'Natura' èn de aD) een vorm van samenwerking tot stand gekomen was, 'de Kern', waarbij voormannen van die groepen elkaar eens per week ontmoetten om allerlei praktische problemen te bespreken; de leden van die 'Kern' hadden er geen enkele behoefte aan dat drie personen, 'niet behorende tot de verzetsgroepen', hun 'met raad en daad' terzijde zouden staan. Misschien had Bosch al die weerstanden kunnen overwinnen indien hij had kunnen aantonen dat hij, op de door hem gedachte oplossing toewerkend, handelde namens, ja in uitdrukkelijke opdracht van de regering - maar die opdracht bezat hij niet. Erger nog: in dezelfde weken waarin hij rondtrok, werd bekend dat een geheime agent gearriveerd was (Ausems) met een door Gerbrandy ondertekend stuk ('de 19 punten') dat ook al een vorm van coördinatie der illegaliteit, althans een soort werkverdeling, wilde bevorderen. Bosch kon louter zeggen dat de taak die hij zich gesteld had, de volledige instemming had van het Vaderlands Comité, maar het VC werd door de illegale organisaties als een groepje buitenstaanders beschouwd. Uit dit alles zou voortvloeien dat zijn coördinatiepoging zou mislukken.
XCEr werden na de oriënterende contacten, maar nog voor hij zijn vier vragen rondgedeeld had, door Bosch twee besprekingen belegd. Van de eerste is ons de datum bekend: 4 maart, van de tweede niet. Aan die eerste bijeenkomst namen, afgezien van Bosch zelf, deel: van Randwijk (Vrij Nederland), van Heuven Goedhart (Het Parool), Bruins Slot (Trouw), Neher (Nationaal Comité), Andrée Wiltens (Studentenverzet en De Geus) en Wagenaar (Raad van Verzet). Van de tweede bespreking weten wij slechts dat o.m. het Nationaal Steunfonds, de Persoonsbewijzencentrale en Je Maintiendrai er vertegenwoordigd waren.
XCHet Nationaal Comité had, alvorens de uitnodiging van Bosch te aanvaarden, schriftelijk op een 'voorbespreking' aangedrongen. In die bespreking werd door het NC aan Bosch gevraagd waarom hij eigenlijk zijn initiatief genomen had. Bosch antwoordde:
XC'Het Vaderlands Comité' dat zich op politieke basis onenteert, wenst met illegaal Nederland niets uitstaande te hebben en wenst blijkbaar dat men in bevrijd Nederland met een Oranje-sjerp om kan zeggen: nous voilà! Dit nu bestrijd ik ten heftigste en daar men het griezelig vindt, met illegaal Nederland te spreken, heb ik mij bereid verklaard zulks te doen, coördinerend werk te verrichten en in diverse groeperingen eenheid te brengen. Ik doe dit in opdracht van dat VC en ben overtuigd dat illegaal Nederland, niet in de bekende politieke richtingen denkend, deze denkwijze toch nodig heefi."
XCVervolgens werd door van Velzen namens het N C een aantal vragen aan Bosch gesteld die deze beantwoordde. Van die vragen en antwoorden willen wij de volgende weergeven:
XCVraag: 'Is het juist dat VN via de ePN uw uitnodiging richtte tot de RVV?'
XCAntwoord: 'Ik kon de RVV niet bereiken en heb zulks aan VN verzocht te doen.'
XCVraag:'Is de OD benaderd, en zo nee, waarom niet?'
XCAntwoord:'OD is niet benaderd. Integendeel!'
XCVraag: 'Realiseert u zich voldoende dat de grote groepen een zeer hecht ... contact hebben in een 'Kern'?'
XCAntwoord:'Zulks was mij onbekend.'
XCVraag: 'Is de gehele pers uitgenodigd ?'3
XCAntwoord:'Neen, doch zulks zallater geschieden.'
XCVraag:'Waarom is de verzetsgroep der Unie hierin niet gekend?'
XCAntwoord:'Ik ken geen Unie of verzetsgroep daarvan, nooit van gehoord."
XCVraag:'Is het juist, een belangrijke en kwetsbare groep samen te brengen met een onbetekenend persorgaan?'
XCAntwoord:'Zo u met 'een onbetekenend persorgaan' VN bedoelt, dan acht ik het juist nodig dat er een beter begrip tot stand komt.'
XCDie dialoog voorspelde niet veel goeds. Inderdaad, van Velzen zei dat hij niets voelde voor een samenwerking met communisten of communistische elementen in de Raad van Verzet, dat 'Sjoerd' (van Randwijk) voor hemVerslag z.d. (Ne, FIB 73). 3 D.w.z. voor de eerste bespreking. 4 Bosch be
1 Er staat hier en elders in dit stuk 'Grootburgercomité' . "Aangehaald in Ne:
een onaanvaardbare figuur was, en dat hij er niet accoord mee kon gaan dat de OD uitgeschakeld werd. Bosch antwoordde: 'Met de OD valt niet te praten' - hij had enkele keren op een gesprek met de chef-staf aangedrongen (zulks naar aanleiding van Bührmanns waarschuwing dat de 'van Hogendorp' en' 'in hun kraag gegrepen' zouden worden), die verzoeken waren 'op onheuse wijze' afgewezen, hij zou er zich 'nimmer meer voor aanbieden, ' Van Velzen zei dat hij dat aan de chef-staf van de OD zou meedelen.'
XCOmtrent de bijeenkomst van 4 maart werd in de notulen van de Raad van Verzet (wij noemen de werkelijke namen) het volgende vastgelegd:
XC'Wagenaar vooraf even Neher gesproken, gezegd hij opdracht weinig zeggen en veel luisteren, Neher zeide dat hier in geen geval beslissing mocht vallen. Bosch opende bijeenkomst, zei geen illegale werker te zijn maar wel vaak adviezen te geven aan illegale werkers. Hij wilde geen Hogendorp spelen, maar had scheidingslijnen illegale arbeidsvelden ook wel onderkend, zijn bedoeling samenhang organisaties te verbeteren en te komen tot eendrachtig optreden. Had gehoord van 'Kern' -contact. Wees op noodzakelijkheid illegaal werk te doen, wilde voor samenwerking een contact-commissie benoemen. Nadien rondvraag, iedereen het hiermee eens" ... Wagenaar vertrouwenskwestie gesteld: wie in contact-commissie, welke doeleinden. Hierop door Bosch punten genoemd waarop antwoord organisaties gewenst werd'3
XCdie 'punten' waren de vier eerder weergegeven vragen.
XCBehalve op vraag I gaf de Raad van Verzet op aile vragen een negatief antwoord. Op de bijeenkomst van 4 maart waren van Randwijk en van Heuven Goedhart de enigen die op alle vragen 'ja' deden horen, en het schijnt dat op de tweede bijeenkomst alleen Wüthrich die Je Maintiendrai vertegenwoordigde, hetzelfde deed, overigens onder het voorbehoud dat zijn standpunt door zijn mederedacteuren goedgekeurd zou worden. Medio maart moest Bosch constateren dat hij niets bereikt had. Hij gaf evenwel zijn poging nog niet op; hij wist dat Visser 't Hooft doende was, een regeringsmachtiging te krijgen voor zijn optreden. 'BS', (Bosch), schreefVisser 't Hooft op 24 maart aan Gerbrandy's departement, 'is nu eenmaal de enige die met aile groepen praten kan en die algemeen vertrouwen geniet.é Maar Gerbrandy weigerde: er was, las Visser 't Hooft op 10 april, 'reeds een agent met bood
1 NC: Verslag z.d. (NC, FIB 73). 2 D.w.z. met het denkbeeld dat er een contact commissie kwam. 3 RVV: Notulen, 8 maart 1944 (RVV, I b). 4 Brief, 24 maart 1944, van W. A. Visser't Hooft aan H. M. van Haersma de With (Zwitserse Weg, I b, A 37
schap uitgezonden' (Ausems met 'de 19 punten'), zulks 'met de opdracht, te trachten verschillende groepen zoveel mogelijk tot samenwerking te brengen. Initiatief tot aanwijzing van tussenpersonen menen wij aan gemeenschappelijk overleg tussen deze groepen te moeten overlaten."
XCMedio april zond Bosch bericht naar Visser 't Hooft dat hij zijn coördinatiepoging opgaf, tenzij de regering hem daartoe alsnog zou machtigen; hij had toen van het optreden van de agent-met-de-boodschap vernomen 'een jongmens die het waarschijnlijk goed bedoelt', schreef hij, maar die alleen contact had gekregen met de Raad van Verzet.ê Bosch sloot zijn bemoeienissen af met een schriftelijk overzicht van de illegaliteit" waaruit ten duidelijkste blijkt dat hij van de LO ('de Duikers Organisatie') slechts een vage voorstelling had en dat de organisatie van de Landelijke Knokploegen hem volledig onbekend was. 'Met de OD', zo schreef hij verder, 'staat praktisch geen enkele organisatie in relatie', 'aan overkoepeling valt voorlopig niet te denken.' Kwam het daar ooit toe, dan leek het Bosch het beste indien de leden van een 'kleine commissie' ('vier tot vijf leden') benoemd zouden worden door vier of vijf combinaties van illegale organisaties die een zekere onderlinge samenhang gevoelden.
XCDat was een heel wat gezonder denkbeeld dan de commissie Bosch-van Holthe-Slotemaker waar Bosch eerst op toegewerkt had.
XCWij vermeldden' de Kern' reeds: van februari' 44 af nam een aantal belangrijke illegale groepen deel aan een wekelijkse bespreking over allerlei praktische problemen. Er was bijvoorbeeld de vraag, welke organisatie de door de Knokploegen 'gekraakte' bonkaarten nodig had die de LO kon missen. Voorts: kwamen er bonkaarten op de zwarte markt en wat kon men daartegen doen? Wie had geld nodig van het Nationaal Steunfonds of kon de steun aan 'zijn' gezinnen aan het NSF overdragen? Wie had behoefte aan extra-levensmiddelen, extra-fietsbanden, extra-textiel (werk voor de beginnende 'Natura'corganisatie)? Wie zou bepaalde papieren namaken: de Persoonsbewijzencentrale of de met de LO/LKP verbonden FalsificatieW. Drees, Enq., dl. VII c, p. 138. 2 Brief, 16 april 1944, van L. H. N. Bosch van Rosenthal aan Visser 't Hooft (Zwitserse Weg, 4 b, K 24)., 8
1 Telegram, Ia april 1944, van Gerbrandy aan Visser 't Hooft, aangehaald door
Centrale? Wie had nog gegevens over verraders tegen wie gewaarschuwd moest worden? Nuttig was het, dat deze en dergelijke vragen in gemeenschappelijk beraad aan de orde gesteld werden. Men beperkte zich daarbij bewust tot 'technische' aangelegenheden. 'De politiek, het staatsbestel, of de kwestie wat er zou moeten gebeuren wanneer eenmaal Nederland bevrijd zou zijn, is', aldus Neher (die in de Kern het Nationaal Comité en enige tijd ook de OD vertegenwoordigde tot hij in april in die laatste functie door Caljé werd vervangen), 'nimmer aan de orde gekomen. Dit is zeer nadrukkelijk niet gebeurd, dat wenste geen van de ouderen die aanwezig waren."
XCHet initiatief tot de Kern was door Walraven van Hall, de leider van het Nationaal Steunfonds, genomen. Het lag in zijn op samenwerking gerichte aard en van Hall kwam, doordat het de bedoeling was dat het NSF alle organisaties zou ondersteunen die daar behoefte aan hadden, met veel organisaties in contact. De eerste gemeenschappelijke besprekingen, toen nog niet wekelijks, begonnen in januari en het aantal deelnemers breidde zich spoedig Uit. Niet van Hall trad als voorzitter op, maar zijn vriend Buys. Geen simpele taak! 'Eind 1944 toen men mij', zo vertelde hij aan de Enquêtecommissie, 'een compliment maakte over de leiding, merkte ik op: Jullie beseft niet eens wat het is, want het valt niet mee, voorzitter te zijn van een vergadering welke uitsluitend uit voorzitters bestaat." Behalve van Hall, Buys, Neher en Caljé behoorden in de periode maart-mei '44 tot de vaste deelnemers aan de Kern-besprekingen: Henk Dienske, later ook Teus van Vliet (voor de LO), Johannes Post (voor de LKP), Gerrit van der Veen (voor de PBC), Wim Speelman (voor de Trouw-groep) en Gerben Wagenaar (voor de R VV).3
XCBij de laatste twee moeten wij even stilstaan.
XCSpeelman vertegenwoordigde in de Kern louter de organisatie die Trouw produceerde en distribueerde (en die bovendien maandelijks ca. 4 000 bonkaarten doorgaf), niet de redactie van het blad. Wel probeerde de Kern in maart, toen men eenmaal het eigen beraad als nuttig ervaren had, een Z.g. Perskern op te richten, maar daaraan werd door Bruins Slot, van Randvoorbijlopen zeiden wij dan waar ze naar toe moesten. Er kon dus nooit verraad zijn, want men kreeg pas een half uur vóór de vergadering het adres.' (A.v .•p.
1 Getuige L. Neher, dl. VII c, p. 734. 2 Getuige]. Buys, a.v., p. 3 De vergaderingen van de Kern (die steeds in Amsterdam plaatsvonden, meestal op een donderdagochtend) waren goed beveiligd. 'Dit kwam', aldus Buys, 'doordat van Hall en ik alleen de plaats wisten van de vergadering. Wij spraken dan bijvoorbeeld met de lui af: 'Ik sta voor het Binnengasthuis en hij staat daar en daar.' Onder het
wijk en van Heuven Goedhart medewerking geweigerd. Zij waren alle drie zeer op hun redactionele onafhankelijkheid gesteld en door van Randwijk en van Heuven Goedhart werd bovendien het streven van de Kern beschouwd als een irriterende doorkruising van Bosch van Rosenthals coördinatiepoging ; zij wisten overigens van de Kern niet zo veel af, zij dachten dat het Nationaal Comité er in domineerde.
XCZijn deelneming aan de Kern bleek een probleem te gaan vormen omdat hij een communist en een voorman van de Raad van Verzet was. In het algemeen bestonden er bij verscheidene illegale groepen weerstanden tegen de Raad van Verzet aangezien men meende dat deze door communisten gedomineerd werd, ja zelfs een communistische mantel-organisatie zou zijn. Die onjuiste opvatting scheen telkens weer bevestiging te vinden in het feit dat nu juist De Waarheid en de bij sommigen voor communistisch doorgaande Oranjekrant veel publiciteit gaven aan het streven en aan de 'communiqué's' van de Raad van Verzet. Santema, lid van de Raad, wees daar al op in begin november '43. Een maand later kwamen van der Veen en Doorn (die De Oranjekrant samenstelde) met de LO in contact. Door de Raad van Verzet werd genotuleerd (wij vermelden de werkelijke namen): 'Van der Horst en van Vliet... eerst gevraagd op welk standpunt RVV staat (LO hoofdzakelijk gereformeerd, enkele katholieken). Doorn geantwoord: aanvaarden wettige overheid en Huis van Oranje. LO is anti-communist."
XCHet wantrouwen tegen de Raad van Verzet werd versterkt toen de CPN medio januari '44 in De Waarheid een oproep 'aan alle illegale organisaties in Nederland' deed verschijnen waarin aangedrongen werd op de vorming van 'een vaderlands front' en gesteld werd dat 'vooral' de Raad van Verzet er in was geslaagd, 'zekere coördinatie in het verzetswerk tot stand te brengen'; in die Raad zaten, aldus de oproep van de CPN, 'vertegenwoordigers van vrijcorpsen die het leeuwenaandeel dragen van de aanslagen op distributiekantoren, bevolkingsregisters, enz.' (men kan zich indenken, met welke gevoelens dit door de leiders van de LO/LKP gelezen werdl) intussen had die Raad van Verzet geen 'algehele overkoepeling van alle organisaties van vrijheidsstrijders' tot stand kunnen brengen; deze moest nu terwille van de bevrijding tot stand komen, 'leve het vaderland!'2 Enkele weken later zei van Hall tegen van der Veen 'dat', aldus deze laatste, 'de CPN de RVV afbreuk doet door het té opvallend voor de RVV op te nemen in De
1 RVV: Notulen, 8 dec. 1943 (RVV, I b). 2 19 jan. 1944, p. 1-3.
Waarheid.' Vander Veen rapporteerde dat in de vergadering van de Raad van Verzet die op J6 februari gehouden werd. Men wist daar toen al dat Bosch van Rosenthal zou gaan trachten, een overkoepeling van de illegaliteit tot stand te brengen. De notulen vermelden:
XC(Van der Veen)'Wat doet de RVVals men bij de besprekingen omtrent de overkoepelings-organisatie weigert met de CPN samen te werken? Nationale eenheid naar onze mening niet mogelijk zonder de communisten, maar naar van der Veens mening behoren de communisten zèlf niet de nationale eenheid te propageren, rekenend met hun programma is dit eigenlijk een monstrum. Recente propaganda dus wellicht opportunistisch?'
XC(Wagenaar)'CPN ziet eenheid als landsbelang, ook na de oorlog, zelfs bereid partij op te heffen indien een grote socialistische partij tot stand zou komen. CPN overtuigd dat ook Marxisme fouten heefi-, dat in deze oorlog wèl is gebleken dat nationalisme een veel belangrijker factor is dan men in CPN-kringen gedacht had; men had het daar, niet voor mogelijk gehouden dat de Duitse arbeider zonder bijv. enig verzet zou toelaten dat het bolsjewistische Rusland werd aangevallen. Van gewijzigd inzicht is gevolg geweest heroriëntering.'
XC(Raad van Verzet)'Wij kunnen ons niet afzonderen terwille van de CPN. Wè! fel protest tegen poging, CPN uit te schakelen, dit zou kleinzieligheid zijn .. .'2
XCDit betekende dat de RVV medewerking zou verlenen aan een 'overkoepelings-organisatie', ook als anderen blijvend bezwaar zouden maken tegen opneming van de CPN - maar de leiding van de CPN dacht er niet aan, de partij als aparte illegale organisatie erkend te krijgen (zij zette immers een vraagteken achter het voortbestaan van de partij). Die leiding begeerde wèl representatie voor De Waarheid en voorts had het haar instemming dat uit communisten bestaande illegale kernen via Wagenaar zoveel mogelijk onder de Raad van Verzet kwamen te ressorteren. Die Raad werd met een heel ander probleem geconfronteerd: bezwaren tegen Wagenaar.
XCIn een bespreking met (vermoedelijk) Neher en Van Velzen legde Wagenaar op I maart een verklaring af die door hen als volgt samengevat werd:Gerben Wagenaar zei ons in een gesprek opfebruarier van overtuigd te zijn dat hij deze woorden niet gebezigd heeft, aangezienhij in die tijd mèt de CPN op een standpunt stond dat hij zelf als orthodox-marxistisch beschouwde; hij herinnerde zich wèl, gezegd te hebben dat de CPN in de eerste fasevan de bezetting onder de Groots leiding ernstige fouten gemaakt had. Wij achten het onzerzijds niet onmogelijk dat de secretarisvan de Raad van Verzet een lang betoog van Wagenaar inderdaad wat toegespitst samengevat heeft, s RVV: Notulen, 16 febr.
1 14 1976,
XC'CPN niet voornemens van invasie gebruik te maken om revolutionaire beweging te ontketenen: CPN erkent gezag Wettige Regering, erkent ook noodzakelijkheid militair gezag in overgangstijd, zo spoedig mogelijk overgaande in civiel gezag; leden CPN zullen parolen Wettige Regering volgen.'!
XCZou dit voldoende zijn? De Raad van Verzet was er niet zeker van. Daags na Wagenaars verklaring, 2 maart, besloot de raad te 'trachten, prominente RK en Prot. verzetsman voor RVV te vinden", en Doorn maakte als voorzitter plaats voor van der Veen die minder politieke weerstanden opgewekt had.
XCMet dat al werd Wagenaar in de Kern toch niet een door allen aanvaarde figuur. Sommigen (Neher, misschien ook anderen) gingen er op aandringen dat namens de RVVeen ander lid aan de wekelijkse besprekingen zou deelnemen. Dat werd door de Raad van Verzet geweigerd en begin mei trok de raad zich uit de Kern terug. Jan Thijssen was het daar geheel mee eens. 'In de Kern', zo zei hij in die tijd, '(trachtte) het NC de boventoon te verkrijgen. NC en OD waren twee handen op één buik. Beide organisaties was het meer er om te doen om nu met woorden te werken, alsjeblieft geen daden.'3
XCLang duurde het conflict om Wagenaar niet: de opposanten lieten hun bezwaren vallen, Wagenaar (en in zijn persoon de Raad van Verzet) keerde in de Kern terug en het college bleef tot aan de bevrijding bijeenkomen. Voor allerlei vormen van illegaal werk waren de besprekingen van groot praktisch nut; met de 'overkoepeling' van de illegaliteit als geheel hadden zij evenwel niet te maken.
XCDat laatste kan ook gezegd worden van nog andere besprekingen die van eind april af gehouden werden.
XCOp donderdagochtenden kwam toen, gelijk vermeld, de Kern bijeen. Six nam niet aan die vergaderingen deel maar hij stelde er prijs op, in persoonlijk contact te komen met de twee organisaties die overvallen pleegden en liquidaties uitvoerden: de Landelijke Knokploegen en de Raad van Verzet.'VerslagbijeenkomstNe-RVV opmaart(NC,RVV: Notulen,maart(RVV,b).A.Ausems:Rapport,p.puntgestene.bijl.
1 I '44' I B 80). 2 2 1944 I 3 W. M. 14juli 1944, II f, 314).
Wie zou de Engelse wapens ontvangen als die ooit arriveerden: de OD, de LKP of de RVV? Six wilde bevorderen dat de LKP en de RVV in de periode vlak vóór en tijdens de bevrijding niet zelfstandig zouden optreden. Neher bemiddelde, en het gevolg was dat op de donderdagochtend-vergaderingen des middags vaak besprekingen volgden tussen Six, Johannes Post en Wagenaar. Neher ging in dat verband van 'de driehoek' spreken. Caljé kwam er ook bij en iets later Kok die gegevens verzamelde over Duitse vernielingen welke men moest trachten te verhinderen. Natuurlijk bracht Six naar voren dat de RVV' ers en KP' ers in de bevrijdingsdagen onder de OD moesten ressorteren. Dat denkbeeld wees Post in zoverre van de hand dat hij zei dat de KP' ers in elk gevalonder hun eigen commandanten moesten blijven staan, ook na de bevrijding. Geen bezwaar: zij zouden zich dan kunnen aanduiden als 'Keur-Patrouille' van de marechaussee.
XCSix schoot met een gezagsgetrouw man als Post uitnemend op, maar deze werd in juli gearresteerd en met een nekschot afgemaakt, en zijn opvolger namens de LKP, Rob Kooyman, had bij de Kp'ers niet in de verste verte het gezag van Post. De donderdagmiddag-vergaderingen, waar nu de RVV niet langer vertegenwoordigd werd door Wagenaar maar door van der Gaag (die, aldus zijn eigen getuigenis, 'steeds weer' tegen Thijssen zei: 'Ik begrijp niet wat je tegen die OD hebt"), verloren nadien aan betekenis. Eigenlijk vergaderde Six er met mensen die hun eigen organisaties in geen enkel opzicht konden binden.
XCDe moeilijkheden die Bosch van Rosenthal al bij het begin van zijn coördinatiepoging ondervond, hadden vooral van Randwijk en van Heuven Goedhart teleurgesteld, trouwens: hen niet alleen. Bosch -zelf en personen als van Holthe, en Slotemaker koesterden dezelfde gevoelens. Alleen een gebundelde illegaliteit kon, zo meenden zij, de gevreesde OD de pas afsnijden en, ruimer nog, als politiek-vormgevende kracht optreden na de bevrijding. Dan: wel was van de regering bericht ontvangen dat het contact met Duitsers als Staehle niet mocht worden voortgezet, maar kennelijk was de regering niet doordrongen van de noodzaak, in een eventueel 'vacuüm' het gezag toe te vertrouwen aan civiele figuren. Waar bleefbovendien de 'instantie dievandl.c, p.
1 Getuige]. der Gaag,Enq., VII 235.
coördinerend optreedt te midden van de vele verzetsorganisaties die momenteel het nationale leven belichamen'?
XCEr leek maar één oplossing te bestaan: dat de vijf één hunner zouden afvaardigen om in Londen op de door hen wenselijk geachte besluiten aan te dringen. In een brief aan de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg, opperde Visser 't Hooft eind januari dat denkbeeld en ruim vier weken later, eind februari, smokkelde dr. F. A. de Graaff een Rotterdamse brouwerijdirecteur die een Ausreise-visum gekregen had voor een bezoek aan Zwitserland, een brief voor Visser 't Hooft mee waarin de vijf, mede namens het Vaderlands Comité, voorstelden dat 'vooraanstaand representatief persoon uit weerstandsbeweging' naar Londen zou gaan. 'Stelt regering prijs op dit contact?' Visser 't Hooft seinde het voorstel door.' Gerbrandy seinde op 25 maart een positief antwoord terug - Visser 't Hooft gaf dat onmiddellijk aan een koerier van de Zwitserse Weg mee.
XCToen dat antwoord in Amsterdam arriveerde, hadden van Heuven Goedhart en van Randwijk besloten om tezamen een concept-manifest op te stellen dat in elk geval in Het Parool en Vrij Nederland opgenomen zou worden, maar dat andere illegale organisaties wellicht mede zouden aanvaarden en dat ook in andere illegale bladen zou kunnen verschijnen. Een eerste concept werd door van Heuvcn Goedhart geschreven, van Randwijk wijzigde daar veel in, andere wijzigingen werden door van Heuven Goedharts mederedacteuren van Het Parool: Frans Goedhart, Kees de Groot, Jan Meijer en Wim van Norden, aangebracht - trouwens, via van Randwijk leverden ook Slotemaker, prof. Schermerhorn (toen lid van de Politieke Commissie van de Zwitserse Weg) en mr. W. F. de Gaay Fortman een bijdrage tot de uiteindelijke tekst. Er kwam zodoende een belangrijk stuk tot stand - een soort actieprogram voor de resterende bezettingsen voor de overgangsen verdere naoorlogs-tijd.ê Wij komen op dit program in deel o terug, maar willen hier vermelden dat het in de inleiding o.m. betoogde, 'dat de oude groepen en partijen, die in menig opzicht reeds aan de werkelijkheid van I940 niet meer beantwoordden, zulks nog veel minder doen aan de werkelijkheid, waarvoor wij na de bevrijding gesteld zullen worden.' Onder het hoofd 'De overgangstijd' vermeldde het stuk als punt 2 :
XC'Wij erkennen, en wij roepen elke Nederlander op dit met ons te doen, koningin Wilhelmina als hoofd van de Nederlandse staat en vragen van elke
1 Telegram, I maart 1944, van W. A. Visser 't Hooft aan H. M. van Haersma de With (Vollgraff: 'Overzicht illegaliteit', p. 75). a Tekst: dl. Vb, p. 217-18.
Nederlander onvoorwaardelijke onderwerping aan het gezag van H.M.'s terugkerende regering. Zoals ons is aangezegd, zal het kabinet na terugkeer onmiddellijk demissionair zijn.l De reconstructie hebbe tot uitgangspunt dat in de nieuwe regering samenwerking noodzakelijk is van landgenoten die in Engeland, en van landgenoten die in het bezette Nederland, gedurende de oorlogsjaren van hun bekwaamheid en vaderlandse zin hebben doen blijken.'
XCPunt 5 (door beduchtheid voor de OD ingegeven) luidde:
XC'Wij verwerpen elke vorm van militaire dictatuur (wèl te onderscheiden van een bij de wet geregelde Staat van Beleg). Wij zullen ons tegen elke poging een dergelijke dictatuur te vestigen met alle kracht verzetten. Wij eisen met klem dat de Staàt van Beleg niet langer zal duren dan voor de handhaving van binnenen buitenlandse orde en veiligheid strikt noodzakelijk is.'
XCBegin april zonden Het Parool en Vrij Nederland hun manifest met verzoek om mede-ondertekening toe aan Christofoor. Je Maintiendrai en Ons Volk alsmede aan de Raad van Verzet. Algemeen verbaasde men zich daar over de beperktheid van deze keuze. Geen van de drie genoemde illegale bladen was bereid tot mede-ondertekening en ook de Raad van Verzet weigerde, zulks al hierom omdat de Raad als zodanig zich ten aanzien van wat voorgesteld werd inzake de overgangsen de verdere naoorlogstijd 'niet tot oordelen bevoegd' achtte." De CPN, die niet tot mede-ondertekening uit'genodigd was, maar (vermoedelijk via Wagenaar) kennis had kunnen nemen van de tekst, deed weten tot die mede-ondertekening wèl bereid te zijn. Daar gingen Vrij Nederland en Het Parool (die korte tijd later de tekst zouden publiceren) niet op in, 'omdat', zo schreef van Heuven Goedhart twee maanden later, 'dit manifest, als principieel democratisch, door communisten niet in goede trouw getekend kon worden, en een ondertekening verwarring zou stichten.P
XCToen dit standpunt ingenomen werd, stond al enige tijd vast dat van Heuven Goedhart de man zou zijn die naar Londen afgevaardigd werd. Eerst was gedacht aan van Holthe, maar de keuze viel op van Heuven Goedhart omdat de 'SD' met grote felheid jacht op hem maakte.s Hij zouJ.
1 Dit was in '43 via Radio Oranje meegedeeld. 2 Brief, 21 april 1944, van de RVV aan en (RVV, 5 f). 3 G. van Heuven Goedhart: 'Nota inzake de 'illegaliteit" (juni 1944), dl. V b, p. 489. 4 Aan van Holthe was gedacht in de beginfàse toen men als voornaamste doel van de missie zag, de rege ring een reëlere kijk te geven op de Duitse oppositie; van Holthe was evenwel niet sterk van gestel en had veel minder aanraking met de illegaliteit dan van Heuven Goedhart.
in Londen namens Het Parool en Vrij Nederland mogen optreden; hij nam voorts van de vroegere president van de Nederlandse Bank, mr. L. J. A. Trip, twee boodschappen voor de regering mee inzake de positie van de gulden na de bevrijding, en van Drees het verzoek of de regering precies wilde doen weten wat zij voor de bezettings- en eventueel de overgangstijd als taak zag van het vaderlands Comité. Drees zei overigens tegen van Heuven Goedhart dat hij precies dezelfde vragen kenbaar gemaakt had aan prof. mr. V. H. Rutgers die binnen enkele dagen zou trachten per boot Engeland te bereiken. Van Heuven Goedhart zou via Spanje reizen, de organisatie van Jean Weidner, die door Visser 't Hooft gewaarschuwd was, zou hem daarbij helpen. Het zou een gevaarlijke tocht worden (wij komen er in een volgend deel op terug) - van Heuven Goedhart wist het, ieder wist het. Zondag 23 april was de laatste dag die hij in Amsterdam doorbracht. Hij ontmoette er van Randwijk en van Namen ten huize van ds. G. Oorthuys. Lang zaten zij samen in de zon in de tuin van diens grachtenhuis. 'Minstens twee uur zijn we er mee bezig geweest, wasknijpers over eer draad in een teil te mikken', vertelde van Randwijk ons later. I " t Was de enige manier', aldus van Heuven Goedhart, 'om de realiteit van het afscheid aan te kunnen."
XCMedio juni was van Heuven Goedhart in Londen, medio juli werd hij er benoemd tot minister van justitie; hij zou daar weinig plezier aan beleven.
XCOp woensdag 26 april' 44 was prof. Rutgers vertrokken.
XCZijn tocht was evenzeer een politieke missie als die van van Heuven Goedhart, maar dan een missie met een diametraal tegengestelde achtergrond en inhoud. Het Parool was van meet af aan voorstander geweest van een radicale naoorlogse vernieuwing in min of meer socialistische, althans progressieve zin, en Vrij Nederland had zich, sinds van Randwijk er in de herfst van '41 de, dominerende figuur geworden was, daarbij aangesloten, met dien verstande dat, waar Het Parool geen enkele godsdienstige achtergrond had, van Randwijk die vernieuwing als uitvloeisel zag van zijn christelijke geloofsovertuiging.- Het was geenszins toeval geweest dat van Heuven Goedhart en hij elkaat zozeer hadden kunnen vinden bij de samenstelling van hun gemeenschappelijk Manifest. Onder het hoofd 'De toekomst'Hovan Randwijk,nov.Goj. van Heuven Goedhart,dec.
1 M. 5 1958. 2 3 1955.
stond daar als punt I in:
XC'Herstel van het Nederland van vóór 10 mei 1940, met verbetering van de 'uitwassen' en 'grove fouten', achten wij onvoldoende. Met de bevrijding van ons vaderland is het historisch moment aangebroken voor een radicale vernieuwing van ons volksleven in staatkundige, sociale, economische en culturele zin.'
XCRutgers kende die tekst niet toen hij uit bezet gebied vertrok, maar hij en anderen kenden wèl de gedachtengangen die er aan ten grondslag lagen. Die gedachtengangen hadden begin' 43 tot de breuk in Vrij Nederland geleid: Wim Speelman had zich toen met een groot deel van het productieen verspreidersapparaat afgescheiden en had, met steun van gelijkgezinden, Trouwopgericht waarvoor Jan Schouten, de politieke leider van de AntiRevolutionaire Partij, het eerste hoofdartikel had geschreven. Trouw stond, wat de overgangs- ennaoorlogs-tijd betrof, op een behoudend standpunt en de redactie wist zich gedragen door het feit dat geen democratische politieke partij er beter dan de ARP in geslaagd was, haar kaders bijeen te houden. Dat die ARP na de bevrijding ongewijzigd zou herrijzen, stond niet vast (wellicht zou een fusie met de Christelijk-Historische Unie mogelijk zijn) vast stond wèl dat het bevrijde Nederland een behoudende christelijke partij zou kennen, gebaseerd op een geloofsovertuiging die door de betrokkenen als even oprecht ervaren werd als door van Randwijk de zijne. Trouwens, die overtuiging was, zo voelden zij het, in de nood van de bezettingstijd verdiept. Op die nood had het gereformeerde volksdeel, waaruit de AntiRevolutionaire Partij voortgekomen was, allerminst passief gereageerd. Van harte namen de Gereformeerde Kerken aan het kerkelijk verzet deel; het Schoolverzet werd hoofdzakelijk door gereformeerden gedragen; uit hun rijen was de impuls tot oprichting van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers voortgekomen; zowel deze LO als de er mee verbonden Landelijke Knokploegen werden landelijk nagenoeg uitsluitend door gereformeerden geleid en aan de toppen van beide organisaties was bekend dat de leiding van een belangrijke spionagegroep als de groep'Albrecht' voor een groot deel ook al uit gereformeerden bestond. Was de regering zich van al die feiten voldoende bewust? Was het beeld dat zich bij haar gevormd had van de illegaliteit, niet scheefgetrokken naar de progressieve kant? Was het niet wenselijk dat haar eens duidelijk gemaakt werd dat het geenszins vaststond dat de massa des volks bereid was, radicaal nieuwe wegen in te slaan? Moest de regering er niet veeleer rekening mee houden dat er na de bevrijding zo al niet weer een ARP dan toch een behoudende
katholieken zich op aansporing van hun even behoudende bisschoppen opnieuw in een eigen politieke partij zouden organiseren?
XCIn de kring waarin men deze en dergelijke vragen positief beantwoordde, werd in de eerste maanden van '44 overwogen, iemand naar Londen af te vaardigen die daar met voldoend gezag zou kunnen spreken, zulks op grond van het feit dat de betrokkene niet alleen een politiek ervaren man was maar tevens persoonlijk deelgenomen had aan allerlei vormen van verzet en illegaal werk. Waarom de keuze op prof. Rutgers viel, is niet precies bekend. - in elk geval voldeed hij aan beide vereisten. Hij had maar één ding tegen: zijn leeftijd. Hij was begin' 44 zes-en-zestig jaar.
XCVictor Henri Rutgers was in december 1877 in Den Bosch geboren. Na een rechtenstudie aan de Vrije Universiteit oefende hij eerst in Amsterdam, nadien in Hilversum de advocatuur uit. In Hilversum werd hij voor de Anti-Revolutionaire Partij lid van de gemeenteraad, maar toen hij in 1912 tot lid van de Tweede Kamer gekozen werd, vestigde hij zich in Den Haag. In '15 werd hij burgemeester van Boskoop, in '19 gedeputeerde van ZuidHolland. In '25-'26 beheerde IUj als lid van het eerste ministerie-Colijn (dat na negen maanden aftrad) de portefeuille van onderwijs, kunsten en wetenschappen - een blijvende belangstelling voor het onderwijs vloeide hieruit voort. Talrijke functies ging hij in die sector na. zijn aftreden als minister uitoefenen, vooral in het christelijk bijzonder onderwijs. In die sector vond hij ook een eigen nieuwe dagtaak: in '28 werd hij hoogleraar aan diezelfde Vrije Universiteit waar ook zijn vader al hoogleraar geweest was. Hij doceerde er Romeins recht en strafrecht, maar hij was meer dan alleen maar hoogleraar en onderwijs-deskundige: actief op het gebied van de drankbestrijding, jarenlang regeringsafgevaardigde naar Volkenbondsvergaderingen, redacteur van De Rotterdammer, later van De Standaard, voorzitter van de anti-revolutionaire partij-organisatie in Amsterdam, lid van het landelijk bestuur van de ARP. Meer nog. Rutgers was een bij uitstek vredelievend en humaan man. Hij had in de jaren '20 een groot vertrouwen in de Volkenbond en gaf veel tijd aan organisaties die het pacifisme en de opbouw van een internationale rechtsorde voorstonden. Het Derde Rijk was hem een gruwel, de Jodenvervolging schokte hem diep. Het lot van de protestants-gedoopten onder de Joodse vluchtelingen uit Duitsland trok hij zich onmiddellijk aan. Hij werd voorzitter van het Protestants Hulpcomité voor uitgewekenen om ras en geloof - het oproeien tegen de stroom van
onverschilligheid jegens, ja soms van afkeer van het jodendom die men ook in protestantse kringen kon aantreffen, viel hem vaak moeilijk.
XCZijn reacties op de bezetting waren (wat kon men anders verwachten?) zuiver - zuiverder dan de aanvankelijke reacties van Colijn. Onder het eerste stuk in De Standaard (22 mei '40) waarin geprotesteerd werd tegen Colijns uitval tegen koningin en kabinet in hetzelfde blad van IS mei, stond Rutgers' naam.' In augustus' 40 trad hij als voorzitter op bij de grote demonstratieve vergaderingen van ARP en CHU te Amsterdam. Aan de nota die in de herfst van '40 door vijf juristen naar Londen gezonden werd en waarin aangetoond was dat het gehele beleid van de bezetter in strijd was met het volkenrecht, werkte hij mee. In de wereld der anti-revolutionairen werd hij een der meest strijdbaren en actieven. Hij was een van de leiders van het Schoolverzet, een van diegenen ook die bij de Vrije Universiteit (in de eerste twee bezettingsjaren was hij er rector magnificus) de lijn strak hielden. Hij steunde de illegale pers al in een vroeg stadium en schreeflater artikelen voor Trouw. Jan Schouten had veel contact met hem en van het werk van het Grootburgercomité was Rutgers op de hoogte. Toen dat comité op I en 2 april '43 'opgerold' werd, behoorde hij tot de gearresteerden, d.w.z. dat de gevangenisdeur zich toen al voor de tweede maal achter hem sloot: hij had namelijk in oktober-november '40 al drie weken lang vastgezeten als lid van een groep anti-revolutionaire voormannen.ê De 'SD' wist niet, bij hoeveel illegaal werk de man betrokken was die opnieuwopgepakt was: begin september '43 werd hij vrijgelaten. 'Het verdroot hem', aldus later prof mr. J. Oranje, 'dat hij bij het ontslag uit Scheveningen te horen had gekregen dat zijn gevangenneming op een misverstand had berust. Zijn troost daarbij was dat ook deze mededeling zelf weer op een misverstand berustte." Meteen knoopte Rutgers zijn verzetsen illegale contacten weer aan. Daarbij gaf hij, schreef later Bruins Slot, 'blijk van een onverstoorbare moed. Hij wist terdege wat er op het spel stond. Voor een betrekkelijk oud man, die geen bloed kon zien en die uitgesproken bang was voor pijn, is dit zeer opmerkelijk.
XCHij drong zich niet op de voorgrond. De zucht naar leiderschap (ook een der
1 Het stuk was door zijn schoonzoon, mr. N. Okma, geschreven. 2 Uit die groep werden er negen aan de 'Indische gijzelaars' in Buchenwald toegevoegd, de overigen werden vrijgelaten, onder wie Rutgers; zijn leeftijd (hij was toen bijna drie-en zestig) zal daarbij wel een rol gespeeld hebben. 3 'Rede ter herdenking van prof mr. V. H. Rutgers ... 27 maart 1945' in]. Oranje: 1945 (1946), p. 14-15.
zonden in het verzet) was hem vreemd. 'Ik ben geen man om leider te zijn', zei hij eens, 'ik moet zijn de criticus naast de leider.'
XCNiettemin was hij leider.' 1
XCHet was na die tweede periode in gevangenschap dat Rutgers in nauwe aanraking kwam met Johannes Post. Dat had zijn goede reden. Rutgers had in Trouwalle liquidaties principieel veroordeeld - de leiding van de Knokploegen die van oordeel was dat hij daar te globaal en met niet genoeg kennis van zaken over had geoordeeld, had het van belang geacht, Rutgers er van te overtuigen dat het vaak volstrekt noo Izakelijk was, verraders van het leven te beroven, en dat daarbij met overleg gehandeld werd. Rutgers wèrd overtuigd - hij raakte diep onder de indruk van Posts persoonlijkheid. Maar Post niet minder onder de indruk van de zijne.
XCIn januari en februari '44 ondernam de groep-'Albrecht' twee pogingen om met een boot van onder de kust van Schouwen weg te komen - zo wilde de leiding belangrijke spionagerapporten snel naar Engeland overbrengen. Beide pogingen mislukten, de rapporten moesten in zee geworpen worden. Of het plan bestond dat Rutgers bij die twee gelegenheden mee zou oversteken, weten wij niet, maar toen in maart en april op een derde poging toegewerkt werd, kwam vast te staan dat hij tot de passagiers zou behoren. Dat werden er in totaal vijf: twee voormannen van de groep-'Albrecht', onder wie een van de leiders, Th. J. A. M. van Lier, voorts een Leids student, dan: de Leidse hoogleraar prof. dr. 1. G. M. Baas Becking (op wiens overkomst als Indisch deskundige de regering had aangedrongen'') - en Rutgers. Ook Post had mee zullen gaan maar in nader beraad had van Lier de taak op zich genomen, aan de hand van stukken te rapporteren over de Knokploegen en op het zenden van sabotagemateriaal en wapens aan te dringen. Rutgers zou hem met wat hij van de Knokploegen wist, bijstaan en ook hij had van Post papieren meegekregen.J.H. J. S. Bruins Slot in Delleman: wij p.Dat was in de herfst vanook geschied; Baas Bedong was toen door het mislukken van de poging, de geheime agent van Hamel van het Tjeukemeer op te halen, in Duitse handen gevallen. In het daarop volgend proces was hij vrijgesproken.
1 A. 368. 2 '40
XCPost was het geweest die in maart of april als eerste Rutgers op de mogelijkheid attent gemaakt had, in het bootje van de groep-'Albrecht' over te steken. Rutgers was daar onmiddellijk op ingegaan. 'Professor', had Post toen gezegd, 'dat vinden onze eenvoudige jongens in het verzet nu zo fijn dat iemand als u, een deftig man, die vóór de oorlog ons volk voorging, dat nu ook doet en dat u de strijd en het gevaar van ons gewone volk deelt. Professor, je bent een kerel!' Bruins Slot was bij dat gesprek aanwezig - hij heeft vastgelegd wat volgde: 'Op deze woorden draaide Rutgers zich om en zei: 'Dat geeft de duivel je in. Met zulke praatjes hebben jullie vroeger Kuyper bedorven!"!
XCEnkele dagen voor zijn vertrek had Rutgers een langdurig onderhoud met Drees, toen voorzitter van het Vaderlands Comité. Zij stelden vast dat Rutgers, gelijk al vermeld, in Londen over de positie van dat comité zou spreken, maar over meer nog: óók over het Politiek Convent, d.w.z. over het voortgezet contact tussen de zes democratische partijen. 'Hij wilde', schreef Drees ons, 'de regering duidelijk maken dat ze niet moest menen dat de oude politieke partijenna de bevrijdinghun betekeniszoudenhebben verloren en dat initiatieven speciaaluit het verzet zouden komen. Als anti-revolutionair zou hij ongetwijfeld sterk hebben doen uitkomen dat er plannen waren, onveranderd weer op te treden, behoudens de mogelijkheid van de samensmelting met de christelijkhistorischenin een protestants-christelijkepartij.'2
XCIn de avond van woensdag 26 en de vroege uren van donderdag 27 april '44 slaagden de vijf Engelandvaarders er in, met een houten motorraceboot die twee motoren had (een ingebouwde en een buitenboordmotor), van Klundert via het Haringvliet op de Noordzee te komen. Rutgers was vóór het vertrek voorgegaan in gebed, Toen men buitengaats was, bleek het pompje aan boord niet goed te functioneren, Baas Becking die volgens de taakverdeling voor het hozen zou zorgen (Rutgers zou de levensmiddelen verdelen), hoosde met zijn hoed. Anderhalf uur was men op zee toen hetJ.J. S. Bruins Slot in Delleman: wij p.Brief,aug.vanDrees.
1 A. H. 368-69. 2 9 1975, W.
hout bij de onder water aangebrachte uitlaat ging schroeien - die uitlaat kwam los te zitten en er stroomde meer water naar binnen. De binnenboordmotor sloeg af, werd gerepareerd, liep toen op halve kracht, en sloeg na een uur opnieuwaf, nu definitief Men trachtte de buitenboordmotor aan de gang te krijgen. Dat lukte niet, in de rubberdoppen die de bougies afdekten, zaten barsten. Men was nu 40 km uit de kust, overgeleverd aan de elementen. 'De stemming aan boord was echter niet al te gedeprimeerd', aldus het gedenkboek van de groep-'Albrecht'. 'Welhad men de kans van slagen praktisch opgegeven, maar men besloot de moed niet te laten zakken en hetgeen God zou beschikken,gelatente aanvaarden. Vooral prof. Rutgers gafhierin het voorbeeld. Geestelijkvolkomen ongebroken trachtte hij de overigen monter te houden door het opgeven van raadselsen het vertellen van interessanteervaringen uit zijn leven. Geen klacht kwam er over zijn lippen'"
XCook niet, toen op vrijdag metershoge golven kwamen aanzetten die het stuurloze bootje heen en weer slingerden. Zaterdagochtend dreef het in de monding van de Oosterschelde. Het werd er door Duits kustgeschut beschoten. Dat hield met vuren op toen uit het bootje met een witte lap gezwaaid werd. Een paar uur later werden de vijf inzittenden door Duitse patrouillevaartuigen opgepikt.
XCTijdens het schieten was Rutgers weer voorgegaan in gebed. Hij was de rust zelf 'Toen wij', aldus later Baas Becking, 'in triomf. .. naar Veere werden gevoerd, zat hij verrukt naar het landschap te staren. 'Welk een heerlijke dag', zei hij. 'Ik. ben nog nooit zo mooi Veere binnengevaren. Ik. had dit voor geen geld willen missen.' '2
XCUiteraard hadden de vijf gearresteerden alle bezwarende stukken over boord gezet - zij gaven zich voor simpele Engelandvaarders uit. Begin juli wees het Gericht des Admirals in den Niederlanden vonnis. Aan alle vijf werden tuchthuisstraffen opgelegd, straffen van twee jaar aan Rutgers en Baas Becking.
XCVan de vijf was Rutgers, de oudste, de enige die de bevrijding niet beleefde. Op 5 februari '45 stierfhij in de gevangenis te Bochum.
XCOp de verdeeldheid in Londen en op de opvattingen van koningin Wilhelmina komen wij in deel 9 terug. Wij willen hier volstaan met op te merken dat de koningin voor de totstandkoming van 'het nieuwe en herboren vaderland', waarvan zij o.m. in haar radiotoespraá.k van 24 april '43 gerept had, al haar hoop gevestigd had op de jongeren (zouden ouderen niet te veel in hun overtuigingen verstard zijn?) en met name ook op de illegale werkers. Er moesten voor de overgangstijd in Londen besluiten genomen worden die vooruit konden lopen op wat nadien stond te geschieden. Het aangekondigd Militair Gezag ('van enkele weken, enkele dagen misschien') werd door de koningin als een noodverband beschouwd. Maar nadien? Hoe moest een tijdelijke volksvertegenwoordiging samengesteld, hoe de verhouding tussen deze en de regering geregeld worden, en hoe kon men een grondwetswijziging bevorderen die aan dat 'nieuwe en herboren vaderland' vorm zou geven? Voor de koningin kwam vast te staan dat op punten als deze in Londen geen beslissing genomen kon worden buiten de illegaliteit om. Maar dat vergde een dusdanige bundeling of overkoepeling van de illegaliteit dat deze in staat zou zijn, duidelijke adviezen uit te brengen, zulks eventueel bij monde van geautoriseerde vertegenwoordigers die Londen zouden trachten te bereiken. Er was dus, in dit opzicht, parallellie in denken tussen de koningin en, bijvoorbeeld, van Heuven Goedhart en van Randwijk. Een moeilijkheid was dat die laatste twee, gelijk reeds aangestipt, om te beginnen al geen volledig overzicht hadden van de illegaliteit en dat de koningin, en trouwens ook de ministers, dat in Londen evenmin hadden.
XCIn '42 en begin' 43 was de regering geconfronteerd geweest met de tegenstelling tussen de OD en het GrootburgercomitéjNationaal Comité: de OD èn het GBCjNC hadden een machtiging gevraagd om in het 'vacuüm' als hoogste autoriteit in Nederland op te treden. Dat was aan het GBCjNC geweigerd. Waren koningin en ministers nog niet ter plaatse, dan zou, zo werd in '43 vastgesteld, het hoogste gezag berusten bij een opperbevelhebber 120
(later: een chef-staf militair gezag) die, zolang dat onvermijdelijk was, ondergeschikt zou zijn aan de bevelhebber van de Geallieerde strijdkrachten welke Nederland zouden bevrijden. De OD werd in die constructie ingepast als hulporganisatie voor het Militair Gezag maar met de neventaak om, mocht dat nodig zijn, een tijdlang de openbare orde te handhaven, d.w.z. óók een soort militair gezag uit te oefenen. Die neventaak werd door Six juist als zijn hoofdtaak beschouwd. Hier vloeiden conflicten uit voort, waarvan de regering de achtergrond niet begreep. Ook van de tegenstelling tussen de OD (Six) en de Radiodienst (Jan Thijssen) begreep zij maar weinig. Wat zij met het vaderlands Comité aan moest, stond haar al evenmin duidelijk voor ogen. Welkreeg zij in de tweede helft van '43 de onbehagelijke en niet onjuiste indruk dat de Nederlandse illegaliteit bezig was, zich te ontwikkelen tot een onoverzichtelijk geheel vol ruzies en geharrewar.
XCWij schreven: 'de regering', maar dat is te algemeen uitgedrukt. Belangrijke telegrammen of rapporten van illegale groepen en van geheime agenten met betrekking tot organisatorische (men kan ook zeggen: politieke) vraagstukken kwamen op regeringsniveau louter de koningin en twee ministers onder ogen: minister-president Gerbrandyen minister van oorlog van Lidth de [eude, onder wie het Bureau Inlichtingen ressorteerde. Burger, die in augustus '43 tot minister zonder portefeuille benoemd was (belast, aldus de koningin, 'met de bouw van een omlijsting waarin Nederland in burgerlijke zin actief ingepast kan worden', d.w.z. ingepast in het Militair Gezag), kreeg vrijwel geen stuk te zien; slechts onder zware druk van de koningin had Gerbrandy Burgers benoeming aanvaard - dat kreeg Burger te merken!
XCVan Lidth de Jeude had voor de politieke tegenstellingen die binnen de illegaliteit aan de top een rol gingen spelen, niet veel begrip. Hij was van opleiding ingenieur, technicus dus, en eind' 43 drong zich aan hem de over-' tuiging op dat de conflicren waarvan in de berichtgeving uit bezet gebied sprake was, gevolg waren van een onduidelijke werkverdeling en taakstelling. Welnu, konden die werkverdeling en taakstelling dan niet door de regering aangegeven worden, d.w.z. kon zij niet specificeren wat zij van de verschillende haar bekende illegale organisaties verwachtte? Gerbrandy zag daar wel wat in en Somer, hoofd van het Bureau Inlichtingen, blijkbaar ook. Van Lidth stelde toen een lang, in 19 punten onderverdeeld stuk op en Geibrandy zette er op 5 februari '44 zijn handtekening onder." De punten 6, 7 en 8 luidden:120
1 Tekst: dl. VII a, p. 285.
XC'6. Regering onderscheidt drie hoofdgroepen, t.w.: Burgercomité' op gebied van binnenlandse politieke aangelegenheden, OD op gebied van ordebewaring na bevrijding, en Nationaal Comite van Verzet alsmede Raad van Verzet op gebied van verzetsacties.
XC7. Daarenboven de Ondergrondse Pers, wier actie het ganse gebied bestrijkt.
XC8. Daarnaast nevengroepen, die zich door bemiddeling van een der hoofdgroepen te hunner keuze doen horen ... '
XCVoorzover dit een overzicht en indeling wilde zijn van de Nederlandse illegaliteit tegen het einde van '43, leek het nergens naar; ook de overige van de I9 punten getuigden trouwens van gebrekkige kennis. Nuttig was misschien alleen dat de regering in de punten 4 en 5 de 'gedachten van voorlopig bewind of militaire dictatuur''met grote nadruk' verwierp maar dat was via Radio Oranje impliciet ofexpliciet al enkele malen duidelijk gemaakt.
XCWij willen die overige punten laten rusten - het stuk heeft namelijk op de ontwikkeling in bezet gebied praktisch geen invloed gehad. Leiders van illegale groepen die van de 'I9 punten' vernamen of ze te lezen kregen, wisten niet recht wat zij er mee aan moesten. Het duurde overigens geruime tijd voor het stuk diegenen voor wie het bestemd was, onder ogen kwam. Wij merken hierbij nog op dat in Londen verzuimd werd, het toe te zenden aan Visser 't Hooft - deze kreeg de 'I9 punten' pas op I mei te zien, notabene in een zending uit bezet gebied; de formulering die hij toen ontving, was bovendien niet authentiek.
XCHet was de geheime agent Ausems, tevoren een van Jan Thijssens naaste medewerkers, die een microfoto van de 'I9 punten' bij zich had toen hij in de nacht van 29 februari op I maart in Noord-Brabant gedropt werd. Wat met Ausems geschiedde, weet de lezer reeds: op 2 maart werd hij in Zaandam ten huize van zijn vriend Hein op den Velde bijna gearresteerd en diezelfde avond verbrandde hij veiligheidshalve alles wat hij meegenomen had, de '19 punten' incluis. Intussen: Ausems wist wat in het stuk gestaan had ~n hij had bovendien niet alleen verscheidene malen met van Lidth de Jeude maar ook met de koningin gesproken. Toen hij, hersteld van de schok, na enkele weken met Thijssen en de Raad van Verzet contact opgenomen had, leek het hem verstandig, eigen stukken op te stellen die uitgereikt konden worden aan diegenen die aan de bijeenkomsten van de Kern deelnamen. Er kwam boven te staan: 'Zeer geheim - na lezing onrniddelijk vernietigen. Mag onder geen beding in de illegale pers komen!'
XCIn het eerste stuk gaf Ausems de '19 punten' zo goed mogelijk uit zijn
XC1 Daarmee werd het Vaderlands Comité bedoeld.
geheugen weer, in het tweedel nam hij enkele eigen mededelingen op. 'Het z.g. Kerncontact is', schreef hij, 'volledig in overeenstemming met de wensen der regering.' Voorts: 'Er is geen sprake van dat de regering enige opdracht heeft gegeven, aan welke organisatie dan ook, om zich te mogen beschouwen. als de toekomstige draagster van het militaire gezag in overgangstijd' (Six meende wel beter te weten!). Aan het slot kwam een passage die gebaseerd was op hetgeen de koningin en van Lidth de Jeude Ausems gezegd hadden over datgene wat ten tijde van en onmiddellijk na de bevrijding moest geschieden:
XC'H.M. de Koningin laat zo spoedig mogelijk IQ à 20 vooraanstaande illegale werkers en andere Nederlanders overkomen teneinde zich uit de eerste hand te laten voorlichten over Nederlandse toestanden. Deze voorlichting kan een belangrijke invloed hebben op de verkiezing- van een voorlopige regering ... Is de bevrijding voltooid, dan komen de voorlopige verkiezingen", ter vervanging van een demissionaire regering, gevolgd door grondwetswijziging, een en ander in overeenstemming met de wil van het Nederlandse volk, waarmee een eerste begin is gemaakt bij de keuze van de adviseurs:
XCWel, dit waren interessante mededelingen, maar zij lagen in het 'politieke' vlak waarin de Kern zich nu juist niet bewegen wilde. Trouwens, 'Andries' (d.w.z. Ausems) kon dat alles wel beweren, maar krachtens welke bevoegdheid? Onder diegenen die hoorden dat hij op 2 maart in Zaandam een paar uur in de macht van de 'SD' was geweest, waren er verscheidenen die hem niet vertrouwden. Tot de Kernvergaderingen werd hij veiligheidshalve niet toegelaten. Van belang was misschien wèl dat de leiding van de LO /LKP met ergernis constateerde dat in Ausems' weergave van de 'I9 punten' hûn organisaties met geen woord genoemd werden.!
XCWat kon Ausems anders doen dan een kopie aanvragen van de '19 punten' die hij vernietigd had? Hij deed zulks, en toen de marconist-codist J. de Blooys in de nacht van 7 op 8 mei gedropt werd, had deze een nieuw exemplaar bij zich. Het stuk dat al weinig actueel was geweest in maart, was in mei niet veel meer dan een anachronisme. Misschien heeft Ausems er wel kopieën van doorgegeven aan enkele organisaties. Wij nemen aan dat daar gewaardeerd werd (die waardering kan er ook in maart al zijn geweest) dat
1 Exemplaar d.d. 21 maart 1944, in RVV, 4 a. 2 Bedoeld is: de samenstelling. 3 Ausems had moeten schrijven: dan komt er een nood-volksvertegenwoordiging. Deze noemt hij duidelijk in het rapport dat hij medio juli schreef. punt f, gestenc. bijlage 314). 4 Die constatering kan bijgedragen hebben tot de missie van Rutgers.
de regering zich evident was gaan interesseren voor de verhoudingen binnen de illegaliteit, maar daartoe bleef dan, zo vermoeden wij, de waardering beperkt.'
XCIn januari hadden de koningin en van Lidth de Jeude met Ausems gesproken en hem gezegd dat de koningin onmiddellijk na de bevrijding een aantal geautoriseerde vertegenwoordigers der illegaliteit wilde raadplegen --nu was het mei en de zaak was nog steeds geen stap verder gekomen. Wèl 'hadden zich bij de koningin de denkbeelden geconcretiseerd hoe het adviserend college van illegale voormannen samengesteld kon worden. Hierbij hadden de stukken d.d. 3 en 12 januari die van Heuven Goedhart, van Randwijk, Slotemaker, Bosch en van Holthe met het oog op een mogelijke anti Hitler-Putsch naar Londen gezonden hadden, een belangrijke rol gespeeld. Gerbrandy had Visser 't Hooft (die er op aangedrongen had dat Bosch desnoods alléén 'bewindvoerder' in een 'vacuüm' zou worden) eind januari doen weten dat de regering niet in de realiteit van de Duitse samenzwering geloofde, maar daarmee was nog niet geantwoord op het voorstel van de vijf genoemden. instanties in het leven te roepen waarvan de een de illegaliteit zou coördineren en de ander 'in het 'vacuüm' de regering zou vertegenwoordigen. Aan een de illegaliteit representerende instantie had de koningin, gelijk reeds opgemerkt, behoefte - voor adviezen. In maart zond Gerbrandy dienaangaande Visser 'e Hooft het volgende telegram":
XC'Hare Majesteit hoopt dat te zijner tijd een Comité van Advies zal samengesteld
1 Medio mei kwam Ausems via zijn Bussumse relatie ir. van Wijngaarden in contact met de reserve-luitenant N. M. Japikse die een van de adjudanten geweest was van generaal Reynders, Winkelmans voorganger als opperbevelhebber van land- en zeemacht. Japikse zei hem dat de OD naar de mening van generaal Reynders niet betrouwbaar was. Kon niet beter, zo vroeg Japikse, Reynders in het 'vacuüm' het militair gezag uitoefenen? Ausems legde die vraag aan Londen voor. BI zond hem op 5 juni het volgende antwoord: 'Regering niet bereid vooralsnog eenhoofdig gezag gedurende eventueel vacuüm aan te wijzen. Zij zal tezijnertijd zoveel nodig in haar vertegenwoordiging voorzien.' Hierop volgde de eveneens al eerder door ons aangehaalde passage waarin stond dat de OD zich 'onmiddellijk onder bevelen Militair Gezag' moest stellen. (Vollgraff: 'Overzicht telegrammen', p. 46). , Wij zijn er niet van overtuigd dat Reynders tevoren kennis gedragen heeft van de stap die J apikse ondernam. Japikse heeft ons dienaangaande begin '76 geen zeker heid meer kunnen verschaffen. 2 Tekst: dl. VII b, p. 30.
zijn door de samenwerking van Vaderlands Comité, OD" Vrije Pers en andere vertegenwoordigers van illegale bewegingen ... Het eventuele vacuüm wordt niet waarschijnlijk geacht ... Hare Majesteit behoudt zich voor, later een beslissing te nemen omtrent persoon die bij dit vacuüm moet optreden. Door de regering wordt voorgesteld om met het oog op samenwerking met Londen te overwegen de vorming van een kleine groep uit voormannen verzetsorganisaties en vertegenwoordigers illegale bewegingen in overleg met Vaderlands Comité.'
XCVisser 't Hooft gaf deze tekst aan bezet gebied door. Het stuk werd daar ontvangen in de periode waarin al vaststond dat de coördinatiepoging van Bosch van Rosenthal op niets zou uitlopen. Boschkon er weinig mee beginnen en in mei was in Londen bekend dat hij zijn poging opgegeven had. De Geallieerde invasie naderde - en nog steeds kende bezet Nederland niet een bundeling van de illegaliteit gelijk door de koningin essentieel geacht werd. Als die bundeling er nu eenmaal was, d.w.z. als uit de illegaliteit een vertegenwoordigend college naar voren gekomen was, kon dat college, mocht het noodzakelijk zijn, dan niet in een 'vacuüm' tijdelijke dragers van het regeringsgezag aanwijzen? Men mocht, overwoog de koningin, wel vertrouwen dat er geen 'vacuüm' zou komen (zoals in maart aan Visser 't Hooft geseind was), maar daar kon men niet zeker van zijn. De OD zou men in dat 'vacuüm'onder die tijdelijke dragers van het regeringsgezag kunnen plaatsen. Dat leek ook Gerbrandy een vernuftige oplossing.
XCOp 8 juni, de derde dag waarop de Britse en Amerikaanse troepen in Normandië streden, zond het Bureau Inlichtingen het volgende codetelegram aan Ausems:
XC'Namens koningin en minister-president, met referte dezerzijds aan in maart bekend gemaakte richtlijnen van Hare Majesteit' wordt thans medegedeeld dat de koningin het als noodzakelijk ziet, dat een coördinatie tot stand komt van alle ondergronds werkende groepen. De samenstelling" van de hieruit te vormen groep van voormannen dient op zo breed mogelijke basis te geschieden. Deze groep, zodra gevormd, zal bij een eventueel vacuüm opdracht krijgen, één of meer personen aan te wijzen om op te treden als tijdelijke vertegenwoordiger(s) der regering tot handhaving van orde en rust, tot de aankomst van de vooruit te zenden ministers, die als kwartiermakers zijn te beschouwen, en van het Militair Gezag. De organisatie en technische uitvoering der ordehandhaving blijft echterIn de tekst:Hiermee werd de OD bedoeld. ' Bedoeldwerden: de richtlijnen, vervat in het zojuist weergegeven telegram aan Visser 't Hooft.In de gedecodeerde tekst, afgedrukt door de EnquêtecommissieVII a, p.staat 'samenwerking'.
1 KB. S (dl. 289),
opgedragen aan de daarvoor dezerzijdsreeds aangewezendienst.'
XCIn de eerste tijd na de bevrijding zal bedoelde groep door de Kroon verzocht worden, Haar van advies te dienen. De Koningin heeft de overtuiging dat de coördinatie op deze basis naast andere een goed middel vormt om wensen en strevingenvan het Nederlandsevolk tot uiting te brengen in de tijd dat nog geen nood-volksvertegenwoordiging werkt. Hoe kort deze tijd ook dure, het is niettemin zaak een dergelijkegelegenheidte scheppen. Slechtsdoor eenheid kan in de eerstekritische ogenblikken na de bevrijding de basisgelegd worden voor de gemeenschappelijkeoplossingder toekomstige problemen.'
XCDit telegram droeg een heel wat klemmender karakter dan het bericht dat in maart aan Visser' t Hooft gezonden was: toen had de koningin uitdrukking gegeven aan de hoop dat 'te zijner tijd' door samenwerking van het Vaderlands Comité, de OD, de 'Vrije Pers' en andere illegale organisaties een 'Comité van Advies' opgericht zou kunnen worden nu noemde zij de coödinatie noodzakelijk en moest kennelijk op de kortst mogelijke termijn door het Vaderlands Comité, de OD, de 'Vrije Pers' en alle andere illegale organisaties een kleine groep 'voormannen' gevormd worden; deze groep zou twee belangrijke taken krijgen: ze zou in een 'vacuüm' één of meer 'tijdelijke vertegenwoordigers der regering' aanwijzen, aan wie de OD ondergeschikt zou zijn, en ze zou vervolgens na de bevrijding het officiële adviescollege worden van de Kroon in de periode waarin er nog geen noodvolksvertegenwoordiging zou zijn.
XCZonder het te weten, raakte de koningin (háár moeten wij als drijvende figuur achter het telegram van 8 juni zien, niet Gerbrandy) met haar zo klemmend geformuleerde opdracht een van de gevoeligste punten in de illegaliteit - punt ook waarop de illegaliteit diep verdeeld was. Groepen als Vrij Nederland en Het Parool hadden er geen enkel bezwaar tegen om politieke invloed te gaan uitoefenen in de overgangstijd, integendeel, maar (zoals men al zag) de Raad van Verzet bijvoorbeeld achtte zich incompetent om een oordeel uit te spreken over de problemen die dan aan de orde zouden komen, en er waren talrijke organisaties die nog verder gingen: zij achtten het principieel onjuist dat de illegaliteit zou trachten na de bevrijding nog politieke invloed uit te oefenen. Met dit alles hing samen dat, gegeven de verscheidenheid in oorsprong der illegale organisaties, verwacht moest worden dat zij, voorzover zij daartoe bereid waren, op tal van concrete politieke vragen die in verband met de overgangs- en naoorlogs-tijd zouden rijzen, een verschillend antwoord zouden geven.DeOD.
1
XCGelijk gezegd: op 8 juni werd het weergegeven telegram door het Bureau Inlichtingen verzonden. Drie dagen later had Ausems de gedecodeerde tekst voor zich liggen. Hoe hij zoveel mogelijk illegale organisaties tegelijk bereiken kon, vormde geen probleem: hij kon, om te beginnen, kopieën van de tekst naar een vergadering van de Kern meenemen. Dat hij er niet in slaagde, aanwezig te zijn bij de Kernvergadering die op donderdag IS juni plaatsvond, zal wel in verband gestaan hebben met het oude wantrouwen tegen hem, maar voor dat wantrouwen was, gezien het telegram van 8 juni, evident geen reden meer; hij was dan ook aanwezig toen de Kern voor de eerste maal na de r sde bijeenkwam: op vrijdag 23 juni. Ausems las er het telegram van 8 juni voor en gaf er, zo goed en zo kwaad als hij kon, een toelichting op, gebaseerd op wat hij zich van de mededelingen van de koningin en van van Lidth de [eude herinnerde. De overige aanwezigen beseften dat in het telegram van 8 juni zo belangrijke zaken aan de orde gesteld waren, dat zij onmogelijk terstond een standpunt konden innemen: elk moest eerst in eigen kring nader overleg plegen. Afgesproken werd dat men, in aanwezigheid van Ausems, op dinsdagmiddag 27 juni opnieuw bijeen zou komen.
XCOp ofkort na 23 juni werd de regeri.ngsboodschapook aan andere illegale organisaties doorgegeven, o.m. aan die van Vrij Nederland, Het Parool en De Waarheid, die, anders dan Trouw (dat in de persoon van Wim Speelman aan de Kern-vergaderingen deelnam) en bijv. Je Maintiendrai (dat tot de mislukte 'Perskerri' behoorde), niet aan het werk van de Kern deelgenomen hadden. Vertegenwoordigers van zeven illegale bladen: Vrij Nederland, Het Parool, De Waarheid, Je Maintiendrai, Christofoor, Katholiek Kompass en De Vrije Katheder kwamen toen op maandag 26 juni bijeen, hoofdzakelijk om een voorstel te bespreken waar van Randwijk enkele weken eerder steun voor had trachten te vinden. Van Randwijk had namelijk gewild dat de
1 was voortgekomen uit het illegale blad dat de Nijmeegse journalist Louis Fréquin in december '43 was gaan uitgeven. Via twee mederedacteuren werkte Fréquin nauw met de groep samen die voor zorgde. Na drie nummers werd de titel tot gewijzigd aangezien men represailles vreesde tegen redacteuren van het in '41 verboden dag blad Fréquin werd in mei' 44 gearresteerd en de uitgave van waarvan per nummer ca. 20 000 exemplaren gedrukt waren, werd toen stopgezet - de groep bleef wèl bijeen.
illegaliteit in drie groepen ingedeeld zou worden: een 'linker groep'(Vrij Nederland, Het Parool, de Raad van Verzet), een middengroep (Nationaal Comité, Studentenverzet, Ons Volk en Je Maintiendrai) en een 'rechter groep' (waartoe o.m. Trouwen de LO zouden behoren) - andere organisaties zouden zich bij een van die drie groepen kunnen aansluiten en de groepen zouden vervolgens een 'Centrale Commissie voor de Illegaliteit' oprichten die in samenwerking met Bosch van Rosenthal, de OD en het Vaderlands Comité voorstellen zou doen voor de aanwijzing van 'bewindvoerders' (het oude denkbeeld uit januari). Die 'Centrale Commissie voor de Illegaliteit' zou, zo had van Randwijk op schrift gesteld, louter een afgeleid gezag hebben. 'De CC', had hij geschreven, 'is geen overkoepeling, geen 'top', geen representatie van de illegaliteit. Zij is niet anders dan een technische vorm om het contact tussen de illegale groepen onderling en de illegaliteit en de Bewindvoerders ... te vergemakkelijken."
XCOp maandag 26 juni werd men het over dit denkbeeld niet eens, mede daarom niet omdat Het Parool een geheel andere driedeling van de illegaliteit voorstond, een meer 'technische': organisaties die illegale bladen uitgaven, organisaties die 'actief verzet' pleegden, en organisaties die bij de hulp aan onderduikers betrokken waren, Er werd toen besloten dat een aantal van hen die op maandag vergaderd hadden, dinsdagochtend aanwezig zouden zijn in een speciale vergadering van de Perskern. Door een misverstand kon Jan Meijer die Het Parool zou vertegenwoordigen, het punt niet vinden waar hem het adres voor de vergadering van dinsdagochtend zou worden meegedeeld, en Bruins Slot die speciaal uitgenodigd was, kwam niet opdagen - wèl waren er vertegenwoordigers van het Nationaal Comité, van De Waarheid en van Je Maintiendrai, alsmede van Randwijk. Deze laatste 'uitte', aldus een voor het Nationaal Comité opgemaakt verslag, 'bezwaren tegen Kern en Perskern' en gaf een lange toelichting op zijn denkbeeld, een 'politieke structuur' in de illegaliteit aan te brengen. Dat denkbeeld werd fel bestreden, de man van Je Maintiendrai (die ook Ons Volk en Christofoor vertegenwoordigde) 'stelde op een gegeven moment, dat, zo men politiek binnen grenzen der illegaliteit zou brengen, de drie door hem vertegenwoordigde bladen zich zouden terugtrekken.' Na bijna vier uur vergaderen was men het er alleen over eens dat er, om aan het verlangen van de regering tegemoet te komen, 'een romp van enkele lieden die hoge invloed hebben', gevormd moest worden met om hen heen 'een twintigtallieden, politiek van schake
1 Rapport, 10 juni 1944, van aan L. H. N. Bosch van Rosenthal, de Raad van Verzet, en (RVV, 5 f).
ring, die potentieel de eisen van het telegram ten uitvoer kunnen leggen" eisen. Het woord 'noodzakelijk' uit de tekst van 8 juni had zijn effect niet gemist! Op de vergadering van de Kern die in de middag .van diezelfde dag, 27 juni, plaatsvond, werd men het evenmin eens. Voorzitter Buys gaf er eerst het woord aan Caljé die de OD vertegenwoordigde; deze betoogde (eerder in dit hoofdstuk stipten wij het al aan) dat er maar één ding nodig was: dat voor het 'vacuüm' in de vertegenwoordiging der regering voorzien werd. Welnu, zei Caljé, daar was al een organisatie voor: de OD. Neher ondersteunde dat denkbeeld en zei dat de illegaliteit eigenlijk incompetent was om conform het verlangen van de regering te handelen, 'immers tot zuiver legale taken van 'handhaven van orde en rust' of het 'vertegenwoordigen der regering' werden die groepen niet in het leven geroepen'"; men moest bovendien, zei hij, de politiek buiten de illegaliteit houden. Wat Neher wenste was eigenlijk dat de Kern, namens de illigaliteit optredend, louter aan Londen zou berichten dat het voldoende was indien de OD in de persoon van een alsnog te benoemen 'commandant' (Six was slechts de chef-staf) ill een 'vacuüm' de regering zou representeren. Post en Speelman spraken zich hier tegen uit. Beiden lazen verklaringen voor die hierop neerkwamen dat volgens de Landelijke Knokploegen en Trouw de Kern volstrekt onbevoegd was, het regeringstelegram ook maar in "behandeling te nemen. De stemming werd, aldus het voor het Nationaal Comité opgestelde verslag, 'onaangenaam'< Voor de LO werd vervolgens door Pruys (die de in april gearresteerde Dienske vervangen had) ook alweer een verklaring voorgelezen die het voorstel bevatte, een aparte commissie te benoemen om een antwoord op het telegram van 8 juni te formuleren. Voor dat denkbeeld werd wel gevoeld maar het was duidelijk dat men, als men een commissie wilde samenstellen die werkelijk representatief was, eerst een bijeenkomst moest beleggen waar vertegenwoordigers van zoveel mogelijk illegale organisaties overleg zouden plegen, samen met een vertegenwoordiger van het Vaderlands Comité. Dat VC zag men niet als een 'illegale organisatie', maar men wist dat er representanten van drie grote geestelijk-politieke stromingen inzaten (socialisten, katholieken en antirevolutionairen) - mannen met politieke ervaring bovendien. Ook was het VC uitdrukkelijk genoemd in het telegram dat Gerbrandy in maart namens de koningin aan Visser 't Hooft gezonden had; de tekst had bezet gebied bereikt. Aan Drees, voorzitter van het Vaderlands Comité, werd dus
XC1 NC: Verslag, 27-juni I944 (NC, 2 A, I96). 2 NC: Standpunt, ingenomen in vergadering, 27 juni I944 (a.v., 2 A, I87). 3 NC: Verslag, 27 juni I944. 121
verzocht, aan die brede bijeenkomst deel te nemen. Zij werd, terecht, als een riskante aangelegenheid beschouwd: wat zou de 'SD' er niet voor geven, te weten waar en wanneer de topfiguren uit een groot deel van de illegaliteit elkaar zouden ontmoeten! Ter beperking van het risico werd afgesproken dat elke illegale organisatie zich op die brede bijeenkomst zou kunnen doen vertegenwoordigen door een andere, en dat de bijeenkomst gehouden zou worden op een adres dat tevoren nimmer voor illegaal werk gebruikt was: een ruimte in een kantoorgebouwaan het Singel te Amsterdam - het huisnummer is niet bekend.
XCMen kwam daar bijeen op maandag 3 juli. Neher (Nationaal Comité) trad er als voorzitter op. Aanwezig waren voorts: Drees (Vaderlands Comité), van Randwijk (Vrij Nederland), Meijer (Het Parool), Wüthrich (Je Maintiendrai), Koejemans (De Waarheid), Bruins Slot (Trouw), Johannes Post (LKP), Pruys (LO), Wagenaar (RVV) en Caljé (OD). Neher was gemachtigd om tevens op te treden als vertegenwoordiger van het Nationaal Steunfonds, de Zeemanspot, het Medisch Contact, het Studentenverzet en de Persoonsbewijzencentrale,' Wüthrich vertegenwoordigde mede Ons Volk, Christofoor en Katholiek Kompas, Wagenaar mede De Vrije Katheder, Bruins Slot mede het Schoolverzet; tenslotte was ook De Vrije Kunstenaar ter vergadering vertegenwoordigd, maar wij weten niet door wie. Met inbegrip van het Vaderlands Comité hadden dus in totaal twee-en-twintig groeperingen een representant ter vergadering. Ook de geheime agent Ausems was er voor uitgenodigd en was ook verschenen - hij moest immers het resultaat van de besprekingen aan de regering, d.w.z. aan koningin Wilhelmina en premier Gerbrandy, berichten. Welnu, zowel aan hem als aan alle andere aanwezigen was duidelijk dat die twee met spanning op dat bericht zaten te wachten: bijna vier weken waren verstreken sinds het telegram van 8 juni verzonden was en elke dag werd verwacht dat van het Geallieerde bruggehoofd in Normandië uit de bevrijding van West-Europa ingezet zou worden. Ook die factor oefende sterke pressie op de aanwezigen uit. Zij wisten allen dat er nu maandenlang geredekaveld en touwgetrokken was over een bundeling van de illegaliteit zonder dat deze tot stand was gekomen - men kon, gezien de militaire situatie en het klemmende beroep dat de koningin en de minister-president in het telegram van 8 juni neergelegd hadden, onmogelijk onverrichterzake uiteengaan.
XCInderdaad: men kwam tot duidelijke afspraken maar zulks niet zonder moeite.
1 Had Gerrit van der Veen nog geleefd, dan zou hij dat mandaat stellig niet goed gekeurd hebben.
XCOm te beginnen zeiden enkele aanwezigen (wellicht Post en Pruys) dat het wel erg riskant was om regelmatig met een grote groep illegale voormalmen bijeen te komen, notabene voor kwesties die met het illegale werk niets te maken hadden. Er werd voorts (wellicht door Neher, Caljé en Wüthrich) bezwaar gemaakt tegen het feit dat de illegaliteit zich zou gaan bemoeien met naoorlogse aangelegenheden. Maar 'er was ook', aldus Jan Meijer jegens de Enquêtecommissie, 'een zekere stroming in de vergadering die meende dat, wat men er ook persoonlijkvan vond, dit kon worden beschouwd alseen bevelnamens de koningin en de minister-presidentwaaraan men zich niet behoorde te.onttrekken. Het was een bevel, gegeven door de wettige regering, die in staat was meer te overzien dan wij konden overzien en, zelfsals zij daar niet toe in staat was, altijd nog de bevoegdheid had dit op te dragen. En al was het niet in formele zin een bevel, het moest toch alszodanig worden gezienen aanvaard.'!
XCToen aldus het 'principiële' bezwaar terzijde geschoven was, begon men een voorstel van het vaderlands Comité te bespreken dat Drees op schrift gesteld had: vorming van een commissie van vüf personen van wie één het VC, één de OD en drie de overige illegale organisaties zouden vertegenwoordigen. Het denkbeeld werd niet voetstoots aanvaard. Neher (wij maakten al melding van dat feit) stelde een commissie van drie vertegenwoordigers voor: één van het Nationaal Comité, één van de OD, één van de rest van de illegaliteit - hij kreeg praktisch geen steun. Meijer kwam toen met het plan van Het Paroolnaar voren: dat er in elk geval drie vertegenwoordigers van de illegaliteit zouden komen en dat die drie respectievelijk de illegale pers, het 'actieve verzet' (overvallen en sabotage) en de hulp aan onderduikers zouden vertegenwoordigen. Ook dit plan werd verworpen; het was immers duidelijk dat de 'groep van voormannen' op welker vorming de regering aangedrongen had, zich over politieke kwesties zou moeten uitspreken: hoe kon men verwachten dat bijvoorbeeld die ene vertegenwoordiger van de illegale pers ooit een standpunt zou innemen waar Trouwen De Waarheid, om slechts deze te noemen, gelijkelijk achter zouden staan? Juist het feit dat de 'groep van voormannen' zich met politieke kwesties zou moeten bezighouden, maakte het wenselijk, ja onvermijdelijk, dat de groep een afspiegeling zou worden van de brede stromingen welke zich in de illegaliteit waren gaan aftekenen en welke van Randwijk in zijn uit begin juni daterend stuk al aangegeven had: 'links', 'midden' en 'rechts'.Getuige J. Meijer,c, p.
1 dl. VII 382.
XCHoe groot moest die 'groep van voormannen' zijn? Het leek verstandig, er in elk geval één vertegenwoordiger van het Vaderlands Comité en één van de ODin op te nemen - het Vaderlands Comité was in het bericht van maart uitdrukkelijk genoemd en de OD had zich, anders dan de overige illegale organisaties, een taak gesteld die wezenlijk met de overgangstijd samenhing, en was trouwens in het telegram van 8 juni apart aangeduid. Pruys (LO) stelde voor, tot de vorming van een college van zeven man over te gaan en daar bij voorkeur ook een katholiek op in te nemen. Zeven werd door de anderen te veel geacht, vijfleek voldoende, en dan in de door Drees al aangegeven samenstelling: één man voor het Vaderlands Comité (Drees zelf), één voor de OD (Caljé), drie voor de rest van de illegaliteit. Voor twintig illegale organisaties moest dus bepaald worden tot welke van de drie richtingen zij behoorden, en elk van de drie groepen welke zouden ontstaan, moest ter plaatse één vertegenwoordiger aanwijzen - men kon niet uiteengaan zonder dat vastgesteld was wie de commissie van vijf zouden vormen.
XCEr werd tot een simpele oplossing besloten: Meijer (Het Parool), Neher (Nationaal Comité) en Bruins Slot (Trouw) gingen elk in een hoek van het vertrek staan waar men bijeen was, en bij hen voegden zich telkens de vertegenwoordigers van de organisaties die zich respectievelijk tot de 'linker-', de 'midden-' of de 'rechter'-sectie rekenden. Bij Meijer voegden zich van Randwijk (Vrij Nederland), Wüthrich (je Maintiendrai), Koejemans (De Waarheid) en Wagenaar (Raad van Verzet), hetgeen betekende dat nog vijf illegale bladen: De Vrije Katheder, Ons Volk, Christofoor, Katholiek Kompas en De Vrije Kunstenaar in de linker-sectie belandden. Neher bleef in zijn hoek alleen staan, maar dat behoefde hem niet te deprimeren: hij vertegenwoordigde immers niet slechts het Nationaal Comité maar ook het Nationaal Steunfonds, de Zeemanspot, het Medisch Contact, het Studentenverzet en de Persoonsbewijzencentrale. Vier organisaties bleven toen nog over: Trouwen het Schoolverzet (beide door Bruins Slot vertegenwoordigd) en voorts de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en de Landelijke Knokploegen. Voor Johannes Post, anti-revolutionair en gereformeerd, was het geen probleem of hij zich naast Bruins Slot zou opstellen die in de hoek van het vertrek stond die de rechter-sectie symboliseerde. Ook Pruys ging daar staan, maar hij voelde zich als vertegenwoordiger van de LO voor een ernstig probleem gesteld toen ter plaatse vervolgens bepaald moest worden wie de sectie-vertegenwoordiger zou worden.
XCVoor de midden-sectie was maar één candidaat aanwezig: Neher, maar voor de twee andere secties waren er verschillende. In de hoek waar zich de linker-sectie gevormd had, werd Meijer, die van Randwijk wilde voorstellen, door Wagenaar apart genomen die met Koejemans en misschien ook met
Wüthrich overleg gepleegd had. 'Wagenaar zei', zo berichtte ons Meijer, 'dat men mij harder vond en politiek meer geschoold" - het kan zijn dat bij Wagenaar ook een rol gespeeld heeft dat de Raad van Verzet wèl door Vrij Nederland maar niet door Het Parool aangevallen was.ê Hoe dat zij, met instemming van van Randwijk werd Meijer vertegenwoordiger van de linker-sectie.
XCWat de rechter-sectie betrof, zei Johannes Post dat natuurlijk Bruins Slot de vertegenwoordiger moest worden. ' 'Ja maar', zei ik', aldus later Pruys, , 'daar gaat de LO-Ieiding beslist niet mee accoord, dat weet ik van te voren wel.' Want wij hadden toen enige deining met Trouw, het was niet alleen koek en ei in die tijd. In die tijd noemden we ons de grootste illegale-werkers-organisatie en als we vertegenwoordigd moesten worden door een krant, dat kon toch niet en zeker niet door een blad dat een zo bepaalde richting voorstond terwijl in de LO alle mogelijke richtingen vertegenwoordigd waren. Ik kon dus niet anders, ik moest er voor pleiten dat de LO hier vertegenwoordigd werd." Daar moesten we met z'n drieën toen over stemmen. Het was heel makkelijk uit te rekenen hoe dat afgelopen zou zijn. Johannes had gezegd: 'Laat Bruins Slot het maar doen' ... Wij zijn teruggekomen aan tafel ... Ik heb tegen de aanwijzing van Bruins Slot geprotesteerd. Ik heb gezegd: 'Dit gaat onder protest, ik ben het er niet mee eens, aangezien wij van mening zijn dat wij een aparte groep vormen. Wij zien onszelf als het spontane verzet van het hele Nederlandse volk dat tenslotte zijn organisatorische vorm heeft gevonden in de LO' ... Toen heeft men tegen mij gezegd: 'Kijk, als je je daar niet thuis voelt bij de rechtergroep, ga dan bij de middengroep staan.' Maar toen zat ik helemaal in de perikelen, want de verhouding met het NC was helemaal slecht in die tijd. Wij wisten eigenlijk niet precies wat we aan ze hadden en vonden dat er als groep weinig van hen werd gemerkt en door hen werd gepresteerd. Als ik daarom bij mijn mensen hiermee zou komen aandragen en zou zeggen: 'Wij worden vertegenwoordigd door het NC', dan was de boot helemaal aan! Dat kon ik ook niet accepteren. Ik zei daarom tegen het N'C": 'Ik wil wel bij de middengroep, maar dan moeten wij de vertegenwoordiging hebben.' Maar dat was van hun kant uitgesloten. Dan njet, maar bij de linkergroep ga ik helemaal niet. Dan maar de rechtergroep accepteren' 5_ d.w.z.: Pruys deed dat onder het voorbehoud dat de 'Top' van de LO zijn beslissing zou goedkeuren. Dat bleek het geval te zijn.
XC1 Brief, 14 jan. 1976, van J. Meijer. 2 Wagenaar herinnerde zich in '76 terzake slechts dat van Randwijk er in het geheel niet voor voelde, vertegenwoordiger van de linker-sectie te worden. S D.w.z. dat iemand uit de LO-leiding de vertegenwoordiger van de rechter-sectie zou zijn. • D.w.z. tegen Neher. 5 A. Goede: 'Verslag gesprek met Kees Pruys'(IS okt. 1946), p. 3-4 (LO-LKP, BH-I) en Kees Pruys: 'Grote Adviescommissie' (z.j.) (a.v., BC-3).
XCNegen dagen later, op 12 juli, kwamen Bruins Slot, Caljé, Drees, Meijer en Neher voor het eerst in vergadering bijeen. Zij besloten dat zij hun commissie bescheidenlijk als 'Contact-Commissie' zouden aanduiden en dat Drees als voorzitter zou optreden.
XCAan de bijeenkomst die op 3 juli 1944 in Amste~damplaatsvond, kan men het predikaat 'historisch' niet ontzeggen: voor het eerst in ruim vier jaar bezetting was een brede bundeling van illegale groepen tot stand gekomen, zij het met het oog op een buiten het illegale werk gelegen taak die door misschien wel de helft van de vertegenwoordigde organisaties afgewezen werd. Mogen wij die bundeling als een bundeling van de illegaliteit aanduiden? Dat zou te ver gaan. Zeker, Bruins Slot, Meijer en Neher vertegenwoordigden tezamen twintig illegale organisaties, maar in die twintig werd niet het geheel van het illegale werk weerspiegeld. Het minst onvolkomen was de weerspiegeling op het terrein van de illegale pers - hier ontbraken van de 'grotere' bladen alleen Geïllustreerd Vrij Nederland en De Vonk. Het verzet van het bijzonder onderwijs, het medisch verzet, het verzet van de vroegere politieke partijen en het universitair verzet waren alle vertegenwoordigd (het universitair verzet aanvankelijk alleen in de vorm van het Studentenverzet, maar het Hooglerarencontact werd spoedig in de coördinatie betrokken in de persoon van prof. mr. J. Oranje die zich bij de middensectie aansloot), doch het kerkelijk verzet bezat géén vertegenwoordiging. Evenmin waren de illegale bellettrie, de spionage en de 'pilotenhulp' vertegenwoordigd, Wat de hulp aan onderduikers betrof: er waren naast de LO honderden kleine maar ook enkele grote groepen tot welke de coördinatie zich niet uitstrekte. Misschien mag men stellen dat van het eerder door ons (met alle reservel) geschatte totaal van omstreeks vijf-en-twintigduizend illegale werkers, zulks naar de stand van zomer' 44, twee-derde tot drie-kwart in .de coördinatie vertegenwoordigd was.
XCDat begrip 'vertegenwoordigd' moet men overigens met een korrel zout nemen: het bestaan van de Contact-Commissie was slechts aan de toppen van de illegale organisaties bekend en wanneer door die commissie een bepaalde beslissing genomen moest worden, dan werd slechts door zeer weinigen bepaald wat de betrokken organisatie aan haar sectie-vertegenwoordiger als 'haar' standpunt zou meedelen. Al die 'stemmen' telden even zwaar: de stem van de LO die dertienduizend illegale werkers omvatte, had
hetzelfde gewicht als die van het Hooglerarencontact waarin enkele tientallen universitaire docenten samenwerkten, en als die van de groep van Katholiek Kompas die de uitgave van haar illegaal blad gestaakt had. De rechter-sectie 'vertegenwoordigde' de meeste illegale werkers: ruim achttienduizend, als men de dubbeltellingen over het hoofd ziet; onder hetzelfde voorbehoud 'vertegenwoordigde' de linker-sectie er wellicht ruim vijftienduizend en de midden-sectie nog geen vierduizend. Die cijfers waren evenwel aan niemand bekend - zij leidden dus niet tot onbehagen. Onbehagen was er wèl in zoverre dat de LO terecht aannam, veruit de grootste illegale organisatie in denlande te zijn, en dus het gevoel had er nogal bekaaid te zijn afgekomen, en dat de linker-sectie vreesde, in de Contact-Commissie veroordeeld te zijn tot de rol van permanente minderheid. Bladen als Vrij Nederland en Het Parool stonden een radicale 'vernieuwing' van Nederland voor en Meijers beduchtheid was dat hij op punten waarop het naar de mening van delinker-sectievoor de toekomst aankwam, Caljé, Bruins Slot en Neher, en misschien ook Drees, tegenover zich zou vinden. Hij was bovendien de jongste - hij was dertig. Bruins Slot was acht jaar ouder, Caljé tien jaar, en Neher die vier-en-vijftig en Drees die acht-en-vijftig was, hadden beiden Meijers vader kunnen zijn.
XCDe onvolkomenheden en onevenwichtigheden die (ons inziens: onvermijdelijk) in de totstandgekomen bundeling van de illegaliteit voorkwamen, maakten het feit niet ongedaan dat de bundeling op zichzelf van grote betekenis was. Ten eerste werd de illegaliteit als potentiële politieke factor geconstitueerd; ten tweede mocht men aannemen dat het regelmatige onderlinge contact, veel breder dan in de Kern het geval was, het illegale werk ten goede zou komen; ten derde leek de OD na een politieke worsteling die bijna drie jaar geduurd had, vast in een groter geheel ingevoegd, en ten vierde had de illegaliteit een hechte verbinding gekregen met het meer traditionele, politiek ervaren Nederland waaruit het Vaderlands Comité voortgekomen was.
XCOp 18 juli ging een eerste telegram naar Londen (wij komen er in deel 10 op terug) waarmee de Contact-Commissie zich present meldde - uit dat telegram bleek overigens al dat er verdeeldheid binnen de commissie heerste. Van welke aard die verdeeldh.id was, werd er evenwel niet in gezegd en dat de illegaliteit in een linker-, middenen rechter-sectie uiteengevallen was, bleef voorshands aan de regering onbekend. Er schuilt iets tragisch in, dat het telegram van 8 juni, door de koningin verzonden in de hoop, wellicht in de verwachting, dat zo de 'eenheid' geschapen zou worden die 'de basis' zou zijn 'voor de gemeenschappelijke oplossing der toekomstige problemen' (dat waren de bewoordingen die in het telegram voor
kwamen), geleid had tot een politieke driedeling waarvan spoedig zou blijken dat zij die 'gemeenschappelijke oplossing' in de weg zou staan. Aan die driedeling werd overigens door diegenen die er weet van hadden, in bezet gebied niet te zwaar getild: zij had immers betrekking op vraagstukken van de overgangs- en naoorlogstijd en die stonden in het denken van de malmen die elkaar op 3 juli, allen onder schuilnaam, in Amsterdam ontmoet hadden, de meesten voor het eerst en soms ook voor het laatst (johannes Post werd nog geen twee weken later door de Sicherheitspolizei afgemaakt), bepaald niet centraal. Centraal stond het illegale werk, centraal stond de steeds verwoeder, steeds bloediger strijd tegen de vijand en zijn handlangers.
XCEr is één complex geweest waarvan wij in ons vorige deel, dat met de beschrijving van de April-Meistakingen van 1943 afgesloten werd, de behandeling tot in de zomer van '44 voortgezet hebben: de NSB als organisatie en de talrijke 'foute' instellingen die door de bezetter in het leven geroepen waren. Die voortgezette behandeling leek ons, zo schreven wij toen ter verklaring, 'mede daarom verantwoord, omdat, hoezeer men zich ook door individuele NSB'ers bedreigd bleef voelen en hoeveel kwalijke acties nog door de NSB en haar formaties ondernomen werden (men denke slechts aan het optreden van de Landwacht en aan de Silbertanne-moorden), het toch na de April-Meistakingen met de politieke invloed van de NSB gedaan was.' Zeker, Mussert was in december '42 door Hitler min of meer als 'leider van het Nederlandse volk' erkend; hem was beloofd dat het Reichs kommissariat hem voortaan zou raadplegen bij nieuwe bestuursmaatregelen, speciaal ten aanzien van benoemingen op overheidsposten (Mussert had met het oog op dit alles een lange reeks 'gemachtigden' benoemd en een 'Secretarie van Staat' opgericht), maar al binnen enkele maanden, zo niet weken, was aan de leider der NSB en aan zijn kader duidelijk dat de promotie die Mussert gemaakt had, in ruime mate een schijnkarakter droeg. Erger nog: terwijl Mussert tevoren althans formeel geen medeverantwoordelijkheid gedragen had voor wat de bezetter deed en misdeed, droeg hij die nu wèl. Overigens werd hij in de eerste maanden van '43 inderdaad in enkele belangrijke aangelegenheden gemengd: hij mocht zijn goedkeuring hechten aan de razzia's op jongeren die op 9 februari, enkele dagen na de aanslagen op generaal Seyffardt en de Reydons, plaatsvonden, en hij was in februari en maart nauw betrokken bij de verwezenlijking van het denkbeeld, van alle studenten te vergen dat zij een loyaliteitsverklaring zouden afleggen. In beide gevallen meende Mussert de belangen van het Nederlandse volk te dienen - trouwens, zijn algemene opvatting was dat hij, nu hij zich 'leider' van dat volk mocht noemen, verplicht was, binnenskamers en soms ook publiekelijk protest aan te tekenen tegen bepaalde elementen in het beleid van de bezetter: in het nummer van Volk en Vaderland dat op vrijdag 26 februari uitkwam, erkende hij bijvoorbeeld in zijn hoofdartikel 'het recht der kerken, ja de plicht' om 'de wereldlijke overheid te vermanen', telkens
wanneer' gerechtigheid, barmhartigheid en vrijheid van geloofsovertuiging' aangetast waren. Die uitspraak had op de brede massa geen effect gehad: zij was haar onbekend (de bezetter had bepaald dat Musserts hoofdartikel niet in de dagbladpers weergegeven mocht worden), en was zij haar wèl bekend geweest, dan zou die brede massa, zo nemen wij aan, louter geconcludeerd hebben dat Mussert bezig was, het dossier op te bouwen dat hij voor zijn naoorlogse verdediging nodig meende te hebben. Want na bijna drie jaar bezetting waren Mussert en zijn volgelingen dermate geïdentificeerd met het schrikbewind van de bezetter, dat pogingen van Mussert am zich van deze te distantiëren, onvermijdelijk een volstrekt opportunistische indruk maakten. De NSB'ers wisten zich een gehate minderheid, en die haat werd bij elk ingrijpen van de bezetter feller, ook als NSB' ers met dat ingrijpen niets te maken hadden.
XCIn de laatste dagen van april en de eerste van mei' 43 spoelden de schokkende gebeurtenissen die door de stakingen en hun meedogenloze onderdrukking gevormd werden, ook over de NSB' ers heen. Mussert noemde in Volk en Vaderland (7 mei) de afkondiging van het standrecht 'een politiemaatregel die helaas nodig was', maar wees er op dat Christiansens proclamatie waarmee alle ex-militairen weer in krijgsgevangenschap geroepen waren, ook voor hem als een verrassing gekomen was. Werd het Reichs kommissanat al door deze mededelingen geërgerd, veel meer ergernis nog wekte een hoofdartikel in hetzelfde nummer van het NSB-weekblad waarin de schrijver, mr. J. H. Carp, hoofd van Musserts Secretarie van Staat, van leer trok tegen de ideologie van de SS en voorts Mussert vergeleek met Rutger Jan Schimmelpenninck, en de Oostfront-strijders met het Bataafs Legioen. Carp wees er ook nog op dat vooraanstaande tegenstanders van het Oranjehuis als Daendels en van Maanen na de val van Napoleon onder koning Willem I tot eer en aanzien gekomen waren. Bedoelde dat historische uitstapje uitdrukking te geven aan de verwachting dat er voor Mussert na de val van Hitler nog een eervolle toekomst weggelegd kon zijn onder het bewind van koningin Willlelmina? Van Carps artikel werd binnen het Reichskommissariat, maar speciaal door Rauter, door de SS-vleugel in het Duitse bestuursapparaat en door de Nederlandse SS met grote verontwaardiging kennis genomen.
XC'Nederlandse SS' - die term mogen wij eigenlijk niet meer gebruiken, want van eind '42 af noemde de door 'Voorman' J. H. Feldmeijer geleide formatie zich 'Germaanse SS in Nederland': een veel correctere aanduiding dan 'Nederlandse SS'. De formatie was immers sinds haar oprichting (september '40) door Himmler en Rauter als de keurbende gezien die, dwars tegen de te 'nationalistisch' geachte NSB in, in ons land alle krachten moest
bijeenbrengen die er voorstander van waren dat Nederland in een naar de SS-ideologie gevormd en door de SS beheerst 'Germaans rijk' zou opgaan. Ook Mussert had zich voor de vorming van een 'Germaans rijk' uitgesproken, maar de SS-leer was hem een gruwel en bovendien wilde hij voor Nederland (en daarmee voor zichzelf) een zekere mate van zelfstandigheid behouden - de SS zag niet in, hoe er binnen dat rijk ('das Reich', zoals men het in het SS-milieu kortweg noemde) nog voor een zelfstandig Nederland plaats kon zijn. Dit verschil in visie had wezenlijk betrekking op wat er na een Duitse overwinning of na een compromis-vrede waarbij Duitsland in het ongestoord bezit van West-Europa zou blijven, met Nederland zou dienen te geschieden; het was dus maar van betrekkelijke actualiteit. Actueel was eigenlijk alleen (en daarover waren Mussert en Feldmeijer het eens) dat alle krachten moesten worden ingespannen om de oorlog te winnen.
XCDat laatste vergde dat elke valide NSB' er op een plaats terechtkwam waar hij Of in de Duitse militaire verdediging ingeschakeld was, Of de bezetter kon helpen bij het in bedwang houden van de bevolking en de bestrijding van alle vormen van verzet. Daartoe werden nieuwe formaties opgericht: de Landstorm Nederland en de Nederlandse Landwacht. Voor wij nu evenwel de voortgezette strijd tussen Mussert en Feldmeijer en de voortgezette 'rnilitarisering' van de NSB gaan beschrijven, willen wij eerst bij een ander thema stilstaan: de gemoedsgesteldheid waarin tienduizenden 'eenvoudige' NSB'ers gadesloegen hoe Duitsland recht op zijn nederlaag leek af te stevenen.
XCBetrouwbare bronnen om de stemming in de NSB nauwkeurig te meten, zijn er niet, maar wij konden toch ook in vroegere delen verspreide gegevens opnemen die de conclusie wettigen dat zich al in een vrij vroeg stadium, zeg: van eind '41 af, demoralisatie was gaan aftekenen in de rijen der beweging. Dat behoeft ons niet te verbazen. Welleidde de gemiddelde NSB'er een bestaan waarin hij, centrum van vijandige gevoelens als hij was, weinig met andere Nederlanders omging en als het ware in een eigen wereld leefde met een eigen jargon", maar wat die andere Nederlanders van122
1 Voor die andere Nederlanders waren, zo klaagde een vooraanstaand NSB'er eind '43, 'woorden als: Ras, Bloed, Bodem, Arbeidseer, Germanje, Germaanse Ver bondenheid, Europese Solidariteit enz. . . . zonder enige betekenis. . . Hierdoor wordt een gesprek met tegenstanders zo moeilijk als een gesprek tussen mensen
zijn houding dachten, was hem precies bekend en hij wist ook dat zij er, zeker na Hiders falen voor Moskou en de intrede van de Verenigde Staten in de tweede wereldoorlog (december '41), van overtuigd waren dat Duitsland en zijn bondgenoten Italië en Japan de oorlog zouden verliezen. Die overtuiging fluctueerde nogal eens en ging ook gepaard met een immens ongeduld ('wáár blijft het Tweede Front ?'), maar zij was deel van de dagelijkse werkelijkheid waarin die geIniddelde NSB' er leefde. Dat wilde niet zeggen dat deze die overtuiging voetstoots overnam. In '40 en '41 kon hij er spottend aan voorbijleven en in een groot deel van '42 kon hij, niet zonder ambivalentie van gevoelens (Nederlands-Indië was bezet), nieuwe hoop ontlenen aan de veroveringen der Japanners en aan de stormloop van de Wehrmacht in de richting van Kairo en Stalingrad - nadien bleven evenwel grote overwinningen uit. Erger: er kwamen grote nederlagen. Duitsland werd aan het Oostelijk front in het defensief gedrongen, Noord-Afrika ging verloren en uit Duitsland-zelf (NSB'ers hadden er nu veelal relaties wonen) werd vernomen dat in de ene stad na de andere kolossale verwoestingen aangericht werden door de Geallieerde luchtmacht. Het was voor de NSB' ers allemaal even deprimerend.
XCEr is geen rechtlijnig verband tussen de kijk welke die NSB'ers op het verdere verloop van de oorlog hadden, en hun eigen houding: een alleszins gewettigde bezorgdheid voor het toekomstig lot kon zowel tot passiviteit leiden als zich ontladen in ongeremde aggressie. Bij diegenen die wisten dat zij zich al aan de kwalijkste praktijken overgegeven hadden (men denke aan de 'Jodenjagers' en in het algemeen aan de Nederlanders die hulpkracht van de 'SD' geworden waren) werd, naarmate Duitslands positie verslechterde, de neiging tot fanatiek optreden en tot het begaan van wreedheden over het algemeen eerder sterker dan zwakker, maar dat nam toch niet weg dat de NSB'ers als groep steeds minder geneigd raakten om voor hun overtuiging uit te komen, laat staan in het raam van hun partij actief te worden. Wij herinneren aan de gegevens die wij dienaangaande in ons vorige deel (in het aan de leden der NSB gewijde gedeelte in hoofdstuk 5) reeds vermeldden. 'Van enig politiek leven was', aldus de NSB-districtsleider in Overijssel, schrijvend over de tweede helft der bezetting, 'geen sprake meer ... Men kreeg het gevoel alsof men op een wonder zat te wachten ... De NSB was volkomen uitgespeeld." Omtrent datzelfde Overijssel had de
XCuit de twaalfde eeuw met een hedendaags ingenieur moet zijn.' (NSB, hoofdkwartier, bureau voor bijzondere aangelegenheden: 'Mededelingen', no. 7 (dec. 1943), p. 18-19 (NSB, 239)) 1 W. R. Jager: 'Levensloop' (z.j.), p. 87 (Doe I-807, 0-1). 122
secretaris-generaal van de NSB, C. J. Huygen, eind '42 als zijn 'algemene indruk' weergegeven: 'De activiteit ... is bar slecht te noemen ... Er zijn in de Politieke Organisatie l... zeer veel kliekjes. De deelname aan de vorming is uitermate slecht." In mei '43 waren er in 13 NSB-'groepen' in Overijssel met tezamen zevenhonderdzes-en-zestig leden acht-en-tachtig (nog geen 12 %) die achter een raam van hun woning een propagandaplaat opgehangen hadden, en van die acht-en-tachtig behoorden dan nog veertig tot één groep: Dedemsvaart. Korte tijd later, in juli, waren er onder de negenhonderdvier-en-vijftig leden die de NSB telde in de 'kring'-Den Bosch, ongeveer vijf-en-twintig (nog geen 3 %) die zulk een plaat opgehangen hadden.
XCHet was geen wonder dat de gebeurtenissen die zich in de zomer van '43 in het gebied van de Middellandse Zee afspeelden (eerst de val van Mussolini, vervolgens Italië's capitulatie) veel NSB' ers nog dieper in de put hielpen. Na het bericht dat Mussolini afgetreden was (25 juli '43) was volgens de door Christiansens staf samengevatte rapporten van de Sicherheitsdienst (het kan zijn dat de Sicherheitsdienst de zaak wat aangedikt heeft) binnen de NSB sprake van een 'Weltuntergangsstimmung; dat werd als volgt uitgewerkt:
XC'Dass eine staatstragende Partei wie der Fasehlsmus innerhalb 24 Stunden zusammen brechen konnte, hat erschüuernd gewirkt. Aus allen Teilen des Landes wurde von weiteter Mitgliedfiucht berichtet und Jestgestellt, dass schon ein beachtlicher Prozentsatz aus der Parte; ausgetreten ist, während der Rest völlig inaktiv sich leaum mehr ill die Ö.ffentlichkeit traut. Ein früherer Punktiondr soli ... geäussert haben, beim Faschismus' hat es 24 Stunden gedauert, bei der NSB soli es nut 2 Stunden dauern, bis sie liquidiert sein würde. Dies sei die Meinung vieler NSB' er.'s
XCToen Mussert in augustus een 'officieel' bezoek aan Zwolle bracht, waren er ter plaatse onder de ca. driehonderd leden welgeteld twee die (zoals binnen de NSB voorschrift was) de vlag uitgestoken hadden. In diezelfde maand legden de districtsleider van Amsterdam, J. W. de Ruiter, en zijn echtgenote (die leidster geweest was van de Nationaal-Socialistische Vrouwen-Organisatie) hun lidmaatschap neer - de Ruiter had maandenlang, vergeefs overigens, geprotesteerd tegen het 'bonzendom, niet alleen materieel, maar vooral geestelijk', dat men 'in de top der Beweging' aantrof.4
XCDoor Italië's capitulatie werd de gedeprimeerdheid in de rijen der NSB' ers versterkt. Het bericht van die capitulatie verspreidde zich, gelijk in hoofdWBN, I a: "Monatsbericht', 122
1 De NSB als partij-organisatie in engere zin. 2 C.]. Huygen: Reisverslag Over ijssel, 24-25 nov. 1942 (NSB, 50 e). 3 aug. 1943, p. 7 (CDI). • Brief, aug. 1943, van]. W. de Ruiter aan Mussert (Doe 1-1457, a-y).
stuk 4 verhaald, op woensdagavond 8 september '43. Er werd zozeer in het gehele land gejuicht dat de commandant van de WA, mr. A. J. Zondervan, op vrijdag telefonisch gelastte dat de WA op zaterdag en zondag overal demonstratief moest gaan marcheren, zoveel mogelijk tezamen met geuniformeerde NSB'ers die tot de Politieke Organisatie behoorden. De W Acommandant in Limburg had uit zichzelf donderdag al besloten, 's avonds met de WA in Maastricht de straat op te gaan - hij had toen 'met moeite', zo schreef hij enkele dagen later, acht man weten te vinden; voor vrijdagavond riep hij per speciale order de gehele WA plus de Z.g. Motor-WA op - vijf man van de WA verschenen en 'de Motor-WA het in zijn geheel verstek gaan'. De demonstraties op zaterdag en zondag zette de betrokken W A-commandant toen maar niet door, maar met zijn medewerking werd op zaterdagmiddag door de Politieke Organisatie een vormingsbijeenkomst uitgeschreven waar ca. vierhonderd leden verplicht moesten verschijnen honderd kwamen er opdagen maar van hen hadden slechts vijftien het partij-uniform aangetrokken. 'Tot meer actie heb ik', rapporteerde de betrokken commandant, 'de Politieke Organisatie niet kunnen krijgen." Wij nemen aan dat het beeld elders in het land niet wezenlijk anders was.
XCIn diezelfde septembermaand van '43 legden opnieuwenkele prominente figuren het lidmaatschap van de NSB neer, onder wie de Haagse hoofdcommissaris van politie, mr. P. M. C. J. Harner."'Eerst ging het met ons ledental prachtig', zei de radiopropagandist Max Blokzijl in een toespraak die hij op enkele vergaderingen in den lande hield, 'en nu ineens krijgen velen eennatte broek.P Hoevelen dat waren, weten wij niet precies (op de cijfers van de centrale ledenadministratie der NSB kan men, zoals wij in ons vorige deel reeds opmerkten, niet afgaan) - er is wèl aanleiding om aan te nemen dat in de rijen van de bezetter hogelijk overdreven schattingen de ronde deden: in één rapport van de Sicherheitsdienst werd zelfs het berichtJ.
1 Brief, I4 sept. I943, van de commandant heerban 7 van de WA aan de comman dant van de WA (NSB, I256). 2 Ranter nam aan dat Harner zulks deed omdat kort tevoren Hamers collega's te Nijmegen en Utrecht geliquideerd waren Rauter zag Hamer als een politieke deserteur en bewerkstelligde zijn ontslag. Hamer vond nadien aansluiting bij een groepje dat gegevens in handen speelde van de spionage-organisatie Geheime Dienst Nederland. Hij werd in januari' 45 ge arresteerd en naar de gevangenis te Bentheim overgebracht. Vandaar wist hij kort voor Duitslands capitulatie te ontsnappen. 3 In het plaatste een inwoner van Kolhom, Daelrnans, toen een advertentie waarin hij de oprichting bekendmaakte van een 'N.V. Drogerij gespecialiseerd om natte broeken te drogen'. Dit kwam hem op een paar maanden concentratiekamp te staan.
opgenomen dat bijna veertigduizend leden (dat zou dan ongeveer de helft zijn) de NSB verlaten hadden. Van de Sicherheitsdienst, die deel was van het SS-apparaat, was overigens niet anders te verwachten dan dat hij met wellust berichten zou doorgeven die hetzij op Mussert, hetzij op de NSB, hetzij op beide tegelijk, een ongunstig licht wierpen, want de gespannen verhouding tussen de NSB en de SS (men kan ook zeggen: tussen Mussert en Feldmeijer) had zich, tot ergernis van de bezetter en zijn organen, ontwikkeld tot een daverende ruzie die ver buiten beide organisaties bekendgeworden was.
XCToen Mussert op 30 maart '43 de eerste Nederlandse Oostfront-vrijwilliger aan wie het Ritterkreuz zum eisernen Kreuz verleend was, G. Mooyman, te Utrecht in het hoofdkwartier van de NSB ontving, stond buiten een radioreportagewagen opgesteld teneinde Musserts toespraak op te nemen. Nadat dat geschied was, bleef de verbinding nog enige tijd in stand en via deze kon een technicus die tot de geheime Inlichtingendienst van de Germaanse SS behoorde, een gesprek tussen Mussert en Mooyman volgen waarbij Mooyman opmerkte dat de Waffen-SS op militair gebied meer presteerde dan de Wehrmacht. Wat Mussert toen betoogde, werd door die teclmicus daags daarna in een rapport vastgelegd dat onmiddellijk via het stafkwartier van de Germaanse SS aan de Sicherheitsdienst en aan Rauter doorgegeven werd. 'Wir sind Niederlënder', zo luidden Musserts woorden in vertaling, 'und wir wollen keine Deutsche werden. Aus der Gleichberechtigung wird in den Niederlanden nichts. Ich werde öfters van der SS zum Narren gehalten. .. Wenn man spricht vom Germanischen Reich, dann rneint man das deutsche Reich und will man die Niederlande einverleiben. Wenn das geschieht, wird es nur über meine Leiche sein.'l
XCRauter had dat rapport niet nodig om zich aan Musserts 'nationalisme' te ergeren (dat deed hij allang), maar het zal hem wel duidelijk gemaakt hebben dat de pretenties van de leider der NSB sinds zijn verheffing tot 'leider van het Nederlandse volk' eerder groter dan kleiner waren geworden. En dan een stuk als dat van Carp! Gepubliceerd notabene terwijl het Po/izeistandrecht nog van kracht was! Dat kon men, meende Rauter, niet naast zich neerleggen. Op zijn verzoek werd aan Carp door Seyss-Inquart
XC1 Vertaling van het rapport, 31 maart 1943, van'S 10' aan de Inlichtingendienst van de Germaanse SS (BDe, 835). 122
een publikatieverbod opgelegd, en Rauter stimuleerde Feldmeijer om Carp (en dus Mussert) in het eerstvolgend nummer van het weekblad van de Germaanse SS, Storm SS, ongenadig onder handen te nemen. Aldus geschiedde. Storm-SS had overigens reeds in versterkte mate Musserts toorn opgewekt. Op II mei was Mussert negen-en-veertig jaar geworden en de hoofdredacteur van het SS-weekblad, H.W. van Etten, had toen, zogenaamd om de leider der NSB te eren, in het nummer van 7 mei een fotopagina aan hem gewijd, uitsluitend samengesteld uit foto's waarop men Mussert zag met personen die Of in de loop der jaren uit de NSB gezet waren of nog wellid waren maar met Mussert overhoop lagen. Niet ten onrechte had Mussert dit beschouwd als een openlijke hoon aan hem als leider der NSB, ja als 'leider van het Nederlandse volk'. Dat moest uit zijn!
XCMedio mei trok Mussert zich twee dagen terug om een aan Hitler gerichte nota op te stellen.! Daarin verzocht hij deze, zich uit te spreken 'over drie principiële punten, n1. 1. Voortzetting van de Germaanse politiek of inleiding van Duitse imperialistische politiek. 2. De positie van de SS in Nederland. 3. De mogelijkheid voor de Leider om zijn taak te verrichten.' Onder de bij punt I genoemde 'Germaanse politiek' die 'voortgezet' moest worden, verstond Mussert, hoewel Hitler hem terzake nimmer een toezegging gedaan had (integendeel: in december '42 had Hitler hem duidelijk gezegd dat Nederland uiteindelijk op dezelfde wijze behandeld zou worden als Oostenrijk), een politiek waarbij Nederland als deel van een 'Germaanse statenbond' een zekere mate van zelfstandigheid zou behouden. 'Natuurlijk is het mogelijk', schreef Mussert in zijn nota, 'om Nederland in te lijven, nu in oorlogstijd, zowel als straks als Duitsland de oorlog gewonnen zou hebben. Het is zelfs doodeenvoudig, zoals het altijd eenvoudiger is, iets doms te doen dan iets verstandigs. Alle machtsmiddelen zijn aanwezig, het volk is weerloos tegen uiterlijk geweld. Maar zo zeker als 2 + 2 4' is, komt er dan een tijd dat deze overweldiging zich wreken zal. Daartegen is maar één middel, het middel dat Stalin toegepast heeft op de Poolse officieren'
XCkort tevoren was ontdekt en door de Duitsers bekendgemaakt dat duizenden Poolse officieren in '40 in de Sowjet-Unie bij een dorp, Karyn geheten, met nekschoten afgemaakt waren.
XCGeneralkommissor Schmidt was de eerste Duitser die Musserts nota in vertaling te lezen kreeg. Op zijn aandrang wijzigde Mussert de woorden: 'het middel dat Stalin toegepast heeft op de Poolse officieren', in: 'geweld
XC1 Tekst : (RvO) Vijf nota's van Mussert aan Hitler over de samenwerking van Duitsland en Nederland in een Bond van Germaanse volkeren, 1940-1944 (1947), p. 59-72.
dadige onderdrukking'. De Duitse vertaling van de tweede versie van de nota werd aan Seyss-Inquart voorgelegd - deze weigerde het stuk aan Hitler toe te zenden. Getergd zocht Mussert op 27 mei de Reichsleommissar op; de toestand, betoogde de leider der NSB, was onhoudbaar, hèm had Hitler tot 'leider van het Nederlandse volk' benoemd, dan bezat hij ook het onvervreemdbaar recht om zich rechtstreeks tot Hitler te wenden - gaf SeyssInquart zijn nota niet door, dan wenste hij op korte termijn Hitler te spreken.
XCHoe zag Seyss-Inquart in die tijd Mussert en zijn NSB'ers? Hij zag hen, zoals hij hen nagenoeg van meet af aan gezien had: de NSB'ers als onmisbaar en Mussert als onmogelijk. Mussert was, zo had Seyss-Inquart eind januari '43 tegen Rauter gezegd, 'sowohl ul1zulänglich als auclt boshaft; aber man mûsse mit den politischen Realitäten im Raume rechnen und konne Mussert eben nur Schritt für Schritt dortkin bringen, u/ohin man ihn haben wollte'l - op sommige punten was Mussert evenwel bijzonder recalcitrant, en dat werd er niet beter op. In april was Seyss-Inquart met het denkbeeld gaan spelen, Muss~rt als leider van de NSB door Feldmeijer te vervangen (Rauter was daar uiteraard een groot voorstander van"), maar eind van die maand kreeg de Reichs kommissar van Hitler te horen, 'dass man einen Mann, den man einmal heraus gestellt habe, nicht durch irgend eine Kritik kleiner machen dürfe'; Seyss-Inquart antwoordde daarop, er zeker van te zijn, dat als het ooit noodzakelijk zou blijken, Mussert uit te schakelen, niet meer dan 'etwa ein Viertel der NSB'er' Mussert trouw zou blijven," Die schatting lijkt ons veel te laag. Hoe dat zij, gegeven Hiders reactie, kon Seyss-Inquart aan Musserts leiderschap niet gaan tornen. Er werd een ander denkbeeld geopperd: aan Feldmeijer moest de gehele politieke vorming binnen de NSB toevertrouwd worden. 'Dann machen wir wieder', zo schreef Seyss-Inquart op 29 mei aan Himmler, 'einen Schritt vorwärts, urn sowohZ die taktische Linie als auch das Ziel zu halten,' Seyss-Inquart ontveinsde zich overigens niet dat Mussert bedoeld 'Ziel' (Nederlands opgaan in das Reich) nimmer zou onderschrijven, anders gezegd: in de visie van de Reichskommissar was de leider der NSB een figuur die gehandhaafd (en gesubsidieerd) zou worden zolang dat in het Duitse belang was, maar van wie men zich, na een maximum aan profijt uit hem geperst te hebben, bij de eerste de beste gelegenheid zou ontdoen: een "Abnutzungs objekt' - dat was de kenmerkende term die Seyss-Inquart in die dagen in een lang gesprek met Rauter en Feldmeijer gebruikte."
XC1 Brief, 26 jan. I943, van Rauter aan Himmler (EDC, 545). 2 Eind mei '43 vroeg Rauter aan Rost van Tonningen of deze bereid was, eventueel Feldmeijers leiderschap te erkennen - Rost weigerde. 3 Brief, 29 mei I943, van Seyss-Inquart aan Himrnler (EDC, I994-98). • Brief, 29 mei 1943, van Rauter aan Himrnler (a.v., 880-83). 122
XCWij nemen aan dat Mussert op tal van wijzen te bespeuren kreeg dat zijn ster daalde terwijl die van Feldmeijer steeg - wèl, dan zou hij aan het Reichs kommissariat (èn aan Hitler) tonen dat het kader van zijn beweging achter hèm stond, niet achter de Voorman van de Germaanse SS! De animositeit die zich binnen de NSB in de loop der jaren tegen de arrogant-optredende SS'ers ontwikkeld had, was Mussert niet onbekend", welnu: voor de yde juni riep hij het gehele hogere en lagere kader van zijn beweging in Utrecht in vergadering bijeen. Dat doende, maakte hij gebruik van het feit dat Seyss-Inquart en Rauter beiden in die tijd in Beieren vertoefden (zij hadden daar met Himmler juist over Mussert en de NSB gesproken) - dat Mussert over de aanval die hij van zins was te ondernemen, Schmidt ingelicht heeft, is mogelijk maar staat niet vast.
XCMeer dan duizend kaderleden waren in Utrecht aanwezig (onder hen ook de kaderleden van de Germaanse SS, die formeel immers een onderdeel van de NSB was), toen Mussert daar fel van leer trok.ê 'Drie jaar lang zijn wij', zo riep hij uit, 'onze weg gegaan. In het begin zijn wij naïef geweest: wij zagen in iedere Duitser een verwoed nationaal-socialist en een goede vriend. Zo was het niet.' Zeker, dezulken waren er, maar er waren óók 'reactionairen' en 'annexionisten'. Zes maanden tevoren, in december '42, had hij, Mussert, voor de derde maal tijdens de bezetting Hitler bezocht, 'ik erken u als leider van het Nederlandse volk', had deze gezegd. 'En nu laat het mij siberisch', vervolgde Mussert, 'als anderen dat niet willen erkennen. Hij erkent mij en dat is voldoende' - woorden waarop, aldus een met de SS verbonden verslaggever, 'daverend gejubel' volgde." Daarna ging Mussert kritiek uiten aan het adres van de bezetter: hij laakte de wijze waarop de ex-militairenVoVa J. ].12 3
1 Hoeveel ergernis de Germaanse SS bij kaderleden van de NSB gewekt had, kreeg medio mei een SS-Onderschaarleider te bespeuren die in een scholingskamp van de NSB het onderwerp 'Erfgezondheidsleer en bevolkingspolitiek' had moeten be handelen. De man gaf na zijn voordracht gelegenheid tot het stellen van vragen en kreeg, aldus zijn rapport, het volgende te horen: 'Waarom die mensen die het zich aanmatigen te zeggen dat zij van goed ras zijn en de Germaanse gedachte zo goed beleven, zich afzijdig houden van de grote strijd?' 'In de SS zitten voor het grootste deel imperialisten, annexionisten en de uitgestoten boeven uit de NSB. Het zijn de vriendjes van Rauter, Seyss-Inquart en Christiansen, dat zegt genoeg' ... 'Waarom nooit een SS-man met op straat staat?' ... 'Al deze vragen werden met de grootste instemming van de anderen gesteld, gepaard met hoongelach, alles zo sarcastisch en ironisch mogelijk ... Het regende vragen over de BL' (de Begunsti gende Leden van de Germaanse SS). 'Daar zou elke boef voor worden aangenomen.' (Rapport, 26 juni 1943, van]. E. van R. aan de Inlichtingendienst van de Germaanse SS, Doc 1-1393 A, a-a). 2 Tekst van zijn toespraak in: NSB, 208. 3 H. Marinus: Rapport over Musserts toespraak van 5 juni 1943 (Doc 1-1099, b-r),
in krijgsgevangenschap weggevoerd werden, hij laakte de arbeidsinzet in het algemeen omdat daardoor de gezinnen uiteengeslagen werden (in dat verband sprak hij van 'bolsjewisme') en hij betoogde dat 'de Grootgermaanse politiek die ik altijd heb voorgestaan en die, naar mijn vaste overtuiging, de Führer van a tot z wil', van het bestaan van een zelfstandig Nederlands volk uitging. 'Sommigen willen', zei hij (wie die 'sommigen' waren, behoefde hij niet aan te duiden), 'dat wij Duits gaan voelen en Duits gaan spreken. Ik heb echter nog nooit een Duitser ontmoet die Nederlander wilde worden ... Het Nederlandse standpunt dat ik vertegenwoordig, luidt: voor de Grootgermaanse politiek alles, voor de Grootduitse politiek niets!' Wederom kwam het tot een ovatie. Mussert had, zo onthulde hij, bij Seyss-Inquart een gesprek met Hitler aangevraagd, 'ik heb dit verzoek gedaan opdat de lijn doorgetrokken kan worden. Er is maar één man die deze lijn bepaalt, dat is de Führer. Hij zal dit doen met mij en niet met anderen, wàt ze zich ook verbeelden mogen!' ('uitbwldige ovaties'). 'Z6 staat het er mee', aldus Musserts slotwoorden. 'Gij zijt nu op de hoogte. Gaat nu naar huis. Doe uw plicht, ik doe de mijne. En samen zullen wij overwinnen. Terwille van ons volk en de Germaanse verbondenheid staan wij tezamen tot in de dood!' een nogal pessimistische tirade die niettemin, aldus het door de NSB gemaakte officiële verslag, tot 'grote geestdrift' en 'eindeloos Hou-Zeegeroep' leidde.
XCVan dat officiële verslag werden grote aantallen gestencilde exemplaren binnen de NSB verspreid. Noch in de pers, noch ook in de NSB-pers, werd ook maar een letter gepubliceerd, maar enkele medewerkers van het algemeen hoofdkwartier der NSB droegen er zorg voor, vermoedelijk zonder dat Mussert zulks wist (hij heeft er althans zelf nooit melding van gemaakt), dat het verslag ook aan niet-NSB'ers in handen kwam. Spoedig werden er samenvattingen van doorgegeven met gefantaseerde details: Feldmeijer zou met zijn staf kwaad weggelopen zijn, Mussert zou gezegd hebben dat hij, als hem niet binnen veertien dagen bericht was, dat Hitler bereid was hem te ontvangen, het 'leiderschap van het Nederlandse volk' zou neerleggen, ja volgens sommige versies zou hij in Utrecht de ontbinding van de NSB hebben bekendgemaakt. Er waren plaatsen waar dergelijke verslagen van de Utrechtse bijeenkomst in sommige straten ofbuurten huis aan huis verspreid werden, elders kreeg men ze over de post toegezonden. Spoedig kon men die verslagen in een groot deel van de illegale pers aantreffen.
XCZo stond de zaak er voor, toen Seyss-Inquart en Rauter naar Den Haag terugkeerden. Zij hadden, gelijk vermeld, in Beieren met Himmler over Musserts positie gesproken. Zij waren het daarbij op alle punten eens 12
geworden: nu Hitler beslist had dat Mussert gehandhaafd zou worden, werd hij gehandhaafd, maar zou hij weer lastig worden, dan zou men hem tot de orde roepen; 'in der gesamtpolitischen Linie', zo legde Himmler een van de verdere conclusies vast, 'herrscht zwischen uns van jeher eine eindeutige Klarheit darüber, dass der Niederländer ebensosehr nut in ein germanisches Reich als gleichberechtigtes Clied einrûcken kann, wie die Ostmark nicht in ein deutsches Reich sondern nur in ein Crossdeutsches Reich einmünden konnte'?
XCdat was precies wat Hitler tegen Mussert betoogd had; Fe1dmeijer moest, daar waren Himmler, Seyss-Inquart en Rauter het óók over eens geweest, vormingsleider van de NSB worden; het was wenselijk dat dit alles met gepaste duidelijkheid aan Mussert gezegd werd; en tenslotte was afgesproken dat dit niet door Hitler zou geschieden maar door Himmler - Musserts verzoek, tot Hitler toegelaten te worden, zou dus niet worden ingewilligd.
XCSeyss-Inquart ging met overleg te werk. In aanwezigheid van Rauter en Schmidt legde hij die conclusies eerst op 19 juni aan diegenen onder zijn Beauftragten voor die als 'alte Kämpfer' golden. Allen waren het er mee eens maar zij betoogden ook, 'dass Mussert mit Feldmeijer öffentlich in einer Ver sammlung in Erscheinung treten muss, weil im Lande die insinnigsten Cerüchte verbreitet werden.» Seyss-Inquart nam die suggestie over en één dag later, 20 juni, verscheen Schmidt met twee mededelingen bij Mussert: de eerste was dat op de kortst mogelijke termijn een openbare vergadering diende plaats te vinden waar naast Mussert ook Feldmeijer het woord zou moeten voeren, de tweede dat Hitler verhinderd was Mussert te ontvangen, maar aan Himmler opdracht gegeven had zulks te doen. Himmler! De Reichsführer-SS! Het was een klap in Musserts gezicht. Notabene: hij had twee weken tevoren aan zijn gehele kader meegedeeld dat hij een onderhoud met Hitler aangevraagd had - wat zij zouden denken als zij merkten of vernamen dat hun leider uitgerekend naar Himmler verwezen was, kon Mussert zich indenken. Schmidt kreeg twee telegrammen van hem mee": een telegram aan Hitler waarin Mussert verzocht, 'dass ich so bald es Ihnen möglich ist, zu Ihnen kommen dar!" en een telegram aan Himmler waarin Mussert de uitnodiging tot een gesprek van de hand wees. Wat de openbare vergadering betrof waar ook Feldmeijer het woord zou voeren, daarmee kon Mussert accoord12
1 Brief, 4 juni 1943, van Himmler aan Seyss-Inquart (Doe 1-1564, a-IS). 2 Brief, 19 juni 1943, van Rauter aan Himmler 8 Beide teksten in NSB, 24g·
gaan, graag zelfs: hij zou zijn betoog tegen de 'annexionisten' in het publiek kunnen herhalen.
XCAldus geschiedde, en wel in Den Haag op 22 juni.
XCSeyss-Inquart had Mussert verzocht, in zijn toespraak alles te vermijden dat op verdeeldheid zou wijzen. Dat verzoek legde Mussert naast zich neer. Nadat eerst Zondervan, de commandant van de WA, Feldmeijer en plaatsvervangend leider van Geelkerken het woord gevoerd hadden (Feldmeijer, de a.s. vormingsleider, stak op aanraden van Rauter een nogal academisch betoog over 'das Reich' af), verscheen Mussert op het spreekgestoelte. Hij werd minutenlang toegejuicht en wat hij zei, was, zij het hier en daar in wat minder aggressieve bewoordingen, precies hetzelfde wat hij op 5 juni op de besloten bijeenkomst in Utrecht had betoogd. Hele passages werden door Seyss-Inquart persoonlijk uit het concept-persverslag geschrapt. Trouwens, onmiddellijk na de Haagse bijeenkomst werd Mussert ingelicht dat de telegrammen aan Hitler en Himmler die hij aan Schmidt meegegeven had, door Seyss-Inquart vastgehouden waren.
XCOp de dag dat de Haagse bijeenkomst plaatsvond, was Schmidt niet langer in Nederland. Twee dagen eerder, 20 juni, had hij van Mussert afscheid genomen met de woorden 'Wir haben ehrlich unsere Pflicht getan' - hij was toen naar Berlijn gereisd waar hij, vergeefs, een beroep gedaan had op de politieke steun van Bormann. Vervolgens was hij aan de excursie langs de Atlantikwall in Frankrijk gaan deelnemen en hij had, zoals wij in hoofdstuk 5 uiteenzetten, in de vroege ochtend van zaterdag 26 juni een einde aan zijn leven gemaakt door zich uit de sneltrein te storten die naar Parijs onderweg was.
XCNiet beseffend dat Schmidt net zulk een voorstander was van Nederlands opgaari in Duitsland als Seyss-Inquart en Rauter (met dien verstande dat Schmidt hoopte dat de Partei en niet de ss het politiek primaat in een Gau Niederlande zou krijgen), had Mussert Schmidt van de zomer van '40 af als de enige politieke figuur binnen het Reichsleommissariat beschouwd op wie hij zich kon verlaten. De felle animositeit tussen Schmidt en Rauter was hem bekend.
XCOp zondag 27 juni bevond Mussert zich in zijn woning te Utrecht. Die dag kwam, zo schreefhij in de zomer van '45, 'de Beauftragte van de Rijkscommissaris zeer bleek en zeer opgewonden met enige andere heren per auto voor . . . Onmiddellijk dacht ik dat ik gearresteerd en naar Duitsland afgevoerd zou worden' (als 'straf'voor de toespraak die hij vijf dagen tevoren ge12
houden had). 'Ik zei tot hem' (d.w.z. tot de Beauftragte): "Gij behoeft u niet zo zenuwachtig te maken, ik zal wel heel netjes met u meegaan; ik word dan ook nog eens populair in mijn volk.' Ik geloof niet dat hij er veel van begreep. Hij kwam mij namelijk aanzeggen dat Schmidt in Frankrijk was verongelukt. Uit de trein gevallen, of zelfmoord. Ik heb hem onmiddellijk gezegd dat noch het een, noch het ander het geval was, maar dat hij in Frankrijk was vermoord, omdat zijn politiek aan de SS-politiek in de weg stond.'!
XCToen Woudenberg, de leider van het Nederlands Arbeidsfront, enkele dagen later tegen Mussert over 'het overlijden van Schmidt' sprak, 'sprong Mussert', aldus Woudenberg in zijn memoires, 'als een veer in de hoogte en geraakte buiten zichzelf 'overleden? Overleden? Vermoord bedoelje!' Van verdere bespreking is zelfs niets meer gekomen. Meer dan een half uur liep Mussert heen en weer, verklarend dat Schmidt door de SS vermoord was, en dramatisch als zijn mening verkondigend dat hij ook op de nominatie stond. 'Als je soms binnenkort mocht horen, Woudenberg, dat ik uit een trein gevallen ben, dan weet je dat ik vermoord ben' '.
XCvermoord door de SS, en natuurlijk met medeweten en instemming van Himrnler. En naar die man was Mussert door Hitler verwezen! Althans, dat had Seyss-Inquart doen weten.
XCMusserts verzet duurde, zoals meestal het geval was, niet lang. Van medio mei afhad hij zich op het standpunt gesteld dat hij zijn zorgen aan Hitler, en louter aan deze, wilde voorleggen, niet aan Himmler. Hij had kunnen blijven weigeren, Himmler te ontmoeten, en daar was, sinds hij deze als de moordenaar van Schmidt was gaan beschouwen, nog een extra reden voor. Maar neen: een zakelijk briefje waarin Seyss-Inquart berichtte dat Hitler hem 'gerne' zou ontvangen, zij het dat zulks 'zunächst' niet mogelijk was", was voor Mussert voldoende om zich te schikken: hij verklaarde zich tot een bespreking met Himrnler bereid.
XCMet het oog op die bespreking had KnolIe, het hoofd van Abteilung III (Sicherheitsdienst) van de staf van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, in de loop van juni een heel dossier samengesteld waarin alle 'antiDuitse' uitlatingen die Mussert zich in de loop van '43 gepermitteerd had,Mussert: 'De NSB in oorlogstijd', p.J. Woudenberg: 'Memoires', dl.p.(DoeBrief,julivan Seyss-Inquartaan Mussert (NSB,g). 12
1 24. a H. 149 1-1922, h-I). 3 6 1943. 24
opgenomen waren. Van dat dossier ontving Seyss-Inquart een kopie maar daaruit was één gegeven weggelaten: dat wat Mussert in het afgeluisterde gesprek tegen Mooyman gezegd had. Rauter wilde namelijk voor SeyssInquart verborgen houden dat Mussert door de Germaanse SS systematisch bespioneerd werd. Himrnler had het gehele dossier terdege doorgewerkt voor Mussert bij hem kwam. Gegeven Hiders standpunt ('Mussert voorlopig handhaven') stond overigens vóór die ontmoeting al voor Himmler vast dat hij met Mussert geen twist zou zoeken, integendeel: Mussert moest in aile kalmte en beslistheid op het rechte spoor gezet worden.
XCHimrnlers gesprek met Mussert vond op 8 juli' 43 in Himmlers hoofdkwartier in Oost-Pruisen plaats. Seyss-Inquart en Rauter waren er weggebleven, Rauter had wèl een functionaris van zijn Germanische Leitstelle (zijn 'politiek bureau') afgevaardigd. Aanwezig was voorts Himrnlers serviele secretaris, Duitslands kampioen-stenograaf dr. Rudolf Brandt, die voor een nauwkeurig verslag van het gehele onderhoud zou zorgen.' Mussert had uit Nederland slechts één begeleider meegenomen: zijn naaste politieke adviseur, ir. F. E. Müller, burgemeester van Rotterdam; deze had hem in december' 42 ook bij zijn bezoek aan Hitler vergezeld.
XCHimmler begon met klare wijn te schenken. Aan de twisten in Nederland tilde hij, zei hij, niet al te zwaar. Waar het op aan kwam was dat hij Mussert reeds bij hun eerste ontmoeting in de zomer van '40 (30 juli) in Den Haag gezegd had, 'dass das niederländische Volk nach den Bestimmungen des Führers (je nachdem wie darm die Lage sein sollte) in das Grossgermanische Reich herein geführt wird' wel was Mussert toen 'entsetzt gewesen', maar wat het doel was van de Duitse politiek, was hem toen reeds duidelijk uiteengezet. Himmler had er geen bezwaar tegen dat opnieuw te doen: 'Es sei klar', zei hij, 'dass hier, (d.w.z.: in Europa) 'ein Germanisches Reich deutscher Nation entstehen würde.' Mussert stoof op: er is een Nederlands volk, ja de Vlamingen horen daar bij! 'Wahnsinnspolitik' noemde Himmler het toen, 'etwa die Niederländer mit den Flamen in einen Block zusammen zu tun und zu versuchen ihn gegen das Reich auszuspielen. Im ûbrigen wisse dann niemand, wer wen beherrschen wolle': de Nederlanders de Vlamingen of de Vlamingen de Nederlanders. Maar Hinunler wierp nog een zwaarder argument op tafel, het zwaarst denkbare. 'Ich glaube', zei hij, 'wenn Sie mir gegenüber gerecht sein wollen, mussten Sie zugeben, dass der Führer in den zwei bis drei Unterredungen, die er mit Ihnen hatte, nie etwas anderes gesagt hat als ich.' Met andere woorden: als Mussert het denkbeeld van het Germaanse Rijk bestreed, dan bestreed hij Hitler èn Duitsland, en Himmler verzuimde niet, Mussert er aan te herinneren (hij
XC1 Gecorrigeerde tekst: BDe, 723-46. 12
deed het zelfs twee keer) dat deze Hitler trouw gezworen had. Dat Mussert hier en daar reden tot klagen had, wilde Himmler overigens niet ontkennen: de Duitse economie was nog steeds een kapitalistische economie, 'wir brauchen uns also heute nicht zu wundern, dass die deutsche Wirtschaft wie die Hyänen in ganz: Europa herurnpliindert' - in de oorlogssituatie was dat evenwel, zei hij, onvermijdelijk. Hij was er niet op uit, Musserts positie onmogelijk te maken, over de toespraak die Mussert op 22 juni in Den Haag gehouden had, had hij bijvoorbeeld Hitler niet ingelicht ('eigentlich wäre ich ja ver pfiichtet, ihm das Ztl sagen'). Mussert verdedigde zich: het kwam de positie van de NSB ten goede zei hij, als het volk de NSB als beschermster zag van zijn belangen. 'Sie hätten recht', zei Himmler toen, 'wenn Sie zugleich eine ebenso oder noch stärkere Schulung und Propaganda über den germanisthen Reichsgedanken in der NSB betreiben würden' - Himmler verloor het doel dat hij in het gesprek bereiken, althans bevorderen wilde, niet uit het oog: aan Feldmeijer moest de gehele scholing binnen de NSB toevertrouwd worden.
XCInhet verdere verloop van het gesprek kreeg Mussert op één punt zijn zin : Hitler had gewild dat het Vrijwilligerslegioen Nederland als een 'Regiment Niederlande' deel zou worden van een 'Division Nordland', Mussert had daar bezwaar tegen gemaakt en nu was goedgevonden dat een 'Division Nieder lande' gevormd zou worden; daarvoor waren overigens slechts vijf-entwintighonderd Nederlandse Oostfront-vrijwilligers beschikbaar - voor de aanvulling tot ca. twintigduizend man zou Himmler zorgen; dat zouden 'deutsche Rekruten' worden, maar zij zouden op hun mouw de Nederlandse kleuren dragen en de wolfsangel, het symbool van de NSB, zou het symbool van hun divisie worden. Mussert moest daar overigens niet al te hoge verwachtingen aan vastknopen, want, zei Himmler in het 'germanische Reich' van de toekomst zou er maar één 'Reichsfahne' zijn: de hakenkruisvlag, en één 'Reichssprache': het Duits.
XCWéér sprak Rimmler breedvoerig over de scholing, en nu kwam ook het hoge woord er uit: 'Jck hielte es für gut, wenn Sie Peldmeijer, bei dem ich zugebe, dass er manthen Behler gemacht hat, der aber sonst ein durchaus klarer Mensch ist, zum Schulungsleiter machen würden.' Mussert zweeg.
XCEr kwam verder niets bijzonders aan de orde. Toen het onderhoud afgelopen was, vroeg Mussert of hij Rimmler nog een ogenblik alleen kon spreken. Dat werd goedgevonden. Wat toen te berde gebracht is, weten wij niet - het kan zijn dat Mussert op een nader onderzoek naar de dood van Schmidt heeft aangedrongen, het kan ook zijn dat hij met Himmler gegesproken heeft over zijn verhouding met zijn nichtje, mej. Mijnlief£ 12
wil men de politieke betekenis van het gesprek tussen Mussert en Himmler aangeven, dan moet men in het oog houden wat zij beiden wensten te bereiken. Mussert wenste te bereiken dat aan het drijven van de Germaanse SS een einde zou worden gemaakt, Dat was hem niet gelukt - het enige 'winstpunt' dat hij naar Utrecht meenam, was dat er in de Waffen-SS een hoofdzakelijk met Duitsers te vormen 'Division Niederlande' of 'Division Nederland'zou komen.' Maar wat stond daar niet tegenover! Himmler had hem er opnieuw, en onder verwijzing naar Hitlers eigen uitlatingen, op gewezen dat de Duitse politiek slechts één doel kende: Nederlands opgaan in een Germaans-Duits rijk. Heeft dat Mussert verbaasd? Wij menen van niet: hij had van Himmler niet anders verwacht. Maar waarom gaf Mussert er dan niet de brui aan?
XCTrachten wij die vraag te beantwoorden, dan zouden wij op de volgende factoren willen wijzen: ten eerste, dat ook Mussert in zoverre de gevangene was van zijn verleden dat hij het niet opbracht, tegen zichzelf, laat staan tegen anderen, laat staan publiekelijk, te erkennen dat de pro-Duitse koers die hij was gaan varen, op een volstrekte misrekening berustte; ten tweede, dat hij, hoeveel hij ook tegen had op Duitsland, altijd nog méér tegen had op de Geallieerden en vooral de Sowjet-Unie; ten derde, dat hij, hoewel Himmler hem Hielers uitspraken voorgehouden had, toch niet de hoop opgaf dat hij de zo vurig door hem vereerde Führer genezen kon van de misvatting dat men van Nederlanders Duitsers kon maken; en misschien speelde bij Mussert nog een vierde overweging een rol: deze, dat hij, juist als hij zijn politieke worsteling voortzette, d.w.z. blééf ijveren voor het behoud van een 'zelfstandig Nederland', een stelling zou betrekken die hij, werd hij ooit voor Nederlandse rechters geplaatst, niet zonder succes zou kunnen verdedigen, ja hij wilde de mogelijkheid niet uitsluiten dat het naoorlogse Nederland, lagen eenmaal alle kaarten open op tafel, in hèm een moedig en loyaal voorvechter van Nederlandse belangen zou zien. Elk document dat bij die verdediging een rol zou kunnen spelen, werd zorgvuldig door hem opgeborgen.
XCEén ding stond voor hem vast: nimmer zou hij binnen de NSB het ressort 'vorming' aan Feldmeijer toevertrouwen. In zoverre had ook Himmler niets bereikt, maar deze had zijn doeleinden minder hoog gesteld: hij had in het gesprek van 8 juli slechts een eerste poging ondernomen om de 'vorming' aan Mussert te ontrukken - de taak van Seyss-Inquart was het, op die grondslag voort te bouwen.
XCInderdaad, Seyss-Inquart heeft dat geprobeerd: hij heeft er na Musserts
XC1 Men bracht het niet verder dan tot de vorming van een brigade van een man of zes-, zevenduizend: de zde SS-Freiwilligen-Panzergrenadier-Brigade 'Nederland'. 12
terugkeer uit Oost-Pruisen Lij deze op aangedrongen, Feldmeijer hoofd te maken van de Z.g. hoofdafdeling vorming van het algemeen hoofdkwartier der NSB. Mussert is dat blijven weigeren, zij het dat hij er wèl akkoord mee ging dat de vormingsleider van de Germaanse SS, J. C. Nachenius, hoofd werd van de rste afdeling van die hoofdafdeling: de afdeling 'theoretische vorming', maar in die functie heeft Nachenius zich niet langer dan enkele maanden kunnen handhaven. Wij willen dit conflict verder laten rusten; tenslotte gingen er van de hoofdafdeling vorming maar heel weinig stukken tit en wij nemen aan dat de meeste daarvan niet eens gelezen zijn.
XCZo lijkt het ons evenzeer overbodig, in het kader van ons algemene werk veel aandacht te besteden aan de strijd tussen de NSB en de Germaanse SS zoals die tot in de zomer van' 44 voortgezet werd. Wij willen volstaan met het volgende.
XCDe Germaanse SS schoof steeds verder de 'Duitse' richting op. In januari '44 werden de Nederlandse rangaanduidingen door Duitse vervangen en de zwarte uniformen door de grijze van de Waffen-SS. In maart voerde Feldmeijer binnen zijn formatie de 'Heil Hitler'-groet in. In april verbood Mussert alle kaderleden van de NSB, 'begunstigend lid' te zijn van de Germaanse SS. In mei, toen Mussert vijftig jaar werd, bleek dat Feldmeijer al zijn SS' ers verboden had, een bijdrage te schrijven voor het grote geschenk dat men voor Mussert had willen klaarmaken: een boekwerk, getiteld Een halve eeuw Nederlands leven) Een week na die verjaardag kwam het kader van de Germaanse SS in de Reichsschule te Valkenburg bijeen; 's avonds werd opgehaald hoe Mussert zich in de meidagen van '40 'in een hooiberg verscholen had'. '[ansonius', aldus een der aanwezigen,
XC'trok een binnenste buiten gekeerde damesmantel aan, zette een oude dameshoed raar op het hoofd en begon met de potsen van een neger-medicijnman een wilde rondedans, zingend op de wijs van 'Where is the tiger?' het spotlied van de SS op Mussert: 'Waar is de leider?' ... Dit lied van Jansonius werd terstond door het hele Nederlandse gezelschap overgenomen. Alles werd overhoop gehaald, 'op zoek naar de leider'. De Duitse gastheren werden van hun stoelen gehaald om te kijken of de leider niet onder de zitting verscholen zat. In polonaise trokken zij over de gang. Feldmeijer lag schuddebuikend van daverend plezier in een fauteuil's12
1 Het was tekenend dat dit boekwerk niet op tijd gereed was; even tekenend was het dat in Maastricht, waar Mussert die soste verjaardag met een receptie wilde vieren, geen enkele banketbakker bereid was om met de extra ter beschikking gestelde rantsoenen 1000 gebakjes voor die receptie te maken. 2 H. W. van Etten: 'De Nederlandse SS' (z.d.), p. 33 (Doc 1-447, b-2).
diezelfde Feldmeijer diende medio juli '44 bij Ranter het verzoek in, de 'Germaanse SS in Nederland' tot een Abschnitt te maken van de Oberabschnitt Nordwest der Allgemeine SS: een met een Duitse term aangegeven deel dus van een deel van de Allgemeine SS. Het was een logisch eindpunt.
XCMussert hield daarentegen in diezelfde tijd niet op, te onderstrepen dat hij zich als Nederlauder beschouwde. Met de herinnering aan wat Himmler ten aanzien van de politieke vorming binnen de NSB had trachten te bereiken, is het niet ondienstig er op te wijzen dat 'de vormingsorganisator' van de NSB, H. C. Nije (op wie Rauter tegen had, dat er zowel Joods als negerbloed door zijn aderen stroomde), eind juni '44 met uitdrukkelijke goedkeuring van Mussert binnen de NSB een bindend 'voorschrift voor de behandeling van het Groot-Nederlandse (Dietse) probleem' rondzond' waarin o.m. het volgende te lezen stond:
XC'Het is ongewenst, op het ogenblik in spreekbeurten het Groot-Nederlandse (Dietse) probleem aan de orde te stellen.
XCIndien vragen gesteld worden, dient het volgende antwoord te worden gegeven:
XCa. Het nationaal-socialisme is een volkse beweging ... Het Nederlandse volk als zodanig omvat allen, die van Nederlandsen bloede zijn, dus zowel een Nederlander in 'Rijks'-Nederland als in Vlaanderen, Zuid-Afrika en op verschillende andere punten in de wereld. Aal! dit begrip valt niet te tornen.
XCb. Op het ogenblik is het niet juist, propaganda te maken voor staatkundige aaneensluiting van Noord- en Zuid-Nederland ... De staatkundige indeling van Europa zal de Führer te zijner tijd aan de orde stellen en, wat de Nederlandse sector betreft, bespreken met de Leider.'
XCTot die Führer had Mussert toch nog kunnen doordringen, begin december '43 namelijk. Hij had op de ontmoeting dus bijna zes maanden moeten wachten. Dat was hem zwaar gevallen, maar het tijdsverloop had het voordeel gehad dat hij aan de voorbereiding van het gesprek veel aandacht had kunnen besteden: bij uitstek bij die gelegenheid wilde hij naar voren treden in de weliswaar vage maar door hem niet als irreëel beschouwde functie van 'leider van het Nederlandse volk'.
XCHerhaaldelijk had Mussert in de zomer en herfst van '43 bij Seyss-InquartExemplaar inc. 12
1 379
bezwaar gemaakt tegen bepaalde maatregelen van de bezetter: hij had er bijvoorbeeld op aangedrongen dat de weggevoerde ex-militairen na een jaar zouden mogen terugkeren; hij had bepleit dat de Nederlanders van gedeeltelijk Indonesische afkomst door de bezetter (en door de SS!) op voet van gelijkheid met andere Nederlanders behandeld zouden worden; hij had de zorg voor het vermogen van het Huis van Oranje opgeëist; hij had gewild dat de families van opvarenden bij de koopvaardij en bij de marine hogere uitkeringen zouden ontvangen (het bestaan van de 'Zeemanspot' was hem onbekend); hij had het verlangen geuit dat ca. 100 000 radiotoestellen teruggegeven zouden worden aan N ederlanders voor wier politieke betrouwbaarheid de NSB garant zou staan, en hij had, gezien het feit dat allerwege kinderen op blote voeten rondliepen, op uitbreiding van de klompenproductie aangedrongen. Ook over de economisch-financiële plundering van Nederland had hij herhaaldelijk met Seyss-Inquart gesproken, zulks aan de hand van officiële gegevens die hij via ir. Müller van secretarisgeneraal Hirschfeld ontvangen had.
XCOp al die punten had Mussert bij Seyss-Inquart niets bereikt. Dan waren er die andere punten waarop hij niet door Seyss-Inquart maar alleen door Hitler gerustgesteld kon worden: de Führer moest zich tegen het Duitse 'imperialisme' (de SS-ideologie) uitspreken, ja de Führer moest de vrijheid van godsdienst erkennen - zulk een aan zijn initiatief te danken uitspraak zou, meende Mussert, de positie van de NSB ten goede komen.
XCEind oktober (Mussohni was afgezet, Italië had gecapituleerd, de Russen waren in volle opmars, Hamburg en Kassel lagen in puin) zette Mussert zich weer eens aan het schrijven van een voor Hitler bestemde nota. I In de eerste versie nam hij de punten 'krijgsgevangenen', 'Indische Nederlanders', 'koninklijk vermogen' en 'gezinnen van opvarenden' op, maar die liet hij op aanraden van Schmidts opvolger, Generalkommissar Ritterbusch, uit de versie weg die aan Hitler gestuurd zou worden. Blijkens de eerste versie had hij ook gewild dat Hitler 'op staatkundig terrein' een 'uitspraak' zou doen 'vóór de samenwerking en de ordening van de Germaanse volkeren, onder nadrukkelijke afwijzing van het gevreesde Duitse imperialisme' - dat werd: 'onder nadrukkelijke afwijzing van ieder imperialisme of separatisme', In zijn nota drong Mussert er tenslotte op aan dat hem de volle verantwoordelijkheid zou worden gegeven voor de sectoren volksgezondheid, volksopvoeding, volksvoorlichting en culturele zaken (hij zou zich dan onmiddellijk van secretaris-generaal van Dam ontdoen) - overigens schreefp.12 4
1 Tekst: 76-93..
hij, dat 'Buitenlandse Zaken, Defensie en Koloniën ... niet alleen nu, maar ook later in het kader van de samenwerking der Germaanse volkeren, principieel en in hoofdzaak centraal geregeld zullen worden, dus vanuit Berlijn.'
XCMedio november was de nota gereed in een vorm waar Seyss-Inquart geen bezwaar tegen had. Ritterbusch droeg zorg voor de verzending naar het Fiihrerhauptquartier, Dat Hitler de tijd genomen heeft om het even lange als langdradige stuk te lezen, betwijfelen wij - in elk geval had hij er geen bezwaar tegen, na een jaar Mussert weer eens te ontvangen, en och, als hij deze met het afleggen van enkele nietszeggende verklaringen een genoegen kon doen, waarom dan niet? Elke bondgenoot was er één; het was wel niet veel wat Mussert te bieden had, maar ook dat weinige kon in de benarde situatie waarin Duitsland zich bevond, niet gemist worden.
XCLaat ons beginnen met die nietszeggende verklaringen weer te geven. Deze werden na afloop van het gesprek (dat op 2 december '43 plaatsvond) geformuleerd door Seyss-Inquart die al met Hitler en stellig ook met Bormann gesproken had voor Mussert door Hitler ontvangen werd. 'Wie die Zusammenjassung der germanisthen Völker erfolgen soll, ist', zo luidden die verklaringen", 'derzeit noch offen. Hierbei dilrfen die Kräfte nicht im Innern gegeneinander verbraucht, sondern müssen gegen dm Osten gesammelt uierden.
XCWir dürfen den Völkern an Freiheit nicht nehmen was genommen uierden kann, sondern (wollen ihnen' - die woorden ontbreken, maar wij voegen ze toe) 'moglidut Freiheit lassen.' Dat 'miiglichst' maakte de toezegging krachteloos, zulks nog los van het feit dat wat Hitler en de zijnen onder 'Freiheit' verstonden, precies het tegendeel daarvan was.
XC'So kann auch nicht die Absicht bestehen, die Niederländer zu entniederländern sondern es kommt darauf an, mit den übrigen germanischen Völkern zu lösen, was gemeinsam gelöst wetden muss' - ja maar dat 'gemeinsam lösen' betekende nu juist dat Nederland als historische eenheid zou verdwijnen.
XC'Noch ist nicht die Zeit gekommen filT eine europäische Proklamation oder die Proklamation des germanischen Reithes ... jedenfalls kann es keinen europäischen Einheitsleisten geben und kein Einheitsstatut' (voor Europa! het 'germanische Reich', waarin Nederland zou opgaan, zou natuurlijk wèl een eenheidsstaat worden).
XC'Crundsatz ist die völlige Toleranz.' (sic!) 'Die Kirche soll den Staat nicht kritisieTen und der Staat nicht die Kirche, die sich aufkirchliche Dinge beschränkt' dat was precies het tegendeel van hetgeen Mussert eind februari '43 geTekst o.m.:12 4
1
schreven had toen hij 'het recht der kerken, ja (hun) plicht' erkend had om 'de wereldlijke overheid te vermanen'.
XCBinnen de NSB werd van deze toezeggingen van Hitlerveel ophefgemaakt ; ze vormden het pièce de résistance in de toespraak die Mussert op II december bij het twaalfjarig bestaan van de NSB op een grote vergadering te Utrecht hield. Er waren evenwel op die zde december in het Führerhauptquartier nog heel andere dingen gezegd dan men uit die toezeggingen zou afleiden!
XCWie waren aanwezig geweest? Hitler, Mussert en Seyss-Inquart noemden wij al. Mussert werd ditmaal niet door ir. Müller vergezeld maar door van Geelkerken. Hitler had de onafscheidelijke Bormann naast zich en voorts de Chef der Reichskanzlei, Lammers. Uit Den Haag was Ritterbusch met SeyssInquart meegekomen. Himmler ontbrak - wij zijn er niet zeker van dat aan zijn afwezigheid politieke betekenis toegekend moet worden.
XCHet gesprek bij Hitler duurde bijna twee uur. Of: 'gesprek'? Zoals gewoonlijk stak Hitler een lange monoloog a£ Aan de door Mussert geuite wens, een deel van het binnenlands bestuur onder zijn verantwoordelijkheid te krijgen, besteedde hij totaal geen aandacht.! Hij had een uur nodig voor een uiteenzetting van de gebeurtenissen in Italië en aan het Oostelijk front waar de Russen, vooral in het zuiden, in volle opmars waren. Europa, zo betoogde hij,_moest zich aaneensluiten om de Sowjet-Unie zo ver mogelijk op afstand te houden. 'De Führer gaf', aldus van Geelkerken in zijn verslag vanHitlers uiteenzetring'', 'de Leider nadrukkelijk te verstaan, in te stemmen met datgene wat de Leider had geschreven in de nota, en zijn wil om niets te doen wat tegen de aard en het karakter der Nederlanders was gericht, tenzij de Nederlanders' (zoals te verwachten was) 'bot afwijzend bleven en niet mee
1 Wij willen in dit verband vermelden dat althans Himmler ongeveer een half jaar later toch weer met het oude denkbeeld speelde, in bezet gebied een Nederlandse 'regering' te vormen, louter met de bedoeling dat deze enkele lichtingen in militaire dienst zou roepen (daar was in '42 alover gedacht maar Hider was toen niet ge interesseerd geweest in Nederlandse dienstplichtigen). Eind mei' 44 schreefHimmler namelijk aan Kaltenbrunner: im (Himmler dacht blijkbaar dat de Geallieerde invasie, àls het er toe zou komen, niet veel om het lijf zou hebben) (dat eiste het volkenrecht) in Dat laatste zal Seyss-Inquart wel gezegd hebben. (brief, 25 mei 1944, van Himmler aan Kaltenbrunner, 2227). 2 Tekst in (RvO) (1948), p. 328 -32.
wilden doen in deze Europese ordening. In dat geval zouden zij moeten worden gedwongen.' Hoe die Europese ordening er precies zou uitzien, liet Hitler in het midden; wat de ordening van het 'germanische Reich' betrof, gaf hij daarentegen weer duidelijk te verstaan, in welke richting hij dacht: hij herinnerde er namelijk aan dat Bismarck na de Frans-Duitse oorlog uit de onafhankelijke Duitse staten het ene Duitse Rijk gevormd had (er zou dus van de onafhankelijkheid van Nederland in het grotere germanische Reich ook niets overblijven) - een uiteenzetting die aan Ritterbusch drie jaar later nog scherp voor ogen stond", maar die men in van Geelkerkens verslag vergeefs zoekt.
XCWas dat een opzettelijke omissie? Wij zijn er niet zeker van. Lieden als Mussert en van Geelkerken hadden, als zij door Hitler ontvangen werden, het gevoel, in aanwezigheid te zijn van een leidersfiguur die van bovenmenselijk formaat was - uit zijn woordenstroom drong eigenlijk alleen datgene tot hen door wat met hun eigen wensvoorstellingen in overeenstemming was. Hitlers lange monoloog over de zware crisissen waaraan hij in de loop van '43 het hoofd had moeten bieden, had hen weer volledig in zijn ban gebracht. Mussert was zozeer onder de indruk gekomen dat hij aan Seyss-Inquart verklaarde (aldus diens weergave in een brief aan Himmler), 'dass man gar keine anderen Gedanken haben könne, als alles zu tun, um dent Führer in seinem Kampf xu helfen. Er sprach von einer geradezu religiesen Ein stellung gegenüber der Mission des Puhrers'> Van die opvatting getuigde Mussert ook in het publiek. In zijn toespraak te Utrecht herinnerde hij er aan dat hij in december '41 trouw gezworen had aan 'Adolf Hitler als Germaans Führer.'Dit zal voor velen', zo vervolgde hij, 'toen nog onbegrijpelijk zijn geweest. Nu dringt het meer door dat Hitler de van God gezondene is die voor het voortbestaan van geheel Europa de verantwoordelijkheid draagt. Het is mij als religieus voelend mens, als Leider der beweging en als verantwoordelijk voor de toekomst van ons Nederlands volk:, een eer en een voorrecht, dit door de eed van trouw tot uitdrukking te hebben gebracht.'
XCBlééf Mussert zo 'gelovig'? Wij betwijfelen het. In '61 vertelde Musserts secretaresse ons dat het haar in de loop van '44 niet was ontgaan dat af en toe bij Mussert twijfel naar boven kwam. Hij had op zijn werkkamer een groot portret van Hitler hangen - het gebeurde toen wel dat hij voor dat portret ging staan en hardop zei: 'Kan ik je nou vertrouwen, ja of neen ?'3
XC1 Directoraat-generaal voor de bijzondere rechtspleging: p.v. W. F. A. Ritterbusch (II aug. 1947), p. 26 (Doc. 1-1412, a-a). 2 Brief, 9 dec. 1943, van Seyss-Inquart aan Himmler (BDe, 662-63). 3 C. W. van Bilderbeek, 6 juni 1961. 12
XCWij hebben als titel boven dit gedeelte uit het aan de NSB en de SS gewijde hoofdstuk de woorden 'Musserts worsteling' geplaatst. Wij hebben ze gekozen omdat in de politiek die Mussert ook in de nu beschreven periode trachtte te voeren, het element van worsteling niet ontbrak: worsteling met krachten die hij als een dodelijke bedreiging zag voor het land waarmee hij zich verbonden voelde en waarin hij persoonlijk in de toekomst een grote rol hoopte te spelen. Dat Mussert zèlf die worsteling als zodanig beleefd heeft, lijdt geen twijfel- hij beleefde haar zelfs als verwoed, ja als gevaarlijk. Hoe tekenend was op 27 juni, vijf dagen na de Haagse toespraak waarin hij tegen de SS-ideologie gefulmineerd had, zijn verwachting dat de Beauftragte die hij samen met enkele andere Duitsers voor zijn woning uit een auto zag stappen, hem kwam arresteren! Geen Duitser die er aan-dacht; Wat Mussert voor de bezetter was, werd door Seyss-Inquart aangegeven toen hij in diezelfde tijd, notabene in een gesprek waarbij Feldmeijer aanwezig was, de leider van de NSB een 'abnutzungsobjekt' noemde.
XCMen zou het zo kunnen stellen: voor Seyss-Inquart waren de NSB'ers als hulpkrachten onmisbaar en hij heeft Mussert op de koop toe genomen, wel wetend dat deze, als het er op aankwam, nauwelijks politieke bewegingsvrijheid bezat: hij had Hitler trouw gezworen, zij het met enige reserve (hij had immers bij die eedsaflegging gezegd dat hij er van uitging dat Hitler nimmer iets zou eisen, 'dat in strijd zou zijn met de eer, de waardigheid of de belangen van het Nederlandse volk') en hij was fmancieel nagenoeg volledig van de bezetter afhankelijk.! In wezen was hij dus, maar in een andere zin dan waarop hij zelf af en toe hoopte, de politieke gevangene van de Duitsers. Wat hij zelf als een 'worsteling' ervaren heeft, was, objectief gezien, niet zo heel veel meer dan een nogal machteloos tegenspartelen - nogal machteloos vooralook daarom omdat slechts een verdwijnend gering percentage van het Nederlandse volk achter hem stond.
XCTerecht heeft dat volk aan de worsteling die Mussert meende te voeren, ook in de periode die wij thans beschrijven, praktisch geen aandacht besteed. Zeker, in de illegale pers las men in de zomer van '43 niet zonder genoegen de
1 Het verdient de aandacht dat Mussert ook in de situatie die zou ontstaan als het Derde Rijk zich zou kunnen handhaven, slechts een zeer geringe bewegingsvrijheid voor zichzelf opeiste - 'Buitenlandse Zaken, Defensie en Koloniën' wilde hij immers blijkens zijn aangehaalde, tot Hitler gerichte nota 'principieel' aan Berlijn toever trouwen.
berichten over de daverende ruzie die zich op 5 juni tijdens de bijeenkomst te Utrecht tussen Mussert en Feldmeijer zou hebben voorgedaan, maar men realiseerde zich daarbij scherp dat hoeveel er dan misschien ook was dat de leider der NSB en de Voorman der Germaanse SS verdeeld hield, er nog altijd veel méér was dat hen verbond: beiden waren nationaal-socialist, beiden stonden met overtuiging aan de zijde van het onderdrukkende en plunderende Duitsland. Trouwens, dat dispuut tussen Mussert en Feldmeijer had op de toekomst betrekking en voor beiden zag men in de zomer van '43 maar één toekomst: dat zij, misschien al 'vóór de herfstbladeren (zouden) vallen', maar in elk: geval niet zoveel maanden later, voor het vuurpeloton geplaatst zouden worden. Datgene wat Mussert als 'leider van het Nederlandse volk:' trachtte te bereiken, interesseerde de brede massa geen zier (het drong ook niet tot haar door) - voor haar telde maar één ding: dat NSB' ers hulpkrachten van de vijand en dus ook zelf vijanden waren.
XCHet verdient de aandacht dat juist in de loop van '43 de helpersrol die door NSB'ers vervuld werd, opnieuw geaccentueerd werd. Lang niet ieder had in zijn dagelijks bestaan met NSB'ers te maken gekregen, maar men had hen van' 40 af geüniformeerd zien lopen naar vergaderingen of zien marcheren: als leden van de Politieke Organisatie der NSB, van de WA, van de SS, van de Nationale [eugdstorrn. Wèl ging men die formaties in '43 minder zien (de leden van de Politieke Organisatie trokken hun uniform veiligheidshalve nog maar zelden aan en van de WA' ers en SS'ers dienden velen aan het Oostelijk front), maar er kwamen in de loop van dat jaar twee nieuwe formaties bij, die door de bezetter opgericht waren: de Landstorm Nederland en de Nederlandse Landwacht. Van deze twee was het vooral de Landwacht die zich in haar dagelijkse acties tegen de bevolking keerde en, dat doende, de haat tegen de NSB en alles wat zij representeerde, nog deed toenemen.
XCHoewelmet name in de loop van '41 en '42 vele duizenden Nederlanders, van wie misschien wel de helft lid was van de NSB, als vrijwilligers naar het Oostelijk front vertrokken waren, realiseerdede bezetter zich begin '43 dat12
1 Toen deze formatie in maart 1943 door Seyss-Inquart in het leven geroepen werd, heette zij 'Landwacht Nederland'; de naam werd in oktober tot 'Landstorm Neder land' gewijzigd om verwarring met de toen nog op te richten 'Nederlandse Land wacht' te voorkomen. Wij spreken van meet af aan van 'Landstorm Nederland'.
er nog vele duizenden anderen waren die hij voor militaire doeleinden kon inschakelen; ze hadden blijkbaar tegen de dienst aan het Oostelijk front bezwaar maar zij waren wellicht te vinden voor een inzet waarbij zij N ederland niet behoefden te verlaten en die ook (van het Oostelijk front kwamen elke week berichten omtrent gesneuvelde vrijwilligers) minder riskant zou lijken. Om dezulken toch in een militaire formatie op te vangen, werd in maart '43 bij verordening van Seyss-Inquart de Landstorm Nederland opgericht", welke (aldus die verordening) 'in overeenstemming met de Leider der Nationaal-Socialistische Beweging der Nederlanden' 'binnen het kader van de Waffèn-SS' zou opereren. Die Landstorm ressorteerde dus onder Rauter, in engere zin: onder de aan Rauter ondergeschikte Betehls haber der Waffen-SS. In de Landstorm werd een onderscheid gemaakt tussen: de 'leden' en de 'vaste kern': die 'kern' zou zich voor de duur van de oorlog verbinden, de 'leden' voor drie maanden (d.w.z. voor hun oefening) 'en verder voor de eventueel noodzakelijke inzet'; daartoe zouden zij dan opgeroepen worden. Inzet tegen wie? De Landstorm Nederland was, aldus de verordening, 'een territoriale organisatie voor de landsverdediging, welke bestemd is voor de afweer van buitenlandse ofbinnenlandse vijanden binnen Nederland.' Dat was een ruime formulering: Rauter kon die Landstorm dus ook gebruiken voor de bestrijding van de illegaliteit. Hij hoopte overigens dat veel Landstormers, waren zij eenmaal aan de militaire discipline gewend, zich alsnog bereid zouden verklaren, Oostfront-vrijwilliger te worden.
XCHoeveel Landstormers kwamen er?
XCIn totaal tot zomer' 44 ca. vier-en-dertighonderd, allen tussen de zeventien en vijftig jaar. Hoevelen hunner tot de 'vaste kern' behoorden, hoevelen slechts 'lid' waren, weten wij niet - wèl dat de Landstorm, toen in juni '44 na de Geallieerde invasie in Normandië alle 'reservisten' gemobiliseerd werden, in totaal het genoemde aantal militairen omvatte. Dezen waren allen op Hitler als 'Germaans Führer' beëdigd.
XCHet had moeite gekost, die vier-en-dertighonderd bijeen te krijgen.
XCEind maart' 43 richtte de secretaris-generaal van de NSB, Huygen, een oproep tot alle mannelijke leden om zich vóór medio april bij hun kringleider als kandidaat-Landstormer aan te melden. Per I mei hadden evenwel van de 72 kringen die de NSB landelijk kende, 33 nog niets van zich laten horen. Er waren toen ca. vijftienhonderd personen al goedgekeurd ('leden en niet-leden' van de NSB2 - wellicht is meer dan de helft NSB' er geweest); begin mei werden van die vijftienhonderd de eerste vierhonderd opge
XC1 VO 23/43 (Verordeningenblad, 1943, p. II6-I8). 2 NSB, District Limburg:
roepen teneinde geoefend te worden. Zo kwam in de loop van mei en juni het 'rste regiment' tot stand, maar eind juli erkende Mussert in een gesprek met Rauter dat 'de aanmelding voor het zde regiment nog gering' was.' Mussert wilde zich wel moeite geven opdat er meer vrijwilligers zouden komen, maar dat had voor hem het nadeel dat de activiteit welke de NSB en haar formaties konden ontplooien, ernstig geremd werd; tien dagen later zei hij tegen Seyss-Inquart die op groter werkzaamheid van de NSB aangedrongen had: 'Het is alsof men een kip onvoldoende voedt, velen er op los laat om aan alle kanten veren uit te trekken en dan verbaasd is dat het eieren leggen ophoudt.f
XCHet plukken van de kip werd voortgezet. Begin september '43 gaf van Geelkerken die, behalve plaatsvervangend leider van de NSB, als 'Hoofdstormer' leider van de Nationale Jeugdstorm was, de 'order' uit dat alle mannelijke leden van de Jeugdstorm van zeventien jaar en ouder tot de Landstorm moesten toetreden - wie dat naliet, zou uit de Jeugdstorm geroyeerd worden. Er waren nogal wat Jeugdstormers die niet opkwamen; maatregelen werden tegen hen niet genomen. Ca. tweehonderd meldden zich echter wèl aan; zij werden met enige moeite (Rauter en de leiding van de Waffen-SS hadden nogal wat bezwaren) in een aparte '[eugdstorrncompagnie' samengebracht.
XCDe Landstormers werden in Waffen-SS-uniformen gestoken. Zij werden bewapend met oude Franse geweren waarvoor maar weinig munitie beschikbaar was, later kwamen er betere wapenen, ook machinegeweren, mortieren en wat licht geschut.
XCDe drie bataljons die tenslotte werden geformeerd, waren gelegerd in Hoogeveen, in Ede en Veenendaal, en in Den Bosch, Vught en Roermond. De officierenwaren allen Duitsers, de hogere onderofficieren meest uit Polen afkomstige en ook Pools sprekende Volksduitsers, de lagere onderofficieren als regel Nederlanders die aan het Oostelijk front gediend hadden. Velen waren goedgekeurd die men eigenlijk had moeten afkeuren; soms was zelfs de gehele keuring achterwege gelaten. Een en ander droeg er toe bij dat de geest in de Landstorm veel te wensen overliet. In de zomer van' 44 klaagde Rauter er over dat een groot deel van de officieren lui was, en, schreef hij voorts, de eerste taak van de nieuwe commandant, SS-Oberführer Martin Kohlroser, was geweest, een einde te maken aan 'die Cliquen- und Sauwirt schaft'.312
1 Mussert: 'Besprekingen op ... 27 juli 1943', p. 2 (a.v., 27 a). 2 Mussert: Verslag, 9 aug. 1943, p. 2 (a.v.). 3 Brief, 17 juni 1944, van Rauter aan het 2 b).
XCVermoedelijk is deze Landstorm, totdat hij in de tweede helft van juni '44 op volle sterkte gemobiliseerd werd, hoofdzakelijk, zo niet uitsluitend, in opleiding geweest. Dat de formatie niet veel kracht zou kunnen ontwikkelen, zou blijken bij de eerste crisis waarbij zij ingezet werd: in september '44. Wat wij hier evenwel zouden willen onderstrepen is dat de brede massa zich aan de Landstormers (die zij voor Waffen-SS'ers aanzag) wel geërgerd zal hebben maar dat zij niet veel last van hen ondervond. Bij de tweede nieuwe formatie die wij nu gaan behandelen, lag dat anders.
XCEvenals de Landstorm ressorteerde de Landwacht onder Rauter, althans wat haar optreden betrof, maar er was dit wezenlijke verschil dat, waar de Landstorm zich op een militaire taak toelegde, de Landwacht een politie-taak had: daarom had zij ook zoveel meer met de bevolking te maken.
XCWas er dan niet al een hulppolitie die uit NSB' ers bestond? Inderdaad, in de lente van' 42 was de Vrijwillige Hulppolitie opgericht en haar leden hadden van juli '42 af met ijver deelgenomen aan het ophalen van Joden uit hun woningen. Zij waren toen niet in permanente dienst geweest maar waren opgeroepen telkens wanneer hun medewerking noodzakelijk geacht was. In februari '43, na de aanslagen op generaal Seyffardt en de Reydons, hadden zij er een taak bij gekregen: het bewaken van de woningen van vooraanstaande NSB' ers. Er werd toen uit de Hulppolitie een kern gevormd die wèl permanent dienst deed. Begin '44 behoorden tot die kern ruim vierhonderd man van wie er drie-en-zeventig verbonden waren aan het concentratiekamp Ommen en negen-en-twintig ingeschakeld bij de bewaking van de bureaus van het Centraal Distributiekantoor te Hattem en Zwolle. Met uitzondering van die negen-en-twintig werden alle Hulppolitie-agenten-invaste-dienst per I juni '44 aan de Landwacht toegevoegd; dat geschiedde dus in een vrij laat stadium.
XCMen mag die Hulppolitie niet zien als een landelijk korps - zij bestond, zou men kunnen zeggen, uit kleine groepjes NSB' ers die in feite ressorteerden onder 'foute' elementen bij de Nederlandse politie. Het waren ook niet zo veel NSB'ers geweest die Hulppolitie-agent geworden waren. Precieze gegevens ontbreken, maar er is een enkele aanwijzing dat het er in het land als geheel begin '44 niet meer dan ruim duizend waren, de 'vaste' leden inbegrepen. Welnu, met de oprichting van de Nederlandse Landwacht werd
seerd korps gemikt. Dat werd door Mussert gewenst en ook door Rauter, zij het niet uit dezelfde motieven. Aangezien het aantal aanslagen op NSB' ers na de April-Meistakingen toegenomen was, wenste Mussert dat de bescherming van individuele NSB' ers en van de bureaus van de NSB en haar formaties belangrijk uitgebreid en verbeterd werd - Ranter daarentegen had behoefte aan een korps dat, gegeven het feit dat de 'normale' Nederlandse politie zich steeds passiever ging gedragen, een deel van de taken van die politie zou overnemen. Die 'normale' politie telde, de marechaussee inbegrepen, ca. twintigduizend man - voor het nieuwe korps dacht Rauter zich aanvankelijk een sterkte van ca. zesduizend man; dat korps wilde hij dan indelen volgens de ressorten van de vijf gewestelijke 'politie-kommandeurs' (ressorten welke samenvielen met die van de vijf gerechtshoven) - dat zou betekenen dat de vijf delen van dat korps in feite gedirigeerd zouden worden door de officieren van de Ordnungspolizei die bij de bureaus van de gewestelijke kommandeurs gedetacheerd waren; het nieuwe korps zou dan in zijn geheel onder de Befehlshaber der Ordnungspolizei geplaatst worden die op zijn beurt een van Rauters ondergeschikten was. Het zou er, alles tezamen, op neerkomen dat wat nog aan valide mannelijke NSB' ers in den lande aanwezig was, in een formatie zou belanden die tot het SS-complex behoorde: dat was als het ware de prijs die Mussert betalen moest als hij een betere bewaking van individuele NSB'ers en bureaus van de NSB wilde bereiken. Mussert stelde daarbij één voorwaarde: in de nieuwe formatie moesten de hoogste posten toevertrouwd worden aan de plaatsvervangend leider van de NSB, van Geelkerken. en aan de commandant van de WA, Zondervan. Rauter ging daarmee akkoord, mits de Voorman van de Germaanse SS, Feldmeijer, op eenzelfde post zou belanden als Zondervan.
XCToen deze afspraken eenmaal gemaakt waren, verscheen medio november '43 een verordening van Seyss-Inquart- waarvan artikel I luidde: '(I) Het door de Leider der Nationaal-SocialistischeBeweging der Nederlanden uit haar leden en de leden der neven-organisatiesgevormde beschermingskorps wordt door de Generalkommissar für das Sicherheitswesen en Höhere SS- und Polizeiführer onder de naam van NederlandseLandwa~htbewapend en verkrijgt van hem politiebevoegdhedens, en wordt ingezet tot handhaving van de openbare orde en tot beschermingvan leven en goed van de ordelievendebevolking. (2) Aan het hoofd der Nederlandse Landwacht staat een Inspecteur-Generaal, aan wie twee Inspecteurs worden toegevoegd.'(Verordeningenblad, p.Schrieke,de secretaris-generaal van justitie, had geweigerd, de Landwacht die politiebevoegdhedente geven; hij voorzag dat daar op grote schaalmisbruikvan zou worden gemaakt.
1 VO IIO/43 1943, 359-61). 2
XCVan Geelkerken werd Inspecteur-Generaal (jaarsalaris: flo 000), Zondervan en Feldmeijer werden Inspecteur.
XCWij willen beginnen met op te merken dat er van het leiderschap van deze drie in de praktijk weinig terecht kwam. Zondervan was de enige die voor zijn nieuwe functie tenminste de nodige tijd kon en wilde vrijmaken; Feldmeijer wenste speciaal met Zondervan niets te maken te hebben en liet de zaken van de Landwacht spoedig lopen; van Geelkerken besteedde er iets meer tijd aan, maar bezat noch in het militaire noch in het politionele vlak ervaring - mede daardoor kwam hij tot Musserts verontwaardiging steeds sterker onder invloed van Rauter te staan. Trouwens, er was meer waar Mussert zich over ging opwinden, want in de periode waarin men nog met de opleiding van de eerste groepen Landwachters bezig was, bleek hem dat de nieuwe formatie aan de bescherming van NSB'ers en van bureaus van de NSB totaal geen aandacht zou besteden maar zich zou concentreren op andere taken die Rauter van meet af aan wel had genoemd, maar slechts op de tweede plaats: het begeleiden van transporten van distributiebescheiden en het uitoefenenen van algemene controle aan de openbare weg. Landwachters zouden willekeurige passanten aanhouden, hun persoonsbewijzen controleren en hun bagage onderzoeken; zij zouden die passanten ook mogen arresteren en bij verzet gebruik mogen maken van hun wapen.
XCDe Landwacht was met de uitoefening van die taken nog niet begonnen toen Mussert zich realiseerde dat hij door akkoord te gaan met de oprichting van de nieuwe formatie, het valide deel van de NSB, zonder dat hij iets ten gunste van de NSB bereikt had, naar de sfeer van de Waffen-SS overgeheveld en aan Ranter ter beschikking gesteld had voor werkzaamheden die de kloof tussen de NSB en de overweldigende meerderheid van de bevolking alleen maar nog breder en dieper zouden maken dan ze al was. Begin februari '44 had Mussert er genoeg van. In een urenlang gesprek eiste hij van van Geelkerken, die als Inspecteur-Generaal 'hoofd der Nederlandse Landwacht' was, dat deze naar Rauter zou gaan met de mededeling dat de Landwacht louter voor de beveiliging van NSB'ers en bureaus van de NSB gebruikt mocht worden, dat Landwachters uitsluitend in het uniform van de NSB, niet dus in Duitse uniformen, dienst mochten doen en dat alles wat op een relatie met het SS-complex wees, ongedaan gemaakt zou worden. 'De Leider had', zo werd korte tijd later omtrent dit gesprek vastgelegd, 'aan van Geelkerken gevraagd: 'Wie bepaalt eigenlijk de inzet van de Landwacht?' Hierop had van Geelkerken geantwoord: 'De inzet wordt bepaald door SS-Ober gruppenführer Rauter als Generalkommissar voor de veiligheid.' Mussert had
wenste te bepalen'! - dat bericht moest van Geelkerken maar aan Rauter overbrengen. Van Geelkerken weigerde. Mussert wees er op dat hij als leider van de NSB opdrachten kon geven aan de plaatsvervangend leider. Van Geelkerken blééf weigeren. Sterker nog: samen met Zondervan, maar zonder Feldmeijer ('omdat anders in NSB-kringen onmiddellijk de indruk zou worden gewekt dat dit een streek van Feldmeijer zou kunnen zijn'ê), zocht hij Rauter op en drong er bij deze op aan, Musserts wensen naast zich neer te leggen. Mussert protesteerde toen nog bij Seyss-Inquart en SeyssInquart wees dat protest af. Een en ander betekende dat de leider der NSB er niet in geslaagd was, enige invloed te krijgen op de nieuwe formatie die notabene uitsluitend uit NSB'ers zou bestaan.
XCWat de leiding betrof, kreeg Ranter een vaste greep op de Landwacht. Als chef van de staf fungeerde oorspronkelijk een Opperbanleider van de WA, maar deze werd begin '44 weggewerkt en door Jansonius, de rechterhand van Feldmeijer, vervangen. Niet dat Jansonius iets te zeggen kreeg! In het stafbureau werden de lakens uitgedeeld door een officier van de Ordnungs polizei. Rauter droeg er verder zorg voor dat van de vijf gewestelijke leiders ('Kommandeurs') van de Landwacht twee uit de Germaanse SS gerecruteerd werden"; er kwamen er drie uit de NSB.4
XCEvenals de Landstorm Nederland en de Vrijwillige Hulppolitie werd de Landwacht verdeeld in leden die permanent in dienst waren ('Beroepslandwachters') en andere leden voor wie dat niet gold ('Hulplandwachters'). De beroepslandwachters, ten getale van twaalf- tot dertienhonderd (zomer '44), werden in kwartieren ondergebracht en kregen een vaste bezoldiging die begon met f 50 tot f 60 per weck; d:: hulplandwachters, ten getale van ca. negenduizend (zomer '44), woonden thuis en werden per uur betaald: overdag drie kwartjes per uur, 's avonds en's nachts één gulden. Om landwachter te worden moest men tussen de achttien en vijf-en-vijftig jaar zijn. Er was vrij veel animo om tot de nieuwe formatie toe te treden" de weergegeven cijfers tonen dat aan. Die animo is ook wel begrijpelijk.
XC1 Notitie, II febr. 1944, van J. L. Jansonius voor H. Feldmeijer en de Sicherheits dienst (HSSuPF, 387 b). 2 A.v. 3 Dit waren: T. J. S. van Efferen (Stormban III: Groningen, Friesland en Drente) en G. Rollema (Stormban V: Noord-Brabant en Limburg). 4 Dit waren: mr. H. A. M. van der Heyden (Stormban I: Zuid-Holland en Zeeland), W. Slob (Stormban II: Noord-Holland en Utrecht) en N. J. Alblas (Stormban IV: Gelderland en Overijssel). S Er is evenwel van de NSB uit ook tamelijk veel pressie uitgeoefend: leden van de WA en van de Germaanse SS kregen veelal bericht thuis dat zij, nog voor zij zich aangemeld hadden, bij de Landwacht ingedeeld waren. Alle leden van de Jeugdstorm van zestienjaar en ouder ontvingen, voorzover zij niet bij de Landstorm Nederland dienden, in de lente van '44 een bevel van van Geelkerken dat zij hulplandwachter moesten worden. 'We hebben',
Om te beginnen: men kreeg een wapen. Dan: de bezoldiging van de beroepslandwachter lag aanzienlijk boven die van een geschoolde arbeider, en de hulplandwachter hoopte het tot een niet te versmaden bijverdienste te brengen (er waren er onder hen die per week 60 of 70 uur dienst gingen doen) - in de praktijk kwamen er bij die uitbetalingen moeilijkheden. Het geld moest namelijk komen van het naar Nijmegen overgeplaatste directoraat-generaal van politie en de administratie verliep niet alleen binnen de Landwacht maar ook in Nijmegen zo traag dat het vaak maanden duurde voor de landwachters hun eerste geld ontvingen. Dat was één factor die er toe bijdroeg dat de leden van de formatie een andere bron van inkomsten gingen aanboren: links en rechts namen zij bij hun 'controles'Tevensmiddelen of andere goederen in beslag die zij vervolgens zelf gebruikten (zij kregen overigens op hun officiële rantsoenen een toeslag: 50% voor de beroeps-, 25% voor de hulplandwachters) of 'zwart' verkochten. Een tweede factor werd door het feit gevormd dat er talrijken tot de Landwacht toegetreden waren die ook zonder dat daar enige financiële noodzaak voor bestond, de neiging hadden om tot inbeslagnemingen over te gaan.!
XCEr was bij de aanneming van landwachters nauwelijks of zelfs in het geheel geen controle geweest. Met weinig moeite had men kunnen nagaan of een kandidaat-landwachter tevoren met de justitie in aanraking was geweest, maar dat was nagelaten; 'oorspronkelijk was het wèl de bedoeling (geweest)', zei van Geelkerken in april '44 tijdens een bespreking waaraan de vijf gewestelijke politie-komrnandeurs deelnamen, 'maar de betrokken afdeling was tenslotte op last van hogerhand weer opgeheven.P Wèl werden na verloop van tijd enkele van de grootste dieven uit de Landwacht verwijderd, maar wat bleef, was vaak niet zoveel beter. 'Als men de gezichten ziet', legde een Rotterdammer in zijn dagboek vast, 'grijnst de misdaad je aan.'3 Ook aan de fysieke keuring had veel ontbroken. 'Een meer dan afschuwelijk groot deel van de leden' was, aldus in de zomer van '44 de districtskommandeur-Zuid-Holland, 'lichamelijk ongeschikt'ë; in de lente was in
XCaldus Wijbenga in zijn Bezettingstijd in Friesland,'jongens van zeventien, achttien jaar gezien die fanatiek probeerden zich een martiale houding aan te meten.' (dl. II, P·294). 1 Beginjuli '44 werd door Jansonius op last van Rauter herhaald dat voortaan door de Landwacht uitsluitend radiotoestellen, wapens en illegale geschriften in beslag genomen mochten worden; wij hebben niet de indruk dat die order enig effect had. 2 'Bijeenkomst van de leiding Landwacht en leiding politie op 28 april 1944', p. 8 (HSSuPF, 348 e). 3 F. A. de Graaff: Op leven en dood, p. 237. 4 Landwacht, district Zuid-Holland, kommandeur: 'Rapport over de maand augustus 1944', p. I (HSSuPF, 356 d). 12 5
gewest III (Groningen, friesland, Drente) gebleken dat zich onder de landwachters die van gewest II (Noord-Holland, Utrecht) overgenomen waren, mannen bevonden 'met één hand, nachtblind, doof, en één moest in het gekkenhuis worden opgenomen.'!
XCHoe was de Landwacht bewapend?
XCKaderleden ontvingen een pistool maar aan de overige beroepslandwachters en aan de hulplandwachters kon begin '44 slechts een jachtgeweer uitgereikt worden. In '40, kort na de capitulatie, waren in bezet gebied alle jachtgeweren in beslag genomen - uit die voorraden werden ca. 10 000 geweren aan de Landwacht ter beschikking gesteld (3 000 bleken ondeugdelijk te zijn). Wie zulk een jachtgeweer kreeg, ontving er 10 patronen bij. Later werd een deel van de jachtgeweren door de oude Franse geweren vervangen welke de Landstorm niet langer nodig had. Bij de brede massa had de Landwacht toen al de benaming gekregen die bij het jachtgeweer paste: 'J anhage!' .
XCElke landwachter droeg- om de linkermouw een rode band met daarop in zwarte letters de woorden 'Landwacht Nederland'. De bedoeling was dat de beroepslandwachters dienst zouden doen in grijze uniformen, maar aan hen, noch aan de NSB'ers die in de hulplandwacht terechtkwamen, konden die uniformen verstrekt worden; bezaten zij een uniform van de NSB, van een van haar formaties of van het NSKK, dan trokken zij dat als landwachter aan; veel hulplandwachters patrouilleerden evenwel in hun burgerkleding met slechts de rode band en het jachtgeweer als onderscheidingstekenen. Uiteraard had die kleding veel te lijden; voor het schoeisel gold hetzelfde. De leiding van de Landwacht en ook Rauter persoonlijk slaagden er niet in, voldoende nieuwe kleding en nieuw schoeisel bijeen te brengen - de Landwacht ging er dan ook uitzien als een haveloze troepê en in de zomer van '44 kwam het meermalen voor dat hulplandwachters zelfs geen dienst meer konden doen omdat zij geen bruikbare schoenen meer hadden. Daar kwam dan nog bij dat het ook de grootste moeite kostte, stafkwartieren en plaatselijke Landwacht-bureaus in te richten. Een regeling op grond waarvan burgemeesters tot vordering van de nodige ruimte en van de nodige goederen konden overgaan, ontbrak en het gevolg was dat de onderdelen van de Landwacht overal waar zij van 'foute' of 'goede' gezagsdragers onvoldoende steun kregen, tot op intimidatie berustende inbeslagnemingen overgingen.12
1 Landwacht, gewest III, kommandeur: Maandverslag (vermoedelijk over april 1944), p. I (a.v., 358 b). 2 Van Geelkerken trachtte omstreeks maart '44 de be schikking te krijgen over voldoende voorraden door opheffing van de Nederlandse Arbeidsdienst; een daartoe strekkend voorstel werd door Seyss-Inquart verworpen.
Het grootste deel van de 'gewone' politie sloeg dit alles met misnoegen gade (een misnoegen dat versterkt werd door opmerkingen van landwachters als: 'Wij gooien jullie er later uit'") - trouwens ook 'de Duitse politie', aldus een prominent NSB' er, 'zag het ontstaan der Landwacht met lede ogen aan; de Wehrmacht nam haar niet au serieux en bespotte heimelijk het semi-militaire gedoe van Nederlanders van alle leeftijden door elkaar, bont geüniformeerd en uitgerust met jachtgeweren, aangevoerd door lieden wie men het grotendeels maar al te gemakkelijk kon aanzien dat zij van het omgaan met een troep geen idee hadden."
XCZo werd de Nederlandse Landwacht niet alleen een haveloze maar ook een tuchteloze bende.
XCBegin maart '44 verschenen de eerste landwachters in het openbaar. 'Reeds nu bereiken mij over het gehele land', aldus eind van die maand Jansonius in een order aan de gehele formatie, 'berichten welke mij tot ernstige bezorgdheid aanleiding geven. Er worden huiszoekingen verricht, koffers en tassen worden op zwarte handel gecontroleerd en bij aanwezigheid van zelfs zeer geringe hoeveelheden boter, olie en eieren in beslag genomen (Ik) breng nogmaals onder uw aandacht dat de Landwachter geen opsporingsbevoegdheid heeft ... (en) dat het consumeren van in beslag genomen artikelen ten strengste verboden is.'"
XCDie order had geen effect. Erger nog was dat veellandwachters op lichtvaardige wijze met hun jachtgeweer omsprongen. 'Het is gebleken', aldus weer Jansonius, nu in mei, 'dat de Landwachters niet voldoende over het gebruik van het jachtgeweer zijn ingelicht. Hun onervarenheid is in één gewest reeds meer dan honderd onschuldige volksgenoten noodlottig geworden. In twee gevallen werden getroffenen dermate gewond dat met blijvende blindheid gerekend moet worden. Verder is het voorgekomen dat Landwachters hun patronen met spijkers en ijzerafval gevuld hebben teneinde de uitwerking te vergroten. Dit zijn stropersmanieren, de Landwacht Nederland onwaardig. Bovendien is de spreiding bij een dergelijke lading volkomen onberekenbaar."
XCHad die order meer effect dan de vorige? Wij betwijfelen het. Overal in12
1 'Bijeenkomst van de leiding Landwacht en leiding politie op 28 april 1944', p. 2. 'H. C. van Maasdijk: 'Herinneringen' (herfst 1946), p. 136 (Doe 1-1091, C-l). 3 Landwacht, wnd. chefstaf: Order no. 26, 31 maart 1944 (BRvC: dossier t.n.v. C. van Geelkerken, map W, 7). 'A.v., no. 71, 30 mei 1944 (a.v., 19).
het land bleven zich gevallen voordoen waarbij landwachters, als aan hun bevelen geen gevolg gegeven werd, onmiddellijk met hun jachtgeweer gingen schieten. Een en ander wekte grote verontwaardiging, veelal mede in kringen van NSB'ers die zich terdege bewust waren dat alles wat individuele landwachters misdeden, op het conto van de NSB geboekt werd.
XCWij willen de landwachters niet over één kam scheren: er zullen er onder hen wel geweest zijn die zich in hun optreden matiging oplegden! - er zijn er zelfs geweest die, toen zij eenmaal zagen in welk gezelschap zij terechtgekomen waren en met welke taken zij belast werden, de formatie verlieten. Dat nam niet weg dat die formatie als geheel zich spoedig ontwikkelde tot een plaag voor de bevolking en een gevaarlijke hinder vooral voor de onderduikers. Op het platteland was aan de meeste politie-agenten bekend waar zich onderduikers bevonden, en die politie-agenten hadden veelalook wel hun vermoedens wie er deelnamen aan het illegale werk - over dat alles zwegen zij. De landwachters wisten minder dan de politie, maar meer, ja vaak veel meer dan de 'SD': zij kenden de streek waar zij woonden, en zij kenden er de mensen. Iedereen die uit jaloezie of uit andere motieven een buurman wilde verraden die nog een 'zwarte voorraad' bezat of onderduikers herbergde of zijn radio niet had ingeleverd, wist nu bovendien waar hij met zijn verraadbriefje heen moest gaan: niet naar de 'SD' die ver weg zat, of naar de plaatselijke politie die meestal toch niets deed, maar naar het dichtstbijzijnde kwartier van de Landwacht. Die kwartieren werden belangrijke hulpposten van de 'SD'. Er vormden zich daar overal kleine kernen van fanatici die vooral in de hongerwinter hun sadisme ongeremd zouden uitleven.
XCWij hebben van de misdragingen van de Landwacht in de periode vóór de september-crisis (van begin maart tot eind augustus' 44 dus) geen volledig overzicht. Enkele dienstrapporten uit de maanden juli en augustus zijn evenwel bewaard gebleven. Daaruit blijkt dat de Landwacht in het gehele land in de vijf dagen 13 t.e.m. 17 juli veertien ondergedoken Joden en een-en-tachtig andere onderduikers arresteerde en voorts nog zeventienp.12
1 In Winterswijk waren een-en-zestig landwachters. Van hen waren, aldus G. A. Kooy in zijn studie over de NSB te Winterswijk, twintig al van vóór de bezetting lid van de NSB. 'Sommigen heeft de opgedragen taak tegen de borst gestuit ... , anderen hebben het werk met matig enthousiasme verricht, terwijl weer anderen kennelijk een diepe bevrediging in hun 'politiële' functie hebben gevonden. Het zijn alleen deze laatsten (negen in getal), welke zich in de laatste 12 à 15 maanden van de oorlog blijvend naam verwerven' - al deze negen waren in mei '40 al NSB'er, vier waren zelfs al in '33 of'34 toegetreden. (G. A. Kooy: 182.)
personen van wie vaststond of vermoed werd dat zij illegale werkers waren; daarnaast had zij bij een razzia in Gelderland twintig personen opgespoord van wie zij twee doodgeschoten had, en zij had tenslotte aan vier personen verwondingen toegebracht, in één geval dodelijke.ê In Gewest I (ZuidHolland en Zeeland) werden in de gehele maand juli twee Joodse en negenen-zeventig andere onderduikers door de Landwacht gearresteerdê en in de eerste helft van de maand augustus drie Joodse en honderdtwee-en-negentig niet-Joodse onderduikers" voorts acht illegale werkers, drie 'deserteurs' en negentien Geallieerde 'piloten'P Tenslotte weten wij dat in de maand juli in Gewest III (Friesland, Groningen, Drente) honderdzes personen door de Landwacht gearresteerd werden, 'meest terroristen en onderduikers'A Op grond van deze gegevens durven wij schatten dat de Landwacht in de periode van begin maart tot eind augustus '44 minstens enkele tientallen maar misschien wel enkele honderden Joodse onderduikers gearresteerd heeft (met betrekking tot die Joodse onderduikers ontbreken de maandgegevens voor die gedeelten van het land waar velen verborgen zaten) en daarnaast enkele duizenden andere onderduikers alsmede enkele honderden illegale werkers. Of Rauter tevreden was, weten wij niet (hij heeft aan de inzet van de Landwacht misschien grotere verwachtingen vastgeknoopt), maar dat de Landwacht zich in luttele maanden tot een belangrijk hulporgaan van de 'SD' ontwikkeld had, is buiten kijf en dat feit was bekend aan een ieder die binnen de formatie op een verantwoordelijke post stond.
XCHet feit was óók bekend aan de illegaliteit (op een aantal van de meest beruchte landwachters werden aanslagen gepleegd) èn aan de brede massa van de bevolking. Dat van de NSB een als kwalijk ervaren invloed uitging, was niets nieuws - dat verschijnsel had zich van de zomer van '40 af voorgedaan. Toen al had de NSB zich als een beweging ontpopt die zich, strevend naar de 'verovering van de macht', solidair verklaard had met de bezetter. Naast die bezetter blééf zij staan: zij leverde hem vrijwilligers voor de militaire strijd, krachten die hij kon inschakelen in zijn militaire hulpdiensten,12
1 Landwacht, Inspecteur-Generaal: 13-17 juli 1944 (ERve: dossier 101/50, map W). 2 Landwacht, gewest kommandeur: Rapport over juli 1944, p. 2 356 d). 3 A.v., augustus 1944, p. 2. Landwacht, gewest III, kommandeur: Rapport over juli 1944, p. I (a.v., 358 b).
personen die hij op overheidsposten kon benoemen, anderen die hij kon gebruiken bij de opbouw van nationaal-socialistische organisaties welke de gelijkschakeling van Nederland ten doel hadden. Die gelijkschakeling was mislukt, voor de vorming van een regering-Mussert was men niet langer bevreesd en de politieke activiteit welke de NSB ontplooide, was in de jaren '42 en '43 in belangrijke mate verzwakt. Men zou kunnen zeggen dat de NSB als NSB eind' 43 bezig was, uit het openbare leven te verdwijnen. Welnu, zij herrees in de vorm van de Landwacht - een haveloze en tuchteloze, maar gewapende formatie. Men kon spotten over het 'Janhagel', maar tegenover de jachtgeweren waarmee de patrouilles van de Landwacht uitgerust waren, was men machteloos. Dat NSB' ers vaak diensten bewezen hadden aan de politie-organen van de bezetter, stond voor iedereen vast, maar nu had deze meest abjecte vorm van dienstbaarheid zijn eigen organisatie gekregen: de Landwacht, die zich niet alleen levensmiddelen en talloze gebruiksvoorwerpen toeëigende, maar die ook jacht maakte op achtergehouden radiotoestellen en, erger, op onderduikers en illegale werkers. Men zag dat, terecht, als een symptoom van de verscherping in de verhoudingen die zich na de April-Meistakingen was gaan aftekenen. Tot welke wandaden zou het Derde Rijk nog overgaan voor het definitief ten val kwam?
XCOm zich die vraag te stellen had men de oprichting van de Landwacht niet nodig gehad. In feite was op dat punt bij menigeen al in '42, misschien zelfs al eerder, een vage bezorgdheid gegroeid. Maar juist die bezorgdheid was van september '43 af veel concreter, veel acuter geworden, toen in verschillende delen des lands willekeurige burgers het slachtoffer geworden waren van moordaanslagen die, daaraan werd niet getwijfeld, voorbereid en uitgevoerd waren door organen van het bezettingsbestuur of in samenwerking met deze.
XCWij hadden de z.g. 'Silbertanne'-moorden ('Silbertanne' was hun code-aanduiding) als onderdeel van 'Rauters offensief' kunnen schetsen en dus kunnen behandelen in hoofdstuk 5. Dat zou ook gerechtvaardigd zijn geweest, want die moorden waren inderdaad een van de vormen van bestrijding der illegaliteit waartoe Rauter zijn toevlucht nam. Wij hebben de behandeling van dit onderwerp evenwel tot dit hoofdstuk uitgesteld en zulks vooral hierom omdat de leiding van de NSB en die van de Germaanse SS met de 'Silber tanne'-moorden te maken heeft gehad, de leiding van de Germaanse SS zelfs in vèrgaande mate. 12
XCToen begin februari '43 door de groep CS-6 de aanslagen op generaal Seyffardt en de Reydons waren gepleegd, was zowel binnen het Reichs kommissariat als door Mussert overwogen, op die aanslagen te reageren met het doodschieten van anti-Duitse Nederlanders; Rauter had bij Seyss-Inquart in een bespreking waaraan ook van Geelkerken deelgenomen had, bepleit dat vijftig gijzelaars uit de kampen in Noord-Brabant geëxecuteerd zouden worden, en Musserts gedachten waren gegaan in de richting van een publieke bekendmaking, 'dat iedere aanslag op leden der NSB vergolden behoort te worden met executies van personen uit communistisch-Joodse kringen' (Mussert dacht, nemen wij aan, aan politieke gevangenen) 'tot een aantal als in overeenstemming zal zijn met de zwaarte van het misdrijf' - de Brabantse gijzelaars wilde Mussert daarentegen vrijlaten.' Seyss-Inquart had toen een andere oplossing gekozen: na de razzia's op de studenten (6 februari) was het (9 februari) gekomen tot de 'jacht op de jeugd': de actie, mede door NSB'ers voorbereid, waarmee de bezetter vijfduizend 'Plutoleratensohne' in handen poogde te krijgen. Er was bij de NSB' ers in die tijd veel nervositeit ontstaan; teneinde deze te bezweren, werden de woningen van vooraanstaanden hunner, gelijk reeds vermeld, onder bescherming geplaatst van de Hulppolitie en in april werd een regeling getroffen krachtens welke NSB'ers die zich bedreigd voelden, bijvoorbeeld doordat zij een eenzame hoeve bewoonden, via de districtsleiders der NSB een pistool konden ontvangen; de betrokkenen moesten dan een schietcursus volgen op de sS-Schule Avegoor. Dit deden, naar schatting, enkele honderden.
XCIn maart '43 werden vier aanslagen op NSB' ers gepleegd (in Haarlem werd daarbij een opperbanleider van de WA gewond en in het ZuidLimburgse Grathem de kringleider van de NSB gedood), in mei twee, in juni drie (twee doden, onder wie Musserts gemachtigde Posthuma die door de groep CS-6 neergeschoten werd), maar in juli (tien aanslagen) vielen veel méér doden: elf, onder wie te Enschede de 'foute' opperluitenant van de staatspolitie P. Kaay (ook hij was door CS-6 geliquideerd). Rauter bepaalde toen dat dertig Enschedc'se politiemannen aan wie uitstel verleend was om zich als ex-militair te melden, onmiddellijk alsnog naar Duitsland afgevoerd zouden worden (die dertig kregen niet eens verlof, afscheid te nemen van hun familie), en toen Kaay's weduwe tot hem het verzoek richtte, die deportatie ongedaan te maken, antwoordde Rauter haar: 'Schon aus Grunden der politischen Vernunft sehe ich mich veranlasst, diese Anordnung durch
zuführen, da ich die Ermordung eines germanischen Polizeioffiziers nicht ohne weiteres hinnehmen kann.'l Uiteraard sloeg Rauter ook het feit dat op 'gewone' NSB' ers aanslagen gepleegd werden, niet met onverschilligheid gade, maar tot scherpe represailles voelde hij zich vooral genoopt wanneer zijn 'eigen mensen': functionarissen van de Sicherheltspolizei of 'foute' Nederlandse politie-officieren, uit de weg geruimd waren. Het lag overigens voor de hand dat illegale groepen die het middel van de liquidatie verantwoord achtten, zich juist op deze figuren zouden concentreren: zij immers vormden het grootste gevaar voor de illegaliteit, en de Nederlanders onder hen stimuleerden veelal 'foute' ondergeschikten tot de meest kwalijke acties.
XCEind augustus (in die maand hadden weer vier aanslagen op NSB' ers plaatsgevonden waarbij één dode gevallen was) was het sinds I februari in totaal tot aanslagen gekomen op vijf-en-dertig NSB' ers die aan twee-entwintig hunner, onder wie twee vrouwen, het leven hadden gekost. Van de achtergronden van verscheidene van die aanslagen (het waren er in totaal zç van welke 9 het werk zijn geweest van de groep CS-ó) weten wij maar weinig, in elk geval bevonden zich onder de slachtoffers enkele V'-Miinner van de 'SD', zeven 'foute 'politiemannen (van wie drie er het leven bij ingeschoten hadden, onder wie naast Kaay ook de Nijmeegse commissaris A. J. M. van Dijk), twee leden van het beruchte Kontrollkommando (dat ontduikers van de arbeidsinzet trachtte op te sporen), één 'foute' burgemeester en één 'foute' ambtenaar van een gewestelijk arbeidsbureau. Van de vijf-en-dertig slachtoffers van die aanslagen hadden zes een min of meer vooraanstaande functie in de NSB bekleed. Houdt men nu in het oog, hoeveel tienduizenden ingezetenen, Joden en niet-Joden, in de maanden februari t.e.m. augustus '43 slachtoffer geworden waren van Duitse dwangmaatregelen die soms ten aanzien van hun voorbereiding (men denke aan de 'jacht op de jeugd') maar steeds ten aanzien van hun uitvoering afhankelijk waren geweest van de medewerking vooral van 'foute' Nederlandse elementen, dan kan men, dunkt ons, de reactie van de Nederlandse illegaliteit bepaald niet excessief noemen.
XCUiteraard werd de zaak aan NSB-zijde anders beschouwd: de angst werd er groter, de roep om bewapend te worden weerklonk luider en zo ook de roep om wraak. Dat betekende dat de NSB in sterker mate tegen het Reichs kommissariat en speciaalook tegen Rauter aangedrukt werd: hij was de enige (er viel niet op steun van de Wehrmacht te rekenen) die voor pistolen of12
1 Brief, 10juli 1943, van Rauter aan Kaay's weduwe (Doe 1-1380, a-3S).
revolvers kon zorgen. Rauter eiste daar een prijs voor; hij vond dat de NSB' ers in onvoldoende mate gegevens over illegale actiesen illegalewerkers doorgaven aan de Sicherheitspolizei c.q. de Sicherheitsdienst, en in een eind juli plaatsvindend gesprek waarin hij toezegde, bij Himmler I 000 revolvers voor NSB'ers te zullen aanvragen, 'verzocht (hij)', aldus Musserts verslag, 'de medewerking van de Beweging ten aanzien van de SD, onder mededeling dat hij dan zorg zou dragen dat de SD niet agiteerde tegen de Beweging, doch integendeel in grote kameraadschap alles wat betreft de personen in de Beweging' (d.w.z. klachten over hen) 'openlijk zou behandelen met ons. Ik heb de Obergruppenführer gezegd aan v. Geelkerken te verzoeken in deze zin werkzaam te willen zijn'l - Mussert ging er dus akkoord mee dat de NSB via haar plaatsvervangend leider sterker ingeschakeld werd in het opsporingswerk van de 'SD'. Wij weten niet, in welke mate dit nadien geschied is - wèl dat in de loop van augustus en begin september door functionarissen van de NSB lijsten werden opgesteld van Nederlanders, 'die sich in besenders gehässiger Weise gegell die Partei benehmen"; die lijsten zouden, zo berichtte Seyss-Inquart op I I september aan zijn Beaujiragten, 'ill den nächsten Tagen' bij hun bureaus afgegeven worden.ê
XCInmiddels hadden de talrijke aanslagen die in juli gepleegd waren (er hadden zich toen ook al gevallen voorgedaan waarbij boerderijen van NSB'ers in brand gestoken waren - daartoe was o.m. de eerste Knokploeg van Johannes Post in Drente overgegaan), in augustus tot versterkte agitatie binnen de NSB geleid. Trouwens, bij Rauter en ook bij Seyss-Inquart, beiden diep verontrust over het toenemend aantalovervallen op distributiediensten, bevolkingsregisters en gewestelijke arbeidsbureaus, groeide de behoefte om met harde maatregelen in te grijpen. Op vrijdag 3 september, drie dagen nadat in Drente een schoolhoofd, lid der NSB, geliquideerd was (wij weten niet door welke groep), bracht Seyss-Inquart in een onderhoud met Mussert, aldus diens verslag, 'ter sprake of en zo ja welke vergeldingsmaatregelen zullen worden genomen wegens het vermoorden van leden der NSB ... Ritterbusch en Rauter dringen sterk aan op de scherpste tegenmaatregelen ook van de zijde der Beweging' - d.w.z. dat de NSB tot eigen represailles zou overgaan naast de bezetter. Wat die bezetter betrof, dacht Rauter aan het executeren van gijzelaars uit de Brabantse kampen of van andere als anti-Duits bekend staande personen die men alsnog gevangen zou nemen. 'De Leider zegt een en ander te willen overdenken en vraagt
1 Mussert: 'Besprekingen op ... 27 juli 1943', p. 2 (NSB, 27 a). 2 Rondschrijven, II sept. 1943, van Seyss-Inquart aan de (BRK-Liml;mrg, 36 a).
daartoe een onderhoud met de Rijkscommissaris, op maandag 6 september 1943.'1
XCNa de bespreking met Seyss-Inquart, Rauter en Ritterbusch kwam nog op diezelfde vrijdag 3 september bericht dat de hoofdcommissaris van politie te Utrecht, G. J. Kerlen, doodgeschoten was.ê Utrecht was de vierde stad des lands, bovendien Musserts woonplaats en de 'stad der Beweging' Mussert besefte dat hij, mede met het oog op het gesprek dat hij op maandag met Seyss-Inquart zou voeren, voor zichzelf een duidelijk standpunt moest bepalen. Hij riep op zaterdagochtend 4 september de NSB-districts- en de NSB-kringleider van Utrecht, de burgemeester van de stad, de commissaris van de provincie en de twee naaste medewerkers van Kerlen, allen NSB'ers, in vergadering bijeen en dit gezelschap kwam, noteerde Mussert, 'tot de conclusie ... dat het gewenst zou zijn om diegenen die in meerdere of mindere mate deze moordaanslagen toejuichen, uit Utrecht te verwijderen om daardoor de sfeer te verhelderen. Voorts zou het dan mogelijk zijn, zo nodig, tien of meerderen van hen te doen fusilleren'3 - met het opstellen van de lijsten met namen van de felste tegenstanders was men binnen de NSB juist bezig.
XCHet gezelschap dat onder leiding van Mussert vergaderd had, was er dus voorstander van dat als represaille wegens de aanslag op Kerlen een groot aantal Utrechtenaren in een gevangenis of een concentratiekamp opgesloten zou worden en dat uit hun midden 'zo nodig' (wij moeten dat wel interpreteren als: indien het tot een volgende aanslag zou komen) tien of meer personen doodgeschoten zouden worden. In feite zouden de gearresteerden dus tevens gijzelaar zijn - de gijzelaars in de Brabantse kampen wilde Mussert evenwel met rust laten; voorshands voelde hij er evenmin voor om als wraak wegens de aanslag op een NSB' er een aantal niet-NSB' ers tersluiks uit de weg te ruimen. Dat laatste was een voor de hand liggend denkbeeld dat, zo vermoeden wij, in die tijd ook in NSB-kringen al menigmaal besproken was.
XCToen Mussert de zaak op zaterdag 4 en zondag 5 september 'rijpelijk overdacht' (aldus zijn eigen woorderr'), kwam hij tot 'de conclusie ... dat wij, Nederlandse nationaal-socialisten, in ieder geval niet zouden moeten medewerken aan een fusillering van gijzelaars'5 - aan de andere vorm van represaille: het gevangen zetten van een aantal niet-NSB'ers, hield hij vast.
1 Mussert: 'Bespreking op ... 3 sept. 1943', p. 2 (NSB, 27 a). 2 Deze aanslag was gepleegd door Geertruida van Lier, lid van CS-6. 8 Mussert: 'Bespreking met de Rijkscommissaris op ... 6 sept. 1943', p. I (NSB, 27 a). 4 A.v. 5 A.v.
Hij zette zich toen aan het schrijven van een proclamatie waarin hij op de gehele bevolking een beroep zou doen, zich van het plegen van aanslagen op NSB' ers te onthouden. De concept-tekst legde hij op maandag 6 september aan Seyss-Inquart voor. Uit dat concept bleek dat Mussert voor het executeren van gijzelaars nog steeds niet voelde; Seyss-Inquart (die zich herinnerde hoeveel deining in '42 door het executeren van gijzelaars ontstaan was) zei dat hij het daarmee eens was 'en deelde mij mede', aldus weer Mussert, 'dat de opvolger van het hoofd der SD in Nederland ... , genaamd Naumann' (deze was zojuist als Harsters opvolger in functie getreden), 'het doodschieten van gijzelaars zeer terecht genoemd had: 'Das Bankrott der Polizei' .'1
XCAcht dagen later, op 14 september, verscheen Musserts proclamatie in de dagbladpers. Mussert beweerde hierin dat na de aanslagen op Seyffardt en de Reydons het fusilleren van gijzelaars op zijn verzoek nagelaten was. Sindsdien was evenwel een 'stelselmatige campagne tot het vermoord~n van vooraanstaande Nederlandse nationaal-socialisten' ingezet. 'De bezettende overheid die', aldus Mussert, 'het recht en de plicht heeft, te vorderen dat in het belang van de handhaving der orde aan deze sluipmoorden een eind komt, heeft mij de vraag gesteld of ik blijf bij mijn afwijzend standpunt inzake de vergeldingsmaatregelen. Deze vraag heb ik ook nu nog bevestigend beantwoord, niettegenstaande het tot mijn eerste plicht behoort, mijn kameraden zoveel mogelijk te beveiligen, en het aan hen toegebrachte leed om vergelding roept.'
XCMussert verwierp 'vergeldingsmaatregelen' dus niet op principiële maar op opportunistische gronden, hij achtte trouwens bepaalde represailles conform zijn overdenkingen op 4 en 5 september onmiddellijk noodzakelijk:
XC'Er is een betrekkelijk kleine kategorie die de gepleegde brandstichtingen en moorden toejuicht. Zij bestaat uit ... moreel en geestelijk ontwortelden ... De veiligheid van onze samenleving eist dat zij tijdelijk uit onze maatschappij verdwijnen . .. Op grond van deze overwegingen heb ik de Rijkscommissaris meegedeeld, van oordeel te zijn dat het inderdaad onontkoombaar is, dat de ontwortelden in verzekerde bewaring worden genomen, doch dat ik blijf bij mijn standpunt om, zolang dit enigszins mogelijk is, het leven van Nederlandse mensen te sparen. De Rijkscommissaris heeft dit verzoek wederom ingewilligd, waarvoor ik hem ten zeerste erkentelijk ben. Wanneer echter deze sluipmoordcampagne niet eindigt, kan het niet anders ofhet komt zo ver dat de NederlandseMussert: 'Bespreking met de Rijkscommissaris op ...sept.p.
1 6 1943', 1-2.
bevolking de gevolgen daarvan zal moeten dragen. Dit te helpen voorkomen, is ons aller plicht in deze moeilijke tijd van ons volksbestaan.'
XCAlweer: ook in deze tweede passage sprak Mussert zich niet principieel tegen het doden van onschuldigen uit, integendeel: werd de 'sluipmoordcampagne' voortgezet, dan zou het ook naar zijn oordeel tot die vorm van represaille moeten komen. Hij dacht daarbij kennelijk aan slachtoffers uit de rijen der gearresteerde 'ontwortelden' wier executie dan 'normaal' bekendgemaakt moest worden. Van geheime represaillemoorden was hij afkerig. In het op 4 en 5 september opgesteld concept voor zijn weergegeven proclamatie (dit concept is slechts in de Duitse versie bewaard gebleven'), kwam tussen de twee hierboven aangehaalde passages een passage voor waarin o.m, te lezen stond: 'Ich bin der Ansicht, dass Meuchelmord unter allen Umständen feige und gemein ist und dass kein anständiger Mensch daruber eine andere Meinung haben kann' - welnu, deze passage werd door Seyss-Inquart na overleg met de Generalleommissare Rauter, Wimmer en Ritterbusch uit Musserts tekst geschrapt. Waarom? Om de eenvoudige reden dat besloten was, bij wijze van represaille, juist wèl tot het plegen van sluipmoorden over te gaan.
XCWie precies dit plan bedacht heeft, weten wij niet, maar Rauter was er een sterk voorstander van, Feldmeijer ook (het kan zijn dat Musserts geschrapte zin tegen Feldmeijer gericht was), en de nieuwe Bejehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, Naumann, had er geen bezwaar tegen. De bedoeling was dat, als ergens een aanslag was gepleegd op een persoon die 'fout' was, in de betrokken plaats of streek drie als anti-nationaal-socialistisch bekend staande personen vermoord zouden worden door Nederlandse SS'ers, zulks met hulp van functionarissen van de Sicherheitspolizei die voor auto's met valse nummerborden en voor identiteitsbewijzen met valse gegevens zouden zorgen en voorts die SS'ers de nodige bescherming zouden bieden tijdens hun acties. Feldmeijer zou de taak op zich nemen om per territoriale Standaard van de SS (er waren er vijf) enkele vrijwilligers te vinden die zich voor het moordenaarswerk zouden lenen." Uiteraard moest elke reeks sluipStab, Het kan onze lezersniet ontgaan dat wij in verband met de Silbertanne-acties spreken van 'sluipmoord', 'moord', 'moordenaars', enz., terwijlwij bij de op het dodenvan tegenstandersgerichteactiesvan illegalegroepen termen gebruiken als 'liquideren' en 'uitschakelen'.Is dat geen meten met twee maten? Wij menen van niet. Als twee hetzelfdedoen, is het nog niet hetzelfde. Natuurlijk ontkennen wij niet dat men de 'liquidatie', bijvoorbeeld van eenin 'technische'zin 'sluipmoord'noemenkan, maarwij hebbengeenbehoefte, 126
1 57482-83. 2
moorden in diep geheim voorbereid worden. De gehele actie diende derhalve een code-aanduiding te krijgen. Rauter dacht eerst aan het woord 'Blutbuche' (rode beuk) maar dat werd door Naumann te onthullend geacht; eenneutralere term uit het plantenrijk leek verkieslijk - het werd: 'Silbertanne' (zilver-den). Rauter wenste de gehele zaak onder strikte controle te houden: bevel tot uitvoering van een represaille-actie moest steeds door hem of door Naumann gegeven worden aan de chefs Vall de Aussenstellen der Sicherheus polizei und des SD; daartoe was voldoende dat telefonisch of per telex het woord 'Silbertanne' aan hen meegedeeld werd, gevolgd door een plaats- of streeknaam en, zodra men besloot dat er meer dan drie slachtoffers moesten vallen, het cijfer dat het aantal van die slachtoffers aangaf. Het was dan taak van de chefs der Aussenstellen, contact op te nemen met de door Feldmeijer geselecteerde SS'ers en te bepalen wie de slachtoffers zouden zijn. Bij die keuze werd geen vast systeem gevolgd. Bij de Aussenstellen en de bureaus van Seyss-Inquarts Beaukragten waren lijsten opgesteld van Nederlanders die, als het tot een gevaarlijke crisis in bezet gebied kwam, als gijzelaars gearresteerd moesten worden (een deel, misschien wel een groot deel van de gegevens die in de lijsten verwerkt waren, was van NSB'ers afkomstig) die lijsten werden als regel geraadpleegd wanneer bepaald werd wie uit de weg geruimd zouden worden, maar soms kwamen er suggesties uit de kringen van de Germaanse SS. De uiteindelijke beslissing lag bij de chefs van de Aussenstellen.
XCBinnen Rauters ressort werd in de eerste dagen van september' 43 tot het voorafgaande besloten. Naumann, pas gearriveerd, sprak er over met enkelekomen, zou zich, vrezen wij, moeten beperken tot het aspect van de weersomstan
in zulk een geval een term te gebruiken die 'negatief' geladen is. Waarom niet? Omdat wij zulk een 'liquidatie' zien als een middel waarmee een naar ons oordeel 'positief' doel: de ondergang van het Derde Rijk, bevorderd werd. Omgekeerd was een een middel om een naar 011S oordeel 'negatief' doel: het behoud van het Derde Rijk, te bevorderen. Daar kwam dan nog bij dat de tanne-'moordenaars' bij hun acties geen enkel persoonlijk risico liepen en dat vol maakt willekeurige onschuldigen hun slachtoffers werden. Leden van illegale groepen die 'liquidaties' uitvoerden, stelden, dat doende, hun eigen leven in de waagschaal en de personen die zij uit de weg ruimden, vormden misschien niet steeds (er zijn fouten gemaakt) maar toch wel als regel een acuut gevaar hetzij voor de illegaliteit, hetzij voor het Nederlandse volk als geheel ofvoor groepen daarvan. Is ons taalgebruik dus subjectief? Zonder twijfel. Die subjectiviteit vormt nu een maal een wezenlijk, ja onmisbaar element in de geschiedschrijving als in elke andere vorm van geestelijke werkzaamheid. Wie een geschiedenis van bezet Nederland zou willen schrijven waarin louter 'objectieve' termen zouden voor
van de chefs der Aussenstellen die hij in zijn nieuwe functie natuurlijk allen op korte termijn diende te zien. Al die chefs ontvingen op 13 september (daags voor de verschijning van Musserts proclamatie) een telexbericht van hem- waarin de opzet van de Silbertanne-actie uiteengezet werd. Feldmeijer, zo berichtte hij, zou per Standaard de namen van drie tot zes 'zuverlässige SS-Männer' doorgeven, 'ieh bitte dafür zu sorgen, dass seitens der SS-Standarten die Angelegenheit als geheime Reiehssaehe behandelt wird' - dat was de hoogste graad van geheimhouding die het Derde Rijk kende.
XCIn september kwam het in zuid-oost Drente van de zijde der illegaliteit tot drie aanslagen op 'foute' personen. Eerst werd er een lid van de Germaanse SS gewond, vervolgens een tweede lid van deze formatie en tegelijk een opperwachtmeester van de WA, en op 25 september werd in Ruinerwold een boer, lid van de NSB, wiens boerderij drie weken tevoren al in vlammen was opgegaan, dodelijk getroffen; zijn vrouw werd ernstig 'gewond. Uit dit gezin dienden twee zoons bij de Waffen-SS. 'Id: habe veranlasst'; schreef Rauter twee dagenlater aan Rimmler, 'a) dass noch heute 200 Jagdgewehre mit Waffenscheinen an einsam wohnende NSB Bauern in Drente zur Verfügung gestellt werden,
XCb) dass 100 bekannte Hetzer aus der Provine Drente sofort verhaftet und in das KZ2 überführt werden,
XCc) dass, nachdem die christliche Duldsamkeit des Herrn Mussert Gegenaktionen nicht durchführen lasse, geeignete Männer der Germanischen SS in Drente unter Führung unserer Leute einen Gegenschlag [uhren und 3 Oberhetzer zur Strecke bringen als Antwort auf die niederträchtige Tat gegen den Bauernl"
XCToen Rimmler een week of twee later deed weten dat hij deze maatregelen goedkeurde (hij was 'besonders' met punt c 'sehr einverstandenî), was de eerste Silbertanne-actie al uitgevoerd. De chef van de Aussenstelle der Sieher heitspolizei und des SD te Groningen, B. G. Haase, had in dit geval de keuze van de personen die uit de weg geruimd moesten worden, aan de SS'ers overgelaten die hem door de leider van de betrokken Standaard, T. J. S. van Efferen, ter beschikking gesteld waren - wèl waren die namen door Haase aan Naumanns staf voorgelegd. Eén naam had Haase geschrapt: die van de chef van de gemeentepolitie te Meppel die hij persoonlijk kende; 'es wäre mir', verklaarde Haase na de oorlog, 'als Meuchelmord vorgekommen, hätte ieh ihn auf der Liste stehen lassen's - Haase bedoelde: als een persoonlijke sluip
XC1 Tekst: HSSuPF, 172 g. 2 Concentratiekamp. S Brief, 27 sept. 1943, van Rauter aan Himmler (BDC, 313-18). 4 Brief, z.d. (verm. 7 okt. 1943), van R. Brandt aan Rauter (a.v., 3II-12). 6 PRA-Groningen; p.v. B. G. Haase (na IS febr. 1947), p. 21 (Doe I-612, a-sj. 126
moord; dat de drie personen op wie uiteindelijk de keuze viel: een chirurg en een garagehouder uit Meppel en een onderwijzer uit Staphorst, wel degelijk door sluipmoord uit de weg geruimd zouden worden, was hem natuurlijk duidelijk.
XCDe moorden werden gepleegd in de nacht van 28 op 29 september, van Efferen had er de leiding bij. In de pers werd met enige uitvoerigheid bekendgemaakt dat drie Nederlanders om het leven gebracht waren, 'de politie tast omtrent de motieven in het duister.'
XCOngeveer een week later, op 6 oktober, sprak van Geelkerken op een bijeenkomst van de NSB te Amsterdam. 'Wij zijn er niet', zo riep hij uit, 'om afgemaakt te worden door joden en razende studenten. Voor deze moordenaars is de kogel nog veel te goed. Men zal ze moeten ophangen. En wanneer onverantwoordelijke elementen ons dan nog verder door moordaanslagen denken te kunnen intimideren, dan vergissen zij zich deerlijk. Zij zullen dan bespeuren dat wij wapens hebben, en voor ieder van ons gaan er drie van hen aan!'(dave rend applaus)
XC'De tijd is thans gekomen dat een beroep op het revolutionaire deel van de Beweging gedaan zal worden!'!
XCWas van Geelkerken er precies van op de hoogte, hoe het plan voor de Silbertanne-acties in elkaar zat? Neen. Toen Rauter hem op 13 oktober vroeg hoe hij zich voorstelde dat voor elke NSB' er drie tegenstanders het leven zouden verliezen, 'meinte er', aldus Rauter aan Rimmler, 'dass dies ja doch nicht durchzubringen sei und sich in seinem Lager nichts rühre' (d.w.z. dat binnen de NSB niets terzake voorbereid werd), 'dass aber trotadem in zwei Pällen je drei Männer auf der Gegenseite umgefallen seienê, und dass man nicht wisse woher dies käme. Er habe die Germanische SS in Verdacht' (Rauter sprak hem niet tegen). 'Jedenfalls war er ganz derselben Auffassung und jreute sich über diese Entwicklung.'3
XCOvereenkomstige uitlatingen van 'vreugde' vanwege de Silbertanne acties zijn ons van Mussert niet bekend. Deze zat tussen twee vuren: aan de ene kant was het ook zijn mening dat, aldus zijn proclamatie, 'het toege
1 en de 7 okt. 1943. 2 Het 'eerste geval' had zich in Meppel en Staphorst voorgedaan; op welk 'tweede geval' van Geelkerken doelde, is ons niet duidelijk. In de pers was op 2 oktober ge publiceerd dat in Haarlem een echtpaar neergeschoten was - het is niet bekend of dit een geweest is. Wèl was in die dagen nog een uitgevoerd in Apeldoorn, maar daaraan was in de pers geen bekendheid gegeven. s Brief, 14 okt. 1943, van Rauter aan Himmler
braelite leed om vergelding roept', aan de andere kant besefte hij dat sluipmoorden die aan Nederlanders het leven zouden kosten, de NSB nog verder in het isolement zouden drijven- - hij legde zich derhalve bij de Silbertalme acties neer (het bij wijze van represaille arresteren van een groot aantal Nederlanders had zijn volledige instemming) en het was hem, zo nemen wij aan, niet in alle opzichten onwelkom dat dit vuile werk door de Germaanse SS opgeknapt werd. Bij Seyss-Inquart bracht hij, voorzover bekend, die acties nimmer ter sprake, laat staan dat hij er tegen protesteerde.
XCWat Seyss-Inquart betreft: deze heeft de Silbertanne-acties aan Ranter, diens apparaat en de Germaanse SS overgelaten. Uiteraard zien wij SeyssInquart als mede-verantwoordelijke, ja in zekere zin droeg hij de hoogste verantwoordelijkheid aangezien de acties met zijn algemeen medeweten plaatsvonden in het land waar hij als de hoogste Duitse civiele autoriteit fungeerde. Van dat algemeen medeweten was ook sprake bij de General kommissare Wimmer en Ritterbusch en wellicht ook bij Fischböck (deze verscheen toen nog slechts af en toe in Nederland); Seyss-Inquarts provinciale Beaujtragten verleenden aan menige Silbertanne-actie bovendien feitelijke medewerking doordat de Sicherheitspolizei de door hun bureaus samengestelde lijsten van tegenstanders van het Derde Rijk kwam raadplegen.
XC1 Musserts dilemma blijkt het duidelijkst uit het verslag van de bespreking die hij op 4 oktober, d.w.z. enkele dagen na de eerste Silbertanne-actie, met zijn gemachtigden hield. Wij citeren:
XC'(van Geelkerken) : De samenwerking met Rauter en zijn Dienststellen is heel hartelijk. De nieuwe chef van de Sicherheitsdienst, Brigadejuhrer Naumann, ligt ons goed. Wat betreft de aanslagen vestigt kameraad van Geelkerken er de aandacht op dat hij, die dingen hoort welke de moeite waard zijn om aangegeven te worden, dit ook moet doen ... Wie ... iets van belang te weten komt, wende zich dus onmiddellijk tot de Sicherheitsdienst.
XCDe Leider: Wij moeten de veiligheid helpen bevorderen, maar wij zijn geen verraders. Wanneer wij dat zouden worden, kwamen wij nooit verder. Voorbereidingen van misdaden moet men (evenals vroeger) natuurlijk aangeven. Wij helpen dus wèl de SD, maar wij zijn géén verraders.' (Verslag van Musserts bespreking met zijn gemachtigden, 4 okt. 1943, p. 2 (NSB, 28 a»
XCIn juni '44 stuurde een NSB'er uit Oosterbeek Mussert een protest: ter plaatse was een ondergedoken Nederlandse militair aan de 'SD' verraden door NSB'ers, Jarenlange verstandige en rustige propaganda onzerzijds wordt', zo schreef de NSB'er uit Oosterbeek, 'te niet gedaan door dergelijk optreden, gesteund door de bajonetten van de bezetter.' (brief, 15 juni 1944, van W. N. L. aan Mussert (BRvC: Dossier-van Geelkerken, map 0». Mussert gaf de brief via zijn secretaresse aan van Geelkerken door. Haar gaf van Geelkerken 'dringend de raad ... te antwoorden dat wanneer wij de onderduikers links laten liggen, wij vermoedelijk binnenkort allemaal door hen vermoord zullen zijn.' (brief, 28 juni 1944, van van Geelkerken aan C. W. van Bilderbeek (a.v.j ), 126
XCTe zijner verdediging heeft Rauter na de oorlog een lang verhaal opgehangen dat begin september' 43 een bevel van Hitler bij het Reichskommis sariat binnengekomen zou zijn hetwelk inhield dat in Noorwegen, Denemarken, Nederland en België voor elke 'inheemse' nationaal-socialist drie anti-nationaal-socialisten vermoord moesten worden. Seyss-Inquart en Rauter zouden dat bevel terzijde gelegd hebben maar Feldmeijer die er in Berlijn van zou hebben vernomen, zou tegen die terughoudendheid hebben geprotesteerd, en toen vervolgens opnieuwenkele NSB'ers verinoord waren, 'kam der Reichskommissar', aldus Rauter ten overstaan van het Bijzonder Gerechtshof, 'und erklärte, dass er nicht mehr die Verantwortung dafür tragen könne, dass dey Führerbefehl nicht etabliert werde'l - pas nadien zou Rauter Naumann opdracht gegeven hebben, de zaak met Feldmeijer te regelen.
XCDie voorstelling van zaken is in strijd met de door ons aangehaalde, uit' 43 daterende stukken waaruit zo duidelijk Rauters initiatiefblijkt. Zij vindt ook in de feiten geen bevestiging. Acties die met de Silbertanne-ecsies te vergelijken zijn, zijn er in Noorwegen namelijk niet geweest", wèl in België en Denemarken; in België heeft zich evenwel het eerste geval van dien aard al op 31 december '42 voorgedaanê, en alleen in Denemarken zijn de acties inderdaad (zulks hing met Denemarkens positie samen) met Hitler besproken en door deze goedgekeurd, maar tot de eerste van die Deense acties is het pas begin januari' 44 gekomen, drie maanden na de eerste Silbertanne-actie in ons land." Bij die Silbertanne-acties ten onzent is, menen wij, Rauter van meet af aan als de motor opgetreden- en die visie wordt niet aangetast door
1 (RvO) (1952), p. 198. 2 Wèl zijn in Noorwegen, met mede werking van de Germaanse SS in Noorwegen, in IS à 20 gevallen gearresteerde illegale werkers vermoord wier lijken de 'SD' dan liet 'ontdekken'. Deze acties hadden de code-aanduiding Wij danken deze inlichting aan de Noorse historicus prof dr. Magne Skodvin. 3 De acties zijn daar voortgezet tot medio augustus 1944. Zij werden uitgevoerd door speciale groepen van de Rex beweging en van de de Er zijn daarbij enkele tientallen slachtoffers gevallen. Wij danken deze inlichting aan de Belgische historicus dr. A. de Jonghe. • Wij danken deze inlichting aan de Deense historicus dr. Jörgen Haestrup. 5 Hoezeer Rauter de drijvende kracht was, blijkt uit geen stuk duidelijker dan uit zijn brief aan Himrnler van 13januari 1944 Enkele dagen tevoren was in Almelo een Duitse onderofficier bij een aanslag ernstig gewond. Rauter drong er toen bij de chef van Christiansens staf, H. H. von Wühlisch; met klem op aan dat, met verlof van de in Almelo een uitgevoerd zou worden. schreef Rauter,
het feit dat Rauter zich later ging beroepen op een (overigens niet bewaardgebleven) bevel van het Reichssichetheitshauptamt: zo dit heeft bestaan, dan heeft hij het, zo nemen wij aan, uitgelokt om er tegenstanders van de actie mee in een hoek te drijven; bij die tegenstanders kan men aan Harster denken, maar ook diens opvolger Naumann en enkele chefs van Aussen stellen der Sicherheitspolizei und des SD waren er niet gelukkig mee dat zij een zo extreem middel als systematische sluipmoord met regelmaat moesten gaan toepassen. Niettemin deden zij wat hun opgedragen werd, Befehl ist Befehl.
XCToen op de eerste Silbertanne-uxse in Meppel en Staphorst nog andere gevolgd waren: wellicht één in Haarlem (twee gewonden), maar stellig één in Apeldoorn (één dode) en één in Blaricum (daar werd de bekende schrijver A. M. de Jong op 19 oktober in de gang van zijn woning neergeschoten"),126
(?) Op 25 januari antwoordde Himmler per telex (a.v., 652): in Er is in Almelo overigens geen uitgevoerd; de daar en in de omgeving gearresteerde personen zijn vrijgelaten toen omstreeks 19 januari de dader van de aanslag gevonden was. Van die arrestanten was één neergeschoten toen hij trachtte te ontkomen. 1 Bij deze actie werden de twee leden van de Germaanse SS, o.m. door Lages persoonlijk beschermd. A. M. de Jong had geen enkele aan raking gezocht of gekregen met de illegaliteit; hij werd als uitgekozen door de SS, niet door de vermoedelijk omdat men in zijn persoon het socialistische volksdeel wilde treffen. De vond
meende de Raad van Verzet dat men de NSB' ers met gelijke munt betalen moest.' De raad stelde eind oktober of begin november een 'proclarnatie' op. 'Wij waarschuwen de NSB ernstig', zo heette het hierin, 'dat indien deze vorm van represailles niet onverwijld wordt gestaakt, zij een burgeroorlog riskeert waarbij bloedige straatgevechten aan de orde van de dag zullen zijn' (noch de Raad van Verzet noch enige andere illegale organisatie bezat daar de wapens voor). 'Mocht de NSB zich nochtans niet wensen te storen aan deze waarschuwing, zo verklaart de Raad van Verzet zich genoodzaakt te
XCplaats omdat in Blaricum een aanslag gepleegd was op een kompaan van de WA (de man, een berucht helper van de vijand, werd slechts gewond), zulks in opdracht van de Raad van Verzet.
XC1 Injuli '43 had de Raad van Verzet, vermoedelijk via zijn eigen zender, aan de regering de vraag voorgelegd ofhet niet wenselijk was, 'wegens toenemend aantal arrestaties, doodvonnissen en bestiale behandelingen', represailles in bezet gebied te nemen die door Radio Oranje bekendgemaakt konden worden. Medio augustus seinde het Bureau Inlichtingen aan de geheime agent d' Aulnis: 'Daargelaten de vraag of zulke represailles mogelijk zijn en niet zouden leiden tot verergering toestand in Nederland, wil regering activiteit in deze richting slechts overwegen indien blijkt dat verzoek door andere illegale groepen gesteund wordt. Kunt u daarnaar spoedigst informeren bij organisaties en ondergrondse pers en resultaat melden.' (Vollgraff: 'Overzicht telegrammen', p. 13). Twee weken later verzond d' Aulnis zijn antwoord. Hij had inlichtingen ingewonnen bij mr. C. R. C. Wijckerheld Bisdom te Den Haag, die vaak Nederlandse illegale werkers voor Duitse rechtbanken verdedigd had, bij Bosch van Rosenthal, bij ds. Gravemeyer, bij mgr. van de Loo, vertegenwoordiger van het Episcopaat in het Interkerkelijk Overleg, en bij A. J. Th. van der Vlugt, de Finse consul in Den Haag die contact had zowel met illegale groepen als met Duitse kringen. Hun unanieme advies was geweest; represailles zijn niet aanbevelenswaardig.
XCWij vermelden in dit verband dat Rauter na de oorlog zijn algemene beleid, maar speciaal ook de Silbertanne-moorden, verdedigd heeft met de bewering dat in de eerste maanden van '43 via het Englandspiel 'ein Auf trag vorlag van England, vierzehn Nationalsozialisten zu ermorden und zwar führende Männer die aufgf!führt waren, dar unter, ieh erinnere mich, aueh van Geelkerken und van Geneehten, und dass lautlos schiessende Pistolen van England herûber gesehickt worden sind mit dem Zwecke, diese Morde durchzuführen.' (Het Proces Rauter, p. 197). Die opdracht zou volgens Rauter gegeven zijn door 'die niederldndische Regierung-Gerbrandy'. (a.v., p. 203). De regering heeft nimmer zodanige opdracht gegeven, wèl is die opdracht gegeven door de Britse Special Operations Executive, vermoedelijk omstreeks september '43, maar dat geschiedde in een periode waarin aan Engelse kant vermoed werd, dat door de Duitsers, althans via de verbindingen van sommige agenten, een Spiel gespeeld werd. 'De Engelsen', alsdus een Nederlands officier die met hen samenwerkte, 'wilden zien hoever de Moffen durfden gaan.' (getuige H. Lieftinck, Enq., dl. IV c, p.
zien, voor iedere 'willekeurige' Nederlander drie 'willekeurige' NSB' ers te doen terechtstellen, t.w. een hogere functionaris der partij alsmede twee mindere leden.'
XCDeze proclamatiewerdslechts opgenomen in De Waarheid en De Oranje krant - de redacties van de overige illegale bladen waren kennelijk van mening dat de Raad van Verzet principieel op de verkeerde weg was. Trouwens, de raad heeft nadien, voorzover ons bekend, in geen enkel geval conform zijn aankondiging gehandeld; eind maart' 44 besloot hij wèl om, zo enigszins mogelijk, van Geelkerken, Feldmeijer en Zondervan te liquideren (vermoedelijk vanwege hun leidende functies bij de Landwacht), maar die voornemens konden niet verwezenlijkt worden. De drie genoemde personen werden duchtig bewaakt - Feldmeijer was trouwens in de zomer van '43 op last van Rauter uit Wassenaar verhuisd naar een woning binnen de 'vesting Scheveningen'.
XCMet het feit dat de Silbertanne-moorden door de illegaliteit niet beantwoord werden met overeenkomstige acties tegen NSB' ers, is intussen niet alles gezegd - die moorden gingen voor de illegaliteit namelijk wel degelijk een groot probleem vormen. Wij stipten dat al aan in een vorig hoofdstuk. Natuurlijk was door de meeste illegale groepen die politieke tegenstanders geliquideerd hadden, ook al vóór zich de berichten over de Silbertanne moorden verspreidden (de term' Silbertonne' bleef in die tijd onbekend), met overleg gehandeld: zij hadden niet willekeurige tegenstanders uit de weg geruimd maar verraders die een acuut gevaar vormden voor de illegaliteit, of personen die zij in andere opzichten als bij uitstek belangrijke helpers van de vijand beschouwden. Dat het uitschakelen van verraders, wat ook de gevolgen mochten zijn, voortgezet moest worden, was evident - maar de aanslagen op anderen? Elke illegale groep die overwoog, een gevaarlijke 'foute' politie-functionaris of een zijn staf opjagende 'foute' directeur van een gewestelijk arbeidsbureau uit de weg te ruimen, moest met de mogelijkheid rekening houden dat wraak genomen zou worden op onschuldigen: zulk een liquidatie ging dan enkele mensenlevens kosten. Anderzijds mocht men aannemen dat men door het uitschakelen van een belangrijk helper van de vijand àndere mensenlevens zou redden, direct doordat die ijverige helper aan de vijand zou komen te ontvallen, indirect doordat zijn liquidatie voor derden een waarschuwing zou zijn, zich ten aanzien van hun dienstbaarheid aan de vijand in te tomen. Met dat al deed het 'negatieve' gevolg (dat er Silbertanne-slachtoffers vielen) zich onmiddellijk voor en bleef het 'positieve' (dat de levens van landgenoten beschermd werden) op speculaties berusten die weliswaar gefundeerd waren maar waarvan men de verwezenlijking niet onmiddellijk kon waarnemen.
XCEr zijn in ons land Silbertanne-acties uitgevoerd van eind september '43 tot begin september' 44, ongeveer elf maanden lang dus. Het is niet gemakkelijk, er enig systeem in te ontdekken. Om te beginnen willen wij er aan herinneren dat, toen tot deze vorm van terreur besloten werd, in beginsel ó6k (en zulks met instemming van Mussert) was vastgesteld dat naast de Stlbertanne moorden telkens een aanzienlijk aantal anti-Duitse Nederlanders naar een concentratiekamp zou worden overgebracht. Voorzover ons bekend, is het slechts bij schaarse gelegenheden tot dat laatste soort actie gekomen, nl. medio november in Groningens Westerkwartier (er verdwenen toen acht-endertig personen naar het concentratiekamp Vught)", begin januari '44 in Leiden (Rauter had geëist dat vijf-en-tachtig Leidenaren gearresteerd zouden worden - men voerde er twee-en-dertig naar V ughtê) en, eveneens begin januari, in de stad Groningen (zes-en-dertig personen werden naar Vught gebracht), later in januari opnieuw in Groningen (een-en-twintig arrestanten) en eind april in Bedum en omgeving (ca. honderddertig personen, hoofdzakelijk jongeren, verdwenen toen naar het concentratiekamp Amersfoort; velen werden vandaar naar kampen in Duitsland overgebracht waar een-entwintig stierven). Latere razzia's die met een Silbertanne-actie gecombineerd werden, zijn ons niet bekend. In totaal zijn dus door de met een Silbertanne gecombineerde arrestaties ca. tweehonderdzestig personen in Duitse handen gevallen van wie enkele tientallen omgekomen zijn. Wij voegen nog toe dat de achtergrond van deze arrestatie-acties door de volgende feiten werd gevormd: in Groningens Westerkwartier was de zoon van een belangrijk helper van de Duitsers gedood", in de stad Groningen was een 'foute' politie-officier geliquideerd en, later, een V-Mann gewond, in Bedum was een tweede 'foute' politie-officier geliquideerd en in Leiden de directeur van het gewestelijk arbeidsbureau gewond.
XCBij de Silbertanne-acties moet men twee fasen onderscheiden: de fase tot omstreeks april '44 waarin uit elk van de vijf SS-Standaarden een groepje moordenaars gerecruteerd was, en de fase van omstreeks april tot begin
XC1 Het schijnt dat aan Rauters aanwijzing om, gekoppeld aan de eerste Silbertanne actie, '100 bekannte Hetzer aus der Provine Drente' onmiddellijk te arresteren, geen gevolg gegeven is. 2 Tot hen behoorden vijf hoogleraren, onder wie prof. mr. R. P. Cleveringa. De vroegere secretaris van het Leidse curatorium, mr. P. J. Idenburg, wist die vijf in de zomer van '44 vrij te krijgen. 3 De Friese Knokploeg had de vader willen liquideren en schoot, toen zij deze niet aantrof, de zoon neer - een handelwijze die in strijd was met hetgeen de Knokploegen, en speciaal de Friese (men denke aan het 'officiële' veemgericht), over het algemeen volgden.
september waarin die vijf groepjes opgeheven waren en er slechts één groep bestond: het Sonderkommando-Feldmeijer.
XCIn die eerste fase hebben de Silbertanne-acties aan drie-en-dertig Nederlanders het leven gekost; er zijn daarbij slachtoffers gevallen in acht of negen gemeenten.'
XCWaardoor is het tot de tweede fase gekomen?
XCEen van de factoren die daartoe leidden, was het feit dat uit de oorspronkelijke vijf groepjes verschillende SS'ers ongeschikt of ruinder geschikt gebleken waren voor de hun toevertrouwde taak; de 'felsten' bleven over en zij werden samen met een aantal nieuwelingen, die ten dele weer door de leiders der Standaarden gerecruteerd waren, rechtstreeks onder Feldmeijer geplaatst. Het betrofhier een man of vijftien die in Den Haag op het stafkwartier van de Germaanse SS van Feldmeijer te horen kregen dat geheimhouding hun eerste plicht was. 'Indien ook maar iets uitlekte omtrent dergelijke acties', aldus later een der leden van het Sonderkommando,'stonden wij met het ene been in het concentratiekamp en met het andere in het gra£'2 Al die vijftien waren, evenals trouwens hun voorgangers, Oostfront-vrijwilligers geweest. Zij voelden zich, schreef na de oorlog H. W. van Etten (tot in de lente van ,44 hoofdredacteur van Storm-S'Sê),'revolutionairen die om de wille van hun heilsconceptie de hand aan hun evenmensen sloegen' - een conceptie die van Etten overigens afwees: 'Men schiet niet op hazen in hun leger. Het is deze onsportieve laag- en lafhartigheid die de Silbertanne-lieden ver stelt beneden elk krijgsmansfatsoen.v
XCEnkele chefs van Aussenstellen der Sicherheitspolizei und des SD dachten er niet anders over (hetgeen hen, gelijk reeds opgemerkt, als regel niet verhinderde, de gegeven bevelen uit te voeren), en van Naumann was wel op 13 september' 43 het telexbericht aan die chefs uitgegaan waarin hij de plannen voor de silbertanne-acties had ontvouwd, maar Naumann had kort tevoren, althans dat zei Seyss-Inquart op 6 september aan Mussert, het doodschieten van gijzelaars 'das Bankrott der Polizei' genoemd. Terecht ook:
XC1 Apeldoorn, Bedum, Beverwijk, Blaricum, Groningen, Grootegast, Haarlem (vermoedelijk), Leiden en Soest. 2 Boom-Amsterdam: p.v. inz. Rauter (Silber tanne) (16 april 1946), p. 4 (getuige H.B.) (Doe 1-1380, C-1). 3 Van Etten werd in april' 44 uit zijn functie ontheven mede omdat hij naar Seyss-Inquarts oordeel te fel tegen de kerken tekeer placht te gaan. Hij stond toen al in contact met een groepje dat aan de spionage-organisatie Geheime Dienst Nederland aangehaakt was. In september '44 werd hij wegens een conflict met Feldmeijer uit de Germaanse ss geroyeerd en een maand later, verdacht van het doorgeven van geheime gegevens (dat was maar al te waar), gearresteerd. In een Duitse gevangenis werd hij in april '45 bevrijd. 4 H. W. van Etten: 'Beschouwing over de Silbertanne-moordenaren' (1947), p. 7-8 (Doc 1-447, a-II). 12
dat doodschieten betekende steeds dat de Sicherheitspolizei er nietingeslaagd was, de plegers van bepaalde daden te vinden. De Silbertanne-acties waren eigenlijk nog kwalijker: daarbij ging de Sicherheitspolizei tot actie over nog vóór zij naar die daders was gaan zoeken, ja zelfs los van elk recherchewerk, en die actie hield zij dan niet in eigen hand maar liet zij uitvoeren door Nederlanders: leden van de Germaanse ss. Het schijnt dat Naumann speciaal aan dat laatste aspect zwaar ging tillen - een aspect dat door Rauter nu juist van grote betekenis geacht werd: hij zag de silbertanne-moordenaars als toegewijde strijders voor de gemeenschappelijke Germaanse zaak. Waarom Naumann tegen de inschakeling van de Nederlandse helpers bezwaar ging maken, is ons niet geheel duidelijk; het kan zijn dat zich aan hem de indruk opgedrongen had dat zij verscheidene Silbertanne-acties nogal 'slordig' uitgevoerd hadden waardoor het gevaar van ontdekking ontstond (voorkomen moest worden dat de Nederlandse politie ooit een spoor van de daders vond), maar het is ook mogelijk dat Naumann aan zijn streven, de Silbertanne-acties geleidelijk te doen eindigen, de vorm gaf van een poging om in eerste instantie de Nederlandse helpers uit te schakelen. Dat laatste zou betekenen dat Feldmeijer niet langer zou weten of en in welke mate Silber tanne-actiesuitgevoerd waren - Naumann en de chefs van zijn Aussenstellen verwachtten niet anders dan dat Feldmeijer, telkens wanneer hij aanleiding meende te hebben tot klachten over 'slap optreden', zich onmiddellijk tot Rauter zou wenden die er op stond dat de silbertanne-acties meedogenloos voortgezet werden.
XCDat Rauter met Naumann slecht kon opschieten, vermeldden wij al in hoofdstuk 5. Naumann was plomp en recalcitrant en miste ten enenmale de geslepenheid van Harster. Bij de chefs van zijn Aassenstellen had hij niet veel gezag - dat alleen al maakte hem voor Rauter tot een weinig capabele Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD. Het was de Silbertanne-affaire die tenslotte tot een scherp conflict tussen hen beiden leidde. Bij de Silber tanne in Leiden (begin januari) liet Naumann de slachtoffers namelijk niet door Nederlandse SS'ers neerschieten maar door Duitse functionarissen van de Sicherheitspolizei. 'Dat Naumann tegen het gegeven bevel had gehandeld, was', zo constateerde dr. A. E. Cohen terecht, 'even erg als dat hij de opzet van de Silbertanne had miskend.'! Rauter was des duivels en Naumann kreeg de wind van voren. Maar Naumann ging er niet anders over denken en toen hij eind april of begin mei vanuit een vergadering met de chefs van zijn Aussenstellen, mede op aandrang van enigen hunner, Ranter opbelde teneinde opnieuw te bepleiten dat de SS'ers bij de Silbertanne-acties uitgescha
XC1 A. E. Cohen in Studies over Nederland in oorlogstijd, dl. I, p. 206. 12
keld zouden worden, brulde Rauter hem tenslotte toe: 'Entweder befolgen Sie den Befehl oder Sie sind Kommunistl'? Naumann deed zijn beklag bij Kaltenbrunner, chef van het Reichssicherheitshouptamt; dat baatte hem niet: hij ontving advies, zich naar Rauter te schikken. Toen enkele weken later een door Naumann opgezette grote actie tegen een illegale organisatie welke volgens een spion (die er maar op los gefantaseerd had) over veel wapens zou beschikken, een slag in de lucht bleek te zijn (Naumann had voordieactie driehonderd man van de Sicherheitspolizei als versterking uit Duitsland aangetrokken en men ontdekte niet meer dan een paar radio's die verstopt waren), werd tot Naumanns vervanging besloten. Per I juni verdween hij uit bezet Nederland, SS-Brigadeführer dr. Eberhard Schöngarth werd zijn opvolger - meer over deze, veel meer zelfs, in deel 10.
XCInmiddels was, gelijk reeds vermeld, het Sonderkommando-Feldmeijer gevormd om de Silbertanne-acties voort te zetten. Wij weten met zekerheid dat dit Sonderleommando inwoners uit minstens elf steden of dorpen- vermoord heeft, en dat daarbij minstens een-en-twintig slachtoffers zijn gevallen. Rauter was over de prestaties van dit Sonderleommando bepaald tevreden: de meest actieve leden ontvingen na enkele maanden Duitse onderscheidingen. Schöngarth die, schijnt het, pas in augustus bemerkte dat er zoiets als een Aktion Silbertanne bestond, was minder ingenomen. Hij was een veel krachtiger figuur dan Naumann en allerminst bevreesd om tegenover Rauter voet bij stuk te houden. Hij zette een punt achter de Aktion - het Sender kommando werd tot lijfwacht van Feldmeijer getransformeerd. Dat geschiedde begin september. Van belang was daarbij dat inmiddels van Hitler een bevel was uitgegaan hetwelk inhield dat berechting van gearresteerde illegale werkers in de bezette gebieden voortaan achterwege moest blijven: deze moesten ter plaatse neergeschoten worden. Dat spaarde moeite en geld (de Duitse rechtspleging verviel) en Hitler nam aan dat van dit nieuwe scherpere optreden een aanzienlijke afschrikwekkende werking zou uitgaan; daarvoor had men de Silbertanne-acties niet meer nodig.
XCNaast deze acties is het in de lente en zomer van '44 ook voorgekomen dat op aanslagen op 'foute' figuren niet gereageerd is met een Silbertanne-actie maar louter met een razzia waarbij men jongens en mannen binnen bepaalde leeftijdsgrenzen trachtte te vangen. Zo werden medio april in Beverwijk, waar de groepsleider van de NSB gewond was, vijfhonderd jongens en mannen gegrepen van wie ca. driehonderd naar de Duitse fabrieken verdwenen. Er zijn meer van die acties geweest, wij hebben er evenwel geen
XC1 A.v. 2 Apeldoorn, Arnhem, Asten, de Beemster, Berkhout, Breda, Gemert, Groningen, Grootegast, Heerenveen, Naaldwijk, Velp en Voorschoten. 12
volledig overzicht van. wel willen wij nog vermelden dat medio juli in Sneek, toen daar een Nederlander die lid was van het Nationalsozialistische Kraftfahrkorps, uit de weg geruimd was', door een vijf-en-dertig NSKK mannen met machtiging van de Leeuwarder Sicherheitspolizei een represailleactie 'Ondernomen werd, waarbij vijf inwoners van Sneek neergeschoten werden; vier hunner werden dodelijk getroffen.
XCAfgezien van deze vier hebben de Silbertanne-ecsies (eerste en tweede fase bijeengeteld) rechtstreeks aan minstens vier-en-vijftig Nederlanders het leven gekost terwijl bovendien van de vele honderden die in combinatie met die acties gearresteerd werden, enkele tientallen om het leven kwamen.
XCMet nadruk willen wij er op wijzen dat die cijfers veel hoger zouden zijn geweest, indien de moordenaars aan hun acties de omvang hadden kunnen geven die hun gelast was. Dat was niet het geval. Toen het namelijk door de berichten over die geheimzinnige moorden (berichten in de dagbladpers, berichten in illegale bladen, maar ook berichten die mondeling doorgegeven werden) tot de bevolking doorgedrongen was dat, als illegale groepen liquidaties gepleegd hadden, overgegaan werd, althans kon worden, tot sluipmoorden op gewone burgers, gingen, als zich ergens zulk een liquidatie voorgedaan had, veel mensen een tijd lang bij familieleden of kennissen slapen; in plattelandsstreken kwam het wel voor dat men, zelfs in de winter, dan ergens in de velden of bossen ging overnachten. Overdag, dat wist men, was men veilig - die geheimzinnige moorden wetden steeds gepleegd als het donker was. Welnu, een gevolg van deze en dergelijke veiligheidsmaatregelen was dat diegenen die de Silbertanne-acties uitvoerden, menigmaal de personen die op hun lijstje stonden, niet konden vinden. Dan schoten zij soms wel eens willekeurige anderen neer (in een enkel geval heeft Rauter, ontevreden over het feit dat het door hem bepaalde aantal slachtoffers: drie of vijf, niet gehaald was, daar persoonlijk opdracht toe gegeven), maar dat geschiedde niet vaak.
XCOok bij de ophaalacties of de razzia's die met een Silbertanne-actie gecombineerd werden, kreeg de bezetter als regel veel minder personen in handen dan voorgeschreven was; bij de ophaalacties bleken velen niet thuis te zijn
XC'Ook bij deze actie was door de betrokken Knokploeg niet gehandeld volgens de voorgeschreven normen. Een uitspraak van het 'veemgericht' was niet afgewacht en de leiding van de Friese KP had geen duidelijke machtiging tot de liquidatie gegeven. De NSKK-man, op dat moment niet meer dan een potentiële verrader, werd, toen men de aanslag op hem pleegde, slechts gewond. Hij werd toen in een auto naar een boerderij gebracht waar de KP'ers het niet over hun hart konden krijgen, de man te doden; die taak werd toen door een Geallieerde 'piloot' overge
en bij de razzia's dook elk die een schuilplaats bezat of alsnog vinden kon, daarin weg. Mogelijk is tenslotte dat enkele chefs van Aussenstellen der Sicherheitspolizei und des SD met name in de periode waarin zij al beschikten over Hiders bevel, Rauters opdrachten tot een silbertanne-actie Of maar ten dele uitgevoerd hebben, Of zelfsinhet geheel niet - Wölk, de Aussenstellenleiter te Rotterdam, beweerde na de oorlog dat hij wel zeventig of tachtig slachtoffers minder had laten maken dan Rauter hem had gelast. Of dat inderdaad zo was, weten wij niet, maar wij weten wèl dat twee van de laatste Silber tanne-slachtoffers (twee inwoners van Naaldwijk, waar een NSB'er geliquideerd was) eind augustus' 44 in de kelder van Wölks bureau om het leven gebracht werden; met die twee had men een dag in de omgeving van Rotterdam rondgereden maar men had nergens een stil plekje kunnen vinden om de moorden te plegen. Er was vervolgens overwogen, hen in de tuin van Wölks bureau neer te schieten, maar tenslotte was de keuze op de kelder gevallen waaruit, zo vertrouwde men, maar weinig geluid naar buiten zou doordringen. Na de volbrachte daad vroeg een van de moordenaars, een Nederlandse SS'er, aldus zijn verklaring, 'aan de portier of hij iets gehoord had, waarop deze in de houding sprong en zei dat hij niets gehoord had. '1 De twee lijken werden buiten Rotterdam langs een vaart gedeponeerd.
XCHet is moeilijk, het effect weer te geven dat deop de massa van de bevolking gehad hebben: wij weten niet in hoeverre de berichten daaromtrent tot die bevolking doorgedrongen zijn. Het dagelijks bestaan was, door het dalen van de rantsoenen en de hand over hand toenemende moeilijkheden op vrijwel elk gebied, voor die bevolking een doorlopende worsteling geworden - bij wie zich in zulk een situatie bevindt, hebben ook schokkende berichten vaak slechts een kortstondige uitwerking. Intussen was het zonder twijfel in grote delen van het land bekend, tot welke nieuwe wandaden de bezetter zijn toevlucht genomen had. Het feit dat zovelen zich gingen schuilhouden wanneer ergens een verzetsdaad gepleegd was die tot represailles kon leiden, is veelzeggend. Dat schuilhouden was niets nieuws: dat deed men al allerwege, telkens wanneer razzia's plaatsvonden waarbij jacht gemaakt werd op arbeidsinzet-'weigeraars' en 'contractbrekers'.J.J.12
1 BG-Den Haag: p.v. proeeszitting inz. H. Wölk (10 en II juni 1949), p. 20 (getuige P. S.) (Doe 1-1907, d-I).
Zo trachtte men te verhoeden dat men naar Duitsland overgebracht werd. Bij het onderduiken met het oog op die geheimzinnige moordaanslagen lag het anders: dan wilde men voorkomen dat men in de eigen woning, in de deuropening, op straat of ergens op een buitenweg pardoes neergeschoten werd.
XC'Woede en walging wisselen elkander af', aldus een treffende passage uit het hoofdartikel in het nummer van Het Parool dat in februari' 44 van hand tot hand ging-, 'wanneer wij denken aan de schanddaden die de Duitsers bij wijze van inzet van I944 op hun kerfstok hebben gegrift. In Groningen, in Almelo', in Leiden, in Soest, wellicht ook elders nog ... zijn rijen schuldeloze lieden als honden neergeknald, uit wraak over een aanslag op een of andere landverrader. Naar de werkelijke daders zoeken de Duitsers niet meer. Hun 'recht' heet willekeur, hun 'gezag' terreur. Soms werd gelast dat de lijken, alsstaalvan fijn-Germaanse smaak, een dag en een nacht op straat moesten blijven liggen. Het is mogelijk, dat vroeger eeuwen tonelen van even mensonwaardige en stuitende aard opgeleverd hebben. Wij zouden daaruit geen troost kunnen putten. De barbarij die hier thans wordt botgevierd, de godvergeten terreur waaraan wij machteloos zijn overgeleverd, zij overtreffen in smerigheid alles wat wij ons in onze somberste ogenblikken voorgesteld hebben.v
XCWaar bleef de Geallieerde invasie ? Waar de bevrijding? Elke dag uitstel voelde men als een dag teveel.Het artikel was door van Heuven Goedhart geschreven.Hier was een arrestant bij een poging om te ontvluchten, neergeschoten. S Het Parool, 64 (5 febr. 1944), p.
1 2
XCD-Day heeft lang op zich laten wachten. Langer dan noodzakelijk? Zouden de Engelsen en Amerikanen in staat zijn geweest, in '42 of '43 in WestEuropa te landen en daar de Wehrmacht beslissende nederlagen toe te brengen ? Was het, zoals tijdens de tweede wereldoorlog door de communistische propaganda en daarna ook in meer serieuze publikaties beweerd is, inderdaad de bedoeling van de Engelse en Amerikaanse regeringen om de strijd aan het Oostelijk front te rekken opdat daar niet alleen de kracht van de Wehr macht maar ook die van het Rode Leger gebroken zou worden, en hebben Londen en Washington met het oog daarop de invasie van West-Europa opzettelijk uitgesteld?
XCIn het perspectief van de strijdende Sowjet-Unie achten wij die voorstelling van zaken geheel begrijpelijk, In mei '42 hadden de regeringen van Engeland en de Verenigde Staten publiekelijk erkend dat de vorming van een 'Tweede Front' in West-Europa in '42 urgent was - in plaats daarvan kwam het slechts tot de Geallieerde landingen in Frans Noord-Afrika. Nadien rekenden de Russen er op dat de Gealheerden in '43 in West-Europa zouden landen - in plaats daarvan kwam het tot de veldtocht in Italië waar het front in oktober verstarde. Er is nog steeds, voorzover ons bekend, in de Sowjet-Unie geen letter gepubliceerd over het beraad dat Stalin in de jaren '42 en '43 met zijn naaste medewerkers gevoerd heeft, maar het lijkt ons een aannemelijke veronderstelling dat in dat beraad herhaaldelijk van 'opzettelijk uitstel' gesproken is. Daarbij was van belang dat de Russen van de complexiteit van grote landingsoperaties geen denkbeeld hadden: als zij over de Dnjepr konden komen, waarom de Geallieerden dan niet over het Kanaal? Trouwens, een dergelijke vraag werd niet alleen in de Sowjet-Unie gesteld, maar ook in bezet Nederland.
XCWij willen er als volgt op ingaan.
XCNatuurlijk waren er in '41 en '42 in Engeland en de Verenigde Staten kringen waar men zo kortzichtig was om zich te vermeien in het denkbeeld dat het Derde Rijk en de communistische Sowjet-Unie in de verwoede strijd aan het Oostelijk front elkaar volledig zouden uitputten, maar aan die gemakzuchtige visie hebben het Britse War Cabinet en president Roosevelt en zijn ministers en militaire adviseurs zich nooit overgegeven. Voorzover
zij beseften dat de belangen van de twee grote westelijke democratieën en die van de Sowjet-Unie na een gemeenschappelijke overwinning op Duitsland, Italië en Japan heel wel diametraal tegenover elkaar konden komen te staan, ging van het oorlogsverloop aan het Oostelijk front, toen de Russen daar eenmaal de sterksten gebleken waren (na Stalingrad dus), in elk geval juist een stimulans uit om zo spoedig mogelijk in West-Europa té landen. Dat Engeland en de Verenigde Staten in Europa meer invloed zouden hebben naarmate zij bij de nederlaag van Duitsland en Italië met sterker eigen strijdkrachten ter plaatse zouden zijn, was evident. Men moet de betekenis van die factor overigens niet overdrijven. Minstens zo belangrijk waren twee andere factoren: het besef, ten eerste, dat in Europa mateloos geleden werd en dat daaruit de verplichting voortvloeide om zo spoedig mogelijk een einde te maken aan de afzichtelijke tyrarinie die allerwege met steun van de Wehr macht door nationaal-socialistische machthebbers bedreven werd, en het besef, ten tweede, dat, hoezeer sterke Duitse krachten ook gebonden waren door de verwoede worsteling met de Sowjet-Unie, toch ook de veiligheid van Engeland, en wellicht mede die van de Verenigde Staten, vergden dat Duitsland op de kortst mogelijke termijn uitgeschakeld werd: in regeringskringen in Londen en Washington ging men er van uit dat Hitler nog kwalijke verrassingen in petto zou hebben - welke vorm zouden bijvoorbeeld die Vergeltungswaffen aannemen waarop in Duitsland van eind' 42 af voortdurend gezinspeeld werd? Maakte het Naziregime soms vorderingen met het vervaardigen van atoomwapens?
XCBij die twee factoren kwam nog een derde: pas na een overwinning in Europa kon men, zo meende men, voldoende krachten concentreren om ook Japan te verslaan. Die derde factor was vooral in de Verenigde Staten aan sterke emoties gekoppeld: in kringen van de Amerikaanse vloot en in het algemeen in het westen van de Verenigde Staten waar men dicht bij de Stille Oceaan leefde, haakte men naar de dag waarop men de mogendheid die de verraderlijke overval op Pearl Harbor gepleegd had, definitief zou hebben bedwongen. Van die kringen uit werd dan ook voortdurend pressie op president Roosevelt uitgeoefend, vergeefs overigens, om zich los te maken van de afspraak die begin' 41 met Engeland gemaakt was: dat de Verenigde Staten, wanneer zij zelf volledig aan de oorlog zouden gaan deelnemen, eerst zouden helpen, Duitsland en Italië te verslaan, daarna pas Japan. De strijd in Europa had dus prioriteit.
XCOver de vraag nu hoe men die strijd in Europa het beste kon voeren, werd door Engelsen en Amerikanen niet gelijk gedacht; men kan zelfs spreken van een botsing tussen de Engelse en de Amerikaanse concepties - concepties die beide hun diepe wortels hadden in de geschiedenis.
XCDe Engelsen waren voorstanders van wat men een 'perifere strategie' zou kunnen noemen: de Festung Europa moest bestormd worden op punten waar de Duitsers zwak waren - punten waarop men, gebruik makend van de heerschappij ter zee, bij verrassing superieure krachten in de strijd zou kunnen werpen. Vooral Churchill had aan die perifere strategic zijn hart verpand: waarom zou men niet eerst bijvoorbeeld Noorwegen en de Balkan aan Duitsland ontrukken voordat men de levensgevaarlijke sprong over het Kanaal waagde? De grote Britse oorlogsleider, maar ook anderen, hielden rekening met de mogelijkheid dat reeds locale, aan de periferie toegebrachte nederlagen tot de val van het Naziregime zouden leiden. Trouwens, ook uit de Geallieerde bombardementen op de Duitse steden kon, zo meenden zij, die val voortvloeien. Bij dat alles speelden herinneringen aan het Napoleontisch tijdperk en aan de eerste wereldoorlog een rol- die aan het Napoleontisch tijdperk in positieve zin: toen had de perifere strategie haar grote waarde bewezen; die aan de jaren '14-'18 in negatieve: voorkomen moest worden dat ergens, waar ook, de fronten zouden 'bevriezen', hetgeen opnieuw tot een immense slachting zou kunnen leiden. De kans daarop werd door de Engelsen in West-Europa reëel geacht.
XCDe Amerikanen gingen van een tegengestelde conceptie uit. Perifere operaties zouden, zo meenden zij, slechts tot versnippering van krachten leiden; wilde men samen met de Sowjet-Unie Duitsland verslaan, dan moest men naast het Oostelijk front een 'Tweede Front' niet dáár vormen waar de Wehrmacht zwak, maar juist waar zij sterk was: in West-Europa dus. Dáár alleen zou men die Wehrmacht zware nederlagen kunnen toebrengen, van daaruit alleen zou men, als dat nodig was, snel kunnen doordringen tot de centra van de Duitse bewapeningsindustrie. Concentratie op West-Europa dus en een direct aantasten van de kern van Duitslands macht - men zou van een 'directe strategie' kunnen spreken. Uit die conceptie sprak een groot zelfvertrouwen: nimmer hadden de Verenigde Staten een oorlog gevoerd die zij niet met gebruikmaking van hun immens potentieel (een veelvoud van het Engelse) snel hadden kunnen winnen, hun krachten hadden in '17-'18, notabene toen Duitsland door de val van het Tsarenregime in het oosten de handen vrij had, aan het Westelijk front de doorslag gegeven. Dat zelfvertrouwen bleef ongeschokt, ook toen in de herfst van' 41 in regeringskringen te Washington gemeend werd dat de Sowjet-Unie en vervolgens wellicht ook Engeland uitgeschakeld zou worden: de Amerikanen waren er van overtuigd dat zij Duitsland en Italië geheel alleen zouden kunnen verslaan. Toen zij in december '41 zowel met Japan als met Duitsland en Italië in oorlog waren geraakt, stond tegen de achtergrond van de afspraak welke juist met het oog op die situatie met de Engelsen gemaakt was, voor hen
vast dat er op het Europese strijdtoneel eigenlijk maar één operatie was die voldoende zin had: een grootscheepse landing in Frankrijk.
XCAan die landing waarop de Amerikanen in de lente van '42 met klem aandrongen (nl. in Bretagne in de zomer van' 42), werd door de Engelsen, zoals wij in deel 5 (hoofdstuk I I) uiteenzetten, medewerking geweigerd. Terecht: zij zou in die fase van de oorlog op een katastrofe zijn uitgelopen. Maar men moest toch iets doen! Dat 'iets' werd de landing in Frans-Marokko en Frans-Algerië (8 november '42) die, zo werd gehoopt, tot de spoedige bezetting van Frans-Tunesië zou leiden en tot het 'oprollen' van de DuitsItaliaanse krijgsmacht in Noord-Afrika aan welke het Britse Achtste Leger onder generaal Montgomery zojuist bij El Alamein (Egypte) een zware nederlaag toegebracht had. De hoop op een spoedige bezetting van Tunesië ging evenwel niet in vervulling: snel reagerend kreeg Hitler dat gebied in handen en onder leiding van generaal Rommel wist het Duitse Afrika-Korps, uit Egypte terugtrekkend, zijn cohesie te bewaren. Zo duurde het na de landingen in Marokko en Algerië zes maanden voor de gehele noordkust van Afrika in Geallieerde handen was.
XCPas wanneer men Italië zou hebben uitgeschakeld, althans Sicilië zou hebben veroverd waar de Luftwaffe sterke eskaders had geposteerd, zou de vaart door de Middellandse Zee vrij zijn. Dat was een belangrijke doelstelling (aan Geallieerde zijde was in '42 en in de eerste helft van '43 het tekort aan scheepsruimte de grootste belemmerende factor), maar die doelstelling werd door de Amerikanen toch niet van ganser harte onderschreven. Vooral na de Brits-Amerikaanse conferentie van Casablanca (januari '43) waar besloten was dat men in '43 zou trachten Italië uit te schakelen, hadden president Roosevelts militaire adviseurs het gevoel dat hun de Britse perifere strategie opgedrongen werd waarmee men, zeker, ook in het Middellandse Zeegebied ('the soft underbelly of the-Axis', zoals Churchill placht te zeggen) de Duitsers nederlagen kon toebrengen, maar beslissende? Dat werd door de Amerikanen betwijfeld. Trouwens, zoals eerder in dit deel verhaald, bleek die 'onderbuik van de As' minder 'zacht' dan Churchill aangenomen had: de verovering van Sicilië (juli-augustus '43) verliep nog tamelijk vlot, maar toen de Geallieerden begin september '43 bezuiden Napels, bij Salerno, aan land gingen, werden zij haast de zee ingedreven. Wèl had Italië gecapituleerd wèl werd het gehele zuidelijke uiteinde van het Apennijnse schiereiland veroverd, maar even ten noorden van Napels werd de weg naar Rome door de Duitsers versperd en er kwam daar over de volle breedte van de Apennijnen een linie te liggen welke, gegeven het bergachtig terrein, uitnemende mogelijkheden aan de Wehrmacht bood om zich hardnekkig te verdedigen.
XCWij durven schrijven: toen hadden de Amerikanen er genoeg van. Van de zomer van '42 af hadden hun hoogste stafofficieren al het gevoel dat zij door hun Engelse collega's op sleeptouw waren genomen. Wij herinneren aan wat de voornaamste adviseur van generaal Marshall, chef van de Amerikaanse legerstaf, na de conferentie van Casablanca aan een relatie te Washington geschreven had: 'We came, we listened and we were conquered'1 trouwens, in augustus' 44, toen de Geallieerden met veel moeite in Italië tot benoorden de Arno doorgedrongen waren, voerde generaal Sir Alan Brooke, Chief of the Imperial General Staff en voorzitter van het college der Britse Chiefs of Staff, met de Director of Military Operations van het Britse War Office een gesprek waarin 'he' (Brooke) 'said we had led the Americans by the nose from Casablanca to Plorence.» 'Had we had our way', aldus de Director of Military Operations, 'I think there can be little doubt that the invasion of France would not have been done in 1944.'3
XCWat wilden de Engelsen dàn? Churchill had zijn zinnen gezet op landingen in Noorwegen en op de Balkan - Brooke (een vasthoudend strateeg wiens grote verdienste is geweest dat hij de aan Church ills onstuimigheid ontsproten offensieve plannen hardnekkig afgewezen heeft) zag niets in Noorwegen maar was wèl voorstander van operaties op de Balkan waar hij veel van verwachtte." De terughoudendheid van de Engelsen om zich definitief te verplichten tot landingen in Frankrijk in 1944 vindt men duidelijk uitgeJ. study based on the diaries and autobiographical notes of Field Marshall the Viscount Alan brooke (1959), p.
1 Brief, 22 januari 1943, van gen. A. C. Wedemeyer aan kolonel Th. Handy, aan gehaald in M. Matloff: 1943-1944 (1959), p. 106. 2 Kennedy, (1957), p. 334. 3 A.v., p. 305. Op 1 november '43 schreef Brooke in zijn dagboek: (een bijeenkomst dus van de Britse en de Amerikaanse 1943' een volstrekt irreële verwachting. (aangehaald in Arthur Bryant: 1943-1946.
drukt in het memorandum d.d. II november 1943: "Overlord' (de codeaanduiding voor de landingen in Normandië) 'and the Mediterranean Opera tions',! hetwelk, na door Churchill goedgekeurd te zijn, door de Britse Chiefs of Staff op de Geallieerde top-conferentie in Kairo (22-25 november) voorgelegd werd aan president Roosevelt en de Amerikaanse Joint Chiefs of Staff. Hoewel eerder in '43, namelijk op de topconferentie, in Washington (12-25 mei) en in Quebec (14-24 augustus) door de Geallieerde oorlogsleiders in beginsel afgesproken was, in de lente van '44 in Frankrijk te landen (in Quebec hadden de Amerikanen gedreigd dat zij, als de Engelsen niet tot die afspraak bereid waren, alsnog aan de oorlog tegen Japan prioriteit zouden geven), trachtten de Engelsen nu toch weer onder die afspraak uit te komen teneinde meer kracht te kunnen ontplooien in het gebied van de Middellandse Zee. De landing in Frankrijk moest, betoogden zij, niet aan een vaste datum gebonden worden, men moest andere mogelijkheden openhouden. 'If necessary', zo hadden de Britse Chiefs of Staff verder geschrevan, 'we might form a limited bridgehead on the Dalmatian or Albanian coasts' maar dat zinnetje was, teneinde te voorkomen dat zich aan Amerikaanse kant een explosie van woede zou voordoen, veiligheidshalve uit het document geschrapt dat aan de Amerikanen voorgelegd werd. De resterende tekst was overigens duidelijk genoeg.
XCEnkele dagen later werd op de eerste conferentie die Churchill en Roosevelt beiden met de Russische dictator Stalin hielden (hem had Churchill ruim een jaar tevoren, in augustus '42, in Moskou bezocht), de knoop doorgehakt. Die besprekingen met Stalin vonden in de Perzischehoofdstad Teheran plaats van 28 november tot I december '43. Op de besluiten op staatkundig gebied die daar genomen zijn, alsmede op de besluiten van vergelijkbare conferenties welke voordien gehouden waren of er nog op zouden volgen, komen wij in de delen 9 (Londen) en 10 (Het laatste jaar) terug - wat wij hier willen onderstrepen is dat in feite al in de eerste samenkomst in Teheran de beslissing viel ten aanzien van de operaties die de Geallieerden in '44 in Europa zouden ondernemen. Nadat Roosevelt en Churchill Stalin nogalMilitary Series, Grand Strategy, John Ehrman: Vol. V, August 1943 - September 1944 (1956), p.
1 Tekst o.m.:
uitgebreid verwelkomd hadden, zei deze slechts enkele vriendelijke woorden, kapte ze af met te zeggen: 'En nu gaan we zaken doen', en gaf zelfhet goede voorbeeld: hij verklaarde dat de Sowjet-Unie, zodra Duitsland verslagen was, zou gaan deelnemen aan de oorlog tegen Japan, hij noemde de Geallieerde overwinningen in Italië van belang, 'maar zij zijn verder niet', zei hij, 'van grote betekenis wat betreft het verslaan van Duitsland', en hij besloot met te zeggen dat de Sowjet-Unie er van overtuigd was dat noord-westFrankrijk het meest geschikte punt was om Duitsland aan te vallen.
XCIn haar duidelijkheid kwam die uitspraak voor de Amerikanen als een verrassing - een aangename verrassing. De Engelsen moesten bijdraaien: met hun instemming werd nog in Teheran officieel aan Stalin meegedeeld dat de Geallieerden in mei '44 zowel in noord-westals in zuid-Frankrijk zouden landen. Er deden zich nadien nog wel enkele gelegenheden voor waarbij de Engelsen toch weer trachtten, de operaties in het gebied van de Middellandse Zee uit te breiden (zo in januari '44 toen Churchill tijdens een bespreking in Algiers, een landing op Rhodos bepleitend', theatraal uitriep: 'His Majesty's Government cannot accept the consequences if lVe fail to make this operation', waarop Marshall hem toebeet: 'No American is going to land on that goddam islandf'2), maar de Engelsen oogstten daarbij geen succes: de Geallieerde strategie werd nu door de Amerikanen bepaald en dezen hanteerden de met de Sowjet-Unie gemaakte afspraak als een middel om elk Engels denkbeeld dat aan de perifere strategie herinnerde, van de tafel te vegen. Het debat was ten einde: mei' 44 zou D-Day, Decision-Day, brengen.
XCZou het de Geallieerden, als zij daartoe tijdig besloten hadden, mogelijk zijn geweest, in '43 in Frankrijk te landen?
XCHypothetische vragen kan men in de geschiedschrijving nimmer met stelligheid beantwoorden. Hier en daar krijgt men dan met factoren te maken waarvan men de uitwerking met enige duidelijkheid kan aangeven, maar wanneer men een andere situatie postuleert, wijzigt zich het totale beeld en komen ook factoren in het geding waar nauwelijks iets zinnigsIn
1 de hoop, aldus Turkije aan de oorlog te doen deelnemen, waren de Engelsen in oktober' 43 op enkele kleine Griekse eilanden in de Dodecanesus, voor de Turkse kust, geland; zij waren er in november door de Duitsers van verdreven. 2 Aan gehaald in S. E. Morison: P·3 2•
over te zeggen valt. Eén ding staat vast: een besluit om in de lente of zomer van '43 in Frankrijk te landen, had betekend dat men niet tot de landingen in Frans-Marokko en Frans-Algerië had kunnen overgaan en daaruit zou zijn voortgevloeid dat het Afrika-Korps zich in Noord-Afrika had kunnen handhaven; de vaart door de Middellandse Zee zou dan niet vrij zijn geworden, de landing op Sicilië zou zich niet hebben voorgedaan en het is onwaarschijnlijk dat Mussolini in die omstandigheden ten val zou zijn gebracht en Italië zou hebben gecapituleerd.
XCStellig zouden de Geallieerden in '43 ergens in Frankrijk aan land hebben kunnen komen en toen vermoedelijk met geringere verliezen dan in '44 doordat de Duitsers minder ver gevorderd waren met de bouw van de Atlantikwall. Maar hoe stond het met wat men de follow-up noemt? Zou men de middelen gehad hebben om een bruggehoofd in voldoende mate te versterken en uit te breiden? Dat is onwaarschijnlijk.
XCOok wanneer men aanneemt dat het besluit, in de lente of zomer van '43 in Frankrijk te landen, er toe geleid zou hebben dat de productie van landingsvaartuigen in '43 een prioriteit zou hebben gekregen die zij in feite niet had-, dan mag men niet uit het oog verliezen dat het gevaar van de U-Boote pas van april-mei '43 afbedwongen werd. In de lente maar ook nog in de zomer van '43 deed zich aan Geallieerde zijde een nijpend gebrek aan scheepsruimte voor. Voorts moet men bedenken dat de krachten die Duitsland tegen een Geallieerd bruggehoofd had kunnen concentreren, in '43 aanzienlijk sterker zouden zijn geweest dan in '44. Men dient dan in de eerste plaats op de 19 Duitse divisies te letten die in '43 van mei af naar Italië overgebracht werden. Het lijdt geen twijfel dat Hitler in '43 de Wehrmacht in Frankrijk in een tempo had kunnen uitbreiden dat de Geallieerden hunnerzijds niet hadden kunnen bijhouden. In versterkte mate zou dat het geval zijn geweest indien Hitler, vermoedend dat het in '43 tot de
XC1 Toen de Combined Chiefs of Staff in april '42 overwogen, in '43 in Frankrijk te landen, was besloten, in eenjaar 12 000 landingsvaartuigen te bouwen. Injuli werd dit program in de prioriteitsgroep I geplaatst, maar in november (men wist toen dat de landing in Frankrijk in '43 niet zou doorgaan) werd het naar de prioriteitsgroep XIIovergebracht. Nadien nam de productie gestadig af, zodat in augustus '43 aan de vooravond van de Geallieerde topconferentie te Quebec met schrik geconstateerd werd dat men, als men zo doorging, op D-Day nog niet de beschikking zou hebben over de helft van het noodzakelijk geachte aantal. Het bouwprogramma werd toen weer in groep I geplaatst. In '42 waren 6 900 landingsvaartuigen gebouwd, in '43 bracht men het tot 17000 maar alleen al in de eerste zes maanden van '44 tot 14300. De productie vond hoofdzakelijk plaats op Amerikaanse werven. De landingsvaartuigen waren natruurlijk niet alleen voor de oorlog in Europa bestemd maar ook voor die tegen Japan.
landing in Frankrijk zou komen (voor die landing was hij, toen het eenmaal tot grote operaties in het gebied van de Middellandse Zee gekomen was, in '43 niet bevreesd'), tijdig besloten had om aan het Oostelijk front in het defensief te blijven tot hij de Geallieerde landing in Frankrijk afgeslagen had. Men vergete voorts niet dat de Geallieerden in' 43 boven het landingsgebied, anders dan in '44, niet beschikt zouden hebben over de absolute superioriteit in de lucht.
XCNu zouden de perspectieven voor eenlanding in Europa, in '43 al, gunstiger zijn geweest indien de Amerikanen van' 42 af minder strijd- en hulpkrachten naar het gebied van de Stille Oceaan gezonden laadden. Wij denken dan in de eerste plaats aan de legerdivisies die de vijand te land moesten verslaan. In '42 waren in totaal 17 van die Amerikaanse divisies naar de verschillende oorlogstonelen overgebracht: 10 naar de Stille Oceaan en 7 naar Europa, en in '43 werden dat 13: 4 naar de Stille Oceaan en 9 naar Europa. Had men ook de 4 die in' 43 tegen Japan ingezet werden, mèt grote delen vanhet US Marine Corps naar Engeland getransporteerd, dan had men, aangenomen dat men zich op de productie van landingsvaartuigen was blijven concentreren, in '43 in Frankrijk belangrijk meer troepen in de strijd kunnen werpen. Daarmee zou evenwel niets gewijzigd zijn ten aanzien van drie factoren van grote betekenis die wij reeds noemden: dat in de maanden waarin die krachten naar Europa overgebracht hadden moeten worden (zomer '42lente' 43), het U-Baat-gevaar nog niet bedwongen was; dat in de periode waarin de grote landing moest plaatsvinden, de absolute superioriteit in de lucht nog niet was veroverd; en dat, was men niet via Frans-Noord-Afrika de Middellandse Zee binnengedrongen, Hitler de beschikking zou hebben gehad over de 19, in '43 naar Italië gezonden divisies, die een veelvoud vormden van de extra-krachten welke de Amerikanen naar het Europese strijdtoneel hadden kunnen zenden indien zij in '43 in de Stille Oceaan volledig in het defensief waren gebleven. Wij betwijfelen of dat laatste voor president Roosevelt uit het oogpunt van de binnenlandse politiek mogelijk zou zijn geweest.
XCNog een vraag zou men kunnen stellen: zouden in '43 niet aanzienlijktoch niet zo au sérieux genomen dat versterkingen naar Noorwegen of Frankrijk
1 In '43 werd van Engeland uit op allerlei wijzen (met troepenconcentraties en met valse berichten welke door agenten van de doorgegeven werden die na hun arrestatie voor de Engelse geheime dienst waren gaan werken) getracht, de suggestie te wekken dat het in de zomer tot grote landingen zou komen in Noor wegen, aan het Nauw van Calais en in Bretagne. Het kan zijn dat die manoeuvres aan Duitse kant de algemene waakzaamheid bevorderd hebben, maar zij werden
meer krachten vrij zijn geweest voor een grote landing in Frankrijk, als de Engelsen niet van' 40 en de Amerikanen van' 42 af een zo groot deel van hun oorlogsinspanning gestoken hadden in de bouwen het bemannen van bombardements-eskaders welker operaties, zoals men na de oorlog constateerde, in '43 de Duitse oorlogsproductie slechts een schade van 5 % toegebracht hebben? Ja, maar daarmee is niet alles gezegd. Het Geallieerde bombardementsoffensief dwong de Duitsers, sterke krachten op de verdediging te concentreren. Bovendien hebben Bomber Command van de Royal Air Force en de United States Eighth Air Force een bijdrage van wezenlijke betekenis geleverd tot het welslagen van de Geallieerde landingen in '44: zij hadden tevoren zware schade toegebracht aan het Franse wegen- en spoorwegennet alsmede aan de Duitse kustversterkingen, zij hadden de vliegvelden van de Luftwaffe geteisterd, ja zij hadden in feite overdag die Luftwaffe volledig bedwongen. Afgezien van dit alles dient men te bedenken dat het Engelse besluit om van Bomber Command een geducht, maar dus ook materiaal en arbeidskrachten verslindend wapen te maken, genomen is in een fase waarin er voor Engeland slechts één middel was om Duitsland rechtstreeks en regelmatig te treffen: de luchtbombardementen. Het mag dan waar zijn dat deze tot in de lente van '44 niet in de verste verte het effect hebben gehad dat men er van verwachtte, zij hebben wèl het moreel van het Engelse volk en dat van de volkeren in de bezette gebieden geschraagd, hetgeen in een worsteling waarin het uithoudingsvermogen zulk een grote rol speelde, bepaald van betekenis was.
XCOorlogvoering is een bij uitstek onzeker bedrijf. De algemene onzekerheid die de geschiedenis van de mensheid karakteriseert, wordt, zou men kunnen zeggen, in een oorlog geaccentueerd omdat dan beslissingen genomen worden die rechtstreeks en op korte termijn in het leven van tientallen, ja honderden miljoenen mensen ingrijpen. Niemand die dergelijke beslissingen neemt, kan hun gevolgen overzien, niet op korte, nog minder op lange termijn. Beiderzijds staat het winnen van de oorlog centraal: elke beslissing moet dat grote doel dienen. of dat het geval is, wordt echter mede door de reactie van de tegenstander bepaald en van die reactie kan men zich tevoren nimmer een duidelijk beeld vormen. Wat het punt betreft dat ons beziggehouden heeft, zijn wij van opvatting dat de Geallieerde besluiten om het in '42 en '43 niet tot een grootscheepse landing in West-Europa te laten komen, juist zijn geweest - even juist als het besluit om in '44 wèl tot die landing over te gaan. Die eerste besluiten zijn vooral te danken geweest aan de Engelsen die een helder besef hadden van de Geallieerde zwakheid, het laatste besluit vooral aan de Amerikanen die een helder besef hadden van de Geallieerde kracht. Er zijn op strategisch gebied door de Geallieerden na D-Day
enkele besluiten genomen die men in het latere perspectief onjuist moet noemen, maar de combinatie van perifere en directe strategie die tot D-Day geleid heeft, was, menen wij, in overeenstemming met wat voor Engeland en de Verenigde Staten in de jaren' 42, '43 en '44 reëel mogelijk was.
XCIn hoofdstuk 4 zijn wij begonnen met het beknopt weergeven van het oorlogsverloop in de periode die ons in dit deel bezighoudt: mei '43-juni '44. Wij behandelden toen, in hoofdzaak niet verder gaande dan tot eind '43, de strijd in de Stille Oceaan, de strijd ter zee, de Geallieerde luchtbombardementen op Duitsland, de gebeurtenissen in het gebied van de Middellandse Zee, de guerrilla-strijd in Joegoslavië en de krijgshandelingen aan het belangrijkste front, d.w.z. aan het front waar de Duitsers de zwaarste verliezen bleven lijden: het front in de Sowjet-Unie.
XCMet dat laatste front willen wij ditmaal beginnen.
XCIn hoofdstuk 4 wezen wij er op dat Hitler gehoopt had, de Russen in de zomer van' 43 met een groot opgezet offensief ('ZitadelIe') een vernietigende slag toe te brengen. De Russen die door hun spionage wisten, waar, op welke dag (5 juli), ja op welk uur dat offensiefingezet zou worden, hadden het niet alleen kunnen opvangen, maar waren hunnerzijds al na vijf dagen tot de aanvalovergegaan, waarbij zij vooral aan het zuidelijk deel van het langgerekte front grote successen geboekt hadden. Medio september had Hitler, hoe afkerig hij ook was van het prijsgeven van veroverd gebied, noodgedwongen moeten goedkeuren dat de Wehrmacht zich aan die zuidelijke sector achter de rivier de Dnjepr terugtrok (zie de kaart op pag. I29I). Eind september had het Rode Leger evenwel al een aantal bruggehoofden gevormd op de westelijke oever; bovendien waren toen de Duitsers die nog op de Krim zaten (de oostelijke punt daarvan hadden de Russen al in handen), geïsoleerd, althans over land - over zee konden zij nog bevoorraad worden uit Russische havens als Odessa en uit de havens van Duitslands bondgenoot Roemenië. De betekenis van die oorlogshandelingen was
winter maar ook in andere seizoenen de meerdere was van de Wehrmacht. Hitler was aan het Oostelijk front definitief in het defensief gedrongen en de Russen waren geen moment van zins, het strategisch initiatief uit handen te geven. Daar konden zij het volle profijt van trekken, want zo goed als de Russische spionage was, zo slecht was de Duitse: wat de Abwehr over de intenties van het Russische opperbevel op schrift stelde, waren loze speculaties die telkens door de feiten gelogenstraft werden.
XCDe industriële productie van de Sowjet-Unie! lag in de eerste helft van '44 nog 140/0 beneden het peil van '41, maar zij was zozeer op het vervaardigen van wapens geconcentreerd (de wapenproductie was, met' 41 vergeleken, in de eerste helft van' 44 bijna verdubbeld) dat het materiële overwicht van het Rode Leger steeds markanter werd. In het gehele jaar '43 werden in de Sowjet-Unie ca. 35 000 vliegtuigen gebouwd (over het algemeen lichte toestellen), in de eerste helft van '44 ca. 16 000.' Die productie bleef dus nagenoeg constant. De productie aan tanks en zelfrijdend geschut daarentegen steeg: van ca. 16 500 in het gehele jaar' 43 tot ca. 14 000 in de eerste helft van '44. In die stijging kwam het feit tot uiting dat de tanks en het zelfrijdend geschut (gemakshalve zullen wij louter van 'tanks' blijven spreken) bij uitstek geschikt waren voor het type operaties waarmee het Rode Leger, mede gezien de terreingesteldheid, het meeste succes had. Gebleken was namelijk dat de Duitsers zich fanatiek en als regel ook kundig verdedigden. In gevechten van man tegen man waren zij niet te onderschatten. Wel waren de Russen nu ook numeriek in de meerderheid, maar die superioriteit was in de herfst van '43 toch niet veel groter dan 30%. Russische offensieven werden evenwel steeds ingeleid met massale artilleriebeschietingen (de Russen hadden aan het Oostelijk front 70% meer stukken geschut en mortieren dan de Duitsers) en met aanvallen door jagers en lichte bommenwerpers (Russische superioriteit: 170%) - dàn volgden de tanks (Russische superioriteit: 40%). Die tanks beukten grote gaten in het Duitse front en daardoor konden de infanterie-divisies dan oprukken. Bij die superioriteitspercentages moet men overigens bedenken dat zij op het Oostelijk front als geheel betrekking hadden. De Russen konden aan de sectoren waar zij wensten aan te vallen, een veel grotere superioriteit zowel aan wapens als aan manschappen concentreren. Bovendien hadden zij niet alleen Duitsers tegenover zich maar ook militairen van Duitslands bondgenoten: wel waren in het noorden de Finnen, die de overtuiging hadden, hun vrijheid te verdedigen, capabele strijders gebleven, maar in het zuiden
XC1 Wij ontlenen in het hiervolgende onze gegevens aan het officiële Russische werk Geschichte des Grossen Vaterländischen Krieges, dl. IV (1965). , 12 9
FINLAND Moskou ._. TURKIJE (neutraal) V. Het Oostelijk [ront, winter 1943-1944 De frontlijn in november: 1943 is met een rode lijn aangegeven. Gestreept: de gebieden die het Rode Leger sinds juli 1943 heroverd hee}t. Rose: heroverd door het Rode Leger in de periode november 1943-april 1944. 12 9
was van het moreel van de Roemeense en Hongaarse divisies niet veel meer over. Tenslotte was van belang dat de Wehrmacht steeds meer last ondervond van de Russische partisanen.
XCVoor de winter' 43-' 44 had het opperbevel van het Rode Leger zich drie doeleinden gesteld: in het noorden moesten de Duitsers van Leningrad, dat zij nog steeds konden beschieten, teruggedrongen worden, aan de centrale sector moest het grootste deel van Wit-Rusland worden bevrijd en in het zuiden moesten de Duitsers uit de westelijke Oekraïne en de Krim verdreven worden. Gehoopt werd dat men daarbij, zoals in Stalingrad het geval was geweest, aanzienlijke delen van de Wehrmacht kon omsingelen en dan in de pan hakken of tot overgave dwingen. Dat lukte maar zelden: de winter van '43-' 44 was zachter en korter dan die van' 42-' 43 en de Wehrmacht had meer ervaring gekregen in het uitvoeren van defensieve operaties. InWit-Rusland bleef de terreinwinst van het Rode Leger beperkt, maar de soms zware strijd die hier in januari en februari '44 gevoerd werd, had voor de Duitsers het nadeel dat zij aan de Heeresgruppe Mitte geen krachten konden onttrekken om er de Heeresgruppen Nord en SiM mee te versterken. De Heeres gruppe Nord moest belangrijk terrein prijsgeven. Bij Leningrad werd het Russische offensief in de nacht van 13 op 14 januari ingezet en nog geen twee weken later, op 27 januari, kon het feit gevierd worden dat de miljoenenstad die ook in '43 nog onophoudelijk onder vuur gelegen had, 'bevrijd' was, d.w.z. niet meer het doelwit was van Duitse granaten. De Heeresgruppe Nord trok in vrij goede orde tot bij de grens van Estland en Letland terug, overal enorme verwoestingen achterlatend. Ook van de fraaie paleizen der Tsaren in de buurt van Leningrad bleven slechts ruïnes over.
XCGroter werd de nederlaag van de Hceresgruppe Süd. De Russische offensieven gingen bij de verschillende legergroepen (het Rode Leger onderscheidde van noord naar zuid vier 'Oekraïnse legergroepen') op 24 december ,43 en op 5 en 10 januari' 44 van start (op 10 januari tegelijk bij de derde en vierde Oekraïnse legergroep). Dat laatste offensief werd afgeslagen en kon pas op 30 januari hervat worden, maar bij de eerste twee werden van meet af aan grote successen geboekt. Hier lukte het ook, bij Tsjerkassy een 'klein Stalingrad' tot stand te brengen: in een omsingeld gebied waarin zich mede de SS-Division 'Wiking' bevond die nog talrijke Nederlandse Oostfrontvrijwilligers telde, werden aan de Duitsers en hun bondgenoten zware verliezen toegebracht: vijf-en-vijftigduizend hunner wetden volgens de R ussen gedood of gewond, achttienduizend raakten in krijgsgevangenschap, slechts een klein dee! van de inges!otenen kon ontsnappen. Eind januari '44 viel de dooi .n - desniettemin ging het Rode Leger in de Oekraïne begin 12 9
maart opnieuw in de aanval (door de geringere sneeuwval was de modder minder diep dan gebruikelijk), op 26 maart werd de oude Russisch-Roemeense grens bereikt en begin mei, toen de aanvalsoperaties gestaakt werden, was al een brede grensstrook van Roemenië bezet; er werd daar door de Russen een militair bestuur ingesteld. Wat er van de Heeresgruppe Süd restte (sommige Duitse divisies hadden meer dan de helft van hun manschappen verloren), kon voortaan alleen via Hongarije en Roemenië bevoorraad worden.
XCOok aan de Zwarte Zee hadden de Russen spectaculaire successen geboekt. Odessa was op 10 april bevrijd. Twee dagen eerder was de Russische bestorming van de Krim ingezet die vooral bij Sebastopol tot zware strijd leidde. Op 9 mei werd hier het laatste Duits-Roemeense verzet gebroken. Een deel van de Duitsers en Roemenen was er toen in geslaagd, over zee naar Roemeense havens te ontkomen.
XCDe nederlagen van de Heeresgruppe Süd lieten maar één conclusie toe: op de Balkan waren de dagen van de Duitsers geteld. Die Balkan werd door het Russische opperbevel overigens als een neventoneel beschouwd - de weg naar Berlijn werd versperd door de Heeresgruppe Mitte die, met de andere Heeresgruppen vergeleken, in de laatste maanden van '43 en de eerste van '44 maar weinig terrein prijsgegeven had. Welnu, de Russen zouden trachten, in de zomer van '44 juist aan die Heeresgruppe Mitte een verpletterende slag toe te brengen.
XCDe Geallieerde opperbevelhebber in het westelijk deel van de Middellandse Zee, generaal Sir Harold Alexander, stond voor niet geringe problemen. Begin november hadden de Duitsers in Italië ongeveer tweemaal zoveel divisies als de Geallieerden - Kesselring kon de Gustau-Linie overigens slechts met een deel van zijn strijdmacht bemannen want hij moest er rekening mee houden dat de Geallieerden, gebruik makend van de heerschappij ter zee, ergens tussen de Gustav-Linie en de Povlakte aan land zouden kunnen gaan. Alexanders vrees was dat zijn Duitse tegenstander tot een offensief zou besluiten dat de Geallieerde strijdmacht in moeilijkheden kon brengen. Wel werden aan die strijdmacht nieuwe divisies toegevoegd, maar met het oog op de landing in Normandië werden er van oktober' 43 af zeven bij uitstek ervaren divisies aan onttrokken die naar Engeland getransporteerd werden. Daar kwam nog bij dat zich bij de bevoorrading van de Geallieerde legers moeilijkheden gingen voordoen doordat de Amerikanen naar de nieuwe grote vliegvelden die in Zuid-Italië in de vlakte van Foggia aangelegd werden, veel meer bommenwerpers overbrachten dan waartoe aanvankelijk besloten was. De uit Engeland opererende Amerikaanse Eighth Air Force leed, gelijk in hoofdstuk 4 verhaald, zware verliezen en derhalve was in Washington besloten, de druk op de Duitse luchtverdediging te verhogen door de doelen in Duitsland met versterkte kracht uit het zuiden aan te vallen. Het acuutste probleem voor Alexander werd evenwel gevormd door het tekort aan landingsvaartuigen, speciaal aan die welke nodig waren voor het transporteren en ontschepen van tanks. Een deel daarvan moest begin mei bij de landing in Normandië ingezet worden - dat deelmoest tijdig in Engeland arriveren voor reparatie en onderhoud; ook moesten de Geallieerde tankdivisies die in Normandië ontscheept zouden worden, met die landingsvaartuigen eerst nog de nodige oefeningen houden. Na heftige meningsverschillen kwamen de Combined Chiefs of Staff tenslotte tot de conclusie dat men het vertrek van enkele tientallen tanklandingsvaartuigen uit de Middellandse Zee korte tijd kon uitstellen; dat was éénfactor (er waren ook andere) die er toe bijdroeg dat de landing in Normandië van begin mei '44 12
VI. De strijd in Italië, oktober 1943-juni 1944 Gestippeld: gebieden boven 500 m. In rood: Geallieerde offensieven. Rome werd op 4 juni 1944 bezet. 12
verschoven werd naar begin juni - een uitstel waar vooral de Amerikanen zwaar aan tilden, immers: in Teheran was aan Stalin toegezegd dat in mei zowel in noord-west- als in zuid-Frankrijk een landing uitgevoerd zou worden. Ook voor die tweede landing moest men troepen en landingsvaartuigen vrijmaken. Hoe kon men het gat opvullen dat ontstond doordat een deel van de tanklandingsvaartuigen naar Engeland zou verdwijnen? Er was maar één oplossing: de Britse opperbevelhebber in Zuid-Oost-Azië had een aantal van die vaartuigen gekregen voor een groot offensief tegen de Japanners in Birma - hij moest ze aile afstaan.
XCOp 17 januari '44 werd de tweede stormloop op de Gustav-Lillie ingezet. De eerste dagen verliep de strijd gunstig. Vertrouwend dat de Amerikanen nu de linie zouden doorbreken, werd op 22 januari een Geallieerde strijdmacht van omstreeks vijftigduizend man bij Anzio ontscheept. Kesselring werd er volledig door verrast maar hij reageerde snel. De bevelhebber van die Geallieerde strijdmacht zette niet door (de weg naar Rome lag praktisch open) en na een paar dagen waren de drie Geallieerde divisies diezichnog steeds in de vlakte van Anzio bevonden, door vijf Duitse divisies ingesloten. Erger nog: de tweede stormloop op de Gustav-Lillie liep dood en dat betekende dat de strijdmacht bij Anzio niet op korte termijn uit haar benarde positie bevrijd kon worden.
XCMedio maart kwam het tot de derde stormloop op de Gustav-Linie - wéér geen succes. De abdij was inmiddels door de Geallieerde luchtmacht tot puin gebombardeerd, maar Kesselrings troepen hielden stand.
XCDat dit krijgsverloop voor de Geallieerden hoogst teleurstellend was, behoeft geen betoog - de teleurstelling was trouwens in bezet Europa niet geringer, In maanden waarin haast elke dag bericht kwam van belangrijke Russische voortgang aan het Oostelijk front, schoten, zo leek het, de Britten en Amerikanen in Italië geen kilometer op. Natuurlijk, het bergland van de Apennijnen leende zich bij uitstek voor de verdediging, en de winter was er met zijn zware regens, zijn koude en zijn overstromingen (er werd door de Italiaanse burgerbevolking mateloos geleden) bij uitstek ongeschikt voor offensieve actie, maar deze en dergelijke reële argumenten konden de gevoelens van teleurstelling niet wegnemen.
XCPas in de nacht van II op 12 mei '44 werd de vierde stormloop op de Gustav-Lillie ingezet - nu had hij succes. Na een paar dagen begonnen de Duitsers aan een terugtocht waarbij zij zich ook in de twee achter de Gustav Linie liggende verdedigingszones niet konden handhaven. De troepenmacht die er bij Anzio maandenlang niet beter aan toe was geweest dan de militairen die in de eerste wereldoorlog de strijd in de loopgraven doorstaan hadden, ging op 23 mei in het offensief en nog geen twee weken later, op 12
zondag 4 juni, moesten de Duitsers Rome ontruimen. Groot nieuws! Maar het had lang op zich laten wachten.
XCHet feit dat, zoals wij vermeldden, de Geallieerde opperbevelhebber in Zuid-Oost-Azië met het oog op de landingen in Europa al zijn tanklandingsvaartuigen moest afstaan en dus zijn aanvalsplannen moest opgeven, onderstreepte hoezeer de strijd tegen Duitsland en Japan, van de Geallieerden uit gezien, één geheel was.
XCWat die strijd tegen Japan betrof (zie de kaart in de eerste helft van dit deel op pag.a Sê+aêç), was de Geallieerde strategie tot in de zomer van '43 gebaseerd geweest op de verwachting dat men in China bases zou kunnen inrichten van waaruit Japan eerst aan zware bombardementen en vervolgens aan een invasie onderworpen kon worden. In mei '43 was besloten dat de Britten Singapore en Birma zouden heroveren waarna de Ameri_1canen samen met hen via de Philippijnen en Hongkong in China zouden landen. Dit plan bleek onuitvoerbaar. De Britten hadden de kracht niet om tegen Birma, laat staan tegen Singapore, iets van belang te ondernemen en in China werden de troepen van maarschalk Tsjiang Kai-sjek in de zomer van '43 uit de gebieden verdreven van waaruit zij althans in theorie (veel offensief vermogen hadden de legers van Nationalistisch China niet) steun hadden kunnen bieden bij Geallieerde landingen. Er bleef slechts één kracht over die tot offensieve operaties tegen de Japanners in staat was: de Amerikaanse vloot. Toen zij eenmaal weer de beschikking gekregen had over voldoende grote vliegkampschepen, ging zij tot de aanvalover waarbij een nieuwe taktiek gevolgd werd: de sterkste Japanse garnizoenen (er bevonden zich bijvoorbeeld op de basis Rabaul in de Bismarck-archipel honderdduizend Japanse militairen) liet men ongemoeid; men drong met sprongen van duizenden kilometers het door de Japanners beheerste gebied binnen, veroverde er eilanden waar nieuwe vlooten luchtmachtbases aangelegd werden, en gebruikte die dan weer als afzetpunt voor verdere sprongen. In de eerste helft van '43 was slechts gedacht aan zulk een offensief-in-sprongen via het zuidelijk deel van de Stille Oceaan, later in '43 bleek het mogelijk dat offensief in het zuiden met een in het centrum te combineren. In hoofdstuk 4 vermeldden wij al dat het belangrijkste eiland in de Gilbert-groep, Tarawa, in november' 43 door Amerikaanse mariniers veroverd werd. De Gilbertgroep lag nog te ver van Japan om als basis te kunnen dienen voor het bombarderen van doelen in Japan-zelf: daarvoor moesten dichter bij Japan
gelegen eilanden veroverd worden. Welnu, via enkele eilanden ten noordwesten van de Gilbert-groep (Kwajalein en Eniwetok) werd in juli '44 de grote sprong gewaagd naar de Marianen waar op een van de meest zuidelijke eilanden, Saipan, grote vliegvelden aangelegd zouden worden; daar zouden de Amerikaanse bommenwerpers kunnen opstijgen die de steden in Japan zouden gaan teisteren.
XCInmiddels had generaal MacArthur in het zuidelijk deel van de Stille Oceaan niet stilgezeten. Onder zijn bevel waren de Amerikanen en Australiërs in de zomer van '43 met operaties aan en bij de noordkust van Nieuw-Guinea begonnen. Daar werden op strategisch belangrijke punten luchtlandingen uitgevoerd - trouwens, een groot deel van de bevoorrading vond telkens ook door de lucht plaats. Plaatsen waar sterke Japanse garnizoenenlagen, werden geïsoleerd, geen Japans schip kon ze meer bereiken. In het kader van dit op de herovering van de Philippijnen gerichte offensief werd in april' 44 Hollandia in Nederlands Nieuw-Guinea aan de Japanners ontrukt.
XCHet spreekt vanzelf dat de BBC en Radio Oranje de luisteraars in bezet Nederland regelmatig in kennis stelden van de voornaamste wapenfeiten uit de strijd tegen Japan. Alle berichten daaromtrent waren welkom, natuurlijk vooral aan diegenen onder de luisteraars wier familieleden en kennissen zich in Nederlands-Indië bevonden (men hoorde nagenoeg niets over hun lot) of die zich op andere gronden speciaal met Indië verbonden voelden. De leden van deze twee groepen leefden met de strijd tegen Japan intens mee, wij hebben evenwel de indruk dat de aandacht van de overgrote meerderheid van de bevolking in bezet gebied bijna geheel geconcentreerd was op de oorlogvoering tegen Duitsland.
XCVan die oorlogvoering waren de Geallieerde bombardementen een van de belangrijkste manifestaties.
XCIn hoofdstuk 4 wezen wij er op dat het Duitse defensief in de loop van '43 de overhand kreeg over het Geallieerde offensief: de Duitse luchtverdediging die in de eerste plaats aan de jagers was toevertrouwd, werd zo sterk dat aan de Amerikaanse Eighth Air Force en aan Bomber Command van de Britse RAF geleidelijk-aan onaanvaardbare verliezen toegebracht werden. In de herfst van '43 braken de Amerikanen hun operaties boven Duitsland af met de
een begeleiding kon meegeven van lange-afstands-jagers: de Mustangs+ Pas begin' 44 waren daar voldoende Mustangs voor beschikbaar.
XCBomber Command verloor van begin' 43 tot begin' 44 bij elke nachtelijke operatie boven Duitsland gemiddeld ca. 5 % van alle toestellen die er aan deelnamen, maar toen dat percentage in maart' 44 bij bepaalde operaties boven de 10 kwam te liggen, werd tot belangrijke wijzigingen in de taktiek besloten. Bomber Command had maar weinig lange-afstands-jagers; trouwens, in de duisternis konden die lange-afstands-jagers de nachtjagers van de Luftwaffe vrijwel nooit vinden. Voor die nachtjagers was het veel eenvoudiger, de Britse bommenwerpers op hun radarscherm te ontdekken; deze opereerden immers in geconcentreerde formaties die meestal slechts tot enkele steden, soms zelfstot slechts één stad trachtten door te dringen. Juist door die eoncentratie waren zij kwetsbaar. Er werd nu toe overgegaan veel meer doelen tegelijk aan te vallen." Inderdaad, daardoor daalden de verliezen. Zij daalden nog verder doordat van maart af vooralook doelen in Frankrijk en België aangevallen werden: spoorwegemplacementen en grote Duitse installatiesvoor het lanceren van V-wapens. Daarnaast was van eminent belang dat de Amerikaanse lange-afstands-jagers samen met de Amerikaanse bommenwerpers bij hun operaties overdag zoveel Duitse jagers neerschoten dat er van maart '44 af sprake was van een duidelijke Geallieerde superioriteit in de lucht boven geheel West-Europa, althans bij daglicht. Bomber Cammand kon daarvan profiteren omdat het verantwoord werd, dit wapen nu ook overdag in te 'zetten.Wel waren de Britse bommenwerpers veel kwetsbaarder dan de Amerikaanse (zij vlogen lager en langzamer en hadden een kleiner aantal en minder effectieve mitrailleurs aan boord), maar als zij zich niet te diep boven het vasteland waagden, hadden zij van Duitse jagers weinig te duchten; het Duitse luchtafweergeschut bleef gevaarlijk, doch de meeste van de door dat geschut getroffen toestellen konden toch telkens weer hun basisin Engeland bereiken.
XCMedia april '44 werden Bomber Command en de Amerikaanse Eighth Air Force verplicht, tot nader aankondiging de algemene aanwijzingen van generaal Eisenhower te volgen die begin december '43 benoemd was tot Geallieerd opperbevelhebber in West-Europa. Eisenhower gaf opdracht, reeksen bombardements-operaties in Frankrijk en België uit te voeren die de landingen in Normandië zouden vergemakkelijken. Bij die operaties12
1 Er waren ook andere types, maar de bleken het effectiefst. 2 Dat be tekende evenwel dat de bevelhebber van Arthur Harris, zijn strategische conceptie moest prijsgeven: hij wilde in Duitsland immers stad na stadjuist door middel van geconcentreerde bombardementen vernietigen.
werden niet alleen de Geallieerde zware bommenwerpers ingezet, maar ook de lichtere toestellen die gegroepeerd waren in de Amerikaanse Ninth Air Force en de Britse Second Tactical Airforce. Week na week werden duizenden vluchten ondernomen. Op de spoorwegemplacementen en V-installaties volgden de spoorbruggen als doelen, op de spoorbruggen de gewone bruggen, op 20 mei werd voorts verlof gegeven, elke treinlocomotief die nog reed, onder vuur te nemen (dergelijke aanvallen waren incidenteel al van maart af ondernomen) - de Duitse vliegvelden in West-Europa werden het een na het ander getroffen, in een laat stadium werden trouwens ook de belangrijkste versterkingen van de Atlantikwall langs het gehele Kanaal zwaar gebombardeerd (ook dus aan de gedeelten waar men niet zou landen: dat was onderdeel van de misleiding) en er werd vooralook op gelet de Duitse radar-installaties uit te schakelen. Het effect van dit alles bleek op D-Day: niet alleen vertoonde zich op die dag geen enkel Duits toestel boven de invasiekust, niet alleen waren de Duitsers door de nagenoeg komplete vernieling van hun radarposten bijna 'blind' geworden, maar er was vooral door de Geallieerde luchtmacht, bijgestaan door Franse saboteurs, zulk een enorme desorganisatieteweeggebracht in de weg- en spoorwegverbindingen (tussen Parijs en Rouaan lagen alle Seine-bruggen in het water), dat op D-Day vaststond dat de Geallieerden, als zij in Normandië een bruggehoofd van voldoende grootte in handen kregen, hun strijdmacht in een sneller tempo zouden kunnen versterken dan de Duitsers.
XCUit die inzet ten behoeve van D-Day vloeide voort dat de Geallieerde zware bommenwerpers van maart-april' 44 af slechts een deel van hun aanvallen op Duitsland-zelf konden richten. Maar men ging voort, Duitsland te treffen, zeer zwaar zelfs. In februari hadden de Amerikaanse Eighth Air Force en de van Zuid-Italië uit opererende Amerikaanse Fifteenth Air Force enkele dagen lang speciaal de Duitse fabrieken waar jagers vervaardigd werden, gebombardeerd - Speer werd toen gedwongen, die productie te decentraliseren, hetgeen tijd en toestellen kostte. Voor hem was nog ernstiger dat de Amerikanen van medio mei en Bomber Command van medio juni af systematisch de Duitse installaties voor het vervaardigen van synthetische benzine en de raffinaderijen van ruwe aardolie gingen bombarderen; voorzover die centra van de chemische industrie in Roemenië, Hongarije en Oostenrijk lagen, werden zij van Zuid-Italië uit aangevallen, de overige van Engeland uit. Was de schade hersteld (een kwart miljoen arbeiders werd er bij ingezet en de Wehrmacht moest bijna tienduizend ingenieurs en andere technici met verlof zenden), dan werd het betrokken doelwit opnieuw gebombardeerd. AI voor dit speciale offensief ingezet was, had Duitsland een tekort gehad vooral aan vliegtuigbenzine (daardoor konden de piloten
die voor de Luftwaffe in opleiding waren, niet meer voldoende getraind worden') dat tekort werd in de loop van de zomer van '44 steeds groter. Met april' 44 vergeleken, was de Duitse productie aan benzine (alle soorten) en dieselolie in juni tot de helft gedaald en in september tot minder dan een kwart.
XCDe nederlaag van de Luftwaffe was niet alleen een voorwaarde geweest voor het welslagen van de Geallieerde landingen in Normandië, maar zij betekende ook dat de Geallieerden van de zomer van '44 af praktisch vrij waren om te bepalen welke doelen in Duitsland zij door vernietigende bombardementen zouden uitschakelen.
XCAangezien vaststond dat de grote Geallieerde landingen niet in Nederland zouden plaatsvinden en Nederland vrij ver verwijderd was van de Normandische kust, werden in verband met de komende invasie veel minder doelen in Nederland gebombardeerd dan in Frankrijk en België. Welwerden van zomer' 43 tot zomer' 44 in ons land opnieuwallerlei punten en installaties aan de kust aangevallen, maar ter bescherming van de voorgenomen Geallieerde landingen werden slechts twee types vanluchtactie ondernomen: aanvallen op de Duitse vliegvelden en aanvallen op het rollend materieel van de Nederlandse Spoorwegen. Die aanvallen hadden een duidelijk militaire achtergrond: de Duitse vliegvelden konden gebruikt worden als tussenstations bij het overbrengen van Duitse jagers naar Noord-Frankrijk en van het rollend materieel van de spoorwegen konden de Duitsers gebruik maken om versterkingen te verplaatsen. Daarvoor waren locomotieven nodig.
XCHet beschieten van locomotieven, ook in Nederland, begon in maart '44. In die maand en in april werden in totaal öz stoomlocomotieven (de Nederlandse Spoorwegen bezaten er ca. 900) en 4 electrische treinen beschoten. De aangerichte materiële schade was meestal niet van ernstige aard; per 1 mei waren 58 locomotieven en 3 electrische treinstellen weer in staat te rijden. Die eerste beschietingen hadden aan dertien personeelsleden van de spoorwegen en aan elf passagiers het leven gekost en er waren in totaal bijna honderdveertig gewonden bij gevallen. In geheel West-Europa werden evenwel, gelijk reeds vermeld, van 20 mei af de treinbeschietingen verhevigd en in de laatste dagen van mei (voordien waren in die maand de beschietingen
XC1 In mei '44 verloor de LuftwaJJe 712 toestellen door acties van de Geallieerden, maar bijna evenveel, 656, gingen door vliegongelukken verloren.
voortgezet, maar niet zo intensief) kreeg Nederland daarvan de gevolgen te bespeuren: 69 stoomtreinen en 7 electrische treinen werden toen beschoten, waarbij veertig spoorwegmannen en vijftien passagiers om het leven kwamen. Die spoorwegmannen waren hoofdzakelijk machinisten en stokers geweest; men kan hieruit afleiden dat de aanvallende Geallieerde jagers inderdaad getracht hadden, de locomotieven te raken. Dat hadden zij de hele maand mei door gedaan en de spoorwegen hadden het tempo waarin schade toegebracht was, nu niet meer kunnen bijhouden: begin juni was een Be-tal locomotieven nog niet gerepareerd. Uiteraard hadden die beschietingen (die in de zomer van '44 ook na D-Day nog af en toe voorkwamen) een belangrijk effect op het spoorwegpersoneel en op de reizigers. Het rijdend personeel ging tegen de diensten opzien- en onder het algemene publiek waren er velen die het reizen per trein veiligheidshalve gingen nalaten. Na de beschietingen in de laatste dagen van mei waren er aanvankelijk 35% reizigers minder dan normaal, maar medio juni waren er nog maar 15% minder - de meesten lieten zich dus niet blijvend afschrikken. Trouwens, al voor de beschietingen begonnen, was het reizen per trein door de volte in de wagons zo onaangenaam geweest dat men over het algemeen van de trein alleen dan gebruik gemaakt had indien dat inderdaad noodzakelijk was geweest.
XCEr zijn maar weinig gegevens over de wijze waarop de overgrote meerderheid van de bevolking op de treinbeschietingen gereageerd heeft, maar enkele aanwijzingen doen vermoeden dat zij door velen als een weinig effectieve, nodeloze, ja kwalijke vorm van oorlogvoering beschouwd werden. Wij denken dan vooral aan een artikel dat De Waarheid begin juli publiceerde, waarin de cijfers der slachtoffers (De Waarheid meende dat alleen al bijna honderdtachtig machinisten en stokers het leven verloren hadden) 'ontstellend hoog' werden genoemd. 'En met de ontsteltenis', zo vervolgde het blad, 'dringen zich tal van vragen op. Was een dergelijke vorm van oorlogvoering in ons land nodig? Is niet al te zeer zonder omzien naar de gevolgen opgetreden? Was hetzelfde doel niet langs andere wegen te bereiken geweest?" BegrijpelijkeMet het oog op de treinbeschietingen werden de rantsoenen van machinisten, stokers en conducteurs en van het personeel van de werkplaatsen der spoorwegen vanjuni af iets verhoogd.Jan Thijssen had er namens de Raad van Verzet begin juni op aangedrongen dat het electrischevoedingsstation van het middennet gebombardeerd zou worden, en korte tijd later had hij bombardementen gesuggereerd van de locomitiefdepots en van de grote werkplaats te Tilburg. 'Het is niet duidelijk', aldusin'waarom de Geallieerdelegerleiding aan beschieting
1 I 2 Rüter 1960,
vragen. .. Geantwoord (mag) worden dat iedere vorm van strijd tegen het verkeerswezen slachtoffers zal eisen, welke vorm men ook kiest.
XCMaar hoe dit zij, zo gesteld raken de vragen de kern van de kwestie niet. Hoofdzaak is dat met het naderen van de invasie en in het bijzonder sinds de ode juni ons land opnieuwoorlogsterrein is geworden.'
XCDe Waarheid voegde er een vermaan aan toe:
XC'De geschiedenis van het spoorwegpersoneel tijdens de bezetting heeft tot heden weinig roemvols aan te wijzen. Nederlandse groenten, Nederlandse boter en Nederlands vee werden door Nederlandse machinisten naar Duitsland vervoerd. Treinen vol gevangen Nederlandse vrijheidsstrijders, vol Joodse ongelukkigen, vrouwen en kinderen werden door Nederlands spoorwegpersoneel naar Duitse concentratiekampen gereden. Nieuwe formaties Duitse terreurbenden, treinen voloorlogsmaterieel werden door Nederlandse spoormannen ons land binnengebracht. Wij zien de moedige, individuele daden van verzet en sabotage die er hebben plaatsgehad, niet voorbij. Maar waar andere belangrijke groepen Nederlandse arbeiders in de metaalindustrie, in de gemeentebedrijven, in de mijnen, zelfs op het platteland, zich steeds weer verzetten tegen de Duitse tyrannie, daar zwijgt gij, Nederlandse spoorman? ... Weest ziek, weest zwak, duik onder, maar verschijn niet op de machine of op de post /,1
XCVeel effect hadden deze en dergelijke oproepen niet. Het spoorwegpersoneel dook niet onder en het ziekteverzuim vertoonde, vergeleken met een jaar tevoren, wel een stijging maar bleef toch aan de lage kant.ê Voor de leden van de directie, met name voor ir. Hupkes, de feitelijke president(Rijden en staken,De Waarheid, 13 0
de voorkeur gafboven bombardementen. Wellicht paste het beter in haar plannen, het spoorwegverkeer in Nederland tijdelijk te ontredderen, maar niet voor lange tijd lam te leggen. Hoe dit zij, deze actie heeft de Nederlandse Spoorwegen grote moeilijkheden bezorgd' (de dienst op het stoomtreinnet moest ingekrompen worden) 'en het Duitse vervoer, althans vóór september, zo al gehinderd dan toch niet ernstig belemmerd.' p. 201). Wij merken hierbij op dat men bij de naoorlogse analyses van de gevolgen van alle acties die tegen de spoorwegen in Frankrijk en België ondernomen zijn, over het algemeen tot de conclusie gekomen is dat het vernielen van de spoorbruggen veel effectiever geweest is dan het vernielen van de rangeeremplacementen (waarbij alleen al in Frankrijk onder de burgerbevolking ca. tienduizend slachtoffers vielen) en het vernielen van locomotieven. 1 6 juli 1944, p. 1-3. 2 Eind juli '43 bedroeg het ziektepercentage voor het vaste personeel 4,9, voor het losse 10,9, eindjuni '44 voor het vaste per soneel 6,9, voor het losse 12; bij het werkplaatspersoneellagen die percentages ongeveer tweemaal zo hoog.
directeur, en voor enkele anderen in het bedrijf stond toen overigens al vast dat men de spoorwegen zou lamleggen op het moment waarop de Geallieerden daar een duidelijk en groot voordeel aan zouden ontlenen.
XCNa het goeddeels mislukte bombardement op de Fokkerfabrieken in Amsterdam-noord (19 juli '43) kregen de Amerikaanse zware bommenwerpers geen doelen in Nederland meer toegewezen. In hoofdstuk 4 vermeldden wij evenwel dat in oktober en november '43 door de Eighth Air Force fouten gemaakt werden: op 10 oktober vielen er bij een bombardement op Enschede dat zware materiële schade aanrichtte, honderdeen-envijftig doden en op 7 november werd Tungelroy bij Weert getroffen, waar overigens geen mensenlevens verloren gingen. In beide gevallen hadden Amerikaanse eskaders gemeend, zich boven Duitsland te bevinden. De Nederlandse regering te Londen had er na de boven Enschede begane vergissing bij de Amerikaanse luchtmacht op aangedrongen, voortaan bij vluchten boven Nederland de grootst mogelijke voorzichtigheid te betrachten. Inderdaad werd de Eighth Air Force daartoe geïnstrueerd, maar op woensdag 22 februari' 44 bleek dat die instructie onvoldoende effect had. De Amerikaanse eskaders hadden die dag opdracht, steden in West-Duitsland, o.m. Osnabrück en Wesel, aan te vallen, maar enkele van die eskaders heten bij vergissing hun bommen vallen op Nederlandse steden: Enschede werd voor de tweede maal, Arnhem en Nijmegen werden voor de eerste maal getroffen. Voornamelijk door de branden die ontstonden, werd in Enschede nog veel meer materiële schade aangericht dan ruim vier maanden tevoren maar er vielen minder doden: veertig. In Arnhem, waar ook enkele tientallen slachtoffers te betreuren waren, was de materiële schade geringer. Zeer ernstig waren daarentegen de gevolgen van het bombardement te Nijmegen.
XCEr was in Nijmegen 's middags om 12 uur 14 luchtalarm gegeven: Amerikaanse eskaders passeerden de stad en er waren ook Duitse jagers in de lucht. Na bijna een uur, om 13 uur 12, weerklonk het signaal 'veilig' en veel mensen spoedden zich de straat op. Dat signaal gold nog steeds, toen tegen half twee uit het oosten een formatie van 16 bommenwerpers naderde - deze formatie was het die, boven het centrum van Nijmegen gekomen, haar bommenlast het vallen: ca. ISO zware brisantbommen. Het station, enkele hotels en andere gebouwen op en bij het stationsplein werden
bovendien in het centrum vijf kerken, waaronder de uit de Middeleeuwen daterende St. Stevenskerk, en talrijke winkelpanden en huizen. Ruim zeshonderd mensen verloren het leven. Grote branden ontstonden waar de brandweer aanvankelijk machteloos tegenover stond doordat in het getroffen gebied ook de waterleidingbuizen geraakt waren.' Bijna 1300 percelen werden geheel of grotendeels verwoest. 'Toen wij ons', aldus een inwoner, 'in de avonduren nog eens naar de binnenstad begaven, was de gehele stad in een fantastische vuurgloed gehuld. Enorme rookzuilen, door de weerschijn van de vlammen bloedrood gekleurd, hingen hoog in de lucht en wij vernamen later dat tot op tientallen kilometers afstand de gloed zichtbaar was. Handenwringend, stil voor zich schreiend, liepen vele getroffenen in de nabijheid van de treurige resten van wat eens hun levenswerk vormde; voor de ziekenhuizen dromden ouders die hun kind, familieleden die een geliefde verwant vermisten en verteerd werden door bange bezorgdheid en twijfel.'2
XCGrote hulpacties kwamen spoedig op gang, enerzijds van de Winterhulp Nederland en de Nederlandse Volksdienst, anderzijds en geheellos daarvan (samenwerking met die 'foute' instellingen werd geweigerd) van de kerken, de protestantse zowel als de katholieke. Een bisschoppelijk hulpcomité bracht in korte tijd meer dan f 120 000 aan geld bijeen, ook werden op grote schaal goederen afgestaan door bewoners van Nijmegen en van dorpen tot in de verre omgeving alsmede door fabrikanten. Tenslotte kon de plaatselijke leiding van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers in Nijmegen ca. 3 000 bonkaarten uitreiken die Limburgse onderduikers spontaan afgestaan hadden.
XCDe bezetter liet de Nederlandse pers en radio vooral aan het bombardement van Nijmegen veel aandacht besteden - de regering kreeg via de Hilversumse radio de eerste berichten welke onmiddellijk duidelijk maakten dat enkele eskaders van de Eighth Air Force zich niet aan hun instructies gehouden hadden, d.w.z. met laakbare slordigheid hadden geopereerd. Men wist toen in Londen niet dat het aantal slachtoffers in Nijmegen extra groot geweest was door de fout die door de luchtbescherming gemaakt was (deze had immers verzuimd, tijdig opnieuw het signaal 'luchtalarm' te geven)Daarnaast lagen de gasbuizen. Het gevolg was dat het gasbuizennet vol water kwam te staan, zodat zich in de Nijmeegse benedenstad het vreemde verschijnsel voordeed dat uit de gaslantaarns (er was nog geen electrische straatverlichting) water spoot. 2Lammerts van Bueren:130
1 A. (1946), p. 72-73.
maar afgezien daarvan was er al voldoende reden om opnieuw bij de Amerikaanse autoriteiten te protesteren en zulks vooralook daarom omdat het zicht op 22 februari helder was geweest. PresidentRoosevelt werd van Nederlandse zijde ingelicht en de commandant van de Eighth Air Force kreeg een scherpe terechtwijzing. 'De Amerikanen zijn deemoedig', tekende de Nederlandse minister van buitenlandse zaken, mr. E. N. van Kleffens, op 24 februari in zijn dagboek aan, 'maar het kwaad is geschied.'
XCInderdaad, en de bezetter deed zijn uiterste best om he·t gebeurde propagandistisch uit te buiten. Hij gaf zich al maanden moeite, bij de burgerij in bezet gebied de indruk te wekken dat een Geallieerde invasie van WestEuropa een onvoorstelbare ramp voor de burgerbevolking zou worden, het gebeurde in Nijmegen was koren op zijn molen. In de pers verschenen lange reportages en tal van foto's, in het bioscoopjournaal werden beelden van de verwoestingen en van de begrafenis der slachtoffers opgenomen en op de dagelijkse persconferenties van het departement van volksvoorlichting en kunsten kregen de dagbladen opdracht, de 'terreuraanval' in krasse bewoordingen te veroordelen.' De zegsman van het departement zag daar 'een mooie taak' in en noemde zich op 26 februari 'over het algemeen tevreden ... alhoewel er altijd nog bladen zijn die mijns inziens onvoldoende scherp protesteren tegen een dergelijke wijze van oorlogvoeren."
XCHet is niet mogelijk, er een betrouwbaar beeld van te geven hoe de grote meerderheid van de Nederlandse bevolking op het bombardement van Nijmegen gereageerd heeft: er zijn onvoldoende gegevens. Wij nemen intussen aan dat met name de berichten en de foto's in de dagbladpers niet zonder uitwerking gebleven zijn, en dat bij menigeen de toch al bestaande bezorgdheid over de rampen waarmee de bevrijding gepaard kon gaan, . versterkt werd. Men werd er nerveuzer door." Ook pro-Duits? Dat natuurlijk niet. Anti-Geallieerd dan? Neen, alleen de Geallieerden konden Nederland bevrijden, maar wat in Nijmegen, Arnhem en Enschede gebeurd was,J. J.
1 Op een van die conferenties opperde de vertegenwoordiger van de mr. van Bolhuis, het denkbeeld dat het bestuur van het Nederlandse Rode Kruis via het Internationale Rode Kruis bij de Geallieerde autoriteiten tegen het gebeurde zou protesteren. Aldus geschiedde op I maart. Het protest werd anderhalve maand later door het Internationale Rode Kruis (Genève) ter kennis gebracht van het Engelse en het' Amerikaanse Rode Kruis. 2 DVK: Verslag persconferentie, 26 febr. 1944 (DVK, 53). 3 Toen op 23 Of24 februari '44 in Venlo het gerucht de ronde deed dat na Nijmegen Venlo op korte termijn ge bombardeerd zou worden, vluchtte een groot deel van de bevolking de stad uit, 'zodat', aldus een mededeling ter persconferentie, 'Venlo op een gegeven moment praktisch was uitgestorven.' (a.v.) 1 IV, Ia (29 1944), 2. 2 10 1944, r. 3 E. 41-42.
wekte, zo nemen wij aan, bij menigeen toch wel verontwaardiging over de lichtvaardigheid waarmee door de Amerikaanse luchtmacht geopereerd was. Uiteraard was dat vooral het geval in de getroffen steden waar men geconstateerd had dat de bombardementen bij helder zicht uitgevoerd waren. Elders waren er misschien velen die geloof hechtten aan geruchten welke geboren waren uit de behoefte, de bondgenoten in bescherming te nemen: er werd rondverteld dat boven het oosten des lands een dicht wolkendek gehangen had dat de oriëntatie bemoeilijkt had, of dat de Amerikaanse eskaders in zware luchtgevechten gewikkeld waren geweest zodat zij min of meer uit nood hun bommen hadden laten vallen. In Vrij Nederland werd het Nijmeegse station 'een militair doel' genoemd, 'maar', zo werd toegevoegd, 'dat kan geen reden zijn om de binnenstad met brand- en splinterbommen te bestrooien. Luchtgevecht? Wij weten het niet. Hoe het ook zij, we hopen .dat Nederland in het vervolg voor een dergelijke bomtechniek gespaard moge blijven." In De Waarheid en in Je Maintiendrai werd daarentegen beweerd dat de bombardementen ten doel gehad hadden, militaire objecten te raken (het Nijmeegse station, allerlei Duitse bureaus, fabrieken die voor de Duitsers werkten) - objecten die nu eenmaal in of dichtbij stadscentra lagen; De Waarheid wees er bovendien op dat in Nijmegen gebombardeerd was, 'nadat het signaal 'alles veilig' reeds was gegeven!' - dat feit kwam 'geheel voor rekening van de Moffen. Zij hebben een 'handje geholpen' om het bom bardement de omvang van een ramp te doen aannemen!'? In Zeeland, misschien ook elders, werd verondersteld dat het de bedoeling van de Amerikanen was geweest, in Arnhem en Nijmegen de grote bruggen over de rivieren te vernielen, hun bommen waren er evenwel ver naast gevallen. 'Zo worden we', tekende een inwoner van Middelburg vijf dagen na die bombardementen in zijn dagboek aan, èn van de kat èn van de hond gebeten! Walgelijk is daarbij de uitbuiting van dit geval door de NSB- en de moffen-pers ... Maar wij vergeten nooit, wie Rotterdam en Middelburg in puin gegooid hebben! Toch is onze geestdrift, als we Tommy's horen en zien overvliegen, danig bekoeld deze week en er wordt flink gescholden op die stomme Amerikanen en die lakse Engelsen die ons maar laten verkommeren en négeren door de moffen, in plaats van nu eens eindelijk te komen met hun invasie waarmee ze ons al twee jaar lang lekker gemaakt hebben. Als mop met een wrang smaakje vertelt men nu: Weet je wanneer de invasie komt? Als Stalin op onze duinen naar de overkant staat te roepen: 'Churchill, Churchill, waar blijf je? Hier is Stalin!' '.maartp.maartp.Marezate:p.
XCHoe beoordeelde Hitler de situatie? Zag hij nog kans, de oorlog te winnen. althans een situatie te bereiken die grondslag kon worden voor een compromis?
XCHij was, zo schreven wij al in hoofdstuk 4, geen moment van zins te capituleren, ook niet na de zware nederlagen die hij in '43 geleden had. Aan het Oostelijk front was een nieuw Duits offensief uitgesloten, maar hij kon de hoop niet opgeven dat de aanvalskracht van het Rode Leger door een gestaag en hardnekkig volgehouden Duits defensief verzwakt, wellicht gebroken zou worden. De gevaarlijke crisis die zich in september '43 in Italië had voorgedaan, had Kesselring weten te bezweren. Wel werd de Balkan na het Russische winteroffensief 'bedreigd, maar in Joegoslavië waren Duitse, Kroatische en Servische eenheden er van de herfst van '43 af in geslaagd, aan Tito's guerrillatroepen die zich van grote hoeveelheden Italiaanse wapenen meester gemaakt hadden, weer een groot deel van de gebieden te ontrukken welke zij vlak na Italië's capitulatie bezet hadden. En West-Europa? Hitler twijfelde er niet aan dat de Geallieerden in de loop van '44 het Kanaal zouden oversteken; hij vertrouwde dat de Wehrmacht er dan in zou slagen, de Geallieerde legers de zee in te drijven. Zeker, Geallieerde troepen hadden zich in Italië in september '43 bij Salerno en in januari' 44 bij Anzio kunnen handhaven, maar zij hadden daar op stranden kunnen landen die onverdedigd waren. Aan het Kanaal en elders in WestEuropa moesten zij, wilden zij aan land komen, de Atlantikwall bestormen waarvan de bouw in de lente van '42 begonnen was. Dat in de Duitse steden door de Geallieerde luchtmachten immense verwoestingen aangericht werden, was Hitler natuurlijk bekend (hij vertoonde zich er overigens nooit), maar hij had, totdat in mei en juni '44 de grote aanvallen op de installaties voor de vervaardiging van synthetische benzine en op de olieraffinaderijen begonnen, geen aanleiding om aan te nemen dat Duitslands vermogen om de oorlog voort te zetten, door het Geallieerde luchtoffensief op korte termijn in ernstige mate aangetast zou worden. In elk geval meende hij voldoende tijd te hebben om met de nieuwe V-wapens Engeland zware slagen toe te brengen - wellicht zou de gecompliceerde voorbereiding van de Geallieerde invasie grondig verstoord, wellicht zelfs de wil van het Engelse volk om tot de overwinning door te vechten, gebroken worden.
XCEn als de V-wapens minder uitwerking hadden en de Geallieerde invasie zou slagen? Dan nog zou hij doorvechten. Niet anders had Frederik de Grote gehandeld in de Zevenjarige Oorlog, in het midden van de achttiende eeuw,
mocht dan waar zijn dat Churchill, Roosevelt en Stalin het, gelijk bekendgemaakt was, op de conferentie van Teheran eens geworden waren, maar Hitler zag de samenwerking van de twee Angelsaksische mogendheden en de Sowjet-Unie als een monsterverbond dat aan grotere spanningen zou worden blootgesteld naarmate de Geallieerde en de Russische strijdkrachten elkaar dieliter zouden naderen. Anders gezegd: misschien zou hij, als hij de oorlog voortzette, zelfs door nieuwe Duitse nederlagen op den duur toch weer iets aan politieke bewegingsvrijheid kunnen winnen. Afgezien daarvan: hoe kon hij ooit opgeven? Het eerste dat dan zou uitkomen, zou zijn dat hij in de concentratieen vernietigingskampen miljoenen mensen van het leven had laten beroven. Alleen al zijn monumentale misdaden dwongen hem tot volhouden,
XCHoe stond het met de V-wapens - de 'Versuchswaffen' (experimenrele wapens) die later als 'Vergeltungswaffen' (vergeldingswapens) aangeduid werden?
XCWij willen er kort over zijn.
XCIn de jaren '20 waren in Duitsland al publikaties verschenen waarin plannen ontwikkeld waren voor de bouw van grote raketten. Hitler had daar, toen hij in januari '33 Reichskanzler geworden was, niet veel belangstelling voor getoond maar de Duitse legerleiding zoveel te meer. In '36 hadden die plannen zich geconcentreerd op de bouw van raketten die 14 meter lang zouden zijn en meer dan 13 ton zouden wegen, de A-ls (die later 'V-z's' genoemd zouden worden-wij zullen die laatste benaming aanhouden); die V-z's zouden, zo was becijferd, over een afstand van verscheidene honderden kilometers grote doelen, steden bijvoorbeeld of uitgestrekte militaire depots, kunnen raken. In '37 was overgegaan tot de bouw van een groot experimenteerstation bij Peenemünde, aan de kust van de Oostzee. Daar werden de proefnemingen jaar na jaar voortgezet en in de loop van '41 ging het er naar uitzien dat het inderdaad zou lukken, bruikbare V-z's te vervaardigen, en dat men die tevens, werd tot hun inzet besloten, in aanzienlijke hoeveelheden zou kunnen produceren. In april '42 (het oude centrum van Liibeck was kort tevoren door Bomber Command in de as gelegd) keurde Hitler, dorstend naar wraak-, goed dat de V-z's als wapens ingezet zouden130
1 Hij liet de na de aanval op Lübeck bombardementen uitvoeren op een
worden - als men althans de experimenten in Peenemünde tot een goed einde wist te brengen. Twee maanden later, in juni, vond daar de eerste lancering van een V-z plaats; zij mislukte. Maar bij de vierde, begin oktober' 42, kwam de V-z over een afstand van 350 kilometer redelijk goed in het doel.gebied terecht. De Heeresleitung zag 11Ïereen groot succes in - wel, deLuftwaffe wilde niet achterblijven! Zij ging met een veel eenvoudiger vergeldingswapen proeven nemen: de V-l, een soort luchttorpedo met vleugels die, na met een katapult gelanceerd te zijn, door een krachtige motor voortgedreven werd en daarbij een snelheid bereiken kon welke iets groter was dan die van de snelste Geallieerde jagers. In december '42 werden met de V-l de eerste proeven genomen, alweer te Peenemünde, maar het werd toch zomer '43 voordat Hitler goedkeurde dat de massaproductie van beide wapens, V-l èn V-z, de hoogste prioriteit kreeg.
XCIn verscheidene opzichten was dat een onjuiste beslissing. Om te beginnen was het in de situatie waarin Duitsland zich in de zomer van '43 bevond, rationeler geweest indien alle krachten op de strategische verdediging geconcentreerd waren. In Peenemünde was men er in geslaagd, een andere raket te ontwerpen die eenvoudiger was dan de V-z en die dag en nacht, geleid door een 'radar-straal', onder alle weersomstandigheden met groot effect tegen de Geallieerde bommenwerpers had kunnen worden ingezet - de massaproductie van de V-z betekende dat men die andere vinding niet ging toepassen. Daar kwam dan nog bij dat de v-l's en de V-z's als aanvalswapens niet bijster effectief zouden zijn. Zeker, de Geallieerden zouden de V-l slechts met moeite kunnen afweren en de. uit de stratosfeer neersuizende V-z zelfs in het geheel niet, maar de explosieve lading van beide wapens was gering, 'ouderwets' als het ware. Bij die V-z paste, zou men kunnen zeggen, een atoombom, maar op dat gebied had Duitsland nauwelijks vorderingen gemaakt.
XCDat laatste werd door de Geallieerden wel vermoed, maar zij waren er niet zeker van. Al eind ' 3 9 maar sterker nog in later i aren hadden de Engelsen aanwijzingen gekregen dat men in Duitsland de productie van geheel nieuwe wapens overwoog. Door het ontsleutelen van het Duitse militaire radioverkeer kwam de Military Intelligence er in de lente van '43 achter dat er wellicht bij Peenemünde iets bijzonders werd voorbereid. Een Mosquito-toestel maakte luchtfoto's van die streek. Inderdaad, op één van die foto's werd een
vrij groot aantal Engelse steden als Bath, York, Exeter en Norwich die een als monument geldende oude binnenstad bezaten; door deze in Engeland als aangeduide aanvallen kwamen meer dan elfhonderd Engelse burgers om het leven.
voorwerp ontdekt dat een lange raket leek te zijn en gebouwen in de buurt wekten de indruk dat er een belangrijk experimenteerstation gevestigd was. Dat station werd in de nacht van 17 op 18 augustus '43 door 600 bommenwerpers van Bomber Command aangevallen. Vitale schade werd er niet aangericht, wèl werd het proces van dislocatie (dat al gaande was) versneld. Proeven met de V-wapens werden nadien in het Generalgouvernement genomen (de Poolse spionagegroepen zorgden er voor dat een stroom van nieuwe gegevens naar Londen ging) en veiligheidshalve werd voorts besloten, de assemblage van de V-2's te laten plaatsvinden in grote holen in het Harzgebergte bij Nordhausen; Hinunler kon toezeggen dat die assemblage zou geschieden door concentratiekarnp-gevangenen.'
XCInmiddels waren de Duitsers in de zomer van '43 op enige afstand van de kust van het Kanaalook begonnen met de constructie van gigantische bouwwerken (de betonnen muren waren Ia meter dik) die voor het lanceren van de V-l'S en V-2'S noodzakelijk wetden geacht. Zeven van die bouwwerken kwamen er: vier voor de assemblage en het opslaan van V-l's, één voor het opslaan van V-ls, één voor de productie van chemicaliën waaruit de brandstelf voor de motoren van de V-l's en V-/s samengesteld werd, en dan was er nog een zevende bouwwerk waarin 'ouderwets' geschut geplaatst zou worden met een extra ver bereik zodat, zo werd gehoopt, de projectielen Londen zouden raken. De bedoeling was dat al die installaties eind' 43 gereed zouden zijn, waarna dan onmiddellijk met de grootscheepse inzet van de V-wapens begonnen zou worden. Bij de massa-fabricage van de V-l'S en V-2's traden evenwel in Duitsland allerlei storingen op, hoofdzakelijk als gevolg van de Geallieerde bombardementen - Hitler moest zijn ongeduld bedwin gen. 2
XCVermoedend dat de wapens waarmee Peenemünde in verband stond, van Noord-Frankrijk uit gelanceerd zouden worden, waren de Geallieerden er13
1 Begin '44 wilde de in ons land de grotren van de St. Pietersberg en langs de Geul als ondergrondse werkplaatsen inrichten. In juni werd die zaak grootscheeps aangepakt: bijna tweeduizend arbeiders werden er bij ingezet, van wie een deel begin augustus bij een grote razzia in de Noordoostpolder opgepakt werd. In de grotten zouden o.m. een radiobuizenfabriek van Philips, een afdeling van het en een fabriek voor onderdelen van gevestigd worden. De voorbereidingen waren nog in een vroeg stadium toen Zuid-Limburg in september door de Geallieerden bevrijd werd. 2 Teneinde toch te doen, liet hij de van eind januari tot eind maart '44 nachtelijke bombardementen uitvoeren op Engelse steden, hoofdzakelijk op Londen. Deze z.g. 'kleine eiste ca. vijftienhonderd slachtoffers onder de burgerbevolking.
in de zomer van '43 toe overgegaan, aldaar de spionage en de luchtverkenning te intensiveren. In Engelse regeringskringen maakte men zich ernstige zorgen. De kans dat Duitsland atoomwapens bezat, leek zeer gering, maar men nam aan dat Hitler geen supermoderne vehikels zou maken voor 'ouderwetse' explosieve ladingen: waren de Duitsers soms van plan, een gasoorlog of een oorlog met bacteriologische middelen te ontketenen? Men achtte Hitler tot alles in staat. De bovenbedoelde gigantische bouwwerken werden in augustus '43 ontdekt (en onmiddellijk gebombardeerd) - in oktober vond men op nieuwe luchtfoto's veel simpeler bouwwerkjes, een soort 'ski-schansjes', die, zo nam men aan (terecht), als lanceerbanen gebruikt zouden worden. De meeste van die 'ski-schansjes' waren op Londen gericht, de overige op de havenstad Bristol. Spoedig waren er tientallen van ontdekttientallen andere volgden. Telkens waren nieuwe verkenningsvluchten ondernomen; het aantal luchtfoto's, speciaal vervaardigd om te constateren wat in de lanceerzones of in mogelijke lanceerzones geschiedde, overschreed tenslotte het miljoen. Zware en lichte bommenwerpers, jagers ook, werden tegen die bouwsels ingezet; van begin december '43 tot medio juni '44 werden niet minder dan 25 000 vluchten voor dat doel ondernomen.
XCDie vluchten hadden in zoverre effect dat de General der Artillerie Erich Heinemann, aan wie de operationele inzet van de V-wapens toevertrouwd was, al in een vroeg stadium, in december' 43 namelijk, tot de conclusie kwam dat men zowel de gigantische bouwwerken als de 'ski-schansjes' niet zou kunnen gebruiken. Hij liet ze wel telkens herstellen, maar dat was misleiding. Voor de V-I'S liet hij veel simpeler lanceerbanen aanleggen die uitstekend gecamoufleerd waren (ze werden vóór D-Day niet één keer gebombardeerd), en wat de V-2'S betrofkwam hij in maart-april laa tot de conclusie dat het nog maanden zou duren voor hij de eerste exemplaren zou ontvangen.
XCLet men op die cijfers, dan ziet men hoe groot het voordeel was dat de Geallieerden ontleenden, enerzijds aan het feit dat bijna 60% van de Duitse divisies 'gebonden' was door de strijd aan het Oostelijk front, anderzijds aan de omstandigheid dat zij het strategisch initiatief in handen hadden: al die Duitse divisies in Noorwegen en Denemarken en een aantal op de Balkan zouden, als de strijd in West-Europa beslist werd, niet in enig gevecht gegewikkeld zijn en eenvoudig terzijde staan. Inderdaad, Hitlers naaste militaire adviseurs hadden er eind' 43 bij hem op aangedrongen, tot eoncentratie van krachten over te gaan; zij hadden voorgesteld Italië te ontruimen omdat de Alpenpassen met veel minder troepen verdedigd konden worden dan een linie dwars over de Apennijnen, en diezelfde adviseurs bepleitten begin' 44 dat, zodra de Geallieerden in Frankrijk zouden landen, de 15 divisies uit Noorwegen en Denemarken naar West-Europa overgebracht zouden worden. Dat mocht dan goede strategie zijn, gebaseerd op een van de leerstellingen van Clausewitz: dat het er in een oorlog niet op aankomt, overal sterk te zijn, maar sterk te zijn louter op het beslissende punt, doch Hitler legde al die adviezen en voorstellen naast zich neer, er van uitgaande dat bijvoorbeeld een ontruiming van Noorwegen en Denemarken onmiddellijke politieke nadelen zou hebben waar zijns inziens geen militaire voordelen tegen zouden opwegen. Verstard als hij was in zijn concepties durfde hij geen risico's meer nemen. In zijn latere nederlagen was hij de gevangene geworden .. van ZIJnvroegere overwinningen,
XCUit de locatie van die Ostbataillone en het verdere kwaliteitsverschil tussen de Duitse kustdivisies en de divisies die meer in het binnenland opgesteld waren, kan men al afleiden dat de Duitse militaire leiding in West-Europa de sterkste eenheden in eerste instantie in reserve wilde houden. Terecht ook: het zou zinloos geweest zijn, ze langs een honderden kilometers lange kust te versnipperen. Oberbefehlshaber-West was sinds april '42 Generalfeld131
1 De gemiddelde Amerikaanse militair was tien jaar jonger; een overeenkomstig Brits cijfer is niet bekend.
marschall Gerd von Rundstedt - niet dat hij een positie had die met die van Eisenhower aan Geallieerde zijde te vergelijken was! Eisenhower kon, gelijk weergegeven, zelfs Bomber Command en de Eighth Air Force aan hun' eigenlijke' taken onttrekken en ze, in feite tegen de wil van hun bevelhebbers, bij de operaties inschakelen die hij met het oog op de Geallieerde veldtocht in West-Europa noodzakelijk achtte, maar von Rundstedt slaagde er niet in, voldoende greep te krijgen op de onderdelen van de Luftwafjè en de Kriegs marine in zijn gezagsgebied. Erger was, dat zich van meet af aan bij hem het denkbeeld vastgezet had dat een grote Geallieerde landing, als het daartoe kwam, in en bij het Nauw van Calais, althans benoorden de mond van de Seine, zou plaatsvinden. Een dwaze veronderstelling was dat niet: de oversteek zou daar het kortst zijn en de Geallieerde jagers zouden er dus een maximale steun kunnen bieden aan de invasietroepen. Hitler hield het voor het waarschijnlijkst dat de eerste landing uitgevoerd zou worden in Normandië maar dacht toch ook dat daar dan een tweede benoo'rden de Seine op zou volgen. Dat was tevens de opvatting van anderen, ja het lag voor de hand, aan te nemen dat de Geallieerden eerst een 'kleinc' landing zouden uitvoeren om, als de Duitsers in die richting hun troepen verplaatst hadden, elders tot een tweede, de 'grote' landing over te gaan. Er ressorteerde onder de Britse Military Intelligence een speciale commissie die in het halve jaar dat aan D-Day voorafging, de meest vernuftige operaties ondernam om die misvatting aan Duitse kant te versterken: terwijl de landing in Normandië in volle voorbereiding was, werden in Zuid-Engeland tal van maatregelen genomen (aanleg van Z.g. kampementen, druk radioverkeer van fictieve militaire 'eenheden) die aan Duitse kant de overtuiging versterkten dat, wat ook elders geschiedde, de kust bij het Nauw van Calais voor de 'grote' landing uitgekozen was; berichten van die aard werden ook regelmatig aan de Abwehr doorgegeven door Abwehr-agenten die in Engeland gearresteerd waren en zich nadien tot langdurige Spiele met de Abwehr bereid hadden verklaard.
XCHoe dit alles zij, al in '42 was men aan Duitse kant begonnen, het verdedigingsstelsel aan de Noordfranse kust het sterkst te maken. In dat jaar kreeg de linkervleugel van het Duitse Vijftiende Leger dat benoorden de Seine opgesteld was (zie de kaart op pag. 1368), viermaal zoveel beton toegewezen als de rechtervleugel van het Zevende dat, notabene met veel zwakkere troepenconcentraties, Normandië en Bretagne verdedigen moest. Benoorden de Seine stonden per I mei' 44 van de 132 grote Duitse kustbatterijen 93 in van boven afgedekte betonnen versterkingen opgesteld, maar in Normandië van de 47 slechts 27. Dan waren per I mei benoorden de Seine van 82 beI onnen versterkingen voor antitankgeschut 16 afgedekt, maar in Normandië 13 1
lagen die versterkingen, slechts 9, toen alle nog open en bloot: een gemakkelijke prooi voor de Geallieerde luchtmacht. Hitler had in januari '44 bevel gegeven dat al dergelijke versterkingen vóór 1 mei een zwaar betonnen 'dak' moesten krijgen - de Organisation Todt (die o.m, vele duizenden Nederlandse arbeiders in dienst had, bouwvakkers en anderen) had zich aan die termijn niet kunnen houden: het vervoer van het voor het beton benodigde cement had grote hinder ondervonden van het Geallieerde luchtoffensief op het Franse en Belgische spoorwegnet.
XCUit die Geallieerde superioriteit in de lucht waren nog meer gevolgen voortgevloeid: er was verdeeldheid gekomen binnen de Duitse militaire leiding in West-Europa. Met ingang van 1 januari '44 had Hitler de directe verantwoordelijkheid voor het afslaan van een Geallieerde landing aan Generalfeldmarschall Erwin Rommel toevertrouwd; deze werd opperbevelhebber van de Heeresgruppe B waar o.m, het Zevende en het Vijftiende Leger toe behoorden. Rommel constateerde dat von Rundstedt in de verdedigingsplannen een uitgesproken sterk accent gelegd had op het ingrijpen van de divisies die meer landinwaarts lagen - die conceptie werd door hem verworpen. Hij was het met von Rundstedt eens dat de Duitse strijdkrachten in West-Europa eigenlijk te zwak waren (dat werd keer op keer aan Hitler gerapporteerd, maar Hitler reageerde niet, hij kwam zelfs niet eenmaal op inspectie) - welnu, aan die zwakte verbond Rommel de conclusie dat er maar één zone was waar men de Geallieerden zou kunnen verslaan: de kustzonezelf, het strand als het ware. Rommel betwijfelde of men, gegeven de Geallieerde superioriteit in de lucht, de meer landinwaarts gelegen divisies met de vereiste snelheid zou kunnen verplaatsen (wat zou er op D-Day van het Franse spoorwegnet over zijn? Motorvervoer hadden die divisies nauwelijks - hij verlegde het accent dus naar de kustverdediging. Zijn beste divisies in reserve houdend, legerde hij daar meer troepen; hij trachtte extra vaart te zetten achter de stellingbouw; hij liet op de stranden veel meer obstakels aanleggen, bepaalde dat op alle terreinen die voor luchtlandingen in aanmerking kwamen, boomstammen of staken geplaatst moesten worden (in Nederland noemde men ze 'Rommel-asperges'), enliet plannen ontwerpen die er in voorzagen dat zich in praktisch elk kustgebied dat de Geallieerden zouden moeten passeren, landmijnen zouden bevinden. Toen Rommel zijn· nieuwe functie aanvaardde, lagen er bij de Atlantikwall al een 2 miljoen van
1 Het in Frankrijk opgestelde 6. dat uit enkele duizenden mili tairen bestond, bezat bijvoorbeeld welgeteld 70 vrachtauto's die van 50 verschillende modellen waren.
die mijnen 50 miljoen leek hem een minimum. Op D-Day had hij het nog niet tot 6 miljoen gebracht.
XCHet heeft niet veel zin, achteraf na te gaan of von Rundstedts tactische concepties misschien meer succeszouden hebben gehad dan die van Rommel. De kern van de zaak was dat, welke conceptie men ook koos, de relatief verouderde en weinig mobiele Wehrmacht vooral door de Geallieerde superioriteit in de lucht niet bij machte zou zijn, een grote Geallieerde landing onmiddellijk af te slaan, laat staan de Geallieerde strijdkrachten de zee in te drijven. De Wehrmacht was er niet sterk genoeg meer voor - vandaar het zich vastklampen aan de middelen tot statische verdediging: strandversperringen, bunkers met geschut, landmijnen.
XCVooral in Nederland kwam daar nog een vierde middel bij: inundaties.
XCVon Rundstedt en Rommel hebben het nimmer voor waarschijnlijk gehouden dat een grote Geallieerde landing zou plaatsyinden op de Nederlandse kust, maar dat betekende natuurlijk niet dat-die kust niet in staat van verdediging gebracht moest worden. Precies omgekeerd: naarmate men daar beter in slaagde, zou men minder troepen nodig hebben om die verdediging te voeren. Daarbij moest in de eersteplaats voorkomen worden dat de Geallieerden de beschikking zouden krijgen over de haveninstallaties van Rotterdam en Amsterdam. Om dat allestegen te gaan, werd om te beginnen de Atlantikwall ook langs de Nederlandse kust belangrijk versterkt, maar bovendien werd begin' 44 besloten, in de westelijke provincies omvangrijke gebieden te inunderen: Tholen, Schouwen-Duiveland, St. Filipsland en Goeree-Overflakkee zouden grotendeels onder water gezet worden, voorts delen van Voome-Putten en de Hoekse Waard, en tenslotte zouden door Noord- en Zuid-Holland van noord naar zuid vrij brede aaneensluitende stroken land geïnundeerd worden. Al die inundaties zouden een dubbele functie hebben: kwam het toch tot een landing op de Nederlandse kust, dan zou het de Geallieerde strijdkrachten moeilijk vallen, van het westen uit op te rukken, maar zouden die strijdkrachten ooit van België uit Nederland binnendringen, dan zouden zij via smalle stroken land naar Rotterdam en Amsterdam moeten doorstoten; de inundaties in Noord- en Zuid-Holland zouden diezelfde verdedigende functie vervullen warmeer de Geallieerden ooit in het centrum of zuiden van Nederland grote luchtlandingen zouden uitvoeren. Er was eigenlijk in geheel West-Europa geen gebied dat zich, als
Breda • \. -v, J . .J ; \ I.-._ J' ). .J ; \ I.-._ J' ); \ I.-._ J' )\ I.-._ J' )I.-._ J' )J' )) I ) L._._. VII. Inundaties in Nederland, februari-maart 1944 Rood: gebieden die met zout water geïnundeerd werden. Rose: gebieden die met zoet water geïnundeerd werden.
tijdig de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen waren, relatief zo gemakkelijk het verdedigen als die Nederlandse provincies welke beneden de zeespiegellagen. Het feit dat er grote steden waren en dat er miljoenen burgers woonden, hinderde de verdediging niet maar kwam haar juist te stade: dat feit maakte het namelijk de Geallieerden, wilden zij die miljoenen burgers niet in een peilloze ellende storten, praktisch onmogelijk om tot grootscheepse militaire operaties over te gaan.
XCWij komen op die inundaties straks terug. Wat wij hier nu eerst willen onderstrepen is dat de Wehrmacht, gegeven de bovengenoemde factoren, in Nederland niet erg sterk was: van de 54 Duitse divisies die zich op D-Day in West-Europa bevonden, stonden er 44 in Frankrijk, 5 in België (waaronder één Panzer-Division) en 5 in Nederland. Aan en achter de Hollandse en Zeeuwse kust (waar het Stützpunkt-Scheveningen/Chngendaal door een kleine tweeduizend Waffen-SS'ers bezet was) stonden. van noord naar zuid opgesteld: de 347ste Infanterie-Division, de röde Luftwaffe-Felddivision, de 719de Infanterie-Division, de róyste Reserve-Infanterie-Division en de 712de Injanterie-Division+ Natuurlijk waren er in ons land nog andere krachten die bij de verdediging ingeschakeld konden worden: eenheden van de Ordnungspolizei, opleidings- en andere kleine eenheden van de Kriegsmarine, de LuftwafJè en de Waffen-SS (als onderdeel van de Waffen-SS had R~uter op het Ijsselmeer een flottielje opgebouwd) benevens de ruim drieduizend man van de Landstorm Nederland, maar de vijf genoemde divisies vormden de kern van de Duitse verdediging. Het waren alle infanterie-divisies. Er bevondzich geen enkelePanzer-Division in ons land, er was louter een klein aantal lichte Franse tanks die ter beschikking stonden van de General der Infanterie H. W. Reinhard, bevelhebber van het LXXXVIIIste Armee-Korps, dat in hoofdzaak uit de eerste drie van de vijf genoemde divisies bestond. Reinhards staf bevond zich grotendeels in Utrecht.
XCDe 347ste Infanterie-Division (hoofdkwartier: Schagen) moest de Waddeneilanden en de kust van Den Helder tot bij het Noordzeekanaal verdedigen, de rode LuftwafJè-Felddivision (hoofdkwartier: Amstelveen) de kust van het Noordzeekanaal tot bij Monster (zulks met uitzondering van de Festung Scheveningen) en de 719de Infanterie-Division (hoofdkwartier: Dordrecht) de kust van het Westland, van Rozenburg, van Voorne-Putten, van GoereeOverflakkee en van Schouwen. Gelijk reeds gezegd: deze drie divisies behoorden tot het LXXXVIIIste Armee-Korps. Bezuiden de Oostersehelde begon het operatieve gebied van het LXXXIXste Armee-Korps dat zijn
XC1 De 376ste Infanterie-Division die in '43 in reserve was gehouden, was in oktober '43 naar het Oostelijk front overgeplaatst.
hoofdkwartier in België had. Van de tot dat Armee-Korps behorende divisies lag de röyste Reserve-Infanterie-Division (hoofdkwartier: Middelburg) op Walcheren en de Bevelanden en de 7I2de Infanterie-Division (hoofdkwartier: Oostburg) in West-Zeeuws-Vlaanderen.! Van het LXXXVIIIste Armee Korps en het in ons land liggende deel van het LXXXIXste maakten begin juni '44 vermoedelijk ca. vijftigduizend militairen deel uit. Daarnaast behoorden ca. vijfduizend Duitsers, die niet in dieast waren, tot de z.g. Schutz gruppen, een soort burgerwacht; zij hadden enkele lichtere taken (bescherming van bepaalde objecten, patrouillering) van de Wehrmacht overgenomen.ê
XCWij weten van de twee van België uit gedirigeerde Duitse divisies nauwelijks iets af - de andere drie hadden bepaald geen optimale gevechtskracht. De 7I9de Infanterie-Division was de beste maar bezat toch ook maar een vrij zwakke bewapening. Deze divisie had, evenals de overige twee, enkele malen een goed-geoefend bataljon moeten afstaan dat Of naar het Oostelijk front of naar Frankrijk overgeplaatst was; als aanvulling waren dan zeer jonge (of zeer oude) dienstplichtigen uit Duitsland aangevoerd die nauwelijks of in het geheel niet geoefend waren. Alle drie divisies waren voorts weinig mobiel in die zin dat zij een groot tekort hadden aan motorvoertuigen. De röde Luftwaffe-Felddivision was de 'jongste' (de gemiddelde leeftijd der manschappen was ruim zeven-en-twintig jaar), de 7I9de Infanterie-Division was 'ouder' (gemiddelde leeftijd twee-en-dertig jaar), de 347ste Infanterie Division nog 'ouder' (gemiddelde leeftijd vijf-en-dertig jaar)." Hoe al die militairen de oorlogssituatie beoordeelden, weten wij niet. Hun moreel bleef, schijnt het, vrij goed - er deed zich althans weinig desertie voor. 4 Wat13
1 Bij Terneuzen lag ook nog een deel van de rode Oost Zeeuws-Vlaanderen was slechts zwak bezet door troepen van de werpen. 2 Voor de werden in de zomer van '43 Rijksduitsers tot drie-en-vijftigjaar opgeroepen, maar in februari' 44 strekte die oproep zich zelfs tot de vijf-en-zestigjarigen uit. 3 Wij vermelden in dit verband dat in de zomer van '43 door een van Hitler, de von Unruh, nagegaan werd of de Duitse bestuursorganen in Noorwegen, Denemarken, West Europa en Italië niet met veel minder Duitse mannelijke krachten toe konden. Von Unruh verscheen in augustus in Den Haag. In zijn rapport d.d. 13 september '43 (CDr, 17.0006-20) stelde hij als concrete maatregel eigenlijk alleen voor dat de bureaus van de opgeheven zouden worden - Seyss-Inquart hield ze in stand. Blijkens von Unruhs rapport waren er d.d. 10 augustus '43 bij het (de sector van Rauter viel daarbuiten) 1664 personen werkzaam: 1012 mannen, 652 vrouwen; onder die 1012 mannen bevonden zich 703 Duitsers en 309 Nederlanders; van de 703 Duitsers waren 397 ouder dan 42 jaar en 306 jonger. • De onvolledig bewaard gebleven Duitse rapporten terzake vermelden II gevallen in augustus' 42, 7 in december' 42, 1 I in juni '43, 8 in september' 43 (voor die maand
hun gedrag jegens de bevolking aangaat: de schaarse gegevens terzake doen vermoeden dat het meest geklaagd werd over het optreden van Waffen ss' ers en militairen van de Luftwaffe, minder over die van het Heer, het minst over die van de Kriegsmarine.
XCTot dat Duitse leger behoorden, ook in ons land, vrij wat niet-Duitsers. Van begin '43 af werden Russische krijgsgevangenen hier en daar in het verband van de Wehrmacht tewerkgesteld (zij ondervonden veel hulp en steun van de met hun lot begane burgerij), maar in de zomer van '43 kreeg men met de Osttruppen te maken, alsook met Brits-Indiërs. Wat de Osttruppen betreft: er werden in Nederland 5 Ostbataillone gelegerd, eerst twee bataljons die respectievelijk uit Armeniërs en Turkmenen bestonden, vervolgens drie, respectievelijk bestaande uit Noordkaukasiërs, Georgiërs en WolgaTartaren.' Die bataljons waren in hoofdzaak met Duitsers geëncadreerd. Hoe keek men in ons land tegen hen aan? Wij weten het niet: er zijn te weinig gegevens. In sommige streken was men, schijnt het, bang voor die 'vreemde snoeshanen' die nogal eens tot geweldplegingen overgingen, in andere streken beschouwde men hen en vooralook de Italiaanse Hilfswilligen, die eind '43 hun intrede deden, in de eerste plaats als slachtoffers van het Derde Rijk. Menigeen was er overigens van overtuigd dat de Duitsers op die Osttruppen allerminst staat konden maken. Op Overflakkee werden, schijnt het, de Armeniërs bepaald gunstig beoordeeld. 'Während die Deutsche Wehrmacht bei den Niederländern im allgemeinen auf Ablehnung stösst, erfreuen sich', zo rapporteerde een van de Feldkommandanturen in juni' 43, 'die Angehörigen des Armenierbataillons auf Overflakkee der besonderen Sympathie der Bevölkerung. Holldndisihe Mddchen, die nie mit deutschen Soldaten gegangen sind, suchen bei den Armeniern Anschluss . . . In einem Brie] an die Ortskommandantur bringt 'die Jugend von Overflakkee' zum Ausdruck, dass sie sich. verelnsamt und ge langweilt fühZe und 3ich nack Veränderung und Gemütlichkeit sehne; sie bitte daher um Einquartierung von Armeniernl'?
XCVerscheidene illegale werkers waren er die al in een vroeg stadium clandestiene contacten trachtten aan te knopen met militairen uit die Ostbataillone.
XCzijn er alleen gegevens van de 376ste Infanterie-Division), II in mei '44, 16 in juni '44; onder die II en 16 bevonden zich evenwel verscheidene Italiaanse z.g. Hilfs willigen: Italiaanse krijgsgevangenen die zich bij de Wehrmacht haddenIatcn inlijven.
XC1 In eerste instantie kwamen de Armeniërs op Goeree-Overflakkee terecht, de 'Turkmenen bij Callantsoog, de Noordkaukasiërs op Texel, de Georgiërs bij Zandvoort en de Wolga-Tartaren op Voorne-Putten. 2 WBN, Peldleommandantur674. Ic: 'Monatsbericht',juni 1943, p. 3 (CDI).
XCIn mei '43 waren voorts twee Brits-Indische bataljons verschenen - het ene was in Zandvoort, het andere op Texel gelegerd. Van dat laatste bataljon weten wij niets naders, van het Zandvoortse wèl: het oefende een opvallende aantrekkingskracht uit op vrouwen en meisjes, trouwens op de jeugd in het algemeen, 'die', aldus de chef van de Zandvoortse politie, 'in bijna elke Indiër iemand van prinselijken bloede waande." Beide bataljons werden in september' 43 naar Zuid-Frankrijk verplaatst, het Zandvoortse werd door de boven al genoemde Georgiërs vervangen, het Texelse door de Noordkaukasiërs, een en ander tot grote ergernis van Himmler die de aanwezigheid van de Brits-Indiërs al betreurd had; hij was van oordeel dat in het 'Germaanse' Nederland slechts plaats mocht zijn voor 'Germaanse' strijders.
XCToen Rommel per I januari '44 opperbevelhebber van de Heeresgruppe B werd, waren de voorbereidingen voor de nieuwe inundaties in Nederland al ver gevorderd - Christiansen had de plannen aan het Oberkommando der Wehrmacht voorgelegd, het OKW zou ze begin februari goedkeuren. Uiteraard ging ook Rommel met die inundaties accoord.ê Maar er moest veel méér gebeuren! Bij en op het strand moesten hinderuissen gebouwd worden tot een 'diepte' van 300 meter. Achter het strand vormden de moeilijk begaanbare duinen een onderdeel van een verdedigingszone die benoorden de grote rivieren 8 tot 10 kilometer breed moest worden; die zone moest niet alleen een front aan de zeezijde krijgen, maar ook een aan de landzijde, zodat zij verdedigd kon worden tegen Geallieerde luchtlandingstroepen - Rommel sprak van de 'Fallschirmstellung', Bij Amsterdam, Den Haag en Rotterdam moesten de bestaande verdedigingswerken uitgebreid en met die Fall schirmstellung verbonden worden. Het naderen van die stelling moest in Noord- en Zuid-Holland door de inundaties worden bemoeilijkt, en niet door die inundaties alleen, maar ook door tankgrachten: brede sleuven met steile taluds die, zo werd vertrouwd, voor tanks moeilijk passeerbaar waren.J.
1 Rapport, II april 1950, aangehaald in]. de Wolf: 'Indiase troepen in Zandvoort, mei-september 1943' (25 nov. 1966), p. 9 (Doe II-922, a-r). 2 Hiders standpunt inzake de inundaties werd eind maart' 44 tijdens een bespreking te Utrecht aldus door Rommel weergegeven: 23 maart 1944 (CDI, 16137-38)).
De drie genoemde grote steden dienden centra te worden die apart verdedigd konden worden, maar ook om andere steden moesten vrij omvangrijke versterkingswerken aangelegd worden: bezuiden de rivieren om Zevenbergen, Bergen op Zoom, Roosendaal en Breda, benoorden de rivieren om Gouda, Leiden, Alkmaar, Hilversum, Zwolle, Leeuwarden en Groningen. Natuurlijk eiste Rommel ook dat met man en macht verder gewerkt werd aan de betonnen versterkingen van de Atlantikwall (350 grote werken waren daar geprojecteerd) en tenslotte vergde hij dat op alle terreinen achter de kust die voor luchtlandingen in aanmerking kwamen, palen of staken geplaatst werden (eind juli zouden er alleen al in zeeland meer dan een miljoen van die 'Rommel-asperges' staan"). Men ziet: het accent lag op wat men 'de kustverdediging' zou kunnen noemen. Grote kustbatterijen waren daar al in '40 en '41 geplaatst - die moesten nu verbonden worden door een aaneengesloten verdedigingszone.
XCMaar het ging allemaal niet zo vlot als Rommel geëist had. Ten eerste ontbrak het materiaalom de strandversperringen breed en 'diep' genoeg aan te leggen; ten tweede kwam van de aanvullende betonnen versterkingen van de Atlantikwall slechts een gedeelte klaar (per I mei '44 waren van de 350 grote werken maar 100 gereed); ten derde ontving de Wehrmacht ook in Nederland maar een deel van de landmijnen die Rommel noodzakelijk geacht had; ten vierde waren onvoldoende troepen beschikbaar om al die nieuwe 'fronten' te bemannen; en ten vijfde bleek het uiterst moeilijk om voor de talloze werken die in Nederland uitgevoerd moesten worden, voldoende arbeidskrachten bijeen te krijgen en die arbeidskrachten in het gewenste tempo te laten werken (wij komen: er straks op terug). De inundaties vormden het verdedigingsmiddel dat de minste problemen opleverde, althans voor de bezetter.tot vijfhonderd gulden per week 'verdiend'.' (A. Hallema: Breda vertelt van zijn bevrijding, 28-30
1 Ten behoeve van die palen, maar ook voor andere onderdelen van de Duitse verdedigingswerken werd in de lente van '44 veel hout gekapt in de Nederlandse bossen. Het rijksbureau voor hout had medewerking geweigerd, maar de van Fischböcks wist zelf enkele aan nemers-collaborateurs te vinden die voor het kappen en het transport gingen zorgen. Kennelijk stelden zich hiervoor voldoende arbeiders ter beschikking, 'veelal', zo lezen wij in een geschiedenis van Breda, 'om de hoge weeklonen van 5<>-90 gulden met diverse emolumenten. In sommige kinderrijke gezinnen werd daardoor drie
XCDat de gedeelten van Nederland die beneden de zeespiegel lagen, voor oorlogsgeweld extra kwetsbaar waren, werd uiteraard scherp beseft bij die diensten welker taak het was, het water op afstand te houden: de rijkswaterstaat en de provinciale waterstaatsdiensten. Een voorbeeld: herhaaldelijk werd het door de Luftwaffe in gebruik genomen vliegveld Schiphol door de Geallieerden gebombardeerd - de eerste bombardementen van de RAF deden zich al in de zomer van '40 voor. Het vliegveld lag toen vlak tegen de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder aan en die Ringvaart was als boezem, d.w.z. als 'kanaal' via hetwelk in natte tijden water uit de Haarlemmermeerpolder afgevoerd en in droge tijden naar die polder aangevoerd werd, deel van de boezem van het hoogheemraadschap Rijnland waartoe ook de Westeinderplas, de Braassemermeer en de Kagerplassen behoorden. Zou de dijk om de Haarlemmermeerpolder ooit door bominslag bij Schiphol vernield worden, dan zou, als men daar tevoren niets aan gedaan had, de gehele boezem van Rijnland in de Haarlemmermeerpolder leeglopen. Teneinde dat gevaar hier en elders te bezweren, gingen de waterstaatsdiensten in de loop van de bezetting tot het nemen van voorzorgsmaatregelen over. Ten eerste stationeerden zij in de boezemwateren bij de meest bedreigde punten, Schiphol bijvoorbeeld,· bakken en dekschuiten die met zand en puin geladen waren zodat men bij dijkdoorbraak het materiaal bij de hand had om de getroffen polderkade te herstellen; ten tweede (dat was een veel omvangrijker arbeid) gingen zij inde verschillende boezems vele tientallen noodkeringen aanleggen: dammen met keersluizen, zodat, als zich ergens een dijkdoorbraak voordeed, door het onmiddellijk sluiten van die sluizen slechts een klein gedeelte van de boezem in de polder zou leeglopen en het water overal elders in de boezem op peil zou blijven. Dat laatste was ook om andere redenen van groot belang. In Zuid-Holland onttrokken bijvoorbeeld niet alleen talrijke industrieën maar ook de electrische centrales van Den Haag, Leiden, Gouda en Delft en twee van de centrales te Rotterdam hun koelwater aan een boezem; zouden de betrokken boezems op grote schaal leeglopen, dan zou dus ook een deel van de industrie lamgelegd worden en de electriciteitsvoorziening in grote moeilijkheden komen.
XCGevaren konden evenwel niet alleen van de boezemwateren komen maar ook van de Noordzee. Er werden derhalve in Zuid-Holland maatregelen getroffen om het sluizencomplex te Katwijk, werd het ooit vernield, door een dam te vervangen; voorts werd speciale aandacht besteed aan de Hoge
waterstaat, van Rotterdam tot Gouda 'verreweg het gevaarlijkste gedeelte van Zuidhollands hoofdwaterkering' vormde": hier stroomde bij vloed het zeewater de Hollandse IJssel op - dijkdoorbraak zou dus betekenen dat de door de Hoge Zeedijk beschermde polders gedeeltelijk onder zout water zouden komen te staan." Om dat gevaar te beperken werden o.m. tussen Rotterdam en Nieuwerkerk alle openingen in de spoordijk RotterdamGouda gedicht (die spoordijk ging dus alsnooddijk fungeren) en werd voorts tussen Nieuwerkerk en Gouda extra veel materiaalopgeslagen om een eventueel gat in dit gedeelte van de Hoge Zeedijk zo spoedig mogelijk te dichten.
XCOok in andere opzichten werd door Nederlandse overheidsorganen veel voorbereid om de ernstigste gevolgen van oorlogsvernielingen te kunnen opvangen. Wij herinneren aan het net van Centrale Keukens dat met krachtige steun van Hirschfeld en Louwes opgebouwd was, en vermelden hier verder dat vooral ook de grote waterleidingbedrijven zich veel moeite gingen geven om onder alle omstandigheden althans een beperkte toevoer van drinkwater te waarborgen.ê Het spreekt intussen vanzelf dat het gevaar van overstromingen centraal stond. Herhaaldelijk werden de Duitse autoriteiten hierop attent gemaakt, de burgerlijke zowel als de militaire. Van de vitale functie van de dijken hadden lagere Duitse militaire instanties als regel geen denkbeeld - begin' 44 gebeurde het af en toe dat zij in die dijken graafwerken wilden uitvoeren. Zo wilde een Duitse bevelhebber in Noord
1 in p. 23 (bijlage A 2 bij Provincie Zuid-Holland, Staten: 1946, 1946 (1946». 2 In 1574 was deze Hoge Zeedijk doorgestoken teneinde de Span jaarden bij Leiden te verdrijven. • Zo werd in Amsterdam een volledige nood watervoorziening opgebouwd voor het gehele stedelijke verzorgingsgebied. Zou de normale waterleiding geheel of gedeeltelijk wegvallen, dan zou via het brand weemet drinkwater geleverd worden. In dat bluswater-leidingnet werden daartoe enkele duizenden extra tapkranen aangebracht. Voorts werd, om onder alle om standigheden de watervoorziening van de ziekenhuizen te waarborgen, in bier brouwerijen en in de zwembaden een grote hoeveelheid drinkwater opgeslagen met nog een reservehoeveelheid in de tanks van een industrieel bedrijf in Amster dam-oost. Ook met de vernieling van de pompstations werd rekening gehouden: het gemeentelijk waterleidingbedrijf huurde van een aannemer een aantal nood aggregaten en hield reservepompen gereed. In het waterwingebied in de duinen was een komplete noodpompinstallatie opgesteld en bij een van de electrische pompen in het wingebied de Loenerveenseplas was een automotor geplaatst met een hoeveelheid benzine teneinde, als de electriciteit uitviel, althans één der pompen in werking te houden.
Brabant de Maasdijk bij Kessel, waar een klein vliegveld lag, gedeeltelijk gaan gebruiken als afdekking van hangars. Het uitvoeren van dergelijke graafwerken werd in maart '44 door Wehrmachtbejehlshaber Christiansen 'erneut' ten strengste verboden.!
XCAangezien de diensten van de waterstaat al hun energie en vindingrijkheid concentreerden op de vraag hoe zij het kwetsbare gedeelte des lands ook in de oorlogsomstandigheden zo goed mogelijk tegen het water konden beschermen, trof het hen uiteraard pijnlijk dat de bezetter eind '43 duidelijk maakte dat hij in de westelijke provincies tot omvangrijke inundaties wilde overgaan. De Duitsers legden er hun eigen plannen voor op tafel. Die werden door de waterstaatsdiensten bekeken en in verscheidene gevallen wisten deze aan te tonen dat de Duitsers het door hen beoogde effect bereiken konden met beperktere inundaties dan door hen voorgesteld - zij werden in Noord-Holland gehalveerd. In die provincie werd in de maanden februari en maart '44 bijna II 000 ha onder water gezet. Ook in Utrecht en NoordBrabant bleven de inundaties beperkt: tot ruim 4000, resp. ruim 2 000 ha; in Utrecht werd die beperking mogelijk doordat in grote haast een noodkade aangelegd was waardoor een gebied van 30000 ha dat geïnundeerd moest worden, tot 3 000 ha teruggebracht werd. In Zuid-Holland en zeeland werden de inundaties daarentegen veel uitgebreider: bijna 42 000, resp. bijna 30000 ha, en extra ernstig was, dat voor een groot deel van de inundaties in Zuid-Holland (bijna 27 000 ha) en voor nagenoeg alle inundaties in Zeeland (eveneens bijna 27 000 ha) zeewater gebruikt werd dat een uitermate schadelijke uitwerking zou hebben op de bodem. Al met al ging in Zuid-Holland 18%, in zeeland 20% van de cultuurgrond verloren; een gevoelige daling van de oogst aan land- en tuinbouwgewassen zou er uit voortvloeien. Daar wezen Hirschfeld en Louwes met nadruk op en von der Wense, chef van de Hauptabteilung Ernährung und Landwirtschaft, legde hun bezwaren aan SeyssInquart voor, daarbij onderstrepend dat o.m. de groentenexport naar Duitsland schade zou lijden. Wellicht heeft Seyss-Inquart die bezwaren ook doorgegeven aan de Duitse militaire autoriteiten - die hielden er dan geen rekening mee. Wèl hielden die autoriteiten rekening met de positie van de waterschaps- en polderbesturen en hun personelen: zij vonden goed dat de feitelijke werkzaamheden waaruit het onder water lopen voortvloeide, door Duitsers, niet door Nederlanders uitgevoerd werden.
XC1 WBN: Tagesbefehl17/44 (27 maart 1944) (WBN, A).
Het spreekt vanzelf dat de inundaties door allen die in de betrokken gebieden woonden, als een grote ramp beschouwd werdcri. Als regel kregen die bewoners er voor het eerst kennis van doordat bekendmakingen aangeplakt werden waarop men las, welk gebied geïnundeerd zou worden en vóór een bepaalde datum moest zijn ontruimd. 'De verslagenheid onder de bewoners dezer dorpen', aldus J. Boomsma en dr. J. Verseput in hun relaas over Overflakkee", 'was zeer groot. Men verdrong elkaar voor de aanplakbiljetten, men kon het nog niet geloven, maar het stond er toch duidelijk. Velen werden radeloos, wat zou dit worden? Dit was het ergste, want wat zou men mee kunnen nemen en wat zou men van hetgeen men achter zou moeten laten, terugvinden? De Duitsers werden vervloekt, maar eens zou de dag der vergelding komen en dan zou de wraak zoet zijn."
XCHoeveel personen in totaal als gevolg van deze inundaties geëvacueerd moesten worden, weten wij niet, wij kennen wèl het cijfer voor de Zuidhollandse eilanden en zeeland samen: ca. vier-en-negentigduizend. Stellig kwamen er dus in totaal (er werden immers ook inundaties gesteld in de rest van Zuid-Holland, in Noord-Holland, in Utrecht en in westelijk NoordBrabant) ver over de honderdduizend nieuwe evacué's. Ook vele tienduizenden stuks vee moesten afgevoerd worden, zo ook delen van de winteroogst en landbouwwerktuigen. Waar de evacué's precies terechtgekomen zijn, is ook al niet bekend; enkele gegevens doen vermoeden dat diegenen die niet bij naaste familieleden elders hun intrek konden nemen, door het Bureau Afvoer Burgerbevolking gedeeltelijk in Noord-Brabant, gedeeltelijk in de steden in het westen des lands ondergebracht werden, en landarbeiders met hun gezinnen veelal in Groningen waar men in de landbouw krachten tekort kwam.
XCWij herinneren er aan dat er in verband met de Duitse kustverdediging in de periode zomer' 42-eind '43 ook al grote evacuaties uitgevoerd waren. Bij die eerdere evacuaties (wij beschreven ze in de paragraaf 'Evacuatie en afbraak' in hoofdstuk 9 van ons vorige deel) hadden in totaal ca. driehonderdduizend mensen een nieuwe behuizing moeten zoeken of er een toegewezen
XC1 De plaatselijke autoriteiten wisten te bereiken dat de bebouwde kommen van Middelharnis, Sommelsdijk en Dirksland gespaardbleven; om die kommen werden nooddijken aangelegd. Later slaagden illegale werkers in Middelharnis er in, de telefoongesprekkenvan de Duitse commandant op het eiland af te luisteren, ja zelfs een microfoon in zijn werkkamer te plaatsen - de berichten werden aan een illegale groep te Rotterdam (vermoedelijk was dat de groep-'Albrecht') doorgegeven. • J. Boomsma en]. Verseput: Verdrinkend land (1945), p. 107. 132
gekregen. Het beleid van het Bureau Afvoer Burgerbevolking had toen tot veel klachten aanleiding gegeven. Wij nemen aan dat dit bureau bij de evacuaties in'44 gebruik kon maken van ervaringen die in '42 en '43 opgedaan waren - daar stond tegenover dat het overheidsapparaat, ook door de tekorten op materieel gebied, met steeds meer frictie ging opereren. Afgezien daarvan werd aan de evacuaties van begin '44 extra zwaar getild omdat zij nagenoeg geheel uit inundaties voortvloeiden. Notabene: de rantsoenen waren al zo krap en nu werden aanzienlijke delen van de cultuurgrond onder water gezet!
XCDoor de hervormde synode werd een kanselboodschap opgesteld die eind februari' 44 in een groot aantal protestantse kerken voorgelezen werd.! 'Na de ontruiming en afbraak van vele gemeenten aan de kust worden thans', zo vernamen de kerkgangers,
XC'boeren en burgers van huis en hof verdreven, terwijl de vruchtbaarste landen en akkers aan het water worden prijsgegeven.
XCOland! land! land! hoor des Heren Woord!
XCDat wij ons verootmoedigen onder de tuchtiging des Heren,' gelijk wij alles geven in de hand van de Heilige God, die recht doet naar Zijn welbehagen.
XCDaarom predikte de Kerk bekering tot God en toekering tot de naaste ... Ontvangt dan, indien zij op uw weg komen, degenen die hulp van node hebben, met liefde in uw huizen. Vergeet de herbergzaamheid niet ... Verplaatst u in de toestand van anderen die het zoveel moeilijker hebben dan gij'
XCdat laatste zal, zo veronderstellen wij, menigeen gelukt zijn, doch ook menigeen niet. Door de verhuizing van nieuwe grote bevolkingsgroepen ontstonden, aldus weer Boomsma en Verseput, 'natuurlijk wel hechte banden van vriendschap ... , maar talrijker is het aantal gevallen van grote verwijdering ofherrie dat tengevolge van de evacuatie ontstond.P
XCHet lag voor de hand dat ieder die in de maanden februari-maart '44 van die evacuaties hoorde, zich met grote bezorgdheid afvroeg, tot welke nieuwe evacuaties de bezetter nog opdracht zou geven als hem dat in zijn kraam te pas kwam. Bij delen van het overheidsapparaat was die bezorgdheid uitermate concreet: eind '43 hadden namelijk de burgemeesters van alle steden in het westen des lands opdracht gekregen, de massale evacuatie van die steden in voorbereiding te nemen; hun evacuatiediensten moesten daar de nodige plannen voor opstellen. Een en ander betekende dat de stedelijke bevolkingen op papier in grote groepen ingedeeld werden, dat daar geleiders
XC1 Tekst in Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. II, p. 176-77. 2 J. Boomsma en J. Verseput: Verdrinkend land, p. 135.
voor werden aangewezen en dat vastgesteld werd, langs welke wegen de evacuatie zou geschieden (zij moest te voet plaatsvinden) en in welke gebieden de geëvacueerden opgenomen zouden worden. Wij weten niet in welke mate die plannen in de verschillende steden uitgewerkt zijn, maar wèl dat aan een ieder die er zich mee moest bezighouden, van meet af aan twee dingen duidelijk waren: dat de Duitsers bij de militaire verdediging van het westen des lands blijkbaar tot het uiterste zouden gaan en dat de evacuatie te voet van een paar miljoen stadsbewoners tot een immense chaos en een onvoorstelbare ramp zou leiden.
XCVoorzover in het kader van de Duitse verdedigingsplannen betonnen bunkers en muren opgetrokken moesten worden, kon de Organisation Todt (de Duitse organisatie die in ons land door Nederlandse aannemers, de beruchte 'bunkerbouwers', dit soort bouwwerken liet aanleggen) er slechts min of meer geschoolde arbeiders bij gebruiken, maar andere werkzaamheden waren er die ongeschoolde krachten, d.w.z. ook gewone burgers, konden uitvoeren. Van de diensten van gewone burgers had de Wehrmacht reeds vaak gebruik gemaakt: waren in een bepaalde gemeente kabels vernield of was er andere sabotage tegen Wehrmacht-installaties bedreven, dan werden burgers opgeroepen om in het donker wacht te lopen; bovendien moesten in steden waar zich grachten bevonden, burgers vaak in de wintermaanden des avonds langs die grachten patrouilleren om, als een Duitse militair, door de duisternis misleid, in het water viel, terstond de helpende hand te kunnen bieden. Taken van dit soort werden steeds door de gemeenten georganiseerd: ten stadhuize werden de briefjes ingevuld waarmee telkens het vereiste aantal burgers opgeroepen werd. Die burgers vonden het als regel hoogst onaangenaam wanneer zij tot deze en dergelijke diensten verplicht werden: zij hielpen de bezetter en (dat zal bij deze en gene ook wel een rol gespeeld hebben) zij kregen er geen cent voor betaald. Vooralna de April-Meistakingen kwam het nogal eens voor dat die diensten geweigerd werden (wie dan voet bij stuk hield, moest als regel enige tijd onderduiken): men voelde er niet voor, aan het Duitse machtsapparaat op welke wijze ook bescherming te verlenen.13 2
1 Wij ontlenen een deel van onze gegevens aan Sijes: p. 510-27.
XCWat de diensten betrof waartoe men in het kader van de Duitse verdedigingsvoorbereiding verplicht werd: de eisen hiertoe werden niet door de Wehrmacht gesteld maar, op aanwijzing van de Wehrmacht, door het Reicks leommissariat. Het Reichskommissariat maakte daarbij gebruik van de algemene vorderingsbevoegdheid die het zich in december' 42 aangematigd had bij een verordening+ waarbij in artikel 1 o.m. bepaald was dat de Reichskommissar,'indien hij het in het algemeen belang noodzakelijk acht' (buiging voor het volkenrecht), 'bevelen (kan) ... dat iemand bepaalde prestaties verricht'; dat bevel kon via de pers en de radio of via aanplakbiljetten gegeven worden, maar ook in de vorm van afzonderlijke schriftelijke stukken die de betrokkenen via de burgemeesters zouden bereiken; wie zulk een bevel zou weigeren, zou, althans volgens de verordening van december '42, door de Duitse rechter gestraft worden met maximaal vijf jaar gevangenisstraf en/of maximaal f 100000 boete.
XCOp de vele duizenden arbeiders die van' 42 af in ons land bij de bouw van de Atlantikwall ingeschakeld waren, was deze verordening niet toegepast. Dat was niet nodig geweest: die arbeiders waren aangelokt door de hoge lonen èn door het perspectief dat zij niet naar Duitsland uitgezonden zouden worden. Onverwachts werd evenwel in mei '43 na de Geallieerde aanval op de Möhne- en Ederdammen, di~ in het Ruhrgebied lagen, een groot deel van die arbeiders onder dwang naar die streek verplaatst en na de zware bombardementen op enkele Duitse steden kwam het opnieuw tot dergelijke gedwongen verplaatsingen. Hoe ging het daarbij toe? Aldus: de barakken aan de kust waarin arbeiders des nachts vertoefden, werden plotseling in de ochtendschemering door geüniformeerde Duitsers omsingeld en de arbeiders werden vervolgens min of meer als gevangenen naar Duitsland getransporteerd; daar hield men hen enkele maanden vast.
XCNadien was de animo om werk bij de 'bunkerbouwers' van de Atlantikwall te aanvaarden, in ruime mate bekoeld. Dat schiep aanzienlijke problemen voor de Duitsers. Eerder al waren 'goede' ambtenaren bij tal van gewestelijke arbeidsbureaus (GAB's) hun gaan tegenwerken (die ambtenaren hadden arbeiders die zich bij hen aangemeld hadden, naar de cultuurtechnische werken gestuurd en waren traag geweest in het leveren van werkkrachten voor de Atlantikwalî) - nu lieten ook die werkktachten zelf het veelal afweten. Er kwamen veel minder vrijwilligers dan tevoren en onder diegenen die van de herfst van '43 af aan de Atlantikwall werkten, waren er enkele duizenden die het risico, opnieuw naar Duitsland gezonden te worden, niet133
1 VO I39/42 1942, p. 604-I7).
wilden lopen: zij verlieten de barakkenkampen en zochten ander werk of doken onder.
XCIn het najaar van '43 werkten (vermoedelijk) nog acht-en-veertigduizend arbeiders aan de Atlantihwol]; dat aantal was niet voldoende om op tijd de betonnen versterkingen te voltooien waartoe Rommel opdracht ging geven, laat staan dat die arbeiders ook nog langs de stranden over vele kilometers versperringen konden aanleggen en elders tankgrachten graven en 'Rommel-asperges' plaatsen. Hiertoe moesten willekeurige burgers gerequireerd worden, zulks in het kader van vorderingsacties die zich tot grote delen des lands zouden uitstrekken. Wat aan werkzaamheden verricht moest worden, zou de Wehrmacht aangeven; de Hauptabteilung Soziale waltung, organiserend centrum op het gehele gebied van de arbeidsinzet, kreeg bij Christiansens staf een apart verbindingsbureau. Dat verbindingsbureau zou eerst trachten voldoende arbeiders te vinden via de GAB's (ook op de Nederlandse Heidemaatschappij zou een beroep gedaan worden), maar leverde dat alles niet voldoende op (tal van GAB's gingen met verdubbelde vindingrijkheid tegenwerken), dan zouden de burgemeesters aan de beurt komen, d.w.z. dat zij burgers zouden moeten vorderen om in ofbij de betrokken gemeente te gaan 'spitten voor de Moffen', zoals men zei. Die burgemeesters zouden daartoe aanwijzingen ontvangen van SeyssInquarts provinciale Beaujtragten. Gevorderd moesten dan worden de diensten van mannen tussen de 18 en 45 jaar, zulks voor een periode van twee weken (in mei '44 werd dat vier weken en in juni werd de leeftijdsgrens 50 jaar) die malmen zouden voor dat werk betaling krijgen, niet veel evenwel, daar zij als ongeschoolde krachten beschouwd werden (het 'grondloon' was ruim twee kwartjes per uur); de gemeenten zouden voor de uitbetalingen zorgen. De centrale functie die de gemeentebesturen in dat geheel uitoefenden, kwam ook in de naam van de vorderingsactie tot uitdrukking: zij werd namelijk aangeduid als de 'Gemeinde-Einsatz':
XCDeze 'Gemeinde-Einsatz' nu, zou een probleem gaan vormen zowel voor vele er bij betrokken Nederlandse gezagsdragers als voor talrijke burgers wier diensten gevorderd zouden worden, en een heel wat kwellender probleem dan men tot dusver gekend had! De bescherming die door middel van het wachtlopen aan het Duitse militaire apparaat geboden was, had zich tegen incidentele sabotage gericht of had de strekking gehad drenkelingen te redden - wat nu gevraagd werd, was dat men de bezetter, de vijand, rechtstreeks hielp in zijn militaire strijd tegen de bondgenoot, de bevrijder: de versperringen die men op het strand ging aanleggen, de palen die men ging plaatsen, de tankgrachten die men ging graven, konden aan Geallieerde militairen, eventueel ook aan Nederlanders onder hen, het leven
kosten, en dat niet op een vaag en ver slagveld en te onbestemder tijd, maar in het eigen land en binnen enkele maanden.
XCVelen onder de burgers die in het kader van de Gemeinde-Einsatz opgeroepen werden, voelden er niets voor, de gevergde diensten te verlenen. Dezulken hadden geen behoefte aan volkenrechtelijke argumenten of aan algemene begrippen als 'nationale plicht' - de zaak lag veel simpeler: men snakte naar de bevrijding en die bevrijding zou door al die versterkingen welke 'de Moffen' lieten aanleggen, bemoeilijkt en dus wellicht ook vertraagd worden. Heel iets anders was of men zich aan de opgelegde vordering blijvend zou kunnen onttrekken. Dat hing in veel gevallen van de individuele omstandigheden af en ook van de represailles die de bezetter eventueel zou nemen.
XCIn de 'Aanwijzingen' welke de regering in '37 vastgesteld had, waren 'het graven van loopgraven en het aanleggen van versterkingen van welke aard ook' uitdrukkelijk 'ongeoorloofd' genoemd en in het uit 1907 daterend Landoorlogreglement stond dat een bezetter van een bevolking in bezet gebied geen diensten mocht eisen waaruit voor die bevolking zou voortvloeien dat zij deelnam aan 'de krijgsverrichtingen tegen haar vaderland'. Maar wat waren 'krijgsverrichtingen'? In de eerste maanden van de bezetting (wij verwijzen naar wat wij dienaangaande in hoofdstuk 4 van deel 4 geschreven hebben) had het college van secretarissen-generaal, voorgelicht door de volkenrechts-deskundige van Buitenlandse Zaken, prof mr. J. P. A. François, zich in grote meerderheid op het standpunt gesteld dat men de 'Aanwijzingen' terzijde moest leggen en dat men, wat het Landoorlogreglement betrof, een onderscheid kon toepassen dat door de Engelse hoogleraren Oppenheim en Lauterpacht gemaakt was: medewerking aan 'military operations' mocht door een bezetter niet gevergd worden, aan 'military preparations' daarentegen wel.
XCScherp stond dat onderscheid Frederiks, de secretaris-generaal van binnenlandse zaken, niet meer voor ogen toen hij medio november '43 voor het eerst geconfronteerd werd met de inschakeling van gemeentebesturen bij werkzaamheden ten behoeve van het nieuwe Duitse verdedigingsstelsel. Tot zijn departement wendde zich namelijk de burgemeester van Diemen bij Amsterdam aan wie mededeling gedaan was dat hij er voor eind februari' 44 voor moest zorgen dat in zijn gemeente enkele honderden woningen gesloopt waren. Was het vragen van die medewerking niet in strijd met het volkenrecht? Frederiks' hoofdambtenaar mr. J. M. Kan kon die vraag niet beantwoorden. Kan legde haar nog diezelfde dag aan Prederiks voor. 'Hij acht', noteerde Kan, 'geen strijd met het volkenrecht aanwezig. Daar hij echter geen deskundige is, zou hij de mening van prof François willen
kennen. '1 Kan zocht François op en deze wees, zoals te verwachten was, op de passage bij Oppenheirn-Lauterpacht: 'military preparations (aanleggen bruggen, forten, militaire wal enz.)' waren, ,zei hij, geoorloofd, althans 'niet ontoelaatbaar Prof. François erkent', legde Kan vast, 'dat dit ver gaat, maar tegenover de Duitse autoriteiten kan z.i. bezwaarlijk een beroep op het volkenrecht worden gedaan.' De burgemeester van Diemen werd ingelicht - nu, op hèm maakte François' beschouwing niet veel indruk. Hij zocht de ontslagen Amsterdamse hoogleraar in het volkenrecht prof. mr. J. H. W. Verzijl op, een heel wat strijdbaarder geleerde dan François, en deze 'meende', aldus Kan, 'dat hier kennelijke strijd met het volkenrecht aanwezig was' - de burgemeester van Diemen hield voet bij stuk. Hij werd op last van het Reichsleommissariat met verlof gestuurd (elke verdere strafmaatregel bleef achterwege); de burgemeester van Amsterdam, Voûte, werd met de waarneming van het burgemeesterschap van Diemen belast.
XCNog voor deze zaak zich had toegespitst, was het in Zeeland tot een crisis gekomen. In de loop van november had de Beaujtragte daar aan tal van burgemeesters opdracht gegeven, voor allerlei graafwerk de diensten van burgers te vorderen, verscheidene van die burgemeesters hadden zich met de commissaris van de provincie en deze had zich met Frederiks in verbinding gesteld - Frederiks ging op 23 november samen met mr. Kannaar Zeeland en voerde daar op de z jste en zaste besprekingen in Middelburg en Goes. Bij de bespreking te Middelburg met de burgemeesters van Walcheren wees de commissaris van de provincie, mr. P. Dieleman (deze was in '40 op grond van zijn pro-Duitse opvattingen door de bezetter benoemd), op 'de volkenrechtelijke bezwaren'. De Duitsers beriepen zich op 'het algemeen belang', maar, zo betoogde hij volgens Kans verslag", 'er ligt hier geen enkel belang voor de bevolking.' Niettemin had Dieleman, om de burgemeesters terwille te zijn, een concept-vorderingsbevel opgesteld dat hij zo had geformuleerd, 'dat de aanwijzing niet door de burgemeester geschiedt.' Die aanwijzing stond dus blijkbaar op naam van een Duitse instantie.
XCHet was slim gevonden, maar het bevredigde niet. 'Door tal van burgemeesters werd', aldus Kans verslag,
1 (J. M. Kan): 'Korte aantekening betreffende gang van zaken opdracht Duitse autoriteiten aan burgemeester Diemen tot verlenen vanmedewerking aan sloping woningen' (z.d.) (Collectie-K.J. Frederiks, 2 e). 2 J. M. Kan: 'Korte aantekening van besprekingen mr. Frederiks met burgemeesters Walcheren en Zuid-Beveland op 23 en 24 november 1943 inzake vorderingen Ned. arbeidskrachten voor militaire doeleinden' (z.d.) (a.v.).
'gewezen op de moeilijkheden waarin zij aldus komen. Door het bevel door te geven dekken zij dit met hun verantwoordelijkheid. Bovendien moeten zij zelf selecteren. Zij drijven de eigen inwoners in de dood door hen aan te wijzen voor werkzaamheden op gevaarlijke plaatsen. .. Sommige burgemeesters gaan er liever uit dan hieraan medewerking te verlenen.
XCMr. Frederiks wees o.a. op de moeilijkheid dat Oppenheim, de meest gezaghebbende Engelse auteur, medewerking aan military preparations niet in strijd met het volkenrecht acht. Persoonlijk neigt hij tot de opvatting, dat i.c. de grens overschreden wordt. Hij vreest inmiddels dat hij de Duitse autoriteiten niet zo ver kan krijgen dat zij deze opdrachten terugnemen. Hij wil hiertoe echter in elk geval een poging doen. Mede wil hij trachten om deze drinkbeker van de burgemeesters af te houden en de gewestelijke arbeidsbureaus in te schakelen. Dit heeft ook tegenover de bevolking een voordeel: geeft een 'goede' burgemeester het bevel door, dan meent de bevolking dat de zaak in orde is. Kan hij echter zeggen: 'ik heb geweigerd', dan weet men dat er een Iuchtje aan is en kan men zijn handelingen daarop afstemmen.'
XCDat Frederiks, zijn gewoonte getrouw, ook hier weer trachtte, kwalijk werk aan een andere Nederlandse overheidsdienst, nl. de GAB's, toe te schuiven (hij had weinig succes, immers de Gemeinde-Einsatz hing juist samen met het feit dat de GAB's te weinig bereikten), stippen wij slechts aan. Van speciaal belang lijkt ons Frederiks' uitlating: 'Geeft een 'goede' burgemeester het bevel door, dan meent de bevolking dat de zaak in orde is.' Was dat zo? Natuurlijk niet: die 'goede' burgemeester werd dan door een groot deel van de bevolking als een slappe figuur beschouwd die zich bij een kwalijke zaak liet inschakelen. Intussen was de tendens van Prederiks' woorden wèl dat een 'goede' burgemeester die inschakeling moest weigeren. Duidelijk zei Frederiks dat in Middelburg overigens niet; hij is er in de periode die volgde (periode waarin hij in verscheidene delen des lands inzake de Ge meinde-Einsatz besprekingen voerde met 'goede' commissarissen der provincies en 'goede' burgemeesters), tenslotte toe overgegaan om te zeggen: 'Ik zou het weigeren', maar dat zei hij, voorzover bekend, voor het eerst pas op I mei '44 in Tilburg, toen de Gemeinde-Einsatz al meer dan vijf maanden gaande was.! Voordien had hij, als in Zeeland, wel suggesties in die richting geuit maar het effect daarvan had hij goeddeels teniet gedaanIn zijn naoorlogse apologieschrijftdat hij, aangezien de gevolgen van een weigering, medewerking aan dete verlenen, op de burgemeesterszouden neerkomen, de verantwoordelijkheid voor die gevolgen niet op zich had willen nemen (het komt ons voor dat die gevolgen, ware van hem een opdracht tot weigering uitgegaan, ook hèm getroffen zouden hebben), 'en daarom moest ik mij beperken tot het onverholen mededelen dat
1 Prederiks
door in elke bespreking óók op het advies van prof. François te wijzen, ja de passage uit het werk van Oppenheirn-Lauterpacht die op het onderscheid tussen 'militaire voorbereidingen' en 'militaire operaties' betrekking had, was begin' 44 door Binnenlandse Zaken op grote schaal onder de burgemeesters verspreid.' Het gevolg van dit alles was dat Frederiks het bij beide groepen onder de Nederlandse gezagsdragers verkorven had: hij had het bij de tot weigering geneigden verkorven omdat dezen vonden dat hij, als hij van mening was dat een burgemeester 'neen' diende te zeggen, zelf als secretarisgeneraal de verantwoordelijkheid voor dat 'neen' moest durven aanvaarden, en hij had het bij de tot aanpassing geneigden verkorven omdat dezen zich door zijn suggesties en tenslotte door zijn woorden: 'Ik zou het weigeren', alleengelaten voelden.
XCikzelf, wanneer mij als burgemeester een zodanige opdracht gegeven werd, deze beslist niet zou uitvoeren ... I'Honneur passe avant tout!' (p. 50). Wij kennen, gelijk gezegd, die 'onverholen' mededeling eerst uit een stuk met betrekking tot de bespreking die Frederiks op 1 mei' 44 in Tilburg hield. Die mededeling vormde althans voor de gezagsdragers in Noord-Brabant toen een opmerkelijk novum. Een ambtenaar van de provinciale griffie in Den Bosch maakte op 3 mei de volgende aantekening over een gesprek met mr. P. C. J. M. Kruse, secretaris van het kabinet van de commissaris:
XC'Ik vroeg mr. Kruse ... wat het resultaat van het bezoek van de heer Frederiks was. MI. Kruse zeide: 'Zeer onbevredigend. De heer Frederiks heeft zich nimmer positief uitgelaten t.a.v. het vorderen van arbeidskrachten, maar nu heeft hij aan een van de burgemeesters te Tilburg geantwoord, toen deze hem vroeg wat hij (Frederiks) zou doen indien hij burgemeester was, dat hij het niet zou doen.' Ik zei de heer Kruse dat ik hiervan versteld stond, aangezien de secretaris-generaal vroeger de burgemeesters anders had geadviseerd. Mr. Kruse: 'Hij heeft zich steeds aan de oppervlakte gehouden. De commissaris' (jhr. mr. dr. A. B. G. M. van Rijckevorsel) 'heeft met de heer Frederiks meermalen over dit onderwerp gesproken en zich daarbij positiefuitgedrukt; de heer Frederiks antwoordde nimmer. De commissaris heeft vanaf die tijd aangenomen, dat de secretaris-generaal met zijn standpunt accoord ging' (nl. de burgemeesters adviseren om hun medewerking te verlenen) ... 'Mr. Kruse gaf mij toe, dat het er thans op neer kwam dat de heer Frederiks de commissaris op dit punt In de steek liet.' (Aantekeningen-Cornelissen, 3 mei 1944, stukken zuiveringjhr. mr. A. B. G. M. van Rijckevorsel, 116).
XC1 Aan Boot, de burgemeester van Wisch en Terborg (voor wie hier een breukpunt lag), was tot in februari '44 slechts bekend dat Frederiks het afkeurde indien burgemeesters wegens de van hen gevergde medewerking aftraden. Op 1 maart nam Boot met andere burgemeesters uit de Achterhoek aan een bespreking met Frederiks deel waaromtrent Boot noteerde: 'Hij' (Frederiks) 'kon nu een weigering volkomen begrijpen. Dat was voor de eerste maal dat hij zo sprak'. (J. J. G. Boot: Burgemeester in bezettingstijd, p. 206). Op 1 mei ging Frederiks dus verder toen hij zei dat hijzelf zou weigeren.
XCHet was, al met al, een belangrijke aangelegenheid die, gezien de oorlogssituatie en de weerzin bij de bevolking, gezien ook het feit dat onder de personen wier diensten voor de Gemeinde-Binsatz gevorderd werden, inderdaad slachtoffers konden vallen, voor nagenoeg elke 'goede' onder de Nederlandse gezagsdragers een klemmend gewetensprobleem vormde: was hier nu niet het punt bereikt waarop men, wat ook de gevolgen zouden zijn, 'neen' moest zeggen? Talrijke katholieke burgemeesters wendden zich tot de geestelijkheid. De zaak, werd aan de aartsbisschop voorgelegd. Diens advies liet aan duidelijkheid niets te wensen over: na raadpleging van 'meerdere deskundigen' wees het Episcopaat in overeenstemming met het 'eenparig oordeel' dier deskundigen op de 'Aanwijzingen' van '37: medewerking aan 'het graven van loopgraven en het aanleggen van versterkingen van welke aard ook' was ongeoorloofd,"
XCTal van oproepen gingen van illegale groepen uit om werk in het kader van de Gemeinde-Einsatz te weigeren. Uiteraard sprak ook de illegale pers er zich fel tegen uit. 'Wie graaft, graaft zijn eigen ondergang', schreef Trouw begin februari '44, 'men weigere elke arbeid. Massaal verzet doet ook dit mislukken.P Het Parool gaf in een pamflet aanwijzingen die, terecht, rekening hielden met de dwangsituatie waarin de individuele burger kon komen te verkeren:
XC'Wanneer u met een revolver bedreigd wordt door Duitsers of hun Nederlandse handlangers, en zij cisen dat u ten behoeve van de Duitse Wehrmacltt gaat graven en spitten, dan kunt u zich daar als ongewapend burger natuurlijk niet tegen verzetten. Dat verlangt trouwens ook niemand van u.
XCMaar wanneer u de kans krijgt om u, op welke wijze dan ook, aan dit graafen spitwerk te onttrekken, dan bent u verplicht deze kans aan te grijpen ...
XCAls de Duitser polderjongens n.odigheeft, laat hij dan de bandieten van de Landwacht, de NSB en de SD maar aan het graven zetten. Fatsoenlijke Nederlanders doen hieraan niet mee!'
XCIn hoeverre is nu in overeenstemming met deze en dergelijke consignes gehandeld?
XCDe gegevens terzake zijn onvolledig.A. B. G. M. van Rijckevorsel (stukken zuivering A. B. G. M. van Rijckevorsel, II). 2 Trouw, II, 2 (febr. 1944), p.
1 Brief, 17 maart 1944, van mgr. W. Mutsaerts, bisschop van Den Bosch, aan
XCLaat ons beginnen met de eerste provincie waar de Gemeinde-Einsatz tot uitvoering kwam: zeeland. Daar werden te Middelburg op zondag 21 november' 43 ruim honderd mannen opgeroepen om twee weken lang voor de bezetter te gaan graven; zij moesten een fiets en een schop meebrengen. De lijst van-de gevorderden was op het Kringhuis van de NSB opgesteld, de gemeentesecretaris (de burgemeester was 'fout') protesteerde bij de commissaris van de provincie, mr. Dieleman, en dat protest zal er wel toe bijgedragen hebben dat secretaris-generaal Frederiks op 23 en 24 november in Zeeland de besprekingen voerde waarvan wij al melding maakten. Wij hebben geen denkbeeld van de mate waarin de opgeroepenen te Middelburg weigerden, voor het graafwerk op te komen - misschienishet feit dat spoedig ook 'gesloten groepen' opgeroepen werden, een aanwijzing dat men via-de individuele aanzeggingen niet de aantallen bijeenkreeg die men wenste. Al op 25 november werden namelijk de oudere leerlingen van de Ambachtsschool als groep gedwongen, aan het graafwerk deel te nemen. Begin december werden de directeuren en rectoren van alle scholen voor voortgezet onderwijs verplicht, de namen van hun mannelijke leerlingen boven de zeventien jaar en van hun mannelijke leerkrachten tot vijf-en-veertig jaar op te geven. Dat werd door een aantal directeuren en rectoren geweigerd (bij de instellingen voor bijzonder onderwijs met steun van de schoolbesturen) - gevolg was dat die weigeraars persoon voor persoon opgehaald werden en samen met hun leerlingen en docenten aan het werk gezet: 'Leraars en leerlingen staan naast elkaar te graven onder toezicht van een paar Moffen. Zodra deze echter hun hielen lichten, staat de arbeid stil!'!
XCHet schijnt dat bij de voortzetting van het 'spitten' in Zeeland in de eerste drie maanden van '44 niet zo heel veel mensen opgeroepen werden, maar in april ontstond een nieuwe situatie toen de Beaujtragte opdracht gaf, met grote snelheid 'Rommel-asperges' te plaatsen. Daartoe moesten niet alleen mannen opgeroepen worden maar ook vrouwen, zulks binnen nieuwe leeftijdsgrenzen: van vijftien. tot zestig jaar. Middelburg alleen moest drieduizend werkkrachten leveren. 'De Zeeuwse burgemeesters', zo tekende een inwoner van Middelburg op 1 mei in zijn dagboek aan, 'roepen op, de ambtenaren der secretarieënschrijvende briefjesen de brandweerlui moeten ze rondbrengen. Denk echter niet dat alles nu maar van een leien dakje gaat. Velen komen niet op, negéren straalde hele oproep en wagen het er op, weg te blijven. Anderen komen met briefjesvan doktoren dat ze door dezeof gene kwaal, dit of dat gebrek ongeschiktzijn. In Vlissingenmoesten er de eerste maandag (dat is verleden week') vijfhonderd opkomen; er waren er nog geen
XC1 E. Marezate: Zo was het, p. 36. 'Maandag 24 april 1944.
honderd. Toen hebben de Moffenmet behulp van de Landwachtop straatrazzia's gehouden en werd iedereendie in de termen viel, gedwongen te gaan werken."
XCLater in mei werden in Middelburg ca. driehonderd personen voor het graafwerk opgeroepen, 'niet meer dan IO%' verscheen. 'Het komplete politiepersoneel, een groot aantal marechaussees en ettelijke Landwachters' werden ingezet om de weigeraars op te halen, velen van die weigeraars wist men toen te vinden."
XCElders in zeeland was er, naar het schijnt, veel minder verzet, waarbij plaatselijk de 'lijdelijke' stromingen binnen de Gereformeerde Bond en de Christelijke Gereformeerde Kerk en de overwegend passieve houding van voorgangers en leden der Gereformeerde Gemeenten een rol gespeeld kunnen hebben. In het district-Terneuzen van het GAB zou slechts één persoon in zijn weigering volhard hebben, zeggend: 'Ik: werk slechts voor God en de koningin", en in Goes zou bij een steekproef gebleken zijn dat 98 % van de opgeroepenen uiteindelijk verschenen was. Door de meesten van die Zeeuwse opgeroepenen werd overigens stevig lijngetrokken. De waarnemend burgerneester van Rilland, tevens leider van de Landstand in Zeeland, bood op een gegeven moment aan, met eigen krachten 'Rommel-asperges' te plaatsen, en toen dat aanbod door de Wehrmacht aanvaard was, bleek, alduslater Musserts gemachtigde in Zeeland, 'dat in één dag evenveel bomen konden worden 'geplant' als voorheen in een week.I" Met dat al slaagde de Wehrmacht er in, voldoende 'Rommel-asperges' geplaatst te krijgen: het werden er, gelijk al vermeld, in Zeeland meer dan een miljoen.
XCDat resultaat is bereikt ondanks het verzet dat door sommigen geboden is. Wij nemen aan dat van diegenen die in eerste instantie weigerden op te komen (men denke aan de cijfers met betrekking tot Vlissingen en Middelburg), velen toch aan het werk gingen, ook als zij niet door de politie, de marechaussee of de Landwacht opgehaald werden. Er waren er evenwel ook die bleven weigeren; doken zij niet onder, dan werden zij gearresteerd en voor een periode van vier, later zes weken opgesloten in een strafkamp bij Oost-Souburg op Walcheren. Daar zaten eind mei meer dan veertig 'strafgevallen' , meest Zeeuwen. Zij waren allen kaalgeknipt, moesten overdag onder strikt toezicht werken, kregen naast hun werk nog urenlange strafMarezate:p.van der Veur:p.Sijes:p.J.Dekker: 'De bestuurdersvan Zeeland tijdens de bezetting van 1940-1944' (1950), p. I02 (Doc U-923,
1 E. 48-49. 2 M. W. G. 152. S 525. 4 A.
oefeningen te doen en ontvingen naast de middagmaaltijd waar de Centrale Keuken te Middelburg voor zorgde, in het kamp nauwelijks iets te eten.! Het spreekt vanzelf dat van het bestaan van dit strafkamp een intimiderende werking uitging.
XCWat het werk betreft dat in Zeeland in het kader van de Gemeinde-Einsatz uitgevoerd moest worden: uitgesproken zwaar was alleen de arbeid bij de stranden. In Zeeuws-Vlaanderen en op Walcheren (Schouwen stond goeddeels onder water) moesten bij eb palen in de zeebodem gedreven worden. De mannen stonden daar dan tot aan de knieën in het zeewater om in gaten die met brandspuiten in het zand gespoten werden, palen te plaatsen waartussen later lijnen gespannen werden waaraan explosieven kwamen te bungelen. Per etmaal moesten zij tien tot twaalf uur werken, maar doordat bij hoog water natuurlijk niet gewerkt kon worden, gebeurde het wel dat men tot bij middernacht in touw was - dan pas kon men naar huis ft etsen.
XCBij deze Gemeinde-Einsatz nu, had zich bij de Zeeuwse burgemeesters, d.w.z. bij de 'goeden' onder hen, verzet voorgedaan. In januari, toen de Einsatz nog een beperkt karakter had, had een aantal hunner bij Frederiks een verzoek om ontslag ingediend, de Beauftragte had toen opdracht gegeven, zes burgemeesters te arresteren en de 'SD' had er vijf in handen gekregen. Heeft dat feit anderen weerhouden, hun ambt neer te leggen? Dat moeten wij wel aannemen. Er was in elk geval, voorzover bekend, tijdens de meer uitgebreide Einsatz (het plaatsen van de 'Rommel-asperges') slechts één burgemeester die medewerking weigerde; hij dook onder.
XCOok in andere provincies werden tegen burgemeesters strafmaatregelen genomen. In Noord-Brabant werden er in mei acht gearresteerd. Zij waren op grond van hun weigering, verdere medewerking aan de Gerneinde-Einsatz te verlenen, door de Beauitragte voor een bespreking opgeroepen en toen zij daar voet bij stuk hielden, maakte de Beauftragte het zich gemakkelijk: hij verliet zijn werkkamer, deed er de deur op slot en waarschuwde de Sicher heitspoiizei; de acht weigeraars werden naar Vught gevoerd - zeven hunner kwamen in Duitse concentratiekampen om het leven. Eén burgemeester was er in Noord-Brabant die weigerde, oproepingsbevelen te laten uitgaan, maar die zich wel zelfbij de groep uit zijn gemeente voegde die ging'spitten'. Het bijeenbrengen van voldoende arbeidskrachten ging met dat al, schijnt
1 Het kamp te Oost-Souburg is omstreeks to juni '44 opgeheven; de kampbewoners werden toen via enkele tussenstations naar Bergen op Zoom gebracht waar men hen vrijliet.
het, niet erg vlot. Zoveel opgeroepenen doken onder-, dat de Wehrmacht er soms toe overging, door middel van razzia's het vereiste aantal werkkrachten bijeen te krijgen. Een deel hunner werd in zeeland aan de arbeid gezet, anderen in het westen van Noord-Brabant, o.m. bij Oudenbosch. Daar kwamen ook werkkrachten uit Kaatsheuvel terecht; zij waren in Oudenbosch; zo deelde de burgemeester van die plaats medio mei, aldus een ter provinciale griffie gemaakte aantekening, mede, 'nog slechter gelegerd dan varkens. Geen dekens, alleen los stro, geen tafels, geen borden, geen eetgerei. Voor de deuren van het nachtverblijf is er een gewapende bewaking; onder bewaking gaan de arbeiders naar het werk. De arbeiders vloeken op hun burgemeester dat hij hen naar Oudenbosch heeft gezonden. In het gesprek merkt de burgemeester op dat hij het jammer vond dat de heren Prederiks en de commissaris zo 'n slappe houding aannamen als hoogste chefs. 'Steun hebben wij niet."
XC'De arbeiders vloeken op hun burgemeester' - dat deed zich ook elders voor, ja wij hebben de algemene indruk dat een groot deel van de bevolking het de burgemeesters, aangenomen dat zij niet 'fout' waren (van de 'fouten' werd niet anders verwacht dan dat zij de bezetter een maximale hulp zouden bieden) in hoge mate kwalijk nam indien zij aan de Gemeinde-Einsatz medewerking verleenden. Naast de acht burgemeesters die weigerden, waren er in Noord-Brabant omstreeks twintig die zich ziek meldden; ter provinciale griffie veroorzaakte een en ander zoveel deining dat de griffier van de Staten overspannen raakte en rust moest nemen.
XCTot weigeringen kwam het ook in Noord-Holland. De 'foute' commissaris van deze provincie, mr. A. J. Backer, eiste stipte medewerking. Van de 'goede' burgemeesters doken toen in januari en februari '44 acht onder. Backer gaf vervolgens de gemeentesecretarissen opdracht, de gebruikelijke oproepingen te doen uitgaan. Dat werd door twee geweigerd, van wie één telefonisch van Backer te horen kreeg: 'Lelijke schoft die je bent, jij hebt je laten opstoken door (je burgemeester), die ploert! Doe jij nu maar je plicht, want de Engelsen komen hier toch niet l'ê - deze secretaris blééf weigeren, werd gearresteerd en tot twee jaar tuchthuisstraf veroordeeld. Ook door ambtenaren in andere gemeenten werd medewerking geweigerd; zij doken als regel onder. Backer was over het verloop van de Gemeinde-EinsatzTot hen behoorde de schrijver Antoon Coolen wiens landhuis vervolgens volkomen leeggeroofd werd.Aantekeningen-Comelissen,meiHaarlem: p.v. inz. A.]. Backer (ap.(getuigeH. Essink)(Doe
1 2 17 1944. PRA juli 1947), 15 G. 1-49, a-r).
bepaald ontevreden. 'De vordering van arbeidskrachten leverde', zo rapporteerde hij over maart '44, 'zeer grote moeilijkheden op ... De grote en grotere gemeenten hebben de arbeidskrachten moeten leveren. De vordering verliep verre van vlot, omdat het politie-apparaat onvoldoende meehielp' een politie-apparaat dat ingeschakeld was omdat de opgeroepenen blijkbaar in eerste instantie veelal aan de bevelen geen gehoor gegeven hadden. Zo waren in Haarlem, aldus Backer, 'van de 2600 oproepen slechts 280 man verschenen.'! In Heemstede werden bij de scholen voor voortgezet onderwijs de naamlijsten van de mannelijke leerlingen van zeventien jaar en ouder opgevraagd; bij enkele protestantse scholen kwam het tot weigeringen en ook hier vloeiden arrestaties uit -voort.
XCIn Zuid-Holland bleek het nodig, in Rotterdam honderden op te roepen die bij Hoek van Holland (deze kustplaats was geëvacueerd) strandversperringen moesten aanleggen. Ook hier was het werk zwaar. Zo velen knepen er tussen uit dat na enige tijd de persoonsbewijzen van alle opgeroepenen ingehouden werden zodra zij in Hoek van Holland aankwamen; zij kregen dat pb eerst na afloop van de dagelijkse arbeid terug. Andere Rotterdammers moesten in de omgeving van de stad 'Rommel-asperges' plaatsen; de gemeente-ambtenaar die hun arbeid regelde, werd in mei gearresteerd toen hij tegen een NSB'er gezegd had, 'dat de Duitsers zelf nog plezier van die palen konden hebben', en op de vraag waarom, had geantwoord, 'dat aan elke paal een Mof kon worden opgehangen" - dat kwam hem op tien maanden concentratiekamp te staan.
XCOok in de buurt van Zwijndrecht werden 'Rommel-asperges' geplaatst. 'We moesten', schreef een burger die opgeroepen was, 'putjes graven waar de palen in gezet moesten worden. Het graven van zo'n put was misschien een kwartier werk, maar ik kon niet verder komen als twee per dag, want ik moest toch na iedere stap weer uitrusten van de vermoeienis. De derde dag had ik er genoeg van.'S
XCIn de Bommelerwaard, in Overijssel en in de drie noordelijke provincies werden eveneens in het kader van de Gemeinde-Einsatz burgers opgeroepen, in de Bommelerwaard om het Duitse vliegveld bij Kessel te verbeteren ('velen doken onder's), In Hoogeveen werden in februari' 44 tweehonderdA. J. Backer: 'Maandrapport over maartaprilp.(a.v.,Gemeentepolitie Rotterdam: p.v.Völckersjulip.(Doede Koning: 'De Ark'p.(DoeA, a-r).J. van der Starre:(z.j.), p.
1 1944' (25 1944), 1-2 b-z). Z C. L. F. (31 1946), 68 I-1808, a-z), 3 C. (1966), 15-16 II-109 4 10.
vijftig burgers opgeroepen voor werk op het vliegveld bij Havelte - zes kwamen er opdagen, maar toen de Duitsers gedreigd hadden dat de burgemeester van Hoogeveen bij voortgezette weigering doodgeschoten zou worden, kwamen er voldoende krachten te voorschijn. In Leeuwarden werden, toen het vliegveld bij de stad zwaar gebombardeerd was, eveneens in februari talrijke burgers opgeroepen om de schade te herstellen - hiertegen protesteerde de balie in de Friese hoofdstad; de twee initiatiefnemers tot dit protest werden gearresteerd. In Friesland, Groningen en Drente 'tauchten' voorts, zo rapporteerde de 'SD', 'in einigen Fällen [ast die gesamten Gemeinde verwaltungen ... unter', o.m. 'weil sie [ür den Gemeinde-Einsatz [ür Wehr machtsarbeiter sorgen sol1ten.'l
XCOver de tegenwerking van de burgemeesters was het Reichskommissariat zich al in januari en februari '44 zorgen gaan maken. Generalleommissor Wimmer drong begin maart op strenge bestraffing aan, Rauter (die, zoals wij in hoofdstuk 5 onderstreepten, achter de vertraging bij de uitreiking der tweede distributiestamkaarten ook al sabotage vermoed had) sloot zich bij hem aan en het gevolg was dat op 14 maart een rondschrijven van SeyssInquart uitging", waarin meegedeeld werd dat, als burgemeesters of gemeente-ambtenaren onderdoken, hun naaste verwanten in het concentratiekamp Vught opgesloten moesten worden (de op de verwanten van politiemannen toegepaste 'Sippenhaft' herleefde dus) en hun eigendommen onmiddellijk in beslag genomen; uiteraard moesten die onderduikers ook met verlies van alle rechten ontslagen worden.
XCHet schijnt dat de 'Sippenhaft' (Frederiks heeft er krachtig tegen geprotesteerd) nimmer toegepast is.
XCHet is ietwat hachelijk, uit al deze gegevens, onvolledig als zij zijn, een algemeen beeld op te bouwen. Wij willen het er toch op wagen.
XCOm te beginnen verdient het dan de aandacht dat een deel van de achtergrond van de Gemeinde-Einsatz door het feit gevormd werd dat de arbeids
1 Aangehaald in de brief, 9 juni 1944, van de aan de SG 22/44). 2 Tekst: 10 b.
inzet via de gewestelijke arbeidsbureaus, om het woord van Sijes opnieuw te citeren, 'in het slop geraakt' was. Wij herinneren er aan dat deze GAB's die in de zes maanden mei t.e.m. oktober' 43 nog ruim drie-en-negentigduizend arbeidskrachten voor vertrek naar Duitsland aangewezen hadden, daaraan in de zes maanden november '43 t.e.m. april '44 nog geen veertienduizend hadden toegevoegd. Anders gezegd: bij dit belangrijke deel van het Nederlandse overheidsapparaat was zich een breed opgezette ambtelijke tegenwerking gaan aftekenen. Voor die tegenwerking had men, gegeven het gecompliceerde karakter van de Duitse regelingen (de lezer denke speciaal aan de Z-Karten-procedure), ook rijke mogelijkheden gehad.
XCDe Gemeinde-Einsatz bood daar minder mogelijkheden toe: burgemeesters moesten een bepaald aantal burgers (naar verhouding steeds een beperkt aantal) aanwijzen om diensten voor de Wehrmacht te verrichten. Dat is door een minderheid geweigerd, maar er waren in het land als geheel onder de burgemeesters toch meer weigeraars dan ooit tevoren tijdens de bezetting. In Noord-Holland, misschien ook elders, kwam het bovendien tot weigeringen van de kant van gemeentelijke functionarissen die, als de burgemeesters ondergedoken waren, hun taak moesten overnemen.
XCDuidelijk is ons inziens dat de burgers die de oproepingsbevelen ontvingen, ze in eerste instantie veelal naast zich neerlegden. Sommigen doken dan meteen onder, anderen (de meesten, veronderstellen wij) lieten dat na. Natuurlijk zag men er wel tegen op, een paar weken 'voor de Moffen te gaan spitten', maar tegen een eventueel vertrek naar Duitsland zag men veel méér op - vandaar dat, aldus onze indruk, de arbeidsinzet meer onderduikers opgeleverd heeft dan de Gemeinde-Einsatz, Hoe dat zij, als van de burgers wier arbeidskracht gevorderd was, slechts een klein deel kwam opdagen, dan kregen de politie, de marechaussee, de Landwacht, soms ook de Peulgendarmerie (de Duitse militaire politie) opdracht, de betrokkenen op te halen of razzia's te houden aan de openbare weg. Daarbij zal hier en daar door de politie en de marechaussee wel tegengewerkt zijn en ook zullen verscheidenen er wel in zijn geslaagd om zich met medewerking van artsen door haastig gefingeerde ziekten aan de Gemeinde-Einsatz te onttrekken,· maar onze algemene indruk is dat de Wehrmacht, zij het met frictie en vertraging, soms door razzia's en soms mede door het uiten van ernstige dreigementen (men denke aan het gebeurde te Hoogeveen), toch wel de krachten bijeenkreeg die zij nodig had - méér krachten zelfs. Enerzijds is het immers aannemelijk dat inderdaad door een deel, misschien wel een groot deel van de opgeroepenen extra langzaam gewerkt is (in hoeverre dat mogelijk was, hing van de mate van controle af), anderzijds is er geen reden om aan te nemen dat de werkzaamheden die Rommel via de Gemeinde
Einsatz uitgevoerd wilde zien, niet inderdaad uitgevoerd zijn.' Menige illegale werker ergerde zich daar groen en geel aan. Men moet evenwel in het oog houden dat, zo al 'Rommel-asperges' geplaatst, tankgrachten gegraven en strandversperringen aangelegd werden, in al die feiten niet tot uiting kwam dat zeer velen aanvankelijk (en sommigen blijvend) geweigerd hadden, de militaire operaties der Geallieerden te bemoeilijken.
XCIs dit beeld van de Gemeinde-Einsatz in strijd met hetgeen wij eerder schreven over het 'andere Nederland' dat na de April-Meistakingen ontstaan was en dat wij als 'weerbaarder, recalcitranter' aanduidden ?Wij menen van niet. In elk geval is van recalcitrantie bij de Gemeinde-Einsatz in ruime mate getuigd. Wij moeten bovendien in het oog houden dat, zo zich al in het land als geheel in de loop van' 43 aanzienhjk meer verzet ging aftekenen en de illegaliteit tot een veel breder ontplooiing kwam, daarmee nog niet het feit ongedaan gemaakt werd dat er onder de brede massa zeer velen waren die, hoezeer zij ook naar de bevrijding verlangden, toch niet bereid waren, enig duidelijk persoonlijk risico te nemen. Trouwens, ook hier en daar in het overheidsapparaat bleef de neiging bestaan, kwalijke Duitse opdrachten uit te voeren.
XCIn mei '44 werden daar enkele honderden Zigeuners het slachtoffer van.
XCEr zou iets voor te zeggen zijn geweest, de razzia op de Zigeuners waartoe het in de lente van '44 in ons land kwam, in het kader van de Jodenvervolging te behandelen; evenals de Joden werden namelijk de Zigeuners in het Derde Rijk als schadelijk beschouwd, anders gezegd: als een mensenslag dat uitgeroeid moest worden. Wij hebben evenwel gemeend dat wij datgene wat over de Zigeuners verhaald moet worden, beter in dit hoofdstuk kunnen opnemen; de Jodenvervolging is een continu proces geweest en in de beschrijving daarvan leek het ons onwenselijk, de eenheid van uitbeelding te doorbreken - anderzijds hebben wij, wat de Zigeuners betreft, in ons landJ.J.
1 Bij die werkzaamheden zijn ook wel Duitse militairen ingezet. 2 Wij hebben voor deze paragraaf gegevens gebruikt uit enkele alsnog te publiceren studies die in 1974 en 1975 door mej. Th. de Graaf, mej. A. Kloosterman, van Loenen, G. van Setten en mej. A. Visser geschreven zijn, zulks onder leiding van prof. dr. B. A. Sijes en grotendeels met gebruikmaking van door hem verzameld bronnenmateriaal. Aan deze scripties hebben wij al onze citaten ontleend.
slechts met één actie te maken, in mei' 44, zij het dat deze haar voorgeschiedenis heeft gehad, zulks niet alleen ten onzent maar ook in het Derde Rijk, ja eigenlijk in geheel Europa. Daarover een enkel woord.
XCVermoedelijk zijn in ons werelddeel Zigeuners pas verschenen in de late Middeleeuwen - zij werden althans in Centraal- en West-Europa pas omstreeks 1400 gesignaleerd. Het schijnt dat zij oorspronkelijk afkomstig waren uit Voor-Indië; zij zouden dan via Perzië en het zuiden van Rusland naar Europa getrokken zijn, maar ten dele ook via Noord-Afrika. Op dat laatste wees de benaming die zij in Engeland kregen: 'Gypsies', hetgeen als regel gezien wordt als een verbastering van 'Egyptians'. Karakteristiek voor deze Zigeuners was hun onwil om zich in enig vast maatschappelijk verband in te voegen; zij kwamen daardoor aan de zelfkant van de maatschappij te staan, beter: daar zwierven zij rond. Het was een isolement dat hen noopte, zich soms met geoorloofde maar ook wel met ongeoorloofde middelen tegen verhongering te beschermen.
XCMen moet wel aannemen dat in de loop der generaties van de volkenkundige eenheid van de groep niet veel overbleef; aan de ene kant gingen sommige Zigeuners tot een sedentair bestaan over waardoor zij veelal in de autochthone bevolkingen opgingen, aan de andere kant waren er in die autochthone bevolkingen personen die om allerlei redenen, verliefdheid bijvoorbeeld, met de Zigeuners wilden meetrekken of die zich tot een zwervend bestaan aangetrokken voelden; elke samenleving kent individuen die zich niet kunnen aanpassen, de 'asocialen', zoals men dan pleegt te zeggen, en het is plausibel dat de groep der Zigeuners in elke generatie een aantal van die 'asocialen' van de meest verschillende herkomst in zich opnam. Niet de volkenkundige afstamming werd beslissend, maar, precies alsbij de Joden, het behoren tot een sociaal-culturele minderheidsgroep die zichzelf als 'apart' beschouwde, door de meerderheidsgroepen ook als 'apart' gezien en behandeld werd, en daaldoor steeds verder de weg werd opgedrongen van het eigen lot, zo men wil: van het eigen noodlot. Precies als bij de Joden werden bij de Zigeuners de misdragingen van sommigen ('misdragingen' naar de normen van de maatschappij waar zij buiten stonden) steeds de gehele groep aangewreven: zij kregen allen de naam, dieven en oplichters te zijn. Vrijwel geen staat of staatje was er waarin niet reeds in een vroeg stadium dwangbepalingen tegen hen uitgevaardigd werden. In Frankrijk gaf Lodewijk XIV in 1682 opdracht, hen allen naar de galeien over te brengen, in de tweede helft van de achttiende eeuw trachtte Maria Theresia hen in Oostenrijk met dwang te assimileren. Dat laatste was wellicht niet de eerste poging van die aard en in elk geval niet de laatste; al die pogingen waren gedoemd te mislukken.
XCIn de negentiende eeuw kregen de Zigeuners nergens een vaste plaats in de maatschappij - die begeerden zij ook niet. Naarmate nu de steeds fijner gestructureerde staatsapparaten meer greep kregen op de individuele burger, konden de autoriteiten aan de toppen van die apparaten het moeilijker verdragen dat er binnen de grenzen een groep rondzwierf die zich systematisch aan die greep onttrok. Dat zwervend bestaan werd als een kenmerk van minderwaardigheid gezien. In Duitsland waren de pogingen om die zwervende groep onder controle te krijgen nergens krachtiger dan in Beieren; daar werd in I911 bepaald dat de politie aan aile Zigeuners vingerafdrukken moest afnemen,
XCHet spreekt vanzelf dat uit de nationaal-socialistische ideologie met haar dogmatische accentuering van de begrippen 'volkseenheid' en 'raszuiverheid' voortvloeide, dat extra aandacht besteed zou worden aan de Zigeuners. Een overheidsinstelling, de Rassenhygienische und bevölkerungsbiologische Forschungsstelle des Reichsgesundheitsamtes, begon in '36 met het verzamelen van nieuwe gegevens. De leider van dit onderzoek, een zekere Robert Ritter, kwam daarbij tot de conclusie dat men nauwelijks IO% van diegenen die als 'Zigeuners' golden (ca. twintigduizend waren 'onderzocht'), als 'raszuiver' beschouwen kon - 90% waren "Mischlinge', mede afstammend van landlopers en andere asocialen. Ritter meende dat men de 'raszuivere' Zigeuners diende te beschouwen als een soort volkenkundig reliek en dus moest ontzien, de "Mischlinge' wilde hij evenwel in arbeidskampen concentreren en onderwerpen aan sterilisatie.
XCNog voor Ritter met deze denkbeelden naar voren kwam, waren al maatregelen genomen: in Beieren werden in '36 de eerste Zigeuners, ca. vierhonderd, in het concentratiekamp Dachau opgesloten. Eind '37 werd in heel Duitsland tot een veel algemener artie besloten: de politie kreeg opdracht, aile asocialen te arresteren, niet alleen de stedelijke maar ook de 'Landstreicher (Zigeuner)' diegenen die men in handen kreeg, werden in juni '38 naar het concentratiekamp Buchenwald overgebracht. Hoevelen dat precies waren, is niet bekend, maar er is reden om aan te nemen dat, enerzijds, de 'Landstreicher (Zigeuner)'-zelf op tal van wijzen getracht hebben, zich aan arrestatie te onttrekken, en dat er anderzijds politie-autoriteiten waren die geen tijd hadden en misschien ook niet de behoefte gevoelden om de genoemde opdracht, één uit talloze, uit te voeren. Een aanwijzing voor laksheid en onwil in het politie-apparaat kan men ook zien in het feit dat, toen in maart '36 in Wenen (er waren van oudsher veel Zigeuners in Oostenrijk) een Internationale Zentrale zur Bekämpfung des Zigeunerunwesens opgericht was, welke Zentrale terstond een internationale kartotheek van Zigeuners ging opbouwen, in het eerste jaar uit Duitsland
honderdvijftig Zigeuners aangemeld werden en in het tweede nog geen honderd.
XCIn Oostenrijk vertoefden ten tijde van de Anschluss (maart' 38) ca. zevenduizend Zigeuners, van wie overigens de meesten, in afwijking van de algemene regel, een sedentair bestaan leidden bij de Oostenrijks-Hongaarse grens. Desondanks werden in '38 en '39 tegen de Zigeuners in de Ostmarle scherpe maatregelen genomen: eerst werden hun kinderen van de scholen verjaagd, vervolgens werden vele honderden mannen in Mauthausen en Dachau en vrouwen en kinderen in Ravensbrück opgesloten, vele anderen werden in werkkampen samengebracht. In '39 hing deze vervolging samen met het Z.g. Zigeuner-Iirlass dat Rimmler als hoofd van de Duitse politie in december' 38 uitgevaardigd had: alle Zigeuners, maar speciaal de Misch linge, waren daarin aangeduid als criminelen en er was een komplete registratie voorgeschreven die zich evenwel ook moest uitstrekken tot allen die, zonder zelf Zigeuner te zijn, 'nach Zigeunerart' plachten rond te trekken.
XCIn oktober' 39, na het uitbreken van de tweede wereldoorlog dus, werd in Duitsland aan de Zigeuners ('Zigeuners' naar 'ras' of naar gedrag) een trekverbod opgelegd. Opdracht werd gegeven, hen nu allen in kampen samen te brengen in afwachting van hun transport naar het Generalgouver nement. Midden mei '40 begonnen die deportaties waarbij in totaal enkele duizenden Zigeuners in de Joodse ghetto's in Polen belandden van waaruit zij dwangarbeid moesten verrichten. In '39 was geschat dat zich in heel Gross Deutschland ca. dertigduizend Zigeuners bevonden - van hen had men in '40 maar een klein deel kunnen oppakken. De overigen kregen respijt: de Jodendeportaties uit Gross-Deutschland hadden prioriteit, maar in december '42 kwam Himmlers nadere bevel: uit Duitsland en uit alle bezette gebieden, behalve de bezette delen van de Sowjet-Unie en Joegoslavië, moesten de Zigeuners naar het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau getransporteerd worden, zulks evenwel met uitzondering van enkele kategorieën: een in de Ostmark aanwezige 'raszuivere' groep, de gemengd-gehuwden, de Zigeuners met militaire onderscheidingen, de Zigeuners die een buitenlandse nationaliteit bezaten, en diegenen die, naar het oordeel van de plaatselijke politie, sociaal aangepast waren - allen die tot die uitzonderings-kategorieën behoorden, moesten echter wèl gesteriliseerd worden.
XCWaarom was in dit bevel een uitzondering gemaakt voor de bezette delen van de Sowjet-Unie en voor Joegoslavië? Om de simpele reden dat de. Einsatzgruppen in de Sowjet-Unie inmiddels reeds alle Zigeuners gedood hadden die zij in handen hadden gekregen, ca. dertigduizend, en dat het ook in Joegoslavië al tot een aparte scherpevervolgingwas gekomen: daar
waren tussen de tien- en twintigduizend Zigeuners om het leven gebracht in de vergassingsauto's, die aanvankelijk in Oost-Europa bij de massamoorden op de Joden gebruikt waren (in Joegoslavië werden er ook veel Joden in vermoord); Zigeuners waren voorts in Joegoslavië, met name in het Militärgouvernement Servië, mede slachtoffer geworden van massale executies, o.m. bij represaille-acties. Geschat wordt dat in totaal ook in Joegoslavië ca. dertigduizend Zigeuners om het leven gebracht zijn.
XCHimmlers 'algemene' deportatiebevel werd in het Derde Rijk niet overal uitgevoerd. Wel ging met name in de Ostrnark de plaatselijke politie nog verder dan Himmler voorgeschreven had (ook de 'raszuivere' groep en de sociaal aangepaste Zigeuners werden gedeporteerd), maar hier en daar gaf, schijnt het, de politie zich niet veel moeite en bovendien waren van de rondzwervende Zigeuners velen, gewaarschuwd door de deportatieactie van mei '40, ondergedoken, vooral in de grote steden. In de loop van '43 werden in totaal ca. een-en-twintigduizend Zigeuners naar AuschwitzBirkenau overgebracht en aan hen werden in '44 nog minstens tweeduizend toegevoegd. Veruit de meesten hunner kwamen daar of in andere kampen om het leven.
XCInInIn Staatscourant trouwd. De meeste gemeenten gaven zich daar evenwel maar weinig moeite voor: werd ergens van Zigeuners of andere woonwagenbewoners
Nederland waren Zigeuners in de zeventiende en achttiende eeuw min of meer vogelvrij geweest - het schijnt dat zij omstreeks 1750 zelfs geheel uit de Republiek verdreven waren. de negentiende eeuw druppelden zij weer binnen. Hun handelwijzen gaven menigmaal aanleiding tot klachten en in 1903 werd door het kabinet-Kuyper een staatscommissie ingesteld om maatregelen te ontwerpen. Na enquêtering berichtte deze commissie in 1907 in haar rapport dat 'de woonwagen-bewoners' (dat waren niet louter Zigeuners) over het algemeen als 'een ware plaag' beschouwd werden zij gaf o.m. in overweging, hun aanwezigheid van vergunningen afhankelijk te stellen. I9II kwam het tot een tweede enquête waarbij bijna 600 woon wagens met bijna drieduizend woonwagenbewoners geteld werden. Het advies van de staatscommissie werd door de regering overgenomen: in juli '18 liet het kabinet-eort van der Linden de Woonwagenwet in de verschijnen. Zigeuners en andere woonwagenbewoners hadden voortaan vergunningen nodig, de controle werd aan de gemeenten toever
vonden, dan werden zij naar andere gemeenten afgeschoven, althans: dat werd getracht. Zo nationaal, zo internationaal. Met name uit België, waar in de jaren '20 vrij scherp tegen de Zigeuners opgetreden werd (veel Zigeuners waren toen door Franse autoriteiten over de Frans-Belgische grens gejaagd), poogden Zigeuners Nederland binnen te komen, waartoe zij de met de grensbewaking belaste marechaussees moesten verschalken. Een en ander wekte, schijnt het, vooral bij sommigen in dit korps een aanzienlijke mate van animositeit tegen Zigeuners in het algemeen.
XCLangs allerlei kanalen werd pressie op de regering uitgeoefend om een strakker beleid te gaan voeren. Er was ook contact met Wenen, waar, gelijk vermeld, in maart' 3 6 de Internationale Zentrale zur Bekämpfung des Zigeuner unwesens opgericht was. Een Nederlandse Zigeunercentrale kwam in december '37 tot stand, maar zij werd ruim een jaar later weer opgeheven; zij had tijdens haar bestaan aan de Internationale Zentrale nog geen gegevens toegezonden. Er bevonden zich toen naar schatting in ons land ca. 3 000 woonwagens (ruim vijfmaal zoveel als in 19II) met ca. twaalfduizend bewoners die dus veelal geen vaste woonplaats hadden. Veel méér ingezetenen hadden overigens geen vaste woonplaats: om te beginnen de schippers met hun gezinnen; die varende bevolking bleek bij de laatste vooroorlogse volkstelling (1929) ca. vijf-en-vijftigduizend personen te omvatten.
XCSlechts een deel van de woonwagenbewoners bestond uit Zigeuners, Er waren onder die woonwagenbewoners namelijk ook anderen die aan een zwervend bestaan gehecht waren, maar tevens kermisreizigers, arbeiders van bouwondernemingen en personen die, doordat goedkope woningen nogal schaars waren, geen andere behuizing hadden kunnen vinden. Uit het oogpunt van de bevolkingsboekhouding vormden zij allen een nogal onoverzichtelijke, 'slordige' groep: ze was Lentz; het hoofd van de rijksinspectie van de bevolkingsregisters, een doorn in het oog. Maar hij was de enige niet die vond dat aan het eeuwenoude probleem van die woonwagenbevolking iets gedaan moest worden. Zo ontwikkelde de directeur van maatschappelijk hulpbetoon te Utrecht in de eerste bezettingszomer een plan, zulks in het tijdschrift Sociale Zaken, om alle woonwagenbewoners (die hij als parasieten zag) onder toezicht van een aparte rijksdienst in werkkampen onder te brengen teneinde hen op te nemen 'in het grote leger van landgenoten dat met hernieuwde kracht, met nieuwe moed, verfrist en gesterkt naar lichaam en geest, aan de Nederlandse gemeenschap bouwt' - het bleef een papieren project. Wèl werd begin '41 door de Rijksidentificatiedierist begonnen aan een registratie van alle woonwagenen woonschipbewoners van Nederlandse nationaliteit; alle gegevens werden in een aparte kartotheek opgenomen.
XCOp nog een tweede punt werden gegevens gecentraliseerd: bij Lentz'
rijksinspectie. Niet alleen kwamen daar van alle woonwagenbewoners en van de schippersbevolking de ontvangstbewijzen-persoonsbewijs terecht maar eind '41 wist Lentz te bewerkstelligen dat de persoonskaarten van de leden van deze twee groepen uit de gemeentelijke bevolkingsregisters gelicht werden en opgenomen in het naast die bevolkingsregisters staand 'centraal bevolkingsregister' dat bij de rijksinspectie werd opgebouwd. Wij nemen intussen aan dat zich van een aantal Zigeuners geen persoonskaarten in de gemeentelijke bevolkingsregisters bevonden, ja wij houden het voor waarschijnlijk dat verscheidene Zigeuners evenmin een persoonsbewijs als een distributiestamkaart bezaten - Zigeuners hielden niet van dit soort registratiebescheiden en velen hunner wisten, schijnt het, toch op de een of andere wijze aan hun kostje te komen, althans buiten de normale kanalen levensmiddelen op te scharrelen. Vast staat in elk geval dat van de ca. twaalfduizend woonwagenbewoners medio '42 slechts ruim negenduizend in het centraal bevolkingsregister opgenomen waren, en het is plausibel dat zich onder de ontbrekende bijna drieduizend talrijke Zigeuners bevonden. Plausibel is voorts dat de eerste deportatie-actie die in mei' 40 in Duitsland uitgevoerd werd, ten onzent in kringen van Zigeuners niet onbekend bleef en dat hetzelfde geldt voor de zoveel uitgebreider actie die op Himmlers 'algemeen' deportatiebevel uit december '42 volgde. Achterdocht scherpt het gehoor en de Zigeuners waren in de loop van hun lange geschiedenis bij uitstek achterdochtig geworden.
XCInderdaad, eind maart' 43 vaardigde het Reichssicherheitshauptamt een bevel uit dat inhield dat nu ook uit Nederland en België de Zigeuners, met uitzondering van de kategorieën die Himrnler in Duitsland gespaard had, naar Auschwitz gedeporteerd moesten worden.' Wenselijk was het dat zij daartoe eerst geconcentreerd werden. Seyss-Inquart gaf daar in mei opdracht toe en Rauter gaf die opdracht via het directoraat-generaal van politie aan de vijf gewestelijke politiekommandeurs door: alle woonwagenbewoners dienden vaste woonplaatsen te krijgen. De bedoeling was dat er in den lande een kleine dertig verzamelkampen van woonwagens zouden worden ingericht. Veel Zigeuners onttrokken zich aan die concentratie: ze verkochten hun woonwagens of zetten ze ergens op stal en vervolgens trokken zij naar de steden waar ze in arme buurten terechtkwamen - er waren er ook die liever
XC1 Uit een studie van J. Gotovitch, wetenschappelijk medewerker van het Belgische Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, blijkt dat uit Belgien und Nordfrankreich op 15 januari '44 driehonderdeen-en-vijftig zigeuners via een kazerne te Mechelen naar Auschwitz gedeporteerd werden (er zijn elf overlevenden); de arrestaties zijn in België uitgevoerd door de Feldgendar merie, hoofdzakelijk in Hasselt en Doornik. 135
in een hutje in de bossen of in een onderaards hol gingen wonen dan zich in een kamp aan te melden. Intussen waren er ook onder de rondtrekkende niet-Zigeuners velen die het bestaan in een kamp van meet af aan of na enige tijd afwezen; het concentratieplan mislukte goeddeels.
XCDat maakte de uitvoering van het deportatiebevel er niet gemakkelijker op!
XCWaarom op dat uit eind maart '43 daterend bevel in de rest van dat jaar geen andere actie volgde dan de pogingen om alle woonwagenbewoners, onder hen ook de Zigeuners, in kampen te concentreren, weten wij niet. Mogelijk is het dat deze of gene binnen het Reichsleommissariat en binnen Rauters ressort het gevoel had dat het Reichssicherheitshauptamt tot een nogal buitenissige actie opdracht gegeven had. Men moet bovendien in het oog houden dat de bezetter speciaalna de April-Meistakingen van' 43 de handen vol had aan heel wat belangrijker taken. Hoe dat zij, op zondag 14 mei '44 zond het directoraat-generaal van politie (de secretaris-generaal van justitie, de NSB'er Schrieke, was formeel verantwoordelijk voor deze instelling) een als 'zeer dringend' en 'geheim' aangeduid telexbericht aan de vijf gewestelijke politiekommandeurs waarin in het Nederlands de tekst weergegeven werd van de volgende, van Naumann, Bejehlshaber der Sicherheitspolirei und des SD, ontvangen opdracht:
XC'Met het doel ener centrale aanhouding van alle in Nederland verblijvende personen die het kenmerk der Zigeuners bezitten, moeten met instemming van de Bejehlshaber der Ordnungspolizei op dinsdag I6 mei te 7 uur alle Zigeunerfamilies, alle kinderen inbegrepen, door personeel van de Nederlandse politie onverwijld naar het kamp Westerbork worden overgebracht ...
XCOnder het bovenstaande vallen alle personen die op grond van hun uiterlijk, hun zeden en gewoonten, als Zigeuners of als Zigeuner-halfbloedenkunnen worden aangemerkt, zomede alle personen die naar de geaardheid der Zigeuners rondtrekken.
XCDe op transport te stellen gezinnen mogen de nodige onder- en bovenkleding en mondvoorraad (mits door henzelf gedragen) medenemen. Identiteitspapieren moeten per gezin worden ingenomen. .. Het achtergebleven eigendom ... wordt in beslag genomen .. .'
XCEr staken in die opdracht allerlei vaagheden. De Zigeuners hadden zich niet als zodanig aangemeld, gegevens over hun afstamming bezat de overheid niet, het kriterium 'uiterlijk, zeden en gewoonten' was lang niet altijd duidelijk en evenmin was in alle gevallen duidelijk ofbepaalde personen dan wel gezinnen tot diegenen behoorden 'die naar de geaardheid der Zigeuners rondtrekken.' Natuurlijk, men had, wat een deel van de Zigeuners betrof, op grond van de namen en adressen, voorkomend op de persoonskaarten in
het centraal bevolkingsregister, ophaallijsten kunnen opstellen, maar dat centraal bevolkingsregister was ruim vier weken tevoren bij het bombardement van Kleykamp vernietigd. Naumann wist dat - het is niet onmogelijk dat hij, vermoedelijk onder druk van het ongeduldige Reichssuherheits hauptamt, de opdracht doorgaf zonder zich te bekommeren over de vraag of de administratieve basis wel aanwezig was om haar uit te voeren. Bij de Jodendeportaties was de bezetter heel wat zorgvuldiger tewerk gegaan! Aannemelijk is het dat uit het politie-apparaat al op zondag 14 mei per ! " telex of telefoon aan het directoraat-generaal van politie meegedeeld werd dat het namen- en adressenmateriaal ontbrak om op dinsdag 16 mei 's morgens om 7 uur overal tot actie over te gaan. Maar er was nóg een punt waar zich gegevens bevonden: bij de rijksidentificatiedienst namelijk, die immers begin '41 begonnen was met het opbouwen van een kartotheek van alle woonwagen- en woonschipbewoners van Nederlandse nationaliteit. Die rijksidentificatiedienst was onderdeel geworden van de rijksrecherchecentrale - welnu, op maandag 15 mei deed het directiehoofd van deze centrale onder wie de rijksidentificatiedienst ressorteerde, de commissaris van politie H. J. Regenboog, aan het directoraat-generaal van politie weten dat de centrale 'door verhuizing' niet in staat was, uit de kartotheek namen en adressen van Zigeuners te verstrekken. In feite was er alleen een besluit dat de rijksrecherchecentrale zou gaan verhuizen - commissaris Regenboog had wel degelijk zijn kartotheek kunnen laten raadplegen+; die kartotheek was overigens onvolledig en veel van het adressenmateriaal was achterhaald, maar wij nemen aan dat een deel van de gegevens de plaatselijke politie (aan welke de gewestelijke politiekommandeurs Naumanns opdracht doorgegeven hadden) geholpen zou hebben. Nu kreeg die politie op maandag 15 mei slechts te horen dat de rijksrecherchecentrale geen opgave kon doen. 'In verband hiermee', aldus het directoraat-generaal, 'dient de actie onafhankelijk van deze opgave te worden ingezet' - de volgende dag reeds. Het komt ons voor dat de plaatselijke politiechefs die tegen deze achtergrond op dinsdag 16 of woensdag 17 mei zouden berichten dat zij in hun ambtsgebied geen 'Zigeuners' aangetroffen hadden, slechts weinig risico
XC1 Commissaris Regenboog had in de herfst van' 41 de gehele woonwagenbevolking en dus ook de Zigeuners onder haar in bescherming genomen toen hij zich in een bespreking van Schrieke met de vijf procureurs-generaal verzet had tegen het denkbeeld, de woonwagenbevolking in kampen onder te brengen. 'Dit komt immers neer op een internering', had hij gezegd en toen hem vervolgens gevraagd was of hij een oordeel had over 'het gehalte der woonwagenbewoners,' had hij geantwoord, 'dat het gehalte medevatt.' (Vergad. p.g.: Notulen, 4 sept. 1941, p. 5).
zouden lopen; velen hebben inderdaad aldus bericht en het directoraat-generaal en de Duitsers hebben die informatie voor kennisgeving aangenomen. Maar er zijn toch minstens 15 plaatsen in den lande geweest waar de politie op dinsdag 16 mei tot actie overging, in veel gevallen alom 3 uur in de nacht, en niet de politie alleen: marechaussees en Landwachters hielpen. Er werden woonwagenkampen omsingeld en in steden en stadjes werden straten waar, naar de politie wist, Zigeuners woonden, afgezet. Aan diegenen die opgepakt werden, werd gezegd dat zij naar Westerbork gebracht zouden worden waar de mannen zouden mogen werken en de kinderen schoolgaan. Het verst ging men bij dit alles, schijnt het, in Zutfen waar de burgemeester, de NSB'er J. A. Tesebeld, niet alleen zoveel mogelijk Zigeuners maar ook personen'die naar de geaardheid der Zigeuners rondtrekken', liet oppakken, eniets dergelijksgebeurdeookinIJsselstein (Utrecht) waar behalve drie 'sedentaire' Zigeunergezinnen ook omstreeks zeventien 'sedentaire' gezinnen van andere vroegere woonwagenbewoners gedeporteerd werden. Elders, bijvoorbeeld in Amsterdam en in Eindhoven, slaagden lagere politiefunctionarissen er in, te voorkomen dat Zigeuners die al opgepakt waren, naar Westerbork op transport gingen. In totaal kwamen in Westerbork driehonderdvijf Zigeuners en tweehonderdzestig als 'asociaal' aangeduide personen binnen. Kampcommandant Gemmeker was hogelijk bevreesd dat zij besmettelijke ziekten met zich meebrachten: zelfs de violen die sommige Zigeuners in hun bagage hadden, werden ontsmet. Alle 'asocialen' werden op 20 mei uit het kamp ontslagen, zo ook vier-en-zestig Zigeuners, grotendeels behorend tot twee families 'waarvan som~nige leden echte, andere vervalste Italiaanse paspoorten bezaten, nog andere leden echte paspoorten van Guatemala. Van de ontslagenen werd een deel een week na thuiskomst (hun woningen waren al leeggehaald) opnieuwopgepakt om te gaan 'spitten' in Zeeland. De nietvrijgelaten Zigeuners, tweehonderdvijf-en-veertig in getal, waren toen al uit Westerbork verdwenen; op 19 mei hadden zij in de goederenwagons van de trein moeten klimmen die hen ~llen naar Auschwitz-Birkenau bracht: het waren veertig gezinnen (met honderdzeven-en-veertig kinderen) en een-en-dertig alleenstaande personen. Van die tweehonderdvijf-en-veertig gedeporteerden zijn omstreeks honderdnegentig in de vernietigings- en concentratiekampen om het leven gebracht dan wel bezweken.
XCWij keren tot de bezetter terug. Aan datgene wat wij in dit hoofdstuk vermeldden over de uitbreiding van de Atlantikwall, de inundaties, de evacuaties en de Gemeinde-Einsatz kon de lezer reeds de conclusie verbinden dat alle Duitse autoriteiten voornemens waren, zich in bezet Nederland tot het uiterste te verdedigen. Zij zagen de Geallieerde invasie als een gebeuren van de grootste, wellicht van beslissende betekenis: de gevolgen die uit een afslaan zouden voortvloeien, zouden de positie van het Derde Rijk in hoge mate ten goede komen. Wat te dien aanzien op militair gebied voorbereid werd, moest het Reichseommissariat aan de Wehrmacht overlaten, maar ook op civiel gebied moesten nog maatregelen getroffen worden. Om te beginnen was het Seyss-Inquart duidelijk dat gevechtshandelingen op Nederlandse bodem de gezagsverhoudingen aan Duitse kant niet onberoerd zouden laten. Dat was hij zich ook begin '42 al bewust geweest. Verwachtend dat de Geallieerden in de zomer van dat jaar tot de vorming van het 'Tweede Front' zouden overgaan, had hij toen plannen gemaakt om in het geval van een Geallieerde landing op de Nederlandse kust het Reichskommissariat naar Arnhem te verplaatsen; er zou dan in bezet gebied een noodtoestand afgekondigd worden waarbij generaal Christiansen als Wehrmachtbefehlshaber Seyss-Inquarts bevoegdheden zou overnemen, maar aan Christiansen zou dan een civiele staf worden toegevoegd met General kommissar Wimmer als hoofd. Eind maart '42 bleek Seyss-Inquart evenwel uit een algemeen directief van Hitler dat geen Duitser in West-Europa ook maar een meter grond mocht prijsgeven. Seyss-Inquart besloot toen dat de kern van het Reichsleommissariat onder alle omstandigheden in Den Haag zou blijven - Rauter zou met zijn Waffen-SS' ers voor de verdediging van de residentie zorgen. Hiermee was niet het probleem opgelost dat, wanneer 'Nederland gevechtsterrein werd, de Wehrmacht natuurlijk met grote snelheid rechtstreeks opdrachten moest kunnen geven aan Nederlandse bestuursinstanties. In kringen van de Wehrmacht stelde men zich, schijnt het, op het standpunt dat men in dat geval het beste het gehele Reichsleommissariat kon opheffen en vervangen door een Militärverwaltung zoals in Frankrijk en België bestond. Dat ging Seyss-Inquart evenwel te ver. Er werd in '43 druk over dit onderwerp gediscussieerd (bijzonderheden zijn ons niet bekend) en begin '44 kwam Seyss-Inquart de Wehrmacht tegemoet door op 2I februari bij verordening te bepalen! dat als er in Nederland een 'gevechtszone' kwam,
XC1 va 3/44 (Verotdeningenblad, 1944, p. 7-9).
in die zone alle Duitse en Nederlandse overheidsdiensten in stand zouden blijven, maar Wimmer zou er dan als zijn algemene plaatsvervanger optreden en Rauter als zijn plaatsvervanger in politionele aangelegenheden zij zouden beiden mèt de Beaujtragten snel gehoor kunnen geven aan opdrachten van de Wehrmacht; trouwens, de Wehrmachtbejehlshaber kon, aldus die verordening, ook rechtstreeks 'militaire opdrachten' geven aan Duitse en Nederlandse instanties, evenwellouter op de gebieden van berichtenverkeer, wegennet, bruggenbouw en inundaties.
XCWas dat voldoende? De Wehrmacht en met name ook Rauter vonden van niet. Een Geallieerde invasie kon, zo meenden zij, gepaard gaan met een soort volksopstand, op zijn minst met grote stakingen. Niet alleen moesten die nog eens uitdrukkelijk verboden worden, maar bovendien diende men maatregelen te treffen om door een snelle berechting en een snelle strafexecutie al dergelijke vormen van verzet in de kiem te smoren. Seyss-Inquart had daar geen bezwaar tegen maar hij wenste van zijn eigen bevoegdheden zo weinig mogelijk afstand te doen. Daartoe stelde hij een regeling op krachtens welke op een riader te bepalen tijdstip in bezet Nederland een "Ausnahmezustand' ('Uitzonderingstoestand') afgekondigd zou worden; begin mei wist hij de chef van het Oberkommando der Wehrmacht, generaal Keitel, en een vertegenwoordiger van minister Lammers, chef van de Reichskanzlei (Seyss-Inquarts officiële verbindingsman met Hitler), voor die regeling te winnen. Zij verscheen op 13 mei' 44 in de vorm van een verordening! waaraan door de gelijkgeschakelde pers en radio veel aandacht besteed. werd. Heel begrijpelijk: die verordening was mede ter intimidatie bedoeld.
XCOnder die Ausnahmezustand dan (die dus op 13 mei nog niet afgekondigd werd) zouden allereerst Wimmer en Rauter de bevoegdheden welke Seyss-Inquart hun in zijn verordening van 21 februari alleen voor de 'gevechtszone' toegekend had, in geheel Nederland uitoefenen en voorts zou, opnieuw in het gehele land, een ieder die op welke wijze ook verzet zou plegen, in beginsel de doodstraf krijgen, alleen 'in uitzonderingsgevallen' zouden zware gevangenisstraffen opgelegd kunnen worden; die straffen zouden uitgaan van de bestaande Duitse civiele en militaire rechtbanken alsmede van het SS- und Polizeigericht,'voorzover hiervoor niet', aldus de
verordening, 'door de Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden militaire standgerechten en standgerechten van het SS- und Polizeigericht worden aangewezen.'
XCWaar die standgerechten gevestigd zouden worden, werd in de verordening van 13 mei niet aangegeven - dat bepaalde Seyss-Inquart dertien dagen later in een Dienstanweisung die gedrukt werd en dus binnen het Duitse apparaat op vrij grote schaal verspreid is.! In het stuk werd meegedeeld dat er standgerechten zouden komen in alle provinciale hoofdsteden, behalve Haarlem en Assen, èn in Amsterdam, Rotterdam en Breda; bovendien zouden de bataljons van de Ordnungspolizei en zou ook de Landstorm Nederland standrechtbanken vormen en tenslotte zouden voor de snelle berechting van de minder belangrijke gevallen 'zivile deutsche Sender gerichte' in het leven geroepen worden in Maastricht, Den Bosch, Nijmegen, Apeldoorn, Utrecht en Amsterdam. Misschien mag men uit dit alles afleiden dat in totaal tussen de twintig en vijf-en-twintig standgerechten belast zouden worden met de taak om, mochten de gedragingen van de Nederlanders daar aanleiding toe geven, met de grootst mogelijke snelheid een zo groot mogelijk aantal doodvonnissen te vellen. Ten aanzien van de vorming van de standgerechten die uit de Wehrmacht dienden voort te komen, drong Seyss-Inquart bij Christiansen op spoed aan: 'Wenn wir', schreef hij, 'die Durchsetzung des Ausnahmezustandes nicht sichern, so besteht die Cefahr, dass die Situation innerhalb 48 Stun den abrutscht.'2
XCWat kon men verder nog doen om de bevolking in toom te houden?
XCHet nemen van gijzelaars lag voor de hand.
XCMaar, zo zal de lezer vragen, de bezetter had toch reeds in kampen in Noord-Brabant vele honderden vooraanstaande gijzelaars in handen die ten dele in '40 (de 'Indische gijzelaars'), ten dele in '42 opgepakt waren? Inderdaad, en uit deze groepen waren in augustus' 42 vijf mannen doodgeschoten als represaille wegens een poging tot spoorwegsabotage in Rotterdam" en in oktober' 42 drie als represaille wegens sabotagedaden in Overijssel. Beideabusievelijk vermeld dat hun executie plaatsvond in de bossen bij St. Miehielsgestel
1 Exemplaar in BRK-Limburg, 36 h. 2 Brief, 15 mei 1944, van Seyss-Inquart aan Christiansen (Doe 1-1564, a-19). S In hoofdstuk 2 van ons vorige deel hebben wij
executies, vooral die van 'de vijf gijzelaars van Rotterdam', hadden in den lande grote beroering gewekt - het kan zijn dat die beroering er toe bijgedragen heeft dat Seyss-Inquart tot het besluit gekomen was, voortaan het doodschieten van gijzelaars zo enigszins mogelijk na te laten. Juist die Brabantse gijzelaars waren over het algemeen uit kringen van maatschappelijk vooraanstaanden afkomstig - moeten wij niet veronderstellen dat SeyssInquart huiverig was, die vooraanstaanden te ehmineren? Slaagde het Derde Rijk er in, zich te handhaven, dan zou hij, dacht hij blijkbaar, hen of een aantal hunner nog nodig kunnen hebben. Daar kwam bij dat de betrokkenen zich vóór hun gijzeling veelal wel op allerlei wijzen tegen zijn gelijkschakeIingspolitiek verzet hadden, maar zij hadden, meende hij (in een aantal gevallen ten onrechte), geen belangrijke illegale activiteit ontplooid of van een duidelijke sympathie daarvoor getuigd. Eind oktober '43 berichtte hij aan Naumann, door wiens ondergeschikten de administratie der Brabantse gijzelaars bijgehouden werd, alsmede aan zijn Generalleommissare en Beauf tragten dat hij van plan was, 'das Geisetlager Michielsgestel in seiner bislierigen Bestimmung aufzugeben, da letzten Endes im gegebenen Faile auf die dort in Haft befindlichen Manner nicht zuriickgegriffen wird und dieselben daher aufbillige Art eine Märtyrergloriole erhalten' in plaats daarvan wilde hij 'Niederländer, die sich in irgendeiner Weise [eindselig gegen uns einstellen', voorzover zij niet voor veroordeling in aanmerking kwamen, in het concentratiekamp Vught opsluiten, 'solche Niederlander aber die ohne eine aktuelle [eindselige Einstellung die Möglichkeit eines Widerstandszentrums abgeben können', wilde hij preventief arresteren en in de lege gijzelaarskampen in verzekerde bewaring stellen. Van beide groepen moesten dus naam- en adreslijsten opgesteld worden,"
XCIn januari '44 gaf Seyss-Inquart daar nadere aanwijzingen voor. Een van' zijn adjudanten gaf toen in een rondschrijven o.m. aan alle Beaujtragten instructie dat zij, 'geordnet nach Provinzen und Stiidten; lijsten 'der unzuverlässigen Niederländer' zouden aanleggen, die in drie graden van onbetrouwbaarheid ingedeeld moesten worden, 'der Herr Reichskommissar glaubt, dass diese Listen ca. 1 Promille der Bevölkerung beinhalten werden'; de zaak moest strikt geheim gehouden worden ('geheime Reichssache') - 'der Zweck dieser Listen ist den Vertretern der NSB nicht bekanntzugeben'; van die vertegenwoordigers der NSB werd intussen wèl verwacht dat zij, evenals trouwens de leidende functionarissen van de Sicherheitsdienst en van het Arbeitsbereich der NSDAP, voor de nodige gegevens zouden zorgen.ê
1 Rondschrijven, 25 okt. 1943, van Seyss-Inquart aan en Naumann I a). 2 Rondschrijven, 17jan. 1944, van Heinisch aan o.m. de en de (BRK-Limburg, 36 a).
XCHet is, dunkt ons, duidelijk dat die lijsten samengesteld werden met het doel, tegen de personen die er op voorkwamen, strenge maatregelen te nemen zodra zich in het land een kritieke situatie zou ontwikkelen. Als die arbeid inderdaad voltooid is (dat weten wij niet), dan zouden die maatregelen, aangenomen dat men zich aan Seyss-Inquarts richtlijnen gehouden heeft, zich tot ca. negenduizend Nederlanders uitgestrekt hebben. Een hoog aantal! Er is dan ook een enkele aanwijzing dat Seyss-Inquart en Christiansen samen kort na de Geallieerde invasie beperktere lijsten lieten opstellen Christiansen had daarmee te maken omdat hij rechtstreeks op bevel van generaal von Rundstedt eigen gijzelaarslijsten had laten opstellen waarop, schijnt het, ca. drieduizend Nederlanders voorkwamen.
XCWij tekenen bij dit alles aan dat van al deze lijsten geen gebruik is gemaakt. Zij waren kennelijk samengesteld met het oog op represailles - welnu, toen de Sicherheitspolizei in de zomer van '44 bij het eerder genoemde Führerbefehl de bevoegdheid kreeg, gearresteerde illegale werkers zonder vorm van proces op de openbare weg neer te schieten, verviel de noodzaak, ook nog andere represailles te nemen"; de militaire standgerechten die onder de Ausnahmezustand in werking moesten treden, vervielen eveneens, doordat als uitvloeisel van het Fûhrerbejehl de gehele Duitse rechtspraak opgeheven werd. Onverhulde terreur kwam er voor in de plaats.
XCHoezeer Hitler en de zijnen ook hoopten dat de Geallieerde invasie afgeslagen zou worden, zeker waren zij daar niet van. Wat, als grote delenwaren, zo nemen wij aan, via de Beauftragten op de beperktere lijsten terechtgekomen die zich bij de bureaus van de Sicherheitspolizei und
1 Bij de voorbereiding van het naoorlogse proces tegen Christiansen is door enkele van zijn naaste medewerkers beweerd dat de met de namen van ca. drieduizend Nederlanders tijdig vernietigd zou zijn. Volgens dr. H. Vogler, in Christiansens staf, zou Christiansen daar ('44) bevel toe hebben gegeven (H. Vogler: p. 12 (DocI-283, b-2S)); volgens generaal von Wühlisch, van Christiansen, zou hij, von Wühlisch, de lijst vernietigd hebben. (H. von Wühlisch: 6.12.1946', p. 7 (a.v., b-roj ). Aan Voglers relaas hechten wij, gezien alles wat wij van Christiansen weten, geen waarde, dat van von Wühlisch (men herinnere zich Rauters klacht over diens 'slappe' houding) lijkt ons plausibeler, maar von Wühlisch gaf niet aan, hij die vernietigde - trouwens, de op die lijst voorkomende nameri
van Frankrijk, België of Nederland door de Geallieerden bezet zouden worden? Duitsland zou een gevoelig verlies aan militaire productie lijden en de Geallieerden zouden de talloze arbeidskrachten die in de Franse, Belgische en Nederlandse industrie bij de bewerking van Duitse orders ingeschakeld waren, voor hûn behoeften kunnen gaan gebruiken. Was niet beter dat al die arbeidskrachten in zulk een geval tijdig naar Duitsland overgebracht werden? Voor Sauckelleed dat geen twijfel en in april' 44legde hij Hitler een concept Puhrerbefeh] voor, hetwelk inhield dat von Rundstedt, de twee Militär befehlshaber in Parijs en Brussel en Wehrmachtbejehlshaber Christiansen in Nederland er voor dienden te zorgen dat, als het tot een Geallieerde invasie kwam, alle mannen die nog tot werken in staat waren, naar de Duitse wapenfabrieken gestuurd zouden worden. Hitler keurde die gedachtengang goed en op 15 mei ging opdracht aan von Rundstedt uit, de deportatie van al die miljoenen arbeidskrachten in voorbereiding te nemen.
XCVon Rundstedt zag er geen gat in. Afgezien van het feit dat zulk een massale deportatie hem tegen de borst stuitte en dat hij met het onoplosbaar probleem geconfronteerd werd hoe hij er, terwijl het spoorwegnet al zo overbelast was, ooit in kon slagen, miljoenen arbeidskrachten af te voeren, was hem duidelijk dat van de apparaten van de Franse en Belgische en ook van de Nederlandse overheid geen enkele medewerking te verwachten viel: in Nederland waren de gewestelijke arbeidsbureaus nog in vol bedrijf, maar alle druk van de Duitse Fachberater ten spijt, werden (gelijk reeds vermeld) via de GAB's in de lente van '44 per maand niet meer dan een paar duizend werkkrachten naar Duitsland 'bemiddeld'. Anders gezegd: het overheidsapparaat van het bezette land dat in de voorafgaande jaren de eisen van de bezetter ingewilligd en zich te zijnen behoeve ingespannen had, liet het nu afweten en was op dit terrein de bevolking gaan beschermen in plaats dat het haar aan de bezetter uitleverde. Wilde die bezetter nog aanzienlijke groepen werkkrachten in handen krijgen, dan moest hij zich daar zèlf moeite voor geven. Daartoe bestond slechts één middel: grootscheepse razzia's door de Wehrmacht. Welnu, von Rundstedt voelde er weinig voor om de onder hem ressorterende divisies te gaan gebruiken voor taken die met hun militaire functie niets te maken hadden, die de verdediging tegen de Geallieerden alleen maar zouden schaden en die, zo vreesde hij, de rnannen welke men in handen wilde krijgen, bij tien-, ja honderdduizenden de illegaliteit in zouden drijven. Zo dachten ook anderen er over, Speer bijvoorbeeld. Maar het Fiihrerbefehl was uitgegaan en daarmee was in beginsel besloten, de ordelijke arbeidsbemiddeling waar nauwelijks meer profijt aan ontleend werd, te vervangen door een massale jacht op arbeidskrachten waarbij, door haar aantal, aan Duitse kant slechts één formatie in aan
merking kwam om als jager op te treden: de Wehrmacht. Tot die jacht zou het komen na de september-crisis.
XCVan de maatregelen en voorbereidingen die wij in dit hoofdstuk beschreven, drong lang niet alles tot de bevolking in bezet gebied door. Dat er Duitse plannen waren om in geval van een Geallieerde invasie of van oorlogshandelingen op Nederlands gebied enkele tientallen standrechtbanken op te richten, vele duizenden Nederlanders uit alle lagen der bevolking als gijzelaars te arresteren en de mannelijke werkende bevolking naar Duitsland te voeren, was niets aan die bevolking bekend, maar veel wist zij wèI. Zij wist dat met man en macht aan de kust en elders in het land aan allerlei fortificaties gewerkt werd, zij wist dat in het westen grote gebieden onder water gezet waren, zij wist dat tienduizenden als gevolg van die inundaties huis en hof hadden moeten verlaten, zij wist dat een Ausnahmezustand dreigde waarbij elke vorm van verzet met de kogel bestraft zou worden, en op grond van dit alles verwachtte zij niet anders dan dat de Duitsers, kregen zij er de kans toe, nog de grootste rampspoed over Nederland zouden brengen voordat zij genoopt zouden worden, het land prijs te geven. Of zou de hoop waaraan men zich zo vaak vastgeklampt had: dat het Derde Rijk plotseling ineen zou storten, toch nog in vervuIling gaan? Rondtastend in al die onzekerheid, gaf de een zich aan zijn optimisme, de ander aan zijn pessimisme over. Onzeker waren beiden. Wat zou de naaste toekomst brengen? Duidelijk was alleen dat een immense krachtproef op handen was. Week na week trokken er des nachts en overdag duizenden Geallieerde vliegtuigen over Nederlands gebied": voorboden van de bevrijding - of voorboden van een onheil als Nijmegen getroffen had? Men wist het niet. Men wist maar zo bitter weinig. Men voelde zich zo geïsoleerd (een isolement dat nog versterkt was doordat, om het doorgeven van spionageberichten tegen te gaan, eind '43 het veruit grootste deel van de particuliere telefoonaansluitingen opgeheven was), men was in dat isolement zo extra vatbaar voor geruchten, maar die geruchten waren ook al tegengesteld van inhoud: had de een gehoord dat de Geallieerden bij d~ invasie fantastische nieuwe wapens zouden inzetten (varende tanks, onbemande vliegtuigen die een magneet-installatie
1 Volgens de Duitse militaire rapporten opereerden boven Nederland of passeerden ons land, naar schatting, injanuari '44 ruim 5 000 Geallieerde toestellen, in februari bijna 9000, in maart ruim 9000, in april ruim II 000, in mei ca. 12000.
aan boord hadden die alle vuurwapens uit handen van de Duitse militairen zouden rukken), de ander wist te vertellen dat de Duitsers boven heel Londen een grote gaswolk zouden verspreiden die met brandbommen tot explosie gebracht zou worden, of dat zij zelfs al de beschikking hadden over geheimzinnige atoomwapens. Misschien was het zo dat wat aan geruchten op de ene dag vernomen en op de volgende doorverteld was, op de daarop volgende alweer was vergeten, maar er bleef een residu van ongedefmieerde angst over.
XCKonkreter was, dunkt ons, de bezorgdheid ten aanzien van twee punten: de mogelijke evacuatie te voet van de stadsbevolking uit het westen des lands en de mogelijke inundatie van alle gebieden die beneden de zeespiegellagen.
XCWat die massale evacuaties betrof: in de desbetreffende steden waren zovelen bij de reeds door ons genoemde voorbereiding betrokken dat allerlei berichten en geruchten daaromtrent de ronde gingen doen. 'Verschillende mensen', zo merkte de journahst van Bolhuis begin januari in de dagelijkse persconferentie op, 'worden min of meer ongerust in verband met de noodevacuatie. Nu blijken er evenwel kategorieën te zijn die mogen blijven' hij wilde weten of dat ook voor joumalisten gold ('Die hebben toch ook een taak te vervullen!'). De zegsman van het departement van volksvoorlichting en kunsten antwoordde dat hij op geruchten niet kon ingaan. 'Geruchten?' vervolgde van Bolhuis, 'Mag ik daarop even ingaan? De drogist bij ons op de hoek is op een avond, toen mijn vrouwalleen thuis was, bij ons komen binnenvallen. Hij is OilS blokhoofd en vroeg of mijn vrouw 25 kilometer kon lopen met 35 kilo bagage, waaronder twee dekens, twee kussens en mondvoorraad voor twee dagen. Mijn vrouw heeft toen werkelijk de doodschrik gekregen!'!
XCHet is onze indruk dat de bezorgdheid over eventuele massale evacuaties niet bij zo heel veel mensen ging leven; dat mag men wellicht uit het feit afleiden dat de illegale pers het niet noodzakelijk achtte, tegen die bezorgdheid stelling te nemen - zij hield zich althans niet met de noodevacuaties bezig. Dat deed zij wèl met de mogelijkheid dat half Nederland onder water gezet zou worden, en wij zien dat als een aanwijzing dat op dit punt inderdaad bij grote groepen van de bevolking angst gewekt was. Vreemd was dat niet: het lag op zichzelf al voor de hand om te veronderstellen dat de bezetter in een noodsituatie het water in maximale omvang te hulp zou roepen; de inundaties die hij in februari en maart' 44liet stellen, schenen al in die richting te wijzen, en bovendien had het weekblad De Haagse Post eind januari' 44 een artikel gepubliceerd waarin gezegd werd dat men er in geval van een
XC1 DVK: Verslag persconferentie, 3 jan. 1944 (DVK, 53).
Geallieerde invasie rekening mee moest houden dat de bezetter alle dijken zou doorsteken en sluizen openen; er stond een kaart van Nederland bij afgedrukt waarop alle gebieden die beneden de zeespiegellagen, donker waren aangegeven; 'hele steden', schreefhet blad, '(zouden) onder water komen te staan.' Nu had De Haagse Post maar een beperkte oplaag, maar het betrokken stuk was uitgebreid weergegeven in o.m. de Nieuwe Rotterdamse Courant, De Telegraaf en Het Nieuws van de Dag. Journalisten van andere bladen protesteerden op de persconferentie tegen die 'voorbarige onheilsboodschap' , de zegsman van het departement zei dat hij het artikel volstrekt afkeurde, en een van de journalisten wist te berichten dat ook bij de Presse-Abteilung van het Reichsleommissariat'een storm van verontwaardiging' opgestoken was- - wij wagen het te veronderstellen dat De Haagse Post, die in die tijd sterk onder invloed stond van de Nederlandse SS, het onderhavige artikel met uitdrukkelijke goedkeuring van het Reichsleommissariat gepubliceerd heeft. Een wezenlijk deel van de Duitse propaganda (men denke aan de wijze waarop het bombardement van Nijmegen uitgebuit isl) was er in die tijd immers op gericht, het de bevolking bij te brengen dat een Geallieerde invasie met een ongekende rampspoed gepaard zou gaan."
XCVerscheidene illegale bladen gingen op het artikel in dat in De Haagse Post verschenen was, alle in geruststellende zin. Vrij Nederland merkte op dat als de bezetter 'alle grote rivier- en zeesluizen en dijken' zou opblazen, 'voorlopig niets zou gebeuren', alleen 'bij winterstorm (speciaal NNW)' zou 'telkens een gulp water naar binnen komen ... Bij het ontzet van Leiden in 1574 waren er', aldus Vrij Nederland,
1 DVK: Verslag persconferentie, 29 jan. 1944 (DVK, 53). 2 Men treft hetzelfde element aan in het weekblad dat begin maart '44 als een, overigens niet als zodanig aangeduide, specialeuitgave van het begon te verschijnen. deed zich hier en daar voor als anti-Duits en vooral anti-NSB, maar com mentaren en caricaturen in die geest hadden louter de strekking, een lezerskring te winnen voor anti-Geallieerde en antisemietische beschouwingen. Het blad werd uitgegeven door de van Rittersbusch' welke afdeling elk nummer zorgvuldig censureerde. Bij de eerste drie nummers trad, schijnt het, de journalist L. M. H. Thijssen (in '40-'41 hoofdredacteur van en lid van de NSB) als redacteur op, maar van nummer 4 af werd voor een groot deel volgeschreven door de auteur W. H. M. van der Hout, die in het begin van de bezetting lid van Nationaal Front geweest was; Thijssen en van der Hout hadden beiden in '43 reeds allerlei teksten voor de geschreven. 'De Duitse methode van propaganda maken wordt hier', zo zou van der Hout zich in '44 uitgelaten hebben, 'door geen mens in Holland geslikt. Het Nederlandse volk pro-Duits maken kan niet meer. Het enige wat ze' (d.w.z. de Duitsers) 'kunnen doen, is zodanig te schrijven dat de mensen zeggen:
'twee maanden voor nodig om het water uit de Maas bij Delfshaven en Kralingen tot Leiden te brengen, en dat alleen na een wonderbaarlijke opeenvolging van stormen uit verschillende richting, geholpen door een springvloed.'!
XCDie uiteenzetting was niet onjuist, maar er werd niet in gezegd (wij vermoeden: opzettelijk) dat, al zouden dan de meeste steden in de laaggelegen delen des lands niet onder water komen te staan, praktisch alle wegen spoorwegverbindingen verbroken zouden worden, hetgeen uiteraard voor de levensmiddelenvoorziening van de bevolking katastrofale gevolgen zou hebben.
XC'Kom over en help ons!' - wij haalden veel eerder in dit deel van Randwijks hartstochtelijk beroep op de Geallieerden aan:
XC'Het is waarlijk geen frase wanneer wij zeggen, dat de nood van Europa en niet in de laatste plaats van Nederland, hóóg is gestegen De honger klopt aan de deur ... Onze Joodse landgenoten worden uitgemoord In de concentratiekampen doodt een gedegenereerde troep SS-misdadigers de ziel der gevangenen En zo leeft nu ... bij een ieder onzer het besef, dat het water tot aan de lippen is gekomen en ieder, die zich het lot van Nederland en Europa aantrekt, kan het S0111S uitschreeuwen: Kom toch over en help ons, want anders gaan wij ten onder!'
van Amerika en Engeland deugt ook niets.' (BNV: p.v. inz. W. H. M. van der Hout (25 sept. 1946), p. 2 (getuige W. H. Jager), DocI-762, a-r), Wel, daar ging van der Hout, rijk gesalarieerd, zich persoonlijk met ijver en toewijding, met ori ginaliteit en zin voor humor, maar bepaald ook met perfidie moeite voor geven. De verwachtte veel van Voor het drukken in een oplaag van 200 000 exemplaren had de n.v. Drukkerij Elsevier, onderdeel van het concern van De zich aangeboden maar de bezetter vertrouwde dat drukken aan een Haagse drukkerij toe, n.l aan die van Inderdaad, De sloeg in. Het schijnt dat de oplaag spoedig tot ver boven de 100 steeg en wij houden het voor aannemelijk dat zijn sluwe propaganda een zeker, overigens niet nauwkeurig aan te geven, effect heeft gehad. Wij vermeldden al in hoofdstuk 7 dat de redactie van het illegale blad eind april '44 een bekwaam samengesteld pseudo-nummer van liet drukken in 2 500 exemplaren die op I mei '44 door een aantal ondergedoken Amsterdamse studenten met succes ter verkoop rondgebracht werden bij de kiosken in de Amsterdamse binnenstad; alle exemplaren waren binnen een half uur verkocht. 1 IV, 9 (IS febr. 1944), p. 1.
XCDat was in Vrij Nederland verschenen in juni '43, aan de aanvang dus van de periode waarvan wij de gebeurtenissen in dit deel weergegeven hebben. Maar wat was er na juni '43 niet geschied! In de zomer waren honderdduizenden hun radiotoestel en daarmee de dagelijkse eigen verbinding met het nieuws uit Londen kwijtgeraakt, waren honderdduizenden opgeroepen om zich voor krijgsgevangenschap of voor de arbeidsinzet in Duitsland aan te melden en hadden zich op het platteland de eerste grote razzia's voorgedaan waarbij Waffen-SS'ers, leden van de Ordnungspolizei en 'foute' elementen uit de Nederlandse politie getracht hadden, grote aantallen onderduikers in handen te krijgen; in de herfst was het, in Amsterdam, tot de laatste grote Jodenrazzia gekomen en waren in het gehele land berichten en geruchten de ronde gaan doen dat, als ergens een verrader of een belangrijke helper van de vijand geliquideerd was, uit wraak telkens enkele goede vaderlanders door sluipmoord uit de weg werden geruimd (waar zouden de volgende slachtoffers vallen?); in de eerste maanden van '44 was het gekomen tot treinbeschietingen door de Geallieerden, tot inundaties en evacuaties en tot het oproepen van tienduizenden burgers die voor de Wehrmacht moesten gaan spitten, en toen waren ook twee nieuwe formaties van helpers van de vijand op de openbare weg verschenen: het 'Janhagel' van de Nederlandse Landwacht dat links en rechts controleerde, confiskeerde en bij tijd en wijle ook aan razzia's op onderduikers en op mogelijke 'spitters' deelnam, en de ploegen van de Arbeitskontrolldienst die speurden naar leden van 'jaarklassen' die zich volgens de officiële bepalingen in Duitsland moesten bevinden. Het totaal aantal onderduikers (leiders en kaderleden van illegale groepen, Joden, ex-militairen, studenten, voor Duitsland opgeroepen arbeidskrachten, 'weigeraars' van de Nederlandse Arbeidsdienst) was in de periode lente '43lente' 44 misschien wel vervier- of vervijfvoudigd en wel hadden nagenoeg al die onderduikers via illegale groepen een onderduikplaats gekregen en ontvingen zij ook bonkaarten (en tevens, voorzover mogelijk, identiteitspapieren en, voorzover nodig, geld), maar dat alles hief de kwetsbaarheid van al die onderduikers, lente '44 al meer dan tweehonderdvijftigduizend personen, toch niet ten volle op. De gevangenissen, men wist het, waren propvol en duizenden zaten opgesloten in de concentratiekampen Amersfoort en Vught, een groep ook in Ommen; afgezien nog van het grootste deel van de Joodse bevolkingsgroep waren duizenden anderen, men wist het, naar gevangenissen en concentratiekampen in Duitsland verdwenen. De steeds verwoeder illegale strijd, men wist het ook, eiste steeds meer slachtoffers haast geen week ging in dat vierde bezettingsjaar voorbij waarbij men in de dagbladen niet een lijst aantrof van ter dood veroordeelde illegale werkers die door een Duits vuurpeleton
mensen een zware opgave om aan al die beproevingen het hoofd te bieden, zulks in een situatie waarin, dat voelde vooral het niet-agrarische deel van de bevolking, de physieke weerstandskracht van maand tot maand afnam, Nederland vervaalde en vervuilde, de rantsoenen waren mager geworden, lang niet iedereen was in de gelegenheid, er 'zwart' iets bij te kopen. velen werden onder dit alles prikkelbaar, nerveus en vooral hoogst ongeduldig,
XC'Kom over en help ons!' - die kreet was in de lente van '43 de weerslag geweest van het gevoel, zich in een noodsituatie te bevinden. Hoeveel meer reden was er dan twaalf maandenlater om t; snakken naar het bericht waar men toen eigenlijk al bijna vier jaar lang naar uitkeek: 'Ze zijn geland, de bevrijders! Ze komen!'
XCInderdaad, die landing was op handen.
XCDe planning was lange tijd tevoren begonnen, in de herfst van '41 namelijk, nog voordat de Verenigde Staten oorlogvoerende mogendheid geworden waren. Een groep van Britse stafofficieren had zich toen verdiept in de problemen die met een grootscheepse landing over het Kanaal samenhingen, hun plan (meer dan een plan was het niet, geenszins stond vast of, laat staan wanneer, het uitgevoerd zou worden) was door de Britse Chiefs of Staff aan de hoogste legercommandant in Engeland voorgelegd, generaal Sir Bernard Paget': hij zou bij de operatie het bevel voeren over de legereenheden. Generaal Paget had toen samen met de aangewezen bevelhebbers van de marine en de luchtstrijdkrachten, respectievelijk admiraal Sir Bertram H. Ramsay en luchtmaarschalk Sir Sholto Douglas, een klein college gevormd, de Combined Commanders, dat zich met een eigen staf van de bedoelde problemen nader rekenschap ging geven; aan dat college werden enige tijd later adrniraalLordLouis Mountbatten, in die tijd Chief of Combined Operations (die 'Combined Operations' waren de locale raids die hoofdzakelijk door de Commando-troepen uitgevoerd werden), en de bevelhebber vande Amerikaanse troepen in Engeland, generaal-majoor James A. Chaney toegevoegd. In mei '42 kwamen de Combined Commanders voor het eerst bijeen. Dat tijdstip was geen toeval: de Amerikanen drongen er toen op aan dat nog in de zomer van '42 een bruggehoofd in Frankrijk gevormd zou worden - de zaak kreeg dus een speciale urgentie.
XCIn de tweede helft van '42 werd zij minder urgent: de landing in Frankrijk was uitgesteld, alle aandacht concentreerde zich op de landingen in Frans
wereldoorlog voor het eerst zouden opereren onder een gemeenschappelijke opperbevelhebber, generaal Eisenhower, tevoren een van de naaste mede-werkers van de Chief of Staf! van het Amerikaanse leger, generaal Marshall. In '18, in de laatste fase van de eerste wereldoorlog, hadden de toenmalige Geallieerden aan het Westelijk Front ook een gemeenschappelijke opperbevelhebber gehad: de Franse maarschalk Foch, maar van integratie van de Franse, Britse en Amerikaanse staven was toen geen sprake geweest. Onder Eisenhowers verstandige leiding kwam die integratie in Noord-Afrika, namelijk in Algiers, wèl tot stand; Eisenhowers plaatsvervanger, de Britse luchtmaarschalk Sir Arthur Tedder, droeg daar in hoge mate toe bij.
XCTerwijl nu in '43 van Noord-Afrika uit de landingen op Sicilië en in Italië voorbereid en uitgevoerd werden, ging men in Londen, ook toen nog niet vastgesteld was, wanneer de landing in West-Europa ('Overlord') uitgevoerd zou worden, voort met het uitwerken van de landingsplannen. Dat het, tenzij Duitsland plotseling zou bezwijken, een hachelijke operatie zou worden, werd niet betwijfeld (voorzover nodig, was dit door de afloop van de grote raid op Dieppe, augustus '42, nog eens onderstreept) en vooral admiraal Ramsay was daarvan overtuigd. Dat was begrijpelijk, immers: het probleem van een grootscheepse landing op een zwaar-verdedigde kust, zulks met de bedoeling, daar een bruggehoofd te vormen dat basis zou worden voor vèrstrekkende operaties, was in de eerste plaats een probleem-ter-zee.
XCHet was deze kant van de zaak, men zou kunnen zeggen: de tactische, waarop speciaal de aandacht van de Engelsen gericht was - de Amerikanen vestigden de hunne eerder op de strategische kant, d.w.z. op de vraag wat nodig was om van het te vormen bruggehoofd uit tot de beslissende veldtocht in West-Europa over te gaan. De Amerikaanse historicus Gordon A. Harrison heeft hier in zijn waardevol werk Cross-Channel Attack!, het volgende over geschreven:
XC'British planners were deeply and continuously conscious that to attack northwest Europe armies had to get across an ugly piece ~f water called the Channel, that this crossing took boats and special equipment, that when the troops landed they had to storm fortifications and fight a German Army that had all Europe by the throat. Americans were aware of these problems only at second hand and at a distance. They worked from maps. Each perspective, it should be noted, had a distinct contribution to make. If the British saw the tacticalproblems more clearly, the Americans were enabled to give freer rein to their imagination and to arrive at bolder offensive concepts'?
XC1 Wij hebben voor deze laatste paragraaf ook enkele gegevens ontleend aan het boek van Cornelius Ryan: The longest day (1959). 2 (United States Department of the Army) The United States Army in World War II, Gordon A. Harrison: Cross Channel Attack (1951), p. 10.
concepties overigens die pas verwezenlijkt zouden kunnen worden als de landing geslaagd was en men zich in het bruggehoofd had kunnen handhaven.
XCWaar te landen, en op welk uur?
XCLaat ons eerst op die twee vragen ingaan.
XCHet werk van de Combined Commanders werd in maart-april' 43 door een aparte staf overgenomen die onder leiding stond van de Britse generaal Sir Frederick Morgan. Voor hem kwam in de zomer en herfst van' 43 maar één ding met zekerheid vast te staan: de landing moest dwars over het Kanaal plaatsvinden in Frankrijk - een landing op de Nederlandse kust werd geen moment ernstig overwogen. Wat Frankrijk betrof, moest in de eerste plaats bepaald worden of men één landing of, eventueel in snelle successie,twee landingen zou uitvoeren. Clausewitz wees de weg: eoncentratie op het beslissende punt - één landing dus. Welke kustgedeelten kwamen er voor in aanmerking? Er .waren verscheidene mogelijkheden, bij welke telkens de vraag of men spoedig de voor de verdere toevoer volstrekt onmisbare grote havens in handen zou kunnen krijgen, een beslissende rol speelde. De havens aan het Nauw van Calais waren klein; Le Havre en Rouaan hadden grote havencomplexen; volgde men dan verder de Franse kust, dan kwam men in Normandië bij Cherbourg en in en bij Bretagne bij Brest en Nantes terecht. Brest lag evenwel erg ver westelijk en de Duitsers zouden wellicht het schiereiland Bretagne aan de 'basis' kunnen afsnijden - Morgans staf ging tot de opinie overhellen dat een landing in Normandië het aantrekkelijkst was. Men zou dan immers met de rechtervleugel dicht bij Cherbourg en met de linker dicht bij Le Havre en Rouaan zijn. Bovendien waren er aan de Normandische kust met name in de buurt van Caen verscheidene stranden die voor een landing geschikt waren en die niet, zoals bij Calais, als het ware in de schaduw lagen van hoge klippen. Ook was de AtZantikwall in Normandië aanzienlijk minder sterk dan bij het Nauw van Calais, de Wehrmacht had er minder troepen en zij zou versterkingen over een grotere afstand moeten verplaatsen.
XCBij de beantwoording van die vraag moest Morgans staf er rekening mee houden dat de landing op de kust gecombineerd zou worden met een nachtelijke luchtlanding in het binnenland. Voor die luchtlanding was maanlicht nodig, zij het niet veel. Het zou het beste zijn wanneer men D-Day zou laten vallen op een dag, volgend op een nacht waarin de maan tussen één en twee uur opkwam. Ook de 'gewone' landingstroepen hadden enig licht nodig. Maanlicht, dat de vliegtuigen en luchtlandingstroepen in staat zou
) L. L. I \ \ 'c._
SPANJE (neutraal)
Duitse obstakels bij en op de stranden duidelijk kunnen zien: landing dus in de vroege ochtendschemering, maar daarbij moest terdege rekening gehouden worden met het getij. Landing bij eb zou het grote nadeel hebben dat de troepen een vrij breed strand moesten passeren, landing bij vloed dat de obstakels die de Duitsers tussen de hoog- en laagwaterlijn geplaatst hadden, onzichtbaar waren. De minste nadelen zaten aan een landing vast die uitgevoerd zou worden terwijl de vloed te halver hoogte was. Elke maand ·kende slechts drie dagen waarop aan al deze voorwaarden tegelijk voldaan werd, d.w.z. dagen waarop de maan in de voorafgaande nacht tussen één en twee uur opkwam, en waarop de vloed aan de Normandische stranden niet te lang na het allereerste licht te halver hoogte stond. In juni '44 zouden de sde, de ode en de 7de die drie dagen zijn.
XCDat brengt ons tot de derde vraag: wanneer zou het tot de landing komen?
XCAan de Russen was, gelijk eerder verhaald, in Teheran toegezegd dat vóór I mei' 44 grote Geallieerde landingen in Frankrijk zouden plaatsvinden aan de kust van het Kanaal en aan die van de Middellandse Zee. Het waren de Amerikanen die de Engelsen tot die bindende toezegging geforceerd hadden, bindend in zoverre dat men zich tot het uiterste moeite zou geven, beide landingen vóór de genoemde datum te laten doorgaan. De vraag of dat praktisch mogelijk was, moest echter voortdurend in het oog gehouden worden, in de eerste plaats door de man bij wie de verantwoordelijkheid voor de uitvoering was komen te liggen: de opperbevelhebber voor de Geallieerde veldtocht in West-Europa, generaal Dwight D. Eisenhower.
XCWie opperbevelhebber zou worden, was (en hierin tekende zich het groeiende Amerikaanse overwicht af) niet door de Engelsen, maar door de Amerikanen bepaald. Het Britse oorlogskabinet Ihad de functie graag toevertrouwd aan de Chief of the Imperial General Staff, generaal Brooke, en in de Verenigde Staten waren sterke krachten die voor een benoeming van generaal Marshall geporteerd waren, maar president Roosevelt besliste anders: generaal Eisenhower zou Supreme Allied Commander worden, met Tedder als zijn plaatsvervanger; evenwel zou, zo lang de strijd nog in en bij het te vormen bruggehoofd zou woeden, aldaar de hoogste militaire leiding bij de Britse generaal Sir Bernard Montgomery berusten. Welnu, begin januari '44 kwamen Eisenhower, Tedder en Montgomery tot een belangrijke tactische conclusie: in eerste instantie moesten niet, zoals generaal Morgan voorgesteld had, drie divisies op de kust aan land worden gezet maar vijf, en in maart kwam voor hen vast te staan dat men al door het tekort aan tanklandingsvaartuigen D-Day niet in begin mei kon laten vallen maar pas
een maximale kracht geven, de landing op de Franse Middellandse Zeekust moest uitstellen. Voor D-Day werd dus van dat moment af gedacht aan 5, 6 of 7 juni. Als men althans alle voorbereidingen op tijd -zou kunnen voltooien!
XCJuni bood een groot voordeel: in doorsnee waren er dan, zo bleek uit de meteorologische gegevens, vijf-en-twintig dagen waarop er in het Kanaal niet zoveel zeegang stond dat landingen op de Normandische kust uitgesloten waren. De landingsvaartuigen zouden ook tanks, stukken mobiel geschut en vrachtauto's moeten ontschepen - al die vehikels moesten voorzien worden van afwerpbare 'pijpen' voor de toevoer van lucht en de afvoer van .gassen in de tijdsspanne waarin zij uit de landingsvaartuigen naar het strand zouden rijden. Niet dat bij de toevoer alleen van landingsvaartuigen gebruik kon worden gemaakt! Voor de aanvoer van later in.te zetten divisies en van de immense hoeveelheden materiaal van allerlei aard die de Geallieerde strijdmacht nodig zou hebben, waren vrachtschepen nodig. Waar hen te lossen? Misschien zou men Cherbourg en Le Havre wel binnen enkele weken in handen krijgen, maar alle haveninstallaties zouden er stellig vernield zijn kunstmatige havens waren nodig. In de loop van '43 werd besloten dat daartoe, om te beginnen, op ca. 1500 meter uit de Normandische kust tientallen oude schepen samen met 145 twintig meter hoge betonnen caissons tot zinken gebracht zouden worden. Zo zou men lange golfbrekers krijgen en aan de lijzijde van die golfbrekers zouden twee drijvende pieren van 60 meter lang en 20 meter breed verankerd worden die vaste, zij het met het getij op en neer gaande verbindingen met het strand zouden hebben. Tot het uiterste moest men zich in Engeland inspannen om die betonnen caissons (ze hadden luchtkamers die men met water zou vullen zodra de caissons te bestemder plaatse aangekomen waren) en drijvende pieren op tijd gereed te krijgen - nadien kostte het de grootste moeite om wat aan sleepboten beschikbaar was, zo in te delen dat de caissons tijdig havens in en bij de zuidkust van Engeland konden bereiken vanwaar zij, als de grote aanval eenmaal ingezet was, over het Kanaal gesleept zouden worden.
XCIn april '44 bleek uit berekeningen dat de kunstmatige havens (er zouden er twee komen) niet voldoende zouden zijn in de periode die zou verstrijken voor men Cherbourg of Le Havre weer in bedrijf zou hebben gesteld.
laties te laten komen teneinde zo spoedig mogelijk in de goed beschutte Golf van Quiberon, aan de zuidkust van Bretagne, over een derde haven te kunnen beschikken. Ook een Engels project verdient nog vermelding: de Geallieerde strijdmacht zou goeddeels gemotoriseerd zijn en dus de beschikking moeten hebben over grote hoeveelheden benzine en dieselolie! die zo snel mogelijk het vasteland zouden moeten bereiken - welnu: van Wight naar Normandië zouden tien buisleidingen op de bodem van het Kanaal gelegd worden waardoor men per dag 3 000 ton benzine naar het bruggehoofd zou kunnen pompen.
XCAan al deze en dergelijke projecten werd, naarmate de maand mei verstreek, in steeds groter spanning de laatste hand gelegd. De strijdmacht die de Geallieerden naar Frankrijk wilden overbrengen, was een immens gecompliceerd geheel dat er voor zijn goed functioneren afhankelijk van was, niet aileen of honderdduizenden militairen op het juiste tijdstip naar de juiste plaats overgebracht zouden worden, maar ook of honderdduizenden verschillende producten in de juiste hoeveelheden op het juiste tijdstip op de juiste plaats beschikbaar zouden zijn. Neem Cherbourg. De verwoeste haven moest opnieuw in gebruik worden genomen. Niet alleen waren vóór D-Day de plannen daartoe gereed, maar alles wat voor de reconstructie nodig was: van honderdduizenden schroeven en moeren tot grote tractoren en hijskranen toe, lag of stond in Engeland klaar. Neem de spoorweg van Cherbourg zuidwaarts. Er waren op het eerste traject van 70 kilometer 80 spoorbruggen, die wellicht aile door de Duitsers opgeblazen zouden worden. Alleen al voor het herstel van deze bruggen lag in Engeland bijna 50 000 ton aan constructiemateriaal waarvan precies bepaald was, hoeveel ton op de hoeveelste dag na D-Day in welke haven of aan welk strand ontscheept zou worden - en op rangeerterreinen in Engeland stonden ca; 1 000 splinternieuwe Amerikaanse locomotieven en bijna 20 000 goederenwagons te wachten.
XCTerwijl de Geallieerden door luchtverkenning, door duizenden spionagerapporten en, niet in de laatste plaats, door het decoderen van het Duitse militaire radioverkeer nauwkeurig wisten, waar de Duitse versterkingen en de Duitse troepen lagen, ja terwijl zij óók wisten dat von Rundstedt de
1 Van alle voorraden die Amerika vóór naar Engeland zond, bestond niet minder dan een kwart uit aardolieprodukten.
Geallieerde landing bij het Nauw van Calais verwachtte (een verwachting waarin hij, gelijk eerder vermeld, door ingenieuze misleiding versterkt werd), was het Geallieerde aanvalsplan aan Hitler en de Wehrmacht onbekend gebleven: ten aanzien van de vraag waar, wanneer en in welke sterkte de Geallieerden de grote sprong zouden wagen, tastten zij nagenoeg volslagen in het duister. Bovendien werden de aanwijzingen die zij kregen, in een verkeerd perspectief geplaatst.
XCV-Männer van de Abwehr die in de Franse illegaliteit gepenetreerd waren, hadden begin' 44 kunnen meedelen dat Franse illegale groepen die in verband met D-Day tot sabotage-acties moesten overgaan, op de rste van de maand waarin, tenzij er op het laatste moment belemmerende factoren waren, de invasie zou plaats vinden, gewaarschuwd zouden worden met een codebericht, bestaande uit een dichtregel van Verlaine; daarop zou, als de invasie binnen 48 uur te verwachten viel, een tweede dichtregel volgen. De eerste werd op I juni uitgezonden. Het Reichssicherheitshauptamt in Berlijn (het Amt Ausland-Abwehr was opgeheven) werd ingelicht. Het verbond aan het bericht de conclusie dat de Geallieerde invasie binnen de eerstvolgende twee weken waarschijnlijk was. Dat werd aan de onderdelen van de Wehrmacht doorgegeven - de reactie van de Kriegsmarine is bewaard gebleven: zij duchtte geen onmiddellijk gevaar, want in afwijking van hetgeen begin juni gebruikelijk was, was het weer in het Kanaal uitgesproken slecht. De tweede dichtregel werd op de avond van maandag 5 juni ontvangen. Onmiddellijk werd het Duitse Vijftiende Leger dat bij het Nauw van Calais stond, in staat van alarm gebracht - het Duitse Zevende Leger in Normandië niet. Rommel was die maandagavond overigens niet in zijn hoofdkwartier aanwezig; hij was zondagochtend per auto naar Duitsland vertrokken om er zijn vrouw te bezoeken - zij zou op dinsdag 6 juni jarig zijn.
XCInderdaad, de weersomstandigheden vormden voor generaal Eisenhower, zijn onderbevelhebbers en stafofficieren een benauwend probleem.
XCIn de tweede week van mei had men in de Engelse havens een aanvang gemaakt met het laden van de schepen die het Kanaal zouden moeten oversteken. Gedekt dooroorlogsbodems, klein en groot, zoudenvrachtschepen en meer dan 4landingsvaartuigen van allerlei types alleen al op D-Day en de daarop. volgende dag ca.militairen envehikels, van zware tanks tot kleine jeeps, in Normandië moeten ontschepen.
I 200 I 300 000 185000 19000
Meer dan 1000 transportvliegtuigen en ruim 800 zweefvliegtuigen stonden op vliegvelden klaar om 19000 Amerikaanse en Britse militairen naar het gebied niet ver van de Normandische stranden over te brengen van waaruit zij hun bijdrage zouden leveren om de Duitse verdediging in het nauw te brengen en te desorganiseren. Andere vliegvelden waren de bases van de 10 000 gevechtsvliegtuigen die de Geallieerden op D-Day in de strijd zouden werpen; elk eskader bommenwerpers, elk eskader jagers kende zijn taak. Maar heel die ontzaglijke samenballing van manschappen en materieel, van vernuft en organisatietalent, van wil ook om het Derde Rijk ten val te brengen, was volstrekt afhankelijk van het.weer en de weersvooruitzichten in dat 'ugly piece of water called the Channel' - omstandigheden die zich aan elke beheersing onttrokken.
XCOp zondag 4 juni, 's morgens om half vijf, kwamen Eisenhower, Tedder, Montgomery, admiraal Ramsay, luchtmaarschalk Sir Trafford LeighMallory (bevelhebber van de Geallieerde luchtstrijdkrachten die bij 'Overlord' ingedeeld waren), de Amerikaanse luitenant-generaal Walter Bedell Smith (stafchef van het Geallieerde hoofdkwartier) en nog enkele andere hoge militairen in Portsmouth bijeen. Uit de havens aan de kust van Schotland en van west- en zuidwest Engeland waren grote convooien onderweg welker route en vaarsnelheid zo bepaald was dat zij, als daar de definitieve order voor uitging, op maandag 5 juni tot de landing zouden overgaan; een Amerikaans convooi met honderden landingsvaartuigen bevond zich al in het Kanaal, een mijlof zestig uit de Franse kust. Er stond die zondagochtend op het vroege uur evenwel veel wind en de vooruitzichten waren, aldus de meteorologische dienst van Eisenhowers hoofdkwartier, niet gunstig. Ramsay dacht dat een landing op maandagochtend wel mogelijk was, maar zij zou extra hachelijk worden. Montgomery was voor doorzetten, Tedder voor uitstel. De beslissing lag bij Eisenhower.
XCEisenhower besloot tot 24 uur uitstel (korte tijd later maakte het convooi dat zich al in het Kanaal bevond, rechtsomkeert). Afgesproken werd dat men elkaar die zondag om half tien des avonds opnieuw zou ontmoeten.
XCToen men die avond bijeenkwam, kon het hoofd van de meteorologische dienst meedelen dat de weersvooruitzichten voor dinsdag bepaald gunstiger geworden waren. Op maandag zou er een storm staan in het Kanaal, maar' die zou tegen de avond gaan liggen en de verwachting was dat het in de loop van dinsdag wel bewolkt zou zijn, maar niet met zoveel wind dat de lan
dingen extra moeilijk zouden zijn. Over het weer op woensdag en donderdag kon de meteoroloog zich niet met enige zekerheid uitlaten. Dat was een van de grootste moeilijkheden bij de beslissing die nu genomen moest worden vlug genomen bovendien: Ramsay zei dat hij, als men besluiten zou op dinsdag te landen, die zondagavond uiterlijk om tien uur zijn orders moest laten uitgaan naar de marine-eenheden.
XCWat waren de eonsequenties van uitstel? Liet men de öde en de 7de juni verlopen, dan zou het getij op de rode weer een landing mogelijk maken, maar in de nacht van de r êde en de rode zou er geen maanlicht zijn. Bovendien: de immense strijdmacht stond gereed, hetwas de troepen die als eersten aan land zouden gaan (zij waren al geïnstrueerd) nauwelijks aan te doen, hen nog twee weken te laten wachten, bovendien zou men daarmee op het gebied van de security grote risico's nemen.
XCRamsay was voor doorzetten, Bedell Smith ook. Bij Tedder en LeighMallory bestond twijfel: de weersomstandigheden zouden voor het van vitaal belang geachte ingrijpen van de Geallieerde luchtmacht verre van ideaal zijn, speciaal bommenwerpers zouden er last van ondervinden. We hebben de jagers nog, zei Eisenhower. Hij vroeg wat Montgomery er van dacht. Deze antwoordde met vier woorden: 'I would say - go!' Er werd nog enkele minuten doorgepraat, voor en tegen werden tegen elkaar afgewogen. Weer moest één man beslissen: Eisenhower. Het werd stil, twee minuten, misschien nog iets langer. Toen kwam het, langzaam: Cl am quite positive we must give the order. I don't like it, but there it is. I don't see how we can possibly do anything else.'
XCHet was zondagavond 4 juni, kwart voor tien.
XCDe volgende ochtend schreef de Geallieerde opperbevelhebber het concept voor een kort communiqué dat uitgegeven zou worden als de grote landing onverhoopt mislukte. De laatste zin zou dan luiden: 'If any blame or [auit attaches to the attempt, it is mine alone.'
XCHier, lezer, onderbreek ik mijn relaas. Met spijt! Want geen geschiedschrijver die een beeld dient te geven van gebeurtenissen zo dramatisch en schokkend als die welke in menig hoofdstuk van dit deel aan de orde kwamen, blijft onberoerd door wat hij heeft trachten vast te leggen. Ik voor mij wil wel bekennen dat ik, al schrijvend, hoezeer ik ook poogde, de historicus te blijven die een generatie later met zo groot mogelijke fairness en zorgvuldig
heid, en dus niet zonder distantie, zijn taak verricht, tegelijk op menig moment mij toch ook weer als de dertigjarige voelde die in Londen haakte naar het bericht: 'Ze zijn geland!' Liet ik mij door al die gevoelens leiden, dan zou ik er toe overgaan, reeds in het eerstvolgende deel mijn relaas over de gebeurtenissen in bezet Nederland en over het algemene oorlogsverloop tot aan de dag der bevrijding voort te zetten.
XCIk heb, toen ik meer dan tien jaar geleden de opzet voor dit werk maakte, anders beslist, en op goede gronden: het zou niet juist zijn, de lotgevallen van al diegenen die tijdens de bezetting als het ware uit de Nederlandse samenleving gelicht werden (politieke gevangenen, gijzelaars, krijgsgevangenen, gedeporteerden), te scheiden van de bezettingsjaren, en het zou niet mogelijk zijn, het laatste oorlogsjaar, waarin de regering van Londen uit op tal van terreinen in Nederland ingreep, te behandelen zonder eerst een beeld gegeven te hebben van wat zich voordien in regeringskring afgespeeld heeft. Ik wil mij aan die beslissing houden.
XCDeel 8 van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog zal dus gewijd zijn aan de gevangenen en gedeporteerden, deel ç aan de regering te Londen in de periode tussen haar aankomst in de meidagen van '40 en de zomer van '44.
XCMet de beschrijving van D-Day zal deel IO beginnen.
XC31 Secretaris-generaal Hirschfeld richt de Organisatie-Commissie W olrersom op (p. 24) Januari 1941
XC7 Prijsbeheersingsbesluit (p. 179) Maart 1941
XC28 Organisatiebesluit Voedselvoorziening (p. 133) April 1941
XC17 De regering stelt zich via Radio Oranje garant voor uitbetalingen aan - vrouwen van zeelieden: grondslag van de 'Zeemanspot' (p. 809) Juli 1941
XC1 De schatkist wordt verplicht, Duitsland per maand een financiële bijdrage te betalen van 50 mln Rni. (p. 246) December 1941
XC1 Begin van de gecoördineerde Duitse aankopen op de zwarte markt (Blau-Aktion) (p. 218) Juni 194 2 eind Drs. F. Weinreb begint ten behoeve van zijn 'eerste lijst' te opereren met een gefmgeerde brief van een generaal von Schumann (p. 448)
XCI Bouwstop afgekondigd (p. II6) 21 Seyss-Inquart vordert allerlei metalen voorwerpen, o.m. kerkklokken (P.45)
XC17 Geallieerde verklaring over de massamoorden op Joden in Polen (p. 359)
XC8 Weinrebs 'eerste lijst'platzt in Westerbork (p. 455)
XCII Oprichting van de Landstorm Nederland (p. 1245) 13 Duitse samenzweerders trachten vergeefs een vliegtuig met Hitler aan boord te doen neerstorten (p. II5I) In bezet Nederland worden de bankbiljetten van f 500 en f I 000 van onwaarde verklaard (p. 259) IS Walraven en mr. Gijs van Hall beginnen aan een uitbreiding van de fondsen voor het Nationaal Steunfonds (p. 815) 21 Mislukking van de poging van Duitse samenzweerders om Hitler in Berlijn op te blazen (p. II5I) 22 Rauter spreekt het kader van de Germaanse SS in Nederland toe o.m. over de Jodendeportaties (p. 331)
XCbegin Het Nationaal Comité van Verzet presenteert zich (p, 877) 5 Mussert valt op een kaderbijeenkomst van de NSB te Utrecht scherp de SS aan (po 1230) 10 De geheime agent mr. Po L. d' Aulnis de Bourouill arriveert in bezet gebied (po 903) 12 Minister van Lidth de Jeude ondertekent een aan de OD gerichte machtiging (po 887) 20 Grote Jodenrazzia in Amsterdam-zuid en -oost (po 304) 22 Aankomst van de geheime agent Go van Borssum Buisman (po 889) 24 Aankomst van de geheime agent Dignus Kragt (po 944) 25 Jacht op de Nederlandse artsen (po 558) 26 Generalleommissar Schmidt pleegt zelfmoord (p, 534 en 1234) De leiding van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers besluit tot het zoeken van contact met Knokploegen (po 738) 1943
XC5 Inzet van het grote Duitse zomer-offensief aan het Oostelijk front (po 501) 8 Mussert spreekt met Rimmler (po 1235) 9 De Geallieerden landen op Sicilië (po 503) 15 Rauter geeft opdracht tot het houden van razzia's op het platteland (po 644) 17 De Amerikaanse luchtmacht bombardeert Amsterdam-noord (po 497) 23 Aan het Oostelijk front is het Duitse zomer-offensief misluktmislukt (po 519) 24 Begin van zware Geallieerde bombardementen op Hamburgop Hamburg (p, 494) 25 In Italië wordt Mussolini afgezet (po 506 en 1225) De Britse luchtmacht bombardeert Amsterdam-noord (po 498)
XCbegin De Geus signaleert het groeiend antisemitisme (p. 438) Naumann volgt Harster op als Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD (p. 539) 8 Capitulatie van Italië (p. 510 en 1225) 9 De Geallieerden landen bij Salerno (p. 511) 27 Het Parool maakt in een artikel melding van gaskamers in eoncentratiekampen (p. 349) 29 Laatste grote Jodenrazzia in Amsterdam (p. 308) Eerste Silbertanne-sluipmoorden (p. I265) eind Begin van de spionage op de Zwitserse Weg in opdracht van de chefstaf van de OD (p. II 36)
XC5 Seyss-Inquart geeft richtlijnen voor de behandeling van de 'legale rest' der Joden (p. 400) 10 De Amerikanen bombarderen bij vergissing Enschede (p. 498) 25 Laatste vergadering van het college van secretarissen-generaal (p, 601)
XC4 Arrestatie van Jan Verleun van de groep CS-6 (p. 961) 6 De Russen bevrijden Kiew (p. 519) 12 Oprichting van de Nederlandse Landwacht (p. 1249) 14 Arrestatie van Jan Postma, Cees Schalker en Daan Goulooze (p. 975) 20 De Amerikanen landen op de Gilbert-eilanden (p. 490) 22 De Top van de LO richt de Persoonsbewijzen-Sectie op (p. 763) 23 Koningin Wilhelmina spreekt voor Radio Oranje over het Militair Gezag (p. II33) 28 Begin van de Amerikaans-Engels-Russische conferentie te Teheran (p. 1284)
December 1943
XC2 Mussert bezoekt Hitler (p. 1241) 4 De Tweede Distributiestamkaarten-beschikking wordt uitgegeven (p.660) 8 Minister-president Gorbrandy spreekt voor Radio Oranje over het Militair Gezag (p. UI7) midden Six, de chef-staf van de OD, ontslaat het hoofd van zijn Radiodienst, Jan Thijssen (p. 996) In Amsterdam wordt een begin gemaakt met het oproepen van gemengd-gehuwde Joden voor werkkampen (p. 414) 24 Van Heuven Goedhart en Cramer spreken in Coevorden met een vertegenwoordiger van de samenzweerders tegen Hitler, Wilhelm Staehle (p. U58) Januari 1944
XC3 Van Heuven Goedhart c.s. sturen een stuk naar Londen in verband met een mogelijke plotselinge val van Hitler (p. 1162) IO Gerbrandy ondertekent de eerste 'machtiging' ten behoeve van het Nationaal Steunfonds (p. 828) midden Begin van de Zwitserse Weg B (p. 939) 22 In Italië landen de Geallieerden bij Anzio (p. 1296) 25 De 'zegeltjes-kraak' te Tilburg (p. 693) 27 De Duitsers zijn geheel uit de buurt van Leningrad verdreven (p. 12 9 2) eind Eerste bijeenkomsten van de 'Kern' (p. II90) Februari 1944
XC3 De tweede Weinreblijst platzt in Westerbork (p. 458) 5 Gerbrandy ondertekent de '19 punten' (p. 120 5) 22 De Amerikanen bombarderen bij vergissing Enschede, Arnhem en Nijmegen (p. 1304) Maart 1944
XCbegin De eerste Landwachters verschijnen in het openbaar (p. 1254) 4 Eerste coördinatiebespreking van Bosch van Rosenthal (p. II88) 26 De Russen dringen Roemenië binnen (p.
XCII Bombardement van 'Kleykamp' (de rijksinspectie der bevolkingsregisters (p. 803) midden De spionage op de Zwitserse Weg komt uit (p. II43) 24 Vertrek van van Heuven Goedhart op weg naar Engeland (p. II96) 26 Vertrek van prof Rutgers op weg naar Engeland (p. 1202)
XCI Mislukte overval door Gerrit van der Veen c.s. op het Huis van Bewaring I te Amsterdam (p, 724) 9 De Russen bevrijden Sebastopol (p. 1293) 15 Arrestatie van de KP-leider Leendert Valstar (p. 780) 16 Razzia op Zigeuners en 'asocialen' (p. 1353) 17 Geslaagde KP-overval op de Drukkerij Hoitsema te Groningen (P.756)
XCI Schöngarth volgt Naumann op als Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD (p. 1275) 4 Intocht der Geallieerden in Rome (p. 1297) Generaal Eisenhower besluit: 'D-Day' in Normandië wordt dinsdag 6 juniin Normandië wordt dinsdag 6 junidinsdag 6 juni (p. 1374) 8 Telegrafisch dringen koningin Wilhelmina en Gerbrandy aan op coördinatie van de illegaliteit (p. 1209)
XC3 Namens 22 geheime organisaties wordt op een samenkomst te Amsterdam een Contact-Commissie gevormd (p. 1214) 15 De overval van de KP op het Huis van Bewaring I te Amsterdam mislukt (p. 793)
XC2 Gerbrandy ondertekent de tweede 'machtiging' ten behoeve van het
XC1-4 De klokkenroof 5-6 'Fietsen' 7 Op autopeds naar het stadhuis 8 Vrachtauto met generator 9 Autobus met generator 10 Personenauto met persgascilinders II Personenauto met ballon voor leidinggas 12 Een paardetram I 3 Vrachtauto met paardentractie 14 Reparatiewagen van de PTT met mensentractie 15-16 Trams in Den Haag 17 De drukte bij de Spoorwegen 18-21 25 mei 1943 - de Amsterdamse Joden moeten zich aanmelden in de buurt van het Muiderpoortstation 22-24 De grote Jodenrazzia te Amsterdam op 20 juni 1943 25-27 Bremen en Hamburg na de Geallieerde bombardementen van de zomer van 1943 494 28 Kassel na het Engelse bombardement van oktober 1943 494 29-30 Gebombardeerd Berlijn 494 3 I Klein Geallieerd landingsvaartuig 518 32 Geallieerd tanklandingsvaartuig 518 33 Een Dukw (Geallieerd amphibisch voertuig) 5 I 8 34 Engelse bajonetaanval, ergens op Sicilië 518 35 Amerikaans gepantserd voertuig in een smalle straat op Sicilië 518 36 Amerikaans hoofdkwartier in de tempel van Neptunus te Paestum 518 37-38 Het Rode Leger in de aanval in de zomer van 1943 518 39 'Voorwaarts naar Kiew!' 518 40 Duits geschut bij de rivier de Donetz 518 41 Russische partisanen 518 42 Duitse patrouille in Joegoslavië 518 43-44 Joegoslavische partisanen 518 45-46 Inbeslaggenomen radiotoestellen 550 47-49 Studenten in het concentratiekamp Ommen 566 na pag. 7 0 70 70 70 70 7 0 70 70 70 7 0 7 0 7 0 302 3
50-53 Woonomstandigheden van Nederlandse arbeiders in Duitsland 582 54-55 Inzameling van het Rode Kruis in de aanmeldingsplaats voor ex-militairen 598 56 Pamflet tegen de arbeidsinzet 598 57-58 Controle bij een voetbalwedstrijd van PSV met het oog op de arbeidsinzet 646 59 Tweede Distributiestamkaart 662 60 Persoonsbewijs met controlezegel 662 61 Frans Duwaer 720 62 Het persoonsbewijs van Cas Oorthuys wordt gewijzigd 720 63 'Kantoor' van de Persoonsbewijzencentrale te Utrecht 720 64 Meubel voor het verbergen van valse stempels 720 65-67 De valse papieren van E. P. Wellenstein 720 68 Onderduikers bij Lintelo (Achterhoek) 728 69 Hut voor onderduikers in Limburg 728 70-72 Politiefoto's van een door de Apeldoornse politie bij Wiessel ontdekte onderaardse schuilplaats 728 73 Izaak van der Horst 744 74 Hilbert van Dijk 744 75 Leendert Valstar 744 76 Liepke Scheepstra 744 77 Theodorus Dobbe 744 78 Johannes Post 744 79 Henk Dienske 744 80-84 Voorbeelden van het werk van de Falsificatie-Centrale van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers 768 85 Geheim telegram inzake een bombardement op Kunstzaal Kleykamp (Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters) 800 86-88 Het bombardement op Kleykamp, II april 1944 800 89 Walraven van Hall 816 9°--91 Pagina's uit het 'leningregister' van het Nationaal Steunfonds 816 92 De 'eerste machtiging' die het Nationaal Steunfonds uit Londen ontving 816 93 Pagina van het illegale blad Je Maintiendrai 840 94 Pagina van het illegale blad Ons Volk 840 95--96 Koningin Wilhelmina's Boodschap aan de illegale pers 856 97 Jan Postma 976 98 Gerben Wagenaar 976 99 Eerste pagina van de getypte notulen van de Raad van Verzet 976 100 Het Contra Signaal
101 Signalementenblad. no. I 976 102-103 Landstorm Nederland 1248 1°4-106 Nederlandse Landwacht 1248 107-108 Amerikaans-Brits-Russische conferentie te Teheran, november 1943 1288 109-II3 Het Oostelijk front in de winter van 1943-1944 1288 II4 De Amerikanen trekken Rome binnen, 4 juni 1944 1288 115 Gebombardeerde Duitse stad 1288 116-117 Gebombardeerde Duitse aardolie-installaties 1288 118-124 Het bombardement van Nijmegen, 22 februari 1944 1312 125-129 De inundaties in westelijk Nederland, februari-maart 1944 1328 130 Amerikaans militair depot in Engeland 1360 131-132 Tank met in- en uitlaat-'pijpen' 1360 133 Amerikaanse locomotieven staan in Engeland gereed 1360 134 De Geallieerde opperbevelhebber, generaal Eisenhower 1360 BRON-OPGAVE DER ILLUSTRATIES Karl Bartz: Als der Himmel brannte. Der Weg der Deutschen Luftwaffe (Han
XCnover, 1955): 26, 27 Heinz Bergschicker: Der Zweite Weltkrieg. Eine Chronik in Bildern (Oost
XCBerlijn, 1963): 37. 39 Geschichte des Crossen Vaterlándischen Krieges der Sowjet-Union, dl. III (Oost
XCBerlijn, 1964): 38, 41 Fitzroy Maclean: Disputed Barricade (Londen, 1957): 43 C. L. Sulzberger: Picture History of World War II (New York, 1966): 36, 114,
XC130, 134 (United Kingdom, Cabinet Office) History of the Second World War, Military
XCSeries, Charles Webster en Noble Frankland: The Strategic Bomber Offensive,
XCdl II ( Londen, 1961): 28, 29, 30 (United States Department of the Army) The Urlited States Army in World War
XCII, Mediterranean and Adjacent Areas, Pictorial Record (Washington, 1951):
XC31, 32, 33, 35, en Europe and Adjacent Areas, Pictorial Record (Washington,
XC1951): 131, 132, 133 Anthony Verrier: the Bomber Offensive (Londen, 1968): 25
XCDe overige foto's zijn afkomstig uit de collecties van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Het copyright van de volgende foto's berust bij:
XC'De Archipel', Bankastraat 56, Den Haag:
XCJ. A. Daniëls, Kleine Staat 7, Maastricht: 2
XCmr. Adr. Goekoop, Statenlaan 89, Den Haag: 86
XCT. Hofma, Stationsstraat 56, Apeldoorn: 69
XCS. Huizinga-jelgersma, Sjaerdawei 5, Oppenhuizen: 6, IS, 16
XCB. H. Janssen, Looiaan 24, Doetinchem: 68
XCKLM-Aerocarto b.v., Prinses Beatrixlaan 7, Den Haag: 122
XCFotobureau Cas Oorthuys, Prinsengracht 925, Amsterdam: 62
XCC. A. den Oudsten, Bilderdijkstraat 53, Lekkerkerk: 3
XCPhilips Persdienst, Pieter Zecmanstraat, Eindhoven: 57, 58
XCA. C. M. van de Pol-Munnikhuis, Bergstraat 12, Amersfoort: 54, 55
XCG. van Rhijn-Zuur, Schieweg 41 c, Rotterdam: 46
XCK. Rodenburg, Oude Bovendijk 264, Rotterdam: 125
XCC. M. Schimmelpenningh-van der Zwaan, Berkenbos Blokstraat 29, Den Haag: 5, 14 Lij st van kaartenst van kaarten
XCII Oostelijk front, zomer 1943
XCIII Italië, september-oktober 1943 IV De partisanenstrijd in Joegoslavië
XCV Oostelijk front, winter 1943-1944 VI Italië, oktober 1943-juni 1944 VII Inundaties in Nederland, februari-maart 1944 VIII Frankrijk, lente 1944 pag. 482 5°9 5°7 SII 1295 1298 1318 1368 " De kaarten zijn getekend door P. Compaan
XCA.v. Als voren BDC Collectie fotokopieën van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, afkomstig uit het Berlin Document Center (SS-archieven) Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD Bijzonder Gerechtshof Bureau Opsporing Oorlogsmisdadigers Bijzondere Raad van Cassatie (United Kingdom, Cabinet Office) History of the Second World War, Military Series, J. R. M. Butler: Grand Strategy, dl. III, tweede helft (1964) BdS BG Boom BRvC Butler: Grand Strategy cm Collectie stukken van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, afkomstig van verschillende Duitse instellingen. Idem, afkomstig van verschillende Nederlandse instellingen College van secretarissen-generaal Collectie Documentatie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie Departement van Volksvoorlichting en Kunsten CNO
XCEnq. Staten-Generaal, Tweede Kamer, Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid 194°-1945': Ver slagen, biJlagen en verhoren, dl. I-VIII (1949
EuL
XCOCCWC-BB Hauptabteilung Ernêhrung und Landwirtschaft van het Generalkommissariat für Finanz und Wirtschajt Generalleommissariat für Finane und Wirtschaft Collectie fotokopieën van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, afkomstig uit het Foreign Office/State Department Document Cen ter, Berlijn (archieven van het Auswärtige Amt en de Reichskanzlei) Collectie Gevangenissen en Concentratiekampen van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie Hauptabteilung Gewerbliche Wirtschajt van het Generalkommissariat für Finane und Wirtschaft Generalkommissariat ZUl' besonderen Verwendung Hauptabteilung Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart (United Kingdom, Cabinet Office) History of the Second World War, Military Series, M. Howard: Grand Strategy, dl. IV (1972) Hëherer SS- und Polizeiführer Joodse Raad Joodse Raad, Centrale Commissie Nederlandse Kultuurkamer Onderdrukking en Verzet. Nederland in oorlogs tijd, dl. I-IV (1948-1955) Collectie fotokopieën van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, afkomstig van het Office of Chief of Counsel for War Crimes, Neurenberg
OKW
XCPRA Prac p.v. RK Rü-In RvO Vergad. p.g.
XCVO Vollgraff: 'Overzicht illegaliteit'
XCVollgraff: 'Overzicht telegrammen'
XCVu] WEN Zast Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming Politieke Recherche-Afdeling Politieke Recherche-Afdeling, Collaboratie proces-verbaal Reichsleommissariat Rüstungsinspektion Niederlande Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie Notulen van de vergaderingen van de leiding van het departement van justitie met de procureurs-generaal Verordening Mr. D. D. Vollgraff: 'Chronologisch overzicht van de tot nu toe bekende voornaamste landelijke verzetsorganisaties, die tijdens de Duitse bezetting in Nederland van 1940 tot 1945 hebben gewerkt', Enq., punten g en h, gestenc. bijlage 87. Mr. D. D. Vollgraff: 'Overzicht van telegrammen, afkomstig uit het archiefvan Bureau Inlichtingen (BI) en van de Ordedienst (OD)', Enq., punten g en h, gestenc. bijlage 94 Generalkommissarlat für Veru/altung und [ustiz Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden
XCAalten, 770, 777, 807 Aanslagen, 957-958, 973, 1268n Zie ook: Liquidaties; Sabotage 'Aanwijzingen betr. de houding ... in
XCgeval van een vijandelijke inval', 3,
XC14,121-123,126,599-600,1332,1336
XCCommentaar op de 'Aanwijzingen etc.', 599-601 Aarts, directeur Office Néerlandais, 929 Abcoude, 1073 Abwehr, 219, 572n, 809n, 859, 880,
XC882-884,893,910,914,93°,943,95°,
XC964-966, 1152, 1169n, 1287n, 1315,
XC1372 Academisch Ziekenhuis, Groningen,
XC268 Achterhoek, 140n, 378, 620, 734, 770,
XC777,1335n Ad Interim, 864, 867 Ader, B.]., 373n Adler, A. W., 120 AdministratiefVerzet, 13-14, 34, 35, 48,
XC136,160,461,576,598-606,616,620,
XC625,630,632-634,636,642,664-665,
XC668-671, 680-687, 689-698, 699-7°0,
XC701,7°5-7°8,738,751,753-755,756,
XC759,765,768,777-778,798-799,823,
XC844,846,878,890,918,1330,1343 Adriaansen, J., 997 Adviesbureau ten bate van de niet
XCarische Christenen, 288 Aerde, Rogier van,
XCZie: A.]. H. F. van Rijen Afwikkelingsbureau van Defensie, 810 Ailly, A. J. d', 819n Albers, W., 727, 794 Alblas, A., 453 Alblas, N.]., 1251n Alebeek,J. L. Th. M. van, 915 Alexander, H., 1294 Algemeen Gemachtigde voor de Oorlogs- en Defensieschaden, 244 Algemeen Gemachtigde voor de Wederopbouw, II7 Algemeen Handelsblad, 549, Born Algemeen Nederlands Persbureau, 331 Algemeen Politieblad, 1068 Algemene Doopsgezinde Sociëteit, 289n Algemene Kunstzijde Unie (Aku), 99, 125n Algemene Landsdrukkerij, 632, 718720, 724, 764, 842, 987 Algemene Rekenkamer, 243, 250 'Algemene Vrije IllegaleDrukkerij, De', ('David'), 850-851, 868n, 1017 Algerië, 255, 482, 503, 1282, 1286 Algiers,1285 Algra, A., 707n Alkrnaar,209, 562, 563,633, 1120, 1323 Allied Military Government, 1096-1097 Allied Supreme Command, II14, II33n Almelo, 47,849, 1268n, 1278 Alpen, De, 1313 Alphen aan de Rijn, 868n 'Ambrosius', Zie: J. Hendrix Amerongen, R. van, 1057-1058 Amersfoort, 264, 571n, 632, 737, 739, 986 Amersfoort, concentratiekamp, 214, 215,275,425,558,561,641,643,646, 648,680,687,1052,1272 Amersfoort, Wehrmacht-kamp, 609 613,636,638 Amstelveen.Yj rç Amsterdam, 44, 94, 95, ror, 106, II9, 158,164,175,176,19°,199,202,209, 217n, 229, 230, 256, 262, 263-264,
266, 267, 278n, 497-498, 564, 586,
XC601, 606, 621, 643, 680, 810, 875,
XCII23-II24, 1266, 1305, 1317, 1322
XC1323, 1325n, 1353, 1356; Amstelstarion.goz
XCBevolkingsregister, 707-708;
XCGemeentelijk Energiebedrijf, 894, II24;
XCGemeentelijk Vervoerbedrijf, 301302,306, 31I, 416n;
XCHoofdbureau van Politie, 719;
XCHuis van Bewaring, Amstelveenseweg, 719n, 785;
XCHuis van Bewaring, Weteringschans, 720, 771, 783, 784-794;
XCen Jodenvervolging, 190n, 280, 284, 286-287, 288, 291, 293, 296-308, 310--313,316,355, 358n, 367, 370, 375, 378, 380, 388, 391, 394, 402, 404,405,406,412,413-415,416n, 417n,418,433,437,442,444,447n, 452,466;
XCPolderweg, 297- 298, 3°0,3°3,3°5306;
XCStation Muiderpoort, 297, 302, 306, 380;
XCVerzet, 461, 462, 647, 673, 679,7°2708, 716--729, 730, 757, 768, 784, 806, 807, 821, 822, 826, 84I11,843, 845n, 849, 850, 851, 852, 857, 861, 889,894,897,905,906,915,949n, 950, 952, 95~ 958,966,969, 975n, 976, 980n, 985, 986, 987, 1001, 1004, 1007n, 1012, 1017, 1020, 1048, 1064, 1071, 1073, 1083, 1090n, 1I08, II 13, 1I23-1I24, 1I90n, 1214 Amsterdamse Ballast Maatschappij, 119,
XC129 Amsterdamse Bank, 425n Amsterdamse Bos, 414 Amsterdamse Drukkerij J. F. Duwaer
XCen Zonen, 717 Amsterdamse Effectenbeurs, 254-255,
XC428-429 Amsterdamse Gemeente-Giro, 237, 241,
XC420 Amsterdamse HandelmaatschappijImpex, N.V., 61-62 Amsterdamse Vereniging voor de Effectenhandel, 428 Andel, J. M. van, 68In Andrée Wiltens, A. J., 872, 878, I I 86 Andijk, 851, 1068 Anlo,735 Annecy, 928-929 Anordnung 54/42, 529-53° Anti-Revolutionaire Partij, 670, 747, 77°,8°5,836,1°31,1043,1093,1°95, 1I01, 1I05, 1I98, 1200 Antisemitisme, 434-441, 463, 747 Antwerpen, 417 Anzio, 510, 1294, 1296, 1308 Apeldoorn, 378, 462,565,576,602,697, 702, 1266n, 1269, 1273n, 1275n, 1356 'Apeldoornse Bos, Het', Apeldoorn, 280n,368 Apennijnen, 1293-1296, 1313 Apitz, G. A., 531, 591 Appè!,974 Appingedam, 843 April-Meistakingen, r rn, 96, !I2, 129, 252,283,461,482,524,532,543,545, 55°,554,563-564,594,595,599,601, 622,637,638,642,683,737,836,842, 877, 943, 978, 990, 1002, 1025, 1037, 1086,1222,1249,1344 Arbeiders Jeugd Centrale, 669 Arbeiderspers, 851 Arbeidsbureaus, Gewestelijke, 394, 401, 569,584,59°-591,593,598,615-617, 618-620,624,626,627,628-629,633634, 641, 642, 644, 650, 658n, 662, 668, 686, 753, 823, 934, 959, 1032, 1330--1331,1334,1343,1359; Amsterdam, 564, 777; Groningen, 564; Leeuwarden, 777; Utrecht, 564 Arbeidsduur, 188 Arbeidsinzet, 3, 5, !I-12, 14. 39,76,78, 176, 265, 590--637 passim, 684-688, 738,753,878,1020,1021,1023,1°32, 1085, 1231, 13II, 1330, 1343; Ausweise, 6°9-614, 618, 622-623, 625, 645, 685-686, 713, 716; contractbrekers, 592-593, 636, 641
642, 644-645, 647-650, 667, 686, 729, 823, 1032, 1038, 1277;
XCen distributie-maatregelen, 592-594, 6°3-6°4, 618-619, 623-625, 649 683 passim;
XCjaarklassen-actie, 12-13,482,531-532, 591-594, 612n, 618-626, 627, 650, 658n, 686;
XCvan 'luxe'-werkkrachten, 614-618, ,685-686;
XComstandigheden van tewerkstelling in Duitsland, 570-571, 579-590, 839;
XContduiking van, 108n, 217n, 266n, 620-622, 631-635, 637, 932;
XCoproepen voor, 594-595, 6°7, 610, 612-613, 616-619, 623,626,644;
XCvan overheidspersoneel, 591, 598,817, 875,1020;
XCvan studenten, 482, 563-570, 579584,591,602,684-685;
XCen terugvoering ex-militairen 111 krijgsgevangenschap, 610-613, 685;
XC'uitkam'-acties, 591,626,627,686;
XCvan vrouwen, 569, 596, 607-608;
XCvrijstelling van, 594-595, 597, 6°9, 618-619, 622, 625-626, 628, 650;
XCwerkweigeraars, 590-593, 620, 636, 641-645, 647-65°, 667, 686, 729, 823,1038, 1277;
XC'Z-Karten' -procedure, 627-636, 645n, 657, 686, 769, 878, 935; Zie ook: Gemeinde-Einsatz; Onderduik, hulp aan onderduikers; Tweede Distributiestamkaart Arbeitserziehungslager, 581,589-590, 641,
XC648, 1°53 Arbeitskontrolidienst, 642-643, 648, 687,
XC779 Arbeitslager, 579-580, 585, 586 Ariërverklaring, 394, 420 Arkel, G. van, II82n Arkel, J. A. van, 900-901 Arnhem, 346, 378, 417, 464, 564, 737,
XC748, 768, 1275n, 1304, 1354;
XCHuis van Bewaring, 10II Arondeus, W. J. C., 679 Arrestaties, 3411,62, 94, 96, 154n, 222,373n, 404, 451, 455-456, 462, 479, 543,548,558-560,566,573,578,639, 643, 678, 679n, 683n, 696, 700n, 726, 740n,750,760, 763,765,767,771,779, 822n, 831, 839, 841, 845n, 851, 859, 862n, 872n, 873, 891-892, 899-900, 906n, 907,908, 9IO, 915n, 927n, 930932, 946, 947, 949, 950, 951, 95411, 958, 966, 967, 970n, 974-975, 98In, 983, 995n, 997n, 998, 1001, IOII, 1014, 1017n, I031n, 1°71,11°5,1109, lIIO, II40, II55n, II69n, 1200, 1203, 12IIn, 1226n, 1265, 1269n, 1272, 1339, 1340, 1341; Zie ook: Gijzeling; Joden; Razzia's; Sippenhaft ; Treincontroles Arrondissementsrechtbanken, 212; Arrondissement Amsterdam, 263; Arrondissement Utrecht, 263 Artillerie-Inrichtingen, 4, 986 Artsen, 554, 684 Artsenverzet, 1042, 1047, 1218; Zie ook: Medisch Contact Asbeck,F.M. v~1,904, 1155 Asocialen, 641, 647-648, 1346, 1353 Asscher A., 282n, 291-292, 297-303, 3°5,3°8,310,311,312,343,355-356, 358-363,377,378,382-386,388,390, 393,396 Asscher, L., 3II Asscher's Diamantslijperij Amsterdam, 4°5 Asselbergs,W. J. M. A., 866 Assen, 462n, 571n, 6II-613, 636, 740n, 1356; Huis van Bewaring, 462n Asten, 1275n Atlantikwall, 6, 50, 52,7°, II7, II9, 120, 129,229,257,259,486,492,497,533, 578, 921n, 922, 1286, 1300, 1308, 1316-1317, 1323, 1330-1331, 1354, 1367 Atlantische Oceaan, 491-492 Atoombom, 572n Atten, A. van, 869 Aufsichtsverwaltung, 524 Aufiragsverlagerung, II-12, 83, 90-92, 96,98,101-102,108,252n,597 Aulnis de Bourouill, P. L. d', 799-801,
830n, 882, 884, 886, 903-905, 907
XC909, 911,947, 949,959, 1270n Aus der Flinten, F. H., 284, 287, 291
XC293, 297, 301-306, 308n, 329, 339,
XC355, 360-361, 382, 384, 385n, 390,
XC406 Auschwitz-Birkenau, vernietigings
XCkamp, 64n, 233n, 280n, 318n, 319,
XC329n, 333n, 334, 336, 337, 339, 344,
XC346,347,348,349,35°,351,352-353,
XC354, 356-362, 383, 384, 401, 406,
XC412n, 416-417, 455, 458, 1347-1348,
XCMonowitz, 344, 353, 359, 360-361 Ausems, A. W. M., 966-967, 991,995
XC1001, III2-III3, II86, II93n, 1206
XC1209, 121I, 1214 Ausnahmezustand,1354-1360 Auswärtige Amt, 283,286, 326n, 336, 407 Aust, H., 406 Aviolanda, 95, 129 Azoren, 491n
XCBaanbreker, De, 840 Baarnv ççz Baas Becking, L. G. M., 1201-1203 Backe, H. F. W., 226n Backer, A.]., IIO, 201, 617n, 1340-1341 Badoglio, P., 506-508, 510-512 Badrian, G., 719-721, 723, 725, 728
XC729, 1°°9 Bakker, B., 864 Bakker, D., 477-479 Bakker-van Rheenen, C., 477-479 Balkan, II4, 503, 504-505, 522, 1281,
XC1283, 1293, 1308, 1313 Balkema, A. A., 863, 867 Balta N.V., 221-223, 229, 234 Bandermann,H., 222-223, 229-230, 233 Bandholz, E., 347 Banken, 241, 275, 276, 394, 420, 426,
XC432 Banning, C., 165, 560 Bantzinger, C., 866 Barendrecht, 768 Barneveld, 947 Barneveld - 'De Biezen', 281, 309 Barneveld - 'De Schaffelaar', 281, 309Barnhoorn, ]. A. J., 560 Bartels,]., 926-927, 932-933,941, II06, 1128-1130, 1132, 1139, 1144, 1172, II74 Baruch, F., 976-977 Bastiaans,]., 1077 Bata-fabrieken, 101 Bath, 1309n Baner, K., 742n, 1049 Baner, W., 343 Baumhauer, E. H. von, 478-480,1°73 Beatrix, Prinses, 874 Beaufort,]. F. de, 252 Beauftragte fiir die Niederländische Bank, 260,428 Beck, L., 1I47, 1I5I Becker, A., 1010 Becker, Major, 34 Bedell Smith, W., 508, 510, 1373-1374 Bedrijfschappen voor de Voedselvoorziening, 19, 133-135, 146, 178, 270, 273, 1032; Bedrijfschap voor Aardappelen, 168; Bedrijfschap voor Groente en Fruit, 177; Bedrijfschap voor Pluimvee en Eieren, 133; Bedrijfschap voor Vee en Vlees, 133, 143; Bedrijfschap voor Visserijproducten, 155 Bedrijfsleven, reorganisatie van, 19-22,24-29; sluiting 'luxe'-bedrijven, 594-595, 615-618; Zie ook: Organisatiecommissie voor het Bedrijfsleven; Rijksbureaus voor Handel en Nijverheid Bedrijfssluitingen, II, 84-86, 97, 99100, III, 1I5, 1I7, 181,211 Bedum, 760n, 1272, I273n Beekbergen, 1I8, 702 Beemster, de, 175, I275n Beermann, V. A. M., 841 Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, 538-541, 567, 794, 1°71; Zie ook: W. Harster; E. Naumann; Abteilung III (Sicherheitsdienst), 1234; Abteilung IV (Gegnerbekämpfung),
658n, 910,974; Abteilung V {Kriminaipoiizei], 161; Sonderkommando Horak, 212-214, 850;
XCEin- und Ausreisestelle, 449; Referat Schutzhaft, 214;
XCReferat W B 4, 228, 283n, 284, 286, 294-296, 318, 337, 357, 359-360, 365, 397, 401-403, 410, 4 II, 431, 442, 445, 450--451, 453, 455, 457, 459,803 Behrens, W. J. H., 27 Beinema, S. R., 825 Belastingen, 237-238, 243, 248, 275 Belastingverzet, 816-817, 1045 België, 2,8, II, 15n, 17, 40, 43,54,91,
XC92n,99, ll5,121, 130, 144,155, 182n,
XC223,226,249,256-257,259,457,459,
XC529, 596, 1268, 1299, 1301, 1303n,
XCen illegaliteit, 929,930-931,943-945, 948, 950, 956, 1040, 1°52 Belgrado, 224 Bell, G. K. A., II49 Belzec, vernietigingskamp, 325, 326,
XC340, 345 Belzyce, ghetto, 358n Bene, 0.,225, 336, 397, 52811 Bennekom, ror r Bennekom,]. A. van, 770n Bentheim, gevangenis, 1226n Berchtesgaden, II Berg, dr. C. van den, 185n Berg, drs. C. van den, 205n Bergen-Belsen, Austauschlager, 62n, 233,
XC283, j r rn, 319n, 351, 401, 403, 405,
XC407,408,409,416,445,841n Bergen op Zoom, 1323, 1339n Berger, G., 531 Bergh, S. van den, 363n Bergsteyn, N., 705 Bergum, 674n Berkel,755 Berkelmans, W., 690-692 Berkhout, 1275n Berkley, K. P. L., 392n Berlijn, 9, 56, 153,202, 224, 345, 362,
XC427, 428-429, 494, 579-581, 1151,
XCII53, II69nBermuda-conferentie, 326 Bern,325,917,926,940,1165 Bernhard, Prins, 801 Best, 101 Betuwe, 176, 196, 823, 1049 Beukema toe Water, F. K. T., 9ll-913, 922,923 Beundet,]., 1039 Beurs voor de Diamanthandel. 42511 Beuzemaker, K., 974-975 Beverwijk, 673,987, 1273n, 1275 Bevolkingsgroeiç zöj Bevollmächtigter [ûr die Bauwirtschaft, II7 Bevollmächtigter fiir Sonderaufgaben des Beauftragtenfür den Vierjahresplan, 21,8, 232n Bevrachtingsdiensten, 396 Bevrijding, 267 Bezettingskosten, 244-253, 275 'Bezige Bij, De', 851, 863, 865, 866, 868n,1046 Biallosterski, T., 800, 860--862, 1024 Bierum, 141-142, 645-646 Biesbos, 902, 903 Bilderbeek, C. W. van, 341, 1243 Bilt, C. L. van der, 44 Bilthovenv Sê r Binnenlandse Strijdkrachten, 846n, 892n, 1044, {045, 1046, 1080 Birma, 487, 490, 1296, 1297 Bismarck-archipel, 490, 1297 Bisschoppelijk Hulpcornité, 1305 Bisschoppelijke Hulpactie Limburg, 188n Bizerta, 482 Bladel, 735 Blaisse, P. A., 25 Blaricum, 765, 768, 851, 1269, 1273n Blattgerste, A. G. W., 767 'Blau-Aktion. 1', 218-223, 226-227, 259, 275 'Blau-Aktion II', 224-231, 233, 259, 275 'Blauwe Schuit, De', 864 Blazer, C. A., 299n Bleeker, G., 1010--10Il, 1067 Bleekervj.ç ör çn Bleys, L., 735-736, 760, 796, 831, 832, 915 Bloemers, H. P.]., 186n
Blokkade,64-65, 130, 270, 272 Blokzijl. M., 435,547, 1226 Blom, Th. A., 621n Blommestein, Ch. van, 862 Blomquist, W., 530-531 Blooys, J. de, roOO-100I, 1207 Blumenthal, H. C. C., 303n, 305, 308n,
XC378n Bochum, gevangenis, 1203 Bodde, Th., 96 Boegner, M., 928 Böhmcker, H., 427 Boekenverbod, 863 Boellaard, W. A. H. C., 1°73-1°74 Boer, F. de, Sr rn Boer, M. H. de, lI05 Boer, Y. de, 322 Boeree, Th. A., royrn Boerema, D., 882, 896,910 Boerenleenbanken, 184, 237 Boerma, A. H., 913 Boers,]. F., 562 Boers, M. A., 839 Boetes, 500n Bogaard, fam., 461, 462, 746 Boissevain, G. W., 957-958, 959n Boissevain, J. K., 957-958, 959n Bolhuis, J. J., 1306n, 1361 Bolle, M. H., 386 Bolsward, 806 Bombardementen, 7, II, 52, 57, 59, 104,
XC140, 375, 399, 41411,485, 492-495,
XC496-5°0,581,586,675,778,797-8°4, 1027, 1281, 1288, 1297-1298, 1299
XC1308, 13II, 1316, 1324, 1330 'Bombenweiber', 550, 553, 768 Bommelerwaard, 1049, 1341 Bonga, G. M., 1017 Bonhoeffer, D., II49, II52 Boogaard. J., 786-790, 793-794 Boogert,].]. van den, 700n, 945-946 Boom, C. ten, 461 Boomsma,]., IP7, Ip8 Boot, J. ]. G., 443n, 473, 602n, 606,
XC1335n Booy, Th., 868n Borchardt, G. M., 343-344, 348 Bormann, M., 365, 371,413,415,529
XC534, 537-538, 545, 1233, 1241-1242Born,1027n Borssum Buisman, G. A. van, 828, 882, 886-887, 889-892, 893, 897, 911, 946-948, 950, 952, 994, 1061, 1099, III0, III3, 1125, II32, II38-II40, II44, II72-II74 Borssum Buisman,]. van, 925 Borst, C., 912 Borst, J. G. G., 576 Bos, W. P. C., 343 Bosch, 1.]. van den, 810, 818-820, 823, 824n, 827-831, 872-873, 880 Dosch van Rosenthal, L. H. N., 599, 600, 601n, 926, 936-938, 1097, 11281129, 1135-1136, 1143-1144, 1157, II59-II63, II65-II66, II69-II70, 1174, 1181-1189, 1194, 1208-1209, 1212, 1270n Bosch van Rosenthal, L. H. N. F. M., 896, 910, 914, 935 Bosniëv yr S Bouman,]., 959-960 Bouman, M. A. M., 943 Bouman, P. J., 566, 613n Bouwdijk Bastiaanse, M. A. van, 295 Bouwnijverheid, II6-120, 188 Boven, A. van, Zie: A. van de Kamp Boverhuis, F. R., 718-719, 728 Bozenhardt, A., 281, 308, 3IIn, 314, 421n Bozenhardt, 0., 281, 308, 3IIn, 314, 421n Braat, L. P.]., roöon, 1075 Brabander, Gerard den, Zie: ]. G. Jofriet 'Brandaris, De', 374, 543 Brandenburg,]., 976 Brandjes, 1., 909 Brandligt, W., 959n Brandon,]., 299, 31In, 386 Brandon Bravo, M., 1074 Brandt, R., 1235 Brauchitsch, W. von, II48 Brauw, R. de, 8p-833 Breda, 101, 768, 775, 849, 861, ro27n, 1275n, 1323 Breed, A., 966-967, 1002 Brest, 1367
Bretagne, 1287n, 1314, 1315, 1367 Briansk, 501 Briefcensuur, 1060 Brill, A., II57-II61, II66 Brindisi, 512 Brinkman, A., 910-913 Bristol, 1312 British BroadcastingCorporation, 146, 323,
XC326, 337, 338, 354, 359, 483n, 486n,
XC513,535,543,550,837,845,855,1298 Brits-Indië, 487 Broek, H.]. van den, 601, 609n Brooke, A., 1283, 1369 Brouwer, C., 901,1061 Brouwer,]., 977, 981 Brouwer.Tohanv roçê Brouwer, M., 881-882 Bruch, H., 73 Brück, W., 655-657, 66on, 682-683,
XC757, 1021 Bruin,]. de, II24 Bruins Slot,]. A. H.]. S., 746, 795, 854,
XC1083, II05n, II77, II86, II90, 1200,
XC1202, 1212, 1214, 1216-1219 Brune, E. B. B., 765-768, 1010 Brusse, R. A. Th., 45 Brussel, 44, 219, 224, 225, 406, 417,856,
XC929, 93 I, 932, 944, 949n, 951, 952,
XCZie:]. Grüu Bruyne, J. de, 799-800 Bruynzeel, 65 Bryant, A., 1283n Buchenwald, concentratiekamp, 280n,
XC318n, 319, 407, 648, II55n, 1200n,
XC1346 Bühler, A.]., 260, 428, 431, 432 Bührmann,]. C., 889, 990n, 993-994,
XC107I-I072, 1128, 1134-1136, 1142,
XCII64, II70, II88 Bührmanns Papiergroothandel, Am
XCsterdam, 847 Buitengewone Pensioenwet, 1047n Bulgarije, 326n, 398 Bulletin van de Raad van Verzet in het
XCKoninkrijk der Nederlanden, 979-980,
XC983-984, 987 Bunkerbouw, II9, 129, 181, 2II, 217n,259 Bureau Afvoer Burgerbevolking, 13271328 Burgemeesters, 44, 394, 497, 545, 546, 598,602,615-617,637,642,660,663, 667n, 676-678, 679-680, 1328, 13301333,1334-1337,1339-1343 Burger, ]. A. W., 991n, II27, II37, 1205 Buskes,].]., 370-371, 868n Bussche, A. von dem, II 53-II 54, II61n Bussum,958 Buys,]., 813, 820, II90, 1213 Bijenkorf, Amsterdam, 202 Bijl, A. W., 733n Bijleveld, H., II05n Bijleveld, P. H. A., 252 Bijltjesdag, II8m Bijnen,]. van, 750, 903 Bijzonder Gerechtshof - Amsterdam, 234-235,393 Bijzonder Gerechtshof 's-Gravenhage,333 Bijzondere Vrijwillige Landstorm, 902 Caen, 1367 Cageling, M. A., 845n Calais, 1367 Caljé, C.]. F., r r r r , lII7-1II8, II39II40, II72-II73, II90, II94, 1213, 1214-1216, 1218-1219 Callantsoog, 1321n Calmeyer, H. G., 282, 317, 318, 334, 365, 402-403, 405-406, 410, 413 Campert,]., 862, 866 Canaris, W., II47, II52 Carels,]., II24 Carp,]. H., 1222, 1226-1227 Castellano, G., 508, 5IO-5II Cate, L. ten, 403 Cellastic, N.V., 571-572n Celosse, B., 959-961, 964-967, 1001, 1002,1024 Centaur, 864 Centraal Brouwerij-Kantoor, 146n Centraal Bureau tot Bescherming van de Radiohandel, 542 Centraal Bureau voor de Statistiek, 63n,
87n, 190, 205, 206, 258n, 261, 660,
XC672,679,682,700,909 Centraal Distributiekantoor, 108, 114,
XC145, 156, 159-163, 166, 169, 191,
XC193n, 197n-198, 212n, 243, 273, 593,
XC624-625,650,660,662,664,676-678,
XC682-683, 700, 702, 703, 756n, 1017,
XC1248 Centraal-Israëlitische Ziekenverpleging,
XC291-293 Centrale Crisis-Controle-Dienst, 134n,
XC141-142, 151, 175-176, 182, 194, 195,
XC196,198,230,758,890,1070 Centrale Grondkamer, 184n Centrale Inlichtingendienst, 1021-1022,
XC1024, 1045, 1047, 1123-1124 Centrale Keukens, 163-164, 165n, 168,
XC1325,1339 Cephalonia.xrz Chaillet,]. L., 873, 877, 878 Chait, Eo So,929, 931-932 Chaney,]. Ao, 1365n Charkow, 501, 519 Chartres, 533 Chäteauneuf-les-Bains, 928 Cherbourg, 1367, 1370, 1371 China, 490, 1297 Christelijk-Historische Unie, 836, 1093,
XCII05, II83, II98, 1200 Christelijk Nationaal Vakverbond, 17,
XC185,1031 Christelijke Gereformeerde Kerk, 289n Christelijke Korfbalbond. 737 Christelijke Meubelmakersbond, 737 Christiansen, C.Fo, 809 Christiansen, r.c., 4°,53,58, 225n, 365,
XC428, 483, 544-547, 593, 613, 809n,
XCII56, 1159, II61, 1269n, 1322, 1326,
XC1354-1356, 1358, 1359 Christofoor, 841, 851, 1216 Christafoor-groep, 871, 879, II96, 12II
XC1212, 1214, 1216 Churchill, Wo S., 323n, 326n, 485,503,
XC504, 507-508, 518, 522, 895, 1150,
XC1166,1281,1282-1285,1309 Ciano, Go, 506 Clark, M. c., 508 Cleeff, Po van, 931 Cleeren, Eo, 948Clercke Cronike, Der, 839 Clercq Zubli,]. K. I. de, 725, 726n Cleveringa, R. Po, 1272n Cnoops, A.]. Mo, 964-967,1001,1002, 1024 Coevorden, II54, 1157, 1158, II61 Cohen, Ao, 354 Cohen, AoEo,537n, 539, 1274 Cohen, A.]. Uo, 466n Cohen, D., 282n, 283n, 291-292, 2973°3,3°5,308,310,311,312,343,356, 358n, 359-363, 366, 377, 378, 381, 382-386, 388, 390-393, 396 Cohen, SoR;; 801 Collaboratie, economische, 29, II9-130 Collectie Mannheimer, 431n Collectieve arbeidsovereenkomsten, 186n College van Rijksbemiddelaars, 186187,240 College van Secretarissen-Generaal, 161, 29°-291, 367-370, 377, 383, 394, 567,598-603,665,1332; en economisch beleid, 3-4, 16,21,23, 53, 124, 12 5, 127, 186-191, 215, 240, 247 College van Vertrouwensmannen, 833n, 1°42 College voor Handel en Nijverheid, 35 College (Raad) voor de Voedselvoorziening, 132 Collonges, 928-929 Colijn, Ho, 1200 Combined Chiefs ofStaf!, 487,5°3, 1286n, 1294 Comité van Revolutionaire Marxisten, 1°45 Commissaris voor de niet-commerciële verenigingen en stichtingen, 399n, 421 Zie ook: Ho Wo Müller Lehning Cornmissaris voor het Ziekenfondswezen, 185n Commissarissen der provincie, 615, 1334-1335n Commissie Fentener van Vlissingen, 52 Commissie tot uitzending van landbouwers naar Oost-Europa, Zie: Culano
Communistenbond 'Spartacus', 1045 Concentratie Nederlandse Sigaretten
XCindustrie ('Consi') , II 5 Concentratiekampen, 214-215, 13 II; Zie ook: Amersfoort; Auschwitz; Belzec; Bergen-Belsen; Buchenwald; Dachau; Gross-Rosen; Majdanek; Mauthausen; NatzweiIer; Neuengamme; Ommen; Ravensbrück; Sachsenhausen; Sobibor; Theresienstadt; Treblinka ; Vught; Westerbork Conferentie van Casablanca, 492, 503,
XC505n, 507, 1150, 1282-1283 Conferentie van Kairo, 1284 Conferentie van Quebec, 1284, 1286n Conferentie van Teheran, 1284-1285,
XC1296, 1309, 1369 Conferentie van Washington, 1284 Coming, H., 216 Consulaat, Amerikaans, in Bern, 325 Consulaat, Amerikaans, in Genève, 324 Consulaat, Brits, in Genève, 324 Consulaat-generaal, Nederlands, in
XCJeruzalem, 408n Contact-Commissie der Illegaliteit,
XC833, 1088n, 1218-1220 Contra-Signaal, Het, 1016 Coolen, A., 631n, 633n, 647n, 673n, 709-710, 714-715, 733n, 753n, 754n,
XC776n, 8°411, 1008, 1082n, 1340n Cornelissen.]. M.]., 1335n, 1340n Corsica, 1026n Corten, L., 580n Cosel, 352 Cotentinv r j ra Couvée, M., 982-983 Cramer,]., 878n, 935, 937, 1128, 1154,
XC1157-1161, 1169n, 1176 Crasborn, j., 944 Criminaliteit, 261-265 Criminaliteit, economische, 209, 212
XCZie ook: Zwarte handel Cripps, S., 1149 Croïn, C. C. A., 554-555, 557, 562 Cuba,409 Culanoç rjöD-Day, 1279, 1285, 1288-1289, 1300, 1313, 1319, 1367-1375 Daamen's Uitgeversmaatschappij, D. A., Den Haag, 864 Dachau, concentratiekamp, 455, 726n, 975, 1346, 1347 Daelmans, I., 1226n Dagblad voor Noord-Holland, 1226n Dagboekfragmenteu 1940-1945, 72n, 176n, 202n, 210n, 306n, 483n, soon Dalmatische kust, 518 Dam, R.]., 105In, 1076n Dam, B. van, 1021 Dam, C. F. A. van, 927n Dam,]. van, 48, 268, 269, 281, 291, 309, 368, 399n, 40111, 563, 567, 569-571, 574,576-577,581,582,602,685,934, 957,1003,1240 Damme, M. H., 27 Danzigv j j j Darlan, F., 507 Dasberg, S., 302 Davids, A. B. N., 385 Davids, H., 471 Davids, S., 868 Davos, 933 De Bilt, 906 Deakin, F. W., 518 Deckers, L. N., II05 Dedemsvaart, 1225 Deelen, vliegveld, 895 Deelman, H. T., 563, 570 Deinum, H., 881-882, 884, 904, 906, 908 Dekker, C., 670 Dekker, H., 782, 791 Dekker, J. A., 1338 Dekking, H. L., 162n Deldem çoç Delft, 730, 743, 768, 780, 957, 1033, 1324 Delft, A.]. A. C. van, 200, 206 Delfzijl, 16n, 155, 881, 889, 1010 Delleman, Th., 746n, 120ln Den Dolder, 404 Den Helder, 40, 269, 414, 1319 Denell1arken, 398, 522, 529, 1268, 1313 Departementen, 844;
liteit, 662n;
XCBijzondere Economische Zaken, 246;
XCFinanciën, 238-240, 245, 247n, 430, 432; Handel, Nijverheid en Scheepvaart, 24, 29, 30-31, 35, 38, 80, 85, 98, 109, 128, 129, 133, 162, 186, 230, 449; Justitie, 449, 642;
XCLandbouwen Visscherij, 135, 449, 602;
XCOpvoeding, Wetenschap en-Cultuurbescherming, 565, 573, 576, 844, 1031;
XCVolksvoorlichting en Kunsten, 109, 246, 41In, 863 ; Waterstaatç açön Deppner, E., 658n Detroit Union Keith Works, 503n Dettmann,].,794 Deurner aö Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft,
XC1268n Deutsche Arbeitsfront, 586 Deutsche Gold- und Silberanstalt, 427 Deutsche Reichsbahn, 217 Deutsche Reichsbank, 247n, 251, 253,
XC275, 276, 422n,432 Deutsche Revisions und Treuhandgesell
XCschaft,4 2 9 Deutsches Landesgericht i.d.N., 528 Deutsches Nachrichtenbiiro, 486n, 514n Deutsches Obergericht i.d.N., 160n, 214
XC1342n Deutsches Rote Kreuz, 444 Deventer, 330, 851n Deventer Dagblad, 330-331 Deviezengrens, 8,248,251,270 Deviezensmokkel, 220 Devisenschutzkommando; 256, 430, 442,
XC728 Dieleman, P., 1333, 1337 Diemen,1332-1333 Dienske, H., 762, 770, 780, 785, II90,
XC1213Dienst van de Gemachtigde voor de Prijzen, 19, 135, ISS, 175, 179-180, 19°,213 'Dienst Wim', 829, 881-882, 896, 902, 904, 905, 907, 913-915, 918, 923, 927n, 932, 938, 1I10 Dienstverpfiichtung, 590 Diepgrond. K. L., 643 Dieren, E. van, 27, 28, 578 Diesfeldt,]. H., 891, 892n Dieters, J., 968-969, 976 Directie van de Noordoostpolder, 5-6 Directoraat-Generaal van Politie, 8°3, 1252, 1350-1353 Dirksland, 1327n Distex, Zie: Rijksbureau voor de Distributie van Textielproducten door den Handel Distributie, 1-2, 65, 66, 69-70, 81, 88, 89, 103-105, 106, 107n, 114, 137, 141n, 142, 145, 157n, 189, 267, 273274, 277; apparaat, 19, 156-178 passim, 191 192, 199, 243, 273-274; clandestiene acties, 82, II2, 14°-141, 143,15°; fraude, 159-160, 162; rantsoenen, 7, 9, 74-75, 78, 81-82, 112-113, 114-115, 137, 164-168, 172n; vervalsing van distributiebescheiden, 2II-212; zwarte handel in bonnen, 192, 773 Distributiestamkaart, 156; Zie ook: Tweede Distributiestamkaart Dittmar, W. W., 593-594, 650 Dnjepr, 519-520, 1289 Dobbe, Th., 604n, 705, 719n, 746, 760, 766, 780n, 1061n Documentatiegroep '40-'45, 1044n Dodekanesos, 1285n Doesburg, 345 Doetinchem, 473, 573 Doetinchem, interneringsoord, 282, 2 83,3 1 7 Doetinchem, De Kruisberg, 401, 404, 4 1 6n
Dogger, G., 1086 Dolle Dinsdag, 255, 414, 429, 578,767,
XC836, 860n, 95211 Domarus, M., 51n, 32111 Donetz. çor Donker, L. A., 873-87411 Donner, j., 781, II05n, II06-II07,
XCII30, II61, II67, II78 Doom, 269, 856, 859 Doom.]., 840n, 844, 977, 980, 982-986,
XCII91, II93 Doornik, 1350n Doove, F. A., 536n Dordrecht, 110,304,616,810, 824, 898,
XC900 Dornier-vliegtuigfabrieken, 95 Douane, 56-57n Douglas, S., 1365 Douqué, H. A., 73311 Dourlein, P., 859, 964 Douwes, A., 67n, 462, 466-470, 747 Drabbe, L. W. M. M., 393-396 Drachten, 952 Drees, W., 170n, 833, 840,1026, 109511,
XCIIOl-II02 levensloop, II03-II07,
XCII30-II31, II43-II45, II62-II63,
XCII67, II89n, II97, 1202, 1213-1216,
XC1218-1219 Drees jr., W., 680-68m Drente, 466, 547, 591, 679, 680, 734,
XC739, 1008, 1048, 1260, 1265, 1341
XC1342 Driebergen, 737, 859 Driessen, W. M., 135n Drion, H., 438, 576, 877 Drion,]., 438,576,877 Droesen, W.]., 196n Droog,J. den, 765-766,1016 Drukkerij Boosten en Stols, Maastricht,
XC867 Drukkerij Elsevier, 1362n Drukkerij Hoitsema, Groningen, 756
XC759 Drukkerij Koen, Apeldoorn, 702 Drukkerij Koersen en Zonen, Amster
XCdam,757 Drukkerij Mercurius, Leeuwarden, 848 Drukkerij Pordon en Zn., Amsterdam,
XC1017Drukkerij]. K. Smit, Amsterdam, 865 Drukkerij W. van der Steeg, Enschede, 868n Drukkerij F. Tamminga, Den Haag, 867 Drukkerij Trio, Den Haag, 867 Drukkerijen, illegale, 850-85 I Düsseldorf, 227, 588 Duinkerken, P., 1I57-II58 Duinkerken, Anton van, Zie: W. J. M. A. Asselbergs Duits-Nederlandse Tolunie, 8 Duitsland, 12, 15,20,43, 51, 146, 180, 203, 218, 327, 492-497, 596, II45IIS6, II69n; Jodenvervolging in, 282, 285-286, 365,4°0-4°1 'Duke oj York', De, 492n Dukws ('Ducks'), 503 Dullemen, H. F. van, 689 Dusschoten, M. C., 330 'Dutch-Paris', 927-932, II25, II97 Dutilh, C. c., 88m, 882, 909, 9II Duwaer, F., 70S, 717-718, 726-727, 763, 764 Duyn,]. F. van, 344-345 Duynen, B. van, 112n Dijckmeester, F. Th., II13 Dijk, A. van, 444 Dijk, A. ]. M. van, 1259 Dijk, H. van, 739-740, 744-745, 748, 758, 780, 781, 784-790, 793-795, 946 Dijk, H.]. M. van, 958 Dijk, J. J. C. van, 94 Dykema, R. A., 1009 Echt,943 Eckstein, H., 480n Economisch Instituut voor de Middenstand, 199-201 Economisch Raadgevend Bureau, 447448 Economisch-Statistische Berichten, 447 Economische rechter, 209, 212, 275 Economische en sociale kroniek der oorlogs jaren 1940-1945, II5, 166n, 205, 238n Ecuador, 407, 408, 409 Ede, 269, 1247
Eden, A., 325, 1I49, 1I65-1I66 Eder-dam, 496 Edersheim, H., 299, 386 Eeftinck Schattenkerk, J. C. P., 560 Eeghen, E. A. van, 1012-1015 Eemnes.Byt Eerde,]. R. van, 912 Effectenbeurs, 183, 254-257, 394, 428
XC4 2 9 Efferen, T.]. S. van, 1251n, 1265-1266 Eggink, W., 839 Egypte, 1282 Ehrman,].,1284n Eichmann, A., 284, 285, 3 r rn, 326n,
XC337,369,4°0,4°2,4°5,4°9 Eikens, K. E., 1051n Eikeren,]. H. van, 865, 866 Eindhoven, 96-97, 99n, 404, 417, 498,
XC532, 763, 810, 849, 872, 877, 892n,
XC899,9°7,985,986, 1001, 1353 Einsatzstab Rosenberg, 422, 424 Eisenhower, D. D., 482,5°3,508,510
XC51I, 1299, 1315, 1366, 1369, 1372,
XC1373-1374 Eisma, E., 933 Eitje, R. H., 299,302, 3II, 386 Ekker, A., 926n El Alamein, 482, 1282 Elbe,494 Elffers, D., 866, 868n Elkerbout, M. F., 872, 877 Emden, 1I41n Emmen, 592 Emst,945 Enckevort, P. G. van, 736, 760 Ende,]. van den, 1004n Energievoorziening, 77-82, 271-272 Engel, ]., 982-985, 989 Engeland, 20, 69, ISS, 182n, 325-326,
XC407-408, 486-487, 490, 596, 1150,
XCZie ook: Geallieerde oorlogvoering Engelandvaarders. 374, 797, 800, 801,
XC802,828,829,832,855,856,858,860,
XC861, 889, 904, 925, 930, 945, 964,
XC966n,1052,1094,1197,1202 Englandspiel. 800, 836n, 856, 858, 859,
XC860, 883, 900, 945, 965, 966n, 1004,
XC1024, 1026n, 1027, 1166n, 1270nEniwetok, 1298 Enkhuizen, 633, 1057 Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid 1940-1945', 25-26, 600n, 898, 935, 938n, 941, 999, 1137, 1138, 1140, II45, II71-1179 Enschede, 52, 229, 332n, 370, 371, 390, 498,634,958, 1021, 1258, 1304 Enschedé & Zonen, Fa. ]oh.,Haarlem, 163, 212, 252, 260n, 659, 675, 700n, 718,756,757,867 Epe, 47, 478-479, 700n Erkens, N., 943 Ermelo, 45In Erven Lucas Bols N.V., II3n Esmeyer, S., 782n Essen, 496n, 641 Essink, G. H., 1340n Estland, 1292 Erna-fabrieken, Breda, 50 Etten, H. W. van, 248n, 1228, 1238n, 1272n Eugen, F. von, 731 Evacuaties, III, 1324-1329, 1354, 13611362; van Duitsers naar Nederland, 7, II, 59,497 Evangelisch-Lutherse Kerk, 289n, 367 Evenhuis, ]., 817, 818-819, 822, 880 Executies, 96, 373n, 480,532,697, 700n, 707n, 728, 739n, 740n, 763n, 768, 781, 794, 822n, 825, 831n, 839n, 851n, 864, 872n, 892n, 9II, 913n, 943, 959n, 964, 975, 983n, 997n, 1015, 1051, 1052, 1076, 1083, II22n, II55n, II69n, 1258, 1356-1357 Exeter, 1309n Faber,]., 1000 Fachberater, 590, 629, 634, 642 Pachu/erber, 84 Fahndungsnachweis, 1066 Fahrenholtz, H.]., 169, 216 Faillissementen, 198n Falconi, C., 327 Falkenhausen, A. von, II53, II56, II59, II61 Fascistische Grote Raad, Italië, 505-506
Februaristaking, 187, 365, 367, 388,434,
XC447n, 806, 815,969,976, 1033, 1037 Feldmeijer,]. H., 331, 1222-1223, 1227,
XC1228, 1229-1230, 1231, 1232, 1236
XC1239, 1244, 1245, 1249-1251, 1263
XC1265, 1268, 1271, 1273, 1274 Fennis, Gebr., 647n Fentener van Vlissingen, F. H., 478n Fiebig, R., 13, 48, 50, 73, 84, 87, 97,
XC126-127, 220, 225, 228, 233, 597,
XC609,625,626,629,635,685 Figee, fa., Haarlem, 50 Filippo, A., 810, 816-818, 828 Filmbedrijf Marten Toonder, Amster
XCdam.Bso Finland, 568 Fischböck, H., 8, 21-27, 29,31,55, 60n,
XC61, 18o, 219, 226n, 227, 231-232,
XC246-248,251,336,4°0-401,419,433,
XC597, 615, 681, 685, 808-809, 1267 Fischer, F., 309, 329, 330, 338-339, 403,
XC412n, 454, 457 Fleischmann, M., 222, 229-23°, 233-234 Flesche, A., 420, 425-426, 571-572n Flier,]., II9, 259 Fock, C. L. Wo, 908, II44n Fockema Andreae, Wo, 912 Foggia, 513, 1294 Fokker-fabrieken, 95, 125n, 497, 13°4 Folmer,]. Mo, 951, 952, 953, 954n, 1018 'Fonds voor de Bijzondere Noden',
XC806-807 Fonds voor de Prijspolitiek, 244 Foreign Office, 324, II65, II68 Fraenkel-Verkade, Eo, 28n, 40n, 55n,
XC249n François,]. P. Ao,1332-1333, 1335 Frank, A., 462, 475 Frank,F·,91D-911,95In,lolo Frankenhuis, M., 348-349 Frankenstein, Fo, 480 Frankland, N., 495 Frankrijk,II,17,40,43,54,91,92n,114,
XC124, 130, 182, 223, 226, 232, 247,
XC249n, 259, 429n, 452, 507, 596, 928
XC931,943-944,956,1026,1040,1052n,
XC1153, 1282, 1284-1288, 1296, 1299,
XC1301, 1303n, 1313, 1314, 1349, 1350n,
XC1359, 1367, 1369, 1372Franse Nationale Comité, Het, 325 Frederiks, K.]., 44, 82, 189n, 281, 291, 309, 368, 369, 394, 395, 40rn, 432433, 532, 600-604, 606, 635, 642, 658-659, 662, 663-664, 677-678, II59, II83, 1332-1335, 1337, 1339, 134°,1342 Freie Wort, Das, 1051n Freisler, R.; II69n Frequin, L., 12IIn Frick, W., 486 Friedländer, So, 327 Friedrichs, Ho, 531, 533-534 Friese Courant, 843-844 Friesland, 266, 283, 472, 473,591,6°411. 67°,679,734,738.742,749,818-819. 822, 826, 843, 848. 879-889, 1048. 1341-1342 Fromm, F., II52 Frijda, Lo,957-959, 961,962 Pûhrer-Museum, Linz, 424 Fllnk,W., 8, II, 20, 24, 29,103, 226n Gaag.]. van der, 983, II09, 1194 Gaasterland, 108911 Gaay Fortman, B. de, 1058n, 1203n Gaay Fortman, W. F. de. II95 Gaëtav yr r Galestin, Co]. A. ter, II69n Galicië, 446, 447 Gaskamers. 326. 333n, 334, 344-350 Gast, W. de, 1017 Geallieerde oorlogvoering, 482-483. 485,486-49°,492,5°3,5°8-513,518, 521-522, 1279-1289. 1294-1295. 1297-13°1; Zie ook: Oostelijk Front; 'Overlord' Gedenckclanck 1940-1944, 868n Geelkerken, C. van, 1233, 1242, 1243. 1247, 1249-1253n, 1260, 1266-1267. 1270n,1271 Geheime Dienst Nederland, 845n, 904. 9°5,9°7-9°9,914,917,918,939,958, 1226n, 1273n Geïllustreerd Vrij Nederland, 437, 439. 535. 853. 854, 1218 Gelder, H., 839, 872 Gelder Papierfabrieken, Van, 718, 846.
863 Gelderblom, A. J., 820, 823, 831-832 Gelderland, 543, 638, 679, 749n, 1048 Geldermalsen, 693, 695 Gemachtigde van de Arbeid, I86n Gemeentebesturen, 145, 156, 163, 177 Gemeente-Universiteit, Amsterdam,
XC563, 564n, 566n, 569-57°, 573, 574,
XC575, 577, 643 Gemeentelijk Statistisch Bureau, Den
XCHaag, 169-17° Gemeentelijke bevolkingsregisters, 394 Gemeentelijke diensten voor sociale
XCzaken,395 Gemeentelijke ruilbeurzen, 202 Gemeenten, 239, 244, 405, 432-434 Gemeinde-Einsatz, 1329-1344, 1353,
XC1354 Gemert, I275n Gemmeker, A. K., 287, 293, 329, 337,
XC4IIll, 455, 1353 Genechten, R. van, 342, I270n Genercibevoilmàchtigter fur den Arbeits
XCZie: F. Sauckel Genève, 312, 323, 324n, 328, 409, 93 I,
XC932,933, II36 Gennep.Ysçn Genuav yr ; Gerbrands, A., 890, 951 Gerbrands, P. R., 882, 88411,886, 889
XC890, 895, 899, 948 Gerbrandy, P. S., 312-JI3, 328, 374,
XCenfmanciering hulp aan onderduikers, 828-833;
XCen gezagsuitoefening na de bevrijding en coördinatie van de illegaliteit, 925, 941, 99[, 998, 1113, 1117lII8, II32, II35, II65-II66, II68, 117°,1176,1186,1195,12°5,12081210, 1213-1215;
XCradiotoespraken, 599, 601, 667n, II I 7-III8; Zie ook: Regering, Nederlandse, in Londen - Departement voor de algemene oorlogvoering van het koninkrijk Gerbrandy, W., 1016Gerechtshof-Amhem.Yêan Gereformeerd Gymnasium, Kampen, 399n Gereformeerde Bond, 760n Gereformeerde Gemeenten, 760n Gereformeerde Kerken in Nederland, 289n, 290, 463, 736, 741, 759-760, 807, II98 Gereformeerde Kerken in Nederland in Hersteld Verband, 289n Gerhards, Obersturmfûhrer, 161 Gericht des Admirals in den Niederianden, 12°3 Gerlier, P., 928 Germaanse SS in Nederland, Zie: SS Gersdorff, R. C. von, II51-II52, II54, II58 Gerstein, K., 345-346 Geschichte des Grossen Vaterlàndischen Krieges der Sowjet-Union, soon Gestapo, Keulen, 916 Geul,I3II Geulle, 944 Geus, De 438-439, 568, 576, 578n, 579, 581,582,664,844,858,877,878,879, 980, II86 Geus,]. de, 881 Geuzenliedboek, 868n, 870, I05sn Gevangenissen, in Duitsland, Zie: Bentheim; Bochum; Hameln; Lüttringhausen; Siegburg; Waldheim Gevangenissen, in Nederland, 213; Zie ook: Amsterdam; Arnhem; Assen; Haaren; Rotterdam; Scheveningen; Utrecht Geyl, P., 315-316 Gezantschap, Nederlands, 111 VichyFrankrijk, 929n Gezantschap, Nederlands, in Zweden, 914 Gezantschap, Nederlands, in Zwitserland, 23, 917, II65 Gezantschap, van Sowjet Unie, in Engeland, 902n Gezantschap, Zweeds, 111 Duitsland, 582-583
Ghetto's, 325, 357, 359, 377, 390, 1347 Giethoorn, 48 Gil, De, 843, 1362n-1363n Gilbert-eilanden, 490, 1297-1298 Gillieron, B., 977 Gilse,J. H. vall, 968, 98111 Giltay Veth, D., 446n, 459n, 460 Gips, F. B. J., 22, 25, 26, 28 Girodiensten, 241, 275-276 Giskes, H. J., 858, 860,966, 116911 Glastra van Loon,]. F., 839n Goebbels,]., 51 Goede, A., 14711, 672n, 733n, 73411,
XC736n, 740n, 75711, 79211,956, 1059n,
XC1065, 1066n, 1088n, 1089n, 1217 Goede,]. B. de, 706-708 Goedewaagen, T., 448 Goedhart, F. J., 347, 630, 840, 1195 Goedhuys, W., 34°-342 Goerdeler, C., 1147, 1153, 1158 Goeree-Overflakkee, 1317, 1319, 1321,
XC13 2 7 Goering, H., 8-13, 20, 24, 29, 54, 56-59,
XC78-79, 153, 202-203, 211, 216, 218,
XC224-232,270-271,335,424,427n Goerschen, H. W. K. R. von, 1155 Goes, 737, 768, 1333,1338 Gogh, H. vall, 719, 728 Goirle, 943, 135611 Goldfalken-Busse, fa., 427 Golf vall Quiberon, 1370 Golf vall Salerno, 508, 510-511, 513,
XC1293 Gooi, Het, 175, 847, 1065 Gooise Koerier, De, 847 Goossens, E. A. F., 943, 944 Gootjes,]. P., 738-739, 988 Gootjes, P., 738-739, 988 Gorcum, 48, 139 Gotovich,]., 1350n Gouda,68,210,1323,1324 Goudsrnit, S. A., 57211 Goulooze, D., 902n, 922, 969--975, 981
XC982,1045,114611 Goutum,47 Graaf, H. de, 301 Graaf, K. de, 800, 959-961, 964--965 Graaf, Th. de, 134411 Graaff, F. A. de, 51411,125211Graaff, dr. F. A. de, 1195 Graaff, W. E. A. de, 97, 9°1, 909, 916918 Graafhuis. A., 951, 95211,977, 981 Graafhuis, W., ('Bob'), 950-951, 95211, 97711 Gran Sasso, 512 Grandia-Smits,]., 76711,769n, 77811 Grathem, 477, 735, 1258 's-Graveland, 995 Gravemeyer, K. H. E., 733,127011 's-Gravenhage, 44, 68, 82,95, 110, 132, 156,158,17°,174,175,177,191-192, 201,206,217,218,224,225,229,230, 253n, 562, 564, 61611, 632, 831, 875, 1124, 1233, 1322-1323, 1324, 1354; en Jodenvervolging, 28311, 331,337, 41211,414,442,44711,449,450,452, 453,456; politie, 301, 3°4, 442, 454, 616n, 1°°3; verzet, 633, 680, 730, 763, 8°7, 849, 872, 905, 909, 910, 922, 957, 987, 997n, 1001, 1009, 1020, 1022, 1048, 1155n,1270n 'Grebbe-commissie', 1157, 116011,n83 Grebbestreek, 1157 Greidanus, Tj., 23 Grenzsicherungskompanie Niederlande, 1611 Griekenland, 398, 516, 522, 1026 Grisnigt, B., 891-892 Groeneveld Meyer, W. L., 160 Groep-'Albrecht', 894-9°3, 917, 918, 921,922,923,939, 1020, 1061, 1198, 1201-1202,1327n Groep-'Bakker' (Lootsma), 810 Groep-'Barbara' (Tonnet), 891-893, 904,9°5,911,916,918, 1184 Groep-'Blok', 944 Groep-CS-6, 788, 800, 835, 957-968, 1008, 1024, 1044, 1258-1259 Groep-Dobbe, 6°4, 71911, 737, 746, 104411 Groep-Erkens.uoaan Groep-'Piat Libertas', 705, 890, 895, 899-9°0,905,939-94°,946-953,956, 996, 1010, 1019, 1035 Groep-'Gerritsen', 730
Groep-van Grutingfd'Aquin, 1044n Groep-van Hamel, 1044n Groep-'Harry' (ir. Tromp), 917-918,
XC939-94° Groep-']e Maintiendrai', 782, 845n, 871,
XC877,879,982,1177,1186,1188,1196,
XC1211,1212,1214,1216 Groep-'Kees', 813, 881-882, 889n, 896,
XC9°4,9°5,9°9-913,918,920,922,923,
XC926,934 Groep-Koet, I044n Groep-Lucas, 104411 Groep-'Luctor et Emergo', 705, 881,947
XC949 Groep-'Luctor et Emergo' (2),949 Groep-MekelfSchoemaker, 1044n Groep-OosterhuisfBoerema, 881-882,
XC9°4,978,99°,993,994,995,996 Groep-'Packard', 830n, 881-882, 904,
XC905-907, 913, 918, 922, 939 Groep-Pahud de Mortanges, 923, 1044n Groep-'Peggy', 913,918, 1053 Groep-T'ieter'c Sözn Groep-Robert, 1°4411 Groep-'2000', 732-733, 770, 778n Croep-Vetcrman, 705, 7II, 890 Groep-'De Vonk', 779n Groep-Vorrink, 863n, 1I05 Groep-'Vrij', 944, 947 Groep-Zomerv roaan Grondkamers.Yêan Grondwet, 26,133,369 Groningen, provincie, 142n, 195, 322,
XC591, 737, 749, 848, 879-880, 1008,
XC1019, 1048, 1074, 1272, 1327, 1341
XC1342 Groningen, stad, 47n, 79, 200, 461, 564,
XC565,756, 852,906, 1020, 1272, 1273n,
XC1275n, 1278, 1323 Groot, A. W. de, 577n Groot,]. H. de, 866, 868n Groot, K. de, II95 Groot, P. de, 968-971, 974, 976, 1088
XC1I92n Grootburgercomité, 836, 87311, 1°42,
XC1094-1095, 1I01, II06, 1I30n, 1200,
XC12°4 Grootegast, 322, 332n, 371, 1273n,
XC12 75nGross-Rosen, concentratiekamp, 998n Grote, F., 136 Grote Gebod, Het; Gedenkboek van het verzet in LO en LKP, 147n, 612, 621, 631,646-647,672, 70Il1, 707n, 715n, 733n, 735, 736n, 739n, 740, 74Il1, 742n, 743n, 744, 745n, 746, 749, 752, 753, 754n, 756, 758, 760, 769n, 770, 773, 775, 776n, 778, 779n, 783, 804, 955, 956, 1008, 1009, 1012n, 1049, 1057n, 105911,1063, 1065, 1068, 1071, 1075, 1080n, 1088n Grubbenvorst, 943 Grün, J., 856-860, 934, 964, 1069 Gri.inberg, F., 348-349 Guadalcanal, 487, 490 Guermonprez, P. G. S., 723, 726-727, 982-983,985, 988n, 989 Gulden, Z., 682-683n, 1017 Gustav-Linie, 1294-1296 Gijzeling, 30, 573,689, 745,982, 1082, 1258, 1261-1262, 1264, 1356-1358; 'Indische' gijzelaars, 315, 317, 6IIn, II03, II57, 120011, 1356; Zie ook: Sippenhaft Haagse Post, De, 1361-1362 Haagse Tramwegmaatschappij, 301 Haakman, J., 234 Haar, R. G. van der, 733n Haaren, SD-Gefällgnis, 648, 859, 900, 910, 975n Haarlem, 175,461, 675, 707, 757, 7 82, 969, 987, 1018, 1258, 126611, 1273n, 1341, 1356 Haarlemmermeerpolder , 1324 Haarlemse Courant, 843 Haas, N. de, 41 Haas, Th. de, 154n Haas, W. J. de, 571-572n Haase, B. G., 1265 Haber, M., 230n Haeck, J., 943, 944 Haersma de With, M. H. van, 23, IIJ211, II80n, 1I88n, II95n Haestrup, J., 1268n Hagen, C. J. A. M. ten, 841 Hal, I. van der, 347, 349
Halder, F., II47, 1141l. ' Hall, G. van, 812, 814-820, 824, 826; 831 Hall, S. van; 726 Hall, W. van, 810, 8II~8I4levenslQop,
XC815-82.6, 830-831, 833, 876-877,
XCII90, II91 Hall-Boissevain.T'. J. van, St rn Halle,64 Hallema, A., 1323n Hamburg, 220, 399, 494, 496 Hamel, L. A. R. J. van, 880, I20In Hamelink,J.J., 370, 870 Hameln,' tuchthuis, 839n, 892n Hamer. ç: Hamer, P. M. C. J., 1226 Hammacher, W~, 453-45-4 Handel,
XCin- en uitvoer, 13, 15,,68,73,76;:96; 98, 114, 130-131, 138, 142-145, 147-153, ISS, 166, '174; ,183, 221, 244, 252n, 267, 272 Handy,Th., 1283n Hanernann, C., 308, 31In,:4.02, 421n,
XC4 2 3 Hangelbroek,J.J., II05n Hanke, K., 225, 229,231,234 Hannover, 860n Harderwijk, 638n, 838n Harfsen, 735 Harinxma thoe Slooten, B. Ph. van,
XCI007 Harmsen, G., 975n Harnack; A., II46n Harris, A., 494, 1299n Harrison, G., 1366 Harster, W., 162, 2231'1,400, 529, 538
XC539, 540, 541, 559-560, 1269, 1274;
XCen Jodenvervolging, 283-284, 286287, 296, 329, 337-339, 365, 397, 4°9 Hartgerink, M. J., 839 Harz, De, 485 Haskerland, 671 Hasselt, 15n, I350n Hatenboer, D., 340, 342 Hattem, 159, 163,6601'1,675,1248 Hattum, J. van, 866 Haubrock, H. K.O., 892,910, 915, 995nHavelte, vliegveld, 1342 Havelte, werkkamp, 414 Haxe, A., 404 HazelhoffRoelfzema, E., 904 Hazerswoudeçja r Heemstede, 269, 1341 Heerenveen, 954, 12751'1 Heerhugowaard, 433, 733 Heerlen, 73, 981' Heeroma, K. H., 866, 867 Heerte, strafkamp, 212, 213,:231 Heertjes, P. M., 578 Heinekens, Bierbrouwerij, 146nc Heinemann, E., 1312 Heinisch, Hauptmann, 1357n Helden,735 Heldring, 0., 896, 897n, 936, II37II38, II40-II41 Helm, K. van der, 822n, 1012-1015 Helman, A., Zie: L. A. M. Lichtveld Helmond,229,1027n Hendriks, A., 669-671 Hendriks, J., 862 Hendrix, J., 735-737, 760, 762, 763, 779-780, 796, I075 Hengel, J. W. A. van, 42 Hengelo, 95n, 345,564,634, 872,943 Henkels, F. R. A" 864 Hennipman, P., 573 Henny, J.].. 939, 952 Heringa, G. C., 575, 576, 872 Hermann-Goering-Werlee, 40, 641 Herrnesdorf, B. H. D., 580 Hers, F., 342 Hersteld Evangelisch-Luthers Kerkgenootschap', 289n, 367 ~s-Hertogenbosch, 743, 758,1225,1247, 1356 Hervormd Nederland, II09n Herzberg, A.J., 351,379,387-389,392393, 463n Hesse, K., 33. Hessels,J., 767, 780 Hetzler, J., 191n Heusdens, W., 309n Heuvel, C. C. van den, 901 Heuven Goedhart, G. J. van, 832, 845n, 857-858,874,934,1006n,1062,I097
1098, II29, II36, II54, II 57-II64,
XCII66-II67, II69-II70, II77-II78,
XCII79, II81, II83-II86, II88, II91,
XC1194-1197,1204, 1208, 1278n Hey, Ho Go, 51-52, 53, 61-62, 231n, 235 Heyboer, Jo Po, II22 Heyden, Ho Ao M, van der, 125In Heydrich, R;; 285, 286,540 Heyink, JoH., 1007n Heymann, Eo Tho, 218n, 219-222, 225,
XC228-230,233-235 Heijning, C. To Co, 50 'Hezenberg, De', Hattem, 660n, 676,
XC8 0 3n Hierl, x., 640 Hillegom, 592, 843 Hillesum, Eo, 437n Hilversum, 96, 354, 647, 851, 1323 Himmler, Ho, 8, 58,224,486,613,637,
XCII52, 13II, 1322, 1347-1348, 1350;
XCen bestrijding van verzet, 527-528, 637, 639, 642, 644, 653, 655, 658, 659, 682, 751n, 752n, 1023, 12651266, 1268n, 1269n;
XCen Jodenvervolging, 285-286, 336, 4°2,4°5,413,415,424,427; en AoAoMussert en NSB, 1229-1236, 1239, 1242, 1243 Hirschfeld, Ho Mo, 8n, 30-3 1,35-36,75,
XC76,82, 88n, 104, 123-124, 231,247n,
XC249n, 271, 615-616, 677, 756n, 808,
XCII06, II59, 1240, 1325, 1326;
XCen arbeidsinzet, 567, 592-593, 602, 624-625, 635, 650, 653, 655, 658659, 662-668, 672, 674, 680, 75175 2; en bestrijding van zwarte handel, 212-215,605,658;
XCen Duitse vorderingen, 44,51-53,55, 59-62; zijn economische conceptie, 17-19;
XCen Jodenvervolging, 291, 368, 395;
XCen landbouwbeleid, 130-137, 149,
XCen organisatie van het bedrijfsleven, 22-26;
XCen prijspolitiek, 179, 183, 189, 191, 193,202;
XCen verzet en illegaliteit, 602-606, 75175 2; en voedselvoorziening, 160-164, 178 Hitler, Ao,400, 427n, 532, 544-545, 596, 637,1268,1275,1322n,1358-1359; en economie in Nederland, 5, 7,4344, 51, 52, 57-58, 70, 232, 270; en Jodenvervolging, 312, 320-322, 324,326,332-333,413 en NSDAP in Nederland, 51, 52953°; en oorlogvoering, 485-486, 492, 495, 500-501, 505, 507, 512, 518, 519, 521-522, 596, II50n, 1280, 1282, 1286-129°,1293,1308-1310,13121316,1359; en terugvoering van Nederlandse militairen in krijgsgevangenschap, 593-594, 596, 613 Hitler-Jugend, 530 Hoeden, Wo van der, 464n, 479n Höfle, Ho, 336-337 Hoek van Holland, 269, 1341 Hoekman, Po, 891 Hoekse Waard, 1317 Hoekstra, Ho Go, 868n, 1055 Hoekstra, J., 986 Hoensbroek, 853,943 Hoetink, EoWo, 153-154n Hövell tot W esterflier, Jo F 0 Ho M, van, 872, 878 Hoeven, Ho van der, 295 Hoffinann, Po, II45n Hofstee, EoWo, 152 Hofwijk, J. Wo, 746n Hoge Raad der Nederlanden, 368, 36937°,395, 1167 Holla, Ho B. So, 775n, 776n Holland-Amerika-Lijn, 810 Hollander, P, Q, den, 4, 27n, 916 Hollandgruppe Preles Deutschland, 975n, I05In Hollandia, 1298 Hollandia-Kattenburg, NoVo, 101 Hollandse Algemene Verzekeringsbank, 4 2 6n Hollandse Schouwburg, Amsterdam, 283n, 310-311, 395, 416n, 957 Hollandse Ijssel, 1325
Holthe tot Echten, M. L. van, 599, II57,
XCII60-II61, II66-II67, II69-II70,
XCII84n, II86, II94, II96, 1208 Holtrop, M. W., 235n Hommerich, L. E. M. A. van, 736n Hommes, H., 839 Honduras, 407, 408, 409 Hongarije, 1293, 1300 Hongerwinter, 164, 188n,201,253,258,
XC264, 267, 279, 414, 418, 701n, 759n,
XC814, 827, 834, 846n, 853-854, 865,
XC868n, 879, 922, 975n, 1025, 1045, 1046, 1080 Hongkong,490,1297 Honig,]. M., 22, 25 Hoo, S. de, 159n, 160-163,' 593, 62411,
XC653-656, 658-660, 662n, 664, 676
XC678, 680, 752, 803n Hoofdbedrijfschap voor Akkerbouw
XCproducten, 133 Hoofdbedrijfschap voor Tuinbouw
XCproducten, 133 Hoofdbedrijfschap voor Zuivel, Mar
XCgarine, Vetten en Oliën, 133 Hooft, C. van der, 345-346 Hoogeveen, 433n, 1247, 1341-1342 Hoogheemraadschap Rijnland, 1324 Hooglerarenverzet, 569-570, 573-580,
XCHooglerarencontact, 576-577, 685, 1°42, II8S, 1218 Hoogovens, 12sn, 188n, 987 Hoorn, 761, 768 Hoornik, E., 958 Hooyer, G. F., 913 Hooykaas,]. P., 189n Hope & Co., 820 Horak, W. J., 161,212,214 Horstç aö Horst, 1. van der, 672, 676-678, 739
XC74°,744-745,748,762,767,780,795, 1051n, 1061, II90 Hotelbedrijf, 2II Hout, W. H. M. van der, 1362-1363n Houten, Ch. H. J. F. van, 828, 830 Hoyman en Schuurman, Reisbureau
XC(A'dam), 452 Huessen-Pikaar, M. van, 747n, 749, 782
XC783, 784n, 788-792, 1009nHuisvesting, II8 Huizen, N. H., 739 Hulk, H. F. van der, 716, 730 Hulstç zöç Hulzen,]. van, 753n Hupkes, W., 1303 Hurenc rêç Huygen, C.]., 1225, 1246 Hypotheken, 241, 275 lansen,]. M. W. C., 907-908, 914 ldenburg, P.]., 567n, 1272n IC Farben, 40, 64, 344 illegale bellettrie, 835, 862-870, 1044, 1046, 1218 Illegale CPN, 453, 528, 699, 729, 805, 835, 902n, 946, 968-977, 981, 984n, 1024, 1045, 1046, 1050, 1076, 1088, 1092, II87, II91-II93, II96, 12II1212, 1214-1216; Militair Contact, 957, 968, 973, 98Il1, 982,985,987,989,1°45,1°46,1067 Illegaliteit, 602-606, 1029-1°4°, 1084109°; contacten met Duitse politie, 781, 1018, 1067, 1082-1083; contacten met Duitse samenzweerders tegen Hitler, II54-II70, II78; contacten met Engeland, 97, 453, 795-798,1°94-1°95,1°99-1100; coördinatie-poging Bosch van Rosenthal, 937n, II79-II89, II91, II92, II94, 1209; coördinatie-pogingen, 836, 870-871, 872-873, 877-880, 964-965, 978981, 985, 988-992, 1091-1219 pas sim;'de Driehoek', II94; en dropping van agenten, 94n, 828, 829, 8p, 856-857, 859, 861, 881882,886,889, 891, 895, 902n, 903, 906, 908, 915, 925, 945, 948-949, 964-965,997-998,1000-1001,1024, 1206-12°7; duik-adressen, 1°72-1074; falsificatiegroepen,453, 6p, 674, 696, 7°1,7°3, 705, 708-715, 8°4, 847n,
fmanciering van, 250n, 717, 748,
XC753n, 8°5-8°7, 853-855, 865,912,
XCZie ook: Nationaal Steunfonds geografische spreiding, 1048-1051; koerier(ster)s, 849-850, 944, ror r ,
XC1062, 1°71, 1073; liquidaties, 95In, 954n, 957,977,985,
XC986, 1004n,1005-1010, 1013, 1079; missie-van Heuven Goedhart, Il94
XC1197; missie-Rutgers, 1195-1198, 1202,
XC1207n; Organisaties, Zie: Binnenlandse
XCStrijdkrachten; Centrale Inlichtin
XCgendienst; Christofoor-groep; Co
XCmité van Revolutionaire Marxis
XCten; Communistenbond 'Sparta
XCcus' ; 'Dienst Wim'; Geheime
XCbrecht'; 'Groep-Bakker' (Loots
XCma) ; Groep-'Barbara' (Tonnet) ;
XCGroep-'Fiat Libertas' ; Groep- 'Ger
XCritsen'; Groep-J. de Geus; Groep
XCvan Grutingfd'Aquin; Groep-van
XCHamel; Groep-'Harry' (ir. Tromp);
XCGroep-']e Maintiendrai"; Groep
XC'Kees'; Groep-Koet; Groep-Lucas;
XCGroep-'Luctor et Emergo'; Groep
XC'Luctor et Emergo' (2); Groep
XCterhuisfBoerema; Groep-'Packard';
XCGroep-'Peggy'; 'Groep-Pieter';
XCGroep- Veterman ; Groep-' de
XCVonk' ; Groep-Vorrink; Groep
XC'Vrij'; Groep-Zomer; Illegale
XCCPN; Inlichtingendienst (I.D.) van
XCHattem; Jeugdfront Vrij-Neder
XCland; 'Kindercomité-Utrecht";
XCLandelijke Organisatie voor Hulp
XCaan Onderduikers; Leeuwengarde ;
XCLegioen Oud-Frontstrijders ;
XCNationaal Comité van Verzet; Na
XCtionaal Steunfonds; 'Natura'; Nederlandse Volksmilitie; Ons Volk groep ; Oranje-Vrijbuiters; Oranjegarde; Oranjewacht ; Ordedienst; Parool-groep; Persoonsbewijzencentrale; Raad van Verzet; Radiodienst; 'Rolls Royce' ; Stijkelgroep; Trouw-groep; Verzetsgroep TD; Vrij Nederland-groep;'Vrije Groepen Amsterdam'; 'Vrije Groepen Den Haag'; 'Zeemanspot, De'; Zweedse Weg; Zwitserse Weg A; Zwitserse Weg B; schuilnamen, 1060-1061; en Silbertanne-moorden, 1271; sociale en godsdienstige spreiding, 1049-1051; spanningen, 1065-1083; spionage-groepen, 835, 1046; statistiek, 824, 854, 922, 930, 943, 947, 951-952, 956, 1039-1047, 1°511°53; techniek, 1°35-1065; telefoonverbindingen, 1019-1022; verzorgingsgroepen, 668-672, 699, 703, 729-733, 735, 772, 795, 798, 8°3-8°4, 825, 1023, 1065, 1080; en wapendroppings, 1026; zelfbescherming, 835, 1002-1022; Zie ook: Aanslagen; Contact-Commissie der Illegaliteit; 'Dutch Paris'; Joden, hulp aan; de 'Kern'; Militair Gezag; Onderduik; Ovei:vallen; Pilotenhulp; Politie, Duitse; Politie, Nederlandse; Tweede Distributiestamkaart ; Verraad; Verzet Immigration Department (Palestina), 408 Industrie, 82-116, 125-126; Bouwmaterialen, 87, 117; Cement, 117-118; Chemische industrie, 87; Fijmnechanische industrie, 87, 88, 92; Glas, 87, 88; Grafische industrie, 87; Industrie voor halffabrikaten, 87; Keramische industrie, 87, 88; Leer, 87, 106-112; Luchtvaart, 87, 88,92,95,
Metaal, 85, 87-88, 92, 188;
XCPapier en houtbewerking, 87-88;
XCScheepsbouw, 87, 88,92-95,272;
XCTextiel en confectie, 61-62, 87, 98103,188;
XCWapenindustrie, 90, 91, 93 Inkomens en lonen, 182-193, 197-201,
XCradiotoestellen, 482, 541-554, 644, 684, 124° Inlichtingendienst (!D)-van Hattem,
XCZie ook: Military Intelligence; Special Operations Executive;
XCNederlandse Geheime Dienst, GS III, 9 1 6; Russische geheime dienst, 902;
XCZie ook: Abwehr; Duitse Politie; Sicherheitsdienst; Nederlandse Regering in Londen: Bureau Bijzondere Opdrachten, Bureau inlichtingen, Centrale Inlichtingendienst (Dienst-de Bruyne) Instituut voor Preventieve Geneeskunde, Leiden, 567n Instrumentmakersschool, Leiden, 573 Interkerkelijk Overleg, 289, 290, 370,
XC1270n Internationale Rode Hulp, 975 Internationale Rode Kruis, 408, 1306n Internationale Zentrale zur Bekämpfung
XCdes Zigeunerunwesens, 1346, 1349 Interneringskampen, 416, Inundaties, 894, 1317-1319, 1322-1329,
XC1354, 1361-1362 Istanboel, II 50 Italië, 65, II4, 218, 308, 399, 485, 492,
XC508-514, 518, 522, 538, 596, 675,
XC1026, 1150, 1280, 1281, 1282-1283,
XC1284, 1287, 1293-1297, 1300, 1308
XCJaakke, A., 1014Jaarcijfers voor Nederland 1943-1946, 182n Jacquet, M,; 928-929, 931n Jager, Wo Ro, 1224 jahn, Co, 217 Jakob, Ro, 186-187 Janse, Mo Ho Co, 931 lansen, Lo,968-969, 976 Jansonius,Jo L., 1238, 1251, 1252n, 1254 Janssen, So,344 Japan, 399, 522, 1150, 1280, 1281, 1285, 1286n, 1287, 1297-1298 Japikse, G, ],; 163, 662-663n Japikse, No M,; 1208n Jaspar, EoJo EoNo H., 25 Je Maintiendrai, 152, 349, 610, 802, 828, 832, 838, 841, 844, 845n, 848, 850, 854, 858, 878, 980, 988, 1085, II30, 1307n; Zie ook: Gxoeç-]« Maintiendrai Jehova's Getuigen, 344, 1031, 1041, 1°47 Jesse, B., 779-780n, 1010 Jeugdbond voor Geheelonthouding, 669 jeugdcriminaliteitv zöj-cöa Jeugdfront Vrij-Nederland, 1044n Jeune,]. GoIe, 932 Jewish Agency, 408 Joden, Barneveld-lijst, 281, 282, 283, 304n, 309-310,385,400-401,411n; 'Blaue Reiter', 282, 317, 318n, 4004°1,4°4, 416n; Calmeyer-gevallen, 304, 310, 317, 318, 365, 402, 416, 418, 426, 429, 430, 713; deportaties, 190n, 228, 233, 280-281, 283-287, 293, 296, 334, 352-354, 358, 3.63-366, 382, 394-396, 4°2, 403,404, 4°9, 412n,432-434, 1033; aantallen gedeporteerden, 280n, 302,306,317,318-319,332,364, 415-417; protesten en verzet tegen, 30G-301, 303, 311n, 312-313, 322, 332, 356,380,403-4°4; strafgevallen, 386n; transporten naar Vught, 297, 315;
transporten van Vught naar Westerbork, 315, 416;
XCtransporten naar Westerbork, 297, 302,306,307, 3II, 315, 316;
XCuitstel van, 281-284, 318, 365n, 423; vrijstelling van, 281-282, 296, 3013°2; emigratie, 221, 233, 283, 318, 364,
XC385,448-459,918; Endlösung derJudenfrage, 364, 374, 387,
XC54°; vermoeden en kennis van, 320-363 passim; gemengd-gehuwden, 233, 281, 284
XC296, 297, 301, 304, 310, 317, 318,
XC364, 365, 400-401, 403, 406, 410
XC415,418,458, 55~ 803; groep-Doetinchem, 401, 404, 416n; half-joden, 285-286,3°1,429; en Hausraterfassung, 422, 430, 442; en illegaliteit, 416, 436, 476, 747,
XC1049-I050; inlevering van fietsen en radio's, 394
XC395; inlevering juwelen, 55n; Katholiek-gedoopte Joden, 290; Latijns-Amerikaanse 'paspoorten',
XC407-409; liquidatie van vermogen, 419-434; van niet-Nèderlandse nationaliteit in
XCNederland, 282, 317, 318n, 364,
XC389, 407-409, 416n; NSB-Joden, 317, 318n; onderduik, 229, 283n, 304, 310, 316,
XC317-318, 329n, 343, 345, 346, 348,
XC351, 364, 371-372, 380, 382-383,
XC385, 398, 404, 414-418, 423, 438
XC439,441-446,451,453-481 passim,
XC497n, 592, 636, 668-670, 674, 692,
XC700n, 713,716, 730, 735, 737n, 747,
XC775, 806, 825-826, 873, 878n, 946,
XC968, 1007n, 1009,-1012,1033, 1038,
XC1°4°,1°45,1°46,-1°53,1255-1256; ontslag uit functies, I 86n; ontsnapping naar het buitenland, 318,
XC329n, 364, 365, 380, 779n,' 926n,
XC927-931,951-952,1052n; Palestina-certificaten, 282, 407-408,7 1 3; Portugese, 282, 283, 296, 304, 310, 317, 318n,405-407, 416n; protectie, 219, 221, 222, 223, 228229; Protestants-gedoopte Joden, 282,283, 290, 296, 310, 317, 318n, 365n, 4°0-401, 403-404, 416n,418, 44rn; razzia's en ophaalacties, 293, 297, 301-3II, 316, 317, 329n, 378, 404, 406, 410, 415, 418, 445, 455, 554, 557, 561, 644, 687; registratie, 286, 294, 394; Rüstungsjuden, 281, 282n, 283, 296; stempels, 281-282, 296, 364; '120000'-stempelsI'Diamant-Juden', 281-283, 304, 307-308, 310-311, 314-315,317, 318n, 386n,401-402, 405, 416n, 423; sterilisatie, 284-296, 3°4, 317, 365, 410-4II, 412n, 426, 429, 557; en terugvoering van ex-militairen in krijgsgevangenschap, 613; tewerkstelling van gemengd-gehuwden, 412-415; uitplundering, 58, 183, 306-307, 309, 395-396; uitwisseling, 283, 407-409, 445; verhuizingen, 307; verraad, 442-443,1002-10°3; vluchtelingen uit Oost-Europa in Nederland, 446-448; werkkampen, 376, 380, 394,401,412, 453,455; Zie ook: Antisemitisme; Barneveld'De Schaffelaar'; Barneveld-'De Biezen'; Joodse Raad voor Amsterdam; Protestants Hulpcomité; Vught, concentratiekamp; Westerbork, [udendurchgangslager Joegoslavië, 398, 515-518, 1026, 1293, 1308, 1347-1348 Jofriet, J. G., 864, 866 Joint Chiefs of Staff, 487 Jolink, G., 461 Jolink, M., 461 , Jong; A. M. de, 252 Jong, A. M. de, 1269 Jong,D.
Jong, D. J. de, 926-927 Jong,J. de, 623n, 1336 Jong, L. de, pon, 324n, 327n, p8, P9n,
XC374, 537n, 539n, 550n,918, 1083n Jonge, B. C. de, 1094 Jonge,E. VV.de, 9°9, 920, 1104 Jonge, H. G. de, 882, 886, 889n, 895
XC901, 904, 909, 945, 997 Jongejan, VV.G. F., 21, 25 Jongeren Vredesactie, 669 Jonghe, A. de, 1268n Joods Vluchtelingencomité, 385 Joodse Coördinatie-Commissie, 376
XC377, 388 Joodse Invalide, Amsterdam, 288, 291,
XC308, 404 Joodse Raad voor Amsterdam, 315,
XC608; Ärztliche Beratungsstelle, 293-294;
XCAfdeling Enschede, 371, 390;
XCAfdeling 's-Gravenhage, 283n, 299, 395, 45 2; Afdeling Hulp aan Vertrekkenden, 389; Afdeling Uitzending Buitenland, 356-359, 36m;
XCbeoordeling beleid van, 373, 377397; en briefverkeer met gedeporteerden, 352-363,384;
XCCentrale Commissie, 299-3°0, 361, 3 86; Commissie voor Financiële Aangelegenheden, 382;
XCen deportaties, 297-301, 319, 382384,388-392,394-396; Expositur, 297, 301, 317, 404;
XCen Hausraterfassung, 304, 396;
XC'Joodse Raad'-stempels, 281, 283, 296-297, 299-300, 307-308, 317, 318n, 380, 383, 391, 404, 416n;
XCvoorzitters, 283, 291-292, 298, 302, 305, 3II, 385-386; Zie ook: A. Asscher; D. Cohen Joodse Weekblad, Het, 356, 357n, 382 Josephus Jitta, A. C., 186n Joure, 604Juda,].,317 Juliana, Prinses, 874 Julianakanaal, 965, 966 Jumelet, ]., 20411 Kaatsheuvel, III, 210, 1340 Kaay, P., 958,1258 Kabelwacht, 1329 Kalf,]., 45, 48 Kalma, P., 864 Kaltenbrunner, E., 286, 5P, 589, 1242n, 1275 Kam,J. P. van der, 670 Kamer van Koophandel, Brussel, 732 Kamerlingh Onnes-laboratorium, Leiden, 571n, 573-574 Kamers van Koophandel, 21, 24, 29, 394,615-616,628,632; Amsterdam, 633 Kamp, A. van de, 196n, 677n, 758n, 759n, 825n, rovön Kampen, 707n, 734, 739, 760, 1076n Kamphuis, G., 866, 868n Kan.]. M., 1332-1333 Kan, M. L., 386 Kanaal, Het, 1281, 1300, 1308, 13II, 1367,1371,1373 Kantongerechten, 184n Kapelle, 543 Kaptein, C.]., 536 Kar,]. van der, 310 Karger, VV.von, 425 Kasselv aça Kastein, G., 957 Kasvereniging, 819n Katan, H., 957-959, 962 Katholiek Kompas, 12II, 1214, 1216, 1219 Katwijk,1324 Katyn,1228 Keitel, VV.,527-528, 1355 Kempen, M. van, 841 Kempin, 0., 330 Kennedy, j., 1283n Keppel, Gebr., Eemnes, 851 Kerkelijk verzet, 47-48, 288-290, 367, 404,776,806-808,1041, 1076n, II98, 1216, 1270n
Kerkgenootschappen, I84n, 288, 289,
XC367, 376, 40Ill, 41211,587, 832, 103I,
XC!O49 Kerkradc.Byj Kerlen, G.]., 958-959, 1261 'Kern, De', 1000, I088n, II 86-II94,
XC1206-12°7, I2II-I213, 1219 Kersten, G. H., 760n Kessel, vliegveld, Ip6, 1341 Kesselring, A., 512-513, 1293-1294,
XC1296, 1308 Kessen, A., 733n Kessler, G. A., 27 Kesteren, 690 Ketelaar, ]. A. A., 57I-572n Keulen.azç Keuringsdienst voor Waren, 172, 199,
XC201 Keyzer, M.]., 339 Kieft,]. van de, I!03 Kielstra,]. M., 939-940, 952 Kiew, 519 'Kindercomité'-Utrecht, 461, 862 King Kong,
XCZie: C. A. Lindemans Kisch, 1., 36m, 383, 386 Kistemaker. ]., 571-572n Kleffens,E.~.Vlll,848n,I306 Kleiman, D., 714 Kleinveld, G., 705, 977, 981 Kleist, E. H., von, II54 'Kleykamp', 's-Gravenhage, 4I4n, 660,
XC675, 704, 797-804 Kleijn, F., 370-371 Klokkenvordering, 43-48 Klooster, ]. van, 726n Kloosterman, A., I344n Kloosterman, S., 309n Klopfer, G., 533n Kluge, G. von, II51 Klundert, 1202 Klijzing, F. J., 800 Knap, H. A. A. R., 346,1078 Knetsch, J. A., 590 Knokploegen, 159, 604n, 660n, 671,
XC737-739, 749n; Zie ook: Landelijke Organisatie voor
XCHulp aan Onderduikers; Raad van
XCVerzetKnol,W., II05n Knolle, F., 1234 Knoop, ~., 726 Koch, A. B.]., 829, 832, 833, 859, 882, 902,913,923,935 Koch, F., 450-451, 454-456 Koe,S. de, 882,889n,896-897,909-911, 912-913 Koejemans, A. ]., 854, 971, 976-977, 1214, 1216 Koekebakker, ].,264-265,269 Kotnisene Zeitung, 530 Koene, P.]., 802 Koersen, H.J., 757n Koersk, 501, 519 Kohlbrugge, H. C., 896-897, 924-925, 927, 935-936, 941, IIP, II36-II38, II40-II44, II72, II74, II77-II78 Kohlroser, M., 1247 Kok.]., 893-894, 897-898, II22, II94 Kok,]., 1064n Kolfschoten, H. A. M. T., II05-II06 Kolhorn, I226n Kolkman,]. W., 930 Koloniaal Instituut, Amsterdam, 564 Komintern, 969, 972n Kommissar [ûr die See- und Binnenschi] [ahri, 809 Kommunistische Partei Deutschland, 975 Koning, H., 61-62 Koning, H., 881 Koning, C. de, 134111 Koninklijk Huis, I84l1, 588n, 626, 638n, 970, 1240 'Koninklijke Nederlandse Illegale Automobielclub', 759 Koninklijke Olie, 256 Kontrollkommando, 641-643, 648, 687, 1259 Kool, H. C., 868n Koopmans, ]., 288, 935-936, 940-941, II08 Koopvaardij, Geallieerde, 490-492; Nederlandse, 808-809 Kootwijkerbroek,947 Kooy, G. A., 343n, I255n Kooyman, R., II94
Koster, H.]. de, 813,912-913,919,923,
XC1053-1055 Kotte, H. G., 454-455 Kozielewski, J., 325 Kraal, A., 80n, 85, 86n Kraaijenbrink, H., 269n, 543, 638n Kragt, D., 89m, 944-947 Kralingen, 807 Kramer, L., 1015 Krankenkassen, Deutsche, 586 Krantz, L. P., 25, 26, 28 Kreisauer Kreis, II48-II49 Kriegsmarine, 40, 89, 93-95, 96, 126,
XC127, 154, 220, 269, 491-493, 1312,
XC1319, 1321 Krim,De, 520, 1289,1292,1293 Krimpen,]. van, 866 Kroatië, 515-516 Kröl1er-Schäfer, E., 342 Krouwer, A., 826 Kruse, P. C. J. M., 1335n Kruskal, H., 455, 460 Kruyt,]. W., 902 Kruyt, N., 902 Krijgsgevangenen,
XChulp aan, 942-943, 951-952, 95411,
XC956 Krijgsgevangenen, Nederlandse,
XCterugvoering in krijgsgevangenschap,
XC482,568,593-595,609-614,636,638,
XC640,685,806,1231,1258 Kuckhoff, A., 1146n Kühn, B., 902 Kühne en Nagel, fa., 225, 229,553 Kuile, B.J. ter, 1061n Kuiper, G.J., 831-832, 833 Kuipers-Rietberg, H. Th., 734, 737,
XC10n-l012, 1056 Kunstenaarsverzet, 805-806, 815, 980,
XCn06 Kunstmestvoorziening, 131, 138-140,
XC179 Kustverdediging, 1314-1319,1323,1327 Kwajalein, 1298
XCLa Spezia, 513 Laan, A. van der, 3II Laatsman, H., 931Lages, W., 410n, 443, 789, 793-794, 1018n, 1269n; en Jodenvervolging, 297, 301-304. 308,329, 363, 384, 401 Lamers, L., 1048, 1049, 1050, 1076 Lammers, H. H., 528, 1242 Lammerts van Bueren, A., 1305n Lampe-Soutberg, E. M., 447n Land- en tuinbouw, 130-133, 135n, 137-144, 173-176, 179n, 183-184. 195-197 Landbouwcrisisfonds, 244 Landbouwhogeschool, Wageningen, 567, 570, 577, 602, 643 Landelijke Hypotheekbank, 432 Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers, 160, 345, 461-463, 465. 583,620,632-634,636,668-669,671673, 676-678, 680n, 68m, 683, 687, 700, 707, 718, 730-732, 733-804 passim, 824n, 833, 880, 980, 985, Ion, 1023, 1065, 1088, n80, n86, n89. 119°-1191, 1198, 1212-1219; de 'Beurs', 734, 736-740, 758, 760761, 768-769, 1059; Centraal Bureau, 762, 772, IOIl, 1015; 'Centraal Distributiekantoor', 7°3. 757-759, 762, 768, 770, 772, 853. 1062; Centrale Inlichtingendienst, 762, 774, 1021-1022; Falsificatiecentrale,702, 714-715, 758, 762-764,774,1023,1189; financiering, 774-776, 817n, 825, 831, 843n,1081-1082; gewesten en districten, 759-760, 769; Amsterdam, 732-733, 760, 769772,773,777,780, 1080; Breda, 775; Enschede, 634; Friesland, 758n, 760n, 780; Gelderland, 762; 's-Gravenhage, 76o; Limburg, 760, 762, 763, 779n, 796, 831; Maastricht, 760; Noord-Holland. 702-703. 761. 762.
Nijmegen, 13°5;
XCZuid-Holland, 761; }[nokploegen, 632-633, 660n, 669,
XC671, 674, 723, 737-750, 773, 774,
XC779-781, 795-796, 902, 987, 1000,
XC1023,1°45,1065,1080,1125,1190
XCleiding, 748-750, 780-781, 801, Il93-Il94, 1213-1216;
XCen liquidaties, 766, 780n, 794, 1006-1008,1°79,1201;
XCFriesland, 742, 743, 749, 822n, 1007, 1012-1013, 1272n, 1276n;
XCGroningen, 738, 756-759, 1010!OIl;
XCZie ook: Aanslagen; Liquidaties; Overvallen; koeriersters, 747, 75411,758,759,765,
XC767,782,788,791,1011; landelijke leiding (de 'Top'), 671-672,
XC739, 748, 758-762, 763, 765, 766,
XC768, 774-775, 780, 796, 825, !OIl,
XC1°59,1063,1088,12°7,1212-1219; leden, 1°44-1°45, 1046; missie van pater Bleys, 794-796, 831,
XC832; Persoonsbewijzensectie (PBS), 702,
XC7°9-710, 715, 762-763, 765, 767768,774,851,1016,1023; en pilotenhulp, 946-947, 956; verliezen, 742n, 755, 779-780 Landheer, H., 664 Landoorlogreglement-rçoç, 2,121,153, 1332 Landstorm Nederland, 7, 480, 1223, 1245-1248,1251,1319,1356 Lange, S. A. de, 729 Lange-Wibaut, H. C. de, 716n Langweer, 738, 988 Laptos, 1., 347 Laren, N.H., 765, 868n, 984,1016,1017, 1075n Last, D., 947 Lauterpacht, H., 1332-1335 Laval, P., 232, 93In Le Havre, 1367, 1370 Le Mans, 533 Ledeboer, A. H., 61-62 Leers Clichéfabriek, Van, Amsterdam, 716,730 Leerdam, 48 Leeser, F., 429n Leeuw-Gerzon, M. de, 408 Leeuw, A.]. van der, 29-30, 6411,!O6. 107n, 108n, III, 144n, 198n, 230, 231n, 419n, 427, 446n, 459n, 460, 589n,839 Leeuw, G. van der, 839 Leeuwarden, 391, 760n, 817, 843, 848, 849, roojn, 1323, 1342 Leeuwarder arrest, 215 Leeuwen, A. van, 900-901, 951, 1010 Leeuwen, P.]. F. van, 330n Leeuwen-Snoey, ]. 1. van, 34411 Leeuwengarde, 1043 Legioen Oud-Frontstrijders, 903, 1043, Il24 Leiden, 67, 633, 730, 768, 805, 987, 1027n, 1033, 1065, 1272, 1273n,1274, 1278, 1323, 1324 Leidschendam, 763 Leidse Meelfabriek 'De Sleutels', 912 Leigh-Mallory, T., 1373-1374 Lembergç zaö Lemmens,]. H. G., 735 Leningrad, 1292 Lenstra, A., 477-478, 480 141
Lentz,]. L., 593,642, 650, 656-660,664,
XC672, 703, 708, 709-710, 713, 803,
XC1349-1350 Letland, 325, 1292 Letteboer, H., 882,889-892 Leus, H., 862n, 1O00 Leusden, 670 Levenbach, M. G., 381n Levensonderhoud, kosten van, 182,
XC186-193, 197, 257 Levensverzekeringen, 241-242, 275 Leveranties, verplichte, 9-14,59-62,86
XC92, 97, 100-101, 105, 107, 142-143,
XC146-153 Levisson, A. S., 385 Liberale Staatspartij, 836, 1031, 1093,
XC1I05 Libourel, Ph. B., 184n Lichtenstein, S., 295 Lichtcnvoorde.açj Lichtveld, L. A. M., 866, I062n Lidth de jeude, o. C. A. van, 801, 828
XC829, 887-888, 890, 991, 1099, I100,
XCr r ro, 1I13, 1I14, 1I16, 1I33n, 1I34,
XC1I73-II74, II75, 1205-1208, 12II Lieftinck, H., 1270n Lieftinck, P., 238n, 6IIll Lier, G. van, 958--959, 1261n Lier, Th.]. A. M. van, 901,1201 Lighten,]. B. van, IOI6 Linlburg,188n,196,227,497,591,735
XC736,748,818,826,901,943,944,954, 1020, 1048 Limburgse Electriciteitsmaatschappij,
XC901 Limpers,]., 727 Lind, N. E., 890-891, 899--900, 946,
XC950-951,952n Lindemans, C. A., 964, 966, 1002 Linthorst Homan, H. P., 829-830 Lippmann-RosenthalfNieuwe Spiegel
XCstraat, 406, 1I4411 Lippma11n-Rose11thalfSarphatistraat,
XC5511,220,293,294,38611, 405, 419n,
XC420-433, 44311, 535, 103311 Liquidaties, 473, 692, 739, 746, 793,
XC79411,1079, 1201, 122611,1258-1259,
XCZie ook: AanslagenLissabon, 508, 51O, 933n, II44n Lithografische inrichting 'Zaanlandia', Zaandijk, 714 Loenen,]. van, 134411 Loeser, E., 96 Lohse, H., 335 Loire, 1314 Londen, 485, 1311-1312 Loa, F. A. H. van de, 336n, 1270n Looi, L.]. van, 836n Loon,]. E. van, 998 Loon, K. van, 74Ill, 749n Lootsma, ]., 810 Lorient, 492 Loujetzky, P., 453 Louwes, S. L., 75, 130-137, 147n, 14811, 149, 150-153, 155, 163-164, 177, 178,183,189,195-196,203,212,213, 214-215, 273, 368, 592, 593, 623n, 624,650-651,653,658-659,663,667, 907,913,1325, 1326 Loyaliteitsverklaring, 482,563-565, 566, 569, 571, 576, 684, 1032 Lubberhuizen, G., 862-863 Lubbers, B. A., 726 Lublin, 336, 358n, 362 Luchtbeschermingsdiensten, 243 Ludwigshafen, 64n Lübeck, 427, 1309 Lüttringhausen, gevangenis, 860n, 892n, 995n, 1017n Luftwaffe, 89, 95, 96, 493, 495,503,513, 522,1299, 1301, 1309n, 1310, 13IIn, 1312-1313,1319,1320-1321,1324; Aussenstelle Westen, 62, 228; Bauleitungen, II 9 ; Luftgaukom/'/'lando Hal/and, 216; zwarte aankopen, 215-235 passim Luik,944 Luisterverbod, 542-543, 548, 550-551 Luistervergunning, 542, 547 Lummel, B. A. van, 762n Lunteren, 966 Luteraan,]., 922, 1I4611 Lutrerade.Yj S Luzern, II46n Maarsbergen, 985
Maartensdijk, 753n Maas,922 Maasbode, De, 12lIn Maasdijk, H. C. van, 22, 25, 26, 27, 28,
XC1254n Maasnielv aö 'Maasoord' Psychiatrische Inrichting
XCRotterdam, 404 Maastricht, 391, 564, 849, 853,906,944,
XC1021, 1226, 1238n, 1356 Maatschappij voor Industriefinancie
XCring, 80n, 85 MacArthur, D., 1298 Mackaay-van der Griendt, M., 343n Maclean, F., 518 Majdanek, vernietigingskamp, 336 Mak van Waay, Amsterdam, 427 Malderu çr ç Malta, 513 Mandele, K. P. van der, 21, 25, 1I06,
XC1I30 Mans, K. A., 903n Maquis, 1025-1027 Marechaussee, ]22, 395, 638-639, 1249,
XC1343, 1353 Marezate, E., 552,13°711, 1337n, 1338n Marianen, 1298 Marinus, H. J. J., 1230n Marokko, 256, 482, 5°3, 1282, 1286 Marshall, G. C., 1283, 1285, 1366, 1369 Marsman , H., 866 Marx-Lenin-Luxemburg-front, 699,
XC1045, 1046 Mast, W. van der, 902 Matloff, M., 1283n Matthijsen,J. W., 418n, 473 Mauthausen, concentratiekamp, 280n,
XC318n, 319, 354, 368, 378, 447n, 1347 May, E., 892 Mazirel, L. c., 355-356, 362, 370 Mechanicus, Ph., 293, 31I, 443n Mechelen, gevangenis, 1350n Medemblik, 404 Medisch Contact, 554-558, 560-562,
XC575,576,684,8°5,832,833,872,934,
XC980, 1°42, 1I85, 1214, 1216 Medische ervaringen in Nederland tijdens
XCde bezetting 194°-1945,266, 268 Meegeren, J. W. F. van, 188nMeer, A. P. van der, 1004n Meer, D. van der, 973, 977, 981, 985, 988-989 Meersv ç j z Mees, H., r ron, 21In, 551n Meinsma, G. L., 864 Meldungen aHS den Niederlanden, 56n, 7511, 13611, 169, 192n,213n,255n,318, 459,772 Melkman, J., 392 Mendel,J. L., 1016 Mennes, R., 145 Mensink,J., 73, 76, 77, 82 Menten, E. E., 873n, 1095 Meppel, 48,851,952, 1265-1266 Merdinger, P., 362-363 Mesritz, D. C. B., 839, 872 Meulen, H. ter, 820 Meulenbelt, J., 464n Meulenberg, P. J., 45-48, 1I8, 259 Meurs, J. H. van, 839 Meyden, F. J. van der, 717n Meyer, E., 287, 294-296, 365, 410, 4lIn Meijer, J., 848-850, 859, 1195, 1212, 1214, 1215-1219 Meijer, J., II05n Meyer, M., 968 Meyer-Ricard, H., 97511, I05In Meyer-Schwencke, A., 845-846 Meijer's Boek en Handelsdrukkerij, Wormerveer, 867 Meyerink,J. H. W. A., 1I05Il Meijers, E. M., 41 I11 Meijers, F., 71In, 719-720, 728 Meyier, E. J. de, 453-454 Michaël, P. R., 295 Michiels Van Verduynen, E. F. M. J., 498n Middelburg, 1I6, 245, 269, 1307, 1320, 1333, 1334, 1337-1339 Middelharnis, 1327n Middellandse Zee, 487, 504, 513, 522, 1282, 1284-1287, 1294, 1369 Middelsturru çjçn Mierlov aö Mihailowitsj, D., 5i5-516, 518 Milaanv yoê Mi/ice [rançaise, 93 I Militèroefehlshaber [ûr Belgten frankreich,
43, 57,219,1359 Militärbejehlshaber fûr Prankreich, 43,57,
XC219, 1359 Militàrgouvernement Serbien, 224 Militàrverwaltung, 1354-1355 Militair Gezag, 1°96-1°99, IIIO-III8,
XCI 126-1I35, 1I37, 1I43, 1I62, II78,
XCZie ook: Staat van Beleg Military Intelligence, 94, 1287n, 1310,
XCMilitary Intelligence-S, 855, 881, 882, 892,9°4,945,978,1024;
XCMilitary Intelligence-ç, 944-945, 947, 952-955, I024 Millenaar, A., 583 Miranda de Ebro, 948 Möhne- en Ederdammen, 496, 1330 Mok, M., 866 Molen, G. H.]. van der, 806 Moltke, H. ]. von, II48-II49, II52,
XCII56 Monchy, W. H. de, 21, 25 Monster, 1319 Monte Cassino, 1294, 1296 Montgomery, B., 508, 1282, 1369,
XC1373-1374 Mooiweer, K. Ch., 94n, 902 Moonen,]. L., 735, 780n, 1008, 1010 Moorlighem, E. van, 948 Mooy, A. M., 404 Mooy, A. Th., 866 Mooyman, G., 1227, 1235 Morgan, F., 1367, 1369 Morison, S. E., 1285n Morse, A. D., 324n Mortel,]. C. A. M. van de, 689, 696 Moskou, 501, 520, 902n, 1I46n, 1284 Mosquitoes, 493 Mountbatten, L., 1365 Mühlmann, K., 424 Miiller, SS-Gruppenführer, 3IIn Miiller, P. E., 1235, 1240, 1242 Miiller,]., II48, II52 Miiller, W. W., 218n Miiller-Lehning, H. W., 29, 52, z j rn,
XC421 München, 321, 322n,427,486n Münster, 159, 498Mulder, H., 453-454 Mulder, T., 756, Io09n Muntgeld, 41-43 Musea, 399n, 424 Mussert, A. A., 8, 195, 204, 23In, 238n, 553,562, 609n, 643, 957, 1005; en 'bezettingskosten', 247-249, 252; en Jodenvervolging, 306-307, 341342,376,401,404; en Landstorm Nederland, 1246-1247; leiding en positie van NSB, 25, 28, 529-533,1221-1223,1228-1244; en Nederlandse Landwacht, 643, 1249-1251; en SS-richting, 532, 535, 1222-1223, 1227-1228, 1230-1234, 1237-124° Mussolini, B., 308, 503, 504-508, 512, 1286 Mustangs, 493,1299 Mutsaerts, W., 1336n Muysken,].,578 Mijnbouw, 73, 165, 188,271 Mijnlieff, M. C., 1236 Mijnstreekv Svj Naaldwijk, 738, 780, 1275n, 1277 Naber, J., I067n 'Nachenius,]. C., 1238 Nacht und Nebel-gevangenen, 900, çorn Nahas, G., 930, 931 Namen, A. H. van, 313n, 381, 439, 473, 935n, II34, II41-II43, II64, II70, II97 NancY,943 Nantes, 1367 Napels, 508, 5II, 513, 515n, 1293 Nass, Th. C. A., 6IIn Nationaal Comité van Verzet, 669, 687, 835, 836, 870-880, 873n, 888, 979981, 983, 992n, 1000, 1007n, 1023, I024, 1°42, 1045, 1046, 1065, 10951096, 1100-1101, 1105-1107, 1113, II61, II75n, II78, II80-II81, II85, 1186-1187, 1190, 1191, 1193, 1204, 1206, 1212, 1213-1217 Nationaal Comité voor Economische Samenwerking, 21
Nationaal inkomen, 257-258 Nationaal Socialistische Beweging, 58,
XC74,108,114,204,526,529-53°,545
XC546, 553-554, 6°9, 615, 619n, 739,
XC747.752-753, 811n, 1003, 1005, 1006,
XCafkeer van, 255, 434, 601, 603, 609n, 1222-1224;
XCbenoeming in overheids- en andere functies, 16, 21-23, 25-29, 42, 45, 124-125, 134, 135, 142, 155, 159n, 181, 185n, 252, 295, 591,689, 799;
XCen Jodenvervolging, 282, 330, 340343,378;
XCleden, 21, 234, 343, 429n, 546-547, 1224-1227, 1362n;
XCen liquidaties, 739, 760n, 1226n, 1249, 1258-1262, 1265-1266, 1270n, 1271, 1275, 1276;
XCNationale Jeugdstorm, 530, 1245, 1247, 1251n; en Nederlandse SS, 1222-1223.1227, 1238-1239;
XCen Silbertanne-moorden, 1257-1259, 1260-1263.1266-1267.1272-1273;
XCV7~,269,609n,1226, 1245, 1251n;
XCZie ook: ~. ~; Mussert; Landstorm Nederland; Nederlandse Landwacht Nationaal-Socialistische Nederlandse
XCArbeiderspartij (vanRappard), 378 Nationaal Steunfonds, 25011-251n,717,
XC730. 732-733, 748, 75311,775, 795,
XC808,818-834,853,879,923,980,997,
XC1000, 1007n, 1024. 1045, 1047, 1065,
XC1080, II25, II86, II89, II90, 1214,
XC'Vakgroep]', 465, 472n, 479,826-827 Nationale Dagblad, Hei, 1266n Nationalsozialistische Deutsche Arbeiter
XCpartei, SI, 161, 529-531 Nationalsozialistisehe Deutsche Arbeiter
XCpartei, Arbeitsbereieh Niederlande, 51,
XC220, 33°-331, 526, 529-531, 546,
XC1357;Amt fûr Tee/mik, 84; Prujungskommissionen, 84-85 Nationalsoxialistisches KraftJahr-Korps, 339,341,349, 1276 'Natura', 1045, 1046, 1065, II86 Natzweiler, concentratiekamp, 900 Naumann, E., 162,4°0-4°3,413,444445, 539-541 levensloop, 681, 794, 1262-1265, 1267n, 1268-1269, 12731275,1351-1352,1357 Naus.].]., 735-736,760,779,943 Nauw van Calais, 1287n, 1315, 1367, 1371-1372 Navis, C., 1058, 1°71, IIIO, lII9-II21 Neave, ~., 955-956 Nederland in oorlogstijd, çn Nederlander, De, 839 Nederlands Arbeidsfront, 83, 586, 1°31 Nederlands Clearing-Instituut, 15n, 245 Nederlands Deviezeninstituut, 15n, 247n Nederlands-Duitse Kamer van Koophandelç a çz Nederlands-Duitse Kultuurgemeenschap, 546 Nederlands Economisch-Historisch ~rchief,633 Nederlands Economisch Instituut, 447448 Nederlands-Indië, 4, 16, II4, 255, 270, 1298 N ederlands-Israëlietisch Ziekenhuis, 3 08 ,3 16 Nederlands Luchtvaartlaboratorium, 873 Nederlands Meteorologisch Instituut, 906 Nederlands Verbond van Vakverenigingen, 17, 586,840,1031 Nederlands Vrijwilligerslegioen, 957 Nederlandse Aardappelcentrale, 168 Nederlandse Akkerbouwcentrale, 132 Nederlandse Apothekerskamer. 562563 Nederlandse Arbeidsdienst, 52, 108, II5, 246, 530, 568, 619n, 636, 640, 1038, 1253n Nederlandse Artsenkamer, 554-557, 561-562,684, 1031 141
Nederlandse Bank, 236-237, 240, 243,
XC246, 247-248, 250-253, 259, 260n,
XC275-276, 594 Nederlandse Coöperatieve Raad, 134n Nederlandse Dierenartsenkamer, 562 Nederlandse Doken Scheepsbouw
XCmaatschappij, 94, 129 Nederlandse Economische Hogeschool,
XCRotterdam, 564n, 570, 573, 577 Nederlandse Handel-Maatschappij, 830,
XC832 Nederlandse Heidemaatschappij, 394,
XC1331 Nederlandse Hervormde Kerk, 288,
XC289n, 567n, 571n, 732, 76o, 8°7, 1328 Nederlandse Inkoopcentrale van Akker
XCbouwproducten, 132 Nederlandse Kultuurkamer, 246, 253n,
XC4IIn, 617, 634, 815, 864, 865, 1031;
XCGilde voor Theater en Dans, 617 Nederlandse Kultuurraad, 246 Nederlandse Landstand, 20,134,1031 Nederlandse Landwacht, 7, 246, 443n,
XC641, 643, 687, 758, 779, 851, 949n,
XCloo7n, I050n, 1223, 1245, 1248-1257,
XC1271, 1343, 1353 Nederlandse Maatschappij tot Bevorde
XCring der Geneeskunst, 557n Nederlandse Meelcentrale, 132 Nederlandse Octrooiraad, 934 Nederlandse Omroep, 544, 547;
XCZondagmiddag-cabaret,435-436 Nederlandse Oostcompagnie, 247 Nederlandse Redersvereniging, 808 Nederlandse Rode Kruis, 1306n Nederlandse SeintoestellenFabriek, Hil
XCVerSUlTI, 1001 Nederlandse Socialistische Werkge
XCmeenschap, 341 Nederlandse Spoorwegen, 67, 70, 71,
XC80,246,262,297,313,356,369,370,
XC382,395,396,566,594,646,759,763,
XC853,912, 990n, I019, 1301-1304 Nederlandse Tandartsenkamer, 562 Nederlandse Unie, 812, 843, 876, 982,
XC1031, 1042, 1094, II87 Nederlandse Veehouderijcentrale, 143,
XC195 Nederlandse Vereniging van Ziekenfonds-tandartsen, 562 Nederlandse Verzekeringsbank, 425 Nederlandse Visserijcentrale, 155 Nederlandse Volksdienst, I04, 164,172n, 546, 1305 Nederlandse Volksmilitie, 1°4411 Nederlandse Zionistenbond, 376 Neditsj, M., 515-516 Neerdhof, H., 464n Neher, L., 873-874, 875-8761evensloop, 879,880,936,1021,1122-1123,1131, II39, II44, II72, II86, II88, II90, II92, II93, II94, 1213-1216, 1217n, 1218-1219 Neuberger, L., 330n Neuengamme, concentratiekamp, 648n, 771, 872n, 932 Neuman, H.]., 335n Neurenberg, 494 Neurenberg-proces,335 Neurenberger wetten, 412 Newfoundlandv açr News Chronicle, 329n Niederländische Crundstücksoerwaltung, 420, 430-431 Nienaber van Eijben, C. B., 737 Niermeyer, W.]., 881 Nieuw Beerta, 373n Nieuw Geuzenliedboek, 868n Nieuw-Guinea, 1298 Nieuw-Vennepc aör Nieuwe Rotterdamse Courant, 203n, 1266n, 1306n, 1362 Nieuwlande, 462, 746 Nieuws van de Dag, Het, 1362 Niftrik, J. G. van, 925, 933, 939-940 Nockemann, H., 917 Nolte, L. F. W., 96-97 Noord, C. van der; 864 Noord-Beveland, 543, 1320 Noord-Brabant,194,256,283,591,641, 670, 734, 737, 748, 755n, 818, 826, 901,954,996,998,1020,1048,1326, 1327, 1339-134° Noord-Holland, 34, 110, 196,201,266, 617,734,895,985',986, 1004, 1027n, 1048, II20, 1317, 1322, 1326, 1327, 1340-1341, 1343 Noordhollandse Cliché-industrie, 714
715 Noordoostpolder, 5-6, II7, 567, 602,
XC777, 131In 'Noordse Unie, De', 217 Noordwijk, E. Chr. van, 593, 650-651,
XC656, 658-659, 663, 679 Noordzee, 154-155, 1052 Noordzeekanaal, 922n, 1319 Noort, L. P. D. op ten, 576, 582 Noorwegen, 522, 529, 544, 1268, 1281,
XC1283, 1287n, 1313 Norden, W. van, 845-846, 859, II95 Nordhausen, 13 II Norel, K., 612, 62I11, 733n, 749n, 76411,
XC777, 955 Normandië, 1284, 1300, 1314, 1315,
XC1367, 1372 Noyon, B., 905 Nunspeet, 477, 478n, 479 Nuth,1027n Nije, H. C., 1239 Nijhoff, M., 866 Nijkerk, B. M., 929, 931, 9P Nijmegen, 1I7n, 412n, 417, 676n, 682,
XC763, 803, 958, 1226n, 1252, 1304
XCOberman, P., 1013-1014 Odessa, 1289, 1293 Oekraïne, 114, 323, 341, 501, 519, 1292 Oeldrich, A., 740 Oelschlägel, H., rcr r Oestasji's, 516 Offices Néerlandais, 929 Ojen, G.]. van, 887n, 1093n Okma, N., 1200n Olbricht, F., II51-II52 Olde Loohuis, G., 943 Oldenzaal, 592, 943 Olst, 194 Olij, H., 425 Om Neêrlands toekomst, 972, 974, 976n Ommen, 673, 735,889,1008 Onunen, kamp 'Erica', 212, 213, 215,
XC421,566-568,579,641-643,647-648,
XC687,1248 Omta, A., 768 Onafhankelijke Socialistische Partij, 669,84I11 Onderdrukking en Verzet, Nederland in oorlogstijd, In, 147n, 152n, 167n, 256n, 463n,716, 867n,956, I078n Onderduik, 6n, 96, 1I7, 462, 477-478, 565,573,592,603-6°4,6°9-611,613, 636-637,666,687,912; aantallen onderduikers, 648-649, 668, 673,687,772-773,778; bestrijding van, 637-649, 687, 10521°53 ; fmanciering van, 774-776, 817; hulp aan onderduikers, 160, 497n, 604, 619-620, 636, 640, 667-683 passim, 689-834 passim, 934, 945946,1023, 1038, 1040, 1044-1045; kampen, 478-481, 735; razzia's, 642-645, 648, 687, 779; Zie ook: Tweede Distributiestamkaart Onderwijs, 106, IlO, 139,263,264, 399n Onderwijs, Hoger, 563, 569-578, 684685; Zie ook: Universiteiten en Hogescholen Ons Volk, 349, 439n, Sj z , 839, 843, 844, 854,858,1085, II05n, 1216, 1363n Ons Volk-groep, 879, II96, 1212, 1214, 1216 Ons Vrije Nederland, 853n Ontslagen, 160, 181, 875, 1333, 1335n Oord, A. C. van, 856-857, 859-860 Oorlogsschade, 244-245 Oorlogswer-r Sço, 888n, IIII, II14, l1I5n,11I7 Oorlogswinsten, 180 Oorschot,]. W. van, 800-801 Oorthuys, G., 1I97 Oosenbrug, M. M., 764 Oost-Souburg, strafkamp, 1338-1339 Oostburg, IpO Oostelijk front, 247,399,495,5°0-503, 504, 518-522, 568, 648, 1279-1281, 1287, 1289-1293, 1295, 1308, 1313, 13 1 4 Oostenrijk, 540, II47, 1153, 1300, 1347 Oosterbeek, 889, 1267n Oosterhesselen, 988 Oosterhuis, A. L., 828, 889, 896,910 Oosterhuis, H., 840
Oosterschelde, 1319 Oostfront-strijders, 204, 306-307, 340,
XC342, 619, 105In, 1236, 1245-1246,
XC1292 Oostinzet, 136, 340-341, lO5In Oppel,]. H., 252n Oppenheim, L., 1332-1335 Oppersilezië, 56 Opsporingsregister, 712, ro66 Oranje, J, 576, 581, 583, II05n, 1200,
XC1218 Oranje, M., 1010-1012, 1015-1016,
XC1067 Oranje Naussau-mijn 1,76, Oranje-Vrijbuiters, 739, 751 Oranjebode, De, 851 Oranjegarde, lO43 Oranjekrant, De, 349, 441, 840n, 844,
XC980, 1129, 1181n, 1191, 1271n Oranjewacht, 1043 Orde van Vrijmetselaren, 732 Ordedienst, 96, 619n, 737,765,795,828,
XC878n, 879, 889, 902, 905, 916, 925,
XC980n, 1008, 1016, 1022, 1073, 1074,
XCAlgemeen Hoofdkwartier, 1108
XCkader en leiding, III9:-II20;
XCpositie en taak van, 836, 887-888, 890, 991, 994, lOOO,1043, 1093-1096, 1°99,1104,11°7,1110-1123,11261127, 1130-1132, 1134-1135, 1140, 1164,117°,1173-1174,1184,11861190, 1193-1194, 1196, 1204-1206, 1208-1216, 1219;
XCSectie V, 886, 893-894, 918, 939, II08, II22;
XCzend- en telefoonverbindingen, 914, 1I22-1I25;
XCZie ook: Radiodienst; P. J Six Orel, 5°1,519 Organisatiebesluit Voedselvoorziening
XC1941, 133 Organisatiecommissie voor het Be
XCdrijfsleven (Commissie Woltersom),
XC19-28, 107n, 133, 270, 614, 615-616,628,6JI,686 Organisation Todt, 52-53, II9, 181, 271, 496-497,568, 753n, 13lIn, 1316, 1329 Organon, 267 Oss,267 Ost-Aktion, 52, 23In, 271 Oster, H., 1I4611,II47, 1I52 Oud, P. J, 1I06 Oud-Katholieke Kerk, 289n Oudenbosch, 1340 Ouwehand, A., 15411 Overeem, W., 851 Overeem, A. D. A. van, 559-560 Overeem-Ziegenhardt, L. H. H. A. van, 559 Overheidsleningen, 239-240, 248, 275 Overheidsuitgaven, 242-249, 275 Overhoff, C. F., 239-24°, 254 'Overlord', 1284, 1365-1374 Overvallen, 750-755, 1260; op Algemene Landsdrukkerij, 7187 20,98 7; op bevolkingsregisters, 679,7°6,753. 986; op distributie-kantoren, 159, 604605,620,660n,669,671,678,689698, 737, 738, 739, 750, 751, 753756, 782-783, 985--986, 988; op drukkerijen, 756-759; 'geld-kraken', 108o; op gewestelijke arbeidsbureaus, 753, 959; op huizen van bewaring en bureaus van politie, 720-726, 743, 753n, 780-794, 959, 986--987; op plaatselijke bureauhouders, 747, 752-753 Overveen, 727, 794 Overijssel, 14In, 196, 638, 670, 734, 1048, I:l24-1225, 1341 Ozinga, T. E. N., 1I5n Paaschen, C. J. van, 861-862 'Paascollecten' , 807 'Paasheuvel, De', Vierhouten, 480 Paauwe.j.ç jazn Pachtkamers, 184n, 394, 419n Pachtwezen. 184 142
Paget, B., 1365 Palermo,.508,510 Palestina, 282, 283, 326,407-408 Pander, meubelfabriek, 95 Papendrecht,95 Paraat, 840, 843 Paraguay, 407, 408, 409 Parool, Het, 196-197,346-347,349,35°,
XC373,437,439,5°4,535,599,6°9,63°,
XC645,664-667,730,829,832,836,838,
XC840,843,844,845,848,854,855,858,
XC878,980,988,1005-1006,1055,1085,
XC1°92, 1094, 1097-1100, 1126, 1130,
XCII57, 1278, 1336 Parool-groep, 795, 839, 845-846, 847
XC850, 857, 859, 861, 937, 1088, 1099
XCen conflict met de Ordedienst, II08, II27, II29, II33, II.35-II37, II63II64, II77-II78, II80n, II83, II85-II86, II95-II97, 1210-1212, 12 14-1217,1219 Parteikanzlei, 529, 531, 535, 536 Partisanen, 515-516, 518 Parijs, 219, 224, 225, 403, 533, 572n,
XC683,932,95°, 1146n, 1300 'Pas-op kamp'-Soerelse bossen, 478
XC481, 735, 749n, 1073 Pasdeloup, W., 1010, 1074 Patijn, C. L., II 54-II 56 Pavelitsj, A., 516n Pearl Harbor, 1280 Peek en Cloppenburg, Amsterdam, 202 Peenemünde, 1309-1311 Pe!kwijk, G. A. W. ter, 44 Pellicaan,J. C. , 851 Pelser,H., 926n Penning,J. H., 17In Perpignan, 930 . Pers, illegale, 153, 331, 338, 346, 349,
XC373,374,437-441,552,603,609,619,
XC664, 687, 707n, 796, 829, 832, 833,
XC835, 837-870 passim, 936-937, 955,
XC1005-1006, 1033, 1044, 1046, 1084
XC1085, II04, II30, II33, II78, 1244,
XCpamfletten, 630, 669, 837n, 878,98411, 986, 1044, 1060n, 1336;
XCPerskem, 1211, 1212Pers, legale, 160, 174, 191, 321n 331, 374, 399n, 535, 549, 564, 610-611, 618,738,837,.846, II74, 1262, 1266, 1305-1306, 1355 Persconferenties, 109, 149, 150n, 151152, 160n, 174, 194, 195, 593, 650, 751, 1306n, 1361-1362 Persoonsbewijs, 7°3-713, 719 Persoonsbewijzencentrale,674, 676,687, 702-703,705,711,714-729,730,732, 757, 763-764, 798, 879, 982, 986, 1045, 1058, II86, II89, II90, 1214, 1216 Perthes, J., 347 Peru,409 Perzië, 522 Pétain, Ph., 44 Peter III, koning van Joegoslavië, 516 Pharmaceutisch Contact, 562 Philippijnen, 490, 1297-1298 Philips, Eindhoven, 15n, 35, 95-97,129. 315, 498, 810, 829, 830n, 914-916, 13IIn Philips, A., 916 Philips, F., 96 'Phoebus', Mij., 422n Piesbergen, H., 528n, 537 Piller,J.,946-947 Pilotenhulp, 480, 835, 891, 930, 939, 942-957,1024,1°44,1°46,1°57,1218 Pirnitex N.V., 220, 228, 230 Pius XII, Paus, 325, 326-328 Plaatselijke Bureauhouders, 134, 140, 142,143,151,168, 623n, 738 Plate, A., 186n Plate, E., 851 Platteel, J., 576 Ploeg, De, 839-840, 851 Plümer, H. H. E., 218-219, 223, 232, 234 Podium,864 Polen, 5, 56, 323, 325, .339, 357, 362, 377,390,446,.540, 1026, II47, 13II, 1349 Politie, Duitse, 162,246, 337, 605, 751, 10°4; Aussenstellen der Sicherheitspolizei und des SD, 283, 400, 442, 445, 541, 544, 679, 1264, 1269, 1273, 1274,
1277; Aussenstelle-Amsterdam, 301, 304, 544,767,771,787,793, 949n, 961, 1°°4; Aussenstelle-Arnhem, 269, 740n, 766; Aussenstelle-Groningen, 1015, 1265; Aussenstelle-'s-Hertogenbosch, 544, 690; Amsenstelle-Leeuwarden, 822n, 1276;
XCAussenstelle-Maastricht, 75, 543n; Aussenstelle-Rotterdam, 974;
XCA£lssensteIle-Utrecht, 794; Ordnungspolizei, 280, 301, 304, 305, 316, 334, 366, 371, 442, 550, 564, 566,642, 644-645, 687,689, 707n, 739n,779, 1319, 1356; Befehlshaber der Ordnungspolizei, 681, 1249, 1351; Peiltrupps, 884n-885, 903; Polizeisicherungsbereiche, 564; Polizei-Standgerichte. 527-528, 532, 975, 1356; Sicherheitsdienst, 26, 70, 96, 136, 149n, 192, 194, 216, 219, 255, 318, 532, 842, 845n, 1225, 1226, 1227, 1260, 1267n, 1342, 1357, 1358n; Sicherheitspolizei, 214, 21711,220, 222, 234, 651, 683, 781, 1263, 1267, 1273-1275; en bestrijding van verzet, 93, 94, 543-544, 550, 561, 574, 63311, 642,679-680,702,719-720,724, 725, 726, 728, 736n, 73911, 74011, 741, 744, 750, 761, 765-767, 771,772,779-780,793,797,810, 820, 839, 841, 847-848, 851, 859-860,867,880, 882, 891-893, 899-900, 906, 910, 930, 943, 949n, 950, 958, 961, 964-965, 968, 974, 994, 99511, 996, 998, 1002-1022 passim, 1035, 1053, 1060, II83, 1260, 1358; en jodenvervolging, 233, 282, 283, 302,309,365,373,442,45°,451, 456-457, 459, 1002; SS und Polizeigericht X, 527-528, 726-727, 740n, 1355-1356; Zie ook: Polizei-Standrecht Politie, Nederlandse, 1511,58, 102, 108,III, 158, 162, 176, 181, 192, 230, 246, 278n,546,548,550,557,558,566,605, 662, 667n, 1060, 1248-1249, 12581259,1261,1341,1343,1352-1353 en bestrijding van verzet, 637-640, 642, 643, 750-752, 754, 779, 780781,793,831,985,1002,1341,1343; Documentatiedienst Den Haag, 442, 1°°3; en illegaliteit, 638-640, 754-756, 759n,953, 1002, 1007n; en Jodenvervolging, 301-302, 304, 315-316, 322, 332, 343, 365, 369, 370, 394, 395, 412n, 692, 1002; Kolonne Henneicke, 316,442-443 Politie-Opleidings-Bataljon, 330; Rijksrecherchecentrale, 161,212,214; Vrijwillige Hulppolitie, 280, 642, 1248, 1251,1258; Zie ook: Directoraat-Generaal vall Politie; Marechaussee Politiek en Cultuur, 969 Politiek Convent, 873n, 1042, 10931094, 1101, 1103, 1104, 11°5-11°7, 1202 Polizei-Standrecht, 545, 564-565, 569570, 601, 637, 842 Poltawa, II51 Polygoon-Profilti, II7n Ponza, 506 Poole, ]. le, 833, 895, 913, 92711, 935, II43, II44 Poort,]. Th. P. M., 689-693, 696-698 Poortman,]., 443n, 740n Poos, L. A., 1016, 1073 Pooters, P. A. M., 957-958, 95911 Pordon, Th. M., 1017n Portsmouth, 1373 Portugal, 233, 406, 491n, II44n Portugees-Israëlietisch Ziekenhuis, 291, 293,295,296 Posse, H., 424 Post, j., 462n, 746-749, 755, 756, 771, 781, 782-783, 784-795, 903, 988, 1008-1009, 1056, 1064, 1066, 1080, II90, II94, 1201, 1202, 1213, 1214, 1215,1216-1217 Post, M., 480, 747-748, 786, 79411 Postcensuur,
Postchèqueen Girodienst, 420, 421n Posthuma, F. E., 958-959, 962, I005
XC1006, 1258 Posthuma,]. P., 1020-1022 Posthumus, N. W., 337n, 633n Postma, vaandrig v.d. Staatspolitie.
XC958-959,962 Postma, H., 184n, 248, 368, 817 Postma,]., 969, 972-976, 981 Pot, L., 882, 896, 909-9II, 920, 926 Pot, C. W. van der, 839 Potsdamj yêê Povlakte, 512, 1293, 1294 Presser,]., 308n, 333, 337n, 381, 383n,
XC386,464n,471,474 Prey, G., 333-334 Pringel, Oberzahlmcister der Wehnuacht,
XCZie: C. L. Schepp Prins, W., 894, 925, 935, 936, II36,
XCII37-II43 Prinsen Geerligs, R., 959n Propaganda, Duitse, 1362-1363n;
XC'zwarte', 842-843 Propaganda, Geallieerde, 552 Prostitutie, 268-269, 276 Protestants Hulpcomité, II99-1200 Provinciale besturen, 239 Provinciale griffies, 616 Provinciale Inkoopcentrales van Akker
XCbouwproducten, 132, 168 Provinciale Noord-Brabantse Electri
XCciteitsmaatschappij, 901 Provinciale Voedselcommissarissen, 134,
XC168 Pruys, K., 762, 780, 788, 1059, 1088
XC1089, 1213, 1214, 1215, 1216-1217 Pruijt, B., 180, 181n, 183, 188, 192,208,
XC274 Prijsbeheersingsbesluit, 179 Prijzen, 86, 135n, 155, 176, 178-182,
XC183,193,196-197,200,2°4-2°7,244, 261 . PTT, 49, 237, 241, 266, 542, 546-547,
XC550, 553, 594, 601, 635, 700n, 875, 1019-1020, 1060, II23 Publieke opinie, 145-146, 254, 255, 436,
XC1360-1365Puister, W. F., 969, 972, 974, 976-977, 981 Purmerend, 175, 765 Pusdorf, F., 340 Puue.pz ; Pijnacker.oo ; Pyreneeën, 329n, 900, 908, 929-93°, 950 Quiros, A., 386 Raad van Verzet, 96, 716, 71S, 722-723, 749, 772, 796, 835, 840n, 870, 871, 877, 902n, 910, 951, 955n, 960, 964967, 973-974, 977-IOOl passim, 1007, 1008, 10Il, 1015, 1024, 1027, 1044, 1045, 1046, 1067, lI80-IISl, Il86II94, Il96, 1206, 1210, 1212, 1214, 1216-1217, 1270-1271, 1302n; leden, 985; Technische Dienst, 996; 'Verzetsleiding' , 985, 989-990; Zie ook: Bulletin van de Raad van Verzet in het Koninkrijk der Nederlanden; Radiodienst Raad voor het Bedrijfsleven, 8n, 27-30, 270,631 Raaijmakers, A., 775n, 776n Rabaul, 490, 1297 Radio Algiers, 5Il Radio Hilversum, 526, 565, 809, 1305 Radio Moskou, 323,520,542,845,972 Radio Oranje, 146, 312, 323, 326, 327n, 337,374,543,55°,552,559,601,603, 609,619,687,795,809,836,837,841, 855,918,992,1087,1117,1162,1164, II66, 1298 Radio Rome, 5II Radio Scheveningen, 808 Radiodienst, 96, 830-831, 86211, 870, 914, 949, 966n, 967, 977-978, 992993, 995-997, 999-1001, I024, 12°5; Zie ook: ]. Thijssen Rado, A., II46n Radom, ghetto van, 354 Railwacht, 246 Rajakowitsch, E., 364, 405 Rambonnet, F. L.,
Ramsay, B. H., 1365-1366, 1373-1374 Randwijk, H. M. van, 346, 484, 523,
XC854, 867, 868, 925, 935, 937, 1056,
XC1058, 1061, 1067, 1074-1075, 1078,
XC1082, 1087, 1088, 1095-1096, 1098
XC1099, II26-II29, II33n, 1I36, II60
XC1161, 1163-1164, 1166-1167, 1169
XCII 70, II76-II77, II79, 1I80n, 1I81,
XC1185-1186, 1188, 1190-1191, 1194
XCII95, II97, 1204, 1208, 12II-1212,
XC1214-1217, 1363 Rauter, H. A., 68n, 162-163, 219, 223,
XC225, 231-232, 294, 536-539, 541,
XC707n, 913n, 1350, 1354-1355; en bestrijding van verzet en illegaliteit, 153-154n, 642-645, 649, 651656, 658-660, 662-663n, 664-665, 667, 676, 678-683, 686-688, 702, 727, 751-752, 757, 802-803, 1023, 1051, 1246, 1342;
XCen Generalkommissar F. Schmidt, 529, 531-534; en handhaving van openbare orde en rust, 58, 82, 278n, 527-528, 544545, 547-550, 554, 558-560, 564565,568-570,636,684-688;
XCen Jodenvervolging, 283, 285-286, 289n, 297-298, 301, 309, 329, 331333, 335-338, 364-365, 400-403, 405,406, 410-4II, 413, 415, 445; en Landstorm Nederland, 1246-1247;
XCen A. A. Mussert en NSB, 536, 1222, 1227-1233, 1235, 1237; en Nederlandse Landwacht, 12481251,1253,1256;
XCen Nederlandse Politie, 637-641;
XCen Silbertanne-moorden, 1257-1277 passim Ravensbrück, concentratiekamp, 280n,
XC318n, 319, 407, 726n, 859n, 1012,
XCI14In, 1347 Ravenswaay, C. van, 878n Razzia's, III, 268, 643, 1258, 1272,
XC1275-1278, I3IIn, 1340, 1343, 1359;
XCZie ook: Joden Rebel,]., 855, 857, 859, 860 Rebholz, 0., 429, 43In Rechterlijke macht, 213-215, 253n Rechtspraak, Duitse, civiele, 219, 527528,1036,1355-1356, I358; Zie ook: DeutschesLandesgericht i.d.N.; Deutsches Obergericht i.d.N.; Politie, Duitse Rechtspraak, Duitse, militaire, 528-529, 952n, 1355, 1358; Zie ook: Gericht des Admirals in den Niederlanden Rechtspraak, Nederlandse, 562-563 Reclame, 197 Reeskamp, G. A., 60411 Reest, R. van, 742n, 1049n Regenboog, H. J., 1352 Regering, Poolse, in ballingschap, 323, 326 Regering, Nederlandse, in Londen, 23, 125n, 552, 572n, 1104n, 1270n; Bureau Bijzondere Opdrachten, 800, 802,861,884-886,964,966n,967968,992, 1024; Bureau Inlichtingen, 675-676, 795, 796, 797, 799-800, 802, 828-829, 831-832, 855, 858, 862n, 882-884, 892,893,894,896n,898,902n,903, 904,905,908n,910,913,915,918, 926, 933n, 938n, 939, 94In, 942, 945, 948, 949, 964, 966, 992, 993, 996, 998n, 1000-100I, 1024, 1I10, III2-1I13, II32, II38-II39, 1144l1, 1172-1174, 1205, 1208n, 1209n, 1270n; Centrale Inlichtingendienst ('DienstDe Bruyne'), 799-800, 855-856, 861,9°4,991; Departement voor de algemene oorlogvoering van het kouinkrijk, 8961.1,926, 937, 1I29, II31-II32, 1138n, 1175n, 1179n; en fmanciering van hulp aan onderduikers, 820, 827-833; en geallieerde bombardementen op Nederlandse steden, 498n, 13041306; gezagsuitoefeningna de bevrijding en coördinatie van de illegaliteit, 836, 871, 887-888, 890, 990-994, 998, 1000,1001,1°96-1°97,1°99-1101, II06-II07, IIIO-III6, III7-1I18, 1I26-II27, II31-II33, II61-II69,
1170,1174, 11?6,1188-1189, 12041220;
XCen informatie over bezet gebied, 556, 559, 797, 804, 836,933-934, 938n, 1001;
XCen Jodenvervolging in Nederland, 312-313,325,374-375,407-409; en Nederlandse koopvaardij, 8088°9;
XCwaarschuwingen voor bezet gebied, 599, 602, 6°9, 619, 667n;
XCZie ook: Koningin Wilhelmina Rehorst, U., 1051n Reible, F. P., 330-331, 335 Reichsfinanxministerium, 247n, 43 I Reichsgesundheusamt, 1346 Reichsinnenministerium, 285 Reichskommissar für die Preisbiidung, 180,
XC227 Reichskreditkasse, 429n Reichskreditkassenscheine, 246 Reichsministerium für die besetzten Ost
XCgebiete, 217, 223, 225, 234, 259 Reichsministerium [ûr Bewaffnung und
XCKriegsproduküon, 220, 224 Reichsministerium [ûr Ernährung und
XCLandwirtschafi, 153, 224 Reichspost, 424, 429n, 588 Reichsrundjunk, 547 Reichssicnerhelishauptamt, 213, 214, 233,
XCIV B 4, 284, 402, 403, 407, 409, 410, 412,.413 Reichssippenami, 405-406 Reichsstellen, 31, 218, 224;
XCReichsstelle für Metal/e, 43-44;
XCReichsstelle jur Papier, 427 Reichswirtschaftskammer, 20, 26-27 Reichswirtschaftsministerium, 61, 86, 224 Reinertz, fa. Otto, 427 Reinhard, H. W., 1319 Reinink, H. J., 1106, 1130 Remiëns, D., 959n Remonstrantse Broederschap, 289n, 370 Rengelink, J. W., 840 Rens,J.,932 Rente-voorzieningen (sociale), 185,190 Residentiebode, De, 1362n, 1363nReuter, F., 969, 972, 974, 976-977, 981 Reuter, dr. F., 559-560, 562 Reuver, 543 Rex-beweging, 1268n Reydon, H., 957, 962, 1258, 1262 Reijnders, I. H., 1112, 1208n Reyneker, D., 729n Rheineç açê Rhenen, 116, 973 Rhodius Königs Handelmaatschappij, 57In Ribbentrop, J. von, 226n, 400, 407 Ridder, J., 1I05n Ridderhof, G., 856-860, 958, 964,1003, 1016, 1017 Ridgway, M. B., 510, 511 Riegner, G., 323-325, 328 Riel, H. van, 22 Rieling, H., 851 Riessen, H. van, 701, 733n, 761, 762, 772-773,778, 1057, 1061 Riezouw, B., 958 Riga,325 Rilland, 1338 Ringeling, C., 3, 1032 Ringeling, G. W., 451 Ringers, J. A., 117, 873n, 1095 Ritter, R., 1346 Ritterbusch, W. F. A., 309n, 396, 400401, 413, 536-538 levensloop, 539, 547,597n,628,681,1240-1243,12601261, 1263, 1267 'Robaver', Zie: Rotterdamse Bankvereniging Rode Kruis, Zwitserse, 267 Roegholt, M. N., 295 Roegholt, R. F., 1057n Roëll, W., 1094 Roemenië, 1289, 1293, 1300 Roemer, H. C. W., 188n Roermond, 760,943,95°, 1247 Rössler, R., II46n Rötscher, H., 451n Roggel, 477, 735 Rohstoffamt, 224, 225 Rohstoffhandelsgesellschaft m.b.H., (de 'Roges'), 54-57,224-225,229,427 Roland Holst, A., 866
Rollema, G., 1.2 5 In 'Rolls Royce', 1045, 1046 Rom Colthoff, A., 25 'Roll'la', De, 513 Rome, 503, 505-·507, 510, 5II-513,
XC1293-1297 Romein,]., lO78 Romein-Verschoor, A., I078n Romeyn, H., 958 Romme, C. P. M., 18611, IIOS Rommel, E., II53, 1282, 1316-1317,
XC1322-1323,1331,1343,1372 Romijn,]., 864, 867 Romijn; W., 840 Roode, A. A. de, 906 Rooms-Katholiek Episcopaat, 281l, 46,
XC288, 289n, 332n, 367, 623n, 63In,
XC736n, 806, II98, 1336 Rooms Katholiek Werkliedenverbond,
XC17, 185, 344,~06, 1031 Rooms-Katholieke Economische Ho
XCgeschool, Tilburg, 563, .569-570, 575,
XC577 Rooms-Katholieke Staatspartij, 836,
XC841, 1°42, 1093, 1095, 1I01, 1I05 Rooms-Katholieke Universiteit, Nij
XCmegen, 563, 566, 569-570, 575, 576,
XC577 Roon, G. van, II45n, IIs6n Roosenburg, H., 899, 939-94°,.95°,
XC9SI,952n Roosendaal, 1323 Roosevelt, F. D., 325, 326n, 503, 507
XC508, II50, 1279-1280, 1284-1285,
XC1287, 1306, 1309, 1369 Rosenberg, A., 217 Rosier,]. P. Chr., 425 Roskam, E.]., 134 Rossum, A. van, 906n Rost, N., 975-976 Rost van Tonningen, M. M .., 28, 40, 41,
XC55, 16In, 18411, 188n, 239, 247-249,
XC252, 256, 343, 553, 601, 61511, 934,
XC1229n Rot,]., 840 Rotary, 823, 873 Rote Kapelle, Die, II46n Rotterdam, 15n, 16n, 68, 71, 93, 9511,
XC1I0, 1I6, 1I7n, 140, 158, 175, 2°511,256,263,497-498,621, ,645,810,875, 1277, 1317, 1322-1323, 1324, .1341, 1356; Gevangenis Haagse Veer, 316,781; en Jodenvervolging, 40.4, 414, 449, 452,466n; verzet, 633,734, 759n, 817, 870,903, 912, 966, 974, 985, lOOI, 1048 Rotterdoms Nieuwsblad, II6n Rotterdamse Bankvcreniging , 22, 23, 1I6q,8I9n Rotting,]., 453-455 Roua~l, 1300, 1367 Rougoor, L., 443n Roukema, R., 738-739, 758 Royen,]. H. van, 926, Ü55-1I56 Rownov jz t Royal Air Force, 675, 800-801; Bomber Command, 492-495, 497-499, 1288, 1298-1300, 1309, !JII; Pathfinder-groups, 493 ; Second Tactical Airforce. 1300 Rozenburg, 1319 RR, Ontstaan en werken van de .koeriers en. inlichtingendienst RR, 73 In Rübsaam, C. ]., 703, Ti3, 716n, 729, 764, 879 Rustungs und Beschajjimgskommissiol1, 597, 607n Rûstunosinspetetion Niederlande, II-12, 29, 38, 40, 41, 43, 45, 48, 49, 50, 5253, 59, 80, 86, 89-91, 93, 95, loon, 114,124,129,165, 2II, 595,597,609, 625,629,631 Riiter, A.]. c., 927n, 1302n Ruhrgebied, 10, 58, 64, 76, 494, 496, 1330 Ruinerwold, 1265 Ruiter, G.]., 135, 184n Ruiter,]. W. de, 1225 Rundfunebetreuungsstelle, 544 Rundstedt, G. von, 545, 1314-1317, 1358-1359, 1371 Ruscheweyh, R., 571-572n Russchen , P., 758, 788 Rust, B., 216 Rutgers, A. A. L., 290, 1I05 Rutgers, V. H., 599, 795, 1005, 1058n,
Rutgers van der Loeff, M., lI24 Ruygers, G., 84In Ryan, c., 1366n Rijckevorsel, A. B. G. M. van, 1335n,
XC1336n, 1340 Rijen, A.]. H. F. van, 733n, 739n, 740n,
XC743n,749n, 752n, 783, 1071n, 1075 Rijksarbeidsbureau, 245, 590, 591, 598,
XC64 1 Rijksbureaus voor Handel en Nijver
XCheid, 19, 29, 30-32, 35, 60, 84, II2,
XCI28, 129, 133-134, 177, 178, 180,
XC181n, 186, 198, 208, 219, 230, 243,
XC270, 394, 597n, 616, 665, 777, 1032;
XCBevollmdchtigten bij, 30, 33-34, 232;
XCRijksbureau voor Chemische Productenv yy;
XCRijksbureau voor Diamant, 308, 402, 421n; Rijksbureau voor de Distributie van Textielproducten door de Handel, 35, 51-52,61, 103, 105,202, 231n; Centrale Textielinspectie, 105;
XCRijksbureau voor Geneesen Verbandmiddelen, 228, 267, 268;
XCRijksbureau voor Glas, Keramiek en Houtproducten, 60;
XCRijksbureau voor Hout, 55, 56, 1323n; Rijksbureau voor Huiden en Leder, 55, 106-108, 111, 112, 129, 198, 216,230
XCRijksbureau voor Non-Ferro Metalen, 48, 49, 55,617;
XCRijksbureau voor Oude Materialen en Afvalstoffen, 99n;
XCRijksbureau voor Papier, Papierverwerkende en Grafische Industrie, 49, 55, 846; Rijksbureau voor Rubber, 69;
XCRijksbureau voor Tabak en Tabaksproducten, lI5;
XCRijksbureau voor Verwerkende Industrieën, 55, 60,66,88,177; Sectie Keramische Industrie, 33, 34n, II7n, 181n, 2IIn; Sectie Metalenverwerkende Industrie, 36, 60;
XCRijksbureau voor Wol en Lompen,62, loon; Rijksbureau voor Ijzer en Staal, 50; Rijksbureau voor de Voedselvoorziening in Oorlogstijd, 132, 133134, 146, 152-153, 162, 164, 167, 168,171,273,635,738; Rijkskolenbureau, 34n, 81-82 Rijkscommissariaat, 68, 77, II3, II4, 161, 162, 164n, 18411, 211, 219, 225, 232,234,246,270,334,337,391,431, 496n, 842, 844, 132on, 1330, 1354; Zie ook: A. Seyss-Inquart; Beauftragten des RKfiir die Provineen, 365, 397, 405, 536, 537, 544, 545, 615, 681, 1003, 1232, 1260, 1264, 1267, 1331, 1355, 1357, 1358n; Beauftragte des RK - Amsterdam, 292, 1003; Beauftragte des RK - Groningen, 216217; Beaujiragte des RK - Noord-Brabant, 1339; Beauftragte des RK - Utrecht, 1233I234; Beauftragte des RK - Zeeland, 1333, 1339; Generalkommissare, 216, 336, 365, 52811, 544,652, 1357; Ceneralkommissariat [ûr Finanz und Wirtschaft, 271; Hauptabteilung Emdhrung und Land wirtschaft, 136, 147n, 148n, 149, 159,163,166,195,214,219,631, 652, 658, 1326; Hauptabteilung Gewerbliche Wi·t schaft, 219, 231, 597, 609, 625, 63 1; Sonderreferat Rationolisierung, 84; Rejerat Forst- und Holzwirtschaft, 34, 132311; Rejerat Metallmobilisierung, 45n; Referat Preisbildung, 175, 180, 217n; Generalkommissariat [ur Verwaltung undjustiz,75 1; Abteilung Volksgesundheit, 556, 559; Hauptabteilung Erziehung und Kir chen, 567; Generalkommissariat zur besonderen Verwendung, 536-537, 567,
65 2; Abteilung Aktivpropaganda, 1362n1363n; Hauptabteilung Soziale Verwaltung, 84, 186, 591, 595, 597, 606, 618, 626; 63.5, 637, 644, 651, 658n, 934,1331; Hauptabteilung Volksaufkliirung und Propaganda, 843;
XCOberkasse, 43 I ; Presse-Abteilung, ~362;
XCÜberwachungsstellen, 224-225, 229, 231 Rijksdienst voor de Werkverruiming,
XC394 Rijksduitsers in Nederland, 6-7, 84,
XC164,215-216, 545 Rijksen, R., 263 Rijksidentificatiedienst, 1349, 1352 Rijks-inkoopbureau, 102, II4, 161n Rijksinspectie voor de bescherming van
XCschatten van kunst en wetenschap, 45 Rijksinspectie van de Bevolkingsregis
XCters, 369, 394, 414n, 591, 593, 598, 642, '660,671; 675, 678, 682, 704, 706,
XC708, 797-804, 1350, 1352 .Rijkskrankzinnigengesticht,Eindhoven,
XC4°4 Rijksmunt, 41-43 Rijksopsporingsdienst, 709 Rijksrecherchecentrale, 1352 Rijkstextielbureau, 100, 129 Rijksuniversiteit, Groningen, 566, 570,
XC573, 577, 584, 839 Rijksuniversiteit, Leiden, 567n, 573,
XC576, 805. Rijksuniversiteit, Utrecht, 564n, 570,
XC577, 643 Rijksverkeersinspectie, 70, 230, 396,
XC759 n Rijkswaterstaat, 50, 496n, 893-894,
XC1325-1327 .RijkswerfDen Helder, 4 Rijkswinkels, 177,200 ;Rijnland, -56 Rijnsburg, 543, 747, 788,1009 Rijsewijk, A. A. M. van, 905 .Rijshouwer, J. A. H., 6IIn .Rijssel, 224, 940Rijssen, 973 Sabotage, 76, 90, 93, 94, 129-130, 149, 582,739,74°,747,749-75°,752,957959,965,967,973,977,985,987-989, 1026-1028, 1039, 104.4 Sachsenhausen, concentratiekamp, 233, 726n, 860n, 959n, 975n Sager, L., II69n Saipan, 1298 Sakkers, D.]., 925, 927n .Salerno, 1282, 1308 Salomons-eilanden, 487 Salters-Kloppenburg, W. F., 1075n San Salvador, 407, 408, 409 Sandberg, H. W., 729n Sandberg,]. A. G., 22, 25 Sanders, E. W., 1021 Sanders, P., 808n, 809n, 829n, 832n Sangen,]. H.]., 852, 943, 944,1046 Sanner, SS-officier, 45111 Santema, W., 977, 983, 985, 989, II91 Sardinië, 503 Sas, G.]., IIII Sauckel, F., II-I2, 226n, 532, 59°-591, '595-59~ 613, 62~ 635, 1359 Scandinavië, 99n Schaart, J. M., 706-708 .Schade-enquête-commissies, 244-245 Schaepman, C. ]. M., 291, 367n Schagen,1319 Schaik, ]. R. H. van, II05-II07, 1I30 Schalker, C., 974-975. Schalkhaar. 330 Schaper, B. W., 845 'Scharnhorst', De, 492n Schatkistpromessen, 250-251 Scheepstra, L., 740-741, 743-745, 747748, 780-781, 795, 1071, 1080 Scheepvaart, 16n, 39-40 Schelle,]. D. A. van, 856-858, 964,1069 .Schellenberg, A. W., 305, 339 Schellenberg, W." 1I52 .Schellingwoude, 898 Schelvis,].,354 Schendel, A. S. M. van, 978, 993--994 995n,996 Schenk, M. G., 868n
Schepp, C. L., 866 Scheps,]. H., lI8, 1068 Schermerhorn, W., 576, 578, 935n, 1195 Scheveningen, 294, 446-447, 452, 898,
XC1319 Scheveningen, Polizeigejängnis, 62, 233,
XC456, 573, 679n, 859n, lI4111, 1200 Schiedam, 93, 497, 500n Schieland, 1324-1325 Schilder, K., 736, 760 Schilthuis, ]., 1106 Schimmelpenninck,J., 1010, 1093-1094,
XC1°95 Schiphol, 414, 1324 Schippers, 803-804 Schlabrendorff, F. von, 115°-1151 Schlesinger, K., 348 Schlösser, A., 851, 868n, 1016 Schmälzlein, H., 1013-1014 Schmidt, F., 6, 43, 51, 117n, 159, 219,
XC225, 232n, 247, 336, 529-536, 544
XCen arbeidsinzet, 591, 593-594;
XCenJodenvervolging, 307, 331,427;
XCen A. A. Mussert en NSB, 1228, 1230, 1232-1234, 1236 Schmidt, H., 845n-846 Schmidt, P.]., 84111 Schmutzer, I. A. M. ,582-583 Schmutzer,]. I.]. M., 582 Schnell, Oberforstmeister, 34 Schöffer, I., 350 Schoemaker, W., 908-909,914 Schönbeck, W., 658, 667 Schönfeld, H., 1149, 1I55 Schöngarth, E., 794, 1275 Schokker, H. C., 179, 181 Schokking, J.]', 839 Scholten, G.]., 1I55 Scholten, P., 873n, 1180n Scholtens, A. L., 17 Schoolverzet, 1°31, 1°41, 1046, 1198,
XC1200, 1214, 1216, 1218 Schoolverzuim, 106, 110 Schoon, S., 107°-1°71 Schoonhoven, 84311 Schoonhovense Courant, 843 Schouten, J., 873n, 1095, 1I01, 1I05n,
XC1107,1178,1198,1200Schouten,]. W., 968,973 Schouwen-Duiveland, 1317, 1319. 1339 Schreieder, ]., 858-860, 892,966 Schreinemachers, W., 796, 908, 915, 94° Schrieke,].]., 184n, 212,214-215,268, 269, 395, 412n, 601,604,642, 1249n, 1351, 1352n Schröder, H., 309, 401-402 Schroeff, H.]. van der, 573, Schrötter, Oberstleutnant von, 123 Schuilenga, ]. H., 1020-1022 Schulze-Bernett, G. W., 365 Schulze-Boysen, H., 1I46n Schurer, F., 866, 868n Schuur, K., 866 Schuijt, W.]., 841 Schwarz, F. X., 530 Schwarz, H., 567-568, 572 Schwebel, E. A.,.578 Schweinfurt, 493, 496n, Schwerin von Krosigk, L., 226, 247 Schwier, W., 232n, 421, 641-643 Sebastopol, 1293 Seine, 1300, 1314, 1315 Selig, I., 961 Serraris, J. W. Th., 181 Servië, 226, 515-516, 1348 Setten, G. ]. van, 134411 Sevenum,735 Seyben, J. H., 965-967, 1001, 1024 Seyffardt, H. A., 957, 962, 1005, 1258, 1262 Seyss-Inquart, A., 68, 1I8, 144n, 216, 294,399-4°0,497,526,541,594,643, 934, 1085, 1I56, 1253n, 1320n; en arbeidsinzet, 592, 597, 607, 625627,635; benoemingen en ontslagen, 60, 163, 186n, 537-538, 601,1333; en confiscatie radiotoestellen, 544545, 547, 550, 553; economisch beleid, 5-1I, 19, 23, 24, 38,43-44,46,52,53,56,57-60,75, 76,79, 80, 108, 124, 127, 132, 136137, 146, 152-153, 180 ,186n, 202, 219, 223, 225, 227, 231-232, 238, 247-249, 253, 259, 271, 275, 524, 810;
en handhaving van rust en orde, 524528, 538-539, 554-562, 597, 636, 637, 643-644, 1342;
XCen Jodenvervolging, 282, 285-286, 288-290, 301, 309, 329, 335-337, 364-365, 368n, 371,4°0-4°5,410413, 415, 417, 418, 419, 424-426, 431-432,445,525; en A. A. Mussert en NSB, 539, 1227, 1229-1235, 1237, 124°-1244, 1247, 1251;
XCen onderwijs, 571, 573, 575, 577;
XCpositie en politiek beleid, 524-526, 529, 530, 532-533, 536-538, 602, 1°32; en Silbertanne-moorden, 1258, 12601263, 1267-1268, 1273;
XCen Tweede Distributiestamkaart, 652, 681;
XCen voorbereiding Ausnahmezustand, 1354-1358;
XCen Zigeunervervolging, 1350 Sicilië, 492, 503, 508, 5lO, 5Il, 513,
XC1282,1286 Siebenerausschuss, 21, 23, 25 Siegburg, strafkamp, 213 Sierksma, F., 864 Signalementenblad, lO16-1017 Sikkel, N.]. G., 393 'Silbertanne' -moorden, 1007-1008,1257
XC1278 Silverman, S., 324 Simons, H., 692-696, 754 Simpelveld, 1027n Singapore, 490, 1297 Sippenhaft. 639-640, 1342 Sittard, 8S3 Six, O. E. W., 291,368,600,602 Six, P.]., 609n, 619,879,881,887,889
XC891,893,1016,1058,1068,1073,1108r r ro ;
XCconflict met J. Thijssen, 914, 977-980, 990, 992n, 993-996;
XCen 'invasievoorschriften', 934, 936937; opdracht en beleid, 1095-1096, lO99, I IlD-Il36 passim, Il61-Il64, Il66, Il70-Il79, Il8S, Il93-Il94, 1205, 1207,1213 ;en spionage op de Zwitserse Weg, 896-898,938n,939,94I-942,II381145, 1162-1163, 1171-1179 Skodvin, M., 1268n Skorzeny, 0., 507, 512 Slaet op den Trommele, 144n Slagter, M., 1016, 1073 Sleumer, Tzn., W., 383n Slob, W., 125In Slomp, F., 463, 773n, 734,736-738,761, 10Il,1062 Slotemaker de Bruïne, G. H., 925, 927. 932,935-937,941, Il06, Il26, 1128, 1131, Il36, Il43, Il60-Il6I, II63II65, Il66n, Il68n, Il69, II70, II73, II74, II76, Il78, Il79, II81, II85-II86, II94-II95, 1208 Sloten, lO81 Slottke, G., 286, 402 Sluiskil, 40 Sluijser, M., 374-375 Sluzker, E., 297, 3II, 392 Smallenbroek,]., II05n Srnilde.vyjn Smit, A., 462, 476 Smit, B. D. A., 14211, 195 Smit, C., 975 Smokkel, 15n, 99, 213 Smolensk, 520 Sneek, 760n, 1276 Snoo,]. de, 345 SnouckHurgronje, A. M., 23,123-124, 127, 368 Snijder, G. A. S., 526, lO03 Sobibor, vernietigingskamp, 280n, 3I8n, 319, 333n, 334, 336, 352, 354, 361,383 Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, 8°5,836,84°,1031,1°43,1°93,1095, IIOI-II04 Sociale wetgeving, 185-186 Sociale Zaken, 1349 Soerel, Het, 477-478 Soest, 462, 1273n, 1278 Soesterberg, vliegveld, II8 Soeteman-Guttentag, E., 115 7n Somer, J. M., 829, 855, 858-859, 892893, 894, 903n, 904, 907-909, 914,
II13, II44n, II73, 1I75-1176, 1205 Sommelsdijk, 1327n Sommer, M., 219-221,223,225,228
XC23°,233,234 Sorpe-dam, 496n Sosnowiczv j yS Sowjet-Unie, 12, 56,70, 323, 325, 339,
XC400,518,520, 540, 1026, 1146n, 1150,
XC1279-1281, 1285, 1289-1293, 1347 Spaans, M., 330 Spaendonk, B.]. M. van, 25, 62 Spanhaak, G., 733n, 758 Spanier, F., 347-348, 41In Spanje,218,233,326,930 Special Operations Executive, 675, 742,
XC798,800,855-856,858-861,904,945,
XC964,992,1270n; Bureau-Kairo, 518;
XCDutch Section, 964 Speelman, W., 784, 787, 791, 852,1082
XC1083, 1089n, II90, II98, 12II, 1213 Speer, A., 12-13, 49, 84, 88, 96, 226n,
XC270, 485, 521, 595-596, 635, 685,
XC1300,1359 Spek,]. van der, 404 Sperrbetriebe.tizç Sperrgebiet, 922 Spertijden, 278-279, soon, 565, 843n,
XC1037 Spieksma-van Zwol, H., 748 Spionage, 136, 146n, 572n, 880-942
XCpassim, 1044, 1047, II46n, 1218 Spitzen, D. G. W., 50, 290-291, 368,
XC600-602 Spoorwegbewaking. 973n Spoorwegstaking, 153, 178, 25In, 672,
XC768,775,827,1°37 Sprang-Capelle, 762n, 773 Springer, B., 1094 Spuigat, Het, 864 SS, 529-53°, 1249;
XCDivision 'Wiking', 1292; Einsatzgruppen, 323, 325, 328, 335, 339,364,400,54°,1347; Ergänzungsstelle Nord- West, 546;
XCGermaanse SS in Nederland, 33 1,336, 365, 429B, 643, 794, 1222-1223,1227-1228, 1230, 1235,1237-1239, 1251, 1257, 1263-1267, 12721275, 1362; Sonderkolnl11ando-Feldmeijer, 1273, 1275; Cermanische Leitstelle, 53°-531, 536537,1235; Rasse und Siedlungsliauptnmt, 283, 405-406; Schule-' Avegoor', 1258 ; SS- und Polizeiregiment "Todt', 644; Vrijwilligerslegioen Nederland, 246, 1236-1237; Zie ook: Oostfrontstrijders Waffen-SS, 7, II9, 217, 223, 228, 231, 246, 259, 316, 339, 340, 342, 345, 480, 527, 557n, 587, 642, 687, 779, 1227,1237,1246,1250,1313,1319, 1321,1354 St. Nazaire, 492 St. Filipsland, 1317 St. Michielsgestel, gijzelaarskamp. 1357 St. Pietersberg, 944, 13I In Staat der Nederlanden , 99, II9, 243, 246, 247, 259, 275, 432, 553 Staat van Beleg, 1094, 1096, 1097, II14, III7-11I8, II96; Zie ook: Militair Gezag Staatsbedrijf van de Nederlandse Visserij, 912 Staatsbosbeheer, 34, 477-478, 480 Staatsdruckerei, Wenen, 659, 662n, 675, 679 Staatslandbouwbank. 184n Staatsmijnbedrijf, 65, 73, 75,138; Staatsmijn Maurits, 74 Staatsvisserijbedrijf, 155 Staehle, W., II54, II56-II62, II65, II68, II69, II79, II94 Stalin.j., 326n, 327n, II50n, 1228, 1279, 1284-1285, 1296, 13°9 Stalingrad, 500, 521, 1292 Stallinga,]., 857 Standaard, De, 1200 Stapelkamp, A., II05n Staphorst, 1266 Starre,]. van der, 134In State Department, 324 Stauff enberg, C. Schenk von, II52
1154 Stavast, P. J., 742n, 1081 Stechow-Kotzen, Th. C. von, 425 Steen, H., 829-831, 997-998 Steenberghe, M. P. L., 17, 22,156,809
XC810,828 Steenkolenproductie, 72-82, 271-272 Steenwijk, 706 Stein,735 Stem van Nederland, De, II58n Steman,J. A., 861, 862n, 1024 Stichting 1940-1945, 760n, 1048, 1049,
XC1°5° Stichting Friesland 1940-1945, 760n Stichting Opbouw Drente, II57 Stichting Sneek 1940-1945, 760n Stikker, D. U., I46n Stille Oceaan, 487, 1287, 1297-1298 Stockholm, 914, 933n, II49 Stok, H. van der, 891-892,9°4,906 Stokar, W. von, 571, 573 Stokman, S., 28n, 46n, 623n Stols, A. A. M., 867 Stomps, B. W., 362 Stoomvaartmaatschappij Nederland,
XC8IIn Storm-SS, 41, 301, 303, 333,1228, 1273 Storm, W. F., I090n Straat van Messina, 503, 508, 1293 Straatsburg, 429n Strafkampen, 571
XCZie ook: Oost-Souburg, strafkamp Strak,J. L., 404 Stramproy, 735 Streicher, J., 540, 541 Stroethoff, F. A., 1064n Strijdend Nederland, 707n Stube, W., 305 Studentenverzet, 367,461, 563, 565-569,
XC576,583,643,648,684-685,839,863,
XC872,878,909,958, 1012, 1°32, 1033,
XC1°42,1185,1186,1212,1214,1218;
XCRaad van Negen, 563, 575-577, 581, 685,839, 872,980n, 1°42, 1046 Stülpnagel, K.-H. von, II53 Stufkens, N., 925, 927, 935, 937, 1128,
XCII36-II37, II76 Stuijvenberg,J. H. van, I35n, 20511 Stijkel-groep, 104411Surrogaten, 172 Süskind, W., 310, 382 Sutherland, M. A., 903n Swarttouw, C. N. F., SI, 52, 791l, 98, 99, 100, 101, 104, 105, 20In Sijes, B. A., 331, 333-334, 584, 587n, 588, 589n, 590, 593, 595, 607, 619, 623,626,628,634,635,63711,I329n, 1338n, 1343, 1344n Symons, P. J., 944 Sijthoff, A. W., 867 Taconis, T., 765 Takes, Ch. A. P., 6n Tanger, 508 Taranto, 508, 513, 1293 Tarawa, 490, 1297 Tarwecentrale, 132 Tas, S., 471-472, 476 Taubert, B. K. Th. F., 544 Taylor, M. C., 325 Taylor, M. D., 5II Technische Hogeschool, Delft, 563,566, 570,573,575,577,578,643,685 Tedder, A., 1366, 1369, 1373-1374 Telders, B. M., II55n Telegraaf, De, 1266n, 1362, 1363n Tellegen, M. A., 873, 87411,878-879 Tenkink, J. c., 179 Terneuzen, 1320n, 1338 Terwindt, B., 945 Teschmacher, c., 93-94, 127 Tesebeld,J. A., 1353 Testers, J. C. A. M., 929-930 Texel, 414, 1321n, 1322 Thal Larsen, G. H., 914-915 Theresienstadt, Altersghetto, 233, 280n, 283,285, 3I8n, 319, 362, 363,401, 403,4°4,406,417,458 Thiel, R., 537 Tholen, 1317 Thümmel, Dr., 33 Thûringen, 574 Thijssen, J., 870, 871, 881, 914, 949, 966-967,977-980,982-986,988-999, 1001, II25, II93-II94, 1205, 1206, 1302n Thijssen, L. M. H., 1362n
Tibo, N., 1095 Tichelman, G. L., 868n Tiel, 176 Til, M. J. van, I074 Tilburg, 48, 52, 204, 229, 266n, 304,
XC558,564,634,674,678,689-698,750,
XC969, I027n, 1302n, 1334-1335n Tilburg, J. van, 817 'Tirpitz', De, 492n Tito,J. Broz, 515-516, 518, 1308 Tjeukemeer, 120111 Toegepast Natuurwetenschappelijk On
XCderzoek, 573 Toekomst, De, 839-840 Toepoel. P. M. c., 984-985 Tompkins, P., 505n Tongeren, H. van, 732 Tongeren, J. J. van, 732-733, 770, 771n Tonnet, C., 891-892, 959, II84-1I85 Toonder, M., 866 Toulouse, 899, 900, 929, 930, 931 Tourton Bruyns, T. W. de, 903 Touw, H. c., 288n, 289n, 336n, 404,
XC568, I049, 1079, 1328n Trabold, K., 180, 181 Trapman, c., 810 Treblinka, vernietigingskamp, 345 Treincontroles, 744, 850, 954, I066 Trepper, L., 1I46n Tresckow, H. von, 1I50-II51, IIS8 Tresling, I., 576 Tricht, A. G. van, 917, 918, 926, 934,
XC938--941, 952 Trip, L.]. A., 41, 236, 238n, 251-253,
XC831, II97 Tromp, Th. Ph., 97, 9°8-909, 914--917,
XC939 Trompetter, B., 788-789, 792-793 Trott zu Solz, A. von, II 54-II 56 Trouw, 346, 440, 614, 622, 637n, 746,
XC806,829,832,838,840,843,848,851,
XC854,980,988,10°5-1006,1008,10°9,
XC1083, 1085, 1I05n, 1I30, 1200,1201,
XC1336 Trouw-groep, 749, 772, 783-784, 788,
XC795, 843, 848, 853,966, 1046, I082
XC1083,1088, I089n, 1100n, 1177, 1186,
XCII90, 1I98, 12II-12I7 Tsjechoslowakije, II47Tsjerkassy, 1292 Tsjetniks, 515-516, 518 Tsjiang Kai-sjek, 490, 1297 Tuininga-Boissevain, M. R., 814 Tulagi,487 Tummers, H., 944 Tunesië, 300, 482-483, 485, 503, 510, 1282 Tungelroy, 499, 1304 Tunis, 482, 503 Turksma, E., 451 Turkije, jzon, 408, 1285n Turnhout, I sn Tweede Distributiestamkaart, 163,649683, 68~ 716, 719n, 837 Tweede Front, 1279, 1281, 1296 Twente, 61, 195-196, 378, 743, 806, 826, 969, 985, 1060 Twijnstra, T.]., 25, 27n Tijd, De, 191, 845n Tijn-Cohn, G. van, 299, 386 U-Boote, 490-493, 1286-1287 Ubbink,]. E., 345, 859,964 Uitgeverij F. G. Kroonder, 865, 867 Uitgeverij 'De Spieghel', 726, 866 Union & Co, 229-23°, 233,234 United States Army Air Forces, Eighth Air Force, 492-495, 497-499, 1288, 1294, 1298-1300, 13°4-1306; Fifteenth Air Force, 1300; Ninth Air Force, 1300 Universitair verzet, 1°41-1042, 1218; Zie ook: Hooglerarenverzet/Hooglerarencontact; Studentenverzet/ Raad van Negen Universiteitspolikliniek, Utrecht, 268 Unruh, General der Infanterie von, I320n Urk, 40, 48, 739n, 758, 1057 US Marine Corps, 486, 1287 Utrecht, provincie, 196, 670, 734, 739, 742, 768, 1004, 1048, 1073, 1157, 1326, 1327 Utrecht, stad, 44, I44n, 175, 332n, 471n, 526, 564, 647n, 695, 737, 739n, 817, 841, 853, 860n, 862, 872, 878, 901, 906, 952n, 958, 959, 973n, 974, 975, 987, 1001, 1020, 1048, 1°73, I226n,
1230,1242,1261,1319, 1322n, 1356; Wehrmodugejàngnis Wol venplein, 73 I Uzice, 516
XCV'-Mdnner, 27, 442n, 683n, 728, 740n,
XC763, 765, 842, 856, 860n, 9II, 917,
XC930, 943, 950, 951, 958, 966, 985, I002-Io04, IOIO-IOI8, 1259, 1272 V-wapens, 87, 485, 522, 894, 1280,
XC1299-13°0, 1308-1312 Vaassen, 945 Vader, M., 881-882, 904, 906, 922 Vaderland, Het, 839 Vaderlands Comité, 873n, 904, 905,
XC937, 1042, 1107, 1130-1131, 1145,
XCII6I, II62, II67, II79, II86-II87,
XCII95, II97, 1202, 1205, 1206, 1208,
XC1210, 1212, 1213-1216, 1219 Vakbonden, 185-186 Vakgroepen voor de bedrijfsorganisa
XCties, 19, 133-135, 178,270, 273; Bedrijfsgroep Houtindustrie, 34;
XCVakgroep Drijfriemenindustrie, I07n Valeriuskliniek, Amsterdam, 574 Valstar, L., 632, 74°-741, 744-745, 747
XC749,780-781,795,1080 Varsseveld, 346, 443n, 461, 473, 480n Vastenhout, H. W., 950, 951, I016 Vaticaan, 325, 326, 345, II48 'Veemgericht', 1007-1008, 1272n, 1276n Veen, H. N. ter, 383n Veen, D. D. B. van, 850-851 Veen, G. van der, 674, 679, 715-729,
XC739n, 740n, 771, 798, 851, 959n, 960,
XC982-986, 989, 990, I009, I060n,
XC1062, 1136n, 118In, 1190, 1191-1193,
XC121411 Veenendaal, 373n, 1247 Veere, 1203 Veerman, P., 932 Veeteelt, 130-132, 135n, 137, 142-144,
XC147, 183, 194-195 Vegte, W. L. Z. van der, 601 Veld,]. in 't, 34n Velde, H. op den, 996-999, 1206 Veldhuis, H., 851, 868n, I016 Veldkamp, ]. T., 707n Veldman, J., 67Velp, 253, 1275n Velsen, 987, I027n Velsen, A. van, 872-874, 877, 880,981, II87-II88, II92 Veltjens, ]., 54, 57, 218-219, 221-222, 224-228, 230-232, 234 Veluwe, II8, 477, 734, 749n, 966, 985, I050n Velzen,]. C. van, 705 Venetië, 505 Venezuela.iaoç Venlo,760, 852,943, 1306n Venlo, vliegveld, 45, lI8 VenraY,46 Verbiest, c., 719-720, 1009 Verduistering, 278n Vereinigte Glanzstoffiverke, 99n Verenigde Glasfabrieken, 35 Verenigde Staten van Amerika, 69, II4, 125n, 182n, 325-326, 486-487, 490, II 50, 1279-1281; Zie ook: Geallieerde oorlogvoering Vereniging van Fabrikanten van Bouwmaterialen, 21 Vereniging van Inheemse Tarwe-Afnemers, 132 Vereniging van Metaalindustriëlen, 123 Vereniging van Palestina-Immigranten, 4 0 8 Vereniging voor de Amsterdamse Effectenhandel, 239 Verfiechtung, 5,20,64,79,125,252,1°32 Verhage, M., 891, 892n, 916 Verkeer en vervoer, 63-72, 168, 175, 176, 178, 271 Verklaring van Moskou, 326n Verleun,].,957-964 Verloop, D., 931 Vermeer, E., 840, II05n Vermeulen,]. B., 907, IIIO Vennogensverwauuno un.d Rentenanstalt, 419-420, 424, 429-432 Verona, 538, 541 Verordeningen, VO lIO/40, 38 VO 206/40, 24 VO 6/41,222,377,8°3 VO II/41, 179 VO 69/41, 133 143
VO 81/41,189
XCVO 1/43, 1034-1038, II15n, 1116
XCVO 22/44, 1035 Verordeningenblad. 374 Verraad, 462n, 731, 739n, 744, 765, 771,
XC772, 900, 910, 950-951, 961, 1002
XC1022 passim, 1074, 1271 Verschuur, T. J., 186n, 873n, 1095,
XC1I05, 1I07 Verseput, J, 1327, 1328 Versteegh, P., 1093 Verwalter, 16, 50, 55, 61, 96, 1I9, 129,
XC419,420 Verwey, R. A., 17, 185n, 266n, 291,
XC368,554-555,567,59°,593,598,602,
XC606-608,641, 1I59 Verwoerd, L. F., 106-108, III, 231 Verzekeringskamer, 241, 242n Verzekeringsmaatschappijen, 426-427 Verzet, 437, 1I05n
XCen illegaliteit, 1023-1028, 1029-1°4°; Zie: Illegaliteit; Zie ook: Administratief verzet; Ar
XCbeidsinzet; Artsenverzet; Belasting
XCverzet; College van Vertrouwens
XCmannen; Grootburgercomité; Hooglerarenverzet; Joden; Kerkelijk verzet; Kunstenaarsverzet ; Liquidaties; Nationaal Comité van Verzet; Onderduik; Pharmaceutisch Contact; Pilotenhulp; Politiek Convent; Sabotage; Schoolverzet ; Spionage; Studentenverzet; Universitair verzet; Vaderlands Comité Verzetsgroep TD, 621, 669-673, 687, 7°0,7°7, 719n, 803, 1023, 1045 Verzetspoëzie, 867-870 Verzijl, J H. W., 599, 1333 Vestdijk, S., 866 Veterrnan, E. N., 705, 713, 890-891, 948,951, 952n, 1056, 1063, 1087 Veur, M. W. G. van der, 245n, 1338n VichY,931 Victor Emmanuel III, koning van Italië, 505-507, 510, 512 Viehoff, F. F., 1007 Vierhouten, 477-480, 735 Vierjahresplan, 424, 429n Vis, 518 Visser, A., 1344n Visser, L. E., 368,376,383,392 Visser, Tj. S., 256 Visser, W., 901 Visser 't Hooft, W. A., 328, 918, 925927, 931, 932-942, 991, 1I06, II08, lI28-1I33, II36, II38n, II39-II43, II49, II55, II63, II65, lI66n, II671I68, 1I70, II72, II75-II77, 1I791180, 1188-1189, 1195, 1197, 1206, 1208-1210, 1213 Visserij, 153-155, 166 Vlaanderen, 121 Vliegende Hol/ander, De, 552 Vliegvelden, II7 Vliet, G. F. van, 646n Vliet, T. van, 737, 762, 772, 780, 101I, 1015-1016, 1I90, 1I91 Vlissingen, 94, 497, 1338 Vlot, c., 841 Vluchtelingenvraagstuk, 326 Vlugt, A. J Th. van der, 1270n Voedingsraad, 163 Voedselvoorziening, 60, 107, 130-133, 136-157,163-164,169,171-178,194195, 199, 200, 201
Völckers, C. L. F., 1341n Voetelink, ]., 4°6-4°7, II 44n Vogler, H., 1358n Volk, Het, 209 Volk en Vaderland, 1221, 1222 Volk und Reich Verlag, 43In Volksgerichtshoj, r röçn Volksgezondheid, 165, 265-269, 276 Volkstuinen,177 Volkswagenwerk, 13 IIn Vollgraff, D. D., 619, 799n, 800n, 990n,
XC1II2n, II33n, II62n, II67n, II73n,
XC1195n, 1208n, 1270n Volturno, 513, 1293 Vonk, lJe, 367, 670, 838,843, 854, 1005,
XC1090n, 1218 Voorburgv ooj Voorhoeve, N. A. J., 820 Voorn, H., 49n Voorne-Putten, 1317, 1319, 1321n Voorschoten, 957, 1275n Voorwinde, A., 820, 823, 872-873 Vordenv çyê Vorderingen, 37-63 passim, 64, 66, 67n,
XC68, 69, 70, 71, 74, 78-79, 105, III,
XCII4, 131-132, 140-141, 143, 144-145,
XC172n, 181,255,264 Vorrink,J.]', 353, 699,836, 873n, 1017,
XC1026, 1063, 1088, 1093-1095, IIOI,
XCII02, II03-II04, II07 Voûte, E.]., 44,57°,1332 Vreeswijk, 192 Vreugdenhil, W. B., 717-718n Vries, A. de, 436-437, 733n, 755n, 779n,
XC781n, 784n,789, 793n, 1009n, 101on,
XC1056, 1059n, 1064n, 1066, 1068n,
XC1075, 1080n Vries, C. de, 450-451 Vries, G.]. P. de, 633n Vries, H. de, 866 Vries, Joh. de, 188n Vries, M. de, 299, 3II, 385, 386 Vries, Ph. de, 555n, 55611,557n, 560n Vries, S. de, 186n, 187 Vries-Schöpe, E. P. de, 340n Vrij,].,944 Vrij, M. P., 570 Vrij Nederland, 46, 174, 225n, 231-232,
XC313-314, 346, 373, 381, 439, 447n,473, 484, 506, 514, 523, 599n, 631, 664-665,737,806,829,832,836,838, 843, 844, 845, 854, 867n, 868n, 878, 935, 980, 988, 1005" 1017, 1019, 1056, 1082, 1085, 1092, 1°97-1100, II80n, 1307, 1362, 1363; Internationale Injormatiebladen, 845 Vrij Nederland-groep, 795, 829, 845, 851, 852-853, 878n, 879, 924-925, 935936, 937n, 1067, 1082, 1088, 1089n, 1099-IIOO, r r ron ; en conflict met de Ordedienst, IIOS, II27, II29, II33-II37, II42-II43, II63-II64, II70, II77-II78, II80n, II83, II85-II87, II95II98, 1210-1212, 1214, 1216-1217, 1219 Vrij Nederland - Londen, 1098-1099 Vrij Nederlands Liedboek, 868n Vrije Gedachten, 840, II05n 'Vrije Groepen Amsterdam', 730-733, 762n 'Vrije Groepen Den Haag', 730 Vrije Katheder, i», 349, 439-440, 851, 980, 12II, 1214, 1216 Vrije Kunstenaar, De, 440, 846n, 980, 982, 1055, 1060n, II81n, 1214, 1216 Vrije Universiteit, Amsterdam, 563, 566,569-570,574,575,576,577,643, 1200 Vrijmetselarijv ajon Vrijwilligerslegioen Nederland; Zie: SS Vrijzinnig Democratische B011d, 836, 1093, II06 Vught, 915, 1247 Vught, concentratiekamp, 62, 214-215, 275,347,431,444,456,548,573,646, 68o, 722, 726n,771, 85911,860n,87411, 1012,1082,114In,1155n,1339,1357; Diamantoruppe, 314-315, 402, 405; Drukkerij-commando, 842-843, 1017n; executies, 763n, 767,781, 822n, 851n, 872n, 892n, 975,98.]11,1083, II69n; Geisellager, 640-641, 1272, 1342; Judendurchgangslager, 49, 97, 280, 283, 284, 286, 296, 297, 309, 314-315,
385,399,416-417,431,477; Philips-commando, 97,315,347,915;
XCSchutzhaftlager, 416 Vullinghs, H.]., 943 'Vijf Ponden-Pers, De', 864
XCWaag, De, 263, 341 Waals, A. van der, 836, 889, 1003-1004,
XC1016, 1096, llIO Waarheid, De, 323, 349, 373, 414-415,
XC437, 832, 838, 843, 845, 853-854,
XC958n, 968, 969-971, 973, 974, 977,
XC980, 982, 983, 984, 987, 988n, 1005,
XC1046, 1085, 1I29, 1I81n, 1I91, 1I92,
XC1211-1212, 1214-1216, 1271, 1302
XC1303, 1307 Wachtlopen, 278n Waddeneilanden, 1049n, 1319 Wagenaar, G., 466n, 722, 724, 789-790,
XC813-814,967,968,973,977,981-986, 989, 1001, ror r , 1016, 1064, 1067,
XC1070, 1136n, 1I81n, 1I86, 1I88, 1I90
XC1I94, Il96, 1214, 1216, 1217 Wakker, D. L. G., 724-725, 727 Walbeehm, S., 456 Walcheren, roon, 1320, 1333, 1339 Waldheim, gevangenis, 714n, 952n Wall Bake, H. van de, 956 Walsum, G. E. van, 839, 873-874n, 1I05 Walt van Praag, H. M. van, 451 Wamsteeker, H., 560 Wannée,]. C., 947, 950, 951, 952n Wannsee-Konferenz, 285, 335 Warendorf,]. C. S., 855, 856 Warschau, ghetto, ]25, ]29n, 389-390 Wassenaar,667 Wassenbergh, H. A., 784-785, 789 Wastenecker,]. G. M., 1I20 Waubach, 331 Webster, Ch., 495 Wedemeyer, A. C, 1283n Wederopbouw, 5,244-245 Wedeven , j., 1007 Weerd, W. de, 583n Weert, 498, 779n, 950 Weert,].]. de, 763,1016 Wehner, E., 793-794 Wehrmacht, Deutsche, 521, 1300, 1308,1313-1317; Afrika-Korps, 101, 1282, 1286; Brits-Indische bataljons, 1314, 1]211]22; Heeresgruppe E, 1316; Heeresgruppe Mitte, 1292-1293; Heeresgruppe Nord, 1292-1293; Heeresgruppe Süd, 1292-1293; Hilfswilligen, 919n, 1]21; in Nederland, 7, 82, 191n, 2Il, 266, 268-269, 275, 277, 278n, 378, 448, 450,458, 483-484, 494n, 559, 752, 894,919-921, 1026, 1268n, 1]21; confiscatie van radiotoestellen, 544547,553; desertie, 1051; Feldgendarmerie, 646, 1343; kredieten t.b.v., 246-250, 259, 275; orders aan het bedrijfsleven, 4, 5, II, 13, 15n, 30, 49, 62, 66, 79, 83, 86, 89, 96-97, 98, 101-102, 106, 108,114, 1I6-1I8, 120, 128, 181, 259, 270, 608-609, 717n, 1039; Zie ook: Riistungsinspektion Niederlande ; Zentralaujtrags stelle; troepensterkte in Nederland, 13191322; vorderingen en leveranties, 2, 7, 37, 39n, 45,50-51,53,58,62,66, 70, 77, 98, 1I3, 132, 137, 143, 146-152,153,155',166,267,271, 277; Wehrmachtkommandantur Maastricht, 227 Zie ook: Cemeinde-Einsatz ; Oberkommando des Heeres, 521; Oberkommando der Wehrmacht, 86, 89, 226n,485, 503, 512, 518, 521, 1322; OstbatailLone, 919n, 1314, 1]21; Osttruppen, 1314, 1321-1322; Schutzgruppen, 1]20; Wehrwirtschajts und Rüstungsamt, 123 Weidner, G., 928, 931 Weidner,]. H., 927-932 'Weihnachtaktion', 54-57, 88, 218, 224, 271,427 Weinreb, F., 423, 446-461 Weizsäcker, E. von, 362
Wellenstein, E. P., 878 Welles, S., 324-325 Welsum, G. G. van, 723-725, 786 Wenen, 56, 362, 446, 447, 587n, 659,
XC675, 1346 Wense,J. C. G. von der, 136-137, 146,
XC153, 154n, 203, 652, 658, 667,1326 Wenzel,J., II46n Wenzky, 0., 161,212,214 Werf 'Gusto', Schiedam, 93-94, 123,
XC1039 Werf'De Schelde', Vlissingen, 94-95,
XC497 Werkgeversverbonden, 186 Werkloosheid, 16-17, 71, 189n Werkman, H. N., 864, 866 Werkspoor, N.V., 123n, 125n, 129,
XC890 Werkstakingen.uêö Werkverruiming, 189n Werkverruimingskampen, 6n, 115,642 Wermeskerken, H. van, 6IIn Werumeus Buning, J. W. F., 866 Wery, B., 728 Wesemael,J. H. van, 950, 951n Westerbeek, M., 767, 780 Westerbork, Judendurchgangslager, 49,
XC284,295,3°9,318,322,334,347,348,
XC364, 365, 373, 375, 383, 385, 386n,
XC391, 399, 401, 408, 431, 437, 442n,
XCdeportatie naar, 233, 280, 286, 287, 293,296, 297, 302, 306,308,311, 312,315,316,416-417;
XCdeportatie uit, 280n, 283, 316, 416417,455,458
XCgemengd-gehuwden, 286-288, 293, 297,3°4,410,413,415; 'Ordedienst', 301, 306, 309, 395;
XCProtestants-gedoopte Joden, 317, 403 ;
XCsterilisatie, 287-288, 293, 4IIn;
XCstrafgevallen, 412n, 414, 446, 456457,459;
XCWeinreb-lijsten, 454-455, 457-458;Zigeuners, 1351, 1353 Westerveld, H. F., II08-II09 West-Friesland, 646, 737 Westland, 734, 1319 Westland Hoch und Tiefbau, II9-120 Wet tot regeling van de kinderbijslag, 1 85 Wetboek van Strafrecht, 120-121, 127 Wettelijke ongevallenverzekering, 185 Wey, T. van der, 848 Wiardi Beckman, H. B., II04 Wibaut, F., 560 Wibaut,J. P., 573 Wiedemann, O. M., 904, 906, 940n, 949,996,1001 Wielek, H., 303, 305n Wieringa, W., 758 Wieringen, 40 Wieringermeerpolder , 965 Wight, 1371 Wilde, M. H.J. de, 830 Wildervank, 768 Wildschut, J., 755, 782-785, 787-789, 794, 1009 Wilgenburg, H. A. van, 765, 767-768 Wilhelmina, Koningin, 864, 874, 970, 983-984, 1°91, 1°93, 1096; en gezagsuitoefening na de bevrijding, 1°97,1°99-1101,1113,1126-1127, 1129,1133-1134,1165-1166,1204, 1206-1219; radiotoespraken, 328, 372, 374, 10861087,1°97, II26-II27, II29, II33, 12°4; en verzet in bezet gebied, 829, 861, 991n,1086-1087,1101,1113,1126II27, I!29, II33, II35, II65-II66, II83, 1206-1219 Wilhelminagasthuis, Amsterdam, 986 'Willem Arntszhoeve', Den Dolder, 404 Wilton-Fijenoord, 40,93-94, 123, 127, 129,497 Wimmer, F., 43-44, lI8, 216n, 219, 290, 329, 336, 364n, 368, 396, 4004°1,528,554,559,561-562,575,659, 681,1263,1267,1342,1354-1355 Wind, S. van der, 823-824 Winkel, L. E., 838, 853 Winkelman, H.
127,1°32 Winsemius, A., 181n Winterbotham, F. W., 32311 Winterhulp Nederland, 23, 444, 1305 Winterink, A., 922,1°45, II46n Winterswijk, 343, 734, 1056, 1255n Wirtschoftsprufstelle, 221, 377, 394, 419 Wisch en Terborg, 1335n Wise,S·,324-325 Wit-Rusland, 501, 520, 1292 Witmarsum, 986 Witscher, H., 425 Witzleben, E. von, II47, II52 Wölk, H. J., 1277 Woerden, 768 Wörlein, K., 355 Wohlthat, H. C. H., 251,260 Wolf,J.J. de, 1322n Wolff, D., 448, 453, 455 Wolff, S. de, II04 Woltersom, H. L., 19, 21-25, 27, 30, 36,
XC161, 819n, II06 Woltjer, K., 753n Wolvega, 147 Wommels, 604n Woningnood, II6-1I8 Woonwagenwet-ror S, 1348 Workumv vçön World Jewish Congress, 323-324, 326 Woudenberg,705 Woudenberg, H.J., 1031, 1234 Wttewael van Stoetwegen, C. W. I.,
XC999 Wühlisch, H. H. von, 1268n, 1358n Wüthrich, J. E. W., 841, II88, 1214
XC1217 Wijbenga, p., 472, 760n, lO07n, 1008,
XC1012, 1013, 1014n, 1015, 1252n Wijckerheld Bisdom, C. R. C., 1270n Wijnberg, R., 4lIn Wijngaarden, E. van, 991, 998, 1208n
XCIJmniden, 155,269,375,912 York, 1309n IJsland, 491 IJsselmeer, 154, 882 IJsselmeer-flottielje, 1319 IJsselstein,1353IJzerman, A. W., 1I03 Zaandam, 812,996, 997, 998 Zaanstreek, 969 Zakrzewski, Z., 347 't Zandt, Gr., 414,75311 't Zandt, N.H., 414 Zandvoort, 269, 1321n, 1322 Zanten, J. van, 690-692, 697-698 Zaporosje, 519, 1I51 Zee, Tj. van der, 341 Zeeland, 34, 94n, 245, 737, 823, 879, 921, 1048-1°49, 1323, 1326, 1327, 1333,1337-1339,134°,1353 Zeeman, W., 583 'Zeemanspot, De', 808-81I, 815-818, 819, 820, 826, 828, lO24, 1045, 1214, 1216, 1240 Zeeuws-Vlaanderen, 99, 621, 742, 752, 1049, 1320, 1339 Zeist, 647n, 953, lO71 Zelfverzorgers, 166-168 Zelst, A. van, 700n Zentrakraft, 228 Zentralauftragsstelle, 1I-13, 29, 56, 86-90, 92, 117n, 124, 128, 129,211,225,228, 595, 597, 609, 625 Zentralstelle für [üdische Auswanderung, 284, 286, 294-296, 297, 298-301, 304-307,312,339,353,355-357,364, 365,380,384,385,394,397,417,43°, 442,613,803 Zevenbergen, 1323 Ziekenfondsbesluit, 185 Ziekenfondsen, 562 Ziekenhuizen, 172n, 177 Ziekteverzuim, 74, 94, 265-266 Ziektewet, 185 Zigeuner-Erlass, 1347 Zigeuners,417, 540, 1033, 1344-1353 Zjitomir, 501 Zöpf, W., 284, 286, 401-403, 406, 4II, 413,445 Zoetermeer,177 Zondagsarbeid, verplichte, 74-77 Zondervan, A. J., 1226, 1233, 12491251,1271 Zoon, J. J., 268 144
Zuid-Beveland, 1320, 1333n Zuid-Holland, 34, 196, 670, 739, 758,
XC826, 895, 1048, 1317, 1322, 1324
XC1327, 1341 Zuid-Limburg, 985 Zuidlaren, 756 Zuidwalziekenhuis, 's-Gravenhage, 987 Zutfen, 737, 773,1353 Zwaan, J., 760n Zwart loon, 186n, 188,257 Zwarte handel, 9, II, 65, 99, 104-105,
XCII2, II4, 137, 143, 15°-152, 154-155,
XC158, 167-I68, 170, 173-174, 181-182,
XC190n, 191-192, 193-215 passim,
XC253,257-260,264,274,425,658,737,
XC773; bestrijding van, 212-215, 256, 6036°5, 1035-1036, 1181n Zwarte markt, 193-215 passim, 422n,
XC4 2 9n; Duitse aankopen op, 54, 56, 215-235 'Zwarte Plak, De' - de Peel, 706n Zwarte Zee, 520, 1293 Zwartsluis.vzoy-voê Zweden, 96, 398, 407, 408, 409 914,
XC1052n Zweedse Weg, 409n, 556, 797,828,855,
XC881,896,910,948,990-991,993,1125 Zwerver, Frits de,Zie: F. Slomp Zwitserland, 23, 97, 221, 32611, 408, 42211,424,508,796,917,925,928,93°, 1052n, II46n Zwitserse Weg A, 312, 374, 409, 484, 556,601,797,815, 845, 881-882, 887, 894,896-898,901,909,910,911,914, 916, 924-942 passim, 991, 1024, 1095, IIOO, II25-II26, II83; 'Geestelijk Contact', 925; 'redactie van' /,Politieke Commissie', 932-933, 935-942, II06, II08, 1125-1126, 1128, 1130, 1132, 1134, II36-II37, II39-II45, II54, II63, 1167,1174-1179,1195; en spionage t.b.v. Ordedienst, II36II45, II71-II79; zendingen, 932-933; zending 'Joanna', 933-934, 936, 938; zending "Timotheüs', 934; Zie ook: W. A. Visser 't Hooft Zwitserse Weg B, 909, 916, 938-942, 952,992, III4n, III5, II7511 Zwolle, 159, 162, 378, 464, 732, 734, 736, 740n, 757, 763, 767, 780, 896, 1020, 1225, 1248, 1323 Zwijndrecht, 8°7, 1341 Zygielbojm, S., 328n Zyklon-B, 345