Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 8 – Gevangenen en gedeporteerden (1e band)
Alle delen:
XCWerk Appèls Koude Honger Ziekzijn Slechte en minder slechte kampen Pakketten
XCDe Kapo's Reacties Groepsverschillen
XCVerzet Slot 398 43 2 436 455 4 62 466 468 478 484 494 504 5 22 543 565 573
XCzelden is in de geschiedenis van het nationaal-socialistische Duitsland een toespraak gehouden welke zo tekenend was voor het politiek fanatisme waaraan miljoenen weerloze mensen opgeofferd zijn, als die welke door Heinrich Himmler, de Reichsführer-SS, uitgesproken werd te Posen op 4 oktober 1943. Hij deed dat in een strikt geheime samenkomst en tot zijn toehoorders behoorden slechts diegenen die in de door hem geleide SS de hoogste rangen bereikt hadden waarin zij, op zijn voorstel, door Hitler benoemd waren: de SS-Gruppenführer en SS-Obergruppenjührer, laat ons zeggen: de generaals van de SS.1'Generaals' moeten wij dan losmaken van de militaire betekenis van het woord. De SS-Gruppenführer en SS-Ober gruppenführer waren in de eerste plaats politieke vormgevers van het rijk, 'das Reich', dat Hitler en Himmler voor ogen stond. Sommigen hunner hadden de leiding van de in of bij Berlijn gevestigde 'departementen'(SS-Hauptämter) welke belast waren met de organisatie van werkzaamheden die Hitler aan Himmler toevertrouwd had of die Himmler uit eigen initiatief ter hand had genomen, anderen commandeerden de eenheden van de Waffen-SS, nog anderen oefenden in Duitsland dan wel in de bezette gebieden met betrekking tot het ganse SS-complex dezelfde superviserende en coördinerende functie uit als Rauter in Nederland: Hoherer SS- und Po lizeiführer.
XCWij weten helaas van de bijeenkomst in Posen (hoofdstad van een in '39 door Duitsland geannexeerd deel van Polen dat de naam Warth eland gekregen had) minder af dan wij zouden willen: er is bijvoorbeeld geen lijst van aanwezigen bewaard gebleven; dat Rauter tot hen behoorde, staat overigens vast. 2 Wat wèl bewaard gebleven is, integraal zelfs, is de tekst van Himmlers
XC1 Voor een overzicht van de SS-rangen verwijzen wij naar Bijlage I op pag. 977. 2 In het dagboek van Rauters adjudant staat onder maandag 4, dinsdag 5, woensdag 6 en donderdag 7 oktober '43 o.m. vermeld: 'Der Obergruppenführer weilt zu Besprechungen beim ReichsJührer-SS in Posen und beim Hauptamt in Berlin.' (RvO, Collectie dagboeken, 17). Rauters aanwezigheid, die, zoals blijken zal, uitermate bezwarend voor hem was, was niet bekend toen hij kort na de oorlog berecht werd. Wij kenden de geciteerde passage uit het dagboek evenmin toen wij in hoofdstuk 2 van deel 7 in de paragraaf'Wat
toespraak", maar voor wij op die toespraak dieper ingaan, lijkt het wenselijk aan twee punten aandacht te besteden: aan de positie waarin, op dat moment, Duitsland en aan die waarin Rimmler zich bevond.
XCDuitsland was in het begin van de herfst van '43, het begin dus van het vijfde oorlogsjaar, ernstig in het nauw gebracht. Aan het Oostelijk front, het belangrijkste, was het grote Duitse zomer-offensief waarvan Hitler hooggespannen verwachtingen gekoesterd had, deerlijk mislukt, het Rode Leger was in de Oekraïne in volle opmars, had de Dnjepr overschreden en naderde er Kiew. Italië had een maand tevoren gecapituleerd, de Britten en Amerikanen hadden het zuidelijk deel van het Apennijnse schiereiland in handen gekregen en waren er Napels al gepasseerd. Duidelijk was dat het vroeg of laat tot nieuwe grote Geallieerde landingsoperaties in Europa zou komen, mede omdat Duitsland ter zee nagenoeg machteloos was geworden. De schaarse zware eenheden van de Kriegsmarine waagden zich niet meer buitengaats, de U-Boote hadden sinds de lente van '43 maar weinig successen geboekt. Wat de oorlog in de lucht betreft: wel brachten de jagers van de Luftwaffe aan de Amerikaanse en Britse bommenwerpers zeer zware verliezen toe, maar die bommenwerpers hadden in verscheidene Duitse steden kolossale verwoestingen aangericht en men moest aan Duitse kant met de mogelijkheid rekening houden dat de Geallieerden de operaties hunner bommenwerpers binnen afzienbare tijd beter zouden kunnen beschermen. In bezet Europa was voorts het verzet overal hand over hand toegenomen, geen land was er waar niet de massa van de bevolking duidelijk had doen blijken dat zij haakte naar de dag waarop Duitsland verslagen zou zijn; dat verzet was ook sterke Duitse strijdkrachten gaan binden: de acties van de Russische partisanen waren uitermate hinderlijk geworden voor de Wehrmacht, Tito's partisanen waren bezig zich van het grootste deel van Joegoslavië meester te maken en guerrillastrijders waren verder nog actief in Griekenland en nu ook in Frankrijk. Behalve misschien van Finland had Duitsland van zijn Europese bondgenoten en satellieten
ten aanzien van Rauter nagingen in hoeverre hij wist wat de inhield. Onze conclusie was toen overigens reeds: Rauter wist wat met de Joden geschiedde. Wat Seyss-Inquart betreft: deze had, evenals Rauter, de rang van maar hij oefende in het SS-complex geen speciale functie uit (de rangsverlening was door Himmler bedoeld als eerbetoon, als middel om Seyss Inquart aan zich te binden) en het is al op die grond onwaarschijnlijk dat hij uit genodigd was, in Posen te verschijnen. 1 Neur. doe. PS-I9I9, dl. XXIX, p. IIO-73.
(Slowakije, Hongarije, Kroatië, Roemenië en Bulgarije) geen steun van betekenis meer te verwachten en zijn niet-Europese bondgenoot Japan was volledig in het defensief gedrongen. Duidelijk was dat de balans der militaire krachten steeds verder ten nadele van Duitsland zou doorslaan. Welke kans had het nog 0111. de oorlog te winnen of althalls zich te handhaven?
XCDaar leken, zo zagen de nationaal-socialistische machthebbers het, nog wel rnogelijkheden voor te bestaan. Zij hoopten, ja vertrouwden dat het Rode Leger een tekort zou krijgen aan reserves, dat in West-Europa de Atlantilewal! bestand zou blijken tegen een Geallieerde bestorming, dat de inzet van de V-wapens een beslissende slag zou toebrengen aan het moreel van de Geallieerde strijdkrachten en vooral aan dat van het Engelse volk, en tenslotte dat zich in het verdere verloop van de oorlog verdeeldheid zou manifesteren tussen Duitslands tegenstanders.
XCDeze en dergelijke verwachtingen waren het waaraallook een man als Himmler zich vastklampte. Hij was intelligent genoeg om te beseffen dat zij heel wel in rook zouden kunnen opgaan, maar het was hem toch nog niet mogelijk, innerlijk de toekomstvisie los te laten die zowel zijn handelen als dat van zijn Führer bepaald had. Deze visie: Duitsland zou de sterkste mogendheid ter wereld worden, d.w.z. zich met opslorping van 'Germaanse' landen als Nederland en Noorwegen transformeren tot een Duizendjarig Rijk, sterk naar binnen door een gewelddadige onderdrukking van alle oppositie en een meedogenloze uitroeiing van schadelijk geachte elementen, de Joden en de Zigeuners voorop, sterk naar buiten door kracht Vall wapens. Welke plaats elk Europees volk in dat Duizendjarig Rijk zou innemen, was nog een open vraag behoudens dat voor de Slavische volkeren geen andere rol weggelegd was dan lijfeigenen te zijn ten dienste van een 'raszuiver', 'Germaans'Herrenvolk. Die visie was het geweest die Duitsland in de tweede wereldoorlog had doen belanden en die met name ruim twee jaar tevoren, in juni '41, geleid had tot de invasie van de Sowjet-Unie welker kracht zo grovelijk onderschat was.
XCVoor de verwezenlijking van die visie had de in 1900 geboren Himmler zich sinds kort na de eerste wereldoorlog ingezet. Hij was spoedig een volgeling van Hitler geworden, bij diens mislukte Putsch in München (november '23) had hij de partijvlag mogen dragen. In '29 was hij leider geworden van de beveiligings-organisatie der NSDAP, de Schutzstaffeln of SS. Die SS, onderdeel toen nog van de SA, telde, toen Hitler in januari '33 in Duitsland aan de macht kwam, vijftigduizend leden; zij had in die tijd al een veel ruimere taak gekregen: misschien was zij bedoeld, maar zij was zich in elk geval gaan gedragen, als de nationaal-socialistische keurbende, als de ideologisch zuivere voorhoede van de massapartij der NSDAP.
XCHoe Himmler in luttele jaren en nog vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog zijn macht wist uit te breiden, hebben wij in Voorspel al beknopt geschetst en wij komen daarop later in dit hoofdstuk nog terug. Hier willen wij volstaan met op te merken dat hij in de herfst van '43 na Hitler veruit de machtigste man leek in het Derde Rijk en zeker de meest gevreesde was. Het mocht dan waar zijn dat Martin Bormann door zijn voortdurende aanwezigheid bij Hitler misschien meer invloed op deze had, maar Bormann steunde als feitelijk leider van de partij-organisatie der NSDAP op een apparaat dat, met de SS vergeleken, zijn betekenis had zien afnemen. Kenmerkend voor Himmlers optreden was dat hij van ' 33 af als Reichsführer-SS de belangrijkste taken die het vroegere Duitsland tot het door een Herrenvolk geleide Reich moesten transformeren, aan zich getrokken had. Zijn werk was essentieel op de toekomst gericht geweest.
XCHij was Chef der deutschen Polizei geworden: de gehele Duitse politie ressorteerde onder hem, de Ordnungspolizei (de 'normale' politie) èn de Sicherheitspolizei die zowel de 'gewone' als de politieke recherche omvatte. Met die Sicherheitspolizei was de wijdvertakte Sicherheitsdienst verbonden: beide werden centraal geleid van het Reichssicherheitshauptamt uit, beide hadden netten van spionnen en andere informanten over Duitsland en de door Duitsland bezette landen gespreid. Wie in de mazen van zulk een net verstrikt raakte, verdween of in een gevangenis of in een eoncentratiekamp. De commandanten der concentratiekampen kregen hun aanwijzingen via de Inspektion der Konzentrationslager die begin '42 ondergebracht was in een van Himrnlers belangrijkste' departementen': het S S- Wirtschaits- und Verwaltungshauptamt, de grote economische centrale van het SS-complex. Als Reichsführer-SS was Himmler tevens leider gebleven van de Allgemeine SS: een 'partij' binnen, ten dele naast de NSDAP, waarvan als zodanig in deze fase van de oorlog wel niet zoveel meer uitging (veruit de meesten van het kwart miljoen leden der Allgemeine SS waren gemobiliseerd), maar die toch een zekere reserve was blijven vormen waaruit geput kon worden bij de bemanning van het zich uitbreidende SS-complex. Daar was de Waffen SS: bedoeld als tegenwicht tegen de Wehrmacht, uitgegroeid al tot 17 divisies (met nog een aantal kleinere eenheden), aangeworven en geïndoctrineerd door het SS-Hauptamt, opgesteld en bevoorraad door het SS Fuhrungshauptamt. Daar was het SS-Rasse und Siedlungshauptamt hetgeen zich overigens, in afwijking van zijn benaming, meer en meer beperkt had tot de 'raskeuringen' van alle SS'ers, want de Siedlungs-taak (kolonisatie: van vitaal belang in Himmlers ogen!) was geleidelijk overgenomen door het Hauptamt Volksdeutsche Mittelstelle; dat had zich van eind '39 af belast met het verplaatsen, goeddeels naar vroegere Poolse gebieden, van misschien
wel achthonderdduizend 'Volksduitsers' : uit de Baltische staten, uit het westen van de Sowjet-Unie, uit Zuidoost-Polen, uit gebieden op en bij de Balkan, uit Italiaans Zuid-Tirol. Daar was het SS-Persona/hauptamt, ingeschakeld bij elke bevordering van elke SS-officier. Daar was het Hauptamt SS-Gericht, belast met de jurisdictie over allen die tot het SS-complex behoorden. Daar waren de Nationalpolitischen Erziehungsanstalien of Napolas: internaten op middelbare-school-niveau waar de jeugd gevormd werd die als de toekomstige elite van het Herrenvolk gezien werd. Daar was het Hauptamt Personlicher Stab des Reichsfuhrers-SS waartoe een menigte bureaus behoorde welker werkzaamheden ten dele samenhingen met de taken van andere diensten, ten dele met Himmlers persoonlijke denkbeelden en voorlieEden: een Zentralinstitut fUr optimale Menschenerjassung behoorde er evenzeer toe als het Amt Lebensborn, dat o.m. 'raszuivere' ongehuwde vrouwen opving indien zij een kind verwachtten, en als de stichting Das Ahnenerbe, belast met archaeologisch onderzoek en popularisering van de resultaten - ja, maar onder die stichting ressorteerde óók het Institut fUr iuehrwissenschajtliche Zweckforschung der Waffen-SS und Polizei dat een belangrijke rol speelde bij de organisatie van medische experimenten op gevangenen in concentratiekampen.
XCDie specifieke Eunctievan dat instituut kan de lezer een aanwijzing zijn dat hij het immense SS-complex, hoezeer het ook vergeven was van functionele tegenstellingen, competentie-geschillen, jaloezieën en andere onderlinge conflicten, als één geheel moet zien. Zo zag Himmler het. Geen terrein was er waarop hij niet direct of indirect zijn invloed deed gelden en bij elk aspect van zijn werkzaamheden, op welke sector zij ook vielen, bracht hij dan het gezag mee dat hij aan zijn overige werkzaamheden ontleende. Tegen delegatie van bevoegdheden had hij geen bezwaar, integendeel: hij beschouwde haar als noodzakelijk. Maar hij behield zich het recht voor, in te grijpen zowel in de meest principiële als in de meest futiele aangelegenheden. Hij werd door velen van zijn ondergeschikten niet minder gevreesd dan door al zijn tegenstanders. De SS-Gruppen en -Obergruppenfuhrer die op 4 oktober' 43 in Posen zijn auditorium vormden, wisten bovendien dat hij enkele maanden tevoren aan de overstelpende veelheid van zijn functies er nog een toegevoegd gekregen had: Reichs minister des Innern - hij was dus hoofd geworden van het gehele Duitse apparaat van het binnenlands bestuur. Uiteraard zou dat een sleutelpositie kunnen zijn wanneer het, na een Duitse overwinning of na een accoord waarbij Duitsland de dominerende mogendheid in Europa zou blijven, tot de verdere verwezenlijking kwam van het visioen dat Himmler najoeg: das Reich - de staat van het Herrenvolk, bijeengehouden en gedragen door
de aan hem verknochte elite van SS' ers; zij zouden er de werkelijke heersers zijn. Talrijke vooraanstaande industriëlen hielden de machtige Reichsjuhrer SS dan ook graag te vriend: een aantal van de meest vooraanstaanden hunner, directieleden en commissarissen van de grootste Duitse concerns, waren lid van de z.g. Freundeslereis des Reichsfahrers-SS. Eén- of tweemaal per jaar kwamen zij met hem bijeen en elk jaar droegen zij ca. I mln Rni aan donaties af waarover hij vrij beschikken kon.
XCHimmler was, schatten wij, in Posen meer dan drie uur aan het woord. Wij achten het niet nodig, een uitvoerige samenvatting te geven van zijn lange toespraak. Wat wij allereerst willen onderstrepen is dat hij zijn gehoor waarschuwde dat Duitsland de zwaarste beproevingen nog voor de boeg had: voorlopig niet verder gaand dan tot september '45 sprak hij van een vijfde en zesde oorlogsjaar waarin de druk op Duitsland zou toenemen. Aangenomen dat het Duitse volk zich niet aan defaitisme zou overgeven, twijfelde hij, zei hij, niet aan de overwinning. Reële argumenten gaf hij hiervoor niet aan, behoudens dat hij een lange berekening produceerde om te betogen dat het Rode Leger aan het einde kwam van zijn reserves. Kennelijk was zijn verwachting dat de grote Geallieerde landing in WestEuropa afgeslagen zou worden (hij zei daar overigens niets over en hij repte evenmin van de V-wapens die door concentratiekamp-gevangenen in gigantische onderaardse tunnels in de Harz en elders geassembleerd zouden worden), en kennelijk verwachtte hij verder dat de Wehrntacht, na een Geallieerd falen in West-Europa, in staat zou zijn, de Sowjet-Unie beslissend te verslaan en wat nog aan Russische strijdkrachten zou resten, terug te dringen tot achter de Oeral. Kennelijk nam hij óók aan dat de Verenigde Staten en Engeland na het mislukken van hun grote landing het hoofd in de schoot zouden leggen. Dan zou men de opbouw van het Reich kunnen voltooien: een grootse taak voor de SS, 'denn dieses geimanische Reich', zo betoogde hij, 'braucht ihn' (d.w.z. de orde van de SS) 'wenigstens für die náchsten [ahrhunderte. Dann, in hundert, tausend ader zweitausend [ahren wird sicherlick einmal wieder eine andere Farm gefunden werden.' Hem viel het evenmin moeilijk als Hitler om in eeuwen te denken.
XCMen zou zijn dromen over de toekomst van de SS kunnen afdoen als een absurde fantasie, ware het niet dat in de realiteit van het Derde Rijk juist die fantasie reeds tot de ondergang van miljoenen mensen geleid had. Zo zou het doorgaan. 'Bin Grundsatz', aldus Himmler in een van zijn meest typerende passages,
XC'muss far den SSs-Mann absolut geIten: ehrlich, anständig, treu und kameradschaftlich haben wir zu Angehörigen unseres eigenen Elutes zu sein und zu sonst niemandem,
Wie es den Russen geht, wie es den Tschechen geht, ist mir total gleichgültig. Das, was in den Völkern an gutem Blut unserer Art vcrhanden ist, werden wir uns holen, indent wir ihnen, wenn notwendig, die Kinder rauben und bei uns grossziehen. Ob die anderen Völker in Wohlstand leben oder ob sie verreeken vor Hunger, das lnteressiert mich nur sowe it, als wir sie als Sklaven für unsere Kultur brauchen, anders interesslert mich das nicht. Ob bei dem Bau eines Panzer grabens zehntausend russische Weiher an Entkriiftung umfalle!! oder nicht, interessiert mich nur insoweit, als der Panzer graben fiir Deutsch land fertig wird. Wir wetden niemals roh und herzlos sein, wo es nicht sein muss; das ist klar. Wir Deutsche, die wlr als einzige al1f der welt eine anständige Einstellung' zum Tier haben, werden ja auck zu diesen Menschentieren eine anständige Einstellung ein nehmen, aber es ist ein Verbrechen gegen unser eigenes Blut, uns um sie Sorge zu machen:'
XCMisschien nog typerender was de passage waarin Himmler in alle duidelijkheid over de uitroeiing van de Joden sprak. Hij behoefde, wat die Endlösung betrof, geen blad voor de mond te nemen: de meesten van zijn toehoorders waren daar nauw bij betrokken geweest, allen waren er van op de hoogte. 'Ein schu/eres KapiteI', zei hij
XC'Es gehört zu den Dingen, die man leicht ausspricht. 'Das jüdische Volk wird ausgerottet', sagt ein jeder Parteigenosse, 'ganz klar, steht in unserem Programm, Ausschaltung der [uden, Ausrottuno, mach en wir.' Und dann leommen sie alle an, die braven 80 Miltionen Deutschen, und jeder hat seinen anstdruliçen [uden. 'Es ist ja klar, die anderen sind Schweine, aber dieser eine ist ein prima jude.' Von allen, die so reden, hat keiner zu gesehen, keiner hat es durchstanden. Von Euch wetden die meisten wissen, was es heisst. wenn 100 Leichen belsammen liegen, wenn 500 daliegen oder wenn 1 000 daliegen. Dies durchgehalten zu hahen, und dabei - abgesehen von Ausnahmen menschlicher Schwdchen - anstdndiç geblieben zu sein, das hat uns hart gemacht. Dies ist ein niemals geschriebenes und niemals zu schreibendes Ruhmesblat: unserer Geschlchte , . . Ins gesamt können wir sagen, dass wir diese schu/erste AuJiabe in Liebe zu unserem Volk eifüllt haben. Und wir haben keinen Schaden in unserem lnneren, in unserer Seele, in unserem Charakter daran genommen.'
XCWaarom noemden wij deze passages typerend? 'zelden heeft de geschiedenis', zo schreven wij in Voorspelmet betrekking tot Himmler, 'een figuur gekend die opdracht gaf, objectief, tot zoveel misdaden' (wij zullen ze in dit deel beschrijven), 'maar subjectief zozeer overtuigd bleef van zijn eigen idealistische instelling. Juist dat laatste maakte hem tot de belichaming, zo werd het eens uitgedrukt' (wij citeerden de Duitse historicus Joachim Fest), 'van het 'Prinzip des versachlichten Terrors'! verzakelijkt in zoverre datJ. c.
1 Fest: p.166.
de misdaden zowel beraamd als gepleegd werden in zekere kille onaandoenlijkheid, mechanisch als het ware, en met een volstrekte verdringing van normale gevoelsreacties: want Himmler wilde niet alleen de SS, hij wilde in de eerste plaats zichzelf maken tot volmaakt, en dat wilde zeggen: meedogenloos instrument in handen van de Führer en in dienst van de toekomst van een tot heersen geroepen 'arische' elite.'
XCOok aan zichzelf had hij derhalve opgelegd, de realiteit van de massamoord te doorstaan, zij het niet als direct bedrijver maar als toeschouwer. Op 12 februari '43, nog geen acht maanden voor zijn toespraak te Posen, had hij samen met Eichmann, hoofd van het Referat IV B 4 van het Reicks sicherheitshauptamt, in het vernietigingskamp Sobibor de vergassing aanschouwd van tweehonderd Joodse vrouwen en meisjes die de gedienstige Duitse staf van het kamp uit de transporten welke in de voorafgaande dagen in Sobibor aangekomen waren, op hun schoonheid geselecteerd had, en een kleine zeven maanden voordien, op 17 juli' 42, had hij in Birkenau bij Auschwitz samen met de Gauleiter van Oberschlesien en de Höhere SS- und Polizeifuhrer van de betrokken Wehrkreis toegezien hoe daar vierhonderdnegen-en-veertig Joodse mannen, vrouwen en kinderen, een deel van de eerste transporten uitWesterbork die op IS en 16 juli het kamp in Drente verlaten hadden, een van de twee nog vrij primitieve gaskamers binnengevoerd werden (de bouw van de grote gaskamers was nog niet voltooid). Himmler had hun vergassing door een kijkopening gadegeslagen en was ook blijven toezien hoe de lijken begraven werden. Het had hem aangegrepen: hij was bijna flauwgevallen. Maar hij had de tanden op elkaar gezet en diezelfde dag in een toespraak tot de kampcommandant, RudolfHöss, en zijn SS'ers de vergassingen aangeduid als'Schlachten, die U/Here kommenden Generatlonen nicht mehr zu scklagen brauchen> Het was geheel in overeenstemming met deze perverse visie dat drie SS' ers uit Auschwitz-Birkenau later een hoge onderscheiding kregen, nl. het Kriegsverdienstkreuz mit Schwertern, en dat die drie respectievelijk waren: kampcommandant Höss, de SS'er die als chef van de gaskamers fungeerde en de SS'er die telkens enkele ondergeschikten gelastte, de korrels waaruit zich het blauwzuurgas ontwikkelde, in de gaskamers te werpen.
XCWij kunnen, van de slachtoffers uitgaand, in de historie van die dictatuurstaat twee perioden onderscheiden: de periode tot het uitbreken van de tweede wereldoorlog, tot september '39 dus, waarin die slachtoffers hoofdzakelijk Duitsers waren, en de periode nadien waarin zij niet alleen uit het Duitse volk kwamen maar, in veel groter getale, uit andere volkeren.
XCBeide perioden zullen wij in hoofdtrekken beschrijven. Geen Nederlandse geschiedenis biedt dit inleidend hoofdstuk dus, maar Duitse, zo men wil: Europese. Dat is een noodzakelijke uitbreiding van onze algemene opzet. De lotgevallen immers van de verschillende groepen slachtoffers van het Duitse dwangen vernietigingssysteem kunnen (dat zal uit de volgende hoofdstukken van dit deel duidelijk blijken) slechts begrepen worden indien eerst dat systeem geschetst is in zijn oorsprong, zijn methodiek, zijn groei en zijn effect.
XCIn Voorspel hebben wij een hoofdstuk gewijd (hoofdstuk 13) aan de ontwikkelingen in Duitsland van '33 tot '39. Wij begonnen met er daarin op te wijzen dat Hitler op 3 februari' 33, vier dagen nadat hij Reichskanzler geworden was, binnenskamers in een bespreking met de hoogste Duitse militairen al duidelijk de doeleinden aangegeven had die hij zou nastreven, en getuigenis had afgelegd van de gezindheid van waaruit hij zou handelen. Een der aanwezige generaals had er aantekeningen van gemaakt, in hun abrupte kortheid sprekender dan een uitvoerig verslag. Wij willen ze gedeeltelijk opnieuw citeren:
XC'Völlige Umkehrullg der gegenwärtigen innenpolitischen Zustände in Deutschland. Keine Duldung der Betätigung irgendeiner Gesinnuny, die dem Ziel entgegen steht ... Wer sich nicht bekehren lässt, muss gebeugt uierden. Ausrottung des Marxismus mit Stumpf und Stiel •.. Nadi aussen: Kampf gegen Versailles ... A11.fbauder Wehrmacht wichtigste Voraussetzung fiir Erreichung des Ziels... Wie sol/ politische Macht, wenn sie gewonnen ist, gebraucht werden? jetzt noch nicht zu sagen. Vielleicht Er kämpfimg neuer Export-Miiçlichleelten, vielleicht und u/ohl besser - Eroberung neuen Lebensraums lm Osten und dessen rücksichtslose Germanisienmg.'l
XCWij wezen er vervolgens op dat de acties van de tegenstanders die Hitler het sterkste duchtte: communisten en socialisten, onmiddellijk aan banden gelegd werdcri. In Pruisen kregen de SA en de SS de status van Hilfspolizei, zij 'veroverden' de straat. Vervolgens nam Hitler de door van der Lubbe gestichte brand in het gebouw van de Reiihstag als aanleiding om een Notverordnung af te kondigen die de grondwettige vrijheden ophief.
XCWij beschreven daarna in het genoemde hoofdstuk hoe alle niet-nationaalsocialistische organisaties Of opgeheven Of 'gelijkgeschakeld' werden; wij schetsten de reacties in het katholieke en in het protestantse milieu, wij deden uitkomen hoe de Jodenvervolging begonnen en voortgezet werd en wij gaven een beeld van Duitslands herbewapening (tot' 35 in het geheim, daarna openlijk) die de grondslag vormde voor Duitslands gebiedsuitbreiding: eerst met Oostenrijk (maart '38), vervolgens met het Sudetengebied (oktober '38), daarna met Bohemen en Moravië (maart '39) en tenslotte met Memelland, een deel van Litauen (april '39). Wij eindigden ons hoofdstuk met enkele passages te citeren uit de uiteenzetting die Hitler op 23 mei '39 in Berlijn gegeven had aan de hoogste bevelhebbers van de nieuwe Wehrmacht.
XC1 Aantekeningen van generaal Liebmann, aangehaald in Th. Vogelsang: 'Neue Dokumente zur Geschichte der Reichswehr 1930-1933', Vjh.]. Ztg., 1954, p. 434-35.
Duitsland, zo had hij betoogd, moest meer Lebensraum krijgen, 'ohne Ein bruch in [remde Staaten oder Angreijen [remden Eigentunis ist dies nicht mö"glich' nu moest Polen uitgeschakeld worden, 'es handelt sicli für UI1S um die Eruieite rung des Lebensraumes im Osten ... Wollen Tranlereuh und England es beim Krieg Deutschland-Polen zu einer Auseinandersetzung kommen lassen, dann ... mûssen (wir) ... blitzartig Holland angreifen.'l Tot die aanval was het in de nacht van 9 op 10 mei' 40 gekomen.
XCIn dat hoofdstuk 13 nu hadden wij ook een beeld gegeven van de uitbreiding van Himmlers macht in de vooroorlogse periode. In het Duitse staatsapparaat was Himrnler begin maart ' 33 zijn carrière begonnen als Polizeipräsident van München. Hij had toen spoedig de Beierse politieke recherche (de republiek van Weimar had reeds een Politische Polizei gekend) van de criminele recherche, de Kruninalpotizei, losgemaakt. Van die Beierse Politische Polizei was hij Kommandeur geworden met Reinhard Heydrich als zijn chef-staf en binnen een jaar had Himmler de Politische Polizei in alle andere delen van Duitsland onder zich gekregen, met inbegrip van Pruisen waar Goering in de loop van '33 de bestaande politieke recherche tot Ge heime Staatspolizei omgevormd had. Heydrich was toen hoofd geworden van het te Berlijn gevestigde centrale bureau van die Geheime Staatspolizei. het Geheime Staatspolizei-Amt. Dit alleswas slechtseen eersteaanloop geweest. Toen de positie van de SS sterker geworden was door haar rol bij de liquidatie van de SA-leiding (zomer '34), was Himmler (zijn Allgemeine SS werd uit de SA gelicht en zelfstandig gemaakt) zijn imperium gaan uitbreiden. In ' 36 had hij de gehele, inmiddels volledig gelijkgeschakelde Duitse politie onder zich gekregen en binnen die politie waren toen de politieke en de criminele recherche (de Geheime Staatspolizei of Politische Polizei en de Kriminalpolizeîï verenigd tot één korps: de Sicherheitspolizei. Die Sicherheitspolizei was, gelijk eerder betoogd, van meet af aan nauw verbonden met de Sicherheitsdienst; het binnenlandse spionagenet.ê De Sicherheitsdienst was aanvankelijk een onderdeel geweest van de SS, niet een staatsapparaat dus, maar een partij-apparaat. Voorshands bleef dat zo, maar in september' 39 voltrok zich een verdere centralisatie: Sicherheitspolizei en Sicherheitsdienst werden toen ingevoegd in het Reichssicherheitshauptamt, het
XC1 'Bericht ûber Besprechung am 23.5.1939', Neur. doe. L-079, IMT, dl. XXXVII, p. 546, 550-51, 555. 2 In bezet Nederland werd dit apparaat van Sicherheitspolizei und SD algemeen aangeduid als 'de SD' - die onjuiste aanduiding was gevolg van het feit dat alle functionarissen van de Sicherheitspolizei op de linkermouw van hun SS uniform de aanduiding 'SD' droegen; zij waren namelijk in de SS-administratie formeel geboekt als leden van de Sicherheitsdienst. In werkelijkheid waren zij in een ander ressort werkzaam.
RSHA. De Siiherheitspolizei ressorteerde er, voorzover zij politieke recherche was, onder Amt IV, voorzover criminele onder Amt V, en de Sicherheitsdienst, voorzover zij gegevens verzamelde in Duitsland en in de bezette gebieden, stond onder Amt III. Men ziet: hoewel zowel het criminele als het politieke onderzoek de taak was van die ene Sicherheitspolizei, werden beide functies scherp onderscheiden. Men zou kunnen zeggen dat het politieke onderzoek de specifiek nationaal-socialistische functie was. Die functie werd dan ook bedoeld wanneer in of met betrekking tot Duitsland gesproken werd van de 'Gestapo': afkorting van de in '33 in Pruisen ingevoerde term Geheime Staats polizei. Het is zinvolom, zolang het over Duitsland gaat, die term Gestapo te blijven gebruiken.
XCNu hebben wij tot dusver slechts organisaties genoemd. Een veel belangrijker vraag is: wat deden zij? Welk effect had hill handelen met name op de tegenstanders van het Derde Rijk of op diegenen (dat is niet hetzelfde) die door het Derde Rijk als tegenstanders beschouwd werden? Wat wij dan zouden willen onderstrepen is dat al die werkelijke of vermeende tegenstanders geleidelijk buiten de wet waren komen te staan. In april '40 zou zelfs in een geheim decreet vastgelegd worden dat de Sicherheitspotizei volstrekt doen kon wat zij wilde, maar dat decreet was weinig meer geweest dan een formele bevestiging van een al bestaande situatie: de individuele burger had zijn rechtsbescherming verloren.
XCOok ten tijde van de Weimar-republiek (genoemd naar de stad waar in '19 een nieuwe Duitse grondwet vastgesteld was) had de politie in roerige tijden vèrgaande bevoegdheden gehad. Zo was in Pruisen in de zomer van '3I, toen straatgevechten tussen nationaal-socialisten en hun linkse tegenstanders aan de orde van de dag waren, bepaald dat de politie personen op grond van hun politieke gedragingen in preventieve hechtenis kon nemen, anders gezegd: hun Schutzhaft kon opleggen, maar de betrokkenen moesten dan binnen 24 uur voor de onafhankelijke rechter gebracht worden; uit eigen bevoegdheid kon de politie hen niet langer dan 24 uur vasthouden. Die 24 uur werden op 4 februari '33 (dezelfde dag waarop Hitler binnenskamers de doeleinden van zijn beleid schetste) tot drie maanden verlengd, maar het beroep op de rechter bleef daarbij gehandhaafd en de Schutzhaft mocht alleen opgelegd worden bij verdenking van strafbare handelingen. Door die gehele regeling haalde de verordening die daags na de Rijksdagbrand afgekondigd werd, een streep: 'zur' Abwehr kom11'lt.nistischer staatsgejahrdender GeuIaltakte' (zo heette het in de preambule) kreeg de politie nu de mogelijkheid, personen in Schutzhaft te nemen die in het geheel niet van strafbare handelingen verdacht werden, en de rechterlijke toetsing werd uitgeschakeld. Dit leidde tot zulk een wanordelijk ingrijpen dat de Reiehsminister des Innern, Wilhehn
Frick, in april '34, d.w.z. na ruim een jaar, regels ging stellen om de chaos te bezweren: aan elk die in Schutzhaft genomen was, moest, zo bepaalde hij, onmiddellijk een verhoor afgenomen worden, de betrokkene moest uiterlijk binnen 24 uur een schriftehjk stuk uitgereikt krijgen, het Schutzhaftbefehl, waarin stond op welke gronden hij gearresteerd was, en hij mocht door de plaatselijke politie slechts acht dagen vastgehouden worden; nadien was een machtiging nodig van de 'oberste Landesoehorde. Deze instantie moest voorts elke drie maanden beoordelen of voortzetting van de Schutzhajt wenselijk was.
XCDaargelaten of men zich overal aan die regels gehouden heeft (stellig niet), de er in neergelegde bevoegdheden werden geleidelijk overgenomen door de Gestapo. De nieuwe regeling ging inhouden dat de chefs van haar districtsbureaus, d.w.z. de chefs van de Staatspolizeistellen en Staatspoiizeileitstellen, bevoegd waren, tot acht weken Schutzhajt op te leggen, en dat voorstellen tot verlenging, steeds met de nodige documentatie er bij, voorgelegd moesten worden aan de Berlijnse centrale; van september '39 af was dat het Schutz haftreferat, dat een deel was van Ami IV van het Reichssicherheitsnauptamt,
XCVan den beginne af was, eigenlijk in strijd met de preambule van de desbetreffende verordening, Schutzhaft niet alleen opgelegd aan communisren maar ook aan andere politieke tegenstanders van het Derde Rijk. Was dat wel 'wettig'? Ordnung muss sein! In januari '38 kwam het tot een andere, wezenlijk ruimere definitie van Schutzhajt: Minister Frick bepaalde namelijk per decreet:
XC'Die Schutzhafi kann als Zwançmassnahme der Geheimen Staatspolizei zur Abwehr aller volks- und staatsJeindlichen Bestrebungen gegen Personen angeordnet werden, die durch ihr Verhalten den Bestand und die Sicherheit des Volkes und Staates geJährden.'
XCDeze formulering zal menige Nederlandse ex-politieke gevangene bekend voorkomen. Inderdaad, was hij gearresteerd, dan kreeg hij vaak na enige tijd een gedrukt formulier uitgereikt (hij moest daar nog voor tekenen ook), afkomstig van een instantie met een vreemde naam waar hij nooit van gehoord had: het Reichsslcherheitshauptamt, en op dat formulier stond dan zijn naam, gevolgd door de formule: 'gefährdet durch sein Verhalten den Be stand und die Sicherheit des Reuhes dadurch, dass er' en dan kwam een vermelding met betrekking tot zijn illegale activiteit. Het RSHA had hem dan Schutzhaft opgelegd. Op grond van dat feit werd hij als regelnaar een concentratiekamp overgebracht: maar al te vaak hield dus het Schutzhaft befehl een doodvonnis in. Het in ons land toegepaste dwangsysteem (dát willen wij onderstrepen) was in zijn gehele methodiek en tot in de gebruikte formules en formulieren toe geïmporteerd uit Duitsland.
XCTerug naar Fricks decreet van januari' 38 waarin voor de toepassing van de Schutzhaft-regeling een nieuwe bepaling afgekondigd werd. Een hoogst belangrijke! Ruimer kon het namelijk niet gesteld worden: onder de nieuwe definitie vielen niet alleen politieke tegenstanders maar allen van wie de Gestapo beliefde te beweren dat zij een gevaar voor 'volk en staat' vormden: gewone misdadigers, maar ook de leden van groepen die, naar de machthebbers meenden, in het Herrcnvolk misstonden, zoals 'asocialen', Zigeuners en homosexuelen.
XCWaar kwamen zij terecht? Antwoord: velen in de concentratiekampen.
XCOok van de eerste ontwikkeling van het systeem der concentratiekampen gaven wij in hoofdstuk 13 van Voorspel al een beknopt beeld. Wij vatten het weer samen.
XCAanvankelijk was het meer de SA dan de SS die zich met het gevangen houden (en mishandelen) van politieke tegenstanders belastte. Dat geschiedde in stafkwartieren van de SA of in leegstaande kantoor- dan wel fabrieksgebouwen. Vooral communisten werden opgepakt: zij waren in de aan de Machtübernahme voorafgaande periode het meest veelvuldig met de SA in straat- of zaalgevechten gewikkeld geweest. Nu werd door die SA bloedig wraak genomen, maar die wraak strekte zich ook tot andere politieke tegenstanders uit, zoals sociaal-democraten, links-socialisten, links-radicale schrijvers en aanhangers van burgerlijke partijen. Soms werden gevangenen doodgeslagen maar dat kwam, schijnt het, in die eerste periode niet vaak voor. De gevangenen kregen weinig te eten - zij leden evenwel geen acute honger. Soms kregen zij werkkleding, soms niet; in het ene kamp werden zij kaalgeschoren, in het andere liet men dat na. Ook waren er aanvankelijk onder de haastig aangetrokken bewakers niet weinigen die een zekere solidariteit met de gevangenen aan de dag gingen leggen.
XCDat allesnu was in zijn ongeorganiseerde en ongereglementeerde ruwheid en door zijn tot op zekere hoogte verward karakter Himmler een gruwel. Hij zag de concentratiekampen als een permanente instelling van Duitsland en zeker van het Duitsland dat tot das Reich zou zijn getransformeerd; de karnpen moesten dus opgebouwd worden volgens een strikte methodiek en met een dubbele doelstelling: enerzijds diende de weerstandskracht der gevangenen gebroken te worden (men herinnere zich Hiders woord: 'Wcr sich nicht bekehren lässt, muss gebeugt werden'), anderzijds diende een
XCI. De concentratiekampen van de SS voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog
XCdeel van het ss -keurkorps bij de bewaking der gevangenen en in het contact met hen een scholing te krijgen in de gevoelloze hardheid welke gevergd werd van de garde die das Reich tot in de verste toekomst beschermen moest ('wenigstens für die náchsten [ahrhunderte'; zei Himmler in Posen). Dat waren de richtlijnen die na enige tijd al in het eerste onder hem ressorterende concentratiekamp, Dachau (bij de oprichting gevestigd in een oude kruitfabriek), in het oog gehouden werden. Dit bij München gelegen kamp (indoor een groot nieuw kamp vervangen) werd, wat de toegepaste richtlijnen betreft, voorbeeld en volgens hetzelfde patroon werden de concentratiekarnpen Buchenwald (bij Weimar) en Sachsenhausen (bij de Berlijnse voorstad Oranienburg) ingericht, respectievelijk in september'6 en augustus'vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog volgden daarop nog vier nieuwe concentratiekampen voor mannen: Neuengamme (bij Hamburg) (toen nog formeel een sub-kamp, een Aussenkommando, van Sachsenhausen), Flossenbürg (Noord-Beieren), Mauthausen (bij Linz) en Gross-Rosen (Silezië)(toennog formeel een Aussenkommando van Sachsenhausen),alsmede één nieuw concentratiekamp voor vrouwen: Ravensbrück (Mecklenburg). Al deze kampen, die als regel andere, oudere kampen vervingen welke wij niet met name noemen, werden geleid vanuit de al eerder gememoreerde
'38 3 37;
Inspektion der Konzentrationslager; aan het hoofd daarvan stond SS-Ober führer Theodor Eicke, die in ' 33 commandant van Dachau was geworden. Eicke was tevens Führer der SS-Totel'lkopfverbände - in die formaties waren de SS' ers samengevoegd die de verschillende concentratiekampen bewaakten; daarnaast kende elk kamp een staf van weer andere SS'ers, telkens onder een Kommandant, die aan het kamp leiding gaven.
XCBij de inwendige organisatie van die kampen maakte de SS het zich zo gemakkelijk mogelijk: 'zij droeg', zo schreven wij in Voorspel, 'een deel van haar autoriteit aan sommigen van de gevangenen over; anders gezegd: zij schiep binnen de kampen een jegens haar verantwoordelijke kamphiërarchie welker leden, constant en soms extra bedreigd, tijdelijk (steeds tijdelijk) in het bezit waren van beperkte privileges. Uit de tegenstelling tussen de leden van die hiërarchie en de grauwe massa der overige Häftlinge moesten ook onder de beste omstandigheden conflictsituaties voortvloeien; die situaties deden zich al in ' 33 in sommige kampen voor waar de hiërarchie uitsluitend of in hoofdzaak gevormd werd door communisten die (onbegrijpelijk was dat allerminst) hun partijgenoten sterker in bescherming namen dan anderen, of (en dat ging verder) van hun Prominent-zijn misbruik maakten om de druk van de SS met nadruk aan politieke tegenstanders door te geven. Werd in die gevallen het beleid der Prominente nog bepaald of mede bepaald door onpersoonlijke, politieke overwegingen, ernstiger en voor de massa der Hajtllnge ongunstiger was het, wanneer de SS de leiding van een kamp toevertrouwde aan criminele elementen.'
XCZiedaar, samengevat, wat wij in Voorspel verhaalden.
XCEr is een aantal punten waarop wij nu, in dit deel, waarin de concentratiekampen zulk een belangrijke plaats zullen innemen, ook ten aanzien van de vooroorlogse periode dieper moeten ingaan teneinde de systematiek te schetsen welke aan die kampen ten grondslag lag.'
XCLaat ons beginnen met enkele cijfers te geven.
XCGeschat wordt dat zich in juli '33 in de grote veelheid van goeddeels 'wilde', d.w.z. niet centraal geleide en nogalongereglementeerde concentratiekampen die Duitsland toen kende, bijna zeven-en-twintigduizend gevangenen bevonden; in februari '34 waren het er als gevolg van talrijke vrijlatingen nog maar zeven- tot achtduizend en dat aantal bleef tot begin ,38 ongeveer gelijk, werd althans niet van een andere orde van grootte. In
1 Wij doen dat hoofdzakelijk aan de hand van twee publikaties, namelijk Martin Broszat: 1933-1945' in dl. II (1965), p. 9-161, en Joseph Billig:
oktober '38 stond het evenwel op vier-en-twintigduizend en in november sprong het tot ca. zestigduizend omhoog, doordat na de aanslag op de Duitse diplomaat vom Rath en de daarop volgende Z.g. Reichslaistailnachi (9-10 november), een nieuwe scherpe Jodenvervolging ingezet werd, in welk kader ca. vijf-en-dertigduizend Joden in concentratiekampen opgesloten werden. Die Joden werden evenwel na enkele weken of maanden vrijgelaten en het schijnt dat zich in de concentratiekampen bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog wederom niet meer dan ca. twintigduizend gevangenen bevonden.
XCUit die cijfers blijkt dat van juli' 33 af sterke pressie uitgeoefend was op de formaties (hoofdzakelijk waren dat, gelijk gezegd, afdelingen van de SA) die de gevangenen in handen hadden, om tot vrijlatingen over te gaan. Inderdaad was er toen op allerlei niveaus in het Duitse bestuursapparaat verontwaardiging ontstaan over de willekeur die bij de arrestaties toegepast was, en over de mishandelingen waarvan de gearresteerden het slachtoffer geworden waren. In enkele gevallen kwam het tot een gerechtelijk vooronderzoek, in één geval (misdragingen in een kamp te Stettin) werdcri de schuldigen in april '34 tot een paar jaar gevangenisstraf veroordeeld. Het gevolg was dat de Gestapo in de verschillende delen van Duitsland nadien zoveel mogelijk de pottekijkers van de justitie en van het Reiihsinnen ministerium buiten de deur hield. Desondanks werden in mei '35 drie-entwintig SA' ers die zich in een Saksisch concentratiekamp aan sadistische wreedheden schuldig gemaakt hadden, toch nog tot gevangenisstraf veroordeeld - Hitler gaf hun allen gratie en het strafrechtelijk onderzoek tegen de verantwoordelijke Gestapo-functionaris werd op zijn last gestaakt. Enkele maanden eerder, in januari, had minister Frick er in een memorandum op aangedrongen dat de concentratiekampen geleidelijk opgeheven zouden worden. Frick kreeg geen kans, hier met Hitler over te spreken; aan deze werd het memorandum door Hirnmler voorgelegd. Er kwam niet meer op te staan dan: 'Dem Führer vorgelegt 20.2.1935. Die Gejangenen bleihen. H.H.'] - en Frick bleef ook. Formeel was hij de superieur van Hirnmler in diens kwaliteit van Chef der deutschen Polizei en ook werden de coneentratiekampen uit zijn begroting gefmancierd, maar hij had er niets over te zeggen.
XCHoeveel personen in totaal in de vooroorlogse jaren op last van de Gestapo gearresteerd werden en tot welke kategorieën zij behoorden, is niet bekend. Enkele cijfers zijn bewaardgebleven : alleen al in de zes maanden van
1 Aangehaald door M. Broszat in dl. II, p. 45.
oktober '35 t.e.m. maart '36 werden wegens activiteit voor de verboden Kotnmunistische dan wel Sozialistische Partei Deutschlands ca. zevenduizenddriehonderd personen gearresteerd en in de twaalf maanden van het jaar '36 alleen al wegens verboden socialistische activiteit bijna twaalfduizend. Een deel hunner werd berecht (hoe groot dat deel was, is niet bekend), anderen werden rechtstreeks naar de concentratiekampen gezonden. Van diegenen die berecht werden, kwamen sommigen óók, zij het later, in de eoncentratiekampen terecht, want al van eind ' 33 af was de Gestapo er toe overgegaan, veroordeelde oppositionele elementen die hun gerechtelijke straf uitgezeten hadden, in aansluiting daarop naar de concentratiekampen te sturen. Ook leden van andere groepen belandden daar in, en wel zonder enige berechting: Jehova's Getuigen ('Bibelforscher'), mannelijke homosexuelen, misdadigers en 'asocialen'.
XCHet arresteren van Jehova's Getuigen begon in de herfst van '36 er zijn toen en in later jaren in Duitsland vermoedelijk zesduizend gearresteerd, l11.annenen vrouwen.
XCWalmeer het naar concentratiekampen overbrengen van mannelijke homosexuelen begonnen is en hoevelen hunner in totaalopgepakt zijn, is niet bekend - vermoedelijk zette de vervolging eind '36 in, kort nadat Himmler in een toespraak betoogd had (in verscheidene Duitse medische publikaties kon men in die tijd hetzelfde betoog vinden) dat men ten aanzien van hen moest 'zurückkehren zu dem nordiseken Leitgedanken der Ausmerzung der Entarteten'.l
XCHet in concentratiekampen opsluiten van recidivisten was al eerder begonnen: hier en daar, met name in Beieren, al in ' 33, in de rest van Duitsland in '35. I-Iet betrof dan personen die op dat moment hun straf uitzaten. Begin ' 3 7 werden evenwel ca. tweeduizend 'Gewohnheitsverbrecher' preven tief gearresteerd en naar concentratiekampen overgebracht (de betrokkenen moesten tevoren minstens driemaal tot minstens een half jaar gevangenisstraf veroordeeld zijn) en het Reichsinnenministerium bepaalde toen dat voortaan evenzo gehandeld moest worden met personen wier 'asoziales Verhalten die Allgemeinheit' in gevaar zou brengen (daar vielen ook de Zigeuners onder). Een jaar later, begin '38, pakte men een onbekend aantal 'Arbeits scheue' op (personen die zich aan regelmatig werk onttrokken); zij verdwenen naar Buchenwald, en in juni '38 werden nieuwe 'asocialen' maar ook aile mannelijke Joden die ooit met de strafrechter in aanraking geweest waren, datzelfde kamp binnengevoerd.
XC1 Aangehaald in Harry Wilde: Das Schicksal der Verfemten. Die Veifolgung der Homo sexuellen im 'Dritten Reich' und ihre Stellung in der heutigen Gesellschajt (1969), p. 36.
XCMen ziet: de in januari '38 afgekondigde uitbreiding van de Sehutzhaft regeling welke bepaalde dat Sehutzhaft aan allen opgelegd kon worden, 'die dureh ihr Verhalten den Bestand und die Sicherheit des Volkes und Staates gefährden', hield slechts de 'legalisatie' van een bestaande toestand in. De helft van de gevangenen van Sachsenhausen bestond in de periode '37-'38 reeds uit Bibelforseher, homosexuelen, misdadigers en 'asocialen'. Nog twee kategorieën waren er bij gekomen: naar Duitsland teruggekeerde of -gevoerde emigranten (dat waren hoofdzakelijk Joden - zij werden van twee maanden tot een jaar vastgehouden) en personen (Joden en niet-Joden, malmen en vrouwen) die zich door een verhouding met een partner van ander 'ras' schuldig gemaakt hadden aan 'rassenschande' , zoals dat heette. Het gevolg van al deze ontwikkelingen was dat Nederlandse illegale werkers die de concentratiekampen binnenkwamen in de verwachting dat zij er, hoe moeilijk het bestaan er ook zou zijn, een zekere steun zouden vinden in de homogeniteit van een anti-nationaal-socialistisch milieu, er veelal de eerste dag al bitter teleurgesteld werden: zij kwamen in een milieu terecht waarin, uitzonderingen daargelaten, van homogeniteit geen sprake was. De heterogeniteit werd er integendeel onderstreept door de onderscheidingstekens die men op de kampkleding droeg: de politieke gevangenen een rode driehoek, de misdadigers een groene, de 'asocialen' een zwarte, de Bibel forseher een paarse, de homosexuelen een rose, de teruggekeerde emigranten een blauwe, de Joden een gele; op de gele driehoek der Joden zat omgekeerd nog een tweede driehoek die hun kategorie (politieke gevangene, enz.) nader aangaf zodat min of meer het teken van de Davidsster ontstond: het teken dat in september '41 in Duitsland en begin mei '42 in bezet Nederland als algemeen kenteken voor Joden ingevoerd werd.
XCWij moeten die tekens zien als een symptoom van de strenge systematisering die Himmler was gaan voorstaan - een systematisering die, gelijk reeds aangeduid, het eerst in Dachau toegepast werd en die, in haar concretisering, vooral het werk van Eicke is geweest. Hij was het die, vermoedelijk in '35 of '36, als Inspekteur der Konzentrationsiager bepaald had, hoe de leiding van elk kamp ingedeeld moest zijn: er was een Kommandantur, er was een Politische Abteilung (steeds geleid door een functionaris van de Gestapo), er was een afdeling Sehutzhaftlager, er was een afdeling Verwaltung (administratie van het kamp en beheer van de eigendommen der gevangenen) en er was tenslotte een medische afdeling (het bureau van de Lagerarzt) die rechtstreeks ressorteerde onder de medische afdeling van Eicke's inspectie.
XCVan de afdeling Schutzhaftlager moeten wij iets meer bijzonderheden geven.
XCOok Iller stond een SS-officier, de Sehutzhaftlagerführer, aan het hoofd; onder hem stonden de Rapportführer (de SS' er die er o.m. verantwoordelijk
voor was dat de aantallen der gevangenen steeds klopten) met de aan hem ondergeschikte Blockführer (SS'ers die toezicht hadden op één of meer ge. vangenenbarakken) en de Arbeitsdienstführer (de SS' er onder wiens leiding de gevangenen bij verschillende soorten werk ingedeeld werden) met de aan hem ondergeschikte Kommandojûhre: (SS' ers die elk verantwoordelijk waren voor het werk van een Kommando, d.w.z. van een groep gevangenen die een bepaald soort werk moesten doen). Al deze SS' ers behoorden niet tot de bewaking; de Wachtruppe, deel van een Totenkopj-Standarte, was aan het betrokken kamp toegevoegd, maar was er geen 'interne' afdehng van. Pas onder die SS' ers begon de hiërarchie der gevangenen, van de Lager älteste aan de top tot de simpelste Stubendienst (hulpje van een Stubenältester) aan de basis. Wij komen op die gevangenen-hiërarchie nog terug in een volgend hoofdstuk; hier willen wij slechts opmerken dat, in beginsel (in de praktijk lag het vaak ingewikkelder), de binnen het kamp machtigste Lageralteste toch als door een wereld gescheiden was van de laagste SS-Mann: elke SS' er was een onaantastbaar meester, heer over leven en dood - de Lagerálteste kon van de ene dag op de andere teruggestoten worden in de massa der gevangenen. Al voordat deze indeling door Eicke voorgeschreven werd, had hij als Kommandant van Dachau in '33 de regels opgesteld waaraan enerzijds de SS' ers, anderzijds de gevangenen zich te houden hadden. De gevangenen werden bij aankomst van die regels in kennis gesteld en geen dag ging voorbij waarin de praktijk van het kampbestaan het hun niet inscherpte dat het levensgevaarlijk was, niet stipt te gehoorzamen. De SS' ers kregen scholing in die regels - Eicke gaf er in Dachau herhaaldelijk een mondelinge toelichting op, die, aldus later de Kommandant van Auschwitz-Birkenau, Höss (een van de vele leidende functionarissen uit de wereld der concentratiekarnpen die Dachau als 'school+doorlopen hadden), altijd hierop neerkwam:
XC'lede Spur vat! Mitleid zeige den Staatsjeinden eine Blösse, die sie stelt sofort zu Nutzen mathen wurden. jegliches Mitleid mit Staatsjeinden sei elnes SSs-Mannes unwürdig. Weichlinge hauen in seinen Reihen keinen Platz uná wûrden gut tun, sich sa schnell wie möglich in ein Kloster zu verziehen. Er leiinne nur harte, entschlossene Männer gebrauchen, diejedem Bifehl rücksichtslosgehorchten. Nicht umsonst trügen sie den Totenkopf und die stets geladene scharfe Waffe. Sie stûnden als einzige Soldaten auck in Friedenszeiten Tag und Nacht am Feind, am Feind hinter dem Draht'l
XC1 Aangehaald door M. Broszat in Anatomie des SS-Staates, dl. II, p. 60.
anders gezegd: dienst in een concentratiekamp was militaire dienst, men was er in een permanent gevecht gewikkeld met Duitslands vijanden, men verrichtte er een taak die voor Duitslands toekomst van vitaal belang was, men was (die term raakte langzamerhand ingeburgerd)' Stacheldrahtkämpfer' ('prikkeldraadstrijder').
XCOnder de SS-functionarissen en -bewakers van de concentratiekampen zijn er in de vooroorlogse jaren sommigen geweest die hetzij tegen de scholing die zij ontvingen, hetzij tegen de functie die zij moesten uitoefenen, bezwaar hadden; dezulken konden vooral in de eerste jaren zonder moeite ander emplooi zoeken of overplaatsing aanvragen. Voldoende vrijwilligers bleven. In september '39 telden de SS-bewakingseenheden ongeveer zevenduizendvierhonderd man (er waren toen, gelijk gezegd, ca. twintigduizend gevangenen) en hadden voorts de bestaande concentratiekampen: Dachau, Sachsenhausen (mèt Neuengamme en Gross-Rosen), Buchenwald, Mauthausen, Flossenbürg en Ravensbrück, gemiddeld een kampstaf van honderd SS' ers.
XCNu willen wij, in het voetspoor van de Franse historicus Joseph Billig, onderstrepen dat de gereglementeerde concentratiekampen zich niet alleen door die reglementering, maar ook nog in een ander opzicht spoedig van de 'wilde' kampen uit de jaren '33-'34 waren gaan onderscheiden: er stond Hirnmler en zijn medewerkers scherp voor ogen dat men de gevangenen werk moest laten doen waarvan Duitsland, en speciaalde SS, kon profiteren. Dat begon al daarmee dat de nieuwe kampen, ook dus het nieuwe kamp Dachau, met alle erbij behorende SS-gebouwen (van de administratiegebouwen, de kazernes en de kantines, tot de riante villa's voor de hoogste SS-officieren toe), door gevangenen opgetrokken werden. Nadien werd een groot deel van de gevangenen voor werkzaamheden gebruikt ten behoeve van ondernemingen die van het SS-complex deel uitmaakten. Vóór de oorlog werden drie van die ondernemingen opgericht: de Deutsche Erd und Steimoerke GmbH (productie van granietblokken, bakstenen e.d.), de Deutsche Versuchsanstalt für Ernáhrung und Verpfiegung (kweken van specerijen en van kruiden die Himmler als bij uitstek doeltreffende geneesmiddelen beschouwde) en de Deutsche Ausrüstungswerke GmbH (aanvankelijk louter productie van meubelen).
XCVan die drie verdient de Deutsche Erd- ulld Steinwerlee GmbH speciale aandacht.
XCIn ' 35 en ' 36 hadden Hiders denkbeelden hoe hij Berlijn kon transformeren tot de in zijn ogen waardige hoofdstad van wat' s werelds sterkste mogendheid moest worden, vaste vorm aangenomen. Nachtenlang had hij er over gesproken met zijn geliefde architect Albert Speer en deze had het ene
gigantische bouwwerk na het andere voor hem ontworpen. In zijn toespraak voor de Reichstag op 30 januari '37 onthulde Hitler toen dat hij een 'General bauinspelaor' voor Berlijn benoemd had (Speer - diens naam noemde hij niet); die Generalbauinspektor had als taak zorg te dragen voor, aldus Hitler, 'die Ausgestaltung Berlins zw einer wirleliehen und wahren Hauptstadt des Deut schen Reiches ... Parallel damit wird eine gyosszügige Ausgestaltung dey Haupt stadt der Bewegung' (München), 'der Stadt der Reichsparteitage' (Neurenberg) 'und dey Stadt Hamburg stattfinden.'
XCEr waren voor dat alles immense hoeveelheden bouwmaterialen nodig. Weh1U, ook deze taak haalde Himmler naar zich toe: de nieuwe coneentratiekampen Buchenwald, Mauthausen, Flossenbürg en Gross-Rosen kwamen in de buurt van grote granietgroeven te liggen (Speer stelde vooral prijs op het graniet van Flossenbürg) en Sachsenhausen alsmede Neuengamme werden bij gebieden gebouwd waar men klei kon delven die zich leende voor verwerking tot bakstenen. De gevangenen die in de steengroeven werkten ofbij de baksteenfabricage betrokken waren, hadden geen denkbeeld wat er eigenlijk met die granieten blokken en bakstenen gebeurde - het was de Deutsche Erd und Stelmoeree Cmb'H die deze producten overnam en ten profijte van het SS-complex verkocht.
XCNiet lang duurde het of al deze economische bedrijvigheid (georganiseerd door het SS-Verwaltungsamt dat, voor het zich in februari '42 tot het SS Wirtschajts und Veru/altungshauptamt uitbreidde, deel was van het SS Hauptami) ging een eigen leven leiden en ook eigen eisen stellen: meer en meer werd het aantal gevangenen dat de concentratiekampen binnengevoerd werd, niet bepaald door de mate van oppositie die zich reëel in het Derde Rijk aftekende, maar door de mate waarin, gegeven Himmlers toezeggingen aan Hitler en Speer, de chef van het SS-Verwaltungsal'll.t, Oswald Pohl, behoefte had aan arbeidskrachten. Het werd zo dat Duitsers tot dwangarbeid veroordeeld werden niet nadat zij als tegenstanders van het Derde Rijk waren gaan gelden, maar precies omgekeerd: zij werden tot tegenstanders van het Derde Rijk gestempeld opdat men hen als dwangarbeiders kon gaan gebruiken. Van de ca. twintigduizend gevangenen die zich in september '39 in de concentratiekampen bevonden, behoorde meer dan de helft tot de 'zwarten': de 'asocialen'. Het ophalen van al deze gevangenen was van' 33 af de taak geweest van de politie; Gestapo en Ordnungs polizei hadden er nauw bij samengewerkt - er was geen rechter aan te pas gekomen.
XCDat men de rechterlijke macht in de daags na de Rijksdagbrand afgekondigde verordening ten aanzien van het opleggen van Schutzhaft, d.w.z. van vrijheidsberoving van individuele burgers, uitgeschakeld had, was mede voortgevloeid uit de hartgrondige afkeer van alles wat met het recht en met rechters te maken had, die in kringen van de Nazipartij en speciaalook bij Hitler leefde. Het was in de Weimar-republiek vaak gebeurd dat Nazi's, vooral leden van de SA, wegens allerlei vormen van geweldpleging veroordeeld waren - Hitler voelde zich door de rechterlijke macht hinderlijk voor de voeten gelopen. Rechters hadden, meende hij, slechts één taak: precies te doen wat hij wenste; hun onafhankelijk oordeel kon hij evenmin erkennen, laat staan waarderen, als dat van andere functionarissen van de overheid.
XCEr waren ten tijde van de Machtubernahme onder de ca. tienduizend rechters die Duitsland telde, slechts zeer weinig nationaal-socialisten, in Pruisen, het veruit grootste en belangrijkste van de Länder waaruit Duitsland bestond, waren van de zevenduizend rechters toen vermoedelijk slechts dertig lid van de NSDAP. In april '33 lieten de nieuwe machthebbers evenwel doorschemeren dat wie zich vóór I mei niet bij de NSDAP aangesloten had, op ernstige moeilijkheden in zijn carrière moest rekenen; talrijke rechters, 'vielleicht die metsten' (aldus Weinkauff in zijn Die Deutsche Justiz und der Nationalsozialismus. Ein ÜberblicP), vroegen toen het partijlidmaatschap aan. Daar bleef het niet bij. Onder leiding van Hans Frank, Hitlers advocaat in de Kampfzeit (in '39 zou hij Generalgouverneur in Krakau worden), werd in heel Duitsland de justitie gelijkgeschakeld: de justitiële souvereiniteit van de Lander werd opgeheven, de leiding van de justitie kwam overal in handen van nationaal-socialisten, alle vroegere organisaties, ook die van de advocaten, werden door nieuwe, nationaal-socialistische vervangen, de juridische tijdschriften kregen nationaal-socialistische redacties en de juridische faculteiten der universiteiten werden met nationaal-socialisten bemand. Dat de bijna zeshonderd rechters en ambtenaren van het openbaar ministerie die van Joodse afkomst waren, ontslagen werden, spreekt vanzelf In een aantal gevallen werd evenwel ook aan niet-Joodse ambtenaren van het openbaar ministerie ontslag verleend en wat de niet-Joodse rechters betrof die men kwijt wilde: daar vond men de oplossing voor datp.
1 H. Wein kauff: (1968), 108.
zij vervroegd met pensioen gestuurd werden. Rechters waren namelijk volgens de Duitse Grondwet (die fonneel van kracht bleef - Hitler wenste geen nieuwe: zij zou hem maar de handen binden) onafzetbaar; het aan de Joodse rechters verleende ontslag was dus evident ongrondwettig, maar geen machthebber maakte zich daar zorgen over. Op de rechters die in functie bleven, werd sterke pressie uitgeoefend om zich in de uitoefening van die functie te conformeren: vounissen moesten geheel volgens Hiders inzichten gewezen worden; hij gold als de bron van alle recht. 'Das Gesetz Deutschlands', zo betoogde Frank in '36, 'ist der Fiihrerwille.'l
XCEen jaar eerder, in '35, was in het strafrecht een nieuw begrip ingevoerd: 'das gesuude Volksempfinden'. Tevoren had ook in Duitsland de regel gegolden dat een daad alleen strafbaar was indien de dader in strijd met de wet gehandeld had. In de eerste twee jaren van het Naziregime deden zich evenwel gevallen voor waarin personen die volgens het regime veroordeeld moesten worden, vrijgesproken waren omdat zij niet tegen de wet gezondigd hadden. Deze beperking werd opgeheven doordat in juni '35 paragraaf 2 van het Strafgesetzbuch een nieuwe inhoud kreeg, en wel deze:
XC'Bestraft wird, wer eine Tat begeht, die das Gesetz fiir straJbar erklärt ader die nacli dem Grundgedaneen eines Strafgesetzes und nack ges~mdem Volksempfinden Bestrafung verdient. Pindei at~f die Tat kein hestimmtes Strafgesetz unmittelbar Anwenduno, sa wird die Tat nacli dem Gesetz bestraft, dessen Grundgedanken auf sie am besten zutrifft.'
XCDe invoering van het vage begrip 'das gesunde Volksempjinden' opende de deur voor grenzeloze willekeur.ê
XCOp nog een andere wijze werd de rechtszekerheid uitgehold: de positie van de advocaten werd ingrijpend gewijzigd. Aan anti-nationaal-socialistische advocaten werd geen verlof verleend, verder 11Lll beroep uit te oefenen, en de overigen werden in juli '34 verplicht, zich voortaan aan strikte richtlijnen te houden. Krachtens die richtlijnen moest een advocaat, als hij voor een 'Schädling an Volk ader Reich' optrad, in het oog houden dat de belangen van het Duitse volk prevaleerden boven die van zijn cliënt. Zulks betekende dat de advocaat die in zulk een geval primair voor de belangen van zijn cliënt opkwam, hetzij met de betrokken rechtbank, hetzij met de NSDAP, hetzij met zijn beroepsorganisatie: de Reichsrechtsde NSB'er prof. mr. J. J. Schrieke, overgenomen in het Nederlandse Wetboek van
1 Aangehaald in a.v., p. 60. 2 Vertaald tot 'het gezonde rechtsgevoel' werd het begrip injuni '43 door de secretaris-generaal van justitie,
anwaltsieammer (of met alle drie) in conflict raakte. Bovendien werden in later jaren steeds nieuwe bepalingen ingevoerd die de rechten van de advocaat beperkten: hij mocht bijvoorbeeld in politieke processenlouter contact opnemen met de verdachte, niet met diens familie of andere relaties. In juni '39 werd verder bepaald dat passages in de telastelegging die op geheime aangelegenheden betrekking hadden, pas tijdens de zitting aan de advocaat kenbaar gemaakt mochten worden (die passages kwamen dus niet voor in het afschrift van de telastelegging dat de advocaat tevoren toegezonden kreeg) - de verdachte kreeg die telastelegging hoogstens één keer te lezen (alweer: behoudens de 'geheime' passages); hij mocht haar niet behouden. Uiteindelijk kwam het vaak voor dat de verdediger pas één dag voor de openbare behandeling, soms zelfs pas één uur voor die behandeling, spreken mocht met zijn cliënt. Deze laatste was dan tijdens het vooronderzoek van alle juridische bijstand verstoken geweest.
XCWij moeten ons deze gelijkschakeling van de rechtspraak niet als een ordelijk proces voorstellen. Zeker, zij vond haar uitdrukking in keurig geredigeerde decreten en instructies van het Reichsjustizministerium, maar zij ging van de aanvang af gepaard met publieke pressie: ambtenaren van het openbaar ministerie die ten tijde van de Weimar-republiek vervolgingen tegen leden van de NSDAP, vooral van de SA, ingesteld, rechters die hen veroordeeld en advocaten die hun tegenstanders verdedigd hadden, werden het object vanluidruchtige demonstraties. Elke rechter die in een politieke strafzaak vonnis wees, was zich nu bewust dat zijn uitspraak in de partijpers gewogen en te licht bevonden kon worden en elke verdediger wist zich kwetsbaar bij het houden van zijn pleidooi (ging hij naar het oordeel der machthebbers te ver, dan kon hem de verdere uitoefening van zijn beroep onmogelijk gemaakt worden); met name in het weekblad van de SS, Das Schwarze Korps, werd een voortdurende hetze gevoerd tegen leden van de staande en de zittende magistratuur, die in hun eisen dan wel in hun vonnissen niet van voldoende 'hardheid' blijk gegeven hadden, en elke advocaat die van begrip getuigde voor de motieven van een politieke tegenstander, kreeg op gelijke wijze een veeg uit de pall.
XCWie niet overtuigd achter het regime stond, wist dat de strafrechtspraak een façade geworden was. Trouwens, wat de opvattingen van brede lagen van de bevolking betrof, was ook van belang dat menigmaalleden van de NSDAP, en zeker functionarissen van de partij, indien zij verwikkeld waren in niet-politieke strafzaken of in civiele gedingen, allerlei partij-instanties inschakelden om processen te voorkomen dan wel voor hen gunstige uitspraken af te dwingen. Heel vaak had dat het beoogde effect; dat schiep in heel Duitsland een atmosfeer waarbij men wist dat leden van de NSDAP
min of meer boven de wet stonden. Er werd algemeen geklaagd over rechteloosheid. Die klachten bleven aan de rechterlijke instanties niet onbekend; zij namen ze menigmaal in hun periodieke rapporten aan het Reichsjustiz ministerium op. De Reichsjustizminister, dr. Franz Giirtner, vroeger lid van een Beierse burgerlijke partij, nam er dan zuchtend kennis van. Hij was een zwakke figuur, machteloos ook binnen zijn eigen departement. De lakens werden daar uitgedeeld door enkele fanatieke Nazi's.
XCDat na het Rijksdagbrand-proces de Bulgaarse cornmunisten Dimitrow, Popow en Tanew en de Duitse communistische leider Torgier (alle vier op losse gronden gearresteerd) door een van de strafkamers van Duitslands hoogste rechterlijke college, het Reiehsgericht, vrijgesproken waren (december '33), had Hitler niet alleen als een zware politieke nederlaag beschouwd (dat was het ook), maar tevens als een nieuwe aanwijzing dat de bestaande rechterlijke macht niet deugde; er was toen besloten, voor belangrijke zaken een nieuwe, politieke rechtbank in het leven te roepen: het Volksgerichtshof
XCDit college- telde aanvankelijk drie Kamers (Senate) die elk uit vijf leden bestonden: twee beroeps- en drie lekenrechters ; die lekenrechters waren officieren van de Wehrmacht of van de politie dan wel gezagsdragers van de NSDAP of van haar verschillende formaties. Namens het openbaar ministerie trad voor het Volksgerichtshof aanvankelijk de Oberreichsanwalt te Leipzig op, later werd dat een aparte Oberreichsanwalt. Het Volksgerichtshofhad het recht, een eigen vooronderzoek te gelasten, maar van die bevoegdheid werd spoedig geen gebruik meer gemaakt, hetgeen betekende dat het college zich volledig afhankelijk maakte van de gegevens die de Gestapo verzameld had. Het sprak in laatste instantie (er was geen appèl mogelijk) recht in zaken van hoog-, c.q. landverraad, maar die begrippen werden zodanig uitgerekt dat alle belangrijke gevallen van illegale actie geacht werden, er onder te vallen.
XCMinder belangrijke gevallen van illegale actie of van anti-nationaalsocialistisch gedrag (daaronder vielen ook negatieve uitlatingen over het
1 Wij ontlenen onze gegevens aan W. Wagner: (I974).
regime, strafbaar gesteld onder het z.g. Heimtückegesetz 1) werden van maart '33 af behandeld door lagere politieke rechtbanken, de Sondergerichte, welker Kamers telkens uit drie zorgvuldig geselecteerde beroepsrechters bestonden. Die Sondergerichte moesten voor een versnelde behandeling zorgdragen: zij waren, in tegenstelling tot het Volksgerichtshof, niet bevoegd, een eigen vooronderzoek in te stellen (dat maakte ook hen volledig afhankelijk van de gegevens van de Gestapo) en er was ook bij die Sendergerichte geen recht van appèl.
XCOver gebrek aan werk kregen het Volksgerichtshof en de Sendergerichte niet te klagen. Wel werden tegenstanders van het regime, gelijk reeds vermeld, soms door de politie rechtstreeks naar concentratiekampen overgebracht, maar enkele bewaardgebleven cijfers doen vermoeden, dat de groep van diegenen die op aandrang van de Gestapo op de een of andere wijze berecht en tot gevangenisstraf veroordeeld werden, groter was dan de groep van hen die zonder berechting in de concentratiekampen belandden. Een uit april '39 daterend rapport van het Geheime Staatspolizei-Amt (een half jaar later werd dat Ami IV van het Reichssicherheitshauptamtï vermeldt namelijk dat in heel Duitsland van ' 33 af meer dan honderdzestigduizend personen op politieke gronden gearresteerd waren en dat van hen ruim honderdtienduizend waren veroordeeld. Een overzicht van al die vonnissen bezitten wij niet. Wij weten wèl dat het Volksgerichtshof in '34 en '35 nog maar weinig doodvonnissen velde (4, respectievelijk 9), maar toen in '36 een fanatieke nationaal-socialist, dr. Georg Otto Thierack, tot Prásident benoemd was, nam het aantal doodvonnissen spoedig toe: JO in' 36, 32 in '37, 17 in '38, 36 in '39.
XCHet is nuttig, die reeks even voort te zetten: in '40 velde het Volksgerichts hof 53 doodvonnissen, in '41 102, in '42 I 192, in '43 I 662 en in '44 2 172; over' 45 is geen cijfer bekend.
XCDe markante stijging van het aantal door het Volksgerichtshof gevelde doodvonnissen brengt ons tot een factor die wij van bijzondere betekenis achten:
XC1 Onder het z.g. Heimtûdee-Gesetz (de Boosaardigheidswet), afgekondigd op 20 december 1934, waren o.m. al diegenen strafbaar verklaard die een feitelijke bewering deden 'die geeignet ist, das Wahl des Reichs ader das Ansehen der Reichs regierung oder das der NSDAP ader ihrer Gliederungen schu/er zu schddigen"; ook negatieve publieke uitlatingen over 'leltende Personlichkeiten des Staates ader der NSDAP' waren strafbaar.
het effect van de oorlogssituatie op de opvattingen van allen die met de behandeling van Duitslands werkelijke of vermeende tegenstanders te maken hadden. Een algemene factor dus, en daarom moeilijk aan te tonen, moeilijk te 'bewijzen'. Het gaat namelijk met algemene factoren zo dat zij, juist doordat zij algemeen zijn, niet adequaat vastgelegd worden in het bronnenmateriaal waar de latere historicus van uitgaat; zij geven als het ware de atmosfeer weer waarin zich een groot deel van de gebeurtenissen afspeelt. Die gebeurtenissen worden gedocumenteerd, die atmosfeer niet.
XCWelnu, wanneer de lezer zich bij wijze van voorbeeld het betoog voor ogen stelt waarmee Eicke politieke scholing gaf aan de officieren, onderofficieren en minderen van de SS- Totenkop[-Standarten: 'Sie stünden als einzige Soldaten auch in Friedenszeiten Tag und Nacht am Feind, am Peind hinter dent Draht', dan is duidelijk hoeveel meer kracht zulk een betoog kreeg toen het inderdaad oorlog was. De gevangene, elke gevangene, werd nu tegelijk representant van Duitslands buitenlandse vijanden; hij was hun verlengstuk, hun helper, hun agent. Behandeld (en mishandeld) werd hij niet alleen op grond van wat hij zelf misdreven zou hebben, maar ook op grond van wat, volgens veel Duitsers, Duitslands vijanden aan Duitsland misdreven. De haat jegens die vijanden, dagelijks aangewakkerd in de door Goebbels gedirigeerde pers en radio, werd op de gevangenen, in ruimer zin: op allen die Duitsland in zijn macht had, uitgeleefd, ja het gehele publieke leven werd in Duitsland doortrokken van een aggressiviteit waarin geen spoor mededogen meer aanwezig was. De 'hardheid', sinds ' 33 al gepredikt als norm, werd nu zoveel gemakkelijker door miljoenen burgers overgenomen en hunnerzijds ten top gevoerd. Men zou kunnen spreken van een vergiftigde atmosfeer waarin het voor veel Duitsers vanzelf sprak dat zij zich jegens leden van andere en zeker van inferieur geachte volkeren alles mochten permitteren.
XCAllerwege eiste de oorlog zoveel mensenlevens dat aan het liquideren van tegenstanders en zelfs aan het uitroeien van gehele volksgroepen veel minder zwaar getild werd dan in vredestijd het geval zou zijn geweest. De nationaalsocialistische propaganda had het er van '33 af bij miljoenen Duitsers ingehamerd dat Duitslands tegenstanders Duitsland een plaats onder de zon misgunden, ja dat men die tegenstanders zien moest als door Joden, Vrijmetselaars, Anglo-Amerikaanse kapitalisten en bolsjewistische intriganten geleide en opgestookte samenzweerders die het op Duitslands ondergang gemunt hadden. Elke daad van militaire aggressie, de aanval op Nederland evenzeer als die op de Sowjet-Unie, was door Hitler steeds afgeschilderd als een daad van militaire zelfverdediging; de oorlog, zo heette het, was
Duitsland opgedrongen. Dat deze voorstelling van zaken op een volstrekt omdraaien van de historische werkelijkheid berustte (want de primaire wil tot de oorlog had alleen in Hitler en de zijnen geleefd en niet in diegenen die hem, veel te laat eigenlijk, de voet dwarsgezet hadden), is hier niet relevant; relevant is alleen dat de aangegeven voorstelling van zaken in de gedachtenwereld van een groot deel van het Duitse volk een overheersende plaats ging innemen.
XCHoe groot dat deel precies was, weten wij niet en zalook nooit met zekerheid vastgesteld kunnen worden. Het ligt ons verre, hier of elders in ons werk de staf te breken over alle toenmalige Duitsers (spreken wij van 'Duitsers', dan sluit dat de Oostenrijkers in): er zijn (de eerder in dit hoofdstuk gegeven cijfers tonen het aan) vele tienduizenden onder hen geweest die, van' 33 af, hun leven op het spel gezet hebben bij de bestrijding van het Naziregime - een bestrijding die plaatsvond onder omstandigheden, veel moeilijker nog dan die voor de illegale werkers in bezet Nederland golden. Anderzijds moet geconstateerd worden dat de machthebbers van het Derde Rijk ter uitvoering van de door hen beraamde en gelaste misdaden geen gebrek hadden aan helpers. Dat waren niet alleen maar toch wel in de eerste plaats Duitsers.
XCHet aantal misdrijven waarop de doodstraf stond, werd in Duitsland van het uitbreken van de oorlog af voortdurend uitgebreid. Dat geschiedde in de vorm van verordeningen waarvan de eerste, betrekking hebbend op het luisteren naar 'vijandelijke' radio-uitzendingen, al op I september '39 afgekondigd werd. Drie dagen later, 4 september, werd de doodstraf gesteld op ernstige gevallen van overtreding van de voorschriften der oorlogseconomie, op grootscheepse zwarte handel bijvoorbeeld. Zo bleef het doorgaan en in ,44 was een situatie bereikt waarbij, terwijl in de Weimar-republiek slechts op 3 delicten de doodstraf stond, die straf opgelegd kon worden bij niet minder dan 46 delicten. Een daarvan was de Z.g. Wehrkraftzersetzung en het werd al als ondermijning van die Wehrkraft beschouwd wanneer iemand twijfel uitte aan Duitslands kansen om de oorlog te winnen; de desbetreffende verordening, herfst '39 afgekondigd, had dit strafbaar gesteld indien die twijfel geuit was in het openbaar, maar het begrip 'openbaarheid' werd volledig gedenatureerd doordat begin' 40 in een aantal vonnissen gesteld werd dat al van 'openbaarheid' gesproken mocht worden indien de mogelijkheid bestond dat de desbetreffende uitlatingen, hoewel bijvoorbeeld binnens
kamers gedaan, tot anderen konden doordringen.' Die mogelijkheid was uiteraard steeds aanwezig.
XCZouden de rechters in hun vonnissen voldoende 'hard' zijn? Reichs [ustizminister Gürtner had twee Staatssekretäre, dr. Franz Schlegelberger en dr. Roland Freisler. Schlegelberger was een serviele hoofdambtenaar, Freisler een fanatieke Nazi en het was vooral onder zijn invloed dat het departement aan de ambtenaren van het openbaar ministerie, de Staats anwálte, ging voorschrijven welke straffen zij moesten eisen. Sterker nog: de Oberreichsanwálte (in Duitsland de hoogste vertegenwoordigers van het openbaar ministerie) kregen de bevoegdheid, tegen vonnissen die al in kracht van gewijsde waren gegaan, binnen een jaar beroep aan te tekenen, ja ook de bevoegdheid, vonnissen te annuleren: de zaak kwam dan voor het Reichs gerich: of voor het Volksgerichtshof Met dit alles werd het het Reichsjustiz ministerium mogelijk gemaakt, steeds nieuwe stappen te ondernemen tot de rechtbank gevonden was die het gewenste 'harde' vonnis uitsprak.
XCIn januari '41 kwam Gürtner te overlijden. Een nieuwe minister werd vooreerst niet benoemd, Staatssekretär Schlegelberger kreeg de leiding van het departement. Hij ging weer een stap verder door de Staatsanurálie voor te schrijven dat zij de door hen te stellen eisen (die als regel van het departement afkomstig waren) vóór de openbare behandeling moesten bespreken met de rechtbank: een duidelijke vorm van pressie op de rechters; die pressie werd later trouwens nog versterkt doordat het toen regel werd dat de rechtbank na de openbare behandeling in het geheim overleg pleegde met de Staatsanwalt voor de straf vastgesteld en uitgesproken werd. Dat een en ander de onafhankelijkheid van de rechtspraak in de wortel aantastte, is duidelijk.
XCWaren de fanatici tevreden? Neen. Als het Reichssicherlieitshauptamt van oordeel was dat een bepaalde verdachte ten onrechte niet tot de doodstraf veroordeeld was, dan werd hij soms (de omweg via de rechterlijke macht werd dan vermeden) uit de gevangenis gehaald, naar een concentratiekamp overgebracht en daar geëxecuteerd. De concentratiekampen kregen daardoor een nieuwe functie: zij werden oorden van executie op last van de Gestapo. De eerste gevallen van dien aard deden zich al in september '39 voor, nl. in
XC1 Men vergelijke het vonnis (november '41) van de Rotterdamse vrederechter die zes weken gevangenisstraf oplegde aan een Woerdense vroedvrouw die in een gesprek aan een kraambed de NSB'ers landverraders genoemd had; de officier van justitie had haar van rechtsvervolging willen ontslaan omdat zij niet in het openbaar gesproken had, maar de vrederechter had betoogd dat 'de volksgedachte'('das gesunde Volksempfinden'!) eiste dat zij toch veroordeeld werd. Wij behandelden dit proces in hoofdstuk 8 van deel 6 in de paragraaf 'Vrederechtspraak'. 3
Sachsenhausen; zij waren gebaseerd op een geheime instructie die Heydrich op 3 september '39 (de dag waarop Engeland en Frankrijk Duitsland de oorlog verklaarden) rondgezonden had. Wij citeren:
XC'[eder Versuch, die Geschlossenheit und den Kampfeswillen des deutschen Volkes zu zersetzen, ist rücksichtslos zu unterdrucken. Insbesondere ist gegen jede Person safort durch Festnahme einzuschreiten, die in ihren Äusserunçen am Sieg des deutschen Volkes zweifelt ader das Recht des Krieges in Frage stellt ... Wenn die Voraussetzungen der Öffentlichkeit ader der Zirkelbildung vorliegen, sind die Personen in jedem Falie fest zunehmen ..• Alsdarm ist tmverzüglich dem Chef der Sicherheitspolizei Bericht zu erstatten und um Bntscheidung über die weitere Behandlung des Falies zu bitten, da gegebenel'ifalls a4' hohere Weisung brutale Liquidierung solcher Elemente erfalgen wird.'l
XCHoeveel van die 'brutale Liquidierungen' (GUrtner heeft er tegen geprotesteerd, Hitler heeft zijn protesten afgewezen) in totaal plaatsgevonden hebben, is niet bekend, maar Weinkauff meent dat zij 'in unzähligm Fäl/en' voltrokken zijn. 2 Menigmaal was het Hitler persoonlijk die tot zulk een liquidatie opdracht gaf, meestal walmeer hij een bepaald vonnis dat hij in een krantebericht aangetroffen had, te licht had gevonden. In zijn denken waarin het uitoefenen van terreur een dominerende rol speelde, was eigenlijk maar voor één straf plaats: de doodstraf
XCEen typerend geval deed zich in maart '42 voor.
XCIn de Berliner Nachtausgobe van de zoste las Hitler in zijn hoofdkwartier dat daags tevoren een negen-en-twintigjarige technicus uit Wilhelmshaven, zekere Ewald Schlitt, die in '37 getrouwd was, herhaaldelijk twist met zijn vrouw had gehad en haar in juni '40 had mishandeld waarna de vrouw in oktober in een inrichting was overleden, door het Landgericht te Oldenburg tot vijf jaar tuchthuisstraf veroordeeld was. Dat was een zware straf, want het stond geenszinsvast dat er direct verband bestond tussen de mishandeling van de vrouwen haar overlijden, vier maanden later. Niettemin deed de uitspraak Hitler in woede ontsteken. Midden in de nacht belde hij Staats sekretär Schlegelberger op. Deze kreeg de wind van voren:
XC'Das ist ja wieder mal typisch! Bin Gewaltverbrecher wie dieser Schlitt geht fiir fünf Jährchen in einen sicheren Bau, und das auf Staatskosten, wälnend Hunderttausende van anständigen Mannern an der Front ihr Leben einseteen Iür ihre Frauen und Kinder!Anatomie des SS-Staates,Die Deutsche] ustiz und der Nauonalsozialismus. Bin Überblick, 3
1 Aangehaald door M. Broszat in dl. II, p. 104-05. 2 W. Weinkauff: p. IJ 8.
lch werde Sie und die gesamte Justiz zum Teufel jagen, wenn dieses Urteil nicht umgehend reuidiert wird! Umgehend! Und wenn das nicht geschieht, dann werde ich die gesal'nte Rechtssprechung und die gesamte Strafverfolgung einfach dem Reichs führer-SS uberantworteni')
XCHitler werd op zijn wenken bediend: het vonnis tegen Schlitt werd door de betrokken Oberreichsanwalt geannuleerd, het Reiihsgericht nam de zaak opnieuw in behandeling en legde de doodstraf op. Schlitt werd op 2 april onthoofd.
XCDat laatste feit was aan Hitler bekend toen hij in een toespraak in de Reiihstag ruim drie weken later, op 26 april, fel van leer trok (hij was dat al lang van plan geweest, het geval-Schlitt was niet meer dan een bruikbare aanleiding) tegen de Duitse justitie. 'lch erwarte', riep hij uit,
XC'dass mir die Nation das Recht gibt, überall dort wo nicht bedingungslos ..• gehorcht und gehandelt wird, sofort einzugreifen und dementsprechend hendein zu dürJen ... Ebenso erwarte ich, dass die deutsche[ustiz versteht, dass nicht die Nation ihrentweyen, sondern sie der Nation wegen da ist ... lch hahe (urn nur ein Beispiel zu erwähnen) kein Verstandnis dafür, dass ein Verbrecher, der im Jahre 1937 heiratet und dann seine Frau sa lange misshandelt. bis sie endlidi geistesgestört wird und an den Folgen einer letzten Misshandlung stirbt, zu fünf [ahren Zuchthaus verurteilt wird, in einem Augen blick, in dem Zehntausende brave deutsche Manner sterben mussen, urn der Heimat die Vernichtung durch den Bolschewismus zu ersparen ... lch werde von jetzt ab in diesen Fallen eingreifen und Richter, die ersichtlidi das Gebot der Stunde nicht erkennen, ihres Amtes entheben.>
XCDaverende toejuichingen! Op voorstel van Goering, president van de Relchstag, kreeg Hitler de bevoegdheid, iedere functionaris, hoog of laag, te ontslaan, 'ohne all bestenende Rechtsvorschrijten gebunden zu sein.?
XCSchlegelbergers dagen waren geteld. In augustus' 42 verdween hij, Freisler werd president van het Volksgerichtshof en er werd een nieuwe Reichsjustiz minister benoemd: de aftredende president van het Volksgerichtshof, de al genoemde dr. Otto Georg Thierack.
XCOp het beleid van Freisler zowel als op dat van Thierack moeten wij hier iets dieper ingaan.
XCWij herinneren aan de cijfers die wij eerder gaven over de door het Volks gerichtshof gevelde doodvonnissen: 102 in '41, 1192 in '42, 1662 in '43 en 2 172 in '44. De meest markante stijging deed zich van' 41 op '42 voor en het
XCMaar ook over Thierack, Reichsiustizminister sinds augustus '42, mocht de Führer tevreden zijn!
XCOp I8 september '42 keurde de nieuwe minister in een bespreking met Hinunler goed dat 'asocialen' die hun straf uitzaten, aan de Gestapo ter
1 Niet in bezet Nederland maar wèl in het (Bohemen en Moravië) en in de geannexeerde delen van Frankrijk, België en Polen was het even competent als in Duitsland in engere zin, zij het dat in die delen van Frankrijk, België en Polen de berechting vaak in feite overgelaten werd aan de en de
beschikking gesteld zouden worden (d.w.z. naar de concentratiekampen overgebracht) "zur Vernichtung durch Arbeit'; hetzelfde zou geschieden met de Sicherungsverwahrte (beroepsmisdadigers die krachtens rechterlijk vonnis na het uitzitten van hun straf tot opsluiting in een gesloten inrichting veroordeeld waren), met Joden, Zigeuners, Russen en Polen die tot meer dan drie jaar -, en met Tsjechen en Duitsers die tot meer dan acht jaar gevangenisstraf veroordeeld waren, en tenslotte zouden Joden, Zigeuners, Russen en Polen die zich voortaan aan strafbare feiten zouden schuldig maken, in het geheel niet meer voor de rechter komen, 'sondem', zo heette het in de desbetreffende notitie, 'durch den Reichsführer-SS erledigt werden.'l
XCEind september deed Thierack mededeling van deze besluiten aan alle Duitse Oberlandesgerichtpräsidente (in ons land te vergelijken met de presidenten der gerechtshoven) en Generalstaatsamuiilte (te vergelijken met de procureurs-generaal bij de gerechtshoven). 'Inlasten', zo betoogde hij ter toelichting,
XC'liegt der deutsche Kolonialboden. Das setzt aber uoraus, dass wir die dort lebenden Völker vernichten mussen (brutal spreche ich das var Ihnen aus), sie mindestens nieder halten müssen, In diesen Ostgebieten soil man keine Gerichte mifziehen. Gerichte können das dortige Volkstum nicht vemichten, nicht dezimieren; das muss aber ge schehen, Das kann nut die Wehrmacht und die Polizei.'
XCOok over de gevangenen die hij aan Himmler zou uitleveren, sprak Thierack. Er zaten op dat moment in Duitsland in alle gevangenissen en andere gesloten inrichtingen bij elkaar bijna honderdnegentigduizend gedetineerden, onder hen zevenduizendvierhonderd ter beschikking gestelden (Sicherungsverwahrte) en zevenduizendzeshonderd die meer dan acht jaar gevangenisstraf gekregen hadden. 'Diese fünfzehntausend Asozialen hátte der Reichsiustizminister im vorigen Winter töten lassen können, vielleicht tinter Erfrieren, wie unsere Soldaten erjroren sind. Auch sie müssen vernichtet werden, und zurar durch Einsatz, Sie wetden alle', aldus Thierack, 'dort eingesetzt werden, UlO sie zugrunde gehen": in de concentratiekampen.ê
XCDe transporten die uit de nieuwe regeling voortvloeiden, namen vrij veel tijd in beslag, maar eind april '43 waren blijkens een ongedateerde notitie van het Reichsjustizministerium in totaal bijna vijftienduizend gevangenen, onder wie bijna vierduizend Sicherungsvetwahrte, naar de kampen overge
1 Neur. doe. ! Verslag van Thieraeks bespreking op 29 sept. 1942, samen gevat in Weinkauff: p. 153-54·
bracht; men had toen drieduizend mannelijke gevangenen, hoofdzakelijk Sicherungsverwahrte, nog achtergehouden omdat zij bij de wapenproductie die in en vanuit talrijke inrichtingen plaatsvond, niet gemist konden worden.
XCKunnen wij op die cijfers afgaan? Dat is twijfelachtig. Volgens een brief van Pohl aan Thierack- zouden namelijk tot I april '43 in alle eoncentratiekampen alleen al bijna dertienduizend Sicherungsverwahrte opgenomen zijn, bijna driekwart in Mauthausen, en van die bijna dertienduizend, van wie de eersten begin oktober '42 door de justitie overgedragen waren, zouden in nog geen zes maanden tijd bijna zesduizend gestorven zijn. Vreemde tegenspraak! Volgens Thierack waren er in september '42 in heel Duitsland zevenduizendvierhonderd Sicherungsverwahrte, van wie eind april' 43 nog geen vierduizend aan de Sicherheitspolizei overgedragen waren, en volgens Pohl zouden er bijna dertienduizend naar de concentratiekampen overgebracht zijn. Welke administratie deugde niet? Die van het Reichsjustizministerium of die van het SS-Wirtschafts und Vetwaitungshauptamt waar Pohl aan het hoofd stond? Wij nemen aan: de laatste, maar wij hebben geen zekerheid.
XCHoe dat zij, de lijn werd doorgetrokken: in april '43 werd riader bepaald dat men alle Joden die tot gevangenisstraf veroordeeld waren, los van de duur daarvan (de minimumgrens van drie jaar liet men vallen), na het uitzitten van hun straf naar het concentratiekamp Auschwitz ofhet eoncentratiekamp Majdanek zou transporterenê en dat Polen die meer dan zes maanden straf achter de rug hadden (ook bij hen werd de minimumgrens van drie jaar losgelaten), in de dichtstbijzijnde kampen zouden terechtkomen. Wij moeten wel aannemen dat op de eerste transporten uit de periode oktober '42-april '43, daargelaten hoeveel personen zij omvat hebben, talrijke andere gevolgd zijn; daaromtrent zijn geen bijzonderheden bekend en wij weten dan ook niet hoeveel slachtoffers er in totaal krachtens Thieracks afspraken met Himmler geweest zijn. Niet onvermeld blijve dat Thierack dank zij zijn hulpvaardigheid een concessie in de wacht gesleept had: op bevel van Himmler had het Reichssicherheitshauptamt zijn bevoegdheid, bepaalde gevangenen, ongeacht het tegen hen gewezen vonnis, uit hun cel te halen en in een concentratiekamp te executeren, aan de Reichsjustizminister persoonlijk
XC1 Neur. doc. NO-I28S. • De overdracht van gevangenen aan het SS-complex is een gevolg geweest van de aandrang uit SS-kringen en wij mogen het als een voorbeeld zien van het geslaagde streven van de SS om in bezet Nederland bepaalde maatregelen door te drukken nog voor zij in Duitsland genomen waren, dat, zoals wij in deel 6 opmerkten,joden die in Nederlandse gevangenissen opgesloten waren, al in augustus '42, d.w.z. vóór Thieracks eerste afspraken met Himmler, naar Auschwitz gedeporteerd werden.
overgedragen. Himmler wist die bevoegdheid bij Thierack in goede, d.w.z. in grijpgrage handen.
XCWij hebben tot dusver, wat de oorlogsjaren betreft, uitsluitend geschreven over de beleidsregels die binnen het Duitse justitiële apparaat toegepast zijn. Hoe ontwikkelde zich nu de regeling krachtens welke niet de justitie maar de Gestapo bevoegd was, personen naar een concentratiekamp over te brengen, waartoe hun, gelijk eerder weergegeven, een Schutzhaftbefehl uitgereikt moest worden? Dat Schutzhaftbefehl was steeds afkomstig geweest van het Reichssichemeitshauptamt; deze centrale had daartoe dan van een Staats polizeistelle of Staatspolizeileitstelle een voorstel ontvangen (een Schutzhaft antrag) waarbij steeds het nodige 'bewijsmateriaal' gevoegd was. Toen Duitsland bezette gebieden ging besturen waar Bejehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD benoemd werden, moesten dezen dezelfde administratieve weg volgen. Die procedure werd spoedig vereenvoudigd. Op 16 mei '40 (Nederland was zojuist bezet) bepaalde Heydrich dat voorstellen tot het opleggen van Schutzhaft voortaan per telex ingediend konden worden, het 'bewijsmateriaal' mocht daar op volgen. Het gevolg was dat het voorstel veelal goedgekeurd werd zonder dat het Schutzhaft-Referat van het Reichssicher heitshauptamt de moeite genomen had, zich in het 'bewijsmateriaal' te verdiepen; trouwens, daarvoor kwamen spoedig ook veel te veel voorstellen binnen. In talrijke gevallen bleef het Reichssicherheitshauptanu intussen wèl het Schutzhaftbefehl opstellen dat aan de gevangenen uitgereikt moest worden, maar in augustus '41 bepaalde Heydrich dat dat document hun alleen maar mocht worden getóónd, althans voorzover zij buitenlanders waren: zij mochten het niet behouden (Heydrich vreesde dat, als een gevangene ontsnapte, de vijandelijke propaganda van zulk een stuk gebruik zou gaan maken);' Nog een vereenvoudiging werd aangebracht: in mei '43 gaf Heydrichs opvolger Kaltenbrunner de hogere functionarissen van de Sicherheitspolizei het recht, Polen (met uitzondering van de maatschappelijk vooraanstaanden onder hen) uit eigen bevoegdheid Schutzhaft op te leggen: de omweg via de Berlijnse centrale kwam dus te vervallen. Daarbij tekenen wij nog aan dat sinds' 41 al tienduizenden Russische arbeiders (Ostarbeiter) de concentratiekampen bitmengevoerd waren zonder dat de Schutzhaft-regeling
XC1 Talrijke gevangenen moesten pas na aankomst in de concentratiekampen met hun handtekening bekrachtigen dat het Schutzhaftbefehl
in welk opzicht ook op hen toegepast was. Was het dus enerzijds zo dat bij de administratie van de gevangenen van het SS-complex een zorgvuldig voorgeschreven, pijnlijke nauwkeurigheid in acht genomen werd, anderzijds hadden al die voorschriften slechts een beperkte geldigheid, werd er althans op enorme schaal buiten de voorschriften om gehandeld.
XCHet was, al in de vooroorlogse jaren, gebruik geweest dat in de Schutz haftantrag ook werd aangegeven, hoe 'gevaarlijk' de betrokken gevangene was. Daarmee correspondeerde dan het voorstel: de indiener kon voorstellen dat aan de betrokkene bijvoorbeeld zes maanden, of een jaar, of onbepaalde tijd Schutzhaft opgelegd werd. Men ging (niet bekend is, sinds wanneer) drie opklimmende gradaties in de Schutzhaft onderscheiden: I, II en III,en III,III, en op grond daarvan bepaalde Himmler eind '40 dat voortaan ook drie soorten concentratiekampen onderscheiden zouden worden. Heydrich deed daar mededeling van in een rondschrijven d.d. 2 januari' 4I. 1 Tot Stufe I ('[/,iralle urenig belasteten und unhedingt besserungsjahigen Schutzhäftlinge, ausserdem [iir Sonderjálle und Einzelhaft') behoorden Dachau, Sachsenhausen en Auschwitz I (eennieuw concentratiekamp, begin '40 opgericht). Stu[e I kende ook nog een Stu[e Ia ('frtr alle alten und bedingt arbeitsjáhigen Schutzhäftlinge, die noch in Heilkräutergarten beschäftigt uierden kó'nnen'): Dachau; Himmler verwachtte wonderen van die 'Heileráuter' en bij Dachau bezat de Deutsche Versuchsanstalt [ür Ernáhrung und Verpfiegung er een kwekerij van. Bij Stufe II ('[ür schu/erer belastete, jedoch 110ch erziehungs und besserungsfahig« Schutz häftlinge') waren Buchenwald, Flossenbürg, Neuengamme en Auschwitz II ingedeeld - dat laatste kamp, Birkenau (wij zullen het als regel met die naam aanduiden"), bestond nog niet maar er was al wel tot de oprichting besloten, waarbij wij nog aantekenen dat toen ook al vaststond dat Bitkenau de plaats zou zijn waar men enkele miljoenen Joden door vergassing om het leven zou brengen. Tenslotte was er dan Stu[e III: '[iir schwer belastete, insbesondere aucli gleichzeitig kriminell vorbestrafte und asoziale, d.h. kaum noch erziehbare Schutzhäftlinge'; daartoe behoorde slechts één kamp: Mauthausen,
XCVan hoe geringe betekenis in feite deze indeling van de eoncentratiekampen in de Stujen I, Ia, II en III geweest is, zal uit het vervolg van dit deel blijken; men kan aan Heydrichs rondschrijven eigenlijk slechts één conclusie vastknopen: dat allen die er kennis van namen (en daartoe beHSSuPF,IC Farben
1 Neur. doe. NO-473; exemplaar in 172 f. 2 Zo zullen wij ook Ausch witz het grote kamp niet ver van Auschwitz, waar de o.m. een fabriek voor kunstrubber liet bouwen, als regel aanduiden met de naam van de dichtstbijzijnde plaats: Monowitz.
hoorden in Den Haag stellig Harster, de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, en het hoofd van de Abteilung IV van zijn staf, Deppner, en vermoedelijk ook Rauter), wisten dat deportatie naar Mauthausen gelijk stond aan een doodvonnis. Wat voor zin had het immers, 'kaum noch erziehbare Schutzhäftlinge' in leven te laten? Dat was in strijd met de gehele ideologie van het nationaal-socialisme en speciaal met die van de SS.
XCDe Schutzhaft-regeling werd in bezet Nederland aldus toegepast dat Schutz häftlinge aan wie een Schutzhaftbefehl uitgereikt of getoond was, tot aan de oprichting van het concentratiekamp Vught (januari '43) naar eoncentratiekampen in Duitsland overgebracht werden. Toen Vught er eenmaal was, en wel als 'officieel', onder het SS- Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt ressorterend kamp (in de Duitse stukken heet het als regel 'KL Herzogen busch'), moesten de 'lichte' en 'middelbare' gevallen in Vught opgesloten worden, 'Überführungen ins Reich finden' , aldus in januari '43 een rondschrijven van Harster, 'nur noch bei solchen Häftlingen statt, die in die Stufe III eingewiesen sind'1 - en met' Stufe III' werd niet Stufe III van de eoncentratiekampen bedoeld, maar Stufe III van de graad van 'gevaarlijkheid' der gevangenen, van de Schutzhaft-regeling dus. Harster bepaalde toen ook dat men voor het overbrengen van Schutzhäftlinge van de Stujen I en II naar Vught niet op een Schutzhaftbefehl hoefde te wachten.
XCDe overige karnpen in Nederland die wij in dit deel zullen beschrijven, ressorteerden niet onder het SS- Wirtschafts und Verwaltungshauptamt: met uitzondering van het kamp Ommen, dat wij als een creatie van General kommissar Sclunidt moeten zien, ressorteerden zij onder de Befehlslwber der Sicherheitspolizei und des SD. Dat gold voor de gijzelaarskampen in NoordBrabant, voor de tweeJudendurchgangslagerWesterbork en Vught en voor de kampen Schoorl en Amersfoort. Schoorl werd van juni '41 af als 'Poli zeiliches Durchgangslager' aangeduid en Amersfoort (dat Schoorl in de nazomer van '41 ging vervangen) kreeg dezelfde naam. Dat wil niet zeggen dat allen die Amersfoort binnengevoerd werden, vandaar naar Duitsland gevoerd zijn: Amersfoort was óók een kamp waar men een periode van detentie kon doorbrengen die door de Sicherheitspolizei in bezet Nederland
Tabel I: Arrestaties door de 'Sicherheitspolizei' in Duitsland en in het 'Protektorat' en de 'Ostgebiete' in oktober 1941 'Cross 'Protektorat u. Totaal Deutschland' Ostgebiete'
XCKommunismus, Marxlsmus 1 544 530 1074 Opposition 2 1518 2278 3796 Kathol. Kirchenbewegung 80 336 416 Evangel. Kirchellbewegung 12 12 [uden 162 314 476 Wirtschafi 200 34 234 Arbeitsniederlegungen 7729 827 8556 Verhotener Umgang mit Polen 531 65 596
XCuit eigen bevoegdheid opgelegd was; het was tenslotte tevens een kamp waar arrestanten wier zaak nog in onderzoek was (Untersuchungshäftlinge), ondergebracht waren.
XCEr zijn enkele statistieken bewaardgebleven die een beeld geven van de aantallen personen die, kennelijk blijkens opgave van het Reichssicherheits hauptamt, in bepaalde perioden gearresteerd zijn. De eerste statistiek'' (zie Tabel I) heeft betrekking op de maand oktober I94I en betreft alleen de arrestanten in Gross-Deutschland en in 'Proktetorat und Ostgebiete', d.w.z. in Bohemen-Moravië en in de geannexeerde delen van Polen.'Marxismus'Anatomie des SS-Staates, p.
10nder werden kennelijk alle socialisten begrepen. 2 D.w.z.: de overige politieke tegenstanders. 3 Weergegeven door M. Broszat in dl. II3.
XCMen ziet: veruit de meeste arrestaties hadden in oktober 4I plaatsgevonden wegens neerleggen van het werk: zonder verlofhet werk verlaten en kleine stakingen; hoeveel Duitse, hoeveel buitenlandse arbeiders zich daaraan schuldig gemaakt hadden, is niet bekend. Ook over de opgelegde straffen licht deze statistiek ons niet in. Met nadruk willen wij er bovendien op wijzen dat het een statistiek is van arrestaties, niet van deportaties die natuurlijk ook een vorm van vrijheidsberoving zijn. In oktober' 41 waren in Duitsland de Jodendeportaties al begonnen. Daarvan vinden wij niets in Tabel I terug.
XCTabel III (zie pag. 41) geeft, met vergelijkbare beperkingen, de cijfers voor de arrestanten van de Sicherheitspolizei niet alleen in Duitsland, maar ook in de bezette gebieden ('buitenland') in het eerste, resp. tweede kwartaal van 1944; wat het tweede kwartaal betreft, is elke kategorie in Duitsers en buitenlanders onderverdeeld, in het eerste slechts de kategorie 'Neerleggen van het werk'.
XCEen vergelijking tussen de Tabellen I en II is niet wel mogelijk doordat zij elkaar, wat de gebruikte kategorieën betreft, niet dekken en doordat wij uit Tabel II wel kunnen afleiden, hoeveel Duitsers gearresteerd werden, maar uit Tabel I niet. Opvallend is opnieuw het aantal arrestanten wegens neerleggen van het werk: 8556 in oktober '41 (Duitsland, Protektorat en Ostgebiete) en in het eerste halfjaar van' 44 gemiddeld 34 325 per maand (Duitsland èn de bezette gebieden). Het zijn die gedragingen geweest die in oktober' 41 tot ruim de helft, in het eerste halfjaar van '44 zelfs tot twee-derde van alle arrestaties geleid hebben. Opvallend zijn verder, met uitzondering van het Protektorat en de Ostgebiete in oktober '41, de lage cijfers voor de gearresteerde kerkelijke ambtsbedienaren; Hitler had nu eenmaal de algemene scherpe vervolging der kerken tot na de oorlog uitgesteld.
XCWij hebben er geen denkbeeld van waar al deze arrestanten terechtgekomen zijn. Hun aantallen stegen met grote sprongen (eerste kwartaal '44: I33926, tweede kwartaal: 176760), welnu: zoals wij eerder weergaven, zaten volgens minister Thierack eind september' 4I in alle Duitse gevangenissen en andere gesloten inrichtingen bij elkaar bijna honderdnegentigduizend gedetineerden vast en in juni '44 warenhet, blijkens een naoorlogse Duitse publikatie, nagenoeg evenveel: opnieuw ca. honderdnegentigduizend,Der lautlose Aufstand. Bericht uber die Widerstandsbeu/egung des Deutschen Volkes 1933
1 Gebaseerd op twee statistieken voor de maanden januari t.e.m. maart en april t.e.m, juni 1944 in Günther Weisenborn, Walter Hammer en Guntram Prüfer:
XC.....,"'<to\\O\O <'1\0\0 .... 0\\0 V""\I:'-O 0 "'<tV""\\O I:'-\O"'<tl:' V")('I"')V"\("() \QOOOI""')O\.q. O\.COV') ("I"')\C)...q-V"\H\QOOOI""')O\.q. O\.COV') ("I"')\C)...q-V"\HO\.COV') ("I"')\C)...q-V"\H("I"')\C)...q-V"\H 0 <'I
XC....., 0\ 0 0\00 00 1:'-\0 <'I V""\ I:' VlH """.q-HOO H ['-..\0 t"--M Ooo..,....H C'l('l"')O\Or'lr'l ",HOC H\Qrq..q.V\""".q-HOO H ['-..\0 t"--M Ooo..,....H C'l('l"')O\Or'lr'l ",HOC H\Qrq..q.V\H ['-..\0 t"--M Ooo..,....H C'l('l"')O\Or'lr'l ",HOC H\Qrq..q.V\['-..\0 t"--M Ooo..,....H C'l('l"')O\Or'lr'l ",HOC H\Qrq..q.V\t"--M Ooo..,....H C'l('l"')O\Or'lr'l ",HOC H\Qrq..q.V\Ooo..,....H C'l('l"')O\Or'lr'l ",HOC H\Qrq..q.V\C'l('l"')O\Or'lr'l ",HOC H\Qrq..q.V\",HOC H\Qrq..q.V\H\Qrq..q.V\ 0\ V""\ 00 \0 1:'-0 I:'-"'<t o t:!~6~'g~~~ <'I 0\00\0 "'<t .... \0
XCg~-8'f;;~;t~("f"')V'\ "'<t \0 \0 <'I 4 1 00 0 V""\\0 o "'<t o "'<t 00 00 V""\\0 o <'I o .... 0\0 00 \0 I:'I:'<'I <'I 0\ \0 00 \0 o o \0 I:'\0 I:'o 0\ "3 o
van wie ongeveer een kwart uit vrouwen bestond.' Er moeten evenwel door de Sicherheitspolizei ook in Duitsland steeds meer arrestaties verricht zijn. Vermoedelijk zijn van de gearresteerde personen die hun werk neergelegd hadden (had dit de vorm aangenomen van stakingen, dan duurden die stakingen slechts kort), velen gestraft door opzending naar een van de Arbeitserziehungslager (wij behandelden die strafkampen reeds in ons vorige deel, hoofdstuk 5, in de paragraaf'Werken in Duitsland'), maar het ligt voor de hand, verder te veronderstellen dat talrijke arrestanten in de concentratiekampen terechtkwamen. Zeer zeker gold dat voor een groot deel van diegenen die als arrestanten meegeteld zijn in de rubriek Wider standsbeu/egung {Ausland}: bijna zevenduizend in het eerste kwartaal van '44, acht-en-een-halfduizend in het tweede.
XCHier willen wij dan stilstaan bij een merkwaardige, door Hitler zelf geïnspireerde regeling die het lot van vele honderden gearresteerde Nederlandse illegale werkers bepaald heeft: de regeling die gold voor de Z.g. Nacht-und Nebel-gevangenen. 24
1 Die ca. 190 000 waren als volgt verdeeld: 38 000; 66 000; 47 000 (opsluiting in een was in Duitsland een zwaardere vorm van detentie dan opsluiting in een 2 565; 9 000; 8 500; 19500. (Opgave in Albrecht Wagner: in dl. I, p. 276). Ten aanzien van het begrip willen wij vermelden dat in december ,41 in Duitsland een verordening verschenen was die bepaald had dat Polen en Joden die in de gedeelten van Polen woonden welke door Duitsland in '39 ge annexeerd waren, onderworpen zouden zijn aan aparte bepalingen op het gebied van het strafrecht. In een groot aantal gevallen die in de rest van Duitsland niet golden, zouden zij tot de doodstraf veroordeeld worden; werden zij tot een vrijheidsstraf veroordeeld, dan moesten zij die, aldus een instructie van het niet in de gevangenissen maar in aparte strafkampen boeten. In juni' 44 waren uiteraard alle Joden reeds uit die strafkampen naar concentratie- of vernietigingskampen overgebracht en voor veel Polen gold hetzelfde. Uit de statistiek moet men evenwel afleiden dat zich toen in die aparte, onder het ressorterende strafkampen nog bijna twintigduizend Polen bevon den. Het totale aantal van de Poolse burgers die onder de berecht zijn, is niet bekend. 2 De belangrijkste stukken terzake vormen Neur. doe. PS-669.
XCToen, na het begin van de Duitse invasie in de Sowjet-Unie, in geheel bezet Europa de geest van verzet sterker werd en het illegale werk van communisten en anderen een grotere omvang aannam, gaf Hitler in september '41 twee bevelen die betrekking hadden op de bestrijding en de vervolging van illegale werkers. Het tweede bevel hield de Nacht-und-Nebel regeling in.
XCIn het eerste bevel, medio september door generaal Keitel, Chef van het Oberkommando der Wehrmacht, aan alle Wehrrnachtbefehlshaber, onder wie Christiansen, doorgegeven', stond: 'Bei j edem Vorfall der Auflelmung gegen die deutsche Besatzungsmacht, gleichgültig wie die Umstánde un Einxelnen liegen mogen, muss auf kommunistische Urspri.inge geschlossen werden:' Er moest dan onmiddellijk op de scherpste wijze ingegrepen worden, 'dabei ist zu bedenken, dass ein Menschenleben in den betroffenen Landern vielfach nichts gilt.' Zou een Duitse militair door toedoen van de bevolking om het [even komen, dan zou 'im allgemeinen die Todesstrafe für 50-100 Kommunisten als angemessen gelten. Die Art der Vollstreckung muss die abschreckende Wirkung noch erhöhen' dat was een suggestie om de veroordeelden op te hangen.
XCDe berechting ressorteerde in Nederland ten dele onder de Wehrmacht befehlshaber, ten dele onder de Reichsleomrnissar : Christiansen heeft stellig Hiders bevel aan Seyss-Inquart doorgegeven. Welnu, deze dacht er niet aan om het uit te voeren. Hoe kon men motiveren dat bij elk 'Vorfall der Auflehnung gegen die Besatzungsmacht' tot 'leommunistische Ursprünge' geconcludeerd werd? En was niet te voorzien dat, als men op het neerschieten van één Duitse militair zou antwoorden met de executie van vijftig tot honderd communisten, de grootste deining zou ontstaan? Intussen, het Führer befehl wás er iets moest Seyss-Inquart doen. Dat 'iets' werd een verordening, midden oktober' 4I afgekondigd", die (hetgeen nooit eerder gebeurd was) ingeleid werd met enkele propagandistische zinnen welke, dunkt ons, niet alleen voor de bevolking in bezet gebied maar ook voor Hitler bestemd waren: 'Duitsland strijdt voor de toekomst van Europa tegen de vijandelijke machten. Deze strijd eist het onverbiddelijk neerslaan van alle pogingen tot tegenwerking.' Daarop volgde in artikel I een strafbedreiging die nauwelijks algemener geformuleerd kon worden:
XC'Hij die opzettelijk een ingevolge geldende rechtsvoorschriften strafbaar feit pleegt, hetwelk tot oogmerk heeft dan wel aanleiding kan geven tot het in gevaarva
1 Rondschrijven, sept. 1941, van Keitel aan alle (Neur. doe. 2 1941, p. 835-36).
brengen van de openbare orde of van de veiligheid van het openbare leven ... , wordt als saboteur gestraft met de dood.'
XCEr zou dan voorts, zo bleek mede uit deze verordening, de versnelde procedure gelden die in Duitsland van' 33 af toegepast werd door de politieke rechtbanken, de Sondergerichte. In Duitsland functioneerden in '41 meer dan 70 van die Sondergerichte die elk verscheidene Kamers telden. Nu kreeg ook bezet Nederland een Sondergericht: niet een nieuwe rechtbank, maar het Duitse Obergericht, in de zomer van '40 opgericht, zou, als zulk een' saboteur' berecht moest worden, als Sendergericht fungeren. Notabene: de telastelegging behoefde aan die 'saboteur' niet eens schriftelijk uitgebracht te worden, zij kon tijdens de zitting mondeling geschieden.
XCOok die bepaling zien wij als uitvloeisel van het streven van Seyss-Inquart, Hitler tevreden te stellen. Zij is, voorzover valt na te gaan, in de processen voor het Obergericht als Soadergericht nimmer toegepast. Al bij al: een merkwaardig voorbeeld zowel van Seyss-Inquarts laveerkunst als van de mate waarin hij het zich, mede gegeven Hiders opvallend gebrek aan belangstelling voor Nederland, kon veroorloven, in feite zelfs van Führerbefehle af te wijken.
XCEen tweede voorbeeld vinden wij in de Nacht-und-Nebel-regeling. Daarover nu het volgende.
XCEind september '41 gaf Hitler in zijn hoofdkwartier de mondelinge instructie dat opsporing en vervolging van illegale werkers met verdubbelde kracht ter hand genomen moesten worden. Zij moesten in beginsel, zo bepaalde hij, steeds ter dood veroordeeld worden, maar als het doodvonnis niet snel uitgesproken en de executie niet snel voltrokken kon worden, dan achtte hij het beter dat de bedrijvers van illegale daden, 'mindestens aber die Haupttäter', naar Duitsland gebracht werden, waarna hun nabestaanden verder niets meer van hen te horen zouden krijgen; het zou zijn alsof de betrokkenen 'in Nacht und Nebel' verdwenen waren. Duidelijk is het dat Hitler beoogde, op deze wijze de druk die van de arrestaties zou uitgaan, te versterken; bovendien zouden bijvoorbeeld de 'in Nacht und Nebel' verdwijnende Nederlandse arrestanten geen bijstand van Nederlandse verdedigers krijgen.
XCHet duurde enige maanden (Hitler was in die tijd geheel in beslag genomen door de grote stormloop op Moskou) voor die denkbeelden in een schriftelijke instructie neergelegd werden, maar begin december' 41 was het zo ver: op 7 december keurde Hitler als Führer und Oberster Befehlshaber der Wehr macht nieuwe 'Richtlinien für die Verfolgung von Straftaten gegen das Reich oder die Besatzungsniacht in den besetzten Gebieten' goed. In dit stuk werd de
Nacht-und-Nebel-regeling ten principale aangegeven; uit het stuk bleek voorts dat Keitel bevoegd was haar nader uit te werken. Keitel deed dat in een bevel d.d. 12 december. Illegale werkers, zo stond daarin, mochten in de bezette gebieden slechts berecht worden wanneer het doodvonnis waarschijnlijk was en de executie 'grundsätzlich irmerhalb einer Woche nacli Fest nahme des Täters' kon plaatsvinden. Waren die voorwaarden niet aanwezig, dan moest de Geheime Feldpolizei de arrestanten naar Duitsland overbrengen. Zij werden daar dan 'Wehrmachtgefangene' en konden er in het geheim door een Wehrmachtgericht berecht worden. 'Die Richtlinten treten', zo heette het aan het slot, 'drei Wochen nack ihrer Unterzeichnung' (dat was dus: drie weken na 12 december '41) 'in Kraft. Sie sind bis auf weiteres in allen besetaten Gebieten, mit Ausnahme von Dänemark, anzuwenden' - Denemarken, waar de regering in april' 40 gecapituleerd had, nam nu eenmaal een speciale positie in.
XCZeven wekenlater, op 2 februari '42, ging er van Keitel weer een nieuwe oekaze uit. Daarin werd bepaald dat de Nacht-und-Nebel-regeling alleen in Noorwegen, Nederland, België en Frankrijk toepassing zou vinden, niet dus in Oost- en Zuidoost-Europa, en dat de naar Duitsland over te brengen gevangenen die spoorloos zouden verdwijnen, door een Staatspolizeistelle of -leitstelle in ontvangst genomen zouden worden. Daarmee had de Gestapo greep op de zaak gekregen. Zij liet niet los: in april' 42 werd bepaald dat de naar Duitsland overgebrachte of alsnog over te brengen Nacht-und-Nebel gevangenen, voorzover zij niet voor berechting door een militaire rechtbank in aanmerking kwamen, voor een van de Senate van het Volksgerichtshof of voor een Sendergericht zouden moeten verschijnen.
XCVan de mate waarin Nacht-und-Nebel-gevangenen berecht zijn (de speciale positie van de Nederlanders onder hen komt aanstonds aan de orde), heb ben wij geen volledig overzicht. Het schijnt dat talrijke militaire rechtbanken er niet voor gevoeld hebben, dit soort zaken in behandeling te nemen en dat als gevolg daarvan de meeste Nacht-und-Nebel-processen gevoerd zijn voor het Volksgerichtshof dan wel voor een van de drie Sendergerichte die competent verklaard waren: die te Keulen, Essen en Kiel. Alleen al aan die drie Sender gerichte waren eind '42 meer dan zesduizend Nacht-und-Nebel-gevangenen toegewezen en het Volksgerichtshofbegon met ca. 200 zaken (één zaak kon op talrijke illegale werkers betrekking hebben) in behandeling te nemen. Aan de voor het Volksgerichtshof verschijnende Nacht-und-Nebel-gevangenen werd in ongeveer de helft van de gevallen de doodstraf opgelegd - gegevens met betrekking tot de vonnissen van de drie genoemde Sendergerichte zijn niet bekend.
XCWat gebeurde nu met de Nacht-und-Nebel-gevangenen die niet ter dood veroordeeld werden?
XCZij vielen in drie kategorieën uiteen: gevangenen bij wie het er, nog voor zij berecht werden, naar uitzag dat zij vrijgesproken zouden worden, gevangenen die inderdaad vrijgesproken werden, en gevangenen aan wie gevangenisstraf opgelegd werd. Welnu, in juni en oktober' 42 werd bepaald dat de eerste twee kategorieën aan de Gestapo overgedragen en naar coneentratiekampen gebracht zouden worden, en in november' 43 werd vastgesteld dat voor de derde kategorie na het uitzitten van hun gevangenisstrafhetzelfde zou gelden. In de concentratiekampen deed dus een nieuwe soort gevangenen haar intrede: de Nacht-und-Nebel ofwel NN-Häftlinge; hun was elk contact met hun familie of vrienden verboden.
XCDe meeste van die NN-Häftlinge kwamen in de concentratiekampen Gross-Rosen en Natzweiier (Elzas) terecht, vooral in Natzweiler. Dat had twee oorzaken. De eerste was dat het Reichssicherheitshauptaiut op voorstel van I-Iarster in september '43 bepaalde dat alle NN-Häftlinge van 'Germaanse' afkomst in Natzweiier samengebracht moesten worden, de tweede dat zich onder de naar schatting zevenduizend NN-Häftlinge, die in totaal in de kampen terechtkwamen (in Natzweiler óók talrijke Nederlandse politieke gevangenen die tevoren in Buchenwald, Dachau en Neuengamme opgesloten geweest waren), meer dan vijfduizend Fransen bevonden hebben.
XCZiet men op deze ontwikkeling terug, dan is, dunkt ons, vooral één ding duidelijk: integrale toepassing van de oorspronkelijke NN-regeling zou hebben betekend dat nagenoeg alle in West-Europa gearresteerde illegale werkers gevangenen van de Wehrmacht zouden worden - dat was voor Himmlcr en het Reichssicherheitshauptamt kennelijk onaanvaardbaar. Zij hebben allereerst weten te bereiken dat niet de Wehrmacht maar de Gestapo de naar Duitsland overgebrachte gevangenen in handen kreeg; vervolgens, dat de berechting in hoofdzaak toevertrouwd werd aan het Volksgerichtshof en aan drie Sondergerichte; en tenslotte, dat al die gevangenen die niet ter dood veroordeeld waren, vroeg of laat in de concentratiekampen belandden, zulks ook dan wanneer de Gestapo-zelf dan wel de competente rechtbank van oordeel was dat de betrokkenen onschuldig waren. Het lot dat die onschuldigen trof, had kennelijk met het feit te maken dat de gehele Nacht und-Nebel-regeling niet tot de buitenwereld mocht doordringen.
XCWat is er nu met die regeling in bezet Nederland gebeurd?
XCToen Hitlers Richtliuien d.d. 7 december '41 en Keitels nadere instructies d.d. 12 december bij het Reichshommissariat binnenkwamen, wekten deze stukken daar grote verbazing. Wat Hitler en Keitel voorgeschreven hadden, betekende een volledige doorbreking van de in bezet Nederland gevolgde praktijk: als men conform handelde, dan diende men de gehele Duitse berechting van illegale werkers in Nederland
praktisch uitgesloten dat men illegale werkers zeven dagen na hun arrestatie krachtens een gerechtelijk vonnis kon executeren - alle politieke gevangenen zouden dus als NN-Häftlinge aan de Wehrmacht overgedragen moeten worden en naar Duitsland moeten verdwijnen. De stukken werden aan Wimmers medewerker Rabl voorgelegd; deze concludeerde medio februari '42 (veel haast was niet betracht), "dass die Farm, in der diese Fûhrenoeisung durchgeführt worden ist, uns nicht verbindet, da wir dem Oberleoniniando der Wehrmaclst nicht unterstehen', en Winuner plaatste (naar wij aannemen: na een bespreking met Seyss-Inquart) bij Rabls conclusie de aantekening: 'Wir tun vorläufig uichts.?
XCHoe zou Hitler daarop reageren?
XCSeyss-Inquart ging rugdekking zoeken. Dat deed hij bij Himmler. Toen deze in mei '42 in bezet Nederland kwam, o.m. om bij de eedsaflegging van de Nederlandse SS op Hitler aanwezig te zijn, legde Seyss-Inquart hem het denkbeeld voor om de Nacht-und-Nebel-regeling een iets andere inhoud te geven, nl. om haar toe te passen op een wijze die rekening hield met de moeilijkheden waarvoor Duitsland in de loop van de oorlog zou kunnen komen te staan: illegale werkers die men eigenlijk ter dood zou moeten brengen, zou men als NN-Häftlinge laten verdwijnen; het zou dan lijken alsof zij geëxecuteerd waren - in bezet gebied zou het effect dus hetzelfde zijn maar denkbaar was dat men de betrokkenen op een gegeven moment, bijvoorbeeld warmeer een compromis getroffen moest worden, tegen de Geallieerden zou uitspelen als een soort politieke gijzelaars; zij waren tenslotte, aldus Rauter na de oorlog, 'zeer waardevolle mensen'. 2 Om Hinunler voor dit denkbeeld te winnen, werd hij in persoonlijk contact gebracht met enkele 'zeer waardevol' geachte arrestanten : twee, voorzover wij weten. De een was de marconist H. J. Jordaan die op 3 mei ill het kader van het Englalldspiel gearresteerd was, de ander de conunandant van de OD ill de provincie Utrecht, W. A. H. C. Boellaard, die twee dagen later in Amsterdam in Duitse handen gevallen was. Van Himmlers gesprek met Jordaan weten wij, doordat deze begin september '44 in Mauthausen geliquideerd is, niets af - Boellaard heeft, nog in de gevangenis, zijn ontmoeting met Himmler
1 K. Rabl: 19 febr. 1942 dossier VO 1/43). 2 PRA-Den Haag: p.v. inz. W. Harster (8 okt. 1948), p. 42 (getuige Rauter).
uitgebreid beselireven- en wij moeten wel aannemen dat beiden, wat hun persoonlijkheid betrof (Jordaan was bovendien het type van een 'blonde Germaan'), op Himmler een uitstekende indruk gemaakt hebben: hij gaf zijn accoord aan wat Seyss-Inquart hem voorgesteld had.
XCToen de zaak eenmaal zover was, bracht Seyss-Inquart in de Duitse rechtspleging een wijziging aan waardoor zij meer zou lijken op die waartoe in Duitsland met betrekking tot NN-Häftlil1ge besloten was. Op 21 mei, kort na Himmlers vertrek, bepaalde de Reichskommissar in een verordening'' dat het Obergericht dat, gehjk men zag, reeds sinds midden oktober '41 als Simder gericht kon fungeren bij de berechting van 'saboteurs', nu algemeen als Sendergericht in werking zou treden in alle gevallen waarin in Duitsland een
XC1 Voordat hij met Himmler in contact werd gebracht, werd Boellaard op I I mei eerst ondervraagd door Heydrich die Himmler bij zijn bezoek aan Nederland vergezelde; het kwam toen tot een gesprek over de oorlogssituatie waarbij Heydrich Boellaard honend feliciteerde met de Russische communisten als bondgenoten waarop Boellaard prompt repliceerde: 'Ik kan het Duitse volk evemnin feliciteren met zijn Japanse bondgenoten.' Na het gesprek werd Boellaard aangeboden, een doodvonnis te ontgaan door toe te treden tot de Wciffen-SS - hij weigerde. Drie dagen later, op I4 mei, werd hij uit zijn cel gehaald en naar het door Seyss-Inquart bewoonde landgoed 'Clingendaal' gebracht. Hij kwam daar tegenover Himmler, Seyss-Inquart, Rauter en Harster te staan, meldde zich als 'Hauptmann Boellaard der Königlichen Niederldndischen. Feldartillerie' en werd toen door Himmler (een man, zo schreef hij later, met 'doordringende ogen' en van een 'sluwe intelligentie') geattakeerd: 'Jullie zijn toch Germanen, waarom vechten jullie dan tegen ons?' Boellaard: 'Het woord Germanentum ligt ons niet zo; wij zijn in de eerste plaats Nederlanders ... Bovendien houden wij van onze vrijheid en zijn koppig.' Himmler: 'Ja, ja, echte Germaanse eigenschappen. Maar in uw volkslied staat toch: Wilhelmus van Nassouwen ben ik, van Duitse bloed?' Boellaard: 'Er staat bovendien in: 'Het vaderland getrouwe blijf ik tot in de dood.' ' Het gesprek kwam op het verzetswerk van de OD. 'Het is een organisatie', zei Boellaard (bedoelend zijn mede-gearresteerden te beschermen), 'die eerst in actie komt, als de Duitsers hier weggaan.' Himmler, 'met overslaande stem': 'Weggaan, weggaan!? Wij Duitsers gaan hier nooit weg!' Boellaard: 'Dat is dan in afwijking van wat de Rijkscommissaris ons steeds gezegd heeft, Reichsführer.' In die geest werd het gesprek nog enige tijd voortgezet, lopend nu. 'In ieder bosje waar wij langs komen, knielen of staan', aldus BoelIaards beschrijving, 'gewapende SS-mannen, de ogen eerbiedig en onderworpen. Leica's klikken, de wacht komt langs, drie man achter elkaar, vlak bij Himmler in paradepas. Hij wenkt af: geen eerbewijzen. Een bespottelijk tafreel.' Het onderhoud eindigde met een lofrede van Himrnler op 'de Führer, de man van wie de domme Hollanders niet weten, welk een zegen hij voor de wereld is.' (W. A. H. C. Boellaard in 0 en V, dl. I, p. 598600). Met omstreeks honderd andere Nederlanders, allen Nacht-und-Nebel-gevangenen, werd Boellaard ongeveer eenjaar later naar Natzweiler gevoerd; van hen stierven vier-en-zestig. 2 VO 56/42 (Verordeningenblad,
Sendergericht bevoegd was. Meer nog. In Seyss-Inquarts verordening van juli '40 'betreffende de Duitse rechterlijke rnacht voor strafzaken'! was bepaald dat in Nederland, zoals ook in Duitsland het geval was, vonnissen die al in kracht van gewijsde waren gegaan, binnen een jaar geannuleerd konden worden; die annulering zou uitgesproken worden door de Reicks kommissar op voorstel van de Generalstaatsanwalt (de hoogste vertegenwoordiger van het Duits openbaar ministerie), maar alleen dan walmeer het recht verkeerd was toegepast; er moest dan een nieuw proces plaatsvinden. Die regeling werd door Seyss-Inquart bij verordening van I juli' 42 gewijzigd", en wel in twee opzichten: hij schakelde de Generalstaatsanwalt uit, hij bepaalde dat hijzelf kon eisen dat het Obergericht de al berechte zaak opnieuw zou berechten, en hij schonk zichzelf de bevoegdheid om tot die annulering over te gaan niet alleen in gevallen van verkeerde toepassing van het recht maar ook walmeer er 'andere gewichtige redenen tot twijfel aan de juistheid van een vonnis' zouden bestaan. Anders gezegd: wanneer hij van mening was dat een bepaald vonnis, hoezeer ook in overeenstemming met de feiten en met de rechtsbepalingen, niet 'hard' genoeg aankwam, dan kon hij dat vonnis annuleren en een nieuw proces doen aanspannen. Kwamen er nu ooit klachten van Hitler, dan kon Seyss-Inquart zijn Führer geruststellen: hij zou er dan op wijzen dat hij geheel uit eigen bevoegdheid vonnissen tegen illegale werkers kon annuleren en dat ook bezet Nederland voor alle gevallen die in Duitsland onder een Sondergericht vielen, een Sendergericht bezat met een vereenvoudigde procedure.
XCMet dat al had Seyss-Inquart op één wezenlijk punt de gehele Nacht-und Nebel-regeling naast zich neergelegd: de berechting van illegale werkers bleef in Nederland plaatsvinden en er was geen sprake van overdracht van hun zaken aan rechtbanken in Duitsland. Het OKW en het Reichsiustiz ministerium namen daar geen genoegen mee, maar het werd november '43 voor die instanties er met klem op gingen aandringen dat nu eindelijk Nederlandse illegale werkers voor de voor hen bestemde rechtbank in Duitsland gebracht zouden worden: het Sondergericht te Essen. Er vond toen een bespreking in Den Haag plaats waar Deppner, hoofd van Abteilung IV van de staf van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD (de functionaris dus die de Schutzhaft-voorstellen aan het Reichssicherheitshauptamt placht voor te leggen), betoogde dat het Sendergericht te Essen niets van de Nederlandse verhoudingen wist en dus inkapabel was om Nederlandse arrestanten te berechten. Spoedig bleek bovendien dat dat Sendergericht zo overbelast was dat het niet eens tijd had om tot die berechting over te gaan.
XC1 va 52/40 (a.v., 1940, p. 181-90). 2 va 71/42 (a.v., 1942, p. 340-56).
XCDe correspondentie over deze zaak was nog gaande toen Hitler op 30 juli '44 een nieuw decreet ondertekendel : door de gehele berechting van illegale werkers werd een streep gehaald; zij moesten, als zij op heterdaad betrapt waren, ter plaatse neergeschoten worden. Deze opheffing van de berechting betekende dat alle gevangenen, ook in bezet Nederland, volledig in de macht kwamen van de Sicherheitspolizei: geen rechtbank had meer iets met hen te maken; welke gevolgen dit had, komt in deel 10 aan de orde.
XCVoor wij nu de algemene ontwikkeling van het systeem der 'officiële' concentratiekampen gedurende de tweede wereldoorlog gaan beschrijven, willen wij twee aspecten behandelen waarvan wij het eerste reeds genoemd hebben: de kampen als oorden van executie. Het tweede aspect wordt gevormd door het gebruik dat van de karnpen gemaakt is om medische experimenten uit te voeren.
XCWat de karnpen als oorden van executie betreft, herinneren wij er aan dat, van september' 3 9 af en 0111. te beginnen in Sachsenhausen, talloze misdadigers die hun straf in gevangenissen uitzaten, naar de concentratiekampen overgebracht werden waar men hen afmaakte, meestal met een nekschot; eerst geschiedde dat op last van het Reuhssichemeitshauptamt, later, nl. van september '42 af, op last van Reichsjustizminisier Thierack ; het aantal slachtoffers is niet bekend. Daarnaast zijn de karnpen vaak gebruikt om gevangenen, nietvande Duitse justitie maar van de Siclierheltspolizei (Polizei häftlinge) te executeren; alleen al in Auschwitz I zijn er omstreeks dertigduizend doodgeschoten, hoofdzakelijk Polen. Doodgeschoten ill de kampen zijn ook talloze personen die door rechtbanken van allerlei soort ter dood veroordeeld waren: menmaakte het zich gemakkelijk. Waarom zou men de moeite nemen om de officiële beul te ontbieden of een executiepeleton te formeren wanneer het voldoende was om de betrokkenen bij een concentratiekamp af te leveren? Zo werden op 3 mei '42 de twee-en-zeventig
1 Neur. doe. D-762, dl. XXXV, p. 503-04.
terdoodveroordeelden van het grote 'eerste' OD-proces, na in Amersfoort gevonnist te zijn, in Sachsenhausen met een nekschot afgemaakt.
XCTen aanzien van nog een andere groep fungeerden de kampen als oorden van executie: de Russische krijgsgevangenen.
XCDe Wehrtuacht had in de campagnes van '4I en in mindere mate in die van' 42 miljoenen Russische militairen gevangen genomen. De Sowjet-Unie had de uit '29 daterende Geneefse conventie voor de behandeling van krijgsgevangenen niet ondertekend - Hitler stelde zich (in strijd met alle menselijkheid en trouwens ook met het volkenrecht-) op het standpunt dat hij ten aanzien van de Russische krijgsgevangenen de handen vrij had. Zij werden onder de ellendigste omstandigheden in primitieve Wehrmacht-kampen opgesloten, die Gejangenen sind', aldus Himmler in zijn eerder behandelde toespraak te Posen, 'nach Zehntausenden und Hunderttausenden an Entkräfiung, an Hunger gestorben,' Himmler vond dat, toen hij op die 4de oktober' 43 het woord voerde, wèl jammer: 'Wir haben damals', zei hij, 'die Masse Mensch nicht sa gewertet, wie wir sie heute als Rohstoff, als Arbeitskrafi uierten. Was letztenEndes, wenn icli in Generatlonen denke, nicht schade ist' (hoe minder Russen, hoe beter), 'was aber heute wegen des Verlustes der Arbeitskräfie bedauerlich ist.'
XCHoeveel Russische krijgsgevangenen in kampen van de Wehrmacht te gronde zijn gegaan, is niet precies bekend. Soms werden zij opgesloten in aparte gedeelten van 'normale' krijgsgevangenenkampen. Richard Pape, een militair van de Royal Air Force, die in september '4I met zijn toestel in Twente neerkwam, in bezet gebied o.m. geholpen werd door de groep van Édouard de Nève maar na enige tijd gearresteerd werd en toen naar een krijgsgevangenenkamp in Duitsland gezonden, heeft van de toestand waarin zich het Russische kampgedeelte bij het betrokken kamp in de lente van '42 bevond, de volgende beschrijving gegeven:
XC'The Germans avoided entering the Russian compounds as much as possible. The soup was invariably pushed through the gate, and the Russimt bread rations pitched over the wire into the snow. The Russian captives, when feeding time came round, fought like savage animals. I watched once, but never again, 300 wasted, feverish and dying Russians crawl, totter andfight towards a dustbin of cabbagesoup. In thefurious scramble the container was toppled into the slush and snow, and the prisoners flopped on their bellies, lapping up the liquid, screaming, clawing and biting. One almost living skeleton
1 De ook door Duitsland ondertekende en geratificeerde conventie schreef namelijk in artikel 82 voor dat ook de militairen van een mogendheid die zich niet bij de conventie aangesloten had, humaan behandeld moesten worden.
bit alf part of his comrade's ear in the melée. Even the guards could not stand the ghastly spectacle and openedfire into the seething and writhing ant-heaps of humans'>
XCKorte tijd later kreeg Pape opdracht, uit het Russische kampgedeelte lijken op te halen:
XC'Along I went with five New Zealanders, accompanied by two guards, to the Russian camp next to our own, and with bayonets behind us we entered. It was with strained feelings that we entered the Russian barracks, cesspools of typhus, and abounding with lice, on duty as undertakers. Inside the barracks, case hardened as I was, my stomach heaved. I had never realised that human life could be so debased. I never imagined that the smell from human beings could be so horrible. Through the barracks we passed to the respective wash-houses at the ends, morgues full of emaciated and presumably dead Russians, their faces like white, dried, fatty bacon, limbs like sticks, and the mockery offlesh which covered them riddled with big blue scabs'»
XCWaar het nu op aankomt is dat in de periode zomer '41-zomer '43 toen Himmler nog louter 'in generaties' dacht, vele tienduizenden Russische krijgsgevangenen in miserabele toestand naar de concentratiekampen overgebracht waren (ook naar het kamp Amersfoort - wij komen er op terug); men schreef hen daar niet in, men propte hen in een paar barakken, liet een deel verhongeren en maakte de overigen af In Auschwitz waren die krijgsgevangenen ten getale van meer dan tienduizend de eerste slachtoffers van vergassingen", in Dachau werden minstens zesduizend door SS' ers op het schietterrein van de Waffen-SS dat niet ver van het kamp lag, doodgeschoten, in Buchenwald minstens zevenduizend, en in Sachsenhausen werden eerst achttienduizend, vervolgens nog eens vijfduizend van het leven beroofd, deels door hen te laten verhongeren, deels door hen neer te schieten. In enkele kampen, in elk geval in Sachsenhausen, Dachau, Buchenwald, Neuengamme, Gross-Rosen en Mauthausen, werden (in Sachsenhausen in september '41, elders in de tweede helft van '42) voor deze en dergelijke executies identieke z.g. 'Genickschussecken' ('nekschot-hoeken') ingericht, vermoedelijk op voorschrift van de Inspektion der Kotizentrationslager+ WijBoldness be my friendGenickschussecke'Station'Station'
1 Richard Pape: (1953), p. 14!. 2 A.v., p. 15!. 3 Ook andere Russische krijgsgevangenen zijn er barbaars behandeld; zo waren van ruim tien duizend hunner die eind '41 bij de bouw van het kamp Auschwitz II (Birkenau) in gezet werden, in mei '42 nog maar honderdzes-en-tachtig in leven. • In Sachsen hausen maakte de deel uit van waartoe later ook een gaskamer behoorde. Verder kwamen de gevangenen niet; vandaar dat dit met de laatste letter van het alfabet aangeduid werd. Sachsenhausen had de eerste
citeren een beschrijving van die inrichting in het kamp Mauthausen (waar overigens ook enkele honderden Russische krijgsgevangenen vergast zijn) ;
XC'Diese Ecke bifand sich im Raume zwischen der Gaskommer und dem Leichen kühlraum des Krematorlums. Sie war in ihrem oberen Teil mit einem aus Brettern bestehenden Kugelfang versehen, im unieren gekachelten Teil bifand sich eine Wasser leitung. Dort stand aueh eine scheinbare Messplatte mit langern Schlitz und eine Zeitlang ein mit schwarzem Tuch verhulltes Gestell (aussehend wie ein grosser Foto-apparat), sodass der hineingiführte Hafiling der Ansicht sein konnte, er werde abgemessen oder fotografiert. Die anwesenden SS' er hatten des ~fteren durch ihr Reden den Vorgang des Messens, bzw. des Fotografierens vorgetäuscht.'
XCHet slachtoffer werd de Genickschussecke binnengevoerd, moest er op de plaat gaan staan, Z.g. om zijn lengte te laten meten dan wel om gefotografeerd te worden; uit de gleuf werd hij dan door een kogel getroffen, afgevuurd door een ss' er die achter de gleuf verborgen stond.
XC'Unmittelbar nach einer souhen Erschiessung wurde die Tür zum Leichen-Kiihlraum aufgerissen urul die dahinter wartenden Hiiftlinge des Krematorium-Kommandos mussten die Leiche schnellstens in den Leichenbunker transportieren. Auch zurück gebliebene Blutspuren mussten von diesen HäJtlingen sofort beseitigt werden. Danach wurde die TÜT der Leichenkammer geschlossen und das nächste Opfer in den Raum giführt.
XCDas Heranbringen des Häftlings, seine Erschiessuno und der Abtransport der Leiche dauerten durchschnittlicb 2 Minuten'l
XChet nieuwe slachtoffer had niets gehoord, de schoten werden steeds overstemd door de luide muziek van een grammofooninstallatie.
XCMen schat dat van de vijf-en-halfmiljoen Russische militairen die zich hebben moeten overgeven, een miljoen door de Einsatzgruppen en in de concentratiekampen geliquideerd is en dat in de karnpen van de Wehrmacht en in de concentratiekampen bijna twee miljoen driehonderdduizend zijn bezweken.
XCGenickschussecke;Die Geschichte des Konzentrationslagers Mauthausen, Dokumentation p.
aangezien die inrichtingen elders min of meer identiek ingericht waren, lijkt de conclusie dat er een centrale opdracht voor gegeven is, verantwoord. 1 Hans Marsalek: (1974), 161.
XCMauthausen is ook een kamp geweest waar niet-Russische krijgsgevangenen vermoord zijn.
XCDie krijgsgevangenen stonden onder de bescherming van de al genoemde Geneefse conventie. Op de voor hen geldende regels komen wij in het volgende hoofdstuk terug - wij willen hier slechts vermelden dat het aan krijgsgevangenen volkenrechtelijk toegestaan was (en is), uit hun gevangenschap te ontvluchten; mislukte die vlucht en vielen zij weer in handen van de mogendheid die hen vasthield, dat mochten zij voor hun poging niet excessief gestraft worden. Hoeveel Geallieerde krijgsgevangenen in de jaren '39-'43 in totaal een vluchtpoging gewaagd hebben, is niet bekend, maarer is aanleiding om te veronderstellen dat het er zovelen waren dat de maatregelen die van Duitse kant nodig waren (grote opsporingsacties, extrascherpe bewaking van de karnpen), door de Duitse machthebbers als een hinderlijke last werden gevoeld; begin februari '44 werd namelijk door het Oberkollll1lando der Wenruiacht (naar wij aannemen: op instructie van Hitler persoonlijk) bepaald dat Geallieerde krijgsgevangenen, die bij hun vlucht gegrepen waren, ter liquidatie naar Mauthausen gevoerd moesten worden. Buiten deze actie (die de naam 'Aktion Kugel' kreeg) vielen de Britse en Amerikaanse krijgsgevangenen, behoudens dan dat zij, als zij opnieuw gegrepen waren, voorlopig naar aparte detentie-oorden moesten worden overgebracht. Hitler en het Oberkol'n/'l'/ando der Wehrmacht vreesden kennelijk dat, als bekend werd dat ook Britten en Amerikanen vermoord werden, represailles genomen zouden worden tegen Duitse krijgsgevangenen in Britse en Amerikaanse handen. De kansen op ontdekking waren overigens gering, want de Akiion Kugel werd in diep geheim uitgevoerd: met betrekking tot de slachtoffers werd aan de Wehnnachtauseunjtstelle, die inlichtingen placht te geven aan het Internationale Rode Kruis, bericht dat zij ontvlucht en spoorloos verdwenen waren.
XCOnder de Britse krijgsgevangenen vielen er toch slachtoffers, namelijk vijftig', maar dit optreden tegen hen had in zoverre met de Aktion Kugel niet te maken dat Mauthausen er geen rol in speelde.
XC1 Eind maart '44 slaagden zes-en-zeventig officieren en onderofficieren van de Royal Air Force, onder wie de Nederlander B. van der Stok, er in, te ontsnappen uit hun kamp te Sagan dat dicht bij de Oder ligt. Slechts drie hunner wisten Engeland te bereiken: van der Stok en twee Noren die bij de RAF dienden. Van de overigen werden vijftien naar Sagan teruggevoerd, drie in een ander krijgsgevangenenkamp en vijfin Sachsenhausen opgesloten; de resterende vijftig werden
XCTussen maart' 44 en februari' 45 zijn in totaal minstens ca. vierduizendzevenhonderd Z.g. K(ugel)-Häftlinge in Mauthausen om het leven gebracht, soms doordat men hen in de Genicksc/-tussecke doodschoot, soms doordat m.en hen aan uithongering bloot stelde, soms doordat men hen vergaste. De meesten hunner waren (alstoevoeging als het ware op de oorspronkelijke instructies) toch weer Russische militairen die gevangen genomen waren na de grote liquidatie-acties die wij eerder beschreven en die uit allerlei werkkampen waren ontsnapt; hoeveel Russische slachtoffers er gevallen zijn en hoeveel slachtoffers tot andere nationaliteiten behoord hebben, weten wij niet precies; er zijn in elk gevalonder die slachtoffers minstens zestien uit hun kamp ontvluchte Nederlandse officieren geweest: één die begin april' 44, zes die begin mei met een nekschot afgemaakt zijn, vijf die eind februari '45 zijn vergast en minstens vier die in de tussenliggende maanden om het leven gebracht zijn.
XCWij voegen nog toe dat in Mauthausen begin september '44 zeven-enveertig personen die door Engelse of Amerikaanse geheime diensten uitgezonden waren dan wel met die diensten contact hadden gehad, op gruwelijke wijze vermoord zijn; tot hen behoorden enkele tientallen Nederlanders die wij als directe of indirecte slachtoffers van het Englandspiel moeten zien - meer hierover in deel 9. Wij merken nu slechts op dat men de moord op de Englandspiel-agenten zien moet als een uitvloeisel van weer een ander geheim bevel van Hitler dat medio oktober' 42 uitging, het Z.g. Kommando befehl; dit hield in dat leden van de Britse Commando-eenheden (kleine groepen die verrassings-aanvallen uitvoerden op door Duitsland bezette kusten) 'bis mil den Ietzien Malm niederzumachen' waren- - hieronder vielen evenwel blijkens een nader bevel dat extra geheim moest blijven (de ontvangers moesten het hun toegezonden exemplaar terstond vernietigen) ook leden van "Sabotagetrupps' die door U-Eoote aan land waren gezet, en 'Pallschirm-Agenten', 'Sollie sich', aldus de slotzin van dit nadere bevel, 'die Zweckmässigkeit ergeben, aus Vernchmungsgrunden einen ader zwei Mann zunáchst noch auszusparen, sa sind diese nack ihrer Vernehmung sojort zu er sihiessen/?
XCdoor de Gestapo doodgeschoten. Bevel tot deze oorlogsmisdaad kwam, schijnt het, van Hitler persoonlijk.
XCVan der Stok was de mall geweest die, zoals wij in deel S hoofdstuk IQ (in de paragraaf 'Een weg via het strand') beschreven, als Engelandvaarder het plan ontwikkeld had waarop mr. S. E. Hazelhoff Roelfzema had voortgewerkt.
XC1 Hitler: Bevel, IS okt. 1942 (Neur. doc. PS-49S, IMT, dl. XXVI, p. 100-02). 2 Hitler: Bevel, IS okt. 1942 (a.v., PS-S03, a.v., p. II7-20).
XCBehalve oorden van executie waren de concentratiekampen ook oorden van uitroeiing: uitroeiing van Joden en Zigeuners, Zij vond in hoofdzaak plaats door vergassing en de meeste slachtoffers behoorden tot de Z.g. RSHA-transporten: dat waren de transporten die van Berlijn uit door Eichmann en zijn staf (Referat IV B 4 van het Reichssicherheitshauptamt) georganiseerd werden. Er zijn evenwel ook buiten de RSHA-transporten om Joden en Zigeuners omgekomen. De Einsatzgruppen hebben in de bezette delen van de Sowjet-Unie (daartoe behoorden ook het vroegere oostelijke deel van Polen en de vroegere Baltische republieken) naar schatting meer dan een miljoen Joden en ca. dertigduizend Zigeuners vermoord, hoofdzakelijk door hen en masse neer te schieten; zij hebben ook wel gebruik gemaakt van vergassingsauto's: gesloten vrachtauto's waar uitlaatgassen in de laadruimte gevoerd worden. Diezelfde auto's zijn gebruikt in Joegoslavië waar ca. zestigduizend Joden en ca. dertigduizend Zigeuners om het leven gebracht zijn. Voorts zijn naar schatting vijf-en-dertigduizend Joden geliquideerd in het concentratiekamp Stutthof (bij Danzig) dat aanvankelijk niet onder de Inspektion der Konzentrationslager ressorteerde, en is naar schatting een half miljoen Joden te gronde gegaan in de ghetto's in OostEuropa; tenslotte zijn vele tienduizenden Joden die, na aankomst met een RSHA-transport,'normaal' in de concentratiekampen ingeschreven waren, hetzij in die kampen gestorven of vermoord (in Auschwitz-Birkenau veelal nadat zij bij een Z.g. selectie voor de gaskamers aangewezen waren), hetzij te gronde gegaan in het kader van de evacuatie-transporten die in de zomer van '44 begonnen. De slachtoffers van de Endlösung die onmiddellijk voor de gaskamers bestemd waren, werden evenwel, als zij in het desbetreffende kamp aankwamen, niet ingeschreven of op andere wijze geregistreerd (ook al hun persoonlijke papieren werden vernietigd): mede daarom staan hun precieze aantallen niet vast.
XCEr zijn vier concentratiekampen geweest die uitsluitend als vernietigingskamp gefungeerd hebben; één, Chelmno (Duitse naam: Kulmhof), lag in
XCChelmno begon in december '41 te functioneren. In dit kamp werd gebruik gemaakt van de vergassingsanto's der Einsatzgruppen en van een gaskamer. De Poolse commissie voor oorlogsmisdaden schatte na de oorlog het aantal Joodse slachtoffers op meer dan driehonderdduizend, de Duitse justitie is later tot een lager cijfer gekomen: minstens honderdtwee-en-vijftigduizend. Men moet dit verschil aldus interpreteren dat de Duitse justitie onweerlegbare gegevens bezat waaruit het cijfer I52 000 resulteerde; dat behoeft op zichzelf nog niet te betekenen dat de Poolse schatting onjuist is. Het kamp in Chelmno werd eind maart' 43 buiten bedrijf gesteld.
XCVoor de oprichting en het in bedrijf houden van de kampen Belzec, Sobibor en Treblinka werd in het Genera/gouvernement door de Höhere SS- und Polizeiführer in het district Lublin, SS-Gruppenführer Odilo Globocnic (tevoren Gauleiter van de Nazipartij in Wenen), een aparte staf gevormd. Die staf kreeg de aanduiding 'Einsatz' (of 'Einsatzstab') 'Reinhard' (het begrip 'Reinhard' was vermoedelijk ontleend aan Heydrichs voornaam), de leiding van die staf werd aan een SS-SturmbannfiJhrer toevertrouwd, Hermann Höflel, en onder deze was SS-Oberfiihrer Christian Wirth werkzaam als Inspektor des SS-Sonderkommandos des Einsatzstabs Reinhard. Wirth was een Kriminalkommissar uit Stuttgart die (hetzelfde geldt voor talrijke leden van de Einsatzstab) sinds de winter van ' 39 op '40 in Duitsland veel te maken had gehad met het liquideren van krankzinnigen, Hij verdeelde zijn Sender kommando over de drie genoemde kampen. Voor die kampen stonden geen vergassingsauto'ster beschikking: er werd gebruik gemaakt van dieselmotoren welker uitlaatgassen de gaskamers vulden. In Belzee arriveerden de eerste transporten in maart' 42, in Sobibor in mei, in Treblinka in juli.
XCIn Treblinka kwam het begin augustus '43 tot een opstand van de gevangenen die er, op straffe van onmiddellijke liquidatie, hulpwerkzaamheden moesten verrichten; ca. zeshonderd hunner wisten te ontvluchten van wie evenwel niet meer dan veertig als onderduikers of guerrillastrijders het
1 Höfle was de man te wiens behoeve, zoals wij in hoofdstuk 2 van ons vorige deel vermeldden, door de te Krakau eind september '43 aan Ranter gevraagd werd of Rauter hem kon helpen, doordat hij een functie in Nederland zou krijgen. (Brief, 24 sept. 1943, van de aan Rauter 1 c)).
einde van de oorlog haalden. Treblinka bleef tot eind augustus, wellicht tot oktober '43 in gebruik; toen moest een Kommando van ca. dertig Joden de gebouwen afbreken en op de plaats waar het kamp gestaan had, ter camouflage een boerderij bouwen. Nadien werden de leden van dit KOI/I mando doodgeschoten.
XCIn Sobibor, waarheen tussen begin maart en eind juli' 43 ruim vier-endertigduizend Joden uit Nederland gedeporteerd zijn (later in dit deel zullen wij veelmeer over Sobibor schrijven), kwam het midden oktober' 43 tot een opstand. Ca. driehonderd Joden wisten toen te ontsnappen. Omstreeks vijf-en-dertig hunner bleven inleven. Het kamp werd na die opstand gesloopt.
XCNa de opstanden in Treblinka en Sobibor werden de leden van het SS-Sanderkammando des Einsatzstabs Reinhard samen met een deel van de bewakers (onder hen Oekraïners en Litauers) naar Triëst, Udine en Fiume overgeplaatst; zij hebben ook in die streek duizenden van het leven beroofd: Italiaanse Joden en Italiaanse en Joegoslavische verzetsstrijders.
XCWat de aantallen slachtoffers in de drie genoemde karnpen betreft: in Belzee zijn vermoedelijk meer dan zeshonderdduizend mensen door vergassing om het leven gebracht, in Sobibor meer dan tweehonderdvijftigduizend, in Treblinka volgens de Duitse justitie negenhonderdduizend maar volgens de Poolse stationschef van het spoorwegstation Treblinka (die geheime aantekeningen bewaard heeft) één miljoen tweehonderdduizend. Er hebben zich onder deze slachtoffers, voor het overgrote deel Joden, volgens schatting ruim vijftigduizend Zigeuners bevonden.!
XCVermeld zij nog dat het een neventaak was van de Einsairstab Reinhard om de bezittingen waarmee de slachtoffers aankwamen, te verzamelen, te sorteren en aan Duitse instanties ter beschikking te stellen. Uit de Duitse rapporten hieromtrent, die bewaardgebleven zijn, blijkt dat de verzamelde munten, bankbiljetten, deviezen, edele metalen, juwelen en andere waardevolle voorwerpen bijna r80 mln Rm opgebracht hebben en dat o.m. het Reichswirtschaitsministerium, de Vollesdeutsche Mittelstelle en de Reichsjugend jührul1g 825 goederenwagons met diverse voorraden ontvangen hebben. Het is een heel touwtrekken geweest wie de buit in ontvangst mocht nemen; zo hebben bijvoorbeeld het SS- Wirtschajis- und Verwaltungshauptamt en Himmler meer dan een jaar lang onderling gecorrespondeerd over de
1 Deze slachtoffers onder de Zigeuners moet men optellen bij die waarvan wij in ons vorige dee! in hoofdstuk II melding maakten. Daar maakten wij melding van omstreeks tachtigduizend vermoorde Zigeuners - er zijn dus in totaal, naar schatting, honderddertigduizend (of althans een aantal van die orde van grootte) geliquideerd c.q. omgekomen.
vraag wat er precies gebeuren moest met 127 000 heren- en dameshorloges welke de Aktion Reinhard opgeleverd had.
XCNaast de vier vernietigingskampen die wij noemden, zijn er twee geweest die tegelijk vernietigingskamp èn concentratiekamp waren: Majdanek in het Genera/gouvernement (zie de kaart op pag.ss) en Auschwitz-Birkenau dat in Ost-Oberschlesien lag, een door Duitsland in '39 geannexeerd deel van Polen.
XCHet concentratiekamp Majdanek (in de Duitse stukken heet het 'KL Lu blin') werd in september '42 mede als vernietigingskamp in gebruik genomen. Het gebied waar het kamp lag, werd in de zomer van '44 door het Rode Leger bevrijd. De Poolse commissie voor oorlogsmisdaden schat dat er toen, naast vele anderen, omstreeks tweehonderdduizend Joden om het leven gebracht waren (die schatting heeft Billig in zijn belangrijke werk over de concentratiekampen tot twee-en-zeventigduizend verlaagd). Evenals in Belzec, Sobibor en Treblinka vond de vergassing in Majdanek in vrij primitieve gaskamers plaats die op een diesehnotor aangesloten waren.
XCAuschwitz-Birkenau is het enige kamp geweest waar in het kader van de Endlösung op grote schaal gebruik gemaakt is van blauwzuurgas ; dat was als industrieel preparaat (Zyklon B) in Duitsland verkrijgbaar en werd in die tijd o.m. door de Waffen-SS toegepast bij de vernietiging van ongedierte in barakken, kazernes e.d.; men kon er ook textielgoederen mee zuiveren van kleerluizen. Zyklon B was een product van de Deutsche Gesellschaft [ur Schädlingsbekämpfung GmbH, een firma in Frankfort, die het product via twee handelsfirma's (een in Frankfort, een in Hamburg) in de handel bracht.
XCDicht bij het plaatsje Auschwitz (Pools: Oswiecim) werd, zoals wij al in deel 5 beschreven, begin '40 een oude Oostenrijkse kazerne als coneentratiekamp ingericht: Auschwitz 1. Het kamp moest plaats bieden aan ca. tienduizend gevangenen, maar al in de tweede helft van '40 werd, niet ver daarvandaan, bij het gehucht Birkenau (dat met de grond gelijkgemaakt werd), een gebied van 40 vierkante kilometer geëvacueerd: daar zou Auschwitz II (Birkenau) komen. De Lagerkommandant nu van Auschwitz, Höss, kreeg in de zomer van '41 persoonlijk opdracht van Himmler (Himmler had begin maart '41 Auschwitz I geïnspecteerd), een grote Vernichtungsstelle voor Joden te laten bouwen, en toen Eichmann korte tijd later Auschwitz bezocht, kwamen hij en Höss tot de conclusie dat in die Vemichtungsstelle gebruik gemaakt moest worden van gas. Welk gas? Begin september' 41 werd in Auschwitz I een aantal Russische krijgsgevangenen om het leven gebracht doordat men hen in kelders opsloot en daar Zyklon B naar binnen wierp. De krijgsgevangenen stierven vrijwel onmiddellijk. Toen stond voor Eichmann en Höss vast hoe de Endlösung in Auschwitz-Birkenau verwezen
lijkt zou worden: met blauwzuurgas. Er werd eerst een gaskamer ingericht in het cellengedeelte van een van de barakken (dat waren uit steen opgetrokken gebouwen) van Auschwitz I, vervolgens in het Kreinatorium van dat kamp - alleen al in de herfst van '4I werden er ca. tienduizend Russen van het leven beroofd. 'Über die Totung der russiseken Kriegsgejangenen an und jijr sich machte ich niir damals' , aldus Höss in zijn na de oorlog in gevangenschap geschreven memoires, 'keine Gedanken. Es war bejohlen, ich hatte es durchzujijhren. Doch ich muss offeH sageu, au! mick wirkte diese Vergasung beruhigend, da ja in absehbarer Zeit mit der Massen-Vernichtung der [udeu begonnen wetden musste . .. Mir graute immer var den Erschiessungen, wenn icli an die Massen, an die Frauen und Kinder dachte.'l
XCVoor het vergassen van Joden werden in '42 op het terrein van Auschwitz II (Birkenau) twee nieuwe bouwsels in bedrijf gesteld: het eerste, Bunker I, in januari, het tweede, Bunker II, eind juni. Voor beide bouwsels was gebruik gemaakt van boerenhoeven die bij het egaliseren van het grote terrein dat men voor het kamp Birkenau bestemd had, gespaard waren. Bunleer I kon ca. achthonderd slachtoffers bevatten, Bunker II ca. twaalfhonderd. Er waren in de twee Bunker in totaal vijf gaskamers.ê In de zomer van '42 kregen evenwel de firma Huta in Kattowitz en de flrma Top! und Sohne in Erfurt opdracht, in Birkenau vier nieuwe grote installaties te bouwen, de Krematoria II, III, IV en V (de installatie in Auschwitz I heette nadien Krematorium I).
XCDe Kreniatoria II en III waren gebouwen van één verdieping waar men tezamen in 24 uur ca. drieduizend lijken kon verbranden. Aan elk van beide crematoria was een onderaardse ruimte vastgebouwd met enkele gaskamers en daarvóór grote ontkledingskamers. De gaskamers in beide Krematoria konden ca. drieduizend mensen bevatten. Vermeld zij nog dat van de lente van ,44 af bij deze Krematoria II en III het eindpunt lag van een spoorwegaftakking van de lijn uit Auschwitz naar Krakau.
XCIn de Krematoria IV en V waren de ontkledingskamers, de gaskamers en de ruimte voor de lijkverbranding in één gebouwondergebracht. Hoeveel mensen die gaskamers konden bevatten, is niet bekend, maar de capaciteit van de Krematoria IV en V was geringer dan die van II en III: samen bijna zestienhonderd lijken per 24 uur.
1 R. Höss: (1958), p. 122-23. 2 Bij zijn bezoek aan Birkenau op 17 juli '42 zag Himmler in werking.
XCDe vier nieuwe Kreniatoria werden tussen 22 maart en 25 ]Ulll 43 in gebruik genomen; Bunker I werd toen afgebroken, Bunker II liet men staan en deze gaskamers werden later af en toe nog gebruikt.' Ter gelegenheid van het in werking stellen van Krematorium II waren, aldus een gevangene, "prominente Gäste aus Berlin, hohe Offiziere' (wij nemen aan: SS-officieren) 'und Zivilisten' naar Birkenau gekomen, 'sie waren mit der Leistung sehr zufriedell und /wben fieissig das Guckloch ... benützt.'2
XCTot begin '42 werden de lijken van de vergaste of anderszins om het leven gebrachte personen begraven. In die tijd kwam Himmler evenwel op het denkbeeld, alle sporen van de Endlösung uit te wissen: de massagraven moesten dus blootgelegd en de lijken alsnog verbrand worden. Voor de organisatie van deze actie (code-aanduiding: "Aktion 1005') werd een speciale staf gevormd onder leiding van een ondercommandant van een der Einsatx gruppm, SS-Standartenfiihrer Paul Blobel. Nadien werden bij alle vernietigingskampen uit Joden bestaande Kommandos gevormd die voor het opruimen der lijken moesten zorgen. Op gezette tijden werden die Kommandos geliquideerd. Zo ook in Auschwitz-Birkenau, waar overigens de toegepaste werkwijze (het in de openlucht verbranden van lijken die op een rooster van spoorrails opgestapeld waren) tot levendige ongerustheid bij Höss leidde: 'Bei schlechtem Wetter oder starleem Wind trieb der Verbrennungsgeruch viele Kilometer weit und führte dazu, dass die gans:e unnuohnende Bevolleeiung von del! [uden-Verbrennungen spracli ... Weiterhin erhoi: die Luftabwehr Einspruck gegen die weithin in der Luft sichtbaren náchtlichen Peuer.? Die zichtbare branden in de openlucht vielen weg, toen de nieuwe grote Krenta toria in gebruik genomen waren."
XCHoeveel Joden, uit tal van landen afkomstig, in totaal in Birkenau bij aankomst vergast zijn, is niet precies bekend. Er arriveerden uit ons land omstreeks zestigduizend, maar van hen werd een deel (wij komen er nog op terug) niet onmiddellijk naar de gaskamers gestuurd maar in het kamp ingeschreven. De Duitse justitie schatte dat in Auschwitz-Birkenau in
1 Deze en enkele andere gegevens ontlenen wij aan het overzicht van Ino Arndt en Wolfgang Scheffler: in XXIV, 2 (april I976), p. 2 in: (I962), p. 249. 3 R. Höss: p. I59-60. 4 Toen medio '44 enkelehonderd duizenden Joden uit Hongarije Auschwitz-Birkenau birmengevoerd werden, konden de het werk niet aan en werden weer lijken in de openlucht verbrand.
totaal ver over het miljoen Joden vermoord zijn (Billig, een voorzichtig onderzoeker, meent verder te mogen gaan: twee miljoen) en ca. een-entwintigduizend Zigeuners.
XCDe begrippen 'ver over het miljoen' en 'twee miljoen' tonen al aan, hoe hachelijk het is, tot een totaalcijfer te komen met betrekking tot het aantal Joden die slachtoffer van de Endlosung geworden zijn. Wij namen in onze tekst tot dusver schattingen op, hetzij met betrekking tot door ons genoemd", formaties, hetzij met betrekking tot bepaalde landen of bepaalde kampen, welke wij nu opnieuw weergeven. Einsatzgruppen : meer dan I 000 000; Joegoslavië: 60 000; Stutthof: 35 000; Chelmno: meer dan 152 000 of meer dan 300 000; Belzec: meer dan 600 000; Sobibor: meer dan 250 000; Treblinka: 900 000 of I 200 000 (het totaalcijfer voor Belzee, Sobibor en Treblinka moet met 50 000 verminderd worden: dat waren Zigeuners); Majdanek: 72 000 of 200 000; Auschwitz: veel meer dan I 000 000 of 2 000 000.
XCTelt men deze cijfers op, dan is het totaalmet daarin de lage schattingen verwerkt meer dan 4 OI9 000 en met verwerking van de hoge schattingen meer dan 5 895 000.
XCDaarmee zijn wij er nog niet. Er zijn vele tienduizenden Joden te gronde gegaan in de hier niet genoemde 'officiële' concentratiekampen (men denke slechts aan Mauthausen) en met name ook in het kamp Bergen-Belsen, tenslotte tijdens of als uitvloeisel van de evacuatie-transporten. Evenmin mag vergeten worden dat in de Poolse ghetto's volgens schatting een half miljoen Joden omgekomen is.
XCAl deze cijfers moet men als schattingen zien, waarbij er overigens niet aan getwijfeld behoeft te worden dat zij van de goede orde van grootte zijn. Wie meent dat het aantal Joden die als slachtoffers van de Endlösung gezien moeten worden, stellig meer bedragen heeft dan vier miljoen, gaat in geen geval te ver, maar wie het cijfer zes miljoen verdedigen wil, heeft daar krachtige argumenten voor.
XCHet grootste deel van de werkzaamheden, eerst bij Krematorium I en Bunker I en II, later bij de Krematoria II, III, IV en V, werd (alweer: op straffe van onmiddellijke liquidatie) verricht door een Senderkommando dat grotendeels uit Joodse gevangenen bestond. Ook dit Sonderkommando werd op gezette tijden opgeruimd. Eén Sonderleommando is in opstand gekomen: de zeshonderddrie-en-zestig mannen die op 7 oktober' 44 dienst deden. Wij komen in dit deel op die Sonderleonimandos in het ongehoord zwaar bewaakte kamp terug en de opstand van 7 oktober '44 zullen wij in deel IQ beschrijven. Vermeld zij hier nog dat op 2 november' 44 bevel uit Berlijn kwam, de vergassingen te staken, dat kort nadien met het demonteren van de installaties in de Bunker en Krematoria begonnen werd en dat de lege gebouwen kort voor de aankomst van de Russische troepen (januari' 45) opgeblazen werden.
XCVolledigheidshalve voegen wij aan het voorafgaande toe dat er, behalve in Chelmno, Belzec, Sobibor, Treblinka, Majdanek en Auschwitz-Birkenau, ook, voorzover bekend, gaskamers, zij het vrij kleine, zijn geweest in de concentratiekampen Mauthausen, Sachsenhausen (beide in dit verband al
XC1 R. Höss: Kommandant in Auschwitz, p.
genoemd), Natzweiler, Ravensbrück en Dachau. In deze gaskamers werd, evenals in die van Auschwitz-Birkenau, gebruik gemaakt van Zyklon-B. Daarmee nam men in Mauthausen eind april '42 eerst een proef op ratten. Begin mei '42 begonnen er de vergassingen van gevangenen: eerst van een aantal zieke 'normale' gevangenen, vervolgens van ruim tweehonderd Russische krijgsgevangenen. De laatste vergassing in Mauthausen vond plaats op 28 april I945, vlak voor de bevrijding van het kamp. Het totaal aantal slachtoffers is niet bekend - ook voor Sachsenhausen, Natzweiler en Ravensbrück (Dachau vormt een apart geval) kennen wij die cijfers niet. In Sachsenhausen was de gaskamer als doucheruimte gecamoufleerd; zij werd in '43 in gebruik genomen. In Ravensbrück kwam het pas heellaat tot de bouw van een gaskamer: vermoedelijk in de herfst van '44, maar wellicht pas in de eerste maanden van '45; er zijn enkele aanwijzingen dat ook van deze gaskamer tot enkele dagen voor de bevrijding gebruik gemaakt IS.
XCNu Dachau. In dit kamp werd in de tweede helft van '42 een als doucheruimte gecamoufleerde gaskamer gebouwd, maar deze kamer is, naar het schijnt, louter gebruikt voor het desinfecteren van kleding.
XCIn de gaskamers van Mauthausen, Sachsenhausen, Natzweiier en Ravensbrück werden, voorzover bekend, hoofdzakelijk gevangenen vergast die te ziek en te zwak waren om nog arbeid, hoe licht ook, te verrichten (op een algemene opruimingsactie van dien aard, de actie 14 f 13, komen wij nog terug) - in die karnpen werden dus, evenals in Auschwitz, Z.g. selecties gehouden. De Kommandanturen van de concentratiekampen gingen menigmaal eigener beweging tot dergelijke selecties over, hetgeen, indien in het betrokken kamp een gaskamer aanwezig was, geschieden kon zonder inschakeling van andere instanties (er waren dan bijvoorbeeld geen transporten nodig), maar met name in het Auschwitz-complex vonden dergelijke selecties regelmatig plaats op bevel van het Rejerat IV B 4 van het Reichs sicherheitshauptamt of van het SS- Wirtschajts- und Verwaltungshauptamt; was er bijvoorbeeld gerapporteerd dat er een besmettelijke ziekte uitgebroken was, dan werd gelast, alle gevangenen van de betrokken barakken te vergassen en ook bepaalde Eichmanns afdeling, waaraan regelmatig gerapporteerd werd, hoeveel gedeporteerde Joden (slachtoffers dus van de RSHA transporten) zich in het Auschwitz-complex bevonden, van tijd tot tijd dat enkele duizenden opgeruimd moesten worden. Daarvoor werd dan een vrij willekeurig aantalopgegeven, vijfduizend bijvoorbeeld. De vijfduizend zwaksten werden dan geselecteerd (waren er niet genoeg zieken, dan voegde men er gezonden aan toe), er werden lijsten met hun kampnummers opgesteld en die lijsten werden aan de Politische Abteilung van de
voorgelegd. Daar ging men na of er nununers van politieke gevangenen genoteerd waren; was dat het geval, dan werden, uitgaande van de mogelijkheid dat die gevangenen wellicht nog getuigenis zouden moeten afleggen in een of ander proces, de betrokken nummers niet steeds maar wel als regel van de lijsten der geselecteerden geschrapt; daarop werden dan weer andere gevangenen genoteerd: het getal vijfduizend moest gehaald worden, Befehl ist Befehl. De situatie was dus deze dat Joden (of anderen) die als politieke gevangenen van de Gestapo C.q. Sicherheitspolizei een concentratiekamp binnengebracht waren, heel veel minder gevaar liepen om aan een selectie ten offer te vallen dan diegenen die binnengebracht waren als gedeporteerden van de RSHA-transporten. Zo behoorde tot de veroordeelden van het Geuzen-proces de achttienjarige Joodse scholier Sebil Minco; hij werd ter dood veroordeeld, kreeg gratie, en overleefde zowel Mauthausen als Auschwitz - het dossier waarin zijn doodvonnis vermeld stond, redde hem het leven,
XCWij komen nu tot het tweede aspect dat wij noemden: de eoncentratiekampen als oorden waar op gevangenen medische experimenten uitgevoerd werden. Bij de behandeling van dit aspect zullen wij de voor dit deel geldende tijdgrens overschrijden. Wij komen op die experimenten overigens nog terug omdat het lot van een vrij grote groep uit Nederland afkomstige vrouwen die in Auschwitz slachtoffer werden van sterilisatieproeven, pas in hoofdstuk 7 beschreven zal worden. Enkele meer incidentele gevallen waarin op Nederlanders experimenten uitgevoerd zijn, zullen nu reeds ter sprake komen.
XC'Incidenteel' noemen wij die laatste gevallen louter omdat zij slechts weinig personen betroffen - de experimenten zelf mag men bepaald niet zo aanduiden: zij vormden een integraalonderdeel van het gebruik dat de SS van de concentratiekampen wenste te maken, zulks ter bevordering van de groei en bloei van das Reich. Voor de rechtgeaarde SS' ers en trouwens ook wel voor andere Duitsers sprak het vanzelf dat het geoorloofd was, het Z.g. Untermenschentum dat in de kampen opgesloten zat, te benutten teneinde na te gaan hoe men Duitslands militaire kracht positief kon versterken of hoe men de Duitse militairen, dan wel het Duitse volk als geheel, beter kon beschermen tegen bepaalde ziekten of tegen bepaalde ontberingen of tegen vijandelijke strijdmiddelen dan wel hoe men het herstel van gewonden kon
bevorderen; even geoorloofd werd het geacht, proeven te nemen die, zo werd gehoopt, er toe kondenleiden dat, na een overwinning, het Herrenvolk zich sneller zou kunnen voortplanten en de voortplanting van volkeren waaraan de rol vanlijfeigenen toegedacht was, naar believen beperkt kon worden.
XCDe medische experimenten zijn begonnen in september '39: toen reeds heeft men in Sachsenhausen gevangenen gebruikt om de uitwerking van bepaalde gifgassen na te gaan en de experimenten zijn hier en daar voortgezet tot in de allerlaatste fase van de oorlog. Er is daarbij meer geëxperimenteerd dan men na de oorlog heeft kunnen bewijzen en er zijn ook zonder twijfel meer slachtoffers gevallen dan men later officieel heeft kunnen vaststellen. Het is moeilijk, van dat alles een zinvoloverzicht te geven: er zijn zo veel verschillende experimenten geweest in zo veel verschillende kampen, ja men krijgt uit het geheel van het documentatiemateriaal de indruk dat elke onevenwichtige doordraver die in Duitsland als medicus werkzaam was, zonder moeite, als hij dat wenste, de gelegenheid kreeg, gevangenen als proefkonijnen te gebruiken. Daarvoor was niet meer nodig dan dat hij goede betrekkingen had met Himrnler, of met een lid van Himrnlers Personiicher Stab, of met een wetenschappelijke relatie van de Reichsfiihrer-SS of met het Iustitut fiá weiuwissenschajtliche Zweckforschung der Waffen-SS und Polizei, of met de chef van de afdeling D III (Snnuatswesen ) van het SS- Wirtsclmjts- und Venuoltungshauptamt, dr. Enno Lolling (een morfinist en alcoholicus). Intussen vielen de zes-en-zestig Duitse medici van wie vaststaat dat zij zich persoonlijk aan medische experimenten op gevangenen schuldig gemaakt hebben (Duitsland telde toen ca. negentigduizend praktiserende artsen), zeker niet allen in de kategorie van die onevenwichtige doordravers. Onder hen waren gezaghebbende medische autoriteiten wien het slechts aan twee dingen schortte: normaal medegevoel en een geweten; beter misschien: hun geweten was geperverteerd. Bij hen gold elke activiteit die ten voordele van Duitsland leek te strekken, als 'goed' of althans als moreel toelaatbaar. Op gewetensbezwaren, soms geuit op wetenschappelijke eongressen van medici waar verslag werd gedaan van sommige experimenten, werd steevast door aanwezige gezagsdragers van partij en staat gereageerd met te wijzen op de ontzaglijke beproevingen die de Duitse militairen aan het Oostelijk front doorstonden en op de zware offers die door hen werden gebracht.
XCWij willen nu, een overzicht biedend-, aansluiten bij de algemene doel(I960) en op de gegevens die de International Tracing Service (Arolsen) gepubliceerd
1 Wij baseren ons overzicht hoofdzakelijk op het werk van A. Mitscherlich en F. Mielke:
stellingen van de verschillende experimenten - doelstellingen die wij, terloops overigens, in het voorafgaande al aangaven.
XCWij beginnen dan met experimenten die ten doel hadden, Duitslands militaire kracht positief te versterken.
XCDaarbij valt te denken aan de experimenten met gifgassen die, gelijk al vermeld, in september ' 39 in Sachsenhausen begonnen; zij zijn daar tot april' 45 voortgezet. Diezelfde experimenten zijn in Natzweiier uitgevoerd van oktober' 42 tot september' 44. Hoeveel gevangenen in Sachsenhausen aan de inwerking van de gifgassen blootgesteld werden, is niet bekend; in Natzweiier waren het minstens honderdzeventig. Niet bekend is het aantal doden.
XCOp gevangenen van Sachsenhausen zijn voorts proeven uitgevoerd met nieuwe types handgranaten en met nieuwe types munitie waarvan de mantel met vergif bestreken was. Men moet aannemen dat de technische afdelingen van de Waffen-SS en van het Duitse leger daarbij wilden nagaan of die nieuwe strijdmiddelen effectief waren. In de zomer van '44 zijn twee van die proeven uitgevoerd op tezamen zes gevangenen - alle zes stierven. Van de proeven met in de oorlog te gebruiken vergiften die in Buchenwald plaatsgevonden hebben, kennen wij geen nadere bijzonderheden.
XCWat de tweede groep experimenten (experimenten ter bevordering van de bescherming tegen ziekten) betreft: zij vormen een lange reeks.
XCInminstens vier kampen: Auschwitz, Mauthausen, Natzweiier en Buchenwald, zijn proeven uitgevoerd met nieuwe entstoffen tegen vlektyphus. Nadere bijzonderheden over Auschwitz zijn niet bekend. In Mauthausen zijn in de zomer van '42 meer dan tien gevangenen geïnfecteerd onder wie enkele Nederlandse Joden. In Natzweiler werden bij die proeven in mei '43 vijf-en-twintig Polen geïnfecteerd van wie twee stierven, en in de herfst van '43 werd voor nieuwe proeven een groep van negentig gevangenen uit Auschwitz, 'strafgevallen' van de Wehrmacht en de Waffen-SS, naar Natzweiler overgebracht; de proeven, die tot september Iaa voortgezet werden, kostten aan negen-en-twintig hunner het leven. Meer weten wij van deze proeven in Buchenwald; zij begonnen er in januari '42 en zijn minstens tot in november' 44 voortgezet. Tussen 6 januari en I februari' 42 werden er honderdvijf-en-vijftig gevangenen (allen criminele gevallen) geïnfecteerd. Vast staat dat er in totaal bij zevenhonderdzeven gevangenen vlektyphus opgewekt is; van hen zijn honderdzeven-en-veertig gestorven. Reeksen
XCDer SS-Staat. Das System der deutschen Konxentrationslager (1947), H. Marsalek: Die Gesthichte des Konzentrationslagers Mauthausen, en Sadisenhausen - Dokumente, Aussagen, Forschungsergebnisse und Erlebnisberichte
proeven zijn nog begonnen in augustus '43 en in maart '44 (toen waren de slachtoffers Zigeuners). Er is ook in de maanden april-mei '43 nog een apart onderzoek geweest met betrekking tot een nieuw geneesmiddel tegen vlekryphus ; van de negentig gevangenen die aan dit experiment onderworpen werden, stierven een-en-veertig. Daarenboven zijn in Buchenwald tijdens een lange periode waarvan de precieze duur niet vaststaat, maandelijks drie tot vijf personen met vlektyphus geïnfecteerd teneinde steeds bloed van lijders aan vlektyphus beschikbaar te hebben; deze geïnfecteerden zijn nagenoeg allen gestorven, maar een totaalcijfer der overledenen (dat dus bij het getal 188 opgeteld moet worden) is niet bekend.
XCProeven ter verificatie van het geelzucht-virus zijn genomen in Auschwitz (zomeraj -daarzijn minstens acht Joden geïnfecteerd) en in Buchenwald, Natzweiier en Sachsenhausen, proeven ter bestrijding van typhus, paratyphus en cholera in Buchenwald en Mauthausen, proeven ter bestrijding van tuberculose in Dachau (ruim honderd proefpersonen in '41-'42), Mauthausen (herfst' 44 -begin '45), N euengamme (tweehonderd proefpersonen in '44-' 4 5) en Sachsenhausen, proeven ter bestrijding van difterie, pokken en gele koorts in Buchenwald, proeven ter bestrijding van malaria in Dachau. 'Toen ik', aldus ds. J. Overduin (de gereformeerde predikant uit Arnhem die in februari '42 gearresteerd was wegens zijn deelneming aan het Schoolverzet), 'in 1943 een vijf weken in het Revier' (het kamp-'ziekenhuis') 'was, heb ik nog ontoonbaar uitziende malariapatiënten gezien die dag en nacht kreunden en van het hoofd tot de voeten één zweerderij waren. Daaraan zijn velen bezweken'! - velen van de vermoedelijk meer dan duizend proefpersonen die alleen al voor dit ene experiment gebruikt werden.ê
XCDerde groep: experimenten die de strekking hadden, na te gaan hoe men Duitse militairen (of Duitse zeelieden) beter bestand kon maken tegen extreme omstandigheden.
XCDeze experimenten hebben alle plaatsgevonden in Dachau. In juni '44 zijn daar op veertig uit Buchenwald overgeplaatste Zigeuners middelen beproefd om zeewater drinkbaar te maken (geen doden). Vóórdien, in de periode van februari tot (minstens) juni '42 heeft men er nagegaan hoelang gevangenen bestand waren tegen het inademen van zuurstofarme lucht zoals een jachtpiloot zou moeten doen wanneer hij op grote hoogte zijn toestel zou moeten verlaten. Vóór II mei '42 was daartoe al met meer dan
XC1 J. Overduin: Hel en hemel van Dachau (z.j.), p. 137. 2 Het is mogelijk dat Over
tweehonderd personen geëxperimenteerd: Polen, Russen en ter dood veroordeelde gevangenen. Nadien zijn nog eens tien personen aan de proeven onderworpen: beroepsmisdadigers en Joden die 'rassenschande' bedreven zouden hebben. Al deze proeven (een ervan is door Himmler gadegeslagen) hadden tot in de tweede helft van mei '42 al zeventig tot tachtig mensenlevens gevergd.
XCTenslotte zijn van IS augustus' 42 tot in mei' 43 proeven genomen waarbij nagegaan werd hoe men gevangenen die een tijdlang in ijskoud water gedompeld waren of die bij vorst urenlang' s nachts in de openlucht hadden moeten staan waarbij koud water over hen uitgestort werd (zij werden dus ijsklompen), zo snelmogelijk door verwarming weer een normale lichaamstemperatuur kon geven; een van de middelen tot verwarming die daarbij toegepast werd, bestond hieruit dat het bewusteloze slachtoffer tussen twee naakte vrouwen gelegd werd - voor dat doel waren (dat was een denkbeeld van Himrnler geweest) uit Ravensbrück vier prostituées naar Dachau overgeplaatst. Aan dit onderkoelings-experirnent zijn bijna driehonderd gevangenen onderworpen; van hen heb ben tachtig tot negentig er het leven bij gelaten.
XCWat de vierde groep betreft (experimentenmet betrekking tot vijandelijke strijdmiddelen): in Auschwitz, Buchenwald en Sachsenhausen heeft men gevangenen blootgesteld aan de uitwerking van Geallieerde brandbommen waarna nagegaan werd of een nieuwe zalf de genezing bevorderde.
XCVijfde groep: experimenten die, als zij slaagden, het herstel van gewonden zouden bevorderen.
XCEr zijn in Ravensbrück van de herfst van '42 tot in de lente van' 43 experimenten uitgevoerd op het gebied van beentransplantatie (zij hebben enkele mensenlevens geëist) en, in een onbekende periode, op het gebied van zenuwen spierregeneratie. In Ravensbrück zijn verder, nadat Heydrich kort na. de op hem gepleegde aanslag (27 mei' 42) aan wondkoorts overleden was, proeven genomen met sulfonamide: bij zestig Poolse vrouwen werden grote etterende wonden opgewekt die men met sulfonamide (Heydrich was er mee behandeld maar dat had niet gebaat) trachtte te genezen; vijf vrouwen stierven.
XCGrote abcessen heeft men ook opgewekt bij gevangenen in Auschwitz (minstens dertig proefpersonen), Sachsenhausen en Dachau. In laatstgenoemd kamp vonden die proeven plaats in de periode '42-'43. Eerst werden die abcessen bij tien Duitsers opgewerkt (zeven stierven), vervolgens bij een groot aantal geestelijken en monniken van allerlei nationaliteit. Vast staat dat hierbij tot 29 augustus '42 met veertig geestelijken en monniken geexperimenteerd is; van hen zijn twaalf bezweken. Overduin heeft die proefpersonen gezien: 'patiënten, die niet meer zitten, liggen of staan konden 7
vanwege de gaten in het lichaam en die ortdragelijke pijn leden." Een van die patiënten was ds. J. W. Tunderman, gereformeerd predikant in Helpman bij Groningen, in januari' 42 gearresteerd wegens zijn verzetshouding. Hij werd in november '42 samen met negen-en-dertig Poolse priesters geinfecteerd en bezweek als gevolg van het experiment, 'gedurende de ziekte en na het overlijden werdcri zes foto's gemaakt, gedeeltelijk in kleur.'2
XCVermeld zij nog in dit verband dat in Sachsenhausen en Buchenwald aan gevangenen bloed afgetapt is dat voor bloedtransfusies aan militairen bestemd was.
XCGroep zes: experimenten ter mogelijke versnelling van de voortplanting.
XCOp dit gebied is, voorzover bekend, geëxperimenteerd in Mauthausen, Buchenwald en Auschwitz. In Mauthausen zijn in de herfst van '41 bij elf gevangenen de teelballen weggenomen, waarna hun hormoon-preparaten toegediend werden. In Buchenwald heeft men nagegaan of mannelijke homosexuelen na de inplanting van klieren of na toediening van synthetische hormonen hun homosexuele geaardheid verloren. In het Auschwitz-complex tenslotte, namelijk in Birkenau, heeft de SS-arts dr. Josef Mengele in de periode '42-'44 getracht, de factoren te ontdekken die er toe leiden dat of tweelingen of dwergen ter wereld komen. Kennelijk was het Mengele' s wens dat het Herrenvolk zo veel mogelijk tweelingen en zo weinig mogelijk dwergen zou voortbrengen. I-Iij droeg er dus zorg voor dat alle of althans vele tweelingen en dwergen die in Auschwitz-Birkenau aankwamen, aan hem. overgedragen werden. 'Dwarfs', aldus zijn Roemeense medische assistente, de Joodse gevangene Olga Lengyel, 'were dr. Mengele' s greatest passion ... The day he discovered a fa/llily of five dwarfs in a transport he was beside himself with joy.'3 Met die tweelingen en dwergen ging Mengele experimenteren in een aparte barak die van '43 af in het Zigeunerlager lag (het kampgedeelte waar de Zigeuners opgesloten waren). Hij voerde lumbaalpuncties uit, tapte bloed af, ging tot bloedtransfusies over, kortom: deed met hen wat hij wenste zonder zich om de gevolgen te bekommeren. Waren alle proeven genomen die hij in de geest had en waren van de betrokken tweelingen en dwergen de schedels, oorschelpen, neuzen, monden, handen en voeten door een Praagse schilderes zorgvuldig getekend, dan werden zij naar de gaskamer gevoerd; hun lijken werden dan weer aan hem ter beschikking gesteld enJ.JJ.7
1 Overduin: P: 138. 2 H. Spier: in (z.j.), p.22. 3 Olga Lengyel: (1947), p. 174.
wat hij met zijn 'onderzoekingen' niet gevonden had, trachtte hij te vinden bij de sectie. Daarbij was er op toegezien dat tweelingen steeds tegelijk vergast waren. 'Als laborante rechtstreeks onder Mengele werkend, heb ik', aldus de Nederlands-Icodse arts drs. M. Stoppelman, die in juni '44 Birkenau binnengevoerd was,
XC'dikwijls moeten vaststellen dat MengeIe de materie in het geheel niet beheerste en als een slecht arts moest worden beschouwd. Niet alleen had hij slechts een zeer oppervlakkige vakkennis, maar bovendien was elk verantwoordelijkheidsgevoel hem vreemd. Een mensenleven betekende voor deze man niets, het was nog minder waard dan dat van een proefkonijn."
XCOvereenkomstige geheimen als Mengele trachtte, schijnt het, een Duitse hoogleraar van de Universiteit van Straatsburg (de Elzas was in '40 door Hitler geannexeerd) op het spoor te komen: deze fanaticus wenste de stoffelijke overschotten van Joden, speciaal van Joodse politieke commissarissen van het Rode Leger, te onderzoeken en de verzamelingen van zijn universiteit uit te breiden met een collectie van hun skeletten. Om hem van dienst te zijn werden in juni '43 honderdnegen Joden, vier Russen en twee Polen uit Auschwitz naar Natzweiler overgebracht; toen Natzweiier in september '44 ontruimd werd, waren van die honderdvijftien personen omstreeks zes-entachtig in dat kamp vergast. De stoffelijke overschotten waren naar Straatsburg vervoerd.
XCGroep zeven: experimenten om methoden te ontdekken die gemakkelijk bij massale sterilisaties toegepast konden worden.
XCDeze experimenten vonden plaats in Ravensbrück en in Auschwitz. In beide kampen werden, vermoedelijk van begin '43 af, bij mannen Goden, Polen en Zigeuners) de teelballen blootgesteld aan Röntgenstralen, gevolgd door de amputatie van een of beide teelballen (die werden dan onderzocht); bij vrouwen werden de eierstokken bestraald. Voorts vond in beide karnpen bij vrouwen een inspuiting van de baarmoeder plaats. Hoeveel honderden mannelijke en vrouwelijke gevangenen in totaal aan deze laatste proeven onderworpen zijn, is evenmin bekend als het aantal dodelijke slachtoffers.
XCWij voegen ter afsluiting een gedeelte toe uit het verhoor van de SS Lagerarzt van Sachsenhausen, Baumkötter, voor een Russisch militair tribunaal:
XC'Aanklager: 'Warden Experintente mit Zyankali durchgifiihrt?'
XCBaumkörter: 'Jawohl. Es war Ende 1944 oderAl1jal1g 1945, als der Sanitätslnspektor der KZ-Lager, SS-Standartel1jührer Loliing, ins Lager kam. Vcrher war aucli ein Häfiling zu einem besonderen Versuch ausgesueht worden. lel: musste mit dem Sanitëtsche] zum Krematorium gehen. AuI dem Weg zog Lolling aus seinem Feuerzeuo eine kleine AmP:tlle, / cm Inhalt, diese wurde dem H~(tling in den Mund gelegt, und er musste zubeissen,
XCAanklager: 'Naeh welciter Zeit trat der Tod ein?'
XCBaumkötter: 'Jeh steIlteJest, dass der Tod bereits naeh 15 Sekunden eingetreten war.'
XCAanklager: 'z« welchem Zweck wurde dieses Experiment überhaupt durchgiführt? Die Einwirkung von Zyankali atif den menschlichen Organismus ist doch längst bekannt?'
XCBaumkötter: 'Mit diesem Experiment solite nurfestsgetellt werden, in welcher Zeit die eil1gegebene Dosis auf den Menschen tödlich wirkt. Wie ieh weiss, wurde dieses[ür Zeitgeschichte) Studien xur Geschichte der Konxerurationslager
1 (I970), P·38.
Experiment atif Bifehl Pohls durchgifiihrt, um ein Mittel zu finden, welches den hohen SS-Führern nach.dem FehZschlagdieses Krieges es ermögZichensollte, sicli schmerzlos und in kürzester Zeit ihrer Verantwortunç zu entziehen.?
XCRimmler heeft op 23 mei' 45, ruim twee weken na Duitslands capitulatie, van dit middel gebruik gemaakt.
XCTen overstaan van een Amerikaans militair gerechtshof is enkele jaren na de oorlog aangetoond dat op zijn minst ca. tweeduizend gevangenen onderworpen zijn aan medische experimenten. Het vonnis van het hofhad evenwel slechts betrekking op een deel van de experimenten die wij in ons overzicht vermeldden. Vanhet geheel van die experimenten zijn veel meer dan tweeduizend gevangenen het slachtoffer geweest. Aan de International Tracing Service te Arolsen (de internationale dienst bij welke alle persoonsgegevens inzake gevangenen van het Derde Rijk gecentraliseerd zijn) waren in '73 in totaal 86 verschillende experimenten bekend, maar omtrent 27 daarvan ontbraken alle nadere gegevens; die waren wèl bekend omtrent de resterende 59 maar slechts van 40 van die 59 experimenten wist de International Tracing Service hoeveel gevangenen als proefpersoon gefungeerd hadden: ruim zevenduizend (het kunnen ook bijna achtduizend geweest zijn).
XCUit een oogpunt van medische ethiek zijn, zoals het Amerikaanse hof terecht geconstateerd heeft, alle vermelde medische experimenten volstrekt ontoelaatbaar geweest, principieel al op grond van het feit dat aan de gevangenen in nagenoeg alle gevallen eenvoudig gelast werd, zich aan experimenten te onderwerpen, waarbij de verpletterende druk die in de coneentratiekampen uitgeoefend werd, op de achtergrond stond. Bovendien zijn de experimenten als regel uitgevoerd op een wijze die eveneens spotte met de voorschriften van de medische ethiek, vaak ook met de regels van deugdelijk medisch onderzoek. Er is slechts één experiment geweest (de veertig Zigeuners die zout water moesten drinken waaraan middelen toegevoegd waren in de verwachting dat het dan drinkbaar zou worden) waarvan men zeggen kan dat het voor de proefpersonen geen ernstige kwelling betekend en ook geen schadelijke gevolgen gehad heeft. Alle overige experimenten waren zowel
1 p. 48-49.
kwellend als schadelijk, menigmaalook dodelijk. Bij veel gevangenen hebben zij geleid tot blijvende verminking naar lichaam of geest (dan wel naar lichaam èn geest). Niet aileen evenwel voor de slachtoffers zijn de experimenten een kwelling, menigmaal zelfs een ondragelijke marteling geweest, maar ook voor talloze andere gevangenen vormden zij een beproeving. Zeker, de experimenten werden als regel uitgevoerd in de beslotenheid van aparte ruimten waar de slachtoffers strikt geïsoleerd waren, maar vele gevangenen wisten en andere vermoedden dat er proeven genomen werden op levende mensen. Men vreesde dat het verre van denkbeeldig was dat men zelf vroeg of laat nog eens het botte bevel zou krijgen, zich aan zulk een proef te onderwerpen. Afgezien daarvan: de mentaliteit die uit die proeven sprak, was er een van koele, berekenende meedogenloosheid, van een onaantastbaar superioriteitsbesef van een peilloze minachting jegens de medemens. Zou uit diezelfde geestesgesteldheid niet voortvloeien dat de SS' ers, als de oorlog slecht voor Duitsland afliep, er zorg voor zouden dragen dat geen enkele getuige van hun misdaden in leven zou blijven?
XCNu wij de functie der concentratiekampen als oorden van massale executies en van medische experimenten beschrevenhebben, willen wij er toe overgaan, de algemene ontwikkeling dier kampen tijdens de tweede wereldoorlog te schetsen.
XCMen kan hier drie fasen in onderscheiden.
XCDe eerste fase (van het begin van de oorlog tot de jaarwisseling '42-'43) werd gekarakteriseerd door de woorden die Reichsjustizminister Thierack na zijn bespreking met Himmler op 18 september '42 gebruikte teneinde de bedoeling aan te geven waarmee 'asocialen' en anderen die hij aan de Gestapo zou uitleveren, naar de concentratiekampen overgebracht zouden worden: 'Vernichtung durch Arbeit'.
XCDe tweede fase (van begin '43 tot eind '44) vloeide voort uit het feit dat Rimmler en zijn naaste medewerkers zich waren gaanrealiseren dat de arbeidskrachten die in de concentratiekampen te gronde gingen, eigenlijkin de Duitse inspanning niet gemist konden worden, 'als Rohstoff', zoals Rimmler in Posen zo tekenend zei. Uit dat besef vloeiden enkele beperkteverzachtingen van het regime in de kampen voort; ook werden de gevangenen in versterkte mate tewerkgesteld, hetzij in nieuwe bedrijven die in de karnpen opgericht werden, hetzij in bestaande of nieuwe bedrijven buiten de kampen. Die inte
gratie in de Duitse oorlogseconomie heeft in sommige kampen het lot der gevangenen iets minder ondragelijk gemaakt, anderzijds heeft zij ook weer duizenden nieuwe slachtoffers geëist, bijvoorbeeld doordat de aanleg, van eind' 43 af, van grote onderaardse werkplaatsen in de Harz en elders, waar de V-z's geassembleerd zouden worden, grote groepen gevangenen heeft doen bezwijken.
XCDe derde fase (van eind' 44 tot april-mei' 45) was de fase van Duitslands ineenstorting: een fase waarin het gehele Duitse productie-apparaat meer enmeer met horten en stoten ging functioneren, waarin vooral het transport vaak spaak liep en waarin dus de bevoorrading op allerlei terreinen ging haperen - de gevangenen (elk concentratiekamp had per slot een zekere hoeveelheid levensmiddelen nodig) werden er de eerste slachtoffers van. Bovendien was dat de fasewaarin uit elk gebied dat verloren dreigde te gaan, de gevangenen per trein of (later) te voet afgevoerd werden. Die evacuatietransporten begonnen in de zomer van '44 uit het (:)ostelijk deel van het Generalgouvernement en zij zijn tot in de eerste dagen van mei '45 voortgezet. Zij hebben een buitensporig groot aantal mensenlevens geëist: gevangenen die, verzwakt als zij waren, van honger, dorst en koude omkwamen of die door de hen begeleidende SS'ers met nekschoten afgemaakt werden.
XCWij zullen die derde fase in dit deelniet beschrijven (zij valt in de periode die wij in deel Ia behandelen), maar in een aantal van de statistischegegevens die straks vermeld worden, zullen wij de derde fase wèl insluiten.
XCwel te verstaan: de ontwikkeling die wij nu gaan schetsen, betreft het concentratiekampen-systeem als geheel. Dat zal als het ware van de buitenkant bezien worden. Wat, afgezien van hetgeen wij reeds beschreven, in de karnpen geschiedde en hoe de gevangenen, onder hen vele duizenden Nederlanders, op hun beproevingen reageerden, komt pas later in dit deel aan de orde.
XCToen de oorlog in september' 39 begon, waren er, gelijk eerder opgemerkt, in Duitsland zes 'officiële' concentratiekampen, d.w.z. karnpen van de SS die onder Eicke's Inspektion der Kottzentrationslager ressorteerden: Dachau, Sachsenhausen (met de Aussenleommandos Neuengamme en Gross-Rosen), Buchenwald, Mauthausen, Flossenbürg en Ravensbnick. In die kampen bevonden zich toen ca. twintigduizend gevangenen, van wie meer dan de
telden toen ongeveer zevenduizendvierhonderd man en elk kamp had daarenboven gemiddeld een staf van honderd S'S'ess.
XCWanneer wij nu van 'officiële' concentratiekarnpen spreken, houdt dat een vingerwijzing in: er zijn ook 'onofficiële' geweest, in die zin dat de Inspektion der Konzentrationslager er niets mee te maken had. Zo is er, wij herhalen het, in ons land maar één concentratiekamp geweest dat onder die Inspektion viel: V ught. Beperken wij nu om goede redenen onze schets van de ontwikkeling der concentratiekampen in oorlogstijd tot de 'officiële' kampen, dan dient bedacht te worden dat óók in de niet onder de Inspektion ressorterende kampen korte of lange tijd talloze Nederlanders gevangen hebben gezeten. Afgezien nog van de kampen voor krijgsgevangenen en gijzelaars, afgezien ook van de [udendurchgangslager Westerbork en V ught, waren er in ons land de karnpen Schoorl, Amersfoort en Ommen. De ca. achthonderd gevangenen van de Nederlandse justitie die medio augustus '42 naar Heerte bij W olfenbüttel overgebracht werden, kwamen daar in een kamp terecht dat even slecht was als een 'officieel' concentratiekamp: in vijf maanden stierven er van die achthonderd gevangenen tweehonderdtachtig. Men vergete ook de Arbeitserziehungslager niet: strafkampen voor arbeiders die van onwilligheid hadden doen blijken of daarvan beticht waren, Wij haalden in ons vorige deel al de brief aan waarin Heydrichs opvolger Kaltenbrunner in mei '44 schreef dat de arbeidsvoorwaarden en levensomstandigheden in die Arbeitserziehungslager' im allgemeinen' (het gold dus nietvoor al die kampen) 'härter sind als in einem Konzentrationslager.? Daaraan voegden wij toe:
XC'Men werd er kaalgeschoren, kreeg gevangeniskleding aan, moest er buitensporig hard en lang werken, werd er vaak dagelijks mishandeld en leed bittere honger - om eetbaar straatafval werd gevochten, er waren gevangenen die, ter aanvulling van hun rantsoen, muizen trachtten te vangen. De bewakers in die Arbeitserziehungslager waren vaak Duitsers die wegens commune delicten veroordeeld waren.'
XCIn die Arbeitserziehungslager (niet bekend is, hoeveel Nederlanders daar van uitputting stierven of doodgeslagen werden) werd men van mei '41 af (toen werden die karnpen op initiatief van Himmler opgericht) acht weken vastgehouden en toen werd ook bepaald dat men uit zulk een kamp rechtstreeks naar een 'officieel' concentratiekamp overgebracht kon worden.in
1 Aangehaald in (RvO) B. A. Sijes: (1966), p. 493.
XCEn laat ons tenslotte memoreren (wij komen er in deel IQ op terug) dat duizenden Nederlanders die in de laatste maanden van '44 bij de grote Wehrmacht-razzia's in de Nederlandse steden gegrepen waren, ook al in kampen belandden waarvan één zo slecht was, het kamp Rees, dat velen er bezweken zijn.
XCWat wij bedoelen is dit: een schets van de ontwikkeling der 'officiële' concentratiekampen heeft slechts betrekking op een deel van de historische werkelijkheid, zij het, zou men kunnen zeggen, op het meest wezenlijke, op het kenmerkende deelkenmerkend voor das Reich: hoe het was en hoe het (volgens zijn machthebbers) moest blijven.
XCKort na het begin van de tweede wereldoorlog werd het oudste 'officiële' kamp, Dachau, tijdelijk ontruimd: de gevangenen werden naar Buchenwald, Mauthausen en Flossenbürg overgebracht en Dachau werd in gebruik genomen als plaats waar de manschappen van een deel van de SS-Totenkopf Standarten werden gelegerd om, samen met andere recruten, voorbereid te worden op de militaire inzet. Hier kwam de eerste divisie van de Waffen-SS, de SS-Totenkopf-Division, tot stand, Eicke, tot dan toe Inspekteur der Kon zentrationslager, werd er de commandant van; hij werd als Inspekteur der Koneentrationslager opgevolgd door SS-Oberführer (later Brigade-, nog later Gntppenführer) Richard Glücks.l
XCHet aantal 'officiële' concentratiekampen breidde zich geleidelijk uit. Begin '40 werd Auschwitz I opgericht en in dat jaar werd Neuengamme zelfstandig gemaakt. In '4I kreeg, in de lente, Gross-Rosen de status van een zelfstandig kamp en werd, in de zomer, een nieuw concentratiekamp in de (gelijk reeds vermeld: door Duitsland geannexeerde) Elzas in gebruik genomen: Natzweiier; in de Ostmark (Oostenrijk) tenslotte kwam, niet ver van Mauthausen, een omvangrijk nevenkamp tot stand: Gusen. Er bestond toen ook al, namelijk sinds september '39, een groot concentratiekamp bij Danzig: Stutthof (wij noemden het al), maar dat werd door de Höhere SS und Polizeiführer in wiens gezagsgebied het viel, als zijn particulier domein beschouwd en het duurde bijna anderhalf jaar voor Himmler er in geslaagdSS-Totenkopf-Division tegen België en Frankrijk en werd injuni '41 tegen de Sowjet-Unie ingezet; Eicke
1 De heeft in mei-juni deelgenomen aan de veldtocht
XCDe conceniratiekampen van de SS tijdens de tweede wereldoorlog
XCwas, aan de onafhankelijke positie van Stutthof (dat toen ca. vijf-en-twintigduizend gevangenen telde) een einde te maken.
XCHet is niet onze bedoeling, hier alle overige 'officiële' concentratiekampen die in '41-'44 opgericht werden, met name te noemen. In het formele vlak willen wij opmerken dat deze kampen in het Generalgouvernement en in de bezette delen van de Sowjet-Unie niet rechtstreeks onder het SS- Wirtschajts und Verwaltungshauptamt ressorteerden maar onder een vertegenwoordiger van dat Hauptamt bij de betrokken Höhere SS und Polizeiführer (die er dus greep op hield)," in het materiële vlak dat er begin '44 in totaal zo 'officiële' concentratiekampen bestonden. Ook daarvan hadden verscheidene, gelijk Stutthof, al als concentratiekamp gefungeerd, voor zij onder het SS Wirt schafts- und Verwaltungshauptamt geplaatst werden, Met het kamp Majdanek was dat laatste bijvoorbeeld pas in februari' 43 het geval.
1 Vught ressorteerde wèl rechtstreeks onder dat in dat opzicht werd Nederland als enige van alle bezette landen behandeld alsofhet reeds in Duitsland was opgegaan.
XCVerscheidene concentratiekampen hadden van een vroeg stadium af Z.g. Aussenkommandos gekend: tot het 'hoofdkamp' behorende nevenkampen, waar gevangenen voor het verrichten van bepaalde werkzaamheden ondergebracht waren. Naarmate die gevangeneningroter aantallen ter beschikking gesteld werden hetzij van de SS-bedrijven, hetzij van het overige Duitse bedrijfsleven, kwamen er meer van die Aussenleommandos, die ook wel als Nebenlager, Zweiglager, Aussenlager of Arbeitslager aangeduid werden; hoewel die aanduidingen eigenlijk toepasselijker zijn, willen wij voor die neven- of sub-karnpen de term aanhouden die het veelvuldigst in de litteratuur gebruikt is: Aussenleommandos. Het Auschwitz-complex had er tenslotte 43 (wij tellen daarbij Monowitz niet mee) en van die 43 bevond zich één op honderden kilometers afstand: in Brno (Brunn) in Tsjechoslowakije.' Bij Neuengamme behoorden eind '44 63 Aussenkommandos, bij Buchenwald 105, bij Dachau zelfs ca. 135, van welke II uitsluitend vrouwelijke gevangenen telden. Ravensbri.ick had toen zijn functie als exclusief Prauenleonzentrations lager allang verloren - in de vroege lente van '41 was naast het vrouwenkamp Ravensbrûck" een malmenkamp opgericht waar tot het einde van de oorlog meer dan twintigduizend mannelijke gevangenen ingeschreven zijn; de meesten hunner waren in Aussenleommandos ondergebracht. Eind '44 ressorteerden in totaalonder de 'officiële' concentratiekampen (doordat de Duitsers zich uit grote gebieden hadden moeten terugtrekken, waren er toennog maar IS) meer dan 500 Aussenhommandos (er zijn in totaal meer dan 900 Aussenkommandos geweest). Tot die IS kampen behoorde ook een belangrijk nieuw kamp: Mittelbau, het grote complex in de Harz waar de V-2's geassembleerd werden; het was aanvankelijk een Aussenkommando Vall Buchenwald geweest. In de litteratuur heet het kamp Mittelbau als regel 'Dora' - wij zullen die benaming aanhouden. Een zelfstandig kamp werd Dora pas in oktober '«. Wij kwamen dit soort afsplitsingen al eerder tegen: Neuengamme en Gross-Rosen waren oorspronkelijk Aussenleommandos van Sachsenhausen - er waren overigens, voorzover bekend, geen vaste regels waaruit voortvloeide dat een Aussenhommando op een bepaald moment een zelfstandig Konxentrationslager werd.Van Auschwitz uit werdjulihet Konzentrations/ager Warschau opgericht. De gevangenen hadden als exclusievetaak de ruïnes van het ghetto van Warschau op te ruimen die na de opstand (april-meiovergebleven waren. In hetWarschau waren in de zomer vannog vijfduizend gevangenen aanwezig.Er zijn in Ravensbri.icktotaal ca. honderdvijftienduizend vrouwelijke gevangenen ingeschreven; dertienduizend van augustustot en met julinegenduizend van augustustot en met julizes-en-dertigduizend van augustustot en met juli'zeven-en-vijftigduizendvan augustus'tot en met april'
1 in '43 '43) KL '44 2 in '39 '42, '42 '43, ,43 44, 44 45.
XCWat de bij de kampen ingedeelde SS'ers betreft, moet men onderscheid maken tussen de staven van de kampen, de leden dus van de Duitse kamphiërarchie, en de bewakingseenheden. Tot het einde van de oorlog toe bleven de staven uit SS'ers bestaan, maar de bewakingseenheden kregen geleidelijk een andere samenstelling. Zij telden in april' 45 nog ca. dertigduizend man (in september '39 waren het zevenduizendvierhonderd geweest, eind '44 ca. vijf-en-dertigduizend), maar onder hen bevonden zich toen nog maar zesduizend 'echte', d.w.z. uit de Totenleopj-Standarten afkomstige SS'ers. Van '42 af waren die 'echte', veelal jeugdige SS'ers in toenemende mate naar de Waffen-SS overgeheveld, in de bewakingseenheden waren zij vervangen door oudere leden van de Allgemeine SS of van de SA, door mannen van de Ordnungspolizei, door gewonde of herst ellen de Waffen-SS' ers, door Volksduitsers (hoofdzakelijk uit Zuidoost-Europa), door Duitse oudstrijders uit de eerste wereldoorlog, vooralleden van een nationalistische organisatie van die oudstrijders, de Kyffhäuserbund, en van de zomer van' 44 af ook wel door militairen van het Duitse leger en van de Duitse luchtmacht die door verwondingen of om andere redenen voor de militaire dienst niet langer geschikt waren. Afgezien van die Volksduitsers werdcri evenwel ook andere niet-Duitsers onder de bewakers opgenomen, bijvoorbeeld Litauers en Oekraïners (en in ons land Nederlanders). De bewakingseenheden van Dachau bestonden van' 43 af voor 80% uit leden van de K yjJhäuserbund en voor 20% uit leden van de SA en de Allgemeine SS, in Gross-Rosen bestond de helft van die eenheden uit Volksduitsers en Litauers, de andere helft uit Rijksduitsers, gedeeltelijk weer leden van de Allgemeine SS.
XCIn de kampen die wij noemden, was vooral door de groei van het aantal Aussenleommandos het aantal bewakers uitgebreid - zo ook in andere. De cijfers voor Mauthausen zijn bewaard gebleven: ruim negenhonderd bewakers eind '41, bijna dertienhonderd eind '42, ruim tweeduizend eind '43, bijna zesduizend eind' 44. Het Auschwitz-complex telde in juni '43 bijna tweeduizend bewakers, eind' 43 ca. vijf-en-rwintighonderd, april' 44 bijna drieduizend. Op 8 september' 44 wist de uit politieke gevangenen bestaande verzetsgroep die in het complex ontstaan was, gegevens naar buiten te smokkelen die bewaardgebleven zijn, en blijkens deze bestonden op die datum de bewakingseenheden van Auschwitz I uit elfhonderdnegentien 'SS'ers', die van Auschwitz II (Birkenau) uit negenhonderdacht en die van Auschwitz III (Monowitz) uit dertienhonderdvijftien. Tot die ruim drie-endertighonderd 'ss-« behoorden ca. duizend die uit de Wehrmacht afkomstig waren, en de resterende ruim drie-en-twintighonderd waren hoofdzakelijk Volksduitsers (velen van dezen konden nauwelijks Duits spreken) die, evenals die Wehrmacht-militairen en trouwens ook de leden van de
andere formaties die wij noemden (de Kyffhäuserbund, de SA), administratief bij de SS waren ingedeeld: formeel behoorden de Z.g. Wachsturmbanne namelijk sinds begin' 41 tot de Waffen-SS.
XCDe 'verwatering' van de bewakingseenheden heeft zich aileen in Dora niet voorgedaan - wij nemen aan dat dit te maken heeft gehad met het strikt geheime karakter van het werk dat in dit kampcomplex verricht werd.
XCNaast mannelijke SS'ers (kamp-SS'ers en leden van de bewakingseenheden) waren er ook vrouwelijke: de SS-Aufseherinnen die dienst deden in het vrouwenkamp Ravensbrück of in gedeelten van andere kampen dan wel in Aussenkommandos waar zich vrouwen bevonden. Een deel van hen bestond uit vrijwilligsters, maar van '43 af werden meer en meer ongehuwde vrouwen door de Arbeitsámter tot werk in de kampen verplicht en ook kwam het toen wel voor dat arbeidsters uit de Duitse fabrieken zich als SS-Aufseherin gingen aanmelden omdat zij in die functie in niet onaanzienlijke mate beter betaald werden. De meesten van die SS-Aufseherilmen kregen eerst een opleiding in Ravensbrück (daar zijn van november '42 af ca. vijf-en-dertighonderd opgeleid) - aan één van die Aujseherinnen vroeg een Nederlandse gevangene eens wat zij bij haar opleiding geleerd had; het antwoord was: 'Brüllen'.l
XCWat de SS-staven van de concentratiekampen betreft: de zeshonderd SS'ers uit september '39 zijn vermoedelijk tot ongeveer vijfduizend aangegroeid. De Kommandanturstab van een 'groet' concentratiekamp bestond als regeluit enkele honderden SS' ers. Eind' 43 telde de staf van het Auschwitz-complex er ca. vijfhonderd, eind '44 die van Mauthausen er tweehonderdzestig. In alle kampen en Aussenleommandos bijeen bevonden zich toen ca. zevenhonderdvijftigduizend gevangenen en men schat dat de kampstaven eind' 44 ca. vijfduizend SS' ers telden en de bewakingseenheden, gelijk reeds vermeld, ca. vijf-en-dertigduizend. Anders gezegd: er was één lid van de kampstaf op elke honderdvijftig gevangenen (die verhouding onderstreept hoe noodzakelijk het voor de SS was, een groot deel van de inwendige organisatie der kampen aan de gevangenen-zelf over te laten) en één bewaker op elke ruim twintig gevangenen. Die bewaker was gewapend, de gevangenen, als regel opgesloten in een kamp dat geïsoleerd was met aile middelen waarover de toenmalige techniek beschikte, waren weerloos.Venster
1 A. Siegenbeek van Heukelom: 'Zeven maanden in Duitse concentratiekampen', (Londen) I, 6, p. II3.
XCWij komen nu tot de gevangenen der 'officiële' concentratiekampen.
XCEerder gaven wij weer dat er bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog ca. twintigduizend gevangenen waren, van wie meer dan de helft tot de 'asocialen' behoorde. De politieke gevangenen vormden dus slechts een minderheid, want, zo men al de Jehova's Getuigen als een verwante groep kan zien (ook zij waren als ideologische tegenstanders van het Derde Rijk gearresteerd), dat gold niet voor de (naast de 'asocialen') in de karnpen ondergebrachte homosexuelen, misdadigers, Joodse 'remigranten' en andere Joden; veel van die andere Joden waren opgesloten omdat zij 'rassenschande' bedreven zouden hebben.
XCAl in de laatste maanden van '39 nam het aantal Duitse politieke gevangenen toe: talrijke communisten en socialisten die tevoren een periode in concentratiekampen doorgebracht hadden, onder hen ook diegenen aan wie ter gelegenheid van Hiders vijftigste verjaardag (20 april '39) gratie verleend was, werden opnieuw gearresteerd en nu voor onbepaalde tijd opgesloten. Spoedig kwamen daar Tsjechoslowaken bij en vooral Polen. Alleen al in Dachau werden tussen februari '40 (toen verdween de SS-Toten kopf-Division en werd het kamp als concentratiekamp heropend) en oktober ,40 omstreeks twintigduizend Polen ingeschreven. Geen land werd door de Wehrmacht onder de voet gelopen of er kwamen spoedig burgers uit dat land in de 'officiële' concentratiekampen terecht en dan niet alleen burgers die de betrokken nationaliteit hadden, maar ook personen van andere nationaliteit. Van die laatsten werd een grote groep gevormd door de vluchtelingen uit republikeins Spanje die in '39 Frankrijk binnengekomen waren; ca. tweehonderdduizend hunner bevonden zich in mei-juni '40 in Franse interneringskampen, maar enkele duizenden mannen waren toegetreden tot een hulpdienst van het Franse leger, de Formation des Travailleurs Étrangers. De leden van die hulpdienst werden aanvankelijk als krijgsgevangenen beschouwd, maar in de eerste helft van' 41 werden zij, tezamen met enkele duizenden geïnterneerden, onder wie vrouwen en kinderen, naar verschillende concentratiekampen overgebracht. Ca. achtduizend Spanjaarden, mannen en jongens van twaalf jaar af, kwamen in Mauthausen terecht (van die achtduizend zijn slechts zestienhonderd in leven gebleven), de vrouwen, de jongens beneden de twaalf jaar en de meisjes werden in hoofdzaak naar Ravensbrück gestuurd.
XCWat de Duitse gevangenen betreft: afgezien van de al genoemde communisten en socialisten, werden van september '39 af ook willekeurige Joden, nieuwe groepen homosexuelen, Jehova's Getuigen,
vooralook 'asocialen' en misdadigers in de concentratiekampen opgesloten.
XCTen aanzien van het aantal homosexuelen merken wij op dat geen nauwkeurige gegevens beschikbaar zijn. Het lijkt niet uitgesloten dat in totaal minstens vele duizenden Duitse mannen en jongens op grond van de beschuldiging: ge zijt homosexueel, in de concentratiekampen beland zijn-, en er zijn aanwijzingen dat die beschuldigingen in sommige gevallen niet meer waren dan beweringen die door jaloezie of andere gevoelsimpulsen waren ingegeven. Leefde een kinderloze vrouw in voortdurend conflict met haar man, dan kon haar mededeling aan de Duitse politie: 'Ik weet zeker, dat mijn man er homosexuele contacten op na houdt', voldoende zijn om hem in een concentratiekamp te doen belanden.
XCWat de Jehova's Getuigen betreft: geschat wordt dat, gelijk reeds eerder vermeld, in Duitsland vall '33 tot '45 ca. zesduizend in concentratiekampen opgesloten zijn; hoevelen hunner tijdens de oorlog opgepakt zijn, weten wij niet. Wij vermelden in dit verband dat Himmler in juli '44 voornemens was, Hitler voor te stellen, de Bibelforscher in de kampen een bevoorrechte positie te geven. 'Demit', zo stelde hij op schrift, 'schaffen wir !-InS die Aus gangsbasis zum Einsatz dieser Bibeljorscher in Ruseland in kommenden Zeiten und haben damit die Emissäre, mit denen wir das russische Volk durch Verbreitung der Bibe'[orscherlehre pazifizieren können'2 meer dan een, overigens typerende, wensdroom was dat niet.
XCInzake de 'asocialen' gaven wij reeds weer dat van september '42 af diegenen hunner die een gevangenisstraf uitzaten, "zur Vernichtung durch Arbeit' naar concentratiekampen overgebracht werden (waar zich toen reeds talloze 'asocialen' bevonden tegen wie geen enkel rechterlijk vonnis gewezen was) en dat hetzelfde geschiedde met Joden, Zigeuners, Russen, Polen, Tsjechen en Duitsers die tot gevangenisstraffen van zekere duur veroordeeld waren, alsmede met vele Sicherungsverwahrte: beroepsmisdadigers die krachtens rechterlijk vonnis na het uitzitten van hun straf tot opsluiting in een gesloten inrichting veroordeeld waren. Naast die Siche rungsverwahrte, die in de kampen op hun groene driehoek de letter S of de letters SV kregen (die letters werden door de andere gevangenen meestalgevoegd bij de brief, 21 juli 1944, van Himmler aan Kaltenbrunner, aangehaald in F. Zipfel: Kirchenkampfin Deutschland 1933-1945 (1965), p.
1 Een Duitse auteur, Heinz Heger, spreekt van (Heger: 1939-1945 (1972), p. 5), maar deze schatting is stellig veel te hoog. 2 Doorslag van een brief, z.d., van Himmler aan Hitler,
begrepen als afkorting van 'Schwerverbrecher'), kwamen in de karnpen voor en na het uitbreken van de oorlog ook criminelen terecht die wel al talrijke vonnissen achter de rug hadden maar zich weer op vrije voeten bevonden: zij werden dus als het ware preventief in de karnpen gestopt, zulks met de aanduiding 'Befristete Vorbeugungshäftlinge' (preventieve gevangenen-optermijn); hun groene driehoek vertoonde de letter B of de letters BV, hetgeen door de overige gevangenen beschouwd werd als afkorting van 'Berujsoerbrecher', K (Kriegswirtschaftshäftling) stond op de groene driehoek van die gevangenen die de bepalingen op het gebied van de oorlogseconomie overtreden hadden. Er waren dus drie soorten 'groenen': de SV' ers, de BV' ers en de K' ers, en, aldus de Duitse politieke gevangene dr. Eugen Kogon, die zeven jaar lang in Buchenwald opgesloten zat: 'Der überwiegende Teil der BV und SV-Häftlinge bestand aus ûblen, zum Teil übelsten Elementen'! des te noodlottiger was het dat in nagenoeg alle kampen deze 'groenen' tot in een laat stadium bovenaan stonden in de hiërarchie der gevangenen.
XCOmtrent de aantallen 'asocialen' resp. SV'ers, BV'ers en K'ers die in totaal in concentratiekampen belandden, zijn geen cijfers of schattingen bekend. Trouwens, dat geldt in het algemeen: de statistiek der eoncentratiekampen vertoont talrijke lacunes. Zo weten wij evenmin hoeveel Russische arbeiders en arbeidsters (gelijk al gezegd: zonder enig Schutzhaftbefehl) van eind '41 af in totaal in de karnpen ingeschreven werden - Sachsenhausen telde medio december '43 op bijna zes-en-dertigduizend gevangenen bijna dertienduizend Russische Zivilarbeiter, Mauthausen telde er in juli '44 op ca. vijftigduizend bijna twaalfduizend, maar men moet bedenken dat dit momentopnamen zijn: dertien-, resp. twaalfduizend Zivilarbeiter waren in de genoemde maanden in die twee kampen nog in leven; er waren er veel meer binnengekomen.
XCDan zijn er de gedeporteerde Joden. Enkele miljoenen hunner werden, gelijk eerder uiteengezet, in de vernietigingskampen dan wel in de vernietigingsen concentratiekampen Auschwitz-Birkenau en Majdanek bij aankomst vergast, maar vele honderdduizenden werden hetzij in bezet Rusland, hetzij in Polen, hetzij soms ook in Duitsland in werkkampen opgenomen dan wel in de administratie van het Auschwitz-complex ingeschreven waarna zij in Auschwitz I, II of III of in een van de Aussen kommandos van Auschwitz tewerkgesteld werden. Dit betrof Joden uit tal van landen, waaronder Nederland. Het laatste land dat aan de beurt kwam,
1 E. Kogon: p. 48-49.
nl. pas in '44, was Hongarije. Ca. driehonderddertigduizend Hongaarse Joden werden toen van begin mei tot midden juni naar Birkenau gedeporteerd van wie driehonderdduizend bij aankomst vergast werden; omstreeks zeventigduizend andere Hongaarse Joden bracht men naar andere kampen over teneinde daar van hun arbeidskracht gebruik te maken.'
XCHet gevolg van al deze ontwikkelingen was dat de 'officiële' kampen het karakter kregen van gigantische vergaarbakken waarin gevangenen van tal van nationaliteiten en met de meest verschillende achtergronden opgenomen waren. De richtlijnen volgens welke deze gevangenen over de diverse kampen verdeeld werden, zijn niet bekend, behoudens dan dat wij weten dat Himmler eind' 40 bepaalde dat er maar één concentratiekamp voor predikanten, priesters en andere geestelijken zou zijn: Dachau. Daar begon men in januari '41 zelfs in een van de barakken een kapelletje in te richten." Twee maanden later werden de Priesterblocks binnen het kamp geïsoleerd en uit Berlijn kwam bevel, alle geestelijken voortaan beter te behandelen. Een en ander heeft niet verhinderd dat van de in totaal bijna acht-en-twintighonderd geestelijken die in Dachau geregistreerd werden, omstreeks duizend om het leven gekomen zijn. Dat is overigens, zoals nog blijken zal, een veellager percentage dan voor het geheel van de gevangenen geldt.
XCTerwijl het nu niet mogelijk is, een beeld te geven van de aantallen gevangenen, naar kategorieën verdeeld, die in de verschillende 'officiële' concentratiekampen opgenomen werden (behoudens dan dat vast schijnt te staan dat omstreeks oktober '41 de politieke gevangenen niet veel meer uitmaakten dan een kwart), is het wèl mogelijk, aan de hand van cijfers de veelheid van nationaliteiten te illustreren.
XCVan '41 tot '45 zijn in Sachsenhausen (de cijfers die wij weergeven, zijn iets te laag: er zijn enkele lacunes in de gegevens) ingeschreven: 27 317 Polen, 24378 Russen, 10796 Duitsers, 8 989 Fransen, 3 516 Nederlanders, 2167 Belgen, 2235 Noren, 843 Tsjechoslowaken - maar daarnaast ook 20273 gevangenen wier nationaliteit niet genoteerd werd.ê In Neuengamme werden van '41 tot '45 ingeschreven: 29930 Russen (incl. 6330
1 Himmler had gewild dat tweehonderdduizend Hongaarse Joden ingezet werden bij de productie van jagers en bij de aanleg van versterkingen, maar Eichmann wist door te zetten dat veruit de meesten naar Birkenau gezonden werden - een gebeuren dat de opvatting weerlegt als zou Eichmann slechts een slaafs zijn opdrachten uit voerende bureaucraat geweest zijn. 2 Dat is in grote haast geschied met het oog op het bezoek dat Mussert, rondgeleid door Himmler, op 20 januari' 41 aan Dachau zou brengen; daarbij waren o.m. Seyss-Inquart, Rauter, Schmidt, van Geelkerken, Rost van Tonningen en Feldmeijer aanwezig. 3 p. 32.
Tabel III: Verdeling van de gevangenen van Dachau naar nationaliteiten d.d. 26 april 1945
XCPolen: 14994 Russen: 13 536 Hongaren: 12 067 Duitsers: 6 II8 Fransen: 5 706 Esten, Letten, Litauers: 3485 Italianen: 3 388 Joegoslaven: 3080 Tsjechoslowaken: 2218 Belgen: 989 Nederlanders: 836 Grieken: 338 Spanjaarden: 286 Luxemburgers: 2II Turken: 86 Noren: 77 Roemenen: 69 Statenlozen: 17 Engelsen: 13 Zwitsers: 12 Amerikanen: II Portugezen: 8 Zweden: 7 Armeniërs: 4 Arabieren: 3 Chinezen: 2 Denen: I Finnen: I Japanners: I Canadezen: I Perzen: I
XCvrouwen), ca.Polen (incl. ca.vrouwen), ca.Fransen (incl. ca.vrouwen),Duitsers (incl.vrouwen),Nederlanders,Esten, Letten en Litauers, ca.Belgen (incl. ca.vrouwen), ca.Denen, ca.Hongaren (incl. ca.vrouwen), ca.Noren, ca.Joegoslaven, ca.Italianen, ca.Tsjechoslowaken, ca.Spanjaarden,Luxemburgers,Indochinezen,Engelsen enCanadees - en daarnaastgevangenen (incl.vrouwen) wier nationaliteit niet bekend is.'
I7 000 4000 II 500 500 9520 420 6950 4850 4800 300 4800 2600 I200 2200 I400 850 800 750 50 25 10 I I6II 300
XCHet meest tekenend achten wij het officiële overzicht van Dachau d.d.april(drie dagen voor de bevrijding van het kamp), dat wij als Tabel III opnemen.ê
26 I945
XCWie de cijfers uit deze opgaven op zich laat inwerken, beseft onmiddellijk welk een Babel door elk 'officieel' concentratiekamp gevormd werd; op de daaruit voortvloeiende problematiek komen wij in een volgend hoofdstuk terug. Tabel III geeft overigens, in tegenstelling tot de gegevens over
XC1 J. Billig: L'Hitlérisme et Zesystème concentrationnaire (1967), p. 57. 2
Sachsenhausen en Neuengamme (maar die zijn minder volledig), een momentopname.
XCWat wij tot dusver vermeldden, onderstreept dat het aantal op een bepaalde dag in de 'officiële' kampen aanwezige gevangenen voortdurend groeide; het maximum werd, schijnt het, eind' 44 bereikt: ca. 750000. Voor Sachsenhausen (zonder de Aussenkomrnandos) beschikken wij over nauwkeurige gegevens: Ia 705 gevangenen per 3 I december' 41, en dat cijfer steeg als volgt: 3I december '4216577, 31 december '43 28224, 31 december '44 47709, 31 januari '45 56624.1 Daarbij bedenke men dat in Sachsenhausen op 3I december '41 gemiddeld in elke barak (die normaal plaats bood aan 146 gevangenen) 210 gevangenen ondergebracht waren - per 3 I januari' 45 waren dat er meer dan elfhonderd geworden.
XCBillig heeft op grond van de beschikbare, overigens hoogst onvolledige documenten cijfers weergegeven omtrent de aantallen van alle concentratiekamp-gevangenen in verschillende perioden.ê Die cijfers luiden: september 1939 1940 1941 1942 augustus 1942 december 1942 januari 1943 augustus 1943 augustus 1944 januari 1945 begin maart 1945 : 20 000 : geen gegevens : maandgemiddelde 60 000 : maandgemiddelde 96 700 : II5 000 88 000 : 123000 : 224 000 : 524000 : 750 000 : 600000
XCOnder die 524 000 gevangenen uit augustus 1944 waren 379 000 mannen en 145 000 vrouwen. In verscheidene kampen waren voorts vrij veel jeugdigen (personen beneden de 21 jaar), alleen al in Mauthausen (meer cijfers zijn ons niet bekend) steeg hun aantal van 2 400 begin '43 tot meer dan 15 000 vlak voor de bevrijding, onder hen ruim 5 000 die als politieke gevangenen golden, bijna 6 000 Ziuilarbeiter (hoofdzakelijk Russische jongeren) en ruim 3 600 [oden."
XC1 Sachsenhausen, p. 26. 2 J. Billig: L'Hitlérisme et Ie système concentrationnaire, p. 72. sH. Marsalek: Mauthausen, p. 86-87.
XCHet loont de moeite, nog even naar Billigs cijfers te kijken. Opvallend is hun groei, maar zij tonen twee afwijkingen: van augustus' 42 tot december '42 daalde het aantal gevangenen van II5 000 tot 88 000 en van januari '45 tot begin maart '45 daalde het van 750000 tot 600000. Beide dalingen staan in verband met de gebeurtenissen die wij eerder aangaven en die onze fase-indeling bepaalden: tot eind '42 gold voor de behandeling der gevangenen het voorschrift 'Vernichtung durch Arbeit' en in de eerste maanden van '45 gingen honderdduizenden gevangenen te gronde bij de evacuatietransporten, door de epidemieën en door het extreme tekort aan voedsel.
XCWat zich in die noodlottige maanden december '44-mei '45 afgespeeld heeft, komt, gelijk gezegd, pas in deel IQ aan de orde, maar op de eerste twee fasen van de geschiedenis der concentratiekarnpen tijdens de oorlog willen wij nu dieper ingaan: de fase waarin de 'Vernichtung durch Arbeit' nagenoeg zonder restrictie plaatsvond, en de fase waarin door Himmler beperkte verzachtingen van het lot van de meeste gevangenen toegestaan waren omdat hij zich was gaan realiseren dat zij in een tempo stierven dat onverenigbaar was met de eisen van de Duitse oorlogseconomie en trouwens ook met de eisen, voortvloeiend uit de economische taken welke het SS-complex zelf ter hand genomen had.
XCEerder in dit hoofdstuk vermeldden wij dat vóór de oorlog drie ondernemingen opgericht waren die tot het SS-complex behoorden: de Deutsche Erd- und Steinwerke GmbH (productie van granietblokken, bakstenen e.d.), de Deutsche Versuchsanstalt für Ernáhrung und Verpfiegung (kweken van specerijen en kruiden) en de Deutsche Ausrüstungswerke GmbH (productie van meubelen). Wij wezen er toen ook op dat de granietblokken en bakstenen van de Deutsche Erd- und Steinwerke GmbH bestemd waren voor de openbare werken die in het Derde Rijk uitgevoerd zouden worden; de bedoeling was dat zij vooralook gebruikt zouden worden voor de gigantische nieuwe bouwwerken die in Berlijn, München, Neurenberg en Hamburg moesten verrijzen, een en ander goeddeels volgens de ontwerpen van de architect die Hiders voorkeur had: Albert Speer.' Vooral aan het graniet besteedde Speer aandacht: ook de plaats van het concentratiekampaannemen dat van de door gevangenen in de eerste jaren uitgehouwen graniet
1 De meeste van die bouwwerken zijn niet tot stand gekomen. Men moet wel
Natzweiler werd bepaald op grond van de zich in de buurt bevindende exploitabele granietlagen die naar kwaliteit en kleur precies waren wat Speer zocht. De drie ondernemingen die wij noemden, ressorteerden onder het door Oswald Pohl geleide SS-Verwaltungsamt dat toen nog deel was van het SS-Hauptamt. Dat SS-Verwaltungsamt ging eigen eisen stellen. 'Meer en meer', schreven wij, 'werd het aantal gevangenen ... niet bepaald door de mate van oppositie die zich reëel in het Derde Rijk aftekende, maar door de mate waarin ... Pohl behoefte had aan arbeidskrachten. Het werd zo dat mensen tot dwangarbeid veroordeeld werden niet nadat zij als tegenstanders van het Derde Rijk waren gaan gelden, maar precies omgekeerd: zij werden tot tegenstanders van het Derde Rijk gestempeld opdat men hen als dwangarbeiders kon gaan gebruiken.'
XCUit deze situatie vloeide tevens voort dat men de gevangenen die eenmaal in de kampen opgenomen waren, daar zo lang mogelijk vasthield. In de vooroorlogse jaren gold de regel dat het dossier van elke concentratiekampgevangene eens in de drie maanden in de Gestapo-centrale bezien werd teneinde te beslissen of hij vrijgelaten kon worden; daaromtrent ging dan bericht naar de Politische Abteilung die deel was van de Kommandantur van het onderhavige kamp. In oktober '39, ten tijde van de oprichting van het Reichssicherheitshauptamt (het RSHA), bepaalde evenwel Heydrich, de Chef der Sicherheitspolizei und des SD, dat Scl'lHtzhaft in beginsel steeds automatisch verlengd zou worden; aanvragen om gevangenen te ontslaan mochten door de kampcommandanten alleen in speciale gevallen aan het RSHA voorgelegd worden. Natuurlijk konden dergelijke aanvragen ook door familieleden of andere relaties der gevangenen bij de Gestapo ingediend worden en het was regel dat de Gestapo-centrale, later dus het RSHA, dan bij het betrokken kamp informeerde, hoc de gevangene zich gedroeg. Glücks, de nieuwe Inspekteur der Konzentrationslager, gaf in december '39 te dien aanzien een belangrijke nieuwe instructie aan alle kampcommandanten. Na overleg met het RSHA gelastte hij hun namelijk, in voorkomende gevallen aan het RSHA mee te delen of een bepaalde gevangene op een belangrijke post tewerkgesteld was; deze 'Mitteilungen', aldus Glücks, 'werden bei der Entscheidung der Entlassungsfrage durch die Polizei dienststellen entspreekende Berücksichtigung finden.'l
XCNu was het tevoren al menigmaal gebeurd dat de Kommandant van een bepaald kamp, wanneer het RSHA hem een verzoek om vrijlating voorgelegd had om advies, omtrent een bepaalde gevangene die hij als arbeids
XC1 Rondschrijven, II dec. 1940, van de Inspekteur der Konzentrationslager aan alle Lagerkommandanten (Neur. doe. NO-1971).
kracht wilde vasthouden maar wiens gedrag tot geen enkele klacht aanleiding had gegeven, bijvoorbeeld gerapporteerd had dat de man af en toe brutale opmerkingen had gemaakt - het verzoek om vrijlating werd dan afgewezen. Na Glücks instructie waren dergelijke praktijken overbodig: wilde een kampcommandant een bepaalde gevangene niet afstaan, dan werd de betekenis van zijn werk onderstreept, en wij veronderstellen dat het RSHA dat gegeven zwaar liet wegen. Intussen: de beslissing lag bij het RSHA en er werden, ook in '40 en '4I, menigmaal gevangenen vrijgelaten.
XCDoordat de concentratiekampen in economisch opzicht steeds belangrijker geworden waren, was Pohls ster gestegen. Niet alleen was zijn SS-Ver waltungsanit losgemaakt van het SS-Hauptall/t en had het, tot SS- Wirtschajts und Verwaltungshauptamt herdoopt, in februari '42 de begeerde status van Hauptamt gekregen (het werd een groot bureau met een staf van zestienhonderd krachten), maar, belangrijker nog: in maart' 42 werd de Inspektion der Konxentrationslager uit het verband van het SS-Fiihrungshaupta111t gelicht en omgevormd tot een nieuwe Amtsgruppe, Amisgruppe D, van Polus pas opgericht Hauptamt. Glücks, die de functie van Inspekteur der Konzentrations lager ging combineren met die van chef van de Amtsgruppe D, werd dus de onmiddellijke ondergeschikte van Pohl en zulks betekende dat Pohls 'economische' gezichtspunten nog meer invloed kregen dan zij al hadden op het beleid dat ten aanzien van de concentratiekamp-gevangenen gevoerd werd.
XCAanvankelijk was dat een louter schadelijke invloed. Eind april '42 bepaalde Pohl namelijk dat van I mei af gevangenen in de karnpen en Aussenhominandos slechts werkzaamheden mochten uitvoeren die door de Amisgruppe D goedgekeurd waren, en 'dieser Einsatz", schreef hij, 'muss in wahren Sinn des Wortes erschöpfend sein urn ein Hochstmass an Leistung zu erreichen ... Die Arbeitszeit ist an keine Grenzen gelrunden ... Alle Untstánde, welche die Arbeitszeit verleurzen könnelJ (Mahlzeiten, AppelIe u.A.), sind daher auf ein nicht mehr zu verdichtendes Mindestmass zu beschränken.'l Enige tijd later ging hij nog verder: toen gaf hij namelijk, aldus een gevangene die het betrokken stuk gezien heeft (het is verloren gegaan), de kampcommandanten het recht, 'Häftlinge, die [iir den Arbeitseinsatz wichtig waren und vom Reichssicherheitshnuptanü eur Enilassung freigestellt uiurden, weiter im Lager zu behalten. Die Zeitdauer dieser ungesetzlithen Haft konnte bis Ende
1 z.d. (eind april 1942), van Pohl o.m. aan alle (a.v., R-129).
des Krieges verfügt werden.? Anders gezegd: Pohl kon aanwijzingen zelfs van het RSHA naast zich neerleggen. Sterker nog: hij ging er bij het RSHA op aandringen, zoveel mogelijk nieuwe gevangenen naar eoncentratiekampen te zenden. Zo kreeg Amt IV (Sicherheitspolizei) van het RSHA medio december '42 opdracht van hem, er zorg voor te dragen dat zich vóór I februari '43 vijf-en-dertigduizend van die nieuwe gevangenen in de concentratiekampen zouden bevinden: Ostarbeiter, alsmede andere werkkrachten die een overtreding hadden begaan; die laatste werkkrachten zou men, aldus PoW, gedeeltelijk uit de Arbeitserziehungslager kunnen putten.
XCPohls bezeten streven, te verhoeden dat de kampcommandanten ooit een tekort aan werkkrachten zouden hebben, hing samen met de uitbreiding die de SS-bedrijven ondergaan hadden.ê In '44-'45 bezat de SS tenslotte meer dan 40 verschillende ondernemingen met ca. 150 grote bedrijven. Soms waren dat bedrijven die door tot het SS-complex behorende ondernemingen opgericht waren, soms waren zij aan de oorspronkelijke eigenaren Goden, Polen, maar ook wel andere, als 'vijanden' geldende buitenlanders) ontnomen, soms ook waren zij door de SS van Duitse of andere eigenaren gekocht. Bij de in beslag genomen of gekochte bedrijven werden in talrijke gevallen de daar werkzame arbeiders eenvoudig overgenomen. Dat gold bijvoorbeeld voor een reeks bedrijven, hoofdzakelijk in het Sudetengebied, waar minerale dranken geproduceerd werden. In '43 was drie-vierde van de totale Duitse productie van minerale dranken in handen van de SS, trouwens voor een groot deel van de productie van vruchtendranken (Himmler was tegenstander van het gebruik van alcohol) gold hetzelfde. Ook een aantal Joodse en Poolse steenbakkerijen in de geannexeerde delen van Polen die door de SS overgenomen waren, werkte met 'gewone' arbeiders - dat waren er eind' 40 al vijftienduizend, hoofdzakelijk Polen. Die steenbakkerijen waren sinds ' 4I in een aparte SS-onderneming verenigd: de Ostdeutsche Baustoffwerke GmbH. Bij al deze bedrijven was van arbeid onder dwang geen sprake, maar bij de grootste SS-bedrijven lag dat anders: zij waren in of bij de 'officiële' concentratiekampen gevestigd of er waren terwille van die bedrijven Aussenkommandos van die kampen9
1 Verklaring, 19 febr. 1947, van Philipp Grimm (a.v., NO-2I26). 2 Wij vatten in het hier volgende de gegevens samen uit het al genoemde werk van Joseph Billig: en uit de door het gepubliceerde studie van Erma Georg:
gevormd. Geschat wordt dat in aile SS-bedrijven tezamen in de jaren '43-'44 gemiddeld vijftigduizend gevangenen tewerkgesteld waren.
XCVan de drie ondernemingen die wij al noemden, nam de Deutsche Ver suchsanstalt für Ernährung und Verpfiegung tuinbouwgebieden bij Dachau en Ravensbrück in gebruik, later ook bij andere karnpen (Titus Brandsma, aan wiens lot wij in hoofdstuk 8 van deel 5 een aparte paragraaf wijdden, was bij het Heilkräuterkommando van Dachau ingedeeld') en dezelfde onderneming beheerde een tijdlang in de bezette delen van de Sowjet-Unie landen tuinbouwgebieden met een gezamenlijk oppervlak van 600 000 ha. De Deutsche Ausrüstungswerke GmbH, die begonnen was met in Dachau de aldaar gevestigde werkplaatsen over te nemen, kreeg in de zomer van '40 eigen werkplaatsen, hoofdzakelijk op het gebied van de meubelfabricage, in Sachsenhausen en Buchenwald, eind' 40 ook in Auschwitz I, later o.rn, in de concentratiekampen Majdanek, Stutthof en Neuengamme alsmede in de stad Lemberg. Al in '41 en' 42 werd een groot deel van de fabricage gericht op artikelen die voor de oorlogvoering van belang waren: munitiekisten, granaatmanden, geweren en lichte voertuigen. Ook werden in opdracht van deze onderneming door gevangenen militaire kledingstukken en schoenen voor militairen alsmede allerlei lichte wapens gerepareerd. Zij liet ook in verscheidene karnpen op grote schaal door de zwakste gevangenen lompen sorteren, zij liet horloges herstellen die in grote aantallen uit de vernietigingskampen aangevoerd werden, en zij richtte tenslotte twee geheime Kommandos van drukkers op: een in een Aussenkommando van Mauthausen, Schlier, een in Sachsenhausen. Dat laatste bestond uit ca. honderd gevangenen die in '42 in Birkenau speciaal uitgezocht waren.
XCVall de Deutsche Erd- und Steinwerke GmbH vermeldden wij reeds dat deze onderneming bij Buchenwald, Mauthausen, Flossenbürg en Gross-Rosen granietgroeven exploiteerde en bij Sachsenhausen en Neuengarnme bakstenen liet vervaardigen. Ook bij tal Vall andere karnpen ging zij steenbakkerijen exploiteren en er kwamen naast de genoemde steengroeven ook nog andere, die meestal kleiner waren. Vóór de oorlog waren er in heel Duitsland ca. vierduizend geschoolde steenhouwers - Himmler eiste in december '41 dat in de karnpen vijfduizend gevangenen tot geschoold steenhouwer en minstens tienduizend tot geschoold metselaar opgeleid zouden wordenê; wel te verstaan: voor de periode na de Endsieg (waaraan
1 In april' 42 gaf Himmler bevel dat Nederlandse, Noorse en Duitse predikanten en priesters die zich in Dachau bevonden, allen in het tewerk gesteld moesten worden. • In sommige kampen nam men die opleiding toen ter hand, in andere kwam men er niet aan toe.
Himmler toen nog niet twijfelde). Die eis stellend, gaf Himmler ook al aan, hoeveel graniet in die naoorlogse periode jaar voor jaar gehouwen moest worden: roo 000 kubieke meter. Dat was meer dan de gehele Duitse jaarproductie vóór de oorlog. Typerende eisen! Duidelijk is dat Himmler Hitler voor de uitvoering van Speers projecten afhankelijk wilde maken van de SS en, belangrijker nog, dat hij de concentratiekampen als een instelling zag die na een gewonnen oorlog in stand moest blijven.
XCVermeld zij voorts dat de Deutsche Erd- und Steinurerke GmbH zich via een actieve functionaris van het SS- Wirtschajts- und Verwaltungshauptamt in '43 ook moeite gaf voor het opbouwen van een diamantslijperij in het Judendurchgangslager Vught. Geschat wordt dat in bepaalde perioden wel vijftienduizend gevangenen alleen al voor de opdrachten van deze ene onderneming ingezet waren. In mei '42 waren het in Mauthausen bijna vierduizend, in '43 in Mauthausen en Gusen samen bijna vijfduizend, dat wil zeggen: bijna vijfduizend tegelijk, want in het gehele jaar '43 waren, evenals in de voorafgaande jaren, bij uitstek in de granietgroeven van deze twee kampen duizenden andere gevangenen doodgeslagen of doodgeschoten, tot zelfmoord genoopt of aan hun beproevingen bezweken. Wat de bakstenen betreft: in het grote Klinleerwer]: bij Sachsenhausen (waarvan de plannen maar voor een vierde gerealiseerd werden) waren als regel tussen de duizend en tweeduizend gevangenen tegelijk tewerkgesteld, in dat bij Neuengamme (waar in '42 en '43 door telkens twaalf- tot vijftienhonderd gevangenen een tweede steenbakkerij opgetrokken werd) vijf- tot achthonderd. De Deutsche Erd- und Steimoerlee GmbH exploiteerde voorts een kleine kiezelgroeve bij Treblinka en een groot kiezel- en zandbaggerbedrijf op enkele kilometers afstand van Auschwitz-Birkenau, Wij vermelden tenslotte dat ten behoeve van deze SS-onderneming in '44 duizenden gevangenen in aparte Kommandos bijeengebracht werden om in zwaargebombardeerde steden als Hamburg, Essen en Düsseldorf nog bruikbare stenen bijeen te zoeken en te sorteren.
XCEen vierde belangrijke onderneming (wij beperken ons overzicht tot die SS-ondernemingen die uitsluitend of hoofdzakelijk met gevangenen werkten") was de Gesellschoj: für Textil- und Lederverwertung. Zij exploiteerde
1 Deze ondernemingen en een aantal andere waren financieel ondergebracht in een de in juli' 40 opgerichte Onder deze ressorteerde rechtstreeks de die in '44 in Zuid-Duitsland aardolie trachtte te wilmen uit steenlagen. Hiertoe waren gevormd uit gevangenen van NatzweiIer; het werk was er bij uitstek zwaar.
tal van bedrijven in Ravensbrück: een met moderne machines uitgeruste kledingfabriek (waar in '40 en '41 de 'zebra' -kleding voor alle concentratiekamp-gevangenen vervaardigd werd, later ook allerlei militaire kleding voor de Waffen-SS), een weverij, een rietvlechterij, een werkplaats voor pelterijen en een fabriekje voor meubelstoffen, tapijten e.d. In Ravensbrück waren bij deze werkzaamheden in de herfst van '42 vijfduizend gevangenen tegelijk ingeschakeld, later daalde dat aantal tot drie- à vijfduizend.
XCIn het Generalgouvemement tenslotte, exploiteerde de SS een groot aantal bedrijven en werkplaatsen die zich aanvankelijk in of bij de ghetto's bevonden; later, toen de bevolking van die ghetto's goeddeels naar de vernietigingskarnpen was overgebracht (alleen in het ghetto van Lodz, dat in Wartheiand lag, mocht tot in '44 door ca. zestigduizend Joden doorgewerkt worden"), werden de Joodse arbeiders die in leven gelaten waren, als regel in primitieve SS-Arbeitslager ondergebracht. In het district Lublin bestonden in '43 ca. tien van die kampen met tezamen omstreeks vijf-enveertigduizend werkkrachten. In de loop van dat jaar ging de SS of, om precies te zijn: een nieuwe SS-onderneming, de Ostindustrie GmbH, in het genoemde district nog acht grote ondernemingen exploiteren: een glasblazerij, een turfstekerij, een borstelfabriek, een ijzerfabriek, een fabriek voor pelterijen, een pharmaceutische fabriek, een steenbakkerij en een onderneming waar textiel, schoenen, meubels en drukwerk vervaardigd werden en waartoe ook een tweede turfstekerij en een steengroeve behoorden. Begin november' 43 werkten in die acht ondernemingen ca. zestienduizend gevangenen die men uit de SS-Arbeitslager gehaald had. Op 3, 4 en 5 november' 43 viel de bijl: uit alle Joodse werkkampen in het district Lublin werden de nog in leven zijnde arbeiders, ca. drie-en-veertigduizend, geliquideerd, een actie die onder de code-aanduiding 'Erntejest' ('Oogstfeest') in het geheim voorbereid was. Het kostte de Heinkel-vliegtuigfabrieken grote moeite, te voorkomen dat de ca. tweeduizend Joodse arbeiders die zij uit de Arbeitslager toegewezen gekregen hadden, óók om het leven gebracht werden, maar zowel de Ostindustrie GmbH als de Deutsche Aus rüstungswerke GmbH raakten in het betrokken deel van het Generalgouveme
1 Het ghetto van Lodz was het eerste ghetto dat 'gesloten' werd: al in april '40. Aan de in Lodz woonachtige Joden werden Joden uit de omgeving toegevoegd alsmede ca. vijftienduizend Joodse gedeporteerden uit Duitsland, vijfduizend uit Praag en ruim vijfhonderd uit Luxemburg. Begin '42 waren in het ghetto nog ca. honderddertigduizend Joden in leven. Van hen werden ca. zeventigduizend later in dat jaar in Chelmno geliquideerd; de resterende ca. zestigduizend werden tussen midden augustus en midden september '44 naar Birkenau getransporteerd waar allen, op ca. vijf-en-twintighonderd na, in de gaskamers verdwenen.
ment met één slag al hun werkkrachten kwijt en moesten hun productie daardoor staken: ook in dit geval had het principe van de Bndlosung geprevaleerd over alle eisen van de oorlogseconomie.'
XCNoodgedwongen had men, wat de 'officiële' concentratiekampen in het algemeen betrof, eind '42 het roer gewend. De statistische opgaven van de Kommandanturen die bij het SS- Wirtschajts- und Vetwaitungshauptamt binnenkwamen, hadden Pohl en zijn staf het besef bijgebracht dat de voorgeschreven richtlijn ('Vemichtung durch Arbeit') in de meeste kampen zo rigoureus toegepast werd (lIS 000 gevangenen in augustus '42 en, hoewel tienduizenden nieuwe gevangenen de kampen binnengevoerd waren, nog maar 88000 in december) dat een situatie dreigde te ontstaan waarin het SS-complex ook de economische taken die het zèlf ter hand genomen had, niet zou kunnen uitvoeren. In de meeste bunpen was namelijk het optreden tegen de gevangenen in de jaren '40, '41 en '42 steeds barbaarser gewordentienduizenden waren doodgeslagen of bezweken, de Reviere (ziekenafdelingen) van de kampen waren steeds overvol, in praktisch elk kamp dwaalden honderden tot op het bot vermagerde of door oedeem opgezwollen, half versufte gevangenen rond, die nog maar korte tijd te leven hadden.
XCDe eerste reactie op deze noodtoestand was geweest: schoon schip maken.
XCEind' 41 was tot een grote opruimingsactie besloten (code-aanduiding: 14 f 13 2); in opdracht van Hirrunler gingen medici op inspectie in alle 'officiële' kampen, formeel met de opdracht, de geestelijk gestoorden te selecteren, maar in werkelijkheid met een veel ruimere taak: allen die geacht werden, niet langer tot regelmatig werk in staat te zijn, dienden uit de kampen verwijderd en geliquideerd te worden. Wel was in menig kamp, zo in Buchenwald, de SS-Lagerarzt er toen al toe overgegaan, eigener beweging ernstig zieke of verzwakte gevangenen af te maken, bijvoorbeeld door hun een inspuiting toe te dienen in een slagader of in het hart, maar de actie 14 f 13 droeg een veel algemener karakter. De geselecteerden werden, als regel zonder dat van een serieus medisch onderzoek sprake geweestGauleiter van Wartheland, Arthur Greiser, te voorkomen. 2 Dit was het registratie
1 Na trachtte Pohl te bereiken dat de fabrieken en werkplaatsen van het ghetto te Lodz onder zijn geplaatst zouden worden, maar dat wist de
was (de meeste medici achtten een enkele blik in het dossier voldoende), naar de Totungsanstaiten overgebracht waar van de herfst van '39 af ca. tachtigduizend patiënten uit Duitse krankzinnigengestichten door vergassing om het leven gebracht waren. Geschat wordt dat de actie 14 f 13 in totaal omstreeks tienduizend slachtoffers gevergd heeft, bijna zes-en-twintighonderd alleen al uit Dachau. Zij werd, schijnt het (veel stukken zijn verloren gegaan), in april' 43 afgebroken.'
XCTienduizend slachtoffers - het is geen gering aantal, maar zij vormen toch slechts een fractie van diegenen die in de periode waarin de actie 14 f 13 uitgevoerd werd, in de concentratiekampen om het leven kwamen. wel ontbreken alle cijfers voor het jaar '41, maar over grote delen van '42 en '43 zijn wij enigermate ingelicht. Om te beginnen vermeldt een rondschrijven van de Inspekteur der Konzentrationslager, Glücks, aan de Lagerärzte d.d. 28 december' 42 2 dat in de zes maanden juni t.e.m. november' 42 I09 861 gevangenen voor het eerst in de registratie der verschillende kampen opgenomen en 26 919 ingeschreven waren als komende uit andere kampen. Dit geeft een totaal van 136 780 gevangenen die in de verschillende kampen waren geregistreerd als 'binnengekomen'('Zugänge'). Daartegenover stonden in dezelfde periode als 'Abgänge': 4 7II gevangenen ontslagen, 27 846 naar andere kampen overgebracht", 9267 geëxecuteerd en 70610 gestorven door andere oorzaken. Nemen wij nu aan dat er in totaal per I juni '42 in alle kampen bijeen ca. 90000 gevangenen waren (wij weten met redelijke zekerheid dat de gemiddelde kampsterkte in juli '42 98 000 was) en tellen wij bij die ca. 90 000 de 109 861 'nieuwe'Zugänge op, dan blijkt dat van ca. 200000 gevangenen in zes maanden tijd, afgezien nog van de geëxecuteerden, 35% (70610), meer dan een derde dus, stierf. Wij zijn intussen van het cijfer 70610 niet zeker, want een overzicht, gevoegd bij een brief van Pohl aan Himmler d.d. 30 september '43 4, geeft voor de maanden juli t.e.m. november' 42 48703 'Todesfälle' en het is niet waarschijnlijk dat er in juni '42 zoveel 'Todesjalle' zijn geweest dat wij voor de periode juni t.e.m. november '42 op een totaal van 70610 kunnen komen. Nemen wij voor
1 Nadien werden in een van die in de laatste acht maanden van '44 toch weer ruim drieduizend gevangenen uit Mauthausen vergast. 2 O.m. afgedrukt in B. Kautsky: (1946), p. 317-18. 3 Het verschil tussen de twee cijfers 27 846 (geregistreerd als naar andere kampen overgebracht) en 26919 (geregistreerd als binnenkomenden uit andere kampen) moet aldus verklaard worden dat tijdens de transporten 927 gevangenen bezweken. • Neur. doc. PS-1469.
juni ca. 4 000 gestorvenen aan (in juli waren het volgens het bedoelde overzicht 8 329, maar volgens het rondschrijven van Glücks waren het er 4 080), dan zijn er voor de zes maanden juni t.e.m. november '42 bijna 53000 overledenen: 26t % van de eerder genoemde ca. 200 000.
XCDaargelaten welk percentage juist is: 35 of 26t (het niet geringe verschil kan ons een aanwijzing zijn dat wij de statistische gegevens van het SS Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt met betrekking tot de eoncentratiekampen, zeker als zij op verscheidene of op alle karnpen betrekking hebben, niet als absoluut juist mogen beschouwen'), duidelijk is dat in de tweede helft Vall '42 een massaal sterven in de kampen plaatsvond en er is geen reden om aan te nemen dat de eerste helft van '42 en hetjaar '4I een belangrijk gunstiger beeld geboden hebben. In de kampregistratie van Dachau waren in '42 ca. twaalfduizend gevangenen opgenomen en van hen zijn ruim zesduizend in dat ene jaar gestorven: meer dan de helft; in Mauthausen stierven in datzelfde jaar Vall ca. drie-en-twintigduizend gevangenen bijna veertienduizenddriehonderd (ruim 62%), in Auschwitz-Birkenau stierf zelfs 60% van alle gevangenen alleen al in de drie maanden juli-augustusseptember '42. De meesten van al deze gevangenen waren, toen zij de genoemde kampen binnengevoerd werden, valide mannen resp. vrouwen geweest. Anders gezegd: de 'Vernichtung durch Arbeit' werd in een razend tempo doorgevoerd, zo snel zelfs dat, ongeacht de tienduizenden nieuwe gevangenen die naar de kampen gezonden werden, het aantal gevangenen, gelijk reeds vermeld, aan het einde van het jaar ging dalen.
XCTegen de achtergrond van deze en dergelijke cijfers was het in '42 tot een heftig conflict gekomen tussen Himmler en de mall aan wie begin '42 de%maand geen denkbeeld geeft van het totaal aantal gevangenen dat in die maand
1 Blijkens het overzicht bij Pohls brief stierven in '42 in de volgende maanden de volgende aantallen gevangenen (alleen de geëxecuteerden vallen hier kennelijk buiten): juli 8 329, augustus 12217, september II 206, oktober 8 856, november 8 095, december 8 800; het totaal was dus 57703 (het rondschrijven van Glücks vermeldt afwijkende cijfers: juli 8 536, augustus 12733, september 22 598, oktober II 858, november 10805). In die zes maanden was de 96 770 gevangenen. Bij Broszats conclusie (in dl. p. ISO), 1942 95 tekenen wij aan dat de woorden een onjuiste indruk geven. Broszat bedoelt: gemiddeld is in die zes maanden per maand 10 van de gevangenen gestorven, maar hij heeft daarbij over het hoofd gezien dat de in een bepaalde
gehele leiding van de Duitse oorlogsproductie toevertrouwd was: Speer. Als Reiihsminister fi~rBewaj}rmng und Munition was Speer er, evenals trouwens Goering, op gaan aandringen dat concentratiekamp-gevangenen ingeschakeld zouden worden bij de wapenproductie. Daar had Himmler geen bezwaar tegen, maar hij wenste dat die productie dan zou plaatsvinden binnen de kampen; voor het argument van Speer: 'Daar kunnen wij nooit voldoende machines installeren', was hij niet toegankelijk. Bovendien wenste Himmler dat de SS, d.w.z. de Waffen-SS, de beschikking zou krijgen over alle wapens die in de kampen vervaardigd zouden worden - Speer verzette zich tegen dat denkbeeld. Het conflict werd in september aan Hitler voorgelegd en er kwam toen een compromis uit de bus waarbij Speer in wezen zijn zin kreeg. Dat compromis hield in dat de SS-bedrijven zich zoveel mogelijk op wapenproductie zouden gaan toeleggen, dat bovendien, waar dat kon, binnen de kampen werkplaatsen ingericht zouden worden door particuliere Duitse ondernemingen, maar dat de arbeidsinzet van de gevangenen ten behoeve van die ondernemingen voor het overgrote deel zou plaatsvinden buiten de kampen, dus van Aussenleommandos uit; het schijnt dat het compromis ook inhield dat de Waffen-SS slechts de beschikking zou krijgen over een zeer klein deel van de door de gevangenen te produceren wapens: 5 %.
XCIn een aantalopzichten heeft dit compromis tot een ander regime in de meeste kampen bijgedragen. Veruit het belangrijkste was, dat in een rondschrijven van 30 oktober '42 aan alle kampcommandanten meegedeeld werd dat de gevangenen voortaan pakketten zouden mogen ontvangen van buiten de kampen; twee groepen zouden buiten die regeling vallen: de Joodse en de Russische gevangenen. Aan de overige gevangenen evenwel konden hun familieleden of vrienden dan wel hulporganisaties in de landen waaruit zij afkomstig waren, pakketten doen toekomen met, bijvoorbeeld, levensmiddelen, tabak en sigaretten, warme kleding.
XCHoe drong die regeling tot de buitenwereld door?
XCIn de pers verscheen er geen woord over, de betrokken familieleden of vrienden moesten hun kennis ontlenen aan de brieven die zij van de gevangenen uit de karnpen ontvingen (wij herinneren er aan dat Nacht-und Nebel-gevangenen géén brieven mochten schrijven), en die familieleden of vrienden konden dan, afgezien van de hulp die zij zelf zouden bieden, contact opnemen met 'nationale' hulporganisaties; uiteraard kwam daar vooral het Rode Kruis voor in aanmerking. Een en ander vergde veel tijd. In Auschwitz-Birkenau bijvoorbeeld werden de gevangenen pas eind december' 42, twee maanden dus na het bedoelde rondschrijven, omtrent de nieuwe regeling ingelicht en het werd februari' 43 voor de eerstepakketten in grote aantallen binnenkwamen. Uit die pakketten werd door de SS'ers veel
gestolen, maar dat nam niet weg dat als regel een deel of zelfs een groot deel van de inhoud de geadresseerden bereikte. In Auschwitz-Birkenau kregen overigens lang niet alle gevangenen die pakketten toegezonden: Joden, Russen en (later) ook Zigeuners mochten niets ontvangen, voorts was van menige gevangene die wèl voor ontvangst in aanmerking kwam, de familieof vriendenkring niet in staat, normaalof op de zwarte markt bijvoorbeeld de levensmiddelen te kopen waar de gevangene behoefte aan had. 'Nach meinen Beobachtungen', aldus de Oostenrijkse politieke gevangene Hermann Langbein, die op grond van zijn half-Joodse afkomst in augustus '42 uit Dachau naar Auschwitz overgeplaatst was, 'haben Polen die meisten und nahr hajtesten Pakete bekommen. Ihnen folgten die Tschechen. Ich erinnere midi nicht, dass Angehorige anderer nationalm Gruppen in grosserem U11'IfangPakete erhalten hätten.'l Dat laatste gold slechts voor Auschwitz-Birkenau, in andere kampen kregen de 'Angehörige anderer nationa/en Gruppen' (maar vaak niet de Nederlanders onder hen - hierover later in dit deel meer) wel degelijk grote aantallen pakketten toegezonden. Wat de Polen en de Tsjechen aanging, was nog van belang dat er tussen Gross-Deutschland, het Genera/gouvernement en het Protektorat een postunie bestond waardoor de controle van poststukken vereenvoudigd was; dat maakte het, aldus een Nederlandse politieke gevangene in Neuengamme, de Polen en Tsjechen mogelijk, 'de vurig begeerde en nog feller benijde Pakete in minder tijds dan een maand, soms binnen enkele dagen, bezorgd te krijgen.P
XCDe nieuwe regeling werd ook kenbaar gemaakt aan het Internationale Rode Kruis in Genève, maar met een belangrijke beperking. Weldeelde namelijk het Auswärtige Amt in maart '43 (meer dan vier maanden nadat de regeling getroffen was) aan de gedelegeerde van het Internationale Rode Kruis te Berlijn mee dat het het Internationale Rode Kruis en de nationale Rode-Kruis-organisaties, aldus het naoorlogse rapport van de internationale organisatie, 'would henceforth be allowed to forward individual parcels to detained and deported aliens whose names and addresses were known to them', maar dit 'privilege' zou niet gelden voor 'those accused of offences against the German State or the German forces.'3 Dat Joden en Russen geen pakketten zouden mogen ontvangen, werd door het Auswärtige Amt verzwegen en de weergegeven uitzondering kwam in de oorspronkelijke regeling niet voor. Hoe dat
1 H. Langbein: p. 43. 2 A. van de Poel: (1945), p. 38. 8 III (1948), p. 78.
zij, het leek ofhet Auswärtige Amt de deur opengezet had voor hulp aan de gevangenen, maar in de praktijk bleek die hulpverlening moeilijk. Zo konden het Internationale Rode Kruis en de nationale Rode-Kruis-organisaties alleen dan aan gevangenen pakketten doen toekomen indien van dezen de 'names and addresses' bekend waren 'addresses' betekende: de namen van de betrokken kampen, de kampnummers van de gevangenen en de nummers van hun barakken. Pas begin augustus (ruim vier maanden na de officiële mededeling van het Auswärtige Amt) deed het Internationale Rode Kruis een eerste zending van pakketten toekomen aan vijftig gevangenen.
XCHet recht om pakketten te ontvangen was niet de enige gunst die aan een groot deel van de gevangenen verleend werd. Himmler eiste, en het SS Wirtschajts- und Verwaltungshauptamt gaf die eis door (namelijk in het rondschrijven van 28 december '42 waaruit wij eerder de cijfers weergaven betreffende de 'Zu-' en 'Abgänge' in de maanden juni t.e.m. november' 42), dat ook het kampvoedsel verbeterd moest worden, dat de gevangenen, wat hun werk betrof, rationeler moesten worden ingedeeld en dat in de verschillende Kommandos minder geranseld en gemoord moest worden. Bovendien werd, in aansluiting op het voorschrift dat Pohl al in april '42 had doen uitgaan, bepaald dat de lange appèls, waarbij de gevangenen dagelijks urenlang in rijen hadden moeten staan, kwamen te vervallen. Pohl had zijn instructie dienaangaande gekoppeld aan de eis dat voor de arbeidstijd geen beperkingen zouden gelden, maar die eis zou veel van haar kracht verliezen zodra de gevangenen in ofbuiten de kampen 'fabrieksmatige' arbeid zouden moeten verrichten: daarbij zouden zij immers veelal afhankelijk worden van geschoold leidinggevend burgerpersoneel dat zich aan de officiële werktijden zou houden.
XCNog twee 'gunsten' werden toegestaan: in mei '43 werd door Pohl op last van Himmler bepaald dat aan gevangenen die bijzonder hard werkten, wekelijkse premies uitbetaald zouden worden (deze liepen op van een halve tot vier Rm), zulks in de vorm van kampgeld waarvoor zij zich in de kampcantines allerlei waren zouden kunnen aanschaffen; veel bijzonders was in die cantines niet te koop, maar elke aanvulling op het rantsoen was welkom. Voorts (ook dat was door Himmler als een gunst gezien) werden eind '42begin '43 aan de meeste karnpen bordelen toegevoegd. Mauthausen kende zulk een bordeel overigens al eerder in '42 Himmler liet ze nu ook elders oprichten omdat hij vertrouwde dat veel gevangenen zich extra correct zouden gedragen en extra ijverig zouden werken, indien zij daarmee verlof tot bordeelbezoek zouden verkrijgen. Bij Himmler speelden evenwel ook andere factoren een rol: hij was verontrust over de hem gerapporteerde
uitbreiding der homosexualiteit in de kampen, ja hij vertrouwde dat in de kampen opgesloten homosexuelen door bordeelbezoek hun homosexuele geaardheid zouden verliezen. Voor de bordeelmeisjes waren aanvankelijk 'vrijwilligsters' in Ravensbrück aangeworven aan wie beloofd was dat zij na zes maanden bordeeldienst op vrije voeten gesteld zouden worden. In feite werden zij, voorzover bekend, na die zes maanden, al of niet zwanger, al of niet geslachtsziek, naar Ravensbrück teruggezonden.
XCNiet in elk concentratiekamp was de wijziging van regime, die met de inschakeling der gevangenen in de oorlogsindustrie samenhing, te merken, laat staan spoedig te merken. Een commandant die liever het harde regime handhaafde, kon dat maandenlang ongestraft doen - omgekeerd was het een conunandant, die uit zichzelf liever minder bruut optrad, op grond van de nieuwe voorschriften mogelijk, het lot van een groot deel der gevangenen wezenlijk te verlichten. Dat laatste gebeurde bij voorbeeld in Dachau waar de wijziging van voorschriften volgde op een wijziging van commandant: in september' 42 werd SS-Sturm.ban1'1jührer Alexander Piorkowski, een door en door corrupt individu, vervangen door SS-Obersturmbannjührer Martin Weiss, tevoren commandant van Neuenganune, die vermoedelijk intelligent genoeg was om te beseffen dat Duitsland de oorlog zou verliezen; Weiss trad bovendien met een Duits-Poolse vrouw in het huwelijk die, schijnt het, een verzachtende invloed op hem had. Welnu, in januari' 43 tekende het nieuwe regime zich in Dachau met verrassende duidelijkheid af. 'Wij zullen', schreef ds. Overduin, nog steeds gehuisvest in een van de Priester-Blocks, barak 26, 'nooit die eerste weken vergeten. We leefden in een wonderland. Allereerst de ontzaggelijke weldaad, dat we eindelijk na maanden en maanden eens behoorlijk slaap en rust kregen. En wat was het onnoemelijk beter op Block 26. Daar stroomden reeds de pakketten binnen, elke dag weer ... Dat begon ongeveer half februari. Sinds die tijd ontvingen wij als Hollanders ongeveer elke dag één of meer pakketten. Het gebeurde wel, dat wij er vijf, acht, zelfs tien per dag ontvingen. Dat konden we onmogelijk allemaal verwerken. Maar dat was wel goed, want er waren verscheidene Hollanders en buitenlanders, die volstrekte 'Paketsperre' hadden, een verbod om pakketten te ontvangen. Het waren vooral conununisten en oud-officieren, die in een of andere illegale actie hadden gezeten. Deze mensen hebben wij met elkander van de hongerdood mogen redden. Elke dag gingen dozen vollevensmiddelen naar hen toe. Wij hadden zoveel eten, dat wij maandenlang bijna niets aten van het kampeten ...
XCNa enkele maanden was het beeld van het kamp totaal veranderd. Vóór Kerstmis sleepten de mannen als levende geraamten hun lichaam voort naar de appèlplaats en de arbeidscommando's, en in maart reeds marcheerden we veerkrachtig en vitaalover de Lager-straat. Vóór Kerstmis hoorde men geen lach in het kamp, alles lag onder de trieste wade van de dood, maar enkele maanden
daarna kon men elke middag en avond het uitbundig lachen heren van de gevangenen
XCIn 1943 hadden wij behoorlijk vrije tijd, men kon wel rekenen op elke avond na half acht en meestal nog zaterdagsmiddags en de hele zondag ... Al die ellende van staande eten ... , van mishandelen, van de tot in het krankzinnig-moorddadige toe doorgevoerde zindelijkheid, was voorgoed uit. Niemand heb ik meer zien slaan op ons Block, noch op ons Kommando. De strenge discipline ging er uit ... De nieuwe cernmandant stimuleerde de organisatie van allerlei sport, ontspanning en zelfs kunst. Toen de mensen hun zwakte hadden overeten, werden er bijna dagelijks voetbalwedstrijden georganiseerd.'
XCOverduin zag die gehele wijziging van regime louter als een uitvloeisel van de wisseling Vall commandant, maar dat was niet meer dan de weergave van een gerucht dat hij vernomen had voor hij begin oktober' 43 Dachau kon verlaten." In werkelijkheid deed Weiss niet meer dan zich moeite geven, de nieuwe voorschriften inderdaad uit te voeren - misschien gafhij zich wel meer moeite dan enige andere Lagerkommandant. In Auschwitz (om een tegengesteld voorbeeld te geven) was begin' 43 geen sprake van enige wezenlijke verbetering, ja het werd er erger dan ooit: in januari 1943 stierf er 19 % van alle gevangenen, in februari zelfs meer dan 25%, pas Vall maart af gingen de percentages dalen tot in oktober' 43 het laagste percentage bereikt werd: 2,3. In Mauthausen (tweede voorbeeld) stierven in '42 bijna veertienduizenddriehonderd gevangenen (gemiddeld bijna twaalfhonderd per maand) en in de eerste vier maanden Vall' 43 waren het gemiddeld per maand bijna dertienhonderd. In Mauthausen bleef ook de order, de gevangenen bij de oorlogsproductie in te schakelen, lange tijd dode letter - het kwam daartoe pas in juni '43, nadat Speer, die Mauthausen geïnspecteerd had (vermoedelijk op 29 maart' 43), zich bij Himmler schriftelijk beklaagd had over het beleid van de Kommandant. Maar ook dat beklag had onvoldoend effect: begin mei '45 waren de meeste gevangenen in Mauthausen en het nevenkampJ.10
1 Overduin: p. 188-89, 202, 223-24. 2 'In een week tijd', schrijft Overduin (a.v., p. 188), 'was ons leven in het kamp veranderd van een hel in een sanatorium. En achter al deze wonderlijke verbeteringen lag de ver andering van commandant. Het beestmens Hoffmann was naar het Oostfront ge dirigeerd en een zekere Weiss was in zijn plaats gekomen.' Wij merken hierbij op dat Franz Hoffmann nimmer commandant van Dachau is geweest en dat commandant Weiss in september' 42 benoemd werd: hij is dus ook commandant geweest in een van de ergste perioden van Dachau. Hoffmann was ook niet naar het Oostelijk front gezonden maar naar Auschwitz. Weiss werd per 1 november '43 commandant van het kamp Lublin; in de laatste maanden van de oorlog fungeerde hij als
Tabel IV: Gemiddelde kampsterkte en aantallen sterjgevallen in de 'officiële' concentratiehampen in augustus 1943 Gemiddelde Aantal Percen kampsterkte sterfgevallen tage 1
XCMajdanek (mannenkamp) II 500 882 7.67 Majdanek (vrouwenkamp) 3900 172 4·41 Auschwitz (vrouwenkamp) 26 000 938 3·61 Stutthof (mannenkamp) 3800 131 3·45 Flossenbürg 4800 ISS 3·23 Auschwitz (mannenkamp) 48 000 1442 3·00 Natzweiier 2200 41 1.87 N euengaml11.e 9800 ISO 1.53 Gross-Rosen 5 000 76 1.52 Mauthausen 21 IOO 290 1.37 Ravensbri.ick (mannenkamp) 3100 26 0.84 Sachsenhausen 26500 194 0·73 Buchenwald 17600 II8 0.67 Ravensbrück (vrouwenkamp) 14100 38 0.27 Dachau 17300 40 0.23 Stutthof (vrouwenkamp) 500 I 0.20 Bergen- Belsen 3 300 4 0.12 Riga 3 000 I 0.03 Vught 2500 0.00
XCGusen (in de overige Aussenkommandos lag het anders) nog steeds werkzaam in de SS-bedrijven, vooral in de granietgroeven van de Deutsche Erd und Steinwerke c-su.
XCAan het eerder door ons aangehaalde overzicht dat gevoegd was bij Pohls brief aan Himmler d.d. 30 september' 43 hebben wij een reeks cijfers ontleendongeveer 10
1 De percentage-berekening is niet relevant omdat men het aantal sterfgevallen natuurlijk betrekken moet op het totaal aantal gevangenen dat in het bedoelde kamp in de maand augustus' 43 aanwezig was en dat totale aantal wordt door de 'gemid delde kampsterkte' niet aangegeven. Wij gaan er intussen van uit dat de volgorde der percentages wel een denkbeeld geeft van de volgorde waarin men de genoemde kampen in augustus' 43 zou kunnen rangschikken naar hun 'hardheid'.
betreffende de 'Todesjálle' in alle 'officiële' concentratiekampen in de maanden juli t.e.m. december' 42 het totaal was 575°3, ofwel gemiddeld per maand 9584. Blijkens ditzelfde overzicht nu was het aantal sterfgevallen in de eerste zes maanden van '43 :
XCHet cijfer voor juli' 43 is niet bekend. Voor augustus was het 4 699.
XCOpnieuw nemen wij aan dat deze cijfers min of meer van de goede orde van grootte zijn. Dan moet daarbij bedacht worden dat het aantal gevangenen dat zich gemiddeld op één dag in alle kampen bevond, tussen augustus '42 en augustus '43 bijna verdubbeld was: het was van II5 000 gestegen tot 224000. Bij een gemiddelde kampbevolking van II5 000 in augustus' 42 (wij herhalen: dat is niet hetzelfde als het totaalaantal gevangenen in die maand) waren er 12 217 sterfgevallen, en in augustus '43 waren er 4 699 sterfgevallen bij een gemiddelde kampbevolking van zza 000: het is duidelijk dat in de loop van '43 in de 'officiële' concentratiekampen als geheel (wij spreken hier niet over de vernietigingskampen) 'het massale sterven' dat zich in '42 en vermoedelijk ook in '41 voorgedaan had, een minder grote omvang kreeg. Dat 'massale sterven' zou zich evenwel in de derde fase, de fase der evacuatie-transporten, opnieuw in volle omvang manifesteren.
XCWat augustus' 43 betreft, bevindt zich tenslotte bij Polus brief aan Himmler een opgave van de sterfgevallen per concentratiekamp. Wij hebben de gegevens, ietwat anders gegroepeerd, in Tabel IV opgenomen.
XCAan de cijfers van Tabel IV kan men de conclusies verbinden dat in augustus' 43 Auschwitz het veruit grootste kamp was, gevolgd door Sachsenhausen, Mauthausen, Buchenwald, Dachau, Ravensbrück en Majdanek, dat de sterfte naar verhouding (vermoedelijk) het grootst was in de 'grote' kampen Majdanek en Auschwitz en de 'kleine' kampen Stutthof en Flossenbürg, en dat het betrekkelijk kleine kamp Vught tot de kampen behoorde waarin, althans in augustus '43, de levensomstandigheden naar verhouding het minst ongunstig waren.
XCVan de inschakeling der gevangenen in de Duitse oorlogsproductie hebben wij geen volledig overzicht. Billig heeft zich in zijn uitnemende studie Les Camps de Concentration dans l'Écol1omie du Reich hitlérien beperkt tot de SS-bedrijven (de titel van zijn werk is dus niet juist), maar daarbij moet bedacht worden dat, terwijl in die SS-bedrijven in de jaren '43-'44 gemiddeld vijftigduizend gevangenen tewerkgesteld waren, uiteindelijk in de particuliere Duitse bedrijven vermoedelijk wel ca. vierhonderdvijftigduizend gevangenen tegelijk werkzaam waren, en dat is dan nog maar een deel van de gevangenen die in totaal in die bedrijven dwangarbeid moesten verrichten. Die inschakeling der gevangenen heeft zich geleidelijk voltrokken. Als aanwijzing daarvoor kunnen de cijfers dienen betreffende de aantallen Aussenkommandos die, blijkens een in '69 door de International Tracing Service te Arolsen gepubliceerd overzicht", van januari '42 af opgericht werden: in '42 (einde van de 'eerste fase') waren het er slechts 56, in '43 (begin van de 'tweede') al 147 en in '44 (voortzetting van de 'tweede fase') zelfs 571; in de laatste vier maanden van de oorlog ('derde fase') kwamen nog 149 nieuwe Aussenleommandos tot stand.
XCWat de SS-ondernemingen betreft: de Deutsche Erd- und Steinwerke Ct/tbH ging zich toeleggen op het assembleren en repareren van vliegtuigen (Heinkels in Sachsenhausen, Messerschmitts in Mauthausen), en de fabriek voor bakstenen in Sachsenhausen werd door een fabriek voor antitankgranaten vervangen. Ook werden in Sachsenhausen, vermoedelijk ten behoeve van de Waffen-SS, wapens gerepareerd; er kwam daar ook een kruitfabriek naast andere kleinere bedrijven die voor de oorlogsinspanning van belang waren. In Sachsenhausenvestigde de Deutsche Erd- und Steinwerke CmbH voorts een groot bedrijf voor het uit elkaar halen van oude kabels, telefoontoestellen, batterijen enz. enz. opdat men de grondstoffen opnieuw zou kunnen gebruiken. In Natzweiier tenslotte richtte de firma een bedrijf op waar ten behoeve van de Junkers-fabrieken vliegtuigmotoren gereviseerd C.q. gedemonteerd werden. Ook de Deutsche Ausrûstungswerlee, die aanvankelijk hoofdzakelijk meubelen geproduceerd hadden, gingen zich steeds meer op de militaire productie concentreren - de omzet steeg van 9,5 mln Rm in '42 ('41: ruim 5 mln) tot ruim 23 mln in '43 (latere cijfers zijn niet bekend).
1 (1933-1945).
XCTenslotte vermelden wij in dit verband (het verband van het SS-complex) dat Himmler in de eerste helft van '44 ten behoeve van het Institut fiil' wehrwissenscnajtlicne Zweckforschung der Waffen-SS und Polizei gevangenen die natuurwetenschappelijk enlof rnathematisch geschoold waren, in Kottuuandos verenigde. Himmler hoopte dat de betrokkenen o.m. een betrouwbare grondslag zouden kunnen leggen voor de weersvoorspelling op lange termijn. Eén groep werd in Sachsenhausen geconcentreerd, een tweede groep, Joodse geleerden die aanvankelijk in het concentratiekamp Plaszow, in het Generolgouvernement. bij ballistisch onderzoek ingeschakeld waren en die ten tijde van de actie 'Oogstfeest' (het opruimen van de Joodse werkkampen in het district Lublin) gespaard waren, werd nog in januari' 45 naar Flossenbürg verplaatst. Wij voegen nog toe dat weer een ander wetenschappelijk SS-instituut, het Hygiene-Institut der Waffen-SS, een dependance bezat in Raisko bij Auschwitz; ook hier werkten gevangenen in een apart Aussenkommando van Auschwitz in juni' 44 werd zelfs het gehele instituut uit het gebombardeerde Berlijn naar Raisko verplaatst.
XCGelijk reeds gezegd: buiten de kampen, nl. in honderden Aussenkonunandos, werden veel meer gevangenen in de militaire productie (of haar voorbereiding) ingeschakeld dan binnen de kampen. Er was tenslotte in Duitsland vrijwel geen grote industriële onderneming, te beginnen met enorme particuliere concerns als IG Parben en Krupp", die niet een deel van haar
1 Op het grote chemische en farmaceutische concern komen wij nog terug maar wij merken hier op dat na de oorlog in het grote proces voor een van de Amerikaanse militaire rechtbanken te Neurenberg vastgesteld werd dat dit concern zich enerzijds moeite gegeven heeft, buitenlandse arbeiders die onder dwang naar Duitsland gezonden waren, behoorlijk te behandelen maar anderzijds grote aan tallen gevangenen van Auschwitz, van wie een aanzienlijk deel omgekomen is, ingeschakeld heeft bij de bouw van de fabrieksinstallaties te Monowitz. Bij het staalconcern Krupp ligt de zaak nog ernstiger: in een overeenkomstig proces te Neurenberg bleek dat de aan Krupp toegewezen buitenlandse arbeiders vaak uitermate slecht behandeld zijn, en daarnaast heeft ook Krupp vele duizenden concentratiekamp-gevangenen bij de productie ingeschakeld. In de zomer van '42 werd besloten dat Krupp in Birkenau een fabriek of grote werkplaats voor de
productie door concentratiekamp-gevangenen liet vervaardigen. Ten aanzien van de kampen Dachau en Mauthausen willen wij bij wijze van voorbeelden nadere bijzonderheden vermelden.
XCDachau dan had o.m. Aussenkommandos in Augsburg, Kottern en Burgau (productie voor Messerschmitt, gemiddeld ruim drieduizend gevangenen), Allach (productie voor de Bayerische Motoren- Werke, gemiddeld bijna vierduizend gevangenen), München (productie in de Agfa-fabrieken, gemiddeld ca. vijfhonderd gevangenen, allen vrouwen). Bovendien werden uit Dachau enkele tienduizenden gevangenen ter beschikking gesteld van de Organisation Todt, die grote kampen bezat bij Kaufering en Mühldorf waar gemiddeld tussen de tien- en vijftienduizend gevangenen ondergebracht waren. Op de dag van de bevrijding bevonden zich van de bijna acht-en-zestigduizend in Dachau ingeschreven gevangenen ruim zeven-endertigduizend in de Aussenlzommandos (van welke we slechts de belangrijkste genoemd hebben).
XCMauthausen kende van '40 af al een Aussenkommando in Steyr waar gemiddeld ca. tweeduizend gevangenen werkten in de munitiefabriek van de Steyr-Daimler-Pucn AG. Voor deze firma en voor Messerschmitt werkten uiteindelijk in het hoofdkamp Mauthausen gemiddeld ca. tweeduizend gevangenen. In Linz werkten van '43 af gemiddeld ca. zesduizend gevangenen voor de Hermann Goering- Werke, in Wenen ca. vijftienhonderd voor de Heinkel-vliegtuigfabrieken, ca. tweeduizend voor de Messerschmittvliegtuigfabrieken en een even groot aantal voor de Oesterreichische Sauer
XCvervaardiging van slaghoedjes zou bouwen; de productie begon er in de zomer van '43 en er waren in september een kleine driehonderd gevangenen aan het werk (onder wie ook Nederlanders), maar dit project werd spoedig opgegeven doordat Krupp niet voldoende machines naar Birkenau kon transporteren. In de zomer van' 43 liet Krupp evenwel bij Breslau een fabriek voor lichte houwitsers bouwen waarbij, onder toezicht van de Wehrmacht, ca. vierduizend Joden ingeschakeld waren die men uit de Arbeitslager in het Generalgouoernement had geput. In die fabriek werkten in de herfst van '44 in totaal twaalfduizend personen, onder wie ca. zesduizend gevangenen uit het concentratiekamp Gross-Rosen. Daarenboven bevonden zich van de zomer van '44 af in het Rijnland bij fabrieken van Krupp twee Aussenleommandos van concentratiekampen: een in Geisenheim met enkele honderdenjoodse vrouwen en meisjes uit Hongarije en Polen (Geisenheim was een Aussenkommando van NatzweiIer) en een in Gelsenberg. Daar werkten ruim vijfhonderdjoodse vrouwen en meisjes uit Hongarije, Roemenië en Tsjechoslowakije, afkomstig uit Auschwitz maar via Buchenwald (Gelsenberg was een Aussen kommando van dat kamp) aan Krupp ter beschikking gesteld. Deze groep werd later in '44 naar Essen verplaatst en heeft daar in de winter' 44-' 45 onder miserabele omstandigheden moeten werken; zij werd eind maart '45 door de SS-bewakers naar Bergen-Belsen afgevoerd. Er zijn maar heel weinig overlevenden.
IV. Enkele Aussenkommandos van Dachau en Mauthausen Aussenkommandos van Dachau of Mauthausen bevonden zich in de steden of plaatsen met de roodgedrukte namen. Slechts die Aussenkollilllandos ZÜn aangege ven die in de tekst vermeld zijn - Dachau zowel als Mauthausen hebben veel méér Aussenkommandos gekend. 10
AG: productie van tanks. Onderdelen van tanks werden, eveneens in Wenen, door opnieuw gemiddeld ca. tweeduizend gevangenen vervaardigd voor de firma Hofherr-Schrantz, onderdelen van motoren door ca. driehonderd in de BMW-fabrieken te Passau, en in Wiener Neustadt werden met inschakeling van enkele honderden gevangenen van oktober '43 af V-2' s gemonteerd in de Rax- Werke GlllbH, een onderdeel van het Henschelconcern (deze montage werd, na een bombardement van Wiener Neustadt, na een maand gestaakt'). Naast dit alles (ons overzicht is niet volledig) werden van Mauthausen uit tienduizenden gevangenen ingezet bij het graven van gigantische tunnels ten behoeve van de productie van V-l's en V-z's, ja ook van latere lange-afstands-raketten waarmee, zo werd gehoopt, doelen in New York geraakt zouden worden. Alleen al in Ebensee werkten tenslotte ca. twintigduizend gevangenen aan een groot project van dien aard en in Gusen II (bij St. Georgen) ca. elfduizend-; overeenkomstige Aussenleommandos bestonden o.m. nog in Melk (gemiddeld ca. tienduizend gevangenen) en Pegau (ca. tweeduizend). Volgens de Tsjechische politieke gevangene die in het hoofdkamp Mauthausen eerst Zweiter-, vervolgens Erster Lagerschreibet was (hoofd van de gevangenen-administratie), golden de Kommandos bij de Hermann Goering-Werke, de fa. Heinkel en de fa. Hofherr-Schrantz als "Mord-Kommandos'": daar moesten voortdurend nieuwe gevangenen heengezonden worden. Wij vermelden in dit verband dat van de totale productie van de Messerschmitt-fabrieken in '44 ca. 35% afkomstig was uit de complexen Mauthausen en Flossenbürg. Ook van Neuengamme uit waren gevangenen ingezet bij de productie van jachtvliegtuigen: ca. vijfduizend mall. In dit kamp had voorts de fa. Walther een fabriek van revolvers kunnen vestigen. In Buchenwald kwam binnen het kamp een fabriek voor karabijnen die onderdeel was van de Gust/oJJ Werke: de militaire productie van dit kamp kreeg zulk een omvang dat ter vergemakkelijking van het transport in de periode september '43-0ktober '44 door ruim tweeduizend gevangenen een spoorwegverbinding met Weimar aangelegd werd.
1 Ca. vierhonderd gevangenen werden toen naar overgeplaatst, ca. 200 naar Schlier, een van Mauthausen, waar vloeibare brandstof voor de geproduceerd werd. In Schlier was, gelijk al vermeld, ook een geheim drukkers-Ko/'lunalldo gevestigd. 2 In Gusen II begon in december '44 de productie ten behoeve van de Messerschmitt-fabrieken en de Raketten werden hier evenmin als in Ebensee vervaardigd, wel nam de begin '45 de productie van kogellagers ter hand; in Gusen II werd ook synthetische benzine geproduceerd. 3 Verklaring, 27 juni 1946, van Kurt Pany (Neur. doc. NI-310).
XCTwee projecten willen wij nog speciaal noemen: de fabrieken van de IC Fatben in Monowitz en de V-2-assemblage in de onderaardse tunnels in de Harz die delen waren van het concentratiekamp Dora.
XCDe kern van het complex dat de IC Fatben bij Monowitz wilde bouwen, werd gevormd door een grote fabriek voor kunstrubber (Buna) en een voor synthetische benzine maar er moesten ook o.m. een gasfabriek en een electrische centrale verrijzen. Voor de vervaardiging van de synthetische benzine was steenkool nodig; die zou gedolven worden in naburige mijnen: Pürstengrube en Janina. Tot de bouw van het complex werd eind '40 besloten en een van de factoren die daarbij een rol speelde, was een toezegging van Himrnler (een van de leidende figuren uit het IC Fatben concern was lid van Himmlers Freundeskreis en de IC Parben heeft aan de door deze kring bijeengebrachte fondsen roo 000 Rm bijgedragen) dat bij de bouw van het complex te Monowitz (waarbij, onder supervisie van de Deutsche Ausrûstungswerlee C"l/bH meer dan 200 aannemersfirma's ingeschakeld werden) beschikt kon worden over gevangenen uit Auschwitz, In oktober' 41 waren bij die bouw in totaal z 700 arbeidskrachten betrokken, onder hen I 300 gevangenen uit Auschwitz. Die gevangenen moesten toen dagelijks naar het complex heen en weer lopen, een afstand van 7 kilometer. Velen hunner konden, met name in de strenge winter '41-'42, die marsen en het werk op de bouwplaatsen niet doorstaan, Begin '42 werd toen op kosten van de IC Parben een concentratiekamp bij Monowitz gebouwd (Auschwitz III). De toestanden waren daar nauwelijks beter dan in Auschwitz I en II en hoewel de IC Fatben voor eigen rekening de gevangenen in de middagpauze enig extra voedsel gaf en ook soms extra kleding liet uitreiken, raakten Vall de vele duizenden gevangenen die successievelijk naar Monowitz gezonden werden, onder hen ook talrijke Nederlanders (in de zomer Vall '44 werkten in Monowitz ca. tienduizend gevangenen), velen zo verzwakt dat zij, voorzover zij niet ter plaatse stierven, in hun barakken of in de Zog.ziekenafdeling van Monowitz aan selecties ten offer vielen: zij werden dan naar Auschwitz II (Birkenau) getransporteerd en daar vergast. In totaal zijn in de jaren' 42 t.e.m. '44 ca, achtduizend gevangenen uit Monowitz slachtoffer geworden van die vergassingen en ruim zestienhonderd zijn in Monowitz gestorven. Bij de steenkoolmijnen van Fürstengrube en Janina bevonden zich van de zomer van '43 af Aussen kornmandos van Auschwitz - ook daar hebben Nederlanders gewerkt. Dat werk was zo zwaar dat Engelse krijgsgevangenen die er eerst bij ingezet waren, met succes geprotesteerd hadden; hen had men vervangen. Over de aantallen slachtoffers in Fi.irstengrube en Janina zijn nog geen gegevens bekend.
XCWat Dora aangaat, beperken wij ons tot het volgende.'
XCIn de Kohnstein-bergrug bij Nordhausen was men in '38 begonnen, twee tunnels van ca. I 800 m lengte te graven (ze waren I2t m breed en 8t m hoog) teneinde er in oorlogstijd aardolieproducten te kunnen opslaan. Toen in '43 besloten werd, ook daar V-l's en V-2's te assembleren, was van die twee tunnels één voltooid. Hitler had in de zomer van dat jaar de productie der Vergeltungswaffen de hoogste prioriteit gegeven en met medeweten van Speer had Himmler toen aangeboden dat concentratiekarnpgevangenen op grote schaal bij hun vervaardiging ingezet zouden worden. Wat toen van Mauthausen en Gusen uit geschiedde, hebben wij al verhaald - bij de Kohnstein-bergrug kwamen de eerste drieduizend gevangenen (allen uit Buchenwald) begin september '43 aan; zij werden er gehuisvest in de tunnels waarin zij moesten werken (later kwamen er ook barakken buiten de tunnels), Het oorspronkelijke tunnelcomplex werd voltooid en nog uitgebreid ook, V-l'S en V-2's werden er geassembleerd (Speer kwam op 10 december '43 op inspectie) en tenslotte werd er, afgezien nog van de voorbereiding van de productie van de lange-afstands-raketten die New York moesten raken (daartoe werden ruimten uitgegraven die niet minder dan 30 meter hoog waren), ook nog begonnen met de vervaardiging van straalmotoren, in opdracht van de [unkersfabrieken, en van synthetische benzine. Productiecijfers zijn ons alleen voor de v-2's bekend: er werden in Dora ca. 6 000 geassembleerd.
XCSpeciaal de voorbereiding van deze productie eiste talloze slachtoffers. Van de ca. zeventienduizend gevangenen die van september '43 tot eind maart '44 naar Dora gezonden werden (hoofdzakelijk Russen, Polen, Fransen en Duitsers alsmede Italiaanse krijgsgevangenen) stierven bijna drieduizend ter plaatse (tot die bijna drieduizend behoorden twee-en-dertig Nederlanders) en werden tweeduizend, die volkomen uitgeteerd waren, in de eerste twee maanden van' 44 naar het concentratiekamp Majdanek overgebracht en nog eens duizend in maart naar Bergen-Belsen ; men moet wel aannemen dat veruit de meesten hunner óók bezweken zijn. Dora werd het grootste barakkenkamp bij de Kohnstein-bergrug, maar er kwamen daar nog talrijke andere karnpen waarvan die bij EUrich en Harzungen de grootste waren. Toen de toestanden in Dora in de loop van '44 verbeterden, werden zij in de karnpen bij EUrich en Harzungen extra slecht. Geschat wordt dat in totaal ca. zestigduizend gevangenen naar het Dora-complex
1 Hoofdzakelijk ontleend aan het door M. Bornemann en M. Broszat geschreven hoofdstuk in de door het uitgegeven (I970).
gezonden werden; van hen zijn ter plaatse minstens bijna dertienduizend omgekomen. Hoeveel Nederlanders onder hen waren, is niet precies bekend daar de nationaliteit van de overledenen na I april '44 niet langer genoteerd werd.
XCMen ziet: wij hebben slechts van een deel van de gemiddeld ca. 450000 concentratiekamp-gevangenen die uiteindelijk aan andere dan de SS firma's ter beschikking gesteld waren, aangegeven waar en in opdracht van welke firma's zij waren ingezet. Gaan wij nu in het algemeen op die inzet nog wat nader in, dan willen wij allereerst opmerken dat hij er toe geleid heeft dat van de eerste helft van '43 af vele tienduizenden 'gewone' Duitsers in hun dagelijks werk met concentratiekamp-gevangenen in regelmatig contact kwamen; dat die gevangenen er miserabel aan toe waren, kon hun niet ontgaan. Misschien zijn er wel particuliere ondernemingen geweest die zich moeite gegeven hebben, de inschakeling van die gevangenen uit de weg te gaan, maar het algemene beeld is toch eerder dat er weinig bezwaarden waren. Die inschakeling was namelijk in fmancieel opzicht zowel voor de SS als voor de honderden, zo niet duizenden ondernemingen die van de SS gevangenen betrokken, profijtelijk. Het 'levensonderhoud' der gevangenen kostte 0,35 Rm per dag, d.w.z. dat elk 'officieel' concentratiekamp gemiddeld per dag per gevangene 0,35 Rm betalen mocht aan de leveranciers van al die goederen, hoofdzakelijk levensmiddelen, die, volgens de voorschriften, voor de gevangenen bestemd waren (dat uit die voorraden op enorme schaal gestolen werd, stippen wij hier slechts aan). Loon kregen de gevangenen niet - zij kregen hoogstens een premie die, zo nemen wij aan, alleen in uitzonderingsgevallen het maximum beliep (4 Rm per week) en als regel wel veel lager geweest zal zijn. De SS-ondernemingen moesten aanvankelijk per gevangene per werkdag 0,30 Rm aan het SS-Wirtschafts und Vetwaltungshauptamt betalen, de particuliere industrie 5 Rm voor een ongeschoolde, 6 Rm voor een geschoolde gevangene: dat was ongeveer de helft van de normale lonen. In de zomer van' 44 werd het tarief waaraan de SS-ondernemingen zich moesten houden, verhoogd; het lage tarief was door de particuliere industrie als oneerlijke concurrentie beschouwd. Nadienmoesten de SS-ondernemingen voor elke werkdag van een ongeschoolde gevangene 3 tot 4 Rm betalen en van een geschoolde 4 tot 5 Rm. Men kan uit deze cijfers afleiden dat het SS- Wirt schafts- und Verwaltungshauptamt, bij een inzet van een half miljoen gevangenen, per dag een bedrag ontving dat tussen de 2,45 mln en 2,95 mln Rm lag ofwel, bij zes werkdagen per week, zeg 70 mln Rm per maand, waarvan dan ca. 64 mln Rm van de particuliere firma's afkomstig was; van die 64111ln werd door het SS-Wirtschafts und Veruraltungshauptamt 40%
aan het Reich, d.w.z. aan de schatkist afgedragen - voorzover de concentratiekampen geld kostten, werd dat geld immers uit de schatkist, te weten via de begroting van het Reichsministeriutn des Innern (waaronder de politie ressorteerde), ter beschikking gesteld. Een en ander betekende dat het SS-complex in de laatste fase van de oorlog aan de inzet der concentratiekamp-gevangenen ca. 44 mln Rill per maand overhield.
XCWij hebben die inzet in fmancieel opzicht profijtelijk genoemd voor het particuliere bedrijfsleven. Wij leiden dat uit het feit af dat veel ondernemingen zich moeite gaven, gevangenen toegewezen te krijgen. Het kan echter wel zijn dat die gevangenen vooral nodig waren om bepaalde orders op tijd af te leveren, terwijl zij op zichzelf, van het bedrijfsleven uit gezien, overbetaald waren. Hun arbeidsprestatie was namelijk gering. In de eerste oorlogsjaren toonden onderzoekingen aan dat die prestatie nooit boven de helft kwam van de prestatie van een gewone arbeider en als regel minder, vaak zelfs veel mindcr bedroeg, in de granietgroeven van de Deutsche Erd- und Steiniuerlee zelfs slechts een tiende, ja een twintigste van de prestatie van een gewone arbeider. Het schijnt dat alleen in de met moderne machines uitgeruste textielwerkplaats van de Deutsche Ausrûstungswerke in Ravensbrück een min of meer normale productie bereikt werd. Niet onmogelijk achten wij het evenwel dat in de latere oorlogsjaren, toen de inzet der gevangenen bij particuliere ondernemingen een grote omvang aangenomen had, in menig bedrijf door de gevangenen vooral daar een min of meer normale arbeidsprestatie geleverd werd, waar hun arbeidstempo door machines bepaald werd en waar zij (dat kwam voor) door de burger-voormannen en -opzichters menselijk behandeld werden. Een algemeen verschijnselwas dat laatste bepaald niet, 'ich habe', aldus de Oostenrijkse politieke gevangene dr. Benedikt Kautsky, een zoon van de in Amsterdam als emigrant overleden socialistische theoreticus Karl Kautsky, 'mehr als einen Fall erlebt, in den: die SS gegen Zivilisten, die Häftlinge misshandelten, mit Verwarnungen und Strajandrohungen einschriu'? - dat had hij beleefd in Monowitz.
XCNatuurlijk moet bij dit alles bedacht worden dat veruit de meeste in bedrijven werkzame gevangenen, als zij daar openlijk of tersluiks geen bijvoeding kregen, physiek eenvoudig niet in staat waren tot arbeid in een normaal tempo (de officiëlewerktijd was II uur per dag) - gesteld al dat zij daartoe de bereidheid hadden. Bij zeer velen was deze niet aanwezig: er werd op enorme schaallijngetrokken, er werd ook wel, zij het vermoedelijk
1 B. Kautsky: p. 47.
in veel mindere mate, sabotage gepleegd. Samenvattend mag men zonder twijfel zeggen dat, gemeten aan de voor het Derde Rijk bestaande vitale noodzaak, de arbeidskracht van Duitsland en bezet Europa zo rationeel en efficiënt mogelijk in de oorlogsinspanning in te schakelen, het gehele systeem der concentratieen a fortiori der vernietigingskam.pen neerkwam op een gigantische verspilling van arbeidskracht.
XCHoeveel gevangenen zijn in totaal, d.w.z. van '33 tot '45, in de 'officiële' concentratiekampen (en al hun Aussenleommondos) opgenomen en hoevelen zijn daar te gronde gegaan? Billig heeft alle terzake aanwezige gegevens gecombineerd! - nauwkeurig zijn ze uiteraard niet, maar, zo komt het ons voor, wèl van de goede orde van grootte. welte verstaan: die gegevens hebben louter betrekking op diegenen die in de kampadministraties geregistreerd werden, niet op de onmiddellijke slachtoffers van de Endlösung (diegenen dus die met de RSHA-transporten in de concentratieC.q. vernietigingskampen aankwamen en bij aankomst vergast werden) en evenmin op de in de kampen om het leven gebrachte Russische krijgsgevangenen. Gegevens over het 'officiële' concentratiekamp Vught (het ]Hdendurchgangslager en het Z.g. SD-Lager 2 niet meegerekend) heeft Billig niet vermeld - die voegen wij toe (zij beslaan slechts de periode januari' 43september '44).
XCWij geven in Tabel V (zie pag. IIÓ) Billigs cijfers weer, waarbij wij de kampen rangschikken naar de totalen der gevangenen die er geregistreerd werden. Het totaal-generaal bedraagt 2 424 000 wij willen het, in het voetspoor van Billig, tot 2 400000 vereenvoudigen.
XCDat totaal-generaal is te hoog, immers: een gevangene die bijvoorbeeld eerst in Dachau binnengebracht werd maar uit Dachau naar Auschwitz werd overgeplaatst, werd zowel in Dachau als in Auschwitz geregistreerd en komt in Tabel V dus tweemaal voor - en er zijn talloze gevangenen geweest die successievelijk in vijf of meer concentratiekampen ingeschreven werdcri. Nu is van een aantal concentratiekampen, t.W. Auschwitz, BuchenJ.
1 Billig: p. 68-102. 2 Dit was een kampgedeelte dat als gevangenis voor alsnog te berechten illegale werkers fungeerde.
Tabel V: Ingeschreven gevangenen in de 'officiële' concentratieleampen 1933-1945
XCAuschwitz 400 000 Ravensbrück 130 000 Diverse kampen in het Bergen-Belsen 125 000 Genera/gouvernement 260 000 Stutthof 120 000 Buchenwald 239 000 Plossenbürg II5 000 Mauthausen 230000 Neuengamme lOa 000 Dachau 228 000 Dora 60 000 Sachsenhausen 205 000 Natzweiler 46 000 Gross-Rosen ISO 000 Vught 16000
XCwald, Dachau, Sachsenhausen en Stutthof, vrij nauwkeurig bekend, hoeveel gevangenen in de loop der jaren naar andere kampen overgeplaatst werden: tezamen ruim 450000. In die vijf kampen werden in totaal I 192 000 gevangenen geregistreerd van hen werd dus bijna 38% overgeplaatst. Billig nu neemt aan dat uit alle' officiële' concentratiekampen tezamen 35% der gevangenen (35% dus van 2 400 000, ofwel 840 000) overgeplaatst werd, maar het zou, meent hij terecht, te ver gaan, al die 840 000 als dubbelingeschrevenen te beschouwen, want bij dergelijke overplaatsings-transporten kwamen talloze gevangenen om het leven en zij werden dan in het 'nieuwe' kamp niet als aankomenden geregistreerd. Billig neemt op grond van precieze cijfers omtrent een aantal van die overplaatsings-transporten aan dat van die 840000 overgeplaatsten IO% tijdens het transport bezweken is, hetgeen betekent dat het cijfer 2 400 000 niet 840 000 maar 756 000 (zeg: 750000) dubbeltellingen bevat. Zijn conclusie is dat in de 'officiële' concentratiekampen in totaal 1650000 gevangenen eens of meermalen geregistreerd werden.
XCHoevelen hunner werden vrijgelaten? In absolute zin: niet weinigen. Zo werden nagenoeg alle 35 000 Joden die na de Reichskristallnacht Buchenwald binnengevoerd werden, na korte tijd uit het kamp ontslagen; bekend is voorts dat uit hetzelfde kamp in de jaren '43-'45 bijna 7 000 gevangenen ontslagen zijn en wij herinneren voorts aan de eerder weergegeven cijfers blijkens welke in de zes maanden juni t.e.m. november '42 uit alle 'officiële' kampen tezamen 47II gevangenen ontslagen werden. Op grond van deze en dergelijke gegevens neemt Billig aan dat in totaal, en wel vóór eind' 44 (in de laatste oorlogsmaanden vonden nauwelijks meer ontslagen plaats), ruim 100000 gevangenen op vrije voeten zijn gesteld. Waren geen gevangenen gestorven, dan zouden dus eind '44 in alle kampen tezamen bijna I 550 000
Tabel VI: Aantallen ingeschreven en omgekomen gevangenen in negen concentratieleampen Ingeschreven Omgekomen
XCStutthof 120 000 80 000 67% Auschwitz 400 000 228 000 57% Mauthausen 230 000 120 000 53% Neuengamme 100 000 50 000 50% Sachsenhausen 205 000 84 000 42% Bergen-Belsen 125 000 50 000 40% Dachau 228 000 76 000 of 33% of 35 000 16% Buchenwald 239 000 60000 25% Vught 16 000 ca. 285 1,8%
XCgevangenen aanwezig moeten zijn geweest. Er waren er in werkelijkheid, gelijk eerder vermeld, ca.Anders gezegd: bijnawaren omgekomen.
750 000. 800 000
XCVan die ca.die eindnog in leven waren, kwamen evenwel óók nog velen om: de periode januari-begin meiwas de gruwelijkste periode uit de geschiedenis der concentratiekampen in oorlogstijd - de fase der evacuatie-transporten. Lange stoeten gevangenen werden door wat van Duitsland restte opgedreven - wie niet meer voort kon strompelen, werd met een nekschot afgemaakt. Treinen met goederenwagons vol gevangenen reden van het ene oord naar het andere - het is voorgekomen dat louter doden uitgeladen werden. Dan braken in verscheidene concentratiekampen verwoestende epidemieën uit, en tenslotte zijn in de laatste fase van de oorlog in sommige kampen en vooralook in de Aussenleommandos groepen gevangenen afgemaakt. Billig schat dat van de genoemdegevangenen nog minstensin de periode januari-begin mei'omgekomen zijn. Die minstensmoeten bij de bijnaslachtoffers van de periode vóór eindopgeteld worden, hetgeen een totaal geeft vanrooconcentratiekamp-slachtoffers:roododen opgevangenen.
750 000 '44 '45 750 000 300 000 45 300 000 800 000 '44 I 000 I 000 I 650 000
XCVan elke drie gevangenen zijn twee gestorven.
XCDe overlevingskansen waren in het ene kamp geringer dan in het andere. Billig heeft voor een aantal karnpen het totaal der gestorvenen naast het
totaal der ingeschrevenen geplaatst en de verhoudingscijfers aangegeven. Met toevoeging van Vught nemen wij wederom zijn opgave over (Tabel VI), naar de percentages der gestorvenen gerangschikt.
XCNatuurlijk mag men in Tabel VI het totaal der omgekomenen (ruim 707000 dan wel ruim 748 000 verschillende personen) niet betrekken op het totaal der ingeschrevenen, want dat laatste totaal: I 663 000, sluit de eerder gesignaleerde dubbeltellingen in. De percentages betekenen niet meer dan dat, in doorsnee, in het ene kamp verhoudingsgewijs meer gevangenen omgekomen zijn dan in het andere en, van alle 'officiële' kampen, in Vught veruit de minste. wel was, aangenomen dat in Dachau in totaal 35 000 gevangenen omgekomen zijn, de overlevingskans in Dachau gemiddeld meer dan driemaal zo groot als in Stutthof, Auschwitz, Mauthausen en Neuengamme, maar gemiddelden vormen abstracties. Wij herinneren er aan dat ook in Dachau in '42 meer dan de helft der gevangenen om het leven kwam.
XCBehoudens in de laatste fase, toen zich in de concentratiekampen chaotische toestanden ontwikkelden, werden van de omgekomen (of geëxecuteerde) gevangenen steeds overlijdensacten vervaardigd; de doodsoorzaak werd dan als regel gefantaseerd. Die acten, die bij de kampadministraties bewaard bleven, kregen een correct volgordenummer, maar in mei '43 deed Himmler alle kampcommandanten een geheime instructie toekomen", krachtens welke zij die acten voortaan moesten nummeren als I-I t.e.m. 1-185, II-I t.e.m. II-ISS, enz., 'sodass', aldus Rimmler, 'nur die Hochstzah! 185 artfscheint. Auf diese Art leann die jeu/eilige Zahl der int laufenden Jahr eingetretenen Todesjálle nicht ersichtlich gemacht werden:' Omtrent het overlijden van Joodse, Griekse, soms ook Poolse, Joegoslavische en Spaanse gevangenen werd overigens de familie als regel niet ingelicht (hierop bestaan talrijke uitzonderingen: men denke aan de overlijdensberichten van Nederlandse Joden uit Mauthausen in '41); de familie werd nooit ingelicht als een Nacht-und-Nebel-gevangene overleden was. Bericht over het overlijden van Ostarbeiter resp. van Russische krijgsgevangenen (de slachtoffers van de massale executies uitgezonderd) werd toegestuurd aan de Arbeitsärnter in de districten waaruit die Ostarbeiter afkomstig waren, resp. aan de Wehrmachtauskunftstelle in Berlijn (het centrale
1 Tekst in H. Marsalek: p. 133.
inforrnatiebureau van de Wehrtnacht], Met betrekking tot het overlijden van andere gevangenen, onder hen dus ook Nederlandse politieke gevangenen (behalve de NN-gevangenen), bestond het voorschrift dat de Komntaudantur van de betrokken kampen naar de familie twee brieven moest doen uitgaan; in de eerste werd de familie van het overlijden in kennis gesteld, werd de z.g. doodsoorzaak aangegeven, werd meegedeeld dat het stoffelijk overschot 'im staatlichen Kreutatoriunï verbrand was en werd aangeboden, tegen betaling een afschrift van de overlijdensacre en een urn met de as van de overledene toe te zenden; de tweede brief, die steeds zonder briefhoofd verzonden werd, had de volgende voorgeschreven inhoud":
XC'Sehr geehrter Herr (ader) Frau!
XCIhr Sohn (Gatte, Bruder USII).) ••• iuurde, als er sieh krank meldete, unter Aufnalune in den Kranleenbau in ärztliehe Behandlunç genol1unen. Es wurde ihm die bestmöglichste medieamentose und pflegerische Behandlung zuteil. Trotz der angewendeten drztlichen Bemuhunyen gelang es nicht, der Krankheit Herr zu wetden und er ist am ... ver sterben.
XClelt spreche Ihnen zu diesem Verlust me in Beileid aus. Ihr Sohn (Gatte, Bruder USIlJ.) starb ohne letzte Wünsche geäussert zu haben. Der Nachlass Ihres Solmes (Gatten, Bruders usw.} iuird Ihnen in Kurze zugesandt.'
XCWie als reactie op de eerste brief de urn aanvroeg, ontving er inderdaad een die met as gevuld was. In de meeste kampen had men daartoe wat willekeurige as geschept uit de grote hopen die bij elk kampcrematorium lagen. Soms kregen de nabestaanden datgene wat de overledene bij aankomst in het kamp bezeten had, toegezonden. De echtgenote van ds. G. J. de Geus, hervormd predikant te Almelo, gearresteerd in januari '42 en in juli in Dachau gestorven, kon veertien dagen na zijn dood bij de 'SD' in Arnhem zijn kleren terughalen. 'Er ontbrak niets aan. Zelfs een losse knoop was nog met een ijzerdraadje aan zijn pak vastgemaakt."
XCHebben wij in dit hoofdstuk teveel cijfers opgenomen? Wij vragen de lezer om begrip. Wanneer wij later in dit deel een beeld gaan geven van hetgeenA.v.J.in J.
1 2 M. de Geus-Smelt: G. (I946), p. 25·
Nederlandse gevangenen, geïnterneerden en gedeporteerden doorstonden, dan diende toch eerst het systeem geschetst te worden dat hen allen in zijn greep nam. Ten dele is dat een systeem geweest dat de lezer uit de vroegere delen van ons werk al bekend is: hij heeft het in werking gezien bij het oppakken van Nederlandse militairen, van gijzelaars, van illegale werkers, van ontduikers van de arbeidsinzet, van Joden, Zigeuners en 'asocialen'. In elk van de delen 4 t.e.m. 7 namen wij beschrijvingen van dergelijke arrestatieacties en razzia's op en in enkele gevallen hebben wij die beschrijvingen voortgezet tot de betrokkenen voor het vuurpeleton stonden dan wel met nekschoten afgemaakt werden of te gronde gingen in gevangenissen dan wel eoncentratie- of vernietigingskampen. Het lot van de genoemde groepen als geheel beschreven wij evenwel niet - dáár gaat het in dit deel om. Welnu, de Nederlanders of Nederlandse ingezetenen die buiten Nederland in gevangenissen of allerlei soort kampen belandden, vormden daar (een deel van de krijgsgevangenen uitgezonderd) geen aparte groepen, geen 'historische eenheden'. In het bijzonder geldt dat voor de twee grootste groepen: de illegale werkers die naar gevangenissen of concentratiekampen verdwenen en de Joden die naar vernietigings- c.q. concentratiekampen gedeporteerd werden. Voorzover zij niet onmiddellijk geliquideerd werden, kwamen zij allen, schreven wij eerder, in reusachtige vergaarbakken terecht waarin personen van meer dan een dozijn landaarden, elk met een eigen achtergrond, door elkaar krioelden. Wat wij nu in dit hoofdstuk hebben willen schetsen, is de verwording van de Duitse justitie (ook op de in ons land of elders gevoerde processen zullen wij dieper ingaan) en, in samenhang daarmee, de ontwikkeling van het stelsel der concentratiekampen. Het verstrekken van cijfers was daarbij ons inziens geboden; wij hebben ons tot de belangrijkste beperkt.
XCDaarbij waren wij ons bewust dat wij impliciet een beroep gedaan hebben op de fantasie van de lezer. Wanneer wij, in ons vorige deel, in het eerste, aan de bezettingseconomie gewijde hoofdstuk ('Verarmend Nederland') enkele malen opmerkten: 'Achter de cijfers moet men de mensen zien', hoeveel te meer geldt dat dan nu! 'In Auschwitz-Birkenau', zo schreven wij, .stierf 60 % van alle gevangenen alleen al in de drie maanden juli-augustusseptember '42' (het waren de maanden waarin er de eerste transporten uit Westerbork aankwamen), en: 'Billig schat dat van 750000 gevangenen nog minstens 300000 in de periode januari-begin mei '45 omgekomen zijn' achter zinnen als deze gaan werelden van onbeschrijfelijk lijden schuil, 'onbeschrijfelijk' in de zin van: nimmer ten volle weer te geven. Wij zullen het later in dit deel toch moeten pogen, maar ook die pogingen zullen een beroep doen op het voorstellingsvermogen van de lezer. Wij kunnen slechts
hopen dat hij, uit al het voorafgaande, van de mate waarin de machthebbers van het Derde Rijk in hun ideologisch fanatisme hun werkelijke en vermeende tegenstanders vervolgd, te gronde gericht of uitgeroeid hebben, een eerste indruk gekregen heeft; wij kunnen slechts hopen dat hij in onze beschrijving het systeem heeft zien groeien waarbij, tegen de achtergrond van een onmiddellijke opheffing van de rechtszekerheid van de individuele Duitse burger, nog tamelijk ongeorganiseerde geweldplegingen plaats gingen maken voor geïnstitutionaliseerde structuren waarin spoedig methodisch en weloverwogen twee doeleinden tegelijk nagestreefd werden: het breken van de weerstandskracht van alle tegenstanders en het permanent isoleren van die volksgroepen welker leden geacht werden, 'den Bestand und die Sicherheit des Reithes zu gefährden', zoals het in de Schutzhaftbefehle luidde. Tijdens de oorlog evenwel werden die doeleinden in een veel destructiever vlak getild: het breken van de weerstandskracht nam de vorm aan van de 'Ver nichtung durch Arbeit' en de meest schadelijk geachte volksgroepen werden niet geïsoleerd maar uitgeroeid. Welvloeide uit de noodzaak, de militaire productie uit te breiden, van eind '42 af voort dat de arbeidskracht der concentratiekamp-gevangenen rninder rigoureus geëxploiteerd werd, maar die 'tweede fase' ging in de laatste maanden van de tweede wereldoorlog in de 'derde fase' over, de fase der evacuatie-transporten, waarin, in zo korte tijd, meer gevangenen stierven dan ooit tevoren.
XCSlechts één groep gevangenen was er die onder een duidehjke volkenrechtelijke bescherming viel: de krijgsgevangenen.
XCIn mei' 40, in de dagen van de Duitse invasie, werden ruim twintigduizend van de in totaal wellicht driehonderdduizend militairen die aan Nederlandse kant in dienst waren, naar krijgsgevangenenkampen in Duitsland overgebracht. De officieren onder hen, enkele honderden, werden in een kamp in Zuid-Duitsland redelijk behandeld maar de onderofficieren en minderen gingen een periode van honger tegemoet. Lang duurde deze evenwel niet, want in de eerste helft van juni werden, zoals wij in deel 4 (hoofdstuk 6) beschreven, die ruim twintigduizend krijgsgevangenen naar Nederland gerepatrieerd - Bitler had besloten, de Nederlandse militairen evenmin als de Noorse, Deense en Vlaamse in karnpen op te sluiten. Alle Nederlandse militairen werden gedemobiliseerd (uiteraard slaat dit niet op diegenen die Engeland bereikt hadden of die bij de marine dienden in de wateren van Nederlands-Indië, Suriname en de Nederlandse Antillen) en konden, voorzover zij vóór hun mobilisatie werk gehad hadden, dat werk hervatten; waren zij werkloos geweest, dan werden zij voorlopig opgevangen in de Nederlandse Opbouwdienst waaruit begin '4I de Nederlandse Arbeidsdienst voortkwam.
XCVan de beroepsmilitairen (officieren, onderofficieren en minderen die de vaste kern van marine en leger hadden gevormd) kregen velen functies in de politie, de marechaussee en de luchtbescherrningsdiensten ; die kregen zij evenwel pas nadat zij en de overige beroepsmilitairen, alsmede diegenen die een opleiding voor beroepsofficier volgden (adelborsten, cadetten en reserve-officieren die tot de beroepsopleiding toegelaten waren), medio juli schriftelijk verklaard hadden, de officieren en aspirant-officieren op hun erewoord, dat zij aan geen enkel front direct of indirect zouden deelnemen aan de strijd tegen Duitsland en dat zij geen enkele handeling zouden begaan of verzuim plegen waardoor het Duitse rijk schade zou kunnen lijden. Over het al of niet afleggen van die verklaring was, zoals wij eveneens reeds in deel a (hoofdstuk 7) beschreven, in juni en in de eerste helft van juli' 40 veel te doen geweest. De opperbevelhebber van land- en zeemacht, generaal B. G. Winkelman, had, toen hij in de nacht van I op 2 juli op grond van zijn weerbare houding naar Duitsland gevoerd werd, nog geen aanwijzing of advies kunnen doen uitgaan hoe men zich te gedragen had (de precieze
tekst van de af te leggen verklaring stond toen nog niet vast), daarentegen hadden kapitein B. R. P. F. Hasselman die hoofd geworden was van het Afwikkelingsbureau van defensie (daartoe werd het departement gereduceerd) en kolonel M. W. 1. van Alphen, sous-chef van de landmachtstaf van het algemeen hoofdkwartier, er bij alle betrokkenen op aangedrongen, de gevraagde verklaring wèl af te leggen. Slechts weinigen hadden tegen die adviezen in gehandeld: vijf generaals (J. J. G. baron van Voorst tot Voorst, tijdens de meidagen commandant van het veldleger, H. F. M. baron van Voorst tot Voorst, chef van de landmachtstaf van het algemeen hoofdkwartier, P. W. Best, commandant van de luchtverdediging, A. R. van den Bent, commandant van het IV de legerkorps en H. C. G. baron van Lawick, gouverneur van de Koninklijke Militaire Academie), voorts acht marineofficieren, één matroos-stoker van de marine, twee kapiteins en één eerste luitenant van de landmacht alsmede, tenslotte, een-en-veertig van de tweeen-zeventig officieren en cadetten van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger die zich ten tijde van de Duitse invasie in Nederland bevonden hadden.
XCAl die weigeraars werden in krijgsgevangenschap afgevoerd. De vijf generaals werden bij generaal Winkelman gevoegd, de overigen kwamen na enige tijd in een kasteel te Colditz terecht (zie kaart V op pag. 124) waar zich toen reeds krijgsgevangen officieren van andere nationaliteiten bevonden, en die groep weigeraars werd in september met nog acht officieren uitgebreid: vijf die spijt hadden gekregen van hun houding en hun verklaring-operewoord ingetrokken hadden, en drie oflîcieren van het algemeen hoofdkwartier die door Goering verantwoordelijk gesteld waren voor het feit dat tijdens de meidagen van '40 ca. twaalfhonderd Duitse parachutisten en militairen van de luchtlandingstroepen als krijgsgevangenen naar Engeland waren afgevoerd. Ook de zes generaals kregen er spoedig een lotgenoot bij: vice-admiraal b.d. N. J. van Laer, die zich als inspecteur-generaal van het loodswezen verzet had tegen allerlei Duitse eisen.
XCUit dit alles resulteerden de eerste twee groepen Nederlandse krijgsgevangenen die wij in dit hoofdstuk te behandelen krijgen: de groep die wij als 'de generaalsgroep' en die welke wij als 'de Colditz-groep' zullen aanduiden.
XCDe derde groep krijgsgevangenen ontstond in mei '42.
XCOp grond van het feit dat beroepsofficieren deelgenomen hadden aan het illegale werk van de Ordedienst, werden, zoals wij in deel S (in de paragraaf 'Duitse maatregelen' van hoofdstuk II) beschreven, op IS mei '42 de nog in bezet gebied aanwezige beroepsofficieren, adelborsten en cadetten in vijf kazernes waar zij zich zogenaamd ter controle hadden moeten .aanmelden, onverhoeds in hechtenis genomen; achttienhonderdtachtig officieren, ruim I2
XCVier groepen dus: de kleine groep der generaals, de Colditz-groep, de Stanislau/Neu-Brandenburg-groep en de groep uit '43. Bij elkaar telden zij ruim dertienduizend man en van die ruim dertienduizend zijn vermoedelijk (met betrekking tot de groep uit' 43 die veruit de grootste was, ontbreekt een precieze opgave) drietot vierhonderd omgekomen, ruim honderd in een kamp voor de lagere beroepsmilitairen (Altengrabow), vele anderen als gevolg van de Geallieerde bombardementen op de Duitse steden en fabrieken. Er hebben van die ruim dertienduizend overigens velen, bij elkaar vermoedelijk wel meer dan tweeduizend, op grond van hun slechte gezondheidstoestand verlof gekregen, naar bezet Nederland terug te keren.
XCAl in ons vorige hoofdstuk maakten wij melding van de in '29 te Genève vastgestelde Conventie inzake de behandeling van krijgsgevangenen die niet alleen door Nederland maar ook door Duitsland aanvaard en geratificeerd was. Wij wezen er toen ook op dat de machthebbers van het Derde Rijk zich op verscheidene punten niet gehouden hebben aan die conventie die, in het algemeen, voorschreef dat krijgsgevangenen humaan behandeld moesten worden: zij hebben de Russische krijgsgevangenen van de zomer van '41 af en masse laten sterven of doen uitroeien en zij hebben bovendien onder de z.g. Aletien Kugel van begin' 44 af een groot aantal andere krijgsgevangenen wegens hun pogingen tot ontvluchting bij wijze van straf laten liquideren in het concentratiekamp Mauthausen. Niettemin heeft het zin, hier dieper op de bedoelde conventie in te gaan; zij heeft in verscheidene, 12
zij het niet in alle opzichten het bestaan van de Nederlandse krijgsgevangenen bepaald en vormt in elk geval de maatstaf die men aan hun behandeling mag aanleggen.'
XCDe conventie bepaalde dat krijgsgevangenen te allen tijde met menslievendheid behandeld en beschermd moesten worden. Represailles tegen hen waren verboden. Zij moesten worden gehuisvest in gebouwen of barakken die alle mogelijke waarborgen van hygiëne en zindelijkheid boden. Hun rantsoenen moesten gelijkwaardig zijn aan die van de depottroepen van de mogendheid welke hen gevangen hield; die mogendheid moest hun ook voldoende kleding, linnengoed en schoeisel verschaffen. Krijgsgevangenen dienden de gelegenheid te hebben tot lichaamsoefeningen en tot verblijf ill de buitenlucht. Minstens eenmaal per maand moest een geneeskundige inspectie plaatsvinden. Gezonde krijgsgevangenen mochten, de officieren onder hen uitgezonderd, gebruikt worden voor werkzaamheden, de onderofficieren evenwel louter voor bewakingsdiensten, tenzij zij uitdrukkelijk om betaald werk, d.w.z. om productief werk in het economisch leven vroegen, maar wat die betaalde, door onderofficieren en minderen te verrichten arbeid betrof, bevatte artikel 3 I van de conventie een belangrijke restrictie:
XC'De door de krijgsgevangenen verrichte werkzaamheden mogen generlei rechtstreeks verband houden met de krijgsverrichtingen. Het is in het bijzonder verboden om gevangenen te gebruiken bij de fabricatie en het vervoer van wapenen of munitie van welke aard ook, evenals bij het vervoer van materieel dat voor de strijdende legers bestemd is.'
XCPer maand zouden de krijgsgevangenen voorts een vastgesteld aantal brieven en briefkaarten mogen verzenden die aan censuur onderworpen zouden zijn. Zij zouden zelf brieven, briefkaarten, postpakketten, geld en boeken mogen ontvangen, maar de mogendheid die hen gevangen hield, had het recht, die zendingen te controleren.
XCWat de hiërarchische verhoudingen betrof: vall de zijde van de mogendheid die de krijgsgevangenen vasthield, zou elk kamp gecommandeerd moeten worden door een officier, van de zijde van de krijgsgevangenen zou in kampen van officieren de oudste officier ill de hoogste rang de officiële tussenpersoon zijn (de 'kampoudste'), in de andere karnpen zouden de krijgsgevangenen vertrouwensmannen kunnen aanwijzen.
1 Men vindt de tekst o.m. in een in I946 verschenen uitgave van de Staatsuitgeverij waarin ook het uit I907 daterend Verdrag nopens de wetten en gebruiken van de oorlog te land, inclusiefhet z.g. Landoorlogreglement, opgenomen is.
XCKrijgsgevangenen konden gestraft worden. Wreedheid alsmede collectieve straffen voor door enkelingen bedreven daden waren verboden, maar voor het overige waren krijgstuchtelijke of gerechtelijke straffen toegestaan, gerechtelijke bijvoorbeeld in die gevallen waarin een krijgsgevangene in krijgsgevangenschap een misdaad begaan had. Een poging tot ontvluchting gold niet als een misdaad - zij mocht wèl gestraft worden, bijvoorbeeld met een periode van arrest tot een maximum van dertig dagen (een krijgstuchtelijke straf) of met onderwerping aan een regime van verscherpte bewaking; met betrekking tot ontvluchte krijgsgevangenen waren andere dan krijgstuchtelijke straffen verboden.
XCMen ziet: de regels die elke mogendheid welke zich bij de conventie aangesloten had, in acht diende te nemen (wij hebben hier slechts de belangrijkste weergegeven) waren strikt. Wat indien die mogendheid die regels overtrad? Ook daarvoor bevatte de conventie de nodige bepalingen. Krijgsgevangenen badden het recht, bij de kampcommandanten hun beklag te doen; zij hadden ook het recht, zich te beklagen bij de vertegenwoordigers der z.g. beschermende mogendheden (hetgeen, wat de Nederlandse krijgsgevangenen betrof, betekende dat zij zich mochten wenden tot de Zweedse legatie te Berlijn, aangezien Zweden na het intreden van de oorlogstoestand tussen Duitsland en Nederland de taak op zich had genomen, de Nederlandse belangen in Duitsland te behartigen). De vertegenwoordigers dier beschermende mogendheden waren bevoegd, zich in alle plaatsen te begeven waar krijgsgevangenen geïnterneerd waren, en die krijgsgevangenen zouden zich daar persoonlijk met hen mogen onderhouden.
XCWat als de klachten dier krijgsgevangenen gerechtvaardigd waren? Daarover zweeg de conventie. Duidelijk was wèl wat dan geschieden zou: de beschermende mogendheid zou op verbeteringen aandringen en voorts de mogendheid inlichten welker belangen zij behartigde - ingeval Nederlandse krijgsgevangenen niet conform de conventie van Genève behandeld zouden worden, zou de Zweedse regering dus de Nederlandse (te Londen) kunnen waarschuwen. Eigen machtsmiddelen om een betere behandeling van de Nederlandse krijgsgevangenen af te dwingen, bezat die Nederlandse regering evenwel niet - zij zou hoogstens een beroep kunnen doen op de steun van de regeringen bijvoorbeeld van Engeland en de Verenigde Staten, of zij zou het Internationale Rode Kruis te Genève kunnen trachten te bewegen tot het ondernemen van stappen.
XCDat Internationale Rode Kruis oefende in deze gehele materie een belangrijke functie uit: het was de instantie via welke de oorlogvoerenden, voorzover zij de Geneefse organisatie erkend hadden (de Sowjet-Unie en Japan hadden dat niet gedaan), elkaar informatie gaven over de krijgsgevangenen, 12
via welke voorts van oorlogvoerend land tot oorlogvoerend land berichten van en aan de krijgsgevangenen gewisseld konden worden en via welke hun tenslotte ook pakketten konden worden toegezonden. Genève speelde dus een voorname rol in alles wat de Nederlandse regering al of niet via het in de zomer van '40 opgerichte 'Londense' Nederlandse Rode Kruis (The London Committee of the Netherlands Red Cross Society) ten behoeve van Nederlandse krijgsgevangenen zou trachten te bereiken - het contact daarentegen tussen die krijgsgevangenen en bezet gebied (waarbij het onder Duits toezicht staande Nederlandse Rode Kruis als de centrale instantie optrad) voltrok zich rechtstreeks, d.w.z. buiten Genève om.
XCWaren de Nederlandse militairen van de bepalingen van de Conventie van Genève op de hoogte?
XCHet beroepskader had er tijdens zijn opleiding voorlichting over ontvangen en wij nemen aan dat althans de voornaamste bepalingen talrijke van deze kaderleden min of meer scherp voor ogen stonden. Maar het reservekader en de gewone dienstplichtigen? Welstond de tekst van de Geneefse Conventie in het Z.g. oorlogszakboekje dat elke militair bezat en daar werd ook wel eens voorlichting over gegeven, maar dat betekende nog niet dat men een helder beeld had van de rechten en verplichtingen van krijgsgevangenen. Het vooruitzicht dat Nederland in een oorlog betrokken, d.w.z. door Duitsland aangevallen zou worden, was vóór de meidagen van '40 als zo weinig reëel gevoeld dat niet zo heel velen zich er in verdiept hadden, wat zulk een aanval zou betekenen, laat staan dat zij zich ook hadden ingesteld op de situatie die na een nederlaag zou ontstaan. 'Krijgsgevangenschap' was een begrip dat men minder uit een droge verdragstekst dan wel uit de geschiedenis, vooralook uit berichten uit de eerste wereldoorlog ('r4-'r8) en uit boeken over die periode kende, maar die vage kennis schonk nog geen denkbeeld van hetgeen men zelf, werd men krijgsgevangen gemaakt, te doorstaan zou krijgen; men besefte evenmin wat in dat geval de houding zou zijn waarmee men de nationale belangen het best zou dienen. Vergden die belangen dat men dan onmiddellijk moest trachten te vluchten? Bestonden er op dat gebied regels, geschreven of ongeschreven? Het waren, vrezen wij, op zijn best enkelingen die zich zulke vragen stelden. 'Wij moeten aan de opbouw in Nederland deelnemen en met de oorlog hebben wij persoonlijk nauwelijks iets te maken' - dat was de mentaliteit geweest, van waaruit het
overgrote deel der beroepsmilitairen er in juli' 40 toe gekomen was, de door de bezetter geëiste verklaring af te leggen, een verklaring die door menigeen als ietwat vernederend beschouwd werd zodra bleek dat diezelfde bezetter op steeds meer terreinen van het openbare leven ging ingrijpen en dat, door Engelands standhouden, de oorlog voortgezet werd.
XCRuim drie jaar later waren meer dan dertienduizend Nederlandse militairen in feite datgene wat de meesten hunner, voor hun gevoel, na de capitulatie van mei' 40 slechts op papier waren geweest: krijgsgevangenen.
XCIn eerste instantie werd generaal Winkelman weggevoerd naar de vesting Königstein in Saksen (zie de kaart op pag. 124). Een van zijn eigen adjudanten, een adjudant van koningin Wilhehnina en zijn chauffeur hadden gevraagd hem te mogen vergezellen. Dat werd goedgevonden maar die drie kregen de gelegenheid niet, de generaal persoonlijke diensten te bewijzen: de adjudanten werden aan de Colditz-groep toegevoegd en de chauffeur werd naar Nederland teruggezonden. Van Königstein (een gebouwencomplex waar ook ruim twintig Poolse en ca. tachtig Franse generaals opgesloten zaten) werd Winkelman na drie weken naar de vesting Hohenstein overgebracht en daar kreeg hij gezelschap van de vijf generaals die wij reeds noemden, en van admiraal van Laer. Het Nederlandse groepje telde toen dus zeven personen. Het werd, samen met de Poolse en Franse collega's, in de herfst van '41 naar een sanatorium bij het stadje Troppau in Bohemen overgebracht, vandaar in mei '42 naar een kamp met elfhonderd Franse officieren te Lienz in Tirol, vervolgens in augustus' 42 bij wijze van straf (de Nederlanders hadden de Franse officieren gestimuleerd, geen werk op het land te aanvaarden waardoor Duitsers zouden kunnen vrijkomen voor de militaire dienst) naar een kamp in de buurt van Posen, waar zich ook ruim honderd Noorse en ca. zevenhonderd Joegoslavische officieren bevonden, en het groepje kwam tenslotte in mei '43 opnieuw in de vesting Königstein terecht waar het twee jaar later door de Russen zou worden bevrijd. De groep van zeven was toen geslonken tot een van vijf: op grond van hun slechte gezondheidstoestand hadden generaal Best en admiraal van Laer na de strenge winter van '4I-'42 naar Nederland mogen terugkeren - generaal Best (de admiraal was buiten dienst geweest) had daartoe alsnog
de verklaring-op-erewoord moeten afleggen; hij deed dat 'onder protest', zoals hij later aan de Enquêtecommissie verklaarde.'
XCDe generaalsgroep heeft in vrij primitieve maar niet uitgesproken ongunstige omstandigheden verkeerd, zij het dat op het verblijf in Lienz en dat bij Posen veel aan te merken was. In het kamp te Lienz heerste een wandluizenplaag en was de behandeling slecht en in het kamp bij Posen, waar zij nog slechter was, had men te lijden onder een hondse commandant die zich o.m. van de mede door de Conventie van Genève voorgeschreven eerbewijzen niets aantrok: " s morgens', zo vertelde Winkelman na de oorlog, 'kwam hij controleren, klopte niet aan, groette niet, keek rond en ging weer weg." In het kamp bij Posen was ook het eten slecht: 'dikwijls meer voor varkens dan voor mensen geschikt." In Königstein was, de laatste twee jaar, de behandeling beter.
XCIntussen waren de hoge Nederlandse militairen niet volledig afhankelijk geweest van het voedsel dat de Duitsers verstrekten: het Nederlandse Rode Kruis (Den Haag) zond hun regelmatig pakketten toe en ook van particuliere relaties uit Nederland werd veel ontvangen: niet alleen levensmiddelen maar ook boeken en stopwol. Voorts deed het London Committee of the Netherlands Red Cross Society hun pakketten toekomen uit Engeland en de Verenigde Staten, soms ook uit Portugal en Egypte. In juni '44 arriveerde een pakket uit Amerika dat bij uitstek welkom was: er zaten handdoeken, rubberzolen, allerlei textielgoederen en klosjes garen in. Al die zendingen werden door van Lawick, die als fouragemeester optrad, geadministreerd in augustus' 41 bezat hij al een voorraad van meer dan 400 blikjes geconserveerde groenten. In september' 44 kwam evenwel de pakketverzending uit Nederland als gevolg van de Spoorwegstaking tot stilstand en de verzending uit Genève (de 'Londense' pakketten werden via het Internationale Rode Kruis gedistribueerd) ondervond toen veel hinder van de chaos die zich bij de Duitse spoorwegen ontwikkelde.
XCUiteraard had het bestaan in krijgsgevangenschap een eentonig' karakter. De leden van de generaalsgroep (hun onderlinge verhoudingen waren uitstekend) zaten evenwel niet stil. Winkelman trachtte niet minder dan drie vreemde talen tegelijk te studeren (Pools, Italiaans en Noors) en begon zich begin '45, toen de Russen naderbij kwamen, samen met de twee gebroeders van Voorst tot Voorst, van den Bent en van Lawick ook nog in het Russisch te verdiepen. Met dat al bleefWinkehnan de krijgsgevangenschap als vernederend voelen. 'Vandaag', zo schreef hij op II augustus' 44 in een
XC1 Getuige P. W. Best, Enq., dl. VIII c, p. 774. 2 A. Dubois: De muren spreken (1946), p. 1I 1. 3
brief aan zijn vrouw (hij had met regelmaat tweemaal per week een kort bericht naar huis kunnen zenden), 'is het 48 jaar geleden dat ik officier werd. Ik . . . weet. . . dat ik er toen niet aan dacht, dat ik mijn carrière op zo weinig verheffende wijze zou beëindigen." Zijn lotgenoten zullen dit wel precies zo gevoeld hebben. Wij nemen intussen aan dat het hun vijven tot innerlijke steun is geweest dat zij zich, keken zij terug op hun houding in de maanden na de capitulatie, niets te verwijten hadden.
XCDat zij zich niets te verwijten hadden, gold ook voor de leden van de Colditz-groep, vooral voor de zeven-en-vijftig officieren (een-en-veertig 'Indische' officieren, acht van de marine en acht van het leger) en de ene mindere, de matroos-stoker van de marine, die in de zomer van' 40 geweigerd hadden, de Duitsers gehoorzaamheid te beloven, of die na korte tijd van hun belofte teruggekomen waren.ê Onder de een-en-veertig 'Indische' officieren bevonden zich twaalf die vóór hun wegvoering nog maar cadet waren geweest: zij hadden op het laatste moment hun officiersaanstelling ontvangen. De matroos-stoker nam in het gezelschap een wat merkwaardige plaats in - vermoedelijk was hij slechts tot de groep der officieren toegelaten doordat men hem van Duitse kant voor een adelborst gehouden had. De kans bestond dat de Duitsers hun vergissing zouden bemerken en de man naar een krijgsgevangenenkamp voor minderen zouden overplaatsen. Dat werd voorkomen: hij werd door de officieren met algemene stemmen tot adelborst 'bevorderd'.
XCVolgens de bepalingen van de Conventie van Genève werd, gelijk vermeld, de oudste van diegenen die de hoogste rang bekleedden, als groeps
XC1 Brief, II aug. 1944, van H. G. Winkelman aan zijn vrouw (collectie mej. A. E. Winkelman). 2 Het is mogelijk dat nog wat meer officieren dan de vijf van wie wij al melding maakten, vóór augustus '41 hun verklaring-op-erewoord ingetrokken hebben, althans: volgens een mededeling van het Oberkommando der Wehrmacht bevonden zich op I augustus' 41 een-en-zeventig Nederlandse officieren en acht-enzestig 'Internierte' in Duitse krijgsgevangenschap (Aktennotiz, 10 sept. 1941, van het Deutsche Rote Kreue, Amt Auslandsdienst (CDI, 3)). Is het cijfer 71 juist, dan moeten er bij de vijf nog acht anderen gekomen zijn.
XCWij nemen aan dat de acht-en-zestig 'Internierte' tot de groep in Dnitsland wonende Nederlanders behoorden die tijdens de meidagen van' 40 geïnterneerd werden; mogelijk is evenwel ook dat dit opvarenden waren van de Nederlandse
leider ('kampoudste') erkend: dat was een majoor van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, E. Engles, een officier van bij uitstek strakke opvattingen. Hij zag er op toe dat de militaire discipline nauwgezet gehandhaafd werd. Dat kostte geen moeite: man voor man hadden de leden van de groep het gevoel dat zij de eer van de Nederlandse strijdmacht hoog te houden hadden, zij streefden er bewust naar, een voorbeeldige houding in te nemen. Zulks impliceerde ook dat zij hun uiterste best deden, uit hun gevangenschap te ontvluchten. Krijgsgevangenen hadden daar het recht toe en wie er even over nadacht, wist dat elke vluchtpoging, daargelaten of men er in slaagde, neutraalof Geallieerd gebied te bereiken, een zekere krachtsinspanning aan Duitse kant ten gevolge had: telkens moesten dan grote opsporingsacties op touw worden gezet. Vlucht was voor een krijgsgevangene het effectiefste middel om de vijand dwars te zitten.
XCDe groep die wij als 'de Colditz-groep' aanduidden, kwam met medenemen van de nodige bagage, o.m. uniformen en lectuur (een van de pas tot officier aangestelde cadetten nam een werk van Jan Romein mee, Gegist bestek, dat, hoe duidelijk anti-nationaal-socialistisch ook, keurig van de censuur terugkwam met het sternpel 'geprüft' er op-), eerst in een kazerne in Soest (Westfalen) terecht die goeddeels nog in aanbouw was maar die nu als krijgsgevangenenkamp was ingericht, hoofdzakelijk voor Franse officieren. In november '40 werd de groep naar een weeshuis in Juliusburg (Silezië) overgeplaatst dat grotendeels als gevangenenkamp in dienst genomen was en waarin zich al ruim zeshonderd Belgische officieren bevonden, maar in juli '4I belandde zij in het oord waaraan wij de naam van de groep ontleend hebben: het uit de r jde eeuw daterende kasteel te Colditz (Saksen). In dat kasteel werden, schijnt het, al die officieren geconcentreerd, van wie de Duitsers aannamen of wisten (uit de groep van de Nederlandse weigeraars waren al enkelen ontvlucht, waarover straks meer) dat zij actief waren bij het uitvoeren of bevorderen van pogingen tot ontvluchting. Er bevonden zich in Colditz, toen de Nederlanders arriveerden, ca. honderdtwintig Franse officieren, ca. honderd Poolse, ca. vijftig Britse en ca. twintig Belgische.
XCDe krijgsgevangenen werden in Colditz correct behandeld. Toen het hoofd van de Schutzmachtabteilung van de Zweedse legatie te Berlijn, Erik de Laval, begin februari '42 een bezoek bracht aan de Nederlandse groep, had majoor Engles geen enkele klacht te uiten; de Kommandant van Colditz zei aan de Laval dat (aldus de vertaling van diens rapport, als ontvangen door het Nederlandse departement van oorlog te Londen) 'de Nederlanders in
XC1 Eenjaar later kreeg Romeins Machten van deze tijd hetzelfde stempel=- men moet wel aannemen dat de censor ook in dat boek geen blik geslagen heeft.
wat betreft militair optreden de beste waren van alle krijgsgevangenen in het kamp. Ik kreeg ook de indruk', berichtte de Laval, 'dat majoor Engles zijn jongere kameraden goed onder appèl had.'! Bijna zeven maanden later, eind augustus' 42, kreeg een ambtenaar van de Zweedse Schutzmachtabteilung, die in het gezelschap was van de aan de Schutzmachtaoteilung verbonden Nederlauder A. Millenaar, van majoor Engles te horen dat het voedsel schaars geworden was, maar de majoor had 'geen reden te betwijfelen of de officieren de voor hen bestemde rantsoenen ontvingen.' Ter aanvulling op die rantsoenen kregen ook zij trouwens regelmatig eens per maand een pakket via het Internationale Rode Kruis en hadden zij tot voor kort tweemaal per maand een pakket ontvangen van het Nederlandse Rode Kruis (Den Haag), maar die laatste toezending was plotseling gestaakt. 'Dit schijnt', aldus het aan Londen uitgebrachte Zweedse rapport, 'zijn oorzaak te vinden in de voedingstoestand in Nederland.' Dat ene pakket per maand uit Genève was 'volkomen ontoereikend' (de Britse krijgsgevangenen ontvingen er vier per maandl), desondanks was 'de algemene indruk van het bezoek goed, en de stemming onder de geïnterneerde officieren scheen uitstekend te zijn, en vol vertrouwen op de toekomst.P
XCGelijk reeds aangeduid: aan pogingen tot ontvluchting had het niet ontbroken. Een grote stimulans daartoe ging van een kapitein van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger uit, Machiel van den Heuvel; hij was een inspirerend man en hij bezat een onuitputtelijke fantasie in het bedenken van trucs. Uit Juliusburg, het tweede kamp waar de Colditz-groep opgesloten werd, hielp hij de eerste twee officieren ontsnappen; dezen maakten gebruik van burgerkleding van de Belgische mede-gevangenen die op de zolder van het 'kamp'-gedeelte van het weeshuis opgeslagen was. Dat 'kamp'<gedeelte was met een stevige binnenmuur gescheiden van het gedeelte van het gebouw dat nog als weeshuis fungeerde. Welnu, uit die muur werden op de zolder voorzichtig stenen losgebikt waarbij de kalk telkens door een soort broodpap vervangen werd, 'het in vele opzichten voortreffelijke Duitse brood scheen', aldus majoor G. Giebel, een van de leden van de Colditz-groep, 'ook op dit gebied goede kwaliteiten te hebben.P Via het 'gat' kwamen de eerste twee officieren op een zondagochtend weg: zij voegden zich onder de kerkgangers die na de dienst de bij het weeshuis behorende kerk verlieten. Per trein (in pakketten die de families via het
1 Rapport, 7 febr. 1942, van E. de Laval (Berlijn) aan de Nederlandse minister van oorlog (Londen) punt p, gestene. bijl. 140). 2 Rapport, 29 aug. 1942, van H. Forsberg (Berlijn) aan a.v. dl. VI b, p. 126-28). 8 G. Giebel: 'Via Colditz en Morotai' (z.j.), p. 107.
Rode Kruis toegezonden hadden, waren Duitse nurken verborgen geweest die volgens een tevoren afgesproken code aangevraagd waren) reisden de twee, van met grote zorg vervaardigde valse papieren voorzien, tot dicht bij de Zwitserse grens; daar wisten zij met veel moeite de Duitse grenswachten ongemerkt te passeren.
XCUit het kasteel te Colditz trachtten in de eerste maand van het verblijf aldaar niet minder dan zeven Nederlandse ofl:îcieren te ontsnappen. Drie verborgen zich op de zolder, hielden zich daar overdag schuil en bikten 's nachts openingen in de tussenmuren teneinde aldus een zoldergedeelte te bereiken van waar ontsnapping mogelijk was; die poging mislukte: de drie (één die ziek geworden was, had zich door een Engelse officier laten vervangen wiens plaats hij in de Engelse groep ingenomen had) werden ontdekt net toen zij het laatste zoldergedeelte bereikt hadden. Twee anderen ontsnapten des nachts nadat zij zich overdag verborgen hadden in een met een deksel afgedekte waterput op het buiten de kasteelmuren gelegen voetbalveld; zij wisten de Zwitserse grens te bereiken, maar werden daar door de Duitse grenswacht gevangen genomen en naar Colditz teruggestuurd. Alleen de derde poging slaagde: eveneens door twee officieren ondernomen die wederom van de waterput gebruik maakten; zij kwamen Zwitserland binnen. welte verstaan: het voetbalveld werd, als er zich krijgsgevangenen bevonden, voortdurend door Duitse schildwachten in het oog gehouden men had, terwijl telkens twee officieren zich in de put verborgen, een manier moeten vinden om de aandacht van die schildwachten af te leiden. Problemen als deze waren een kolfje naar de hand van kapitein van den Heuvel. Nadat de put twee keer als schuilplaats gefungeerd had, liet de Kommandant er iets aan doen: het deksel werd stevig vastgeschroefd. Geen nood! De moeren werden van hout, de bouten van hout en cellofaan nagemaakt en met medenemen van de echte moeren en bouten doken op zekere dag wéér twee officierenteen van de twee was majoor Giebel) de put in waarvan nadien het deksel zo op het oog weer stevig vastgeschroefd zat. 's Nachts stegen de twee uit de put; als Nederlanders die blijkens hun (nagemaakte) papieren werkzaam waren op een vliegveld van de Luftwaffe in Polen en die schriftelijk opdracht hadden, zich bij het met het precieze adres aangegeven Arbeitsanit te Ulm te melden (dat adres was aan een Duitse krant ontleend), reisden zij naar Zuid-Beieren vanwaar ook zij Zwitserland binnenkwamen. De vijfde aan wie zulks gelukte, was een officier van het Koninklijk NederlandsIndisch Leger die in januari '42 ontvluchtte samen met de Britse officier Airey Neave - zij hadden perfect nagemaakte Duitse militaire unilormen aan en wisten daarmee in Colditz de wacht te verschalken; ook zij maakten, nadat zij de meegenomen burgerkleding aangetrokken hadden, hun trein
reis als Z.g. Nederlandse arbeiders die zich in Ulm moesten aanmelden. Na een moeilijke nachtelijke kruiptocht over besneeuwde velden stonden zij eindelijk op Zwitserse bodem. Neave werd, zoals wij in ons vorige deel vermeldden, een van de leidende figuren van MI-9, de afdeling van de Engelse Military Intelligence die de ontsnappingsroutes uit bezet Europa trachtte te organiseren en derhalve veel contact had met de 'pilotenhulp"organisaties.
XCMen ziet: de Colditz-groep had zich op het gebied van de ontsnappingen niet onbetuigd gelaten. Haar moreel bleefhoog en was dat nog steeds toen de groep in juni '43 overgebracht werd naar de kazerne te Stanislau om aan de daar opgesloten, in mei '42 in de val gelokte beroepsofficieren toegevoegd te worden. Tijdens de registratie in Stanislau in een gebouw dat nog buiten de kazerne lag, sprongen drie officierenvan de Colditz-groep nit een raam op de eerste verdieping; één die zijn enkel verstuikt had, werd meteen gepakt, een tweede pas na enkele dagen, maar de derde (degeen die zich wegens ziekte uit de ontsnappings-operatie via de zolder van Colditz had moeten terugtrekken) werd eerst na twee-en-een-halve week opgespoord. Dat dit gebeuren indruk maakte op de groep die zich al in Stanislau bevond, spreekt vanzelf.
XCDie Stanislau-groep was lang niet zo actief geweest; ze was ook minder gedisciplineerd. Tussen de twee groepen ontstonden heel wat spanningen. De Colditz-groep was van mening dat de leden van de Stanislau-groep, doordat zij in juli' 40 aan de Duitsers gehoorzaamheid beloofd hadden, zich nogalonwaardig gedragen hadden, sommige Colditz-officieren staken die opinie ook niet onder stoelen of banken, enkelen wekten zelfs de indruk, nogal prat te gaan op de principiële houding die zij zelf aangenomen hadden (dat wekte dan weer extra ergernis) en vooral tussen de Knil-officieren van de Colditz- en die van de Stanislau-groep kwam het tot heftige disputen waarbij de eersten de laatsten verweten dat hun afgeven van het erewoord in strijd was geweest met de desbetreffende bepalingen in het reglement van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Hoe dat alles zij - de Colditz-groep als geheel ging in juni' 43 in de Stanislan-groep op, deelde althans van die tijd afhet lot van die groep. Niet zonder de eigen traditie trouw te blijven! Van de twee-en-dertig krijgsgevangen officieren en aspirant-officieren die er tijdens de oorlog in slaagden, blijvend aan krijgsgevangenschap te ontkomen, zijn er zestien in Nederland of elders ondergedoken ofhebben er aan het illegale werk deelgenomen en hebben eveneens zestien zich bij de Geallieerde strijdkrachten gevoegd; van die laatstbedoelde zestien behoorden vijftien tot de Colditz-groep. Vermeld zij ook nog dat van de Colditzgroep acht marine-officieren deel uitmaakten en één officier van het Korps
Mariniers (de adjudant van de koningin die zich bij Winkelman had willen voegen); van die negen zijn acht uit krijgsgevangenschap ontkomen. Daarbij moet evenwel bedacht worden dat bij voorbereide ontsnappingen officieren van de marine (en van de luchtmacht) veelal prioriteit kregen: men ging er van uit dat de regering bij uitstek hèn nuttig zou kunnen inschakelen.
XCMet de StanislallfNeu-Brandenburg-groep komen wij tot een veel groter gezelschap: op I5 mei '42 werden uit de plotseling afgesloten kazernes in Assen, Ede, Bussum, Roermond en Breda tweeduizendzeven-en-twintig militairen naar Duitsland gevoerd, onder hen tweehonderdzes-en-veertig marine-officieren, een-en-zestig adelborsten en zes-en-tachtig cadetten. De transporten geschiedden per trein. Drie officieren ontsnapten; één dook, terwijl zijn trein nog op Nederlandse bodem reed, door een open coupéraam en werd niet gevonden (dit was kapitein Chr. T01111etdie, zoals wij in ons vorige deel vermeldden, in de zomer van '43 leider werd van de aan de OD gelieerde spionage- en zendergroep 'Barbara'), de twee anderen ontsnapten op stations in Duitsland maar werden spoedig opgespoord. Dat Tonnet ontbrak, werd pas in Wlirzburg bij een telling ontdekt. Prompt werden extra voorzorgsmaatregelen genomen: de coupéraampjes mochten niet meer geopend worden en de WeJumacht-militairen die het betrokken transport bewaakten, hielden hun geweer gereed.
XCIn eerste instantie werden de beroepsofficieren naar een groot barakkenkamp te Langwasser bij Neurenberg gevoerd dat vóór de oorlog gebruikt was om de leden van de Nazipartij te herbergen die de jaarlijkse Parteltag te Neurenberg plachten bij te wonenhet kamp was nu als krijgsgevangenenkamp ingericht; er waren niet minder dan zestigduizend militairen van verschillende nationaliteit in opgesloten. De eerste nacht bracht de eerste groep Nederlandse officieren die er aankwam, het transport uit Breda (de andere transporten arriveerden een dag later), er in vier grote, stikdonkere tenten door, pas op de tweede dag van hun verblijf werden hun en de inmiddels gearriveerde overige officieren barakken toegewezen. In die barakken heeft de groep twee-en-een-halve maand vertoefd, en niet zonder moeilijkheden. De Colditz-groep had zich in juli' 40 op haar vertrek grondig kunnen voorbereiden, maar de officieren die zich op I5 mei' 42 'ter controle' hadden
thuis zouden zijn en waren dus weggevoerd zonder dat zij koffers met benodigdheden bij zich hadden. Zes weken duurde het voor die koffers in Langwasser aankwamen. 'We leefden', schreef een der officieren, ir. G. van Amstel, 'in het enige stel kleren waarin we opgepakt waren, en vervuilden. Zeep hadden we niet, scheerapparaten waren sporadisch aanwezig, de baarden groeiden als voor de Passiespelen.'!'Bij de uitreiking van de koffers' (één koffer de man, 'gevuld met kleding en clandestiene goede gaven en met eindeloos veelliefderijke zorg verpakt') 'maakten we voor het eerst kennis met de grijpgrage vingers van de Duitsers. Vrijwel alles was 'verboten' en werd onder onze neuzen uit de koffers geplukt. Zelfs medicamenten, vitaminen en vooral brieven moesten het ontgelden."
XCIn juli werden de rijen van de groep gedund, Een kleine honderdzestig officieren werden vrijgelaten: de officieren van gezondheid, de veterinaire officieren, enkele gepensioneerde reserve-officieren (die zich dus geheel ten onrechte 'ter controle' aangemeld hadden), maar vooral een grote groep, ruim honderddertig officieren, van wie geconstateerd was dat hun gezondheidstoestand het verblijf in een krijgsgevangenenkamp niet wenselijk maakte. In die groep (elk die mocht repatriëren, moest opnieuween verklaring-op-erewoord afleggen) waren enkele simulanten die de bedoeling hadden, in bezet gebied het illegale werk te hervatten of ter hand te nemen - tot die simulanten behoorden de majoor van de genie J. Kok die, zoals wij in de delen 6 en 7 vermeldden, van begin '43 af de spionage-afdeling van de OD ging opbouwen, en de kapitein van de generale staf M. de Boer, die men in deel 10 nog zal tegenkomen als stafchef van de commandant der Binnenlandse Strijdkrachten, kolonel b.d. H. Koot.ê
XCHet in het kamp te Langwasser verstrekte voedsel was van matige kwaliteit en veel te weinig; de Nederlandse officieren leden er honger. Zij ontvingen er bovendien (eind juni) slechts één pakket van het Nederlandse Rode Kruis.
XCBegin augustus '42 werden de officieren overgeplaatst. Zij werden met twee treinen, hoofdzakelijk bestaande uit goederen- en veewagons (alleen de hoge officieren reisden in personenwagons) naar Stanislau gebracht, diep in
1 G. van Amstel: 67, 371. (1974), p. 18. 2 A.v., p. 19. 8 Majoor Engles achtte het toepassen van zulk een list, ook tegen de Duitsers, moreel ontoelaatbaar. 'Een erewoord is een erewoord', verklaarde hij jegens de Enquêtecommissie. 'Het is mij heiliger dan mijn eigen leven.' VIII c, p. 829) Wij herinneren er aan dat wij deze problematiek die, naar ons oordeel, door majoor Engles te simplistisch gesteld is, behandeld hebben in deel a, kort voor het slot van de paragraaf'Het ere woord der beroepsofficieren'.
het Genera/gouvernement. De reis duurde bijna een week, 'en als je', aldus van Amstel, 'zo één week moet zitten en hangen met je magere botten, op houten planken, houd je tenslotte geen enkele niet-doorgezeten plek meer over, terwijl enkels en benen onrustbarend beginnen te zwellen. Waar verder alle dagelijkse behoeften 'binnenskamers'in een conservenblikje gemikt moesten worden, dat vervolgens van hand tot hand werd doorgegeven om tenslotte door het ventilatieluik geleegd te worden, en de zon overdag ombarrnhartig op de wagons stond te branden, zodat we tenslotte alleen gekleed in een onderbroekje of iets dergelijks zaten te zweten, kan men begrijpen wat voor atmosfeer in deze wagons hing,"!
XCIn Langwasser was de vier-en-zestigjarige luitenant-generaal S. G. Nauta Pieter de Nederlandse kampoudste geweest. Nauta Pieter was al gepensioneerd maar was in de meidagen van' 40 commandant geweest van de luchtverdedigingskring Rotterdam-Den Haag. I-lij werd na enige tijd uit Stanislau naar Nederland teruggezonden. Kampoudste werd toen generaalmajoor W. F. A. Hackstroh, die vóór de capitulatie inspecteur der infanterie was geweest, en Hackstroh oefende in de karnpen waarin hij nadien terechtkwam (Neu-Brandenburg, Tittmoning"), eveneens de functie van kampoudste uit, niet zonder kritiek uit te lokken. Hij trad, aldus later Engles, zo weinig weerbaar tegen de Duitsers op, dat talrijke officieren wier klachten hij geweigerd had over te nemen, zich rechtstreeks hetzij tot de Duitse Kommandant, hetzij tot de Zweedse Sclmtzmachtabteilung wendden; met betrekking tot zijn beleid heerste, rapporteerde Engles, 'een zo goed als algemene ontevredenheid. '3
XCAan generaal Hackstroh was vooral kwalijk genomen dat hij zich met onvoldoende beslistheid gekeerd had tegen de actie van een kapitein van de generale staf, 1. 1. Uijterschout. Met steun van de Duitsers die hem de beschikking gegeven hadden over een apart bureautje (het werd spoedig als 'het Kringhuis' aangeduid"), zette Uijterschout in Stanislau een bedrijvigheid voort waarmee hij al in Langwasser begonnnen was: hij bepleitte dat men opnieuween erewoordverklaring zou afleggen en hij liet doorschemeren, en verwachtte misschien ook persoonlijk, dat allen die zich daartoe bereid verklaarden, in de gelegenheid zouden worden gesteld, naar Nederlandzak vlooien, gedragingen van mede-krijgsgevangenen' (29 juni 1945), p. Ia (Enq., punt p, gestenc. bijl. 490). • In Nederland hield de NSB er z.g. Kringhuizen
1 G. van Amstel: p. 24. 2 Na Hackstrohs vertrek uit Neu Brandenburg werd generaal-majoor N. T. Carstens, in de meidagen van '40 commandant van het Iste legerkorps, kampoudste. 3 E. Engles: 'Verslag van de
terug te keren. Dat de Duitsers hun daartoe verlof zouden geven, was overigens twijfelachtig (er waren aan Uijterschout ook geen toezeggingen gedaan, trouwens: wat waren Duitse toezeggingen waard?), maar voor de vijand had Uijterschouts actie het grote voordeel dat er verdeeldheid kwam in de groep der krijgsgevangen officieren. Hoevelen hunner zich voor de argumentatie van Uijterschout openstelden, staat niet met zekerheid vast (wellicht eerder toch enkele honderden dan enkele tientallen) - maar vast staat wèl dat het tot opgewonden debatten kwam, waarbij een sterke groep, geleid 0.111. door een collega van Uijterschout, de kapitein van de generale staf A. H. J. L. Fiévez (in de meidagen stafofficier van de commandant veldleger) en de kolonel van de generale staf S. Veldmeijer (tevoren hoofd opleidingen bij de inspectie der infanterie), tegen Uijterschouts denkbeelden stelling nam. Verdere debatten werden begin november '42 in Stanislau door kampoudste generaal Nauta Pieter verboden, maar toen Uijterschout desondanks zijn actie voortzette, liet generaal Hackstroh na, aan het door zijn voorganger opgelegde verbod kracht bij te zetten - hij 'beschouwde', aldus Engles, 'de zaak als afgedaan", d.w.z. dat hij weigerde, van zijn gezag gebruik te maken om Uijterschout en allen die dachten als hij (onder hen, aldus later Veldmeijer, 'een aantal der hoogst geplaatsten'ê) de pas af te snijden. Zijn opvolger als kampoudste, generaal Carstens, trad steviger op: hij noemde Uijterschout in juli' 44 een 'ploert', hetgeen, schreef de generaal"
XC'in hoofdzaak sloeg op het ... bij herhaling gebleken feit dat hij officieren op lijsten had vermeld en als min of meer intieme medewerkers had opgegeven, die later nadrukkelijk hebben verklaard daarvan volkomen onkundig te zijn en nimmer iets met zijn beweging te rnaken te hebben gehad.'s
XCEr was generaal Hackstroh nog méér kwalijk genomen - ook het feit bijvoorbeeld dat hij in Stanislau gedoogde dat enkele officieren, onder wie kapitein Hasselman (deze had, gelijk reeds in deels vermeld, van het Duitse verlof om buiten de wegvoering te vallen, geen gebruik gemaakt), door de Kommandant, die daartoe geen enkel recht bezat, op vooraanstaande posten benoemd waren; Hasselman was toen een van de naaste medewerkers van generaal Hackstroh geworden. 'Alle pogingen', aldus Engles,
1 E. Engles: 'Verslag van de gedragingen van mede-krijgsgevangenen', p. 2. 2 S. Veldmeijer in O. dl. I, p. 293. S Brief, 12 juli 1944, van N. T. Carstens aan E. Engles, weergegeven in E. Engles: 'Verslag van de gedragingen van mede krijgsgevangenen', p. 25.
'0111. deze officieren, in wie het grootste deel van het officierskorps geen vertrouwen had, te verwijderen, vonden bij de Nederlandse kampoudste geen gehoor. Na het vertrek van generaal-majoor Hackstroh naar Tittmoning in mei 1944, kon de nieuwopgetreden kampoudste, generaal-majoor Carstens, geen enkele marine-officier genegen vinden om tot zijn staf toe te treden, omdat kapitein Hasselman daarvan deel uitmaakte. Tegenover mij persoonlijk heeft deze kapitein verklaard, wel in te zien dat het beter was geweest indien hij de benoeming niet had aanvaard, doch dat hij voor dit officierskorps zo weinig achting en waardering had dat hij zijn goede stal, als voordeel aan de functie verbonden, niet wilde prijsgeven.'!
XCDit laatste speelde zich dus in Nou-Brandenburg af, maar wij hebben eerst de periode te Stanislau te behandelen.
XCIn die plaats dan waren de Nederlandse officieren ondergebracht in een oude Oostenrijkse cavalerie-kazerne (dit deel van het Generalgouvemement, Galicië, was vóór de vrede van St. Germain, 1919, deel van OostenrijkHongarije geweest) die later als gevangenis en tijdens het Poolse bewind als kazerne voor tanktroepen dienst gedaan had. Het was een groot stenen gebouw met muren die een halve meter dik waren, en met dubbele ramen (tegen de felle kou in de winter); het lag op een groot terrein dat omgeven was met een hek van prikkeldraad, 2lf2 meter hoog, waarachter na een ca. 5 meter breed pad (het looppad van de Duitse schildwachten) nog een bijna 5 meter hoge muur oprees met op de hoeken van mitrailleurs voorziene wachttorens. In dat kamp waren louter Nederlandse officieren opgesloten aan wie als oppassers en ordonnansen ca. honderd Russische krijgsgevangenen en enkele Joegoslavische onderofficieren toegevoegd waren - veel te weinig, vond majoor Engles. Talrijke officieren moesten diensten verrichten die met de Conventie van Genève in strijd waren. In Colditz, 'waar', aldus Engles, 'in het geheel geen tewerkstelling van officieren plaatsvond, (waren) voor de uitgifte van de pakketten alléén één Duitse onderofficier en pl.m. vijftien man werkzaam voor pl.m, vijfhonderd krijgsgevangenen en in de kampen Stanislau en Neu-Brandenburg één Duitse onderofficier en nog geen tien man voor pl.m. achttienhonderd krijgsgevangenen.P
XCHet bestaan in Stanislau was eentonig. Men zat er in een uithoek van Europa, enkele dagreizen van het vaderland. Men was gescheiden van allen met wie men zich verbonden gevoeld had en van wie men, onverhoeds opgepakt als men was, niet eens afscheid had kunnen nemen. Men had er dep.p.
1 A.v., 5. 2 A.v., 4-5.
ganse dag niets van belang te doen, men had geen werk. Het leven werd routine. Hoe er iets van variatie in aan te brengen? Er werd veel aan ontspanning gedaan. Verschillende sporten werden intensief beoefend, er kwamen een kamporkest, een strijkkwartet en diverse bands voor lichtere muziek tot stand (de muziekinstrumenten werden ten dele door het Rode Kruis uit N ederland opgezonden, ten dele in het Genera/gouvernement gekocht), er werd een koor gevormd, dat o.m. meewerkte bij uitvoeringen van fragmenten uit Händels 'Messiah' en van Bachs cantate 'leh will den Kreuzstab gerne tragen' , er werd cabaret gespeeld en er werden toneelopvoeringen gegeven, o.m. van Shakespeare's 'Comedy of Errors' (in vertaling) en van Vondels 'Gijsbreght', De geestelijke zorg ontbrak niet: een vlootpredikant en een aalmoezenier hadden zich eigener beweging bij de krijgsgevangenen gevoegd, er kwamen bijbels (steeds te weinig) en er werden spoedig morgenwijdingen gehouden. Boeken arriveerden bij de vleet: meer dan 17000 alleen al in de eerste elf maanden. Vaak waren dat studieboeken; er werden talrijke cursussen gehouden, deels specifiek militaire ('door de Moffen natuurlijk streng verboden, maar desondanks', aldus een van de juristen onder de krijgsgevangenen, 'zonder onderbreking voortgezet"), deels voor het staatsexamen voor toelating tot het hoger onderwijs, deels voor academische examens (die schriftelijk afgelegd werden), deels voor de algemene vorming. Ook werd er les gegeven in de philosophie en in zeven vreemde talen, waaronder het Maleis, het Japans en het Russisch. Uiteraard werd tevens dagelijks het Duitse Wehrmachtbericht (men beschikte in Stanislau niet over een clandestiene radio - in Neu-Brandenburg waren het er uiteindelijk zeven) aan een grondige analyse onderworpen.
XCHet voedsel dat de krijgsgevangen officieren in Stanislau kregen (het werd door een eigen 'keukenploeg' toebereid), was eentonig en vooral in het begin onvoldoende. Zij ontvingen evenwel grote hoeveelheden pakketten: van het Nederlandse Rode Kruis na augustus '42 gemiddeld eens in de zes weken een pakket van 5 kilo, waarvan de inhoud geleidelijk-aan evenwel minder voedzaam werd. Daarnaast arriveerden er via het Internationale Rode Kruis zendingen uit de Verenigde Staten, Engeland en Argentinië: meestallevensmiddelen en rookgerei." Uniformkleding, herhaaldelijk aanOns
1 Mr. H. H. A. de Graaf in (mei I947), p. I9. 2 De officieren ontvingen in de Stanislau-periode elk 9 pakketten van het Nederlandse, I2 van het Ameri kaanse en 6 van het Engelse Rode Kruis; bovendien nog van het Nederlandse Rode Kruis 2 extra-zendingen rookartikelen, van het Amerikaanse ruim 600 siga retten en twee (ongespecificeerde) zendingen uit Argentinië.
gevraagd, werd niet ontvangen;' ook niet van de Nederlandse regering, wèl onderkleding en pyama's, maar die dan weer in te geringe aantallen.
XCOp grond van in bezet Nederland ontvangen klachten ging de Duitse arts dr. F. Reuter, hoofd van de Abteilung Volksgesundheit van het General leommissariat flir Veruraltung und [ustiz, in de herfst van' 42 op inspectie naar Stanislau. Hij had veel aan te merken op de situatie die hij daar aantrof: de rantsoenen waren te klein, men sliep te dicht opeengepakt (dr. Reuter vermeldt het niet, maar men had ook veellast van wandluizen), de wc's waren primitief, in de ziekenbarak had men te weinig lakens, 'ältere Offiziere, die ich gesenen habe, sahen", rapporteerde hij, 2 'recht abgefallen, abgentagett und heruntergekommen aus ... lch kamt mir nicht vorstellen, dass unter den obuialten den Umständen noch ein Viertel der Offiziere zu[rieden mit dent im Lager vorge fundenen Zustand sein kalm.' Het waren de pakketten die 'vielleicht die haupt sáchlichste Ernährung' vormden, maar niet alle officieren ontvingen er voldoende van; de Lagerleommandant had overigens aan dr. Reuter gezegd dat zij die weinig kregen, niet genoeg geschenken ontvingen van anderen die rijkelijk met pakketten bedeeld waren, 'jeder Niederlánder' (er zullen wel uitzonderingen geweest zijn) 'lsi vielniehr ängstlich bemûht, seine eigenen Bestande allein fiir sick zu verbrauchen ... Auf diese Handlungsu/eise haben mich', aldus dr. Reuter, 'alle deutschen Offiziere, mit denen ich sprach, hingewiesen:' Kennelijk werd het egoïsme gestimuleerd door de angst voor een terugkeer van de honger waaronder men al in Langwasser geleden had; er waren officieren die, terwijl anderen van maand tot maand afvielen, zorgvuldig eigen voorraden behoedden met vele tientallen blikjes levensmiddelen er in.
XCDe groep der beroepsofficieren werd begin rnaart '43 versterkt met ruim honderdveertig reserve-officieren die zich vóór de meidagen van '40 voor de
1 Majoor Engles van de Colditz-groep had, dunkt ons, te weinig oog voor deze noodtoestand toen hij er zich na de oorlog over beklaagde dat de officieren van de Starrislau-groep zich 'zelfs op de appèls vertoonden in tenues die elke beschrijving tartten. Het dragen van een rijbroek zonder beenkleding was normaal en klompen verkozen velen boven schoenen omdat zij warmer waren' (niet ook omdat de schoenen zwaar geleden hadden?) (E. Engles: 'Verslag van de gedragingen van mede-krijgsgevangenen', p. 10). 2 F. Reuter: 371" (10 nov. D 10/1 (map I».
beroepsdienst opgegeven hadden en ook al voor de overgang naar die beroepsdienst genoteerd stonden. Zij werden eind februari schriftelijk opgeroepen zich aan te melden in een kazerne te Utrecht. Bijna allen gaven aan die oproep gehoor (enkelen doken onder), werden vastgehouden en in veewagons naar Stanislau afgevoerd; die reis duurde zeven dagen. Aan een klein aantal was het gelukt op het eerste traject (Utrecht-Amersfoort) uit de wagons te springen - nadien hadden de Duitsers hun bewaking verscherpt.
XCEr zijn uit Stanislau negentien officieren ontsnapt (de eerder vermelde drie meegerekend), van wie er vijf in slaagden, buiten handen van de Duitsers te blijven. Onder die vijf bevonden zich drie marine-officieren; één van hen was schout-bij-nacht 1. A. C. M. Doorman, in de meidagen van '40 chef van de afdeling materieel (marine) bij het departement van defensie (hij werd nog een tijd in Roemenië vastgehouden)." De twee landmachtofficieren bereikten beiden Hongarije; zij werden er door de Russen bevrijd maar van hen is één, G. H. M. van der Waals, tweede luitenant van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, die vóór zijn bevrijding in Hongarije contacten met de Britse Military Intelligence gehad had, naar de SowjetUnie gevoerd en daar spoorloos verdwenen.
XCHet zou ons te ver voeren, te beschrijven hoe elk van die negentien officieren buiten het kamp te Stanislau gekomen is - wèl willen wij er op wijzen dat geleidelijk een omvangrijke en goed-geleide organisatie aan die ontsnappingen ten grondslag lag. Er bestonden in Stanislau al ontsnappingskongsi's toen daar in juni '43 de Colditz-groep arriveerde die haar eigen organisatie meebracht. De Colditz-groep, d.w.z. kapitein van den Heuvel en de zijnen, eisten de leiding op - de Stanislau-kongsi's weigerden zich te onderwerpen. Door beide groepen werd toen (maar het duurde vele maanden voor het zo ver was) een gemeenschappelijke leiding aanvaard: ze bestond, onder supervisie van de kapiteins van den Heuvel (Colditz-groep)c.J.
1 De beide andere marine-officieren waren de luitenants-ter-zee F. E. Kruimink en L. F. Douw van der Krap. Zij kregen steun van de Poolse illegaliteit en trokken in de loop van' 44 westwaarts; Kruimink, aldus van Amstel, 'kwam juist op tijd om met de Geallieerde tanks Parijs bitmen te trekken', Douw van der Krap 'kwam uit eindelijk in Nederland terecht en belandde daar prompt midden in de slag van Arnhem.' (G. van Amstel: p. 177).
en A. V. van den Wall Bake (Stanislau-groep), uit twee luitenants-ter-zee tweede klasse, aan wie na enige tijd nog een luitenant-ter-zee eerste klasse toegevoegd werd; zo ontstond langzamerhand een nieuwe organisatie welke zich als 'De Reisvereniging' aanduidde. 'Colditz bracht', aldus van Amstel, 'voornamelijk de experts op het gebied van valse papieren, valse stempels en bluf', Stanislau 'leverde o.a. grote hoeveelheden materiaal en gereedschap, een onuitputtelijke bron van werkkrachten, vaklieden op elk gebied en het elite- 'dieven' -korps.'!
XCDe 'Reisvereniging' kende een aparte afdeling voor elk aspect dat bij de voorbereiding van een vluchtpoging een rol speelde: een afdeling mental training welke de aspirant-vluchteling leerde hoe hij zich na een eventuele arrestatie op een fictieve levensloop kon beroepen, een doeurnenten-afdeling welke alle stukken produceerde die bij die levensloop pasten, een afdeling reisadviezen welke raad gaf over de te volgen route, een afdeling uitrusting welke zorgde voor kompassen, routekaarten en Duitse marken (die waren van de bewakers verkregen door clandestiene verkoop van rookartikelen), een afdeling bewakingsdienst welke alle Duitsers binnen de versperring nauwlettend in het oog hield (van veel belang als ergens verboden werkzaanweden uitgevoerd werden!), een inlichtingendienst welke systematisch alle Duitsers met wie men in contact kwam, trachtte uit te horen, en een materiaaldienst, goeddeels samenvallend met het al genoemde elite- 'dieven"korps: 'snaaiploegen die', aldus later kapitein van den Wall Bake, 'sloopten en gapten alles wat los en vast was om' (als er een tnnnel gegraven werd) 'te voorzien in de behoeften aan mijnhout, electrische leidingen, gereedschappen, enz.'2
XCWie lid was van de 'Reisvereniging', moest er, al was hij slechts passief lid, offers voor brengen: er waren bijvoorbeeld veel sigaretten nodig om de Duitse marken te verwerven zonder welke elke ontsnappingspoging gedoemd was te mislukken. Velen waren er die dit soort offers afwezen en zwaar tilden aan de represailles (tijdelijk inhouden van post, speciaal van pakketten) zoals die, al had de Conventie van Genève ze ook verboden, na sommige ontvluchtingen genomen werden: 'lid' van de 'Reisvereniging' werd slechts een minderheid, zij het een aanzienlijke: zeshonderd tot achthonderd van de in totaal ruim negentienhonderd officieren van de Stanislau-groep. Dat dit een minderheid bleef, had volgens van den wall Bake te maken met het feit dat de Nederlandse kampleiding zich (in tegenstelling
1 A.v., p. III. 2 A. V. van den Wall Bake: 'Ontvluchtingen uit Duitse krijgs gevangenschap' (1956), p. Ia.
tot wat bij voorbeeld Engelse kampleidingen deden) van de ontvluchtingsorganisatie distantieerde. 'Het eigenbelang bracht', zo vertelde hij ons in '64,
XC'de meesten er toe te zeggen: laat maar zo. Er was in het kamp een vrij scherpe scheiding, ongeveer oud tegen jong, maar ze viel niet helemaal samen met die lijn. Hadden we succes gehad, dan gingen telkens weer meer mensen meedoen. Het belangrijkste was het moreel effect op diegenen die meededen. Die hadden een doel. Kapitein van den Heuvel beweerde een brief te bezitten waarin de koningin geschreven had: de officieren moeten trachten te ontkomen. Dat was puur bluf, maar die bluf was wel effectief. I-Iijwas een bijzondere man.'!
XC'Het belangrijkste was het morele effect op diegenen die meededen.' Inderdaad. 'Ik: heb', aldus weer van den Wall Bake,
XC'makkers in krijgsgevangenschap krankzinnig zien worden en vele anderen in een doffe houding zien wegzinken als gevolg van de gedwongen zinledigheid van hun bestaan en de beklemming van het prikkeldraad. De op ontvluchting ingestelde krijgsgevangene echter had een doel voor ogen en een uitlaat voor zijn energie.'>
XCWij moeten wel aannemen dat het concentreren van alle Nederlandse officieren in het verre Stanislau samenhing met de Duitse verwachting dat ontsnapping van daaruit veel moeilijker was dan bijvoorbeeld uit het dichter bij Nederland en Zwitserland gelegen Colditz. Dat was door de Duitsers niet geheel juist gezien: in Duitsland was van de Duitse bevolking geen hulp te verwachten maar de Oekraïnse plattelanders met wie de ontvluchte krijgsgevangenen in oostelijk Galicië te maken kregen, bleken in veel gevallen bereid tot het bieden van bijstand. Nederland was in dat deel van Oost-Europa geen onbekend begrip: enkele Oekraïnse dorpen waren in de achttiende eeuw nederzettingen geweest van uit Nederland uitgeweken Doopsgezinden." Als de vluchtelingen de Karpathen hadden kunnen overtrekken, bleven zij trouwens ook in Hongarije niet van hulp verstoken: bij veel HongarenA. V. van den Wall Bake,jan.A.v.: 'Ontvluchtingen uit Duitse krijgsgevangenschap', p.Volgens van Amstel waren veel Oekraïners Nederland ook welgezind doordat een van hun nationalistischeleiders, Jevgeni Konovalec, vóór de tweede wereldoorlog af en toe in Nederland vertoefd had; hij werd in meiop de Coolsingel te Rotterdam slachtoffer van een bomaanslag. Deze is vermoedelijk het werk geweest van de Russische geheime dienst.
1 7 1964. 2 30. 3 '38
leefde nog een dankbare herinnering aan het feit dat na de eerste wereldoorlog vele duizenden Hongaarse kinderen voor herstel van gezondheid een tijdlang in Nederlandse gezinnen opgenomen waren.
XCIn de laatste dagen van december '43 werd aan de Nederlandse officieren in Stanislau meegedeeld dat zij in verband met de Russische vorderingen aan de zuidelijke sector van het Oostelijk front binnenkort naar een ander kamp overgebracht zouden worden. Die mededeling stimuleerde de 'Reisvereniging' tot extra grote activiteit. Een grootscheepse verhuizing bracht allerlei wanorde met zich waarvan aspirant-vluchtelingen nog in Stanislau gebruik konden maken. Bovendien werd afgesproken dat velen zouden trachten te ontsnappen tijdens het treintransport naar het nieuwe, onbekende kamp.
XCInderdaad, tijdens de verhuizingsdrukte ontsnapten vijf officieren uit Stanislau via een tunnel die met veel zorg gegraven was: de vijf die wij al eerder noemden en waartoe o.m. Doorman en van der Waals behoorden. Bovendien verstopten zich tijdens die drukte twee-en-twintig officieren op verschillende punten in het gebouw, zestien onder de schuin oplopende houten vloer van de toneelzaal. Daar hielden zich eerst zeven officieren schuil (onder wie van Amstel) die voor ongeveer een week voedsel bij zich hadden, maar bij hen voegden zich nog negen: kapitein van den Wall Bake met acht jongeren - hun bedoeling was om in Russische kledij als Z.g. schoonmaakploeg buiten het kamp te komen. De groep van negen werd ontdekt terwijl zij de volgende ochtend op zolder juist de Russische kledij aantrok, de groep van zeven hield zich eerst acht etmalen schuil, kreeg toen tekort aan voedsel, besloot te trachten op dezelfde wijze als de groep van negen weg te komen (men wist niet dat deze gearresteerd was) : als Russische schoonmaakploeg dus, en werd eveneens ontdekt op de zolder waar zij zich wilde verkleden. Ook de resterende zes officieren werden gevonden zonder dat zij buiten het complex hadden kunnen komen.
XCMeer succes hadden enkelen van diegenen die voor hun ontsnapping gebruik maakten van het treintransport. Die treinen bestonden weer uit goederenwagons. Dat voorziende had de 'Reisvereniging' enkele honderden tafelmessen aan de rugzijde tot zaagjes laten invijlen en die zaagjes waren ingebakken in een aantal vall de broden die elk transport meekreeg. Er waren drie transporten: 10, II en 12 januari' 44 waren de vertrekdata. Door de zorgen van de 'Reisvereniging' werden bij het transport van II
diegenen ingedeeld die pas in Duitsland -, bij dat van 12 januari diegenen die nog in het Generalgouvernement wilden ontsnappen: daarmee bereikte men dat de ontvluchtingen ongeveer op dezelfde dag zouden plaatsvinden.
XCDe reisduur van de drie transporten varieerde van vier tot zes dagen. Men leed bittere kou en de behandeling was uiterst ruw, maar de Wehnuacht bewakers werden dan ook van dag tot dag nerveuzer doordat telkens nieuwe gaten in de wagons ontdekt werden en bij elke telling meer Nederlandse officieren ontbraken. Op de tweede of derde dag werd in talrijke wagons aan de overgebleven officieren gelast, hWI schoenen en sokken in te leveren, maar ook dat was niet afdoende: sommigen sprongen op blote voeten de rijdende trein uit.
XCEr ontsnapten in totaal niet minder dan honderdtwee-en-veertig officieren c. q. aspirant-officieren. Eén werd onmiddellijk na zijn sprong doodgeschoten, een tweede kreeg een schotwond, een derde kwam onder de trein terecht en verloor beide benen. De overigen werden nagenoeg allen opgespoord, slechts acht wisten blijvend aan arrestatie te ontkomen: ze behoorden tot een groep van tien die in het Generalgouvernement de sprong gewaagd had en die over de Karpathen Hongarije binnengekomen was; van die tien werden twee in de herfst van '44 door de Duitsers gevonden, onder de resterende acht was er één die door zijn contacten met de Hongaarse illegaliteit in december ,44 kon meevliegen aan boord van een gekaapte Duitse bommenwerper waarmee men het Amerikaanse vliegveldencomplex bij Foggia in ZuidItalië wist te bereiken. Twee andere officieren (niet tot de groep van tien behorend) kwamen wel uit Berlijn weg waar zij door Millenaar in contact waren gebracht met de studentengroep die studenten naar bezet gebied smokkelde, maar zij werden, schijnt het, in Nederland opgespoord.
XCDat een zo groot aantal krijgsgevangenen ontsnapt was, werd aan Duitse kant hoog opgenomen. De Duitse officieren die tijdens de transporten uit Staruslau het bevel gevoerd hadden, werden voor een militaire rechtbank gedaagd, en men heeft wel vermoed dat Hiders bevel tot de Aktion Kugel (reeds vermeld in ons vorige hoofdstuk) rechtstreeks gevolg is geweest van de massa-vlucht der Nederlanders. Onmogelijk is dat niet, maar er is geen aanwijzing voor. Vast staat wel dat zich, zoals al in hoofdstuk 1 vermeld, onder de Nederlandse slachtoffers van de Aktion Kugel negen officieren bevonden die tijdens de transporten uit Stanislau ontsnapt waren en die men weer gegrepen had: zij werden in Mauthausen met een nekschot afgemaakt.
XCHet nieuwe kamp waarin de Nederlandse officieren terechtkwamen, lag bij het stadje Neu-Brandenburg (zie de kaart op pag. I24). Het was een uitgestrekt barakkenkamp waarin zich al ca. zesduizend Franse, Belgische, Britse, Poolse, Servische en Russische krijgsgevangenen bevonden (later kwamen er Amerikaanse bij). De Nederlanders werden er in een apart gedeelte ondergebracht dat met een dubbele prikkeldraadversperring van de rest van het kamp gescheiden was. De barakken waren primitief en vergeven van wandluizen. De douche-gelegenheden waren onvoldoende en een sportterrein ontbrak. Bovendien moest men veel te dicht opeengepakt slapen. Generaal Hackstroh protesteerde tegen al deze schendingen van de Geneefse conventie en het gevolg was dat de vlag- en opperofficieren en de oudere hoofdofficieren mèt enkele lijders aan astma (in totaal ruim driehonderdvijftig officieren) in mei' 44 per trein (tijdens die reis moest weer ieder zijn schoenen en sokken inleveren) overgebracht werden naar een oud kasteel in Tittmoning, in het zuidoosten van Beieren, waar een aantal Nederlandse onderofficieren en soldaten als ordonnansen en oppassers aan hen toegevoegd werd. Later, in januari '45, werden ook nog de kapiteins van den Heuvel en van den Wall Bake naar Tittmoning overgebracht: dat zij bij de voorbereiding van ontvluchtingen de leidende rol gespeeld hadden, was eindelijk tot de Duitsers doordrongen.
XCEr zijn uit Neu-Brandenburg in totaal zeven-en-twintig officieren ontsnapt, sommigen doordat zij zich hadden kunnen verbergen op een plaats waarvan de controle opgeheven werd, anderen doordat zij overdag door de prikkeldraadversperring wisten te komen; voor dat laatste moest evenwel de aandacht van alle Duitse bewakers tijdelijk afgeleid worden, hetgeen lukte door een zorgvuldig beraamd geheel van acties waarbij wel een tweehonderd officieren ingeschakeld waren. Voorts wisten veertien officieren buiten het kamp te komen doordat zij, verkleed als Russische oppassers onder geleide van een 'Duitse' bewaker (die een perfect nagemaakt geweer droeg), voorzien van alle nodige papieren, de hoofdingang passeerden. Van de zeven-en-twintig die in totaal buiten het kamp kwamen, hebben de Duitsers er acht niet meer weten te vinden.'J.groep van hen die na het vertrek uit Stanislau Hongarije had weten te bereiken
1 Een van hen was de tweede luitenant F. G. Brackel. Hij had behoord tot de
XCDe 'Reisvereniging' was dus actief gebleven.
XCHaar kwam het zeer te stade dat zij er in geslaagd was, een aantal gereedschappen (bijlen, tangen, hamers, vijlen en schoppen, bovendien een boomzaag, een grondboor en enkele koevoeten) die in Stanislau door de 'dieven'ploeg in de wacht gesleept waren, naar Neu-Brandenburg mee te smokkelen, zulks in een zware kist waarop 'Musik' stond. Die gereedschappen konden te pas komen bij het aanleggen van een vluchttunnel, Daartoe werd door de 'Reisvereniging' besloten. De aanleg begon eind maart '44 en werd week na week, maand na maand met voorzichtigheid voortgezet. Er werd daarbij ca. 200 meter onderaardse gang uitgegraven waartoe bovendien diverse verticale schachten, sommige voor de luchttoevoer, aangelegd moesten worden tot een gezamenlijke lengte van 60 meter. Al dit graafwerk vergde dat bijna 20000 kistjes met zand, elk 20 kilo wegend, naar boven gesleept werden waar men het zand (125 kubieke meter) onder de vloeren van de barakken en op tal van andere plaatsen zorgvuldig verborg (los zand was voor de Duitsers bij hun regelmatige controles steeds de duidelijkste aanwijzing dat ergens gegraven werd). De tunnel en de schachten werden afgewerkt met ruim 7 km aan planken (een deel daarvan was uit de bedstellen gesloopt), maar voorts werden, aldus van Amstel, die ook deze operatie nauwkeurig beschreven heeft, 'schoppen, een blaasbalg, een centrifugaalpomp, 7 zandkarretjes, 160 meter luchtleiding, een schakelbord, looplampen en wat dies meer zij vervaardigd.'! Helaas, op I september '44, na ruim vijf maanden zwoegen, deed zich een wolkbreuk boven Neu-Brandenburg voor en het gevolg was dat de grond boven het uiteinde van de tunnel die al ver buiten de omheining gevorderd was, instortte. Midden in een tomatenveld ontstond een enorm gat. 'Die Erde bewegtl' hoorde men een Duitse schildwacht roepen - de tunnel was ontdekt.
XCNog diezelfde dag werd aan een nieuwe tunnel begonnen maar deze kwam niet meer af Vermeld zij nog dat twee andere met zorg voorbereide ont
Berlijn naar bezet Nederland. In januari' 45 werd hij bij een mislukte naar het bevrijde zuiden, waarbij hij een tijdlang in ijskoud water moest zwemmen, opnieuw door de Duitsers gearresteerd. Doordat hij zich uitgegeven had voor onderofficier, werd hij toen niet naar het zwaarbewaakte Neu-Brandenburg gezonden maar naar het kamp voor Nederlandse onderofficieren te Mühlberg; Brackel wist dat de bewaking daar minder scherp was. Inderdaad, hij wist voor de derde maal te ontsnappen, nu naar Denemarken. Daar was hij nog toen dit land bevrijd werd. 1 G. van Amstel: p. 272.
vluchtingsoperaties in een laat stadium aan de Duitse kampleiding verraden werden; de officieren die dat verraad pleegden, zijn na de oorlog gestraft.
XCIn de loop van' 44 werden aan de groep te Neu-Brandenburg enkele tientallen reserve-officieren toegevoegd die in Nederland ondergedoken maar daar ontdekt waren. De groep zag, gelijk al vermeld, in mei' 44 ruim driehonderdvijftig leden naar Tittmoning vertrekken, maar in januari' 45 werd zij uitgebreid met ca. vijfhonderd reserve-officieren die zich in '43 gemeld hadden en laatstelijk in de buurt van Lissa (zie de kaart op pag. 124) geïnterneerd waren geweest. Het Nederlandse kampgedeelte in Neu-Brandenburg werd dus voller dan ooit. Dat was niet het enige grote probleem. In de eerste negen maanden van '44 hadden de officieren vijfmaal een pakket van 5 kilo van het Nederlandse Rode Kruis ontvangen. Naast die pakketzendingen uit Nederland waren er de nog omvangrijker zendingen van het Internationale Rode Kruis uit Genève.' Aan Genève werden met name van de herfst van ,44 af enorme hoeveellieden pakketten toegezonden, vooral door het Amerikaanse Rode Kruis, van welke een deel, dat betaald was door het Nederlandse Rode Kruis te Londen, voor de Nederlandse krijgsgevangenen bestemd was. De transporten in Duitsland liepen evenwel meer en meer spaak en door de op 17 september' 44 afgekondigde Spoorwegstaking arriveerde niets meer uit bezet Nederland. De pakketten uit Nederland vielen dus weg, zo ook de Engelse, alleen uit de Verenigde Staten werden nog pakketten ontvangen: 7, van welke er evenwel a na Ia april '45 uitgedeeld werden.
XCDeze pakketten èn een (ongespecificeerde) zending uit Argentinië konden niet verhinderen dat van eind '44 afin Neu-Brandenburg (en, naar wij aannemen: ook in Tittmoning) honger geleden werd. Wel sloot de Nederlandse groep in Nell-Brandenburg toen een overeenkomst met de Franse, Belgische, Poolse en Joegoslavische groepen dat nieuwe zendingen, aan welke groep ook gericht, naar billijkheid over allen verdeeld zouden worden, maar er kwam niet veel meer binnen. De Amerikaanse en Engelse krijgsgevangen
1 T.e.m. oktober '44 ontvingen de Nederlandse officieren in Nou-Brandenburg elk 5 pakketten van het Nederlandse Rode Kruis (en in oktober ook nog restanten die samen ca. I pakket vormden), 8 van het Amerikaanse (Plus 180 sigaretten en I kg boter), 4 van het Engelse (plus bijna 1000 sigaretten) en 2 van het Argentijnse (plus bijna 300 sigaretten en hoeveelheden chocola en zuidvruchten).
officieren in Neu-Brandenburg die in de loop van '44 grote reserves aan pakketten hadden opgebouwd, hadden overigens geweigerd, aan die overeenkomst mee te doen. Wèl hadden de Amerikanen voordien 4 000 pakketten aan de Nederlanders geleend - die wilden ze niet terughebben toen in april '45 weer zendingen voor de Nederlanders arriveerden.
XCDe Nederlandse militairen in Tittmoning zijn door de Amerikanen, de officieren in Neu-Brandenburg door de Russen bevrijd; wij komen er in deel 10 op terug.
XCMen heeft in dit hoofdstuk tot dusver met, wat hun sociale positie betrof, homogene groepen te maken gehad: de kleine groep der generaals en de grotere groep der beroepsofficieren. De groepen die in de periode meiaugustus' 43 in krijgsgevangenschap afgevoerd werden (èn diegenen die er later aan werden toegevoegd: gegrepen onderduikers die zich aan de verplichte melding in Amersfoort of Assen onttrokken hadden), waren heterogeen van samenstelling: beroepsonderofficieren en -minderen behoorden er toe, maar ook reserve-officieren, reserve-onderofficieren en gewone dienstplichtigen. Er is veel verschil geweest in hun lotgevallen -lotgevallen waaromtrent maar weinig gegevens ter beschikking staan. Die gegevens maken overigens wel duidelijk dat 'de groep uit '43' (zoals wij haar genoemd hebben) het moeilijker gehad heeft dan de drie andere groepen.
XCIn de eerste plaats werden door de Duitsers ten aanzien van de krijgsgevangen beroepsofficieren, hoezeer hun behandeling op veel punten ook in strijd was met de Conventie van Genève, vergeleken met de andere militairen, toch nog bepaalde égards in acht genomen. Jegens reserve-officieren durfden zij zich wellicht al meer permitteren, maar zeker jegens onderofficieren en minderen. Volkenrechtelijk was er overigens verschil tussen die laatste twee kategorieën: van onderofficieren mochten bewakingsdiensten gevergd worden binnen de kampen maar tot werkzaamheden buiten de kampen konden zij niet verplicht worden - die werkzaamheden mochten hun slechts toebedeeld worden wanneer zij er om gevraagd hadden. Gewone dienstplichtigen konden wèl tot arbeid buiten de kampen verplicht worden maar daarbij gold de beperking dat die arbeid geen rechtstreeks verband mocht hebben met de krijgsverrichtingen: dat begrip 'rechtstreeks' was natuurlijk nogal rekbaar. Daar kwam nog bij dat de groep uit' 43 ook wat de toezending van pakketten betrof, in een minder gunstige positie zou
komen te verkeren: het zou geruime tijd duren voor het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag zou weten, in welke karnpen hoeveelleden van de groep terechtgekomen waren, en voordat diezelfde informatie via het Internationale Rode Kruis het Nederlandse Rode Kruis te Londen zou bereiken, zouden stellig ook vele maanden voorbijgaan - méér maanden nog voordat de eerste, door de Londense organisatie bestelde pakketten de groep uit' 43 zouden bereiken. Alleen wat de mogelijkheden tot ontvluchting betrof, zouden de leden van de groep uit '43 misschien in een wat gunstiger positie verkeren, aangezien aangenomen mocht worden dat de talrijke kampen waarin zij zouden belanden, niet zo strikt geïsoleerd zouden zijn als de karnpen der beroepsofficieren. Bovendien zouden veelleden van de groep uit '43 overdag in fabrieken komen te werken: ook daar zouden mogelijkheden tot ontvluchting bestaan.
XCWat nu die ontvluchtingen betreft: anders dan bij die der beroepsofficieren die door ir. G. van Alnstel in zijn boek De zak met vlooien zo nauwkeurig beschreven zijn, hebben wij van de ontvluchtingen van leden van de groep uit' 43 geen overzicht - wèl heeft ds. B. van Ginkel, een van de predikanten die zich bij de groep gevoegd heeft (er zijn in totaal uit bezet gebied twee-en-twintig veldpredikers en aalmoezeniers eigener beweging naar Duitsland vertrokken om aan de groep uit '43 geestelijke bijstand te verlenen), in een van de kampen, Altengrabow, toevallig een grafiek kunnen zien van het aantal ontvluchtingspogingennaar nationaliteit, 'de Nederlandse lijn ging boven alle andere uit.'!
XCVan de verschillende kategorieën militairen die zich van begin mei tot midden augustus '43 moesten aanmelden, hebben die welke in de maand mei in Amersfoort moesten verschijnen (de aanmelding in Assen kwam pas later aan de orde), het het zwaarst gehad. Op 7, 10 en 13 mei waren dat de lagere beroepsmilitairen, eind mei de reserve-onderofficieren en gewone dienstplichtigen die bij het regiment grenadiers en de daaruit voortgekomen onderdelen gediend hadden. Op 7 mei werden, gelijk al in ons vorige deel vermeld, ca. vijfhonderd beroepsmilitairen naar Duitsland gevoerd, op 10 mei ca. vierhonderdvijftig ; hoeveel beroepsmilitairen op 13 mei, hoeveel grenadiers eind mei weggevoerd werden, is niet bekend, wèl is er reden om aan te nemen dat de lagere beroepsmilitairen èn de grenadiers allen in eerste instantie naar een kamp bij Maagdenburg overgebracht werden, Altengrab ow (zie de kaart op pag. 124).
XCEen der op vrijdag 7 mei weggevoerden kon in september '43, toen hij zich in Praag bevond (hij was daar tewerkgesteld), een brief over zijn
XC1 Rapport, mei 1945, van B. van Ginkel (GC). 15
ervaringen naar bezet gebied smokkelen die begin december in het illegale blad Ons Volk gepubliceerd werd. 'Ik meld mij', aldus dit relaas,
XC'ingevolge oproep op 7 mei in het kamp te Amersfoort ... Word dezelfde dag om 6 uur 's avonds met 600 man tegelijk! op transport gesteld, bestemming onbekend. Met 30 man in een veewagon, 24 uur lang zonder eten, in de hoek een ton met zand. Eenmaal slechts, in Hannover, even uitstappen om behoeften te doen en te drinken. Zaterdag 8 uur 's avonds eind van de reis Altengrabow, kamp van de SS (Super Schoften).' Een kop slappe thee, nog geen eten. Zondagmorgen nog altijd geen eten. We moesten eerst ontluisd worden, d.w.z. we krijgen een douche en onze kleren en dekens worden gegast. Eindelijk's middags een liter vrij dikke, behoorlijke aardappelsoep met groenten en om 4 uur 300 gram brood. Dit was drie dagen ODS menu.
XCDe eerste dag vertelde ons de Hauptmann, dat wij hier waren gebracht ten dienste van de Arbeitseinsatz, wij moesten meehelpen de Bolsjewieken te bestrijden. Wij konden ons bij hem vrijwillig melden voor dit doel en behoefden maar wat te ondertekenen. Natuurlijk meldde zich niemand.
XC's Maandags werden wij opnieuw verzocht te tekenen, wie weigerde ging voor straf naar de kwikmijnen. 'Vrijwilligers voor!' Niemand verroerde zich. Woedend jaagden ze ons de barak in.
XCDinsdag weer appèl. Vrijwilligers vóór, wie niet vrijwillig tekent, krijgt de kogel. Maar niemand kwam naar voren. Wij beroepsmilitairen hadden ons standpunt bepaald overeenkomstig onze Nederlandse begrippen van eer en trouw. Eén van ons waagde de opmerking, dat die hele arbeidsverplichting van krijgsgevangenen tegen de Conventie van Genève inging. Hij kreeg ten antwoord: '[udendique, haben wir nichts mit zu tun.'
XCIk vergat te zeggen dat drie dagen na ons een tweede contingent van 600 Nederlanders uit Amersfoort arriveerde." Welnu, van de 1200 militairen was er geen die zwak was. Nu niet, maar ook later niet, toen de beulsknechten de hongerdood zaaiden tussen onze jongens. Na de derde weigering werden wij (namelijk) uit het eerste kamp overgebracht naar het strafkamp in Altengrabow, eveneens onder SS-leiding staande, en hier begon men een hongercampagne die in twee-en-een-halve maand tijds 200 Nederlandse jongens het leven kostte. Van 105 overledenen voeg ik hier een kopielijst bij.
XC. . . De huisvesting was in een paardenstal, geen stro maar houten planken dienden ons tot bed, onze dekens hadden ze ons afgenomen, evenals onze burgerkleding, inclusief lage schoenen. Onze kleding bestond uit afgekeurde smerige Belgische of Russische uniformen zonder overjas. Wij hadden veel te lijden van luizen en vlooien."Het waren erwerkelijkheid ca.Altengrabow was wel degelijk eenHet waren er in werkelijkheid ca.(dec.p.
1 in 500. a 3 4 3 1943),
XCDat de behandeling in het strafkamp te Altengrabow bijzonder slecht was, wordt door andere relazen bevestigd en de lijst met de namen van honderdvij£ overledenen kan moeilijk gefantaseerd zijn geweest, maar dat van de lagere beroepsmilitairen en grenadiers niemand onder de uitgeoefende druk bezweken zou zijn, is op zichzelf al onwaarschijnlijk en wordt in die andere relazen ook tegengesproken. In één wordt gezegd dat 'de meesten' zich wel op het in de Geneefse conventie neergelegde verbod beroepen hebben en zijn blijven weigeren, maar dat anderen, 'weinigen', zich voor verboden werk opgegeven hebben.' De schrijver van het in Ons Volk gepubliceerde relaas werd medio juli, na ruim twee maanden dus, met anderen uit het strafkamp te Altengrabow naar het grote krijgsgevangenenkamp te Mühlberg aan de Elbe overgebracht (zie de kaart op pag. 124). Die afvoer uit Altengrabow (uit het 'gewone' kamp èn het strafkamp) heeft volgens gegevens van de marine geduurd van mei tot september '43 en daarbij zijn Nederlandse krijgsgevangenen niet alleen in Miihlberg terechtgekomen maar ook in Fallingbostel, Ludwigsburg, Stuttgart en Trier. In die laatste vier plaatsen werd, naar wij aannemen, wel degelijk werk verricht en in Mühlberg (waar wij meer van weten) werd in elk gevalopnieuw pressie uitgeoefend om zich voor werk beschikbaar te stellen. Een deel van de onderofficieren is ook daar blijven weigeren en deze groep (ze schijnt uiteindelijk een kleine honderd man geteld te hebben) is toen afgevoerd naar strafkampen oostelijk van Krakau (ze is in augustus '44 naar Mühlberg teruggebracht) - daarentegen is, aldus het bureau maritieme historie van de marinestaf, 'het overige personeel vrijwel geheel bij de arbeidsinzet ingeschakeld geworden, waarbij zo goed als geen rekening werd gehouden met de voor de krijgsgevangenen verboden werkzaamheden.l''
XCVan de plaatsen waar laatstbedoelde krijgsgevangenen terechtgekomen zijn, hebben wij geen overzicht. Het schijnt dat de kategorieën militairen (met uitzondering van de-reserve-officieren) die zich in juni, juli en de eerste helft van augustus moesten melden, in eerste instantie grotendeels óók naar Mühlberg gevoerd zijn. Vandaal;" werden zij dan over diverse objecten verdeeld. Sommigen, onder wie een aantalonderofficieren, kwamen in de [unkers-vliegtuigfabrieken te Berlijn te werken, anderen (een grote groep van meer dan twaalfhonderd man) in het complex voor vervaardiging van
1 Bob Entrop : 'Altengrabow' in (1946?), p. 29. 2 Min. van Marine, chef van de marinestaf, bureau maritieme historie: 'De Koninklijke Marine in de tweede wereldoorlog', 8 1956, no. 5, p. 46).
synthetische benzine te Brüx (Most) in Bohemen, nog anderen in Hohenstein, Torgau, Hartmannsdorf en Oschatz. Verder werden ca. duizend man op transport gesteld naar Straatsburg, waar zij, in een fort, gehuisvest werden in een 'onbeschrijfelijk vies ondergronds hol met natte muren, zwermen ratten, en eten, zo afschuwelijk dat het hier al spoedig Fort Honger wordt genoemd'1 - die groep werd later naar Stuttgart overgebracht waar zij de door bominslag beschadigde rioleringen moest herstellen, 'zwaar grondwerk', dat 'op hongerrantsoeri' verricht werd"; daarentegen zijn er ook krijgsgevangenen geweest die na hun repatriëring 'konden vertellen dat zij het prima-prima gehad hadden'." De variatie die in de levens- en werkomstandigheden optrad, was min of meer dezelfde als die welke wij in ons vorige deel (hoofdstuk 5, paragraaf'Werken in Duitsland') bij de 'eigenlijke' slachtoffers van de arbeidsinzet constateerden; vooral diegenen die in Brüx moesten werken, hebben het zwaar gehad.
XCIn Mühlberg trad een zekere dr. Piltz als man van de Arbeitseinsatz op een 'Nazi in hart en nieren', aldus ds. A. T. W. de Kluis, een van de Nederlandse geestelijke verzorgers." Dr. Piltz was, schrijft ds. de Kluis, 'tot in bijzonderheden op de hoogte van de bepalingen der Conventie van Genève.' Hij gebruikte derhalve allerlei listen, Munitiefabrieken noemde hij 'houtzagerijen' of 'confectiefabrieken' of'distilleerderijen' - had men zich eenmaal voor het niet verboden werk in die bedrijven opgegeven en constateerde men later dat men granaten moest draaien, dan was men van de groep in Mühlberg geïsoleerd waardoor het veel moeilijker was om te protesteren. Dergelijke protesten hebben zich desondanks voorgedaan; zo heeft, aldus ds. van Ginkel, een klein contingent onderofficieren dat (vermoedelijk misleid door dr. Piltz) in de Junkers-fabrieken te Aschersleben belandde, daar vastberaden geweigerd te werken - dit contingent is aan de onderofficieren toegevoegd die zich al in de strafkampen ten oosten van Krakau bevonden. Volgens ds. van Ginkel is voorts door de dienstplichtigen die in Duitse fabrieken belandden, veel lijngetrokken en ook wel effectief gesaboteerd, 'onze mannen', schreef hij, 'waren voor de Duitsers de moeilijkste krijgsgevangenen'5 - er zijn overeenkomstige Duitse klachten geweest over het gedrag van de 'gewone' Nederlandse arbeiders die in het Derde Rijk op tal van wijzen van hun onlust deden blijken.
XCHoeveel Nederlandse militairen korte oflange tijd in Mühlberg verbleven,
1 A. Dubois: p. 146. 2 A.v., p. 147. 3 p. 95. 4 A. T. W. de Kluis: (z.j.), p. 66. 5 Rapport (mei 1945) van B. van GinkeI.
weten wij niet precies, evenmin hoeveel vandaar naar andere plaatsen in Duitsland overgebracht werden. Er bleef in elk geval in het grote krijgsgevangenenkamp (waarin zich, naar schatting, in totaal een twintigduizend gevangenen bevonden: behalve Nederlanders ook Engelsen, Fransen, Italianen, Polen en Russen) een Nederlandse groep achter waarvan de sterkte nogal wisselde: soms achthonderd, soms dertienhonderd man. Afgezien van de dwang die op het gebied van de arbeidsinzet uitgeoefend werd, schijnt de Duitse kampleiding, behalve jegens de Russen, zich niet incorrect gedragen te hebben. Het voedsel was niet uitgesproken onvoldoende, zij het dat de pakketten die men ontving, er toch steeds een welkome aanvulling op vormden. Kleding en schoeisellieten daarentegen steeds meer te wensen over. De Nederlanders gingen er, aldus ds. de Kluis, 'uitzien als een troep landlopers. '1
XCOok in Mühlberg werd het nodige aan ontspanning gedaan. Vermelding verdient voorts dat er op initiatief van ds. de Kluis (een initiatief dat door de hervormde en gereformeerde kerkbesturen in Nederland goedgekeurd werd) een Protestants-Christelijke Noodgemeente werd gevormd waartoe leden van twaalf kerkformaties toetraden; die gemeente had twee hervormde en twee gereformeerde ouderlingen. Het kan zijn dat in méér kampen waarin Nederlandse krijgsgevangenen terechtkwamen, dergelijke Noodgemeenten tot stand kwamen, maar wij beschikken dienaangaande niet over nadere gegevens.
XCOok van de wijze waarop de krijgsgevangenen hun lot droegen, weten wij niet veel. Ds. de Kluis constateerde dat veler concentratievermogen afnam. 'Er zijn', schreefhij,
XC'uitzonderingen. Mannen die doorzetten. Twee onderwijzers behaalden vanuit het kamp de lagere acte wiskunde ... Een hele prestatie! Maar velen komen tot niets. Men wordt ook zeer egocentrisch." ... Sommigen maken zich bij de geringste pijn dodelijk ongerust. Waarschijnlijk zit hier de angst achter, ziek te worden in een vreemd land, zonder de vertrouwde hulp."
XC'Het altijd eendere leven, dezelfde gezichten, hetzelfde 'uitzicht' werkt irriT. W. de Kluis:p.Er werd, schijnt het, indoor Nederlanders vrij veel gestolenuit de barakken van andere nationaliteiten, 'er zijn', aldus één auteur, 'inenkele zeer zwarte vlekken geworpen op de eer van ons volk.' Volgens deze schrijver waren de vertrouwensmannen van de Nederlandse groep niet voor hun taak berekend.p.T. W. de Kluis:p.
1 A. De 17I. 2 Mühlberg 'Mühlberg 65). "A. De 84.
terend. 'k Stond eens bij een der ovens in de barak. De ijzeren plaat was bedekt met potjes en pannetjes. Een groep mannen er omheen, allemaal aan het kokkerellen. Ineens vliegen twee elkaar in de haren en niet zo zuinig. De een had het pannetje van de ander een paar centimeter verzet. Ik haalde ze uit elkaar en toen ze wat bedaard waren, vroeg ik: 'Is dat nou zo erg, of dat pannetje hier of daar staat?' 'Dat is het niet, dominee, maar dat smoel van die vent! 's Morgens, 's middags, 's avonds datzelfde smoel, altijd voor me. Dat is om gek te worden!"l
XCEr rest ons nog één kategorie krijgsgevangenen: de reserve-officieren. Zij moesten zich in juni '43 melden. Sommigen lieten dat na en doken veelal ook onder, van anderen werd de blauwe Ausweis erkend - er werden tenslotte slechts ca. vijfhonderdvijftig reserve-officieren in krijgsgevangenschap weggevoerd. Zij kwamen eerst in een kamp te Schildberg terecht (zie de kaart op pag. 124), werden eind '43 vandaar verplaatst naar een ander kamp in de buurt van Lissa en tenslotte, gelijk reeds vermeld, aan de groep der beroepsofficieren toegevoegd die in het kamp bij Neu-Brandenburg opgesloten was; het aantal reserve-officieren was toen tot ca. vierhonderdvijftig geslonken.
XCOver ontvluchtingen van reserve-officieren is ons niets bekend. Wij veronderstellen dat hun groep niet veel ongunstiger behandeld is dan die der beroepsofficieren. Slechts één punt verdient nog vermelding. Bij onze beschrijving van de wegvoering der beroepsofficieren in deel 5 gaven wij al weer dat, toen op zekere dag in het krijgsgevangenenkamp de Duitse order kwam dat de beroepsofficieren van Joodse afkomst zich apart moesten melden, door de Nederlandse kampoudste geweigerd werd, daaraan medewerking te verlenen. 'Ich kenne keine jüdischen Offiziere', zei hij, 'nur nieder ländische', en van de zaak werd verder niets gehoord. Waarschijnlijk speelde dit gebeuren zich in december '44 in het kamp te Neu-Brandenburg af (hetgeen betekenen zou dat het weergegeven standpunt door generaal Carstens ingenomen is) - althans, in diezelfde maand werd aan de groep van de Nederlandse reserve-officieren bij Lissa eenzelfde eis gesteld. Hier nam evenwel de kampoudste, de bijna zestigjarige luitenant-kolonel mr. F. J. Trapman, het standpunt in dat ieder zich maar persoonlijk moest trachten veilig te stellen. prof. P. Lieftinck, in krijgsgevangenschap wegge
1 A.v., p.
voerd uit een van de Brabantse gijzelaarskampen, gaf toen aan de betrokkenen eerst het advies dat zij principieelmoesten weigeren, op vragen over hun afkomst antwoord te geven (de Geneefse conventie legde aan krijgsgevangenen geen andere verplichting op dan vragen naar hun naam en rang te beantwoorden), en toen hem vervolgens bleek dat velen van de betrokkenen dat, nu zij geïsoleerd stonden, te riskant achtten, adviseerde hij, valse gegevens te verstrekken, bijvoorbeeld dat men slechts van half- of kwartJoodse afkomst was.' Het slot van het lied was dat de Joodse reserveofficieren met rust gelaten werden. De militairen van Joodse afkomst die deel uitmaakten van de groepen reserve-onderofficieren en gewone dienstplichtigen zijn wèl naar een apart kamp overgebracht, nL bij Stargard"; daar is hun leven evenwel niet in gevaar gebracht."
XCIn hoeverre hebben de leden van de groep uit '43 pakketten ontvangen?
XCHet duurde verscheidene maanden voor de verzending van de pakketten goed op gang kwam. Speciaal ten behoeve van de groep uit '43 voegde het hoofdbestuur van het Nederlandse Rode Kruis (Den Haag) een aparte afdeling aan zijn Informatiebureau toe maar het werd augustus '43 (drieI oktober '44 onder Himmler ressorteerde in zijn kwaliteit van Befehlshaber des
1 Er waren twee Joodse reserve-officieren die om bepaalde redenen van die list geen gebruik konden maken; zij stelden zich jegens de Duitse kampcommandant op het door Lieftinck aanbevolen principiële standpunt. Eén hunner was daarbij in het gezelschap van een niet-Joodse officier, E. H. de Vries uit Dordrecht, die een zelfde principiële weigering uitsprak, louter om de positie van zijnjoodse lotgenoot te versterken. 2 Zij zijn vandaar begin april naar een kamp bij Rostock ver plaatst dat onder Neu-Brandenburg ressorteerde. 8 De pogingen tot het apart onderbrengen van de militairen van Joodse afkomst zijn, geheel begrijpelijk, door henzelf en ook door diegenen die er van hoorden, beschouwd als iets dat de be trokkenen in extra levensgevaar bracht. Die pogingen moeten echter wellicht eerder in verband gebracht worden met Himmlers streven, door middel van het vrijlaten van groepenjoden een wit voetje te krijgen bij de Geallieerden. Daartoe moesten de Joodse krijgsgevangenen apart bijeengebracht worden. In maart '42 was daar al bevel toe gegeven door de maar dat bevel was nooit uitgevoerd; Joodse krijgsgevange nen behoefden ook geenjodenster te dragen en zij werden niet gedeporteerd. Een nieuw bevel tot het concentreren vanjoodse krijgsgevangenen ging op decem ber '44 uit; daarbij moet bedacht worden dat het sinds
maanden dus na het begin van de wegvoeringen) voor die afdeling verlof kreeg, aan 'haar' krijgsgevangenen pakketten toe te zenden. Voor de maanden december '43 t.e.m. september '44 zijn de aantallen verzonden pakketten bekend! - gemiddeld zijn van december t.e.m. augustus aan elk lid van de groep uit '43 per maand vijf pakketten van 2 kilo of twee pakketten van 5 kilo toegezonden. Ook aan deze toezending kwam een einde door de Spoorwegstaking: toen deze uitbrak, waren in september nog maar I 100 pakketten verzonden. Naast het Informatiebureau hebben ook plaatselijke afdelingen van het Rode Kruis pakketten aan krijgsgevangenen toegezonden, zo de afdeling Maastricht die in totaal van december '40 t.e.m. augustus '44 ca. 50 000 pakketten aan krijgsgevangenen deed toekomen. De afdeling Rotterdam gaf aan de hervormde kerk ter stede de adressen van ruim driehonderd krijgsgevangenen uit Rotterdam door, aan wie in totaal ruim 2 400 pakketten gestuurd werden. Zonder twijfel zijn er meer van dergelijke plaatselijke initiatieven geweest. Maar hebben al die pakketten uit bezet Nederland de geadresseerden inderdaad bereikt? Op dit punt hebben wij geen zekerheid. Wij nemen aan dat de meeste pakketten wel te bestemder plaatse afgeleverd zijn en ook aan de betrokkenen uitgereikt, maar het kan wel zijn dat een deel is zoekgeraakt, vooral als gevolg van de overplaatsing van krijgsgevangenen uit een centrum als Mühlberg naar diverse andere plaatsen in Duitsland.
XCGrote aantallen pakketten werden de groep uit '43 voorts toegezonden door het Engelse en het Amerikaanse Rode Kruis, zulks op verzoek van het Nederlandse Rode Kruis te Londen en voor rekening van de Nederlandse regering of van Nederlandse hulpfondsen. Ook van die pakketten weten wij niet met zekerheid in hoeverre zij de betrokken krijgsgevangenen bereikt hebben. Vast staat wel dat van de zomer van '44 af veel meer pakketten verzonden werden dan voordien, maar juist in de laatste acht, negen maanden van de oorlog nam de chaos op verkeersgebied in Duitsland toe. Alleen het Zweedse Rode Kruis, dat met eigen vrachtauto's opereerde, kon toen nog betrekkelijk effectief pakketten naar diverse karnpen laten brengen maar daar was in die laatste fase van de oorlog maar één, door de Stockholmse vertegenwoordiger van de Nederlandse repatriëringsdienst georganiseerde zending voor Nederlanders bij: 8 000 pakketten, die grotendeels voor krijgsgevangenen bestemd waren, de rest voor Joodse gedeporteerden in Bergen-Belsen.
XCEerder vermeldden wij dat de krijgsgevangenen in Mühlberg er, aldus 111m predikant ds. de Kluis, 'als een troep landlopers' uitzagen. Zij staken
vooral bij de Britse krijgsgevangenen af die van het Britse Rode Kruis regelmatig grote zendingen kleren en schoenen ontvingen. Herhaaldelijk werd er uit Müh1berg en, naar wij aannemen, ook uit andere kampen via het Internationale Rode Kruis bij het Nederlandse Rode Kruis te Londen op aangedrongen dat ook aan de Nederlandse krijgsgevangenen kleding en schoeisel toegestuurd zouden worden. Kleding werd, schreef ds. de Kluis, in het geheel niet ontvangen, 'nooit! We kregen schoenen, ik meen 80 paar. Voor dertienhonderd man, zodat er geloot moest worden en natuurlijk de man die nog behoorlijk schoeisel had, nieuwe schoenen kreeg.'! In één kamp (wij weten niet, welk kamp dat precies geweest is) ontving de groep Nederlandse krijgsgevangenen begin '45 5000 knopen die hun ook al door de Stockholmse vertegenwoordiger van de Nederlandse repatriêringsdienst toegezonden waren. De vertrouwensman van het betrokken kamp zond toen bericht aan die dienst dat hij niet wist wat hij met de knopen doen moest. 'De mensen', schreef hij, 'hebben geen uniform meer om ze aan te naaien. Ik zie dagelijks de bloem van het Nederlandse volk rondlopen in lompen op bijna blote voeten. Er zijn er die zich schamen te zeggen dat zij Nederlanders zijn.'2
XCDat de Duitsers zich aan talrijke bepalingen van de Geneefse conventie niet gehouden hebben, is, menen wij, uit het voorafgaande evident. Nergens heeft de behandeling van de Nederlandse krijgsgevangenen een karakter gedragen dat men als menslievend mag aanduiden. De huisvesting van de grotere groepen heeft, behalve in Juliusburg, Colditz en Stanislau, steeds te wensen overgelaten; het is vaak voorgekomen dat zij last hadden van wandluizen en ook in andere opzichten heeft aan de hygiëne veel ontbroken. Hun rantsoenen waren altijd aan de krappe kant en lagen zelfs ver beneden de in de conventie gestelde norm (rantsoenen gelijk aan die van depottroepen) ; dat de officiële waarnemer namens het Reichskommissariat, de Duitse arts dr. F. Reuter, schrijven kon dat in Stanislau (n.b. het kamp der beroepsofficieren), de pakketten 'vielleicht die häuptsächlichste Ernährung'van
1 A. T. W. de Kluis: p. 175-76. 2 Brief, 24 febr. 1945, van M. Vrencken, aangehaald in brief, 24 april 1945, van W.]. A. Willems (Stock holm) aan de min. van soc. zaken (Londen) punten I en m, gestenc. bijl. IQ).
waren, is veelzeggend. Linnengoed is er in alle karnpen steeds te weinig geweest, van verstrekking van voldoende kleding en schoeisel was nergens sprake. Dan was er de met het volkenrecht volstrekt strijdige Aktion Kugel, die ook aan Nederlandse krijgsgevangenen het leven gekost heeft - een kleine groep, het zij erkend, maar een veel grotere groep, vele duizenden lagere militairen omvattend, is tewerkgesteld op een wijze die ook al met de conventie in strijd was: talrijke dienstplichtigen hebben arbeid moeten verrichten die door de conventie uitdrukkelijk verboden was, en dat hebben óók talrijke onderofficieren moeten doen, velen hunner ondanks hun protesten.
XCWat de hulp betreft die van buiten af aan de krijgsgevangenen toevloeide, is, dunkt ons, duidelijk dat het Nederlandse Rode Kruis (Den Haag) zich veel moeite gegeven heeft; dat de groep uit '43 lang op de voor haar bestemde pakketten heeft moeten wachten, kan men dat Rode Kruis niet verwijten: de Duitse autoriteiten in bezet gebied, die op de faits et gestes van het Rode Kruis een scherpe controle uitoefenden, hebben die hulp enkele maanden tegengehouden. Voorts werd in dit hoofdstuk voor het eerst duidelijk, welk een noodlottig effect de Spoorwegstaking gehad heeft op de hulpverlening, van bezet gebied uit, aan allen die die hulp van node hadden. Ook bleek, dat aan de krijgsgevangenen via het Intemationale Rode Kruis pakketten toegezonden werden door de bemoeienissen van Nederlandse instanties in Engeland en Amerika, maar de grootste hoeveelheden van deze pakketten arriveerden in Europa pas in een fase waarin hun distributie steeds moeilijker werd als gevolg van de Geallieerde bombardementen van het Duitse spoorwegnet. Opvallend achten wij het verder dat de krijgsgevangen Nederlandse officieren veel minder pakketten kregen dan de Britse (de Britse in Colditz viermaal zoveel) en dat, terwijl de Britse militairen bijvoorbeeld in een kamp als Mühlberg nog goede kleding en goed schoeisel bezaten (hun via het Intemationale Rode Kruis toegezonden), de Nederlandse, de officieren incluis, er spoedig haveloos uitzagen. Heeft het Nederlandse Rode Kruis te Londen zich niet voldoende ingespannen? Wij komen op die vraag in het slothoofdstuk van dit deel terug.
XCWat tenslotte de houding van de krijgsgevangenen-zelf betreft: er zijn, menen wij, enkele groepen geweest die een opvallend weerbare houding aan de dag gelegd hebben. Dat zijn de kleine groep der generaals die bij wijzevan straf negen maanden lang in een slecht kamp bij Posen opgesloten werden, dan de Colditz-groep, voorts in Stanislau en Neu-Brandenburg de groep van diegenen die lid waren van de 'Reisvereniging', en tenslotte diegenen
speciaal de ca. honderd hunner die deswege in strafkampen ten oosten van Krakau beland zijn. Hoeveel reserve-officieren, onderofficieren en dienstplichtigen gepoogd hebben te vluchten, is niet precies bekend. Van de ruim tweeduizend beroepsofficieren slaagden, gelijk vermeld, zestien er in, na hun ontsnapping Geallieerd of neutraal gebied te bereiken - van de ca. vijftienduizend krijgsgevangen militairen van de Royal Air Force zijn, aldus Aidan Crawley, minder dan dertig daarin geslaagd, en, voegt hij toe, 'the proportion of successful attempts among the other Services was no higher.'1 Men moet met een vergelijking tussen de Nederlandse en de Britse groepen natuurlijk voorzichtig zijn: de Nederlandse bestond louter uit beroepsofficieren en onder de Britse krijgsgevangenen waren er, anders dan onder die Nederlandse, maar zeer weinigen die de Duitse taal meester waren: een eerste voorwaarde om onontdekt een lange tocht dwars door Duitsland te ondernemen. Duidelijk is in elk geval dat er onder de Nederlandse krijgsgevangenen niet zo weinigen zijn geweest die beseft hebben dat zij ook in krijgsgevangenschap nog een taak te verrichten hadden in de worsteling tegen de Duitse vijand en zijn verderfelijk stelsel, en die die taak energiek en moedig ter hand genomen hebben.
1 Aidan Crawley: (1956), p. 23·
XCEr zijn tijdens de bezetting verschillende soorten gijzelaars geweest. In de dagen van de Duitse invasie hebben Duitse commandanten in enkele steden en dorpen burgers gegijzeld teneinde verzetsof sabotagehandelingen van de bevolking te voorkomen - de betrokkenen zijn in de regel zeer spoedig vrijgelaten. Dan zijn na de meidagen, ten eerste, in juni' 41 en in september '42 vele honderden communisren en anderen die als linkse extremisten golden, als het ware preventief gearresteerd (ook zij werden door de Duitsers als gijzelaars beschouwd), opgesloten in het eoncentratiekamp Amersfoort en vandaar ten dele naar concentratiekampen in Duitsland gevoerd, vooral naar Neuengamme ; ten tweede zijn in de jaren '4I t.e.m. '44 bij verschillende gelegenheden, na bepaalde illegale acties, personen die daar niets mee uitstaande hadden, in de concentratiekampen Amersfoort of Vught opgesloten, waarmee de Duitsers wilden bevorderen dat die acties niet herhaald zouden worden; ten derde zijn in de laatste maanden van '43 familieleden van ondergedoken politiemannen naar Vught overgebracht, zulks met de bedoeling dat de ondergedokenen zich weer zouden aanmelden en dat andere politiemannen het onderduiken zouden nalaten. Op deze drie groepen gijzelaars komen wij in hoofdstuk 6 terug. Tenslotte zijn in de laatste maanden van '44 met name in het oosten des lands in bepaalde gemeenten waar de bevolking onwillig was, werkzaamheden voor de Wehrmacht uit te voeren, burgers gearresteerd die er met hun leven borg voor stonden dat aan nieuwe oproepen om tot die werkzaamheden over te gaan, gehoor zou worden gegeven - die gebeurtenissen zullen wij in deel 10 behandelen. Het gaat ons in dit hoofdstuk om andere gijzelaars: gijzelaars die zich van de vorige onderscheidden doordat zij in aparte gebouwen ondergebracht waren en de groepen als zodanig enkele jaren lang zijn vastgehouden.
XCDe gijzelaars die wij bedoelen, vielen in twee kategorieën uiteen: de Z.g. Indische gijzelaars- die in '40 opgepakt werden (een deel in juli, een deelsoonlijk iets met Nederlands-Indië te maken had gehad; die aanhalingstekens
1 Wij hebben tot dusver in ons werk de term 'Indische gijzelaars' steeds tussen aanhalingstekens geplaatst om te doen uitkomen dat slechts een deel hunner per
in oktober) teneinde de autoriteiten in Nederlands-Indië tot een gunstiger behandeling van de daar geïnterneerde Duitsers te bewegen, en de gijzelaars die in '42 van hun vrijheid beroofd werden (een deel in mei, een deel in juli) teneinde de Nederlandse bevolking bij een eventuele Geallieerde invasie van grootscheeps verzet tegen de bezetter te weerhouden - men zou van 'anti-verzet-gijzelaars' kunnen spreken; men zou voorts beide kategorieën, de Indische èn de anti-verzet-gijzelaars, kunnen samenvatten in het begrip 'Brabantse gijzelaars', want de Indische gijzelaars zijn gedurende het grootste gedeelte van hun gijzeling en de anti-verzet-gijzelaars, een kleine groep uitgezonderd, zelfs gedurende hun gehele gijzeling opgesloten geweest in als 'gijzelaarskampen' aangeduide gebouwencomplexen in Noord-Brabant. Daar hebben de Indische gijzelaars een klein half jaar in hetzelfde complex vertoefd als de groep van de in mei '42 opgepakte anti-verzet-gijzelaars, nl. in het Kleinseminarie 'Beekvliet' te St. Michielsgestel (of Gestel').
XCDe Indische gijzelaars zijn eerst opgesloten geweest in enkele barakken van het concentratiekamp Buchenwald, werden vervolgens medio november '4I overgebracht naar het Grootseminarie te Haaren (Noord-Brabant), in mei '42 overgeplaatst naar het al genoemde Kleinseminarie te Gestel en in oktober '42 naar weer een ander gebouw in Gestel: de katholieke jongenskostschool 'De Ruwenberg' (de genoemde katholieke opleidingsinstituten waren alle drie door de bezetter gevorderd). Van de anti-verzetgijzelaars kwam de in mei '42 gearresteerde groep in 'Beekvliet' terecht (in Gestel dus), de in juli '42 gearresteerde in hetzelfde Grootseminarie te Haaren waar de Indische gijzelaars zes maanden lang (november 'ar-mei '42) vertoefd hadden. Vanhet Grootseminarie werden evenwel in '42 steeds grotere gedeelten in gebruik genomen als gevangenis van de Sicherheits polizei - hier vloeide uit voort dat het restant van de Haarense groep antiverzet-gijzelaars (velen waren vrijgelaten) eind' 42-begin '43 aan de Gestelse groep toegevoegd werd. In de jaren' 43 en '44 hebben wij, wat de Brabantse gijzelaars betreft, dus slechts met twee opsluitingsoorden te maken, beide in Gestel: 'De Ruwenberg' (Indische gijzelaars) en 'Beekvliet' (anti-verzetgijzelaars).
XCBeide groepen, met kleinere groepen aangevuld die wij in de loop van ons relaas zullen noemen, werden, voorzover nog aanwezig (het oorspronkelijk aantal gijzelaars, de kleinere groepen inbegrepen: ruim negentienhonderd, was toen tot ca. tweehonderdzeventig gedaald), op 5 september
XC1 Deze gebruikelijke afkorting kan tot misverstand leiden: Gestel is ook de naam van een dorp bij Eindhoven dat lange tijd een aparte gemeente was.
'44, 'Dolle Dinsdag', toen de Geallieerden in België al dicht bij de Nederlandse grens stonden, overgebracht naar het concentratiekamp Vught; uit dit kamp werden in die dagen, met uitzondering van een paar honderd andersoortige gijzelaars, alle mannelijke gevangenen naar Sachsenhausen, alle vrouwelijke naar Ravensbrück getransporteerd. In Vught werden toen eerst de Indische gijzelaars vrijgelaten, vervolgens, op 17 september (de dag van de grote Geallieerde luchtlandingen o.m. bij Nijmegen en Arnhem), de anti-verzet-gijzelaars, zulks met uitzondering van vijftien die naar het concentratiekamp Amersfoort werden gebracht; van die vijftien zijn de meesten pas begin mei' 45 in Den Haag bevrijd.
XCAls groep werden de Indische gijzelaars dus eerder gearresteerd dan de anti-verzet-gijzelaars en de Indische gijzelaars hebben bovendien in Buchenwald een naar verhouding moeilijke periode gekend. Daarentegen is de groep van de anti-verzet-gijzelaars de enige geweest waaruit leden geselecteerd zijn om bij wijze van represaille gefusilleerd te worden.
XCVerschil is er ook in zoverre geweest dat de volkenrechtelijke positie van beide groepen niet dezelfde was.
XCIn ons vorige hoofdstuk stonden wij stil bij de Conventie van Genève inzake de behandeling van krijgsgevangenen; het was een conventie die vroegere regelingen verving en waarbij men in allerlei opzichten rekening had gehouden met ervaringen uit de eerste wereldoorlog. In die oorlog waren er evenwel niet alleen krijgsgevangenen geweest, gevangen militairen dus, maar ook burgers die in grote aantallen opgesloten waren: de z.g. civiel-geïnterneerden; voor het eerst in de moderne geschiedenis had men in de oorlogvoerende landen bij het uitbreken van de oorlog de in die landen wonende burgers van vijandelijke nationaliteit opgepakt. Internationale regels voor de behandeling van die civiel-geïnterneerden waren er toen niet. In die jaren '20 werd evenwel door het Internationale Rode Kruis een concept-conventie inzake de behandeling van civiel-geïnterneerden opgesteld en dat concept werd in '34 in Tokio op een internationale conferentie van Rode-Kruis-verenigingen aanvaard. Volkenrechtelijk had dat geen effect: de conventie moest niet door verenigingen maar door regeringen goedgekeurd worden en vervolgens, voorzover er parlementen waren, door parlementen. Zo ver bracht het Tokio'se concept het niet het Internationale Rode Kruis wist evenwel na het uitbreken van de tweede wereldoorlog te bereiken dat de oorlogvoerende mogendheden, voorzover zij het Internationale Rode Kruis erkenden, de toezegging deden dat zij elkaars geïnterneerde burgers zouden behandelen alsof zij krijgsgevangenen waren. Dat gold evenwel niet voor burgers van bezette landen. Ten aanzien van Nederlandse burgers die gegijzeld werden, rustte dus op Duitsland niet
de verplichting hen te behandelen alsof zij krijgsgevangenen waren. Desondanks heeft Duitsland die verplichting met betrekking tot één groep wèl aanvaard: de Indische gijzelaars. Dat had te maken met het represaillekarakter van hWI internering. Duitsland wenste dat de in mei '40 in Nederlands-Indië geïnterneerde Duitsers vrijgelaten, althans minstens volgens de internationaal aanvaarde regels behandeld zouden worden, maar daar vloeide uit voort dat diezelfde regels in beginsel voor de Indische gijzelaars moesten gelden; zij zouden dus bijvoorbeeld pakketten mogen ontvangen, niet alleen uit het eigen land maar via het Internationale Rode Kruis ook uit andere landen, lijsten met hun namen moesten via het Internationale Rode Kruis aan hWI regering toegezonden worden en vertegenwoordigers van de beschermende mogendheid, Zweden, en van het Internationale Rode Kruis zouden hWI detentie-oorden mogen inspecteren. Van die inspecties is niet zo heel veel terechtgekomen (speciaal op dit gebied waren de Duitsers onuitputtelijk in het verzinnen van uitvluchten), maar de pakketten uit het buitenland die op de ontvangen naamlijsten gebaseerd waren, zijn voor de Indische gijzelaars van veel betekenis geweest. De anti-verzet-gijzelaars ontvingen die pakketten niet - zij waren niet aan krijgsgevangenen gelijkgesteld. Dat verschil is, zoals blijken zal, niet zonder betekenis geweest.
XCDe Indische gijzelaars werden, gelijk reeds vermeld, in twee groepen opgepakt: de eerste groep op I9 en 20 juli '40, de tweede groep op 7 oktober. Aan beide acties was aan Duitse kant een lang touwtrekken voorafgegaan waarin, zoals wij in deel 4 (hoofdstuk 8) beschreven, Seyss-Inquart er in geslaagd was, het aantal gijzelaars dat hij als represaille wegens de interneringen van Duitsers in Nederlands-Indië moest laten arresteren, belangrijk te verlagen.
XCDe groep van I9 en 20 juli bestond uit tweehonderdeen-en-dertig personen: vijftien vrouwen, tweehonderdzestien mannen. De vrouwen, nagenoeg allen Indische leerkrachten die in Nederland met verlof waren, werden in het Prauenhoneentrationslager Ravensbrück opgesloten en kregen daar een zekere mate van bescherming (zij zijn begin november' 40, toen in Berlijn bericht ontvangen was dat de in Indië geïnterneerde Duitse vrouwen en kinderen vrijgelaten zouden worden, uit hun gijzeling ontslagen) - de mannen werden gehuisvest in stenen barakken die, met een aparte omheining, in
het concentratiekamp Buchenwald lagen. Ook die mannen waren voor het overgrote deel Indische verlofgangers, maar aan hen waren, kennelijk met de bedoeling, koningin Wilhelmina, prinses Juliana en prins Bernhard persoonlijk te treffen, enkele leden van de hofhouding alsmede de particuliere secretarissen van de prinses en de prins toegevoegd.
XCDe tweede groep, die op 7 oktober '40 gearresteerd werd, droeg een ander karakter dan de eerste: nu werden niet Indische verlofgangers weggevoerd maar nagenoeg uitsluitend vooraanstaanden uit de Nederlandse samenleving, mannen, honderdzestien in totaal; ook zij werden in het aparte kampgedeelte van Buchenwald opgesloten. Vóór de komst van de tweede groep Indische gijzelaars was aan de eerste al een nieuwe gijzelaar toegevoegd (prof dr. G. A. van Poelje, de ontslagen secretaris-generaal van onderwijs, kunsten en wetenschappen) - hetzelfde geschiedde na de komst van de tweede groep; bij enkele gelegenheden werden nieuwe arrestanten naar het gijzelaarskamp in Buchenwald overgebracht: eind december '40 en begin januari '41 uit het concentratiekamp Schoorl veertien voormannen van de Anti-Revolutionaire Partij, eind augustus '41, eveneens uit Schoorl, drie-en-veertig voormannen van dezelfde partij en van het Christelijk Nationaal Vakverbond. Telt men al die cijfers op, dan komt men tot een totaal van ca. vierhonderd gijzelaars in Buchenwald, maar in werkelijkheid zijn er nooit zoveel gijzelaars tegelijk aanwezig geweest: er zijn van een vroeg stadium. af gijzelaars ontslagen, hoofdzakelijk op medische gronden, er zijn ook gijzelaars gestorven - wij komen er nog op terug.
XCIn de groep als geheel waren meer dan honderd beroepen vertegenwoordigd; vooral het onderwijs had talrijke representanten: achttien hoogleraren, zeven-en-zeventig leraren en onderwijzers. De overige beroepen laten wij onvermeld wij zien die beroepen niet als overmatig belangrijk. Het kwam in gevangenschap op heel andere eigenschappen aan dan die welke de beroepskeuze bepaald hadden of die in de beroepsuitoefening verder waren ontwikkeld. 'Er waren', schreef later een der gijzelaars, 'wijzen en dwazen ... pedanten en bescheidenen; offervaardigen en egoïsten; stillen en luidruchtigen; ... eindeloze praters en zwijgzamen; optimisten en pessimisten; ... gullen en schrokkers; omnivoren ... en pietepeuterige kniesoren die het eten zoveel minder vonden dan thuis'!
XCeigenschappen als deze waren het die bepaalden, in hoeverre men zichzelfde Vletter:p.
1 A. (1946), 136.
en de groep waarin men zich bevond, hielp het hoofd te bieden aan de opgelegde beproevingen.
XCHet kamp van de Indische gijzelaars was deel van het concentratiekamp Buchenwald maar er golden andere regels: de gijzelaars mochten niet mishandeld worden, zij behoefden niet te werken, zij mochten pakketten en allerlei andere gaven ontvangen en hun kamp kon geïnspecteerd worden door een ambtenaar van de Zweedse legatie te Berlijn of een vertegenwoordiger van het Internationale Rode Kruis. Binnen hun aparte omheining waren zij overdag vrij te doen wat zij wensten. Het eigenlijke eoncentratiekamp mochten zij, steeds in gezelschap van een SS-onderofficier, alleen betreden wanneer dat nodig was voor een bezoek aan het Revier (de ziekenbarakken) of aan de Politische Abteilung - zij konden overigens wèl dagelijks gadeslaan wat er in het grote kamp gebeurde.
XCDe in juli '40 gearriveerde groep had het aanvankelijk nogal moeilijk: zij was uitsluitend op het kampeten aangewezen (pakketten werden in de maanden juli t.e.m. september nog niet ontvangen) en ze bezat niets dat enige afleiding kon verschaffen: geen boeken, geen kranten, geen spellen (alles was in beslag genomen) - wèl werden damstenen en schaakstukken spoedig geïmproviseerd. Het regime was toen ook nog tamelijk streng ('voor iedere snotaap in uniform die langs de barakken kwam, moesten zij', zo wordt over hen bericht, 'in de houding staan, petje afnemen en eerbiedig aan- en nakijken waarbij het hoofd moest meedraaien"), maar dat regime werd verzacht toen in oktober de tweede groep aankwam. Korte tijd later viel evenwel de kou in en nadien hadden de gijzelaars daar vooral des nachts op hun onverwarmde slaapzalen onder te lijden. Gelukkig: de pakketten van het Nederlandse Rode Kruis kwamen nu regelmatig binnen (begin oktober de eerste zending, toen nog louter voor de eerste groep), eens per maand een pakket van 5 kilo - de december-pakketten werden zelfs (daartoe had Seyss-Inquart zich laten vermurwen door de schrijfster Jo van AmmersKüller) daags voor Sinterklaas met een aparte, uit bezet gebied gekomen vrachtauto bij de gijzelaars afgeleverd met voor elk hunner als extra-gave van het Rode Kruis een paar pantoffels (die werden niet uitgereikt) en van de Winterhulp Nederland een banketletter. Eind december kwam een Zweedse diplomaat op inspectie. Hem werden de volgende klachten kenbaar gemaakt: de kampkleding was te dun en de door het kamp verstrekte schoenen deugden niet; het voedsel was onvoldoende en uit de pakketten van het Rode Kruis werden vóór de uitreiking goederen weggehaald, o.m.AangehaaldBrouwer:p.
1 in M. (1947), 104.
steeds alle medicijnen; tenslotte leden de gijzelaars er onder dat zij slechts eenmaal per maand een brief naar huis mochten schrijven.
XCHet werd maart voordat een rapport waarin deze klachten opgenomen waren, de Nederlandse regering in Londen bereikte - de Zweedse had toen op twee klachten al gereageerd: het Zweedse Rode Kruis had de Nederlandse gijzelaars een hoeveelheid warme dekens doen toekomen en de Zweedse legatie had bereikt dat op de slaapzalen kachels geplaatst werden. Het karnpvoedsel bleef overigens onvoldoende; dat gold niet zozeer voor de broodmaaltijden als wel voor het Z.g. warm eten: 'een verzameling', aldus de beschrijving door een der gijzelaars, 'van veel water met kool, worteltjes, groene en andere stengels, plus wat klonten aardappels er in' - deze kwalijk riekende 'soep' (eerder 'vuil waswater') werd door de gijzelaars 'flets' genoemd, 'edelflots' wanneer 'hier en daar zelfs een stukje vlees of een bobbeltje spek in de Kübel (dreef).'! Wij merken hierbij op dat de SS Scharführer aan wie de supervisie van het Nederlandse gijzelaarskamp toevertrouwd was, en de Duitse gevangene die voor hun voeding moest zorgen, op zulk een schaal uit de voor de gijzelaars bestemde hoeveellieden stalen, dat beiden gestraft werden: de SS-officier met een paar jaar gevangenis, de gevangene vermoedelijk met de dood.ê Dat de physieke toestand van de meeste gijzelaars maar weinig geleden heeft, moet dan ook, zo nemen wij aan, in belangrijke mate bepaald zijn door het feit dat zij met grote regelmaat pakketten ontvingen: eens per maand het pakket van het Nederlandse Rode Kruis, 'voortreffelijk, onovertrefbaar van inhoud'": met levensmiddelen, met sigaren, met twee doosjes sigaretten. Bij enkele gelegenheden zond het Rode Kruis ook fruit aan de gijzelaars toe. Dan kwamen er af en toe via het Internationale Rode Kruis pakketten van het Amerikaanse Rode Kruis - ook daar is vermoedelijk wel uit gestolen maar veel heeft de gijzelaars bereikt.
XCZij kregen voorts, meestal door de zorgen van het Nederlandse Rode Kruis maar in de regel pas na weken of maanden wachten, uit bezet gebied tal van andere goederen toegezonden: extra rookartikelen, schrijfbehoeften,maar van bijzondere gevangenen vergrepen hadden (Teufel und Verdammte, p. lI2). 3 G. van den Bergh en L. J. van Looi: Tweemaal Buchenwald (1945), p.
1 A. van der Wey: p. 67-68. 2 Uit hoofdstuk 5 zal blijken dat het in de concentratiekampen volstrekt normaal was dat een aanzienlijk deel van het voor de gevangenen bestemd voedsel door en anderen gestolen werd. Waarom zijn de bedoelde SS-officier en de gevangene dan toch gestraft? Wij zijn het met dr. B. Kautsky eens dat daarbij ver moedelijk het feit een rol gespeeld heeft dat zij zich aan het voedsel niet van gewone,
betere schoenen, sportkleding, kranten, boeken", spellen, een luidsprekerinstallatie met een grammofoon en platen (een geschenk van Philips), en talrijke muziekinstrumenten - een piano werd uit de SS-cantine overgenomen. De particulier-secretaris van prinses Juliana, mr. J. C. baron Baud, was een begaafd pianist en onder de gijzelaars bevond zich de eerste coneertmeester van de Groninger Orkest Vereniging, Jo Juda (een van de acht gijzelaars die van Joodse afkomst waren'') - hij wist een viool van redelijke kwaliteit te verwerven, en 'zo gebeurde het', aldus Juda in zijn herinneringen,
XC'dat op het eerste zondagmiddagconcert alle muziekliefhebbers van onze gemeenschap, die naar de grote kamer gekomen waren om te luisteren, al bij het eerste stuk hun gevoelens niet de baas bleven. Er werd gesnikt, gehuild, sommigen bewogen nerveus hun onderkaak, anderen zaten diep voorover gebogen om hun emoties te verbergen. Mijzelf liepen de tranen over het gezicht. Na een half uur was het bovenblad van de viool kletsnat en Baud zat voor de piano met een gelaatsuitdrukking die. .. geen twijfel aan zijn ontroering overliet. Het was het meest geëm.otioneerde concert dat ik ooit heb gegeven'3
XCen [uda's beschrijving daarvan is, dunkt ons, een aanwijzing hoe sterk de gevoelens konden zijn die de gijzelaars, meestal met succes, onderdrukt hadden. Wel slaagden velen er in, aan het bestaan in de geïsoleerde barakken een zinvolle inhoud te geven: er werden dagelijks godsdienstige wijdingen gehouden (ca. een kwart van de gijzelaars was katholiek en onder de overigen bevonden zich vele belijdende protestanten), er werden talrijke lezingen gehouden, er werd les gegeven in minstens zeven vreemde talen, er werdmedio maart '41 opeens apart geregistreerd; gevolgen had die registratie niet. 3
1 De meeste gijzelaars hadden, toen zij in bezet gebied opgehaald werden, boeken meegenomen maar die boeken bleven in Buchenwald in de koffers zitten die zij niet naar hun barakken mochten meenemen. Een pater die tot de oktober-groep behoorde, wist evenwel één 'onooglijke uitgave' van de van Augustmus mee te smokkelen. 'Het was in die dagen', aldus mr. E. Straat, 'het enige boek in het hele kamp' - hij mocht het dagelijks een uur lenen. Toen de inhoud van de koffers 'na maanden' vrijgegeven werd, was het 'merkwaardig te zien, hoevele Neder landers .... zich dik in de klassieken hadden gestoken: de eerste eigen bibliotheek in Buchenwald, tevoorschijn gekomen uit die koffers, bevatte niets dan de aller grootste beroemdheden. En ze zijn niet alleen herlezen, maar gevreten, en bleken onschatbaar.' Nog voordat boeken uit Nederland arriveerden, konden de gijzelaars ook boeken lenen uit de bibliotheek van het concentratiekamp die uit bij elkaar geroofde boeken bestond; 'men kreeg', schreef Straat, 'Shakespeare, omdat de kampleiding meende dat dit een antisemietisch auteur was.' (E. Straat: 'Kamp en cultuur' in IV, 2 (mei 1956), p. 82-84). 2 Die Joodse gijzelaars werden
gedamd, geschaakt, gebridged, er kwam een 'sociëteit' ('De zure bom'), er kwamen tentoonstellingen, er vormden zich vaste discussiegroepen, er werd voor avonden met lichte muziek gezorgd - en toch: men was gescheiden van familie en vrienden, men hoorde bedroevend weinig van hen, men was, diep in Duitsland, in de macht van de vijand en wist zich, daardoor al, bedreigd. Ook door de gebrekkige medische voorzieningen! Niet minder dan veertien gijzelaars stierven (de gemiddelde leeftijd van de groep was nogal hoog: ca. vijf-en-veertig jaar-), de meesten aan Iongontsteking'' een ziekte die zij, bij een betere verzorging dan hun ten deel viel in het Revier, waar zij niet door de SS-arts maar door twee ondeskundige politieke gevangenen 'behandeld' werden, vermoedelijk te boven zouden zijn gekomen."
XCMet machteloze verontwaardiging sloegen de gijzelaars de tonelen gade die zich veelvuldig in het grote concentratiekamp afspeelden; vooral de sadistische mishandelingen waarvan met name Joden (onder hen ook diegenen die in Amsterdam op 22 en 23 februari '41 opgepakt waren) hetJ.(J.
1 De gemiddelde leeftijd van de overledenen was bijna acht-en-veertig jaar. 2 Diepe indruk maakte vooral het overlijden, in april '4I, van de negen-en-veertig jarige katholieke oud-minister vanjustitie mr. C. M. F. Goseling, die de belangen van de groep verscheidene malen met succes bij de Duitse kampleiding bepleit had. 3 In december' 40 nam de toen in functie zijnde SS-arts, die veel voor de Neder landse gijzelaars gedaan had, ontslag omdat hij het niet langer verantwoorden kon dat hij werkzaam was in een situatie waarin hij de door SS'ers begane misdaden hielp verzwijgen. Hij werd opgevolgd door de arts dr. W. van Hoven die zich op de experimenten met gevangenen concentreerde welke wij in hoofdstuk I beschre ven - de 'behandeling' van de in het opgenomen patiënten liet hij volledig over aan twee communisten, Walter Krämer en Karl Peix, van wie Kramer, in het burgerleven monteur (volgens anderen: rijwielhersteller), de chirurgische afdeling en Peix, tevoren vermoedelijk handelsreiziger, de interne onder zijn hoede had. Krämer beschouwde zichzelf als een volleerd chirurg en schijnt inderdaad met succes betrekkelijk lichte operaties, bijvoorbeeld blindedarm-operaties en operaties tot het steriliseren van mannen, uitgevoerd te hebben, Peix, door twee Nederlandse gijzelaars beschreven als 'een aanstellerige, sentimentele bruut, een klein nerveus manneke' A. H. Rijshouwer en H. van Wermeskerken: (I946), p. 228), zwoer bij een aantal zinloze kuren, 'purgeren zoals hij zei - was nummer één.' (A.v., p. 230). Krämer en Peix kwamen in november' 4I ten val. Het was hun bekend dat de van Buchenwald, Koch, zich in '38-'39 door rijke Joodse families geld had laten toestoppen en bovendien had Krämer Koch wegens syphilis behandeld. Toen Koch in de loop van '4I bevreesd werd voor een onderzoek naar zijn nus dragingen, liet hij Krämer en Peix naar een overbrengen met opdracht hen aldus Kogan. p. 277).
slachtoffer werden, waren hun een gruwel. Die realiteit van het immense kamp gaf aan hun eigen, naar verhouding beschermd bestaan een onwezenlijk, ja haast absurd karakter: zij werden met rust gelaten, zij maakten van elke nationale gedenkdag een feestdag, de socialisten onder hen vierden de rste mei (Drees sprak), de katholieke hoogleraar A. van der Wey, een Carmelieter monnik, liet in drukbezochte colleges niets heel van Hitler en het nationaal-socialisme ('en onderwijl liepen buiten langs de ramen van de zaal de hooggelaarsde Scharführer met de revolver in de gordel"), op cabaret-avonden werden uitbundig begroete anti-Duitse verzen voorgedragen", Jo Juda speelde, door Baud begeleid, sonates van in Duitsland en bezet Europa verboden Joodse componisten, ja gaf met Baud bij één gelegenheid zelfs een soort openlucht-concert voor de gevangenen in het kamp waarbij het slotnurnmer, Schuberts diep religieus Ave Maria, talloze gevangenen de tranen over de wangen deed stromen - misschien kan [ucla's eigen beschrijving van dit gebeuren het best het element der absurditeit in het bestaan der gijzelaars onderstrepen:
XC'We begonnen met een Handel-sonate, daarna de Frühling van Beethoven, gevolgd door een paar kleine stukken. Wat klonk het vreemd daar onder de blote hemel. De muren van de barakken zorgden voor een zekere akoestiek en brachten het geluid naar verschillende richtingen heen. Langzamerhand ontstond er beweging in het kamp. Onhoorbaar kwamen de mensen tussen de grauwe Blocks naderbij. Ze liepen behoedzaam op hun tenen in een rustige gang om niet te storen. Vanuit de verre hoogten en laagten van het bergachtig terrein verenigden ze zich in groepjes en op korte afstand van ons waren het dichte drommen, die zonder enig geruis te maken, door de muziek werden aangetrokken. Rondom het prikkeldraad gingen ze moeizaam op de grond zitten. Tussen de delen van de Händel-sonate zag ik telkens dat de rijen dikker werden, de stroom van schoorvoetend zich voortbewegende boevenpakken met de troosteloze vuilblauwe vertikale strepen, wies gestadig aan en na het slot van de Frühling-sonate barstte een tumult los van onbeheerste kreten, huilgeluiden, geloei en applaus. Het was beangstigend, die storm van dierlijk lawaai die uit de peilloze diepten van de vernederde, geketende en getergde ziel door mensenkelen een uirweg vond. Wat een publiek! De stakkers met hun uitgeteerde lijven en doodskopgezichten. Sommigen waren zo mager dat ze wellevende geraamten geleken."A. de Vletter:p.Het 'Buchenwaldbegon aldus: 'A is Adolf, de bron van alle kwaad I B is de burger die de ellende ondergaat I C is de censuur die alle vrijheid smoort I het dieventuig dat niet in Holland hoort.' (Club van Ex-Geïnterneerden voorverzameld door J. A. H. Rijshouwer, bundelp.JoJuda: 'Twee episoden', p.
1 141. 2 ABC' D Nederlands-Indié: I (1957), 7). 3 26.
XCGeen wonder dat juist Juda later de gemoedstoestand waarin de gijzelaars verkeerden, aanduidde als een 'voortdurend (zweven) tussen de uitersten van ogenschijnlijke innerlijke vrede en momenten van panische angst.'!
XCDie angst lag eigenlijk steeds op de 10er 2 en daar was, gegeven de realiteit van het concentratiekamp, ook alle reden voor. Ook in hun eigen gedragingen leerden de gijzelaars met die realiteit rekening houden. Bij één gelegenheid gaven zij aan de SS door dat enkele gevangenen uit het kamp in hun barakken inbraak gepleegd hadden - de 'dieven' werden toen eerst in de kampbunker onder handen genomen en vervolgens, aldus een der gijzelaars, 'voor de goede justitiële behandeling van hun 'zaak' naar de plaats van hun misdrijf gevoerd', 'beurs geranselde en geschopte klompen mensenvlees' waren het toen nog maar."
XCGevallen van diefstal werden nadien niet meer aangegeven.
XCWij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat Koch, de Kommandant van Buchenwald, er van meet af aan veel op tegen gehad heeft dat enkele honderden ontwikkelde en veelalook maatschappelijk vooraanstaande Nederlanders, jegens wie hij en zijn SS'ers zich tot hun ergernis zorgvuldig in acht moesten nemen, dagelijks konden aanschouwen wat in Buchenwald geschiedde. Of Koch ook pogingen aangewend heeft, hen naar elders verplaatst te krijgen, is niet bekend - bekend is wèl dat anderen zich daar moeite voor gegeven hebben. De Zwitserse regering, daartoe benaderd door de Nederlandse legatie te Bern, stelde voor dat de Nederlandse gijze
1 A.v., p. 4. 2 Zij brak bij velen door toen de Utrechtse historicus prof. dr. P. Gey1 begin februari '41 een propaganda-toespraak van een SS-officier die het gemeen schappelijke 'Germaanse bloed' bejubelde en er op wees dat Nederlandse vrijwilli gers in de meestreden, onderbrak met de uitriep De spreker liep woedend weg. 'Bij ons', aldus een der gijzelaars in zijn dagboek, 'breekt dan eerst recht de storm los. Velen zijn bang voor represailles ... en zijn woedend op prof. Gey1, anderen zijn blij dat hij het gezegd heeft.' (H. van Wermes kerken: 'Dagboek' in Rijshouwer en van Wermeskerken: p. 70). Gey1 deed de Duitse kampleiding weten dat hij persoonlijk verantwoordelijk wenste te zijn voor zijn interruptie. Bij wijze van straf moesten de oudere gijzelaars die daar vrijstelling van hadden gekregen, weer op het dagelijks appèl verschijnen en dat appèl werd ook een tijdlang verlengd. 3 A. de Vletter: p. 129. 1 Dit denkbeeld was aan de Nederlandse legatie voorgelegd door mr, E. H. von Baumhauer uit Amsterdam die als plaatsvervangend voorzitter van de Nederlands Amerikaanse Kamer van Koophandel (de Verenigde Staten waren toen nog niet in oorlog met Duitsland) een bezoek aan Berlijn en Bern had mogen brengen. 2 Die medische gronden waren soms gefingeerd. Een grote groep gijzelaars meende dat het naar voren brengen van fictieve argumenten eigenlijk onwaardig was, 'anderen echter meenden dat hoe meer er vrij konden komen, om welke reden dan ook, hoe beter dit was.' (Rijshouwer en van Wermeskerken: p. 6r). Er zijn ook gijzelaars vrijgelaten doordat Nederlandse instanties in bezet gebied daar op aandrongen of omdat zij beweerden, sympathie voor de NSB te koesteren. 3 H. van Wermeskerken: Dagboek, in a.v., p.
laars (alsook het groepje van de krijgsgevangen generaals) in Zwitserland geïnterneerd zouden worden-, en op verzoek van de Nederlandse regering drong voorts de Zweedse in '41 herhaaldelijk bij het Auswärtige Amt op een humaner behandeling van de Nederlandse gijzelaars aan - de Schutzinacht abteilung van de Zweedse legatie te Berlijn wist precies hoe het er met die gijzelaars voorstond; zij kreeg evenwel, wat ill. het Duitse perspectief erger was, bij haar bezoeken aan Buchenwald ook een beeld van het concentratiekamp zelf. Bevonden de gijzelaars zich in Nederland, dan zou het veel eenvoudiger zijn, de Zweedse pottenkijkers op afstand te houden (de Schutzniaclü strekte zich slechts tot Duitsland in engere zin uit) - anders gezegd: het Auswärtige Aint ging het als een Duits belang beschouwen, de gijzelaars naar Nederland over te brengen. Ook Seyss-Inquart zag daar voordelen in. Het Reichsleontmissariat was van de aanvang af nogal scheutig geweest met het inwilligen van verzoeken om uit gijzeling ontslagen te worden (tot november' 4I mochten in totaal honderdzestig gijzelaars uit Buchenwald naar hun woning in bezet gebied terugkeren, ruim tachtig op medische grondenê) - daar kwam bij dat Seyss-Inquart zich realiseerde dat overlijdensberichten als van Goseling telkens de anti-Duitse gevoelens bij een deel van de Nederlandse publieke opinie versterkten. In maart '41 bracht voorts mr. P. C. Reeringh, een Haags advocaat die begin februari uit Buchenwald had mogen terugkeren, aan het Reichsleommissariat; op verzoek van die instantie, een schriftelijk rapport uit over de toestanden in het gijzelaarskamp. waarin hij bepleitte dat men de gijzelaars, zo men hen al niet vrijliet, in elk geval naar Nederland zou overbrengen. Kort nadien stierven verscheidene gijzelaars - Seyss-Inquart raakte verontrust, Rauter bracht op 23 april '41 een bezoek aan het kamp. Alle medische klachten wees hij daar af - 'wat de slechte gezondheidstoestand betreft', zo legde een der gijzelaars Rauters standpunt vast, 'dat is onze eigen schuld, We moeten meer aan wandelen en sport doen." Was dat inderdaad Rauters
opinie? Wij zijn er niet zeker van. In elk geval verzette hij zich niet toen Seyss-Inquart in augustus (naar wij aannemen: na bespreking in een z.g. Che!sitzung waar ook Rauter aanwezig was) het Auswärtige Alld deed weten dat hij geen bezwaar had tegen het onderbrengen van de gijzelaars in bezet gebied. Het Reichssicherheitshauptantt ging zich toen nog even verzetten: Abteilung IV deed het voorstel, de gijzelaars naar Dachau te verplaatsen en hen daar vanuit een gedeelte van het kamp dat een aparte naam zou krijgen (het beruchte begrip 'Dachau' moest men vermijden), 'eine gesunde Betátigung' te geven in de Dachau'se Heillerdutergarten-, maar enkele weken later was de overbrenging naar Nederland geregeld. Daar had Seyss-Inquart in september het Grootseminarie in Haaren gevorderdê - medio november werd de groep uit Buchenwald, die toen nog ca. tweehonderdveertig gijzelaars omvatte, per trein naar Haaren gebracht. Onderweg kregen zij niets te drinken. Verschillende families in Nederland waren omtrent die overplaatsing naar een oord in of bij Den Bosch al ingelicht, want één gijzelaar had in een brief uit Buchenwald z.g. als groet geschreven: 'Dag, zoete lieve Gerritje'."
XCDe Indische gijzelaars kwamen in Haaren in een groot en ruim complex terecht met een fraaie tuin en uitgestrekte sportvelden. In het gebouw waren leslokalen, spreekkamers, dienstvertrekken, een eetzaal en een kleine tweehonderd éénpersoonskamers (zij werden voor vier personen ingericht) die tevoren de seminaristen gehuisvest hadden. Er was een uitstekende keukeninstallatie en er was modern sanitair. 'Ik had dit alles zo niet verwacht', schreeflater een gijzelaar, 'en, naar mij bij herhaling bleek, hadden allerminst de vele andersdenkenden in ons midden dit verwacht. Bij velen van hen had het woord 'serninarie' de verwachting opgewekt van een achterlijke inrichting in de binnenlanden van het donkere Zuiden'4 - nu, dat vielmee.p.
1 Brief, 30 sept. 1941, van het 4, aan de dl. II b, p. 324). 2 Het grote gebouw moest in vier dagen ontruimd worden. De priester opleiding werd eerst naar het Ursulinenklooster in Vught verplaatst. Dit gebouw werd eind maart '42 gevorderd en de opleiding werd toen naar gedeelten van kloostergebouwen in Tilburg overgebracht. • Nagenoeg elke Nederlander kende in die tijd het liedje dat begon met de regels: 'Dat gaat naar Den Bosch toe, zoete lieve Gerritje'. 4 Ph. Werner in Grootseminarie Haaren: VII, 3 (maart 1946), 3 I.
XCAfgezien van de betere materiële omstandigheden waarin de gijzelaars waren komen te verkeren, was het voor hen natuurlijk een grote verademing dat zij, hoewel nog steeds in Duitse gevangenschap, van de beklemming van Buchenwald verlost waren en weer in het eigen land vertoefden. De overbrenging uit Buchenwald zag men als een vorm van Duitse toegefelijkheid - zou de bezetter dan niet verder gaan en alle Indische gijzelaars vrijlaten? De hoop daarop groeide toen in de eerste maanden van '42 heel Nederlands-Indië door Japan bezet werd. Velen uit de groep in Haaren (die niet wist dat een groot deel van de in Indië geïnterneerde Rijksduitse mannen tijdig naar Brits-Indië overgebracht was-) namen toen aan dat de grond voor hun gijzeling weggevallen was en begrepen niet waarom zij vastgehouden werden. Vastgehouden niet alleen maar wéér overgeplaatst: nu, in mei' 42, naar het Kleinseminarie 'Beekvliet' in Gestel waar de Indische gijzelaars aan de eerste groep anti-verzet-gijzelaars toegevoegd werden. 'Het was ontstellend', aldus een van die laatste gijzelaars, 'wat die Indische groep allemaal meegebracht had: twee piano's, een orgel, een filmapparaat, tuinstoelen, een luidspreker-installatie, een boekerij van tweeduizend werken, tuingereedschap in alle mogelijke vormen, planten, bloemen en zelfs twee poezen met kroost, vormden de bagage, welke wij werkelijk met open mond zagen uitladen'"
XCtypische reacties van 'onervaren' gijzelaars op anderen die al meer dan anderhalf jaar gijzeling achter de rug hadden. Er waren meer van dergelijke reacties. 'ondanks de aangeknoopte vriendschapsbanden zijn', zo noteerde H. van Wermeskerken, een der Indische gijzelaars, medio mei in zijn dagboek, 'de Nederlandse en de z.g. Indische gijzelaars toch nog duidelijk in twee groepen gescheiden. Wij voelden ons in kampervaring verre superieur aan de groentjes van Nederlanders, die pas zijn opgepikt, nog bangelijk zijn en nog niet weten hoe je met die Moffen moet omspringen. Zij daarentegen zien ons als een troepje door de gevangenis gedegenereerden, waar alle fut uit is en waar ze dan maar een beetje medelijden mee hebben, denkende: het kan met ons over anderhalf jaar ook zo ver zijn! Dat komt omdat de nieuwelingen zich met een laaiend enthouwij komen op dit gebeuren in deel II terug. 2 B. H. van der Gijzel (ps. van]. E. Boddens Hosang): St. Michielsgestel. Herinneringen uit hetgijzelaarsleven
1 Een van de transportschepen, de 'Van Imhoff', is daarbij door een]apanse aanval tot zinken gebracht hetgeen aan ruim vierhonderd Duitsers het leven gekost heeft;
siasme gooien op lessen, cursussen en lezingen ... Zo waren wij, toen wij in Buchenwald kwamen, ook, maar nu is het bij ons een beetje geluwd.'l
XCUiteraard had het samenzijn met de anti-verzet-gijzelaars voor de Indische een groot voordeel: voor het eerst werden zij ingelicht over wat zich, althans voorzover de anti-verzet-gijzelaars dat wisten, in de voorgaande periode in bezet gebied afgespeeld had. Vanbelang was ook dat de groep van die anti-verzet-gijzelaars een veel bredere sociale samenstelling had dan de Indische groep (daarvan gaven wij al een beeld in deel 5). 'Er was in dat treffen', aldus Geyl, 'voor ons iets bijzonder verfrissends. 't Was of wij na meer dan anderhalf jaar terzijde gestaan te hebben, opeens weer in de problemen, in de noden en verwachtingen van de Nederlandse samenleving onder de bezetting ondergedompeld werden.P Die frisheid bleef evenwel niet gehandhaafd - bovendien deden zich twee omstandigheden voor die de tegenstelling tussen de Indische en de anti-verzet-gijzelaars markeerden. De eerste was dat medio augustus vijf anti-verzet-gijzelaars gefusilleerd werden (daarover straks meer), de tweede dat de bezetter omstreeks diezelfde tijd als gevolg van een artikel in het weekblad van de NSB, Volk en Vaderland, waarin verontwaardigd opgemerkt was dat de gijzelaars in de Brabantse kampen meer pakketten kregen dan de Nederlandse vrijwilligers aan het Oostelijk front, het Nederlandse Rode Kruis het verbod oplegde, nog pakketten naar die kampen te sturen (familieleden mochten met de rechtstreekse toezending van eigen pakketten doorgaan). De pakketten van het Internationale Rode Kruis kregen nu dus extra betekenis; die pakketten ('met heerlijke blikjes vlees'") waren evenwel louter voor de Indische gijzelaars bestemd. Er ontstonden spanningen. 'Het niet doorgaan van onze vrijlating heeft ons', aldus van Wenneskerken eind september' 42 in zijn dagboek,"
XC'prikkelbaar, onverschillig en veeleisend gemaakt ... Wij vrezen dat onze groep verloren zal gaan in en vroeg of laat gelijkgeschakeld zal worden met de andere gijzelaars hier, terwijl wij toch onder internationaal toezicht staan en daaruit bijzondere privileges voortvloeien die we niet gaarne zouden missen. Bovendienvan Wermeskerken: Dagboekmeiin Rijshouwer en van Wermeskerken:p.Geyl: Voorwoord inp.a R.Boer:(z.j.), p.van Wermeskerken: Dagboeksept.in Rijshouwer en van Wermeskerken:p.
1 H. (18 '42) 142. 2 P. 0 ! (1945), VIII. H. 107. 4 H. (30 1942)
veroorzaakt het doorvoeren van die voorrechten in deze gecombineerde gemeenschap natuurlijk scheve toestanden en zo is dan, na veel onderling geharrewar hierover (want het solidariteitsgevoel speelde ook een rol) tenslotte besloten, een rekest bij de Duitse instanties in te dienen waarin om overplaatsing van onze groep gevraagd wordt naar een eigen gebouw."
XCHet rekest (dat, naar wij aannemen, de Duitsers, voorstanders als zij waren van het splitsen van groepen, niet onwelkom was) werd ingewilligd en eind oktober '42 werden de Indische gijzelaars, nu geslonken tot ca. tweehonderd man (enkele tientallen waren in de voorafgaande maanden ontslagen), naar een ander gebouw in Gestel overgebracht, de al genoemde katholieke jongenskostschool 'De Ruwenberg' . Zij kregen daar nieuwe privileges. 'Beekvliet' was met prikkeldraad om.geven en stond onder een bewaking van schildwachten, maar de Duitse Kommandant van 'Beekvliet', onder wie ook 'De Ruwenberg zou ressorteren, zij het met een aparte Unterleommandant, verklaarde zich bereid, 'De Ruwenberg niet met prikkeldraad af te sluiten en de bewaking te beperken tot één enkele schildwacht bij de toegangspoort, mits alle gijzelaars aan hun kampoudste, de twee-en-veertigjarige Indische bestuursambtenaar 1. B. Mennes, zouden beloven dat zij niet zonder zijn voorkennis en instemming 'De Ruwenberg' zouden verlaten. 'Daarover ontstaat natuurlijk', noteerde van Wermeskerken, 'nogal wat discussie, want velen zien dit als een soort hulp aan de Moffen' (dat was het ook) 'en het kost dan ook heel veel moeite om allen de persoonlijke belofte te doen afleggen'2 - de gehele regeling kon natuurlijk alleen doorgaan wanneer inderdaad elke Indische gijzelaar persoonlijk de gevraagde toezegging deed (hetgeen geschiedde); wij nem.en2 H. van Wermeskerken: Dagboek (24 okt. 1942) in Rijshouwer en van Wermeskerken: Vier jaar Indisch gijzelaar,
1 Het 'onderling geharrewar' verliep als volgt. Op 22 september '42 kwam de Indische groep bijeen om zich over haar toekomst te beraden; men moest toen stemmen over de vraag of men zou aandringen op verhuizing dan wel louter op betere behandeling - de uitslag was: 22 stemmen voor verhuizing, 126 voor betere behandeling (en 2 gijzelaars wilden een stap doen bij het Internationale Rode Kruis). Kennelijk waren diegenen die voorstanders waren van een verhuizing, van mening dat men alleen als men in een ander gebouwondergebracht werd, een betere behandeling zou kunnen krijgen. Op 26 september vond toen een tweede vergadering plaats. Hoeveel gijzelaars daarbij aanwezig waren, is niet bekend - wèl dat een deel weggebleven is. De aanwezigen stemden toen eerst over de vraag of zij wel cam petent waren, namens de gehele groep te spreken (die vraag werd be vestigend beantwoord), vervolgens werd met grote meerderheid (slechts 8 stemmen tegen) goedgekeurd dat in het aan de Duitsers te richten verzoekschrift aange drongen zou worden op een betere behandeling, zo nodig door verhuizing.
aan dat een meerderheid hier van meet af aan geen bezwaar tegen had. De minderheid (zij zal wel goeddeels samengevallen zijn met de groep die zich tegen de overplaatsing naar 'De Ruwenberg' verzet had) raakte jegens Mennes steeds kritischer gestemd. Zij verweet hem en zijn medewerkers ('de bonzen'I) dat zij een ondoorzichtig beleid voerden en zich nogal wat voorrechten lieten aanleunen, maar toen het op een algemene bijeenkomst der Indische gijzelaars, die onder het voorzitterschap van de Amsterdamse hoogleraar in de philosophic prof dr. H. J. Pos plaarsvond", op stemmen aankwam, ging een meerderheid er accoord mee dat Mennes (die er op gewezen had dat hij via zijn relaties de positie der gijzelaars had kunnen verbeteren) als kampoudste aanbleef; er kwam toen wel een nieuwe 'Commissie van Bijstand', prof. dr. J. H. A. Logemann, hoogleraar aan de Rechtshogeschool te Batavia (Djakarta), werd er voorzitter van.
XCEnkele meer algemene aspecten van het bestaan der Indische gijzelaars in 'De Ruwenberg' willen wij elders in dit hoofdstuk nog behandelen hier beperken wij ons tot de vermelding dat er in juli' 43 nog maar honderdvijftig gijzelaars tot de groep behoorden, dat drie van de vier resterende Joden eind juli op een ochtend vroeg (0111. 5 uur) bij verrassing weggehaald en naar Westerbork gebracht werden (men zag daarbij Jo Juda over het hoofd), dat medio oktober opeens dertig personeelsleden van het Amsterdamse kantoor van de Koninklijke Pakketvaart-Maatschappij (de in Indië zeer bekende KPM) aan de gijzelaars toegevoegd werden", en dat, gelijk reeds vermeld, de laatste Indische gijzelaars medio september '44 in het nagenoeg lege kamp Vught op vrije voeten werden gesteld.
XCHet beleid dat van Duitse kant met betrekking tot de Indische gijzelaars is gevoerd, is nogalondoorzichtig geweest. Dat heeft samengehangen met het feit dat het de resultante was van tegengestelde krachten. Reichsaussen minister Joachim von Ribbentrop en de Leiter van de Auslands-Organisation
1 A.v. (13 nov. 1942), a.v., p. 163. 2 Pos was in Buchenwald bij bezoeken van een vertegenwoordiger van het Internationale Rode Kruis als woordvoerder namens de gijzelaars opgetreden en had daarbij steeds, cot ergernis van de Duitsers, met die vertegenwoordigers Frans gesproken. S Deze gijzeling was gevolg van het feit dat het gebeurde met de 'Van Imhoff' aan het bekendgeworden was; er werd toen aan de KPM mede een boete opgelegd van f 4 mln.
der NSDAP Ernst WiIhehn Bohle (die tevens Staatssekretär was in het Auswärtige Amt) wilden via de gijzelingsaffaire een maximum aan pressie uitoefenen op de Nederlandse autoriteiten in Den Haag, Londen en Batavia, Seyss-Inquart daarentegen had daar weinig behoefte aan. Met hun streven hadden von Ribbentrop en Bohle, wat Den Haag betrof, succes want de gijzelingsaffaire droeg er, zoals wij in deel 4 (hoofdstuk 8) beschreven, belangrijk toe bij dat het college van secretarissen-generaal in oktober '40 twee afgezanten naar Japan zond, luitenant-generaal M. Boerstra (oudcommandant van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger) en mr. W. G. F. Jongejan (voorzitter van de in Den Haag gevestigde Ondernemersraad voor Nederlands-Indië), teneinde van daaruit het Indische gouvernement tot een toegefelijke, meer pro-Duitse houding te bewegen. Dat gouvernement bleek evenwelniet bereid, de mannelijke Rijksduitsers uit hun internering te ontslaan (Boerstra en Jongejan werden niet eens tot Indië toegelaten) en dat besluit had de instemming van de Nederlandse regering te Londen. Het gevolg was dat von Ribbentrop en Bohle de Indische gijzelaars wensten vast te houden, zulks tot ongenoegen van Seyss-Inquart die, louter ter wille van een groep Duitse staatsburgers in het verre Indië die hem weinig interesseerde, zijn 'verzoeningspolitiek' in Nederland met een hypotheek had moeten belasten welke hij dan welnaar vermogen beperkt had maar toch niet had kunnen voorkomen. En dan die ongelukkige internering in Buchenwald! De terugvoering der gijzelaars naar Nederland had Seyss-Inquarts instenuning, jahij wilde verder gaan: medio '42 (Indië was door Japan bezet) legde hij tot tweemaal toe aan het Auswärtige Amt het denkbeeld voor, de resterende Indische gijzelaars vrij te laten; toen von Ribbentrop nog niets van zich had laten horen, ging Bohle, met wie Seyss-Inquart in Berlijn gesproken had, met die vrijlating accoord, maar op voorwaarde dat de in mei en juli opgepakte anti-verzet-gijzelaars tevens als gijzelaars inzake Indië zouden fungeren. Bene, von Ribbentrops vertegenwoordiger in Den Haag, stuurde het Auswärtige Amt hieromtrent bericht op zaterdag 8 augustus' 42 dat was evenwel de dag waarop SeyssInquart met drie van zijn Generalkommissare (Rauter, Schmidt, Wimmer) en Wehrmachtbefehlshaber generaal Christiansen overleg pleegde over de eis van het Oberkommando der Wehrmacht dat als represaille wegens een, overigens mislukte, aanslag op een Duitse troepentrein in Rotterdam twintig anti-verzet-gijzelaars gefusilleerd zouden worden. Het werden er vijf. Hun dood nu wekte zulk een immense verontwaardiging in bezet gebied dat Seyss-Inquart, zo vermoeden wij, er nadien niet zo veel meer voor voelde, aan een van de twee groepen gijzelaars in haar totaliteit de vrijheid te hergeven: dat zou, zo nemen wij aan, volgens hem aan de bevolking in
bezet gebied de indruk gegeven hebben dat hij gevoelig was voor publieke pressie.' Eerder wilde hij het tegendeel aantonen: twee maanden later, medio oktober' 42, werden als represaille wegens corrununistische sabotageacties in Twente nog eens drie anti-verzet-gijzelaars geëxecuteerd.
XCDe illegale acties breidden zich in '43 van maand tot maand uit, het kwam in de lente tot de grote uitbarsting der April-Meistakingen - en de anti-verzet-gijzelaars werden met rust gelaten. Dat was kennelijk conform Seyss-Inquarts bedoelingen. Die bedoelingen werden enkele maanden later duidelijk door hem uitgesproken. Eind oktober' 43 deelde hij namelijk in een rondschrijven aan zijn Generalleommissare en Beaujtragten alsmede aan Harsters opvolger als Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, Naumann, mee dat hij voornemens was, 'das Geisellager Michielsgestel' ('Beekvliet' èn 'De Ruwenberg') 'in seiner bishetigen Bestimmung au.fzugeben, da letzten Endes im gegebenen Palle au] die dort in Hajt befindlichen Manner nicht zurück gegriffen wlrd und dieselben daher au] billige Art eine Märtyrergloriole erhalten.»
XCHet duurde toen toch nog meer dan tien maanden voor de laatste gijzelaars, een kleine groep anti-verzet-gijzelaars uitgezonderd, in vrijheid gesteld werden. Waarom dat uitstel? Wij weten het niet. Het kan zijn dat de Sicherheitspolizei of de Wehrmacht zich verzet heeft (de Wehrmacht, bevreesd voor volksopstanden, wilde steeds zoveel mogelijk gijzelaars in handen hebben) dan wel dat beide bezwaar hadden. Hoe dat zij, Seyss-Inquart blééf doen wat hij al gedaan had voordat in oktober '43 zijn rondschrijven uitging: zonder de groepen gijzelaars geheel op te heffen, holde hij ze uit door, los nog van enkele honderden individuele gevallen, hele kategorieën of althans flinke aantallen tegelijk vrij te laten: uit de Gestelse groep (de in
lOp 18 augustus '42 heeft Mennes aan de Indische gijzelaars meegedeeld dat zij binnen enkele dagen ontslagen zouden worden en op de z.Sste zei hij dat in Den Haag alles al geregeld was maar dat het nog niet zijn fiat had gege ven. Heeft Seyss-Inquart inderdaad ten derde male op de vrijlating van de Indische gijzelaars aangedrongen? Het is mogelijk, maar wij zijn er niet zeker van. Hij heeft, lijkt het, de zaak in elk geval niet zo hoog opgenomen dat hij, hetgeen hij had kunnen doen, tegen van Ribbentrops veto in beroep is gegaan bij Hitler. Deze zaak kan ook een rol gespeeld hebben bij het eerder behandelde rekest overplaatsing der Indische gijzelaars, in die zin dat velen hunner vermoedelijk veronderstelden dat zij, van de anti-verzet-gijzelaars geïsoleerd, eerder vrijgelaten zouden worden. Ook de dienst die men de Duitsers bewees door met de geringe bewaking van 'De Ruwenberg' accoord te gaan (op toezegging dat men niet zou vluchten), kan samengehangen hebben met de hoop dat men aldus de kansen op vrijlating vergrootte. 2 Rondschrijven, 25 okt. 1943, van Seyss-Inquart I a).
mei' 42 opgepakten) binnen een paar weken o.m. hen die een functie hadden in de nieuwe organisaties van het bedrijfsleven, de meeste bovenzestigjarigen en allen die aan een min of meer ernstige kwaalleden (hun totaalaantal is niet bekend), uit de Haarense groep der anti-verzet-gijzelaars (de in juli' 42 opgepakten) eveneens binnen een paar weken ca. tweehonderd· die tot dezelfde kategorieën behoorden, in december '42 eerst twintig (vaders van zeven of meer kinderen), vervolgens twintig die een minder goede gezondheid hadden, tenslotte tweehonderd', bijna honderd in april '43 (ter gelegenheid van Hiders vier-en-vijftigste verjaardag), ruim vijftig in oktober '43, ca. honderdzestig in december '43 (Kerstmis!), alle resterende katholieke geestelijken en predikanten in februari' 44, zestig in april (de Führer werd vijf-en-vijftig) - het gevolg van dit alles was dat er, gelijk reeds opgemerkt, van de ruim negentienhonderd personen die in totaal sinds de zomer van' 40 als Indische of anti-verzet-gijzelaars opgepakt waren", nog maar ca. tweehonderdzeventig over waren toen 'Beekvliet' en 'De Ruwenberg' eindelijk werden ontruimd. Dat die tweehonderdzeventig op enkele uitzonderingen na (waarom er vijftien tot mei '45 vastgehouden zijn, is onduidelijk) medio september '44 vrijgelaten werden, notabene in een situatie waarin veel Duitsers een soort volksopstand in Nederland vreesden, onderstreept alleen maar dat het inderdaad voor de bezetter vaststond dat hij de Brabantse gijzelaars 'letzten Endes' met rust zou laten.
XCDeze conclusie die men achteraf aan de (weinige) bewaardgebleven stukken en, wat belangrijker is, aan de feiten kan verbinden, was de tijdgenoot onbekend. Vooral doordat aan de geleidelijke vrijlating van groep
1 Diegenen in bezet gebied die van die vrijlatingen hoorden, begrepen er niets van. Zij vroegen zich af wat er achter zat. Eind' 42 deed het (gefantaseerde) gerucht de ronde dat een van Seyss-Inquarts dochters naar Engeland ontvoerd was waar zij als gijzelaarster vastgehouden werd. zo werd volgens een periodiek rapport van de in bezet gebied rondverteld, (3 I dec. 1942), p. 3 (CDr)). 2 Aan de Indische groep, ca. vierhonderd (de twee Schoorlse groepen meegerekend), en aan de ca. twaalfhonderdzestig in mei enjuli '42 gearresteerde anti-verzet-gijzelaars waren nog toegevoegd: tien Leidse hoogleraren begin augustus' 42, honderd gijzelaars medio augustus '42 (in verband met de spoorwegaanslag in Rotterdam), vijfuitWeert in februari' 43, elf uit de mijnstreek in mei' 43 (wegens de stakingen), dertig KPM'ers in oktober '43, dertig uit de noordelijke provincies (gijzelaars die eerst in Vnght opgesloten zaten) en, in januari '44, een groep gijzelaars uit Leiden (wegens de aanslag op de directeur van het gewestelijk arbeidsbureau), een aantal Zeeuwse burgemeesters (wegens verzet tegen het 'spitten' voor de en zes artsen uit Overijssel.
na groep, tezamen uiteindelijk meer dan 8s % van alle gijzelaars omvattend, geen enkele ruchtbaarheid gegeven werd, bleef de bevolking in bezet gebied en, in niet mindere mate, de regering in Londen bevreesd voor een herhaling van het gebeuren uit augustus en oktober' 42: het fusilleren van gijzelaars.
XCOp zaterdagavond 8 augustus '42 werd 'op bevel van de Weermachtsbevelhebber in Nederland' (aldus de tekst) door de Nederlandse pers en radio een bekendmaking van Rauter wereldkundig gemaakt waarin meegedeeld werd dat daags tevoren een aanslag gepleegd was op een trein van de Wehrniacht; hadden de daders zich niet vóór vrijdag 14 augustus te middernacht bij de politie gemeld of waren zij dan niet opgespoord, dan zou 'teruggegrepen worden op een aantal gijzelaars die met hun leven voor dergelijke daden van sabotage borg staan'.
XCOf deze door Radio Hilversum uitgezonden bekendmaking al diezelfde zaterdagavond tot sommige anti-verzet-gijzelaars in Haaren en Gestel doorgedrongen is, weten wij niet, in elk geval was zij zondag aan het einde van de ochtend uit de inmiddels gearriveerde zaterdagavondbladen aan allen bekend. 'Nu heerst er toch even een druk', schreefkorte tijd later in een soort dagverslag een der Gestelse gijzelaars, Paul G. S. Guennonprez (na zijn ontslag een van de naaste medewerkers van Gerrit van der Veen l). 'Plotseling is het ernst en het zijn zij die het hardste riepen, die nu klein, o zo klein en zo wit zijn. Het geval wordt besproken, de kansen gewikt en gewogen: " t Gebeurt niet, nog nergens is het gebeurd', " t Is alles geënsceneerd' '2 dat waren dezelfde optimistische interpretaties die bij de bevolking in bezet gebied de ronde deden. Dat de bezetter willekeurige Nederlanders zou laten doodschieten wegens een verzetsdaad waaraan zij, opgesloten als zij waren, part noch deel konden hebben gehad, leek ondenkbaar. Maar niet allen waren zo optimistisch. Ds. K. H. E. Gravemeyer, een van deconcentratiekampen. 2 Dagverslag van P. G. S. Guermonprez in Gedenkboek Gijzelaarskamp 'Beekv/iet' (I946), p.
1 Guermonprez, een vooraanstaand kaderlid van de Nederlandse Unie, werd eind juli' 43 uit de gijzeling ontslagen en, zoals wij al in deel 7 meedeelden, in april' 44 gearresteerd en in juni '44 doodgeschoten. Van de vrijgelaten Brabantse gijzelaars zijn velen, als Guermonprez, op de een of andere wijze gaan deenemen aan het illegale werk; acht hunner zijn als gevolg hiervan gefusilleerd, twee stierven in
voormannen van het protestants verzet, die tot de Gestelse groep behoorde, betoogde in een speciale dienst op maandag IQ augustus dat in de pas begonnen week als het ware geloot werd om het leven der gijzelaars. Twee dagen later, op woensdag, kreeg het optimisme een zware schok: alle bezoeken aan gijzelaars werden verboden, geen hunner kreeg verlof, om welke reden ook (bijvoorbeeld eigen medische behandeling of bezoek aan een ernstig ziek gezinslid), de kampen te verlaten, er mochten geen brieven meer worden verzonden en ieder moest zijn persoonsbewijs (dat hadden de gijzelaars mogen behouden) inleveren. Alarmerender nog: enkele tientallen gijzelaars moesten zich bij de bureaus van de Kommandanten aanmelden en werden daar man voor man gefotografeerd met een nummer op de borst. In het Grootseminarie te Haaren waren het er bijna zestig, onder wie talrijke Rotterdammers en twee leden van het Driemanschap van de Unie: mr. J. Linthorst Homan en prof dr. J. E. de Quay-, in het Kleinseminarie te Gestel vijf-en-twintig, onder wie negen Rotterdammers. 'Ze kwamen terug één na één', aldus Guermonprez, 'zeer bedrukt, men zegt, dat enkelen huilden.P Begrijpelijk is het dat de bijna vijf-en-tachtig gefotografeerden vreesden dat zij de groep vormden waaruit, kwam het zo ver, een onbekend aantal geëxecuteerd zou worden; in Gestel kregen twee van de vijf-entwintig een flauwte. In Haaren hield de Nederlandse kampleider, prof dr. ir. J. Goudriaan, de op non-actief gestelde president van de Nederlandse Spoorwegen (hij was in oktober '40 als Indisch gijzelaar opgepakt, na enige tijd vrijgelaten, maar in juli '42 opnieuw in gijzeling genomen) aan de maaltijd een toespraak waarin hij, aldus de dagboek-aantekening van een medegij zelaar, 'er op wijst dat, hoewel hij tot dusver de zaak nogal eens raillerend behandeld heeft, een ieder zich er bewust van dient te zijn, dat het een ernstige zaak is waarvoor wij hier zijn en dat ons lot is te vergelijken met dat van een soldaat die zijn leven inzet, hoewel onze positie minder gemakkelijk te aanvaarden is, omdat we niet strijden kunnen ... Hij bleek daarna zeer onder de indruk."
XCDe spanning steeg, eerst op donderdag 13 augustus (toen werden honderd nieuwe gijzelaars, onder wie een aantal Rotterdammers, Gestel binnen(J.2 P. G. S. Guermonprez in Gedenkboek Gijzelaarskamp 'Beekvliet', p. 78. 3 (RvO)
1 'Een pater', aldus Homan, 'kwam mij aanbieden, mijn plaats te nemen, hij kon de fotograaf omkopen om foto's te verwisselen. Ontroerd wees ik dit af.' Lint horst Homan: (1974), p. 150).
gevoerd), maar uiteraard vooral op vrijdag de rade, Te middernacht zou het Duitse ultimatum aflopen. Die vrijdag konden de gijzelaars uit de Rotterdamse dagbladen van donderdag kennis nemen van twee verklaringen, de eerste van twee-en-dertig vooraanstaande Rotterdammers, de tweede van negentien protestantse kerkelijke gemeenten te Rotterdam - in beide verklaringen was een beroep gedaan op de bezetter, de levens der gijzelaars te sparen, maar was ook de aanslag op de Duitse trein scherp veroordeeld. Beide verklaringen werden door althans een deel der gijzelaars principieel afgekeurd.
XCMet goedkeuring van Christiansen hadden, zoals wij reeds in deel 6 (hoofdstuk 2) beschreven, Seyss-Inquart, Rauter en Schmidt inmiddels vastgesteld wie, als de daders van de aanslag zich niet alsnog zouden aanmelden of alsnog gegrepen zouden worden, gefusilleerd zouden worden. Eerst hadden zij vijf Rotterdammers uitgekozen, maar op voorstel van Schmidt was, vermoedelijk op donderdag 13 augustus, besloten om twee van de vijf te vervangen door twee anderen met wie, naar Seyss-Inquart, Rauter en Schmidt aannamen, koningin Wilhelmina zich in het bijzonder verbonden voelde: o. E. G. graaf van Limburg Stirum, een nazaat van een van de leden van het Driemanschap van 1813, en A. baron Schimmelpenninck van der Oye, in wie de Duitsers vermoedelijk (maar dan ten onrechte) een afstammeling zagen van de raadpensionaris uit de Franse tijd. Van Limburg Stirum bevond zich al onder de gijzelaars te Gestel, Schimmelpenninck woonde op Schouwen; hem had de 'SD' in mei en juli '42 vergeefs gezocht op een oud Haags adres. Hij werd nu op vrijdag 14 augustus gearresteerd en naar Gestel overgebracht. Daar bevond zich onder de gijzelaars ook een van de drie Rotterdammers wier namen gehandhaafd waren: mr. R. Baelde, De twee andere Rotterdammers, Chr. Bennekers en W. Ruys, behoorden tot de gijzelaars die in juli opgepakt waren - zij zaten in Haaren opgesloten.
XCAan Duitse kant was vastgesteld dat de vijf geselecteerden, mocht het zo ver komen, omstreeks zonsopgang gefusilleerd zouden worden op een open plek in de bossen bij Goirle, even bezuiden Tilburg; daarvóór zouden zij samengebracht worden, niet in Haaren dat dicht bij Tilburg ligt, maar in het niet ver van Den Bosch gelegen Gestel. Daar zouden in de nacht Baelde, van Limburg Stirum en de pas binnengebrachte Schirnmelpenninck met zo min mogelijk gerucht op hun slaapzaal van hun bedden gelicht worden (de Duitsers waren bevreesd voor daden van verzet van de overige gijzelaars) - vóórdien zouden Bennekers en Ruys uit Haaren naar Gestel worden overgebracht.
XCVrijdagavond trok opeens een groot aantal gewapende Duitse militairen
het Grootseminarie te Haaren binnen. Bennekers en Ruys kregen opdracht, zich bij de Kommandant te melden. Deze deelde hun in aanwezigheid van Goudriaan mee dat zij onmiddellijk naar Gestel getransporteerd zouden worden, 'voor een verhoor', zei Goudriaan tegen andere gijzelaars. Bennekers en Ruys begrepen wat hun boven het hoofd kon hangen. 'Dit is het einde', zei Bennekers - 'hij neemt', aldus een ooggetuige, 'drie broomtabletten voor de zenuwen. Hij huilt niet maar de wanhoop is op zijn gezicht te lezen." Ruys was de rust zelve. 'Dit staat mij niet aan, dit is heel ernstig', zei hij - Goudriaan wees hij op een afscheidsbrief die hij in de voorafgaande dagen geschreven had. 2 'Hij kijkt mij glimlachend aan', aldus, in een kort nadien geschreven verslag, een ander lid van de Haarense groep, de zenuwarts dr. Th. van Schelven. 'Zijn gezicht is vol vrede en waardigheid. Hij heeft geen hulp nodig Ik merk aan zijn blik dat hij dat allang wist, er op voorbereid was." Dan, nadat Ruys, door Duitse militairen begeleid, verdwenen is:
XC'Alles is nu stil. De wacht is weg. We doen de deuren zachtjes open, loeren in de gangen. Overal gebeurt hetzelfde. Gefluister, dan opeens iemand die de gang opstapt, en een stem, die gewoon spreekt. De ban is gebroken. Een algemeen medelijden met het slachtoffer spreekt uit alle zinbrokken, die je oor treffen. Maar daaronder spreekt uit de klemtoon der woorden, uit de vochtige blikken hetzelfde gevoel, dat ik als een grote blaas in mijn borst voel drukken: ik niet. Dat gevoel is zo groot, de vreugde is zo intens, de plotselinge verlichting is zo enorm, dat we zeker gedanst zouden hebben als schooljongens bij het begin van de vakantie, als het medegevoel met hem er niet geweest was."
XCOok in het Kleinseminarie te Gestel trok op vrijdag 14 augustus een aantal Duitse militairen naar binnen. De Kommandant had door zijn Duitse stafleden lijsten van alle slaapruimten laten maken met de namen der daar gehuisveste gijzelaars en met vermelding wie een onder-, wie een bovenbed had. Baelde werd nog apart getoond aan de man die hem tegen middernacht moest ophalen: in diens aanwezigheid kwam de Kommandant 's avondsJ.
1 Verslag in Grootseminarie Haaren: (maart 1946), p. 29. 2 Goudriaan in (1947), p. 60. 3 Th. van Schelven: (1946), p. II2. 4 A.v., p. 112-13.
Op de kamer waar de bedden van Baelde en enkele andere gijzelaars stonden, en maakte een onbenullig praatje met hem. Die andere gijzelaars waren wakker toen Baelde gehaald werd. 'Ik voel geen haat meer', waren de laatste woorden die zij hem hoorden zeggen.' Elders in het gebouw werden van Limburg Stirum en Schimmelpenninck weggehaald terwijl, schijnt het, verscheidenen van hun kamergenoten niets merkten, de schrijver Simon Vestdijk 'sliep door alles heen, terwijl', schreef hij later, 'twee of drie bedden van mij van Limburg Stirum werd gehaald.f
XCOp de plaats in het gebouw waar de drie Gestelse en de twee Haarense gijzelaars samengebracht werden, konden de drie Gestelse nog van een enkeling afscheid nemen - Baelde van een oom, mede-gijzelaar (aan wie hij speciaal vroeg, de religieus-socialistische voorman dr. w. Banning, die ook in Gestel gegijzeld was, te danken voor het vele dat hij hem in zijn leven had geschonken), van Limburg Stirum van zijn broer c. W. graaf van Limburg Stirum. 'Ga zitten en steek een sigaret op', zei hij tegen die broer, 'ik ben aan mijn brief bezig'": de afscheidsbrief aan zijn vrouw. Schimmelpenninck, de jongste van de vijf (hij was acht-en-twintig, zijn vrouw was in verwachting), doorleefde de laatste nacht van zijn leven, 'met eenmoed en een nobelheid die', aldus een in het Gedenkboek Gijzelaars kamp Haaren opgenomen 'In memoriam', 'niet te bevatten zijn. Rustig neemt hij zijn laatste beschikkingen, schrijft een order aan de bank, zijn vrouw het nodige geld uit te keren ... , ontvangt een notaris om zijn uiterste wil op te stellen' (dit was een gijzelaar, haastig gewekt) 'en schrijft een afscheidsbrief aan al de zijnen." Aan een van de drie predikallten (alle drie gijzelaars) die geestelijke bijstand mochten verlenen aan de vijf die nog maar enkele uren te leven hadden, gaf Schirnrnelpenninck op, welke bijbelteksten in hun samenzijn behandeld moesten worden. 'Ik hoop en vertrouw', zei hij ten afscheid tegen de predikant, 'dat mijn dood nog vrucht mag afwerpen voor de zaak Vall ons vaderland, Dat is een rechtvaardige zaak en daarvoor ben ik bereid te sterven."
XCZaterdagmorgen vroeg, tegen drie uur, werden de vijf weggevoerd. Drie waren er die, toen zij voor het vuurpeleten stonden, de blinddoek weigerden - slechts van één kennen wij de naam: Bennekers.3 R. Peereboom: Gijzelaar in Gestel, p. 66. 4 Gedenkboek Cijzetaarsleamp Haaren, P.38. 5
1 R. Peereboom: (1945), p. 66. 2 S. Vestdijk: 'Sint Michiels gestel of een studie in volkskarakter', IV, 2 (mei 1956), p. 136-37.
XCOp het uur waarop aan de overige gijzelaars mededeling van de executies zou worden gedaan, waren de plaatsen waar dit zou geschieden (in Haaren een groot veld in de tuin, in Gestel een van de twee voetbalvelden), door de Duitsers omringd met aanvankelijk verdekt opgestelde, zwaargewapende militairen. In Haaren liepen de gijzelaars, niet wetend wat er te geschieden stond, eerst in de tuin rond, zwijgend. 'We kijken elkaar niet aan', aldus van Schelven. 'Zelfs gepraat wordt er niet. Dan rijzen me de haren te berge. Daar tussen de struiken staat een machinegeweer, er achter is de helm te zien van de liggende man. Daar nog een! Daar achter op de wal ook een, achter een struik. Massa-executie, valt me in. Ik zeg niets ... een heel enkele ziet het maar, daaronder ook de man naast mij. We zien elkaar aan, zijn gezicht is bleek en verwrongen. Het zweet staat op ons voorhoofd, onze ogen komen naar voren uit de kassen, onze lippen beven.'1
XCEr wordt een carré gevormd. Lopen van geweren en van mitrailleurs worden op de gijzelaars gericht. De Kommandant verschijnt, in gala-uniform, met enkele andere Duitsers naast zich. Twee gijzelaars vallen flauw - men laat hen liggen, De overigen horen, eerst in het Duits, dan in het Nederlands, eenlange tekst waarin de bezetter zijn handelen toelicht, aan het eind volgen de namen der vijf gefusilleerden, twee uit Haaren: Bennekers en Ruys. 'Naast me', aldus een gijzelaar, 'wil een grauwende, vuist-gebalde kerel naar voren springen. We houden hem tegen, hebben de grootste moeite. Het was Ruys' beste vriend. Tranen lopen over zijn wangen.P 'Sie können abtreten', roept de Kommandant. Enkelen beginnen daarmee. Dan, plotseling, Goudriaans stem: 'Staan blijven! Stilte om onze gevallen kameraden te herdenken!' Talrijke katholieken knielen op de grond, zij en vele anderen prevelen gebeden. Na twee minuten gaat men langzaam uiteen.
XCIn Gestel speelde zich ongeveer hetzelfde Duitse ceremonieel af, met dien
XC1 Th. van Schelven:p.Leenderts:(z.j.), p.
II4. 2 H. 77.
verstande dat de gijzelaars die zich alom kwart voor acht voor het eerst hadden moeten opstellen, tot na negen uur moesten wachten voor zij, voor de derde maal, opgeroepen werden zich naar het sportterrein te begeven. De Kommandant en enkele andere Duitse officieren verschenen, het terrein werd omzoomd met Duitse militairen; ze waren zingend komen opmarcheren. Vervolgens werden dezelfde mededelingen gedaan als in Haaren. De Gestelse gijzelaars (in tegenstelling tot de Haarense wisten zij dat de vijf inderdaad weggevoerd waren) hadden tevoren afgesproken dat zij, wat er namens de bezetter ook meegedeeld zou worden, een ijzig stilzwijgen zouden bewaren. Dat deden zij. De gevallenen herdachten zij pas toen zij in de ontbijtzaal bijeen waren: met een minuut stilte.
XCDe rest van de dag, tot vier uur 's middags, scheerden af en toe Duitse jachtvliegtuigen laag over beide kampen heen. Dat was als intimidatie bedoeld - een nodeloos gebaar. De gijzelaars gevoelden zich volmaakt machteloos.
XCDaags daarna, op zondag, vond in Gestel een herdenkingsdienst plaats waarin de gereformeerde hoogleraar dr. K. Dijk, voorging; alle aanwezigen zongen de verzen 4 en 5 van Gezang 282 verzen die in Buchenwald door de Indische gijzelaars telkens na de dood van een hunner gezongen waren, bij veertien gelegenheden dus.! In Haaren kwamen alle gijzelaars op zaterdagmiddag bijeen; hier spraken de Leidse zendingsdeskundige prof dr. H. Kraemer en de vicaris vanhet bisdom Den Bosch, mgr. F. N. J. Hendrikx.ê 'Gijzelaar zijn', zei Kraemer,
XC'houdt in, voortdurend te verkeren op de grens van tijd en eeuwigheid, van leven en dood ... Ons gijzelaarschap worde door ons niet ervaren als een blind lot dat over ons is gekomen, maar als een taak en een verantwoordelijkheid, waarin om de hoogste en diepste goddelijke en menselijke dingen gestreden wordt. Wij hebben ons nu bewust te maken dat gijzelaar-zijn niet een blind lot is, maar het bekleden van een plaats aan dit schrikkelijke maar grootse front waarin zovele miljoenen elk weer op een andere wijze betrokken zijn.'De verzen luidden: 'Geen vijand vrees ik als Gij bijzijt / Tranen en leed zijn zonder bitterheid / Waar is,dood, uw schrik? Graf, waar uweer? / Meer dan overwilmaar blijfin de Heer', en: 'Houd hoog Uw kruis voor mijn verdonkrend oog / Licht in de schemer, leid mij naar omhoog I/De morgen daagt, de schaduw gaat voorbij: / in dood en leven, Heer, blijf mij nabij l' 2 Teksten in Gedenkboek Gijzelaarskamp Haaien, p. 65
1 mij 0 ik
XCDat de gijzelaars in Haaren en Gestel met heftige verontwaardiging kennis genomen hadden van de executie van vijf hunner, spreekt vanzelf ('de bloedige strepen die nu getrokken worden, zijn, vrees ik', schreef Banning aan zijn gezin, 'in geen twee generaties uit te wissen"), maar naast die verontwaardiging was er ook een begrijpelijke angst voor het eigen lot. Wie zouden de volgende slachtoffers zijn? Volgens welke criteria hadden de Duitsers Baelde, Bennekers. van Limburg Stirum, Ruys en Schimmelpenninck eigenlijk uitgekozen? Dat was niemand duidelijk. Menigeen besloot, voortaan jegens de bezetter een zekere voorzichtigheid in acht te nemen. Kort na de r sde augustus werden de gijzelaars man voor man in de bureaus van de Kommandanten geroepen waar hun een reeks politieke vragen voorgelegd werd die zij in Haaren schriftelijk, in Gestel mondeling moesten beantwoorden. Zodra de eerste ondervraagden hadden kunnen meedelen, hoe die vragen eigenlijk luidden, werd in Haaren door de kampleiding geadviseerd, het antwoord op de vraag 'königstreu?' uit de weg te gaan door in te vullen: 'Ik beschouw het Koninkrijk der Nederlanden als nog in oorlog met Duitsland' . Volgens Linthorst Homan waren er op de ca. zevenhonderd gijzelaars die op dat moment in het kamp aanwezig waren, niet meer dan vijf of zes die de vraag 'leonigstreu?' met een eenvoudig 'ja' beantwoordden (Homan zelf was een van die vijf of zes), en vulde ongeveer twintig procent achter de vraag: 'deutschfreundlich?' 111: 'Nicht deutschjeindlich", 2 In Gestel werd, aldus Vestdijk,
XC'op de vraag 'königstreu?' meestal wel bevestigend geantwoord ... Maar er werd ook gevraagd: 'deutschfreundlich?' ... Dan mocht men gaan draaien ... Als mijn geheugen mij niet bedriegt, heb ook ik het in de cultuur gezocht en het was zeker de waarheid geen geweld aangedaan, toen ik verklaarde, altijd veel aan de Duitse cultuur te hebben gehad - een toch nogal lafhartig antwoord, waarvan de ironie ál te diep verscholenwas.' 3
XCDr. J. W. Meijer Ranneft, oud vice-president van de Raad van NederBrief,3aug. 1942,vanBanningaanzijngezin(DoeII-375A, a-26).J. Linthorst Homan: 'Korte notities' (22april 1945),p. 12(CommissieOnderzoekNederlandse Unie, II c). a S. Vestdijk: 'Sint Michielsgestel',mei 1956,p. 134.
1 I W. 2
lands-Indië (het hoogste adviescollege van de gouverneur-generaal), was, volgens Vestdijk, 'de enige die zei wat we allemaal dachten ('dat hij antiDuits was, en altijd was geweest'); het werd genoteerd en hij heeft er nog last genoeg van gehad, later, toen ... hij maar niet vrijgelaten werd'linderdaad, Meyer Ranneft behoorde tot diegenen die pas begin september '44 uit de gijzeling ontslagen werden.
XCWij hebben te wemig gegevens om te kunnen beoordelen hoe lang het vooruitzicht, mogelijkerwijs zelf ook gefusilleerd te worden, de gijzelaars of althans vele gijzelaars gekweld heeft. Wij nemen aan (nadere gegevens terzake ontbreken) dat die angst medio oktober' 42 geactiveerd werd, toen, zoals wij reeds in deel 6 beschreven, weer drie gijzelaars (twee uit Haaren: J. Haantjes en mr. H. W. Vrind, en één uit Gestel: J. van den Kerkhoff) voor een vuurpeleton werden geplaatst, samen overigens met twaalf gevangenen uit het concentratiekamp Amersfoort: tien communisten en twee revolutionair-socialisten'', maar het lijkt ons plausibel dat, gelijk reeds opgemerkt, nadien de angst veel minder werd toen de talrijke illegale acties waaromtrent ook de legale pers soms berichtte, niet tot het fusilleren van nieuwe gijzelaars leidden en de anti-verzet-gijzelaars, sinds begin '43 op vier na allemaal samengebracht in 'Beekvliet'ê en gescheiden van de Indische gijzelaars die in het gebouw 'De Ruwenberg vertoefden, zelfs ten tijde van de April-Meistakingen met rust gelaten werden. Daar kwamen nog twee factoren bij welke de bezorgdheid, het leven te zullen verliezen, verminderden: het overgrote deel van de gijzelaars werd geleidelijk vrijgelaten en het verblijf in gijzeling kreeg als gevolg van allerlei gunsten allengs een karakter waar de gijzelaars zelf niet veel meer van begrepen; het deed Vestdijk later schrijven dat het 'groteske lieden' waren geweest die hem en de andere gijzelaars vastgehouden hadden.?
J A.v., p. 133, 134. 2 Wij hebben in deel 6 abusievelijk van 'twaalf communisten' gesproken. 3 In het Grootseminarie te Haaren waren, met verlof van de Duitsers, vier gijzelaars (twee artsen, een tandarts en een priester) achtergebleven om voor de van de te zorgen. 4 S. Vestdijk: 'Sint Michielsgestel', mei 1956, p. 131.
XCVan de drie complexen waarin de gijzelaars in Noord-Brabant ondergebracht waren, was het Haarense Grootseminarie uit een oogpunt van behuizing het geschiktst: het had, gelijk reeds vermeld, een kleine tweehonderd slaapkamers, zodat een groot deel van de ca. achthonderd gijzelaars die er in juli' 42 aankwamen, wat het slapen betrof, in kleine groepjes ondergebracht konden worden; de rest sliep op slaapzalen. Het Grootseminarie had voorts, evenals de jongenskostschool 'De Ruwenberg', binnen de omheining een grote tuin. In Gestel waren het Kleinseminarie 'Beekvliet' en 'De Ruwenberg' ten aanzien van de behuizing minder comfortabel en 'Beekvliet' had maar een kleine tuin (maar ook een sportveld). Ongemakken van deze aard werden door sommige gijzelaars hoog opgenomen, anderen tilden er licht aan. Kleine conflicten bleven niet uit; die moesten dan opgelost worden door de Nederlandse kampleiders die, met machtiging van de Duitse Kommandanten. intern de verantwoordelijkheid droegen voor alles wat organisatorisch geregeld moest worden.
XCVan die Kommandanten zullen wij geen bijzonderheden geven, behoudens dat wij willen opmerken dat SS-Obersturmführer Albert Konrad Ge111111eker van juni '42 af fungeerde als Kommandant van het kamp 'Beekvlier' ('een slaaf, een benauwd handlangertje' volgens een der gijzelaars: 'hij kan niet eens keffen en schnauzen'l) - Gemmeker werd in oktober' 42 tot Kommandant van het [udendurchgangslager Westerbork benoemd en in dat verband hebben wij in hoofdstuk 7 meer over hem te schrijven. Wat de Nederlandse kampleiders aangaat: de kampleider in Haaren, prof. Goudriaan, noemden wij al; zijn functie viel weg toen de Haarense anti-verzet-gijzelaars in de periode oktober '42-januari '43 naar 'Beekvliet' overgeplaatst werden (het waren er in totaal ca. tweehonderdnegentig). In 'Beekvliet' trad eerst de kampoudste van de Indische gijzelaars, Mennes, als kampleider op, maar toen de Indische groep in oktober '42 naar 'De Ruwenberg verdween, ging de Delftse hoogleraar prof dr. ir. W. Schermerhorn die functie uitoefenen. Schermerhorn heeft dat meer dan een jaar lang gedaan'': hij wist, aldus een gijzelaar, 'door zijn kalmte en ernstige blijmoedigheid steeds de goede toon te vinden om het soms inzinkend geduld weer op voortreffelijk peil te brengen.P In
1 R. Peereboom: p. 88. 2 Als kampleider werd Schermer horn terzijde gestaan door een commissie van advies, die eerst onder voorzitter schap stond van mr.]. Donner, lid van de Hoge Raad, en na diens ontslag (april '43) van prof. de Quay. 8 B. H. van der Gijzel: p. 102.
december '43 werd hij uit de gijzeling ontslagen; hij werd toen opgevolgd door de Leidse vrijzinnige theoloog prof dr. L. J. van Haik en deze op zijn beurt door jhr. dr. C. G. C. Quarles van Ufford, de door de bezetter ontslagen burgemeester van Apeldoorn. In de periode van Holk/Quarles van Ufford hadden echter de meeste gijzelaars 'Beekvliet' al verlaten, het is Schermerhorn geweest die veertien maanden als kampleider fungeerde in de periode van het 'echte' Gestel en wij menen te mogen schrijven dat hem. niet de leiding van het eerste naoorlogse kabinet zou zijn toevertrouwd indien hij in Gestel niet getuigenis had afgelegd van bijzondere capaciteiten. Hij was een toonbeeld van geduld, redelijkheid en humaniteit, er ging warmte van hem uit en hij verloor nooit de moed.
XCWat hun voeding betreft, hebben zo al niet alle dan toch wel talrijke gijzelaars het na enige tijd in de Brabantse karnpen eerder beter dan slechter gehad dan de meeste andere Nederlanders. De gijzelaars hadden hun distributiestamkaarten thuis gelaten (hun gezinnen konden dus de voor de gijzelaars bestemde bonkaarten blijven betrekken) - die stamkaarten hadden ze in de kampen niet nodig want het rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd deed aan de Kommandanten toewijzingsbonnen (coupures) toekomen, die berekend waren op de normale rantsoenen. Van dat 'officiële' voedsel werd door de Duitsers heel veel gestolen. In Gestel duurde het bijvoorbeeld meer dan een jaar voor de gijzelaars uit de toewijzingen suiker kregen. 'Geen van ons', aldus een anti-verzet-gijzelaar die van juli tot eind december' 42 in Haaren opgesloten zat,
XC'heeft ooit het normale rantsoen gehad. Slechts enkele dagen werden we, in den beginne, getracteerd op een kop lauwe ondermelk. Spoedig maakte deze plaats voor's morgens en's avonds een mok surrogaat-koffie, ondrinkbaar door de wijze waarop ze was toebereid ... Na de eerste dagen zagen we geen melk meer. Suiker kregen we nimmer, laat staan rookmaterialen, terwijl de gezamenlijke hoeveelheid verwerkt vlees per maaltijd waarschijnlijk geen half pond woog. Ons hele dagrantsoen bestond die maanden uit zes sneedjes brood, een halve liter koolsoep, 'n vingerhoed vol boter en (als belegging) meestal één lapje kaas (in kamptaal: cellofaan)."Leenderts:p.
44-45.
XCToen Ranter op I4 september '42 'Beekvliet' inspecteerde (daar bevonden zich toen de Indische gijzelaars en de eerste groep anti-verzet-gijzelaars), kreeg hij te horen, 'dat de voeding in het kamp slecht (was).'! Waar al het gestolen voedsel gebleven is, weten wij niet precies. Vermoedelijk is een deel ten profijte van de Duitse verkopers in de zwarte groothandel verdwenen, verder nemen wij aan dat alle Duitsers die iets met de kampen te maken hadden, de staf van de Aussenstelle der Sicherheitspolizei und des SD in Den Bosch inbegrepen, zichzelf veel toegeëigend hebben en veel aan hun gezinnen en andere relaties in Duitsland hebben toegezonden, en tenslotte staat wel vast dat ook nog een deel van het voor de gijzelaars bestemde voedsel gebruikt is als voer voor de varkens ('tientallen, misschien een paar honderd'") welke de eerder bedoelde Duitsers er op nahielden.ê
XCLater werd de toestand beter. Niet dat er minder gestolen werd (de dagelijkse rantsoenen bleven klein), maar de alarmerende berichten uit de eerste weken en maanden (de gijzelaars kondennaar huis schrijven) droegen er toe bij dat hun aanzienlijke hoeveellieden levensmiddelen toegezonden werden, Gezins- en familieleden, vrienden en allerlei anderere relaties gingen pakketten sturen (gezinsleden konden daarbij gebruik maken van de distributiegoederen die zij met de bonnen der gijzelaars aanschaften), fabrikanten zonden soms grote voorraden naar de kampen, in Noord-Brabant en elders werden op het platteland speciale inzamelingen voor de gijzelaars gehouden, het Nederlandse Rode Kruis deed hun de gebruikelijke pakketten toekomen (met een onderbreking in de zomer van '42), en dan waren er, maar louter voor de Indische gijzelaars, de pakketten die via het Internationale Rode Kruis binnenkwamen, Speciaal de Indische gijzelaars ontvingen zoveel hulp van buiten dat velen hunner er ill de tweede helft van' 43 toe overgingen, uit hun kamp pakketten met levensmiddelen te sturen naar hun gezin of familie - die verzending van levensmiddelen werd begin' 44 door de UnterJ.J.
1 H. Algra in p. 56. 2 A. H. van der Dussen in a.v., p. 261. 3 In de periode waarin het voedsel schaars was, waren er in Haaren, aldus een gijzelaar, 'kerels die zich niet ontzagen (ondanks de wetenschap dat ze anderen tekort deden) om twee mokken melk te nemen. Individuen die zich niet schaamden om de dikste sneden uit te zoeken, 0111. soms het rantsoen van een ander te stelen. Ieder van ons kende deze knapen. We zullen h1111 naam nooit ver geten, omdat er namen bij waren van 'grote' Nederlandse persoonlijkheden.' (H. Leenderts: p. 34). Vermeld zij in dit verband dat er ook nogal wat vooraanstaanden waren die systematisch weigerden, smerig corvéewerk te doen: dat lieten zij aan maatschappelijk minder hoog ge plaatste gijzelaars over.
kommandant van 'De Ruwenberg' verboden, met weinig succes: de gijzelaars bezaten een eigen sleutel van de zaal waar de gecontroleerde pakketten ter verzending opgestapeld werden, en was die controle achter de rug, dan werden de verboden pakketten met levensmiddelen bij de gecontroleerde gezet. Er zijn in Gestel, waar als geschenken van met de gijzelaars meelevende Nederlandse firma's ook grote hoeveelheden wijnen binnenkwamen, 'maaltijden aangericht, met toasten bij voortreffelijke merken, waarover mij', aldus Vestdijk, 'past te zwijgen, al zie ik er niets verwerpelijks in.'! Menige gijzelaar kon op zijn verjaardag de vrienden die hij in het kamp gemaakt had, een uitnemende maaltijd aanbieden. De derde verjaardag van prinses Irene (5 augustus' 42) werd in Gestel (men houde in het oog dat dit kamp toen al drie maanden bestond en dat er de Indische gijzelaars zaten die pakketten uit Genève kregen) door een aantal gijzelaars gevierd met een apéritief van vermouth met oude kaas en een lunch die, van de twee wijnen (Moezelwijn en een rode wijn) afgezien, bestond uit bouillon, een zalmsla 'met echte mayonnaise', een komkommersla, crackers, sandwiches met paté, 'een prachtige (héélovergekomen) taart met een grote oranje-suikerkroon gedekt', meloen en 'echte koffie met echte slagroom.P
XCEerder vermeldden wij dat het de Indische gijzelaars, die in Buchenwald al hele lezingen-programma's achter de rug hadden, opviel met hoeveel energie de anti-verzet-gijzelaars in Gestel het houden van lezingen ter hand gingen nemen. In Haaren was het niet anders. Daar vormde prof. Goudriaan al op de derde dag waarop men in gijzeling was (17 juli '42), een commissie, bestaande uit de hoogleraren van Holk (voorzitter), V. J. Koningsberger en de Quay, die onmiddellijk werkprogramma's in elkaar zette als gevolg waarvan men tot december op vier ochtenden in de week (maandag t.e.m, donderdag) een wetenschappelijke lezing zou kunnen bijwonen. Lichtere onderwerpen kwamen spoedig in middaglezingen aan de orde. Ook over Nederlands-Indië werden reeksen voordrachten gehouden. Een eerste-hulpcursus werd georganiseerd en er werd les gegeven in verscheidene vakken en in het Frans, Duits, Engels, Spaans en Russisch. Al die ontwikkelingsarbeid
1 S. Vestclijk: 'Sint Michielsgestel', mei 1956, p. 131. 2 B. H. van der Gijzel: p. 67.
werd in het kamp aangeduid als 'De Volksuniversiteit'. Zij werd voortgezet tot de laatste groep Haarense gijzelaars in januari' 43 naar 'Beekvliet' (Gestel) verplaatst werd.
XCHet in het Gedenkboek Gijzelaarskarnp 'Beekvliet' opgenomen overzicht der aldaar gehouden 'cursussen'! vermeldt 58 onderwerpen - daarnaast waren er blijkens een tweede overzicht 35 studiekringen 2 en het daarop nog aansluitend derde overzicht van de 'causerieën en korte cursussen' vermeldt enkele honderden namen en een nog veel groter aantal onderwerpen, 3 Wij willen aan de waarde van de cursussen, kort of lang, en van de causerieën niets afdoen (zij werden steeds door deskundigen gehouden"), wanneer wij opmerken dat het de studiekringen zijn geweest die 'Beekvliet' een aparte plaats gegeven hebben in de politieke geschiedenis van Nederland, 'politiek' dan in de ruimste zin genomen. Geen onderwerp was er met betrekking tot Nederlandse, Nederlands-Indische of internationale vraagstukken dat niet in een daarvoor opgerichte kring aan de orde werd gesteld. Soms waren dit kringen van gelijkgezinden: er waren een katholieke, een gereformeerde en een vrijzinnig-protestantse kring, er was een werkgevers-studiekring, er was een sociologische kring die in hoofdzaak uit socialisten bestond (Drees was in Buchenwald de eerste voorzitter geweest, na hem werd dat mr. M. van der Goes van Naters, na deze in Gestel dr. W. Banning), en de gereformeerde theoloog prof. dr. K. Dijk kwam er regelmatig met een
1 p. I53-58. 2 A.v., p. I6I-69. 3 A.v., p. I70-74. 4 De cursussen en causerieën konden meestal gehouden worden in de klasselokalen van het Kleinseminarie, maar soms had men de grotere ruimte van de aula nodig. Speciale belangstelling trokken de voordrachten over kunst van de directeur van het Haagse Gemeentemuseum, dr. G. Knuttel, een lange reeks lezingen over vaderlandse geschiedenis ('De eigen weg van het Nederlandse volk') van H. Algra, leraar aan het gereformeerd gymnasium te Huizum, en een cursus over Nederlands-Indië van dr. Meyer Ranneft die met een aanstekelijke geestdrift getuigde van zijn vertrouwen in een gemeenschappelijke toekomst voor Nederland en Indië. Prof. dr. W.). M. A. Asselbergs ('Anton van Duinkerken') sprak vijfmaal in een stampvolle aula over 'Nederlands denken en voelen in de Middeleeuwen', Vestdijk liet zich, hoewel hij, aldus de journalist dr. P. H. Ritter jr. normaal 'niet anders (deed) dan roken, zwijgen, schaken en schrijven' (a.v., p. I37), vermurwen tot een aantal voordrachten over 'wezen en techniek der poëzie', maar misschien heeft toch wel geen voordracht dieper indruk gemaakt dan die welke de Leidse historicus Johan Huizinga bij de herdenking van Leidens ontzet (3 oktober '42) hield; hij had er als motto de spreuk voor gekozen die op een Haarlemse gevelsteen voorkomt: 'Int soet Nederland / lck wijck niet af / lck blijf ghetrou.'
XCHuizinga, die eind oktober '42 uit Gestelontslagen werd, is op I februari '45,
aantal protestanten samen (hoofdzakelijk gereformeerden) - tekenender voor Gestel was het evenwel, en ook geheel in de geest van Schermerhorn die vóór de Duitse invasie voorzitter geweest was van de beweging 'Eenheid door Democratie', dat kringen gevormd werden waarin nagegaan werd hoe men historisch gegroeide tegenstellingen kon overbruggen.
XCOp godsdienstig gebied werd onder leiding van Gravemeyer, nadien van Kraemer, een interkerkelijke kring gevormd waartoe predikanten en vooraanstaande leden van zes verschillende kerkelijke formaties (de Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken, de Christelijke Gereformeerde Kerk, de Nederlandse Protestantenbond, de Rernonstrantse Broederschap en de Oud-Katholieke Kerk) toetraden; de kring stelde een concept op voor een bevrijdingsboodschap en discussieerde over verdere samenwerking der kerken, over (aldus het Gedenkboek)'de noodzaak van een oecumenische werkgemeenschap der kerken na de oorlog' en 'de eis van interkerkelijke evangelisatie tot herkerstening van ons volk, met name in de grote steden."
XCOp politiek gebied leidde Donner een kring waarin anti-revolutionairen en christelijk-historischen naoorlogse vraagstukken bespraken. Een breder samengesteld gezelschap discussieerde over dergelijke vraagstukken onder leiding van de ontslagen Leidse hoogleraar in het staatsrecht, prof, mr. R. Kranenburg. De socialisten lieten in hun sociologische kring over die vraagstukken ook vertegenwoordigers van geheel andere richtingen aan het woord - en dan was er de kring die aangeduid werd als 'De heren zeventien", in het overzicht dat wij volgen, beschreven als 'een kring van aanvankelijk zeventien personen uit verschillende politieke partijen ... (die) geheel vertrouwelijke besprekingen (voerden) over de toekomst van het politieke leven in Nederland, de problemen die zich vermoedelijk zouden voordoen en de daarbij aan te nemen houding." De kring heeft nogal eens van samenstelling gewisseld; de vaste kern bestond uit dr. W. Banning, dr. H. Brugmans, mr. L. Einthoven, pro£ dr. H. Kraemer, prof mr. P. Lieftinck, prof. dr. J. H. A. Logemann, prof. dr. J. E. de Quay, mr. E. M. J. A. Sassen en prof dr. ir. W. Schermerhorn,
XCWij komen op die pogingen tot doorbreking van oude tegenstellingen terug in ons volgende deel waarin wij, ter inleiding van de besluitvorming te Londen, een beeld zullen geven van de ontwikkeling van het politieke en godsdienstige denken in bezet Nederland - hier volstaan wij met op te
1 A.v., p. 163. 2 De Oost-Indische Compagnie was in de zeventiende en achttiende eeuw geleid door een college van zeventien bewindvoerders: 'de heren zeventien'. 3 p. 163.
merken dat de gijzelaars in 'Beekvliet' in sterke mate het gevoel hadden dat zij een groep vormden aan welke de taak toegevallen was, belangrijke richtlijnen voor het naoorlogse Nederland uit te werken. Ook dat werd als een grotesk aspect van de gijzeling ervaren: de bezetter had vele honderden vooraanstaanden uit alle kringen van de samenleving en uit alle delen des lands gegijzeld teneinde het Nederlandse volk te knauwen - zou hij, als hij de levens dier gijzelaars spaarde, niet eerder dat volk een dienst bewezen hebben?
XCDie beperking: als hij de levens der gijzelaars spaarde, mag wèl onderstreept worden. Het werd na augustus '42 enkele maanden lang door talrijke antiverzet-gijzelaars voor hoogst twijfelachtig gehouden en ook toen zij geleidelijk vrijer durfden ademhalen, waren zij er toch nooit zeker van, wat hun nog boven het hoofd hing. Velen hadden behoefte aan de steun die zij aan hun geloof konden ontlenen. Er is dan ook in de Brabantse kampen sprake geweest van een intensief godsdienstig leven. Dat gold ook voor de Indische gijzelaars. Wel werden de katholieken onder hen aanvankelijk, d.w.z. in de periode waarin de groep in Haaren vertoefde (medio november '41-begin mei '42), door de bezetter dwarsgezeten doordat hij het lezen van de mis uitdrukkelijk verbood, maar van dat verbod trok men zich niets aan. Onder de ca. achthonderd anti-verzet-gijzelaars die in juli '42 in Haaren opgesloten werden, bevonden zich ca. tweehonderd katholieken, van wie een kleine veertig priester waren. Het lezen van de mis werd toen in Haaren officieel toegestaan; negen eenvoudige altaren werden er opgesteld waarvoor dagelijks de nus gelezen werd. 'Ieder kon', aldus mgr. Hendrikx, 'de ontplooiing van het liturgisch jaar meebeleven. Menigeen die in de jachting van een druk bestaan min of meer daarnaast had geleefd, kon zich hier weer ten volle bezinnen op de volle rijkdom van zijn geloof." Bij de eerste nus die mgr. Hendrikx in Haaren las (dat was op zondag 19 juli), was er overigens 'niets, totaal niets', schreef een gijzelaar, 'om het offer te vieren. Zelfs geen latjes om een kruis te maken! ... Een oud radiotoestel vormde een quasi tabernakel ... (Maar) zijn wij welooit zó geconcentreerd geweest als bij deze H. Communie zonder Hostie ?'2
XCIn Gestel kregen de katholieke gijzelaars een eigen wijdingzaal, gedeeltelijk
XC1 F. N. J. Hendrikx in Gedenkboek Gijzelaarskamp Haaren, p. lIS-16. 2 J. Collette in Grootseminarie Haaren: Damklok,
ingericht met voorwerpen die op de zolder van het Kleinseminarie gevonden waren. Enkele maanden lang werd er dagelijks meermalen de mis gelezen, tot de Kommandant na de komst van de honderd nieuwe gijzelaars die na de spoorwegaanslag te Rotterdam opgepakt waren, de wijdingzaal tot slaapzaal liet inrichten; nadien mochten katholieken en protestanten slechts van de aula gebruik maken, en dat louter op zondag. Op gewone werkdagen werd toen de mis voor kleine groepen gelezen op verschillende punten in 'Beekvliet'. Dat werd eind november '42 door de Kommandant bij toevalontdekt. Hij gelastte toen dat de zondagse godsdienstoefeningen in de aula tezamen slechts een half uur mochten duren en hij verbood de mis. Dat verbod werd regelmatig overtreden en het kwam nadien voor 'dat, terwijl in het verborgen de mis werd opgedragen, een dominee op wacht stond." hl de loop van '43 werden de verbodsen beperkende bepalingen opgeheven.
XCVooral Kerstmis' 42 was door de gijzelaars met bijzondere wijding gevierd. 'Dieper dan ooit', aldus een hunner, een katholiek,
XC'voelden wij toen de troost, de kracht en de innerlijke vrede zoals niet de mensen ze ons geven kunnen, maar slechts God ze geven kan. Voor velen onzer werd het een Kerstfeest, zo mooi als wij het in ons leven niet hadden beleejd.»
XCBij dat Kerstfeest was op de vooravond een door een gijzelaar geschreven Kerstspel opgevoerd. Er zong een door Willem Andriessen gedirigeerd koor. 'Ik zat', schreef Banning aan zijn gezin,
XC'dat koor aan te kijken: twee kapelaans in ambtscostuum, twee dominees, twee sociaal-democratische Kamerleden, orthodox-protestanten, gereformeerden, vrijzil1l1Îgen- waar ter wereld vind je zo 'n koor? En al deze mensen zongen de Christusliederen met prachtige overgave. Zou de geest van Christus op Kerstmis kunnen samenbinden, ook voor de toekomst, en dan niet om te zingen maar om te bouwen ?'3
XCHet kwam in de Brabantse karnpen niet tot diepgaande oecumenische contacten tussen protestanten en katholieken - de protestanten daarentegen groeiden wel in zekere mate naar elkaar toe. hl Haaren besloot men zelfs spoedig tot een gemeenschappelijke Avondmaalsviering, in Gestel kwam het daartoe pas in' 44. Ook Gestel kreeg echter wèl één protestantse kerkeraad een commissie, door alle protestanten gekozen, waarin ook drie vertrouwens
1 L. F. H. Regout in p. 7I. 2 A.v., p. 74. 3 Brief, eind dec. 1942, van W. Banning aan zijn gezin (Doe II-375 A, a-26).
mannen der predikanten zitting hadden, en die zich belastte, aldus Quarles van Ufford in het Gedenkboek, 'met de regeling der kerkdiensten, de wijdingen en al wat verder aan de geestelijke opbouw der gemeente en niet het minst ook aan de evangelisatie' (evangelisatie binnen het kamp - Vestdijk was een diergenen die daar niet van gediend waren-) 'bevorderlijk kon zijn.'2 'De geestelijke verzorging in ons kamp is geen eenvoudige taak', schreef Quarles eind juli '42 aan een vriend. 'Je weet niet wat het is om met drie-entwintig dominees te moeten werken die zich allen evenzeer laten gelden!'"
XCWat aan ontspanning in de Brabantse kampen mogelijk was, werd ter hand genomen. Er werd gedamd, geschaakt, kaartgespeeld, gevoetbald (in Haaren en Gestel had één gijzelaar een speciale vergunning om de bal op te halen als die buiten het prikkeldraad terechtgekomen was), men speelde voorts cricket, hockey, handbal, korfbalin Gestel werd zelfs getennist op een zelf aangelegde baan. Dagelijkse gymnastiek-oefeningen trokken veel deelnemers. Wat men bij de sport aan hulpmiddelen nodig had, werd door de Nederlandse sport-organisaties ter beschikking gesteld. Heinekens Brouwerij schonk de gijzelaars in Gestel een aantal grote biljarttafels met toebehoren, drie grote muziekhandels (Bender, Goldschmeding en Kettner & Duwaer) deden de anti-verzet-gijzelaars in Haaren een harmonium, een piano en een
1 Gesprekken met enkele gelovigen brachten Vestdijk in Gestel min of meer tot wanhoop: 'Door de mensheid bereikje niets', schreefhij in augustus '43, vijf maanden nadat hij uit de gijzeling ontslagen was, aan zijn vriend Theun de Vries, 'want ze (d.w.z. een belangrijk gedeelte, minstens al de 'geboren' Calvi nisten) verdommen het eenvoudig om te worden, en worden onaangenaam als je het probeert! Ik heb daar in Gestel staaltjes van mee gemaakt, die misschien 'psychologisch' interessant waren, maar die mij herhaalde lijk mij deden afvragen of ik mijn verstand nog had. Een dergelijke keiharde dogmatiek, een dergelijk rotsvast vertrouwen in het van God (voor mij huiveringwekkend, al was 't alleen maar door de onverdraagzaamheid, die er hand in hand mee gaat), dit alles wijst op een quantum religieuze die heus niet tot oplossing te brengen of zelfs maar te wijzigen is door de heren de historische be paaldheid onder het oog te brengen van een en ander.' (Brief, 10 aug. 1943, van S. Vestdijk aan Th. de Vries, S. Vestdijk: (1968), p. 85). 2 C. G. C. Quarles van Ufford in p. 66. 3 Brief, zz juli 1942, van C. G. C. Quarles van Ufford aan F. A. de Graaff(Doc I-568 C, a-I).
kostbare vleugel toekomen - Willem Andriessen zat er in Haaren dagelijks op te studeren, 'onvergetelijke uren', aldus een gijzelaar, 'waarin je heel Bachs Wohltemperierte Klavier, alle études van Chopin, Hendrik Andriessens prachtige, stille Pavane, Beethoven, Debussy, Franck, Schumann, Mozart, Brahms kon horen en leren heren." Haaren kreeg ook een klein eigen orkest, in 'Beekvliet' bracht men het aanvankelijk niet verder dan tot een ensemble voor kamermuziek dat evenwel in oktober '4-2, toen de Indische gijzelaars naar 'De Ruwenberg' verhuisden, de pianist Baud en de violist Juda verloor. Hun plaatsen werden door muziekbeoefenaren uit de Haarense groep overgenomen. In 'Beekvliet' kon toen ook een orkest gevormd worden. Er was daar voorts een Indisch orkest en er was een koor.
XCDe toneelkunst werd al evenmin verwaarloosd met als hoogtepunten opvoeringen, in 'Beekvliet' , van Gogols 'De Revisor', van 'Reinaert de Vos' en van Vondels 'Lucifer'. De Kommandant moest elk stuk goedkeuren; aangezien hij aan het thema van 'Lucifer' (hoogmoed komt voor de val) aanstoot kon nemen, werd hem gezegd dat 'Das Streichholz' de correcte vertaling was van de titel, en van 'De Revisor' werd hem een gekuiste tekst voorgelegd, Z.g. van een weinig bekend stuk: 'De Schoolopziener' door 'Josephina Termaet'." Elke week werden voorts in 'Beekvliet' een of twee films vertoond - men begon met films uit de jaren '20 maar kon er recente Italiaanse, Tsjechische en Hongaarse films op laten volgen; eens werd zelfs 'The Kid' van Charley Chaplin vertoond - 'welke bioscoop in het bezette Nederland', vraag Boer, 'zou zoiets in die dagen hebben kunnen doen ?'3 Verder waren er tentoonstellingen, die soms op zichzelf stonden (o.m. twee exposities van eigen werken der gijzelaars, georganiseerd door de jeugdige Schiedamse advocaat mr. P. Sanders die veel voor de culturele manifestaties in Gestel deed) en soms verbonden waren met een streek- of stad-dag: een dag waarop de gijzelaars die uit een bepaalde streek (of provincie) of een bepaalde stad afkomstig waren, voor alle overige gijzelaars een manifestatie organiseerden waartoe zij uit de betrokken streek of stad veel hulp ontvingen - een gijzelaar die aan de Gelderse dag terugdacht, proefde nog 'Veluwse eieren, Betuwse appelen, Achterhoekse pannekoeken', en 'heerlijk tarwebrood met plakjes Gelderse worst!'4 Haaren had ook een eigen gestencildeJ.
1 A. Abbing in p. 138-39. 2 Men kon bij deze stukken niet buiten de om handelen omdat de costuums die bij de opvoeringen nodig waren, van buiten het kamp moesten komen. 'Lucifer' is opgevoerd met gebruikmaking van de costuums die in 1904 voor het Utrechts Studentencorps vervaardigd waren. 3 R. H. Boer: p. 138. 4 M. A. Schwartz in p. 297.
kampkrant. mogelijk gemaakt door de hulp van de n.v. Ruys Handelsvereniging, Den Haag: 'Adam in Ballingschap', de gijzelaars in 'De Ruwenberg' produceerden een overeenkomstig blad: 'De Ruwenberger Vaatdoek'. Ook Gestel had een kampkrant maar daarvan werd de verdere verschijning in januari '43 verboden.
XCGelezen werd er veel, in alle drie de kampen. De Indische gijzelaars brachten uit Buchenwald hun biblietheek van klassieken mee en ook door de anti-verzet-gijzelaars werden geleidelijk vrij omvangrijke bibliotheken opgebouwd. Verscheidene gijzelaars hadden, toen zij opgehaald werden, een of meer boeken in hun koffer gestopt, maar het waren pas de latere zendingen die in Haaren en Gestel echte bibliotheken deden groeien talrijke uitgevers stonden daartoe kosteloos uitgaven uit hun fonds af In Haaren was de Kontmandant'een van de eerste klanten: of we hem ook konden helpen aan een Engels-Duits woordenboek.'!
XCDe humor werd niet vergeten. Er werden geslaagde cabaret-voorstellingen gehouden, Sinterklaas '42 werd luisterrijk gevierd, op Hemelvaartsdag' 43 vond in de tuin van Gestel in de vorm van een touwtrek-wedstrijd de Varsity plaats ('het was uitgezocht Varsity-weer: de regen viel in stromen uit de loodgrijze hemel'ê) en in juni van datzelfde jaar lieten talloze Beekvlietse gijzelaars zich verleiden, in de aula aanwezig te zijn bij de plechtige herdenking van 'de honderdste sterfdag' van 'de Nederlandse musicus Willem Spark', 'een revolutionaire figuur van Britse afkomst', naar wie in Amsterdam de Willemsparkweg zou zijn genoerndê ; in drie lovende toespraken werd Sparks betekenis onderstreept, zelfs werd een z.g. werk van hem uitgevoerd - en een gezelschap muziekkenners zat er eerbiedig zwijgend naar te luisteren.
XCAls 'grotesk' is het verblijf in de Brabantse gijzelaarskampen mede gevoeld vanwege het feit dat aan de gijzelaars geleidelijk een mate van contact met hun gezinnen en andere relaties toegestaan werd waarom andere gevangenen van de bezetter, hadden zij er van geweten, hen fel benijdJ.
1 C. M. Pollmann in p. 141. 2 Ph. Roest in p. 128. 3 In werkelijkheid zo hetend naar de nabijgelegen villabnurt het Willemspark.
zouden hebben. Voorschrift was dat de brieven die de gijzelaars verzonden en ontvingen, de Duitse censuur passeerden, maar men vond in Haaren spoedig de postbode bereid om brieven de kampen uit, resp. binnen te smokkelen. In Haaren haalde de 'legale' post met moeite 80 brieven per dag, terwijl (op een gemiddelde van misschien vier- tot vijfhonderd gijzelaars) soms per dag wel 700 brieven 'illegaal' het kamp verlieten. Ook 'illegale' telegrammen werden door de postbode meegenomen en na elf uur 's avonds kon men, door een eenvoudige omzetting van de telefoonverbinding, ook wel elandestien telefoneren. De postbode te Gestel was al even actief en wanneer op de feestdagen grote zendingen voor de gijzelaars bestemde post in Den Bosch gereedlagen, offerden Bossche postbodes er hun vrije dag voor op om ze naar de kampen te brengen; zij namen dan tegelijk de nodige clandestiene zendingen mee terug.! Op last van de Kommandanten werden overigens alleen de brieven gecensureerd - drukwerk ging ongelezen door. Zo kon Drees in januari '42 aan van der Goes van Naters, toen Indisch gijzelaar in Haaren, rustig de brochure met het program van de (verboden l) SDAP toesturen, 'daarin is geen enkel risico', had van der Goes hem geschreven."
XCIn Haaren zowel als in Gestel hadden de gijzelaars, onder wie zich verscheidene artsen bevonden, een eigen medische dienst. Het was de chef van die dienst in Haaren die er de Kommandant van dit kamp van wist te overtuigen dat het wenselijk was, zieke gijzelaars per auto naar het ziekenhuis in Den Bosch te vervoeren waar zij door specialisten onderzocht konden worden. De bedoeling van die chef was, de betrokken gijzelaars. in de gelegenheid te stellen, in Den Bosch 11Lll familieleden of andere relaties te ontmoeten. Die regeling werkte perfect, met dien verstande dat de meeste gijzelaars die per auto naar Den Bosch vervoerd werden (in die auto werd ook clandestiene post meegenomen"), niets mankeerden. Zij konden dan in Den Bosch samenkomen met hun vrouw of met anderen die allen tijdig van Den Bosch uit door of namens de specialistendie in het comJ.J.
1 Er waren verscheidene wegen om brieven uit 'Beekvliet' te smokkelen; een van die wegen is eind' 42 door een gijzelaar aan de verraden op voorwaarde dat hij in vrijheid gesteld zou worden. Deze verrader is inderdaad medio december '42 ontslagen. 2 Brief, I9 jan. I942, van M. van der Goes van Naters aan W. Drees (Collectie-Drees, map 'Correspondentie-van der Goes van Naters'). 3 'De brieven werden', aldus een van de Haarense medici, dr. M. E. M. Steijns, arts te Utrecht, 'verborgen in de dubbele bodem van een zak waarin onze boter hammen zaten ... Wanneer de zak leeg was, wierpen wij hem weg en dan was er een oude dame die daar quasi wandelde, die de zak opraapte.' (getuige M. E. M. Steijns, dl. IV c, p. 642).
plot zaten, telefonisch of per brief gewaarschuwd waren; die samenkomsten vonden soms in het ziekenhuis maar vaker in hotels of restaurants plaats - de gijzelaars en de hunnen werden 'verwend in alle restaurants, omdat het al heel spoedig bekend was dat één dergenen die mede aan tafel zat, gijzelaar was. Dan was er zelfs in de droogste gelegenheid nog wel een borrel of een goede fles wijn te krijgen."
XCDit systeem werd ook van Gestel uit toegepast. Eén Gestelse gijzelaar ontmoette zelfs eens in Den Bosch alle leden van zijn kegelclub - het is, achteraf gezien, haast onbegrijpelijk dat al deze clandestiene samenkomsten, die (met enkele onderbrekingen) ruim twee jaar lang zijn volgehouden, aan de Duitsers zijn ontgaan." of zagen zij ze in een later stadium, toen zij eigenlijk alle belangstelling voor de gijzelaars verloren hadden, maar door de vingers? De Unterieommandant van 'De Ruwenberg' ging van eind '42 af zo ver dat hij de gijzelaars toestond, eens in de drie maanden drie etmalen thuis door te brengen. Wel werd die regeling spoedig opgeheven maar z.g. bezoeken aan het ziekenhuis in Den Bosch waren ook voor de Indische gijzelaars mogelijk, eerst alleen in ploegverband met Duitse bewaking er bij, later met een pasje dat één dag geldig was, nog later weer met een Duitse militair als begeleider, maar de Unterkommandant, die ook zelf omkoopbaar was, had toen de toezegging gedaan dat er steeds een soldaat zou meegaan die bereid was, tegen betaling van vijf gulden de 'zieke' gijzelaars hun gang te laten gaan. De regeling van het driedaags verlof werd eind '43 hersteld met dien verstande dat toen slechts telkens vier gijzelaars er gebruik van mochten maken.
XCDat de gijzelaars het oorlogsnieuws met extra grote aandacht volgden, spreekt vanzelf. Zij waren daartoe niet op de z.g. legale pers aangewezen ook diverse naar binnen gesmokkelde illegale bladen en Engelse luchtpamfletten werden in de kampen van hand tot hand doorgegeven. In HaarenJ.
1 M. E. M. Steijns in p. ISO. 2 Eens was een vrouw van een Gestelse gijzelaar zo onvoorzichtig, aan de in Den Haag te schrijven dat haar man die ze, schreef ze, in Den Bosch ontmoet had, er zo slecht uitzag; kon hij niet in vrijheid gesteld worden? De van Gestel werd onmiddellijk gewaarschuwd, maar de kampleiding redde zich uit de moeilijk heden door te beweren dat die clandestiene bezoeken uitsluitend onder de voor ganger van de mogelijk waren geweest.
kon voorts een van de gijzelaars, gewaarschuwd door een van de politieke gevangenen uit Amersfoort die als corveeër dienst deed in de Untersuchungs gefängnis welke de Sicherheitspolizei in de zomer van '42 in het Grootseminarie was gaan inrichten', dagelijks gebruik maken van een radiotoestel dat in het magazijn van het Grootseminarie achtergelaten was; uit Den Bosch kreeg men in Haaren voorts elandestien een door de journalist Louis van Bunge samengesteld en getypt overzicht toegezonden van het BBC-nieuws - het werd dagelijks het gebouw binnengesmokkeld (dit werd eind' 42 ontdekt en van Bunge werd toen gearresteerd). Al deze en dergelijke berichten uit door de Duitsers verboden bronnen werden mondeling doorgegeven.
XCIn Gestel kreeg men, schijnt het, het eerste eigen radiotoestel pas in oktober '43 - ir. Frits Philips die, na zijn arrestatie wegens de April-Meistakingen, eerst een tijd in Haaren en vervolgens in Gestel opgesloten zat, wist na zijn vrijlating het toestel toe te spelen aan mr. Einthoven; deze verborg het en luisterde nadien minstens één keer per dag naar de BBC,'een bezigheid die me', zo schreef hij later, 'ongelooflijk geholpen heeft de tijd door te komen.P
XCBinthoven was het ook die, vrijwel onmiddellijk na zijn internering, d.w.z. in mei '42 (hij behoorde in tegenstelling tot Homan en de Quay tot de eerste groep anti-verzet-gijzelaars), zich rekenschap ging geven van de vraag of de gijzelaars iets konden doen om hun leven te beschermen. Hij legde daartoe via tussenpersonen contacten met de OD en er werd een plan opgesteld om, als dat nodig was (bijvoorbeeld wanneer de gijzelaars op zekere dag afgevoerd zouden worden), daadwerkelijk van buiten af te kunnen ingrijpen. Dat dit een effectief ingrijpen zou zijn geweest, dunkt ons twijfelachtig (de OD en de illegaliteit in het algemeen bezaten nauwelijks wapens) - in elk geval werden uit 'Beekvliet' alle inlichtingen die voor dat mogelijk ingrijpen een basis zouden kunnen vormen, aan de OD doorgegeven. Einthoven organiseerde voorts een veiligheidsdienst die een eventueel optreden-van-buiten-af van binnen uit zou kunnen ondersteunen, maar daartoe kon men over niet veel meer 'wapens' beschikken dan de bijlen van de brandweerploeg in 'Beekvliet', 'Ontsnappen, dat wisten we allen, was', zo schreef hij later, 'technisch mogelijk' (zelfs in het geheel geen feitelijk probleem voor diegenen die naar Den Bosch mochten gaan of een
1 Die corvéeploeg bestond uit in '41 preventief gearresteerde communisten ('gijze laars' volgens de Duitsers). Zulk een corvéeploeg stond ook aan de van 'Beekvliet' ter beschikking. tL. Einthoven: (1974), p. 152.
driedaags verlof kregen) 'maar aangezien niemand kon bevroeden, welke ellendige gevolgen dat voor de achterblijvende lotgenoten zou hebben, ontvluchtte men niet. Een uitstekend staaltje van gemeenschapszin', aldus Einthoven, 'want menigeen zal naar de vrijheid gehunkerd hebben."
XCInderdaad, wie van de gijzelaars zich er rekenschap van gaf, zal wel beseft hebben dat slechts één vorm van ontvluchting verantwoord was: een collectieve ontvluchting waarbij dan uiteraard ook de buiten de kampen onmiddellijk te bieden hulp deugdelijk voorbereid moest zijn; zulk een gemeenschappelijke verzetsdaad is, voorzover ons bekend, nimmer serieus overwogen - zij zou, ook toen allen die zestig jaar of ouder waren, in vrijheid waren gesteld, al met het oog op de tamelijk hoge gemiddelde leeftijd der resterende gijzelaars: omstreeks vijf-en-veertig jaar, moeilijk uitvoerbaar zijn geweest. Vermeld zij wèl dat in september '44 tijdens het transport van 'Beekvliet' en 'De Ruwenberg naar het concentratiekamp Vught acht gijzelaars ontsnapt zijn; ook Einthoven heeft toen kunnen ontsnappen nadat hij zich eerst in 'Beekvliet' verborgen had - hij nam toen blijkbaar aan dat hieruit geen represailles zouden voortvloeien.
XC'Menigeen zal naar de vrijheid gehunkerd hebben', schreef Einthoven. Maar gold dat niet voor alle gijzelaars, zelfs voor diegenen, 'meerdere', van wie de zenuwarts van Schelven schreef dat zij 'het verblijf in het kamp als een bevrijding voelen omdat het hen verlost van een ondragclijke verhouding thuis'?2 Men zat tenslotte gevangen en bevond zich in de macht van een vijand die, niet ten onrechte, voor even onberekenbaar als meedogenloos gehouden werd. Voorzover men in harmonische verhoudingen geleefd had, leed men onder de scheiding van allen die men lief had, en werd men ook vaak gekweld door zorgen om hun bestaan, waarvan de financiële nog de minste waren.ê Zeker, die scheiding was niet absoluut: er was briefverkeer mogelijk, 'legaal' (met onderbrekingen) en 'illegaal', veel
1 L. Einthoven in p. 287. 2 Th. van Schel ven: p. 106. a Daar kon men bovendien iets aan doen. In Haaren werd een onderling hulpfonds gevormd dat in totaal ruim f 23 000 aan inkomsten kreeg en waaruit ruim twintig gezinnen van gijzelaars gesteund werden. Voor een overeenkomstig fonds in 'Beekvliet' was eind '42 f 38000 bijeengebracht en daar kwamen tot in de zomer van '44 nog eens ruim f 70 000 bij; hoeveel gezinnen uit het Beekvlietse fonds gesteund zijn, is niet bekend.
gijzelaars prefiteerden van het samenzijn in Den Bosch, sommige Indische gijzelaars ook van het driedaags verlof, en voor allen gold een nogal grillig toegepaste bezoekregeling in de kampen (daar was dan steeds een Duitser bij), maar op deze vormen van contact werd geheel verschillend gereageerd: na een ontmoeting binnen of buiten het kamp konden sommigen zich gemakkelijker schikken in het gijzelaarsbestaan, anderen juist veel moeilijker. 'Het is blijkbaar een kwestie van karakter', constateerde van Schelven die zelf zijn vrouw nooit liet overkomen: 'zij zou nog meer vertwijfeld zijn dan ik naderhand.'!
XCBezoekers mochten nooit de gijzelaars-verblijven betreden, maar in oktober '42 werd in 'Beekvliet' het zoontje van een Zeeuwse predikant dat met zijn moeder meegekomen was, die verblijven binnengesmokkeld. 'Het is', noteerde Peereboom,
XC'een aardige jongen van een jaar of twaalf. Wij lopen te hoop om hem te zien. Hij is een bezienswaardigheid. Het is vele maanden geleden sinds wij een kind hebben aanschouwd. De gedachte doet pijn, maar wij spreken haar niet uit. Wij glimlachen witjes tegen elkaar als wij zeggen: 'Heb je het al gezien? Er is een kind!' Iedereen wil vriendelijk tegen hem zijn en vraagt hem hoe oud hij is, waar hij op school gaat, in welke klas hij zit, hoe hij het hier wel vindt. 'Gewoon', zegt de jongen verlegen. Hij begrijpt van de wonderlijke belangstelling voor zijn persoontje niets en voelt zich slecht op zijn gemak. Er komen mannen van andere blokken toesnellen om de merkwaardigheid ook te zien. Hij voelt zich kennelijk steeds onbehagelijker. Ik denk dat hij blij is als de beproeving is afgelopen.'2
XCDaarbij bedenke men dat de mannen die door het zien van dat ene kind zo geroerd waren, pas vijf maanden in gijzeling zaten - een situatie die voor een deel hunner nog bijna twee jaar zou voortduren. En hoefde men, om schrijnend gemis te voelen, een kind te zien? 'Niets dan de stem van een kind op de weg / is genoeg om volkomen gevangen te zijn', dichtte Anton van Duinkerken in een van zijn treffendste 'Verzen uit St. Michielsgestel' 'Wat baat het, van kindren en vrijheid te dromen terwijl men toch vruchteloos tuurt om achter de heesters een glimp te betrappen van 't leven? - Gevangenschap duurt niet korter walmeer men zijn eigen geluk zoekt -.Th. van Schelven:p.2Peereboom:
1 56. R. p.89.
Wij zijn meer dan zeshonderd man. Een kind op de weg heeft gelachen. Wij hoorden 't en elk werd er eenzamer van.'!
XCEr waren er die het opgesloten-zijn eigenlijk geen dag verdroegen. Zo zag men in Haaren in juli '42 niet zonder medelijden de grote revue-kunstenaar Johan Buziau 'nooit anders dan sjagrijnig' en eenzaam in een dikke winterjas ronddwalen, korte tijd slechts (hij werd spoedig vrijgelaten)." 'Het hangt blijkbaar van het karaktertype af', was opnieuw de conclusie van van Schelven, 'hoe men op deze opsluiting reageert. Gevoelige mensen zie ik hier tot wanhoopsbuien vervallen, waarin men ze bewaken moet. Meer harde naturen zetten zich schrap en gaan er tegen in.' En deze waarnemer vervolgde:
XC'Altijd valt mij weer op, hoe weinig samenhang er bestaat tussen al die mensen hier. Waren wij een groep politieke gevangenen, dan zou dezelfde actie ons samenbinden en een gemeenschappelijk verzet ons verenigen. We zouden ons hier-zijn ondervinden als een tegenzet van de bezetters tegen onze gemeenschappelijke actie. Maar bij ons is alles heterogeen, wij denken en doen allen verschillend.P
XCDeze passage dunkt ons te algemeen gesteld. Er zijn niet zo weinig gijzelaars geweest, die hun gijzeling wel degelijk ervaren hebben als 'een tegenzet van de bezetters' tegen een 'gemeenschappelijke actie', d.w.z. tegen de weerstand waarop de Duitsers in Nederland gestuit waren - gijzelaars dus die hun gijzeling als begrijpelijk beschouwd hebben. Erkend kan overigens worden dat zij anderen wellicht eerder getroffen heeft als een zinloze plagerij. Intussen zullen er ook onder die eersten, de meer positief ingestelden, wel velen geweest zijn die bij tijd en wijle zwaar geleden hebben onder beproevingen zoals ze door van Schelven met zuiverheid, zij het wellicht ietwat persoonlijk, beschreven zijn:
XC'Wat een verschrikking en een kwelling is het, nooit ook maar een onderdeel van een seconde alléén te kunnen zijn! Altijd hoor je de lichaamsgeluiden van de anderen in dezelfde kooi, ook in de stilste nacht, altijd ruikje hen, altijd snak je naar die miljoenen kubieke meters frisse lucht aan de andere kant van die vervloekte muren, waar ruimte genoeg is voor elkeen, maar waarvan de machthebbers je uitsluiten. Hoe zoet is de buitenlucht, hoe weldadig is de ruimte, de rust en de stilte, waar je van droomt.Anton van Duinkerken:p.Leenderts:p.Th. van Schelven:
1 (z.j.), 14-15. 2 H. 55. S p. 57-58.
XCZo voelt men in gevangenschap zijn leven wegsiepelen, men is verstrooid, somber, grimmig, zwijgzaam, of juist geforceerd uitgelaten. Onder alle gesprekken door is er de ondergrond van de droevige stemming, de heimelijke, altijd knagende kwelling. De vrijheid wordt tot een obsessie,tot een idéefixe, en vervult je hele wezen als een onuitsprekelijk verlangen. Het voortdurend bewaakt worden en de opgedrongen vreemde wil zijn altijd moeilijk te verdragen, bij regen en bij zonneschijn, bij dag en bij nacht, maar speciaaleen helle zonnedag maakt de tegenstelling nog scherper tussen de wereld van nu en die van vroeger. Je zucht dan nog dieper dan anders, als zou je de vrije lucht daar in de verte naar je toe willen zuigen en ongestoord willen inademen. De treurigste tijd van de dag is het avond-uur, je voelt je dan zwoel, stikkerig, de wildste fantasieën over verleden en toekomst gaan door je hoofd als in een film. Speciaal de zondagavonden zijn moeilijk. Je weet, dat nu daarbuiten de wereld feestelijk is. Het is haast niet te vatten, dat je het niet nog eens over kunt doen, dat het leven niet herroepen kan worden'v=neen, het vergleed, maand na maand - vergleed, hoe actief men ook was, toch eigenlijk in dadeloosheid. Scherp werd die paradox door Schermerhorn uitgedrukt die, aldus later Buskes," 'toen men hem vroeg, hoe het in Gestel was, antwoordde: 'Wij hebben er ons nooit verveeld, alleen was het er stomvervelend.' '3 Hiermee hing samen dat de activiteit die binnen de kampen ontplooid werd, (zo voelden althans velen het) een ietwat onnatuurlijk, een geforceerd karakter droeg. 'Veel is opgeschroefd in het geestelijk leven der gijzelaars', noteerde Peereboom.
XC'Niet in het godsdienstig leven. Dat is echt. De nood doet velen bidden, die het vroeger nalieten ... Maar in de jacht op ke1111Îs, het draven naar cursussen en voordrachten, zoals sommigen dat met hardnekkigheid volhouden, voelt ge onrust. Zij zoeken tijdvulling niet alleen, maar vooral andere gedachten. Zij moeten iets verdringen. Zij zijn vaak opgewekt, maar steeds gespatmen ... Het is een wonderlijke universiteit, die van 'Beekvliet' . Zij kent te veel studie en te weinig rust,"
XCVerdrongen werd alle verdriet en werden alle zorgen, verdrongen werd vooral de angst. Als groep klampten de gijzelaars zich dan ook aan hetzelfde geforceerde optimisme vast waar het overgrote deel van het NederlandseA.v., p. J.]. Buskes:p.Dat gezegde deed al in Gestel de ronde, ook bij anderen. Peereboom geeft de volgende dialoog weer: 'Hoe vind je het hier?' 'Het is vervelend, maar ik verveelme niet.'Peereboom:p.A.v., p.
1 87-88. (1959), 198. 3 (R. 31).
volk het, als elk ander bezet volk, eenvoudig niet buiten stellen kon. Een elite van bij uitstek ontwikkelden werd in mei' 42 in 'Beekvliet' opgesloten en in de herfst tekende Peereboom aan:
XC'zeldzaam zijn de pessimisten die menen dat er met Kerstmis nog geen vrede zal zijn, heel zeldzaam die bijzonder zwartgalligen die zeggen dat het nog wel de winter zal duren met die oorlog.
XCWij maken anderen en onszelf wat wijs. Ik weet dat ik het doe. Bij rustig nadenken moeten we wel tot de slotsom komen, dat het einde van de oorlog nog volstrekt niet in zicht is."
XCBij sommigen kon dat optimisme bij tijd en wijle in een even irreëel pessimisme omslaan. 'De eerste drie jaar', zo schreef van der Goes van Naters in februari' 44 aan Drees, 'durf ik niet op het einde hopen; dat deze tijd ooit nog is in te halen, heb ik ook al uit mijn hoofd gezet!'2
XCMisschien is deze uitlating van van der Goes van Naters (een man met een zonnige natuur maar die bitter leed onder het gemis van het huwelijksen liefdeleven) een aanwijzing dat wij oog moeten hebben voor de variatie welke zich voordeed in wat men' de grondstemming' in de gijzelaarskampen zou kunnen noemen. Onder de anti-verzet-gijzelaars was die grondstemming in '42 van een opgewektheid die, hoe opgeschroefd ze ook was, toch als echt ervaren werd; die opgewektheid tilde ook de groep van de Indische gijzelaars, van wie veruit de meesten sinds juli of oktober '40 opgesloten zaten, ietwat omhoog. In 'De Ruwenberg zakte de Indische groep (althans die indruk maakte ze op de Gestelse) in de loop van '43 steeds verder weg, tot tenslotte een toestand bereikt was die in het Gedenkboek der Gestelse gijzelaars beschreven is, vermoedelijk ietwat overdreven, als 'volkomen apathie'," Ook de Gestelse groep dreigde apathisch te worden; de kampleiding, met Schermerhorn aan het hoofd, gaf zich grote moeite om het moreel te schragen. Maar de oorlog duurde zo lang, zo eindeloos lang! Te bedenken valt ook dat het vertrek van telkens nieuwe groepen die vrijgelaten werden, de situatie voor de achterblijvenden aan de ene kant misschien wel gemakkelijker maakte ('straks komen wij aan de beurt'), maar aan de andere kant, los nog van de jaloezie, moeilijker ('komen wij nog wel aan de beurt?'). In de winter van '43 op '44 was de grondstemming
1 A.v., p. 47. 2 Brief, 12 febr. 1944, van M. van der Goes van Naters aan W. Drees (Collectie-Drees, map 'Correspondentie-van der Goes van Naters'). 3 M. F. F. A. de Nerée van Babberich in p. 52.
in 'Beekvliet' er een van 'lauwe berusting'! - pas toen de lente kwam (algemeen rekende men er op dat zij de lang-verbeide Geallieerde invasie zou brengen), werden velen weer veerkrachtiger. Toch duurde het na de invasie (6 juni '44) nog drie volle maanden voor alle gijzelaars, op vijftien na, in vrijheid gesteld werden, sommigen na omstreeks twee, maar anderen na bijna vier jaar gevangenschap.
XCTer afsluiting van dit hoofdstuk willen wij er op wijzen dat de indruk welke hier en daar in bezet gebied, maar vooral bij instanties van de regering te Londen bestond, als hadden de gijzelaars in de Brabantse kampen een bij uitstek hard bestaan (vandaar ook de spontane hulp die in de vorm van zendingen levensmiddelen uit alle delen des lands aan die gijzelaars geboden werd), niet in overeenstemming is geweest met de feiten. Diegenen onder de gijzelaars die enige afstand konden nemen van hun levensomstandigheden, hoe moeilijk en vooral op den duur deprimerend deze ook waren, wisten dat ook wel: zij wisten dat andere groepen Nederlanders een veel zwaarder lot te torsen hadden dan zijzelf. Schermerhorn, kampleider in 'Beekvliet', was zich dat scherp bewust. Toen hij bij de jaarwisseling van '42 op '43 kort na middernacht alle in 'Beekvliet' aanwezige gijzelaars toesprak, herdacht hij eerst de vijf die in het verstreken jaar op IS augustus en de drie die op 16 oktober gefusilleerd waren, maar vervolgens, aldus het verslag van een gijzelaar, 'voert hij ons mee naar hen die zo heel veel meer te verduren hebben dan wij, in gevangenissen en concentratiekampen.f
XCOf deze vingerwijzing nodig was, kunnen wij niet beoordelen. Juist was zij zonder twijfel.
XCA.v., p. 53. 2 H. Götzen in Gedenkboek Gijzelaars 'Beekvliet', p. I20.
XCAls 'politische Häftlinge' ('politieke gevangenen') golden in Duitsland louter diegenen die deel uitmaakten van wat men de politieke c.q. religieuze oppositie zou kunnen noemen: communisten, socialisten, leden van andere politieke groeperingen die tegen het nationaal-socialisme gekant waren, en protestanten of katholieken die binnen hun kerkelijke formaties van antinationaal-socialistische opvattingen getuigd hadden; de Jehova's Getuigen ('Bibelforscher') sloten daarbij aan, maar werden door de Sicherheitspolizei als een aparte kategorie tegenstanders beschouwd. In Duitsland arresteerde de Sicherheitspolizei evenwelniet a.lleen 'politieke' tegenstanders en Jehova's Getuigen, maar ook Joden die de voor hen geldende bepalingen overtreden hadden, mannelijke homosexuelen, personen die zich negatief over het nationaal-socialisme of over leidende figuren in partij en staat uitgelaten hadden, personen die tegen de regels van de oorlogseconomie gezondigd hadden of die niet met de vereiste regelmaat aan het werk waren gebleven, personen die sexuele omgang hadden gehad met Poolse c.q. Russische arbeiders of arbeidsters dan wel met krijgsgevangenen, en tenslotte personen die (zie Tabel II op pag. 41) 'normale' criminele delicten dan wel 'andere delicten'('sonstige Delikte') hadden gepleegd; tot die 'andere delicten' behoorden bijvoorbeeld het luisteren naar de BBC of een andere verboden zender, het doorgeven van Geallieerde luchtpamfletten en het uiten van twijfel aan Duitslands kansen om de oorlog te winnen - drie 'delicten' waarop maximaal de doodstraf stond.
XCWij willen, wat ons land betreft, de term 'politieke gevangenen' een ruimere inhoud geven dan de Sicherheitspolizei deed: wij laten er a.llen onder va.llen die, los van de vraag of zij tot een bepaalde politieke of godsdienstige groepering behoorden, op grond van daden die van een anti-Duitse gezindheid blijk gaven, hun vrijheid verloren.' Er waren evenwel ook Nederlanders die om heel andere redenen door de Duitsers opgesloten werden: bijvoor
1 In aansluiting op de begripsbepalingen waartoe wij in de paragraaf'Verzet en illegaliteit' in hoofdstuk 8 van deel 7 kwamen, zouden wij eigenlijk van 'verzets gevangenen' moeten spreken - 'politieke gevangenen' is evenwel een historisch begrip geworden: voor ons een reden om er geen afstand van te doen.
beeld omdat zij diefstal gepleegd hadden ten nadele van de Wehrmacht of van andere Duitse instanties, of omdat zij zich op grote schaal aan zwarte handel of elandestien slachten schuldig hadden gemaakt - men zou van 'economische gevangenen' kunnen spreken.
XCWanneer wij nu in dit hoofdstuk over de Duitse vervolgingsen berechtingsapparaten gaan schrijven, zal blijken dat die apparaten zich gelijkelijk tegen beide groepen keerden; beide groepen kwamen ook in de regel in dezelfde gevangenissen en concentratiekampen terecht en werden, voorzover zij berecht werden, grotendeels door dezelfde Duitse instanties in staat van beschuldiging gesteld en gevonnist. Toch willen wij 'politieke gevangenen' als titel boven dit hoofdstuk handhaven: wij zullen het namelijk in hoofdzaak hebben over hïin behandeling en hûn reacties, zij het dat wij impliciet ook veel over de 'economische gevangenen' zullen meedelen, van wie overigens (voorzover wij weten) geen enkele er toe is overgegaan, zijn herinneringen op schrift te stellen. Wij zullen in dit hoofdstuk óók beschrijven wat de ervaringen van beide groepen waren, voorzover zij, na veroordeeld te zijn, in gevangenissen in Duitsland belandden. Daarbij valt evenwel te bedenken dat talrijke politieke gevangenen (alsook economische, wier zaak door de Duitsers afgedaan werd) niet in staat van beschuldiging gesteld en berecht werden maar zonder enig vonnis in Duitse concentratiekampen werden opgesloten: in kampen in Nederland of in kampen in Duitsland (of eerst in de eerste en daarna in de tweede). Over het lot der gevangenen in die concentratiekampen handelen de beide volgende hoofdstukken - dit hoofdstuk is dus slechts een van de drie waarin de lotgevallen van de politieke gevangenen aan de orde komen en dan speciaal van de illegale werkers onder hen die het als groep veruit het zwaarst hebben gehad.
XCDe Sicherheitspolizei was niet het enige Duitse apparaat dat in bezet Nederland actieve tegenstanders' van het Naziregime of personen die anderszins in overtreding waren, opspoorde en arresteerde. Zoals wij reeds in deel 4
1 'Tegenstanders' - wij gebruiken het meervoud van een mannelijk begrip en zullen ook in het vervolg van dit deel, wanneer wij over de politieke gevangenen of illegale werkers als collectiviteit schrijven, een mannelijk meervoud gebruiken. In al die gevallen gelieve de lezer te bedenken dat zich onder die groepen talrijke vrouwen bevonden hebben.
(hoofdstuk 2, in de paragraaf 'Het onderdrukkingsapparaat') uiteenzetten, opereerden naast de Sicherheitspolizei het Devisenschutzkommando en de Abwehr (deze laatste met de bijbehorende recherche: de Geheime Feldpolizei). Het Devisenschutzhommando speurde naar overtreders van de geldende deviezenbepalingen en de Abwehr bestreed de spionage, de 'pilotenhulp' en het werk van de geheime agenten, zulks in samenwerking met de Sicher heitspolizei voorzover deze bij haar algemene bestrijding van de illegaliteit op groeperingen stuitte die op de gebieden van spionage en 'pilotenhulp' actief waren. Bij tijd en wijle werd evenwel tegen Nederlanders ook opgetreden door de Feldgendarmerie (de Duitse militaire politie) die nogal eens betrokken was bij het controleren van persoonsbewijzen; vooral bij grote acties (razzia's en het optreden tegen demonstranten en stakers) werd ook de Ordnungspolizei, de 'Grüne Polizei', ingeschakeld, soms ook de Waffen-SS, en van de herfst van '44 af de Wehrmacht.
XCNaast de Duitse politie-organen was er de Nederlandse politie. Haar werd, zoals wij eveneens reeds in deel a uiteenzetten (hoofdstuk IS, in de paragraaf 'Beleid van de politie'), in '40 en begin' 41 uitdrukkelijk door haar Nederlandse superieuren voorgeschreven dat zij alle gevallen van tegen de bezettende overheid gerichte actie aan de Sicherheitspolizei moest doorgeven voor het centraliseren van de gegevens werd toen zelfs een apart, onder de Amsterdamse procureur-generaal mr. dr. J. A. van Thiel ressorterend bureau opgericht, hetwelk evenwel in maart' 41 door Lages, hoofd van de Aussel1 stelle der Sicherheitspolizei und des SD in Amsterdam, opgeheven werd. Dat laatste betekende niet dat de Nederlandse politie nadien geen activiteit meer mocht ontplooien die de bezetter te stade kwam. Speciaal bij het uitvoeren van grote arrestarie-acties en bij het uit hun woningen halen van Joden (en, in mei '44, van enkele honderden Zigeuners) werd steeds de Nederlandse politie ingeschakeld. Talrijke Nederlandse politiekrachten verrichtten deze en dergelijke taken met grote weerzin, hetgeen uiteraard aan de bezetter niet onbekend bleef; hij vormde dan ook in de loop van '41-'42 vooral in de grote stedelijke korpsen aparte formaties (de 'foute kernen', zoals wij ze genoemd hebben), hoofdzakelijk bestaande uit NSB'ers en andere proDuitse elementen. Die 'foute kernen' bewezen hem uit volle overtuiging handen spandiensten. Een aantal van hun leden werd zelfs rechtstreeks onder functionarissen van de Sicherheitspolizei geplaatst: zij kenden het Nederlandse milieu veel beter dan de Duitsers en hun medewerking werd door de Sicherheitspolizei als onontbeerlijk beschouwd. Vermeld zij overigens dat ook niet-Teute' politiemannen de Sicherheitspolizei belangrijke diensten bleven bewijzen - wij herinneren slechts aan de medewerking welke de Haagse en de Rotterdarnse politie eind '42-begin '43 verleenden bij het
oprollen van de Nederlandse Volksmilitie. Vooral evenwel na de AprilMeistakingen van '43 nam het passieve verzet bij de Nederlandse korpsen toe, eind' 43-begin '44 werden er zelfs op een totaal van ca. twintigduizend politiemannen: staatspolitie (zoals zij toen heette) èn marechaussee, per maand drie- tot vijfhonderd wegens onbetrouwbaarheid ontslagen.
XCHoeveel Nederlanders in totaal door of in opdracht van Duitse instanties tijdens de bezetting gearresteerd zijn, weten wij niet. Omtrent het Devisen schutzlsommando (dat vooral actief was tegen Joden die geldswaarden achtergehouden hadden) en omtrent de Abwehr ontbreken alle cijfers; de Abwehr heeft overigens na de eerste acties die zich tegen personen richtten die vóór de Duitse invasie spionage tegen Duitsland bedreven hadden, stellig nog vele honderden gearresteerd. Van de Sicherheitspolizei kennen wij slechts het precieze aantal arrestanten in het jaar' 42: tienduizendnegen-en-zestig, en dat cijfer moeten wij zo interpreteren dat het louter op diegenen sloeg die wegens politieke of criminele delicten op last van de Sicherheitspolizei van hun vrijheid beroofd waren (de ter deportatie opgehaalde Joden vielen er buiten). Extrapoleren wij dat cijfer met betrekking tot de overige bezettingsjaren, dan is, mede in het licht van enkele andersoortige gegevens, misschien de schatting verantwoord dat het totaal-aantal arrestanten van de Sicherheitspolizei van de orde van grootte van zestigduizend is geweest.'
XCDat deze Sicherheitspolizei haar taak over het algemeen fanatiek en meedogenloos uitvoerde, is in vorige delen al gebleken en zal bij uitstek in dit deel opnieuw blijken - overigens óók in deel 10, want speciaal in de laatste bezettingswinter heeft de Sicherheitspolizei, versterkt met uit België gevluchte 'SD'-ers, een ware terreur tegen de illegaliteit ontketend. Wat de periode tot september' 44 betreft, mag misschien gezegd worden dat van de zes Aussert stellen der Sicherheitspolizei und des SD die het land kende: Amsterdam, Rotterdam, Groningen, Arnhem, Den Bosch en Maastricht (in Den Haag nam het bureau van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD de functie van Aussenstelle waar) alleen de Aussenstellen te Arnhem en Den Bosch zich enige matiging plachten op te leggen. In de overige Aussenstellen werd deUntersuchungshilftlinge
1 Bij een totaal van 10 069 arrestanten in het jaar' 42 waren er op 8 november' 42 7 277 arrestanten die voor de in gevangen zaten. Per 10 december '40 resp. 16 november '41 waren er 645 resp. 3 338 van die daarmee corresponderen wellicht in resp. '41 I 000 resp. 4 500 arrestanten. Eind december' 43, resp. eind december' 44 waren er naar schatting II 000, resp. 18 000 van de en hiermee zouden in '43 IS 000, in '44 24 000 arrestanten kunnen corresponderen. Wij schatten tenslotte dat de in de maanden januari t.e.m. april '45 nog eens 4 000 personen gearresteerd heeft.
toon door fanatieke Nazi's aangegeven en daar waar de chef persoonlijk minder fanatiek was (men kan aan Groningen denken waar B. G. Haase aan het hoofd van de Aussenstelle stond), was het een van zijn ondergeschikten (in Groningen de beruchte R. W. Lehnhoff) die aan de gehele staf de door de Haagse superieuren gevergde 'hardheid' oplegde.
XCOnder die superieuren nam het hoofd van de Abteilung IV (Gegner bekämpfung) van de staf van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD de centrale plaats in: dat was, sinds begin '41, SS-Sturmbannführer en Regierungerat Erich Deppner, 'een Nazi in hart en nieren', aldus een Nederlandse politieman die hem goed gekend heeft.' Wel waren er op lagere plaatsen in het apparaat vooral in '44 en '45 enkele functionarissen die, kennelijk rekening houdend met de waarschijnlijkheid van Duitslands nederlaag, met matiging optraden", of zelfs, als de Duitser H. C. C. Blumenthal in Amsterdam (hoofd van de Sicherheitsdienst in de provincies NoordHolland en Utrecht), af en toe waarschuwingen doorgaven aan de illegaliteit, maar dit waren hoge uitzonderingen. En wat het feit betreft dat sommige functionarissen (onder hen twee van Deppners medewerkers die nauw bij het Englandspie! betrokken waren: J. Schreieder en H. K. O. Haubrock) zich persoonlijk van het mishandelen van arrestanten onthielden: dat paste geheel in het Duitse systeem. De 'SD' had niet alleen ranselaars nodig maar ook medewerkers die, met 'redelijkheid' optredend, een maximum aan bekentenissen uit de arrestanten wisten te krijgen.
XCOnmiddellijk na de Duitse invasie begon zij met het arresteren van meer dan honderd illegaalons land binnengekomen Duitse emigranten en van Nederlanders die in de vooroorlogse jaren of in de neutraliteitsperiode contact hadden gehad met oppositionele kringen in Duitsland. In september ,40 vond nog een aparte actie plaats tegen functionarissen en leden van de Kommunistische Partei Deutschlands die in ons land een schuilplaats gevonden hadden. Toen waren evenwel ook al tal van andere acties van de Sicherheits polizei uitgevoerd. Zo bleef het doorgaan: geen vorm van verzet of van illegaal werk is er geweest (wij hebben ze in ons vorige deel in hoofdstuk 8 opgesomd, in de paragrafen 'Verzet en illegaliteit' en 'illegale werkers') die niet met talrijke arrestaties gepaard is gegaan.
XCGearresteerd zijn demonstranten op verjaardagen van leden van het koninklijk huis, personen die (in '40 en '41 kwam dat vaak voor) nationale 'symbolen' gedragen, en personen die aan de drie grote stakingen deelgenomen hadden: de Februaristaking van '41, de April-Meistakingen van '43 en de op 17 september' 44 afgekondigde Spoorwegstaking.
XCGearresteerd zijn tallozen die zich, elk op hun wijze, tegen de gelijkschakelingspolitiek van de bezetter verzet hadden: bestuurs- en kaderleden van de democratische politieke partijen, van de Nederlandse Unie, van de vakbonden, soms ook van de protestantse schoolbesturen, en voorts predikanten en geestelijken die in het openbaar van hun weerzin jegens het nationaal-socialisme getuigd hadden, alsmede Jehova's Getuigen.'
XCGearresteerd zijn jongeren die geweigerd hadden hun arbeidsdienstplicht na te komen, studenten die de loyaliteitsverklaring niet hadden willen afleggen, en gewone burgers die hun radiotoestel niet ingeleverd hadden.
XCGearresteerd zijn (maar slechts in weinige gevallen) voormannen van het bedrijfsleven die tegen de excessieve exploitatie van Nederland protest hadden aangetekend, en talloze andere vooraanstaanden uit de samenleving wier anti-Duitse gezindheid aan de bezetter bekend was (uit hun rijen werden de groepen gijzelaars gevormd die wij in het vorige hoofdstuk behandelden).
XCGearresteerd zijn personen die daden van geweld tegen individuele Duitsers bedreven hadden, die in het bezit waren van wapens, munitie en explosieven, die naar verboden zenders hadden geluisterd, die voor verboden politieke partijen werkzaam waren geweest, die illegale publikaties21
1 Volgens de groep zelf zijn in ons land ruim vijfhonderd Jehova's Getuigen gearresteerd van wie ruim honderd in de concentratiekampen omgekomen zijn.
onder zich hadden, of die de Z.g. spertijd hadden overtreden dan wel verboden gebied betreden hadden.
XCGearresteerd zijn deelnemers aan het illegale werk in al zijn talrijke manifestaties: de geheime activiteit van de kerken, van de protestantse scholen, van de hoogleraren, de studenten en de artsen, van de 'politieke' comités, van de Ordedienst en overeenkomstige organisaties.
XCGearresteerd zijn personen die betrokken waren bij de illegale pers en de illegale bellettrie, bij de spionage, de sabotage, de 'pilotenhulp', de hulp aan onderduikers, het falsificatiewerk, de activiteit van de illegale CPN, van enkele revolutionair-socialistische formaties, van vier illegale organisaties met een 'algemene' taak (de TD-groep, het Nationaal Comité van Verzet, de Centrale Inlichtingendienst en het Nationaal Steunfonds) en van de Binnenlandse Strijdkrachten.
XCGearresteerd zijn voorts 'individuele' saboteurs, al of niet ondergedoken 'weigeraars' van de arbeidsinzet en 'contractbrekers' , personen die geweigerd hadden te 'spitten' voor de Wehrmacht, Joodse onderduikers C.q. Joden die in andere opzichten de voor hen geldende bepalingen overtreden hadden, personen die onderduikers gehuisvest hadden, en allen wier poging, het land illegaal te verlaten, mislukt was.!
XCNog zijn wij er niet. Gearresteerd door of in opdracht van de bezetter zijn óók (wij komen nu tot de 'economische gevangenen') tallozen die diefstal ten nadele van een Duitse instantie bedreven hadden (veelal was dat de Wehrmacht) of die zich schuldig hadden gemaakt aan grootscheepse diefstal van distributiebescheiden of aan grootscheepse zwarte handel dan wel aan het elandestien slachten van een groot aantal stuks vee of varkens. 2
XCGelijk gezegd: hoeveel personen in totaal om al deze redenen gearresteerd zijn, weten wij niet. De orde van grootte van het totaal-aantal arrestanten van de Sicherheitspolizei gaven wij eerder aan als zestigduizend - hiervan heeft, zo vermoeden wij, een kwart uit illegale werkers bestaan: vijftien
1 Aan de vielen in de eerste twee bezettingsjaren bijna honderdtwintig Engelandvaarders in handen, nadien tot eind '43 nog enkele tientallen. 2 Deze delinquenten moesten sinds de herfst van '41 via de Rijksrecherchecentrale aan de overgedragen worden, nl. aan het z.g. dat aan die centrale toegevoegd was. Dat was bijvoorbeeld voorgeschreven wan neer één persoon (of meerdere personen tezamen) bij één gelegenheid meer dan IQ stuks vee elandestien geslacht hadden. Nadien werden die zaken door Nederlandse instanties die er mee te maken hadden (de Centrale Crisis-Controle-Dienst en de parketten van de economische rechters), vaak in verschillende zaken gesplitst zodat het cijfer boven de 10 in geen enkel proces-verbaal voorkwam. Hoe frequent deze vorm van verzet toegepast is, weten wij niet.
duizend. Zowel in de gevangenissen als in de concentratiekampen in ons land vormden de illegale werkers dus slechts een minderheid.
XCVergelijken wij nu de kategorieën gevangenen in Nederland met die in Duitsland, dan zijn er drie Duitse groepen bij welke wij nog even stil moeten staan: personen die verboden sexuele omgang hadden gehad met Poolse of Russische arbeiders of arbeidsters dan wel met krijgsgevangenen, personen die zich defaitistisch uitgelaten hadden, en homosexuelen. De eerste twee groepen ontbreken onder de arrestanten in ons land: er bevonden zich ten onzent geen Ostarbeiter of krijgsgevangenen en Seyss-Inquart was verstandig genoeg geweest om het uiten van twijfel aan Duitslands overwinning niet strafbaar te stellen. Wat de homosexuelen betreft: enkelen hunner zijn in ons land opgepakt en naar concentratiekampen gestuurd, maar, anders dan in Duitsland, is van een systematische vervolging van deze groep geen sprake geweest, zij het dat wellicht wel plannen in die richting bestaan hebben.
XCNiet alleen zijn de totaal-cijfers der gevangenen onbekend, maar wij weten evenmin hoe zij over de verschillende, in het voorafgaande vermelde kategorieën verdeeld waren. Alleen voor het jaar '42 en voor de situatie medio augustus '44 hebben wij gegevens. Het "[ahresbericht 194/ van de serie "Meldungen aus den Niederlanden' geeft namelijk de volgende onderverdeling van de in dat jaar gearresteerde IO 069 Nederlanders: 'wegen Zugehörigkeit und Betatigung in nationalen Widerstandsorganisationen' (hier viel stellig de OD onder): 89I; 'wegen Betátigung isn iuarxistischen' (socialistische en revolutionair-socialistische) 'und kommunistischen Sinne' : 950; 'wegen sonstiger reichsfeindlicher Betátigung, z.B. unbefugten Wajfenbesitz, Feindbegünstigung, Beleidigung und tatliche Angrijfe auf Deutsche, Abhoren und Verbreitung der Nachrichten auslandischer Sender usur,': 8 228 (met inbegrip van 309 die wegens spionage ter dood of tot lange gevangenisstraffen veroordeeld waren) - met ziet: afgezien nog van het vage 'usw' biedt de onduidelijke aanduiding van die veruit grootste groep (8 228) geen enkel houvast. Wij moeten voorts wel aannemen dat in die grootste groep ook de economische gevangenen vervat zijn, al worden zij met geen woord vermeld.
XCDe cijfers die de situatie medio augustus' 44 aangeven, komen straks ter sprake. Daarop vooruitlopend geven wij hier slechts weer dat de Sicherheits polizei toen ruim. 15 000 Nederlandse gevangenen in handen had die zich hetzij in gevangenissen, hetzij in concentratiekampen bevonden.
XCBij het beantwoorden van die vraag was de Sicherheitspolizei volstrekt soeverein, zij het dat soms ook Seyss-Inquart en Ranter bepaalde aanwijzingen gaven. Rauter deelde bijvoorbeeld begin september '41 aan Harster mee dat Rimmler zijn voorstel goedgekeurd had, 'dreitausend bis viertaasend wenn mäglich 18-35-jährige Kommuntsten und Juden nack Mauthausen ahzu transportieren.' Met die maatregel was Seyss-Inquart, aldus Rauter 'einver standen'", maar, zoals wij in deel 5 uiteenzetten (hoofdstuk 9, in de paragraaf 'De illegale CPN'): Harster niet. Rij liet uitsluitend Joden naar Mauthausen sturen en zond de communisten in de regel naar Buchenwald of Neuengamme. Seyss-Inquart op zijn beurt bepaalde in mei '44 dat 'die leichteren Pälle des Schwarzhandels' zes maanden in Vught opgesloten moesten worden ('die schu/ereren und besonders schweren Pälle' moesten voor het Duitse Ober(HSSuPF,
1 Rondschrijven, 5 sept. 1941, van Harster 53a). 2 Notitie, 5 sept. 1941, van Rauter aan Harster (a.v., lad).
gericht komen) en dat men de 'weigeraars' van de arbeidsinzet en de 'contractbrekers' of via Amersfoort voor de duur van drie tot vier maanden in een Arbeitserziehungslager moest onderbrengen of, 'in einem schuieren Fall', 'for die Dauer von 6 Monaten in ein Konxentrationslager im Reich'1 - interessant aan dit stuk is in de eerste plaats dat de Sicherheitspolizei al geruime tijd ontduikers van de arbeidsinzet via het concentratiekamp Amersfoort naar Ar beitserziehungslager had overgebracht en dat het Obergericht al tal van zwarthandelaren tot zware straffen had veroordeeld, zelfs tot de doodstraf. Een en ander onderstreept, menen wij, dat de beslissingen ten aanzien van de vervolging in de eerste plaats beslissingen van de Sicherheitspolizei geweest zijn: zij maakte de wet uit.
XCDat deed zij vaak met verregaande slordigheid. De socialist J. Engels, gearresteerd na afloop van een illegale bespreking van leden van de SociaalDemocratische Arbeiderspartij, trof begin '44 in Vught twee jonge mensen aan die opgepakt waren omdat zij op verzoek van een ondergedoken Jood getracht hadden, papieren uit diens huis weg te halen 'een der beide vrienden werd na drie maanden vrijgelaten, de ander zat, toen ik hem sprak, al acht maanden in Vught ... Honderden zaten vast omdat zij, door de arbeidsbeurs' opgeroepen voor werk in Duitsland, waren ondergedoken ... Zij werden aangeduid als werkweigeraars. Soms zaten zij één of twee jaar vast, terwijl anderen meteen na hun arrestatie naar Duitsland werden gezonden en daar vaak als vrije arbeiders werkten."
XC'Over het algemeen was de enige regel', aldus een gevangene uit Amersfoort, ir. A. Lely (van augustus' 43 tot mei' 44 aldaar opgesloten wegens hulp aan een Joodse onderduiker), 'dat er geen regel was. ]odenbegunstigers zaten van vier tot negen maanden en bij sommigen hadden ze thuis allerlei in beslag genomen, bij anderen niet. Een verborgen radio deed zes tot acht maanden, maar ook daar waren gevallen, waar ze praktisch alles in beslag genomen hadden, in andere gevallen helemaal niets. Er zaten ook mensen, die in Schiedam 1 minuut na 8 uur op hun balkon geweest waren." Voor alles en nog wat zat er, tot werkelijk zuivere vergissingen toe, die dan na zes tot tien weken opgehelderd werden en naar huis gingen. De 'SD'Notitie,meivanKrug voor Wimmerd).Bedoeld is: het gewestelijk arbeidsbureau. • J. Engels:p.'Herhaaldelijk gebeurde het dat als reactie op verzetsmanifestaties plaatselijk gedurende enkele weken een aparte 'spertijd' afgekondigd werd.
1 II 1944, 12 a (1945), 89-90.
man, die je oppakt en je z.g. 'Sachbearbeiter' is, schijnt een straf voor te stellen, die meestal bekrachtigd wordt en dus hangt het vooral van zijn luim af. Wij meenden wel te kunnen opmerken, dat van een bepaald district de straffen meestal inclusief gevangenis zes tot acht maanden waren, van een ander exclusief gevangenis.' Hilbert uit Den Haag, die mij oppakte, deelde meestal exclusief gevangenis uit.
XCOverigens ben ik niet eens gestraft! Want na mijn thuiskomst heb ik op de 'SD' een papier getekend, waarop stond: 'Sie sindjetzt polizeilichgewarnt. Wentz Sie wieder einmal dasselbe vornehmen, so wetden Strafmassnahmen gegen Sie veranlasst werden.' Ja, 't is maar een weet!"
XCInderdaad, bij de Sachbearbeiter lag in de regel in feite de beslissing wat met een bepaalde gevangene diende te geschieden. In ernstige gevallen (illegale werkers waren steeds ernstige gevallen) was zijn belangrijkste beslissing of de gevangene door een Duitse civiele, militaire of SS-rechtbank berecht dan wel 'obgetrennt' zou worden.ê Abtrennung, die ook voor 'lichte' gevallen mogelijk was, betekende voor de 'zware' overbrenging naar een coneentratiekamp in Duitsland: als Schutzhäftling. Het Reichssicherheitshauptamt moest, zoals wij in hoofdstuk I uiteenzetten, die Schutz haft opleggen, hetzij voor een bepaalde periode, hetzij voor onbepaalde tijd. Wat de coneentratiekampen in Nederland betrof, werd meestal op de beslissingen uit Berlijn niet gewacht: de Sicherheitspolizei deed alsof het voorstel al goedgekeurd was. Het 'officiële'Schutzhaftlager Vught werd dan ook, geheel buiten het Reichssicherheitshauptamt om, goeddeels gevuld met 'Iichte' gevallen, maar voor de 'zware' was contact met het Reichssicherheitshauptamt nodig: dat was de centrale instantie die de transporten naar de verschillende concentratiekampen in Duitsland regelde.
XCNagenoeg alle gevangenen uit het concentratiekamp Amersfoort werden in januari '43 naar het nieuwe concentratiekamp Vught overgebracht. Amersfoort werd evenwel in de zomer van '43 weer in volle omvang in
1 Bedoeld wordt: geen gevangenisstraf maar opsluiting in een concentratiekamp. • A. Lely: 'Herinneringen aan de tijd van 24 juni 1943 - 15 mei 1944' (1944). 3 Er hebben zich talrijke gevallen voorgedaan waarbij alsnog tot be sloten werd, terwijl het Duitse openbaar ministerie al bezig was zich in de zaak te verdiepen, ja soms terwijl het proces al gaande was. Binnen het Duitse apparaat sloeg het begrip louter op diegenen die al aan een rechtbank over gedragen waren; wij geven het een ruimere inhoud.
gebruik genomen. 'Es ist beabsichtigt', aldus een door Deppner uitgegeven Merkblatt, 'alle Häftlinge in das Lager einzuweisen, für die Schutzhaft bis zu 6 Manaten beantragt wird. Insbesondere ist es für künftige Aktionen und die vom Hoheren SS- und Polizeijuhrer angeordneten Razzien' (de razzia's op onderduikers) 'als Sammelstelle in Anspruch zu nehmen ... Das Lager ist also als Durchgangslager jur kurzfristig einzuweisende Häftlinge zu betrachten, wahrend in das KL 's-Hertogenbosch' (dat was de officiële naam van het kamp Vught) 'nur Häftlinge eingewiesen werden, jur die eine langfristige Schutzha}t vorgesehen ist' (in feite kwamen in Vught ook kurzfristige Schutzhäftlinge terecht). Het kamp Amersfoort zou, aldus Deppner, in zijn nieuwe functie niet als 'Kon zentrationslaget' aangeduid worden (dan hoorde het onder het SS- Wirt schafts- und Verwaltungshauptamt te ressorteren, hetgeen niet de bedoeling was), maar als 'Erweitertes Polizeigefängnis Amersfoort'. 'Die a11fallendel1 Hájtlinge, für die Schutzha]: bis zu 6 Monaten vorgesehen ist, sind', zo eindigde Deppner, 'dem 'Erweiterten Polizeigejángnis Amersfoort' endgültig zueufuhren. Darunter fällt insbesondere ]udenbegünstigung, Schwarzhandel und Arbeits vertragsbrucli.? Werden helpers van Joden, zwarthandelaren en 'contractbrekers' dan niet ook in Vught opgesloten? Bepaald wèl. De groei van de aantallen arrestanten maakte het de Sicherheitspolizei eenvoudig onmogelijk, haar eigen richtlijnen aan te houden.
XCWij merken hierbij nog op dat Amersfoort de functie behield die het vóór januari '43 al gehad had: detentie-oord van gevangenen wier zaak nog in onderzoek was (Polizeihäftlinge). Diezelfde functie kreeg Vught in juli' 43 : er werd toen een apart kampgedeelte, het Polizei- of 'SD'-Lager, in gebruik genomen en op 7 juni '44, daags na de Geallieerde invasie van Normandië, werden door de Duitsers, die blijkbaar bevreesd waren voor Geallieerde landingen op de Nederlandse kust, alle gevangenen uit de Scheveningse Cellenbarakken (allen Polizeihäftlinge) naar dat Polizeilager overgebracht. De Cellenbarakken stonden toen leeg.
XCDrie maanden later bevonden er zich weer duizend nieuwe gevangenen.
XCMen mag misschien aan deze schaarse gegevens de conclusie verbinden dat de Sicherheitspolizei wèl bepaalde richtlijnen bezat voor de straffen die aan arrestanten opgelegd moesten worden, en in dat kader ook getracht heeft, de concentratiekampen Amersfoort en Vught elk een specifieke functie te geven, maar dat er van al die voorgenomen orde en regelmaat maar weinig terechtgekomen is. Dat mag geen verbazing wekken. Los nog van het feit dat de groeiende omvang van het verzet, van het illegale werkDeppner
1 jo juli 1943, van E, 53a).
en, niet te vergeten, van de economische criminaliteit tot een overstelpend aantal arrestanten leidde, moet, dunkt ons, in het oog gehouden worden dat wie zich boven de wet stelt, er geen sterke behoefte aan heeft, regels, welke ook, in acht te nemen.
XCOver de Duitse berechting komen wij in dit hoofdstuk nog te schrijven hier willen wij louter de al genoemde Abtrennung behandelen, d.w.z. de besluiten van de Sicherheitspolizei om van bij een en dezelfde zaak betrokken en dus bij elkaar behorende arrestanten slechts een deel te laten berechten en de overigen zonder enige berechting te straffen door opzending naar een concentratiekarnp in Nederland of in Duitsland. Cijfers die duidelijk maken of er althans een denkbeeld van geven, hoeveel economische gevangenen zijn abgetrennt, zijn niet bewaard gebleven. Van de Abtrennung van politieke gevangenen, speciaal dan van illegale werkers, weten wij iets meer. Zo werd, gelijk wij reeds aan het slot van deel 4 vermeldden, begin' 41 tegen drie-enveertig leden van de Geuzen-groep een proces gevoerd, maar honderdzevenen-vijftig werden abgetrennt en voor onbepaalde tijd naar Buchenwald gezonden, waar drie-en-vijftig hunner omgekomen zijn. Wij weten voorts dat zich, op een geschat totaal van 4 500 arrestanten van de Sicherheitspolizei in het gehele jaar '41, kort voor het einde van dat jaar, nl. op 14 december, I 805 gevangenen in Nederlandse gevangenissen bevonden die daar 'zur Vorbereitung eines Strajoerjahrens' vastgehouden werden; op diezelfde datum bevonden zich, op grond van een Schutzhaftbefehl, 1 104 gevangenen in een concentratiekamp in Duitsland dan wel in het kamp Amersfoort: die waren dus abgetrennt, In '42 arresteerde de Sicherheitspolizei, zoals reeds vermeld, 10069 Nederlanders. Op 8 november '42 waren er 1461 Nederlandse gevangenen in de concentratiekampen in Duitsland, terwijl voorts op die datum 3 773 personen "zur Vorbereitung eines Strafverfahrens' in Nederlandse gevangenissen zaten.
XCWat het jaar '43 betreft, weten wij slechts dat de Sicherheitspolizei op 9 mei 5 391 'Häftlinge zur Vorbereitung eines Strafverfahrens' in handen had, en dat op die datum 2 124 Nederlandse Schutzhäftlinge in concentratiekampen in Duitsland nog in leven waren; het totaal-aantal gevangenen van de Sicherheitspolizei bedroeg toen 8 629.
XCVijftien maanden later was dat totaal-aantal bijna verdubbeld. Hetnummer van de 'Meldungen aus den Niederlanden' d.d. 15 augustus '44 is namelijk bewaard gebleven en in dat nummer (het is de enige ons bekende indeling
van dien aard) wordt het totaal-aantal gevangenen: 15252, zowel gesplitst naar kategorieën als naar verblijfplaatsen.' Wij maken er op attent dat de gevangenen die aan Duitse rechtbanken overgedragen en al of niet berecht waren, alsmede de in Westerbork opgesloten Joden en de nog in leven zijnde gedeporteerde Joden en Zigeuners buiten dat totaal-aantal vallen. De gegevens zijn belangrijk genoeg om ze in een aparte tabel (Tabel VII op pag. 226-227) op te nemen.
XCWij maken bij deze tabel de volgende opmerkingen. Allereerst: men houde in het oog dat zij een momentopname biedt. Zij toont ons hoeveel personen op 13 augustus '44 in de kartotheken van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD als (nog levende) gevangenen vermeld stonden: gevangenen van de Sicherheitspolizei. Met de gedeporteerde Joden en Zigeuners en met de aan de Duitse justitie overgedragen politieke en economische gevangenen had de S icherheitspo lizei in Nederland niets meer te maken.
XCVoorts is het opvallend dat er op een totaal van 9 808 gevangenen-zonder Schutzhaftbefehl 2 202 waren (ruim 22 %) die men als economische of 'normale' criminele gevangenen beschouwen moet. Daarbij valt te bedenken dat de Untersuchungshajt van de economische of 'normale' criminele gevangenen in de regel korter duurde dan die van de politieke gevangenen.
XCDan: de grote groep van de 5 609 personen die wegens illegaal werk 'und sonstige gegen die Besatzungsmacht gerichtete Tätigkeit' gevangen zaten, sloot het overgrote deel van de 3 152 gevangenen in het concentratiekamp Amersfoort in: dat waren voor wellicht twee-derde 'weigeraars' van de arbeidsinzet c.q. 'contractbrekers' , t.w. personen die zonder verlof hun werk in Duitsland in de steek gelaten hadden dan wel, met verlof in Nederland, niet naar hun werk teruggekeerd waren.
XCVerder: onder 'Verstoss gegen judenverordnungen' vielen zowel Joden als niet-Joden: Joden die als gegrepen onderduikers op 13 augustus '44 nog niet aan Westerbork overgedragen waren, en niet-Joden die bijvoorbeeld Joodse onderduikers gehuisvest hadden of in het bezit van Joodse eigendommen waren aangetroffen.Nederlandse
1 Hoeveel gevangenen van de justitie medio augustus '44 in Neder landse detentie-oorden opgesloten waren, d.w.z. in de 'Nederlandse' afdelingen van de Huizen van Bewaring en Strafgevangenissen en in de noodgevangenissen die in '42 en '43 in gebruik genomen waren (het Lloyd-Hotel in Amsterdam, een ont ruimd weeshuis in Gouda, enkele kampen in de Noordoost-polder, een kamp bij Venray en het fort Spijkerboor bij Utrecht), is niet bekend. In september '42 waren het bijna 7750 geweest, eind '43 ca. IQ 700 wellicht was dat laatste cijfer medio augustus '44 tot ca. I2 000 gestegen.
Tabel VII: Gevangenen van de "Sicherheitspolizei' d.d. 13 augustus 1944 Gesplitst naar kategorieën A. 'Schutzhäftlinge' I. Schutzhäftlinge in concentratiekampen in Duitsland mannen: 2 867 vrouwen: 218 2. Schutzhäftlinge in het concentratiekamp Vught mannen : I 137 vrouwen: 338 B. 'Geiselhäftlinge' I. Indische gijzelaars ('De Ruwenberg') 2. represaille-gijzelaars! (concentratiekamp Vught) 3. anti-verzet-gijzelaars ('Beekvliet')
XCC. Gevangenen zonder 'Schutzhaftbefehl' I. wegens zwarte handel en clandestien slachten: II 8 2. wegens diefstal en andere criminele delicten: 2 084 3. wegens illegaal werk 'und sonstige gegen die Besatzungsmacht gerichtete Tätigkeit': 5 609 4. wegens overtreding der [udenverordnungen: I 997
XCD. Civiel-geïnterneerden (t.w, Amerikaanse en Engelse mannen in het Internierungslager Tost bij Gleiwitz en Engelse vrouwen in het Internierungslager Liebenau aan het Meer van Konstanz) 1475 154 19 2 II6 9808 4 22 Gesplitst naar verblijfplaatsen
XCA. Concentratiekamp Vught (mannengedeelte) I. Schutzhaftlager I 137 2. Polizeilager 207 3. Geisellager I9 2 I 536
1 Deze gijzelaars, ook wel 'strafgijzelaars' genoemd, werden genomen als wraak wegens bepaalde illegale acties.
Concentratiekamp Vught (vrouwengedeelte) 1. Schutzhaftlager 33 8 2. Polizeilager 80 3. Geisellager III B. Concentratiekamp Amersfoort C. Lager St. Michielsgestel D. Lager Haaren E. Polizeigefängnis Scheveningen (Cellenbarakken) F. Polizeigejángnis Amsterdam (Huizen van Bewaring I en II) G. Polizeigejángnis Rotterdam (Huis van Bewaring) H. Andere Nederlandse gevangenissen 1. Concentratiekampen in Duitsland J. Intemietungslager Tost en Liebenau 3 15 2 361 520 266 4 2 45 3 085 4 22 IS 252
XCEn tenslotte wijzen wij er op dat, wanneer zich, zoals eerder vermeld, op 9 mei' 43 2124 Nederlanders in concentratiekampen in Duitsland bevonden en op 13 augustus' 44 3 085, dit uiteraard niet betekent dat tussen die twee data slechts 961 Nederlanders naar die concentratiekampen overgebracht waren. Slechts één conclusie is verantwoord: er waren, althans volgens de officiëleDuitse gegevens, medio augustus' 44 in die karnpen 961 Nederlanders méér in leven dan zestien maanden tevoren. Velen waren in de kampen tussen 9 mei '43 en 13 augustus '44 als gevolg vanhlmAbtrenmmg om het leven gekomen. Wij zullen hier nog de nodige cijfers voor geven.
XCUit opgaven in de "Meldungen aus den Niederlanden' is nauwkeurig bekend, hoeveel Untersuchungshájtlinge 'an die Gerichte abgegeben' (en dus niet abgetrennt) werden invan deweken die verliepen tussenjanuari endecemberhet waren erIn het gehele jaarzijn dus vermoedelijk omstreeksgevangenen 'an die Gerichte abgegeben': per
43 50 II 28 '41: 2 153. '41 2 500
sonen die in '41 maar stellig ook velen die in '40 door de Sicherheitspolizei gearresteerd waren.
XCMet betrekking tot de gearresteerde leden van een aantal illegale groepen weten wij precies welke omvang de Abtrennung had. Het 'Jahresbericht 1942' van de Sicherheitspolizei und SDI bevat die gegevens namelijk voor de OD, de Leeuwengarde, de Oranjegarde, de sabotagegroep van de Delftse meubelfabrikant K. Koet en de groep 'Door Eenheid Victorie'. 2 Deze vijf groepen hadden in totaal vóór 31 december '42 (d.w.z. ten dele in '42, ten dele in '41) 663 arrestanten opgeleverd (daarvan de OD alléén 457); van die 663 waren 286 vrijgelaten (uit de OD: 183) en was de zaak van II2 nog in onderzoek (OD: 84). Abgetrennt, d.w.z. naar concentratiekampen in Duitsland gezonden, waren 92 gevangenen (50 OD' ers), en de resterende 173 gevangenen (140 OD'ers) waren berecht. Van die 173 waren 40 tot gevangenisstraffen veroordeeld (28 OD' ers) en tegen 133 (II2 OD' ers) was een doodvonnis geveld; 96 doodvonnissen waren uitgevoerd, alle met betrekking tot OD' ers. De lezer zal wellicht in dit geval het Abtrennungs-percentage (er waren 92 Abgetrennten op een totaal van 265 personen, in wier gevallen, de vrijgelatenen uitgezonderd, een beslissing genomen was) nogallaag vinden: ruim 34%, maar daarbij moet bedacht worden dat het beeld dat deze cijfers geven, scheefgetrokken is doordat kennelijk beslist was dat een zo groot mogelijk aantal leden van de omvangrijkste groep, de OD, niet abgetrennt maar berecht moest worden.
XCBij andere kategorieën arrestanten, vooral bij communisten, werd de omweg via de berechting vermeden. Een typerend voorbeeld vermeldden wij al in deel 5 (hoofdstuk 9, in de paragraaf'De illegale CPN'). Begin' 42 had Lages in Amsterdam ca. honderd communisten in arrest aan wie slechts ten laste gelegd kon worden dat zij communistische pamfletten verspreid hadden; hij had, berichtte hij toen aan Harster, het personeel niet om die honderd 'gerichtsfertig machen zu lassen', maar daar had hij een oplossing voor gevonden: hij had het Reichssicherheitshauptamt voorgesteld, alle honderd naar concentratiekampen in Duitsland over te brengen." 'Wij nemen aan', schreven wij in deel 5, 'dat het RSHA daar van harte mee instemde:
XC1 'Meldungen aus den Niederlanden, Sonderberitht: jah.resbericht 1942', p. 9-12. 2 Dit was een onduidelijke verzetsgroep uit Rotterdam-Schiedam die, schijnt het, de creatie was van een Rotterdamse oplichter: hij zamelde geld in dat, naar hij beweerde, voor familieleden van zeevarenden en voor de aankoop van wapens bestemd was; enkele van de 'leden' hadden ook zelf wapens, waaronder negentiende-eeuwse sabels, in hun bezit. 3 Telexbericht, 25 jan. 1942, van W. Lages aan W. Harster (HSSuPF, 163c).
XCAbtrennung was de simpelste methode - een methode ook die, al kenden zij de term niet, aan alle illegale werkers bekend was. Zij wisten dat kameraden uit hun groep na arrestatie berecht en dan tot de doodstraf of tot gevangenisstraf veroordeeld waren, maar zij wisten óók dat vele anderen zonder vorm van proces naar de beruchte concentratiekampen in Duitsland waren gestuurd.
XCElke arrestatie betekende dat het eigen leven op het spel stond, sterker nog: gegeven de verhoormethoden van de 'SD', óók het leven van anderen.
XCHoe of waar zij ook gearresteerd werden, voor de meeste illegale werkers was de arrestatie een traumatisch gebeuren. Zij hadden zich veelal wel aangewend, met die mogelijkheid rekening te houden, en toch: wanneer zij onverhoeds gegrepen werden, wankelde hun gehele bestaan. 'Halt, politie', kreeg Boellaard, commandant van de 'tweede' OD in Utrecht, te horen toen hij in mei '42 in Amsterdam door Nederlandse handlangers van de 'SD' gearresteerd werd. 'Twee pistolen', zo schreefhij na de bevrijding, 'zijn op mij gericht, ik ben geboeid voor ik het weet ... In een ouderwets boek van Jacob van Lennep of van Oltmans zou men lezen: 'En op dat moment waarop ik de boeien voelde, was het of de dood mij met zijn kille hand vastgegrepen had.' En zo was het, mijn bloed hamerde door mij heen. 'Het is voorbij. Je hebt nog maar kort te leven.' '1
XCDat zal bij velen wel de eerste reactie geweest zijn. Bij Floris Bakels, in april' 42 opgepakt als lid van de Leeuwengarde, kwam tegelijk onmiddellijk een wensgedachte naar boven: 'Ik krijg ... het gevoel dat me iets overkomt dat niet bij me past. Een vergissing van het lot. Een verkeerde wisselstand. Ik moet een eindje terug, en dan gewoon verder reizen'2 - neen: de knellende boeien waren een realiteit. Enkelen waren er die op het moment waarop zij gegrepen werden, door hun knieën zakten en niet meer de kracht hadden, te staan of te lopen - anderen bleven zelfs hun gevoel voor humor bewaren. Toen Willem Santema, lid van de Raad van Verzet, bij zijn arrestatie, eind december '43, de handen op de rug gebonden werden, dacht hij:
1 W. A. H. C. Boellaard: 'Memoires 1940-1945' (z.j.), p. 47-48 (Doc 1-128 A, a-I). 2 F. B. Bakels: (1977), p. 34.
'Nu gaat de Elfstedentocht beginnen'. 'Zelfs op de meest kritieke ogenblikken komt', schreef hij aan de Raad in een uit de gevangenis gesmokkelde brief, 'zoiets boven. Het is door onze Schepper bedoeld zeker om ons in evenwicht te houden.'!
XCAls absurd, ja aanstootgevend trof het menige arrestant dat hij, als hij niet meteen een 'SD' -auto ingeduwd werd, werd afgevoerd door straten of over pleinen waar landgenoten liepen die zich volmaakt onbewust waren van de nood waarin hij zich bevond. 'Ik werd', aldus na de oorlog W. J. Lina, gearresteerd wegens zijn lidmaatschap van een kleine illegale groep die o.m. aan de eerste onderduikers hulp verleende, 'op 30 augustus I94I' (zulk een datum bleef in het geheugen gegrift)
XC'door een paar 'SD'-agenten gegrepen in de Kalverstraat te Amsterdam. Ik werd nl. op mijn schouder getikt door een mijnheer, die naast mij kwam lopen en mij vroeg: 'Bent u die en die niet?' Ik keek eerst links, toen rechts, toen achter en toen voor mij, ik zag mij aan alle kanten ingesloten door kerels in burger met een zeer dreigend gezicht en hun rechterhand in hun colbertje gestoken; daar had ik het meeste respect voor. De knaap die naast mij was komen lopen, hield mij een legitimatie onder mijn neus, waarop stond dat hij 'SD'-agent was. Ik was ingesloten en kon niets anders doen als meelopen, men weet niet wat of dat is voor een gevoel, om geheel machteloos te zijn tegenover een stuk of vijf kerels die met de hand in hun zak liepen, terwijl er honderden mensen om mij heen liepen die toch allemaal voor het merendeel een intense haat aan de Moffen hadden. Ik kon niets zeggen, ik kon niets doen dan alleen maar stomweg meelopen, de schoft naast mij vertelde nog met een duivelse lach, dat ik nu zoet met hen mee moest lopen en geen gekheid uit moest halen door te knipogen tegen de voorbijgangers om de aandacht op mij te vestigen, want dan zou hij genoodzaakt zijn mij zonder pardon neer te schieten .
XC. . . Ik kon niet anders en moest mee blijven lopen. Ik trachtte het wel in langzamer tempo te doen om een mogelijkheid te vinden voor ontvluchting, maar dan werd mij iets hards in mijn rug geduwd en dan liep ik in godsnaam maar weer een beetje harder. En ik vroeg mij maar af: waarom helpen de honderden mensen nu niet die hier rondom mij heenlopen, deze mensen kunnen die paar kerels toch gemakkelijk hebben, waarom liet men mij nu maar aan mijn lot over, zij zagen toch dat ik geheel en al machteloos was. Neen, de mensen zagen het natuurlijk niet, ik was het alleen die er erg in had dat ik gearresteerd was door de'SD'.'2J.
1 Brief, z.d., van W. Santerna aan de Raad van Verzet, voorgelezen in de vergade ring van de Raad op 23 maart 1944 (RVV, re). 2W. Lina: 'De opdracht' (21 sept. 1945), p. 27-28 (Doc 1-1058, a-r).
XCVaak ging, ook als er geen verzet geboden werd, de arrestatie al met mishandelingen gepaard, hetzij binnenshuis, hetzij op straat, hetzij in de auto waarin men weggevoerd werd. Die auto, aldus een illegale werker uit Ulft, H. Cappetti, die bij hulp aan onderduikers betrokken was en in mei' 44 naar de Aussenstelle in Arnhem werd overgebracht, 'had zich nog maar nauwelijks in beweging gezet of ik mocht ondervinden dat ik aan de duivel was overgeleverd. Nooit van mijn leven zal ik het nette, bleke gezicht kunnen vergeten van de Hollandse 'SD' -man naast mij, met de loerende ogen en de intens gemene trekken 0111. zijn mond. De vent, ik schatte hem enige jaren ouder dan zijn slachtoffer, begon zijn sarren met mij een paar verraderlijke porren onder de geboeide onderarmen te geven, hetwelk een stekende scheurpijn tussen de schouderbladen veroorzaakte, omdat ik in een gekromde houding en met de handen geboeid op de rug zat. Daarna stelde hij allerlei vragen waarop ik geen antwoord verkoos te geven. Dit kostte mij enige brandende kaakslagen en toen ik hierdoor tot nog grotere halsstarrigheid werd aangespoord en mijn mond helemaal weigerde te openen, brulde de ellendeling: 'Hé zeg, je hoeft je niet zo stoer aan te stellen, we krijgenje toch wel klein!' en gaf me een daverende vuistslag in het gezicht, dat ik, geboeid als ik was, met mijn handen niet beschermen kon. Hoewel ik later aan verschillende nog lagere vernederingen weerstand heb moeten bieden, wekten deze nooit in die mate mijn woede en haat op als bij deze eerste gelegenheid. Als een ontzaggelijke, allesverterende vlam schoot de haat omhoog in mijn ziel en ik kreunde als een beest van ontzettende woede over deze mateloze belediging aan ziel en lichaam."
XCWerd men dan een Aussenstelle (of Aussenpostent der Sicherheitspolizei und des SD binnengevoerd (of, in Den Haag, de bureaus van de Bejehlshaber op het Binnenhof), dan kon het gebeuren dat men onmiddellijk verhoord werd, of dat men eerst een tijdlang in een gang met het gezicht tegen de muur moest staan (wee degene die zich bewoog: hij kreeg een trap, of zijn gezicht werd tegen de muur geslagen, of een hond sprong woest blaffend tegen hem op), of dat men vooreerst opgesloten werd in een van de cellen die zich in elk 'SD' -gebouw bevonden.ê
XCOok Boellaard werd in Amsterdam per auto afgevoerd:
1 H. Cappetti in (z.j.), p. 38-39. 2 Wij beschreven in deel 6 (hoofdstuk 3, in de paragraaf 'CPN') de mishandelingen waaraan medio oktober' 42 meer dan tweehonderd personen die in het kader van de grote actie tegen de Nederlandse Volksmilitie in Rotterdam en omgeving gearres teerd waren (gedeeltelijk door de Rotterdamse politie), onderworpen werden door de die al die arrestanten in eerste instantie in ontvangst nam. 'Er werd', aldus één hunner, 'steeds gestompt en geslagen en geschopt. Geslagen werd er met geweerkolven, stoelpoten en alles waarmee maar geslagen kon worden.'
XC'Ik kijk mijn ogen uit naar mooi Amsterdam, grachten, torens, mensen, zon, als in een kaleidoscoop trekt het voorbij; ik zal dit alles nooit weerzien. Hou je taai, doe wat je je voorgenomen hebt, niemand verraden, zorg voor een eervol eind, hamert het doorlopend door mij heen. Ik realiseer mij wat er op mij gevonden kan worden, een paar korte notities voor mijn bespreking met de Jonge Melly' en verder op mijn onderduikadres zijn stukken. '0 God, hoe red ik dat, hoe kom ik daaruit, alles mijn schuld', en dit gevoel, dat de twee anderen de dupe van mijn afspraak geweest zijn, geeft mij zoveel kracht, dat ik geheel kalmeer en als wij in de Euterpestraat" bij de Gestapo stoppen, mijn hersens rustig kan laten werken, gereed voor het eerste verhoor.
XCIn de Euterpestraat word ik in de kelder in een cel gezet, steeds geboeid en blijf daar ongeveer een uur. Alles is mij afgenomen, behalve mijn armbandhorloge, maar ik kan er toch niet op zien. Een cel verder hoor ik een stakkerd kreunen en zuchten. In deze keldercel kan ik rustig nadenken en ik ontving de kracht, waaraan ik op dat moment zo'n grote behoefte had. Het kan anderhalf uur later geweest zijn, toen ik er weer uitgehaald werd. Mijn polsen begonnen pijn te doen van de boeien. Boven gebracht, bleek men de op mij gevonden bescheiden onderzocht te hebben. Met enige kleine briefjes, waarop afgekorte notities zouden wij later bij het verhoor uren, ja dagen zoekbrengen."
XCNog op de dag van zijn arrestatie werd BoelIaard naar de CelIenbarakken gebracht:
XC'Aangekomen bij de gevangenis in Scheveningen moest ik uitstappen en ... ging ik de eerste poort door, de tweede, dan de hoofddeur en stond bij de wacht, waar ik met het gezicht naar de muur gebruld werd. In de andere hoek stond de Jonge Melly .
XC. . . Ik werd in 'strenge Einzelhaft' gezet in cel 452 en mijn boeien werden afgedaan. Het was avond. De deur sloeg dicht, knippen, grendel, slot.'
(Boom, Subcommissie Rotterdam: p.v. inz. H. J. Wölk (19 dec. 1947), p. 2 (ge tuige M. Sies) (Doe 1-19°7, a-ö). De Joden onder de arrestanten werden extra mis handeld: men dwong hen, de laarzen van de Duitsers en gedeelten van de vloeren schoon te likken. De was gewend, aldus tegen groepen arrestanten op te treden. Men denke aan de ca. tweehonderd Amsterdammers die begin '41 na de Februaristaking in het Lloyd-Hotel opgesloten werden. Eén hunner, Piet Nak, haalden wij in deel 4 aan: 'Ik heb de mensen daar gezien, die moesten op hun handen liggen, die kregen een trap op hun achterhoofd, met hun neus moesten ze maar steeds naar de grond doorbuigen, het bloed liep die mensen uit de neus, er lag een plas bloed voor ze, bij zes man, ze hebben alle zes die plas bloed met de tong op moetenlikken.' (P. Nak in L. deJong: p. 172). 1 Een van de adjudanten van de commandant van de O'D. 2 Thans Gerrit van der Veenstraat. oW. A. H. C. Boellaard: 'Memoires 1940-1945' p. 48.
XCHij zet zijn relaas voort in de tegenwoordige tijd:
XC'Nu ben ik alleen tussen vier witte muren. Ik bekijk de inventaris (matras, kruk, houten lepel en mes, de ton, bord, wasblik, mand en emmer), hang mijn jas aan de kapstok en wrijf mijn pijnl~ke polsen. Mijn hart bonst: wanneer ga ik eraan? Bekijk de opschriften op de muren, niet bemoedigend, vast van een ter dood veroordeelde. 'Nooit zal ik mijn Vader en Moeder meer zien', en hetzelfde in het Fries. 'God wees mij zondaar genadig in de dood', schrijft de stakker verder en steeds maar weer 'Moeder, lieve Moeder', 'Boukje mijn schatje'. Veertien dagen later vertelt mij de binnenkant van de krukpoot wie het is en dat hij ter dood veroordeeld is.
XCEen brood en een beker taptemelk wordt door het luik geschoven. Ik dwing mij het droge brood naar binnen te proppen. Eten, zorg dat je krachtig bent b~ het verhoor! Vreemd gevoel ineens om voor een vuurpeloton te moeten staan. Eigenlijk heel eenvoudig. Stilstaan en wachten. Kun je dat? Ik ga in de houding staan twee meter vanaf het kijkgaatje in de deur en kijk er strak naar. Denk je in dat dat een geweer is, kun je je behoorlijk beheersen? Ik zeg hardop tegen mijzelf: Ja, ik kan het'. Dat geeft weer wat rust.
XCNu nadenken wat wèl en wat niet bekend is. Bedenk dat ieder onbedachtzaam woord de dood van een medestrijder kan betekenen. Er wordt op de muur geklopt, ik geef geen antwoord; overal zie ik nu verraders. Het wordt donker, met een deken over mij heengetrokken probeer ik te slapen. Als een mallemolen wentelt alles door mijn hoofd; hoe red ik mij daaruit, er is zoveel bewijs.
XC. . . Plots gaat de deur open, de Wachtmeister beveelt, dat ik alles wat los is, kruk, beddeplanken, emmer, enz. eruit moet zetten, daar ik in strenge Einze/haft zit. H~ kijkt mij aan met een gezicht of ik alweer een vluchtpoging gedaan heb en kijkt de raamschuiver na. Pats, deur dicht. Nu proberen te slapen, om fit te zijn voor het verhoor. Mijn avondgebed geeft mij rust."
XCMen ziet: Boellaard wist zijn evenwicht spoedig te herwinnen. Anderen hadden daar meer moeite mee: zij kwamen in een soort paniektoestand te verkeren waarin het hun onmogelijk was, geordend over iets na te denken. Steeds dezelfde gedachten joegen door hun hoofd: wat zij gedaan hadden, welke straffen daar op stonden. Zij gavenzichzelf geen kans meer, waren als gebiologeerd door het levenseinde dat zij met snelheid zagen naderen. Bij hen kon het enige tijd duren voor zij beseften dat lang niet vaststond dat de 'SD' alles wist wat zij wisten, en dat het in elk geval hun plicht was, zo enigszins mogelijk de namen van makkers uit de illegaliteit en de gebruikte adressen te verzwijgen. Dan begon een koortsachtig zoeken naar constructiesv., p.
1 A. 49-5 0•
die zij zich voornamen in de verhoren vol te houden. Hoe stond het met de bewijsstukken welke de 'SD' wellicht in handen gevallen waren? Hadden zij er zelf niet nog bij zich die zij op de een of andere wijze moesten laten verdwijnen? Sommigen hadden ook op het moment van arrestatie hun tegenwoordigheid van geest volledig bewaard en hadden zich dan met bliksemsnelheid van bezwarende stukken ontdaan, anderen kregen daar pas in de cel gelegenheid toe. Betsy Trompetter, een van de koeriersters van de KPleider Johannes Post, werd, zoals wij in ons vorige deel verhaalden, in arrest weggevoerd met haar corset aan waarin bonkaarten, twee zakboekjes van Post met afspraken, en allerlei bonnen verborgen waren; ze werd slecht gefouilleerd - 'in mijn cel had ik', zo vertelde ze na de oorlog, 'een ton en daarin heb ik dagenlang de papieren gegooid. De eerste dag heb ik de twee zakboekjes' (die waren voor anderen het gevaarlijkst) 'en nog wat geheime papieren door het eten gemixed en opgegeten.'! Cappetti, die wij in het voorafgaande citeerden, had in zijn cel nog zijn nagemaakt, op linnen geplakt identiteitsbewijs van adjudant-inspecteur bij het Centraal Distributiekantoor bij zich; het was, schreef hij, 'zeer onaangenaam', dat stuk (hij kon niet het risico lopen, te moeten bekennen wie het hem geleverd had) te moeten opeten, 'en om de eigen daarop gehechte pasfoto te moeten consumeren is een uitgesproken walgelijke bezigheid.P
XCNa de arrestatie stond het bestaall van de illegale werker in het teken van het naderend verhoor. Het afnemen van dat verhoor was zaak Vall de Sach bearbeiter die zich gespecialiseerd had op het desbetreffende illegale complex. De primaire vraag nu waar elke arrestant voor kwam te staan was of men van meet af aan op alle door die Sachbearbeiter te stellen vragen naar waarheid antwoord zou geven. Wij nemen aan dat het de meeste lezers ietwat verbazen zal dat die vraag überhaupt onder ogen gezien werd: besefte elke illegale werker dan niet dat het, niet alleen terwille van zijn eigen behoud, maar ook terwille van het behoud van anderen, volstrekt wenselijk was, de 'SD' te misleiden? Ja, die wenselijkheid werd wel beseft, maar daarmee was voor vele orthodox-protestanten en gereformeerden het probleem niet opgelost
1 Ad Goede: Verslag van gesprek met B. van der Harst-Trompetter (25 juli 1946), p. 15 (Collectie Cl-I). 2 H. Cappetti in p. 37.
daarmee werd het juist gesteld. Aan die orthodox-protestanten en gereformeerden waren van jongsaf aan de Tien Geboden voorgehouden als normen die zij onder alle omstandigheden, ook de moeilijkste, trouw dienden te blijven. 'Gij zult geen vals getuigenis geven', zo luidt het Negende Gebod. En de noodleugen dan? In orthodox-protestantse en gereformeerde kringen werd vóór de bezetting vrij algemeen de opvatting aangehangen dat ook die noodleugen ongeoorloofd was. In '13, in '28 en in '35 was dat de strekking geweest van stellingen die bij promoties aan de Vrije Universiteit verdedigd waren tot het verdedigen van het tegendeel: dat er omstandigheden denkbaar waren waarin een noodleugen wel degelijk gepermitteerd was, had geen enkele promovendus van de VU zich geroepen gevoeld.'
XCTijdens de bezetting ging men dieper op die problematiek in: ze was, dat beseften velen nu, een problernatiek van lcven of dood geworden. Men sloeg er de zestiendeen zeventiende-eeuwse gereformeerde theologen op na. 'Deze stonden', aldus ds. Th. Dellernan, de geschiedschrijver van het gereformeerd verzet, 'ten opzichte van de noodleugen nagenoeg allen volstrekt afwijzend. Niet alleen was hij in strijd met Gods gebod; wie er gebruik van maakten, deden dat, zo. beweerden zij, ook meestalof uit vrees of uit wantrouwen tegenover God. Maar al veroordeelden zij de eigenlijke noodleugen. zij erkenden wèl het recht van de krijgslist die in de vorm waarin zij daarover spraken, maar weinig van de noodleugen verschilt."
XCVoetins had daarentegen, aldus Delleman, 'simulatie' (noodleugen èn krijgslist konden als vormen van simulatie gezien worden) niet verwerpelijk geacht, zij het dat hij haar alleen als toelaatbaar beschouwd had 'in geoorloofde en nuttige zaken tot Gods eer en des naasten welzijn'. 3 Kuyper had de noodleugen verworpen, maar de krijgslist niet (in zijn werk E voto Dordraceno had Kuyper geconstateerd: 'Allerlei proeven van zulk een slimheid vermeldt de Schrift zonder er ooit een vonnis van veroordeling over uit te spreken')? - latere gereformeerde theologen hadden het door Kuyper gemaakte onderscheid aangehouden: de krijgslist in daden was gepermitteerd, de noodleugen. ook als hij krijgslist in woorden was, niet. En Rachab
1 B. van Kaam: 1938-1945 (1966), p. 180. 2 Th. Delleman: (1950), p. 412-13. 3 Aangehaald a.v., p. 413. Aan gehaald a.v.
dan? Had zij geen godgevallig werk gedaan toen zij de twee verspieders van Jozua verborgen en de speurders van de Koning van Jericho op een dwaalspoor gebracht had? Een gereformeerde predikant, ds. D. van Dijk, had in '35 in het weekblad De Rejormatie opgemerkt dat, als de verspieders waren omgekomen doordat Rachab geen onwaarheid had willen spreken, dat niet voor haar verantwoordelijkheid zou zijn geweest. 'Ik mag zelfs geen leugen doen om daardoor een massamoord te voorkomen', aldus ds. van Dijk! maar dezelfde predikant had betoogd dat de krijgslist geoorloofd was en dat die krijgslist de vormmocht aannemen van het verzwijgen van een deel van de waarheid: 'de vijand heeft immers als vijand geen recht op het kennen van de waarheid'>; ook dan bleef volgens hem het positief onwaarheid spreken niet gepermitteerd.
XCTijdens de bezetting achtte menige theoloog uit het orthodox-protestantse en gereformeerde kamp het maken van een principieel verschil tussen krijgslist en noodleugen geforceerd. Sommigen zeiden: als de krijgslist geoorloofd is, is de noodleugen het óók. Anderen (onder wie Delleman zelf) bleven zowel de krijgslist als de noodleugen als zondig beschouwen, maar daarmee was niet het laatste woord gezegd. 'Daar kunnen immers', aldus Delleman,
XC'nu eenmaal in het leven geraffmeerdenoodsituaties zich voordoen - en de oorlog is wel één van de belangrijkste daarvan - waarin het gaat om de allergrootste belangen, waarin mensenlevens op het spel staan, waarin het heilige liefdeplicht voor mij is om mijnnaaste te helpen of mijn vaderland te dienen, en waarin ik dat op een ogenblik niet kan doen dan door iets te zeggen, dat 'niet waar' is. Welnu, wat moet ik in zulke omstandigheden dan doen? Dan moet ik, zo lijkt het ons, in gelovige verantwoordelijkheid tegenover God tenslotte een beslissing nemen. En als die beslissingmeebrengt, dat ik in zo'n moment iets zeggen moet, dat met de waarheid in strijd is, dan blijft dat liegen. En dan zalmijn geweten mij op dat punt, ten aanzien van het middel, waarvan ik mij bediende, ook blijven aanklagen terwijl ik toch inrussen weet: niet alleen ik kon niet anders, maar ik mocht, wat de kern van de daad betreft, niet anders. Maar dan blijft het mij leed doen en ik blijf het als iets pijnlijks, ja ook als iets zondigs, gevoelen, dat ik langs deze weg, door dat middel, mijn naaste of mijn vaderland moest dienen. Maar omdat ik weet, dat ik het deed, niet omdat ik dat liegen niet erg vond, maar alleen uit liefde tot mijn naaste en tot mijn vaderland en tenslotte tot God, weet ik toch dat ik in het diepste handelde naar de wil van God, en durf ik daarom ook voor wat mijn geweten mij zegt dat in mijn daad niet naar Gods wil was, vrijmoedig God om vergeving bidden."
XC1 Aangehaald a.v., p. 414. 2 Aangehaald a.v., p. 415. 3 A.v., p.
XCWij achten ons niet competent aan te geven welke exegese van het Negende Gebod de juiste isl - waar het op aankomt is, te onderstrepen dat de vraag of de noodleugen in bepaalde omstandigheden al of niet gepermitteerd was, tijdens de bezetting voor talrijke orthodox-protestantse en gereformeerde deelnemers aan het verzet C.q. het illegale werk een kwellend karakter gedragen heeft en zulks niet alleen in de eerste bezettingsjaren. Trouw nam nog in oktober' 43 een lange, gedegen beschouwing op waarin onder verwijzing naar zestien plaatsen in het Oude Testament betoogd werd dat krijgslist èn noodleugen ten volle toegestaan waren: zij waren 'in tijden dat de zedelijke rechtsorde verbroken was (vooral in oorlogstijd), geen zonde maar eis van naastenliejde, eis van het Negende Gebod.'2
XCKon zulk een betoog een ieder overtuigen? Wij vrezen van niet. Ook aan ds. H. C. Touw bleek, toen hij na de oorlog schriftelijke gegevens verzamelde bij predikanten die aan het hervormd verzet deelgenomen hadden, dat het voor menigeen hunner nog steeds twijfelachtig was of hij, de noodleugen hanterend, juist gehandeld had. 'Ik heb mij er uit gelogen', berichtte hem een predikant, 'en ik zit nog steeds met de vraag in hoeverre dit voor God en mijn geweten te verantwoorden is', en een ander schreef: 'Ik heb mij er helemaal niet heldhaftig, maar handig uitgepraat, en ik begrijp nog niet, hoe de Here deze puur menselijke handigheid zegende met vrijlating." Dr. W. Kat, een Joodse arts, vertelde ons in '63:
XC'Ik zat in de Cellenbarakken wegens falsificatie van medische attesten voor Joden die voor de werkkampen opgeroepen waren. Ik zat daar in één cel met een gereformeerde die verschrikkelijk worstelde met de vraag of hij in het verhoor onwaarheid mocht spreken. Hij kwam daar helemaalniet uit. Ik praatte op hem in, maar dat hielp niet voldoende. Pas vlak voor zijn verhoor kwam hij min of meer tot het besluit, toch maar niet voor de waarheid uit te komen. Na het verhoor kwam hij opgelucht terug. Ik vroeg hem: 'Heb je kunnen liegen?' Hij zei: 'Gade zij dank, het is niet nodig geweest.' '.
XCEind '43 werd het RSHA uitgeschakeld: de bevoegdheid, een verscherpt verhoor toe te staan, werd toen, aldus Harster, bij de chefs van de Al.lSSel1 stellen der Sicherheitspolizei und des SD en bij de Abteilungs en Rejeratsleiter in Den Haag gelegd, maar de regels voor de uitvoering bleven dezelfde. Er werden toen volgens Harster ook 'leichtere Formen' van het verscherpt verhoor toegestaan, zoals 'Vernehmung zur Nachtzeit', 'vorubergehende Unter bringung in einer Dunkelzelle' en 'Dauervemehmung?
XCHaase (Groningen) beweerde na de oorlog dat door de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD 'wiederholt' gevergd werd dat men zich aan die voorschriften zou houden." Harster zelf hield in '48 vol dat tijdens zijn diensttijd in Nederland (van juli' 40 tot september '43) door het RSHA niet meer dan 'etwa ein Dutzend Anträge auf uerscharîie Vernehmung' ingewilligd was." Ten aanzien van de Daucrvernehmung beweerde Schreieder dat ze op zijn voorstel (hij was, zei hij, een tegenstander van het verscherpt verhoor) niet eind' 43, zoals Harster gesteld had, maar eind' 41 ingevoerd was, voorts dat bij zulk een langdurig verhoor geen schijnwerpers gebruikt mochten worden en dat de ondervraagde behoorlijk moest worden behandeld, en tenslotte dat het verhoor gedurende drie dagen en twee nachten (bij elkaar ca. 60 uur) volgehouden mocht worden - was verlenging nodig, danmoest de Bejehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD daartoe persoonlijk verlof geven."
XC\Vij achten het aannemelijk dat er inderdaad voorschriften bestaan hebben als in het voorafgaande genoemd. Elk politiekorps bezit dergelijke voor(okt.p.(DocPRA-Groningen: p.v.Haasep.(DoePRA-Den Haag: p.v.Harsterokt.p.(Doe 1-639, a-r). 4 J. Schreieder: 'Das Englandspiel' (maart 1949), Enq., dl. IV b,
1 W. Harster : 1948), 14 1-639, a-v). 2 B. G. (1947), I2 1-612, C-5). 3 W. (8 1948), 77
schriften. Wat de Sicherheitspolizei betreft, waren ze niet anders dan camouflage van wat in werkelijkheid gebeurde. Dat werd uiteraard na de oorlog ontkend. Harster herinnerde zich, naar zijn zeggen, toen slechts 'einen Fall in Rotterdam (vor Wó"lks Zeit']' waarbij een 'SD'-functionaris een proces was aangedaan wegens mishandeling van gevangenen, en verder dat hij 'gelegentlich' functionarissen die hun bevoegdheden min of meer overschreden hadden, overgeplaatst had", maar voor het overige zouden hem geen misdragingen gerapporteerd zijn. Daargelaten of dit zo is, SS-StuYln ba/'ll1fiihrer dr. Arno Arlt, die van september' 42 af als Untersucliungsrichter bij het SS- und Polizeigericht X bij dergelijke misdragingen de zaak moest nagaan, was dermate met administratief werk belast (hij was tevens chef van de Personal- und Verwaltungsabteilung in het bureau van de Befehls haber der Sicherheitspolizei und des SD), dat hij geen tijd had om ernstige klachten diepgaand te onderzoeken; toen hij zich daarover bij Harsters tweede opvolger Schöngarth beklaagde, werd hij voor de militaire dienst in de Waffen-SS opgeroepen.
XCWij ontkennen niet dat er enkele Sachbearbeiter zijn geweest (wij noemden in dat verband reeds Haubrock en Schreieder) die zich, voorzover bekend, persoonlijk niet aan physieke mishandelingen schuldig gemaakt hebben (Schreieders Dauervernehmung was overigens natuurlijk óók een vorm van mishandeling, maar eerder van psychische aard), doch wij zijn er van overtuigd dat het dezulken bekend was dat door een groot aantal van hun collega's sadistische martelmethoden toegepast werden. Trouwens, juist omdat hij dat wist, zou Schreieder de invoering van de Dauervernelimung voorgesteld hebben.
XCVan die martelmethoden hebben wij in vorige delen van ons werk al voorbeelden gegeven. Zo werd Bernard I}zerdraat, leider van de 'Geuzen', eind '40 ongenadig afgeranseld, 'hij kon dan zijn hemd aan zijn body niet meer velen."'Men sloeg mij zo', aldus een van de leden van zijn groep, Ary Kop, op een op velletjes closetpapier aan zijn vrouw geschreven smokkelbricf]e,J.
1 H. Wölk werd medio december '42 chef van de 2 PRA-Dcn Haag: p.v. W. Harster, p. 80. 3 H. Coenradi: Verslag (z.j.), p. 4 (GC),
'dat ik steeds neertolde. Dan goot men een bierflesje (wat pas leeggedronken was en bijgevuld met water) in mijn mond en neus en wanneer ik dan nog weer op mijn zij kwam of probeerde te staan, dan trapte men mij totdat ik weer stond en dan begon het slaan opnieuw.'!
XCAls gevolg van die martelingen stierf één Geus, J. Boezeman, in zijn cel."
XCEind' 4o-begin '41 werd de geheime agent 1. A. R. J. ('Lodo') van Hamel, zo schreven wij in deel 5, 'bont en blauw geslagen. Drie weken lang kreeg hij Dunkelzelle: een duister hok waarin hij van geen dag of nacht wist en in zijn eigen uitwerpselen lag. Aardappelen met veel zout kreeg hij te eten, maar niets te drinken; ondragelijke dorst was het gevolg.' In de herfst van '41 werd voorts de communist Herman Holstege, een van de verbindingsmannen met de leiding van de illegale CPN, in de Cellenbarakken doodgemarteld. Elias Dingsdag, lid van de Nederlandse Volksmilitie, werd (zo schreven wij in deel 6) in november '42 'met zijn handen achter zijn knieën geboeid en, met zijn winterjas aan, voor een gloeiende haard geplaatst, urenlang. Hij stikte haast van de hitte. Een lege bierfles werd op zijn hoofd kapotgeslagen.' In januari' 43 ging de Sicherheitspolizei zich in Rotterdam te buiten aan het mishandelen van een der voortzetters van de (inmiddels goeddeels opgerolde) Nederlandse Volksmilitie, Kasper Speksnijder - 'het vlees op zijn zitvlak was', verklaarde na de oorlog een Nederlandse agent van politie die Speksnijder op het hoofdbureau opving, 'totaal kapotgeslagen en hing er in vellen bij. Hij was niet in staat om te lopen, te zitten of te liggen, doch hing, toen ik hem zag, tegen een tafel aan." Innovember' 43 tenslotte werd Jan Verleun, een van de leidende figuren van de illegale groep CS-6, in Amsterdam, waar hij des ochtends gearresteerd was, aan een 'verhoor' onderworpen dat hij zelf in een aan zijn vader toegesmokkelde (en door ons al in deel 7 weergegeven) brief aldus beschreef:
XC'Ik moest gebukt vooroverstaan met gestrekte knieën. M'n handen die met stalen boeien op m'n rug zaten, werden in de knieholten vastgehouden ... Zes man vuurden van alle kanten vragen op me af Als er een binnenkwam, ramde hij 'gemoedelijk' op je rug of z'n been schoot uit. Na twee uur dacht ik dat ik gebroken was. Ik verrekte van de honger en dorst ... 's Avonds om zeven uur donderde ik in elkaar en werd door de voeten van een paar man weer op de beenAangehaald in A. H. Paape:p.stoffelijk overschot werd bij het crematorium te Driehuis-Westerveld afgegeven met eendie vermeldde dat hij aanhartverlamming was overleden.Boom,missie Rotterdam: p.v. inz. J. W. Hoffmannjulip.(getuigeA. Colette) (Doc24
1 (1965), 100. 2 Zijn 3 Subcom (16 1947), 6 F. I-1897, a-7).
geholpen ... Ik wou wachten tot II uur. M'n polsen waren opgezwollen, m'n rug was gebroken kapot. Om II uur zweette ik water en bloed en om 10 voor twaalf was het gebeurd met me. Ik was letterlijk uitgedroogd en murw ... M'n hersens tolden door mijn kop van de pijn ... Ik was totaal kapot.'!
XCDit waren in de betrokken delen slechts voorbeelden - voorbeelden die wij opnamen omdat het ons noodzakelijk leek, de lezer af en toe te doen blijken met welke risico's het illegale werk gepaard ging.
XCSchrijven wij daar nu meer systematisch over, dan willen wij onderstrepen dat de 'SD' niet pas later in de bezetting maar van den beginne af gevangenen gemarteld heeft, hetzij in de gevangenissen, hetzij in de eigen bureaus. In die bureaus waren kleine cellen gebouwd, veelal in de kelder; het was er nagenoeg donker maar er kon plotseling een pijnlijk-schellicht aanschieten. In de Aussenstelle-Amsterdam waren die cellen niet groter dan kasten - gevangenen werden er soms dagenlang in opgesloten, 'om dan, bij het openen van de folterkamer, als levenloze dingen er uit te vallen.'2 Zo ook in het 'SD'-bureau aan het Binnenhof in Den Haag (daar waren 8 van die cellen) en in Arnhem en Rotterdam. In Rotterdam zat de gevangene er geboeid en kromgebogen in. 'Z'n natuurlijke behoeften moest hij', aldus J. Engels, 'maar in z'n broek doen. Als de man dan eindelijk uit deze cel werd gehaald en van honger, dorst en doorstane ellende zichzelf niet meer was (sommigen werden bewusteloos uit de cel gehaald), werd hij verhoord." InArnhem werd de illegale werker H. Cappetti in i uni '44 in zulk een martelcel opgesloten. Hij had geweigerd, antwoord te geven op vragen, wie hem de distributiebescheiden geleverd had die hij aan Joodse en andere onderduikers had doorgegeven
XC"Zurück mit dem Kerl!' Ik word letterlijk in een cel getrapt, nog steeds geboeid op de rug. Stenen vloer anderhalf bij anderhalve meter, geen enkel meubel, geen deken, geen matje - niets. Boven in het plafond een electrische lamp en enkele uiterst kleine luchtgaatjes. In dat verfoeide hok heb ik drie volle dagen gezeten, gelegen, gehangen en gestaan. Drie volle dagen en drie eindeloze helse nachten. Onafgebroken geboeid met kluisters, die zich steeds vaster om de polsen schroefden bij iedere bruuske beweging. Van vrijdagmiddag omstreeks vier uur af, tot maandagmorgen II uur. Geen eten, geen drinken, geen slok water zelfs. Geen wc ook. De nachten waren een duivelse kwelling. Ook dan geen rust, ik heb niet één minuut geslapen. Liggen was mij trouwens niet toegestaan en
XC! Brief, eind nov. 1942, van Jan Verleun (Collectie LOjLKP, C-I-1). 2 H. van der Meer: Levende doden! (z.j.), p. 12. 3 J. Engels: Bij de Kapo's, p.
gedurende de nacht werd ik ieder half uur overeind geschopt ter controle van de boeien. Er zijn ogenblikken geweest dat ik vreesde mijn verstand te zullen verliezen. Eenmaal heb ik enkele uren gezelschap genoten, van een KP'er van de Veluwe. De jongen bloedde uit oren, neus en mond. Miste drie tanden ... Zijn rug was rauw geslagen met een gmmniknuppeI. Ik weet niet meer wat mij in die opperste nood heeft belet om krankzinnig te worden. Zeven maal is mij gevraagd om te spreken. De zevende keer heb ik toegestemd, dat was op maandagmorgen om II uur. Het was me gelukt in mijn brandende brein een plan de campagne uit te broeden. Ten dele ben ik er in geslaagd het te verwezenlijken. Het allerbelangrijkste geheim, het contact naar boven, werd veilig bewaard. De Sachbearbeiter vertelde in gemoede het niet eens te zijn met de antisemietische maatregelen l'!
XCWat de overige vormen van mishandeling betreft (nogmaals: wij schakelen de periode na september' 44 uit), lijkt het ons nuttig, te herhalen wat het Al11Sterdams Bijzonder Gerechtshof op dit punt ten laste van Lages (van maart' 41 af chef van de Aussenstelle te Amsterdam) bewezen heeft geacht, namelijk: 'het als meerdere opzettelijk toelaten' (het woord 'opzettelijk' dunkt ons volkomen juist) 'dat aan zijn gezag onderworpen minderen opzettelijk' (idem)
XC'hebben mishandeld weerloze arrestanten, welke zich in de macht van de Sicher heitspolizei und SD te Amsterdam bevonden, meestentijds met het oogmerk op die wijze van deze gevangenen verklaringen te verkrijgen omtrent feiten, die door hun ondervragers geacht werden aan hen bekend te zijn en door die ondervragers van belang werden geacht, en wel door opzettelijk, in vele gevallen nadat het plan daartoe in kalm beraad en rustig overleg was opgevat, meer dan één dier arrestanten:
XCkrom te boeien met de handen geboeid achter en in de knieholten, en hen aldus al of niet overdekt met een of meer dekens of een jas, gedurende lange tijd te laten staan;
XCde handen te boeien aan de enkels en hem of hen in de aldus verkregen houding gedurende lange tijd te laten staan;
XCte slaan met de tot vuist gebalde hand, met één of meer zwepen, gummistokken, of andere tot slaan geschikte middelen;
XCmet één of be ide handen en voeten te boeien aan een krib gedurende vele dagen en nachten;
XCte boeien aan de handgreep of enig ander uitsteeksel van een kast;
XCmet aan elkaar gebonden benen en voeten, waarna het dezen verbindende touw door de handboeien was gehaald, te leggen op tafe! en met enige tot slaan geschikte middelen te slaan;
1 H. Cappetti in p. 45.
XCte stompen op ogen en mond en hoofd;
XCte prikken met een naald en een gloeiende naald te steken onder een of meer nagels van handen of voeten;
XCmet een gloeiend voorwerp te branden op één of meer lichaamsdelen;
XCgedurende dagen en nachten achtereen te verhoren;
XCmet kettingen aan handen en voeten door een gang te laten kruipen;
XCmet afgestroopte broek en opgeschorte bovenkleding een gevangene van het mannelijke geslacht over een tafel te leggen, in tegenwoordigheid van een vrouwelijke gevangene, en deze ongeveer 80 slagen met een tot slaan geschikt middel op zijn zitvlak te geven tot het bloed uit de anus spoot en ernstig levensgevaar voor deze gevangene ontstond;
XCmet een karwats of een ander tot slaan geschikt middel te slaan op het ontblote lichaam, al of niet met een natte doek overdekt;
XChandboeien aan te draaien zodat ontvellingen aan de polsen ontstonden, en te schoppen met een met een schoen beklede voet'!
XCeen opsomming die, wat de Sicherheitspolizei als geheel betreft, voor de periode tot september '44 niet eens als volledig kan worden beschouwd. Men heeft namelijk soms bij weerspannige mannelijke gevangenen met kracht in de teelballen geknepen, met heeft hun de nagels uitgetrokken, men heeft hun lucifers die aangestoken werden, onder de nagels geprikt, men heeft jegens hen het dreigement geuit dat zij ter plaatse neergeschoten zouden worden of dat zij, met hun armen onder hun knieën geboeid, een hoge trap zouden worden afgesmeten of dat hun kinderen voor hun ogen gemarteld zouden worden - men heeft hen ook wel met op hun rug gedraaide armen aan hun polsen opgehangen (zodat het volle lichaamsgewicht op de omgedraaide schoudergewrichten drukte) en deze situatie die met verscheurende pijnen gepaard ging, enkele uren laten duren. Voorzover bekend is deze laatste martelmethode (die in de concentratiekampen 'Pfàhlbinden' of 'Baiunhangen' heette) in ons land overigens slechts op één plaats toegepast: het bureau van de 'SD' aan het Binnenhof J. A. Stijkel, de in april '4I gearresteerde leider van de naar hem genoemde spionagegroep, kreeg er al korte tijd later op de zolder 'een paar hokjes' te zien, 'waarin een paar weerspannige gevangenen aan de polsen waren opgehangen.'2 Men zou kunnen zeggen: Stijkel maakte geen melding van omgedraaide armen, maar dat deed wèl E. J. Th. baronesse van Heemstra die van eind oktober' 40 tot maart '4I wegens spionage in de Cellenbarakken gevangen zat (later in
XC1 BG-Amsterdam: Sententie inz. W. Lages (20 sept. I949), p. II4-15 (Doc 1-998, m-r}, 2 Aldus zijn mededeling aan de cornmunistische medegevangene W. L. Harthoorn, als door deze weergegeven. (W. L. Harthoorn: Verboden te sterven (1963), p. 35)·
Kleef): zij hoorde dat het Pfahlbindm aan het Binnenhof ondergaan was door 'een grote zware man' die 'na vijf uren ... de pijn, veroorzaakt door het scheuren van spieren, niet meer verdragen (kon)'l; eenzelfde melding maakte de illegale werker H. F. Kemperman die in juli '42 persoonlijk dat Pfahlbinden onderging, gedurende 'drie uur'; 'de pijnen die hiermede gepaard gaan, zijn onbeschrijfelijk', schreef hij.2
XCUitgangspunt bij de martelingen (er zijn, zij het in aanzienlijk mindere mate, ook vrouwen aan onderworpen) was dat de gearresteerde illegale werkers alles moesten onthullen wat zij wisten, of, zoals Deppners voorganger, SS-Sturmbannführer en Kriminolrat Bruno Wolff tot zijn ondergeschikten placht te zeggen: 'Singen mussen sie' aldus de verklaring van een Duitse stenotypiste die zelf bij zijn afdeling ontslag nam omdat zij het niet verdroeg, langer bij mishandelingen aanwezig te zijn. 'Enige malen heb ik', zo verklaarde zij verder, 'van deze mishandelingen melding gemaakt bij Schreieder."
XCSchreieders naam brengt ons tot de Dauervernehmung, het middel dat hij persoonlijk bij voorkeur liet toepassen wanneer het er op aankwam, de psychische weerstandskracht van illegale werkers of geheime agenten te breken. De geheime agent J. GrÜl1,begin januari' 44 gearresteerd, werd eerst door Schreieder zelf verhoord, weigerde mededelingen te doen (veel van zijn activiteit was de 'SD' door Grüns contact met de V-Mmm Ridderhof al bekend), en toen begon op een woensdagochtend, aldus Grün, 'het volgende bedrijf':
XC'Zodra Schreieder vertrokken is, gaat er een andere 'SD' -er op zijn plaats tegenover me zitten en begint een nieuw verhoor. Ik zal in het hoofdkwartier geen ogenblik rust meer krijgen totdat ik de tijd gekomen acht om de waarheid te zeggen. Maar ik wi! zolang mogelijk liegen, om mijn medewerkers, die nog in vrijheid zijn, de gelegenheid te geven onder te duiken. De Duitsers hebben dus nog wel even werk. Het zal een verhoor worden van 76 uren. En al die tijd zal ik geboeid zitten op dat ongemakkelijke ijzeren stoeltje,
XCDe zes-en-zeventig uur worden één lange aaneenschakeling van snelle vragen en antwoorden die steedsmijn aandacht opeisen en me dwingen op mijn hoede te zijn. Het is moeilijk zich voor te stellen hoe uitputtend en enerverend dit zijn kan, speciaalwanneer men er aan denkt, dat minstens de helft der vragen van onschulE. J. Th. van Heemstra:p.H.Kemperman in H.Kemperman en(z.j.), p.GemeentepolitieDen Haag, Subcommissie Opsporing Oorlogsmisdadigers Zuid-Holland: p.v. inz. de 'SD'julip.(getuigeW.Overhage) (Doe
1 109. 2 F. F. M. Kemperrnan-Peitel: 36. 3 (19 1948), 23 A. U. 1-639, C-2).
dige aard is en nergens verband mee houdt of schijnt te houden, want men kan nooit weten. Vier mannen, niet allemaal even sluw, maar wel ontegenzeggelijk uiterst intelligent en allen beroepsmensen, die elke acht uur afgelost worden, vuren onophoudelijk hun vragen op me af, soms hartelijk en vriendelijk; dan weer zó woedend, dat ik verwacht, dat zij zullen ontploffen. Het weer, roken, mijn das, schoenen, overhemden met losse en vaste boorden, mijn overjas, mijn lievelingslectuur, theater, films, godsdienst, philo sophie en duizenden andere onderwerpen worden aangesneden en rustig besproken tussen de man, wiens beurt het is, en mij, op mijn stoel tegen de muur.
XCDe oorlog in het algemeen, de morele zijde van de zwarte markt, weer de stof van mijn pak, waar ik mijn schoenen gekocht heb, Goethe en andere Duitse dichters, of ik van sigaren houd, of ik er één wil roken. Herr ... hoe was mijn naam ook weer?
XCDat punt, mijn ware naam, is het onderwerp van hun nooit aflatende aanvallen. Mijn tactiek is om mijn mond stijf dicht te houden, zodra dit punt in het geding komt, hoe zij ook tieren. En dan praten we weer rustig en normaalover andere onderwerpen. Maar het vraagt een constante en diepe eoncentratie om niet in één van hun strikken vast te lopen .
XC. . . De woensdag gaat langzaam voorbij en ook de nacht en nog een dag en nog een nacht. Vrijdagmorgen zit ik nog steeds geboeid op mijn stoel. Ik ben volkomen uitgeput. Ik heb geleerd met open ogen te slapen, ik heb geleerd zonder schaamtegevoel mijn water in mijn broek te laten lopen, ik heb geleerd verschrikkelijke stormen van woede over me heen te laten razen zonder in de verdediging gedreven te worden. Beledigingen, belachelijkmakingen, bespotting, honger, dorst, de rook van een sigaret die verlokkend in mijn gezicht geblazen wordt, de scherpe schittering der electrische lampen, ik heb alles doorstaan. De tijdgrens na de eerste vier-en-twintig uur heb ik overschreden met een gevoel van voldoening en trots. De tweede is gepasseerd zonder enig gevoel. Elke poging om thans nog mijn zenuwtoestand of die gehate kamer of die sluwe mannen te beschrijven is volkomen nutteloos. Ik kan zeggen, dat ik moe ben of uitgeput of wanhopig of apathisch, het is allemaal waar en toch lijkt het niet op de toestand waarin ik me in werkelijkheid bevond. Het was de hel in alle gruwelijkheid.
XCAls ik dit gruwelijk spel ruim 65 uur heb volgehouden, komt Joseph Schreieder er zelf weer aan te pas. Ik begin dan tekenen te geven, het niet meer uit te houden.
XCIk laat me geleidelijk door hem a&natten, onttrek hem nog de belofte, dat ik behandeld zal worden overeenkomstig de Conventie van Genève - een kleine hoop - en geef me dan over. Er zijn zes-en-zeventig uur verstreken, meer dan driemaal de overeengekomen tijd om mijn medewerkers in de gelegenheid te stellen te verdwijnen. Ik kan tevreden zijn."
1 'Brutus' (ps. van]. Grün): (1949), p. 84-85, 89-90.
XCLuitenant W. eh. J. M. van Lanschot, belangrijk medewerker van J. van Hattems Inlichtingendienst en helper van de geheime agent W. B. Schrage, werd eind' 4I aan een Dauervernehntung onderworpen die volgens zijn herinnering 'honderd uur aan één stuk' geduurd heeft-, volgens zijn Sachbearbeiter Haubrock iets korter: 'ieh denke, dass er 80 Stunden verhort worden ist' het verhoor had niets opgeleverd.ê Een Dauervernehmung van meer dan honderd uur werd begin '44 toegepast op de geheime agent G. A. van Borssum Buisman en op de chef van de zendergroep 'Barbara', kapitein Chr. Tonnet. Van Borssum Buisman (hetzelfde geldt trouwens voor Grün en van Lanschot) werd bij zijn Dauervemehmung ook physiek mishandeld. 'Ik ben', verklaarde hij aan de Enquêtecommissie, 'aan het eind van het verhoor bewust onzin gaan praten, dat was mijns inziens de enige rnanier om hen te doen denken dat ik het niet meer volgen kon, hetgeen inderdaad gelukt is."
XCTonnet werd volgens Haubrock aan de 'langste Douervernehmung' onderworpen, 'die überhaupt abgenommen ist": dat verhoor duurde I07 uur. 'Die Leute', aldus Haubrock jegens de Enquêtecommissie, 'haben darin selbst einen inneren Ehrgeiz gehabt, um den Rekord zu brechen. Es wurde ihnen gleich gesagt: 'Sie bleiben sa lange sitzen, bis Sie die Wahrheit sagen zu diesen Punk ten.' Später ist ihnen gesagt worden, in weuher Stunde die Vorgäl1gergesprochen haben. Tonnet hat esgebracht auf 107 Stunden. Bei 105 Stutuien erklärte er sick bereit zu sprechen. In voller Überlegtmg machte er damt glaubwürdige Angaben, die sicli spdter als beuiusste Irrefü/mmg herausstellten. Man kormte ihn nicht anmerken, dass er bereits 105 Stunden verhört worden war. Die Dauervemehmunç war nicht ein Verhor wie dieses hier, demi es wurde in etuia viertelstündigm Abstanden eine Frage gestellt. Den Zustand der Gefangmen am zweiten Tag und spater kÖl7n.teman mit Halbschlaf bezeichnen. Es war kein Verhor bei dem der Gefangene geistig folgen musste, wie in einem gewöhnlichen Verhor.
XCEs wurden nur drei Fragen ader hochstens vier Fragen gestellt: 'wsu« haben Sie die Telegramme geschickt?' Dann antuiortete er z.B. mit eÎ1'!fach 'nein', Er spezialisierte sich auf 'nein', Sobald etwas g~fragt wurde, antwortete er im Unterbewusstsein mit 'nein', aucli wenn er 'ja' meinte. Dagegen stonden wir dann machtlos.
XCDat TOlmets Dauervernehmung inderdaad de langste was die ooit afgenomen werd, is overigens twijfelachtig. In januari' 44 werd in Amsterdam de advocaat mr. Arthur Meerwaldt gearresteerd, het Amsterdamse lid van deHaubrock, a.v., p. 1245. 3 Getuige G. A. van Borssum Buisman, a.v., p. 334. • Getuige H. K. O. Haubrock, a.v., p.
1 GetuigeW. eh.]. M. van Lanschot, dl. IV c, p. 1352. 2 Getuige H. K. O.
Raad van Negen (het college dat leiding gaf aan het studentenverzet) en een belangrijk medewerker aan de illegale bladen Het Parool en De Toeleomst; hij werd in de Cellenbarakken in Scheveningen opgesloten en zijn Dauer vernehmung (hij had kennelijk sinds zijn arrestatie niets van belang losgelaten) begon op dinsdagavond 18 april en duurde zes volle dagen. Meerwaldt wist uit de gevangenis een verslag aan zijn zuster toe te smokkelen:
XC'Douervemelimunç. Begon dinsdagavond pl.m. 10 uur ... Na 19 april eigenlijk alleen over koetjes en kalfjes met mijn bewakers gesproken; vooralover de oorlog en de politiek. Dit hield mij wakker en hielp mij de tijd door te komen.
XC· .. Eten krijgt men genoeg: ik had echter geen eetlust. De slaap wordt op het laatst vrij machtig; men nam nu en dan water te hulp 0111. mij wakker te houden. In de laatste nacht van 23 op 24 kwam een frisse wacht, die het nog eens met mij probeerde.
XC· .. Maandagavond 24 april werd ik losgemaakt van mijn stoel en een half uur 'gelucht'. Toen in de cel terug. Als geheel was het een zeer boeiende tijd geweest die zes dagen; net een spannende reis in vijandelijk land. Je was te moe en ook te bezig om je veel zorgen te maken: dat kwam pas na afloop, toen allerlei losse opmerkingen tot je door begonnen te dringen. Het enige opmerkelijke vermoeidheidsverschijnsel, dat ik opmerkte, was dit: ik haalde de volgorde der gebeurtenissen door elkaar, dacht bijv. dat bepaalde dingen helemaal aan het eind van het verhoor gebeurd waren, terwijl die, naar ik op 27 april ... hoorde, op de eerste dag plaats vonden. Mijn geheugen verloor dus zijn ordenende functie: alle indrukken die ik opdeed, bleven naast elkaar staan, zonder dat ik mij realiseerde in welke volgorde ik dezelve had opgedaan.
XC· .. De Dauervernehmung doorstond ik daarom ook vrij makkelijk, omdat ik in Scheveningen oververzadigd was met slaap. Verder had ik in maanden geen mens gesproken en de gesprekken waren dus voor mij enorm boeiend en welkom, hoewelof misschien juist omdat? - zij met tegenstanders werden gevoerd.' 1
XCMeerwaldt is begin januari '45 in een Aussenleommando van het coneentratiekamp Buchenwald overleden.
XC'was te groot. Ik accepteerde een sigaret en was er dolblij mee. Diep haalde ik de rook naar binnen. Het duizelde mij! 0, ze weten precies hoe ze een mens moeten vangen. Je hunkert naar een sigaret. En dan plaatsen ze een doosje vol voor je. Het kan er immers wel af, Holland betaalt wel! 'Kom steek gerust op, ze staan er voor!' Hij vroeg mij te vertellen wat ik wist. 't Was helemaal geen ernstige zaak. Ze hadden op 't kantoor naar mijn doen en laten geïnformeerd. En de inlichtingen waren uitstekend. Ik stond bekend als 'niet vijandig'. En ik was een flinke werker. En ook dit gevalletje was onbeduidend. Althans voor mij. Ze wilden mij wel de absolute garantie geven, dat het voor mij goed zou aflopen. Waarschijnlijk werd het niet eens een rechtzaak, maar liep het met een sisseraf Maar mocht het tot een rechtzaak komen, dan zou ik toch hoogstens tot zes weken veroordeeld worden. Ik had niet nodig te bekennen want ze wisten alles toch al wel. Maar ze wilden alleen maar weten of ik absoluut betrouwbaar was. Dat was alles! En daarom vroegen ze de waarheid. Enkel de waarheid. De waarheid spreken kon me niet schaden. Evenmin kon ik daardoor mijn makkers schade berokkenen. Integendeel, ik kon hun en mij slechtsvoordeel brengen. Maar als ik de waarheid niet sprak - ja (het voorhoofd van de officier fronste zich), ja, dan kon het kwade gevolgen hebben. 'U hebt zeker wel van het proces gelezen? U
XCZoet floot de vogelaar. En ik dutte een ogenblik in. Niet lang, maar toch te lang. Ik wist het niet meer. Was alles bekend? Het zou best mogelijk kunnen wezen. Het proces tegen meer dan 70 officieren van de OD was gehouden. Wat was hier uitgelekt? Was het dan niet dom steeds te blijven ontkennen? Dat wij gevangen waren, was toch zeker wel een bewijs, dat men iets van ons wist!
XCIk peinsde. Onrustig. Wat moest ik doen? Daar klonk de stem van de verleider weer. Zacht en dringend. Overredend. 'Kom, steekt u nog eens op.' Ik rookte opnieuw. Het kalmeerde zo. En de stem ging voort. 'Vertelt u eens rustig. Denkt u toch aan uw vrouwen kinderen. U wilt toch graag zo spoedig mogelijk naar huis?' De verleider was listig. Hij loog en gebruikte gemene trucs. Ik, arme dwaas, heb me iets laten ontvallen. In mijn ogen was het niet erg, maar later zou blijken dat juist dit ene geval zéér belangrijk voor ze was. Als een ontzettende domheid is me dit feit gedurende mijn gehele gevangenentijd blijven achtervolgen. Met een schok ontwaakte ik uit mijn beneveling. De man merkte het, en aan het vragen kwam nu schier geen einde. Voor hem stond nu vast - of wist hij het reeds? - dat ik zeer zeker in verschillende dingen de hand had gehad. Hij bleef vragen en ik kneep mijn handen in elkaar. Nu niets meer, dacht ik. Niets, versta je! Niets! Hij had dit in de gaten en bood me nogmaals een sigaret aan. Ik had hieraan geen behoefte meer en schaamde mezelf. Ik mocht naar mijn cel terugkeren. Hij reikte me de hand - de smeerlap!
XCWat had ik gedaan? De twijfel werd steeds groter en groeide aan tot zekerheid. Ik was verslagen ... Ik voelde dat ik misleid was. Mijn eten bleef onaangeroerd. Een ontzettende worsteling volgde. Was ik een verrader geworden? Had ik door iets te zeggen toch de zaak gered? Neen, natuurlijk niet! Stommeling! Ik tobde voort. 's Nachts kon ik niet slapen. Ik stamelde een kort gebed. De Here wist toch alle dingen. En de mensen konden toch niet zo geraffineerd wezen. Zo slecht! Ik schreide als een kind.' 1
XCSpeciaal Haubrock was een meester in het volgen van 'de zachte lijn'. 'Hij was', aldus van Borssum Buisman, 'heel handig. Hij heeft heel wat arrestanten bijzonder vriendelijk onthaald en in Haaren' (alle Englandspiel agenten werden van de lente van '42 af geconcentreerd in de gevangenis die in het Grootseminarie te Haaren ingericht was) 'flessen wijn opengetrokken tijdens het verhoor. Bepaalde mensen zeiden daardoor meer dan zij mochten.P
XC'In dem Bewusstsein, welche Strafen auf der illegalen leonununistischen Betätigung stehen, leuonen sdmtliche Mitarbeiter und Funktionëre der illegalen CPN grund sätzlich jede Tätigkeit ab und geben erst nach langem Zögern nut das zu, was ihnen einwandjre! bewiesen wetden kann. Dureli diesen Zeitverlust bezw. Verzögmmgstaktik wird in vielen Fallen erreicht, dass die mit den Festgenommenen in Verbindung gewese nen Personen inswisenen gewamt tuurden und, u/enn sie endlich preisgegeben wetden mussen, längst geflohen sind.'"
XCAl op grond van deze twee citaten trekken wij de juistheid van Lages' mondelinge mededeling in twijfel, maar bovendien: als het juist zou zijn dat slechts 'ganx wenige Prozenie' van de meeste groepen illegale werkers tot het einde toe in hun zwijgen volhard hebben, (dat was bepaald niet noodzakelijk - wenselijk was dat men, zo enigzins mogelijk, bijvoorbeeld 24 uur lang niets toegaf), dan beschouwen wij dat als de scherpste aanklacht die men tegen de Sicherheitspolizei zou kunnen formuleren. Wij menen dat allen die zijn blijven zwijgen, een haast bovenmenselijke prestatie verricht hebben en dat men in het algemeen niemand die onder de martelingen bezweken is en dus is gaan 'doorslaan', zoals dat heette, daarvan een verwijt mag maken.
XCIn '52 en '53 sprekend met B. A. Sijes, gaf Harster beschouwingen ten beste die in het door Sijes gemaakte verslag als volgt samengevat werden:(Obergericht: 25
1 W. Lages, 13 juni 1955. 2 Telexbericht, 25 jan. 1942, van W. Lages aan W. Harster 163 c). (IS mei 1942) inzake de illegale CPN in Amsterdam-zuid en -oost, p. 14-15 dossier 41/42).
XC'Hij merkte op dat zeker 90 % der gevangenen had 'doorgeslagen'. Dit hoge percentage wijst er op dat men met een algemeen verschijnsel te maken had. Op mijn vraag of een dergelijke reactie dus als normaal kon worden beschouwd, antwoordde hij met instemming bevestigend. Men diende immers niet uit het oog te verliezen dat zij, die ondergedoken waren of illegaal hadden gewerkt, altijd onder spanning leefden. Het waren geen normale mensen, zoals we die vroeger kenden. Tijdens de illegale actie had men zich vaak met de gedachte van arrestatie en een confrontatie met de Duitsers beziggehouden. Dat waren toen de normale omstandigheden waaronder men leefde. De arrestatie was in vele opzichten het afbreken van de gespalmen situatie; men had in zekere zin rust, daar men in het door velen onvermijdelijk geachte tenslotte toch was aangeland. De angst die men daarbij had voor de Duitsers, in het bijzonder voor de kwellingen, brak een weerstand, die kunstmatig in stand was gehouden.
XCHarster stond uitvoerig stil bij de grote dienst die de Engelse zender en de illegaliteit de Duitsers t.a.v. deze kwestie bewezen hadden. Deze immers hadden er voortdurend op gewezen dat de Duitsers barbaren waren, martelden en alle middeleeuwse en meest moderne terreurmiddelen gebruikten om de mensen de waarheid te ontfutselen. Het gevolg hiervan was echter dat de angst voor de Duitsers mateloos steeg, dat men reeds psychisch gebroken was voordat een verhoor eigenlijk goed was begonnen.
XCIn sonunige gevallen maakten de Duitsers hiervan op andere wijze gebruik. Zij wisten dat sommige personen die voor hen van groot belang waren, misschien zouden zwijgen, walmeer geweld werd gebruikt. De angst om te spreken was, aldus Harster, dan groter dan de angst om pijnen te ondergaan. In dergelijke gevallen deed men gewoon, verzorgde thee, liet de mensen enige dagen met rust, in elk geval gebruikte men geen geweld. De bedoeling van een dergelijke behandeling was, twijfel te brengen in datgene wat men vroeger zelf had beweerd. I-Iarster merkte op dat een dergelijke tactiek niet eenvoudig was; het vereiste nauwkeurige observatie, daar ingegrepen moest worden op het juiste moment.
XCDe kwestie van de verschärfie Vernehmunç ging Harster heel duidelijk uit de weg'l
XCinderdaad, Harster besefte dat elke mededeling daaromtrent, al kon zij hem juridisch geen kwaad meer doen, toch bezwarend voor hem. zou zijn. Bij zijn betoog merken wij op dat' de Engelse zender' en de illegaliteit, voorzover zij mededelingen gedaan hebben over de verhoormethoden die de 'SD', als het nodig was, placht toe te passen, geenszins overdreven hebben dan wel 'de angst voor de Duitsers''mateloos' (in strijd dus met wat men normaliter verwachten moest) hebben doen stijgen: in werkelijkheid ging het
1 B. A. Sijes: 'Notitie over het 'doorslaan' van Ncderlandse gevangenen tijdens de Duitse bezetting' (I953), p. I-2 (Doc 1-639, b-j).
in de martelverhoren gruwelijker toe dan in datgene wat de meesten daarover tevoren gelezen of vernomen hadden.
XCEr waren gevangenen die, wetend dat, als maar lang genoeg gefolterd werd, praktisch iedereen tot het doen van mededelingen kon worden gedwongen, hun kameraden uit het illegale werk beschermden door zelfmoord te plegen. In deel 6 memoreerden wij al dat Joachim ('Schuschu') Simon in de gevangenis te Breda een einde aan zijn leven maakte teneinde de ontsnappingsweg der Palestina-Pioniers te beschermen, en dat de communist dr. G. W. Kastein, de leidende figuur uit CS-6, op het Binnenhof geboeid en al uit een raam op de tweede verdieping van het 'SD'-bureau sprong, en, in deel 7, dat David Verloop, een van de belangrijkste medewerkers van de groep 'Dutch-Paris' in België, zich in het trappenhuis van de gevangenis te Brussel naar beneden stortte. Kastein zowel als Verloop bezweken door die val. Er zijn meer van die zelfmoorden geweest. Begin' 41 werd aan baronesse van Heemstra in de Cellenbarakken door een Nederlandse mede-gevangene meegedeeld dat hij driemaal een gevangene aangetroffen had die zich had opgehangen. 'Op een andere keer vond hij iemand badende in zijn bloed' (de man had zich vermoedelijk een polsslagader doorgebeten of doorgesneden). 'Toen hij geheel ontdaan de Wachtmeister ging waarschuwen, zei deze rustig: 'Laat hem maar liggen tot morgenochtend, hij moet nog wat slaap hebben.' '1
XCVoorts sprong in juni '44 de communist J. H. Teiwes in het Huis van Bewaring II te Amsterdam van de tweede verdieping naar beneden - hij werd met een schouderfractuur en een zware hersenschudding in de ziekencel opgenomen; vlak voor hij zijn sprong ondernam, had Teiwes aan enkele mede-gevangenen met het spel kaarten waarover zij de beschikking hadden, 'nog een paar frappante foefjes' geleerd.ê
XCAnderen waren er die de grootste gevaren wisten af te wenden door met hardnekkigheid voor te wenden dat zij krankzinnig, althans ernstig psychisch gestoord waren. Frans Goedhart, de oprichter van Het Parool, in januari '42 gearresteerd, bereikte zo dat hij naar het concentratiekamp Vught gestuurdJ.p.p.
1 E. Th. van Heemstra: 259. 2 F. A. Stroethoff jr.: (z.j.), 29.
werd (toen hij in augustus' 43 uit dat kamp naar elders overgebracht werd, kon hij ontsnappen). Edouard de Nève, een der eerste organisatoren van de 'pilotenhulp', veinsde twee jaar lang krankzinnigheid, maar moest dat veinzen opgeven toen hij in het Duitse krankzinnigengesticht waar men hem opgesloten had, bijna verhongerd was (hij werd begin september' 44 tot de doodstraf veroordeeld maar toen naar Duitsland overgebracht waar zijn dossier zoekraakte - hij overleefde de oorlog). Dr. M. Brouwer, de Bilthovense arts, die in '42 en '43 in zendverbinding met Londen gestaan had, hield zich in de Cellenbarakken zes weken lang krankzinnig, 'toen had ik mijn verhaal klaar', vertelde hij aan de Enquêtecommissie, 'want ik was niet zo erg krankzinnig.'! Een lid van de Stijkel-groep, J. M. Kaub-Meesters, 'stelde zich', aldus een mede-gevangene, 'maand in, maand uit ... als 'zwak in het hoofd' aan ... steeds hield zij met iedereen een non-stop-conversatie. Tenslotte hebben ze haar na zeven maanden ontslagen. Stel u voor wat dat voor een eoncentratie vereist om dat ononderbroken ook voor je celgenoten vol te houden! Zij heeft echter haar doel bereikt.P
XCWeer anderen veinsden dat zij aan een andere dan een zielsziekte leden. Zo de bankier mr. E. E. Menten, begin april' 43 gearresteerd als een van de leden van het 'eerste' Nationaal Comité. Toen hem door Haubrock was meegedeeld dat hij als Nacht-und-Nebel-gevangene naar Natzweiier gezonden zou worden ('dat houdt u niet op uw leeftijd', zei Haubrock, die blijkbaar wist hoe het in N atzweiler toeging), was dat voor Menten, zo vertelde deze aan de Enquêtecommissie,
XC'de directe aanleiding om in bed te gaan liggen. Ik liet elke maandag de dokter komen. Ik had tevoren al in mijn hoofd, als het eens nodig mocht zijn, een evenwichtsstoornis te simuleren. Dat is het minst grijpbare geval. Ze vroegen mij of ik ziek was en dan antwoordde ik: 'Neen, maar als ik opsta, dan duizelt het mij, en als ik op mijn zij ga liggen, dan duizelt het mij ook. Bij elke hartslag gaat mijn hele gezichtsveld heen en weer.' Ik wist het beeld van die ziekte"
XCinderdaad, niet zonder medewerking van Haubrock werd Menten 'lager unfähig' verklaard en 'naar huis gestuurd om daar eventueel dood te gaan.'4
1 Getuige M. Brouwer, dl. IV c, p. 919. 2 'Verslag van mededelingen van Elka Schrijver' (23 okt. 1947,20 april 1948), p. 7 (GC). 3 Getuige E. E. Menten, dl. IV c, p. 1981. 4 A.v., p. 1980.
XCEr zijn meer gevangenen geweest die de een of andere ziekte gesimuleerd hebben. De meesten evenwel kwamen niet op dat denkbeeld of zagen geen kans het te verwezenlijken, hetgeen ook betekende dat zij zich, ook tijdelijk, aan de verhoren niet konden onttrekken.
XCBij die verhoren zijn er velen geweest die, precies als de communisten van wie in het rapport van mei '42 sprake was, de martelingen zo lang doorstonden dat diegenen met wie zij op illegaal gebied samengewerkt hadden, een ander adres konden opzoeken. In geen enkele illegale groep gold de eis dat men onder geen omstandigheden iets aan de 'SD' zou loslaten, integendeel: veelal was er een soort afspraak dat het voldoende was indien men een bepaalde periode (één dag of twee dagen) zweeg - nadien kon men mededelingen gaan doen en mede daarom zeggen de verklaringen van Lages en Harster dat 90% der gevangenen 'doorgeslagen' zou hebben, niet zo veel. Eén of twee dagen zwijgen was overigens al een mateloos zware opgave; de 'SD' was van die veiligheidsafspraken op de hoogte en wanneer een gevangene begon met van een zekere weerstandskracht te getuigen, dan werd veelal juist onmiddellijk na de arrestatie met alle middelen getracht (men denke aan Jan Verleuns beschrijving), die weerstandskracht te breken.
XCNog tijdens zijn eigen gevangenschap vroeg mr. F. Bakels, in april' 42 gearresteerd als lid van de Leeuwengarde, enkele mede-gevangenen hoe zij op martelingen gereageerd hadden. 'Meestal', zo schrijft hij,
XC'kreeg ik dit te horen: de dreiging met marteling is erger dan de marteling zelf En het begin der marteling is erger dan de voortgezette marteling.Je moest allereerst de dreiging doorstaan, vervolgens de eerste pijnen. Wie dat klaarspeelde, was meestal gered. Het werd een soort trots, een wedstrijd, een koppigheid: 'Jullie schoften, denken jullie mij zó klein te krijgen? Tussen het schreeuwen door lach ik 0111 jullie.' Sommigen speelden het zelfs klaar de Mof een grote bek te geven. Maar wat marteling van een allernaaste betreft, vrouw of kind, denk ik dat geen sterveling is blijven zwijgen.
XCInderdaad, ook die gevallen hebben zich voorgedaan. Hoe daarbij door ouders gereageerd is op het mishandelen van hun kinderen, weten wij niet (wij achten het aannemelijk dat ook dàt voorgekomen is, maar kennen er geen voorbeelden van) - wanneer een vrouw ten aanschouwe van haar man mishandeld of anderszins onder druk geplaatst werd, kon dat middel heel wel falen indien beiden elkaar in het illegale werk met hart en ziel gesteund
1 F. B. Bakels: p. 315.
hadden, Om een enkel voorbeeld te geven: in oktober' 43 bracht de verrader Frans Vergonet de 'SD' in Broeksterswoude (het vroegere Broek, bezuiden Dokkum) op het spoor van boer Jan Hoekstra die met zijn vrouw Sijke Hoekstra-Rozema veelvuldig hulp geboden had aan Joodse onderduikers. 'Men moet', aldus P. Wijbenga in deel II van zijn Bezettingstijd in Friesland, 'dit mensentype kennen om te begrijpen wat er toen gebeurde. Als zij iets niet wilden, was er geen macht ter wereld die hen kon dwingen. Zij hadden zich voorgenomen niets te zeggen en niets toe te geven. Jan Hoekstra zou van zich af kunnen slaan, zich dood kunnen vechten en zijn vrouw zou hem daarbij geholpen hebben. Maar zeggen wat ze hadden gedaan? Iemand noemen? Nooit! Misschien hadden de Duitsers dit in de gaten, want er waren niet ruinder dan achttien zwaarbewapende mannen in en om de boerderij, waar Hoekstra het zwaar te verduren kreeg. Hij werd geslagen, geschopt, bijna gewurgd. De beulen, die elkaar afwisselden, probeerden de oren van zijn hoofd te draaien. Jan Hoekstra ontkende ooit Joden te hebben geholpen; verder zweeg hij. Men zette hem het pistoolap de borst: zeg binnen twee seconden waar de Joden zijn, anders ben je een lijk. Ik weet van geen Joden, zei Hoekstra.
XCDrie-en-een-half uur duurde deze marteling. Zijn vrouw was eerst gedwongen het aan te zien dat haar man van de ene hoek van de huiskamer naar de andere werd getrapt of gesmeten. Toen er al meer bloed uit zijn wonden droop, kon ze het niet langer verdragen; ze ging terug naar de stal, naar het vee dat juist binnengehaald was, de veestapel die zij en haar man (oorspronkelijk landarbeider) hadden zien groeien door hun arbeidzaamheid en zuinigheid. Maar ook haar kwellingen waren nog niet voorbij. Haar man werd bevolen zich naar de arrestantenwagen te begeven. Net buiten de deur zag hij als door een waas in de auto politieman Pals uit Rinsnmageest zitten - toen moest hij weer terugkeren en richtte zich het geweld tegen mevrouw Hoekstra.
XCTerwijl de Duitsers binnen met de mishandeling van Hoekstra bezig waren, hadden de omsingelaars van de boerderij eenjongeman in het land ontdekt, die ze dwongen zich aan hen over te geven. Het was de ongeveer twintigjarige Jood Bertus, die eerst bij Hoekstra een schuilplaats had gevonden, later bij Binne Kooistra. Hij had gehoopt ongezien te ontkomen, maar gegrepen zei hij een zwerver te zijn. Hij werd naar de boerderij van Hoekstra gebracht, waar hij, ondanks zware mishandelingen, deze lezing volhield. Toen de 'SD' daarna mevrouw Hoekstra tot een bekentenis wilde dwingen, fluisterde Bertus aan Hoekstra toe nimmer te zullen zeggen eerst bij hem ondergebracht te zijn. Dat gaf Hoekstra een sterke stimulans, toen hij moest aanzien hoe zijn vrouwonder handen werd genomen. Eerst probeerden de beulen haar te overreden. Ogenschijnlijk vriendschappelijk legden ze haar de hand op de schouder: beken nu maar. Niets daarvan. Mevrouw Hoekstra deed voor haar man niet onder. Joden? Wat waren dat voor mensen? Zij wist van niets. Toen werd haar bevolen: bekennen, anders steken we de boerderij in brand en jij mag die niet verlaten. Mevrouw Hoekstra wist van geen Joden ...
XCEn toen gebeurde het wonder. De hele bezettingsmacht vertrok van de boerderij en liet het echtpaar Hoekstra achter.'!
XCWanneer de 'SD' wist dat haar een leider van een illegale organisatie of een medewerker die een verbindende functie had, in handen gevallen was, dan werd steeds onmiddellijk met het verhoor begonnen: als zij spoedig' doorsloegen', dan kon men talrijke andere leden op het spoor komen. Was de 'SD' via een Vi-Mann al diep in de betrokken groep gepenetreerd, dan waren de verhoren minder urgent: het belangrijkste wist zij dan al. 'Gewone' leden van wie aangenomen werd dat zij geen gegevens van wezenlijk belang aan het dossier konden toevoegen, liet men vaak heel lang gevangen zitten voordat zij voor de eerste keer verhoord werden - in de Cellenbarakken werd één gevangene, verdacht van het lidmaatschap van de OD en van wapenbezit, pas na honderd dagen voor het eerst verhoord (hij werd twee weken later wegens gebrek aan bewijs vrijgelaten).
XCHet wachten op zulk een eerste verhoor was voor velen een kwelling: zij hoopten dat het zo spoedig mogelijk zou plaatsvinden en tegelijk dat het nog zo lang mogelijk op zich zou laten wachten. In beide gevallen pijnigde men zijn geheugen door zich telkens weer af te vragen welke bewijsmiddelen voor de illegale activiteit de 'SD' mogelijkerwijs in handen gevallen waren. Wat bij fouillering gevonden was, wist men, maar wat had de 'SD' ontdekt bij de huiszoeking in de eigen woning of op het onderduikadres? Wat had zij kunnen vinden ? Welke conclusies had zij daaruit wellicht getrokken? Of was er een mogelijkheid, aan bezwarende gegevens een onschuldige uitleg te geven van voldoende overtuigingskracht? Dan: wie van de makkers uit het illegale werk waren óók gearresteerd? Wat wisten zij van wat men zelf gedaan had? Zouden zij zwijgen? Menigeen ging er, niet ten onrechte, van uit dat aan de 'SD' al veel bekend was nog voordat men gearresteerd werd. Dat was vooral het geval wanneer uit de groep waartoe men behoorde, de een na de ander opeens op geheimzinnige wijze verdwenen was. 'Ik kreeg het gevoel', aldus Veterman, schrijvend over de fase waarin alle overige topfiguren van de 'pilotenhulp' -groep 'Fiat Libertas' successievelijk gearWijbenga:dl.p.
1 P. II (I975), 97-98.
resteerd waren, 'dat ergens een reusachtige stofzuiger lag opgesteld, die geluidloos onze medewerkers binnen slokte.'!
XCHoe men op de verhoren, speciaal op de martelingen, zou reageren, wist men tevoren niet. Aan Anne de Vries was het 'geval bekend van een uitstekend illegaal werker die, om zichzelf te beproeven en te harden, zich enige malen zeer gevoelig door een vriend heeft laten afranselen. Toen hij gevangengenomen werd, is hij na zware folteringen de dood ingegaan, zonder een naam te noemen.
XCZo zijn er ook verzetslieden geweest, die zich 's nachts plotseling lieten wekken en zich dan scherp lieten verhoren, om zich op dergelijke situaties in de gevangenis voor te bereiden"
XCzulk een 'rollenspel' (het is ook wel in de gevangenis opgevoerd wanneer men met één of meer anderen in één cel gevangen zat) kon allereerst betrekking hebben op de gegevens die op het persoonsbewijs vermeld stonden waarvan men als illegaal werker gebruik maakte: men gaf zich bijvoorbeeld uit voor een arbeider uit Zutfen (en men wist dat het pb 'rondgezet' was, d.w.z. dat zich in het bevolkingsregister aldaar een met het pb corresponderende persoonskaart en in de rijksinspectie van de bevolkingsregisters een corresponderend ontvangstbewijs-persoonsbewijs bevonden) - maar kende men nog de hoofdstraten in het centrum van Zutfen waarnaar wellicht onverhoeds gevraagd zou worden? De identiteit die men aangenomen had, moest zo lang mogelijk beschermd worden. Mislukte dat, dan kwam het er op aan, zich tijdens de verhoren intelligent en met grote tegenwoordigheid van geest te blijven verdedigen tegen de Sachbearbeiter. Er waren onder die Sachbearbeiter politiemannen die niet zo snugger waren, maar er waren er ook die zich in het tiende verhoor nog precies herinnerden wat men in het eerste gezegd had en op een eventuele tegenspraak onmiddellijk inhaakten. De 'gedachtenwereld tijdens een verhoor is', schreef mr. D. Schortinghuis (in juli '43 gearresteerd als een van de medewerkers van de spionagegroep Dienst-Wim), 'de meest onwezenlijke wereld. Nergens staan feiten zo scherp tegenover elkaar, nergens zijn zij zozeer van elkaar afhankelijk ... De beslissing voor eigen leven en voor dat van anderen moet in de tijd van seconden genomen worden. Tijdens
1 E. N. Veterman: 763. (1946), p. 78. • Anne de Vries in LO (1951), dl. II, p. 145.
het verhoor zie je een schaakspel van woorden voor je staan. Door ieder eigen woord en door ieder woord van de ander komt er een verandering in de stand van de stukken. Het is een martelend spel, pijnlijk, en moeilijk te volgen. Verstandelijk wil je een lijn vasthouden die je telkens ontglipt doordat de 'SD' met haar bijna onbegrensde wetenschap van bijna alles telkens nieuwe feiten naar voren brengt."
XCIn dergelijke omstandigheden kon het verhoor door de illegale werker ondergaan worden als een verwoed gevecht. Natuurlijk kwam men daar zwakker in te staan wanneer men geconfronteerd werd met een lid van de eigen groep die, al of niet na gefolterd te zijn, een volledige bekentenis afgelegd had. Kon men dan volhouden dat men dat lid nooit ontmoet had en dat wat hij beweerd had, dus volledig gefantaseerd was? Sommigen brachten dat op, anderen bezweken bij zulk een confrontatie.
XCTijdens de verhoren werden in de regel door de Sachbearbeiter aantekeningen gemaakt. Meende hij dat hij de zaak 'rond' had of dat hij in elk geval niet méér gegevens kon verwerven, dan werd een typiste binnengeroepen en werd een te ondertekenen verklaring (het ProtokolI) zin voor zin gedicteerd. Dat kon dagen of zelfs weken duren en ook met tussenpozen gepaard gaan waarin, in aanwezigheid van de typiste, nieuwe mishandelingen plaatsvonden om het slachtoffer te dwingen, op bepaalde vragen het gewenste antwoord te geven. Waar het op aankwam was dat hij het Protokoll ondertekende: dan kon het stuk eventueel tegen andere gevangenen gebruikt worden, voorts, als tot Abtrennung van de betrokkene besloten zou worden, bij het Schutzhajt voorstel gevoegd, en tenslotte, als besloten zou worden tot verwijzing naar een rechtbank, opgenomen in het dossier dat uiteindelijk die rechtbank zou bereiken."der sterk: de desbetreffende Sachbearbeiter kende dan reeds vrijwel alle bezwarende
lD. Schortinghuis: 'Herinneringen' (1946), p. 26 (GC). 2 Berichten van hoe juist ook, werden door de 'SD' nimmer als bewijsmateriaal aan een rechtbank voorgelegd: daardoor zou immers de identiteit van de die als getuige zou moeten worden verhoord, onthuld worden. Wel stond de 'SD' bij verhoren van leden van een groep die door een gepenetreerd was, bijzon
XCBij het ondertekenen van het Protokol/ werden menigmaal allerlei vormen van pressie toegepast. Zo werd de eerder geciteerde Groninger OD' er, toen zijn verhoren ten einde waren, midden in de nacht, om drie uur, gewekt. 'Ik moest', schreef hij later, 'direct meekomen. Mijn Sachbearbeiter stond op de gang op me te wachten. In looppas moest ik onmiddellijk naar de z.g. verhoorkamer snellen. In nachtgewaad en op één sok strompelde ik door de lange gang. Achter mij aan kwam een Wachtmeister met een revolver in de hand. Vlug, vlug, er was dringende haast bij. De Wachtmeister dreigde te schieten. Het moest nóg harder. Ik liep wat ik kon. De man schreeuwde en brulde als een bezetene. Was dit werkelijkheid of droomde ik? Ik weet het niet. Ik raakte echter geheel van streek en draafde automatisch verder. In de kamer werd mij een Protokoll getoond. Ik moest dat ondertekenen. Ik wilde even lezen en trilde van emotie. 'Schnell, Mensch, schnell!' Alles draaide mij, ik konniet lezen. Het was onmogelijk. Een duw in de rug en ik tekende! Ik voelde mij dronken. Totaal verbouwereerd! De Sachbearbeiter zei zoiets als: 'Ik heb de gehele nacht hieraan gewerkt, en wil nu slapen.' De volgende dag zou onze zaak voor het Feldgericht worden gebracht.
XCAchteraf bleek dit echter een leugen te zijn. Pas tijden daarna begon het proces.'!
XCHet is ook wel voorgekomen (wij weten niet, hoe frequent) dat illegale werkers die, als hun wèl de tijd gegund was, het Protokoll te lezen, bezwaar gemaakt hadden tegen bepaalde passages of het Protokol! als geheel hadden verworpen (menigeen had grote moeite met het Duits waarin het stuk gesteld was), met de revolver op de slaap gedwongen werden hun handtekening te plaatsen. Daarna kon de Sachbearbeiter zich tevreden naar zijn woning of zijn werkkamer begeven - de gevangene werd, menigmaal in twijfel ofhij wel juist gehandeld had, naar zijn cel teruggevoerd.
ontzetting: 'Wij keken', schreef Schortinghuis, een van de vele slachtoffers van van der Waals, 'recht in het absolute faillissement van onze levens.' (D. Schortinghuis: 'De zaak Antonius van der Waals' (14 jan. 1975), p. 6 (GC)). Wie de ge weest was, werd uiteraard aan de gearresteerde illegale werkers niet onthuld: er werd steeds gesuggereerd dat een hunner van meet af aan verraad gepleegd had. In het geval van de Dienst-Wim werd de naam van de z.g. verrader ook aan iJlegale werkers doorgegeven die nog in vrijheid waren. Zij waarschuwden Londen en het gevolg was dat er, aldus Schortinghuis, 'zelfs na de oorlog nog mensen waren die dit geloofden.' Deze Z.g. verrader kon tegen de hem diep kwetsende verdenking niet op: hij maakte in '46 een einde aan zijn leven. 1 E. D.: 'Geconfronteerd met de dood', p. IS.
XCIn Tabel VII (pag. 227) gaven wij weer dat zich op I3 augustus '44 in de Polizeigefängnisse te Scheveningen, Amsterdam en Rotterdam resp. 946, 520 en 266 gevangenen van de Sicherheitspolizei bevonden, tezamen dus I 732 personen. In andere Nederlandse gevangenissen zaten op die datum 4245 gevangenen van de Sicherheitspolizei opgesloten: bijna twee-en-eenhalf maal zoveel. Het is jammer dat omtrent die meer dan vierduizend gevangenen niet aangegeven is, in welke aantallen zij zich in welke gevangenissen bevonden. Ons land telde in die tijd drie-en-dertig Strafgevangenissen en Huizen van Bewaring! - aan vele daarvan waren z.g. Deutsche Abtei lungen toegevoegd die volledig onttrokken waren aan het gezag van het departement van justitie en van de betrokken directies en in feite Polizei gefängnisse waren, d.w.z. gevangenissen van de 'SD' waar personen in Untersuchungshaft opgesloten waren. De 'SD' had daarenboven in die tijd voor de noordelijke provincies een kamp voor gevangenen in Farmsum (bij Delfzijl) en er zaten tenslotte, zoals uit Tabel VII bleek, op I3 augustus '44 in het Polizeilager dat onderdeel was van het concentratiekamp Vught, 287 gevangenen (nagenoeg allen op 7 juni '44 naar Vught overgeplaatste gevangenen van de Cellenbarakken), in het concentratiekamp Amersfoort 3 I5 2 (slechts voor een klein deel Ul1tersuchul1gshäjtlil1ge), in het Grootseminarie te Haaren I90 en in het Kleinseminarie te Gestel çr (36I minus de 270 gijzelaars).
XCEr waren daarnaast in '44 nog twee andere Duitse gevangenissen, beide in Utrecht. In de Strafgevangenis aan het Wolvenplein aldaar was sinds medio juni' 42 de Deutsche Untersuchungs- und Strafgefängnis gevestigd: een instelling welke zich oorspronkelijk in de Strafgevangenis te Scheveningen bevonden had maar die in de genoemde maand, toen de Wehrmacht er rekening mee hield dat het in de zomer tot een Geallieerde landing op de Nederlandse kust zou komen, naar Utrecht verplaatst was, en, in het Huis van Bewaring in de Gansstraat te Utrecht, de Kriegswehrmachtgeiängnis, die ook al in juni '42 uit Scheveningen naar Utrecht was overgebracht. De Deutsche Untersuchungs und Strafgefängnis was een gesticht waarin gevangenen zaten die aan een Duitse burgerlijke rechtbank overgedragen waren, van wie dan een deel, tot korte gevangenisstraffen veroordeeld, in diezelfde gevangenis bleef (bij lange werd men naar gevangenissen in Duitsland overgebracht). Allen die zich voor een Duitse militaire rechtbank moesten verantwoorden, werden, nadat
XC1 Zij bevonden zich in de elf provinciale hoofdsteden alsmede in Alkmaar, Almelo, Amsterdam, Breda, Dordrecht, Roermond, Rotterdam, Tiel en Zutfen.
zij door de 'SD' overgedragen waren, in de regel in de Kriegswehrmacht gefängnis opgesloten en deze herbergde ook diegenen die door een militaire rechtbank tot korte straffen veroordeeld waren. Deze Kriegswehrmacht geJangnis was de enige Duitse gevangenis in ons land waar de Sicherheus polizei niets te zeggen had: de betrokken gevangenen waren er gevangenen van de Wehrmacht, niet van de Sicherheitspolizei, en zij werden door personeel van de Wehrmacht, niet van de Sicherheitspolizei, bewaakt.
XCEr is, schreven wij in vroegere delen, van elk Nederlands departement, van elk provinciaal en gemeentelijk bestuur, van elke overheidsinstelling, ja van elk bedrijf van enige omvang een aparte bezettingsgeschiedenis te schrijven. Voor de Duitse gevangenissen, de Deutsche Abteilungen in Nederlandse inrichtingen inbegrepen, geldt hetzelfde. Tegen de achtergrond van algemene richtlijnen (ze zijn niet bewaard gebleven) werd het regime er bepaald door de directie en, onder deze, door het Duitse gevangenispersoneel - zulk een gevangenis kon in de ene periode aanzienlijk verschillen van de andere. Het karakter van een gevangenis, beter misschien: de sfeer die er heerste, werd evenwel niet alleen bepaald door de Duitse directie en haar personeelsleden, maar ook door het er eventueel werkzame Nederlandse gevangenispersoneel, door de helpers die uit de gevangenen gekozen werden (de 'ganglopers'), door de vaste bezoekers van buiten (in de eerste plaats de predikanten en aalmoezeniers die er toegang hadden), door de mate van hulp die van buiten gegeven kon worden (bijvoorbeeld in de vorm van voedselpakketten), en, niet in de laatste plaats, door de gevangenen-zelf die als groep in de ene maand een heel andere samenstelling konden hebben dan in de andere.
XCHelaas stellen de beschikbare gegevens over de diverse gevangenissen ons niet in staat, al die verschillen aan te geven; slechts aan één gevangenis: die te Scheveningen, is een aparte publikatie gewijd (het door E. P. Weber met veel piëteit samengestelde Gedenkboek van het 'Oranjehotel') - trouwens, dit is ook de enige gevangenis waaromtrent herinneringen van gevangenen een redelijke mate van informatie verschaft hebben. Dat alles is geen toeval geweest: de Scheveningse Polizeigefängnis nam in het geheel van de gevangenissen der Sicherheitspolizei een aparte plaats in. Daar werden de politieke gevangenen geconcentreerd in wier zaken de staf van de Bejehlshaber der Siiherheitspolizei und des SD in het bijzonder geïnteresseerd was. Spoedig,
nl. al in '40, ging in bezet gebied een speciale benaming voor die Scheveningse gevangenis de ronde doen: het 'Oranjehotel'. Wie die term bedacht heeft, is niet bekend. Hetzelfde geldt voor het korte rijmpje dat veelal aan die benaming gekoppeld werd en dat al eind' 40 eens met kalk op de muur van het 'Oranjehotel' geschreven stond: 'In deze bajes / zit geen gajes / maar Hollands glorie / potverdorie!'.
XCHet gevangeniscomplex te Scheveningen bestond uit twee gedeelten: de uit de rode eeuw daterende Strafgevangenis en de daarnaast liggende Cellenbarakken. Die Cellenbarakken (ze heetten 'barakken', maar ze waren van steen) was men in 'r6, midden in de eerste wereldoorlog dus, begonnen te bouwen toen men tekort kreeg aan ruimte om er de talloze veroordeelde smokkelaars hun straf te laten uitzitten; zij waren bedoeld als noodgevangenis, de ca. 500 cellen in het gebouw dat geheel gelijkvloers was, waren aan de kleine kant. Die noodgevangenis kwam pas in 'ro klaar, werd nadien met tussenpozen gebruikt als detentie-oord, eerst van dienstweigeraars, vervolgens van veroordeelden tot korte straffen; in de meidagen van '40 zaten er Duitse krijgsgevangenen in opgesloten. Na de capitulatie stonden de Cellenbarakken aanvankelijk leeg, in de Strafgevangenis werd toen zowel de Deutsche Untersuchungs- und Strafgefängnis (later tevens de Kriegswehrmachi gefängnis) ondergebracht als de gevangenis waar de Sicherheitspolizei behoefte aan had: de Polizeigefängnis. De Sicherheitspolizei wilde evenwel een eigen gevangenis hebben in een apart gebouw; daartoe werden de Cell enbarakken uitgekozen die eerst uitgebreid werden met een keurige badkamer voor het Duitse personeel, met tien verhoorkamers en met enkele donkere strafcellen - strafcellen welke niet alleen gebruikt werden om gevangenen te straffen die bepaalde overtredingen begaan hadden, maar ook om er illegale werkers in op te sluiten die niet vlot genoeg verklaringen hadden afgelegd.
XCMedio maart '4I verloor de Scheveningse Strafgevangenis de functie van Polizeigefängnis, de Cellenbarakken namen die functie over - alle 'SD'gevangenen, zes-en-zeventig in totaal, moesten toen hun cellen in de Strafgevangenis verlaten om in de kleinere cellen in de Cellenbarakken ondergebracht te worden.
XCZoals wij al schreven, werden de Deutsche Untersuchungs- urui Strafgefängllis en de Kriegswehrmachtgejdngnis in juni' 42 naar Utrecht verplaatst en om
streeks diezelfde tijd werden uit de Cellenbarakken de gevangenen van het Englandspiel mèt anderen van wie het bij uitstek onwenselijk was dat zij door een invasie bevrijd zouden worden, overgebracht naar het deel van het Grootseminarie te Haaren dat als nieuwe Poüzeigejangnis ingericht was; de Cellenbarakken bleven in gebruik. Begin juni '44 werden, gelijk reeds vermeld, alle gevangenen die er zich bevonden, naar Vught overgebracht waar zij, gelijk eveneens reeds vermeld, in het Polizeilager terechtkwam.en; spoedig werden evenwel de Cellenbarakken met nieuwe gevangenen gevuld (op I3 augustus' 44 waren het er weer 946) en het gebouw is tot aan de bevrijding Polizeigejángnis gebleven.
XCAl in de Deutsche Abteilung van de Strafgevangenis zijn talrijke Nederlandse gevangenen bij hun verhoren ernstig mishandeld (men denke aan de Geuzen), maar dat was geheel het werk van de Sicherheitspolizei - het regime in de Abteilung als geheel was niet streng: de gevangenen mochten veel bezoek ontvangen en werden dagelijks gelucht; vooral de Duitse bewaakster van het gedeelte waarin de eerste vrouwelijke gevangenen opgesloten werden, toonde zich zeer humaan: 'zij gaf van haar eigen brood en melk aan de gevangenen'laldus de Nederlander die als beheerder van de bibliotheek mocht optreden, J. ter Heide (sinds '24 hoofdonderwijzer in de Strafgevangenis). De mannelijke Duitse bewakers waren in die tijd, schijnt het, militairen en leden van de Ordnungspolizei. Naast hen was evenwel in het door de Duitsers gevorderde deel van de Strafgevangenis ook nog Nederlands gevangenispersoneel in dienst. Dat Nederlandse personeel werd in februari '41 in het Polizeigefängnis-gedeelte door nieuw personeel dat uit Duitsland afkomstig was, vervangen; 'de hel brak los', aldus eenNederlandse gevangene. 'Voor alles wat hun niet beviel: schreeuwen, fluiten, overbodig bellen, werd je afgerost. Dat ging èf met een gummiknuppel èf met twee zware sleutelbossen waarmee je in het gezicht werd gebokst ... Sonunigen werden gewoon aan poeier geslagen.' Het gehele regime werd gewijzigd: 'pyama, koffertje, scheergerei werden gewoonweg gestolen, het veertiendaags bad werd afgeschaft. Het ergst was dat ook boeken en zelfs de Bijbel werden verboden.f
XCDat alles werd er natuurlijk niet beter op toen de Cellenbarakken als Poüzeigejángnis in gebruik werden genomen. wel werd toen lectuur na enige maanden weer toegestaan en ook betoonden de eerste twee SS-offi cieren die successievelijkals hoofd van de Polizeigejángnis optraden (van meiJ. terp.
I Heide in 254, 2 E. F. K. Michielsen: (1946), p. 259-60.
'41 tot juni '42 SS-Untersturmführer Hans Joch, van juni '42 tot februari '44 SS-Hauptsturmfiihrer Wilhehn Boy) zich niet als scherpslijpers, maar zij hadden, schijnt het, op wat dagelijks in de Polizeigefängnis gebeurde, niet veel greep. De lakens werden daar uitgedeeld door een SS-onderofficier, SS-Hauptscharführer Johann Schweiger. Deze, klein van gestalte (hij had zich in' 33 in München bij de SS gemeld, 'ik werd', zo verklaarde hij na de oorlog, 'aangezien ik de kleinste SS-man was, overal achteruitgesteld+), had van '37 af dienst gedaan in Duitse gevangenissen, eerst in München, nadien in Brünn (Bmo), maar werd begin februari' 41 naar Den Haag overgeplaatst. Hij kreeg er de leiding van de (zich toen nog in de Strafgevangenis bevindende) Polizeigefängnis ('de hel brak los'), maar moest in mei, toen de Polizeigefängnis naar de Cellenbarakken verplaatst was, SS-Untersturmführer Joch boven zich dulden - hij zal zich wel weer 'achteruitgesteld' gevoeld hebben. Het is deze Schweiger geweest die zijn stempel op de Cellenbarakken gedrukt heeft: hij domineerde het overige Duitse gevangenispersoneel (toen SS-Hauptsturmführer Boy verdween, werd Schweiger hoofd van de Polizeigelängnis) met, voorzover bekend, als enige duidelijke uitzondering Wachtmeister Erich Heinicke die eind' 43-begin '44 toezicht had op een van de vier vleugels waarin de Cellenbarakken verdeeld waren. Veterman zat er opgesloten en er werd in die vleugel, schreef hij, 'nooit gescholden, nooit geslagen, nooit met deuren gesmeten ... De ganglopers' (allen gevangenen) 'kregen bij hem geen kans, eten of Rode Kruis-gaven te stelen ... Soms liet hij verwante gevangenen heimelijk een poos bij elkaar in een cel' - Heinicke was, hoewel overtuigd nationaal-socialist, 'temidden van de verworden barbaren eenlichtpunt van humaniteit.P Schweiger ('das Plurschwein', zoals de gevangenen hem noemden) was daarentegen een brood-Nazi en bovendien corrupt, een felle antisemiet en een bruut. Het is allerminst onaannemelijk dat hij het geweest is die Joch weggewerkt heeft, aangezien deze op sommige punten in de door Schweiger ingevoerde 'hel' onmiddellijk ingegrepen had (lectuur was weer toegelaten en 'gezamenlijk luchten met gymnastiek' was ingevoerd, 'een reusachtige verbetering', aldus een der gevangenen, 'ook wegens alle mogelijkheden van ongeoorloofd contact'ê) van Jochs opvolger Boy had Schweiger niet veellast: die liet de zaken volledig aan hem over.
XCDoordat een deel van de registers bewaard gebleven is, weten wij met
1 Politie-Den Haag, Subc. Opsporing Oorlogsmisdadigers: p.v. inz. de Cellen barakken juli 1948) (verder aan te halen als: P.v. inz. de Cellenbarakken), p. 26 (getuige]. Schweiger) (Doe 1-639, e-B). 2 E. N. Veterman: P.96-97. 3 C.]. A. de Ranitz in p. 267.
zekerheid dat tot 23 juli '42 ruim zevenduizend gevangenen in de Polizei gefängnis te Scheveningen ingeschreven zijn (het eerste bewaardgebleven register begint op die dag met no. 7 036), ofwel, gerekend vanaf eind mei' 40, gemiddeld 270 per maand. De bewaardgebleven registers eindigen op I september '44 met het cijfer 22909, hetgeen dus betekent dat in de maanden na eind juli' 42 per maand gemiddeld ruim 630 gevangenen ingeschreven zijn (in het jaar '43 alléén waren het gemiddeld per maand bijna 800). Die cijfers vertellen niet, hoeveel gevangenen er tegelijk opgesloten waren - eind april '43 waren het evenwel volgens een mannelijke gevangene 'niet ruinder dan twaalfhonderd", in februari '44 volgens een vrouwelijke 'een kleine tweeduizend, waarvan honderdvijftig vrouwen.f Gemiddeld zat men dus in '43 in de Cellenbarakken ca. anderhalve maand en begin '44 wellicht twee tot drie maanden gevangen - en, toen er tweeduizend gevangenen waren, gemiddeld met vier tot vijf in één cel. In werkelijkheid zaten de gevangenen die met meerderen samen zaten, met méér dan vier tot vijf per cel, doordat altijd ook een aantal gevangenen (diegenen die de 'SD' strikt geïsoleerd wilde houden) alléén in een cel zaten(Einzelhaft). Wij merkennog op dat, als wij aannemen dat na I september' 44 per maand nog ca. vierhonderd gevangenen in de Cellenbarakken opgesloten zijn, van de naar schatting zestigduizend gevangenen van de Sicherheitspolizei niet minder dan ruim zes-en-twintigduizend korte of lange tijd in de Cellenbarakken opgesloten zijn geweest: de inrichting heeft de naam 'Oranjehotel' wèl verdiend.
XCIn de Polizelgejángnis werd dienst gedaan door Duits en door Nederlands personeel. Onder het Nederlandse personeel, dat grotendeels nieuw aangetrokken was, bevonden zich talrijke NSB'ers of anderszins pro-Duitse elementen, de Duitsers waren voor een groot deel z.g. Volksduitsers uit het deel van Opper-Silezië dat na de eerste wereldoorlog aan Polen toegewezen was. Velen hunner bezaten slechts een geringe ontwikkeling en de meesten hadden een arme en moeilijke jeugd achter de rug. Er waren nationaalsocialisten onder hen die een heilig geloof hadden in de Duitse zaak en die, anders dan de door Veterman beschreven Heinicke, meenden die zaak te dienen door de aan hun zorgen toevertrouwde Nederlandse gevangenen
XC1 L. van Bunge: Scheveningen (1945), p. 25. 2 L. Bergmans: Episode (1946), p.
naar vermogen te kwellen. Niet allen deden dat. Mathieu Smedts, eind' 42 in de Cellenbarakken opgesloten nadat hij, o.m. wegens het over de grens smokkelen van Joden, in Brussel gearresteerd was, had een rustige week wanneer op zijn vleugel een Wachtmeister Wolff dienst had ('klappen vielen er dan nooit')
XC'maar ook Weicke kon de dienst hebben. Men behoefde nooit lang te wachten voordat men wist dat hij er was en dat er in alle cellen werd gezucht. Een sadist als weinigen in een omgeving waar het sadisme bloeide. Altijd keek hij even de cel in als hij de deur had geopend. Wee je gebeente als er iets niet in orde was. Hij sprong op je toe met zijn sleutelbos. Eens vond hij bij mijn buren een potloodje. Het stoelkrukje sloeg hij op een van hen kapot. Natuurlijk op de oudste, want hij had een eigenaardige hekel aan slachtoffers, die ouder waren dan hij zelf. Hij had een hele reeks straffen. 'Kalte rs«> Velen die dit woord voor het eerst op een cel geschilderd zagen, meenden dat men zijn m.iddageten koud kreeg. Het betekende echter dat men het helemaal niet kreeg. 'Drie dagen kalte Kost.' Dat was de geliefde uitspraak van Weicke, dag in dag uit, als er wat stof in een hoekje van de eel lag, als het bed niet naar zijn zin was opgemaakt, soms als je gezicht hem niet aanstond. Vaak ook haalde hij alle beddegoed uit de cel, de strozakken, de dekens, en liet de mensen een paar dagen op de stenen vloer slapen. Soms liet hij je een uur knielen in de gang terwijl je je waterkruik boven je hoofd moest optillen.
XCHij was het gevaarlijkst als je hem niet hoorde. Dan sloop hij langs de cellen en loerde door het kijkgaatje. Hij vond wel eens iemand, die op zijn bed lag, en die soms door een gat in de muur in gesprek was met de buren. Een bar gehuil verbrak dan de stilte. Weicke toog ten aanval. Dan hoorde men niets anders op de gang. De gevangenen hielden hun adem in, in machteloze woede."
XCIn '42 kon de al tweemaal geciteerde Groninger OD' er samen met een celgenoot, George, vermoedelijk via een opening in de muur luisteren naar een bejaarde buurman, Jan, die hun uit de Bijbel voorlas. Plotseling werd bij Jan de celdeur opengeworpen. 'Een Wachtmeister!' aldus de OD'er in zijn herinneringen. 'Ha, nu heeft hij toch eens die oude te pakken. Hij snauwt tot Jan: 'MitkommenJ'. Jan heeft op dit ogenblik geen celgenoot, want Siert is al op transport gesteld naar Amersfoort. Nu wordt ook onze deur opengeworpen. Mijn celgenoot - het
1 Er waren nog andere straffen: verbod van bezoek, verbod van correspondentie, verbod pakketten of lectuur te ontvangen, en die kon ook opgelegd worden in een van de strafcellen: cellen zonder licht, zonder brits en zonder dekens. 2 M. Smedts in (1962), p. 47.
is een nieuwe, George genaamd en bakker te Amsterdam - en ik moeten ook meekomen.
XCDe Wachtmeister had ook door ons kijkglaasje gegluurd en gezien, dat George en ik luisterden. Daar stonden we alle drie op de gang. Jan moest meekomen. De Wachtmeister riep een paar collega's, die direct present waren. Er was immers iets moois te zien! Daarvoor waren ze altijd te vinden. De Wachtmeister trok zijn revolver. Jan moest de lange gang doorhollen. De Wachtmeister met revolver er achteraan! Als een hond werd Jan opgejaagd. 'Port, fort, sthnell!' Aan het einde van de gang omkeren. Weer terug! De stumper, lichamelijk kapot, hijgde. Achter m'n rug balde ik mijn vuisten, maar ik moest me beheersen. Ik kon niets doen. Jan kon niet meer. Hij gaf het op. Maar de Wachtmeister dreigde te schieten. Jan holde weer verder. Uit mijn hart welde een kreet omhoog: '0, God der gerechtigheid, kom toch te hulp en wreek het leed Uw kinderen aangedaan!' Jan bleef staan. Doodop. Totaal uitgeput. Wij mochten toezien! De Wachtmeister schaterden het uit. Ha, zo gaat het juist goed. Nu zouden zeJan wel met rust laten. Maar neen, ze moesten nog meer genieten. 't Ging immers zo mooi. Alle drie moesten we onze driepoot uit de cel halen en met de driepoot recht vooruit gestoken een diepe kniebuiging maken. De driepoot moest horizontaal vooruit gestoken blijven. Het was zwaar werk. Jan gaf het weldra op. De Wachtmeister gaf hem een trap. Jan veerde weer op. Na een paar minuten waren we uitgeput. Jan viel voorover en bleefliggen. George en ik waren nog niet aan het einde van onze krachten. Toch raakten de driepoten de grond. Weer een slag van de Wachtmeister en daar lagen we alle drie van vermoeidheid voorover. Wij konden niet meer. De Wachtmeister die als 'gasten' uitgenodigd waren, hadden schik en amuseerden zichkostelijk. Wat? Waren we zo spoedig uitgeput? Wij luie varkens, stukken 'Dreck', we moesten!! We moesten!! Wild brulde de man. Hij liet ons opstaan en we mochten even uitblazen. De Wachtmeister stapte onze cellen binnen en nam. onze boeken eruit. Wat nu? Weer moesten we gaan 'kniebuigen'. Het krukje weer horizontaal vooruit. Nu werden plotseling de boeken op de krukjes, gesmeten. Het gewicht werd nu zoveel te zwaarder. Als kaartenhuisjes zakten. we voorover. De boeken smakten op de grond. Dat ging niet! We waren volkomen aan het eind van onze krachten. Ons hart klopte alsof het barsten zou. Het scheen voldoende te zijn. We mochten in de cellen terug. Maar nog was het einde niet. Onze strozakken werden uit de cellen gehaald. Die nacht moesten we alle drie op de grond slapen. Maar Jans Bijbel was gered. De Bijbellezing ging gewoon door."
XCKwellingen van dit soort zijn vaker voorgekomen. Ook is het menigmaal gebeurd dat de Wachtmeister gevangenen die met één of meer schotwonden de Cellenbarakken binnengebracht waren, zonder verzorging in hun cel
1 E. D.: 'Geconfronteerd met de dood', p. 25-26.
lieten liggen. 'Twee cellen van ons af, het zal no. 17 geweest zijn, lag', aldus een gevangene, 'een jonge man die ... in zijn buik geschoten (was) ... Daar lag de arme te roepen aan de wachtmeester of er een dokter kon komen. Ik herkende duidelijk de stem van wachtmeester Koekoek' (een Nederlands personeelslid dus) 'die hem toesnauwde: 'Dan moet je meer vreten!' Na een paar dagen was hij uit zijn lijden.'!
XCVeel personeelsleden, Duitse èn Nederlandse, waren bovendien corrupt: zij stalen uit de voorraden voedsel die voor de gevangenen bestemd waren, of eigenden zich het beste uit de Rode-Kruis-pakketten toe wanneer die niet onmiddellijk bij de gevangenen rondgebracht werden. Het valt bepaald op wanneer van één Deutsche Abteilung: de vrouwenafdeling in het Huis van Bewaring II te Amsterdam, bericht wordt dat de bewaaksters 'zich in het algemeen behoorlijk (gedroegen). Ze waren aardiger dan men van dit Duitse personeel mocht verwachten' - maar ook hier was er één bewaakster, een Fräulein Müller, die het de gevangenen zo lastig mogelijk maakte.ê
XCHet zijn maar weinig gegevens, al bij al, die wij hebben kunnen weergeven. Misschien mag dat geen verbazing wekken: hoe schokkend de indrukken ook waren die talrijke politieke gevangenen in een Polizeigefängnis als de Cellenbarakken opdeden, zij leken kleurloos en onbelangrijk toen de zoveel traumatischer ervaringen die men in de concentratiekampen onderging, er overheen schoven. Legt men alle herinneringen van gevangenen naast elkaar, dan is er eigenlijk maar één aspect dat met betrekking tot de gedragingen van de bewakers in de Polizeigejángnisse duidelijk naar voren springt: dat de communisten, maar vooral de Joden, het in die gevangenissen extra-zwaar te verduren kregen.
XCTen aanzien van beide groepen was dit gevolg van de onophoudelijke Duitse propaganda: 'Kommunismus' en 'Weltjudentum' waren van '33 af afgeschilderd als de machten die het op Duitslands ondergang gemunt hadden, en wel was de anti-communistische propaganda in de periode waarin het tussen Berlijn en Moskou gesloten pact gold (van eind augustus '39 af dus), in Duitsland en de bezette gebieden op de achtergrond gedrongen, maar op de dag waarop Hitler de Sowjet-Unie overviel, 22 juni '41, werd zij des te venijniger hervat. In de Cellenbarakken leidde dit er toe dat, zoals de medio augustus '41 gearresteerde communist W. L. Harthoorn van zijn celgenoot Stijkel vernam, de cornmunisten 'tot vóór een dag of tien' (tot vóór begin augustus dus) 'haast iedere nacht door dronken SS' ers uit hunBurgierp. J.
1 M. in 129-30. 2 W. Matthijsen: (z.j.), p. 25.
cellen (werden) gehaald en wreedaardig afgeranseld.'l Het is niet onmogelijk dat zich in andere Duitse gevangenissen overeenkomstige gebeurtenissen afgespeeld hebben, maar wij beschikken dienaangaande niet over nadere gegevens. Evenmin is er bewijsmateriaal dat de communisten in later tijd in gevangenschap aan een zwaarder regime onderworpen, bijvoorbeeld veelvuldiger mishandeld en gestraft zijn dan de overige gevangenen. Dit lijkt ons niettemin een aannemelijke veronderstelling.
XCVan de behandeling van Joodse gevangenen weten wij iets meer af.
XCJoden moesten in de Cellenbarakken, aldus notaris K. Abma die er in mei ' 4I opgesloten werd, van november' 4I af om de rechterarm een witte band dragen waarop een Davidsster was afgebeeld (de 'Jodenster' was toen al wel in Duitsland maar nog niet in bezet Nederland ingevoerd)." Toen korte tijd later de strenge winter van ' 4I op '42 inviel, liet Schweiger de binnenplaats van de Cellenbarakken met water bespuiten. Er ontstond een Spiegelgladde ijsvlakte. Vervolgens werden alle Joden uit hun cellen gehaald. Dwars over de ijsvlakte moesten zij zaklopen (beter: huppelen) naar een berg steenkool; met stukken steenkool in hun zak moesten zij terughuppelen. Dat ging zo heen en weer een hele tijd door waarbij de Joden, aldus Nico Wijnen (in de Cellenbarakken opgesloten als lid van de illegale CPN), 'door Schweiger en Kotälla door schoppen en slaan geholpen werden."J. J. Kotälla werd in september' 42 overgeplaatst naar het concentratiekamp Amersfoort - wij komen in hoofdstuk 6 op hem terug.) Vervolgens kregen de Joden elk een stok in de hand; daarmee moesten zij elkaar slaan - wie weigerde, kreeg er van Schweiger en Kotälla van langs, 'wij konden', aldus W. N. J. van Donge (gearresteerd wegens zijn aandeel in de oprichting van Vrij Nederland), 'Schweiger en Kotalla horen lachen en schreeuwen.f 'Bont en blauw, met opgezwollen gezichten, hevig bloedend kwamen de slachtoffers' (wij citeren weer van Donge) 'na een urenlange marteling in de cellen terug. Een verpleger werd hun geweigerd en verbandmiddelen werden hun niet gegeven."
XCIn de zomer van' 42 kwam het, zo vernam Leo Vos van een vrijgelaten gevangene, in de Cellenbarakken op sommige avonden (dan namelijktuige N. W. Wijnen). • A.v., p. 13 (getuige W. N. J. van Donge). 5 W. N. J. van Donge in 'Oranjehotel', p.
1 W. L. Harthoorn : p. 24. 2 Notaris Abma zat tot eind april' 42 in de Cellenbarakken gevangen. 'De behandeling van Joodse gevangenen', schrijft hij, 'was niet slechter dan de onze. Wel moesten zij af en toe een hatelijkheid horen als: (K. de Fries (ps. van K. Abma): (1945), p. 126). Abma's opmerking wordt, menen wij, door onze overige gegevens weerlegd. 3 P.v. inz. de Cellenbarakken, p. 12 (ge
wanneer een bepaalde fatsoenlijke Wachtmeister geen dienst had) tot "[uden sport' :
XC'Cel na cel werd dan geopend, de ene gevangene na de andere eruit gesleept, om met hardlopen, over stoelen of banken springen, dansen en andere vermoeiende lichaamsbewegingen de kwelgeesten te vermaken. Dikwijls nam de voorstelling, die steeds met slaan en schoppen gepaard ging, eerst een einde, als de slachtoffers het bewustzijn verloren hadden. En de cellen waren zó gehorig, dat zij, die daarin achtergebleven waren, precies konden horen, wat op de gangen gebeurde.
XCOp een avond hadden enige dronken Wachtmeister een orthodoxe oude man tot speelgoed gekozen. Ze wilden hem dwingen te roepen: '0, Mozes, hilf mir. Lieber Gatt Jehovah, steh' mir bei!' Hij weigerde. Hij wilde niet als middel tot bespotting van zijn geloof dienen. Wij hoorden het kletsen van de slagen op het naakte vlees, het klepperen van de blote voeten op de koude stenen, als hij moest hardlopen. Hij bleef standvastig. Toen ik hem de volgende dag bij het luchten zag, was hij onherkenbaar door de vele wonden in zijn gezicht, dat niet verbonden was.'!
XCEind '4-2-begin '43 werden Joodse gevangenen voorts, aldus H. W. B. Wefers Bettink (drie maanden in de Cellenbarakken vastgehouden wegens hulp aan Joodse onderduikers), 'met stokslagen en vloeken gedwongen, de meest weerzinwekkende handelingen te verrichten, zoals het met de handen opvegen van een op de gang omgevallen 'tonnetje'i'" Sadistischer nog: W. Schouten, 30 november '42 de Cellenbarakken binnengebracht, ook al wegens hulp aan Joodse onderduikers, zag er persoonlijk, 'dat Schweiger Joden, die daar gevangen zaten, de urine en faecaliën die op de grond waren gemorst, met hun tong liet oplikken." Van februari' 43 af werd Jacob Wolf die, verdacht van illegaal werk, in de Cellenbarakken terechtgekomen en er corveeër geworden was, door de eerdergenoemde Wachtmeister Weicke, aldus Wolfs eigen relaas,
XC'dagelijks mishandeld. Ook trok Weicke mij, omdat ik Jood was en alzo niet geschoren mocht worden, aan mijn baard en draaide die dan in zijn hand om.fluitje,'Oranjehotel', J.uit de Cellenbarakken naar het concentratiekamp Amersfoort gevoerd werd, beschrijft eenzelfde incident in 'Oranjehotel',
1 Leo Vos: (z.j.), p. 17. 2 H. W. B. Wefers Bettink in p.121. 3 P.v. inz. de Cellenbarakken, p. I (getuigeW. Schouten). Dat moet meer dan eenmaal geschied zijn: C. W. Onderdenwijngaard die op 28 november '42
Op een zondagochtend in juni 1943 moest een oude man (Jood) zijn tonnetje naar buiten brengen. Deze man liet zijn tonnetje vallen ... Weicke die hier bij stond, drukte daarop deze man met zijn hoofd in deze faecaliën met de woorden: 'Opvreten moet je het.' Weicke bleef er bij staan dat deze man in de drek lag. Na enige tijdging Weickeweg en ik heb zelf met een dweil de zaak opgeruimd.']
XC'Het is gebeurd', aldus twee andere gevangenen, M. J. van Gogt en C. Postma, illegale werkers van de Vrij Nederland-gtoeç,
XC'dat dronken Wachtmeister voor hun plezier Joden en ook anderen uit hun cel haalden, zij de mensen helemaallieten uitkleden dat ze naakt in de gang stonden, dan hen kletsnat gooiden en daarna over de gang lieten hardlopen met een gemeen soort bord achter hen aan dat hun de benen vaak openscheurde. Als we dan de volgende morgen gingen luchten, dan lag de gang nog vol met bloedsporen.l''
XCJoden werden in de Cellenbarakken bij voorkeur voor het zwaarste en vieste werk gebruikt. Zij kregen ook minder te eten. 'Het is mij', aldus G. J. Kamphuis, die van juni' 40 tot augustus '44 in de Cellenbarakken met de levensmiddelen-inkoop en het keukenbeheer belast was, 'bekend dat Schweiger toestond dat de Wachtmeister het eten van de Joden inhielden en dat aan de ganzen voerden'3 - ganzen die zij voor eigen consumptie vetmestten. Deze getuige wist voorts met zekerheid, 'dat Kotalla de Joden zo bang en levensmoe maakte dat enige Joden zich uit angst door ophanging van het leven hebben beroofd.î"
XCWat de behandeling van Joden in de overige Duitse gevangenissen betreft, is ons slechts bekend dat zij, althans in '44, in het Huis van Bewaring I te Amsterdam volgens de daar toen werkzame gevangene D. 1. G. Wakker (gearresteerd wegens hulp aan onderduikers) 'in hun cel op alle manieren door de Duitsers gesard (werden)." Is het elders anders toegegaan? Wij nemen aan van niet.
XCBegin' 44 (de hongerwinter behandelen wij nog niet) was ook het dagelijks rantsoen in de Huizen van Bewaring te Amsterdam mager geworden. Wel was, aldus B. Honselaar (hij zat een maand gevangen wegens de verkoop van een achtergehouden radio), 'het eten niet slecht', maar er zat zo weinig vet in dat men toch 'na enkele uren' weer honger had.ê
XCDat het eten, en dan natuurlijk vooral het warme middageten, in het leven der gevangenen een grote rol speelde, behoeft geen betoog. 'Het middageten', aldus Bakels, 'komt tegen 12 uur. Uren tevoren weten wij wat het zijn zal: in de gevangenis krijgt men een scherpte van zintuigen die verbijsterend is ... Je ruikt's morgens om negen uur, wat in de keuken, 200 meter verder, wordt bereid ... In Scheveningen was het middageten ... altijd stamppot. Na tien minuten werden de lege pannen opgehaald; je moest dus in tien minuten doen wat je liefst uren hebt willen laten duren. Ik hevelde daarom de stamppot meteen over naar mijn bord. Met een latere celgenoot had ik de heroïsche afspraak: de helft eten we op, de andere helft bewaren we 'tot de zon in de cel komt', dat was tegen drieën. Zo kon je je van twaalftot vijftien uur op iets verheugen. 's Avonds tegen half zes komen er een mok 'thee' en een stuk brood .... Soms kregen we 'cantine' met een pond suiker. Ik gooide wat suiker in de thee, roerde nauwelijks en dronk dan de thee zo snel mogelijk op. Het hete water gaf een zeker houvast in de wringende maag, die zich even liet bedotten. In de mok bleef het suikerbezinksel over. Het brood, in vier sneden verdeeld, werd met dat bezinksel belegd. Zo had je van dezelfde hoeveelheid suiker dubbel profijt. En ik speelde het meestal klaar het brood pas op te eten tegen de avond, vlak voordat we naar bed moesten"
XCanderen brachten die discipline niet op: zij verorberden die paar boterhammen zodra ze aangereikt waren. Dan hadden ze vaak 's nachts eerder honger.
XCVoorzover bekend, waren de gevangenen in de Scheveningse Strafgevangenis de eersten die pakketten ontvingen; die werden hill op Oudejaarsdag I940 uitgereikt: pakketten met, aldus baronesse van Heemstra, 'een pot met heerlijke jam, een zakje met klontjes suiker, een appel, chocolaatjes, koekjes en twee droge krentenbolletjes.' Groot was de dankbaarheid. 'Dit leven hier', schreef ze, 'waaronder je lijdt ook ten bate van de anderen die nog vrij rondlopen, is alleen te dragen wanneer je geschraagd wordt door hen die nog vrij zijn, en wanneer je voelt dat dezen meeleven." Op die pakketten stond het teken van het Rode Kruis. 'Dan merk je ineens', zo deed de geheime agent van Hamel aan een relatie weten, 'waar het Rode Kruis goed voor is.'2 Meer Rode-Kruis-pakketten kregen de gevangenen in Scheveningen niet, maar in de loop van' 4I werd door de directeur van de Cellenbarakken, Joch, wèl toegestaan dat een Haags comité, gegroepeerd om de Duinoordkerk, pakketten afgaf. Daaruit wcrden, zo vernam J. D. Remijnse die van eind augustus' 4I tot begin januari' 42 in de Cellenbarakken zat," van een student die gangloper geworden was (en dus meer had kunnen waarnemen dan andere gevangenen), 'enorme hoeveelheden gestolen. Kort voor Kerstmis kregen wij de mededeling dat wij bij bezoek mochten vertellen dat wij in de week van Kerstmis tot Nieuwjaar mochten roken en per man 40 sigaretten mochten ontvangen. In totaal werden ons 2 sigaretten gegeven.v
XCKerstmis '42 werd het, eer de gevangenen in de Cellenbarakken pakketten ontvingen waaruit evident niet gestolen was: zij kregen dichtgehaakte papieren zakken uitgereikt. 'Mijn God wat was dat', zo beschreef B. ph. de Beaufort, in november' 42 in Brussel gearresteerd wegens het over de grensJ.J.
1 E. Th. van Heemstra: p. 103. 2 E. F. K. Michielsen: p. 257. 3 Remijnse was op de hoogte geweest van een van de vroegste liquidaties van een Duitse Op grond van het feit dat hij de 'SD' niet had gewaarschuwd, werd hem opgelegd: via het concen tratiekamp Amersfoort kwam hij in Buchenwald terecht. D. Remijnse: Verslag II (z.d.), p. 2 (GC).
helpen van Joden, zijn reactie.' 'Dirk, jong' (dat was zijn celgenoot), 'kijk eens. In ademloze verbazing, m.et zenuwachtige vingers, maakten we de haakjes los. Voor onze ogen stapelde zich een voor hier ongekende hoeveelheid 'verfijnd' buitenwereld-eten op. Paling, jam, bonbons, borstplaat, bouillonblokjes, koeken en koekjes, teveel om allemaal op te noemen. Hoe was dit mogelijk? Tranen welden op ... Op de buitenkant van de papieren zak stond duidelijk: 'Kerstgroet'. Daarboven een rood kruis. Ziezo, dat was nu het eerste teken van die goeie, beste buitenwereld. 0, Rode Kruis, wat een prachtinstelling ! Dit wat we nu voor ons hadden, was klaargemaakt en gegeven door mensen die het niet persoonlijk konden geven, die niet bedankt konden worden en die niet de blijheid van onze dankbare gezichten konden lezen."
XCDat laatste bleef niet zo, want van de lente van '43 af verscheen een medewerkster van het Rode Kruis in het uniform van die organisatie in verscheidene Deutsche Abteilungen van Nederlandse inrichtingen, in de regel eens in de veertien dagen, maar soms nog frequenter, om er persoonlijk, van cel tot cel gaande (natuurlijk steeds met een Duitser er bij), pakketten uit te reiken. Haar naam werd van gevangene tot gevangene doorgegeven: mevrouw van Overeem. Een Amsterdamse illegale werker, F. A. Stroethoff jr., die in de lente van' 44 gevangen zat in het Huis van Bewaring II te Amsterdam, gaf kort na de bevrijding aldus weer wat zich rond een van haar bezoeken in zijn cel afgespeeld had:
XC, 'Vandaag krijgen we vrouwenvisite', aldus Jan, 'en dan moeten we ons van onze beste zijde laten zien! Heb ik het even getroffen', gaat Jan voort, 'het is vandaag Rode-Kruis-dag!'
XCZe wordt mij als een heilige getekend. 'Als je haar ogen ziet', aldus Jan, 'en de wijze waarop die ogen je bemoedigen, dan heb je voor de hele dag genoeg. Al zou je nou de grootste boef wezen, dan zou je dat mens nooit kwaad kunnen doen. Ze mag niks zeggen, want de Kommandant loopt altijd vlak achter haar. Maar ze is een engel, die mevrouw van Overeem.' We maken toilet. Jan grijpt naar zijn zakkammetje en Zijpe trekt zijn colbertje aan. Ik trek mijn das recht, maar met dat al hebben we met onze snelgroeiende baarden toch een zeker minderwaardigheidsgevoel. Onze deur gaat open. Mevrouw van Overeem, in het costuum van het Rode Kruis, schrijdt met een allerinnemendste, even beminnelijke als bemoedigende glimlach, langs onze
1 De Beaufort is op 1 juli' 43 uit de ziekenafdeling van de Cellenbarakken ontsnapt . .Hij werd in september' 44 lid van een sabotagegroep van de Binnenlandse Strijd krachten en is in februari '45, toen hij herkend was, bij zijn vlucht uit een raam gevallen en dodelijk gewond. 2 B. Ph. de Beaufort: (1945), p. 34·
cel. We krijgen ieder een grote zak. En een zak per cel toe! Wij zeggen als kinderen die beweldadigd zijn: 'Dank u wel, mevrouw!' Onze gevangenis-engel knikt minzaam terug: 'Goedendag, heren!' Achter haar ontwaren we de Duitse commandant met een SS-officier. Donkere vlekken op dit zonnige schilderij! Dan wordt de deur weer gesloten en meen ik in Jans ogen een traan te bespeuren. We gaan nazien wat we gekregen hebben. Tien gesmeerde, merendeels belegde boterhammen, een stuk worst, een pakje kleine visjes, wat zout, een onsje suiker, een paar bonbonnetjes, een half ontbijtkoekje'!
XCkostelijke gaven waren het. In menige gevangenis werd mevrouw van Overeem als 'de Blonde Engel' (of 'de Witte Engel') aangeduid.
XCOok tot de Cellenbarakken werd mevrouw van Overeem toegelaten; van de lente van '43 af kregen de gevangenen er eens in de veertien dagen, soms eens in de week, een Rode-Kruis-pakket uitgereikt waarin het hoofdbestanddeel steeds gevormd werd door een flink aantal dik besmeerde en goed belegde boterhanunen; daarnaast zaten er in de pakketten van tijd tot tijd zuurtjes, pepermunt, suikerklontjes, pakjes smeerkaas, koeken, appelen, croquetjes en Haagse hopjes - onze opsomming is niet volledig. Met Pasen '44 kregen de gevangenen in de Cellenbarakken bovendien een extra-pakket: 'zes vette palingen, een halve ontbijtkoek, vier appels, een sinaasappel en zelfs een ei.'2
XCGevangenen die in verafgelegen delen des lands gevangen zaten, bemerkten dat men hen al evenmin vergat. In de gevangenis te Maastricht werden van september' 43 af elke twee weken ca. 400 Rode-Kruis-pakketten uitgereikt aan de aldaar opgesloten illegale werkers en in Groningen werden eerst pakketten zonder nadere aanduiding rondgedeeld, later eens in de veertien dagen Rode- Kruis-pakketten - 'één dezer pakketten (om een staalt]e te geven), het Paaspakket, bevatte 14 sneden brood, besmeerd met dik boter en belegd met kaas, worst of roggebrood; 2 dikke plakken kruidkoek; I beker met jam; I ei; I zakje met suikerwerk. En dit was', aldus het gedenkboek der Groninger illegaliteit, 'doorgaans de samenstelling der verstrekte pakketten.P
XCEén gevangenis was er slechts waar de gevangenen van hulp in de vorm van Rode-Kruis-pakketten in de regel verstoken bleven: de KriegswehrStroethoff jr.:p.p.S Vereniging van Groninger Oud-lllegale Werkers: Hoe Groningen streed (z.j.),
1 F. A. 2I, 25. 2 22I.
machtgefängnis te Utrecht. Daar zag men mevrouw van Overeem slechts tweemaal verschijnen. Hoe de omstandigheden in de Kriegswehrmacht gefängnis waren zolang deze zich in de Strafgevangenis te Scheveningen bevond, weten wij niet, maar wij veronderstellen dat zij niet wezenlijk verschild hebben van die welke de politieke gevangenen aantroffen toen de Kriegswehrmachtgefängnis in juni '42 naar het Huis van Bewaring aan de Gansstraat te Utrecht verplaatst was: de Duitse directeur en het Duitse personeel verhuisden namelijk mee en er valt niet in te zien waarom zij in Scheveningen een ander regime gevoerd zouden hebben dan in Utrecht. Dat regime was voor de gevangenen heel wat gunstiger dan dat in de Cellenbarakken - Bakels. die uit de Cellenbarakken via het kamp Amersfoort in de Kriegswehrmachtgefängnis terechtkwam, schrijft over 'een hemelsbreed verschil' :
XC'De commandant was een Hauptmann, ... de bewakers waren soldaten die, blijkens hun mededelingen en uiterlijk voorkomen, wegens opgelopen fysieke en, denk ik, vooral psychische verwondingen een tijd geen frontdienst hoefden te doen maar het makke baantje van gevangenisbewaarder toebedeeld hadden gekregen. Dit betekende een totaal andere sfeer. Daarbij kwam dat de Duitse autoriteit een deel van het gewone Hollandse gevangenispersoneel in dienst had gehouden. Dit personeel was niet alleen volledig op de hand van de gevangenen maar aarzelde niet hun allerlei diensten te verlenen, waaronder het smokkelen van berichten uit en in de gevangenis. Zelfs is men behulpzaam geweest bij ontvluchtingspogingen .
XC. . . De verzorging in Utrecht was, de omstandigheden in aanmerking genomen, bepaald goed. Onze haren mochten groeien. Wij mochten ons enkele malen per week scheren (de mesjeswerden verstrekt en na gebruik ingenomen, uit veiligheidsoverwegingen). Eenmaal per week werd gebaad. Het voedsel was weinig maar redelijk. Wie, zoals mijn celgenoten en ik, voor de gevangeniskeuken groenten moesten (mochten) schoonmaken, kregen als loon extra eten. Er was een bibliotheek. Er was een Sanitätsgefreiter die ... ontboden kon worden voor kleine medische hulp. Er was zelfs nu en dan een tandarts. Maar veel belangrijker was dat er contact met 'thuis' mogelijk bleek. Op gezette tijden mochten brieven worden geschreven en ontvangen - een onnozele bezigheid overigens voor wie illegaal correspondeerden. Bovendien mochten ons pakjes en schoon goed worden gezonden"
XCvoedselpakketten van thuis werden dus toegelaten. Wij nemen aan dat dat een eerste reden was waarom het uitreiken van Rode-Kruis-pakketten zo zelden goedgevonden werd - een tweede kan gelegen hebben in het feit
1 F. B. BakeIs ; p. 94.
dat de Wehrmacht zich van regelingen die de Sicherheitspolizei getroffen had, bij voorkeur niets aantrok.
XC'Wij hadden weer namen in plaats van nummers en genoten weer enig respect. De commandant was een redelijk geschikte man. Het gebouw, zo uit 1870, was behoorlijk verwarmd en verlicht, de bewaking was nogal goedaardig, er mocht veel,je kreeg te lezen."
XCWij achten Bakels' beschrijving mede daarom van betekenis omdat hij in de Kriegswehrmachtgejángnis niet voortdurend in een cel opgesloten zat (per cel zaten er meestal vijf of zes personen); hij was namelijk 'door protectie (wat begon je zonder protectie?)' tot hulpje van de Sanitátsgejreiter benoemd: 'een prachtige baan, te vergelijken met vice-voorzitter van de Raad van State. Ik kon vrij rondlopen in de hele gevangenis.f
XCHet Nederlandse gevangenispersoneel dat in dienst was gehouden, was het personeel van de keuken en van de wasserij. Verschillenden hunner bewezen de gevangenen 'onschatbare diensten' (Bakels)": zij smokkelden hun extra-sigaretten en lucifers toe zodat de gevangenen des avonds en des nachts elandestien konden roken, en vooral: zij fungeerden als boodschappers tussen de gevangenen onderling en tussen de gevangenen en hun familieleden. Het schijnt dat dit na juli' 43 (Bakels werd in die maand als Nacht-und Nebel-gevangene naar het concentratiekamp Natzweiier afgevoerd) ontdekt is, althans: A. S. M. van Schendel, de begin september '43 gearresteerde chef-marconist van de OD die in juni' 44 uit de 'SD' -gevangenis te Haaren naar de Kriegswehrmachtgefängnis overgebracht werd, trof er nog maar één Nederlands personeelslid aan: de badmeester, 'een prachtkerel'
XC'Voor mij en mijn vrienden heeft hij onmiddellijk de respectieve vrouwen ingelicht. Hij liet me mijn tabak houden om inmijn cel te kunnen roken ... Ik kreeg iedere week bij het baden een tiental lucifers (van hem), een weelde die een niet-gevangene nooit kan beseffen. Mijn grootste en eeuwige dank heeft hij verdiend met wat hij voor mij als Katholiek heeft gedaan. Hijzelf was eveneens Katholiek. Toen hij hoorde dat ook ik wel ter dood zou worden veroordeeld, heeft hij viermaal een gewijde H. Hostie voor mij naar binnen gesmokkeld en daaraan dankte ik de grote rust en de volkomen overgave in de dagen na mijn doodvonnis."tijden. Schetsen van illegale werkers, hongerlijders enz. Hit alle rangen en standen (1947),
1 A.v., p. 95. 2 F. B. Bakels: 'Geen aspirine' (deel van het concept-manuscript van 3 A.v. 4 A. S. M. van Schendel in
XCInderdaad, tegen velen van diegenen die in de Kriegsuiehrmathtgejángnis opgesloten waren, werden door de Duitse militaire rechtbanken doodvonnissen gewezen. Hoe gunstig het regime in de Kriegsioehrmachtgejángnis ook afstak bij dat in de 'SD' -gevangenissen, in Vetermans herinnering was die gevangenis in de Utrechtse Gansstraat 'de somberste van alle ... Dit was het voorhuis van de Dood. Elke morgen' (wij lezen liever: menige morgen), 'heel vroeg, hoorden we de spijkerschoenen op het metaal marcheren, grimmig en hard. Cellen open, cellen dicht. En dan de aftocht, langzaam verstervend, soms (maar heel zelden) wat gesnik. '1
XCOok bij de 'SD'-gevangenis in het Grootseminarie te Haaren willen wij stilstaan. Zij werd, zoals wij al vermeldden, in de lente van' 42 ingericht, in zekere zin als een dépendance van de Cellenbarakken, althans: zij werd vooral gebruikt voor die arrestanten in wier zaken de staf van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD geïnteresseerd was, speciaalook voor de gevangenen van het Englandspiel en voor anderen die in verband met het werk der spionagegroepen en 'pilotenhulp'<organisaries opgepakt waren. Afgezien van deze gevangenen, die opgesloten werden op de tweede verdieping van het Grootseminarie (alle ramen waren er dichtgemetseld), bevonden zich in Haaren, van midden juli '42 af, enkele honderden antiverzet-gijzelaars. Die gijzelaars werden, gelijk uit ons vorig hoofdstuk bleek, in de periode oktober '42-januari '43 naar het Kleinseminarie 'Beekvliet' in Gestel verplaatst, maar aan vier gijzelaars werd toen op hun verzoek toegestaan, in Haaren te blijven om aan de gevangenen de nodige medische bijstand te bieden. Dit waren de artsen dr. M. J. E. M. Steijns en A. O. H. Tellegen, de tandarts W. H. S. Sypkens (in april' 43 opgevolgd door J. G. Th. la Seur) en hun algemene assistent pater H. H. J. M. Gall. Aan die vier werden nog toegevoegd de gemeentesecretaris van Naarden, J. Visser (die evenwel in februari' 43 uit de gijzeling ontslagen werd) en, in mei' 43, ir. Frits Philips, gearresteerd wegens de mate waarin het personeel van de Philips-fabrieken aan de April-Meistakingen deelgenomen had.
XCDe eerste gevangenen werden op 12 mei '42 in het register van de Polizei gefängnis Haaren ingeschreven. Dat register is bewaard gebleven en toontVeterman: Keizersgracht p.
1 E. N. 763, II6.
aan dat er van de genoemde datum tot 12 april' 44 (latere gegevens ontbreken) 2837 gevangenen in Haaren ingeschreven zijn - de Polizeigefängnis zal in totaal, zo vermoeden wij, ruim drieduizend gevangenen geteld hebben.
XC'In vergelijking met Scheveningen', aldus ds. mr. F. C. M. Boenders, hervormd predikant te Oss, die in augustus-september '42 zes weken in Haaren en vervolgens negen maanden in de Cellenbarakken opgesloten zat, 'was Haaren een paradijs. Er werd niet geslagen.' Wel waren er onder de bewakers 'enkele bruten', maar de overigen behoorden tot 'de besten en de menselijksten' onder de 'SD'-ers. Van belang was ook dat het gevangenenhulppersoneel: cornmunisten, hoofdzakelijk uit Amsterdam, die men uit het concentratiekamp Amersfoort naar Haaren (en Gestel) overgebracht had, 'allen', aldus ds. Boenders, 'keurige mensen waren en dat zij veel gedaan hebben om het lot van de gevangenen te verzachten.'!
XCHet eten dat aan de gevangenen in Haaren verstrekt werd, was, hoewel wat vetarm, voldoende. Verder waren er een goede wasserij en een welvoorziene bibliotheek. Ook waren de cellen comfortabel. De Duitse bewakers (zij wisten hoe het in andere gevangenissen toeging, om van de coneentratiekampen te zwijgen) plachten van Haaren te spreken als van 'das Sana torium' en de term 'sanatorium' werd volgens de geheime agent J. GrÜl1 ook door' de meer sportieven' onder de Nederlandse gevangenen gebruikt," In zoverre geschiedde dat terecht dat gevangenen die uit andere 'SD'gevangenissen verzwakt en uit Amersfoort en Vught uitgehongerd Haaren binnengevoerd werden, daar weer op krachten kwamen. Niet alleen door het 'officiële' gevangenis-eten: Rode-Kruis-pakketten mochten ook Haaren binnengebracht worden. In de vijf maanden waarin zich op de lagere verdiepingen van het Grootseminarie honderden gijzelaars bevonden, konden dezen er bovendien voor zorgen dat de politieke gevangenen op de bovenverdieping veel bijvoeding kregen (de gijzelaars ontvingen immers een overvloed aan hulp van buiten) en toen er, na januari '43, nog maar enkele gijzelaars in Haaren over waren, stond de Kommandant toe dat die bijvoeding (om daar vóór januari '43 verlof toe te krijgen, hadden de gijzelaars enkele Duitsers moeten omkopen, met 'vitamine c': flessen cognac) voortgezet werd. Enkele berichten naar de buitenwereld waren toen voldoende om die paar overgebleven gijzelaars in staat te stellen, per dag tot 300 kg levensmiddelen onder de politieke gevangenen te laten uitdelen. Begin '43 waren er in Haaren ca. duizend van die gevangenen.DomklokIk wasgeheim agent,
1 F. C. M. Boenders in Grootseminarie Haaren: (maart 1946), p. 15-16. 2 'Brutus' (ps. van]. Grün): p. 108.
XC'Een paradijs', 'een sanatorium' - die begrippen zijn toch maar van betrekkelijke waarde. Velen die in Haaren opgesloten zaten, wisten dat hun leven op het spel stond. Bovendien was het regime er gericht op het strikt geïsoleerd houden der gevangenen, vooral van de gevangenen van het England spiel. Dat lukte de Duitsers maar ten dele. De vier in Haaren achtergebleven gijzelaars alsmede ir. Philips wisten talloze berichten de gevangenis uit te smokkelen. Vooral dr. Steijns, een vrouwenarts uit Utrecht; waagde op dat gebied heel veel. Hij mocht regelmatig bezoeken brengen aan het ziekenhuis in Den Bosch en wist steeds een hoeveelheid clandestiene briefjes, die hij tersluiks van door hem behandelde gevangenen ontvangen had (hun vertelde hij ook hoe zij ziekten konden simuleren) of die door ganglopers, gevangenen dus, naar de ziekenzaal gesmokkeld waren, door de controle heen te krijgen - ook de echtgenote van ir. Philips, die af en toe verlof kreeg, haar man te bezoeken, nam enkele keren zulk een zending mee. Steijns liep evenwel medio augustus '43 tegen de lamp; hij werd prompt naar het concentratiekamp Vught gesleept, daar in de bunker ernstig mishandeld (de 'SD' wilde weten wie hem geholpen hadden) - 'toen wist ik niet hoe ik', zo schreef hij later, 'ondanks alles de kracht heb gekregen, mijn vrienden niet te verraden.'!
XCWij noemden de agenten van het Englandspiel. Twee hunner wisten eind augustus' 43, drie eind november uit Haaren te ontsnappen. Wij komen er in ons volgende deel op terug. Hier willen wij volstaan met op te merken dat nadien alle agenten van het Englandspielnaar de gevangenis te Assen overgebracht werden en dat Haaren ook voor andere arrestanten minder intensief gebruikt werd: zoals uit Tabel VII bleek, bevonden er zich op 13 augustus '44 nog maar honderdnegentig gevangenen; dat cijfer sluit het communistische gevangenen-hulppersoneel (enkele tientallen) in.
XCDe meeste 'SD'-gevangenissen waren, zoals uit de gegeven cijfers blijkt, niet meer dan een Deutsche Abteilung in een Nederlandse inrichting. Het personeel van die Deutsche Abteilungen bestond uit Duitse toezichthouders die aanvankelijk gebruik maakten van de diensten van de normale Nederlandse bewakers. Trouwens, gevangenen werden in eerste instantie ook wel in de cellen van politiebureaus opgesloten en ook daar moest door het normale
1 M.J. E. M. Steijns in p. 158.
Nederlandse personeelvoor hen gezorgd worden. In talrijke gevallen getuigde dat politiepersoneel van sympathie voor de arrestanten, zij het dat het, schijnt het, niet zo vaak voorgekomen is dat leden van dat personeel arrestanten van de 'SD' durfden laten ontsnappen. 'Daar waar de bewaking in handen van echte Nederlanders was' (niet-'fouten' dus), 'haddon', aldus notaris Abma, schrijvend over de periode '40-'41, 'de gevangenen, wat behandeling en voeding betrof, niets te klagen. Velen van hen hadden het, afgezien van hun tekort aan bewegingsvrijheid, vaak beter dan thuis. Zij kregen van alles volop'! - er werden door politiepersoneel ook wel clandestiene briefjes naar buiten gesmokkeld.
XCWij nemen aan dat de infiltratie van NSB'ers in het politie-apparaat deze en dergelijke vormen van hulp later in de bezettingstijd vaak bemoeilijkt heeft. Vaak, maar toch niet altijd. Eind december' 43 werd J. Engels, die wij al eerder aanhaalden, in een cel op het politiebureau te Gouda opgesloten. Eén politieman ging haastig op Engels' verzoek allen waarschuwen met wie hij op illegaal gebied samengewerkt had, een tweede liet op Oudejaarsavond Engels' vrouwen dochter tot zijn cel toe, een derde bracht hem 'het laatste nieuws uit de krant en van de Engelse radio', een vierde verschafte hem 'schrijfgereedschap ... voor een clandestiene brief naar huis.'2 Wij veronderstellen dat op menig ander politiebureau overeenkomstige hulp geboden is.
XCNiet anders ging het in de gevangenissen toe, met dien verstande dat ook hier het opvangen van de politieke gevangenen en het verlenen van bijstand aan hen in de loop der jaren moeilijker werd. De Cellenbarakken en de gevangenis te Haaren waren de enige inrichtingen die, zou men kunnen zeggen, volledig onder controle van de 'SD' stonden (voor beide inrichtingen was door de 'SD' personeel aangetrokken dat niet onder het departement van justitie ressorteerde) - elders evenwel, d.w.z. in de Deutsche Abteilungen van Nederlandse gevangenissen, werd dienst gedaan door het normale Nederlandse personeel. Dit telde in het gehele land ca. achttienhonderdvijftig man, van wie zich maar dertig bij de NSB aangeslotenhadden. Er resteerden dus meer dan achttienhonderd niet-'fouten'. Onder hen waren dienstkloppers die geen enkel risico durfden nemen, anderen (weinigen, naar wij aannemen) die wèl tot het nemen van risico bereid waren maar daarvoor betaald wensten te worden, nog anderen die het verlenen van clandestiene hulp als hun vaderlandse plicht zagen. Het is niet mogelijk,J.
1 K. de Fries (ps. van K. Abma): p. 66. 2 Engels: p. II.
nauwkeurig aan te geven hoe deze groepen zich numeriek tot elkaar verhielden - een feit is het in elk geval dat er veel hulp geboden is.
XCIn de litteratuur hebben wij slechts met betrekking tot het Huis van Bewaring te Groningen de vermelding gevonden dat 'de meesten' van de bewakers althans begin' 41 niet eens van sympathie jegens een politieke gevangene getuigden ('het lieve baantje moest niet in gevaar komen") - in andere inrichtingen werd ook in de eerste jaren van de bezetting die sympathie duidelijk aan de dag gelegd. 'We werden', aldus dr. A. de Vletter, rector van het Kennemer Lyceum te Overveen, begin oktober '40 gearresteerd wegens de anti-Duitse stenuning op zijn school, 'in het Amsterdamse Huis van Bewaring' (wel te verstaan: in de Deutsche Abteilung) 'bespottelijk goed verzorgd, kregen extra pap en eieren ... De kok (kwam) ons ' s avonds wel vragen, welke groente de heren de volgende dag bliefden De bewakers stonden volledig aan onze kant, op een paar na, voor wie wij door de anderen gewaarschuwd werden.f In diezelfde inrichting kreeg de Nève eind '41 elandestien alles toegespeeld waaraan hij behoefte had: 'een mes, een vork, zeep, een kwast, scheermesjes en een houder. Maar vooral schrijfpapier en een potlood, sigaretten en vrachten levensmiddelen van allerlei aard'3 - op zijn verjaardag werd hij door een der bewakers, zekere van Dijk, verrast met naar binnen gesmokkelde kalfscoteletten, getruffeerde bonbons, koekjes, chocola, sardines, 'en vooral een stapel brieven van thuis, van vrienden en m'n vroegere medewerkers'": daags daarna wist van Dijk hem nog een fles cognac in zijn cel te brengen. In het Huis van Bewaring te Arnhem deden de bewakers in de winter van '40 op '41, aldus de gereformeerde predikant van Ermelo, ds. J. van Raalte, 'op een heel enkele uitzondering na, alles wat in hun vermogen lag 0111 het verblijf in de cel zo aangenaam mogelijk te maken Als je iets graag wou hebben en ze zagen kans om het te bezorgen, dan kreeg je het; bij één gevangene stond de cel vol bloemen die goede vrienden daar lieten bezorgen." Ruim. een jaar later, in februari' 42, waren in diezelfde inrichting volgens ds. J. Overduin 'de meeste gevangenenbewaarders . .. goed, sommige uitstekend' - met die laatsten bedoelde hij diegenen die 'gevaarlijk werk' durfden doen."
XCEr is, aldus onze algemene indruk, nauwelijks een Deutsche Abteilung geweest waar menniet enkele bewakers aantrof die het oorlogsnieuws aan de politieke gevangenen doorgaven en die (dat was steeds het belangrijkste)(ps. van Willem Lenglet) : Glorieuren (1946), p. 77. • A.v., p. 125. 5]. van Raalte: In het cancentratiehamp (1945), p. 9. 6]. Overduin: He/ en heme/van Dachau,
1 P.]. Stavast: (1965), p. 24 en ms. 'Vogelvrij', p. 17. 2 A. de Vletter: p. 38, 21. 3 Édouard de Nève 1 P. Wijbenga: in dl. II, p. 195. 2 A. de Vletter: p. 37. 3 'Op van de zenuwen' was van Welsum kort tevoren ziek toen de vrouw van de uitgever Bert Bakker hem kwam berichten dat haar man gearresteerd was. 'Ik ben toen maar beter geworden', vertelde hij in '70, 'en heb me de volgende dag weer gemeld. Ik zag hem in de cel zitten. Hij zei: 'Denk er om, wat in de linkerla van mijn bureau ligt, moet ogenblikkelijk verdwijnen.' ... Ik heb de vrouw van Bert Bakker gebeld ... Het gevolg was dat Bert Bakker na enige tijd de bajes uitwandelde.' (G. van Welsum in jan. 1970, p. 12-13). Chr. Bührmann: 'Het Algemeen Hoofdkwartier maakt
bereid waren, voor elandestien briefverkeer met relaties buiten de gevangenis zorg te dragen. Wijbenga noemt de bewakers in het Huis van Bewaring te Leeuwarden 'onvolprezen' ('die malmen verdienen een standbeeld', werd gezegd)", maar ook elders waren personeelsleden aan wie door gevangenen met grote dankbaarheid teruggedacht werd. In de Cellenbarakken was dat de al genoemde bibliothecaris (en briefsmokkelaar) J. ter Heide en in het Huis van Bewaring I te Amsterdam de ziekenverpleger J. van Putten - 'hij bleef, schreef de Vletter, 'nadat de Hollandse bewaking verwijderd was' (d.w.z. nadat de 'goede' bewakers door 'foute' vervangen waren), 'de trouwe vaderlander onder het personeel van de Deutsche Abteilung ... Hij was de trooster, de steun, de toeverlaat.ä En laat ons, wat dit Huis van Bewaring betreft, bewaker G. van Welsum niet vergeten die in de lente van '44 belangrijke hulp verleende aan Gerrit van der V een", en evenmin bewaker W. Renshoff die voor tal van politieke gevangenen het elandestien contact verzorgde met makkers uit de illegaliteit die nog in vrijheid waren. 'Renshoff hield ons', schreef later J. Chr. Bührmann, een van de voornaamste koeriers van de aD, 'van alles wat er binnen de muren van het Huis van Bewaring gebeurde, op de hoogte'; via hem kon ir. J. A. van Heerde, een van de oprichters van het in '41 met de aD gefuseerde Legioen OudFrontstrijders, na zijn arrestatie in november van dat jaar 'meters closetpapier, voorzien van dagrapporten', naar buiten werken. 'Zijn echtgenote hield hem op de hoogte van de buitenwereld. Zij ontving op haar verjaardag bloemen met rood-wit-blauwe linten van haar man, met op het kaartje vermeld: 'tij delijk Weteringschans'.'! Renshoff was het ook die er zorg voor droeg dat Bührmann, Z.g. als lid van de kerkeraad, samen met de gevangenispredikant in van Heerde's cel kwam 'om te weten te komen wat de Gestapo van de organisatie wist en om zijn verklaringen met die van anderen te laten klcppen.TJ.bekend', p. 21 (Doe II-340, b-l). 6 T. van Renterghem: 'Gewest X, Amsterdam'
XCWij hebben in het voorafgaande enkele namen vermeld van leden van het Nederlandse gevangenispersoneel die zich aan 'gevaarlijk werk' gaven namen die wij in het beschikbare documentatiemateriaal aangetroffen hebben. Dat materiaal is evenwel (wij wezen er eerder op) hoogst onvolledig. Er zijn stellig veel méér personeelsleden geweest die, zonder risico's te schuwen (en zonder er geld voor te vragen), virale hulp verleend hebben aan politieke gevangenen. Wij veronderstellen dat zij op het geheel der bewakers slechts een minderheid vormden - een minderheid evenwel welker optreden in veel gevallen effect had. Is dat de 'SD' steeds ontgaan? Dat valt niet aan te nemen. Personeelswisselingen als zich in het Huis van Bewaring I te Amsterdam voordeden, waar, in de Deutsche Abteilung, de meeste 'goede' bewakers door 'foute' vervangen werden, spreken een duidelijke taal.
XCIs hier nu alles mee gezegd? Wij menen van niet. Wij kunnen ons namelijk niet anders voorstellen dan dat menigeen onder het Nederlandse gevangenispersoneel, voorzover hij in een Deutsche Abteilung tewerkgesteld was, zich bij tijd en wijle onbehagelijk gevoeld heeft in de uitoefening van zijn functie. Hoe men het ook wendde ofkeerde, Nederlanders die voor de vaderlandse zaak opkwamen, werden ten behoeve van de bezetter mede door andere Nederlanders gevangen gehouden. Misschien hebben vooral diegenen die tot clandestiene hulp bereid waren, af en toe zwaar aan die problematiek getild. Natuurlijk, het was evident nuttig wanneer men een politieke gevangene moed kon inspreken, hem allerlei goederen kon toesmokkelen of elandestien contact kon bewerkstelligen tussen die gevangene en zijn familieleden en illegale relaties. Soms kon men aldus, bijvoorbeeld wanneer men tijdig kon doorgeven dat bezwarend materiaal vernietigd moest worden of dat bepaalde personen dienden onder te duiken, het leven van de gevangene en de levens van zijn illegale relaties beschermen, maar de aan gevangenen geboden hulp had lang niet altijd zulk een vèrgaande betekenis; was zij louter van humanitaire aard, dan bracht zij de opgesloten landgenoot wel verlichting in zijn moeilijke situatie, maar zij veranderde die situatie in wezen niet: hij bleef gevangen.
XCWerd een illegale werker na zijn arrestatie in een gevangenis opgesloten, dan bevond hij zich vrijwel steeds voor het eerst van zijn leven in een cel.
'De eerste indruk die een cel op je maakt, is', schreef Veterman, 'een gevoel van onwaarschijnlijkheid. Je gelooft 't niet. Het idee dat iemand de deur op slot doet (en hoe op slot l) en dat je er nu beslist niet uitkomt, is belachelijk en ongeloofwaardig. Dit gevoel duurt enige tijd. Daarna wen je aan een cel."
XCNatuurlijk had de ene gevangenis andere cellen dan de andere, maar het lijkt ons verantwoord, onze nadere beschrijving van een cel (en van de aan het cellulair bestaan gekoppelde regels) te beperken tot de Cellenbarakken dit is tenslotte de gevangenis geweest die veel meer politieke gevangenen geherbergd heeft dan welke andere ook. Wij herinneren aan onze schattingen: van de zestigduizend gevangenen van de Sicherheitspolizei zijn zes-en-twintigduizend in de Cellenbarakken opgesloten geweest.
XCEen cel dan in de Cellenbarakken was ca. drie-en-een-halve meter lang, bijna twee meter breed en ca. drie-en-een-halve meter hoog. Op de vloer lagen donkere tegels, de muren waren gepleisterd en grijs geschilderd. Twee getraliede venstertjes bevonden zich boven de deur (de gang had een lager plafond dan de cellen), die venstertjes moesten des avonds met stukken karton verduisterd worden. Naast de venstertjes (die slechts over korte afstand geopend konden worden) was een luchtrooster. De deur werd met een zwaar slot en met twee grendels gesloten. Midden in de deur zat een luikje dat naar buiten neergeklapt kon worden (daarop werd het eten geplaatst). Achter in de cel bevond zich, in de breedte geplaatst, een 90 cm brede houten krib; daarop konden hoogstens twee gevangenen slapen (om en om) - waren er meer dan twee, dan sliepen die op de vloer. Nachtkleding hadden de gevangenen niet. Elk hunner had wèl een matras en twee paardedekens kussens ontbraken. Per gevangene was er verder in de cel één zitmeubel: soms een eenvoudige stoel, meestal slechts een krukje. Aan een van de lange wanden was een opklaptafeltje bevestigd. De cel moest schoongehouden worden: daartoe waren een oude stoffer, een blik en een versleten dweil aanwezig. Per cel waren er verder twee kleine emmertjes. Eén daarvan was met schoon water gevuld: water am te drinken en om er zich mee te wassen (er was een zeepbakje, maar een stukje zeep ontbrak vaak) en het andere emmertje was voor het vuile water bestemd. De handdoeken verdienden nauwelijks die naam: meestal waren het stukken textielafval ; men moest er drie tot vijf weken mee doen. Jassen en hoeden kon men aan een kapstokje ophangen. Om te eten en te drinken had elke gevangene de beschikking over een kroes, een bord, een houten lepel en een houten mes. Dan was er
1 E. N. Veterman: 763, p. 84.
'de ton': een grijze, door een deksel afgesloten vuilnisemmer met een naar lysol stinkende binnen-emmer ; er lag een pakje wc-papier bij.
XCIn elke cel hing aan de muur een gedrukt huisreglement, zowel in het Nederlands als in het Duits. Blijkens dat reglement! werd men om half zeven gewekt, werd het middageten om ca. half twaalf en het avondeten (brood met 'koffie') om ca. half zes rondgebracht ('s morgens vroeg kregen de gevangenen slechts wat 'koffie') en gingen om acht uur de lichten uit - in de wintermaanden zat men dus telkens tien-en-een-half uur in het donker." Blijkens datzelfde reglement was het de gevangene 0.111. verboden, uit de bovenraampjes te kijken, op stoelen, tafels of bedden te klimmen, de wanden, deuren of inventaris van de cel 'te bekladden of te beschadigen', 'zich met de gevangenen der andere cellen door kloppen, roepen, fluiten en andere tekenen te onderhouden of schriftelijke mededelingen (briefjes enz.) uit te wisselen', 'misbruik te maken van de bel' (naast elke celdeur bevond zich een bel waarmee de aandacht van de bewakers getrokken kon worden - bij gebruik viel op de gang een soort wijzer naar beneden zodat de bewaker wist waar gebeld werd) en 'met elkander te spreken tijdens het luchten.'
XCDat 'luchten' geschiedde in de Cellenbarakken op de bitmenplaats ; de gevangenen verlieten dan per gang hun cel en namen daarbij hun 'ton' mee (d.w.z. de binnen-emmer). Die 'tonnen' werden bij een stortplaats afgeleverd - daar werden zij omgekiept en gereinigd: werk dat steeds door Joodse gevangenen verricht moest worden als die er in de Cellenbarakken waren. Voorschrift was dat de gevangenen dagelijks een kwartier gelucht werden. Heeft men zich daaraan gehouden? Wij vermoeden van niet. Het luchten, groep na groep, van vele honderden, soms zelfsvan tweeduizend gevangenen vormde een hele opgave voor de Wachtmeister en wij kunnen ons nauwelijks anders voorstellen dan dat Schweiger op menige dag een groot deel van de gevangenen in hun cellen heeft laten zitten. Het is in elk geval voorgekomen dat gevangenen in Deutsche Abteilungen een maand of langer in hun cellen gezeten hebben zonder ooit gelucht te zijn. Uiteraard versterkte dat hun gevoel van isolement, van gescheidenheid van de normale wereld.
XC'Ik voelde mij leegstromen, zó leeg, dat het mij aandeed als een ontzettende benauwdheid, niet bij machte om de stroom te stuiten. Ik vocht tegen mijn verdriet, beet in de deken om toch geen geluid te geven en viel eindelijk uitgeput in slaap. Ach, als men vrij is, vrij om het leven te leven, te gaan waarheen men wil, beseft men niet wat het zeggen wil dat alleste missen! Het is immers dwaasheid, zo tegennatuurlijk, deze kerkering van een mens uit het volst van zijn leven. Een krankzinnige gedachte, gesproten uit het brein van een Godloos geslacht! 0, gruwelijke ontzetting, zich te bevinden tijdens het 'luchten' in de ijzeren kooi van duimdikke tralies ... Geen mes, schaartje, bretels of dergelijke hadden we mogen behouden. In de kooi was in elk geval een gelegenheid, zich de nagels te slijpen aan de stenen muur.
XCHier in de cel, de eerste paar weken, onderging ik mijn felste leed. Ik zat nog met mijn volle bewustzijn en gedachten thuis, nog geheel verweven met het geluk van ons samenzijn, ons huwelijk. Ik gevoelde, dat voor mij maar één mogelijkheid was om in deze toestand verder te leven, n.l. mij geestelijk los te maken uit dit verband. Ons gemeenschapsleven moest uiteengerukt worden tot het leven van afzonderlijk individu. Mijn zorg en liefde voor het kind vervloeide in het niet! Ik staarde in een gruwzame leegte. Het leed van de eerste weken kan ik niet beschrijven. Verergerd door het besef, dat de weerspiegeling zich thuis afspeelde in het hart van mijn vrouw, waarin ik voelde hetzelfde leed van deze felle scheuring. En het scheurde! Mijn bewustzijn sleet weg tot een stille verdoezeling.' 1
XCDe drukte, de bezigheid van het gewone leven en van de illegale activiteit waren weggevallen. Men zat opgesloten in een cel waarin het meestal stonk en die steeds bedompt was - een bedomptheid waaronder vooral diegenen leden die door hun werk gewend waren aan een bestaan in de frisse buitenlucht. Men had, zo leek het aanvankelijk, niets meer te doen. 'Ik zit hier nog geen 10 minuten', kraste een gevangene in de Cellenbarakken op de muur van zijn cel, 'en verveel mij al dood_'2 Daartegenover ds. B. J. Ader, herW. van de Poll: 'Herinneringen uit mijn gevangenschap'p.(GC).
1 (z.j.), 2-3 2 p. 71.
vormd predikant te Nieuw Beerta, begin augustus '44 gearresteerd, ook al wegens hulp aan Joodse onderduikers, in een brief aan zijn vrouw: ' 'k Verveel me hier nooit. Heb veel te veel om aan te denken."
XCDie twee diametraal tegengestelde uitlatingen kunnen ons een aanmaning zijn tot voorzichtigheid bij alle generalisaties. Misschien mogen wij toch wèl schrijven (men komt dat gegeven namelijk in talrijke herinneringen van gevangenen tegen) dat de zaterdagmiddag en de zondag door tal van gevangenen als het drukkendst ervaren werden; er vonden dan meestal geen verhoren plaats en dat betekende dat geen gevangenen uit hun cel gehaald werden en er weer in terugkeerden; bovendien werden dan geen gevangenen ontslagen en werden in de regel ook geen nieuwelingen binnengebracht, anders gezegd: afgezien van de schaarse routinehandelingen gebeurde er niets. Er heerste dan in de Cellenbarakken (maar ook elders) 'een griezelige stilte ... Nu bestaat er', aldus mej. L. Bergmans, die begin '44 in de Cellenbarakken opgesloten werd, 'niets vreselijkers dan deze hopeloze stilte... Op de doordeweekse dagen is elke gebeurtenis, ook al is deze op zichzelf nog zo klein, voor ons belangrijk Vandaar dat alle gevangenen de zaterdag en de zondag haten.P
XCDoor de stilte werd de irrealiteit van het bestaan onderstreept. 'Ik ben', zo gaf Bakels zijn gemoedstoestand in de cel weer, 'als iemand die met watten in de oren geblinddoekt ondersteboven in een luchtledige ballon in een mistige ruimte is opgehangen." In andere bewoordingen de illegale werkster mej. C. van Oven: 'We waren wel aanwezig, maar leven deden we eigenlijk niet. Het leven ging aan de gevangenisdeuren voorbij, de mensen binnen waren in het algemeen (naar men zegt: door een kalmerend middel in eten en drinken) enigszins versuft.'4 Bij zeer velen ging het vermogen zich te concentreren achteruit en verzwakte het geheugen. Ook het normale tijdsgevoel onderging wijziging: 'Juist doordat de dagen zo op elkaar leken, wisten we', aldus mej. van Oven, 'tenslotte niet meer of we nu tien of honderd dagen gehad hadden, en zo verdwenen de maanden zonder dat we het merkten.l" wel hielden veel gevangenen de duur van hun detentie bij doordat zij (hetgeen verboden was) de dagen turfden op de muur van hun cel, maar dat leidde toch tot niet meer dan een intellectueel 'weten' van die duur: hij werd niet gevoeld. Elke dag leek eindeloos, weken en maanden (die alleen retrospectief bestonden) leken kort.p.281. 2 L. Bergmans: Episode, p. 87. 3 F. B. Bakels: Verbeelding als wapen, p. 86. • C. van Oven in Pittige verhalen uit onveilige tijden, p. 43. 6
1 Aangehaald in ]. A. Ader-Appels:
XCEr was een overvloed aan tijd om na te denken, maar doordat dat nadenken in eenzaamheid geschieden moest en niet van de buitenwereld uit gevoed werd, ontaardde het licht in piekeren en een mechanisch herhalen van steeds dezelfde gedachtengangen. Die hadden vooral betrekking op het illegale werk en op de verhoren (zou men er bestand tegen zijn ?), maar daarnaast kwamen bij sommigen telkens dezelfde schuldgevoelens naar boven met betrekking tot fouten die zij, zo meenden zij, in hun leven (zou het hun gelaten worden?) begaan hadden. 'Was ik wel een goede huisvader geweest', vroeg de reeds enkele malen geciteerde Groninger OD' er (getrouwd, twee kinderen) zich af 'Als ik terug mocht keren, zou ik ze verwennen, Ze mochten het mooiste uitzoeken wat ze wilden hebben. De oudste een fiets. En dejongste een bokkewagen met een bok. En m'n vrouw, die veel van bloemen houdt, zou ik overladen met bloemen. Nu pas wist ik, wat ik miste. En hoeveel ik tekortgeschoten was! Eén geval, reeds lang geleden, herinnerde ik me duidelijk. Eens had ik mijn oudste zoon in boosheid de tuin ingestuurd. Hij was héél ondeugend geweest. Ik was woedend. Hij moest een strenge straf hebben. Het was bitter koud. Er lag sneeuw. Het ventje ging huilend naar buiten; hij struikelde en bleef huilend in de sneeuw liggen. Mijn vrouw bracht de jongen weer binnen, Ik wist wel, dat het helemaal zo erg niet geweest was. En dat het ventje zich er wel niets van zou herinneren. Maar toch moest ik dat schrijven. Ik beloofde hem alles. Eigenaardig, maar waarom moest ik juist nu steeds aan deze dingen denken? Even voordat ik gearresteerd werd, hadden de jongens Olll een hond gevraagd. Toen gÎIlg het niet, maar nu ... Ik schreef dat de jongens een hondje moesten hebben. Ik beloofde alles, alles.
XC. . . Later hoorde ik van mijn medegevangenen, dat het hun net zo ging. Waren wij danjuist zulke slechte vaders geweest? In de eenzaamheid zieje de fouten en dan wi! je ze zo graag goedmaken !'1
XCVeler stemming was uitermate labiel: dagen van rotsvast vertrouwen konden gevolgd worden door dagen van de diepste wanhoop en verlatenheid. Treffend werd die labiliteit door [oop Westerweel (wiens illegale werk wij in deel 6, hoofdstuk 4, in de paragraaf 'Hulp aan Joden' beschreven) uitgedrukt in een brief die hij na zijn arrestatie in maart '44 uit de bunker van het concentratiekamp Vught naar buiten wist te smokkelen:
XC'Zondag, maandag en dinsdag waren zo gelukkig. Er was werkelijk helemaal geen cel, alleen maar ruimte, wijdheid. En ik heb zo ontzaglijk veel gelezen ...
XC1E. D.: 'Geconfronteerd met de dood', p.
Marietje en Jaap weten wel hoe ik in zulke tijden in bijbelteksten denk. Nu was het: 'Die in de schuilplaats des Allerhoogsten gezeten is, die zalovernachten in de schaduw des Almachtigen'. Zo'n breed, echt Oosters woord: daar hoort een koraal bij of nog beter het ruisen van de zee.
XCMaar ja, lieve mensen, zoiets is de mensen maar één keer gegeven. Met de ingezette taktiek van woensdag kwam vanzelfsprekend de omkeer. Ik speel nu drie-en-een-halve dag de zieke, hiervan heb ik twee dagen gevast. Ik ben van mijn berg af, en ben a zo menselijk, in Gethsemané. Daar vouw ik ook mijn handen en soms kerm ik het uit: 'Vader, laat deze drinkbeker aan mij voorbijgaan', en aan de overgegevenheid van: 'Niet mijn wil maar de Uwe geschiede', ben ik nog lang niet toe. Wat denkt de mens dan niet al? Hoe dat allemaal zo gelopen is en wat je verkeerd gedaan hebt - dat je toch maar uit de trein had moeten springen - en dat je je toch zo ver hebt laten krijgen om stomme verklaringen af te leggen - dat je er uit wilt - maar dat je het zelf wilt doen; je vrienden mogen voor jou niets wagen. Het is zo al erg genoeg - en dan bedenk je honderd manieren, die je meteen weer verwerpt ook, natuurlijk, en dat je vrouw en kinderen en vrienden hebt en dat je leven wilt, verdomme. Zo gaat het. Och, ik ben maar zo'n heel gewoon mens, jullie mogen me nooit idealiseren. Deze bittere dagen moet ik door. Als het tenslotte toch naar het laatste moet, och lieve vrienden, dat weet ik zeker, dan zal ik heengaan als een man. Dat is ook het moeilijkste niet, maar wat daar tussen ligt: de weg van Gethsemané naar Golgotha. Misschien is het maar een paar weken, maar wie zou er te licht over denken ?'1
XCNatuurlijk moet bij deze brief overwogen worden dat [oop Westerweel, wetend wat de 'SD' van hem wist, het terecht voor waarschijnlijk hield dat hij voor een vuurpeloton geplaatst zou worden -lang niet alle gearresteerde illegale werkers behoefden voor executie bevreesd te zijn. Bange voorgevoelens hadden, bij tijd en wijle, nagenoeg allen: zo er al geen doodvonnis viel, dan kon men toch tot langdurige gevangenisstraf veroordeeld worden of naar een concentratiekamp gezonden. Hoe lang die voorgevoelens duurden en hoe sterk ze waren, hing van de aard van de betrokkene af Er waren er die, ook als zij voor een doodvonnis niet of niet langer bevreesd hoefden te zijn, er toch van overtuigd waren dat zij het einde van de oorlog niet zouden halen. Zo Wiardi Beckman die in de Cellenbarakken eind november '42 via een gat in de muur aan een medegevangene snikkend het laatste vers van 'Het verlaten landhuis', een gedicht van Geerten Gossaert (F. C. Gerretson), opzei:
1 Brief, z.d., van joop Westerweel aan zijn medewerkers 111 de illegaliteit (Doe l-r88S A, a-rl.
'Wijs is wie zonder wederstreven gelaten zijn geluk ontzegt; want wat het leven heeft gegeven ontneemt het naar zijn heilig recht Maar werwaarts ons het Lot te morgen, ver in de wereld, dringt en drijft, al wat aan liefde is geborgen in's harten schatvertrek: dat blijft!"
XCHet afgesloten bestaan in de cellen werd geaccentueerd wanneer geluiden uit de buitenwereld konden doordringen. Dat was zo, overal waar de gevangenissen zich midden in een drukke bewoonde wijk bevonden, zoals bijvoorbeeld de twee Huizen van Bewaring in Amsterdam. Men hoorde er tartend de trams langsrijden, men hoorde soms een draaiorgel spelen, soms ook kinderen roepen, men kon er de kerkklokken horen zolang die niet door de bezetter gevorderd waren. De Cellenbarakken lagen naar verhouding geïsoleerd. Trams, orgels, kinderen, kerkklokken hoorde men er nietê wèl de trein naar Scheveningen en bovendien drong als het volkomen stil was, des nachts dus, het geluid van de Noordzeebranding tot de gevangenen door. Die branding wordt gememoreerd in strofen die Anthonie Donker (N. Donkersloot) in de Cellenbarakken schreef waar hij wegens zijn rol in het kunstenaarsverzet van maart tot juni '42 opgesloten zat; hem was de nachtelijke stilte een troost: 'Dit is het stilste uur waar ik ooit doorheen ben gegaan. Alle stilten zijn hierin vereend. Mijn leven wordt een doorschijnend water en zichtbaar, voor het eerst, de grond. Over aller hoofd trok de nacht het pijnstillend dek van de slaap.J. c.
1 W. Onderdenwijngaard in p. 176-77. 2 Wèl heeft begin '41 een Haagse orgelman een tijdlang zijn orgel elke vrijdagochtend zo dicht bij het Scheveningse gevangeniscomplex opgesteld, dat hij mocht aannemen dat de gevangenen zijn wijsjes konden horen; hij begon dan steeds met het Wilhelmus, dat gevolgd werd door allerlei vaderlandse liederen. 'We zegenen de orgelman', schreef baronesse van Heemstra p. 209). De man werd gearresteerd en enige tijd gevangen gehouden.
Ook de snauwenden werden weer kind. En de hunk'renden, de verslagenen, de veroordeelde die zijn terechtstelling wacht, over allen heen spoelt de nacht. Nu leed en ellende en wrok, al het tijdelijk tumult, is vergaan, is duidelijk (veraf maar dichtbij) de zee te horen. Het tijdeloos, eindloos geruis van haar golven gaat door mij heen Ik lig te luisteren naar de zee."
XCWas er mist (in de regel was het dan windstil zodat er maar weinig branding stond), dan hoorden de gevangenen in de Cellenbarakken weer een ander geluid: 'de langgerekte kreet van een brulboei in de verte op zee - tot mijn dood zal ik het bewaren', schreef Bakels, 'en tot mijn dood zal ik het niemand kunnen uitleggen." Had die brulboei op allen zulk een associatief effect? Vermoedelijk niet. De gevangenen waren, wat hun gevoeligheid betreft, onderling zo verschillend als mensen maar zijn kunnen.
XCBinzelhaf: was een extra kwelling. 'Nooit alléén zijn is een gruwel, ja, maar altijd alléén zijn, in Scheveningen in Einzelhaft' (die eenzame opsluiting kwam natuurlijk ook elders voor) 'evenzeer - misschien', aldus weer Bakels,
XC'nog iets erger. Want een mens, weken alleen in een cel met zichzelf, gaat malen. Je merkt dat pas goed alsje er weer uitkomt. Solitaire opsluiting is, ook al magje wel meeluchten, een zeer geraffmeerde kwelling. Ze tast namelijk je verstand aan, en dat weet je. Omdat je dat weet, ga je vreemde dingen doen. Zoals de lichaamsritmen vertragen wanneer je slaapt, zo de geestesritmen als je eenzaam opgesloten bent. Alles - en dat is zeer weinig - moet zo langzaam als enigszins mogelijk is gebeuren. Het opvouwen van de dekens. Het wassen in een teiltje. Het verrichten van de behoeften, zelfs het urineren. Het dweilen van de vloer. Het rechtzetten van de kruk. Het eten natuurlijk helemaal. Het doen van tweehonderd stappen diagonaal, tweehonderd stappen tegenovergesteld diagonaal. Alles en alles zo langzaam, zo tijdrovend mogelijk. Ik had een winterjas en zwarteAnth. Donker: Tralievenster p.B. Bakels:p.
1 (1945), 14. 2 F. 41.
hoed in mijn cel; die hoed werd dagelijks geborsteld met honderd streken, een ritueel dat alweer acht minuten opbracht."
XCOmgekeerd kon het constante samenzijn met anderen (Bakels constateerde het al) óók als kwellend ervaren worden. Eerder wezen wij er op dat in de Cellenbarakken de gevangenen eind' 43 gemiddeld misschien wel met zijn vijven in één cel zaten. Eind '41 zat men overigens in de Deutsche Abteilung van het Huis van Bewaring II te Amsterdam al met zijn achten in één cel. Dat hier tal van praktische moeilijkheden uit voortvloeiden, behoeft geen betoog (vijf of acht man betekende bijvoorbeeld niet dat er vijf of acht matrassen waren), maar daarnaast was er het probleem van de onderlinge aanpassing. Zij vormde vaak een te zware opgave. Bij Bakels bijvoorbeeld werd op zekere dag in de Cellenbarakken een zedenmisdadiger opgesloten:
XC'Ik weet niet hoe hij in het Oranjehotel terechtkwam. Ik weet wel dat hij werd verdacht van ontucht met jongens; daarover sprak hij mij met terughoudendheid. Vrijmoediger - en uitvoeriger - deed hij mij verslag van zijn verrichtingen met vrouwen; blijkbaar beoefende hij het gemengd bedrijf. Nu en dan brak zijn geilheid zich baan in reeksen obsceniteiten, met hese stem beschreven; wat voor vrouwen hij versierde en op welke manieren, en waarnaar hij nu in de cel het meest verlangde. Sadisme was hem lang niet vreemd. Hij schilderde mij de in hem oprijzende fantasieën zo schaamteloos dat de copulaties haast zichtbaar werden; zijn woorden dreven op een speekselvloed naar buiten. Na enkele dagen werd hij weggehaald; ik heb hem nooit weergezien.'>
XCDit was een nogal extreem geval. Maar ook waar 'gewone' gevangenen in één cel zaten, bleven moeilijkheden soms niet uit. Soms of vaak? Wij weten het niet. Het is de moeite waard, notaris Abma te citeren die, gelijk reeds vermeld, een jaar in de Cellenbarakk:en opgesloten was. 'Telkens wanneer ik', schreef hij, 'nadenk over het feit dat mensen van verschillende stand, ontwikkeling, leeftijd en geloof, die elkaar te voren nimmer hadden gezien, dag en nacht in één cel verkeerden, sta ik versteld over het geduld, waarmede zij elkaar verdroegen en dat terwijl zij dikwijls onder hoogspanning leefden. Natuurlijk waren zij soms prikkelbaar en natuurlijk kwamen er ruzies voor. Ruzies zijn als fuiken, waar men ongemerkt in terecht komt. Zo kregen mijn buren eens woorden over de juiste betekenis van: 'Koffie verkeerd'. De een verweet de ander: Je bent knap eigenwijs', waarop de laatste terugkaatste: 'Dan kunnen wij elkander de hand
1 A.v., p. 166. A.v., p. 41.
geven'. Gelukkig werden dergelijke geschillen meestal spoedig bijgelegd."
XCDat bijleggen was min of meer noodzaak. Er was immers geen ontsnappen aan ruzie. Men zat dan met een conflict-situatie die niet alleen voor de twee die met elkaar overhoop lagen, maar ook voor al hun celgenoten het bestaan ernstig bemoeilijkte.
XCAlles wat wij in de loop der jaren over het gevangenisbestaan gelezen en vernomen hebben, heeft bij ons de indruk nagelaten dat, over het algemeen, vrouwen beter tegen de moeilijkheden bestand waren dan mannen, Wij kunnen dat niet 'bewijzen' - het is een indruk, maar een stellige. Misschien is dat verschilook wel te verklaren. Om te beginnen werden vrouwen minder hard aangepakt - de moeilijkheden die met mishandelingen en martelingen samenhingen, waren voor hen dus gcringer. Vangroter belang achten wij evenwel dat vrouwen krachtens hun fysiek functioneren (de maandelijkse menstruaties, eventueel ook de zwangerschap en het baren Vall kinderen) meer aan ongemak en pijn gewend zijn dan mannen en zich door hun ondergeschikte positie in de toenmalige maatschappij gemakkelijker in een situatie schikten waarin zij tot passiviteit veroordeeld waren, Vrouwen lieten zich bovendien gemakkelijker gaan. Een mannelijke politieke gevangene die een cel binnengeduwd werd, waarin zich al drie of vier andere gevangenen bevonden, deed zijn best, 'zich groot te houden': hij verdrong zijn verdriet en zijn angsten en zocht geen troost. Troostzoeken werd als 'onmannelijk' beschouwd. Een vrouwevenwel, die voor het eerst de celdeur achter zich hoorde sluiten, begon veelal met in tranen uit te barsten; dat schonk al een zekere verlichting, maar zulke uitbarstingen leidden er al spoedig toe dat een andere vrouw haar tegen zich aantrok 0111_ haar eens flink te laten uithuilen en haar zo goed mogelijk te troosten. Dat kon een grote steun betekenen.
XCWij hebben voorts de indruk dat de geveelsband tussen vrouwelijke gevangenen positiever werd dan tussen mannen, dat er dus in een cel met vrouwelijke gevangenen iets van warmte heerste, van vertrouwdheid, van innigheid. Zeker, kameraadschap werd ook door mannelijke politieke
1 K. de Fries (ps. van K. Abma): p. 87.
gevangenen ervaren, en ervaren als een zegen, maar het komt ons voor dat die kameraadschap onder vrouwelijke politieke gevangenen sterker was, primitiever, 'totaler'. Juist die kameraadschap had men zo bitter nodig. Ze maakte de moeilijkheden waarin men zich bevond, niet kleiner - ze maakte ze wèl gemakkelijker te verdragen en droeg aldus bij tot het behoud of het herstel van het psychisch evenwicht.
XCTenzij hij geen enkele neiging tot introspectie had, werd de gevangene in zijn cel in de eerste plaats geconfronteerd met zijn eigen persoonlijkheid. Voor degenen die Einzelhaft hadden, gold dat in versterkte mate. Wat men getracht, verricht, bereikt had, behoorde tot het verleden, men was, schreef Grün, 'alléén met zichzelf, barrevoets en naakt.'l 'De stilte van een cel', zo Henri Cappetti, de illegale werker uit Ulft,
XC'werkt als een machtige retraite. Zij spoelt je weg, onweerstaanbaar, van de rumoerige kusten van het alledaagse leven en doet je tenslotte feilloos landen op de naakte kleine rots van je eigen ziel. En dan is men alleen, heel alleen op een verlaten eiland ... alleen, met God. Om je heen de onverbiddelijke stilte van de ruisende zee. Een terug is er niet meer en aan de stormen moet men onafgebroken weerstand bieden. Wanneer men zo op de drempel van het leven staat, dan wendt men steeds het hoofd naar achteren, dan is slechts de terugblik op dat wat voorbij is, onherroepelijk voorbij, de ijle band tussen het benauwde heden en het verre verleden. Zelfbedrog is onder zulke barre omstandigheden totaal onmogelijk. Men staat als het ware met een volkomen naakte ziel tegenover de spiegel van zijn geweten. Een meedogenloze spiegel! Wat is men, daarin gezien, ontstellend schamel en totaalontdaan van franjes en opsmuk! Aldus geconfronteerd met het beeld van je eigen innerlijkste wezen, de meest genadeloze ontmaskering der ziel gadeslaand, noteert men onbarmhartig alle rimpels en plooien. In een mistige onafzienbare reeks trekken alle zonden, alle fouten, alle daden die beter gedaan hadden kunnen worden, aan het geestesoog voorbij.
XCGezeten aan mijn tafeltje, het hoofd in de handen, heb ik mij op een gegeven ogenblik ernstig afgevraagd: 'Waarom benje hier?' Uit het antwoord op deze vraag, dat ik zonder veel moeite zelf kon vinden, heb ik gedurende elf maanden gevangenschap kracht geput. Het was de heilige overtuiging aan de goede kant gestreden te hebben tot de uiterste eonsequentie toe."
XC1 'Brutus' (Ps.van]. Grün): Ik was geheim agent, 93. 'H. Cappetti in Oorlog over
XCInderdaad, de bezinning op het illegale werk dat men ter hand genomen had, schonk velen kracht, Had men zich dan eenmaal op het gevangenisbestaan ingesteld, dan kon van de regelmaat rust uitgaan. De cel kon, zo formuleerde een gevangene van de Cellenbarakken het (hij kraste het in de muur), 'vliegbasis voor onbegrensde gedachtenvluchten' worden. Het 'dagdromen' was volgens mr. C. van Rij, begin '41 gearresteerd wegens zijn steun aan het 'eerste' Vrij Nederland, 'een middel tot innerlijk verzet':
XC'De een .. stelde zich tot in de kleinste details een wekenlange zeiltocht op de Friese meren voor. Hij leefde dag in dag uit op zijn boot, hij zag die om en onder zich, en boven zich het zeil met elk touwtje en elk spatje. En de oevers en de wijde ruimte! Een ander, die gestraft was met vier weken donkere cel en daarna nog eens zes weken niet luchten, niet werken en niet lezen, bouwde zich in Canada een volkomen autarkische huishouding op. Hij timmerde iedere dag aan zijn huis, van kelder tot zolder, hij koos de kleur van de verf en het behang, maakte bijgebouwen voor vee, houtopslag en bakkerij, hield zijn schapen voor de wol, schoor deze en maakte zijn eigen kleden, dekens en kleren. Tot het hem een ogenblik niet meer duidelijk was wat hij beleefd had en wat niet, wat droom en wat werkelijkheid was, tot hij dus tijdloos ging leven, en verleden, heden en toekomst in één vlak ging zien - toen zette hij zijn dromen stop en ging psalmen zingen en gezangen.'?
XCEen reserve-kapitein, J. Werkman, gearresteerd als lid van de Oranjewacht, vulde zijn ochtend door 'met de hele compie' een mars te maken: 'precies dezelfde wegen volgen als vroeger ... En merkwaardig hoe goed je alles wist. Elk gedeelte van de route had je beter opgenomen dan ooit vermoed werd. Je wist precies, waar de rust gehouden werd, je herinnerde je tal van gesprekken met de jongens tijdens de mars en hield die gesprekken opnieuw ... En de tijd ging om, meestal vlugger danje dacht.
XC. . . Ik was niet de enige die zo deed. Ik sprak in het voorjaar 1941 onze vriend Bosschart uit Amsterdam." Hij ... vertelde me dat hij elke morgen met zijn vrouw ging wandelen in de Kalverstraat. Voor elke winkel stonden ze te kijken, deden enkele inkopen en tenslotte was het einddoel het Leidseplein waar een kleintje koffie gekocht werd. 'En je kunt het geloven of niet, maar ik hóórde het strijkje!' zei Bosschart.î"C. vanindl.p.A. A. Bosschart, in decembergearresteerd als voorman van het Comité voor Vrij Nederland, genoemd in deelhoofdstukin de paragraaf'Ondergrondse pers'.J. Werkman in
1 Rij 0 I, 677. 2 '40 4, IS, 3 p. 55·
XCNuttig was het, wanneer men zichzelf en eventueel ook anderen een vaste dagorde kon opleggen. De Nijmeegse hoogleraar prof mr. R. Regout S. ]., eind juni '40 gearresteerd o.m. wegens zijn betrekkingen met de Duitse Jezuïet Friedrich Muckermann, stelde in het Huis van Bewaring te Amhem onmiddellijk 'een dagprogram van afwisselend gebed en studie' op. 'Het was de tijd', schreeflater zijn ordegenoot P. van Gestel, 'waarin hij gewoon was zijn achtdaagse retraite te doen, en alsof het de gewoonste zaak van de wereld was ... , maakte hij van de gevangenis zijn retraitehuis.' Medio augustus werd Regout met twaalf andere N ederlandse gevangenen naar de bureaus van de Gestapo op de Alexanderplatz te Berlijn gevoerd waar het gehele gezelschap op één kamer opgesloten werd. Op Regouts initiatief 'werd een dagorde opgemaakt met morgenwijding en gebed 's avonds en's morgens; met kaartspel, debatten en voorlezing in de middag, met wandelen rond de tafel onder het zingen van nationale liederen en de niet te vergeten karnergynmastiek, volgens de professor het beste middel om fit te blijven.
XCKoninginnedag 19401 blijft diep in hun geheugen gegrift. Regout hield een preek in de's morgens gehouden dienst, gewijd aan de Koningin en het Huis van Oranje, indrukwekkend. Hij wees er zijn kamergenoten op, dat zij trots moesten zijn dat zij evenals het Huis van Oranje ballingschap moesten dragen voor God en Vaderland.' 2
XCEen strenge dagorde hield ook Regouts collega Titus Brandsma aan, medio januari '42 in de Cellenbarakken opgesloten, omdat hij de katholieke dagbladpers tot een weerbare houding gestimuleerd had. Wij citeren zijn eigen beschrijving:
XC'Zo kwart voor zeven gaat er een bel, maar heel zacht ... Ik sla een kruis, groet de Madonna van Carmel op het plankje boven mijn bed en trek mijn kousen en pantoffels aan; bid op mijn knietjes drie Weesgegroetjes en een kort gebed en begin mijn bed af te halen.
XC. . . Dan ga ik, nog altijd in mijn pyama (die ik gelukkig ook nog kon meepakken bij het arresteren), op de opgevouwen dekens op mijn matje geknield, op mijn manier uit het geheugen en aanvullend wat ik niet van buiten ken, de H. Mis lezen met de geestelijke H. Communie en de gebeden der dankzegging .
XC. . . Tegen acht uur ben ik weer het heertje, met uitzondering van de baard, deftig in het zwart en zet ik me op mijn krukje aan tafel, bid het Angelus, een Onze Vader en een Weesgegroet als in het klooster en verorber mijn ontbijt met
XC1 31 augustus. 2 P. van Gestel S. J. 111 St. Canisius College: Ons Co liege Jaarboek 1944-1945 (1946), p.
mijn lepel. Och, dat deed ik 35 jaar geleden in onze Beierse kloosters juist op dezelfde wijze. Daar brokten we ook het brood in de koffie en aten het met de lepel. Ik reinig weer bord en lepel en ga dan een morgenwandeling doen onder het genot van een pijpje en nadenkend over de dag van gisteren en die van vandaag, mijn Memento van de H. Mis nog eens wat vrijer herhalend. Ik denk aan velen, die aan mij denken, en tracht te leven in de Communie Sanctorum, de Gemeenschap der Heiligen. Ik wandelniet ver, drie meter heen en drie meter terug, en dan weer van voren af aan. Die wandeling begint zo ongeveer half negen tot tegen negen uur mijn pijpje leeg is. Dan bid ik de Metten en Lauden en de Priem, vaak eerst ook nog heen en weer lopend, totdat ik, dat gedrentel moe, rustig naast de tafel op mijn krukje tegen de muur ga zitten om verder te bidden. Als ik daarmee gereed ben, is het ongeveer half tien.
XC· .. Om half tien houd ik dan mijn morgen-meditatie met lezing en overweging van Jezus door Cyriel Verschaeve, dat ik met het leven van de H. Theresia in de vertaling van Kwakman bij gunst van de politie, die mij arresteerde, heb mogen meenemen, de eerste dagen hier nog wel niet kreeg, maar later op mijn verzoek toch op mijn cel mocht hebben.
XCOm tien uur begin ik wat te schrijven.
XC· .. Nu tracht ik in de uren van schrijven mijn indrukken vast te leggen van de tijd hier doorgebracht, terwijl ik verder het leven van de H. Theresia schrijf, dat ik voor 'Het Spectrum' op mij nam. Als ik met schrijven begin, steek ik een sigaar op. Om half twaalf bid ik, alweer lopende, Terts, Sext en Noon.
XCOmstreeks twaalf uur, soms al wat vroeger, wordt het middageten gebracht in een laag cylindervormig keteltje met deksel; ... de hoeveelheid is zo groot, dat ik aan tweederde genoeg heb.
XC· .. Na tafel reinig ik weer de wapenen, bid het Angelus als in het klooster en houd dan geknield, in de geest met de Ordebroeders, adoratie. Het "Adoro Te' is mijn meest geliefd gebed geworden, ik zing het soms halfluid. Het is meteen een geestelijke H. Communie.
XCNa het eten steek ik een pijpje op, loop wat op en neer en knap wat kleine karweitjes op, zoals gisteren het in elkander zetten van mijn altaartje, vandaag het slijpen van mijn nagels, die al te lang worden en waarvoor ik geen schaartje kon machtig worden. Op het harde cement van vloer en muur heb ik ze weer netjes bijgeslepen.
XC· .. Om twee uur bid ik Vespers en Completen met het Rozenhoedje. Dat laatste moet ik op mijn vingers doen, want in de haast van het verkleden heb ik dit, jammer genoeg, in mijn habijt gelaten. Ik begrijp het zelf niet, maar het is zo. Onze Lieve Heer heeft dat zeker zo beschikt om het meer te doen waarderen. Daarna lees ik in het leven van de H. Theresia ... Ik lees zo tot vier uur, steek er nu en dan een pijpje bij op. Om vier uur houd ik geknield een half uur meditatie over het leven van Jezus en mijn leven. Om half vijf ongeveer reeds wordt het avondbrood rondgebracht, dat ook voor's morgens moet reiken.
XC· .. Na het avondeten bid ik het Angelus, houd in de geest met het klooster Adoratie, steek een sigaar op en houd nog een avondwandelingetje, drie meter
heen, drie meter terug en weer van voren af aan, juist als 's morgens. Om zes uur ga ik weer wat schrijven tot kort voor acht. Dan maak ik mijn bed op en bid mijn avondgebed voor mijn bed."
XCBrandsma had, zoals bleek, de beschikking over schrijfgerei. Anderen, onder wie Donkersloot, maakten gebruik van tersluiks verkregen hulpmiddelen. Donkersloots strofen over het geluid van de branding citeerden wij al; wij willen er een van zijn sonnetten aan toevoegen: 'Ik ben, sinds plotseling de tijd bleef staan, hier met mijzelf alleen achtergebleven, doch de herinneringen stromen aan, daarvan alleen reeds zou ik kunnen leven. Spiegelend in een stilstaand water gaan gedaanten en gebeurtenissen beven. o stenen vloer, 0 grond van mijn bestaan, waar ik mijn levensbeeld op vind geschreven. Als op de bodem van een zee gezonken vind ik terug wat lang reeds was verblonken en weet nu wat het voor mij is geweest. Al wat er met de jaren was verdwenen, helder als toen is het opnieuw verschenen, het diepst vergetene het allermeest.' 2
XCEen enkeling kwam in de gevangenis aan werk van langer adem toe. Eén gevangene, J. H. Kruizinga, schreefin het Huis van Bewaring I te Amsterdam op tweehonderd velletjes wc-papier een kinderverhaal: 'Roetje, het gevangeniskatje', een tweede, drs. L. A. Enthoven, begon in de Cellenbarakken een economisch proefschrift te schrijven - hij had geen potlood, maar grifte de tekst met een spijker in wc-papier; dat hield hij een maand vol. Er zullen wel meer van die prestaties verricht zijn, maar ook als men niet de daarvoor vereiste eoncentratie opbracht, was het mogelijk zich vast te houden aan wat men in het innerlijk geborgen wist.
, Titus Brandsma: (1944), p. 18-29. 2 Anth. Donker: p. 19.
XCIn de lente van' 4I werden aan de gevangenen in de Cellenbarakken en in de Deutsche Abteilungen in gevangenissen elders alle bijbels ontnomen. Zij werden nadien ook niet meer toegelaten (soms slipte er toch een door de controle heen), hoeveel moeite het Nederlands Bijbelgenootschap en de protestantse kerkgenootschappen zich ook gaven. Liederenbundels met de psalmen en gezangen vielen aanvankelijk niet onder een verbod maar die omissie werd spoedig door de Sicherheitspolizei gecorrigeerd. Eigenlijk was het in strijd met dit beleid dat de Sicherheitspolizei de gevangenis-predikanten en -aalmoezeniers niet de toegang tot de Cellenbarakken en de Deutsche Abteilungen verbood. Elke zondag werden daar korte godsdienstoefeningen gehouden. Inhoeverre deze predikanten en aalmoezeniers de gevangenen tot steun zijn geweest, weten wij niet - er is onder hen in elk geval één van wiens werk in de beschikbare documentatie met veellof melding gemaakt wordt: ds. G. Bos, de gevangenis-predikant van de Scheveningse Strafgevangenis die door de Sicherheitspolizei ook toegelaten werd tot de Cellenbarakken. Onvermoeibaar was hij in het opzoeken van familieleden van gevangenen teneinde hun te vertellen hoe dezen het maakten, en aan velen van diegenen die uit de Cellenbarakken ter executie weggevoerd werden (dat begon al met de Geuzen in maart' 4I), verleende hij geestelijke bijstand. Hij liet zich door de Duitsers niet intimideren en verstond de kunst om, zonder ooit een woord te zeggen dat hun aanleiding kon geven een einde te maken aan zijn werkzaamheden, toch steeds aan de gevangenen duidelijk te doen blijken dat hij naast hen stond. Wij achten het voldoende, één getuigenis aan te halen, nl. van Nico Wijnen:
XC'Eén keer is ds. Bos bij mij in de cel geweest. Hij wist dat ik communist was. Hij heeft noch over godsdienst noch over politiek met mij gesproken. Voornamelijk sprak hij over mijn leven, mijn beroep, mijn toekomstplannen. Hij sprak mij moed in. Hij vervulde puur de rol van vertrooster. Dit was vlak voor Nieuwjaar. Wel heeft hij mij uitgenodigd eens een dienst van hem bij te wonen. Met Nieuwjaar ben ik inderdaad naar zijn dienst geweest. Van die dienst zijn mij drie dingen bijgebleven:
XCTen eerste: de botte, stomme koppen van de bewakers tussen ons in, die er zo echt blijk van gaven er niks van te snappen en het hopeloos vervelend vonden.
XCTen tweede: alle kerels brulden de psalmen, zetten echt hun longen eens uit, het herinnerde mij levendig aan het verhaal van de brave soldaat Schwejk, meer een ademhalingsoefening dan een godvruchtig zingen.
XCTen derde: de rede van Bos zelf. Hij zei o.a.: een groot aantal mensen wordt 3
thans hier godvruchtig, omdat ze het met Onze Lieve Heer op een accoordje willen gooien: 'Ik zal voortaan godvruchtig zijn, als U mij mijn leven spaart.' I-lij stelde de dingen op een uiterst frisse wijze. 'Maar laat het zó zijn: zeker weten dat je een dezer dagen wordt gefusilleerd en dan toch zeggen: 'Heer, niet mijn wil, maar Uw wil alleen geschiede.' Dat is godsvrucht.' Echter naast deze toon van oprechte christelijke deemoed had zijn hele redevoering een ondertoon van: 'Jullie beulen krijgen ook wel hun trekken thuis.' Als die kerels hem maar enigszins hadden kunnen verstaan, hadden zij hem zeker eingesperrt. Bos was roekeloos moedig.'!
XCDe door Bos geleide diensten betekenden voor talloze gevangenen in de CelIenbarakken een belangrijke morele injectie, maar van zondag tot zondag waren dezen weer op zichzelf aangewezen. Nood leert bidden. Onder de gelovigen waren er, zo veronderstellen wij, velen die vuriger baden dan ooit, ja die als Christenen eigenlijk pas voor het eerst in hun leven reëel beseften wat hun Heiland doorstaan had: 'Want nimmer stond zo werkelijk als thans de Here Jezus Christus in ons midden. 'Je moogt God op je blote knieën danken!' Wij kenden het woord allang en al te wel, maar op de koude stenen van de cel stijgt de waarachtigheid uit dode klanken. Zo krijgt het ijdel spreken met de mond, versleten in het spraakgebruik der tijden, a God en Vader, door Uw streng kastijden de werkelijkheid van 't Kruis tot achtergrond.'>
XCWij tekenen bij dit anonieme gedicht aan dat het moeilijk schrijven is over de geloofsbelevenissen: in tegenstelling tot de concentratiekampen (daar was de nood nog zoveel groter) zijn er uit de gevangenissen niet zoveel sprekende getuigenissen van gevangenen zelf bewaard gebleven, behoudens dan van diegenen die ter dood veroordeeld waren, en op hen komen wij in dit hoofdstuk nog terug. Misschien is voor de groep der politieke gevangenen als geheel toch wel representatief wat op de vooravond van Kerstmis '42 in de CelIenbarakken geschiedde. De Beaufort had er, alle verboden ten spijt, een bijbel toegesmokkeld gekregen. Daaruit begon hij na het avondJ.
1 'Verslag van mededelingen van N. Wijnen' (23 febr. 1948), p. 5-6. 2 Anoniem gedicht, opgenomen in F. Krop: (z.j.), p. 19.
brood het Kerstverhaal uit het Lucas-evangelie voor te lezen aan zijn celgenoot. Dat werd via de luchtroosters gehoord in de cellen naast de hunne. 'Harder', werd er geroepen. De Beaufort ging toen voor de deur op zijn krukje staan en las, zo luid mogelijk sprekend voor het luchtrooster (wat hij zei, werd dus wel over het platte dak in de cellen, maar niet op de gang verstaan), het Kerstverhaal voor. Hij voegde er een lekenpredikatie aan toe over 'de wonderbare kracht van het gebed, de hoop op genade die wij wisten bij onze Hemelse Vader en dat wij ons in Zijn handen veilig over konden geven.' Hij eindigde met het Onze Vader dat hij in andere cellen hoorde meebidden, gevolgd door een zegenbede: 'Genade, vrede en barmhartigheid zij u rijkelijk geschonken van God, onze Vader, Zijn Zoon Jezus Christus en de Heilige Geest.' 'Ik wist niet', schreef hij later,
XC'of ik het recht had, om dat te doen: later leek het mij ook, alsof ik iets gedaan had, wat mij niet toekwam, maar ik moest en het was eruit, voordat ik het zelf wist. Het was even nog stil op de gang en, vreemd, zelfshet dronken gebral van de wacht had opgehouden. Terwijl ik van het krukje afsprong, begon opeens een stem schor en kennelijk ongewoon te zingen: 'Stille nacht, heilige nacht .. .' En alsof een orgel met machtige aceoorden het voorspel had ingezet, zong een honderdtal stemmen mee. Eerst zachtjes,maar tenslotte uit volle borst, Het was aangrijpend en een spontane uiting van saamhorigheid in deze kerker. Katholieken, Joden en Protestanten, alles zong en het was alsof een golf van ware levende blijdschap ging over de verzamelplaats van menselijke ellende. In de verte hoorden we, hoe gang B - de vrouwengang - ons gezang overnam; de hoge vrouwenstemmen klonken door heel het gebouw."
XCEr waren, dunkt ons, niet zo weinigen die in gevangenschap terugkeerden naar het geloof van hun jeugd waarvan zij in hun later leven vervreemd waren. Dat kon met veel innerlijke strijd gepaard gaan: was die terugkeer iets anders dan een uiting van angst voor de dood? Ja, werd door Lex Althoff, de eind mei '42 gearresteerde medewerker van Koos Vorrink en van de geheime agent E. W. de Jonge, na een worsteling van honderd dagen in de gevangenis te Haaren aangetekend: zijn 'bekering' zag hij niet als 'een beetje godsdienstwaanzin', 'door nood en ellende' ontstaan, maar als de terugkeer naar 'een niet meer te schokken Godsvertrouwen en diepe religie'; hij voelde zich 'herboren met Gods hulp ... Ik kan nu alles dragen en ben voorgoed verlost van alle angst. Ik ben bereid te sterven, welgemoed, en bereid te leven, welgemoed. Ik dank de Voorzienigheid dat ik op 23 mei
XC1 B. Ph. de Beaufort: Kerstmis in Scheveningen, p.
1942 in gevangenschap ging. Zonder deze honderd dagen zou ik nooit die wonderbaarlijke voltooiing als mens ondergaan hebben, als nu geschied is.'!
XCEnkele gevangenen waren er aan wie zich, zo meenden zij, een wonder voltrok: in momenten van opperste nood zagen zij, als zij naar de gevangenis gevoerd of aldaar gelucht werden, een Kruisteken aan de hemel staan of een engel verschijnen. God, zo voelden zij het dan, was hun onmiddellijk nabij. Die nabijheid werd door katholieken als vanzelfsprekend ervaren wanneer een helper (een gangloper, of hun advocaat, of een pastoor die op bezoek was) er in slaagde, hun een hostie toe te smokkelen; deze moest dan in allerlei voorwerpen verborgen zijn, bijvoorbeeld de voering van een enveloppe, een brillekoker, een handtas, een tabakszak, een zalfpotje - onze opsomming is stellig niet volledig.
XCHet is natuurlijk mogelijk dat er ook gevangenen zijn geweest die door hWI lijden in gevangenschap hun geloof verloren hebben, maar wij zijn hier bij ons onderzoek geen voorbeelden van tegengekomen.
XCIn die gevangenissen waarin een bibliotheek aanwezig was, konden de gevangenen per cel eens per week twee boeken krijgen. In het Huis van Bewaring I te Amsterdam verkeerden die boeken in een erbarmelijke staat: ze waren uit de band gevallen, werden als losse velletjes tussen twee stukken karton bijeengehouden (dat had overigens het voordeel dat de velletjes in de cel door de een aan de ander konden worden doorgegeven zodat twee of meer gevangenen tegelijk één boek lazen) en van de oudste boeken waren de zijkanten van de pagina's zozeer afgesleten dat men vaak de eerste en laatste woorden van elke regel er maar bij moest fantaseren, 'wat weer', aldus B. Honselaar, 'een sport op zichzelf vormt.P
XCIn de Cellenbarakken verkeerden de boeken in betere staat en daar kon de bibliothecaris, ter Heide, aan menige gevangene ook studieboeken brengen van buiten de gevangenis. Remijnse studeerde er analytische meetkunde en filosofie. Sommige gevangenen lazen hun wekelijkse boeken gulzig, maar dan soms wel twee of drie keer achtereen, andere verdeelden de lectuur over de hele week. 'Wie een vreemde taal beheerste, kon zijn dag vullen met het uitAlthoff', Critisck Bulletin, dec. 1945, p. 22. 2 B. Honselaar: Vlucht naar voren. Cellulairjournaal
1 A. A. L. Althoff: 'Dagboek', aangehaald in Halbo C. Kool: 'In memoriam Lex
het hoofd vertalen van gedeelten uit de boeken. Bakels trof in een van de boeken die hij in de Cellenbarakken kreeg, een historische roman, de beschrijving van een executie aan - terecht waarschuwde hij ter Heide dat deze die roman beter uit de circulatie kon nemen. Bakels constateerde overigens bij zichzelf dat hij 'dikwijls ... tien, rwintig pagina's las zonder enig idee te hebben van wat er stond."
XCOok andere vormen van afleiding, althans van pogingen daartoe. waren mogelijk. Schaaken dam-'borden' werden op het tafelblad getekend of anderszins geïmproviseerd en als 'stukken' werden knopen of stukjes gekauwd brood gebruikt. Stroethoff constateerde dat in de cel waarin hij kwam, op de stoelzitting het spel 'Mens erger je niet' getekend was 'Nu, ergeren doen we ons de ganse dag. Een dobbelsteentje blijkt ook aanwezig te zijn. Het is wat kreupel, maar het gaat toch. En als fiches dienen een boordeknoopje, een stukje zilverpapier enz. Een losse knoop van mijn vest zal mijn zegetrofee worden! Het ene potje na het andere wordt gespeeld ... We doen het allemaal met grote toewijding en overgave."
XCHet kwam ook voor dat gevangenen elkaar raadsels opgaven of de een na de ander een verhaal vertelden. Ook zij die in Einze/haft zaten, konden zich afleiding verschaffen: wie een speld had, kon haar telkens weggooien en dan weer opzoeken. Eén gevangene in de Cellenbarakken 'amuseerde (zich) nog het meest' door telkens 25 maal achtereen te trachten, een propje papier op de rand van zijn hoed te werpen; hij bracht het nooit verder dan tot 8 maal raak, 'record voor cel j jç. Hetwas slechts kinderachtig gedoe" - ja, maar de dag was lang. Een derde gevangene, die Binzelhajt had, kleedde zich elke dag vier of vijf maal aan en uit. Een vierde die dat hoorde, 'lachte er toen even om, doch later heb ik dat zelf ook gedaan.t+
XCHaast geen cel was er in het 'Oranjehotel' waar gevangenen niet heel veel tijd er aan besteedden om, alle verboden ten spijt, inscripties in de muren of op hun kroes te krassen. E. P. Weber heeft ze, voorzover hij ze kon vinden en ontcijferen, alle in zijn Gedenkboek van het 'Oranjehotel' opgenomen" waaraan hij als ondertitel meegaf: 'Celmuren spreken'. Dat deden zij inderdaad. Soms schreven gevangenen hun naam, hun woonplaats en de datum van de inscriptie (of een andere datum), soms godsdienstige spreuken of hele psalmverzen, maar ook wel 'Leve de Koningin!' (of de namen van leden van het vorstenhuis), aansporingen om vol te houdenJ.3 0
1 F. B. BakeIs: p. 40. 2 F. A. Stroethoff: p.26. 3 C. L. de Bussy in p. 54. P. M. van Hoof ina.v. ij A.v., P·5 2-lI8.
(ook wel in de vorm van gedichten, ook wel in vreemde talen) en vooral ook aansporingen om te zwijgen tijdens de verhoren, verwensingen tegen de Duitsers ('vuile Rotmoffen'), persoonlijke mededelingen (in één cel: 'Ik zat hier door mijn man verraden', in een andere: 'Anne 25 jaar zat hier met nog zes meisjes wij slapen met zeven op drie strozakken Stien Mies Alie Anne Koba Lies Truus Ik heb niets gedaan ik ben pas I9 jaar'), en dan zijn er die talrijke inscripties die op de geliefden thuis betrekking hadden: 'Rob mijn eigen lieve man / Robby Rob Rob liefste / Rob je bent altijd bij me' om slechts één weer te geven van de meer dan vijftig van dien aard die Weber vermeld heeft.
XCOnstuitbaar was de behoefte van gevangenen om met elkaar in elandestien contact te komen. Zaten zij met meerderen in één cel, dan wilden zij toch steeds weten wie in de cellennaast hen zaten. Tal van middelen waren er om dat contact te bewerkstelligen. Men kon, als men gelucht werd, elkaar snel gegevens toefluisteren, soms kon men, gaande naar de plaats waar men gelucht zou worden, of daarvandaan terugkerend, tersluiks een briefje naar binnen gooien in een cel waar de deur om de een of andere reden geopend was (maar dat schrijven van een briefje had dan al een probleem gevormd: gevangenen mochten vrijwelnooit schrijfgerei hebben), men kon ook van de eigen cel uit contact zoeken met de buren door middel van een klopalfabet of door een opening te maken in de gemeenschappelijke muur. Bij een klopalfabet betekende in de regel één klop een a, twee kloppen een b, enzovoort. Het 'kloppen' van een korte mededeling (op de muur of op verwarmingsbuizen) kon dan licht een half uur of langer in beslag nemen.
XCHet maken van een spreekopening in de muur was een hele opgave. Er was een scherp instrument voor nodig: in de Cellenbarakken kon men daarvoor een uiteinde van het handvat van een van de twee wateremmertjes gebruiken, als men dat los kon wurmen. Aan dat uiteinde werd tegen de stenen muur een punt geslepen (dagen werk!) - dan begon het 'beren' in een voeg (opnieuw dagen werk!). De opening moest gecamoufleerd worden; dat gebeurde met losgekrabd cement dat met water en een beetje 'zeep' tot een papje gemaakt werd waarmee de prop papier die in de opening gestoken was, aan de buitenzijde bestreken werd. In de Cellenbarakken was het bovendien mogelijk, het houten blokje waarop de lampen in elke twee naast elkaar gelegen cellen gemonteerd waren, los te wrikken. Was de opening
ontstaan, dan kon men, zolang zij niet door de Wachtmeister ontdekt was, met zijn buren spreken.
XCNog een andere wijze van communicatie was, gelijk al weergegeven, in de Cellenbarakken mogelijk: het, dwars over het platte dak van de gang, tot elkaar roepen van luchtkoker tot luchtkoker. Onze Groninger OD' er kwam met een andere politieke gevangene, Albert, in cel 710 terecht. Meteen werd contact met hen gezocht:
XC'Uit een cel tegenover ons klinkt een stem: 'Hallo hallo, is er nog nieuws? Is cel 710 weer bezet? Hallo cel 710, kom eens te voorschijn.' Albert en ik keken elkaar aan. Wat was dat nu? Kon dat hier zo maar? We moesten het wagen. Ik riep terug: Ja, hier cel vro.' Het contact was gelegd. Verschillende vragen over en weer werden gedaan en beantwoord. Ik deelde mee dat ik al een paar maanden gevangen zat. Nunamen verschillende cellen aan het gesprek deel. Het werd een algemene uitwisseling van 'nieuws'. Was het wel nieuws? Plotseling riep een harde stem: 'Hier cel754. Gaarne zou ik inlichtingen over mijn vriend Aart van Rossum. In welke cel bevindt hij zich?' Het werd stil. Daar klonk weer dezelfde stem: 'Ik herhaal: Aart van Ros'sum!' Albert en ik stonden paf. 't Was een compleet draadloos systeem. Want nu pas begon het telefoneren echt. Een ogenblik later klonk de naam Aart van Rossum van verschillende kanten. De geluidsgolven plantten zich voort van cel tot cel, ja van vleugel tot vleugel. Na een tijdje hoorden we uit de verte naderen: 'Hallo, hallo, cel 754. Aart zit in vleugel E.' De vleugels hadden verschillende letters. Het kwam steeds dichterbij. Zo arriveerde het in cel754. Het bericht was doorgekomen!'!
XCHet 'kloppen' van mededelingen heeft uiteraard ook in andere gevangenissen plaatsgevonden, wellicht zijn daar evenwel minder spreek-openingen geweest; de Staat der Nederlanden had de Cellenbarakken als noodgevangenis bedoeld en de bouw zo goedkoop mogelijk laten uitvoeren wij nemen aan dat het in de als perrnanente gestichten gebouwde inrichtingen moeilijker was om gaten in de muren te maken.
XCDe 'SD' -gevangenis in Haaren bood weer een ander probleem: hier werden de gevangenen, althans de belangrijken onder hen, nooit als groep gelucht maar één voor één. Zij zagen hun medegevangenen dus nooit. Toch bleek communicatie mogelijk en wel via de waterleiding waarop in het gebouw van het Grootseminarie elke 'cel' aangesloten was. Eind '43 werd ontdekt dat men, door de kraan telkens te openen en te sluiten, tekens geven kon die op enige afstand gehoord werden. Bij het 'seinen' kon men gebruik maken
XC1 E. D.: 'Geconfronteerd met de dood', p.
van het gebruikelijke klopalfabet, maar van Schendel, de chef-marconist van de OD, vond twee cellen verder een medegevangene met wie hij door morseseinen mededelingen kon uitwisselen - 'een pracht van een draadloze verbinding' waarvan hij ruim vijf maanden gebruik maakte"; verschillende 'stations' waren op dat 'net' aangesloten.
XCMen zou dat uitwisselen van mededelingen kunnen zien als een vorm van onderlinge hulp. Die hulp werd op tal van wijzen geboden; het is nauwelijks mogelijk, er een overzicht van te geven. Misschien mogen wij wèl schrijven dat nagenoeg alle gevangenen voor betuigingen van solidariteit extra gevoelig waren en dat een gevangene die solidariteit in de regel op geen effectiever manier kon tonen dan door, als hij een sigaret had weten te bemachtigen, die met een medegevangene (of met enkelen hunner) te delen. Sigaretten werden ook wel geïmproviseerd. 'In de hoeken van zakken van broek, jasje, overjas, zit stof. Dat stof', aldus Bakels, 'is dikwijls vermengd met draadjes tabak. Ik had al gauw al mijn zakken onderzocht. Tabak en stof werden in een stukje pleepapier gerold tot een wanstaltige sigaret ... De moeilijkheid was dan, aan vuur te komen. Mijn hele gevangenschap door hebben sigaretten voor iedereen zonder uitzondering een hoofdrol gespeeld. Een sigaret hebben, dat betekende puur geluk"
XCmaar het vuur dan? Soms had deze of gene een lucifer. In de Cellenbarakken werd wel het vod dat als handdoek dienst deed, stijf om de lamp gepakt zodat het na een half uur begon te smeulen.
XCOok toen de gevangenen nog geen Rode-Kruis-pakketten ontvingen, was er wel eens wat te delen. Soms werd goedgevonden dat aan een gevangene die bezoek kreeg, een kleinigheid overhandigd werd. Zo was, op zekere dag, J. A. Stijkel in de Cellenbarakken de gelukkige eigenaar van drie pepermuntjes. Daarvan gafhij één aan prof. Cleveringa; 'hij heeft me daarmee', zo vertelde Cleveringa ons diep ontroerd bijna twintig jaar later, 'een groter dienst bewezen dan als iemand me nu een miljoen gaf.'3
XCEén kategorie gevangenen was er die, als zij dat wilden, bij uitstek totvanp.p.R.Cleveringa,aug.
1 A. S. M. Schendel in 99. 2 F. B. Bakels: 49. 3 P. 18 1960.
hulpverlening in staat waren: die gevangenen namelijk die huishoudelijke hulpdiensten moesten verrichten en daartoe overdag of gedurende een gedeelte van de dag niet in hun cellen opgesloten waren -laat ons hen, samenvattend, met de term aanduiden die wij als vaker gebruikten: ganglopers.
XCGanglopers werden aangesteld door de Wachtmeister en wij nemen aan dat die Wachtmeister er, op een enkele uitzondering na, op bedacht waren, gevangenen uit te kiezen die niet alleen ijverig en gedienstig waren maar die zij ook voor betrouwbaar hielden. Er zijn evenwel onder die ganglopers verscheidenen, misschien wel velen, geweest voor wie maar één doel gold: hoe helpen wij onze medegevangenen het best? In het Huis van Bewaring I te Amsterdam begon gangloper D. L. G. Wakker met, samen met een collega, Willy Vels, het warme eten zo te verdelen dat de zieken, zwakken en mishandelden iets meer kregen dan de anderen: een deel van het eten verborgen zij, in hun eigen cel of in de cel van de kapper, in pannen waarvan zij na de 'officiële' uitdeling de inhoud rondbrachten. Voorts ontvingen zij van een Nederlandse bewaker sigaretten en tabak die zij voorzichtig distribueerden in de luchtcel waarin zij op drie of vier gevangenen toezicht moesten houden- - daar werden die sigaretten ook gerookt. Aan de achterzijde van de deuren van de luchtcellen schreven zij voorts met potlood het belangrijkste oorlogsnieuws op (nadat het gelezen was, werd het natuurlijk uitgewist). Verder droegen zij zorg voor' de huispost': 'deze bestond hierin dat, wanneer een min of meer bijeenhorende groep personen was binnengebracht, wij aanstonds tussen de verschillende cellen briefjes doorgaven van hen die reeds verhoord waren, aan anderen die wij dachten dat in dezelfde zaak zaten'2 - opdat men die briefjes zou kunnen schrijven, hadden Wakker en Vels dan tevoren de betrokken gevangenen een potloodje in handen gespeeld.
XCPapier was er in elke cel: wc-papier. Wat lag dan meer voor de hand dan dat een gevangene aan wie de hulpvaardigheid van een gangloper bekend was, deze vroeg of hij kans zag, een briefje de gevangenis uit te werken? De gangloper kon daarbij hoogstens een bemiddelende rol spelen: hij moest het briefje doorgeven aan een bewaker die wat durfde, en deze moest dan zien (het Nederlandse personeel werd op onregelmatige tijdstippen door de Duitsers grondig gefouilleerd), hoe hij het briefje de gevangenis uit smokkelde. Hoe dat in Haaren geschiedde, beschreven wij reeds.Dit gebeurde in de P·43 0
1 In de meeste gevangenissen werden de gevangenen niet op een binnenplaats ge lucht, maar in een luchtcel: een getraliede ruimte in de openlucht die van een gang uit bereikbaar was. 2 D. L. G. Wakker: 2.
XCVrijwel geen enkele politieke gevangene mocht een potlood bezitten. De cellen werden van tijd tot tijd grondig doorzocht en als dat door de Wacht meister of door 'foute' bewakers dan wel door 'foute' ganglopers geschiedde, bestond altijd de kans dat het potlood, als men er een had, ontdekt zou worden. Elke cel bood overigens mogelijkheden om het te verbergen zoveel mogelijkheden, dat de medische student F. Dekking, in april' 43 gearresteerd wegens zijn hulp aan diegenen die het Amsterdamse bevolkingsregister in brand gestoken hadden, eens een half uur moest zoeken voor hij de bergplaats die hij ,s nachts vergeten was, weer had gevonden. 'Er zijn', schreef hij medio augustus '43 in een brief aan zijn vrienden die de gevangenis uit gesmokkeld werd,
XC'twee manieren van verbergen: technische en psychologische. Technisch is: in allerlei gaatjes, onder de zitting van een stoel, achter de poten van de kast" tussen de verwarmingsbuizen, onder de matrassen, in het bed, in een kapot kussen, in en achter het verduisteringskarton, achter het matglas van het raam, opgehangen aan ijzerdraad dat van de luchtplaats gestolen was. Psychologisch is: niet verstoppen en onder of zelfs in de ton (doen), 't laatste door ophangen aan de deksel. Niet één bewaker acht een gevangene daartoe in staat."
XCKlaas Toornstra, een van Vorrinks medewerkers, die op I april '43 gearresteerd was, improviseerde schrijfgerei. 'Pen of potlood had ik niet', schreef hij in zijn memoires, 'maar bij de inventaris van de cel bleek een linnen zak te behoren met daarin een roodgeverfde stoffer en een verroest blikken doosje met de verdroogde resten van schuurpoeder. De linnen zak peuterde ik los en spoelde die telkens weer in mijn waswater totdat hij eindelijk min of meer schoon was. Zo had ik een handdoek. Van de oude stoffer peuterde ik stukjes rode verf, die, enigszinsnat gemaakt, afgaf. Wat rode kleurstof, gemengd met een beetje roestwater afkomstig van de oude poetsdoos, en ik had 'inkt'. Van een splinter van de beddeplank maakte ik een 'penseeltje'. Nu nog papier en ik kon schrijven. Een zak metAnders dan in de Cellenbarakken stond in de Strafgevangenissenen Huizen van Bewaring een klein kastje in elke cel.YvoPannekoek (ps. vanDekking): brief, medio aug.p.3
1 2 K. F. 1943, (1948), 2, 49.
Paasgaven van het Rode Kruis bracht de oplossing. Om echter één letter te kunnen schrijven moest ik de houtsplinter vier tot vijfkeer vochtig rnaken. Uren duurde het volschrijven van een papiertje niet groter dan een stukje toiletpapier. Na een paar maanden was de stoffer helemaal kaal. Ik was nu uitsluitend op roestwater aangewezen maar dat gaf helaas te weinig kleur. Bij een van de schaarse bezoeken bracht mijn vrouween paar surrogaat-Maggiblokjes mee. Er bleek een donkere 'kleur' inkt van gemaakt te kunnen worden'! en Toornstra kon weer 'schrijven'. 'zelfs is het gebeurd', aldus Anne de Vries, 'dat een vrouwelijke gevangene een brief borduurde' (zij had dus een borduurnaald kunnen improviseren), namelijk 'op de strook van haar waszak met draden van een uitgehaalde kous, een brief van 755 letters." Wel te verstaan: wie 'schreef' (of iets anders deed dat verboden was), moest altijd zorgvuldig luisteren of in de gang voetstappen naderden: dat kon de opmaat zijn tot een onverhoedse controle.
XCGelijk gezegd: het waren meestal 'goede' bewakers die voor de clandestiene briefwisseling met de familie of met makkers uit de illegaliteit zorgdroegen, maar uit de Cellenbarakken smokkelde eens een vrouwelijke gevangene die ontslagen werd en die gangloopster geweest was, niet minder dan 72 briefjes tegelijk naar buiten: ze had daartoe de baleinen uit haar korset door de briefjes vervangen.ê Overal waar het vuile wasgoed van de gevangenen door hun familie gehaald werd en door schoon wasgoed vervangen, bood ook dat gebeuren mogelijkheden tot het doen van mededelingen. Wel werden die zendingen gecontroleerd, maar iets wat op de binnenkant van een overhemd of een stuk ondergoed geschreven was, werd niet steeds ontdekt. Eén gevangene vond eens in een knoop van een band van zijn pyamabroek een opgerold sigarettenvloetje met berichten van zijn gezin, een ander had met zijn vrouw tevoren een bepaalde code kunnen afspreken: 'één schone witte zakdoek - het gaat met de oorlog matig; twee witte
1 K. Toornstra: (1972), p. 94-95. 2 Anne de Vries in dl. II, p. 184. 3 In de Cellenbarakken wist een loodgieters knecht, Martin Oosterom, van het platte dak af, waar hij werkzaamheden moest verrichten, via de raampjes (deze werden van tijd tot tijd door bewakers geopend) contact te onderhouden met tientallen gevangenen: hij wierp bij hen briefjes, rook artikelen en etenswaren naar binnen en haalde aan een koord briefjes naar zich toe: die bracht hij in het gehele land rond. Oosteroms werk is op zekere dag uitgelekt, hij had evenwel, toen hij een keer gefouilleerd werd, toevallig geen briefjes bij zich en ontkende alles. Desondanks werd hij ruim drie maanden in arrest gesteld en nadien mocht zijn baas hem niet in dienst houden.
zakdoeken - het gaat goed; drie witte zakdoeken - het gaat zéér goed." De vindingrijkheid kende geen grenzen.
XCVoor gevangenen van de Sicherheitspolizei gold geen vaste bezoekregeling. Of bezoek toegestaan werd, was een zaak van de Sachbearbeiter. Zolang deze de zaak niet 'rond' had, werd bezoek nooit gepermitteerd, maar als hij in dat opzicht geen risico meer meende te lopen, betekende zulks niet dat wèl verlof tot bezoek gegeven werd. Soms waren Sachbearbeiter in dat opzicht schappelijk, soms waren zij honds; het zal wel gebeurd zijn dat zij voor een bezoek omgekocht moesten worden: met geld, met goederen, zelfs met diensten in het sexuele vlak.
XCUiteraard was bij een bezoek, als het eindelijk toegestaan werd, steeds een Wachtmeister aanwezig. Gevangenen reageerden op zulk een bezoek verschillend: sommigen gaf het kracht, hun vrouw of hun vader of moeder weer eens gezien te hebben, anderen, dieper dan ooit hun isolement beseffend, raakten er door in de put. Van de zijde van de gevangenen was er vrijwel nooit gelegenheid, tijdens zulk een bezoek belangrijke mededelingen te doen", van de zijde van de bezoekers trouwens ook niet - ofhet moest zijn dat zij door hun uiterlijk, hun houding of een enkele toespeling duidelijk deden uitkomen dat zij een ongeschokt vertrouwen hadden in een spoedige bevrijding. Want hoe het er met de oorlog voorstond, was een vraag welke de politieke gevangenen als groep voortdurend bezighield.
1 E. D.: 'Geconfronteerd met de dood', p. 45. 2 Een van de vermoedelijk zeer weinige uitzonderingen wordt gevormd door de waarschuwing tegen de OD koerier W. Pasdeloup (deze was door chantage in de rol van terechtge komen) welke Boellaard, door Pasdeloups toedoen gearresteerd, medio augustus '42 aan zijn vrouw kon doorgeven tijdens haar bezoek. Er liepen in het bezoekers lokaal twee herdershonden rond. Boellaard zei tegen zijn vrouw dat de ene, Max, een 'lieve hond' was, maar de ander, Wolf (Pasdeloup werd met 'Wolf' aange sproken), 'een rothond. Als ik die had' zei Boellaard, 'zou ik hem zeker laten afmaken.' (W. A. H. C. Boellaard: Notitie, 18 juli 1974) BoelIaards vrouw gaf de waarschuwing via mej. mr. M. A. Tellegen onmiddellijk aan Six, de chef-stafvan de OD, door maar deze achtte haar te vaag om tot actie over te gaan; tot die actie (Pasdeloups liquidatie) kwam het pas bijna vijf maandenlater.
XCEr waren verschillende wegen waarlangs het oorlogsnieuws tot de gevangenen doorsiepelde. Wij gaven al een voorbeeld met betrekking tot het Huis van Bewaring te Amsterdam waar twee ganglopers de voornaamste berichten op de deur van de luchtkooi schreven. Wij nemen aan dat deze wijze van communicatie gekozen werd ten behoeve van diegenen op wier gangen de twee niet zelf kwamen: aan de gevangenen die daar opgesloten zaten, konden zij immers bijvoorbeeld bij het uitreiken van het eten met een enkel woord belangrijk nieuws toefluisteren. Die ganglopers hadden dat nieuws dan vernomen van 'goede' bewakers - in het algemeen moeten wij die bewakers als de belangrijkste bron zien van het nieuws dat een gevangenis binnenkwam, althans op dagen waarop geen nieuwe arrestanten binnengebracht werden. Kwam zulk een nieuwe arrestant een cel binnen waarin zich al andere gevangenen bevonden, dan was natuurlijk een van de eerste vragen die dezen stelden hoe het er met de oorlog voorstond. In de Cellenbarakken werden evenwel af en toe ook kranten binnengesmokkeld, zelfs illegale bladen. Begin '42 was er voorts in de kamer van de Wachtmeister een radio geplaatst waarmee, als geen van die Duitsers aanwezig was, 'goede' ganglopers af en toe naar de BBC konden luisteren.
XCBij gebeurtenissen van uitzonderlijk grote betekenis kon zich soms ook wel een gesprek ontwikkelen tussen een gevangene en een bezoeker, waarbij door die bezoeker in gecamoufleerde vorm het laatste nieuws doorgegeven werd. Ds. B. Slingenberg, predikant te Bierum, in januari' 42 gearresteerd, zat in augustus nog gevangen in het Groninger Huis van Bewaring toen de Britten op de rede hun raid op Dieppe uitvoerden. De eerste berichten daaromtrent wekten in bezet gebied de indruk dat de Geallieerde invasie ingezet was. In de middag van de rede wist men beter, maar in het Huis van Bewaring deed pas in de ochtend van de zoste het gerucht de ronde dat de Britten zich hadden teruggetrokken. Mede doordat vrijwel alle Nederlanders de verwachting koesterden dat een geslaagde invasie tot de spoedige, zo niet onmiddellijke val van het Derde Rijk zou leiden, was het voor de Groninger gevangenen van de grootste betekenis, zekerheid te krijgen. Ds. Slingenberg kon die ochtend in de bezoekersruimte, uiteraard in aanwezigheid van een Duitse toezichthouder, zijn broer spreken. 'Ik keek hem', zo vertelde hij later,
XC'eens goed aan en vroeg: 'Hoe zit dat, benje diep gevallen?' Hij dacht een ogenblik na, en zei toen: Och, dat valt mee. Maar heel wat anders. We hadden een zomerhuisje gehuurd, maar dat beviel ons toch niet erg. We zijn maar weer weggegaan, maar het plan is om op dezelfde plaats een groot buitenverblijf te bouwen.' Die mededelingwas voldoende duidelijk: de Engelsenwaren inderdaad
uit Dieppe teruggetrokken, maar hadden meegedeeld, met een heel wat grotere macht te zullen terugkeren.'!
XCWij nemen aan dat zulk een versluierde communicatie wel vaker plaatsgevonden heeft. Dat men ook in clandestiene briefjes van buiten de gevangenis met een enkel woord het belangrijkste nieuws doorgaf, spreekt vanzelf: de schrijvers van die briefjes 'leefden' op dat nieuws en zij beseften dat de gevangenen dat in nog sterker mate deden. De bevolking in bezet gebied rekende, telkens weer, op een spoedige bevrijding, maar de gevangenen hadden nog zoveel méér reden, zich aan die verwachting vast te klampen. Zo geloofde omstreeks maart '41 'iedereen' in de Cellenbarakken, 'dat de oorlog in mei afgelopen is' - althans, dat kreeg mr. E. F. K. Miehielsen van een vrijgelaten gevangene te heren"; volgens diezelfde gevangene was 'de stemming onder de gevangenen prima.'3
XCDie stemming kunnen wij misschien het beste weergeven met de woorden: 'men wilde zich niet laten kisten'; de Wachtmeister mochten best merken dat men hen als vijanden zag en dat men er rotsvast van overtuigd bleef dat Duitsland de oorlog zou verliezen. Hoezeer de gevangenen ook van elkaar geïsoleerd waren, verkeerden zij op dit punt toch in een en dezelfde stemming die zich soms zelfs ontlaadde in collectieve demonstraties.
XCIn augustus '41 riep in de Cellenbarakken een der gevangenen dagelijks meermalen: 'Ik weet er maar één woord voor!' - en 'de hele bevolking van de vleugel' waar hij gevangen zat, schreeuwde dan in koor: 'Ba!'4 In de Kriegswehrmachtgejángnis in Utrecht vierden de gevangenen op 3 I december '42 Oud en Nieuw, 'natuurlijk niet om 24 uur', schreef Bakels (dat was 'Duitse tijd'), 'maar om 00.40 uur. Aangezien wij niet over een horloge beschikten, hebben wij op de Utrechtse torenklokken van half een gelet en daarna om beurten tot honderd geteld, totdatwij zeshonderd bereikt hadden." In de Cellenbarakken werd in' 41 de verjaardag van prinses Juliana (30 april) gevierd doordat alle gevangenen's morgens om half zeven de door baronesse van Heemstra ingezette verzen I en 6 van het Wilhelmus meezongen, 'daarna roepen we allemaal: 'Leve onze prinses!"6 Vier maanden later, op de verjaardag van koningin Wilhelmina (3 I augustus) ging de politieke gevangene Neeltje Epker nog iets verder. Zij was in januari' 41 gearresteerd omdatHeemstra:
1 B. Slingenberg in (1947), p. 65. 2 E. F. K. Michielsen: p. 249. 3 A.v. 4 A. M. C. van Lynden-van den Bosch: D. (1946), p. 123. 5 F. Bakels: (1947), p. 70. • E. Th.]. van p. 222.
zij als vroedvrouw in een Haags gezin het denkbeeld geopperd had, een pasgeboren meisje de voornamen Irene, Beatrix, Juliana, Wilhelmina te geven (die voornamen werden vervolgens in de geboorte-advertentie vermeld en de 'SD' was zich toen met de zaak gaan bemoeien) - welnu, op Koninginnedag '41 hield mej. Epker in alle vroegte met luider stem een korte toespraak waarin zij de verjaardag van de koningin memoreerde en ongeveer aldus eindigde: 'God doe haar spoedig tot ons wederkeren in een vrij Nederland, gezuiverd niet alleen van de buitenlandse, maar ook van de binnenlandse vijanden, en spare haar nog vele jaren tot zegen van ons land en volk, Leve de koningin! Ik heb gezegd.'! Daarop volgde 'luid applaus' en in 'een luidruchtige stemming' werd vervolgens, aldus ds. D. A. van den Bosch (wij beschreven zijn gevangenschap in deels, in de aanhef van hoofdstuk 8), 'van alle kanten een feestelijk geroep aangeheven: 'Welgefeliciteerd!' 'Leve de koningin!"2
XCOok het 'luchten' werd die dag een demonstratie. 'De één', aldus Herman Coenradi, lid van de Oranjewacht, in december' 40 gearresteerd,
XC'kwam met zijn tandpasta die een oranje kleur had, de ander had bij zich de kleuren rood, wit, blauw uit het kartonnetje van de smeerkaas; ik heb er zelfs één gezien met een echt oranje strikje en er was er nog één die liep in een oranje voetbalbroekje. Het was echt Koninginnedag. In een van de cellen zat een eerbiedwaardige grijsaard die het zelfs zo ver bracht, de Wachtmeister zijn hand te nemen en hem toe te voegen: 'Wel gefeliciteerd met de verjaardag van de koningin', waarop de Wachtmeister hem met overslaande, ziedende stem toevoegde: 'Das gibts nicht mehr:">
XCWat de overige verjaardagen van leden van het Oranjehuis betreft, weten wij slechts dat op 3 0 april' 43 in de Cellenbarakken ' s morgens om zeven uur plotseling 'de nationale liederen' weerklonken, die, aldus een gevangene, 'voor mijn gevoel en gehoor gezongen (werden) door alle gevangenen - dat betekent community-singing door niet minder dan twaalfhonderd mensen!'4 Wij nemen aan dat overeenkomstige manifestaties op deze en andere nationale feestdagen ook wel plaatsgevonden hebben in andere gevangenissen, zij het dat (zo veronderstellen wij verder) de stemming wellicht daar het meest strijdvaardig was waar zich onder het geheel van de gevangenen van de Sicherheitspolizei de meeste politieke gevangenen bevonden. In de CellenDomineeden Bosch,Scheveningen,
1 A. M. C. van Lynden-van den Bosch: D. p. 128. • Brief, 31 aug. 1941, van D. A. van den Bosch aan zijn echtgenote, aangehaald a.v., p. 127. 3 H. Coenradi: Verslag, p. 8. L. van Bunge: p. 25.
barakken bestond er, bij alle bezorgheid die de gevangenen kon kwellen (of misschien juist daardoor),
XC'ook vrolijkheid, dikwijls zelfs uitgelatener dan in de ... buitenwereld. De kleine, van de rest van de wereld hermetisch afgesloten gemeenschap ... kende liedjes, verhalen en grappen, en in de cellen werd soms daverend gelachen.
XC. .. De opmerkingen, die in de cellen en van cel tot cel tussen de verschillende bewoners werden gewisseld, zouden geblinddoekte luisteraars soms tot het idee hebben kunnen brengen, zich te midden van een groep vrolijke vakantiegangers te bevinden.' 1
XCWat de Polizeigefängnis te Haaren betrof, heeft dr. Steijns vooral de weerstandskracht van de vrouwelijke gevangenen geprezen die hij groter achtte dan die der mannelijke:
XC'Er waren onder de gevangenen vele vrouwen en als ik aan haar denk, aan haar persoonlijke moed, haar onverzettelijkheid en weigering medeplichtigen te noemen, dikwijls ondanks de gruwelijkste mishandelingen, dan kropt het in mijn keel van ontzaglijk medelijden, maar tevens en tegelijk ben ik vervuld met een grote achting en dankbaarheid voor het voorbeeld, dat ze voor ons en voor haar mannelijke medegevangenen waren. Haar opgewektheid was grenzenloos en ondanks alles klonk herhaaldelijk lachen en vrolijk zingen uit de sombere cellen. Onder de vrouwen heb ik geen enkele aangetroffen, die ook maar een ogenblik de moed liet zinken, of die erover dacht in eigen voordeel te handelen/"
XCEr zijn in de loop der bezetting nogal wat gevangenen, bij elkaar enige honderden, bevrijd door 'gevangeniskraken', nagenoeg alle uitgevoerd door de Knokploegen - het aantal gevangenen dat er zèlf in slaagde, uit een gevangenis te ontsnappen, was, dunkt ons, zeer gering. Wij hebben er overigens geen volledig overzicht van. De ontsnapping van vijf gevangenen uit Haaren (allen agenten van het Englandspiel) stipten wij al aan; in deel 5 vermeldden wij dat Theodorus Dobbe, leider van een van de eerste sabotagep.J.Steijns in
1 22I. 2 M. E. M. P·I55·
groepen, eind' 41 uit een kazerne in Utrecht ontkwam die tijdelijk als Duitse gevangenis gebruikt werd, en dat de geheime agent van Hamel er in de eerste maanden van '41 tweemaal bijna in slaagde, buiten het Scheveningse gevangeniscomplex te komen; in deel 6 memoreerden wij de geslaagde vlucht van Wim Speelman, toen een voorman van de Vrij Nederland-groep, uit de gevangenis te Haaren op de avond van 30 december' 42 en in dit hoofdstuk deelden wij almee dat B. ph. de Beaufort op I juli' 43 uit de ziekenafdeling van de Cellenbarakken ontsnapte. In het Scheveningse complex mislukte in '43 de vlucht van drie gevangenen - ze waren al buiten het 'barakken'-gebouw, maar maakten net iets teveel gerucht toen ze een ladder tegen de buitenmuur plaatsten. De beruchte Wachtmeister Weicke liet hen toen, aldus het Gedenkboek van het 'Oranjehotel' , 'met een krukje in de hand kniebuigingen maken tot ze er bij neervielen. Dan werden ze weer opgetrapt en het spel kon weer beginnen. Dat heeft zo drie uur geduurd. De gevangenen' (zij vreesden voor hWI leven) 'hadden de grond geheel bevuild van angst.'!
XCWij nemen aan dat deze drie gevangenen er op de een of andere wijze in geslaagd waren, de spijlen van een van de raampjes boven de celdeur waardoor men op het platte dak van de Cellenbarakken kon komen, uit te buigen of door te vijlen. Zo zijn in '42 twee gevangenen buiten hun cel gekomen (de een had, zijn laken aandraaiend met de celstoffer, de spijlen van een raampje naar elkaar toe weten te halen, de ander had een spijl doorgezaagd met een scharnier van zijn tafeltje dat hij met een broekgesp losgewerkt en vervolgens op de vloer geslepen had) - beide gevangenen zijn er bovendien in geslaagd, ongezien over de buitenmuur te ontkomen.
XCMeer gegevens over ontsnappingen hetzij uit de Cellenbarakken, hetzij uit Deutsche Abteilungen van andere gevangenissen, hetzij uit de Kriegswehr lIIachtgefängnis zijn ons niet bekend, maar wij nemen aan dat zich nog wel een aantalontsnappingen voorgedaan heeft die niet op de een of andere wijze vastgelegd zijn.
de Sicnerheitspolizei doorstaan hebben. Is het een adequaat beeld geworden? Als voor alle geschiedschrijving geldt voor deze paragraaf dat van diegenen wier daden en ervaringen de inhoud van het historisch gebeuren vormen, slechts zeer weinigen de behoefte gevoelen, datgene wat zij gepresteerd en ondergaan hebben, op schrift te stellen. Geen enkel historisch onderwerp kent, gesteld al dat zij mogelijk zou zijn, een 'complete' documentatie - dat is een onvermijdelijk manco (bij het onderwerp dat ons thans beziggehouden heeft, versterkt door het tekort aan samenvattingen en het ontbreken van diepergravende studies), maar dat manco treft ons pijnlijker, naarmate de betrokkenen meer geleden hebben. De lezer dient in elk gevalons inziens te beseffen dat de gevangenen ook daar waar de uiterlijke omstandigheden van hun detentie het minst ongunstig waren (wij denken aan de Kriegswehrmacht gefängnis te Utrecht en de Polizeigefängnis te Haaren), een moeilijk bestaan hadden. Stellig slaagden velen onder hen er in, 'de moed er in te houden', 'zich niet te laten kisten', maar bij al die vastberadenheid, alsook bij het geforceerde optimisme ('de oorlog is over een paar maanden afgelopen'), stond in wezen een diepe angst voor de toekomst op de achtergrond. Wat zou hun lot zijn: doorzending naar een concentratiekamp (Abtrennung) of berechting door een van de Duitse rechtbanken, met kans op een doodvonnis? De Abtrennung, waar wij eerder alover schreven, komt in dit hoofdstuk nog opnieuwaan de orde - wij willen het nu eerst over de berechting hebben.
XCEr zijn in ons land drie soorten Duitse rechtbanken geweest: 'burgerlijke' rechtbanken (wij zouden kunnen zeggen: rechtbanken van het Reichsleonimis sariat), rechtbanken van de Wehrmacht en rechtbanken van de SS, maar voor wij deze colleges gaan behandelen, willen wij opmerken dat ook talrijke Nederlanders tijdens de tweede wereldoorlog door Duitse rechtbanken buiten Nederland veroordeeld zijn, in Duitsland-zelf enkele duizenden (op hun aantal komen wij aan het slot van dit hoofdstuk terug). Onder hen waren personen die in den vreemde een misdaad gepleegd hadden (bijvoorbeeld arbeiders van de Organisation Todt of onder dwang naar Duitsland overgebrachte arbeiders die diefstal gepleegd hadden), maar ook personen die men onder de kategorie moet laten vallen welke ons in dit hoofdstuk (en ook in deze paragraaf) in het bijzonder interesseert; zij die verzet gepleegd of illegaal werk bedreven hadden.
XCTegenstanders van het regime waren in Duitsland, wanneer het minder
belangrijke zaken betrof, van' 33 af berecht door de Sendergerichte (deze bestonden, zoals wij in hoofdstuk I vermeldden, uit drie beroepsrechters en kenden geen gerechtelijk vooronderzoek) en, wanneer het om belangrijke zaken ging, van begin '34 af door het Vollesgerichtsho]; dat Volksgerichtshof bestond aanvankelijk uit drie, later uit zeven Kamers (Senate) die elk vijfleden telden: twee beroepsen drie lekenrechters, en het college had wel het recht, een eigen vooronderzoek in te stellen maar maakte van dat recht in de regel geen gebruik. Bij de berechting door de Sondergericlue en het Volksgerichtshof stonden de van de Gestapo afkomstige gegevens dus centraal. Daar kwam nog bij dat, zoals wij eveneens in hoofdstuk I uiteenzetten, bij die berechting de rechten van de advocaten belangrijk beperkt waren: hun was voorgeschreven dat zij bij hun verdediging de belangen van de staat moesten laten prevaleren boven die van hun cliënt; contact met de familie van de cliënt mochten zij niet opnemen en het kwam inlatere jaren wel voor dat zij met hun cliënt pas één uur voor de zitting een eerste gesprek konden voeren. Passages over z.g. geheime aangelegenheden werden voorts in de telastelegging (de Anklageschrift) niet opgenomen - die telastelegging kreeg de beklaagde zelf maar één keer te lezen. Wij herinneren er tenslotte aan dat het openbaar ministerie de rechterlijke colleges allerminst vrijliet bij het vellen der vonnissen - tijdens de tweede wereldoorlog werd het regel dat de Staats en Cberstaatsanwiiite (aan wie door het Reichsjustizniinisterium voorgeschreven was welke straffen zij moesten eisen) vóór, ja zelfs na de zittingen pressie uitoefenden op de rechterlijke colleges opdat deze uitspraken zouden doen conform de te stellen c.q. gestelde eis. Noch tegen de uitspraken der Sendergerichte noch tegen die van het Volksgerichtshof konmen in appèl gaan.
XCDe bevoegdheden van het Volksgerichtshof strekten zich uit tot de door Duitsland in '39 en '40 geannexeerde delen van Polen, Frankrijk (ElzasLotharingen) en België (het gebied van Eupen en Malmédy) en bovendien tot het Protektorat: Bohemen en Moravië - niet evenwel tot bezet Nederland. Wel te verstaan: Nederlanders die in Duitsland bij het ontplooien van een anti-nationaal-socialistische activiteit of bij het doen van anti-nationaalsocialistische uitlatingen tegen de lamp gelopen waren, konden wèl voor het Volksgerichtshof(of voor een van de Sondergerichte) gebracht worden en begin augustus' 40 maakte Seyss-Inquart voorts de afspraak met het Reichsjustiz ministerium dat dit departement bevoegd was, Nederlanders die vóór de Duitse invasie voor de geheime diensten van Frankrijk en Engeland gewerkt hadden, door het Volksgerichtshof te laten berechten. Wie die Nederlanders waren, was, ten dele als uitvloeisel van het Venlo-incident, aan de Abwehr en de Gestapo vóór 10 mei '40 al in ruime mate bekend; nieuwe gegevens terzake vonden zij na de capitulatie (I4 mei '40) in bezet gebied
en het gevolg was dat een aanzienlijk aantal Nederlandse helpers van de Franse en Engelse inlichtingendiensten gearresteerd werd, van wie, voorzover bekend, acht tot de doodstraf, één tot levenslange gevangenisstraf en een-en-twintig tot gevangenisstraffen van verschillende duur veroordeeld werden.
XCWat de door Sondergerichte in de jaren '40-'45 tegen Nederlanders gewezen vonnissen betreft, weten wij slechts dat het Sondergericht in Düsseldorf begin' 42 een Nederlander die Duitse arbeiders aangeraden had naar de BBC te luisteren, tot zes maanden gevangenisstraf veroordeelde, dat het Sender gericht in Freiburg (Zuid-Duitsland) in oktober '42 twee Nederlanders vonniste (nadere bijzonderheden zijn niet bekend), dat het Sondergericht in Essen in '43 zes maanden gevangenisstraf oplegde aan een Nederlander die een Duitse arbeidster van de April-Meistakingen verteld had en haar had gezegd dat veel Nederlanders van Duitslands nederlaag overtuigd waren, en dat het Sondergericht in Wuppertal in datzelfde jaar drie Nederlanders wegens anti-nationaal-socialistische uitlatingen gemiddeld zes maanden gevangenisstraf oplegde. Er zijn stellig meer van die vonnissen gewezen, maar daaromtrent bezitten wij geen gegevens.
XCVan het Volksgerichtshofis meer bekend: gegevens, vaak onvolledig, met betrekking tot een kleine driehonderd zaken tegen Nederlanders zijn bewaard gebleven (er zijn méér zaken geweest) - afgezien van de al genoemde acht staan er nog een-en-twintig doodvonnissen in vermeld: drie wegens belangrijke hulp aan Duitse oppositionele kringen, vijf wegens spionage na mei' 40, drie wegens brandstichting, twee wegens luisteren naar de BBC, één wegens doorgeven van een Engels luchtpamflet en tien wegens uitlatingen in de geest van: 'Duitsland verliest de oorlog'. In de gevallen waarin naar de BBC geluisterd, een Engels luchtpamflet doorgegeven en Duitslands nederlaag voorspeld was, lag de zaak evenwel zo dat, aldus het Vollesgerichtshof, de betrokkenen zich veel moeite gegeven hadden, ook anderen het inzicht bij te brengen dat Duitsland geen schijn van kans meer had, de oorlog te winnen - het Volksgerichtshof nam dan aan dat getracht was, een soort oppositionele kring te vormen. Waar van geen kringvorming of poging daartoe sprake was, werden veel lichtere vonnissen geveld: enkele maanden, maar veelalook enkele jaren gevangenis- of tuchthuisstraf. Zo kwamen drie arbeiders uit de Achterhoek die in Duitsland 'De Internationale' gezongen alsmede 'Heil Moskou' en 'Duitsland gaat kapot, Willemientje komt terug' geroepen hadden, er met een half jaar gevangenisstraf af (wij nemen aan dat de drie wat te diep in het glaasje gekeken hadden). Daarentegen kreeg een arbeider uit Bussum die in een (door de censuur onderschepte) brief naar Nederland stevig op het Naziregime gescholden
had, drie jaar tuchthuis; een arbeider uit Arnhem die brieven naar Nederland had trachten te smokkelen, vier jaar tuchthuis, een 'contractbreker' uit Breda twee jaar, en aan enkele bij de Zwitserse grens gegrepen Engelandvaarders werd twee tot zes jaar tuchthuis opgelegd. Vermelding verdient evenwel dat door het Volksgerichtshof ook verscheidene Nederlanders vrijgesproken zijn. Uit de bewaardgebleven documentatie blijkt tenslotte dat door het college ook wel zaken zijn doorgegeven aan andere, 'normale' civiele rechtbanken (niet dus aan de Sondergerichte) èn aan de hoogste militaire rechtbank die Duitsland kende: het Reichseriegsgericht.
XCDit Reichskriegsgericht was een uit vijf hoge militairen (onder wie twee juristen) bestaande rechtbank die in eerste (en laatste) instantie kennis nam van bij uitstek belangrijke delicten op het gebied van hoogverraad, landverraad, spionage en sabotage; ook de plegers van eventuele aanslagen op Hitler zouden zich voor het Reichskriegsgericht moeten verantwoorden (de samenzweerders van de zoste juli '44 zijn, in afwijking daarvan, door het Volksgerichtshofberecht). In enkele gevallen zijn zaken van Nederlanders, ook van Nederlandse illegale werkers, door het Reichslaiegsgericht behandeld; het belangrijkste geval van dien aard wordt gevormd door de Stijkelgroep. Met veel moeite was in Nederland bereikt dat de leden van deze begin '41 opgerolde spionagegroep niet door een in bezet Nederland gevestigde Duitse militaire rechtbank berecht zouden worden, maar door het Reichs kriegsgericht. Zo werd tijd gewonnen ('de oorlog is misschien over drie maanden afgelopen'), maar het baatte niet: Stijkel en ruim dertig leden van zijn groep werden ter dood veroordeeld en geëxecuteerd - overigens pas ruim twee-en-een-half jaar na hun arrestatie; wij komen hierop straks terug.
XCNog een hoge in Duitsland gevestigde rechtbank was er die Nederlanders veroordeeld heeft: het Oberste SS- und Polizeigericht (zetel te München), dat een pendant was van het Reichskriegsgericht. Voorzover bekend, heeft deze hoogste SS-rechtbank drie zaken tegen Nederlanders behandeld: één tegen een inwoner van Hippolytushoef die kabels doorgesneden had, één in een zaak waarvan wij slechts weten dat de behandeling in Den Haag plaatsvond, en één tegen een vrijwilliger van de Waffen-SS die zich in een brief beledigend over Hitler zou hebben uitgelaten: hij kreeg de doodstraf maar dat vonnis werd tot drie jaar tuchthuisstraf, door te brengen in Mauthausen, gewijzigd; in dat kamp kreeg hij een functie waarin hij even meedogenloos tegen zijn medegevangenen optrad als de 'echte' kamp-SS' ers.'3
1 Wij zullen in deze paragraaf de Duitse rechtspleging met betrekking tot Neder landse vrijwilligers in Duitse militaire dienst verder buiten beschouwing laten.
XCDan wijzen wij er op (wij vermeldden dat feit al in deel 5) dat in de eerste maanden van '42 een aantal Engelandvaarders door Duitse militaire rechtbanken in Frankrijk ter dood veroordeeld werd (vijftien door het Gericht des Chefs des Militärverwaltungsbezirks C in Dijon, drie door het Gericht der Peldkommandantur 560 te Besançon); 'wir wollen ein Beispiel statuieren, zei de Militärbefehlshaber in Prankreich, generaal H. van Stülpnagel, toen hij gratiëring afwees.' Tenslotte zijn ook nog minstens negen Nederlanders veroordeeld door het in Brussel zetelend Feldgericht des Kommandierenden Generals und Befehlshabers im Luftgau Belgienl Nordjranlereich, maar hierbij zijn, schijnt het, geen doodvonnissen gewezen. Wij nemen aan dat er buiten Nederland nog wel meer processen tegen Nederlanders voor Duitse militaire rechtbanken plaatsgevonden hebben, maar wij hebben hier geen gegevens over.
XCBegin juni '40 bepaalde Seyss-Inquart bij verordening (Verordnung 12/40)2 dat delicten welke zich richtten tegen de Duitse Wehrmacht (hier kon spionage onder vallen), tegen haar leden of tegen degenen die bij haar werkzaam waren, door een Wehrmacht-rechtbank berecht konden worden (er was overdracht mogelijk aan andere rechtbanken); intern bepaalde tezelfdertijd de Chef van het Oberkommando der Wehrmacht, generaal W. Keitel, dat de vonnissen in al die gevallen waarin de doodstraf of een tuchthuisstraf opgelegd zou zijn (tuchthuisstraf gold in Duitsland als onterender dan gevangenisstraf), door de Wenrmachtoejehlshaber in den Niederlanden, generaal F. Christiansen, bekrachtigd moesten worden; deze kreeg ook het rechr, gratie te verlenen. Medio juli riep Seyss-Inquart vervolgens, ook al bij verordening (Verordnung 52/40)3, afgezien nog van een SS- und Polizeigericht dat recht zou spreken bij delicten van SS' ers of van personen die zich tegen de SS of de Duitse politie gekeerd hadden, twee Duitse civiele rechtbanken in het leven: het Landesgerichi en het Obergericht"; beide rechtbanken gingen uit verschillende Kamers bestaan. Het Landesgericht sprak recht met één
1 P. Groeneboom: 'Memorie betreffende in Nederland tijdens de bezetting door de Duitse instanties uitgeoefende rechtspleging en omtrent oorlogsmisdrijven, al dan niet ambtelijk in of buiten Nederland sedert Ia mei 1940 tegen Nederlanders gepleegd' (ojuni 1945), p. 5 (Doe II-785, a-r). 2 p. 26-27. 3 A.v., p. 181-90. Wij bedoelen hier en elders met 'civiele rechtbanken' dat dit' rechtbanken niet uit militairen bestonden; het waren namelijk wèl strafrechtbanken.
rechter, het Obergericht met drie. Het Obergericht was in zijn vonnissen niet beperkt, maar het Landesgericht kende aanvankelijk vijf jaar tuchthuisstraf als maximaal op te leggen straf - een maximum dat, teneinde het Obergericht te ontlasten, na twee jaar kwam te vervallen. Van de uitspraken van het Landesgericht kon men bij het Obergericht in appèl gaan, appèl tegen uitspraken van het Obergericht was niet mogelijk. Daarentegen kreeg het Duitse openbaar ministerie, de Generalstaatsanwaltschajt, die de zaken zowel aan het Landesgericht als aan het Obergericht voorlegde, het recht, aan SeyssInquart voor te stellen, een vonnis te vernietigen 'wegens een fout bij de toepassing van het recht op de vastgestelde feiten'. Bij Seyss-Inquart kwam ook, maar pas van eind december '40 af, het gratierecht te berusten.'
XCIn welke gevallen waren Landesgericht en Obergericht nu bevoegd om recht te spreken? Afgezien van hun bevoegdheid om alle door Duitsers en burgers van het Protektorat begane delicten te berechten (zij blijven hier verder buiten beschouwing), konden zij optreden bij daden, gericht tegen het Duitse rijk of de NSDAP en haar formaties, tegen Duitse staatsburgers en personen in dienst van het Duitse rijk of de NSDAP ofhaar formaties, èn (wij slaan enkele minder belangrijke bepalingen over) wanneer die daden bleken te zijn 'een misdrijf, gevaarlijk voor het algemeen belang, in het bijzonder een misdrijf dat de voedselvoorziening in gevaar brengt'. Dat begrip 'algemeen belang' was vaag en daar vloeide van meet af aan uit voort dat het talrijke arrestanten en hun Nederlandse verdedigers telkens geruime tijd onduidelijk was of de betrokken zaak door een Nederlandse dan wel door een Duitse rechtbank berecht zou worden. 'Resumerend', zo schreef de Haagse advocaat mr. C. R. C. Wijckerheld Bisdom, 'kan men zeggen, dat men wel een feeling kon hebben, waar een zaak uiteindelijk berecht zou worden, voor de Nederlandse of voor de Duitse rechter, maar dat dit toch dikwijls niet met zekerheid viel te zeggen. Voor de leek-verdachte moest het dus menigmaal met rccht een toeval schijnen, wie tenslotte over zijn lot te beslissen kreeg.'2
XCHet kwam voor, dat het begrip 'algemeen belang' door Duitse instanties ruimer geïnterpreteerd werd dan door Nederlandse; zo werd in mei '42 een Nederlander aan wie zes maanden tevoren wegens een distributievergrijp door de Haagse rechtbank vier maanden gevangenisstraf opgelegd was, door het Obergericht tot één jaar en negen maanden tuchthuisstraf veroordeeld het Obergericht had in dit geval het vonnis van de Haagse rechtbank vernietigd,
'Ook bij vonnissen gewezen door Nederlandse rechtbanken kon Seyss-Inquart gratie verlenen; dat recht delegeerde hij aan de secretaris-generaal van justitie voor straffen tot drie (van april' 42 af: zes) maanden hechtenis c.q. f I 000 (van april' 42 af: f I boete. • C. R. C. Wijckerheld Bisdom in 0 dl. I, p.
'well die Strafe als nicht zurelekend angesehen uierden müsste'; hier was, aldus het Obergericht, sprake geweest van een 'KriegswirtschajtsverbrechenF Wij herinneren er in dit verband aan dat, zoals wij al in hoofdstuk I vermeldden, Seyss-Inquart in juli '42 het annuleringsrecht met betrekking tot al in kracht van gewijsde gegane uitspraken van Ober- en Landesgericht niet alleen volledig aan zich trok, maar ook de mogelijkheid tot annulering uitbreidde door te bepalen dat hij daartoe kon overgaan wanneer het recht onjuist was toegepast of wanneer er (dat was de uitbreiding) 'andere gewichtige redenen tot twijfel aan de juistheid van een vonnis' bestonden. Dat konden puur politieke redenen zijn. Tenslotte merken wij op, dat men door hetLandes gericht na juli '42 ook veroordeeld kon worden zonder dat de zaak in het openbaar behandeld was: men kreeg dan een z.g. Strafbefehl (maximum één jaar gevangenisstraf en/of geldboete tot onbeperkte hoogte); bij zulk een Strafbefehl (wij weten niet, in hoeveel gevallen dergelijke 'bevelen' gegeven zijn) behoefde men zich evenwel niet neer te leggen; in dat geval kwam de zaak op 'normale' wijze voor.
XCWat dat laatste betreft: de gang van zaken tijdens een proces was, wat men er verder van denken mag, voor een Duitse rechtbank levendiger dan voor een Nederlandse. Er had geen gerechtelijk vooronderzoek plaatsgevonden. De zaak werd dus, schreef Wijckerheld Bisdom, 'ter terechtzitting behandeld met alleen de verbalen der politie' (de Duitse, eventueel ook de Nederlandse politie) 'als grondslag. Dit leidde tot een uitvoeriger behandeling ter zitting dan wij in Nederland gewend zijn, een behandeling die ook wel iets 'fris' had ... (Men) deed ... ter zitting meer om de verdachte wat te laten praten en een indruk van hem te vormen dan hier gewoonlijk het geval is." Daar kwam bij dat, aldus Wijckerheld Bisdom, de Duitse telastelegging (Anklageschrift) in duidelijker en begrijpelijker bewoordingen gesteld was dan men in Nederlandse stukken placht aan te treffen, dat het strafproces minder formalistisch gevoerd werd en daardoor ook voor de leek begrijpelijker was, en dat het de vonnissen, niet geperst in het keurslijf van het telkens herhaalde 'Overwegende, dat', niet aan duidelijkheid ontbrak.
XC1 Notitie, 22 april 1943, van de Abt. Gnadensachen van Vu] (Vu], Abt. Gnadensachen, dossier 5435/43). 2 C. R. C. Wijckerheld Bisdom in 0 en V, dl. I, p. 527.
Nederlandse advocaten die Nederlandse verdachten voor een Duitse rechtbank wensten te verdedigen, moesten daartoe door het Reichskommissariat toegelaten zijn.' Hun aantal (wij weten niet, welke normen aangelegd zijn) varieerde nogal eens - begin' 44 bedroeg het bijna 350. In '43, tamelijk laat dus, werd uit hun midden op initiatief van de Nederlandse Advocaten Vereniging door de gezamenlijke Dekens der Orden van Advocaten (Vereniging èn Orden hadden zich met succes tegen de oprichting van een Advocatenkamer verzet) een commissie van contact ingesteld die, afgezien van de al geciteerde Haagse advocaat mr. Wijckerheld Bisdom, een Amsterdamse en een Rotterdamse advocaat als leden telde, resp. mr. I. Bunker en mr. P. Groeneboom. Daarbij zat, aldus mr. Groeneboom, de bedoeling voor 'om meerdere waarborgen bij de Duitse Gerichtsbarkeit te verkrijgen voor de Nederlandse verdachten en hun verdedigers.P
XCWaar die verdedigers zich vooral aan ergerden was dat zij, zolang hun cliënten in handen waren van de Sicherheitspolizei, generlei contact met hen konden hebben. Een toegewijde advocaat liet het daar niet bij zitten: hij ging herhaaldelijk naar de bureaus van de 'SD' toe om te proberen, toch tot zijn cliënt te worden toegelaten - mr. Groeneboom werd 'talloze malen op hardhandige wijze uit het gebouw der Sicherheitspolizei, Aussenstelle Rotterdam, verwijderd'"; hij zal wel niet de enige geweest zijn aan wie aldus te verstaan werd gegeven dat hij maar wachten moest tot zijn cliënt voorkwam als deze voorkwam; hij kon immers ook abgetrennt worden.
XCDe met de Duitse rechtspraak belaste instanties hebben zich spoedig met duizenden zaken moeten bezig houden. In de vijf maanden augustus t.e.rn. december '40 werden er door het bureau van de Staatsanwa Itschaft al meer dan 4 000 in behandeling genomen, in '41 waren het er bijna 8 000, in '42 ca. 7 500, in '43 bijna II 000, in '44 (tot september) bijna 6 000. Hoeveel zaken in de hongerwinter nog in behandeling genomen zijn (wellicht 100 of daaromtrent) weten wij niet precies, maar van augustus' 40 tot september' 44s.
1 Voor de verdediging van Joodse verdachten waren voor de Duitse rechtbanken slechts twee advocaten toegelaten: mr. E. L. van Emden en mr. van Oven; beiden waren gemengd-gehuwd 2 P. Groeneboom: 'Memorie betreffende in Nederland tijdens de bezetting door de Duitse instanties uitgeoefende rechtspleging', p.2. 3 A.v., p. 9.
waren het er in elk geval in totaal ruim 36 000. Geschat wordt dat ca. honderdduizend Nederlanders (plus een gering aantal Duitsers en een nog geringer aantal burgers van het Protektorat) bij die zaken betrokken warenen dat omstreeks viervijfde van alle zaken op economisch terrein lag; zwarte handel en elandestien slachten zijn onder de delicten welke tot vervolging aanleiding gaven, het meest voorgekomen. Die vervolging werd dan ingesteld door de onder het Generalkommissariat für Verwaltung und ]ustiz ressorterende Staatsanu/altscnajt ; hoofd daarvan werd in april '4I de Oberstaats anwalt uit Landshut, dr. Ludwig Oegg - hij vroeg in december' 42 een lange vakantie aan, 'wegen', zo schreef hij, 'erheblicher nervöser Erschöpfung.'2
XCEr zijn onder die ca. honderdduizend Nederlanders velen geweest van wie tijdens het onderzoek bleek dat zij niet voor enigerlei vorm van bestraffing of berechting in aanmerking kwamen. Wat die berechting betreft: het Obergericht en het Larulesgericht hebben ill totaal straffen uitgedeeld (d.w.z. Strafbefehle gegeven dan wel vonnissen gewezen) met betrekking tot ca. acht-en-veertigduizend personen, wederom nagenoeg allen Nederlanders. Wat is met de ontbrekende ruim vijftigduizend geschied? Gelijk gezegd: onder hen bevond zich een (onbekend) aantal wier zaak geseponeerd werd; daarnaast was er een tweede kategorie: personen die door de Staatsanwalt schaft ter berechting overgedragen werden aan Nederlandse rechtbanken (met betrekking tot Nederlandse verdachten werd die mogelijkheid begin juli' 42 geopend"), en nog een derde kategorie: personen die door de Staats anu/altschait, aan wie zij door de Sicherheitspolizei overgedragen waren, weer naar diezelfde Sicherheitspolizei afgeschoven werden, die dan voor hun overbrenging naar een concentratiekamp zorg droeg. Van dat afschuifsysteem zijn onder de illegale werkers enkele honderden communisten het slachtoffer geworden; veel meer slachtoffers waren er overigens onder diegenen die andersoortig verzet gepleegd hadden: wij zullen straks cijfers weergeven waaruit blijkt dat in '43 bijvoorbeeld op 730 personen die zich wegens het achterhouden van een radiotoestel moesten verantwoorden, de zaken van 3 I2 personen afgebroken zijn; wij moeten wel aannemen dat die laatste groep in haar geheel of grotendeels in de concentratiekampen Amersfoort of Vught terechtgekomen is.
XCVan de genoemde ca. acht-en-veertigduizend personen hebben veruit deStab,Verordnung
1 Van die ca. honderdduizend Nederlanders is slechts een deel gearresteerd. Wij herinneren aan onze eerdere schatting dat de in totaal ca. zestig duizend personen in arrest genomen heeft. 2 Brief, 18 dec. 1942, van L. Oegg aan 62404). 3 Namelijk in artikel 14 van Seyss-Inquarts 1942, p. 347-56).
meesten een Strafbefehl of een vonnis van het Landesgericht gekregen: deze rechtbank heeft tot september' 44 bijna 9 000 zaken afgehandeld (nadien nog maar enkele tientallen) - het Obergericht behandelde er in totaal ca. 650, waarbij het Obergericht in omstreeks een derde van die zaken als Sendergericht optrad; het Obergericht was dan bevoegd, tot een versnelde procedure over te gaan. Deze mogelijkheid werd, zoals wij in hoofdstuk I uiteenzetten, medio oktober ' 4I geopend met betrekking tot gevallen van sabotage, maar medio mei '42 tot al die gevallen uitgebreid waarin in Duitsland Sendergerichte konden optreden; nadien kon elke vorm van anti-Duits optreden door het Obergericht als Sondergericht berecht worden. Onder diegenen die door het Landesgericht gevonnist werden, hebben zich velen bevonden die wij als politieke gevangenen beschouwen, maar de eigenlijke illegale werkers vindt men toch vooralonder hen die zich voor het Ober gericht, speciaalvoor het Obergericht als Sendergericht moesten verantwoorden. In hoeveel zaken het Obergericht recht gesproken heeft in '40 en '4I, weten wij niet; in de jaren '42, '43 en '44 waren het resp. 42, I92, en 212 en daar kwamen in de eerste maanden van '45 nog 9 zaken bij. Het Obergericht als Sendergericht deed in de jaren' 41 t.e.m. '44 uitspraken in resp. 14, 8 I, 66 en 51 zaken en daaraan werd in de eerste maanden van '45 nog één zaak toegevoegd.
XCNoch met betrekking tot het Ober-, noch met betrekking tot het Landes gericht is een volledig overzicht van de vonnissen mogelijk: talrijke dossiers zijn verloren gegaan. Wèl kunnen wij op grond van bewaardgebleven registers nadere bijzonderheden geven omtrent de berechting door beide rechtbanken in het jaar 1943. 1
XCIn dat jaar dan heeft het Landesgericht beslissingengenomen in 3 823 zaken waarbij 5 I23 personen betrokken waren. Uit de verhouding tussen die twee cijfers kan men reeds afleiden dat het Landesgericht zich maar weinig met het illegale werk bezig hield: illegale werkers werden in de regel in groepen berecht en dan werd dus het aantal berechte personen een veelvoud van het aantal berechte zaken. Onder die 5 123 personen waren er (wij beperken ons tot de grootste kategorieën) I 590 die van diefstal waren beticht, 730 van het achterhouden van hun radiotoestel, 531 van het overtreden van de spertijd of het betreden van verboden gebied, 463 van het niet aanmelden van hun auto, 377 van een economisch delict (het kunnen er meer geweestJ.
1 Wij ontlenen onze gegevens aan een onderzoek, ingesteld door een van de medewerkers van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, L. F. de Jong, zulks in samenwerking met drs. C. F. Stuldreher, hoofd van de afdeling beheer van het instituut.
zijn: de aanduidingen in de Duitse registers zijn niet steeds even duidelijk), 2IO van het demonstreren tegen de bezettende macht, 197 van verboden grensoverschrijding en 160 van het luisteren naar de Engelse zender.
XCOm een denkbeeld te geven van de verdere behandeling vermelden wij bij wijze van voorbeelden het volgende.
XCVan de I 590 personen die zich wegens diefstal moesten verantwoorden, zijn 57 vrijgesproken; de zaken van 66 personen werden geseponeerd, de behandeling van die van 255 personen werd afgebroken (vermoedelijk zijn dezen allen weer aan de 'SD' overgedragen) - alle overigen werden veroordeeld: 63 tot één of meer jaren tuchthuisstraf, 95 tot één of meer jaren gevangenisstraf, 861 tot gevangenisstraf van een kortere duur, 193 tot een boete. Voorts: van de 730 personen die zich wegens het achterhouden van een radiotoestel moesten verantwoorden, werd I vrijgesproken, werden de zaken van 38 personen geseponeerd, werd de behandeling van die van 312 personen afgebroken en werden alle overigen veroordeeld: 2 tot één of meer jaren tuchthuisstraf, 10 tot één of meer jaren gevangenisstraf, 292 tot gevangenisstraf van een kortere duur en 75 tot een boete.
XCIn de gegevens met betrekking tot het Obergericht in '43 treffen wij een andere verhouding aan tussen het aantal behandelde zaken en het aantal behandelde personen: 192, resp. 817. Die andere verhouding was evenwel niet gevolg van het feit dat groepen illegale werkers zich voor het Ober gericht moesten verantwoorden, maar groepen dieven en economische delinquenten (in 71 zaken). Het kwam niet tot doodstraffen, maar van die 817 personen werden 272 tot één of meer jaren tuchthuisstraf veroordeeld, III tot één of meer jaren gevangenisstraf, 169 tot gevangenisstraf van kortere duur, II tot een boete, 48 werden vrijgesproken, de zaken van 16 personen werden geseponeerd, die van 22 afgebroken en omtrent 168 personen werd in '43 nog geen beslissing genomen.
XCAanzienlijk zwaardere vonnissen werden door het Obergericht als Sender gericht gewezen. In '43 werden 66 zaken tegen 295 personen in behandeling genomen waarbij het met betrekking tot 182 personen in dat jaar tot een uitspraak kwam; 45 werden tot de doodstraf veroordeeld (van wie 3 I wegens sabotage), 79 tot tuchthuisstraf (van wie 46 tot vijf jaar of langer), 47 tot gevangenisstraf (slechts I tot vijf jaar of langer), 2 tot een boete, de zaken van 3 personen werden afgebroken en 6 werden vrijgesproken.
XCPublikatie van vonnissen vond vooral in het eerste bezettingsjaar plaats. Wat het Landesgerlcht betrof", kon men toen in de pers lezen dat drie schooljongens uit Tilburg die met Duitse kwartiermutsen gevoetbald hadden, tien maanden gevangenisstraf gekregen hadden; een bedrijfsleider uit Enschede en zijn twee zoons die zich in een bioscoop demonstratief omgedraaid hadden, toen Seyss-Inquart op het witte doek verscheen, vier maanden; een slager uit Enschede die gezegd had 'te wensen dat zes-en-een-kwart zich te pletter reed tegen de hoek van de straat', eveneens vier maanden; een fotograaf uit het oosten des lands die, toen hem door Duitse vrouwen onder ogen gebracht was dat zijn fietslantaarn onvoldoende afgeschermd was, gezegd had: 'Ik neem geen orders aan van Rotmoffen', vier maanden; een verpleegster uit Den Haag die op bomen in het Haagse Bos met krijt voor Hitler beledigende woorden geschreven had, twaalf maanden; de Rotterdamse hoogleraar c. W. de Vries die in een lezing voor studenten geciteerd had uit een toespraak van prinses Juliana welke op Koninginnedag' 40 (3 I augustus) door Radio Oranje uitgezonden was, achttien maanden - en talrijk waren in '40-'41 de gevallen waarin het Landesgericht vele maanden gevangenisstraf oplegde wegens het bezit van een van die verzetsgedichten die in duizenden afschriften in het land circuleerden.
XCDit soort vonnissen verscheen na de lente van' 41 niet meer ill de pers; het Reichskommissariat moet zich wel bewust geworden zijn dat de publiciteit een anti-Duits effect had gehad. In het tweede bezettingsjaar werden slechts enkele vonnissen gepubliceerd: anderhalfjaar resp. tien maanden gevangenisstraf voor het verspreiden van De Geus en De Waarheid, drie maanden voor het doorgeven van 'onware geruchten', twee jaar voor het verbreiden van berichten van de Londense radio, vier-en-een-half jaar voor het 'herhaald verbreiden' van dergelijke berichten- - de bedoeling van de bezetter was kennelijk, door middel van de publikatie van juist deze vonnissen het verspreiden van illegale bladen en van nieuws van de BBC en Radio Oranje tegen te gaan; hij zal hoogstens bereikt hebben dat men daarbij iets voorzichtiger ging optreden.
1 Gegevens ontleend aan persverslagen, verwerkt in L. deJong:Je dl. I (1941), p. 333. 2 Gegevens ontleend aan persverslagen, verwerkt in a.v., dl. II (1942), p. 312.
XCVerscheidene Nederlandse advocaten waren van oordeel dat de Duitse Staatsanwiilte en rechters van het Landes- en Obergericht met wie zij te maken kregen, niet uitgesproken onbehouwen optraden. Mr. Groeneboom noemde na de bevrijding 'de samenwerking met het Landesgericht en met het Ober gericht aanmerkelijk beter' dan met de Duitse militaire rechtbanken en met het SS- und Polizeigericht, en 'ook bij de Staatsanwaltschajt viel veelal iets te bereiken'; hij noemde dr. F. Randermann, algemeen voorzitter van het Obergericht (wij herinneren er aan dat deze Seyss-Inquart om gratie vroeg voor Sneevliet), 'een scherpzinnig jurist' en diens opvolger A. [oppich 'een goed leider der terechtzittingen. '1 De voorzitters van de verschillende Kamers van Landes- en Obergericht'kenden', aldus mr. Wijckerheld Bisdom,
XC'de zaken, die zij te berechten kregen, goed, en wisten de vaak zeer langdurige zittingen, waarin soms tientallen verdachten tegelijk terecht stonden, correct en zakelijk te leiden. Daarbij was de rechter zeker niet ongevoelig voor de argumenten die ten gunste van de verdachte konden pleiten ... Voor overleg met of suggesties van de raadslieden der verdachten bleek hij gewoonlijk open te staan (hetzelfde geldt trouwens voor de Staatsamvaltschaft) en niet zelden kon op deze wijze een voor de verdachte zo gunstig mogelijke oplossing worden gevonden. De 'bloeddorstige' rechter ... was ... uitzondering."
XCWijckerheld Bisdom onderstreepte verder dat de Nederlandse advocaten door Landes- en Obergericht
XC'steeds beleefd en welwillend bejegend (werden). Ter terechtzitting heeft men, soms zelfs met een zeker voorbeeldig geduld, onze pleidooien aangehoord. Wij hadden steeds voldoende gelegenheid de stukken betreffende de zaak voor de behandeling in te zien, en met onze cliënten hun belangen onder vier ogen te bespreken.i''
XC'De 'bloeddorstige' rechter was', zo haalden wij Wijckerheld Bisdom aan, 'uitzondering.' Bij die uitspraak moet bedacht worden dat die 'bloeddorstigheid' vooral bleek tijdens processen tegen illegale werkers en dat Bisdoms cliënten tijdens de bezetting in hoofdzaak bestonden uit personen die zich wegens minder scherp vervolgde vergrijpen (luisteren naar de Engelse radio,Groeneboom: 'Memorie betreffende in Nederland tijdens de bezetting door de Duitse instantiesuitgeoefende rechtspleging', p. 6. • C. R. C. Wijckerheld Bisdom in 0 en V, dl. I, p. 528. 3 A.v., p.
1 P.
doen van anti-Duitse uitlatingen en dergelijke) te verantwoorden hadden. Bisdoms eonfrater (en medelid van de commissie van contact der advocaten) Groeneboom had meer met de berechting van illegale werkers te maken en gaf als zijn opinie weer dat door het Obergericht over het algemeen 'op onredelijk harde wijze ... opgetreden (werd) waar slechts een vaag vermoeden bestond van het bestaan ener illegale organisatie', en dat vooral 'uiterst lichtvaardig geconcludeerd werd tot een 'kommunistische Binstellung, In deze gevallen volgden steeds doodvonnissen, welke', aldus Groeneboom, 'volkomen ongemotiveerd waren. Ook van het begrip 'sabotage' werd op grond van de Ordnungsscliutzverordnung een volkomen ontoelaatbare interpretatie gegeven'! - wij herinneren er aan dat in deze verordening (Ver ordnung 1/43) een artikel voorkwam, geput uit Seyss-Inquarts anti-sabotageverordening van oktober '41 (Verordnung 195/41) waarin het heette:
XC'Hij die opzettelijk een ingevolge geldende rechtsvoorschriften strafbaar feit pleegt, hetwelk tot oogmerk heeft dan wel aanleidingkan geven tot het in gevaar brengen van de openbare orde ... , wordt als saboteur gestraft met de dood.'
XCDaarmee werd het begrip 'sabotage' tot onherkenbaar toe uitgerekt.
XCWij merken nog op dat het Obergericht bij vonnissen tegen illegale werkers vrouwen minder zwaar placht te straffen dan mannen: 'Frauen', zo oordeelde de Tweede Kamer van het Obergericht 'pflegen nun einmal in politischeu Dingen der Fiihrung jener mánnllchen Elemente zu [olgen, denen sie sich gefühls mássig irgendu/ie innerlick verbunden fühlen'2; zo zag een gehuwde vrouw, moeder van zes kinderen, die wapens verborgen had, zich voor dit feit in mei '44 in plaats van de doodstraf twee-en-een-half jaar gevangenisstraf opgelegd.
XCMet zekerheid weten wij dat tachtig door het Obergericht tot de doodstraf veroordeelde Nederlandse mannen geëxecuteerd zijn, de meesten wegens 'Sabotage', al of niet in het verband van de illegale CPN bedreven.
XCDe werkzaamheid van de Duitse militaire rechtbanken heeft heel wat meerGroeneboom: 'Memorie', p.vonrusHettinga-Smidmeip.(dossier
1 P. 7. 2 l11Z. W. (IS I944), 5 3
mensenlevens gevergd dan die van de civiele: blijkens de bewaardgebleven (onvolledige) stukken zijn tweehonderddertien mannen geëxecuteerd op grond van de doodvonnissen, gewezen door in ons land gevestigde Wehr machtgerichte - vijftien op grond van vonnissen van het Gericht des Marine befèhlshabers in den Niederlanden (begin' 43 herdoopt tot Gericht des Admirals in den Niederlanden), negentien op grond van vonnissen van het Gericht des Kommandeuts der Truppen des Heeres in den Niederlanden en honderdnegen-enzeventig (onder wie de in april en mei '42 ter dood veroordeelde zes-ennegentig OD' ers) op grond van vonnissen van het Peldgericht des Komman dierenden Generals und Befehlshabers im Luftgau Holland; het is vooral dat Luftwaffegericht geweest dat berucht werd om zijn talrijke doodvonnissen. Van belang was daarbij dat deze rechtbank van meet af aan nauwelijks bijstand door Nederlandse advocaten toestond (bij de andere Wehrmacht gerichte werden die advocaten pas later geweerd); als motief was opgegeven dat enkele advocaten 'militaire geheimen' die hun uit de dossiers gebleken zouden zijn, doorgegeven zouden hebben. Gesteld dat dat zo was: die 'geheimen' kunnen niet veel om het lijf gehad hebben. Veel pleit er dan ook voor dat eenvoudig een stok gezocht was om de hond te slaan en dat het het Luftwaffegericht van meet af aan aangenaam was dat Nederlanders verdedigd werden door toegevoegde Duitse advocaten, van wie velen de hun opgedragen verdediging als een pure formaliteit beschouwden.
XCIn totaal zijn door de Wehrmachtgerichte meer doodvonnissen geveld die tot executies geleid hebben dan de zojuist vermelde 213. De uit '41 en '42 bewaardgebleven dossiers vermelden tot I oktober '42 147 van die doodvonnissen, maar er zijn, blijkens het verslag van een bespreking d.d. 2 oktober '42 bij Wehrmachtbejehlshaber Christiansen", in '41 en in de eerste negen maanden van' 42 in werkelijkheid louter wegens spionage 320 doodvonnissen gewezen die toen al tot de executie van tweehonderd Nederlanders hadden geleid (in 60 gevallen was gratie verleend, in 60 andere gevallen was begin oktober' 42 op het gratieverzoek nog geen beslissing genomen). Hetzelfde verslag vermeldt dat de 'Kriminalitat' in Nederland 'wesentlich h6her' was dan in bezet België of in het bezette deel van Frankrijk; er waren in N ederland in '41 en de eerste negen maanden van '42 in totaal ca. dertienhonderd personen door Wehrmachtgerichte veroordeeld 'wegen Eigentumsvergehen an Wehrmachtgut', ca. driehonderd 'wegen Gewalttaten an Wehrmacht
1 p. I (CD!, IO.0803-32).
angehorigen' en ca. zeshonderd' wegen Beschimpfung der Wehrmacht'l_ cijfers die opnieuwonderstrepen dat slechts een klein deel van de Duitse berechting te maken heeft gehad met illegaal werk.
XCIn tegenstelling tot hetgeen bij het Landes- en Obergericht het geval was, liet de gang van zaken voor de Wehrmachtgerichte veel te wensen over: precies als in Duitsland 'hoorde', aldus Wijckerheld Bisdom, 'de verdachte ... dikwijls eerst ter zitting wat precies de beschuldiging was die tegen hem werd ingebracht en dan nog werd zij hem slechts mondeling meegedeeld.' Ook waren 'de personen der Kriegsgerichtsräte' (zij traden in de verschillende processen afwisselend als rechter en als aanklager op) 'over het algemeen van minder gehalte ... dan hun civiele collega's.' Volgens Wijckerheld Bisdom trad het Marinegericht het minst onfatsoenlijk op, 'terwijl bij het Lujtgau gericht grofheden en onheusheden aan de orde van de dag waren ... Ook de Abteilung Rechtsberatung' (de juridische afdeling van Christiansens staf) 'heeft eigenlijk nooit van enige welwillendheid of beg rip doen blijken.'2
XCNu verdient het de aandacht dat juist dat Luftwaffegericht in de zomer van ,41 enkele standpunten ingenomen heeft die allerminst van scherpslijperij getuigden: in zijn vonnis tegen de leiding van het Comité voor Vrij Nederland (A. A. Bosschart c.s.) stelde de rechtbank dat van 'sabotage' slechts gesproken mocht worden indien er een aanwijsbaar resultaat was, en dat het ontvangen of doorgeven van gegevens inzake voor ieder kenbare feiten, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een Duits garnizoen, niet als 'spionage' beschouwdkon worden; bovendien ontsloeg deze rechtbank: enkele Nederlanders die van de werkzaamheid van het Comité op de hoogte waren geweest maar daarvan geen aangifte gedaan hadden, van rechtsvervolging, aangezien, zo erkende zij, niet gesproken kon worden van een loyaliteitsverhouding tussen Nederlandse burgers en de Duitse staat. 3 Vooral tegen die beperkte uitleg van het begrip 'spionage' rees toen verzet, a jortiori toen bleek: dat die uitleg door het Marinegericht overgenomen werd; zich beroepend op het Reichskriegsgericht betoogde de Abteilung Rechtsberatung in december '41 dat ook de kennis van publieke feiten voor de tegenstander van waarde kon zijn; voorts: 'das Gesetz erfordert nicht, dass die eingezogenenWehrmacht
1 A.v. 2 C.R.C. Wijckerheld Bisdom in 0 dl. p. 530-31. 3 Deze 'lacune' werd injuli '42 gedicht door middel van 75/42 die bepaalde dat wie van een misdrijf, gericht tegen de bezettende macht, dan wel van het voornemen daar toe, niet onverwijld bij de 'SD' of de aangifte deed, de straf zou krijgen die op dat misdrijf stond; hetzelfde gold voor degeen die de illegale werker die zulk een misdrijf gepleegd of in de geest had, verborgen had of bijstand had verleend. 1942, p. 364-65).
Nochrichten geheimer Natur sind, sondern dass das Binziehen heimiicli geschieht'» en in de eerstvolgende, op spionage betrekking hebbende vonnissen werd die argumentatie prompt overgenomen. Nadien heeft, aldus onze indruk, het Luftwa./fegericht keurig in de pas gelopen.
XCHet Marinegericht werd daarentegen onder druk geplaatst, in juni '42, en wel door Christiansen persoonlijk. De Marinebefehlshaber alsmede twee leden en de Amisleiier van het Gericht des Marinebejehlshabers in den Niederlanden kregen er toen van langs in bewoordingen welke door de verontwaardigde Amisleiter in een brief aan een Duitse collega, waarvan slechts de Nederlandse vertaling bewaard gebleven is, aldus weergegeven werden'':
XC'Wie de macht heeft, heeft het recht. De Engelsen hadden sinds 250 jaar de macht en alleswas rechtvaardig. Als wij de overwinning behaald hebben, hebben wij gelijk gehad en alles wat we deden, was goed ... Wie zich verzet, moet vallen ... Wie benzine steelt, wordt met de dood bestraft, wie Nederland verlaat, geheel onverschillig waarom, wordt doodgeschoten. Wat de Nederlanders denken, laat ons helemaalonverschillig. De vijanden moeten weg, al zou ik de hele bevolking moeten uitroeien.'
XCInderdaad, ook in Nederland zijn Engelandvaarders ter dood veroordeeld en geëxecuteerd. Wel had Seyss-Inquarts Verordnung 155/413 op het zonder verlof verlaten van het bezette gebied slechts een maximale gevangenisstraf van twee jaar gesteld, maar als de betrokken rechtbank er van overtuigd was dat de Engelandvaarders zich bij de Nederlandse strijdkrachten hadden willen voegen, dan werd van 'Feindbegünstigung' gesproken en konden doodvonnissen worden geveld. Het verdient evenwel vermelding dat elf Engelandvaarders (tien officieren, één cadet) die in de zomer van '41 in Duitse handen gevallen waren, in januari '43, toen deze zaak voor de derde maal voorkwam, toch door het Heeresgericht slechts tot gevangenisstraffen veroordeeld werden omdat de rechtbank hun verweer (zij zouden geen militaire dienst in de zin gehad hebben) geloofwaardig achtte - en niet rninder opmerkelijk is het dat dit vonnis door Christiansen ('wie Nederland verlaat, wordt doodgeschoten') bekrachtigd werd.
XCMaar nu een tegengesteld voorbeeld: eind '43 werd een student wegens verboden wapenbezit gearresteerd; het Heeresgericht achtte een straf vandec.m.b.t. het vonnis van hetnov.tegende Jonge e.a.a).Wij citeerden die brief reeds in deel a in de aan Christiansen gewijde paragraaf(hoofdstuk
1 (23 I94I) 4 I94I, W. 7 2 2). 3 1941, p. 663-64.
twaalf jaar tuchthuis voldoende; Christiansen liet zich door de Abteilung III (Rechtsberatung] van zijn staf overtuigen dat in dit geval de doodstraf had moeten worden opgelegd: hij verwees de zaak naar dezelfde rechtbank in andere samenstelling ; zelfde uitspraak: twaalf jaar tuchthuis; nieuw protest van Abteilung Rechtsberatung en derde behandeling van de zaak, nog steeds door het Heeresgericht, maar nu met Oberleriegsgerechtsrat F. Schumacher (die de Anklageschrift ontworpen had!) als voorzitter. V onnis: de doodstraf, door Christiansen bekrachtigd - en begin april '44 stond de vier-en-twintig-jarige student voor het vuurpeleton. Zo konden, mede gegeven Christiansens gebrek aan ruggegraat, scherpslijpers slachtoffers maken.
XCDie scherpslijpers trof men uiteraard ook in het in ons land gevestigde SS und Polizeigericht aan dat, evenals de tot dusver behandelde Duitse rechtbanken, uit verschillende Kamers bestond. Deze Kamers hebben zich in hoofdzaak bezig gehouden met de berechting van personen (Duitsers en Nederlanders) die tot het SS-complex behoorden (van juli '42 af werden daar ook alle leden van de Nederlandse politie toe gerekend). Er waren, zei Rauter in februari' 44, 'alle 10 Tage hundert Pälle interner Art ... Die meiste Arbeit macht der niederlälldische Landsturm'? dat was de hoofdzakelijk uit NSB' ers bestaande militaire formatie die in de loop van '43 opgebouwd was. Wij nemen evenwel aan dat de semi-militaire Nederlandse Landwacht die, met jachtgeweren bewapend, kort na februari '44 ging opereren (het 'Janhagel'), het SS- und Polizeigericht niet minder werk verschaft heeft. Die 'interne' zaken slaan wij over.
XCWat wij nu allereerst willen onderstrepen is dat van een betrekkelijk vroeg stadium af diegenen die tot het SS-complex behoorden, getracht hebben, de gehele berechting van Nederlandse illegale werkers aan zich te trekken - ook in dit opzicht heeft de SS gepoogd, in bezet 'Germaans' Nederland verhoudingen te scheppen die de SS na een Duitse overwinning in Duitslandzelf tot stand wilde brengen. In de loop van' 41 drong Rauter er bij SeyssInquart op aan dat de berechting van illegale werkers aan de Wehrmacht gerichte ontnomen zou worden (het is denkbaar dat Rauter zich bijvoorbeeld bij uitstek geërgerd heeft aan de standpunten die het Luftwaffegericht in het vonnis tegen het Comité voor Vrij Nederland ingenomen had) en
XC1 'Vortrag des GK Rauter' (16 febr. 1944), p. 4 (Doe I-1380, b-14).
overgedragen aan Polizeistandgerichte. Seyss-Inquart wimpelde dat toen af door te zeggen datRauter zich maar eerst moeite moest geven, het nationaalsocialistische element in de Nederlandse politie te versterken. Eind december '41 zette Heydrich, Chef der Sicherheitspolizei und des SD, een nieuwe aanval in: hij bepleitte dat de Reichsleommissar bij verordening zou bepalen dat alle illegale werkers zich voor Polizeistandgerichte zouden moeten verantwoorden die hen dan ook tot opsluiting in een concentratiekamp zouden kunnen veroordelen. Dat achtte Seyss-Inquart bezwaarlijk, óók voor de Sicherheits polizei. 'Die Niederländer', schreef hij Heydrich eind januari '42, 'würden nämlich aus einer so/chen gesetzlichen Anordnung den Rückschluss ziehen, dass die Abgabe an Konzentrations/ager nur dann gerechifertigt und zulässig ist, wenn ein richter/iches Urteil, wenn auch von einem Polizeigericht, so doch von einem Ge richt vorliegt, nicht aber wenn eine solehe Abgabe durch die Polizei. also im Verwalt ungswege verfügt wird.'
XCEen 'zoethoudertje' volgde: 'Jch trage midi mit dem Gedanken, bei einer nun mehr [älligen Ergänzung der Ordnungsschutzverordnung die Abgabe vorl Personen, bei denen ein besatzungsfeindliches Verhalten wahrscheinlich ist, an ein Konzentra tienslager vorzusehen'.l Daarbij tekenen wij aan dat een zodanige bepaling in de nieuwe versie van de Ordnungsschutzverordnung die in januari' 43, bijna een jaar later dus, gepubliceerd werd, niet voorkwam. Wèl bepaalde die nieuwe versie (Verordnung 1/43) dat bij onlusten in bezet gebied het Polizeistandrecht afgekondigd zou worden, waarbij weerspannigen door Polizelstandgerichte veroordeeld zouden worden; het zijn die Polizeistandgerichte geweest die enkele maanden later tijdens de onder leiding en verantwoordelijkheid van Ranter neergeslagen April-Meistakingen II6 doodvonnissen velden van welke 80 door Rauter bekrachtigd werden.
XCIn ons vorige deel wezen wij er al op dat de SS-machthebbers na die April-Meistakingen met verdubbelde energie getracht hebben, een dominerende rol te spelen bij de berechting van illegale werkers. Dat streven is niet zonder effect gebleven. Medio juni vond de berechting van de plegers van de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister (27 maart '43) voor het SS- und Polizeigericht plaats en medio september keurde Seyss-Inquart goed dat leden van 'ausgesprochene Terrorbanden, die von einer leommunistischen Zentrale ausgehend, unter Heranziehung untergetauchter Elemente tätig werden', door een Polizeistandgericht berecht zouden worden." In welke gevallen
XC1 Brief, 27jan. 1942, van Seyss-Inquart aan Heydrich (Vuj, HAjustiz, 13 c). 'Dienst anweisung', 14 sept. 1943, van Seyss-Inquart aan de Generalkommissare
kon men concreet van dergelijke "Terrorbanden' spreken? Seyss-Inquart wenste dat de (civiele) Generalstaatsanwalt daarover zijn oordeel zou moeten geven, d.w.z. dat hem het door de Sicherheitspolizei gevormde dossier voorgelegd zou worden alvorens definitief besloten zou worden, de zaak voor een Polizeistandgericht te brengen. Toen evenwel medio september een groot aantal leden van de illegale groep CS-6 door een Polizeistand gericht berecht werd, ontving de Generalstaatsanwalt het dossier pas op de avond vóór de dag waarop de zitting plaatsvond (negentien doodvonnissen) - een gebeuren waartegen Generaïleommissar Wimmer, onder wie de Duitse justitie ressorteerde, onmiddellijk protest aantekende. Of de Sicherheitspolizei nadien de Generalstaatsanwalt meer tijd gegund heeft, zich een oordeel te vormen, weten wij niet, maar in elk geval lijkt het ons aannemelijk dat zij van de herfst van '43 af alle gevallen waarin zij een snelle en harde bestraffing wenselijk achtte, aan de Polizeistandgerichte toevertrouwd heeft, met passering van de Duitse civiele en militaire rechtbanken. Nederlandse verdedigers werden tot het Polizeistandgericnt niet toegelaten - het waren SS-officieren die die verdediging, of wat daarvoor doorging, ter hand namen.
XCTotdat Hitler in juli' 44 bepaalde dat illegale werkers niet langer berecht mochten worden, heeft, voorzover bekend, de berechting door de SS Gerichte tot 222 executies geleid.' Daarnaast werd in een onbekend aantal gevallen tuchthuisstraf opgelegd, waarbij de mogelijkheid bestond dat die straf in een concentratiekamp moest worden ondergaan. Generalkommissar Wimmer achtte dat laatste niet billijk; hij was zich kennelijk bewust dat dit een aanzienlijke strafverzwaring betekende. Erkennend dat o.m. 'im Kon zentrationslager nicht die erjorderlichen Màglichkeiten für Kranleenoehandlung und dergl. bestûnden', deed de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD Naumann begin oktober '43 aan een van Wimmers hoofdambtenaren de toezegging, 'dass in Zukunft die Preiheitsstrafen der Standgerichte in den Strafan stalten der Justiz zu verbussen seien'2; of de Sicherheitspolizei zich aan die toezegging gehouden heeft, weten wij niet.
1 Deze executies sluiten in die van de Duits-Joodse emigrant Ernst Cahn (een van de eigenaars van de ijssalon 'Koco' in Amsterdam waar op 19 februari '41 een 'SD'-er door een straal arnmoniakgas was getroffen) en van de vier Amsterdamse communisten Coenradi, Eyl, Hellendoorn en Schijvenschuurder die in het kader van de Februaristaking actiefwaren geweest. 2 Notitie, 7 okt. 1943, van Krug 13 c).
XCIn juli' 44 haalde, gelijk eerder vermeld, Hitler een streep door de gehele berechting van illegale werkers: zij was, dacht hij kennelijk, een luxe die Duitsland zich met het oog op de nieuwe situatie die na de Geallieerde landingen in Normandië (6 juni) ontstaan was, niet meer kon veroorloven.
XCDie landingen hadden er in bezet Nederland onmiddellijk al toe geleid dat de berechting van illegale werkers versneld was: van 13 juni af waren Karners van het Duitse Landes- en Obergericht werkzaam in het eoncentratiekamp Amersfoort en het 'SD'-Lager in Vught teneinde ter plekke vonnissen uit te spreken; de bedoeling was dat op deze wijze, alsmede door de inzet van enkele Polizeistandgerichte, 'in einer (maximal 2 Wochen} beide Lager restlos auIgearbeitet sind', zoals Rauter op 9 juni aan de nieuwe Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD Schöngarth, berichtte." Dat lukte niet: er kwam achterstand, o.m. doordat de administraties van beide kampen niet klopten met die van de Sicherheitspolizei. 'Sa zeigte sich", aldus het maandrapport over juli van de Hauptabteilung Justiz, 'dass sehr oft H~ftlinge nicht im Lager waren, obwohl sie als dort befindlichen gemeldet warden, ader dass Leute als nicht im Lager befindlich gemeldet warden, obwohl Mitge fangene ihre Anwesenheit dort bestätigen leonnten», und ausserdem, dass die Häjt/inge häufig van einem GeJängnis ader Lager ins andere verlegt u/aren, ohne dass das Gericht und anscheinend auch die polizeiliche Kartei dauon verständigt wurden. Deshalb konnte von den gegen ca. 350 Personen angesetzten Schnellverjahren nur bei 239 verhandelt werden'
XCdat sloeg slechts op de activiteit van Landes- en Obergericht. Maar er was van die rechtbanken uit nog over meer geklaagd dan over administratieve wanorde:
XC'Bei den Schnellverfahren hat sicli nack den Berichten der Staatsanwaltschajt sowie der Gerichte gezeigt, dass offenbar van nachgeordneten Polizeistellen bei gering{ügigen Vergenen allzu leicht verhciftet worden ist. In einem Bericht» heisst es, zumal int Hinblick auf die Unterbringung in einem Polizeilager, hierzu:(HSSuPF, deugde. 3 Dit was een rapport d.d. 14 juni' 44 van een van de rechters van het Landesgericht,
1 Notitie, 9 juni 1944, van Rauter aan Schöngarth 3 a). 2 Het is moge lijk dat men deze 'onvindbare' gevangenen geholpen had in het kamp als het ware onder te duiken, maar wellicht waarschijnlijker dat de Kampadministratie niet
XC'Ich habe midi persönlich davon überzeugt, wie bishet unbescholtene Leute in acht baren Stellungen [Beamte von Reichsbehörden, Eisenbahnbeamte mit iiber 25-jahriger Dienstzeit, massgebender Ingenieur eiues wichtigen Kriegsbetriebes usw.) in 110tdiirftig zusammengefiickter Strafiingskleidung luit kahlgeschorenem Kopf und in Pusslappen dem Gericht vorg~fi~hrt tuurden, wegen Veifehllmgen, denen keineswegs immer eine deutschfeindliche Gesinnunç zu Grunde lag, teils aucli in Fallen, in dellen mangels eines Schuldnachweises nacli mehrmonatiger Lagerhaft Freisprechuny eifolgen musste. Dureli eine solche Behandlung wird bei den Betroffenen zwei[ellos grösste Erbitterung herver gerufm und eine bisher noch nicht dagewesene deutschjeindliche Gesinnung erst erzeugt. Ich halte den Schaden, der durcl: wahllose Eil1liifenmg von Festgenommenen in solche Lager entsteht, für ausserordentlick gross. Ich bin auch nacli wie vor der Meinung, dass Zit viel Festnahmen eifolgen. Dadurch toerden oft dringend benötigte Arbeitskriifte ohne ausreichenden Grund la/ul1gelegt, andererseits dringend benötigter Haftraum wichtigen FaHen 1IJeggenommen' '1 bij deze laatste alinea schreef Seyss-Inquart eigenhandig: 'Ogru!, (Ober gruppenführer) 'hitte entspreekende Weisungen geben, Ranter plaatste er zijn paraafbij en er veranderde in Amersfoort (dit was het bedoelde kamp) niets.
XCDe versnelde berechting was nog gaande toen op 6 juli geheel onverwachts (Seyss-Inquart en Christiansen wilden, als in Nederland de Ausnahnie zustand afgekondigd werd, een groot aantal nieuwe rechtbanken vormen) bericht kwam dat Hitler instructie gegeven had, elke berechting van illegale werkers voortaan na te laten. Ranter protesteerde: zijn Polizeistandgerichte werkten toch 'schnell lind klag/os']2 Himmler liet een week later terugtelexen dat voor de Polizeistandgerichte geen uitzondering gemaakt werd." Het nieuwe Führerhefehl werd overigens pas op 30 juli door Hitler ondertekend. Van de opheffmg der berechting maakte het niet uitdrukkelijk melding. Er stond terzake in Abschnitt I slechts dit:
XC1 Vu], HAjustiz: "Monatsberidü jûr juni 1944', p. 1-2 (HSSuPF, 139 c). 2 Telexbericht, 6 juli 1944, van Rauter aan Himmlers secretaris R. Brandt (a.v., 3 b). 3 Rauter legde zich hier niet bij neer en vroeg Himmler om verlof, in elk geval het proces tegen de Trouw-groep te laten doorgaan. In een nader telegram over deze zaak staat: 'RFSS' (Reichsführer-SS) 'hat Obergruppenfûhrer aus Silbertanne verwiescn'('uit Silbertanne verwijderd'). Toen de procureur-generaal bij het Haagse Bijzonder Gerechtshof, mr. J. Zaaijer, Rauter in januari '48 deze zin voorhield, zei deze dat zij, aldus Zaaijers verslag, betekende, 'dat Rauter geen zeggenschap meer heeft over represaille-maatregelen, die hier dan met de deknaam' Silbertanne' werden aangeduid.' (Proc. gen. bij het BG-Den Haag: p.v. Rauter (2 jan. 1948), p. 5, Doe 1-1380, b-I9). Nonsens! Er was kennelijk slechts sprake geweest van een sein- of tikfout: Himmler had Rauter 'auf Silbertanne verwiesen' ('op Silbertanne gewezen') m.a.w. doen weten dat Rauter de leden van de Trouw-groep tersluiks uit de weg moest laten ruimen, zoals met de slachtoffers van de 'Silbertanne' -moorden geschiedde. Het Trouw-proces ging overigens door.
XC'Alle Gewalttaten nichtdeutscher Zivilpersonen in den besetzten Gebieten gegen die Deutsche Wehrmacht, SS und Polizei und gegen Einrichtungen, die deren Zwecken dienen, sind als Terror- und Sabotageakte folgendermassen zu bekämpfen:
XC1. Die Truppe und jeder einzelne Angehörige der Wehrmacht, SS und Polizei haben Terroristen und Saboteure, die sie auf frischer Tat antr4Jen, sofort an Ort und Stelle niederzukämpJen.
XC2. Wer spdter ergriffen wird, ist der nächsten brtlichen Dienststelle der Sicherheits polizei und des SD zu übergeben.
XC3. MitläuJer, besonders Frauen, die nicht unmittelbar an KampJhandlungen teil nehmen, sind zur Arbeit einzusetzen. Kinder sind zu schonen."
XCAbschnitt II bepaalde dat generaal Keitel, Chef van het Oberkommando der Wehrmacht, bevoegd was, voor 'die erforderlichen Durchjuhrungsbestimmungen' te zorgen. Die konden, gegeven de zeer algemene aard van het Führerbefehl, moeilijk gemist worden. Vielen diegenen die bijvoorbeeld hulp aan onderduikers georganiseerd, illegale bladen uitgegeven of spionage bedreven hadden, wel onder het Führerbefehl? Het werd medio augustus voordat Keitel bepaalde:
XC'Nichtdeutsche Zivilpersonen der besetzten Gebiete, die die Sicherheit oder Schlag fertigkeit der Besatzungsmacht in anderer Weise als durch Terror- und Sabotageakte gefährden, sind dem SD zu übergeben.Auch für sie gilt Abschnitt I, 3 desFührerbefehls'2, en dat betekende dat deze illegale werkers 'zur Arbeit einzusetzen' waren. Men zou dat kunnen interpreteren als: transport naar een concentratiekamp. Duidelijk was dat alles niet. Welnu, het zekere voor het onzekere nemend, was de Sicherheitspolizei in ons land inmiddels er toe overgegaan, aan gearresteerde illegale werkers uit eigen bevoegdheid de straffen op te leggen die haar gepast leken. In dat kader was het dat Deppner, hoofd van de Abteilung IV (Gegnerbekämpfimg) in Schöngarths staf, in augustus bepaalde welke politieke gevangenen in Vught gefusilleerd moesten worden; dat werden er ver over de driehonderd. Meer hierover in deel 10.
XCDrie autoriteiten waren er die met betrekking tot vonnissen van Duitse rechtbanken in ons land gratie konden verlenen: Seyss-Inquart, Christiansen en Rauter. Seyss-Inquarts bevoegdheid strekte zich tot het Landes en Obergericht uit, die van Christiansen tot de Wehrmachtgerichte, die van Rau
XC1 Tekst: a.v., p. 3 (Doe 1-I380, b-I9). 2 Tekst: a.v., p. 4. 34
ter tot alle SS- und Polizeigerichte. In het algemeen was er bij de Duitse rechtspleging meer aanleiding om gratie te vragen dan bij de Nederlandse: de Duitse kende namelijk de voorwaardelijke veroordeling en de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet en bovendien werden vele honderden doodvonnissen geveld waarbij het voor de hand lag dat men zich moeite zou geven, het leven van de betrokkenen alsnog te redden. Tegen het feit dat te hunnen behoeve gratie gevraagd werd, hadden sommige illegale werkers principieel bezwaar (een bezwaar dat hun familieleden of andere relaties niet behoefde te weerhouden, de nodige stappen te ondernemen), maar het is onze indruk dat de meeste illegale werkers niet getracht hebben, derden te verhinderen in hun zaak te interveniëren.
XCWat de vrijheidsstraffen betreft: het werd, schreef Wijckerheld Bisdom met betrekking tot Seyss-Inquart, 'gebruikelijk (en het had ook menigmaal succes) gratie te vragen, Walmeer een gedeelte van de straftijd om was: de rest werd dan met een proeftijd opgeschort, dus praktisch een voorwaardelijke invrijheidsstelling.' Ook aan terdoodveroordeelden werd, aldus Wijckerheld Bisdom, door de Reichsleommissar'dikwijls gratie verleend'r- Het materiaal ontbreekt om dit met cijfers te illustreren.
XCBij Christiansen lag de zaak moeilijker: 'De naaste familieleden wisten soms niet of hun nabestaande al' (door een Wehrmachtgerichtï 'veroordeeld was, laat staan waarom en tot welke straf. Ook het bureau van de Wehrmacht befehlshaber' (d.w.z. de Abteilung Rechtsberatung)'wees in dergelijke zaken eigenlijk alle contact af Gevolg was dat iedereen: vrienden en kennissen, familieleden en onbekenden, locale autoriteiten en wie niet al, gratieverzoeken gingen indienen." Wij hebben de indruk (alweer: niet meer dan dat) dat het veel moeite kostte, Christiansen tot het verlenen Vall gratie te bewegen. Een van de weinigen die wel eens iets bij hem kon bereiken, was de reserveluitenant-kolonel R. o. van Gennep, die vóór de oorlog in ons land agent Vall de Dornier-vliegtuigfabrieken geweest was, waarmee ook Christiansen nauwe relaties had onderhouden. VanGennep kreeg dan ook, aldus Boellaard (die, samen met luitenant van Lanschot en de gezantschapssecretaris G. Vall Hamel, o.m. door van Genneps bemoeienissen bij Christiansen en Harster niet tot de doodstraf veroordeeld maar abgetrennt werd"), 'een soort niet-betaald advocatenkantoor, waarvoor hij langzamerhand wel vierhonderd klanten had.'434
1 C.R.C. Wijckerheld Bisdom in 0 dl. I, p. 53!. 2 A.v., p. 532. 8 Gerard van Hamel was een broer van de geheime agent Lodo van Hamel; hij is, twee-en dertig jaar oud, in juli '44 in Natzweiler bezweken. 4 Getuige W. A. H. C. Boellaard, dl. VI c, p. 183.
XCNog moeilijker was het, iets bij Ranter te bereiken. \vel heeft ook deze soms gratie verleend - men denke aan de zes-en-dertig April-Meistakers wier doodvonissen hij niet bekrachtigde.
XCWij schreven dat van Gennep ook bij Harster, de Befehlshaber der Sicher heitspolizei und des SD, intervenieerde. Inderdaad: verscheidenen gaven zich moeite, ook en juist bij de Sicherheitspolizei iets ten gunste van bepaalde gevangenen te bereiken, en vooral dan bij de Sachbearbeiter die een bepaalde zaak in voorbereiding had. In feite was hij het die in eerste instantie over het lot van illegale werkers besliste: hij kon de zaak als ernstig, hij kon haar ook als minder ernstig aanduiden.
XCEen eerste vereiste voor het benaderen van een Sachbearbeiter was dat men goed Duits sprak; daarvoor waren de Sachbearbeiter, aldus de advocate 1. M. 1. 1. van Taalingen-Dols, 'zeer gevoelig'
XC'andere vereisten voor een juiste behandeling waren: nooit enige angst te laten blijken; steeds zeer zelfbewust en zelfverzekerd het eigen standpunt als het enig juiste te propageren en een ruggesteun te vinden voor de Sachbearbeiter om mijn standpunt als het zijne bij zijn chef te kunnen verdedigen. In mijn voorstelling van zaken was dan ook vrijwel altijd iets nieuws, maar zij was verstandelijk verantwoord en ik ondervond herhaaldelijk dat de meestal eenvoudige Sachbear beiter maar al te graag bereid waren door een nieuwe intellectuele versie van een geval een goed figuur bij hun superieuren te slaan, - ook al was een 'Entlassung' daarvan het gevolg.
XCWas de Sachbearbeiter meer gevoelsmens, dan mocht een grote dosis gevoelsargumenten weer niet ontbreken, want de eerste hindernis was toch vrijwel steeds de Sachbearbeiter. Hij was het, die een verslag over de zaak opstelde en met zijn inzicht aan zijn chef voordroeg."
XCMevrouw van Taalingen poogde dus iets te bereiken met intellectuele dan wel met meer gevoelsmatige argumenten. Die argumenten waren onderdeel van een constructie die zij veelal door contact met familieleden of andere relaties van de betrokkene opgebouwd had. Anderen gebruikten, maar toch telkens niet zonder voorzichtigheid, grovere middelen: sommige Sach bearbeiter of Referenten van de Sicherheitspolizei kon men omkopen met drank, met geld, met vrouwen. Successen van dien aard raakten dan aan anderen bekend - in illegale kringen en vooralook bij familieleden van gearresteerde illegale werkers vestigde zich langzamerhand de opvatting dat men diegenenvan Taalingen-Dols: De strijd om een mensen/even (I96o),34
1 L. M. I. L. p. VI.
wier leven in gevaar was, vermoedelijk wel zou kunnen redden als men in dat ondoorzichtige apparaat van de Duitse politie en de Duitse justitie in hemelsnaam maar de i uiste weg wist. Hoe die weg te vinden? Wie kon als gids, als tussenpersoon, als bemiddelaar, als redder in de nood optreden?
XCNiet lang duurde het of talrijke beroepsof gelegenheidsoplichters beseften dat zij van de bezettingsomstandigheden rijkelijk konden profiteren. 'Ik overdrijf niet', aldus weer Wijckerheld Bisdom, 'als ik zeg dat zeker enige malen per week op mijn kantoor iemand verscheen, die de weg tot de z.g. Kulissenarbeit kende en wilde wijzen. Enjuist omdat het ware vertrouwen in de Duitse rechtspraak ontbrak, leende menigeen aan dergelijke plannen een gewillig oor. Ten dele stamden zij van louter goedwillende zielen, die, naar zij onder diepe geheimhouding mededeelden, de tolk van een gerecht of de hospita van de jongste typiste daar kenden, en langs deze weg een gunstig vonnis konden garanderen; ofwel van lieden, die een kennis hadden, die een kennis had, die de Rijkscommissaris of de Wehrmachtbifehlshaber persoonlijk kende, en die daar al het mogelijke en onmogelijke zou kunnen bereiken. Ten dele waren het ook louche figuren, die onder dergelijke omstandigheden hun bemiddeling kwamen aanbieden. De Duitse autoriteiten waren immers van hoog tot laag corrupt? Men behoefde slechts een bedrag in handen van een dergelijke vertrouwensman te storten, en de zaak, hoe ernstig ook, zou in orde komen. Men zou het dossier wellaten verdwijnen, de executie zou op het laatste ogenblik afgelast worden, en wat niet al ... Men zocht zijn heil afwisselend bij kroegbazen en NSB'ers, bij advocaten en zwarte handelaren van wie men aannam dat zij over de beslissende'relaties' beschikten, en van wie het verhaal ging, 'dat zij er wel honderd mensen uitgehaald hadden'. Men geloofde onvoorwaardelijk in al deze tussenpersonen, ook al waren dezen kennelijk van twijfelachtig allooi ... Totdat bleek, dat dezen onverrichterzake de gestorte penningen hadden opgestreken, of dat de slachtoffers, hangende de onderhandelingen, waren veroordeeld en geëxecuteerd. leder, die met de Duitse rechtspraak te maken heeft gehad, zal voorbeelden op dit gebied bij tientallen weten.'!
XCNatuurlijk waren er ook bonafide bemiddelaars: mensen die, om welke reden ook, relaties hadden met functionarissen van de Sicherheitspolizei, of met Seyss-Inquart, of met Christiansen, of met Duitsers die in gratiëringskwesties als adviseurs van Seyss-Inquart of Christiansen optraden - bemiddelaars die zich zonder enige behoefte aan financieel gewin voor bepaalde arrestanten of veroordeelden moeite gingen geven. R. o. van Gennep noemden wij al, maar er waren er meer en van velen hunner is de naam niet eens bekend geworden: wie Kulissenarbeit verricht, treedt nu eenmaal nietC.C. Wijckerheld Bisdom in 0dl.p.
1 R. 532-33.
op het toneel op. Louter bij wijze van illustratie willen wij nu (de bemoeienissen van Himmlers massage-arts Felix Kersten komen in deel 10 aan de orde) slechts twee personen vermelden, één uit het zuiden, één uit het noorden des lands.
XCDe eerste is Wouter Lutkie, oprichter en hoofdredacteur van het 'edelfascistische' maandblad Aristo-, die in '40 in contact gekomen was met een Hauptsturmjuhrer van de Aussenstelle-Desx Bosch van de Sicherheitspolizei und SD en nadien in talrijke gevallen bereikte of er toe bijdroeg dat arrestanten van de Sicherheitspoiizei spoedig of althans na korte tijd vrijgelaten werden. 'Ofschoon zich', aldus H. Th. M. Jansen die Lutkie's gehele bewaard gebleven correspondentie terzake doorgewerkt heeft, 'een kleine honderd brieven in de ordners bevinden, die het bereikte resultaat goeddeels of geheel aan Lutkie's interventie toeschrijven, was hij de eerste die zijn aandeel steeds probeerde te relativeren, er op wijzend dat er veelal meerdere instanties tegelijk voor de betrokken personen werkzaam waren geweest.'!
XCOns tweede voorbeeld wordt gevormd door de huisgenote van een arts te Harlingen, mej. M. A. Amsbeck, een Duitse die, hoewel zij niets van het nationaal-socialisme wilde weten, doelbewust met allerlei bezettingsautoriteiten contact zocht; zij had veel charme en er ging overredingskracht van haar uit. Zij begon met de Harlinger Ortskommandant, maar kwam later vooral met de 'SD' te Leeuwarden in aanraking. 'Mijn tactiek was', zo vertelde zij ons in '58, 'aan te pappen met de secretaressen. Zo kwam ik te weten waar de dossiers lagen. Voor de secretaressen bracht ik etenswaren en kousen en dergelijke mee. Allemaal lieten zij zich omkopen.' Wist zij eenmaal, wie de Sachbearbeiter was, dan schoot ze deze aan:
XC'Ik speculeerde altijd op hun sentimentaliteit. Ik zei: 'Wat die man in het verzet gedaan heeft, was natuurlijk verkeerd, maar gisteren waren zijn vrouwen drie kindertjes bij me' (en dan had ik foto's van meisjes met blonde vlechtjes) 'en die baden, voor ze gingen slapen: Lieber Gott, bring uns den Vati wieder' Daar was geen Duitser tegen bestand. De tranen liepen hun dan vaak over de wangen. Wat mij betreft: het liegen ging vanzelf, het was net of er iemand achter me stond die mij de woorden voorzei."
XCVan belang was speciaal dat mej. Amsbeck de steun had weten te verwerven van een Duitse militaire telefonist te Harlingen die haar in voorkomende gevallen via het militaire telefoonnet verbond met hoge Duitse autoriteiten
1 Henk van Gelre (ps. van H. Th. M. Jansen) in De 2 juni 197I. • M. A. Bosch-Amsbeck, 17 april I958.
op wie zij een beroep wilde doen; daarbij deed ze natuurlijk steeds of ze van harte achter de Führer stond. Een van die autoriteiten was de chef van het SS-Hauptamt, SS-Obergruppenführer Gottlob Berger, een goede bekende van haar vader uit diens jeugd. Toen de (ter dood veroordeelde) leden van de groep-Oosterhuis (de in Delfzijl gevestigde spionagegroep diehet Nederlandse uiteinde van de 'Zweedse Weg' vormde) en van de spionagegroep DienstWim in de zomer van '44 naar gevangenissen in Duitsland overgebracht waren, zochtmej. Amsbeck contact met Berger aan wie zij, aldus Oosterhuis, 'een boerderij met honderd koeien' beloofde, als hij kon bereiken dat de doodvonnissen niet ten uitvoer gebracht zouden worden. 'Zij hebben' (mej. Amsbeck werkte met anderen samen) 'die meneer Berger toen in de loop van de tijd pl.m. 50 liter jenever en cognac gestuurd' (grotendeels ter beschikking gesteld door Delfzijlse winkeliers en een grossier in sterke drank) 'en belden dan zo nu en dan eens op' (dat deed mej. Amsbeck) 'hoe het met de gevangenen ging. Hij deelde dan mede, dat het goed ging, maar dat ze streng beperkt waren in hun bewegingen.'! Ten behoeve van Oosterhuis en de Groninger mr. D. Schortinghuis, lid van de Dienst-Wim, deedmej. Amsbeck samen met Oosterhuis' echtgenote ook nog een beroep op Christiansen opdat deze gratie zou verlenen. Christiansen was niet erg welwillend, aangezien Oosterhuis tijdens het proces tegen de leden van zijn groep en van de Dienst-Wim gezegd had, 'al zijn illegale arbeid te hebben gedaan 'für das Vaterland und die Königin.' '2 Voor het behoud van de bedoelde terdoodveroordeelden hebben zich evenwel, afgezien van mej. Amsbeck en degenen met wie zij samenwerkte, nog andere personen moeite gegeven, speciaal een Delfzijlse fabrikant, M. van der Laan, die onmiddellijk naar Berlijn reisde en daar via Millenaar, de medewerker van de Schutzmacht-Abteilung van de Zweedse legatie, wist te bereiken dat Zweden ten behoeve van de terdoodveroordeelden uitwisselingsonderhandelingen begon; deze waren, toen het Derde Rijk ineenstortte, nog steeds gaande.
XCUit de in het voorafgaande gegeven cijfers blijkt dat talloze illegale werkers zich in de loop van de bezetting voor een van de Duitse rechtbanken dieJ.
1 Getuige A. L. Oosterhuis, dl. IV c, p. 602. In deze tekst staat abusievelijk 'Berker' i.p.v. 'Berger'. 2 Klatter: De (1968), p. 106.
wij noemden, hebben moeten verantwoorden. Hoe het bij zulk een proces toeging, hebben wij in deel 6 reeds toegelicht aan de hand van een voorbeeld: aan het slot van de paragraaf 'De aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister' (hoofdstuk 9) citeerden wij uitgebreid uit de beschrijving van het proces tegen Willem Arondeus en twintig andere beklaagden, welke een hunner, de medisch student F. Dekking, uit de gevangenis had weten te smokkelen. Dit proces had in het toenmalig Koloniaal Instituut te Amsterdam plaatsgevonden voor het SS- urul Polizeigericht X. Zoals gebruikelijk volgde daar op de Vernehmung xur Person (het verhoor over de persoonlijke omstandigheden en de motivering van elke beklaagde) de Vernehmung zur Sache (de reconstructie van het ten laste gelegde). Dekkings beschrijving toont aan dat verscheidenen van de beklaagden zich met vuur en verve verdedigden, Arondeus zelfs 'met een volmaakte zelfverzekerdheid'. Helaas is van Dekkings verslag het slot verloren gegaan, zodat wij geen beeld hebben van de gedeelten van het proces waarin de aanklager en de verdedigers aan het woord waren en waarin de vonnissen aan de een-en-twintig beklaagden meegedeeld werderi: dertien doodvonnissen", acht vrijheidsstraffen.
XCAndere betrouwbare beschrijvingen van processen waarbij illegale werkers voor het SS- und Polizeigericht terechtstonden, bezitten wij niet en ook van de talrijke processen die voor de Polizeistandgerichte plaatsvonden, zijn geen beschrijvingen bewaard gebleven.
XCOver het in november '4I tegen Edouard de Nève en enkele andere 'pilotenhelpers' voor het Luftwaf{egerickt gevoerde proces schrijft de Nève:
XC'Als ik aan dat proces terugdenk, schaam ik mij daarbij aanwezig geweest te zijn. Het is begrijpelijk dat men vecht voor zijn leven. Het is onaannemelijk dat men zich buigt voor de vijand en platte verontschuldigingen zoekt voor feiten die men, bewust van de gevolgen, heeft begaan. Elk der beschuldigden, op twee uitzonderingenna 2, verklaarden dat zij niets tegen Duitsland hadden willen doen; dat zij niets tegen het nationaal-socialisme hadden: dat zij niet wisten, gehandeld te hebben in strijd met de wetten der bezetting. Eén riep zelfs de clementie van de Führer in."
XCIets meer weten wij van het proces dat van eind oktober tot medio november '4I voor het Luftwaf{egericht gevoerd is tegen de illegale groep' de Oranjewacht' die eind '4o-begin '4I was opgerold. Het proces vond plaats in het gebouw van de Hoge Raad in Den Haag. Er waren vijf-en-veertig beklaagAnders dan wij in deelverhaalden, werden er twaalf uitgevoerdvan Doom kreeg gratie.Ben daarvan was de NèveB. de Nève:p.
1 6 C. 2 zelf 3 54.
den, maar van die vijf-en-veertig wist, toen zij onder geleide van manschappen van de Ordnungspolizei door het gebouw liepen, één te ontkomen door simpelweg een andere gang in te slaan. Er werd dus slechts tegen vier-en veertig vonnis gewezen: drie werden tot de doodstraf veroordeeld, vier tot levenslange tuchthuisstraf, negen-en-twintig tot tuchthuisstraffen van kortere duur, vier tot gevangenisstraf en vier kregen vrijspraak. Een van diegenen die levenslang tuchthuis gekregen hadden, was de in 1909 in Pontianak (Nederlands-Indië) geboren Dirk Willem ('Dick') Folmer, een sportleraar uit Zeist. In een 'dagboek' dat hij op grond van gedetailleerde aantekeningen in de zomer van '42 schreef, nadat hij eind mei uit het concentratiekamp Amersfoort ontsnapt was, komt het volgende voor:
XC'Ons proces in Den Haag heeft ongeveer drie weken geduurd, drie weken van martelende spanning, drie weken van ontzettende strijd. De advocaten, die voor ons pleitten, wisten nauwelijks iets van onze zaak af en moesten zich tijdens ons proces inwerken. De meesten van hen namen het organisatiebelang niet in acht, maar streden alleen voor hun cliënt, wat zeer begrijpelijk is, maar funest voor het algemeen. En dan te weten, dat elk woord, bovendien nog Duits, gewogen wordt op een weegschaal! De spanning, om als middelpunt van zo'n proces het pleit te moeten winnen! Elke dag opnieuw voor te moeten komen, elke nacht je hersens af te pijnigen over wat je gezegd hebt en wat je nog moet zeggen. Het ergste was wel dat dag in dag uit voor te moeten komen, om te getuigen voor of tegen bepaalde feiten of 0111 zelf als bewijsmateriaal gebruikt te worden. Steeds weer die marteling van de onzekerheid, of ik alles wel goed gezegd had, en dan de ellende, als ik er niet uit kon komen in gevallen, waar bewijsmateriaal was gevonden waar ik niets van afwist! En dan de dagen, dat ik geestelijk in de war raakte, als ik weer in de cel terug was! Ik meende stellig een bewijsreeks gevonden te hebben die de onschuld van de Oranjewacht kon bewijzen en toen ik dacht, het hele bewijs gevonden te hebben en het bij mezelf herhaalde, bleek het, dat ik een schakel niet meer kon vinden. Wanhopig zocht ik mijn versufte hersens af naar dat belangrijke motief. Hoe was het ook weer? Ha, ik weet het. Had ik nu maar papier en potlood! Wacht, ik zal het op de muur schrijven. Maar daar verdwijnt die ene reddende schakel tussen de vele inscripties op de muur. Hopeloos voelde ik mij. Waar was dat ene woord toch gebleven? Minutieus zocht ik de celmuur af, maar kon het woord niet meer vinden. zelfs zocht ik toen dat ene woord op de grond en onder de tafel, om eindelijk in een lange huilbui ontspanning te vinden. Maar dat ene belangrijke woord moest gevonden worden. Ik nam nu een stukje papier en prikte er met een speld het bewijs op. Opeens schreeuwde ik het uit van blijdschap: ik had het levenreddend woord gevonden. Mijn celdeur ging open en het papier werd mij afgepakt. Het mocht niet zo zijn.'
XCPolnier had pas het eerste bezoek van zijn (Duitse) advocaat gekregen vlak voor het proces begon:
XC'Toen we, na haast een jaar gezeten te hebben, eindelijk bezoek van onze advocaten kregen, wisten we, dat het spel ging beginnen. In spanning had ik al op het bezoek van mijn advocaat gewacht, omdat de meesten van ons al bezoek gehad hadden. Nu werd ik mijn cel uitgehaald en in een lokaal, waar ik indertijd was ingeschreven, ontmoette ik voor het eerst mijn advocaat. Op datgene na, wat ik deze zomer via de loodgieter op het dak naar huis geschreven had, wist hij niets van de zaak af. l Wij werkten samen de aanklacht door en ik merkte aan de houding van ·de advocaat, dat het geheel nu niet zo bijster gunstig stond, om het maar zacht uit te drukken. Toch was ik nog opgewekt en vol goede moed. Na één kwartier moest het bezoek afgebroken worden, één kwartier voor zo'n grote zaak! De advocaat vertelde mij nog, dat het voor hem zo buitengewoon moeilijk was, om de zaak te beoordelen, omdat hij als verdediger geen inzage van de stukken gekregen had. Ik herinner mij nog duidelijk, dat ik eigenlijk teveel tijd besteedde aan vragen naar mijn vrouw.
XCMaandag zou het proces beginnen en zondag werden wij stuk voor stuk door de Duitse kapper geschoren. Dit scheren was iets akeligs. Hoevelen vóór ons waren zo al niet geschoren; we wisten maar al te goed, dat dit een voorbode was van die ondragelijke spanningen. Hoevelen voelden zich niet nerveus worden onder het scheren: enkelen hadden een flauwte gekregen. Je werd klaar gemaakt voor het grote avontuur en velen wisten, dat dit het grootste avontuur was - de dood.
XCHet klaarmaken voor de eerste rit naar het Kriegsgericht wilde mij ook maar niet uit mijn gedachten. Met z'n vijf-en-veertigen stonden we in de gang te wachten op de Grüne, een kille gevangenisgang met lange zijgangen daarop uitkomend, gangen, die voor onze ogen steeds langer schenen, een hallucinatie, die waarschijnlijk gevormd wordt door de begrensde ruimte van de cel.'
XCSpeciaal ook de rit naar het gebouw waar het LuftwaJfegericht zitting hield, had Folmer telkens aangegrepen: 'dat rijden door de stad heen, waar mensen onbekommerd naar hun werk gingen, waar schooljongens met elkaar aan het stoeien waren!" Het schrille contrast onderstreepte de machteloosheid van diegenen die berecht werden.
XCEen uitvoerige beschrijving van het 'eerste'Vrij Nederland-proces, dat eind januari' 42 voor het door dr. Randerrnann gepresideerde Obergericht ook al in het gebouw van de Hoge Raad begon (het proces duurde een maand), danken wij aan notaris K. Abma." Hij schrijft overigens nagenoeg alleen over zichzelf Er waren vijf-en-zestig verdachten. Zij kwamen in vijf groepenp. 294-96 (Collectie dagboeken, 307). S K. de Fries (ps. van K. Abma): 'In deze bajes ...
1 Wat Folmer via de loodgietersknecht Martin Oosterom aan zijn vrouw had doen weten, had deze aan de advocaat meegedeeld. 2 D. W. Folmer: 'Dagboek',
voor- Abma behoorde tot de eerste groep, een groep van negen. Journalisten waren niet bij de zittingen aanwezig, wèl familieleden van de beklaagden. 'Ongeveer kwart over tien', zo begint Abma in zijn boek In deze bajes ..• Een jaar Oranjehotel,
XC'kwam het Obergericht binnen. Het bestond uit vijf personen, te weten: de president, de Generalstaatsanwalt, twee rechters en een griffier. Zij hadden een zwarte baret en droegen allen een lange zwarte toga met witte bef; op de revers van hun toga zag ik als distinctief: een adelaar met uitgebreide vleugels en in zijn klauwen het omlauwerde hakenkruis.
XCOp een wenk van de soldaten verrezen alle aanwezigen van hunne zitplaatsen. De leden van de rechterlijke macht bleven voor hun stoel aan de hoefijzervormige tafel staan en strekten bij wijze van groet, vrijwel gelijktijdig, de rechterarm. Door de wijd neerhangende mouwen hunner toga's deden zij denken aan grote zwarte vogels, die één vlerk lieten hangen en de andere uitsloegen om hun veren recht te strijken.
XCZonder een spier van zijn gezicht te vertrekken, sprak de president: '1m Namen des Deutschen Reiches und des Führers erö.fJnenwir diese Sitzung. Heil Hitler!' ...
XCDe president was in het ambt vergrijsd. Zijn geelwitte haren onberispelijk op het hoofd geplakt, de scheiding in het midden. Zijn gezicht was f~n besneden en droeg in zijn bleekheid en droogheid het stempel van de studeerkamer. Zijn lichtblauwe ogen richtten zich scherp en doordringend op de verdachten, die het gevoel kregen, dat hem geen blik of trek ontging. Zelf vertrok hij geen spier. Als hij niet sarcastisch was, was hij droog als een mummie. Wanneer hij sprak, kwamen zijn dunne lippen nauwelijks vaneen. Hij was moeilijk te verstaan, een bezwaar, dat in verband met de afstand en de vreemde taal waarin het proces werd gevoerd, voor menige verdachte dubbel woog.'
XCDe eerste vraag die de president (dr. Randermann) stelde, was of de beklaagden de Anklageschr~(t ontvangen hadden, 'Tot zijn verbazing had niemand onzer dit stuk tevoren gekregen. Hij verklaarde dat dit een fout was die zelden werd gemaakt. Niettemin ging het proces door en werd niets gedaan om de fout te herstellen.'
XCDr. Randermann stelde eerst vragen naar elks personalia, vervolgens naar elks politieke gezindheid, daarna naar elks illegale werk en pas toen kwam de inhoud van de geïncrimineerde illegale bladen (behalve Vrij Nederland ook Nederland Vrij1) aan de orde. 'De strop werd langzaam maar zeker aangelegd.was een illegaal blad dat in maart-aprilgestencild uitgegeven werd, maar in een grote oplaag: er waren stencilposten in enkele tientallen plaatsen. Abma behoorde met Wim Speelman,]. Schouten (procuratiehouder bij een bank
1 '41
Bij elke volgende ronde werd zij strakker aangehaald, totdat de beklaagde zich tenslotte door bekennen, ofhet zeggen van halve of hele onwaarheden, zó had vastgewerkt, dat hij onmogelijk meer zijn hoofd terug kon trekken.'
XCHet aan Abma afgenomen verhoor bracht moeilijke momenten met zich:
XC, 'Hoe waren uw sympathieën in september I939?'
XC'Ik ben ... vóór alles Nederlander. Toen in de winter van I939-I940 een Engels vliegtuig onze neutraliteit schond ... , vond ik het juist dat het werd neergeschoten .. .'
XC'Waarover hebt u zich verbaasd?'
XC'Dat de Duitsers hier binnenvielen. De Führer had gezegd, dat hij onze neutraliteit zou eerbiedigen.'
XC'0, dus u wilt de Führer van woordbreuk beschuldigen?'
XCNu eerst zag ik, in welk aas ik had gebeten. Welk een afgrond gaapte hier. De Führer ronduit van woordbreuk beschuldigen stond gelijk met majesteitsschennis ... Wilde ik nog enige kans behouden 0111_ heelhuids uit dit proces te komen, dan moest ik deze kloof zien te overbruggen.
XCPlotseling schoot een gedachte door mijn brein:
XC'Om dat te beoordelen ontbreken mij de nodige gegevens.' '
XCZonder van zijn werk als redacteur van Nederland Vrij te gewagen, bekende Abma dat hij het blad het grote bedrag van f 8 600 geschonken had! (hij had ook Vrij Nederland financieel gesteund en uit de f 8 600 waren o.m. de kosten van de illegale brochures Bijna te laat en Uw kind in gevaar gedeeltelijk bestreden). Ter verklaring van zijn steun aan Nederland Vrij beriep Abma zich vooral op zijn afkeer van Mussert en de NSB. Mussert, zei hij, 'provoceert ons. In een van zijn redevoeringen heeft hij gezegd, dat ons volk gedegenereerd is ... Mijnheer de president, wij hebben een spreekwoord dat luidt: 'Het is een slechte vogel die zijn eigen nest bevuilt.' De advocaten achter mij' (Nederlandse advocaten) 'lachten, de Staatsenwalt grijnsde.' Abma ging op dat chapiter door: hij zei o.m. dat wat hem betrof alle NSB' ers 'gedeporteerd' mochten worden. 'Nederland vrij' wilde volgens hem zeggen:J.35
en secretaris van de Christelijke Reclasseringsraad) en de student Peppink tot de redacteuren. Abma, Schouten en Peppink werden gearresteerd en van hen werd Peppink ter dood veroordeeld. Hij werd krankzinnig en is onderweg naar een Duits krankzinnigengesticht bezweken. De restanten van de hebben zich begin '43 bij de aangesloten. 1 Huidige (1977) waarde: ca. f 86000.
Nederland vrij van de terreur van de NSB. "Juist', mompelde achter mij een der advocaten, 'dat is het goede antwoord." Op de tweede zittingsdag beweerde Abma dat hij het niet in alle opzichten met de inhoud van Nederland Vrij eens was geweest; hij had dat aan degeen gezegdaan wie hij de f 8600 gegeven had, hij hadniet de 'SD' gewaarschuwd (dat kon hem ook niet verweten worden: denunciatie was toen nog niet bij verordening voorgeschreven): 'Mijnheer de president, ik ben geen verrader. Wanneer u dat van mij eist, moet u mij maar gevangen houden.' Ook op die tweede dag gooide Abma (wetend dat veel Duitsers geen grein sympathie voor de NSB koesterden) het over de boeg van de Mussert-beweging :
XC, 'Weet ti, mijnheer de president, hoe de NSB' ers OIlS noemen?'
XC'Oranje-bolsjewieken! Mijnheer de president ... die naam geven ze ons alleen, omdat Rusland onze bondgenoot is, maar in de (eerste) wereldoorlog waren de Turken Duitslands bondgenoten. Doch dit laatste geeft ons toch geen recht te zeggen dat de Duitsers Mohammedanen en voorstanders van harems zijn ?'
XCOp de advocatenbank schoot men luid in de lach; de Generalstaatsanwalt glimlachte, maar de president bleef strak in de plooi.'
XCTot slot ontwikkelde Abma een heel betoog dat hij als Fries in hoge mate aan de vrijheid hechtte. De Friezen hadden al samen met de Saksers tegen Karel de Grote gevochten om hun vrijheid te verdedigen. 'Dit, mijnheer de president, is geen volk-en-bodem-theorie, maar volk-en-bodem-praktijk.' 'Droog] es zei de president: 'Op uw theorieën zou ik veel kunnen antwoorden. Ik wil er slechts dit ene van zeggen: daarom behoren wij bijeen."
XCEen door Abrna's advocaat prompt ingediend verzoek, hem voorlopig in vrijheid te stellen, werd afgewezen. De Ceneralstaatsanu/alt eiste elf jaar tuchthuis en f 30000 boete; Abnu's advocaat betoogde breedvoerig dat deze slechts tegen de NSB had willen ageren, hetgeen in de vroege lente van ' 4I geenszins verboden was, en wel hadden in Nederland Vrij ook anti-Duitse artikelen gestaan, maar daarvoor kon men, aldus de advocaat, Abma niet verantwoordelijk stellen.
XCEr werd tegen Abma niet terstond vonnis gewezen - begin mei werd hij, tegen betaling van een hoge cautie, voorlopig in vrijheid gesteld en later in die maand kwam zijn zaak opnieuw voor; nu vroeg de Generalstaatsanwalt tot zijn stomme verbazing vrijspraak. V OlUUS: vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. 35
XCEind maart' 42 begon in een groot hotel op de Amersfoortse berg, niet ver van het concentratiekamp, voor het Luftwaffegericht het Z.g. eerste ODproces. Wij schreven hier alover in deel 5, hoofdstuk II (in de paragraaf 'Duitse maatregelen'), maar het heeft zin, nu in sommige opzichten wat dieper op dat proces in te gaan. Tot de zes-en-tachtig illegale werkers die terechtstonden, behoorden de feitelijke leiders van de 'eerste' en de 'tweede' OD, luitenant-kolonel J. Westerveld en luitenant-kolonel P. Versteegh, met een aanzienlijk deel van hun kaders. Onder de zes-en-tachtig had men evenwel ook de Delftse hoogleraren]. J. A. Mekel en R. 1. A. Schoemaker (met enkele van hun medewerkers) opgenomen die wel allerlei contacten met de OD badden gehad, maar wier spionagegroep niet als een onderdeel van de OD beschouwd kon worden. Ten behoeve van het proces waren de beklaagden in het concentratiekamp Amersfoort opgesloten.
XCVan een hunner, een onbekende, is voor de periode 27 maart (begin van het proces) I mei een dagboekje bewaard gebleven.' Er blijkt het volgende uit.
XCOp de eerste procesdag werden alle zes-en-tachtig beklaagden in vrachtauto's naar het hotel gevoerd waar zij tien hun volmaakt onbekende Duitse advocaten zagen zitten. 'Uit de verte werden wij voorgesteld aan onze advocaat en wij bogen dan.' De Anklageschrijt werd voorgelezen, 'wij waren het er over eens, dat de voorstelling alleen maar intimidatie was en geen van ons zag het ernstig in.' (Dat laatste is niet geheel juist want volgens dr. C. P. Gunning, de rector van het Amsterdams Lyceum, die sinds eind januari '42 als gijzelaar in Amersfoort gevangen zat, beseften na die eerste dag 'enkele ouderen' wel degelijk dat de zaak er moeilijk voorstond),"
XCIn de periode tot en met 3 april werden vervolgens de beklaagden groep na groep verhoord, Versteegh op de tweede dag; na terugkeer in het kamp zei hij tegen de dagboekschrijver: 'Het verhoor was onmogelijk, schandelijk, je werd afgeblaft, kreeg geen kans je uit te spreken, werd steeds in de rede gevallen, enz. Toen men mij toeschreeuwde dat ik stond te liegen, heb ik gezegd dat een Nederlands officier niet liegt en zich niet liet beledigen en datp.35
1 Tekst in het door A. M. Ie Cosquino de Bussy-van der Lelie samengesteld boekje 72 (1945), II-17. 2 C. P. Gunning: 1942 (1946), p. 143.
men uit mij geen woord meer kreeg.' Ook een tweede OD'er was 'uitgekafferd'. Op de vijfde procesdag, 3 I maart, kwam een derde aD' er in heftig debat, vloekte in het Hollands 'en werd in vlot Hollands terechtgewezen door een Duitse officier die, naar wij dachten, slechts Duits verstond.' Versteegh werd die dag voor een tweede verhoor naar het hotel gehaald, daags daarna, I april, voor een derde, 'hij vocht voor ons allen, was somber, vastberaden en nam geen doekje voor zijn mond. Werd nu zeer beleefd behandeld.' Op 3 april werd de laatste groep verhoord, 'door half slapende officieren, kregen vijf minuten elk', d.w.z. dat de leden van die laatste groep elk vijf minuten de tijd kregen om zich in een slotwoord te verdedigen.
XCOp 8 april werd het requisitoir gehouden: tegen tachtig van de zes-entachtig beklaagden werd de doodstraf geëist. Alle zes-en-tachtig werden die dag in een aparte barak in het concentratiekamp opgesloten, 'wij gaan aan de ernst geloven', schreef de dagboekschrijver, zij het dat hij, zeker niet als enige, van mening bleef dat het vonnis wel zou meevallen. Hoe de advocaten de Nederlanders verdedigd hebben, weten wij niet - de dagboekschrijver noteerde slechts dat deze Duitsers 'zeer vriendelijk' waren en 'klontjes en sigaretten' afstonden.
XCOp II april werd vonnis gewezen: inderdaad werden tachtig mannen ter dood veroordeeld. Zij werden nog diezelfde middag onder zware bewaking uit het kamp weggevoerd - alle andere gevangenen moesten op appèl staan. 'Daar komen de eersten de hoek van de keuken om: Schoemaker en anderen', aldus begon het (in deel 5 al door ons geciteerde) relaas dat een gevangene (Folmer, het lid van de Oranjewacht) later kon uitwerken'Wij kijken elkaar aan. Hun ogen zoeken de rijen af om afscheid te nemen van hun vrienden. De duimen gaan daarbij omhoog. Enkelen van ons kunnen het niet langer volhouden en snikken het uit, vooral nu in het midden heel zachtjes het trouwe Wilhelmus wordt ingezet. Daar volgt de tweede groep ... Zo gaat het steeds door ... Westerveld is erg onder de indruk; hij durft niet naar ons te kijken ... In de laatste groep (loopt) Versteegh, ijzerhard als altijd."
XCDe tachtig terdoodveroordeelden werden naar de Kriegswehrmachtge fäl1gnis te Utrecht overgebracht. Daar werd hun toegestaan, op donderdag 30 april (prinses Juliana werd die dag drie-en-dertig jaar) in de kerkruimte van de gevangenis bijeen te komen, vermoedelijk op grond van het feit dat zij een dag later, I mei, op transport zouden gaan. Een Duitse predikantDagboekfragmenten
1 p. 165-66.
bespeelde er het kerkorgeltje, hield met de terdoodveroordeelden het Avond, maal en bad met hen. 'Eine holländische Mutter', zei hij toen, 'wird jetzt in Ihrer Sprache mit und [ur Sie beten.' Die 'Mutter' was een AmsterdamseA. M. le Cosquino de Bussy-van der Lelie (meer over haar in hoofdstuk 9), die zich als 'Internationale Rote Kreuz-Schwester' bij de Duitsers had weten in te dringen en in de voorafgaande periode systematisch contact had gezocht met familieleden van de veroordeelden. '0 God, ik dank U', zo begon zij haar gebed", 'dat Gij de mogelijkheid hebt geschapen, met en voor deze helden te bidden. Hen hebt Gij uitverkoren om zich voor ons vaderland te geven en aan velen daarna de kracht verleend om voor het vaderland te zwijgen en Gij geeft hun nu de tijd om zich voor te bereiden, misschien ook voor hun vaderland te sterven'
XC'misschien', want het was niet duidelijk of de bezetter het zou wagen, na de schertsvertoning van het Amersfoortse proces een zo groot aantal illegale werkers tegelijk te executeren. Met die mogelijkheid hield mevrouw de B ussy wèl rekening:
XC'Ik dank U, 0 Heer, dat Gij mij de zekerheid hebt gegeven, dat hun offer niet vergeefs zal worden gebracht, maar dat hun werk wordt voortgezet. Ook dank ik U van ganser harte, dat Gij mij de prachtige wil tot moedhouden hebt doen zien van de ouders, de vrouwen en verwanten van deze mannen en mij ook hebt doen voelen dat het beste deel van het Nederlandse volk deze helden in hen zal eren. Vader in de Hemel, geeft Gij ons kracht voor hetgeen op aarde nog van ons zal worden gevraagd, maar vooral smeek ik om de kracht om, als te leven voor het vaderland dan niet genoeg is, hun sterven op het veld van eer een sterven van helden te doen zijn, opdat dit op de beulen een onuitwisbare indruk zal maken'
XCzij sprak, mevrouw de Bussy, alsof zij zich niet in een Duitse gevangenis bevond. Toen zij haar gebed beëindigd had, speelde de predikant het 'v rede op aarde', hetgeen meegezongen werd; hetzelfde deden de mannen toen het orgel 'Een vaste burcht is onze God' deed horen. Het orgel zweeg - zü hieven spontaan het Wilhelmus aan. '30 aprilVrede op aarde', tekende de dagboekschrijver aan. 'Nog nooit zulke hemelse klanken gehoord. Zuster, dank voor uw gebed.'
XCDaags na deze dienst, op I mei, werden twee-en-zeventig veroordeelden (zeven hadden gratie gekregen, ten aanzien van één was door Christiansenproces
1 Tekst: 72, p. r8-20.
een nieuwonderzoek gelast) per trein oostwaarts afgevoerd. Op 3 mei werden zij het concentratiekamp Sachsenhausen binnengeleid waar SS'ers hen nog diezelfde dag de een na de ander met nekschoten afmaakten.
XCUit '42, '43 en '44 beschikken wij voorts nog over korte gegevens telkens met betrekking tot één proces. Alle drie processen vonden voor de rechtbank plaats die ook de OD' ers gevonnist had: het Luftwaffegericht.
XCIn november' 42 werd in de kerkzaal van de Kriegswehrmochtgejangnis te Utrecht het proces tegen de Leeuwengarde gehouden. Er waren slechts Duitse advocaten. Mr. Bakels, een van de verdachten, toenmaals advocaat van beroep, had zich 'tevoren in de zenuwen gewerkt. Wat zou ter zitting worden behandeld? Mijn oorspronkelijke, schriftelijk vastgelegde verklaring' (waarin hij veel verzwegen had) 'dan wel de nadere, niet vastgelegde?' Die laatste was een uitermate bezwarende verklaring, geheel in overeenstemming met de werkelijke feiten, welke Bakels in religieuze vervoering ('God zal mij beschermen als ik de waarheid spreek') geruime tijd na de eerste afgelegd had; hij had er zijn Sachbearbeiter 's nachts voor laten alarmeren. Hij schrijft:
XC'Ik verscheen voor mijn 'rechters', de lieden van de krijgsraad in volledige krijgsuitrusting, gadeslagen door hun Führer uit zijn portret boven hen. Ik zag direct dat ook mijn Sachbearbeiter ... aanwezig was. Ik moest naast hem gaan zitten. De 'president' las het proces-verbaal vanmijn eerste verklaring voor, nu en dan met verontwaardigde stemverheffing. Hij stelde een paar onbenullige vragen. Een advocaat moest toch beter weten! Had iemand anders nog vragen? (Mijn) Sachbearbeiter ... , spelend met een potlood, starend op zijn papieren, had geen vragen. Mijn advocaat hield een pleidooi van een paar minuten. Had ik nog iets te zeggen? Nee. En ik werd teruggevoerd naar cel S.'1
XCAls Nacht-und-Nebel-gevangene belandde Bakels in Natzweiler.
XCZo ook Boellaard. Hij was een van de beklaagden in het proces tegen o.m. leden van de Inlichtingendienst dat in het Grootseminarie te Haaren gehouden werd. Op donderdag 15 april '43 tekende hij het volgende in zijn bijbel aan:
1 F. B. BakeIs: p. 97.
XC'Van de eerste 28: 26 doodstraffen geëist. Ik ben nr. 41 en kom maandag pas. Verdediger blijft optimist over gratie. Ik niet. Het geheel is een drama van menselijke zwakheden: elkaar verraden en beschuldigen. Droevig. Er zijn ook vele prachrfiguren'?
XCwij leiden uit dat 'elkaar verraden en beschuldigen' af dat de desbetreffende Sachbearbeiter met hun sluwe 'zachte' tactiek bij verscheidene arrestanten succes hadden gehad.
XCTot slot dan het in juni '44 eveneens te Haaren gevoerde proces tegen de leden van de groep-Oosterhuis en van de Dienst-Wim, welke laatste organisatie opgericht was op initiatief van de Belgische student Gaston Vandermeerssche ('Rinus'). Oosterhuis en Schorringhuis hebben er het een en ander van vastgelegd. Er waren negen-en-veertig beklaagden. Het schijnt dat hier de verhoren zur Person en zur Sache een effect hadden dat de president wel niet zal hebben voorzien. 'Alle stukjes en beetjes van de een en van de ander komen hier samen', schreef Oosterhuis, 'en voor de negen-en-veertig verrijzen met een nog ongekende duidelijkheid de contouren van hun oorlog. Wat die Herr Präsident hier doet, dat is het ophangen van een verhaal, dat men eerder zo nog niet kende, althans doorvoelde. Hij vlocht de eenlingen tot een geheel, hij maakte de verbanden voelbaar, hij smeedde aaneen, hij maakte voor deze gedaagden hun zaak meer dan ooit doelbewust"
XCde stemming die op deze wijze ontstond, was, aldus Oosterhuis, 'verheven', had 'iets van de sfeer van de zondag'." Zij schonk kracht toen de beklaagden een laatste woord mochten spreken:
XC'No. I werd het eerst het woord gegeven. Rinus Vandermeerssche, het kopstuk van Dienst-Wim. Hij sprak. Met zichzelfhad hij afgerekend. Maar hij stond rechtop, hij sprak kalm, en overwogen en bezadigd waren zijn argumenten. Het ging er hem niet om zijn huid zo duur mogelijk te verkopen, die was immers al verkocht? Er lag geen bravour in zijn woorden, maar, zo jong als hij was, bracht hij zijn rechters onder ogen, wat allen gedreven had om zo te doen en niet anders. En dat deze zaak goed en gerechtvaardigd en verantwoord en juist was en dus ook succesrijk zou zijn.
XCToen hij uitgesproken was, draaide Rinus zich naar zijn eigen mensen om, stak zijn hand omhoog, en riep niet, maar zei met grote nadruk: 'Leve NederW. A. H.Boellaard: Tekst van aantekeningen,april 1943,zijn bijbel (Doe I-I28A, a-I).J. Klatter:p. 83.A.v.
1 C. in 2 3
land, leve België', daarmee de broederschap tot uitdrukking brengend, die eerst naar de ander, dan naar zichzelf keek. Dit beroep had op de anderen een stimnlerend effect. De ruggen strekten zich. Zij zaten recht.
XC• . . John (Cohen) van Brussel, de secondant van Rinus, kwam als tweede aan het woord. Hij hekelde vooral de procesgang, die met de blinddoek en de zuivere weegschaal van Vrouwe Justitia niet veel te maken had. Alles was hier immers al bepaald. Alles werd over één kam geschoren, de jongen met een hand- en spandienst en de man, die de zwaarste verantwoordelijkheden op zich genomen had. Geen juridische bijstand was de verdachten als recht hier toegekend. Het was het totalitaire scheermes, dat over allen ging. Betekende Gerechtigkeit hier iets voor deze rechtbank? Zo ja, dan zou zij de aanklager niet kunnen volgen."
XCNiet minder moedig en slagvaardig spraken anderen. Eén, een oudere, bepleitte dat de levens der jongeren gespaard zouden worden; een tweede wierp het denkbeeld op dat de leden van beide groepen uitgewisseld zouden worden tegen Duitse spionnen die zich in Engelse en Amerikaanse handen bevonden (een 'punt dat', aldus Oosterhuis, 'in feite nadien zo grote betekenis heeft gekregen'ê), 'een der lichtere gevallen protesteert dat men hem teveel eer toekent: graag heeft hij zijn leven voor de goede zaak over, maar zo ver was hij niet gekomen'3 - ook Schortinghuis die zich als jurist beter bewust was dan anderen hoe zwak zijn positie was, wist een brede argumentatie op te bouwen. 'Ik heb', schreef hij lang na de oorlog, 'ongeveer het volgende naar voren gebracht. Mijn Sachbearbeiter ... heeft mij bij een lang gesprek over het nationaal-socialisme (waarschijnlijk deed hij dat om onze 'verstandhouding' goed te maken) verteld dat hij heel best begrijpen kon dat wij ons aan spionage hadden schuldig gemaakt. zelfhad hij tijdens de Franse bezetting van het Ruhrgebied ook voor spionage gezeten. Wat wij gedaan hebben en de manier waarop wij het gedaan hebben, nl. strijden voor het Vaderland uit zuivere vaderlandsliefde en niet uit minder edele beweegredenen, is ook de allereerste verplichting van de nationaal-socialist. Ik vraag daarom respect voor onze hoedanigheid als mensen die ver verheven is boven die van de z.g. vrienden van de Duitsers, de zwarte handelaren en profiteurs die nu de handen strekken en straks de vuisten zullen ballen. Wij zijn uitgesproken vijanden van het nationaal-socialisme. Dr. Seyss-Inquart heeft zelf enige malen gewaarschuwd: 'Wie niet voor ons is, is tegen ons.' Vóór konden wij niet zijn, dat kan van een land als Nederland niet verwacht worden. Ook ten aanzien van Nederland geldt: 'Es solI leben'. Een tussenhouding was niet mogelijk. Dus waren wij tegen. Een bezet land kan niet anders tegenover zijn bezetters staan. Alle levensmogelijkheden werden systematischafgesneden. De jeugd kende geenjeugd meer
87-88. 2 88. 3
en had nooit zijn levenslust kunnen afleiden zodat de motieven die haar tot illegaal werk aanzetten, in de kern van de zaak niet direct anti-Duitse gezindheid hoefden te zijn maar veeleer zin naar leven en avontuur.
XCIn de gevangenschap hebben wij dieper en verder in het leven leren zien dan wij ooit voor mogelijk hadden gehouden. Het komt ons als een tegenstrijdigheid voor dat wij, juist nu wij beter dan ooit uitgerust zijn voor het leven, daarvan afscheid moeten nemen. Wij weten dat oorlog een krankzinnigheid is, door geen weldenkend mens gewild. Na de oorlog zal het geteisterde Europa met betere gedachten moeten opstaan. Wij voelen dat wij nog een taak in deze wereld hebben, dat wij de verrijking van ons leven, in de gevangenis opgedaan, in dienst moeten stellen van deze nieuwe mensheid. Ons leven kan nog niet uit zijn. Wij verlangen leven en vrijheid. Maar vrezen de dood niet, want het is nog altijd een grote eer door zijn vijand doodgeschoten te worden omdat men zijn plicht tegenover het Vaderland gedaan heeft.
XCVerder wijs ik erop dat zij als Duitsers moeten inzien dat de Hollandse ouders in deze oorlog het extra moeilijk hebben. Iedere Duitse generatie kent zijn oorlog. In Holland is dat anders. Anders dan de Duitse ouders maken onze ouders nu voor het eerst een oorlog mee en dat wel op het eind van hun leven. Een normaal verloop van een Ieven gaat omhoog, van armoede naar welstand. Dat van onze ouders gaat van welstand naar bittere armoede. En nu zullen hun kinderen nog doodgeschoten worden.
XCIk weet niet hoe het precies gekomen is en of het een soort cynisme is geweest of iets anders, maar aan het eind van mijn betoog bood ik aan vijftigduizend zwarte handelaren in te leveren tegen vrijlating van ons vijfiigen."
XCEr ontstonden na deze woorden 'geschuifel' en 'een begin van geklap'i'' Toen elk zijnlaatste woord gesproken had, werd de zitting verdaagd tot de volgende dag: de dag van de uitspraak. De negen-en-veertig stonden op, gaven elkaar de hand en keerden 'met een haast uitbundige vrolijkheid, eensgezind en broederlijk' naar hun cellen terug Schorringhuis kreeg van Oosterhuis nog 'een heerlijk Carnel-tje' toegestopt, meegebracht door Oosterhuis' vrouw (die de zitting bijgewoond had), 'een sigaretje uit Engeland! Via Delfzijl binnengesmokkeld. Van de koningin!"
XCVier vrijheidsstraffen. Vijf-en-veertig doodvonnissen.
XCWaarom die doodvonnissen, voorzover zij Nederlanders betroffen, niet ten uitvoer gebracht zijn (Gaston Vandermeerssche en John Cohen zijn wèl geëxecuteerd), deden wij al uitkomen: dat was aan mej. Amsbeck, van der Laan en anderen te danken.
XC1 D. Schortinghuis: 'Herinneringen', dl. II, p. 9-10. 2 J. Klatter. De verzetsgroep 'Zwaantje', p. 89. 3 D. Schortinghuis: 'Herinneringen', dl. II, p.
XCAangezien een groot deel van de Duitse vonnissen verloren is gegaan, weten wij niet precies, aan hoeveel Nederlandse illegale werkers de doodstraf opgelegd is. In de bewaardgebleven stukken wordt van ca. 650 doodvonnissen melding gemaakt; gegevens omtrent het verdere verloop van zaken ontbreken in 60 gevallen daarvan. Van de resterende vijfhonderdnegentig Nederlanders kregen ca. tweehonderd gratie en werden er ca. driehonderdnegentig geëxecuteerd. Die cijfers zijn alleen van belang omdat zij aantonen dat in een aanmerkelijk aantal gevallen gratie verleend is - er hebben evenwel veel meer executies (na doodvonnissen) plaatsgevonden dan ca. 390. In '41 werden in de pers 39 van dergelijke executies vermeld, in ' 42238, in ' 43153 en in '44 tot begin september 147; daar moet men dan nog de executies bijtellen die zonder enig rechterlijk vonnis plaatsvonden: in het 'SD'-Lager te Vught in augustus '44 ca. 340 en na september '44 talrijke represailleexecuties, begin maart' 45 alleen al ruim 400 na een aanslag op een Duitse auto waarbij Rauter zwaargewond werd. Geschat mag worden dat in totaal ca. tweeduizend Nederlanders tijdens de bezetting in Nederland geëxecuteerd zijn; tot aan de hongerwinter hebben zich onder hen geen vrouwen bevonden. Dat laatste was een beleidsbeslissing van Seyss-Inquart die zich blijkbaar bewust was dat persberichten omtrent het fusilleren van een vrouw de anti-Duitse gevoelens van de overgrote meerderheid van het Nederlandse volk nog zouden versterken. Wel zijn al in de herfst van' 43 twee vrouwelijke leden van de groep CS-6: Geertruida van Lier en Reina Prinsen Geerligs, doodgeschoten, maar h1U1executie vond, zoals wij al in deel r schreven, niet in Nederland plaats maar in het concentratiekamp Sachsenhausen en er werd geen enkele publiciteit aan gegeven.
XCDe periode die verliep tussen het uitspreken van een doodvonnis en de executie was heel verschillend van duur. In '44 hebben zich enkele gevallen voorgedaan waarbij men groepen illegale werkers van wie gevreesd werd dat zij wellicht door een overval bevrijd zouden worden, vrijwel onmiddellijk nadat zij ter dood veroordeeld waren, executeerde. Gerrit van der Veen en de zijnen, zeven man in totaal, werden in de middag van 10 juni '44 door het SS- und Polizeigericht tot de doodstraf veroordeeld en in de avond van diezelfde dag in de duinen bij Overveen gefusilleerd. [ohannes Post en de zeven andere KP' ers die als gevolg van de mislukte overval op het Huis van Bewaring aan het Kleine-Gartmanplantsoen te Amsterdam op zaterdag 15 juli in Duitse handen gevallen waren, verschenen niet voor enige rechtbank (inmiddels was immers Hiders bevel ontvangen dat illegale werkers niet langer berecht mochten worden); zij werden, samen met zeven andere
illegale werkers die wel ter dood veroordeeld maar nog niet geëxecuteerd waren, op zondagmiddag 16 juli, eveneens in de duinen bij Overveen, met nekschoten afgemaakt.
XCIn de eerdere bezettingsjaren zijn in crisis-situaties (de Februaristaking, de April-Meistakingen) de doodvonnissen met grote spoed uitgevoerd; de bezetter meende dan het bericht van de executies nodig te hebben teneinde de bevolking in toom te houden. Voor het overige verliep in die jaren in de regel geruime tijd voor het tot executies kwam: er waren veelal gratieverzoeken ingediend en daarover moest door een van diegenen die de vonnissen dienden te bekrachtigen (Seyss-Inquart, Christiansen, Ranter), een beslissing genomen worden. Er verliepen dan steeds minstens enkele dagen, maar vaak ook weken of zelfs maanden. 'Gratie' kwam er in '41 en de eerste helft van '42 in de regel op neer dat de doodstraf in levenslange tuchthuisstraf gewijzigd werd, maar van de tweede helft van '42 af werden talrijke terdoodveroordeelde illegale werkers als Nacht-und-Nebel-gevangenen naar het concentratiekamp Natzweiler overgebracht. Het kon echter ook wel gebeuren dat een veel langere periode dan enkele maanden verliep voor over het al of niet uitvoeren van bepaalde doodvonnissen een beslissing genomen werd. Dat was vooral dan het geval wanneer aan Nederlandse kant gemeend was dat alle of een deel der terdoodveroordeelden wellicht uitgewisseld konden worden tegen Duitse spionnen of saboteurs die in Engelse of Amerikaanse handen gevallen waren en tegen wie in Engeland of de Verenigde Staten de doodstraf uitgesproken was. Men moest dan van Nederland uit contact opnemen met de Schutzmacht-Abteilung van de Zweedse legatie in Berlijn; deze legde een voorstel aan het Auswärtige Amt voor; het Auswärtige Ami nam de zaak met het Amt Ausland-Abwehr op waar men wist welke geheime agenten in Engeland of de Verenigde Staten een doodvonnis gekregen hadden, en als het Amt Ausland-Abwehr iets in die uitwisseling zag, kon de Zweedse regering terzake met de Nederlandse contact zoeken die op haar beurt de regering van Engeland of de Verenigde Staten moest benaderen. Dat alles vergde veel tijd en totdat vaststond of de uitwisseling al of niet zou doorgaan, wachtten de Duitsers met hun executies. Wij wezen er al op dat zodanige uitwisselingspogingen althans een van de factoren gevormd hebben waardoor de doodvonnissen, geveld tegen leden van de groepOosterhuis en de Dienst-Wim, niet uitgevoerd zijn. Een probleem was evenwel dat de Engelsen en Amerikanen hunnerzijds in de jaren '41 (voor de Verenigde Staten: '42) t.e.m. '44 maar weinig aan te bieden hadden. In de Verenigde Staten had het werk van de AbwelLr niet veel om het lijf en wel kwamen in Engeland enkele tientallen Abwehr-spionnen aan land maar de meesten hunner verklaarden
zenden voort te zetten, m.a.w.: zij zaten gevangen maar het was, gegeven de vitale betekenis van de strategische misleiding die de Engelsen toepasten door onjuiste berichten te laten doorseinen, noodzakelijk in Duitsland de indruk te laten bestaan dat al die Abwehr-spiOImen nog op vrije voeten waren. Het is in geen enkel geval tot een uitwisseling gekomen waarvan terdoodveroordeelde Nederlandse illegale werkers hebben kunnen profiteren. Welleek in de lente van '4I de mogelijkheid te bestaan, aldus het leven van de geheime agent Lodo van Hamel te redden, maar toen werden de uitwisselingspogingen, waarbij via Millenaar de Zweedse Schutzmacht Abteilung betrokken was, doorkruist door Hitlers besluit om vóór de invasie van de Sowjet-Unie (22 juni '4I) in heel bezet Europa alle doodvonnissen die gewezen waren, onverwijld uit te voeren.
XCOvereenkomstige onderhandelingen hadden in de laatste maanden van '42 en de eerste van '43 betrekking op Johan Stijkel en acht-en-dertig leden van zijn spionagegroep die begin '4I gearresteerd waren en wier proces, zoals wij in de vorige paragraaf vermeldden, niet voor een Duitse rechtbank in Nederland maar voor het Reichskriegsgericht te Berlijn plaatsvond. Dat laatste gebeurde in september '42; er werden toen negen-en-dertig doodvonnissen geveld (zeven leden van de Stijkelgroep, onder wie enkele vrouwen, werden tot tuchthuisstraffen veroordeeld). Stijkel en de zijnen zaten sinds juni' 42 in de gevangenis in de Berlijnse voorstad Tegel opgesloten waar de protestantse gevangenispredikant, Harald Poelchau, een religieussocialist, hun van harte toegedaan was. 'Die Haltung der Holländer', schreef Poelchau na de oorlog, 'war vorbildlich. Je länger die Haft dauerte, um sa innerlidi geschlossener wurde die Gruppe. Mich berührte die eigentümliche Mischung van stark konservativer Religiosität und Nationalismus ... Daruber hinaus bekundeten die Hollander eine lebendige Liebe zu ihrer Heimat und Jür ihre Königin, die sie verehrten. Dureli die Härte ihres Schick sals war in ihnen ein kriiftiges religiöses Bewusstsein wacli geworden."
XCDat Poelchau dat alles goed gezien had, bleek begin juni '43 toen, nadat alle uitwisselingspogingen mislukt waren (Millenaar kreeg via een Nederlandse tussenpersoon uit Stockholm te horen: 'Ze hebben (in Londen) alles geprobeerd, maar er zijn geen ruilobjecten'ê) twee-en-dertig doodvonnissen door Hitler bekrachtigd werden (hij verleende in zeven gevallen gratie).
XC1 H. Poelchau: Die letzten Stunden. Erinnerungen eines Gifängnispfarrers (1949), p. 39. 2
Op de 4de juni werd aan Stijkel en een-en-dertig metgezellen 's morgens om 4 uur meegedeeld dat zij om 8 uur gefusilleerd zouden worden. 'Es war', aldus Poelchau, 'keiner unter ihnen, der dabei die Haltung verlor. Alle nahmen die Nochricht geJasst entgegen. Sie gingen auf einander zu, umarmten und nohmen Abschied van einander und van den übrig bleibenden Kameraden. Dann schrieben sie ihren Abschiedsbrief ... Ich gab jedem van mir aus noch ein Stück Papier mit dem geheimen Aufirag, einen zweiten AbschiedsbrieJ zu schreiben. der nicht durch die Zensur gehen würde und die ich persönlich nach Kriegsende nach Holland bringen würde. Desgleichen tat der katho lische Geistliche, ~farrer Kreutzberg, der jur die drei Riimisch-Katholischen der Gruppe anwesend war.'?
XCEen uur later, wellicht omstreeks 6 uur, verzamelde ds. Poelchau alle te executeren leden van de Stijkelgroep in de kerkruimte van de gevangenis om voor de laatste keer het Avondmaal met hen te vieren. Eén lid, H. Stoppendaal, wilde daarbij het orgel bespelen maar dat kon niet toegestaan worden omdat nagenoeg alle andere gevangenen nog sliepen. Diep ontroerd leidde Poelchau de dienst. Na afloop werden de twee-en-dertig in één gevangenisauto gepropt (een auto met verschillende cellen er in) en 'die letzte Pahrt, die daraufhin stattfand, etwa eine halbe Stunde lang ... , war', schreef Poelchau (die meegereden had), 'nicht eine Fahrt voller Weinen und Weh klagen, sondern des gettosten Heimgehens' Verscheidene coupletten van het Wilhelmus werden gezongen (het zesde en het zevende maakten op Poelchau de diepste indruk). Op de plaats van de executie aangekomen, moesten de twee-en-dertig mannen uitstappen. Zij werden niet tezamen of in groepen gefusilleerd, maar (een zinloze wreedheid, dunkt ons) de een na de ander, de eerste om 8 uur' s morgens, de laatste pas twee volle uren later: om 10 uur. 'Past alle baten datum, dass man ihnen nicht die Augen verbinden möge. lch beglei tete', aldus Poelchau, '[eden bis zuletzt, soweit sie evangelisch u/aren, die Römisch Katholischen der katholische Geistliche. Kein Wort der Klage kam über ihre Lippen, auch kein Wort des Hasses und der Verbitterung?
XCWij leiden uit Poeleliau's beschrijving af dat al deze twee-en-dertig gefusilleerden hun laatste levensuren doorgebracht hebben terwijl zij door hun geloof werden gesteund, en wij menen dat hetzelfde voor talloze andere terdoodgebrachten gegolden heeft. Hoe groot de betekenis was die het geloof voor vele gevangenen had, hebben wij reeds onderstreept in dean
1 H. Poelchau: (z.d.), p. 6 (Doc II-795, a-I3). 2 A.v., p. 8.
paragraaf in dit hoofdstuk die over het bestaan der gevangenen handelde, maar het spreekt vanzelf dat dat geloof een bijzondere waarde kon krijgen wanneer men, zodra men gevangengenomen was, wist dat het leven op het spel stond.
XCNadien deden zich, als het tot een doodvonnis kwam, in de regel drie fasen voor: het wachten op dat vonnis; het wachten op de beslissing of gratie verleend zou worden; het wachten op de executie. In die derde fase die meestal slechts enkele uren duurde, was er geen hoop meer, behalve (daaraan kan zich menigeen bij momenten vastgeklampt hebben) die op een wonder. Het langst duurden de eerste twee fasen waarin men voortdurend tussen hoop en vrees geslingerd werd.
XCIn die fasen kon de gevangene het als zijn taak zien, zich bewust er op in te stellen dat kogels een einde zouden maken aan zijn leven, en alle innerlijke krachten te verzamelen om, als het zo ver kwam, zijn laatste uren met vastberadenheid door te brengen. Werd men met makkers tezamen gefusilleerd, dan wenste men zich te hunnen behoeve goed te houden, 'te sterven als een man' - men gunde de vijand het beeld niet van een komplete psychische ineenstorting. Hebben die ineenstortingen zich toch voorgedaan? Zijn er gevangenen geweest die niet meer dan een willoos, aan hun doodsangst prijsgegeven wrak waren toen zij aan de executiepaal gebonden werden? Die mogelijkheid willen wij niet uitsluiten, zij het dat geen enkele beschrijving er steun aan verleent; bij dat laatste kan evenwel piëteit een rol gespeeld hebben.
XCTe bedenken valt nog dat zich bij sommige gevangenen op het vernemen van het doodvonnis en van het bericht dat geen gratie verleend was maar dat zij binnen enkele uren doodgeschoten zouden worden, een afweerreactie ontwikkelde die men als 'depersonalisatie' moet aanduiden (wij zullen van die depersonalisatie ook in de volgende hoofdstukken voorbeelden geven): zij hadden dan het gevoel dat wat met hen gebeurd was en te gebeuren stond, hun eigenlijk niet aanging. Toen de plegers van de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister, na de uitspraak in het Koloniaal Instituut waarbij 13 doodvonnissen geveld waren, naar het Huis van Bewaring I te Amsterdam teruggevoerd werden, 'zeiden wij tot elkaar', aldus de tandtechniker H. C. E. Gotjé, een van hun helpers, die er met enkele jaren gevangenisstraf afgekomen was;' 'niet te kunnen begrijpen dat alles wat wijGotjé zich onder diegenen bevond die in het Koloniaal Instituut terechtstonden,
1 Wij waren er, toen wij drie jaar geleden deel 6 schreven, niet zeker van of ook
doorleefd hadden, ook inderdaad onszelf betrof. Het kon niet tot ons doordringen, dat niet anderen maar wijzelf zojuist veroordeeld waren." Niet anders een jeugdige Noordbrabander, Frie Renard, die zich begin oktober '44 op het laatste moment uit een voor het vuurpeloton opgestelde groep illegale werkers mocht verwijderen. Er zouden, bij Breda, na een overval door de Feldgendarmerie en Nederlandse SS' ers op een illegaal centrum (wij komen op dat gebeuren in deel 10 terug) negen mannen gefusilleerd worden, onder wie Renard, maar nadat de andere acht eenstemmig en met klem verklaard hadden dat hij part noch deel had gehad aan hun acties, kon hij terzijde treden. 'Toen ik', aldus Joris van den Bergh die de overval eind' 44 beschreven heeft, 'Frie Renard sprak, heb ik de vraag gesteld, wat er in hem omging toen hij op de hei voor het executie-peloton stond. Zijn antwoord brengt ons voor een uiterst merkwaardig psychisch geval. Er heeft geen vezel aan hem getrild; hij heeft geen seconde van angst of ontsteltenis gekend. Hij was totaalonbewogen. Het was alsof hij naast zichzelf stond. Hier stond zijn geest, zijn ziel, en daar stond zijn vlees en gebeente. Het was mooi weer, die yde oktober, en voor het vuurpeloton staande keek hij over de zonnige hei. Hij keek naar de grond waarop hij stond en hij dacht, daar zal ik nu dadelijk liggen en dat bij zulk mooi weer. Hij keek langs de rij der gevonnisten en hij vond hun kalmte natuurlijk. Hij keek naar het vuurpeloton, als was hij getuige van een oefening in militaire handgrepen ... Toen de Oberleutnont hem uit het gelid liet treden, deed hij dit werktuigelijk. Het fusilleren van zijn zeven vrienden werd gezien door zijn ogen. Maar die ogen seinden niet door wat zij zagen"pas toen de schoten knalden, werd het hem te machtig en viel hij flauw.
XCIn de drie fasen die wij onderscheiden hebben, nam, als zich de depersonalisatie niet of niet langer voordeed, voor vele gelovigen, gelijk reeds gezegd, de betekenis van hun geloof toe. Talrijke beschrijvingen getuigen ervan. Daarbij moeten wij ons scherp voor ogen stellen dat het aanvaarden van de dood (het levenseinde waarmee, hoe onvermijdelijk het ook is, veel mensen zich ook in normale omstandigheden niet of niet ten volle kunnen verzoenen)
XC1 H. C. E. Gotjé: Verslag (z.d.), p. 4 (Doe II-97, a-IO). J. van den Bergh: De
voor de illegale werkers bij uitstek moeilijk was: die dood miste de aanloop van ziekte en verzwakking die de aanvaarding in de hand kunnen werken, maar kwam abrupt; hij trof mannen die nagenoeg steeds nog in de kracht van hun jaren waren en voor wie het tevoren min of meer vanzelf gesproken had dat zij nog een lang leven voor de boeg hadden. Vaak voelden zij zich pas aan het begin van dat leven staan - nu kwam het einde al; een einde dat dubbel moeilijk te aanvaarden was wanneer zij een gezin, vaak een jong gezin, achterlieten.
XCWaar zoveel honderden illegale werkers weken-, ja maandenlang onder de druk van een dreigend, later van een geveld doodvonnis geleefd hebben, daar is het uiteraard niet mogelijk, hun gemoedstoestand in termen te beschrijven die op allen slaan. Wij stellen ons voor dat, gegeven de kracht van de levensdrang, bij velen optimistische verwachtingen tot in een laat stadium een grote rol zijn blijven spelen: Hitler, zo dachten dezen, kon plotseling sterven, de oorlog plotseling afgelopen zijn, of de Sowjet-Unie en de Geallieerden zouden behaalde successen zo snel kunnen uitbuiten dat Duitsland al verslagen zou zijn voor het tot hun executie kwam. De eerder geciteerde Groninger OD'er was in juni '43 in de Kriegswehrmachtgefängnis te Utrecht opgesloten in een cel naast die, cel N, waarin zich een groep officieren bevond die lid van de OD waren geweest; zij meenden te weten dat hun doodvonnis in revisie zou komen, 'en nu waren ze rustig, want hun zaak zou waarschijnlijk voorkomen in december 1943 en dan was vanzelf de oorlog al lang afielopen ... Inderdaad, wij allen dachten hetzelfde. Zolang kon de oorlog niet meer duren. Intussen was het niet alleen dit vertrouwen dat de mannen in cel N opgewekt deed zijn. Neen, ze waren onbezorgd door hun onstuimige moed en bruisende dadendrang ... Hun ... moed moest een uitweg zoeken. Moest! Vandaar dat het 's avonds in cel N altijd groot feest was. Als jongens speelden en stoeiden ze dan - de terdoodveroordeelden ... Alle cellen werden door hunlevensmoed aangestoken. Stuk voor stuk prachtkerels."
XCVermoedelijk hadden ook deze OD' ers tevoren wel somberder uren gekend, maar zeker gold dat voor de Groninger OD' er zelf, die later met zuiverheid de gemoedsgesteldheid beschreef waarin hij kwam te verkeren toen hij, samen met een zekere Pieter, een doodvonnis vrezend, in het Huis van Bewaring I te Amsterdam opgesloten werd:
XC'De celdeur opende zich. Onze kamer. Wie hier binnentreedt, laat alle hoop
XC1 E. D.: 'Geconfronteerd met de dood', p.
varen. De deur viel achter ons in het slot. De grendels werden met zwaar geluid ervoor geschoven. Onheilspellend klonk het geknars. Het was of een doodsklok luidde. De muren benauwden ons. Zouden wij nu werkelijk onze vrouwen en kinderen niet weer terugzien? Dood, 0, God ik was nog geen veertig jaar. Met nietsziende ogen staarde ik voor me uit. Wespraken niets, Pieter en ik. Op de strozakken namen we plaats. Héél dicht bij elkaar. We voelden elkanders nabijheid. Woorden waren te zwak om uit te spreken wat er in ons hart was. Alles viel nu weg. We moesten afscheid nemen van het leven. Zochten we steun bij elkander? Ik weet het niet. welweet ik, dat we ons één voelden. We geloofden in dezelfde God. En in dezelfde Heiland. Pieter had een psalmboekje bij zich. Het is geworden van onschatbare waarde. Spreken deden we niet. Het was niet nodig. Onze zielen spraken. Wegingen staan, beiden. Zitten was langer onmogelijk. We waren niet meer met ons beiden. God was bij ons. Pieter nam zijn psalmboekje en begon te zingen. Ik zong mee. Achter elkaar aan liepen we door de cel. De ene psalm na de andere zongen we. We moesten zingen, Gode ter eer. Steeds maar weer. Een wondere blijdschap doortrilde onze ziel. We vonden de straf niet erg. We waren niet bang meer.
XCPieter ging voor in gebed. Na het gebed huilden we beiden. Van blijdschap? Ik weet het niet. We huilden. Pieter was een flinke vent. Hij beurde mij helemaal op en zong maar weer. Dan stortten wij ons hart weer uit voor Onze God en smeekten hem om uitkomst. En Hij gaf uitkomst. Toen al! 0, later zou de doodstraf worden veranderd in tuchthuisstraf Dat wisten we toen nog niet. Zelfs konden we dat niet denken. Maar uitkomst was er nu al! ... Er was geen worsteling, er was alleen maar blijdschap ... Wonderlijk? Ja, maar het was zo! In het Huis van Bewaring te Amsterdam aan het Kleine-Gartmanplantsoen heb ik de mooiste ogenblikken van mijnleven doorgebracht. Daar hebben Pieter en ik het ervaren, dat God voor Zijn kinderen zorgt en dat onze harten, zelfs in de grootste smarten in de Here gerust blijven. Niet graag zou ik deze tijd missen. En denk nu niet: Ja, dat schrijft ge, nu alles goed is afgelopen. Dan is het gemakkelijk Gods leiding te zien. Maar hoeveel stakkers zijn niet omgekomen. Hoevelen heeft God niet geholpen.' Ik weet het. En toch hebben wij ervaren, dat God altijd Zijn kinderen nabij is. Want de spannende weken tussen het doodvonnis en de gratieverlening, de weken toen elke keer, dat onze celdeur geopend werd, wij de dood konden verwachten, de weken toen onze celgenoten, onze buren in de cellen, werden weggevoerd en toen wij verwachtten: nu is de beurt aan ons, die weken waren de heerlijkste. Toen was er in ons hart rust en vrede en blijdschap. Toen was alles héél eigenaardig. Ik huilde veel, héél veel. Ik zong veel, ja héél veel. Is het wel zo wat ik nu schrijf? Ja, dat weet ik nog heel goed! Maar het is weer zo anders, zo héél anders ... Ja, dat weet ik ó ók! Ik wenste wel, dat alle mensen, althans alle gelovigen, dat eens mochten ervaren! Dan beseft men dat onze Catechismus gelijk heeft: het geloof is een stellige kennis, een zeker weten."
XCSommigen konden met een vanzelfsprekende rust van die door hen gevoelde zekerheid blijk geven. Bakels trof in de Kriegswehrmachtgejangnis de halfverlamde Delftse meubelfabrikant Karel Koet aan, die leider geweest was van een plaatselijke sabotagegroep met vertakkingen naar Groningen en Leeuwarden en vijf maanden tevoren ter dood veroordeeld was; hij was, schreef Bakels, 'de opgewektheid zelf, hij maakte grappen, zong veel en hield bij ons allen de stemming er in ... Toen ik hem eens vroeg hoe zijn opgewektheid te verklaren was, zei hij me: 'De bedoeling die God met dit alles heeft, is ongetwijfeld een goede bedoeling.' Meer niet.'! Bij aankomst in het concentratiekamp Amersfoort zag E. A. Cohen er een hem onbekende jongeman rondlopen,
XC'en ik zei: 'Komjij óók uit dit transport?' (hij was namelijk geenjood, en ons transport bestond geheel uit Joden). 'Neen', zei hij, 'ik ben hier al wat maanden.' Ik zeg: 'Waarom loop je dan in burgerkleren ?' En toen gaf hij een antwoord waaruit een begenadiging sprak die mij geheel ontbreekt en die ik me nooit eigen zal kunnen maken. Hij zei: 'Ik: ben in burgerkleren, want ik word vannacht gefusilleerd.' ... Hij vroeg of ik daarvan schrok. Dat gaf ik toe: 'Ik: vind het verschrikkelijk, en je zegt het maar zo kalm en zo rustig.' 'Nou', zegt-ie, 'het is ook helemaal niet zo erg alsjij je voorstelt. Ik: geloof in Jezus Christus en ik ga naar mijn Heiland. En of dat nu gebeurt of dertig jaar later, dat doet me niks. Ik zit hier voor goede daden die ik gedaan heb, en ik vind het echt geen drama.' '2
XCWie meer moeite had, zo zijn geloefszekerheid te beleven, kon, wanneer hij haar bevochten had, er ook weer uitgestoten worden, hetzij door het simpele verloop van de tijd, hetzij door onverwachte gebeurtenissen. Had men zich in geloofsovergave op de dood ingesteld (een situatie die met een religieuze extase gepaard kon gaan), dan wenste men dat die dood kwam, maar dan ook spoedig. Elk uitstel kon aan die overgave, aan die eoncentratie van innerlijke krachten, een abrupt en pijnlijk einde maken, In een brief aan zijn 'geliefde Pastor en Vriend', d.d. maandag 17 november '41 heeft Herman van der Leek, leraar aan het Christelijk Lyceum te Amsterdam, zes-en-veertig jaar, die met Edouard de Nève en drie anderen wegens pilotenhulp ter dood veroordeeld was, die 'omslag' treffend beschreven; deze deed zich voor toen van der Leek, met die drie, uit de Cellenbarakken (deF. B. BakeIs: Fragment uit het concept-manuscript voorE.Cohen:p.Het is vermoedelijk deze zelfde jongeman geweest die tegen ds. C. N. Impeta in het kamp zei: 'Ik zou niet meer terugwillen. Het Ieven hier is van zonden en ellenden vol. En het leven daarboven is zalig en heerlijk en heilig.' (C. N. Impeta: Kamp/eed en hemelzegen (1946), p.
1 2 A. (1971), 29.
Nève, die krankzinnigheid gesimuleerd had, bleef daar achter) naar het Huis van Bewaring I te Amsterdam getransporteerd was:
XC'Wat hebben we weer beleefd!].1. vrijdag werden we eerst met z'n vierennaar Amsterdam vervoerd en waren in de auto uitermate opgewekt. Tegen een van ons was gezegd, dat we opnieuw zouden worden verhoord en dat kon na de uitspraak van doodstraf gunstig zijn. De slag kwam daardoor te harder aan. We hadden nog drie uur te leven, en konden onze laatste brief schrijven. Dat heb ik gedaan en wachtte intussen op uw komst. Ds. Ferwerda sprak ik nog een ogenblik en kon hem verzekeren dat alles goed met me was. Ik kon ook niets anders zeggen; ik was onuitsprekelijk rustig en moedig. Dat is Gods werk geweest, waar zou ik anders zo'n blijmoedigheid gekregen hebben? Ik kon rustig afscheid nemen van allen en alles - alleen was daarmee de laatste band met deze aarde losgemaakt.
XCToen, een kwartier voor de tijd, kwam het bericht: uitstel. Dat heeft me volkomen stukgeslagen. Ik had met de dood voor ogen geen ogenblik van aanvechting; mijn godsvertrouwen bleef sterk. Toen ik in die vreselijke, zwaar getraliede dodencel was ingesloten, had ik een ogenblik de aandrift om te gaan zingen. Ik bekeek met een glimlach die massa ijzerwerk. Toen de deur dichtsloeg, dacht ik: 'Daar slaat de deur voor het aardse leven voorgoed dicht.' Maar meteen kwam daar overheen de heldere en vaste gedachte: 'Ook hieruit kan God, als Hij wil, nog verlossen', maar daarbij niet de minste smart of teleurstelling, niet de geringste begeerte, dat Hij het nu ook doen zou. Pas toen ik uit de doodszekerheid weer in de twijfel en angst, in het opnieuw moeten afwachten werd teruggestoten, ben ik innerlijk bezweken. Ik bleef verzekerd van Gods onuitsprekelijke goedheid in Jezus Christus, van Zijn zondevergeving, ik bleef zeker dat Hij het beter weet dan ik, maar ik heb schreiend en snikkend Zijn bijzondere hulp moeten aanroepen, 0111. deze nieuwe schok te kunnen dragen. Twee dagen heb ik er onder geleden, met mijn celgenoot; soms hebben we over Gods rijke genade kunnen spreken, maar mijn eigen zekerheid was, ten opzichte van uitredding, wèg. Ik ben daarover niet in opstand gekomen tegen God - ik heb alleen in de eerste slapeloze nacht van vrijdag op zaterdag de laatste strijd doorgestreden en pas nu vóór alles geleerd te bidden: Uw wil geschiede. Ik heb gezegd: 'Heer, nu kan ik niet meer, hier hebt ge mij, volkomen machteloos en verslagen. Ik verwacht thans niets meer, dan Uw genade.' Maar m'n geloof was niet geschokt - ik ben alleen tot de slotsom gekomen dat God met mij nog niet klaar was, hetzij voor de tij d Of voor de eeuwigheid. Vannacht werd ik wakker en voelde, dat m'n blijdschap geheel was teruggekeerd. wel voel ik nog smart en angst, want nu weet ik een heel deel van wat ons waarschijnlijk te wachten staat en daaraan ontbreekt nu de verzachting van het onverwachte, maar ik ben zeker, dat God ons ook daar weer doorheen zal helpen. We zijn op het laatste voorbereid,'!
XCLater op de dag waarop hij deze brief geschreven had, 17 november dus, werd aan van der Leek en zijn drie makkers aangezegd dat de executie uitgevoerd zou worden. Een van die drie was de bijna twee-en-veertigjarige architect Dirk Brouwer die, aldus een andere gevangene, zekere Ligtvoet (die samen met van der Leek en Brouwer in één cel zat), 'nooit geloofd had, zei hij ... Hij kon niet voorbidden, maar hij bad met ons mee."'Toen kwam' , aldus Ligtvoet, 'voor de tweede maal de boodschap: 's traks sterven" De mannen knielden neer. Herman van der Leek bad luid 'en toen hij het woord 'wonder' gebruikte, nam de man die niet voorbidden kon, het gebed plotseling over en riep uit: '0 God, doe een wonder!' Ligtvoet zette het bidden voort.
XCLater zei hem een van de malmen van de Ordnungspolizei die bij de executie aanwezig was geweest (executies werden in de regel door een peloton van de Ordnungspolizei voltrokken): 'Sie haben da so gans: schim gestanden.'2
XC1 'Oranjehotel', p. 309. 2 A.v., p. 310-11. 3
schrijven. Enkele van die brieven (drie, die wij niet in vorige delen van ons werk aanhaalden) willen wij weergeven;' zulks mede daarom omdat de door ons uitgekozen brief van een niet-gelovige de lezer iets leren kan omtrent de wijze waarop Nederlanders zonder godsdienstige overtuiging hun executie zijn tegemoetgegaan. Wij hebben overigens in deel 5 al beschreven hoe de revolutionair-socialistische leider Henk Sneevliet en zes van zijn makkers in april '42 in de bunker (gevangenis) van het eoncentratiekamp Amersfoort hun laatste uren doorbrachten; die beschrijving (door een anti-revolutionaire medegevangene die in de cel naast de hunne zat) mag hier niet ontbreken:
XC'Sneevliet vroeg of ze samen gefusilleerd mochten worden, hand in hand. Dit werd afgewezen. "Sie wetden geJesselt mit den Hiinden auf den Rücken.' Daarna, of ze zonder blinddoek mochten sterven. Dit werd toegestaan. Verder ofhij als oudste het laatste mocht worden doodgeschoten. Ik hoor hem nog zeggen: 'Nietwaar makkers, dat recht komt mij toe als jullie oudste. Ik was toch jullie leider?'
XCAllen mochten een sigaar opsteken. Waarop gezegd werd (0, galgenhumor): Ja, laren we dat doen, de Nederlandse staat betaalt het.' Daarna nam Sneevliet het woord en sprak als volgt: 'Ik heb vannacht mijn Gethsemané geleden. Toen ikjong was en in de beweging begon, zei mijn pastoor tegen me: Jong,je mag je gang wel gaan, als je je geloof maar behoudt.' Welnu, ik heb de strijd gestreden en het geloofbehouden. Het geloofin de zaak van de Internationale. Er moet nog veel geleden en gestreden worden, maar de toekomst is aan ons.' Zo ongeveer sprak hij. Daarop vertelde hij nog enkele dingen uit Indië. Ze waren toen allen in één celletje gebracht. Vlak tegenover het mijne: maat 90 bij 200 cm. En dan dat ontroerende moment: 'Laten we elkaar de hand geven', en uit volle borst zongen toen zeven mannen, een uur voor hun dood, 'De Internationale'. Ik heb die nooit zo met gevoel en overtuiging horen zingen. Ik schaam me niet dat ik huilde."
XCVoorts haalden wij in deel 6 een aan een vriend gerichte afscheidsbrief van ArOlldeus aan:
XC'Wanneer je deze brief krijgt, is voor ons alles voorbij; morgenochtend vroeg worden wij gefusilleerd - Wij gaan zonder vrees, alle kameraden hebben mij op handslag beloofd rechtop en zonder angst te sterven en ik weet dat zij hun woord37
1 Afschriften van verscheidene afscheidsbrieven van gefusilleerden deden tijdens de bezetting elandestien de ronde; in 1956 is een aantal gepubliceerd in 2 (1953), p. 39-40.
zullen houden. Ze zijn zo sterk en moedig; een diep gevoel van trots en dankbaarheid vervult mij als ik aan hen denk, aan hun vriendschap en moed .
XC. . . Groet allen met wie ik eenmaal verbonden was, want aan allen denk ik nu met liefde en zonder enige wrok ofbitterheid.
XCIk wist niet dat de dood zo licht en schoon kon zijn. En zo wijs."
XCIn deel ç tenslotte gaven wij de aantekening uit het elandestien bijgehouden dagboek van de communistische schrijver Nico Rost weer die in mei' 44 in het concentratiekamp Vught een bezoek had kunnen brengen aan de leider van de illegale CPN ('43) Jan Postma, die, na medio november' 43 gearresteerd te zijn, in april' 44 door het Obergericht als Sendergericht terdoodveroordeeld was; Postma lag toen in een ziekenbarak.
XC'Wekenlang was hij ondervraagd, geslagen, getrapt en gemarteld, wekenlang had hij in de boeien gelegen en wekenlang waren alle pogingen van de Gestapo om hem tot spreken te brengen, machteloos geweest ... Ik voel nog de huivering van diepe vriendschap en genegenheid toen ik hem naderde. Bij mijn binnenkomen zat hij op zijn bed, doch stond dadelijk op, en hoewel hij heel mager geworden was en zijn gezicht strak en bleek, was de uitdrukking van zijn ogen nog dezelfde als toen ik hem, meer dan drie jaar geleden, in november '40 in Groningen, voor de laatste maal gesproken had.
XCDie middag gebeurde toch wat ik nooit vergeten zal: in plaats van te antwoorden op mijn vraag hoe het hem ging, en van weer te gaan liggen, zoals ik hem vroeg, maakte hij, die zoveel meer had geleden dan ik en er zoveel erger aan toe was, zich bezorgd over mij! Je ziet er slecht uit, jongen', zei hij, 'zorgen ze wel goed voor je?'
XCDit volkomen zichzelf wegcijferen en steeds in de eerste plaats anderen willen helpen - dat was Jan Postma!
XC... We hebben die middag heel lang gesproken. Hij wist wat hem te wachten stond: de kogel! Maar daar sprak hij haast niet over. Hij zag alleen de Toekomst - voor de anderen. 'Nog een paar weken', meende hij, 'misschien zelfs niet eens, en dan -'. Hij maakte de zin niet af, en haalde alleen even zijn schouders op, alsof hij wilde zeggen, 'de Partij, de strijd eiste het, en mijn leven was waard geleefd te worden omdat het eenleven van strijd was; de ontwikkeling gaat toch zoals wij haar wensen, en aan de afloop van deze oorlog behoef ik geen seconde te twijfelen - het is goed zo.' Dit alles en nog veel meer voelde ik die middag, zonder dat hij het uitsprak, las ik in zijn blik, en ik geloof dat ik goed gelezen heb."
1 Brief, 27 juni 1943 (moet zijn: 30 juni), van W. Arondeus aan M. Roland Holst (Doe II-395, a-c). "Nieo Rost: (1948), p. 43-45·
XCNu de door ons bedoelde afscheidsbrieven.
XCWij beginnen met de briefdie Gerard F. M. Vinkesteyn, een vooraanstaand OD' er die in januari '42 in de trein bij Antwerpen gearresteerd en door het Luftwaffegericht ter dood veroordeeld was, op 29 juli '43 van de Kriegswehrmachtgejdngnis te Utrecht uit tot zijn moeder richtte (zijn vader was gestorven); hij was katholiek, zes-en-dertig jaar, binnenhuis-architect van beroep en ongehuwd.
XC'Mijn allerliefst en dapper Moedertje.
XCJa daar ben ik weer. Ik ben stralend. Zo gelukkig als ik in 36 jaar niet geweest ben. Met menselijke gevoelens is er alleen één schaduwaan mijn intens geluk, en dat komt door een innig gevoel van deernis en medelijden met jullie, die aan mijn geluk moet meebetalen.
XCMoedertje, vamniddag om half drie zalook die schaduw weggenomen zijn, omdat het de zo erg goede God behaagd heeft genoegen te nemen met deze aan werkelijke verdiensten zo erg anne 36 jaar. Wat is dat toch een eeuwig voorbeeld van Goedheid van Hem om met zó weinig tevreden, nu al te zeggen: Kom maar m'n jongen. En Moedertje wat voel ik me ontzettend beschaamd tegenover jou, die een zoveel moeilijker en zoveellanger leven achter de rug heeft en dit alles bekronende geluk nog niet verworven hebt.
XCMoedertje, ik weet niet waar ik het aan verdiend heb, en ik vraag ook maar niet meer, ik ben alleen maar gelukkig en rustig. Moeder, ik straal. En nu zeg ik tot jou met alle liefde, die in mij is 'Pax tecum'.. Als ik straks dáár zal zijn om te mogen ontvangen, stel je voor Moedertje, wat geen oog gezien, geen oor gehoord en geen tong besproken heeft, wat de Goede God ons bereid heeft, dan zal ik direct aan Hem vragen om gauw naar jou toe te mogen gaan om je vrede te brengen, vrede in zo grote mate als ik nu heb. Het is een zwaar offer voor je, mijn allergrootste schat, maar ik weet datje het al gebracht hebt, en datje het me gunt. Bij mijn spullen is een boek van de Greeve." Lees dit eens goed, het zal je steunen. Moedertje, ik heb nog duizenden woorden voor je en weet, hoe gretig je ze indrinkt, maar ze zijn niet toereikend. Vanaf half drie ben ik zo dicht bij je als ik nooit geweest ben en al hunkeren je lichamelijke zintuigen naar een tastbare bevrediging, God, Moedertje weet dan in je somberste ogenblikken, dat ik dag en nacht met Cis en Vadertje en Jan en Piet, met Pius, met Heeroom over je babbel en je help. Tegelijkertijd ben ik bij jou, want er bestaat dan geen tijd en geen maat meer, waaraanje gebonden bent.
XC0, Moeder dit is de grootste sensatie, het machtigste avontuur van mijnleven, en woorden schieten te kort om ook maar een millimeter van mijn dank en mijn tevredenheid uit te drukken.37
1 Tekst in: p. 276-80. 2 Vrede zij met u. S Vermoedelijk is hiermee de katholieke publicist Henri de Greeve bedoeld.
XCHet is een stralende dag weer, alles werkt mee aan ons geluk. Zojuist is de Marinepfarrer geweest en heeft ons de laatste bijstand verleend. Ook Lex' is in de Moederschoot terug. Ik vroeg het vannacht toen ik tevreden lag te mijmeren en nu is het al verhoord. Het was een zeer ingrijpend moment - buiten luchtalarm, binnen vrede om een klein koperen kruis - biecht terwijl anderen zaten te schrijven hun laatste woorden hier.
XCDan gauween deken over de withouten tafel en ontvingen we gevijven Hem onder de gedaante van Brood, Dien we straks in waarheid mogen aanschouwen. Als loon waarvoor?? Och, alleen omdat Hij zo oneindig goed is. Laten wij dan ook geven met kwistige hand en kwistige geest.
XCDe Pauselijke Zegen met daaraan verbonden volle aflaat. Het is nu twaalf uur en weet je, dat ik ongeduldig ben naar half drie. En nu Moedertje, ga ik als mens afscheid vanje nemen. Zeg Marcel, dat ik heel nederig, maar erg vurig voor hem God zijn verzoek zaloverbrengen. Even vurig beveel ik hem jou aan en nog vuriger omgekeerd. Wil wat ik hier op aarde bezat aannemen met het verzoek als je het missen kunt, verschillende zaken aan familie en vrinden, zoals ik aangaf in een ontwerp-testament, maar handel naar eigen goeddunken. Mijn gereedschappen en machines zag ik graag aan Ernst. Geld 1/3 voor jou, 1/3 voor August Gerard en 1/3 voor 'Petertje'. Maar vergeet niet, alles is vanjou en watjij doet is goed. Ik sluit een haarlok.
XCEn nu Moedertje, diep in je mooie ogen gekeken, vergeef me vraag ik je, vergeef me voor het vele verdriet en de vele zorgen, die ik je gegeven heb. Na 36 jaar heb Jij het gewonnen. Jij bent uiteindelijk de liefste vrouw. Jij hebt mijn 'Grote Liefde'. En ik weet, dat die je helpen zal. Je huilt nu lieveling en ik begrijp het. Ik heb geen tranen meer, mijn geluk is te groot want straks weet ik, zie ik, dat jouwoffer door God zal aanvaard worden als een zuiver en edel cadeau, zoals alleen Jij geven kunt en als een welriekende boeket bij Maria zal staan, die me straks ontvangen zal met stralende ogen en me zeggen, Jongen, wat heb jij een Moeder.
XCLieveling, doe mij in de oogst geloven doorje verdriet te louteren in een vrede met alles en allen ver boven politiek verband uit, met alles en allen.
XCLieveling een lange innige kus vanjouw eigen, op jou zo trotse Gerard.
XCOnze tweede briefê is die welke Thies Jan Jansen, vijf-en-twintig jaar, eenOpdat
1 A. A. L. ('Lex') Althoff, de in mei '42 gearresteerde medewerker van de socialis tische voorman Koos Vorrink. 2 Tekst (in facsimile) in Th. Delleman : p. 343-47.
Groninger en een van de naaste medewerkers van Henk Hos (Vrij Nederland groep), in januari '44 ter dood veroordeeld, enkele uren voor hij samen met Hos gefusilleerd werd (II mei' 44), van de Cellenbarakken uit richtte tot zijn vrouw Ineke en hun drie jonge kinderen: Jan, Fokko en Lidy, Thies Jan Jansen was gereformeerd.
XC'Mijn innig, innig lieve Immy, Jan, Fokko en Lidy. Deze morgen om half zes werd ik gewekt om me aan te kleden, en als jullie mijn dierbaren deze brief zult ontvangen dan ben ik bij mijn Hemelse Vader om avondmaal te vieren met het Lam. Dan ben ik opgenomen van de strijdende kerk en overgegaan tot de zegevierende kerk. Daar waar geen rouw noch gekrijt meer zijn zal. Waar alle tranen van de ogen worden afgewist. Ik kan je niet vertellen hoe kalm ik ben. Ik zit hier met Henk Hos en een dominee te schrijven en hebben veel steun aan elkaar. Liefsten je moet me niet beklagen maar benijden, Ik weet waarvoor ik sterf en ik weet zeker dat ik daarheen ga, waar Jezus mij en ons allen is voorgegaan. Ook voor mij is er plaats bereid. Jezus mijn Verlosser leeft. 'k Zal als Hij onsterfelijk wezen. Zijn waar Hij mijn Heiland is. Waarom zou ik dan nog vrezen. 't Heerlijk Hoofd is opgewekt. Dat Zijn leden tot zich trekt. Ineke, Jan, Fokko en Lideke mijn innig geliefden. Ik weet zeker dat God jelui niet zal verlaten. Hij zal je niet begeven. Ik heb voor jelui allen gebeden en onze trouwe God zal mij verhoren. Jan mijn lieve jongen, jij bent de oudste, steun moeder in alles en word een flinke man later, maar laat je niet leiden door haat. Denk aan Jezus' woord. Heb uw naaste lief als uzelven - God zegene je mijn jongen. Fokko mijn lief kereltje. Ook van jou verwacht ik dat je je leven stelt in Jezus. Jezus zalook jou leiden. Ga steeds tot Hem. Hij zal het wèl maken. Mijn eigen lief Lideke. Buig ook jouw knietjes voor Jezus en vraag veel aan hem om voor je te zorgen. Jezus heeft gezegd: Laat de kinderen tot mij komen en verhindert ze niet, want dezulkeis het Koninkrijk der Hemelen. Ineke mijn innig, innig lieve Ineke. Jou moet ik bedanken voor de grote liefde die je voor mij hebt gekoesterd. Ik heb een rijk leven met jou gehad dat opweegt tegen een lang leven. Thans mijn lieveling moet ik vallen voor God en Nederland. Ik weet mijn liefste dat dat offer voor jou ontzettend groot is. Maar ook weet ik dat je kracht ontvangen zult van Hem waarvoor we onze knieën altijd hebben gebogen. Ja Ineke, ook wij waren zondig en over 't algemeen leefje te veel over de dingen van de eeuwigheid heen maar onze Trouwe God in zijn ontfermende genade heeft ook die zonden vergeven. Als we maar steeds tot Hem gaan mijn liefste zal alles goed komen. Wat zijn we gelukkig geweest hè en we mochten drie kinderen ontvangen van Hem die hierin ook Zijn liefde heeft betoond. Thans mijn liefste moet ik sterven en dat is niet erg, wat betekenen nu 25 jaar in de geschiedenis. Ineke mijn liefste ik sterf geheel zonder haat. Ik zal voor hen bidden die ons dit aandoen. Hand aan hand gaan Henk en ik naar ons nieuwe vaderland en daar zullen we op jelui wachten en daar zullen we elkaar weerzien mijn liefste. 'Niet lang zal 't lijden duren.
Draag nog een poos uw kruis. Wellicht nog weinig uren Dan zijn we veilig thuis Verlost van zonde en pijn Waar wij met al de vromen In 't Huis des Vaders komen Wat zal dat heerlijk zijn.'
XCMijn lief, lief vrouwtje, ga met alles tot God en vraag in Jezus' naam om je te helpen. Hij zal je zeker helpen. Ineke ik kan rustig sterven omdat ik weet dat je al je bekonunernis op Hem zal werpen. Ik weet dat je om me zult treuren tezamen met de kinderen, maar treur niet te veel want ik heb het beter danjelui. De Here is ons tot hulp en sterkte, daarom zullen we niet versagen. Ik heb, onze God zij dank, niet te vergeefs geleefd. Ik dank Hem daarvoor. Ook dat ik mag sterven op mijn eigen Vaderlandse bodem. Ook in mijn sterven zal Hij verheerlijkt worden. Voor God en Vaderland. De gr. en tot weerziens aan de Fam. Thans mijn liefsten nog een lange innige omhelzing en vele zoentjes vanje innig liefhebbende man en Vader Thies Jan.
XCTot weerziens in 't Vaderhuis.'
XCOnze derde brief tenslotte is die welke geschreven werd door Nicelaas Snijders.' Hij was een metaalarbeider, werkzaam in een matrijzenfabriek, een socialist, een van de eerste verspreiders van Het Parool, gearresteerd in september '41 en ter dood veroordeeld in december '42 tijdens het Z.g. eerste Parool-proces dat plaatsvond voor het Luftwaj]ègericht; hij was vier-entwintig jaar en ongehuwd. Op 5 februari '43 schreef hij de volgende afscheidsbrief aan zijn ouders, zijn tweelingbroer Cor (of 'Kees'), zijn zuster A.tmie (verloofd met Jan) en een jonger broertje Jopie:
XCHedenmiddag vrijdag 5 februari 1943 zal ik met nog 19 anderen ter dood gebracht worden om 2 uur. Ik heb als ik dit schrijf nog slechts 2 uur te leven en mijn laatste gedachten zijn bij jullie allen. Bij mijn Lieve Vader die door mij zo innig gewaardeerd werd en die ik dank zeg voor alles wat u voor mij deed. Mijn Lieve Moeder, a Schat hij gaat als zo velen. Uw Zoon stierf voor z'n Vaderland. Ook u Hartelijk bedankt voor 't Rijke leven wat u mij gaf. En m'n edele BesteTekst:p.
1 274-75.
Vriend en Broer. Hij gaat Kees, voor 't Executie peleten. Jij moet mijn taak er bij nemen jong je deed dit al bijna I t jaar ga zo voort. Wees een steun voor Vader en Moeder. Mijn schatten. En dan m'n Lieve Zus Kindje ik denk aanjou als aan een' t enigste meisje wat ik beminde I van je 2 tweeling broers moet je missen zorg goed voor hem die overblijft hij verdient 'toEn dan m'n kleine, wees een grote JongenJopie Studeer flink doe je ouders geen verdriet en denk aan je grote broer hij denkt ook aanjouw.
XCM'n spullen delen jullie wel hè. Vader m'n klokje Moeder m'n schilderijen Cor m'n Encyclopedie Annie en Jopie m'n andere boeken Cor al m'n goed. Vader m'n fiets Ans m'n Boekenkast. En de rest van mijn bezittingen wordt door Vader en Moeder onderverdeeld. M'n geld wat eventueel van de Levensverzekering komt deelt men onder elkaar. 't Meest voor Jopie om te studeren. Geef ieder van mijn Vrienden I boek. U kent ze die mij genegen waren. Geeft ze één boek en schrijf daar in Cor: 'Aan mijn vrienden van hem die sneuvelde.'
XCGroet de Directie, Bazen en Personeel der Zimmerfabriek.
XCGroet in 't Bijzonder alle Fam.leden van mij
XCGroet m'n Sportvrienden allen allemaal. Groet allen van mij Nico Snijders
XCMoeder u lieve schat. Ik heb jullie Foto's hoor
XCCor je Beste Edele Vriend Gaat Heen.
XCAns Je lieve Jongen. 't moet Kindje
XCJopie Dag Lieve Lieve schat.
XCJan Wees een man voor m'n Zus
XCDag Hoor. Sterkte. Och dat ik jullie niet meer mag zien.
XCDag schatten. Miljoenen kussen van uw Nico.'
XCSamen met twaalf andere medewerkers van Het Parool werd Nico Snijders op het vliegveld van Soesterberg geëxecuteerd. Drie medeverdachten hadden levenslange tuchthuisstraf gekregen, zes waren naar een eoncentratiekamp in Duitsland gezonden; van die zes kwamen daar drie om het leven.
XCWaren Nederlandse gevangenen door de bezetter tot gevangenisstraf veroordeeld, dan hing het van de duur en de aard van die straf af of zij in Nederland bleven dan wel naar een inrichting in Duitsland werden overgebracht. Wat de duur betreft: begin '41 werd door het Reichskommissariat de periode van drie maanden als grens gekozen: straffen c.q. resterende
straffen! van langer duur moesten in Duitsland uitgezeten worden. Wat de aard aangaat: tuchthuizen (Zuchthäuser) waren er slechts in Duitsland, niet in Nederland, zodat gevangenen die tot Zuchthausstraje veroordeeld waren, steeds naar Duitsland overgebracht moesten worden. Er vonden zodoende voortdurend transporten van gevangenen plaats: transporten uit de Cell enbarakken, uit de Deutsche Abteilungen van Nederlandse gevangenissen, uit de bureaus van de 'SD' en van de Nederlandse politie naar de concentratiekampen in Nederland, en transporten naar Duitsland.
XCInzake de transporten binnen Nederland zijn maar weinig gegevens beschikbaar en die over de transporten naar Duitsland zijn ook al verre van volledig; wij zijn niet in staat, aan te geven hoeveel gevangenen tijdens de bezetting op welke data naar welke gevangenissen en tuchthuizen in Duitsland getransporteerd zijn (op de transporten naar de concentratiekampen komen wij terug). Ook van hoe het op die transporten toeging, weten wij maar weinig, behoudens dan dat de gevangenen in de regel per trein uit Nederland vertrokken, onder bewaking uiteraard, en dat zij, als het niet een groot transport betrof dat regelrecht naar een bepaald concentratiekamp gedirigeerd werd, eerst in Duitse gevangenissen, in de detentie-ruimten van Duitse politiebureaus of in andere, geïmproviseerde detentie-ruimten opgesloten werden. Daar- werden gevangenen van allerlei soort en landaard en met geheel verschillende bestemmingen geconcentreerd; er werd dan gewacht tot men voldoende gevangenen bijeen had om een transport naar een bepaald concentratiekamp (of naar een volgend detentie-oord) en naar de gevangenissen en tuchthuizen die op de route lagen, samen te stellen. Voor zulk een transport werd dan veelal gebruik gemaakt van de gevangenenwagons (spoorrijtuigen met cellen) waarover de Reichsbahn beschikte.
XCZo belandde ds. J. van Raalte, predikant te Ermelo, ill de zomer van '40 gearresteerd, begin '41 op weg naar Buchenwald (hij werd vijftien maanden later naar Dachau overgeplaatst) eerst in de gevangenis te Kassel; 'het was er vrij goed. Er waren voldoende bedden en dekens en het eten was behoorlijk." Kapelaan J. Rothkrans uit Simpelveld had, toen hij in maart' 42 naar Dachau getransporteerd werd, evenmin ongunstige ervaringen; hij kwam eerst in de gevangenis te Aken terecht, in een cel als 'een hotelkamertje", vervolgens in het hoofdbureau van politie te Frankfort waar een Duitse politieman hem zijn eigen 'goedbelegde boterhammen' liet opeten",2J.SJ.
1 Resterend doordat de periode van voorarrest afgetrokken was; deze kon gemak kelijk tot één of anderhalf jaar uitlopen. van Raalte: P.I3. Rothkrans: (z.j.), p. 26. • A.v., p. 29-30.
en tenslotte in Neurenberg ('nergens was hier meer plaats in de gevangenis') in een turnhal, waar een Duitse bewaker thuis 'een keteltje dikke warme soep' voor hem ging halen." Rothkrans was van Maastricht tot Dachau in totaal twaalf dagen onderweg.
XCVoor ds. J. Overduin uit Arnhem duurde de tocht naar Dachau veellanger : alleen al in de propvolle gevangenis te Essen (vijftienduizend gevangenen zaten er in een complex dat normaal plaats bood aan drieduizend) bracht hij vier weken door; hij moest er zonder dekens op de harde grond slapen en had er 'de hele dag een razend hongergevoel'. 2 Vervolgens werd hij in de gevangenis te Würzburg eerst met vijf-en-zestig andere gevangenen in één ruimte gestopt, maar daar haalde de directeur hem uit en deze gaf hem en enkele andere Nederlanders 'een keurige kamer', Ds. Overduin bleef daar een week
XC'We dachten nu in één keer naar Dachau gebracht te worden, maar in de beruchte stad van de partijdag, Neurenberg, werden we ondergebracht in een grote gevangenis. Dat was er die twee dagen een vreselijke toestand. We werden daar gebracht in de grote vergaarbak van Europese ellende. Het was een geweldig groot gymnastieklokaal, dat blijkbaar bij deze gevangenis behoorde. Daar zagje verscheidene duizenden mensen uit alle delen van Europa door elkaar wriemelen: Fransen, Tsjechen, Hollanders, Polen, Duitsers, Noren, 'Russen, Luxemburgers, Grieken, Belgen, Joden, Italianen, zelfs negers en Chinezen ... Schurft, dysenterie, typhus vierden hun triomfen ... In een hoek was er één fonteintje, waaromheen dag en nacht de mensen dromden om wat water te bemachtigen. Een stuk of Ia tonnen stonden in deze zaal, waar de mensen hun behoeften in konden doen, maar die overstroomden van vuil en van buiten even smerig waren als van binnen."
XCIn Frankfort konden gevangenen die op transport waren, niet alleen in het hoofdbureau van politie opgesloten worden maar ook in de Cestapogejángnis die in de oude, grote Joodse synagoge ingericht was, 'een van de verschrikkelijkste oorden ter wereld', aldus mr. C. van Rij,
XC'waar de gevangenen in 'wijken' twee en drie hoog waren gelegerd, ongeveer driehonderd man in getal, zonder ooit te worden gelucht en zonder enige lectuur of post te ontvangen of arbeid te verrichten, ondergaand in vuil, ongedierte en afstomping. Ik sprak daar met twee Duitsers die respectievelijk zes en acht maanden in die zaal hadden gevegeteerd zonder ook maar verhoord te zijn."
XC1 A.v., p. 30. 2]. Overduin: Hel en hemel van Dachau, p. IIS. 3 A.v., p. 126. • C. van Rij in 0 en V, dl. I, p.
XCNiet gunstiger was het beeld dat onze Groninger OD' er in de zomer van ,43, toen hij naar het tuchthuis Rheinbach getransporteerd werd, in Keulen van de geïmproviseerde gevangenis kreeg die in een tiental barakken bij het terrein van de Kolnet Messe ingericht was:
XC'Nooit zal ik de eerste aanblik vergeten. Op de vloer viesstro en enkeleijzeren ledikanten met strozakken. Strozakken? Neen, dat woord is te mooi. 'Hoopjes drek' komt meer met de werkelijkheid overeen. Een ondragelijkestank heerst er. Een hoop wezenlozemensenstaartons aan. Alle nationaliteitenzijn hier vertegenwoordigd. Tsjechen, Fransen,Russen, Polen, Roemenen, ontwikkelden, onontwikkelden.'
XCEr heerste een luizenplaag. 'Een oude man die moeilijk kan lopen, doet zijn behoefte in een hoek van de barak. Niemand neemt hier notitie van.' Men leed er honger;'
XCN. A. Mourer, een Groninger, lid van de illegale CPN, werd op 3 oktober '41 naar Sachsenhausen op transport gesteld. Niemand kwam het kamp binnen: er heerste typhus. Mourer werd toen een kleine twee weken opgesloten in een van de cellen van het Gestapo-bureau aan de Alexanderplatz een cel van 'hoogstens 6 bij 6 meter' ; hij zat daar met zes-en-tachtig man in, 'zitten was vrijwel onmogelijk, de meesten van ons moesten dag en nacht staan of [cunen ... Na enige dagen had ik dik opgezwollen voeten en enkels.'2
XCWij moeten de ontberingen niet onderschatten die de meeste gevangenen aldus ondergingen wanneer zij naar hun definitief bestemmingsoord (gevangenis, tuchthuis of concentratiekamp) onderweg waren. Misschien is het feit dat zo weinig gevangenen die ontberingen vastgelegd of er anderszins van gewaagd hebben, niet zo verwonderlijk: in hun geheugen stonden de latere, vaak jarenlange ontberingen die zij ondergingen, centraal.
XCDe begrippen 'gevangenis'('Gefängnis') en 'tuchthuis'('Zuchthaus') is de lezer reeds verscheidene malen tegengekomen. Inderdaad konmen krachtens het Duitse strafrecht tot Gejangnis-, dan wel tot Zuchthausstrafe veroordeeld worden. Wat was het verschil ? Tuchthuisstraf gold in Duitsland als een'Geconfronteerdmet de dood', p.'Verslag van mededelingen vanA. Mourer'maartp.(GC).
1 E.D.: 63-65. 2 N. (II 1948), II
zwaardere straf, 'tuchthuisstraf', zo zette een Wachtmeister in de Cellenbarakken eens uiteen, 'blij ft altijd aan i e naam kleven', 'unseren Begriffen nach', zei de man, 'ist es eine entehrende Straje'? Hiermee hing samen dat het door het Reichsjustizniinisteriuni voorgeschreven regime in een tuchthuis strenger was dan in een gevangenis. In beide soorten inrichtingen moesten de gevangenen een behoorlijke medische en godsdienstige zorg ontvangen, zij moesten regelmatig brieven en bezoek kunnen krijgen (bezoek uit Nederland was niet mogelijk: daarvoor kreeg men geen uitreisvergunning), er moest een bibliotheek zijn - maar dan begonnen de verschillen: wie in een gevangenis opgesloten werd, moest eerst drie maanden alléén in een cel zitten en in een tuchthuis was dat zes maanden; dan moest men in een gevangenis minstens negen uur per dag werken en in een tuchthuis minstens tien uur. Los van deze voorschriften moet men wel veronderstellen dat het verblijf in een tuchthuis voor de Nederlandse illegale werkers ook daarom zwaarder was dan in een gevangenis omdat zij in een tuchthuis met een ongunstiger soort 'normale' Duitse criminelen te maken kregen en vermoedelijk ook met een ongunstiger soort bewakers dan in een gevangenis.
XCDie illegale werkers zijn in hoofdzaak (zie kaart VI op pag. 381) terechtgekomen in tuchthuizen in het westen van Duitsland: mannelijke veroordeelden in Hameln, Lüttringhausen, Rheinbach en Siegburg, vrouwelijke in gevangenissen in Kleef en Anrath. Het schijnt overigens dat het tuchthuis in Münster het eerste geweest is dat als detentie-oord voor Nederlandse illegale werkers gediend heeft: hier werden in februari '41 de twee-entwintig tot tuchthuisstraf veroordeelde Geuzen opgesloten; zij bleven er overigens niet lang: de groep werd in i uni gesplitst; een deel werd toen naar een werkkamp, een Lager der Reichsjustizverwaltung, gezonden (een kamp waar hoogveen afgegraven werd), een deel naar een overeenkomstig kamp in Zweibrücken. Formeel werd men uit zulk een kamp (alsook uit een gevangenis of tuchthuis) ontslagen wanneer de straftijd om was, maar voor illegale werkers betekende zulk een ontslag meestal niet anders dan dat zij als Schutzhäftlinge naar een concentratiekamp verdwenen.
XCEr zijn enige aanwijzingen dat in het begin van de bezetting vooral de gevangenis te Kleef gebruikt werd om er naar verhouding korte straffen uit te zitten; later gingen de illegale werkers (zij waren meestal tot langdurige straffen veroordeeld, velen hadden levenslang gekregen) vooral naar de tuchthuizen te Rheinbach en Siegburg, in mindere mate ook naar die te Hameln en Liittringhausen, In laatstgenoemd tuchthuis werd in de zomer van '44 een groot aantal illegale werkers opgesloten die of nog niet veroor
VI. Gevangenissen en tuchthuizen in Duitsland In rood: de steden en plaatsen waar aanzienlijke aantallen Nederlaruiers lange tijd gevangen hebben gezeten
XCdeeld waren Of wier doodvonnissen nog niet waren bekrachtigd. Wij voegen toe dat in de genoemde tuchthuizen in de loop van de bezetting ook meer en meer Nederlandse zwarthandelaren en clandestiene slachters opgesloten werden die niet abgetrennt waren (daaromtrent zullen wij straks nog enkele cijfers geven), en wijzen er tenslotte op dat wij de noodtoestanden die zich in de laatste maanden van de oorlog in de meeste tuchthuizen ontwikkelden, in deze paragraaf niet zullen behandelen: zij komen in deel 10 aan de orde.
XCAan het hoofd van een Duits tuchthuis stond een directeur (soms waren er twee directeuren) onder wie de Polizei-Inspektor (belast met het handhaven
tuchthuis nodig had) en de Arbeits-Inspektor (belast met de organisatie van de arbeidsinzet der gevangenen) de belangrijkste functionarissen waren. Dan kwamen de Hauptu/achtmeister en de Wachtmeister. en voorts kende elk tuchthuis een medische staf met een Duitse arts aan het hoofd en waren er een predikant en een aalmoezenier. De Wirtschafts- en Arbeitsinspektor alsmede de arts hadden in de regel gevangenen als hulpkrachten en dergelijke hulpkrachten stonden ook aan de Hauptwachtmeister en Wachtmeister ter beschikking voor het rondbrengen van het voedsel en het water, het noteren van de zieken, het legen van de 'tonnetjes' en het schoonhouden van de gangen; die 'ganglopers' heetten in de Duitse tuchthuizen meestal 'Kalfaktoren' ,'allemansknechten' - uiteraard hing ook van hûn houding jegens de medegevangenen voor dezen heel veel af. Tenslotte was er nog een belangrijke figuur: de z.g. Hausvater. Wie, anders dan voor een transport waarbij het verblijf slechts van korte duur was, een tuchthuis binnengevoerd werd, 'passeerde', aldus van Rij (die in totaal, de Nederlandse inbegrepen, in vijftien gevangenissen en tuchthuizen opgesloten zat), 'allereerst hem, die de gevangenen ontving met de bekende Duitse Maul en in de regel ook met een aantal stompen en slagen. Hij zag er op toe dat de nieuw aangekomenen zich naakt uitkleedden, waarna zij (in de eerste oorlogsjaren tenminste) zo mogelijk onder medisch toezicht een bad kregen en vervolgens in de Anstalts kleidung werden gekleed met een grofhemd, een lange broek met banden, werkbroek en kiel en (in sommige inrichtingen) een tuchthuis-uniform van zwarte stof met brede gele generaalsbiezen op de broek- ... In sommige inrichtingen mocht men direct, of na zes weken goed gedrag, eigen sokken dragen en stopwolontvangen. In andere kreeg men de beruchte Fusslappen: vodden die men om de voeten wond en die in de slecht zittende schoenen met houten zolen altijd op een hoop schoven. Per twee, later per vier of zes weken, werd schoon goed verstrekt, in de laatste vier tot zes maanden overigens dikwijls helemaal niet meer. De Hausvater borg ook de eigen kleding en bagage van de gevangenen op: vandaar dat de meest amorele boeven er zo dol op waren bij hem te werken. Successievelijk verdwenen veelalonze bezittingen en zelfs kleren in de zwarte gevangenishandel.' 2
XCDe meeste tuchthuis-directeuren waren vroegere Welmnacht-ofllcieren die veelallid waren geworden van de Allgemeine SS. Verscheidenen hunner stelden zich tegenover de politieke gevangenen pas wat menselijker op toen Duitslands nederlaag zich ook voor hen duidelijk ging aftekenen. Over de
XC1 De groep die in de zomer van '44 Lüttringhausen binnengevoerd werd, behield de eigen kleding. 2 C. van Rij in 0 en V, dl. I, p.
directeur van het tuchthuis te Siegburg is evenwel over het algemeen door de Nederlandse gevangenen gunstig geoordeeld, zij het dat een hunner hem verweten heeft, 'dat hij het badlokaal, waar de gevangenen hun zeventot veertiendaags douchebad kregen, gedurende tien weken heeft gebruikt om zijn kasplanten in op te slaan, zodat tweeduizend man gedurende die tijd niet konden baden'"; voorts duurde het, hetgeen ernstiger was, in Siegburg tot '43 voordat goedgevonden werd dat de half-seniele gevangenis-arts (die zich de bijnaam 'de massamoordenaar' verworven had) een Nederlandse arts als assistent kreeg, 'aan wiens onvermoeide zorgen en veelal buiten de dokter om verleende hulp het te danken is geweest, dat van verscheidene (zieken) nog het leven kon worden gered' - aldus een Nederlandse gevangene." Over de directeur van Lüttringhausen schreef Oosterhuis dat hij 'het beste met de hem toevertrouwde mensen voor had.'3 Stellig gold dat ook voor de directrice van de vrouwengevangenis te Anrath: zij gaf enkele buitenlandse Jodinnen niet als zodanig op zodat dezen niet naar Auschwitz getransporteerd werden. Als Joodse gevangene kreeg je in Anrath, aldus Elka Schrijver (in maart '41 gearresteerd als medewerkster van de groep-Bosschart), 'gewoon geen straf, wat je ook deed."!
XCWat die straffen betreft: 'De disciplinaire straffen waren o.m.', schreef van Rij,
XC'onthouding van gunsten (schrijven, lezen, gelucht worden e.d.), slaag, strafcel, strafcel in boeien, donkere cel en donkere cel in boeien. In strafcel en donkere cel kreeg men speciale kleding te dragen. Men moest zich naakt uitkleden, aan den lijve worden geïnspecteerd op verboden voorwerpen, werd daarna gekleed met hemd en onderbroek, broek en kiel, voetlappen en schoenen, en vervolgens opgesloten in een ruimte waarin niets anders aanwezig was dan een in de muur gemetselde boeiring en een gemetselde koker, waarin een ton was geplaatst. Het voedsel bestond dan uit wat droog brood en water en eenmaal in de drie dagen 's avonds 'warme' kost, bestaande uit vier of vijf, meestal koud geworden, aardappelen. 's Avonds moest in zo'n cel alle kleding, behalve het hemd, worden afgegeven, waarna men veelal een kokoslopertje ontving en een versleten deken, waartussen men's winters in een onverwarmd vertrek, slechts met een hemd gekleed, moest zien te slapen, bij een temperatuur van b.v. acht graden vorst. Eens in de drie nachten kreeg men dan wel een oude matras."a-r), 4 'Verslag van mededelingen van Elka Schrijver' (23 okt. 1947, 20 april 1948), p. 31 (GC). ij C. van Rij in 0 en V, dl. I, p.
1 'Verslag van mededelingen van G. Tuynenburg Muys, Aanvullingen' (13 nov. 1948), p. 2 (GC). 2 P. A. Wansink: (1945), p. 77. 3 A. L. Oosterhuis: 'Zwaantje', p. 105 (Doe. 1-1270 A,
XCof men gestraft werd, hing vooral van de Hauptwachtnieister en Wacht meisier af Siegburg (om een enkel voorbeeld te geven) had een Hauptu/acht meisier die wèl veel schold maar 'er af en toe een knipoogje bij gaf'; een tweede Hauptu/achtmeister die zich 'zeer behoorlijk' gedroeg, een derde evenwel die 'zeer gehaat' was, een vierde die de bijnaam 'Crausam' ('Wreed') had, een vijfde die' een buitengewoon norse, gevaarlijke en geniepige kerel' was.' In Rheinbach zei één Haupturachtmeister, een gelovige katholiek, tegen een Nederlandse politieke gevangene: 'Ik hoop dat wij prettig kunnen samenwerken' ('zelfs als ik iets stoms uithaalde', aldus deze gevangene, 'zei hij niets'), een ander was 'een van de smerigste Hauptwachtmeister die men zich kan indenken.P
XCVanhet geschoolde Duitse personeel werden in de loop van de oorlog velen gemobiliseerd. Zij werden door werkzoekenden vervangen die, schijnt het, meestal van nogallaag allooi waren. De corruptie nam dan ook toe en zij werd door de toenemende schaarste in de hand gewerkt: bewakers eigenden zich goederen van gevangenen toe of materialen die bij het werk gebruikt werden, en lieten die gevangenen ook persoonlijke diensten verrichten, bijvoorbeeld hun woning opknappen. Door de sfeer van corruptie werden ook veel gevangenen aangestoken, 'de gevangene die eerlijk wilde blijven, werd door de beambten gesignaleerd en moest het doorgaans zwaar betalen, want het aantal methoden om iemand legaal kapot te maken was vrijwel onuitputtelijk." Omgekeerd was het van belang dat, na het vertrek der geschoolde krachten, bekwame politieke gevangenen soms invloedrijke posities kregen in de gevangenen-hiërarchie; dat was vooral in Siegburg het geval. 'Jullie buitenlanders hebt hier een gevangenis in eigen beheer', zei daar eens een Hauptwachtmeister." Franse en Belgische politieke gevangenen slaagden er in de lente van '43 zelfs in, in Siegburg een eigen gestencild krantje uit te geven: Le petit Menteur ('I-Iet Leugenaartje') - het werd pas na een maand of vier verboden.
XCWat de gevangenen-hiërarchie betreft: wie iets voor zijn medegevangenen wilde bereiken, kon dat als Kalfaktor al doen door hun het oorlogsnieuws toe te fluisteren. Enkele tuchthuizen (Siegburg niet) kenden evenwel het stelsel waarbij boven die gevangenen-helpers 'Obergefangenen' geplaatst waren, die, aldus een Nederlandse politieke gevangene, 'niet alleen volop gelegenheid (hadden), van hetgeen de gevangenen toekwam aan voedings3 'Verslag van mededelingen van A. J. Bakkes' (IS aug. 1947), p. 5 (GC). • P. A.
1 'Verslag van mededelingen van G. Tuynenburg Muys' (7 nov. 1947), p. 6-7. 2 'Verslag van mededelingen van P. van den Berg' (7 okt. 1947), p. 6-7 (GC).
middelen of tabak aanzienlijke porties te verduisteren ... , maar zij hadden ook officieel het recht, hun medegevangenen lijfstraffelijk te tuchtigen; een recht waarvan deze weldoorvoede, volgegeten bruten terdege gebruik maakten' - dat waren Duitsers, maar ook buitenlanders. Die Duitsers waren 'bij voorkeur gekozen uit de rasechte tuchthuisboeven bijv. roofmoordenaars, beroepsinbrekers, souteneurs en soortgelijk slag lieden.'l
XCEen weinig vleiend oordeel over die 'rasechte tuchthuisboeven', maar daarbij moet opgemerkt worden dat sommige Nederlandse politieke gevangenen wel vooral met oplichters slechte ervaringen hadden, maar met 'de zware jongens, zoals moordenaars ( ... niet roof-, lust-, of sluipmoordenaars) en de grote kraakzetters' viel goed op te schieten: onder hen waren, aldus een Nederlandse gevangene, 'vele goede kameraden die ons in het begin wegwijs gemaakt hebben (ul'ld was das bedeutete!) en voor botsingen met de bewakers behoed.P 'Zij hadden', schreef van Rij, 'het scberpste gevangenisinstinct."
XCUit talloze verslagen is onze algemene indruk dat de gevangenen in de tuchthuizen, behalve in het laatste halfjaar van de oorlog, geen acute honger geleden hebben, zij het dat er steeds gevangenen waren, de Kaljàktoren in de eerste plaats, die meer voedsel kregen dan anderen. Welwas er in de strenge winter van '41 op '42 en in de daarop volgende lente een tekort aan voedsel, maar de ergste moeilijkheden waren een paar maanden later overwonnen. Normaal kreeg men's morgens 'koffie' met drie boterhammen, 's middags een halve tot driekwart liter 'soep' en's avonds weer enkele boterhammen met wat 'koffie' of 'thee', soms echter opnieuw 'soep' of een soort stamppot. Het eten was evenwel vetarm en men kreeg te weinig vitaminen. Van begin '43 afkon men extra rantsoenen verdienen door hard te werken, waarover straks meer." Onbedwingbaar was voorts de behoefte van de meeste gevangenen aan sigaretten. Aanvankelijk kregen zij alleenJ.ziek was, vrijgelaten werd; velen zijn in de Lazarette der tuchthuizen gestorven
1 A.v., p. 71-72. 2 'Verslag van mededelingen van A. Bakkes', p. 2. 3 C. van Rij in 0 dl. I, p. 676. 4 De medische zorg, om van de tandheelkundige niet te spreken, liet in talrijke tuchthuizen, bepaald niet alleen in Siegburg, veel te wensen over. Een heel enkele keer gebeurde het evenwel dat een gevangene die ernstig
maar kauwtabak : die werd gekauwd, op de centrale verwarming gedroogd, fijn gesneden en in een papiertje ('Tüte') gerold; had men geen lucifers, dan kon men de 'sigaret' aansteken met behulp van een dot watten die men in een stopcontact hield waar men bijvoorbeeld met een stukje metaal vonken liet overspringen. 'De eerste keer dat ik', aldus Minco, 'die kauwtabak probeerde te roken, meende ik dat ik tegen de vlakte ging' - dat was in '41. 1 In '43-'44 (men kon toen door hard werken echte sigaretten verdienen) waren evenwel gevangenen in Rheinbach nog steeds 'in de wolken', aldus de Groninger OD' er die wij reeds in vorige paragrafen citeerden, wanneer zij de uitgekauwde pruim van een Wachtmeisterinontvangstmochtennemen; daaruit werd dan haastig een 'sigaret' vervaardigd - 'en nu naar de wc' (gevangenen mochten tijdens hun werk niet roken). 'Is een Fransman de gelukkige, dan volgt de hele Franse kolonie, geen één uitgezonderd. Is het een Hollander, dan volgen wij. In de wc mag dan ieder een trekje doen. Dan is het feest." Feest? 'De uitwerking van verse pruimtabak in een Tüte is', vertelde een andere gevangene, 'alsof men een slag tegen het hart krijgt en men doet goed, alvorens dit genot te ondergaan, plat op de grond te gaan zitten."
XCIn het werk dat de gevangenen moesten verrichten, tekende zich een bepaalde ontwikkeling af
XCAanvankelijk werden in alle tuchthuizen zakjes en zakken geplakt, maar verschillende kenden toen ook al takken van werkzaamheid die hogere eisen aan de gevangenen stelden, zoals het vervaardigen van kleding, schoenen en tegels en het inbinden van boeken; tevens waren aan de meeste tuchthuizen tuinderijen en boerderijen verbonden - gevangenen die niet tot langdurige straffen veroordeeld waren, mochten daar overdag werken. In de loop van ,42 ontstond een nieuwe situatie: het gehele Duitse gevangeniswezen werd (zoals korte tijd later ook met het stelsel der concentratiekampen geschiedde) bij de oorlogsinspanning ingeschakeld. Nieuwe werkplaatsen en fabriekjes werden binnen de tuchthuismuren opgericht en buiten die muren werden gevangenen in grote aantallen aan het particuliere bedrijfsleven ter beschikking gesteld - ook wel aan officiële instanties die hen onontplofte bommen lieten uitgraven. Voor al dit werk werden premies uitgeloofd: extra rantsoenen en sigaretten. Met name die sigaretten-premie was effectief: 'geen straf, geen rantsoenverhoging, geen beloftes konden', schreef"]. Luteraan (Daan Goulooze's medewerker, in juli '43 tot tien jaar tuchthuisstraf
XC1 S. Minco: Gevangene 136862 vertelt ... , p. 9. 2 E. D.: 'Geconfronteerd met de dood', p. 74. 3
veroordeeld - hij zat in het tuchthuis Sonnenburg, ca. 100 km. beoosten Berlijn, gevangen) 'bereiken wat met enkele sigaretten werd bereikt."'Nach einem Bericht des Reichsjustizministeriums standen', aldus een publikatie van het Münchener Instltut für Zeitgeschichte, 'MUte 1944 90 Prezent der [ustizgejangenen in unmittelbar leriegswichtigem Arbeitseinsatz, hauptsáchlick in der Riistungsirulustrie und in der Landwirtschajt'? Nadere cijfers daaromtrent zijn ons niet bekend. Wij weten wel dat bijvoorbeeld aan Rheinbach een dynamietfabriek toegevoegd werd en dat Siegburg binnen de muren werkplaatsen kreeg voor patroonhulzen, lasapparaten, bureaumeubelen en vliegtuigonderdelen; er werden ook auto's van de Wehr macht gerepareerd. Buiten het tuchthuis werkten gevangenen van Siegburg 0.111. in een fabriek voor synthetische wol; dat was een zeer slecht, al vroeger bestaand Kommando,'het overgrote deel der derwaarts uitgezondenen keerde', schreef een Nederlandse gevangene, 'na luttele maanden in het tuchthuis terug met diep ingevreten vleeswonden of met ernstige maagbezwaren of geestesstoornissen': ontstaan door de inwerking van chemicaliën, 'en tengevolge der volstrekt onvoldoende medische verzorging' (men denke aan de half-seniele arts) 'kwamen gevallen met dodelijke afloop helaas veelvuldig voor." Men kon het echter ook treffen door als werkkracht aan een boer toegewezen te worden: dan keerde men weldoorvoed in het tuchthuis terug.
XCHebben de politieke gevangenen zwaar getild aan het feit dat men hen in de oorlogsinspanning inschakelde? Het deed onder de groep die in de zomer van '44 naar Lüttringhausen overgebracht werd (zij moest daar zadelmakerswerk voor de Wehrmacht verrichten), volgens Schortinghuis
XC'heel wat stof opwaaien ... Enkelen meenden plotseling weer een principiële houding aan te moeten nemen, anderen voelden zich hiertoe niet meer geroepen. Er was al zoveel gebeurd waar wij als mens tegen hadden moeten protesteren en wat wij gemakshalveonder zware omstandigheden, met de dood voor ogen, over onze kant hadden laten gaan. Het is geen kunst principieel te zijn als je vijand je er gelegenheidtoe geeft. Maar het werk was een goed tijdverdrijf, het maakte een mooie dagindeling mogelijk en hield ons geestelijk fit voor de komende dingen. Zonder gewetensbezwaarheb ik riempjes zitten naaien. Veel herrie was er ook over de vraag hoeveel wij zouden maken. Twintig op een dagJ. Luteraan:Verslag(dec.p.Albrecht Wagner: Verjohrens und Richterrechts in nationalsozialistischem Staat (1968), p. 276. S P. A. Wansink: Met lege handen/i, p.
1 1945), 19 (GC). 2
was tenslotte de afspraak. Ontzaggelijk was het geroddel en gescheld tegen de cel die er dertig maakte en daarvoor extra brood kreeg.'!
XCIets dergelijks deed zich in het tuchthuis Sonnenburg voor. Luteraan en anderen moesten daar onderdelen van revolvers produceren; toen nu enkele gevangenen, door de sigarettenpremie verleid, meer gingen afleveren dan onderling afgesproken was, werden zij door de overige gevangenen geboycot, en met succes: 'zij die voor sigaretten een hogere productie leverden, verhuisden na enige maanden naar het hospitaal, volledig gedemoraliseerd, zonder de steun van hun medegevangenen.P
XCHet beperken van de productie kan men als een vorm van sabotage zien. Ook op andere manieren werd getracht, de Duitse oorlogseconomie schade te berokkenen: er werd op grote schaal materiaal verspild - in het laatste oorlogsjaar zag menige Wachtmeister dat door de vingers. Er waren evenwel ook gevangenen die wegens sabotage zware straffen kregen.
XCEvenals voor de politieke gevangenen in Nederland gold voor die in Duitsland dat het oorlogsnieuws voor hen van de grootste betekenis was. Elk van die gevangenen rekende er op dat hij bij de ineenstorting van het Derde Rijk zijn vrijheid zou herkrijgen. Hoe stond het er aan de fronten voor? Zolang nagenoeg alle gevangenen binnen de muren van het tuchthuis bleven, was het moeilijk, daarvan een beeld te krijgen, maar dat veranderde toen velen buiten de tuchthuizen in contact kwamen met burgerarbeiders, onder wie zich dan vaak ook buitenlanders bevonden. Sommige gevangenen wisten zelfs van die buitencommando's uit Geallieerde luchtpamfletten de tuchthuizen binnen te smokkelen. In het tuchthuis Rheinbach had een Belgische politieke gevangene onder het wasgoed op de droogzolder een radio verborgen waarmee hij dagelijks naar dekon luisteren, en ook in het vrijgevochten Siegburg kwam, aldus een gevangene, 'het nieuws van debinnen moeteen regelmaat waardoor de Polizei-Oberinspektor tot radeloosheid werd gedreven.P
XCWij nemen aan dat de gevangenen ook elders niet van het oorlogsnieuws verstoken bleven en dat hun situatie in dat opzicht niet wezenlijk ongunstiger
XC1 D. Schortinghuis: 'Herinneringen', dl. II, p. 25-26. 2 J. Luteraan: 'Verslag', p. 19. 3 P. A. Wansink: Met lege handen], p.
was dan die van de gevangenen in Nederland, maar wij hebben dienaangaande geen zekerheid. In het algemeen is het trouwens moeilijk, de situatie van de gevangenen in Duitsland met die van de gevangenen in Nederland te vergelijken. Van de hand van de gevangenen-zelf zijn ons zodanige vergelijkingen niet bekend, maar wij durven er toch wel iets over schrijven.
XCWij veronderstellen dan dat de gevangenen in Duitsland het in één opzicht gemakkelijker hebben gehad dan de gevangenen in Nederland over wie wij het tot dusver in dit hoofdstuk hadden : zij waren niet langer Untersuchungs !täftlinge met alle onzekerheid van dien, maar wisten waar zij aan toe waren. Daar stonden evenwel andere factoren tegenover. De gevangenen in de Duitse tuchthuizen misten de steun die kon uitgaan van het besef: wij bevinden ons op vaderlandse bodem; zij waren in gestichten opgesloten waar zij als Nederlanders maar een kleine minderheid vormden en waar zij geen hulp kregen van Nederlandse bewakers die wat durfden. Contact met hun eigen gezin of familie was veel moeilijker. Officieel mochten zij eens in de zes weken een korte brief schrijven en ontvangen, maar in werkelijkheid was de correspondentie veel minder frequent en bovendien werd elke brief gecensureerd door of namens de directie." Anders gezegd: de gevangenen in Duitsland waren eenzamer. Bovendien waren zij in gebieden gehuisvest die, in '43 al, regelmatig door de Geallieerde luchtmachten gebombardeerd werden: vaak hoorde men de bommen in de verte inslaan - en dan zat men in een cel waaruit geen ontsnappen mogelijk was en waarin men zich weerloos wist.
XCAfgezien daarvan waren de moeilijkheden die uit de langdurige opsluiting voortvloeiden, niet gering - dezelfde verschijnselen die wij al bij de gevangenen in Nederland signaleerden (overmatige eoncentratie op de dagelijkse maaltijden, verhoogde prikkelbaarheid, verzwakking van het concentratievermogen en van het geheugen), deden zich ook bij de gevangenen in Duitsland voor, wellicht in versterkte mate. 'Wil men een samenvattende karakteristiek beproeven', aldus P. A. Wansink (hij kreeg levenslang in het 'eerste'Vrij Nederland-proces en bracht zijn detentie in enkele werkkampenkon toesturen die dezen dan aan de Nederlandse gevangenen uitreikten; in later
1 De gevangenispredikanten van Siegburg en Rheinbach hebben zich zeer ver dienstelijk gemaakt door als tussenpersoon te fungeren voor clandestiene corres pondentie; zij brachten de gevangenen ook wel kleine pakketten die zij van hun familieleden ontvangen hadden, Na de Spoorwegstaking waren deze vormen van contact niet langer mogelijk. Wij vermelden in dit verband dat het Nederlandse Bijbelgenootschap in de eerste jaren van de bezetting aan de gevangenispredikanten in Duitsland bijbels
en tuchthuizen door, waaronder Rheinbach en Siegburg), 'dan mag men wellicht zeggen, dat het morele en algemene psychische peil van de gevangene ongeveer tot dat der schooljaren terugvalt'! - hem troffen pijnlijk de baatzucht en de neiging tot verraad die zich bij veel gevangenen, ook wel bij Nederlanders, manifesteerden. 'Typerend', schrijft hij, 'voor de nieuwe wegen, welke de drang tot zelfhandhaving zich in deze getraliede wereld zocht, was ook de neiging tot het weder oprichten van rangen en standen tussen de gevangenen onderling ... Het heeft niet zo heel lang geduurd, eer dezelfde neiging zich ook onder de politieke gevangenen liet bespeuren. Dat wij van de aanvang af een scheidingslijn trokken tussen ons zelven en de Duitse gestraften, met inbegrip diergenen, die wegens politieke misdrijven als landen hoogverraad veroordeeld waren, is licht verklaarbaar en valt nog binnen het veld van het normale. Bedenkelijker echter werd het, toen weldra ook in de onderlinge waardering der buitenlandse 'politieken' scheidingen en schakeringen optraden .
XC. . . De 'levenslangen' en zij, die aanvankelijk ter dood veroordeeld waren geweest, vormden in eigen oordeel min of meer een 'élite-groep', welker leden - al wachtten zij zich wel, dit te doen blijken! - enigszinsmeewarig naar diegenen zagen, die 't niet verder hadden weten te brengen dan tot een veroordeling van enkele jaren. En de 'gelukkigen', die spionage, sabotage of begunstiging des vijands in hun vonnis hadden staan, gevoelden zich heimelijk vrij wat gewichtiger dan een eenvoudig 'Engelandvaarder' .
XCLater, toen de wegens sluikhandel veroordeelden, de 'bonnen- en benzineklanten' , een zienderogen stijgend percentage gingen uitmaken van de tuchthuisbevolking, sterkte zich ons gevoel van eigenwaarde natuurlijk allereerst te hunnen koste."
XCNederlandse zelfkritiek dus. Die leverde ook A. J. Bakkes die van maart '42 af wegens spionage in het tuchthuis Liittringhausen opgesloten zat. Hij meende dat de leden van de groep die daar in de zomer van '44 binnengevoerd werd, 'zeer veel voor de politieke Hollanders verbruid hebben door hun gejuich en geschreeuw' - hij had trouwens in het algemeen nogal wat aan te merken op 'de politieke Hollanders':
XC'Vergeleken met de politieke gevangenen van Duitse, Franse en andere nationaliteit gaven (zij)helaas een beschamend beeld. Dit kwam tot uiting in hun gulzigheid, het over het hoofd zien van de belangen van andere gevangenen om zichzelf te bevoordelen, hun soms verregaand gebrek aan tact en aanpassingsA. Wansink:p.A.v., p.39
1 P. 93. 2 90-92.
vermogen aan de bestaande verhoudingen en in de omgang met de bewakers. Voorts is de Hollander over het algemeen een te grote kletskous - hij kan te weinig op zijn woorden passen. Ook de door ons zo graag op de voorgrond gestelde Hollandse helderheid ennetheid takelden in gevangenschap snel af.' 1
XCIs die kritiek juist? Wij kunnen het niet beoordelen. Hoe dat zij, vergeleken met hun leven in vrijheid hadden alle Nederlandse gevangenen, de 'economische' niet minder dan de politieke, het in de Duitse tuchthuizen zwaar, waarbij wij evenwel aannemen dat talrijke politieke gevangenen (een enkeling onder hen kon in de eerste oorlogsjaren nog tot creatief werk kornen'') steun konden ontlenen aan hun geloof c.q. hun levensovertuiging, alsmede aan het besef dat zij leden voor een goede zaak.
XCWij hebben tot dusver onder het hoofd 'Tuchthuizen en gevangenissen in Duitsland' hoofdzakelijk geschreven over de illegale werkers die, na in Nederland veroordeeld te zijn, naar tuchthuizen in Duitsland overgebracht werden. Dat is heel wel verklaarbaar: zij zijn de enigen die hill ervaringen op schrift gesteld hebben, zulks in tegenstelling tot de zwarthandelaren, de clandestiene slachters, de dieven, de deviezensmokkelaars en de andere kategorieën economische gevangenen die hill straf in Duitsland moesten uitzitten. Maar er is meer. Er zijn ook talrijke Nederlanders geweest die, zoals al uit het voorafgaande bleek, door allerlei rechtbanken in Duitsland tot gevangenisof tuchthuisstraf veroordeeld werden - het betrof dan vaak commune, maar vaak ook politieke delicten.
XCIn totaal zijn, concentratiekampen en Arbeitserziehungslager uitgezonderd, in Duitse detentie-inrichtingen van allerlei aard tijdens de bezetting, voorzover bekend (de gegevens zijn niet volledig), ruim twaalfduizendvijfhonderd Nederlanders als binnenkomenden geregistreerd." Dat betekent
1 'Verslag van mededelingen van A.]. Bakkes', p. 7. 2 Prof. mr. C. W. de Vries schreef in zijn gevangenschap in Duitsland in '41 zijn na de oorlog verschenen studie een levens- en karakterschets van koningin Wilhelmina's vader. 3 Wij geven op deze en op de volgende bladzijden de re sultaten weer van een onderzoek dat in de collecties van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie ingesteld is door een van de medewerkers, G. van der Stroom, zulks in samenwerking met drs. C.]. F. Stuldreher, hoofd van de afdeling beheer.
niet dat er dat aantal Nederlanders in terechtkwam, want gevangenen werden na hun veroordeling veelvuldig overgeplaatst en iemand die in Duitsland gearresteerd werd, kon successievelijk belanden in een Unter suchun.gshaftal1stalt, een Gerichtsgefängnis (een inrichting waar hij ten tijde van zijn berechting gedetineerd was) en een Zuchthaus - hij werd dan in drie inrichtingen als binnenkomende geregistreerd. Het is een tamelijk veilige schatting dat ca. vijf-en-twintighonderd Nederlanders, na in Nederland veroordeeld te zijn, in gevangenissen en tuchthuizen in Duitsland beland zijn - de schatting hoeveel Nederlanders in Duitsland gearresteerd en daar berecht zijn, is veel moeilijker; dat aantal heeft vermoedelijk gelegen tussen de vier- en de zesduizend. Op het totaal van die gevangenen (zesduizendvij£honderd tot achtduizendvij£honderd) bevonden zich vermoedelijk vier- tot vijfhonderd vrouwen.
XCWat de tuchthuizen betreft: in Rheinbach werden ruim duizend Nederlanders geregistreerd, in Siegburg ruim zeshonderd, in Lüttringhausen bijna vierhonderd, in Hameln ruim tweehonderd - gelet op de overplaatsingen mag men die cijfers niet bij elkaar optellen. Op grond van de bewaardgebleven dossiers weten wij van de ruim zeshonderd in Siegburg ingeschrevenen, van ruim driehonderd van de ruim duizend ingeschrevenen in Rheinbach alsmede van ruim tweehonderd ingeschrevenen in de Straf- und jugendgefängnis te Wittlich (er zijn hier in totaal bijna achthonderd Nederlanders ingeschreven) meer af Van deze bijna twaalfhonderd verschillende gedetineerden (de dubbeltellingen zijn hier geëlimineerd) moet men 34 % als politieke, 57 % als economische gevangenen beschouwen; 89 % hunner was in Nederland berecht, tachtig gevangenen stierven tijdens hun detentie (in totaal is in Wittlich, voorzover bekend, één Nederlandse gevangene gestorven, in Rheinbach stierven er tien, in Siegburg honderdvijf-entwintig).
XCAfgezien van deze drie tuchthuizen weten wij ook iets meer omtrent ca. tweeduizend verschillende Nederlandse gevangenen in vijftien andere inrichtingen in Duitsland. Helaas is van iets meer dan de helft van deze gevangenen (ook hier zijn de dubbeltellingen geëlimineerd) niet bekend waarvoor zij veroordeeld werden - met zekerheid weten wij slechts dat 22 % tot de politieke, 20 % tot de economische gevangenen gerekend moet worden. Van 13 % van deze tweeduizend gevangenen weten wij niet, in welk jaar hun detentie begon, van de resterende 87 % is dat wèl bekend: 1%in '40,9% in '41,21% in '42, 19% in '43,32% in '44, s%in '45. Ca. honderd gevangenen kwamen om het leven: 5 % - door ziekte 2 % en 3 % door andere oorzaken (Geallieerde bombardementen, mishandelingen, wellicht ook doordat zij bij vluchtpogingen neergeschoten werden).
XCZouden de gegevens omtrent deze tweeduizend gevangenen representatief zijn, dan zou daaruit voortvloeien dat van de zesduizendvijfhonderd tot achtduizendvijfhonderd Nederlandse gedetineerden in Duitse gevangenissen en tuchthuizen driehonderdvijf-en-twintig tot vierhonderdvijf-entwintig om het leven gekomen zijn. Het dodencijfer alleen al van Siegburg (honderdvijf-en-rwintig doden op ruim zeshonderd ingeschreven Nederlanders) maant evenwel tot voorzichtigheid - wij durven geen schatting wagen. Wèl staat ons inziens vast dat in de tweede helft van de bezetting veel meer Nederlanders in gevangenissen en tuchthuizen beland zijn dan in de eerste, dat de illegale werkers onder hen een minderheid vormden en dat de kans om de detentie te overleven, reëel was.
XCIn de concentratiekampen in Duitsland was die kans veel kleiner. Er zijn in die concentratiekampen vermoedelijk ruim tienduizend Nederlanders als Schutzhäftlinge terechtgekomen; van hen zijn omstreeks vierduizend omge
XCElk concentratiekamp heeft zijn eigen geschiedenis gehad die in bepaalde perioden uiteenvalt. Elk concentratiekamp heeft ook in elk van die perioden tot op zekere hoogte een eigen karakter gedragen. Dit hoofdstuk heeft niet de functie, al die ontwikkelingen van al die onderling verschillende kampen weer te geven; evenmin is het zijn functie, de lotgevallen van de Nederlanders die in kleinere of grotere groepen in een aantal van die kampen belandden, gedetailleerd te schetsen. Die groepen zijn er geweest: in Auschwitz-Birkenau, Dachau, Buchenwald, Sachsenhausen, Neuengamme, Natzweiler, Ravensbnick (om slechts deze te noemen), maar de Nederlanders, mannen en vrouwen, vormden in die karnpen geen duidelijk aparte, geen 'historische' eenheid - wij merkten dit al aan het slot van hoofdstuk IOp. Trouwens, als men er in zou slagen, een beeld te geven van hetgeen elk dier Nederlanders doorstond (ten aanzien van de velen die in de kampen te gronde zijn gegaan, zouden de meeste gegevens ontbreken), dan zou tegelijk blijken dat die individuele lotgevallen slechts begrijpelijk zijn tegen de algemene achtergrond van het bestaan in de kampen.
XCHet is op die algemene aspecten dat wij onze aandacht willen richten. Hoe was de SS in de karnpen georganiseerd, welke regels werden opgelegd aan de door die SS beheerste, door dwang gekenmerkte gemeenschappen en hoe was de houding van de SS'ers jegens de gevangenen? Wat waren de levens- en werkomstandigheden der gevangenen, wat hield hun dagelijks bestaan in en wat geschiedde als zij ziek werden? Welke verschillen waren er binnen de groepen der gevangenen: verschillen naar gevangenen-kategorie (politieke gevangenen, misdadigers, 'asocialen', homosexuelen, enz.) en verschillen naar leeftijd, naar sociale herkomst, naar nationaliteit? Hoe hebben de gevangenen gereageerd op hun beproevingen? Ziedaar het soort vragen dat wij aan de orde willen stellen en met welker beantwoording wij het algemene beeld hopen te schetsen dat ons voor de geest staat, en dat, zo het de lezer al in het ongewisse laat ten aanzien van datgene wat deze of gene Nederlandse gevangene persoonlijk onderging, hem, zo hopen wij, toch wel zal doen inzien wat die gevangenen als collectiviteit doorstonden.
XCDaarbij maken wij twee opmerkingen.
XCDe eerste is dat wij de karnpen waarin de Joden terechtkwamen: de
[udendurchgangslager Westerbork en Vught (en het kamp Barneveld), het Altersghetto Theresienstadt, het Austauscli-Lager Bergen-Belsen, het vernietigingsen concentratiekamp Auschwitz-Birkenau en het vernietigingskamp Sobibor, nagenoeg geheel buiten beschouwing laten; zij zullen in hoofdstuk 7 beschreven worden.
XCOnze tweede opmerking is dat wij dit hoofdstuk, hoofdstuk 5, opzettelijk laten voorafgaan aan het volgende dat aan de concentratiekampen in Nederland gewijd wordt. Hoe zou men bijvoorbeeld het concentratiekamp Amersfoort, hoe het 'officiële' concentratiekamp Vught (het KL Herzogenbusch) kunnen behandelen zonder eerst het concentratiekamp-systeem, zoals dat door de gevangenen ondergaan is, in zijn algemeenheid geschetst te bebben? Juist dat algemene beeld moet ons in staat stellen het specifieke karakter van de kampen in Nederland aan te geven.
XCIn de concentratiekampen waren deelnemers aan het verzet en illegale werkers uit Duitsland en uit alle door Duitsland bezette landen terechtgekomen, maar daarnaast ook leden van geheel andere groepen: vluchtelingen uit republikeins Spanje (van wie alleen al ca. achtduizend Mauthausen binnengevoerd werden), homosexuelen, Jehova's Getuigen, 'asocialen', allerlei soorten misdadigers (ter beschikking gestelden, preventief gearresteerden en veroordeelden die lange gevangenisstraffen uitzaten), personen die de bepalingen van de Duitse oorlogseconomie overtreden hadden, Russische dwangarbeiders en enkele honderdduizenden Joden. Met die Joden doelen wij dan op diegenen die in zoverre buiten de Endiosung vielen dat zij niet al bij aankomst in een eoncentratie- of vernietigingskamp vergast waren.
XCHet gevolg van deze ontwikkelingen was dat in elk concentratiekamp personen van geheel verschillende achtergrond en nationaliteit terechtkwamen - zo waren in Dachau (zie Tabel III op pag. 87) bij de bevrijding, afgeziennog van de statenlozen, leden van 30 nationaliteiten aanwezig. In de concentratiekampen bevonden zich ook veel jongeren (totaalcijfers zijnniet bekend), en wat het aantal vrouwen betreft, weten wij dat er in augustus' 44 naast driehonderdnegen-en-zeventigduizend mannelijke personen honderdvijf-en-veertigduizend vrouwelijke (bijna28% van het totaal) gevangen zaten.
XCTijdens de tweede wereldoorlog zijn de concentratiekampen voor verschillende doeleinden gebruikt. De uitroeiing van Joden en Zigeuners vond, behalve in enkele specifieke vernietigingskampen, waaronder Sobibor, in twee concentratiekampen plaats: Birkenau (Auschwitz II) en Majdanek. Daarnaast fungeerden de kampen als oorden van massale executie met betrekking tot drie groepen: Duitsers die het ongenoegen van de Gestapo (of van Hitler) opgewekt hadden en al of niet gevonnist waren, ter dood veroordeelde illegale werkers uit tal van landen, en Russische krijgsgevangenen. Die Russische krijgsgevangenen werden vergast (behalve in Auschwitz-Bitkenau en Majdanek waren er ook gaskamers, kleine overigens, in de concentratiekampen Dachau, Sachsenhausen, Ravensbrück, Mauthausen en Natzweiler), of zij werden in grote groepen dan wel individueel doodgeschoten (dat laatste bij voorkeur in de z.g. Genickschussecken), of zij gingen door verhongering en koude ten gronde. Wij wezen er voorts op dat de belangrijkste kampen óók gebruikt werden voor het uitvoeren van medische experimenten; daaraan werden vele duizenden gevangenen onderworpen aan hoevelen hunner dat het leven gekost heeft, is niet precies bekend.
XCWij hebben dan verder in hoofdstuk I in de geschiedenis van de coneentratiekampen in oorlogstijd drie fasen onderscheiden die de lezer speciaal in dit hoofdstuk in gedachten gelieve te houden. De 'eerste fase' was die van de Vernichtung durch Arbeit. Het regime in de kampen was van '33 af hard
geweest - het werd van '39-'40 af volstrekt meedogenloos: de machthebbers van het Derde Rijk, zeker van de overwinning, namen jegens hun tegenstanders geen enkele eonsideratie meer in acht. Ten aanzien van de periode september ' 39-eind '4I beschikken wij, wat het effect van dat verscherpte beleid betreft, niet over totaalcijfers, maar die cijfers bezitten wij voor een deel van het jaar' 42 wèl en daaruit blijkt dat in alle kampen tezamen in de zes maanden juni t.e.m. november '42 minstens 26,5 % maar misschien wel 35% van alle gevangenen om het leven kwam. In Dachau stierf in het gehele jaar '42 ruim 50% van de gevangenen, in Mauthausen ruim 62 % (in Auschwitz-Birkenau stierf zelfs 60% in drie maanden: juli, augustus, september '42). Hoewel maand na maand vele tienduizenden arrestanten de kampen binnengevoerd werden, ging als gevolg van dit massale sterven het totale aantal gevangenen in de tweede helft van '42 dalen. Groot alarm bij de machthebbers! Gevangenen waren ook werkkrachten! Speer en Goering eisten met klem dat de gevangenen bij de wapenproductie ingeschakeld zouden worden Himmler gaf daar zijn toestemming voor en in de laatste maanden van '42 gingen van het betrokken SS-'departement' (het SS-Wirt schafts- und Verwaltungshauptamt, waarin de Inspektion der Koneerarationslager in maart '42 opgenomen was) nieuwe richtlijnen uit die inhielden dat de gevangenen beter behandeld moesten worden. Zo werd aan de kampcommandanten bij rondschrijven van 30 oktober '42 meegedeeld dat de gevangenen, met uitzondering van de Joden en Russen onder hen, voedselpakketten mochten ontvangen. In de loop van' 43 werden in de meeste karnpen bovendien premies op hard werken ingevoerd; ook werden er bordelen ingericht
XCMet het oog op die wapenproductie nu nam een aantal S S-ondernenlÎngen, te welker behoeve de gevangenen, zonder dat zij dat wisten, ook tevoren werkzaam geweest waren, nieuwe taken ter hand (in een kamp als Manthausen werd evenwel de 'oude' taak: het uithakken van granietblokken, voortgezet) en men schat dat bij die SS-ondernemingen in '43-'44 gemiddeld vijftigduizend gevangenen tewerkgesteld waren. Veel meer, nl. gemiddeld ca. vierhonderdvijftigduizend, waren er uiteindelijk tewerkgesteld bij particuliere ondernemingen waartoe de grootste Duitse concerns behoorden. Een deel van die particuliere ondernemingen had daartoe in de concentratiekampen eigen werkplaatsen gevestigd, maar het kwam veel vaker voor dat gevangenen, buiten de eigenlijke kampen, van nevenkampen (Aussen kommandos) uit aan die ondernemingen ter beschikking gesteld werden; eind ,44 waren er meer dan vijfhonderd van die Aussenkommandos. Aan die inzet hield het SS-complex in die tijd per maand naar schatting 44 mln Rm over. Volledige overzichten van hetgeen de gevangenen ten behoeve en ten profijte van particuliere Duitse ondernemingen verricht hebben, bestaan niet
(bekend is wèl dat in '44 ruim een derde van de vliegtuigproductie van de firma Messerschmitt in de karnpen Mauthausen en Flossenbürg tot stand kwam), maar wij onderstreepten dat in elk geval een speciale plaats ingenomen werd door de fabriek voor kunstrubber (Bun.a) die ten behoeve van de IC Parben bij Monowitz (Auschwitz III) opgetrokken werd, alsmede door de onderaardse installaties voor het assembleren van de Duitse V-wapens. De opdracht om voor die assemblage te zorgen had Himmler in de lente van '43 aan zich getrokken. Vele tienduizenden gevangenen werden toen ingezet om bij Ebensee en Gusen (Oostenrijk) en in de Kohnstein-bergrug in de Harz (Duitsland) gigantische tunnels aan te leggen waar werkplaatsen ingericht werden. Alleen al naar het Dora-complex in de Harz werden in totaal ca. zestigduizend gevangenen overgebracht; van hen zijn minstens dertienduizend omgekomen, de meesten in de periode herfst' 43-lente '44.
XCDat laatste wijst er op dat, zo al een groot deel van de gevangenen in de jaren' 43 en '44, d.w.z. in de 'tweede fase' (de fasewaarin het kampregime iets van zijn meedogenloosheid verloor) minder onder druk geplaatst werd, er toch ook groepen gevangenen waren die het juist toen zwaar te verduren kregen. Nieuwe verschrikkingen bracht de 'derde fase': de fase waarin van begin '45 af grote groepen gevangenen van het ene kamp naar het andere getransporteerd of te voet voortgedreven werden, de fase ook waarin in de tot barstens toe gevulde kampen verwoestende epidemieën uitbraken. Geschat wordt dat van de eind '44 aanwezige zevenhonderdvijftigduizend gevangenen toch nog minstens driehonderdduizend in de laatste maanden van de oorlog om het leven gekomen zijn.
XCGeschat wordt tenslotte (en die schatting leek ons alleszins reëel) dat van de éénmiljoenzeshonderdvijftigduizend gevangenen die in totaal in de jaren ,33 t.e.m. '45 in de 'officiële' concentratiekampen ingeschreven zijn, éénmiljoenhonderdduizend om het leven zijn gekomen: twee op de drie.
XCHet rijk van de SS was het rijk van de dood geworden.
XCWas het rijk van de SS van meet af aan als rijk van de dood bedoeld? Dat niet. In de ruim zes jaren die aan het uitbreken van de tweede wereldoorlog voorafgingen, hebben betrekkelijk weinig gevangenen in de eoncentratiekarnpen het leven verloren. Himmlers karnpen die de geïmproviseerde detentie-oorden van de SA vervingen, waren eerder bedoeld als modelopsluitingsoorden - oorden evenwel met een specifieke functie: de ge
bestraffing ook overtuigd van de onoverwinnelijke kracht van het Derde Rijk. Concentratiekampen waren vestingen van de SS: met zorg ontworpen, gecompliceerde bouwsels waarvan de uitgestrektheid zelve, gekoppeld aan een ondoordringbaar lijkende omheining en aan een tot in onderdelen gereglementeerd regime, de gevangenen het besef moest bijbrengen dat geen ontsnappen mogelijk was - geen physiek ontsnappen uit het kamp waarin zij zich bevonden, geen politiek ontsnappen aan een nationaal-socialistische toekomst. Was het cynisme, was het huichelarij dat Himmler in '41 aan de strafkampen voor Duitse en buitenlandse arbeiders de naam Arbeitserziehungs lager gaf? Wij menen van niet. Straf was in de visie van de Reichsführer-SS het meest effectieve middel tot opvoeding (Erziehung). Die opvatting sprak ook uit de leuzen die in de meeste 'officiële' concentratiekampen duidelijk zichtbaar aangebracht waren: 'Arbeit macht (rei' stond in Dachau, Sachsenhausen, Flossenbürg en Auschwitz op de toegangspoort en in de twee eerstgenoemde karnpen en in Mauthausen las men in reusachtige letters op de gebouwen die de immense Appel/platz omringden waar de gevangenen zich enkele malen daags moesten opstellen: 'Es gibt einen Weg zur Freiheit: seine Meilensteine heissen: Gehorsam - Fleiss - Ehrlichleeit - Ordnung - Sauherleeit Niahternheit Wahrheit Opjersinn und Liebe zum Vaterland.'
XCBinnen de omheining (in de meeste karnpen eerst een prikkeldraadbarrière die meer dan een meter breed was, vervolgens een bijna drie meter hoge muur waaraan op manshoogte een hoogspanningsleiding aangebracht was en waarop zich om de 50 of 100 meter een met SS' ers bezette wachttoren bevond, tenslotte weer een prikkeldraadbarrière, soms nog gecombineerd met een brede sloot) moest alles van orde en netheid getuigen: de met bomen omzoomde brede hoofdweg, soms 'boulevard' geheten, de keurig uitziende barakken, de bloemperken, de imposante administratiegebouwen. 'Wanneer men', aldus ds. Overduin, schrijvend over Dachau in '42-'43,
XC'de poort doorkwam, stond men direct op een ontzaglijk grote appèlplaats, waar met gemak een honderdduizend man zou kunnen marcheren. Aan de rechterhand passeerde men een groot stenen gebouw met twee vleugels. In het middenstuk was de geweldige keuken met moderne installaties, daarnaast het grote badhuis, waar een zeshonderd man tegelijk onder de douches konden staan. Aan de andere kant naast de keuken was de ruimte, waar aardappelschillers en groenteschoonn1.akerswerkten, en daarnaast de weer zeer modern ingerichte wasserij. In de rechtervleugel was de administratie voor de persoonlijke bezittingen en kleren van de pas aangekomen gevangenen, terwijl in de linkervleugel de grote magazijnen waren voor gevangeniskleding en schoeisel.'l
XC1 J. Overduin: Hel en hemel VQI1 Dachau, p. 131.
XCVerscheidene concentratiekampen bezaten voorts ruimten voor medische behandeling die van de modernste apparatuur voorzien waren: er waren verbandkamers, operatiekamers, een röntgenkamer, een kamer voor tandheelkundige behandeling, een dieetkeuken, een apotheek, massagekamers. Er lag geen stofje, en wat blinken kon, was opgepoetst. Bezoekers als Mussert en de zijnen moesten uit die ruimten en een zich daarbij bevindende ziekenbarak waar enkele lichte gevallen in bedden met hagelwitte lakens verpleegd werden, wel de indruk krijgen dat kosten noch moeite gespaard waren om zieke gevangenen te genezen. De gevangenen zelf wisten beter: in andere barakken, waar bezoekers nimmer een voet in zetten, lagen honderden te sterven zonder dat iemand naar hen omkeek.
XCDat de netheid waarvan de concentratiekampen getuigen moesten, door Himmler als bedriegelijke schijn bedoeld was, betwijfelen wij - feit is dat zij als zodanig wel van de aanvang af door de gevangenen ervaren werd. Het uiterlijk van het concentratiekamp stond in schrille tegenstelling tot wat het kamp werkelijk was en die werkelijkheid bepaalde op haar beurt hoe dat uiterlijk gezien werd: netheid werd troosteloosheid. 'Het schijnt vaak', aldus, in haar treffende herinneringsbeelden, Anne Berendsen die in '42, na gearresteerd te zijn als medewerkster van de Inlichtingendienst, Ravensbrück binnengevoerd werd Het schijnt vaak of de kleuren hier niet stralen, niet doordringen kunnen. De bedden met viooltjes op de boulevard, de randen langs de Blocks zijn eigenlijk een zielige vertoning. De heesters langs de boulevard doen het wat beter, die laten hun knoppen of blaadjes als enkelingen zien en geven je zo tedere, droeve vreugden over het voorjaar of over de schoonheid. In de verte zie je, over de muur heen, de dennebossen met, in een opening, een paar treurberken en, aan de overkant, de kruinen van de grote treurwilgen ... 0, heimwee, heimwee, pijn, die telkens wel weer overgaat. Als die bomen er niet waren, zou deze symphonie van grauwzwarte grond, dofgroene Blocks, grauwzwarte daken nog triester, nog ondragelijker, nog meer al beslaand en eentoniger zijn. Alles ishier onzegbaar dor, onzegbaar troosteloos. Er vliegen weinig vogels hier over het kamp heen, op de grond strijken alleen de lugubere kraaien neer ... Er schijnt een sfeer van eindeloze, steriele wanhoop over dit complex te liggen, over deze kaalte temidden der bossen. Tot de hemel, tot de prachtige, vaak als vergulde hemel en de rozenrode wolkjes in de lichtblauwe lucht van de zonsopgrang, tot al de glorie die je beneden in het kamp toch zo als in direct contact, als bevrijding beleeft, schijnt er, zo van boven gezien, geen brug te zijn. Triestheid, dorheid, kaalte. Uit de Blocks komen de gevangenen, zij strompelen zwaar voort op hun logge, te grote schoenen, zij schijnen te kruipen in troepjes of in grote stoeten als een niet te stuiten vormloze horde uit een oertijd.'! 1 ArU1eBerendsen: Vrouwenkamp Ravensbrück (1946), p. 104.
XCTaak van de SS was het, die horde der gevangenen in bedwang te houden en haar bestaan te organiseren. Het eerste was de taak van de SS-bewakingseenheden, het tweede die van de SS-kampstaven.
XCDe indeling van die kampstaven werd, zoals wij al in hoofdstuk I vermeldden, vermoedelijk in '35 of'36 aangegeven door Eicke die, nadat hij het concentratiekamp Dachau volgens zijn denkbeelden en kennelijk tot HimmIers volle tevredenheid ingericht had, de centrale functie van Inspekteur der Konzentrationslager gekregen had. Wij gaan nu op die indeling iets dieper in.
XCElk concentratiekamp had een Politische Abteilung die het contact met de Gestapo, speciaal met het Reichssicherheitshauptamt, onderhield. Aan het hoofd van deze afdeling stond een Gestapo-functionaris die in zijn werk de ondergeschikte was van zijn Gestapo-superieuren, niet van de Lagerkommandant. Voornaamste taak van de Politische Abteilung was het, de dossiers van de gevangenen in ontvangst te nemen en bij te houden en eventueel nieuwe dossiers aan te leggen. Geen gevangene kon ontslagen worden zonder verlof van de Politische Abteilung; was de periode waarvoor aan een bepaalde gevangene Schutzhaft opgelegd was, verstreken, dan kon de Politische Abteilung aan het Reichssicherheitshauptamt voorstellen, de Schutzhaft te verlengen - in het dossier opgenomen rapporten van de Lagerleommarulantur waarin op al of niet fictieve gronden negatief over de betrokkene geoordeeld werd, konden daarbij een nuttige rol spelen.' Wij wezen er overigens in hoofdstuk I op datu., 4
1 Een gevangene Buchenwald, Walter Polier, een socialistische journalist die er zes-en-een-half jaar opgesloten zat, kreeg tijdens zijn gevangenschap inzage in een aantal dossiers van de als eerste in het dossier van zekere Melingo. Polier schrijft: in Sie im im im
de Lagerkommandanten omstreeks medio '42 van Pohl, chef van het SS Wirtschajts und Verwaltungshauptami, de bevoegdheid kregen, gevangenen vast te houden ook Walmeer het Reichssicherheitshauptamt van oordeel was dat zij vrijgelaten dienden te worden.
XCNaast de Politische Abteilung stonden drie afdelingen die tezamen de eigenlijke SS-staf vormden: Kommandantur, Verwaltung en Schutzhajûager führung. Bij de Kommandantur berustte de algemene leiding van het kamp en de Kommandant was dan ook de hoogste in rang van de aanwezige SS officieren. De Verwaltung droeg zorg voor de administratie van het kamp, beheerde de eigendommen die gevangenen eventueel bij hun inlevering afgegeven hadden (bij ontslag moesten zij dat alles weer uitgereikt krijgen) en onderhield het contact met de instanties die aan het kamp datgene moesten doen toekomen wat het nodig en waarop het ook recht had, bijvoorbeeld de toewijzingen voor de rantsoenen (wij komen er op terug).
XCBehoudens dat er gevangenen tewerkgesteld waren, stonden Kommandan tur en Verwaltung niet in rechtstreeks dagelijks contact met de duizenden of tienduizenden die in het kamp opgesloten waren: dat was de functie van de Schutzhaftlagerführung. Er waren in de regel drie Schutzhajtlager(t:illrer van wie telkens één dienst deed. In directe zin waren zij heer en meester in het betrokken kamp en van hûn geaardheid hing dan ook voor de gevangenen veel meer af dan van die van de hoog tronende Kommandant. Alles wat in het kamp gebeurde en de moeite van het vermelden waard was, werd aan de Schutzhaftlagerführer overgebracht door de aan hem ondergeschikte Rapport führer; dat waren er in de regel twee die om de beurt in dienst waren.
XCDe Rapportjuhrer had met de gevangenen in tweeërlei opzicht te maken: als bewoners Vall het kamp en als arbeiders die bij bepaalde Kommandos ingedeeld waren die veelal hun werk buiten het eigenlijke kamp te verrichten hadden. Als kampbewoners stonden de gevangenen onder de voortdurende supervisie van de B!ockji:il1Yer die elk toezicht uitoefenden op een4
(Walter Polier: 996 19 (1946), p. 178-79).
aantal barakken (Blocks), als arbeiders stonden zij onder de Kommandcfuhrer die aan één of meer Kommandos toegevoegd waren. Uiteraard was de indeling van de gevangenen over de verschillende Kommandos een punt van groot belang; voor die indeling droeg aanvankelijk de Arbeitsdienstjûhrer zorg die een functionaris was van de Verwaltung, later kwam boven de Arbeitsdienst führer een Arbeitseinsatziuhrer te staan die bepaalde welke gevangenen bij welke Aussenkommandos ingedeeld moesten worden (de Arbeitsdienstjûhrer bemoeide zich slechtsmet de Kommandos die in en bij het kamp tewerkgesteld waren).
XCAlle functionarissen die wij opsomden, waren, met inbegrip van de SS-Lagerärzte, die rechtstreeks ondergeschikt waren aan de medische afdeling van Amisgruppe D van het SS- Wirtschafs- und Verwaltungshauptamt, officieren of onderofficieren van de Waffen-SS en werden als regel bijgestaan door lagere SS'ers (SS-Mannschaften). Zij woonden allen buiten de omheining maar konden dag en nacht het kamp betreden (zij waren dan volgens voorschrift steeds gewapend) - niet alleen van hun aanwezigheid maar al van hun mogelijke aanwezigheid ging een immense druk uit; doemde één hunner op, dan werd, tenzij het een goed bekend staande SS' er was (zelden dus), een alarmsignaal doorgegeven, veelal in de vorm van de woorden 'dicke Luft' (in de Nederlandse kampen: 'witte muizen').
XCTot zover de SS-kampstaven. Wij komen nu tot de SS-bewakers die aanvankelijk in de SS-Totenkopf-Standarten samengevoegd waren, later in de bij de Waffen-SS ingedeelde Wachsturmbanne.
XCDe SS-bewakers behoorden niet tot de kampstaf; zij waren aan het betrokken kamp toegevoegd en daartoe gehuisvest in bij het kamp liggende kazernes. Waren zij in functie, dan was een deel van de bewakers, met karabijnen gewapend, op de wachttorens opgesteld die het kamp omgaven (op elke wachttoren stond bovendien een machinegeweer), een ander deel trok met de Kommandos mee wanneer deze buiten het kamp werk verrichtten. Die Kommandos bevonden zich in de regel dan nog wel op het gebied dat tot het kamp gerekend werd - dat gehele gebied was ook al met wachtposten, soms ook met wachttorens, omgeven: de z.g. Kleine- of Innere Postenkette. Op enige afstand buiten het kampgebied bevond zich tenslotte de z.g. Grosse- of Äussere Postenkette: dat waren gewapende bewakers die veelal honden bij zich hadden; wist een gevangene de Äussere Postenleetie te doorbreken, dan waren die honden de eersten die de achtervolging inzetten.
XCIn hoofdstuk I wezen wij er op dat de SS-bewakingseenlleden, doordat zij telkens voor de militaire dienst uitgekamd werden, geleidelijk 'verwaterden': in april' 45 bevonden zich onder de ca. dertigduizend leden van
nog maar omstreeks zesduizend 'echte', d.w.z. uit de Totenleopj-Standarten afkomstige SS' ers. De resterende vier-en-twintigduizend waren oudere leden van de Allgemeine SS en de SA, Volksduitsers (hoofdzakelijk uit ZuidoostEuropa), Litauers en Oekraïners, Duitse oudstrijders uit de eerste wereldoorlog en ook wel Waffen-SS' ers en militairen van het Duitse leger of van de Duitse luchtmacht die door verwondingen of om andere redenen voor de militaire dienst niet langer geschikt waren. Van de bewakers van het kamp Auschwitz-Birkenau maakten uiteindelijk tevens oudere leden van de Ordnungspolizei deel uit. Er bestaat overigens van de 'verwatering' der bewakingseenheden geen volledig overzicht en wij nemen aan dat er in de laatste fase van de oorlog ook lieden deel van uitmaakten die tot kategorieën behoorden die wij niet apart genoemd hebben.
XCAfgezien natuurlijk van de scholing die voor hun specifieke taak nodig was, waren zowel de kamp-SS'ers als de SS-bewakers op eendere wijze geïndoctrineerd. Ook voor die politieke vorming had Eicke de richtlijnen aangegeven. De voornaamste elementen uit het betoog dat hij daarbij placht te ontwikkelen, gaven wij al weer in hoofdstuk I: 'Jegliches Mitleid mit Staatsjeinden sei eines SS-Mannes untvürdig ..• Er könne nut harte, entschlossene Manner gebrauchen, die [edem Bejèhl rücksichtslos gehorchten ... Sie stiinden als einzige Soldaten Tag und Nacht am Feind, am Feind hinter dem Draht' -'anders gezegd', zo schreven wij: 'dienst in een concentratiekamp was militaire dienst, men was er in een permanent gevecht gewikkeld met Duitslands vijanden, men verrichtte er een taak die voor Duitslands toekomst van vitaal belang was.' Dat waren de denkbeelden die er bij de SS'ers ingehamerd werden en die door allerlei maatregelen nog werden onderstreept. Dat de dienst in een concentratiekamp militaire dienst was, bleek hun bijvoorbeeld uit twee feiten: van '41 af kregen zij dezelfde belastingaftrek als militairen van de Wehrmacht en mochten zij hun persoonlijke correspondentie als Feldpost aanduiden (zij behoefden hun brieven dan niet te frankeren). Van tijd tot tijd vonden bovendien extra scholingsbijeenkomsten plaats waar vragen gesteld en antwoorden gegeven werden in de vorm van een politieke katechismus. Werd door de scholingsleider de vraag gesteld: 'Welche Elemente sind in diesem Lager gesammelt?', dan schalde het hem tegemoet: 'Verbrecher, Asoziale, sexuell Abnormale, Staatsjeinde. Pauienzer, Diebe, Sicherheitsverwahrte, politisch Unzuverlässliche und Volks schädlinge!,l Geen wonder dat de gevangenen als collectiviteit in het perspeetief van de meeste SS'ers precies datgene waren wat Anne Berendsen
XC1 H. Marsalek: Mauthausen, p.
schreef: 'een vormloze horde uit een oertijd' - niet individuele mensen, maar ongedifferentieerde, hinderlijke vijanden, door wier behandeling de SS' ers aan hun superieuren, hun gelijken en hun ondergeschikten, maar vooral toch aan zichzelf duidelijk moesten maken dat zij zich de hun gepredikte politieke doctrine volledig eigen hadden gemaakt. Trouwens, hun taak in en bij het kamp schoolde hen dagelijks in de noodzakelijk geachte hardheid. Dreigde soms toch een impuls van humaniteit door te breken, dan werd deze snel onderdrukt. J. J. Kotälla, die in het kamp Amersfoort een tijdlang o.m. plaatsvervangend Kommandant was, had daar een eenvoudig hulpmiddel voor: hij had door een gevangene een wandbordje laten maken waarop een pakje boter afgebeeld was met daarboven een stralende zon en onder die voorstelling stonden de woorden: 'Nur nicht weich werden.>
XCVoor het gedrag van SS' ers jegens gevangenen en van gevangenen jegens SS' ers golden strikte regels. Zij waren in Dachau in hun eerste versie in april of meiopgesteld en volgens die regels (als 'Sonderbesümmungen' aangeduid'') konden gevangenen bij elke vorm van daadwerkelijk verzet of ongehoorzaamheid, niet evenwel bij 'Sabotage', door de Kommandant (dat was toen nog niet Eicke) ter dood veroordeeld worden; de Kommandant zag dat als in overeenstemming met §van zijn Sonderbestimmungen waarin het kort en krachtig heette: 'Über das Sammellager Dachau wird das Standrecht verhängt.'
'33 I
XCToen dat stuk ter kennis kwam van de Beierse regering, rezen er bezwaren: wie had deze SS-officier het recht gegeven, in afwijking van hetgeen de Duitse strafwet voorschreef, persoonlijk doodvonnissen te vellen? De zaak werd met zijn superieur Himmler, toen nog slechts Kontmandeur der Po/i tischen Polizei in Beieren, opgenomen; het slot van het lied was dat de Beierse Reichsstatthalter, Ritter von Epp, alle kritische vragen in de doofpot stopte - en d.d. loktoberwerden door de nieuwe Kommandant van Dachau, SS-Oberführer Eicke, nieuwe richtlijnen uitgegeven, de 'Disziplinar
'33
XC1 BG-Amsterdam: p.v. van de zitting inz. J. J. Kotälla, 27 maart 1949, p. 4 (getuige P.]. L. Glaudemans) (Doc I-957, e-r). 2
und Strafordmmg für das Gejangenenlager'", die niet alleen aanzienlijk gedetailleerder waren dan de vorige instructies, maar ook aanzienlijk scherper. Op 'Sabotage' werd nu de doodstraf gesteld, ja ook op elke handeling die als zodanig geïnterpreteerd kon worden; wie zich aan 'Aujivieglung' (ophitsing) schuldig maakte (daar was al sprake van indien een gevangene 'wahre oder unuiahre Nochrichten zum Zweclee der gegnerischen Crcuelpropaganda über das Koneentrationslager sammelt {oder} empfängt'), werd 'kraft reuolu tionáren Rechts als Aujiviegler gehángt' en wie tijdens de arbeid verzet pleegde, moest 'als Meuterer auf der Stelle ersckossen' worden. Er waren ook minder zware straffen: als 'Hauptstrajen' 8, 14,21 of 42 dagen streng arrest, al of niet gekoppeld aan 25 stokslagen, en permanent streng arrest, verder nog als 'Nebenstrafen' "Strajexerzieren, Prügelstraje, Postsperre, Kostentzug, hartes Lager, Pfahlbinden, Verweis und Verwarnungen', Elke Nebenstraje leidde er toe dat de betrokken gevangene 'mindestens 4 Wochen' langer in het kamp bleef dan in zijn Schutzhaftbefehl aangegeven stond, en werd hem permanent streng arrest opgelegd, dan kwam hij 'in absehbarer Zeit' in het geheelniet vrij. 'Versucht ein Gejangener zu entfliehen', zo heette het in de ook op r oktober ' 33 uitgegeven 'Dienstoorschrijten [iir die Begieitpersonen und Gefangenenbewachung'2, "dann ist ohne Anruf auf ihn ZLl schiessen. Der Posten, der in Ausûbung seiner Pflicht einen fliehenden Gejangenen erschossen hat, geht straffrei aus' - na enige tijd werd op zulk ingrijpen een premie gesteld: drie dagen extra verlof. Die premie vormde nadien voor menige SS' er een constante verleiding: kon hij een gevangene er toe bewegen (bij nieuwelingen lukte dat nogal eens), de hoogspanningsdraad te naderen (dat was verboden), dan kon hij hem neerschieten - en hij had drie dagen extra verlof in de wacht gesleept."
XCDe door Eicke opgesomde gevallen waarin bepaalde straffen opgelegd moesten worden, willen wij hier niet verder weergeven. Dat lijkt ons ook daarom overbodig omdat die strafoplegging door de grofste willekeurEen mens in haatuniform. Portret Vatl Willy Ellgbrocks, ex-bewaker van kamp Amersfoort (1974), p.
1 Neur. doc. PS-778, dl. XXVI, p. 291--96. 2 A.v., p. 296-97, uitvoeriger: Neur. doc. PS-1216, p. 10-16. 3 'Ik moet me weer eens drie dagen verlofschieten', zei een Nederlandse bewaker van het concentratiekamp Amersfoort eens tegen een collega, Willy Engbrocks - daags daarna lokte hij van zijn wachttoren uit een gevangene naar zich toe, een sigaret tonend; die sigaret liet hij, zeggend: 'Er zal je rilets gebeuren', in de zone vallen die gevangenen niet betreden mochten. De ge vangene die zich bukte (een gehuwd man met zeven kinderen), schoot hij dood. Engbrocks protesteerde bij de kampcommandant, K. P. Berg. Van deze kreeg hij te horen dat hij veel te week was ('Je lijkt wel een wijf') - de drie dagen extra verlofwerden in dit gevaloverigens niet verleend. (Rik Valkenburg:
gekenmerkt werd. Vermelding verdient wèl dat Eicke's richtlijnen óók inhielden dat SS' ers alleen in scherp omschreven gevallen persoonlijk mer geweld tegen gevangenen mochten optreden, 'streng untersagt ist jede Miss handlung urul Schiieane'}, 'der SS-Mann hat Stolz und Würde zu zeigen und durch sein soldatisthes Beispiel den K011'l111Unisten und Bonzen zun, Ausdruck zu bringen, dass er der Träger des Dritten Reiches ist.'2 Fraaie woorden! Wat was de werkelijkheid?
XCDe werkelijkheid was dat de meeste SS' ers zich van voorschriften die hun vrijheid van handelen jegens gevangenen beperkten, niets aantrokken. Hun gehele scholing was er op gericht geweest, die gevangenen als Untermenschen te beschouwen, en daar kwamen nog andere factoren bij. Himmler was in het toenmalige Duitsland waarlijk de enige niet geweest die harde straf als het meest effectieve opvoedingsmiddel beschouwd had - misschien gaan wij zelfs niet te ver Walmeerwij schrijven dat er in die tijd geen land in Europa was waarin de voor normaal gehouden vorming van de jeugd een zo autoritair karakter droeg alsDuitsland. Daarmee was in overeenstemming dat ook de opleiding van Duitse dienstplichtigen en van Duitse politierecruten gekenmerkt werd door een bruutheid in het aankweken van Kadaver gehorsam die menigeen niet verdragen kon. Het kwam nogal eens voor dat dienstplichtigen of politierecruten, die de meedogenloze discipline en het gesar en getreiter vooral van 11lID onmiddellijke superieuren beu waren, zelfmoord pleegden." Aile SS'ers hadden een dergelijke opleiding ondergaan. Elk hunner die zich vernederd gevoeld had door de boven hem. gestelde heren en meesters, kon in het concentratiekamp zijn opgekropte wraakzucht afreageren op allen wier heer en meester hij nu was: de gevangenen. Dienst in zulk een kamp droeg bovendien vooral voor de bewakers een uitgesproken eentonig karakter: in weer en wind stonden zij op eenJ.woord tegensprak, werd in de kelder gegooid.' (J. Henneböhl: Ik kon niet anders (1950 ?), p.
1 Neur. doc. PS-I2I6, p. 13. 2 A.v., p. 14. 3 Een de Nederlandse illegaliteit wel gezind lid van de te Amsterdam, Henneböhl, kreeg in juli '42 opdracht, een opleiding te volgen op de politieschool te Dresden die in een kazerne gevestigd was. Met driehonderd man arriveerde hij in genoemde stad. 'Reeds voor dat we in de kazerne aangekomen waren, moesten we', schreef hij in zijn herinne ringen, 'alle driehonderd op de straat gaan liggen. Als een voorwerp van bespotting voor de voorbijgangers lagen we daar plat op onze buik ... Hoe dat nu te rijmen was met de heb ik tevergeefs getracht te achterhalen. De chicanes van deze opleiding tarten alle beschrijving. Negen van mijn kameraden hebben er zich van afgemaakt door zelfmoord te plegen. De jonge opleiders, voor het grootste deel vrijwilligers van de partij, deden wat ze wilden. Wie ook maar met een redelijk
wachttoren of in het open veld, dag in, dag uit, en zij hadden er maar weinig te doen: behalve in het concentratiekamp Auschwitz (en de vernietigingskampen Treblinka en Sobibor) heeft zich nooit een rebellie van de gevangenen voorgedaan; dat gevangenen op een wijze ontsnapten waarbij de bewakers onmiddellijk konden ingrijpen, kwam hoogst zelden voor en de gevallen waarbij in de Kommandos daden van verzet gepleegd werden, waren al even schaars - de bewakers hebben zich, veronderstellen wij, in de regel stierlijk verveeld. Dat was een situatie die deze en gene kon verleiden, 'sensatie' te zoeken door op grond van een of ander voorwendsel een gevangene te mishandelen of zelfs neer te schieten. In de ogen van de meeste SS' ers (dat sluit nu ook de kamp-SS' ers in) waren de leden van de grote massa dier gevangenen allen nietswaardige individueneen nietswaardigheid die door hun deerniswekkend uiterlijk onderstreept werd. Er was in die grote massa misschien maar één kategorie gevangenen waarvoor vele SS' ers enig schuwontzag koesterden: de medici. 'Toen we', aldus de Groninger arts E. A. Cohen, 'in Ebensee in de tunnels werkten, stond ik eens aan de lopende band zand te scheppen. Mijn bril was kapot enje zag toch al nooit zo scherp. Ik zag achter me een figuur, het bleek een SS-man te zijn. 'Schneller, schneller", schreeuwde hij achter mij en ik ging maar schneller. Maar ik kon niet meer, ik gooide de schop neer, draaide me naar hem om en zag een heel grote SS-man. Ik zei: 'Schlagen Sie mich ruhig tot, ich kann nicht mehr.' 'Was sind Sie von Beruj?' vroeg hij. 'Arzt.' Hij draaide zich om en ging weg."
XCCohen kon Duits spreken. Dat kon een voordeel zijn, maar het kon ook de irritatie van de SS' er opwekken - men wist het nooit. Veel SS' ers waren in hun reacties volstrekt onberekenbaar.
XCWaar zoveel duizenden, ja tienduizenden personen deel hebben uitgemaakt van de kamp-SS en van de SS-bewakingseenheden, is het natuurlijk onmogelijk ter kenschetsing van hun gedrag termen te gebruiken die gelijkelijk op allen slaan. Er moetennuances aangebracht worden. Welnu, de algemene'Verslag van mededelingen vanE.Cohen',p.4 0
1 A. II (1947), 22-23 (GC).
indruk die men uit naoorlogse verslagen en gepubliceerde herinneringen of studies van ex-gevangenen krijgt, is dat zich onder die SS' ers twee minderheden bevonden: aan het ene uiteinde van het spectrum de sadisten, aan het andere diegenen die getuigenis aflegden van medeleven met de gevangenen. Die laatsten alsmede de leden van de grote groep die zich tussen die twee uitersten bevond, waren 'normale' (in de zin van niet psychisch-gestoorde) mensen; de Oostenrijkse arts Ella Lingens-Reiner die meer dan anderhalf jaar in Bitkenau gevangen zat, schatte het percentage van de psychischgestoorden die zij onder de SS'ers aangetroffen had, op niet hoger dan 5 à ro, 'die anderen uiaren ganz normale Menschen, die durchaus uiussten, was Gut und Böse ist.'l
XCTot die psychisch gestoorden behoorden de echte 'kampbeulen': zij die met graagte tot sadistische mishandelingen overgingen en daarbij de indruk maakten, in een roes te geraken, in een staat van opwinding welke een orgasme kon benaderen of daar zelfs toe kon leiden.
XC'Je zou', aldus mr. F. Bakels (gearresteerd als lid van de Leeuwengarde, abgetrennt, en als NN-gevangene in '43 naar Natzweiler gebracht), 'een handboek kunnen schrijven over het slaan ... De arm- en schouderbewegingen van de sadist die toeslaat en blijft toeslaan, zijn huiveringwekkend. Het slaan komt via de ogen uit het binnenhoofd, haast zichtbaar uit de hersens, en verloopt via de schouder naar de ann, de meestal zeer gespierde arm, een soort levende boomstam, verlengd met het dode knuppelhout. De bewegingen zijn eerst nog persoonlijk, slag na slag te zien als afzonderlijk. Maar wat later wordt het een machine. De sadist blijkt een dolgedraaide machine geworden die niet meer kan stoppen. De arm rijst, de schouder rijst, de schouder daalt, de arm suist neer met de verlengde arm: het eind hout. Omhoog, omlaag, omhoog, omlaag, vele malen. Het geluid van hout op mens verandert in het smakkende, natte geluid van hout in mens, in vlees, in spieren, in organen. Het kleine rood wordt groot rood, overstelpend rood, overal bloed. De machine gaat door, gaat maar door, gaat maar door, weet van geen ophouden meer. Het gillen is allang verstomd. Het slaan is zelfstandig geworden, een zaak op zichzel£ Een systematische oefening om zichzelf wille. Het menselijke karakter (een mens vermoordt een mens, daar) is verloren gegaan. De spierenmachine verbrijzelt vlees, maakt er gehakt van. Het is een slagerij geworden. Als de spierenmachine geen brandstof meer heeft, staat ze stil. Ze neemt langzaam weer een menselijke gedaante aan. Die van de moordenaar. Fertigmachen noemde de Mof dit."
XC1 Aangehaald in H. Langbein: Menschen in Auschwitz, p. 315. 2 F. B. Bakels: Nacht-und-Nebel, p.
XCHoeveel gevangenen zijn aldus door SS-sadisten van het leven beroofd? Duizenden? Men kan er slechts naar gissen.'
XCVaker wellicht nog kwam het tot sadistische kwellingen die niet tot de dood van de slachtoffers leidden. Omtrent hun frequentie valt zelfs niet de vaagste schatting te maken dergelijke kwellingen hebben zich in alle kampen in alle perioden, ook in de begintijd, voorgedaan. Enkele voorbeelden uit Dachau lijken ons hier voldoende.
XCOp 4 april' 42, de zaterdag voor Pasen, werd kapelaan J. Rothkrans uit Simpelveld, daags tevoren Dachau binnengevoerd, opgeroepen zich in een barak te melden die bij de Appellplatz lag. Daar moest hij wachten. 'Het was koud', schreef hij later,
XC'en het regende de hele morgen. Er liepen wei vijftienhonderd mensen heen en weer, ze moesten strafexerceren. Later vernam ik dat het bijna allen Poolse priesters waren, ook enkele Nederlanders waren er bij, die vanaf Palmzondag tot Paasmaandag van zes uur 'smorgens tot zeven uur 'savonds hebben moeten boeten, omdat bij een van hun collega's wat geId gevonden was dat hij voor een vriend in bewaring hield. Velen zijn hierbij gestorven. Acht dagenlang hebben ze in strafmars op de appèlplaats en door de straten van het kamp moeten lopen op hun houten blokjes met verwonde voeten, in regen en wind, zonder voldoende kleding, onder het zingen van SS-liederen. Soms urenlang moeten staan in de houding, of in tempo sommige waanzinnige karweitjes moeten uitvoeren, haast geen eten of drinken, op de been van's morgens vier tot 'savonds negen uur, bespot en gehoond Tot slot heeft men hen op Goede Vrijdag in hulpeloze houding en hijgend van inspanning, zittend bovenop de kasten het lied: '0 Haupt voll Blut und Wunden' laten zingen"J.J.J.
1 Precies zulk een sadist als de door Bakels bedoelde is door de geheime agent Grün beschreven die begin januari' 44 gearresteerd werd en zich een jaar later in een ge vangenen-werkkamp te Lahde bevond. 'Een week lang', aldus GrÜl1, 'worden we in conditie gehouden en dagelijks drie uur onafgebroken langs het exercitieveld afge stapt als paarden. De man, die hierop toezicht houdt, werpt een probleem op, dat ik nooit heb kunnen oplossen. Zijn bijnaam is Halleluja en die is hem gegeven voor zijn speciale gewoonte om steeds 'Halleluja!' te schreeuwen als hij iemand slaat. Hij is de koelbloedigste bruut, die ik ooit gezien heb. Zonder zich op te winden zoals de anderen laat hij kalm, maar bijna wetenschappelijk-zuiver, zijn knuppel op een man neerkomen, tot het leven uit het lichaam geweken is. Dan blijft hij een paar minuten staan en kijkt rustig, met de hand aan de kin, als een professor die diep nadenkt, zijn slachtoffer op de grond aan, komt weer in beweging en deelt de afschuwelijkste slag uit, steeds op de pijnlijkste plaats. 'Halleluja!' zegt hij dan.' ('Brutus' (ps. van Grün): p. 135). Rothkrans: p. 43-44.
het was bij die gelegenheid dat een van de Poolse priesters een metalen doornenkroon op de schedel gedrukt kreeg.
XCWij gaan van Pasen naar Pinksteren.
XC'Onvergetelijk is mij', aldus de gereformeerde predikant uit RotterdamDelfshaven, ds. H. Knoop, die wegens zijn verzetshouding van april '42 af anderhalf jaar in Dachau gevangen zat,
XC'de eerste Pinksterdag van het jaar onzes Heren 1942. Na het morgenappèl werd ons bevolen, alles uit onze slaapzaalnaar buiten op de Block-straat te brengen. De matrassen moesten buiten vijf bij vijf op elkaar gestapeld worden. Vervolgens moest hetzelfde gebeuren met kussens, lakens en dekens. Daarna moesten we alle ledikanten afhaken en ook naar buiten slepen. Toen we daarmee klaar waren, klonk het bevel: allen aantreden en strarn in de houding staan. Het was toen 7 uur. Hoe lang zouden we moeten blijven staan? We stonden het ene uur na het andere. De tijd van het middageten ging voorbij. Er werd niet gegeten. We stonden. En in de houding want de ss loerde rond.
XC's Middags barstte een verschrikkelijk onweer boven Dachau los. De regen stroomde neer. Wij stonden. Onze kleren werden druipnat, het water liep uit onze mouwen en broekspijpen. We stonden. Totdat eindelijk's avonds om ç uur het bevel werd gegeven: wegtreden. En toen moesten we onze ledikanten naar binnen slepen en weer opslaan, onze natte matrassen en dekens en kussens en lakens binnen brengen en onze bedden opmaken om eindelijk, doodop als we waren, te gaan slapen en rusten, uitrusten.
XCMaar je had nauwelijks een uur of anderhalf geslapen of er werd gecommandeerd: alles uit de bedden. En als we dan allen uit de bedden gekomen en klaar wakker waren, mochten we weer gaan slapen ... Dit werd herhaald tot vijfmaal toe.'l
XCVerscheidenen van hen die de kerkelijke feestdagen van Pasen en Pinksteren aldus in Dachau doorbrachten, hadden het overigens in de voorafgaande strenge winter van' 4I op '42 nog zwaarder te verduren gehad: blootsvoets hadden ze bij een temperatuur van dertig en meer graden onder nul dag en nacht sneeuw moeten ruimen, onder hen ook de Nijmeegse hoogleraar Robert Regout, die op I juli '40 was gearresteerd. Regout was ook een van de Nederlanders die onderworpen werden aan het strafexerceren van Palmzondag tot en met Paaszondag, acht dagen lang. Dat kon hij nog doorstaan. Zeven maanden later stierf hij, geheel gesloopt.
XC'Onze eerste en laatste kwelling', aldus ds. Knoop,
1 H. Knoop: p. 98-99.
'was de angst voor de kwelling. Met die angst stond je 's morgens op, met die angst liep je de gehele dag rond en met die angst gingje 's avonds naar bed. Wat zal me overkomen? Je wist niet of het komen zou. Maar het kon elk ogenblik gebeuren. Je was er op voorbereid, dat het elk ogenblik gebeuren kon. Ook het ergste,'!
XCEr waren in die tijd (wij schrijven over '42, niet over '43) in Dachau Kommandos. de slechtste (bijvoorbeeld het Heilkräuterkommando en het Kommando dat werkte in de moestuinen van de SS, de Liebhof), waar per dag soms een kwart van de gevangenen stier£ Ook aan de lijken kon de SS nog profijt ontlenen. 'Doodskoppen en huiden der gevangenen waren zeer begeerde artikelen voor de SS', bericht kapelaan Rothkrans met betrekking tot Dachau (zij waren dat ook in verscheidene andere kampen).
XC'De doodskop kwam op tafel, dikwijls alsnachtlamp of schemerlamp gebruikt ... Van plm. vijfhonderd dode lichamen werd de huid afgestroopt en gedroogd. Deze werden gebruikt voor zadels, rijbroeken, pantoffels, handschoenen en lampekappen. Levend gevild is er slechts één, voorzover bekend is in Dachau. Het was iemand uit Wenen ... Hij had in het Revier een beeld van Hitler de kop afgesneden.'"
XCWij schreven over de minderheid van sadistische SS' ers. Inderdaad had menige gevangene de indruk dat een van alle medegevoel gespeende hardvochtigheid vaker voorkwam dan sadisme. In Buchenwald waar hij het laatste jaar van de oorlog gevangen zat, zag de psychiater dr. A. J. W. Kaas persoonlijk 'wel wrede maar geen sadistische daden' (die kwamen, aldus onze indruk, van begin' 43 af in een aantal karnpen minder vaak voor). 'Wreedheid zag ik vaak en vooral een koude wreedheid, waarin ieder gevoel van medelijden of medeleven ontbrak."
XCOnder de SS' ers was (althans dat is het beeld dat uithet historische materiaal oprijst) de minderheid die, waar dat mogelijk was, hulp aan de gevangenen bood, kleiner dan de minderheid der psychisch-gestoorden, maar die helpers zijn er geweest. Zij moesten uiterst voorzichtig optreden en in de regel wanneer er geen andere SS' ers bij waren - hulp, ja elkevorm van welwillendheid jegens de gevangenen was in strijd met de beginselen van het kampregime. Kaas geeft een tekenend voorbeeld. Hij moest in de herfst van '44 op zekere dag een SS-arts, die lange tijd dienst gedaan had aan het Ooste"J. Rothkrans:J.Kaas: 'Eendep.4
1 A.v., p. 93. p. 88. 3 A. W. kat in zak' (r965-66), 6r-62.
lijk front en die hem al opgevallen was doordat hij, wanneer hij Kaas aansprak, de terrn'Sie' ('u') gebruikte, vergezellen bij een bezoek aan het kampgedeelte waar pas aangekomen gevangenen in quarantaine gehouden werden. De arts moest daar bepalen, welke gevangenen nog per trein naar Aussen kommandos afgevoerd konden worden. 'Wekwamen', aldus Kaas, 'in een invalidenbarak met meer dan duizend bewoners waarvan vrijwel niemand, zelfs niet in een Invalidenkommando werkte. Het was daar een opeenhoping van ouden van dagen, chronisch zieken, misvormden en geamputeerden. Bij het begin van deze expeditie voelde ik me wanhopig, want ik vreesde dat de meesten naar een kamp zouden worden vervoerd, waar zij zouden worden afgemaakt of waar de overlevingskansen uiterst klein zouden zijn. Maar al heel gauw werd het duidelijk dat deze SS-arts geen ogenblik van plan was iemand weg te sturen. Voor al deze mensen verzon hij enig werk dat zij nog wel zouden kunnen doen, als de mogelijkheid om dit werk te vinden in het kamp aanwezig zou zijn geweest. Als zijn fantasie hem in de steek liet om iets te bedenken, zei hij alleen maar: 'Da kann man immer noch weiter sehen', en maakte geen aantekening. Eén man, een mismaakte debiel, bleef over. En uit deze moeilijkheid redde hij zich weer, door met aplomb te verklaren dat je toch voor één man geen aparte trein kon laten lopen. Daarmee was het spel tot het einde toe gespeeld. Bij het teruglopen zei hij: 'Ja, was 5011 man sonst mechen?' '1
XCOok in Auschwitz-Birkenau waren SS'css die zich aan taken die rechtstreeks tot de dood van grote aantallen gevangenen zouden leiden, onttrokken - zij konden dat doen door zich ziek te melden wanneer bijvoorbeeld honderden 'geselecteerden' met vrachtauto's naar de gaskamer vervoerd moesten worden. Een Duitse gevangene die in de garage werkzaam was, kreeg 'wiederholt' van SS-chauffeurs te horen: 'Morgen habe ich einen Feder bruch, ich leann nicht mehr'2 - er waren dan steeds andere chauffeurs die met andere vrachtauto's de opgedragen transporten uitvoerden. Het is in Auschwitz-Birkenau eenmaal gebeurd dat op een aantal wachttorens door een van de SS' ers opschriften aangebracht waren als 'Auschwitz - der Märder meinet jugend'.3 Overigens waren er, constateert Langbein, 'auffàllend wenige SS Männer', die de voor de hand liggende weg insloegen om aan dienst in Auschwitz-Birkenau te ontkomen: de aanmelding voor dienst aan het front." wel zijn in dit concentratieen vernietigingskamp 'einzelne' SS-bewakers psychisch ingestort - één kamp-SS'er toonde tijdens een
XC1 A.v., p. 62-63. 2 H. Langbein: Menschen. in Auschwitz, p. 481. 8 A.v. • A.v.,
vergassingsactie van kinderen plotseling tekenen van krankzinnigheid en werd toen met die kinderen de gaskamer ingeduwd.
XCWij zijn hiermee reeds bij de grote groep van de SS' ers gekomen die tussen de twee extremen (de minderheid der psychisch-gestoorden en de minderheid der actieve helpers) in lag: zij die de hun opgedragen taken eenvoudigweg verrichtten. Evenmin als de twee minderheden zijn zij ooit object geweest van wetenschappelijk onderzoek. Wij weten van hun maatschappelijke herkomst niets af, behoudens dan dat in de eerste jaren velen tot de kamp-SS en de SS-bewakingseenheden toetraden omdat zij werkloos waren. Over deze grote groep als geheel velt dr. Benedikt Kautsky die haar in Dachau, Buchenwald en Auschwitz bijna zeven jaar had kunnen gadeslaan, een weinig vleiend oordeel: luiheid, domheid, ruwheid, lafheid, ongedisciplineerdheid en corruptie noemt hij als haar 'Haupteigensehaften'.l '1m einzelnen wie ins gesamt war ihr genees Gebaren', aldus de analyse (zij slaat, dunkt ons, vooral op de kamp-SS) van een tweede scherpe waarnemer, dr. Kogon, 'auf Eigengeltung gerichtet, hinter der sich mehr Emotionen als Ziele verbargen: politi sches und sexuelles Kraftgefühl ... ,Ehrgeiz, Kastenstolz, Drillsadismus und Kasernen hofinasochismus in allen ihren primitiuen und verdrehten Formen, wie zu/eihundert Jahre Preussentum sic hervorgebracht haben, und Genussverlangen van vielerlei Art. Dieses Dureheinander van Trieben u/urde durch keine sittliche Weltordnung gelèiutert ader gebèindigt. Was sie eine Zeitlang in Schranken hielt, war eben die überiieïene neudeutsche Lehre vom 'inneren Schweinehund'" und die Angst var Himmlers 'uner bittlicher Strenge' ...
XCAlles was die SS daher in den KL durchgeführt hat, der einzelne sowohl wie das Rudel, ist psychologisch überhaupt kein Rdtsel: es waren die Handlungen van Men schen, die so dressiert und in ein solehes Feld gestellt worden sind, nachdem sie bestimmte Voraussetzunçen intelleletueller, emotioneller und sozialer Natur für ihre Verwendung mitgebracht hotten. Sie waren darau]gedrillt, "Staatsjeinde' zu jagen, 'Volksschèidlinge' 'entsprechend zu behandeln', 'Gegner des Führers' 'jertigzumachen'. Was immer sie dabei ader dadureh an Brutalität, an Sadismus, an Habgier, an Korruptheit. an Über sèittigung, an Feigheit, an Faulheit, an Walm aller Art entwiekelt haben", ist nicht in einem einzigen Punkt neu. Genau sa haben, ganz ader teilweise, alle Barbaren der Weltgeschichte ... gehandelt.'4'enturicleelt'Der SS-Staat, 4 1
" B. Kautsky: p. 71-9I. 2 De leer hield in dat de mens zijn driftmatige impulsen, vooral zijn angst, volstrekt moest onderdrukken. 3 Van de door Kautsky aangegeven ontbreekt hier slechts één: de domheid; deze was evenwel bij de betrokkenen al aanwezig en behoefde dus niet te worden. 4 E. Kogan: p. 367-68, 373-74.
XCInderdaad, de persoonlijkheid van de gemiddelde ss' er is slechts van ondergeschikte betekenis geweest. Bepalend was dat hij, als min of meer overtuigd nationaal-socialist en op zijn werkzaamheden verder voorbereid door de op Eicke's richtlijnen gebaseerde scholing, in een milieu terechtkwam dat hem al krachtens de daar geldende regels verder vormde tot wat hij zijn moest: meedogenloos heerser. Dat was hij in het kamp. Hij gewende er aan de hem toegevallen taak, en met dezelfde gemoedsrust waarmee hij dáár regels toepaste die voor alle gevangenen een kwelling betekenden, of honderden ja duizenden zag te gronde gaan, of een kindertransport afleverde bij de gaskamers, was hij buiten dienst 'een gewone man' die tijdens zijn verlofperiode een gezellige figuur kon zijn in de familie- en vriendenkring, zijn vrouwomarmde en zijn kinderen knuffelde. De wereld van het kamp en de 'normale' wereld lagen in zijn geest naast elkaar, zonder dat de een in de ander doordrong.
XCVooral in de 'derde fase' (de fase der evacuatie-transporten) zijn in veel concentratiekampen, overvol als zij waren, chaotische toestanden gaan heersen met als gevolg dat aan de strikte regels die er tevoren golden, niet meer in alle opzichten de hand gehouden werd. In de 'eerste fase' (de fase voordat beperkte verzachtingen ingevoerd werden), d.w.z. in de periode tot begin '43, werden die regels daarentegen in hun volle omvang en zwaarte aan de gevangenen opgelegd. Al die regels stonden in het teken van het begrip dat dr. Kaas terecht vermeldde: 'de koude wreedheid'. Aan twee manifestaties willen wij die wreedheid toelichten: aan de mate waarin aan de gevangenen uiterlijke netheid voorgeschreven was, en aan de officiële straffen die hun in voorkomende gevallen opgelegd werden; van andere manifestaties zal in het vervolg van dit hoofdstuk en in volgende hoofdstukken het nodige blijken. Daarbij wijzen wij er nu slechts op dat, in zijn effect, geen door de ss getroffen maatregel wellicht zwaarder op de gevangenen gedrukt heeft dan het vormen van een gevangenen-hiërarchie die uit misdadigers bestond; wij komen hierop nog uitvoerig terug.
XC, 'Ziet hier het bed, en ziet hier de stoplat en de strijkplank met handvat. In de strozak bevindt zich een gat, de zak is gevuld met stro. Dit is het kussen, dit de lakens en dit de dekens. De ene deken is zonder strepen, de andere heeft drie strepen aan het voeteneinde, twee blauwe en in het midden één rode. Deze heet paradedeken. Met de stoplat moet nu door het gat het stro tot in de vier hoeken geduwd worden en vervolgens met deze brede strijkplank zo gestreken worden dat deze hoeken zo scherp worden als tafelhoeken. Van boven moet vervolgens zo lang op de strozak gestreken worden, totdat deze zo plat wordt als het vlak van een tafel. Nu vervolgens het ene laken. Dit moet zo precies onder de strozak ingeschoven worden dat het aan alle kanten zo zit dat de plooi in het midden ook precies over de strozak loopt en helemaal recht. Nu het kussen, op de millimeter juist in het midden van het bed afmeten. Vervolgens laken no. 2 weer precies als no. I, fijn erover heen en zorgen, dat er een mooie waterval gevormd wordt met de gleuven van het kussen ... Nu de ene deken weer even precies over dit alles heen. En dan tenslotte de paradedeken, precies dubbel gevouwen die de zaak afsluit. Vervolgens, als nu alles klaar is, moeten jullie precies gaan richten, niet alleen op het bed van je twee buurlui, maar ook op alle bedden van het ene eind tot het andere van de slaapzaal en dan moeten de watervallen en vooral de drie strepen der paradedekens één rechte lijn vormen met al de andere strepen der dekens. Verder moet er zo lang over gestreken en geduwd worden dat het hele bed niet de minste deuk of verhoging vertoont: '2
XCWie voor het eerst een slaapzaal met die perfect opgemaakte bedden betrad, wist niet wat hij zag. 'Is dit nu de hel van Buchenwald?' was, in maart '42, de eerste reactie van de communist W. 1. Harthoorn. Ja, het wàs 'de hel', want in werkelijkheid vormde reeds de Bettenbeu een slopend begin van een slopende dag en bovendien gafhij de Blockführer, die tot de kamp-SS behoorden, en de leden van de gevangenen-hiërarchie, met name de Block ältesten en hun helpers, de Stubenáltesten en Stubendienste, aanleiding tot eindeloze chicanes. Het kwam wel voor dat met waterpassen en meetlattenJ.4 1
1 In de zomervakantie van '32 heb ik met enkele vrienden een wandeltocht gemaakt door de Eiffel waarbij wij in jeugdherbergen overnachtten; er waren er bij waar wij ten aanzien van het opmaken van de bedden door jeugdherbergouders gekoejeneerd werden op een wijze die tegelijk onze irritatie en lachlust opwekte. 2 Roth krans: p. 46-47.
gecontroleerd werd of de Bettenbau precies als voorgeschreven uitgevoerd was - het kwam voor dat Blockfi:ihrer met hun pistool over de bedden schoten om zich er van te vergewissen dat niet ergens een klein bobbeltje uitstak. Was dat het geval, dan werd de betrokken gevangene mishandeld of gestraft - of hij werd zowel mishandeld als gestraft. Er waren gevangenen die, als zij 's morgens met eindelozemoeite een perfect bed 'gebouwd' hadden,'s avonds maar zonder dekens op de harde vloer gingen slapen. In Monowitz kon men 'Betten bauer' huren; dat kostte, aldus Kautsky, vijf tot zes Rm per maand en dat huren 'kam ûberaus häufig VOr'.l De illegale werker H. Kemperman die in november' 42 in Sachsenhausen opgesloten werd en in wiens barak 'velen' door de Blockfohrer doodgeslagen werden omdat op hun Betten bau iets aan te merken viel, 'sliep vele nachten achtereen op het toilet in grote stank. .. Mijn bed bleef dan precies volgens voorschrift liggen." Wilde een Blockführer of Blockältester het 'zijn' gevangenen lastig maken, dan was niets eenvoudiger dan hun bedden in wanorde brengen - na de lange werkdag moest de Bettenbau dan opnieuw beginnen. Ettelijke malen achter elkaar bedden 'bouwen' kwam ook wel voor. Wie dan ook maar met een woord of gebaar protesteerde, liep grote kans doodgeslagen te worden.
XCMaar niet alleen de bedden, ook alle andere voorwerpen die zich in de barak bevonden, moesten er keurig uitzien. In de 'eerste fase' bezat elke gevangene een kastje, een schaaltje, een lepel, een bord, een beker, een handdoek en een afdroogdoek. 'Je kast', aldus weer ds. Knoop (Dachau), 'ook die kon een oorzaak wezen van kwellingen. Zij moest met schuurpapier witter worden gehouden dan sneeuw. Daarom lieten zeje de hele zondag schuren en nog eens schuren. Je aluminium eetpannetje moest blinkend gepoetst zijn. Het kostte je een zondagmiddag. Je handdoek en je afdroogdoek moesten naar een bepaalde methode en voorschrift opgevouwen en opgehangen worden in je kast. Schaal, bord, beker op een bepaalde manier neergezet. Zoveel millimeter van de rand. Weeje gebeente als het niet volgens de voorschriften was!'"
XCIn datzelfde Dachau keek ds. Overduin, toen hij bij aankomst de barak der nieuw-aangekomenen betrad, zijn ogen uit:
XC'In Amersfoort was het één vuile bende, te vies om iets aan te pakken. En hier glom en blonk alles. Men kon letterlijk van de grond eten. Waar men ook zochtKautsky:p.Kemperman en M. Kemperman-Peitel:p.Knoop:p.4 I
1 B. 218. 2 H. F. 5. 3 H. 100.
en zijn vinger langs streek, nergens ontdekte men zelfs een spoortje stof. De vensterglazen waren zo schoon dat men in twijfel stond of er wel glas in de ramen was. De vloer werd niet alleen viermaal per dag geveegd, maar ook driemaal per dag 'geblokt', d.w.z. eerst met een zwaar blok met doeken eromheen gewonden, terwijl elke week de vloer met was werd ingewreven en extra 'uitgeblokt'. Alles in het vertrek was heilig ... Men durfde haast geen adem halen, uit vrees dat de glimmende gepolitoerde tafels zouden aanslaan ... Tweemaal per dag werd alles geïnspecteerd, en wee degene die niet 'sauber' was. Tweemaal per dag werden de vensters gepoetst, zodat zelfs de vliegen geen kans kregen, het glas vuil te maken.'!
XCNu had de barak der nieuw-aangekomenen in zoverre een bijzondere functie dat ze wel eens aan buitenlandse bezoekers getoond werd, maar in de 'eerste fase' moesten de overige barakken er, zij het misschien wat minder volmaakt, toch ook onberispelijk uitzien. Hadden gevangenen in zand of modder gewerkt, dan was het uitgesloten dat zij met smerige zolen de gepoetste vloer van hun Block betraden: die zolen moesten eerst zorgvuldig gereinigd worden (waar ook veel te weinig middelen voor waren) en pas nadien mochten de gevangenen, met de schoenen in de hand, naar binnen gaan; de zolen werden daarbij door de Blockälteste gecontroleerd.
XCEr hebben gevangenen het leven verloren omdat ergens een stofje zat dat er niet mocht zitten.
XCDe straffen die, afgezien nog van doodschieten en ophangen, aan gevangenen opgelegd konden worden, waren in '33 in Eicke's Disziplinar- und Straf ordnung für das Gejangenenlager (Dachau) onderscheiden in Haupt- en Neben strafen.'Hoofdstraffen' waren toen 8, 14, 21 of 42 dagen streng arrest, alof niet gekoppeld aan 25 stokslagen, en permanent streng arrest, 'nevenstraffen' strafexerceren (wij gaven al een voorbeeld met betrekking tot de priesters in Dachau), stokslagen, verbod van correspondentie, vermindering van rantsoenen, hard bed, aan de paal binden, terechtwijzing en waarschuwing. 'Hard bed' betekende dat men de nacht in een cel moest doorbrengen, het 'aan de paal binden'(Pfahlbinden of Baumhängen) noemden wij al in hetJ.4 1
1 Overduin: p. 152-54.
vorige hoofdstuk: de armen van de gevangene werden op de rug met een touw of een ketting samengebonden en hij werd vervolgens aan dat touw of die ketting aan een paalopgehangen, in Dachau zodanig dat hij met zijn tenen net de grond kon raken, elders terwijl zelfs dat niet mogelijk was. Die straf duurde in de kampen steeds minstens een uur, maar soms veel langer, tot vier uur toe.
XCVan de straffen die wij opsomden, zijn, voorzover bekend, 'terechtwijzing' en 'waarschuwing' niet of nauwelijks toegepast. De straffen 'vermindering van rantsoenen' en 'verbod van correspondentie' (gevangenen, behalve de Joden en Russen, mochten officieel twee keer per maand een nietszeggend bericht naar huis schrijven en twee keer per maand bericht van huis ontvangen) werden vrij vaak opgelegd en dan niet alleen aan individuele gevangenen maar ook aan bepaalde groepen of zelfs aan een gehele kampbevolking; was er bijvoorbeeld een tekort in de kas van de Verwaltung, dan werd dat het gemakkelijkst aangezuiverd door van de gelden die de Ver waltung kreeg om levensmiddelen voor het kamp in te slaan, een deel achter te houden, ergo: 'vermindering van rantsoenen'.
XCHet 'streng arrest' werd in deregel ten uitvoer gebrachtin de z.g. bunker of strafbunker: de gevangenis die in elk concentratiekamp aanwezig was. Men kwam daar dan àf in een gewone cel terecht àf in een hok waarin men niet kon staan of liggen en dus kromgebogen zat: dezelfde hokken die in de 'SD'-gebouwen in bezet Nederland aanwezig waren. Een verblijf in de bunker, hoe kort ook, stond in menig kamp aan een doodvonnis gelijk: de SS'ers en gevangenen die er de scepter zwaaiden, waren in de regel zorgvuldig uitgezochte sadisten. In Ravensbrück kon men de bunker overleven. De Haagse vroedvrouw Neeltje Epker (men herinnere zich haar toespraak in het 'Oranjehotel' op Koninginnedag '41) werd in dat kamp, waar zij de vierde Nederlandse gevangene was, driemaal in de bunker opgesloten omdat zij geweigerd had (zij meende dat zij dat aan haar Nederlanderschap verplicht was), zich door een Aufseherin te laten mishandelen. De eerste maal kwam zij zes weken in de bunker terecht, 'dat wil zeggen', zo vertelde zij in de zomer van '45 in Stockholm, 'in een pikdonkere keldercel, geen straaltje licht, in ontzettende koude, (die cellen werden nog kunstmatig gekoeld ook), practisch zonder eten, de eerste vijf dagen helemaal niets, verder I snee droge kuch in 24 uur met een half bekertje bitter bruin water en 0111 de vier dagen een klein beetje warm eten. Die snee brood werd nog dikwijls, bij mij elf maal, overgeslagen. Dit gebeurde als de Aufseherin voor haar familie of vriendjes brood wilde sparen. Dan kreeg ik dus telkens in 48 uur niets. Alle kleren waren mij onder razen en schreeuwen van het lichaam getrokken, gingen de cel uit, en ik kreeg alleen een dun hemd 4 1
en een nachtjapon zonder mouwen aan, ook geen kousen en schoenen aan. De koude was nog veel erger dan de honger: ik had de muren wel naar mij toe willen halen van de koude. Mijn voeten waren ijsklompen, tweemaal zo dik als normaal, echte wintervoeten, terwijl het toch zomer was en ik ze 's winters nooit gehad heb. Ik. zat de ganse dag en nacht in elkaar gedoken van koude op mijn aan de grond vastgespijkerd krukje. Op de grond kon men niet liggen, was het nog veel kouder, dus moest ik 's nachts ook zo zitten blijven. Die kruk stond voor een klein plankje aan de muur, dat een tafeltje moest voorstellen. Als ik dan 's nachts daar zat, probeerde ik te slapen door mijn gezicht op dat plankje te leggen. Eerst op de ene zijde. Na tien minuten of een kwartier was mijn nek door de koude in die houding verstijfd en moest ik heellangzaam mijn hoofd weer opheffen en als het omhoog was, voorzichtig (het was daarbij of mijn nek zou breken) mijn hoofd draaien om dan weer tien minuten of een kwartier de andere wang op het plankje te leggen.
XCEn zo moest ik op mijn vastgespijkerde krukje blijven wachten tot het van 23 juli 3 september geworden was.
XCIedere morgen ging de Aufseherin de cellen langs met een grote bloedhond en ranselde de arrestanten af Verzet was hier gelijk met zelfmoord, want die honden waren zó op de gevangenen afgericht, dat zij bij één woord van zo'n Aufseherin de gevangenen letterlijk verscheurden, wat meermalen gebeurd is. Mij liet zij meestal met rust, zij heeft mij 'slechts' tweemaal bewusteloos geslagen.
XCDrie weken bunker was in die tijd al heel lang. Van zes weken bunker had ik vóórdien nog nooit gehoord. Het stond dan ook practisch gelijk met een doodvonnis. Toen ik dus na drie weken nog niet uit de bunker was, was ik in de Hollandse kolonie al als gestorven afgeschreven. Het is dan ook werkelijk voor mij een wonder van God, die mij bekrachtigd heeft, zodat ik dat allesheb kunnen doorstaan. Zijn aanwezigheid voelde ik als realiteit en sterkte mij in de grootste ellende. Hem alleen komt de dank toe, dat ik, hoewel natuurlijk zeer verzwakt en vermagerd, toch nog levend er uit gekomen ben."
XCVan de straffen die wij opsomden, is het toedienen van stokslagen wellicht het meest frequent toegepast. De Inspektion der Koneentrationslager had daar gedetailleerde voorschriften voor opgesteld: op een apart formulier dat aan Himmler persoonlijk of aan de Inspektion diende te worden voorgelegd, moest aangegeven worden waarom een gevangene die straf moest ondergaan, hoeveel slagen hem toegebracht zouden worden en of zijn physieke toestand die bestraffmg toeliet (een SS-arts moest hem daartoe onderzoeken); het was verboden, hem meer dan het voorgestelde en goedgekeurde aantal slagen te geven. Op hetzelfde formulier moest later aangetekend worden datN. Epker: Lezing te Stockholmp.4
1 (1945), 3-4 (GC).
de straf uitgevoerd was en plaats had gevonden onder toezicht van een SS-officier. Aldus de voorschriften.
XC'Keine einxige der vielen tausend Auspeitschungen während meiner Haftzeit in Buchenwald ist', aldus de gevangene Walter Paller, die in Buchenwald zes-en-een-half jaar assistent van de SS-artsen was,
XC'unter Einhaltung der Vorschrijien erJolgt ... Van hundert Auspeitschunoen ist kaum eine durch die Auifü/lung elnes Fotmulars aktenmässig niedergelegt ... Die SS-Leute waren viel zu [au! .•. Die Bestimmung, dass der Strafvollzug erst van Berlin genehmigt sein musste, stand nur a~if dem Papier, denn die Durchpeitschung u/urde sofort nach der Feststelluno ader Aufdeckung der 'Strafiat' durchgeJührt. In keinem einzigen Falie ist, solange ich Arztschreiber gewesen bin, ein HàjtJing darauf untersucht worden, ob seine Gesundheitszustand den Strafvollzug gestattete.'l
XCIn de regel werden bij die Auspeitschung aan de gevangene die op een stellage lag, de Z.g. Bock, 25 'stokslagen' toegediend, op het zitvlak ('fünf-und xwanzig aufdem Arsch', heette dat), soms met een stok, soms met een zware riem, soms met twee stokken of twee riemen tegelijk. Regel was dat de gevangene de slagen hardop telde - vergiste hij zich, dan werd opnieuw begonnen. 'Es gab Hunderte', schrijft Kogan, 'die keinen Schmerzenslaut van sich gaben ... andere u/ieder, deren Schreien und [ammern weit über den Appellplatz halite. Passte der Lagerjuhrung' das Geschrei nicht, sa liess sie die Lagermusik kapelle' (de grootste concentratiekampen hadden een muziekkorps dat uit gevangenen bestond) jeinen Begleitmarsch spielen. SturmbannJuhrer RiJ'dl hat es in Buchenwald [ertiggebracht, einen Opernsánger neben dem Bock aufzustellen und zu der Vorstellung Arien singen zu lassen.'2
XCOok dat gevangenen bij wijze van straf opgehangen werden, kwam tamelijk vaak voor. Dat geschiedde met name wanneer zij sabotage gepleegd hadden dan wel ontsnapt waren en door de SS-bewakers of, als zij al verder weg waren, door de politie opgespoord. Die saboteurs en vluchtelingen werden nagenoeg steeds tijdens een Appell opgehangen, zulks als afschrikwekkend voorbeeld. Leo Vos zag dat in het kampgedeelte van Birkenau waar hij eind augustus '« binnengevoerd werd, in een tijdvak van vijf maanden 'meerdere malen' gebeuren"Arztschreiber in Buchenwald,Der SS-Staat,
1 W. PolIer: p. 101-02. 2 E. Kogon: p. lI3. S Leo Vos: p. 240-41.
'Niemand dergenen die ik: heb zien ombrengen, vertoonde waarneembare tekenen van vrees. Zij allen gingen uiterlijk volkomen kalm en beheerst de dood tegemoet. Slechts eenmaal sprak een jongeman, staande op het fatale bankje, luid en duidelijk, enkele woorden: 'Chaweiriem, ich wiinsche Eich alle gut aheiml' '1
XCEind september '44 bleken in Auschwitz de voorbereidingen voor zulk een executie niet te deugen (dat is ook elders wel eens het geval geweest) :
XC'Vierduizend mensen kunnen een kreet van ontzetting niet onderdrukken, als het touw breekt en de kameraad op de grond neerploft, met doffe smak. Roerloos staan we, met stomheid geslagen en wachten op de uitspraak van de Unterscharjûhrer, die twee SS-mannen vragen, wat er nu moet worden gedaan. Een jammerklacht stijgt op uit vierduizend droge kelen, als de strop voor de tweede maal weigert' 2_
XCpas de derde maal weigerde hij niet.
XCNaast al deze door Eicke voorgeschreven straffen werden ook andere toegepast waarvan hij althans in '33 geen melding gemaakt had. Vaak gebeurde het dat gevangenen naast de toegangspoort één of meerdere etmalen in weer en wind roerloos in de houding moesten staan; vroor het, dan goot men daarbij wel eens water over hen heen. De voor de SS simpelste vorm van bestraffing was evenwel dat een gevangene toegevoegd werd aan het Strafkommando dat in elk concentratiekamp aanwezig was: dat was een Kommando (ook wel als 'Strafkompanie' aangeduid) dat niet alleen uitzonderlijk zwaar werk moest verrichten maar waar bovendien van de SS-Komman doführer verwacht werd dat hij elke dag een aantal gevangenen afmaakte of door een gezagsdrager onder hen, een z.g. Kapo, liet afmaken. In Sachsenhausen telde het Strafkommando in de zomer van '42 zeventig tot tachtig gevangenen en van hen werden dagelijks zeven tot tien doodgeslagen en stierven er aan uitputting vier of vijf (gevangenen van het Strafkommando mochten niet in het kamp-Iziekenhuis' behandeld of opgenomen worden). In '43, toen getracht werd, het aantal doden in de concentratiekampen te beperken (in Dachau werd toen het Baumhángen afgeschaft), werd het Strafkommando in Sachsenhausen omgezet in het z.g. Schuhläuferkommando: een groep van een kleine honderd gevangenen met wier inschakeling een bureau van het Reichswirtschajtsministerium wilde nagaan of de uit kunststof vervaardigde zolen van militaire schoenen voldoende houdbaar4
1 'Vrienden, ik wens jullie allen een goede thuiskomst!' 2 Leo Vos: P·239·
waren. Rondom de Appel/platz was daartoe een proefbaan aangelegd met gedeelten uit beton, zand, aarde, kiezels en scherpe keien - een gedeelte stond ook onder water. Dagelijks moesten de leden van het Schuhläufer kommando, elk met een ransel op de rug waarin zich IS kilo zand bevond, van's morgens 6 tot's middags S uur ononderbroken die proefbaan in het rond lopen. Zij legden daarbij een afstand af van 40 kilometer, gemiddeld ruim 3t kilometer per uur; daarbij moet bedacht worden dat zij zich veelvuldig plat op de grond moesten werpen, kruipen, kniebuigingen maken of gaan staan springen. 'De schoenen', aldus de communist J. Luteraan (tot zijn arrestatie leider van een voor de Sowjet-Unie werkende inlichtingengroep), die in de herfst van '44 korte tijd tot dit Kommando behoorde, 'waren te klein of te groot, te smal of te wijd en altijd pijnlijk. Bij het uitrukken en binnenkomen van het Kommando, bij de eerste en de laatste ronde werden Duitse marsliederen gezongen die weerkaatsten tegen de hoge stenen muren die om de Appel/platz stonden. Sommigen hebben meer dan 10000 kilometer gelopen zonder iets anders te hebben gezien dan de muren, het prikkeldraad en de wachttorens van het concentratiekamp Sachsenhausen. Mijn voeten waren in drie dagen volkomen doorgelopen, opgezwollen en geïnfccteerd maar doordat toevallig een andere zwaarder gestrafte mijn plaats kon innemen, mocht ik naar de strafbarak terug.'!
XCTen aanzien van cijfers die aangeven hoe frequent de in het voorafgaande genoemde straffen opgelegd zijn, is ons slechts bekend dat, volgens het getuigenis van een SS-officier, in Sachsenhausen in de periode maart '41november '42 ca. duizend gevangenen stokslagen ontvingen en ca. zeshonderd de marteling van het Baumhángen moesten ondergaan.ê Sachsenhausen heeft in die periode in totaal ca. twintigduizend gevangenen geteld. Wij merken nog op dat in diezelfde periode in het Strafkommando stellig verscheidene duizenden gevangenen bezweken zijn. Het gaat dus misschien niet te ver om te veronderstellen dat in die periode in Sachsenhausen, een 'normaal' kamp, één op de drie of vier gevangenen de een of andere vorm van lichamelijke straf opgelegd kreeg.
XCHerhaaldelijk gebeurde het in die 'eerste fase' dat gevangenen dergelijke zinloze taken moesten verrichten. Met name was dat het geval wanneer zij, na aankomst, nog in quarantaine waren, d.w.z. niet bij een bepaald Kom mando ingedeeld. De SS'ers beschikten over een onuitputtelijke fantasie in het geven van bevelen die aan de gewoonste dagelijkse bezigheden een uitputtend en vernederend karakter verleenden. 'Soms', aldus ds. Knoop (Dachau), 'bedachten ze dat een verbod om te zitten bij het eten een bijzonder aangename kwelling wezen zou. En dus een maand staande eten; en bij uitzondering mocht je dan op je knieën voor de tafel liggen."
XCIn hoofdstuk I deelden wij mee dat in Ravensbrück van november' 42 af ca. vijf-en-dertighonderd van die Aufseherinnen opgeleid zijn (wellicht zijn er in totaalomstreeks vijfduizend geweest) en dat een deel hunner uit vrijwilligsters bestond en een deel door de Arbeitsämter tot werk in de coneentratiekampen verplicht was. Höss, de Lagerkommandant van Auschwitz, volgde in de 'tweede fase' een ander beleid: wanneer een Duitse onderneming de beschikking kreeg over vrouwelijke gevangenen (die werden dan in een nieuw Kommando opgenomen), dan moest zij een aantal arbeidskrachten als SS-Aufseherinnen aan Höss ter beschikking stellen. De Franse illegale werkster Germaine Tillion heeft in Ravensbrück, waar zij anderhalf jaar opgesloten was, gegevens over ca. tweehonderd Aufseherinnen kunnen verzamelen. Zij bleken uit alle klassen van de Duitse samenleving afkomstig te zijn. 'Les débutantes', schrijft zij, 'avaient I' airgénéralement eJfarées à leur premier contact avec le camp, et elles mettaient quelque temps avant d' atteindre le même niveau de cruauté et de débauche que leurs anciennes ... On peut dire que huit ou quinze jours, un mois au plus, représentaient une moyenne très normale d'odaptation.":
XC'Überlebende des Prauenlagers' (bedoeld is het voor vrouwelijke gevangenen bestemde kampgedeelte van Birkenau) 'erzählen von einem jungen Ding, das neu als Aujseheri« hingekommen war. Nachdeni sie sah, wasjeder in Birkenau gesehen hat, ist sie in der Häjtlingsschreibstube zusammen gebrochen. Sie wiederholte ständig, sie halte das nicht aus, sie laufe davon, sie bringe sich um. Die G~fangenen bemûiuen sich, sie zu beruhigen und redeten ihr zu, zu bleiben; denn die Inhajtierten brauchten Menschen mit einem miifühlenden Herzen. Die Aufseherin blieb.
XCIn sehr kurzer Zeit brüllte und prügelte sie wie ihre Kolleginnen.'2
XCPlausibellijkt het ons dat men onder de SS-Aufseh.erinnen dezelfde twee minderheden aangetroffen heeft als onder de mannelijke SS' ers een minderheid van sadistisch aangelegde of anderszins psychisch-gestoorden en een minderheid die af en toe medegevoel durfde tonen - de grote meerderheid paste zich aan, deed wat haar opgedragen was en vormde aldus voor dein
1 Germaine Tillion in p. 66-67. 2 H. Langbein: p. 475.
vrouwelijke gevangenen dezelfde verschrikking als de kamp-SS'ers voor de mannelijke.
XCHeeft de 'verwatering' die zich vooral van begin' 43 af onder de SS-bewakers voordeed, het lot van de gevangenen in gunstige zin beïnvloed? Anders gezegd: hebben de leden van de Allgemeine SS en van de SA, de mannen van de Ordnungspolizei, de oudstrijders, de Volksduitsers, Litauers en Oekraïners en de voor de militaire dienst niet langer geschikte leden van Waffen-SS en Wehrmacht zich wezenlijk anders gedragen dan de 'echte' SS'ers die zij vervingen?
XCEr valt moeilijk over te generaliseren. In elk geval moet men in het oog houden dat het begin van de 'verwatering' van de SS-bewakingseenheden ongeveer samenviel met het begin van de 'tweede fase', waarin voorgeschreven was dat de gevangenen beter behandeld moesten worden. Wat Auschwitz betreft, vermeldt Langbein dat 'viele, freilich nicht alle' van de Wehrmacht-militairen zich gunstig onderscheidden van de 'echte' SS'ers. 1 Een Nederlandse gedeporteerde, Maurits Fraenkel, vertelde na de oorlog dat hij in Auschwitz onder de Grûne Polizei (de Ordnungspolizei)'ook goeden' aangetroffen had: 'Er waren er bij die bill eigen brood weggaven, maar bij de SS was dat ook soms het geval. Ze stonden bij een pot met vuur en zeiden: 't», Schweinehund, leonim' hier und warme dicl/ ... Aan de ene kant waren ze vreselijk sentimenteel, aan de andere kant sloegen ze de mensen dood. Er was er één bij' (één) 'die niets zei en je een lekker stuk brood ga£'2
XCIn Dachau ontwaarde de Duitse politieke gevangene Edgar KupferKoberwitz, die er sinds de lente van '4I gevangen zat, in '43 een duidelijk verschil. 'Die Posten, die wir früiler hatten", tekende hij medio mei in zijn (bewaardgebleven) dagboek aan, 'waren wirkliche SS-Barbaren, Sadisten und Mörder van Beru]. Dann leamen nette alte Manner. Sie benahmen sich jast alle harmlos und nett und beteuerten uns, sic seien ahnungslos gewesen,jür we/chen Dienst man sie ausersehen habe; hätten sic es gewusst, leeiner von ihnen wäre dazu bereit gewesen ... Jetzt sind diese alten Manner aile abgelöst worden. Biner von ihnen hatte an die Wand cines Wachturms geschrieben: 'Christus hat viel gelitten, aber in Dachau war er nicht.'
1 A.v., p. 318. 2 Verslag van gesprek met Maurits Fraenkel (19 nov. 1947), p. 14 (GC).
XCNun haben wir junge Posten, meist Ausländer, Rumdnen, Bulgaren, Jugoslaven, Volksdeutsche, alles was man sich denken leann, Sie sind meist nicht sehr erbaut von ihrem Dienst, aber sie sitzen in der FaIle, können nicht heraus. Einige versuchen sogar, sich kameradschafllich zu uns zu stellm'l
XC- 'einige": een kleine minderheid dus. Met dat al: de 'wirkliche SS-Barbaren' waren in Dachau uit de rijen der bewakers verdwenen.
XCOnder de voornaamste eigenschappen die dr. Benedikt Kautsky aan de kamp-SS'ers toegekend heeft, is er één waarbij wij nu willen stilstaan: de corruptie. Zij vormde een vanzelfsprekend verschijnsel. Talrijke machthebbers van het Derde Rijk waren in zoverre corrupt dat zij naast de inkomsten waarop zij krachtens hun functie of hun cumulatie van functies recht hadden, inkomsten toucheerden die hun door de Partei of door particuliere instanties toegeschoven werden. Wij herinneren aan de miljoenen die Himrnler uit de Freundeshreis des Reichsführers-SS toevloeiden. Nu was Himrnler, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Goering, een man die in zijn persoonlijke behoeften betrekkelijk bescheiden was, maar dat kan van de meeste Lagerleommandanten en overige officieren van de kamp-SS niet gezegd worden. Zij haalden naar zich toe wat zij halen konden. Als heren over leven en dood met betrekking tot de gevangenen meenden zij in alle opzichten boven de wet te staan. Tekenend is het dat Höss, de kampcommandant van Auschwitz-Birkenau, een Joodse maîtresse had (die hij, toen zijn verhouding met haar zijn positie in gevaar bracht, in de strafbunker trachtte te laten verhongeren) - dergelijke verhoudingen kwamen vaker voor, ongeacht de Neurenberger wetten. Men krijgt soms de indruk dat de kamp-SS' ers, evenals de gevangenen, de concentratiekampen als een aparte wereld beschouwden binnen de wereld van het Derde Rijk.
XCDe mogelijkheden om van het kamp te profiteren waren legio. Zij vloeiden uit de situatie voort waarbij, al was corruptie dan ook verboden en strafbaar, effectieve controle ontbrak. Bovendien zagen de voornaamste leden van de gevangenen-hiërarchie het als in hun belang om met corrumperende aan
XC1 Edgar Kupfer-Koberwitz: Die Mächtigen und die Hiljlosen. Als Häftling in Dachau,
biedingen te komen: hoe kon een Lageraltester anders zijn prominente positie handhaven? Menige gevangene die over bijzondere, bijvoorbeeld artistieke gaven beschikte, trachtte bij de prominente gevangenen en bij de kampSS'ers in het gevlij te komen: werden zij afnemers van zijn producten, dan kon hij er zeker van zijn dat hij in een 'goed'Kommando opgenomen werd of zelfs in het geheel geen normaal werk meer behoefde te verrichten. Ook van de inschakeling der gevangenen in het Duitse bedrijfsleven, waartoe het in de 'tweede fase' kwam, ging een corrumperende invloed uit: leden van de kamp-SS hadden invloed op de toewijzing van gevangenen aan particuliere ondernemingen, omkoperij in allerlei vorm kwam menigmaal voor. Trouwens, door gevangenen toe te wijzen aan SS-bedrijven spekten de meest vooraanstaande SS' ers uit de concentratiekamp-sector hun eigen zak: zij waren veelal tegelijk directeuren of commissarissen van de SS-ondernemingen die wij eerder vermeldden, en streken een deel van de winst op in de vorm van tantièmes. Dat gold in de eerste plaats voor Pohl, de chef van het SS- Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt; hij had enorme neveninkomsten en bezat o.m. een groot landgoed in Mecklenburg dat hij door vrouwelijke gevangenen uit Ravensbrück het bewerken. Geen wonder dat juist hij, wanneer een SS-Richter in een officieel vooronderzoek evidente gevallen van corruptie op het spoor gekomen was, zijn uiterste best deed, de zaak in de doofpot te stoppen.
XCUiteraard was nergens de corruptie groter en werd nergens meer gestolen dan in de vernietigingskampen; de honderdduizenden Joden immers die die kampen binnengevoerd werden, hadden eigendommen bij zich die handelswaarde bezaten: kleding en schoeisel, koffers met inhoud, horloges, ringen, sieraden, soms ook bankbiljetten, diamanten en andere edelstenen die zij in hun bagage of op hun lijf verborgen hadden. Dat alles moest mèt hun gouden tanden of goudvullingen eigendom van het Duitse rijk worden. Inderdaad, grote transporten van kostbaarheden en andere goederen verlieten regelmatig de vernietigingskampen (wij gaven in hoofdstuk I enkele cijfers met betrekking tot de Aktion Reinhard en het complex AuschwitzBirkenau), maar geen kamp was er waar niet een deel van de waardevolle buit achterbleef: bij gevangenen die die buit moesten sorteren (in Birkenau in het Kanada-Kommandoi en bij de kamp-Sé''ers van hoog tot laag.
XCIn alle concentratiekampen werd bovendien door de kamp-Só''ers en de SS-bewakers geprofiteerd doordat zij zich een deel toeêigenden van de voor de gevangenen bestemde voedselvoorraden die elk concentratiekamp toegewezen kreeg: zij aten er zelf van, stuurden pakketten naar hun gezinnen, maakten de gestolen voorraden te gelde op de zwarte markt of voerden ze
andere dieren. Zo was in Buchenwald aan de valkhof (een geschenk voor Goering waarvan de bouwanderhalf jaar gevergd had en waaraan ca. 135 000 Rm aan materialen gespendeerd was) een klein dierenpark toegevoegd met edelherten, wolven, vossen, fazanten, pauwen, roofvogels, apen, en vier beren. 'Verendete ein Tier, so ntussten, aldus Kogon, 'die [uden' (d.w.z. de familieleden van de in Buchenwald opgesloten Joden) 'durch eine '[rei willige Geldspende' für Ersatz mtfkommen. Ein Wolfkostete dann rund 4 000 Rill, ein Eichhörnchen wonuiglich. das gleiche. Häftlinge in dell Bärenzwinger zu werien und zerfleischen zu lassen, war unter dent Regiment des Kommandanten Koch' (juli '37-februari '42) 'ein neronisches SS-Vergniigen. Emahrt wurden die Raubtiere vorziiglich. Noch im Jahre 1944, als iN'1Lager grosse Lebensmiüel knappheit herrschte' (zij was vooral gevolg van transportmoeilijkheden) 'bekamen die Baren, Affen und Raubvögel täglich Fleisch, das der Häftlingsküche entnommen wurde. Die Baren erhielten ausserdem Honig und Marmelade, die Affen Kartoffelbrei mit Milch, Hajèrflocken, Zwieback und Weissinot."
XCDr. Benedikt Kautsky moest van november '38 af als kelner fungeren in de club voor SS-officieren (het Führerheim) die zich bij Buchenwald bevond. Om de twee of vier weken vond er een Kameradschajtsabend plaats; dan stonden bij elk couvert zes tot acht verschillende wijnglazen die de een na de ander gevuld werden. Tijdens de oorlog, zo bericht hij, '[uhren in regel mdssigen Abstanden Wagen nacn Frankreich und Holland und hoiten von dort die besten alleoholisenen Getränke': wijn en cognac uit Frankrijk, jenever uit Nederland. 'Die besten Sachen gingen in das Haus Kochs, und dann nahm sich der SS-Führungsstab sein Teil. Der Rest ging zur Kantine' (de SS-cantine) 'bzw. zum Fiihrerheim.'2 Koch werd overigens wegens allerlei misdragingen in de lente van '42 samen met zijn vrouw gearresteerd."
XCIn Ebensee kwam in '44 de politieke gevangene Nico Wijnen (in juni' 41 gearresteerd wegens illegale communistische activiteit) in de SS-keuken te werken. 'Er was', vertelde hij na de oorlog, 'van alles: eieren, volle melk, suiker, boter, citroenen, verse groenten, veelE. Kogon:p.B. Kautsky:p.De voorbereiding van het SS-proces tegen Koch, zijn vrouwen enkelefunctionarissen van Buchenwald nam bijna twee jaar in beslag.Koch werd vrijgesproken, Koch zelf, ter dood veroordeeld, mocht zich aan het front rehabiliteren - hij werd, schijnt het, in aprilin Buchenwald doodgeschoten op last van]osias Polieeiführer in de SS-Oberabschnitt Fulda-Werra; deze, een neef van koningin Wilhelmina, was tot
1 303. 2 319. 3 '45
vlees ... Ik at alleen maar goulasch, veel eieren, wat rauwe groenten, citroenen en eiwit. Voor de eiercognac die ik moest maken, kreeg ik dan 50 à 60 eieren, ik deed er alleen maar de dooiers in, de eierstruifhield ik voor mezelf. Desondanks heb ik door het zware werk in de een tot twee maanden dat ik in de keuken heb gewerkt, nooit meer dan 60 kg gewogen."
XCDan waren er (wij duidden het verschijnsel al aan) de werkzaamheden die gevangenen ten behoeve van kamp-SS'ers moesten verrichten: het vervaardigen van beeldhouwwerken, van gouden zilversmeedwerk, van schilderijen, van aardewerk, enzovoort, enzovoort. Gevangenen, aldus Kogon, 'besorgten für die Wohnunçen der SS-Führer die künstlerische Inneneinriduung, ver fertigten die unzähligen Geschenke, die sich die Clique gegenseitig spendete, und schufen die Prunkfassade des Lagers, hinter der sick das Elend ausbreitete ... In den Buch druchereien U11dBuchbindereien der Lager' wurden vor allem Luxuselnodnde, alle Arten 'von Glückwu11Schkarten ... , Spruchtafeln und Kunstschrijten hergestellt. Die neuen Herren, deren Herkunft melst ziemlich dunkier Natur war, hatten fast alle den Ehrgeiz, eu langen Vorjahrenreihen und schimmemden Wappenschildem zu gelangen. Sie steilten daher eigene Kommandos 'Ahnenlorschung' zusammen.ê
XCBij de exploitatie van de arbeidskracht van gevangenen ten bate van SS-officieren had Eicke zich niet onbetuigd gelaten: hij had, toen hij Inspekteur der Konzentrationslager werd, dichtbij Sachsenhausen door gevangenen een villa laten optrekken die als 'das Millionenhaus' aangeduid werd. 'Deze (villa) is', zo vertelde na de oorlog een bij de bouw betrokken gevangene, modelbouwer van beroep, 'in de aanvang minstens één keer geheel afgebroken, omdat Eicke, zijn vrouw of zijn kinderen ergens ontevreden over waren. Een jachtkamer, volgens mijn berekening minstens f 60 000 waard, werd, na helemaal klaar gekomen te zijn, weer gesloopt ... Deze villa bevatte twee badkamers, waarvan een voor de kinderen. Deze kinderbadkamer werd na de kritiek van een achtjarige dochter geheel gesloopt. Van boven tot onderen werd zij van tegels voorzien die een blauwige kleur moesten hebben. De wastafel die bij het slopen kapot ging, moest door het Strajkommando betaald worden; het gebeurde kostte aan de kameraad die haar gebroken had, het leven. De onkosten die te hoog zouden zijn geweestDer SS-Staat,
1 'Verslag van mededelingen van N. Wijnen' (1948), p. 7 (GC). • Ook dit waren SS-bedrijven. sE. Kogon: p. 297---99.
bij inspectie, werden gedekt door fictieve uitgaven in het kamp Sachsenhausen, o.m. ten behoeve van een keuken die vergroot moest worden maar nooit vergroot werd, en door kortingen toe te passen op het gevangenen-eten."
XCIn Buchenwald liet de vrouw van Lagerkommandant Koch, Ilse Koch, vóór haar huwelijk stenotypiste, door gevangenen een grote manège bouwen die aan materiaal ca. i mln. Rm kostte. 'Der Bau", schrijft Kogon, 'musste derartig beschleunig: werden, dass an die dreissig HäJtlinge bei der Arbeit tödlich verungliJckten oder zu Tode getrieben wurden ... Nach Fertigstellung hielt Frau Koch dort einige Malen in der Woche ihre viertel- bis halbstündigen Morgenritte ab, wobei die Musikhapelle der SS auf eigenem Podium die Begleitmusik zu liejern hatte.?
XCIn Auschwitz bewoonde Lagerkommandant Höss ook al een villa die van alle gemakken voorzien was. Hij liep tegen de lamp toen in de herfst van' 43 ontdekt werd dat een SS-onderofficier, werkzaam in het 'ziekenhuis' van Auschwitz-Birkenau, zijn vrouwover de post een pak toegezonden had met drie klompen omgesmolten goud er in, afkomstig van naar schatting ca. honderdduizend lijken. SS-Richter dr. Konrad Morgen kreeg toen opdracht, een gerechtelijk vooronderzoek in te stellen. Hij en zijn medewerkers constateerden dat talrijke SS-officieren in het bezit waren van gestolen voorwerpen: die voorwerpen werden in een aparte barak als bewijsstukken verzameld (de barak brandde af). Ook tegen Höss en tegen het hoofd van de Politische Abteilung bij de Kominandantur van Auschwitz, SSi-Urüersturm führer M. Grabner, en diens superieur, SS-Standartenführer dr. Rudolf Mildner, chef van de Gestapo in Kattowitz, verzamelde Morgen bezwarende gegevens. Van hen drieën werd Grabner gearresteerd (in hoeverre hij gestraft is, weten wij niet), maar Mildner en Höss werden slechts overgeplaatst: Mildner naar Denemarken, waar hij Bejehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD werd, en Höss naar het SS- Wirtschajts- und Verwaltungshauptamt waar hem de leiding van een der afdelingen werd toevertrouwd. Een aantal lagergeplaatsten moest het gelag betalen: twee SS-officieren en ruim twintig SS-onderofficieren werden berecht - de meesten hunner werden tot enkele jaren gevangenisstraf veroordeeld. Aan de corruptie in Auschwitz veranderde niets. 'Wenn die [udentransporte nicht abgestell; werden, leonnen Sie', had Morgen van een SS-officier te horen gekregen, 'alle der Woclten die ganee Wachmannschajt auswechseln.'3'Verslag van mededelingen vanSchmidt'aprilp.Kogan: Der SS-Staat, p.Langbein: Menschen in Auschwitz, p.43
1 H. (6 1948), 6 (GC). 303. 3 H. 341.
XCAls Lagerkommandant was Höss in november '43 opgevolgd door SS Obersturmbannfiihrer Arthur Liebehenschel, die aanzienlijk minder bruut optrad maar aan het systeem weinig kon wijzigen. 'Hij kreeg', aldus na de oorlog de Nederlandse gedeporteerde Elkan Speyer, 'een prachtig groot huis dat hals over kop voor hem in orde gemaakt moest worden. Wij kwamen er in te werken toen de electriciens er nog in moesten en de loodgieters nog aan de badkamer bezig waren. Ik taxeer de installatie op f 100 ooo-f 150 000. 1 Wij hebben er Perzische kleden moeten versnijden om een mooi geheel te krijgen. Ook de gordijnen waren van tapijten gemaakt. Het was schitterend ingericht. Ik meen dat we er 's middags om zes uur inkwamen en dat de volgende morgen half vijf allesklaar was. zelfs de meubels stonden er toen in. Toen kwam onze chef, de Unterscharführer Breitfiseli het werk inspecteren. Hij zag dat we het laatste gedeelte van een rood tapijt met wit garen hadden genaaid. Dit hadden we gedaan omdat we geen rood garen meer hadden. Hij heeft toen onze Vorarbeiter afgetuigd dat het bloed uit zijn mond en neus kwam. Het garen moest daar volgens de bedoeling van Breitfiseli maar mee bijgekleurd worden."
XC'Niemand', zo besluit Kogon zijn hoofdstuk over de corruptie van de SS, 'wird es verwunderlidi }inden, dass die Dauemutzniesser eines solchen Systems nicht die geringste Lust zeigten, ihr Leben in Hölle und Fülle, in SauJerei, Völlerei und Hurerei aufzugeben, urn etuia an die Front zu gehen und für das gepriesene deutsche Vaterland zu kämpfen. Die Konzentrationslager wurden eine wahre Drückeberger-Basis der Totenkopf-Elite.'3
XCDaarbij valt nog te bedenken dat de kamp-SS' ers in eigen ogen slechts op één wijze telkens opnieuw hun z.g. onmisbaarheid konden bewijzen: door onder de gevangenen een maximum aan slachtoffers te maken.
XCSlachtoffers vielen er veelal reeds bij, of beter: door, de aankomst in het kamp. Er speelde zich bij dit gebeuren een voorgeschreven reeks handelingen af: de gevangenen werden door kamp-SS'ers en SS-bewakers van hetNaar de huidige geldswaardemln. "'Verslag van mededelingen van Elkan Speyer'meip.(GC).E. Kogon: Der SS-Staat, 43
1 (1977): [I mln - (21 1947), 18 3 P·3 I 3·
dichtstbijgelegen station afgehaald (wij herinneren er aan dat die gevangenen dan dagen, vaak ook weken, dwars door Duitsland onderweg waren geweest), naar het kamp gebracht, ingeschreven in de Politische Abteilung en vervolgens door de poort het eigenlijke kamp binnengevoerd; daar moesten zij zich ontkleden; zij werden geschoren, gefotografeerd, gedesinfecteerd en gebaad; vervolgens kregen zij in de Beeleidungskammer kampkleding en -schoeisel uitgereikt en via de E_Bèktenkal11l1ler, waar hun persoonlijke bezittingen afgegeven en geregistreerd werden, kwamen zij tenslotte in de quarantainebarakken terecht.
XCHoe het bij deze reeks van handelingen toeging, is door verscheidene Nederlandse gevangenen beschreven. Wij kiezen bij wijze van voorbeeld de beschrijving door ds. Knoop van zijn aankomst in Dachau in april' 42 :
XC'Op het perron van het station Dachau werden wij door de SS overgenomen van de Grüne Polizei. Deze SS bereidde ons reeds aanstonds een zeer feestelijke ontvangst. Zij begonnen met het schreeuwen van het bevel: 'Mülzen ab', welk bevel ze begeleidden met slaag en trappen als het, naar hun mening, niet spoedig genoeg werd opgevolgd. Dan sloegen ze ons het hoofddeksel van het hoofd. Vervolgens moesten we ons in rijen van vijf man achter elkaar opstellen en het station afmarcheren naar de autobussen, die op ons te wachten stonden. Ons werd bevolen in deze autobussen te stappen. We deden het. Maar toen we ons op de banken wilden neerzetten, bleek dit niet in de bedoeling van de heren te liggen. Vlak achter de chauffeur was namelijk een aantal banken weggebroken en dus een vierkante open ruimte gemaakt. Naar die open ruimte werden we geschopt en geslagen, zodat we tenslotte op elkaar gestapeld op de grond kwamen te liggen, waar we met onze bagage gedurende de gehele tocht naar het concentratiekamp moesten blijven liggen ... Terwijl we zo op en door elkaar lagen, werden we onthaald op een gesprek, dat die SS-bloedhonden met elkaar hadden, en waarin zij hun plannen voor onze langzame doodmarteling ontvouwden. Erg bemoedigend was dit niet .
XC. . . Toen we in het kamp waren aangekomen, werden we op dezelfde hardhandige manier uit de autobussen geranseld als waarop we er in geranseld waren. Daarna moesten we ons voor een gebouw, dat nog buiten het eigenlijke kamp gelegen was, opstellen. We zouden ... in dat gebouw worden geregistreerd ...
XCToen deze plichtplegingen, die nogal enige tijd in beslag namen, verricht waren, werden we, nadat we ons ontkleed hadden, volledig kaalgeknipt. Vervolgens werden wij gefotografeerd, nadat we onze kleren weer hadden aangetrokken. Bij dat fotograferen greep weer een klein plaag-incident plaats. Dat ging zó. Ik Ina est op de daarvoor aangewezen kruk gaan zitten, zonder dat ik enige notie had, dat er iets pijnlijks zou gaan gebeuren. Argeloos zette ik mij neer. Maar nauwelijks was ik gezeten of ik sprong verschrikt van pijn overeind. Wat was er gebeurd? In de stoel zat een gaatje. Als men nu gezeten was, drukte een van de SS-bewakers op een knop en uit dat gaatje sprong met kracht een
lange scherpe naald te voorschijn, die zich in het zitvlak diep indrong. Vandaar dat men verschrikt overeind sprong. En daarom was het de hoogstbeschaafde SS nu te doen. Ze vonden dit zo geweldig grappig, deze leden van het Herre/wolk, dat zij schaterlachten van de pret. En plezier dat de heren hadden!
XCWeer gingen we een gebouw binnen, waar we ons ten tweeden male moesten ontkleden. Het was april en nog erg koud. Een snerpende oostenwind gierde over de wijde appèlplaats. De plassen buiten het gebouw waren bevroren. Het vroor dus nog. Nu was het echter in het gebouw, waar we gefotografeerd waren, snikheet, zodat we door en door bezweet waren. En toen kwam het verschrikkelijke. We moesten ons niet slechts ontkleden, maar men liet ons een uur of anderhalf ontkleed staan in een localiteit waarvan men opzettelijk al de deuren en ramen tegenover elkaar had opengezet, zodat het gruwelijk tochtte. We stonden te rillen van de kou en men liet ons eenvoudig staan. Een drietal mannen haalde zich daarmee een longontsteking op de hals, waaraan ze korte tijd daarna reeds overleden .
XC. . . Nadat we lang genoeg naakt in de kou hadden gestaan en ons gebaad hadden, kregen we onze gestreepte kampkleding en ons gevangenen-nummer. We hadden opgehouden te bestaan. Ik zag toen mezelf terug als een verlopen bedelaar. Het ondergoed, dat zeer dun was, was kapot. Knopen zaten er niet aan. Ook mijn bovenkleding was een treurig stelletje kleding. Het was me trouwens ook veel te groot en te wijd.
XCVervolgens werden we gebracht naar het Block ... voor de nieuw-ingekomenen waar we een maand zouden blijven .
XC. . . Een paar dagen na onze aankomst hield de kampcommandant, een man, die over lijken ging, voor ons nieuwelingen een begroetingsrede, zo van het Naziformaat, dat we allen kennen. De inhoud was ongeveer als volgt. Door onze eigen schuld waren we de uit de samenleving uitgestotenen, die elk recht op enige barmhartigheid in de nationaal-socialistische volksgemeenschap hadden verspeeld. We waren des doods schuldig. Nochtans had Adolf Hitler ons de barmhartigheid bewezen ons in een concentratiekamp op te nemen, waardoor de dood niet onmiddellijk aan ons voltrokken zou worden. We mochten nog leven. Maar we moesten ons niet verbeelden, dat we in dat leven hier nog enige barmhartigheid konden verwachten. Zolang we nog niet dood waren, zouden we 'restlos' geëxploiteerd worden ten bate van het Derde Rijk, net zolang totdat we uitgeëxploiteerd zouden zijn. Daarna gingen we allen door de schoorsteen, n.l. van het crematorium. Want 't eind was toch: de dood, de dood van Dachau. Er was geen hoop meer voor iemand onzer. Alleen het een of ander vergrijp kon die dood nog verhaasten. En toen kregen we een lijst van vergrijpen, waarop de doodstraf door het vuurpeloton stond, te horen. En dat waren er zoveel, dat wij niet begrijpen konden waaraan we ons dan nog zouden kunnen schuldig maken, zonder dat er aan ons leven een eind zou gemaakt worden door een salvo geweerschoten.'l
XC1 H. Knoop: Een theater in Dachau, p. 78, 83-86.
XCHet ging in de andere 'officiële' concentratiekampen min of meer op dezelfde wijze toe, zij het dat soms variaties voorkwamen die een extra kwelling betekenden. In Mauthausen werden de gevangenen bij aankomst bergopwaarts hollend naar het kamp gejaagd, terwijl woeste honden om hen heen sprongen; hetzelfde gebeurde ook wel in Buchenwald. InN euengamme werden zij een tijdlang, als zij het hok betraden waar zij naakt gefotografeerd zouden worden, besprongen door een reusachtige aap - de gehele E111pfang Zeremenie was gericht op volstrekte demoralisatie. 'We hadden opgehouden te bestaan', schreefKnoop. Inderdaad, 'es gab', aldus Kogon, 'nicht sehr viele Personen, die diesen Prozess der Willensbrechung und menschlichen Entwürdigung ohne innere Schaden überstanden.'l
XCElementen uit de Zeremenie die, zo blijkt uit beschrijvingen, vele gevangenen bij uitstek troffen, waren het naakt paraderen, dat dwars tegen de geldende moraal inging, en het verlies van de haren, dat vooral voor de vrouwelijke gevangenen een zware slag was. Er werd veel bij gehuild, 'want', aldus Anne Berendsen, 'het verlies van je haren treft je ergens heel diep. Je bent niet meer kompleet, het verbreekt opnieuween band met de wereld en het maakt iets nieuws vanje, iets lelijks, iets dat jezelf vreemd is, waar je zelf angstig tegenover staat, dat geheel tot het kamp schijnt te behoren."
XCNiets had men meer over behalve het naakte lichaam, het naakte bestaan.
XCIn Dachau bleven, gelijk weergegeven, de gevangenen in '42 vier weken in de quarantaine-barakken - het kon elders korter, maar ook langer duren. Anne Berendsen :
XC'Al in het begin vanje loopbaan hier benje soms de vertwijfeling nabij.Je zit in een Block voor nieuwaangekomenen, voor het eerst onder het gewoonlijk onrechtvaardige bewind van een Blockälteste en haar assistente, de Stuhenàlteste. Je zit, temidden van een groot tumult van geschreeuw of in een angstige stilte bij een verbod tot praten, in een overvolte. Gewoonlijk sta je, doodmoe opéénKogon:p.Anne Berendsen:p.
1 E. 76. 2 32-33.
gedrukt, zonder zitplaats, op zijn best hang je met zijn tweeën op één kruk. Je weet niet, waar je je bergen moet, je moogt dan hier niet zijn dan daar niet, je wordt overal verjaagd, omdat ze willen schoonmaken, omdat ze ruimte , moeten hebben om ergens met een administratie te zitten of op een tafel het brood voor het Block neer te leggen. De tijd kruipt om, je weet niet, wat te beginnen . . . . Je wordt voor het eerst van je leven plotseling met een natte dweil de waskamer uit geslagen,je ziet het voor het eerst gebeuren, dat de gevangene, die de toiletten schoonmaakt, een deur, die naar haar zin te lang dicht blijft, open ramt, en degene, die zich daar bevindt naar buiten trekt, krijsend. Je hebt nog in het geheel geen vastigheid, je hebt nog geen vriendinnen, je weet heg noch steg, je hebt nog geen vaste manier van leven verworven. Je wordt alleen gekeurd voor werk, je staat tussen vreemde mensen van allerlei slag - zwijgende Slavische boerinnen, ijverige, graag willende Duitsers - een gehele menigte, waar je van weet, dat ze geen van allen ooit iets naders voor je zullen gaan betekenen."
XCSoms werden aan de gevangenen, terwijl zij nog in quarantaine waren (zij werden dan in sommige kampen ook tegen allerlei ziekten ingeënt), al werkzaamheden opgedragen en in elk geval werden hun (men denke aan Knoops beschrijving) de kampregels bijgebracht; ook werd hun geleerd hoe zij zich bij de appèls te gedragen hadden. In Sachsenhausen duurde in '42 de quarantaine-periode circa twee weken - daar werd in die tijd door de betrokken gevangenen elke dag twaalf uur lang gemarcheerd, waarbij zij zich herhaaldelijk op de grond moesten werpen om daar rond te wentelen, over de stenen, door de modder. Terwijl men in quarantaine was, werd bepaald, in welke barak men opgenomen zou worden en bij welke werkploeg (Kommando) men zou worden ingedeeld - was de quarantaine-periode afgelopen (en had men haar overleefd!), dan begon het' eigenlijke' concentratiekamp-bestaan.
XCOver het bestaan der gevangenen hebben wij veel te schrijven: over hun werk, over de koude en de honger die zij leden, over de ziekten die hen teisterden, over hun contact met de buitenwereld, over de bevoorrechte minderheid der Kapo's die hen veelal evenzeer tyranniseerde als de SS, over
hun reacties op het kampbestaan. over de houding van de nationale en andere groepen onder hen, en over hun verzet. Wij zullen dat alles systematisch aan de orde stellen. Daar schuilt bij deze thematiek een gevaar in: het gevaar namelijk dat de lezer zich niet voldoende bewust wordt wat één enkele dag in het bestaall van een gevangene inhield. Wenselijk lijkt het ons derhalve, aan onze beschrijving van de genoemde verschillende aspecten het beeld van één enkele dag in het bestaan van 'gewone' gevangenen te laten vooratgaan. Wij willen dat niet in eigen woorden doen maar kiezen twee beschrijvingen van gevangenen zelf, één van een man, één van een vrouw: ds. J. Overduin en dr. Anne Berendsen. Beiden schrijven, het zij erkend, hoofdzakelijk over hun persoonlijke ervaringen, maar wij menen dat die ervaringen in voldoende mate een algemeen karakter dragen.
XCOverduin situeert zijn beschrijving van een dag in Dachau! (wij hebben op enkele plaatsen bekortingen aangebracht) uitdrukkelijk in de 'eerste fase': 'een gemiddelde dag zoals we die beleefden in de maanden augustus, september, oktober, november en december van het jaar I942'.
XCNa enkele minuten staande ontbijt, waarin voortdurend geraasd en geslagen werd, omdat de Stubenälteste reeds vele misdaden had gesignaleerd in de slaapzaal en bij het aankleden, waarbij enkele slachtoffers bijzonder onder handen werden genomen en reeds met een bloedneus of blauwoog wegdropen, holden we allen naar het wasvertrek om de pannetjes te wassen. Teruggekomen moesten we Spinden putzen, onze kastjes schuren, en het eetgerei glimmend poetsen. Onderwijl brak een donderbui van scheldwoorden en dreigementen boven ons hoofd los. We kregen bij voorbaat reeds de verzekering, dat we vandaag weer iets zouden beleven, als er iets ontbrak aan de Bettenbau of aan de Spinden. 't Is hier een Saustall, zwijnenstal, 'ihr komü heute etuias erleben, das gatantiere ich euch', jullie kunnen vandaag wat beleven, dat garandeer ik jullie, was het rusteloos refrein.
XCOnder doodse stilte van onze kant werkten we door. Onze wanhopige ijver werd verbroken door het bevel 'raus', d'r uit! Wie niet bliksemsnel alles opgeborgen had en zijn klompschoenen of sandalen uit het regaal te pakken had, en met zijn muts nog niet buiten op de Block-straat stond, werd eruit geslagen en getrapt. Slechts een deel bleef achter, omdat men bij toerbeurt Stubedienst had, d.w.z. een stuk of twintig veegden en stoften het slaapvertrek, schrobden en dweilden de vloer in het woonvertrek, en deden hetzelfde in het wasvertrek, wc-ruimte en Vorraum (onze hal!).
XCWe stonden nog in het schemerdonker of in volle duisternis een tien minuten te wachten totdat gebruld werd "Antreten!', We stelden ons op met ongeveer achthonderd man, de langsten voorop, de kleinsten achteraan. Zo stonden op dat moment alle werk-Blocks aangetreden.
sirene ging op de Lager-straat, en we marcheerden militairement naar de appèlplaats. De Stube-oudsten als onderofficieren en de Block-oudste als hoofdofficier ernaast, spiedend of er één onregelmatigheid te constateren was, terwijl de zware stem van de beul van ons Block de maat erin hield met z'n 'Links, links, links und links. Links, zwo, drei, vier!'.
XCOp de Lager-straat en de appèlplaats brandden nog de grote electrische lantarens en de grote zoeklichten, want het was nog donker. Ieder zag er dodelijk vermoeid uit, we had dell in één uur meer moeten doen dan men bij normaal tempo in drie uren kan presteren. De zenuwen werden gesloopt, men rustte nooit uit, men was ziek van de honger. En nu begon pas goed de dag van zware arbeid en verdere kwellingen. Ieder Block stond op de appèlplaats op een vaste plaats. De Blocks marcheerden en stonden altijd in rijen van tien. Het uitrichten der troepen nam een kwartier à een half uur in beslag. Er mocht niets aan ontbreken. Alle rijen van aaneengeschakelde Blocks moesten één rechte lijn vertonen. Wanneer het bekende'stand, mutsen af, de ogen links' gecommandeerd was, en de Rapportjuhrer de aantallen der Blocks hadden gecontroleerd en gerapporteerd, hoorde men over de appèlplaats de luide schreeuw "Arbeitskommandos [ormiert', Dan holden al die duizenden door elkander, omdat wij allen opnieuw gegroepeerd werden, nu niet meer naar de nummers van ons Block, maar naar het arbeidscommando, waarin we thuis hoorden. Maar niet allen konden hard lopen, velen strompelden als half stervenden met hun dikke wegrottende benen. Verscheidenen vielen reeds en konden niet meer, zij bleven liggen, hopende op een spoedige dood in het Revier. Maar dat ging zo maar niet. De SS gaat er van uit, dat ook half stervenden simuleren en slechts luilakken zijn. Men werd naar zijn arbeidscommando geslagen en gesleept. Hier bad met angstig-smekende ogen een Russische jongen om genade, die hij niet kreeg; daar lag een uitgeteerde Poolse geestelijke te snikken als een kind; even verder gooide men enkele emmers water over een bewusteloze om hem 'bij te maken'. Je moest mee. Bejehl ist Bejèhl. En in het kamp kent men levenden of doden. En levenden werken, en doden niet. Het feit, dat men niet in de invalidenbarak of het Revier was, was voldoende rechtsgrond om arbeid te eisen, hoe men er ook aan toe was.
XCHet is intussen half zes geworden en na een uur is de appèlplaats leeg, dan zijn door de Arbeitsjuhrer en zijn staf alle commando's afgeroepen, die wegmarcheren onder het 'vrolijk zingen' der SS-liederen.... De commando's waren van zeer uiteenlopende grootte, van drie tot vijftien- à zestienhonderd man. Daartussen lagen ze van enkele tientallen of honderdtallen.
XCDe grootste commando's waren Plantage, Liebho'[; de fabrieks- en de Transportbaulage-commando's. Onder Plantage verstond men de grote
kwekerijen van groenten, aardappelen, geneeskrachtige kruiden, Z.g. proeftuinen. Liebhof was het boerenbedrijf en moestuinen.... Fabriekscommando's werkten in conserven-, wapen- en porseleinfabrieken. Transport baulage werkte op de spoorwegemplacementen van het SS-kamp om zware bouwmaterialen te lossen en te laden, en op de geweldig grote opslagplaatsen. De meeste geestelijken werkten op de zwaarste commando's. Omdat dit Schwerarbeit, zware arbeid, was, kreeg men elke dag of enkele malen per week een extra rantsoen brood met belegging, maar de geestelijken waren hiervan zo goed als altijd in 1942 uitgesloten, zoveel voelde men voor het Christendom, dat mede tegen het bolsjewisme moest strijden.
XCMijn eerste commando was 'Garage-Instandsetzung, eender zwaarste commando's, maar zonder extra rantsoen, omdat hieraan maar twintig, hoogstens veertig man verbonden waren. Wat ons werk was? Officieel het schoonhouden van autogarages. Maar daar is nooit wat van gekomen. We waren 'manusjes-van-alles'. De eerste week moesten wij straten vegen, gras tussen de stenen verwijderen, vuil ruimen, bomen rooien. De tweede week hooien op een boerderij van een der SS-onderofficieren. De derde tot achtste week wagons kolen lossen in grote aanhangwagens van auto's, die we zelf moesten trekken door het glooiend gebied, hetgeen moordend werk was.
XCOm zes uur waren we op de plaats van bestemming, grote garage-boxen, waar we onze gereedschappen haalden: schoppen, houwelen, bijlen enz. We werkten tot tegen half 12. In snelle pas terug naar het kamp. Officieel hadden we nu een rusttijd van een klein uur. Onbeschrijfelijk vermoeid hunkerde men naar één minuut zitten of liggen op de grond. Men zou koninkrijken gegeven hebben voor een kwartier slapen en een ganse wereld voor een goed maal. Maar dit werd ons allesonthouden. Vanaf de appèlplaats liepen we in draf naar ons Block, met angst in het hart: wat zullen we nu weer beleven. En ja, één blik in de slaapzaal was voldoende om zekerheid te krijgen, dat we inplaats van een uur rust, een uur in 'het logement der duivelen' zouden beleven. Tijdens de morgenuren, waarin elke minuut ons te zwaar was, en wij hijgden naar half twaalf om wat soep en rust, was het sadistisch brein van de Stubenälteste bezig geweest om weer nieuwe collectieve straffen enige rechtsgrond te verschaffen, welke hij vond in het strootje, dat hij ergens in de slaapzaal gevonden had, of in een matras, die niet rechthoekig gestopt was. Hij had alle dekens, lakens, matrassen op een hoop door elkander gesmeten, waardoor alles grijs van de stof zag. Dit was ons eerste beeld van nieuwe ellende.
XCNadat we schoenen, voeten en handen in ijl-tempo gewassen hadden, werden we ongeschoeid vanwege de 'heilige' grond met scheldwoorden en trappen verwelkomd en het slaapvertrek ingejaagd. Als razenden moesten
we werken aan de Bettenbau, en niemand zou soep krijgen, wanneer alles niet 'tadellos', onberispelijk, in orde was. Na drie kwartier zwoegen en zenuwachtig jagen, mochten we aantreden om soep te halen. Nauwelijks hadden we staande enkele lepels binnengeslokt, of meneer de Block-oudste verscheen met zijn stierenkop, diep verontwaardigd over die 'verwaarlozers', van wie hij gehoord had, dat ze een zwijnenstal van hun slaapkamer hadden gemaakt. Nog zie ik hem met een bezemsteel in zijn hand zijn toorndelirium uitgieten in grotendeels onverstaanbare scheldwoorden over die weerloze schapen in het hok, wat eindigde in het opjagen van alle gevangenen in een hoek van het dagvertrek, waarna hij als een bezetene sloeg op de hoofden van de rampzaligen, 'Vreten kunnen jullie, maar fatsoenlijk werken, ho maar. D'r uit! Hop, hop, hop.' En daar werden we weer uit het woonvertrek geslagen. De nog grotendeels gevulde pannetjes moesten we één, twee, drie, ledigen in de wc's, snel schoenmaken, poetsen, in de kasten brengen, terwijl er reeds gebruld werd 'aantreden'. Daar marcheerden we weer naar de appèlplaats.
XCOns wachtte nu weer een zware arbeid in de brandende zon van half één tot zeven uur. Hoe kwamen we die zes-en-een-half uur achtereen door? Biddend om kracht sleepten we ons ellendige lichaam verder. En daar stonden we weer op de wagons met grote kolenschoppen de zakken van 50 à 60 kg zwaarte vol te scheppen. Dan de zakken op de vrachtwagens laden, dan met tien à twaalf man per wagen ze een klein uur voorttrekken om ze weer te lossen in de grote kolenloodsen of te bezorgen in de huizen van de heren S 5 officieren, die woonden op de 'Eickeplatz' en de "Strasse der SS'. Een keer moest ik de 'Mevrouw' des huizes vragen, of we de zakken met kolen door het huis of door een kelderraampje in de kelder moesten brengen. 'Mevrouw' was reeds in de kelder. Ik keek door het raampje om haar dit te vragen. Nog zie ik de doodsschrik op het gezicht van deze vrouw, toen ze mij als het gezicht van de wandelende dood door het raampje zag. Met een gil holde ze de kelder uit. Ja, zo zag ik er uit. Nog maar tachtig pond woog ik, een wandelend geraamte, en mijn gezicht was door het zwarte kolenstof nog meer naar een doodskop getekend. Ik weet nog, dat ik tegen me zelf zei: 'Nu oppassen, het niet erg vinden, dat je zo dicht bij de dood bent, want later kun je na al die narigheid met dankbaarheid nog eens lachen om dit voorval.' Wie de moed het zinken in zulk een stadium, was binnen een dag dood.
XCAls slaven trokken we de onmogelijk zware Wehrrnacht-wagen, hoog opgetast met kolen. Van voren trokken vier man, aan elke zijde met touwen vier man. Telkens trok de Kapo of een Ss-kerel aan onze touwen, of die wel strak genoeg gespannen waren, een paar trappen of stompen beduidden 'harder trekken'. 44
XCEn zo reden we af en aan. Telkens bezweken we onder de zware zakken. Hoe kreeg je zo'n zak weer op je nek? Enkele beesten van jonge SS recruten schoptennet zo lang, tot het weer 'ging'.
XCEindelijk was het zeven uur. Naar de appèlplaats. Dan wachtte ons in het avondappèlnog een ware marteling.
XCDaar kwamen ze binnen, de afgebeulden. Er werden in I942 elke avond doden en stervenden meegesjouwd, die ook aan het appèl moesten 'deelnemen', want het getal moet toch kloppen, hetgeen veel belangrijker is dan een mensenleven.
XCMeestal duurden deze plechtigheden anderhalf à twee uren, de vriendelijke beloning op onze zware arbeid van de eindeloos lange martel-dag.
XCEen eindeloos 'richten', totdat de manschappen 'tadellos' (een woord om ziek van te worden) stonden. Wamleer de Rapportführer de getallen der afzonderlijke Blocks hadden opgenomen, was het wachten op meneer de commandant, wanneer het zijne genadige Hoogheid beliefde te komen om de rapporten voor het aangezicht der rnannen in ontvangst te nemen. Meneer zat te eten en te drinken of grappen te maken met zijn staf, terwijl daar duizenden mensen hem stonden te vervloeken in hun kommervolle ellende, of stonden te bidden om ontferming uit den Hoge.
XCOp deze plaats werd gevloekt of gebeden, of beiden tegelijk door sommigen.
XCOok gebeden. Het was voor ons in I942 de enige gelegenheid om met de ogen dicht te staan en gemeenschap met de Overste Leidsman des geloofs, Jezus Christus te zoeken. Men kon zien, dat de Blocks 26,28 en 30, bestaande uit geestelijken in gebed waren .
XC. . . Het afmattende appèl duurde één à anderhalf uur. Eindelijk klonk het verlossende woord: 'Häjtlinge, Stand, die Augen links'.
XCHet rapport werd onder eerbiedige stilte overgebracht aan de commandant, en daarop volgde voor elk blok het bevel: 'Block 28 kehrt', en we marcheerden naar de bloks, terwijl wij zongen: 'Die blauw Dragonen' , 'Silesienland, 0 Heunatland' of een ander nonsenslied. Zingenmoesten we. En luid èn krachtig. Maar we konden niet meer. We hapten naar adem van vermoeidheid. Ik bewoog in die tijd mijn mond, maar kon geen geluid meer geven, zo moe was ik. En velen met mij. Dat maakte de Block-oudste weer razend. Nieuwe straffen volgden. Het was al kwart voor negen. We hunkerden naar een slok koffie en een stuk brood en naar onze matras. Maar neen, aangekomen op de Block-straat moesten we in de houding staan. De Block-oudste, geflankeerd door de vier Stube-oudsten, begon met zijn schorre stem weer één van zijn delirium-redevoeringen te houden, waarin hij zich hoe langer hoe meer opwond, het schuim kwam op zijnmond staan,
en zijn ogen rolden onheilspellend in zijn hoofd. En het slot was een half uur inlooppas de Block-straat heen en weer hollen. Hoe was het mogelijk, dat dit er ook nog bij kon. We hadden vanaf kwart over drie' s morgens tot negen uur 's avonds nog niet één seconde gezeten, en nog geen behoorlijk eten gehad. Meer dood dan levend mochten we eindelijk in de barakken.
XCIntussen was het te laat geworden om nog te eten, want er moest nu nog heel wat gebeuren. De honderden verdrongen zich in het wasvertrek bij de wc's om een plaats te bemachtigen.
XCIeder moest voor hij het woon- en slaapvertrek binnenkwam, zijn bovenlichaam en voeten gewassen hebben in de enkele wasbakken die er stonden, en tenslotte zijn schoenen ingevet hebben.
XCWat dit weer voor een nieuwe zenuwslopende ellende was, is moeilijk te beschrijven. Men eiste, dat dit alles in enkele minuten klaar was, terwijl voor de ongeveer driehonderd mensen geen ruimte, geen kranen, geen vet en borsteltjes aanwezig waren. Men moest vechten om klaar te komen, en men kwam niet klaar, en dat was weer een 'wettige reden' om er op los te slaan vanwege onze 'luiheid' en 'sabotage'.
XCN u werd er koffie, brood en de portie van de dag uitgedeeld. De eerste avond was het brood, koffie, een stukje boter en enkele aardappelen-in-deschil. Voor ons doen een rijke maaltijd. Maar dat gunde men ons niet. Dat moest in het honderd lopen. Na het uitdelen werd ons geen minuut gelegenheid gegeven om staande iets te eten.
XCWat moest men met het eten beginnen? In het kastje bewaren voor de volgende dag was verboden, meenemen naar de slaapkamer om eindelijk op je matras wat te eten was verboden, nu eten, daar was geen tijd voor. Alle levensmogelijkheden werden weer ontnomen. Ieder moest zo vernuftig zijn, dat hij in die opgejaagde troep toch weer een of andere uitweg zag om de zaak te redden. Wie niet snel genoeg reageren kon ill telkens nieuwe hopeloze situaties had het meeste te lijden. Hij liep ook de meeste klappen op. En velen konden niet meer snel reageren, omdat ze versuft en wezenloos waren, of omdat ze hun zenuwen èn de situatie niet meer de baas waren, zodat ze altijd als schichtig opgejaagd wild om zich heen keken. En nu moesten we één, twee, drie het bed in, want er was al gebruld: 'Lichte aus!',
XCAan de deur van 't slaapvertrek werd ieder door de Stube-oudste gecontroleerd, nadat we ons reeds in het woonvertrek hadden uitgekleed, opdat geen stukje van ons bovenpak ons 's nachts zou verwarmen, ook gecontroleerd of we geen etenswaar of wat ook meenamen naar bed, en of onze voeten 'tadellos' schoon waren. Zo goed en kwaad het ging hadden we onze voeten gewassen, maar velen kwamen er niet aan toe, omdat de tijd daarvoor te kort was, en verder was het zulk een modderpoel in het wasvertrek van
het schoonmaken der schoenen, dat al had men de voeten goed gewassen, men tóch met slikvoeten bij de controle kwam, omdat men door de modder heen moest lopen met blote voeten. Dat bezorgde ieder weer een paar flinke stompen in het gezicht.
XCToen ik de eerste avond mijn voeten oprichtte om ... te tonen of ze rein waren, rolde tot overmaat van ramp een stuk brood, dat ik in mijn onderbroek verborgen had, voor de voeten van de Stube-oudste op de grond. Als een bezetene schopte hij me weg, hetgeen me niet kon verhinderen het brood op te rapen en weg te hollennaar mijn matras twee-hoog. Dank zij het feit, dat hij weer nieuwe slachtoffers zag, die 'behandeld' moesten worden, werd ik verder met rust gelaten, en at ik geruisloos mijn aardappelen, brood en boter. Zie zo, daar waren we weer doorheen gekomen. Het was nu een poosje stil, men hoorde alleen het gesnurk van hen, die direct als een blok in slaap gevallen waren, en het gestommel van de Stube-oudste in het woonvertrek. Hij was met het regaal, het schoenenrek bezig. Ieder moest zijn klompschoenen op een vaste, genummerde plaats zetten, zodat de Stube oudste bij de controle of alle schoenen wel schoon en ingevet waren, precies wist, wie de misdadiger was, die zich daaraan niet 'tadellos' gehouden had.
XCNa een half uur of wat langer was meneer klaar met z'n controle. De wellusteling had weer wat om te keer te gaan en te mishandelen. Alsof de heilige gerechtigheid zelve zomaar was weggelopen om een vadermoordenaar te straffen, zó kwam de Stube-oudste het slaapvertrek binnen vliegen om de pas slapende of half slapende menigte weer wakker te razen vanwege de 'vuile en smerige zwijnenstal' van deze verwaarloosde bende. De nummers van de schuldigen werden afgeroepen en dezen moesten weer het bed uit om een behoorlijk pak slaag te krijgen, of op z'n gunstigst werd dit voor de volgende morgen vroeg bij het opstaan in uitzicht gesteld. Daarbij volgde ook nog de mededeling dat deze schandelijke vergrijpen, die nu eens eindelijk uit moesten zijn, gemeld zouden worden bij de ss. Ook de ss moest deze rampzaligen nog er bovenop straffen, door stokslagen, inhouden van voedsel gedurende weken of maanden, ofhet indelen in een strafcommando, waar de laatste levenskrachten gesloopt zouden worden. Zo maakte men plaats op Block 28 en 30, zo ruimde men op, zo konden honderdtallen geestelijken hun 'hemelvaart vieren door de schoorsteen heen' .
XC. . . En nu werd het dan werkelijk stil: het was half elf, elf uur ongeveer. Met angst en smart dacht men aan enkele uren later, over een goede vier uren begint de hel weer met het 'Aufstehen!', en we krijgen weer zo'n eindeloze moorddag.
XCEn zo stapelden zich de ellende-dagen op, zeven dagen in de week en minstens dertig in de maand.'
XCDs. Overduin heeft, vermeldt hij, zijn beschrijving 'grotendeels ontleend aan zijn eerste dag in Block 28, 'toen we voelden: we zijn in een gekkenhuis terechtgekomen en wel op de gevaarlijke afdeling waar de krankzinnigen niet alleen de leiding maar ook de soevereine 'almacht' hebben.' Zwaar kreeg hij onder die 'krankzinnigen' te lijden: binnen twee maanden was zijn gewicht tot 40 kg gedaald, 'mijn benen waren vol water, ook m'n handen, overal flegmonen (wonden van het hongeroedeem), daarbij was mijn rug doorploegd en bebloed, omdat er slechts vel over mijn beenderen en ribben was en de zware, harde zakken met briketten en kolen de rug kapot schuurden, nu en dan bloedden mijn nieren, bijna elke dag spuwde ik bloed, mijn geheugen verdween vanwege de ondervoeding Eind oktober, begin november was het dieptepunt.' In het kolen-Kommando had toen namelijk 'een ongelofelijke duivel' zijn intrede gedaan: een 'onder-Kapo, ondervoorman, die mij als enige geestelijke wilde wegwerken in de dood ... Dit was inderdaad een hel. Toch bleef de hemel niet uit! ... Ik weet nog goed dat ik ... , in de kolen neergetrapt als een hoopje vuil, nochtans altijd in mijn hart zong: 'Als ik omringd door tegenspoed Bezwijken moet, schenkt Gij mij leven! Is 't, dat mijns vijands gramschap brandt, Uw rechterhand zal redding geven. De Heer is zo getrouwals sterk, Hij zal Zijn werk voor mij volenden. Verlaat niet wat Uw hand begon, o Levensbron, wil bijstand zenden."
XCDe overplaatsing naar een ander Kommando en vervolgens de overgang van de 'eerste' naar de 'tweede fase' redden Overduin het leven: hij kreeg van begin' 43 af een stroom van pakketten.ê
1 A.v., p. 175-76. 2 Ds. Overduin vermeldt dat, toen hij in juni '42 Dachau binnengevoerd werd, door het al bepaald was dat hij onmiddellijk vrijgelaten moest worden - op grond van gefingeerde 'misdragingen' werdhij er tot begin oktober '43 vastgehouden. (A. v., p. 259-60).
XCNu dr. fume Berendsens beschrijving van Ravensbrück waar zij eind '42 binnengevoerd werd; zij situeert haar relaas- in de zomer van '43 maar geeft af en toe algemenere ervaringen weer, hetgeen ons geenszins bezwaarlijk lijkt.
XC'De sirene gaat 's zomers om vijf uur, 's winters om half vier, dat hangt samen met de werktijden in de bedrijven, niemand weet hoe. 's Winters is dat bepaald veel te vroeg, het gaat tegen je kosmische instincten in, je voelt je doodongelukkig als je zo midden in de nacht je dag moet beginnen. Als je daarvoor aan de beurt bent, heb je dan al koffie voor je Block uit de keuken gehaald: loodzware ketels, die je telkens een eindje voortsleept -met je tanden op elkaar - en dan amechtig weer neerzet. Sommigen zijn heel sportief bij zulke karweien en gaan zonder een kik te geven - anderen proberen altijd zich eruit te draaien.
XCMaar ook zonder koffiehalen is het beginnen van een dag erg genoeg. Je hebt ongeveer veertig minuten om je aan te kleden, je bed op te maken en te ontbijten, als je brood hebt. Je bed op te maken, jawel. Vooral in de oude strenge tijd was dat niet zo eenvoudig. De strozak, toen gewoonlijk nog niet volongedierte, zoals later, moest je opschudden tot een blok met loodrechte hoeken en platte vlakken .
XC. . . Nu we de laatste tijd geen lakens meer hebben gaat het een beetje minder precies met die bedden. De dekens behoeven nu niet meer in de overtrekken, omdat die nu, inplaats van de lakens, om de matras gespannen moeten worden en juist met die dekens kun je veel flatteren, in schijn scherpe kanten aan je matras maken en rechte bovenvlakken. Maar het blijft de grote ellende, dat je geen tijd of ruimte hebt. De bewoners van drie étages staan boven of naast elkaar in zo'n gangetje, rug aan rug met de overburen balancerend op de kanten, scheldend, elkaar verwensend, steeds gehinderd door mensen, die erdoor moeten - want dan moet je met je benen naar één kant,
XC1 Anne Berendsen: Vrouwenkamp Ravensbrûck,
en je moet alles weer loslaten om je met één hand vast te grijpen. En de bewoners van de bovenste bedden schudden hun dekens - volluizen en stro - uit op hen, die parterre slapen. In de eerste tijd was er bovendien nog geen licht in de Blocks, dus moest alles in het donker gedaan worden en de oppasseres kwam bijna dagelijks controleren .
XC. . . Je hebt's morgens voor het appèl te weinig tijd voor de dingen. Ik geloof, dat het een bewust toegepast onderdeel van het systeem om ons geestelijk uit te doven is, ons steeds op te jagen tot het uiterste en dan weer eindeloos te laten staan wachten. De volte is de gehele dag door het tijdrovendste. Er staan telkens zes bedden in de lengte achter elkaar en als je zo'n gangetje daartussen 's morgens ziet, compact opgestopt met boven elkaar torenende, schrijlings staande mensen en je moet je daar zo snel mogelijk doorheen werken, dan krijg je, al naar je temperament, aanvallen van razernij of wanhoop of berusting, terwijl je de worsteling begint. Je tracht wel je woede wat te beheersen, soms meer omdat je weet, je jeuk door iedere nervositeit te verergeren, dan uit een streven naar zachtmoedigheid, maar daar brengen wij het geen van allen ver in.
XC's Morgens is de tijd eigenlijk te kort om je geheel te wassen, maar je bent toch de verdere dag blij, als je dat alvast gedaan hebt, want veel tijd krijg je niet meer. In de waskamer heb je hetzelfde verlies van tijd door de volte: wachten op een kraan, geduwd en gestoten worden, vele vieze naakte lichamen tegen je aan. Hetzelfde wachten heb je in de toiletten. Eerst vonden we het erg, dat in de nieuwe Blocks de toiletten geen afgesloten compartimentjes meer zijn. Maar we hebben ons al spoedig in queues leren opstellen.
XC. . . Op die toiletten is het, ook in de gestrengste tijd, steeds een grote smeerboel geweest. De vloer is er altijd drijfnat en telkens gaan er blijkbaar psychische epidemieën door het kamp, die de mensen ertoe brengen in de nacht, in het duister, reeds in de gang van het Block neer te hurken. Dat gebeurt overal, ook op de zogenaamde élite-Blocks. Je bent al dankbaar, dat daar nooit een Pool schrijlings tussen de hoogste verdieping bedden gaat staan en de boel naar beneden laat vallen. Op de andere Blocks, vooralook op de Duitse, gebeurt het regelmatig, dat je bevuild blijkt te zijn als je wakker wordt. Verder spuwen ze, ook in de 'nette'Blocks, steevast uit 11.LID bed naar beneden. Je went aan al die dingen nooit en het maakt je nerveus.
XCWassen, aankleden, bed opmaken in het gedrang - en in het woonvertrek is er weer de nooit aflatende volte, die soms een obsessie wordt. Kom maar eens bij je kast als er al een paar anderen voor staan en evenzo voor de kastcri ernaast, in het nauwe gangetje. Wat wil je, je zit met vijf à tien man in zo'n kastje. En terwijl je je keert en wendt en tracht je koffie te bereiken, schreeuwt onafgebroken de stem van de Block- of Stuhenalteste door de herrie: 'Zähl
appel! antreten, schneller, schnell', en je kunt het hebben, dat er al een oppasseres met een hond is, die je eruit jaagt. Je hebt werkelijk reden tot dankbaarheid als je met alles klaar gekomen bent en je alles bij je hebt, wat je mee moet nemen, omdat het anders van je gegapt wordt - je lepel, b.v., die velen als een soort broche in een knoopsgat van de jurk gestoken dragen.
XCEn dan sta je je eerste appèl van de dag. Je wordt geteld. Gemiddeld duurt het twee uur - of eigenlijk een gemiddelde is dat niet, het is juist een van de onaangename dingen, dat er geen peil op te trekken valt. Heel kort duurt het nooit, het kan korter dan twee uur zijn, vooral nu, in de zomer, maar het kan ook veellanger doorgaan. Je kunt ook vier of vijf uur staan. Je kunt, bij het avondappèl, de gehele nacht door moeten staan, als de zaak niet klopt of als je gestraft moet worden. Je bent dan als een dier, alleen nog in staat je moeheid en ellende te begrijpen. Hoe erg het is, hangt van de kou en de regen af en van je physieke toestand. Het klimaat is niet mild. Het valt, ook als je niet ziek bent, niet mee om zolang in die scherpe winden te staan, of in de strenge vorsten, die tot min 34° dalen - je schoenen vriezen regelmatig vast - of in de regen, in kleren, die nog nat zijn van de vorige dag. Je voelt je armzalig en verdrietig, soms groeit de wanhoop in je en wordt hij je bijkans de baas. Soms sta je heen en weer te schudden van de koude, ben je verstijfd, niet meer tot praten ofbewegen in staat. Wat zijn de gewone kleine regens, die je doorweken, al vervelend. We trachten ons ongezien wat te beschermen. Die niet thuis komt voor het eten en een pan bij zich heeft, zet hem op en de Blockälteste commandeert onverdroten en zonder lachen 'Schussel herunter', koud is het, juist omstreeks zonsopgang, ook in de zomer, als je geen jasje hebt.
XCEr is altijd de ongelukkige omstandigheid, dat de mensen, die's nachts ziek geworden zijn, eerst appèl moeten staan, voor ze naar het Revier kunnen. Als je koorts hebt, of griep, voel je je doodongelukkig. Als je felle pijn hebt, van een darmkoliek of galstenen, ben je radeloos en schijnt het onoverleefbaar. Er worden van tijd tot tijd mensen krankzinnig op zo'n appèl. Die beginnen dan te gillen in de stilte. Ze worden weggebracht naar het Revier. Vroeger zag je hen dan niet meer terug, tegenwoordig hebben ze een kans.
XCOuden en zieken zakken vaak in elkaar. Die worden op het gras gelegd, als het geluk met hen is niet in de sneeuw of in de plassen. Daar krijgen ze dan dikwijls nog een paar trappen van een oppasseres, om te zien, of ze niet simuleren. Als ze weer bijkomen moeten ze verder staan, tenzij, tènzij de Blockälteste een zacht hart heeft en handig weet door te drijven, dat zij, bij grote uitzondering, naar binnen mogen gaan. Soms mag je ook een krukje hebben en zitten. In de laatste tijd is dat alles wat gemakkelijker geworden: Maar er blijven de kleine vlagen van wanhoop, die telkens doorbreken.
XC... Maar zo'n appèl heeft ook altijd zijn einde en dan komt het tweede, soortgelijke wachten: het werk-appèl, waarbij je, volgens je werk in colonnes geschaard, moet defileren. Het duurt ook wel een uur, voordat dat alles afgewerkt is, van het dringen door de stinkende menigte op de Lagerstrasse af tot allen binnen zijn. Voor het tel-appèl kun je niet onderduiken, omdat het aantal niet zou kloppen. Voor het werk-appèl zou je het, wat het aantal betreft, kunnen doen, als je opzichteres je terwille is, maar dat is voorzien en de toegang tot alle Blocks wordt streng bewaakt en op de straten mag je niet zijn. Het is naar, maar je moet er heen. Op dat werk-appèl, dat laatste stille staan, versteen je pas geheel van de koude. Bijna altijd is het koud, ook in de zomer.
XC,s Winters beginnen sommige bedrijven later te werken dan het appèl afgelopen is, maar de gevangenen, die daar arbeidsters zijn, mogen zich niet een uur in het Block gaan warmen. Ze moeten buiten blijven wachten. Je begint je dag gewoonlijk al volkomen geslagen en gebroken. Door en door verkleumd, moedeloos, nauwelijks tot enige beweging in staat, sleept de troep zich ten slotte langs de lessenaar, door de kille motregen of de gure wind. De colonnes, die het minste presteren, komen het laatst aan de beurt om te defileren en aan het werk te gaan - en dat zijn, aangezien je krachten wel uitgebuit worden, juist de zwaksten: de zieken, die naar het Revier moeten, de oude vrouwen, die in hun eigen Blocks zitten te breien en, natuurlijk de nachtploeg, die toch niet gaat werken. En dan staan de 'beschikbaren' tot het laatste.
XCBeschikbaar te zijn is iets verschrikkelijks. Voor alle werken en werkjes word je opgecommandeerd Als je daar bij de troep staat, midden op de Lagerstrasse, op de slavenmarkt, en ze komen er aan om werkkrachten uit te zoeken, dan probeer je maar er idioot of zwak uit te zien, dat is het beste wat je nog doen kunt. Nelia's imitatie van een Oekraïner was beroemd.'
XCMaar in het Block, waar je terugkeert als je niet genomen bent, heb je ook niet veelleven. Je moet de ketels van de koffie halen en het is alles zo zwaar. Je denkt, nog twintig stappen en dan neerzetten, nog twaalf, je denkt, ik haal het niet, je bent ziek van hartkloppingen en onpasselijkheid, maar je overleeft het wel weer en je zit tot het volgende karwei: wasgoed halen, brood halen, brandstof - vrijwel altijd moet je iets halen of brengen en voorallang, vaak uren lang buiten staan wachten voor je geholpen wordt. Je bent te moe, te ondervoed, je loopt moeilijk op de zware schoenen, alles wat thuis niets zou zijn, valt hier zwaar. En het is bijna altijd slecht weer of
1 'Nelia' was Neeltje Epker.
koud. Dat is dan in de Blocks waar de beschikbaren het zo erg niet hebben. Er zijn ook Blocleáuesten, die hen de gehele dag in de waskamer laten staan om in de eetzaal ruimer plaats te hebben voor de breisters. In de laatste tijd staall ze soms gehele dagen buiten voor het Block.
XCWaar je dallook mee bezig bent, beschikbare of werkster in bedrijf, de morgen van de elfurige werkdag is begonnen en gaat door tot ongeveer twaalf uur. Dan is er een half uur pauze: tot half een of iets later voor het tweede werk-appèl. Dan begin je je -lange - middag. In de bedrijven heb je SS-soldaten en vooral Binder, de chef van de kleermakerijen, die dronken rondwandelen, slaan, de vrouwen bij de haren op en neer trekken, tegen de grond gooien en dan schoppen. In het werk buiten heb je de oppasseressen, die ook al niet al te mals zijn. Bij de eerste trap, die je krijgt, word je gewoonlijk zo razend, dat je denkt erin te stikken. Ik kreeg de mijne op het einde Vallzo 'n middag bij de aardappeloogst, toen ik wel in een tot trappen uitgenodigde houding over een voor gebogen lag. Je vergeet de sensatie niet. Later lach je er om.
XCNa de middag van je werk begon vrijwel dadelijk het avondappèl. Begon: sedert februari 1944 is het afgeschaft. Het was iets vreselijks, als je moe was van het spitten, schepen lossen, kolen kruien, wagons laden of heen en weer lopen sjouwen op de bedrijven. Je moest zonder eerst te rusten, weer enige uren staan, twee uur gemiddeld, maar iedere keer kon het langer zijn. Je kon gemakkelijk tot half tien staall en het kon ook nog later worden. En staall in het donker is vermoeiender dan bij daglicht. Het was bijna altijd koud en je was altijd heel moe. In het begin ging het wel, maar dan werden allen ongeveer tegelijkertijd verdrietig en wanhopig. Je had maar één wens: in het Block te mogen, weg uit het donker en de nattigheid. IJskoud werd je vaak en je werd 's nachts soms niet meer warm. Je stond maar, rampzalig en verlaten, vermoeid, vermoeid, in een onbegrensdheid Vallwanhoop - een onbegrensdheid, zowel omdat het onbegrensd, zonder vast einde, voortduurde als om de wetenschap, dat de toestand van uur tot uur verergeren kon. Als er executies waren, werden die gewoonlijk onder het avondappèl voltrokken. Je hoorde dan de schoten vallen in de stilte. Je wist het meestal wel van tevoren of ze er zouden zijn, dan was de blauwe gevangenis-auto voor de bunker gereden. We hebben een installatie van loudspeakers in het kamp, waar luidruchtige muziek van marsen en ouvertures Vall operettes Vallde Kommandantur uit mee uitgezonden wordt. Een zomer, die van 1942, toen er bijzonder veel executies van Polen plaats vonden en het gehele kamp vol angst en verdriet was, toeterde dat zo de gehele dag over ons heen. De lugubere sfeer werd toen bepaald monsterachtig en bracht ons op de grens Vall een nerveuze ineenstorting. 45
XCNa het appèl kon je, als je niet te koud was en direct naar bed ging, eten. Gewoonlijk, als het niet te laat was, kon je je nog wassen, of even uitgaan vóór de sirene voor het 'alles van de straat weg' ging. Het was dan Freistunde, d.w.z. je mocht alleen, zonder begeleiding van een een band dragende Ober /'äftling, op straat lopen. Het kon, enkele dagen, mooi zomerweer zijn en dan drentelden we allen met een gevoel, alsof we vrouwen uit de wereld waren, de 'boulevard' op en neer. Maar het mooie weer duurt hier kort. In de andere seizoenen bleef je te koud, want als je na het appèl in het Block terug kwam was de kachel vaak niet meer aan. In bed werd je ook niet warm. In de tijd toen alles nog geordend ging had je niet het hart met een trui aan of met een jurk over je deken te gaan slapen. Er werd gecontroleerd, met honden, of je kleren, volgens voorschrift gebundeld, aan je voeten lagen, zo niet - dan strafstaan naast je bed, in je hemd.
XCNu er geen avondappèl meer is, heb je 's avonds nog niet veel tijd, want de bedrijven gaan nu later uit. Toch is dat, met de zondag, je enige kans om je vriendinnen, die op andere Blocks zitten, te spreken. Maar je komt er ,s avonds, behalve op die enkele zomeravonden, waarop het buitenzijn lokt, zelden nog toe samen te gaan wandelen; je bent altijd wel een van tweeën te moe. Buiten zitten mag je niet, in een vreemd Block binnen komen mag je helemaalniet, nog veel minder dan buiten zitten, maar we doen het altijd.
XCJe bed, ja, je hol is het. Alles doe je er, je hele bezit is er geborgen. Als het kan, eet je er. Je was hangt er te drogen en je handdoek. De haveloosheid van de ronunel dringt slechts bij vlagen tot je door, verrukt alsje bent, eindelijk zonder werk en zonder oppasseres te zijn. Het is wel een heel punt of je slapie en de buren te vertrouwen zijn. Als die gappen ...
XCEn op welke uren mag je in de slaapzaal? In de meeste Blocks de gehele dag niet. En mag je er zondags huizen? Er was een Block, waar ze er een tijd lang pas om acht uur' s avonds in mochten, omdat de Blockälteste een model Block wenste. Hoe moe de gevangenen zijn, doet er dan niet toe. In vele Blocks moet je je schoenen uittrekken voor je er binnen gaat; in sommige Blocks mag je ook niet op schoenen in het woonvertrek. Dat is koud, voor de ouderen vooral, en het is heellastig, als je je handen vol hebt, ook nog met die schoenen te sjouwen. Het is uitgesloten ze ergens neer te zetten, dan zijn ze gestolen als je terugkomt en dan moet je weer zien aan nieuwe te komen - anders sta je maar zonder op appèl, met kans op een aangifte wegens zoek doen raken van bezit van het kamp. Er wordt van uitgegaan, dat het je eigen schuld is als je boel niet in orde blijkt. Maar we leren het wel naar die geest te leven.
XCEr is nooit enige jurisdictie, die je steunt, als je verongelijkt wordt. Als er een deken van je gestolen is in de tijd, dat je uit werken was, dus zo, dat je het
niet hebt kunnen voorkomen, zegt de Blockälteste gewoonlijk eenvoudig, dat zij het gehele Block gaat aangeven, als haar nog eens een klacht over het stelen van dekens bereikt. Dus dan heb je het hart niet meer te klagen.
XCHet heeft, van de Duitsers uit gezien, het voordeel van een uiterste besparing van materiaal, die zij kunnen opleggen, zonder dat zij opstandigheid behoeven te vrezen. Zij weten, dat Duitsers gelaten zijn, dat wij, vreemdelingen, dat in materiële zaken geworden zijn. Als je iets niet hebt, doe je het eenvoudig zonder. Als je bril breekt of hij wordt je ontstolen, moet je maar trachten er een te lenen of je op een andere manier redden gedurende de weken, die je op een nieuwe moet wachten. Je pensum moet je leveren .
XC. . . De overvolte maakt alles erger voor ons. De Blocks met vierhonderdtwintig bedden krijgen duizend 'man', die van tweehonderdzeventig, zeshonderd. Je ligt dus met zijn tweeën, wat eigenlijk niet kan. Het overschot wordt gevonden in nachtploegen en zieken, het is steeds een eindeloos heen en weer gescharrel en een permanente onzekerheid of je je burcht niet zult moeten verruilen. Van de bovenverdiepingen vallen de mensen, doordat de plaats te nauw is, regelmatig uit de bedden, de bewoners van de benedenverdiepingen, waar de planken gestolen worden, zakken er regelmatig door. Maar alles is minder erg dan overdag niet in de slaapzaal te mogen. Berg je dan maar, als je het in het eivolle woonvertrek moet zoeken. Naar buiten gaan valt niet mee in alle weer en wind. Je moogt trouwens nergens gaan zitten, dus dikwijls ben je te moe om eraan te beginnen.
XCDe nachtploeg heeft het in zover beter, dat ze alleen in een bed slapen kunnen, al is dat ook niet een eigen bed, maar een, dat 's nachts door een ander gebruikt wordt. Maar de nachtploeg moet, koud na de nacht, 's ochtends dadelijk appèl staan en van hun slapen komt vaak niet veel. Alles wordt voor hen zo gearrangeerd, dat het in de onproductieve slaaptijd valt: Revier, baden, geld halen, cantine. Als er wat in de slaapzaal te doen is aan reparatie, controle, schoon goed uitdelen, kunnen ze het slapen wel opgeven. En dan dringt steeds het geluid uit het woonvertrek door, de zoemende herrie, maar vooral het steeds uitschietende gekrijs van de Stubenälteste om stilte.
XCHet werk blijft velen te zwaar. Er is, uit de aard der zaak, de vraag, of je voor de vijand werken wilt. Jetty zit in het straf-Block, omdat ze vastbesloten geweigerd heeft het te doen.' Vroeger kostte zo'n weigering je het leven. Gewoonlijk werken wij wel, maar saboteren zo goed mogelijk, ons ermee troostend, dat wij zo de plaats innemen van een of andere Zigeuner of Pool, die hard werken zou. Ammunitie en dergelijke voor de oorlog onmiddellijk45
1 Het is niet bekend wie dat geweest is.
nuttige zaken worden hier niet gemaakt; het ergste in dit opzicht zijn uniformen. Maar als je dan al, weerspannig, werkt, dan is het nog ellendig genoeg. Er zijn er, die graag in de nachtploeg zitten, er zijn er, die dat ten enenmale niet kunnen verdragen, maar die toch moeten. Ze slepen zich voort van week tot week, slaperig, koortsig, geplaagd door hun wonden, overdag woelend in hun bed zonder te kunnen rusten. En in de nacht vallen ze in slaap in de hete, verduisterde en dus niet geluchte bedrijven en dan worden ze geslagen of op andere wijze gestraft. Zoals ze dat ook worden, als zij het pensum niet halen. Op zichzelf is het voor velen al een marteling, een zo lange werktijd - de laatste tijd elf uur per etmaal - op een houten bankje te zitten. Ze krijgen pijn in de rug en in hun nekspieren. Dikwijls kunnen ze al moeilijk zitten door de plaats van hun wonden. Opgezette, pijnlijke benen hebben vrijwel allen. Dat ligt voor een groot deel aan het voedsel, zegt men.
XCEr zijn betere en slechtere bedrijven ... Tot de slechte bedrijven behoren de bontwerkerijen, waar je onder de luizen raakt, waar alles stinkt en vuil is. Je hebt de weverij en de machinale breierij, waar je staande zwaar werkende toestellen moet bedienen. Je hebt de barak bij Siemens, waar de verzending plaats heeft en waar je de gehele dag kisten van honderd tot honderdvijftig kg met zijn tweeën moet hanteren. Het sjouwen met rollen stof heb je in alle bedrijven. Wie weinig spierkracht hebben, zijn er hier altijd ongelukkig aan toe, zelfs in de zo begeerde baantjes als die in de keuken. Schep maar eens een middag ketels vol met een schep van vijf liter, sjouw maar eens een gehele dag ketels heen en weer. Het went voor sommigen, anderen gaan er aan dood. In te zwaar werk zitten is vreselijk. Iedere avond val je moe, ziek, koortsig op je bed, niet meer in staat om te eten. De volgende dag moet je, nog gebroken, weer verder. Het gaat door, tot je eindelijk zo ziek wordt, dat het Revier je opneemt. Als je veel geluk hebt, kun je je dan van je oude werk bevrijden en proberen wat gemakkelijkers te krijgen. Maar wat je aftobt voor je zover bent! De tijd, dat je duizelig, met een beetje verhoging, suf, rillerig, rondstrompelt, terwijl je tracht je op je ellendige schoenen van het kamp nog zo snel vooruit te bewegen, dat je de indruk van ijver maakt! Die schoenen zijn overigens een plaag voor de wonden op je benen.
XC. . . Vroeger mochten wij, politieke gevangenen, ook bij de boeren werken. Het spreekt vanzelf, dat je bijna uitsluitend het landwerk kreeg, spitten, stenen sjouwen, maaien, rooien, niet het werk bij de dieren. En lang niet alle boeren lieten je binnenkomen bij slecht weer. Je lag soms wanhopig over de akker, wetend, dat je de volgende dag weer in je natte kleren op het open veld zou moeten staan. En's zomers vreesde je de terugtocht. Omdat je geen schoenen kreeg in het kamp kreeg je ze bij de boer, maar je moest ze
's avonds achterlaten. Je moest dan op je vermoeide, gezwollen, pijnlijke voeten over de weg met het messcherpe gruis lopen. Maar toch was dat werken bij een boer gewoonlijk aantrekkelijk. Je kreeg er extra eten - van de boer, altijd een zetbaas van Hinunler - die meer profijt van enigszins gevoede krachten had. Dikwijls gapte je rauwe aardappels of ook rauwe gedroogde erwten of wat onze honger verder aan eetbaars vond. En bovenal, je kwam het kamp uit, buiten de muur, vaak wel een uur met een vrachtauto of een trein - wel een goederenwagon, waar je door de soldaten in getrapt en geslagen werd als een troep schapen, maar dat wist je nu eenmaal bij voorbaat. Soms liepen wij de tocht ook en als je zo marcheerde, moest je zingen volgens de gewone Duitse hypokrisie: de doodvermoeide dwangarbeiders moeten zingen, zoals de bedden, die volluizen zitten, spiegelglad opgemaakt moeten zijn en zoals ze voor de bnnker een kerstboom zetten .
XC. . . De schijnbare vrijheid van dat buiten werken was verrukkelijk. Soms was het ook wel een foltering. Maar je zoog als een verdorste de schoonheid van een wijd veld, van een bos, een rozenstruik in je op. Je mocht vaak een uur buiten slapen, na het eten, en dan, als je tijd had die heerlijkheden te bezien, besefte je weer hoe goed deze aarde is.
XCJe moet vooral trachten te ontkomen aan de colonnes, die occasionele werkjes hebben op te knappen. Gewoonlijk worden de mensen daartoe op het werkappèl uit de 'beschikbaren' bij elkaar gehaald. Je verstopt je eerst op het toilet, maar dat is spoedig een te bekende plaats geworden, in de slaapzaal op de derde verdieping, maar de toegang tot de slaapzaal wordt streng bewaakt, je kruipt wel eens achter de Blocks weg, je kunt wel eens op het appèl bij een andere colonne gaan staan en daar later weer wegwandelen maar dat zijn alles virtuose meesterstukken met grote kans van mislukking en dat betekende vroeger bunker, nu straf-Block. Er zijn bij bijna alle colonnes verraadsters, die je aanbrengen, dus de betrokken opzichteres durft je gewoonlijk niet te laten staan, al zou ze dat, wat haar betreft, wel willen doen. Ze zou zelf te erg gestraft worden, als het uitlekte. Dan hill je het ongeluk nog ontduiken door op enige manier een kaart voor Innendienst. d.i. vrijstelling van werken wegens ziekte, te krijgen. Je kunt die, als je er een keer een hebt, laten verlengen à raison van een stuk brood voor een week of van een half rantsoen voor drie dagen, door een gevangene, die een stempel en rode inkt geknerpt heeft. Maar dat is alleen voor degenen, die van dit geheim op de hoogte zijn. Overigens kun je proberen de data te veranderen, zodat ze nog eens dienst kunnen doen. Een acht wordt achttien, dan nog eens acht-en-twintig, etc. Lot- is er heel knap in.
XC1 Dit was jkvr. J. C. C. Röell, agente van de Londense Centrale Inlichtingendienst;
XCAls je als 'beschikbare' moet werken, tref je het wel het slechtste. Wat in een vaste colonne, in een vast bedrijf nog wel eens bij aflossing gebeurt, moet je dan ononderbroken doen: ijzeren bedden sjouwen naar nieuwe barakken door mul zand, schepen lossen, dat betekent: met zijn tweeën stenen dragen op een paar planken of uit het ruim naar boven gooien, met steeds dezelfde knak in je lendenen, matrassen, waar je half onder stikt, sjouwen. Bijna altijd moet je iets versjouwen - meubelen, pakken kleren, schoenen. Het is allemaal zwaar, zwaar, en je schoenen, die je zoveel te groot zijn, dat je nauwelijks lopen kunt, schijnen je krachten geheel weg te nemen. Dan moet je aan de wals trekken, bij de bouw der wegen, of walsgrote rollen papier door het mulle zand slepen. Je weet vaak werkelijk niet, hoe je er een begin aan krijgen zult. Vooral in de eerste tijd ging het allemaal meedogenloos. Gewoonlijk zijn wij 's zondags vrij. Als je dat niet bent zie je tegen een grauwe zee van dagen aan, zonder kans je vriendinnen te zien of je kleren te verstellen of jezelf op te lappen door een dag rust. Dikwijls haal je het juist van week tot week'
XCAnne Berendsen, aan het einde van de oorlog nog weggesleept naar Mauthausen, heeft de bevrijding gehaald.
XCWij vertrouwen dat de lezer uit de beschrijvingen van ds. Overduin en dr. Anne Berendsen reeds een denkbeeld gekregen heeft, hoe de 'Vernichtung durch Arbeit', die in de jaren' 40 t.e.m. '42 in de concentratiekampen centraal stond, in de praktijk plaatsvond: de gevangenen, van vroeg tot laat opgejaagd zowel door de kamp-SS'ers als door de meeste Kapo's, moesten als regel buitensporig zwaar werk verrichten, waren daar niet op gekleed en kregen er ook niet het voedsel voor; bovendien moesten zij urenlang op appèl staan hetgeen hen verder uitputte. Bitter leden zij zowel onder de koude als van de honger. De 'vernietiging door werk' kan men niet losmaken van de appèls, de schamele kleding en de magere rantsoenen: het vormde alles tezamen een door 'koude wreedheid' gekenmerkt stelsel waardoor,
XCzij kwam, zoals wij in deel 5, hoofdstuk 10 (paragraaf 'De geheime agenten') beschreven, ca. loktober '41 in bezet gebied aan en werd enkele weken later gearresteerd; in augustus' 42 werd zij in Ravensbrück opgesloten.
zoals wij in hoofdstuk I met cijfers aantoonden, vooral in '41 en '42 vele honderdduizenden te gronde zijn gegaan, geheel volgens de opzet.
XCWat het verrichte werk betreft, kunnen wij aan de bijzonderheden waarvan ds. Overduin en dr. Berendsen melding maakten, enkele algemene gegevens toevoegen, daarbij overigens allereerst opmerkend dat de arbeid van de verschillende Kommandos en Aussenleommandos, behalve dan voorzover zij ten behoeve van SS-ondernemingen verricht moest worden (daaraan heeft Joseph Billig de studie gewijd die wij in hoofdstuk I verscheidene malen noemden), met betrekking tot geen enkel kamp reeds object gevormd heeft van wetenschappelijk onderzoek. In hoofdstuk I namen wij enkele gegevens inzake de (buiten de kampen gevestigde) Aussenleommandos van Dachau en Mauthausen op - wij kunnen daar nu aan toevoegen dat ook van de (in het kamp aanwezige) Kommandos van Mauthausen naar de stand van omstreeks juni '43 een overzicht gepubliceerd is.'
XCIn dat overzicht wordt onderscheid gemaakt tussen de Kommandos die 'itmerhalb des Hauptlagers' en die welke 'innerhalb der grossen Postenleette' ingezet waren. Tot de eerste kategorie behoorden toen 62 verschillende Kommandos die, afgezien van het Strafkommando en het Steinbruchleommando (dat in de beruchte granietgroeve werkte), in totaal minstens (van 2 Kom mandos is de sterkte niet bekend) ongeveer 2 000 gevangenen telden; in het Strafkommando waren daarenboven 20 tot 400 gevangenen opgenomen, in het Steinbruchleommando 1500 tot 3 500. Tot de tweede kategorie (de Kom mandos buiten het eigenlijke kamp maar binnen de buitenste ring van bewakers) behoorden omstreeks juni '43 19 verschillende Kommandos die in totaal minstens (van 4 Kommandos is de sterkte niet bekend) 750 gevangenen telden. Alle Kommandos tezamen omvatten omstreeks juni '43 dus een minimum van ongeveer 4 270 en een maximum van ongeveer 6 650 gevangenen. Met zijn I 500 tot 3 500 gevangenen was het Steinbruchleommando verreweg het grootst. Meer dan 100 gevangenen telden voorts de volgende Kommandos : het Baulzommando (210 gevangenen), de Erdbewegung, graafwerk dus (ca. 200 gevangenen), de aardappelschillers (200 gevangenen), het 'ziekenhuis'« personeel (276 gevangenen), de werkplaatsen (136 gevangenen, onder wie timmerlieden, slotenmakers, schilders, behangers en installateurs), het Kommando-metselaarsleerlingen, gevormd ingevolge Himmlers eis dat de SS na de oorlog over voldoende steenhouwers en metselaars beschikken moest (140 gevangenen), en het Kommando-Donaubahn: aanleg van een spoorwegaftakking (ca. 180 gevangenen). Andere Kommandos telden slechts
1 H. Marsalek: p. 8r-82.
Ia of nog minder gevangenen. Er was één gevangene die oog moest houden op de waterleiding, en één die (we bevinden ons in de 'tweede fase') de functie had van sportleider. Tot de kleine Kommandos behoorden ook het kappers-Kommando (Ia gevangenen), het Häftlingsbekleidungskommando (10 gevangenen) en het Krematorium-Kommando (6 tot 12 gevangenen); andere kleine Kommandos voorzagen in de noden der SS'ers: zij werkten in het SS-Führerheim (4 gevangenen), de SS-Kantine (3 gevangenen), de SS Küche (6 gevangenen), verder o.m. als leerlooiers, zadelmakers, horlogereparateurs of vervaardigers van houten beelden (9 gevangenen), en tenslotte in de paardenstal van de SS (4 gevangenen).
XCHet werk in die kleine Kommandos. speciaal in die ten behoeve van de SS, was een hemel op aarde, vergeleken met dat in de grote, met name in het Steinbruchleommando, Andere Kommandos boden weer andere voordelen: in het Kommando Poststelle dat o.m. de binnenkomende pakketten behandelde (4 gevangenen), kon gestolen worden en in de Kommandos Lager-Schreibstube (6 tot 12 gevangenen), Politische Abteilung (12 tot 20 gevangenen) en Arbeits einsatz (7 tot 12 gevangenen) kon men, als men dat wenste, iets ten gunste van bepaalde gevangenen trachten te bereiken. Vooral het aan de SS Arbeitseinsatzjûhrer toegevoegde Arbeitseinsatz-Kommando was van strategische betekenis: daar werd bepaald over welke Kommandos de gevangenen verdeeld werden. Wanneer een groep politieke gevangenen (de 'reden') er naar streefde, de misdadigers (de 'groenen') uit alle of uit een deel van hun dominerende posities in de gevangenen-hiërarchie te stoten, dan was het Arbeitseinsatz-Kommando veelal het eerste dat de 'reden' poogden te veroveren: was dat gelukt, dan konden zij bevorderen dat de 'groenen' in de zware Kommandos opgenomen werden en dat diegenen voor wie zij zich wilden inzetten, een plaats kregen in de relatief lichte. Tot die lichte behoorden veel Kommandos waarvan de leden binnen de omheining van het kamp bleven. Binnen die omheining konden zich evenwel ook uitgesproken zware Kommandos bevinden - 'man nehme'; aldus Kogon, 'das Kommando Puhrleoumne.-t ç-eo Mann als Gespann eines schuierbeladenen Wagens, an Stelle von Pjerden im Gutte gespannt, im Laufschritt vorwártsgetrieben'ï; voor zulk een Kommando werden bij voorkeur Joodse gevangenen uitgekozen. Men kende dergelijke Kommandos ook elders dan in het kamp waar Kogon over schrijft: Buchenwald.
XCSoms kon het toeval bewerkstelligen dat men in een 'goed'Kommando opgenomen werd. Isaac Jacobus Sorber bijvoorbeeld, een zeeman die eindKogon: SS-Staat, p.
1 E. 98.
'40 in Schiedam gearresteerd was als lid van de Geuzen-groep, hoorde in augustus' 4I in Buchenwald dat een Duitse politieke gevangene, ook al een zeeman, navraag deed naar Nederlanders die in dienst waren geweest van de Rotterdamse Lloyd. De Duitser bleek eens op hetzelfde schip gevaren te hebben als Sorber en droeg er toen prompt zorg voor dat deze opgenomen werd in het stokers-Kommando.'Toen ik', schreef Sorber na de oorlog, 'in het Kommando kwam, bestond dit uit zes nun: twee Polen en de rest Duitsers. Dus nu twee Polen, één Hollander, vier Duitsers waarvan één de Kapo was. Tot aan de bevrijding ben ik in dit Kommando gebleven. Het behoorde tot de in die tijd reeds goede, zeer goede Kommandos van het kamp. Wij hebben er altijd volop eten gehad, wat natuurlijk wel nodig was bij het stokerswerk, maar wat we vroegen, kregen wij in de HäJtlingsküche.' Mijn Vorarbeiter was een Duitse communist, Gustaf, een eerlijke, oprechte kerel die dikwijls voor mij in de bres is gesprongen. De verhoudingen in het Kommando waren zeer goed."
XCDe Utrechtse hoogleraar dr. J. 1. J. M. Schmutzer die vóór de bezetting veel hulp verleend had aan Duitse vluchtelingen (en deswege gearresteerd was), kwam in '40 in Sachsenhausen aan tafel naast een Vlaming te zitten." Deze noemde Schmutzers naam aan een Duitse politieke gevangene, 'die weleens verteld had, dat hij op een vlucht uit Duitsland in Holland geholpen was door een katholieke hoogleraar, wiens naam hij toevallig onthouden had't was dezelfde! De Duitse baantjeskampman ging dezelfde avond nog mee naar de barak van zijn kennis, begroette de Hollander en bracht deze de dag daarna in de aardappelschillerij ! Wat de redding werd van de Hollandse geleerde."
XCDe Haagse kapelaan B. van Genuchten, een Franciscaan, in augustus' 4I opgepakt wegens verspreiding van het mandement waarin het Episcopaat o.m. tegen de gelijkschakeling van het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond geprotesteerd had, maakte de zwaarste tijd in Dachau mee maar kwam er bij het begin van de 'tweede fase' in een uitnemend Aussenleonimando terecht: werk in een conservenfabriek van de fa. Durach in München. 'Elke morgen', zo schrijft hij, 'werden we' (een groep van vijf-en-twintig priesters)J.mei '41 aan de groep Indische gijzelaars in Buchenwald toegevoegd. • A. de Vletter: Van eerzaam schoolleider tot gevangenisboej, p.
1 In ruil daarvoor leverde het brandstof die gebruikt kon worden bij het toebereiden van clandestiene maaltijden. 2 I. Sorber: 'Verslag' (z.d.), p. 2 (GC). 3 Door bemiddeling van een inwoner van Bussum, L. Pe!tenburg, die in Berlijn bij de soms vee! kon bereiken, werd prof. Schmutzer op I
met een bestelwagen van de fa. Durach in het kamp opgehaald. Drie SS' ers gingen mee als bewaking. Wij namen het middageten 's morgens mee: een ketel van ruim 40 liter voor vijf-en-twintig man. Dus 's middags in de fabriek kregen we ieder bijna twee liter soep in ons etensketeltje.
XCDe voordelen van zo'n Kommando waren legio. Buiten de dubbele portie soep bracht ons dit Aussenkommando o.a. een nieuw zebrapakje. vrijstelling van morgenen avondappèl (we rukten vóór het morgen-appèl uit en na het avondappél binnen) en vooral verschillende mogelijkheden om te 'organiseren".' Zo was het ons geoorloofd, zoveel zuurkool te eten als we wilden. Bij het uitladen op het goederenstation te München hadden we de gelegenheid, aardappelen te 'organiseren'. Deze werden in de droogovens gepoft en dan eerlijk verdeeld. Al gauw hadden we connectie met de buitenwereld. Verschillenden van ons hadden medebroeders in de stad wonen en stil en heimelijk door een achterdeurtje brachten dezen al gauw levensmiddelen in de fabriek. Deze werden bezorgd bij de concierge ... Deze oude man en ook zijn vrouw waren brave katholieke mensen, die blij waren iets voor gevangen priesters te kunnen doen."
XCHet kon van groot belang zijn dat men als gevangene een instrument kon bespelen: dan had men kans, in het gevangenen-muziekkorps opgenomen te worden. In Buchenwald werd dat korps eind '38 gevormd, de leden werden in '41 uitgedost in de uniformen van de koninklijke garde van Joegoslavië - uniformen die in april door de SS buitgemaakt waren in Belgrado. Regel was het dat dit muziekkorps opgewekte marsen blies (Duitse marsen waren in Buchenwald verboden, Oostenrijkse toegestaan), walmeer de Kommandos. al uitgeput voor het werk begon, door de poort trokken op weg naar hun arbeid en wanneer zij, nog verder uitgeput, terugkeerden, menigmaal doden en gewonden met zich voerend. Dat het muziekkorps van Buchenwald af en toe ook de kreten moest overstemmen van gevangenen die 'jûn[-ul1d-zUJanzing au] dein Arseh' ontvingen, vermeldden wij al. Er was overigens in hetzelfde kamp tevens een gevangenen-orkest aanwezig. De Nederlandse violist Jo Juda, 'Indisch gijzelaar', kon er in '4I een uitvoering van beluisteren:
XC'Wat mij daarop via mijn oren als klank bewust werd, tart elke beschrijving. In mijn herinnering zijn onmenselijke, akelig dunne, schrille geluiden blijven hangen, zó vals dat de toonhoogte achter sluiers van zwevingen slechts te vermoeden bleef Het klonk als de muziek van een heksen-ensemble. Als toen van
1 'Organiseren' was in die tijd de gebruikelijke term voor het zich toeëigenen van goederen waarop men geen recht had. van Genuchten: 1945) (1957), p. 18-19.
over het gindse bos een stel oude vrouwen op bezemstelen met fladderende haren achter zich waren komen aangevlogen, zou het me niet verbaasd hebben."
XC'Een heksen-ensemble' - die term kan, dunkt ons, zonder bezwaar ook op het muziekkorps toegepast worden: mèt de driedubbel geblokte vloeren der barakken, de gepolitoerde tafels en de blinkend geschuurde kastjes behoorde het tot de wereld van de schijn die pervers afstak tegen de werkelijkheid van het kamp.
XCOok in Neuengamme was het muziekkorps fraai uitgedost: jasjes met gouden tressen, keurig geperste blauwe broeken. Dachau dat eerst aileen een muziekkorps had, kreeg er in '43 een orkest bij. Mauthausen bezat tot september '42 een 'Zigeunerkapel', nadien een groot en een klein kamporkest; van het grote maakten twintig leden van het Warschauer Philharmonisch Orkest deel uit. Elke zondagmiddag werd er van de zomer van '43 af een concert gegeven, maar een van de twee orkesten trad ook op wanneer gevangenen geëxecuteerd werden; op verjaardagen van de Lagerkommandant en van de hoogste sS-functionarissen moest het eveneens spelen. Ebensee diende met een eenvoudig muziekkorps tevreden te zijn, Auschwitz-Birkenau bezat zowel een dameskapel. uitgedost in witte blousen en blauwe rokjes, als een orkest. In een later hoofdstuk komen wij er nog op terug - hier willen wij vermelden dat toen in novemberaa de niet-Joodse Polen die tot het orkest behoorden, naar andere kampen overgebracht waren, hun plaatsen door Joden, ook uit Nederland, ingenomen konden worden. 'De kapelmeester, Adam Copinski, een Arische Pool, was', aldus een dier Nederlanders, Jacob de Vries, 'een beschaafde en intelligente man die bovenal mens was. Hij zat toen al vijf jaar. Hij heeft veel voor de Joden gedaan, want er waren mensen bij in het orkest die nauwelijks ooit een instrument in handen hadden gehad. Daar oefende hij dan regelmatig en geduldig mee.'2
XCPlaatsing in een muziekkorps, een kapel of een orkest betekende dat men in een vast, niet gevaarlijk Kommando zat; het betekende veelal óók dat men extra eten kreeg. Men was boven de grauwe massa der gevangenen uitgetild - de massa die grotendeels (wij herinneren aan de cijfers voor Mauthausen) juist in zware Kommandos opgenomen was.
XCTot die zware Kommandos behoorden overal de granietgroeven. Die waren er in Mauthausen, Gross-Rosen, Buchenwald en Natzweiler. Mauthausen en Gross-Rosen zullen nog ter sprake komen. In Buchenwald was,
XC1 Jo Juda: 'Twee episoden', p. 120. 2 'Verslag van mededelingen van Jacob de Vries' (lokt. 1947), p.
aldus de mededelingen van een der 'Indische gijzelaars' aan de Haagse predikant ds. A. Dubois, 'de gewone gang van zaken dat iedere nieuweling eerst één maand wordt gezonden naar de beruchte steengroeve. Op het werkterrein moet alles in looppas geschieden. Zware lorries op slingerende rails worden bergopwaarts getrokken. Een dertigtal mannen plaatsen zich aan dwarsbomen die aan een ketting voor zo'n wagen bevestigd zijn. Vier man per dwarsboom en links en rechts met stokken en gUlTunislangen ranselende Kapo's en Vorarbeiter.?
XCZo ging het de berg op, en dan in looppas naar beneden, weer naar de groeve waar andere gevangenen in een moordend tempo de granietblokken loshakten. De 'lorrieploegen' vormden tezamen het Strajleommando; klimmend en dalend legde dat Kommando omstreeks 30 km per dag a£ slechts weinigen hielden dat lange tijd vol.
XCAlleen al de dagelijkse gang naar de Steinbrucl: kon een marteling zijn. Wij kiezen Natzweiier als voorbeeld en citeren de beschrijving van W. L. Harthoorn, in november '43 als Nacht-und-Nebel-gevangene uit Dachau naar het kamp in de Elzas overgeplaatst:
XC'Elke morgen na het ochtendappèl spoeden zich vijfhonderd gevangenen de brede, stenen trap op naar de bovenweg. Dat is het Steinbruchleommando, het grootste in Natzweiier. De kop van de lange stoet stelt zich vlak achter het kamphek op. Helmuth, de hoofd-Kapo van de Steinbruch, loopt de gelederen langs en deelt hen in groepen van honderd, teneinde het tellen voor de SS te vergemakkelijken.
XCUit de keuken worden twee broodkisten gebracht met ieder tweehonderdvijftig Schwerarbeitszulayen plus 250 plakjes worst of margarine. Elke kist weegt dus bruto ruim zestig kilo. Ze zijn van vier draagbomen voorzien en worden door vier man op de schouders in de marcherende colonne meegedragen. Dit heeft nogal wat voeten in de aarde; niemand voelt er wat voor, zijn moede lichaam met een zware vracht te belasten .
XC. . . Dan zet de colonne zich in beweging. De twee broodkisten rijzen als twee Arken des Verbonds boven de deinende massa uit. Buiten het hek wachten een vijftigtal SS-bewakers, die het Kommando naar de steengroeve begeleiden. De colonne slaat meteen linksaf en bestijgt een steile helling tussen een paar gammele houten bouwsels. Ze passeert de Kiesgrube, draait rechts om een uitkijktorentje en bevindt zich op een weg-in-aanbouw. Over een afstand van enige honderden meters is een weg in de berghelling gehakt. Dat wil zeggen: het moet nog een weg worden. Nu is het precies het tegengestelde daarvan. Enorme rotsblokken, die
1 A. Dubois: p. 44.
boven het geplande wegdek uitstaken, zijn uitgegraven. Het gevolg is grote, diepe kuilen, hopen aarde en puin, grote en kleinere keien, die overal verspreid liggen.
XCDe SS-bewakers lopen hoger op de helling, op een begaanbaar pad. Beneden lopen er ook, doch die kunnen de gevangenen niet zien, omdat de koppen niet boven de rand uitkomen. Nauwelijks heeft de staart deze 'weg' bereikt of de SS' ers op het bovenpad brullen: 'Los! los! Kapo's! Im LauJschritt!'
XCDezen, daardoor aangemoedigd, ranselen er op los. Hun medegevangenen zetten het op eenlopen of de duivel hen op de hielen zit. In paniek hollen ze door diepe kuilen, springen over rotsblokken, vallen, staan weer op en rennen verder. Toch zijn het niet zozeer de knuppels, noch het SS-gebrul, die hen vrees aanjagen, maar niemand wil de laatste zijn. Helemaal achteraan komen SS'ers met huilende bloedhonden aan lange lijnen. De dolgeworden beesten takelen de achterblijvers duchtig toe. De bewakers op het bovenpad hebben de grootste lol; ze brullen en tieren om het hardst. De broodkisten moeten het tempo ook bijhouden en hiermee is tevens verklaard, waarom men niet graag tot de dragers behoort. Dit sadistische SS-spel herhaalt zich iedere morgen.
XCAan het eind van de weg wordt de hordenloop beëindigd; de vijfhonderd mannen stormen een hek door en bevinden zich in een rechthoekige omheinde ruim.te. Ze staan op een vrij groot plateau, omzoomd met prikkeldraad. Rode lampen duiden aan dat er stroom op staat. Een hoge rotswand, die loodrecht is afgehouwen, laat vermoeden welk beulswerk hier is verricht om dit grote horizontale vlak op de bergtop aan te leggen'!
XCen hier begon dan het nieuwe beulswerk, dag in, dag uit.
XCZwaar waren bijna steeds de Kommandos waarbij in de openlucht gewerkt moest worden; werkte men in een barak, dan was men althans tegen de elementen beschermd, maar ook daar hielden Duitse burger-opzichters, SS'ers en Kapo's er een moordend tempo in - wij herinneren aan Anne Berendsens beschrijving. Langzaam-aan werken was lang niet overal mogelijk; waar het wèl mogelijk was, werd die go-slow nagenoeg overal toegepast en dan niet alleen als vorm van verzet maar ook omdat voor de meeste gevangenen, uitgeput als zij waren, het bijhouden van een normaal, laat staan van een opgevoerd tempo physiek nagenoeg onmogelijk was.
XCAan appèls behoefden de gevangenen pas deel te nemen wanneer zij uit de quarantaine ontslagen waren. Daar waren zij dan, gelijk al vermeld, door de
XCJ. w. L. Harthoom: Verboden te sterven, p. 309-1
Blocleáliesten van de quarantaine-barak zorgvuldig geïnstrueerd hoe zij zich tijdens een appèl te gedragen hadden. In Buchenwald ontving het groepje Nederlanders waartoe Harthoorn behoorde, die scholing van een Duitser, Karl:
XC"s Zondags moeten de Nederlanders voor het eerst het grote appèl bijwonen. Dagenlang heeft Karl hen voor de barak leren marcheren. Hij is op van de zenuwen. Vooral het zwenken baart hem zorgen. Als Block 4 in rijtjes van tien naast elkaar de appèlplaats op marcheert, moet in het gezicht van das Tor een zwenking van negentig graden worden gemaakt. Op de hoek moet de colonne als een waaier open- en dichtklappen. De binnenman moet op de plaats marcheren, de buitenman snelwandelen en de acht mannen tussen deze beide polen moeten zorgen in een rechte lijn te blijven lopen. En dat alles in het gezicht van das Tor, waarop de SS alles gadeslaat. Met het al of niet slagen van dit militair-technische experiment, staat of valt Karls positie als blokoudste .... Wanneer de SS op de commandotoren constateert, dat Block 4 niet feilloos werkt, wordt niet alleen de blokoudste vervangen, maar liggen er voor de Nederlanders eindeloze strafexercities in het verschiet, die in Buchenwald altijd doden kosten.'
XC'Op de grote appèlplaats ontrolt zich een schouwspel, dat groots is in zijn triestheid. Van verschillende kanten marcheren stramme gelederen van in lompen gehulde, grauwe gevangenen aan en stellen zich bloksgewijs en carré op. De enige onregelmatigheid wordt gevormd door zieken, die niet meer kunnen lopen, maar nog niet in het Revier zijn opgenomen. Ook zij moeten ten tonele verschijnen en worden door kameraden op omgekeerde banken meegedragen en naast de opgestelde gelederen neergelegd.
XCEerst wordt het appèl bloksgewijs door de betreffende Blockführer afgenomen. Dan verschijnt de Kommandant op de commandotoren en brult zijn bevelen door de microfoon: 'Das Canze ... stillgestanden!'
XCTienduizend paar hakken slaan zonder roffel tegen elkaar.
XCTienduizend mutsen slaan met een doffe slag tegen de dijen. Het geeft een geluid alsof een enorme schep aarde op een reuze-doodkist wordt geploft."
XCHoe lang duurde zulk een appèl? Daar viel geen staat op te maken. Een vol uur was het minste. De Rapportfuhrer moest de aantallen gevangenen die hem door de Blockfi:ihrer (S S-kaderleden, wèl te onderscheiden van de Blochal testen) gemeld werden, bij elkaar optellen. Daar kwamen dan nog cijfers bij
die aangaven hoeveel gevangenen in het Revier lagen dan wel in de strafbunker zaten en hoeveel sinds het vorige appèl in de quarantainebarakken opgenomen waren. Van de som moesten weer andere cijfers worden afgetrokken die aangaven hoeveel gevangenen overleden of ontslagen waren. Rekening houdend met al die factoren moest het nieuwe eindcijfer kloppen met het eindcijfer van het vorige appèl. Was er een verschil, al was het maar van één, dan werd opnieuw geteld en duurde het appèl dienovereenkomstig langer. Bleefhet verschil bestaan, dan was blijkbaar een gevangene ontvlucht. Of had hij zich in een van de barakken verstopt? De duizenden gevangenen bleven staan, roerloos, de barakken werden doorzocht. Werd de ontbrekende man gevonden (hij kon zich verstopt hebben, hij kon ook in slaap zijn gevallen), dan werd hij onder trappen en slaan naar zijn plaats gebracht; zijn nummer werd genoteerd, 'fiinf-und-zwanzig auf dem Arseh' was het minste dat hij te verwachten had, en had hij zich verstopt, dan kon hem de doodstraf wachten. Was de ontbrekende man in het kamp onvindbaar, dan werd een grote speurtocht buiten het kamp op touw gezet - de gevangenen bleven staan, soms een etmaallang, soms nog langer.
XCNormaal waren er elke dag twee grote appèls: bij het begin en bij het einde van de werkdag. Daarnaast waren vooral in de 'eerste fase' strafappèls niet zeldzaam. In Neuengamme, wellicht ook elders, werden die soms midden in de nacht afgenomen, in de strenge winter '39-'40 bij tientallen graden vorst; in datzelfde kamp en elders liet men in de zomers van '40 en '4I de gevangenen ook wel op zondagmiddagen urenlang in de zon staan, 'stijf in de houding, zonder zich te bewegen, terwijl rondom de een na de ander door een zonnesteek getroffen of anderszins in zwijm viel.'l
XCAls ze niet al te lang duurden, konden de appèls sommige gevangenen de gelegenheid bieden om innerlijk tot rust te komen. Gelovigen vonden tijd om te bidden en daar nieuwe kracht aan te ontlenen. Floris Bakels kwam het als 'een grote Duitse blunder' voor dat de appèls zo vaak bij zons-op- of -ondergang afgenomen werden:
XC'Beseften ze niet dat de aanblik van de hemelen in het licht van de dageraad vooral, maar ook van de vallende avond, voor al die duizenden stokstijfstaande verworpelingen één grote troost betekende? Het verbijsterende contrast tussen de wonderen daarboven en de smeerlapperij hier beneden moest toch ook de grootste domoor opvallen. Zolang zulke schitterendeschouwspelenvan wolkenluchten in alle kleuren zich nog konden voordoen, zolang konden wij Hiiftlinge niet totaal verloren zijn. Als getrainde marionetten volbrachten we de ridicule
XC1 A. van de Poel: Neuengamme, p.
handelingen die ons krijsend werden bevolen, stillgestanden enzovoort, maar onze gedachten ijlden door die wolkenwerelden daar ver weg, langs de gouden torens en zilveren kartelranden die God ons voortoverde aan het begin van een slopende dag, van een genadig geschonken nacht."
XC'Niemand', zo schrijft Herzberg in zijn herinneringen aan Bergen-Belsen, 'heeft ooit begrepen, welk praktisch nut die appèls, die zoveel gevangenen hebben gesloopt, ooit konden hebben. Ontvluchting uit het kamp was volkomen onmogelijk en is dan ook ninuner voorgekomen en zelfs niet beproefd. Dat wisten de Duitsers precies zo goed als wij, en zij telden dan ook niet voor de controle.
XCHet appèl was allereerst een opzettelijke dagelijkse kwelling. Maar het was, naar mij voorkomt, voor de SS nog iets meer dan dat, en het is goed dit te weten. Zij telden hun prooi, zoals een vrek zijn geld, met zinnelijke vervoering en opwinding. Het appèl was hun een heilige handeling, een zich bedrinken aan de omvang van hun macht met onverzadigbare dorst. Het is geen beeldspraak als men zegt, dat het appèl voor hen religieuze betekenis had, en dat het appèlterrein daarbij hun tempel was.'"
XCInderdaad, uit Bergen-Belsen zijn geen gevangenen ontvlucht, maar uit de meeste andere kampen wèl. In zoverre hadden de appèls dáár voor de SS wel degelijk 'praktisch nut', hetgeen niet wegneemt dat wij Herzbergs weergave van de betekenis van het appèl voor de SS-ers onderschrijven. Zij genoten van hun machtsvertoon en als machtsvertoon werden de appèls dagelijks ook door menige gevangene ervaren, zo door dr. A. J. W. Kaas:
XC'Op de omgang van het poortgebouw stonden maar een paar SS'ers en er waren maar een paar mitrailleurlopen te zien. Op de appèlplaats zelf was, voordat alle gevangenen waren opgesteld, maar hoogst zelden een SS-man aanwezig. En juist daardoor symboliseerden die appèls voor m.ij altijd opnieuw de totale anonimiteit van de concentrationairs. Een onoverzienbare massa gevangenen was aan zichzelf overgelaten en leidde een schijnleven onder de druk van een paar geüniformeerden die zo machtig waren dat zij zich nauwelijks behoefden te vertonen.' 3
XCKaas schrijft over Buchenwald. Het was in Natzweiler en Dachau, 111
XC1 F. B. Bakels: Nacht-und-Nebel, p. 86-87. 2 A. J. Herzberg: Amor fati. Zeven op stellen over Bergen-Be/sen (1946), p. 64. 3 A. J. W. Kaas: 'Een kat in de zak', p.
Mauthausen en Auschwitz, in Sachsenhausen en Neuengamme, in Ravensbrück en Majdanek niet anders. Door de twee Postenketten en door de kampmuren met hun wachttorens en prikkeldraad-onder-hoogspanning omringd, vormden de gevangenen in kamp na kamp een groep van duizenden, tienduizenden machtelozen.
XCIn de kleding der gevangenen trad veel variatie op. In '33 en eerstvolgende jaren droegen zij meestal versleten uniformen van de Wehrmacht of van de Duitse politie maar al vóór '39 werd begonnen met het uitreiken van nieuwe eenheidskieding : blauwwit gestreepte onderkleding, die volgens de voorschriften eenmaal per maand gewassen moest worden, benevens, in de zomer, wit flanellen bovenkleding met blauwe strepen en, in de winter, grijze bovenkleding uit synthetische wol (die de lichaamswarmte slecht vasthield), ook al met blauwe strepen. Bij dat alles behoorden sokken uit synthetische wol - vrouwelijke gevangenen kregen kousen en, in Ravensbrück, aanvankelijk een hoofddoek en een schortje. In de winter werden jassen en mutsen uitgereikt, alsmede handschoenen en oorkleppen. Toen evenwel in de oorlog het aantal gevangenen toenam (in' 41 was het gemiddelde 60000, in' 42 bijna 100 000, in augustus' 43224000, in augustus' 44 524000), kwam men met die 'zebra-kleding' niet langer uit. Uit inbeslaggenomen voorraden van de legers van Frankrijk, Nederland, Joegoslavië en Griekenland werden stapels oude uniformen naar verschillende concentratiekampen overgebracht. Ook Russische uniformen werden daar wel uitgereikt; zij waren afkomstig van militairen die Of in hun krijgsgevangenenkampen omgekomen Of in de concentratiekampen geliquideerd waren. In Gross-Rosen werden in de zomer van' 42 de zebra-uniformen die alle tot op de draad versleten waren, door oude Russische uniformen vervangen. In Mauthausen zag Sebil Minco zes maanden later' de uniformen van alle legers van de wereld Italiaanse, Spaanse, Franse en zelfs Hollandse uniformen'! - die Spaanse waren eerst gedragen door de Spaans-republikeinse militairen die in '40 en '41 bij duizenden in Mauthausen omgekomen waren. In Natzweiler kreeg men in '43 'de meest potsierlijke lompen' uitgereikt, 'geen zebra-uniformen maar
versleten burgerkleding van allerlei aard'.l Ook in andere kampen werd van '43 af veel burgerkleding gedragen: Of de kleding die de gevangene bij aankomst bezat, of die welke afkomstig was van omgekomen gevangenen dan wel van vergaste Joden. Droeg men burgerkleding, dan waren er op de rug met verf tekens aangebracht of was in de jas en de pantalon een vierkant stuk uitgeknipt en door 'zebra'<stof vervangen (bij militaire uniformen gebeurde hetzelfde) - daardoor bleef de gevangene gemakkelijk herkenbaar.
XCDe kleding die de meeste gevangenen droegen, bood hun nauwelijks bescherming. In de winter was de zebra-onder- en bovenkleding veel te dun en voor de afgedragen uniformen en de versleten burgerkleding gold in de regel hetzelfde. Velen deden in de winter papier, oude kranten bijvoorbeeld, tussen hun onder- en bovenkleding (dat was streng verboden), maar ook papier was vaak schaars. Bij het werk werden goede handschoenen bitter gemist: men haalde zich snel de handen open en elk wondje kon een ontsteking worden. Van belang bij dit alles was nog dat, als bij binnenkomst in een kamp kledingstukken uitgereikt werden, er, zoals al uit de paragraaf 'Aankomst' bleek, niet in het minst op gelet werd of zij pasten.
XCNiet anders ging het toe bij de uitreiking van het schoeiselof wat daarvoor doorging. Als zodanig moesten tot begin' 43 in de meeste kampen houten kleppers gedragen worden die van bandjes voorzien waren. Ze liepen hoogst ongemakkelijk en ze veroorzaakten meestal snel wonden - kennelijk was dat de bedoeling. In de 'tweede fase', toen voor de wapenproductie gewerkt moest worden, werden de kleppers in de meeste kampen vervangen door uit textiel vervaardigde 'schoenen' met houten zolen.
XCZowel door de opvallende kleding als door de ongemakkelijke 'schoenen' was het voor gevangenen moeilijk om te vluchten. Ontvluchting werd voorts tegengegaan doordat de gevangenen bij aankomst kaalgeknipt werden. In de winter mochten zij hun haar laten groeien (door het tekort aan vet in het voedsel nam dat veel meer tijd dan normaal), maar dan werd een ongeveer 3 cm brede strook midden over de schedel kaalgeknipt (de 'Himmler-' of 'Läusestrasse') er waren evenwel ook kampen waar alle haardracht in de winter verboden was; men had het er dan extra koud door.
XCDie koude kon ondragelijk zijn: koude overdag, wanneer men aan het werk was, koude des nachts wanneer men, volgens voorschrift, onder twee versleten katoenen dekens in een slaapzaallag waar, eveneens volgens voorschrift, de ramen altijd open stonden. Aan dat eerste voorschrift werd van ,42 af niet langer de hand gehouden: er waren niet voldoende dekens meer.
XC1 w. L. Harthoorn: Verboden te sterven, p.
Talloze gevangenen hebben niet anders geslapen dan onder vodden of zelfs zonder enig dek.
XCTe bedenken valt dan ook nog dat de concentratiekampen in MiddenEuropa zich in een gebied bevonden waar op de hete zomer een ijskoude lange winter kon volgen en dat enkele kampen opzettelijk op plaatsen gebouwd waren waar men een minimum aan zon kreeg: Buchenwald en Natzweiier lagen op noordhellingen; men zat er in de winter vaak in een kille, alles doordringende mist. Bakels, gevangene in Natzweiler, wist dat de honger in de concentratiekampen wel eens tot kannibalisme geleid had, maar toch: 'Koude - was nog erger. Pure vrieskou' s winters in de sneeuw kon ons, wandelende geraamten, tot volslagener wanhoop brengen dan angst, honger. en zelfs mishandeling.'! Koude was een constante, geen seconde aflatende kwelling - de honger kon men soms vergeten.
XCConcentratiekamp-gevangenen hadden recht op dezelfde rantsoenen als 'gewone' Duitse gevangenen, d.w.z. dat door de Inspektion der Konzentra tienslager met het Reichserndhrungsministerium de afspraak gemaakt was dat de Kommandant van eik concentratiekamp van de distributiebureaus toewijzingsbonnen voor levensmiddelen (in Nederland sprak men van 'coupures') zou ontvangen waarbij van twee grondslagen uitgegaan werd: het aantal gevangenen en de in de betrokken vierwekelijkse periode geldende rantsoenen van z.g. Normalverbraucher; op die rantsoenen werd voor gevangenen een korting toegepast van een kwart. EIke gevangene diende dus drie-kwart van het rantsoen van een Normalverbraucher te krijgen; was hi] in een zwaar Kommarulo opgenomen, dan had hij, analoog aan burgerarbeiders die de z.g. Schwerarbeit verrichtten, bovendien recht op een toeslag - ook daarvoor ontving eik concentratiekamp de nodige coupures.
XCEr is in de loop van de oorlog veel wisseling geweest in de rantsoenen van de Duitse burgerij. Deze stonden tot begin '44 op een alleszins redelijk peil; nadien zijn zij gaan dalen, eerst in een langzaam, maar in de laatste oorlogsmaanden in een snel tempo. Globaal gesproken mag men zeggen dat in de concentratiekampen per week tot eind april '44 voedselvoorraden binnenkwamen waaruit men per gevangene gemiddeld de volgende rantsoenen had
XC1 F. B. Bakels : Nacht-und-Nebel, p,
kunnen samenstellen": ca. 4 kilo aardappelen, ruim 2l kilo groente of koolrapen, 2l kilo brood, bijna 3t ons vlees of vleeswaren, bijna 2 ons margarine of anderevetten, Ii ons meel, It ons havermout of grutten, Ions jam, 80 gram suiker, ! ons koffiesurrogaat en een t ons magere kaas (of I ons kwark). Gevangenen die voor de wapenproductie, in granietgroeven of in onderaardse tunnels werkzaam waren, hadden bovendien per week recht op gemiddeld bijna It kilo aardappelen, bijna 3! ons vlees of vleeswaren en IOOgram vetten. Die rantsoenen werden van eind april' 44 af verlaagd, waarbij het belangrijkste was dat het aardappelrantsoen tot 2,8 kilo en het rantsoen vlees of vleeswaren tot 2 ons verminderd werd - een nieuw rantsoen werd evenwel toegevoegd: per week I i liter magere melk. Aan de toeslagen voor de gevangenen-Schwerarbeiter veranderde niets. Officieel gold verder de bepaling dat gevangenen die van het ene kamp naar het andere overgeplaatst werden, per dagreis t kilo brood, 60 gram margarine en een tons worst moesten meekrijgen - ook daarvoor ontvingen de Lagerkommandanten de nodige coupures.
XCHet was taak van de Lagerueru/altung, er zorg voor te dragen dat handelsof groothandelsfirma's in ruil voor de coupures eri tegen normale betaling (de gelden kwamen uit de begroting van het Reichsinnenministeriumï de aangevraagde hoeveelheden levensmiddelen bij het betrokken kamp afleverden. Daaruit werd, naar de voedingswaarde gerekend, ongeveer een derde gestolen: gestolen werd eerst door de SS-officieren, de SS-onderofficieren en alle minderen, niet slechts ten behoeve van henzelf, hun Führer heime, hun cantines, hun paarden, honden, varkens en kippen (en, in Buchenwald, de dieren van hun dierenpark), maar ook wel ten behoeve van hun familieleden, vrienden en kennissen; vervolgens door alle gevangenen die werkzaam waren bij het transport van al die goederen dan wel in de magazijnen of in de keukens; tenslotte door de meeste leden van de gevangenenhiërarchie, van de Lagerälteste tot de Blockältesten en hun hulpjes, de Stuben dienste. Natuurlijk hadden niet alle Kapo's, en eerst recht de Lageralteste niet, met het transport en het toebereiden van voedsel te maken, maar de Kapo van de Häftlingsküche wist dat hij zijn zeer bevoorrechte positie slechts kon handhaven als hij er zorg voor droeg dat het de Lagerälteste aan niets ontbrak. 2 Alle Kapo's (wij doelen hier speciaal op de 'groenen' onder hen) waren van elkaar afhankelijk - geen hunner leed honger. Voor een Blockältester en2 In de herfst van '44 trof de Kuchenkapo van Neuengamme een regeling met de Kapo van het Krematorium
1 Wij hebben de opgave van H. Marsalek: p. 42, iets vereenvoudigd.
zijn Stubenaüesten en Stubendienste was het stelen al heel eenvoudig: zij moesten in elke barak onder ca. tweehonderd gevangenen (maar dat konden er van de zomer van' 44 af duizend zijn) het voedsel verdelen - zij bedienden zichzelf het eerst en het best. Elk protest uit de rijen van de grote massa der gevangenen leidde tot een aframmeling, zo niet tot erger.
XCIn Mauthausen ontvingen de leden van die grote massa des ochtends ca. een halve liter 'soep' waar maar weinig vet in zat, of ca. een halve liter zwart surrogaat-koffienat. zonder melk en meestalook zonder suiker. Hun middagmaal was zeven-tiende tot een hele liter waterige stamppot waarin zich gemiddeld misschien 2 ons koolrapen (soms 2 ons groente), een half ons aardappelen, 20 gram vet en 20 gram vlees bevond met nog een beetje meel. 's Avonds kregen zij 3 tot 4 ons brood en 25 gram worst, af en toe ook 25 gram margarine. In '44 kregen de gevangenen die bij de wapenproductie ingeschakeld waren, dagelijks ca. 700 gram brood extra en de gevangenen in de granietgroeve ca. 450 gram.
XCHet voedsel waar de gemiddelde gevangene volgens de officiële normen dagelijks recht op had, had een verbrandingswaarde van ca. 2000 calorieën; het voedsel dat hij in Mauthausen in werkelijkheid kreeg, had een verbrandingswaarde van niet meer dan I 400 calorieën (en aan het einde van de 'derde fase' van niet meer dan 700 tot 800 calorieën); de gevangenen Schwerarbeiter kregen in Mauthausen maximaal bijna 800 calorieën extra.
XCIn Dachau kregen de gevangenen in '42, aldus Overduin,
XC'drie à vier sneden brood per dag en ï liter soep, waarvan het hoofdbestanddeel water was. Men kon per week wel rekenen op vijfmaal rode of wittekool-soep, éénmaal wortel- of spinaziesoep.éénmaal ('S zondags) macaronisoep. Iets van vet was er praktisch niet in, en wanneer men drie dobbelsteentjes vlees per week in zijn soep vond, kon men tevreden zijn. Bij het brood kregen we per week ongeveer 40 gram margarine, een eetlepel jam of kunsthoning, een schijfje waterige worst en een 15 gram melige, haast vetloze kaas. Enkele malen per week kreeg men's morgens en's avonds in plaats van koffie Knorr-soep, een grijs-bruin water, en tenslotte kon men ongeveer elke dag op drie of zes Pellkartoffell1, aardappelen in de schil,rekenen, die altijd van ongekend slechte kwaliteit waren.'!
XCdat gebruikte hij voor het voedsel der gevangenen. Het dierlijke vlees dat voor de gevangenen bestemd was, verkochten de twee'zwart'. De zaak kwam uit toen een gevangene een menselijk kaakbeen in zijn eten aantrof Beidewerden opgehangen.J. Overduin :p.
1 145.
XCVolgens een in Dachau opgesloten arts was de verbrandingswaarde van het dagelijks voedsel dat er in de 'eerste fase' uitgereikt werd, niet veel hoger dan 1000 calorieën.' Er zijn voorts nog gegevens over AuschwitzBirkenau (wij zullen ze in een volgend hoofdstuk behandelen) - méér cijfers zijn ons niet bekend. Welwillen wij nog opmerken dat het voedsel dat men kreeg (dat gold voor alle kampen) vaak lauw of zelfs koud was, als het warm behoorde te zijn, dat vitaminen nagenoeg geheel ontbraken, dat het brood, het belangrijkste voedingsmiddel, menigmaalonder de schimmel zat en dat de aardappelen, het op één na belangrijkste voedingsmiddel, niet alleen in Dachau maar ook overal elders haast oneetbaar waren; 'heel dikwijls', aldus Anne Berendsen, 'loopt het water er in een stroompje uit. Ze hebben soms alle nuances, tot rose, groen, zwart. Je krijgt ze ongeschild en tussen je portie zit modder, stro, steentjes.P
XCBezaten concentratiekampen een Häftlingskantine, dan konden de gevangenen wat bijvoeding kopen, hetzij met het geld dat zij van hun familie of van anderen gestuurd kregen, hetzij, van de lente van' 43 af, met de 'premies' die zij verdienden. Veel bijzonders was in die cantines overigens niet te koop (slechte sigaretten, zure vis, zout, bier, surrogaat-thee enz.), in Dachau in '42 bovendien 'kleine mosselen in het zout, die jaren en jaren oud waren en voor de gewone consumptie afgekeurd. Dat goedje stonk uren in de wind. Maar wat doet een mens met vreselijkehonger? Wekochten dagenlang porties mosselen,oneetbaar van het zout, ook al had men ze eindeloos afgespoeld. Het gevolg was dat de meesten doodziek werden van mosselvergiftigingen velen eraan stierven. Men betaalde voor die rommel f 2,503 per portie.l '
XCDe kwaliteit van het drinkwater was in de meeste kampen zeer slecht. Wat men aan vocht in het lichaam kreeg, kwam van de 'koffie' en van de 'soep'. Het tekort aan vetten leidde er overigens toe dat men's nachts vaak moest wateren (de maaginhoud kwam sneller in de darm terecht), maar een gang naar de totaal vervuilde latrines kon op zichzelf al een beproeving zijn; bovendien werd dan de nachtrust onderbroken.
XCDat de geschetste situatie een aanslag betekende op de gezondheid van de grote massa der gevangenen, spreekt vanzelf. Houdt men rekening met wat physiek van hen gevergd werd door het lange werken en het op appèlPaul Berben:p.Berendsen:p.Ca.naar de huidige geldswaardeJ. Overduin:p.47
1 (1933-1945) (1968), 70. 2 Anne 97-98. 3 [25 (1977). 145.
staan, dan gaat het niet te ver om te stellen dat de calorische waarde van het voedsel waarop zij recht hadden (ca. 2 000 calorieën), al veel te laag was, maar in de meeste kampen kreeg de grote massa van de Häftlinge in '41 en '42 vermoedelijk een derde minder. In de 'tweede fase' werd de situatie iets gunstiger, hoofdzakelijk doordat de honderdduizenden gevangenen die ten behoeve van particuliere Duitse ondernemingen ingezet waren, in hun Aussenleommandos in de een of andere vorm bijvoeding kregen; aangespoord door het SS-Wirtschafts und Verwaltungshauptamt deed men toen ook in sommige kampen zijn best, de maaltijden te verbeteren. In de 'derde fase' (die der evacuatie-transporten) werd de situatie in de meeste kampen katastrofaal.
XCDe grote massa der gevangenen had constant honger. Honger lijdend vermagerden zij. Wanneer het lichaam niet voldoende voedsel krijgt, worden weefsels afgebroken. Nieuwaankomenden in de kampen verloren in de eerste twee of drie maanden in de regel zo tot 25 kg van hun gewicht. De honger bleef Er zat maar één positieve kant aan: intenser dan ooit kon men genieten van het beetje voedsel dat men kreeg. 'Brood smaakte voortreffelijk', schreef dr. A. van de Poel (Neuengamme),
XC'het smaakte altijd, vochtig of droog, vers of oudbakken, tot op de rand van de beschimmeling af. Velen aten het schrokkig op, maar tallozen kauwden het als chocolade en lieten het langzaam.wegsmelten in de mond, niet weinig primitieven bewaarden het zo lang mogelijk, zoals men zegt dat een gierigaard goud of geld bewaart. Men aanvaardde een stuk brood uit iedere hand, hoe goor en ongewassen deze mocht zijn; het kon verborgen hebben gelegen in een vuile lap, een verdacht stuk papier of een vulgaire broekzak - de klassiekeverpakking onder gevangenen! -, haast nooit kwam daarbij de gedachte aan verontreiniging op. Een bezwerend gebaar met een zwarte nagel was afdoende. Iedere korst brood deelde in de bovenaardse hoedanigheden van het manna dat de Joden in de woestijn opraapten. Geen enkele bevuiling kon het goed dieper beroeren dan het oppervlak van aanraking. Kruimels werden niet alleen van de tafel, maar ook van de grond opgevist. Het begrip brood kreeg de wijding van het begrip leven."van de Poel:p.47
1 A. 33.
XCDr. J. Hemelrijk, begin september '44 als Joods onderduiker gepakt en min of meer toevallig met de gevangenen van Vught meegevoerd (hij had via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd moeten worden), kreeg in Sachsenhausen van een Fransman twee klontjes suiker:
XC'Dat suiker zo heerlijk kon smaken, had ik nooit kunnen denken. Het overtrof alle zingenot dat ik geproefd had. Het is niet te beschrijven. 'Lekker is maar een vinger lang', zegt het spreekwoord. Maar hier golden andere waarheden. Het zoete, zalige gevoel doortrok heel je lichaam, alsof dit er naar had gesnakt. Twee dagen heb ik met die twee klontjes gewoekerd en mezelf getracteerd zoals ik nog nooit getracteerd was. Ik liet een paar keer per dag enkele kruimels smelten op mijn tong."
XCEindeloos kon in de honger-situatie gefantaseerd worden over lekker eten, overvloedige maaltijden, luxueuze diners in restaurants. Sommigen riepen zich de heerlijkste menu's voor de geest waarvan zij ooit genoten hadden, combineerden ze, bedachten de ene schotel na de andere waarvan zij na de bevrijding weer zouden genieten, droomden er 's nachts van, praatten erover (dat werd vaak een tegen elkaar opbieden van zaligheden) - anderen konden zulk een zwelgen in fantasieën juist niet verdragen. De honger bleef Men leefde naar het moment toe waarop het eten, hoe karig ook, uitgedeeld werd. 'Indien er', aldus dr. E. A. Cohen (Ebensee),
XC'te weinig Schüssel waren, kon ik haast niet het geduld opbrengen om te wachten tot een ander zijn soep er uitgeslurpt had. En zonder dat deze Schüssel schoongemaakt werd, ontving ik met trillende handen mijn portie eten. Welk een spanning kwam er over mij, als men bezig was uit een 'goed' vat te scheppen: zou ik hieruit nog mijn deel krijgen? Hoe gelukkig voelde ik mij, indien dit lukte en ik dus veel substantie (aardappels, macaroni) in mijn soep had. Met welk een intensiteit sloegen de Stubendlteste en Stubendienste op de opdringende gevangenen om hen in de rij te doen staan en hun beurt te laten afwachten! Walmeer er Nachschlag gegeven werd, gedroegen de gevangenen zich als dieren."
XCDe honger werd als pijn ervaren, vaak ook als een vernedering, als een aanslag op de gehele persoonlijkheid: het leek alsofhet vergaren van voedsel de gehele zin van het bestaan was gaan uitmaken. 'Je ziet', schreef Anne Berendsen,J. Hemelrijk: 'Zeven maanden concentratiekamp', dl.p.E.Cohen:
1 II (1952), 21. 2 A. p. IlO-Il.
'steeds eten voor je als visioen, je kunt bijna niet meer aan iets anders denken ... Steeds opnieuw reken je, ofje nog een boterham nemen kunt, bij iedere hap denk je: 'Wat voedt me dat goed, ben ik nog niet bijna verzadigd?' Als je nog een aardappel hebt, denkje: 'Nog zo'n hele klomp meel, dat zal wel helpen.' Je durft de werkelijkheid niet te erkennen. Pas na een tijdje word je, in dat erkennen, wat moediger in het aanvaarden: 'Het is nu eenmaal zo, ik heb honger."1
XCDie honger kon gepaard gaan met heftige jaloeziegevoelens tegen iedere medegevangene die méér kreeg. Jaloers was men op de Kapo's, maar zij, volgevreten als zij waren, behoorden tot de wereld van de onaantastbare kamp-aristocratie - die jaloezie was machteloos. Sterker werd zij gevoeld jegens die medegevangenen die van de dagelijks vertrapte slavenmassa deel uitmaakten: ontoelaatbaar was het wanneer één hunner dikkere sneden brood kreeg of tweemaal achtereen de begeerde pollepel soep extra, de Nachschlag - àls er Nachschlag was. Gevangenen die zich in hun burgerbestaan nimmer iets toegeëigend hadden dat hun niet toebehoorde, ontwikkelden zich tot geraffineerde dieven - het kwam hun soms voor alsof hun lichaam zelfstandig opereerde zonder inmenging van hun geest waarin resten van het oude fatsoen alleen nog maar diep verdrongen aanwezig waren. 'We zijn', constateerde Floris Bakels achteraf, in de kampen
XC'wel degelijk ook slechter geworden. Alsje een ander ziet lijden en heellangzaam sterven, is het normaal dat je met hem begaan bent en probeert hem terzijde te staan; in elk geval ben je onder de indruk. Niet normaal, maar slecht is het wanneer je gloeiend verlangt dat de stervende nu zal sterven: hij heeft een bak koude pap naast zich staan en je begeert die pap. Je zou hem willen gappen. De pap is oneindig belangrijker dan de stervende.
XCIk héb natuurlijk ook gestolen' 2
XCzulk stelen kwam in de Reviere (daarin bevond Bakels zich toen) veelvuldig voor. Werd een gevangene uit de grote massa op stelen betrapt, dan kon dat zijn dood betekenen. Natuurlijk was het de leden van die grote massa bekend dat de Kapo's en, binnen hun barak, de Blockälteste, de Stubenáitesten en de Stubendienste veel meer voedsel kregen dan hun toekwam, maar daartegen waren zij machteloos. Als des te noodzakelijker voelden zij het dat waar zij zelf zo bitter weinig kregen, geen hunner zich aan het voedsel van zijn kameraden zou vergrijpen. Stelen nam meestal de vorm aan van hetAnne Berendsen: Ravensbrück, p.B. Bakels:p.
1 95--96. 2 F. 236.
stelen van brood dat niet al bij de uitreiking onmiddellijk opgegeten was. 'Soms', aldus dr. A. J. W. Kaas (Buchenwald), 'kreeg een dief, die voor de eerste maal betrapt was, een flink pak slaag in het lokaal waarin de gevangenen zich 's morgens wasten. Maar daarmee was de straf niet afgelopen, omdat het pak slaag altijd wel een blauwoog tengevolge had. En omdat iemand die met een blauwoog rondliep, voor een brooddief werd aangezien, kreeg hij van ieder die hij tegenkwam, nog wel een paar slagen of trappen toe. Wanneer in andere barakken een diefbetrapt was, stelde de hele bevolking van de barak zich in de lengterichting ervan op. De dief werd dan een paar maal van voren naar achteren en van links naar rechts door de ruimte heen geslagen en getrapt. Soms ook kreeg hij na deze eerste afstraffmg een bord om de hals waarop stond '[eh bin ein Dieb' en vervolgens werd hij buiten op een stoel gezet met in iedere hand een emmer water. Soms duurde deze straf een hele nacht door. Iedere keer, dat hij van de stoel viel, werd hij net zo lang met emmers water overgoten tot hij opnieuw met twee volle emmers in de handen op de stoel stond.
XCWanneer het om 'recidivisten' ging kwam het erop neer, dat zij werdendoodgeslagen. Deze straffen waren primitief, hard en wreed. Maar een ander gedragspatroon was - gezien de heersende mentaliteit in het concentratiekamp - niet denkbaar. Het leven was er zonder het dagelijkse rantsoen brood niet mogelijk en het leven van een bestolene werd dus direkt bedreigd.
XCIn de wijze waarop het besluit tot straffen werd genomen, kwam een neiging tot rechtvaardigheid te voorschijn. Immers een dief werd ter verantwoording geroepen door een paar mensen die met de diefstal niets te maken hadden, en tijdens deze zitting kwamen zowel de bestolene als de dief aan het woord. Maar naast de neiging tot rechtvaardigheid kwam ook een enorme aggressiviteit te voorschijn. Want de concentrationairs waren geprikkeld, prikkelbaar en angstig. En alle aggressieve emotionaliteit kwam juist tot uitdrukking, wanneer door een diefstal een aanslag gepleegd was op de geringe zekerheden, die het kamp nog bood."
XCHet kwam ook wel voor, in Natzweiler onder andere, dat brooddieven onder dwang in het Revier ondergebracht werden waar men hen door een inspuiting om het leven bracht.
XC'Als de honger voortduurt, krijg je geeuwhonger, gevoelens van duizeligheid en een hol gevoel in de maagstreek. Je staat ietwat trillend op de benen. In een verder gevorderd stadium komt de obsessie:je gaat je spijzen en maaltijden voorstellen, wat gepaard kan gaan met speekselvloed. De geest werkt dikwijls extra helder; er begint een proces van afsterving, vergeestelijking. Daarentegen vermindert het concentratievermogen. Als de echte hongersnood begint, komen er tal van lichamelijke verschijnselen. Suizingen in het hoofd, trillende knieën, algemene verslapping; water in de voeten, onder de ogen, vervolgens in de benen, en verder (oedeem). De maag lijkt een losliggend orgaan in de buik, je kunt hem daar voelen zweven. Soms lijkt het alsof in de maag een dweil wordt uitgewrongen; dat kan ook pijn doen. Voortschrijdende hongersnood veroorzaakt natuurlijk een verschrikkelijke vermagering, vooral zichtbaar aan de bovenarmen, de hals, de dijen, de billen. De knie wordt een dikke beenderklomp tussen boven- en onderstaak. Als je op een houten bank gaat zitten wiebelen, voel je dat je op twee stokken zit, rechts - links. Je begint te hallucineren, je droomt overdag en stellig's nachts van bergen eten en woeste schranspartijen.Je coneentratievermogen is verdwenen, het lukt niet de gedachten te verzamelen, gesprekken worden al gauwafgebroken, ineens. Loop je een wondje op, dan zweert het binnen een uur; het wil niet of nauwelijks genezen. Door een combinatie van factoren, en mede afhankelijk van het soort voedsel dat je nog krijgt, ontstaat meestal chronische diarrhee; je moet vele malen per dag plotseling en dringend defaeceren, lijkend op vuilgele of lichtbruine waterstromen. Daarbij heb je het gevoel dat het leven zelf uit je wegvloeit. Het lichaam is dan langzamerhand vel over been: een gore, slappe, schilferige huid als een zak 0111. het gebeente heen gedrapeerd. Je hebt het altijd koud, de organen lijken nu allemaallos in de rOl1"lp te hangen: hart, longen, nieren, lever ... en de kou omringt ze. Opstaan kost grote moeite, lopen nog meer, je bent erg licht in het hoofd, de eetlust neemt af, kan zelfsverdwijnen. Je bent dan een heel eind heen, dichtbij de dood. Je bent ... niet meer dan een nog bewegend skelet, bijeengehouden door wat pezen en banden en een zak van huid. Communicatie met lotgenoten is er niet meer, voor praten ontbreekt de energie.'!
XCIndie laatste fase kon de hongerlijder niet alleen, zoals Bakels dat beschreef, tot op het bot vermageren - hij kon ook opzwellen, doordat de normale vochtwisseling tussen bloed en weefsels verstoord was: er bleef dan vocht in de weefsels achter dat daar grote opzwellingen vormde, de oedemen. Het kwam voor dat uit die oedemen, wanneer zij zich aan de benen vertoonden
XC1 F. B. Bakels: Nacht-und-Nebel, p.
(zij konden zich ook aan het gezicht voordoen, vooral aan de oogleden, alsmede in een later stadium aan het onderlijf), waterig vocht stroomde zonder dat er wondjes te zien waren. Beide typen hongerlijders, de extreemvermagerden en de opgezwollenen, leden aan een aparte ziekte: de hongerziekte - zij ging gepaard met de door Bakels al genoemde verschijnselen (duizeligheid, gebrek aan concentratievermogen en diarrhee) maar ook met huidafwijkingen (bij sommigen werd de huid donker gekleurd), met een sufheid die de indruk van volslagen achterlijkheid kon maken, en met chronisch hoesten. Groot was ook de vatbaarheid voor infecties: er vormden zich snel abcessen die soms wel het gehele onder- of bovenbeen bedekten. Lijders aan die hongerziekte hadden een verlaagde lichaamstemperatuur (gewoonlijk omstreeks 36 graden), zij hadden het steeds koud en stonden voortdurend in een groep, warmte zoekend bij elkaar, heen en weer te wiegen - op grond van dat laatste werden ze in de kampen aangeduid als (biddende) "Muselmánner', Muzelmannen.'
XC'Sommige mij bekende kampgenoten werden', schrijft dr. Kaas (Buchenwald), 'Muse/mann nadat zij zwaar ziek geworden waren en een enkele van hen heeft lang voor de bevrijding de strijd gewonnen en hij bleef in leven. Hij had dit te danken aan een paar groepsgenoten, die hem net zo lang bijvoedden, totdat luj weer normaal reageerde. Deze man vertelde mi] later, dat hij tijdens zijn ziekte zijn benen niet kon optillen als hij liep, hoewel hij er zich terdege van bewust was, dat hij zich als een Muse/mann bewoog. Om een trapje van een paar treden op te komen moest hij Of om beurten zijn benen met beide handen optillen Of zittend, zich met twee benen tegelijk opduwend, dat trapje opwerken. Het was hem opgevallen, dat hij - zoals hij zelf zei - jankend en toonloos was gaan praten. Maar hij had geen kans gezien zijn stem anders te gebruiken. Tegelijkertijd was hij zich voortdurend van een afschuwelijke honger bewust geweest en hij had aldoor jaloers naar anderen, die wat aten, zitten kijken en vaak om eten gebedeld. Hij was zo moe geweest, dat hij zich na iedere inspanning geheel uitgeput bleek te hebben en dan niets meer kon doen. Ook na iedere maaltijd, hoe klein ook, volgde een gevoel van uitputting."
XCMedelijden wekte de Muselmann niet op, eerder verachting en afschuw: hij was een schrikbeeld voor zijn medegevangenen (zo konden zij óók worden!) en hij wekte irritatie doordat hij op de simpelste aanwijzingen niet langerreageerde. VaakkwamhetvoordatMuselmänner, als appèls afgenomenInsprak men van'sieraden'. •J.Kaas: 'Een kat in de zak', p.
1 Ravensbrück A. W. 44.
werden, versuft in een hoekje bleven liggen - het appèl klopte dan niet, de overige gevangenen moesten net zo lang blijven staan tot de Museimánner gevonden waren.
XCMuselmánner werden maar zelden in het Revier opgenomen: er was toch niets meer aan hen te doen. Zij doofden langzaam uit ('als een nachtkaars', schrijft dr. J. Bok die in de hongerwinter in Rotterdam in een aparte kliniek talrijke lijders aan hongerziekte te behandelen kreeg"), maar vaker kwam het voor dat zij onverwachts overleden.
XCPhysiek kon men in de concentratiekampen heel veel meer doorstaan dan tevoren voor mogelijk gehouden was. Men kon, na onder de hete douche vandaan geranseld te zijn, urenlang naakt in de vrieskou moeten wachten en men werd soms (dr. E. A. Cohen constateerde het in Auschwitz tot zijn verbazing) niet eens verkouden - maar men kon daar ook een dodelijke longontsteking aan over houden. Ook nam Cohen waar dat bepaalde ziekten in de kampen opvallend veel minder voorkwamen dan daarbuiten (hij noemt: netelroos, astma, griep, maag- en darrnzweren, eczemen, te hoge bloeddruk, diabetes'') ; hij zag dat als een gevolg van de geringere hoeveelheid en de andere samenstelling van het voedsel. Ook kwamen de 'gewone' psychische spanningen die, naar aangenomen wordt, met bepaalde van de genoemde ziekten (astma, maag- en darmzweren, te hoge bloeddruk) samenhangen, in de kampen niet voor - daar waren de psychische spanningen wel veel hoger (en algemener), maar zij bleken de psychogene ziekten niet te bevorderen. Andere ziekten daarentegen waren, aldus Cohen", des te veelvuldiger: huidinfecties ('zij kwamen in een ongekende frequentie voor'"), bevriezingen ('handen, voeten, neuzen, oren, alles was bevroren en uit de aard der zaak was hier helemaal geen hulp voor'), tuberculose, pleuritis, bronchitis, broncho-pneumonie, longontstekingen, diarrhee ('van een vorm en heftigheid zoals we die normaalnooit zien") en acute infectieziekten alsJ.p. 52. 8 A.v., p. 54-57. 'Verslag van mededelingen van E. A. Cohen', X (24 febr. 1948), p. 6. ó
1 Bok: (1949), p. 108. 2 E. A. Cohen:
roodvonk,.difterie, hersenvliesontsteking en vlektyphus. Ook liepen natuurlijk talrijke gevangenen verwondingen op.
XCSommige medische auteurs zijn van mening dat wel 5 tot 20 % van alle gevangenen aan tuberculose ging lijden en volgens enkelen hunner zijn van de honderdduizenden zieken die in de kampen stierven, twee op de vijf aan deze ziekte bezweken.' Ook diarrhee ('Durchfall') kwam heel vaak voor. Anne Berendsen
XC'Je huid of je ingewanden geven het op. Den Durchjal], als een vaste ramp een ding met lidwoord, heeft de een vijf maanden, de ander constant, een ander telkens opnieuw. Hij verzwakt tot het uiterste. Je sleept je voort, je hebt hevige krampen, je hebt de onuitsprekelijke, bijna tot tranen brengende narigheid, dat er zovele momenten zijn, waarop je niet naar het toilet moogt. Je moogt dat niet onder de appèls - twee uren telkens, die je je staat te verwringen - en je moogt het niet in vele bedrijven en buiten werkende colonnes. Daar heb je toch een broek voor, zeggen de Duitse opzichteressen. Gewoonlijk mag je één keer op een morgen en één keer op een middag weg, en het gaat niet, 0, neen, het gáát niet van kwart voor vier tot negen of van half vier tot na het avondappèl. leder half uur, ieder kwartier breekt het zweet je uit van angst en pijn. En het is erg, niemand weet, hoe erg het is, als je het dan maar moet laten gaan. Het breekt je naar lichaam en ziel. Je voelt je erger dan de vuilste verschoppeling en je bènt ook even vuil. Omje ongeluk te voltooien heb je eigenlijk maar één stel ondergoed, dat je moet wassen met koud water en het ene kleine maandelijkse stukje zeep en juist als het koud is droogt alles heellangzaam. Het is vaak nog het beste er op te gaan slapen; nat aantrekken is vreselijk koud."
XC'Het is werkelijk niet te geloven' (wij willen weer naar Bakels luisteren) 'hoe ontzaglijk er gepoept werd in gevang en KZ door duizenden lieden die continu in honger leefden. Waar haalden ze de grondstoffen vandaan? Nietalleen-zijn bij de defaecatie was en bleef een gruwel. Als er een soortement van wc was, Abort genaamd, was dat een gemeenschaps-wc, buiten werktijd continu bezet door vier, acht of twaalf man met de broek naar beneden, vaak twee op één pot, een waar concert van blaasinstrumenten producerend: fluit, hobo, klarinet, vooral fagot en trompet, soms zelfs trombone en tuba. Dat stroomde maar en stroomde maar uit bevuilde mannen met verwrongen gezichten, de stank van het varkenskot was er niets bij. En afveegpapier was er niet. Maar soms was er zelfs geen Abort. Soms was er alleen een kuil met een horizontale paal aan de rand, en, 0 luxe, een afdak erboven. Dan was het een openluchtfanfare, ten beste gegeven door tien, vijftien, twintig mannen naast elkaar als zwaluwen opJ.
1 Bastiaans: p. 212. 2 Anne Berendsen: p. 36.
een telefoondraad. En ook daar kwamen vechtpartijen voor, in de strontmassa vóór de paal, als een man snel kwam aanstrompelen, de handen in het kruis, en zich in de rij op de paal wilde dringen omdat hij op springen stond. Op dit gebied kende onze vernedering geen grenzen.'!
XCVlektyphus (vooral in de 'derde fase' zijn hele kampen door die besmettelijke ziekte geteisterd) veroorzaakte, aldus Bakels die, toen hij er aan leed, 'vagelijk' kon zien dat hij bijna 41 graden koorts had, 'een soort hoofdpijn die je je niet kunt voorstellen, tenzij je fantasie zó sterk is dat je begrijpt hoe het is als je een paar centimeter diep in je voorhoofd, daar waar de haarinplanting begint, een bijl hebt vastzitten. En boven de brand en de bijl uit gloeide het geel: je zag alles helgeel van klettr.'2
XCWie zich te ziek voelde om ook maar de lichtste arbeid te verrichten, trachtte eerst 'Schonung' te verkrijgen: verlof, ten bewijze waarvan een papiertje ingevuld was waarop stond dat gevangene nummer-zoveel zich een paar dagen of een week of langer niet bij zijn Kommando behoefde aan te melden. Lag de beslissing inzake dat verlof bij de Kapo van het kamp'ziekenhuis' of Revier en was deze een 'greene', dan moest hij in de regel omgekocht worden. Hielp het verlof niet voldoende, dan diende men door diezelfde Kapo tot het Revier toegelaten te worden en hij of de SS-arts besliste dan of men in het Revier mocht blijven. In de 'eerste fase' was nagenoeg geen enkele Revier-Kapo een medicus van opleiding; dat verhinderde de meesten hunner niet, diagnoses te stellen en een 'behandeling' voor te schrijven (die veelal niets om het lijf had: er waren steeds te weinig, soms in het geheel geen medicamenten), sonunige Kapo's waren er zelfs (wij herinneren aan Buchenwald) die chirurgische ingrepen uitvoerden, niet eens altijd zonder succes. Altijd waren er méér ernstig zieken dan er plaats was in de Reviere. In Sachsenhausen, misschien ook elders, hadden niet-Dlutsers in de 'eerste fase' overigens geen kans om in het Revier opgenomen te worden: de 'groenen' die er de baantjes in handen hadden, lieten slechts Duitsers toe.
XCUiteraard hadden ook de gevangenen die in het Revier lagen, recht op rantsoenen maar of hun enig voedsel bereikte, hing van de Kapo en zijn helpers af. Zij kwamen niets tekort, maar bovendien waren zij vaak te lui om het resterende voedsel bij de zieken rond te brengen - werd het aan de SS toegespeeld om het aan de varkens te voeren, dan was die SS op haar beurt bereid, de Kapo en zijn helpers in functie te laten.
XC1 F. B. Bakels: Nacht-und-Nebel, p. 165-66. 2
XCIn Ravensbrück werd Anne Berendsen in '44 in het Revier opgenomen. 'In het zieken-Block', schrijft zij, 'is het afgrijselijk vuil. De mensen vol zweren lopen daar, alleen in een hemd, vlak langs je en raken je steeds aan. De zieligste, uitgeteerdste scharminkels met wonden groter dan een vuist zijn er de vaste bevolking. Je medelijden is even groot als je afschuw - en al te gauw medelijdend zijn wij niet meer in een kamp, waar alle vriendelijkheid zo vaak dwaasheid blijkt. Er zijn permanent te weinig bedden, zodat je heel ongemakkelijk telkens met zijn vieren in twee smalle en ongelukkige ledikantjes wordt gestopt. En, wat in je Block toch wel uitzondering blijft,je ligt samen met mensen, die zich nooit wassen, ook al zijn zij daar gezond genoeg voor, met mensen, die alle, alle soorten uitwerpselen in het bed deponeren, met de echte luizenbreedsters en bijna altijd met meiden, die je hevig vervelen met hun geklets en gekift over de Nachkelle 1 en geruild eten. Het is altijd een groot lawaai op een zieken-Block. Te midden van dit alles sterven de zieken als vliegen onder een raam, rillend onder een dunne deken, smekend om drinken, dat niemand geeft, tenzij een der medepatiënten zich ontfermt. Rechts en links van je sterven zij: 's morgens kun je ontdekken, dat je bedgenoot' s nachts is heengegaan.
XCHet vuil blijft het ergste. Het komt meermalen voor, dat je nat bent van de diarrhee van je bedgenoot. Vaak kun je dan nog niet eens in de waskamer terecht, omdat die afgesloten is ter meerdere rust van de Zintmerdienst.
XCDe verpleegsters van het zieken-Block zijn vaak a-sociale en Duitse gevangenen, schreeuwend, commanderend, scheldend en slechts op eigen gemak uit. Zo komen er op de grote zaal voor de ingewandsziekten wel eens voor de nacht twee emmers te staan voor de behoeften, verder gaat de deur op slot. De emmers lopen in een ogenblik over, het vuil stroomt tot onder de bedden en vele patiënten lopen daar met blote voeten doorheen en klimmen dan maar weer de bedden in. Het is allemaal heel gewoon voor het kamp, maar het went nooit .
XC. . . Hoeveel tranen, hoeveel wanhoop, hoeveel angst het kamp ook kent, nergens is de som van lijden zo groot als in het Revier. Het is over de wandluizen, die je zo bijten. Het is over het gemis aan verpleging ... Je krijgt hier wonden, die niet meer sluiten. Je bent te ondervoed, je bloed is onzniver, je krijgt abces op abces, alles door het slechte eten en het tekort aan vitaminen. Er is haast geen verband. Als de wond zo draagt, dat de pus er nit loopt, lig je al spoedig als een zwijn in je vuil te wentelen. Meer dan tweemaal per week word je niet verbonden. Hoe verdrietig je daarvan wordt, hoe je natte tranen huilt in de nachten zonder hulp om een lapje, om wat watten, dat kan een gezond en schoon mens nooit begrijpen. En dan moet je, als je niet kunt opstaan, de ondersteken gebruiken, die een ander al vrij vol gemaakt heeft.
XCHet is een redding, dat je vriendinnen je niet verlaten en je opzoeken ondanks alle dreigementen. Ze brengen lekkers, verband, bemoedigen je'2
wie zulk een bemoediging miste, was in het Revier heel vaak verloren.
XCIn Mauthausen lagen, aldus de beschrijving van een Groninger illegale werker,
XC'de stumperds in het Krankenrevier ... in een hok, twaalf meter breed en vijftien meter lang, geheel bezet met kribben, twee boven elkaar. In elke bak liggen er drie, in sommige gevallen zelfs meer, zwaar zieken; veel dysentericen tbcpatienten. Meer dan driehonderd wrakken zijn in deze barak opgeslagen en zoveel doden als er uitgesleept worden, zoveel doodscandidaten worden er weer opgenomen. Die er liggen vinden geen rust, dag noch nacht, het hoesten van de honderden zwelt soms aan tot een orkaan, loeit, zonder ophouden, als het brullen van een zee ... De dysenterie-patiënten sterven ongemerkt weg, doven uit als een zwakke vlam, maar de tbc-patiënten worstelen soms dagen in een hijgend gevecht met de dood, tot ze smorend verstikken in het moeras van hun bloed. Er is nauwelijks iemand, die voor hen zorgt. De man die dienst doet als Sanitäter, kijkt naar hen uit noch om; het moet al wezen om hen neer te slaan, omdat het hemd bevuild is, of omdat ze elkaar verdringen in het hoekje, waar het privaat is - een plaats, waar alles door een opening zomaar in een gat onder de vloer loopt. Niemand hebben ze. Alleen de luizen op hun lichaam, de tientallen soorten, zijn hun trouwe, onafscheidelijke vrienden .
XC. .. Om de stemming in dit 'crepatorium' wat op te vrolijken, stuurt de kampleiding op bepaalde dagen een soortement strijkorkest naar het Revier. Het bestaat uit enkele weldoorvoede prominenten; gevangenen, die in een of ander baantje een goed en veilig onderkomen hebben gevonden. Het orkestje begeleidt dan een half uur lang het hoesten en hijgen der lijders, maar boven de harmonieën der muziek schrillen de dissonanten der stervenden uit.'!
XCVaak lagen in de Reviere gevangenen op wie een van de medische proeven uitgevoerd was die wij in hoofdstuk I behandelden; bij de overige patiënten was er dan een begrijpelijke angst dat ook zij aan zulk een proef onderworpen zouden worden. Niet minder reëel kon de angst zijn om door een SS' er, de Kapo of een van zijn helpers geliquideerd te worden: liquidaties waren de eenvoudigste manier om ligplaatsen vrij te maken. Dan waren er de 'selecties': van tijd tot tijd, in sommige kampen eens in de week, verscheen een SS-arts in het Revier, de zieken moesten zich, voorzover zij nog konden staan, naakt voor hem opstellen - één blik, en het nummer van de betrokkene kon opgeschreven worden. Dat laatste betekende dat men afgevoerd zou worden. De grote opruimingsactie 14 f 13 waarbij wij in hoofdstuk I stilstonden, vergde van eind' 41 tot begin' 43 ca. tienduizend slachtoffers die
XC1 Vereniging van Groninger Illegale Werkers: Hoe Groningen streed, p.
naar de vergas sings centra voor zwakzinnigen overgebracht werden, maar waren in het betrokken kamp gaskamers in werking (dat was het geval in Auschwitz-Birkenau, Sachsenhausen, Mauthausenen Natzweiler, uiteindelijk ook in Ravensbrück), dan werd daarvan gebruik gemaakt; vaak werden de geselecteerden ook door inspuitingen om het leven gebracht. Geen wonder dat talrijke gevangenen zich praktisch verloren wisten als zij zich, omdat zij geen uitweg meer zagen, bij het Revier aanmeldden - er waren velen die, hoe onzegbaar zwaar dat ook was, liever met ernstige ziekten doorliepen dan dat zij zich dáár lieten opnemen.
XCHier en daar werd de toestand in die kamp-'ziekenhuizen' in de loop van de 'tweede fase' wat beter - de afdeling Sanitátswesen van het SS- Wirtschajts und Verwaltungshauptamt eiste toen trouwens dat aan de medische verzorging der gevangenen meer aandacht besteed zou worden en in enkele kampen waren de politieke gevangenen, de 'reden', er in geslaagd, de misdadigers, de 'groenen', uit hun machtsposities, ook in de Reviere, te verdringen. In de 'derde fase' daarentegen, toen er nog minder voedsel was dan in de 'eerste', toen de karnpen propvol raakten en, als gevolg van de transporten, besmettelijke ziekten, vlektyphus in de eerste plaats, zich van het ene kamp naar het andere verspreidden, kwam het in de meeste, nu uitgebreide Reviere tot situaties, afgrijselijker nog dan die welke Arme Berendsen beschreef. Van de ruim driehonderdduizend gevangenen die volgens Billigs schatting om het leven gekomen zijn in de paar maanden die tussen de jaarwisseling '44-'45 en Duitslands capitulatie verliepen, is een groot deel in de Reviere gestorven.
XCKapelaan van Genuchten die van februari tot augustus '43 in Dachau werkzaam was als verpleger in het Revier en tientallen stervenden bijstand had kunnen verlenen, schreef na de oorlog: 'De meesten stierven vlug en gemakkelijk, ook die geen geloofhadden in hetEeuwige Leven. Ik heb maar zelden een eigenlijke doodstrijd gezien. De dood was voor de meesten een echte verlossing" - het zij zo. Maar wat was er aan voorafgegaan! Een maandenof jarenlange worsteling om zich in een wereld van 'koude wreedheid' staande te houden; dan de wanhoop van het ziek worden, de opname in het gruwelijk Revier waar de bemoediging en de troost die van competente medische zorg uitgaan, ontbraken en waar men, bij alle overvolte, in eenzaamheid lag te sterven, helder of vaag beseffend dat men de bevrijding niet zou halen en het gezin, de familie, de vrienden thuis niet zou weerzien,
XC1 B. van Genuchten: Vier jaren achter prikkeldraad, p.
XCOok de diepste ellende kent nog gradaties: alle concentratiekampen waren slecht, maar sommige waren slechter dan andere. In '42 was Dachau, waar toen ruim de helft van alle gevangenen stierf, een 'goed kamp', vergeleken met Auschwitz waar zestig procent stierf in drie maanden. Trouwens, in Auschwitz was het bestaall onder alle omstandigheden een extra beproeving doordat de functie van het kamp als massaal vernietigingskamp de gevangenen maar al te bekend was: zij zagen de schoorstenen van de Kremato rien roken, zij leefden er met de verstikkingsdood voor ogen.
XCGradaties van ellende waren er ook in zoverre dat in elk:kamp de periode van opbouw bijzonder zwaar was voor de gevangenen.
XCAlle kampen zijn grotendeels of geheel door de gevangenen-zelf gebouwd. De behuizingen en installaties die hun, hoe onvoldoende zij ook waren, toch iets van bescherming boden, waren er dan nog niet. Zolang de muur nog niet opgetrokken en het electrisch geladen prikkeldraad nog niet aangelegd was, was voorts de bewaking verscherpt; voor het minste of geringste werden gevangenen doodgeslagen of doodgeschoten om er de schrik in te houden. voedsel was er nog rninder dan later (de keuken-installaties ontbraken), soms was er zelfs in het geheel geen drinkwater voordat men de eerste waterleiding had aangelegd. Wat er aan werk verricht moest worden (zwaar werk met veel sjouwen, veel graven), diende te geschieden in een razend tempo en met buitensporig lange werktijden.
XCWat gevangenen, onder hen vele uit Nederland gedeporteerde Joden, in de zomer van '42 geleden hebben tijdens de opbouw van het gigantische kamp Birkenau (wij memoreerden al in hoofdstuk I dat bij die opbouw van dertienduizend Russische krijgsgevangenen slechts tweehonderd in leven bleven), zullen wij in een volgend hoofdstuk beschrijven. Hier willen wij vermelden dat Mauthausen van eind' 40 af opgebouwd werd door de ca. achtduizend Spaans-republikeinse vluchtelingen die de Gestapo uit hun Franse interneringskampen naar Mauthausen gedeporteerd had. Spanjaarden waren het die de muren en wachttorens bouwden, de Appellplatz aanlegden, de steengroeve uitdiepten en er in een Vall de zijkanten de beruchte trap met zijn r86 treden uithakten; Vall die achtduizend Spanjaarden gingen meer dan zesduizend te gronde, de meesten in de opbouwperiode - van de resterenden, de sterksten, werden enkelen Kapo, in welke functie zij zich van de 'groenen' die Kapo werden, gunstig onderscheidden.
XCGegevens over de aantallen slachtoffers die de opbouw Vall andere kampen gevergd heeft, zijn ons niet bekend, behoudens dan voor het kamp Dora: het tunnelcomplex bij Nordhausen en de barakkenkampen
toegevoegd werden. In dat verband merken wij op dat, hoewel van begin' 43 af de levens- en werkomstandigheden in de meeste kampen minder ongunstig werden, ze juist in die 'tweede fase' weer bij uitstek slecht waren op al die punten waar gevangenen grote tunnels en onderaardse werkplaatsen moesten aanleggen die een schuilplaats dienden te bieden aan een deel van de Duitse industrie. Die onderaardse werkplaatsen waren vooral bedoeld voor het assembleren van de V-I'S en de V-z's van welker inzet Hitler een beslissende ommekeer in de oorlog verwachtte. Vooral daar moest extra-hard gewerkt worden - aan de verzorging der gevangenen werd daarbij nauwelijks aandacht besteed.
XCDe grootste twee tunnelcomplexen waren Ebensee, een Aussenkommando van Mauthausen, en Dora, oorspronkelijk een Aussenleommando van Buchenwald, van de herfst van '44 af een zelfstandig kamp (Mittelbau).
XCHet werk in Ebensee begon in november' 43. In het primitieve kamp bij de tUl1l1e1S was de strijd om het bestaan in de beginperiode zo verwoed dat ook door de politieke gevangenen, als zij er de kans toe kregen (sommigen waren er Kapo), 'dingen gedaan (werden) die', aldus Nico Wijnen, 'in ieder ander kamp ronduit misdadig zouden worden genoemd ... Slaan was aan de orde van de dag en kwam hier veel meer voor dan in ieder ander kamp waar ik ben geweest. Bijna alle gevangenen waren corrupt'! - wie iets van zijn kameraden kon stelen ofhet hun met bruut geweld ontnemen, liet dat niet na.
XCHet aanleggen van het tunnelcomplex was moeilijk en riskant werk, 'echte mijnbouw', vertelde Wijnen:
XC'Eerst werd afgegraven op de tunnel, daarop werd een groot aantal gaten geboord. Het boren met de zeer zware, lange pneumatische buis is zeer moeilijk, vooral het sturen is zeer moeilijk. De grootste moeilijkheid is de boor loodrecht op het front te krijgen; alsje hem er niet loodrecht op krijgt, heb je kans dat de punt breekt. Vooral de eerste 5 cm zijn moordend, heb je hem er 10 cm in, dan trilt hij vanzelf verder. Dan gaat de patroon er in met een rode draad eraan, met de laadstok wordt hij dieper ingestopt. Is een heel stuk klaar, dan komen er de verbindingsdraden aan, op een goede afstand worden de ontladingen tot stand gebracht. Altijd twee tegelijk. Dan is er het eerste gat. Het puin wordt weggeworpen, in de ernaast staande lorrie door een eveneens pneumatisch aangedreven machine, de Salzgitter .
XC. . . Dan kwamen de gevangenen voor het verder uithouwen met de pikhouweel, nadat hetgeen los zat, eerst was afgestoten met lange koevoeten, beter gezegd met lange ijzeren staven van een meter of tien lengte. Zo werd het gat groter gemaakt tot er een soort gangetje was. De gang werd steeds verder in de
XC1 'Verslag vanmededelingen van N. Wijnen' (lente 1948), p. 8
hoogte en de breedte uitgebouwd. Dan kwamen er al gauw de stutters aan te pas. Dit was extra gevaarlijk werk. Walmeer men weer opnieuw had laten springen, had je steeds de kans, dat het hele bouwsel weer ineenstortte. Dan kwamen de Gleisbauer, het echte Muzelmannen-kommando.' Gevaarlijk werd het eigenlijk pas, wanneer er een plafond kwam. Vanafhet plafond van het eerste stuk werd een halfronde bovengang geboord, daaronder een ondergang en pas als die beide weer voldoende klaar waren, werden ze door het wegnemen van het tussenstuk verbonden. Ook dat bracht zo zijn gevaren met zich mee. Het eerste deel van de gang was dus altijd vrij nauw en laag, de eigenlijke grote gang kwam pas later.
XCWas de gang voor een groot deel klaar, ook met het recht maken van de zijgang, en werd met het uitronden van het plafond begonnen, dan werd het pas levensgevaarlijk. Na iedere ontploffing, als de jongens weer naar binnen moesten om op te ruimen, zonder valhelm, viel er natuurlijk een grote hoeveelheid steen. Hierbij zijn ettelijke doden gevallen. Ook waren er geen gas- of stofmaskers, waardoor de longen door de ontploffingen heel wat te lijden hadden. Ik heb jongens meegemaakt, die een stuk slijm uitspuwden vol met bloed en steengruis. Als de mineurs 's avond thuis kwamen, hadden enkelen het geluk een natte lap of een sponsje onder hunneus te hebben. Soms hadden ze geen water, dan urineerden ze eenvoudig op het lapje. Dat waren de welgestelden, de meesten hadden niet eens zulk een lapje of spons. Zij zaten's avonds dik onder het steenpoeder. Als ze zondags gewassen waren, waren de Muzelmannen geheel wit, in tegenstelling tot de andere Muzelmannen, die geheel geel waren op hun huid.
XC. .. De gangen waren zeer hoog, wel 12 meter. Boven het plafond bleef een boog uitgespaard van nog geen drie meter hoogte, daarin was weer een klein plafond aangebracht, daarnaast waren kamertjes: bureaus, wc's enz., keurig ingericht en te bereiken met een trap. Ook badkamers en slaapvertrekken waren er ingebracht.
XCVoordat zo'n tunnel compleet was, werden er op een zondag voor het snelle werken vijfduizend man ingejaagd. Dan stonden ze wel dicht op elkaar en kostte het wel doden, maar het gaf een goed beeld van het oppervlak van zo'n hal. In Ebensce zijn ongeveer minstens tienduizend gevangenen omgekomen, ik schat dat tenminste vijfhonderd man direct door ongelukken bij deze tunnelbouw zijn gedood. Ik kan me nog een dag herinneren van elf doden direct door bedrijfsongevallen."
XCDora was in zoverre nog slechter dan Ebensee dat de eerste drieduizend gevangenen die er begin september '43 naar toe gebracht werden, gehuisvest werden in de tunnels die zij moesten gaan uitbreiden; buiten de tunnels was nog geen enkel barakkenkamp klaar. Die eerste drieduizend moesten beginnen met op de stenen bodem te slapen. Ongeveer drie meter daarboven
XC1 D.w.z. het Kommando waar men 'Muzelman'werd'echte''Muzelmannen' konden geen zwaar werk doen. 2 A.v., p.
bouwden zij houten plankieren: tien meter breed, honderdtwintig meter lang; op die plankieren trokken zij houten britsen op, telkens vier boven elkaar. Het was kil in de tunnels, de lucht werd er vochtig van de uitwasemingen, het stonk er, en door het boorwerk en de oorverdovende explosies die dag en nacht weerklonken, kwam er veel stof te hangen. Wasgelegenheden waren er niet. Pas in mei '44 waren alle barakken buiten de tunnels gereed zodat de gevangenen toen tenminste niet meer ondergronds behoefden te slapen. Gewerkt werd in dagen nachtploegen, de slaapplaatsen in de tunnels werden het eerste halfjaar 'praktisch nooit koud', verklaarde na de oorlog de Rotterdamse arts W. A. Oudshoorn, in juni' 43 gearresteerd in het kader van de Duitse actie tegen de Nederlandse artsen'De een stond op en de ander viel er uitgeput op neder, trachtte te midden van het gedreun der boormachines en het gedonder der dynamiet-explosies, in een verstikkende atmosfeer van gruis, stof en faecaliën enkele uren slaap te vinden. Toiletten waren de eerste maanden niet aanwezig, ieder verrichtte zijn behoeften daar waar hij stond, slechts eenmaal in de week kwam een speciaal gevangenen Kommando en veegde de gangen schoon.' 1
XCEen tweede Nederlandse gevangene, Reinhard Marie Tombrock, in november' 42 als Engelandvaarder bij de Zwitserse grens gearresteerd en in januari '44 Dora binnengevoerd, werd er ingedeeld in een van de nachtploegen. 'De verlichting', zo deelde hij na de oorlog mee, 'bestond uit een ouderwets soort mijnwerkerslampen en uit toortsen. Kort daarop kwam electrisch licht, maar door het grote aantal storingen (losse kabels) moesten we toen toch nog zeer lang en veelvuldig met toortsen werken. Begrip van de tijd hadden we niet. De ploegen wisselden. De eerste twee weken kwamen we niet boven de grond, er was onder de grond geen water. Van wassen was dus geen sprake. De leiding die er liep, was nodig voor het mengen van cementspecie. Deze leiding werd voortdurend doorgesneden om water te krijgen. Dit water was heel erg slecht. De dorst was een van de grootste beproevingen. De andere plaag was de luizen, klerenluizen, waaronder wij allen zaten. Luizencontrole was er niet.
XCHet werk vorderde snel, de kalk sprong heel gemakkelijk. Weliswaar waren er ook onder de werkmeesters heel weinigen, die begrip hadden van deze tunnelbouw. Herhaaldelijk werden springladingen verkeerd aangebracht. Hierbij zijn heel wat ongelukken gebeurd .
XC. . . In het begin was er slechts één uitgang, die een dubbele sluis was. Het stof en de kruitdamp trokken dus niet weg en wij leefden daarom voortdurend in
ademnood. Later zijn er vier uitgangen gekomen en een uitgebreid luchtverversingssysteem, dat heel goed werkte, want later had men in de fabriekshallen in het geheel geen luchtnood meer. Later zijn eveneens twee schachten gebouwd. Deze moesten 50 meter van boven af geboord worden. Bij de bouw van deze schachten zijn zeer veel mensen om het leven gekomen. De stofnevels waren op sommige plaatsen zo erg, dat men iemand op drie meter afstand niet meer kon zien. Daardoor kreeg men allerlei waanbeelden. Kwam er een SS'er aan, dan zag men in het stof slechts een schaduwaankomen, als bij een schijnwerper in de mist. Dit kon dus het voordeel hebben, dat men van te voren gewaarschuwd werd. Het had echter een fatale psychische uitwerking. In de tunnels waren wij niet normaal, ik kan met geen mogelijkheid vaststellen, welke Hollanders ik daar gezien heb. Je werd totaal suf Men vertelde dat de kalk amm.oniakhoudend was, dit lijkt mij echter tamelijk onwaarschijnlijk. Het water droop langs de wanden, zodoende had je dus de ammoniak moeten ruiken, maar je rook niets. Wij versuften zozeer, dat ik, toen ik reeds weer boven de grond was, pas na maanden weer een beetje normaal kon denken. Een gevolg van het stof en de slechte hygiënische toestanden was, dat driekwart van de onderaards werkende dagarbeiders tbc-lijder was. Ze hadden long-tbc.
XCDe medische verzorging was heel slecht.
XCDe SS-patrouilles waren meestal dronken. Naast hen had men de voorarbeiders en Kapo's. De Kapo's lieten zich meestal niet zien. De voorarbeiders waren door de SS zelf met gummiknuppels gewapend om gedeeltelijk de taak van de SS over te nemen. Het waren speciaal uitgezochte 'groenen'. Bij hoge uitzondering was er een behoorlijke voorarbeider. Zij waren allen omkoopbaar, eveneens de blokoudsten en Stubendienste .
XC. . . Het kwam vrij veel voor dat er mensen krankzinnig werden en dan werden doodgeslagen.
XCVermoedelijk als gevolg van de atmosfeer had zo goed als ieder dysenterie.
XCLepels waren er heel weinig, gewoonlijk waren het stukjes ijzer die je zelf op de rail van de spoorweg met een stuk steen een beetje uitsloeg.
XCDora is zowel door Himmler als door Goering geïnspecteerd'ë >en wij voegen toe: ook door Speer.
XCOngevallen kwamen in Dora, evenals in Ebensee, veelvuldig voor. 'Herhaaldelijk', aldus L. J. van Looi, een van de naaste medewerkers van Koos Vorrink, in april' 43 opgepakt als uitvloeisel van het Englandspiel, in maart' 44 uit Buchenwald naar Dora getransporteerd en daar ondergebracht in het kamp Langenstein, 'herhaaldelijk vielen uit het plafond grote brokken steen, doordat er niet gestut
XC1 'Verslag van mededelingen van R. M. Tombrock' (z.d.), p. 5-I2
werd en men door de duisternis, het stof en de damp het plafond niet eens kon zien, laat staan controleren. Ruggegraatbreuken door vallend gesteente hadden wij al een aantal gehad - ruggegraatbreuk betekende de dood, want medische hulp voor zulke ernstige gevallen was er niet. Men had wel al een paar gevallen naar Buchenwald getransporteerd - dat verhaastte slechts de dood, want daar kregen de malmen 'een spuitje'.
XCDe helft van de in het kamp aanwezige mannen moest in de ziekenbarak verbonden worden, doch zij werden het slechts af en toe, want er was geen verbandmateriaal genoeg en er was geen desinfectie-stof, er waren geen geneesmiddelen, er waren geen chirurgische instrumenten. De operaties die de dokter verichtte met behulp van allerlei primitieve hulpmiddelen, geleken soms meer op een slachterij dan op medische hulp. Twee barakken lagen vol met zieken en als je in zulk een ziekenbarak kwam, was je wel heel degelijk stevig ziek, want voor dysenterie b.v. werd geen vrij van werk gegeven. Als ze dat wèl hadden gedaan, dan was er geen slag werk meer verricht, want er waren weken, dat driekwart van het kamp er aan leed. Met dysenterie moest je dus doorwerken totdat je er bij neerviel en er vielen dan ook velen. Dysenterie en uitputting - dat was de normale doodsoorzaak in Langenstein. Er waren omstreeks half oktober' 43 zeven-en-tachtig Nederlanders naar Langenstein gekomen en toen ik einde december '44 door de SS uit Langestein weggestuurd werd, waren de meesten daarvan al dood."
XCVoor negen concentratiekampen namen wij in Tabel VI (pag. II7) cijfers op die per kamp aangaven hoeveel gevangenen er ingeschreven zijn geweest en hoeveel er om het leven zijn gekomen: twee cijfers die men, zoals wij in hoofdstuk I betoogden, niet zomaar op elkaar betrekken mag, maar waarvan de verhouding toch wel een indruk geeft van de mate van 'hardheid' dier negen kampen. Zonderen wij Bergen-Belsen en Vught uit, dan bleek dat de resterende zeven kampen, naar 'hardheid' gemeten, te beginnen met het zwaarste kamp, als volgt gerangschikt waren: Stutthof / Auschwitz Mauthausen / Neuengamme / Sachsenhausen / Dachau Buchenwald." Naar Stutthof zijn in oktober en november '44 ca. tweehonderd uit Westerbork in Auschwitz gearriveerde Joden overgebracht maar doordat geen hunner,laagste juist, dan moeten Dachau en Buchenwald in de reeks van plaats verwisseld
1 L.]. van Looi in G. van den Bergh en L.]. van Looi: p. SI. 2 Is van de twee schattingen m.b.t. het totaal der omgekomenen in Dachau de
voorzover bekend, in leven gebleven is, weten wij niet eens of zij in Stuithof zelf dan wel in Aussenkommandos terecht gekomen zijn. Er valt meer te schrijven over twee, zojuist niet vermelde kampen: Natzweiler en GrossRosen, Natzweiler past evenwel niet in de reeks: het kamp werd in de zomer van '44 ontruimd. Gross-Rosen zou er wèl in passen, maar er zijn van dit kamp in Silezië geen statistische gegevens bekend. Het weinige dat wij er van weten, wettigt wèl het vermoeden dat het een bij uitstek zwaar kamp geweest is.
XCAls zodanig stond Gross-Rosen ook in andere karnpen bekend, bijvoorbeeld in Dachau. In de zomer van '42 had daar, aldus ds. Overduin, 'bijna ieder bloedende en etterende wonden, zweren, steenpuisten of flegmonen', en als gevolg daarvan was het 'afgrijselijk, met een zeshonderd man een tweehonderd douches te delen, want daardoor stond men geregeld met zijn blote voeten in elkanders bloed en vuil te trappen.' Evenwel:
XC'Een kapper, die in Gross-Rosen was geweest, zei me, toen ik mijn walging te kennen gaf: 'Och man, 't is hier nog heilig, vergeleken bij wat ik in Gross-Rosen meemaakte. Daar werden we een twintig, dertig man in een grote badkuip geslagen en in een ogenblik was het water rood van bloed en vuil. Dat noemde men daar: een bad nemen.' '1
XCHoe het daarbij toeging, werd eind' 46 door de Nederlandse politieke gevangene K. van den Berg beschreven. Deze, een lid van de Geuzen-groep, in februari' 41 gearresteerd, werd eind april' 42 samen met ongeveer tweehonderd andere gevangenen op een ochtend om vijf uur 'in beestenwagens' uit Buchenwald op transport gesteld naar Gross-Rosen waar de mannen de volgende dag om vijf uur in de middag aankwamen. Anderhalve dag waren zij dus onderweg geweest waarbij ze 'een half brood en een stukje worst' meegekregen hadden. In Gross-Rosen, schreefhij, 'werden we eens in de week om ongeveer half 1 of 1 uur uit onze bedden gerammeld en moesten we ons ontkleden. We stonden dan naakt één of twee uur te wachten, want het gehele kamp ging baden. Het bad bestond uit een kuip van 1.20 meter hoog, 1.5 meter breed en z meter lang. Diewerd volgegooid met heet water en de eerste acht man ging er in, terwijl acht nieuwe klaarstonden om er in te gaan zo gauw de eerste klaar waren. Gingen de eerste acht man terug naar het Block, dan kwamen zij een volgende acht weer tegen, die zij hun gebruikte handdoeken overgaven. Tegen de tijd dat wij aan de beurt waren, hadden we reeds een paar uren in Adamscostuum staan wachten, we moesten dan zo door hetJ.
1 Overduin: p. 142-43.
kamp marcheren, weer of geen weer, ons afdrogen met handdoeken waarmede reeds een paar honderd man zich hadden afgedroogd en die dus drijfnat waren, en terwijl we dan nog vochtig waren, moesten we weer terugmarcheren. Het water werd eerst ververst als er vijfhonderd man in geweest waren. Men moet weten dat meer dan de helft flegmonen of zweren had, u kunt zich dan voorstellen hoe het water er uitzag als men bij de laatste honderd was. Het was dan geen water meer, maar klinkklare bagger, etter en vuil, en wee degenen die niet kopje-onder durfden te gaan. Is het een wonder dat na zo'n bad er heel wat stierven aan longontsteking of verwaarloosde kou?'
XCHet nachtelijk wekken was deel van het systeem:
XC'De volgende nacht om dezelfde tijd eruit en weer in de rij staan om het hoofd te laten scheren. Maar niet met tondeuses doch met Gillette-apparaten met oude mesjes, zodat we er uitzagen of we door Indianen gescalpeerd waren. De volgende nacht het gezicht scheren en dan nog een nachtje luizencontrole, dit laatste een paar maal in de week en altijd 's nachts. Het is te begrijpen dat we zo goed als geen slaaprust meer kregen. Dit alles ging natuurlijk gepaard met slagen en stompen. Met de SS hadden we slechts contact door middel van vuistslagen.'!
XCIn het kamp Buchenwald, dat van den Berg en de zijnen eind april' 42 verlaten hadden, waren de 'groenen' in die tijd door de 'reden' goeddeels uit de machtsposities verdrongen. Gross-Rosen daarentegen werd geheel door de 'groenen' (en 'zwarten': 'asocialen') beheerst en men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat dat een van de redenen was waarom in '42 zoveel politieke gevangenen juist naar dat kamp gedirigeerd werden: zij moesten er '[ertiggemacht' worden. De groep waartoe van den Berg behoorde, werd bij aankomst in Gross-Rosen 'toegesproken door de Lagerälteste, een geweldig grote man met een geheel kaal hoofd en een reusachtig lidteken op zijn schedel, het was net of er iemand met kracht een bijlap zijn hoofd had geslagen. De Lagerälteste was een 'groene'. In zijn rede waarschuwde hij ons, ons geen illusies meer te maken over eventuele terugkeer naar ons vaderland, want hier waaide een andere wind dan in de kampen waar wij vandaan kwamen. Inderdaad waaide er een andere wind, want alle baantjes waren bezet door 'groenen' en 'zwarten' en er was geen mogelijkheid voor een 'rode' om daar tussen te komen. Die waren er alleen maar om te kreperen, ieder ander woord is veel te mooi om die rnanier van sterven aan te geven.
XCIedere 'groene' en 'zwarte' had schijnbaar een vrijbrief van de SS om op alle mogelijke manieren de 'reden' te martelen en te bestelen. Om half 5 was het49
1 K. van den Berg: Verslag (12 dec. 1946), p. 2a-3 (GC).
opstaan en 0111 7 uur ochtendappèl, van 5 tot 7 moesten we dan allen aan het Block werken, zodat bijv. één man twee uur lang één klein vensterruitje schoon te maken had met een prop papier en dan prompt een pak slaag kreeg van een of andere vriend van de Blockälteste, omdat het venster niet goed schoon was.
XCHet kamp bestond slechts uit 12 kleine barakken. Wc's bestonden er niet, daarvoor was achter de barakken een grote kuil met wat latwerk er omheen, waarop men moest gaan zitten 0111. zijn behoefte te doen; als nu de wind naar de barakken was gekeerd, was het niet om uit te houden van de stank. Als men bedenkt dat het kamp ca. 1 600 man sterk was en 80 % doorlopend diarrhee had, kan men wel begrijpen wat een vuile bende het was.
XCWaslokalen waren er ook niet. Daarvoor stonden tussen de barakken een soort varkenstroggen, die's morgens gevuld werden en waarin we ons in de vroegte zelf wasten en's middags onze schaaltjes.'s Avonds bij het binnenrukken werden de voeten er in gewassen en een half uur later weer de schaaltjes.Voor zieken was er geen plaats, slechts bij heel hoge uitzondering werd een 'rode' opgenomen en dan was het zeker dat hij er niet meer levend uitkwam.'!
XCMet een transport van ca. driehonderd man, waartoe honderdvijftig Nederlandse politieke gevangenen behoorden, kwam W. 1. Harthoorn (die we al verscheidene malen citeerden) medio mei '42 in Gross-Rosen aan. Zijn groep werd eerst opgenomen in de quarantaine-barak:
XC'Van's morgens vroeg tot's avonds laat vullen ze strozakken en vreten stof Veertig groenlappen, die met hen meegekomen zijn, lopen rond met dikke knuppels. Ze dreigen er niet meer mee, maar slaan met wellust, alsof ze alle haatgevoelens, die ze in hun misdadige leven hebben opgekropt, op de 'reden' willen afreageren. Zij zorgen er voor dat het arbeidstempo geen moment verslapt. Het 'Los! ... los!' vervolgt de Nederlanders in hun slaap. Op één dag incasseren ze meer slaag dan in de hele voorafgaande periode. Het eten is bar slecht. De rniddagsoep bestaat onveranderlijk uit koolraapwater; de ochtendthee en de avondkoffie is koolraapwater ; wanneer erjam bij het brood wordt gegeven, is het koolraapjam. Het is alleskoolraap wat de klok slaat.
XCHet broodrantsoen is aanmerkelijk kleiner dan in Buchenwald, terwijl bovendien de kwaliteit slechter is.
XCDe hygiënische toestanden tarten elke beschrijving'
XCde lezer kent het 'bad' en de latrine reeds. Maar:
XC"s Nachts kan geen gebruik gemaakt worden van deze latrine; de ss-bewakers schieten op alleswat zich na het vallen van de duisternis buiten de bebouwdeA.v., p.49
1 la-2.
kom beweegt. Om tijdens de nacht in deze toilet-lacune te voorzien, wordt er buiten de barak een grote, houten bak zonder deksel neergezet. 's Morgens zijn het de Nederlanders, die hem met zijn onwelriekende inhoud naar beneden moeten dragen, naar de latrine .
XC. . . Als men's nachts een plas moet plegen, kan men binnen terecht. In een hoek van de overvolle slaapzaal staat een jamblik. Het is een kunststuk dit in het aardedonker te bereiken, de hele vloer is bedekt met slapenden. Wanneer men evenwel deze prestatie toch heeft geleverd, komt men tot de onaangename ontdekking, dat het blik al boordevol is. Een groot meer er omheen wijst er op, dat niemand zich van deze omstandigheid iets aantrekt."
XCDe plaats van het kamp Gross-Rosen was, gelijk in hoofdstuk I uiteengezet, bepaald door het feit dat zich in de nabijheid een groeve bevond waaruit graniet gehakt kon worden van een kleur die Speer met het oog op zijn architectonische plannen bijzonder aanstond. Van de telkens omstreeks duizend tot vijftienhonderd gevangenen (Polen, Tsjechen en Nederlanders) die zich in '42 in Gross-Rosen bevonden, was dan ook de helft bij het Stein bruchkommando ingedeeld. Van den Berg:
XC'Werukten om 7 uur uit op blote voeten met de klompschoenen in de hand, die mochten we de gehele dag niet aantrekken. Eerst in het kamp teruggekomen, konden we ze aantrekken, doch meestal waren onze voeten zo kapot en opgezwollen, dat we de schoenen niet verdragen konden. Dat is heel begrijpelijk, als mennagaat dat het een graniet-steengroeve was; heinde en ver, waar men ook liep, was de grond bezaaid met kleine schilfers graniet, scherp als scheermesjes en dan de gehele dag in Laujschritt lorries laden met grote stenen, die zwaarder waren dan wijzelf, lorries duwen en leeg kiepen enz.
XCVan half 5 tot 12 uur werkten we zonder eten, dan wat warm water met zout, waarin wonder boven wonder ook nog wel eens een stukje knol zat, maar dan ook nooit meer dan één stukje of een stukje koolblad. Een paar maal hebben we dikke soep gehad, toen hadden gevangenen brandnetels moeten plukken en daar was heerlijke spinazie van gekookt. Dan weer de gehele middag hard werken tot 7 uur. Daarna appèl en drie van de zeven dagen konden we dan weer naar buiten om 'ontvluchte' gevangenen te zoeken .
XC. .. Ik ben ill Buchenwald en in Dachau geweest en altijd heb ik honger gehad, maar zoals het in Gross-Rosen was, heb ik nooit meer meegemaakt, dat is onbeschrijfelijk. Elke week kwamen transporten binnen van een paar honderd man, en nooit werd het Bestand groter. Er waren dagen dat we vijf-en-negentig doden telden. Veertig tot vijftig was normaal ... Van de 'groenen' of 'zwarten' stierf er maar zelden één. Die aten zich dik en rond aan alles wat voor ons bestemd was."
1 W. L. Harthoorn: p. 173-74. 2 K. van den Berg: Verslag, p. 2.
XCDe honderdvijftig Nederlanders die tot Harthoorns groep behoorden, waren nog maar een week in Gross-Rosen of er bevond zich, schreef hij later, 'niemand' onder hen, 'die niet op blote knieën de 400 kilometer terug naar de hel van Buchenwald zou willen kruipen.'! Van die honderdvijftig waren eind juli, twee-en-een-halve maand later, nog veertig in leven; 'bijna de helft' van die veertig lag toen overigens in het Revier. 2 De veertig waren medio oktober tot negen ingekrompen. Harthoorn was toen in Dachau. Hij was in augustus met twaalf andere Nederlanders uit GrossRosen 'auf Himmelfahrtkommando' naar Dachau gestuurd; de bedoeling was dat hij in het kader van de actie 14 f 13 naar een van de vergassingscentra voor zwakzinnigen gezonden zou worden. In Dachau bleef hij evenwel, langzaam herstellend, mede door de pakketten die hij van zijn vrouwontving, enkele maanden in quarantaine, werd vervolgens door protectie van communistische leden van de gevangenen-hiërarchie in het aardappel-ko/JImando opgenomen, promoveerde tot Stubendienst in het Revier en werd 111 november' 43 als NN-gevangene getransporteerd naar Natzweiier.
XCIn dat nieuwe kamp moest hij weer onderop beginnen.
XCHet is duizenden Nederlandse gevangenen overkomen: dat zij op transport moesten. Dat werd door ieder steeds als een immense bedreiging gevoeld. Wie zich in een bepaald kamp enkele maanden had kunnen handhaven, kende er mede-gevangenen die hem af en toe konden helpen, had allerlei verbindingen gelegd, wist voor wie of wat hij in het bijzonder moest oppassen - hij behoefde geen plaatsje in de gevangenen-hiërarchie veroverd te hebben 0111.zich toch enigermate beschermd te voelen. Elk nieuw kamp was een onbekende wereld met eigen dodelijke gevaren.
XCDe 'eerste fase' in de geschiedenis van de concentratiekampen in oorlogstijd ging in de 'tweede fase' over, toen Himrnler en zijn medewerkers in de loop van '42 constateerden dat zoveel gevangenen stierven dat het niet mogelijk zou zijn, van de kampen uit de wenselijk geachte medewerking te verlenen aan de groei van de Duitse oorlogsproductie. Er werd een ander regime voorgeschreven: de kampcommandanten moesten meer aandacht besteden aan de voeding en de medische verzorging der gevangenen, er werden
XC1 W. L.Harthoorn: Verboden te sterven, p. 173. 2 A.v., p. 220.
werkpremies ingevoerd, er kwamen bordelen. Van primair belang was evenwel dat eind oktober' 42 aan de kampcommandanten meegedeeld werd, dat alle gevangenen, behalve de Joden en de Russen, voortaan pakketten zouden mogen ontvangen, 'eens in de week een pakje van 3 kg', zoals de kampcommandant van Vught begin' 43 tot een bezoekster zei die zich voor die hulpverlening moeite wilde geven.' Wij wezen er in hoofdstuk look op dat het Internationale Rode Kruis te Genève in maart '43 door het Auswartige Anit omtrent die regeling ingelicht werd, met dien verstande dat van de beperking ten aanzien van Joden en Russen aan het Rode Kruis geen mededeling gedaan werd maar dat wèl een andere beperking kenbaar werd gemaakt: politieke gevangenen zouden geen pakketten mogen ontvangen.
XCDe wijziging van regime bleef niet zonder gevolgen: in de loop van '43 daalden de sterftecijfers in de meeste kampen, in een kamp alsDachau ontstond zelfs een geheel nieuwe situatie. Tevoren was al in enkele kampen iets gedaan aan wat men 'vrije-tijdsbesteding' zou kunnen noemen (in Buchenwald werden bijvoorbeeld in '41 al films vertoond en dat kamp bezat ook een bibliotheekê), maar aan die vrije-tijdsbesteding werd in Dachau van begin' 43 af extra-aandacht besteed. Er werd een voetbalveld aangelegd en niet minder dan 22 elftallen namen aan een competitie deel die, niet toevallig, gewonnen werd door het elftal dat uit de best-gevoede spelers bestond: het keukenelftal. 'Er is', zo beschreef Harthoorn de situatie in Dachau aan het einde van de zomer van '43, 'een kamporkest opgericht onder leiding van prominente figuren uit de Europese muziekwereld. Een toneelgezelschap studeert een stuk in uit de Amerikaanse vrijheidsoorlog! In het badlokaal worden nu en dan films vertoond. Er hebben zelfs bokswedstrijden plaatsgevonden, maar die zijn afgelast omdat Russen voortdurend van Duitsers wonnen, hetgeen niet past in de rasscntheorie.l"
XCVoetbal- en bokswedstrijden kwamen ook in andere kampen voor, waarbij overigens slechts een zeer kleine minderheid der gevangenen actief ingeschakeld was. Voor de grote meerderheid was het belangrijkste symptoom van het nieuwe regime dat familieleden en anderen voortaan pakketten, bijvoorbeeld met levensmiddelen, medikamenten, warme kleren, tabak en sigaretten, naar de gevangenen mochten sturen. Die pakketten moestenGetuige eh.vanvan Vlissingen,dl. VI c, p.Kogan kon zich daar in de winter vanopniet alleen in Plato verdiepen maar ook in de werken van anteurs die officieel verboden waren: Galsworthy, Heine, Klabund en Mehring - die werken waren toevallig in de bibliotheek van Buchenwald terechtgekomen.w.Harthoorn:p.
1 E. Beuningen-Pentener I025. 2 '42 '43 3 L. 294.
aldus geadresseerd worden dat van de betrokken gevangene niet alleen het kamp en zijn naam opgegeven werden maar ook zijn kampnummer en het nummer van de barak waarin hij woonde.
XCDie gegevens waren in veel gevallen al aan de familie bekend. Officieel gold, gelijk reeds vermeld, de regel dat gevangenen, behalve de Joden en Russen onder hen, eens in de veertien dagen een brief of briefkaart mochten zenden aan hun naaste relaties. Wij vermoeden dat aan die regel vaak, misschien wel heel vaak, niet de hand gehouden is - bovendien waren de berichten nietszeggend. De gevangenen in Gross-Rosen kregen in mei' 42 (men herinnere zich de sterftecijfers van dat kamp) een gestencild papiertje uitgereikt dat zij als 'brief' moesten kopiëren en dat aldus luidde: 'Meine Lieben - Ich befinde mich im KonzentrationsZager Gross-Rosen in Schlesien. Bin gesund und munter, dasselbe heffe ich von Euch. Wie Ihr aus dem obigen Kopf dieses Briejes erseht, kann ich im Monat 2 BrieJe oder 2 Postkarten empfangen und auch absenden. Geldsendungen sind erlaubt und müssen unter Angabe der Häftlingsnummer, Blodenummer und meines Namens und Geburtsdatums per Postanweisung eifolgen. Brieje oder Postkarten düifen nur in deutscher Sprache geschrieben werden. - Herzliche Grüsse und Küsse Eurer _'1
XCVan Gross-Rosen uit bleef het bij dit ene briefje. Wij nemen aan dat uit andere kampen frequenter bericht gestuurd is - in elk geval was één bericht voldoende om aan de familie het 'adres' van de gevangene te doen weten. Inwelke mate vervolgens in de 'eerste' en 'tweede fase' overgegaan is tot het sturen van postcheques aan gevangenen, is niet bekend, maar er is een enkele aanwijzing dat gevangenen dan moesten tekenen voor de ontvangst van het bedrag, hetwelk vervolgens door de SS-Verwaltung opgestreken werd.
XCWij zouden dit algemener willen stellen: wie brieven, of geld, of levensmiddelen aan een gevangene toezond, was er nooit zeker van dat die hem zouden bereiken. Sommigen waren er die zich daardoor niet lieten afschrikken. In Gross-Rosen ontvingen in juli '42 eerst vier Nederlandse medegevangenen van Harthoorn een pakket met levensmiddelen en kort nadien kreeg hijzelf er ook een van zijn vrouw:
XC'Het pakket is erg beschadigd; vermoedelijk meer dan de helft is er uit gestolen. Het deksel ontbreekt; hij kan niet zien of het naar Buchenwald is gestuurd of regelrecht naar Gross-Rosen. Wat er nog over is, doet hem watertanden: een
pakje roomboter, een stuk ontbijtkoek, vruchtencake, een busje gehakt, leverpastei en twee repen chocola.'!
XCIn welke mate nu vóór eind '42-begin '43 pakketten aan Nederlandse gevangenen toegezonden en aan hen uitgereikt zijn, weten wij niet, maar het ligt voor de hand om te veronderstellen dat in die 'eerste fase' in elk geval heel veel door de SS achtergehouden is. In Sachsenhausen bleven de pakketten in '42 bij de Verwaltung liggen tot alle levensmiddelen bedorven waren - de sigaretten en de tabak waren er meteen al uit gestolen. 'Mijn familieleden', aldus Kemperman, 'hebben regelmatig aan mij pakketten verzonden, gezien heb ik ze echter nooit'2 - althans niet vóór eind' 42.
XCToen veranderde de situatie. De politieke gevangene J. H. Snijders, eind oktober' 41 gearresteerd wegens het verspreiden van De Waarheid, wist zich na de oorlog nog precies de datum te herinneren waarop hij in Buchenwald zijn eerste pakket ontving: 20 december' 42. 'Op 20 december', schreef hij,
XC'het was onder het eten, wordt door Leo mijn nummer en naam afgeroepen. 'Paket holen am Tor'! - 'Hier Zettel' (briefje)."
XCSnel trek ik mijn schoenen aan, grijp mijn muts, ren naar buiten, laat de bewaker het briefje zien en hol naar de appèlplaats. Het begon reeds te schemeren. Voor het poortgebouw hadden zich al enkele honderden verzameld, de meesten Tsjechen. Lagerschuc: stelt ons op, en bij een getralied raam vindt de uitgave plaats. Velen hadden een mandje of deksel bij zich. Daar ik niet wist, hoe het toeging, had ik niets meegenomen. De SS hield om een bepaalde reden zelf de dozen. Eindelijk dan wordt mijn nummer afgeroepen. Stram in de houding, de muts af, geef ik mijn briefje over. Een reusachtig pakket komt te voorschijn. Grote goden, waar moet ik dat allemaal bergen? Ondertussen begint de SS alles er uit te smijten. Ik trek vlug m'n jasje uit en tracht de rollende appels tegen te houden. Op de grond lukte het beter. Een stroom van pakjes, busjes, zakjes kletterde neer en het hield maar niet op. Ik stop m'n broekzakken vol. Ik bind mijn broekspijpen van onder vast en laat alles langs mijn hemd naar beneden glijden. Een lege bonbondoos wordt me toegeworpen, de inhoud had de SS voor zich zelf bestemd. Geeft niet. In het Block zullen we wel verder zien. Ik ben klaar. Moet ondertekenen. Weg.
XCIn het Block komt Tom me tegemoet. 'wel gefeliciteerd, kerel. Nog nieuws?' Weet ik niet, eerst alles nakijken. Men maakt wat ruimte voor me en dan begin ik uit te pakken. Een paar schoenen. Prima. 3 paar wollen sokken. Een trui, hemklagen
1 A.v., p. 214. 2 H. F. Kemperman en M. Kemperrnan-Peitel: P.I7. 3 Gevangenen moesten van de een briefje krijgen om zich aan de poort te mogen melden.
den en onderbroeken. Ik dans van vreugde. Een bus biscuit laat ik de tafel rondgaan. Ja, dat is feest. Die heerlijke Tru! Alles zo zorgzaam ingepakt. Een handdoek en echte zeep, boter, kaas. Hoe bestaat het? Eindelijk vind ik het illegale briefje. 'Thuis alles goed. Maak je geen zorgen over ons. Denk eerst om jezelf. De Waarheid blijft verschijnen. De groeten van de kameraden.'
XC'Het werk gaat door'. Een prop schiet in m'n keel.
XC'Het werk gaat door', hamert het in m'n kop.
XCDagen van ongekende vreugde. Nu heeft het leven weer zin. Doorzetten en doorhakken. Thuis laten ze ook de kop niet hangen. Nu geldt vóór alles volhouden!'!
XChoe duidelijk blijkt uit die beschrijving de morele betekenis van het ontvangen van een pakket: '[eest' was het al vóór het clandestiene briefje gevonden werd.
XC'0, de pakjes! Hele vriendschappen', aldus Anne Berendsen (Ravensbrück), 'zijn er om gesloten en verstoord, vele tranen van heimwee hebben we er over gehuild, pakjes, voortdurend herhaalde piqûres du coeur, ingepakt door de geliefde handen op een manier, die je als voor je ogen zag, pakjes uit je vaderland met opschriften en begeleidende reclamepapiertjes in je eigen taal, pakjes, bronnen van troost, van moed, van energie tot het eeuwige 'vooruit maar weer, het zal wel weer gaan'. Hoe vond je niet uit al die zorgende liefde te mogen afleiden, dat 'ze thuis achter je staan' als je eens weer uitgescholden was, en ook, hoe bezwaarde het je niet, als je dacht, hoe ze bijeengescharreld moesten zijn: 'als ze zelf toch maar niet verhongeren, als het maar niet te duur is.' Hoe kon je werkelijk schreien - och ja, mensen met heimwee zijn huilerig - over een geschenk uit een pakje, dat een speciale herinnering met zich droeg.
XCGouden uren hebben we met de pakjes beleefd. Als je zo de lekkerste blikken ledigde met je liefste uitverkoren vriendin en verrukt op je bed zat te gnuiven bij zalm of chocolademelk, dan had je weer vertrouwen in de genoeglijkheid van de toekomst en constateerde je voor het ogenblik vol leedvermaak: 'Als Hitler het toch wist, dat we het helemaal niet naar hebben.' Merkwaardig, dat je even scherp blijft proeven, dat je b.v. koekjes niet alleen maar door de vergelijking met je dagelijkse eten heerlijk vindt, neen, je denkt, dat er wat te weinig suiker in is, dat ze die niet meer gehad zullen hebben. En dat het zulk schoon eten is, dat het zo puur smaakt.
XCWe bestaarden het handschrift van de adressen: 'is het ook beverig, zouden ze ook ziek zijn, of zou er iets anders met hen zijn?' '.
XC1 J. H. Snijders: Verslag (z.d.) (GC). • fume Berendsen: Ravensbrücu, p.
XCIn Dachau was de verbetering het markantst. In hoofdstuk I haalden wij al gedeelten uit ds. Overduins herinneringen aan waaruit bleek dat, van eind' 42 af, het beeld van het kamp 'na enkele maanden totaal veranderd' was:
XC'Al die ellende van staande eten ... , van mishandelen, van de tot in het krankzinnig-moorddadige toe doorgevoerde zindelijkheid, was voorgoed uit. Niemand heb ik meer zien slaan op ons Block, noch op ons Kommando.'
XCOverduin en de andere Nederlandse predikanten alsook de priesters ontvingen zoveel pakketten, 'dat wij maandenlang bijna niets aten van het kampeten'l - het kamp was 'een sanatorium' geworden.ê Er vormde zich daar nu ook een nieuwe 'aristocratie' naast die van de Kapo's: de aristoeratie van diegenen die veel pakketten ontvingen.
XC"s Morgens kwamen verschillende 'leveranciers' met hun opschrijfboekje bij ons om te horen wat de heren Hollanders nodig hadden. Zij leverden graag aan ons, omdat wij in de gelegenheid waren goed uit de pakketten te betalen. Onze leveranciers hadden wij uit alle landen van Europa. Elk land had z'n specialité's.
XCWe hielden er drie bakkers op na, die ieder uit hun land zorgden voor speciaal brood. Zo aten we klein-brood uit Tsjechoslowakije, boerenbrood uit Polen en nog een bepaald soort Frans brood. Onze groenteboer was een Duitse baron, die weer relaties had onder gevangenen, die in de tuinen werkten, en die vandaar in het kamp allerlei groenten en fruit binnensmokkelden. Zo noteerde onze groente
1 'We leefden in gemeenschap van goederen', schrijft Overduin (gemeenschap binnen I). 'Toch zal ik u opnoemen wat we de eerste zes weken' (van medio februari tot eind maart '43) 'per dag per persoon ongeveer aten: 4 liter soep, dertig aardappelen, gebakken of liever verdronken in spek en boter, groenten uit blik, I blikje leverpastei, I blikje sardines, I blik zalm, een half pond kaas, I blikje worstjes, een halve ofhele pot jam, twee ons boter, minstens 800 gram brood, een half pond cake, koek en biscuit, fruit, en drie maal per dag een serie van vijf tot tien verschillende versterkende preparaten ... Eigenlijk aten wij de hele dag door. En het eigenaardige was, dat pas na zes weken het hongergevoel weg ging.' (J. Over duin: p. 206--07). Wij interpreteren deze passage aldus dat Overduin en de overige predikanten en priesters via hun pakketten zeer grote hoeveelheden extra levensmiddelen kregen, maar zijn opsomming van hetgeen zes weken lang 'per dag per persoon' gegeten werd, kan bezwaarlijk juist zijn geweest. Het Centraal Instituut voor Voedings onderzoek TNO te Zeist heeft becijferd dat die opsomming zou neerkomen op ca. 10 500 calorieën per dag, hetgeen, aldus het instituut, met ziekteverschijnselen gepaard had moeten gaan. 2 A.v., p. 188-89.
boer onze bestellingen: bloemkool, spercieboontjes, komkommers, sla, tomaten, wortelen. 's Middags kwam de baron-groenteboer met zijn mand en leverde de bestelde artikelen af tegen Friese en Hollandse zuivelproducten. Daar ook de hoofdverpleger van de barak uit onze hand at, kregen we van hem het voorrecht zijn 'georganiseerd' electrisch kooktoestel te gebruiken om onze maaltijden te koken.'l
XCIn de zomer van' 43 plachten ds. Overduin en zijn lotgenoten's morgens om half zeven in een pauze van hun werk een 'tweede ontbijt' te nuttigen 'De SS-begeleiders aten ook. Wat een verschil. Zij een droog stukje soldatenbrood. Wij fijn eigengebakken brood uit de pakketten met dik boter en allerlei heerlijke belegging. We aten meestal een stuk cake en koek, een tomaat en ander fruit toe."
XCMen zou kunnen zeggen dat de inhoud der pakketten 'geld' was; er was in Dachau van alles mee te koop:
XC'We 'organiseerden' ons of een nieuw boevenpak met een mooie pet, of een keurig herencostuum met mooie sokken en herenschoenen, en een wit polohemd. Het toppunt was wel dat wij in april ons een oppasser gingen aanmeten ... een huisknecht ... om de tafel te dekken, vuur aan te leggen, eetgerei schoon te maken, schoenen te poetsen, de was te doen, enz."
XCdie 'huisknecht' was een van de talloze Russen die nimmer pakketten ontvingen.
XCWel te verstaan: ds. Overduin en de overige Nederlandse geestelijken bevonden zich in een bij uitstek bevoorrechte positie. Ten eerste kregen predikanten en priesters niet alleen door familieleden maar ook door gemeentenaren en overige geloofsgenoten pakketten toegezonden (en dan veelal uit plattelandsstreken waar men veel gemakkelijker aan extra voedsel kwam dan in de steden"), maar bovendien werd, schijnt het, in de 'tweede fase' door de ss in Dachau (alsook in Sachsenhausen en Buchenwald) veel minder gestolen dan elders. Een en ander stelde ds. Overduin en zijn lotgenoten inA.v., p.A.v., p.A.v., p.Verschillende fabrikanten zonden aan de Nederlandse geestelijkenin Dachau ook nog versterkende middelen toe; als groep ontvingenvoorts een keer 'een kist met honderd flessenbessensap, en enkele malen voor ieder een zending jam, appelmoes en vruchten op eigen sap. Uit het Westland kregenkistiesdruiven en bijzonder fijne appelen.'(A.v., p.
1 232. 2 233-34. 3 225. 4 zij wij 206).
staat, op 31 augustus '43 niet zonder uitbundigheid Koninginnedag te vieren.'
XCIn welke mate andere Nederlandse gevangenen in Dachau dan wel in andere concentratiekampen van begin' 43 af pakketten ontvingen, weten wij niet. Harthoorn, die in juli '42 in Gross-Rosen zijn eerste pakket ontvangen had, kreeg in Dachau in de lente van '43 het tweede, derde en vierde (zijn vrouw had hem toen, bleek hem later, 'al meer dan vijftig pakketten gestuurd' en was 'voor gek (verklaard) omdat ze kostbare levensmiddelen naar Duitsland zendt zonder garantie dat haar man ze krijgt'ê) - in de zomer van ,43 werd hem in Dachau 'wekelijks' een pakket uitgereiktê en eind' 43 kreeg
XC1 Wij citeren ds. Overduins beschrijving: 'Allereerst bestelden wij bij gevangenen die op de plantages werkten, bossen goudsbloemen. Voor wat spek, boter en kaas, werden heel wat oranjebloemen het kamp binnengesmokkeld. Wij versierden de karner, zetten op alle tafels bekers met goudsbloemen en liepen zelf met een oranjebloem op ons boevenpak. Wespraken vervolgens af, dat geen Hollandse geestelijke (we waren nog ongeveer een twintig in getal) op 31 augustus zou werken. We zouden allen een smoesje verzinnen om thuis te blijven. De één meldde zich ziek, de anderen waren z.g. ontboden bij de Zahlmeister, ofbij de dokter, ofbij de tandarts, of bij de posterijen. De meesten hebben maar helemaal niet 'afgemeld', en bleven zó maar weg. 's Morgens hadden wij het allen druk om voor de middag een uitgebreid diner klaar te maken. Ieder kreeg een opdracht, want het was in de loop der maanden duidelijk geworden, wie de meeste gaven had op een bepaald gebied van de keuken. Het menu dat in alle opzichten geslaagd mocht heten, zette ons 's middags op de versierde tafel het volgende voor: Uitgebreid voorgerecht Koninginnesoep Macaroni met geraspte kaas en ham Vlees, gebakken aardappelen en sperciebonen Kip met appelmoes Pudding met bessensap Fruit Bonbons en een voor-oorlogse sigaar.
XCWe hadden ook kans gezien door middel van gevangenen, die in fabrieken in München werkten, echt Münchener bier als 'tafelwijn' binnen te 'organiseren'. Tegen half zeven bereikte ons feest zijn hoogtepunt. Ds. N. Padt uit Zutfen hield als oudste der collega's een daverende Oranjespeech ter ere van onze Koningin. Juist op dat moment kwamen de Duitse collega's binnen, die eerbiedig onder de toast, die besloten werd met het zingen van twee coupletten van het Wilhelmus, in de houding bleven staan. Wij dronken op de terugkeer van Hare Majesteit en Haar Huis èn op de ondergang van het Derde Rijk van Adolf, de voormalige huisen decoratieschilder. Toen het feest was afgelopen en wij om zeven uur naar de appèlplaats marcheerden, zeiden we tegen elkander: 'Laten we als 't u belieft er niet over praten, anders komen we nog in een concentratiekamp terecht." (A.v., p. 23738). 2 W. L. Harthoorn: Verboden te sterven, p. 279. 3 A.v., p. 294.
hij in Natzweiler waar hij zich toen als Nacht-und-Nebel-gevangene bevond, wéér een pakket. In Ravensbrück kregen de Nederlandse vrouwelijke gevangenen van begin '43 af tamelijk veel pakketten toegezonden, 'er was', aldus mej. Epker, 'praktisch geen enkele, die geen contact met haar huis had (en) vóór september '44 is er absoluut geen enkele van de honger gestorven.'l In Neuengamme daarentegen kregen de Nederlanders veel minder pakketten dan de Tsjechen en de Polen.
XCSoms kregen, afgezien van de geestelijken in Dachau, gevangenen pakketten uit bezet gebied toegezonden door anderen dan familieleden. Er arriveerden in verscheidene kampen soms zendingen van een Hagenaar, de kapitein ter zee b.d. L. F. Klaassen, in Sachsenhausen van een mej. W. Honselaer en in Sachsenhausen en Buchenwald van een sociaal-democratische oudwethouder van Enkhuizen, P. Roodenburg - 'boter, vet, kaas en suiker waren de hoofdbestanddeleri.P In Sachsenhausen en Ravensbrück kwamen van de zomer van '43 af bovendien elke twee weken enkele honderden pakketten voor Nederlandse gevangenen binnen die verstuurd waren door mevr. A. M. Ie Cosquino de Bussy-van der Lelie (wij herinneren aan het gebed dat zij in mei '42 voor de terdoodveroordeelde OD' ers uitsprak); van haar ontvingen voorts de Nederlandse Nacht-und-Nebel-gevangenen in Natzweiler als groep tussen j uni en september' 44 ca. 400 pakketten.
XCDan was er de Rode Kruis-hulp. Geheel onverwachts kregen enkele Nederlanders (wij weten niet in welke kampen) in augustus '43 een pakket uitgereikt dat van het Internationale Rode Kruis afkomstig was; er bevond zich een reçu bij - dat tekenden zij af (één schreef er bij: 'Nu geloof ik weer in God'3) en vaak krabbelden ze op de ontvangstbevestiging de namen, kampen Block-l1lu=1ers van andere gevangenen: dan konden die voortaan óók pakketten van het Internationale Rode Kruis ontvangen. Maar die pakketten bleven schaars - onder de duizenden Nederlanders, de Joden onder hen niet meegeteld, die zich in de lente van' 44 in concentratiekampen bevonden, waren er niet meer dan enkele honderden die af en toe een pakket uit Genève ontvingen, Dat begrepen die Nederlanders geen van allen. Hun namen en kamp-'adressen' waren in Nederland bekend - waarom kregen de Tsjechen en Polen maar vooral de Denen en Noren zoveel meer pakketten dan zij? Met name het Deense en het Noorse Rode Kruis bleken uitermate
1 Getuige N. Epker, dl. VI c, p. 76. • K. R. van Staal: (1945), p. 39. 3 Getuige C. H. C. Flugi van Aspermont, dl. VI c, P·462.
actief te zijn en ook het Belgische Rode Kruis liet zich niet onbetuigd. Waar bleef, afgezien van enkele pakketten die door de afdeling Maastricht van het Nederlandse Rode Kruis verzonden waren, de hulp van het landelijke Nederlandse Rode Kruis, d.w.z. van de talloze andere afdelingen en van het in Den Haag gevestigde hoofdbureau? En waarom improviseerde de Nederlandse illegaliteit niet een organisatie die van de aanwezige namen en kamp-'adressen' gebruik maakte?
XCNa september '44, toen de katastrofale 'derde fase' naderde, werd het nog veel erger. Er kwamen nu in het geheel geen pakketten meer uit bezet Nederland binnen (dat was gevolg van de Spoorwegstaking) en wel arriveerden er nu af en toe zendingen, veel te kleine steeds, uit Genève, maar verder kregen de Nederlandse gevangenen geen hulp van buiten de kampen. Kon de Nederlandse regering te Londen dan die hulp niet op touw zetten? 'Wanneer ik', aldus de Amsterdamse arts J. K. 1. de Clercq Zubli (Gerrit van der Veens huisarts op zijn laatste onderduikadres'), die via Vught begin september '44 naar Sachsenhausen getransporteerd was, 'aan het concentratiekamp terugdenk, dan zie ik voor mij twee groepen die scherp tegen elkaar afstaken. De Denen en de Noren in prima conditie, goed gekleed, wèl doorvoed (ondanks het slechte kampvoedsel) en daarnaast wij Hollanders, uitgemergeld en als bedelaars rondlopend'!
XCdie Hollanders hadden géén pakketten gekregen, de Denen en Noren wèl. Vooral in de laatste oorlogswinter raakten de Nederlandse gevangenen er van overtuigd dat tallozen in leven zouden zijn gebleven als zij regelmatig pakketten ontvangen hadden. Wie had gefaald? Het Internationale Rode Kruis? Het Nederlandse Rode Kruis? Instanties van de Londense regering?
XCWij zullen die vragen aan het slot van dit deel aan de orde stellen.
1 Wij vermeldden in deel 7 dat Gerrit van der Veen aldaar geopereerd is door de chirurg dr. B. A. Lubbers. Inderdaad heeft deze belangrijke hulp verleend aan van der Veens illegale groep, maar de bedoelde operatie is niet door hem nitgevoerd maar door de chirurg dr. H. C. Koch jr. 2 p. 159. De commissie die dit rapport (verder aan te halen als: samenstelde, bestond uit Koos Vorrink (voorzitter), A. M. Boissevain-van Lennep, W. A. H. C. Boellaard, A.]. Teunissen enjhr. G. M. Verspyck.
XCVerscheidene malen hebben wij er ook in dit hoofdstuk al gewag van gemaakt dat er gevangenen waren die een zeker gezag over de overige gevangenen uitoefenden en daaraan bepaalde privileges ontleenden. Wij willen daar nu dieper op ingaan maar dit aspect van het concentratiekampbestaan (een van de meest wezenlijke aspecten) tegelijk algemener stellen. De door dwang gekenmerkte maatschappij van het kamp heeft namelijk, grof gesproken, vijf tegenstellingen gekend die op het materiële bestaan betrekking hadden:
XCI. binnen het kamp als geheel: de SS'ers versus de gevangenen;
XC2. binnen de groep der gevangenen als geheel: diegenen die regelmatig of vaak pakketten ontvingen, versus diegenen bij wie dat zelden of nooit het geval was;
XC3. binnen de groep der gevangenen als geheel: diegenen die met gezag bekleed waren, versus de overige gevangenen;
XC4. binnen de groep van die overige gevangenen: diegenen die de gezagsdragers terzijde stonden of in relatief lichte Kommandos opgenomen waren, versus de grote massa der gevangenen;
XC5. binnen die grote massa: diegenen die nog konden werken, versus diegenen die daartoe de kracht niet meer bezaten.
XCHoe scherp de eerste tegenstelling was, is uit het voorafgaande al gebleken. De SS' ers waren heersers die met volmaakte willekeur en zonder enige rem beschikten over leven en dood - men zou van een 'absolute despotie' kunnen spreken, maar een 'despotic' dan van een hoogte en een hardvochtigheid als zelden in de geschiedenis voorgekomen is.
XCDe 'aristocratic' van pakketten-ontvangers bestond uit die gevangenen die door de hulp van buiten ver boven het ellendig lot der overige gevangenen verheven waren, zich goed konden voeden en zich, de inhoud van de pakketten als ruilmiddel gebruikend, allerlei voorrechten konden aanmeten, tot het in dienst nemen van 'knechten' toe - de situatie in Dachau die ds. Overduin beschreef, is ook in andere kampen voorgekomen.
XCDe 'aristocratic' van pakketten-ontvangers was overigens veel minder belangrijk dan die andere die met de derde tegenstelling samenhing: de 'aristocratie' van de leden der gevangenen-hiërarchie, de Kapo's, zoals wij hen gemakshalve willen noemen. Men zou kunnen zeggen dat de 'aristocratie' der pakketten-ontvangers niet met het wezen van het concentratiekamp samenhing: zij vormde een groep die van buiten af, door een externe factor, in de kampen ontstond en die zich, had Himmler het op grote schaal
zij maakte geen deel uit van de organisatie van het kamp, had daar geen functie in en greep ook niet op veelal schadelijke wijze in het leven der overige gevangenen in, integendeel: zij het die overige gevangenen soms delen in haar 'rijkdom'. De 'aristocratie' der Kapo's daarentegen was bedoeld als verlengstuk van de SS, als uitvoerder van zijn bevelen, als handhaver van de orde binnen het kamp - diensten die met belangrijke privileges beloond werden: beter eten, een betere slaapplaats, geen uitputtend werk, geen rnishandelingen.
XCEr was tussen beide 'aristocratieën' nog méér verschil: de veiligheid der pakketten-ontvangers hing niet af van iets wat in het kamp gebeurde: zij waren geprivilegieerd zolang zij pakketten kregen (Nederlandse gevangenen die van begin '43 af afhankelijk waren van het vervoer van pakketten uit bezet Nederland, kwamen als gevolg van de Spoorwegstaking weer in de grote massa der overige gevangenen terecht) de Kapo's daarentegen waren constant bedreigd: of zij door de SS (de 'absolute despoot') gehandhaafd werden, hing louter van het feit af of zij het door die 'despoot' gewenste regime met voldoende hardheid uitoefenden; waren er andere gevangenen die naar het (steeds grillige) oordeel der SS stipter de bevelen konden uitvoeren, beter de orde handhaven, onbarmhartiger straffen, dan verloren de Kapo's van het ene moment op het andere hun bevoorrechte positie en werden zij in de grote massa der gevangenen teruggestoten waarin hun positie onmiddellijk extra-bedreigd was: zij hadden er verbitterde vijanden gemaakt.
XCWij komen dan tot de vierde tegenstelling die men binnen de groep van de niet-gezagsdragers vond: de tegenstelling tussen enerzijds diegenen die de gezagsdragers terzijde stonden of in relatief lichte Kommandos opgenomen waren, en anderzijds de grote massa der gevangenen. Kautsky heeft de eerste groep aangeduid als 'de middenstand'! - wij zouden de tweede 'het proletariaat' willen noemen.
XCDe grote massa viel dan tenslotte uiteen in diegenen die nog konden werken, en diegenen die daartoe de kracht niet meer hadden: 'proletariërs' en 'lompenproletariërs' . Die laatsten: de Muselmanner en de overige zieken, waren, zeker in de 'eerste' en de 'derde fase', ten dode opgeschreven: zij kwamen, op zijn best, in het afgrijselijk Revier te liggen, kregen daar nog minder eten dan in hun Block, en stierven.
XCAl deze tegenstellingen waren van een scherpte die in de maatschappij buiten de karnpen niet voorkwam: het waren, behalve misschien in de
1 B. Kautsky: p. 163.
'tweede fase', tegenstellingen die onmiddellijk bepaalden of men in leven bleef dan wel ellendig krepeerde.
XC'Capo' is het Italiaanse woord voor 'chef' of 'opzichter' en het schijnt dat de term 'Kapo' het eerst gebruikt is in Dachau; hij werd daarvermoedelijk overgenomen van Italiaanse arbeiders die in het begin van de jaren '30 in het zuiden van Beieren werkzaam waren bij de wegenaanleg. Uit Dachau, het 'modelkarnp', verspreidde de term zich naar de andere kampen, aanvankelijk soms in een ietwat verbasterde vorm: 'Kaput' (van het Latijnse caput, hoofd)! - het is mogelijk dat ook wel andere termen gebruikt zijn om er de leden van de gevangenen-hiërarchie mee aan te duiden. Uit de oorsprong van de term vloeide voort dat in den beginne louter die gevangenen als Kapo's aangeduid werden die de leiding hadden over een bepaalde werkploeg, een Kommando, en er zullen wel kampen geweest zijn waar men tot het einde toe bijvoorbeeld van 'Blodeàltester' sprak en niet van 'BIock-Kapo' deze en dergelijke verschillen willen wij verwaarlozen: alle gevangenen die met een zeker gezag over andere gevangenen bekleed waren, zullen wij Kapo's noemen.
XCEr is in de geschiedenis geen dwangarbeid-systeem geweest dat niet een tegenstelling gekend heeft als die tussen de Kapo's en de overige gevangenen in de Duitse concentratiekampen. Die tegenstelling ligt in het wezen van zulk een systeem: het is voor de heersers veel gemakkelijker, hun autoriteit te handhaven, wanneer zij in ruil voor bepaalde privileges een deel van die autoriteit aan een deel van de gevangenen overdragen. Die privileges brengen ÏJl de groep der gevangenen een splitsing teweeg tussen de bevoorrechte minderheid en de van voorrechten verstoken meerderheid. Gevolg is dat de heersers de aggressiviteit van die meerderheid gedeeltelijk van zichzelf afleiden: zij richt zich tegen de bevoorrechte minderheid en drukt, dat doende, die minderheid vast tegen de heersers aan.
XC'Verdeel en heers' was een richtlijn die Bitler en Rimmler scherp voor ogen stond; hoezeer die richtlijn bij de Jodenvervolging aangehouden werd (daar werd de grootste 'bevoorrechte minderheid' gevormd door de Joodse Raden
1 In het concentratiekamp Ommen werd 'vernederlandst' tot 'kapoet'.
en allen die erbij in dienst waren), is uit de voorafgaande delen van ons werk gebleken.
XCVrijwel van de aanvang af hebben de Duitse concentratiekampen een gevangenen-hiërarchie gekend. Daarbij zullen naar plaats en tijd wel variaties opgetreden zijn. Los van het feit dat daaromtrent maar weinig bekend is, menen wij dat wij in dit hoofdstuk dat een algemeen karakter draagt, bij variaties niet behoeven stil te staan.
XCHoofd van de gevangenen-hiërarchie was de Lagerälteste; aanvankelijk was er per kamp slechts één gevangene die die functie uitoefende, later kwamen er in de grootste karnpen drie. Onder die Lagerälteste ressorteerden groepen gevangenen-gezagsdragers die overeenkwamen met de verschillende aspecten van het bestaan in de kampen: wonen en slapen, eten, werken, ziekzijn, sterven. Voor wij aan die aspecten toekomen, merken wij op dat de administratie der gevangenen behalve in de Politische Abteilung, óók, maar voor andere doeleinden, bijgehouden werd in de Z.g. Schreibstube : daar stond een kartotheek met kaarten, waarop, afgezien van de personalia in engere zin, van elke gevangene o.m. aangegeven was, in welk Block hij ondergebracht was en tot welk Kommando hij behoorde. De gevangenen die in de Schreibstube werkzaam waren, stonden daar onder de Schreibstube-Kapo, die in de regel als Lagerschreiher aangeduid werd.
XCWat nu het wonen en slapen betreft: in de Schreibstube werd bepaald, in welke barak (Block) een gevangene ondergebracht werd, zodra hij zijn quarantaine-barak zou verlaten. In elk Block berustte de leiding bij een Blockältester (Block-Kapo) die terzijde werd gestaan door vier Stubenáltesten (een standaard-barak had vier slaapruimten) en enkele Stubendienste. Het eten werd klaargemaakt in de Häjilingsküche waar de Kuchen-Kapo aan het hoofd stond van het Kuchen-Kommando, dat op zijn beurt afhankelijk was van het dagelijkse werk van bijvoorbeeld het Kartoffel-Ko11'lnlatldo (de aardappelschillers). Wáár de gevangene werken moest, werd in de grote karnpen bepaald door de afdeling Arbeitsstatistik die daartoe ook weer een eigen kartotheek bijhield waar op de kaarten vermeld stond welk beroep elke gevangene uitgeoefend had. Zij ontving haar aanwijzingen van twee SS-officieren: de Arbeitsdienstiuhrer, die de inzet binnen de kampen, en de Arbeitseinsatziuhrer die hem daarbuiten (in de Aussenleommandosi bepaalde. SS-ondernemingen die binnen of bij een kamp werkzaamheden wilden laten verrichten, deelden aan de Arbeitsdienstjuhrer mee hoeveel gevangenenwerkkrachten zij nodig hadden; die werden dan door de afdeling Arbeits statistik aangewezen. Diezelfde afdeling wees de gevangenen aan die naar Aussenleommandos overgeplaatst werden - het aantal werd telkens door de Arbeitseinsatzjuhrer opgegeven. Ten behoeve van de betalingen door SS
bedrijven en particuliere Duitse ondernemingen werd door de Arbeits statistik bijgehouden, hoeveel uren in totaal door gevangenen voor een bepaald SS-bedrijf of een bepaalde particuliere onderneming gewerkt was.
XCDe Konuuandos, hetzij binnen, hetzij buiten het kamp, hadden een Kapo aan het hoofd; in de regel had deze helpers naast zich die als Vorarbeiter aangeduid werden.
XCElke gevangene had het meest met twee Kapo's te maken: de Kapo van het Kommando waartoe hij behoorde, en de Kapo van het Block waar hij woonde - was één hunner een ranselaar (vaak waren zij het beiden), dan kreeg die gevangene het nagenoeg elke dag zwaar te verduren.
XCWerd een gevangene ernstig ziek, dan bepaalde de Revier-Kapol ofhij hem of haar in de ziekenbarak wilde opnemen"; de Kapo had daar een staf van gevangenen; tenslotte had ook de Krematorium-Kapo een aantal gevangenen als helpers.
XCEr zijn nog andere Kapo's geweest die wij soms in dit hoofdstuk ook al noemden. Zo had de Bunleer (de kampgevangenis) een eigen Kapo, en als het quarantaine-gedeelte van een kamp uit verschillende barakken bestond, dan was boven de desbetreffende Block-Kapo's een Kapo van het quarantainekamp geplaatst.
XCAl met al was er in elk kamp dus een vrij omvangrijke en gecompliceerde gezagsstructuur van gevangenen aanwezig. Zij vergde drie soorten hulpkrachten: koeriers, tolken en 'politie-agenten'. De koeriers (Läufer) zorgden voor de communicaties binnen het kamp; was bijvoorbeeld een nieuw K011/ mande samengesteld, dan dienden ettelijke briefjes rondgebracht te worden bij de Kapo's van de barakken waar de bij dat Kommando ingedeelde gevangenen woonden. Tolken waren in kampen waar een dozijn of meer talen gesproken werden, volstrekt onmisbaar. De 'politie', meestal als Lagerschute aangeduid, had de functie, de in het kamp geldende regels te handhaven; zij zag er op toe dat de gevangenen zich buiten de vastgestelde uren niet buiten hun barakken bevonden, droeg zorg voor een snelle opstelling bij de appèls, speurde naar gevangenen die aan het dagelijks werk bij hun Kom mandos trachtten te ontkomen, bewaakte de levensmiddelen-magazijnen, 'arresteerde' gevangenen die in overtreding waren en voerde in opdracht van de SS de bestraffingen uit. In de meeste kampen droegen de leden van de Lagerschute een aparte uniform; zij hadden ook wel een helm op en beschikten in elk geval steeds over een slagwapen (de SS'ers waren de enigen die vuurwapens bij zich hadden). Terecht schrijft Kogan dat de Lagerschutz
XC1 In Auschwitz-Birkenau, wellicht ook ciders, deed dat de Lagerarzt of de z.g, Arztvormelder: deze laatste was een gevangene.
'der verlángerte Arm der SS ini Lager' was! - maar dat is een term die men op de gehele hiërarchie van gevangenen-gezagsdragers kan toepassen. Wij herinneren aan de formulering van dr. Kaas: 'Een onoverzienbare massa gevangenen was aan zichzelf overgelaten en leidde een schijnleven onder de druk van een paar geüniformeerden die zo machtig waren dat zij zich nauwelijks behoefden te vertonen'; dat behoefden die SS' ers daarom niet omdat zij in feite in de personen van de Kapo's aanwezig waren zichtbaar aanwezig: Kapo's droegen om de linkerarm een zwarte armband met een wit opschrift dat hun functie aangaf.
XCBinnen de groep der gezagsdragers werden de hiërarchische lijnen scherp in het oog gehouden. De Lagerälteste was de enige functionaris die door de SS benoemd werd - hij benoemde de Kapo's die stuk voor stuk hun hulpkrachten benoemden. Als regel werd voor elk van die benoemingen wel de goedkeuring gevraagd van de SS - was een Block-Kapo van mening dat een Stubenáltester of Stubendienst niet voldeed, dan koos hij een andere uit maar vroeg dan wel aan de SS'er die op zijn Block toezicht uitoefende (de Block führer), of deze met de keuze accoord ging. Bet kwam natuurlijk ook wel voor, misschien wel vaak, dat de SS deed weten wie hij bij uitstek als furietionaris wenste, zodat de nieuweling in feite krachtens de wens van de SS in dienst gesteld werd, maar dit veranderde toch niets aan de formele verhoudingen.
XCBoeveelleden telde de 'aristocratie' van de Kapo's, hoeveel de van haar afhankelijke 'middenstand'?
XCEr zijn maar weinig gegevens. Mauthausen had als regel tussen de 100 en 200 'Blockfimktionäre' (Blockältesten, Stubenáltesten en Stubendienstey: - het zullen er in de andere kampen zeker niet ruinder zijn geweest. In Manthausen kregen voorts begin '45 alle belangrijke functionarissen, de echte 'Prominenz', het recht, een horloge te bezitten; dat waren er toen 184, als volgt samengesteld: II4 Duitse preventief gearresteerde beroepsmisdadigers (Befristete Vorbeugungshäfilinge), 20 Duitse politieke gevangenen, 19 Tsjechen, 18 Polen, 8 Spanjaarden en 5 [oegoslaven." Kautsky schatte de 'middenstand' in Buchenwald ca. '42 bij een totaal van omstreeks 10 000 gevangenen op 2000 tot 3 000 gevangenen; tot die 'middenstand' rekent hij de Stubendienste, de Vorarbeiter, de gevangenen in de artistieke werkplaatsen, 'die kleineren Schreiber und Funlaionáre der Dienststellen' (bijv. van de Schreibstube, ~de Arbeitsstatistik, de Beleleidungsleammer, de Effektenkammey4 en de Poststelle),5 0
1 E. Kogon: p. 66. 2 H. Marsalek: p. 37. 3 A.v., p. 40. • Dit was, gelijk reeds gezegd, de ruimte waar de eigendommen bewaard werden die gevangenen bij hun aankomst hadden moeten afgeven.
het Revier-personeel en de 'kleineren Kapo's und Blockältesten'l hij had er de gevangenen van het Kuchen- en Kartoffel-Kom1'l1.ando, de koeriers, de tolken en de kamppolitie aan kunnen toevoegen. In Auschwitz III (Monowitz) was de 'middenstand' kleiner, maar daar waren geen werkplaatsen in het kamp _ Kautsky schatte hem op 1000 gevangenen bij een totaal van ca. Ia 000.2 Ruw gesproken kan men misschien zeggen dat er op I 000 'proletariërs' 100 'middenstanders' waren en Ia 'aristocraten' (de niet-'echte''aristocratie' der pakketten-ontvangers niet meegeteld)."
XCUit het structuuroverzicht dat wij gaven, is duidelijk hoe groot de feitelijke invloed van de Kapo's was. Elk kamp had barakken waar de Blode-Kapo een uitgesproken sadist was, en Kommandos waar de Kapo er prat op ging dat hij elke dag een aantal gevangenen liet '[ertigniachen' _ maar in de Schreibstube en in de Arbeitsstatistik werd bepaald, in welke barak een bepaalde gevangene opgenomen zou worden en van welk Kommando hij deel zou uitmaken. Elke Kapo was in een positie waarin hij zijn vrienden kon helpen en zijn vijanden vernietigen. Er hing dus voor de gevangenen immens veel van af, door welke normen de Kapo's zich lieten leiden. Welnu, in alle kampen, behalve in Sachsenhausen, was vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog de macht, voorzover in handen van gevangenen gelegd, volledig toevertrouwd aan misdadigers en aan criminele elementen onder de 'asocialen': de 'groenen' en de 'zwarten'. Dat was evidente opzet. De bedoeling van de SS was immers, de weerstandskracht van alle oppositioneel-gezinden te breken en de SS was er, terecht, van overtuigd dat de 'groenen' en 'zwarten' zich daar meer moeite voor zouden geven dan de politieke gevangenen, de'roden'.
XCToen de 'groenen' en 'zwarten' eenmaal aan de macht waren, trachtten5
1 B. Kautsky: 163. 2 A.v. 3Eerderindithoofdstukgaven wij de sterkte weer vall de in Mauthausen omstreeks juni '43. Daar waren toen (wij houden de 'hoge cijfers' aan) ca. 6650 gevangenen. Als relatief lichte mag men beschouwen: de aardappelschillers, de gevangenen werkzaam in het de werkplaatsen van de de de de de en de en de gevangenen die persoonlijke diensten aan de SS'ers bewezen. In totaal waren in die lichte ruim 700 gevangenen opgenomen.
zij uiteraard hun positie te bestendigen: dat was een kwestie van zelfbehoud. Wie 'prominent' was, wilde dat blijven. Maar er was meer. Van meet af aan kwam een ongehoorde corruptie tot ontwikkeling, in de eerste plaats al op het gebied dat voor alle gevangenen van vitaal belang was: de verdeling van het voedsel. Het was de Kuchen-Kapo wel toevertrouwd, er zorg voor te dragen dat de overige Kapo's rijkelijk gevoed werden, Wij gaven eerder weer dat ongeveer een derde van het voedsel waar de gevangenen recht op hadden, in andere magen verdween - een deel daarvan kwam bij de Kapo's terecht, een ander deel bij 'middenstanders': de leden van alle Kommandos die iets met levensmiddelen te maken hadden; ook de Stabendienste en het Revier-personeel kwamen niets tekort. Kapo's en 'middenstanders' konden hun voedsel vaak nog aanvullen ook: met als omkoperij bedoelde 'geschenken' uit pakketten. Bovendien kwam het in verscheidene kampen tot nauwe samenwerking tussen corrupte Kapo's en corrupte SS'ers. In Mauthausen (maar het zal hier en daar elders ook wel het geval zijn geweest) 'wurde', aldus Marsalek,
XC'mit den aus den Lagerkantinen zu Unrecht bezogenen Zigaretten, doch vielfacl~ mit aus den Magazinen und bei Neueinliejerunoen 'organisierten' Waren, wie z.B, Kal/ tabak, Pfeifelltabak, Schuhpaste, Zahnbiirsten, Margarine, Sohlenleder, Handtasehen. Uhren, Radioapparaten. Medileamenten, Schuhen, Goldzahnersatz; Schmuck, Stoffe, Kleidung, Eisenuiaren, Mobeln, Spiritus, Unterwäsche, Ölgernälde (im Lager van Kunsttem angefertigt) HSW. us]. ein schwungvoller Tauschhandel betrieben. Alle diese Waren ader Gegenstände wurden atif mannigfaltigste Art mit oder ohne SS-Assistenz in und aus den Lagern geschmuggelt, um bei der landwirtscnojtiichen Bevölkenmg gegen wenvolle Lebensmittel, wie Eier, Butter, Speck, Fleisch, Mehl, doch var allem gegen alkoholische Getränke wie Most und Schnaps, ausçetausclü zu wetden. Als Währungs 110rm dienten damals streng rationiette Zigaretten: etwa 50 Stück Zigaretten (ader ung~rähr gleiche Menge Pfeifentabak) entsprachen dem Wert van 1 Liter Schnaps; eine goldene Armbanduhr entspracli dem Wert van etwa 100 Stück Zigaretten, das warm 2 Liter Selbstgebrannter; 1 kg Butter war etuia 25 Stiicle, 1 Ei etwa 5, ein Paar neue, hohe Lederschuhe waren etwa 40 Zigaretten wert, usw, us[.
XCSS-Organe begleiteten die Häftlingsfunktionäre, bei ihren Hamstergängen, bis in die Bauernstuben, manche blieben in der Nähe des HoJes stehen, um den Eindrucle zu er wecken, dass sich die Tauschgeschäfte zu Gunsten der hunçernden Häftlinge vollzogen. Danach wurde die Beute entweder soJort geteilt ader zumindest der grössere Teil dem Al1ftraggeber - vielfach einem SS-Führer - ausgifolgt, der damt die Aufteilung vollzog. Der Schmuggel der Hamsterware ins Schutzhaftlager ader auf die Arbeitsstätte war ausnahmslos die alleinige Angelegenheit der Hä_ftlinge und aucn deren alleiniges Risiko. Wurde man beim Warenschmuggel ertappt, gehörte es zum ungeschriebenen Moral kodex des Lagers, den mitbeteilioten SS-Mann nicht preiszugeben. Hifftlinge, die sich nicht daran hie/ten und den SS-Angehörigen als Komplizen verrieten. warden entweder
schon bei der Einoernahme, jedoch vieIJach im Arrest, bzw. bei der darauffolgenden PrügelstraJe,getötet oder in der Strcifkompanie 'auf der Flucht' erseliossen+
XCook uit dat laatste blijkt weer, hoe onaantastbaar de suprematie van de ss was.
XCDat de Kapo's maar een beperkte machr hadden, verhinderde hun niet, die macht te tonen, ja er mee te pronken. Ben armband met functie-aanduiding alléén was hun niet voldoende, zij hadden behoefte, hun positie als 'aristocratie' duidelijk te onderstrepen. In Neuengamme schoren zij althans in' 40 hun hoofden volkomen kaal, 'als Zeichen ihrer Würde', schrijft KupferKoberwitz, 'Sie waren daraufgekommen, dass ein siehtbarer Unterschied zwischen ihnen und dem "Muselmdnnern' sein musste. Also liessen sie sich die Köpfe einseijen und glattrasieren, kahl wie eine Billardkugel. Wir dagegen tnegen nur das milümeterkurze Haar, das jede Woehe neu geschoren wurde'
XC'Men zag', aldus kapelaan Rotlikrans over Dachau, 'de z.g. 'prominenten' gewoonlijk met prachtige burgerkleding rondlopen, terwijl de gewone burger met de oude versleten zebra-pakjes rondliep. (Maar) toen haast iedereen burgerkleding droeg, kwam de laatste mode, nl. weer de vroegere zebra-pakken. Nu mochten echter alleen de 'prominente' personen deze nieuwe zebra-pakken dragen. Ze kwamen zelfs op de bon.Je moest dan een speciale toestemming en een bon hebben om een zebra-pak te krijgen."
XCOok Bbensee (1944) kende, schreef Nico Wijnen, een aparte 'mode der prominenten' :
XC'De broek werd zeer wijd gedragen, de jas werd streng getailleerd. Droegen zij laarzen, dan werd de rand van de broek over de laarzen omgeslagen. De rest vande kleding bestond uit een overhemd of lange trui, op het hoofd eenbraniepet. Later werd in het algemeen nog wel een streepbroek gedragen', maar toen kwam ook de skibroek in de mode. Ook deze moest vooral erg wijd zijn. Werkte een 'prominente' op een buitencommando+, dan werd zijn uniform nog met een grote rubbercape gecompleteerd. De Lagerälteste ... had van SS-stof een heel kostuum, hij heeft tot het laatste ogenblik een sierlijke baret gedragen."A.v., p.Kupfer-Koberwitz: Die Mächtigen und die Hilfiosen, dl.p.sJ. Rothkrans: Dachau, hel en hemel, p.D.w.z. een broek uit 'zebra'-stof.D.w.z. in de openlucht.'Verslag van mededelingen van N. Wijnen', p.
1 37-38. a E. 294. 56-57. 4 5 6 65.
'p ROMINENTEN'
XCNaast de kleding waren er andere onderscheidingstekenen: horloges, ringen, vulpennen en vulpotloden. De behuizing der 'prorninenten' was voorts een hemel op aarde, vergeleken met die der gevangenen: de 'prominenten' hadden veelal een eigen barak (met een leger van 'knechten') en in elke barak bezat de Block-Kapo een afgeschoten kamertje met een geriefelijk bed en een eigen kast. 'Alle prominenten', aldus weer Wijnen, 'genoten het voorrecht, eens per week te kunnen baden, alle prominenten hadden goede schoenen en heel goed ondergoed dat zij gewassen en versteld uit de Wäsche rei kregen, enz." - enzovoort, inderdaad: het is nauwelijks mogelijk, een complete opsomming te geven van de voorrechten die de Kapo's genoten.
XCZij waren nagenoeg allen sterke kerels, sommigen waren zelfs ware krachtpatsers. Physiek bleven zij normaal functioneren. Terwijl bij het 'proletariaat', laat staan het 'lompenproletariaat', de sexuahteit geen enkele rol meer speelde, bleef zij bij de 'aristocratie' en, misschien in iets mindere mate, ook bij de 'middenstand' normaal functioneren. De mannen onder de grauwe, ondervoede, afgebeulde massa der gevangenen kenden erecties noch polluties, bij bijna alle vrouwen bleef de menstruatie uit - er zijn aanwijzingen dat daarbij ook de constante angst een rol gespeeld heeft. Talrijke Kapo's evenwel onderhielden homosexuele relaties met door hen geprotegeerde jonge of jeugdige gevangenen van wie sommigen zich tot verwende tirannen ontwikkelden. Werd zulk een verhouding in Auschwitz ontdekt, dan werd de Kapo (tenzij hij de ss wist om te kopen) gecastreerd en zijn 'vriend' doodgeschoten of doodgeranseld - elders zag de SS de homosexuele relaties door de vingers. In Natzweiler placht elke Block-Kapo in zijn kamertje een heel gezelschap te verzamelen. Floris Bakels :
XC'Daar ontving hij zijn Stubenältesten, Stubendienste, makkers en vriendjes, vaak volgevreten Poolse jongens. (Ook enkele jeugdige Hollanders zijn uitgenodigd 'vriendje' te worden; bij mijn weten is daarop nimmer ingegaan.) Die kamertjes, 's avonds na de voedselverdeling, leken bordeeltjes. Er werd gefluisterd, natuurlijk gekrijst, gezongen, gevrijd. Er waren soms roze overhuifde lampjes. Er hingen wel plaatjes aan de muren, er lagen wel kleedjes op tafel. Onveranderlijk stonden er potten - jampotten - en pannen vol 'overgebleven' eten: soep, pap. Er waren ook Portionen brood te vinden. Soms kwamen er bak- en braadgeuren vandaan. Slangekuilen waren het. Een enkele keer kwam een SS'er controleren. 'Achtung' werd gekrijst. Een ieder verrees ogenblikkelijk, stoof uit de bedden, verdonkeremaande alle ongerechtigheden. Binnen twee, drie seconden stonden allen roerloos en doodstil in de houding. De Blockälteste meldde gehorsamst het5 1
1 A.v.
getal van zijn slavenkudde aan zijn meester. Dan was de Blockälteste het prototype van de echte slaaf: weldoorvoed, de kale kop glimmend, de kaken geschoren, de kledij volmaakt in orde, driehoeken ennummers duidelijk zichtbaar, schoenen - schoenen,ja - gepoetst, kaarsrecht in de houding schreeuwde de slaaf zijn afgebeten antwoorden zijn meester in het gezicht. Die dan, zichtbaar voldaan, grootmoedig uitriep:' Weitermachenl /"1
XCToen in de loop van '43 bordelen in de kampen ingericht werden, waren het nagenoeg uitsluitend weldoorvoeden die daar gebruik van maakten: 'aristocratic' en 'middenstand'. Aan gevangenen die wegens homosexualiteit opgesloten waren (de 'rezen'), was overigens op last van Himmler voorgeschreven dat zij eens per week tot bordeelbezoek moesten overgaan: de Reichsführer-SS hoopte, gelijk reeds in hoofdstuk I vermeld, dat zij aldus hun homosexuele geaardheid zouden verliezen. Waar die instructie doorgevoerd werd (lang niet overal, schijnt het, maar wèl bijvoorbeeld in Flossenbürg), leidde zulks tot tonelen die diverse SS' ers en Kapo's als bijzonder vermakelijk troffen - dezen plachten namelijk alles wat zich in de bordeelkamertjes afspeelde, door kijkgaten gade te slaan. In welke mate van de bordelen gebruikgemaakt is (de bezoeker moest 2 Rni betalen: t Rrn voor de prostituée, It Rm ging naar het SS- Wirtschaits- und Venualtungshouptanü toe"), weten wij niet. In Flossenbürg kreeg het bordeel op de openingsdag honderd bezoekers, 'und diese Anzahl hat sich fast Hie verringert, an leeinem Tag.'3 In Neuengamme besloten de meesten van de Duitse politieke gevangenen (hier mochten aanvankelijk aileen Duitsers het bordeel bezoeken), zich van bordeelbezoek te onthouden, in Sachsenhausen waren in de laatste oorlogswinter volgens de Nève de Polen 'de beste klanten. Die gingen er heen, opgepoetst en met pakjes levensmiddelen die zij de tien aanwezige liefdesgodinnen brachten Er waren maar zeer weinig Nederlandse gevangenen die het bordeel bezochten Er waren enkele Noren, meer Belgen en nog meer Duitsers die van deze instelling gebruik maakten. Eigenaardig was het dat de Fransen ... zich van elk bezoek onthielden."
XCEerder schreven wij dat er twee Kapo's waren die het dagelijks bestaan van elke gevangene tot een voortdurende marteling konden maken: de KapoF. B. Bakels:p.Was er een bordeelhoudster, dan kreeg ook zij een halveuit het totaalbedrag.H. Heger: rosa p.Ed. de Nève:p.5 1
1 154-55. 2 3 139. 387-88.
van het Kommando waarbij hij ingedeeld was, en de Kapo van het Block waar hij woonde - aan die tweede Kapo kan men de Stubenálteste van de desbetreffende slaapruimte toevoegen.
XCAls voorbeeld van het optreden van een Kommando-Kapo die tot de beroepsmisdadigers behoorde, kiezen wij Bakels' beschrijving van de preventief gearresteerde beroepsmisdadiger die hij in Natzweiier als Kapo aantrof:
XC'Kapo Ernst Jager was nog gevaarlijker dan Kapo Jack Schreuder, de zedenmisdadiger met zijn roze driehoek op de borst ... Jagers fysiek was die van een dokwerker die hij geweest scheen te zijn. Tijdens het werk in de Steinbruch, zomer I943, droeg hij alleen een broek. Zijn bokserslichaam, obsceen getatoueerd, glansde van het zweet. In zijn kaalgeschoren gespierde kop stonden daar, waar wij ogen hebben, twee rozijnen. Als het werk met het graniet, de houwelen en spaden en de kipkarren op het smalspoor begonnen was en heel de Steinbruch door Postenketten was omgeven, ging Jager tot actie over, een afgebroken spadesteel in de moordlustige hand. Ernst Jager ijlde de hele dag langs de hakkende, wrikkende, scheppende, wagentjesladende HäJtlinge om ervoor te zorgen dat zij werkten.
XCJager heeft velen in de Steinbrudi fertiggemacht. Maar Arie van Soest niet ... En dat is zeer verwonderlijk. Want Arie, een jonge lange vent, was die dag zomer I943 dodelijk vermoeid en meende niet meer te kunnen. Toen kwam Ernst Jager bij hem staan, de twee rozijnen in zijn kop gericht op Arie's traag bewegen in het graniet. Ook wij bewogen, want Ernst was nabij. Toen hoorde ik de dreunende slag van essehout op wervelkolom. Arie lag, zag ik van terzijde, voorover op het smalspoor tussen de karretjes en Jager oefende zijn reuzenkracht, energiek en ritmisch de schopsteel hanterend. Arie begon te krijsen. Arie krijste over het puin, het staal, het graniet, het stenen veld, de berg op, het ravijn in, de hemel in. Tot Ernst Jager verkoos zijn wandeling te hervatten, dof brullend: 'Ihr so lit arbeiten! Ih, solit die Lore laden!' Vergat Ernst opzettelijk of per ongeluk Arie's geranseld lijf op de kipkar vol graniet te smijten en hem te storten, mee met het steen, de afgrond in ?Want dat deed hij gewoonlijk in zo'n geval. Waarschijnlijk bad hij voor Arie geen officiële opdracht.
XCEen week later was het bijna mijn eigen laatste dag in de Steinbruch, 's Ochtends was mist komen opzetten, dat kwam vaak voor in Natzweiler. Wij hadden op het werk moeten aantreden en waren naar de Halien gemarcheerd en daar opgesloten. 'Postenketten einziehenl' gilde buiten een stem in de mist. Wij zaten uren in de hallen te wachten. Om I2 uur werd de Portion verdeeld, twee bruinkleffe boterhammen. Ik zat naast de lege broodkist. Daarachter lag, soezend, Ernst Jager, in zijn armen een van de kleine Poolse prominenten, naar schatting I3 jaar oud. Het Paaltje was handtastelijk tussen Ernst Jagers benen en werd smakkend afgezoend.
kanten kapot. Ik werd ingedeeld bij een kipkar. 'Ihr sollt die Lore laden! aber schnell!' had Ernst gekrijst. Ik was, als alle anderen, zo vlug mogelijk naar de stapel gereedschap gestrompeld om een kleine schop te zoeken in plaats van een van de nieuwe, grote. Met enkele anderen laadde ik de Lore met kleinere stukken graniet. Mijn rug begon te steken, mijn armen versaagden, mijn knieën trilden, éven wachten - toen voelde ik mij de schop uit de handen gerukt en ik rook zweet en parfum. Het monster Jager stond naast mij, de rozijnen op mij gericht. 'DH kommst mit.' Uit de stapel haalde hij een mooie nieuwe SchauJeI, een grote. Wij gingen terug. Toen heel zacht, bijna beleefd: 'Und jetzt Ieme ich dir arbeiten.' De volbeladen schop met de vervloekte stenen was haast niet te tillen. Een keer of vijf ging het. Toen viel, bij de rand van de kipkar, de helft van de stenen ernaast. En direct daarop werd ik, zoals ik wist, in tweeën geslagen in mijn lendenen. En nog eens. En nog eens.
XCDaarna, sterk zwetend, verwijderde Jager zich met onheilspellende beloften voor de komende dag.'!
XCEr zijn honderden Kapo's geweest die geen haar beter waren dan Ernst Jager.
XCIn datzelfde Natzweilet was een Duitse communist, 'Hermann', Block Kapovanhet 'Hollánder-Blocs', Hij zatin '43 alnegen jaar gevangen. 'Hij zou', aldus Harthoorn,
XC'een sympathiek mens zijn - als hij normaal was. Helaas heeft de langdurige, onmenselijke SS-behandeling hem geestelijk geknakt. Herhaaldelijk krijgt hij aanvallen van razernij, of kampkolder, zoals men het noemt. Dan neemt hij onverhoeds een kruk ofknuppel op en ranselt er woest op los .
XC. . . 's Morgens vroeg, lang voor het ochtend-appèl, worden de Nederlanders uit het verwarmde dagverblijf gejaagd, dat 'tipptopp-sauber' moet worden gemaakt. Dan hokken zij dicht opeen in het tochtige voorportaal, waar het gemeen koud is. Wanneer de Stubendienst daarmee klaar is, komt het voorportaal aan de beurt en worden de reeds kleumende mannen naar buiten gejaagd om daar verder te blauwbekken. In de donkere kou wachten zij tot het tijd is voor het appèl met het vooruitzicht van een lange, ijzige dag in de steengroeve.
XCLang voor de gevangenen uit andere barakken komen opdagen, staan de Nederlanders op het derde platform. Hermann is doodsbang dat er eens iets niet mocht kloppen met zijn blok. Als straks de Blockführer de stand opneemt, moet alles perfect 'stimmcn', Met verwilderde ogen loopt hij voor zijn mensen heen en weer en uit allerlei dreigementen als er iets verkeerd gaat, zullen ze er van
1 F. B. Bakels: p. 152-53.
lusten. Hij wordt volkomen beheerst door zijn angst voor de SS-bandieten; het fascisme heeft deze voormalige strijder tot zijn willoos instrument gemaakt."
XCTegenover deze door zijn angst gedeformeerde Kapo plaatsen wij één die zijn menselijke integriteit had weten te bewaren: de communist Fritz Wulf uit Bremen, begin' 42 benoemd tot Block- Kapo van de barak in N euengamme waarin dr. A. van de Poel toen ondergebracht was:
XC'Fritz begon zijnnieuwe taak met de trots van een onderscheiding, die hij zich zelf had verleend; hij had het klaargespeeld een model-Block te vormen met hoofdzakelijk Polen, niet door middel van woeste dril-methoden, maar met strikte toepassing van rechtvaardigheid, vreedzaam tegenover allen die van goede wil toonden te zijn, hard tegen iedereen die een standaard-maat van verdraagzaamheid en van respect voor ieders leven met voeten trad. Hij wilde eenzelfde resultaat in Block 9 bereiken en trotseerde de eigenliefde, de hebzucht en de machtswellust der Duitse Häfilil1ge door gelijkheid van recht en gelijkheid van behandeling in te voeren voor de tientallen Nederlandse en Belgische gevangenen die onder zijn toezicht stonden. Het klinkt doodgewoon en het lijkt zonder andere verdienste dan die ener eenvoudige plichtsbetrachting, maar in de omstandigheden van het kampleven, met de voortwoekerende demcralisatie van Hollandse, Vlaamse en Waalse jongens, die de sterkende gordel misten en de opbeurende ruggesteun van de eigen omgeving, tegelijk met de plompverloren aanmatiging der Duitse oud-gedienden, die voorrechten opeisten en afdwingen konden, was het streven van Wulf naar toepassing van ernstig gemeend communisme en internationalisme, mannenwerk van uitzonderlijk formaat."
XCEr zijn velen geweest, mannelijke en vrouwelijke gevangenen, die als Block-Kapo's of Stubenaltesten dergelijk werk verricht hebben - werk 'van uitzonderlijk formaat', schreef van de Poel. Terecht! Het vergde een sterke persoonlijkheid, zuivere normen, veel moed, veel tact, veel geduld, om enerzijds de wanhoop, de angst, het voortdurend geïrriteerd-zijn van talrijke gevangenen op te vangen en hen anderzijds tegen de luimen en grillen van de SS te beschermen. Met dat al is toch de algemene indruk die uit de herinneringen van gevangenen oprijst, dat zij in de karnpen meer Kapo's aangetroffen hebben die min of meer brute uitvoerders waren van de wil van de SS dan die enige bescherming boden tegen de terroristische druk die van5 1
1 W. L. Harthoorn: p. 315. 2 A. van de Poel: p. roo.
de SS uitging, en het was juist dit feit dat op vele gevangenen bij hun binnenkomst in de karnpen een verpletterende indruk maakte: niet de SS' ers waren hun directe beulen, maar medegevangenen: de Kapo's.
XCHet is een fictie, te menen dat acuut gemeenschappelijk lijden mensen naar elkaar toe drijft. Dat kan zich soms wel voordoen maar vaker geschiedt het dat tegenstellingen die al tussen die mensen bestaan, door de frustraties die afgereageerd worden, een bijzondere emotionele geladenheid krijgen. Dergelijke toegespitste tegenstellingen hadden zich al voorgedaan in de primitieve concentratiekampen die in ' 33 ingesteld waren: communisren en anti-communisten hadden elkaar ook daar vaak dwarsgezeten, waarbij bijvoorbeeld C01111111111isten (KPD' ers) en socialisten (SPD' ers) elkaar waren blijven beschuldigen dat zij het meest tot het aan de macht komen van Hitler bijgedragen hadden.
XCAanvankelijk werden in de 'officiële' kampen aile gevangenen, onder hen de communisten en hun tegenstanders, onder het regime van een nit misdadigers bestaande 'aristocratic' geplaatst - alleen in Sachsenhausen waren van meet af aan bij de interne leiding van het kamp ook politieke gevangenen ('roden') betrokken. Overal elders was de macht volledig in handen van 'groenen' (en 'zwarten'). Toen nu van '40 afhet regime in de karnpen onbarmhartig verscherpt werd, klampten de 'groenen' zich hardnekkig aan die macht vast en werd het omgekeerd voor de 'reden' een levensnoodzaak, hun zo enigszins mogelijk die macht te ontrukken. De 'reden', 'proletariërs' op dat moment, waren evenwel in een zwakke positie: zij gingen te gronde en de 'aristocratic' en de 'middenstand' der 'groenen' vormden in elk kamp het blijvende, het stabiele element. Die 'groenen' kwamen echter zwakker te staan doordat het totaal-aantal gevangenen met sprongen steeg: dat stelde hogere eisen aan de interne organisatie van elk kamp; de 'reden' waren betere organisatoren en vormden daardoor potentieel voor de SS een acceptabeler 'aristocratie'. Uiteraard werd dat geaccentueerd toen de eoncentratiekampen van eind '42 af een grotere bijdrage moesten leveren aan de Duitse oorlogsproductie. Bovendien werden in die 'tweede fase' de rijen der 'groenen' gedund: grote groepen misdadigers kregen de gelegenheid, hun gevangenschap om te zetten in militaire dienst, sommige kategorieën werden zelfs eenvoudig voor de dienst opgeroepen. Het gevolg was dat er
lege plaatsen kwamen in de rijen der gezagsdragers en veelal zagen de 'reden' dan kans die plaatsen in te nemen.
XCBinnen de 'reden' als groep waren de communisten gaan domineren. Verschillende factoren hadden daartoe bijgedragen. In de regel waren de communisten numeriek in de meerderheid, vergeleken met de vertegenwoordigers van andere politieke richtingen. Bovendien waren zij, globaal gesproken (wat wij hier betogen, geldt uiteraard niet voor elke individuele communist), als aanhangers van een totalitaire ideologie hardere en fanatiekere naturen, veelmeer geschoold ook en minder scrupuleus in het conspiratieve werk dat aan het ten val brengen van de 'greene aristocratie' vooraf moest gaan. Dat vergde levensgevaarlijke intriges; elke Lagerälteste die ook maar het vaagste vermoeden had dat bepaalde cornmunisten bezig waren, ernstig bezwarend materiaal tegen hem te verzamelen of een wit voetje te krijgen, bijvoorbeeld bij de Rapportjûhrer of de Schutzhaftlagerführer, nam onmiddellijk zijn tegenmaatregelen: hij gaf de 'groenen' van de Arbeits statistik opdracht, de betrokkenen meteen in de zwaarste kamp-Kommal1dos op te nemen of over te plaatsen naar een Aussenleommando dat als buitensporig zwaar gold, of hij liet hen in elkaar slaan en vervolgens opnemen in het Revier waar zij, dat wist hij, door daar werkzame 'groenen' door middel van een injectie gedood zouden worden. De 'greene aristocratic' was zich bewust dat zij voor haar leven vocht. Het was een strijd (hij is met betrekking tot geen enkel kamp gedetailleerd beschreven) die, leidde hij tot een volledige machtswisseling, vele maanden of zelfs meer dan een jaar in beslag kon nemeneerder wezen wij er al op dat de Arbeitsstatistik menigmaal het eerste bolwerk was dat de 'reden' trachtten te veroveren. Vaak boekten zij succes, immers: daar moest, en steeds met grote snelheid, vrij gecompliceerd organisatorisch werk verricht worden - werk bovendien waarbij men met personen uit het Duitse bedrijfsleven in contact kwam die liever met politieke gevangenen dan met misdadigers te rnaken hadden en dat veelalook duidelijk maakten aan de SS.
XCGelijk gezegd: in Sachsenhausen waren van de aanvang af 'reden', hoofdzakelijk communisten, bij de leiding van het kamp betrokken. In den beginne waren dat slechts Duitsers, maar zij zochten contact met cornmunisten van andere nationaliteit die tijdens de oorlogsjaren in het kamp opgesloten werden. Er kwam toen in Sachsenhausen een illegale cornmunistische leiding tot stand die, toen zij er eenmaal was, in beginsel aan alle communisten die het kamp binnengevoerd werden, iets van bescherming bood: via de Schreibstube werden zij in relatief 'goede' barakken, via de Arbeitsstatistik in relatieflichte Kommandos opgenomen. Uiteraard betekende zulks dat er naar verhouding meer niet-communisten in relatief 'slechte' 5 1
barakken en relatief zware Kommandos terechtkwamen, anders gezegd: de communistische minderheid offerde een deel van de meerderheid op. Tilden veel communisten daar zwaar aan? Sommigen misschien wel, maar anderen niet. Bij geschoolde communisten heerste nu eenmaal de overtuiging dat het heil der mensheid afhankelijk was van de snelle vestiging ener cornmunistische maatschappij - dat doel moest door de communistische partijen als 'strijdende voorhoede van het proletariaat' (het proletariaat buiten de kampen!) via de Z.g. dictatuur van het proletariaat bereikt worden, welnu: het was voor dat doel bevorderlijk indien zoveel mogelijk communisten de ineenstorting van Duitsland zouden beleven; het in leven houden van nietof anti-communisten was veel minder belangrijk. Zo vond de politieke strijd die in de normale maatschappij gevoerd was, in de coneentratiekampen zijn toegespitste voortzetting, veelal ten bate van de communisten.
XCZij hadden de overhand in Sachsenhausen (en konden daar begin '43 zelfs een eigen strafbarak inrichten') en ook in Buchenwald en Ravensbrück werd de hiërarchie der gevangenen hoofdzakelijk door communisten gevormd. In Dachau daarentegen hadden in de zomer van '42 SPD' ers de overhand over KPD' ers, althans in het Revier, en het gevolg was dat, toen in die tijd bepaald moest worden wie naar Auschwitz op transport zouden gaan (waar vlektyphus heerste!), in de eerste plaats cornmunisten aangewezen werden; hier werden conununisten dus door socialisten opgeofferd.
XCIn Buchenwald ontvingen de communisten die zich in gezagsposities bevonden, hun aanwijzingen van een illegale conununistische leiding die uit enkele Duitsers, enkele Tsjechen, een Rus en een Fransman bestond. 'In het algemeen', aldus L. J. van Looi, 'gingen op transport anti-communisten, lieden die van anti-communisme verdacht werden, en dieven, d.w.z. kerels die voedsel van kameraden stalen. Zeker niet op transport (of de SS moest het bevelen) gingen communisren en degenen die zij te vriend wilden houden. De rest liet men gaan: intellectuelen, nationale verzetslieden."L. J.L.J.5
1 Deze barak was bedoeld om er jeugdige overtreders in op te nemen die aldus aan bestraffing door de SS onttrokken werden. De communistische kampleiding schijnt bij de keuze van de niet erg gelukkig te zijn geweest; 'achteraf kwamen wij', schrijft een betrokkene, 'tot de conclusie dat het beter zou zijn geweest, dit niet op te richten, daar de roep die dit had gekregen' (kennelijk een kwalijke roep), 'een gevolg van onze eigen activiteit was.' ('Verslag van mede delingen van H. Schmidt', p. 3r). 2 van Looi in G. van den Bergh en van Looi: p. 55-56.
XCKogon, die van mening is dat de communisten als groep zich bij uitstek verdienstelijk gemaakt hebben jegens de gevangenen (het was, ook in Buchenwald, een verademing dat de 'aristocratie' der 'groenen' ten val gebracht was), laat niettemin een duidelijk kritische noot horen: 'Der Hauptvorwurf', schrijft hij, 'den man der Kommunistischen Partei in den Konzentrationslaçern moehen muss, gilt ihrem Widerstreben, Säuberungen in ihren eigenen Reihen vorzunehmen, während sie jederzeit rasch bei der Hand war, wenn es galt, Andersgesinnte 'auszuschalten', NUT in den seltensten Fällen hat sie richtige Verbrechertypen von leommunisûschen Blockältesten ader Kapos anders beseitigt als durch Entsendung in Aussenkommandos, wo sie erst recht unleontrolllert ihr Unwesen treiben konnten; man schob sie einfach vom Stamm lager ab und iiberantwortete ihnen Hunderte.]« Tausende anderer Mithäftli1'lge, denen es ohnehin bereits weitaus schlecht genug ging. Die Kommuntsten haben sich dadurch viel an Svm pathien, die ihre sonstige Zähigkeit im Kampf gegen die SS verdiente, verscherzt und den Ruhm verdunkelt ader sagar völlig uberschattet, derjenen in ihren Reihen zuleani, die weder anniassend, noch brutal, noch korrupt waren.?
XCDaarnaast onderstreept Kogon dat de communisten in de laatste periode van het bestaan van Buchenwald ook andersgezinden in de illegale kampleiding opnamen. Wat het door alle gevangenen positief gewaardeerde werk van die kampleiding betreft, zij, afgezien nog van de geheime voorbereidingen voor een opstand, vermeld dat de kampleiding gevangenen die als spion voor de SS optraden (in nagenoeg elk kamp had de SS eigen spionnen), vaak snel en effectief wist te liquideren (dat is ook in Vught geschied): zij 'stierven' in het Revier en 111m lijken werden dan, nadat een fictief rapport over de doodsoorzaak opgesteld was, zo snel in het Krema torium verbrand dat verificatie van de doodsoorzaak niet mogelijk was.
XCOok in andere opzichten maakte de illegale kampleiding gebruik van het feit dat betrouwbare communisten het Revier in handen hadden: had de Politische Abteilung bericht ontvangen dat een bepaalde gevangene onmiddellijk ter dood gebracht moest worden (wij herinneren er aan dat de concentratiekampen óók oorden van executie waren), dan wisselde de betrokkene van identiteit met een patiënt die in het Revier op sterven lag; onder die identiteit werd hij, z.g. miraculeus genezen, via de Arbeitsstatistik snelnaar een ver Aussenkommando weggewerkt en de patiënt werd om het leven gebracht, waarna de Politische Abteilung aan het Gestapo-bureau dat opdracht tot executie gegeven had, slechts berichten kon dat de gevangene dieKogon: Der SS-Staat, p.5
1 E. 322.
terechtgesteld moest worden, al overleden was. Het is duidelijk dat elke operatie van dien aard ontzaglijke risico's inhield. De politieke worsteling in de karnpen had niet alleen een veel verwoeder karakter dan in de gewone maatschappij, maar ging ook met veel groter persoonlijke gevaren gepaard.
XCAan die worsteling is ook door Nederlanders deelgenomen, vooral door de communisten onder hen: bestond in een kamp een illegale communistische leiding, dan aanvaardden zij de instructies die van die leiding uitgingen. Eén van die instructies was veelal dat zij systematisch moesten trachten, het leiderschap te verkrijgen van de groep der Nederlandse gevangenen als geheel. Bleek hun daarbij dat niet-communistische gevangenen op anderen veel invloed hadden, dan dienden zij te pogen, de invloed dier niet-cornmunisten te elimineren. Tot die laatsten behoorden in Buchenwald in '42-'43 o.m. de liberaal prof mr. B. M. Telders, de sociaal-democraat drs. Arie Treurniet en de katholiek Jan Robert (in '4I gearresteerd als leider van een sabotagegroep van katholieke jongeren). Communisten trachtten hun de pas af te snijden door extra-eten en extra-sigaretten te 'organiseren' en door te pogen, de illegale nieuwsvoorziening in bepaalde barakken in handen te krijgen. Er zijn ten tijde van de bevrijding uit dit machtsstreven kenmerkende conflicten voortgevloeid die wij in deel IQ zullen beschrijven.
XCEen groet aantal aspecten van het bestaan in de concentratiekampen hebben wij nu, zij het summier, beschreven: de SS oefende er een onbeperkte macht uit en onderstreepte die macht door de gevangenen althans tot eind' 42 aan een op een massaal sterven gericht regime te onderwerpen en aan velen hunner sadistische straffen op te leggen. De aankomst in het kamp was gericht op het breken van de persoonlijkheid en het daarop aansluitende verblijf in de quarantaine-barakken vormde in de regel reeds een geheel van verschrikkingen, hoewel de gevangenen in die tijd vaak nog niet behoefden te werken. Waren zij eenmaal in een bepaald Block opgenomen en bij een Kommando ingedeeld, dan werd bij het werk het uiterste van hen gevergd, zij werden er bij opgejaagd en velen werden er bij '[ertiggemacht' door ranselende Kapo's en Vorarbeiter. De appèls vormden een verdere sadistische kwelling en droegen tot de staat van uitputting bij waarin talrijke gevangenen zich spoedig bevonden. Tegen de weersomstandigheden waren die gevangenen niet of nauwelijks beschermd: overdag was hun kleding, 5
's nachts hun dek te dun; de kleppers waarop zij liepen, veroorzaakten bij velen ontstekingen. Dan was er de honger: een honger die al zou zijn ontstaan indien de gevangenen het voedsel hadden gekregen waarop zij volgens de officiële normen (driekwart van de burger-rantsoenen) recht hadden, maar die geaccentueerd werd door het feit dat SS'ers en leden van de kamp'aristocratie' en '-middenstand' zich ongeveer een derde van dat voedsel toeëigenden; velen werden ziek, lijdend hetzij aan de 'hongerziekte', hetzij aan andere kwalen, vooral tuberculose, en stierven, al of niet na een laatste verblijf in de makabere zieken-barakken. Gevolg van dit alles was dat wie in '40, '41 0['42 (de 'eerste fase') in een concentratiekamp opgenomen werd, zich spoedig realiseerde dat hij of zij slechts een geringe kans had, er levend uit te komen; wel werd dat perspectief in '43 en het grootste deel van '44 (de 'tweede fase') als gevolg van de inschakeling van gevangenen in de Duitse oorlogsproductie in een aantal kampen iets minder somber (niet evenwel, voorzover bekend, in Gross-Rosen en Natzweiier en zeker niet in Ebensee en Dora), maar ook toen bleef de beduchtheid bestaan dat het einde van de tweede wereldoorlog gepaard kon gaan met onvoorstelbare gruwelen. Voeg daarbij dan nog het feit dat de politieke gevangenen in de meeste concentratiekampen, in strijd met hun verwachtingen, in een wereld terechtkwamen waarin van solidariteit maar weinig sprake was doch integendeel een kamp-'elite' van Kapo's en andere bevoorrechten zich als 'de verlengde ann van de SS' ontpopte - en dan doet dat alles de vraag rijzen: hoe is de mens in de kampen bestand geweest tegen de extreme spanningen en ontberingen waaraan hij onderworpen werd, hoe heeft hij zich staande kunnen houden?
XCDaarop willen wij nu dieper ingaan.
XC'Het was 'alsof ik het geheel door een luikje bekeek" - de ogen zagen beelden, de oren hoorden klanken, maar die waarnemingen bleven steken in het bewustzijn en werden niet tot de gevoelswereld toegelaten. Samenhangend met een overweldigende angst heerste in het innerlijk een soort verstarring, een versuffing - het duurde enige tijd voor men uit die versuffing ontwaakte. Bij Kaas deed zich dat ontwaken voor toen hem enkele dagen na aankomst in Buchenwald een sigarettenblikje ontstolen werd waarin zich een fotootje van zijn dochtertje bevond (hij had dat blikje van een gevangene die met de controle bij de binnenkomst belast was, teruggekregen) ; hij werd daar diep door getroffen en constateerde toen min of meer tot zijn verrassing dat hij weer door iets' geraakt' werd, en 'door dat geraaktzijn' , schreef hij, 'ging ik begrijpen hoe verlamd ik in de afgelopen dagen was geweest, veel meer dan ik had geweten. Heel vaag begon ik ook te voelen, dat die verlamming door angst was ontstaan, hoewel ik bewust geen angst had gevoeld. Al denkende drong het scherp tot me door, dat deze gevoelens gevaarlijk hadden kunnen worden, omdat ze me belet zouden hebben op tijd aktief op te treden, als dat voor
XC1 E. A. Cohen: Het Duitse concentratiekamp, p. 97.
mijn eigen veiligheid noodzakelijk zou zijn geweest. Ik had het land aan mezelf en ik noemde mezelf lslap', omdat ik nu de traumatiserende werking van het kamp ging zien, terwijl ik niet erkennen wilde, dat behalve de angst ook de kampsituatie zèlf me kwetsbaar maakte.
XCHoe kwetsbaar ik was, bleek de volgende dagen duidelijk. De eenvoudige kampopgaven, die we kregen, kon ik behoorlijk volbrengen. Tweemaal moesten we een steen uit de steengroeve naar de Häftlingskrankenbau, het ziekenhuis, dragen. Het lukte me beide malen er één te vinden, die niet zo klein was, dat hij de woede van een SS-man opwekte, noch zo groot dat ik het dragen niet vol kon houden. En dank zij het bezit van eigen schoenen was het lopen niet moeilijk meer. Maar door het lukken van deze opgave gingen de depressieve restgevoelens niet voorbij, zodat ik wat gedepersonaliseerd bleef en als het ware los stond van de gevaarlijke situatie, waarin ik nog steeds verkeerde. Ik leefde naast mijn gevoelens en niet er in.'l
XCEr zijn talrijke gevangenen geweest bij wie, na die eerste, tot depersonalisatie leidende verstarring, een situatie intrad waarbij zij zozeer overweldigd bleven door angst, zozeer ontzet door de gruwelen die zij om zich heen zagen gebeuren, dat zij alle veerkracht verloren. Zij waren als verlamd door het besef dat het einde van h11l1leven (en wèlk een einde l) naderde, hadden de kracht niet meer om ook maar te pogen zich staande te houden, gingen zich, eerst in de quarantaine, dan in hun Block en Kommando onhandig gedragen, lokten daarmee mishandelingen uit die h11l1gevoelens van weerloosheid bevestigden en versterkten, en zo ontstond een vicieuze cirkel die hen binnen enkele weken tot Muselmánner degradeerde; hun dood was dan nog slechts een kwestie van korte tijd.
XCAnderen waren er die, zoals Kaas (men denke aan de twee stenen die hij uitkoos), spoedig de alertheid opbrachten om hun krachten te sparen en om in het volle besef dat zij zich in een levensgevaarlijke omgeving bevonden, zich zo te gedragen dat zij die gevaren ietwat reduceerden. Die alertheid vergde dat men zich pantserde tegen de buitenwereld, het verleden en alles wat het gevoelsmatig inhield, verdrong (maar het kon in de droom herrijzen - 'het ontwaken in het concentratiekamp is het ergste wat ik ken', schreef een anonieme gevangeneê) en ook de gevoelens die de dagelijkse omgevingA. J. W. Kaas: 'Een kat in de zak', p.SS (z.j.), p.5 2
1 28. 2 49.
opwekte, niet tot het bewustzijn liet doordringen. Pantsering was een levensnoodzaak. Individueel zullen zich ten aanzien van de mate van pantsering wel grote verschillen voorgedaan hebben, maar er waren, vooral in de gruwelijkste kampen of in de gruwelijkste perioden in andere kampen, in elk geval talrijke gevangenen die volledig opgingen in hun onmiddellijk dagelijks bestaan ('tussen die beide gesloten deuren', schrijft ds. Knoop, 'tussen gisteren dat dood is en morgen dat nooit geboren wordt") en alles afweerden wat aan 'vroeger' herinnerde - elke innerlijke confrontatie met die 'normale' wereld kon de weerstandskracht verzwakken. velen waren er die nimmer spraken over hun vrouw, hun man, hun kinderen, hun ouders, hun vrienden en vriendinnen en aan hen ook niet herinnerd wilden worden. In Ravensbnick kreeg een gevangene op haar verjaardag van een medegevangene opeens 'een klein puntje brood. Dat is', vertelde zij later, 'zo iets verschrikkelijks geweest ... Ik heb in het kamp ondervonden, dat je je veel beter tegen hardheid kan verweren dan tegen iets menselijks, iets liefs. Je was er op ingesteld om flink te zijn. Huilen was er niet bij. Ik herinner me nog dat ik toen ontzettend heb gehuild. Ik kon het gewoon niet bevatten dat iemand aan mijn verjaardag had gedacht tussen al die vreemde mensen, al die afschuwelijke toestanden. Dat was iets waar je niet tegen kon."
XCNaast de afweer van het verleden was er de afweer van het heden. Met alle chicanes waaraan men onderworpen werd, was elke eindeloos lijkende dagê alleen te doorstaan wanneer men de meest schokkende indrukken niet in het bewustzijn opnam. Aanvankelijk verdroegen veel gevangenen het niet, toe te zien bij individuele martelingen of medegevangenen anderszins te zienlijden en sterven -later namen zij die gebeurtenissen wel waar, maar de waarnemingen werden onmiddellijk diep verdrongen en konden van(ofhet uur) onmiddellijk beleefd werd en de week slechts in het terugzien 'bestond'. (Viktor E. Frankl: Bin Psycho log erlebt das KZ (1947), p.
1 H. Knoop: p. 90. D. Walda: 45 (1974), p. 100. 3 Ook het tijdsbewustzijn van veel gevangenen in de concentratiekampen was (als dat van de gevangenen in gevange russen) verstoord: horloges hadden zij niet en zij hadden er vaak geen flauwe notie van, hoe laat of welke dag het was. aldus de psycholoog Viktor E. Frankl, die naar Auschwitz gedeporteerd werd, waarbij natuurlijk bedacht moet worden dat louter de dag
daaruit de korst, het eelt van schijnbare gevoelloosheid die het bewustzijn beschermend omgaf, niet doorbreken. Walter Poller:
XC'lch war erst kurze Zeit im Konzentrationslager, und doch waren alle die entsetz lichen Einzelheiten bereits mit so Jurchtbarer Gewalt auJ mich eingestürmt, dass ich das Empfinden hatte, schon jahrelang den grauenhafiesten Traum zu trdumen, den sicli ein armseiiges Menschenhirn ausmalen kann, Schon begann ich stump] zu werden, lek Jühlte es deutlich. Lelt wollte es nicht, aber ich wurde es. Id: konrue es daran Jes/stellen, dass die Prügelszenen, die mien doch am ersten Tage so ungemein erregt hatten, begannen, Jür micli 'uninteressant' zu wetden. Die Schmerzensschreie der gequä/ten Häfilinge gingen an meinen inneren Ohr vorbei'l
XC'voorbij', ja, maar niet spoorloos, of beter: een immense hoeveelheid aan niet te verwerken gruwelijke indrukken en aan gevoelsreacties die daarmee in normale omstandigheden gecorrespondeerd zouden hebben, werd diep in het onbewuste weggesloten. Noodzaak was het, de emotionaliteit te bedwingen. Daarmee verdween zij niet - integendeel: zij werd bij tijd en wijle in verhevigde mate geuit, maar dan niet tegen diegenen die de veroorzakers waren van de diepe ellende waarin men zich bevond: SS'ers en Kapo's, maar tegen medegevangenen. Die aggressie kon, aldus Kaas, 'op ieder ogenblik losbarsten. Zodra het gezelschap in de barak voltallig was, hoorde men niet anders dan: 'Godverdomme haal die poot weg', 'Godverdomme laat mij ook eens zitten', 'Godverdomme vreet niet zoveel zout' (zout was vaak schaars en het eten ervan werd schadelijk voor de gezondheid geacht) of 'Amme kut', wat betekende dat een verzoek werd afgeslagen. En verder vloog een eindeloos gevarieerde en variabele serie scheldwoorden door de zaal, gecombineerd met schunnige opmerkingen."
XCHet gebeurde intussen, zo vervolgt Kaas, maar 'zelden' dat de ruzies diep gingen; ook gevochten werd er maar weinig. 'Meestal bleef ook onder de te voorschijn komende aggressie een band duidelijk voelbaar. Deze band was absoluut noodzakelijk om niet als een geïsoleerde temidden van de massa verloren te gaan;"
XCDat is juist. Er staat tegenover dat het voortdurend aanwezig zijn in die massa (en dan in een zo gemengd gezelschap: men had zijn lotgenoten niet uitgekozen) bij velen een constante geïrriteerdheid schiep. Bakels :
XC1 W. Polier: Arztschreiber im Buchenwald, p. 136. 2 A. J. W. Kaas: 'Een kat in de zak', p. 31. 3
XC'Dag en nacht, tot in de bedden, tot in de latrines, tot op het sterfbed was men bijeen ... Je werd aldus voortdurend door de fysieke, maar vooral de psychische, uitstralende aanwezigheid van vele anderen gehinderd, geïrriteerd, tot razernij gebracht - alsje de kracht tot razernij nog kon opbrengen. Je konniet zelfstandig alléén nadenken. Al je gedachten, fantasieën, voorstellingen werden benïvloed, geïnfecteerd.
XC. . . Mensen, die elkaar graag mochten lijden, konden werkelijk vijanden worden. De irritaties ontstonden om het geringste: om een neusvorm, een stukje kleding, een stopwoord, een steeds gefloten liedje, een snuif- of hoest- of jeukgewoonte .
XC. . . Ik moet nóg een bekentenis doen: milieu- en ontwikkelingsverschillen bleken de vriendschap op den duur toch in gevaar te kunnen brengen. Aan de ene kant kan ik naar eer en geweten verklaren, bepaalde lotgenoten uit een eenvoudig, onontwikkeld milieu qua karakter hoger te hebben geschat, dan anderen uit mijn eigen milieu. Anderzijds kon het verschil in ontwikkeling toch vroeg of laat aanleiding geven tot hevige ruzie, gewone ordinaire klassestrijd. Die klassestrijd ging uit van de eenvoudige man, niet van de ontwikkelde. Bijna nooit, bij mijn weten, kwam een academicus of hooggeplaatste meneer ertoe een eenvoudig man hard te vallen om zijn onbegrip. Nee, integendeel: laatstgenoemde opende het gevecht, scheldend, ja tierend op de hovaardij, de kouwe kak, de uitspraak, het gezicht, de neus, de 'kapsones',ja allesvan eerstgenoemde. Dat was afschuwelijk. Er was niets aan te doen. Men was nu eenmaal totaal verschillend. Maar men zat opeengepakt. Opvoeding hielp natuurlijk. Wij hadden manieren geleerd, niet alleen formele (vork links, mes rechts) maar ook mentale. Je moest vriendelijk en beleefd zijn, een ander laten uitspreken, hem in zijn waarde laten en, vooral, hem zo min mogelijk tot last zijn. Hinder anderen niet - dat was een beschavingsgrondslag. De eenvoudige man, al had hij een karakter van goud, had deze grondslag meestal niet; hij wist niet eens hoezeer hij je op alle mogelijke gebieden hinderde. Je kon je een tijd beheersen- ook dat was je bijgebracht - maar na enkele weken, soms dagen, kwam de explosie: 'Hou in godsnaam eindelijk eens op met je verdomde gefluit!' '1
XCZo kon de verhoogde emotionaliteit doorbreken. Niet alleen in aggressie overigens. Tussen diegenen die elkaar, vaak met grote risico's, hielpen, kon een al bestaande vriendschap verdiept worden of een nieuwe vriendschap opbloeien en deze werd dan met een overweldigende kracht ervaren die men tevoren niet gekend had, 'met een innigheid', schrijft Hemelrijk, 'die in het gewone leven niet aan bod komt." Dat vergde dan wèl dat men de primaire, tot passiviteit leidende shock die de eerste dagen of weken van hetB. Bakels:p.J. Hemelrijk: 'Zeven maanden con5 2
1 F. 163-64. 2 centratiekamp', dl. p. 23.
concentratiekamp-bestaan aan de persoonlijkheid toegebracht hadden, te boven was gekomen.
XCOnderdeel van deze psychische zelfhandhaving was een vaak moeilijk bevochten innerlijke discipline. Men moest de juiste houding zien te vinden in verhoudingen die aan de gehele persoonlijkheid niet alleen in physiek maar juist ook in psychisch opzicht de hoogste eisen stelden. Elke vernedering moest men slikken, elke impuls tot een weerwoord of tot iets wat ook maar op een weerwoord leek, onderdrukken - de schijn van brutaliteit, laat staan brutaliteit zelf, was levensgevaarlijk.' Men moest de juiste houding vinden jegens de Kapo's en hun helpers en vooral ook jegens de SS'ers (wezens uit een andere wereld). Men moest leren, zich zo onopvallend mogelijk te gedragen: proberen (dan was men minder kwetsbaar) in elke rij niet vooraan of achteraan te lopen maar in het midden, op elk appèl niet aan een van de kanten te gaan staan maar meer in het centrum, de indruk te maken, serieus met iets bezig te zijn terwijl men in werkelijkheid niets van belang uitvoerde. Men moest leren, bij de voedseluitdeling snel te overzien, op welke plaats in de rij men de grootste kans had om aan de beurt te zijn wanneer de iets dikkere sneden brood of de portie iets dikkere 'soep' uitgereikt zouden worden. Men moest leren, om als de slaapplaatsen verdeeld
1 Een voorbeeld. In de herfst van '42 werd A. F. van Velsen, die begin' 41 gearres teerd was op verdenking van o.m. spionage en in september '41 Sachsenhausen was binnengevoerd, opgenomen in het van gevangenen die de SS'ers aan tafel bedienden. Uit de onderlinge gesprekken dier SS'ers had hij afgeleid dat het bij de gevangenen afgeknipte haar voor de kousenfabricage gebruikt werd. Toen nu na een periode waarin alleen de dwars over het hoofd kaalgeknipt was, zijn schedel weer geheel kaal geschoren was, ging van Velsen op zekere dag aan tafel bedienen zonder de tevoren gebruikelijke witte kelnersmuts op. Een officier, dr. Hans Trummler, vroeg hem: 'Waar zijnje haren?' Luid gelach van de SS'ers. 'Op dat ogenblik werd ik', aldus van Velsen, 'zo kwaad op die vent, omdat hij mij daar als een stukje vuil belachelijk wou maken, dat ik, ook al mocht ik natuurlijk niet tegen hem spreken, tegen Trummler zei: 'Ha, ha, ha', brulde de hele zaal. Hij werd vuurrood en mompelde iets van 'wel klein krij gen.' '
XCHet gevolg was dat van Velsen naar Auschwitz op transport gesteld werd. ('Verslag van mededelingen van A. F. van Velsen' (5 febr. 1948), p. 10-II
werden, een bovenbed te krijgen (daar was het het warmst en had men geen last van gevangenen die's nachts uit hun bed klommen of, erger, hun urine maar lietenlopen). Men moest leren, er zorg voor te dragen dat men er, alle vervuiling ten spijt, nog zo redelijk mogelijk uitzag. 'Je moest zien', aldus Bakels, 'zoveel mogelijk je beschaving te handhaven. Je moest proberen nog wat manieren te hebben, een gesprek te voeren, je te beheersen. Vooral moest je je blijven wassen, al ware het met ijswater en zonder zeep en handdoek in een Waschraum stampvol kijvende HäJtlinge. Je moest proberen aan schone kleren te komen, je brits min of meer schoon te houden, zoals een beest zijn nest.Je moest op zondagmiddag proberen geschoren te worden al stonden er twintig vóór je in de rij. Opkomende wonden en zweren moest je zien te wassen en in te smeren met wat margarine en te verbinden met een reep hemd. Je moest, hoe zonderling het ook klinke, proberen je gezondheid te beschermen."
XCMen moest, dát vooral, leren, de dood te aanvaarden, nauwkeuriger uitgedrukt: men moest trachten de angst voor het sterven en voor de dood (een angst die de een verlamde en de ander opjoeg) te verliezen. Zo ontstond, aldus de psychiater E. de Wind die ruim vijftien maanden in Auschwitz gevangen zat, 'de paradox dat juist het zich verzoenen met de dood een noodzakelijke levensvoorwaarde voor de gevangenen was, dat het voor hem noodzakelijk was, zich over te geven en dat hij slechts een kans had, het leven te behouden, als hij naast deze overgave, die wel een werkelijke vorm. van innerlijk aanvaarden te noemen is, op kritieke ogenblikken nog voldoende vitaliteit bezat om het goede antwoord te geven."
XCMoet dan niet gezegd worden dat voor de massa der gevangenen het zich handhaven in een Duits concentratiekamp de veruit moeilijkste opgave vormde die het leven hun kon stellen? En mag het dan verbazen dat voor velen, zeer velen, die opgave te zwaar was? Zij waren het die de primaire shock, hun bij de binnenkomst in het kamp toegebracht, niet of nauwelijks te boven kwamen en in het 'proletariaat' vrij spoedig afzakten naar het ten ondergang gedoemde 'lompenproletariaat'. Het was een schifting die zich bij elke nieuwe groep gevangenen nogal spoedig voltrok: in de eerste wekenB. Bakels:p.de Wind: 'Confrontatie met de dood',sagestaat bij de Wind in de tegenwoordige tijd. 53
1 F. 264. 2 E. 1949, 6, p. 5. De pas
en maanden vielen de meeste slachtoffers. Had men zich een maand of drie kunnen handhaven, dan leek er een reële overlevingskans te bestaan, hetgeen op zichzelfbemoedigend werkte; had men zich een jaar kunnen handhaven, dan was men in de rijen van de ervaren gevangenen, de echte Konzentra tionáre, opgenomen die een zesde zintuig ontwikkeld hadden om zich tegen elk plotseling opkomend gevaar te dekken. Dan nog bleef de dagelijkse worsteling heel veel vergen: het uiterste aan zelfbeheersing, het uiterste aan alertheid, het uiterste aan energie.
XCEr waren er die deze energie een half jaar of langer opbrachten en dan, opeens, was zij verbruikt. Gevangenen lieten zich dan in een situatie waaraan zij een dag tevoren nog het hoofd geboden zouden hebben, opeens gaan en meldden zich bijvoorbeeld, terwijl zij er terdege de gevaren van beseften, bij het Revier aan - misschien konden zij, verlost van de dagelijkse nushandelingen, daar nog enige tijd in leven blijven, maar het moment kwam waarop zij, gebroken als zij waren, de strijd volledig opgaven; het kon dan wel gebeuren dat zij binnen enkele uren stierven, zonder dat er een directe doodsoorzaak was.
XC'In het algemeen', aldus Kaas,
XC'was het een teken van iemands naderende dood, wanneer hij begon te zeggen 'ik haal het niet' of'straks ga ik naar het krernatorium', eventueel met de toevoeging 'en dan kom ik door de schoorsteen het kamp uit'. De meeste gevangenen kenden niet alleen de twijfel aan de eigen overlevingskansen, maar ook het gevaar dat achter die twijfel verborgen lag. Walmeer iemand die twijfel begon uit te spreken, probeerden zijn groepsgenoten steeds zoveel mogelijk contact met de twijfelaar te onderhouden. Zelfs nieuwelingen zagen al gauw, dat degene aan wie het aan fanatisme om te blijven leven ontbrak, spoedig zou sterven.
XCDe levensgevaarlijke infecties en de onvoldoende voeding kregen een veel grotere kans iemand in korte tijd te doden, als zijn levenswil verstoord was. Ik meen, dat het gaan overheersen van de doodswil op een vèrgaande desintegratie van de persoonlijkheid wijst en dat deze desintegratie in de kampsituatie vaak ontstond. In mezelf heb ik altijd een sterke impuls gevoeld, me aan de SS niet als verliezer te laten zien. Dit kwam neer op een à tart et à travers handhaven van de houding: 'mij zullen ze niet krijgen, ik doe ze het plezier niet, dood te gaan'. Maar tegelijkertijd wist ik ook, dat mijn doodgaan of rijn in leven blijven hun niet interesseerde. Want de SS'ers zagen noch zieken noch doden en wanneer zij hen zagen, liepen zij perfect ongeïnteresseerd aan hen voorbij. Mijn houding was niets anders dan een zelf-opgebouwde defensie en had in werkelijkheid niets te maken met 'de SS het plezier niet gunnen'.'!J. W. Kaas: 'Een kat in de zak', p.53
1 A. 42-43.
XCWaaruit bestond die 'zelf-opgebouwde defensie'?
XCEr was vooral een element van koppigheid voor nodig ('mij zullen ze niet krijgen'). Ze was uitdrukking van de drift om in leven te blijven en er zijn misschien wel talrijke gevangenen geweest, vooral onder de misdadigers en de 'asocialen', bij wie zich in de 'zelf-opgebouwde defensie' op het fundament van die koppigheid, die levenswil, niet zo heel veelméér bevond. V oorzover wij, schrijvend over de psychologische reacties van de gevangenen, in deze paragraaf gedeelten uit geschriften of verklaringen van gevangenen opnamen, gebruikten wij (wij zijn ons dat bewust) getuigenissen van naar verhouding gecompliceerde persoonlijkheden, van ontwikkelden, die fijner gestructureerd waren dan de talrijke misdadigers en 'asocialen' die men óók in de karnpen vond. Bij de meer ruwe naturen kon de krachtige wil om tot elke prijs te overleven al voldoende zijn om, gekoppeld aan de uit de maatschappij meegebrachte sluwheid en een flinke dosis brutaliteit, een geslaagde defensie te vormen. Bij de fijner gestructureerden waren in die defensie nog heel andere elementen aanwezig. Was de eerste aanpassing aan het kamp geslaagd, dan kon alles wat men op geestelijk gebied verworven had, van grote betekenis zijn - juist in het tot in alle onderdelen gereglementeerd bestaan brachten sommigen het op, zich tegen de achtergrond van de alom rondwarende dood nu eerst recht over te geven aan, zoals prof. dr. C. A. Mennicke het uitdrukte: 'het geluk aan het leven van het ogenblik, het er-zijn in de eenvoudige betekenis van het woord." Tien maanden, van juni '42 tot april '43, was hij, oprichter en leider van de Internationale
1 Sommige gevangenen verkozen bij het innerlijk stenn zoeken juist het zijn', d.w.z. het niet-zijn in de onmiddellijke realiteit. Als uitdrukking daarvan schreef BakeIs, zoon van een knnstschilder, in de gevangenissen en eoncentratie kampen waarin hij opgesloten was, de beelden neer die aan zijn vroeger bestaan herinnerden: 'Alles van thuis' - wij volgen hem verder in dit ene citaat: 'fonkelende dingen, gebloemde dingen, glanzend hout en zilver; zoete bloemen, paars en rood en oranje, heerlijk blauwen goudgeel, met dauwfionkertjes. Sinaasappels, room, taartjes. Harpmuziek, muziek die geurt, die te zien is. Zijden kousen, zijden onder kleren, hoge lieve stemmen en kaarslichten. Mijn God, het schoonheidsverlangen van een man in een concentratiekamp! Men krijgt het heet ill de mond van dit Bakels wist zijn aantekeningen, bijgehouden op ca. 3 000 blaadjes wc- en ander papier, 'soms snippers cementzak-papier', ten dele in Natzweiler te verstoppen (ze
School voor Wijsbegeerte te Amersfoort, in Sachsenhausen opgesloten. 'Daar genoot ik', schreefhij (maar hij was een nogal beschermde gevangene"), 'pas werkelijk van de innerlijke ontspanning, die het geestelijk tot-niets-verplichtzijn voor mij betekende. Dit kon ik als een verheven zielstoestand gevoelen: deze onbegrensde mogelijkheid van in gevoelens en in gedachten vrij te zwerven.'2
XCWie de behoefte had, en het opbracht, zich vast te houden aan geestelijke rijkdommen, kon teren op de herinneringen aan wat gelezen, gezien, gehoord, beleefd was. 'Es gab', aldus Kautsky, 'kein besseres Mittel gegen den HU11ger,als Gespräche über Goethe oder Mozart, über Hochtouristile und Schwimmen, über die Schonheiten von Paris und Gen!, über die Geschichte Cäsars oder die grosse französische Revolution." Verscheidene Konzentrationäre waren er die in vertrouwde kring gedichten of gedeelten uit toneelstukken uit het hoofd opzegden - dr. H. B. Wiardi Beckman en Oscar Mohr (de laatste was in september' 42 gearresteerd als lid van de spionagegroep de Inlichtingendienst) vroegen in Natzweiier al hun Nederlandse medegevangenen de gedichten op te schrijven die zij zich herinnerden, 'waardoor', aldus Boellaard, 'een rijkgeschakeerde gedichtenbundel ontstond, waaruit op zondag voorgelezen werd'; Wiardi Beckman was het ook die op 14 juli '44 voor de Franse gevangenen in Natzweiler een lezing hield over de betekenis van Quatorze juillet. 4 Ook in Ravensbnick hadden de gevangenen 'clandestiene bibliotheekjes: manuscripten die men steeds, om stelen te voorkomen, bij zich moest dragen. Shakespeare, Baudelaire, Verlaine, Rilke, Goethe, een bundel Nederlandse en Zwitserse gedichten behoorden tot dit bezit, maar ook een kookboek (tegen de honger!) en een dagelijks bijgehouden dodenlijst' (van Nederlandse vrouwen), 'terwijl de Bijbel natuurlijk niet ontbrak." In Sachsenhausen werd in de 'tweede fase' door de Nederlanders een koor opgericht en werden met medewerking van dat koor culturele avonden georganiseerd die, aldus hun Duitse Blockälteste Heinrich Schmidt (die daten
werden er na de bevrijding gevonden), ten dele bij zich te houden. Zij werden alle in 1945-46 op het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie overgetypt. Een selectie verscheen in 1947 onder de titel het citaat komt op pag. 121 voor. 1 Hij had een zoon die in de gemobiliseerd was; deze sneuvelde aan het Oostelijk front. 2 C. A. Mennicke: (1947), p. 3 B. Kautsky: p. 4 W. A. H. C. Boellaard: Toespraak op de Nationale Begraafplaats te Loenen (Geld.), 8 sept. 1960. 5 G. Kijzer-Lanz in 0 dl. I, p. 669.
alles toeliet), 'een vrij revolutionair karakter hadden Ik moest soms het ontactisch optreden van de Hollanders in toom houden, anders hadden ze nog beslist het Wilhelmus gezongen."
XCUiteraard vonden diegenen onder de Schutzhäftlinge die op grond van met hun politieke overtuiging samenhangend verzetsof illegaal werk opgepakt waren, steun in die overtuiging. Daargelaten of men van mening was dat de politieke partij waarvan men lid geweest was of waarmee men zich verbonden had gevoeld, na de bevrijding ongewijzigd voortgezet moest worden, werden toch de algemene principes die tot de partijkeuze geleid hadden, sterker dan ooit beleefd. Hetzelfde gold voor de politieke solidariteit. Frasen verstoven in een concentratiekamp als kaf voor de wind; daar was maar voor één solidariteit plaats: de echte - echt, omdat zij er steeds en altijd met gemeenschappelijk gedragen immense gevaren en gemeenschappepelijk aanvaarde dodelijke risico's gepaard ging.
XC'Terwijl de Bijbel natuurlijk niet ontbrak' - wij knopen bij die zojuist geciteerde woorden aan, daarbij overigens opmerkend dat het in de karnpen officieel verboden was (behalve, van begin '43 af, voor de geestelijken in Dachau en Buchenwaldê), een bijbel te bezitten. In Ravensbrück hadden Nederlandse vrouwen er toch een en in Sachsenhausen had ds. W. Reinders, gereformeerd predikant te Sellingen (Groningen), in '44 opgepakt wegens hulp aan Joodse onderduikers, een Nieuw Testament naar binnen weten te smokkelen - misschien hebben Nederlandse gevangenen ook in andere kampen in Duitsland een Nederlandse (of Duitse) bijbelvertaling bezeten. Bijbels waren voor de geloofsbelevenis overigens niet nodig. Het geloof vond zijn directe uitdrukking in het gebed.
XC'rk heb', aldus Bakels, 'in de karnpen en gevangenissen heel veel gebeden, telkens als ik kracht nodig had, en dat was doorgaans het geval. Je kon woordeloos, prevelend en hardop bidden. Hardop bidden sprak vanzelf als je het samen met anderen deed, het was
1 'Verslag van mededelingen van H. Schmidt', p. 13. 2 In Buchenwald waren in '42 Poolse aalmoezeniers opgesloten die een gebedenboek en een Nieuw Testament mochten bezitten; in overeenstemming daarmee werden er aan geestelijken van andere nationaliteit bijbels uitgereikt.
ook bevorderlijk voor de concentratie. Het gebed was geen gratuïte bezigheid die zo tussendoor werd ondernomen onder het motto: je kunt nooit weten ofhet helpt. Het gebed was een absolute zielsnoodzaak en het hielp even zeker als een medicament. Het gebed was een direct contact met Christus, Die je concreet aanhoorde, je concreet bijstond, ja concreet achter of naast je kwam. God was uiteraard nooit te zien. Christus was bij herhaling te zien, en Zijn aanwezigheid was bijna altijd duidelijk voelbaar. Het gebed ging ver over honger, kou en pijn, het kamp, de Duitsers, de oorlog, de aarde heen; het volgde een brug hoog boven de menselijke tragedies. Ik bad doorgaans ongeveer:
XC'Almachtige Schepper, ik vraag vergeving voor alles wat ik heb misdaan, misdoe, en zal misdoen, en dat is meer dan ik zelf weet. Al verbeeld ik me soms vanniet, ik ben een slecht mens. Bijna nooit volg ik de geboden van U, Christus, op; bijna altijd overtreed ik Uw verboden. Ahnachtige, toch overlaadt U mij dag aan dag met Uw gunstbewijzen. Wat krijgt ik allemaal? Het leven, de mooie emoties, de gedachten, het geloof in U. Ik heb mijn familieleden gekregen, mijn lieve vrouw, en vele vrienden. Ik krijg de natuur te zien, ik heb ogen, oren. Ik krijg dekking en voedsel. Ik hoef me maar tot U te wenden en ik krijg gehoor. Ik wil van ganser harte Uw dankbare kind zijn. Ik vraag Uw bescherming voor mijzelf, voor al de mijnen, voor al mijn vrienden, voor allen hier in de hel en elders in de oorlog. Ik vraag Uw tussenkomst voor mijn vijanden, die in de grond bezeten stakkers zijn die, zonder U zijnde, niet weten, wat zij doen, overgeleverd aandemonen. Verlos ons, Almachtige, van de Boze, en van demonieën. Laat ons voldoende gestraft zijn. Maak vrede op aarde. Openbaar U, Almachtige, door Christus aan al wie doof en blind zijn voor U. Wees de Goddelozen, de moordenaars, de stervenden, de angstigen nabij. Schepper van ons, en van al het andere, geef ons meer van Uw onafzienbare krachten zodat wij ons kruis kunnen dragen. Laat mijn geloof toenemen. Wil mij, zoals zo vaak, opvangen als mijn geloof weer tekort schiet en ik ga verzinken in de onpeilbare zwarte schacht. Almachtige God, U hebt geen armen, maar Christus heeft armen, en ik bid U dat ik Christus' armen om mij heen zal voelen, wát U ook gebeuren laat. Ik doe een beroep op Uw beloften, tot mij gekomen in het Evangelie. Amen.'
XCSoms vroeg ik God om iets concreets dat ik mij gerechtigd achtte te vragen, bijvoorbeeld vermindering of wegneming van ontzettende pijn, maar ook wel dat een stervende in leven zou blijven. Terwijl ik daarom bad, wist ik met toenemende helderheid dat dit een zwakte was. Hoe kon ik weten of het niet noodzakelijk was dat ik pijn had, of dat een vriend zou bezwijken? Ik probeerde dan met echte overtuiging te bidden: 'maar Uw wil geschiede'. Soms was dit een formaliteit, zónder overtuiging, en ook daarvoor had ik vergeving te vragen. Ik heb ook, alleen of met anderen, ontelbare malen het Onze Vader gebeden. Ik had niet alleen moeite met 'Uw wil geschiede' maar vooralook met 'gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren'. In de Moffen rondom zagen wij deze 'schuldenaren', en die vergaven wij zelden, of nooit. 'Verlos ons van den Boze' sprak ons heel wat beter aan. Vaak is hierover gesproken en nagedacht. Ik voor mij kwam tot de conclusie dat ook de grootste SS-schoft een kind van dezelfde
Vader en dus mijn broeder was die echter, de ziel van God afgewend hebbende, de Satan ten prooi was gevallen, tegen zijn eigen bedoeling in. In ogenblikken van kracht en inspiratie - lang niet altijd - zag ik in de moordende bandiet naast mij een arm, door demonen bezeten kind van God voor wiens verlossing ik vurig moest bidden."
XCNiet anders, over de troost en steun van het gebed, ds. Knoop, schrijvend over Dachau in de 'eerste fase':
XC, 'k Heb dagen gehad, dat ik me in de meest letterlijke zin van het woord voortsleepte. Mijn voeten waren stuk en ze etterden. Mijn klompschoenen waren veel te klein. Grotere kon ik niet krijgen; omdat men ze mij niet geven wilde. Mijn lichaam was uitgemergeld. Ik was in de letterlijke zin vel over been. Mijn gezicht was als een doodskop van hetwelk men vergeten had het vel af te halen. Waar vroeger mijn kuiten waren, was nu nog een stuk vel zonder vlees. Mijn ribben staken uit mijn vel. Zitten kon ik bijna niet meer. Het deed zo'n pijn. Ik woog nog slechts 80 pond en was 60 pond afgevallen. Zo stond ik 's morgens om 4 uur op, doodmoe. In de slaapkamer stond de kamer-oudste al met een lat klaar om erop te slaan als je bed niet naar de voorschriften opgemaakt was. Ik kromp al in elkaar als hij even mijn richting uitkeek. Want die kerel sloeg, ik had het ondervonden en gezien, zo doortrapt gemeen.
XCEn dan het krankzinnige tempo van het leven op het Block. Dit was geen menselijke samenleving, dit was niet anders dan een gekkenhuis. Erger nog: hier heerste het vernietigingstempo van de hel!
XCWassen! Tempo! 0, die ellende alsje zo doodmoe bent en iedereenjaagtje op en iedereen, in dat te kleine waslokaal voor zoveelmannen, botst tegen je aan, duwtje weg, scheldtje uit! Eten! Tempo! De zweep van de slavendrijver ligt er alover. En ik kan niet meer. Ik ben doodop, uitgeput. Kleden! Tempo! Schiet in je kleren als een bezetene. Ik kan niet meer, maar ik moet. Ik moet dat vervloekte kamptempo toch trachten bij te houden. Anders loopt het me onder de voet en dat wil ik niet. Eindelijk oprukken voor het morgen-appèl. Gelukkig even rust.
XCEn als we op de appèlplaats aangekomen zijn en we op de plaats rust staan, dan kan ik mijn morgen-gebed doen, mijn trouwe Vader smeken om kracht en om Zijn troostende nabijheid en om te mogen lijden als een Christen, die Zijn God in dezen dele verheerlijkt en de wereld, de engelen en de mensen in de ogen kijken durft en kan. En dan wéét ik het weer: het schouwspel in Dachau wordt vandaag voor mij weer een heerlijke dag, een feestdag van levensgemeenschap met mijn God. En dat is alles wat ik nodig heb."
1 F. B. Bakels: p. 214-15. "H. KnOOp: P· 103-04·
XCBidden in Dachau was, schreef deze predikant, 'bidden zonder ophouden. Je was gebed. Het leven was bidden en het bidden leven. Ook als er geen gebedswóórden waren, was er toch gebed. Het leven was een voortdurend dag en nacht bezig zijn met God ... Het was alsof je door een geopende hemelpoort heenbad en Gods Vaderhart inbad.'!
XCWij zijn er van overtuigd dat het gebed aan velen in de eoncentratiekampen de kracht verleend heeft waarvan Bakels en ds. Knoop getuigden ja Bakels zag het zo dat het leven in de kampen, in 'het Rijk van de Zwarte Engel', 'sub specie aeternitatis wezenlijk' was - wezenlijk, vergeleken met de 'normale' wereld: 'Het KZ was een bovenaardse plaats waar men God en Anti-God in dodelijk gevecht kon zien, heren en voelen', dagelijks."
XCNaast de persoon der gelovigen was er de groep. In Natzweiier leidde Bakels 'nu en dan, vooral op zondagavond' een kerkelijke bijeenkomst. Een Noor in het kamp bezat een in zijn sok verborgen bijbeltje; Bakels leende het, liet door een andere Noor een tekst in Engelse vertaling voorlezen en schreef deze meteen in het Nederlands op een vodje papier'Ik ging terug naar mijn Block. Als onze Blockälteste min of meer 'goed' was, ... verwittigde ik hem. Hij vond het idioot, maar van hem zouden we geen last hebben. Wel moesten we een post uitzetten. Twee posten werden uitgezet. In het slaapvertrek tussen de britsen zaten we: vijf, tien, twintig, soms zestig, tachtig schimmen, gezeten op de onderste britsen. Bij de ingang van de slaapzaal een post; bij de ingang van de barak een post. Dan was er kerkdienst. De Bijbeltekst werd voorgelezen. Er volgde een beschouwing dienaangaande. De tekst was zó gekozen dat zij in rechtstreeks verband met onze verdoemde situatie kon worden gebracht. Daarna volgde een gebed. Er waren mensen van allerlei 'gezindte'. Na het gebed waren er altijd een paar die 'wees gegroet Maria' baden. Of er was er een die de geloofsbelijdenis opzegde. Sommigen sloegen een kruis, ook wel protestanten. Soms was er een R.K. geestelijke die ons zegende, Latijn prevelend. Tijdens deze verrichtingen hielden wij de post bij de deur in de gaten, en hij op zijn beurt die bij de ingang. Er waren ook bijzonder grove kerels bij de samenkomsten, en kwaadaardige. Er waren ook ongelovige bij. Er waren ook wel communisten bij. Tijdens de samenkomsten op zondagen in NatzweiIer was een voortdurende stroom van kracht duidelijk voelbaar. De kracht stroomde van buiten af in ons, en de ons vervullende kracht verbond ons alsof wij elkaar bij de hand hielden, de kracht stroomde van man tot man de kring rond, en terug, en heen en weer. Christus was namelijk in ons midden. Na afloop gingen wij niet tegelijk uiteen, maar één voor één, of met z'n tweeën, om niet op te vallen. De
1 A.v., p. 135. a F. B. Bakels in 3 mei I975.
uitgezette posten gingen huns weegs. Buiten, in de sneeuw, zagen wij de wereld met andere ogen. Wij waren volstrekt gelukkig en geheel geborgen.'1
XCIn Sachsenhausen stelde ds. Reinders in '44 en in de eerste maanden van' 45 telkens een dagtekst vast die vervolgens door de negen-en-twintig geestelijken met wie hij in dezelfde barak lag 2, het kamp ingedragen werd. 'Gepreekt werd er dagelijks. Voor kleine groepjes van vijf tot tien man, want het was streng verboden.f In datzelfde kamp waren in maart' 43 alle kerkelijke benodigdheden voor een Paasrnis naar binnen gesmokkeld. 'Pater Hettema en ik hebben', aldus pater H. Hennekens, 'beiden tweemaal de H. Mis gelezen in een hoekje tussen de bedden en in een afgesloten wasruimte, zonder Miskleren, als kelk een glaasje en voor ciborie een pastilledoos. De H. Mis van 't H. Sacrament heeft Pater Hettema in een helder ogenblik geheel van buiten kunnen opschrijven, ofschoon iedere godsdienstige uiting 'strengstens' verboden was. Vele medegevangenen hebben toen de Paascommunie kunnen houden."
XCHet gebeurde vaker dat kerkelijke benodigdheden Sachsenhausen (en andere kampen) binnengesmokkeld werden, vooral als dit wenselijk was voor ernstig zieken. Tot dezen behoorde in Sachsenhausen eind '44 de secretaris van het bisdom Roermond, drs. Leo Moonen, een van de grote figuren uit het Limburgs verzet - hij lag in het Revier+ 'Als mein schönstcsund erhabenstes Erlebnis meines KZ-Au!enthalts dar! ich', aldus in' 46 de katholieke journalist Peter Lütsches uit Düsseldorf, 'die Stunde des Vorabends des hl. Weihnachtsjestes 1944 bezeiihnen, als es mir ver görmt war, dem hochwürdigen Herrn, verborgen unter einem kerzengeschmüdaen Tanneneweiç, die hl. Kommunion in die I1-ifektionsabteilung des Krankenhouses zu bringen, in die er einer schweren Dysenterie wegen eingeliejèrt worden war. Tranenden Auges gestand er mir, dass er sich vorher niemals sa verlassen und traurig in seinetn ganzen Leben vorgekommen sei, und nochher nie sa glücklich, als er durch die Vermitt lung eines Laien den göttlichen Heiland empfangen dürJte.'6Vervolgd enKorte levensschets van ds. W. Reinders Moonen is begin april '45 in Bergen-Belsen aan typhus overleden. 6 Bisschoppelijk College Roermond: Collegeklok 1941-1945,
1 F. B. Bakels: p. 171. 2 Op één na zijn allen, onder wie ds. Reinders, in Bergen-Belsen aan vlektyphus bezweken. 3 P. Melles: (1948), p. Ia. 4 H. Hennekens in Bisschoppelijk College Roermond: 1941-1945 (z.j.), p. 26. 6 Drs.
XCIn Buchenwald was het de katholieke Amsterdammer Jan Robert die er als verpleger in het Revier in slaagde, regelmatig hosties en kerkelijke wijn het kamp binnen te smokkelen; uiteindelijk konden daardoor wekelijks enkele duizenden katholieke gevangenen de communie ontvangen. Robert was tevens de organisator van kerkelijke bijeenkomsten van Nederlandse katholieken die op de vrije zondagmiddag plaatsvonden in een beukenbosje dat binnen de kampmuur lag:
XC'Lispelend was de afspraak gemaakt. Drentelend slenterden de mannen tussen de beuken en de lezende, zingende, dansende, boksende gevangenen. Tot aan een forse beuk en een hoop zand, waarop de augustuszon brandde. Daar kropen zij bij elkaar. In een grote kring. Twaalf mannen. Roestig in hun gezicht van regen en zon. Velen knoken van het magere leven. Maar in hun ogenlichtte de geestkracht. In hun midden zat Robert. De priester zat daar met gebroken klompen en bond met een koperdraad de stukken aaneen. Het eerste woord was van Robert: 'Mannen, vrienden; van het korte rustuur van deze zondagmiddag maken wij gebruik om als katholieken een oefening te houden. We hebben nu eindelijk een priester bij ons. Hij kan ons enkele sterkende gedachten meegeven. We zullen beginnen met het fluisterend bidden van een tientje van de Rozenkrans, waarna Jos een priesterlijk woordje zal spreken.'
XCDe priester ging rechtzitten, keek even de kring rond en terwijl hij een krant tussen zijn vingers rolde, sprak de priester tot zijnmedegevangenen: 'Vrienden van Buchenwald, wij zijn samen vervolgden door een meedogenloze vijand. Wij weten niet welke toekomst ons wacht. Ons lot ligt in Gods hand. Maar om onze God worden wij in dit kamp uitgelachen en om ons geloof dwazen genoemd. Onze medegevangenen zijn ons niet goed gezind, omdat wij een God belijden. Wij moeten hen ontwijken om niet door hun verraad te vallen. Vrienden, wij zijn verbarmenen voor de Duitsers en uitgestotenen om ons geloof Maar daarom zijn wij fier. Wij zoeken de verdrukking niet, maar om God vervolgd te worden is onze roem. Het woord van God is voor ons: Zalig, die vervolging lijden. Daarom kan in ons hart een lied weerklinken van vreugde, omdat wij ongeweten door anderen de rijkdom van God nog bezitten. Daarom kunnen wij ook het gevaar trotseren hier onder deze beuk bijeen te komen, tegen alle kampwetten in, om over God te spreken, om samen te bidden en samen plannen te beramen voor verlevendiging van ons geloof ondanks alle onderdrukking. Wellicht zijn ze thans in een of andere kerk van Nederland geknield voor het Allerheiligste en bidden voor ons. Laten wij daarom in de geest naast hen neerknielen en meebidden voor hen. Die afstand van 600 km tussen hen en ons valt weg in het gebed. God is onze gemeenschappelijke Vader. Hij zal in onze plaats zorgen voor de onzen. Hij zalons terugbrengen of voor hen blijven zorgen. Daarom mogen wij niet verslappen in Zijn dienst, maar onze trouw tonen door de daad. Hij vraagt van ons kracht en offermoed. Wij zien hoe in dit kamp het ongeloof de geesten besmet. Onze houding moet een verdediging zijn van het christen
geloof. Wij moeten een weldoordacht plan doorvoeren om de duizenden katholieken te steunen tegen de druk van heidendom en cornmunisme .
XC. . . Vrienden van Buchenwald, ik stel U voor, St. Jozef als beschermer te kiezen van ons geestelijk werk. Hij heeft in ballingschap eens Jezus en Maria beschermd. Hij zal ook de beschermer zijn van onze ballingschap.' '1
XCAls kamp waar in beginsel alle geestelijken en predikanten ondergebracht moesten worden, nam Dachau natuurlijk een speciale plaats in. Er kwamen daar in totaal, gelijk reeds in hoofdstuk I vermeld, bijna acht-en-twintighonderd, hoofdzakelijk katholieken, terecht van wie ten tijde van de bevrijding nog bijna achttienhonderd (ruim veertienhonderd katholieken, bijna vierhonderd protestanten) in leven waren. Ook vermeldden wij in hoofdstuk I al dat in Dachau in januari' 4I in een van de Priesterblodes een kapelletje ingericht mocht worden. Godsdienstoefeningen mochten overigens in '4I en '42 alleen gehouden worden in de barak waarin de Duitse geestelijken ondergebracht waren, en een bijbel was in het kamp niet aanwezig; ds. J. van Raalte, gereformeerd predikant uit Ermelo, in de zomer van' 40 gearresteerd, begin '41 naar Buchenwald gebracht, was, toen hij ruim een jaar later naar Dachau verplaatst werd, de eerste die een bijbel meebracht (hij had die in Buchenwald uitgereikt gekregen).
XCIn december' 42, bij het begin dus van de 'tweede fase' (men herinnere zich wat zich tijdens Pasen '42, in de 'eerste fase', in Dachau met de Poolse en andere priesters afgespeeld had), kregen de geestelijken voor het eerst verlof, ter gelegenheid van het Kerstfeest het kapelletje te versieren; bij het altaartje kwam een kribbe te staan. 'In mijn armoedige gevangeniskledij, hier en daar kapot, met het vuil van het veld er nog op' (alle geestelijken en predikanten waren bij het groentetuin-Ko111mando ingedeeld), 'zat ik daar', aldus kapelaan Rothkrans, 'op de houten vloer. De knieën deden pijn op de harde bodem, mijn lichaam vermagerd en koud. Maar ik voelde dit alles niet .
XC. . . Ik dacht niet meer aan mijn eigen leed en lijden en voelde geen honger, geen koude, geen onrust en angst meer in mijn hart, maar voelde enkel en alleen nog maar de liefde tot de Liefde daar voor mij in de kribbe. Tranen van vreugde en dankbaarheid stroomden over mijn wangen en vielen op de grond. Ik voelde mij als in een hemel van geluk en zaligheid, terwijl ik toch in een hel van ellende en boosheid was."J."J.
1 Spronck in 'Vergeet 111.eniet', II (1947),4, p. 66-67· Rothkrans: p. 123, 125.
XCVoor de Nederlandse predikanten in Dachau vormde het een probleem, in hoeverre zij aan plechtigheden in een katholieke omgeving mochten deelnemen. Was het gezelschap van CIrristenen dat de Gestapo in Dachau bijeengebracht had, een 'gemeenschap', een 'kerk'sui generis ? Ds. van Raalte schrijft :
XC'De hervormde broeders dachten daarover niet gelijk en wij gereformeerden evenmin. Enkelen van ons stelden zich op het standpunt, dat wel niet alles in orde was, maar dat men het bezien moest van het standpunt van bijzondere omstandigheden; anderen hadden bezwaren ... We zijn met dat punt, waarover we aanvankelijk veelmet elkaar gesproken hebben, niet klaar gekomen.'!
XCDat nam niet weg dat binnen deze Nederlandse groep in Dachau (zes-enveertig katholieken, zeventien protestanten, allen afkomstig uit een bij uitstek 'verzuild'land) over en weer meer begrip kwam. Van ds. N. Padt, hervormd predikant te Zutfen, begin september '42 gearresteerd omdat hij in een kerkdienst voor de koningin gebeden had, en eind' 42 Dachau binnengevoerdê, kreeg kapelaan Rothkrans eens te horen:
XC"Nu pashier ill Dachau heb ikleren begrijpen en zien, dat een katholiek geestelijke een heel gewoon natuurlijk mens is, waarvoor ik vroeger haast een duivelse schrikhad, alsvoor iemand uit een heel andere wereld. En dit kunje me geloven', zo zei hij verder, 'wanneer ik weer eens thuis mag komen, zal het eerste zijn wat ik tot mijn gemeente zal zeggen, dat jullie, katholieke priesters, heel gewone, natuurlijke en goede mensen zijn, want dit weten zij absoluut niet. Jullie zijn steeds voor een soort boeman door hen en ook door ons gehouden.' '
XCRothkrans vond dat 'toch wel sterk'.3
XCPadt die zich zo uitgelaten had, was binnen de groep der predikanten de enige vrijzinnige; persoonlijk kon hij met zijn collega's goed overweg, maar overigens stond hij, zo voelde hij het, 'praktisch overal buiten' en bij de zondagmorgen-samenkomsten der predikanten bleefhij na enige tijd weg" een aanwijzing dat, bij alle gemeenschappelijk lijden, het plantje van de oecumenische gedachte lang niet overal in de concentratiekampen wortel geschoten heeft. Misschien was dat in de Priesterblocks in Dachau ook niet anders te verwachten. Er hebben zich, dat spreekt vanzelf, elders situatiesJ. van Raalte:p.Padt was in de zomer vanal enkele maanden in arrest gehouden, omdat hij vanaf op allerlei wijzen geageerd had tegen het Derde Rijk.J. Rothkrans:p.'Verslagvan mededelingen van N. Padt' (z.j.), p.54
1 (1945), 69. 2 '40 '33 3 138. 4 3 (GC).
voorgedaan waarbij katholieken en protestanten, vier eeuwen verdeeldheid ten spijt, zich in hun barre nood één voelden in het geloof en elkaar een geestelijke hulp konden bieden die met grote dankbaarheid ontvangen werd.'
XCEr zijn, wij herinneren er aan, van ' 33 tot' 45 in totaal in de 'officiële' concentratiekampen naar schatting ca. éénmiljoenzeshonderdvijftigduizend gevangenen ingeschreven (de niet-ingeschrevenen ten aanzien van wie de kampen louter als oorden van executie fungeerden, blijven buiten beschouwing) en van die éélllniljoenzeshonderdvijftigduizend zijn ca. éénmiljoenhonderdduizend omgekomen; omstreeks honderdduizend gevangenen zijn vrijgelaten, omstreeks vierhonderdvijftigduizend bevrijd. Niet al die gevangenen hebben in gelijke mate geleden. Vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog was het bestaall in de kampen, in die wereld van 'koude wreedheid', buitensporig hard, maal' niet dodelijk; dodelijk werd het tijdens de oorlog tot eind '42 (de 'eerste fase') en opnieuw van eind '44 af(de 'derde fase') ; in de tussenliggende bijna twee jaar (de 'tweede fase') stierven minder gevangenen.
XCDan waren, de oorlogsperiode als geheel genomen, de overlevingskansen bijvoorbeeld in Auschwitz, Mauthausen en Gross-Rosen beduidend geringer dan bijvoorbeeld in Dachau en Buchenwald (om van Vught niet te spreken) - in die eerste karnpen was dus, vergeleken met de laatste, de strijd om het bestaall veel verwoeder, de druk zwaarder, waren de ontberingen groter en de spanningen nóg extremer.
XCMeer dan een miljoen gevangenen is bezweken of afgemaakt. En de overlevenden? Wij willen ons hoeden voor globale uitspraken. Het mogeJ.54
1 In Natzweiler kwam Bakels, pas uit het ontslagen, maar nog steeds 'héél, héél zwak', na een appèl dat in een felle sneeuwjacht afgenomen was, pastoor A. Scheers uit Velp tegen die begin mei '42 opgepakt was wegens hulp aanjoden en 'piloten' - 'een uitermate zachtzinnige man. Wij hadden', schrijft Bakels, 'een gesprek over de voelbare goddelijke aanwezigheid. Toen stond hij stil, en zei: 'Je bent protestant, maar ik wil jou zegenen.' Wij stonden naast een barak in de voortstuivende sneeuw. Hij fluisterde een hoeveelheid Latijn. Toen maakte hij over mijn gezicht en borst een kruisteken, zeggende: 0, wat heeft dat geholpen.' (F. B. Bakels: P·193-94).
waar zijn dat men in het algemeen, let men op het tempo van veroudering, de in de concentratiekampen doorgebrachte jaren volgens medisch oordeelmet vier moet vermenigvuldigen, maar wij mogen daarbij niet uit het oog verliezen dat dat oordeel betrekking heeft op een collectiviteit ('de gevangenen") die maar tot op zekere hoogte als een eenheid beschouwd mag worden. 'Aristocratie' en 'middenstand' waren in een bevoorrechte positie en van de overige gevangenen had de ene groep het beduidend zwaarder dan de andere terwijlook sommige groepen krachtens hun oorsprong iets beter bestand waren tegen barre verschrikkingen dan andere.
XCMen kan de gevangenen op verschillende wijzen indelen: naar geslacht, naar leeftijd, naar sociale herkomst, naar kategorie en naar nationaliteit.
XCWat de indeling naar geslacht betreft: eerder vermeldden wij al dat in de zomer van '44 meer dan een kwart van de gevangenen uit vrouwen bestond; ofhet er m de jaren voordien meer of minder waren, weten wij niet.
XCValt er iets over te zeggen of die vrouwen in het algemeen anders op het concentratiekarnp-bestaan gereageerd hebben dan de mannen? Niets met zekerheid, en naoorlogse onderzoekingen dienaangaande zijn ons niet bekend. In aansluiting evenwel op wat wij in het vorige hoofdstuk constateerden, zouden wij willen opmerken dat vermoedelijk ook in de kampen het incasseringsvermogen van de vrouwen groter geweest is dan dat van de mannen, dat vrouwen sterker stonden doordat zij minder behoefte hadden, 'zich groot te houden'; zij waren bovendien beter bestand tegen pijn: er zijn gevallen bekend waarbij vrouwen aan wie 25 stokslagen toegediend waren, na afloop zeiden dat zij een bevalling zwaarder hadden gevonden.
XCHet begrip 'bevalling' brengt ons tot een facet van het concentratiekampbestaan dat exclusief voor de vrouwen gegolden heeft: verscheidenen hunner waren zwanger ten tijde van 11Lm binnenkomst in de kampen. Wat dan?
XCIn '4I en '42 werden in Auschwitz-Birkenau vrouwen bij wie zwangerschap geconstateerd was, onmiddellijk naar de gaskamer gezonden, van '43 af mochten die vrouwen, althans voorzover zij niet-joods waren, wel bevallen maar de ter wereld gebrachte kinderen werden in een emmer water verdronken, behalve warmeer zij blond haar en blauwe ogen hadden: in dat
XC1 Aangehaald in J. Bastiaans: Psychosomatische gevolgen van onderdrukking en verzet, p.89·
geval werden zij aan de moeders ontnomen en ter 'Eindeutschung' aan Duitse families toevertrouwd. Volgens een vrouwelijke gevangene, werkzaam in het Revier van het Frauenlager te Birkenau, zijn in totaalomstreeks vijftienhonderd babies verdronken en enkele honderden ter Eindeutschung aan de moeders ontnomen. Voor de Joodse vrouwen bleef in '43 de regel gelden dat zij, als zij zwanger waren, vergast werden - gevallen deden zich voor waarin die vrouwen er in slaagden, hun zwangerschap te verbergen; kwam het kind ter wereld, dan werd het in het Revier onmiddellijk gedood om het leven van de moeder te redden. In '44 gold ook voor Joodse vrouwen het verlof, kinderen ter wereld te brengen, maar die vrouwen hadden, ondervoed als zij waren, geen moedermelk en er was ook geen ander voedsel - de babies huilden en jammerden, vermagerden, zwollen dan op (oedeem) en stierven.
XCOok in andere kampen, met name in Ravensbrück, werden tot eind' 43 alle babies die er ter wereld kwamen, onmiddellijk vermoord, in '44 mochten zij in leven blijven. De moeders waren dan negen dagen in een ziekenbarak opgenomen. 'Zij liggen', aldus Anne Berendsen, 'zonder verbanden of sluitlakens, dus gewoonlijk moeten ze wel heel vuil worden. De kinderen liggen in een oud hemd of vuile lap gepakt; van de vijf-en-dertig is er bijv. voor zeven een hemdje aanwezig. De negende dag gaat de moeder weer naar haar eigen Block, nog zwak, want haar eten heeft bestaan uit de gewone portie knollen, een aardappel en een beker dunne slijmsoep. Het kind blijft achter, als het nog leeft. Gewoonlijk sterft dat alleen al door gebrek aan voedsel.'!
XCZo leidde de zwangerschap hetzij tot de dood zowel van de moeder als van het nog ongeboren kind, hetzij tot de dood van het kind - een dood die in de laatste gevallen, vrezen wij, de psychische weerstandskracht van de moeder in menig geval fataal ondermijnd heeft; de zwangeren vormden overigens op het geheel der vrouwelijke gevangenen slechts een kleine minderheid. Daarbij merken wij nog op dat het ons waarschijnlijk voorkomt dat, daar bij Joodse vrouwen de zwangerschap-zelf hun leven al in gevaar bracht en niet-Joodse vrouwen slechts een kind ter wereld konden brengen dat gedoemd was te sterven, in de kampen menigmaal abortus gepleegd is.
XCOuden van dagen (misschien moeten wij deze groep aanduiden als diegenen die ouder waren dan omstreeks zestig jaar) hadden het in de kampen extra zwaar: zij waren zwakker, konden het hoge tempo physiek moeilijker bijhouden, waren psychisch minder soepel, trokken zich veelal de vernederingen die zij dagelijks ondergingen, sterker aan en konden er daarbij dan zwaar aan tillen dat met hun leeftijd generlei rekening gehouden werd. Eerbied voor de ouderdom bestond niet - integendeel: aan ouden van dagen werden soms de moeilijkste taken toegeschoven, zij werden in de barakken van hun plaats gejaagd, ook wel vrijelijk door jeugdige medegevangenen mishandeld. 'Toutes les conventions qui maintiennent une certaine civilité à I'égard du vieillard sont anéanties", schrijft de Fransman David Rousset in zijn grote studie over de concentratiekampen, gebaseerd op zijn ervaringen o.m. in Buchenwald en Neuengamme: 'Le vieillard est un objet de dérision et de mepris pour sa faiblesse.'l Ir. J. Gerber, directeur van gemeentewerken in Bussum, in juni '44 gearresteerd omdat hij een gemeente-arbeider ontslagen had die eigener beweging de bezetter handlangersdiensten bewees, trof in Vught, Sachsenhausen en twee Aussenuommandos van laatstgenoemd kamp tot aan zijn vrijlating (begin februari '45) maar weinigen aan die even oud waren als hijzelf (negen-en-vijftig) of ouder: niet meer dan 2 % van alle gevangenen, schatte hij later. 'Daardoor was', schreefhij,
XC'het kampleven geheel op jonge mensen ingesteld en vielen de ouderen er positiefbuiten. In de normale maatschappij heb ik aan het ouder worden weinig aandacht besteed. Ik gevoelde me fit en kon nog met volle energie mijn werk verrichten. Ik bemerkte het ouder worden niet. Maar in de concentratiekampen was dat volkomen anders. In de eerste plaats werd je door de jongeren als oud gequalificeerd en geclassificeerd; vervolgens bleek, dat ik niet zo vlug meer was als al de jonge mensen of niet zo snel meer reageerde. De bevelen hoorde ik niet zo goed meer en 0111 iets te lezen moest ik mijn bril voor de dag halen. In de samenleving heeft de ouder wordende zijn bepaalde sfeer, waarin hij wordt gerespecteerd; in het concentratiekamp is alles meedogenloos en word je onder de voet gelopen, wanneer je de geforceerde gang niet kunt bijhouden. En dat geschiedde door de HäJtlinge zelf,"Rousset:p.J. Gerber:
1 D. (1946), 65--66. 2 (z.j.), p. 14.
XCHoeveel jeugdigen zich onder de gevangenen in alle concentratiekampen tezamen bevonden, weten wij niet. In Mauthausen steeg hun aantal, gelijk in hoofdstuk I vermeld, van 2 400 begin' 43 tot meer dan 15000 vlak voor de bevrijding, in Buchenwald waren volgens Kogon ten tijde van de bevrijding 877 beneden-achttienjarigen aanwezig, onder hen ca. 130 benedentwaalfjarigen 'als jüngster ein dreieinholbjähriges polnisches Kind, dessen Kartei karte' (in de Politische Abteilung) 'tatsächlich die Bezeichnung 'Partisan' trug'. Kogon vervolgt:
XC'Die erste Gruppe von Kindem kam 1939 mit den polnischen GeJangenen im KL Buchenwald an. .. Haltlose GeJangene, auch genug politische, haben zuerst durcn Homosexualität, dann, nach Ankunfi der Jugendlichen, durch Päderastie scheussliche Verhëunisse geschaffen.
XCUm so rûhmenswerter war das Beispiel jener Kameraden, die den Kindem und Jungen im Lager uneigennützig geholfen haben, wo sie nur konnten, und sie uor dem Abrutschen in die Fangarme der Päderasten bewahrten. Bine Anzahl der Jugendlichen genoss unter Aufsicht und Leitung von HäJtlingen Unterricht, wurde geeigneten leiduen Arbeiten zugewiesen und im Geiste wahrer Kameradschaft erzogen.'l
XCHomosexualiteit, waarbij jeugdigen als 'lustknaap' fungeerden, kwam, zoals wij reeds deden uitkomen, ook in andere kampen voor, hoofdzakelijk (aldus onze indruk) ten gerieve van de 'aristocratie' der 'groenen'.
XCOmtrent de sociale herkomst der concentratiekamp-gevangenen zijn geen statistische overzichten bekend. Gegeven de hardheid van het bestaan in de kampen, ligt het evenwel voor de hand te veronderstellen dat gevangenen die in sociaal opzicht een moeilijk leven gehad hadden, zich er beter konden aanpassen dan diegenen wien het voor de wind gegaan was. Vooral de 'asocialen' hadden een groot aanpassingsvermogen: velen hunner, er aan gewend links en rechts met geoorloofde en ongeoorloofde middelen hun kostje bijeen te scharrelen, konden de daarbij opgedane ervaring in de kampen goed gebruiken - zij werden ook minder door scrupules geremd. Voor misdadigers gold in het algemeen hetzelfde, en was de misdaad hun beroep
XC1 E. Kogen: Der SS-Staat, p.
geweest, dan zetten zij, zij het onder extreme omstandigheden, in de kampen hun crimineel bestaan eenvoudig voort. Moeilijk hadden het er vooral de intellectuelen en, gedeeltelijk daarmee samenvallend, de personen uit hogere kringen van de samenleving. 'Intcllcctuelen', aldus een Joodse gedeporteerde die successievelijk in Vught, Westerbork, Theresienstadt en Auschwitz opgesloten was, 'konden nergens tegen. Ze vonden het al vreselijk dat ze met ongepoetste schoenen moesten lopen. Bij mij thuis hadden we een grote slagerij. Ik heb in mijn jeugd meer moeten werken dan de knechten, zodat ik een zwaar leven wel gewend was. Het is mij, zolang ik in het kamp geweest ben, geen dag te koud geweest 0111. mij te wassen. Dit was gewoonte geworden. In het kamp ben ik mijn vader er dankbaar voor geweest, dat hij mij zo Hink aangepakt heeft. De mensen die zich niet wasten, knapten stuk voor stuk af.'l
XCJohann Ludwig Wolder, begin november' 41 gearresteerd als medewerker van Het Parool, in oktober '42 met ca. honderd lotgenoten Neuengamme binnengevoerd, werd daar toegesproken door 'de vertrouwensman der Hollanders', Louis de Visser (in de jaren '30 voorzitter van de TweedeKamerfractie der CPN), die hun een reeks raadgevingen gaf, maar, aldus Wolder, 'de meeste Hollandse gevangenen hebben zich niet aan deze raadgevingen gehouden, speciaal de intellectuelen hebben zich slap gedragen.f
XCAl te eenvoudig moeten wij dit verschil tussen de intellectuelen en betergesitueerden enerzijds en de overige gevangenen anderzijds niet voorstellen. Het kwam voor, misschien wel veelvuldig, dat door Kapo's en andere gevangenen als het ware wraak genomen werd op diegenen die meer ontwikkeling hadden gehad of een zekere mate van welstand hadden genoten, maar de leden van die laatste twee groepen hadden vaak een kennis van het Duits of van andere talen die hun te stade kwam, of zij hadden een bepaalde tact om met superieuren om te gaan die zij ook in hun relaties met SS' ers en Kapo's konden aanwenden. Met dat al staken zij toch ietwat bij de massa der gevangenen af - dat op zichzelf bracht al extra risico's met zich. Het gaf een' greene' die zich regelmatig verlustigde in het [ertigmachen van gevangenen, in de regel een speciale bevrediging wanneer hij iemand die het in de normale maatschappij beter had gehad dan hij, kon afmaken, vooral als het een politiefunctionaris, een advocaat of een rechter was.
1 'Verslag van mededelingen van Ernst Cohen' (20 okt. 1947), p. 2 (GC). 2 'Verslag van mededelingen van]. L. Walder' (19 febr. 1947). p. 3 (a.v.).
XCBuiten de kampen wist men in het algemeen niet, hoe gevarieerd de kategorieën gevangenen waren. Velen zagen de kampen toen als oorden waarin louter of in hoofdzaak politieke tegenstanders van het Derde Rijk opgesloten waren, en het kan wel zijn dat die indruk bij menigeen na de bevrijding versterkt is doordat de meeste gepubliceerde 'ego-documenten' (om Pressers gelukkige term te gebruiken) waarin van het kampbestaan verslag gegeven werd, van die politieke tegenstanders afkomstig waren.
XCIn werkelijkheid waren de kampen, zoals wij het in hoofdstuk I formuleerden, 'gigantische vergaarbakken' van geheel verschillende kategorieën gevangenen: 'politieke gevangenen', misdadigers c.q. personen die de regels van de Duitse oorlogseconomie overtreden hadden, 'asocialen', Jehova's Getuigen, homosexuelen, teruggekeerde emigranten, personen die 'rassenschande' bedreven hadden, Russische dwangarbeiders en Joodse gedeporteerden.
XCAl deze gevangenen kregen bij binnenkomst in de kampen een nummer dat op een lapje stof geschreven was, op hun kampkledij bevestigd - in Auschwitz werd het nummer bovendien, behalve bij de niet-Joodse Duitsers, in hun linkeronderarm getatoueerd. Dat nummer (het werd na transport naar een ander kamp door een nieuw nummer vervangen) gaf de identiteit der gevangenen aan - de naam was weggevallen. Wilden zij iets tegen een SS' er zeggen, dan dienden zij in de houding te springen en te zeggen: 'Häftling' (volgde het nummer) 'meldet gehorsamst' of 'ergebenst'.
XCBehalve het nummer waren er aanduidingen van de kategorie en de nationaliteit der gevangenen: om te beginnen een driehoek op de kampkleding ter hoogte van het hart en een tweede driehoek iets boven de rechterknie. 'Politieke gevangenen' hadden, gelijk reeds vermeld, rode driehoeken, misdadigers en Kriegswirtschaftshäftlinge groene, 'asocialen' zwarte (en Zigeuners wanneer zij tot de 'asocialen' gerekend werden, ook zwarte, anders bruine), Jehova's Getuigen paarse, homosexuelen rose, teruggekeerde emigranten blauwe, personen die 'rassenschande' bedreven hadden, zwarte (maar dan in de vorm van drie horizontale strepen die tezamen een driehoek vormden), Joden gele (en bovendien de driehoek van de kategorie waartoe zij eventueel behoorden) - alleen de Russische dwangarbeiders hadden geen driehoek. Hadden gevangenen een andere dan de Duitse nationaliteit, dan werd voorts die nationaliteit aangegeven door een letter die zich in de driehoek bevond: F voor de Fransen, H voor de 'Hollander' (soms N voor de 'Niederländer'), J voor de Joegoslaven, P voor de Polen, R voor de Russen,
zwang: BV voor de preventief z.g. op termijn gearresteerde misdadigers (Befristete Vorbeugungshäftlinge), S of SV voor de ter beschikking gestelden (Sicherungsvenvahrte) en K voor de Kriegswinschaitshájtlinge, arbeiders die uit een Arbeitserziehungslager voor enige tijd naar een concentratiekamp overgebracht waren, vertoonden in hun zwarte driehoek een witte A.
XCDan kregen gevangenen die voor de tweede keer een concentratiekamp binnengevoerd waren (wij herinneren er aan dat in september '39 vele duizenden Duitsers die men in april '39 ter gelegenheid van Hitlers vijftigste verjaardag vrijgelaten had, opnieuw gearresteerd werden), boven de driehoek een brede streep in de kleur van die driehoek. Was een gevangene in het Strafkommando opgenomen, dan kwam boven zijn nummer een dikke zwarte punt te staan en had hij de verdenking opgewekt dat hij wilde vluchten, dan werden op zijn kleding op de borst en op de rug rode punten aangebracht wie met zwarte of rode punten rondliep, kon er vooral in de 'eerste fase' zeker van zijn dat hij het object bleef van voortdurende chicanes en mishandelingen. Nacht-und-Nebel-gevangenen tenslotte, kregen in Natzweiier een groot rood kruis of rode strepen op hun kleding met aan de borst- en rugzijde een grote N, soms ook nog een rode band om de mouwen en langs de broekspijpen, en een Nop elke knie, 'de finishing touch (werd) gevormd door een flinke klodder (rode) verf op de muts.'!
XCAan al deze aanduidingen en tekens werd in de periode '40-'42 stipt de hand gehouden, nadien kwam er Iller en daar de klad in.
XCDe groep der 'politieke gevangenen' (de 'reden') moet men niet zien als een schare overtuigde tegenstanders van het Derde Rijk. wèl waren dat over het algemeen de buitenlanders, d.w.z. de gearresteerde illegale werkers, maar in Duitsland-zelf golden, gelijk reeds in de hoofdstnkken I en 4 vermeld, talrijke handelingen die met een politieke overtuiging niets te maken hadden, als politieke vergrijpen. Duitse rnannen of vrouwen bijvoorbeeld die, in strijd met de daarvoor geldende bepalingen, een verhouding met Poolse of Russische dwangarbeidsters of -arbeiders gehad hadden, werden door de Gestapo als politische Häftlinge beschouwd. Anne Berendsen meende ten aanzien van de Duitse 'politieke gevangenen in Ravensbrück' dat bij 'bijna allen ... de politiek ver te zoeken (was)':w.Harthoorn: sterven, p.
1 L. 305.
'Gewoonlijk hebben ze 'niets gedaan' en zijn daar trots op ... Ze gappen lustig, die mensen, die hier 'voor hun principe zitten', ze maken elkaar het leven zo zuur als ze maar kunnen, met klikken, schelden, smerig zijn. Hun gehele conversatie is als die van de 'zwarten' ... En altijd willen ze heersen. Met alles bebemoeien ze zich: 'Sieh dir die mal an, was die wieder macht' ... Over allesschreeuwen zij of hebben ze hun gore, hatelijke opmerkingen. Ieder commanderen ze onverdroten, of er naar hen geluisterd wordt of niet."
XCWat de Kriegswirtschaftshäftlinge betreft: zij werden, hoewel zij zich veelal aan weinig belangrijke vergrijpen schuldig gemaakt hadden, in de regel in de Strajleommandos opgenomen, 'nur ganz wenige van i/men sind', aldus Kogon, 'am Leben geblieben.'2 Van hen hadden de andere gevangenen geen last - zoveel te meer van de overige 'groenen' die in sommige kampen van begin tot eind en in andere in elk geval tot in de loop van '43 als Kapo's of helpers van Kapo's'de macht in handen hadden.''Diese Verbrecher', schreef Kautsky, 'waren vorwiegend Gewohnheitsverbrecher der niedrigsten Art - Betrüger, Diebe, Einbrecher, Zuhalter, Sittlichkeitsverbrecher, Gewalttäter; die meisten van i/men warm absolut hemmungslos und deshalb van schauerlicher Roheit und unstillbarer Gier ... Sie hatten in ihrem Wesen ausserordentlicn viel Ähnlichkeit mit der SS und waren des halb ihre geJügigsten Werkzeuge. Wo sie in den Lagan eine grössere adergar eine aus schlaggebende Rolle spielten, da verbreiteten sie um sich eine Wolke van Korruption. Roheit und Gemeinheit'?
XCWaren er geen uitzonderingen, zoals in de Duitse tuchthuizen? Natuurlijk. Walter Poller vermeldt uitdrukkelijk dat hij onder de 'groenen' in Buchenwald 'prächtige Menschen' aangetroffen had, 'ja sogar Charaktere van sittlichem Format .•. , Menschen, die sicn in jeder Lage vorbehaltlos als Kameraden be nahmen'"; andere gevangenen hadden met sommige 'groenen' overeenkomstige ervaringen.
XCDe 'asocialen' ('zwarten') waren, aldus weer Kogon, 'verwondt mit den Kriminellen' (óók een groep die zich aan de zelfkant van de samenleving bewogen had) 'wenn auch weit harm loser'S, dat laatste vooral daarom omdat zij minder tot gewelddadigheden geneigd waren en in de hiërarchie der gevangenen veel minder plaatsen bezetten waar zij zich die gewelddadigheden straffeloos konden permitteren. Anne Berendsen trof onder deAnne Berendsen: Vrouwenleamp Ravensbrûcie, p.E. Kogan: Der SS Staat, p.B. Kautsky: Teufel und Verdammte, p.Paller: Arztschreiber in Buchenwald, p.E. Kogon: Der SS-Staat, p.55
1 79-80. 2 52. 3 142-43. 4 W. 148-49. 6 49.
'asocialen' in Ravensbrück hoofdzakelijk 'straatmeiden' aan, die 'in de eerste tijd' (bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog bestond, gelijk reeds vermeld, meer dan de helft van de gevangenen uit 'asocialen') 'het grootste deel van de bevolking van het kamp' uitmaakten. 'De Zigeuners', zo schrijft zij verder, 'vallen ook onder de zwarte kategorie, een afschuwelijk mensenslag, zoals ze zich hier doen kennen" - op de waarde die men aan dergelijke algemene uitspraken moet toekennen, komen wij nog terug.
XCDe Jehova's Getuigen (Bibelforscher) namen in de kampen een aparte plaats in - apart al daarom omdat zij de enige gevangenen waren die hun eigen vrijlating konden bewerkstelligen. Zij waren opgepakt omdat zij de autoriteit van de Duitse staat niet hadden willen erkennen - welnu, als zij schriftelijk verklaarden, zich van hun geloofsgemeenschap los te maken en alles wat zij nog van deze zouden merken, onmiddellijk aan de Gestapo door te geven, dan ging de poort van het concentratiekamp voor hen open. Periodiek werd hun dat aanbod gedaan - het werd telkens door veruit de meesten hunner afgeslagen.ê Cijfers kennen wij alleen voor Mauthausen: daar zijn op een totaal van enkele honderden Bibeljorscher tot 20 april '44 (latere gegevens ontbreken) zes vrijgelaten."
XCDat talrijke Bibelforscher buitensporig zwaar voor hun overtuiging geleden hebben, staat buiten kijf In Sachsenhausen werd in september '39 van hen gevergd dat zij zich bereid zouden verklaren, hun militaire dienstplicht na te komen; toen dat door allen geweigerd was, werden er tien doodgeschoten. De eis werd herhaald - weer volgde een collectieve weigering, weer werden tien doodgeschoten. Toen er veertig doodgeschoten waren, gaf de SS zijn pogingen op. In Buchenwald werden de Bihelforscher als reactie op eenzelfde collectieve weigering in het Strafkommando opgenomen, hetgeen velen het leven kostte. Wat in andere karnpen in diezelfde periode met de BibelforscherJ.
1 Anne Berendsen: p. 77. 2 Het ligt in hetzelfde vlak dat kapelaan Rothkrans wiens in september '43 afliep, aan de van Dachau weigerde te verklaren dat hij na vrijlating 'heel braaf (zou) doen wat zij, de Duitsers natuurlijk, van me vroegen en verlangden. Ik zei', aldus Rothkrans, ': Alleen voorzover dit lag in de lijn van mijn priesterschap ... Ik moest hem beloven niet meer te te stoken tegen de Duitsers en verder ook niet tegen de NSB ... Maar dat kon ik hem niet beloven. Het was een heel verlei delijk aanbod. En de bisschoppen hadden ons door later gevangengenomen pries ters laten weten, dat we gerust onder deze voorwaarden onze vrijheid mochten aannemen. Maar toch heb ik, eerlijk gezegd, het vertikt' - hetgeen betekende dat Rothkrans nadien nog ruim negentien maanden in Dachau opgesloten bleef. Hij is er aan typhus bijna bezweken. (J. Rothkrans: p. I70). 3 Marsalek: p. 2I9.
geschied is, weten wij niet. Bekend is wel dat toen en later arbeid die iets met de oorlogvoering te maken had, steeds door hen geweigerd werd - zij wilden niet op vliegvelden werken, geen oorlogstuig vervaardigen (dat was vooral van belang in de 'tweede fase'), geen wapens vervoeren. In Ravensbrück leidde dit in de winter van '43 op '44 tot een conflict dat door een Nederlandse Getuige die er bij betrokken was, Jeanne Kemna, aldus beschreven werd:
XC'Met vijf-en-tachtig vrouwen (allen geloofszusters van mij, dus Jehova's Getuigen) hadden wij geweigerd militaire arbeid te verrichten. De Kommandant gaf ons een week bedenktijd. In deze week moesten wij sneeuw ruimen en kruien (het was in de winter). Bovendien kregen wij de helft minder eten, geen strozak meer en ook geen dekens; in plaats daarvan werden de ramen dichtgetimmerd, opdat wij geen frisselucht meer zouden krijgen.
XCToen de week bedenktijd om was, werden wij in de gevangenis in het concentratiekamp gebracht. Daar vroeg de Kommandant nogmaals wie militaire arbeid wilde verrichten, maar niemand meldde zich. Daarop gaf hij opdracht ons ieder 25 stokslagen te geven en er werd meteen mee begonnen. Wij werden één voor één op een soort blok vastgesnoerd en op 't blote zitvlak geslagen. Een zuster van ons die drie maanden eerder al geslagen was en aansluitend twaalf dagen niet te eten had gehad (ook al voor het weigeren van militaire werkzaamheden), werd, omdat zij nog niet geheel genezen was, tegen de knieholten geslagen. Zij is twee dagen later aan deze mishandeling bezweken. Ook een andere geloofszuster is korte tijd later tengevolge van deze vreselijke slagen overleden. Ik heb zelf gedurende deze mishandeling een andere zuster aangemoedigd met de woorden: 'Kop op, meid, Jehova zal hun wel vergelden.' Dit werd door de Kommandant opgemerkt en ik kreeg daarop nog eens 25 stokslagen. Bovendien werd ik nog vijf weken in de Bunker opgesloten.
XCDaar wij onze houding niet wijzigden, werden de straffen hoe langer hoe zwaarder. Een zekere Mayer kwam ons waarschuwen en zei dat, als wij zo doorgingen, hij ons de datum al kon noemen, waarop wij gehangen zouden worden. Op het laatst kregen wij haast niets meer te eten. Drie dunne sneedjes brood en wat water per dag en verder niets. Geen koffie of thee meer, alleen nog water. Wij vielen met de dag af, en zij die een ziekte hadden, waren er het ergste aan toe. Weldra deden zich verschijnselenvan hongertyphus en buiktyphus voor (zo werd de ziekte tenminste door de gevangenen genoemd).
XCAls echter één van ons naar de dokter ging om geholpen te worden, werd zij door deze geneesheer weggejaagd met de woorden: 'Laat Jehova jullie maar beter maken! Waar blijft danjulliejehova? Hoort Hij jullie niet meer? Jullie hebben toch het eeuwige leven l' enz. Toen ik mij tijdens het bomen omhakken en takken kappen in mijn duim hakte en naar de dokter ging, werd er in het geheel niet naar omgekeken en kreeg ik alleen de boodschap: 'Laat Jehova het maar beter maken.' Mijn misvormde duim is hiervan het bewijsstuk. 55
XC... Onze geloofszusters, die hongertyphus gekregen hadden, (waren) er slecht aan toe. Zij werden op speciaal bevel van de Kommandant naar de Bunker (donkere cellen) gebracht. De vrouwelijke SS waren allen bang in hun nabijheid te komen uit angst ook typhus te zullen krijgen. Het waren in totaal tien van ons, die onder deze omstandigheden opgesloten werden. De Kommandant had verder opdracht gegeven er helemaal niet naar om te zien, en hen alleen te voorzien van hun dagelijkse portie brood. Deze zusters zijn allen in de kou in deze donkere cellen gestorven ... Dit was een geweldig getuigenis voor het gehele kamp.
XCDe straftijd van geen-eten heeft zes weken geduurd. In die tijd had onze Block-oudste (een politieke gevangene) de opdracht gekregen om scherp op ons te letten en hen, van wie zij dacht, dat zij de leiding van de Jehova's Getuigen hadden, te noteren. Zij heeft toen dertien van onze geloofszusters opgeschreven. Deze dertien zusters werden's nachts van het bed gelicht en weggebracht. Zoals wij later van andere gevangenen gehoord hebben, werden zij opgehangen."
XCDe door de Jehova's Getuigen aan de dag gelegde vastheid van overtuiging was, aldus Jeanne Kemna, 'een geweldig getuigenis voor het gehele kamp'. Dat is juist, maar slechts tot op zekere hoogte. De Jehova's Getuigen vormden een afgesloten en als apart, ja ietwat buitenissig beschouwde groep; ze bestond veelal uit vrouwen en mannen uit heel eenvoudige milieus die het in het leven moeilijk gehad hadden. 'Their farmer resentment at their OWI1 personal fates changed into an arrogant contempt for everyone and everything which did not belong to their own little select group', schrijft Margarete Buber, weduwe van de in de Sowjet-Unie geliquideerde Duitse communistische leider Heinz Neumann, begin '40 samen met ca. honderdvijftig andere Duitse cornmunisten door Stalin aan de Gestapo uitgeleverd en in augustus opgesloten in Ravensbrück, waar zij Blockälteste werd in een barak van de Bibelforscher. 'Each of them', voegt zij toe, 'felt herself the chosen instrument of God's wrath and wallowed with joy in the thought that the u/hole of humanity was soon to be plunged forever into fire and brimstone.'2
XCAfgewend van de wereld als zij waren, weigerden de Jehova's Getuigen, op welke wijze ook actief tegen de SS te ageren. Sterker nog: zij werden in hun 'passiviteit' door de SS zozeer vertrouwd dat zij in talrijke kampen posities kregen die hen met de SS in direct contact brachten: als helpsters in SS-cantines, als schoonmaaksters in SS-barakken en in de villa's der SS officieren, als kindermeisjes van de kinderen dier officieren. In de aparte barakken der Jehova's Getuigen (die apartheid werd hier en daar eind' 43 opJeanne Kenma in(okt.p.Margarete Buber:
1 IlO 1945), 17. 2 (1949), p. 234.
last van Pohl opgeheven) heerste een eigen sfeer. 'In de andere Blocks', aldus Arme Berendsen, 'verga je van het gescheld en geschreeuw - dáár, bij hen, is er een wat zoetelijke, kunstmatige rust. Ze praten steeds in vriendschap tegen elkaar (naar de schijn, in werkelijkheid haten zij elkaar evenzeer als de andere gevangenen) en eindeloos hebben zij het over hun overtuiging."
XCHet is onze indruk dat de Jehova's Getuigen in de karnpen voor hun leer maar weinig nieuwe aanhangers gewonnen hebben.
XCNaast de z.g. Kriegswirtschaftshäftlinge waren er nog twee groepen gevangenen die het de gehele oorlog door in de karnpen bij uitstek zwaar hadden: de homosexuelen en de Joden.
XCGegeven de minachting die in die tijd nagenoeg algemeen voor homosexuelen gekoesterd werd, werden de gevangenen die met een rose driehoek liepen, niet alleen door de SS'ers maar ook door talrijke medegevangenen als personen beschouwd van wie het nauwelijks van belang was of zij in leven bleven. Zij kwamen veelal in de zwaarste Kommandos terecht waar spottende opmerkingen van medegevangenen niet van de lucht waren; soms werden zij in aparte Kommandos geconcentreerd onder leiding van Kapo's die specialisten waren in het [ertigniachen. Noodlottig was voor hen vooral de 'eerste fase' waarin uit relatief 'gematigde' kampen duizenden ter 'Vernichtung durck Arbeit' naar kampen als Mauthausen en Gross-Rosen overgebracht werden. In verhouding tot het aantal van hun groep vormden bij dergelijke transporten de homosexue1en, aldus Kogan, 'den hochstet: Prozentsatz'è - te bedenken valt daarbij dat dergelijke transporten niet door de SS maar door de gevangenen-gezagsdragers samengesteld werden. Of dat 'groenen' dan wel 'roden' waren, maakte voor de homosexuelen geen enkel verschil.
XCWat de Joden betreft: uiteraard gaven de meeste SS'ers, aan wie de Joden jarenlang voorgehouden waren als 'Deutschlands Unglück', aan hun antisemitisme de vrije teugel, maar ook onder de overige gevangenen, Duitsers
XC1 Anne Berendsen: Vrouwenkamp Ravensbriick, p. 78-79. 2 E. Kogon: Der SS Staat, p. 268.
en niet-Duitsers, waren er velen die Joden als een minderwaardig slag mensen beschouwden. Onder de Joden zelf waren er naar verhouding maar weinigen die, voorzover zij als Joden opgepakt waren en niet als politiekbewuste tegenstanders van het Derde Rijk die toevallig ook Joden waren, gedragen werden door een sterke eigen ideologie. Veruit de meeste Joden zagen hun lijden in de concentratiekampen louter als een absurde, tegennatuurlijke ramp, niet als een lijden om der wille van enige overtuiging. Kautsky die, zo schrijft hij, tijdens de zeven jaren die hij in verschillende concentratiekampen doorbracht, 'buchstabliclt mit Tausenden von [aden über diesen Punkt [sprach]', vond er 'vielleicht ein halbes Duizend' bij wie een joodse ideologie een rol speeldel - daarentegen trof Nico Wijnen in '44 in Ebensee onder de Hongaarse Joden die niet naar Auschwitz maar naar 'normale' concentratiekampen gedeporteerd waren, een grote groep bewuste Joden aan: 'erg moedig, overtuigd religieus in de beste zin van het woord. Hun rebbe was tegelijk hun voorman', op Grote Verzoendag '44 vastten zij en weigerden zij te werken. 2 Dat het wat de aantallen slachtoffers betreft in de jaren' 40-' 42 veel verschil maakte of Joden al of niet een innerlijk houvast hadden, betwijfelen wij overigens: zij hadden toen nauwelijks een kans om in leven te blijven.
XCDat laatste was speciaal het geval in Mauthausen waar talrijke Joden uit Nederland terechtkwamen: ca. driehonderdveertigvan de bijnadriehonderdnegentig wier oppakken in Amsterdam (22 en 23 februari' 41) tot de Februaristaking geleid had (omstreeks vijftig stierven in Buchenwald), ca. vierhonderdzeventig die later ill '41 gearresteerd waren in Amsterdam, Enschede, Arnhem en de Achterhoek, en omstreeks achthonderd die in '41 en '42 wegens een of ander vergrijp in het concentratiekamp Amersfoort opgesloten waren; tot in de herfst van '42 werden Joden uit Amersfoort steeds naar Mauthausen gedeporteerd, nadien verdwenen zij meestal als 'strafgevallen' naar Westerbork van waaruit zij naar Auschwitz of Sobibor gezonden werden.
XCHoe de eerste groep van ca. driehonderdveertig in Mauthausen vermoord werd, hebben wij beschreven iIl de paragraaf'Razzia' in het laatste hoofdstuk van deel 4: bij aankomst in het kamp werden er al vijftig van onder de douches naakt het kamp ingejaagd tegen de onder hoogspanning staande prikkeldraadversperring aan; de resterende bijna driehonderd Joden werden bij het Steinbtuch-Kommando ingedeeld en naar de groeve geleid:
1 B. Kautsky: p. 2 'Verslag van mededelingen van N. Wijnen',p. 19.
XC'Bijna tweehonderd treden leidden de diepte in. Zij mochten van die ruwe trap geen gebruik maken maar moesten langs de rotswand omlaag klauteren. Enkelen vielen te pletter. De overigen kregen beneden twee aan twee een draagstel op de schonders, op dat draagstel werd een loodzwaar rotsblok gelegd. In een lange rij en in looppas moesten zij die last via de treden naar boven dragen. Sommige rotsblokken tuimelden omlaag en verbrijzelden de voeten van één of meer dragers. Dan klonken schoten. Wie levend bovenkwam, werd onmiddellijk weer naar de bodem van de groeve gejaagd om een nieuw rotsblok te halen. Elke minuut werd een marteling, boordevol doodsangst.
XCZo ging het door, uur na uur.
XCvelen ... pleegden al die eerste werkdag zelfmoord door zich van de rand van de groeve te pletter te werpen ... Op de derde dag ... werden de Joden met vreselijke ranselpartijen over de lijn der bewakers gejaagd waarna zij van de wachttorens uit met machinegeweren in hele groepen neergeschoten werden. De dag daarna was het niet meer af en toe éénJood die in de diepte sprong, maar zij gaven elkaar de hand en de eerste trok negen of zelfs twaalf kameraden met zichmee.'
XC'Normaal' werd in'42 van de vijftien- tot zestienhonderd gevangenen van het Steinbruch-Kommando gevergd dat zij per dag driemaal granietblokken naar boven sjouwden om ze te storten op de plaats waar de vrachtauto's van de Deutsche Erd- und Steinurerke GmbH opgeladen werden; soms werd het zesmaal - dan beklommen de gevangenen, hoe verzwakt zij ook waren, in totaal per dag meer dan duizend treden en legden zij meer dan twintig kilometer aU Sebil Minco, veroordeeld als lid van de Geuzengroep, werd in mei' 43 (in de 'tweede fase' dus, de fase der 'verzachtingen') Mauthausen binnengevoerd (hij werd er begin augustus naar Auschwitz op transport gesteld). 'Van de duizenden en duizenden Joden, waaronder een groot deel Hollanders, waren bij mijn komst in het kamp', zo schrijft hij, 'nog achttien over. Het waren Polen, Duitsers, één Belg, één Fransman en één Hollander. Deze Hollander zat reeds 10 maanden in Mauthausen, maar hij zag er zo volkomen uitgeteerd uit, dat hij het er nooit meer lang kon volhouden. De Joden rukten in een speciaal Kommando uit, dat onder de heldhaftige leiding stond van Zigeuners. Het voornaamste werk dat wij deden, was in looppas stenen dragen van beneden uit de steengroeve tot boven in het kamp. Bij het Lazarett-Lager werden barakken gebouwd, die specialewerkbarakken waren voorIn Mauthausen bestond een tijdlang ook een Strojkommando dat louter uit ter dood veroordeelde SS'ers en militairen van debestond. Op hun blote ruggen werd telkens een granietblok vantotkilo vastgesjord.
1 30 40
invalide of zwakke gevangenen. Uit de aard der zaak was het voor Joden verboden in dit Lager te komen, ziek of niet ziek. Was een Jood zover ziek dat hij niet meer kon werken, dan waren er drie oplossingen voor:
XCre. hij meldde zich ziek, dan kreeg hij een benzinespuitje en het was gedaan;
XCze. hij pleegde zelfmoord, waarvoor twee methoden waren, nl. in de electrische hoogspanning lopen, wat een onmiddellijke dood veroorzaakte, of tussen de keten van wachtposten, die om het kamp stond, doorvluchten, wat meestal een dodelijk schot tengevolge had;
XC3e. hij ging toch naar zijn werk, wat meestal tot gevolg had, dat hij doodgeslagen werd. Dit was natuurlijk de onaangenaamste methode, maar het kwam toch veel voor, daar men op het ogenblik dat men zag, dat werken nog welmogelijk was, niet de moed bezat om zelfmoord te plegen .
XC. . . Ik was nog maar enkele dagen in het Lager toen wij stenen moesten dragen vanuit de steengroeve naar het Lager. Deze stenen werden in de middagtijd met dynamiet uit de granietwand gesprongen en hadden over het algemeen vlijmscherpe randen, die er natuurlijk voor ons niet speciaal afgevijld werden, zodat het vel aan handen en rug erbij neerhing. Langs de hele route waar wij lopen moesten, stonden SS'ers en Zigeuners opgesteld, die met geweerkolven en stokken het tempo er inhielden. Wij konden beneden onze stenen zelf uitkiezen, maar er werd natuurlijk wel nauwkeurig op gelet, dat wij geen te kleine zouden nemen.
XCOnze Block-oudste was een grote antisemiet en bovendien iemand die van chicanes hield. Als wij 's avonds in het Lager kwamen, moesten we eerst buiten onze schoenen schoonmaken. 'Schoenen' is wel een zeer hoogdravend woord voor deze plankjes met een stukje linnen erop. Dan met de schoenen in de hand op blote voeten naar het wasruim, waar wij ons helemaal moesten uitkleden. Dan moesten de kleren schoongemaakt worden, waarbij de Block-oudste er nauwkeurig op lette dat geen spetje modder op het goddelijke blauw-witte pak bleef zitten; dan kregen wij een koude douche, waarbij de Block-oudste onze wonden desinfecteerde met een grote ruwe borstel, wat volgens hem de beste methode was om dit soort wonden te behandelen. Als wij onze kleren uittrokken, dan was dit door het bloed meestal samengekleefd aan het vlees, waar de Block oudste dan speciaal het recht voorbehield om dat los te trekken. Dan werden we gecontroleerd of onze wonden wel goed gedesinfecteerd waren en of er geen modder aan onze voeten zat, waarna wij ons konden afdrogen met vijftien man aan één handdoek. Dan konden we onze kleren weer aantrekken en in het allerbeste geval, wat echter meestal een uitzondering was, mochten wij in de rij gaan staan om brood te ontvangen. Dit kwam echter niet te vaak voor, want meestal vond de chef wel iets dat niet naar zijn zin was en moesten wij, voor wij ons brood kregen, sport maken, d.w.z. met doorgezakte knieën door de zaal huppelen met de handen vooruitgestrekt, over de gebouwde bedden van de Rijksduitsers springen om ze dan weer netjes te mogen opbouwen en dergelijke chicanes meer. Doodmoe kregen wij dan's avonds om 10 uur OIlS brood, een armzalig stukje met een nog armzaliger stukje worst ... Dan gingen wij slapen. Wij kregen 3 matrassen met vijftien man toegewezen. Deze matrassen zijn zo groot
als van een normaal bed, alleen zo dun als een deken. In normale omstandigheden zou het onmogelijk geweest zijn om hier vijftien man op te laten slapen, maar daarvoor had de Block-kapper een eigen patent. Wij werden als sardientjes in een blikje hierop gelegd. De een sliep met de tenen van de ander in zijn mond. Vijf man op één matras ging natuurlijk niet goed, maar dan hielp de kapper met zijn wandelstok een beetje en dan schijnt het altijd te passen. Moest men's nachts uit 'bed' om bijv. naar het 'toilet' te gaan, dan kon men bij het terugkomen gerust op de planken gaan liggen, daar er van tussenkomen geen sprake meer was. Het nadeel van de plankenvloer was niet dat die harder lag, maar dat men het niet zo warm had .
XC. . . (Voor) het middageten (kreeg) het hele Block samen 4 ketels soep, waaruit de Block-oudste voor zijn Moffen het vlees en de aardappels, voorzover nog aanwezig, viste. Dan goot hij de rest, wat niet anders was dan aardappel- en groentewater, in één ketel en dat was dan meestal nog te goed voor de hongerige Joden, die van het werk terugkwamen. Het was net genoeg om nog meer honger te krijgen.
XCDe SS wist zich in en buiten het Lager op verschillende manieren te amuseren. Een geliefkoosde sport was bijv. om een gevangene in een lorrie te leggen, zware stenen bovenop hem te laden en hem dan van een hoge berg te laten rijden, zodat hij meestal verbrijzeld beneden kwam. Een andere tak van sport was om de gevangenen 'valscherm te laten springen', wat op speciale Nazimanier zonder valscherm gebeurde. Ze dreven de gevangenen met een mitrailleur over de rand van een kloof van soms wel So meter diepte, waarin zij naar beneden stortten. Wie het geluk had als een van de laatsten te springen, werd door de lijken van de andere gevangenen als schokbrekers opgevangen, met niet te veel pech hield hij zijn nek en zijn benen heel.'!
XCKorte tijd nadat Minco naar Auschwitz afgevoerd was, hoorde de gevangene Edgar Kupfer-Koberwitz in Dachau van een Sloween die pas een uit Mauthausen aangekomen landgenoot gesproken had, dat in Manthausen de in de quarantaine-barakken opgenomen nieuwelingen vaak dagenlang geen eten kregen. 'Wollten sie es [assen, sa goss tuan ihnen den hocnendheissen Inhalt der Suppenkelle uber die Hand, lachte und sagte: 'Dort driiben stehen juden. Wenn du einen davon totsclilágst, bekorllmst du einen guteu Schlag vall." De uit Mauthausen gearriveerde Sloween 'berichtete'; zo tekende Kupfer-Koberwitz in zijn dagboek aan, 'seinem Landsmann, er selbst habe etuia zUJölf bis fünfzelm [uden mit der Hacke erschlogen ... Er habe es lange Zeit nicht tun können, aber zuietzt gedacht: Entweder verhungere ich, ader ich tue es, und die [uden uierden ja sowieso alle umgebracht.'2
XC1 S. Minco. Gevangene 136862 vertelt ... , p. 18-2!. 2 E. Kupfer-Koberwitz: Die Mdclüige« und die Hiljlosen, dl. II, p. IS!.
XCDeze Sloween moet wel in Mauthausen geweest zijn toen daar medio' 43 een groep van zeven-en-tachtig Nederlandse Joden [ertiggeniacht werd, wier lot door de Franse Nacht-und-Nebei-gevengerie Paul Tillard vastgelegd is. Tillard zag hoe zij op zekere dag in de Steinbruch beslopen werden door twee beruchte moordenaars van Joden: een SS'er die 'das blonde Fräulein' genoemd werd, en een Kapo, "Morder-Hans"; beiden waren dronken. Die ochtend sloegen zij bij zeven-en-veertig van de zeven-en-tachtig Nederlanders met een houweel de schedel in, 's middags werden vier gedwongen, twee aan twee om hun leven te worstelen aan de rand van de afgrond (toen de 'verliezers' er in neergestort waren, kregen de 'winnaars' een zet over de rand) en werden vervolgens nog zes anderen met de houweel afgemaakt, 's avonds kregen de overlevenden van hun Block-Kapo te horen dat zij de volgende ochtend niet op het appèl verwacht werden. Van die overlevenden waren nog maar drie in staat te lopen. De anderen werden vermoord door hen een uur en langer onder een ijskoude douche te zetten, van de drie wierpen zich twee' s nachts in het electrisch geladen prikkeldraad, de derde wachtte daarmee tot het licht werd. 'Sa [oue était collée aux fils et [umait en se consuntant", schrijft Tillard. "Ses mains aussi [umaient et resseni blaient à des moignons noircis. Un [eune étudiant tchèque, près de nioi, me dit: "Tu vois ces mains? Ce sotit celles d' Uil des plus grands violonistes du monde"1 - wij weten niet wie dit geweest is en achten dat ook irrelevant. Elk der concentratiekamp-slachtoffers was een tuens.
XCHet valt ons moeilijk, over de verschillen naar nationaliteit te schrijven die zich bij de gevangenen manifesteerden - misschien mag men hoogstens zeggen dat bijvoorbeeld de Russen, Polen en Joegoslaven, afkomstig uit primitiever landen en meer gewend aan een hard bestaan, de verschrikkingen van het leven in de karnpen beter aankonden dan bijvoorbeeld de Nederlanders. Onderzoek naar het effect van de verschillen in nationaliteit is evenwel niet verricht (wèl beschikken wij over cijfers uit Auschwitz, maar die komen pas in hoofdstuk 7 ter sprake). Bovendien moet bedacht worden dat nagenoeg alle volkeren ongunstig over elkaar oordelen, speciaalover de buurvolkeren; ook kwam de ene nationaliteit in de concentratiekampen gemakkelijk in botsing met andere. In wezen voelden alle gevangenen zich diep
1 Paul Tillard: (1945), p. 27.
rampzalig en daar zij al de gewoonte hadden, die gevoelens op elkaar af te reageren, was het wel onvermijdelijk dat zich bij hen de neiging voordeed, negatieve indrukken met betrekking tot enkele gevangen van een bepaalde nationaliteit tot allen uit te strekken die van die nationaliteit waren. Men verlieze voorts niet uit het oog dat de gevangenen in directe zin het meest te lijden hadden onder de kamp-'aristocratie' - als in die 'aristocratie', die op zichzelf allerminst een selectie was naar menselijkheid maar juist naar hardheid, de leden van een bepaalde nationaliteit domineerden, dan heette het al spoedig dat de andere leden van die nationaliteit evenmin deugden.
XCDat was bijvoorbeeld het geval in Ravensbrück.
XCHet kamp was uitgebreid en goeddeels gebouwd door Poolse vrouwelijke gevangenen en een aantal hunner had er 'de macht veroverd' en ook haar stempel op het kamp kunnen drukken, zozeer zelfs dat er Poolse benamingen in zwang waren (wie elders 'Bloikálteste' heette, heette in Ravensbrück 'Blockova'). Gevangenen van andere nationaliteit hebben de Poolse kamp'aristocratie' over het algemeen negatiefbeoordeeld, maar Anne Berendsen trof onder de Polen toch 'bepaald grote persoonlijkheden' aan; haar viel bij die Polen 'de zeer diepe kloof' op tussen de ontwikkelden en 'de nog zeer rudimentaire massa', die overigens 'vol gevarieerde belangstelling' gebleven was. De Tsjechen schreef zij een' onvergelijkelijk organisatietalent' toe, de Oekraïnse en Russische arbeidsters vond zij 'vaak zeer primitief', 'maar dat zonder nederigheid of gevlei', de Noren noemde zij 'een prettige troep', de Belgen waren 'dikwijls onhebbelijk en grof, maar ook enkelen alleraardigst', en de Françaises stelde zij boven alle andere gevangenen - 'ze weerstreven de Duitsers steeds en consequent' en 'er zijn onder hen de liefste en meest gracieuze bejaarde dametjes, die in de tierende bende evenzeer hun betoverende hoffelijke maniertjes en beminnelijkheid bewaren als thuis.'!
XCDe Nève (Sachsenhausen) had voor de Polen geen goed woord over: 'Voor een pijp tabak of een korst brood bestelen en verraden zij elke gevangene die geen Pool is. En met dat alleggen zij een arrogantie aan de dag waarbij die der Duitsers kinderspel is.'2 Niet veel anders Boellaard (Natzweiler, Dachau): 'Veel slechte eigenschappen van de Duitsers zijn in de Poolse intelligentsia terug te vinden' - alleen de 'Poolse boeren' vond hij 'inderdaad beter'. Hij stelde 'qua kampfatsoen' de Slowenen bovenaan, gevolgd door de Noren, de Vlamingen, de Nederlanders, de Fransen (wèl met esprit, maar 'ruzie-achtig, querulant, chicaneus, onmogelijk') en de Russen."
1 Anne Berendsen: p. 81-84. 2 E. de Nève: p. 322. 3 'Verslag van mededelingen van W. A. H. C. Boellaard' (I juli 1946), p. 9 (Doc I-I28 A, a-r).
'Tsjechen, Russen en Polen zijn', aldus weer een andere gevangene, A. van Ramshorst (hij zat wegens het verspreiden van pamfletten van april' 42 af in Buchenwald opgesloten), 'onverdraagzaam wanneer zij gezag hebben, in tegenstelling tot de Belgen, Fransen en Nederlanders.'! Op Nico Wijnen (Mauthausen, Ebensee) maakten de Hongaarse Joden 'een zeer sympathieke indruk', de Italianen vond hij kinderlijk, de Polen nogalonbetrouwbaar, de Oekraïnse Ostarbeiter onsympathiek in tegenstelling tot andere burgers van de Sowjet-Unie (vooral de Georgiërs en de Armeniërs), de Joegoslaven 'eerlijk, betrouwbaar, prima kameraden', de Vlamingen meer solide dan de Walen, de Spanjaarden 'behoorlijk materialistisch' maar ook 'principieel', en voorts oordeelde hij uitgesproken gunstig over de Luxemburgers, de Fransen en de Tsjechen.ê
XCDrs. A. Treurniet is in zijn latere beoordeling de enige geweest die rekening hield met de factor der 'selectie op hardheid' die in de kampen een rol speelde. 'Wanneer we', zo schreefhij ons in '63, 'een oordeel willen uitspreken over 'hardere' en minder 'harde' 'volksgroepen', dan moeten we steeds ons afvragen hoe lang die groep in gevangenschap verkeerde en onder welke omstandigheden. De 'harde' Duitsers van 1942 hadden hun grote verliezen aan 'zachten'(?) geleden in 1933-1939." De 'hardsten' die ik heb kunnen ontdekken, waren de Spanjaarden ... De 'zachte' Fransen, Italianen, Hongaren werden beoordeeld naar massatransporten vooral in 1944, zij hadden geen kamproutine. De Fransen leken me mentaliter in het algemeen wel 'hard' maar niet handig, de Polen wel handig maar niet 'hard', de Joegoslaven, zoals ook veel Russen, hadden een goede mentaliteit en waren zeer solidair maar ik betwijfel of zij 'hard' waren.'
XCMen ziet: er komen in al deze beoordelingen talrijke verschillen voor wij willen er dan ook niet al te veel waarde aan toekennen; ze illustreren eigenlijk niet veel meer dan dat men onder de gevangenen in de concentratiekampen een veelheid aan personen uit geheel verschillende culturen aantrof die (want zo is de mens) geneigd waren tot vlotte generalisaties.
XCHoe zijn de Nederlanders onder die gevangenen beoordeeld?
XCWij willen beginnen met enkele uitspraken van henzelf, als eerste die van N. A. Mourer, een communist en oud-Spanjestrijder die, na reeds twee keer kort in arrest te zijn geweest, in juli '41 opnieuw gearresteerd en in oktober'Verslag van mededelingen vanvan Ramshorst' (z.d.), p.(GC).'Verslag van mededelingen vanWijnen', p.De term 'grote verliezen' is niet juist, maar in de vooroorlogse periode waren natuurlijk wèl de 'harden' onder de Duitse gevangenen naar voren gekomen. 'Brief,nov.vanTreuruiet.
1 A. 2 2 N. 13-29. 3 IS 1963, A.
,4I Sachsenhausen binnengevoerd werd. 'De Nederlanders hadden, toen ik in Sachsenhausen kwam', zo verklaarde hij na de oorlog, 'een zeer slechte naam onder de andere gevangenen en een Nederlandse groepsgeest was er niet, evenmin iets dat op groepsverband leek. Deze Nederlanders kenden de kampmentaliteit niet en begrepen er ook niets van. Niet alleen was er geen groepsverband onder de Nederlanders maar ieder nationaal verband ontbrak, van een nationale geest was geen sprake. Eén waren zij slechts in hun haat tegen alles wat Mof was. Daarbij kwam een grote haat tegen ons, communisten, die bij een deel van de niet-communisten eigenlijk altijd is blijven bestaan. Ik herinner mij nog een gesprek, een van de eerste avonden na het affluiten op het Block. Bedden waren er nog niet, we lagen allen op de grond. Daar werd duidelijke taal gesproken: na de oorlog zou men wel met ons communisten afrekenen.
XCHoe weinig de Nederlanders de kampmentaliteit begrepen, moge blijken uit de volgende feiten, uit de eerste tijd. Onze Blockälteste was een Duitser die vele jaren in diplomatieke dienst werkzaam was geweest, een man van grote beschaving, die echter door lange gevangenschap wel had geleden. Deze Blockälteste wist met de grootste moeite, door zijn relaties in het kamp, de koffers van ons uit de Effektenkammer los te krijgen met de verschillende levensmiddelen en versnaperingen die velen van ons nog bij zich hadden. Wat deden de Hollanders nu om hun erkentelijkheid uit te drukken? De Blockälteste kreeg bijvoorbeeld twee koekjes!
XCIn de tijd dat er pakketten kwamen, was de zaak nog niets beter. Het ergerde de Duitsers dat de Hollanders onder elkaar precies dezelfde kleingeestigheid aan de dag legden. Twee zeer goede vrienden, twee Nederlanders dus, waren met elkaar overeengekomen, alles wat zij kregen samen te delen. Hoe deden ze dat nu? Kwam. er een pakket, dan werd alles op de millimeter nauwkeurig verdeeld. Dan moest ten overvloede een van de twee nog omstaan om vast te stellen voor wie de portie was.
XCKregen de Duitsers een pakket, dan werd eenvoudig de hele boel samen verorberd, deden ze samen, dan nam iedereen wat hij wenste tot de boel op was.
XCDe Duitsers hadden in hun groep oud-emigranten die op last van de Nederlandse regering door Nederlandse militairen of politie over de grens waren gezet, teruggezonden warennaar Duitsland en zo de Nazi's in de hand waren gespeeld. Zowel burgers als militairen. Dat deed de Duitsers de bittere vraag stellen: 'Wanneer Hitler jullie landje niet was binnengevallen, wat zouden jullie dan hebben gedaan? Jullie zijn toch pas begonnen met de strijd tegen Hitler in de oorlog, jullie hebben het fascisme niet bestreden, integendeel gesteund. Jullie waren onze principiële vijanden vóór de oorlog en eigenlijk zijn jullie het nog.' Aldus werd de Nederlander door de Duitser gewantrouwd."
XC1 'Verslag van mededelingen van N. A. Mourer'
XCIn de Aussenleonimandos van Sachsenhausen hadden, aldus van Ramshorst, de Nederlanders
XC'een goede naam door hun betrouwbaarheid en hun goede vakketmis ... de Fransen en Belgen hebben ons dikwijls verweten dat we te veel werkten, zij begrepen dikwijls niet dat er een bepaalde minimum-prestatie moest worden geleverd. De Hollanders wilden in het algemeen andere nationaliteiten als de eigene behandelen. Daardoor ontstond veel gebrek aan begrip, de Hollander toonde weinig elasticiteit en zeer weinig begrip voor de andersgeaardheid van de andere. Hij was gehecht aan bezit, al was het maar eenjampotje. In het algemeen was er bij allen een kleinburgerlijke mentaliteit."
XCTreurniet (Buchenwald 1941-45):
XC'Ik heb nooit kunnen ontdekken dat de Nederlanders minder 'hard' waren dan Duitsers of een der andere nationaliteiten. Wat Ausdauer betreft, behoorden de 'oudste' groepen Nederlanders, na een zekere 'versterving', tot de 'hardste', waarbij gerekend moet worden met het sociale proces van op den duur de betere Posten te gaan bezetten. Die Nederlanders waren heel erg handig."
XCWat de uitspraken van niet-Nederlanders betreft, heeft Kogan (Buchenwald) de Nederlandse groep in het kamp, vergeleken met andere, gunstig beoordeeld:
XC'Die Hollander haben sich sehr wacker gehalten. 3 Ihre eigenen Gegensätze waren am AnJang schar], wurden damt aber im La'1fe der Zeit wesentiicn gemildert lind überbrückt. Sie urarenfreiheitliche Menschen, die jede Farm van Zwang, gleichgültig van welther Seite er kam, hossten. Ihre Tüchtigkeit hat sie die entstenenden Schwierigkeiten immerLager dltesten afliep. Voorts weigerde het Geuzen-Block eind' 41 op advies van prof. mr. B.
1 'Verslag van mededelingen van A. van Ramshorst', p. 3. 2 Brief, IS nov. 1963, van A. Treurniet. 3 Kogan heeft daarbij mede gedacht aan de leden van de Geuzen-groep van wie begin april '41 honderdzeven-en-vijftig Buchenwald binnengevoerd werden, Zij hebben het er in den beginne zeer zwaar gehad, mede doordat slechts enkelen hunner Duits spraken; bovendien hielden zij zich toen nogal afzijdig van de overige gevangenen. Onder de groep als geheel bleef de geest goed, zelfs weerbaar. Eens werd een die een oudere Geus mis handeld had, door een jongere afgerammeld - een incident dat, gelnkkig voor de groep, met één uur straf-appèl en een dondertoespraak van een van de drie
gut überwinden lassen. Zwischen i/men und den übrigen Nationen in den Lagern lierrschte nicht nur ein sauberes, sondern vielfach ein herzliches Verhältnis.'l
XCEven gunstig oordeelde de Engelsman Christopher Burney, die van begin '44 tot aan de bevrijding in hetzelfde kamp als Kogon opgesloten zat: Buchenwald. 'The Dutch', schreef hij, 'never seemed to[orm a group as the others did, but rif all nations they gave the camp its finest personalities. Peter Kool", Jan Robert, Baumann" were respected and liked as probably no other prisoners in the whole camp. But they had character, rif which there was no glut, and they never did anything but help. Even Î11 that moral wilderness real wortli counted Jar something."
XCNiet anders, over de Nederlandse vrouwen in Ravensbrück, Germaine Tillion: 'Les Hollandaises et les Norvégiennes, parlant généralement l' allemand, recevant de nombreux colis' (wat de Nederlandse vrouwen betreft: tot september '44) 'constituaient de petites communes privilégiées, mais très homogènes, très dignes, et avec lesquelles nous sympathisions quand les cisconstances nous rapprochaient/>
XCWij verbinden aan deze uitspraken over de houding der Nederlandse gevangenen geen enkele conclusie: het zijn er maar zes en zij hebben op slechts drie kampen betrekking - kampen bovendien waarin de worsteling om in leven te blijven, niet met die extreme felheid gevoerd behoefde te worden als bijvoorbeeld in Auschwitz.Der SS-Staat, J. J.vangen gezet. 'Christopher Burney: The Dungeon Democracy (1945), p. 69. ij
mogen aanvragen) af te staan ten behoeve van de Duitse militairen aan het Ooste lijk front. Brooddieven kregen in de Geuzen-barak slechts een geringe straf en diegenen onder de Geuzen die uit arme gezinnen stamden, kregen steeds een deel van het geld dat aan anderen door hun familie toegezonden werd. Ook bij het opvangen van andere Nederlandse gevangenen hebben talrijke Geuzen goed werk gedaan. Uit hun rijen is bijna een derde (drie-en-vijftig) omgekomen. 1 E. Kogan: p. 393. 2 Burney bedoelt Pieter Cool, een in 'II ge boren luitenant-ter-zee tweede klasse, lid van de Geuzen-groep, die in april '41 Buchenwald binnengevoerd was. "Burney heeft hiermee vermoedelijk F. Bouwman bedoeld, geboren in een medewerker van de Philips-fabrieken die in augustus' 42 in handen gevallen was van een provocateur die hem z.g. naar Engeland zou wegwerken; Bouwman was eind december '42 in Buchenwald ge
XCIn de bezette gebieden, ook in Nederland, klampten velen zich telkens opnieuwaan de verwachting vast dat Duitsland binnen enkele maanden zou ineenstorten - in welke mate die verwachting ook in de eoncentratiekampen een belangrijke rol gespeeld heeft, weten wij niet. Ze hing in de bezette gebieden samen met het oorlogsnieuws, maar dat oorlogsnieuws drong, zelfs in zijn Duitse versie, tot verscheidene kampen in het geheelniet door. In de oudste 'officiële' karnpen was dat laatste echter wèl het geval: in Dachau, Buchenwald en Sachsenhausen bijvoorbeeld bevonden zich luidspreker-installaties via welke dagelijks de nieuwsuitzendingen van de Duitse radio doorgegeven werden. Die uitzendingen verschaften een feitelijke informatie welke, wat de krijgsverrichtingen te land betrof, in de fase waarin de Wehrmacht grote overwinningen behaalde, redelijk betrouwbaar was. Diezelfde informatie vonden de gevangenen trouwens in Duitse dagbladen die in sommige kampen in de bibliotheek of in de cantine ter lezing lagen: een dagblad als de Frankfurter Zeitung dat, voor wie goed lezen kon, het officiële optimisme allerminst deelde, was voor de gevangenen, vooral natuurlijk voor de politiek-bewusten onder hen, van grote betekenis: 'jede Zeile', aldus Kautsky, 'wurde gelesen, geprü[t und gewertet."
XCToen de gevangenen in de 'tweede fase' in de kampen en hun Aussen kommandos veel meer in aanraking kwamen met Duitse en buitenlandse arbeiders, werd het, zo nemen wij aan, gemakkelijker om af en toe berichten uit Geallieerde bron te vernemen. Dat was toen ook dubbel wenselijk want het beeld dat de officiëleDuitse berichtgeving van eind' 42 af van het verloop der oorlogshandelingen gaf, werd steeds misleidender. Natuurlijk was het van veel belang indien gevangenen zelf naar de BBC (of, indien zij communisten waren, naar Radio Moskou) konden luisteren. Dat was in theorie in ieder kamp mogelijk, aangezien er overal gevangenen dagelijks te werken hadden in gebouwen waar radio's stonden: de SS-cantine, het SS-Fiihrer heim, de Ss-kazernes en de villa's van SS-officieren. Was nu een 'rode' kampleiding er in geslaagd, betrouwbare politieke gevangenen in een van die Kommandos te plaatsen, dan kon zij min of meer regelmatig te horen krijgen wat de BBC omgeroepen had, en dat werd dan in het kamp via vertrouwde kanalen doorgegeven. Gevaarlijk werk! Wie betrapt werd, kon zijn leven verbeurd hebben. Desondanks waren er soms gevangenen die het nieuws niet alleen mondeling maar ook schriftelijk doorgaven. Klaas
XC1 B. Kautsky: Teufel und Verdammte, p.
Toornstra bijvoorbeeld, in april '43 gearresteerd als een van de leden van de groep- Vorrink, had in Sachsenhausen in het Kommando waarbij hij ingedeeld was, de beschikking over een schrijfmachine; daarop placht hij in enkele exemplaren het oorlogsnieuws te typen dat hij op zijn beurt van twee Franse hoogleraren vernam die in het Nachrichtenzeugamt waar de gevangenen militaire radio's moesten repareren, regelmatig naar de BBC kondenluisteren - '(ik) bracht', schreefToornstra, 'de briefjes met nieuws naar deverschillende vrienden, kroop vervolgens onder het raam van Koos' (V orrink zat strikt geïsoleerd gevangen) 'en stopte hem er ook een toe.'l In Dachau bevond zich in het Revier een radio ten dienste van de 55' ers - er werd regelmatig door gevangenen naar geluisterd; 'dan was er nog iemand', aldus ds. van Raalte, 'die moest zorgen voor het schoonhouden van de auto van de Kommandant van het kamp en in die auto was ook een radio die dienst deed om naar de Engelse berichten te luisteren."
XCEnige vertraging was bij het doorgeven van berichten meestal onvermijdelijk. Zo werd in Dachau Italië's capitulatie, door de BBC omgeroepen op woensdagavond 8 september '43, pas op donderdagochtend bekend. 'Het was', aldus ds. Overduin, 'alsof zelfs ons luguber kamp. . . in feeststemming was. Men had datzelfde vrolijke gevoel dat een Nederlander heeft op een nationale feestdag. Al spoedig liepen de meeste Hollanders met een grote goudsbloem. De SS was wat nerveus en prikkelbaar. 's Avonds liep de (Schutzhaft)lagerführer Redwitz voor de appèlhoudende menigte heen en weer te razen dat wij heus niet er op moesten rekenen dat wij levend uit het kamp zouden komen, als Duitsland het verloor."
XCIn absolute zin waren er niet zo weirug gevangenen die trachtten te vluchten. Cijfers zijn ons slechts bekend met betrekking tot Dachau en Auschwitz. Uit Dachau (dat sluit vermoedelijk de Aussenkommandos in) vluchtten van medio maart '43 tot medio januari '45 338 gevangenen, van wie 35 weer gegrepen werden'', uit Auschwitz (vermoedelijk eveneensJ.sJ.
1 K. Toornstra: p. 109. 2 van Raalte: p. 76. Overduin: p. 253. • P. Berben: p. 165.
met inbegrip van de Aussenkommandosï in totaal 667 (de meesten in '44), onder wie er 481 zijn wier nationaliteit of groep bekend is: het waren 4 Oekraïners, 20 Duitsers, 27 Tsjechen, 29 Zigeuners, 76 Joden, 93 Russen en 232 Polen! - men ziet: slechts diegenen waagden het te vluchten die mochten aannemen, niet te ver van het kamp personen te vinden aan wie zij zich verstaanbaar konden maken en die hun wellicht hulp konden bieden; sommigen waren van dat laatste zeker, want een aantal van die ontvluchtingen berustte op afspraken met Poolse illegale groepen. Datvoor elke ontvluchting ontzaglijke moeilijkheden overwonnen moesten worden en dat de risico's groot waren, behoeft nauwelijks betoog: gegrepen vluchtelingen werden in den regel opgehangen en van begin '42 af moest dat (het heet: krachtens bevel van Himmler) in het publiek geschieden, d.w.z. tijdens een appèl.
XCIn nog een ander opzicht vormde een ontvluchting een inunens probleem, waarvan wij overigens niet weten hoe zwaar daaraan getild is door de vluchtelingen zelf: was één gevangene ontvlucht, dan werden alle andere gevangenen gestraft. In december '38 ontvluchtten twee 'groenen' uit Buchenwald - het gehele kamp moest toen bij strenge vorst zes uur lang op appèl staan, hetgeen aan meer dan tweehonderd gevangenen het leven kostte. Tijdens de oorlog werd tot in de lente van '41 in datzelfde kamp telkens wanneer een gevangene ontsnapt was, elke tiende man uit zijn barak of (als hij overdag ontkomen was) uit zijn Kommando doodgeschoten. Toen uit Gusen in juli' 40 een Poolontsnapt was, moesten alle Poolse gevangenen drie nachten lang voor hun barakken blijven staan zonder dat zij te eten hadden gekregen, 'wer sich bewegte oder umiiel, wurde erbarmungslos von SS Mánnern sowie deutschen und ësterreichischen Häftlingsfunktionäre/l l'I'lisshandelt.'2 Toen vervolgens in augustus '40 twee Polen uit Gusen verdwenen bleken te zijn (beiden zouden na twee dagen opgespoord en doodgeslagen worden), werden veertien Polen geliquideerd. In oktober '40 werd in Sachsenhausen wegens een ontvluchting een strafappèl gehouden dat achttien uur duurde; de woede van vele gevangenen richtte zich toen tegen de vl uchteling en daarvan werd bij minstens éénlatere gelegenheid door de SS gebruik gemaakt: toen van de gevangenen die op het Klinkerwerk van de Deutsche Erd- um! Steinwerke GmbH tewerkgesteld waren, op zekere dag één ontbrak (een gevangene die zich al tweemaal verstopt had, hetgeen tot urenlange appèls had geleid), gaf de SS, er van uitgaande dat de vluchteling nog niet door de buitenbewaking had kunnen heenbreken, de overige gevangenen gelegen
XC1 Tadeusz Iwasko: 'Haftlillgljiiichte aus dem KZ Auschwitz', HeJte VOIl Auschwitz (Oswiecim), 7 (1964), p. 3-57. 2
heid, hem op te sporende man werd gevonden en doodgeslagen. Begin' 43 speelde zich iets dergelijks in een At4SSenko111111ando van Neuengamme af toen een jonge Russische gevangene verdwenen was. Alle overige gevangenen, ruim vierhonderd man, moesten toen (het was avond) op appèl blijven staan. 'Zij zouden', aldus dr. A. van de Poel,
XC'blijven staan, urenlang, zonder ophouden, zonder onderbreking, wat ook het weer zou mogen worden, en zonder eten, zonder één hap eten, twee dagen lang, wanneer de vluchteling niet levend of dood vóór die tijd zou worden teruggevonden .
XC. . . Alle medeplichtig geachten, de gehele werkploeg, waartoe ik eveneens behoorde, (werden) weer naar buiten gedreven om daar ten aanschouwe van iedereen 'gymnastiek' te beoefenen. Wij moesten lopen, rennen, ons plat op de aarde laten vallen, op ellebogen en knieën door zand en modder voortkruipen, opstaan, weer rennen, weer voortkruipen als rupsen, andermaalopstaan, rennen, vallen, kruipen, en dat zonder ophouden, zonder pardon en zonder eonsideratie voor welke verwondingen of infirmiteiten ook. Ieder die aarzelde of achter bleef, kreeg de zweep over zijn ledematen, de zweep, niet van de SS maar van de Duitse medegevangenen, een paar Kapo's en voorwerkers.
XCInmiddels waren de eerste alarm-maatregelen tot opsporing van de verdwenen Rus zonder resultaat gebleven, en dus moest een uitgebreider spel tot demonstratie van de onfeilbaarheid der SS-bewaking op stapel worden gezet. Alle niet-Russen en niet-aanverwante Slaven werden opgeroepen om deel te nemen aan de klopjacht. Twee broden, een halve kilo margarine en zes pakjes tabak van vijftig gram elk voor hem die de schurk te pakken zou krijgen!
XCDaar gingen de speurders, en sommigen van hen waarachtig gewapend met stokken. Dat mocht voor deze keer van de SS. Wij, de overigen, bleven staan, stáán.
XCTot enkele urenlater, de meute triomfantelijk terugkwam, met de vluchteling, die reeds buiten de omheining van het fabrieksterrein was geraakt, dank zij in het geheim verkregen burgerkleren. maar in een bosje werd aangetroffen door Kapo Cornelius, de gelukkige winnaar van de twee broden, de halve kilo margarine en de zes pakjes tabak.
XCEen enkele bombastische ophitsing van de SS tegen de onverlaat, die door zijn vlucht de uithongering zijner medegevangenen eens extra had laten onderlijnen, was voldoende om een zwerm Russen te doen losstormen op hun vrijheid-hongerige landgenoot en deze onder joelend gehuil te bespringen, te bespuwen, te schoppen, te slaan en te krabben, totdat er slechts een afzichtelijk bebloed cadaver overbleef En toen werd de soep naar binnen gezwolgen.'!
1 A. van dePoe!: p. 36-38.
XCMen moet wel aarmemen dat zich in andere kampen en Aussenkommandos wel eens overeenkomstige wraaknemingen voorgedaan hebben, zeker in de jaren '40-'42. In '43 en '« (men denke aan de cijfers voor Dachau en Auschwitz) kwamen er zoveel honderden ontvluchtingen voor dat het werk voor de Duitse oorlogsproductie waarbij de gevangenen toen ingeschakeld waren, ernstig zou zijn geschaad indien men na elke ontvluchting een urenlang strafappèl zou hebben gelast.
XCDat in de concentratiekampen, waar dat maar mogelijk was, lijngetrokken is, spreekt vanzelf: het was voor de gevangenen in alle drie 'fasen' die wij scheiden hebben, noodzaak, hun krachten te sparen. 'Wer sich nicht drückt, der ist verrückt', was een gezegde dat in Buchenwald en wellicht ook in andere kampen de ronde deed. Ervaren Konzentrationäre hadden er zich in geschoold om schijnwerkzaamheden uit te voeren: van belang was immers niet of men reëel iets deed maar of men de indruk maakte, reëel bezig te zijn.
XCIs in de kampen ook op grote schaal gesaboteerd? Wij denken dan natuurlijk vooral aan de 'tweede fase' waarin de gevangenen in de Duitse wapenproductie ingeschakeld waren. Details zijn ons slechts bekend van Dora, het complex in de Harz waar de V-2-raketten geassembleerd werden. Vermelding verdient allereerst dat daar eind' 43 door een groep Italiaanse krijgsgevangenen bij de SS geprotesteerd werd tegen hun inschakeling bij de wapenproductie die in strijd was met het volkenrecht - dat verzet werd gebroken doordat de SS zes Italiaanse officieren doodschoot. Tot sabotage zijn, schijnt het, in Dora aanvankelijk vooral Russische en Franse gevangenen overgegaan; uit hun rijen werden in augustus' 44 vele tientallen gearresteerd en in november en december' 44 alsmede in januari' 45 vonden, alweer op verdenking van sabotage van allerlei aard, nieuwe arrestaties plaats, o.m. van Tsjechische, Poolse en Duitse politieke gevangenen. Er zijn in Dora tussen september '43 en de bevrijding (april '45) in totaal driehonderdtien gevangenen opgehangen, van wie aan bijna tweehonderd de doodstraf voltrokken is wegens sabotage.'
1 Eind november '44 werden in Sachsenhausen twee Nederlandse gevangenen opgehangen louter omdat de fraismachine die zij bedienden, enkele uren defect was; wie dat geweest zijn, is niet bekend.
XCHachelijk was het plegen van sabotage vooral daarom omdat de gevangenen in de fabrieken en werkplaatsen waar zij Duits oorlogstuig vervaardigden of repareerden, veelal nauw samenwerkten met Duitse burgerarbeiders die hen op de vingers zagen. Vaak werd bovendien van de afgeleverde producten, jachttoestellen of raketten bijvoorbeeld, bijgehouden welke gevangenen bij de vervaardiging ingeschakeld waren geweest, soms werden zelfs lull nummers op het vliegtuig of op de raket geschilderd bleken die producten dan niet te deugen, dan stonden de betrokken gevangenen onmiddellijk onder verdenking, sabotage gepleegd te hebben. Scherpe controle werd evenwellang niet overal uitgeoefend. In Buchenwald bijvoorbeeld konden enkele Nederlanders die militaire auto's moesten repareren, met succes saboteren zonder dat zij ontdekt werden. 'Ik heb in dit opzicht', aldus later Arie Veldhoen, eenlid van de Geuzen-groep, sinds april' 41 gevangene in Buchenwald, 'veel geleerd van de Lagerelektriker die een Duitser was' (een medegevangene) 'Hij was een goed vakman en heeft mij veel tips kunnen geven. Er waren allerlei manieren om te saboteren. In de eerste plaats werd door ons dikwijls amaryl in de cylinders gegooid, schroeven werden niet ingedraaid, maar ingeslagen. Door trillingen lieten zij beslist los. In de vrachtauto moesten in het chassis gaten geboord worden om de laadbak erop te zetten. Stond de laadbak eenmaal, dan boorden wij nog eens gaten in het chassis, waardoor het zeer verzwakt werd. Wij maakten deze boorgaten onherkenbaar door accuzuur over de verse boringen heen te werpen en dan waren op deze oude wagens de nieuwe gaten van de oude niet te onderscheiden. Veel wagens kregen wij later middendoor gebroken terug.
XCIn mijn werk als Po/steyer saboteerde ik in de eerste plaats door altijd veel meer bekledingsstof aan te vragen dan nodig was. Had ik 6 meter nodig, dan sneed ik zo onvoordelig mogelijk en gebruikte dan 12 meter. De rest werd dan gebruikt om slofjes van te maken.
XCIn ons Kommando is heel wat materiaal verbrand. Controle was er nauwelijks. Wel hadden wij SS-werkmeesters, maar dezen waren niet in staat al ons werk te controleren. Ik naaide ook veelnaden dubbel, waardoor ik dan natuurlijk ook weer meer materiaal nodig had.
XCOok verschillende 'groene' Duitsers en communisten hebben zeer goed gesaboteerd."
XCIn de tunnels van Ebensee werd een bij uitstek slimme vorm van sabotage toegepast door een Belgische communist, Jules van der Linden, die er als teclmicus Oberkapo geworden was. 'Jules', aldus Nico Wijnen,57
1 'Verslag van mededelingen van A. Veldhoen' (z.d.), p. 5 (GCl.
'had zeer nauwkeurig de blauwdrukken en het systeem van opzetten der bogen bestudeerd. Doordat hij als Oberkapo ook de gelegenheid kreeg verschillende vaktijdschriften te lezen, heeft hij kans gezien de Baumeister een systeem van opzetten van bogen voor te stellen dat zogenaamd veel sneller ging. De Baumeis ter heeft dit systeem geheel overgenomen. De clou was, dat bij het opzetten van de bogen de volgende boog gestut werd door de vorige, die reeds stond. Jules deed nu steeds bij het opzetten van de bogen de grootste kracht komen op de knik waar de langsbalken op de bogen moesten worden gelegd. Bij herhaling werd op die knik nog een stevige mokerslag gegeven. Lang ging het opbouwen goed, maar bij het neerzetten van de elfde boog brak de eerste in de knik door. Daar alle volgende bogen op de voorgaande steunden, stortte toen het hele bouwsel in elkaar ... Een onderzoekcommissie werd ingesteld, zij kon niets vinden. De Lagerführer liep te huilen in de Stollen, maar aan de ravage was niets te doen.l '
XCWij hebben van de mate waarin in het algemeen in de verschillende kampen en Aussenleommandos gesaboteerd is, geen denkbeeld. Plausibellijkt het ons dat in de 'tweede fase' meer gesaboteerd is dan in de 'eerste' (er waren in de tweede meer mogelijkheden) en in de 'derde' meer dan in de 'tweede' (de controle verslapte) - verder durven wij niet te gaan.
XCEerder wezen wij er op dat in verschillende karnpen in de loop der jaren de 'aristocratie' der 'groenen' verdrongen werd door de 'reden'. Die nieuwe 'aristocratie' bestond dan uitsluitend of in hoofdzaak uit communisten die, wat zij aan hulp konden bieden (bijvoorbeeld opneming in lichte Kommandos. bescherming tegen gevaarlijke transporten) in de eerste plaats aan medecommunisten ten goede lieten komen. Waar zich die machtswisseling voordeed, kwamen meestalook min of meer vaste 'nationale comité's' tot stand die gekoppeld werden aan een 'illegale kampleiding'. Die kampleiding gaf aanwijzingen om op bepaalde ss' ers in te werken teneinde het lot van de gevangenen te verzachten; in verscheidene kampen richtte zij bovendien in het laatste jaar van de oorlog haar beleid op de voorbereiding van een soort opstand waarvan de bedoeling was te voorkomen dat de ss in de slotfase'Verslag van mededelingenvan N. Wijnen', p.57
1 6r--62.
van de tweede wereldoorlog alle gevangenen zou liquideren. In dat laatste jaar waren er ook meer mogelijkheden om wapens of materialen waaruit men wapens kon improviseren, de kampen binnen te smokkelen. Hoe zulk een opstand in Buchenwald voorbereid werd, zullen wij in deel 10 schetsen. Hier volstaan wij met op te merken dat in het complex Auschwitz-BirkenauMonowitz in de lente van' 43 een internationale verzetsorganisatie ontstond die zich in haar contacten naar buiten, d.w.z. met de Poolse illegaliteit, als 'Kampfgruppe Auschwitz' aanduidde. Die Kampfgruppe werd tot in de zomer van' 44 door twee Poolse en twee Oostenrijkse politieke gevangenen geleid. Zij was gevestigd in het meest stabiele van de drie grote kampen die tot het genoemde complex behoorden: Auschwitz I. Daar had zij verbinding met vrouwelijke gevangenen, afkomstig uit het Frauenlager te Birkenau, die naar Auschwitz I verplaatst waren en in de bureaus van de SS werkten; enkelen hunner konden daar regelmatig naar Geallieerde radiozenders luisteren. Een belangrijk succes behaalde de Kampfgruppe toen zij er, na de wisseling van Kommandant (Höss werd door Liebehenschel vervangen), in slaagde, voor het eerst een politieke gevangene benoemd te krijgen tot Lageraltester in Auschwitz I; met zijn medewerking kon bereikt worden dat de gevaarlijkste spionnen die de Politische Abteilung onder de gevangenen bezat, naar Flossenbürg weggewerkt werden.
XCEerder wezen wij er ook al op dat met name binnen zulk een Politische Abteilung belangrijk verzetswerk verricht kon worden: daar lagen de dossiers van de in het betrokken kamp opgenomen politieke gevangenen en daar kwamen de aanwijzingen binnen voor hun verdere behandeling, eventueel ook voor hun executie. Gevangenen die in een Politische Abteilung tewerkgesteld waren, konden waarschuwingssignalen doorgeven zodat (gelijk reeds beschreven) gevangenen wier leven onmiddellijk gevaar liep, een andere identiteit kregen - zij konden ook trachten, bezwarende stukken te verdonkeremanen. In menig kamp hebben gevangenen (dat waren dan steeds gevangenen die een goede kennis hadden van het Duits) dergelijk verzetswerk gewaagd; het is in het laatste oorlogsjaar in Sachsenhausen ondernomen door prof. 'I'elders- en een in december '41 gearresteerde, zeer actieve communistische illegale werker, [oop Zwart.J.57
1 Prof. mr. B. M. Telders, in december' 40 gearresteerd als belangrijkste verzets figuur in liberale kring, werd eind juni '41 uit de Scheveningse Cellenbarakken naar Buchenwald overgebracht. Hij had daar, aldus de al eerder geciteerde 1. Sorber, 'op het een zeer goede naam. Later is hij door Nederlandse communisten gedwarsboomd en enige tijd in slechte geweest'
XCZwart was in Sachsenhausen, waar (zoals eerder vermeld) de machtsposities in handen waren van communisten, Vorarbeiter geworden in het aan de Politische Abteilung toegevoegde Kommando. Hij werkte daar overdag, maar er was bij de Politische Abteilung, die vaak spoedopdrachten ontving, ook een nachtploeg van gevangenen ingedeeld - in die ploeg kon Zwart drie Nederlandse gevangenen doen opnemen: Telders, Klaas Toornstra en Adri Vorrink, een broer van Koos Vorrink. Vooral met Telders ging Zwart nauw samenwerken. Tevoren had hij al tallozen het leven gered, maar van oktober '44 af wist hij samen met Telders, aldus later Koos Vorrink, van ca. 400 dossiers van politieke gevangenen uit Vught omstreeks 300 te verdonkeremanen.' Het gevolg was dat de Politische Abteilungvsu: Sachsenhausen op reeksen vragen van de Sicherheitspolizei in Nederland geen antwoord kon geven. In januari' 45 rees verdenking tegen Zwart en Telders. Beiden werden ter dood veroordeeld maar op het voor de executie vastgestelde uur vond toevallig een Geallieerd bombardement plaats dat grote verwarring wekte. De executie werd uitgesteld en het lukte kameraden, Zwart zowel als Telders onder een andere naam in het kamp te laten onderduiken. Zwart bleef in leven, maar Telders die zich onder een grote groep gevangenen uit Sachsenhausen bevond die in maart naar Bergen-Belsen overgebracht werd, overleed op 6 april in laatstgenoemd kamp aan typhus.
XCZoals wij aan het einde van het vorige hoofdstuk vermeldden, zijn, naar schatting, ruim elfduizend Nederlanders als Schutzhäftlinge in Duitsland in de concentratiekampen opgesloten geweest welke wij in dit hoofdstuk beschreven hebben, en zijn van hen omstreeks vierduizend omgekomen. Wij laten hierbij de gedeporteerde Joden (zij waren geen Schutzhäftlinge) geheel buiten beschouwing; op hen komen wij in hoofdstuk 7 terug. (I.J. Sorber: 'Verslag', p. 6) -nog later werd hij tewerkgesteld bij dePolitische Abteilung in Buchenwald waar hij aanvankelijk als Franse tolk fungeerde. Injanuari '44 werd Telders naar het zoveel gunstiger concentratiekamp Vught verplaatst waar hij zich, als lid van het z.g. PhiIips-Komrnando, in allerlei juridische kwesties kon verdiepen; hij maakte er met voorbeeldige geestkracht de tweede druk klaar van zijn handboek Nederlands Octrooirecht. Met de overige mannelijke gevangenen van Vught kwam Telders in september' 44 in Sachsenhausen terecht.
XC1 J.J. VorrinkinHet Vrije Volk, r juni 1945.
XCWat de aantallen der in de concentratiekampen in Duitsland aanwezige Nederlandse Schutzhäftlinge betreft, gaven wij in hoofdstuk 4 enkele cijfers weer die volgens de 'Meldungen aus den Niederlanden' (de geheime weekrapporten van de lSD') de stand van zaken op bepaalde data weergeven: I 46I van die gevangenen op 8 november' 42, 2 I24 op 9 mei' 43, 3 085 op I3 augustus' 44. Zijn die cijfers betrouwbaar? Wij menen van wel; zij zijn namelijk, globaal gesproken, in overeenstemming met alles wat wij, als gevolg van de onderzoekingen van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis, weten van de gevangenen-transporten uit ons land naar die Duitse kampen.
XCIn de geschiedenis van die karnpen in oorlogstijd, hebben wij in dit deel drie fasen onderscheiden: de fase van de 'vernietiging door arbeid' (tot eind '42), de fase van de beperkte verzachtingen (van eind '42 tot eind '44) en de fase van de evacuatie-transporten en de massale epidemieën (vaneind '44 tot Duitslands capitulatie). Wij sluiten nu bij deze indeling aan.
XCIn de eerste fase is er uit ons land in de lente van '4I een transport van 234 gevangenen naar Buchenwald gegaan (hiervan maakten de ca. honderdvijftig Geuzen deel uit aan wie Sclwtzhaft opgelegd was); vermoedelijk werd dit transport geheel in de Cellenbarakken samengesteld. De overige transporten in '41 en '42 werden steeds samengesteld in het concentratiekamp Amersfoort: 556 gevangenen naar Neuengamrne, 355 naar Sachsenhausen, 464 naar Buchenwald (plus nog een klein transport van 6 gevangenen naar Dachau).
XCIn de tweede fase zijn er tot en met augustus '44 grote transporten geweest uit het concentratiekamp Amersfoort èn uit het concentratiekamp Vught: uit Amersfoort naar Buchenwald 57I gevangenen, uit Vught naar Sachsenhausen ca. 60 gevangenen, naar Neuenganune ca. 220 en naar Dachau 655. 1 Daarenboven zijn in die tweede fase ca. 170 Schutzhäftlinge naar het Nacht und-Nebel-kamp Natzweiier gebracht en in de eerste en tweede fase samen (t.e.m. augustus' 44) ca. 200 vrouwelijke Schutzhäftlinge naar Ravensbrück: naar schatting 50 in de eerste, 150 in de tweede fase.
XCHet is praktisch om, wat ons land betreft, de derde fase in september' 44 te laten aanvangen: de gevangenen-transporten die van het begin van die maand af ons land verlieten, kwamen in een al ontredderd Duitsland terecht. Wij denken dan allereerst aan de grote transporten waarmee ten tijde van de 'Dolle Dinsdag' -crisis (5 september' 44) alle Schutz en Polizei häftlinge uit Vughtê naar Duitsland afgevoerd werden: ca. 2600 Neder
XC1 Het transport naar Dachau sloot ook nog 127 Fransen en Belgen in. 2 Formeel was aan die Polizeihiiftlinge nog geen Schutzhaft opgelegd.
landse mannen naar Sachsenhausen\ 653 vrouwen naar Ravensbrück. Daarnaast zijn er uit het kamp Amersfoort van september' 44 tot maart' 45 vier grote transporten naar Neuengamme geweest; zij telden tezamen 3 082 gevangenen; tenslotte zijn in die laatste maanden ook nog ca. 260 gevangenen door de 'SD' rechtstreeks naar Neuengamme gevoerd: uit Groningen, Assen, Apeldoorn en Doetinchem.
XCIn de eerste fase zijn dus uit ons land I 615 mannelijke Schutzhäftlinge naar de concentratiekampen in Duitsland overgebracht plus (dit is een schatting) 50 vrouwelijke, in de tweede fase I 676 mannelijke Schutzhäftlinge plus (opnieuween schatting) 150 vrouwelijke, in de derde ca. 5 940 mannelijke Schutzhajtling« en 653 vrouwelijke. Hiermee zijn wij er evenwel nog niet. Niet alleen uit ons eigen land zijn Nederlandse Schutzhäjtlinge in de concentratiekampen in Duitsland terechtgekomen, maar ook uit Duitsland zelf. Wij namen in hoofdstuk 4 de schatting op dat tussen de vier- en zesduizend Nederlanders in dat land tot gevangenis- of tuchthuisstraf veroordeeld werden - er zijn anderen geweest die, zoals ook in ons land geschiedde, door de Gestapo abgetrennt en rechtstreeks naar concentratiekampen gezonden werden; ook zijn wel Nederlandse arbeiders die eerst in een Arbeitserziehungslager opgesloten waren, uit die strafkampen naar coneentratiekampen getransporteerd. Voorts zijn er in de eerste en tweede fase ook gevangenen-transporten geweest uit België en Frankrijk waarbij zich Nederlandse Schutzhä{tlinge bevonden; wij weten bijvoorbeeld dat er in de tweede fase een transport uit het kamp Compiègne naar Buchenwald is gegaan dat 124 Nederlandse Schutzhäftlinge insloot. De leden van die in Duitsland, België en Frankrijk gearresteerde groepen waren Nederlandse staatsburgers die meegeteld werden in de opgaven die de Inspektion der Koneentrationslager ofhet SS- Wirtschajts- und Verwaitungshauptamt dan wel de Kommandanturm van de verschillende kampen aan de 'SD' in Den Haag deden; uit die opgaven resulteerden de cijfers in de "Meldungen aus den Niederlanden' .
XCTelt men de in het voorafgaande gegeven cijfers op, dan komt men tot een totaal van 10 228 (eerste fase I 665, tweede I 950, derde 6 613), maar dat totaalmoet verhoogd worden met de Schutzhäftlinge die in alle drie fasen in Duitsland, en in de eerste twee in landen als België en Frankrijk gearresteerd werden, van wie wij tot dusver louter de 124 mannen uit het Compiègnetransport meegeteld hebben. Wij schatten dat onze cijfers voor de eerste fase verhoogd moeten worden met 200 en voor de tweede en de derde met
1 Dit transport sloot ook nog ca. 250 Fransen en Belgen in.
elk 400. Hieruit resulteert voor de eerste fase (tot eind '42) een totaal van I 865 Nederlandse Schutzhäftlinge, voor de tweede fase t.e.m. augustus' 44 een totaal van 2 350 en voor de derde een totaal van 7 013 algemeen totaal II 228, laat ons zeggen: ruim II 000.
XCHoeveel van die ruim II 000 zijn vrijgelaten?
XCHet enige wat wij met zekerheid weten is dat van de ca. 850 Nederlandse vrouwelijke Schutzhäftlinge in Ravensbrück 59 vrijgelaten zijn: 7 % dus. Er zijn, wat de mannelijke Schutzhäftlinge betreft, volgens onze algemene indruk veel minder vrijlatingen geweest, zulks met uitzondering van een groep van ca. 500 gevangenen uit Amersfoort (ontduikers van de arbeidsinzet) die in april' 44 geheel ten onrechte in Buchenwald belandden en van wie de meesten, vermoedelijk ca. 400, binnen zes maanden vrijgelaten zijn.
XCVóór eind '42 zijn ons geen vrijlatingen bekend; wij schatten dat in de tweede fase t.e.m. augustus' 44 300 en in de derde 500 gevangenen vrijgelaten zijn. Hieruit vloeit voort dat zich, waren geen gevangenen gestorven, eind '42 I 865 Nederlandse Schutzhäftlinge in de concentratiekampen hadden moeten bevinden (volgens de "Meldungen aus den Niederlanden' waren er op 8 november' 42 I 461 in leven), in augustus' 44 3965 (volgens de "Meldungen aus den Niederlanden' waren er op 13 augustus' 44 3085 in leven) en ten tijde van Duitslands capitulatie IQ 428. Vast staat dat van die ca. Ia 500 ca. 4 000 omgekomen zijn. Wij moeten die sterfgevallen ongeveer als volgt verdelen: ca. 400 in de eerste fase, ca. 450 in de tweede, ca. 3 ISO in de derde. Veruit de meeste Nederlandse Schutzhäftlinge zijn dus in de laatste zeven, acht maanden van de oorlog bezweken; dat is niet alleen gevolg geweest van de noodtoestanden die zich toen in de concentratiekampen ontwikkeld hadden, maar ook van het feit dat Nederlandse gevangenen toen nagenoeg geen voedselpakketten meer ontvingen.
XCZijn onze cijfers inzake de sterfgevallen in strijd met het algemene beeld van de drie verschillende fasen dat wij in hoofdstuk I en in dit hoofdstuk neergelegd hebben, en speciaalook met Billigs conclusie, door ons aanvaard, dat van elke drie gevangenen twee omgekomen zijn ? Wat Billigs conclusie betreft: zij had op alle in concentratiekampen ingeschreven gevangenen betrekking en wij schrijven hier louter over de Schutzhäftlinge, niet over de Joodse gevangenen uit ons land die bijvoorbeeld in Mauthausen en Auschwitz-Bitkenau ingeschreven werden. Gaat men die Joodse gevangenen meetellen (wij zullen dat in hoofdstuk 8 doen), dan komt men tot geheel andere verhoudingscijfers. Duidelijk is in elk geval dat ook voor de Nederlandse Sclwtzhäftlinge de derde fase het meest katastrofaal is geweest en dat er in de tweede, toen zich meer dan tweemaal zoveel Schutzhäftlinge in de kampen bevonden als in de eerste, ongeveer evenveel gevangenen gestorven zijn als
in de eerste - het enige punt dat in strijd lijkt met ons algemene beeld is dat in die eerste fase, de fase van het harde regime, van de ca. I 850 Nederlandse gevangenen volgens schatting 'slechts' ca. 400 omgekomen zijn. Daarbij moet dan bedacht worden dat de sterfte onder de Nederlandse vrouwen in Ravensbrück in de eerste en de tweede fase gering was en dat van de I 615 mannelijke Schutzhäftlinge die in de eerste fase uit ons land naar eoncentratiekampen in Duitsland gevoerd werden, geen een belandde in AuschwitzBirkenau, Stutthof of Mauthausen - wèl een groep van ca. 150 in GrossRosen (via Buchenwald); van hen zijn veruit de meesten in dit, in '42 bij uitstek ellendige kamp bezweken.
XCDe woorden 'via Buchenwald' brengen ons er toe, er op te wijzen dat de gevangenen van wie wij in het voorafgaande vermeld hebben, dat zij naar bepaalde concentratiekampen getransporteerd werden, lang niet alle in die kampen zijn gebleven: velen zijn overgeplaatst - hoevelen en waarheen, is slechts ten dele bekend. Wij weten wel dat van 2 843 Nederlandse gevangenen in Buchenwald, omtrent wie nadere gegevens beschikbaar zijn (er zijn méér Nederlanders in Buchenwald geweest), I 179 (41 %) naar andere kampen zijn overgebracht. Helaas is van I 657 (58 %) van deze 2 843 gevangenen niet bekend waarom zij in Buchenwald terechtkwamen; onder de I 168 van wie dat wèl bekend is, bevonden zich 627 Joden (de meesten hunner waren eind' 44 en begin' 45 uit Auschwitz-Birkenau overgeplaatst), 478 politieke gevangenen, 37 'asocialen', 32 Zigeuners, II Jehova's Getuigen en I homosexueel.
XCHet zijn die algemene aspecten die wij, veelal overigens met gebruikmaking van individuele herinneringen van Nederlandse gevangenen, getracht hebben weer te geven, zulks in de hoop (als uitgedrukt in de aanhef
van dit hoofdstuk) dat ons algemene beeld, hoezeer het de lezer ook in het ongewisse gelaten heeft ten aanzien van datgene wat deze of gene persoonlijk onderging, toch wel heeft doen inzien wat die gevangenen als collectiviteit doorstonden.
XCEen beoordeling van hetgeen aan feitelijkheden weergegeven is, achten wij overbodig; wij menen haar in goed vertrouwen aan de lezers te kunnen overlaten. Hun willen wij er slechts op wijzen dat het relaas van verschrikkingen, in dit hoofdstuk vervat, in dit deel nog in latere hoofdstukken voortgezet zal worden en pas zijn afsluiting zal vinden in het deel waarin de 'derde fase' aan de orde komt: deel