Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 1 – Voorspel

Alle delen:

1234-14-25-15-26-16-27-17-28-18-29-19-210a-110a-210b-110b-211a-111a-211b-111b-211c12-112-21314-114-2reg

Inhoud

XC

XCOvergang 7 Hoofdstuk 2 Negentiende eeuw II

XCThorbecke 15

XCDoorbraak van het kapitalisme 17

XCKuyper en de Savornin Lohman 25

XCSchaepman en de katholieken 28

XCDe socialisten 32 Hoofdstuk 3 De eerste wereldoorlog en zijn gevolgen 138

XCNovember lr S 44

XCDe nawerking 52

XC'Nooit meer oorlog!' 58 Hoofdstuk 4 Een conservatief land 72

XCModernisering der productie 88

XCSociale tegenstellingen 95 Hoofdstuk 5 De diepe crisis 116

XCEerste ordening 122

XCDe werkloosheid 126 Hoofdstuk 6 - Hitler's opkomst 144

XCVan Braunau naar München 149

XCVan München naar Berlijn 158

XCNederland en de Machtübernahme 165 Hoofdstuk 7 'De Zeven Provinciën' I71

XCNederland en Indië 179 Hoofdstuk 8 Colijn en de 'aanpassing' 195

XC'Aanpassing' en ordening 203

XCEffect op Indië 216

INHOUD

Hoofdstuk 9 - Het protest van links 221 Hoofdstuk 10 Het rechts-autoritair protest

XCMussolini

XCNederlandse bewonderaars

XCRechts-autoritaire organisaties

XC'Landbouwen Maatschappij'

XCKatholiek fascisme

XCFascisten-van-de-daad

XCDe NSNAp'en 236 239 244 249 253 256 265 27 1 Hoofdstuk II Mussert en de NSB

XCOpmars

XCMussert naar Indië

XCHet karakter der beweging

XCDe NSB en het antisemitisme

XCMussert tussen Mussolini en Hitler

XCDe NSB wordt teruggedrongen

XCMr. M. M. Rost van Tonningen

XCNa de nederlaag van '37 29 1 3°4 3°7 325 333 34 2 37 2 378 Hoofdstuk 12 De andere fascisten

XCTerugblik 401 Hoofdstuk 13 'Das dritte Reich'

XCVan der Lubbe en de Rijksdagbrand

XCGelijkschakeling

XCJodenvervolging , De voorbereiding der aggressie 412 4 2 9 45 1 460 Hoofdstuk 14 - Nederland en Duitsland 473 475 481 484 488 49 2 5°0 5 0 3 De politiek der grote mogendheden

XCDe Spaanse burgeroorlog

XCEconomische betrekkingen met Duitsland

XCPublieke opinie

XCDe eerste vluchtelingen

XCEen internationaal vraagstuk

XCNederlands beleid

INHOUD

XCHet Comité voor Bijzondere Joodse Belangen

XCProf. dr. D. Cohen

XCHet Joodse Vluchtelingencomité

XCNa de Anschluss

XCDe Reichskristallnacht

XCDe eerste kampen

XC)Je politieke vluchtelingen

XCDuitse nationaal-socialisten in actie

XCPrins Bernhard Hoofdstuk 15 De defensie

XCDe bezetting van het Rijnland (maart '36)

XCAchterstand

XCAnschluss en Sudetencrisis (1938)

XCDe crisis van lente' 39

XCHet debat over het krijgsbeleid

XCAndere vormen van verdedigingsvoorbereiding Hoofdstuk 16 Van Colijn naar De Geer

XCDe zaak-Oss

XCDe val van Colijns vierde kabinet

XCZes weken crisis

XCDe SDAP

XCDe Geers formatie

XCDe minister-president

XCDe overige ministers

XCHet Duits-Russisch bondgenootschap

XCDeCPN

XCMobilisatie

XCOorlog Bijlage - De Nederlandse kabinetten 191 81939 Lijst van illustraties Lijst van kaarten Lijst van bron-afkortingen Register XI 5 I1 5 1 3 5 1 8 528 532 54 1 545 560 574 587 593 601 6 1 4 62 4 632 643 654 659 662 665 668 67 2 678 684 699 7 0 4 7 0 9 7 21 733 737

Hoofdstuk I: Paleis Noordeinde

XC

XCOp vrijdag 7 juli 1939 was het acht dagen geleden dat Nederland in een kabinetscrisis was gestort. Colijn had het ontslag van zijn vierde ministerie aangeboden. Jarenlang had hem, dominerende figuur in de binnenlandse politiek, als ideaal voor ogen gestaan dat de rijksbegroting in evenwicht zou zijn; voor 1941 achtte hij dat mogelijk; in 1940 moest een eerste stap in die richting gezet worden: het eindcijfer van de begroting waarover de ministers in voorafgaande besprekingen in beginsel overeenstemming bereikt hadden, moest alsnog met f 37 miljoen verlaagd worden, voor de werkloosheidszorg - het land telde op dat moment meer dan een kwart miljoen werklozenf 15 miljoen minder uitgetrokken. Voorziende dat de oplossing van een kabinetscrisis 'ongekend moeilijk' zou zijn, had Colijn, zo schreef hij de Koningin, zijn 'financiële consciëntie tot het uiterste uitgerekt'i! Die elastische tour de force had hem niet gebaat: Romme, de katholieke minister van sociale zaken, had geweigerd, de armulering van zijn plarmen, strekkende speciaal tot het opvangen van de jeugdwerkloosheid, te aanvaarden en de drie andere ministers die in het kabinet de Rooms-Katholieke Staatspartij, sterkste partij des lands, vertegenwoordigden - Geseling, Steenberghe, Welter - hadden zich met hun ambtgenoot solidair verklaard, Welter min of meer weerstrevend. Op 24 juni had hij de Koningin in haar buitenverblijf bij Scheveningen, 'De Ruygenhoek', opgezocht en haar het denkbeeld voorgelegd, dat zij met een beroep op eendracht het kabinet zou redden. De Koningin had geweigerd. 'De heren moeten het zelf maar uitvechten', had zij gezegd.ê Welnu - het gevecht was geleverd: de breuk was een feit geworden. Op 29 juni hadden de ministers hun portefeuilles ter beschikking gesteld. Daags daarna had Colijn opdracht gekregen, een nieuw kabinet te vormen.

XCVasthoudend aan zijn bezuinigingsplarmen, had de anti-revolutionaire leider gepoogd, dat nieuwe kabinet op breder basis tot stand te brengen.

XC1 Brief, 29 juni 1939, van H. Colijn aan Koningin Wilhelmina (Kabinet der Koningin, archief). 2 Ch. J. 1. M. Welter, 7 nov. 1955. Met deze beknopte vermelding bedoelen wij de aantekeningen omtrent het gesprek dat wij op genoemde datum met oud-minister Welter voerden. Gegevens aan gesprekken ontleend, zullen steeds op deze wijze verantwoord worden.

PALEIS NOORDEINDE

Op advies van de vrijzinnig-democratische voorman, mr. Oud, sinds kort burgemeester van Rotterdam, had hij op 5 juli de voorzitters van de fracties der zes grote democratische partijen - rooms-katholieken, anti-revolutionairen, christelijk-historischen, liberalen, vrijzinnig-democraten en sociaaldemocraten - bijeengeroepen. Zijn concept-program had, zoals te verwachten was, onvoldoende instemming verworven.' Daarmee stond de mislukking van zijn formatiepoging vast.

XCVast, ook voor de Koningin. Het benauwend perspectief dat Nederland in weken waarin over het lot van Europa beslist zou worden, bestuurd zou worden door een demissionair, en dus zwak, kabinet, deed haar tot een ongewone stap besluiten. Voor de avond van 7 jali belegde zij een besloten bijeenkomst in het Paleis Noordeinde waartoe, behalve de voorzitters van Eerste en Tweede Kamer, mr. W. L. baron de Vos van Steenwijk en mr. J. R. H. van Schaik, ook de vice-voorzitter van de Raad van State, jhr, mr. F. Beelaerts van Blokland. en een van de zes Ministers van Staat, mr. D. Fock, uitgenodigd werden, de laatste vermoedelijk omdat in zijn persoon de liberalen vertegenwoordigd zouden zijn. De Koningin had voor hen een verrassing in petto: de vier staatslieden zouden over de militaire eisen van het ogenblik rechtstreeks voorlichting krijgen van de chef van de generale staf, luitenant-generaal Reynders, en de chef van de marine-staf, vice-admiraal Furstner. Die voorlichting zou nog op zich laten wachten.

XCOnder de vier die op die avond in het voorgeschreven rokcostuum van 8 uur af aan het beraad met de Koningin zouden deelnemen - de vijfde geïnviteerde, jhr. mr. G. C. W. van Tets van Goudriaan, een slanke en hoofse edelman, al achttien jaar directeur van het Kabinet der Koningin, zou slechts de notulen maken - was mr. van Schaik, zeven-en-vijftig jaar oud, de Benjamin. In 1917 gekozen tot lid van de Tweede Kamer, was hij er spoedig de leider geworden van wat men de 'linkervleugel' van de RoornsKatholieke Staatspartij was gaan noemen. Zijn stem en die van enkele gelijkgezinden hadden de doorslag gegeven toen in 1923 de Vlootwet met de kleinst-mogelijke meerderheid (49 stemmen voor, 50 tegen) verworpen werd. In '29 was hij voorzitter van de Tweede Kamer geworden; na vier jaar als minister van justitie te zijn opgetreden - zijn beleid zal nog ter sprake komen -, had hij in '37 dat voorzitterschap opnieuwaanvaard.

XCFock was van de vier de oudste: hij was een-en-tachtig. Al vóór de eerste wereldoorlog was hij minister van koloniën en gouverneur van Suriname geweest. Vier jaar na zijn verkiezing als lid van de Tweede Kamer,Lammers:

1 P.]. Oud: dl. VI (195I)"P. 134-35. G.J. (1952), p. II6.

GEHEIM BERAAD PALEIS NOORDEINDE

was hij in 1917 Kamervoorzitter geworden. Onder de liberalen behoorde hij tot de meest conservatieven. Misschien had hij dat nooit zo dramatisch gedemonstreerd als op die 4de april 1919 toen hij tot ieders verbazing van zijn voorzitterszetel was afgedaald om als Kamerlid de staf te breken over het beleid van de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, van Limburg Stirum, die nog geen vijf maanden tevoren aangekondigd had, de pasopgerichte Volksraad te willen maken 'tot een integrerend deel van de regering, met daadwerkelijke medezeggenschap in en controle op het bestuur' - 'verwarring stichtende fantasieën', aldus Pock.' Als opvolger van van Limburg Stirum had hij de lijn van diens beleid schielijk omgebogen. Daarna was hij nog zes jaar, van '29 tot' 35, lid van de Eerste Kamer geweest. Toen hij daar in de oude vergaderzaal van de Staten van Holland op het Binnenhof zijn intrede deed, zat mr. W. L. baron de Vos van Steenwijk op het gestoelte van de voorzitter: een Overijsels edelman van strakke christelijk-historische beginselen bij wie in lange jaren van werkzaamheid bij de Raad van State en als lid van de Eerste Kamer (van 1913 af) een toenemende weerzin gegroeid was tegen de parlementaire demoeratie zoals die, meende hij, aan de overzijde van het Binnenhof bedreven werd. Al in '22 had hij van zijn voorzitterszetel af de kiezers beklaagd, 'geknecht' als zij waren door 'de partijbonzen, de partijtirannen en hun satellieten, naar wier pijpen zij bij de stembus mogen dansen. Onder de mom van demoeratie is de autoeratie van enkele partijbazen ontstaan.f Voor Colijn koesterde de Vos van Steenwijk een diepe verering; wellicht werd zij slechts overtroffen door zijn verering voor de vorstin. 'De Natie', zo zou hij kort voor de Duitse inval aan zijn ambtgenoot van de Tweede Kamer schrijven, 'heeft genoeg aan de Kroon; mits terzijde gestaan door enkele eerste rangs lieden.f Weinig verzoend met de geest des tijds zou hij drie dagen na de bijeenkomst in het Paleis Noordeinde zijn tachtigste verjaardag vieren. De vice-voorzitter van de Raad van State, jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland, was die 7de juli in zijn acht-en-zestigste levensjaar. In een lange loopbaan, hoofdzakelijk doorgebracht in dienst van Buitenlandse Zaken, was hij onder meer gezant geweest in Peking. Zes jaar lang, van '27 tot '33, had hij de portefeuille van buitenlandse zaken: beheerd. In laatstgenoemd jaar was hij vice-voorzitter van de Raad van State geworden enals zodanig eerste constitutioneel adviseur van de Koningin: een man, ervaren en schrander, maar met iets van die tot cynisme neigende gedesinteresseerdheid die men 1 Aangehaald door Oud: Hetjongste verleden, dl. I (1948), p. 229-31. 2 A.v., p. 384. 3 Brief van W. L. de Vos van Steenwijk aan J. R. H. van Schaik, 13 april 1940 (Algemeen Rijksarchief, collectie J. R. H. van Schaik, no. 83).

bij diegenen die krachtens hunfunctie de internationale en nationale politiek moeten volgen op posten die weinig mogelijkheden bieden tot direct in I grijpen, vaker aantreft.

XCVaker. Niet altijd. Want bij koningin Wilhelmina wier mogelijkheden tot direct ingrijpen zeker niet ruimer waren, was van geen gedesinteresseerdheid sprake. Zij was verontrust en ongeduldig. Als eerste die avond het woord nemend, gewaagde zij al aanstonds van 'de zo uitermate zorgelijke internationale toestand.' 'Ik mag niet langer lijdelijk toezien, dat het vaderland a<U1 partijoverwegingen ten offer zou vallen, en het is op grond hiervan dat ik U hedenavond om mij heen heb vergaderd teneinde de weg te vinden die Nederland voor dreigende onheilen behoede.' 'Eerste plicht der regering' zou het zijn, 'onze in het verleden teveel verwaarloosde defensieve kracht te versterken.'Waarna de Koningin, uitgesproken hebbend wat zij persoonlijk op schrift gesteld had, de leiding der verdere besprekingen aan baron de Vos van Steenwijk overdroeg: de Eerste Kamer prevaleerde boven de Tweede, ook hier. Zij bleefluisteren.

XCDe Vos van Steenwijk bedankte. Fock nam het woord. Hem was het ontstaan van de kabinetscrisis niet duidelijk. Kon er niet het best een zakenministerie komen? De liberalen waren in elk geval bereid, voor de defensie alle medewerking te verlenen. Van Schaik, enige sympathisant in dit gezelschap met de vier katholieke ministers die Colijns bezuinigingsvoorstel afgewezen hadden, trok fors van leer i. 'Het aantasten van de zorg voor de werkloosheid zou op het volk een zeer slechte indruk maken', betoogde hij ; zo dacht ook 'de grote meerderheid Îl!-de Kamer' - het zou luttele weken later bij de val van het vijfde kabinet-Colijn blijken. 'Kamers en volk beiden', aldus van Schaik, 'zullen de grote uitgaven voor de defensie bereidwillig toestaan, mits ook voor de werklozen wordt gezorgd.'

XCMaar wil, vroeg Beelaerts, Colijn de werklozenzorg wel in het hart treffen? Was niet zijn enig streven, tegen te gaan dat lichtzinnig met geld zou worden omgesprongen? De Vos van Steenwijk viel hem bij. Zo ook Fock: wat wilde Colijn meer dan 'onnodige organisaties' opheffen, 'bijvoorbeeld bij de bestrijding der jeugdwerkloosheid' 1

XCNeen, zei van Schaik, men heeft' de zaak zelf willen aantasten en hij zou daarom ook de heer Romme wel eens willen horen.' Er was geen sprake van dat royaal met geld omgesprongen werd (De Vos van Steenwijk: 'De pers staat er vol van! ') en zo er al van verspilling sprake was, ging van Schaik strijdlustig verder, dan kwam die ook bij defensie voor.

XCBeelaerts, oud-minister van buitenlandse zaken tenslotte, gooide het over een andere boeg: de internationale toestand was bedenkelijk. Hij wees er op, 'dat een ontknoping re~ds in augustus mogelijk wordt geacht.' 'De heer

'EEN LEIDER' GEZOCHT

XCvan Schaik' (kennelijk geprikkeld en zeker ad rem) 'vraagt tot wie de heer

XCBeelaerts zich eigenlijk richt. Hij is het er namelijk geheel mee eens, de

XCKamer ook en de Rooms-Katholieke partij eveneens.' Beelaerts retireerde:

XC'hij had er slechts op willen wijzen dat men bij hetoplossen van de moeilijk

XCheden van de crisisook dit punt vooral niet uit het oog moest verliezen.' Een

XCscherpe woordenwisseling tussen van Schaik en de Vos van Steenwijk,

XCwaarbij de laatste de eerste gebrek aan staatsmansmoed verweet (men moest

XCterwille van de defensie durven bezuinigen ook ten koste van de werkloos

XCheidszorg), bracht de Koningin tot ingrijpen: konden de heren de crisis niet

XCmede van buitenlands standpunt bezien, Het geschiedde. Men was het er over eens dat onvermogen een regering te vormen, een

XCdeplorabele indruk zou maken. De gedachten zweefden vijf-en-twintig jaar

XCterug, naar 1914, toen het land elk ogenblik in de eerste wereldoorlog

XCbetrokken had kunnen worden. 'Hare Majesteit de Koningin herinnert zich

XChoe die eendracht in 1914 een feit was. Knnnen wij die niet weel' tot stand

XCbrengen:' Allen hielden het voor wenselijk. Maar hoe? De Vos van Steenwijk

XCbesteeg twee stokpaardjes achter elkaar: de evenredige vertegenwoordiging

XCdeugde niet en de geest van het volk moest veranderd worden; dat laatste

XCvraagstuk achtte hij overigens 'onoplosbaar'. Zijn defaitisme sprak de

XCKoningin niet aan: men moest het nu reeds eens worden. Moest zij wellicht

XCrechtstreeks het volk tot eendracht oproepen, De Vos van Steenwijk, van J Schaik en Fock gaven op die vraag geen duidelijk antwoord, Beelaerts wel:

XChij achtte er het moment niet voor gekomen. Weer kwam men op de kabinetscrisis. Van Schaik besprak alle mogelijke

XCoplossingen, daarbij opmerkend dat het hem aanbevelenswaardig leek, de

XCsociaal-democraten niet in de regering te betrekken. De Vos van Steenwijk

XCzag 'de grote moeilijkheid' in 'het vinden van een leider'. 'De heer Fock: Een leider buiten de politieke partijen.' 'Hare Majesteit de Koningin vraagt of hij er een weet.' 'De heer Fock noemt, na even gedacht te hebben, de heer de Jonge'

XCdaarmee doelend o~ jhr. mr. B. C. de Jonge die vier jaar eerder als gouver

XCneur-generaal van Nederlands-Indië, door ir. Mussert te ontvangen tijdens

XCdiens bezoek overzee, de schijn gewekt had, te sympathiseren met althans

XCenkele val1 de beginselen van de NSB. Povere suggestie van de heer Fock!

XCVan Schaik deed een andere: de Geer, voorzitter van de christelijk-histo

XCrische Tweede Kamerfractie, eenmaal reeds minister-president in de jaren

XCtwintig: 'Zou hij de verschillende standpunten niet kunnen verzoenen, Hij

XCbezit daartoe een groot talent.' Maar de Vos van Steenwijk twijfelde: wist

XCde Geer wel genoeg af van buitenlandse politiek, 'Men moet roeien met de

PALEIS NOORDEINDE

riemen die men heeft', verzuchtte van Schaik, weinig bevroedend dat deze riemen tien maanden en drie dagen later zouden versplinteren in de storm die op 10 mei' 40 zou opsteken. Fock kwam op Colijn terug: kon hij geen kabinet vormen buiten de partijen om? Men was het eens over Colijns bekwaamheid; maar zou zijn program kans van slagen hebben? Het mislukken van het beraad dat hij twee dagen tevoren, op 5 juli, met zes fractievoorzitters gevoerd had, wierp een donkere schaduwover de bespreking in het Paleis Noordeinde.

XCTwee uur heeft ze geduurd - en bitter weinig heeft ze opgeleverd -, wanneer de Koningin voorstelt, naar luitenant-generaal Reynders en viceadmiraal Furstner te luisteren. De twee hoge militairen komen binnen; hun bezorgdheden zijn de Koningin allerminst onbekend. 'Deelt U mede wat U naar voren wenst te brengen,' zegt zij. 'Ik laat het geheel aan U over' en generaal Reynders steekt van wal.' Hij spreekt een uur lang: over de problemen en moeilijkheden van de grensverdediging; over de dienstplichtwet ; over de wenselijkheid, de lichting tot 42 000 man en de oefentijd tot anderhalf jaar uit te breiden; over de noodzaak, een groot aantal militaire bestellingen zo snel mogelijk te plaatsen: lichte veldhouwitsers moeten zonder verwijl aangeschaft worden. Hij eindigt met de vraag te stellen ofhij duidelijk genoeg geweest is.

XCDe Koningin antwoordt: 'Voor mij is het zeer duidelijk geweest.' Een bitse formulering, een-korte zin: zeven woorden slechts. Kreeg het tweede een vleugje nadruk? Er was reden voor.

XCNa Reynders Furstner. De admiraal spreekt in hoofdzaak over zijn geliefkoosd slagkruiserplan. Er moeten er drie aan de Koninklijke Marine toegevoegd worden. De veiligheid van Nederlands-Indië is nu maar voor 30 procent gegarandeerd; drie slagkruisers zullen dat percentage tot 80 doen stijgen. Ze zullen elk Japans convooi in elkaar kunnen schieten; ze zullen, betoogt de admiraal, door hun grotere snelheid de zwaardere Japanse slagschepen kunnen ontwijken. Na de bijeenkomst had generaal Reynders de bodem onder het optimistisch betoog weggetrokken door de admiraal te vragen hoe de lichtere slagkruisers ooit zouden kunnen doordringen tot

XC- Over dit gedeelte van de vergadering is het verslag in het archief van het Kabinet der Koningin zeer beknopt, maar de commandant van het veldleger, luitenantgeneraal J. J. G. baron van Voorst tot Voorst, heeft op II juli 1939 in zijn 'Dagaantekeningen' (archief sectie krijgsgeschiedenis en ceremonieel van het hoofdkwartier der Koninklijke Landmacht, hier verder aan te duiden als: Sectie krijgsgeschiedenis) vastgelegd wat generaal Reynders hem terzake meegedeeld had. Deze bron wordt verder aangeduid als: J. J. G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen' .

ONDERWERP

convooien die door de zwaardere slagschepen gedekt werden; tijdens de bijeenkomst had hij die snedige vraag 'natuurlijk' niet gesteld.

XCEr bleek ook niet van andere vragen. Het was ook wel laat geworden: kwart over twaalf. Beelaerts - het was Reynders die toen zweeg, niet ontgaan - had onder het betoog van de admiraal al zitten 'knikkebollen'.

XCToen men het Paleis Noordeinde verliet, was de 8ste juli aangebroken.

XCDie dag legde Colijn zijn opdracht neer.

Overgang

XC

XCHet begin van een geschiedverhaal is steeds willekeurig. Men 'neemt de draad op' - maar die draad is continu: hij verliest zich aan de ene kant in het verleden dat aan de beschreven gebeurtenissen voorafgaat, aan de andere in de toekomst die op die gebeurtenissen volgt. Wanneer wij hier aan de aanvang de lezer meegenomen hebben achter de gesloten deuren van het Paleis Noordeinde, dan geschiedde dat vooral hierom omdat men aan de gedachtenwissehng van koningin Wilhelmina met enkele van haar bejaarde of zelfs hoogbejaarde adviseurs zekere symbolische waarde niet ontzeggen kan. Allen die op die avond van de 7e juli 1939 - en wij mogen hier in ruimere zin wel van de vooravond van de tweede wereldoorlog spreken het woord voerden, waren in de negentiende eeuw geboren. In een wereld die nog van geen telefoon, electrisch licht of auto weet had, hadden twee hunner als jeugdige knapen het gerucht van de Frans-Duitse oorlog van 1870-71 vernomen. Fock en de Vos van Steenwijk, van Schaik en Beelaerts van Blokland - zij spraken niet voor zichzelf alleen, geestelijke vertegenwoordigers als zij waren van groepen en maatschappelijke klassen die in vroegere generaties van hun volk, het Nederlandse, een bepaalde identiteit en signatuur gekregen hadden. Welke, Beantwoording van die vraag vergt een terugblik in de geschiedenis.

XCMaar dat geldt, en over de volle breedte, voor het gehele onderwerp van het werk dat wij, ruim twintig jaar na het einde van die worstehng, ons voorstellen te schrijven. Het Koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog: strijd en lijden van een, vergeleken met andere, weinig talrijk volk, hoezeer ook uitgezwermd over de wereldzeeën; lotgeval van een staatsverband van, zelfs met andere vergeleken, aanzienlijke afmetingen, gelegen als het was in drie continenten. Wanneer wij trachten willen, de hoofdlijnen vasthoudend, juist de details uit die zes bewogen jaren te doen

OVERGANG

uitkomen, dan gaat het ons om meer dan dat onderwerp alleen. In moeilijkheden tonen volkeren, als mensen, het zuiverst wat zij waard zijn. En waarlijk: de Duitse bezetting van Nederland en de Japanse van NederlandsIndië vormden een heel wat zwaarder beproeving dan de Franse van een kleine anderhalve eeuw eerder. Het lotgeval van het Nederlandse volk in de tweede wereldoorlog beschrijvend, willen wij tegelijk in gepaste geschakeerdheid vastleggen welk stadium van ontwikkeling die gemeenschap tegen het midden van de twintigste eeuw bereikt had. Want hoeveel delen wij ook op dit eerste zullen laten volgen, tezamen zullen zij, en willen zij, niet meer vormen dan een hoofdstuk uit Nederlands geschiedenis - maar een hoofdstuk van, zo werd het althans door de tijdgenoot, en ook door deze tijdgenoot beschouwd, bijzondere betekenis.

XCwil dat hoofdstuk meer zijn dan een oppervlakkig relaas van curieuze gebeurtenissen, dan dient het in verband gebracht te worden met wat voorafging; anders gezegd: uit dat verleden begrepen te worden. Dat vergt distantie. Wij zijn geneigd, de spanne tijds die ons als schrijver van de beschreven gebeurtenissen scheidt, in veel opzichten heilzaam te achten: lang genoeg om los te komen van al te persoonlijke emoties en vooroordelen, lang genoeg voor de noodzakelijke verdieping in het in overstelpende hoeveelheden bewaard gebleven bronnenmateriaal - maar niet zo lang dat geen contact meer mogelijk was met historische hoofdfiguren, niet zo lang dat de heugenis aan de atmosfeer van die jaren verbleekt was. Dat het beeld dat wij gaan vastleggen, niettemin slechts relatieve geldigheid heeft daarvan zijn wij ons bewust. De geschiedenis kan op het moment dat zij ontstaat, door niemand overzien worden, ten volle ook later door niemand. De mens is essentieel beperkt. En ook de historicus die tijdens zijn onderzoek een door de tijdgenoot als verwarrend en verrassend ondergane chaos van gebeurtenissen ziet stollen in vaste vorken, weet zich aan die beperktheid niet ontheven, gebonden als hij was, en is, aan de grenzen die aard, -tijd en plaats aan zijn eerst onderzoekende, dan uitbeeldende geest gesteld hebben; Historische werken, hoe verantwoord ook van aanpak, hoe helder ook van constructie, hoe meeslepend ook van beschrijving, kunnen in hun onvermijdelijke onvolmaaktheid nooit meer zijn dan bijdrage tot een geschiedschrijving die Geyl terecht als 'discussie zonder eind' karakteriseerde. Latere generaties zullen aan de Iller beschreven jaren 1939-1945 vragen stellen die wij thans niet eens kunnen bevroeden, en hoezeer hij die de daden van anderen beschrijft, zich ook los schijnt te maken van zijn eigen persoon, de werkelijkheid is anders: het is de geest van één vorsende mens die, zich toetsend aan anderen, het verleden herschept in de verbanden die hem zinvol voorkwamen:

XCHerschept, met - en ondanks - het nuchter en zakelijk besef dat zo ver

AANPAK

metel pogen onvolkomen moet blijven. Men neme dit besef voor wat het is: vrucht van bezinning op het proces der geschiedbeoefening, waarbij de geschiedenis der mensen als object van onderzoek even onbegrensd blijkt als het heelal. Wie de historie van een volk schetst, schetst de op elkaar inwerkende daden van miljoenen mensen: elk hunner een door aard en aanleg, door inwerking van anderen en door eigen onvervreemdbare bijdrage bepaalde, en daarmee anderen weer bepalende, historische grootheid - historisch ook, wanneer de betrokkene meent, niets tot 'de geschiedenis' bijgedragen te hebben, 'grootheid' ook, wanneer het de eenvoudigste mens betreft in een rimpelloos bestaan. Even duizelingwekkend kan zij zijn als de sterrenhemel, die door de tijden zichzelf voortdrijvende en voortgedreven mensenwemeling. En toch! De mens kan het niet laten: hij wil het onoverzichtelijke en onoverziene schikken tot een zichtbaar geworden, overzichtelijk geheel.

XCNooit kan men de waarde van het resultaat afmeten aan het oorspronkelijk gebeuren dat immers in zijn, nimmer ten volle besefte of ook maar besefbare, unieke volheid en rijkdom geen volledige uitbeelding toelaat. Geen andere waarde kàn zij hebben, deze uitbeelding, dan dat zij voortvloeit uit een zich verdiepen in de historische materie, langer dan anderen mogelijk was. Waarbij wij er ons bewust van zijn, en ten overvloede ook willen waarschuwen, dat duur van onderzoek nog generlei waarborg biedt voor grondigheid en scherpzinnigheid bij het leggen van verbanden en het trekken van conclusies.

XCDeze pretentie koesteren wij intussen, en het is al geen geringe: dat de lezer in hetgeen volgt, veel zal aantreffen dat hem onbekend was en dat, nu onthuld en uitgebeeld, hem - wellicht niet zonder de schok van de verrassing - een nieuw uitzicht geeft op, een nieuw inzicht in die betrekkelijk korte historische periode die wij in bijzonderheden willen beschrijven: de zes, jaren waarin het Koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog betrokken was, als subject en object, als handelende en als lijdende factor meer en langer in die laatste hoedanigheid dan in die eerste.

XCVeel meer. En veellanger.

XCAangevangen dus bij die zondag 3 september 1939 toen de tweede wereldoorlog formeel begon, ofbij die vrijdag 10 mei 1940 toen de Duitsers het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk overvielen? Het ware te haastig. Ontrouw zouden wij worden aan eigen visie en opzet indien wij, ter inleiding, voor de stroom van ons relaas niet geduldig een vroegere oorsprong zochten.

XCWant waar komt het op aan?

XCHet komt er op aan, in dit Voorspel- anders gezegd: in dit eerste deel van

Indextermen: Seyss-Inquart, A.
OVERGANG

onze serie - de factoren aan te geven die, toen de tweede wereldoorlog eenmaal uitgebroken was, actie en reactie van het Nederlandse volk zouden bepalen. Dat volk moet dus geschetst worden in zijn sociaal-economische, zijn politieke, zijn culturele verscheidenheid en die verscheidenheid in haar historische ontwikkeling. Daarbij moeten wij ons beperken. Niet die ontwikkeling op zichzelf vormde ons object van onderzoek en beschrijving, maar in hoofdzaak deden dat die elementen er uit die zouden kunnen bijdragen tot dieper begrip van hetgeen in de jaren 1939-45 geschiedde. Van de meeste van die elementen ligt de oorsprong in de negentiende eeuw; geen algemene geschiedenis verwachte de lezer daarvan, maar een gerichte; gericht op ons eigenlijk onderwerp: het Koninkrijk in de tweede wereldoorlog. Dat wij, om een enkel voorbeeld te noemen, over de meeste politieke partijen kort zijn maar de NSB met uitgebreidheid in haar ontstaan, ontwikkeling en karakter zullen beschrijven, betekent niet dat wij die NSB op zichzelf zoveel belangrijker achten dan die partijen; het verschil in behandeling vloeit voort uit het feit dat, terwijl die partijen als partijen (met uitzondering tot op zekere hoogte van de Communistische Partij Nederland) tijdens de Duitse bezetting slechts een zeer ondergeschikte rol speelden, nu juist de Nederlandse nationaal-socialisten, hoe betrekkelijk gering in aantal en hoe geïsoleerd ook, toen diep ingrepen in het bestaan van talloze landgenoten.

XCEr is dus steeds verband: verband tussen hetgeen dit eerste deel verhaalt en hetgeen de volgende delen zullen verhalen. Dat verband zal vaak evident zijn, maar niet altijd. In dat laatste geval gaven wij het soms met een enkel woord aan, soms niet: dan namelijk wanneer dat ons zou nopen, in bijzonderheden in te gaan op toestanden, gebeurtenissen of personen die eerst in latere delen tot hun recht kunnen komen. Want geschiedschrijving is wel vóór alles het weergeven vàn die toestanden, vàn die gebeurtenissen, vàn die personen in hun historische ontwikkeling, maar wie daarbij de strikt chronologische volgorde star laat prevaleren boven de systematische groepering, loopt het gevaar, niet meer te produceren dan een verwarrende kroniek. Er staat veel in dit eerste deel waarvan de werkelijke betekenis pas uit latere delen zal blijken.

XCOnderzoek en uitbeelding deden een beroep op het geduld van de schrijver; hem zij het veroorloofd, een beroep te doen op het geduld van de lezer.

Indextermen: Seyss-Inquart, A.

Hoofdstuk 2: Negentiende eeuw

XC

XC'Oranje Boven! Holland is vrij.'

XCEen enkel document kan soms de gesteldheid van geheel een volk op een bepaald moment uit zijn historie plaatsen in een licht, even helder als onbarmhartig. Zo de befaamde proclamatie die op 17 november 1813 het einde verkondigde van die vorige bezetting, de Franse. Deze had in sommige opzichten de grondslag gelegd voor een modern staatsapparaat, maar dat apparaat was in een milieu van geestelijke inzinking en gestadig om zich heengrijpende armoede begonnen te fWlctioneren. Vaag slechts leefde de herinnering aan de bloei, politiek en economisch, geestelijk en cultureel, waartoe in de zestiende en zeventiende eeuw de worsteling tegen Spanje geleid had. In de Franse tijd voorzag van een bevolking van twee miljoen zielen de helft met landbouwen veeteelt in een karig onderhoud; handel en bedrijf waren in de jaren van de Bataafse Republiek, het Koninkrijk Holland en de Inlijving gestadig ingeschrompeld; verwaarloosde wallen omgaven de eertijds bezige steden als een schamel jasje een vermagerd lijf. In de twintig jaar die op de intocht der Fransen, 1795, volgden, kromp de bevolking van Amsterdam met een zevende in. Van diegenen die bleven, leefde in 1809 niet minder dan de helft geheel of grotendeels van de bedeling! - het was een situatie die een jaar tevoren een bezoekend Duits historicus, Niebuhr, gebracht had tot de wellicht wat overdreven, maar optisch kenmerkende constatering: 'Es ist schon fast dahin gekommen dass es hier nur Reiche und Bettler gibt' - weinig rijken dan, en veel bedelaars.ê

XC'De zee is open.j De koophandel herleeft.' Aldus de proclamatie die Gijsbert Karel van Hogendorp opgesteld had. Het was voorshands niet meer dan een wens. 'Alle partijschap heeft opgehouden.j Al het geledene is vergeten! En vergeven.' Maar dan die passage, erbarmelijk in het perspectief van later, welke de politieke structuur van de bevrijde natie aangaf en tegelijk haar sociale gelaagdheid onderstreepte: 'Alle de aanzienlijken komen in de regering.! De regering roept de Prins uit! Tot hoge Overheid! ... HetJ.A.v., p.

1 1. Brugmans : (1961), p. 22, SI, 63. 2 61.

NEGENTIENDE EEUW

XCvolk krijgt een vrolijke dag/ Op gemene kosten/ Zonder plundering noch

XCmishandeling. ' Waar had een 'volk' dat zich met de belofte van zo armzalige beloning

XCliet afschepen, de kracht uit moeten putten voor een, tegen de vreemde

XCbezetter gericht, nationaal réveil e Het Franse juk, aldus Romein, was 'niet

XCafgeschud, maar afgegleden, op dezelfde wijze als achttien jaar tevoren de

XCrevolutie niet bevochten, maar gebracht was." 'Elk dankt God./ De oude tijden komen wederom.J Oranje Boven!' Van Hogendorp zou het zelf nog ervaren dat van een onveranderde

XCwederkomst van 'de oude tijden' geen sprake was. Dat kon al daarom niet

XComdat de eerste koning uit het Huis van Oranje een energie en een visie en

XCvooral ook een behoefte zich te laten gelden bezat, die aan zijn vader, Willem V, de zevende stadhouder van de Republiek, ten enenmale ont

XCbroken hadden. Koning Willem I moest overigens zijn dadendrang gaan

XContplooien in een maatschappelijk milieu dat het beeld doet opkomen van

XCeen ondiepe poel met stilstaand water. De natie, schreefWillem de Clercq in

XC1829 in zijn dagboek, 'is apathisch, overal dorheid en flauwheid'; en in 1834,

XCdezelfde: 'In Noord-Nederland kan men een blad horen vallen: alles is zo

XCdoods mogelijk." Het land was, vergeleken met zijn buurstaten, bezig steeds verder achterop

XCte raken. De grote meerderheid van de boeren wilde van nieuwe landbouw

XCmethoden niets weten: akkers werden alleen gedurende de braak, eens in de

XCzes of zeven jaar, bemest: zo had men gedaan van vader op zoon. In de

XCindustrie werden vindingen van elders slechts schoorvoetend toegepast. wel , was in het derde jaar van de Bataafse Republiek, 1797, in Rotterdam in een

XCbranderij en mouterij de eerste stoommachine geplaatst", maar veertig jaar

XClater, in 1837, telde men er inhet gehele land nog slechts 72. België bezat er in

XC1844 meer dan twintig maal zoveel": de industriële revolutie had in het

XCzuidelijk deel van het Koninkrijk meer dan een generatie eerder ingezet dan

XCin het noordelijk. De handel was verstard in overerfde, achterlijke gebruiken.

XCHet transport alleen al stuitte binnenslands, als er voor zeil- en trekschepen -geen waterwegen waren, op grote moeilijkheden. De provincie Utrecht,

XCvruchtbaar genoeg, heette in 1820 in de winter 'en bij langdurige regen zelfs

XCin de zomer, bijna ontoegankelijk.' Drie provincies, Overijsel. Friesland en

XCGroningen, kenden zelfs geen enkele straarweg.!

XC1 Jan en Annie Romein: De lage landen bij de zee (1949), p. 479. 2 Aangehaald

XCdoor Brugmans : Paardenkracht en mensenmacht. p. 86. 3 A.v., p. 47. • A.v.,_p. 83.

XC5 A.v., p. 100.

KONING WILLEM I

XCMerkwaardig was het, dat de uit de Republiek overgespaarde familiekapitalen bij voorkeur belegging zochten buiten de grenzen. Tsaristisch Rusland kon tussen 1828 en 1840 hier te lande f 132 miljoen aan leningen opnemen - dezelfde jaren waarin de eerste spoorlijn, Amsterdam-Haarlem, met hoofdzakelijk Engels kapitaal aangelegd, en de tweede, AmsterdamUtrecht, met hoofdzakelijk Duits voorbereid werd.' Bij zo weinig ondernemingszin, bij een zo zwakke concurrentie-positie en bij zo groot aanbod van krachten, moesten de lonen van de arbeiders wel even laag zijn als hun werktijden lang: 12 uur per dag gold als normaal; in de steen- en pannenbakkerijen langs de Gelderse rivieren werd regelmatig nog twee of drie uur langer gewerkt. Ook voor kinderen golden zij, deze arbeidstijden. In de touwslagerijen van Moordrecht werkten jongens en meisjes 'van vier-en-eenhalf en vijf jaar in een tochtige, half-open loods als 'draaiers' aan de lijnbaan in de zomer van 5 uur' s ochtends tot 8 uur 's avonds, in de winter van 5 uur tot 7 uur.' Kort na het begin van de tweede eeuwhelft bleek in Hilversum dat bijna twee-derde van de fabrieksarbeiders analfabeet was; 'en toen de directie van de Domaniale Mijn te Kerkrade' ('s lands oudste en toen nog enige steenkolenmijn) 'de schoolplicht invoerde' (de directie! niet de overheid), 'bleek er op 100 arbeiders nauwelijks één te zijn, die wat kon lezen en schrijven." Op de conclusie van I. J. Brugmans dat de arbeidende klasse althans in de industrie wel moest opgroeien 'tot een krachteloze, ondervoede en futloze massa, die iedere kennis en ontwikkeling miste en in drankmisbruik de enige veraangenaming des levens vond'," valt weinig af te dingen. Lang duurde het somber bestaan overigens niet. De levensduur van een 'behoeftig arbeider' was omstreeks 1850 nauwelijks meer dan dertig jaar.s

XCAan koning Will em I heeft het niet gelegen. Het moge waar zijn dat hij door zijn hardnekkig verzet tegen de aanvaarding van de Belgische afscheiding (1832-1839) Nederland schade berokkende, even waar is dat hij 'als promotor onovertroffen en onvervangbaar' was." De renteniersmentaliteit was hem vreemd. Scherp zag hij in dat het strijdig was met de opbouw van een nationaal economisch leven indien de in den lande aanwezige kapitalen gemakzuchtig in buitenlandse aandelen en staatsobligaties belegd werden. Aan zijn initiatief waren de Nederlandse Bank en de Nederlandse Handel-Maatschappij te danken. Het was de Bank overigens in de eerste elf jaar van haar bestaan nog mogelijk, de geldswaarde der in circulatie gebrachte bankbiljetten (vreemde en door velen geschuwde nieuwigheid l) metA.v., p.A.v., p.A.v., p.A.v., p.Jan Romein: 'Willem de Eerste', in Jan en Annie Romein:

1 134, 101. s 192. 3 193. 191. 5 (1956), p. 639·

NEGENTIENDE EEUW

de pen in te laten vullen;" de Handel-Maatschappij begon spoedig te zorgen voor een geregelde en profijtelijke aanvoer van landbouwproducten uit Java.

XCVan ministeriële verantwoordelijkheid, d.w.z. van het delen van de uitvoerende macht met anderen, had de begaafde, autocratische Oranjevorst niets willen weten. De Koning onschendbaar, de ministers verantwoordelijk - hij had het een maand voor de Slag bij Waterloo 'een der gevaarlijkste instellingen voor de geregelde gang der bezigheden' genoemd.ê Zijn ministers waren, wat het woord oorspronkelijk beduidde, zijn dienaren. Alle leden van de Eerste Kamer werden door hem benoemd en veelal uitgekozen, die van de Tweede bereikten het Binnenhof volgens een ingewikkeld stelsel van getrapte verkiezingen dat hem de gelegenheid schonk, rechtstreeks of via de gouverneurs der provinciën de nodige invloed uit te oefenen. Politieke vrijheid kon in dit gesloten systeem, waarin ook de belangstelling voor de publieke zaak uiterst beperkt bleef, niet gedijen; er waarde door het geheel, aldus Krabbe, 'een kleinburgerlijke regentengeest, een belangzuchtig streven, de regeringsbetrekkingen bij de 'aanzienlijken' te monopoliseren, en een vrees voor het spatten van een andere geest dan die in de vooroordelen der regentenkringen zich thuis voelde.P

XCGevoegd bij andere teleurstellingen, bij spanningen ook van persoonlijke aard, deed de bescheiden grondwetswijziging van 1840 (gevolg van de stille pressie van een opkomende bourgeoisie) Willem I besluiten, afstand te doen van de troon. Ministers en Staten-Generaal kregen iets meer invloed - hij dus minder. Hij weigerde 'om, na de UI de grondwet gebrachte veranderingen, langer met de regering belast te blijven', aldus zijn eigen woorden.' Schrap zette zich ook zijn zoon en troonopvolger, Willem II. 'Ik offer de prerogatieven der Kroon niet op. Als men het schavot voor mijn ogen opricht, zal ik het schavot beklimmen en mijn hoofd geven, liever dan te ondertekenen' zo liet hij zich uit in een kabinetsraad die in september 1845 gehouden werd."

XCNog geen twee-en-een-half jaar later, maart 1848, was niet de oprichting van enig schavot maar het gerucht van de naar Duitsland en Oostenrijk overgeslagen Franse Februari-revolutie voldoende, de Koning in vier-entwintig uur van zeer conservatief zeer liberaal te maken. En de zesde afdeling

1 Brugmans : p. 170. 2 Brief aan G. K. van Hogen dorp, 17 mei 1815. H. T. Colenbrander: dl. II (1909), p. 151 52. 3 H. Krabbe, dl. I (1927), p. II7-I8. 4 Gesprek, 12 sept. 1840, o.m. met de minister vanjustitie, C. F. van Maanen, aangehaald door E. van Raalte: 'Constitutionele en vorstelijke perikelen', 1965, p. 249. 6 Notities van]. B. van Son, minister van rooms-katholieke eredienst, 18 sept. 1845, a.v., p. 250.

THORBECKE

van de grondwet, 'Van de macht des Konings', ving voortaan aan met het artikel dat diezelfde macht goeddeels, zij het allerminst geheel, ophief: 'De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.' Eén uit een geheel van wijzigingen dat voor de kroonprins voldoende was, zijn vader te doen weten dat hij besloten had, als zodanig afstand te doen ten gunste van zijn oudste zoon. will em II legde dat besluit naast zich neer en in 1849 aanvaardde die kroonprins alswillem III de regering, met tegenzin - maar hij aanvaardde ze.' Hoezeer hem het keurslijf van de nieuwe constitutie ook knelde, vooral wanneer de onverbiddelijke Thorbecke de rijgsnoeren aantrok - hij ontdeed er zich niet van.

Thorbecke

XC

XCWij hebben Thorbecke genoemd. Het heeft zin en het is gepast, bij hem iets langer stil te staan, want wanneer men in het staatkundige vlak de figuren zoekt in de negentiende eeuw wier invloed in het latere Nederland, ook in dat hetwelk in mei 1940 door de Duitsers bezet werd, nog duidelijk aanwijsbaar is, dan verdient hij als eerste genoemd te worden.

XCIn 1798 was hij in Zwolle geboren als zoon van een verarmd koopman. Zijn moeder was een Duitse. Een moeilijke i eugd scherpte zijn plichts besef: hij werd, hij bleef zijn gehele leven lang, een hard werker. Opgeleid als classicus, ontwikkelde hij zich na 1820 aan een reeks Duitse universiteiten tot een veelzijdig historicus; later zou niemand hem overtreffen in kennis van de ontwikkeling der Nederlandse staatsinstellingen. Die instellingen welke hij, van 1825 tot 1830 hoogleraar te Gent, nadien hoogleraar te Leiden, om zich heen kijkend ontwaarde, ging hij met steeds groter scherpte zien als strijdig met de geest van de tijd en als een rem op de verdere ontwikkeling van zijn vaderland. Hij was niet de enige die zich aan de door Krabbe genoemde 'kleinburgerlijke regentengeest' alsmede aan de dominerende positie van de Koning ging storen - wel werd hij, kort na 1840 al, de helderstdenkende, de scherpst-formulerende in de gestadig groeiende groep van liberale critici. 'Er was een volksvertegenwoordiging', schreefhij, later op die tijd terugziend, 'doch zonder wortel in het volk, zonder vastigheid en een algemeen gevoel van behoefte, zonder samenhang met een publieke mening; gebruikt om aanneming van het voorgestelde te verkrijgen. Om rekenschap en overtuiging te geven was

XC1 c. W. de Vries: Overgrootvader Willem III (1951), p. 37-38.

NEGENTIENDE EEUW

het niet te doen. De regering bleef in het kabinet; bedekt en geheimzinnig, ook bij het matte, gebroken schijnsel van openbaarheid, dat uit de onderhandeling met de Staten-Generaalontstond. Er waren ministers, maar zonder eigen wil; omdat elk oordeel over de maatregelen van het bestuur onmiddellijk de Vorst trof Vrije discussie was strijd tegen het koninklijk welbehagen of gezag; en verantwoordelijkheid, de eerste en meest noodzakelijke aller waarborgen, was nergens te vinden dan, waar ze ijdel was, bij de Vorst."

XC'Verantwoordelijkheid, de eerste en meest noodzakelijke aller waarborgen' - dat was de kern van zijn streven, gericht als het werd op de verwezenlijking van een nieuwe staatkundige structuur, die een organische band eiste tussen kiezers en gekozenen, tussen het volk en zijn bestuurders. Wij schrijven geen schets van zijn politieke loopbaan; wij gaan voorbij aan de tegenkanting die hij ontmoette, aan de strijd die hij - uiterlijk stuurs tot op het hooghartige af, innerlijk romantisch gevoelig en kwetsbaar - als Tweede Kamerlid eerst, later tot driemaal toe als minister-president te voeren kreeg; wij willen volstaan met op te merken dat het ontwerp voor de nieuwe grondwet dat hij in 1848, kort na de omzwaai van koning Willem II en op diens uitnodiging, in twee weken op schrift stelde, in onnavolgbaar heldere formuleringen hetgrondplan aangaf voor de opbouw van een nieuwe staat: vrijheid van vereniging, vrijheid van vergadering, vrijheid van godsdienst, vrijheid van onderwijs; onschendbaarheid van de Koning, gekoppeld aan ministeriële verantwoordelijkheid; wettelijke regeling van het bestuur der koloniën; recht van amendement voor de Tweede Kamer; jaarlijkse vaststelling van de staatsbegroting; directe verkiezingen voor de Tweede Kamer, voor de provinciale staten, voor de gemeenteraden, welker werkzaamheden voortaan zouden staan in het teken van een, de publieke belangstelling stimulerende, openbaarheid. 'In dit beginsel alleen al ligt', aldus Romein, 'een vooruitgang besloten, dus ook een breuk met het Nederlands verleden, groter dan door welke wetten ook is uitgedrukt.P Niet dat die wetten zonder betekenis waren! Met de grondwet van 1848 en vooral ook met de daarop volgende wetten op het gemeentelijk en provinciaal bestuur schiep Johan Rudolf Thorbecke de staatkundige vormen voor de toekomstige ontwikkeling. I

XCDie ontwikkeling zelve schonk aan die vormen een andere inhoud. Ook Thorbecke had het kiesrecht nog gebonden aan het bezit: vormde dat geen rem op de groei van de publieke belangstelling I In 1844 zag hij dat helder in.'Wanneer in een staat', betoogde hij toen,

XC1 J. R. Thorbecke in zijn studie over A. R. Falck, aangehaald door 1. J. Brugmans : T'horbecke (1958), p. 54. 2 Jan Romein: 'Johan Rudolf Thorbecke' in Jan en Annie Romein: Erflaters van onze beschaving, p. 672.

HET KAPITALISME

'waarin de nijverheid, door de bezitters van grote kapitalen beheerd, meer en meer maatschappelijke hoofdmacht wordt, negentig van de honderd vruchteloos zwoegen om door eigen vlijt de prijs der stemgerechtigdheid goed te maken, iser strijd tussen stoffelijke huishouding en staatsbeginsel ... Het enc vordert gelijkheid en de andere maakt de ongelijkheid steeds groter."

XCDie kloof heeft hij niet kunnen overbruggen, te minder toen hij in zijn laatste levensfase een steeds beslister tegenstander werd van staatsingrijpen op de sector van de maatschappij welker euvelen hij besefte zonder een remedie te kunnen aangeven. In zijn denken trad stilstand in. Maar in de maatschappelijke ontwikkeling niet.

Doorbraak van het kapitalisme

XC

XCDe twee generaties die, nadat Thorbecke een andere staatsstructuur geschapen had, aan het werk togen, hadden nog vóór het uitbreken van de eerste wereldoorlog, I9I4, in Nederland een productie-apparaat opgebouwd dat het land, met I 8 I 3 vergeleken, een geheel andere plaats in Europa en in de wereld gaf. Ook dank zij Europa en dank zij die wereld. De zich opwaarts ontwikkelende internationale eonjunctuur tilde ook Nederland omhoog, waarbij voor de economische functie die het land kreeg, vooral de zich uitbreidende markten Duitsland en Engeland van betekenis waren. Dan, en niet te vergeten, Nederlands-Indië waar in het midden van de rode eeuw het Nederlands gezag nog in hoofdzaak tot Java beperkt was. Ten gerieve van dit gezag werd de bevolking er gedurende de bijna vijftig jaar die van I830 tot I877 verliepen, gedwongen, op een vijfde van de bouwgrond te zorgen voor de aanplant van produkten die de Nederlandse Handel-Maatschappij in Europa verkocht. Dit stelsel, het Cultuurstelsel (wij komen er nog op terug), deed ongeveer f 800 miljoen in de Nederlandse schatkist belanden: rond een vijfde van aile staatsinkomsten. slechts een vijfde I Zo moet men het niet stellen: juist deze extra-inkomsten maakten extra-uitgaven mogelijk, o.m. voor de snelle uitbreiding van het binnenlandse spoorwegnet. Java was in die tijd, aldus een der ministers van koloniën, de kurk waar Nederland op dreef De Indische winsten waren in ons land een vail de factoren die de grondslag legd~n voor de doorbraak van het moderne kapitalisme.J.Thorbecke: 'Over het hedendaags staatsburgerschap', aangehaald doorJ.

1 R. I. Brugmans: p. 69·

NEGENTIENDE EEUW

XCVoorzover die produktiewijze bij uitstek in de industrie doorwerkte, was de basis aanvankelijk smal- smaller dan elders: aan ijzererts en steenkool, de twee voornaamste grondstoffen van de negentiende-eeuwse industrie, leverde de Nederlandse bodem, wat de eerste betreft, niets, wat de tweede aangaat, weinig op. Nederland werd in toenemende mate een land dat van elders grondstoffen aanvoerde om ze binnenslands tot eindprodukten te verwerken. Ook de industrie was dus, anders dan elders, door haar functie geporteerd voor het opheffen van handelsbelemmeringen. Het handwerk, de oude manufactuur en de huisindustrie werden na I850, vooral na I870 teruggedrongen door grote fabrieken of er soms zelfs geheel door vervangen. Nieuwe bedrijfstakken ontstonden; om slechts één voorbeeld te noemen: Philips Gloeilampenfabriek, in I892 begonnen (met een Duitse rneesterknecht!) in het gebouw van een textielfirma die de produktie gestaakt had; het aantal arbeiders, 42 in 1895, overschreed na twintig jaar de 3000.1 Naast de stoommachine die steeds breder toepassing vond en die de eoncentratie van de produktie machtig bevorderde (want hoe groter de ketel, des te hoger het rendement), kwam tegen het einde van de eeuw de electriciteit als nieuwe krachtbron: doordat zij 'als het ware de man de paardekracht in de hand gaf'2, maakte zij weer decentralisatie mogelijk.

XCCurieus was het - en een voortzetting van de tendens die zich ook na 18I3 gemanifesteerd had - dat die modernisering van de produktie voor een niet onbelangrijk deel met buitenlands kapitaal gefmancierd werd. Het voorzichtige bankwezen bleeflange tijd achter bij de economische ontwikkeling in plaats van deze te stimuleren. In het jaar waarin Wilhelmina de troon besteeg, I898, bedroeg de totale kredietverlening van de vijf grootste banken slechts f I08 miljoen." Pas kort voor de eerste wereldoorlog, I9II, kreeg de Rotterdamse Bankvereniging als eerste bankinstelling toegang tot de oude Amsterdamse effectenbeurs. Daar stonden in I9I4 bijna I800 fondsen genoteerd - meer dan twintig maal zoveel als dertig jaar tevoren." Een opmerkelijke groei! Niet anders was het bij de handel. In de ruim veertig vredesjaren die Europa tussen de Frans-Duitse oorlog en de eerste wereldoorlog kende, werd onze in-, uit- en doorvoer, gerekend naar het gewicht, meer dan verzesvoudigd,"

XC1 Brugmans: Paardenkracht en mensenmacht. p. 336-38. 2 A. de Graaff: 'De industrie', in De Nederlandse volkshuishouding tussen twee wereldoorlogen (1952), dl. VIII, p. 18. Dit verzamelwerk verder te citeren als: Ned. volksh. 3 M. W. Holtrop: 'Geld en bankwezen' in: Vijftig jaren. Officieel gedenkboek ter gelegenheid van het gouden regeringsjubileum van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina, 1898-1948 (1948), P.333. 4 Brugmans: Paardenkracht en mensenmacht. p. 396. 5 De cijfers bij Brugmans, a.v., p. 382.

MODERNISERING

XCDe volkstelling van 1909 toonde aan dat van elke 100 personen die een beroep uitoefenden, 35 in de industrie, 19 in handel en verkeer en 27 in de landbouw werkzaam waren. Maar hoe was vooral die laatste produktietak met de andere in niet veel meer dan één generatie gemoderniseerd! In 1851 waren in Groningen voor het eerst draineerbuizen gelegd, in 1872 was in Aalsmeer de kasverwarming ingevoerd.' Kunstmest was tegen het einde van de eeuwalgemeen in gebruik genomen. De grote agrarische depressie die in het laatst van de jaren '70 begon, werd opgevangen met groente- en fruitteelt - ook met rationalisatie en betere organisatie, met name in de vorm van de boerencoöperaties. De eerste coöperatieve aankoopvereniging werd in 1876, de eerste coöperatieve zuivelfabriek in 1886 opgericht. Ruim dertig jaar later waren er al meer dan duizend coöperatieve boerenleenbanken." De Nederlandse zuivel vond door de activiteit van de handel meer en meer afzet in de grote bevolkingscentra van Duitsland en Engeland.

XCUit de functie van het Nederlandse bedrijfsleven: afnemer van buitenlandse grondstoffen, leverancier, en dan liefst snelle leverancier van eindproducten, vloeide voort dat het verkeerswezen in de ruimste zin des woords een machtige impuls kreeg, zoals het op zijn beurt daf bedrijfsleven ook weer bevorderde. Want alles was - wat voor brede economische ontwikkelingen steeds geldt - wisselwerking. Wij memoreerden de uitbreiding van het spoorwegnet al; 176 km in 1850, meer dan 1400 km twintig jaar later. Rotterdam kreeg in 1872 zijn Nieuwe Waterweg, Amsterdam in 1876 zijn Noordzeekanaal - aanvankelijk een particuliere onderneming, na zes jaar door de staat overgenomen. Stoomtramwegen gingen in de laatste twee decennia van de eeuw, naast de kanalen die men al eerder begonnen was aan te leggen, het isolement van het platteland doorbreken; in 1899 reed tussen Haarlem en Zandvoort de eerste electrische tram met bovenleiding.ê

XCHet zag er een tijd lang naar uit of men de, voor een deel nog door Napoleon aangelegde straatwegen kon gaan ontberen. In 1888 zond de regering een circulaire rond, 'door zuinigheid ingegeven' (eigenschap die wij vaker zullen tegenkomen), waarin aanbevolen werd, de bestrating der rijkswegen te versmallen." Zo weinig wegverkeer was er dat het Moerdijkveer, schakel in de verbinding Amsterdam-Parijs, in 1877 opgeheven werd en vijf-en-dertig jaar lang opgeheven bleef Fiets en auto evenwel schonken de wegen nieuwe betekenis: de fiets na de uitvinding van de luchtband in 1881

XCA.v., p. 254, 257. 2 C. H. J. Maliepaard, 'De Nederlandse landbouw', in: Ned. volksh., dl. IX, p. 82. 3 Brugmans: Paardenkracht en mensenmacht, p. 371. 4 D. A. van Heyse: 'Een kwart eeuw vooruitgang op waterstaatsgebied' , Gedenkboek 1898-1923 (19 2 3), p. 939·

NEGENTIENDE EEUW

waarbij wel vermeld mag worden dat het in Oldebroek op de Noord-Veluwe tot in J886 verboden was, zich met ZQ duivelseuitvinding voort te bewegen.' Wat moet de orthodox-protestantse bevolking daar. wel van de auto gevonden hebben! c Auto's waren er overigens vóór de eerste wereldoorlog maar weinig. ~ij de verkeerstelling die ill I908 gehouden werd, passeerden er op de weg Amsterdam-Haarlem per dag twaal£;2

XCLaat. ons de communicatie per brief, telegram en telefoongesprek niet vergeten: weer een factor die, afgezien van zijn betekenis in het persoonlijk leven, aan de groei van de economie ten grondslag lag. De eerste postzegels dateerden van I852, in 1870 werd het uniforme brievenport ingevoerd: 'een stuiver voor elke brief, ongeacht de afstimd'.3 Tegelijk kregen de spoorbanen hun vaste begeleiding van telegraafpalen. Werden in het gehele land in 1852 nog maar vier telegrammen per dag verzonden, nog geen twintig jaar later waren het meer dan vijfduizend geworden." Amsterdam kreeg in 1881 de eerste telefoonaansluitingen (van de Bell Telephon Company: Engels !kapitaal), tegen het einde van de eeuw waren: er in het gehele land ca. twaalfduizend toestellen." De PTT stelde in I904 in Scheveningen de eerste radiozendapparatuur op: van belang VOOli. de verbinding met de marine en met het grootste deel van de buitengaatse koopvaardijvloot; bij beide had het stoomschip het zeilschip vervangen.

XCIn het kort het ontstaan van het moderne Nederland schetsend, schrijven wij in majeur en daar is reden voor, wanneer wij de tweede helft van de negentiende eeuw met de eerste vergelijken. Doch laat ons dit majeur niet te jubelend maken. Bij de Nederlandse natie heeft de zeevaart steeds een grote rol gespeeld; dus ook de scheepsbouw. Hoe aarzelend de aanloop tot de moder.nisering, d.w.z. het doorwerken van een wetenschappelijke aanpak was, moge blijken uit de herinneringen vall de Delftse ingenieur die zich kort voor de eeuwwisseling 'als student in scheepsbouwaan de toenmalige Polytechnische school te Delft liet inschrijven en kennis maakte met professor Cop, de enige hoogleraar in dat vak, die zonder hulp van assistenten, maar uitgerust met de nodige kennis, belezenheid, opgewektheid, lust, met een verward archief van verouderde scheepstekeningen en een niet gecatalogiseerde bibliotheek, op een ruim twee meter hoge zolder aan het Oude Delft, in een somber colIegezaaltje, voor een ongeverfde lessenaar, de wetenschappelijke opleiding van de Nederlandse scheepsbouwkundige ingenieurs verzorgde. Het was dan ook niet te verwonderenBrugmans:p.p.a

1 344-45. • A.v., 372. A.v.; P.237 • A.v., p. 238. 5 A.v., p. 373.

SOCIAAL MISDEELDEN

dat mijn twaalf medestudenten van deze tak van technische wetenschap er spoedig het bijltje bij neerlegden en ik tenslotte enige jaren geheel alleen college liep, '1

XCNaast het majeur is trouwens ook plaats voor het mineur.

XCWillem I was Koning geworden van twee -, Wilhelmina werd Koningin van vijf miljoen Nederlanders. Wij hebben van het gezamenlijk inkomen dier N ederlanders geen denkbeeld: de inkomstenbelasting die een eerste statistische grondslag zou bieden voor berekeningen terzake, werd eerst in 1914 ingevoerd. Brugmans schat dat in dat jaar de Nederlandse beleggingen in de koloniën één miljard, die in het buitenland ten minste drie miljard gulden beliepen- - het waren zeker voor een aanzienlijk deel kapitalen die eerst in de laatste generaties gevormd waren: rijkdom van weinigen, bepaald door de armoede van velen.

XCMet dat al kon men niet langer spreken van een 'zuiver' en ongebreideld kapitalisme in die zin dat alle productiemiddelen in handen waren van een kleine groep particuliere eigenaren die er geheel naar eigen believen over konden beschikken. De liberale leider Kappeyne van de Coppello had zich al in 1874 gedistancieerd van de oude leer dat (wij citeren zijn woorden) 'de staat niets anders is dan een grote politiemacht, die slechts te zorgen had voor de veiligheid van de personen en de goederen'." Twintig jaar later was het proces waarbij de overheid openbare nutsbedrijven overnam of oprichtte, in volle gang. In 1901 bepaalde de Mijnwet dat wat aan kolengebieden nog niet aan particuliere eoncessionarissen uitgegeven was, van staatswege zou worden ontgonnen en geëxploiteerd. De oude Thorbecke zou er van gegruwd hebben. Niet minder zou het hem verbaasd hebben dat dezelfde staat die ten algemenen bate eigenaar werd van belangrijke productiemiddelen, in sommige opzichten paal en perk ging stellen aan de mate waarin arbeiders en arbeidsters afgebeuld werden: dat was op zichzelf al wenselijk om hun scholing te bevorderen. Zonder geschoolde arbeiders kon ons land zich niet handhaven op de internationale markt.

XCHet begon in 1874 met de initiatiefwet van mr. S. van Houten die voorschreef dat kinderen beneden de twaalf jaar geen loonarbeid mochten verrichten: een wel heel bescheiden eerste stap. Hoe bescheiden, bleek toen de Kamerenquête over de arbeidstoestanden dertien jaar later de volgende dialoog deed ontstaan met de Maastrichtse glas- en aardewerkfabrikant Regout:A.Schippers:'Scheepsbouw',Brugmans:p.Aangehaald door Brugmans, a.v., p.

1 M. in: 1898-1923,P' 902. 2 401. 3 349.

NEGENTIENDE EEUW

XC'Vraag: Dus gij laat werken van I januari tot 3 I december met vier dagen in het hele jaar vrij? Antwoord: De stokers hebben geen enkele dag vrij.

XCVraag: Goed, die dus hebben van I januari tot 3 I december niet een enkele dag vrij. En de anderen hebben vier dagen vrij in het hele jaar? Antwoord: Ja.

XCVraag: Zodat de mensen geen zondag vrij hebben? Nooit? Antwoord: Nee.'

XCDan over de jeugdige arbeiders:

XC'Vraag: Er zijn alzo onder Uw directie of Uw fabriek jongens van twaalf tot dertien jaar die zes nachten van de week niet op hun bed komen? Antwoord: En overdag kunnen zij slapen.

XCVraag: Acht gij dat niet schadelijk voor de ontwikkeling van die aankomende jongens? Antwoord: Nee.

XCVraag: Gij zegt dat zo koudweg, maar houdt gij het dan inderdaad niet voor bezwarend voor die jongens? Antwoord: Hoe zou het kunnen gaan zonder die jongens, een brigade is niet kompleet als er een aan ontbreekt."

XCBrugmans merkt wel terecht op dat de Enquêtecommissie hier en elders speciaal de ergste gevallen signaleerde (de kinderen uit Regout's fabriek werden door een arts als 'levende skeletten' beschreven)" - het neemt niet weg dat in het sociale klimaat van die tijd veelal een ijskoude wind blies voor diegenen die door de verkoop van hun arbeidskracht zichzelf en hun gezin in leven moesten houden. Ontbrak het element van patriarchale zorg dat, zeker ten plattelande en in de kleinere steden, menigmaal voorkwam, dan waren zij onbeschermd. Luister naar de voorzitter van de bond van Amsterdamse smeden:

XC'Vraag: Als er een ongeluk gebeurt, kijkt de baas of patroon dan daar naar 0111? Zorgt hij voor de mensen een beetje, of niet? Antwoord: Dat is uitzondering: geen regel. Ik heb het zelfbijgewoond op de Koninklijke fabriek van Stoom- en andere Werktuigen van Van der Made, dat er een ongeluk gebeurde waarop onmiddellijk de dood volgde. Het ongeluk gebeurde kwart voor drie, en de weduwvrouw kreeg betaald tot drie uur ...

XCVraag: En hebt gij ook het goede wel eens bijgewoond, namelijk dat een patroon de zorg op zich nam voor een gezin van iemand die ziek of ongelukkig was geworden? Antwoord: Ik moet eerlijk verklaren dat zulk een geval mij niet bekend is ...

XCVraag: En hoe gaat het als de werklieden oud worden?Wordt er dan iets voor hen gedaan? Antwoord: Niets.I"

XC1 Aangehaald door F. deJong: Om deplaats van de arbeid(I956), p. 12. 2 Brugmans: Paardenkracht en mensenmacht. p. 405. "Aangehaald door de Jong: Om de plaats van de arbeid, p. 13.

SOCIAAL MISDEELDEN

XCNog een andere momentopname uit het Nederland van 1890 moge hier een plaats vinden: ze betreft de havenarbeiders van Rotterdam, ca. 12000, van wie 10 000 behoren tot de losse werkkrachten die er geen dag zeker van zijn dat de sjouwerbazen werk voor hen hebben. 'Twaalf uur werk per etmaal heet normaal, maar vaak wordt er vier-en-twintig, soms zes-endertig uur aan één stuk gearbeid.' En:

XC'Door de verbinding van de bazen met de kroegen heerst het euvel van het drankmisbruik. Tengevolge van het wachten op werk wordt er veel gedronken en 'de ergste zuipers hebben het vlugste werk', want bij de loonbetaling wordt eerst het geld ingehouden dat voor de drank verschuldigd is, en zo vloeit dikwijls een half weekgeld in de zakken van de baas.'!

XCVoeg daarbij dat de meeste, in de negentiende eeuw gebouwde fabrieken uitwendig smerig waren, inwendig vol gevaarlijke machines en bedompt. 'Daar werkten kinderen, vrouwen en mannen in zeer onvoldoende kleding, op klompen, en verder weinig verzorgd, lange dagen. Het verbod van arbeid voor kinderen beneden de 12 jaar werd in het algemeen genomen wel opgevolgd, maar boven die leeftijd was de werkduur toch II uur, die door grif gegeven vergunningen tot 13 uur kon worden uitgebreid en voor mannen boven 16 jaar onbeperkt bleef' En 'nog erger dan in de eigenlijke fabrieken waren de verhoudingen in verschillende huisindustrieën zoals schoenfabricage,klompenmakerijen, griendhoutcultuur, tabakstrippen, enz.'2

XCDan de behuizing of wat daarvoor doorging. Bij de volkstelling-u Sçç bleek dat bijna een kwart van de bevolking (23 %) in een éénkamerwoning gehuisvest was; dat percentage bedroeg voor de stad Rotterdam en de provincie Groningen 58, voor de provincie Drente zelfs 62. Kort voor het uitbreken van de eerste wereldoorlog stierven in Den Haag bij de gezinnen met de laagste huren nog 16 van de 100 zuigelingen - bij de gezinnen met de hoogste nog geen 3. Drees die dat gegeven uit een onderzoek van de Haagse gezondheidsdienst uit 1911 aanhaalt (zeven jaar nadat de eerste schoolarts in den lande in Zaandam benoemd was), vermeldt ook hoezeer hij in hetzelfde jaar geschokt werd door een uitlating van de voorzitter van de Maatschappij van Nijverheid die op een vergadering kindersterfte en werkloosheid letterlijk aangeduid had als 'twee verschijnselen die wijzen op een normaal en krachtig zich uitzettende bevolking. Zij zijn de kanalen waarlangs het overtollige afvloeit."

XCMaatschappij en staat waren toen al bezig, zich van dit hardvochtig

XC1 A. J. Teychiné Stakenburg: SVZ ... Gedenkboek bij het vijftigjarig bestaan der Scheepvaart Vereniging Zuid (I957), p. 36, 39. 2 Is. P. de Vooys in Vijftig jaren, p. 328-29. 8 W. Drees: Zestig jaar levenservaring (I963), p. 53-54, p. 9I-92.

NEGENTIENDE EEUW

laissez faire los te maken: de eerste sociale wetten getuigden er van. Het ongebreideld economisch liberalisme had zijn tijd gehad. Bijkans twee generaties had het zijn stempel gedrukt op de samenleving, en niet alleen in economisch opzicht. Het gold in het Nederland van na 1848 als een natuurlijke zaak dat bourgeoisie en, in mindere mate, aristocratie de lakens uitdeelden. De grondwet van 1848 had de feitelijke macht van de Koning slechts beperkt om die van de anciens et nouveaux riches uit te breiden. De uitoefening van het kiesrecht was gebonden aan vermogen of inkomen. Ruim dertig jaar later, 1880, kon nog slechts 13% van de volwassen mannen aan verkiezingen deelnemen. Het was geen wonder dat bij de, het lot van het land bepalende, liberalen en conservatieven, hoezeer ook onderling verdeeld, de overtuiging stand hield dat 's lands bestuur, met uitsluiting van andere groepen, een hun van nature toekomend recht was. Toen de anti-revolutionaire leider Kuyper in 1901 zijn ministerie vormde, liet hij zich een opgave verstrekken van de politieke kleur der burgemeesters in de verschillende provincies. Welnu, van de 180 gemeenten in de godsdienstig en politiek gemengde provincie Zuid-Holland hadden II een anti-revolutionaire, 3 een rooms-katholieke en 3 een christelijk-historische burgemeester; alle 163 overige waren liberaal. Van de 124 schoolopzieners in het gehele land waren er in 1900 niet minder dan 94liberaal. 'Het exclusivisme', aldus de geschiedschrijvers der Anti-Revolutionaire Partij, 'is een van de meest tergende kenmerken der liberale overheersing geweest.'! Het heeft zich, vooral in de hogere ambtenaren-regionen lang gehandhaafd, lang na Kuyper zelfs. De Utrechtse banketbak:kerszoon mr. J. R. M. van Angeren die zijn minister van justitie, Gerbrandy, als secretaris-generaal naar Engeland vergezelde (en Gerbrandy had een reeks brieven ontvangen waarin hij als gereformeerde tegen zijn katholieke medewerker nadrukkelijk gewaarschuwd werdê), was de eerste katholiek geweest die ooit deze rang op een der Haagse departementen bereikt had.

XCDat was mei 1940.Wij verliezen ons eigenlijk onderwerp niet uit het oog.

XCOok niet, en bij uitstek niet, wanneer wij er op wijzen dat de belangrijkste geestelijke en politieke stromingen die Nederland vóór de tweede wereldoorlog kende, juist een reactie waren op de liberale overheersing en het liberale exclusivisme uit de tweede helft der negentiende eeuw dat hier dus eerst, zij-het beknopt, aangeduid moest worden. Een reactie - maar daar zij nog dit aan toegevoegd dat, als wij dit liberalisme zien, niet als voltooier maarJ.J.

1 A. de Wilde en C. Smeenk: (1949), p. 195. 2 R. M. van Angeren: 'Nederlandse regering in Londen', p .. 2. (Collectie-van Angeren).

LIBERALE OVERHEERSING

als grondlegger van de Nederlandse parlementaire democratie, die andere stromingen (de een vroeger, de ander later), het liberalisme bestrijdend, in feite enkele van zijn meest wezenlijke politieke stellingen overnamen,

Kuyper en de Savornin Lohman

XC

XCNederland is nog een generatie lang na 1848 een land zonder partijen, d.w.z. zonder op beginselen gegrondveste, vaste politieke organisaties gebleven. Tweede en Eerste Kamer kenden slechts 'richtingen'; de schaarse leden die met Guillaume Groen van Prinsterer, zich vasthoudend aan de geloofsbelijdenis van de Dordtse Synode, de beginselen van de revolutie van 1789 als brengster van 'het ongeloof' verwierpen, stemden meest met de conservatieve, de katholieken, althans tot omstreeks 1864, meest met de liberale richting mee. Hoe zagen veelliberalen in een onschokbaar geloof aan 'de vooruitgang' met name op Groen en de zijnen neer! Toen in 1851 de pasopgerichte Amsterdamse kiesvereniging 'Nederland en Oranje' met Groen uitsprak, 'dat alle macht uit God is en dat de volkssoevereiniteit strijdt met Gods woord', heette die proclamatie in het strijdvaardigste en in zijn verontwaardiging haast over zijn woorden struikelende, liberale blad, de Arnhemse Courant,'zó barbaars, zó middeleeuws, zó onstaatkundig, zó oproerig, zó ongrondwettig, in één woord zó schadelijk, zó bespottelijk dat men geloofd zou hebben dat dit product in de wereld gestuurd was door personen die er belang bij hebben, twist en tweedracht te stoken."

XCAbraham Kuyper, domineeszoon uit Maassluis,was toen veertien jaar oud. Vier jaar lang, van 1863 tot 1867, stond hij als predikant in het Betuwse Lingedorp Beesd. Eenvoudige gemeenteleden brachten hem, de afgestudeerde van de 'moderne' Leidse Universiteit, tot een orthodoxe interpretatie van de Bijbel. Toen hij uit Beesd een beroep naar Utrecht, uit Utrecht in '70 een naar Amsterdam aannam, stond voor hem vast dat het behoud van het land gelegen was in de vorming van een vaste kern mannen en vrouwen, bereid, tegen het ongelovig liberalisme en de in dogmatische kwesties weinig principiële Nederduits hervormde kerk in, vast te houden aan de beginselen die 'de vaderen' in de worsteling tegen Spanje, zo meende hij, bezield hadden. In 1870 werd hij hoofdredacteur van het weekblad De Heraut, op I april 1872, derde eeuwdag van de verovering van Den Briel

XC1 Aangehaald door de Wilde en Smeenk: Het volk ten baat, p. 81.

NEGENTIENDE EEUW

door de Watergeuzen (geen toeval, die datum!) deed bij het eerste nummer verschijnen van een eigen politiek dagblad, De Standaard? Zeven jaar later werd hij bij acelamatie tot eerste voorzitter gekozen van het Centraal Comité van Anti-Revolutionaire Kiesverenigingen. Het eerste artikel van het ontworpen beginselprogram verklaarde trots en, mag men zeggen, niet zonder een zelfingenomenheid die anderen prikkelde: 'De Anti-Revolutionaire of Christelijk-Historische richting vertegenwoordigt voorzoveel ons land aangaat, de grondtoon van ons volkskarakter, gelijk dit, door Oranje geleid, onder invloed der Hervorming, omstreeks 1572' (weer dit jaartal!) 'zijn stempel ontving, en wenst dit, overeenkomstig de gewijzigde vo:lkstoestand in een vorm die aan de behoeften van onze tij d voldoet, te ontwikkelen.'

XC'De Anti-Revolutionaire of Christelijk-Historische richting' -lang bleven die twee begrippen, lang bleven Kuyper en de Savornin Lohman niet samengaan. Hen verenigde vóór alles de strijd voor de erkenning van het bijzonder lager onderwijs, in twee onderwijs-wetten (1857, 1878) deerlijk miskend (wij komen op die schoolstrijd in een volgend deel nog terug); hen scheidde een verschillende visie op 'het sociale vraagstuk', waarvoor de aristocraat de Savornin Lohman, liberaal in zijn economisch denken, weinig belangstelling had; hen scheidde de godsdienstige strijdbaarheid van de anti-revolutionaire leider die, gesterkt door de oprichting van een eigen universiteit, de Vrije (1880), eerst binnen, spoedig naast - en in tegenstelling tot! - de Hervormde Kerk een kerkelijke richting vestigde welke van genootschap van 'klagenden' (de Doleantie) zich in 1892 tot de Gereformeerde kerken in Nederland constitueerde; dat laatste samen met een deel van de Afgescheidenen die in de jaren '30 en '40 in opstand gekomen waren tegen de geestesgesteldheid der Hervormde Kerk - een ander deel bleef als Christelijke Gereformeerde Kerken na 1892 een eigen pad volgen. Eerst in de Duitse bezettingstijd zouden de twee paden in het kerkelijk verzet een tijdlang parallel gaan.

XCLohman was een vooraanstaand lidmaat der Gereformeerde kerken geworden, maar Kuyper was hem te rechtlijnig en te heerszuchtig. 'De 'rnannen van hoge komaf' en de 'miljonairs' mochten, wat Kuyper betreft, in de belétage der partij blijven wonen, maar de huisorde stelde hij vast. De genoemden gaven de voorkeur aan verhuizing.P Zo kwam het in 1909 tot oprichting van de Christelijk-Historische Unie - Unie van Lohmans hoofdzakelijk gereformeerde Vrije Anti-Revolutionairen met hervormde Christe

1 A.v., p. 70-72. 2 Jan Romein: 'Abraham Kuyper', in p. 768.

KUYPER EN LOHMAN

lijk-Historischen als wier leider de Rotterdamse Kamerafgevaardigde en welbespraakte predikant, dr. J. Th. de Visser, optrad.

XCHoe werd Kuyper door een deel des volks vereerd! En vergeten wij niet bij hoevelen in de jaren van de Duitse bezetting nog de herinnering leefde aan die titanische gestalte 'Men moet het van vader op zoon gehoord hebben om goed te beseffenwat dr. Kuyper voor een groot deel van het protestants-christelijk volksdeel geweest is. Sinds 1872 was hij dag in, dag uit met De Standaard in de gezumen gekomen; die hadden die krant gespeld.Week in, week uit sprak hij hen toe door middel van zijn kerkelijk weekblad De Heraut. Hij schreef boeken voor hen, hij doceerde voor hun voormannen,' - aan de Vrije Universiteit in zes vakken tegelijk! 'hij leerde hen denken en doen. Hij verhief hen tot groten en noemde hen kleine luyden. Toen hij stierf, overleed hun predikant, hun politieke leider, hun hoogleraar, hun herder, die hen tot predikanten, leiders, leraren en herders had verkozen. Zijn portret stond op het harmonium in de mooie kamer, zijn in koper gedreven beeltenis hing aan de muur, zijn boeken stonden als kostbare werken op de boekenplanken.'

XCAldus A. C. de Gooyer.! zelf opgegroeid in een gezin waar de zolders kraakten van Kuypers blad, De Standaard, dat exemplaar voor exemplaar, van 1872 afbewaard was.ê

XCMaar naast die verering de bestrijding - van de zijde der opkomende socialistische beweging bestrijding van de man, die, hoe fel hij ook als partijleider in 189 I 'de oligarchie der fmancieel en intellectueel bevoorrechte klasse' had gehekeld", twaalf jaar later, in 1903, als minister-president en minister van binnenlandse zaken met de 'worgwetten' die in verband met de spoorwegstakingen afgekondigd waren, gezien werd als de zalvende beschermer van diezelfde mammon - bestrijding ook van de zijde der liberalen die op religieuze beginselen gefundeerd hoger onderwijs een contradietic in terminis, en zodanig lager onderwijs een gevaar achtten voor de ziel van het kind en voor de eenheid van de natie. Het was in 1905 een der bekendste liberale journalisten die Kuyper afschilderde als 'de Calvinistische roofvogel die daar zweeft en loert boven de velden van Holland, boven de openbare school, boven de staatsbetrekkingen, boven hogeschool en rechtzaal, boven heel ons volksleven.ö Heel ons volksleven - want kort tevoren had KuyperA.de Gooyer:A.v., p.Aangehaald door Romein:p.Hans, aangehaald door de Wilde en Smeenk:p.

1 C. (1964), p. 17. 2 80-8!. 3 757. 4 D. 226.

NEGENTIENDE EEUW

XCmet een ingrijpende wijziging van de lager-onderwijs-wet de weg naar de

XCgelijkstelling van openbaar en bijzonder lager onderwijs geëffend." Kuyper niet alleen; Anti-Revolutionairen en Christelijk-Historischen niet

XCalleen. Uit artikel 36 van de gereformeerde geloofsbelijdenis werd in dat

XCzelfde jaar, 1905, door de Gereformeerde Kerken de zinsnede geschrapt

XCwaarin de Do~dtse Synode bijna drie eeuwen vroeger aan 'Koningen,

XCPrinsen en Overheden' 66k tot taak gegeven had 'om te weren en uit te

XCroeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk des antichrists te gronde

XCte werpen' - een tegen het katholicisme gerichte aansporing welke zich - kwalijk verenigen liet met de coalitie die de beide protestants-christelijke

XCpartijen aangegaan waren met de Rooms-Katholieke Staatspartij - de steeds

XCinvloedrijker woordvoerdster van een tweede achtergesteld volksdeel, de

XCrooms-katholieken. Achtergesteld onder de Republiek, formeel gelijk

XCgesteld in 1796, materieel bepaald niet - toen niet, en evenmin in het

XCNederland van de negentiende eeuw.

Schaepman en de katholieken

XC

XCOok bij wat Rogier de 'katholieke herleving' genoemd heeft, willen wij in

XChet staatkundige korte tijd stil staan. Voor de katholiek~ Nederlanders gold

XCimmers, als voor de gereformeerde, dat zij, toen in mei 1940 de Duitse aanval

XCkwam .:..inleiding tot een bezetting die vijf jaar zou duren - goeddeels nog

XCleefden uit een gedachtenwereld die in die vorige eeuw haar vorm gekregen

XChad. Langzaam verplaatsen zich de geestelijke stromingen die het leven van

XCeen volk bepalen - langzaam, en diep onder de snelle kabbeling van ge

XCbeurtenissen aan de oppervlakte. In 1883, vier jaar na de oprichting van het Centraal Comité van Anti

XCRevolutionaire Kiesverenigingen, legde de priester Herman Schaepman, pas

XClid van de Tweede Kamer, met zijn Proeve van een program het fundament

XCvoor een aparte, uit rooms-katholieken bestaande politieke partij. Hoon van

XCde zijde der liberalen bleef hem niet bespaard. Rond tien jaar tevoren had

XCtrouwens al de Leidse hoogleraar Buys in het gezaghebbendste liberale

XCmaandblad, De Gids, betoogd dat geen verstandig man vertrouwen kon

XCschenken aan een katholiek. 'Het wemelde van verder heel fatsoenlijke

XClieden in wie de onverwoestbare overtuiging leefde dat het simpel katholiek

XCzijn iemand hoorde uit te sluiten van hoge en bepaald van unieke functies.

XC1 A.v., p. 214.

DE KATHOLIEKE HERLEVING

Dat katholiek en achterlijk, katholiek en bekrompen, katholiek en fanatiek, katholiek en valsnatuurlijke koppelingen waren, daarvan was', aldus Rogier, 'niet alleen het befaamde 'denkende deel der natie', maar ook de man in the street diep in zijn hart overtuigd."

XCHet was een overtuiging die toen gegroeid was in bijkans drie eeuwen vaderlandse historie. De vrijheidsstrijd tegen Spanje, waarin een calvinistische minderheid een leidende rol speelde, was in de zestiende eeuw ingezet tegen een rooms-katholieke koning. Dat dreef calvinistische en rooms-katholieke Nederlanders uiteen. Had nog de Unie van Utrecht in overeenstemming met de wensen van Willem van Oranje bepaald, 'dat een yder particulier in sijn religie vrij sal moegen blijven ende dat men nyemant ter cause van de religie sal moghen achterhaelen ofte ondersoucken' -lang bleef die tolerantie niet gehandhaafd. Luttele jaren later verbood de overheid in vele gewesten aan rooms-katholieke geestelijken de uitoefening van hun ambt. Bezuiden de grote rivieren en hier en daar in het omstreden oosten van het land, met name in Twente, kon de katholieke hiërarchie zich handhaven; het was, onder invloed van de Contra-Reformatie, een andere, minder aan misbruiken verkleefde hiërarchie dan die waartegen Luther als eerste in openlijke opstand gekomen was; vandaar dok dat Brabant, Limburg en goeddeels ook Twente trouw bleven aan het oude geloof, ook toen zij - die eerste twee gewesten als zich niet zelfbesturende, onderworpen Generaliteitslanden - in de Republiek opgenomen werden. Benoorden de rivieren was, met uitzonderingen, het katholieke volksdeel rond de wisseling van zestiende naar zeventiende eeuw een kudde zonder herders geworden. 'Niet de vervolging (was het) die de protestantisering deed slagen, maar het ontzettend tekort aan priesters.P De dertienhonderd parochies in het vroegere diocees Haarlem telden omstreeks 1600 tezamen slechts ongeveer zeventig priesters. Het katholicisme verliep meer dan dat het met geweld onderdrukt werd. De maatschappelijke achterstelling der katholieken deed de rest: in regeringslichamen kregen zij geen zitting, openbare ambten mochten zij niet bekleden, de gilden lieten hen in de regel niet als leden toe. Het onderwijs, uitsluitend toevertrouwd aan calvinistische schoolmeesters, werd over het algemeen, en ook in de Generaliteitslanden, door hen gemeden.

XCZo moest het rooms-katholieke volksdeel, toen 1798 de gelijkstelling voor de wet bracht, wel een aanzienlijke economische en culturele achterstand vertonen - en dat deed het ook. Het was le Sage ten Broek, zoon van eenJ.

1 L. Rogier in A. G. Weiler e.a.: in (I962), p. 3I8-I9. 2 A.v., p. I99.

NEGENTIENDE EEUW

protestants predikant, opgegroeid in een milieu zonder gedruktheid, bekeerling, en bij uitstek strijdvaardig als de meeste bekeerlingen - Romein wijst terecht op de betekenis van zijn jeugd en bekeerlingschap- - die in het begin van de negentiende eeuwals eerste zijn nieuwe geloofsgenoten tot zelfbewustzijn opwekte. Dit ondanks repressie van staatswege: de in 1820 door hem opgerichte 'Rooms-Katholieke maatschappij ter bevordering van godsdienstige wetenschap en goede zeden voor het Koninkrijk der Nederlanden' (kan het eerbaarder 1), werd na drie jaar verboden. Vier jaar later kreeg le Sage zelfs enkele maanden gevangenisstraf te doorstaan. Hij hield voL Spoedig na zijn dood (1847) kwam hulp van buiten. Zich beroepend op de godsdienstvrijheid die de grondwet van 1848 geproclameerd had, ging Paus Pius IX in april 1853 over tot het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in het Koninkrijk: een aartsbisschop in Utrecht, bisschoppen in Haarlem, Breda, Den Bosch, Roermond. Maar in de Pauselijke breve werd gesproken van de 'calvinistische ketterij' - het wekte een golf van antipapisme op (de Aprilbeweging) waarvan niet slechts het eerste ministerie- Thorbecke maar ook vele eenvoudige katholieken slachtoffer werden: 'op vrij grote schaal (werd) ontslag verleend aan katholieke arbeiders en dienstmeisjes/"

XCHerman Johan Aloysius Maria Schaepman, zoon van de katholieke burgemeester van het Twentse Tubbergen, was toen een jongen van negen jaar. Hij studeerde bij de jezuïeten, vervolgens op het Groot-seminarie te Rijsenburg in Utrecht, waar hij in 1870, drie jaar na zijn priesterwijding, hoogleraar werd in de kerkgeschiedenis. In datzelfde jaarwas hij als rechterhand van zijn oom, de aartsbisschop van Utrecht, aanwezig bij het Vaticaans Concilie dat het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid in zaken des geloofs proclameerde. Romein gaat niet te ver wanneer hij in de strofe die Schaepman bijna twintig jaar later aan de dood van de Ierse katholieke vrijheidsheld 0' Connell wijdde, elementen van het ideaalbeeld van de dichter zelf constateert.ê 'Daar klinkt zijn laatste zucht, die 't nageslacht bewaarde Met fiere kindersmart : 'Mijn arme ziel aan God, mijn lijf der moeder aarde, Aan Rome, Rome 't hart!"

XCIn Rome stierfhij ook (1903). Bijna twintig jaar lang had hij toen leiding trachten te geven aan de scherp verdeelde rooms-katholieke Tweede Kamerfractie - met veel tegenkanting, ook van die geloofsgenoten, want SchaepJan Romein: 'Herman Schaepman', inp.W. Mönnich in Weiler e.a.:p.Romein:p.3

1 777. 2 C. 259. 3 775.

HET ROOMS ISOLEMENT

man dacht aanzienlijk vooruitstrevender dan de meesten hunner, ook en vooral op sociaal gebied. Pas twee jaar voor zijn dood werd hij voor het eerst voorzitter van de katholieke Kamerclub ; een conservatief geloofsgenoot werd ondervoorzitter." De tegenstelling die zich in juui 1939 tussen de twee katholieke ministers Romme en Welter openbaarde, had al haar voorspel in de negentiende eeuw.

XCWij komen in later verband op de afgeslotenheid terug die de katholieken, en niet hen alleen, in de periode tussen de twee wereldoorlogen kenmerkte. Hier zij vermeld dat juist de zestig jaren welke tussen het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie en de eerste van die twee oorlogen verliepen, het beeld toonden van 'een katholiek volksdeel dat het isolement als levensvorm (had) gekozen, sterker nog, als de natuurlijke houding van de katholieke burger, de eeuwig dolerende, die maar aarzelend instemt met de leuzen der ene natie.P

XCHet isolement als levensvorm gekozen: 'aan Rome, Rome 't hart!' Maar was hier van een bewust kiezen wel sprake 1 Was en werd men niet mede in dat isolement gedrongen - weerslag ook van geenszins uitgestorven antipapistische gevoelens die sinds de zeventiende eeuw juist in de op godsdienstig gebied gemengde natie van vader op zoon overgedragen waren 1 Het isolement, eenmaal ontstaan, had de neiging zich te versterken, vooral doordat de rooms-katholieken, evenals de anti-revolutionairen en, in mindere mate, de christelijk-historischen, de posities die zij op politiek gebied innamen, lieten bepalen door wat het geloof eiste. Naar de overtuiging van episcopaat en priesters vergde het hun toevertrouwde heil der zielen een sterke roomse kerk; een sterke kerk, na een achterstelling van drie eeuwen, een sterke roomse partij; en voor de aanhankelijkheid aan die partij zetten zich bisschoppen en priesters in met al het geestelijk overwicht dat zij als zieleherders bezaten. Geen verdeeldheid in die ene kudde! Het vergde een voortdurend overbruggen van de door het geloof als zodanig nimmer overbrugde sociale tegenstellingen, waarbij al Schaepman, gestimuleerd door de encycliek Rerum novarum (1891) zich aangesloten had bij diegenen onder de liberalen die met hun sociale wetgeving (wij maakten er kort melding van) 'het lot van de arbeidersklasse poogden te verbeteren' - maar Rogier, een belangrijk motief aangevend, zet de zin nog voort: 'en daarmee de groei van het Marxisme te stuiten."J.J.J.3

1 P. Gribling: M. 1871-1948 (1961), p. 186. 2 L. Rogier in Weiler e.a.: p. 316. 3 A.v., p. 323.

De socialisten

XC

XCDe angst voor de leer van de te Londen wonende econoom Karl Marx was hier te lande opgevlamd toen de pers in de lente van 1871 twee maanden volgestaan had met de relazen over de Parijse commune: eerste, kortstondige voorbeeld van een socialistisch of communistisch bewind. Toen de in 1864 opgerichte, vooral door Marx gestimuleerde Eerste Arbeiders-Internationale ruim een jaar na de Commune in Den Haag wilde congresseren, oefenden conservatieve krachten sterke pressie op de regering uit, zodanige gevaarlijke samenkomst te verbieden. Twaalfhonderd Haagse burgers ondertekenden petitionnementen in die geest. Waren niet, aldus de hoofdredacteur van het conservatieve Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, de leden dier Internationale 'door geheel de wereld berucht als bandeloze leden van de maatschappij, als rustverstoorders in elke staat, als boeven, als misdadigers volgens het gemene recht' ,1 De liberale regering zag voor een verbod geen reden. Welliet de plaatselijke commandant der residentie aan de manschappen der gamizoenswachten scherpe patronen uitreiken. Hij kreeg steun. Nog vóór de opening verklaarde de voorzitter van de Haagse Werkliedenvereniging dat zijn leden bereid waren, 'desnoods met de wapenen in de hand tegen de Internationale, als zij openlijk de orde verstoorde, op te treden.f

XCVier dagen van besloten vergaderingen verliepen zonder noemenswaardig incident. Voor de felle ideologische strijd die op het congres gevoerd was tussen Marx en de Russische anarchist Bakounin - strijd die spoedig tot de opheffing der Internationale zou leiden -, had men geen belangstelling of men beschouwde hem als een tot bedotterij opgevoerde klucht» 'Twee Joden weten wat een bril kost', oordeelde het rooms-katholieke dagblad De Tijd. 3 Van de schaarse Nederlandse deelnemers werd één, H., Gerhard, door zijn Amsterdamse kleermakerspatroon ontslagen."

XCGerhard was het geweest die drie jaar tevoren met behulp van enkele figuren uit de vroege vakbeweging en uit de Vrijdenkersvereniging 'De Dageraad' de Nederlandse sectie van de Eerste Internationale opgericht had. In 1881 werd hij voorzitter van de eerste Sociaal-Democratische Bond. Toen hij vijf jaar later stierf, was het leiderschap al overgenomen door de man die als de eerste werkelijke verkondiger van het socialisme in ons land

1 Een overzicht van de reacties der publieke opinie in mijn onuitgegeven studie 'Nederland en het Haagse congres der Eerste Arbeiders-Internationale' (1936), Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, Int, 100/185, 2 A.v., p. 14, 3 II sept. 1872, aangehaald a.v., p. 20, 4 W. H. Vliegen: dl. I P: 13.

DOMELA NIEUWENHUIS

kan gelden: Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Geboren was hij in Amsterdam (I846) als zoon van een hoogleraar aan het luthers seminarium. Hij werd luthers predikant maar in '79 trad hij met een geruchtmakende brief en twee publieke voordrachten uit de kerk. Recht voor Allen werd de titel van het blad dat hij ging uitgeven. Onbarmhartig trok hij er in van leer tegen de vijf machten die, zo zag' hij het, in samenspanning de arbeiders knevelden en hun alle rechten onthielden, de vijfK's: Kapitaal, Kazerne, Kerk, Kroeg en Koning. Van het woord van de oud-predikant met de profetenkop ging een vurige bezieling uit. Hier was een man die het eigen bestaall geofferd had om zich het lot van misdeelde verschoppelingen aan te trekken. Romein maakt er in zijn treffende levensschets melding van dat een Fries arbeider, horend dat Domela Nieuwenhuis in aantocht was, in vervoering uitriep: 'Ûs verlosser komt!'." In I887 zat Domela Nieuwenhuis wegens majesteitsschennis bijna acht maanden in de gevangenis. Een jaar later koos het Friese district Schoterland hem in de Tweede Kamer. Er was van de negen-en-negentig medeleden slechts één, de anti-revolutionair Keuchenius, die hem een handdruk waardig keurde." Dat isolement was wellicht te verdragen - maar spoedig ontzonk Domela Nieuwenhuis alle vertrouwen dat door middel van parlementaire actie enige lotsverbetering voor het proletariaat bereikt kon worden: hij werd anarchist. Heil verwachtte hij slechts van een opeenvolging van elkaar aanvullende en versterkende, tenslotte op revolutie uitlopende werkstakingen die het door hem geïnspireerde Nationaal Arbeidssecretariaat (NAS) dan ook te pas en te onpas, maar met dalend succes, ging uitroepen.

XCDe weg die Domela Nieuwenhuis als de enige zag dienaar het doel van de klasseloze maatschappij kon leiden, werd door anderen meer en meer voor een doodlopend slop gehouden. Onder hen Troelstra - Pieter Ielles Troelstra, in I860 in Leeuwarden geboren als zoon van een gezeten burger (zijn vader was ontvanger), meester in de rechten, socialist, en volgeling van Domela Nieuwenhuis geworden door de peilloze ellende die hij op het Friese platteland in die jaren aanschouwd had. In 1894 richtte hij met elf gelijkgezinden (de 'twaalf apostelen') in Zwolle de Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij, ofSDAP, op.

XC'Ûs verlosser', 'de apostelen' - geen toeval waren zij, deze Bijbelse termen. Want juist in die nacht van sociale vernedering die wij in het voorafgaande als stadium in de economische ontwikkeling van het land kort geschetst hebben, gloorde voor duizenden, tienduizenden straks, de 'dageraad der

1 Jan Romein: 'Ferdinand Domela Nieuwenhuis', p. 803. 2 A.v., p. 806.

NEGENTIENDE EEUW

volksbevrijding' - titel van het boek waarin een hunner voormannen, W. H. Vliegen, later de oorsprongen der socialistische beweging in ons land zou beschrijven. Het was als het schijnsel van een nieuwe religie, des te overtuigender omdat het Marxisme er een hechte wetenschappelijke basis aan leek te bieden: het gehate kapitalisme was slechts een tijdelijke productiewijze; het zou de klassetegenstellingen ten top voeren en, na een opeenvolging van economische crises, het proletariaat uiteindelijk in een positie brengen waarin het, in en door de strijd geschoold, ten koste van de bourgeoisie de leiding in het productieproces en de staatsmacht zou overnemen, de ongeordende en moorddadige concurrentie van het kapitalisme vervangend door een op bewuste ordening gericht, vreedzaam productiestelsel dat in alle behoeften van de mens zou voorzien. En was daarmee in strijd dat men nu reeds door middel van parlementaire en andere actie binnen het raam van de burgerlijke demoeratie het uitgebuite proletariaat zou verheffen en scholen voor zijn grootse taak? Zij die de SDAP oprichtten, meenden van niet - en togen aan het werk. Hun nieuwe partij werd, nauwelijks twee jaar oud, door de in 1891 opgerichte Tweede Arbeiders-Internationale erkend. Haar ledental steeg terwijl dat van de anarchistische organisaties daalde.

XCWij behoeven hier de felle en verbeten conflicten niet te beschrijven die zich met name in het jaar van de twee spoorwegstakingen, 1903, tussen beide richtingen voordeden - de arbeiders deden hun keuze en prefereerden de meer gematigde, meer geleidelijke aanpak van de SDAP en de met haar toen verbonden vakbonden. De typografen - als groep de meest ontwikkelde arbeiders - hadden in het midden van de jaren zestig al hun eerste landelijke vakbond opgericht, beogend de groepsbelangen te behartigen, nog 'met eerbiediging van het verschil in rang en stand", Hun volgden de diamantbewerkers die tegen het einde van de eeuw in de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond, de ANDB, een hechte organisatie opgebouwd hadden onder leiding van Henri Polak. Polak was het die, waarschuwend tegen de wilde en zichzelf uitputtende stakingstactiek der anarchisten, militant opriep tot 'het bewust en ernstig aanwerven, drillen, disciplineren, bewapenen en van krijgsvoorraad voorzien van een machtig legerkorps van de Nederlandse regimenten van het internationale leger van de arbeid.'2 Hij was het ook, die twee jaar na de stakingen van 1903 de stoot gaftot oprichting van een op de SDAP georiënteerde vakcentrale, het Nederlands Verbond van

1 Aanhaling bij Brugmans : en p. 280. 2 Aanhaling bij F. de Jong: p. 46.

SDAP EN NVV

Vakverenigingen, of NVV, bedoeld als strijdorganisatie tegen de ondernemers. Nog geen tien jaar later evenwel, kregen ook de bij het NVV aangesloten bonden van staatswege een belangrijke rol toebedeeld bij de zorg voor de werklozen: zij werden belast met de uitbetaling van aanvullende uitkeringen waarvoor het geld uit de overheidskas geput werd. Het was een typerend symptoom van het proces dat Romein als 'de wederzijdse doordringing van staat en maatschappij'zou gaan aanduiden.

XCZonder schokken verliep dat proces niet, en evenmin zonder protest. SDAP en NVV bleven het Kapitaal verwerpen; voor de Kazerne brachten zij geen sympathie op (de internationale arbeidersklasse zou, meenden zij, het uitbreken van grote oorlogen voorkomen); de Kerk zagen zij mèt Domela Nieuwenhuis bij voorkeur als instrument tot het dom houden van een volgzame massa; tegen de Kroeg ageerden zij (en daar was bij een drankgebruik, 1898, van meer dan 8 liter 50%-ige alcohol per hoofd van de bevolking alle reden voor+) ; en de Kroon werd beschouwd als duur en overbodig ornament en symbool van de ten ondergang gedoemde burgerlijke staat: een antimonarchale instelling die versterkt was door de mishandelingen waarvan socialistische en anarchistische voormannen vooral op verjaardagen van leden van het koninklijk huis slachtoffer werden. 'Dit alles heeft lang doorgewerkt', schreef Drees twee generaties later. 2 De werking was in 1909 nog sterk genoeg om de leden van de SDAP-fractie in de Tweede Kamer er toe te brengen, de zaal te verlaten vóór de officiële aankondiging van de geboorte van Prinses Juliana.

XCToch - de feitelijke positie van SDAP en NVV bleef niet ongewijzigd. De revolutie, op zichzelf al moeilijk denkbaar in het naar verhouding kalme en gematigde land, kwam op de achter-, het reformisme op de voorgrond te staan. De actie richtte zich, en vaak dan in de vorm van massale betogingen, op directe hervormingen: de achturen-dag (meer dan elf uur werken per dag was in het eerste decennium van deze eeuw normaal), het algemeen kiesrecht (nog in 1907 kon in de grote steden niet veel meer dan de helft van de mannelijke arbeiders boven de 25 jaar aan de verkiezingen deelnemenê). Niet langer waren beide organisaties overigens de enige die door middel van vakactie op lotsverbetering van de arbeiders aandrongen: kort na de presocialistische waren de eerste protestants-christelijke en katholieke vakbonden ontstaan die zich (wij verwaarlozen gemakshalve de interconfessionele

1 Het was in 1938 tot nog geen It liter gedaald. A. de Graaff: 'De industrie' in dl. III, p. 189. 2 W. Drees: p. 68. 3 W. van Ravesteyn: (1948), p. 109.

NEGENTIENDE EEUW

organisaties waarvan de laatste in 1925 opgeheven werd) in 1909 in het Christelijk Nationaal Vakverbond, het CNV, en het Rooms-Katholiek Werkhedenverbond, het RKWV, verenigden. Sociale bewogenheid speelde er een rol bij, ongetwijfeld - maar ook de wens, het gevreesde socialisme de pas af te snijden. De invloed van de SDAP was groter, veel groter dan de nog kleine Kamerfractie deed vermoeden. Haar politieke pressie stimuleerde de sociale wetgeving waaraan de naam van de anti-revolutionaire minister, ds. A. S. Talma, verbonden bleef. 'Men kan dan ook veilig zeggen', schreef de befaamde kroniekschrijver van het Algemeen Handelsblad, C. K. Elout, in 1923 terugziende op het vijf-en-twintig-jarig bewind van koningin Wilhelmina, 'dat in al onze ministeries van deze verrel-eeuw ... mr. P. J. Troelstra heeft gezeten - als minister zonder portefeuille."

XCHet scheelde niet veel of die portefeuille had niet ontbroken.

XCBij de Tweede-Kamer-verkiezingen in 1913 leden de confessionele partijen een nederlaag, 'links' won. Tot die winnaars behoorde ook de door dr. D. Bos geleide Vrijzinnig-Democratische Bond die zich in 1901 als vooruitstrevende groepering definitief uit de hoek der verdeelde liberalen losgemaakt had. Bos bood de SDAP deelneming in de regering aan. Vier jaar tevoren (wij komen nu terug op het protest tegen het reformisme waar eerder sprake van was) waren de 'marxisten' onder leiding van D. J. Wijnkoop, W. van Ravesteyn en J. C. Ceton met hun weekblad De Tribune uit de SDAP getreden om met een groep van ca. 500 volgelingen de Sociaal Democratische Partij te stichten: hier zou later de communistische partij uit voortkomen. Maar hoewel de SDAP haar meest linkse elementen verloren had, tot deelneming aan de regering was zij, eerst door Bos, daarna door de formateur prof. mr. P. W. A. Cort van der Linden gepolst, niet bereid. Troelstra had het in tweede instantie anders gewild, maar het partijcongres had met meerderheid van stemmen een motie aangenomen waarin gezegd werd dat deelneming aan een regering niet mogelijk zou zijn zonder 'het burgerlijk karakter van die regering te aanvaarden en belast te worden met de mede-verantwoordelijkheid voor aile daden van dit bewind.' Geen compromis!

XCDat was juli 1913.

XCPrecies een jaar later brak de eerste wereldoorlog uit.

XCEn ziet - nu hebben wij ze aile in hun achtergrond en ontstaan ontmoet, de zes belangrijkste democratische groeperingen in den lande - liberalen, anti-revolutionairen, christelijk-historischen, rooms-katholieken, vrijzinnig

XC1 c. K. Elout: 'Politiek en parlement' in Officieel gedenkboek 1923

OORLOG

en sociaal-democraten - welker voormannen in 1940, in die eerste, politiek belangrijkste zomer van de Duitse bezetting voor de vraag zouden komen te staan, in hoeverre zij zich wilden inlaten met dr. Arthur Seyss-Inquart, Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete en persoonlijk vertegenwoordiger van Adolf Hitler, Führer und Reichskanzler des Gross deutschen Reiches.

XCDie laatste nam in augustus '14, vijf-en-twintig jaar oud, dienst als vrijwilliger in het Beierse leger.

Indextermen: Seyss-Inquart, A.

Hoofdstuk 3: De eerste wereldoorlog en zijn gevolgen

XC

XCAlles is relatief; ook oorlogsverwoesting en oorlogsleed zijn dat. Gebeurtenissen waarbij men in de jaren 1940-45 nauwelijks zou stilstaan, maakten in '14-'18 diepe indruk. Onwillekeurig denkt men aan het bombardement dat in de middag van 14 mei' 40 het centrum van Rotterdam verwoestte, wanneer men leest hoe lente' 1 7 'een uit de verte naderend geronk aandreunde en boven de stad was', stad die, 'eer men er over kon nadenken, gemaakt (was) tot een hel. Een geweldige dreun, als kwam hij diep uit de aarde, nog één en nog één. Stukken van huizen stortten in; overal glas en splinters en kreten van getroffenen' - ja, de emoties trilden nog na in de pen die meer dan tien jaar na het gebeurde het bombardement van Zierikzee beschreef; in de nacht van 30 april op 1 mei 1917 uitgevoerd, bij vergissing, door één Engels toestel. Er vielen drie doden."

XCHet zou niet juist zijn, aan de ervaringen en gedragingen van het Nederlandse volk in de eerste wereldoorlog de maatstaf aan te leggen van de tweede. Gebeurtenissen die zich voordoen en reacties van mensen op die gebeurtenissen moet men uit hun historische samenhang trachten te begrijpen. Anders dan 1939 was zij, die wereld van '14 - een wereld die sinds het Napoleontisch tijdperk, haast een volle eeuw geleden, geen allenomvattende oorlog gekend had - een wereld die nu, na de spanningen van eind juli, opeens begin augustus alle grote mogendheden van Europa: Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, Rusland, Frankrijk en Engeland, gewikkeld zag in een conflict dat door de meeste Nederlanders als een monsterhjke absurditeit beschouwd werd. Wereldoorlog! Midden in de zomer nog wel.

XCHet kabinet-Cort van der Linden greep snel en doeltreffend in. Het mobiliseerde de strijdkrachten, het nam reeksen maatregelen om het economisch leven, korte tijd als verlamd door angst en paniek, op gang te houdenen bezuiden de grenzen zag men hoe de legers van Duitsland, dat België's neutraliteit geschonden had, verwoestend en vaak ook moordend oprukten als onderdeel van hun pogen, Parijs van het noorden uit te omsingelen. Dat was de realiteit waaraan men ontsnapt was - niet door eigen weerbaarheid

XC1 P. H. Ritter: De donkere poort (193'1), dl. II, p.

MOBILISA TIE

maar doordat de Duitse legerleiding het niet voor noodzakelijk gehouden had, ook Limburg als opmarsgebied te gebruiken.

XCHet was een realiteit die Limburg èn de overige provincies spoedig niet onberoerd liet. In oktober vluchtte rond een miljoen Belgische burgers Nederland binnen. In de grensgebieden werden zij opgevangen. Wel waren binnen een maand de meeste van die vluchtelingen al weer verdwenen (het grootste deel keerde naar huis terug, een klein deel stak naar Engeland over, ca. IOO 000 bleven hier te lande), maar dat nam niet weg dat het leed en de nood van de eindeloze stoeten dier van huis en hof verjaagden alom diepe indruk gemaakt hadden. De Duitse inval in België was als een 'belediging van het algemene rechtsbesef' gevoeld- - wat de vluchtelingen aangedaan was, deed bij de meeste Nederlanders de overigens steeds schommelende weegschaal van hun sym- en antipathieën diep doorslaan naar de anti-Duitse kant. De anti-Engelse gevoelens, Iller te lande wijd en zijd rond de eeuwwisseling gewekt door de Boerenoorlog in Zuid-Afrika, werden op de achtergrond gedrongen.

XCEr waren er die er anders over dachten. In protestantse kringen overwoog bij velen, in katholieke bij sonunigen de afkeer van het 'heidense' Frankrijk. De anti-revolutionaire leider Kuyper die fel met de Boeren meegeleefd had, had zelfs de overweldiging van België in De Standaard trachten goed te praten. 'Er kan' zo had hij geschreven, 'een noodtoestand zijn waarin een regering, teneinde het volstrekte recht te handhaven, het beschreven recht breken rnoet.f 'Voorts waren er' (wij citeren Elout) 'niet weinigen, wier bewondering voor de militaire organisatie van Duitsland en voor de prestaties ervan in de oorlog hen op een overwinning van dat rijk deed hopen' niet weinigen, die hij 'vooral onder het Nederlandse officierenkorps' zocht."

XCHoe politiek kortzichtig ook, begrijpelijk was zij wel, die bewondering van delen van dat korps voor hetgeen Duitsland op militair gebied tot stand bracht. Nederland presteerde maar weinig. Dat had zijn wortels in de historie. De dienst te velde was hier te lande nooit populair geweest. In de zeventiende en achttiende eeuw had men bij voorkeur buitenlandse huurlingen laten vechten en in de negentiende, onder de vigueur van het remplaçantenstelsel, had, wie het betalen kon, zich aan de dienst onttrokken: een betaalde plaatsvervanger kwam dan voor hem op. Dat had op die militaire dienst een stevig stempel gedrukt van maatschappelijke minderwaardigheid. De algemene dienstplicht was eerst in I90I ingevoerd, maar de opbouw van eenc.'De

1 K. Elout: Nederlandse oorlogspsyche', in p. 358. 2 Aangehaald door de Wilde en Smeenk: p. 319. 3 C. K. Elout in p. 358.

DE EERSTE WERELDOORLOG EN ZIJN GEVOLGEN

nieuw leger waarmee men toen een bescheiden begin gemaakt had, was door zuinigheid en daarmee samenhangend perfectionisme geremd:

XC'De proeven en overwegingen betreffende de invoering van mitrailleurs en mobiele houwitsers duurden eindeloos, als ware dit een welkom voorwendsel om de aanvrage tot aanschaffing uit te stellen. De opgelegde munitievoorraden waren ontoereikend, zelfs voor een oorlog van korte duur. Plannen tot oplegging van .voorraden voor de verpleging in tijd van oorlog, maar in't bijzonder van graan, kwamen herhaaldelijk aan de orde en werden even dikwijls terzijde gelegd. Aan de treinen van het veldleger ontbraken, vele der noodzakelijkste voertuigen. De opgelegde voorraden kleding waren te enenmale onvoldoende De kustversterkingen waren verouderd."

XCZo was de situatie welke de schrijver van die sombere regelen, generaal c. J. Snijders, aantrof toen hij op I augustus 1914 tot opperbevelhebber van land- en zeemacht benoemd werd en die benoeming aanvaardde, hoewel hij 'wist zeer stellig wist dat wij verpletterd zouden worden, indien wij toen in een oorlog werden meegesleept.'2 Ongeveer 200 000 militairen werden in eerste instantie gemobiliseerd - waarbij het voorkwam, 'dat de manschappen zich aanmeldden met de bovenkleding over het naakte lichaam en met de blote voeten in de schoenen." De dienstplicht werd over het algemeen met weinig animo aanvaard. Wie dienen moest, 'had pech' - wie niet behoefde op te komen, poogde buiten schot te blijven. Het land als geheel telde 600 000 jongens en mannen tussen de zeventien en veertig jaar die niet onder de militieen landweerplicht vielen, maar toen de regering begin augustus '14 de oprichting van de vrijwillige landstorm bekend maakte, meldden zich nog geen 2000 hunner aan.

XCDe sterkte van het leger werd in de vier oorlogsjaren die volgden, door nieuwe oproepingen ruim verdubbeld; de marine bleef, hoofdzakelijk met kruisers en torpedoboten, ijverig patrouilleren en convooieren; in augustus '17 werd de Marineluchtvaartdienst met zes uit Amerika geïmporteerdè watervliegtuigen opgericht, nadat ruim: vier jaar tevoren, in april 1913, het leger zijn eerste, teer bescheiden Luchtvaartafdeling gekregen had: toen dec. J.J.J.

i Snijders: 'De Nederlandse landmacht 1898-1923', in p.2II. 2 C. Snijders, 'Nota over de militaire toestand van Nederland', 29 mei 1918, p. 10, OLZ, kab. no. 5063. Nagekomen bijlage no. I bij M. L. van Ham: 'De verzorging van de Koninklijke Landmacht in 1939 en 1940' (onuitgegeven studie van de Sectie krijgsgeschiedenis). Ook afgedrukt in 1848-1919, I, p. 534-46 (1964). Verder aan te halen als: 1917-1919 I. sp. van Munnekrede: 'De mobilisatie van de landmacht', in p. 12.

EEN ZWAKKE STRIJDMACHT

oorlog uitbrak, waren acht toestellen gestationeerd op een primitief ingericht veld bij Soesterberg - en nèg primitiever was het uitwijkveld dat in de oorlog bij Fort Schiphol aangelegd werd. Zou Nederland ooit slachtoffer van een aanval worden, dan moesten immers zoveel mogelijk krachten binnen de Vesting Holland teruggetrokken worden.

XCOffensieve waarde had de Nederlandse strijdmacht niet. Het veldleger van aanvankelijk bijna 90 000 man, bedoeld voor een defensieve oorlogvoering, was zwak bewapend en weinig mobiel. Men had in augustus '14 van de 130 vrachtauto's die het gehele land telde, maar Ia kunnen vorderen', De meeste militairen waren aan stellingen gebonden die zij, strijdend tegen de verveling, goeddeels zelf met de schop aangelegd hadden. Bij een aanval door de Duitsers (tweemaal leek het gevaar acuut, telkens in april: 1916 en 1918) zouden alle gebieden buiten de Vesting Holland en buiten Zeeland prijsgegeven worden; Holland en Zeeland zou men trachten te verdedigen (precies als in 1940), maar lang zou de strijd niet kunnen duren. Ruim een maand na de crisis van april '18 wees generaal Snijders er de regering op dat van alle onder hem dienende militairen slechts één op de veertig een stalen helm bezat, één op de tachtig een gasmasker. Er waren toen 'ruim twee handgranaten per man'; het geschut, schaars en ouderwets, had munitie 'voor hoogstens tien gevechtsdagen'2 - dat na bijna vier jaar mobilisatie.

XCDe beproeving ging ons voorbij: wij bleven buiten de oorlog. Offers aan mensenlevens werden hoofdzakelijk gebracht door die Nederlanders welke de steeds gevaarlijker zeeën bevoeren: 121 koopvaardijschepen en 96 vissersvaartuigen zonken, door torpedo's enmijnen getroffen,indegolven weg, bijna twaalfhonderd opvarenden meeslepend." Varen en vissen vormden overigens een harde noodzaak: het land dat in de negentiende eeuw steeds afhankelijker geworden was van invoer uit het buitenland, kon niet zonder voedsel blijven. Van de zwakke positie waarin het zich bevond, maakte nu eens de ene oorlogvoerende partij, dan weer de andere gebruik - en misbruik. Om beurten verweten zij ons, de tegenstander teveel ter wille te zijn waarop dan strafmaatregelen volgden ('Engeland wurgde, Duitsland beet'4); strafmaatregelen die de in het algemeen toch al zo benarde positie van de Nederlandse economie verder bemoeilijkten.

XCGeheel in tegenstelling tot de verwachtingen (bijna niemand nam aanvankelijk aan dat de oorlog langer dan een paar maanden zou duren) werd4

1 A.v., p. 2I. 2 Snijders: 'Nota over de militaire toestand van Nederland', P.4-5. 1917-1919 p. 538-39. sp. van Hulzen: 'De Neder landse koopvaardij', in 1898-1923, p. 870. 4 Ritter: dl. p. 316.

DE EERSTE WERELDOORLOG EN ZIJN GEVOLGEN

de regering genoopt, in de volkshuishouding in te grijpen in een mate die met klassiek-liberale opvattingen niet veel meer gemeen had. De productie van de Limburgse steenkolenmijnen werd verdubbeld, de exploitatie van de bruinkool-lagen ter hand genomen; de buitenlandse handel gecentraliseerd en onder regeringstoezicht gebracht; de voedselproductie naar vermogen gestimuleerd. Dat die productie zou dalen, was onvermijdelijk: het tekort aan krachtvoer noopte tot het slachten van driekwart en meer van de varkens- en pluimvee-, één kwart van de koeienstapel. Dan kreeg, op de landbouwgronden, de bodem niet voldoende kunstmest meer. Het scheuren van grasland werd in de twee laatste oorlogsjaren met kracht bevorderd: vee dat op één hectare grasland weidde, leverde maar een tiende op van het aantal calorieën dat men, was van dat grasland bouwland gemaakt, in de vorm van aardappelen en bieten kon oogsten. De van een regelmatige toevoer aan kunstmest en krachtvoer afhankelijke boeren in de arme zandstreken kregen het moeilijk, in de klei- en laagveengebieden elders in het land werden daarentegen, door de soms tot het zesvoudige stijgende prijzen, grote winsten gemaakt. Van 1913 tot 19 I 9 nam het tegoed bij de Boerenleenbanken van ruim f 52 miljoen toe tot bijna f 228 miljoen-, 'hypotheken werden vóór de tijd afgelost, de inkomsten van de waarborg op gouden en zilveren voorwerpen stegen gestaag en het geld kwam uit de zakken der boeren'. 2

XCDat geld was dan uiteraard eerst uit de zakken van anderen gekomen.

XCIn het regeringsbeleid (waarbij vooral de minister van landbouw, F. E. Posthuma, onderwerp werd van bestrijding en spot) was dit het zwakke punt: anders dan in de tweede wereldoorlog was van algemene prijscontrole in '14-'18 geen sprake. Sommige levensmiddelen werden wel voor korte of lange perioden tegen vastgestelde, lage prijzen beschikbaar gesteld, maar naast die vrij beperkte, gecontroleerde markt bleef een uitgebreide vrije markt bestaan waar de prijzen tot grote hoogte stegen - en dus slechts voor weinigen betaalbaar waren. Tot die weinigen behoorden spoedig honderden die op normale en minder normale wijze formidabele oorlogswinsten boekten. In één jaar tijd kwamen er opeens 350 Nederlanders bij die een vermogen van een miljoen gulden of meer bezaten (het totaal aantal miljonairs steeg, althans volgens de aanslagen van de vermogensbelasting, van 659 in 1913 tot 1239 in 19203); er waren er die zich 'gouden gordijnringen met diamanten er in' aangeschaft hadden". Tegen die stuitende luxe stak deen inkomen in Nederland gedurende de oorlogstijd, p. 37. 4 Ritter: De donkerepoort,

1 W. A. Banger: (1923), p. 16. 2 Ritter: De dl. p. 38. 3 Banger:

SOCIALE PROBLEMEN

armoede van de grote massa van het stedelijk proletariaat schril af. Trouwens, ook vele anderen kregen het moeilijk, vooral door het tekort aan voedsel en brandsto£

XCNiet dat de regering op sociaal gebied werkeloos bleef: de werkloosheidsverzekering zette zij op poten; ze begon de arbeidsbemiddeling te centraliseren; ze kwam de middenstand met een beter kredietwezen te hulp; ze bevorderde de bouw van goedkope woningen; ze zorgde voor de inrichting van centrale keukens - maar ze kon, door de onvolledigheid van haar aanpak, het sociaal klimaat niet voldoende beheersen. Als gevolg van de stijgende prijzen werden de meeste armen relatief armer, als gevolg van de stijgende winsten de meeste rijken relatief rijker. Er was 'een vrij algemeen pogen om de distributiebepalingen te ontduiken Vooral in menige kring van gegoeden scheen men het als een soort sport te beschouwen om door knoeien en konkelen verboden waar te bemachtigen." 'Niet alleen in de diefstallen op grote schaal maar ook in de hamsterwoede waarmede de beste families - zelfs gezinnen van rechters die over distributiedelicten hadden te vonnissen - zich onteerden, sprak de morele ontaarding.f De smokkelarij, vooral naar Duitsland en het door de Duitsers bezette België, nam enorme afmetingen aan. Toen de wet er eindelijk, I maart 1917, gevangenisstraf op stelde, kwammen spoedig ruimte te kort om de veroordeelden op te bergen. Bij Scheveningen werd er een nieuwe gevangenis voor gebouwd, de Cellenbarakken, als tijdelijk bedoeld - maar in 1940 stonden zij er nog steeds. Wij zullen ze ook nog tegenkomen. Later, maar dan ook langdurig.

XCIn juni en juli 1917 kwam het hoofdzakelijk in Amsterdam tot ongeregeldheden. Een grote partij aardappelen, door Engeland als oneetbaar teruggezonden, was er in distributie gebracht. Arbeidersvrouwen gingen zichzelf eerst uit regeringsvoorraden betere aardappelen toeëigenen, daarna kwam het tot het plunderen van winkels en tot gevechten met politie en militairen. Er vielen vier zwaargewonden. Elders bleef het kalm en die betrekkelijke rust was, het land als geheel genomen, ook wel begrijpelijk. Wie de krant las met zijn berichten, avond aan avond, over de immense slachtingen in de loopgravenoorlog, wie dan ook nog in stille nachten ver in het zuiden de donder hoorde van het frontgeschut - die wist dat Nederland, alle zorgen en materiële noden ten spijt, in een bevoorrechte positie verkeerde. Dat temperde de gevoelens van sociale onlust - temperde ze, maar deed ze niet verdwijnen.

XCDe klassetegenstellingen waren scherper geworden. Dat niet alleen. De

1 G. Scholten: 'De belangrijkste gebeurtenissen in het Nederlandse volk', in 1898-1923, p. 82. 2 Ritter: dl. II, p. 260.

DE EERSTE WERELDOORLOG EN ZIJN GEVOLGEN

wereldoorlog-zelf, gezien als rechtstreeks en onvermijdelijk gevolg van kapitalistische tegenstellingen, had in de harten van vele socialisten de wens aangewakkerd, zo spoedig mogelijk, en dan radicaal, met een stelsel af te rekenen dat zoveel leed over de mensheid gebracht had. Vaneen bewust streven, zich te gaan voorbereiden op het overnemen van de staatsmacht, was intussen geen sprake. De Sociaal-Democratische Partij, die van haar weekblad De Tribune in april 1916 een dagblad gemaakt had, wist zich te klein om het voorbeeld te volgen dat Lenin en de zijnen in november 1917 in Rusland gegeven hadden. In kringen van de SDAP kon men hoogstens spreken van de groei van een vaag revolutionair sentiment - vaag en daardoor grillig en onvast.

XCDat zou blijken.

November '18

XC

XCBijna vijf jaar lang, van eind augustus 1913 af, had het ministerie-Cort van der Linden het land bestuurd. Het had niet alleen in een soms dagelijks afwegen van voor en tegen de koers van het neutraliteitsbeleid met vaste hand weten te volgen, maar ook tot belangrijke grondwetswijzigingen besloten: invoering van het algemeen kiesrecht voor mannen, financiële gelijkstelling van het bijzonder lager onderwijs aan het openbare. Toch had het aan gezag, aanvankelijk gepersonifieerd in de eerste minister, 'een nationale patriarch, een moderne vader des vaderlands", geleidelijkingeboet. Tout gouvernement s'use au pouvoir en het slijtageproces is sneller naarmate de omstandigheden meer pressie uitoefenen. Begin september 1918 ging de commissaris van de koningin in de provincie Limburg, jhr. mr. Ch. J. M. Ruys de Beerenbrouck, als voorzitter optreden van een weer in hoofdzaak op de rooms-katholieke en op de twee protestants-christelijke partijen steunend kabinet dat de leider van de Tweede-Kamer-fractie der RKSP, mgr. W. H. Nolens, geformeerd had. Deze - een zwijgzame, haast ongenaakbare figuur, maar een man van groot gezag in zijn fractie en in regeringskringen - had gemeend dat de anti-papistische gevoelens in het land nog te stérk waren dan dat hij, een priester, als minister-president kon optreden. Wellicht nog sterker dan bij hem leefde dat inzicht bij de katholieke bisschoppen.

XC1 D. Hans ; 'Parlementaire figuren en momenten', in Gedenkboek 1898-1923, p. 106.

ONRUST IN HET LEGER

XCHet nieuwe kabinet verzeilde al onmiddellijk in een scherp conflict met de opperbevelhebber. In mei had deze de reeds bestaande twijfel aan zijn neutrale instelling versterkt toen hij in een gesprek met de minister van oorlog, jhr. mr. B. C. de Jonge, de latere gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, gewapende weerstand tegen Duitsland 'doelloos' genoemd had; de militaire gevolgen van een oorlog met dat land had hij aangeduid als 'voor ons belangrijk ongunstiger dan die bij een oorlog met de Entente': Frankrijk, Engeland, de Verenigde Staten en Italië.' De ministerraad had hem op voorstel van jhr. de Jonge willen ontslaan, maar koningin Wilhelmina wij komen hier in het volgend deel op terug - had geweigerd haar handtekening te zetten onder het desbetreffend koninklijk besluit. Snijders was gebleven. Het nieuwe kabinet wijzigde zijn positie door hem, in plaats van onder de ministerraad als geheel, onder de ministers van oorlog en marine te plaatsen, hetgeen een strakker toezicht betekende. Snijders protesteerde op 26 september 1918, zonder succes overigens". Precies een maand later, 26 oktober, brak onder de infanteristen die in de Harskamp gelegerd waren, oproer uit. De regering had, om op alle gebeurlijkheden voorbereid te zijn (vlak langs de zuidgrens werden de Duitse troepen in België teruggedrongen), de tijdelijke verloven ingetrokken. Dat was de druppel die de emmer deed overlopen.

XCGoed was de geest in het leger slechts in de begintijd geweest, 'diefstal, vervalsing van verlofpassen, simuleren, vernielzucht, verzuimen ten opzichte van de militaire groet, smokkelen, ongeoorloofde afwezigheid' waren spoedig veelvuldig voorgekomen." De lediggang had van het moreel niet veel overgelaten, ook het gezag van het kader was aangetast. In de Harskamp werden, toen men die nieuwe teleurstelling te verwerken kreeg, barakken in brand gestoken, deofficieren werden met scherp op de vlucht gejaagd. 'De legerleiding was niet langer opgewassen tegen de" mobilisatiemoeheid der troepen. Een totale janboel was ontstaan.v Op I november besloot de ministerraad tot het instellen van een commissie van onderzoek. Jhr. de Jonge, niet langer minister, zou als voorzitter optreden. Snijders stoof op en eiste onmiddellijk intrekking van dat besluit; bleef het gehandhaafd, dan zou hij aftreden. Het ministerie hield hem aan zijn woord en verleende hem op 6november eervolontslag omdat hij, aldus de minister van oorlog in de Tweede Kamer, 'trots al zijn voortreffelijke eigenschappen

1 Snijders: 'Nota over de militaire toestand van Nederland', p. 2. 1917-1919 p. 536. 2 Gribling: p. 312. 3 Snijders: 'De Neder landse landmacht' in 1898-1923, p. 225. Ritter:' dl. p. 404.

DE EERSTE WERELDOORLOG EN ZIJN GEVOLGEN

als mens en als militair er niet in is geslaagd, de geest van de nieuwere tijd te vatten.'! Geen moment was het ministerie van zins geweest te wijken voor de generaal die zo hoog van de toren blies, maar doordat de fractieleider van de SDAP, Troelstra, op 5 november in de Tweede Kamer het aftreden van de opperbevelhebber geëist had, wekte de ontslagverlening een dag later de indruk alsofhet kabinet bezweken was voor de druk der socialisten. Dat was op woensdag.

XCOp vrijdag besloot de ministerraad, enerzijds met versnelde demobilisatie tegemoet te komen aan de ontevredenheid der militairen, anderzijds 'onverwijld maatregelen te treffen om op alle gebeurtenissen voorbereid te zijn'; 'Wijnkoop c.s.' zou men 'onder toezicht stellen'." Het keizerlijk Duitsland zakte ineen, arb eiders- en soldatenraden namen er plaatselijk de macht in handen. Zou de revolutie naar ons land overslaan 1

XCNog vóór de ministers was dievrijdag dekatholieke Tweede-Kamer-fractie bijeengekomen; ze stelde een commissie in die nog diezelfde dag vergaderde. Daar werd betoogd dat men moest voorkomen dat de katholieke arbeiders met de 'opruiers' zouden meelopen. Telegrafisch werden de besturen van alle belangrijke katholieke organisaties naar Den Haag ontboden. Men besloot voorts, burgerwachten op te richten."

XCOok in andere kring werd men actief Colijn, coming man in de AntiRevolutionaire Partij, die van januari I9II tot augustus 1913 minister van oorlog geweest was en toen toegetreden was tot de directie van's lands grootste petroleum-concern, de Bataafse Petroleum-maatschappij, vertoefde in Engeland waar hij in opdracht van de regering besprekingen voerde over voedselleveranties, maar twee van zijn particuliere secretarissen, dr. F. C. Gerretson en mr. dr. H. H. A. van Gybland Oosterhoff, stelden in Den Haag samen met anderen een alarmerende nota op die aan de christelijk-historische voorman de Savomin Lohman overhandigd werd; deze lag thuis ziek. De opstellers waren er zeker van dat Wijnkoop plannen had voor een revolutie en namen voorts aan, 'dat de meerderheid der socialisten zich uit dogmatische gronden met alle anti-monarchistische beweging, zodra zij die niet langer zelfbeheersen, zullen verenigen. '4 Lohman zond denota door aan de regering.

XCOp zaterdag werden de berichten van de in Duitsland voltrokken revolutie bevestigd. Die dag riep de burgermeester van Rotterdam, dr. A. R. Zimmerman, twee plaatselijke leiders van de sociaal-democraten, A. Heykoop en J. Brautigam, bij zichenzeihundathij 'van plan was om ookin geval van eenAalberse, p. 316. 3 A.v., p. 315. 4 Aangehaald in Als 't moet. November 1918 en de Bijzondere

1 Aanhaling bij Oud: dl. p. 81. 2 Aanhaling bij Gribling:

DE CRISIS

revolutionaire beweging' (die hij voorzag) 'in ieder geval (zijn) best te doen voor het behoud der orde'; de waterleiding, de electrische centrale, de gasfabriek, de banken zou hij ongestoord laten voortwerken, op de stations zou hij de orde handhaven.' Voor alle zekerheid maakte Zimmerman nog een résumé van het besprokene. Wat konden zijn gesprekspartners anders coneluderen dan dat de burgemeester van's lands tweede stad capituleerde nog voor de revolutie ingezet was 1

XCHij was de enige niet. Heykoop en Brautigam waren, nog vóór zij Zimmerman bezochten: door de voorzitter van de machtige Scheepvaartvereniging Zuid, P. Nijgh, ontvangen, 'die er van overtuigd was dat de Duitse gebeurtenissen hier zouden doorzetten'; hij beloofde schielijk verbetering van de arbeidsvoorwaarden.ê Minister-president Ruys sprak die avond in Den Haag met de liberale en vrijzinnig-democratische leiders, onder hen Fock. 'Ze waren zeer slap ... Huns inziens was alles verloren. De revolutie was niet te keren. We moesten maar wat toegeven, bijv. een paar socialisten in het kabinet opnemen.' Een had zitten huilen."

XCGeen wonder waarlijk dat bij Troelstra de hoop, de verwachting, de zekerheid groeide dat het moment gekomen was waarop de arbeidersklasse de macht zou overnemen. Hoe vaak had hij er van gerept als van een in de verte liggend ideaal! Nu leek het met handen te grijpen. Het revolutionair sentiment, in deze mens van heftige emoties nooit gedoofd, aangewakkerd nog door de windvlagen van venijnige kritiek die uit de hoek van de Wijnkopianen kwamen, vlamde op. Al meer dan een week lang was er binnen de besturen van SDAP en NVV een bewogen discussie gaande geweest of de tijd rijp was voor een revolutie. De meeste bestuurders hadden gemeend van niet en Troelstra had zich moeten intomen. Welstelde het manifest dat SDAP en NVV op zondag 10 november deden verschijnen, vèrgaande eisen (onmiddellijke demobilisatie, algemeen vrouwenkiesrecht, kiesrecht voor allen boven 21 jaar, afschaffmg van de Eerste Kamer, heffingen op het grootkapitaal, 'socialisatie van alle bedrijven die daarvoor in aanmerking komen', invoering van de wettelijke achturendag) - maar deze en andere desiderata lieten zich ook zonder het overnemen van de macht verwezenlijken. Van dit laatste werd in elk geval, in strijd met Troelstra's bedoelingen, niet gerept.

1 Zimmermans verslag, aangehaald in p. 63. 2 I. Cornelissen, G. Harm sen en R. de Jong: (1965), p. 29. 3 Aldus Aalberse in zijn Dagboek n.a.v. mede delingen van Ruys op II november. Gribling: p. 316-17.

DE EERSTE WERELDOORLOG EN ZIJN GEVOLGEN

XCDie zondag werd bekend dat Keizer wilhelm II zich in Eysden bij een Nederlandse grenspost gemeld had. De Keizer voortvluchtig! Het leek of de traditionele wereld krakend ineenstortte. Voor alle zekerheid trok een luitenant van de Vrijwillige Landstorm die avond met dertig vrijwilligers en één mitrailleur de tuin van het paleis Noordeinde in Den Haag binnen: 'vanaf dat ogenblik stond vast dat, hoe zich de zaken mochten ontwikkelen, zonder felle strijd geen rode vlag zou waaien van het koninklijk paleis." In Rotterdam waren op hetzelfde moment de kaderleden van SDAP en NVV uit het gehele land in spoedzitting bijeen. 'Daar stuitte de gedachte om ~ een manifest en in de vergaderingen te spreken van overneming der macht op tegenstand bij de' grote meerderheid. Ik herinner me nog', aldus Drees, voorzitter van de Haagse federatie van afdelingen van de SDAP, 'hoe Oudegeest, toen voorzitter van het NVV, met nadruk waarschuwde en verklaarde: Ik doe niet mee."

XCTroelstra evenwel, verbitterd door de tegenstand die hij in eigen rijen ontmoet had, kon van de droom die hem vervulde, niet zo spoedig afscheid nemen. Maandagavond zou hij in Rotterdam spreken. Nog vóór de vergadering las hij het hoofdartikel van de Nieu~e Rotterdamse Courant; niet alleen werden de eisen uit het manifest van SDAP en NVV aanvaard maar het oudste en meest gezaghebbende liberale blad verklaarde dat ieder er goed aan zou doen, traditionele denkbeelden te herzien. Troelstra zag er een bevestiging in van zijn opvatting dat één stevige stoot voldoende zou zijn om het Nederlands politiek bestel ten val te brengen. De sfeer in de vergadering deed de rest. 'Verzuimt het ogenblik niet', riep hij onder bijvalsbetuigingen van zijn toehoorders uit, 'grijpt de macht die u in de schoot wordt geworpen en doet wat gij moet en kunt doen ... Wij maken een revolutie omdat het kan en moet.' Zaterdag 16 en zondag 17 november zou een buitengewoon congres van SDAP en NVV bijeenkomen. 'Wij zullen dus zondag', aldus Troelstra, 'de gewichtige vraag hebben te bespreken of wij zullen overgaan tot een opperste raad van arbeiders en soldaten voor het hele land en van plaatselijke raden. Hebben wij daartoe besloten, dan is die raad vanaf dat ogenblik het opperste gezag van ons land.'

XCHeykoop die de vergadering voorzat, legde er nog een schepje bovenop: 'Is er onder de bezittende klasse één die dacht dat de revolutie bij Zevenaar aan de grens omkeert? De revolutie moet door, slaat Zevenaar over, komt in Rotterdam terecht. Ik ben er trots op dat deze beweging begint in Rotterdam. Ik weet dat Troelstra morgenmiddag één uur in de Tweede Kamer het revolutionaire woord zal spreken buiten de parlementaire orde om en

XC1 Als 't moet, p. 75. 2 W. Drees: Zestig jaar levenservaring, p.

TROELSTRA'S REVOLUTIEPOGING

buiten de gewone gang van zaken tot de bezittende klasse en tot de regering.' Heykoop's laatste woorden, reppend van 'de moeilijke strijd ter vestiging van de dictatuur van het proletariaat', werden met een ovatie beloond. Strijdliederen zingend, ging men uiteen.' Eninderdaad, dinsdag rz november eiste Troelstra in de Tweede Kamer, aangehoord niet zonder scepticisme, maar door sommigen ook niet zonder angst, een soort politieke abdicatie van 'de bourgeoisie'.

XCZijn oproep was een slag in de lucht. Naar zijn parool hadden de meesten van zijn medebestuurders geen oren, laat staan zijn tegenstanders, en die laatsten waren actiever dan die eersten. In de nacht van maandag op dinsdag had de leiding van de Rooms-Katholieke Staatspartij vergaderd met alle propagandisten; een manifest dat tot trouwaan Koningin en ministers opriep, werd in een oplaag van een half miljoen exemplaren gedrukt; toen Troelstra in de Tweede Kamer aan het woord was, werd het al in steden en dorpen rondgedeeld.ê De ministers bleven onder de dreigementen van de socialistische leider kalm, met uitzondering van de anti-revolutionaire minister van justitie, mr. Th. Heemskerk, die in de ministerraad concessies bepleitte. 'De historie leert', hield Aalberse, de rooms-katholieke minister van arbeid, hem daar voor, 'dat alle revoluties die slaagden, geslaagd zijn door de vrees der regeerders die begonnen met toegeven. Dan ben je weg. Je toont zwakheid. Het grote pubhek verlaat je en je komt van kwaad tot erger.' Zo spraken ook drie andere leden van de ministerraad. Het bleef niet bij woorden. Besloten werd, de meest te vertrouwen troepen naar Amsterdam, Rotterdam en Den Haag te zenden."

XCDe 'meest te vertrouwen troepen' - dat was het probleem. Er was met de naar demobilisatie hakende soldaten niet veel te beginnen. In Den Haag kon men er nog vinden die van woensdag af de departementen gingen bewaken. 'De soldaatjes', schreef Aalberse 's avonds in zijn dagboek, 'zaten naast mijn kamer rustig kaart te spelen en sigaretten te roken.'4 Vananderen mocht men aannemen dat zij niet bereid waren, Troelstra te volgen - maar weerstand bieden met inzet van het eigen leven 1 Dat was een andere zaak. Het was het

XC1 Verslag in Het Volk, 12 nov. 1918. 2 Als 't moet, p. 60. 3 Aalberse's Dagboek, 12 nov. 1918, in Gribling: Aalberse, p. 321. Het beeld dat Aalberse geeft, lijkt betrouwbaarder dan het relaas dat dr. F. H. Pentener van Vlissingen drie wekenlater, op 3 december, in Londen aan mr. E. Heldring deed: 'De ministers waren radeloos; Karnebeek, nu weer zo gewichtig, beefde als een riet. Slechts Heemskerk, wiens onverschilligheid hem ook toen niet verliet, bleef kalm, doch geen enkele poging om Troelstra's drijven te stuiten ging van de regering uit, totdat de omstandigheden de revolutie vrijwel onmogelijk gemaakt hadden'. (E. Heldring: 'Dagboek', 4 dec. 1918, Bescheiden buiten/. politiek 1917-1919 11(1964), p. 777.) • Gribling: Aalberse, p. 3 2 3.

DE EERSTE WERELDOORLOG EN ZIJN GEVOLGEN

anti-revolutionaire Tweede-Kamer-lid L. F. Duymaer van Twist, die in een vergadering van confessionele en liberale kamerleden het denkbeeld opperde, dat men op betrouwbare, met groot verlof gezonden dienstplichtigen uit de noordelijke en zuidelijke provincies een beroep zou doen om vrijwillig weer onder de wapenen te komen. De minister van oorlog keurde het voornemen goed. Geld was er niet. De organisatoren in Leeuwarden hadden f IQ 000 nodig. Nog vóór vijf uur, sluitingstijd van de postkantoren, had de Rotterdamse scheepvaartmagnaat dr. A. G. Kröller ze ter beschikking gesteld. Een telegrafische postwissel werd verzonden en donderdagochtend om half twaalf kwam de eerste trein - een expres-trein - met 600 vrijwilligers uit Friesland in Den Haag aan, onder hen twee-en-twintig man uit Sneek, onder die twee-en-twintig een jeugdig advocaat, reserve-kapitein mr. Pieter Sjoerds Gerbrandy-,

XCNog was de deining niet ten einde. Daags tevoren, woensdag, had schout-bij-nacht J. Albarda, de marine- en stellingscommandant van Den Helder (de Duitse revolutie was in de marinebasis Kiel begonnen!) in een gesprek met bestuursleden van de bonden van lager marinepersoneel die allerlei eisen stelden, een passieve houding aangenomen; hij werd kort nadien van zijn functie ontheven. Ook had, in de hoofdstad, Wijnkoop die al maandagavond opgeroepen had tot de vorming van 'de Commune van Amsterdam, die in dit land zal stichten de Federatieve Socialistische Republiek (applaus)'2, woensdagavond, na een tweede vergadering, met de dichteres Henriëtte Roland Holst aan het hoofd gelopen van een stoet die zich op weg begaf naar de Oranje-Nassau-kazerne. Een wachtmeester had er laten schieten: één dode, drie gewonden.

XCMeer bloed vloeide niet. Terwijl de Bijzondere Vrijwillige Landstorm snel van honderden groeide tot duizenden, vooral afkomstig uit antirevolutionaire en rooms-katholieke kringen, en terwijl met name door de confessionele partijen en nu ook door liberalen en vrijzinnig-democraten opgeroepen werd tot steun aan het wettig gezag, was Troelstra' s half-en-half impulsieve oproep tot revolutie al volledig gesmoord. De socialistische leider stortte psychisch ineen. Die donderdag ving zijn fractielid J. H. Schaper, een nuchter vakbewegingsman die van meet af aan tegen het avontuur gewaarschuwd had, in de Tweede Kamer de slagen op die voor Troelstra bestemd waren. Een dag later arriveerde Colijn dien Gerretson en van Gybland Oosterhoff met telegrammen bestookt hadden. Het voedselcontract dat hij in Londen namens de regering ondertekend had, was op Engels initiatief zo

XC1 Als 't moet, p. 75-76, 104-05. 2 De Tribune, 12 nov. 1918, aangehaald bij Cornelissen e.a.: De taaie rooie rakkers, p. 37.

DE BETOGING OP HET MALIEVELD

geformuleerd dat het slechts geldig zou zijn jegens de Royal Netherlands government' : een Nederlandse republiek ware meteen aan voedseltekort prijsgegeven.

XCRepubliek? Geen Oranje meer op de troon? Het leek de meeste Nederlanders ondenkbaar. Een paar dagen had het er naar uitgezien alsof de stabiliteit zelf van staat en maatschappij plaats zou maken voor de woeste, ja bloedige tonelen die de Franse revolutie, de revoluties uit de negentiende eeuw, maar vooral ook, een jaar tevoren, de Russische gekarakteriseerd hadden. Gehechtheid aan staatsbestel en vorstin, maar ook angst, ontlaadden zich in demonstraties waarvan de grootste en indrukwekkendste op maandag 18 november (Troelstra' s oproep in Rotterdam was nog geen week oud) op het Haagse Malieveld gehouden werd. Alom half twaalf waren alle straten die er heen voerden, zwart van de mensen. Pas anderhalf uur later verscheen de Koningin. 'Heel haar gezicht straalde van vreugde,' (wij volgen Aalberse) 'ze had haar zin: ze was onder het volk! Achter haar rijtuig konden we voortgaan. Even later bleef het stilstaan. Een troep soldaten spande de paarden af en trok het rijtuig verder voort ... Wegingen voor het rijtuig van de Koningin lopen, anderhalf uur lang, door de dol-enthousiaste soldaten getrokken. Wat een zee van mensen! Wat een enthousiasme. Nooit heb ik zoiets gezien ... 't Waseen schitterend gezicht, al die verenigingen met hare banieren. En de meerderheid waren roomse vaandels!'

XCHet rijtuig, nog steeds met de Koningin, haar echtgenoot prins Hendrik en haar negenjarig dochtertje, prinses Juliana er in, werd tenslotte het Voorhout op getrokken waar het paleis stond van de zes-en-vijftigjarige Koningin-moeder Emma. 'Deze schrok eerst toen zij het rijtuig zonder paarden zag aankomen. Ze dacht dat de Revolutie was uitgebroken en dat de Koningin door het volk gevankelijk werd meegevoerd. Maar toen ze boven alles uit de juichkreten en het Wilhelmus hoorde, begreep ze wat dit alles betekende. Ze kwam op het balkon en werd even geestdriftig toegejuicht. Weer ging het voort.' Naar het Paleis Noordeinde ditmaal, Tienduizenden stonden er, 'pal tegen elkaar gedrukt, tot vlak voor hetpaleis en verder, tot zo ver je zien kon àl maar hoofden van dol enthousiaste mensen! Het was waarlijk overweldigend. Den Prins liepen de tranen langs het gezicht. 'Dat is een onvergetelijk moment', zei de Prins tegen mij. Inderdaad. Wat een verschil met juist acht dagen tevoren toen de revolutie aangekondigd werd! We waren er! God zij dank!'2

XC1 Mr. E. Heldring : 'Dagboek', 3 dec. 1918, Bescheiden buitenl. politiek 1917-1919 II, p. 775-76. 2 Aalberse's Dagboek, 18 nov. 1918, in Gribling: Aalberse, p. 326-27. De datering werd door Aalberse foutief vermeld, zie p. 325, noot 104 in het aangehaalde werk.

DE EERSTE WERELDOORLOG EN ZIJN GEVOLGEN

XCHet dagblad van de SDAP, Het Volk, merkte een week later schamper-op dat het afspannen van de paarden van het koninklijk rijtuig niet meer was geweest dan een 'onder toezicht van enige hoge omes' ingestudeerde, 'zorgvuldig geënsceneerde klucht - gelijk heel de Oranjefurie van deze -week.Ben stukje volksbedrog waartoe leger en hofhouding hebben samengewerkt'."

XCIs meer nodig om te onderstrepen hoe diep (ea vooral: hoe tegengesteld) de eerste reacties waren op die slechtst voorbereide revolutiepoging uit onze geschiedenis?

XCPoging waartoe het, had die ene leider, Troelstra, aan zijn gevoel de breidel aangelegd van zijn gezond verstand, niet eens gekomen zou zijn. Zij kostte hem een groot deel van zijn naam, zijn gezag, zijn gezondheid. En hij was de enige niet die voor het gebeurde een hoge prijs te betalen kreeg.

De nawerking

XC

XCOp de keper beschouwd was er in november '18 in ons land weinig aan de hand geweest, miniem-weinig wanneer men het vergelijkt met de politieke omwentelingen die zich in Centraal- en Oost-Europa voordeden. Nuchtere analyse had kunnen leiden tot de conclusie dat de sociaal-democratische arbeidersbeweging in de loop van één generatie blijkbaar veel meer in de Nederlandse samenleving ingegroeid was dan zij zelf, en dan in elk geval haar grote voorman besefte en wilde toegeven. Van serieuze voorbereiding, ja van voorbereiding welke ook, op een greep naar de macht was geen sprake geweest. Het vuur dat even opvlamde, was een strovuur gebleken; het had de leuzen, die het voedde, eigenlijk verteerd.

XCNuchtere analyse, - maar een analyse achteraf De tijdgenoot beleefde het anders. Gaat het te ver wanneer men Troelstra's mislukte revolutiepoging met een onverwerkt psychisch trauma vergelijkt I Men kwam het moeilijk te boven. De herinnering bleef nawerken, nawrokken, in de politieke ontwikkeling - enkele tientallen jaren lang, ja tot in de Duitse bezetting. Vandaar ook dat wij dat traumatisch moment met enige uitgebreidheid wilden schetsen, Wat gebeurd was, betekende een emotionele doorkruising van het proces van feitelijke integratie in het volksgeheel van de veruit sterkste

1 22 nov. 1918, aangehaald in Cornelissen e.a.: p. 253.

VOOR EN TEGEN HET KONINGSHUIS

arbeidersbeweging. Zonder schokken, sterke schokken zelfs, zou. zich dat. proces niet hebben kunnen voltrekken. Uit de bestaande sociale en politieke tegenstellingen moest sociale en politieke strijd voortvloeien; de jaren' 2Ó en '30 d1è wij nu naderen, waren er vol van. Het trauma van november '18 evenwel gaf aan die strijd - mag men zeggen: een speciale giftigheid l' Giftigheid ook doordat vele jaren lang het koningschap, met alle gevoelskracht die het als symbool bezat, in die strijd betrokken werd.

XCHet was een strijd die van twee kanten gevoerd werd en die zijn vaste jaarlijkse manifcstatie vond op de derde dinsdag in september wanneer, bij de opening van de Staten-Generaal, de sociaal-democraten met enkele anderen die nog verder links plachten te zetelen, als voorheen demonstratief afwezig bleven", Al in naam van koning Willem III, zij het niet in zijn opdracht, hadden volksmenigten hen gehoond en menigmaal afgeranseld. Zou men dan deelnemen aan het huldebetoon aan zijn dochter? Zij werd tijdens en na november '18 door de socialisten beschouwd niet als hun koningin maar uitsluitend als die van hun tegenstanders. Bij de debatten over de grondwetswijziging van 1922 stelde Troelstra zich weer op een principieel antimonarchaal standpunt: 'Erfelijkheid moge een geschikt leidend beginsel zijn voor paard- en rundveestamboeken, voor het bekleden van publieke functies', zei hij, 'kan het nu eenmaal geen leidraad geven.' 'Op dit ogenblik' die opmerking ging vooraf, 'wordt Oranje als symbool van klassenstrijd gebruikt.f

XCDat was zo. Maar strookte zulks met de wensen van de draagster van de kroon e De christelijk-historische spreker, J. J. Schokking, hield Troelstra in hetzelfde kamerdebat voor, dat Oranje zich steeds tegen elkè verdrukking gekeerd had. V. H. Rutgers, de anti-revolutionaire hoogleraar, zag in de band tussen Nederland en Oranje een Godsgeschenk. Re jonge van Schaik sprak voor de Rooms-Katholieke Staatspartij:

XC'Ons volk. en zeker niet het minst de katholieken die een derde deel der bevolking vormen, zijn en blijven gehecht aan het regerend Oranjehuis. Vanzelfsprekend niet omdat Oranje zogenaamd het protestants-christelijk karakter van onze natie heeft weten te bewaren. Want wie dat woord in zijn historische zin gebruikend, aldus spreekt, toont of moedwillig het oog te sluiten voor de werkelijkheid, of, dan nog wegcijferend de zuidelijke provincies, zich .aan droombeelden over te geven. Maar wèl omdat het Oranjehuis sinds eeuwen een wezenlijk bestanddeel van ons volk is geweest en daarmee lief en leed heeft gedeeld; omdat, niet het minst in de latere jaren, het Huis zich met grote toeVant.e.rn.waren de sociaal-democratenwel aanwezig, maar zwijgend.AanhalingOud:dl.p.

1 1926 1929 2 bij I, 337, 339.

DE EERSTE WERELDOORLOG EN ZIJN GEVOLGEN

wijding heeft gegeven aan de verwezenlijking van de nationale strevingen, zonder zich daarbij partij te stellen. Ten zeerste is die hartelijke band versterkt onder de regering van Koningin Wilhelmina die, met strikte eerbiediging van de constitutionele instellingen en met volle medewerking aan haar ontwikkeling, steeds een open oog heeft gehad voor de ware belangen der natie' een passage- waarin (Nolens zal er wellicht goedkeurend bij geknikt hebben) elk woord als op een goudschaaltje gewogen was. De toespelingen op Willem III, de koning van de Aprilbeweging, ontbraken niet; evenmin de waarschuwingen aan het adres van sommige protestants-christelijken. De anti-revolutionairen zagen het misschien als passend symbool dat hun Duymaer van Twist, initiatiefnemer tot de Bijzondere Vrijwillige Landstorm, bij de jaarlijkse opening van de Staten-Generaal in de Ridderzaalhet traditionele 'Leve de Koningin!' mocht aanheffen, gevolgd door een driewerf 'hoera!' van alle aanwezigen - de rooms-katholieken waren, na de ervaringen van november 'r8, minder dan ooit bereid te erkennen dat, zoals Kuyper geleerd had, de grondtoon van het volkskarakter door hurl antirevolutionaire coalitiegenoten, en door hen alleen, aangegeven werd.

XCDeze onderlinge geprikkeldheden verzwakten de ijver niet waarmee men zich tegen SDAP en NVV keerde, maar versterkten haar eer.

XCTerwijl november 'r8 aangetoond had dat er in de leiding van de sociaaldemocratie nauwelijks krachten waren die de parlementaire demoeratie en, met haar, de constitutionele monarchie wilden omverwerpen, leek wat gebeurd was, de opvatting van haar tegenstanders te rechtvaardigen dat zij, de sociaal-democratie, zowel het een als het ander op het oog had. Vele van die tegenstanders bleven haar als een bij uitstek revolutionaire beweging zien. Dat was zij, ondanks de schijn van het tegendeel die door uiterlijke omstandigheden gewekt werd, in haar actie nooit geweest: niet bij haar oprichting in 1894 toen zij het parlementarisme aanvaardde; niet in r903 toen zij, opnieuw, de anarchisten bestreden had; niet in 1909 toen zij de 'Marxisten' had laten vertrekken; evenmin in de maand waarin Troelstra zich, zoals hij spoedig toegaf, 'in de machtsverhoudingen vergist' had. Hij had zich in veel meer vergist: in aard, karakter en positie van zijn eigen beweging, in gesteldheid en stemming van de gehele natie.

XCZijn historische betekenis bleef. Zoals Kuyper de gereformeerde 'kleine luyden', Schaepman de achtergestelde katholieken voorgegaan was in hun strijd om erkenning als zelfstandige politieke macht, zo had Troelstra bij honderdduizenden, van de godsdienst vervreemde, veelal in ellendige omA.v., p.

1 34 2.

DE BIJZONDERE VRIJWILLIGE LANDSTORM

standigheden zwoegende arbeiders met zijn agitatorisch woord het geloof,ja waarlijk: het geloof-gewekt in een betere toekomst, in een menswaardig bestaan. Eerst samen, daarna in conflict met Domela Nieuwenhuis, had hij aan de 'verworpenen der aarde' politiek zelfbewustzijn geschonken. Tot aan zijn dood (1930) bleven zij hem trouw. Maar de trouw zelf aan,de man die voor 'november 'IS' verantwoordelijk gesteld werd, droeg er toe bij dat zij in een politiek isolement gedreven werden, dat vele tegenstanders maar al te graag bestendigden. Die zagen in de stoeten die op de rste mei achter de rode vanen demonstreerden, de vaterlandslose Gesellen waarvan Wilhehn II eens smalend gerept had met betrekking tot de Duitse socialisten.

XCDe regering ging voorzorgsmaatregelen nemen, wettelijke en feitelijke. De wettelijke bleven beperkt tot een aanvulling van het Wetboek van Strafrecht waarbij elke, ook de afgebroken, voorbereiding van een aanslag op regering en staatsvorm strafbaar gesteld werd; het begrip 'voorbereiding' werd veel ruimer dan vroeger geïnterpreteerd; ook zou elke opruiing tot 'gewelddadig optreden tegen de openbare orde' voortaan gestraft worden. De behandeling van het wetsontwerp leidde tot een parlementair debat van ongekende felheid, maar op 8 juni 1920 werd een algemene proteststaking tegen deze 'anti-revolutie-wet' een deerlijk fiasco. 'Reële betekenis is van de wet niet uitgegaan' en 'de bestrijders van hun kant hebben van de mug een. olifant gemaakt', zo oordeelde Oud - een kwart eeuw later.!

XCNaast de wettelijke maatregelen de feitelijke.

XCDe Bijzondere Vrijwillige Landstorm, uit geoefende militairen bestaande, werd, tegelijk met de uit ongeoefenden geformeerde burgerwachten, uitgebreid; de eerste telde begin 1921 meer dan 46000 leden.ê Die leden waren, behalve in de gewone landstorrnkorpsen, ingedeeld in een korps motordienst, een korps vaartuigendienst, een korps spoorwegdienst, een korps luchtwachtdienst. Dat laatste korps zou alleen in geval van oorlog in actie komen; de andere waren bestemd voor het waarborgen van de binnenlandse veiligheid, waarbij aan optreden gedacht werd niet alleen zo zich ooit november '18 zou herhalen, maar ook bij massalestakingen: de vrijwilligers van de Landstorm moesten dan het verkeer in stand houden.

XCVoor het onderhouden van de verbindingen in geval van binnenlandse onlusten - men' nam aan dat het normale telefoonnet dan onbruikbaar, althans niet volledig bruikbaar zou zijn - liet de regering een net van radiozenders en -ontvangers bouwen dat in 1920 de hoofdstad, alle provinciale hoofdsteden en bovendien Rotterdam, Amersfoort, Enschede en Bredap.p.

1 A.v., 191. 2 165.

DE EERSTE WERELDOORLOG EN ZIJN GEVOLGEN

met Den Haag verbond. Het werd gefinancierd uit de begroting van binnenlandse zaken'.

XCOnder hetzelfde ministerie kwam een geheime organisatie voor het inwinnen van informaties te ressorteren, de Centrale Inlichtingsdienst, of Cl. Er was tijdens de eerste wereldoorlog al een opsporingsdienst geweest, hoofdzakelijk actief op het terrein van de contra-spionage en verbonden met de afdeling inlichtingen van de Generale Staf, GS III. Onmiddellijk na november lr S besloot de regering verder te gaan. Maar hoe 1 Constitutioneel was het een heet hangijzer. Het leek beter, de Staten-Generaal nergens in te mengen: de nieuwe dienst moest dus in de begroting onvindbaar gemaakt worden. Voor deze gang van zaken wenste de minister van oorlog 'op politiek gebied geen verantwoordelijkheid te dragen. De minister van justitie vond het ook minder gewenst.P Ruys, premier en minister van binnenlandse zaken, had geen bezwaren: hij aanvaardde de verantwoordelijkheid, stelde de dienst in - niet formeel, maar uitsluitend in feite: er werd geen letter op schrift gesteld - en liet de eerste besprekingen voeren met de commissarissen der Koningin alsmede met de procureurs-generaal.

XCGS-III was op dat moment al in twee afdelingen gesplitst: GS-III A, de militaire inlichtingendienst, en GS-III B, een kleine afdeling die gegevens over de geest in leger en marine verzamelde en verwerkte. De generale staf stond normaal op de begroting. Wat was logischer dan de Centrale Inlichtingsdienst' gecamoufleerd onder te brengen bij GS-III B 1 Aldus geschiedde.

XCTaakvan de nieuwe dienst werd het, zo zorgvuldig mogelijk te volgen wat in 'links' Nederland, met inbegrip van SDAP en NVV, geschiedde en daarom~ trent incidenteel en periodiek rapport uit te brengen; incidenteel doordat bijvoorbeeld gerapporteerd werd over bepaalde dienstplichtigen of over personen die voor belangrijke overheidsfuncties in aanmerking kwamen. DeVerslag houdende de uitkomsten van het onderzoek, dl. II c (1949), p. 512. Deze bron

1 Verslag 'De vaste militaire radiostations', p. I (Sectie krijgsgeschiedenis, ar chieven, III-2-C, no. 4). Toen op de begroting van binnenlandse zaken de post voor 'kosten van oprichting, verplaatsing, onderhoud en herstel van radio-telegraaf stations en verdere kosten' voor 1922 van f 30000 tot f 68000 verhoogd werd, werd in het Voorlopig Verslag van de Commissie van Rapporteurs uit de Tweede Kamer (p. 9) gevraagd, 'welk doel met de oprichting van de in dit artikel genoemde radio-telegraafstations beoogd (werd).' Minister Ruys antwoordde in zijn Memorie van Antwoord (p. 10) dat 'beoogd werd om in geval van woelingen de telegrafische verbinding zoveel mogelijk te verzekeren.' 2 Getuige T. S. Rooseboom, Tweede Kamer der Staten-Generaal, Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid 1940-1945',

DE CENTRALE INLICHTINGSDIENST

chef, luitenant-kolonel T. S. Rooseboom, bouwde 'in de loop der jaren een archief (op) met ongeveer 100 000 namen." Afgezien van tussentijdse rapporten werd, na enige tijd, elke twee maanden een samenvattend rapport uitgebracht dat het gehele geobserveerde terrein overzag; wij zullen nog zien hoe die observaties zich ook gingen uitstrekken tot fascistische en nationaal-socialistische organisaties.

XCHet bureau van de Centrale Inlichtingsdienst was maar klein. In 1936 werkten er vier officieren, drie burger-ambtenaren en acht hulpkrachten en typistes; er waren toen vier opperwachtmeesters van de koninklijke marechaussee bij de buitendienst betrokken: het bureau was in hoge mate afhankelijk van zijn contacten. Deze strekten zich uit tot de commissarissen van de Koningin, de procureurs-generaal, de plaatselijke politie in ruim 100 gemeenten (waarbij de'informaties van de politieke inlichtingendiensten van de politie uit Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht veruit het belangrijkste waren), de rijksveldwacht, de werkgevers-organisaties, de confessionele vakbewegingen, de Bijzondere Vrijwillige Landstorm, de burgerwachten en de Nederlandse eonsulaten in het buitenland. Er was contact met de gouverneurs van Suriname en Curaçao; er was nauw contact met de procureur-generaal in Nederlands-Indië. Weinig contacten waren er binnen de geobserveerde groeperingen zelf - dat was althans de indruk die zich bij lezing van de bewaard gebleven periodieke rapporten aan ons opdrong. Veel gegevens wist het centraal bureau daarentegen te verzamelen door met immense ijver alle publikaties dier groeperingen, ook de kleinste en onaanzienlijkste, te lezen - beter: te spellen. De jaarlijkse kosten waren niet hoog: ca. f 40 000. Eens per jaar had de staf van het centrale bureau een samenkomst, meest in Utrecht, met de belangrijkste contactpersonen uit het gehele land, practisch uitsluitend politie-functionarissen. 'Het grote voordeel van deze organisatie was', aldus overste Rooseboom in 1948, 'dat zij geheim was. Er waren weinig mensen. Het pleit voor die dienst dat wij nooit ongelukken hebben gemaakt.f

XCZe wist althans tijdens haar werkzaamheid geheel buiten de publiciteit te blijven.

1 H. A. C. Fabius: 'Bemoeienis met de inwendige veiligheidsdienst', p. 2. Collectie Documentatie II-301 (deze collectie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumen tatie wordt verder aangehaald als Doe. II, de collectie Documentatie I als Doe. I). 2 Getuige T. S. Rooseboom, dl. II c, p. 512.

'Nooit meer oorlog!'

XC

XCDe eerste wereldoorlog, wij memoreerden het al, had in Nederland weinig slaehtoflers gemaakt. Duitsland noch de Entente had er ooit voordeel in gezien, de Nederlandse neutraliteit aan te tasten - een neutraliteit die een zwakke verdediging gevonden had in een, naar verhouding, bescheiden inspanning op defensiegebied. Deze had inclusief de afwikkeling, inclusief ook de uitgaven voor de distributie, bijna 2 miljard gulden gekost! - een tiende van het nationaal vermogen volgens Bonger's schatting voor 19202 of (de onvolledige gegevens maken die berekening nog hachelijker) wellicht gemiddeld per jaar tussen de 10 en 15 % van het nationaal inkomen.ê Die inspanning was voor een derde gedekt uit verhoogde belastingen, voor twee-derde uit leningsgeld.! De staatsschuld was in vijfjaar tijd met ongeveer It miljard toegenomen'', Het leek de tijdgenoot een astronomisch bedrag en de behoefte was dan ook sterk, alle bureaus en overige lichamen die uit de oorlogstijd dateerden, snel en grondig af te breken. Van de bijna 200 'crisisinstellingen' die, toen de oorlog eindigde, op de onderscheiden terreinen van het maatschappelijk leven werkzaam waren, hoofdzakelijk voor de distributie van grondstoffen enlevensmiddelen, was eind 1919 al twee-derde opgeheven; de rest volgde spoedig. 'Het crisis-apparaat verdween zonder een spoor achter te laten'", de archieven liet men in wanorde liggen. welwas onder de impuls van de oorlog het verzamelen van statistische gegevens door de overheid verbeterd en belangrijk uitgebreid - de Statistiek van de handel en scheepvaart der Nederlanden, gepubliceerd sinds 1847, was zeventig jaar lang 'een voorwerp van spot (geweest) voor de ingewijden en van misleiding van hen die haar te goeder trouw raadpleegden", - maar de behoefte, de op het gebied van de oorlogseconomie opgedane ervaring in welke vorm ook vast te leggen, ontbrak.

XCVan algemener belang was dat de omstandigheid dat men er in geslaagdJ.J.

1 'Per I augustus I919 schat de minister van financiën het totaal der crisis-uitgaven op rond f 1900 miljoen.' M. W. F. Treub: 'De economische toestand van Nederland gedurende de oorlog', in p. 187. 2 Banger: in p. 34. 3 Banger schatte het nationaal inkomen voor 1919 op ruim 5 miljard gulden, Colijn's schatting, door Banger aan gehaald, was 3 miljard (a.v., p. 46-47, 53). Men moet er rekening mee houden dat, door de prijsstijgingen, de waarde van het geld in Nederland na de eerste wereld oorlog ongeveer gehalveerd was. • Treub in p. 187. s A.v., p. 167. 6 F. A. G. Keesing in dl. III, p. 12. H. F. Claes sens, aangehaald door Ph. Idenburg: 'Geschiedenis der Nederlandse statistiek', a.v., dl. II, p. 4.

GELOOF IN DE NEUTRALITEIT

was, meer dan vier jaar lang letterlijk en figuurlijk buiten schot te blijven, in brede kringen van het volk en bij de meeste van zijn politieke leiders de verwachting wekte dat, mocht het ooit weer tot een grote oorlog komen, Nederlands neutraliteit opnieuw gerespecteerd zou worden. Een herhaling van de immense slachting die zich aan de fronten en speciaal bij de loopgravenstrijd aan het westelijk front voorgedaan had, leek overigens ondenkbaar. Wat men van de eerste wereldoorlog vernomen had en wat men er later van las of zag - in reportages, historische werken, romans, foto's, films -, wekte alles tezamen een diepe afschuw van oorlogsgeweld en een krachtige overtuiging dat, mochten ooit weer spanningen optreden, de mensheid een zo zinloos bloedige ontknoping zou weten te voorkomen. Hier weefden de jaren '14-'18 in het stramien van de volkspsyche twee hoofddraden die eerst een-en-twintig jaar later volledig zouden afknappen.

XCWaar van de internationale politiek geen acute gevaren geducht werden, daar werd ook de neiging sterk, in het staatkundig leven weer de binnenlandse aangelegenheden te laten prevaleren. Men was, aldus de liberale leider Dresselhuys in 1923, 'van ouds gewoon (geweest), het buitenlands gebeuren te bezien met het oog van belangstellend buitenstaander'i! Vóór 1914 was de minister van buitenlandse zaken 'beschouwd als een figurant; een min of meer decoratieve opluistering van elk kabinet'. 2 'Buitenlandse Zaken' was ,een vergeten departement geworden waarvan men hoogstens hoorde wanneer bij een kabinetswisseling de ene onbekendheid de andere verving'" - na 1918 was wel iets veranderd, maar de groei van de belangstelling voor de wereldpolitiek ging gepaard met de groei van nieuwe illusies. NederlandsIndië 1 Ja, dat rijke koloniale overzeese gebiedsdeel zou wel eens in gevaar kunnen geraken. Dan zou Engeland ons helpen. Maar hoever, hoe onwezenlijk, leken dergelijke mogelijkheden in de jaren '20 toen de grote mogendheden krachtens onderlinge afspraak hun bewapening op een laag peil stabiliseerden en toen vertrouwd werd dat de in 1919 opgerichte Volkenbond - de isolationistische Verenigde Staten en de Sowjet-Unie mochten er dan geen lid van zijn - de wereldvrede zou kunnen handhaven. Tot de Volkenbond trad Nederland begin 1920 toe en toen de tweede Assemblée van deze organisatie in september' 21 besloot, het Permanente Hof voor Internationale Justitie in Den Haag, de stad van het Vredespaleis, te vestigen, leek dat in veler ogen te onderstrepen dat, wat ook andere naties mochten presteren, dep.

1 H. C. Dresselhuys: 'Het buitenlands beleid' in 1923, 184. 2 D. Hans in 1898-1923, p. II8. 3 H. T. Colenbrander in p. 103.

DE EERSTE WERELDOORLOG EN ZIJN GEVOLGEN

Nederlandse, de natie van Hugo de Groot, zich bij uitstek verdienstelijk gemaakt had, en nog maakte, voor volkenrecht en humaniteit.

XCInderdaad, de humaniteit werd in die naoorlogsjaren niet uit het oog verloren. Naar verhouding had men hier te lande de eeuwen door een sterke sociale belangstelling gehad: de 'armen' waren in andere landen nog hulpelozer, nog verlatener geweest. Die belangstelling, die behoefte, medemensen van de physieke ondergang te redden, richtte zich, nauwelijks waren de verbindingen hersteld, vooral op Centraal- en Oost-Europa. Er ging hulp. naar de vluchtelingen in de Baltische landen, naar de krijgsgevangenen in" Siberië, vooral naar de slachtoffers van immense hongersnoden in de gebieden" van de Wolga. Duizenden jongens en meisjes uit Duitsland werden voor herstel van gezondheid opgenomen in Nederlandse gezinnen: men had familieleden of vrienden in Duitsland, men had een Duits dienstmeisje - zo' kwamen veelal de relaties tot stand. De Centrale voor Vacantiekinderen die al in de lente van '18 enkele honderden kinderen uit België, Duitsland en Oostenrijk tijdelijk hier te lande ondergebracht had, zorgde voor de formaliteiten.!

XCComité's in tal van plaatsen beijverden zich voorts om kinderen uit Oostenrijk en Hongarije naar ons land te halen. Landelijk kwamen een protestants-christelijk, een rooms-katholiek, een joods, een socialistisch en een neutraal centraal comité tot stand. Er was daarnaast een apart comité voor Hongaarse kinderen, maar de aandacht richtte zich in de eerste plaats op de jeugd die in het hongerende Wenen te gronde dreigde te gaan. De kindertransporten begonnen in de herfst van 19 I 9 en werden tot in 1926 voortgezet. Dat het totaal aantalOostenrijkse kinderen dat hier opgenomen werd, tussen de vijftien- en twintigduizend bedroeg (de eerder bedoelde Duitse niet meegerekend), lijkt een redelijke schatting. Vast staat dat zich hier in maart 1926 nog meer dan vierduizend Hongaarse kinderen bevonden." Grote bedragen waren nodig om die hulp te fmancÏeren. Alleen al een inzameling van de drie grootste vakcentrales bracl-h er in maart 1921 meer dan een half miljoen gulden voor bijeen.ê Maar vooral de persoonlijke relaties waren van belang: relaties tussen de kinderen en de gezinnen die hen liefderijk opgenomen hadden; van die kinderen werden enkele honderden door NederMen vindtin deze twee bundels enkele verspreide gegevens over de hulpacties 1918-1926.) 2 A.v. 3 NVV, Jaarverslag 1920-1921,

1 De Centrale werd op 29 juli 1919 door de regering gemachtigd, per maand Duitse kinderen naar Nederland over te brengen. (Min. van buitenlandse zaken," archief, A-dossiers", 'Oostenrijkse', Hongaarse en Duitse kinderen in Nederland';

1-\ HUMANITAIRE HULP

landse ouden eadopteerd.' Bezoeken over en weer bleven veelvuldig voorkomen; zo hadden in 1926 al duizend Nederlandse pleegouders een bezoek gebraéht aan hunnaar Hongarije teruggekeerde pleegkinderen.ê

XCOok nog o~ indere wijzen werd hulp geboden.

XCIn Duitsland ~Jrgde het Nederlandse Rode Kruis voor de levensmiddelen.voorziening van drie grote kindertehuizen. Een trein met aardappelen werd naar Berlijn gezonden. Zes lange goederentreinen, de laatste bekostigd met financiële hulp uit het verre Nederlands-Indië, vertrokken tussen november 1919 en juni 1920 naar Wenen en Boedapest: met levensmiddelen, met kleding, met dekens, met medicamenten. Het Internationaal Verbond van Vakverenigingen, waar het NVV bij aangesloten was, kocht in diezelfde tijd in ons land levensmiddelen in welke in drie treinen naar Oostenrijk overgebracht werden, onder bescherming van ons Rode Kruis. Duizenden Nederlanders maakten ook die vorm van hulpverlening fmancieel of materieel mogelijk; in sommige provincies zamelden de Maatschappijen van Landbouwaardappelen, tarwe, erwten, bonen en hop systematisch bij de boeren in."

XCKwam het doordat met Hongarije en de Hongaren wegens taalmoeilijkheden minder contact was, dat de herinnering aan de hulpacties uit het begin van de jaren' 20 zich vooral vasthechtte aan Oostenrijk? Ze zou in mei 1940, maar in dramatisch veranderde omstandigheden, in het volksgeheugen opduiken.

XCWij hebben het begrip 'humaniteit' genoemd. Sommigen zagen daar nog een andere eonsequentie uit voortvloeien. Dienstweigering was al tijdens de mobilisatie in individuele gevallen voorgekomen. Nu had de overheid met gewetens bezwaren rekening leren houden. Iets geheel anders was het wanneer georganiseerde groeperingen de dienstweigering gingen propageren. Sinds lang deden dat de anarchisten maar daarnaast ging men het met name in enkele protestantse kringen, doch ook wel daarbuiten, als zedelijk voorschrift

1 S. Broekman, 30 maart 1967. Broekman is tweede secretaris en penningmeester geweest van het door NVV en SDAP opgerichte Centraal comité ter verzorging van Oostenrijkse arbeiderskinderen in Nederland. Alleen al onder de auspiciën van dit comité werden ca. 2650 kinderen uit Wenen overgebracht, van wie II2 hier te lande geadopteerd werden. De weergegeven schatting over het totaal is van Broekman afkomstig. De Oostenrijkse legatie in Den Haag berichtte mij in een brief van 7 april 1967 dat het aantal in die jaren hier verzorgde Oostenrijkse kinderen op 20000' geschat werd. 2 Min. van buiten!. zaken, archief 'Oostenrijkse, Hongaarse en Duitse kinderen in Nederland'. Gegevens omtrent de bezoeken van pleegouders aan kinderen in Duitsland en Oostenrijk ontbreken. 3 (1921), p. 78"-9S.

DE EERSTE WERELDOORLOG EN ZIJN GEVOL;:N

zien, aan het' gij zult niet doden' onder alle omstandigheden {rouw te blijven. Op massale dienstweigering was in de herfst van 1915 aangedrongenin een manifest waartoe 'een vrijzinnig predikant, ds. L. A. Bähle , .het initiatief genomen had. Ook rijksanibtenaren hadden het ondertekerid; zij werden gedwongen, hun handtekening in te trekken;' Kerk en J{r~de werd in de jaren '20 en '30 een in kerkelijke milieus veelgelezen~pac'ifistisch orgaan. Voorzitter van de gelijknamige beweging was de remonstrantse hoogleraar te Leiden, prof. dr. G. J. Heering. Zijn maandblad had een oplaag van ca. negenduizend exemplaren en eind 1934 bevonden zich onder de ongeveer achtduizend leden 380 predikanten, 'zijnde 13 % van alle protestantse voorgangers in Nederland', becijferde, niet zonder bezorgdheid, een van de jaarberichten van de Centrale Inlichtingsdienst. 2 Ook in extreem-linkse politieke kringen, vooral bij revolutionair-socialisten en anarchisten, was toen nog sprake van een strijdvaardig anti-militarisme dat dienstweigering predikte. De communisten zagen de staat als een 'bourgeois-staat': 'geen man en geen cent voor het militarisme!' - graag onderschreven zij die leuze die ook elders veel gehoord werd.

XCOok elders. Onder invloed namelijk van de schokkende herinneringen aan de eerste wereldoorlog gingen twee politieke partijen, beide van aanzienlijke omvang en invloed, in de loop van de jaren '20 de landsverdediging verwerpen. Dat geschiedde, wat de Vrijzinnig-Democratische Bond betrof, op practische gronden: men raakte er overtuigd dat kleine landen zich nu eenmaal niet konden verdedigen. 'Ik wil eerlijk bekennen', zei Oud bij de debatten over de defensiebegroting-rçza, 'het is ook mij niet gemakkelijk gevallen, mij bij deze gedachte neer te leggen. Het is zeer onaangenaam, te moeten gevoelen: wij zijn weerloos; wanneer wij worden aangevallen, zijn wij niet in staat ons te verdedigen, maar die gedachte is nu eenmaal de realiteit." De vrijzinnig-democratische senator prof. dr. D. van Embden, hoogleraar aan de Gemeente-Universiteit. van Amsterdam, van joodse afkomst maar overtuigd remonstrant, hield niet op, in de Eerste Kamer en op vergaderingen een tweede wereldoorlog af te schilderen als een hel waarin alle volkeren elkaar met de meest duivelse middelen, speciaal met gifgassen, zouden vernietigen. 'Maar wij, vrijzinnig-democraten, ziende op welk een hoogte van misdadige waanzin de bewapening is aangeland, zeggen: uit moet het zijn, alles is beter dan dat'4 - en in november 1924 aanvaardde de

1 Ritter: dl. I, p. 2 Centrale Inlichtingsdienst (verder aan te halen als: C I): (jan. 1935), p. 83-84. 3 Aangehaald door Oud: dl. II (1948), p. 175. 4 Aangehaald a.v., p. 213.

HET ANTI-MILITARISME

Vrijzinnig-Democratische Bond, zijn program wijzigend, de nationale ontwapening: zelfs de gedachte 'om enige, zij het defensieve oorlogsdaad te ondernemen', moest, aldus het nieuwe program, prijsgegeven worden. Wèl moest Nederland zijn verplichtingen als lid van de Volkenbond (hetgeen theoretisch de mogelijkheid van collectief militair optreden tegen .een aggressor insloot) blijven vervullen. Daarvoor moest 'een politiemacht met eenvoudige bewapening' voldoende zijn.'

XCBij het sociaal-democratisch volksdeel was het anti-militarisme breder nog gefundeerd. Er stak een protest in niet alleen tegen het oorlogsgeweld maar ook tegen 'het kapitalisme' dat, zo meende men, door de belangentegenstellingen tussen de nationale bourgeoisieën oorlogen deed ontstaan waarin de arbeidersklasse tot haar verderf meegesleurd werd. In 1914 had de Tweede Internationale zich laten verrassen. Moest men er zich niet op voorbereiden, actiever in te grijpen wanneer opnieuween oorlogsbrand zou dreigen uit te breken 1 'Het verzet zal dan, als alles op haren en snaren komt te staan, in en buiten het parlement, buiten het leger en in het leger zich moeten doen gelden. Buiten het leger zullen het voornamelijk de vakverenigingen moeten zijn die met het staken van de arbeid de oorlog bestrijden. In het leger zal het verzet weerklank en steun vinden. Dat zal het geval kunnen zijn, als een belangrijk deel der soldaten de strijdende arbeiders alskameraden beschouwt.'2

XC'Kunnen zijn' - 'als'. De parlementaire leider van de SDAP, ir. J. W. AIbarda, die de door ziekte verzwakte Troelstra in 1925 opgevolgd was, hield, in 1927 aldus in het maandblad van de SDAP schrijvend, een slag om de arm. Een jaar later verklaarde het partijcongres dat 'de partij en haar vertegenwoordigers geen medewerking zullen verlenen tot een mobilisatie indien het bevel daartoe als een drijven naar oorlog zou moeten of kunnen worden gekenmerkt.' Mobilisatie van 'een veiligheidswacht' zou evenwel onvermijdelijk kunnen zijn. 3

XCHet was een halfslachtig standpunt en onder invloed van een roerige linkervleugel ging Albarda zich aggressiever uiten. In september '30 verklaarde hij op een demonstratief congres van SDAP en NVV, 'dat, wanneer de regeringen de misdaad van de oorlog zouden ontketenen, daartegen elk doelmatig middel geoorloofd zou zijn, ook al valt het ver buiten het wettelijk geoorloofde.ë Wenst ge dan niet het behoud van de nationale onafhankelijkheid, vroeg minister-president Ruys de Beerenbrouck korte tijd later in deJ.als brochure verspreid. 3 Aangehaald door Oud: Het jongste verleden, dl. IV (1949), p. 105. Verslag in Het Volk, aangehaald a.v., p.

1 Aangehaald a.v., p. 217. 2 W. Albarda: 'Dienstweigering, dienstplicht en sociaal-democratie', juni 1927, p. 7-8. Het artikel werd ook

DE EERSTE WERELDOORLOG EN ZIJN GEVOLGEN

Tweede Kamer. Zeker wel, antwoordde Albarda, maar 'de SDAP ... beschouwt gewapende landsverdediging als nationale zelfmoord'l en op zijn jaarlijkse kerstrede voor de federatie.Amsterdam, op 26 december 1930, voegde hij er aan toe dat, als mobilisatie tot oorlog zou dreigen te leiden, de sociaal-democratie land en volk zou trachten te redden met haar 'dappere ongehoorzaamheid'. Nog hoor ik die bronzen, overtuigende stem, nog zie ik de lange, kaarsrechte gestalte van Troelstra's opvolger op het podium van het Concertgebouw staan, de rechterwijsvinger geheven ter versterking van zijn waarschuwing; beloond werd zij met donderend applaus waarin ik, zestienjarige gymnasiast, van harte instemde. Die twee woorden - en hun echo bleef nog jaren klinken ill het land - wogen heel wat zwaarder dan de gereserveerde uitspraak van het bestuur van de SDAP, luttele weken tevoren, 'dat over de middelen en de taktiek die ill geval van mobilisatie of oorlog zullen worden toegepast, vooraf geen beslissingen te nemen zijn. '2

XCHoewel ill protestants-christelijke krillgen geenszins eenstemmig over de defensie gedacht werd - de kleine Christelijk-Democratische Unie, ill 1926 opgericht, stelde zich op pacifistisch standpuntê -, was bij anti-revolutionairen en christelijk-historischen van principiële verwerping van de landsverdediging geen sprake; evenmin bij de Rooms-Katholieke Staatspartij en bij de liberale Vrijheidsbond. Hier kwam hetpractisch probleem aan de orde: welke offers zullen gebracht worden? Meer dan geringe wilden of durfden de successieve kabinetten niet vragen. Van f 207 miljoen in 1919 daald,en de defensieuitgaven ill 1921 tot een peil in de buurt van de f 100 miljoen. Het zou eerst in 1936 overschreden worden."

XCDeze bezuiniging had voor de defensie catastrofale gevolgen die tot diep ill de jaren '30 doorwerkten.

XCDe kern van het leger werd al vóór de eerste wereldoorloggevormd door de infanterie. De eerste oefening duurde toen acht maanden. Niet aileen werd die periode bekort maar ook werd de omvang beperkt van de lichting die voor eerste oefening moest opkomen. In het jaar waarin zij negentien werden, ging voor alle jongemannen de dienstplicht ill. Dat waren ill de%gegeven dan door de Staten-Generaal gevoteerd was. Van Ham: 'De verzorging v~n de Koninklijke Landmacht in 1939 en 1940" dl. II, p.

1 Aangehaald a.v., p. IlO. 2 8 dec. 1930. 3 Ze verwierfbij de Kamer verkiezingen van 1937 2,1 van alle nitgebrachte, geldige stemmen, waarvan meer dan de helft (60%) afkomstig uit Friesland, Groningen, Drente en Overijsel. • De werkelijke jaarlijkse defensie-uitgaven beliepen (in honderden miljoenen guldens): 1920: 127, 1921: II5, 1922: 107, 1923: 92, 1924: 93, 1925: 92, 1926: 92, 1927: 88, 1928: 86, 1929: 81, 1930: 87, 1931: 88, 1932: 83, 193>: 77, 1934: 75, 1935: 76. In deze zestien jaren werd f 235 miljoen minder aan de defensie uit

DE LICHTINGEN

regel ruim 60000. Tegen de 15000 vielen af op medische, soms ook op andere gronden. De resterende ruim 45 000 werden in twee groepen verdeeld: de buitengewoon dienstplichtigen die, als tenminste de materiële omstandigheden het toelieten, in buitengewone omstandigheden opgeroepen konden worden, en de gewoon dienstplichtigen die voor eerste oefening moesten opkomen. Die tweede groep was de kleinste. De jaarlijkse lichting die geoefend zou worden, was namelijk bij de Dienstplichtwet welke de minister van oorlog, de anti-revolutionair J. J. C. van Dijk, zelf oud-beroepsofficier, in december 1921 nog maar net door de Tweede Kamer aanvaard gekregen had (50 stemmen voor, 48 tegen), op 19 500 man bepaald. Van alle physiek geschikten kregen dus velen vrijstelling: wegens broederdienst (uit elk gezin behoefde slechts één zoon op te komen), wegens kostwinnerschap, wegens persoonlijke onmisbaarheid of wegens het bekleden van, of in opleiding zijn voor, een geestelijk of godsdienstig-menslievend ambt. Waren deze vrijstellingen verleend, dan had men nog altijd veel meer dan 19500 oproepbaren. Nu ging het lot beslissen. Uit een oud inschrijvingsregister van de gemeente Amsterdam werden - aldus, de routine die men van '28 af volgdei - de namen genummerd; de nummers werden tijdens de jaarlijkse zitting van de vaste lotingseemmissie in de Haagse Ridderzaal in een draaiende trommel gedaan; één nummer werd getrokken en met de onderhavige naam ving de inlijving aan, liep verder tot de z en begon dan eventueel weer bij de a tot de 19 500 bijeen waren.ê

XCVan die 19 500 werden hoogstens 1000 aan de marine toegewezen, de rest kwam in het leger terecht. De duur van de eerste oefening was vijf-en-eenhalve maand. Daarbij werd de lichting in tweeën gesplitst: ongeveer tweederde diende in de zomer, ongeveer één derde in de winter. De eerste oefentijd duurde voor sommige groepen langer: voor de aspirant-onderofficieren negen maanden, twaalf voor de aspirant-officieren, de ziekenverplegers, de dienstplichtigen van de luchtvaartdienst en de beredenen der artillerie (al het veldgeschut werd door paarden getrokken), vijftien maanden voor de cavalerie. De regel was evenwel dat men, als men goedgekeurd was, geen vrijstelling gekregen had en 'pech gehad' had bij de loting, vijf-en-een-halve maand diende. Daarna werd men met groot verlof gezonden; men bleef dienstplichtig: officieren tot hun vijftigste, onderofficieren tot hun vijf-en

1 Brief, 7 april 1967, van het hoofd van de afd. dienstplichtzaken van het ministerie van defensie. 2 In feite werden per jaar meest 21 500 man opgeroepen omdat de practijk aangetoond had dat van de 19500 opgeroepenen gemiddeld 2000 om verschillende redenen toch nog weer afvielen .. Gemakshalve. blijven wij van 19500 spreken: meer werden er in elk geval per jaar niet geoefend..

DE EERSTE WERELDOORLOG EN ZIJN GEVOLGEN

veertigste, minderen tot hun veertigste Ïevensjaar.! Na de eerste oefening

XCwerd men in de regel tweemaal voor herhalingsoefeningen 'opgeroepen, telkens een kleine twee-en-een-halve week.ê Men kon die eerste oefening nog aanzienlijk bekorten door tevoren in de

XCeigen woonplaats in de avonduren en op zaterdagmiddagen deel te nemen

XCaan de Z.g. vooroefening. Een totaal vanqoo uur moest gehaald worden

XC- dan gold men als 'voorgeoefend' en dan werd de eerste diensttijd van

XCvijf-en-een-halve maand tot anderhalve maand bekort. Uiteraard moest 'het

XCplaatselijk oefenen in kleine groepjes zonder voldoende hulpmiddelen be

XCdenkelijke tekortkomingen opleveren." Deugdelijk was die vooroefening

XCniet: 'de mars training liet te wensen over, het tuchtgevoel kon niet voldoende

XCworden aangekweekt en er bestond weinig samenhang tussen de mannen;

XCzij werden geen soldaat en vormden geen troep." Bij de verschillende

XCregimenten liep het aantal voorgeoefenden sterk uiteen; gemiddeld was van

XCelke zes of zeven man die voor eerste oefening opkwamen, één voorgeoefend. 5 Het militair effect van de normale eerste oefening was beperkt. Gehuisvest

XCin ongezellige, als regel uitgewoonde kazernes, kreeg men een bescheiden

XCbasis-training die door de meesten als een vervelend besogne en een zinloos

XCgedoe beschouwd werd. Minister van Dijk had gewild dat de laatste zes

XCweken van de vijf-en-een-halve maand eerste oefening in oefenkampen

XCdoorgebracht zouden worden, maar die kampen werden te duur geacht en de

XCoefeningen in groter verband gingen dus niet door, tot schade met alleen van

XCtroep en kader maar ook van de hogere commandanten die in de' praktijk

XCnimmer grote troepeneenheden te leiden kregen." De bewapening was zwak. De gewone infanterist bezat een geweer van een

XCtype dat uit 1895 dateerde, de cavalerie was bewapend met karabijnen en

XCsabels. Het gros van de mitrailleurs werd gevormd door 1000 zware exem

XCplaren, in 1918 in Engeland aangekocht, 'die door oorlogsgebruik veel ge

XCleden hadden', en door enkele honderden lichte, in 19 18 na de wapenstilstand

XCachtergelaten door de Duitse troepen op hun doortocht door Limburg en die,

XCtoen ze zeven jaar later met twee-en-een-half miljoen patronen overgenomen

XC1 Na '28 eindigde ook voor reserve-officieren de dienstplicht na hun vijf-en

XCveertigste levensjaar. 2 Sectie krijgsgeschiedenis: De strijd op Nederlands grond

XCgebied tijdens wereldoorlog II, Hoofddeel I, V. E. Nierstrasz: De voorgeschiedenis van

XC1922-1939, II, p. 1-8. Dit werk (verder aan te halen als Nierstrasz: De voorgeschie

XCdenis) was, toen wij dit deel schreven, nog niet in druk: verschenen. Verwezen

XCwordt hier steeds naar de pagina's van de betrokken hoofdstukken uit het getypte

XCmanuscript. 3 J. J. C. P. Wilson: Vijf oorlogsdagen en hun twintigiarige voorgeschie

XCdenis (1960), p. 22. 4 Nierstrasz: De voorgeschiedenis, III, p. 21. 5 A.v., IX,p. 22-23. _- 6 A.v., IX, p. 10.

AFBRAAK VAN HET MILITAIR APPARAAT

werden, ook al 'zwaar door de oorlog en verwaarlozing geleden (hadden)."

XC'Met de artillerie was het in 1918 bedroevend gesteld.' Het veldgeschut. ruim '200 vuurmonden met een kaliber van 7 cm dateerde van vóór de eerste wereldoorlog. Een beperkte hoeveelheid zwaarder, relatief modern geschut, in Zweden, Engeland en Duitsland aangeschaft, was voorlopig bij de vesting-artillerie ingedeeld en daar toegevoegd aan een collectie oud geschut" en andere vuurwapenen waaronder zich mitrailleurs 'met 27 lopen' bevonden alsmede mitrailleurs 'met twee lopen die door middel van een zwengel werden afgevuurd'. welwerden de uit de zeventiende eeuw daterende 'Coehoornmortieren, gebruikt voor het afschieten van lichtkogels', anno 1921 afgeschaft, maar enkele uit het midden van de negentiende eeuw daterende bronzen kanonnen bleven voor schietoefeningen in gebruik.ê De kustartillerie bezat weliswaar geen stuk dat uit vroeger tijd dateerde dan 1870, maar ook geen dat recenter was dan 1904. De bewapening van de pantserforten stamde uit de jaren '80 van de vorige eeuw. In de twintiger jaren handhaafde men slechts twee van deze forten: IJmuiden en Hoek van Holland. Van de daar aanwezige vuurmonden van 24 cm kon men 'verwachten dat zij na één salvo onbruikbaar zouden zijn.'4

XCNatuurlijk waren al deze feiten aan minister van Dijk niet onbekend. In 1921 kondigde hij dan ook aan dat een fonds van ruim f 100 miljoen gevormd zou worden voor de aanschaf van modern materieel. Het bleef bij de aankondiging. 'In 1922 en 1923 gebeurde er niets." In 1924 ontwierp dezelfde minister een nieuw schema: met oplopende bedragen zou t.e.m. 1931 f 60 miljoen besteed worden, o.m. voor nieuw geschut en bijbehorende munitie. In zeven jaar werd in totaal een zesde van dat bedrag aangevraagd: f It miljoen per jaar voor de modernisering van de bewapening. Onder invloed van de bezuiniging werd dat bedrag voor 1932 weer met een derde verminderd."

XCDat het in die omstandigheden weinig aantrekkelijk leek, de opleiding voor officier of onderofficier te volgen (wat de officieren betreft: aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda of, tot 1928, bij de Z.g. Hoofdcursus te Kampen), spreekt vanzel£ Het aantal beroepsofficieren van de landmacht liep gestadig terug: van 1050 in 1918 tot 625 in 1936. 'Het beroeps-onderofficieren-kader toonde een dergelijk verloop, terwijl het sterk verouderd was."

XCDe luchtmacht van het leger kon in de door bezuiniging beheerste jarenA.v.,p.A;v., p.A.v.,p.A.v., p.Wilson: Vijf oorlogsdagen, p. 27. 6 Nierstrasz: De voorgeschiedenis, Inl., p. 29. 7 Wilson:

1 XII, 25-26. 2 27. 3 IV, 47. 4 48. 5 \ in 1 E. van Zwieten: 'Grepen uit de geschiedenis van de militaire luchtvaart in Nederland tot 1940' in (1963), p. 77. 2 Getuige P. W. Best, dl. I c (1949), p. 125. 3 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal van Scheepvaart, Archief no, 33.07.353.3, 'Manuscripten T. H. Milo en W. E. van Popta over de geschiedenis van koopvaardij en marine in de tweede wereldoorlog (voortaan aan te halen als: Ms. Milo-van Popta), II, p. 42. 4 Chef van de Marinestaf, Bureau Maritieme Historie, 'De Koninklijke Marine in' de tweede wereldoorlog', dl. I: 'De strijd in Nederland' (verder aan te halen als: 'Marine ... tweede wereldoorlog'), I: 'Inleiding', 1955, no. 3, p. 21-22. 5 aangehaald a.v., p. 22.

DE EERSTE WERELDOORLOG EN ZIJN GEVOLGEN DE

-'20 niet tot ontplooiirig komen. Een kleine vaste kern hield op Soesterberg .met toewijding de militaire Luchtvaart-Afdeling-in stand, o.m. voor de oefening van dienstplichtigen die bij de luchtmacht ingedeeld werden. In 1932 telde die kern 29 officieren en ro onderófficieren.! Toen de.afdeling in 1933 een nieuwe commandant kreeg, trof deze een 'deplorabele toestand' aan, 'met grotendeels verouderde vliegtuigen en personeel dat geen vertrouwen had in die vliegtuigen, practisch een hopeloze toestand." Het verging de Koninklijke Marine in die jaren niet beter. In 1913 had een staatscommissie, er van uitgaande dat de vloot in Indische wateren sterk genoeg moest zijn om het koloniaal gebied tegen elke aanranding te beschermen, voorgesteld dat om een kern van negen slagschepen een harmonische en voor die dagen grote vloot gebouwd zou worden, o.m. met zes kruisers, acht torpedobootjagers en 22 onderzeeboten," Het plan had het nog niet tot parlementaire behandeling gebracht toen de eerste wereld- ' oorlog uitbrak. Midden in die oorlog, in 1916, werden twee moderne kruisers op stapel gezet (de 'Java' en de 'Sumatra'), in 1917 een derde, de 'Celebes'. Die derde werd niet afgebouwd, de beide andere nam men respectievelijk in 1925 en 1926 in dienst. Eind van de oorlog was 'het materieel van de marine geheel opgevaren': men had met de gemiddeld twintig jaar oude schepen intensief moeten patrouilleren." Dus benoemde de regering een commissie die als richtlijnen in het oog hield dat de marine nies in een Nederlands en buiten-Nederlands gedeelte gesplitst mocht worden; dat in Nederland de verdediging te water als aanvulling op de kustverdediging beschouwd moest worden en dat men in Indië het doordringen van een vijand in de archipel moest zien te vertragen. Het bouwen, regelmatig moderniseren en bemannen van een vloot van groot materieel werd geacht, 'onze krachtenelk opzicht verre te boven (te) gaan'.s In feite betekende dit dat het Koninkrijk voor de verdediging van zijnJ.

overzeese gebiedsdelen afhankelijk werd van anderen. Het nog in 1913 althans door de betrokken staatscommissie gehuldigde uitgangspunt: zelfstandige verdediging, werd prijsgegeven.

XCWat stelde de nieuwe commissie voor? Voor het moederland de bouw of aanschaffmg van 12 onderzeeboten (waarvan 2 onderzeeboten-mijnenleggers), 13 andere mijnenleggers, wat kleinere schepen en 60 vliegtuigen, voor de koloniën overeenkomstig materiaal (18 grotere onderzeeboten, waarvan 2 onderzeeboten-mijnenleggers, hulpeenheden en 98 vliegtuigen) maar daarenboven, naast de 'Java' en de 'Sumatra', 12 torpedobootjagers met een waterverplaatsing van ongeveer 1000 ton.! De Volksraad aanvaardde die voorstellen. Daarna diende de regering in Den Haag de 'Vlootwet-rçzz' in. Er rees een storm van protesten. Het wetsvoorstel werd aangehouden. De regering had de kosten over twaalf jaar willen uitstrijken. Op advies van weer een nieuwe commissie, stelde zij in 1923 eennieuwe Vlootwet op, de 'Vloorwet-rçza', die, de voorstellen halverend, niet verder dan zes jaar vooruit keek. Intussen lag de veronderstelling voor de hand dat, als na zes jaar de ene helft van de vloot gebouwd was, de andere helft zou moeten volgen. Voor de minister van fmanciën, de christelijk-historische jhr. mr. D. J. de Geer, die toch al vond dat het begrotingsevenwicht in gevaar verkeerde, was dat perspectief voldoende om af te treden.

XCMidden oktober 1923 moest een verzwakte regering de nieuwe Vlootwet in de Tweede Kamer gáan verdedigen. Twee weken duurden de beraadslagingen. Ook buiten het parlement werden zij in grote spanning gevolgd. Een petitionnement met niet minder dan 1,3 miljoen handtekeningen van Nederlanders die op verwerping van het wetsvoorstel aandrongen, hoofdzakelijk resultaat van een actie van SDAP en NVV, was aan de StatenGeneraal aangeboden. Op 26 oktober vond de stemming plaats. Van de 100 leden ontbrak slechts één. Zieke leden, zelfs één doodziek lid, hadden zich naar de Kamer gesleept. De linkerzijde zou, dat wist men, tegenstemmen maar bij de stemming bleek dat 10 leden van de katholieke fractie zich onder leiding van mr. van Schaik bij de opposanten geschaard hadden. De Vlootwet werd met de kleinst mogelijke meerderheid verworpen: 49 vóór, 50 tegen.

XCIn drommen stonden de mensen op het Binnenhof. De belangstelling was er, aldus Oud, schrijvend tijdens de bezetting, 'groter dan ik die ooit bij enig wetsontwerp heb gezien.' Een lid van de sociaal-democratische fractie, mr. J. E. W. Duys - wij zullen hem later nog als nationaal-socialist tegenkomen - riep den wachtenden door een raam het bericht der verwerping toe; het werd met uitbundig gejuich begroet." Allen die het petitionnement

XC1 A.v., p. 22-25. 2 Oud: Het jongste verleden, dl. II, p. 137.

DE EERSTE WERELDOORLOG EN ZIJN GEVOLGEN

ondertekend hadden, en velen met herr, hadden het gevoel dat een zinloze, ja gevaarlijke geldverspilling 'voorkomen was. Hadden ~et Engeland, de Verenigde Staten en Japan een jaar tevoren in Washington afgesproken dat zij hun vloten zouden stabiliseren in de verhouding 5 : 5 : 3 1 Wat moest dan Nederland overgaan tot de' bouw van een vloot die geheel alleen mets tegen Japan zou kunnen presteren maar die, als ze samen met Britten of Amerikanen zou moeten optreden, slechts van geringe waarde zou zijn 1

XCZeven jaar later, in 1930, kwam de minister van defensie, de roomskatholiek mr. 1. N. Deckers, fervent verheerlijker van Napoleon, met een nieuw vlootplan. Hij halveerde het oude voorstel, voegde er echter één kruiser aan toe en kwam zo tot wat men het 'halve minimum' ging noemen. 'Juist toen de grapjes over deze beruchte definitie begonnen te luwen, kwam', aldus admiraal Helfrich, 'de economische depressie, welke dankbaar werd aangegrepen om de gehele krijgsmacht te verzwakken'! - beter ware: verder te verzwakken,

XCVoor de Korrinklijke Marine en speciaal ook voor de Marineluchtvaartdienst was het gevolg van dit beleid dat men geen bouwplan had; ook dus niet kon voorzien wat men in de toekomst aan krachten nodig kon hebben. Men ging tot personeelsinkrimping over. Het dienstverband van de matrozen werd van twaalf op vijf jaar gebracht; dat was 'juist lang genoeg om in de laagste rangen alle bezwaren van het zeemansleven te ondervinden, maar te kort voor een verlovingstijd met de zee om haar te durven trouwen.P Bij 'Willemsoord', het Korrinklijk Instituut voor de Marine te Den Helder, werd de aanneming van adelborsten beperkt.

XCOp het moreel van de kaders van land- en zeemacht had dit alles een deprimerend effect. Ze werden er moe van, voortdurend in te roeien tegen de stroom van de tijd. Veel officieren (het gold voor het leger zowel als voor de marine) kwamen uit families waar men van geslacht op geslacht's konings wapenrok gedragen had. Die wapenrok werd in de jaren '20 wel heel sjofeltjes, De salarissen waren even laag als de kansen op bevordering gering. Vooralook bij de onderofficieren vonden veelvuldig rangsverhogingen plaats zonder verhoging van de jaarwedde. Onder de 456lagere kaderleden van de infanterie die in 1927 bevorderd werden, waren er bij voorbeeld 23 die, na tussen 1894 en 1906 in dienst gekomen te zijn, eindelijk de begeerde rang van adjudant-onderofficier bereikten - maar zonder dat de staat hun per maand een cent meer betaalde." In 1928 werd bij de hogere onderofficiersJ.

1 C. E. L. Helfrich: (1950), dl. I, p. 5. 2 C. Mollema: (1934), p. ID. 3 Nierstrasz: X, p. 75.

DE KADERS

rangen met het systeem van de bevorderingen-zonder-verhoging gebroken. 'Daarna hadden bij de infanterie en de cavalerie geen verhogingen meer plaats tot 1938.'1 Schrieler kon het niet.

XCEr kwam nog bij dat het beroepskader en het beroepspersoneel jarenlang het gevoel hadden, een loopbaan gekozen te hebben die een groot deel van hun landgenoten antipathiek was. De meest-overtuigde pacifisten droegen het speldje dat een gebroken geweertje toonde en het 'Niet met de waap'nen der barbaren I Met kruit noch degen kampen wij' weerklonk in vele socialistische vergaderingen en betogingen. Wie zo zong, voelde zich al een beter en in elk geval een verstandiger mens. 'Nooit meer oorlog!' Die wens werd bij velen ·toekomstverwachtig; die toekomstverwachting grondslag voor politiek beleid.

1 A.v., p. 76.

Hoofdstuk 4: Een conservatief land

XC

XCOns eigenlijk onderwerp: het Koninkrijk in de tweede wereldoorlog, in het oog houdend, stellen wij ons niet tot taak het vooroorlogse politieke beleid in al zijn wisselingen en schakeringen te schetsen. Inhoofdzaak op grondslag van de Handelingen van. Eerste en Tweede Kamer, heeft Oud in zijn zesdelig werk Het jongste verleden reeds een samenvattend beeld gegeven van de parlementaire debatten in de periode tussen september 1918 en JO mei 1940. Maar politiek komt in het parlement meer tot uiting dan dat zij daar gemaakt wordt. Uit de aangegeven periode verdienen alle politieke stromingen of groeperingen van enige betekenis aparte, in de diepte gaande, wetenschappelijke studies; deze ontbreken. Wellicht zouden zij ons ook te ver voeren. Ons komt het immers niet aan op al die gebeurlijkheden op zichzelf, maar eerder op die aspecten welke tijdens de oorlogsjaren van betekenis bleken te zijn. Op sommige daarvan willen wij eerst in het verband van die oorlogsjaren terugkomen en vooral zal dan duidelijk worden hoezeer het geestelijke en politieke denken onder de druk van de bezetting een reactie werd op tendenties die wij in het volgende, zij het beknopt, willen, ja moeten aangeven.

XCTussen het einde van de eerste wereldoorlog en het begin van de tweede kende Nederland tien verschillende kabinetten (wij hebben hun samenstelling in een Bijlage vermeld), waarvan drie door de katholiek Ruys de Beerenbrouck, vijf door de anti-revolutionair Colijn geleid werden; de Geer, christelijk-historisch, nam de overige twee voor zijn rekening.' Op Colijn en de Geer komen wij terug. Ruys de Beerenbrouck was een typisch representant van de 'jonkheren-wereld' die rekenen kon op de sympathie van 'een groot gedeeltevan de clerus, vooral van de Z.g.hogere clerus.' Die constatering was in 1908 uit de pen gevloeid van de priester H. Poels, die later zou dominerenin dekatholieke arbeidersbeweging in Zuid-Limburg, en die aan zijn geloofsgenooten politieke strijdmakker Aalbersewaarschuwend geschrevenhad :7

1 De data van optreden dezer ministeries waren: re ministerie-Ruys: 9 sept. 1918; ze ministerie-Ruys: 18 sept. 1922; re ministerie-Colijn: 4 aug. 1925; re rninisterie de Geer: 8 maart 1926; je ministerie-Ruys: IQ aug. 1929; ze ministerie-Colijn: 26 mei 1933; 3e ministerie-Colijn: 31 juli 1935; 4e ministerie-Colijn: za juni 1937; 5e ministerie-Colijn: 25 juli 1939; ze ministerie-de Geer: 10 aug. 1939.

RUYS DE BEERENBROUCK

'Een deken van Sittard, Meerssen of Heerlen die ééns met jhr. Ruys in een open landauer door de omliggende dorpen heeft rondgereden, verkondigt zijn heel leven lang aan alle vrome parochianen de lof van dit toonbeeld van katholiciteit, waarop heel Limburg trots moet gaan! Geloof me, dierbare vriend, gij kunt de invloed dezer aristocraten niet te hoog aanslaan, ik zeg niet: bij het Nederlandse volk, maar: bij de katholieken der zuidelijke provinciën. En ook bij de bisschoppen, 'alle vijf', zult gij bedrogen uitkomen wanneer gij hen ooit voor het alternatief stelt van ofwel u te laten glippen, Ofwel deze aristocraten, met al hun aanhang van rijke, nobele families, voor het hoofd te stoten ... '1

XCAalberse, die Ruys van nabij kende, schreefhem 'een intrigante natuur en een zeer heerszuchtige aard' toe", maar hij roemde zijn vermogen, leiding te geven. Tilanus, naiever, vond hem 'een oerbetrouwbaar mens' en 'een waar regent' doch beklaagde zich wel over zijn geringe sprekersgaven : 'Toen hij in 1929 opnieuw premier zou worden, dachten we allemaal: moeten we nu wéér vier jaar naar door ambtenaren opgestelde verhalen luisteren die hij vel na vel voorleest 1'3

XCVan enkele van die tien kabinetten maakten tussen 1918 en 1939liberale, vrijzinnig-democratische of burgerlijk-partijloze figuren deel uit. Op één moment in de jaren '20 was er theoretisch de mogelijkheid van een radicaal andere regeringssamenstelling, Dat was in november 1925 toen het eerste ministerie-Colijn ten val kwam door een breuk in de coalitie - gevolg van het feit dat de christelijk-historische fractie, op haar voorzitter, dr. de Visser, na, tegen de voortzetting van de gezantschapspost bij het Vaticaan stemde. De vrijzinnig-democratische leider, mr. H. P. Marchant, ondernam toen een poging, samen met rooms-katholieken en sociaal-democraten een kabinet te vormen. Zij leed schipbreuk op de onwil der katholieken. Eénstemrnig verwierp hun Tweede Kamer-fractie (het was zeven jaar na november '18) het samengaan met de SD AP, 'wier diepere beginselen', schreef mgr. Nolens, 'met de katholieke beginselen lijnrecht in strijd zijn. Alleen bij uiterste noodzaak' (een noodzaak die eerst in augustus 1939 aanwezig geacht werd) 'zou de katholieke Kamerfractie tot deze om verschillende redenen door haar zeer ongewenst geachte samenwerking kunnen overgaan.l"

XCDus bleef de conservatief-confessionele coalitie," later aangevuld met opJ.

1 Brief van H. Poels aan P. M. Aalberse, 28 januari 1908, aangehaald bij Gribling: p. 507, 508. 2 Dagboek, 23 juli 1918, a.v., p. 30!. 3 G. Puchinger: (1966), p. 90--9!. Brief, 30 nov. 1925, van Nolens aan Marchant, aangehaald door Oud: dl. III (1949), p. 68. 5 Tot en met het vierde ministerie-Colijn waren steeds de Rooms-Katholieke Staatspartij; de Anti-Revolutionaire Partij en de Christelijk-Historische Unie in de ministeries vertegenwoordigd. De drie partijen behaalden steeds rond 50% van de 7I

EEN CONSERVATIEF LAND

economisch gebied conservatief denkenden uit het liberale en vrijzinnigdemocratische kamp, regeren. Regeren veelal in de vorm van extra-parlementaire, d.w.z. niet op vaste afspraken tussen de regeringspartijen steunende kabinetten. Menigmaal bleken ook de kabinetscrisissen moeilijk oplosbaar. Na de verwerping van de vlootwet zag de Koningin geen andere mogelijkheid dan om, nadat enkele formatiepogingen mislukt waren, het aangeboden ontslag van het tweede kabinet-Ruys begin januari 1924 te weigeren. Op de al gememoreerde val van het eerste ministerie-Colijn volgde een crisis die op één dag na volle vier maanden duurde. De Geer toverde toen een kabinet te voorschijn - de herinnering aan dat kunststuk leefde blijkbaar nog in van Schaik toen hij in de conferentie ten paleize Noordeinde van 7 juli '39 op de christelijk-historische politicus wees: 'Zou hij de verschillende standpunten niet kunnen verzoenen? Hij bezit daartoe een groot talent.' In politiek opzicht was het katholieke volksdeel het meest homogeen. Enkele 'linkse' afsplitsingen, beïnvloed vooral door de denkbeelden van de Delftse hoogleraar Veraart, kwamen niet recht tot ontwikkeling. Bij verkiezingen kon de Staatspartij in Noord-Brabant en Limburg rekenen op drie-kwart tot vier-vijfde van alle stemmen; zij verwierf steeds de helft van alle op haar uitgebrachte stemmen in slechts vier van de achttien kieskringen waarin het land verdeeld was: Noord-Brabant-Oost, Noord-Brabant-West, Limburg en Gelderland-Zuid." Die politieke homogeniteit werd in hoge mate en bewust door het Episcopaat bevorderd. Een ganse reeks bisschoppelijke uitspraken had van '18 af ten doel, de katholieken als groep bijeen te houden en hen te weren van organisatorische contacten met andersdenkenden. Dat katholieke vakverenigingen of middenstandsorganisaties aanraking hadden met overeenkomstige verenigingen van andere politieke signatuur, was onvermijdelijk. In mei ' 18 bepaalden de bisschoppen dat met protestants-christelijke orga

XCstemmen bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer en hadden in die Kamer van 100 leden constant de meerderheid: 1922: 54,5 % (59 zetels), 1925: 50,7% (54 zetels), 1929: 51,6% (53 zetels), 1933: 50,4% (52 zetels), 1937: 50,1 % (56 zetels). \ 1 De eerste drie alleen leverden bij de Kamerverkiezingen in 1922, 1925 en 1929 44% van alle stemmen op de RKSP op, in 1933 43%, in 193745%. Wat de kieskringen betreft: de steden Amsterdam, Den Haag en Rotterdam en de provincies Friesland, Groningen, Drente, Overijsel, Utrecht, Limburg en Zeeland vormden elk een kieskring; de provincies Gelderland, Noord-Brabant en Noord- en ZuidHolland waren ieder in twee kieskringen verdeeld die wij ter wille van de duidelijkheid als provinciedelen en niet met de officiële benamingen (bijv. kieskringNijmegen, kieskring-Den Helder) willen aangeven.

DE KATHOLIEKEN

nisaties gemeenschappelijke propaganda-vergaderingen gehouden mochten worden, maar met 'anarchistische, socialistischeof daarmede gelijk te stellen verenigingen, zoals b.v. de 'moderne' vakverenigingen' moesten 'gecombineerde, leden-vergaderingen immer uitgesloten' zijn; de besturen mochten wèl bijeenkomen.' Adverteren in niet-katholieke bladen werd aan alle katholieke verenigingen verboden. 2 Indecember' I 8, een maand na Troelstra' s revolutie-poging, werden, kerkelijke sancties afgekondigd: op straffe van onthouding der sacramenten werd de katholiek verboden, 'lid te zijn van anarchistische of socialistischeverenigingen of deze metterdaad te steunen'. 3 Wie het bisschoppelijk verbod in de wind sloeg, kon dus voortaan niet ter biecht of communie gaan, kon (tenzij de huwelijkspartner zich aan de verbodsbepalingen hield) geen kerkelijk huwelijk sluiten en kon bij overlijden niet de sacramenten der stervenden ontvangen; hij kon dus ook niet in gewijde aarde begraven worden. Denkbaar was, dat deze of gene katholieke voorman socialistische of anarchistische geschriften of bladen moest lezen; geval voor geval diende dat door de plaatselijke adviseur van de katholieke organisaties, steeds een priester, bezien te worden, maar alleen de bisschop kon verlof geven tot het kennisnemen van dergelijke lectuur die voor het zieleheil van de katholiek verderfelijk geacht werd."

XCBegin' 33 ondernamen de bisschoppen een nieuwe poging, de kudde der gelovigen ook op wereldlijk-organisatorisch gebied bijeen te houden. In een op I februari' 3 3 gedateerd mandement spoorden zij opnieuw de katholieken aan, tot katholieke verenigingen, en alleen tot deze, toe te treden en zich dus afzijdig te houden van 'die verenigingen welke hetzij een neutraal ofliberaal, hetzij een socialistisch of communistisch karakter dragen'; de anarchistische organisaties werden niet langer genoemd. Vooral werd gewaarschuwd tegen het lezen van 'zogenaamd neutrale bladen' - waarbij men dus denken kan aan de Nieuwe Rotierdamse Courant, het Algemeen Handelsblad, De Telegraaf; zij die zich daarin verdiepten, zouden 'druppelsgewijze het gif indrinken'. Het lidmaatschap van 'in schijn neutrale, maar in werkelijkheid liberale of vrijzinnige' verenigingen werd 'sterk afgekeurd', wie van een socialistische of communistische organisatie lid bleef of geregeld socialistischeof communistische bladen las dan wel vergaderingen bezocht, werd (herhaling van de uitspraak van november '18) 'ongeschikt en onwaardig' gekeurd 'om de Heilige Sacramenten te ontvangen'; ook zouden die sacramenten voortaan onthouden moeten worden aan de katholiek 'die de liberale, of vrijzinnige

1 Bisdom Haarlem, p. 14-15. 2 A.v., p. 19. 3 A.v. 4 A.v., p. 26-2 7.

EEN CO.NSERVATIEE LAND

\ beginselen op godsdienstig of zedelijk gebied openlijk aanhangt'P. Op dat laatste kwam het aan: het openlijk aanhangen. De katholiek die in alle stilte lid bleef van de Vrijheidsbond of van de Vrijzinnig Democratische Bond, deed wel iets wat de bisschoppen afkeurden maar daar stonden geen kerkelijke sancties op.

XCToen dit mandement in alle katholieke kerken en kapellen voorgelezen werd, naderden de Tweede-Kamer-verkiezingen die eind april' 33 gehouden zouden worden. Behalve de Rooms-Katholieke Staatspartij zouden nog drie rooms-katholieke politieke organisaties alsmede vier dissidente katholieken met eigen lijst aan de stembusstrijd deelnemen. De bisschoppen verklaarden dienaangaande:

XC'Terwijl Wij gaarne alle vraagstukken over practische politiek aan het oordeel en het geweten onzer katholieke staatslieden overlaten, mogen en moeten Wij toch waken over datgene hetwelk niet zonder grote geestelijkeschade zou kunnen verloren gaan. Daarom, dierbare gelovigen, verzoeken Wij u allerdringendst: bewaart uw eenheid." I

XCEn hoe kon men die eenheid anders bewaren dan door op de Staatspartij te stemmen 1 Het bisschoppelijk verzoek was een concreet politiek advies; elke katholiek die het naast zich neerlegde, wist te handelen in strijd met de duidelijke wensen van de aartsbisschop van Utrecht en de bisschoppen van Den Bosch, Breda, Haarlem en Roermond. Van belang was vooralook dat het mandement dat dit advies behelsde, voortaan op de laatste zondag voor Kerstmis - anders gezegd: op een voor gelovigen emotioneel belangrijk moment - telkens opnieuw voorgelezen werd. Het was een jaarlijkse, klemmende aansporing tot katholiek Nederland, zich van niet-katholiek N ederland te distanciëren, of, zo zou men het ook kunnen formuleren, binnen de gemeenschap van het Nederlandse volk de gemeenschap van het katholieke volksdeel te versterken.

XCNiet alleen op cultureel, maar ook op politiek gebied had het zo duidelijk, zo herhaaldelijk uitgedrukt streven van het Episcopaat belangrijke gevolgen. De overgrote meerderheid der katholieken bleef door dik en dun de Staatspartij trouwen de Staatspartij bleef een eenheid, hoezeer ook verdeeld bij de benadering van economische en sociale vraagstukken.

XCHet zou, dunkt ons, onjuist zijn, het jsolerend streven der bisschoppen te zien als een beleid dat in strijd was met de wensen der meeste gelovigen. Daarvoor wisten de bisschoppen veel te goed wat in katholieke kring leefde: de trots op het bereikte was er wijdverbreid. Wat in de negentiende eeuw

XC1 Mandement van het NederlandsEpiscopaat tegen liberalisme, socialisme en communisme (1933), p. 4, 8,9, 11-12. "A.v., p. 14·

DE KATHOLIEKEN

na zo lange en grievende achterstelling opgebouwd was, wilde men niet prijsgeven. Het werd in zijn waarde verabsoluteerd. Juist in hun minderheidspositie klampten de katholieken zich vast aan hetgeen zij als katholieken tot stand gebracht hadden. Bij het zilveren regeringsjubileum van de vorstin hief de Nijmeegse taalgeleerde Jac. van Ginneken juichkreten aan van sprekende uitbundigheid:

XC'Het -godsdienstig leven is in deze 25 jaar aan het bloeien geweest onder' Wilhelmina's katholieke onderdanen, gelijk misschien nooit tevoren, ook in de Middeleeuwen niet. Niet echter met tere weelde, oosterse verfijning of opstandig' gebaar. Neen, het bloeit hier in onze Hollandse westenwind als de ronde kruin van een forse stamroos uit een twintig-, een dertigtal gezonde grote rode rozen die - men ziet het de buitenblaadjes aan - al meer dan eens door de stormwind tegen elkander .zijn gekegeld of beplast zijn met regenvlagen, maar die zich in al die kille guurte veilig sloten dan en, op wat keverschade na, gered hebben daarbinnen: God en zichzelf; en nu telkens, wanneer de Zon van Gods genade ze weer open kust, een last van rode vreugde de lucht in heffen en een weligheid van, frisse groei verspreiden - een typisch menselijke, nogal degelijke, echt hollandse geschiedenis alles tezamen - met Gods zonneglimlach er bij: een rozenboom (Jezus was ook een rozenboom!) waarover het voedende Nederlandse bloemperk zich in de Europese tuin niet zo behoeft te schamen."

XCSchamen waarlijk niet. 'Ten eerste merk ik dan op', aldus van Ginneken, 'dat over het algemeen in de katholieke kerk op de vierhonderd gelovigen één religieuze roeping voorkomt; maar hier, in Nederland, is het bijna één op de honderd!'2 Het gezag van die kerk was bij de gelovigen vrijwel absoluut. In en door de biecht werd de binding aan de kerk versterkt; een kerk die samenviel met een geloof dat, zeker, eisen stelde, maar ook troost bood bij de ongewisheid des levens en de gewisheid van de dood, en, zo werd het aan velen voorgehouden, een manifeste zekerheid schonk welke bij de protestanten, een verdoolde, verdeelde en twijfelmoedige schare, kennelijk ontbrak." Het katholiek milieu in de jaren 1925-1935 - maar het lijkt ons

XC'Jac.]. A. van Ginneken: 'Katholiek godsdienstig leven' in Gedenkboek 1898-1923, p. 307. 2 A.v., p. 304. 3 Michel van der Plas citeert uit het tijdschrift De gewijde rede, V, p. 395, het verhaalover het protestantse kind dat door een oudere katholiek ondervraagd wordt over de mis, de goede werken en de biecht, 'en opeens begint 't arme kind zenuwachtig te schreien: 'Ik meen 't zo goed, maar ik weet geen weg of steg.' De ene dominé preekt dat God dit of dat wèl geopenbaard heeft en de andere preekt weer van niet en weer een andere: 'Ik weet het ook niet zeker' - er zijn wel vaders en moeders bij ons in de buurt die zeggen: 'God heeft niets geopenbaard' -ik benzo angstig, ik weet geen raad.' 'Arm, arm kind! God zij gedankt en geprezén, 'wat ~s'dat bij ons, .katholieken, toch, gelukkig allemaal-anders!' (Uit het rijke roomse leven (1964), p. 124-25).

EEN CONSERVATIEF LAND

verantwoord, die grenspalen ietwat in -beide richtingen te verschuiven was, aldus Michel van der Plas, 'een uitermate beschermd en beschermend milieu':

XC'Het bestond uit een streng katholiek gezin, een streng katholieke school en een strenge eisen stellende kerk. Het doorsnee katholieke kind ging op school bij eerwaarde broeders of zusters. Het woonde van de eerste klas der lagere school af dagelijks of tenminste driemaal per week de Heilige Mis bij ... Het speelde niet ofbij hoge uitzondering met niet-katholieke kinderen en kende vanjongsaf de vloekpredikaties in de kerk tegen de gemengde verkering en het gemengde huwelijk en tegen iets onbegrijpelijks dat neo-Malthusianisme heette; en vergat het voor tafel te bidden, dan zeiden zijn ouders (met duizenden andere roomse ouders): 'Moet je niet bidden? ben je soms protestant?' ... Openbare katholieke personen of lichamen konden het niet mis hebben. De kerk had altijd gelijk, de clerus had altijd gelijk, de zuster op school had gelijk, vader en moeder hadden gelijk, maar ook de Rooms-Katholieke Staatspartij (en) De Maasbode ... hadden gelijk."

XCHet leek wel 'triurnfalisme dat in een ghetto uit een minderwaardigheidscomplex is voortgekornen.P En was er niet onder de Republiek een soort ghetto geweest 1 Was niet toen, en in de negentiende eeuw, een collectief minderwaardigheidscomplex geboren 1 De katholieke herleving had tot een goeddeels afgesloten milieu geleid, een milieu met, Fens constateerde dat wel terecht, op sociaal-economisch gebied een klein-liberale instelling, voortvloeiend uit de samenstelling van het volksdeel 'waarin de winkelier, vooral de betere winkelier, altijd een belangrijke plaats heeft ingenomen.P

XCWij moeten die afgeslotenheid niet overdrijven. In een tijd evenwel waarin maar weinigen met vakantie konden gaart en de radio slechts langzaam een algemeen bezit werd (pas begin' 40 was er één toestel of aansluiting op elke zesinwoners), was zij in typisch-katholieke streken soms nog bijzonder markant. Het was in 1924 dat de elfjarige Mathieu Smedts in de Peel acht kilometer naar Helenaveen wandelde om eens een protestant te zien. 'U ziet er uit als een gewoon mens', constateerde hij verbaasd, toen hij eindelijk voor de plaatselijke predikant stond.! Die extreme mate van afgeslotenheid zal intussen wel een uitzondering geweest zijn.

XCHet protestantse volksdeel waaierde uiteen in een veelheid van groeperingen waarbij binnen het grootste, maar losse verband, de Nederduitshervormde kerk, allerlei richtingen vertegenwoordigd waren; wij komen hierop terug, wanneer wij de ontwikkeling van dit kerkgenootschap tijdens

XC1 A.v., p. IO-II, IS. 2 A.v., p. 17. 3 Kees Fens in a.v., p. 334. 'M. Smedts: Een weerbarstig katholiek (1966), p.

EEN CONSERVATIEF LAND

was gestaakt) en die in 1525 (ik heb het jaartal nooit vergeten) Jan de Bakker om het geloof badden verbrand op de Dam te Amsterdam, waartoe zij ook heden nog, zo geloofden wij vast, in staat waren.'!

XCEn met die kinderen Belials werkten Kuyper en Colijn, werkten Lohman en de Geer samen! In 1918 richtte ds. G. H. Kersten, toen een zes-en-dertigi arig predikant van de Gereformeerde Gemeente te Ierseke (hij kwam in '22 in de Kamer), de Staatkundig Gereformeerde Partij op, in 1925 ds. C. A. Lingbeek, een zeven-en-vijftigjarige orthodox-hervormde voorganger, die in datzelfde jaar Kamerlid werd, de Hervormd-Gereformeerde Staatspartij, de eerste meer aan gereformeerde, de tweede meer aan orthodox-hervormde kringen ontsproten, maar één in hun antipapisme, elkaar zelfs daarin opjagend - en daarmee een zekere druk uitoefenend op de Anti-Revolutionaire Partij maar vooral op de Christelijk-Historische Unie.ê Als om strijd proclameerden Kersten en Lingbeek zichzelf tot de ware verkondigers van de beginselen der Geuzen. 'Het is uit naam van dat veracht geuzenvolk dat voor een deel is weggesmolten als sneeuwomdat veel van wat er destijds toe behoorde, met list is gevangen en verroomst', dat Lingbeek in 1929 protesteerde tegen de vorming van het zich als 'christelijk' aandienende derde ministerie-Ruys hetwelk door anti-revolutionairen en christelijkhistorischen gesteund werd." Nog geen anderhalf jaar later betoogde in Delft een spreker van de concurrerende partij van ds. Kersten dat men er beter aan deed, het parlement op te heffen:

XC"t Is al een gruwel dat een roomse voorzitter is van de Tweede Kamer en al de roomsen, wel 30 % van de bevolking, moet weg! 'k Wil ze niet dood maken, neen, dat mag niet l Ze moeten gotenscheppers worden! Colijn omreist weer heel Friesland voor de coalitie, dat grote beest! ... Ook de sociale wetgeving is een groot beest! Op bededagen wordt er zoveel geld gecollecteerd dat we die goddeloze sociale wetten niet nodig hebben."

XCIn die geest werd op bijeenkomsten gesproken, in kerkdiensten gepredikt, in organen geschreven, en de godsdienstige en politieke pressie die er van

1 Henri Knap: (1966), p. 28-29. 2 De Staatkundig Gereformeerden waren het sterkst in Zeeland en Zuid-Holland. Bij een landelijk percentage van 1,9 behaalden zij in 1937 in Zeeland 8,6% van alle stemmen, in Zuid-Holland-Zuid 6,9%, in Zuid-Holland-Noord 4,1%. De Hervormd Ge reformeerden haalden hun hoogste percentages in Noord-Holland-Zuid en Den Haag: in 1937 resp. 5,9 en 2,8% bij eenlandelijk gemiddelde van 0,6%. 3 Aan gehaald door Oud: dl. IV, p. 47. Verslag in de 17 jan. 1931, aangehaald bij de Gooyer: p. 238.

DE GEREFORMEERDEN

de bezetting beschrijven. Het viel niet samen met een bepaalde politieke partij. Wèl gold dit voor de orthodoxen die, hetzij hervormd, hetzij gereformeerd, hetzij christelijk-gereformeerd, hun politieke standpunten in de eerste plaats lieten bepalen door hun godsdienstige overtuiging. De AntiRevolutionaire Partij had zulks, wij zagen dit al, van haar oorsprong af gedaan. Deze partij behaalde bij de Kamerverkiezingen tussen de twee wereldoorlogen een percentage dat varieerde van 11,6 (1929) tot 13,7 (1922 en 1937). Ze vond haar grootste kracht in de drie noordelijke provincies, in Zeeland en op de Zuidhollandse eilanden.! De Christelijk-Historische Unie kreeg gemiddeld ongeveer een kwart minder aan stemmen; zij haalde haar hoogste percentages meestal in Gelderland-Noord, Zeeland, Friesland en zuid-Holland-N oord. 2

XCVooral bij de anti-revolutionairen treffen wij na '18 de voldoening met het bereikte aan. 'N a d~ voltooiing van eigen emancipatie wenste men vooral orde en rust in de samenleving. Niet het een of andere toekomstideaal, maar het 'nu' werd belangrijk. Men had iets te verliezen." De levenshouding werd in de jaren '20 en '30 defensief en in de gehechtheid aan het 'sterke gezag' aanvaardde men het politieke leiderschap van een figuur die, zo meenden velen, de duidelijke sociale bewogenheid van althans de jonge Kuyper miste: Colijn.

XCIn de politiek waren de gereformeerden, voorzover in de Anti-Revolutionaire Partij samengevat, in zoverre niet dogmatisch dat zij begrepen dat men in de samenwerking met de zoveel sterkere katholieken van geven en nemen moest weten. Dat maakte hen kwetsbaar. Achterdocht jegens katholieken was nog wijd verbreid. Het protestants-christelijk onderwijs was althans in sommige plaatsen niet vrij van een geprononceerd antikatholicisme. 'Het hele programma, het hele geestelijke klimaat' van de bijzondere lagere school die Henri Knap in 1921 in Hilversum ging bezoeken, 'leidde er toe dat wij de rooms-katholieken gingen zien als knechten van Satan, als lieden die met de Spanjaarden hadden geheuld ... , die Balthasar Gerards hadden geëngageerd voor de gruwelijke moord op de Vader des Vaderlands, die handelden in aflaten (pas veel later ontdekte ik dat die handel al eeuwen geledenInverwierf dein Frieslandvan allestemmen,in Groningenin Zuid-Holland-Zuidin Drentein ZeelandHet is wel waar dat lijstaanvoerder Colijn invrij veel stemmen kreeg uit andere dan antirevolutionaire kring maar datzelfde verschijnseldeed zich inin nog iets sterker mateWij zijn dus van de cijfersvanuitgegaan:Inter vergelijking met degekozen, in de genoemde kieskringen resp.envan Kaam:p.

1 1933 ARP 24 % 23,5 %, 22,8%, 19,7%, 18,6%. '33 '37 voor, '33 2 1933, ARP 17,9, 16,9, 16,7 14,8%. 3 B. (1965), 272.

PURITANISME

uitging, droeg er toe bij dat anti-revolutionairen en christelijk-historischen moeite hadden, zich te ontworstelen aan levenspatronen die, naar het oordeel van anderen, van Nederland een naargeestig land dreigden te maken.

XCEen uit de burgerlijk-fatsoenlijke' rode eeuw stammende, door godsdienstige opvattingen versterkte verdringing van, en angst voor, de sexualiteit speelde hierbij een rol. Over het algemeen predikte Nederland in de periode tussen de twee wereldoorlogen puriteinse normen. Zij werden niet alleen in orthodox-protestantse maar vooralook in katholieke kringen met bijzondere kracht verdedigd. Naaktheid was zondig. In katholieke pensionaten en internaten 'kregen de jongens en meisjes bij het baden zwemkleding. Poudre de pudeur maakte het badwater ondoorzichtig De opvoeders wisten niets beters te doen dan de naaktheid met taboes te bezetten. '1 Vele grootseminaries gebruikten een handboek voor de moraal waarin 'de voortplantingsdaad' een zaak genoemd werd 'die in zich vies en in zijn gevolgen een last is'.2 Op 'reinheid' en 'zuiverheid' van geest werd het volle accent gelegd, aan het lichaam moest zo min mogelijk aandacht besteed worden. Het afwijzend standpunt van een in 1922 verschenen brochure Ouders, houdt uw kinderen af van de voetbalmatch! 'werd tot diep in de twintiger jaren door niet weinig geestelijke leiders en opvoeders gedeeld.P Daar kwamen evenwel, ook in de katholieke wereld, meer en meer anderen tegenover te staan die er ruimer denkbeelden op na hielden.

XCIn gereformeerde kring ging de negatie van de 'zondige wereld' soms nog verder. Hier was in het begin van de eeuw door velen zelfs het bijwonen van een concert in het Amsterdamse Concertgebouw veroordeeld, 'omdat een Christen daar niet behoorde te komen, het was daar de wereld. zelfs het gaan naar een oratorium-uitvoering hoorde ik eens', aldus Anema in 1921, 'betitelen als: de eerste stap op weg naar de hel ... En het waren volstrekt niet overigens achterlijke en beperkte mensen die zo oordeelden; het waren uitingen van de publieke opinie onder ons die, behoudens enkele uitzonderingen, gemeengoed was.'4 Wel was die publieke opinie in de jaren' 20 en '30 iets vrijer geworden - daar stond tegenover dat zij door twee ontwikkelingen geconsolideerd werd: de uitbreiding van het bijzonder onderwijs, en de verdeling van de radiozendtijd volgens lijnen van geloof en politieke overtuiging.

XCDe grondwetswijziging van 1917 had de fmanciële gelijkstelling van het81 ~

1 N. Perquin in (febr. 1963), aangehaald bij van der Plas: p. 214. 2 A.v., p. 213. 3 A.v., p. 215. 4 A. Anema: (1921), aangehaald door de Gooyer: p. 76.

EEN CONSERVATIEF LAND

bijzonder lager onderwijs gebracht. Voortaan werden ook bij de protestantschristelijke en katholieke lagere scholen de salarissen door het rijk, de gebouwen en leermiddelen door de gemeenten betaald. Van 1920 tot,'1940 steeg het aantal kinderen dat bijzorider lager onderwijs volgde, procentueel van 45 tot 68, het openbaar onderwijs werd door het confessionele verdrongen. Wat de radio-omroep betreft": in 1919 had ir. H. H. Steringa à Idzerda in Den Haag voor de eerste proefuitzendingen gezorgd. De eerste regelmatige uitzendingen vonden van januari 1921 af plaats in Amsterdam: de beurskoersen. De Vereniging voor de Effectenhandel droeg er zorg voor door middel van een eigen zender waar het persbureau Vaz Dias ruim een jaar later gebruik van ging maken voor het uitzenden van nieuwsberichten. In '24 stelde de Nederlandse Seintoestellen Fabriek te Hilversum een zender in dienst die omroepverenigingen voor bepaalde perioden van de dag konden huren. Dat deden achter elkaar de Avro (Algemene Vereniging voor RadioOmroep) (eerst onder andere benamingen), de NCRV (Nederlands-Christelijke Radio-Vereniging), de KRO (Katholieke Radio-Omroep), de Vara (Vereniging van Arbeiders Radio-Amateurs) en de VPRO (VrijzinnigProtestantse Radio-Omroep): 'neutralen', orthodox-protestanten, katholieken, sociaal-democraten en vrijzinnig-protestanten. NCRV en KRO bouwden een tweede, eigen zender te Huizen en in I930 kwam het na een lange en heftige strijd waarin vooral de teruggedrongen Avro zich weerde, tot de zendtijdverdeling die tot aan de Duitse bezetting gehandhaafd zou blijven: Avro, NCRV, KRO en Vara kregen elk 20 % van de zendtijd, het algemene programma (waar elk van deze vier organisaties om toerbeurt voor moest zorgen) kreeg er 15, de resterende 5 % was voor de kleine omroepen waar ook de VPRO onder viel.

XCVoor beide zenders, Hilversum en Huizen, gold dat het gesproken woord onder de preventieve censuur kwam te staan van een Radio-controlecommissie. Politiek werd uit de ether geweerd. Pas in 1934 keurde de ministerraad goed dat de troonrede uitgezonden zou worden-, maar nog drie jaar later, bij de laatste vooroorlogse verkiezingen voor de Tweede Kamer, handhaafde dit college niet alleen het verbod tot het uitzenden van propaganda-redevoeringen, maar kregen de omroepverenigingen niet eens verlof, in de nacht verkiezingsuitslagen bekend te maken."

XCHet aan banden leggen van de radio stond in schril contrast met de vrijheid die de pers genoot. Was een van de oorzaken niet deze dat, waar de pers in

1 M. H. Damme: 'Het staatsbedrijf der PTT' in p. 377. 2 Ministerraad, notulen, 26 juni 1934. • A.v., 9 maart I937.

VERSPLINTERING

eigen kring bleef, de radio krachtens haar wezen de grenzen doorbrak die de grote geloefs- en politieke groepen scheidden 1 De organisatievormen die gereformeerden en rooms-katholieken in hun verzet tegen het liberalisme, later ook tegen het socialisme, geschapen hadden, kregen als het ware een eigen leveu: de geestelijke en politieke bewustwording van het Nederlandse volk, winst op zichzelf, werd tegelijk een bewustwording in gescheiden compartimenten die niet alléén winst bracht. De hokjesgeest ging welig tieren. Ver-scheidenheid werd ge-scheidenheid en de gescheidenheid leidde tot een uit elkaar groeien van volksgroepen die datgene wat bij 'de anderen' gebeurde, niet volgden en vaak ook niet konden begrijpen. De gereformeerden maakten dat laatste voor andersdenkenden trouwens wèl moeilijk toen hun Asser Synode in 1926 een predikant uit Amsterdam-Zuid, ds. J. G. Geelkerken, in zijn ambt schorste, o.m. omdat hij niet bereid was, zonder voorbehoud te aanvaarden dat de slang die luidens Genesis 2 en 3 tot Eva gesproken had, een 'zintuigelijk waarneembare werkelijkheid' geweest was. Met groepen uit vijf-en-twintig andere gemeenten richtte een deel van de kerkeraad van Geelkerkens gemeente de Gereformeerde kerken in hersteld verband op.

XCNog hebben wij in het voorafgaande niet de versplintering genoemd die zich niet alleen op godsdienstig maar ook op politiek gebied voordeed en waarin zich een Prinzipienreiterei en ideologisch perfectionisme openbaarden die de Nederlander van ouds dierbaar waren. Zo was al in de negentiende eeuw de liberale richting in ettelijke, elkaar bestrijdende groeperingen uiteengevallen. Na '18 nam dat nog toe. In dat jaar moest men bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer uit jz Iijsren kiezen, in '22 uit 48, en in '33 werd het maximum van 54 gehaald; 21 daarvan kregen in het gehele land minder dan 1000 stemmen, twee zelfs minder dan 100, maar met dat al kwam een Tweede Kamer tot stand waarin veertien partijen vertegenwoordigd waren, zij het zes met slechts één zetel. Na de verkiezingen met 'de 54 politieke partijen' (een voor de meeste lijsten veel te vleiende karakterisering die in de bezetting nog opgeld zou doen) werd de waarborgsom ingevoerd en in '37 waren de 54 lijsten tot 20 gereduceerd: nog een hoog aantal in het kleine land. Bestuurbaar bleef het slechts doordat de zes grootste democratische partijen steeds ook veruit het grootste deel van de stemmen op zich wisten te verenigen.! I

XCHet is hier niet het moment om de pogingen tot grensdoorbreking en tot opheffing van die versplintering te behandelen die zich óók in katholieke,

EEN CONSERVATIEF LAND

XC) tegen gescheidenheid 'en versplintering een van de .factoren die het aanvankelijk succes van de NSB eerst, van de Nederlaridse Unie later, kunnen verklaren, Dan komen wij er .op terug. Voor de 'periode tussen de' twee wereldoorlogen gold in elk geval'dat, het land als geheelbezien, een defensief ingesteld confessionalisme een bepalend - ook in de-zin van: beperkend :_ element was in de samenleving. Waarbij dan nog bedacht moet worden dat in de politieke verscheidenheid de godsdienstige maar gebrekkig tot uiting kwam.' De Anti-Revolutionaire Partij mocht' steil' en 'gereformeerd' zijn in de ogen van 'Iinkse'tgrocperingen, zij had (wij zagen dit reeds) haai 'rechtse', opposanten die haar een reeks van schriftuurlijke dwalingen verweten. Typerend was het gebeurde bij de al gememoreerde kabinetscrisis van 1925. \ In de eerste wereldoorlog, in 1915, had de minister van buitenlandse zaken een gezant laten benoemen bij het Vaticaan: de post was van belang voor. vredescontacten en voor het doen van waarnemingen; die tweede functie bleef. Op bestendiging van het gezantschap stelde de Rooms-Katholieke Staatspartij hoge prijs: het werd voor haar een principiële en een prestigekwestie; de anti-revolutionairen, door Colijn geleid die begrip had voor eisen van buitenlandse politiek, waren jaar na jaar bereid, over hun bezwaren heen te stappen. Kerkelijke druk van orthodoxe zijde noopte de christelijkhistorischen evenwel, zich bij de - door de linkerzijde in de persoon van de vrijzinnig-democratische fractieleider mr. H. P. Marchant listig uitgeloktestemming over het betrokken artikel op de begroting van Buitenlandse Zaken voor 1926, tegen het aangevraagde bedrag' uit te spreken. Het artikel werd geschrapt, het ministerie viel. Maar toen ds. Ling beek 'in november' 2 7 , op 'zichzelf consequent, voorstelde dat men nu ook stappen zou ondernemen om het instituut ian de Pauselijke Internuntius ÏQ Den Haag af te schaffen, gaven de christelijk-historischen hem geen steun, hoewel (de Wilde en Smeenk merken het terecht op) 'het enige verschil tussen het zenden en het 1 Bij de op 31 december 1930 gehouden volkstelling bleek 36,42% van de bevolking (totaal ç çj 5565 zielen) Rooms-katholiek te zijn, 34,43 % Nederduitshervormd (0,08 % Waals hervormd), 8,04 % behoorde tot de Gereformeerde.kerken, 0,63 % was Christelijk-gereformeerd, Verdere cijfers: Remonstrant 0,37%, Doopsgezind 0,78 %, Evangelisch-Luthers 0,99 %, Hersteld Evangelisch-Luthers 0, I 5 %, Oud-' Katholieke kerk 0,13 %, Nederlands-Israëliet 1,34%, Portugees-Israëliet 0,07%::rot een ander kerkgenootschap behoorde 2,14% der bevolking; het Centraal' Bureau voor de Statistiek vermeldde er 95, nog afgezien van 89 bij het; CBS 'onbekende kerkgenootschappen', 26 soorten, buitenkerkelijke godsdienstigen en 28 soorten 'niet te rangschikken personen', waaronder een vuuraanbidder en een maanaanbidster. V~ de bevolking had 14,42 % opgegeven, tot geen kerkelijke gezindte te behoren (in Zaandijk en Koog aan de Zaan resp. 50,16 en 50,55%), Centraal Bureau voor de Statistiek (verder aan te halen als CBS): Volkstelling-1930, p'., 4~;:'43, I-84~85,·ï8&~5.·

DEBAT OVER DE ZONDAGSRUST

ontvangen van een gezant is, dat het eerste geld kost en het tweede niets."

XCNiet minder tekenend was, in 1929, het parlementaire debat over de zondagsrust. Een door de niet-confessionele partijen vanzelfsprekend geachte vrijheid wensten de confessionele aan banden te leggen waarbij roomskatholieken, anti-revolutionairen en christelijk-historischen overigens wel beseften dat men de maatschappelijke werkelijkheid niet al te veel geweld kon aandoen. Niet aldus Kersten's fractiegenoot van Dis. Artikel 3 van het wetsontwerp had de bedrijven opgesomd die open mochten blijven. Volgens de staatkundig-gereformeerde spreker moesten evenwel alle café's en alle winkels (met uitzondering slechts van de apotheken) op zondag dicht zijn; benzine mocht niet worden verkocht, geen auto en geen rijwiel mocht worden gerepareerd. Het kwam in de Kamer tot wat men toen reeds een 'theologisch bacchanaal' noemde. Twee leden van de anti-revolutionaire fractie, een gereformeerd hoogleraar in de theologie en een orthodoxhervormd predikant, bestookten van Dis en Kersten met Bijbelteksten. Trouwens, als een kerkganger een lekke band had, mocht hij die dan niet laten plakken om de dienst bij te wonen? Kersten vond dat hij maar moest gaan lopen. En als het licht in de kerk uitviel en de hulp van een electriciën nodig was? Dan moest men maar in het duister preken.

XC'Het antipapisme laat zich bij ditzelfde artikel van zijn allerkleinste kant zien. Het ontwerp laat de winkelier de keus om op Goede Vrijdag, Hemelvaartsdag, Maria Hemelvaart of Allerheiligen al dan niet te sluiten. Kiest hij sluiting, dan mag hij de voorafgaande dag een paar uur langer openblijven. De staatkundiggereformeerden willen de beide rooms-katholieke heiligendagen hier schrappen.v

XCVier jaar tevoren, in 1925, had zich een overeenkomstig theologisch debat ontwikkeld toen de christelijk-historische minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, dr. de Visser (de eerste die het in 1918 ingestelde departement beheerde) zich verstout had, een bescheiden subsidie voor de in 1928 in Amsterdam te houden Olympische Spelen voor te stellen. Hij en zijn opposanten beriepen zich op Bijbelteksten en theologische commentaren, Voor ds. Kersten die zich geducht weerde, waren de Olympische Spelen niet slechts ill oorsprong heidens, maar ook in wezen; het zou hem 'om de ere Gods en het heil des lands' een vreugde zijn, 'als Nederland voorgoed geschrapt (zou) worden uit de rij der landen die om beurten een Olympiade te organiseren krijgen.' Met 36 tegen 48 stemmen bleef dr. de Visser in de minderheid; alle anti-revolutionairen, de helft van de christelijk-historischen en alle katho

XC1 De Wilde en Smeenk: Het volk ten baat, p. 492. 2 Oud: Het jongste verleden,

EEN CONSERVATIEF LAND

lieken op één na stemden tegen zijn voorstel.' Maar deze zelfde minister had nog in 1922, reagerend op klachten van ouders, Lessing's Nathan der Weise en Goethe's Faust van de boekenlijst van de rijks-hbs in Amersfoort geschrapt als te vrijzinnige lectuur. 2 Daarentegen bracht hij het dan weer op, zich in '23 te doen vertegenwoordigen bij de crematie van de grote schrijver Louis Couperus - een 'onwettige handeling', want crematie was eigenlijk verboden. De Visser kreeg bij die gelegenheid zoveel kritiek, ook van geloofsgenoten, dat ambtelijke autoriteiten voortaan privé naar crematieplechtigheden gingen, en 'dit privé wordt zo ernstig opgenomen dat de Algemene Rekenkamer er in een harer verslagen aanmerking op moet maken dat de kosten wegens een dergelijke particuliere reis aan het rijk zijn gedeclareerd. '3

XCVergeten wij ook niet - het past in het beeld van het conservatieve Nederland - hoezeer de vrouwenemancipatie hier te lande met name toch wel uit de confessionele hoek geremd werd. Ze was in de negentiende eeuw aarzelend begonnen, 'niet zonder samenhang met de toenemende vereenvoudiging der huishoudelijke werkzaamheden.ö Onder veel weerstand was Aletta Jacobs, afkomstig uit een Joods gezin te Sappemeer en die als enig meisje de lessen op een jongens-hbs gevolgd had, in 1871, zeventien jaar oud, de eerste vrouwelijke studente geworden: in de medicijnen nog wel. Thorbecke had daar als minister zijn goedkeuring aan moeten hechten. Toen zij twaalf jaar later een poging deed, haar naam op de kiezerslijsten geplaatst te krijgen, kwam men tot de verbijsterende ontdekking dat de Grondwet aileen sprak van het kiezen door 'ingezetenen, tevens Nederlanders of door de wet als Nederlandse onderdanen erkend'; Aletta Jacobs werd niettemin geweerd want wat zij gewild had, werd in strijd geacht met de geest van de wet. De letter werd haastig aangevuld: bij de Grondwetswijziging van 1887 werd het woordje 'mannelijke' voor 'ingezetenen' ingevoegd. Het verdween eerst in 1919 nadat de vrouw in 1917 het passiefkiesrecht gekregen had. Maar nog in '21 deden de mannen van de Anti-Revolutionaire Partij de uitspraak, 'dat God de vrouw in het algemeen een andere taak heeft aangewezen dan haar door toepassing van het politieke passieve kiesrecht zou worden toegedacht' en 'dat derhalve de Anti-Revolutionaire Partij zich heeft te onthouden van het candidaatsteilen van vrouwen" een standpunt dat eerst dertien jaar later verlaten werd.

XC'En inderdaad, de vrouw ... werd in ons land nog algemeen beschouwd, en welp.p.p.J. enRomein:p.De Wilde en Smeenk:p.

1 A.v., dl. 3°1-05. 2 A.v., 270. 3 A.v., 271-72. 4 A. 543. 5 415.

DE. VRO,UWENEMANCIPATIE

in de eerste plaats door zichzelf,als het 'zwakke g'eslacht',in letterlijkeen overdrachtelijke zin, als de onmondige die steun en beschermingbehoefdezodra zij zich begaf buiten de beschuttendekring van het gezin. Voor iedere vrouw, dom of intelligent, onbeduidend of begaafd, arm of rijk, werd het huwelijk de enige eerbarebroodwinning en levensbestemminggeacht ... Wee de vrouw uit 'betere' kringen die zonder manlijke bescherming in het leven stond en haar eigen kost moest verdienen.'

XCDat beeld gaf dr. Jane de Iongh van het begin van de eeuw, toen (1898) alle universiteiten tezamen 75 vrouwelijke studenten telden.! Feitelijk was een kwart eeuw later veel veranderd. Meisjes hadden bij duizenden de weg gevonden naar de instellingen van voortgezet onderwijs waarbij de coeducatie zo al niet door, dan toch tijdens de eerste wereldoorlog belangrijk versneld was: vormden zij in 1913 nog maar 10 % van de schoolbevolking van gemengde gymnasia, hbs-en en lycea, in 1920 was dat percentage tot boven de 30 gestegen." Het recht bleef evenwel, als steeds, bij de maatschappelijke ontwikkeling achter. De vrouwelijke getuige werd eerst in 1927 bij de wet toegelaten en de minister van justitie, de anti-revolutionair mr. J. Donner, had die wijziging er slechts doorgekregen nadat hij toegezegd had, van een mogelijke vrouwelijke notaris met geen woord te reppen. 'Hier heeft de polsslag van de tijd wel heel zwak geklopt,' zegt Oud." Wij zeggen het hem na.

XCZagen wij tot dusver de confessionele factor in onze binnenlandse politiek, in de buitenlandse liet hij zich vooral gelden in de houding jegens Rusland. Na alle geweld waarmee het bolsjewistisch bewind zich, door oorlog en burgeroorlog heen, geconstitueerd had, werd niet alleen de partijdictatuur maar vooralook de kerkvervolging die zich in de Sowjet-Unie ging voordoen, door de meeste Nederlanders beschouwd als strijdig met de beginselen van een normale samenleving. Aan Russische fondsen (obligaties van staatsleningen en aandelen in allerlei bedrijven) was, door de revolutie, hier te lande een bedrag van f 11 miljard verloren gegaan" - ruim 5 % van het door Bonger geschatte nationaal vermogen, bijna twee-derde van hetgeen de gehele defensie-inspanning in de eerste wereldoorlog gekost had. In de jaren na de revolutie drong zich aan duizenden Nederlanders het besef op dat zij in Rusland hun spaarpenningen geheel of goeddeels verloren hadden. Dat versterkte de afkeer. Maar ook los daarvan was, gegeven het karakter van de belangrijkste regeringspartijen, diplomatieke erkenning van de Sowjet-UnieJane de longh: 'De maatschappelijkepositieder vrouw'p.2 C. te Lintum: Nederland en de Indiën gedurende de laatste kwart eeuw (1923), p. 271. 3 Oud: Het jongste verleden, dl. I, p. 191, 4 Treub in Nederland in de oorlogstijd,

1 in 266-67.

EEN CONSERVATIEF LAND

geen haalbare kaart. De ministers van buitenlandse zaken mochten er dan wat nuchterder tegenover staan en binnenskamers betogen dat zodanige erkenning met morele goedkeuring niets te maken had - in de meeste regeringskringen en bij het grootste deel van de publieke opinie werd de Sowjet-Unie zodanig als een zedeloze en, als propagandiste van de wereldrevolutie, ook voor anderen gevaarlijke staat gezien dat uitwisseling van gezanten beschouwd zou zijn als verraad aan de heiligste beginselen van het Christendom.

XCToen de Sowjet-Unie in 1934 tot de Volkenbond toetrad, was Nederland met Zwitserland en Portugal het enige land dat tegenstemde. Fiolen van toorn werden uitgestort over het arme hoofd van de minister van buitenlandse zaken, jhr. mr. A. C. D. de Graeff, omdat de Nederlandse delegatie haar tegenstem niet apart gemotiveerd had, maar zich eenvoudig had aangesloten bij het betoog van de Zwitserse. Toen de minister daarenboven in de Tweede Kamer verklaarde dat die tegenstem ingegeven was door 'twijfel aan de oprechtheid van Rusland' en niet gefundeerd was op het afwijkend staatkundig bestel, evenmin op de negatieve houding van dat bestel jegens de godsdienst, richtte de voorzitter van het Nationaal verbond 'Godsdienst, Gezin, Gezag', ds. F. J. Krop uit Rotterdam, een verontwaardigd protest tot de ministerraad, eindigend met de vraag: 'Zou het waar zijn, dat het lijden van een gemarteld volk, om des geloofs wille gemarteld, mijn regering die op de christelijke grondslagen van ons volksleven wil voortbouwen, onbewogen laat 1'1

XCZes-en-een-half jaar later, na hun inval in de Sowjet-Unie, zouden de Duitsers ds. Krop trachten in te schakelen bij hun propaganda. Zonder succes.

Modernisering derproductie

XC

XCHoezeer ook in het Nederland van na 1918 de confessionele krachten op politiek gebied de sterkste waren - er bestonden ook andere: liberale, radicale, socialistische, communistische, anarchistische, elk van grote verscheidenheid, en wanneer wij de jaren' 30 binnentreden, krijgen wij in ernst tevens met fascistische en nationaal-socialistische strorningen te maken. HlID ontwikkeling, hun onderlinge strijd ook, hing samen met de bestaande sociale tegen

XC1 Briefvan F. J. Krop aan de ministerraad, 4 dec. 1934 (Ministerraad-rçj a, agendastuk 815).

RATIONALISATIE

stellingen; tegenstellingen die (wij zullen dat nog zien) door de in '29 invallende diepe economische crisis verscherpt werden. Juist omdat onze inleiding zich straks moet gaan concentreren op het nieuwe hoofdstuk in de Europese, ook in de Nederlandse geschiedenis dat (al besefte men dat niet) met de vestiging van een nationaal-socialistisch regime in de grote buurstaat Duitsland begon, leek het ons dienstig, hier stil te staan bij enkele algemene aspecten van de economische en sociale ontwikkeling in ons land in de gehele periode tussen de twee wereldoorlogen. Wat die economische ontwikkeling betreft, hebben wij dan aan te knopen bij hetgeen wij, voor de periode vóór I9I4, over de doorbraak van een modern kapitalisme, over de beginnende opbouw van een modern productie-apparaat meegedeeld hebben. Ons relaas knoopt dan anderzijds weer onmiddellijk bij de bezettingsgeschiedenis aan. Want wie de verdere groei van dat moderne productie-apparaat in ons land schetst, schetst tegelijk het apparaat dat in de meidagen van '40 Hitler nagenoeg ongeschonden in handen viel en dat in zijn opdracht prompt ingeschakeld werd in de Duitse oorlogseconomie.

XCGedeeltelijk gebaseerd op de exploitatie van Nederlands-Indië,! was dat apparaat in de eerste plaats vrucht van de arbeid van enkele generaties Nederlanders in Nederland zelf: arbeid van kundige en vindingrijke onder- . nemers, hardwerkende boeren en middenstanders, geschoolde arbeiders en employé's. Dat zij in hoogst ongelijke mate in de vruchten deelden, komt nog tersprake.

XCWij wezen er al op dat Nederland in de negentiende eeuw in toenemende mate een land geworden was dat van elders grondstoffen aanvoerde om ze binnenslands tot eindproducten te verwerken die voor een groot deel geexporteerd werden. De eigen bodem leek arm aan delfstoffen voor die industrie: in de jaren '20 en '30 overigens iets minder arm dan tevoren. In I9I8 begon de exploitatie van de zoutlagen bij Boekelo die in '36 de grondslag gingen vormen voor een grote zout- en chemische fabriek; een jaar later maakte men in Drente een aanvang met de proefboringen naar aardolie; de aardgas-reserves bleven nog onontdekt. In Zuid-Limburg werd de steenkool de basis van een zich snel uitbreidende chemische industrie. Het.en indirect uit Indië afkomstig deel van het nationale inkomen voor de periode 1925-1934 op 15%, voor 1938 op 14 % (a.v., p.

1 Cijfers waar iedereen het over eens is, bestaan niet, 'maar Derksen en Tinbergen namen voor 1938 aan een totale Nederlandse belegging (in Indië) van ongeveer f 4 miljard, dat is ongeveer één zesde van het nationale vermogen ... Hieronder is niet begrepen het vermogen van Nederlanders, in woonhuizen en inboedels belegd.' (G. Gonggrijp : 'De sociaal-economische betekenis van Nederlands-Indië voor Nederland' in dl. XV, p. 37). Gonggrijp schatte het direct

EEN CONSERVATIEF LAND

stikstofbindingsbedrijf van de Staatsmijn Maurits begon in de jaren '30 met de aflevering van kunstmeststoffen, 'bij de staatsmijnen was sinds I930 het eigen verbruik vankolen groter dan de binnenlandse afzet of de buitenlandse." Daarnaast stimuleerden de Nederlandse markt en de gunstige verkeersligging van het land tot de oprichting van nieuwe, grote bedrijven. In Pernis bij Rotterdam werd kort na de eerste wereldoorlog een grote aardolie-raffmaderij gebouwd; daar en aan het Noordzeekanaal bij Amsterdam verrezen tientallen enorme tanks voor de opslag van aardolie en aardolieproducten. In I925 werden de Hoogovens bij Velsen in gebruik gesteld - spoedig waren zij omgeven met bedrijven voor de vervaardiging van staal en staalproducten, van cement, van allerlei stikstofmeststoffen. Een Belgisch-Zwitserse combinatie vestigde UI I927 een groot cementbedrijf bij de Sint Pietersberg, 'het cementverbruik werd in de jaren 19I8-I939 meer dan verdubbeld.P Nieuw was ook de kunstzijde: in I9I7 werd in Arnhem de eerste 60 ton geproduceerd; in I939 meer dan IQ 000 ton - weinig gebruikt nog in de textielindustrie behalve bij de vervaardiging van kousen en sokken." . Hebben wij dan hiermee enkele nieuwe bedrijfstakken gesignaleerd, dan moet daar terstond aan toegevoegd dat de gehele industriële uitrusting waarmee het land uit de eerste wereldoorlog te voorschijn kwam, onderworpen werd aan een, grotendeels op toepassing van wetenschappelijke vindingen gebaseerd, proces van modernisering en rationalisatie, soms leidend tot eoncentratie in gehele bedrijfstakken. De bierbrouwerij (meer dan 350 bedrijven in I9I4, minder dan een derde in I940, waarbij dan bovendien nog in zes ondernemingen negen-tiende van alle arbeiders werkte+) en de gas- en electriciteitsbedrijven waren er een typisch voorbeeld van. Van '2I tot' 38 steeg het aantal stroomverbruikers (de electriciteit ging het platteland veroveren) van ruim een half tot bijna twee miljoen, het aantal centrales daarentegen daalde van 95 tot 34. 5 Om de toenemende mechanisatie te illustreren is een enkel cijfer voldoende: in de industriële bedrijfstakken waar zorgvuldige productie-statistieken bijgehouden werden, steeg tussen I922 en I930 het machinaal arbeidsvermogen per arbeider met 45 %.6

XCNiet minder markant was de voortgezette rationalisatie in landbouwen veeteelt. Het landbouw-onderwijs ontwikkelde zich snel. De eerste lagere land- en tuinbouwscholen (tevoren waren er wel al wintercursussen geweest)

1 Brugmans : p. 480. 2 A. de Graaff: 'De industrie', dl. III, p. II4. 3 A.v., p. 154-55. 4 A.v., p. 184, 186. 5 A.v.,p. 58, 64. 6 F. A. G. Keesing: 'De conjuncturele ontwikkeling van Nederland en de evolutie van de economische overheidspolitiek 1918-1939' in dl. III, p.82.

LANDBOUW

werden in '2I opgericht; in '40 telden zij bijna negenduizend leerlingen. Tuinbouwvakscholen waren er aan toegevoegd. Twee middelbare landbouwscholen vormden een van de overgangen naar de Landbouwhogeschool te Wageningen.' In de coöperaties vonden boeren en tuinders meer en meer een vorm van samenwerking die, met handhaving van de particuliere eigendom, hun economische en socialepositie ten goede kwam. Bij meer dan 1250 boerenleenbanken bezat een kwart miljoen boeren en tuinders in 1939 een totaal saldo van ongeveer ft miljard. Van de bedrijfsbenodigdheden werd toen ca. drie-vijfde door aankoop-coöperaties geleverd; in de zuivelfabrieken, typische verwerkingscoöperaties, werd 70 % van de melk tot zuivelprodukten verwerkt, los nog van de eigenlijke consumptiemelk. Van strokarton en suikerbieten werd 60 %, van gedroogd gras 65 %, van fabrieksaardappelen 85 % in coöperatieve bedrijven verwerkt. Het veilingwezen was nagenoeg geheel, het landbouwverzekeringswezen voor een aanzienlijk deel op coöperatieve grondslag georganiseerd." Het kwam alles productie en afzet ten goede.

XCIn de periode 1919-1940 breidden zowel het bouwland als het grasland zich uit, het bouwland van 908000 tot 942000, het grasland van 1,2 miljoen tot ruim 1,3 miljoen hectare." Rationele bedrijfsvoering werd bevorderd door een betere regeling voor de ruilverkaveling; na haar invoering in '24 was vijftien jaar later ruim 10 000 ha rationeler verkaveld, bijna de helft van die oppervlakte was toen bij de ruilverkaveling in bewerking." Vergeleken met de periode 1911-1920 was in de jaren 1929'""1938 de gemiddelde opbrengst per hectare van de voornaamste akkerbouw-producten met 12 tot 13 % gestegen." Een gelijke vooruitgang had zich bij de veehouderij voorgedaan. Het aantal runderen nam van 1920 tot 1939 toe van ruim 2 tot ruim 2.8 miljoen," terwijl er vóór het begin van de nieuwe eeuw in het gehele land nog niet 1 miljoen koeien geweest waren.? Toen, en ook nog later, hadden de boeren aan de kippen nauwelijks aandacht besteed, 'zij moesten vrijwel zelf de kost opscharrelen en werden per dag met een paar handen minderwaardig graan bijgevoerd." De varkens en het pluimvee waren het, maar nu rationeel behandeld, die van de eerste wereldoorlog af het kleine boerenbedrijf vooral op de arme zandgronden van de ondergang redden. Het land telde in '39 ruim It miljoen varkens en bijna 33 miljoen stuks pluimvee: dat laatste bijna. drie-en-een-half maal zoveel als in ' 2I. EenJ.9

1 C. H. Maliepaard: 'De Nederlandse landbouw', a.v., dl. IX, p. 90-91. 2 A.v., p. 82-87. 3 A.v., p. 93. 4 A.v., p. 43. 5 A.v., p. 38. A.v., p. 47. 7 G. Min derhoud: 'Landbouw en veeteelt' in p. 412. 8 Minderhoud, aan gehaald bij Maliepaard in dl. IX, p. 56.

EEN CONSERVATIE'F LAND

exportoverschot van ruim 200 ton eieren per jaar was tot ruim 100000 ton gegroeid: in nog geen twintig jaar.'

XCAchter al die gegevens en cijfers moet men in de eerste plaats de mensen zien: de boeren zelf, voor meer dan de helft werkend op eigen, niet al te grote bedrijven, de directeuren en arbeiders van de propere en efficiënte fabrieken die in het gehele land verrezen waren, de duizenden bestuursleden der coöperatieve verenigingen. Alle wisselingen in de eonjunctuur ten spijt, had de boerenstand zich binnen het betrekkelijk korte tijdsverloop van twee generaties zelf omhoog gewerkt. Er was in de gehele volkshuishouding nauwelijks een sector aan te wijzen waar zo duidelijk aangetoond was wat samenwerking vermocht.

XCOok de verkeersmiddelen, grondslag van het gehele economische ruilverkeer, waren onderworpen aan een voortgezet proces van uitbreiding en modernisering. Het aantal telefoonaansluitingen groeidevan I04000 eind I9I9 tot 3.28 000 twintig jaar later. 2 Het net werd grotendeels geautomatiseerd: een weinig spectaculair werk, maar van belang voor de snelheid bij het afwikkelen der gesprekken. Meer spectaculaire prestaties ontbraken niet. Het Wilhel.În.inakanaal dat dwars door Noord-Brabant liep, werd in I923 opengesteld; nog in de jaren '20 kwamen het Maas-Waal-kanaal en, in het zuiden van de Peel, het kanaal Wessem-Nederweert gereed. In midden- en Noord-Limburg werd de kanalisatie van de kronkelende Maas voltooid; doordat over de kanalisatie van het zuidelijke gedeelte dat de grens met België vormde, geen overeenstemming met dat land bereikt kon worden, werd in Limburg beoosten de Maas het [ulianakanaal aangelegd; het werd in '35 opengesteld. Het Twentekanaal schonk het Twentse industriegebied een waterverbinding westwaarts; de verbreding en verlenging van het oude Merwedekanaal, verbinding tussen Amsterdam en de Rijn, werd ter hand genomen. Van bijna 8 000 km waterwegen (85 % kunstmatige verbindingen l) werd in I939 gebruik gemaakt door bijna 20000 binnenvaartschepen."

XCVeel aandacht werd voorts besteed aan de verbetering van de wegen. In het begin van de jaren '20 lag tussen Amsterdam en Haarlem een klinkerweg van ruim 4 meter breedte, de beruchte kronkelweg tussen Amsterdam en Utrecht had een breedte van 3 meter 20. 4 De meeste wegen in den lande waren grintwegen. 'De toelaatbare snelheid hangt geheel af van de omstandigheden,' zo waren de automobilisten gewaarschuwd. Gelukkig: 'op een eenzame weg over de Veluwe kan men zonder enig bezwaar met een snel

XC1 A.v., p. 55. 2 Meded. van de afd. statistiek der PTT, 21 maart 1967. 3 P. Kuin en H.]. Keuning: 'Hetvervoerswezen', in Ned. volksh., dl. XlI, p. 52.

VERKEERSWEZEN

heid van meer dan 50 km per uur rijden.' Van verkeersdiscipline was geen sprake. 'Overal ziet men des avonds vrachtwagens zonder licht en bovendien aan de verkeerde kant van de weg rijden.' Zo heette het in '23. 1

XCDrie jaar later werd de wegenbelasting ingevoerd: voortaan had men betrouwbare cijfers over de omvang van het wagenpark. Het aantal personenauto's, bijna 30 000 in 1926, was in 1939 tot bijna 100 000 gestegen",het aantal vrachtauto's van bijna ro 000 tot ruim 50 000 3, het aantal autobussen van nog geen 2 000 tot ruim 4 000 4• Dan was het aantal motorfietsen gegroeid van bijna 28 000 (in 1928) tot ruim 65 000 in 1939 5• Waren er in 1924 per duizend inwoners 248 hetsen geweest, de gegevens van de belastingen (elk jaar moest men voor zijn fiets aan de postkantoren een 'rijwielplaatje' kopen: zichtbaar bewijs dat men tot die hatelijke belasting een rijksdaalder bijgedragen had) toonden ah! dat het 430 geworden waren in '39: er waren toen bijna 3,8 miljoen hetsen in het gehele land."

XCEr ontstond tussen de twee wereldoorlogen, er moest ontstaan, een vrijwel geheel nieuw wegennet in die zin dat de bestaande wegen verbreed en meest ook van een nieuwe verharding voorzien werden. De asfaltweg ging het land veroveren. De eerste echte autowegen werden aangelegd op de trajecten Den Haag-Rotterdam, Rotterdam-Hollands Diep, Den HaagUtrecht, Utrecht-Vianen, en Amsterdam-Leiden. Ook bij Amersfoort kwam, van Hoevelaken 8 km oostwaarts, een stuk autoweg gereed. Er was in' 38 in totaal een wegennet van 13 000 km lengte." Bovendien waren aan de in de rode eeuw gebouwde spoorbruggen over de grote rivieren nog vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog imposante verkeersbruggen toegevoegd: over de IJsel bij Zwolle; over de Rijn bij Arnhem; over de Lek bij Vianen; over de Waal bij Nijmegen en Zaltbommel; over de Maas bij Grave en Hedel; over de Bergse Maas bij Geertruidenberg; over de Oude Maas bij Dordrecht; over de Noord bij Hendrik Ido Ambacht vergeten wij het grootste en machtigste werk niet: de verkeersbrug over het Hollands Diep die in 1936 gereed kwam. Vóór deze bruggen gebouwd waren, vergde de overgang over de grote rivieren, anders dan per spoor, het gebruik van een pontveer - bij ijsgang ofbij zeer hoge waterstanden was die overgang niet mogelijk.

XCAuto's, vrachtauto's en autobussen waren voor de verdere ontsluiting van het platteland van grote betekenis; zij deden tegelijk de streeklijnen en -netten van spoor- en tramwegen grotendeels verdwijnen: oude verkeersA.'Het verkeer' inp.-Kuinen Keuning iri Ned. volksh., dl. XII, p. 14I. 3 A.v., p. 57. A.v., p. '129. 5 A.v., p. 144. A.v., p. 145. A.v., p.

1 G. POS: 1923, '269, 270. 2

EEN CONSERVATIEF LAND

middelen werden door nieuwe verdrongen. Alleen door bedrijfsconcentratie en grotere efficiency (bevorderd door geleidelijke electrificatie van het net) konden de spoorwegen het hoofd boven water houden. In 1916 waren de Staatsspoor en de Hollandse ijzeren Spoorwegmaatschappij al een gemeenschap van baten en lasten aangegaan; vijf jaar later werd de combinatie in zoverre een staatsbedrijf dat de bestuurders geen belangrijk besluit meer konden nemen zonder de regering er in te kennen.' In 1937 werd de n.v. Nederlandse Spoorwegen opgericht. Bij het personenvervoer waren toen de oude, houten wagons vrijwel geheel door moderne, stalen wagons vervangen. Het spoorwegnet (hoofd- en lokaalspoorwegen) had een lengte van ruim 3300 km.ê

XCDan het luchtverkeer. In oktober 1919 werd de KLM (Koninklijke Luchtvaart Maatschappij) opgericht. Ruim zeven maanden later, op 17 mei 1920, 'landde op Schiphol, het voormalige militaire vliegveld in de Haarlemmermeerpolder bij Amsterdam, dat door het rijk voor het burgerluchtverkeer was aangewezen, een voor personenvervoer omgebouwde De Havilland-verkelmer, die door de KLM gehuurd was van de Engelse maatschappij Air Transport and Travel Ltd., die als passagiers twee Engelsejournalisten aan boord had, benevens een zak Engelse dagbladen en een brief van de Lord Mayor van Londen aan de burgemeester van Amsterdam. De volgende dag werd de terugvlucht gemaakt."

XCZo begon de KLM. Begon met een dienst op Engeland die in het gehele jaar 1920 welgeteld 319 reizigers vervoerde. Achttien jaar later bezat het Europese bedrijf ook lijndiensten op Scandinavië, België, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland en Italië en vervoerde het in één jaar bijna 150000 passagiers; binnenslands werden in 1938 bijna 35000 passagiers vervoerd, naar en in de West bijna IQ 000, naar Nederlands-Indië bijna 6000: uit de eerste proefvlucht naar Batavia (Djakarta), 1924, was een verbinding van drie maal per week gegroeid die tot Sydney in Australië doorgetrokken was." Albert Plesman, die de KLM had opgericht en leiding gegeven had aan haar snelle groei; was een nationale figuur geworden. Want het vliegen had in hoge mate tot de verbeelding van de Nederlanders gesproken en juist dit jonge bedrijf schonk hun het besef dat zij in een andere tijd waren komen te leven. De wereld had er een dimensie bij gekregen.

XCDe oorlog ook.A.v., p.A.v., p.A.'De ontwikkeling van de burgerluchtvaart' inp.Kuin en Keuning in

1 98, IOO. 2 52., 3 Plesman: 399. dl. XII, p. 152, ISS, 161.

Sociale tegenstellingen

XC

XC\Vij hebben de Nederlanders nog te weinig in hun werk laten zien - en waarlijk, een werkzaam volk was het dat in 1940 in de macht van de vijand viel. In de bevolkingsregisters stonden per 3I december 1939, om precies te zijn, 8833977 personen ingeschreven-; gemakshalve: bijna 9 miljoen, deel uitmakend van ruim 2 miljoen gezinnen. De bevolking was sinds 1920 met bijna 2 miljoen zielen toegenomen. Dat was in de eerste plaats gevolg van de uitnemende medische zorg. In de periode 1930-'40 bedroeg de gemiddelde levensduur van een levendgeboren Nederlander bijna 66 jaar; het was het hoogste cijfer ter wereld."

XCVan de gehele bevolking waren in 1938 bijna 3t miljoen mensen opgenomen in wat men de beroepsbevolking noemde. Van hen werkten, om ons tot de grote groepen te beperken, ca. 50 000 als losse werklieden, 55 000 in het krediet-, bank- en verzekeringswezen, ruim 90 000 bij het onderwijs, 200000 in wat de statistiek als 'overige bedrijven, vrije beroepen' aanduidt, 265000 in huishoudelijke dienst, 340000 in het verkeerswezen, 465000 in de handel en 675 000 in landbouw, tuinbouwen veeteelt;" het aantal in de industrie werkzamen werd geschat op bijna 1,4 miljoen+ De bouwbedrijven, de textielnijverheid met inbegrip van de kleding- en reinigingsindustrie, de metaalnijverheid en de voedings- en genotmiddelenindustrie kwamen daarbij elk boven de 200000 arbeidskrachten." Nog in 1889 had, voor de werkgelegenheid, de industrie dezelfde betekenis gehad als de landbouw; in dat jaar had in elk van beide bijna een derde van de beroepsbevolking gewerkt. Die verhouding was evenwel ten gunste van de industrie verschoven, tot er, kort voor de tweede wereldoorlog, tweemaal meer Nederlanders hun brood in verdienden dan op het land. Binnen de industrie hadden zich procentueel merkwaardig weinig verschuivingen voorgedaan behoudens het naar voren komen van de metaalbedrijven. Vergelijkt men de cijfers van 1938 met die van 1899, dan blijkt dat, met uitzondering van de diamantindustrie, alle bedrijfskiassen min of meer gelijkelijk deel gehad hadden in de groei van de nijverheid."

XCHet grootbedrijf was in de twintigste eeuw veel minder snel gegroeid dan de vroege socialisten op het voetspoor van Marx aangenomen hadden.J.

1 CBS: 1943-1946, p. 5. 2 G. D. Hemmes: 'Besmettelijke ziekten' in p. l0S. 3 Volgens de schattingen van A. de Graaff in dl. VIII, p. 7. • A.v., p. 6. 5 A.v. 6 A,v., p. 4 en R. M. van den Brink:: 'Het economische leven' in p. 307.

EEN CONSERVATIEF LAND

Tussen 1905 en 1939 was het aantal kleinbedrijven (bedrijven met minder dan 5 arbeiders) procentueel gestegen van 75 tot 82; het aantal grootbedrijven . (met 50 of meer arbeiders) gedaald van 2,2 tot 1,9 %. wel was in die periode het aantal arbeiders in de kleinbedrijven procentueel iets kleiner (14 in plaats van 1St %) en dat in de grootbedrijven groter geworden (59 i.p.v. SI %), maar die stijging met 8 % kon men voor een periode van bijna 35 jaar niet opmerkelijk noemen, te minder wanneer men er op let dat in 1915 al een percentage van 58,6 bereikt was.' De electriciteit had er in belangrijke mate toe bijgedragen dat kleine bedrijven zich konden handhaven. De geleidelijkheid en betrekkelijke gematigdheid van al deze ontwikkelingen betekenden dat zich in het sociale en politieke leven geen tegelijk grote en plotselinge schokken voordeden.

XCDat laatste gold ook voor de verhoudingen bij landbouwen veeteelt. Het kleinbedrijfdomineerde, In 1930 exploiteerden van de meer dan 175 000' zelfstandige landbouwers slechts 26 000 een bedrijf dat groter was dan 20 ha. De meeste tuinbouwbedrijven waren kleiner dan 2 ha. Het aantal bedrijven dat als groot (boven de 50 ha) of zeer groot (boven de 100 ha) gold, was van 1910 tot 1930 (jaar van de laatste vooroorlogse bedrijfstelling) gestadig afgenomen." In diezelfde periode was in de landbouw de verhouding tussen eigendom en pacht ten gunste van de eigendom verschoven - een ontwikkeling die zich in de tuinbouw nog veel markanter voorgedaan had.ê Bovendien werd door de in 1938 in werking tredende Pachtwet de positie van de pachters belangrijk versterkt: voortaan moesten alle pachtcontracten schrifielijk vastgelegd en aan het oordeel van een pachtrechter onderworpen worden; ook kregen de pachtovereenkomsten in normale omstandigheden een duur van minstens twaalf jaar. Het grootgrondbezit dat elders in de wereld de sociale en politieke tegenstellingen verscherpt had, was in Nederland als geheel (sommige streken vormden een uitzondering) nimmer een belangrijke factor geweest. Wij kenden geen Junker als Pruisen, geen uitgemergelde pachters als het Ierland van de negentiende eeuw, en de groei van industrie en handel had het grootste deel van de op het platteland overtollig rakende arbeidskrachten kunnen opvangen, zodat het landelijk proletariaat hier niet de omvang kreeg die het elders aannam. Men leide hier niet uit af dat men vóór de oorlog op het platteland het gevoel had, een redelijk bestaan teJ.meer bebouwden, waren deze cijfers resp. 41 en 58%. CBS: Statistisch zakboek 1944-1946, p.

1 A. de Graaff in dl. VIII, p. 18. 2 C. H. Maliepaard, a.v., dl. IX,; p.62. 3 De landbouwers die 1 ha en meer bebouwden, hadden in 1910 47% van de oppervlakte in eigendom, in 1930 50%; voor de tuinbouwers die 0,05 .ha en'

SOCIALE TEGENSTELLINGEN

hebben, Wij zullen nog aantonen hoe diep de wereldcrisis in het bestaan der boeren ingreep.

XCHet is moeilijk schrijven over de sociale tegenstellingen. Ze zijn voor de periode die wij nu behandelen, nog maar weinig in de diepte onderzocht. Van een 'zuiver' kapitalisme kon men nog rninder spreken dan omstreeks de eeuwwisseling. Op de gehele landbouw-sector waren de verhoudingen in andere richting gegroeid; in het verkeerswezen, hier en daar ook in de industrie, waren overheidsbedrijven een belangrijke, bij de energie-opwekking zelfs een exclusieve plaats gaan innemen. Via de naamloze vennootschappen met hun ter beurze verhandelde aandelen was het aantal Nederlanders dat in de winsten van het particuliere bedrijfsleven deelde, gegroeid; de ontwikkeling van die vennootschap als organisatievorm van de eigendom had veelal betekend dat firma's die familie-eigendom geweest waren, in handen waren gekomen van een veel bredere groep aandeelhouders waarbij, met name na de eerste wereldoorlog, vertegenwoordigers van het kredietgevende bankwezen een plaats kregen in de raden van commissanssen. Dan had de sociale wetgeving, de vrije beschikking over de productiemiddelen beperkend, de arbeiders een beschermder plaats gegeven in de samenleving. Voor permanent-invalide of door een ongeval getroffen arbeiders alsmede voor de verzekering tegen werkloosheid kwamen betere regelingen tot stand. Voorts nam de Tweede Kamer op II juli 1919 het wetsontwerp voor de achturige arbeidsdag in fabrieken en werkplaatsen aan, door de sociaaldemocratische fractie demonstratief begroet met het zingen van de Acht urenmars - door de rechterzijde niet minder demonstratief beantwoord met het Wilhelmus, aangeheven door de organisator van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm, Duymaer van Twist. Dat was acht maanden na de spanningen van november '18.

XCwel werden de wettelijk toegestane werktijden in '22 weer verlengd (tot 8t uur per dag en 48 in plaats van 45 uur per week) maar de buitensporig lange tijden die in de rode en het begin van de zoste eeuw veelvuldig voorgekomen waren, behoorden voortaan voor de meeste groepen arbeiders tot het verleden, al bleven er uitzonderingen. Zo werd nog in '27 bij het loodswezen soms 35 uur aan één stuk gewerkt; telde de werkweek in ziekenhuizen menigmaal 60 uur (terwijl voor 48 betaald werd); werkten de kelners in Amsterdam tot 90 uur per week, en maakten, als er werk was, de landarbeiders als regel veel te lange werkweken.' Toch was er sprake van verbetering misschien nog het minst t.a.v. de vakantieregelingen want die bleven mager van inhoud, In 1927 hadden aileen de kantoorbedienden als regel twee

XC1 F. de Jong: Om de plaats van de arbeid, p. 2I4.

EEN CONSERVATIEF LAND

weken vakantie per jaar, bakkersknechten zes dagen, fabrieksarbeiders vier tot zes dagen. Mijnwerkers kregen na één jaar dienst twee dagen vrij.' vele anderen hadden in het geheel geen vakantie. Bij een ruim ro jaar later, in 1938, gehouden enquête bleek dat van ruim 1300 leden van de socialistische Arbeiders Jeugd Centrale die in loondienst waren, 24 % geen dag vakantie had, 12 % minder dan een week, 43 % een week, 16 % twee weken, de resterende 5 % drie of vier weken." Dat waren dan de jeugdige arbeiders. De oudere kwamen er, vooral in de oudste bedrijfstakken, nog bekaaider af. 'Was er kermis, dan mocht de arbeider een dag vrij hebben' - het was een traditie die een lang leven had. Nog afgezien. van de werkloosheid moeten wij ons het sociaal klimaat in de periode tussen de twee wereldoorlogen niet al te mild voorstellen.

XCMassale stakingen behoorden dan ook allerminst tot het verleden. Drie van zeer grote omvang deden zich voor: de zeeliedenstaking van 1920 en de twee grote stakingen in de Twentse textielindustrie van 1923-24 en 1932-33, alle drie van de zijde van de arbeiders met grote verbittering volgehouden. Of men denke aan 'het grootste landarbeidersconflict van onze geschiedenis': de staking van de landarbeiders in Oost-Groningen (1929), waar de boeren het rijkst en de arbeiders het armst waren: 5000 mannen en vrouwen waren er bij betrokken; de staking duurde vijf-en-een-halve maand.

XC'Christelijke landarbeiders uit het noordwestelijk deel van Friesland meenden dat zij, door in Oost-Groningen te gaan onderkruipen, een aan God welgevallig werk deden; tuinarbeiders uit Zuid-Holland vertrokken uit hun dorp onder het gezang van het Wilhelmus en zaten in de trein met oranjestrikjes op hun jassen. En de Duitse boerenzoons, arbeiders en studenten die kwamen helpen, waren van het slag van de zwartste reactie.' Gevechten waren in dit stakingsgebied spoedig aan de orde van de dag; een groenteventer werd doodgeschoten door de marechaussee; veertig stakers werden tot gevangenisstraf of geldboeten veroordeeld; de raden van drie gemeenten (Beerta, Bellingwolde en Meeden) werden geschorst."

XCNadien kwamen dergelijke uitbarstingen niet meer voor. Dat lag niet aileen aan de werkloosheid, want toen die in de tweede helft van de jaren' 30 terug ging lopen, was van opleving der stakingen geen sprake. Het inzicht brak baan dat de strijd om de arbeidsvoorwaarden op andere wijze gevoerd kon worden.

XCIn 1923 was het College van Rijksbemiddelaars ingesteld dat o.m. tot taakA.v., p.maartaangehaaldCornelissen e.a.: rooie rakkers, p. 202. 3 J. Hilgenga: Veertig jaren landarbeidershond. aangehaald a.v.,

1 215. 2 1938, in

STAKINGEN

gekregen had, dreigende werkstakingen of uitsluitingen te voorkomen. Dit werd ook gemakkelijker door het uniformeren van de arbeidsovereenkomsten in gehele bedrijfstakken. Het aantal arbeiders dat onder een collectieve arbeidsovereenkomst viel, nam toe. In de diamantindustrie en bij de grafische bedrijven (bedrijfstakken waar de arbeiders zich hecht waren gaan organiseren), da-teerden die cao's al van vóór de eerste wereldoorlog. Van 1918 tot 1920 steeg het aantalonder een cao vallende arbeiders van 98000 tot 249000; het kwam in de jaren '20 en '30 niet wezenlijk hoger (293000 in 1938) - dat nam .niet weg dat een nieuwelement zijn intrede gedaan had in de sociale verhoudingen.' De tegenstelling tussen de particuliere ondernemer en zijn arbeiders ging plaats maken voor die tussen de vertegenwoordigers van de ondernemers en de vertegenwoordigers van de arbeiders en verloor daarmee aan directheid en persoonlijke scherpte. Bovendien kregen de bemiddelaars meer invloed - invloed ook op het platteland waar, van '34 af, overleg aangaande de arbeidsvoorwaarden van de landarbeiders en, eventueel, arbitrage verplicht voorgeschreven waren.

XCWederzijds vergden de cao's organisatie. De ondernemers gingen zich in toenemende mate per bedrijfstak aaneensluiten: tegenhanger van de vakbonden der arbeiders. Tegenover de drie grote arbeidersvakcentrales (het NVV, het CNV en het RKWV) 2 kwamen de werkgeversverbonden te staan: een neutrale, een protestants-christelijke en een katholieke organisatie," Toen in 1928 voor het eerst een conferentie plaats vond waaraan de drie grote vakcentrales der arbeiders en het neutraal Verbond van Nederlandse werkgevers deelnamen, bleven overigens de arbeidsvoorwaarden nog geheel buiten bespreking." Het toenemend contact tussen de wederzijdse organisaties had uitbreiding van de cao-regelingen als logische consequentie. Van weerskanten waren er aanvankelijk grote weerstanden, ook van de kant van de ondernemers, maar 'toen eindelijk in 1937 de wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van collectieve arbeidsovereenkomsten in het Staatsblad verscheen, was de oppositie verstomd." De wet zou eerst na de tweede wereldoorlog een grote rol gaan spelen.

XCHoe stond het nu met de eigendomsverhoudingen?

XC1 A. C. de Vooys: 'Wijzigingen in de maatschappelijke verhoudingen' in Ned. volksh., dl. XIV, p. 18-22. 2 Aantalleden bij het begin van de bezetting: NVV 319000; CNV II9 000; RKWV 186000. Bovendien hadden het anarchistische NAS en de 'neutrale' Nederlandse Vak-Centrale (NVC) resp. 10000 en 51000 leden. 3 Het Verbond van Nederlandse werkgevers dateert van 1899, het Verbond van Protestants-Christelijke werkgevers van 1914, het Rooms-Katholiek verbond van werkgevers-vakverenigingen van 1915. 4 De Vooys in Ned. volksh., dl. XIV, p. 24. 5 A.v., p. 21.

EEN CONSERVATIEF LAND

XCIn november' 18 hadden, wij vermeldden dit al, SDAP en NVV socialisatie geëist 'van alle bedrijven die daarvoor in aanmerking kwamen'. Hoe? Een commissie onder voorzitterschap van dr. F. M. Wibaut, toen al enkele jaren wethouder van financiën in de hoofdstad, hield er zich mee bezig en bepleitte voor een lange reeks bedrijfstakken (de 'kapitalistische monopolies', de mijnen, het transportwezen, de electriciteitsvoorziening, de productie van levensmiddelen, woningen, kleding en schoeisel, 'benevens de aanvoerhandel in al deze artikelen'ê) overdracht van eigendom, met schadevergoeding, ten bate van de overheid of van verbruikscoöperaties, zulks als grondslag voor planmatige productie. Een staatscommissie onder voorzitterschap van Nolens ging zich in diezelfde tijd over het socialisatie-vraagstuk buigen; toen zij zeven jaar later het moede hoofd ophief, had zij slechts een kleur- en conclusieloos rapport opgesteld waarvan de publikatie nog eens twee jaar op zich liet wachten." In 1933 trad de Bedrijfsradenwet in werking: voortaan konden per bedrijfstak raden in het leven geroepen worden. Toen de tweede wereldoorlog uitbrak, waren er IS ingesteld, o.m. in het belangrijke bouwbedrijf, maar: zij adviseerden slechts, zij hadden geen verordenende bevoegdheid. De in socialistische kringen lang gestelde eis: medezeggenschap, was daarmee in de fase van het mede-adviseurschap blijven steken. Psychologisch was dat laatste toch niet zonder betekenis: adviseurs droegen dan wel formeel geen verantwoordelijkheid voor de gang van zaken, innerlijk werden zij bij het wel en wee van het bedrijfsleven betrokken. Dat gaf met name ook de vakbeweging een andere functie en haar bestuurders een andere instelling.

XCDe verhoudingen tussen het NVV ener- en het CNV en het RKWV anderzijds waren in deze periode vaak gespannen. De beide confessionele vakcentrales zagen het NVV als prediker van een door hen principiëel onwenselijk en in zijn uitwerking schadelijk geachte klassestrijd: het NVV was 'socialistisch'. Omgekeerd beschouwde het NVV de confessionele centrales als middelen waarmee, via het geloof, arbeiders 'zoet gehouden' werden, in elk geval afgehouden van een krachtige strijd om betere arbeidsvoorwaarden en (men denke aan het voorbeeld uit Oost-Groningen) soms zelfs ingezet als stakingsbrekers. Inderdaad kon men bij menig arbeidsconflict spreken van een geheime alliantie tussen het CNV, het RKWV en de werkgevers, dit alles ten nadele van het NVV. En toch: ook het NVV, al was het dan strijdvaardiger, groeide in de maatschappij in. F. de Jong heeft uit hetJ.

1 (1920), p. 188. 2 F. H. M. van de Ven: 'Economische en sociale opvat tingen in Nederland' in dl. IV, p. 41.

100 [PDF]
DE VA:KCENTRALES

Jaarboek voor 1938 van deze vakcentrale twee kenmerkende (en elkaar aanvullende!) passages aangehaalde éénwaarin een lange opsomming gegeven wordt van de overheids- en andere landelijke colleges waarin het verbondsbestuur, vertegenwoordigd is, te beginnen met de Hoge Raad van Arbeid (en in die opsomming komt de wezenlijke, straks te behandelen functie van de vakbonden bij de steunverlening aan de werklo~en nog niet eens tot uiting); de tweede waarin 'de gehele kentering in de maatschappij' als volgt omschreven wordt:

XC'Wij durven gerust beweren dat de grootste resultaten juist bereikt werden zondèr staking. Dit ligt ook geheel in de lijn der maatschappelijke ontwikkeling. Naarmate de vakbeweging aan invloed toeneemt en haar positie in de bedrijven weet te consolideren, vermindert de kans op conflicten omdat men beiderzijds weet tot welke grote verliezen een conflict moet leiden."

XCHet kwam er op neer dat ook het NVV van de bestaande maatschappij uitging; trachtte daarin langs evolutionaire weg wijzigingen aan te brengen; en hoopte (want die hoop gaf men niet op) dat de quantiteit van reeksen sociale hervormingen en verbeteringen uiteindelijk zou omslaan in de qualiteit van een fundamenteel andere maatschappij.

XCTwintig jaar was daarvoor wel kort. In elk geval moet gezegd worden dat in de periode tussen de twee wereldoorlogen in de eigendomsverhoudingen geen radicale wijziging kwam en evenmin in de er mee samenhangende inkomensverschillen. De gegevens uit de statistiek van de inkomstenbelasting bewijzen het. Het zou onjuist zijn, aan die gegevens absolute waarde toe te kennen. Bij de gepubliceerde cijfers over de zuivete inkomsten moeten de niet-gepubliceerde over de aftrekbare onkosten opgeteld worden: het feitelijke, z.g._onzuivere inkomen was steeds hoger dan het zuivere dat belast werd. Bovendien vormde een te lage aangifte een verleiding waarvoor heel wat belastingbetalers bezweken. Dat werd, wat de loon- en salaristrekkenden betreft, door de loonbelasting bemoeilijkt - maar zij werd eerst in 1941 ingevoerd. Wat de statistische gegevens ons, ondanks die bezwaren, blijven bieden, is een gedetailleerd inzicht in de orde van grootte van de verschillen tussen de werkelijke inkomens.

XCVergelijken wij dan de verdeling van de belaste zuivere inkomens (vóór de kinderaftrek), voorzover die inkomens verdiend werden in de jaren 1919 (belastingjaar 1920-21)2, 1929 (belastingjaar 1930-31)3 en 1938 (belastingjaar

XC1 Aangehaald door de Jong: Om de plaats van de arbeid, p. 188, 199. 2 CBS: Jaar cijfers voorhet Koninkrijk der Nederlanden, Rijk in Europa, 1921, p. 147. Het belastingjaar liep toen van I mei in het enejaar tot I mei in het volgende. S CBS: Jaarcijfers voor Nederland, 1932, p. 15z.

101 [PDF]
EEN CONSERVATIEF LAND

1939-40)1,dan blijkt dat diegenen die tussen de f 800 en f 2000verdienden, in die drie jaren respectievelijk 69, 70 en 74 % der aangeslagenen vormden. Van het opgegeven nationale inkomen verdienden zij (wij vereenvoudigen de percentages): in 1919 35 %, in 1929 40 %, in 1938 44 %. De middeninkomens, f 2000-£ 5000, vormden in die drie jaren 24, 24 en 21 % der aangeslagenen. Zij hadden van het nationale inkomen verdiend: in 1919 26 %, in 1929 29 %, in 1938 27 %. De hogere inkomens tenslotte, meer dan f 5000 per jaar, vormden 7, 5 en 5 % der aangeslagenen en hadden van het nationale inkomen verdiend: in 1919 40 %, in 1929 3I %, in 1938 28 %. In het belastingjaar 1920-21 bedroeg het totaal aantal aangeslagenen in de inkomstenbelasting bijna I 370000. Het was in 1930-31 tot ruim I 890000 gestegen. In 1939-40 was het daarentegen tot nog geen I 410 000 gedaald. Een jaar tevoren, in het belastingjaar 1938-39, was het aantal aangeslagenen zelfs nagenoeg gelijk geweest aan dat van 1920-21.Wij kunnen het ook zo uitdrukken: in 1937 hadden bijna evenveel Nederlanders f 800 of meer verdiend als in 1919- terwijl de bevolking met bijna 2 miljben personen was gegroeid. Tot de honderdduizenden die nog geen zestien gulden per week ontvingen (en deze groep komt in de belastingstatistiek niet voor), behoorden de werklozen. Over die armoede gaven de belastingcijfers geen nader uitsluitseL

XCOver de rijkdom weL In 1919, jaar nog van forse oorlogswinsten, had 0,1 % van alle aangeslagenen inkomsten van f 100 000 of meer gehad, in totaal ruim 9 % van het nationaal inkomen. De groep was tien jaar later tot 0,05 % ingekrompen en dus tot de helft gereduceerd; ze had toen a.j % van het nationaal inkomen in de wacht gesleept. In 1938 was de groep verder gedaald tot 0,03 % der aangeslagenen; haar aandeel in het nationaal inkomen was 2,44 % geworden. Gemiddeld hadden deze allerrijksten in 1919 elk f 239000 aan inkomsten gehad, in 1929 f 208 000, in 1938 f 192000 van ruim vier-en-een-half tot ruim drie-en-een-half-duizend gulden per week per persoon; gemiddeld de laagst-aangeslagenen (f 800-f 1400)in 1919 f 1103, in 1929 f 1066, in 1938 f 1084 - niet veelmeer dan twintig gulden per week.

XCWij pretenderen met het voorafgaande niet meer aangegeven te hebben dan dat de verschillen tussen de inkomensgroepen van dezelfde orde van grootte bleven. De vermelde cijfers laten nog geen conclusie ten aanzien van het reële welvaartspeil toe want men moet bij hun beoordeling wel bedenken dat de kosten van levensonderhoud in de periode tussen de twee wereldoorlogen, na een snelle stijging tot in 1920, tot 1936 sterk daalden en eerst

XC1 CBS: Jaarcijfers voor Nederland, 1943-1946, p. 342.

102 [PDF]
INKOMENS EN VERMOGENSVERSCHILLEN

nadien weer enigszins omhoog liepen. Een arbeidersgezin kon in 1938 met twintig gulden anderhalf maal zoveel kopen als in de duurteperiode vlak na 1918. Voor arm en rijk stegen of daalden de prijzen overigens min of meer gelijkelijk.' Natuurlijk moet bij dat alles ook bedacht worden dat de in komensverschillen door de directe belastingen enigszins gemitigeerd werden. Wij schrijven 'enigszins', want de belastingen waren, hoewel duidelijk progressief, in absolute zin niet zo hoog. Wanneer wij ons tot de inkomstenbelasting beperken, willen wij slechts vermelden dat men, gehuwd en met twee kinderen, in het belastingjaar 1920-21 bij een zuiver inkomen van f 2000 f 21 belasting betaalde en in het belastingjaar 1939-40 f 15 (in 1946: f 96); bij een zuiver inkomen van f 5000 resp. f 127 en f 100 (in 1946: f 587); bij een inkomen van f 20 000 resp. f 884 en f 728 (in 1946: f 5 190) en bij een inkomen van f 100 000 resp. flo 898 en f 8 208 (in 1946: f 54 675).

XCRijkdom kan niet alleen in een hoog jaarinkomen maar ook in een aanzienlijk vermogen tot uitdrukking komen. Voor onze cijfers kiezen wij de jaren 1920,1929 en 1939. 2 Onder de vermogensbelasting vielen in alle drie de jaren de vermogens van f 16 000 en hoger. Toen de kleinere vermogens in 1941 voor het eerst aangegeven moesten worden, bleek dat zij slechts een zeer gering gedeelte (1,44 %) van het nationaal vermogen vormden. Welnu - het aantal aangeslagenen onder de vermogensbelasting was in 1920 2,32 % van de bevolking, in 1929 2,46 %, in 1939 2,09 %. In die drie jaren beliep het totaal aangegeven vermogen respectievelijk 13,6, 15,7 en 12,4 miljard gulden: de diepe crisis had de vermogens niet onaangetast gelaten. Ook het aantal miljonairs (personen met een vermogen van f I miljoen, of meer) was 1 In de Maandberichten van het Bureau van Statistiek van de gemeente Amsterdam werden de volgende jaarindexcijfers gepubliceerd voor de kosten van levensonderhoud van arbeidersgezinnen, van 1926 af ook van gezinnen van meergegoeden, waarbij de periode 1911-1913 op roo gesteld was: arbeiders meer-gegoeden arbeiders 1~ 1~9 IQ 1918 1919 194 1920 221 1921 212 1922 183 1923 174 1924 177 1925 168 1926 168 1930 1931 1932 1933 1934 1935 1936 161 151 14 1 139 14° 136 133 meer-gegoeden 169 165 155 133 137 135 131 126 170 1937 137 J30 1927 168 169 1938 139 127 .1928 169 170 1939 140 127 2 De cijfers voor 1920 en 1929 vindt men in CBS: Jaarcijfers voor Nederland, 1932, p. IS0, die voor 1939 in deJaarcijfers 1943-194 6 (1948), p. 343· 10

103 [PDF]
,: Elm CONSERV A'TIÈF LAND

gedaald. In 1920 hadden 1239 miljonairs samen bijna 18 % van het totaalvermogen bezeten, in 1929 1362 miljonairs bijna 20 %, in 1939 775 miljonairs ruim 13 %. Hoezeer de vermogens in handen van een kleine groep Nederlanders geconcentreerd waren, en bleven, kan misschien hieruit nog het duidelijkst spreken dat, bij benadering, I % van de bevolking in 1920 83 % van de aangegeven vermogens bezat, in 1929 81 %, in 1939 82 %. Wel te verstaan: van de aangegeven vermogens. Want evenals bij de ink~mens bleef bij de vermogens een marge bestaan tussen aangifte en werkeliikheid. Het heeft geen zin, hier gissingen naar te maken. Vast staat wel dat de eontrasten op vermogensgebied in de maatschappelijke realiteit nog markanter waren dan men uit de cijfers van de belastingstatistiek al kan afleiden. Daarbij bedenke men overigens dat die eontrasten in andere .landen (de Verenigde Staten, Engeland, ook in België) nog scherper waren dan ten onzent.

XCNu is met die cijfers (wie de publikaties van het Centraal Bureau voor de Statistiek nagaat, kan ze naar believen aanvullen en nader analyseren) niet alles gezegd, ook niet ten aanzien van de sociale tegenstellingen. Immers, de indelingsgroepen van de inkomstenbelasting (het aantal aangeslagenen onder de vermogensbelasting vormde, 'zoals wij zagen, slechts een zeer gering deel van de bevolking) vallen niet samen met de maatschappelijke groeperingen, Het inkomen is slechts één factor die de objectieve maatschappelijke positie bepaalt. In de groep van de laagste inkomens zullen in de jaren' 20 en '30 veel loonarbeiders gezeten hebben - maar ook kleine boeren en tuinders, winkeliers en andere handeldrijvenden, beoefenaren tenslotte van de z.g. vrije beroepen, elk met een eigen bedrijf of nering, anders gezegd: met een andere positie in de maatschappij. Ook is men er nog niet wanneer men de objectieve social~ tegenstellingen in al hun gedifferentieerdheid aangegeven heeft. Mensen kunnen, steeds vergeleken met anderen, objectief achtergesteld zijn en zich toch subjectief verzoend, of zelfs tevreden met hun bestaan voelen. Geestelijke tradities spelen daarbij een grote rol. Op het platteland en in de kleine steden dacht en voelde men over het algemeen minder opstandig, conservatiever dan in de grote steden. De binding aan de kerk droeg (alweer: over het algemeen) tot het conservatisme bij, dat door de meeste kerkgenootschappen ook bevorderd werd, althans waar zij niet tegen ageerden.

XC'Een stad als Arnhem was toentertijd, zeker tot diep in dejaren twintig, toen er een langzame kentering plaats vond, verdeeld in vele bevolkingsgroepen. Het woord 'kasten' is hier misschien beter op zijn plaats, vooral wat enkele groepen betreft die vrijwel hermetisch gesloten bleven en zich krachtig weerden tegen infiltratiepogingen van de kant van de andere groepen. Wanneer ik de,' thans fictieflijkende, maar in die dagen nog vrij algemeen aanvaarde weg van boven af

Indextermen: Arnhem, Belastingen
104 [PDF]
LIBERALEN EN VRIJZINNIG-DEMOCRATEN

volg, dan zagen we achtereenvolgens de adel, de groep van deftige en soms - niet altijd; evenmin als dit met de adel het geval was - zeer rijke notabelen die dicht

XCtegen de adel aanleunden, dan de groep van, eveneens deftige, zakenlieden, • officieren en gestudeerden die veelal samenklitten, daarop volgend de gegoede middenstand, dan de arbeidersklasse en tenslotte de niet kleine groep van echte paupers.'

XCAldus de beeldhouwer en publicist Leo Braat, zelf in Arnhem in 1908 als zoon van een gegoed medisch specialist geboren.' De verhoudingen lagen wellicht in vele middelgrote en kleine steden niet anders. Dan: van sociale tegenstellingen tot bewuste politieke actie is een grote stap. Wie lid van een vakbond werd, wenste op te komen voor het behoud, zo mogelijk voor de verbetering van zijn maatschappelijke positie. Maar in de industrie was in de jaren' 30 slechts één op de drie arbeiders georganiseerd, bij de landarbeiders slechts één op de vij£2 Door de stemplicht kon de politieke onverschilligheid cijfermatig niet tot uitdrukking komen. De mate van politieke geïnteresseerdheid moeten wij in elk geval niet te hoog aanslaan. Het aantalleden van .een grote partij als de SDAP was niet veel meer dan een tiende van het aantal stemmen dat zij verwierf De kernen van politiek bewustzijn en politieke actie waren naar verhouding klein. Dat gold voor de liberale Vrijheidsbond en voor de Vrijzinnig-Democratische Bond nog sterker dan voor de socialistische en communistische groeperingen. Liberalen en vrijzinnig-democraten hadden minder behoefte

XCaan een hechte partij-organisatie: ze hadden minder te ageren en te protesteren; bovendien werden de door hen gepredikte liberale beginselen op economisch en sociaal gebied niet alleen in de burgerlijke, maar ook in de meeste confessionele bladen verkondigd. Voor de Vrijheidsbond was de vrijheid van de ondernemer heilig ; de

XCbond ontving veel steun uit kringen van het zakenleven. De VrijzinnigDemocratische Bond viel sociaal moeilijker te determineren al kan men wel met zekerheid zeggen dat hij op arbeiders weinig aantrekkingskracht uitoefende. Beide partijen waren resten van de in de negentiende eeuw dominerende liberale stromingen waarvan de conservatieve in de Vrijheidsbond, de 'radicale' in de vrijzinnig-democraten haar voortzetting gevonden had. Tussen de twee wereldoorlogen lag het voornaamste verschil tussen de twee partijen op het gebied van de defensie die door de liberalen niet zonder verband met de verdediging van de ondernemersbelangen in Nederlands

XC1 L. P.J. Braat: Omkranste hiaten (1966), p. 19. 2 De Vooys in Ned. volksh., dl. XIV, P·9·

105 [PDF]
EEN CONSERVATIEF LAND

Indië aanvaard en door de vrijzinnig-democraten tot in het midden van de jaren '30 op humanitaire gronden verworpen werd. Het landelijk stempercentage van de Vrijzinnig-Democratische Bond liep van 4,6 in 1922 op tot 6,2 in 1929 en stond bij de laatste vooroorlogse Kamerverkiezingen, 1937, op 5,9; toen zagen, gelijk reeds vermeld, de liberalen een groot deel van hun aanhang naar Colijn overlopen: ze daalden tot 4 %, van 7 % in 1933 (en 9,3 % in 1922 ).1

XCZowel de vrijzinnig-democraten en liberalen als de confessionele partijen (die laatste dan met uitzondering van enkele 'linkse' afsplitsingen) waren afkerig van ingrijpende wijzigingen in het maatschappelijk bestel. Liberalen, anti-revolutionairen en christelijk-historischen mochten dan over het algemeen conservatiever denken dan sommige vrijzinnig-democraten en een toenemend aantalleden van de Rooms-Katholieke Staatspartij - dat nam niet weg dat de meeste van de voormannen van al deze richtingen zeer aan de vrijheid van de ondernemer gehecht waren en de geschetste sociale tegenstellingen (enige verzachting kon geen kwaad) in feite als een min of meer natuurlijk verschijnsel beschouwden.

XCIn diezelfde sociale tegenstellingen vonden wij de oorsprong van de stromingen die het maatschappelijk bestel juist wel ingrijpend wensten te veranderen - in hun historische volgorde 11Ïer te lande: anarchisten, sociaaldemocraten, communisten.

XCWij kunnen over de anarchisten kort zijn, en dat om twee redenen. Zij ontplooiden tijdens de Duitse bezetting geen duidelijke, eigen activiteit en zij waren al voordien uiteengevallen in een reeks elkaar bestrijdende, kleine groeperingen. Dat splitsingsproces was na de dood van Domela Nieuwenhuis (1919) begonnen en had tot de oprichting van twee organisaties geleid, elk met een eigen orgaan. Toen een van Nieuwenhuis' volgelingen, Bernard Lansink, vijf-en-zestig jaar geworden, in '28 op een leven van strijd in de anarchistische beweging terugzag, maakte hij een pessimistische balans op:

XC'Wantrouwen en haat is het wat men overal tegenkomt. Van saamhorigheid is nergens sprake. Ieder doet maar op eigen initiatief, zodat noch van het een, noch van het ander iets terecht komt ... De besten in de beweging worden vaak op de ruwste wijze aangevallen en afgemaakt. De scharrelaars en avonturiers behouden daarbij het terrein. Is het te verwonderen dat de arbeiders beu worden van een beweging die steunt op zulke ongure typen? De oorzaak dat er zo weinig solidariteit wordt betoond, moet mede gezocht worden in het feit dat er in onze

XC1 Bij eenlandelijk percentage van 7 kwam de Vrijheidsbond in 1933 boven de 10% in Overijsel, Drente, Den Haag, Rotterdam en Amsterdam; bij een landelijk percentage van 5,1 kwam de Vrijzinnig-Democratische Bond in hetzelfde jaar boven de 10% in Noord-Holland-Noord (13 %), Friesland, Groningen en Drente.

106 [PDF]
ANA RCHISTENEN REVOLUTION AIR-S OCIALIS TEN

beweging - enkele uitzonderingen daargelaten - niets dan haat en afgunst gepropageerd wordt."

XCWij willen iets op ons relaas vooruit lopen door op te me~ken dat een kleine tien jaar later de anarchisten zich in het enige land waar zij nog een macht van betekenis vormden, Spanje, genoopt zagen, de bedreigde republiek te hulp te komen, ja deel te nemen aan centrale regeringsorganen. Dat had gevolgen voor Nederland. Een bekende figuur in anarchistische kringen, A. L. Constandse, die een bezoek aan republikeins Spanje gebracht had, nam het initiatief tot een bundeling van wat nog aan anarchistische krachten aanwezig was. Op een conferentie die in juni 1937 plaats vond en waar niet minder dan vijftien verschillende, niemands gezag aanvaardende en dus rijkelijk met elkaar overhoop liggende groepen vertegenwoordigd waren, werd besloten tot oprichting van de Federatie van Anarchisten in Nederland. De grootste groep evenwel, de uit' 22 daterende Vereniging voor SociaalAnarchistische Actie, weigerde aansluiting. Constandse trok zich na een jaar teleurgesteld uit dit milieu vol krakeel terug; een congres dat het Federatiebestuur voor Kerstmis 1938 belegde, kon niet doorgaan: slechts vijf deelnemers waren verschenen en de conclusies van het bestuur waren in wezen gelijk aan die welke Lansink elfjaar tevoren getrokken had. Nu sprak het van 'de verknoeide geest der anarchistische beweging hier te lande, die geheel verlopen (is) tot bespottelijk of verachtelijk persoonlijk gekibbel, waardeloos gezwets en een pacifisme dat alleen het fascismein de kaart speelde'2- vooral aan dat laatste had Constandse zich gestoten.

XCDe kleine anarchistische vakcentrale, het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond, was aan de vooravond van de tweede wereldoorlog tot luttele duizenden leden ineengeschrompeld. Dat verbond was in '23 door 'zuivere' anarchisten opgericht toen hun eigen organisatie, het Nationaal Arbeidssecretariaat, ofNAS, met de communisten was gaan samenwerken. Ook dat NAS had overigens na de dood van Domela Nieuwenhuis belangrijk aan kracht ingeboet. Het ledental was van 50 000 in 1920 vijf jaar later al gedaald tot 14 000 (hoofdzakelijk bouwvakkers, gemeente-werklieden en transportarbeiders) en verminderde tot' 39 nog met enkele duizenden. Hier vond de in 1882 in Rotterdam geboren agitator Henk Sneevliet een verknochte aanbang.

XCSneevliet was successievelijk lid van de SDAP en van Wijnkoops SDP, oprichter in Indië van de Indische Sociaal-Democratische Vereniging, communist en vertegenwoordiger van de Communistische Internationale inno.p.

1 8 aug. I928. 2 De uitspraak van het bestuur wordt aangehaald in Cl: 1939, I, 28.

107 [PDF]
EEN CONSERVATIEF LAND

Chiri:a, na terugkeer in Nederland (1923) voorzitter van het NAS, mèt het NAS samenwerkend met, zelfs bestuurslid van, de Communistische Partij Holland, daarna - weer mèt het NAS - met die partij brekend, oprichter van de Revolutionair-Socialistische Partij (1929), nadien (1935) van de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij. Voor sociaal-democraten en communisten had hij niets dan hoon; van de haat der communisten jegens hem getuigde hun fractie-voorzitter 1. de Visser toen hij in '33 (Sneevliet was toen Kamerlid geworden) suggereerde dat de vertegenwoordiger van de Revolutionair-Socialistische Partij als visitekaartje zou aannemen: 'H. Sneevliet, sectarisch-opportunist, denunciant, stakingsbreker, beroepsruziemaker en levend onder het devies: ik kwam, ik zag en de keet begon.T In sociaaldemocratische kringen beschouwde men Sneevliet als een figuur die de arbeidersbeweging op een pad trachtte te brengen dat al vóór de eerste wereldoorlog doodgelopen was. Zijn Revolutionair-Socialistische Partij had haar aanhang vooral gevonden in Amsterdam, Rotterdam, de Zaanstreek en Twente.ê Zijn tegenstanders konden Sneevliet veel verwijten - baatzucht of gebrek aan moed niet. Hij zou tot de eersten behoren die onder de Duitse bezetting illegaal actief werden.

XCIn het communistisch milieu was in de jaren '20 de verdeeldheid niet veel minder groot dan in dat der anarchisten; de twee milieus hadden trouwens in die tijd veel aanraking. De Communistische Partij Holland, of CPH, was voortzetting van de in 1909 door Wijnkoop, van Ravesteyn en Ceton opgerichte, 'marxistische' Sociaal-Democratische Partij; op IO november 1918 had zij haar nieuwe benaming aangenomen. Ze telde aan het eind van de eerste wereldoorlog ruim IOOO leden, waarvan bijna een kwart in Amsterdam. Dat zij zich onmiddellijk aansloot bij de in 1919 opgerichte Communistische Internationale, sprak vanzelf: meer dan een sectie van die .Internationale wilde zij niet zijn. De in Rusland voltrokken omwenteling leek haar het begin van de wereldrevolutie; als in de Sowjet-Unie moest Iller te lande de 'dictatuur van het proletariaat' gevestigd worden als overgang tot%

1 Aangehaald door Oud: dl. V (1950), p. 108. a Van het totaal aan stemmen was in 1937 (de RSP was toen RSAP geworden) 43 afkomstig uit het ene kiesdistrict Amsterdam en 30% uit drie andere kiesdistricten samen: Rotterdam, Noord-Hoiland-Noord en Overijsel.

108 [PDF]
DE COMMUNISTEN

een nieuwe productiewijze en een nieuwe beschaving. Zo simpel ging dat overigens niet: conflicten bleven niet uit.

XCAl in het begin van de jaren' 20 scheidde zich onder leiding van de dichter Herman Gorter en de Amsterdamse hoogleraar in de astronomie, dr. A. Pannekoek, een kleine groep af, die, als gelijkgestemden in Duitsland, constateerde dat de 'dictatuur van het proletariaat' in de Sowjet-Unie neergekomen was op een partij-dictatuur die ook aan de arbeiders alle mogelijkheden tot vrije actie ontnomen had. Een tweede conflict volgde in '25 toen juist de oprichters van de partij in opstand kwamen tegen de omstandigheid dat het Executief Comité (het Ekki) van de Internationale (de Komintern) - feitelijk onderdeel van het Russische partij-apparaat dat 'over spionnen en satellieten beschikte, belast met een nauwkeurig toezicht op de uitingen der Hollandse partijleiding'l - het ingrijpen in de Nederlandse verhoudingen zo ver doordreef dat van Moskou uit de samenstelling van de communistische candidatenhjst voor de op 2 juli te houden Kamerverkiezingen gedecreteerd werd: 'intellectuelen' als Wijnkoop en van Ravesteyn moesten plaats maken voor 'arbeiders'. Een Haags arbeider, L. de Visser (hij had als bakkersknecht zijn brood verdiend) werd lijsttrekker; het driemanschap van 1909 legde gekrenkt de bestuursfuncties neer. Een jaar later werden Wijnkoop en van Ravesteyn geroyeerd. Wijnkoop richtte een concurrerende partij op, de Communistische Partij Holland 'Centraal Comité'; spoedig waren de twee partijen die elkaar als renegaten beschouwden en zich met gelijke ferventie op Moskou beriepen, in een worsteling gewikkeld die zich soms in zaalgevechten ontlaadde waarbij knokploegen in actie kwamen. Zo in '28 toen de volgelingen van de Visser de Internationale Arbeiders Hulp (organisatie die geld inzamelde voor stakers, vooral voor ongeorganiseerden, en die nog in handen was van de Wijnkopianenê) trachtten te 'veroveren':

XC'Het congres was geschorst; de zaaideuren gaan open; de mensen die buiten hadden staan te wachten, komen binnen; direct neemt de Visser zijn zware bamboestok met knopen op en slaat er de niets vermoedende congresafgevaardigde Gerritsen mee op het hoofd. Het is een van de schandelijkste dingen die ik ooit zag, dat een bestuurslid van een organisatie, in plaats van te trachten de orde te bewaren, zelve het sein geeft tot het losranselen op niets kwaads vermoedende congresafgevaardigden.'·vanp.Een groot deel van het geld werd in werkelijkheid gebruikt om de coinmunistische propaganda in Nederland te fmancierende Kadt:p.Gepubliceerd verslag van de voorzitter van deJ. Hoogcarspel, aangehaaldinno.p.10

1 W. Ravesteyn: De 199. 2 (J. 438-39). 8 IAH, Cl: 1928, 4, 12.

109 [PDF]
EEN CONSERVATIEF LAND

XCWijnkoop vond voor zijn protesten geen gehoor bij het Ekki. Toen de 'officiële' CPH in '28 in congres bijeenkwam, hield de vertegenwoordiger van het Ekki een lange rede waarin hoofdzakelijk het royement van de Russische partijleider Leo Trotzki (in 1940 in Mexico op last van Stalin vermoord) toegelicht werd. Wijnkoop was, zei hij, geen haar beter: 'het ergste type van het Trotzkisme een frazenmakende demagoog die de proletarische beweging wenst uit te buiten~voor zijn persoonlijke politiek.'! Twee jaar later boog Wijnkoop berouwvol het hoofd. Hij bekende ongelijk, hief zijn eigen partij op en in een brief aan het Westeuropees Bureau der Komintern, mede ondertekend o.a. door J. Hoogearspel en G. van Burink - een Rotterdams agitator die wij in de bezetting nog als NSB-er zullen zien optreden -, aanvaardde hij weer de discipline der Internationale. De CPH het hem een jaar wachten voor zij hem in genade aannam.

XCDeze en dergelijke verschijnselen waren niet geschikt sympathie te wekken voor de CPH. Men zag haar, terecht, als een organisatie die een verlengstuk was van de Russische politiek, Vermoed werd bovendien dat zij uit het buitenland geld ontving. Dat was al in het begin van de jaren '20 het geval, maar toen verliep de subsidiëring via Wijnkoop die haar zelfs voor zijn medebestuursleden geheim hield.ê Later werd, zij het in een besloten zitting van een partijcongres (februari 1930), een tipje van de sluier opgelicht toen de benarde positie van het partijdagblad, De Tribune, aan de orde kwam. Een lid van de staf noemde het onbegrijpelijk dat er steeds tekorten waren:

XC'Spreker is er van overtuigd dat er geld genoeg is want herhaalde malen wordt dit door Hugo Eberlein, Berlijn, toegezonden. De partijvoorzitter, L. de Visser, sprong op, sloeg met de vuist op tafel en eiste van het congres dat het de spreker verder voortgaan zou beletten. Het was volgens hem ontoelaatbaar, op dit congres over de internationale verbindingen te spreken.

XCGeroep: 'We moeten de waarheid weten!' 'Laat die man verder spreken l"

XCHet was op ditzelfde congres dat het Ekki een ingrijpende wijziging in deJ.

1 Aangehaald a.v., no. 3, p. 3. 2 de Kadt: p. 306-07. 3 Cl: no. 2, p. 13. Op 18 juli 1930 liet het Amsterdamse een afgetreden CPH-bestuurder, Alex Lisser, aldus aan het woord: 'Met vreemd geld wordt een politieke actie gevoerd (en) worden relletjes veroorzaakt ... waarvan zelfs de revolutionair moet bekennen dat het een misdaad is. Deze misdadigheid wordt vanuit Rusland bezoldigd en betaald met belastinggeld van een bevolking die zelf onder de grootste ellende gebukt gaat.' De Centrale Inlichtingsdienst rapporteerde omstreeks die tijd dat per maand uit Moskou via Berlijn een subsidie ontving van f 1200 tot f 1500. no. 5, p. 31).

110 [PDF]
DE COMMUNISTEN

samenstelling van het bestuur forceerde: van de 30 leden zouden voortaan 2I arbeider zijn. Een resolutie in die geest werd binnenskamers door een commissie voorbereid in samenwerking met de vertegenwoordiger van Moskou, ditmaal de secretaris van de Kommunistische Partei Deutschlands in het Ruhrgebied; voorstellen tot wijziging werden evenmin toegestaan als discussie; het partijcongres had slechts te aanvaarden, en deed zulks. Paul de Groot, een een-en-dertigjarige diamantbewerker uit Amsterdam, sinds lang actief in de CPH, werd bij die gelegenheid tot bestuurslid gekozen en kreeg ook een, overigens zeer matig bezoldigde, plaats in het invloedrijke partijsecretariaat. Daags daarna ging hij bij zijn baas ontslag nemen. 'Zijn gezicht', verhaalde hij ruim vijf-en-dertig jaar later, 'herinner ik mij niet meer, maar wel zijn woorden: 'Fris, gezond en toch mesjogge!"!

XCConspiratief was de CPH in een groot deel van haar actie, vooral voorzover die zich richtte op het 'van binnen uit' veroveren van de vakbeweging. In de afdeling Amsterdam, steeds de grootste in den lande, begon men daartoe in 1926 de leden te organiseren in geheime bedrijfskernen die in hun correspondentie namen alleen met letters en cijfers mochten aanduiden. 'Ge weet waarom dit moet', heette het in een circulaire van de secretaris:

XC'De patroon mag niet weten wie de kernen vormen en spionnen mogen uit de correspondentie der kernen niet wijs worden. De kernen werken dus illegaal. Gij moet trachten, een kring van sympathiserenden te vormen in het bedrijf. Verzamel adressen van arbeiders waarvan ge vermoedt dat ze De Tribune willen lezen of lid van de partij willen worden. Zendt die adressen aan ons en Wij nemen maatregelen om die arbeiders in de partij te krijgen. Zijn ze lid gemaakt, dan worden ze bij de kernen ingedeeld. Dus, makkers, we rekenen er op dat ge in deze laat zien dat het ook U ernst is met de strijd tegen het kapitalisme."

XCDe strijd tegen het kapitalisme - dat doel heiligde de middelen. Lenin had de weg gewezen: een hecht-georganiseerde communistische partij kon, gebruik makend van de zwakheid van haar tegenstanders, de staatsmacht veroveren. Zo was het in de Sowjet-Unie gegaan. Veel kennis van de ontwikkelingen daar had overigens de gemiddelde communist niet; terwijl sommigen, geschokt door de vervolging van andersdenkenden, met de partij braken (onder hen in 1927 de dichteres Henriëtte Roland Holst, die in een brief aan het bestuur van de CPH het royement van Trotzki aangeduid had als 'de overwinning van de domperij, en de gewelddadige onderdrukking der vrijheid van meningsuiting, niet enkel in de Russische partij, maarde Groot:p.Circulaire vanBergsma, aangehaaldin Cl:no.p.

1 P. 67. 2 P. 1926, 2, 7-8.

111 [PDF]
EEN CONSE:RVATIEF LAND

in de gehele communistische internationale')! was hij, de gemiddelde communist, bij voorbaat bereid, zijn Russische kameraden al hun zonden te vergeven. Hij bewonderde de jonge communistische staat die burgeroorlogen te boven gekomen was en pogingen, hem van buiten af te vernietigen, afgeslagen had; elk symptoom van de sociale tegenstellingen in eigen land versterkte zijn vurige gehechtheid aan de Sowjet-Unie waar die tegenstellingen overwonnen heetten; hij zag het als een noodzakelijke en schone taak, haar te beschermen tegen nieuwe aanslagen die, zo werd hem voorgehouden, voortdurend in voorbereiding waren, want 'de oorlog tegen Sowjet-Rusland', aldus, in januari 1929, de Derde politieke brief van de 'Communistische Partij Holland, sectie der Derde Internationale', 'ligt al opgesloten in de politiek die de bourgeoisie thans voert ... Van de Nederlandse bourgeoisie is bijv. de niet-erkenning der Russische regering een verkapte oorlogsdaad, gelijkstaande aan het afbreken der diplomatieke betrekkingen.' En van die nieuwe interventieoorlog was 'de ideologische voorbereiding onder de arbeidersklasse ... mede de taak der reformisten, speciaal de sociaal-democraten en de pacifisten.f Sociaal-democraten waren niet alleen tegenstanders - zij werden door de communisten jarenlang als 'sociaal-fascisten' aangeduid. Als nog kwalijker golden de links-socialisten die zich tegen het eind van de jaren '20 in de SDAP gingen roeren. Hen duidde de vertegenwoordiger van het Ekki in juni 193 I op een besloten conferentie van de CPH aan als 'politieke schoften' die alleen maar 'de ontwakende sociaal-democratische arbeiders onder de invlo~d van de reformistische leiders' hielden: 'zij zijn het gevaarlijkst omdat hun demagogie, hun radicale frase, de sociaal-democratische arbeiders gevangen houdt achter de sociaal-fascistische leiding, afhoudt van de revolutionaire strijd.'3

XCHoe sterk was deze Communistische Partij nu?

XCIn 1930 met 1I00 leden" niet sterker dan in 1918, eigenlijk zwakker door de menigvuldige splitsingen die zich voorgedaan hadden. Amsterdam leverde van die leden steeds de kern. In 1928 waren het er 389 die blijkens een verslag van de secretaris van de organisatie-commissie bestonden uit 199 arbeiders (velen lid van het NAS, anderen van het NVV), 63 werklozen, 61 huisvrouwen en 66 zelfstandigen of beroepslozen." Het dagblad De

1 Aangehaald in Cl: 192~, no. I, p. 3. De CPH zond haar brief en die van haar geestverwant prof. G. Mannoury, naar Moskon; op het Russisch partij congres werd haar protest afgedaan met de karakterisering 'oude wijven-socialisme' (a.v.). 2 Aangehaald in Cl: 1929, no. I, p. 1-5. S A.v.: nO.4,p.6. 4 DeGroot: 107. 5 Cl: no, I, p. 4 .. ti

112 [PDF]
D,E Cp1y1MUNISTEN

Tribune had in 1929 een oplaag van ca. 3000 exemplaren", Die oplaag steeg in 1931 tot ruim 50002 en naderde in oktober '33 de 20000; ruim.çooo exemplaren warentoen nodig voor colportage, de overige voor abonné's van wie twee-vijfde in Amsterdam woonde." Eind '32 was het ledental, vergeleken met twee jaar tevoren, vervijfvoudigd tot 5500 4 een opmerkelijke groei die de toename van de werkloosheid als voornaamste oorzaak had.

XCEen even opmerkelijke groei deed zich voor in het aantal stemmen dat de CPH verwierf: het werd in 1933, vergeleken met 1929, meer dan verdrievoudigd en kwam met II8222 op 3,2 % van het totale aantal. Van die stemmen was bijna een derde afkomstig uit Amsterdam (het zou in '37 tot twee-vijfde stijgen); procentueel kwam de CPH verder boven het landelijk gemiddelde in de provincie Groningen (5,4 %), in Rotterdam (4,3 %), in Noord-Holland-Noord (de Zaanstreek! 4,2 %) en in Den Haag (3;7 %). Vijf van de achttien kieskringen leverden meer dan 70 % van de stemmen op.

XCNaast de CPH waren in de jaren' 20 ook andere groeperingen ontstaan die zich communistisch noemden. De Kommunistische Arbeiders Partij" waar Gorter, en de Groepen van Internationale Communisren (Raden-Communisten), waar Pannekoek mee verbonden was, waren het actiefst, vooral op publicistisch gebied. Meer dan kleine, extreem-dogmatische secten waren het niet, maar zij wakkerden, evenals de zoveel grotere communistische partij, een vuur van strijdbaarheid aan dat in de bezetting zou opvlammen.

XCAnarchisten, conununisten en revolutionair-socialisten l~efden in', de schaduw van de SDAP die, met name ook door haar verbinding met het NVV, een belangrijke machtspositie in het land opgebouwd had. Met welk einddoel, Het werd in de periode tussen de twee wereldoorlogen nog vurig beleden: de klasseloze maatschappij. Maar de maatschappelijke werkelijkheid leek.het in een steeds verder wijkend verschiet te plaatsen, De partij hadin nog geen kwart eeuw meer- dan: .een vijfde van de .kièzers achter zich gekregen:% bij de Kamerverkiezingen vanVier jaar later evenwel (de herinnering aan Troelstra's revolutiepoging en de invoering van het

21,8 1918. 1 De Groot: p. 45. 2 Cl: 1932, no, 2, p. 6, 3 Abonné's per 3 oktober I933: Amsterdam 4390, Rotterdam 814, Den Haag, 539, provincie.Groningen 825, provincie Overijsel öça, Noord-Holland buiten Amster dam ,I998.,Zeeland had de minste abonné's: 29. CI: 1934;no. I, Bijlage C, 4 De Groot: p. 107.

113 [PDF]
EEN CONSERVATIEF LAND

actieve vrouwenkiesrecht speelden een rol) bleek dat percentage tot 19,4 te zijn gedaald. Hoewel het nadien weer steeg, werd toch ook in '29 het kwart nog niet gehaald (23,8 %): hoe lang zou het duren voor die minderheidlangs democratische weg meerderheid geworden was 1 Eens zouden toch aan de confessioneel-georganiseerde en confessioneel stemmende arbeiders de schellen van de ogen vallen! Partijleider Albarda zag nog in '29, sprekend in de Kamer, zijn partij als de enige die 'op voortdurende bloei (mocht) hopen en zelfs rekenen, zodat zij in de toekomst de meerderheid zal verwerven.' 'Wie zou', vroeg toen schamper de katholieke leider Nolens, 'wredelijk dit optimisme willen verstoren 1 Hoop doet leven!'1

XCZonder het te willen, soms zelfs zonder het ten volle te beseffen, waren de socialisten in denlande één kracht naast andere geworden; een kracht welke bitmen het raam van de parlementaire demoeratie (een begrenzing die in de jaren '20 niet zonder aarzeling en wrevel aanvaard werd) op tegenkrachten stiet die van een hinderlijke en niet-voorziene hardnekkigheid bleken te zijn. Dat bevorderde enerzijds het geestelijk isolement dat, wij zagen dat reeds, ook andere volksgroepen dierbaar was - anderzijds leidde het tot gefrustreerdheid. In de besturen van vele gemeenten, Amsterdam in de eerste plaats, konden sociaal-democraten constructief werkzaam zijn (de volkswoningbouw, gebied waarop veel te doen was," had spoedig hun bijzondere aandacht), maar tot het landsbestuur werd hun de weg versperd door de conservatieve krachten.

XCDie waren nu eenmaal de sterkste.

XCHet contrast tussen het revolutionaire ideaal en de evolutiohaire praktijk kon niet nalaten, spanningen te wekken. Tegen het eind van de jaren '20 werden die spanningen aan een kleine maar actieve linkervleugel te machtig. Het partijbestuur een uitziehtsloos opportunisme verwijtend, ging deze vleugel zich apart organiseren met eigen discussiegroepen en een eigen orgaan. Voornaamste redacteur daarvan was P: J. Schmidt, hoofd van de voorlichtingsdienst van het NVV, die veel contact had met de algemeen secretaris van de ook in Amsterdam gevestigde Internationale Transportarbeiders Federatie, het ITF, Edo Pimmen. Firnmen koesterde de ijdele hoop dat hij de Tweede (socialistische) en Derde (communistische) Internationale met elkaar zou kunnen verzoenen.

XC1 Aangehaald door Oud: Hetjongste verleden, dl. IV, p. 10. 2 Hoewel in het gehele land tussen 1919 en 1929bijna een half miljoen nieuwe woningen gebouwd werden, toonde de wonings- en gezinsstatistiek aan dat er in 1930 nog ruim 200000 woningen waren met, volgens de normen van 1930, onvoldoende ruimte voor het daarin gehuisveste gezin. H. G. van Beusekom: 'De volkshuisvesting', in Ned. volksh., dl. XIII, p. 24.

114 [PDF]
SDAP EN asp

XCDe breuk binnen de SDAP werd een tijd lang gelijmd: Schmidt kwam zelfs in het partijbestuur; hij liep er boos uit weg, toen dat college met op rwee na algemene stemmen weigerde, zijn protest te ondersteunen tegen het feit dat de Vara uit een concept-radiorede o.m. de zinsnede geschrapt had waarin hij, eind 1931, de verwachting uitsprak, 'dat indien het fascisme door middel van burgeroorlog, terreur en dictatuur de Duitse arbeidersklasse zou pogen te onderdrukken, de Duitse arbeiders dan konden rekenen op de hulp van hun machtigste bondgenoot, Sowjet-Rusland.' Dat hij zelf luttele maanden tevoren door de vertegenwoordiger van die 'machtigste bondgenoot' bij de 'politieke schoften' ingedeeld was, wist hij niet en vermoedde hij evenmin.

XCMaart '32 kwam de splitsing. Schmidt werd eerste secretaris van een nieuwe groepering, de Onafhankelijk Socialistische Partij, Fimmen werd eerste voorzitter, Jacques de Kadt (die enkele jaren overtuigd communist geweest was maar spoedig met de CPH, daama met de Sowjet-Unie, tenslotte met het communisme gebroken had) tweede. 'Het is verkeerd, zich aan voorspellingen te wagen', schreef de oprichter van het NVV, Henri Polak, in het sociaal-democratisch dagblad Het Volk,'maar alle gegevens zijn voorhanden die het vermoeden wettigen dat der OSp' (ik kan de verleiding niet weerstaan, het archaïsme van de befaamde taalpurist onaangetast te laten) 'geen lang leven beschoren zal zijn ... Gedurende enige tijd zal de OSP zich geducht roeren ... In 1933 zal zij candidaten voor de Kamer stellenill de hoop dat er in het land allicht vijf-en-twintig-duizend onnozelen gevonden zullen worden die, onder de bekoring van revolutionair klinkend gebazel, hun stem verspillen."

XCHet werden er 27 443 - toch nog te weinig voor een Karnerzetel.ê

XCHet ontstaan van de OSP en de al gesignaleerde groei van de CPH waren beide politieke verschijnselen die ten nauwste samenhingen met wat van 1930 af het klemmendste probleem werd in de Nederlandse samenleving: de omslag in de eonjunctuur en de snelle uitbreiding van een massalewerkloosheid.aprilVoorafkomstig uit vijfkieskringen: Rotterdam, Amsterdam,Overijsel(Twente),Friesland,Noord-Holland-Noord (deZaanstreek).

1 2 1932. 2 58%

115 [PDF]

Hoofdstuk 5: De diepe crisis

XC

XCHet was niet de eerste omslag in de eonjunctuur die zich in 1929-30 ging aftekenen. Al in de negentiende eeuw was gebleken dat de kapital1stische productiewijze elkaar regelmatig afwisselende perioden vall voorspoed en tegenspoed kende. De statistiek was toen nog maar weinig ontwikkeld; de variaties kwamen nog het duidelijkst tot uiting doordat, periodiek, grote aantallen arbeiders" door het bedrijfsleven uitgestoten en op de bedeling aangewezen werden.: Naarmate zich de statistiek verder ontwikkelde, kreeg men een duidelijker inzicht in het verloop van hetgeen men' de conj unctuur' ging noemen en omstreeks de eerste wereldoorlog kwamen economen in enkele landen, onder hen de Nederlandse socialist J. van Gélderen, onafhankelijk van elkaar tot de constatering dat het economisch leven een dubbele golfbeweging kende: een Z.g. lange golf waarbij de toppen :een jaar of veertig, en een Z.g. korte golf waarbij zij een jaar of vijftien uit elkaar lagen. Wij willen hier op de oorzaken van dat merkwaardig eonjunctuurverloop niet ingaan; de periodieke afwisseling van een door productieuitbreiding, enorme koersstijgingen en formidabcle.,winsten gekenmerkte 'h~u~ei en een baisse die inkrimping van productie, zware verliezen en enorme werkloosheid te zien gaf, .werd in elk geval in socialistische en communistische kringen beschouwd als het overtuigend en telkens herhaald bewijs dat het kapitalisme essentieel niet bij machte was, bestaanszekerheid te waarborgen. Als reactie op deze kritiek was in de wereld der 'burgerlijke' economen de neiging sterk, de wisselingen in de eonjunctuur op te vatten als een uit de economische krachten als vanzelf voortvloeiend verschijnsel, een soort natuurramp waar men weinig tegen kon doen. ! Naar verhouding had Nederland in veel opzichten van de eerste wereldoorlog geprofiteerd. De goudvoorraad van de Nederlandse Bank (goud werd beschouwd als de dekking-bij-uitstek voor de circulerende bankbiljetten) was meer dan verdubbeld.' Snel breidde zich het bedrijfsleven weer uit; de winsten stegen (Koninklijke Petroleum keerde over 1919 een dividend uit van 45 %, Philips zelfs van 151 %) en de verwachtingen van ~!v an f 289 mln. op 3r maart 1914 tot f 635 mln., vijf jaar later. F.!'A. G.'Keesing ib. Ned. volksh ., dl. m,',p:. I!. "") ,'" :;." "I

116 [PDF]
GEVOLGEN IN NEDERLAND

voortgezette winsten in de toekomst stegen niet minder; spoedig moest men voor aandelen Koninklijke Petroleum, Philips of HV A (de Handelsvereni ging Amsterdam was een van de grootste Indische cultuurmaatschappijen) het tienvoudige betalen van de nominale waarde. Een scherpe terugslag volgde; vooral de scheepsbouw en het bouwbedrijf krompen in; in de diamantindustrie, die een moordende concurrentie vanuit België ondervond, waren in 1921 zelfs vier op de vijf arbeiders werkloos.! In de zomer van '23 evenwel begonnen alle productiecijf e rs weer te stijgen en toen Engeland en Nederland in april 1925 bij monde van hun ministers van fmanciën, Churchill en Colijn, verklaarden dat pond en gulden voortaan weer in een vaste ruilverhouding zoud e n staan tot het goud, meend e men in het bedri jfs leven d a t dit herstel van de gouden standa ar d (andere landen waren e r al toe overgegaan of zouden zulks spoedi g do en) een onwrikbare grondslag gelegd had voor een harmonische en constante uitbreiding van de productie .

XCVier jaar lang ging h e t goed, ook in Nederland, zij het dat de landbouw enigsz ins bleef klagen en de scheepvaart een tekort had aan vrachten. Werklozen waren er echter vrijwel niet. Er werd, dat wist men, in d e Verenigde Staten waanzinnig gespeculeerd op de effectenmarkt; slechts weinigen maakten zich daar zorgen over. Speculatie deed zich t en aanzien van Nederl an dse aandelen haast niet voor: hun ko e rspeil kwam op het hoogste punt in '29 maar 13 % boven het gemiddelde niveau van de vorige baisse. 2

XCOp donderdag 24 oktober 1929 stortte de N ew Yorkse effectenbeurs in . Die dag en de daarop volgende dinsdag gingen fortuinen verloren, ook van N ede rlanders die in Amerika hun fondsen belegd of meegespeculeerd h ad den en nu met één slag htm kapitalen kwijt raakten. Maar daar bleef het niet bij . Het wegvallen van het vertrouwen in de toekomst leidde in de Vererugde Staten onmiddellijk tot inkrimping van de productie; de inkrimping van d e productie tot werkloosheid; de werkloosheid tot verminderde vraag; de verminderde vraag tot nog verdere productiebeperking - het werd een vicieuze cirkel, een spiraal die zich hardnekkig omlaag schroefde, niet alleen aan gene, maar spoedig ook aan deze zijde van de Atlantische Oceaan . Prijzen kelderden, winsten maakten plaats voor gigantische verliezen. Het gehele internationale ruilverkeer werd verstoord. Dat had zijn terug slag op h e t kredietwezen. In de voorzomer van ' 3 I ging een van d e grootste Oostenrijkse banken failliet; in heel midden Europa en op de Balkan kwam h e t tot een run op de banken; twee maanden later moest de Duitse regering een algemçen birmenlands moratorium afkondigen, hetgeen betekende dat

XC1 A v , p. 29, 36. 2 A.v., p. 78.

117 [PDF]
DE DIEPE CRISIS

alle crediteuren voorlopig hun schulden niet behoefden te voldoen. Natuurlijk legde Duitsland tegelijk het buitenlands betalingsverkeer aan banden. Een reeks landen deed hetzelfde. De vlucht uit de Duitse mark werd gevolgd door een vlucht uit het Engelse pond; eind september liet de Engelse regering het pond vallen, binnen enkele dagen verloor het een vijfde van zijn waarde. Dat kwam de Nederlandse Bank op een verlies van f 30 miljoen te staan. Terwijl de directie der Zwitserse circulatiebank zich tijdig van haar pondenbezit ontdaan had, had die van de Nederlandse, naïevelijk geloof hechtend aan toezeggingen van de Bank ofEl'Igland, het hare aangehouden. Het kostte de president, mr. G. Vissering, zijn functie; hij werd door mr. L. J. A. Trip, gewezen president van de Nederlands-Indische circulatiebank, de Javase Bank, vervangen.

XCIntussen werd het Engelse voorbeeld nog in de herfst van '3I door een reeks staten gevolgd: nagenoeg alle overzeese delen van het Empire, de Scandinavische staten, Japan. De goudwaarde van de Japanse yen werd zelfs met 60 % verlaagd. Elk land dat devalueerde" hoopte door het goedkoper maken van zijn export een deel van zijn verloren buitenlandse handel te herwinnen - maar die handel stiet meer en meer op belemmeringen: beschermende maatregelen die men elders genomen had. Al in de zomer van 1930 hadden de Verenigde Staten hun invoerrechten drastisch verhoogd; Engeland, klassiek land van de vrijhandel, ging begin '32 hetzelfde doen. Pogend door diverse systemen van protectionisme het eigen bedrijfsleven te versterken, verzwakte staat na staat het bedrijfsleven van zijn handelspartners; de vicieuze cirkel nam een internationaal karakter aan en werkte zo weer in op de nationale economieën, Begin 1933 was als voornaamste symptoom van deze depressie (het samenvallen van een baisse in de korte eonjunctuurgolf met een in de lange) de industriële productie in de wereld, de Sowjet-Unie niet meegerekend, tot de helft van 1929 ingekrompen; het wereldprijspeil was met bijna de helft gedaald; de internationale handel had in drie-en-een-half jaar tijd bijna een derde van zijn omvang en twee-derde van zijn waarde verloren - en dertig miljoen arbeiders liepen zonder werk.

XCNederland, afhankelijk als het was van de functie die het sinds het midden van de negentiende eeuw in de wereldeconomie opgebouwd had, werd in die draaikolk meegesleept. Begin 1933 was de voortbrenging van de productiemiddelen-industric, vergeleken met 1929, met meer dan de helft, die van de consumptiegoederen-industrie met meer dan een kwart gedaald"; het

1 Berekend naar het volume. De daling van de waarde was voor de productiemid delen-industrie van 100 (1929) op 37 (1933), voor de consumptiegoederen-industrie van 100 (1929) op 53 (1932). A.v., p. II7.

118 [PDF]
GEVOLGEN IN NEDERLAND

havenverkeer nam met twee-vijfde af; bijna twee-vijfde van de beschikbare scheepsruimte moest opgelegd worden. De reders zagen hun bedrijf 'verworden tot een kansspel met uitsluitend nieten'}, scheepvaartaandelen werden 'als groep vrijwel waardeloos'P De algemene prijsdaling trof de boeren extra-hard. De prijs voor tarwe daalde in vier jaar tijd met bijna de helft, die van rogge, boter, varkensvlees met meer dan de helft. Er was vrijwel geen landbouwer die nog de eindjes aan elkaar kon knopen; hoe hard er ook gewerkt werd, de bedrijven loonden niet meer. Gemiddeld werd in het oogstjaar 1929-30 per ha een verlies geleden van f 29; twee jaar later was dat tot f 85 gestegen.ê Vooral op de arme zandgronden werd het een hopeloze worsteling om het hoofd boven water te houden. Er waren in Drente in ,33 boeren met bedrijven van 20 of meer hectare die in arren moede verzochten in de werkverschaffmg opgenomen te worden+

XCUit het gehele economische leven (bedrijf na bedrijf moest de productie inkrimpen of zelfs stopzetten) werden de arbeiders spoedig bij tienduizenden ontslagen. Door middel van loonsverlagingen trachtten de ondernemers hun bedrijf rendabel te houden, althans de verliezen te beperken. Die bedrijven welke niet onder de arbeidsinspectie vielen, vertoonden de neiging, van hun arbeiders buitensporige prestaties te vergen. Wie nog als zelfstandige in het economisch verkeer stond, deed vaak zijn uiterste best om te voorkomen dat hij om werklozensteun moest aankloppen, Chauffeurs, en in het bijzonder de z.g. 'eigen rijders' (eigenaars van een vrachtauto die zelfhun wagen bestuurden) maakten 'dagen, ja weken achtereen, arbeidstijden van 16 tot 18 uur per dag, of van 24 tot 48 uren aaneen.' Er waren 'gevallen bekend welke nog zeer veel verder gaan en waarbij de betrokken chauffeurs weken achtereen slechts één nacht per week nachtrust op hun bed konden genieten, terwijl zij voor de rest hun rust bij stukjes en beetjes maar in de cabine van hun auto tussen de ongelimiteerde werkuren door moesten trachten te verkrijgen."

XC1 c. Vermey in Economisch-Statistische Berichten, IQ april 1935, aangehaald in Kuin en Keuning: 'Het vervoerswezen', a.v., dl. XII, p. 35. 2 F. A. G. Keesing; a.v., dl. III, p. lIS. De indexcijfers van de aandelenkoersen (1921-25 100) daalden van 1929 tot 1932 voor de verschillende groepen als volgt: Indnstrie lI7-33; scheepvaart 81-5; banken II6-64; andere Nederlandse aandelen 91-39; Indische aandelen 140-36; petroleum 127-43. Het algemeen indexcijfer daalde van lIS op 32. 3 A.v., p. I26. • Brief van de burgemeesters van 34 Drentse gemeenten aan de ministerraad, 6 juli 1933 (Ministerraad-rçj j , agendastuk 361). ó Verzoekschrift, 1932, van de Nederlandse unie van chauffenrs en overig automobielpersoneel en van de Nederlandse R.K. bond van transportarbeiders, aangehaald bij Kuin en Keuning, Ned. volksh., dl. XII, p. 63. Het Rijtijdenbesluit dat aan deze uitwassen paal en perk stelde, werd eerst in maart 1939 van kracht.

119 [PDF]
DE DIEP_E, CRISIS

XCDe inkomstendaling van arbeiders en beter-gesitueerden was een katastrofe voor de middenstand, speciaal voor de winkeliers. Op huren enlonenkonden zij wein.ig bezuinigen, de bedrijfskosten van kruideniers, slagers, melk- en groentehandelaren daalden bijvoorbeeld van 1928 tot 1933 gemiddeld met nog geen 4 % maar de waarde van hun omzet daalde met een derde.' Tallozen konden hun winkel alleen van het faillissement redden door de bedragen die voor het gezin opgenomen werden, aanzienlijk te beperken. Het was een geleidelijke, haast onzichtbare verarming, waarbij de verbittering zich richtte op de naaste concurrenten: de grote warenhuizen, de filiaalbedrijven, de verbruiks-coöperaties. Van de totale omzet in de detailliandel namen die weliswaar niet veel meer dan een zevende voor hun rekening.ê maar dat zevende maakte in de diepe crisis voor de kleine, zelfstandige winkeliers al het verschil uit. Menigmaal trachtten zij in de branches die daarvoor in aanmerking kwamen, met geforceerde uitverkopen een klein extra-voordeel te behalen; dat verschijnsel deed zich vooral voor in de textielzaken. In de winter van '33 op '34 bleek in de acht grootste steden bij een onderzoek dat zich over zestien weken uitstrekte, dat in twee van elke vijf textielwinkels uitverkoop gehouden was; gemiddeld hadden die uitverkopen meer dan een maand geduurd, in Utrecht zelfs twee maanden. Ze waren 'volgens de verklaringen van de winkeliers voor 90 % bedrog' - d.w.z. dat onder het mom van uitverkoop. speciaal ingekochte goederen tegen extra-lage prijzen aangeboden werden." Het hielp lang niet altijd. Duizenden winkels werden opgeheven, andere verwisselden van eigenaar; in Amsterdam was dat elk jaar met een tiende van de kruidenierszaken het geval", En in de straten, vooral vande grote steden, weerklonk's ochtends en 's middags de roep van de voddenkoopman die, met behulp van een gehuurde kar of bakfiets, als het kon een rijksdaalder per dag trachtte te verdienen; dat was al meer dan de werklozen kregen.

XCBedrijfsleven en regering waren door de diepe crisis volledig verrast. Men leefde in beide milieus in de ban van de liberale economie (drie generaties lang in het hoger onderwijs gedoceerd) die, voorzover zij dan schoorvoetend bereid was te erkennen dat economische malaise van tijd tot tijd voorkwam, in elk geval hardnekkig de overtuiging koesterde dat het niet op de weg van de overheid lag, die malaise actief te bestrijden. De economie heette slechts gebaat bij 'het vrije spel der maatschappelijke krachten'; de o~erh~id diendeJ.

1 G. M. Delfgaauw: 'De binnenlandse groot- en kleinhandel', a.v., dl, XI"p. 105. 2 Schattingen (193I): warenhuizen 3,2 %, filiaalbedrijven 5%, coöperaties, 5%; (1933): warenhuizen 3,5%, filiaalbedrijven 9,4%, coöperaties'2% ..,A,.v., p. 63· 3 A.v., p. 80-83. 4 A.v., p. 38.

120 [PDF]
DE LIBERALE OPVATTINGEN

zich te beperken. Zij mocht dan op grondslag van de bestaande bedrijvigheid sociaal-beschermende maatregelen nemen en zelf op enkele sectoren, voornamelijk met haar openbare nutsbedrijven, als producente optreden - in wezen, zo zag men het, ging die bedrijvigheid buiten haar om. Haar taak was het, vooral met het oog op het buitenlands ruilverkeer, het vertrouwen in de stabiliteit van de valuta hoog te houden. Dat bevorderde zij, zo meende men, door de begroting in evenwicht te houden, zo weinig mogelijk schulden te maken, bestaande schulden af te lossen. Als kenmerk voor de gezondheid van een economie gold dat de buitenlandse betalingsbalans in evenwicht was; toonde die balans jaar na jaar een nadelig saldo, dan zou uit het betrokken land goud afvloeien: de dekking van de bankbiljetten zou verminderen, buitenlanders zouden hun kapitalen terugtrekken - het proces zou eindigen met devaluatie, verdere vermindering van vertrouwen, verdere malaise. Zo werd eigenlijk het maatschappelijk productieproces steeds gezien door de ogen van de internationale koopman en de internationale belegger. Welwas, in strijd met veler verwachtingen, in de eerste wereldoorlog in de oorlogvoerende landen aangetoond dat een gedirigeerde economie die misschien wel voor een derde gericht was op de productie van economisch-nutteloze zaken als oorlogsschepen, kanonnen, machinegeweren en granaten, heel wel stabiel kon zijn, maar daar had men geen algemene conclusies aan verbonden. Trouwens, wat goed kon zijn in oorlogstijd, deugde eo ipso niet in een tijd van vrede. Het bloedig intermezzo van '14-'18 wenste men zo spoedig mogelijk te vergeten.

XCAldus werd, met uitzondering dan van de Russische, in de jaren' 20 door alle regeringen gedacht. De presidenten van de Nederlandse Bank die het handhaven van de gouden standaard, de Nederlandse ministers van financiën die het begrotingsevenwicht voorop stelden, waren (de lezer gelieve dit in gedachten te houden) geen zonderlingen of hardvochtige geldschrapers : hun opvattingen waren die van hun collega's en ambtgenoten in het buitenland, veelal ook van de sociaal-democraten onder dezen. Van dat buitenland onderscheidde Nederland zich slechts in zoverre dat het jaren langer dan anderen devaluatie weigerde en dat het nog meer aarzeling had dan anderen, flinke begrotingstekorten te aanvaarden; enerzijds was dat gevolg van het feit dat de beginselen van de liberale economie in ons typische handelsland bij velen een bijzonder emotionele kracht gekregen hadden, anderzijds kwam er, uit het volkskarakter, de trek van vasthoudendheid in tot uiting - een uitnemende eigenschap, maar hoe dicht, hoe gevaarlijk-dicht ligt zij bij steriele starheid.

121 [PDF]

Eerste ordening

XC

XCToen mr. T. J. Verschuur, een katholiek bewindsman, in 1929 in het derde kabinet-Ruys de portefeuille van arbeid, handel en nijverheid aanvaardde,

XCwas, aldus zijn eigen woorden, de-economische sectie van zijn departement

XCniet groter dan 'een snoepwinkeltje", De directie van de landbouw, 'die het al sinds jaren zonder directeur-generaal moest stellen', droeg in hoofdzaak een technisch karakter, de afdeling handel en nijverheid 'was een rudimentair

XCsamenraapsel van diverse regeringsbemoeiingen met het bedrijfsleven, zonder economisch geschoolde leiding, zonder documentatie van het bedrijfsleven,

XCzonder bevredigend contact met de organisaties en zonder bevoegdheden.P

XCMet handelspolitieke besprekingen had die afdeling niet te maken; die bleven

XChet jaloers-bewaakt terrein van de directie economische zaken van het departement van buitenlandse zaken. Die directie welke het niet verstond zich aan te passen aan een wereld waaruit de vrijhandel verdween, bleef bestaan, ook toen in mei 1932 Verschuur, nu als minister van economische zaken en arbeid, alle regeringsbemoeienissen op de gebieden van handel, nijverheid, scheepvaart, landbouwen visserij onder zich concentreerde. Een Economische Voorlichtingsdienst waar men al jaren over gesproken had, begon wat tevoren aan voorlichtingsarbeid verricht was, te bundelen en uit te breiden, en uit Batavia waar hij werkzaam was bij de Javase Bank, werd een jong econoom, dr. H. M. Hirschfeld, aangetrokken als directeur van handel en nijverheid. Tijdens de bezetting zou hij als secretaris-generaal van handel en nijverheid alsmede van landbouw, visserij en voedselvoorziening aan Nederlandse kant de belangrijkste figuur zijn op de economische sector; zowel met zijn persoon als met zijn beleid zullen wij ons dan uitvoerig bezig houden. In de jaren waarin de diepe crisis zich met volle kracht begon af te tek~nen, 1930 en 1931, miste Verschuur het apparaat om in te grijpen. Men moet daarbij in het oog houden dat die crisis een geleidelijk proces was en dat, waar het inzicht in de algemene eonjunctuur-ontwikkeling ontbrak, telkens weer de verwachting het hoofd opstak dat spoedig verbetering zou intreden. ~ Het tegendeel deed zich voor: het werd steeds erger. Hoewel de regering zich bewust was tegen haar liberale beginselen te zondigen, werd zij wel gedwongen, beschermend in te grijpen. Regeringen elders deden trouwens hetzelfde. Boeren en tuinders waren de eerste groepen wie men te hulp kwam. Nog in maart 1930 had de regering zich tegen alle landbouwprotectie

XC1 H. M. Hirschfeld: Herinneringen Hit de jaren 1933-1939 (1959), p. 26. • P. A. Blaisse in Ned. volksh., dl. VI, p. 328-29.

122 [PDF]
HET CRISISBELEID

verzet; drie maanden later reeds diende zij een wetsontwerp in waarbij op witte suiker een hoog invoerrecht gelegd werd; dat kwam de boeren die suikerbieten verbouwden alsmede de fabrieken welke die bieten verwerkten, in hoge mate ten goede. Van veel ingrijpender aard was de Tarwewet die in juli '31 van kracht werd: de binnenlandse producenten kregen tegelijk een prijs- en een afzetgarantie. Voortaan zou de gehele tarwe-oogst tegen een lonende prijs opgekocht en zou de afzet aan de binnenlandse meelverwerkende industrie gewaarborgd worden. Dat ging aldus dat aan de maalderijen opgedragen werd, de dure inheemse tarwe in zulk een verhouding met de goedkope buitenlandse te mengen dat de gehele Nederlandse oogst opgenomen werd. Ordening vergde organisatie: zin had de steunverlening alleen, en ze zou ook alleen uitvoerbaar zijn, indien ze een algemeen karakter droeg. Dus werd de Tarwecentrale opgericht die, tegen vaste prijzen, de tarwe bij de boeren inkocht en haar verkocht aan de Vereniging van inheemse tarwe-afnemers, de 'Vita', die haar weer afleverde aan meelfabrikanten en molenaars. Alleen de tarwebloem die op de voorgeschreven wijze gemengd was, mocht vrij in omloop gebracht worden; op alle manipulaties die met ongemengde tarwe verricht werden, moest dus strenge controle uitgeoefend worden. Daarmee werd de Nederlandse Meelcentrale belast waarbij alle meelhandelaren, bakkers, banketbakkers of andere meelen bloemverwerkers zich moesten aansluiten.' Het bedrag dat de boeren per 100 kg tarwe betaald kregen, was meer dan dubbel zo hoog als de wereldmarktprijs. Gevolg was dat zij meer en meer tarwe gingen verbouwen. Het tarwe-areaal, ca. 60000 ha in de periode 1921-30, was in 1932 al tot 120000 ha uitgebreid.ê Aan de verdere uitbreiding van de teelt moest paal en perk gesteld worden. Ordening was nu eenmaal een progressief proces: begon men, dan moest men doorgaan.

XCNiet alleen suikerbieten en tarwe werden object van overheidsbemoeienis maar spoedig ook fabrieksaardappelen en aardappelmeel, vlas, griend en riet, alsmede rogge. De steun aan de rogge was van bijzonder belang: de met rogge beteelde oppervlakte was in de periode 1931-40 dubbel zo groot als het tarwe-areaal.ê Dan werd steun verleend aan de tuinbouw. Engeland en Duitsland die samen 80 % van onze uitvoer plachten op te nemen, begonnen de grenzen te sluiten; de waarde van die uitvoer werd in de drie jaren van '29 tot '32 bijna gehalveerd.' Duizenden kleine tuinders dreigden te gronde te gaan. De overheid ging richtprijzen vaststellen; was de opbrengstprijsJ.J.12

1 F. A. G. Keesing in dl. III, p. 149-52. 2 C. H. Maliepaard, a.v., dl. IX, p. 16-17. CBS: 1943-1946, p. 122. 4 C. H. Maliepaard in dl. IX, p. 23.

123 [PDF]
DE DIEPE CRISIS

lager, dan paste zij het verschil bij; ook werden minimumprijzen bepaald beneden welke de producten op de veilingen niet afgemijnd mochten worden; onverkochte partijen wetden door de overheid overgenomen, betaald - en vernietigd. Het was bij .uitstek dat 'doordraaien' van levensmiddelen dat bij tallozen de overtuiging wekte dat 'het kapitalisme' ten dode opgeschreven was.

XCDe veeteelt werd niet vergeten. De veehouders kregen een gegarandeerde prijs voor de melk. Zij ontvingen toeslagen uit het in 1932 opgerichte CrisisZuivelfonds waarin de heffmgen gestort werden die op alle. spijsvetten geheven werden. De handelaar die boter inkocht, moest die heffingen betalen; ging hij die boter exporteren, dan kreeg hij de heffmgen terug: de dure binnenlandse boter was in het buitenland onverkoopbaar. Binnenslands moest menII,50 betalen voor eenkilo boter die, geëxporteerd, soms minder dan vier dubbeltjes opbracht) Zo ging het ook met varkensvlees.

XCTot nog andere sectoren van het economisch leven begon de steunverlening zich uit te strekken. Van 1932 af ging de Maatschappij tot behartiging der nationale scheepvaartbelangen, de 'Benas' , kredieten verstrekken aan scheepvaartmaatschappijen die geen middelen meer hadden om hun schepen in de vaart te houden; een jaar later konden de maatschappijen voorschot krijgen op de gages, mits deze verlaagd werden; nogmaals een jaar later kredieten om de kosten van het opleggen der schepen te bestrijden. 'Zwaar waren de verliezen die in de langdurige crisisperiode geleden werden.P Bij de binnenschippers was, aldus het jaarverslag van hun redersvereniging, al 'in augustus 1930 een noodtoestand ingetreden als nooit te voren'. Een steeds kleiner aanbod aan vrachten kwam tegenover een steeds groter aanbod aan vrije scheepsruimte te staan. Ordening volgde. In de herfst van 1933 gingen de Kamers van Koophandel bevrachtingscommissies instellen die de gehele bedrijfstak trachtten te saneren en de beschikbare lading zo eerlijk mogelijk te verdelen kregen over de aanwezige scheepsruimte; drie jaar later leefde, doordat te weinig ladingen beschikbaar waren, de schipperij nog steeds 'op de grens van het pauperisme'. 3 Directe hulp aan de industrie was moeilijker te verlenen. Voor een drastische verhoging van de invoerrechten werd niet gevoeld; ze was in strijd met de traditie, ze zou tegenmaatregelen uitlokken en ze zou goedkope buitenlandse producten niet effectief weren. Een gedifferentieerder aanpak leek beter. In december 1931 schonk de Crisisinvoerwet de regering de bevoegdheid, in geval van overmatige invoer van bepaalde goederen (en diep.p.J.12

1 A.v., 17. 2 W. H. de Monchy: 'Scheepvaart' in 351-52. 3 P. Kuin en H. Keuning in dl. XII, p.~'82,87-96.

124 [PDF]
HET CRISISBELEID

invoerzou overmatig zijn als Nederlandse bedrijfstakken er onder dreigden te bezwijken), z.g. invoer-contingenten vast te stellen: wat andere landen in voorafgaande jaren geleverd hadden, werd onder die contingentering proportioneel verlaagd. Niet alleen die verlaging werd door de wet beoogd - haar strekking was vooral, 'de regering een onderhandelingswapen te verschaffen in de handelspolitieke strijd met buitenlandse regeringen.T Het voeren van die strijd werd Hirschfelds werk; doch zo ver zijn wij nog niet.

XCWaar kwam nu het beleid van het derde ministerie-Ruys op neen Conjunctuurbeleid was het niet; het was crisisbeleid. Het ministerie aanvaardde de eonjunctuur als een onwrikbaar gegeven, het trachtte slechts aan sommige sectoren al te grote nood te voorkomen: een 'kurieren am Symptom'. 2 Dat 'cureren', daargelaten of het overal op de goede wijze geschiedde (de gememoreerde regeling voor de suikerbieten betekende, aldus de Graaff dat de fabrieken 'een goudmijn aangeboord' hadden en dat zij 'dank zij de overheidssteun in die jaren miljoenen (konden) verdienen'ê) bracht een universele reglementering en een inunense administratieve rompslomp met zich. Maar dat was het ergste niet. Juist doordat dat 'cureren' plaats vond op grondslag van de bestaande malaise, kon het crisisbeleid geen ander effect hebben dan dat de lasten van de ene bevolkingsgroep afgewenteld werden op de andere. Wat de producent extra ontving, moest uiteindelijk door de consument extra betaald worden. Kregen de binnenschippers een feitelijke toeslag op hun steenkooltransporten, dan bleef de prijs voor brandstofhoger dan hij anders geweest zou zijn; ontvingen de boeren gegarandeerde bedragen voor tarwe, vlees, melk, dan betekende dat overdracht van koopkracht ten nadele van allen welke die landbouwproducten of daarmee vervaardigde waren kochten. Niemand heeft, voorzover ons bekend, ooit becijferd, welke feitelijke en onbedoelde herverdeling van het nationaal inkomen uit het crisisbeleid voortvloeide; dat beleid werd in elk geval als een grillig proces ervaren. Herstel van de algemene welvaart bewerkstelligde het niet; het was een vorm van sociaal-economische politiek die niet meer bereikte, niet meer bereiken kon, dan dat de verschillende bevolkingsgroepen in een verschillend tempo door de malaise getroffen werden. Dat wekte aggressiviteit, en die aggressiviteit richtte zich, anders dan vroeger, niet tegen onpersoonlijke, veelal internationale marktmechanismen, maar tegen diegenen die de beschermingsmaatregelennamen (de regering) en uitvoerdena.v.,5

1 F. A. G. Keesing, a.v., dl; III, p. 154-55. 2 A.v., p. ISO. 3 A. de Graaff, dl. III, p. 177-78. 12

125 [PDF]
DE DIEPE CRISIS

(de ambtenaren) of er, naar men meende, van prefiteerden (de beschermde groepen). 'Iedere belangengroep', schreef Kooy, 'vertoonde de neiging, zichzelf door deze algemene economische malaise het meest geslachtofferd te gevoelen, en allen riepen zij de verantwoordelijke regeerders op tot maatregelen waardoor hun economische nood zou worden opgeheven. De crisis verbreedde de kloof tussen de verschillende sociaaleconomische groepen, daar deze elkander mede aansprakelijkstelden voor de schier uitzichtlozenoodsituatie."

XCNu hebben wij tot dusver uitsluitend gesproken over diegenen die, hoezeer hun inkomsten ook achteruit gingen, in elk geval ingeschakeld bleven in het maatschappelijk productieproces. Maar toen de ordening begon, waren er hier te lande al honderdduizenden voor wie dat productieproces geen plaats meer bood en die zich een- of tweemaal per dag moesten begeven naar wat het symboolleek van een ten ondergang gedoemde maatschappijvorm: het stempellokaal. Die massale werkloosheid zou in de jaren '30 misschien wel de belangrijkste factor worden in de sociale werkelijkheid en tijdens de Duitse bezetting een van de belangrijkste elementen blijven in het gedachteleven van velen: een spookbeeld dat, eenmaal verrezen, zich vastgehaakt had in het volksbewustzijn.

De werkloosheid

XC

XCOp de economische opleving vlak na het einde van de eerste wereldoorlog volgde, wij vermeldden het reeds, een baisse-periode; groepen arbeiders raakten zonder werk. Voorzover zij bij werkloosheidsverzekeringskassen van hun vakbonden aangesloten waren, ontvingen zij steun, maar het duurde niet lang of die kassen, gevormd (met overheidssubsidie) uit de bijdragen der arbeiders toen zij nog werk hadden, raakten leeg. Wat nu? Dat was voor de minister van arbeid, mr. Aalberse, geen vraag: de staat moest bijspringen. Toen hij evenwel in januari '21 die conclusie, bereikt in een conferentie met zijn hoofdambtenaren en met de politiek-machtigste figuur in den lande, mgr. Nolens, voorzitter van de katholieke Tweede-Kamer-fractie, aan zijn ambtgenoten uit het eerste kabinet-Ruys voorlegde, rees verzet. Jhr. mr. dr. H. A. van Kamebeek, minister van buitenlandse zaken, zag slechts één mogelijkheid om de situatie te verbeteren: loonsverlaging - dan zou deKooy:

1 G. A. 1931-1945 (1964), p. 271.

126 [PDF]
DISCUS'SIE IN DE MINISTERRAAD

malaise afnemen; maar loonsverlaging werd zijns inziens door steunverlening geremd. De minister van landbouw, nijverheid en handel was geheel accoord: hij vond zelfs dat de aparte werklozensteun totaal moest verdwijnen; kwamen arbeiders met hun gezinnen in nood te verkeren, dan konden ze altijd naar armenzorg gaan. De minister van oorlog, generaal W. F. Pop, was het daar mee eens. De minister van justitie, de anti-revolutionair mr. Th. Heemskerk, zweeg; insgelijks de minister-president, jhr, Ruys de Beerenbrouck. 'Ik stond dus alleen tegen allen', schreef Aalberse die avond in zijn dagboek, 'en ik heb geducht van me afgebeten. Ik noemde' t een schande, zoalshier over de werklieden gesproken werd. Velen hebben al maanden van werkloosheid achter zich; de gezinnen zijn uitgeput; wil men nu die duizenden naar de armbesturen verwijzen? Al die mensen ook die, door premies te betalen gedurende vijf of zes jaar, zich een recht op uitkering meenden verzekerd te hebben en die nu, nu ze ook werkloos werden, de kas leeg vonden?'

XCEen fel debat ontwikkelde zich. Aalberse waarschuwde dat men, als het tot straatdemonstraties kwam, niet, als in november '18, op de protestantschristelijke en katholieke arbeiders kon rekenen. "Een angst-argument!' - sneerde de generaal. 'Neen, generaal, dat is niet een angst-argument maar een argument van regeringsbeleid!' ' Het vaderland, betoogde Aalberse, zou in gevaar komen als voor de werklozensteun geen behoorlijke regeling getroffen werd. Zijn argumentatie maakte indruk: de oppositie in het kabinet verzwakte. 'De generaal mopperde wat. König' (minister van waterstaat) 'keek me aan of hij zeggen wilde: kerel, hoe durf je dat ZO? en Ruys zei me, zachtjens. dat hij 't helemaal met me eens was.'! De vasthoudende minister van arbeid werd tenslotte gemachtigd, de werklozenkassen te hulp te komen. Het had moeite gekost! De regering als geheel was er nu eenmaal afkerig van, in het 'vrije spel der maatschappelijke krachten' in te grijpen.

XCIn de negentiende eeuw was zelfs de armenzorg (die dan in 1921 wel onder de overheid ressorteerde) als een aangelegenheid gezien waarmee de staat alleen in laatste instantie te maken had. Zou die staat beginnen met aan armen uitkeringen te doen, dan zou hij, meende men, enerzijds het economisch leven verstoren, anderzijds de te waarderen particuliere liefdadigheid afremmen. 'De wettelijke liefdadigheid', zo doceerde de regering in 1870, 'heeft een schijn van humaniteit, maar geen wezen, omdat de liefde geen wetAalberse's Dagboek,jan.aangehaald in Gribling:p.De notulen van de ministerraad maken met geen woord melding van deze discussie. Op hun beperkt karakter komen wij in ons volgend deelnog terug. 12

1 12 1921, 381-82.

127 [PDF]
DE DIEPE CRISIS

kent. Zij is een ziekelijke humaniteit omdat zij uit medelijden met enkelen het belang van een geheel volk voorbij ziet; zij is valse humaniteit omdat zij uit gedwongen gaven, uit belastingen, put.'! Armenzorg lag niet op de weg van de overheid. Zeker, ook de overheid kon mensen niet laten verhongeren. Verleenden de kerken en de andere instellingen van particuliere liefdadigheid geen enkele hulp aan een bepaalde persoon, dan, maar ook dan alleen, was het taak van de burgerlijke armbesturen, 'in de uiterste nood, bij wijze van politietoezicht, om te zorgen dat de persoon niet omkomt, tussen beide (te) treden." Aldus de minister van binnenlandse zaken, mr. C. Fock. Mr. D. Fock die in de conferentie ten paleize Noordeinde van 7 juli 1939 aandrong op het opheffen van 'onnodige organisaties, bijvoorbeeld bij de bestrijding der jeugdwerkloosheid', was zijn zoon.

XCWerklozen waren tij dens het hoogtij van het economisch liberalisme geheel op de liefdadigheid aangewezen. In perioden van malaise werden in het laatste kwart van de rode eeuw in de grote steden veelal door goedwillende patriciërs commissies opgericht die gelden inzamelden voor een extra uitkering. In 1879 ontvingen in Amsterdam meer dan 7000 gezinnen gemiddeld gedurende twee maanden zestig cent per week (het weekloon van een arbeider was zeker het tienvoudige maar kwam als regel niet boven de f 10 uit). Daarbij was bepaald,' dat geen ondersteuning, hoe gering ook, gegeven (zou) worden zonder dat een grondig en deugdelijk onderzoek door de leden der commissie persoonlijk in de woningen der aanvragers (zou) zijn ingesteld.'3 Ook werden door die patriciërs, later met steun van de vakverenigingen, in de wintermaanden wel werkverschaffmgen georganiseerd. Men kon daar in de winter van 1884-85 in de hoofdstad alleen in opgenomen worden, 'nadat de patroon met zijn handtekening bevestigd (had) dat de werkman zonder eigen schuld buiten werk was en bij hem gunstig bekend stond.'4

XCHet midden van de jaren '90 bracht een soortgelijke diepe crisis als het eind van de jaren '20. In de winter van '93 op '94 was in vele bedrijfstakken de helft of drie-kwart der arbeiders zonder werk. Het kwam in Amsterdam tot straatdemonstraties waarbij, 'indien er gezongen werd of langs drukke wegen gedemonstreerd', door de politie 'op de werklozen gehakt' werd.

XC'De verbittering steeg met de dag. Op 20 december trok een demonstratie die aangroeide tot ongeveer 3000 man, door de stad. In het midden van de stoetMemorie van toelichting op het wetsontwerp tot wijziging van de Armenwetaangehaald door J. A. Berger:'Staten-Generaal, Tweede Kamer':3Werkloosheidcornité Amsterdam, J. c. Ceton en S. J. Pothuis:A.v., p.

1 I854, (1936), p. 74. p. I32. (I902), p. 65. 67.

128 [PDF]
DE WERKLOZENKASSEN

werden borden gedragen met het opschrift: 'Werk en brood voor allen', 'Wij eisen geen aalmoes maar werk', 'Ons uiterlijk is ruw, ons hart eerlijk', 'Een kind geniet 4000 gulden per dag en het volk verrekt van honger.">

XCDe onrust gaf de stoot tot oprichting van het Amsterdamse bureau van statistiek. De eerste uit de reeks van zijn Statistische Mededelingen bracht ook de eerste betrouwbare gegevens omtrent de duur van de werkloosheid, overigens alleen van diegenen welke zich voor de werkverschaffing aangemeld hadden: van hen was ongeveer een zesde langer dan een half jaar werk1005.2 Van omvang of duur der werkloosheid in het land als geheel had de regering ook in later jaren geen denkbeeld. Zij beschouwde de werklozen als armen. 'Voor vele gemeenten', zo heette het in 1902, 'is zorg voor werklozen en armenzorg één en de ongelukkigen die daartoe hun toevlucht moeten nemen, weten wat dit zeggen wil.'3 Zes jaar later wees de minister van binnenlandse zaken (dezelfde mr. Heemskerk die in 1921 bij Aalberee's betoog er het zwijgen toe deed) staatszorg voor werklozen wederom af. Welkon er 'een noodtoestand ook in ons land ontstaan die de regering noodzaakt te zorgen dat er een uitdeling gebeurt, maar hoe minder, hoe voorzichtiger en hoe later, des te beter. Hoe meer men aan de particuliere liefdadigheid en belangstelling over kan laten, hoe beter. Indien ik op het ogenblik enige toezegging deed, zou het gevolg daarvan eenvoudig dit zijn dat de bron van de particuliere liefdadigheid gestopt werd. Die verantwoording wens ik niet op mij te laden."

XCDe arbeiders waren zichzelf gaan helpen. Tal van vakverenigingen hadden werklozenkassen opgericht; de leden stortten er bijdragen in; werden zij werkloos, dan kregen zij, meest na een korte wachttijd, een uitkering tot een bepaalde maximumperiode verstreken was en Zij, zoals dat heette, 'uitgetrokken' waren. Het uitbreken van de eerste wereldoorlog nu, legde delen van het bedrijfsleven stil; de werklozenkassen zouden het niet lang kunnen bolwerken. De energieke minister van landbouw, nijverheid en handel, mr. M. W. F. Treub, die toen nog als vrijzinnig-democraat tot de radicale richting van het liberalisme behoorde, greep in. Hij bepaalde dat in de werklozenkassen één vierde van het vermogen naar de stand van I augustus 1914 behouden moest blijven; was die grens bereikt, dan zouden rijk en gemeente elk voor de helft voor de noodzakelijke aanvulling zorgen. Met de uitbetaling bleven de vakbonden belast. De georganiseerden kregen dus een betere, althans minder slechte, positie dan de ongeorganiseerden, Hetzelfde effect hadden de tegen het einde van de oorlog ingevoerde, en in de

XC1 A.v., p. 79. Met 'het kind' werd de toen dertienjarige Koningin Wilhelmina bedoeld. • A.v., p. 84-85. 3 A.v., p. 145-46. 4 Staten-Generaal,Tweede Kamer: Handelingen 19°8-19°9, p. 89. 12 9

129 [PDF]
DE DIEPE CRISIS

i aren' 20 voortgezette wachtgeldregelingen die hierop neerkwamen dat door malaise getroffen bedrijfstakken hun arbeiders vasthielden door hun uit een fonds (later voor de helft door de ondernemers, voor een kwart door het rijk, voor een kwart door de gemeenten gevormd) een wachtgeld uit te keren, nooit meer dan 70 % van het loon - hierbij kregen georganiseerden een uitkering, 5 % hoger dan die welke ongeorganiseerden ontvingen.

XCTreubs regeling voor de werklozenkassen kreeg een algemener karakter toen eind 1916 bepaald werd dat het rijk en de gemeenten voortaan aan de contributies der arbeiders, hun verzekeringspremies als het ware, een bijdrage van minstens gelijke grootte zouden toevoegen. Ook hier gold dat de uitkering niet hoger mocht zijn dan 70 % van het normale loon. Bovendien werd bepaald dat werklozen die nalieten 'passende arbeid' te aanvaarden, geen uitkering zouden ontvangen. Maar wat was 'passende arbeid' Er lag hier een mogelijkheid tot eindeloze conflicten. Om die op dit en op andere punten te voorkomen werd geleidelijk in de reglementen van de werklozenkassen de bepaling opgenomen dat geen enkellid ooit de betrokken vakbond ter zake van zijn aanspraken een proces zou kunnen aandoen. Daarmee verdween een stuk van de rechtszekerheid der contribuanten. Het versterkte, waren zij ooit op uitkeringen aangewezen, hun gevoel van maatschappelijke hulpeloosheid.

XCMinister Aalberse kwam, zoals wij al zagen, begin 1921 tot de algemene conclusie dat de bestaande werklozenkassen, ondanks de bijdragen van de overheid, uitgeput zouden raken. Voor één groep arbeiders, de tabakbewerkers of sigarenmakers, was al in de zomer van '20 een andere steunregeling getroffen. Ze waren 'uitgetrokken'. Dus werden in de gemeenten waar de werkloze sigarenmakers woonden, commissies ingesteld die, voor de helft ten laste van die gemeenten, voor de helft tenlaste van de staat, voor voortgezette uitkeringen gingen zorgen. Elke aanvraag om steun werd nauwkeurig onderzocht. In één gemeente bleek daarbij dat van de 104 aanvragen 46 niet in de termen vielen om ingewilligd te worden. Bij de resterende 58 was in verschillende gevallen een te laag bedrag aan voortgezette inkomsten opgegeven. De minister drong dan ook op het aanstellen van gemeentelijke controleurs aan. Vlot ging het niet: er bleven veel verschillen bestaan. In februari '21 trof Aalberse een landelijke regeling: ondersteunde sigarenmakers zouden voortaan, waren zij 'uitgetrokken', nog gedurende hoogstens dertien weken dezelfde steun ontvangen. De steunbedragen waren bescheiden; werd een werkloze vader gesteund, dan kon bovendien geen enkel ander gezinslid steun ontvangen; inwonende zoons die werkloos werden, kregen dus geen eigen uitkering (en in december '22 werd bepaald dat

130 [PDF]
DE STEUNREGELING

gezin gingen stichten) ; werkten die zoons wèl, dan werd op de steun van de vader twee-derde van hun inkomsten in mindering gebracht; werkende ongehuwde vrouwen en meisjes die geen kostwinster waren, ontvingen evenmin een cent, als ze althans door de plaatselijke commissie geschikt geacht werden voor huishoudelijk werk: ze moesten maar dienstbode worden. De steunontvangende werkloze was voorts verplicht, er voor te zorgen dat hij als werkzoekende ingeschreven was bij de gemeentelijke arbeidsbeurs of bij de plaatselijke correspondent van de in 1916 opgerichte Rijksdienst voor de Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling; tenslotte moest hij te allen tijde zijn woning openstellen voor controleurs van het steunverlenend orgaan.

XCEn als die dertien weken nu voorbij waren e Dan was de werkloze in kwestie 'dubbel-uitgetrokken' en werd het steunbedrag verminderd. Wel te verstaan: de regeling van de voortgezette oorspronkelijke steun (ze werd in de loop van '21 en '22 van de sigarenmakers uitgebreid tot arbeiders in andere bedrijfstakken) gold uitsluitend voor diegenen die, via een vakbond, contributies gestort hadden in een werklozenkas. Wie dat als ongeorganiseerde had nagelaten of wie pas zo kort gestort had dat hij reglementair nog geen recht op uitkering had, moest van meet af aan met de mindere steun genoegen nemen.! Die mindere steun aan dubbel-uitgetrokkenen, reglementair-nog-niet-recht-hebbenden en ongeorganiseerden werd in beginsel geheel door de gemeenten gefinancierd,

XCAlgemene regeringspolitiek ontwikkelt zich vaak aan de hand van individuele- of groepsgevallen. Zo ook hier. Vrijwel alle elementen van de in '21 uitsluitend voor de sigarenmakers getroffen, hier slechts in hoofdlijnen geschetste regeling vinden we in de steunregeling terug die in de jaren' 30 voor alle werklozen gold. Maar juist doordat die regeling van '21 slechts op één groep betrekking had, hield zij, wat haar fmanciële uitgangspunten betrof(hier lag het zwakke punt), geen rekening met de gevolgen van massale, langdurige werkloosheid. Zou die zich ooit voordoen, dan zouden de werklozenkassen de stoot niet kunnen opvangen en de gemeenten spoedig bezwijken onder de last die zij te torsen kregen. Welnu, in december 1930 waren er 136 000 geregistreerde werklozen; een jaar later waren het 246 000; nogmaals een jaar later, december '32, 350 000 en in '32 stonden in de maand met de minste werkloosheid, mei, toch nog altijd meer dan 240 000 personen bij de organen voor de arbeidsbemiddeling als werkzoekende ingeschreven." Het aantal niet-ingeschreven werklozen liep in de tien

1 G. W. F. van Hoeven en mr.]. H.]. Schouten: (1933), p. 8-20, 30. 2 F. A. G. Keesing in dl. III, p. II2.

131 [PDF]
DE DIEPE CRISIS DE S,T,EU,NREGELING

duizenden.! Met hen had de overheid als steunverlenende instantie niet te maken; wie de officiële cijfers in hun economisch, sociaal en psychologisch effect wil wegen, mag intussen die verborgen groep niet uit het oog verliezen. Geen moment. In 1930 konden de werklozenkassen het nog juist bolwerken, maar washet overheidssubsidie in 1931 niet met meer dan f 10 mln. verhoogd, dan hadden zij in dat jaar niet aan hun verplichtingen kunnen voldoen.ê De gemeenten zagen zich al evenzeer op basis van de geldende regeling voor een onmogelijke taak gesteld. Voor de steun aan dubbel-uitgetrokkenen, reglementairnog-niet-recht-hebbenden en ongeorganiseerden hadden zij regeringssubsidie nodig. Van haar machtspositie maakte de regering gebruik om in januari 1931 aan de toekenning van de subsidies, die per gemeente verschilden, de voorwaarden te verbinden dat alle gemeentelijke steun- en werkverschaffingsregelingen door de minister van binnenlandse zaken en landbouw, Ruys de Beerenbrouck (de zorg voor de werklozen kwam pas in juni '33 onder het toen ingesteld ministerie van sociale zaken te ressorteren), goedgekeurd moesten worden; dat de minister kon bepalen hoeveel werklozen men per gemeente naar de werkverschaffing moest zenden (wij komen op die werkverschaffmg later terug); en dat departementale controleurs toegang moesten krijgen tot de gemeentelijke werklozen-administraties. Het heeft zin, op de steunregeling dieper in te gaan. Spoedig bepaalde zij immers het leven van honderdduizenden Nederlanders. Daarbij moet dan evenwel bedacht worden dat, enerzijds (gelijk reeds vermeld) een grote groep werklozen niet geregistreerd was en dus niet gesteund werd en, anderzijds, ook van de geregistreerde werklozen maar een deel voor steun in aanmerking kwam: zo werden in juni 1933 van ca. 280000 geregistreerde werklozen slechts ca. 135 000 ondersteund." De geldende regeling stond in het dubbele teken van de zuinigheid en de voorzichtigheid, die zich beide tutten in ingrijpende controle-voorschriften. Wat hield die regeling nu in 1 Buiten de steun, om te beginnen, vielen allen die jonger waren dan een-en-twintig (tenzij hun ouders overleden waren) of ouder dan zestig jaar; evenmin kreeg steun wie tussen de een-en-twintig en dertig jaar was en 1 Bijna vier jaar later, in januari 1936, waren er naast 475 000 ingeschreven werklozen naar schatting 155 000 die niet ingeschreven waren. A. B. Velthuisen: 'De omvang der werkloosheid', Tijdschrift van de Nederlandse werkloosheidsraad (juni 1937). 2 Er waren in 193 I 490000 verzekerden die f 5,8 mln. aan eigen bijdragen stortten. Het overheidssubsidie, f 5,6 mln. in 1930, liep in '31 tot f 16 mln. op. Berger: Van armenzorg tot werklozenzorg, p. 129. 3 Van Hoeven en Schouten: De steunverlening aan werkloze arbeiders, p. 40 .

132 [PDF]

wiens ouders in de betrokken of in een aangrenzende gemeente woonden: daar moest Pij maar bij intrekken - een uitzondering die niet gold wanneer de werkloze een-en-twintigtot dertigjarige allanger dan een jaar niet bij zijn ouders inwoonde. Buiten de steunregeling vielook wie langdurig ziek werd of 'vrijwillig werkloos' was geworden - hetgeen het geval geacht werd bij allen die wegens wangedrag ontslagen werden of in staking gingen; stakers werden als regel drie maanden op de armenzorg aangewezen voor ze, zoals dat heette, 'in de steun konden gaan lopen.'! Evenmin werden losse transportarbeiders gesteund ('omdat zij niet als werklozen van een bepaald bedrijf kunnen worden aangemerkt'ê) en, aanvankelijk, ook de bouwvakarbeiders niet; zij werden pas herfst '32 in de steunregeling opgenomen nadat regeringspressie er toe geleid had dat hun lonen met IO % verlaagd waren. Straatventers (het waren er duizenden) kwamen niet voor steun in aanmerking; hier gold 'als voornaamste bezwaar, dat de verdiensten van deze lieden oncontroleerbaar zijn en het plegen van fraude daardoor gemakkelijker zal kunnen geschieden." Daarentegen werd in januari 1933 bepaald dat, anders dan in '21, in beginsel alle werkende vrouwen in de steunregeling opgenomen konden worden - tenzij zij kostgangster of alleenwonend zonder gezin en tevens jonger dan vijf-en-twintig jaar waren, want dan werden zij geacht, 'een betrekking als dienstbode of anderszins te kunnen vinden. Uitzonderingen blijven echter ook hier rnogelijk.S

XCDe werkloze die steun aanvroeg, moest een lang formulier invullen. Hem werd (van januari' 32 af) mèt dat formulier een stempelkaart overhandigd die hij dagelijks één- of tweemaal bij de penningmeester van zijn vakbond, bij de gemeente-secretarie ofbij aparte stempellokalen moest laten afstempelen. Hij moest zich daar in werktijd melden ten bewijze dat hij niet ergens elandestien werkte; werkloze kelners moesten dus ook des avonds 'stempelen.' 'Stempelen' moesten niet alleen allen die steun ontvingen maar ook, in veel gemeenten, hun werkloze gezinsleden die niet 'in de steun vielen'; de werkloze inwonende zoon van een werkloze vader mocht immers ook geen clandestiene inkomsten hebben."

XCSteun werd veelal niet onmiddellijk verleend. Waren er spaargelden, dan werd met de steunuitbetaling zoveel weken gewacht als nodig waren om, op basis van het wekelijks steunbedrag, die spaargelden voor twee-derde te doen wegsmelten. Dat wekelijks steunbedrag werd door een groot aantal factoren bepaald. :Wij willen hier de bedragen zelf om twee redenen niet opnemen; de eerste is dat ze nogal eens gewijzigd werden, de tweede dat die bedragen

1 A.v., p. 133. 2 A.v., p. 37. 3 A.v., p. 104. 4,A.v., p. 118. 5A.v., p. 129-3I. 133

133 [PDF]
DE DIEPE CRISIS

weinig zeggen als men niet weet wat men er wel; of niet, voor kon kopen; wij komen hier in ander verband op terug. Uitgangspunt was, dat de werkloze, al of niet met zijn gezin, in leven moest blijven: de steun was in hoofdzaak bedoeld voor de aanschaffing van levensmiddelen. Hij was in de steden iets hoger dan op het platteland; kostwinners kregen iets meer dan kostgangers; gehuwde kostwinners ontvingen per kind een gering extra steunbedrag. Moesten de ondersteunden voor hun woning meer huur betalen dan gemiddeld betaald werd in het soort wijken waar zij woonden, dan kregen zij een huurtoeslag die met dat meerdere overeen kwam; betaalden zij minder huur, dan werd dat mindere veelal op de steun ingehouden. In de koude maanden, van november tot april, ontvingen zij brandstoffenbijslag, waarbij met het feit dat de kou eerder inviel oflanger duurde, geen rekening gehouden werd. Het totale wekelijkse steunbedrag mocht, afgezien van de brandstoffenbijslag, nooit hoger zijn dan 65 % van het loon dat nog werkende arbeiders in de betrokken bedrijfstak bij een volle werkweek konden verdienen (voor kostgangers gold 55 %). Geschoolde arbeiders kregen dus meer steun dan ongeschoolde, vaste meer dan losse. Vanwerkloze landarbeiders werd overigens aangenomen dat zij, kregen zij weer werk, in de categorie der losse landarbeiders zouden vallen en de lonen van die groep waren zo laag dat men, bleef de 65 %-regeling gehandhaafd, die werkloze landarbeiders met hun gezinnen aan de honger prijsgegeven had: het percentage werd voor hen dus iets verhoogd. Dat zegt ons veel over het loonpeil dat op het platteland gebruikelijk was.

XCMen zal uit dit alles al begrepen hebben dat het steunbedrag niet automatisch vastgesteld werd. Alle gegevens die de werkloze op zijn aanvraagformulier vermeld had, werden streng gecontroleerd; daarna pas werd van geval tot geval het steunbedrag bepaald. Zij die aangesloten geweest waren bij een werklozenkas, kregen eerst steun uit die kas; waren zij uitgetrokken, dan bleef (volgens de regeling uit '2I!) hun steunbedrag dertien weken gehandhaafd; waren zij dan dubbel-uitgetrokken, dan werd het verlaagd, voor gehuwden in het algemeen met f I per week. Ongeorganiseerden kregen steeds f 0,50 minder dan georganiseerden. Dat was niet onredelijk: georganiseerden hadden tenslotte met hun eigen bijdragen aan de werklozenkassen de eerste periodevanhun steunverlening gedeeltelijk gefinancierd,

XCWij moeten al over dat aanvragen van steun niet licht denken. De leden van de werklozenkassen, een minderheid onder de arbeiders.! konden in de

1 Het gemiddeld aantal verzekerden steeg van 363 000 in I929 tot 578 000 in I934 (Berger: p. I29). Van hen was natuurlijk slechts een gedeelte werkloos geworden.

134 [PDF]
CONTROLE

eerste fase nog het gevoel hebben dat zij in de vorm van steun ontvingen wat zij tevoren als premie betaald hadden, maar spoedig brak de tweede fase aan waarin zij uitgetrokken, dan de derde waarin zij dubbel-uitgetrokken waren. In beide laatste fasen kregen zij uitsluitend steun van de overheid - een situatie waarin de reglementair-nog-niet-rechthebbenden en ongeorganiseerden zich van meet af aan bevonden. Bitter was die eerste gang naar het kantoor van de vakbond of naar de gemeentelijke bureaus - bitter voor al diegenen die, al hadden ze het dan niet breed gehad, in elk geval in hun eigen levensonderhoud en dat van hun gezin hadden kunnen voorzien. Bitter was het, de hand op te moeten houden. Bitter, een- of tweemaal daags te moeten 'stempelen'. Bitter, die afhankelijkheid. Bitter, dat gecontroleerd-worden.

XCDat laatste begon al bij de aanvraag om steun. Niet alleen de eigen verdiensten maar ook die van de kinderen werden nagegaan. Uitwonende, nog werkende kinderen moesten voor het onderhoud van hun ouders een wekelijkse bijdrage betalen; van inwonende, nog werkende kinderen werden de verdiensten voor twee-derde op de steun gekort. Inkomsten die niet door arbeid verkregen waren, werden geheel ingehouden: huurbedragen bijvoorbeeld die een werkloos geworden arbeider of kleine zelfstandige ontving doordat hij ergens een huis geërfd had - daar moest hij overigens eerst een hypotheek op nemen, en het ontvangen hypotheekbedrag werd als spaargeld beschouwd en moest voor twee-derde verdwenen zijn voor men steun kreeg. Ook ouderdomsrenten, pensioenen, invaliditeits-, ongevallen-, en weduwenen wezenrenten van inwonende gezinsleden golden als niet-door-arbeid-verkregen inkomsten. Had men zijn oude vader of schoonvader in huis genomen en ontving deze een bescheiden pensioen, dan werd, als men ging'stempelen', dat pensioen volledig op de steun ingehouden. Het gold al als een hele verbetering dat begin' 35 bepaald werd dat dergelijke uitkeringen als door-arbeid-verkregen inkomsten beschouwd zouden worden; nadien werden zij voor twee-derde gekort.

XCDe toepassing van deze en dergelijke bepalingen betekende dat de werkloze en zijn gezin voortdurend door controleurs besnuffeld werden. Sommige controleurs zagen er geen been in, post te vatten bij bioscopen: waren er onder de bezoekers soms werklozen die zij van gezicht kenden? Zo ja, waar haalden die dan het geld vandaan om een kaartje te kopen 1 Andere controleurs viel het op dat er in een gezin steeds bloemen op tafel stonden. Verboden was dat niet - maar was het wellicht een aanwijzing dat inkomsten achtergehouden werden e De controlerende ambtenaren stonden onder de voortdurende druk van de gemeentebesturen die er, gegeven de lage steunbedragen, van uitgingen dat de verleiding groot was de bestaande bepalingen te ontduiken; en de gemeentebesturen waren op hun beurt weer onder

135 [PDF]

worpen aan de constante pressie van de regering die, bij dalende inkomsten

XChet ideaal van het begrotingsevenwicht najagend, hardnekkig opbezuiniging

XCaandrong. De regering (en in dat opzicht gaf zij uitdrukking aan de inzichten van de

XCgrote meerderheid van Staten-Generaal en publieke opinie) was van mening

XCdat het geld ontbrak (en niet geleend ~ocht worden!) om de werklozen: ~ meer te geven dan voor een minimaal bestaan nodig was. Kleine aanvul

XClingen warèn mogelijk: soms een 'Kerstgave' ter hoogte van een kwart van

XChet wekelijks steunbedrag; van tijd tot tijd extra-goedkope margarine;

XCextra-goedkoop vlees-in-blik; een kosteloos £ietsplaatje voor hen 'die

XCkonden aantonen dat zij hun rijwiel nodig hadden ter voldoening van de

XCvoorschriften van de steunregeling' (woonden zij minder dan een hili uur

XClopen van het stempellokaal, dan konden zij het, aldus de overheid, buiten

XCeen fiets stellen) 'en aan werklozen die aannemelijk konden maken dat zij hun

XCrijwiel behoefden voor het zoeken van werk' - beide concessies golden

XCalleen voor gezinshoofden'. Dan werd door het in 193i opgerichte Natio

XCnaal Crisis Comité met bijdragen van overheid en particulieren en met

XCinschakeling van kerkelijke en andere liefdadigheidsinstanties via plaatselijke

XCCrisis Comités aanvullende steun in natura verdeeld: hoofdzakelijk kleding,

XCschoeisel en beddegoed - een-en-ander uiteraard alleen dan wanneer bij

XChuisbezoek geconstateerd was dat er 'ernstige achterstand' bestond. In 1933

XChad die' aa~lVullende steun per ondersteunde werkloze gemiddeld een

XCwaarde vall vijf gulden.ê Het was weinig. Het was meer dan niets. Maar er 'was nog een tweede motief dat de regering tot haar aan schrielheid

XCgrenzende zuinigheid bracht. De voorzitter van de Maatschappij van Nijver

XCheid die in 19II de werkloosheid aangeduid had als een van de 'kanalen

XCwaarlangs het overtollige afvloeit', de drie ministers uit het eerste kabinet

XCRuys die, zoals wij zagen, tien jaar later eigenlijk de gehele werklozensteun

XChadden willen opheffen - zij gingen er met de klassieke liberale economen

XCvan uit, dat in een periode van malaise de lonen behoorden te dalen; dan zou

XCden de goederen goedkoper worden; en dan zou de vraag, dan zou ook de

XCproductie weer gaan stijgen. Anders gezegd: hoe lager lonen, des te sneller

XCherstel. En hoe minder men nu voor de werklozen deed, des te groter zou de

XCdruk zijn die zij op de arbeidsmarkt en dus op het loonpeil van de nog

XCwerkenden zouden uitoefenen. •Aanpassing van ons gehele leven aan de

XCvetminderde welvaart is, zie ik het goed, onvermijdelijk', schreef de ver

XCantwoordelijke minister In januari 193 I in een circulaire aan de 'gemeente

XC1 Van Hoeven en Schouten: De steunverlening aan werkloze arbeiders, p. 143. ,2 A.v., p',

136 [PDF]
DE WERKLOZEN

besturen.! 'Wijs beleid zal het zijn, dat er alles op wordt gezet, herstel mogelijk te maken en niets te doen wat in verkeerde richting werkt. U zult het ongetwijfeld met mij eens zijn dat het ook de werklozenzorg is, welke in deze tijden veel er toe kan bijdragen of de ontwikkeling van het maatschappelijk leven in juiste, dan wel in verkeerde richting wordt gestuurd.' De man van wie die oproep tot 'aanpassing' uitging, jhr. Ruys de Beeren~ brouck, 'de edelman die werkt voor het volk' (onder die leuze had de Staatspartij hem in '29 aangeprezen), was niet zonder medegevoel voor 'het volk': 'Op een koude dag in oktober zat hij eens thuis in een onverwarmd vertrek te werken. Toen zijn echtgenote hem vroeg, waarom hij de haard niet liet aanmaken, antwoordde hij: 'De werklozen krijgen hun kolentoeslag eerst op I november. Zou ik dan nu al gaan stoken ?"s Het denkbeeld dat hij, door juist wèl te stoken, althans het zijne deed om de bedrijvigheid in de Limburgse mijnen te bevorderen, kwam niet in hem op. Hij was kind van zijn tijd - kind uit een bepaald milieu. En in dat milieu zag men werkloosheid als een maatschappelijke kwaal die in hoofdzaak uit zichzelf genezen moest. Hetgeen betekende dat men, het lapmiddel van de steun daargelaten (een maatregel van sociale politiek die eigenlijk met de gepredikte beginselen van economisch beleid in strijd was), het lot der werklozen niet wezenlijk kon verbeteren. Dat lot was zwaar. Zwaar niet alleen omdat men, in veel gevallen, van een voor die tijd redelijk bestaan geleidelijk verviel tot armoede; zwaar niet alleen omdat men een dag die eens gevuld geweest was met arbeid, vervalen zag tot in verveling overgaande ledigheid; zwaar was dat lot vooral omdat het, ongemerkt haast, vrat aan het zelfrespect, waarbij het besef dat men dat lot met velen deelde, maar een schrale troost was. Wij weten van de levensomstandigheden der werklozen niet zo heel veel af. Wij zouden er nog minder van weten dan wij doen, was niet in de periode september 1934-februari 1935 in Amsterdam, op initiatief van de gemeenteraad, een diepgaand onderzoek ingesteld, zulks in navolging van een minder breed opgezet, zich alleen tot georgariiseerden uitstrekkend onderzoek in Den Haag' in '32. Dat Amsterdams onderzoek ontleende zijn speciale waarde aan het feit dat de levensomstandigheden in een aantal gezinnen van werklozen nauwkeurig vergeleken waren met die in arbeidersgezinnen welke in dezelfde buurten woonden - maar niet

XC1 A.v., p. I46-47. 2 Gribling: .Aalberse, p. 42.:

137 [PDF]
DE DIEPE CRISIS

door de werkloosheid getroffen waren.' Dagelijks aangetekende, geverifieerde gegevens van 78 werklozen-gezinnen had men naast gegevens van 37 gezinnen van werkende arbeiders gesteld. Van de 78 werkloze gezinshoofden waren 36 georganiseerd, 42 niet bij een vakbond aangesloten. Geen van de deelnemers was, toen het onderzoek uitgevoerd werd, korter dan één jaar werkloos, voor de meesten had de werkloosheid al verscheidene jaren geduurd.

XCWat toonde dit onderzoek nu aan?

XCIn de gezinnen der werklozen was gemiddeld per week f 19,30 uitgegeven: hoofdzakelijk was dat steun; men had er soms iets bij verdiend; soms iets bij gekregen - daarvan was de geldswaarde dan meegeteld. De wekelijkse uitgaven in de gezinnen der werkende arbeiders bedroegen evenwel gemiddeld f 35.48 een verschil van meer dan zestien gulden. Nu kwam daar bij dat de werklozen niet konden bezuinigen op hun huur (gemiddeld ruim 30 % van hun uitgavenlê) en niet willekeurig konden bezuinigen op hun voedsel: die post vergde gemiddeld meer dan 41 % van hun uitgaven. Huur en voedsel alleen al namen dus samen bijna drie-kwart van het totaal bedrag in beslag dat men per gezin uit te geven had. Dat voedsel was, in calorieën uitgedrukt, niet uitgesproken onvoldoende: per gezinslid gemiddeld 27Il calorieën per dag, tegen 3178 calorieën in de gezinnen der werkende arbeiders. Het reële verschil was groter dan men uit die cijfers zou afleiden: de eentonigheid en de weinige smakelijkheid van het voedsel waarmee men het in de gezinnen der werklozen stellen moest, kwamen er niet in tot uitdrukking. Men kocht meer brood, meer erwten en bonen en bijna evenveel aardappelen - beduidend minder suiker, melk, vlees, vis en groente, vrijwel geen beschuit en koek, kaas (gemiddeld 4,4 gram per persoon per dag), eieren (1,2 gram) ofboter (1,6 gram) en heel weinig fruit: minder dan een vijfde van wat de werkende arbeiders zich konden permitteren.ê Alle 'franje' was dus verdwenen. In de drie grootste werklozengezinnen die onder het onderzoek vielen, was gemiddeld per week nog geen 23 cent aan vlees uitgegeven - voor het gehele gezin."

XCVoor hun kleding en schoeisel gaven deze werklozen nog niet een derde uit van wat de arbeidersgezinnen met een normaal inkomen konden besteden. Dat weinige ging in hoofdzaak naar de kinderen. In de werklozengezinnen zonder kinderen had men tijdens het onderzoek voor kleding en schoeisel nog geen dubbeltje per week uitgegeven.P slechts in vijftienGemeente Amsterdam, Bureau van Statistiek:no. (1937), Onderzoek naar de toestand van ondersteunde werklozen en hun gezinnell. 2 A.v.,p. 55. a A.v., p. 81. 4 A.v., p. 43. 5

1 l0S

138 [PDF]
DE WERKLOZEN

gezinnen waren toen kleding en beddegoed nog in voldoende staat en in voldoende voorraad aanwezig; in vijf-en-twintig heette de toestand 'in elk opzicht slecht' - de overige lagen hier tussen in. l Meest zag de bovenkleding er aanmerkelijk beter uit dan de onderkleding. Meest was de man minder slecht gekleed dan de vrouw, meest de kinderen minder slecht dan de ouders. Men kon voor die kinderen schoolkleding gratis krijgen, maar daarvoor (voor de kosteloze schoolvoeding gold hetzelfdeê) werd alsregel niet gevoeld:

XC'In enige gezinnen werd aan de huisbezoekster verteld dat de kinderen schreiende waren thuis gekomen omdat zij op straat door andere kinderen waren uitgejouwd om het dragen van schoolkleding. Sommige moeders veranderden daarom deze kleren zodanig dat ze er niet meer als schoolkleding uitzagen. Een huisbezoekster was er getuige van dat een moeder op de schoolkousen die ze zo juist ontvangen had, gekleurde randen breide."

XCWat nog te verstellen was, werd versteld - veelal een onvruchtbare en daardoor vermoeiende bezigheid, 'omdat het dikwijls voorkwam dat het te verstellen goed reeds te veel versleten was.'4

XCVoor inrichting, aankleding en instandhouding der woning schoot bij de werklozen maar heel weinig over: gemiddeld net een kwartje per week. In de gezinnen der werkende arbeiders kon men meer dan vijf maal zoveel uitgeven."

XCNiet minder schril was het contrast wat de 'overige uitgaven' betrof. Gemiddeld gaf het werklozen-gezin per week I7 cent voor rookgerei uit (gezinnen van werkende arbeiders 83 cent); 8 cent voor ontspanning (werkende arbeiders 95 cent); 8 cent voor alle verkeersmiddelen: tram, bus en trein (werkende arbeiders 72 cent)." wil de lezer dit toch nog even op zich laten inwerken 1 Per week per gezin 8 cent voor ontspanning; daaronder vielen dan uitgaven voor boeken, speelgoed en speelkaarten, foto's, 'een schoolreisje' - in hoofdzaak evenwel de uitgaven voor de radio. Van de 78 gezinnen hadden 2I een eigen toestel, 23 aansluiting aan de draadomroep van de 37 gezinnen van werkende arbeiders hadden 30 Of een eigen toestel Of draadomroep," De werklozen leefden dus veel geïsoleerder: in 22 van die 78 gezinnen kocht men zelfs geen krant meer'' - die kon men lenen van buren of familieleden. Tien gezinnen waren er waar men zelfs dat niet deed." Door de wereld terzijde geschoven, schoof men daar de wereld terzijde.

XC'Eten en drinken hebben wij nog wel genoeg, daar worden we niet ziek van; maar van zoveel andere dingen dieje tekort komt, word je wèl ziek; alle dagen te moeten bedenken en te voelen dat je er naast staat, maakt je ook kapot.'

XC1 A.v., p. lIS. 2 A.v., p. lI4-1S. 3 A.v., p. lI6. 4 A.v., p. lI7. 5 A.v., p. 59. 6 A.v., p. 64. 7 A.v., p. 71-72, lIS. 8 A.v., p. 69. s A.v. p. lIS.

139 [PDF]
DE1Dq!P~ ,CRISIS

XCZO had een der Amsterdamse vrouwen zich geuit.' Maar de. vrouwen hadden over het algemeen door de werkloosheid meer om handen gekregen. Tijd om te piekeren hadden vooral de mannen - tijd te over. Onder onze 78 Amsterdammers waren er, 'die reeds vijf-en-twintig jaar of langer bij dezelfde patroon hadden gewerkt en die zich onmisbaar hadden geacht of althans in de vaste overtuiging hadden geleefd van de zekerheid van hun maatschappelijk bestaan." Die zekerheid lag aan duigen. Hoe zou men ooit I weer aan het werk komen? Wat zou er dan nog resten van de vakbekwaamheid? 'Een schilder van 40 jaar zei tegen de huisbezoekster: 'Mijn handen beyen zo dat ik niet meer zal kunnen werken'. Een grondwerker, van gelijke leeftijd zei er van overtuigd te zijn dat hij inmiddels al te oud was geworden voor zijn beroep." Ja, men bleef ingeschreven bij de arbeidsbeurs, men poogde daarnaast veelal op eigen houtje werk te vinden - het baatte niet.

XC'Een typisch voorbeeld van activiteit in deze richting had een transportarbeider geleverd. Achtereenvolgens had hij bij een groentehandelaar zonder loon gewerkt om daardoor een lonende taak te verwerven; langs de huizen gevent met theewarmers en schoorsteenkleedjes, door zijn vrouw vervaardigd; radiotoestellen gerepareerd; zich in het huisschildersvak bekwaamd; het was echter alles tevergeefs geweest."

XCMen zat meestal thuis. Men hielp wat in het huishouden. Men knutselde. 'Veellust om op werkdagen met de kinderen te gaan wandelen, was er niet; men vreesde .. '. daardoor als werkloze te worden opgemerkt.'5 Er werd niet veel gelezen. ' 'Je kunt er je gedachten toch niet meer bij houden', was een veel vernomen gezegde." Voor sportbeoefening werd weinig gevoeld. Men trok zich terug in het eigen bestaan. Van de 78 Amsterdamse mannen gingen 12 wel eens naar godsdienstige bijeenkomsten, 14 naar lezingen en cursussen van hun vakbond, 4 naar politieke vergaderingen, 2 naar openbare leeszalen, 2 naar muziek- of toneelclubs, 3 naar sportwedstrijden; dan werkten 3 bij voorkeur in hun tuintje en brachten eveneens 3 de dag grotendeels met' fietsen of vissen door - waarbij natuurlijk nooit verzuimd mocht worden op tijd te 'stempelen'.

XCTekenend was het voor de kracht van de gezinsband dat, in die 78 gezinnen van werklozen, de gezinsverhoudingen over het algemeen goed gebleven waren. In 56 gezinnen had de verstandhouding tussen man en vrouw door de werkloosheid 'in het minst niet geleden'; slechts in IQ gezinnen was daar wèl duidelijksprake van, al was de relatie niet uitgesproken slecht geworden. 'Bijna zonder uitzondering was de wederzijdse verhouding tussen ouders en

XC1 A.v., p. II4. S A.v., p. I23. 3 A.v. 'A.v., p. I22. 5 A.v., p. I25. _ G A.v., p.

140 [PDF]
DE WERKLOZEN

kinderen' ... goed. In het algemeen was de zorg voor de kinderen groot en opofferend.T 'In sl~chts enkele gezinnen' had men steun gevonden bij de godsdienst en was men daardoor nader tot de kerk gekomen.ê Politiek georganiseerd waren slechts weinigen. geweest, tot 12 gezinnen behorend, Wat de andere menselijke relaties betrof, was er een neiging aan de dag getreden, 'deze te beperken. Zeven gezinnen hadden zelfs als direct gevolg van de werkloosheid het contact met hun familieleden totaal verbroken; negen zich uit alle omgang met vrienden en kennissen teruggetrokken. 'In gezegden als: 'Omdat we voor zo iets toch geen geld meer hebben', of: 'Je kunt elkaar toch niet helpen', of' dat men zich schaamde, zijn armoede aan een ander te vertonen', lagen de beweegredenen daarvoor opgesloten.P

XCHet leven werd grauw. 'Het ergste van alles is die ledigheid' - aldus een negen-en-twintigjarige havenarbeider, gehuwd, twee kinderen, bijna drie jaar we~kloos:

XC'Ik begrijp niet alsik 's morgens opsta, hoe zo'n dag omkomt. Ookhoorje dat, als een ander zich verveelt, zij tot de middag in bed blijven, maar dat vind ik nog erger: dan voel je helemaal zo dat je teveel bent op de wereld. Wat mezelf betreft, ik kan van alles maken, maar het geld ontbreekt me om materiaal te kopen. Als ik 's avonds naar bed ga, lig ik tot diep in de nacht wakker, en altijd maar denken! Dan denk ik: dit of dat zal ik morgen proberen, e~ als het dan 'morgen: is, zie ik er de zotheid van in; en dat is niet eenmaal, maar elke nacht zo. Als men zo langs de huizen loopt, dan ziet men dat er zoveel aan valt-op te knappen. En hoe vaak vraagt men niet of ze wat voor je hebben, maar meestal kijken ze je zo raar aan of krijg je praatjes te horen als: 'Hoe lang ben je zonder werk? 0, drie jaar? Dan ben je het werken verleerd.' '4

XCAan de bevindingen van het Amsterdamse onderzoek kan men natuurlijk geen algemene geldigheid toekennen. Het was een steekproef - maar een grondige. Wij bezitten in elk geval geen beter wetenschappelijk beeld van de omstandigheden waaronder honderdduizenden, door de werkloosheid getroffen Nederlanders moesten leven. Daarbij moet dan nog bedacht worden dat het onderzoek eind '34-begin '35 uitgevoerd werd. Toen waren er, december '34, 414000 geregistreerde werklozen.ê Ruim vier jaar later, januari '39, waren er 406000.6 Hoeveel van die 78 Amsterdammers die tijdens het onderzoek al één, twee of drie jaar werkloos waren, bevonden zich in '39 al vijf, zesof zeven jaar zonder werk?

XC1 A.v., p. 128-29. 2 A.v., p. 130. 3 A.v., p. 131. 4 A.v., p. 128. s F. A. G. Keesing in Ned. volksh., dl. III, p. 175. G A.v., p.

141 [PDF]
DE DIEPE CRISl,S

Nog zijn wij met ons algemeen relaas niet het jaar 1933 genaderd - jaar waarin Hitler in Duitsland aan de macht kwam en die nieuwe periode begon welke tot de Duitse aanval op ons land zou leiden. Wij kunnen, de gebeurtenissen uit die periode beschrijvend, niet telkens op de massale werkloosheid wijzen. Beter leek het ons, haar beknopte beschrijving hier te plaatsen. Maar bij alles wat zich in het kader van ons Voorspel in het Nederlands milieu nog gaat afspelen, moet men, meest op de achtergrond, die anonyme massa van werkzame, maar uit hun werk gestoten arbeiders en kleine zelfstandigen zien, georganiseerden en ongeorganiseerden, reglementair-rechten reglementair-nog-niet-recht-hebbenden, uitgetrokkenen en dubbel-uitgetrokkenen, geregistreerden en niet-geregistreerden: de bij moeder-de-vrouw thuiszittende, dan weer lusteloos naar de stempellokalen slenterende werklozen, altijd gecontroleerd, altijd weer onderworpen aan nieuwe, onoverzichtelijke ambtelijke bepalingen, soms half-en-half levend op de grens van kleine en minder kleine fraudes. En misschien wel met het overheersend gevoel dat zij door hun medemensen, ook door de nog werkende mede-arbeiders in de steek gelaten waren: die slagersknecht die fluitend voorbij fietste, die schilder die daar op zijn ladder stond, die landarbeider die achter de ploeg liep zij hadden werk. Was er niet rijkdom genoeg in Nederland , Men hoefde maar om zich heen te zien. Was die maatschappij niet anders te organiseren e Kende de overheid dan geen andere hoogste wijsheid dan 'aanpassing' en bezuiniging?

XCZien wij op de massale werkloosheid van de jaren' 30 als historisch verschijnsel in de Nederlandse samenleving terug, dan is wellicht de betrekkelijke passiviteit waarmee die catastrofe aanvaard werd, het opmerkelijkst aanvaard door de nog werkenden en door de werklozen zelf. Die vormden geen homogene groep; maatschappelijk gekwetst, wisten zij dat zij, van de overheid afhankelijk, kwetsbaar gebleven waren; zij haakten minder naar revolutie dan naar hun vroegere werk; en bij velen werd de innerlijke aansporing tot actie (wat voor actie? schiep men met demonstraties werkgelegenheid e) door lusteloosheid geremd. Communistische en revolutionairsocialistische groeperingen ontplooiden wel een zekere bedrijvigheid bij de stempellokalen die menigmaal, met name in Amsterdam, tot vechtpartijen met de politie leidde; ook zag de hoofdstad (wij zullen er nog van gewagen) in juli '34 een wanhoopsoproer in de Jordaan - maar het bleefbij die ene uitbarsting. Zeker, er was sprake van politieke radicalisering: wij wezen al op de groei van de CPH en het ontstaan van de OSP als uit de diepe crisis voortvloeiende politieke verschijnselen, en het effect van die crisis op de eerste opbloei van de NSB krijgen wij nog te schetsen. Toch mag men zeggen dat de massale werkloosheid, hoewel zij uiteindelijk een situatie

142 [PDF]
PASSIVITEIT

schiep waarbij in de ongunstige perioden van het jaar meer dan veertig op de honderd arbeiders doelloos thuis zaten of rondliepen, de traditionele politieke en geestelijke levenspatronen van het Nederlandse volk niet wezenlijk doorbrak en het staatkundig bestel niet deed wankelen, laat staan omver stiet.

XCIn Duitsland was dat wel het geval.

Indextermen: Werkloosheid
143 [PDF]

Hoofdstuk 6: Hitler's opkomst

XC

XCToen op 9 november 1918 in Berlijn de republiek uitgeroepen werd, had het Duitse volk de eerste wereldoorlog verloren; verloren ondanks ongeëvenaarde inspanningen-ondanks het offer van bijna twee miljoen gesneuvelden. Ook de generaals Hindenburg en Ludendorff die van augustus 1916 af als oberste Heeresleitung steeds sterker het regeringsbeleid bepaald hadden, hadden binnenskamers moeten toegeven dat van militair verzet tegen de in het westen oprukkende Franse, Engelse en Amerikaanse legers geen sprake meer kon zijn. Op II november werd in Compiègne de wapenstilstand gesloten, ruim zes maanden later, 28 juni 1919, in de Spiegelzaal van het paleis van Versailles het vredesverdrag ondertekend. Zwaar waren de territoriale eisen die Duitsland moest inwilligen. Frankrijk verwierf weer zijn twee, in 1871 verloren gegane landsdelen Elzas en Lotharingen; België annexeerde om militair-geografische redenen de grensdistricten Eupen en Malmédy; Denemarken kreeg na een volksstemming de noordelijke helft van Sleeswijk toegewezen. Gevoeliger nog waren de Duitse verliezen in het oosten. Twee gehele provincies, West-Pruisen en Posen, vielen aan Polen toe dat aldus een corridor naar de Oostzee verwierf; daar werd de havenstad Danzig met omgeving een onder de Volkenbond ressorterende Vrijstaat. Oost-Pruisen was voortaan door Danzig en de Corridor van de rest van Duitsland gescheiden. Benoorden Oost-Pruisen werd het gebied van Memel na een periode van Volkenbondsbestuur bezet door Litauen, een van de drie Baltische republieken (Estland, Letland, Litauen) die zich tijdens en door de Russische revolutie met instemming van het communistisch bewind uit het Russisch staatsverband losgemaakt hadden. Verder zuidelijk zou in het belangrijke industriegebied Opper-Silezië een volksstemming gehouden worden; de economisch-belangrijkste delen bleven er tenslotte in Poolse handen. Zo had het Duitsland dat in 1914 de oorlog was ingegaan, tenslotte 13 % van zijn territoir en daarmee zes miljoen burgers verloren - bovendien al zijn koloniën. Afgezien van andere economische verliezen had het zich voorts bereid moeten verklaren, een nog nader te bepalen vordering aan herstelbetalingen te voldoen: herstel van de schade die, met name in N oordFrankrijk, uitvloeisel geweest was van een oorlog voor welks uitbreken Duitsland luidens artikel 23 1 van het Verdrag van Versailles als enige

144 [PDF]
DE REPUBLIEK V AN WEIMAR

Duitse verliezen bij de Vrede van Versailles 1. Rijnland gedemilitariseerd; 2. Eupen en Malmédy aan België; 3. Saargebied tijdelijk aan Frankrijk; 4. Elzas-Lotharingen aan Frankrijk; 5. OpperSilezië gedeeltelijk aan Polen; 6. Posen en West-Pruisen grotendeels aan Polen; 7. Danzig alsVrijstaat onder de Volkenbond; 8. Memelland aan Litauen; 9. Noord-Sleeswijk aan Denemarken.

XCschuldig heette; die schuld moest ook door de ondertekenende Duitse ministers uitdrukkelijk erkend worden. Tot de Volkenbond werd Duitsland niet toegelaten.

XCAls onderpand voor de naleving van het verdrag kregen Frankrijk, Engeland en België het recht, vijftien jaar lang Duitsland bewesten de Rijn militair te bezetten, met belangrijke bruggehoofden op de oostelijke oever. Na de ontruiming zou Duitsland in al die gebieden geen eigen strijdkrachten mogen legeren. Het Saargebied zou met zijn steenkolenmijnen eveneens vijftien jaar lang onder Frans bestuur komen te staan: dan zou er een volksstemming gehouden worden. Herbewapening werd Duitsland verboden; zijn leger moest beperkt blijven tot de Z.g. Reichswehr, een beroepsleger van 10Ó 000 man, bestemd om de binnenlandse orde te handhaven.

XCHet was een harde vrede. Had Duitsland evenwel de eerste wereldoorlog gewonnen, dan zouden de eisen die zijn in meerderheid in chauvinisme zwelgende regeerders aan de verslagenen gesteld hadden, ongetwijfeld nog aanzienlijk zwaarder zijn geweest dan die welke het zelf bij het Verdrag van 145

145 [PDF]
HITLER'S OPKOMST

V ~rsailles moest inwilligen. Dat was een gezichtspunt dat maar al te spoedig uit ~~t oog verloren werd door delen van de publieke opinie in Engeland en in een-land als het onze. Daar kwam de neiging naar voren, het Verdrag niet te zien als schakel in een keten van noodlottige gebeurtenissen die ook door 'Duitsland, zij het niet als enige mogendheid, met kracht gesmeed was, maar eerder als beginpunt van een. nieuwe ontwikkeling die men minder aan Duitsland dan aan zijnoverwinnaars moest verwijten. Juist in het lijden dat met elke grote oorlog gepaard gaat (zo was het ook in '40-'45) wordt de :droom van een volmaakte naoorlogse volksgemeenschap en gemeenschap van volkeren geboren. Zij die, in strijd met de bittere lessen der geschiedenis. in de oorlog van '14-'18 the war to end all wars gezien hadden, helden el' snel toe over, de nieuwe spanningen die zich gingen voordoen, als uitvloeisel te beschouwen van' het Verdrag van Versailles. Dat werd uit de historische samenhang gelicht waarin het gesloten was; gelicht in d~ eerste plaats door brede kringen van het Duitse volk die, blind voor het onrecht dat iij anderen aangedaan hadden of hadden willen aandoen, zich spoedig gingen voelen als onschuldige slachtoffers van een smadelijke vrede. Toen Hindenburg een jaar na het sluiten van de wapenstilstand, waarvoor hij in het publiek geen enkele verantwoordelijkheid aanvaard had, aan de leden van de commissie van historisch onderzoek uit de Rijksdag (die bij zijn binnentreden eerbiedig opgestaan waren) een verklaring voorlas, culminerend in de uitspraak dat het Duitse leger van achteren neergestoken was, kwam die Delehstoss Legende al tegemoet aan de gevoelsbehoeften van miljoenen. 'Negen-ennegentig van de honderd Duitsers' raakten overtuigd, in Compiègne en Versailles bedrogen te zijn.!

XCZo begon de republiek die zich in 1919 in Goethe' sWeimar een grondwet schonk, de ruim veertien bewogen jaren van haar bestaan onder een zware feitelijke en een nog zwaardere emotionele hypotheek. In het tot autoritair denken en optreden geneigde volk waren de democratische tradities zwak, was een geest van militarisme sterk, was verdraagzaamheid ver te zoeken. Die partijen welke zich uit overtuiging achter de republiek schaarden, waren van meet af aan in het defensief gedrongen. Daar kwam bij dat zich al in de winter van '18 op '19 een ontwikkeling aftekende die ook later noodlottig zou blijken: het linkse en het rechtse extremisme gingen elkaar versterken. In Berlijn trachtte een deel van de Onafhankelijk Socialisten, door de communisten gesteund, volgens Russisch voorbeeld de macht te veroveren, daarmee de sociaal-democraten er toe brengend, steun te zoeken bij de militaristisch denkende generaals: de republiek werd voor haar bescherming

XC1 Erich Eyck: Geschichte der Weimarer Republik, dl. I (1954), p. 174.

146 [PDF]
DE REPUBLIEK VAN WEIMAR

afhankelijk van krachten die op haar behoud nauwelijks prijs stelden. Toen in maart 1920 een tot de Reichswehr behorende, tegen de regering rebellerende eenheid de Berlijnse ministeries bezette (de Kapp-Putsch), liet generaal von Seeckt, hoofd van het Truppenamt des Reichswehrministeriums, het kabinet met de woorden 'Reichswehr schiesst nicht auf Reichswehr' in de steek; de Putsch werd door massale stakingen van arbeiders en ambtenaren verijdeld. In het Ruhrgebied werd zij door een bloedig onderdrukte communistische opstand gevolgd. Maart '21 brak een tweede communistische opstand in Saksen uit, herfst '23 een derde in Saksen en Thüringen. In Moskou koesterde men in die jaren de hoop dat een geslaagde revolutie in Duitsland, het industrieel verst ontwikkelde land van Europa, tot een wereldrevolutie zou leiden. Uit tactisch oogpunt maakte de Kommunistische Partei Deutschlands in haar actie bij tijd en wijle zelfs gebruik van rechtsextremistische politieke parolen. Het was een van haar leidende figuren die, tegemoet komend aan de antisemietische gevoelens die, vooral rechts, bij velen leefden, op vergaderingen van conservatieve studenten uitriep: "Tretet die judenkapitalisten nieder, hängt sie an die Laterne, zettrampelt siel'? In de verwachting, aldus op den duur de tegenstellingen tussen de nietcommunistische landen ten top te voeren, sloot de Russische regering in april 1922, zulks met instemming van de toenmalige rijkskanselier, een geheim accoord met de leiding van de Reichswehr, dat de Reichswehr de gelegenheid bood, met ontduiking van de bepalingen van het vredesverdrag, in West-Rusland granaten, militaire vliegtuigen, tanks en gifgassen te vervaardigen. Dat deed in rechtse kringen de sympathie voor het communisme niet toenemen; de angst die door de extreem-linkse opstanden in de periode 1919-1923 gewekt was, werkte met name aan de toppen van het bedrijfsleven waar men onteigening duchtte, nog jaren door. Wel wakkerde dat eerste geheime accoord in die rechtse kringen de hoop aan dat men er met Russische hulp in zou slagen, de in het oosten verloren gegane gebieden te heroveren. Zes maanden voor het accoord had von Seeckt, inmiddels bevelhebber van de Reichswehr geworden, in een memorandum geschreven:

XC'Polens Existenz ist unerträglich, unvereinbar mit den Existenzbedingungen Deutsch lands. Es muss verschwinden und wird versehu/inden durch eigene, innere Schwäche und durch Russland - mit unsererHilfe'2

XC- een profetie die zeventien jaar later in vervulling ging.

XCVermeld zij in dit verband dat de voorbereiding van de geheime herbe

XC1 Werner Maser: Die FrühgeschichtederNSDAP, Hitiers Weg bis 1924 (1965), p. 373. 2 F. von Rabenau: Seeckt. Aus seinem Leben 1918-1936 (1941), p. 316.

147 [PDF]
HitI:.ER~S OPKoMST

wapening tijdens de gehele Weimar-republiek voortgezet werd. In Zwitser-land, Zweden, Spanje en Nederland maakten gecamoufleerde Duitse firma's eenstructie-ontwerpen voor torpedo's, onderzeeboten, jachtvliegtuigen en lichte bommenwerpers.De Duitse marine liet tussen '29 en '31 in het Spaanse Cadiz zelfs een nieuwe U-Boot bouwen. Vooral-in het oosten van Duitsland, 'Waar men een Poolse inval bleef duchten, werd de mobilisatie van eenheden die de Reichswehr konden versterken, voorbereid. In 1926 begon een zich als 'Statistische Gesellschaft voordoende' organisatie de militaire productie'capaciteit van' de Duitse industrie opnieuw op te nemen. Met de gecamou'fleerde bouw van nieuwe munitiefabrieken werd een begin gemaakt. Deze herbewapening bleef overigens beperkt van karakter, 'nod: im Jahre 1927 lehnte ein grosser Teil der führenden industriellen Persönlichkeiten jede aktive Mitm'beit an Làndesverieidigungs[rage~ :àb"klaagde later generaal Thomas die .ziclr speciaal met de economische mobilisatie was gaan bezighouden'. Ook bleven, o.m. door onthullingen in de Rijksdag, de belangrijkste feiten betreffende deze én dergelijke overtredingen van het Verdrag van Versailles :nü:t onbekend - niet aan de Duitse publieke opinie, evenmin aan buitenlandse regeringen. Bij die laatste ontbrak het aan de wil, zich er met kracht tegen te verzetten. De controle op het militaire apparaat en op de' militaire productie die tot '26 gehandhaafd bleef, was een wassen neus, de processen tegen enkele oorlogsmisdadigers -welke men aan de Duitse justitie overliet, werden een farce.

XCDat de Verenigde Staten die in '17-'18 met hun massaal ingrijpen aan het westelijk front de doorslag gegeven hadden, buiten de Volkenbond bleven en aan een kortzichtig isolationisme hun hart verpandden, had een noodlottig effect. Amenka's ruggesteun missend durfde Engeland Frankrijks veiligheid niet garanderen. De Fransen trokken zich terug in een achterdochtig defensief dat zich uitte in nauwe verbintenissen met Polen en Tsjechoslowakije en tenslotte tastbare uitdrukking vond ill de voor onheembaàr gehouden Maginot-linie welke zij in het noordoosten gingen aanleggen. Overigens bleven zij, daarbij door de Belgen maar niet door de ,Engelse~ gesteund, ten aanzien van de herstelbetalingen en overige leveranties (die zij hunnerzijds nodig hadden om hun schulden aan Amerika te voldoen) van Duitsland het volle pond eisen. Bij de eerste Duitse a~hte~stand gingen zij, begin januari 1923, tot de militaire bezetting van het Ruhrgebied over waar Duitsland toen bijna negen-tiende van zijn steenkool en de helft van zijn ijzererts uit putte.

XC,I G. Thomas: Geschichte der deutschen Wehr- und Rüstungswirtschajt {1918-1943/45} (I966), p.

148 [PDF]
INFLATIE

I I. Op dat moment was; als gevolg van de binnerilandse troebelen en de desorganisatie van het economisch leven, van het vertrouwen in de waardevastheid van de mark al niet veel overgebleven. Successieve Duitse regeringen hadden de gemakkelijkste oplossing gekozen: begrotingstekorten waren met nieuw-gedrukte bankbiljetten Z.g. gedekt. De inflatie had pnzekerheid, de onzekerheid nieuwe inflatie geschapen en het tempo van die inflatie was van kwartaal tot kwartaal sneller geworden. Toen het Ruhrgebied bezet werd, moest men voor één Amerikaanse dollar al 10 ooo Mk neertellen. Maar die bezetting ondermijnde het vertrouwen iri de valuta nog verder; de Duitse regering die tot passief verzet in het Ruhrgebied opgeroepen had en, als uitvloeisel daarvan, de stilgelegde industrie moest steunen, liet per dag alleen al voor de financiering van die steun voor een waarde van ca. f 30 mln aan nieuw papiergeld drukken. In markeu uitgedrukt, stegen de geldswaarden tot astronomische bedragen. In augustus '23 was een situatie ontstaan waarbij de Reichsbank dagelijks tussen de 40 en 50 miljard aan papieren marken in omloop bracht. Alle spaarsaldo's, vrucht veelal van een noeste 'arbeid van generaties, hadden hun waarde verloren; buitenlanders, ook N ederlanders. kochten in Duitsland voor een appel en een ei kostbare bezittingen op; de middenstand werd er totaal geruïneerd. Toen eindelijk 'een nieuwe mark ingevoerd werd en het productieproces in valutaopzicht weer een grondslag kreeg die stabiel bleek te zijn, werd bepaald dat men voor elke Rentenmare duizend miljard aan oude marken moest neertellen. Dat eindpunt van de meest groteske en sociaal-verwoestende inflatie die zich waar ook ter wereld ooit voorgedaan heeft, werd op 20 november 1923 bereikt.

XCElf dagen tevoren, op 9 november, was Duitsland opgeschrikt door het bericht dat zich in München een Putsch had voorgedaan van rechts-extremistische groepen onder aanvoering van zekere Adolf Hitler, leider van een beweging die in Beieren meer en meer van zich had doen spreken, de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei of NSDAP.

Van Braunau naar München

XC

XCHet was Erich Eyck, de geschiedschrijver van de Weimar-republiek, die in verband met Hitler een passage aanhaalde uit Goethe's autobiografie waarin deze, vermoedelijk vooral beïnvloed door het gadeslaan van Napoleons opkomsten ondergang, geschreven had over menselijke persoonlijkheden waarin een geheimzinnige, demonische kracht domineerde: . \

149 [PDF]
HITLER'S OPKOMST

XC'Es sind nicht immer die vorzüglichsten Menschen, weder an Geist noch an Talenten, selten durch Herzensgüte sich empJehlend; aber eine ungeheure Kraft geht von ihnen aus, und sie üben eine unglaubliche Gewalt über alle GeschöpJe . .. Alle vereinten sittlichen Kriifte vermögen nichts gegen sie; vergebens, dass der hellere Teil der Menschheit sie als Betrogene ader Betrüger verdächtig moehen will, die Masse wird van ihnen angezogen. Sie sind durch nichts zu überwinden als durch das Universum selbst, mit dem sie den Kampfbegonnen'l een nederlaag die in het geval van Hitler, laten wij het begin van zijn organisatorische politieke werkzaamheid in 1919 vallen, iets meer dan een kwart eeuw op zich heeft laten wachten. En ook in dat begin steekt een element van willekeur. Menselijke persoonlijkheden vormen een eenheid. Er kunnen zich later, ook veel later, geen krachten --,opbouwend of verwoestend, ten goede of ten kwade - in uiten die er niet van meet af aan in aanwezig waren en die zich ook meest al op jeugdige leeftij d gemanifesteerd heb ben. Hun oorsprong r Hij is goeddeels onverklaarbaar en zeker waar het Hitler betreft.

XCEr is van Hitlers jeugd en met name van zijn vroege jeugd te weinig bekend om de diepere psychologische achtergrond aan te geven van die monomane bezetenheid, die aan de waanzin grenzende behoefte om te domineren, die schier onbeperkte verlustiging in haatgevoelens - eigenschappen welke, leven en loopbaan toonden het aan, karakteristiek waren voor zijn persoon. Voor zijn psychische ontwikkeling kan de combinatie van een gestrenge vader met een verwennende moeder van betekenis geweest zijn - maar die combinatie is vaker, veel vaker voorgekomen zonder een Hitler geproduceerd te hebben. Er blijft een onverklaarbare, althans onverklaarde rest en wij zijn geneigd, juist die rest als het meest typische en meest eigene, als het waarlijk individuele te beschouwen in deze persoonlijkheid die Duitsland, de wereld en zichzelf tot noodlot werd.

XCOp 20 april 1889 werdhij in Braunau aan de Inn, stadje aan de grens van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie met Beieren, geboren. De afkomst van zijn vader, Alois Hitler, een capabel douane-beambte, is niet duidelijk. Vast staat dat deze in 1837 als buitenechtelijk kind ter wereld gebracht werd door de toen drie-en-veertigjarige Maria Anna Schicklgruber: tot kort voor haar bevalling was deze elders in Oostenrijk dienstbode geweest. Over de identiteit van de verwekker van het buitenechtelijk kind staat niets met zekerheid vast. Hitler zelf deelde omstreeks 1930 aan zijn juridische adviseur, dr. Hans Frank, mee, van familieleden vernomen te hebben dat een JoodDichtung und WahrheitGeschichte der Weimarer Republik,

1 Goethe: (Hegner-uitgave, dl. X, p. 177), aangehaald in Eyck: dl. II (1956), p. 353-54.

150 [PDF]
GEEN ARIER-NACHWEIS

veertien jaar lang voor de zoon van Maria Anna Schicklgruber alimentatie betaald had. In hoeverre hij zelfbesefte (of dat besef verdrong), 'mogelijkerwijs een joodse grootvader te hebben, weten wij niet; wèl weten wij dat de Führer der NSDAP zelf niet bij machte was, de z.g. Arier-Nachweis (het bewijs dat men vier niet-joodse grootouders had) te produceren welke van elke Duitser gevraagd werd die buiten de Jodenvervolging wilde vallen.

XCDe molenaarsgezel Johann Georg Hiedler, met wie mej. Schicklgruber zes jaar na de geboorte van Alois trouwde, ging niet tot erkenning over. Alois werd in het gezin van diens broer, Johann Nepomuk Hiedler, opgevoed; deze was het die in 1876, toen Alois bijna veertig jaar was, door de plaatselijke pastoor (in het oude Oostenrijk-Hongarije werden de registers van de burgerlijke stand door de kerk bijgehouden) liet vastleggen dat Johann Georg Hiedler de natuurlijke vader was van Alois Schicklgruber: een vaststelling die weinig plausibel en in elk geval op dat moment onbewijsbaar was. Alois Schicklgruber nam toen de familienaam 'Hitler' aan - een schrijfwijze die in het geslacht van de Hiedlers ook in vroeger eeuwen wel voorgekomen was. Hij was acht-en-veertig jaar toen hij, voor de derde maal al, in het huwelijk trad met de vijf-en-twintigjarige Klara Pölzl. Adolf was hun vierde kind, maar het eerste dat in leven bleef. Klara was een zachtaardige, onderworpen vrouw; Alois Hitler heette 'sehr rechthaberisch, leicht aufbrausend .... Daheim', aldus later een boer uit Leonding die de familie zozeer van nabij kende dat hij, na het overlijden van Alois, toeziend voogd werd voor de twee kinderen: Adolf en zijn jonger zusje Paula - 'daheim war er streng, kein Feiner, seine Frau hat bei ihm nichts zu lachen gehabt.'

XCNa de lagere school doorlopen te hebben, bezocht de jonge Adolf vier jaar lang, in de eerste klas doublerend, de Realschule in Linz, vervolgens één jaar de Realschule in Steyr. Toen hij in de vierde klas weer bleef zitten met onvoldoendes voor Duits en wiskunde, werd hij van school genomen. Dat was in 1905. Zijn vader was twee jaar tevoren gestorven. Op zijn docenten had Adolf de indruk gemaakt van een wel intelligente, maar weinig tot regelmatige arbeid geneigde knaap; twintig jaar later beschreef zijn Linzer leraar voor Frans en Duits hem als 'widerborstig, eigenmachtig, rechthaberisch und jähzornig.' Zijn geest stak vol eerzuchtige, weinig reële plannen; hij droomde zichzelf een toekomst als groot kunstenaar, wellicht groot architect, maar toen hij in 1907 in Wenen waar hij was gaan wonen, toelatingsexamen deed, eerst voor de schilder-, daarna voor de architectuurklas van de Aka demie, werd hij in beide gevallen afgewezen. Na het overlijden van zijn moeder in december '07, trok hij begin 1908 opnieuw naar de OostenrijksHongaarse hoofdstad; hij is er ruim vijf jaar lang, tot mei 1913, blijven wonen: van zijn negentiende tot zijn vijf-en-twintigste levensjaar. 'lch ging

151 [PDF]

J,{onWien weg', verklaarde hij tijdens zijn proces ill '24, 'als abscjluterAnii semît, als Todfeind der gesamten, marxistischen Weltanschauung, als aUqeutsch in meiner Gesinnung.'l In Mein Kampj deed Hitler het later voorkomen of zijn Weense jaren gekenmerkt.geweest waren door een ontbering zo schrijnend dat hij bij tijd en wijle in asyls voor daklozen zijn intrek moest nemen. In werkelijkheid verkocht hij in vrij aanzienlijke mate tekeningen en reclamebiljetten die hij vervaardigde, ontving hij grote bedragen van een tante en was hij zo weinig hulpbehoevend dat hij, vermoedelijk om een rechterlijke uitspraak te voorkomen, in 1911 ten behoeve van zijn jongere zuster Pau1a afstand deed van de wezenrente die hij sinds het overlijden van zijn moeder van de staat ontvangen had. Het Mánnerheim waarin hij het grootste deel van de Weense levensperiode doorbracht, was een modem en, de omstandigheden van de tijd in aanmerking genomen, niet oncomfortabel tehuis voor werkende mannen. Waarschijnlijk is, dat de korte perioden van verblijf in asyls te maken hadden met zijn pogingen (geslaagde pogingen), zich te onttrekken aan militaire dienst in het leger van een staat die hij was gaan verafschuwen. Want hij werd, in Wenen reeds, tot in het merg van zijn gebeente gegrepen

XCdoor de politiek. Oostenrijk-Hongarije vormde in die tijd een desintegrerend staatsverband : Poolse, Tsjechischè, Roemeense, Kroatische, Sloveense en Italiaanse minderheden eisten met steeds meer klem autonomie. In de visie van Hitler, opgevoed als hij was door een Duits-nationalistische vader en gevormd door goeddeels Duits-nationalistische leraren, had het Duitse volk van nature een overheersende rol te spelen in Europa. De oude Dubbel-monarchie diende te verdwijnen, de Duits-sprekende bevolking van Oostenrijk moest in Duitsland opgaan. Op dit punt de stellingen van de Oostenrijkse Alldeutsche beweging onderschrijvend, meende Hitler dat deze een tactisch-onjuiste weg ingeslagen had sinds zij tegen de Rooms-Katholieke kerk actie was gaan voeren naast haar al vroeger ingezette actie tegen het Jodendom: Los von Juda, los van Rom! Antisemietische denkbeelden hadden in Wenen sinds de tachtiger jaren van de negentiende eeuw wijd om zich heen gegrepen, vooral bij kleine burgerij, middenstanders en handwerklieden die zich door de stroom , van Joodse immigranten uit het door pogroms geteisterde Oost-Europa Wenen telde in 1857 ruim 6000 Joden (1% van de totale bevolking), in 1910 175000 (9%) - in hun bestaan bedreigd voelden. Burgemeester Karl Lueger, ook door Hitler verheerlijkt, was hun man; hij had in 1887 in eentoespraak geëist dat men de. Oostenrijks-Hongaarse grenzen voor de

XC1 Maser: Die Frühgeschichteder NSDAP. p.

152 [PDF]
WEENSE JAREN

Joden zou sluiten en bij die gelegenheid de wens van de publicist Ernst Schneider tot de zijne gemaakt dat men alle leden van het Joodse volk op één schip zou samenbrengen waarna men dat schip zou doen zinken. Veertien jaar later had diezelfde Schneider verklaard dat hij wel bereid was een Jood te dopen, maar, had hij gezegd, 'dan houd ik hem vijf minuten onder.' Hitlers antisemitisme was waarlijk geen novum - niet in Wenen, niet in OostenrijkHongarije, niet in een Europa waarin, zij het niet overal met dezelfde intensiteit, Christenen eeuwenlang de Joden aansprakelijk gesteld hadden voor de kruisiging die, zestig generaties eerder, in Jeruzalem voltrokken was.

XCEn ook in zijn antisocialistische gevoelens weerspiegelde de jonge Hitler de rancuneuze instelling, eigen aan de bevolkingsgroepen waar hij, kleine zelfstandige, deel van uitmaakte. Hij las veel in die jaren, rijp en groen meer groen dan rijp vermoedelijk. Schetsen voor drama's vloeiden hem uit de pen, meest met Duitse heldensagen als centraal thema, ontwerpen voor kolossale gebouwen zette hij op papier, 'immer schwebte seine Phantasie in höheren Regionen', aldus de enige, kortstondige vriend uit die jaren, 'und in seinen Planungen wurde nie nach dem Kostenpunkt gefragt.'l Het vrouwelijk geslacht interesseerde hem niet in het minst; heel zijn formidabele psychische energie concretiseerde zich in wat toen artistieke en politieke fantasterijen leken. Van zijn politieke denkbeelden maakte hij ook geen geheim: in het Männerheim was hij vaak het middelpunt van een opgewonden debatterende groep; hij bleek er een merkwaardig begaafd, geheimzinnig boeiend spreker.

XCIn de lente van 1913 verhuisde hij naar München, waar zich toen veel kunstenaars gevestigd hadden. Ook daar kon hij door de verkoop van schilderijen en reclamebiljetten redelijk in zijn onderhoud voorzien. De Oostenrijkse autoriteiten wisten evenwel na zes maanden zoeken de verdwenen dienstplichtige te vinden. Begin februari '14 moest hij zich in Salzburg aan de militaire keuring onderwerpen. Als "zum Waffen und Hilfsdienst untauglich, zu schwach' werd hij afgekeurd. De onjuistheid van die diagnose bleek luttele tijd later. De eerste wereldoorlog was nauwelijks uitgebroken of Hitler, die het begin van die volkerenworsteling als een immense verlossing voelde, meldde zich als vrijwilliger in een van de Beierse regimenten. Vier jaar lang, van oktober '14 tot oktober '18 'die unvergesslichste und grösste Zeit meines irdischen Lebens'2 - streed hij aan het Westelijk front. Hij bleek een toegewijd en dapper militair die, eenzaam alsKubizekzijngeschrevenaangehaald door F.]etzinger:p.p.

1 A. in in 1938 (1956), 195. 2 Hitler: dl. 1(1925), 172.

153 [PDF]
HITLER'S OPKOMST

hij was (hij ontving nooit post), vaak zijn verlofperioden liet verlopen. Verder dan tot Ge[reiter, korporaal, bracht hij het niet; enkele keren werdhij onderscheiden, laatstelijk met het Eiserne Kreuz, eerste klasse. Toen Duitsland ineenstortte, lag hij, tijdelijk verblind door de inwerking van gifgas, in een militair hospitaal in Noord-Duitsland, Twee weken na de wapenstilstand kon hij weer naar München reizen waar hij in zijn oude regimentopgenomen werd. Korte tijd fungeerde hij als bewaker in een krijgsgevangenenkamp ; maart '19 woonde hij weer in zijn Münchense kazerne.

XCIn die tijd deden zich in de Beierse hoofdstad dezelfde troebelen voor als in Berlijn, maar heviger, extremer nog. In de nacht van 7 op 8 november '18 was er door de journalist Kurt Eisner de soziale Republik Bayern uitgeroepen. Eisner was een Onafhankelijk Socialist maar bij de verkiezingen die twee maanden later plaats vonden, behaalde zijn partij slechts 3 van de 180 zetels. Eind februari '19 werd hij op de dag waarop hij als regeringsleider wilde aftreden, neergeschoten. De goeddeels conservatieve bevolking kwam in verzet tegen de links-extremistische stromingen in München, vooral toen deze begin april op het voorbeeld van Hongarije waar onder leiding van de communist Bela Kun een 'Radenregering' in het leven geroepen was, overgingen tot de oprichting van de Beierse Räterepublik: een Rat van Volksbeauftragten nam de macht in handen. Deze revolutie schoof nog verder naar links toen midden april twee Russische communisten, Levin en Leviné, aan het roer kwamen. Maatschappelijke chaos werd gevolgd door burgeroorlog: begin mei trokken eenheden van de Reichswehr, door rechtsextremistische burgerwachten versterkt, München binnen, bij welke gelegenheid Hitler, korte tijd verdacht van het geven van steun aan de revolutie, ternauwernood aan executie ontsnapte. Levin vluchtte, Leviné werd gefusilleerd. Over en weer vielen honderden doden. Hitler kreeg in de zomer een functie bij de politieke propagandadienst van de Reichswehr; hij viel er spoedig op als fanatiek redenaar: vooral de tirades waarin hij de schuld voor Duitslands nederlaag en troebelen aan de Joden in de schoenen schoof maakten indruk. Voor zijn militaire superieur, Hauptmann Mayr, schreefhij in september 1919 een memorandum ten betoge dat pogroms als louter emotionele uitbarstingen niet voldoende waren. 'Der Antisemitismus der Ver nunft' moest om te beginnen de Joden declasseren, 'sein letztes Ziel aber muss unverrückbar die Entfernung der [uden überhaupt sein.'1

XCDiezelfde maand sloot Hitler zich als 55ste lid bij een kleine politieke formatie aan, de Deutsche Arbeiterpartei, die in januari door een chauvinistischMaser:p.

1 W. 156.

154 [PDF]
NA DE OORLOG

spoorwegarbeider, Anton Drexler, opgericht was. Hitler had van zijn Hauptmann opdracht gekregen, die formatie te observeren. Vangewoon lid werd hij binnen enkele weken lid van het bestuur, speciaal belast met de propaganda die hij (dat was bij uitstek eigen denkbeeld) geheel richtte op de intimidatie van de tegenstanders. Dat was rechtse kringen hoogst sympathiek, Financiële steun ging toevloeien. De DAP (zij noemde zich van februari' 20 af NSDAP, Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei) had op het moment van Hitler's toetreden 7t Mk in kas gehad, maar zij was in december '20 al in staat, een rechts-extremistisch Münchens weekblad, de Völkischer Beobachter, te kopen voor 120000 Mk, waarvan vermoedelijk de helft uit geheime fondsen van de Reichswehr afkomstig was. Op Sudetenduitse en Oostenrijkse nationaal-socialisten maakte Hitler als steeds geschoolder redenaar al in die tijd diepe indruk. 'Der Hitler wird einmal unser grösster', zei zomer '20 de leider van de Sudetenduitse Nazi's.

XCHitler had het voordeel dat hem, volledig geconcentreerd als hij was op zijn politieke activiteit, helder de weg voor ogen stond die hij wilde afleggen: de NSDAP moest München veroveren, via München Beieren, via Beieren Duitsland. Natuurlijk waren er weerstanden. Binnen de NSDAP wist Hitler ze te overwinnen door, juli '21, Drexler terzijde te schuiven: voortaan was hij als Führer de met dictatoriale volmachten beklede leider van een weliswaar kleine, maar hecht-georganiseerde partij die van de herfst van '21 af de beschikking had over eigen knokploegen, de Sturmabteilungen ofwel SA. Hun gewelddadig optreden (Hitler zelf zat wegens mishandeling van tegenstanders zomer' 22 een maand in hechtenis) werd vergemakkelijkt door de partijdigheid die de meeste organen van politie en justitie aan de dag legden. In de periode januari 1919 tot juni 1922 werden in Duitsland 376 politieke moorden bedreven, 22 door linkse, 354 door rechtse extremisten; de linkse kregen gemiddeld vijftien jaar, de rechtse vier maanden gevangenisstraf. Officieren van justitie, juryleden en rechters, meest uit conservatieve kringen afkomstig, waren de extreem-rechtse idealen nu eenmaal sympathieker dan de extreem-linkse. Daarin lag ook de kracht van Hitlers propaganda: hij joeg doeleinden na welke, vooral in het negatieve (tegen communisten en socialisten! tegen de Joden! tegen de republiek!) óók die waren van een groot deel van de middenstand en de gezeten burgerij, voorts van allerlei groepen min of meer gedeclasseerden. Hij deed dat met niets en niemand ontziende, gewelddadige hardheid; wie zijn doeleinden aanvaardden, vergaven hem zijn methoden. Bovendien werd hij onderschat. Toen de Beierse ministerpresident in maart '22 overwoog, die lastige agitator, Oostenrijker tenslotte, over de grens te zetten, sprak de sociaal-democratische fractievoorzitter zijn veto uit, 'Hitler sei doch nur eine komische Figur, es sei der Arbeitserschaft ein

155 [PDF]
HITLER'S OPKÓMST

'Leichtes, ihn in die BedeutungslosÎgkeit zurückzuschleudern, aus der er vor einiger Zeit aufgestiegen sei.'l

XCDe NSDAP die, als DAP, in januari '20 nog geen 200 l~den' geteld had, 'telde er eind '21 meer dan 6000, kreeg na het aan de macht komen van de fascistenleider Mussolini in Italië (30 oktober 1922) eerst recht' de wind in de zeilen en was, toen in januari '23 het Ruhrgebied bezet werd, sterk genoeg om zich als enige rechtse groepering te keren tegen het verzet dat door de Berlijnse regering gepredikt werd: eerst moesten die 'Novemberverbrecher' ten val gebracht worden. In negen maanden vloeiden 35 000 nieuwe leden 'toe. Geld was er nu in overvloed: individuele subsidies van DUitse en Zwitserse industriëlen, subsidies uit het Antibolschewistenfonds der, Wirtschaft dat met 50 mln Mk van wal gestoken was, subsidies, vermoedelijk, uit Italiaanse geheime fondsen, wellicht zelfs uit Franse - want in Parijs was men er in die tijd niet afkerig van, groepen te steunen die Beieren in opstand wilden brengen tegen het gezag van de centrale Duitse regering. Toen de zomer voorbij was, ging Hitler bewust op een Putsch toewerken. Zijn SA, toenmaals geleid door een oud-vliegerofficier, Hermann Goering, telde al 15 000 man; met allerlei andere rechts-extremistische formaties werkte zij nauw samen. Hitler had op zijn beurt contact gezocht met stromingen die in Beieren de monarchie wilden herstellen, maar waar zij niet verder zagen dan naar München, zag hij achter München steeds Berlijn opdoemen.

XCEind september (de Mark lag op sterven) gaf de Duitse regering het verzet in het Ruhrgebied op. Dat feit en communistische opstanden in Saksen en Thüringen wakkerden het Beierse separatisme aan, maar d~ monarchist von Kahr die als Generalstaatskommissar in Beieren de uitvoerende macht in handen had, bleef aarzelen. Niet aldus Hitler; hij zette door; hij had de rancuneuze generaal Ludendorff naast zich gekregen. Op 8 november drong .hij met zijn SA binnen in de Münchense Bürgerbräukeller waar von Kahr een toespraak hield ter gelegenheid van de vijfde verjaardag van de novemberrevolutie. Hitler vuurde een pistoolschot af, schreeuwde 'Die nationale Revolution ist ausgebrochen' en forceerde von Kahr en de aanwezige commandant van de Reichswehr, von Lossow, tot de vorming van een kabinet waarbij hijzelf tot rijkskanselier, Ludendorff tot Reichsverweser en Chef der Nationalarmee benoemd werd. De staatsgreep in Beieren, inleiding tot een mars op Berlijn, was een feit.

XCDe Duitse regering die de opstanden in Saksen en Thüringen al onderdrukt had, reageerde snel. De sociaal-democraat Ebert, eerste president van de Weimarrepubliek, droeg de uitvoerende macht aan generaal von Seeckt

XC1 E. Niekisch: Geuiagtes Leben (1958); p.

156 [PDF]
'PUTSCH' EN PROCES

over; in tegenstelling tot von Lossow bleven de detachementen van de • Reichswehr in München en elders in Beieren achter von Seeckt staan. De ochtend na, de staatsgreep verbood von Kahr, omzwenkend, de NSDAP en de 'Völkischer Beobachter, Toen Hitler in de middag van 9 november aan het hoofd van een stoet die door een deel van de bevolking hartelijk toegejuicht werd, het centrum van München binnentrok, was een salvo van de politie, gevolgd door een schietpartij die aan zestien Nazi's en drie politie-agenten het leven kostte, voldoende om de stoet (alleen Ludendorffliep onverstoorbaar door) uiteen te doen stuiven. Hitler, door een kogel in de linkerschouder gewond, vluchtte en werd twee dagen later in de villa van een vriend en partijgenoot -gearresteerd, De staatsgreep was deerlijk mislukt, maar al op 12 november vonden er in München studentendemonstraties ten gunste van, de NSDAP plaats.

XCToen Hitler en Ludendorffin april '24 met acht anderen, allen van hoog-: verraad beschuldigd, terecht stonden, bevonden zij zich in een tactischgunstige positie: wat hadden zij, in opstand komend tegen de republiek van Weimar, anders gedaan dan, zij het brutaler, het doel nastreven dat ook de Beierse autoriteiten zich gesteld hadden 1 Hitler domineerde tijdens het gehele proces. Ludendorff werd vrijgesproken, hijzelfkreeg vijfjaar gevangenisstraf. Vijf jaar 1 De lekenrechters vonden dat een veel te lange termijn; de president van de rechtbank suste hen: Hitler zou wel spoedig gratie krijgen. Inderdaad, nog vóór het einde van het jaar ging de poort van de vesting Landsberg voor hem open.

XCHij had de periode van comfortabele detentie benut om aan zijn secretaris, Rudolf Hess, en aan zijn chauffeur het manuscript te dicteren voor het eerste deel van zijn politieke autobiografie, Mein Kampf, waarin hij met verbluffende (of moeten wij, gezien zijn op openlijke intimidatie gerichte tactiek, schrijven: natuurlijke e) openhartigheid zijn politiek credo beleed: credo van haat jegens de republiek, jegens de demoeratie en de democratische partijen, jegens socialisme en communisme, jegens de Joden: Duitsland, zo heette het in het in '27 verschijnende tweede deel, zou de eerste wereldoorlog gewonnen hebben, 'hätte man zu Kriegsbeginn und während des Krieges einmal zwölf ader fünfzehntausend dieser hebräischen Volksverbrecher .... unter Gifgas gehalten'.l Van de eerste tot de laatste bladzijde legde Mein Kampf getuigenis af van een aggressieve gezindheid die zich, met uitzondering van het fascistisch Italië, tegen alle Europese staten richtte, met name ook tegen de door Hitler, als door zoveel andere Duitsers, geminachte SlavischeKampf,

1 Hitler: dl. II (1927), p. 344.

157 [PDF]
HITLE'R',S OPKOMST

volkeren; daar, in Oost-Europa, lag Duitslands Lebensraum, die, zo nodig, met geweld veroverd moest worden.

XCZomer '26, een jaar na verschijnen, waren van het eerste deel al meer dan negenduizend exemplaren verkocht. Voor wie, van 1919 af, Hitlers toespraken gevolgd had, bevatte het boek niets nieuws: hier stond slechts in druk wat hij, 'absoluter Antisemit, Todfeind der gesamten marxistischen Welt anschauung, alldeutsch in meinet Gesinnung', op honderden vergaderingen betoogd had. Het grootste deel van de Duitse publieke opinie was evenwel geneigd, de mislukte Putschist van november '23 als erledigt te beschouwen. Wie dat niet deed, was de man zelf. Integendeel: proces, vonnis en gevangenschap, alle drie even zachtzinnig, versterkten slechts zijn zelfvertrouwen en zijn minachting voor de heersende machthebbers. Wel kwam hij tot de conclusie dat hij een andere tactiek diende te volgen: een stormloop op de staat was blijkbaar gedoemd te mislukken; wilde de NSDAP de macht veroveren, dan was er slechts één weg: die der geveinsde legaliteit; de demoeratie moest met haar eigen middelen bestreden en van binnen uit ten val gebracht worden.

XCAan dat inzicht zou hij vast houden, alle weerstanden in de eigen rijen, speciaal van de kant van de strijdlustige SA, ten spijt.

Van München naar Berlijn

XC

XCIn de zomer van 1925, een halfjaar nadat Hitler op vrije voeten gesteld was, ontruimden de Fransen het Ruhrgebied; in oktober aanvaardde Duitsland bij het Verdrag van Locamo de nieuwe grenzen in West-Europa en verklaarde het, grenswijzigingen in het oosten slechts met vreedzame middelen te zullen nastreven; september '26 werd Duitsland in de Volkenbond opgenomen en toen nog geen twee jaar later (augustus '28) ook de Duitse afgevaardigde in Parijs het door de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken, Frank Kellogg, voorgestelde en naar hem genoemde Kellogg-pact ondertekende waarbij alle mogendheden plechtig beloofden, voortaan geen geweld meer te zullen gebruiken (behoudens uit zelfverdediging: dat achterdeurtje bleef openstaan), meenden tallozen in Europa en bepaald ook in Nederland, dat een tijdperk van vrede zo ver men vooruit kon zien, aangebroken was. Tien jaar tevoren was de eerste wereldoorlog geëindigd; een tweede leek ondenkbaar.

XC

158 [PDF]
STRESEMANN

Slechts weinig Duitsers waren bereid, definitief in het verlies van Danzig, Posen en West-Pruisen alsmede van het belangrijkste deel van OpperSilezië te berusten. Toen de conservatief-liberale minister van buitenlandse zaken, dr. Gustav Stresemann, in de zomer van '25 de Duitse nota die tot het Verdrag van Locarno zou leiden, in het kabinet verdedigde, schaarde slechts één minister, als hij lid van de Deutsche Volkspartei, zich met beslistheid aan zijn kant. Bij die gelegenheid was het dat von Seeckt betoogde dat Duitsland weer macht moest krijgen, 'und sobald wir die Macht haben, holen wir uns selbstverständlich alles wieder was wir verloren haben.'l Dacht Stresemann zelf er anders over 1 Enige tijd na die discussie in het kabinet duidde hij in een brief van 7 september 1925 aan de in ons land, op het eiland Wieringen wonende Duitse ex-kroonprins 'die Wiedergeu/innung Daneigs, des polnisenen Korridors und eine Korrektur der Grenze in Oberschlesien' als een van Duitslands nationale taken aan. Meer nog: 'im Hintergrund steht der Anschluss von Deutsch-Österreich.' Duitsland kon die doeleinden voorshands evenwel niet met kracht, laat staan met geweld nastreven: 'Wir müssen den Würger erst vom Halse haben. Deshalb wird die deutsche Politik, wie Metternich von Öster reich wohl nach 1809 sagte, in dieser Beziehung zunächst darin bestehen mûssen, zu finassieren und den grossen Entscheidungen auszuweichen.' En dan 1 De mogelijkheid van geweld in het oosten liet Stresemann open. wel heeft Eyck gelijk wanneer hij er op wijst dat men die brief niet als Stresemanns laatste woord in de buitenlandse politiek beschouwen mag; wel is er reden aan te nemen dat zich in de sfeer die na en door het Verdrag van Locarno in Europa ontstond, ook aan de Duitse minister van buitenlandse zaken het inzicht opdrong dat de vrede ondeelbaar was en dat handig manoeuvreren ('finassieren') Duitsland niet zou baten- - dat neemt niet weg dat hij, als elk nationalist, zwak stond, in het politieke leven maar vooralook innerlijk, wanneer hij geconfronteerd werd met chauvinistische krachten wier doeleinden in wezen de zijne waren. De strijd die hij in de eerste plaats aan het binnenlandse front moest voeren, hield hij overigens niet lang vol: in 1928 werdhij ziek en in oktober '29 maakte een beroerte een einde aan zijn leven.

XCStresemanns politiek-van-verzoening was bevorderd door de opbloei van het economisch leven en door Duitslands toenemende inschakeling in de wereldeconomie. Op het dieptepunt van de inflatie was de Duitse industriële productie tot 55 % van de vooroorlogse omvang (1913) gedaald - in 1927 was dat indexcijfer tot 122 gestegen. Enorme leningen, met name uit de Verenigde Staten, kwamen overheid en bedrijfsleven ten goede: in vijf jaar

XC1 Eyck: Geschichte der Weimarer Republik, dl. II, p. 23. 2 A.v., p. 44-47.

159 [PDF]
HITLER'S,OPKOMST

tijd tegen de 30 miljard Mk. 1 De maatschappelijke stabiliteit deed de linkse en rechtse extremistische stromingen in kracht afnemen. Wel gaf het te denken dat in april '25 de acht-en-zeventigjarige oud-veldmaarschalk von Hindenburg, nationalist in hart en nieren, als opvolgervan Ebert tot president gekozen was, maar het leek in de jaren waarin althans in het publiek verzoening gepredikt werd en het maatschappelijk leven zich snel herstelde van de schokken van de oorlogs- en naoorlogs-periode, niet uitgesloten dat een geleidelijk in kracht toenemend democratisch centrum de republiek van Weimar en haar president in het goede spoor zou houden.

XCAan die hoop sloeg de diepe economische crisis de bodem in.

XCDe versterkte afhankelijkheid van het kredietgevende buitenland had Duitsland in versterkte mate kwetsbaar gemaakt. Bedrijf na bedrijfmoest sluiten' of de productie beperken. De honderdduizenden werklozen groeiden aan tot miljoenen: meer dan vijf miljoen begin '31, meer dan zes miljoen begin ' 32 - geregistreerde werklozen, wel te verstaan; met de niet-geregistreerde er bij overschreed het totaal aantal op het dieptepunt van de crisis zeker de zeven-en-een-half miljoen: rond de helft van de valide mannen liep zonder werk - een ontwikkeling die zich in minder dan driejaar voordeed en in het gehele hnd een sfeer van wanhoop deed ontstaan.

XCDe politieke gevolgen waren katastrofaal.

XCDe NSDAP had in de Stresemann-periode een groot deel van haar aanhang verloren, maar een kern bleef Hitler trouw. Deze wist zijn leiderschap aanvaard te krijgen, ook door Noordduitse nationaal-socialisten bij wie in die tijd de gebroeders Otto en Gregor Strasser veel invloed hadden; zij predikten 'anti-kapitalistische' denkbeelden en geloofden daar ook in. Hitler deed dat laatste geen seconde: het verkrijgen van de macht was het enige dat hem interesseerde; bovendien kon geld voor groot-opgezette acties slechts van rechts komen. Bij de voormannen van het bedrijfsleven gold hij evenwel nog als avonturier wiens Putsch in München mislukt was: er was weinig behoefte, een zo roerige, zo gediscrediteerde agitator te steunen.

XCUit dit politiek isolement werd Hitler in de zomer van '29 gered toen de anti-republikeinse en conservatieve Deutsch-Nationalen, sinds kort door de krantenkoning Hugenberg geleid, een alliantie met de Nazi's sloten om gemeenschappelijk actie te voeren tegen de jongste regeling voor de herstelbetalingen die Duitsland nog verrichten moest: voor het eerst kwam Hitler inveen gezelschap dat, hoe rancuneus, chauvinistisch en kortzichtig ook (of misschien juist daardoor), in Duitsland bij velen, en zeker in de kringen van het bedrijfsleven, als 'fatsoenlijk' gold. Het bondgenootschap gebruikte hij

XC1 A. Bullock: Hitler; a study in tyranny (I952), p. I27-28.

160 [PDF]
DE EERSTE VERKIEZINGS-OVERWINNING

slechts als platvorm om het politiek offensief op alle partijen, Deutsch Nationalen incluis, te heropenen. Luttele maanden later, in de lente van '30, vormde de leider van het katholieke Zentrum, dl. Heinrich Brüning, een minderheidskabinet. Toen in juli zijn financiële saneringsvoorstellen (de staat dreigde onder de last van de werklozen-uitkeringen te bezwijken) verworpen werden, besloot de rijkskanselier voortaan op grond van art. 48 van de grondwet van Weimar per decreet te regeren. De rijksdag keurde dit af; Brüning, een mogelijk compromis met de sociaal-democraten uit de weg gaand, schreef nieuwe verkiezingen uit.

XCDe rade september 1930 bracht een onaangename verrassing. Mèt de katholieken en de overige partijen van het centrum verloor de SPD aan stemmen, al bleefhaar fractie van 143 leden in de 577 zetels tellende rijksdag de sterkste. De KPD evenwel had met 4,6 miljoen stemmen 77 zetels, de NSDAP met 6,4 miljoen 107 zetels veroverd. Van 12 in mei '28 tot 107 in september' 30! Dat had in de Duitse politieke geschiedenis nog geen partij gepresteerd. Men kon het de door Hitler uit de verte gedirigeerde rijksdagfractie der Nazi's overlaten, de arbeid van de regering van binnen uit zoveel mogelijk te saboteren. De overeenkomstige actie van de communisten kwam haar te stade want zij, de KPD, leefde en streed in de verwachting dat de 'ineenstorting van het kapitalisme' binnen afzienbare tijd een cornmunistisch Duitsland zou doen ontstaan; was Hitler eenmaal aan de macht, dan, zo meenden de communisten, zou hij ten behoeve van de KPD de sociaaldemocratie met inbegrip van haar vakbeweging vernietigen, de arbeiders zouden zich dan en masse tot het communisme bekeren en de 'dictatuur van het proletariaat' zou spoedig een feit zijn.

XCBij beide groeperingen, KPD en NSDAP, was de behoefte sterk, de politieke ontwikkeling te versnellen, zo mogelijk te forceren. Ook wanneer zij niet uitdrukkelijk samenwerkten (dat kwam een enkele keer voor), speelden zij toch steeds elkaar in de kaart. De actie der communisten droeg er toe bij, dat grote en kleine burgerij alsmede de middenstand meer en meer in Hitler de figuur gingen zien die Duitsland kon 'redden van het bolsjewisme' - en elke gewelddadigheid der nationaal-socialisten deed uit de rijen der arbeiders steun toevloeien aan de KPD die het aggressiefst tegen de geüniformeerde SA-ers optrad. Het politieke centrum kalfde af aan beide kanten en de partijen van dat centrum die gelijkelijk door communisten en nationaal-socialisten bedreigd werden, brachten het niet op, de handen ineen te slaan en de republiek van Weimar te redden. Voor steun aan een burgerlijk minderheidskabinet welks beleid' principieel op bezuiniging gericht was, waren de sociaal-democraten als typische arbeiderspartij niet te vinden en de overige centrum-partijen .. sterk door ondernemers beïnvloed, waren niet' .0'

161 [PDF]
HITLER'S OPKOMST

voor samenwerking met de SPD te vinden aangezien dat een afbuigen van het bezuinigingsbeleid betekend zou hebben, wellicht meer overheidsingrijpen in het bedrijfsleven, wellicht zelfs meer medezeggenschap van de vakbewegingen. Daar kwam bij, dat die rechtse centrumpartijen, al verafschuwden zij ook het rapalje-achtig optreden van de stormtroepen der NSDAP, geen behoefte hadden, zich principieel te keren tegen de chauvinistische leuzen die Hitler aanhief en die Joseph Goebbels, sinds '26 zijn Gauleiter in Berlijn, sinds' 28 leider van zijn propaganda, met groot raffinement wist uit te dragen.

XCHitler die in' 25 uitgeschreven was als Oostenrijks staatsburger, verkreeg op 26 februari 1932 het Duitse staatsburgerschap: de nationaal-socialistische regering van het Land Brunswijk benoemde hem tot Regierungsrat bij het Brunswijks gezantschap in Berlijn. Een maand tevoren, 27 januari '32, had hij een groep voormarmen van het bedrijfsleven, hoofdzakelijk steenkool- en staalmagnaten uit het Ruhrgebied en Westfalen, toegesproken in de Indu strieklub te Düsseldorf. Gevolg was dat de NSDAP nieuwe, belangrijke subsidies ontving. Aan de toppen van het Duitse bedrijfsleven was men al sinds jaren gewend, de politieke partijen welke rechts van de sociaaldemocraten actie voerden, met miljoenenbedragen te steunen - nu ging de NSDAP in die subsidiëring delen. Ze had geld nodig, veel geld: tweemaal stond Hitler die lente candidaat voor het presidentschap. Bij de tweede ronde werd Hindenburg herkozen - maar Hitler had 37 % van de stemmen op zich weten te verenigen. Het was Hindenburg onaangenaam dat hij zijn herverkiezing in hoofdzaak aan de stemmen van sociaal-democratische arbeiders dankte; zijn onbehagen richtte zich tegen Brüning en toen deze hem plarmen voorlegde om op de landerijen van Oostpruisische grootgrondbezitters (Hindenburg was er één van) werklozen uit de steden te koloniseren, zegde de president zijn rijkskanselier het vertrouwen op. Brüning, murw gebeukt door de politieke storm waaraan hij ruim twee jaar lang weerstand had moeten bieden, trad eind mei af en Franz von Papen, een ingebeeld katholiek edelman uit Westfalen, elegant ruiter, vriend van Hindenburgs zoon, vormde zijn, zoals hij het noemde, 'Kabinett von Gentle men.? Generaal Kurt von Schleicher, sinds enkele jaren al de politieke éminence grise van de leiding van de Reichswehr, werd Reichswehrminister.

XCVon Schleicher droomde zich een toekomst als redder van de staat warmeer die eenmaal aan zijn interne tegenstellingen zou dreigen te bezwijken. Zijn voorganger had demonstraties van de SA (die nu geleid werd door de militaire avonturier Ernst Röhm) verboden, von Schleicher hief dat

XC1 Eyck: Geschichte der Weimarer Republik, dl. II, p. 487.

162 [PDF]
VON PAPEN EN VON SCHLEICHER

verbod midden juni op: binnen een maand vielen in Duitsland bij straatgevechten tussen nationaal-socialisten en communisten bijna 100 doden en meer dan IIOO gewonden. Rijkskanselier von Papen maakte van die wanorde gebruik om, nadat op zondag 17 juli een als provocatie bedoelde optocht van NSDAP' ers in het 'rode' Altona, een voorstad van Hamburg, aan 19 mensen het leven gekost had, de Pruisische regering af te zetten en zichzelf als Reichskommissar met de uitvoerende macht te belasten. De Pruisische minister-president, de sociaal-democraat Carl Severing, die verklaard had, slechts voor geweld te zullen wijken, beperkte zich tot een klacht bij het Staatsgerichtshof Het Pruisisch bestuurs- en politie-apparaat werd in de hogere regionen van sociaal-democraten 'gezuiverd' en in de rijen van deze sterkste partij die zich nog met de republiek van Weimar verbonden voelde, grepen twijfel en demoralisatie om zich heen.

XCVon Papen wist zich tot midden november te handhaven. Bij de algemene verkiezingen van 31 juli werdde NSDAP metruim 37 % van de stemmen de sterkste partij; ze had evenwel sinds de presidentsverkiezingen van april geen winst geboekt. Op 5 november wéér verkiezingen voor een nieuwe rijksdag; nu boekte zij verlies: twee miljoen stemmen minder. Zou Hiders opmars dan toch gestuit worden? Een eensgezinde coalitie van tegenstanders had hem te elfder ure de voet dwars kunnen zetten, maar die tegenstanders, aangevallen aan beide flanken (de communisten hadden belangrijk gewonnen), ontbrak het aan zelfvertrouwen, aan visie, aan staatkundige moed, aan leidersfiguren. Midden november trad von Papen af: hij bleek in de rijksdag slechts een minieme aanhang te bezitten. Twee weken lang had Duitsland geen eerste minister. Von Schleicher die begin december het rijkskanselierschap aanvaardde, ondernam een sluwe poging, de door Gregor Strasser geleide 'linkervleugel' van de NSDAP los te weken (Gregor's broer Otto had de partij in '25 vaarwel gezegd) - het kostte Hitler weinig moeite, die poging te verijdelen. Dat betekende dat von Schleicher zijn wezenlijke steun moest vinden in de persoon van president Hindenburg die meer dan eens verklaard had, Hitler ('diesen österreichischen Gefreiten') nimmer als rijkskanselier te zullen aanvaarden.

XCMet Hider had von Papen inmiddels contact gezocht; de fatale maand januari '33 werd gevuld met pogingen om enerzijds een voor de president aanvaardbare coalitie van NSDAp'ers en Deutsch-Nationalen, aangevuld met rechtse z.g. partijlozen, voor te bereiden, anderzijds de nu wel nagenoeg geheel verkalkte Hindenburg over zijn laatste aarzelingen heen te helpen. Dat von Schleicher de situatie niet redden kon, was eind januari duidelijk geworden. Door Hindenburg in de steek gelaten, trad hij op de 28ste af. Zowaar werd von Papen tot informateur benoemd; die had de lijst met de 16

163 [PDF]
HITLER'S QPKOMST

namen voor het nieuwe kabinet al in de zak. Hitlet zou Reichskanzler worden. Von Papen vertrouwde als Vizekanzler nagenoeg evenveel reële macht te zullen krijgen als de rijkskanselier. Was niet afgesproken dat Hitler de president nooit voorstellen zou voorleggen zonder dat hij, von Papen, er bij aanwezig was I Von Papen was de enige niet die zich, Hitlets. demonie onderschattend, met de gemakzuchtige hoop vleide dat een korte. periode van machtsuitoefening die opgewonden leiders. van een massabeweging hun 'wilde haren' zou doen verliezen. Ziet, betoogde hij jegens Hindenburg, het nieuwe kabinet zal op twaalf leden slechts drie nationaalsocialisten tellen: Hitler als Reichskanzler, Frick als Relihsminister des Innern, Goering als preussischer Minister des Innern. Alsof dat niet de drie uit politiek oogpunt belangrijkste functies waren! Hitler zou op het nieuwe kabinet zijn stempel drukken, Frick het bestuur, Goering de Pruisische politie onder zijn controle krijgen. Maar wat drong van dat alles nog door de schemering heen waarin de geest van de vijf-en-tachtigjarige president verzonken was I Aan haar verklaarde doodsvijand leverde hij de democratischerepubliek uit. Want Hitler was geen onbeschreven blad: in woord en daad, in doen en laten, had men hem tien jaar en langer kunnen gadeslaan; hij had in Beieren eerst, daarna in heel Duitsland een beweging opgericht en geleid welke bewust van de binnenlandse politieke strijd haast een burgeroorlog gemaakt had; volgens zijn instructies en in zijn naam badden de Sturmabteilungen zich; gespecialiseerd in de terreur op politieke tegenstanders; hij was de absolute Antisemit; hij was schrijver van het van haat trillende Mein Kampf-en deze bezeten politicus die (hoe vaak all) zijn vertrouwden opzij geschoven, zijn: medestanders misleid, zijn bondgenoten bedrogen had, zou aan het hoofd komen te staan van de nieuwe regering. Wat er uit zag als een traditionele, in geijkte vormen voltrokken kabinetswisseling was in wezen een beslissende politieke revolutie in die zin dat de werkelijke macht aan volstrekt nieuwe machthebbers toegevallen, beter: roekeloos in handen gespeeld was.

XCMet fakkeloptochten en uitbundig gejuich van velen (en met sombere voorgevoelens bij anderen) werd het nieuwe kabinet na zijn beëdiging op de joste januari I933 begroet. Hij die daar op het balkon in de Wilhelmstrasse, met het bruine partijhemd aan, zeven uur lang een opgetogen stoet van getrouwen langs zich zag trekken, had het ver gebracht: onbekend redenaar in 1919, mislukt Putschist in I923, Reichskanzler in I933 meer dan dat: verafgood Führer van een extreem-aggressieve, extreem-chauvinistische beweging die in haar groet ('Heil Hitler!') niet alleen de gebondenheid aan de persoon van haar leider maar ook haar pseudo-religieus karakter onthulde. Wie hem aanbad ('Führer, befiehl! Wir folgen!'), gaf eigen zeggenschap prijs,

164 [PDF]
AAN DE MACHT

steun aan Hitler gaven, hadden vóór alles van hun onwil en onvermogen getuigd, verder de verantwoordelijkheid te torsen die in een democratie, hoe onvolkomen ook, elke burger toevalt. Hitler was vrucht, kwade vrucht, van rancune en wanhoop. Zij die in hem geloofden, zagen hem als de verkondiger van een heilsboodschap, als een messias, als een verlosser. 'Eén ding zult U moeten toegeven', hoorde een Nederlander in Berlijn zich eens door een buurman toevoegen, 'als God ooit een zoon heeft gehad, dan is het Adolf Hitler."

XCMaar dat werd in een schuilkelder gesproken tijdens een zwaar bombardement, niet lang voor de ineenstorting van het rijk dat zich duizendjarig waande en dat na twaalf jaar en drie maanden voor eeuwig in de historie wegzonk, Hitler, zelfmoordenaar, achterlatend in een naamloos graf.

Nederland en de Machtübernahme

XC

XCVóór de tweede wereldoorlog leidden de volkeren in sterker mate een afgesloten, op zichzelf geconcentreerd bestaan dan nadien. De actualiteit was nog maar nauwelijks in de radio doorgedrongen, de televisie die het wereldgebeuren in indringende beelden avond na avond in miljoenen huiskamers binnen zou brengen, ontbrak. Wie zich voor het buitenland interesseerde, was voor de bevrediging van zijn belangstelling in de eerste plaats op de pers aangewezen. Die belangstelling was, ook in Nederland, in de regel beperkt. Daar kwam bij, dat de eigentijdse berichtgeving en het eigentijdse oordeel, als steeds, beïnvloed en veelal bepaald werden door de eigentijdse overtuigingen en emoties. De historische betekenis van de Machtubernahme van 30 januari 1933 werd ook in Duitsland, waar men Hitler van nabij aanschouwd had, door lang niet iedereen beseft: velen klampten zich aan de opinies en illusies vast van waaruit zij in de voorafgaande jaren politiek werkzaam geweest waren. De Duitse communisten koesterden de overtuiging dat een korte periode van Naziheerschappij zoveel verwarring zou scheppen en Hitler zo onbarmhartig als 'pion van het grootkapitaal' zou onthullen dat het Duitse volk, misschiendan niet zonder verdere strijd maar wel met een zucht van verlichting, het communistisch stelsel zou aanvaarden; sociaal-democratie en Zentrum leek het uitgesloten dat hun sinds twee generaties opgebouwde politieke macht in korte tijd gebroken zou worden; en

XC1 A. Millenaar: 'Een unieke opdracht in de tweede wereldoorlog' (onuitgegeven ms.), p. 31.

165 [PDF]
HITLER'S OPKOMST

wat velen in conservatieve kring dachten, werd door von Papen uitgesproken toen hij op een opmerking dat Hitler de macht gegrepen had, het even arrogante als kortzichtige antwoord gaf: 'Sie irren sich, wir haben ihn uns engagiert'Ó 'Man würde mit den sympathischen jungen Leuten schon fertig werden', verzekerde een van de meest geziene en invloedrijke figuren uit de rijen der Deutsch-Nationalen+

XCWat ons land betrof, hadden Hitler en de NSDAP eerst door hun verkiezingsoverwinning van 14 september 1930 de aandacht getrokken. Veel aandacht, Het is moeilijk te beoordelen. De werkloosheid vormde een heel wat klemmender probleem dan de binnenlandse partijstrijd die zich in Duitsland ging ontwikkelen. Voorzover de pers daarvan berichtte, werden in de regel door de betrokken correspondenten de opvattingen weerspiegeld, heersend in de kringen waarmee zij persoonlijk contact hadden, en de commentaren en beschouwingen van de meeste-redacties werden in hoge mate beïnvloed door het wereldbeeld dat zij zich sinds de eerste wereldoorlog gevormd hadden; in burgerlijke en confessionele bladen waren afschuw van en angst voor het communisme daarin een belangrijk, veelal een bepalend element."

XCDe Telegraaf rekende het Hitler als verdienste aan, 'dat hij het bolsjewistische gevaar in Duitsland had vernietigd, nog voor hij rijkskanselier werd'." De Nieuwe Rotterdamse Courant en het Algemeen Handelsblad waren er van overtuigd dat von Papen en Hugenberg (die ook minister geworden was) de Führer van de NSDAP in toom zouden houden: 'Grote doortastendheid is totnogtoe geen bijzondere eigenschap van Hitler gebleken', meende de NRC.5 Voor het sociaal-democratische dagblad Het Volk (welks Berlijnse correspondent midden januari geconcludeerd had: 'Voor de volle dictatuur is de tijd voorbij. De nationaal-socialisten kunnen het niet. Dat is reeds lange tijd gebleken')" was het daags na de Machtübernahme slechts 'de vraag hoe Hiders heerlijkheid het snelst zal ineenstorten: door de woede van de teleurgestelde massa of door de intriges van zijn collega Hugenberg'.? Het communistisch partij-orgaan De Tribune zag de nieuwe rijkskanselier als 'de knecht van het Duitse bankkapitaal, van de groot-industriëlen, als de gevangene van de Oost-Pruisische landjonkers ... Het Nazidom is tot staan gebracht'," 'het communisme marcheert en het zal de arbeidersklasse naar een vrij, socialistisch, naar een Sowjet-Duitsland voeren'i? Eind maart stelde

XC1 W. Görlitz: Der deutsche Generalstab (1950), p. 395. 2 H. Rauschning: Die Revolution des Nihilismus (1938), p. 26. 3 De hier volgende citaten zijn ontleend aan onuitgegeven werkstukken van P. Schneiders en P. D. 't Hart. 4 De Telegraaf, 28 febr. 1933. s Nieuwe Rou. Crt., 31 jan. 1933. 6 Het Volk, 17 jan. 1933. 7 Het Volk, 31 jan. 1933. 8 De Tribune, 31 jan. 1933. 9 A.v., 7 febr. 1933.

166 [PDF]
COMMENTAAR IN NEDERLAND

De Tribune speciaal 'de Joodse kapitalisten' aan de kaak als 'geldschieters van de nationaal-socialistische beweging'." Het katholieke dagblad De Tijd was het 'geheel met Hitler eens, wanneer hij verklaart dat de ingezette strijd tegen het marxisme een strijd is op leven en dood'." Ook De Standaard, anti-revolutionair, vond heel wat te loven: 'De republiek van Weimar gaf veel te veel vrijheden, naaktgymnastiek en goddeloosheid namen toe en van de vrijheid werd niets dan misbruik gernaakt'": niet in Duitsland maar in de Sowjet-Unie werkten 'de machten der hel. En het valt te begrijpen dat in een land als Duitsland, waar dit verfoeilijk communisme miljoenen reeds in zijn greep ving, om het geweld der overheid wordt gevraagd teneinde dit werk der diepte te keren.f Aan de Duitse correspondent van dit blad was het geluk beschoren geweest, een bijeenkomst bij te wonen waar Hider sprak, een 'onvergetelijk toneel', een 'apotheose van Duitslands wedergeboorte'. 5

XCWie had Mein Kampf gelezen?

XCEr waren er - maar hun beoordelingen waren veelalopvallend waarderend. In het weekblad van ds. Geelkerken' s Hersteld Verband, Woord en Geest, was in de zomer van 1932 een reeks van zeven lange artikelen verschenen, gewijd aan het nationaal-socialisme. Hiders antisemitisme was er bij de schrijver als koek ingegaan, ook in Nederland hadden, schreefhij, 'de Joodse marxisten ... het volk geïnfecteerd met de materialistische bacil die nauw verwant is aan de veroorzaker van hun eigen ziekte, de bekende Joodse, materialistische mammondicnst'"; het nationaal-socialisme was prijzenswaardig: 'de uiting van een te lang gemarteld volk, van een volk dat door eenzijdige, onoordeelkundig opgelegde vredesverdragen tot het uiterst van zijn spankracht is gefolterd'"; wel had de schrijver hier en daar bezwaren tegen de mentaliteit die uit Mein Kampf sprak, maar men moest bedenken dat Hitler, toen hij dit werk schreef, 'aan een verbitterde gemoedsstemming ten prooi was'; sindsdien had hij zich 'meer vredelievend betoond", Enkele maanden later deed dr. J. A. Nederbragt in het maandblad van de AntiRevolutionaire Partij, Anti-Revolutionaire Staatkunde, onder de titel 'Hitler, de Duitser, als denker' verslag van zijn bevindingen met de lectuur van Mein Kampf, 'een boek van betekenis, een vaak zeer diepgaand boek, hier en daar ook een mooi boek' - maar een boek waaruit het 'voor de Christen luce clarius wordt, waarom hij ver van Hitler af moet staan'. Op alle punten? Dat toch niet. Dr. Nederbragt schaarde zich naast Hitler 'in zijn strijd voor zedelijke reinheid' en waar hij 'de wetten der moraal hoog houdt'. Zijn

XC1 A.v., 29 mrt. 1933. 2 De Tijd, 18 febr. 1933. 3 De Standaard, 4 mrt. 1933. 4 A.v., 24 febr. 1933. 5 A.v., 17 febr. 1933. 6 P. van Rijn: 'Het nationaal-socialisme', Woord en Geest, VII, no. 43 (22 juli 1932), p. 337. 7 A.v., no. 41 (8 juli 1932), p. 321. 8 A.v., no. 45 (5 aug. 1932), p. 353.

167 [PDF]
HITLER'S OPKOMST

antisemitisme was daarentegen onaanvaardbaar, principieel - maar 'in rein-menselijke beoordeling van de Joden kan ik', aldus dr. Nederbragt, 'eventueel heel ver met Hitler accoord gaan'. De daad bij het woord voegend, bepleitte hij dat men huwelijken 'met individuen van een lichamelijk lager staand ras, met individuen van een ras dat geestelijk minder waard is en met individuen van een niet-gekerstend ras' zou vermijden. 'In het algemeen' kon een Christen slechts met een Jood huwen als deze laatste eerst tot het Christendom was overgegaan.!

XCNa de Machtübernahme kwam een tweede antirevolutionair schrijver tot nagenoeg dezelfde conclusies: wel stond 'het Calvinisme in wezen diametraal tegenover het nationaal-socialisme', maar de Calvinist kon toch 'veel waarderen van wat de nationaal-socialistische beweging in Duitsland nastreeft en als middel tot bereiking van haar doel aanwendt'. Alweer: antisemitisme was uit den boze, maar 'de Jood te waarderen om zijn menselijke eigenschappen is soms ook voor de Calvinist moeilijk'H. Diemer, oudvoorzitter van het Christelijk Nationaal Vakverbond, hoofdredacteurdirecteur van het antirevolutionaire dagblad De Rotterdammer, maakte in die tijd drie reizen door Duitsland, hield er 'elk drijven in de richting van pogroms of georganiseerde Jodenvervolgingen, gepaard gaand met mishandeling tot doodslag toe, ; .. van te voren (voor) uitgesloten', maar vond ook dat de Joden nu eenmaal een ander 'ras' vormden dan de nietJoden, 'en daarom is zowel voor de Joden als de niet-Joden gewenst dat deze werkelijkheid onder ogen wordt gezien en maatregelen worden genomen om beide rassen te beschermen.'3

XCDe opvattingen van de hier aangehaalde gereformeerden hadden hun historische wortels. Revius ten spijt (' 't En zyn de Joden niet, Heer [esu, die U cruysten'), was menigeen in Christelijke kring de Joden verantwoordelijk blijven stellen voor het vergoten bloed van Christus. 'Elke [odenverguizing' principieel verwerpend, had Kuyper, de aanbeden leider, niettemin in de jaren '70 van de negentiende eeuwenkele uitspraken gedaan welke die verguizing in de hand werkten: de Joden waren, had hij geschreven, 'heer en meester in ons werelddeel geworden', een 'onloochenbaar feit' had hij het genoemd, 'dat de Joden wel met ons van eenzelfde rijk, maar niet van eenzelfde natie zijn, en wel ter dege als gasten in ons midden verkeren.ë

XC1 J. A. Nederbragt: 'Hitler, de Duitser, als denker' Anti-Revolutionaire Staatkunde, VIII (1932), p. 409-18, 506-18. 2 H. F. J. Westerveld: 'Calvinisme en nationaalsocialisme' , a.v., IX (193 3), p. 193-205. 3 H. Diemer: Het Duitse nationaal-socialisme De Westeuropese demoeratie op de proef gesteld (1934), p. 64 e.v. 4 Aanhalingen uit 1874 bij B. van Kaam: Opstand der gezagsgetrouwen. Mannenbroeders en zonen in de jaren 1938-1945 (1966), p. to-rr.

168 [PDF]
COMMENTAAR IN NEDERLAND

Dat alles werkte door. Het zou ook (dat zal nog blijken) na mei '40 bij sommigen de wil verlammen om de bedreigde joodse medeburgers te hulp te komen.

XCEn de Joden zelf?

XCZionisten zagen het scherpst. Terecht onderkende hun voorman F. Bernstein in het antisemitisme een van de levensgevaarlijke kernpunten van Hiders gehele stelsel. Het Zionistisch weekblad De Joodse Wachter had intussen niet meer dan enkele honderden abonné's. In het in een oplaag van 15 000 exemplaren verschijnend, zich aan alle, aan burgerlijke kringen dierbare illusies vastklampend Nieuw Israëlitisch Weekblad kon nog in augustus 1938 geschreven worden, 'dat niet alles in het nazisme even afkeurenswaardig is'; in de jaren ' 3 0-' 33 had de hoofdredacteur de van scherpzinnigheid getuigende en tot strijdbaarheid oproepende brieven van de Berlijnse correspondent Marc Levie veiligheidshalve steeds naar een achterpagina verwezen.!

XCWij pretenderen niet, met het voorafgaande van de reacties der Nederlandse publieke opinie op een ommezwaai in Duitsland die ruim zeven jaar later haar volle betekenis ook aan de meest verblinde in ons land zou openbaren, een voldoend gedetailleerd en voldoend representatief beeld gegeven te hebben. Men zou er in geduldige arbeid honderden dagbladen en periodieken op moeten nalezen - en dan blijft nog de vraag, in hoeverre de schrijvers bepaalden of weerspiegelden wat de lezers dachten. Peilingen van de publieke opinie waren hier te lande nog onbekend. Niet te ver gaat het intussen wanneer men constateert dat, in '33, het misdadig en ook jegens het buitenland aggressief karakter van het nationaal-socialisme slechts door weinigen begrepen werd; dat de bewogen gebeurtenissen in Duitsland, wanneer men al hun betekenis onderschatte, in het algemeen slechts in socialistische en communistische kringen met afschuw en ontzetting gadegeslagen werden; en dat bij de conservatieve en confessionele groeperingen, al wezen zij het nationaal-socialisme principieel af, de van kortzichtigheid getuigende neiging bestond, in Hiders optreden, met name tegen de linkse arbeidersbeweging, veel te waarderen. Dat was een patroon dat zich, in zijn hoofdtrekken en niet slechts in ons land, enkele jaren lang zou handhaven. Overigens bedenke men dat wij hier de schijnwerper van het historisch onderzoek kort gericht hebben op wat slechts één element was uit de talloze die, vertolkt in ochtend- en avondbladen van de toenmalige pers alsmede inLipschits:16

1 I. 1865-1965 (1966), P· 26 3-7°.

169 [PDF]
HITLER'S OPKOMST

periodieken en in de radioberichten van het persbureau Vaz Dias, tezamen in verwarrende overstelping 'het dagelijks nieuws' vormden. Men kan niet zeggen dat het in Nederland als geheel diepe beroering wekte toen op maandag 30 januari '33 bekend werd dat Hitler de leider geworden was van de nieuwe Duitse regering, evenmin dat dat feit een merkbaar krachtig effect had op de binnenlandse politieke verhoudingen.

XCDat was anders toen, nog geen week na de Machtübernahme, uit Indië bericht kwam dat de bemanning van de kruiser 'De Zeven Provinciën' zich in Atjehse wateren meester gemaakt had van haar schip en er mee wegvoer in zuidelijke richting. Die daad van rebellie in het overzeese gebied ging de

170 [PDF]

Hoofdstuk 7: 'De Zeven Provinciën'

XC

XCDe diepe economische crisis had, van 1929-'30 af, Nederlands-Indië nog zwaarder getroffen dan Nederland - getroffen met name in dat deel van de Indische volkshuishouding dat ingeschakeld was in de wereldeconomie en daarvan afhankelijk. Allerwege nam, hetzij door consumptiebeperking, hetzij door beschermende maatregelen, en veelal door beide factoren tezamen, de vraag af, vooral ook naar producten die Indië naar tal van landen exporteerde: aardolie, rubber, tin, thee, copra, tabak, suiker, koffie. Snel ontstane overschotten stimuleerden de prijsdaling. Terwijl een pond Indische suiker in 1925 gemiddeld f 1,74 opgebracht had, moest het in 1932 gemiddeld voor St ct. verkocht worden. De theeprijs, Sot ct per pond in 1926, was in 1932 tot I7! ct gedaald.' In vier jaar tijd, 1929-1933, verloor de Indische uitvoer bijna 70 % van zijn waarde. De afzetmoeilijkheden noopten, als in Nederland, tot overheidsingrijpen, d.w.z. tot een aan veel sectoren toegepaste, van boven af opgelegde productie-beperking. Zo werden binnen enkele jaren van de 17S suikerfabrieken niet minder dan 140 gesloten."

XCDit was één oorzaak voor een reële verarming waarvan niet slechts het Europese leidende personeel maar ook de inheemse arbeiders slachtoffer werden. Een tweede werd gevormd door het feit dat de prijzen voor industrie-producten (goederen die Indië nodig had) minder daalden dan die voor tropische grondstoffen en andere tropische waren (goederen die Indië leverde). Anders gezegd: voor het weinige dat Indië nog aan de buitenwereld leverde, kon het naar verhouding nog minder van die buitenwereld kopen. Stelt men het indexcijfer voor de prijzen van Indische uitvoergoederen voor 1929 op 100, dan was het in 1933 gedaald tot 35; het overeenkomstig indexcijfer voor de prijzen van invoergoederen was op 51 blijven hangen.ê

XCIn een streven, kopers te blijven vinden op een slinkende wereldmarkt, werd de 'aanpassing' rigoureus doorgedreven, d.w.z. werden de productiekosten beperkt; 'in het bijzonder was het niet moeilijk, de arbeidslonen teNederland', Ned. volksh., dl. XV, p. IS. 2 A.v., p. 14. 3 F. A. G. Keesing in Ned. volksh., dl. III, p.

1 G. Gonggrijp: 'De sociaal-economische betekenis van Nederlands-Indië voor

171 [PDF]
'DE ZEVEN PROVINCIËN'

verlagen wegens het ontbreken van machtige vakverenigingen'." Employé' s . en arbeiders moesten voorts in grote getale ontslagen worden: die laatsten, meest inheemse werkkrachten, vielen terug op het armoedig bestaan in de

XCdessa's waaraan zij zich als arbeider op een onderneming of in een fabriek juist hadden trachten te ontworstelen. Wie werk hield, moest genoegen nemen met loonsverlagingen zo drastisch, dat Colijn, toen voorzitter van de ministerraad, schrijvend over Indië in de lente van 1935, van 'de thans tot op het been afgekloven lonen' gewaagde." Wel waren de kosten van levens

XConderhoud in vier jaar tijd met meer dan 40% gedaald ('vermoedehjk wel het wereldrecord van de aanpassing')", maar de lonen als ook de inkomsten van de kleine zelfstandige boeren waren nog sterker verminderd: 'De geldbedragen die de landbouwers nodig hadden voor verschillende benodigdheden en verplichtingen zoals kleren, zout, landrente, petroleum, trein,

XCtram, bus, enz. daalden minder snel en sterk dan de vermindering bedroeg van hun inkomsten uit verkochte producten en lonen. En om hun schulden af te lossen moesten zij veel en veel meer producten verkopen dan voorheen. De

XC'schuldbevrijding' werd in vele streken een onoplosbaar probleem." Ook het Indisch gouvernement kwam voor acute moeilijkheden te staan. De belasting-opbrengsten gingen met sprongen omlaag. In vier jaar tijd, van

XC1929 tot 1933, daalden de middelen waarover het gouvernement de beschikking had; van 523 tot 256 miljoen gulden: een vermindering tot minder dan de helft. 'En daartegenover een landshuishouding' , zo schreef in

XC1943 jhr. mr. B. C. de Jonge, terugziende op de begrotingsbesprekingen die hij in de vijfjarige periode van zijn gouverneur-generaalschap (1931-36) had moeten voeren,

XC'eenlandshuishouding die maar niet als een harmonica naar welgevallen uitgezet en ingedrukt kan worden, maar eenmaal op een zekere grondslag was gevestigd met een overigens volkomen gezonde tendens van jaarlijks accrès. Daar was niet tegen op te werken! Van welke basis moest men uitgaan? Een terugslag van f 100 miljoen? Het leek niet te optimistisch; wij stelden ons dus op een werkbasis van f 400 miljoen. Maar het bleek veel te hoog gegrepen. Dan maar nog eens f 100 miljoen lager geraamd! Dus werd f 300 miljoen als werkbasis aangenomen, maar ook dat bedrag was nog f 50 miljoen te hoog! Waar blijft men dan met zijn plannen?! Neen, wij beleefden een aardbeving en het huis waarin wij ons be

XC1 G. Gonggrijp in Ned. volksh. dl. XV, p. 13. 'Nota van de voorzitter van de raad van ministers', IS april 1935, aangehaald door H. M. Hirschfeld: Herinneringen uit dejaren 1933-1939, p. 225. 3 P. A. Blaissein Ned. volksh., dl. VI, p. 285. Indexcijfers op p. 198: van roo in 1930 tot 57 in juni 1934 (overeenkomstige cijfers voor Nederland: 100--87). G. Gonggrijp, a.v., dl. XV p. 12.

172 [PDF]
INDIË IN DE DIEPE CRISIS

vonden, begon ineen te storten ... Het was pompen om niet te verzuipen. Het ging niet om de vraag waarop we zouden bezuinigen, want we moesten op alles bezuinigen."

XCDe bezuiniging sloot de militaire uitgaven in, hetgeen voortdurend overleg vergde tussen Batavia en Den Haag: het Koninklijk NederlandsIndisch Leger stond op de Indische, maar de Koninklijke Marine op de Nederlandse begroting. Werden evenwel bij het Knil de tractementen verminderd, dan kon de marine in Indische wateren niet achterblijven. De eerste verlaging werd in de zomer van' 3 I een feit: 5 %; zes maanden later volgde een tweede verlaging: weer 5 %. Beide maatregelen gaven aanleiding tot veel kritiek, vooral van de kant van het lagere marinepersoneel.

XCIn 1908 was in Nederland de Bond van Minder Marinepersoneel opgericht, waarin matrozen, mariniers en later ook stokers verenigd werden. Een voorloper van die bond had bij de spoorwegstakingen van 1903 haar solidariteit met de stakers uitgesproken; tijdens de crisis van november '18 kreeg de marinecommandant te Den Helder een brief waarin de georganiseerden hem waarschuwend wezen op de mogelijkheid, 'dat een meerderheid althans onder de minderen, zich scharen zal aan de zijde van hen die tot doorvoering van door hen wenselijk geachte hervormingen voor hen altijd streden'. In Indië kwam het tijdens de eerste wereldoorlog op twee oorlogsbodems (een daarvan 'De Zeven Provinciën') tot dienstweigering: in beide gevallen, tegen de achtergrond van een langzaam gegroeide ontevredenheid, protest tegen de kwaliteit van het voedsel dat aan de minderen verstrekt werd. Het aantal bonden van minderen nam nadien toe; naast bonden van Nederlandse kwamen er bonden van Indische schepelingen: van 1905 af was de marine, hoofdzakelijk om financiële redenen, Indonesiërsin dienst gaan nemen; voor hen werdin 1916 inMakassar op Celebes de Kweekschool voor 'Inlandse Schepelingen opgericht. Tenslotte waren er vijf Europese en drie Inlandse personeelsbonden, waarvan de twee grootste, de Bond van Marine-schepelingen en de Bond van Marine-onderofficieren overkoepeld werden door een in 1921 opgericht Comité tot behartiging van de algemene bede Jonge: s. p.gebruiken hier en ook elders deze term als geografische aanduiding. 'Indonesië' als staatkundig begrip is vrucht van de inheemse nationalistische beweging. De archipel werd door een conglomeraat van volkeren bewoond; zeker tot aan de tweede wereldoorlog voelde veruit het grootste deel van de bevolking zich lid van een bepaald volk of bewoner van een bepaaldelandstreek of van een bepaald eiland: 'Javaan', 'Madoerees',niet 'Indonesiër'.

1 B. C. L. (1968). 104. 2 Wij 'Barak'

173 [PDF]
'DE ZEVEN PROVINCIËN'

langen van het marinepersoneel beneden de rang van officier, kortweg het Cambo genoemd. Bij de Bond van Marineschepelingen was een lied populair dat zich onverholen op basis van de klassestrijd stelde: 'Werkers, waar g' ook zwoegt en lijdt, Zijn wij niet van enen bloede? Striemt ons niet dezelfde roede Welker scherpte gij ook lijdt? Hebben wij soms ruimer recht, Minder plichten, groter vrijheid? 't Zonnelicht van levensblijheid Is 't niet ons, als u ontzegd? Janmaat voelt het en verstaat: Eén is 't juk dat w' allen dragen, Eén de strijd die heeft te wagen 't Ganse proletariaat!"

XCPer I januari 1933 werden de Indische overheidssalarissen voor de derde maal verlaagd: nu met 7 %. Het kwam bij liet Knil tot ongeregeldheden, waarbij in Bandoeng een plakkaat gevonden werd met als tekst: 'Kameraden, moeten wij ons laten vertrappen? Verlaat het leger. Hijs de rode vlag ... als dat niet helpt: de rode haan!'2

XCDe gehele decembermaand had het marinepersoneel in spanning verkeerd ofhet ook onder die derde korting zou vallen. Op tweede Kerstdag was aan boord van 'De Zeven Provinciën', die toen in Soerabaja voor anker lag, het bondslied aangeheven; drie dagen later hadden 700 korporaals en manschappen een demonstratieve optocht gehouden naar een vergadering waar verschillende sprekers gewezen hadden op het succes dat Engelse marineschepelingen een kleine anderhalf jaar tevoren, ook al protesterend tegensalariskorting, met gezamenlijke dienstweigering behaald hadden. Op 31 december evenwel kreeg de marinecommandant te Soerabaja bericht dat de korting van 7% 'in afwachting van (een) nadere regeling' aangehouden was; de daaraan toegevoegde woorden 'nog korte tijd' waren echter uit het oorspronkelijke, door de minister van defensie uit Den Haag verzonden telegram bij de doorzending weggelaten. Van de mededeling die in de verkorte vorm een misleidende indruk moest maken, werd nog diezelfde dag mondeling door de commandanten van alle eenheden kennis gegevenAangehaald door J.Mollema:p.de Jonge:p.

1 C. 63. 2 B. C. I59.

174 [PDF]
ONRUST BIJ DE MARINE

aan de bijeengefloten bemanningen. Het Cambo juichte over 'een bondsoverwinning' .1

XCOp 2 januari' 33 verliet het eskader Soerabaja. 'De Zeven Provinciën' zou een oefenreis rond Sumatra maken. Zij was een in 1910 in dienst gestelde kruiser van ruim 6500 ton (met het oog op de vrij geringe snelheid behoren wij eigenlijk van 'pantserschip' te spreken), bewapend met acht kanonnen waaronder twee met een kaliber van 28 cm - de zwaarste en verstdragende vuurmonden die de marine kende. Het schip bezat evenwel geen moderne vuurleiding en evenmin afweergeschut tegen luchtaanvallen. Het deed al jaren dienst voor de verdere opleiding van de kwekelingen uit Makassar en werd als zodanig ook wel eens gebruikt om officieren die elders minder voldaan hadden, een nieuwe kans te geven. Het had 141 Europeanen en 256 Indonesiërs aan boord; er waren 30 officieren. Maar voor wat volgde, was speciaal van belang dat zich onder de Europese en Indonesische minderen een actieve communistische cel bevond.

XCVan het eind van de jaren '20 af had de Communistische Internationale (de Komintern) zich veel moeite gegeven, in de marines van de landen der tegenstanders eigen kernen te vormen. In '3 I waren hiervoor in Rouaan, Hamburg en Rotterdam zelfs opleidingsscholen gesticht, te Rotterdam in de Internationale Zeeliedenclub aan de Willemskade. Daar trof een van de organisatoren en docenten van de Komintern, de Duitser Richard Krebs, herfst' 32 een jonge Chinese Komintern-agent aan, Leo Chang, die op weg was naar Indië en tot taak gekregen had, met de cellen aan boord van de marineschepen in Indische wateren contact op te nemen. Op 'De Zeven Provinciën' had de Marine-afdeling van de Komintern 'eine starke Zelle und zudem noch einen Aktionsausschuss der sich aus holiándischen und [avanischen Seeleuten zusammenstellte.è

XCDeze cel kreeg haar kans toen op 21 januari bericht kwam dat de derde korting, zij het voor de Europese schepelingen tot 4 % verminderd, alsnog een feit zou worden; voor de Indonesische schepelingen zou zij 7 % bedragen. Het eskader was toen weer in Soerabaja teruggekeerd; daar kwam het tot betogingen en op de joste tot dienstweigering door grote aantallen Europese en Indonesische militairen van de marine; meer dan 500 werden gearresteerd. Men moet wel aannemen dat de eerste berichten omtrent die beroering aan de leiding van de Komintern de overtuiging schonken dat in N ederlands

1 1933, p. 23. Dit is het in 1934 verschenen officiële verslag. Verder aan te halen als: "Jan Valtin (ps. voor Richard Krebs): (1957), p. 28r.

175 [PDF]
'DE ZEVEN PROVINCIËN'

Indië een revolutie voor de deur stond. Met 'De Zeven Provinciën' werd contact opgenomen. Krebs schreef enkele jaren later:

XC'Bin Kurier kam von Singapur, dem Komintem-Hauptquartier für Niederländisch Ostindien, mit Instruktionen. Die Matrosen der 'Zeven Provinciën' sollten sich: des Kriegsschiffs bemächtigen, an die javanische Küste dampJen und die Marinestation von. Surabaja bombardieren. Bine solehe Aktion konnte sehr wohl für alle anderen Marine Einheiten zum Signal werden, die rote Plagge zu hissen, und sie konnte den Ausbruch ei ner allgemeinen Brhebung in Niederländisch-Ostindien zur Polge haben.'l

XCDit program van actie werd slechts gedeeltelijk verwezenlijkt.

XCOp zaterdag 4 februari lag 'De Zeven Provinciën' voor de rede van de kleine Atjehse haven Koetaradja. 's Middags werd besloten, zich om 10 uur 's avonds van het schip meester te maken: de commandant en de meeste officieren zouden zich dan aan de wal, in de Atjehclub, bevinden. Om 6 uur 's avonds ging een korporaal die van het plan gehoord had, de commandant waarschuwen; deze vond het bericht 'geheelongeloofwaardig'; dat was ook het oordeel van de eerste officier. Hoewel aan boord om 9 uur ontdekt werd dat een Indonesisch matroos zich de sleutels der geweerrekken en een aantal patronen toegeëigend had, verzuimden de chef van de wachtdivisie en de overige officieren, onmiddellijk maatregelen te nemen, 'enkele officieren die in de longroom bezig waren met bridgen en daar van het voorgevallene kennis kregen, vonden het voorval evenmin ernstig en speelden verder'. 2 Binnen enkele minuten was het schip in handen van de opstandelingen, de aanwezige officieren werden op het achterdek teruggedrongen, de chef van de wachtdivisie, hoewel oudste aanwezige officier, voer, het schip verlatend, met de vlet naar een gouvernementsmarineschip, de 'Aldebaran', dat voor de wal lag en ging vandaar aan land; inmiddels hadden enkele rebellerende schepelingen stoomklaar gemaakt en om 2 uur 's nachts voer 'De Zeven Provinciën' van Koetaradja weg, spoedig gevolgd door de 'Aldebaran' met de commandant van de kruiser aan boord die weinig anders kon doen dan, eigen lichtzinnigheid vervloekend, zijn gekaapte oorlogsbodem in het oog houden. Zondagmorgen seinden de rebellerende telegrafisten in het Nederlands en in het Engels (dat laatste voor de wereldpers): ' 'De Zeven Provinciën' tijdelijk in handen genomen door bemanning, alles gaat gewoon zijn gang, stomen op naar Soerabaja, geen gewanneer in Moskou de archieven van de Komintern voor historisch onderzoek geopend worden. 2 De ongeregeldheden enz.,

1 A,v. Deze mededelingen, plausibel op zichzelf, kunnen eerst bevestigd worden

176 [PDF]
HET SCHIP GEKAAPT

weld in de zin, doch protest onrechtvaardige salariskorting en gevangenneming marinemannen Soerabaja, alles wel aan boord.' 'Absoluut geen communistische neiging' werd daar nog aan toegevoegd in een tweede telegram aan de commandant. I Zondag S februari werd voor de gouverneur-generaal een dag 'vol spanning, een zenuwachtige dag vol telefoons en telegrammen. Waar ging het schip heen 1'2 Naar een Engelse haven 1 Neen - om de noordpunt van Sumatra bleek het verder te varen, de westkust langs, richting Straat Soenda tussen Java en Sumatra. Maandag besloot de vlootvoogd, het ter hoogte van Padang uit de lucht aan te vallen, maar slechts één bommenwerper wist het daar gelegen vliegveld te bereiken. Nieuw besluit: 'De Zeven Provinciën' zou voor Straat Soenda opgevangen en, als het schip zich niet overgaf, aangevallen worden uit de lucht alsmede door de schepen van het inmiddels aangetrokken eskader (de meeste Indonesische minderen waren in Soerabaja in allerijl door Europese vervangen), bestaande uit de kruiser 'Java', twee torpedobootjagers en twee onderzeeboten. De 'Java' bezat intussen slechts IS cm-geschut; twee kanonnen van 'De Zeven Provinciën' waren bijna tweemaal zo zwaar. Op vrijdagochtend Ia februari kwam de rebellerende kruiser voor Straat Soenda aan. wel was aan boord van onenigheid gebleken maar de leiders van de revolte hadden de zaak voldoende in de hand om op een telegrafische sommatie zich over te geven, geseind door de commandant van de eerste Dornier-vliegboot die naderde, min of meer met een herhaling van het eerst uitgezonden telegram te antwoorden :' 'Ons niet hinderen. Alles wel aan boord, geen gewonden, dienst gewoon zijn gang. Verder bevelsovergave aan commandant één dag vóór aankomst Soerabaja'. De vliegtuigen hadden instructie, eerst een waarschuwingsbom te gooien - die instructie was onduidelijk doorgegeven; de eerste bom die om 9 uur I8 viel, werd al op het schip gericht en was meteen raak: van de Indonesische schepelingen werden zestien gedood en acht zwaar gewond (van wie nog vier overleden), van de Europese drie gedood en drie zwaar gewond; er warenzeven licht gewonden. Een matroos hees onmiddellijk de witte vlag. Hoewel in de dagenna het kapen van 'De Zeven Provinciën' in Indië hier en daar getracht werd, sympathiebetogingen met de muiters te organiseren, bleef het over het algemeen rustig; Chang (dien wij reeds in Rotterdam tegenkwamen) gaf bevel, 'das Marinearsenal in Surabaja zu besetzen und das revolutionäre Proletariat zu bewaffnen'3, maar het kwam niet tot actie van

XC1 A.v., p. 87-88. 2 B. C. de Jonge: Herinneringen, p. r60. 3 Valtin: Tagebuch der HöIle, p. 282.

177 [PDF]
'DE ZEVEN PROVINCIËN'

Nederlands-Indië en de route van 'De Zeven Provinciën'

XCenige omvang - hetgeen niet wegneemt dat, zeker tot aan het vallen van de bom, het prestige van het bewind in de wereld der Indonesiërs wankelde; uit die der blanken, waar angst om zich heen greep, stroomden de sympathiebetuigingen naar de gouverneur-generaal, in Batavia werd op 7 februari een grote loyaliteitsbetoging gehouden. Daarbij constateerde jhr. de Jonge niet zonder zorg, dat 'meer en meer een anti-inlandse stemming waar te nemen' viel, 'men schreef toen nog de gehele muiterij aan de inlandse schepelingen toe en wist nog niet dat ook Europeanen daaraan een werkzaam aandeel hadden genomen.'!de maanden die volgden, werden van de opvarenden van 'De Zeven Provinciën'minderen gestraft, zo ook de officieren die zich hadden laten verrassen; van hen werden zes, met inbegrip van de commandant, bovendien uit de dienst ontslagen. Maar ook andere maatregelen waren genomen.de week van de rebellie werd De West-java-Courant, orgaan van het Verbond van verenigingen van overheidsdienaren, verboden; D. M. G. Koch, een van de weinige Nederlanders die principieel aan de zijde van de nationalistische

In 165 In

XC1 B. C. de Jonge: Herinneringen, p.

178 [PDF]
HET GOUVERNEMENT GRIJPT IN

beweging stond, zat in de redactie van dit 'stookblad van het ergste soort', aldus de gouverneur-generaal.' Eind juni werd bepaald dat geenlandsdienaar nog lid mocht zijn van een vereniging die zich actief tegen de regering richtte; de marinebonden en het tamelijk linkse, Nederlands-Indische Onderwijzersgenootschap werden onder scherpe controle geplaatst; het vergaderrecht van de twee actiefste Indonesische nationalistische partijen werd beperkt en de leider van eenhunner, ir. Soekamo, werdin denacht van 3I juliop I augustus gearresteerd. Mohammed Hatta en Soetan Sjahrir bevonden zich onder de leiders van de andere partij die nog geen zeven maanden later in hechtenis genomen werden. 'In deze tijden is rust en orde vóór alles nodig', schreef jhr. deJongedaags daarna naar Den Haag.ê

XCToen de gouverneur-generaal twee jaar later, niet lang na de leider van de NSB ontvangen te hebben (dat komt nog ter sprake), zijn ambt neerlegde, was hij er van overtuigd dat aan die rust en orde, zo ver men vooruit kon zien, niets zou ontbreken. Aan de redacties van twee kranten, De Deli Courant en De Sumatra Post, verklaarde hij: 'Ik meen dat, nu wij driehonderd jaren hier in Indië hebben gearbeid, er nog wel driehonderd jaar bij moeten komen, aléér Indië misschien voor een vorm van zelfstandigheid rijp zou zijn'"; aan een Engels bezoeker had hij meegedeeld dat hij elk gesprek met nationalistische voormannen placht in te leiden met te zeggen: 'We Dutch have been here for three hundred years; we shall remain here for another three hundred. After that we can talk'.4

XCDeze opvatting - een waarlijk monumentale miskenning van de werkelijke situatie - werd door velen gedeeld, ook in Nederland.

Nederland en Indië

XC

XCHet is hier niet de plaats om de ontwikkeling van de verhouding tussen Nederland en Nederlands-Indië met uitgebreidheid te schetsen. Nodig is zulk een schets wel, wanneer wij de gebeurtenissen die zich in Indië tijdens de tweede wereldoorlog afspeelden, willen begrijpen; zijn wij in een later deel aan die gebeurtenissen toe, dan mag die gedetailleerde historische terugblik dan ook niet ontbreken. Wij kunnen hier niet meer dan een enkele hoofdlijn aangeven. Welnu - het was wel juist dat, zoals de gouverneur-generaal in I936 zei, Nederlanders al driehonderd jaar in de Indische archipel aanwezig

XC1 A.v., p. 169. 2 A.v., p. 236. a A.v., p. 351. • R. H. Bruce Lockhart: Return to Malaya, p. 276, aangehaald a.v.

179 [PDF]
'DE ZEVEN PROVINCIËN'

waren (langer zelfs: Cornelis de Houtman was er in 1596 na een reis van bijna een jaar als eerste Nederlander aangekomen en in 1602 was de Verenigde Oost-Indische Compagnie opgericht), maat van een effectiefbestuur van de archipel door Nederlanders kon men van het begin van de zeventiende tot aan het eind van de negentiende eeuw niet spreken. Voor de Compagnie, een handelsonderneming, was Indië een wingewest geweest: productiegebied van waren die men op de Europese markt met winst trachtte te verkopen. Er waren buiten Java maar weinig punten waar de Nederlandse vlag wapperde; zij lagen, zou men kunnen zeggen, aan de rand van de Indischevolkshuishouding. Ook in de negentiende eeuw, toen Indië na de Franse tijd en de periode van Engels gezag weer aan Nederland toeviel, bleef het Nederlands gezag vele tientallen jarenlang in hoofdzaak tot Java, niet het grootste, maar wel het vruchtbaarste en volkrijkste eiland, beperkt. Daar werd de bevolking, wij memoreerden dat al, van 1830 af onder het z.g, Cultuurstelsel gedwongen, een vijfde van de bouwgrond af te staan voor de aanplant van gewassen (vooral koffie, indigo en suiker, op de Molukken allerlei specerijen) die de in 1824 door Koning Willem I opgerichte Nederlandse Handel-Maatschappij in Europa van de hand deed; wie geen grond bezat, werd verplicht, drie maanden in die cultures te werken. Het Cultuurstelsel kwam, zoals wij zagen, de Nederlandse economie ten goede - in Indië vormden vooral de eerste twintig jaren van het stelsel, in Gonggrijps woorden, 'de beschamendste bladzijden van onze koloniale geschiedenis'; hoe beschamend, zullen wij in een later deel weergeven.'

XCHet Nederlandse gezag schiep op Java eenheid in het opperbestuur; het maakte een einde aan onderlinge oorlogen; het bracht er de eerste moderne medische zorg: de inheemse bevolking ging zich snel uitbreiden. De lnieuwe ondernemingen die er zich in de tweede helft van de negentiende eeuw vestigden, vonden een overvloed aan arbeidskrachten. De communicatiemiddelen werden gemoderniseerd: post en telegrafie deden hun intrede, in 1867 begon men met de aanleg van een spoorwegnet, twee jaar later maakte de opening van het Suezkanaal de lange zeereis om de Kaap overbodig, Geleidelijk werd het Nederlandse gezag tot andere delen van de archipel uitgebreid, soms tegen het verzet van de bevolking en haar hoofden in - een verzet dat vooral op het eiland Lombok en in Atjeh, op de noordpunt van Sumatra, fel was; het werd met militaire expedities gewelddadig onderdrukt. Pas tegen het einde van de eeuw kon men zeggen dat de archipel als geheel feitelijk deel geworden was van het Koninkrijk: een Nederlandsekolonie >en (Suriname en de Antillen, resten van het zeventiende-eeuwse Nederlandse

XC1 G. Gonggrijp : Schets ener economische geschiedenis van Indonesië (I957)"P. 82.

180 [PDF]
NEDERLAND EN INDIË

koloniale rijk in Zuid-Amerika, waren slechts van geringe betekenis) veruit de belangrijkste, ja een van de meest productieve en winstgevende welke die tijd kende.

XCDat vreemde en veraf wonende, weinig ontwikkelde volkeren met geweld onder het bestuur gebracht werden van ontwikkelde staten die de betrokken gebieden in de eerste plaats ten bate van de kolonisatoren lieten exploiteren, was voor de in de tweede helft van de negentiende eeuw politiek-oppermachtige bourgeoisieën over het algemeen geen gewetensprobleem. Integendeel: het werd als de natuurlijkste zaak van de wereld gezien, ja als een heilzaam bedrijf: men bracht immers 'de vooruitgang' naar Azië en Afrika over. Tot op zekere hoogte was dat ook zo: de Europese, kapitalistische productiewijze betekende een hoger stadium van economische ontwikkeling dan de primitieve, inheemse productiewijze die teruggedrongen werd. Ook was het nieuwe bestuur, hoewel door vreemdelingen uitgeoefend, vaak te prefereren boven de er aan voorafgaande willekeur van feodale heersers. Doch de medaille had een keerzijde. De exploitatie van de hulpbronnen en arbeidskrachten der koloniaal overheerste volkeren werd niet gericht op wat, in langer perspectief, hun primair belang was: de opbouw van een harmonische economie. Het belang der kolonisatoren stond voorop: de productie werd in onevenredige mate geconcentreerd op artikelen die men gemakkelijk en profijtelijk kon uitvoeren en de ontwikkeling van een eigen industrie werd in de koloniale gebieden veelal afgeremd of zelfs geheel tegengegaan. De moderne economie, hoe eenzijdigvan karakter ook, vond in Indië haar concrete uitdrukking in imposante plantages voor suiker, thee, koffie, tabak, kinine, rubber, in machtige installaties voor het winnen van aardolie (Sumatra, later vooral Borneo), in grote tinbedrijven (Banka en Billiton), in een uitgestrekt wegen- en spoorwegennet, in grote haveninstallaties ; zij had ook geschoolde arbeidskrachten nodig: in de beginnende bestrijding van het analfabetisme vond elk koloniaal bestuur een natuurlijke taak. Maar ook hier weer de keerzijde: de intellectuele vorming vond in de bestaande verhoudingen haar grens daar, waar zij de politieke bewustwording dusdanig stimuleerde dat een inheemse élite opkwam, of dreigde op te komen, die bereid en in staat was, een einde te maken aan het koloniaal bewind. \ Nu moet hierbij bedacht worden dat de eenvoudige dessa-scholen met welker oprichting gouverneur-generaal van Heutsz in het begin van de twintigste eeuween aanvang maakte, vooral aan Islarnietische zijde op veel weerstand stieten. Bij de bevolking werd de behoefte aan scholing lang niet algemeen gevoeld: er was onder de leerlingen groot verloop. wel waren er in de jaren '30 ca. 200000 Indonesiërs die de Nederlandse taal beheersten >

181 [PDF]
'DE ZEVEN PROVINCIËN'

in absolute zin een aanzienlijk getal; relatief minder dan één op de driehonderd van de inheemse bevolking. Voortgezet onderwijs genoten maar zeer weinigen: per jaar legden toen een tweehonderd Indonesiërs eindexamen af bij het middelbaar onderwijs; de opleidingen voor ingenieur, meester in de rechten of arts leverden per jaar ongeveer veertig Indonesische krachten af. Rekening houdend met de moeilijkheden die het bestuur overwinnen moest om deze vormen van lager, middelbaar en hoger onderwijs te scheppen, was het veel; rekening houdend met de objectieve behoeften van het eilandenrijk, was het weinig.

XCNu zou het een caricatuur zijn van een lange en gecompliceerde ontwikkeling die zich van kort na de Napoleontische tijd tot aan de tweede wereldoorlog uitstrekte, wanneer men wilde beweren dat, in de verhouding tot Indië, aan Nederlandse kant de zucht naar economisch gewin de enige of, in het bewustzijn der betrokkenen, steeds de belangrijkste factor was. Tal van motieven speelden een rol, ook humanitaire. Missie en zending beschouwden het als hun opdracht, aan Mohammedanen en heidenen het Christendom te brengen; bij vele N ederlanders die naar Indië trokken, leefde de behoefte, zich dienstbaar te maken aan de opbouw van een geordende samenleving overzee. Wat door het Nederlands bestuur verricht werd voor de volksgezondheid, voor het opvangen van rampen als misoogst en overstroming, voor de ontwikkeling van het boswezen, voor de bevloeiing van de landbouwgronden, voor de agrarische voorlichting, voor het tegengaan van de woeker, stak gunstig af bij wat in andere koloniaal bestuurde landen geschiedde. Bij velen die van Nederlandse kant aan de maatschappelijke opbouw deelnamen, groeide dan ook een gehechtheid aan land en volk van Insulinde die allerminst geveinsd was. Anders dan in de door Engelsen bestuurde koloniale gebieden speelde zich in Indië tussen de Nederlanders en andere blanken enerzijds en anderzijds de volkeren van de archipel een proces van osmose, van wederzijdse doordringing, af. De meer ontwikkelde Indonesiërs oriënteerden zich in de eerste plaats op de Nederlandse cultuur; gemengde huwelijken kwamen veelvuldig voor, maar dan vooral van Nederlandse mannen met inheemse vrouwen.

XCEen enkel cijfer moge het voorafgaande toelichten.

XCJava dat in 1800 volgens schatting 4 miljoen inwoners had, bezat er volgens telling in 1930 42 miljoen; de bevolking van geheel Indië werd in 1937 op 66 miljoen geschat (in sommige van de buitengewesten was een precieze telling niet mogelijk); onder hen bevonden zich, naast 1,3 miljoen Chinezen en ca. IlO 000 Arabieren, ruim 100000 personen van geheel Nederlandse, meer dan 120000 van gemengde afkomst: die laatsten, de Indo-Europeanen of Indo's zoals zij toen meest door anderen genoemd

182 [PDF]
DE KOLONIALE VERHOUDING

werden, kwamen, zeker naarmate het nationalistisch streven toenam, psychologisch in een moeilijke positie te verkeren; zij werden door de meeste Indonesiërs niet als volwaardige Indonesiërs, door vele Nederlanders niet als volwaardige N ederlanders beschouwd. Het ambivalente karakter van de koloniale verhouding vond in hen als groep zijn tegelijk zichtbare en, naarmate de verhoudingen zich toespitsten, meest tragische uitdrukking.

XCDe koloniale verhouding - wat hield zij in 1 Zij hield vóór alles de realiteit in van een in hoofdzaak door Nederlanders uitgeoefend oppergezag. Die realiteit handhaafde zich dwars door alle staatkundige veranderingen heen. De grondwetswijziging van 1848 en de invoering, zes jaar later, van een nieuw 'reglement op het beleid der regering in Nederlands-Indië' betekende niet meer dan dat de gouverneur-generaal, in plaats van onder de Nederlandse koning, onder de Nederlandse Kroon (koning plus minister) kwam te ressorteren, waaruit overigens voortvloeide dat ook de volksvertegenwoordiging zich voortaan met de Indische zaken zou gaan bezighouden. welverdween in 1922 het begrip 'koloniën' uit de grondwet, maar het 'departement van koloniën' werd onder die benaming gehandhaafd en in Indië zo goed als in Suriname en op de Antillen bleven, aldus Oud, 'organen der Nederlandse rechtsgemeenschap het laatste woord spreken';' De Indische inheemse vorsten die zich onderworpen hadden en, op basis van die onderwerping, meer de schijn dan de realiteit van hun vroegere macht bewaard hadden, waren, politiek gezien, gesubsidieerde en zich meest gedwee voordoende functionarissen geworden van het Nederlands opperbestuur. 'Steunpilaren van het gezag', noemde jhr. de Jonge hen", en leiders van 'de ware inlandse beweging", d.w.z. van de beweging die het opperbestuur graag voor de ware hield.

XCDat opperbestuur berustte bij de, telkens voor vijf jaren benoemde gouverneur-generaal, geadviseerd door een vijf leden tellende Raad van Indië (tussen de twee wereldoorlogen meest vijf oud-hoofdambtenaren, onder hen één Indonesiër) en het gebied besturend in de eerste plaats via de departementshoofden, wier departementen weer in druk contact stonden met het apparaat van het binnenlands bestuur dat in de hogere rangen hoofdzakelijk uit Nederlanders bestond. Alle militaire machtsmiddelen ressorteerden in laatste instantie onder de gouverneur-generaal: het door Nederland ter beschikking gestelde gedeelte van de Koninklijke Marine, en het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger dat, maar dan in de lagere en laagste rangen, ruim

XC10ud: Het jongste verleden, dl. IV, p. 202. 2 B. C. de Jonge: Herinneringen, p. 145. 3 A.v., p.

183 [PDF]
'DE ZEVEN PROVINCIËN'

gebruik maakte (andere koloniserende mogendheden deden mutatis mutandis niets anders) van de militaire kwaliteiten van twee uit de vele volkeren die in de archipel aangetroffen waren: Ambonezen en Menadonezen; het hogere, kader bestond vrijwel geheel uit Nederlanders. Het Knil droeg het karakter van een binnenlands politieleger. Dat het als zodanig tussen de twee wereldoorlogen zelden in actie behoefde te komen en zich meest beperkte tot de rol van veiligheidswacht-op-de-achtergrond, deed daar niets aan af.

XCWanneer wij nu op het voetspoor van Oud gesteld hebben dat ten aanzien van Nederlands-Indië 'het laatste woord' gesproken werd door 'organen der Nederlandse rechtsgemeenschap', d.w.z. door regering en parlement in Den Haag, dan mag wel onderstreept worden dat (het was een ontwikkeling die door Indië's betrekkelijk isolement in de eerste wereldoorlog belangrijk versneld was) het overzeese gebiedsdeel in de periode die ons in het bijzonder interesseert, in vèrgaande mate zichzelf bestuurde. Dat was ook niet anders mogelijk: men kon in Den Haag de problemen, veelal de urgente problemen waar het Nederlands-Indisch gouvernement voor kwam te staan, niet overzien. welkonden bij koninklijk besluit aan de gouverneur-generaal aanwijzingen gegeven worden (art. 62 van de grondwet zei het: 'De Koning heeft het opperbestuur over Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao'), maar in de regeerpraktijk werd van die bevoegdheid nagenoeg nimmer gebruik gemaakt. Het was niet nodig ook: grosso modo droeg het gouvernement van Nederlands-Indië hetzelfde conservatieve karakter als de regering van N ederland. Allen die in Den Haag of Batavia regeringsverantwoordelijkheid droegen, beschouwden het als onwenselijk en schadelijk (schadelijk ook voor Indië!), ja als absurd, dat de archipel binnen afzienbare tijd zelfstandig, laat staan onafhankelijk zou worden. Zij hielden de Indonesiërs niet capabel voor het besturen van een zo groot gebied; zij meenden bovendien dat een door Nederland verlaten en daardoor verzwakt Indië speelbal zou worden van de grote mogendheden die in Stille en Indische Oceaan domineerden: Japan, de Verenigde Staten, Engeland. De primaire handhaving van de Nederlandse macht werd als een politiek axioma gezien dat niet aan geldigheid inboette doordat het zelden verkondigd werd; precies omgekeerd: het werd zo vanzelfsprekend geacht dat men het niet behoefde uit te spreken. Dat laatste leek ook wijzer. Toen gouverneur-generaal de Jonge in augustus '32 de uitnodiging ontving, in Batavia het woord te voeren bij de onthulling van het monument voor generaal J. B. van Heutsz, de onderwerper van Atjeh vóór hij de hoogste post in Indië aanvaardde, vond hij dat 'niet plezierig. Van Heutsz is het symbool van de Nederlandse overheersing. Nu zag ik er volstrekt niet tegen op, als het nodig was, openlijk te belijden dat wij in

184 [PDF]
PATERNALISME

de andere kant hield ik er niet van to rub it in bij gelegenheden als zo'n plechtigheid, waarbij het aan bombast en grote woorden meestal niet ontbreekt. Oost en West will never meet, zegt men. Ik heb altijd het gevoel gehad, dat Indië bezig was te bewijzen dat dit wèl mogelijk is. De oosterling heeft de eigenaardigheid, rechtvaardig gezag zo goed te kunnen aanvaarden, maar dan moet dat gezag ook rekening houden met een andere eigenaardigheid en er op uit zijn, zoveel mogelijk to save theirface. Onthullingen van van Heutsz-monumenten hebben die strekking niet."

XCZeker dachten niet alle gouverneurs-generaal van de twintigste eeuw zo onverholen paternalistisch en het is de vraag of één hunner de illusies van jhr. de Jonge deelde voorzover deze van een eeuwenlange voortzetting van het Nederlandse oppergezag droomde. Allerminst deed dat van Limburg Stirum die (wij 'wezen er al op) in november '18 de pas-geïnstalleerde, eerste Volksraad wilde gaan omvormen tot' een integrerend deel van de regering, met daadwerkelijke medezeggenschap in en controle op het bestuur'. Maar het was geen toeval dat deze landvoogd èn in Den Haag èn bij de Nederlandse gemeenschap in Indië onvoldoende steun vond; geen toeval dat de Volksraad wèl, en in toenemende mate, 'daadwerkelijke medezeggenschap in', maar ninuner wezenlijke politieke 'controle op het bestuur' kreeg.ê En zo er al Nederlandse gezagsdragers waren, nuchter genoeg om het Nederlands opperbestuur van Indië als een tijdelijk fenomeen te beschouwen en de koloniale ontvoogding welke toch ook in Brits-Indië (om slechts dat voorbeeld te noemen) steeds luider aan de deur klopte, voor onvermijdelijk te houden, dan was toch ook in de regel hun opvatting dat het tempo waarin zich die ontvoogding zou voltrekken, door Nederlanders bepaald moest worden. Vandaar dat de inheemse nationalistische beweging, voorzover zij juist op een onmiddellijke of snelle ontvoogding aandrong, in de regel bestuur, politie en justitie in gesloten front tegenover zich kreeg.

XCDie nationalistische beweging kreeg haar impulsen voor een deel uit Indië zelf, maar voor een deel ook uit Nederland. Al in het laatste kwart van de negentiende eeuw stimuleerden de oorlogen op Lombok en in Atjeh in ons land de protesten tegen het koloniaal bewind. In de vroege anarchistische enA.v., p.De Volksraad vanteldeleden, van wie(onder wieIndonesiërs) door het gouvernement benoemd en(onder wieIndonesiërs) door de sinds het begin van de eeuw bestaande lokale raden gekozen werden; de voorzitter, tevens lid, werd benoemd door de Kroon. Na enkele andere regelingen kwamde z.g. inlandse meerderheid tot stand:Indonesiërs,Nederlanders,Chinezen of Arabieren. Toen had de Volksraad ook de bevoegdheid gekregen, wettelijke regelingen betreffende de inwendige aangelegenheden van Indië vast te stellen.

1 144. 2 1918 39 19 5 19 Ia in 1931 30 25 5

185 [PDF]
'DE ZEVEN PROVINCIËN'

socialistische bewegingen werd de 'uitbuiting' in Indië niet minder scherp veroordeeld dan die in Nederland. Multatuli's Max Havelaar had sinds de eerste verschijning (1860) bij tienduizenden lezers medeleven gewekt met de arme Javaan - en wrok tegen een als hooghartig en hardvochtig afgeschilderd koloniaal bestuur. Al vóór 1900 was het voor menige Nederlander een gewetensvraag wat men op lange termijn met Indië doen moest. Na er zeventien jaar eerst als rechterlijk ambtenaar, daarna als advocaat werkzaam te zijn geweest, bepleitte in 1899 mr. C. Th. van Deventer, een vooruitstrevend liberaal, in een opzienbarend artikel in De Gids, dat men beginnen moest te erkennen dat de ca. f 650 miljoen welke het rijk in Europa in ruim dertig jaar meer uit Indië getrokken dan aan of voor Indië betaald had, 'een ereschuld' vormden die afgelost moest worden. Zagen 'de wellicht 200 000 bevoorrechte Nederlanders' die als belastingbetalers in hoofdzaak voor de kwijting moesten zorgen, tegen dat offer op ,

XC'Dezulken worde dan in herinnering gebracht dat in Nederland de welvaart der gegoede klassenwaartoe zij behoren, ten nauwste samenhangt met het behoud onzer koloniën in Oost-Indië en dat er geen beter middel bestaat om dat behoud te waarborgen dan een politiek van rechtvaardigheid en eerlijkheid. Want alleen dáárdoor zullen wij ons duurzaam kunnen verzekeren van een macht waartegen de sterkste landingslegers niet zouden zijn opgewassen: de achting, de liefde, de trouw der talrijke bevolking van Insulinde. Nog is het niet te laat: de grote meerderheid der Inlanders is tevreden, of althans niet ontevreden, onder Nederlands heerschappij, weet niet beter of het behoort zo. Maar - les idées marchent, zelfs in Indië onder de inlandse bevolking "1

XCVan een permanente kolonisatie van Indië was Kuyper, de anti-revolutionaire leider, verklaard tegenstander. De idee der 'rijkseenheid' noemde hij al in de jaren '70 'menselijk geknutsel', 'vals', 'onhistorisch, ongoddelijk', 'heidens-Romeins" - Nederland was Indië's voogd; het diende dat voogdijkind tot zelfstandigheid op te voeden. Toen hij in 190r eerste minister geworden was, werd in de troonrede in de aan Indië gewijde paragraaf als politieke doelstelling vastgelegd, 'geheel het regeringsbeleid te doordringen van het besef, dat Nederland tegenover de bevolking dezer gewesten een zedelijke roeping heeft te vervullen'. Daarmee werd de z.g. ethische koers in de Indische politiek vastgelegd die met name haar stempel ging drukken op de opleiding van bestuursambtenaren aan de Leidse rijksuniversiteit.C.van Deventer: 'Een ereschuld'Gids, opgenomen inColenbrander en J. E. Stokvis:De geciteerde passage:p.De Wilde en Smeenk:

1 Th. 1899, II), H. T. C. dl. II (1916). 42-43. 2 P·254·

186 [PDF]
COMMUNISTISCHE OPSTANDEN

XCEvenwel les idées marchent: van Deventer had het terecht geconstateerd. De in 1912 op Java opgerichte Sarekat Islam ('Islamietenbond') die voor het eerst de inheemsen tot massale demonstraties opgeroepen had, eiste al in '16 zelfbestuur. Japans overwinning in de Russisch-Japanse oorlog (1904-05) had in geheel Azië een ban gebroken: Aziaten behoefden dus niet per se de minderen te zijn van Europeanen. In '19 telde de Sarekat Islam al2t miljoen leden: een imposant getal. Toen was in Indië ook al de kleine Indische Sociaal-democratische Vereniging actief welke de uit Nederland gearriveerde Sneevliet aan de vooravond van de eerste wereldoorlog opgericht had: leden van de SDAP en van haar linkse afsplitsing, de SDP, maakten er gelijkelijk deel van uit. Van de SDp'ers werd in 1918-19 een deel communist; een communistische partij werd in '20 opgericht, Sneevliet was toen reeds het land uitgezet.

XCHet was in die tijd de opvatting der communisten, met name door Lenin gedoceerd, dat het Westers kapitalisme zich alleen dank zij de exploitatie van koloniale gebieden met hun goedkope arbeidskrachten kon handhaven: mèt de koloniale regimes zou men dus de gehele kapitalistische wereld doen ineenstorten. De Komintern liet niet na, agitatoren naar de belangrijkste koloniaal-bestuurde landen te sturen met de opdracht, de volksmassa's eerst in vakbonden te organiseren en via die vakbonden tot politieke actie te brengen. Zo vertoefde de Nederlandse communist A. Langkemper in 1923-24 zes maanden in Indië om er de vakbond van spoor- en tramwegpersoneel opnieuw op te richten; voor zijn reis en zijn actie had hij van de Komintern f 5000 ontvangen.' De communistische parolen vonden in Indië weerklank. In november '26 kwam het hier en daar op midden-, maar vooral op west-Java (Bantam) tot een communistische opstand van aanzienlijke omvang (in januari '27 herhaald aan de westkust van Sumatra waar twaalf dagen gevochten werd) - een opstand waarbij telefoonkantoren bezet, gevangenissen bestormd, spoorwegen vernield en bestuursambtenaren, in hoofdzaak inheemsen, vermoord werden. Het gouv.ernement greep met harde hand in: niet minder dan dertienduizend Indonesiërs werden gearresteerd. 'Gevangenen!!', schreef een der meest behoudzuchtige Indische bladen, Het Nieuws van de Dag, 'Waarom niet tegen de muur?!! Vijftig galgen op het (Bataviase)Koningsplein en enige dezelfde instrumenten op het dorpsplein in diverse Bantamse plaatsen, ten aanschouwevan de bevolking, hebben vijftigjaar lang een heilzaam effect."

XC1 Proces-verbaal A. Langkemper, 13 juli 1940 (Gestapo-Düsseldorf, dossier A. Langkemper). "Aangehaald in Oud: Het jongste verleden, dl. III, p.

187 [PDF]
'DE ZEVEN PROVINCIËN'

XCEr zijn aanwijzingen dat deze opstandige beweging het bestuur van de Indonesische Communistische Partij, de Partai Kommunis Indonesia of PKl, uit de hand gelopen is: wel had men het Nederlands bewind ten val willen brengen, maar men bezat geen wapens. Een der leiders, zekere Moeso, deelde vier jaar later Paul de Groot mee dat hij, naar Moskou op weg om daar wapens te vragen, in Singapore door het bericht van de opstand verrast werd.'

XCTal van Indonesische communisten en ook anderen werden bij het onderdrukken van de opstand doodgeschoten of opgehangen; van de 13000 gearresteerden werden ca. 8 000 spoedig vrijgelaten, de overigen hield men langer vast. Ca. 200 werden korte tijd later verbannen naar een primitief interneringskamp dat in een ongezonde streek van het verre Nieuw-Guinea aan de bovenloop van de rivier de Digoel ingericht werd. De PKl werd verboden en speelde nadien (zij had door de opstand haar kader verloren) als organisatie lange tijd geen rol meer. Wel bleven, wij zagen het bij 'De Zeven Provinciën', agenten van de Komintern en kleine communistische kernen actief; ook werd in 1934 weer een Komintern-bureau in Nederland opgericht dat, onder meer, via Zwitserland, 'verpakt in enveloppes van farmaceutische fabrieken', politieke propagandalectuur naar Indië zond; en tenslotte kon Moeso, de leider van de opgeheven PKl, vooral dank zij de hulp die hij van de belangrijkste Komintern-agent in Nederland, Daniël Goulooze, ontving, in 1935-36 ongeveer een jaar lang in diep geheim in Soerabaja verblijven": hij won er Arnir Sjarifoeddin, een jong jurist, voor het communisme.ê Goulooze zullen wij later, Sjarifoeddin veellater nog tegenkomen.

XCVanhet interneringskamp moest de minister van koloniën bij een interpellatie door het sociaal-democratisch Tweede-Kamerlid ir. Ch. G. Cramer wel toegeven dat de ligging in een door malaria geteisterde landstreek slecht gekozen was, maar 'Boven-Digoel' bleef tot aan de Japanse invasie in stand. In Nederland werd hoofdzakelijk in linkse kringen tegen deze en dergelijke vormen van koloniale repressie geprotesteerd. In Indië kwam de nationalistische beweging in iets kalmere maar, wat het naaste doel betrof, niet wezenlijk andere banen. Nog geen jaar na de communistische opstand richtte ir. Soekarno de Partai Nasional Indo~esia op; ook hij eiste onafhankelijkheid, werd eind '29 met vele anderen gearresteerd, zat na een proces twee jaar gevangen, kwam in '3 I vrij en werd, zoals wij al zagen, in de nasleep van

1 P. de Groot: p. 88. 2 G. W. Harmsen: (1967), p. 60. 3 P. de Groot: p. 177-78.

188 [PDF]
DE BAND MET INDIË

'De Zeven Provinciën' -zaak, in '33 opnieuw in hechtenis genomen; hij werd toen buiten Java verbannen. De PNI ontbond zich in' 36.

XCHier willen wij dan van de nationalistische beweging in die dertiger jaren slechts vermelden dat de partij en die, met name op het voorbeeld van Gandhi's Congres-beweging in Brits-Indië, op het standpunt van de non-coöperatie stonden, min of meer verliepen. Ze vonden onvoldoende steun bij de inheemse bevolking, ze konden tegen de actie van de goedgeorganiseerde politie en politieke recherche niet op. Andere partijen kwamen naar voren die de georganiseerde samenwerking met het Nederlands bewind niet afwezen - maar ook zij bleven op een versnelling van de ontvoogding aandringen die evenwel keer op keer door het gouvernement in Batavia, door de regering in Den Haag en door de meerderheid van parlement en publieke opinie in Nederland afgewezen werd - misschien wel het duidelijkst eind' 3 8. A. Soetardjo, voorzitter van de Bond van Inheemse Binnenlandse Bestuursambtenaren, had als lid van de Volksraad voorgesteld, op Nederland een beroep te doen om een conferentie te beleggen waar Nederland en Indië op voet van gelijkgerechtigdheid zouden nagaan hoe Indiëbinnen tien jaar, of een andere periode, zelfstandigheid zou kunnen krijgen met behoud van het rijksverband. De Volksraad had het denkbeeld aanvaard, maar bij Koninklijk besluit van 16 november '38 wees de regering het af. Bij de parlementaire behandeling getuigden in de Tweede Kamer alleen sociaal-democraten en communisten, in de Eerste sociaal-democraten en christelijk-democraten van hun afkeuring.

XCKan men nu zeggen dat Nederlands-Indië voor Nederland veel betekende! Economisch, ja. welwas het aandeel van de overzeese gewesten in onze handel niet erg groot (invoer 1929: st%, 1938: 8,8%, uitvoer resp. 9,4 en 10,7%)\ maar wij gaven reeds weer dat, naar schatting, een zevende van het nationaal inkomen direct of indirect uit Indië afkomstig was. Voor' 38 werd becijferd dat de directe en indirecte werkverruiming, door Indië in Nederland teweeg gebracht, op ca. 100000 arbeidskrachten gesteld kon worden. De Indische arbeidsmarkt kon toen per jaar tussen de duizend en tweeduizend Europese krachten opnemen, 'de grote betekenis (lag) in de leidende functies die de hoger geschoolden er konden vervullen'. 2 Maar psychologisch ! Welke plaats nam dat verre eilandenrijk in het voelen en denken van de Nederlanders in! Men kan hier moeilijk over generaliseren. Indië was er. Men leerde er van op schooL Nagenoeg elke stad

XC1 P. A. Blaisse in Ned. volksh., dl. VI, p. 313.

189 [PDF]
'DE ZEVEN PROVINCIËN'

had zijn 'Indische buurt'. Tallozen hadden familieleden of vrienden in Indië. In kerkelijke kringen herinnerden de collectes er aan die voor zending en missie gehouden werden. Indië was een integraal deel van het historisch milieu waarin men opgroeide: een milieu dat in rustige tijden in de regel door de meeste mensen als een soort natuurverschijnsel aanvaard wordt zonder dat zij behoefte hebben, het ingrijpend te wijzigen. De Compagnie had Indië ontsloten, Jan Pieterszoon Coen ('op de puinhopen van Djakarta') Batavia gesticht, generaal van Heutsz Atjeh bedwongen; de mailschepen van de Rotterdamse Lloyd en de Maatschappij Nederland verbonden Rotterdam en Amsterdam met Tandjong Priok, de KLM vloog op Indië - deze en dergelijke noties en werkelijkheden vormden een complex dat het gevoel van nationale eigenwaarde streelde en in elk geval de doorsnee-Nederlander, toch al afkerig van radicaal ingrijpen, huiverig maakte van verbreking van de band tussen Nederland en Indië of van stappen die daartoe spoedig moesten of konden leiden.

XCZelfs in voogdijschap, zelfs in opvoeding tot zelfstandigheid werd door velen niet recht geloofd en anderen die van zelfstandigheid spraken, wezen in elk geval de onafhankelijkheid af; ook het zelfstandig NederlandsIndië zagen zij als deel van een Koninkrijk waarin Nederland zou prevaleren: het voogdijkind, op eigen benen staand, zou er verstandig aan doen, in het huis van de vroegere voogd te blijven wonen om des te meer te kunnen profiteren van diens wijze raad, redelijke adviezen - en onopvallende leiding.

XCGaat men te ver wanneer men zo de gedachtengangen samenvat die in de kringen van de regeringspartijen, maar ook ver daarbuiten, leefden? Elke fractie had er, in Tweede en Eerste Kamer, haar 'Indische specialisten' veelal figuren die in het Indische bedrijfsleven of overheidsapparaat carrière gemaakt hadden. Er waren van de zijde van de maatschappijen die in Indië grote belangen hadden, geen sinistere machinaties nodig om de wagen van het regeringsbeleid in het conservatieve spoor te houden: de koetsier deed in de regel al uit zichzelf zijn best.

XCGelijk gezegd: alleen in de uitgesproken linkse kringen dacht men anders. Het viel de 'verworpenen der aarde' in Nederland gemakkelijk, zich te identificeren met de 'verworpenen der aarde' in Indië: 'Eén is 't juk dat w' allen dragen I Eén de strijd die heeft te wagen I 't Ganse proletariaat.' Alle 'uitbuiting' heette uit den boze, de koloniale a fortiori omdat zij met onderdrukking gepaard ging van een nationalistisch streven dat gerechtvaardigd geacht werd. Men mag erkennen dat de linkerzijde in die vooroorlogse periode Indië's vermogen, in een wereld vol politieke spanningen en

190 [PDF]
'LINKS' EN INDIË

weg dat het besef dat men toonde voor het snelvergankelijk karakter van het kolonialisme, juist en gepast was.

XCVoor de communisten lag de zaak eenvoudig: Indië moest onmiddellijk onafhankelijk worden; het was een standpunt dat, na twintig jaar lang vol overtuiging verdedigd te zijn, aan het eind van de jaren '30 prijsgegeven werd: de CPN vreesde toen dat een onafhankelijk Indië in Japans belangensfeer zou komen te liggen; dat werd schadelijk geacht voor de positie van de Sowjet-Unie en die positie was de factor welke op dit als op andere punten het beleid van de CPN bepaalde.

XCDe SDAP had de zaak nooit zo simpel gesteld. Zij ging in de loop van de jaren '20 de verlening van onmiddellijke onafhankelijkheid als prematuur zien; prematuur wat Indië zelf betrof. Eerst moest daar, aldus het Indische program dat het partijcongres in januari '30 aannam, 'een inheems bestuur' gevestigd worden, 'dat in staat zal zijn, het land zelfstandig aan het internationaal ruilverkeer te doen deelnemen.' De vorming van dat bestuur moest met kracht bevorderd worden, want, (zo luidde de aanhef van de belangrijkste stelling uit het program): 'De sociaal-democratie erkent onvoorwaardelijk het recht op nationale onafhankelijkheid'! - een uitspraak die voor de partijen rechts van de sociaal-democratie reden te meer was, haar als onvaderlandslievend af te schilderen.

XCOok in die jaren werd de politieke strijd in Nederland in hoofdzaak om binnenlands-politieke vraagstukken gevoerd; anders dan in de eerste periode na de tweede wereldoorlog stond het Indische vraagstuk niet centraal. wel markeerde het in alle duidelijkheid de scheiding der geesten. En zo moest de muiterij aan boord van 'De Zeven Provinciën' hier te lande wel diametraal tegengestelde reacties wekken.

XCOp 7 februari zei de minister van defensie, mr. L. N. Deckers, in de Tweede Kamer dat de regering het standpunt van gouverneur-generaal de Jonge deelde: er zou met de muiters (die toen met het gekaapte schip langs Sumatra zuidwaarts stoomden) niet onderhandeld worden, 'geschiedt de overgave niet onmiddellijk en onvoorwaardelijk na sommatie, dan zal met geweld worden opgetreden'. De anti-revolutionaire leider Colijn had al op een maximum aan geweld aangedrongen, tegen een journalist zeggend dat 'desnoods het schip met een torpedo naar de bodem van de oceaan moet worden gezonden'. Daar stond de uitlating van de sociaal-democraat Cramer tegenover die, in een vergadering, zijn reactie op het bericht van de muiterij aldus formuleerde: 'Het heeft mij verduiveld goed gedaan'. In

XC1 Aangehaald door Oud: Het jongste verleden, dl. IV, p. 330.

191 [PDF]
'DE ZEVEN PROVINCIËN'

Rotterdam, centrum van de mariniersopleiding, schreef het sociaal-democratische dagblad Voorwaarts:

XC'In het hart van menig marineman die van huis uit roder is dan de landrot, vonkte het even ... Onder zo menig baadje klopt een hart dat bij de tonen van de Internationale een hoger toerental krijgt dan bij het Wilhelmus van de Marinekapel . .. Stil stonden de braniekragen en de mariniers voor de plakkaten. Lachend in hun vuistje.'!

XCDe commentaren van Cramer en van Voorwaarts deden een orkaan van verontwaardiging opsteken in de burgerlijke en confessionele pers. Omgekeerd werd in de linkse bevolkingsgroepen het werpen van de bom op de rebellerende krniser als een hoogst laakbare, nodeloos-wrede daad beschouwd: drie-en-twintig doden! wel erkende de parlementaire leider van de SDAP, ir. J. W. Albarda, twee dagen na de overgave van 'De Zeven Provinciën' dat geen regering ooit muiterij kon toestaan en schreef hij een week later dat het optreden van de bemanning ('ten onrechte mniterij genoemd ... in wezen en bedoeling een zeer slecht gekozen vorm van demonstratie') 'volstrekt ontoelaatbaar' was-, maar die veroordeling hief de herinnering aan de eerste reacties als van ir. Cramer en Voorwaarts niet op.

XCRnim drie-en-een-half jaar tevoren, in juni 1929, was op Curaçao iets gebeurd dat in hetzelfde vlak scheen te liggen. Met de bedoeling, zich voor een aanval op de regering van Venezuela meester te maken van wapens en munitie, was in de nacht een Venezolaans generaal met enkele handlangers het fort op Curaçao binnengedrongen; de groep had de wacht overmeesterd, de militaire commandant gevangen genomen, de gouverneur gedwongen, een schip te doen nitvaren - ja de gouverneur op dat schip meegevoerd. Deze, die zelfs geen poging tot verzet ondernomen had, was kort na het gebeurde 'met dank voor bewezen diensten' ontslagen. Welnu - zij die al in die Venezolaanse overval, aldus Oud, 'een voor Nederlands koloniaal prestige hoogst betreurenswaardige gebeurtenis' gezien hadden", beschouwden de mniterij van 'De Zeven Provinciën' als een nog veel zwaarder slag voor dat prestige. Bij wie zo dachten, had het gevoel van nationale eigenwaarde een pijnlijke deuk gekregen. Achteraf kan men wel constateren dat die mniterij allerminst de stoot gaf tot nog schokkender gebeurtenissen in Indië en dat, in politiek opzicht, de jaren '30 er zelfs minder beroering brachten dan de jaren '20, maar dat was niet het perspectief dat zich begin februari '33 leek te openen: rebellie bij de strijdkrachten! bij de KoninklijkeA.v., dl.p. Het Volk,Het jongste verleden, dl.p.

1 V, 3-7. 2 20 febr. 1933. 3 Oud: IV, 20.

192 [PDF]
DE KAMERVERKIEZINGEN VAN' 33

Marine nog wel ! Velen raakten gevoelig voor het argument dat het voor de regering tijd werd, ook in Nederland haar gezag over een breed front te versterken en met 'alle kracht te onderstrepen.

XCAldus geschiedde.

XCNog in februari werd verboden, de bladen van de sociaal-democratische Arbeiderspers in militaire cantines ter lezing te leggen. Het departement van defensie richtte een bureau op om de politieke gezindheid van candidaten voor marine-personeel vertrouwelijk te onderzoeken; met het onderzoek naar het milieu waaruit zij afkomstig waren, belastte zich de Centrale Inlichtingsdienst; voortaan werden veruit de meeste candidaten geweerd: in het tweede halfjaar van 1934 bijvoorbeeld meer dan 900 van de 1000 die zich aangemeld hadden.! Voorts ging de Inlichtingsdienst er toe over, namen en adressen van vooraanstaande communisten (bestuursleden, propagandisten, colporteurs enz.) op aparte lijsten te plaatsen; de namen en adressen van alle lezers van De Tribune werden op kaart gebracht." Eind maart' 33 werd voorts in de Centrale commissie voor georganiseerd overleg in ambtenarenzaken het regeringsvoorstel aanhangig gemaakt om aan artikel 97 van het rijksambtenaren-reglement een lid toe te voegen dat de regering bevoegdheid gaf, een ambtenaar 'op grond van revolutionaire gezindheid' ontslag te geven, eervol, maar ongevraagd; zodanig ontslag zou ook verleend kunnen worden aan elke ambtenaar 'die lid is van een vereniging waarvan Onze minister, voorzitter van de raad van ministers, verklaard heeft dat zij geacht moet worden, doeleinden na te streven of middelen aan te wenden, welke de inwendige veiligheid van de staat kunnen in gevaar brengen of schaden, of die op enigerlei wijze medewerking of steun verleent aan een zodanige vereniging of aan van haar uitgaande actie.'

XCBij de algemene verkiezingen van 26 april 1933 (de verkiezingen 'met de 54 politieke partijen', d.w.z. 54 verschillende lijsten) verloor de SDAP twee zetels, won de CPN er twee en verwierf Sneevliet' s Revolutionair-Socialistische Partij één zetel; één zetel kregen ook twee kleine partijen die als linkse afsplitsingen binnen het katholieke, resp. het protestantse volksdeel gezien konden worden: de Rooms-Katholieke Volkspartij en de ChristelijkDemocratische Unie. Aan de uiterste rechterzijde moest het Verbond van Nationaal Herstel dat zich, met generaal Snijders, opperbevelhebber in de eerste wereldoorlog, als lijsttrekker, druk geroerd had (het komt in anderp.p.

1 CI, 23 1934 14-16. 2 CI, 24 1933 35.

193 [PDF]
'DE ZEVEN PROVINCIËN'

verband nog ter sprake), ook met één zetel tevreden zijn. De traditionele partijen van het centrum en van rechts leden alle enig zetelverlies - doch met één uitzondering: zij werd gevormd door de Anti-Revolutionaire Partij die, van ruim 390000 tot bijna een half miljoen stemmen klimmend, meer dan 100 000 stemmen winst boekte en twee man sterker in de Kamer terugkeerde. Colijn die 'De Zeven Provinciën' met een torpedo naar de bodem van de Indische Oceaan had willen zenden, was als fractieleider op haar candidatenlijst no. 1 geweest: hij kreeg opdracht, een parlementair, d.w.z. op vaste afspraken met eventuele regeringspartijen steunend kabinet te vormen. Dat mislukte: in katholieke hing bestond te veel twijfel aan het economisch beleid dat men van deze overtuigde aanhanger van orthodox-liberale beginselen verwachten mocht.

XCDan maar zonder vaste afspraken! Precies een maand na de verkiezingen had Colijn zijn 'crisis-kabinet' gereed, bestaande uit drie voormannen van de RKSP (van Schaik, justitie; Deckers, defensie; Verschuur, economische zaken en arbeid), één liberaal (Kalff, waterstaat), twee vrijzinnig-democraten (Marchant, onderwijs, kunsten en wetenschappen; Oud, financiën), één officiële CHU-er (Slotemaker de Bruïne, sociale zaken) en één onofficiële (de Graeff, buitenlandse zaken). Twee portefeuilles zijn nog niet genoemd. Welnu - het beteugelen van hetgeen hij als een ernstige gezagscrisis beschouwde, had de formateur kennelijk slechts veilig geacht in handen van anti-revolutionairen: zijn partijgenoot de Wilde kreeg binnenlandse zaken, en als minister van koloniën belastte Colijn, diep geschokt door 'De Zeven Provinciën'-zaak, zichzelf met de parlementaire verantwoordelijkheid voor het overzeese gebiedsdeel waar hij als jong luitenant veertig jaar tevoren, in 1893, voor het eerst voet aan wal had gezet.

194 [PDF]

Hoofdstuk 8: Colijn en de aanpassIng

XC

XCHet heeft om meer dan één reden zin, bij de figuur Colijn iets langer stil te staan. Als Kuypers opvolger was hij, vrijwel gedurende de gehele periode tussen de twee wereldoorlogen, de politieke leider van het anti-revolutionairevolksdeel. Maar meer dan dat: in de jaren '20 tweemaal minister van fmanciën, eenmaal minister-president; in de jaren '30 viermaal kabinetsformateur en regeringsleider - dat laatste onafgebroken gedurende meer dan zesjaar. Nog meer: internationaal veruit de bekendste Nederlandse politicus. En tenslotte: een man in wiens capaciteiten en tekortkomingen wij in veel opzichten de weerspiegeling kunnen zien van een geheel tijdperk. Hij werd, zoals wij later nog te schetsen krijgen, in de allereerste fase van de Duitse bezetting korte tijd een omstreden figuur; natuurlijk zijn de opvattingen die hij toen verkondigde, niet los te maken van zijn ontwikkeling als mens en als staatsman. Die verdient dan ook onze volle aandacht.

XCOp 22 juni 1869 was Hendrik Colijn in de Haarlemmermeer geboren als zoon van een boer die zich nauw verbonden voelde met de Afscheiding van 1834, 'een wonderlijke man met zo'n sterke calvinistische inslag dat hij', aldus een familielid, 'eigenlijk meer ouderling dan boer was.' 'Terwijl hij de paarden mende, zong hij zijn psalmen." De zoon bezocht de openbare lagere' school: er was geen andere. Boer wilde hij niet worden. Zestien jaar oud, verbond hij zich, na korte tijd kwekeling te zijn geweest, als vrijwilliger bij het instructiebataljon te Kampen waar hij tot officier kon opklimmen. Vele jaren lang betekende het geloof weinig voor hem, maar in zijn vier-entwintigste levensjaar doorstond hij, zo schreefhij aan een neef en nicht, 'een bange strijd ... Een krachtig geloof werd mijn deel, een onwankelbaar vertrouwen in de waarheid van Zijn woord." Pas toen verklaarde het meisje van zijn keuze, Helena Groenenberg, zich bereid, met hem te trouwen. Het huwelijk werd in juli '93 gesloten. Kort nadien vertrok Colijn met zijn vrouwals tweede luitenant naar Indië. Hij is daar, met een onderbreking in 1904, meer dan zestien jaar gebleven: tot zijn een-en-veertigste levensjaar een periode die niet slechts voor zijn carrière maar ook voor de eonsoli

1 G. Puchinger: (1962), p. 13. 2 Aangehaald a.v., p. IS·

195 [PDF]
COLIJN EN DE 'AANPASSING'

datie van zijn politieke opvattingen van beslissende betekenis is geweest.

XCDe carrière eerst. Herfst '94 werd Colijn ingezet bij de expeditie naar Lombok. Drie dagen na aankomst moest hij zijn ziek-geworden kapitein als compagnies-cornmandant vervangen. Onder zijn leiding werd de kraton van de opstandige radja bestormd; het bezorgde hem de hoogste militaire onderscheiding, de Militaire Willemsorde. In '95 vertrok hij naar het onrustige Atjeh, maar niet zozeer uit liefde voor het militair bedrijf als wel uit bittere financiële noodzaak: er moesten schulden betaald worden en militairen in Atjeh kregen een hogere bezoldiging. Daar pas kon hij voor het eerst in zijn leven honderd gulden bijeensparen ; hij bood ze zijn vrouw op de zesde verjaardag van hun huwelijk' als een herinnering aan samen doorleefde zorgen met een dankbaar en gelukkig hart ... als verjaarsgeschenk' aan.! Enkele jaren lang nam Colijn aan de vaak wrede koloniale oorlog in Atjeh deel. Hij verwierf er de eresabel voor betoonde dapperheid; hij toonde er ook opvallende bestuurscapaciteiten. In I90I werd hij, tot kapitein bevorderd, adjudant van generaal van Heutsz. Toen deze als gouverneur-generaal optrad (I904-09), werd Colijn een van zijn naaste medewerkers, speciaal belast met het uitbrengen van adviezen over bestuurszaken in wat men de Buitenbezittingen noemde en het uitoefenen van controle daarop. Zijn werkkracht evenaarde zijn toewijding. 'Mijn gezin heb ik', schreef hij in 1909 aan de minister van koloniën, 'bij's lands dienst geheel ten achter gesteld: we zijn zestien jaar getrouwd en ruim elf was ik er niet van bij mijn gezin, waren vrouwen kinderen alleen, soms voor anderhalfjaar achtereen, voor perioden van drie tot zes maanden herhaaldelijk.P

XCDe periode van vestiging van een hecht Nederlands gezag op de eilanden buiten Java waar Colijn jarenlang eigen leven voor waagde, was tegelijk '(ie periode waarin het moderne bedrijfsleven wijd de vleugels uitsloeg. Grote ondernemingen kwamen er tot ontwikkeling. Twee overheersende indrukken drongen zich aan de overal onvermoeibaar rondreizende Colijn op: dat economische opbloei slechts gebaseerd kon zijn op de activiteit van vrije, niet door de staat gehinderde particuliere ondernemers en maatschappijen, en dat ambtenaren als groep de haast natuurlijke neiging hadden tot een verkwisting 'die maar één middel tot genezing had: bezuiniging. van hoger hand'.3 Wie hooggeplaatst was, moest vooral in dat opzicht durven doortasten: gezag moest zich doen gelden. Colijn was daar nimmer bevreesd voor: hij droeg graag verantwoordelijkheid. Voor de gedachtenwereld der inheemsen had hij weinig belangstelling; voogdij-denkbeelden als van Kuyper spraken hem niet aan. Kuyper kende Indië niet, hi) was er zestien

XC1 A.v., p. 29. 2 A.v., p. 44. 3

196 [PDF]
COLIJN IN INDIË

jaar werkzaam en in zijn visie was, ook op de lange duur, Indië's toekomst slechts gebaat bij een zo snel mogelijke ontplooiing van het westers-kapitalistisch bedrijfsleven waarvoor een als onaantastbaar geldend Nederlands gezag de basis moest vormen en tegelijk de bescherming.

XCNiet alleen die opvattingen consolideerden zich in die Indische jaren, maar ook zijn karakter. Niets draagt daar zo toe bij als de druk van steeds zwaarder verantwoordelijkheid. Hij was a self-made man - met de neiging tot zelfoverschatting die meer voorkomt bij diegenen die het ondanks een grote maatschappelijke en educatieve achterstand ver weten te brengen: een prestatie die op zichzelf volle waardering verdient. Hoezeer hij ook in het persoonlijke leven geneigd was tot hartelijkheid - als publieke figuur moest kracht van hem uitgaan; kracht bleek uit beslissingen; beslissingen moesten snel genomen worden en, was dat eenmaal geschied, onwrikbaar gehandhaafd blijven. Veel twijfel aan eigen oordeel kwelde hem niet. Niet alleen uiterlijk droeg hij uit de Indische jaren de allure mee van de militair, maar een naar het militaire neigende aanpak bleef hem in het algemeen goed liggen: die paste bij zijn persoon. Als eerste taak van de regeerder zag hij minder de overreding dan de wilsoplegging. 'Hij hakt als Alexander de knopen door. Lange overleggingen vervelen hem spoedig. Dan maar liever er op of er onder' - aldus Oud die hem in het politieke leven lange tijd van nabij kende voor hij in' 33 ruim vier jaar lang minister werd in door Colijn geformeerde kabinetten.' Niet anders, in '39, de ervaren en bedachtzame Aalberse:

XC'Colijn is in de politiek nog altijd de oud-soldaat. Wanneer hij een moeilijkheid ziet, trekt hij zijn klewang, gaat er recht op af, slaat alles rechts en links neer, terwijl, wanneer hij met meer voorzichtigheid een omweg nam, hij het doel beter had kunnen bereiken."

XCMaar het was bij Aalberse, een veel bescheidener en minder tot het autoritaire neigend man, dan ook blijven hangen dat Colijn zestien jaar tevoren, in '23, in de ministerraad eens aan zijn misnoegen over de discussies in de Tweede Kamer uiting gegeven had met de woorden: 'Geef mij maar een sergeant en drie soldaten, en ik zet die honderd kerels aan de dijk'3 - een uitlating die, al was ze niet serieus bedoeld, wel getuigenis aflegde van Colijns overtuiging dat het Nederlandse volk er bij gebaat zou zijn indien het zich in wijze zeltbeheersing geheel volgens zijn denkbeelden liet regeren. Dit

XClOud:dl.p.Aldus Aalbersetegen]. J. G. van Voorst tot Voorst blijkens diens 'Dagaantekeningen',juliBrief,junivan Aalberse aan mgr. Witlox, aangehaald in Gribling:p.Aalberse spreekt hier van 'een boutade inofin de ministerraad.' Colijn werd eerst opaugustusopnieuw minister.

25. 19 1939. 3 7 1940, 492. 1922 1923 I 1923

197 [PDF]
COLIJN EN DE 'AANPASSING'

zelfvertrouwen dat, wars als het was van uiterlijk vertoon, in zekere stoere eenvoud een natuurlijke indruk maakte, schonk hem bij velen gezag; en gezag niet aileen: ook aanhankelijkheid. Hij was een vitaal man; er ging energie van hem uit. 'Wanneer hij onaangediend de kamer binnentrad,' aldus Ringers over Colijn als voorzitter van de Zuiderzeeraad, 'voelde ieder dit als een opwekkend gebeuren'iHoeveel (beter: hoe weinig) Nederlandse politici zijn er van wie in de kracht hunner jaren hetzelfde getuigd werd!

XCColijn was in 1909, veertig jaar oud, uit Indië gerepatrieerd. Partijleider Kuyper had hem, tijdens zijn verlof, in 'oa leren kennen en waarderen: hij had er voor gezorgd dat de anti-revolutionairen van het kiesdistrict Sneek Colijn als Kamerlid gekozen hadden. Januari 'II werd hij voor het eerst minister: minister van oorlog. Zijn eerste daad als zodanig was het doen uitgaan van een circulaire waarin met klem op bezuiniging aangedrongen werd. Hij bleek een bekwaam bewindsman: aan hem lag het niet dat het ministerie-Heemskerk in '13 sneuvelde.

XCTwee jaar minister - nu weer ambteloos burger; maar een burger die er aan gewend geraakt was, op voor die tijd ruime voet te leven. Het was voor Colijn een rekensom: per jaar had hij fis 000 nodig (de ministeriële bezoldiging bedroeg vóór de eerste wereldoorlog f 12 000); Indisch pensioen en ministerpensioen zouden nooit meer dan de helft kunnen fourneren: hoe de andere helft te vinden 1, Anders gezegd: hoe een kapitaal van, zeg, twee ton te verdienen dat per jaar een f 8 000 aan rente zou opbrengen 12 Deterding, de grote organisator van de 'Koninklijke', wetend wat Colijn in Indië gepresteerd had, kwam hem de oplossing bieden: begin '14 werd Colijn een van de directeuren van de Bataafse Petroleum Maatschappij.

XCAcht jaar lang bleefhij dat en toen hij in '22, zich volgens plan weer geheel wijdend aan de politiek, aile betrekkingen met de 'Koninklijke' verbrak en daarmee de mogelijkheid van in de miljoenen lopende, toekomstige tantièmes opgaf (een offer dat niet onvermeld mag blijven), bezat hij een groot vermogen. Hij was er gul mee geweest en bleef dat ook: 'hij liet tientallen studenten op zijn kosten studeren ... en deed vele schenkingen aan instellingen die hij bestuurde, ook aan instellingen die niet van zijn levensrichting waren', In juni' 21 had hij op ruim dertig particulieren die hij, wel wetend dat hij er vermoedelijk nooit een cent van terug zou zien, met grote bedragen geholpen had, een gezamenlijke vordering van meer dan drie ten." Er stak iets van de grand-seigneur in die opmerkelijke vrijgevigheid welke overigensJ.'Dr. Dr. H. Colijn herdacht door tijdgenoten (1947), p. 148. 2 Brief, 16 sept. 1913, van Colijn aan Kuyper, aangehaald door Puchinger: Colijn, p. 91. 3 A.v., p.

1 A. Ringers: Colijn en de Zuiderzee-werken' in

198 [PDF]
BIJ DE 'KONINKLIJKE'

geheel binnen de beslotenheid van zijn particuliere sfeer bleef De acht jaren directeurschap van de 'Koninklijke' hadden hem intussen in de publieke sfeer geen goed gedaan: er was een geur van olie om hem komen te hangen. Kuyper zelf was gaan twijfelen of deze vermogende petroleum-magnaat wel zijn geschikte opvolger was als leider van de partij der 'kleine luyden', Op zijn sterfbed werd hij door Colijn gerustgesteld. 'Ik voel', schreef Colijn hem, 'dat er een twijfel in uw hart rijzen kan of men, na uw verscheiden, wel de oude, beproefde paden zal blijven bewandelen. Daartegenover wens ik U voor Gods Aangezicht te verzekeren dat ik, in broederlijke eensgezindheid met ldenburg, al mijn krachten zal aanwenden om ons volk te houden op de paden die gij hebt gewezen. Binnen afzienbare tijd hoop ik al mijn krachten enkel en alleen aan die taak te gaan wijden."

XCAnderhalf jaar later was het zo ver. Colijn had geen relaties meer met het bedrijfsleven. Maar werden 'de oude, beproefde paden' nog wel bewandeld? Zoals Colijn het Indische program van de Anti-Revolutionaire Partij afgebogen had van hetgeen Kuyper aanvankelijk geleerd had, zo trok hij ook het sociaal-economisch denken van het anti-revolutionaire volksdeel een richting op die niet die was van Kuyper of Talma. Opzet, laat staan boos opzet, lag hier niet aan ten grondslag. Colijn bleef wie hij geworden was. Dat was de kern van de zaak. Hij had de wereld leren zien door de ogen van de groot-ondernemer; hij was, minder door theoretische bestudering dan door een geslaagd, een zeer geslaagd bestaan op een van de toppen van het internationale bedrijfsleven, van de juistheid van de klassiek-liberale economische beginselen overtuigd geraakt. Dat de economie van de wereld en van Nederland gebaat was bij vrijhandel; dat de Nederlandse overheid zo ver mogelijk het laissez faire in praktijk diende te brengen; dat zij vóór alles moest streven naar beperking van uitgaven, lage belastingen en evenwicht in de begroting, dat laatste ook als middel tot handhaving van de 'kredietwaardigheid van de staat en van de ruilwaarde van de gulden': aan deze en dergelijke opvattingen had de man die in de Indische bestuurspraktijk en in de directie van een van's werelds grootste concerns zijn gaven ontplooid had, gaandeweg zijn hart verpand.

XCHet moge waar zijn dat de anti-revolutionairen hem als een der hunnen bleven beschouwen, spoedig deden de ondernemers, van welke richting ook, dat niet minder. Zij hadden er misschien meer reden toe, want Colijn personifieerde het anti-revolutionaire volksdeel minder dan Kuyper vóór of jan Schouten na hem. Daarvoor had hij teveel van de wereld gezien en

XC1 Brief, 16 okt. 1920, van Colijn aan Kuyper, aangehaalddoor de Wilde en Smeenk: Het volk ten baat, p. 406.

199 [PDF]
COLIJN EN DE 'AANPASSING'

was hij ook teveel man-van-de-wereld geworden. Hij waardeerde in 'ons Gereformeerde Volk' (het zijn zijn hoofdletters) 'het vaste, het stoere, het onwrikbare, het bezit van ruggegraat ... Er is zoveel weeë weekheid in de wereld en daar hebben dezen nu juist zo weinig last van' - zo uitte hij zich in 'Ï uni '23. 1 Toch kon de buitenstaander zich soms niet onttrekken aan de indruk dat Colijn met de Anti-Revolutionaire Partij een verbond gesloten had dat, zeker, op beginselen gegrondvest was maar waar een element van uiterlijke noodzaak niet aan ontbrak: de Nederlandse politiek bood hem nu eenmaal geen andere basis; Kuypers partij was hem niet alleen doel, maar ook middel. Die partij keek naar hem op. Zij vereerde hem, anders dan Kuyper maar niet minder: misschien met wat meer vertedering - een vertedering die tegelijk een zekere afstand aangaf: Colijn was dan wel uit de 'kleine luyden' voortgekomen, doch hij was óók aan dat milieu ontstegen.

XC'Maar dat namen zij hem allerminst kwalijk. Wanneer een biograaf in de zwartste tijd der werkloosheid schrijft dat Colijn 20 tot 25 sigaren van een kwartje per stuk per dag rookt, roept dat in de kring der partijgenoten een soort vertederde bewondering op: 'Zo'n man toch, ook al in het sigarenroken zo'n geweldenaar!' '2

XCDie vertederde bewondering was in den lande allerminst algemeen. In linkse kringen werd Colijn gezien als hardvochtig kapitalist, als 'pion van het oliekapitaal' , als beschermer bij uitstek van de ondernemers, groot en klein, en dan vooral van de grote, als politicus die, meende men, geen seconde zou aarzelen om de gehele sociale wetgeving op te offeren aan het 'gaaf'houden van de gulden en in wiens geloofsleven de christelijke barmhartigheid slechts een ondergeschikte plaats scheen in te nemen. Volgen wij ds. J. J. Buskes op zijn eerste huisbezoek in Amsterdam:

XC'Ergens in het van Lennepkwartier. Een rooie buurt. Een man trok open. Hij kon mij nietzien en ik hem niet. Ik riep naar boven dat ik de dominee was en of defamilie thuis was. Antwoord van drie hoog: 'Spaar U de moeite! Als Ubovenkomt, sodemieter ik U de trap afl' Ik naar boven ... Tot diep in de nacht hebben we samen zitten praten. Nooit vergeet ik dat deze man op een goed ogenblik al zijn bezwaren tegen de kerk samenvatte in de woorden: 'Ik kom nooit meer in de kerk, ik ben tegen Colijn!' '3

XCDat was in '26. Geen toeval, die reactie op dat moment. Colijn was in augustus '23 minister van financiën geworden. Ruim twee jaar tevoren had hij 'de belastingdruk' als 'haast ondragelijk' gekarakteri

XC1 Brief, 29 juni 1923, van Colijn aan de Savomin Lohman, aangehaalddoor Puchinger: Colijn, p. 122. 2 C. Troost in M. Smedts en C. Troost: De lange nacht (1965), p. 34. 3]. J. Buskes: Hoera voor het leven (1959), p. 125.

200 [PDF]
VOORSTANDER VAN BEZUINIGING

seerd;" nieuwe overheidsuitgaven wees hij af, op de bestaande moest bezuinigd worden. Nauwelijks minister geworden, wilde hij er het mes inzetten. Aalberse maakt melding van een incident dat Colijn typeert in de Rücksichts losigkeit die hij soms aan de dag kon leggen. Aalberse, minister van arbeid, wilde de kwakzalverij gaan bestrijden; Colijn achtte dat geldverspilling.

XC'Aalberse zou hem toen hebben gezegd dat de minister van financiën oordeelde zonder op de hoogte te zijn, waarop Colijn geantwoord zou hebben: 'Dat doe ik ook niet, en ik wil er ook niets van weten; dat is de enige manier om te bezuinigen.' Hierop reageerde Aalberse met de vraag of het dan maar niet beter zou zijn om naast de minister van financiën die er niets van wist en er niets van wilde weten, aan het hoofd der departementen negen ezels te zetten. Het tekort op de begroting zou dan het snelst weggewerkt zijn."

XCBijna twee jaar bleef Colijn de schatkist beheren. Het woord 'bezuiniging' lag hem in de mond bestorven; toen in april '25, wij maakten er al gewag van, de z.g. gouden standaard hersteld werd, had hij in de visie van de kapitaalkrachtige Nederlanders de gulden 'gered'. Franse en Belgische franc waren gekelderd, om van de Duitse Mark niet te spreken; de gulden was 'gaaf' gebleven. Velen schreven dat minder toe aan het feit dat ons land buiten de eerste wereldoorlog gebleven was en dat de eonjunctuur zich hersteld had dan aan het ingrijpen van 'sterke man' Colijn. Hij liet zich die vleiende indruk graag aanleunen.

XCIn augustus '25 formeerde hij zijn eerste ministerie. Het kwam op de kwestie van het gezantschap bij het Vaticaan, in ander verband vermeld, ten val. In de jaren die volgden, kreeg hij een nieuwe rol te spelen en op een groter en ruimer toneel dan het Nederlandse. Van '27 af was hij deelnemer aan, spoedig voorzitter van de economische conferenties die de Volkenbond meest te Genève belegde. Hij toonde er zich een even vasthoudend als tactvol bemiddelaar en een uitnemend voorzitter. Onvermoeibaar streefde hij naar het voorbereiden van conventies ter opheffmg van uitvoerverboden en andere handelsbelemmeringen die hij niet anders kon zien dan als oorzaken, niet als symptomen, van economische malaise. Met zijn kunde, ijver en beminnelijkheid won hij in Genève een grote naam - maar successen 1 Zij waren de economische conferenties niet beschoren. Vanjaar tot jaar greep de diepe crisis wijder om zich heen.

XCToen Colijn in mei '33 voor de tweede maal, maar nu voor een veel langer, veel beslissender periode minister-president werd, lag het economisch wereldbeeld dat zich bij de nu vier-en-zestigjarige staatsman gevormd had,

XC1 Brief, 18 april 1921, van Colijn aan]. van der Molen, aangehaald door Puchinger: Colijn, p. 135. 2 Gribling: Aalberse, p. 411-12.

201 [PDF]
COLIJN EN DE 'AANPASSING'

aan duigen. Was hij toch iets van zijn veerkracht en vitaliteit kwijtgeraakt 1 Hij kwam er niet toe, oude opvattingen te corrigeren. Dieper inzicht in het conjunctuurverloop had hij niet. Zoals hij tevoren de hausse als een natuurlijk verschijnsel gezien had, zo raakte hij nu van' de permanentie van de baisse overtuigd; hoe de crisis ook zou eindigen, Europa en Nederland zouden, meende hij, de oude positie nimmer herwinnen. Vóór de eerste wereldoorlog waren er, zo zag hij het, maar twee grote industriële productie-gebieden geweest: West-Europa en Noord-Amerika. Hij beschouwde de wereldexport als aan een bepaald maximum gebonden: hoe meer leveranciers, des te minder zou elk kunnen leveren. Welnu, zo schreefhij begin augustus' 33 in een nota aan de ministerraad, 'Japan kwam in steeds toenemende mate voor de dag als betekenend exportland en in Brits-Indië ging voor Europa een groot deel van de afzet onder 350 miljoen mensen verloren als gevolg van de ontwikkeling der inheemse industrie. Voegt men daarbij nu nog dat Australië en Brazilië eveneens de industrialisatie ter hand namen, dan kan men zich een vrij duidelijke voorstelling maken van de funda mentele wijzigingen die voor Europa van een en ander het gevolg moesten zijn."

XCNog verder ging hij, nog somberder uitte hij zich, diezelfde maand, in een brief aan gouverneur-generaal de Jonge:

XC'Ik ben overtuigd dat we voor fundamentele structuur-veranderingen gesteld zijn geworden die in betekenis niet achter staan bij de economische omwenteling die het gevolg was van de uitvinding en toepassing der machinale industrie. Met name de industrialisatie van het oosten en van sommige Zuid-Amerikaanse landen is een volstrekt novum voor Europa dat nu gedwongen wordt tot terugkeer van zijn over-industrialisatie."

XCWat betekende dat anders dan dat heel Europa, heel Nederland, minder ruim moest leren leven 1 En alweer (hij had het zo vaak in zijn loopbaan zijn superieuren of ambtgenoten voorgehouden): de overheid moest de moed opbrengen, vóór te gaan op de weg der bezuiniging. Werd dat in Batavia wel genoeg ingezien 1 Het leek ofhet tot Colijn, minister van koloniën, niet doorgedrongen was dat de gouverneur-generaal, twee jaar in functie, al gekapt had wat te kappen viel. Hij ging hem irriteren met zijn vertogen. Zo toen hij in de bovenvermelde brief over Europa's Z.g. over-industrialisatie aan het Indische gouvernement de eis stelde, 'dat men de moed hebbe, terug te keren tot eenvoudiger tijd, tot de tijd van vóór de oorlog' - vóór de eersteagendastukDe nota heeft geen datum maarwerd opaugustusaan de Koningin gezonden.Brief,aug.van Colijn aan de Jonge.

1 Ministerraad-rçj j , 356. 8 1933 2 16 1933,

202 [PDF]
PESSIMISTISCHE VERWACHTINGEN

wereldoorlog dan. Hij, Colijn, had als adviseur voor de Buitenbezittingen op Zuid-Sumatra gereisd 'in een kar, door een os getrokken en verder te paard en te voet. Naar die eenvoud van vroeger moet men terug. Anders komt men er niet.''Dat is nu alles heel aardig', was de Jonge's reactie op dit absurd advies, 'en men kan woorden als 'moet' en 'niet' dik onderstrepen, maar een feit was dat Colijn in zijn ossenwagen reed in 1900 en wij toen 1933 schreven.'! De gouverneur-generaal was van aard en visie optimistischer dan Colijn die voor Nederland en voor Indië nieuwe economische opbloei voor uitgesloten hield. 'Ik vermag niet in te zien', schreef deze laatste op Nieuwjaarsdag' 34 aan de Jonge (het kan moeilijk ter bemoediging geweest zijn) 'hoe Indië de, eerste kwart eeuw op meer dan f 300 miljoen uitgaven rekenen kan." De eerste kwart eeuw! Dat zag vooruit tot 1959!

XCColijn was de enige niet die zich aan zo pessimistische verwachtingen overgaf In de wereld der Nederlandse economen dachten nagenoeg allen niet anders. Een actieve politiek tot bevordering van de werkgelegenheid zoals die in de Verenigde Staten van begin '33 af door de nieuw-gekozen president, Franklin D. Roosevelt, toegepast werd, achtten zij op zichzelf al lichtvaardig en schadelijk en bovendien (ons internationaal krediet zou aangetast worden) voor het kleine en van het buitenland zozeer afhankelijke Nederland niet uitvoerbaar. En devaluatie van de gulden om Nederlands concurrentie-positie te versterken? Colijn beschouwde het als verraad aan allen die op vaste inkomens aangewezen waren of, als buitenlanders, hun kapitalen in guldens belegd hadden. 'Failleren komt alleen aan orde indien laatste stuiver bezuiniging binnengehaald is', aldus een telegram dat hij, in het kader van een geprikkelde gedachtenwisseling met Batavia, in november '33 opstelde." Dat het niet verzonden werd, doet niet terzake. Het drukte pregnant de opinie uit van de minister-president die voor de economie van het koninkrijk geen andere en in elk geval geen betere uitweg zag dan de 'aanpassing', door middel van bezuiniging, aan het lagere welvaartspeil dat hij, geheel te goeder trouwen geheel ten onrechte, voor blijvend hield.

'Aanpassing' en ordening

XC

XC'Aanpassing door middel van bezuiniging' - Colijn zag het met zijn kabinet als een richtlijn die elke particuliere- en die ook de landshuishouding diendeA.v.,

1 B. C. de Jonge: p. 207. 2 p. 229. Concept van 15 nov. 1933, aangehaald a.v., p. 2IO.

203 [PDF]
COLIJN EN DE 'AANPASSING'

te volgen. Vóór hem had Ruys de Beerenbrouck niet anders gedacht en gehandeld. Ruys had onder voorzitterschap van de oud-vice-president van de Raad van Indië, Ch. J. I. M. Welter, in oktober '31 een Staatscommissie voor de verlaging der rijksuitgaven in het leven geroepen; toen zij in de lente van '32 haar voorstellen uitgewerkt had, bleek uit haar 456 pagina's tellend rapport dat geen artikel van de rijksbegroting aan haar aandacht ontsnapt was. Globaal stelde de commissie verlaging van de rijksuitgaven voor met 15%, maar aangezien zij er van uitging dat ten aanzien van het belastbare inkomen een daling met het dubbele, 30%, 'toch wel aan de optimistische .kant' lag, zag zij haar eigen voorstellen, hoe ingrijpend ook (van de ambtenaren die ontslagen werden, ging het heten dat zij 'weggewelterd' waren) slechts als 'een eerste schrede ... op de moeilijke weg der budgetverlaging, die spoedig door een tweede stap van niet minder verre strekking gevolgd zal moeten worden."

XCEen moeilijke weg - inderdaad. Want terwijl enerzijds de staatsinkomsten onder invloed van de diepe crisis terugliepen (eerst met ingang van 1 januari '34 werd door invoering van de omzetbelasting een nieuwe inkomstenbron aangeboord), bracht die crisis anderzijds voor de overheid hoge aanvullende lasten met zich, in de eerste plaats door de zorg voor de werklozen: in 1932, alleen al wat die laatste post betreft, ca. f 46 mln op een begrotingstotaal (gewone dienst) van f 594 mln. Dra constateerde Colijn dat die f 46 mln in' 33 tot f 75 mln zouden stijgen. Met een kenmerkend ruwe ingreep wilde hij onmiddellijk naar het peil van '32 terug. De Wilde, de minister van binnenlandse zaken, waarschuwde begin :O:ovember'33 alle gemeentebesturen dat voor 1934 de rijksbijdrage in de kosten vanhet opvangen, door de gemeenten, van de gevolgen der werkloosheid domweg bepaald zou worden op het 46175ste gedeelte van de bijdrage over '33. Kwamen de gemeenten in moeilijkheden, dan moesten zij maar op andere uitgaven bezuinigen. 'Deze verlaging', aldus de opvatting van de Wilde, en zij was een zuivere echo van die van Colijn en zijn minister van financiën, Oud, 'is noodzakelijk en onvermijdelijk omdat het doen van uitgaven welke niet door de inkomsten zijn gedekt, veel grotere nadelen na zich zou slepen dan aan de meest drastische verlaging van uitgaven verbonden kunnen zijn.'2

XCHet was slechts verplaatsing van het probleem: de gemeenten konden de hun opgelegde financiële last niet torsen. Maart' 35 moest met de oprichtingStaatscommissievoor de verlaging van de rijksuitgaven:p.Circulaire,nov.no.afd.van de minister van binnenl. zaken aan de gemeentebesturen, van Hoeven en Schouten:

1 452. 2 4 1933, 20820, B.B., p. 177.

204 [PDF]
DE REGERING BEZUINIGT

van het Werkloosheidssubsidiefonds een geheel nieuwe regeling getroffen worden; zij bood de gemeenten het voordeel dat het rijk de kosten van het opvangen van de werkloosheid tot 99 % voor zijn rekening nam - het nadeel dat van hun financiële autonomie, toch al zo uitgehold, nagenoeg niets overbleef.

XCOver de gehele linie werd de bezuiniging doorgezet. De ambtenarensalarissen werden met ruim II % verlaagd; zo ook de uitkeringen aan de werklozen. Daarop komen wij terug.

XCAlle jaren dat Colijn minister-president was, zag hij er scherp op toe dat geen ambtenaar, hoe laag van rang ook, aangesteld ofbevorderd werd zonder dat een daartoe strekkend voorstel terdege bekeken was (na september ' 35 door een permanente commissie onder voorzitterschap van de oud-secretarisgeneraal van defensie, mr. J. Woltman) en, minstens formeel, door de ministerraad goedgekeurd. Nog in 1938 hadden van de 576 agendastukken van's lands hoogste bestuurscollege niet minder dan 313 betrekking op overheidspersoneel-kwesties, de meeste van uiterst ondergeschikte aard. Dat was de geest van de tijd. Het kwam, meende men, op elke begrotingspost, ook de kleinste, aan. Ministers moesten voorgaan in spaarzaamheid. Op efficiënte tijdsbesteding werd minder gelet. Geen van de leden van het kabinet bezat, of kreeg, een dienstauto; van de minister van buitenlandse zaken werd wel verwacht dat hij de leden van het corps diplomatique op ruime schaal zou ontvangen, maar een adequate, behoorlijk gemeubelde ambtswoning kon er niet af. Al in de jaren' 20 was trouwens een voorstel dienaangaande door de Tweede Kamer verworpen, zelfs met algemene sternmen- - aan herindiening in de jaren' 30 viel niet te denken.

XCMoeilijk werd toen vooral de financiële positie van het onderwijs, op de nationale schuld na de hoogste begrotingspost op de gewone dienst. Er kwam een groot overschot aan leerkrachten, bevorderd door het feit dat, terwille van de bezuiniging, het aantalleerlingen per klas uitgebreid werd. Van 1934 af werden alle gehuwde of in het huwelijk tredende onderwijzeressen ontslagen. Dat bood niet voldoende soelaas. Jaar voor jaar leverden de kweekscholen honderden kwekelingen af die, als ze al ergens voor de klas kwamen te staan, vaak met weinig meer dan een fooi afgescheept werden. Dat laatste gold mede voor het bijzonder onderwijs waar het voor de schoolbesturen een heksentoer was, met de slinkende regeringssubsidies en de geringer wordende bijdragen uit eigen kring de scholen gaande te houden. 'Wilt U voorbeelden e Alleen al van onze eigen oud-leerlingen', zo werd omtrent de Amsterdamse Hervormde Kweekschool verhaald,

XClOud: Hetjongste verleden, d.I. IV, p. 3. 20

205 [PDF]
COLIJN EN DE 'AANPASSING'

'zouden wij er meer dan honderd kunnen geven. Volstaan wij dus met een getuigenis dat zeker als een gemiddelde kan gelden. 'Ik slaagde in 1933 en enkele maanden later stond ik zelfstandig voor een grote klas: vier-en-veertig leerlingen. Een toelage kon mij niet toegezegd worden. Aan het eind van de maand kreeg ik f Ia, door het overige personeel afgestaan. Zo ging het een jaar door. Het volgend jaar bracht het bestuur dit bedrag op f 15, het derde jaar op f 20 en het vierde en vijfde jaar op f 25 per maand. Een belangrijk deel van dit geld moest ik uitgeven aan porti voor sollicitatiebrieven. Hoeveel maal ik gesolliciteerd heb, weet ik niet meer. Honderden brieven heb ik verzonden, zelden kreeg ik een bedankje, één keer mocht ik proefles geven; er waren zeven-en-negentig sollicitanten.' '1

XCZo was het waarlijk niet alleen op de sector van het onderwijs. Allerwege ging de bezuiniging aan de levensvreugde vreten. De stimulerende werking die van een zich uitbreidende economie uitgaat, ontbrak. Met de inkrimping van het maatschappelijk productieproces krompen de kansen en mogelijkheden in voor een ieder die in dat proces een plaats bezat, een plaats moest krijgen, een plaats moest heroveren. Het vergde grote veerkracht, zich in die jaren van depressie staande te houden. Zij die regeringsverantwoordelijkheid droegen, waren daar allerminst blind voor. Ook-hen drukten de zorgen. Zij meenden evenwel te handelen in's lands belang: .ook de staat moest de tering naar de nering zetten. Grote begrotingstekorten werden onaanvaardbaar geacht, afbraak van hetgeen opgebouwd was, leek niet alleen onvermijdelijk maar heilzaam. 'Ik zou zeggen', aldus Colijn in een brief aan de gouverneurgeneraal, 'afbraak nuis zelfbehoud. Omdatzij voorkomt dat men later nog veel meer zou moeten afbreken dan wanneer men hetnu op gematigde wijze doet.'2 t Dat 'op gematigde wijze' hield een beperking in. En inderdaad: zoals het ministerie-Ruys de Beerenbrouck van '30 af, gelijk wij reeds weergaven, op sociale gronden genoopt was, ordenend in te grijpen, d.w.z. bepaalde bevolkingsgroepen met beschermende maatregelen tegen complete verarming te beschermen (strikt genomen in strijd met de beginselen der liberale economie), zo ook de ministeries-Colijn. Maar die ordening was de premier, hoezeer hij ook haar onvermijdelijkheid besefte, een gruwel. Hij kon het, self-made man als hij was, niet verkroppen dat telkens nieuwe groepen uit de maatschappij een beroep deden op de overheid om hen te helpen staande te blijven; hij vond het onmannelijk, ongezond, getuigen van een betreurenswaardig onvermogen, eigen lot in handen te nemen. Toen hij meer dan vijf jaar aan het bewind was, ontsnapte het hem:Brief,van Colijn aan deJonge, aangehaalddoor Puchinger:p.

1 (1957), p. 18-19. 2 17 sept. 1933, 170.

206 [PDF]
DE 'ORDENING'

XC'De boeren worden gesteund, de tuinders worden gesteund, de middenstand komt om steun .. , de kleine zelfstandigen roepen om steun, evenals de onderwijzers en andere intellectuelen, en dan vraagt men nog om uitbreiding van de ouderdomszorg. Wij krijgen zo langzamerhand een volk waarin geen enkele man meer is die niet op krukken loopt. En ik vraag mij: is dat nu waarlijk de weg om een krachtig volk te behouden of, waar het zijn kracht verloren heeft, het te kweken? Dat wordt met geld alleen, met het strooien van geld uit de gemeenschap, niet verkregen.'!

XCEen sprekende klacht! Maar zij doet ons begrijpen dat Colijn in diepste wezen geen verbondenheid met- en eigenlijk ook maar een matig vertrouwen had in het beleid dat zijn eigen kabinetten onder de druk der feiten hadden moeten voortzetten. Dat drukte op dat beleid een sternpel van aarzeling en halfhartigheid. Wat men eigenlijk wilde: het vrije spel der maatschappelijke krachten zijn gang laten gaan, deed men in werkelijkheid niet; en men wilde eigenlijk niet wat men in werkelijkheid deed: ordenen. Het vertrouwen in een andere aanpak ontbrak: niet alleen bij de regeerders, ook bij de meeste economen van professie. Of, aldus Keesing:

XC'De aanpassing zelve, het herstel van ons concurrentievermogen ten opzichte van het buitenland vormde onder alle omstandigheden het primaire doel van de overheidspolitiek; steun werd slechts verleend in geval van nood, wanneer men met reden moest vrezen dat bedrijven of bedrijfstakken die op zichzelf levensvatbaar waren, ontijdig het slachtoffer der omstandigheden zouden worden. De steunpolitiek droeg dus steeds een secundair karakter. Wat de regering nastreefde, was niet het activeren van de economische bedrijvigheid, maar slechts het eonserveren van het bestaande, voorzover dit na de aanpassing een nuttige functie zou kunnen vervullen.P

XCZulks dan allereerst op de belangrijke en door de daling van de prijzen op de wereldmarkt zeer zwaar getroffen sector: landbouwen veeteelt.

XCDe Landbouwcrisiswet, eind juli' 34 in haar uiteindelijke vorm afgekondigd, gaf de regering de mogelijkheid, alle producten van land- en tuinbouw alsmede van de veeteelt en van aanverwante bedrijven tot' crisis-product' te verklaren. Daar vloeide dan uit voort dat het productie-, verwerkingsen distributieproces in al zijn fasen kon worden verboden of (daar kwam de ordening in de regel op neer) voorwaardelijk toegestaan. Inen uitvoer kon7

1 Staten-Generaal, Tweede Kamer: 1938-39, p. 219 (ro nov. 1938). Oud dl. VI, p. 107) voegt in dit citaat nog in: 'De steuntrek kende arbeiders ontvangen in grote mate steun' - woorden die in de ontbreken. 2 F. A. G. Keesing in dl. III, p. 181. 20

207 [PDF]
COLIJN EN DE 'AANPASSING'

de regering monopoliseren. Zij werd bevoegd, het binnenlands verbruik dan wel de invoer met heffingen te belasten; die werden gestort in het Landbouwcrisisfonds. Uit dat fonds werden de toeslagen en de andere steungelden geput. Alle personen die bij de productie, verwerking of distributie van een crisisproduct betrokken waren, werden verplicht, zich te organiseren in verbanden die het gehele land bestreken en doorgaans in Den Haag een centrale leiding en een centraal bureau kregen. Terecht nam men aan dat het niet zou ontbreken aan pogingen, de getroffen maatregelen te ontduiken; om dat tegen te gaan werd een bijzondere tuchtrechtspraak in het leven geroepen.

XCOp deze grondslag nu nam men beschermende maatregelen van grote gevarieerdheid. Van tarwe en boter werd de afzet gegarandeerd; voor tuinbouwproducten werden minimumprijzen vastgesteld waar dan weer tegenover stond dat de gronden waar men die producten telen mocht, aan jaarlijks wisselende grenzen gebonden werden; een soortgelijk systeem ging gelden voor suiker en fabrieksaardappelen alsmede voor melk; van de rundvee-, varkens- en pluimveestapel werd de omvang door de overheid bepaald en beperkt: aldus werden de prijzen opgedreven; moesten aardappelen of moest rogge' doorgedraaid' worden, dan kregen de boeren een extra toeslag: vergoeding voor de niet-gemaakte winst; op granen kwam bij invoer een flinke heffing te rusten; wie boter, varkens of eieren uitvoerde, kreeg een toeslag uitbetaald.

XCIn het verkeer met het buitenland had dit systeem als effect dat men kon blijven concurreren, d.w.z. dat producten aangeboden werden tegen wereldmarktprijzen ook als die ver beneden de Nederlandse kostprijs lagen. Zo betaalde Engeland in '36 voor de Nederlandse boter gemiddeld 52 cent per kilo; de kostprijs bedroeg f I,20. De uitvoer naar Engeland in dat jaar, bijna 4I 000 ton, kwam er dus op neer dat 'ongeveer f 27 miljoen aan de Engelse boterverbruikers werd geschonken';' Maar als men dat had nagelaten, Dan zouden duizenden boeren en tientallen coöperatieve bedrijven met al hun onverkochte producten aan de rand van het faillissement zijn gebracht, of over die rand heen. Wat zij via het Landbouwcrisisfonds aan toeslagen ontvingen, moest intussen opgebracht worden, en werd opgebracht, door de Nederlandse consumenten. De crisisheffingen verhoogden de kosten van het voedingsbudget met een bedrag dat, volgens berekening van het Centraal Bureau voor de Statistiek, voor de verschillende inkomensgroepen uiteenliep van 8 tot bijna II %.2

1 P. A. Blaisse, a.v., dl. VI, p. I96. 2 F. A. G. Keesing, a.v., dl. III, p. I87.

208 [PDF]
DE ORDENING

XCHet lijdt geen twijfel: de ordening redde de boerenstand. Zij maakte hem ook gezonder voorzover (dat geschiedde van' 36 af vooralmet betrekking tot de kleine boerenbedrijven) in het kader van de bescherming rationaliserend ingegrepen werd. Het departement en de Haagse centrales kregen een veel beter, een veel gedifferentieerder inzicht in de bedrijfsvoering; lang gekoesterde wensen van landbouwconsulenten konden eindelijk, aan steunuitkering gekoppeld, verwezenlijkt worden. Dat was de boeren niet steeds welkom integendeel: terwijl velen hunner het als de gewoonste zaak van de wereld beschouwden dat de gemeenschap hun via de overheid te hulp kwam, hadden zij de neiging om vormen en voorwaarden van die hulpverlening, gepaard als zij ging met verplichte organisatie, met een groot ambtenarenapparaat, met een verwarrende paperasserij, te beschouwen als een ongewenste aantasting van hun vrijheid als producenten. Rijk werden zij er trouwens niet van. Zij konden het hoofd boven water houden. Dat was veelmaar niet alles.

XCZo ook met de middenstand.

XCWij gaven al weer hoe speciaal het handeldrijvend gedeelte van deze middenstand onder de inwerking van de diepe crisis in ernstige nood kwam te verkeren. Naarmate onder het publiek de koopkracht afnam, kregen de winkeliers minder te verkopen - en naarmate de malaise om zich heen greep, waren er meer mensen die als winkelier of door het anderszins bezetten van een klein, desnoods een miniem-klein plaatsje op de distributiesector, trachtten een paar tientjes per week te verdienen. De rapporten van het in 1930 door de regering en de Kamers van Koophandel in het leven geroepen Economisch Instituut voor de Middenstand gingen van een ongebreidelde concurrentie gewagen waar niet alleen de distribuanten zelf maar soms ook de kopers meer bij dreigden te verliezen dan te winnen. De regering ging ingrijpen. In '32 trad de Winkelsluitingswet in werking die de winkelier beschermde tegen zelfuitputting ; in '35 werden de uitverkopen (vaak een vorm van afzet van artikelen van lage kwaliteit) aan banden gelegd, in '36 geschiedde hetzelfde met het afbetalingswezen. Van nog groter belang was, in '37, de Vestigingswet kleinbedrijf die het mogelijk maakte, aan het openen van een detailzaak eisen te verbinden inzake handelskennis, vakbekwaamheid en kredietwaardigheid. Een jaar later maakte de Bedrijfsvergunningenwet het bovendien mogelijk, de vestiging van bepaalde winkelbedrijven te verbieden indien zij, naar het oordeel van de overheid, niet in een behoefte voorzagen. Wat de Vestigingswet betrof: zij werd eerst toegepast indien het bedrijfsleven zelf (de ondernemers dus in een tak van detailhandel of ambacht) daarom vroegen. Men onderscheidde in de detailhandel vijftig branches. Toen de bezetting begon, waren door de toepassing van de Vestigingswet van de tien grootste branches vijf (kruide20

209 [PDF]
COLlJN EN DE 'AANPASSING'

nierswinkels, bakkerijen, slagerijen, rijwielhandels, brandstoffenzaken) min of meer gesaneerd, althans tegen de ergste uitwassen beschermd.'

XCNiet anders op de vervoerssector.

XCTal van kleine ondernemers gingen zich in de crisisjaren werpen op wat een lucratief bedrijf scheen te worden: de 'wilde bus' - d.w.z. het niet aan vaste voorschriften gebonden intercommunale autobusvervoer, veelal uitgevoerd met minderwaardig materieel. Aanvankelijk hadden de spoorwegen zich daar niet te fel tegen verzet. Om bedrijfstechnische en financiële redenen waren zij bezig, het aantal stations en halten in te krimpen (het daalde van 993 in 1916 tot 385 in 1939)2 en vooral doordat, van 1930 af, de steeds minder rendabele stoomtram uit het landschap ging verdwijnen (van '30 tot '39 verminderde het stoomtram-net met een derde)," zagen zij, de spoorwegen, voor het busvervoer een natuurlijke taak weggelegd bij het verkeer tussen kleine plaatsen onderling en tussen die plaatsen en de naastbij gelegen grotere: daar kon men dan weer de trein nemen. De autobusondernemingen concentreerden zich evenwel op het veel meer passagiers opleverende en dus veel voordeliger vervoer tussen de grote plaatsen onderling. Nauwelijks was bijv. de Waalbrug bij Nijmegen geopend, of tweederde van het reizigersvervoer Arnhem-Nijmegen v.v. vloeide van de trein naar de goedkopere bus af.4 Nu betrof dit een geconcessioneerde onderneming; de 'wilde bussen' waren nog schadelijker. wel bleef hun totaalopbrengst in' 38 beneden de f 4 mln (tegen een opbrengst bij de geconcessioneerde bussen van f 18,5 mln), maar die f 4 mln gingen, doordat de 'wilde bussen' met tarieven, de helft van die van de trein, zich de drukste trajecten in het westen des lands toeëigenden, practisch geheel voor de Nederlandse Spoorwegen verloren. Deze vorm van vervoer werd in mei '39 verboden. De positie van de spoorwegen bleef moeilijk genoeg; passagiers- en vrachtvervoer waren in hoge mate afhankelijk van de conjunctuur, het vrachtvervoer kon zich dank zij het kolenvervoer uit Zuid-Limburg wel handhaven, maar inmiddels maakte de vrachtauto zich meester van het transport van goederen die men vroeger steeds per trein verzonden had: groenten, fruit, vis. Terwijl de spoorwegen, volgens schatting, in 1938 voor bijna 25 % van het binnenlands goederenvervoer zorgden, namen de vrachtautobedrijven al iets meer (26,6%) voor hun rekening. Het leeuwedeel van dit vervoer (47,6%) bleef, als steeds, bij de binnenscheepvaart berusten" waar overigens ook in de latere crisisjaren, wij wezen er al op, het bestaan derJ.

1 G. M. Delfgaauw, a.v., dl. XI, p. 68-69. 2 P. Kuin en H.]. Keuning, a.v., dl. XII, p. I24. 3 A.v., p. 45. 4 Ned. Spoorwegen, Raad van commissarissen, notulen, 7 nov. I942, p. 5. 5 P. Kuin en H.]. Keuning in dl. XII, p. 74.

210 [PDF]
DEVALUATIE I

schippers armelijk bleef('op de grens van het pauperisme') door een te groot aanbod aan scheepsruimte, gevolg van de daling van het vervoer op het buitenland.

XCDie laatste factor, onderdeel van de inkrimping van de wereldhandel, had de Nederlandse zeescheepvaart, wij zagen dit reeds, van het begin van de diepe crisis af tot een noodlijdend bedrijf gemaakt. Honderden schepen werden opgelegd, maar de meeste rederijen waren niet eens bij machte, de daaruit voortvloeiende kosten te betalen. De Benas, al genoemd, ging van '34 af opleg-kredieten verschaffen. Het volgende jaar, '35, werd het slechtste: de gezamenlijke rederijen leden toen een exploitatieverlies van f 16,5 mln. Daar stond f 6,5 mln Benassteun tegenover. Voor de vernieuwing van de passagiers- of vrachtschepen hadden de rederijen, die zo hun bedrijfskapitaal zagen wegsmelten, geen geld, de regering gaf slechts in één geval krediet: bijna f 13 mln in '35 aan de Holland-Amerikalijn voor de bouw van de 'Nieuw Amsterdam'. De tonnage van de Nederlandse handelsvloot daalde tussen' 3 I en ' 3 6 met 20 %: een teruggang die bijna driemaal zo sterk was als die van de wereldvloot.!

XCDat laatste kan ons een vingerwijzing zijn naar een belangrijke constatering - een constatering die de voornaamste inhoud vormde van de kritiek die, en nu ook meer en meer uit de kring van jongere economen, geuit werd op een regeringsbeleid dat, uiteraard, niet van Cohjn alleen uitging maar toch in hem telkens zijn gezaghebbendste verdediger vond.

XCOnvermijdelijk was het dat Nederland, het handels- en tussenhandelsland, door de diepe crisis in eerste instantie zwaarder getroffen zou worden dan andere, grotere landen bij welke de binnenlandse markt een belangrijker rol speelde. Het zou consequent geweest zijn indien de regering geen enkel middel verzuimd had om het concurrentievermogen van het Nederlandse bedrijfsleven te versterken. Dat stonden de conservatieve opvattingen, gekoppeld aan zekere angstvalligheid, niet toe. Zo werd met name in '31, toen Engeland devalueerde, door het kabinet-Ruys de Beerenbrouck de kans gemist om, door het volgen van dat voorbeeld, de mogelijkheden voor de Nederlandse export te vergroten. Ook Colijn had een heilige afschuw van dat 'failleren'. Devaluatie zag hij als een vorm van onteigening; erger: van oplichterij, Van de president van de Nederlandse Bank, mr. L. J. A. Trip, die de inzichten van de premier geheel deelde, werd in die jaren de trotse uitroep bekend: 'Wij zijn geen muntvervalsersl'ê Het was niet zo dat Colijn, van , 33 af, een devaluatie van de gulden onder alle omstandigheden voor uitgesloten hield. Toen Verschuur door ziekte de portefeuille van economische

XC1 F. A. G. Keesing, a.v., dl. III, p. 192. 2 A.v., p. 279.

211 [PDF]
COLIJN EN DE 'AANPASSING'

zaken moest neerleggen, nam hij op 25 juni ' 34 de jonge katholieke fabrikant mr. M. P. L. Steenberghe in zijn kabinet op van wie hij wist dat hij tot devaluatie neigde. Precies twee maanden later schreefhij jhr. de Jonge dat hij in Duitsland 'de grote Krach' zag naderen ('In Duitsland gaat het snel bergafwaarts en die wonde plek moet eerst helemaal open komen'); een ineenstorting dáár zou (Duitsland had aan Nederland bijna f 1,5 miljard schuld en was de grootste afÏ1emer van onze landbouwproducten) consequenties kunnen hebben voor onze valuta:

XC'Natuurlijk kan daaruit, maar laat dit in het diepst Uwer ziel verborgen blijven, een toestand voortkomen die ook op monetair gebied bepaalde stappen kan nodig maken. Daarvoor is hier te lande een geweldige katastrofe echter onafwijsbare voorwaarde.'1

XCMoeten wij die woorden niet zo interpreteren dat Colijn tot de onzedelijke daad die devaluatie zijns inziens vormde, alleen dan meende te kunnen overgaan wanneer duidelijke gebeurtenissen in de buitenwereld elkeen de overtuiging geschonken hadden dat anders handelen niet mogelijk was 1

XCZomer ' 33 waren er nog maar zeven landen die geweigerd hadden te devalueren: Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk, Zwitserland, Italië, Polen. Zij sloten zich aaneen. Dit 'goud-bloc' bleef evenwel niet lang in stand. Op I april '35 devalueerde België, en flink ook: met 28%. Terstond bepleitte Steenberghe, dat voorbeeld te volgen. Geen steun vindend in de ministerraad, trad hij op 3 juni af. Zijn argunlent was geweest dat het toch tot devaluatie van de gulden zou komen: waarom zou men dan het Nederlandse bedrijfsleven niet zo spoedig mogelijk betere kansen bieden 1 Colijn prefereerde het, op de 'geweldige katastrofe' te wachten. Die deed zich niet voor maar de factoren die de resterende landen van het goud-bloc in de richting van devaluatie dreven, bleven hun werking uitoefenen.

XCHerfst '36 kreeg Steenberghe gelijk.

XCOp donderdag 24 september ontvingen Colijn en Oud, minister van fmanciën, een vertegenwoordiger van de Franse regering die vertrouwelijk kwam meedelen dat Frankrijk de gouden standaard zou loslaten: kon Nederland wellicht mee devalueren 1 De twee Nederlandse ministers weigerden. Liever wilden zij doen wat ook Zwitserland deed: de ruilwaarde van de valuta handhaven, niet 'failleren'. Maar ziet: zaterdag 26 september blijkt (pijnlijke verrassing!) dat de Zwitserse franc óók gedevalueerd zal worden. Nog diezelfde avond wordt in Den Haag een buitengewone

XC1 Brief,aug.van Colijn aan de Jonge, in B. C. de Jonge: Herinneringen,

25 1934, P·257·

212 [PDF]
NEDERLANDS ACHTERSTAND

ministerraad gehouden; hij duurt tot na middernacht. 'Ettelijke malen stelt Colijn de president van de Nederlandse Bank', (mr . Trip nam aan het beraad deel) 'de vraag of vasthouden nu toch werkelijk onmogelijk is. Eerst voor de herhaalde aandrang van de president en van mij is hij gezwicht', aldus Oud die nog schreef, en wel terecht schreef: 'Ik geloof niet dat hem ooit een beslissing zo zwaar gevallen is als deze'! 'onnoemelijk zwaar', waren Colijns eigen woorden toen hij maandagochtend vroeg voor de radio het genomen besluit toelichtte. 2

XCAlles ble e f kalm. Oud had Trip er van weten te overtuigen (maar met moeite!) dat het beter was, niet met een vast percentage te devalueren maar de gulden enige tijd te laten 'zweven'3; hij stabiliseerde zich op een peil, bijna 23% beneden het oude; met een ni euw ingesteld fonds, het Egalisatiefonds, groot f 300 mln, kon de Nederlandse Bank voortaan, onder toezicht van de minister van fmanciën, de wisselkoersen beïnvloeden; ongeoorloofde prijsopdrijving (alles wat Nederland uit het buitenland betrok, was door de devaluati e nat uurlijk duurder geworden) werd effectief tegengegaan en in drie dag en was' ee n mate van aanpassing tewe egge bracht die het resultaat van dri e jaar binnenlandse prijsdaling aanzienlijk overtrof'.ol

XCDat voordeel had men vijf jaar eerder kurmen behalen. En waarom was dat nagelaten 1 Omdat Colijn, Trip, Oud e tutti quanti normen die voor de particulier e huishouding golden, rechtstreeks ('Wij zijn geen muntvervalsers!') op de zoveel gecompliceerder volkshuishouding toegepast hadden. Of, aldus weer Keesing:

XC'Men beriep zich op h e t penningske van de weduwe en vergat dat het conjunctuurverloop wordt bepaald door het rendement (of eventueel de winstverwachting) van het risico-dragende kapitaal, men bepleitte versobering en zag over het ho o fd dat vermindering van het verbruik de productie verder zou deprimeren, men verdedigde de gouden standaard op grond van het feit dat men daarmede de grondslag handhaafde voor een hernieuwde internationale samenwerking en verloor uit het oog dat diezelfde gouden standaard rechtstreeks noopte tot een toenemende oriëntering op de binnenlandse m a rkt en een voortschrijdende afbraak van de internation a le economische betrekkingen.' 5

XCZo had men tenslotte, ongewild overigens, ook de weduwe een slechte dienst bewezen: haar penningske mocht dan na '3 I zijn waarde behouden, maar haar kinderen bleven langer werkloos dan nodig was . 'Aan de oplevingP. J. Oud in Een groot vaderlander, p.H. Colijn: Voor het gemenebest. Keur uit de redevoeringen van dr.Colijn p.Oud: Het jorlgste verleden, V, p .G. Ned. volksh. dl. III, p.p .21

1 137 . 2 H. (1938), 150. 3 dl. 387. 4 F. A. Keesing in 219. 5 A v., 280.

213 [PDF]
COLIJN EN DE 'AANPASSING'

die zich elders onmiskenbaar aftekende, had Nederland part noch deel."

XCDe harde cijfers liegen er niet om.

XCStelt men de industriële bedrijvigheid in de wereld (de Sowjet-Unie uitgezonderd) voor 1929 op 100, dan werd in '32 internationaal het dieptepunt bereikt: 63; in ' 36 was het wereldindexcijfer weer tot 96 geklommen. In Nederland werd, ook in '32, nagenoeg hetzelfde dieptepunt bereikt: 62, maar in '36 had het indexcijfer het nog niet verder gebracht dan tot 72. Het conjunctureel herstel verliep hier dus buitensporig langzaam. En de werkloosheid? Men vergelijke de wereld-indexcijfers (1929: 100, 1932: 291, 1936: 151) met de Nederlandse (1929: 100, 1932: 415,'1936: 511)2 - en dan wordt iets duidelijk van de immense prijs, waarlijk aan materiële goederen niet alleen, maar ook, maar in de eerste plaats, aan levensvreugde, die land en volk voor de zo lang, zo star volgehouden aanpassingspolitiek hadden moeten opbrengen. De devaluatie werd inleiding tot een opmerkelijk herstel: in de drie jaar van '36 tot '39 nam de productiewaarde van de consumptiegoederen-industrie met een derde, die van de productiemiddelenindustrie zelfs met meer dan 140 % toe.ê Maar toen was Nederland geen duurte-eiland meer voor de buitenlandse afnemers.

XCJuist die duurte had, enkele jaren lang, de Nederlandse uitvoer geremd. De regering, de gulden 'gaaf' houdend, had de exporteurs in een moeilijke positie gebracht. Dat niet alleen: andere landen die gedevalueerd hadden, konden hun producten in Nederland goedkoper aanbieden dan tevoren. Zo bracht de waardevastheid van de gulden voor ons bedrijfsleven een dubbel gevaar met zich: minder leveranties op de buitenlandse markt, groter concurrentie op de binnenlandse. Dat gevaar moest bezworen worden. Welnu - de nieuwe Crisisinvoerwet van 17 november 1933, die de bijna twee jaar bestaande oude wet verving, gaf de regering de mogelijkheid, algemene en bijzondere 'contingenten' vast te stellen; bij de algemene werd bepaald dat de invoer van een bepaald artikel in ons land uit het gehele buitenland niet stijgen mocht boven een zeker peil dat met een basisjaar in verbinding gebracht werd; werd vermindering van invoer afgekondigd, en dat was doorgaans het geval, dan moesten alle buitenlandse leveranciers met een in gelijke mate verminderd contingent genoegen nemen. Bijzondere eontingenten daarentegen konden, van artikel tot artikel, aan elk ander land afzonderlijk toegekend worden. Enerzijds was dit een systeem tot bescherming van de binnenlandse markt, anderzijds kon men van de landen die eontingenten toegewezen kregen, vergen dat zij in ruil bepaalde Nederlandse producten afnamen, Dat was alles zaak van lang, geduldig en vast

XC1 A.v., p. 167. 2 A.v., p. 221. 3 A.v., p. 251.

214 [PDF]
CONTINGENTERING EN CLEARING

houdend onderhandelen. Daarop specialiseerde zich dr. Hirschfeld die, zoals wij al zagen, in 1932 door Verschuur aangetrokken was als directeur van handel en nijverheid.

XCNaast het probleem van de wederzijdse leveranties kwam het probleem van de wederzijdse betalingen - probleem vooral dan, wanneer andere landen waarmee Nederland gecompliceerde economische betrekkingen onderhield, hun deviezenpot zuinig wilden beheren. Dat gold in de eerste plaats voor Duitsland waar (wij krijgen dat nog te schetsen) de financiële eisen van de herbewapening voorop stonden. Nederlanders of Nederlandse instellingen of bedrijven bezaten per 1 juni 1933 Duitse obligaties, Duitse aandelen, andere vorderingen op Duitsland dan wel eigendommen in Duitsland tot een totale waarde van bijna f 1444 mln.! Op de obligaties moest rente, op de aandelen dividend uitbetaald worden in ons land en de Nederlander die huizen in Berlijn bezat, stelde er ook al prijs op, over de huurpenningen. te beschikken in Nederlandse guldens. Al die betalingen moesten evenwel uit dezelfde Duitse deviezenpot geschieden waaruit ook de handelsonderneming die de Westlandse groente naar Duitsland exporteerde, betaald kreeg. Wiens vordering werd het eerst gehonoreerd 1

XCHet zou ons te ver voeren, de getroffen regelingen, die telkens in moeizame onderhandelingen tot stand kwamen, gedetailleerd weer te geven. Uitgangspunt was, dat over en weer zoveel mogelijk fmanciële posten tegen elkaar weggestreept werden. Dus werden de Nederlandse vorderingen op Duitsland in Nederland, de Duitse op Nederland in Duitsland geconcentreerd bij de daarvoor opgerichte clearing-instituten, en er zou geen probleem geweest zijn als die vorderingen steeds in evenwicht geweest waren. Het tegendeel deed zich echter voor: regelmatig had Nederland van Duitsland meer te vorderen dan omgekeerd en die achterstand kon alleen aangezuiverd worden indien de Reiehsbank guldens of deviezen die men vrij tegen guldens kon inwisselen, ter beschikking stelde. Daar was de Reiehsbank allerminst scheutig mee. Niet alleen moesten Nederlanders die vorderingen op Duitsland hadden, lang op hun geld wachten, maar een deel van die vorderingen werd uitbetaald in marken die men niet uit Duitsland kon uitvoeren en die dus heel veel minder waard waren. Niemands vordering werd integraal in guldens betaald.

XCIn de jaren' 3 3 tot' 36 werden met diverse landen in totaal 26 handelsverdragen, regelingen op wederkerigheidsbasis en daarmee samenhangende clearing-verdragen gesloten die tenslotte, het handelsverkeer met Indië niet meegerekend, bijna 80 % van de waarde van de Nederlandse uitvoer

XC1 A.v., p. 21;;-16.

215 [PDF]
CONTINGENTERING EN CLEARING

omvatten.! Van de totale invoer was in '36, ook naar de waarde gerekend, 17 % gecontingenteerd.ê Die contingentering was een vorm van protectie: door vermindering van de invoer werd voor belangrijke bedrijfstakken (de papier-, de textiel-, de kleding-industrie, de aardewerk-, cement-, kalken steenfabrieken, de mijnbouwen de turtgraverijenê) de afzet op de binnenlandse markt vergroot. Om een voorbeeld te noemen: het in ons land verkochte aardewerk was in 193 I slechts voor 10 % van de eigen industrie afkomstig, in 1935 (de contingentering was in '32 ingesteld) voor 51 %f Ter bescherming van een aantal bedrijfstakken die voor de binnenlandse markt van veel belang waren, werd bovendien van I maart' 39 af de mogelijkheid geschapen, een drastisch verhoogd invoerrecht (tot 20 % van de waarde) te heffen, 'voor het eerst sedert drie-kwart eeuw deed hiermee openlijk de protectie in de Nederlandse tariefwetgeving haar intrede'."

XCIn veel opzichten had de verdragspolitiek een nuttig effect. Ook Blaisse, een scherp criticus, constateert dat zij bijdroeg 'tot de instandhouding van een kern van exportmogelijkheden welke anders wellicht zou zijn verloren gegaan' . 6 Historisch gezien was een niet onbelangrijk nevengevolg dat zij Hirschfeld in nauw contact bracht met een groot aantal topfiguren uit het Nederlandse bedrijfsleven. Zij hadden geen behoefte, de feilen van een beleid waarvoor tenslotte de regering verantwoordelijk was, aan een afdelingsdirecteur te verwijten wiens uitzonderlijke capaciteiten als commercieel onderhandelaar zij hadden leren kennen en waarderen. De betekenis daarvan zou nog na mei' 40 blijken.

Effect op Indië

XC

XCWat beduidde Nederlands 'aanpassing' en ordening, wat beduidde de 'actieve' Nederlandse handelspolitiek voor Nederlands-Indië e

XCHet is hier niet de plaats, de ontwikkeling van de Indische economie in de jaren na '33 te schetsen: zij komt eerst in een ander deel aan de orde. Een enkele opmerking mag hier evenwel gemaakt worden; dan allereerst deze

1 P. A. Blaisse, a.v., dl. VI, p. 278. 2 A.v., p. 352. 3 Cijfers betreffende de gecon tingenteerde invoer in procenten van de totale invoer per bedrijfsk!asse (1938): a.v., p. 166. • F. A. G. Keesing, a.v., dl. III, p. 184. Daar ook cijfers betreffende het effect van de contingentering op de afzet van andere producten. 5 A.v., p. 244. 6 P. A. Blaisse, a.v., dl. VI, p. 283-84.

216 [PDF]
INDIË VOELT ZICH TJlKORTGEDAAN

dat men in Indië meer en meer de overtuiging kreeg dat de regering van het koninkrijk voor de Nederlandse belangen met meer kracht opkwam dan voor de Indische en soms de eerste bevorderde rechtstreeks ten koste van de laatste. Daarvan vormde de steun aan de Nederlandse boeren die suikerbieten verbouwden, het sprekendste voorbeeld. Per 100 kilo suiker kregen zij als gegarandeerde prijs ca. f 12 betaald - terwijl de Indische rietsuiker die van de Nederlandse markt geweerd werd, voor niet veel meer dan f 6 geleverd kon worden. Had Nederland de rietsuiker boven de beetwortelsuiker geprefereerd, dan had de zwaargetroffen Java-suikerindustrie haar capaciteit met de helft kunnen uitbreiden. Maar wat hadden de boeren die suikerbieten verbouwden, dan moeten doen?

XC'Voor de Nederlandse landbouw had een volledige verdwijning van de beetwortelbouw economisch en sociaal bijna revolutionaire gevolgen kunnen hebben. De regering mocht de ontwrichting welke zulks zou hebben medegebracht, niet riskeren, ook alomdat de ervaring van vele oorlogen had geleerd, hoe belangrijk een althans gedeeltelijke zelfvoorziening met suiker is.'!

XCWaar kwam het beleid dus op neer? Dat men, al was het om honorabele motieven, een ontwrichting in Nederland vermeed en een in Indië jarenlang accepteerde. Maar 'indien de nationale eenheid van moederland en overzeese gewesten iets anders is dan een frase, kan', aldus begin' 34 de verbitterde Bond van eigenaren van Nederlands-Indische suikerondernemingen, 'niet gecontinueerd worden een toestand waarbij een industrie die op eigen krachten niet kan leven, dank zij steeds ondraaglijker steun ten laste van's lands middelen (al dan niet afgewenteld op de consumenten), een in de grond kerngezonde en levensvatbare industrie in het andere deel van het rijk in haar bestaan ten ernstigste schaadt.'2

XCIn het algemeen trok Nederland duidelijk profijt van de contingenteringspolitiek die Indië bedreef (in 1936 was ongeveer een kwart van de Indische invoer gecontingenteerd en van '33 tot '36 steeg de uitvoer van Nederland naar Indië van f 31 tot f 44 mln") tenslotte viel 35 % van die uitvoer onder speciale beschermende maatregelen in Indië; maar slechts 13 % van de Indische uitvoer naar Nederland viel onder speciale beschermende maatregelen in Nederland. 4 Die waren er dus wel. Het was niet zo dat Nederland niets deed om Indië bij te staan. Afgezien van omvangrijke regerings-voorschotten en-leningen (maar die moesten terugbetaald worden!), afgezien ookA.v., p.Brief,febr.van de Bond van eigenaren vanIndische suikerondernemingen aan de ministerraadagendastukp.A. Blaisse,VI, p.A.v., p.21

1 409. 2 9 1934, Nederlands (ministerraad-rçja, 90), 3. 8 P. dl. 294, 296. 302.

217 [PDF]
COLIJN EN DE 'AANPASSING'

van een in' 36 toegezegde, over drie jaar verdeelde schenking van f 25' mln, kwamen de Nederlandse onderhandelaars bij de handelsbesprekingen met het buitenland vaak voor de Indische export-belangen op. Dat nam niet weg dat zich in Indië bij gouvernement en bedrijfsleven steeds sterker de overtuiging vestigde dat men die belangen zelf effectiever kon behartigen. Dat Indië uitsluitend de handelsbesprekingen met Japan zelfstandig mocht voeren, maar overigens zijn wensen alleen maar via het Haagse departement van koloniën en het Haagse departement van economische zaken kenbaar kon maken en tot gelding kon brengen, ging men als een door omslachtigheid gekenmerkte anomalie voelen. Dat zou na mei '40 nog belangrijke psychologische gevolgen hebben. Want men was zich, sterker dan ooit, in de crisisjaren gaan ergeren aan die Haagse bevoogding. Men achtte zich tekort gedaan.

XCNu was dat laatste een algemeen verschijnsel. Wij hebben het al gememoreerd: doordat het crisisbeleid in hoofdzaak uitging van de bestaande malaise, kon het geen ander effect hebben dan dat, het land als geheel bezien, de . crisislasten van de ene bevolkingsgroep afgewenteld werden op de andere. Koey's woord werd reeds aangehaald: 'De crisis verbreedde de kloof tussen de verschillende sociaal-economische groepen, daar deze elkander mede aansprakelijk stelden voor de schier uitzichtloze noodsituatie.' Die crisis was maar een abstractie; in het dagelijks leven botsten de belangen op elkaar. Hadden sommige vormen van protectie een gunstige uitwerking op de werkgelegenheid in een bepaalde bedrijfstak, dan gingen organisaties van belanghebbenden in andere bedrijfstakken onmiddellijk op soortgelijke maatregelen aandringen. Trouwens, wat bevorderlijk was voor de een, was vaak direct schadelijk voor de ander. De crisiswetgeving mocht dan de landbouw redden, zij 'ondermijnde de internationale marktpositie van ons land' en gehele takken van de importhandel en van de binnenlandse groothandel werden met één slag vernietigd.' De boeren achtten overigens zichzelf nauwelijks genoeg, anderen achtten de boeren veel te veel beschermd. De een vond de steunnormen voor de werklozen te hoog, de ander vond ze te laag. De werklozen zelf leidden in elk geval maar een schraal bestaan aan de rand van de barre armoede. Er leek geen uitweg te zijn. En de sombere jaren van depressie werden voor tallozen jaren van sombere gedeprimeerdheid.

XC1 A.v., p. 322.

218 [PDF]
POLITIEK ZONDER PERSPECTIEF

XCVooral over de. duur van die malaise moet men niet licht denken. Eik bedrijfhad wel eens moeilijke jaren gekend; korte perioden van werkloosheid hadden in het bestaan van tal van arbeiders niet ontbroken. Maar dit! In '30 ging zich die misère aftekenen - en vijf, zes, zeven jaar later heerste zij nog! Eik jaar hoopte men op verbetering, eik volgend jaar bleek die hoop een illusie. Waar dan nog bij kwam dat de regering niet ophield te verkondigen dat zij het voor ons kleine en kwetsbare land voor onmogelijk hield, met groots-opgezette, positieve concepties de crisis te lijf te gaan. wel werd (wij komen daar nog op terug) een groeiend aantal werklozen bij werkverschaffingsobjecten ingeschakeld: zij moesten arbeid leveren in ruil voor het ontvangen van lonen, iets (maar niet veel) hoger dan de steunbedragen; wel richtte de regering in de zomer van '34 het Werkfonds-I934 op dat, puttend uit een totaal krediet van f 60 mln, productieve werken moest gaan uitvoeren waarbij, naar men hoopte, 40 000 arbeiders ingeschakeld konden worden en dan (dat was het verschil met de werkverschaffing) in het vak dat ze steeds uitgeoefend hadden, maar afgezien van het feit dat dat er drie-en-een-half jaar later nog maar IS 000 waren-, was ook die werkverruiming van meet af aan als onderdeel van het' aanpassings' -beleid gezien: 'de lonen voor de ... uit te voeren objecten moesten liggen beneden het geldende loonpeil; op deze wijze hoopte de regering op het algemene loonniveau een druk uit te oefenen" - een neerwaartse druk uiteraard.

XCZo was dus ook die werkverruiming in wezen ingeschakeld bij een politiek waarbij men, vrij passief, op de verbetering van de internationale eonjunctuur zat te wachten: de crisis moest 'uitzieken'. De premier beschouwde het niet als taak van de overheid, een snelle remedie voor te schrijven; hij zag ook geen remedie. 'Wij kunnen', zei hij in november' 3 3 in de Tweede Kamer, 'geen plannen of schema's maken voor onze economische politiek, van week tot week of van maand tot maand verandert de situatie.P

XCToen Colijn ruim veertien maanden later in Amsterdam voor de captains of industry sprak (de leden van de Grote Club en van de Industriële Club), hield hij een nauwere economische samenwerking in Europa (waar niets op wees) voor de enige mogelijkheid tot redding; 'herstel van stabiele monetaire verhoudingen' moest daar overigens aan voorafgaan (twintig maanden later devalueerde ook Nederland). Hoe had hij 'zijn eerste eis' geformuleerd?

XC, . . . dat men niet alles van de regering verwacht. Het is een volstrekte 0I?-Sijes:p.]2.G. Keesing indl.p.StatenGeneraal, Tweede Kamer,p.nov.21

1 B. A. 1945 (1966), 2 F. A. 193. 3 1933-34, 284 (10 1933). 'I ~

219 [PDF]
COLIJN EN DE 'AANPASSING'

mogelijkheid dat er zulk een regering in Nederland denkbaar is. Al haalt men de tien knapste koppen en de tien krachtigste persoonlijkheden die in Nederland te vinden zijn, bijeen en men legt hun de vragen voor waarvoor de regering op het ogenblik staat, dan is het volstrekt uitgesloten dat deze mensen met hun tienen het hele economische leven van Nederland zouden kunnen redden."

XCHet was eerlijk, Het was in zoverre juist dat een regering natuurlijk nooit alléén een volk er bovenop kon brengen. Maar het was óók een bekentenis van hulpeloosheid. In koor overigens met de meeste voormannen van het bedrijfsleven, met de burgerlijke en het grootste deel van de confessionele pers alsmede met de Kamerfracties die de kabinetten-Colijn steunden, erkenden's lands regeerders zelf, geen weg-omhoog te kunnen aangeven. Geen andere oplossing zagen zij dan een, overigens uit sociale overwegingen geremde, 'aanpassing' en een met innerlijke onwil doorgezette ordening (Colijn in Amsterdam: 'Wij moeten veel te veel ordenen. Ik: wilde dat ik dat tot een tiende kon beperken'ê) - een oplossing die geen oplossing was, dat niet pretendeerde te zijn en dus de onlustgevoelens in den lande eerder stimuleerde dan opving.

XCOnvermijdelijk was het dat tegen die 'aanpassing', tegen die ordening, de politieke protesten loskwamen. Wij zullen eerst het links protest behandelen alvorens bij het rechts-autoritaire niet de enige maar wel een van de belangrijkste wortels te vinden voor het aanvankelijk succes van de NSB.Rede te Amsterdam,jan.Colijn:p.A.v., p.

1 26 1935. H. 146. 2 145.

220 [PDF]

Hoofdstuk 9: Het protest van links

XC

XCToen het hoofd van de Centrale Inlichtingsdienst begin '38 terug zag op het pas-afgelopen jaar, 1937, waarin de werkloosheidscijfers ontstellend hoog gebleven waren, constateerde hij 'een vrijwel geheel ontbreken van sociale onrust, loonconflicten, stakingen, uitingen van oproerige geest, politieke demonstraties, zelfs van pogingen tot opruiing of agitatie op politieke vergaderingen.' Vreemd: allerwege bestond ontevredenheid - toch heerste 'op politiek terrein een rust als nooit tevoren'. Hoe kwam dat 1

XC'Voor een deel kan de verklaring gevonden worden juist in het feit dat er geen of nagenoeg geen uitzicht is op een herstel van het economisch leven, gepaard met het besef dat wij zelf vrijwel machteloos zijn en dat noch partij noch vakbeweging in staat is, de crisis af te wentelen, hetgeen bij de lange duur van de crisis tenslotte geleid heeft tot een niet te miskennen, onder de werklozen en de middenstand levend gevoel van moedeloosheid en berusting.'!

XCDrie jaar eerder, begin '35, had dezelfde dienst (die haar rapporten uit het gehele land ontving) op hetzelfde verschijnsel gewezen: 'zekere moedeloze gelatenheid, berusting, aanvaarding van het noodlot bij de 'lagere klasse' '2. De juistheid van die observatie was door het werklozenoproer dat zich in juli' 34, kort tevoren dus, in de Amsterdamse Jordaan voorgedaan had, eerder bevestigd dan weerlegd; bevestigd in zoverre dat het een geïsoleerd en kortstondig gebeuren gebleven was.

XCOorzaak van dat oproer was de verbittering geweest die in de jarenlange malaise gegroeid was; aanleiding de al gememoreerde verlaging van de werklozen-uitkeringen, onderdeel van het bezuinigingsbeleid der overheid. Sinds '32 waren de kosten van levensonderhoud praktisch gelijk gebleven. De lagere steunnormen (het basisbedrag werd in de meeste gemeenten met f 1,50 per week verminderd) betekenden voor de honderdduizenden werklozen dan ook een reële verdere verarming. Honderdduizenden - maar laat ons naar één gezin kijken:

XC'De jongen met wie ik op de avond vóór de uitbarsting sprak, behoorde tot een(jan.p.no.p.

1 Cl: 1938). 1. 2 Cl: 1935, 1-2, 1.

221 [PDF]
HET PROTEST VAN LINKS

gezin van negen personen. Vader sinds vier jaren werkloos, hijzelf had sinds zijn zeventiende jaar niet meer gewerkt. De drie oudste broers (een-en-twintig, negentien en zeventien jaar) moeten iedere middag, evenals vader, om half drie stempelen om te controleren dat er geen bijverdienste gemaakt wordt. Wander schaft, zoals dat in Duitsland nog wel eens een tijdelijke oplossing was voor jonge kerels, is daardoor in Holland onmogelijk. De ondersteuning bedroeg f 16, waarvan f 3,50 voor huur (een kamer en een kleine keuken) plus f I voor zieken- en begrafenisfonds af moest. Vlees kwam er ongeveer eens in de maand op tafel (voor vader), warm eten deden ze twee keer in de week: aardappelen met lawaaisaus. Suiker in de koffie zelden. Melk uitsluitend voor in de thee. De laatste eieren hadden zij gegeten met Pasen. Vader had bij de steun een nieuw stel kleren voor moeder aangevraagd, maar ze moesten nog een half jaar wachten. Moeder wordt daar sjagrijnig onder, vertelde hij, en daarom zaten de jongens, als het enigszins weer was, liefst buiten op een stoep te kaarten. Een uitzondering maakte de zaterdag wanneer zijn goed. gewassen wordt. Daar hij maar één stel ondergoed had, moest hij dan in bed blijven tot het weer droog was. Op de steun van dit gezin kortte Burgerlijk Armbestuur bij de nieuwe regeling f 2.'1

XCOp woensdag 4 juli had, in Amsterdam, een communistische mantelorganisatie, het Werklozen Strijdcornité, een protestvergadering tegen de steunverlaging belegd in een zaal aan de Rozengracht. Het was er aanvankelijk kalm totdat, aldus de politie, 'een vrouw op het podium trad en met krijsende stem begon te schreeuwen dat zij zeven gulden minder steun had ontvangen. Hierdoor sloeg de stemming eensklaps om." De aanwezige rechercheurs werden de zaal uitgedrongen, enkele honderden aanwezigen trokken de Jordaan in. Het kwam er spoedig tot gevechten met de politie. Donderdag opnieuw: toen werden versperringen opgeworpen, de overvalauto's kwamen er niet meer door, om de Jordaan heen werden de bruggen opgehaald, sommige in brand gestoken. Inde nacht van donderdag op vrijdag rukten politietroepen, mariniers en infanteristen, met kleine pantserwagens uitgerust, het roerige stadsdeel binnen. Er werd veel geschoten, en met scherp: toen het zaterdag in de Jordaan en elders in Amsterdam weer rustig was, waren er zeven doden en meer dan tweehonderd gewonden te betreuren. Kleinere ongeregeldheden hadden zich voorgedaan in Rotterdam, Den Haag, Enschede, Almelo en Heerlen.

XCGevechten tussen werklozen en politie-agenten waren er al eerder geweest: menigmaal hadden communisten of anderen kleine demonstraties georganiseerd die door de politie uiteengeslagen waren. Er leefde kennelijk(aug.aangehaald door Cornelissen e.a.:Cl:no.

1 1934) p. 84-85. 2 1934, 4, p. 1.

222 [PDF]
HETJORDAAN-OPROER

bij de autoriteiten angst dat de massale werkloosheid op den duur een massale opstandigheid zou wekken, zo explosief dat een vonk voldoende zou zijn om tot een geweldige uitbarsting te leiden. Daarom greep ook de politie telkens zo snel en zo hardhandig in: elke vonk moest uitgetrapt worden. Die angst was evenwel niet reëel. De ontevredenheid ging, de Centrale Inlichtingsdienst had het terecht opgemerkt, meer met berusting dan met opstandigheid gepaard. En zo 'leidde ook het Jordaan-oproer niet tot uitgebreider of langduriger gewelddadige manifcstaties tegen regering en gevestigde orde - eerder kan men zeggen: integendeel. Dit protest had veel slachtoffers geëist, weinig weerklank gevonden, geen effect gehad. Het was al opmerkelijk dat geen enkele politieke groepering het georganiseerd had; dubbel opmerkelijk dat geen er zich volledig achter schaarde. SDAP en NVV zagen deze wilde strijd op geïmproviseerde barricaden als een onberaden en zinloos avontuur, in de rijen der communisten was van verdeeldheid gebleken. Het dagelijks bestuur, terstond bijeenkomend, besefte 'dat dit een vruchteloze strijd zou worden als niet de arbeiders uit de bedrijven en de moderne vakbeweging het protest tegen de regeringsmaatregelen in handen namen" - het bestuur wist heel wel dat het NVV tot een gewelddadig protest niet bereid was. De Tribune had echter, kennelijk zonder overleg met het partijbestuur, tot massale straatdemonstraties opgeroepen die van dag tot dag een groter omvang moesten aannemen: 'Voor een dergelijke bedreiging die elk ogenblik om kan slaan in situaties die uiterst gevaarlijk zijn voor de bourgeoisie, zal', zo werd optimistisch voorspeld, 'de bezittende klasse capituleren.f Men voorzag bij het communistisch dagblad ingrijpen van de overheid: op vrijdag 6 juli werden alle belangrijke bescheiden verbrand, een dag later kwam de justitiële inval, de persen werden onklaar gemaakt. Na een week kwam De Tribune, elders in Amsterdam gedrukt, weer uit.

XCIn de in 1932 opgerichte Onafhankelijk Socialistische Partij, of OSP, leidde het Jordaan-oproer tot een splitsing. Partijvoorzitter P. J. Schmidt (hij werd deswege gearresteerd) had in het weekblad De Fakkel 'uitbreiding van de incidentele, spontane verzetsbewegingen tot doelbewuste, strijdbare, massale volksbewegingen ... de taak van elke dag, van elk uur' genoemd"; een nummer eerder waren acties als in de Jordaan door partijsecretaris J. de Kadt veroordeeld als 'romantiek'." De Kadt trad spoedig uit de OSP die in rnaart ' 35 (ze was danig verlopen: van 7000 leden eind' 32 5 tot 3400 een

1 P. de Groot: p. 185. 2 4 juli 1934. 3 13juli 1934. • A.v., Ia juli 1934. 5 Cl: 1933, no. I, p. IS.

223 [PDF]
HET PROTEST V AN LINKS

kleine twee-en-een-half jaar later-) met Sneevliets niet meer dan 1000 leden tellende Revolutionair-Socialistische Partij samensmolt tot de RevolutionairSocialistische Arbeiderspartij. Ook deze RSAP schreef de 'dictatuur van het proletariaat' in haar vaandel. Herfst '36 werd dat voor Schmidt, wien bij de Stalinistische monsterprocessen in de Sowjet-Unie de ogen opengegaan waren voor de betekenis van de democratie, reden het voorzitterschap neer te leggen; hij werd enige tijd later als lid geroyeerd. Kleinere links-socialistische organisaties laten wij maar onvermeld: men zwelgde er in scholastische disputen; men achtte zich zuiverder in de leer naarmate men minder aanhangers had: een psychologisch verschijnsel dat de wereld van de politiek gemeen heeft met die van de godsdienst.

XCBij de twee belangrijkste linkse groeperingen willen wij, voorzover dat de eerste jaren van de era-Colijn betreft, nog stil staan: communisten en sociaaldemocraten.

XCWij vermeldden reeds dat de Communistische Partij Holland, of CPH, zoals zij zich toen nog noemde, onder invloed van de diepe crisis zowel haar ledental als haar stempercentage in sterke mate had zien stijgen. Het stadium waarin zij weinig meer geweest was dan een politieke secte, had zij achter zich gelaten. In '33 verwierf zij met ruim 6000 leden ruim I I 8 000 stemmen, maar vier jaar, vier jaar van massale werkloosheid later, was het stemmencijfer nauwelijks gegroeid (I30 000). Vanwaar die stilstand, Eén factor was de nauwe verbondenheid met de Sowjet-Unie die uit elk nummer van De Tribune, uit elke toespraak van de communistische voormannen sprakeen verbondenheid welke een ambivalent effect had.

XCIneen periode waarin de kapitalistische wereld de diepe crisis nauwelijks te boven kon komen, werd, zeker door sommigen, tevoren doof voor communistische parolen, de planeconomie die in 1929 met het eerste Vijfjarenplan in de Sowjet-Unie ingevoerd was, gezien als het definitieve bewijs dat de gehele mensheid de weg diende te volgen die Lenin, en Stalin na he~, aangewezen hadden. Van het werkelijk gebeuren in de Sowjet-Unie wisten ook de communisten en communistisch-gezinden weinig; voorzover zij van de vervolging van gehele bevolkingsgroepen vernamen (de gedwongen collectivisatie van de landbouw scheen een verbitterde strijd tegen de 'rijke boeren', de koelakken, met zich te brengen), waren zij geneigd, zulks als een misschien betreurenswaardige maar in elk gevalonvermijdelijke fase te zien in de strijd voor een gelukkiger toekomst. Wat Stalin deed, was welgedaan. De druk waaraan de CPH in ons land onderworpen was, deed haar leden zich te vuriger vastklampen aan het ideaal dat in het verre, grote land werkelijk

XC1 Cl: Overzicht 1935, no. 1-2, p. 5.

224 [PDF]
COMMUNISTEN

heid heette te worden. Het was een haast onschokbaar, inspirerend geloof. De rechtgeaarde communist verwierp Nederland, die verachtelijke 'bourgeoisstaat' : de Sowjet-Unie was in die jaren zijn ware, eigenlijk zijn enige vaderland.

XCAls politiek nadeel kleefde aan die verbondenheid dat de CPH door andersdenkenden mede-aansprakelijk gesteld werd voor datgene wat in de Sowjet-Unie geschiedde. De openlijke atheïstische propaganda bleef, met berichten over kerkvervolging, kerkelijke kringen in ons land een gruwel; daar zagen velen in de door de communisten verheerlijkte Stalin de baarlijke duivel. De Sowjet-Unie kende slechts één partij; pers en vakbeweging waren van die partij afhankelijk. Mochten al communisten hun best doen, de 'dictatuur van het proletariaat' af te schilderen als inleiding tot, eigenlijk reeds verwezenlijking van een 'hogere vorm van democratic' - het overtuigde maar weinig Nederlanders, ook in de wereld der arbeiders. Er stak nu eenmaal in de agitatie der communisten, hoezeer ook velen hunner persoonlijk indrukwekkende offers brachten in een volledige overgave aan hun ideaal, een element van aggressieve eigengereidheid dat anderen afschrikte. Bovendien bleef (en ook dat wekte weerstanden) de communistische partij een conspiratief karakter dragen dat niet alléén te maken had met de druk die van het Nederlandse milieu uitging; de partij zelf oriënteerde zich graag op het voorbeeld van Lenins geheime actie vóór hij, in '17, aan de macht gekomen was; zij verwachtte niet anders dan dat ook 'de Nederlandse bourgeoisie' in de onvermijdelijk geachte 'eindstrijd' alle burgerlijke vrijheden zou opheffen; zij stelde zich daar bij voorbaat op in; de aanvallen waaraan zij bloot stond, zag zij als aanvallen op de arbeidersbeweging tout court welke alleen maar in hevigheid zouden toenemen, en toen in februari '34 de Oostenrijkse socialistische beweging in een korte, hoofdzakelijk in Wenen gevoerde burgeroorlog verslagen en nadien verboden werd, ging zij, de CPH, ernstig rekening houden met de mogelijkheid dat Colijn het voorbeeld van de Oostenrijkse Bundeskanzler Dollfuss zou volgen. In maart gaf het dagelijks bestuur alle partij-formaties opdracht, de archieven te doen verdwijnen, schrijfmachines, stencilapparaten enz. bij weinig bekende leden onder te brengen en naast de gewone post-adressen geheime reserve-adressen aan te wijzen; alle fimctionarissen moesten voorts voor zichzelf schuiladressen gaan zoeken.' 'De fascistische aanvallen op de revolutionaire organisaties door de regering-Colijn die met de dag toenemen, nopen ons', aldus districtsbestuurder L. Jansen op een huishoudelijke vergadering in

1 Tekst van de bestuurscirculaire, 12 maart 1934, aan het district Zuid-Holland in Cl: 1934, no. 2, p. 4-6.

225 [PDF]
HET PROTEST VAN LINKS

Amsterdam, 'maatregelen te bespreken die nodig zijn en ons voor te bereiden op de illegaliteit, waarbij wij echter alles in het werk moeten stellen om de legale mogelijkheden te behouden en te verdedigen.'!

XCDiep ging die illegaliteit nog niet; levensgevaar bracht zij in ons land nog niet met zich. Toen dit na mei' 40 anders werd, was voor de communisten als enige politieke groepering van zekere omvang die illegaliteit althans mentaal, psychologisch, innerlijk, geen terra incognita. In het legale Nederlandse milieu hadden zij zich in wezen al jaren min of meer illegale strijders gevoeld.

XCOok camouflage hadden zij geleerd. Het was onderdeel van hun tactiek. De communistische partij verwachtte nooit meer te worden dan een kleine keurbende die openlijk optrad en actie voerde, maar het kon geen kwaad, integendeel: het zou heilzaam zijn, indien die keurbende omgeven was door andere groeperingen die er voor de buitenwereld neutraal en onschuldig uitzagen maar die in werkelijkheid door communisten beheerst werders en communisten de gelegenheid beden, op de leden van die groeperingen en, in ruimer zin, op de publieke opinie in te werken. Die, de partij omhullende, z.g. mantel-organisaties werden in een schriftelijke cursus die bij de vier, in '33 bestaande Marxistische Arbeidersscholen van de CPH in gebruik was, aangeduid als 'hulporganen en drijfriemen die de partij als centrale beweegkracht van de proletarische strijd met de klasse der arbeiders in al haar onderdelen verbinden.' Van de vakverenigingen (waar de communisten weinig greep op hadden), de coöperaties, de 'partijloze organisaties voor bijzondere doeleinden (Internationale Rode Hulp, Vereniging van Vrienden van de Sowjet-Unie, Internationale Arbeidershulp, enz.)', de organisaties van werklozen, jongeren, vrouwen, 'de verbonden in de strijd tegen het fascisme, in de strijd tegen de oorlog enz.' werd gezegd:

XC'Wanneer deze organisaties aan zichzelfworden overgelaten, is het ondenkbaar dat zij Ïl1 hun opmars dezelfde lijn volgen. Daartoe is het noodzakelijk dat zij de leiding aanvaarden van een kracht die beschikt over de nodige ervaring in de strijd ... De enige kracht die hiertoe Ïl1 staat is, is de klasse-partij van het proletariaat, de Communistische Partij ... (Dat) betekent natuurlijk niet dat de partij formeel een commanderende macht over de partijloze organisaties, vakverenigingen enz., uitoefent of kan uitoefenen. Het betekent alleen dat de leden van de partij die van zo'n partijloze organisatie lid zijn, door hun werk, door hun voorbeeld en door discussie en alle andere middelen-tot-overtuiging trachten te bewerken dat deze organisaties de politieke leiding van de partij aanvaarden."A.v., p.Aangehaald in Overzicht no.p.

1 6.. 2 Cl: 1934, 3, 34-36.

226 [PDF]
COMMUNISTEN

XCIn de Vereniging van Vrienden van de Sowjet-Unie, een typische mantelorganisatie van de CPB (het in '33 opgericht Nederlands Comité van Kunstenaars en Intellectuelen ter bestrijding van de terreur in Duitsland komt in verband met de Rijksdagbrand en van der Lubbe nog ter sprake) was de zaak aldus geregeld dat de functionarissen die partijlid waren, vóór de eongressen van de VVSU apart bijeenkwamen om de nodige afspraken te maken. In het hoofdbestuur zat een officieel vertegenwoordiger, van de CPB. Deze zei in maart '35 tijdens zulk een voorbespreking te Rotterdam waar de lijn uitgestippeld werd die men tijdens het spoedig in Amsterdam te houden landelijk congres zou volgen, dat, hoewel het grootste deel der congresdeelnemers geen partijlid was, er voor gezorgd zou worden,

XC'zij het niet openlijk, dat in de verschillende commissies, zoals bijv. de zo belangrijke verkiezingscommissie die een nieuw hoofdbestuur zal hebben voor te stellen, de leidende personen partijgenoot zullen zijn . .. Spreker vervolgt en zegt dat het de congrescommissie niet is gelukt, het congres in de algemene belangstelling te plaatsen. Verschillende industriëlen en mensen van naam die wel voor de erkenning van de Sowjet-Unie zijn, bleken toch te bang voor Colijn te zijn om hun naam aan het congres te geven. Ook sociaal-democraten zijn bijna niet gewonnen. Spreker vindt, dat, als het anders niet gaat, er maar enige partijgenoten op het congres het woord moeten voeren uit naam der sociaal-democratische arbeiders. Zij zullen dan worden aangekondigd als 'een sociaal-democratisch arbeider' en hebben te spreken alsof zij en duizenden kameraden het met de leiding hunner partij niet eens zijn inzake de erkenning der Sowjet-Unie en bereid zijn, 'buiten de besturen om te strijden voor de erkenning der SowjetUnie, enz.' '1

XCDeze en dergelijke manoeuvres bleven niet steeds onbekend. Zij versterkten dan in sociaal-democratische kringen het wantrouwen, ja de weerzin jegens de communisten die al in de jaren '20 ontstaan was. Jarenlang waren sociaal-democraten (later kregen ook de links-socialisten een veeg uit , de pan) door communisten uitgemaakt voor 'verraders van de arbeidersklasse', 'sociaal-fascisten' zelfs, en hier te lande kwam de CPB er even openlijk voor uit als de Komintern het in internationaal verband deed, dat zij zich ten doel gesteld had, de politieke invloed der sociaal-democratie te breken. Dat was in de Sowjet-Unie al in de eerste fase van het communistisch bewind effectief geschied; een deel der sociaal-democratische leiders was aan de vervolging ontkomen en leefde in ballingschap; hun partij was nog aangesloten bij de in Wenen gevestigde (tweede) Socialistische Arbeiders-Internationale, of SAl, waar ook de Nederlandse SDAP lid van was.

XC1 Cl: Overzicht 1935, no. 3, p. 20-21. 227

227 [PDF]
HET PROTEST VAN LINKS

XCToen nu, eind januari '33, Hitler in Duitsland aan de macht kwam (dodelijke bedreiging, voor sociaal-democraten niet minder dan voor communisten), rees de vraag of zulks niet tot een herziening van oude standpunten noopte. Midden februari verklaarde het dagelijks bestuur van de SAl zich bereid tot nieuwe onderhandelingen met de Communistische Internationale waarbij men 'op grond van openlijke en eerlijke overeenstemming' zou moeten streven naar verwezenlijking van 'de eenheidsgedachte van de gehele arbeidersklasse'. Het Executief Comité (het Ekki) van de Komintern (dat wij eerder reeds ontmoetten) wees directe besprekingen van de hand; wel was het, aldus een publieke verklaring, bereid, de communistische partijen in de verschillende landen op te dragen, door bemiddeling van de sociaal-democratische partijen 'het eenheidsfront met de sociaal-democratische arbeidersmassa's te vormen'. Anders gezegd: de sociaal-democratische leiders moesten uitgeschakeld worden en hadden, aldus .het Ekki, niet beter verdiend. Immers:

XC'De voornaamste hinderpaal op de weg tot de vorming van het strijdende eenheidsfront van communistische en sociaal-democratische arbeiders was en is de politiek van samenwerking met de bourgeoisie, bedreven door de sociaaldemocratische partijen die heden het internationaal proletariaat aan de slagen van de klassevijand hebben blootgesteld.'

XCOp 8 maart, een dag nadat die reactie van het Ekki inDe Tribune verschenen was, nodigde het bestuur van de CPH de besturen van SDAP, OSP en RSP uit, 'gemeenschappelijke comité's van actie in de bedrijven, aan de stempellokalen en in de arbeiderswijken' te organiseren alsmede 'afweergroepen ter bescherming van de rechten en eigendommen der arbeidersklasse' en, tenslotte, massale protestdemonstraties voor te bereiden. Aan de uitgenodigde besturen werd, nog in de uitnodiging, verweten dat 'de reformistische partijen, ook zij die zich 'links' of 'revolutionair' noemen' (dat sloeg op OSP en RSP), 'de vorming van het strijdende eenheidsfront van alle' arbeiders ... stelselmatig hebben tegengewerkt.'

XCDe OSP voelde in beginsel voor samenwerking, maar verwierp bij voorbaat 'die hele nonsens van Comité's van actie in de bedrijven en stempellokalen etc. etc.... nonsens omdat men dit willaten doen door 'communisten en sociaaldemocraten', d.w.z. niet door de partijen maar zogenaamd door de arbeiders, waarbij dan de communistische arbeiders hun vaardigheid in het wroeten in andere organisaties kunnen bewijzen."

XC1 De Fakkel, II maart 1933.

228 [PDF]
EEN EENHEIDSFRONT

XCDe SDAP ging verder, verder ook dan de SAl: zij wees de samenwerking met de communisten in beginsel af 'Willen wij verhoeden', aldus partijleider Albarda, 'dat Nederland de weg opgaat die Duitsland reeds afgelegd heeft, dan moeten wij ... klemmender dan ooit het pleit voeren voor de demoeratie die voor ons niet slechts algemeen kiesrecht en parlementair stelsel betekent maar bovenal geestelijke vrijheid, de grondslag voor het socialisme, zonder welke het niet zal worden verwezenlijkt. Aan onze trouwaan de demoeratie mag geen twijfel worden gewekt of geduld. Een bondgenootschap met de communisten zou die trouw in ontrouw doen verkeren. Het zou de Nederlandse arbeidersbeweging die bijna veertig jaar geleden zich aan antidemocratische stromingen ontworstelde, aan die stromingen prijsgeven. Zij zouden het gehele volk naar de chaos en het socialisme naar de afgrond voeren."

XCDe vervolging van andersdenkenden die in de communistische SowjetUnie en in fascistisch Italië al zoveel jaren bedreven werd en die zich nu, stuitender dan waar ook, in nationaal-socialistisch Duitsland ging aftekenen, was op het gedachtenleven in de SDAP niet zonder effect gebleven. Van denkbeelden als 'de dictatuur van het proletariaat' ging men zich principieel afwenden: daar waar die dictatuur heerste, had zij tot toestanden geleid die men als mensonwaardig beschouwde. De 'geestelijke vrijheid' was voor Albarda (als Troelstra een Fries) geen frase: tegen geestelijke onderdrukking kwam het gehele wezen van deze licht-ontvlambare, warmvoelende man in·· opstand. Minder door de leiding die van hem uitging (in kracht van persoonlijkheid stond hij bij Troelstra achter), dan door wat men in de wereld zag geschieden, verdiepte zich, al vóór' 33, in sociaal-democratische kringen de gehechtheid aan de democratie; de door de predikant dr. W. Banning geleide, kleine (ca. 900 leden) maar invloedrijke kring van religieus-socialisten. stimuleerde die ontwikkeling; een ontwikkeling overigens waar men bij de burgerlijke tegenstanders van de sociaal-democratie weinig oog voor had, laat staan waardering. De herinnering aan Troelstra's revolutie-poging was niet vervaagd en een reactie als die van Cramer op het gebeurde met 'De Zeven Provinciën' leek in veler visie te bevestigen dat tussen socialisten en communisten geen wezenlijk verschil bestond: zij zongen dezelfde 'Internationale', zij demonstreerden achter dezelfde rode vaandels.

XCZo ver ging Colijn niet. Welbesloot hij, gesteund door een groot deel van de publieke opinie, maatregelen te nemen die zich óók tegen de SDAP en de met haar verbonden organisaties richtten. Kort na zijn optreden als minister legde de Wilde (binnenlandse zaken) aan de Vara een verbod op, langer

XC1 Het Volk, 13 maart

229 [PDF]
HET PROTEST VAN LINKS

'De Internationale' in de ether te laten klinken. Een tweede maatregel, door de sociaal-democraten als krenkend beschouwd, betrofhun partijgenoten die als ambtenaar onder het departement van defensie ressorteerden.

XCWij vermeldden reeds dat het kabinet-Ruys de Beerenbrouck nog geen twee maanden na 'De Zeven Provinciën' -affaire bij de ambtenaren-organisaties het voorstel aanhangig gemaakt had, in het ambtenaren-reglement de bepaling op te nemen dat de regering bevoegd was, een ambtenaar 'op grond van revolutionaire gezindheid' of van lidmaatschap van een revolutionaire beweging te ontslaan. De betrokken wijziging in dat reglement, algemeen geformuleerd, werd door het kabinet-Ruys vier dagen vóór de portefeuilleoverdracht afgekondigd. Het kabinet-Colijn stond daarmee voor de taak, aan te geven, welke bewegingen (partijen, groepen, verenigingen) geacht werden, 'doeleinden na te streven of middelen aan te wenden, welke de inwendige veiligheid van de staat kunnen in gevaar brengen of schaden' zo luidde de algemene formulering. Welnu: voor alle ambtenaren werd het lidmaatschap verboden van (neven- en mantel-organisaties inbegrepen) de CPH, de OSP, de RSP, het Nederlands Arbeids Secretariaat (Sneevliets NAS), het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond en een reeks kleine anarchistische groeperingen; aan de uiterst rechterzijde kwamen vier al even kleine nationaal-socialistische dan wel fascistische organisaties onder het algemeen verbod te vallen; het ambtenaarschap bij defensie werd onverenigbaar verklaard met het lidmaatschap van de SDAP of van de twee bij het NVV aangesloten ambtenarenbonden.

XCTwee organisaties waren door de ministerraad uit de oorspronkelijke voorstellen van de minister van justitie, van Schaik, geschrapt: ter linkerzijde de Vrijdenkersvereniging 'De Dageraad', volgens van Schaik, 'practisch een revolutionaire groep ook op staatkundig gebied"; ter rechterzijde ir. Musserts NSB. De ministerraad beslootdat 'De Dageraad' een waarschuwing zou ontvangen, en wat de NSB betrof, werd afgesproken dat Colijn eerst met Mussert het gesprek zou voeren waarop deze aangedrongen had 'achteraf een fout', aldus Oud," In de vergadering waarin die besluiten vielen, werd minister de Wilde gemachtigd, de secretaris van de OSP, 'J. de Kadt te Haarlem, kantoorbediende der PTT', te ontslaan 'wegens revolutionaire gezindheid' . 3

XCDe NSB gespaard - SDAP en NVV verboden voor de ambtenaren onder defensie! Het wekte verontwaardiging in sociaal-democratische kring.

1 Brief, 22 juli 1933, van de minister vanjustitie (afd. 2A, no. 3369) aan de minister van binnenl. zaken, p. 4 (Ministerraad-rçj j, agendastuk 327). 2 Oud: dl. V, p. lIS. 3 Ministerraad, notulen, 24 juli 1933.

230 [PDF]
SOCIAAL-DEMOCRATEN

Albarda wees er bovendien in de Tweede Kamer op, dat het regeringsstandpunt een aanbeveling voor fascistisch-gezinde ambtenaren vormde, lid van de NSB te worden. De ten aanzien van Musserts beweging gemaakte uitzondering ondervond in de herfst van ' 33 zoveel kritiek in de Kamer dat het algemeen verbod eind december ook tot de NSB uitgestrekt werd. Van de gelegenheid werd gebruik gemaakt om eveneens de Perhimpoenan Indonesia (vereniging van Indonesische studenten in Nederland) tot een voor ambtenaren verboden vereniging te verklaren. 'De Dageraad', in juli nog gespaard, was al in september onder het algemene verbod komen te vallen.!

XCVersterking van de binnenlandse veiligheid was het doel dat de regering nastreefde. vermeld zij nog in dit verband dat de na Troelstra' s revolutiepoging opgerichte Bijzondere Vrijwillige Landstorm in juli '33 gereorganiseerd en tot 80000 man uitgebreid werd; hij behoefde overigens nimmer gemobiliseerd te worden." Maar ofhet voor ambtenaren verbieden van een reeks organisaties die veiligheid effectief versterkte 1 Spoedig moesten allen die in overheidsdienst waren, schriftelijk verklaren dat ze niet bij een van de gewraakte organisaties aangesloten waren. In Hilversum weigerde welgeteld één arbeider bij de gasfabriek, de verklaring te tekenen.êWas hij er de enige die lid was van een links- of rechts-extremistische groepering 1 Men moest wel aannemen dat menigeen er geen been in zag, in het geheim lid te blijven. Soms, ook niet altijd, wist de Centrale Inlichtingsdienst precies wat met de betrokkene aan de liand was, maar hoekon de overheid een ontslag motiveren met rapporten van een geheime dienst die constitutioneel geen recht van bestaan had 1 In juli '34 waarschuwde Binnenlandse Zaken de gemeentebesturen dat men zich nooit op die rapporten mocht beroepen."

XCHet ten aanzien van SDAP' ers en NVV' ers getroffen beperkte verbod, maakte de indruk een gebaar te zijn om tegemoet te komen aan de emoties die door de rebellie aan boord van 'De Zeven Provinciën' gewekt waren. Wanneer leden van SDAP of NVV uit een oogpunt van binnenlandse veiligheid niet betrouwbaar waren, waarom werden ze dan bij de politie gehandhaafd 1 (Overigens mochten in Friesland gemeente-veldwachters niet lid van de SDAP zijn.")Waren ze wèl betrouwbaar, waarom werden ze dan

1 Ministerraad, notulen, 23 sept. 1933. 2 p. 269-73, 326-27. 3 Cl: 23 1934 p. 25. 4 Circulaire, 2 juli 1934, van de minister van binnenl. zaken (afd. ambtenarenzaken, no. 18211) aan de burgemeesters van gemeenten boven 20000 inwoners (Ministerraad-rçja, agendastuk 459). 5 Cl: 24 1933, p. 30. 231

231 [PDF]
HET PROTEST V AN LINKS

bij het departement van defensie geweerd 1 'Er is in Nederland geen partij die met groter beslistheid anti-democratische elementen afstoot en uitbant', schreef Albarda in juni' 34 aan Colijn. 'Dat in een democratisch land zulk een partij voorkomt op een 'zwarte lijst', door de regering vastgesteld, is een onhoudbare toestand'."

XCHet protest maakte op Colijn weinig indruk. Keer op keer drongen de besturen van SDAP en NVV in brieven aan de ministerraad op opheffing van het voor hun leden geldend verbod aan. Toen Albarda er UI juli '36 op wees dat 'noch uit het Witboek over de ongeregeldheden bij de Koninklijke Marine in Nederlands-Indië . . . noch uit de verslagen der rechtsgedingen, gevoerd tegen schepelingen van 'De Zeven Provinciën' ook maar het geringste gebleken (is) van enige medeplichtigheid van SDAP ofNVV aan de muiterij', schreef Colijn naast die passage: 'Dat behoeft ook niet. De SDAP heeft altijd het gezag ondermijnd.f Eerst ruim twee jaar later, medio september '38, maakte hij aan wat Albarda een 'onhoudbare toestand' genoemd had, een einde; toen werden ter linkerzijde alle pacifistische organisaties, waaronder 'Kerk en Vrede', onder het algemeen verbod gebracht. Wat dat verbod eerder al voor de NSB betekende, zal nog blijken.

XCOver de verhouding tussen Colijn enerzijds en SDAP en NVV anderzijds dient meer verhaald te worden.

XCOver en weer zag men elkaar in die jaren zo niet als geslagen vijand, dan toch als verklaard tegenstander. Socialistische denkbeelden werden door Colijn verafschuwd; hij beschouwde ze als week, weltfremd en gevaarlijk; wat in november 'r8 gebeurd was, had zijn achterdocht jegens de SDAP aangewakkerd; haar antimilitarisme, haar pacifisme leken hem in strijd met wat de historie geleerd had; dat zij in beginsel voor de onafhankelijkheid van Indië opkwam, deed de deur dicht. Omgekeerd zag men in SDAP-kringen Colijn als handlanger van de zwartste reactie. Gedragen door een golf van antisocialistisch sentiment was hij in mei' 33 premier geworden: van deze ouddirecteur van een super-kapitalistisch concern als 'De Koninklijke' was geen beleid te verwachten dat rekening hield met de belangen van arbeiders en werklozen. Dat Colijn met nog meer nadruk dan Ruys de Beerenbrouck 'aanpassing' en bezuiniging predikte, verbaasde niet; men had er op gerekend. In leidende kringen van SDAP en NVV brak zich echter ook de overtuiging baan dat men met een negativistisch protest tegen dat beleid niet volstaan kon.2 Brief, 8 juli 1936, van Albarda aan Colijn (Ministerraad-rçjö, bijlage bij agenda

1 Brief, 7 juni 1934, van Albarda aan Colijn (Ministerraad-rçja, agendastuk 459).

232 [PDF]
SO CrAAL-DEMOCRATEN

XCMen was er door het aan de macht komen van de nationaal-socialisten in Duitsland, spoedig gevolgd door het wegvagen van de macht van de SPD en de gelijkschakeling van de vakbonden, diep geschokt: hoe kon men bij de eigen aanhang het vertrouwen in het socialistisch ideaallevend houden, Het denkbeeld, een socialistische weerbaarheidsorganisatie op te richten, werd verworpen: handhaving van de openbare orde was zaak van de overheid. Wel besloot de partijraad in mei' 33 tot oprichting van een apart bureauvoor het voeren van een uitgebreide propaganda die zich zowel tegen het communisme als tegen het fascisme zou keren. Maar alweer: in zo drastisch veranderde omstandigheden kon ouderwetse propaganda geen uitzicht bieden op een betere toekomst. Men besefte dat de leuzen die bijna veertig jaar lang verkondigd waren, geen echo vonden buiten de kring van hen die al bereikt waren. Bij de algemene verkiezingenin juli 'rS had de SDAP 21,75 % van de stemmen verworven; in mei '33 2r,46%. Stagnatie dus. De maatschappij was ontwricht, de werkloosheidscijfers stegen van jaar tot jaar. Kon tegenover het door de regering verkondigde aanpassingsbeleid niet een concreet plan gesteld worden dat de fatale kringloop: minder productie - minder vraag - nog minder productie - nog minder vraag, zou doorbreken,

XCDe in Duitsland gevormde, Belgische socialistische theoreticus Hendrik de Man droeg veel tot de denkbeelden van het z.g. plan-socialisme bij; in Zweden leek de sociaal-democratische regering, in de Verenigde Staten leek president Roosevelt, beide in een milieu dat niet minder 'kapitalistisch' was dan het Nederlandse, de crisis beter op te vangen en om te buigen dan het kabinet-Colijn met zijn star 'aanpassings'-beleid presteerde.

XCIn april '34 besloot het congres van de SDAP, een wetenschappelijk bureau op te richten dat als eerste taak kreeg, een uitgewerkt plan op te stellen voor het maken van een begin met 'de overgang naar het socialisme'. Met die overgang had dat plan, het Plan van de Arbeid, dat, na voorbereiding door een commissie met Albarda als voorzitter, uitgewerkt was door het bureau waarvan ir. H. Vos als directeur optrad, weinig te maken: dat werd ook erkend. Het was in hoofdzaak een plan voor het voeren van een actieve eonjunctuurpolitiek waarbij het als taak van de overheid gesteld werd, de eonjunctuur te beheersen. Het bank- en kredietwezen moest onder controle gebracht worden: de hausse moest afgeremd worden, in perioden van baisse diende de overheid de koopkracht te vergroten.Dat vergde 'aantasting van de absolute beschikkingsmacht over het kapitaal, zulks in het algemeen belang".' Het plan stelde de oprichting voor van een Centraal Conjunctuurbureau, van Distributieraden ter ordening van de winkelbedrijven, van een

XC1 Het Plan van de Arbeid. Rapport van de commissie uit NVV en.SDAP (1935), p..19.

233 [PDF]
HET PROTEST VA~ LINKS

Vervoerschap ter ordening van het transportwezen. De kern lag evenwel bij het voorstel dat de regering in drie jaar tijd met geleend geld f 600 mln zou uitgeven (een heel wat hoger bedrag dan de magere f 60 mln van het Werkfonds-rçja) voor het uitvoeren, en dan tegen normale, niet tegen verlaagde lonen, van een grote reeks werken: versnelling van de Zuiderzee-inpoldering en van de automatisering van het telefoonnet; bouw van wegen, bruggen, kanalen, tunnels; aanleg van waterleidings- en rioleringsnetten; opruiming van krotten; ontginning en ontwatering van gronden. Beeldende kunstenaars moesten regeringsopdrachten krijgen, bekwame afgestudeerden in staat gesteld worden wetenschappelijke onderzoekingen uit te voeren. De industrialisatie moest bevorderd worden. Van de injectie aan koopkracht zouden, doordat de consumptie zou toenemen, weer nieuwe takken van de industrie alsmede de boeren en de middenstanders profiteren. Becijferd werd dat die injectie met haar secundair effect, gekoppeld aan andere maatregelen - invoering van de 40-urige werkweek (met gedeeltelijke looncompensatie), verlenging van de leerplicht met één jaar - het aantal werklozen met 200 000 zou doen dalen. Een Plan-regering zou taken te over hebben, 'de taak van de meerderheid van het parlement waarop de Planregering rust, zal niet licht zijn';'

XCKritiek bleef niet uit. Het liberale Verbond van N ederlandse Werkgevers waarschuwde dat het plan zou leiden naar 'een economische orde waarvan wij intussen niet de minste ervaring hebben en waarvan wij evenmin weten waarom zij beter zal functioneren dan de tegenwoordige'," Een 'planregering' kon wel het voornemen hebben, f 600 mln voor besteding in Nederland te lenen (plus nog f 100 mln ten behoeve van verbetering van de eonjunctuur in Indië), maar als de kapitaalmarkt dat bedrag niet zou opbrengen I als na besteding van die f 700 mln, de internationale eonjunctuur niet verbeterd was, wat dan?

XCVoor veel SDAP'ers, opgevoed als zij waren in een nogal fundamenteel socialisme, ging het Plan van de Arbeid ('uitvoering van het Plan brengt echter nog niet de opheffing van het arbeidsloos inkomen uit kapitaalsbezit en van de klassetegenstellingen") niet ver genoeg - voor diegenen die rechts van de SDAP stonden, de grote meerderheid van het volk, ging het te ver. De actie, op basis van het plan gevoerd, droeg er wellicht toe bij dat de SDAP bij de algemene verkiezingen van '37 door een minieme stemmenwinst (van 21,46 tot 21,95 %) in de Tweede Kamer één zetel meer kreeg: 23 in plaats van 22. Was het plan toen, zoals van der Ven stelt, 'terecht

XC1 A.v., p. 18. 2 Verbond van Nederlandse Werkgevers: Waar het om gaat; het 'Plan van de Arbeid' ontleed (1936), p. 4. • Het Plan van de Arbeid, p. 18.

234 [PDF]
HET PLAN VAN DE ARBEID

gekomen in de hoek der propagandastunts zonder practische waarde' ,1 Misschien lag het inderdaad in die hoek, zowel voor het bewustzijn van veel aanhangers der. SDAP als van haar tegenstanders en vijanden. In werkelijkheid waren, en voor het eerst in den lande, in het plan denkbeelden en gedachtengangen neergelegd en, zij het soms primitief en met weinig aandacht voor de gecompliceerdheid van de maatschappij, uitgewerkt, die in de politieke meningsvorming tijdens de bezetting een belangrijke rol zouden gaan spelen en na de bevrijding in aanzienlijke mate het regeringsbeleid bepalen. In het midden van de jaren '30 werd evenwel de positie van de regering door het plan niet geschokt en de eonjunctuur verbeterde eerst merkbaar na de devaluatie van de gulden waarop in het Plan (over de wenselijkheid van die devaluatie werd in de kringen van SDAP en NVV verschillend gedacht) niet aangedrongen was.

XCToen het plan van de Arbeid gepubliceerd werd, was Hitler ruim tweeen-een-half jaar aan de macht. Uit de lange reeks in het Plan voorgestelde werken had geen enkel betrekking op de defensie. De SDAP had de landsverdediging nog niet aanvaard,

1 F.J. H. M. van der Ven in dl. IV, p. 97-.

235 [PDF]

Hoofdstuk 10: Het rechts-autoritair protest

XC

XCWij moeten terug: terug in de historie. Want zo min als het rechts-autoritair protest tegen het regeringsbeleid in de jaren' 30 los te maken valt van de autoritaire en fascistische stromingen die zich in ons land in de jaren '20, zij het zwak, geopenbaard hadden, zo min vallen die stromingen los te maken van een wending inhet Europese politieke denken welke zich al vroeger, in de negentiende eeuw, was gaan aftekenen. De wortels liggen diep: bij de Franse revolutie.

XCHet was wel onvermijdelijk dat op het kwart eeuw van verwarring dat ingezet was met de bestorming van de Bastille (1789) en uitgeluid met de Slag bij Waterloo (18 r 5), een periode volgde waarin bij de heersende groepen de behoefte sterk was, de politieke verhoudingen zowel nationaal als internationaal als het ware te bevriezen; onvermijdelijk, dat sommigen zich keerden tegen de leuzen van liberté, égalité, fraternité die zij als oorsprong, stimulans en symbool beschouwden van al die onrust uit een recent verleden. De negentiende eeuw, enerzijds de eeuw van het liberalisme, werd tegelijk, en van meet af aan, de eeuw van de reactie daarop: reactie niet alleen in die ene zin dat liberale krachten in een voortdurende worsteling lagen met conservatieve, maar ook in die andere dat zich stromingen gingen aftekenen die het liberalisme principieel verwierpen en er zich op wilden afzetten; de ontwikkeling in Nederland hebben wij kort geschetst. In Frankrijk ging zij verder: de Parijse Commune van r87I was in zekere zin voorloper van de Russische revolutie van 1917. Zij hield de uitbreiding van de kapitalistische productiewijze evenwel niet tegen en deze deed een turbulente maatschappij ontstaan: in het economische vlak turbulent door de vrijheid die zij de ondernemers als producenten schonk, in het politieke niet minder doordat zij, in beginsel, alle staatsburgers opriep tot deelneming aan het staatkundig le~~n. Theoretici van het restauratie-tijdperk dat op het Napoleontische volgde, hadden daarentegen betoogd dat de gelijkheid der mensen een gevaarlijke fictie was: sommigen waren voorbestemd te heersen, anderen te dienen. Dat waren opvattingen die, later in die eeuw, niet slechts door Fransen geuit werden: ook de Duitse filosoof Nietzsche, om slechts deze te noemen, getuigde er van. In Frankrijk leidde dit principieel anti-liberale, autoritaire denken tegen het einde van de eeuw voor het eerst tot de vorming

236 [PDF]
OORSPRONG IN DE NEGENTIENDE EE:UW

van aparte politieke organisaties. Tijdens de Dreyfus-affaire ontstond in 1899 de Action Française die, onder invloed van de schrijver Charles Maurras, monarchistisch werd als reactie op de republiek en autoritair als reactie op een demoeratie die niet slechts liberale maar, wat gevaarlijker leek, ook socialistische en anarchistische stromingen toeliet. 'De democratie', schreef Maurras,

XC'is de grootste dwaling van de afgelopen eeuw ... Zij heeft op economisch en politiek gebied de oprichting van het kapitalistisch stelsel gedoogd dat in de staat die elementen verwoest die door de democratische denkbeelden in de geesten vernietigd worden: de natie, de familie, de zedelijkheid. Het is alles gevolg van het feit dat de wetten van de geest vervangen worden door die van het geld."

XCIn kringen die zo dachten, herrees het eeuwenoude anti-semitisme in nieuwe vorm: Joden waren bankiers (de RothschiIds!), Joden stonden vaak vooraan in de rijen der socialisten: Karl Marx was Jood geweest. Sommigen gingen in hun afkeer van de Joden zo ver dat zij kapitalisme en socialisme beschouwden als samenhangende aspecten van een-en-dezelfde sluwe poging van 'het Jodendom', van 'het joodse ras', zich meester te maken van de wereldheerschappij. Dat Frankrijk reeds den Joden in handen was gevallen, was de voornaamste stelling geweest van het in 1886 nog vóór de Dreyfusaffaire verschenen, sensatie-makende werk van Edouard Drumont, La France juive, waarin tegenover de 'listige', 'parasitaire' Jood het 'idealistische', 'rechtvaardige', 'scheppende''arische ras' gesteld was. Op een gewelddadige, op de uitroeiing der Joden gerichte revolutie had Drumont al aangedrongen. Zulk een revolutie leek ook Maurras hoogst wenselijk. In 1910 publiceerde hij samen met twee anonym blijvende officieren een gedetailleerd plan voor voorbereiding en uitvoering van een staatsgreep. Frasen, Meer dan dat. Er werden daden gesteld. Dat hadden ook die anarchisten gedaan welke in de laatste decennia van de negentiende eeuw in enkele opzienbarende gevallen staatshoofden, leden van vorstelijke families of ministers uit de weg·geruimd hadden: machteloos protest tegen maatschappelijke ongelijkheid. De Action Française maakte evenwel van individueel terrorisme groeps-terrorisme: een met haar verbonden organisatie, de Camelots du Roi, specialiseerde zich in het afranselen van politieke tegenstanders. Voorts werden, aldus N olte die zo overtuigend op al deze samenhangen wees", overal in Frankrijk straffeloos de standbeelden verwoest van nationale figuren die zich tijdens deMaurras:p.Nolte:

1 eh. (1913), 485. • E.

237 [PDF]
HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

Dreyfus-zaak voor de rehabilitatie van de onschuldig veroordeelde Joodse officier beijverd hadden. De politie deed niets. Evenmin de Katholieke kerk. De liberale staat had immers in Frankrijk de kerkelijke invloed op het onderwijs uitgeschakeld en eerder in. Italië (1870) de Paus definitief beroofd van zijn wereldlijk territoir: Pius IX had zich niet alleen gekrenkt achter de muren van het Vaticaan teruggetrokken maar ook en dat al sinds het revolutiejaar 1848, achter politieke opvattingen die een afwijzing inhielden van het liberalisme; Leo XIII zag dat liberalisme als verwekker van klassetegenstellingen welke alle harmonie in de menselijke gemeenschap verstoorden. Het kostte een autoritair georganiseerde en bestuurde kerk meest niet veel moeite, zich met autoritaire, anti-democratische stromingen in het politieke vlak, verwant te voelen. Toen Pius X Maurras' moeder in audiëntie ontving, zei hij haar met betrekking tot haar fanatieke zoon: 'Je bénis son oeuvre'? Diezelfde Paus was het die in 1907 alle moderne geloofsopvattingen in de katholieke wereld veroordeelde, daarmee, ook in ons land, een reactie inleidend, die weldra ontaardde in een internationaalopgezette modernistenjacht uit naam van een 'integraal katholicisme' ... Het integralisme keerde zich met name tegen alle neutraliteit, de democratie, het feminisme, de coëducatie, de sexuele voorlichting aan de jeugd en alles wat zich progressief noemde in politiek, kunst of wetenschap, maar prees het leidersbeginselwarm aan.'2

XCNiet slechts 'de natie, de kerk, de zedelijkheid', door Maurras genoemd, moesten beschermd worden, maar ook geloof en kerk in de officiële concretiseringen van anno 1907.

XCWij moeten de invloed van Maurras in het Frankrijk van voor en na de eerste wereldoorlog niet overdrijven. Het moge waar zijn dat de moordenaar van de socialistische voorman Jean Jaurès, neergeschoten aan de vooravond van de eerste wereldoorlog, uit zijn kring kwam, maar het gewelddadig optreden van Maurras' aanhang eiste over het algemeen geen mensenlevens. Hij was meer schrijver dan agitator; tot volkstribuun, tot partijleider ontwikkelde hij zich niet. Zijn 'er bestaat slechts één middel, de demoeratie te verbeteren: haar te vernietigen", bleef in Frankrijk, tot zich daar in het begin van de jaren '30 fascistische groeperingen gingen roeren, in hoofdzaak leuze. Voor die vernietiging van de demoeratie was meer nodig: maatschappelijke ontreddering, politieke verwarring, eennaar dictatuur strevende, hecht georganiseerde groepering, een charismatische leidersfiguur, fatale zwakheid bij diens tegenstanders.

XC1 A.v., p. 108. 2 L. M. H. Joosten: Katholieken en fascisme in Nederland 1920-1940 (1964), p. 18-19. 3 eh. Maurras: Le nouveau Kiel et Tanger (1913), p.

238 [PDF]
MUSSOLINI

XCAl deze factoren, in Frankrijk afwezig, kende Italië toen Mussolini in 1922 metterdaad deed wat Maurras persoonlijk slechts in woorden gepredikt had: de staatsmacht veroveren.

Mussolini

XC

XCIn een arm bergdorp niet ver van Ravenna was Benito Mussolini in 1883 geboren. Zijn moeder was onderwijzeres, zijn vader smid, later herbergierman van extreme opvattingen, niet te verwonderen in een land dat, na de verwerving van de nationale eenheid in 1870, gekenmerkt bleef door scherpe sociale tegenstellingen en achterlijke verhoudingen op bijkans elk gebied. Nog in 1910 was bijna de helft van de bevolking analfabeet. Mussolini's vader was eerst aanhanger van het anarchisme, daarna van het revolutionair socialisme: dat laatste een ideologie die aanvankelijk wonderwel paste bij een zoon, heftig en aggressief van aard, die in alles de rebel was. De jonge Benito werd, niet zonder menigvuldige conflicten op school, onderwijzer: bijna achttien was hij toen hij het diploma verwierf. Voor de klas hield hij het niet uit: een jaar later trok hij, als zoveel Italianen, naar het rijkere Zwitserland. Daar schreefhij, soms werkend, dan weer vagebonderend, in socialistische en anarchistische bladen. In Trento (toen nog als 'Triënt' een van de grootste steden in het tot Oostenrijk behorende, maar gedeeltelijk met Italianen bevolkte Zuid-Tirol) werd hij in '09 hoofdredacteur van een Italiaans socialistisch dagblad. Hij vulde het met aanvallen op de kerk en op het Oostenrijks bewind: na zes maanden werd hij over de grens gezet. In Italië ging hij, intussen al vader van zijn eerste twee buitenechtelijke kinderen (niet zijn laatste), een vrij huwelijk aan met de zestienjarige Rachele Guidi. Hij bleef journalist: hoofdredacteur van een socialistisch streekblad waarin, in 19II, de latere veroveraar van Abessynië zo fel toomde tegen de Italiaanse expeditie naar Libye dat hij voor vijf maanden in de gevangenis belandde. Met het aureool van de martela~r werd hij in ' 12 in het bestuur van de socialistische partij gekozen en kort nadien tot hoofdredacteur benoemd van het grootste socialistische dagblad, de Milanese Avanti. Van leer trekkend tegen de rechtse 'reformisten' domineerde hij in '14 het partijcongres.

XCWie geneigd was, hem als man van vaste, zij het extreme principes te zien, kwam spoedig bedrogen uit. Nauwelijks was de eerste wereldoorlog uitgebroken, of de kolommen van de Avanti bepleitten met klem dat Italië neutraal zou blijven; nauwelijks was de opmars van de Duitse legers gestuit

239 [PDF]
HET RECHTS~AVTORITAIR PROTEST

of dezelfde kolommen bepleitten met dezelfde klem dat Italië aan de zijde van de Geallieerden aan de oorlog zou gaan deelnemen. Zijn partij zette hem af als hoofdredacteur en royeerde hem als lid nadat hij in november' 14 met Franse geheime fondsen een blad opgericht had, de Popoio d'Italia, waarin hij op interventie bleef aandringen. Meer dan dat: hij vormde groepenjongeren, de Fasci di azione rivoluzionaria, wier 'revolutionaire actie', gevoerdonder het oud-Romeinse symbool van de bundel houten stokken met een bijl in het midden (fasces), uitsluitend daaruit bestond dat zij voor deelneming aan de oorlog demonstreerden.

XCIn april 'r y zwaaide de Italiaanse regering om. Haar werd in ruil voor deelneming aan de oorlog in het geheim grote gebiedsuitbreiding op de Balkan en in Voor-Azië in uitzicht gesteld. Een tijd lang was Mussolini gemobiliseerd; hij bracht het tot sergeant; februari '17 werd hij gewond. Hersteld, drong hij in zijn blad op de energieke voortzetting van een oorlog aan die herfst' 17 verloren leek. Zijn [asci gingen nu verder: wie zich pacifistisch uitte, werd door hen van de straat geranseld: de Camelots . du Roi hadden een tegenhanger gevonden in Italië.

XCNovember '18 bracht het einde van de oorlog. Italië betreurde bijna 400 000 gesneuvelden. De toegezegde gebiedsuitbreiding werd maar voor een deel verwezenlijkt. Maar ook in de binnenlandse politiek rezen nieuwe problemen. In ' 19 kwam het tot de eerste communistische demonstraties. Bij de verkiezingen in november van dat jaar kregen de links-socialisten de sterkste fractie in het parlement. Het jaar '20 bracht bijna 2000 grote en kleine stakingen; in september gingen groepen arbeiders (het had zich ook al in '19 voorgedaan) tot het bezetten van fabrieken over. De productie konden zij niet op gang brengen, de staatsmacht konden zij niet breken. Het enige wat zij, door de Russische revolutie geïnspireerd, optredend onder de rode vlaggen met hamer en sikkel als embleem, bewerkstelligden waren een heilloze maatschappelijke desorganisatie en, bij bourgeoisie en middenstand, een geduchte angst voor socialisme en communisme; deze breidde zich tot de kleine boeren uit, toen linkse vakbonden en coöperaties pogingen ondernamen, de arbeid dier boeren in vèrgaande mate te reglementeren. Bij de katholieke kerk die voor het eerst sinds '70 uit haar politiek isolement trad, was de angst voor een linkse revolutie niet geringer; de socialistische en communistische pers schreef fel anti-clericaal, in de Sowjet-Unie was het onder diezelfde vlaggen met hetzelfde embleem tot een ware kerkvervolging gekomen.

XCWas het Mussolini door wie die revolutionaire vloed gekeerd werd? Die voorstelling van zaken werd deel van de mythe die hij schiep. In werkelijk

240 [PDF]
MUSSOLINl

kwamen, de eb al ingetreden toen hij zijn actie ging uitbreiden. Hij had in de lente van '19 in Milaan zijn [asci di combattimento opgericht; bij de al gememoreerde verkiezingen in november van dat jaar kreeg de lijst van de door hem opgerichte fascistische partij in die stad 4 000 stemmen. De beroeringen van' 20 werden niet door hem beteugeld - wèl schiepen zij de atmosfeer die bevorderlijk was voor zijn verder optreden. Daarbij ontleende hij een deel van zijn symboliek aan de chauvinistische dichter Gabriele d'Annunzio die zich van herfst '19 af meer dan een jaar met een troep volgelingen wist te handhaven in de aan het koninkrijk Zuid-Slavië ontrukte havenstad Fiume, door de Zuidslaven Rijeka genoemd. Die volgelingen droegen het zwarte hemd; zij vernederden hun tegenstanders door hen te dwingen wonderolie te drinken. Mussolini's fascisten namen het eerste, zijn actie-eskadrons, squadre d'azione, die uit de [asci di combattimento gevormd werden, het tweede over. Dat niet alleen. In de lente van '2I begonnen de squadre met het plegen van invallen in gebouwen van vakverenigingen en in socialistische en communistische partijcentra. Daarbij beroofden zij in vier maanden tijd meer dan 240 tegenstanders van het leven. Aan geld hadden zij geen gebrek: daar zorgde het grote bedrijfsleven voor. Ook de meeste boeren waren tot hulp bereid. Gewezen militairenfungeerden als leiders der actie-eskadrons, studenten en middelbaar-scholieren, uit bourgeoisie en middenstand afkomstig, traden enthousiast als lid toe. 'Overal was het fascistisch geweld systematisch en doelbewust op de vernietiging van de tegenstander gericht; het socialistisch verzet was zonder samenhang, droeg een sporadisch karakter en zakte snel ineen."

XCIn een Kamer van 528 leden deden, na nieuwe verkiezingen, in mei' 2I de eerste fascisten hunintrede: 35. Mussolini had in Milaan 125 000 stemmen op zich weten te verenigen. Hij sloeg in die tijd menigmaal met aarzeling de gewelddadige acties van zijn volgelingen gade; hij werd door hen meegesleept. Zo ook in '22 toen (de linkse partijen waren al geheel geïntimideerd) de fascisten steeds driester optraden en de regering tot object kozen voor hun aanvallen. In mei gingen zij bijvoorbeeld met meer dan 60 000 gewapenden tot de bezetting van de stad Ferrara over; zij weigerden zich terug te trekken vóór de regering toegezegd had, voor de werklozen werkverschaffmgen in te richten; de regering bukte. De intrigerende combinazioni waaraan de politici zich plachtten over te geven, waren tegen al dit bruut geweld niet opgewassen; van fundamenteel belang was dat de burgerlijke en confessionele krachten vreesden, door het onderstrepen van de staatsmacht, d.w.z. door het beteugelen van de excessen der fascisten, een situatie te

XC1 Nolte: Der Fasehlsmus in seiner Epoche, p. 254.

241 [PDF]
HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

scheppen waarin, wellicht, de linkse groeperingen opnieuw het hoofd op zouden steken.

XCZo werden de fascisten een staat in de staat. In augustus '22 bedwongen zij met geweld een staking van het overheidspersoneel; het socialistisch gemeentebestuur van Milaan verjoegen zij uit het stadhuis. Hun partij, veruit de sterkste in het land, telde toen meer dan een miljoen leden; van hen waren 200 000 in militaire verbanden opgenomen.

XCOp 16 oktober besloot Mussolini (alweer: onder pressie van zijn volgelingen) dat hij binnen veertien dagen met eigen troepen de hoofdstad zou bezetten. Een kleine 20 000 fascisten werden, zwak-bewapend, in de buurt van Rome geconcentreerd. Na alles wat zich al afgespeeld had, was, hoewel de stad een talrijker en goed-uitgerust garnizoen bezat, die dreiging voldoende. De burgerlijke coalitie-regering trad af. Haar laatste besluit was, de Koning een proclamatie voor te leggen waarin de staat van beleg afgekondigd werd; hij weigerde ondertekening enriep Mussolini op 29 oktober uit Milaan naar Rome voor de vorming van een nieuw kabinet. Er kwamen op veertien ministers vier fascisten, Mussolini zelf werd, behalve premier, minister van binnenlandse zaken en ad interim van buitenlandse. Pas na die formatie begonnen de gemobiliseerde fascisten aan hun z.g. 'mars op Rome'. Geen schot viel: zij werden met gejuich ontvangen. 'Het was eerder de desintegratie van het parlementaire stelsel dan de zuiver-militaire dreiging die Mussolini's succes bewerkstelligde.'!

XCDie desintegratie ging voort. In de zomer van '23 verklaarde het parlement zich in meerderheid accoord met een wetsontwerp hetwelk inhield dat, na volgende verkiezingen, de sterkste partij automatisch twee-derde van alle zetels zou verwerven. In april '24 werd gestemd: op zeven-en-een-half miljoen stemmen gingen er vier miljoen naar de fascisten. Nadien gafhun twee-derde meerderheid hun de gelegenheid, naar believen van de grondwet af te wijken. Hun squadre d' azione, als fascistische militie feitelijk in het staatsapparaat geïncorporeerd, zetten de bestrijding van tegenstanders voort: in elk totalitair systeem is de tendens ingebouwd, van geweld naar meer geweld te grijpen. Spoedig waren politieke moorden weer aan de orde van de dag. Tegen die gewelddadigheden protesteerde in juni' 24 de socialistische afgevaardigde Giacomo Matteotti in een gedocumenteerd betoog; de dag nadat hij het in het parlement uitgesproken had, werd hij ontvoerd, pas meer dan twee maanden later werd zijn lijk ontdekt. Tot zijn vermoording had Mussolini geen uitdrukkelijke opdracht gegeven, wel hadden de moordenaars alle recht te menen in zijn geest te handelen. Een storm van

XC11. Kirkpatrick: Mussolini. Study of a demagogue (1964), p. 148.

242 [PDF]
DE DUCE AAN DE MACHT

protesten stak in Italië op; het was of men in brede volkslagen opeens besefte hoe snel men afgleed in de richting van volslagen rechteloosheid. Weer aarzelde Mussolini. Weer waren het zijn volgelingen die, met desertie dreigend, hem noopten tot een duidelijke houding. In januari '25 kondigde hij de vestiging van een dictatuur aan - en zowaar, de oppositionele partijen en de volksmassa's lieten zich intimideren. Vier mislukte aanslagen kwamen zijn persoonlijke populariteit ten goede, de pers werd gemuilkorfd, spoedig zaten honderden politieke tegenstanders op de Liparische eilanden gevangen, duizenden vluchtten het land uit, de meesten naar Frankrijk. Maar dag in, dag uit schetterde de propaganda en toen in maart '29 opnieuw gestemd werd, verwierf de fascistischelijst 90 % van alle stemmen.

XCKort tevoren had de Duce ('Leider'), zoals hij zich nu liet noemen, een accoord bereikt met het Vaticaan. Bijna zestig jaar lang hadden de Pausen zich, uit protest tegen de Italiaanse staat, als gevangenen gedragen. Zij eisten schadevergoeding voor in 1870 verloren gegaan wereldlijk bezit; zij eisten dat de staat de rechten van de kerk zou erkennen. Zij hadden met verscheidene Italiaanse regeringen onderhandeld - zonder succes. Die regeringen stonden in de regel te zwak of waren te zeer afhankelijk van de steun van anti-clerica1epartijen dan dat zij een accoord konden treffen waarbij ook zij concessies moesten doen. Mussolini hakte de knoop door. De Paus kreeg Vaticaanstad als souverein gebied toegewezen; een groot bedrag werd hem uitbetaald; alle Italiaanse huwelijken moesten voortaan kerkelijk gesloten worden (echtscheiding werd practisch onmogelijk) en de staat nam op zich, op de scholen voor godsdienstonderwijs te zorgen. Uit dat laatste punt vloeiden veel moeilijkheden voort, want terwijl de katholieke kerk de jeugd niet los wilde laten, was Mussolini er bij uitstek op gebrand, haar op te voeden in een fascistischeideologie.

XCDe buitenwereld lette minder op die machtsstrijd welke voortduurde dan op het feit dat Mussolini een conflict had weten op te lossen dat voor zijn voorgangers een onoverkomelijk obstakel gebleken was. Het accoord van ,29 kwam bij katholieken in de gehele wereld zijn naam in hoge mate ten goede. Burgerlijke kringen hadden al de neiging hem te bewonderen omdat hij de macht der linkse partijen en vakbonden radicaal gebroken had. Stakingen kwamen niet meer voor. Wie Italië bezocht, berichtte thuis' dat de treinen er op tijd liepen' en dat het 'een ordelijk land' geworden was. !ti '26 begon Mussolini bovendien met de opbouw van wat hij 'de corporatieve staar' noemde: voortaan werden de maatschappelijke groepen (arbeiders, ondernemers, beoefenaren van de vrije beroepen enz.) in Z.g. corporaties verenigd die onder een nationale corporatieve raad ressorteerden; die corporaties stelden lijsten van mogelijke candidaten voor het parlement op;

243 [PDF]
HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

uit die lijsten deed de Grote fascistische raad onder Mussolini's voorzitterschap een keuze (die meest tevoren al door de Duce bepaald was); zo kwam de eenheidslijst tot stand die als regel goedgekeurd werd door een overweldigende meerderheid van de kiezers - daarvoor zorgde de propaganda van partij en staat, aangevuld met de discreet- of zelfs openlijk-gunstige adviezen van een dankbare katholieke kerk.

XCIn feite werden de bestaande sociale en politieke tegenstellingen door .de schijneenheid van de, met corruptie gepaard gaande, totalitaire staat slechts overdekt; in feite heerste met onderdrukking van geestelijke verscheidenheid slechts één partij: die der zwarthemden; in feite waren alle belangrijke beslissingen toevertrouwd aan één man - man van theatrale zelfverzekerdheid, maar 'onzeker in zijn gedrag tegenover personen die hem verontrustten door hun superioriteit, en daardoor geneigd èn verplicht, zich te verbergen achter schijngestalten'>: hij kon, zolang het niet te hard waaide, de indruk maken een bekwaam stuurman te zijn - in de eerste de beste grote storm zou hij schipbreuk lijden. Tegen het eind van de jaren' 20 zagen evenwel diegenen buiten Italië die Mussolini's beleid Plet sympathie volgden (hetgeen niet gold voor linkse kringen die hem als de moordenaar van Matteotti bleven beschouwen), het veelzeggend feit over het hoofd dat zijn gehele loopbaan een aaneenschakeling geweest was van koerswijzigingen en aarzelingen; nu deed hij zich voor als de onfeilbare gids - en zijn pose imponeerde. De Engelse premier, Ramsay MacDonald, die hem in '33 bezocht, werd 'betoverd door Mussolini's vindingrijke fantasie en verveelde zijn ambtgenoten in kabinetsvergaderingen met lovende verhalen over de kwaliteiten van de Duce'"; Churchill prees hem; Gandhi, leider van de Congrespartij in Brits-Indië, noemde hem de redder van Italië"; niet weinigen neigden tot de opvatting dat zijn land zich onder zijn impuls en leiding een nieuwe staatsvorm geschonken had welke, vrij van de verwarrende politieke worsteling, vrij ook van de verbitterde klassestrijd die zich elders openlijk voordeden, grondslag zou worden voor een nieuwe samenleving.

Nederlandse bewonderaars

XC

XCDe rechts-autoritaire stroming die zich in Nederland in de jaren '20 ging aftekenen, welde op uit twee bronnen: afkeer van de parlementaire demo

XC1 F.G. van der Poll: Benito Mussolini. Portret contra zelfportret (1964), p. 293. 2 I. Kirkpatrick: Mussolini, p. 184. 3 A.v., p. 185.

244 [PDF]
INDRUK IN NEDERLAND

eratie en afkeer van het socialisme, ja van alles dat er maar naar zweemde. Die bronnen lagen dicht naast elk:aar:bij diegenendie aan de recht~rzijde de parlementaire demoeratie verwierpen, was de omstandigheid dat deze een zich uitbreidende actie van sociaal-democraten en communisten tolereerde, een belangrijk motief. Niet het enige. De politieke verdeeldheid die zich in die demoeratie vrij kon uiten, wekte wrevel. Dieper nog: het individualistisch karakter van de moderne maatschappij deed een hunkering ontstaan naar meer gebonden, 'organische' maatschappij- en staatsvormen waarin elk: tevreden zou zijn met de hem geschonken plaats. Diegenen die zich aan die hunkering overgaven, hadden als regel wel de neiging, voor zichzelf een plaats aan de top te reserveren; die andere maatschappij- en staatsvormen zouden dan het voordeel bieden dat denkbeelden welke in de parlementaire demoeratie weerstanden opriepen en zich dus niet konden doorzetten, van boven af opgelegd zouden worden. Zo had Mussolini het in Italië gedaan. De Duce kreeg ook in ons land veel bewonderaars. Bij een rondvraag onder de lezers van het Algemeen Handelsblad bleek in oktober '27 dat zij hem, schepper van de fascistischestaat, als de op een na grootste figuur van zijn tijd beschouwden"; 'dat de bewondering van Thorbeeke's nazaten naar deze afzichtelijke tyrannie uitgaat, is toch een hoogst bedenkelijk verschijnsel', vond Het Volk. 2 Men moet wel aannemen dat de lezers van het liberale Amsterdamse dagblad die van zoveel waardering voor de Duce getuigden, hem als een kundig leider voor Italië beschouwden, maar dat slechts weinigen hunner zo ver gingen dat zij zijn systeem in ons land wilden invoeren. Zo waren er wel. In beperkte kring werd Mussolini als de heroïsche vormgever van een nieuw Europa beschouwd. De oude schilder en tekenaar Jan Toorop zag hem als een Übermensch; de fascistischepriesterWouter Lutkie aanbad hem: 'Dit is de onverbiddelijke willer; de onweerstaanbare dwinger; de alle leed tartende lijder, onverzettelijke martelaar; de man die veroordeeld is duizendmaal zijn leven te offeren; de atlas die een wereld van verantwoordelijkheid torst."

XC1 De lezers hadden zes namen moeten noemen. Het meest werden genoemd de Amerikaanse nitvinder Edison (70%), Mussolini (66%), de Italiaanse nitvinder Marconi (50%), de Duitse wis- en natuurkundige Einstein (43%), de Amerikaanse autofabrikant Ford (25%) en de Amerikaanse vlieger Lindbergh (25%) die iA '24 als eerste uit Amerika non-stop naar Parijs gevlogen was. Slechts twee van de 'honderden inzenders', beiden Joodse abonné's, hadden aile zes de namen vermeld, beiden met Mussolini als no. 1. Algemeen Handelsblad, 14 okt. 1927. 2 Het Volk, 14 okt. 1927. 3 W. Lutkie: Van Toorop naar Mussolini (1928), p. 98-99·

245 [PDF]
HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

XCVoor wie in die jaren fascistisch dacht, was Mussolini het grote voorbeeld. Niet Hitler! De Duce beheerste geheel een staat, de Führer was toen slechts leider van één partij uit vele. Tekenend was het dat, meer dan acht maanden na de indrukwekkende, ja onheilspellende verkiezingsoverwinning van de NSDAP in september '30, een lid van de fascistengroep 'De Bezem' aan een 'bundelgenoot' (de term was ontleend aan het uit fascistisch Italië overgenomen oud-Romeinse symbool van de bundel stokken) schreef:

XC'Vandaag kreeg ik ter inzage van mijn boekhandelaar twee prentenboeken, één met foto's van en over Mussolini, één over Hitler. Het is hoogst belangwekkend om deze plaatwerken met elkaar te vergelijken: hoe véél 'kleiner' zijn leider en beweging in Duitsland!'!

XCHoe moest nu dat fascistisch voorbeeld hier te lande gevolgd worden? Wat zou dat inhouden? Elk groeperinkje had zijn eigen program; misschien vinden we een typerende synthese in een aantal van de punten waarvoor een van de vurigste aanbidsters van de Duce, de schrijfster Ellen Forest (mevr. L.M. Pierson-Pranssen), bij gelijkgezinden politieke steun poogde te verwerven:

XC'Beperking van de ambtenarij; vakkundig ministerie; opheffmg van de oude parlementaire partijen; censuur op a. pers, b. radio en film, c. jeugdclubs (AJe etc.); scheiding van kerk en staat; versterking van de monarchale macht en rechten die met de Executieve Raad één geheel vormt, onafhankelijk van de Kamer; leden van de Executieve Raad zijn ten volle en persoonlijk verantwoordelijk alleen tegenover de Kroon; de Kamer bestaat als gildenlichaam uit adviserende vertegenwoordigers der syndicaten plus corporaties; verbod van anti-militaristische actie in elke vorm; invoeren: doodstraf, deportatie (politiek), dwangarbeid (voor langer dan twee jaar), lijfstraf (zedenmisdrijf, vrouwenhandel); opheffing van het recht van staking en uitsluiting; opheffing van elk staatssubsidieaan het bijzonder onderwijs dat op particulier initiatief met staatstoezicht mag worden voortgezet."

XCMocht al in deze hutspot van denkbeelden hier of daar iets steken dat anderen aantrok, een program als dit maakte in het Nederland van de jaren '20 geen schijn van kans; het was in strijd met de geest van de natie, in strijd ook met haar historische ontwikkeling. Het nam alle partijen van enig belang tegen zich in zonder grondslag voor een nieuwe, grote partij te kunnen worden. Maar bovendien: de factoren die in Italië de demoeratie tenBrief, 30 mei 1931,van D. M. Querner aanC. Labouchère (DocI-995, map b). 2 Bijlage bij briefz.d. (ca. 20 jan. 1933)van L. M. Pierson-Franssenaan G. C. La

1 G.

246 [PDF]
WEINIG WEERKLANK

verderve gevoerd hadden, ontbraken hier: van maatschappelijke ontreddering was geen sprake, van politieke verwarring nauwelijks, een naar de dictatuur strevende, hecht georganiseerde groepering ontbrak, zo ook een charismatische leidersfiguur; en van fatale zwakheid was bij de voorstanders van constitutionele monarchie en parlementaire demoeratie geen sprake. Hier of daar kon zich een rechts-autoritaire of zelfs fascistische stemming uiten maar een partij 1 Een beweging 1 De uitgesproken rechts-autoritaire of zelfs fascistische organisaties raakten in de jaren '20 hun sectarisch karakter niet kwijt; het bedrijfsleven gaf geen steun; alle acties bleven door gebrek aan middelen minuscuul. Met het enige massale, tegen het regeringsbeleid gerichte protest uit die tijd: de demonstratie, zomer '30, tegen het terugdringen van de Avro die op het Haagse 'Houtrust' 120 000 personen bijeenbracht, hadden die rechts-autoritaire of fascistische organisaties niets te maken. 'De kleinheid van het operatieterrein' , aldus een ingewijde, 'werkte op de zenuwen ... Men was door de omstandigheden genoodzaakt, onuitstaanbaar lang te blijven in het stadium van het kleine begin aan hetwelk voor altijd een grote toekomst ontzegd scheen te zijn. De meesten hielden het er niet uit en droomden van grote vergaderingen met denderende redevoeringen, van een gróte partij, van heroïeke strijd, in één woord: van dingen die de emotie gaande zouden maken ... Daar in het buitenland ging het in grote stijl, eerst in Italië, dan in Duitsland; en zelfs in het kleine België ging het hard tegen hard in de strijd die de Vlamingen te voeren hadden. In Rijks-Nederland niets van dat al.'l

XCEn toch: wij mogen die stemming, wij mogen die activiteit in het rechtsautoritaire dan wel fascistische kamp in de jaren '20 niet verwaarlozen. Hier ligt een van de oorsprongen van de NSB; daarnaast van de strijd, van '40 af, tussen de NSB en de SS-richting; tenslotte van een deel van de politieke worsteling die binnen de Nederlandse illegaliteit gevoerd zou worden.

XCBeginnen wij dan in 1921. Bij de raadsverkiezingen in april van dat jaar werden in de hoofdstad de no.'s I en 2 van de 'Vrij Socialistische Groep' in de gemeenteraad gekozen, no. I, zekere Cornelis de Gelder, een analfabeet, 'beroepsdwaas, straatkomiek en zatladder' ,2 in Amsterdam bekend als 'Had-je-me-maar'; hij dankte zijn bijnaam 'aan een gillend geslaakte uitroep

1 G. C. Labouchère: 'Chronologische reeks van gegevens betreffende de geschie denis der politieke beweging op nationaal-maatschappelijke grondslag in Neder land tot 1934', p. 84 (Doe I-995, map f). Dit in 1947 geschreven rapport zal verder aangehaald worden als Labouchère: 'Rapport-roav'. 2 Wim Zaal: p.22. 247

247 [PDF]
HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

die hij telkens maakt bij een halve kniebuiging en het trommelen met een houten knuppel tegen een leeg sigarenkistje'iNo.2 was een anarchist, Bertus Zuurbier. De Gelder, weer eens dronken, werd spoedig opgepakt en naar de rijkswerkinrichting te Veenhuizen gezonden, Zuurbier, tuk op het presentiegeld, nam aan de raadsvergaderingen deel, waarbij hij 'slechts eenmaal het woord schijnt gevoerd te hebben om te verzoeken een raam te sluiten, daar het tochtte."

XCHet was een trieste vertoning - maar dat was juist de bedoeling van de geestelijke vaders dezer actie, de anarchist Rijnders en de 'anarcho-fascist'ê Erich Wichman. Beiden wensten, zij het uit motieven die verschilden, aan te tonen, hoe lachwekkend en waardeloos de parlementaire demoeratie was. Rijnders hoopte dat die demonstratie de arbeiders (Had-je-me-maar verwierf in Amsterdam de meeste van zijn ruim 14 000 sternmen in arme buurten als de Jordaan en de Eilanden) voor het anarchisme zou winnen. En Wichman 1 Het was er deze, in 1890 geboren Utrechtse hoogleraarszoon, begaafd als schilder, graficus, beeldhouwer, edelsmid, dichter, een querulante Lebemann, een egocentrische bohémien, vooral om te doen, het 'suffe burgerdom' tegen de schenen te trappen. Nederland droop hem van de gezapige verveling; voorzover hij niet vluchten kon in zijn artistieke creativiteit, in de drank of in de liefde, wenste hij metterdaad - door daden! te protesteren tegen alles wat hem in Nederland niet aanstond. Algemeen kiesrecht en stemplicht beschouwde hij als verfoeilijke ondingen. In '18 had hij op luidruchtige wijze tegen de invoering geageerd: het was hem op drie dagen hechtenis te staan gekomen. Dat hij in Amsterdam twee asociale figuren gekozen gekregen had (later zou de Rapalje-partij hetzelfde elders in het land gelukken, o.m. in Rotterdam en Haarlem)", was hem een grote voldoening.

XCHem niet alleen. Toen de Leidse hoogleraar in de wijsbegeerte G. J. P. J. Bolland, befaamd schepper van een nieuw Hegeliaans systeem, eind september '21 in een openbare academische les een soort politiek testament uitsprak, meende hij dat de Amsterdammers die op 'twee straatzwervers' gestemd hadden, 'het klassieke blijk geleverd (hebben) van het plichtsgevoel allereerst, en voorts van het staatkundig in- en doorzicht dat men in zaken van hogere gemeenschap bij de gemene man heeft aan te nemen; zij hebben duidelijk en zuiver van de democratische staatsinrichting de strekking aan het licht gebracht."• r. historiografische en bibliogrcifische studie (1956), p. 60. 4 Oud: Het jongste verleden, dl.!, p. 370. s G.]. P.]. Bolland: De tekenen des tijds (1921), p.

1 28 april 1921. 2 Joosten: p. 253. Schöffer:

248 [PDF]
WICHMAN EN BOLLAND

XCBolland ontpopte zich in die les, niet voor het eerst, als een rancuneuze, archaïsche autocraat met duidelijke symptomen van grootheidsen vervolgingswaanzin. Van de wereld die hij voorvoelde spoedig vaarwel te moeten zeggen (hij was al een keer voor carcinoom geopereerd en zou nog geen vijf maanden later sterven), deugde weinig meer. De mogendheden hadden met succes en tot hun eigen noodlot 'samengespannen' tegen Duitsland, 'het hart van Europa, hun eigen hart"! Het gehele Europese westen, Nederland incluis, was op weg naar de ondergang, de ganse samenleving was voorbestemd' om door zelfverkankering aan haar einde te komen, een einde vol smerigheid, stank en verrotting'P In de grote steden speelde de arbeidersklasse al de baas, zulks 'inlichamelijke en geestelijke onwelriekendheid'," demoeratie was slechts 'gepeupel-regering'AWie profiteerde van dat alles? Wie had dat zo gewild? Het 'internationale Jodendom'. Ten dele rechtstreeks, ten dele via 'de buitenlandse vrijmetselarij" streefde het naar de 'verwerving der aan de Joodse geslepenheid toekomende wereldheerschappij; middel daartoe was allereerst der Joden internationale geldmacht, die best te verenigen is met een communistisch drijven naar onze kant, met het maatschappelijk en staatkundig drijven naar opheffing van de eigendom der gojim.'"

XCBolland had gemeend, zich waarschuwend vooral tot de jeugd te moeten wenden. Bij de publieke opinie wekte zijn De tekenen des tijds in hoofdzaak verbazing, vermengd met medelijden bij sommigen, bij anderen met ergernis. Maar aan zijn voeten zaten twee jongeren van wie de een, Verviers, als eerste het fascisme zou gaan propageren in katholieke kring, de ander, Sinclair de Rochemont, een van de oprichters zou worden van de eerste echt-fascistische organisatie in ons land, het Verbond van Actualisten; Sinclair zou in '28 De tekenen des tijds woordelijk afdrukken in het door hem met steun van Wichman geredigeerde blad De Bezem; de tweede uitgave in brochurevorm zou eerst in de herfst van 1940 verschijnen, een fotografische herdruk: er behoefde geen letter gewijzigd te worden.

Rechts-autoritaire organisaties

XC

XCEr zijn in de jaren' 20 en het begin van de jaren' 30 legio rechts-autoritaire en fascistische organisaties in ons land geweest, sommige zo klein dat ze alleen uit een bestuur bestonden. Zinloos zou het zijn, ze alle (het waren er vele lA.v.,P.7. 2A;v.,p.I2. 3A.v.,p.IO. 4A.v.,p.I2. sA.V.,p.I9. GA.V.,p.2S.

249 [PDF]
HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

tientallen) te noemen; het is al moeilijk genoeg, ze te groeperen. Moeilijk ook daarom omdat de begrenzingen niet scherp waren. Men wisselde vaak snel van het ene groepje naar het andere en kortstondige coalities kwamen veelvuldig voor. Eén was men in een anti-socialistische en anti-democratische gezindheid; één in de wens dat een z.g. 'sterke regering' haar gezag zou doen gelden tegenover het parlement en een einde zou maken aan de politieke verdeeldheid die het land 'zwak' maakte: zwak naar binnen, zwak naar buiten. Wilden sommigen de uitvoerende macht concentreren bij de Koningin (met herinnere zich Ellen Forest's program), anderen was niet recht duidelijk, wie hier te lande de plaats van de Duce moest innemen; nog anderen zouden al tevreden zijn indien de regering wezenlijk meer macht kreeg, vergeleken met het parlement.

XCDat laatste gold in het algemeen voor wat men als de eigenlijke rechtsautoritaire richting beschouwen kan. Aanvankelijk droegen er de groeperingen een locaal karakter: zo in Den Haag het vaderlands Verbond, schepping van de toenmalige Schiedamse jeneverfabrikant Simon A. Maas die zijn politieke loopbaan vóór de eerste wereldoorlog begon als secretaris van Troelstra en in de tweede eindigde als organisatieleider van Arnold Meyers Nationaal Pront"; in Utrecht de Nederlandse Oranje-Nationalisten, een kongsi van ontevreden officieren en ambtenaren; onder die laatste een ambtenaar van de provinciale griffie, C. van Geelkerken, die ook van Sinclairs Verbond van Actualisten lid geweest was." Deze groep had als hoofdkwartier 'een herenhuis ... alwaar de nieuwe leden voor een 'bloedraad' werden geïnstalleerd ... doch waar bovendien een buffet was - met whisky voor de heren en bier voor Jan Boezeroen'P Ook kende Utrecht het Verbond, later Nieuw Verbond van Nationalisten, eerst geleid door de hoogleraar in de Egyptologie aan de rijksuniversiteit, prof dr. H. P. Blok, later door de Amsterdamse arts dr. C. H. van der Mijle; Wichman was er een tijd lid van.é

XCNog een hoogleraar van deze universiteit, prof. dr. F. C. Gerretson, was de geestelijke voorman van een groepering van meer dan locale betekenis, de Nationale Unie. Over hem iets meer.

XCWij kwamen Gerretson al tegen alsdegeen die in november' 18 de Savomin Lohman en Colijn waarschuwde tegen een fictieve dreiging: Wijnkoops10 okt. 1948), p. 2 (Doc I-SIO, map c). 3 Labouchère: 'Rapporc-roav', p. 22. 4 W. H. Haighton:

1 W. H. Haighton: 'Verbond van Actualisten en Vaderlands Verbond' (maart 1944), p. 18 (Doe II-824). • Politieke Recherche-Afdeling (verder aan te halen als: PRA)-Utrecht, proces-verbaal van verhoren van C. van Geelkerken (afgesloten 1 Brief, 2 dec. I932, van de alg. seer. der Nationale Unie aan D. H. Querner (Doe 1-995, map c). 2 L. F. de Jong: 'Fascisme en nationaal-socialisme in Nederland, I920-I940' (Doc II-I099), p. 43-50.

250 [PDF]
DE NATIONALE UNIE HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

plannen voor een revolutie. Hij was in 1884 geboren; een hartstochtelijk man met grote intellectuele gaven, maar met de neiging, de geschiedenis van zijn tijd te zien als een aaneenschakeling van boze conspiraties, bedreven door geslepen politieke tegenstanders. Bij de 'Koninklijke' bracht hij het tot secretaris van de directie. Toen in 1925, onder meer met fondsen van dit concern en na veel strijd, aan de Utrechtse 'universiteit een bijzondere faculteit voor de opleiding van Indische bestuursambtenaren toegevoegd werd (de 'olie-faculteit'), bedoeld om een tegenwicht te vormen tegen het 'ethisch gedoe' van de Leidse opleiding, werd Gerretson er hoogleraar in de koloniale geschiedenis. Strakke handhaving van het gezag en onderdrukking van alle revolutionaire oppositie stonden bij hem voorop: de Anti-Revolutionaire Partij ging hem daarin niet ver genoeg. Dat inzicht deelde een antirevolutionair Tweede Kamerlid, C. van der Voort van Zijp; deze gaf in '24 de stoot tot oprichting van de Nationale Unie; spoedig werd Gerretson haar voornaamste pen- en woordvoerder. Hij speelde een belangrijke rol in de actie tegen het Belgisch verdrag die later ter sprake komt; in '31 werd hij algemeen voorzitter van de Unie. Veel betekende zij niet; pogingen tot samenwerking met de Bijzondere Vrijwillige Landstorm enmet eenconservatieve jongeren-organisatie, het Nationaal Jongeren Verbond, mislukten. In' 32 noemde de algemeen secretaris de Unie 'de enige der onderscheiden herstelbewegingen die de universeel-fascistische gedachte op historisch Nederlandse grondslag heeft uitgewerkt" In ' 33 wenste Gerretson dat de Unie en het Verbond voor Nationaal Herstel (het komt aanstonds ter sprake) steun zouden verlenen aan de Kamer-candidatuur van de toenmalige leider van de Algemene Nederlandse Fascisten Bond, Jan Baars, hetgeen door Nationaal Herstel dat Baars als een ordinaire schreeuwlelijk beschouwde, geweigerd werd; met die Bond en weer een ander groepje, de Fascistische Jongeren Bond, richtte Gerretson in de herfst van '33 de Corporatieve Concentratie op. Een gemeenschappelijk blad kreeg als titel De Vuurslag, als redacteur een figuur die in achterdocht niet voor Gerretson onderdeed en hem in politieke bemoeizucht overtrof, jhr. R. Groeninx van Zoelen; hem zullen wij nog tegenkomen in de bewogen herfst van '40. De Concentratie viel na zes maanden uiteen. De Nationale Unie werd toen op de lijst van voor ambtenaren verboden verenigingen geplaatst: Gerretson trok zich in zijn studeerkamer terug: een teleurgesteld fascist - geen NSB' er. 2 Alles waarin Mussert toen reeds Hitler25

251 [PDF]

was gaan imiteren, stuitte hem tegen de borst; mocht ook' de verheffing van de natie''het voorgespiegelde doel' van de NSB zijn, als haar 'werkelijk doel' noemde Gerretson in oktober '32, bedoeling en effect verwarrend, 'de voorbereiding van de dienstbaarheid ... aan vage, met de geest en de traditie van het volk in noord en zuid strijdige, pangermanistische dromerijen en pruisische annexatielust'i

XCWij vermeldden zojuist het Verbond voor Nationaal Herstel. Daarover nu iets meer.

XCTot zijn oprichting had in de herfst van '32 de oud-opperbevelhebber van land- en zeemacht uit de eerste wereldoorlog, generaal Snijders, het initiatief genomen. Met het hem veertien jaar tevoren verleende ontslag had hij zich innerlijk niet verzoend; in het midden van de jaren '20 was hij een tijd lang aangesloten geweest bij Sinclair de Rochemonts fascistische organisatie.ê Nationaal Herstel kreeg evenwel geen fascistisch maar een typisch autoritair karakter. Het Comité viill Initiatief bestond uit vijf-en-veertig notabelen, onder hen zes hoge militairen, onder deze de directeur van de Hogere Krijgsschool, de kapitein-luitenant-ter-zee J. Th. Furstner die in de Londense periode minister van marine zou worden.Wat onderscheidde dit verbond van de burgerlijke en van de confessionele partijen I Het liet voor de verkiezingenvan april '33 een manifest verschijnen waarin het o.m. opkwam voor:

XC'Versterking van het overheidsgezag; géén treden van het parlement op het terrein der uitvoerende macht; volksvertegenwoordigers die het nationaal belang stellen boven het partij-, groeps- of klassebelang; grondwetswijziging in nationale geest; verandering van het kiesstelsel; bevordering van de rijkseenheidsgedachte: aanmoediging tot vorming en bescherming van kleine vermogens; één algemene Nederlandse radio-omroep; tegengaan van overmatige arbeidsbeperking (winkelsluiting).'3

XCSnijders trad als lijsttrekker op, maar alleen als zodanig: gekozen, zou hij geen zitting nemen in de Kamer. Dat kon de no. 2 van de candidatenlijst doen, mr. dr. W. M. Westerman, kabinetschef van de Haagse burgemeester, want Nationaal Herstel bracht het met ruim 30 000 stemmen (0,82 % van het totaal aantal) tot één zetel: bijna 22% van die stemmen was uit slechts één van de achttien kieskringen afkomstig: Den Haag." In de Kamer ging van mr. Westerman maar weinig uit. Zijn hart trok hem meer en meer naar deF.inp.Zulks onder invloed van een neef die ijverig lid was'Rapport-rea-r', p.3Manifest in DoeDen Haag alleenleverde vrijwel evenveelstemmen op alsde provincies Friesland,Groningen, Drente, Overijsel,Limburg, Noord-Brabant en Zeeland samen.

1 C. Gerretson (1934), 76. 2 (Labouchère: 78). II-8z6. 4

XC

252 [PDF]
'NATIONAAL HERSTEL'

NSB. Begin '37 deed hij zijn best, op de candidatenlijst der NSB geplaatst te worden, 'die', schreef hij, 'nu eenmaal mijn volle sympathie heeft'. Mussert wees hem terug ; Westerman hoopte toen, 'ook in de nieuwe Kamer voor de NSB goed werk (te) kunnen doen'. i Die hoop ging niet in vervulling: bij de verkiezingen van mei ' 37 (door Nationaal Herstel gevoerd onder de leus: 'Weg met Moskou! Geen Mussert! Alleen Oranje l'P, bleek dat het verbond meer dan drie-kwart van zijn kortstondige aanhang verloren had. Wester;" man werd spoedig lid van de NSB; spoedig bedankte hij weer."

XCTot de initiatiefnemers van het Verbond had, in '32, blijkens de oproep, ook behoord 'J. Smid, oud-referendaris bij het departement van landbouw'. Smid verdient onze aandacht want hij was toen reeds adviseur, ja geestelijk leider van een merkwaardige beweging van protesterende boeren die zich 'Landbouwen Maatschappij' noemde.

'Landbouwen Maatschappij'

XC

XCProtesterende boeren waren er al in de jaren' 20 geweest; als hun voornaamste woordvoerder was toen Arend Braat opgetreden, een boer uit Hekelingen op het eiland Putten, 'op het stuk van sociale politiek de onvervalste reactionair', vijand van elk ingrijpen door Den Haag waar, volgens hem, 'een vreedzame Sowjet-regering' zetelde welke er op uit was, de boeren te benadelen ten gerieve van de parasiterende grote-stads-arbeiders:

XC'Zedelijk en moreel wordt het werkzame, nijvere deel der maatschappij tot slaven der werkschuwe elementen gemaakt die als hongerige wolven voortgaan de maatschappij op te vreten en onveilig te maken ... Ten plattelande, tot in de verste hoeken, is men de uittartingen der steden moede." aldus boer Braat. Zijn Plattelandersbond kreeg in 'r8 en '25 één, in '22 zelfs twee zetels in de Kamer; toen was van de stemmen 280/0 afkomstig geweest uit de ene provincie Drente. De Drentse boeren hadden het nu eenmaal moeilijk; naarmate de wereldcrisis zich duidelijker aftekende, gingen zij zich sterker bedreigd voelen. Maar Braat wist zijn aanhang niet bijeen te houden; zijnBrief,febr.van W. M. Westerman aan M.V.E.H.].M. graaf de Marchant et d'Ansembourg (ArchiefNSB, mapOproepDoe"RvO:(voortaan aan te halen als:dl.p.'Oud:dl.p.

1 19 1937, 2 in II-826. M. M. I (I967), 69I. II,

253 [PDF]
HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

Bond verliep; eind' 34 werd hij als voorlopig lid van de NSB aangenornen-; als lid werd hij begin' 35 geweigerd omdat hij kort .tevoren publiekelijk verklaard had dat ook het fascisme geen perspectief bood aan de boerenstand.ê

XC'Landbouwen Maatschappij' was toen al een beweging geworden met-een aanzienlijke aanhang op het platteland. Dat had te maken met diepere factoren: bij de boeren was al enkele tientallen jaren het gevoel gegroeid dat zij in de Nederlandse samenleving niet aan hun trekken kwamen. Crisis en crisiswetgeving plaatsten hen bovendien voor verschijnselen die eenvoudig niet pasten in hun wereldbeeld:

XC'Ik denk aan financiële executies van 'oppassende' mensen waartegen soms collectief stelling werd genomen ... alsmede aan het vernietigen van kostelijk voedsel, aan productiebeperking, aan het autoritaire gezag van de crisis-centrales en aan de crisis-controlediensten die 'blagen' uitzonden met grote bevoegdheden waardoor de zo subtiele socialehiërarchie werd verstoord."

XCEen maatschappij waarin die dingen mogelijk waren, deugde niet! Die maatschappij moest veranderd worden! Maar hoe 1

XCDe landbouwers hadden hun eigen nationale organisaties: het in 1917 opgerichte, liberaal-getinte Koninklijk Nederlands Landbouwcomité en de uit '20 en '22 daterende Katholieke-, respectievelijk Christelijke Boeren- en Tuindersbond, doch dit waren meer losse overkoepelingen van provinciale of gewestelijke verbonden" dan lichamen die in Den Haag een duidelijke, rechtstreekse politieke invloed ten gunste van de boeren uitoefenden: daarvoor waren zij (hetzelfde gold voor de drie, bonden van landarbeiders) tezeer gekoppeld aan de bestaande politieke partijen. Er was behoefte aan een nieuwe aanpak. De tegen de steden en de verstedelijking, tegen de industrie en de industrie-arbeiders, tegen de groothandel en de regering gerichte verbittering, vooral van de boeren op de arme zandgronden, was evenwel niet meer dan een vage emotie. Voor een nieuwe beweging was méér nodig: een program. Dat program verschafte Smid: hetzelfde dat hij al bij die vorige diepe crisis aan het eind van de jaren' 90 ontwikkeld had.

XCSmid was in 1865 in Nieuw Beerta (Groningen) geboren als zoon van een landarbeider; zijn vader kon later na lang sparen een kleine boerderij kopen. Smid had zich bij het departement van waterstaat tot referendaris bij deCirculaire,jan.van het Alg. Hoofdkwartier, afd.(ArchiefNSB, mapBrief,febr.van C. vansecretarisder NSB, aan A. Braat (a.v.).A.]. ten'Landbouwen Maatschappij' (onuitgegeven scriptie,p.C. H.]. Maliepaard inp.

1 30 1935, III 196). 2 13 193[5, Geelkerken; alg. 3 Wisch: 1948), 25. dl. IX, 80.

254 [PDF]
'LANDBOUW EN MAATSCHAPPIJ'

afdeling landbouwopgewerkt. De kleine boer (mensen als zijn vader) had hij steeds gezien als grondlegger van de nationale welvaart. Die kleine boer leed onder de vrijhandel die de prijzen op de wereldmarkt drukte; de lonen voor de industrie-arbeiders werden ook wel gedrukt, maar voor hen kwamen de vakbonden op, zoals de regering dat deed voor haar ambtenaren die volgens Smid een beter-betaald en comfortabeler bestaan hadden dan de boeren. Wie deed iets voor die laatsten 1 Meer dan dertig jaar lang had Smid bepleit dat men ingevoerd voedsel aan de grens met extra-heffingen zou belasten; die heffingen zouden aan de consumenten doorberekend en aan de boeren afgedragen moeten worden. Dertig jaar lang had geen regering naar Smid geluisterd. Het systeem van landbouwsteun dat van '30 af toegepast werd, ging in veel opzichten in zijn richting waarbij het overigens merkwaardig was, dat de boeren 'de zegeningen van de garantieprijzen en richtprijzen wel wensten te aanvaarden, doch met behoud van hun vrijheid';'

XCIn december ' 31 was dit systeem nog maar weinig ontwikkeld toen in Assen op initiatief van een Comité van actie dat met soortgelijke comité's in Utrecht, Zwolle en Winterswijk verbinding had, een drukbezochte vergadering gehouden werd om te protesteren tegen de veronachtzaming van de belangen der boeren. Een Drentse boer, Geert Dieters, had Smid overgehaald, aanwezig te zijn. Men kende hem in die kring; men kende er ook zijn denkbeelden. Smid vond er steun voor. Ook met de verdere organisatie ging hij zich bemoeien en toen in januari '32 de Drentse Boerenbond opgericht werd, kreeg hij er grote zeggingschap in; spoedig volgden een Friese Agrarische Bond en een Groninger Boerenbond." In augustus' 32 begon hun blad Landbouwen Maatschappij te verschijnen met als veelzeggend motto in het eerste nummer: 'De poort die leidt tot een goed begrip van de maatschappij, staat in de landbouwen niet in de industrie en in de stad'. Smid schreef alle hoofdartikelen. Een Zuidelijke Agrarische Bond en een Hollandse Boerenbond werden opgericht; in '33 vormden de vijf boerenbonden samen de Nationale Bond 'Landbouwen Maatschappij'," Die Nationale Bond had toen ruim 16000 leden - meer dan 9 000 daarvan in Drente."

XCWaar stond deze bond nu in politiek opzicht z Smid, een onkreukbaar, ouderwets man, was wars van alle totalitarisme, maar onder diegenen die zijn protectionistische denkbeelden aanhingen, waren er met name in Drente verscheidenen, voor wie 'Landbouwen Maatschappij' voorportaal werd tot de NSB. 'Enkele vrijzinnige predikanten die bij (de Duitse natio

XC1 A.v., p. 30. 2 A. J. ten Wisch: 'Landbouwen Maatschappij', p. 5-8. G. A. Kooy: Het échec van een 'volkse' beweging, p. 35-37. 3 G. A. Kooy: a.v., p. 45-46. • A. J. ten Wisch: 'Landbouwen Maatschappij', p. 16.

255 [PDF]
HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

naai-socialist) Walther Darré in de leer zijn geweest, .... doordringen de beweging met een heidense mystiek die bij de behoudende Drent, na eeuwen Christendom, nog altijd ingang vindt.'! Maar ook het bestuur van de nieuwe beweging stond tegenover de NSB vrij sympathiek. Dat bleek in ' 35 . Voor het eerst nam toen de NSB aan verkiezingen deel. Welnu - in de leidraad die het bestuur van 'Landbouwen Maatschappij' aan de leden deed toekomen, werd omtrent Musserts beweging opgemerkt: 'Nog niet bewezen of het programma te verwerkehjken is. Echter goede L. en Mi-leden in toppositie. Aanbevolen'. De NSB was de enige partij die bij die gelegenheid zodanige algemene aanbeveling kreeg. 2 Ze had in heel Drente 'nog geen 300 leden ... en desondanks stemde II,6 % van de bevolking NSB. Nu ja, het advies van 'Landbouwen Maatschappij' hielp een handje mee', aldus de oud-propaganda-inspecteur van de NSB in Drente-Zuid."

XCOvereenkomstige latere aanbevelingen ten gunste van de NSB zijn ons van "Landbouw en Maatschappij' niet bekend. De jaarlijkse landdagen, steeds in het Drentse Rolde gehouden, waren evenwel niet vrij van Blut-und-Boden mystiek; de twee begaafdste propagandisten van de bond sympathiseerden openlijk met het nationaal-socialisme (Kooy noemt een hunner 'de grote wegbereider voor het nazisme onder de door de crisis geteisterde boeren in verschillende delen van het Gelderse'"), en het moge waar zijn dat enkele vooraanstaanden die in ander verband het nationaal-socialisme bestreden, lid van 'Landbouwen Maatschappij' bleven" - dat de beweging in de eerste herfst van de Duitse bezetting met het Agrarische Front der NSB samensmolt, is even waar. En was geen toeval.

Katholiek fascisme

XC

XCMet de fascistische stroming in katholieke kringen komen wij nu in een ander milieu; een milieu, niet van verontruste, autoritair-gezinde burgers, niet van een door de crisis van zwakke geestelijke ankers losgeslagen deel van de boerenstand, maar, zeker tot in de helft van de jaren '30, eerder van typische individualisten,

XCHet begonmet dr. Emile G. H. Verviers, eenin 1886 geboren boekhouders

XC1 Anne de Vries: De levensroman van Johannes Post (1948), p. 104. 2 G. A. Kooy: Het échec van een 'volkse' beweging, p. 323. "F. W. Wessels: De NSB-leiding ont maskerd. De bloem der natie (1936), p. 8. 4 Kooy: Het échec van een 'volkse' beweging, p. 326. 5 Nationale Bond 'Landbouwen Maatschappij'.Ben apologie

256 [PDF]
KATHOLIEK FASCISME

zoon uit Roosendaal die vóór de eerste wereldoorlog een aantal jaren medewerker geweest was van de katholiek Aalberse, die later de eerste minister van arbeid werd welke Nederland kende. Hun wegen waren spoedig uiteengegaan: Verviers had zich tot een principieel tegenstander van sociale wetgeving ontwikkeld. In Leuven gepromoveerd, was hij in '18 privaat-docent in de economische politiek geworden aan de Leidse universiteit. Hij bewonderde Bolland. Ofhij zijn denkbeelden overnam van de man die in '21 De tekenen des tijds publiceerde, dan wel daarin versterkt werd, zij in het midden gelaten; veel verschil was er niet. De wettelijke achturendag berustte, aldus Verviers, op marxistische grondslag, de werklozenzorg werkte werkschuwheid en sociale onrust in de hand, wettelijke moederschapszorg betekende bevordering van 'de vrije liefde', toekennen van publieke bevoegdheid aan vakbondsleiders kwam neer op 'het toekennen van macht aan de minderwaardige minderheid om de meerderheid te onderdrukken' - het was alles 'beslist noodlottig en paganistisch';'

XCIn april' 22 richtte Verviers een eigen tijdschrift op, Katholieke staatkunde. Het jaar was nog niet uit of men kon daarin uitspraken lezen als: 'Er is een zekere Mussolini gekomen en deze bracht naar Gods bestel de redding voor Italië'. 2 Korte tijd later ging, onder pseudonym, aan dit tijdschrift Wouter Lutkie medewerken wiens poëtische verheerlijking van de Duce de lezer reeds bekend is. De toon werd feller. In april' 2 3 schreef Verviers dat overreding volgens democratisch recept ook in ons land niet zou baten, 'het zwaard en de tuchtroede zullen ten laatste de doorslag moeten geven'"; het 'democratisch prulparlement', het 'huidige rotte regeringsstelsel', de 'letterknechten en uilskuikens en dieven en charlatans' die het bewind voerden" zij moesten opgeruimd worden, uiteraard met inbegrip van de katholieke premier, Ruys de Beerenbrouck, en de overige katholieke ministers onder wie de gehate Aalberse.

XCHet Episcopaat greep in. Het was de bisschop van Den Bosch, mgr. A. F. Diepen, die eind' 2 3 Verviers verbood, zijn blad het predicaat 'katholiek' te geven. Onder de titel Opbouwende staatkunde werd publicatie voortgezet. Lutkie, op de achtergrond blijvend, voerde voortaan de redactie; een gelijknamig genootschap werd opgericht waar, alweer, Lutkie de teugels in handen had. Niet lang evenwel: mei '24 dwong het Episcopaat hem, zijn bemoeienissen te staken," Aan de gezindheid van de betrokkenen veranderde dit kerkelijk ingrijpen niets.

1 Brief z.d. (1921) van Verviers aan mgr. P. L. Dessens, aangehaald door Gribling: p. 386. 2 Aangehaald door Joosten: p. 32. 3 A.v., p. 35. • A.v., p. 42. 5 A.v., p. 43-47, SI.

257 [PDF]
HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

XCVerviers belandde in de jaren' 30 bij de NSB en bleef als publicist ijverig werkzaam in nationaal-socialistische geest. Hij was evenwel een te schutterige studeerkamer-fascist en een veel te slecht spreker dan dat van hem veel bezieling kon uitgaan op anderen. Dat laatste was met Wouter Luwe wel het geval.

XCLutkie was in 1887 in Den Bosch geboren. Vijf-en-twintig was hij, toen hij zich tot het priesterschap geroepen voelde. Tot priester gewijdin' 19, werd hij korte tijd later benoemd tot kapelaan in een dorpje bij Boxtel. Via de felle, tegen demoeratie en sociale wetgeving gerichte publicaties van de Franse Katholieke schrijver Léon Bloy (verwant aan Charles Maurras) kwam hij bij het fascisme terecht.' Dat moest hij van nabij zien! Door bemiddeling van de generaal der Jezuïeten, pater Tacchi Venturi, die bij de toen al aangeknoopte onderhandelingen tussen Mussolini en het Vaticaan soms als tussenpersoon fungeerde," wist hij in mei '27 voor het eerst tot de Duce door te dringen bij welke gelegenheid hij deze aan de hand van enkele door Jan Toorop geschilderde, uiterst idealiserende portretten op zijn 'mystieke zending' wees. Lutkie zag in Italië een 'schitterende synthese' ontstaan van oud, eerbiedwaardig Christendom en door jeugdig vuur gedreven fascisme. In '29 werd hij weer, in '33 werd hij zelfs enkele malen door de Italiaanse dictator in audiëntie onrvangen.ê

XCDrie jaar eerder, juni '30, was het eerste nummer verschenen van een maandschrift, Aristo-, waartoe de Brabantse kapelaan het initiatief genomen had. Daarin trad hij naar buiten niet zozeer op de voorgrond, in werkelijkheid was hij binnen of achter de redactie de drijvende kracht. Het nationaalsocialisme wees hij af; het was hem te Duits-imperialistisch. Het fascisme daarentegen vond in hem een hartstochtelijk verkondiger: de democratische rechtsstaat moest ook in ons land door de fascistische machtsstaat vervangen worden; in die machtsstaat zouden de Joden, door Luwe gezien als dragers bij uitstek van het communisme, geen gevaar meer kunnen vormen. Antisemitisme was onchristelijk, maar op maatschappelijk gebied was er nu eenmaal 'een Jodenprobleem' ; was het voor de Joden zelf niet 'veiliger, gesteld te worden onder de meer beperkende maar tevens beschermende bepalingen van een loyaal gastrecht 1'4

XCAristo- kreeg in de jaren '30 een merkwaardig brede kring van vaste en losse medewerkers. Gerretson en Groeninx van Zoelen treffen wij er onder aan en wij zijn geneigd toe te voegen: uiteraard; dan de Delftse oud-hoogenfascisme, p. 221-22. 4 Notitie uit 1937-38, aangehaald door Zaal: De herstellers.

1 A.V., p. 23-24. 2 I. Kirkpatrick: p. 255, 272. 3 Joosten:

258 [PDF]
KATHOLIEKE FASCISTEN

leraar dr. J. H. Valekenier Kips die in maart '32 zijn afscheidscollege benut had voor een uitbundig huldebetoon aan Hitler ('Der Beifall nach Sthluss der Vorlesung habe keinEnde nehmen wol/en' p en in het midden van de jaren '30 lid werd van het fel-antisemietische Zwart Front; op die groepering, uit weIker rijen Aristo ook andere krachten recruteerde, komen wij later terug. De rusteloze Lutkie wist daarnaast vrij veellitteratoren tot medewerking te bewegen - jongere bij wie wellicht Zeplaisir de se vair imprimé een grote rol speelde, maar ook oudere die, uit katholieke kring afkomstig, de antidemocratische instelling van het tijdschrift bewust en van ganser harte onderschreven- een instelling die in het katholieke milieu veelvuldig voorkwam.

XCSmedts geeft van de staatkundige voorlichting die aan het eind van de jaren '20 in een van de Brabantse klein-seminaries aan de toekomstige zieleherders gegeven werd, deze samenvatting:

XC'De monarchie was de enige regeringsvorm die God had gewild. De monarch moest natuurlijk een katholiek zijn en de katholieke kerk een staatskerk. In Nederland was de situatie verre van ideaal: het Huis van Oranje was antikatholiek maar moest waarschijnlijk aanvaard worden omdat het koninklijk gezag van God komt, althans de sanctie van God krijgt. Demoeratie was onzin om vele redenen. Het was een aanslag op de door God gewilde orde. Bovendien: welk recht kon een onontwikkeld libertijn doen gelden op één stem als een geleerde professor, vader van tien kinderen, er ook maar één had? In de moderne tijd moest een dictator soms aanvaard worden. Als hij goed katholiek was en de rechten van de kerk erkende, waren er geen bezwaren tegen. Daarom stond men met een vrij grote sympathie tegenover Mussolini van wie men weinig anders wist dan dat hij de Vaticaan~e kwestie had opgelost en een concordaat met paus Pius XI had gesloten."

XCWerd zo ook elders 'gedoceerd 1 Wij kunnen het niet beoordelen. Feit is in eIk geval dat in die tijd bij menige katholiek de aanvaarding van de parlementaire demoeratie een opportunistisch karakter droeg. Hier te lande kon de Rooms-Katholieke Staatspartij nu eenmaal binnen die demoeratie met evident succes voor de katholieke belangen opkomen. Zelfs daar was niet ieder tevreden mee. Want hoe groot dat succes ook was, compromissen waren in die demoeratie onvermijdelijk. Daaraan gingen sommigen zich stoten.

1 Brief, 31 maart 1932, van H. Nieland aan de van de NSDAP. Fotokopieën van documenten uit de collecties van het (verder aan te duiden als BDC), 10266--67. 2 Joosten: p. 223-30. "Smedts: p. 259

259 [PDF]
HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

XCDe naar het fascisme neigende, autoritaire stroming bij katholieke litteratoren en studenten vond in de tweede helft van de jaren '20 haar oorsprong mede in een romantisch smachten naar een integraal-katholieke samenleving; zij zou iets later aansluiting vinden bij het Vlaams nationalisme. Dat smachten ging gepaard met verzet tegen de moderne tijd, in verschillende doseringen, 'met die typische reeks irrationele sentimenten van de kleinburger extreem nationalisme, xenophobie, mystiek racisme, anti-semitisme, sexuele frustratie, patriarchale idealisering van de vrouwen het gezin, angst voor de grote stad'1 - het ging ook gepaard, het moest gepaard gaan, met verzet tegen de Staatspartij die, compromissen aanvaardend, binnen de Nederlandse verhoudingen het katholicisme 'verried', ja met verzet tegen het Episcopaat dat die Staatspartij dekte, soms ook met verzet tegen inrichting en mentaliteit beide van de gehele katholieke kerk in ons land. 'Als het licht van een Augustinus nog eens zou doorbreken', aldus in '32 de katholieke schrijver Ernest Michel: 'dan werd heel die drogisterij-apotheek van particuliere gebedjes en centjes en preekjes en klets en kul, waar geen molecule daadkrachtig geloof meer in zit of ooit in heeft gezeten, dan werd heel die sentimentele snoepwinkel van Pastoor plek en Kapelaan Plak in elkaar gerinkinkt en er bleef geen draad meer heel van de huidige santekraam-constellatie der Rooms-Katholieke Staatspartij Het leger van de grote meerderheid der huidige Hollandse priesters, voortgekomen uit het jaarlijks examenbraaksel onzer steriele seminaries, (is) het leger der onpriesterlijkheid, der onkunde, het leger der geborneerdste van-buiten-geleerdeformules-in-een-toog, aangevoerd en gesanctioneerd door de voor een deel nog blindere overheid.l"

XCDat liet die overheid niet op zich zitten. Na een conflict dat zich over bijna een jaar uitstrekte, maakte de bisschop van Den Bosch eind augustus '33 bekend dat de sacramenten voortaan aari Michel geweigerd moesten worden. 3 Tevoren had deze, in 1899 geboren, geëxalteerde non-conformist al in verscheidene weinig bekende tijdschriften met verwante geesten samengewerkt. In het meer bekende litteraire maandblad De Gemeenschap had Albert Kuyle (Louis Kuitenbrouwer) in '27 de 'ganse oude-heren-comedie van het parlementarisme' 'een lachwekkende stupiditeit' genoemd," Het blad werd in '29 onder preventieve kerkelijke censuur geplaatst. Zulks verhinderde niet dat Gerard Wijdeveld er in '30 in een geruchtmakend gedicht mgr.

1 F. J. Steegh: 'De jaren dertig' in Katholieke Studentenvereniging te Amsterdam, 'Sanctus Thomas Aquinas': 1896-1961 (1961), p. 107. 2 Ernest Michel: aangehaald door Joosten: p. 89. 3 A.v., p. 91-94. 4 A.v., p. I5!.

260 [PDF]
HET VLAAMS NATIONALISME

Nolens, voorzitter van de dertig leden tellende Tweede-Kamer-fractie van de Staatspartij, honend bezong als ' ... de man die allen voor zich bukken doet, hij die de dertig met wat geld en baantjesvoedt, hij wien geen krant de waarheid naar het hoofd toe smijt, de sluwe priester van de opportuniteit.'

XCWijdeveld bood na publicatie zijn excuses aan, hetgeen de redactie betreurde.' Van De Gemeenschap splitste zich in ' 33 De Nieuwe Gemeenschap af waar Albert Kuyle en zijn broer de toon in gingen aangeven. Beiden ontpopten zich spoedig als enthousiaste volgelingen van Arnold Meyer, leider van Zwart Front, alsfanatieke geweldsaanbidders en alsrabiate antisemieten.ê Van eenzelfde instelling getuigde in '36, zij het minder extreem, een katholiek weekblad, Vrijdag, geredigeerd door mr. J. Derks." Nog een ander katholiek tijdschrift, Gerard Knuvelders maandblad Roeping, toonde aanvankelijk grote sympathie voor Hitler, breker van de 'onduldbare tyrannie' van het 'met de Vrijmetselarij gelieerde Jodendom', maar deze politieke flirt was na drie jaar ten einde: Knuvelder leerde het nationaal-socialisme zien als uiting van een 'razend terrorisme dat geen andere motivering voor zijn daden meer kent dan de dynamiek der leiders'."

XCWij hebben het Vlaams nationalisme genoemd.

XCVoorzover dit nationalisme binnen het kader van de Belgische parlementaire demoeratie en binnen de traditionele Belgische partijen voor de sociaaleconomische en culturele verheffing van het Vlaamse volksdeel opkwam, behoeven wij het hier niet breder te behandelen: dat is Belgische geschiedenis. Veel belangstelling voor die geschiedenis bestond er ten onzent niet. De verheffing van het Vlaamse volksdeel was veruit de meeste Nederlanders totaalonverschillig. De meeste - maar niet alle. En zo moesten de gebeurtenissen in Vlaanderen een zeker effect krijgen op wat in Nederland gebeurde, toen in het kader van de Vlaamse nationale beweging groeperingen naar voren kwamen die, meest autoritair gezind, de eenheid van België wilden aantasten en uit dien hoofde contact zochten met geestverwanten in het noorden, veelal met vage 'Dietse' plannen voor de aansluiting van vlaanderen bij Nederland.

XCTijdens de eerste wereldoorlog had een niet onaanzienlijk deel der Vlaamse nationalisten zich ingelaten met de Duitse bezetter. Werkelijke politiekederp.

1 Van Plas: 259-60, 267-70. 2 Joosten: p. 235-40. 3 A.v., p. 240-42, 246-48. 4 A.v., p. ,189-94, 205, 208.

261 [PDF]
HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

macht hadden zij niet verworven maar hun actie, gericht tegen de aan de zijde der Geallieerden doorvechtende regering, had de vestiging van een onafhankelijk Vlaanderen en dus de desintegratie van de Belgische staat ten doel gehad. Talrijke van deze Z.g. activisten waren tijdens of na de oorlog als vluchtelingen in ons land terecht gekomen waar zij in '17 de oprichting van de Dietse Bond, in '22 die van het Diets Studentenverbond bevorderden;' enkele vooraanstaanden hunner zullen wij nog in de jaren '30 en '40 op hoge' posten in de NSB ontmoeten. Eerder evenwel, in de jaren '20, trad in het katholiek milieu een Dominicaan op de voorgrond, Carlos van Sante, die geheim verbindingsman geweest was tussen de extreme Vlaamse nationalisten die in het Belgische leger achter de ijzer gemobiliseerd waren (de Fronters) en hen die in bezet Vlaanderen met de Duitse bezetter samenwerkten. In ' 2I was van Sante door een Belgische rechtbank bij verstek ter dood veroordeeld. In de orde der Dominicanen werd hij in ons land in '26 tot priester gewijd; spoedig doceerde hij in Zwolle, Huissen en Nijmegen Een sterke stimulans ging van hem uit: waar hij kon, wekte hij op tot steun aan juist die Vlaams-nationalistische, tegelijk autoritaire stromingen welke in oppositie tegen de Belgische staat stonden.'

XCDaartoe behoorde, van '19 af, de Vlaamse Frontpartij die een kleine fractie in het parlement kreeg met als voornaamste woordvoerder een oud-onderwijzer uit het Brusselse, Staf de Clercq, die in dit gebied waar al vóór de eerste wereldoorlog de taalstrijd hevig woedde, een verknochte aanhang gekregen had. In het jaar waarin Hitler aan de macht kwam, '33 (enkele schakels uit de ontwikkeling zullen wij maar overslaan), richtte de Clercq het Vlaams Nationaal Verbond, ofVNV, op, dat op grondslag van een anti-liberaal en anti-socialistisch program de eenheid der Nederlanden wilde herst~llen. De Clercq, acht-en-veertig jaar oud, werd 'leider'."

XCHitlers voorbeeld had die ontwikkeling bevorderd. Een democratische traditie bezat de Vlaams-nationalistische beweging niet, evenmin een omvangrijk partij- en vakbondsapparaat. Tegen de 'soms heilzame inertie' die van zulk een apparaat uitging, hadden 'enkelingen of kleine groepjes van mensen die een andere richting wilden geven aan de beweging ... , dus niet op te tornen'. 3 Met dat al was het VNV niet bijzonder militant. Militanter gedroeg zich een andere, kleinere groepering, het Verbond van Dietse Nationaal-Solidaristen, 'ofVerdinaso, dat twee jaar eerder dan het VNV, in oktober '31, opgericht was door Joris van Severen.

XCVan Severen, een Westvlaamse notariszoon, in 1894 geboren, was in

XC1 'A.V., p. 98--99. 2 A. W. Willemsen: Het Vlaams nationalisme, 1914-194° (1958), p. 130-45,315-17, 3P-35. 8 A.v., p.

262 [PDF]
HET VERDINASO

, 14-' 18 als van Sante Fronter geweest; als Lutkie was hij een bewonderaar van Léon Bloy geworden; via Bloy van Maurras; via Maurras van Mussolini.' Enkele jaren lang had hij met de Clercq samengewerkt maar eerder en extremer dan deze ging hij de autoritaire kant Op.2 In '28 noemde hij, sprekend in het parlement, de afgezanten van de Frontbeweging uit '18 'des déserteurs sublimes' en aan zijn wens tot vernietiging van de Belgische staat gafhij uitdrukking met de woorden: 'que la Belgique s'éaase!' Franse woorden. Want het curieuze feit deed zich voor, dat van Severen, fanatiek Flamingant, geheel georiënteerd was op de Franse cultuur en bij voorkeur zelf Frans sprak - een van de vele tegenstellingen in de persoon van deze 'dandy, even wispelturig als origineel", die krampachtig de schijn van meedogenloze hardheid poogde op te houden. Dat eiste nu eenmaal de fascistische levensstijl.

XCSpoedig nam het Verdinaso 'van de Duitse nazi's ... behalve het scheldvocabulaire ook het antisemitisme over'." Hitler was volgens van Severen nog te zachtzinnig: veel te langzaam joeg hij de Joden Duitsland uit; de 'Dietsers' zouden in 'Dietsland' vlugger optreden - en als 'Dietsland' zag van Severen Vlaanderen plus Nederland maar minus de Friezen want die behoorden niet tot 'het Dietse volk'. Augustus '34 voerde hij een van zijn talrijke politieke reuzenzwaaien uit: aanWalen en Friezen zou óók het geluk beschoren worden, een plaats te vinden in die vreemde constructie die met 'Dietsland' aangeduid werd.

XCWat in Nederland sommige jongeren tot het Verdinaso aantrok, was het streng-, ja militair-georganiseerd karakter der beweging. In ons land telde zij herfst '33 ruim 160 leden, 'voor het merendeel katholieke studenten'," Uit arbeiders bestond in die tijd een ledengroep in Groesbeek bij Nijmegen, geleid door de kunstenaar Ernst Voorhoeve die geheel in de ban leefde van van Severen's persoon ('Ik ben', schreef hij in 1946, 'nooit gelukkiger geweest dan in de jaren waarin ik met hem mocht samenwerken") - daarnaast was in '32 in Amsterdam een afdeling ontstaan waarvan een aantal leden, tevens lid van de Katholieke studenten-vereniging, in die vereniging maart ,33 een motie aangenomen wist te krijgen die als telegram aan Hitler gestuurd moest worden: 'Der katholische Studentenverein Sanctus Thomas Aquinas . . . . wünscht Deutschland Glück mit seiner Erhebung und hoffi dass die Niederlande bald folgen werden.' Meer dan een jaar lang trilde 'Thomas' op zijn grondvesten tot tenslotte, onder krachtige pressie van de moderator,) i .

1 A.v., p. 153. 2 Joosten: p. 329-3I. 8 Willemsen: p. A.v., p. 308. 5 (jan. 1934), p. IS. 6 E. Voorhoeve: 'Mijn politiek', p. 3 (Doe 1-1819, map a-3).

263 [PDF]
HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

dr. J. van Heugten SJ, de felste Dinaso's buiten de deur gezet waren figuurlijk en letterlijk.' Hun was Mussert lang niet principieel genoeg: Joden konden immers lid worden van de NSB. In februari '34 hadden zij in hun blad bij een afbeelding van de leider der NSB de strofe gepubliceerd: 'Aan d'ene hand een vette Jood, 'n Neger aan zijn andere poot, Zo loopt Mussert, 't hoofdje kaal, Met z'n vriendjes, amicaal, 't Type van een liberaal."

XC'Aan d' ene hand een vette Jood' - ook buiten de kring der Dinaso' s kwam dit antisemitisme in de katholieke studentenwereld voor. Toen het al genoemde Diets Studentenverbond, dat in ons land onder zijn I100 leden (1930) talrijke katholieke jongeren telde die in Nijmegen, Tilburg, Amsterdam en Utrecht studeerden, in april '33 in eerstgenoemde stad in congres bijeenkwam, verscheen het Nijmeegs studentenblad Vox Carolina met een hatelijke spotprent op de vlucht der Joden uit Duitsland waar de Jodenvervolging juist had ingezet."

XCVerviers, Lutkie, Michel, Kuyle, van Sante, Voorhoeve - hadden zij in het katholiek milieu nu veel te betekenen? Neen. De groeperingen die zij leidden, bleven klein, de periodieken die zij volschreven, weinig-gelezen. Daar is niet alles mee gezegd. Want er zou, niet zo heel veellater, een tijd aanbreken waarin de strijd om de nationale onafhankelijkheid de verdediging vergde van juist die geestelijke waarden welke zij, om welke motieven ook, naar vermogen ondermijnd hadden; een verdediging die een beroep zou doen op de loyale inzet van elke individuele Nederlander. Maar Lutkie bleef ook in de bezettingstijd de demoeratie afbreken, Verviers en Voorhoeve beijverden zich voor de NSB op propagandistisch en publicistisch gebied, Kuyle zette de verkondiging van een virulent antisemitisme voort en Ernest Michel reisde in '40 alle 'kernen van van Sante' af om aansluiting bij de NSB te bepleiten. 4 Van Sante zelf was eind' 32 door zijn kerkelijke overheid uit Nederland verwijderd en naar een Duits klooster overgeplaatst.

XCHoevelen hebben zich onder hun impuls aan de zijde van de bezetter geschaard? Wij weten het niet. Misschien maar weinigen. Knuve1der was niet de enige die tijdig op de dwalingen zijns weegs terugkwam. Het neemtJoosten:p.Kath. Studentenvereniging te Amsterdam:p.Kath. Studentenvereniging te Amsterdam: Gedenkboek 1896-1961, p. III. 3 A.v., p. lOS. 'Joosten: Katholieken en fascisme, p.

1 I16-20. 1896-1961, 103-14. a

264 [PDF]
HET VERBOND V AN ACTUALISTEN

niet weg dat het zaad dat de genoemden door hun publicaties meer dan door hun acties uitgestrooid hadden, een kwalijke oogst zou opleveren - op Zwart Front en het Verdinaso in de tweede helft van de jaren' 30 komen wij terug.

Fascisten-van-de-daad

XC

XC'Door hun publicaties meer dan door hun acties' - juist die beperking was het, waar de zuiver-fascistische en zuiver-nationaal-socialistische groeperingen in ons land bovenuit trachtten te komen. Beïnvloeding van de geesten alléén was hun niet voldoende: zij wilden ingrijpen, daden stellen, de staatsmacht veroveren. "t Lijkt me niet ondienstig', schreefbegin '30 een lid van de meest actieve, om het weekblad De Bezem geschaarde groep, 'om voor de grote steden vast eens te bepalen: minimum aantal mensen nodig tot bezetten van: stations, post- en telegraafkantoren, politiebureaux, en voor het uitzenden van: patrouilles binnen de stad, gewapende auto's naar omliggende gemeenten. Ik weet wel: we zijn zo ver niet, maar als we zo ver zijn dan moeten we m.i. ook precies weten wat gebeuren moet. Een staatsgreep door een minderheid kan alleen succes hebben als ze werkt als een chronometer. Maar ook dan alleen.'!

XCDe groep telde anderhalf jaar later 'dertig goede leden'." Spielerei dus? Ja, zonder twijfelmaar dan een Spielerei die niet alleen getuigde van een absoluut gebrek aan inzicht in hetgeen hier te lande wel of niet mogelijk was, doch ook van een kwalijke mentaliteit.

XCHet was december '22 begonnen. Twee maanden nadat Mussolini de macht in handen gekregen had, hadden vier personen in Leiden het Verbond van Actualisten opgericht. Van die vier waren twee afkomstig uit Bollands kring: de eigenlijke initiatiefnemer, een een-en-twintigjarig Leids student in de Indologie, Hugues Alexandre Sinclair de Rochemont, telg uit een Hugenoten-familie, en de Leidse privaat-docent in de Romeinse wijsbegeerte, dr. K. H. E. de Jong; dan was er C. A. A. Haighton, directeur van Lotisico, een goed-renderend bedrijf waarbij men zich tegen een 'niet' in de Staatsloterij verzekeren kon; de vierde, een Rotterdams student, A. van Ieperen, trok zich spoedig terug.

XCWij kunnen over de Leidse privaat-docent kort zijn: hij zwierf een aantal26

1 Brief z.d. (eind febr. 1930, ondertekening onleesbaar) aan G. C. Labouchère (Doc 1-995, map b). 2 Brief, 20 aug. 1931, van D. H. Quemer aan G. C. La bouchère (a.v.).

265 [PDF]
HET RECHTS"':AUTORITAIR PROTEST

jaren in rechts-extremistische kringen rond en verdween zonder een spoor na te laten. Van Haighton en Sinclair moet iets meer verteld worden.

XCC. A. A. Haighton dan, zich noemende en schrijvende Alfred A. Haighton, iets later dr. Alfred A. Haighton (het was hem gelukt, aan een obscure Californische universiteit een doctorstitel te kopen), was een van de zonen van de oprichter van de N.V. De Eerste Nederlandse Maatschappij tot Verzekering van Risico in Loterijen, beter bekend als Lotisico. Hij was bij de stichting van het Verbond van Actualisten vijf-en-twintig jaar oud: een met zijn vermogen geen raad wetend, constant in familietwisten gewikkeld, rancuneus persoon, gedrukt door minderwaardigheidscomplexen (de Haagse societyaccepteerde hem niet en hij was nog mank ook), opgejaagd door een onbedwingbare lust tot intrigeren en bovendien lijdend aan een achterdocht die aan vervolgingswaanzin grensde.' Hij was niet eens Nederlander: om onder de Nederlandse belastingen uit te komen was hij burger van het vorstendom Monaco geworden." Hij bezat evenwel wat noch Sinclair, noch de Jong, noch van Ieperen had: geld. Tonnen zou hij uitgeven (gedeeltelijk uit de nog onverdeelde boedel van zijn vader) om, vruchteloos overigens, met dat geld te kopen waar zijn hart naar dorstte: macht. Loyaliteit kende hij niet; mensen waren hem een middel om die macht te veroveren. Sinclair was daar één van. De eerste - niet de laatste.

XCEen curieuze persoonlijkheid, deze Sinclair. Integer, zonder twijfel. Ook principieel. Ook veelbelezen. Maar een zwijgend, gesloten, tot zware depressies neigend jongmens, 'in de omgang met normale mensen ... de meest onmogelijke man die men zich maar kan denken ... , voor het practische leven volkomen onbruikbaar'." Hij placht 's nachts te werken en overdag te slapen, zijn correspondentie was een chaos." Mensenkennis bezat hij niet en van organiseren had hij geen kaas gegeten.ê Toch ging van deze duistere, sarcastische Grübler zekere aantrekkingskracht uit, althans op diegenen die meenden dat in Nederland ondernomen moest worden wat in Italië gelukt was. Waar moest men beginnen? Na anderhalf jaar dacht Sinclair de steen der wijzen gevonden te hebben. In Amsterdam was in mei '24 een staking bij Werkspoor uitgebroken, werkwilligen werden er door stakers lastig gevallen. Met instemming van de directie van Werkspoor besloot Sinclair, de stakingsbrekers te hulp te komen. Een vijftigtal arbeiders'

XC1 Joosten: Katholieken en fascisme, p. 58-59. W. Zaal: De herstellers, p. 41-42. Schöffer: Het nationaal-socialistisch beeld, p. 323. 2 Labouchère: 'Rapport-rçav', p\ 27. 3 W. H. Haighton, aangehaald door Zaal: De herstellers, p. 40. 4 G. C. Labouchère: 'Rapport-rçav', p. 25. 5 W. H. Haighton: 'Verbond van Actualisten en Vaderlands Verbond' (Doc II-824), p. 2-3.

266 [PDF]
DE BEZEM

en studenten, hoofdzakelijk uit Rotterdam afkomstig, aangevoerd door de Rotterdamse leider van de Rapalje-partij, trok naar Amsterdam 'om de macht van de vakbonden te breken'." Succes had dat ingrijpen niet. Midden in de actie kwam Sinclair bovendien tot de ontdekking dat wat hij deed, 'regelrecht in strijd was met het socialistische beginsel van het fascisme'ê: de Actualisten moesten juist de arbeiders achter zich krijgen. Dus werd een vakvereniging opgericht. Spoedig bleek dat de door Haighton betaalde propagandist 'een niet onbelangrijk strafregister' had.ê Een-en-ander kwam de naam van het Verbond niet ten goede. Het nam deel aan de Kamerverkiezingen in '25: Haighton zorgde weer voor het geld. Het behaalde 2262 stemmen: 0,08 % van het totaal. Sinclair zakte in een depressie weg en het Verbond verliep.

XCIn '27 evenwel, kwam Haighton niet een voorstel voor nieuwe actie bij Sinclair. Haighton was inmiddels eigenaar geworden van een Leidse drukkerij, hij wilde een fascistisch weekblad uitgeven. Sinclair bedacht de titel, De Bezem, en tekende eigenhandig het overeenkomstig embleem; de drie eerste nummers schreef hij in zijn eentje vel." Dit blad nu, trok spoedig de aandacht van Erich Wichman.

XCNa de verkiezing van Had-je-me-maar en Zuurbier als leden van de Amsterdamse raad bevorderd te heb ben, had Wichman teleurgesteld ('omdat er bleek hoe weinig kracht toen nog voor onze zaak beschikbaar was') Nederland verlaten waar hij zich ook 'minder en minder thuis voelde'.5 Ten tijde van de fascistische revolutie woonde hij in Milaan: zij maakte diepe indruk op hem. Een goed jaar later sloeg hij, weer met bewondering, Hiders staatsgreep in München gade." Wanneer zou zich in Nederland iets dergelijks voordoen 1 Verviers' maandblad gaf hem hoop. 'Geen land', schreefhij hem eind '23, 'is zo democratisch verrot als het onze. Gij hebt dan ook gelijk: er is in Holland zo goed als niets meer te 'behouden', er moet nieuw begonnen worden; heel snel en heel nadrukkelijk, of er is ook niets meer te 'redden'! Reeds vele jaren geleden sprak ik van de 'Aristocratische Revolutie'. Laat ons erkennen dat wij de revolutionairen zijn; dat, om een beeld van U te gebruiken, in de 'vrolijke keuken' alles kort en klein moet! Dat is: Burgeroorlog"F. deJong: 'Fascismeen nationaal-socialismein Nederland', p.G. C. Labouchère:p.okt.aangehaalddoor W.Haighton: 'Verbond van Actualisten en Vaderlands Verbond', p.G. C. Labouchère:p.Brief,dec.van Wichman aan Verviers (Doemap a). • A. Lehning:p.'Brief,dec.van Wichman aan Verviers (Doemap a).

1 L. II. 2 'Rapport-rpaç', 2. 3 25 1924, H. 10. 4 'Rapport-rçaç', 4. 5 26 1923, I-189°, 81. 26 1928, I - 1890,

267 [PDF]
HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

burgeroorlog met een hoofdletter. In '24 vestigde Wichman, berooid als steeds, zich weer in Amsterdam. De eerste nummers van De Bezem las hij al 'met oprecht genoegen'. Niet alleen abonneerde hij zich terstond", maar spoedig werd hij met furieuze scheldkanonnades in proza en poëzie de voornaamste medewerker. Schrijven alléén was hem intussen niet voldoende. Er moest actie komen! Natuurlijk actie tegen de gehate sociaal-democratie. Straks zou door Amsterdam weer de I-mei-optocht trekken. Hoe kon men die 'slijmstroom' verstoren? Wichman ontwikkelde het plan om aan een huis dat de stoet passeren moest, een rode vlag uit te hangen aan een vlaggestok die uit een holle buis bestond: door die buis zou hij met behulp van een simpele motor een grote hoeveelheid levende vlooien over de demonstranten blázen, vlooien die hij door middel van advertenties in een aantal bladen 'voor wetenschappelijke doeleinden' te koop wilde vragen." Het plan ging niet door: misschien was het tot de profeet van de Burgeroorlog doorgedrongen dat er in Nederland nogal eens wind stond.

XCAnder plan dus. Aan de vooravond van I mei zou de Vara uit het kerkgebouw van de Vrije Gemeente te Amsterdam een toespraak uitzenden van dr. Banning, voorzitter van het Religieus Socialistisch Verbond: 30 april, verjaardag van Prinses Juliana! In deftig zwart gekleed, nam Wichman vóór in de zaal plaats; vlak voor de bijeenkomst geopend werd, besteeg hij als Z.g. sprekende katheder, riep 'Leve Prinses Juliana!' en wierp de microfoon op de grond. Deze bleefheel. Wichman niet: in de vechtpartij die zich ontwikkelde, werd zijn arm uit het lid gedraaid. 'In anti-marxistische kringen werd Wichmans daad toegejuicht. Prof. Lanz, hoogleraar in de chirurgie te Amsterdam, heeft zijn arm kosteloos behandeld."De Telegraaf, zich bij voorbaat verkneukelend in de 'nieuwe Aprilbeweging' die op komst heette, eiste het aftreden van de minister van waterstaat die de Vara-uitzending toegelaten had.!

XCMaar bij die ene 'daad' bleef het. Andere plannen (relletjes in de Stadsschouwburg bij de première van 'Merijntje Gijzen' , het op het gelijknamige boek van de veelgelezen socialistische schrijver A. M. de Jong gebaseerde toneelstuk", en bij de voorstellingen in Theater Tuschinski van de 'vuile, hypocrite, lasterlijke, stinkende anti-militairistische Amerikaanse Schand- en Schendfilm The ennemy'6) brachten het niet verder dan tot het geduldig papier dat Wichman met zijn wilde krabbels vulde.

XC1 Briefkaart z.d. (poststempel: 5 jan. 1928) van Wichman aan Sinclair (a.v.). a Brieven, II en 28 april 1928, van Wichman aan Sinclair (a.v.). 3 Labouchère: 'Rapporr-rçav', p. 9. De Telegraaf, 3 mei 1928. 5 Brief z.d. (september 1928) van Wichman aan Sinclair (Doc 1-1890, map a). 6 Brief, 6 okt. 1928, van Wichman aan Sinclair (a.v.).

268 [PDF]
WICHMANS DOOD

XCEind november '28 nodigde de Algemene Debatingclub van het Utrechts Studentencorps, een der meest reactionaire corpora in de burgerlijke en conservatieve studentenwereld van die jaren, Wichman en Sinclair voor een spreekbeurt uit. Toen zij arriveerden, bleken de studenten vertrokken te zijn om met militairen en arbeiders in de buurt van Breukelen dijkdoorbraak van de Vecht te voorkomen. Wichman en Sinclair achter hen aan. Tot zijn knieën in hetijskoudewater stondWichman urenlang zandzakken te plaatsen: dàt was eerst leven! Verkouden kwam hij in Amsterdam terug; de verkoudheid werd longontsteking; zijn wrak, door de drank ondermijnd gestel herstelde zich niet en de romanticus die gedroomd had, 'bloedrood, laat ons zeggen in een straatgevecht' te sterven, 'met een brullende Vikingslach en een laatste borrel die half in mijn baard druipc", overleed in de Oudejaarsnacht van '28 in de armen van zijn moeder ten gevolge van een embolie.ê

XCToen hij enkele dagen later begraven werd, waren er onder de tien vrienden die de kist droegen, twee Joden: antisemitisme was in die jaren nog niet een wezenlijk onderdeel van het fascisme geworden. Veel kunstenaars waren aanwezig. Wij willen aannemen dat de meesten hunner in Wichman eerder de veelzijdige kunstbroeder waardeerden dan de politieke querulant. De beeldhouwer Johan Polet werd voorzitter van een 'Comité ter behartiging van de belangen der nabestaanden van Erich Wichman' (een vrouw en twee kinderen), dat in enkele maanden het voor die tijd niet geringe bedrag van ruim f 4500 inzamelde"; in het Stedelijk Museum te Amsterdam werd een herdenkingstentoonstelling georganiseerd: Polet, maar ook de beeldhouwer John Rädecker, ook de toneelspeler Louis Saalborn nam in dat comité zitting - naast Sinclair.

XCDe Bezem-groep trachtte op 30 april '29 weer de Vara-uitzending onmogelijk te maken. Bij de zender van Huizen klom een lid in de zendmast en sneed er een kabel door: de verkeerde. Hij werd gearresteerd en kreeg drie maanden gevangenisstraf. Die zomer strooiden de fascisten kopspijkertjes op de wegen waarlangs Vara-leden naar het Vara-zomerfeest fietsten. Kort tevoren had een actief Amsterdams lid, Jan Baars, de verkiezingsopschriften op de schuttingen langs het afgebrande Paleis voor Volksvlijt met creosoot willen bespuiten; agenten stonden er op wacht; dus werd de gevelpui van het redactiegebouw van Het Volk beklad. De f 25 die voor die actie nodig waren, had men slechts met moeite bijeengekregen."

XCHet gebrek aan geld doet de vraag rijzen: waar was Haighton dan?p. 14-15, 18. 3 Verantwoording van bijeengebrachte giften in Doe I-189°, map c. 4 Labouchère: 'Rapport-rçaz',

1 Drukproef van artikel voor (a.v.). 2 Labouchère: 'Rapport-rçaç',

269 [PDF]
HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

Inderdaad, hij was zijn eigen weg gegaan. Maart' 3 0 brak hij bij Sinclair in en stal de gehele administratie van De Bezem alsmede -van de gelijknamige verenigingj! de uitgave van het blad ging hij later met steun van Jan Baars voortzetten, Sinclair liet hij vallen. wel bleefhij hem nog jarenlang bestoken met onbetaalde rekeningen en dreigen met een faillissementsaanvraag. Sinclair gaf de moed niet op: hij stichtte een tweede vereniging die zich ook 'De Bezem' noemde. In '30 zocht hij contact met van Severen, herfst '31 herdoopte hij zijn vereniging maar vast tot 'Verbond van NationaalSolidaristen in Rijks Nederland'. Op een aanbod tot samenwerking ging de leider van het Verdinaso evenwel niet in. 2

XCHad Sinclair zich met zijn Actualisten en De Bezem geheel op Mussolini georiënteerd, onvermijdelijk was het dat de autoritair-gezinden zich na de verkiezingsoverwinning van de NSDAP in september '30 aan Hitler gingen spiegelen. De twee 'Bezem'-groepen bleven overigens bestaan, de 'echte' van Sinclair en de 'gestolen' groep van Haighton en Baars die eind ' 31 met het aantal in het 'stamboek' ingeschreven leden net de 100 passeerde." Lang duurde hun samengaan niet. Haightons achterdochtige en hinderlijke bevoogding moede, richtte Baars in de zomer van ' 32 de Algemene Nederlandse Fascisten Bond op. Groeninx van Zoelen zocht er eind van dat jaar contact mee; Baars' reactie was toen dat hij met dat 'flikkerszooitje' van de Nationale Unie niets te maken wilde hebben." Later kwam Groeninx toch in de ANFB; mei' 34 scheidde hij zich af met een eigen fascistisch verbond, alleen bedoeld voor Nederland benoorden de rivieren. Bezuiden de rivieren liepen de meeste volgelingen van Jan Baars naar Arnold Meyer over. 5 Baars zette de ANFB nog enkele jaren voort maar klaagde in' 37 dat van zijn leden 'niemand een luis heeft betaald in twee maanden tijd! Dat zijn-dan de mensen waarop ik zou moeten drijven. God spaar me.' 'Het merendeel' was slechts 'een stel slampampers'." Vermeld zij nog dat Baars (die in de bezettingstijd verdienstelijk illegaal werk deed) in ' 33 telegrafisch bij Hitler tegen de Jodenvervolging geprotesteerd had.?

XCDiens NSDAP had inmiddels in ons land haar eerste zuivere navolgingen gekregen.C.].

1 A.v., p. 28. 2 A.v., p. 46. 3 In november werd lid 107 ingeschreven, de dichter George W. Kettmann (Doc I-882, map C-I). 4 Brief, 28 dec. 1932, van van Knotsenberg aan W. A. Rompelman (Doe II-2I, map a-r). 5 L. F. de Jong: 'Fascisme en nationaal-socialisme in Nedetland', p. 104. 6 Brief, 19 sept. 1937, van ]. A. Baars aan 'Jos' (Doe II-2I, map a-I6). 7 L. F. deJong: 'Fascisme en nationaal socialisme in Nederland', p. 97.

270 [PDF]
'_'i

De NSNAP'en

XC

XCDecember '31 werd bij Den Haag de Nationaal-Socialistische Nederlandse Arbeiderspartij, of NSNAP, opgericht door een tweetal Führer-in-spe: dr. Ernst ridder van Rappard en Bertus (zich noemende en schrijvende: Adalbert) Smit, spoedig door een derde Führer aangevuld: Albert de [oode (zich noemende en schrijvende: Albert de Joode van Waterland, liefst zonder dat hinderlijke 'de [oode' en dus alleen: Albert van Waterland). Drie kapiteins op één schip: dat kon niet goed gaan. Het ging ook niet goed.

XCErnst van Rappard, de enige van de drie die wij nog in de bezettingstijd zullen tegenkomen, was in 1899 in Indië geboren, had in Berlijn en München gestudeerd en was in Wenen gepromoveerd in de economie: een slecht organisator, een slecht spreker en een doctrinaire zwakkeling die vrijwel geheel geregeerd werd door zijn Duitse vrouw, een vroegere huishoudster uit het ouderlijk gezin. Hij leefde op kosten van zijn vader;' Zijn idée fixe werd dat Nederland geheel in Duitsland moest opgaan want, aldus zijn motivering in '37 (wij kiezen maar een willekeurig voorbeeld):

XC'Een deel van het Duitse volk zijn wij volgens de natuur en een hogere wil; afgescheiden van het grootste deel van dit volk zijn wij door de waan en de list der mensen. Het nationaal-socialisme staat op het standpunt: wat God samengevoegd heeft, mag de mens niet scheiden."

XCBertus Smit, een in 1897 geboren Amsterdammer, man van twaalf ambachten en dertien ongelukken, was jarenlang een ijverig propagandist geweest voor het Espcranto.ê In '21 bezocht hij Italië ('maatschappelijke wanorde'), in '30 bezocht hij het opnieuw ('overalopgewektheid'); terug in Nederland sloot hij zich bij Sinclairs 'Bezem'-groep aan." In '31 leerde hij evenwel Ernst van Rappard kennen en deze maakte hem duidelijk dat het fascisme lang niet ver genoeg ging. Dus besloot hij, 'de scherpere doelstelling van het nationaal-socialisme aan te hangen en te verbreiden'. 5

XCAlbert de Joode, uit Oostzaan afkomstig, was in december' 31 een veertigjarig journalist, toen redacteur bij De Telegraaf, die hij in '33 vaarwel zegde."Bureau Nationale Veiligheid,proces-verbaalverhoorvan Rappardfebr,p.(DoeMin. van Justitie, Bijzonder gerechtshof Amsterdam. Procureur-fiscaal:verder te citerenp.'De ontwikkeling van het nationaal-socialisme in Nederland en mijn aandeelin deze' (nov. 1945, Doe 1-1377), p. 1. A.v., p. 3-4. 5 A.v., p. 7-8. 6 Doe 1-841

1 E. H. (II 1946), 1 1-1377). 2 (1947; als: 231-33. 3 B. Smit:

271 [PDF]
HET RECHTS-AUTORiTAiR PROTEST

XCAan de door hen drieën geleide NSNAP was slechts een kort leven beschoren. Vier maanden na de oprichting betoogde 'eerste schriftvoerder' van Rappard namelijk in het publiek, dat Nederland een Duitse provincie moest worden, 'leider' Bertus Smit was van oordeel dat hun gemeenschappelijke NSNAP zich daarmee als Nederlandse politieke formatie onmogelijk gemaakt had. Hij liep weg. Van Rappard ging door en liet de Joode leden aanwerven onder de in Duitsland wonende Nederlanders. Toen hij de indruk kreeg dat de Joode hem als leider wilde verdringen, werkte hij hem de deur uit; de Joode richtte een eigen NSNAP op.' Van Rappard ging met de zijne verder die af en toe van zich liet spreken. In '35 verspreidde zij in Arnhem een affiche waarin zij zich 'de eerste, de sterkste, de onvervalste Hitler-partij in ons land' noemde'': zij duidde zich ook aan als 'NSNAP (Hitler-beweging)', welk toevoegsel zij begin '37 op bevel van Hitler-zelf moest laten vallen." In maart '38 belegde zij te Utrecht een 'landelijk appèl' (II2 deelnemers, van wie 38 uit Arnhem en Nijmegen, 29 uit Maastricht"), bij welke gelegenheid - het was kort na de Oostenrijkse Anschluss - van Rappard door de straten van's lands vierde stad een reclamewagen liet rijden met als slagzin: 'Oostenrijk vrij, nu wij!'"; de meeste van de ongeveer 600 leden van zijn groep woonden wel in Nederland, maar werkten in Duitsland." Daar vestigde zich van Rappard in juni '39. Hij bleef zijn kans afwachten.

XCEn Bertus Smit I Van Rappard vaarwel gezegd hebbend, liep hij met zijn politieke ziel onder zijn arm; hij had geen geld, hij had een miniem blaadje, Het Hakenkruis. Wie wèl geld had, was Alfred Haighton. Tot zijn verbazing zag Smit in april '33 Haighton bij zich voorrijden om hem het volgende, 'volkomen verrassend voorstel' te doen (Haighton ten voeten uit l) : 'Ik, Alfred Haighton, ben tot de overtuiging gekomen dat het nationaal-socialisme de enige weg is. Jij, Adalbert Smit, hebt dus gelijk gehad. Je kunt echter niets bereiken omdat je de financiën mist om je ideeën onder woord en op schrift te brengen zoals nodig is. Ik stelje dus voor: ik schenk, bij samengaan van De Bezem en Het Hakenkruis een groot partijgebouw ... ; een weekblad ad tienduizend exemplaren gegarandeerd; vijfhonderd uniformen voor de SA; eenPRA-Den Haag, processen-verbaal verhoren inzakeH. van Rappard (afgeslotenp.(Doc(jan.p.Stukken hieromtrent in het archief van defotokopieën uit de collecties van het(verder aan te duiden als: FO/SD),p.G. J. vanGoedhart, 3 dec. 1955. J. H. Scherff: 'Bloed en tranen. Gebeurtenissenvoor en tijdens de bezetting' (mei 1945, Doc I-1377), p.

1 E. 8juli 1947), 15 1-1377). 2 1936), 22. 3 382486-91. 4 Cl: (jan. 1938), 33. 6 Heuven

272 [PDF]
ADALBERT SMIT

staf van goed gehonoreerde functionarissen en zoveel geld voor de propaganda dat je overal kunt optreden. Jij wordt hoofdredacteur, rijkspropagandaleider, lid van de rijksraad, kortom: jij leidt de zaak zoals altijd, alleen: ik, Alfred Haighton, treed van die dag af als algemeen leider op.'!

XCSrnit ging op dat voorstel in. Een extra-nummer van De Bezem bevatte de mededeling dat' de eerste fascist en de eerste nationaal-socialist van Nederland elkander thans ... gevonden' hadden. Zij zouden de Nederlandse 'Augiasstal' reinigen: 'Een leger parasieten, vaak van vreemden bloede, moet verjaagd, zo niet verdelgd'."

XCDe samenwerking duurde nog geen vier maanden: begin augustus '33 werd Smit, terug van een propagandareis onder de Nederlanders in Duitsland, door Haighton ontslagen. Het partijtje splitste zich. Haighton vond voor zijn helft een nieuwe stroman, Anton F. Schouten, later privésecretaris van de petroleummagnaat Sir Henry Deterding. De andere helft bleef Smit en Smit bleef Hitler trouw - tot deze laatste, zomer' 34, een bloedbad aanrichtte onder de leiding van de Duitse SA. Smit ging twijfelen en toen hij in maart '36 van een communistisch vluchteling, Emil Schulz, hoorde wat zich in werkelijkheid in het Derde Rijk afspeelde, liet hij onder de titel Führung, de doden klagen u aan! een brochure verschijnen die van het aanbeden idool niet veel over liet. Verdacht van 'belediging van een bevriend staatshoofd' werd Smit korte tijd in hechtenis gehouden, de Haagse politie nam het manuscript van zijn brochure in beslag. Dat lag nog bij die politie toen de Duitsers in mei' 40 ons land bezetten. Nu waren zij het die Smit in Den Haag oppakten, Schulz arresteerden zij in Brussel. Deze laatste werd onthoofd, Smit, 's lands 'eerste nationaal-socialist' zat twee jaar gevangen, werd in mei ,44 opnieuwopgepakt en verbleef tot de bevrijding in diverse concentratiekampen."

XCTerug naar '32 en terug naar de [oode,

XCDoor Haighton verstoten, richtte ook hij een eigen partij op die in april' 33 als Nationaal-Socialistische Partij aan de Kamerverkiezingen deelnam en het zowaar tot ruim 2000 stemmen bracht. Zoals wij al vermeldden, had ook de Joode vooral getracht, een aanhang op te bouwen onder de in Duitsland levende Nederlanders. Hij had daar nogal succes mee, tot enkelen hunner genoeg van hem kregen als leider. Zij maakten zich los van hem: de [oode

XC1 B. Smit: 'De ontwikkeling van het nationaal-socialisme in Nederland en mijn aandeel in deze', p. 9. Ruim zeven jaar later beweerde Haighton in een brief aan Seyss-Inquart (22 juli 1940, Doc 1-621, map a) dat het voorstel tot samengaan van Smit afkomstig was. Smir's versie lijkt plausibeler. 2 De Bezem, 29 april 1933. 3 B. Smit: 'De ontwikkeling van het nationaal-socialisme in Nederland en mijn aandeel in deze', p. 18-21.

273 [PDF]
HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

werd eenling (in '42, rijkelijk laat, zou hij zich bij de NSB aansluiten die hem na zes maanden' wegen; contributieschuld royeerde') - en zijn vroegere aanhang zat zonder leider. Wie moest hem opvolgen 1 Men ging in Nederland op zoek en kwam in Haarlem terecht bij een gepensioneerd majoor van het Knil, de vier-en-zestigjarige C. J. A. Kruyt.

XCKruyt was van liberaal tegen het eind van de jaren '20 fascist geworden, 'commandant van de Nationalistische Garde, afdeling Haarlem', een formatie van van der Mijle's Nieuw Verbond van Nationalisten'': nu werd hij van fascist nationaal-socialist. Zijn program ('overwegende invloed van de Joden ... moet met alle middelen worden tegengegaan', 'verdelging van het marxisme en communisme', enzovoort, enzovoort) onderscheidde zich van die van de overige splinterpartijtjes in zoverre dat Kruyt, blijkbaar een expert in koloniale vraagstukken, bepleitte dat de gehele bevolking van West-Indië, 'een mengelmoes van allerlei rassen', opgeruimd moest worden: 'exportatie van de tegenwoordige bevolking en vervanging ervan door Nederlanders'." 'Rijksleider' Kruyt (door volgelingen van Sinclair 'rijkszenuwlijder Kruyt' genoemdê) kreeg in Nederland slechts een zeer kleine aanhang (ruim lOOO stemmen bij de Kamerverkiezingen van '37); deze bestond hoofdzakelijk uit werklozen." Een Amsterdams ingenieur, P. S. Heerema (wij zullen hem in de bezettingstijd nog bij de Nederlandse Oost-Compagnie, later bij een van de spionagegroepen ontmoeten) die in ,35 vol enthousiasme lid geworden was ('dan zal het volk als één man opmarcheren om de kliek van geheimbonders, geestenbezweerders en kromneuzige goochelaars uit elkaar te slaan"), zegde na enkele maanden het lidmaatschap op: hem was gebleken dat de afdeling Amsterdam precies zevenleden telde, 'in hoofdzaak lieden van minder allooi'. 7 De kwaliteit van de leden in Duitsland, enkele duizenden, was navenant. In ' 37 beklaagde Kruyts Gauleiter in Keulen zich er over dat de majoor pardoes tien gouwleiders aangesteld had, 'waaronder lui zijn die blij zijn dat ze hun eigen naam kunnen schrijven, die echter noch goed Hollands noch Duits spreken of schrijven kunnen'." De 'Rijksleider' werd in '38, verdacht van deviezenDoe 1-841A, inleiding.'Aantekeningen betreffendehet Verbond van Nationalisten' p. 1-2 (Doe II-828, map a-r).Programma in Doe II-575, map a-r.Labouchère: 'Rapport-rçav', p. 132.Brief, 8 okt. 1937, van de alg. seer. van de NSNAP-Kruyt aan de(Doe II-575, mapBrief, 30juni 1935,van P. S. Heerema aan C. J. A. Kruyt (Doe 1-653, map a-4).Politieke Opsporingsdienst (POD) Den Haag, proces-verbaalverhoor P. S. Heerema, p. 5 (a.v., map a-8).Brief, 9 maart 1937, van N. Dusseljé aan C. J. A.(Doe II-575, map a-r). Ter adstructie van de talenkennisin dit milieu moge de anonyme brief aan de vergetelheid ontrukt worden die op 19juni 1937

1 2 3 4 5 'a-j). 6 7 8 Kruyt

274 [PDF]
'RI]KSZENUWLI]DER' KRUYT

smokkel, door een deel van zijn in Duitsland werkend kader in de steek gelaten. Maar ook hem zullen wij nog in '40 in actie zien wanneer vele van de imitatie-Mussolini-tjes en irnitatie-Hitler-tjes die wij hier de revue hebben laten passeren, menen dat de grote dag, de dag van het overnemen van de macht, eindelijk aangebroken is.

XCWat deed de regering tegen hun drijven? Weinig. Zij hield de groepjes in het oog, de Centrale Inlichtingsdienst zorgde voor de nodige rapporten. Zomer '33 werden de formaties van Sinclair en van der MijIe, van de Joode en Smit-Haighton samen met de Algemene Nederlandse Fascistenbond van Jan Baars op de lijst van voor ambtenaren verboden verenigingen geplaatst; lente '34 trof, zoals wij al zagen, hetzelfde verbod de Nationale Unie; de groepen van Kruyt en van Rappard kwamen er eerst in september' 38 onder te vallen (tegelijk met Zwart Front) - onder dekking van de grondwettige vrijheid van meningsuiting, kon evenwel de antidemocratische en antisemietische Hetze, zoals die op vergaderingen en in publicaties bedreven werd, ongehinderd doorgaan. Slecht-bezochte vergaderingen en weinig-gelezen publicaties, ongetwijfeld. Maar alweer (wij herhalen de vraag die wij al eerder stelden): hoeveel honderden, hoeveel duizenden, hebben zich hier voor het eerst bedronken aan een ideologie die voor ons volk en ook voor de meeste betrokkenen vergif zou blijken te zijn?

XCWaarhjk, het lag niet aan hen dat hun aanhang zo miniem bleef Moeite gaven zij zich genoeg en ook de persoonlijke offers die velen zich getroostten, willen wij niet onderschatten. Het schortte hun niet aan ijver, niet aan fanatieke bezetenheid, en vooral niet aan eerzucht - wel aan een minimum aan

XCuit Krefeld aan 'Mijn lieber Fürer' gericht werd: 'Ik moet U mijn waarde Friend en Fürer nog eens schrijven, omtrent vele dingen, die mijnes achtens, zeer noodig zijn. Eerstens omtrent de Hollanders hier in Deutschland: zou U Majoor het niet klaar kunnen spelen, om eens met den Innen Minister van Deutschland, Minister Frik, om te verzoeken, dat, dat Hollandsche Vereen: Ons Vaderland, wat door ganz Deutschland zit, en dat onder het Bevel van een zekere Heer Moren staat, en ganz vanJoodsche invloed is, doordat vroeger er een Jood tusschen zat, en deze Vereen Ons Vaderland z.g. onderstutste, en daardoor totaal onder de joodsche invloed is gekomen, en daardoor ook den Heer Moren: (wonende in Krefeld Hoogstr. 14a, en natuurlijk, een katholiek is, en dat dies natuurlijk 2 handen in elkaar speelden, en daarom door den Innen Minister Frik verboten konden worden, doordat zelfstandig, een Staat im State der National Socialisme arbeiten, wat im Deutschen Staat verboden is, wand deze Heer Moren; die Bundes Vorzitter over alle Hollanders in Deutschland is, deze maakt ons hier in Deutschland, en ook in Holland, want deze is verbonden met de Hollandsche Joden in de Regeering, dat dit Vaderland Verein in Deutschland wenigstens in Deutschland daardoor verboden werden, dan konden wij ook in Deutschland en ook in Holland veel sterker werden, want presies deze Jodenbond, die werken ons O! zoo veel tegen.' (a.v.),

275 [PDF]
HET RECHTS-AUTORITAIR PROTEST

kennis en kimde, wel aan een begin van begrip voor het milieu waarin zij hun actie wensten te ontplooien, wel, en vooral, aan een spoor van bereidheid, hun eigen belang (of wat zij daarvoor hielden) achter te stellen bij het algemene belang van de geestesstroming die zij beweerden te vertegenwoordigen en die elk hunner in dwaze verwatenheid meende als enige te kunnen leiden. Niet zodra werden hun beweginkjes en partijtjes en groeperinkjes dan ook door de snel-groeiende NSB overvleugeld, of hun ijver werd naijver, hun bezetenheid vijandschap, hun eerzucht rancune - naijver, vijandschap en rancune die zich gedrieën richtten tegen de Utrechtse ingenieur die, zo zagen zij het, brutaal genoeg was, alléén te oogsten wat zij als eersten gezaaid hadden.

XCAlleen. Bewust alleen. En van meet af aan alleen. Sinclair, oprichter van het Verbond van Actualisten, redacteur van De (eerste) Bezem, leider op dat moment van het Verbond van Dietse N ationaal-Solidaristen in RijksNederland, nam in december '32 het initiatief tot oprichting van een fascistische federatie. Baars, Haighton, de Joode en van der Mijle gingen op zijn uitnodiging in.! Bij de eerste bespreking was ook een NSB' er aanwezig, maar deze kon op de tweede slechts rapporteren dat hij bij de NSB, klein als zij was (het ledental was de lOOO net gepasseerd), 'geen wil tot samenwerking aangetroffen' had:

XC'Deze korte mededeling werd door de gezamenlijke aanwezigen met een gedempt gefluit beantwoord. Op dit ogenblik was het de pioniers der beweging (wanneer men als zodanig wil beschouwen al degenen die in de tien jaren die aan januari 1933 waren voorafgegaan, zich fascist of nationaal-socialist hadden genoemd), duidelijk dat Mussert als het ware over hun lijken heen naar voren wilde komen, zogenaamd als de eerste die het bij het rechte eind had."

XCDe federatie spatte uiteen practisch nog voor zij tot stand gekomen was, daarmee overigens het bewijs leverend voor de juistheid van Musserts opvatting dat zijn NSB zich slechts discrediteren zou bij organisatorische samenwerking met groeperingen die elkaar het licht in de ogen niet gunden en wier politieke kracht hij, Mussert, in die tijd placht aan te duiden met de formule 'nul plus nul is nul' - een 'onbeschoftheid'3 die de betrokkenen hem niet vergaven. Dat bleek uit hun reacties. Want in Duitsland werden de [oode en Smit, maar vooral Kruyt en van Rappard in hun afgunst niet moede, elk die het horen wilde (toehoorders genoeg onder het kader van de NSDAP l), er op te wijzen dat Mussert die de NSB voor Joden opengesteld

XC1 L. F. de Jong: 'Fascisme en nationaal-socialisme in Nederland', p. 67. 2 Labouchère: 'Rapport-rçaç', p. 69. 3 A.v., p.

276 [PDF]
JALOEZIE OP MUSSERT

had, uit ideologisch oogpunt totaal onbetrouwbaar was; en in Nederland ging in het begin van de bezettingstijd een deel van de fascistische voortrekkers uit de jaren '20 graag zijn krachten aan de SS-richting toevoegen die op Mussert nog wel meer tegen had dan tekort aan 'rasbewustzijn'.

XCOnder die voortrekkers ook Sinclair de Rochemont die zich van '33 af in een kil ambtenarenbaantje en een nog killer politiek isolement teruggetrokken had, zijn brieven aan vrienden niet langer met zijn naam maar met grillige woord- en zinscombinaties ondertekenend waaruit een zielige verlatenheid sprak: 'Zinklazerus, Uitwoner van betere zwerfwoningen, zeilhuizen, lappen-legers en geweven steeën. Overal te ontbieden. Nergens te vinden.'! Maar wanneer hij, militair vrijwilliger op een-en-veertigjarige leeftijd, lente' 42 als lid van de Waffen-SS bij Leningrad sneuvelt, lopen zijn kameraden uit het vergeten Verbond van Actualisten zich het vuur uit de sloffen om te voorkomen dat de overlijdensadvertentie in de NSB-bladen vermelden zal dat Sinclair, met de bij gesneuvelde NSB' ers geijkte formule, 'voor volk en vaderland' gevallen is: is gevallen voor Hitler, niet (zo schrijft de een aan de ander, op Mussert doelend) voor 'de levende mummie met het zeekoe-gelaat' . 2

1 Brief, 21 aug. 1936, van Sinclair aan G. C. Labouehère (Doe 1-995, map c). Als ambtenaar bij het Regeringsbureau voor de uitvoering van de Tarwewet-rçj r ondertekende Sinclair op 20 nov. 1933 de verklaring dat hij zich van steun aan acties, uitgaande van de verboden verenigingen (waaronder de zijne), zou ont houden (Doe 1-1575). 2 Brief, 5 juni 1942, van N. W. C. Brouwer aan G. C. Labouchère (Doc 1-995, map c).

277 [PDF]

Hoofdstuk II: Mussert en de NSB

XC

XCAnton Adriaan Mussert was op II mei 1894 geboren in Werkendam: daar waar de Waal zich splitst in Merwede en Nieuwe Merwede. Zijn vader, Joannes Leonardus Mussert, kwam uit een Brabants katholiek geslacht dat 'Mutsaerts' heette; die naam werd, toen de familie zich in Den Haag vestigde om onbekende redenen in 'Mussert' veranderd. Joannes Leonardus was oorspronkelijk bestemd voor het priesterschap maar werd onderwijzer. Hij trouwde met een protestants meisje, Frederika Wit1a~, afkomstig uit een Westfries geslacht, en ging zelf tot het protestantisme over. InWerkendam waar hun vijfkinderen geboren werden (drie jongens, twee meisjes, Anton Adriaan was het vierde kind en de derde zoon);' was 'meester Mussert' hoofd van de openbare lagere school: een uitnemend 'meester' die zijn leerlingen vooral 'perfect rekenen' leerde en die een boeiend verteller was, bij voorkeur van heroïsche verhalen uit de Napoleontische tijd ('Je zàg Moskou branden en je rilde van kou en ellende bij het oversteken van de Beresina"), Hij was voorts een statige man van grote gestrengheid maar die plotseling kon overgaan tot roekeloze daden: de longontsteking waaraan hij stierf, liep hij op doordat hij hartje winter was gaan zwemmen in een bijt die hij in het ijs gehakt had. 3 Er waren in zijn gezin vaak spanningen geweest die aan de scholieren allerminst verborgen bleven want bij tijd en wijle bracht moeder Mussert, 'een klein, mager, venijnig' vrouwtje, in het speelkwartier wèl koffie voor de vijf leerkrachten maar niet voor het schoolhoofd. 'Dan knerpte het over het schoolplein: 'Mussert, daar blijft ge koud van; ge wèt zêker wel waorom, manneke l'<"

XCAnton Adriaan bezocht, de lagere school doorlopen hebbend, de HBS in Gorcum. Hij was er een behoorlijke maar geenszins uitblinkende leerling: volgens de bewaard gebleven rapporten" bracht hij het voor wiskunde nooit verder dan tot een 7; zijn Duits was constant onvoldoende; twee keer prijkte er een 9 op het rapport: beide keren voor boekhouden. MarineJ.p. IS. 4 J. W. Meyer: 'Herinneringen aan de familie Mussert', p. 4. ij Eén uit de

1 Gemeentesecretarie Werkendam, 24 aug. I967. 2 W. Meyer: 'Herinneringen aan de familie Mussert' (Doe 1-I204), p. I-2. 3 P. H. Ritter: (I934),

278 [PDF]
JEUGD EN CARRIÈRE

officier wilde hij worden maar hij werd op grond van een te zwak gezichtsvermogen afgekeurd.! Toen in augustus '14 de eerste wereldoorlog uitbrak, meldde hij zich, twintig jaar oud en inmiddels Delfts .student geworden, als vrijwilliger bij een kazerne, 'waar ze heel vreemd opkeken'ê: vrijwilligers waren zeldzaam. Men kon de nationaal-voelende jongeman (lid al van de vereniging 'Onze Vloot') eerst niet gebruiken, later riep men hem toch op, maar herfst '15 werd hij om gezondheidsredenen uit de dienst ontslagen. Dus zette hij zijn studie aan de Technische Hogeschool voort waar hij in 19i8 met lof de ingenieurs-titel verwierf. Een jaar tevoren, september '17, was hij in het huwelijk getreden met een achttien jaar oudere zuster van zijn moeder, Maria Witlam, die hem, toen hij aan een nierziekte leed (hij was 'geen gezonde man"), een tijd lang verpleegd had. Mussert had zich, vóór hij dit vreemde huwelijk met zijn een-en-veertigjarige tante sloot (de Koningin had er dispensatie voor moeten verlenen van het verbod, vervat in art. 88 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek), 'erg alleen' gevoeld." Hij trouwde een brave, maar weinig intelligente, zij het niet van gezond verstand verstoken vrouw die voor de politiek geen greintje belangstelling had: ze zou later ook geen lid van de NSB worden. "k Leefde uitsluitend voor de verzorging van mijn man en van de huishouding', klaagde ze tijdens haar internering in '46, 'en ik heb nooit iemand schade of onheil berokkent." Het weinig vreugdevol huwelijk bleef kinderloos.

XCDe jonge ingenieur maakte snel carrière. Een tijd lang was hij ingeschakeld bij de sluisbouw te Ijmuiden, maar in 1920 werd hij ingenieur van de provinciale waterstaat in Utrecht. Zijn werk werd er in hoge mate gewaardeerd: zeven jaar later benoemden de provinciale staten hem op drieen-dertigjarige leeftijd tot hoofdingenieur hoewel zijn naam als tweede op de voordracht van gedeputeerden stond." Mussert had toen al een wijde belangstelling getoond: het autoverkeer, de Zuiderzee-inpoldering, een plan tot benutting van de eb- en vloed-beweging op de Zeeuwse wateren het had alles zijn actieve belangstelling. Ook de organisatie van het middelbaar onderwijs: hij wijdde er in Het Utrechts Dagblad een reeks artikelen aan.? Politiek was hij nog, als zijn vader eertijds, liberaal; lid zelfs van de Vrijheids bond. 8 Sraatkundige vraagstukken interesseerden hem evenwel niet279

1 RvO.: (1948), p. 263. 2 Verslag bespreking N. W. Posthu mus-A. A. Mussert, 27 maart 1946, p. 7 (Doe 1-1204). 3 C. W. van Bilderbeek, 5 juni 1961. • A.v. 5 Brief, 26 juni 1946, van M. Mussert-Witlam aan W. Scher merhorn (Doe 1-1204). 8 ArchiefNSB, map 3 b. 7 NSB, 1941 (1941-42), p. 133. 8 Labouchère: 'Rapporr-rçaç', p. 40.

279 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

bijzonder. Maar dat veranderde, toen in het midden van de jaren '20 een kwestie in het centrum van de nationale aandacht kwam te staan die een belangrijk waterstaatkundig aspect had: het Belgisch verdrag met het kanaal van Antwerpen naar de Moerdijk.

XCIn de eerste wereldoorlog had zich in België een stroming ontwikkeld (wij zullen in de tweede in Nederland eenzelfde stroming zien ontstaan) die van imposante gebiedsuitbreiding droomde: het Rijnland, Luxemburg, Limburg, delen van Noord-Brabant en Zeeuws-Vlaanderen moesten aan België toegevoegd worden. Voorzover dat streven zich tegen Nederland richtte, werd het gesteund door Frankrijk dat, uit vrees voor nieuwe Duitse aggressie, de militaire bondgenoot België (de Franse en de Belgische generale staven sloten in september '20 een overeenkomst tot nauwe mili taire samenwerking die strikt geheim gehouden werd'] zo sterk mogelijk wilde maken. Engeland en de Verenigde Staten verzetten zich evenwel tegen dat Belgisch annexionisme en in juni '19 werd op de vredesconferentie van Versailles beslist dat een nieuwe regeling van de tussen België en Nederland hangende kwesties in geen geval de overgang van territoriale souvereiniteit of de vestiging vaninternationale servituten mocht impliceren, 2 Met steun van publieke opinie en parlement had de minister van buitenlandse zaken, van Kamebeek - 'een grote kracht: zeer resoluut, met vaste overtuigingen en toch uiterst voorzichtig'3 - de Nederlandse belangen in Versailles bekwaam verdedigd. Er volgden toen enkele jaren van onderhandelingen tussen Den Haag en Brussel. Daarbij werd men het er over eens dat, ter verbetering van Antwerpens verbindingen, twee kanalen aangelegd zouden worden: een van Ruhrort naar Antwerpen, dwars door Zuid-Limburg, een van Antwerpennaar de Moerdijk, dwars door NoordBrabant ; het beheer over de Wester-schelde zou opgedragen worden aan een commissie met evenveel Nederlandse als Belgische leden; België kreeg voorts verlof, dat vaarwater met eigen oorlogsschepen te passeren, maar in afwijking van de Belgische wensen stipuleerde Nederland dat het, mocht het landsbelang zulks eisen, dat verlof zou intrekken. Practisch was dat punt niet van betekenis: België bezat in de jaren' 20 geen enkele oorlogsbodem (en zou er ook in de jaren '30 geen een bouwen). Dat nam niet weg dat zich, toen in '25 het verdrag gesloten was en ter goedkeuring voorgelegd werd aan de Staten-Generaal, in ons land een felle agitatie ontwikkelde waarbij

.1 R. van Overstraeten: (1946), p. 36-37. 2Willemsen: p. 76-80. 3 Aalberse: 'Dagboek', 28 sept. 1919, aangehaald door Gribling: p. 375.

280 [PDF]
DE STRIJD TEGEN HET BELGISCH VERDRAG

de gevaren, gelegen in het feit dat 'Frankrijks satelliet' België in geval van oorlog met zijn (voorlopig niet bestaande) marine door de Wester-Schelde zou kunnen varen, breed uitgemeten werden.

XCVermoedelijk was op dit punt alléén de zaak niet afgesprongen. Maar die kanalen! In Rotterdamse havenkringen vreesde men ernstige concurrentie: zou via dat Moerdijkkanaal en het tweede kanaal naar het Ruhrgebied niet een groot deel van de transportbeweging tussen Rotterdam en de Ruhr naar Antwerpen afvloeien I Van Karnebeek wees er op dat Rotterdam zijnerzijds een betere verbinding zou krijgen met het Belgische industriegebied rond Luik. Niet te.ontkennen viel intussen dat, vergeleek men dit verdrag met de, na de Belgische afscheiding, in 1839 getroffen regeling, de meeste concessies door Nederland gedaan waren. Velen die, tot afweer van het Belgisch annexionisme, in '19 en '20 tegen die concessies geen bezwaar hadden, waren er in '25 anders over gaan denken. Omgekeerd waren er velen bij wie een definitieve verbetering van de Belgisch-Nederlandse betrekkingen zwaarder woog dan de nadelen die voor ons land uit het nieuwe verdrag konden voortvloeien. Die laatsten roerden de trom van de volkerenverbroedering, die eersten, niet minder luid, die van het chauvinisme. 'Mogen wij er voor bewaard blijven', riep een Rotterdams predikant uit, 'dat wij ons zouden verlagen tot slaven en slavinnen van een volk dat ons haat met een dodelijke haat!'Waarmee dan de Belgen bedoeld werden.'

XCNa een publieke discussie die anderhalf jaar geduurd had, kwam het verdrag in december '26 in de Tweede Kamer met de hakken over de sloot: vijftig stemmen vóór, zeven-en-veertig tegen. In de Eerste had het geen schijn van kans: het werd in februari '27 met drie-en-dertig tegen zeventien stemmen verworpen. Van Karnebeek trad af Een benoeming tot Minister van Staat was de pleister op een wonde die bleef schrijnen. Beelaerts van Blokland (vice-president van de Raad van State wanneer op 7 juli '39 de vergadering ten paleize Noordeinde plaats vindt) werd zijn opvolger, van Karnebeek werd korte tijd later Commissaris van de Koningin in de provincie Zuid-Holland: wij zullen hem als zodanig nog in de bezettingstijd tegenkomen.

XCIn de agitatie tegen het Belgisch verdrag hadden uitgesproken antiBelgische kringen (de 'Dietsers', versterkt door de politieke vluchtelingen uit Vlaanderen) zich geducht geroerd, samen met organisaties als Gerretsons extreem-nationalistische Nationale Unie. Maar ook Mussert, de ex-vrijwilliger uit '14, had zich geweerd. Toen de tekst van het verdrag in de kranten gepubliceerd werd, 'kon ik' schreef hij later,

XC1 Aangehaald door Oud: Hetjongste verleden, dl. III, p. 145.

281 [PDF]
MUSSERT EN\.D,E NSB

'mijn ogen niet geloven. Om mij te overtuigen ben ik nog dezelfde middag naar Den Haag gereisd om bij de Landsdrukkerij een origineel exemplaar van het verdrag te kopen. Daaruit bleek mij de juistheid van de uiteenzetting in de krant en ik was diep verontwaardigd."

XCHij gaf de stoot tot oprichting van een Nationaal Comité van Actie tegen het Belgisch verdrag: Met veelmoeite vond hij een gezaghebbend voorzitter: mr. J. Luden; 'president-commissaris van deNederlandse Bank. Zelf .werd hij van het Comité de onvermoeibare secretaris en organisator. 'Hardnekkiger evangelist dan hij was, kan men zich nauwelijks denken.f Hij bracht geld bijeen voor het beleggen van vergaderingen en het uitgeven van brochures, sommige geschreven door Gerretson, andere door de uit België gevluchte, ook in Utrecht wonende advocaat mr. A. J. van Vessem, en toen dan eindelijk het verdrag verworpen was, slaakte hij, aldus zijn latere bekentenis, 'een zucht van verlichting en besloot zo snel mogelijk zich weer geheel te wijden aan zijn ingenieurswerk dat hij met hart en zielliefhad. De kalender wees het jaar 1927.'3

XCDe actie tegen het Belgisch verdrag had hem bij anderen een zekere bekendheid gegeven; belangrijker, lijkt het, was het effect dat die actie, bovenstaand citaat ten spijt, op haar organisator gehad had: hij, een willekeurig hoofdingenieur van de waterstaat, had kunnen ingrijpen in de Nederlandse politiek - en met succes! Zijn zelfoverschatting was gegroeid, een zekere minachting jegens de 'slappe' regering was gewekt. Geleidelijk verliet zijn denken de paden van het liberalisme en ging het, in contact met gelijkgezinden van wie er in Utrecht vele waren, autoritaire wegen volgen. Onder die gelijkgezinden kwam Comelis van Geelkerken (zeven jaar jonger en onstuimiger) naar voren die, in 1901 in Brussel geboren, in '19 klerk aan de provinciale griffie te Utrecht geworden was. Als lid van het Verbond van Actualisten en van de groep der Nederland-Oranje-Nationalisten ontmoetten wij hem al; in de actie tegen het Belgisch verdrag had hij met Mussert kennis gemaakt. Hun onderling contact werd frequenter en wij moeten wel aannemen dat veel van wat de overtuigde fascist van Geelkerken, ijverig lezer van Sinclairs De Bezem, betoogde, op de autoritair-denkende Mussert indruk ging maken: werd het niet langzamerhand tijd voor een Nederlandse Mussolini 1 Hitlers verkiezingsoverwinning van september '30 gaf aan die vraag extra urgentie en ruim twee maanden later, op 15 december 1930, nodigde Mussert een aantal personen tot een bijeenkomst in een

XC1 A. A. Mussert: 'De NSB in oorlogstijd' (1945), p. 3. 2 P. H. Ritter: Over Mussert, p. 32, 3 Mussert: 'De NSB in oorlogstijd', p. 3.

282 [PDF]
EERSTE PROGRAM

. zaaltje van het Utrechtse Jaarbeursgebouw uit met een brief, 'streng vertrouwelijk', waarin hij de alarmklok luidde: 'Het nationaliteitsgevoelen het volksbewustzijn worden stelselmatigondermijnd door politicasters die partijbelangen trachten te dienen ten koste van nationale belangen en die onder het mom ener z.g. 'democratie' het volk verleidelijke voorspiegelingen weten te doen welke gaarne worden aanvaard zonder dat de ontwrichtende betekenis daarvan wordt doorgrond... Er is verwarring, onzekerheid, overal en in alles.De vaste lijn, de krachtige hand die redding kan brengen in de chaosvan het heden, wordt gemist." Mussert belegde die bijeenkomst 'mede namens' majoor P. W. Scharroo en in overleg met van Geelkerken, van Vessem en een acht-en-twintigjarig jurist, mr. J. Zaaijerê; tien jaar later zou van hun vieren de eerste alscommandant van het Rotterdams garnizoen de overvallen havenstad verdedigen, vijftien jaar later de laatste als procureur-generaal bij het Haags bijzonder gerechtshof tegen Mussert de doodstraf eisen. Mussert en van Geelkerken hadden gehoopt dat op die bijeenkomst besloten zou worden tot oprichting van 'een nationaal-socialistische partij in Nederland'. Dat bleek niet mogelijk." Intussen liet het plan Mussert niet los. Zou die 'vaste lijn' niet door hem aangegeven kunnen worden, die 'krachtige hand' de zijne kunnen zijn 1 Hij verdiepte zich in een van de bekendste brochures van de NSDAP, Gottfried Feders Das Programm der NSDAP und seine weltanschaulichen Grundgedanken, waarvan toen al zestigduizend exemplaren verschenen waren; hier trof hij Hiders program in twee versies aan: de z.g. 'Vijf-en-twintig punten' die uit februari '20 dateerden, en de uitbreiding en hergroepering in acht-en-dertig punten die Feder in een latere publicatie opgenomen had. De 'vijf-en-twintig punten' waren vrij algemeen bekend, maar Feders acht-en-dertig kende men in Nederland nauwelijks. Mussert ging schrijven; vijf van Feders punten vertaalde hij letterlijk, van elf maakte hij een parafrase", vier op de Nederlandse verhoudingen betrekking hebbende punten voegde hij er aan toe: zo kwam hij tot een program van twintig punten waaraan hij als 'leidend beginsel' meegaf: 'Voor het zedelijk en lichamelijkwelzijn van een volk is nodig een krachtig staatsbestuur,zelfrespectvan de natie, tucht, orde, solidariteitvan allebevolkings

XC1 Een exemplaarvan deze uitnodiging in Doc 1-1204. 2 Labouchère: 'Rapport1947', p. 40. 3 A.v. 4 Een nauwkeurigevergelijking,het eerstgemaakt door De Haagse Post, 4 nov. 1933, werd uitgewerkt in het weekblad van de Nederlandse Unie, De Unie, van 8 mei 1941, waarbij overigensopgemerkt werd dat Musserts program niet Groot-Nederlandsgenoegwas en een te sterke 'doorwerking van de

283 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

klassen en het voorgaan van het algemeen (nationaal) belang boven het groepsbelang en van het groepsbelang boven het persoonlijk belang.'

XCHet heeft geen zin, hier alle twintig punten op te sommen. vermeld zij dat Mussert voorstander bleek van de eenheid des rijks; dat hij wenste dat 'de verhouding van de delen van de Dietse stam' (Vlaanderen - ook zuidAfrika? hij noemde ze niet) 'zoveel mogelijk''de verhouding tussen de delen 'van het Rijk onderling' zou 'benaderen'; dat hij een krachtige maar niet-aggressieve buitenlandse politiek wenste; een staatsgezag, 'onafhankelijk van geldmagnaten, kerkelijke overheden en volksgunst'; 'uitschakeling van de steeds onzedelijker vormen aannemende en steeds onnutter wordende kiesstrijd' ; 'organisatie van de natie in corporatieën' (Italië!); verbod van staking en uitsluiting; erkenning van de particuliere eigendom, 'echter met dien verstande dat in bedrijven welke onvoldoende worden beheerd of in strijd met het algemeen belang worden geëxploiteerd, van staatswege wordt ingegrepen'; invoering van een verplicht arbeidsjaar 'voor iedere jongeman en jongedochter'; 'uitoefening van de staatstaak zonder leningen'; 'toezicht op de bankbedrijven' ; 'onderdrukking van leerstellingen, instellingen en handelingen die de eenheid en de onafhankelijkheid van de natie en de goede zeden aantasten'; 'deelgerechtigheid in de winst van de waardescheppende bedrijven van alle daarin werkzaam zijnde personen onder medeverantwoordelijkheid voor de goede gang van zaken in de bedrijven'; en invoering van 'pensioengerechtigheid op vijftig- of zestig-jarige leeftijd (afhankelijk van de aard van het beroep) van iedere staatsburger die de gemeenschap naar behoren gediend heeft."

XCHij had uit Feders program geen enkel antisemietisch punt overgenomen.

XCAugustus '3I begon hij met het schrijven van een uitvoerige toelichting:

XC'Wat wil de Nationaal-Socialistische Beweging zijn? Een partij of partijtje, de 59ste, of de 95ste, of zrode? Geenszins. Zij wil in de eerste plaats vernieuwing van de geest, op staatkundig en economisch terrein, in het Rijk der Nederlanden. Er is binnen dit Rijk, waarin inderdaad de zon niet ondergaat, een zodanig toenemende geest van futloosheid, onmacht, onwil, onverschilligheid, ongeloof, verdeeldheid, schotjesgeest, krakeelzucht, dat het de spuigaten uitloopt, dat het somtijds lijkt of de natie de ontbindende krachten verzamelt om zelfmoord te plegen."

XCAldus de aanhef. Voorts:

XC'Alvorens over te gaan tot de bespreking van de programmapunten vestigen wij de aandacht er op dat men daarin omtrent het Koningshuis, de Rijksvlag en

XC1 NSB, Programma met toelichting, p. 4-7. 2 A.v., p.

284 [PDF]
HET BEGIN

het Rijkswapen geen enkele mededeling zal vinden, omdat deze onaantastbare symbolen van de eenheid der natie boven discussies verheven zijn.'l

XCUit die bespreking zij dan aangestipt dat Mussert 'met absolute zekerheid' meende te kunnen zeggen: 'Indië verloren, rampspoed geboren' (een al vóór de eerste wereldoorlog aangeheven Ieuzej"; dat hij West-Indië tot ontwikkeling wilde brengen; dat hij 'een intense afkeer' had 'van het voortdurende geloei en geblaat van onze vredesmaniakken'ê; dat hij over de corporatieve staat zeer kort was ('het Italiaanse voorbeeld ligt er trouwens ter bestudering')"; dat hij 700 gemeenten wilde opheffen - maar ach, wat zullen wij meer citeren, De geest die uit het lange, bijna 16000 woorden tellende stuk sprak, was duidelijk genoeg. Alleen: ook hier was geen spoor van antisernitisme in te ontdekken. 'Het Jodendom' werd alleen daar genoemd waar opgemerkt werd dat men binnen de staat der Nederlanden 'vele verscheidenheden van het Protestantisme, het Catholicisme, het Jodendom, het Mohamedanisme enz.' vond." De enige auteur die er met instemming in aangehaald werd", was walther Rathenau, de negen jaar tevoren door rechtse extremisten vermoorde Duitse minister van buitenlandse zaken een Jood.

XCHerfst '31 riep Mussert van Geelkerken bij zich. 'Ik ga beginnen!' 'Zo, en met hoevele beginnen we,' 'Wel, met twee, en samen zoeken we nummer drie." Twaalf zijn er gevonden wanneer op 14 december 193 I in een voor twee gulden gehuurde kamer in het gebouw van de Christelijke Jongemannen Vereniging aan het Domplein te Utrecht de eerste vergadering van de NSB gehouden wordt; vier van de twaalf worden lid. s 'Zo komen er meer vergaderingen van klein formaat, met officieren en onder-officieren, met middenstanders, vertegenwoordigers van de vrije beroepen, met de jongeren' (de arbeiders ontbreken in die opsomming)" en binnen een jaar zijn tegen de duizend leden gewonnen. Een secretaresse, mej. C. W. van Bilderbeek, bracht de namen op kaart, 'het kaartsysteem werd door de('Enkele herinneringen', p. I, Doe 1-1204). 8 NSB, Voor volk en vaderland, p. ISS.

1 A.v., p. 14. 2 A.v., p. 19. 3 A.v., p. 23. 4 A.v., p. 27. 5 A.v., p. 43. 6 A.v., P.44. 7 NSB, p. 154. In zijn in 1937 verschenen nam Mussert op, dat hij program plus toe lichting in 'december van het jaar 1931' geschreven had (p. 5). Werd daarmee de definitieve versie bedoeld? Mej. van Bilderbeek die ook toen al veel contact met hem had, herinnerde zich met stelligheid dat hij in augustus begonnen was te schrijven, 'hoofdstuk voor hoofdstuk werd door hem eigenhandig geschreven'

285 [PDF]
MUSSER:r EN DE NSB

heer Mussert zelf ontworpen, hij tekende, de kaarten, zoals hij die wenste, met potloodlijnen'."

XCEr was meer dat hij, zoals hij dat wenste, regelde. Op 4 november 1932 werd ten overstaan van een Utrechts notaris de acte verleden waarbij de NSB de vorm kreeg van een stichting, die 'verwerkelijking van het natieriaal-socialistisch staatsideaal in Nederland' ten doel had; de 'Algemeen Leider' werd de enige bestuurder, terzijde gestaar door een, louter adviserende, 'Algemene Raad' van minstens vijfleden die hij naar believen kon benoemen of ontslaan." Het Führer-Prinzip had daarmee zijn juridische uitdrukking gevonden. Van Geelkerken, lid no. 2 (Mussert had voor zichzelf, niet ten onrechte, no. I gereserveerd) was toen al Algemeen Secretaris.

XCDoor Mussert benoemd.

XCDe vraag waar wij nu voor staan is niet: wat bracht Mussert tot de opvattingen, sprekend uit de stukken die in het voorafgaande aangehaald zijn? Tienduizenden in den lande dachten als hij en wij hebben, hopen wij, achtergrond en inhoud van het autoritair-fascistische denken genoegzaam geschetst. De vraag is: wat bracht deze zeven-en-dertigjarige hoofdingenieur van de provinciale waterstaat er toe, te menen dat hij de aangewezen redder van de Nederlandse samenleving was ? Wat bracht hem er toe,' zich als leider van een beweging op te werpen die in het gehele koninkrijk de macht in handen wenste te nemen? Dat is een vraag welker beantwoording licht nieuwe vragen oproept. Antwoordt men: zelfoverschatting, eerzucht, geldingsdrang, dan constateert men eerder eigenschappen dan dat men aangeeft waar hun wortels lagen. Wij kennen, het zij erkend, die wortels niet. Wij weten van de ontwikkeling van zijn karakterstructuur te weinig af

XCEen dwangneurotische trek is onmiskenbaar. Hij was nauwkeurig tot op het absurde af:

XC'Zijn werkkamer leek net een postkantoor. Alles lag er keurig. Van tijd tot tijd inspecteerde hij op het hoofdkwartier de inhoud van de kasten. Bij mijn adjudant zei hij eens: Je zou een 10 gekregen hebben als daar onderaan niet een stukje papier scheef Iag.'"

XCZo ook zijn secretaresse:.

XC'Zijn bureau moest keurig opgeruimd zijn en alle potloden en lineaals moesten

XC1 C. W. van Bilderbeek: 'Enkele herinneringen', p. 2 (Doc 1-1204). 2 Afschrift acte in NSB-archief, map 1 b. 3 M. Meuldijk, 29 sept. 1961.

286 [PDF]
PERSOO NLIJKREiD

netjes in een rij liggen. Hij was vreselijkprecies.Alsje tien bladzijden voor hem had moeten typen en er zat éénfoutje in, dan vond hij dat meteen."

XCDaar stak iets kinderlijks in, en inderdaad, wie zich met Mussert bezig houdt, kan spoedig de indruk van onvolgroeidheid niet van 'zich afzetten. Hij was, als een jeugdige dromer, verliefd op zijn eigen gedachten-constructies waarbij hij, ook in het politieke vlak de ingenieur blijvend, meende, 'mensen te kunnenleiden zoalsmen watermassa's kanaliseert". Hij had weinig begrip voor de in hem levende en de hem omgevende realiteit: weinig zelfkennis; weinig mensenkennis; slechts een primitief denkbeeld van de ontwikkeling en de gecompliceerdheid van het koninkrijk alswelks toekomstige heerser hij zich zag, en eennog veel primitiever van de wereld waarin dat koninkrijk lag. Dat verhinderde niet dat hij zich aan die denkbeelden hardnekkig vastklampte. Juist omgekeerd: naarmate de realiteit in scherper conflict kwam met zijn wensvoorstellingen, was hij minder bereid ze te corrigeren. Mogen wij dat starheid noemen 1 Zonder twijfel. Mits niet uit het oog verloren wordt dat, meest onbewust, onder die starheid een onzekerheid schuil ging die haar, die starheid, versterkte in plaats van verzwakte en die maar heel zelden door het harnas van alwetendheid en potentiële almacht heenbrak dat hij, de Algemeen Leider, zich aangegord had. Zo kon hij, het was in '33 of '34, een keer verzuchten: 'Ik geloof dat die Colijn toch veel meer geschikt is voor dit vak dan ik." Daar sprak een alleszins gerechtvaardigde twijfel uit, maar de functie die hij was gaan vervullen, liet hem al geen keus meer: de twijfel moest onderdrukt, het onfeilbaar leiderschap wederom uitgeoefend worden, Dat eiste het ideaalbeeld van zichzelf dat hij vergeefs najoeg, dat eiste ook de aanhankelijkheid van zijn volgelingen: een aanhankelijkheid waar hij, misschien toch niet zonder verbazing dat ze hem betrof, zeer gevoelig voor was en die hij, ter versterking van zijn ik, moeilijk ontberen kon. Als Mussolini speelde hij een rol, maar de Duce stond aan het hoofd van een staat en was een beter acteur dan hij. Hiders demonie was hem vreemd en onsympathiek. De werkelijke standvastigheid die kan voortvloeien uit een absolute gedrevenheid of uit een absolute overtuiging (of uit beide), kende hij niet.

XCNatuurlijk gezag ging dan ook niet van hem uit. Eerder maakte hij een opgeschroefde indruk. In het zwarte uniform dat hem, een vrij kleine, gezette man, niet bijster flatteerde, moesthij steeds een overdreven-ferme indruk zien te wekken waarbij hij het in de regel niet verder bracht dan tot zekere parmantigheid. Geslepener naturen dan de zijne konden met de

t MUSSERT EN DE NSB

XC1 C. W. van Bilderbeek, 6 juni 1961. 2 T. Goedewaagen: 'Politiek portret. De NSB'er' (1952), p. 20 (Doc 1-548, map f). 3 M. Meuldijk, 29 sept. 1961.nodige vleierij spoedig invloed op hem krijgen. 'Als er zo'n man bij mij was geweest', vertelde hij na zijn terdoodveroordeling, 'zei mijn vrouw: 'Man, begin toch niet met die kerel, het uiterlijk van die vent deugt niet.' Mijn vrouw had meer kijk op mensen dan ik'.l En, in diezelfde tijd, maar typerender nog: 'Ik kan beter honderdmaal bedrogen worden dan één maal zelf te bedriegen. Ik heb inderdaad een zekere naïveteit, maar geloof dat dat goed is. Men wordt er niet beter van, als men al dat bedrog-en-zo zo gauw ziet'2 een instelling, eerder bevorderlijk voor een tegen onverschilligheid aanleunende gemoedsrust dan voor welslagen in de onbarmhartige wereld der politiek.

XCZo moest in zijn optreden wel van meet af aan (en dat werd door de meeste Nederlanders intuïtief aangevoeld) een element van geforceerdheid steken. Hij had niet in de verte het formaat dat bij zijn op zichzelf al absurde pretenties paste. Zijn artikelen en redevoeringen, overladen met indelingen in punten, getuigden veelal van een starre schematiek. Hij was niet zozeer een slecht als wel (en met name wanneer hij improviseerde) een onhandig redenaar, krampachtig vooral in zijn beeldspraak. Op een van de meest intelligente van zijn volgelingen maakte hij bij eerste kennismaking in '36 de indruk van 'een door-en-door fatsoenlijk idealist, een man van helder inzicht (en) van grote moed ... Anderzijds zag ik een man voor mij van kleine en beperkte geestelijke allure, een hbs-mentaliteit, wars van elke romantiek, daarom ook zelf zonder elk charisma der persoonlijkheid, zonder magnetisme dat meer dan respect, nl. liefde vermag te wekken; een man zonder mensenkennis die zich met mensen omringde die hij aankon, in wezen verlegen en deze verlegenheid door een geforceerde resoluutheid maskerend."

XCAlweer: geforceerde resoluutheid. 'Je kon hem zo omgooien', zei een van zijn dagelijkse medewerkers. 'Dan werd hij verlegen en kreeg een rode kop' hoe kon hij zijn figuur redden 1

XC'Er mocht op het Algemeen Hoofdkwartier niet gerookt worden. Ik deed het toch. Toen Mussert daar aanmerking op maakte, zei ik: 'Dat is mijn persoonlijke sfeer, Leider, daar hebt u niets mee te maken.' Na een paar keer (ik ging rustig door), zei hij: 'Laten we dan zeggen dat het voor je gezondheid is.' '.

XCMet de onvastheid van karakter correspondeerde onvastheid van opvattingen. Hij hield er een Christendom op na, zo weinig belijnd dat hij kortVerslag,okt.van de mededelingen gedaan doorJ.Reusen, p.(DoeVerslag besprekingA. Mussert,maartp.(a.v.).Goedewaagen: 'Autobiografie' (Doemap d), p.M. Meuldijk,sept.

1 25 1950, K. Ph. 10 I-1204). 2 N. W. Posthumus-A, 29 1"946, 4 "T. I-548, 74. 4 29 1961.

288 [PDF]
PERSOONLIJKHEID

voor zijn dood nog niet kon aangeven wat hij 'eigenlijk' was: protestant of katholiek.! Van de onvastheid zijner politieke beginselen getuigde zijn gehele verdere loopbaan: vervuld van zekere beduchtheid jegens Duitsland en jegens Hitler ('hij beroemde er zich op dat hij Mein Kampf nooit gelezen had en nooit zou lezen"), werd hij de bondgenoot van de Duitse bezetter; persoonlijk geen voorstander van geweldpleging, handlanger van een systeem dat zich slechts met terreur kon handhaven; aanvankelijk wars van alle antisemitisme, voorman van een beweging waarin de Jodenhaat ging domineren. Door zijn NSB en door de gebeurtenissen liet hij zich meeslepen. Misschien was hij zich dat ook wel bewust. Dan redde hij zich met papier en pen. Want bij naturen als de zijne die, eigen zwakheid ten spijt, de eerzucht koesteren om de werkelijkheid hun persoonlijk stempel op te drukken, is, wanneer die werkelijkheid weerbarstig blijkt, de neiging sterk, steun te zoeken in uitgewerkte toekomstplannen - plannen waarin dan de onbenullige details prevaleren. Een voorbeeld. Augustus' 36, anderhalf jaar na het eerste en enige verkiezingssucces, stelde Mussert zijn 'Bestuursschema voor het Nederlandse imperium' op schrift. Koningin Wilhelmina kreeg er geen functie in (het Oranjehuis had volgens hem 'zijn roem overleefd en afgedaan"), het parlement kwam er niet in voor, ook 'de Rekenkamers' (hij wist niet dat er maar één was) werden afgeschaft. 'Het Nederlands imperium wordt bestuurd', schreef hij, 'door de Leider en zes Staatsministers'. De 'Gouverneur-Generaal van Nederlands Oost-Indië' zou tegelijk'ambtshalve Staatsminister voor Indië' zijn:

XC'Hij vertoeft daartoe zes weken per jaar in Nederland en tien maanden per jaar in Indië. De overige twee weken zijn voor de reis per vliegtuig heen en terug. Zijn verblijf van zes weken in Nederland dient ten dele, bijv. voor de helft, tevens als vakantie.'

XCAlle Staatsministers zouden de beschikking krijgen over nieuwe, imposante departementsgebouwen

XC'De Staatsministeries worden gevestigd tezamen met het imperiale receptiegebouw op de terreinen van Zorgvliet te Scheveningen. Dit zal 'het' groteVerslag besprekingW. Posthumus-A. A. Mussert,maartp.(DoeB. J. Woudenberg:I, p.(Doebevestigd door(POD Utrecht-West, proces-verbaal van verhoren inzake(afgeslotendec.p.Doemap a-2). In Musserts redevoeringen vindt men een enkel keer wel citaten uitAldus zijn woordenmeiin een gesprekmet].Bensing die daarvan mededeling deed in devandec.

1 N. 27 1946, 7 1-1204). 2 'Memoires', dl. 12 1-1922), C.]. Huygen C.]. Huygen 19 1945), 10, 1-789, 3 in '32 o.m, C. 23 1933.

289 [PDF]
MUSSERII' EN DE NSB

monumentale gebouw in Nederland worden, te bouwen in vijftien à.rivintigjaren met behulp van de arbeidsdienstplicht en een generatie van kunstenaars."

XCHet papier was vol, de vlucht in de gedroomde werkelijkheid was weer gelukt.

XCRest de vraag: hoe is het mogelijk geweest dat nu juist deze man tienduizenden volgelingen kreeg en dat hem enig succes beschoren was waar anderen zo evident gefaald hadden e

XCIn het negatieve was dat laatste al een factor van zeker gewicht: leiders van sphntergroepjes die jarenlang sphntergroepjes gebleven waren, hadden zich door dat enkele feit al gedisqualificeerd. Maar Mussert had op hen nog meer voor. Hij had enig verstand van organiseren en van propaganda. Hij had, zij het in beperkte kring, toen hij begon een goede naam: op vrij jeugdige leeftijd hoofdingenieur van een zo gezaghebbende dienst als de waterstaat - en ook zijn werk in het Nationaal Comité van Actie tegen het Belgisch verdrag was niet vergeten. Autoritaire gedachtengangen waren met name onder invloed van de zich in '30 in ons land aftekenende diepe crisis voldoende verbreid om bij menigeen de bereidheid te wekken, een autoritair leider te volgen. Dat hij zijn groepering (partij naast andere partijen) 'beweging' noemde, kwam tegemoet aan de afkeer van het partijwezen die in vrij brede kringen gegroeid was, en het begrip 'nationaal-seciahstisch' was in ' 32-' 36 nog niet zo gediscrediteerd als enkele jaren later het geval zou zijn.

XCBovendien waren die autoritaire gedachtengangen vooral sterk in kringen van ondernemers, middenstanders, officieren, beoefenaren van de vrije beroepen, kortom: van burgerlijke, veelal kleinburgerlijke Nederlanders die zich tot een bohémien als Wichman en een platvloers agitator als Jan Baars niet aangetrokken voelden. Mussert maakte evenwel de indruk van een flink en fatsoenlijk man. Hij was geen avonturier; hij was sober ('van Geelkerken beklaagde zich altijd als je met hem weg moest, want dan kreeg je niets te eten'"): hij was gedegen tot op het vervelende af ('geen kaartspel, geen dammen of schaken, geen sport"}; hij had 'zin voor orde en regel en

XC1 Archief NSB, map 8 a. 2 C. W. van Bilderbeek, '6 juni 1961. 3 H. J. Woudenberg: 'Mémoires', dl. I, p. 12 (Doe

290 [PDF]
DE KLEINBURGER

burgerlijk fatsoen'"; hij hield niet van 'schandalen' in de persê; hij was noch sadist noch bezeten fanaticus; hij had geen gevoel voor humor; hij was onartistiek en onmuzikaal ('van muziekzei hij: 'Ik hoor net zo lief een trap schrobben' '3) ; en hij stond innerlijk ver van de wereld der arbeiders: 'van de massa's die schepen lossen ofladen, die sjouwen en zwoegen of hun werkkracht aan de lopende band geven, was hij bepaald afkerig/" Hij was, kortom, in veel van zijn eigenschappen, in al zijn beperktheden en in zijn betrekkelijke gematigdheid een typisch Nederlandse kleinburger.

XCEn hij kreeg een tijd lang de wind in de zeilen.

Opmars

XC

XCHet begin was moeilijk. De al gememoreerde 'vergaderingen van klein formaat' wekten in de kringen waartoe Mussert en van Geelkerken zich wendden, wel enige belangstelling, maar de organisatie kwam in de eerste maanden van 1932 niet van de grond. Pas in maart begon men leden in te schrijven, in mei werd de honderd gepasseerd.! Als werfmiddel was er alleen Musserts brochure Programma met toelichting, maar toen de eerste oplaag gedrukt was, was het geld op: de nieuwe leden moesten, voor men verder kon gaan, voor nieuw geld zorgen. Er werd een adIninistrateur aangesteld om te bevorderen dat de kleine organisatie geen te grote financiële verplichtingen aanging. De man die Mussert voor die functie gekozen had, kreeg na korte tijd ontslag." Hij liet een 'fmanciële debacle' achter en Mussert moest na een half jaar opnieuw beginnen,"

XCHij kreeg nu meer geld; van wie, weten wij niet. Voor het feit zelf kunnen wij twee bewijzen aanvoeren. Het eerste, dat hij begin november '32 tot 'de instelling ener weerbaarheid' overging: de NSB kreeg eigen Weer-Afdelingen (de WA), een paramilitaire formatie welker leden geuniformeerd werden; als tweede bewijs mogen wij zien dat hij eind '32 het besluit nam, een weekblad van aanzienlijk formaat uit te geven, Volk en Vaderland. De verschijning van het eerste nummer viel samen met de eersteJ.

1 A.v. 2 A.v., p. 50. 3 C. W, van Bilderbeek, 6 juni 1961. 4 H. Woudenberg: 'Mémoires', dl. I, P: 12 (Doe 1-1922). 5 Musserts toespraak, 7 jan. 1933 (Archief NSB, Leider, map 2 a), 6 C. W. van Bilderbeek: 'Enkele herinneringen', p. 3. 'NSB, Algemene Raad, notulen II juli 1935 (Notulencahier, p. 22, ArchiefNSB, map 38 a).

291 [PDF]
MU.SSERT EN DE NSB

landdagdie op 7 januari 1933 in.het Utrechtse Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen gehouden werd. De NSB telde toen ca. lOOD leden; van hen waren niet minder dan 600 naar Utrecht getogen waar Mussert vóór de aanvang der bijeenkomst de WA inspecteerde: 'dertig jonge kerels die daar in de zwarte uniform staan opgesteld'."

XCOnder die eerste WA-leden bevonden zich verscheidene beroeps-officieren en -onderoflicieren, Echter, op 30 januari '33 verbood de minister van defensie het militaire kader, lid te zijn van particuliere weerbaarheidsorganisaties. Zes weken later, op 10 maart, werd dat verbod uitgebreid: kaderleden mochten voortaan niet bij 'groepen op fascistische grondslag' aangesloten zijn of daar steun aan verlenen. 'Enkele honderden beroepsofficieren en -onderoflicieren waren omstreeks die tijd lid van de NSB. Het merendeellegde zijn lidmaatschap neer en trad uit de WA. Wie lid bleven, zoals een aantal reserve-officieren, kregen eervolontslag uit de militaire dienst. In verband met deze verboden sloot ook de Burgerwacht voortaan NSB- en WA-leden van deelneming uit'2 - een maatregel waartegen door 'vele afdelingen van de Burgerwacht' geprotesteerd werd."

XCWat betekende dat alles 1 Toch wel niet meer dan dat men in regeringskringen besefte dat kaderleden van het leger en kader- en gewone leden van de Burgerwacht (de twee formaties die in geval van nood ingezet zouden moeten worden bij het tegengaan van links- of rechts-revolutionaire woelingen) niet tegelijk gehoorzaamheid verschuldigd konden zijn aan de overheid en aan een particulier partijleider. Verder wilde de regering óp dat moment niet gaan. welnam zij in de zomer en herfst van '33 enkele maatregelen die de strekking hadden, politieke deining op de openbare weg te voorkomen: in juli werd ambtenaren verboden, politieke onderscheidingstekenen te dragen, medio september werd dat verbod uitgebreid tot het, door wie ook, 'in het openbaar dragen van kledingstukken of opzichtige onderscheidingstekenen, uitdrukkende een bepaald' staatkundig streven.î+ Die bepalingen hadden evenwel op alle politieke groeperingen tezamen betrekking en richtten zich niet speciaal tegen de NSB. Minister-president Colijn stond toen nog op het naïeve standpunt, 'dat Mussertlegaal werkte'. 5 Er was aarzeling, hem op één lijn te stellen met een Baars, een Haighton, een

1 NSB, p. 163-64. Het getal wordt als 33 opgegeven in het rondschrijven. 10 okt. 1933, van de Inspecteur der WA aan de hoofdenWó, en zelfstandige WA-commandanten (ArchiefNSB, map 747). dl. I, p. 33. a Cl: 24 1933 p. 29.. 4 Aldus het nieuwe art. 43Sa in het Wetboek van Strafrecht. 5 Gribling: p. 464.

292 [PDF]
REGERINGSINGRIJ~E:t:'

Sinclair. Toen de Centrale Inlichtingsdienst eind november '33 zijn jaarlijkse vergadering hield met zijn contactpersonen bij de politiekorpsen, kwam het tot een lange discussie of die NSB' ers wel staatsgevaarlijk waren. 'Ik heb de overtuiging', aldus het hoofd van het Hilversumse politiekorps, 'dat zij zeer regeringsgetrouw zijn. Nogmaals, ik heb nog nooit last met hen gehad. Welhebben zij mij uitgenodigd, op hun vergaderingen te komen, doch ik heb geantwoord dat ik daarheen mijn mannetjes zou sturen. Ik verklaar oprecht, nog niet veel van het fascisme te weten, doch ik beschouw het wel als een tegenwicht voor communisme en socialisme.'

XCZo dachten toen velen. De voorzitter van de vergadering, J. W. van Oorschot, erkende trouwens dat als men ooit tussen cornmunisme en nationaalsocialisme zou moeten kiezen, 'de keuze tussen deze beide kwaden niet moeilijk' zou zijn, 'maar gelukkig zijn wij hier in Nederland nog niet voor die keuze gesteld': de regering wenste dat de politie óók de NSB zou gaan observeren, 'zo mogelijk zijn de inlichtingen omtrent het fascisme op het ogenblik van nog groter belang dan die omtrent de CPH. Vandeze partij toch weten wij reeds dat zij niet deugt'."

XCEind december '33 (wij maakten er in ander verband al melding van) werd de NSB voor ambtenaren verboden. Daarbij handelde de regering minder uit eigen overtuiging dan onder pressie van het parlement. Aarzelingen bleven dan ook bestaan. Nog geen jaar later meende de minister van justitie, mr. van Schaik, dat het 'een punt van nadere overweging (zou) kunnen uitmaken of niet tegenover de NSB een iets ruimere houding zou kunnen worden aangenomen'. Immers: 'Hetgeen mij in de loop van het laatste jaar over het doen en laten van de NSB is gerapporteerd, heeft mij het bewijs van een illegaal, revolutionair, gezagsvijandig of tegen het koningshuis gericht streven niet geleverd.P Van Schaik kreeg in de ministerraad onvoldoende steun: het verbod bleef gehandhaafd. Niet dat de toepassing steeds even gemakkelijk was! Om te beginnen mochten de leerkrachten van het gemeentelijk openbaar onderwijs, wier rechtspositie apart geregeld was, van alle voor ambtenaren verboden verenigingen lid blijven (zo kon men in Amsterdam aan de katholiek G. F. Vlekke, hoofd van een openbareJ.

1 Cl: 24 1933 p. 4, 23, 27. Een jaar later schetste het hoofd van de Centrale Inlichtings dienst, overste Rooseboom, de NSB als 'een groot gevaar', 'al heeft de kritiek van de NSB op de fouten van het parlementaire stelsel veler instemming en al zijn wij geneigd, de drang van het fascisme en nationaal-socialisme tot versterking van het gezag toe te juichen.' (a.v., 23 nov. 1934, p. 12). 2 Brief, 20 dec. 1934, van R. H. van Schaik, min. van justitie (se Afd. A, no. 7241) aan Colijn (Ministerraad 1934, agendastuk 844).

293 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

lagere school, die van '35 af voor de NSB zitting had in de provinciale staten van Noord-Holland, geen ontslag verlenen-), maar bovendien bleven er ook op enkele punten in het overheidsapparaat weerstanden bestaan, samenhangend met sympathie voor de NSB. Zo stond de chef van de generale staf, luitenant-generaal H. A. Seyffardt, in 1934 (drie jaar later, na zijn pensionering, zou hij openlijk lid van de NSB worden) 'in voortdurende verbinding met het hoofdkwartier' van de nieuwe beweging- - en van zijn staf was de Centrale Inlichtingsdienst formeel een onderdeel! Toen hem 'bleek, dat de dienst de namen kende, ook van een deel der officieren die tot de NSB hadden behoord, doch na het verbod hadden bedankt, werd hij woedend". Overste Rooseboom kreeg het met zijn observaties betreffende Mussertendezijneneen tijd lang dan ook 'uiterst moeilijk ... Men heeft wel eens pogingen gedaan om die toestand de nek om te draaien, maar dat is altijd mislukt."

XCIntussen had het voor ambtenaren geldend verbod, lid te zijn van de NSB, eonsequenties gehad voor de Algemeen Leider en de Algemeen Secretaris. Ruim twee jaar na die eerste vergadering van 14 december '31 was Mussert in Utrecht nog steeds hoofdingenieur van de waterstaat, van Geelkerken nog steeds ambtenaar bij de provinciale griftie. Beiden kregen begin '34 te horen dat hun met ingang van 1 mei ontslag verleend zou worden. Mussert protesteerde bij de Provinciale Staten met een brief waarin hij, niet zonder zelfverheffing, beweerde dat in de zes-en-een-halfjaar van zijn werkzaamheid als hoofdingenieur 'vrijwel aile waterstaatkundige problemen welke in de provincie aanwezig waren, tot oplossing (waren) gekomen'." Het protest baatte niet: de twee ontslagen gingen op de genoemde datum in. Financieel maakte zulks op dat moment voor Mussert noch voor van Geelkerken enig verschil. Ten laste van de Nederlandse Nationaal-Socialistische Uitgeverij, de Nenasu, die o.m. Volk en Vaderland uitgaf, kreeg Mussert voortaan jaarlijks een inkomen van f 9000 waardoor hij met zijn pensioen ongeveer op zijn vroeger inkomen alshoofdingenieur kwam te staan", van Geelkerken ontving volgens eigen opgave uit dezelfde bron een jaarinkomen van f 6000. 7 VoorJ.J.

\Brief, 9 okt. 1937, van de burgemeester van Amsterdam aan Colijn, en brief, 9 april 1936, van de min. van onderwijs, kunsten en wetenschappen (kab, no. 149) aan de min. v. binnenl. zaken (beide stukken Ministerraad-rçjç, dagboekno. 1455). 2 F. W. Wessels: (1937), p. 28. 3 W. van Oorschot en C. Roelofsen: (1948), p. 30. 4 Getuige T. S. Rooseboom. dl. II c, p. 512. 5 Bnef, 19 febr. 1934, van Mussert aan de Provo Staten van Utrecht (Archief NSB, map 3 b). 6 Stukken in Doe 1-1204. 7 PRA-Utrecht, proces-verbaal verhoor van C. van Geelkerken (afgesloten 10 okt. 1948), p. 4 (Doe 1-510, map c).

294 [PDF]
PROPAGANDA

beiden werd bovendien door vermogende NSB'ers een fonds van bijna f 15000 bijeengebracht: twee-derde voor Mussert, één derde voor van Geelkerken ; Mussert kocht er dadelijk een lijfrente voor zijn vrouw mee.! Al die regelingen bleven binnenskamers en dat bevorderde dat de buitenwereld de indruk kreeg dat de Algemeen Leider en de Algemeen Secretaris van de NSB een groot persoonlijk offer gebracht hadden voor hun ideaal. Uit NSB-kringen werd Mussert met huldigende brieven, telegrammen en bloemen overladen, de groep-Hilversum schonk hem een auto."

XCWij moeten het effect van dit dubbele ontslag niet onderschatten: op een moment waarop honderdduizenden Nederlanders werkloos waren, gold een vaste ambtenarenpositie als een kostelijk bezit. Dat hadden Mussert en van Geelkerken prijsgegeven: voorlopig als enigen.ê Menige volgeling beschouwde hen voortaan als martelaar voor een heilige zaak, de NSBpropaganda buitte hun 'offer' terdege uit.

XCDie propaganda greep steeds wijder om zich heen. Haar thema's waren eenvoudig: het liberalisme moest afgewezen worden omdat er 'het marxisme' uit voortkwam, 'het marxisme' omdat het tot de ondergang voerde; onweerstaanbaar (zie naar Italië! zie naar Duitsland!) was een nieuwe tijd op komst waarin 'de eeuwenoude, onvergankelijke zedelijke waarden' die in het Leidend Beginsel van de NSB neergelegd waren, tot gelding zouden komen. 'Wij willen leven', aldus Mussert op tientallen vergaderingen, 'in een gezonde, gereinigde atmosfeer.Wij willen weer een volk worden, een gemeenschap met idealen en waar rechtvaardigheid zal heersen. Daarom ten strijde tegen de afbraak van de natie, de klassestrijd,de volksvergiftiging, het parlementair systeem."

XCNieuwe symbolen werden ingevoerd in de politieke strijd: de kleuren rood-zwart, het driehoekig lidmaatschapsspeldje, de groet 'Hou-zee'": de actie kreeg meer en meer een martiaal karakter. Hoofdzakelijk door giften van rijkere leden werd de NSB in staat gesteld, in tal van steden 'kringW. Wessels:p.Stukkenin Archief NSB, mapc.Opaug.schreef Mussert aan graaf de Marchantet d'Ansembourg, dieverband met zijn toetreden tot de NSB ontslag gekregen had als burgemeester van Amstenrade: 'Wij hebben behalvetot op heden geen enkele rijksambtenaardie de eonsequentiesheeft kunnen aanvaarden.'(ArchiefNSB, mapAantekeningenvoor Mussertstoespraakte Bunschoten,nov.(ArchiefNSB, Leider,mapg).Voor het eerst gebezigd opmeite Ijmuiden (NSB, Hoofdkwartier, Propagandaraad,notulenjan.p.ArchiefNSB, map

1 F. (1936), 2 3 3 27 1934 in U 1341). 4 1932 I 5 22 1933 26 1942, 3, 206).

295 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

huizen' te openen en avond na avondkon men daar de zwart-geüniformeerde WA-leden in en uit zien gaan. Er vormde zich een nieuwe politieke kracht die (wij komen daar nog op terug) een beroep deed op de gevoelens van aggressieve ontevredenheid die bij velen leefden. Want, aldus de Centrale Inlichtingsdienst in een van zijn rapporten: leefden de meeste arbeiders in een sfeer van 'zekere moedeloze gelatenheid', 'anders is het gesteld met die klasse van de bevolking welke men zou kunnen noemen de 'bourgeoisie' ... De jeugd uit (die) kringen hoopt, door het 'fascisme' aan de slag te komen; winkeliers die een zeer moeilijke tijd doormaken, hopen op verminderd succes van warenhuizen, Joodse invloed etc.; sommige zakenlieden \s het te doen om het verlaten van de gouden standaard; officieren hopen op versterking van de weermachtsgedachte.'

XCEn de conclusie: 'Ieder vindt in het fascistisch gedoe iets van zijn gading."

XCDat 'iets' was dan voldoende.

XCDe cijfers voor het ledental van de NSB klommen snel: ca. I 000 begin '33, 22 000 in januari 1934 2, 33 000 tegen het einde van dat jaar," ruim 36 000 in april '35 aan de vooravond van de verkiezingen voor de Provinciale Staten." Dat succes steeg de leiding naar het hoofd. Zij constateerde wel dat haar beweging van meet af aan bestrijding, felle bestrijding zelfs, ontmoette, maar dat schokte haar de eerste jaren niet in haar zelfvertrouwen. Begin ' 33 meende het hoofd van de afdeling propaganda van het hoofdkwartier, F. E. Farwerck, dat het voldoende was indien die propaganda zich richtte op arbeiders en boeren en, in de tweede plaats, op middenstanders: 'werkgevers, intellectuelen e.d. komen vanzelf wel tot ons'. 5 Wij behoeven, betoogde dezelfde functionaris in november van dat jaar, niet meer leden te krijgen dan 200 000, 'omdat daarmede het vereiste aantal stemmen voor het bereiken van een meerderheid zou zijn verkregen',"

XCHet aantal abonné's op Volk en Vaderland nam niet zo snel toe: van bijna 6 000 eind juli '33 tot ruim 14 000 begin '34 en ruim 23 000 eenjaar later." Daarnaast werd met dit weekblad druk gecolporteerd - een colportage die met name in de grote steden van het westen des lands, Amsterdam vooraan, vaak tot relletjes leidde. 'Werd aanvankelijk vooral in Amsterdam-West

XC1 Cl: Overzicht-1935, no. 1-2, p. 3. 2 Cl: Jaarbericht A (jan. 1934), p. 2. S NSB, 'Algemene Raad, notulen 7 dec. 1934 (Notulencahier, p. 7, ArchiefNSB, map 38 a). • Bijlage bij brief, 13 sept. 1940, van C. J. Huygen aan Th. Stadler (a.v., map 48 d) . .s Rondschrijven, z.d. (begin 1933), van de algemeen propaganda-leider aan de districts-propagandaleiders (a.v., map 181). 6 'Notulen der vergadering gehouden ten huize vanir, F. A. Smit-Kleine, kringleider van Haarlem, op 10 november 1933' (a.v., map 207). 7 Gegevens a.v., map

296 [PDF]
PROPAGANDA

zeer veel hinder van terroriserende rode elementen ondervonden, in de laatste weken', aldus medio december' 33 het plaatselijk hoofd van de NSBpropaganda, 'gaf, mede door de over het algemeen goede medewerking der politie, ons straatwerk niet veel aanleiding tot ongeregeldheden." Die rust duurde niet lang. Ruim een maand later werd de WA, die in die tijd ca. 1000 leden telde," 'in beginsel bestemd voor dekkingsdiensten bij de straatcolportage' . 3 Kleine gevechten bleven veelvuldig voorkomen. Daarbij vielen in '33 en '34 onder de NSB'ers een-en-negentig gewonden, van wie vijf-en-dertig in Amsterdam."

XCOp 7 oktober 1933 had Mussert, weer in Utrecht, zijn tweede landdag gehouden. Er waren 6 000 deelnemers." Geruime tijd verliep, voor de derde landdag plaats vond. Dat was opzet. Beseffend dat zijn beweging toen veel te klein was om aan de stembusstrijd deel te nemen, had Mussert in april '33 de verkiezingen voor de Tweede Kamer laten lopen: vijf uitgesproken fascistische of nationaal-socialistische groeperingen hadden die terughoudendheid niet opgebracht; samen moesten zij een miserabele 0,7% van het totaal aantal stemmen delen. In april '35 zou opnieuw gestemd worden, ditmaal voor de Provinciale Staten: op de rode in Drente en Overijsel, op de r xle in alle overige provincies behalve Gelderland, op de zöste in laatstgenoemde provincie - ennu besloot Mussert zijn kans te wagen. Begin '35 begon een intensieve propaganda-actie; de laatste ronde zou ingeluid worden met een machtig leden-appèl: een nieuwe landdag, de derde, te houden in het RAl-gebouw in het 'rode' Amsterdam. Zestien extra-treinen zouden bij drie Amsterdamse stations aankomen: Centraal-, Weesperpoorten Muiderpoortstation; Musserts bedoeling was dat van die stations met vliegende vaandels en slaande trom opgetrokken zou worden naar de RAl, maar de burgemeester van Amsterdam, de anti-revolutionair W. de Vlugt, verbood het vormen van spreekkoren, het maken van muziek en het meevoeren van vlaggen of van doeken met leuzen": 'stille' optochten werden dus wel toegestaan en de politie kreeg tot taak, tegen alle ordeverstoring met kracht op te treden. Dat deed zij ook. Op de Nieuwe Zijds Voorburgwal en elders in

1 'Verslag van de door de propaganda-afdeling te Amsterdam verrichte werkzaam heden over ... november I933' (II dec. I933, a.v., map 228). 2 Brief, 5 jan. I934, van]. Hogewind, Inspecteur der WA, aan O. H. Bodifee (a.v., map 665). 3 Rond schrijven, 27 jan. I934, van Hogewind aan het kader van de WA (a.v., map 747). 4 Volgens de opsomming in 2I sept. I935, die gebaseerd heette op 'de burgerlijke dagbladen'. 6 Cl: (jan. I934), p. 2. 6 Brief, 19 maart 1935, van de burgemeester van Amsterdam aan Mussert (Archief NSB, Leider, map 5 g).

297 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

Amsterdam, met name ook bij het RAl-gebouw; protesteerden groepen demonstranten luidkeels tegen de man die keer op keer verklaard had dat hij met Mussolini ('Fascisme is moord!') en Hitler ('Weg met de Nazi's!') in één front streed: die betogers werden door de politie (ook bereden politie en marechaussee waren ingezet) met gummiknuppels verjaagd. 'Onder een toekomstig nationaal-socialistisch bewind', aldus een week later een tevreden Volk en Vaderland, 'zal dit corps ongetwijfeld worden gewaardeerd gelijk het verdient. '1

XCDe langgerekte zaal van het RAl-gebouw was rijk met vlaggen versierd toen Mussert er zijn intocht deed:

XC'Een korte mars - dan een klare stem: 'De Leider!' Met enkele stappen bereikte Mussert het podium terwijl uit duizenden kelen het 'Hou-zee' weerklonk. Heel de verwachting, de bereidheid tot een moedig voorwaarts bond de zaal tot een eenheid gelijk de gouden pijlbundel op de nieuwe standaard van onze Algemeen Leider. Schouder aan schouder stonden allen in de verschemerde zalen waar de grote schijnwerpers hun lange bundels licht lieten glijden over de opgerezen gestalten, de geheven armen, de voor de commandotoren opgestelde kringstandaards.'"

XCMussen sprak. Zijn veroordeling van het regeringsbeleid culmineerde in een litanie-achtige opsomming van euvelen; wij vinden er tegelijk de thema's in die de NSB-propaganda in de verkiezingscampagne aanhief: weer kon ieder 'iets van zijn gading' vinden:

XC'Voortgaande afbraak van ons bedrijfsleven. Terrorisering door een leger van crisis-ambtenaren. Verarming allerwege. Stopzetting van scheepvaartdiensten ... Invoering van nieuwe belastingen op het bedrijfsleven. Kunstmatige opvoering van de werkloosheid door afslachting van het antobusbedrijf. Toeneming van de schulden met honderden miljoenen. Toeneming van de werkloosheid van 200 000 tot meer dan 400 000. Uitgave van 20 miljoen gulden om de taal van de rode schoolmeesters in te voeren die te lui of te stom zijn om uw kinderen fatsoenlijk Nederlands te leren." Inrichting in deWieringermeer van een kolonie voor buitenlandseJoden. Inrichting van een concentratiekamp om op onzekosten te onderhonden het uitschot van Europa dat ze eerst hier hebben binnengehaald als arme slachtoffersvan boze Naziterreur. Voortgaande afbraak van onze weermacht. Toenemende terreur tegen allen die de natie liefhebben.'

XCEn daar dan tegenover de stralende toekomstbeloften:

XC1 Volk en Vaderland, 6 april 1935. "A.v. 3 Dit sloeg op de mogelijke invoering van de z.g. spelling-Marchant, een voorstel van de toenmalige minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, mr. H. P. Marchant, waarmee velen ,instemden.

298 [PDF]
DE DERDE LANDDAG

XC'Het bedrijfsleven zullen wij bevrijden van de ordening voor de vriendjes, en het opbouwen in innige, vertrouwenwekkende samenwerking met de in bedrijven werkzaam zijnde meest deskundigen; dit zal geschieden in de corporatieën De boeren zullen weer traditie-getrouw hun roeping kunnen volgen; arbeiders van hoog tot laag, van de directeur tot de loopjongen, zullen weer leren beseffen dat zij tezamen in harmonie een taak te vervullen hebben tegenover hun volk. Nieuwe welvaart zal worden opgebouwd, niet op het seniele begrip van het goud, maar op de arbeid van een eensgezind, arbeidzaam, fatsoenlijk volk. Het jonge volk zal worden opgevoed: streng, krachtig, maar liefderijk. Kerk en staat zullen elkander daarbij wederkerig hulp verlenen. Het weerbare volk zal zijn bodem, zijn vaderland, het imperium, zo krachtig mogelijk verdedigen tegen ieder die onze zelfstandigheid of ons grondgebied wil aantasten. De krachtigsten zullen voorop staan, zullen voorgaan bij de wederopbouw, de anderen zullen volgen tot heil van geheel de natie."

XCBij de zestienduizend aanwezigen" wekten deze woorden een immense geestdrift, geenszins bekoeld door de afwijzende houding die demonstrerende Amsterdarruners aan de dag gelegd hadden, evenmin door de door Mussert gegeven voorbeelden van NSB' ers die nog die laatste dagen op grond van hun politieke overtuiging ontslagen waren. Juist omgekeerd: zij voelden zich, die duizenden, als een keurbende die, in onbezweken trouw aan Mussert ('De Leider !') het pad volgde dat, dwars door vervolging en lijden heen, rechtstreeks naar het grote doel zou voeren: een door de NSB geregeerd, 'nieuw' Nederland. 'Als ik terugdenk aan de wondervolle dag die wij gisteren in het RAl-gebouw mochten beleven', aldus een eenvoudige NSB'ster uit Den Haag in een brief aan Mussert ('Mijn Leider') - één brief uit vele: 'dan kan ik niet anders dan U schrijven om uit de grond vanmijn hart U dank te zeggen voor de gloedvolle woorden die U tot ons hebt gesproken en die bij mij een ontroering als nog nimmer tevoren teweeg brachten. Trachtte ik tot nu toe mijn plicht als NSB' er te doen, van nu af aan zal ik steeds mijn ijver vergroten en mijn hele wezen in dienst stellen der NSB om als vrouw U zoveelmogelijk mee te helpen aan het grootse werk tot heil van ons Vaderland."

XC1 Volk en Vaderland, 6 april 1935. 2 Mussert sprak in een huldetelegram aan de Koningin van 24 000. Uit archiefNSB, Leider, map 5 g, blijkt dat de Nederlandse Spoorwegen 15 470 deelnemers aan de landdag vervoerd hadden en dat uit Brussel 9, uit Duitsland 204 NSB'ers naar Amsterdam gereisd waren. Hoevelen daarenboven per fiets of auto van buiten Amsterdam gekomen waren, staat niet nauwkeurig vast. De Amsterdamse brandweer wilde in de twee RAI-zalenniet meer dan 16 000 personen toelaten; de bijeenkomst zou op I april voor 6000 Amsterdamse NSB'ers integraal herhaald worden (Volk en Vaderland, 23 maart 1935). S Archief NSB, Leider, map 5 g.

299 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

XCZo voelden, zo dachten duizenden. En zij gingen aan de slag. In 800 000 exemplaren verscheen een extra-nummer van Volk en Vaderland, alleen al in de week die am de derde landdag voorafging, werden meer dan drie miljoen programma's, pamfletten en kalenderblaadjes verspreid.' op de Amsterdamse bruggen prijkten zestig grote verkiezingsborden ('nege;n borden werden geheel vernield'), het reclamebedrijf Remace plakte er 150 grote affichesop de gemeentelijke zuilen en verhuurde daarenboven nog acht reclamewagens die door de hoofdstad reden.ê In Utrecht werd elk huis gemiddeld zesmaal met propaganda-materiaal bewerkt; in de nacht vóór de verkiezingen plakten 550 NSB'ers de stad nog eens vol met het lijstnummer en het portret van lijstaanvoerder van Geelkerken.ê

XCKleinere en grotere incidenten bleven bij dat alles niet uit. In Amsterdam, Ijmuiden, Bussum en Weesp, in Veenendaal, in Zwolle, Steenwijk en Almelo, maar ook in het Friese Lemmer kwam het in de zeven weken na I maart tot straatgevechten waarbij NSB'ers gewond raakten." De climax werd gevormd door een gebeurtenis in Amsterdam. Op 15 april hield de Vrijheidsbond er een vergadering in het Concertgebouw. Toen de eerste spreker, Abraham Asscher, voorzitter van de afdeling Amsterdam, zei dat de communisten op het punt van demagogie door de NSB 'met kilometers geslagen' werden, riep een NSB'er van achter uit de zaal: 'Dat is een leugen!' Hij werd er uit gezet. Een hevig kabaal volgde. De gehele zaal rees overeind, meer NSB' ers"werden hardhandig naar de uitgang gewerkt, 'waarop de heer Asscher met luider stem riep: 'Daar gaan de landverraders!' ... Hier en daar rolde men al vechtend over de grond." 'Over stoelen werden onze kameraden heen geslagen, geduwd, geknepen en gestompt ... Buiten gekomen' hoorde ik van enige kameraden die boven zaten,' aldus een NSB' erooggetuige, 'dat men daar met een gummilenuppel te werk ging!'6

XCDe NSB was met de verkiezingsuitslag hogelijk tevreden. Met bijna 8 % (7,91 %) van de uitgebrachte geldige stemmen verwierf zij op slag 44 van de 535 statenzetels. Dat had nog nooit een Nederlandse politieke partij gepresteerd. Zag men scherper, dan was het resultaat niet zo indrukwekkend enJ.3

1 6 april 1935. 2 'Verslag van het stedelijk verkiezingsbureau over de verkiezingsactie Amsterdam betreffende Provinciale-Staten-verkieeingen I935' (29 mei 1935), p. 3-4 (Archief NSB, map 255). 3 'Verslag van de verkie zingsleider voor de stad Utrecht' (3 mei I935), p. 6-7 (a.v.), 4 21 sept. 1935. 5 Dagboek van mr. A. W. Abspoel. seer. van de afd. Amsterdam van de Vrijheidsbond, aangehaald door H. L. Vonhoff: (1965), p. 220. 6 'Rapport over de vergadering van de Vrijheidsbond op 15 april 1935 in het Concertgebouw' (Archief NSB, map 209).

300 [PDF]
DE STATENVERKIEZINGEN VAN '35

ook niet zo veelbelovend omdat, vergeleken met de Kamerverkiezingen van ' 33, het grootste deel van die sternmenwinst kennelijk afkomstig was van weinig stabiele kiezersgroepen: van boer Braats Plattelandersbond die 1,07% verloor alsmede van de grote groep van 'overige partijen' die van 4,77 daalden tot 1,03 %. Voorts verloren de anti-revolutionairen de 'ZevenProvinciën-winst' van ' 33: zij daalden met 2, I I %, en tenslotte zagen Vrijheidsbond en Vrijzinnig-democraten hun stempercentage respectievelijk met 0,86 en 0,88 % dalen. Samen was dat al meer dan 8,5 % stemverschuiving die, landelijk gezien, voor het overgrote deel de NSB ten goede gekomen was. De kracht van de zes grote democratische partijen was evenwel niet wezenlijk aangetast en de vijf die de regering-Colijn steunden, betreurden (en dat na twee jaar massale werkloosheid) slechts een gemeenschappelijk verlies van 4 %: van 62,5 tot 58,5%.

XCIn zes provincies was de NSB boven het landelijk gemiddelde gekomen: Limburg (11,69%), Drente (11,19%), Noord-Holland (9,64%), Utrecht (9,51 %), Zuid-Holland (8,80%) en Groningen (8,42%). In Gelderland haalde zij bijna het gemiddelde (7,77%); zij bleef er onder in Overijsel (6,41 %), Zeeland (5,65 %), en, vooral, in het sterk democratisch denkend Friesland (3,17%) en het aan de Rooms-Katholieke Staatspartij verknochte Noord-Brabant (2,93 %).

XCHoe waren de hoge percentages te verklaren I In Drente was het advies van 'Landbouwen Maatschappij' van veel betekenis geweest. Langs de gehele Gronings-Drentse grens kreeg de NSB veel steun. Anlo tussen Rolde en Zuidlaren werd de gemeente met het hoogste percentage NSB-stemmen in het gehele land: 38,8 %. Het NSB-succes in Limburg, waar Zuid-Limburg hoge percentages opgeleverd had (meer dan 30% in Mheer, 27% in Kerkrade) was moeilijker te verklaren. Kooy wijst, onder voorbehoud, op de volgende factoren: 'de uitgesproken randpositie van het landsdeel binnen het nationale geheel, het smeltkroeskarakter van de regionale samenleving, de voor katholiek Nederland verregaande secularisatie, alsmede de veel inniger economische en sociaal-culturele vervlechting met Duitsland dan van enig ander stuk N ederland."

XCIn Noord-Holland werd Zandvoort de gemeente met de meeste NSBsternmen (23,4 %). In het forensendorp Bloemendaal en in vijf plattelandsgemeenten kwam de NSB er boven de 15 %. Zo ook in Zuid-Holland: in vijf plattelandsgemeenten werd die grens overschreden - maar ook in Voorburg (16,7%) dat met Den Haag (12 %), Wassenaar (13 %) en Rijswijk

1 Kooy: p. 335.

301 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

(13,5 %) Mussert veel stemmen opleverde. Met die 12 % was de kieskring Den Haag nog uitgekomen boven de I!,7% van de provincie Limburg.

XCIn Gelderland waren de successen het grootst geweest in vijf gemeenten in de Achterhoek met Winterswijk (20,4 %) als uitschieter: het nationaalsocialisme was er, aldus Kooy als conclusie van zijn voorbeeldig onderzoek, 'als een nieuwe dageraad in een wereld van economische malaise en geestelijke crisis begroet door honderden weinig kerkse of volslagen onkerkse Winterswijkse middenstanders en agrariërs'." In Rozendaal, de relatief rijke randgemeente van Arnhem, was het percentage (20 %) overigens niet zoveellager geweest dan in Winterswijk. Kooy was het ook die, ter verklaring van de NSB-successen in Zandvoort, Bloemendaal, Naarden en Voorburg (en hij voegde daar in het Utrechtse Maartensdijk en De Bilt aan toe) op de 'bijzondere locale sociaal-economische structuur' wees:

XC'In deze gemeenten neemt de goed-gesitueerde burgerij een, in vergelijking met het land als geheel, quantitatief sterke tot zeer sterke positie in. Het zijn 'deftige' gemeenten, waar onder de 'deftige' burgerij de oud-Indischman, de officier en de hoge (ex-)ambtenaar bekende verschijningen vormen."

XCEn gold dat vergelijkenderwijs niet ook voor Den Haag I

XCAnders weer in Zeeland waar Kerstens Staatkundig Gereformeerde Partij plaatselijk op Zuid-Beveland, maar ook op Tholen, tot de helft van haar aanhang naar de NSB zag overlopen: 'de sterke regering die de SGP wil, verlangt ook de NSB. Beide partijen zijn even anti-democratisch en even anti-parlementaristisch. '3

XCZo lagen aan dat relatieve succes tal van factoren ten grondslag. Globaal bleek het kiezerscorps van de NSB regionaal uit ontevreden boeren, soms ook landarbeiders, en nationaal uit ontevreden middenstanders te bestaan met (de uitslagen in de rijkste gemeenten en in de rijkste buurten van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam wezen in die richting) een flinke aanhang onder de hoogst gesitueerden in de maatschappij.

XCBijna 8 % aan stemmen dus en 44 Statenleden. Mussert eiste van die leden dat zij hun presentiegelden in een speciaal fonds zouden storten; daaruit zouden zij slechts vergoeding krijgen voor de gemaakte kosten, eventueel ook voor loonderving." 'Wij zijn in de Provinciale Staten', zo doceerde hij in een vertrouwelijk rondschrijven, 'om de strijd van de NSB ... te voeren op het terrein van onze tegenstanders ...A.v., p.A.v., p.A.v., p.'Instructie voor de NSBStatenleden', rz(ArchiefNSB, map3

1 64. 2 332. 3 327-3I. juni I935 I026).

302 [PDF]
DE STATENVERKIEZINGEN VAN '35

Het voornaamste belang voor Nederland - waarbij al het andere in het niet zinkt - is dat de NSB zo snel mogelijk: a. de grote massa doordringt van de wil en het hevig verlangen, eindelijk eens een volk te worden in plaats van een kijvende bende, b. de staatsmacht verovert ... Wij gebruiken de Provinciale Staten (nu wij er toch eenmaal zitten) als spreektribune, als zendstation, als geluidsinstallatie voor de NSB om de politieke partijen aan de kaak te stellen en daardoor hun vernietiging te bespoedigen.'>

XCEen optimistische visie! Zij was echter weinig reëel, aangezien de Provinciale Staten als politieke geluidsinstallatie maar zwak waren; ook was het een installatie die slechts tweemaal per jaar voor korte perioden in werking gesteld werd. Van meer betekenis was, dat de NSB eind juli, toen de nieuwe Staten de nieuwe Eerste Kamer kozen, twee leden op het Binnenhofkreeg: mr. A. J. van Vessem, ons al bekend, en haar voorman in Zuid-Limburg, M. V. E. H. J. graaf de Marchant et d' Ansembourg; hij komt nog ter sprake.

XCHet is vermoedelijk wel als een tactische fout van Mussert te zien dat hij een klein jaar tevoren besloten had, de NSB niet te laten deelnemen aan de gemeenteraadsverkiezingen die op 29 juni, ruim twee maanden na de Statenverkiezingen, zouden plaats vinden. Aanvankelijk interesseerden hem die Staten ook alleen maar als kiescollege voor de Eerste Kamer. Successen in provincies, laat staan in gemeenten, zouden niet baten zolang er een door tegenstanders beheerst parlement was. Daar kwam het op aan, of, zoals hij een week vóór de derde landdag in Volk en Vaderland schreef: 'Wanneer Den Haag veroverd is, volgt de rest vanzel£' Gemeenteraden achtte hij niet van belang en de NSB kon haar kader niet missen: een goed blokleider kon, schreefhij, beter blokleider blijven dan raadslid worden.ê

XCDat was een miskenning van het simpele feit dat de kiezers voor de beraadslagingen in de gemeenteraden veel meer belangstelling hadden dan voor die in de Provinciale Staten of zelfs in de Eerste Kamer. Of had Mussert gevreesd dat hij zo spoedig na een eerste grote actie geen geld voor een tweede bijeen zou kunnen krijgen? Wij weten het niet. Intussen: er moest voor de gemeenteraden gestemd worden, óók door NSB'ers of NSBgezinden. Op wie? Niet op de partijen die de NSB 'geterroriseerd' hadden, adviseerde Mussert, wèl bijvoorbeeld op 'Nationaal Herstel, de Christelijke Democratische Unie, de partijen Veraart, Kersten, Lingbeek; de Plattelandersbond, enz.'3 Ook partijen voor gemeentebelangen e.d. kwamen in aanmerking, maar Nationaal Herstel stelde hij toch weluitdrukkelijk op de

XC1 'Richtlijn nr. 2 voor de NSB-Statenleden', z.d. (juni 1935) (a.v.). 2 Volk en Vaderland, 23 maart 1935. 3 A.v. 303

303 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

eerste plaats, 'er zijn velen onder hun leden die zelfs zeer na aan de NSB verwand zijn.'l

XCEen vreemd ratjetoe had hij opgesomd! Plaatselijk of regionaal werden door zijn Kringleiders binnenskamers nog wel aanvullende adviezen gegeven. In Schieland: 'Bestaat er een lijst van Nationaal Herstel, dan hierop stemmen of blanco'," In Rotterdam: 'Geadviseerd te stemmen op Nationaal Herstel, Lijst-van Burink, Kath. Dem. Partij, CDU en ds. Kersten'," Zonder twijfel kwamen veel van de NSB-stemmen Nationaal Herstel ten goede; dit verbond zag in Den Haag zijn stemmenaantal stijgen van nog geen 7 000 in april '33 tot meer dan 20000 bij de gemeenteraadsverkiezingen in juni '35.

Mussert naar Indië

XC

XCTwee weken na die verkiezingen, medio juli, vertrok Mussert per KLM van Schiphol voor een bezoek aan Indië. Tienduizend NSB' ers deden hem in de vroege ochtend uitgeleide; één was er zelfs voor komenlopen uit Rotterdam." Het geld voor de reis was voor de helft door enkele vermogende Nederlandse NSB'ers, voor de helft door de NSB'ers in Indië, een kleine tweeduizend op dat moment, bijeengebracht."

XCIn Indië werd de leider van de NSB tweemaal door gouverneur-generaal de Jonge ontvangen, op 25 juli, vlak na aankomst, en op 13 augustus, kort voor het vertrek. De aanhang van de NSB in Indië was weliswaar niet erg groot, maar de beweging mocht zich daar op dat moment verheugen in een vrij aanzienlijke mate van sympathie bij de Nederlandse bevolkingsgroep die, in haar koloniaal-overheersende positie, toegankelijk was voor autoritaire denkbeelden en Musserts kritiek op de 'verworden democratie' en vooral ook op de zwakke defensie-inspanning deelde. Het ambtenarenverbod gold in Indië niet. De onder Den Haag ressorterende officieren van3 0

1 Brief, 5 febr. 1935, van Mussert aan E. H. van den Akker (Archief NSB, map' 37). 2 'Verslag van de op 16 mei 1935 gehouden vergadering van de Grote Kringraad van Kring Schieland' (a.v., map 1081). 3 'Verslag Grote Kiingraad van Rotter dam-West op 6 mei 1935' (a.v.). 4 20 juli 1935. Mussert maakte van die 10000 vijf-en-een-halfjaar later 16000 in eennota aan de bezetter (Nota, 4 dec. 1940, aan Schmidt, RvO, (1947), p. 123). 5 NSB, Algemene Raad, notulen 28 mei 1935 (Notu lencahier, p. 18, ArchiefNSB, map 38 a).

304 [PDF]
DE ONTVANGST DOOR JHR. DE JONGE

de Koninklijke Marine mochten de vergaderingen in Indië, waar Mussert sprak, niet bezoeken - de officieren van het Knil mochten zulks wel. Wat Mussert in Indië betoogde, trok in Nederland overigens niet sterk de aandacht, maar de dubbele ontvangst door de gouverneur-generaal zoveel te meer: dat deze zich niet ontzien had, zich zo lang en, leek het, zo demonstratief met de dictator-in-spe te onderhouden, wekte heftige protesten.

XCWat had jhr. de Jonge bewogen?

XCEén factor was dat hij wilde voorkomen dat het blanke bevolkingsdeel ten aanschouwe van de Indonesische volksmassa's in een onderling dispuut zou belanden: had hij Mussert genegeerd, dan zou dat bij de NSB'ers maar ook bij anderen in Indië verzet opgewekt hebben. 'De Europese groep mag hier', schreef hij aan Colijn die zich bij zijn argumentatie neerlegde,

XC'niet zo verdeeld geraken dat een deel zich werkelijk tegenover de Regering zou plaatsen. Ook de NSB moet achter de Regering staan. Dat wil ik Mussert persoonlijk zeggen, waarbij ik hem duidelijk wil maken dat wij hier in een raar land leven met rare mensen; een land waar de Regering bevoegdheden heeft welke men in Holland niet kent, en mensen die van die bevoegdheden gebruik maken ook, waarvan het gevolg kan zijn dat, als hij zich niet behoorlijk gedraagt, hij er spoediger uit kan liggen dan hij waarschijnlijk vermoedt."

XCDat kreeg Mussert dus in de eerste audiëntie te horen: 'U gaat er even goed uit als ik er Japanners uitgooi die zich misdragen.' Mussert: 'Gooit U er wel eens Japanners uit?' De Jonge: 'Nog pas twee.' Mussert: 'Prachtig !'2_ en de leider van de NSB ging (hij was nooit anders van plan geweest), bij alle kritiek op de regering in Nederland, opwekken tot steun aan het gouvernement in Indië. 'Hij werd natuurlijk door de recherche gevolgd maar hij gaf geen enkele grond tot enige klacht.' Daarom stond de Jonge ook de afscheids-audiëntie toe, waarbij overigens zijnerzijds 'een zekere geprikkeldheid over de houding van Holland' mede een rol speelde": de gouverneur-generaal was van mening dat de Nederlandse publieke opinie zich met zijn beleid niet had te bemoeien.

XCNu de tweede factor. De Jonge was een hooghartig autocraat met een minachting voor de parlementaire demoeratie die zeker zo diep was als die van Mussert maar in elk geval van ouder datum. Kamerleden was hij al tijdens zijn ministerschap in de eerste wereldoorlog gaan zien als 'kwajongens die er een lolletje van maken, Ministers te pesten (en) die geen

XC1 Brief, 15 juli 1935, van de Jonge aan Colijn, in de Jonge: Herinneringen, p. 314. Colijn ging hier accoord mee in een brief van 25 juli (a.v., p. 315). 2 A.v., p. 323. 3.

305 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

ogenblik denken aan 's lands belang ... volwassen straatjongens! Lang niet onvermakelijk, maar onwaardig en, als men ze toch eigenlijk niet als kwajongens kan beschouwen, gemeen, onmeedogend, ungentlemanlike en onchristelijk.'!

XC. lp. zijn hart betreurde hij het dat Nederland niet autoritair geregeerd werd; betreurde hij het óók dat Colijn er blijkbaar niet voor voelde, het parlement aan de kant te zetten. Op Mussert - 'een fatsoenlijk goedwillend man ... maar niet uit hethout gesneden om eenleidersrol te vervu1len'2 - had hij tegen, dat deze, door zich tegenover Colijn QPte stellen, bemoeilijkte dat de anti-revolutionaire staatsman. opschoof in autoritaire richting." Zijn bezwaren tegen de NSB lagen dus in het tactische, bepaald niet in het principiële vlak. De houding die men in Nederland jegens de NSB innam (een ambtenarenverbod 'dat toenmaals hoogstaande en onverdacht goede Nederlanders trof ... en verder pesterij, treiteren en provocatie')" keurde hij dan ook af. En zou hij het slachtoffer van zo onwaardige en onverstandige actie niet ontvangen 1 Hij peinsde er niet over! De protesten die in Nederland na het eerste onderhoud loskwamen, legde hij naast zich neer en een groot deel van de Indische pers viel hem bij: 'De landvoogd', aldus Het Soerabajaas Handelsblad,'heeft het geschreeuw op waardige wijze beantwoord door de heer Mussert een tweede audiëntie toe te staan.'5

XCHerinnert de lezer zich nog dat de Jonge's voorganger-op-één-na als gouverneur-generaal, Fock, in de conferentie ten paleize Noordeinde van 7 juli '39 op de vraag van de Koningin ofhij 'een leider buiten de politieke partijen' wist, 'na even gedacht te hebben, de heer de Jonge' noemde 1 Dat was geen toeval. Te verwezenlijken was die suggestie overigens niet, maar zij strookte wèl met instelling en opvattingen van de genoemde. Dat zou alles in de eerste fase van de Duitse bezetting nog een boeiende politieke nasleep krijgen.

XCEn Mussert z Indië had grote indruk op hem gemaakt. De Jonge's raad dat hij zich achter diezelfde Colijn moest scharen die week in, week uit in Volk en Vaderland gehoond werd, gleed langs hem af; in twee gesprekken had 's lands hoogste vertegenwoordiger in Batavia erkend, 'in menig opzichtA.v., p.A.v., p.De Jonge in een brief aan mr. A.de Block,sept.'Toeninuit Indië terug kwam, gold mijn eerste bezoek uiteraard hem (Colijn) als minister van koloniën. Het gesprek liep natuurlijk ook over. de beruchte ontvangst van Mussert en de NSB. Colijn zeide toen op een ogenblik: Maar geloof jeniet dat, alsgewild had,zelf een beweging had kunnen beginnen die nog veel krachtiger zou zijn geweest? Mijn enig antwoord daarop was: had het maar gewild.' (aangehaald a.v., Inleiding, p.A.v., p.aug.aangehaald a.v., p.

1 37. 2 323. 3 L. 30 1941: ik '36 dan ik ik XII!). 4 313. 5 14 1935, 320.

306 [PDF]
OPTIMISME

sympathiek' te staan tegenover de beginselen van de NSB1: het kan zijn zelfvertrouwen slechts versterkt hebben. Nog ruim anderhalf jaar, en een nieuwe Tweede Kamer zou gekozen worden. Elke maand steeg het aantal leden van de NSB met ongeveer duizend. De lijn werd doorgetrokken: nul procent stemmen in '33, bijna acht in '35 - hoeveel in '37 1 Vijftien 1 Zestien 1 Misschien wel meer - maar toch niet veel minder! Vlekke, een in NSBkringen graag gehoord redenaar, sprak kort na Musserts terugkomst van zijn Indische reis op een besloten vergadering uit wat op het Hoofdkwartier der NSB algemeen gedacht werd:

XC'In 1937 krijgen wij vijftien zetels. Met deze vijftien man hebben wij een sleutelpositie, waarmee wij telkens en voortdurend de zich snel opeenvolgende kabinetten kunnen laten duikelen. Door deze actie groeit de NSB snel tot ruim 40%, waarna de Koningin Mussert zal uitnodigen, een ministerie te vormen. Dan zal Mussert niet gaan praten met Aalberse of Albarda, doch antwoorden: 'alles of niets', dus: een NSB-regering of geen regering. Als het zover is, nemen wij evenals Hitler bij een volksstemming genoegen met 90% van de bevolking.v

XCOp welk:e datum dit zo gezegd werd, staat niet precies vast. Was het na begin oktober '35, dan moet er bij opgemerkt worden dat de kloof die Mussert, al besefte hij dat niet, toch al van de overgrote meerderheid van het Nederlandse volk: scheidde, juist toen onoverbrugbaar geworden was: hij had zich immers solidair verklaard met Mussolini wiens strijdkrachten op 2 oktober Abessynië aangevallen hadden - een aanval die in ons land diepe verontwaardiging wekte.

XCWeluu, met die solidariteitsverklaring had de NSB zich ontpopt als politieke hulptroep van fascistische aggressie. De verkiezingen van '37, wel verre van vijftien zetels op te leveren, zouden het stemmenaantal van twee jaar tevoren halveren en Musserts beweging het stempel opdrukken van rancuneus en machteloos sectarisme - machteloos althans uit eigen kracht.

Het karakter der beweging

XC

XCHet is het, door de meeste nationaal-socialisten onbegrepen, noodlot van de NSB geweest dat de Nederlandse verhoudingen haar van meet af aan

XC1 Brief, 4 febr. 1937, van de Jonge aan Mussert, aangehaald a.v., Inleiding, p. XII. 2 Vlekke sprak 'in het najaar van 1935' (Cl: Overzicht 1937, no. 2,

307 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

weinig kans boden, uit te groeien tot een partij van aanzienlijke, laat staan dominerende betekenis. In Italië had Mussolini, in Duitsland Hitler een beroep kunnen doen op krachtige nationale ressentimenten die door de afloop van de eerste wereldoorlog gewekt waren. Dan hadden in Italië het bezetten van de fabrieken en het extremistisch optreden van vakbonden bij bourgeoisie en boeren een heilloze angst gewekt voor 'het rode gevaar'; in Duitshuid hadden de communistische opstanden in de eerste fase van de Weimar-republiek en de communistische agitatie in de laatste een overeenkomstig effect gehad. In beide landen hadden zwakke coalities het bewind gevoerd. Beide landen telden, toen de wapenen in '18 zwegen, tienja honderdduizenden ontwortelde oud-militairen die bereid waren, een condottiere te volgen. Beide landen bezaten nauwelijks een parlementairdemocratische traditie: in Italië had de katholieke kerk door haar in 1870 gekozen isolement miljoenen gelovigen vijftig jaar lang van alle deelname aan het politieke leven afgehouden, in Duitsland was, na de mislukte revolutie van 1848, èn onder Bismarck èn onder willlelm II de Pruisische geest van Kadauergehorsam sterk gebleven.

XCKrachtige nationale ressentitnenten kende Nederland niet en Mussert kon ze ook niet wekken; van de in zijn program genoemde 'delen van de Dietse stam' lag Vlaanderen beneden, Zuid-Afrika ver beneden de horizon van nagenoeg alle Nederlanders; trouwens, de contacten die Mussert zelf van '35 af met het Vlaams Nationaal Verbond en zijn leider, Staf de Clercq, onderhield, hadden weitlig om het lijf;! de door de NSB bepleite energieke verdediging van N ederlands positie in Indië vergde samengaan met Engeland en de Verenigde Staten maar nu juist niet een oriëntatie op Italië dat wel steeds zwak zou blijven of op Duitsland dat, zou het ooit weer sterk worden, licht een herverdeling van de koloniaal-bestuurde gebieden zou eisen waarbij de Nederlandse belangen in het gedrang konden komen.

XCWat de binnenlandse verhoudingen betreft, kon men hier te lande spreken van afschuw van het communisme itl het algemeen, van zekere' beduchtheid voor de Sowjet-Unie in het bijzonder, maar nietvan een belangrijke mate van angst voor de Comrnunistische Partij Holland. welbeleed de SDAP tot in het begin van de jaren' 30 een revolutionair ideaal, maar dat ideaal plaatste zij in een verre en vage toekomst en zij handelde reformistisch. Grote of ook maar kleine groepen ontwortelde militairen kende ons land niet. Zeker, er was met name bij het kader van de landmacht sprake van verbittering over de afbraak van het defensie-apparaat en het was dan ook geenszins toevallig dat, zoals wij zagen, binnen een jaar 'enkele honderden beroeps-officieren en

XC1 Willemsen: Het Vlaams nationalisme, p. 341. 3 0

308 [PDF]
WEINIG WEERKLANK

-onderofficieren' lid werden van de NSB, maar de meesten hunner bleven niet lid toen dit verboden werd. Bovendien had het militaire kader, anders dan in Duitsland, ten onzent nimmer een gezaghebbende of invloedrijke positie gehad. Eerder kan men zeggen dat een politieke beweging die op dat kader ging steunen, meer sympathie zou verliezen dan winnen.

XCDe politieke verdeeldheid had bij sommigen ergernis gewekt, maar wie afgaf (en de NSB deed dat ijverig, niet als enige overigens) op de 'vier-envijftig politieke partijen' die aan de stembusstrijd van april '33 deelgenomen hadden, zag de kracht van de werkelijk belangrijke politieke formaties over het hoofd die (wij hebben het geschetst) diep geworteld waren in de geschiedenis van de negentiende en van de eerste decennia van de twintigste eeuwen, wat de confessionele partijen betreft, extra kracht ontleenden aan de verbinding met de godsdienst. Het is waar: die formaties bestreden en beconcurreerden elkaar, maar geen had ook maar enige neiging, zich tot het fascisme of nationaal-socialisme te bekeren en elk hunner beschouwde een aanvaarding van Musserts leiderschap als ondenkbaar; sterker nog: als ridicuul. Mussolini had in Italië meer dan twee jaar lang samen met liberale en conservatieve elementen kunnen regeren. Hitler was door de Deutsch Nationalen in samenwerking met andere rechtse krachten in het zadel geholpen - de leider van de NSB stond van meet af aan zonder bondgenoten.

XCWel was het zo dat de rechts-autoritaire geestesstroming die zich al in de jaren '20 geopenbaard had, sterker geworden was toen Mussert met zijn actie begon, en dat de diepe economische crisis het democratisch zelfvertrouwen verzwakt en, symptoom van die verzwakking, in burgerlijke kringen zeker smachten naar 'een sterke man' gewekt had, maar tegen invoering van een Duce- of Fiihrer-systeem verzette zich-de aard van veruit de meeste Nederlanders. Mussert had bovendien het formaat van Mussolini noch van Hitler en de meesten van hen die naar 'een sterke man' verlangden, hadden aan de patriarchale figuur Colijn voldoende. Van het Italiaanse voorbeeld ging trouwens weinig aantrekkingskracht uit: Italië lag er al te ver weg voor. Duitsland lag dichtbij maar bij veel, wellicht bij de meeste Nederlanders leefde juist door die nabuurschap (en door de wijze waarop de Belgen in de eerste wereldoorlog door de Duitsers geschoffeerd waren) een vage bezorgdheid met betrekking tot de Oosterburen. Diegenen, en het waren er niet weinigen, die in '33 geneigd waren, Hitler als 'de redder van Duitsland' te zien, juichten het daarom nog niet toe dat een Nederlander zich als 'Leider' liet betitelen en dat een WA met kaplaarzen, zwart uniform, koppelriem en zwarte pet door de straten van onze steden en dorpen ging marcheren. Dat was 'on-Nederlands', dat was 'Duits gedoe'. 'Wij willen

309 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

stadion toen zij, september '33, ter gelegenheid van haar vijf-en-dertigjarig regeringsjubileum gehuldigd werd; dat pregnante woord bleefhangen.

XCMussert deelde die bezorgdheid jegens Duitsland; zij zou hem nooit geheel verlaten. Ook onderstreepte hij aanvankelijk de punten waarop zijn NSB van de NSD AP heette te verschillen: zij stond niet op basis van de rassenleer, zij was niet principieel antisemietisch, zij oriënteerde zich meer op het 'staatse' fascisme dan op het 'volkse' nationaal-socialisme. Dat alles ontnam hemzelf evenwel niet het karakter van een imitatie-Hitler, de NSB niet van een imitatie-NSDAP, de WA niet van een imitatie-SA. Werd zijn beweging wellicht enerzijds versterkt door het beeld van 'orde en opbouw' waarvan de propaganda van het Derde Rijk niet moe werd te gewagen - zij werd anderzijds in veel hoger mate verzwakt door de berichten van gelijkschakeling, terreur, kerk- en Jodenvervolging die de Nederlandse pers publiceerde. Ondemocratisch als die beweging was en wilde zijn, werd zij met Hitler, de doodgraver van de demoeratie in Duitsland, meer en meer geïdentificeerd. Dat zij Nederland autoritair wenste te besturen - daar kwam de NSB openlijk voor uit! Moesten er dan naast Italiaanse verbanningsoorden en Duitse concentratiekampen soms Nederlandse concentratiekampen komen? De christelijk-humanistische traditie van het Nederlandse volk, teruggaand op de verdraagzaamheid waaruit reeds Willem van Oranje geleefd en gehandeld had, kwam er tegen in opstand.

XCZo moest Musserts actie van meet af aan op sterke weerstanden stuiten, nog aangewakkerd door het uitdagend en tartend optreden zijner beweging - een optreden dat slaagde voorzover het provoceren, maar faalde voorzover het intimideren wilde. Wij gaven al weer, tot hoeveel kleinere en grotere vechtpartijen het aanleiding gaf. Gewondenvielen er aan NSB-kant in '33 in vijf provincies (Noord- en Zuid-Holland, Utrecht, Gelderland en Overijsel), in '34 wederom in vijf'(dezelfde, met vervanging van Overijsel door Noord-Brabant)": verzet was er overal. Erkend zij dat dat actieve verzet misschien van niet zovelen uitging. Dat was ook niet nodig. Voor de NSB was de jegens haar betoonde onverschilligheid even fataal als die vijandschap. In ruim drie jaar actie bereikte zij, lente '36, haar hoogste ledental: daarna ging het, tot de bezetting begon, alleen maar bergaf. Zij was door de volksconsciëntie gewogen en te licht bevonden.

XCHoe kon het anders met het program dat Mussert, gelijk vermeld, goeddeels overgeschreven had van het in andere verhoudingen geboren Duitse voorbeeld, Het vloeide over van vage begrippen als 'tucht', 'orde', 'solidariteit', die een rechts-autoritaire bijsmaak hadden. Met de rechts-autoritaire

XC1 Volk en Vaderland, 21 sept. 1935.

310 [PDF]
EEN MAGER PROGRAM

en fascistische groeperinkjes uit de jaren '20 wilde Mussert welniets te maken hebben, maar deed }lij iets anders dan vechten met hun wapentuig 1 Voor arbeiders was zijn program weinig aantrekkelijk; eerder voor sommige ondernemers, hoewel die laatsten het dreigement met staatsingrijpen in bedrijven 'welke onvoldoende worden beheerd of in strijd met het algemeen belang worden geëxploiteerd', niet aangenaam in de oren klonk. Wat bleef over 1 Verbod van de politieke partijen, opheffmg van de geestelijke vrijheid, invoering van een-of-ander corporatiefstelsel, van een verplicht arbeidsjaar, van staatspensioen voor 'iedere staatsburger die de gemeenschap naar behoren gediend heeft' (wie maakte dat uit 1 wie bracht de gelden op I). En de werkloosheid? Geen antwoord. Met zijn 'uitoefening van de staatstaak zonder leningen' had Mussert, de zuinige kleinburger, zich de weg naar een actieve eonjunctuur-politiek versperd. Hij had trouwens geen verstand van economie en de weinige economen-van-professie die zijn beweging telde, waren niet van zodanig niveau dat zij de nieuwere inzichten die zich internationaal baan braken, konden volgen, laat staan tot grondslag maken voor een Nederlands welvaartsprogram. Wat Mussert terzake (men kan het als een willekeurig, maar kenmerkend voorbeeld beschouwen) op zijn derde landdag in Amsterdam beweerd had, was in het positieve even vaag als in het negatieve rancuneus: "Terrorisering door een leger van crisis-ambtenaren. Invoering van nieuwe belastingen op het bedrijfsleven. Kunstmatige opvoering van de werkloosheid door afslachting van het autobusbedrijf. Toeneming van de schulden met honderden miljoenen,' enzovoort, enzovoort. Deze alarmklok klonk vals. Zij wakkerde (wij gebruikten die karakterisering al eerder) een aggressieve, kleinburgerlijke ontevredenheid aan die zij zelfniet constructief vermocht te kanaliseren. Het betoog (men kan er elk nummer van Volk en Vaderland op naslaan) werd scheldbetoog; de actie had een ingeboren neiging, zichzelf te overschreeuwen.

XCWij erkennen: dat alles openbaarde zich niet onmiddellijk. De kwalijke opzet had tijd nodig om zich in haar kwalijkheid te manifesteren en heeft dat ten volle ook eerst tijdens de Duitse bezetting gedaan. Wij willen wel verder gaan: de NSB heeft in haar beginfase, maar ook later, leden gehad die zich, zonder zichzelf te zoeken, voor hun beweging, voor hun Mussert, het vuur uit de sloffen liepen en aan wier overtuiging en instelling, men moge hun effect nog zo schadelijk achten, het predicaat 'idealistisch' niet 'onthouden kan worden. Dezulken waren er in alle eerlijkheid van overtuigd, en sommigen waren van die overtuiging als bezeten, dat zij, Mussert volgend, hun gehele volk naar een gelukkiger toekomst zouden leiden. Zij brachten voor de NSB grote persoonlijke offers, ook en juist dan wanneer zij, een vijandige omgeving en wellicht ook innerlijke aarzelingen ten spijt, koppig trouw 3

311 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

bleven aan wat zij als hun ideaal beschouwden. Deze idealisten evenwel, wier onbaatzuchtigheid boven twijfel verheven was, hebben het karakter van de beweging nooit kunnen bepalen. Want in de ruimte die de Nederlandse politieke verhoudingen hem lieten, was het onvermijdelijk dat deze leider op dat moment en met dat program in de eerste plaats aan een geheel ander sentiment appelleerde: de wrok, de rancune.

XCToen de NSB ongeveer duizend leden telde (het zal dus eind '32, begin '33 geweest zijn), slaagde de zeer jaloerse en zeer nieuwsgierige Sinclair, oprichter van De Bezem, er met enkele van zijn kameraden in, 'één dag de op kaart gezette ledenlijst van de NSB met de daarbij behorende briefwisseling in te zien ... Wij konden toen, vooral met behulp van de briefwisseling, constateren wat er al voor typen, die vooral in de fascistischeorganisatiesen groepen een rol gespeeld hadden en daar goeddeels al uitgespeeld waren, zich nu weer bij Mussert kwamen melden. Het was niet onvermakelijk, te zien hoe zich deze typen weer in de NSB, waar men van hun ware aard nog geen begrip had, nestelden."

XCLater drong zich dat begrip met alle kracht aan Mussert op. 'Als je iets nieuws begint', erkende hij in maart' 46, 'is het gevolg dat allen die elders mislukt zijn, op je afkomen.' (Is dat wel zo 1 Was zijn politieke partij niet de enige geweest waarvoor het gold 1) 'Van de eerste IOOO leden zijn er slechts 250 overgebleven, omdat ze niet deugden of mij niet wilden volgen." Wij kunnen nog iets nauwkeuriger worden: tot herfst '42 zijn van de eerste 200 leden slechts 33 onafgebroken lid gebleven; 66 bedankten; 41 verdwenen zonder dat wij precies weten waarom; 44 bedankten maar werden later opnieuw lid van wie 31 na het begin van de Duitse bezetting; rö leden werden geroyeerd,"

XCDe indruk die men reeds uit deze gegevens krijgt: dat de NSB een beweging was met een relatief groot ledenverloop, wordt door andere cijfers bevestigd. Wij kunnen er vele geven; wij zullen ons tot enkele beperken. Welnu - het eerste lid dat op 1 januari 1940 ingeschreven werd, kreeg stamboeknummer 92842.4 De NSB telde op die datum 31436 leden." AndersLabouchère:p.Verslag bespreking N.PosthumusA. A. Mussert,maartp.(DoeGegevens in Archief NSB, registerbevattende gegevens betr. de stamboeknummers'Accountantsrapport inzake het hoofdkwartier der NSB overmaartp.(Archief NSB, mapA.v., mapIn de twee jarenenwerd de NSB naar schatting verlaten door ca.van de leden die perjan.lid waren. Dit percentage bedroeg voor de SDAPmaar haar totaalledenaantal liep door nieuwe aanwas slechts in zeer geringe mate terug: van ruimopjan.tot ruimtwee jaar later (gegevens in SDAP,(resp.3

1 'Rapport-rea-r', 68. 2 W. 27 1946, 4 1-1204). 3 354, 1-5621. 4 1939' (27 1940), 5 335). 5 1571. 1937 1938 47% 1 1937 34%, 87 000 I 1937 82 000

312 [PDF]
DE LEDEN

gezegd: van elke drie leden die sinds begin ' 32 ingeschreven waren, hadden twee de beweging vaarwel gezegd.' Er waren in totaal aan de vooravond van de Statenverkiezingen van '35 ruim 36000 leden; ongeveer een jaar later 550002; mei '37, ten tijde van de Tweede-Kamer-verkiezingen 44000; lente '39 nog maar 340003 - nadien zette de daling zich, zij het in , langzamer tempo, voort.

XCWat de verdeling van de leden over de verschillende provincies betreft, kan opgemerkt worden dat, althans in april '35, mei '37 en april '39 bijna twee van elke drie leden woonachtig waren in de provincies Noorden zuidHolland, waar ruim 43 % van de bevolking woonde. Noorden zuid-Holland waren de twee enige provincies waar de NSB aanzienlijk meer leden had dan met het landelijk gemiddelde overeen kwam; iets meer in Utrecht; iets minder in Groningen, Gelderland en Limburg; aanzienlijk minder in Friesland, Drente, Overijsel, zeeland en Noord-Brabant." Per I oktober , 37 woonde 65,1 % van de leden in Noordof Zuid-Holland; 43 % alleen al in de drie grootste steden: Amsterdam (18 %), Rotterdam (12 %), Den Haag (13 %). Den Haag had meer dan tweemaal zoveelleden als overeenkwam met het bevolkingspercentage, Amsterdam bijna tweemaal zoveel, Rotterdam een-en-twee-derde maal zoveel. De NSB was dus als organisatie het sterkst in het westen des lands en met name in de grote steden, het zwakst in de provincies Friesland en Noord-Brabant.

XCWat de sociale samenstelling van het ledencorps betreft, zijn onze gegevens helaas hoogst onvolledig. Welhadden regionale functionarissen van de NSB opdracht, de beroepen van de leden periodiek aan het hoofdkwartier op te geven, maar de indeling die men daarbij volgde, sloot in genen dele bij die van de officiële beroepstelling aan: het is dus niet mogelijk, de betrokken gegevens met de landelijke te vergelijken. Bovendien zijn die gegevens slechts voor verschillende data in '36 en '37 bewaard gebleven uit de NSB-kringen Haarlem-Zuid (een deel van Haarlem plus Heemstede, Aerdenhout en Zandvoort), Haarlemmermeer, Gooi-Noord (Weesp,

1 In 1939 was het gemiddeld aantalleden 31493 ('Accountantsrapport over 1939', p. 4, Archief NSB, map 2 RvO: p. 4I. 3 Bijlage bij brief, IS sept. 1940, van C. G. Huygen aan Th. Stadler (ArchiefNSB, map 48 d). 4 Van het totaal aan leden woonde in april 1939 de volgende percen tages in de volgende provincies (tussen haakjes geven wij aan welk percentage de provinciale bevolking per 3 I dec. 1938 vormde van de totale bevolking): Gro ningen 4,2 (4,8); Friesland 1,3 (4,8); Drente 1,9 (2,8); Overijsel 4,4 Gelder land 8,7 Utrecht Noord-Holland }2,I (19,1); Zuid-Holland }2,I Zeeland 1,1 (2,9); Noord-Brabant 2,3 (II,7); Limburg (7) (a.v. en CBS: 1943-1946, p.

313 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

Naarden, Bussum en Huizen), Utrecht-stad, Zeist, Utrecht-oost, Sittard en Heerlen. In deze kringen die tezamen ca. een achtste van alle leden omvatten, waren lid (wij nemen noodgedwongen de vreemde terminologie van de NSB-statistiek over): 'landbouwers (boeren en boerenknechten)' 159; 'arbeiders (uitsluîtend met de hand werkenden)' 1619; 'winkeliers en kleinbedrijf (middenstand)' 973; 'kantooren technisch personeel (boekhouders, technikers, klerken- enz.)' 789; 'vrije beroepen (artsen, advocaten, directeuren, groothandelslieden, enz.)' 606; 'zonder beroep (niet werklozen, doch gepensioneerden, enz.)' 336; 'vrouwen (huisvrouwen, vrouwen in beroepen of bedrijf enz.)' 1605.1 De vrouwelijke leden vormden hier dus bijna28% van het totale aantal. Men krijgt voorts uit die cijfers de indruk dat oude en nieuwe middenstand alsmede' artsen, advocaten, directeuren, groothandelslieden' in de NSB naar verhouding sterk vertegenwoordigd waren, de arbeiders zwak. Bij dat laatste moet nog bedacht worden dat Sittard en Heerlen van de 1619 'uitsluitend met de hand werkenden' 863 opgeleverd hadden. Rest dus 751 'arbeiders' in zes kringen waar de NSB in totaal 4689leden telde.

XCOp de georganiseerde arbeiders kreeg de NSB nauwelijks vat. Het gewest-Amsterdam nam in de zomer van '35, na het succes van de Statenverkiezingen, een proef met vergaderingen in 'de rode buurten' : 'Er zijn twee proeven genomen die geslaagd zijn', heette het, maar de kinderhand was gauw gevuld: 'Er waren weliswaar geen rode arbeiders binnen, maar buiten was er veellawaai. '2 Medio augustus ' 35 achtten ook de leden van de Algemene Raad, het hoogste bestuurscollege van de NSB, het noodzakelijk, speciaal onder arbeiders propaganda te maken. Maar moest men dan ook arbeiders in besturen opnemen? Dat was al op kenmerkende bezwaren gestuit:

XC'Medegedeeld wordt dat het wel of niet opnemen van arbeiders in de Kringraad een zekere wrijving in de Kringraad heeft teweeg gebracht. De Algemeen Secretaris zegt dat, zo de mogelijkheid bestaat, een fatsoenlijke, goede arbeider daarin op te nemen, dit ook moet geschieden en wel alsadviserend kringraadslid.'3

XCMen waant zich in een liberale kiesvereniging eind negentiende eeuw!

XCNovember '35 nam een prominent NSB'er, H. J. Woudenberg, de bijna leeggelopen vakbond van Nationaal Herstel, de N ationale Werknemers Vereniging, onder zijn hoede. Er werden in hoofdzaak ongeorganiseerde werklozen lid van, 'voorts ook wel kleine zelfstandigen uit NSB-kring die voor hun sociale belangen nergens anders terecht konden. En verder een

XC1 Archief NSB, map 1591. 2 NSB-Amsterdam, 'Verslag van de vergadering met kringleiders, kringverkiezingsleiders en kringpropagandisten .... 31 juli 1935' (a.v., map 207). 8 NSB, Algemene Raad, notulen 19 aug. 1935 (Notulencahier, p. 44, a.v., map 38

314 [PDF]
FINANCIËN

allegaartje van NSNAP' ers, dakloos geworden communisten en gewone querulanten die uit het NVV gelopen waren'. Begin' 40 telde dit minieme vakverbond vijfduizend leden.' Het had in de wereld der georganiseerde arbeiders niets te betekenen.

XCHoe groot was het financiële offer dat van NSB'ers gevergd werd,

XCLeden en donateurs (er waren ruim 1700 donateurs in 1935, ruim 4000 in '36, bijna 2600 in '39) brachten per lid resp. per donateur in de jaren waarover wij gegevens bezitten, 1936 t.e.m. 1939, per week ongeveer een dubbeltje Op.2 In 1936, het jaar met de hoogste ledencijfers. ontving het hoofdkwartier (dat van de kringen 40% van de contributies en donaties kreeg) ruim f IlO 000 aan contributies (waarvan bijna f 16000 uit Indië, ruim f 2 000 uit Duitsland afkomstig was) en bijna f 8 000 aan donaties; op het propagandaen administratieve materiaal werd in dat jaar bijna f II 000 winst gemaakt; effectenverkopen zorgden voor een extrawinst van bijna f 19 000; van de twee strijdfondsen had het Strijd- en Verkiezingsfonds per 31 december '36 een kapitaal van ruim f 50000, het (in één jaar verdubbelde) Vierduitenfonds een kapitaal van bijna f 31 000. 3 De partij-uitgeverij, de Nenasu, maakte in dat jaar bijna f 16000 zuivere winst"; hoog waren er de salarissen niet: de directeur van de uitgeverij en de hoofdredacteur van Va Ik en Vaderland ontvingen een maandsalaris van f 3 00. 5

XCDroegen de NSB' ers uit Indië, gelijk wij zagen, in '36 bijna f 16 000 aan het hoofdkwartier af, in ' 37 werd uit Indië meer dan f 55 000 ontvangen, in '38 bijna f 24 000, in '39 ruim f 29 000. 6 Financieel ging de Nederlandse NSB dus in belangrijke mate op de Indische steunen. Wij komen op die Indische NSB nog in een later deel terug maar willen hier opmerken dat het aantal Indische leden in '39 gemiddeld ruim 1900 bedroeg en het aantal begunstigers of donateurs ruim 14007: hun gemiddelde bijdrage was ruim anderhalf maal zo hoog als die van de Nederlandse leden. Vermeld zij in dit verband dat, na Musserts bezoek in '35, in augustus '36 de eerste organisator van de WA, J. Hogewind, en een der welsprekendste propagandisten van de beweging, ds. G. van Duyl, naar Indië togen en twee jaar later van Geelkerken en d'Ansembourg; de nieuwe gouverneur-generaal, jhr, mr. A. W. 1. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, weigerde hen te ontvangen," Ver

XC1 RvT, dl. I, p. 64-65. 2 Accountantsrapport over 1936 in Archief NSB, map 336, over 1937, '38 en'39 in map 335. 8A.v., map 336. Kopie in 9 g. 4Nenasu, 'Financieel verslag 31 december 1936', p. I (a.v., map 351). 5 Nenasu, 'Financieel verslag 31 december 1935', p. I (a.v.). 6 Blijkens de accountantsrapporten in de mappen 335 en 336. 7 Gegevens in a.v., map 1571. 8 Brief, 3 aug. 1938, van de adjudant van de gouverneur-generaal aan de gewestelijke commissaris der NSB op Java (a.v., map 10 d). 3 1

315 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

meld zij tenslotte dat de NSB eind '38 op de Nederlandse Antillen 28leden had (en geen enkele donateur)! en dat de beweging, wat Suriname betrof, tevreden moest zijn met één 'vertegenwoordiger' die in juli' 38 'nimmer iets' van zich had laten horen.ê

XCZijn hiermee nu alle geldbronnen aangegeven 1 Vermoedelijk niet. Het is de lezer al bekend dat vermogende NSB'ers soms extra-bedragen ter beschikking stelden voor speciale doeleinden. Dat schijnt vooral in de beginjaren: voorgekomen te zijn. Ook later 1 Wij weten het niet. Van Duitse ofItaliaanse overheids- of partij-instanties werden in elk geval geen subsidies ontvangen.

XCWij schreven dat Mussert met zijn program en zijn actie in de eerste plaats appelleerde aan zekere rancune. Hier betreden wij een hachelijk gebied. Menselijke motieven zijn moeilijk te peilen en materiaal om de NSB met andere politieke bewegingen te vergelijken, ontbreekt. Wie zich evenwel in de bewaard gebleven archiefstukken van de NSB verdiept, wordt spoedig getroffen door verschijnselen die zich, lijkt het, toch niet in die mate bij andere partijen voorgedaan hebben.

XCOm te beginnen: een opvallende zucht tot organiseren-op-papier, organiseren om zichzelfs wil - men kan ook van Überorganisierung spreken. Mussert gafhet voorbeeld:

XC'Hij deelde de leden in: eerst in buurtschappen, toen in groepen, kringen en districten. Ging zelf met een kaart van Nederland en blauw potlood naar de verschillende provincies en tekende voor de groeps- of kringleider op de kaart uit, tot hoe ver zijn kring of groep moest reiken."

XCElk gewest, elk district, elke kring, elke groep, elke buurt, elk 'blok kreeg zijn eigen functionarissen. Het blok, de kleinste eenheid, telde acht tot twaalfleden; vijfvan hen mochten zich met een titel sieren: de blokleider, de blokadministrateur, de twee blokcolporteurs, de blokhuisbezoeker+ Al deze lieden moesten rapporteren aan de functionarissen van de buurt, de buurt-functionarissen aan die van de groep, de groepsfunctionarissen aan die van de kring, de kring-functionarissen aan die van het gewest, de gewestfunctionarissen eindelijk en tenslotte aan die van het te Utrecht gevestigde Algemeen Hoofdkwartier dat in deze jaren als regel (het lijkt niet noodzakelijk, 11Ïeralle reorganisaties weer te geven) tien tot twaalf verschillende afdelingen telde. Spoedig was de NSB een rommelige en onoverzichtelijkeA.v., mapBrief,julivan de secr.-pl.v.v. van het hoofd Indische Zaken van het Algemeen Hoofdkwartier aanVerhagen (a.v., mapc). sC. W. van Bilderbeek: 'Enkele herinneringen', p. 3 (Doc 1-1204). 4 Cl: Jaar berichtA, jan. 1935, p.

1 1570. 2 18 1938, W. C. 10

316 [PDF]
GEBREKKIG KADER

paperassenwinkel. Uit de Überorganisierung vloeide voort dat de beweging een onevenredig groot deel van de energie der leden opslorpte voor interne activiteit. Dat ging met spanningen en ruzies gepaard. Gegeven haar politieke appèl, was het immers onvermijdelijk dat de NSB weinig aantrekkingskracht uitoefende op bekwame, helder-denkende, evenwichtige naturen, maar zoveel te meer op kleine, eerzuchtige Streber-tjes die man voor man koning wilden zijn in hun eigen ressort.

XCDat begon al aan de top. Mussert was slechts in geringe mate in staat, zijn beweging ordelijk en effectief te leiden. Kwam hij met de voornaamste onder zijn 'kameraden' in bespreking bijeen, dan was er 'eigenlijk nooit' een agenda:

XC'Men sprak er veel door elkaar, vroeg meestentijds niet het woord, maar schoot midden tussen de uiteenzetting van een ander zijn interrupties af, daarmede soms naar een geheel ander onderwerp overgaand, waarmede dan het eerst-aande-orde-zijnde voor goed of gedurende die avond vergeten raakte ... Ieder droeg uit de privé-gesprekken met Mussert een gevoel van superioriteit mede dat tussen de besprekingen soms tastbaar werd. Zoiets van: 'Ik zeg niet alles, maar ik en de Leider, wij weten het wel.' '1

XC'Ik en de Leider'. 'Ik' voorop.

XCVeelal gaven de rapporten van de inspecteurs die namens de beweging het land afreisden, een treurig beeld van de toestanden en verhoudingen in de verschillende kringen en groepen. In Amsterdam werden begin ' 35 voorstellen tot royement of tot het afzetten van functionarissen, 'lasteren, enz. enz.' kwesties genoemd, 'welke dagelijks aan de orde zijn'." Lente '34 waren er bij de NSB in Groningen 'voortdurend klachten over de slechte opkomst'." De kring Leeuwarden kende een jaar later 'een goede geest, behoorlijke functionarissen, doch allen van het 'subalterne' type, geen leidende persoonlijkheden, enkele goede kernen met harde werkers, doch met weinig onderling contact en weinig wederzijdse steun; geen schulden doch ook geen baten, in naam een kring, doch in feite enkele groepen die als los zand aan elkaar hangen."

XCIn Noord-Brabant ging het herfst '34 in Helmond, Eindhoven en Den Bosch niet al te slecht, maar in Tilburg had John Boddé, organisatieinspecteur van gewest III, geen geschikt groepsleider kunnen vinden. BredaJ.J.3 1

1 H.]. Woudenberg: 'Mémoires', dl. I, p. 46-47 (DocI-I922). a Brief, ç jan. 1935, van A. Knaap aan Mussert (Archief NSB, map 1002). 3 'Verslag over maart 1934' (4 april 1934), door Koster (a.v., map 228). 4 'Rapport van de tijdelijke Organisatie-Inspecteur Friesland' (za jan, 1935) (a.v., map 230).

317 [PDF]
\ MUSSERT EN DE NSB

zat ook zonder leider, Roosendaal 'marcheert tamelijk, doch het merendeel der leden durft zich niet openlijk te geven' en Bergen-op-Zoom was met een groep van 80 leden 'een lijdensdrama ... Bergen-op-Zoom en 'kankeren' is synoniem'." Over gezegde Boddé rapporteerde overigens twee maanden later d' Ansembourg: 'Organisatorisch heeft hij zo goed als niets gepresteerd en financieel is hij eenvoudig niet te vertrouwen." Trouwens, uit het herfst '34 nog bevredigend geacht Eindhoven kwam in juli '35 een klacht van 'de oudste en vurigste werkers' over 'de onrechtvaardige, lasterende, tyrannieke en niets presterende leiding' die uit 'een kluit kennissen' heette te bestaan.ê In de kring Maastricht deugden herfst '35 noch de kringleider noch de kring-organisatieleider, maar d'Ansembourg kon onder al zijn Maastrichtse leden voor de een zo min als voor de ander een geschikt opvolger vinden." In de kring Venlo was de organisatie 'slecht':

XC'Het personeel in de groepen is weinig betrouwbaar. Het korps blokleiders deugt helemaal niet ... De hoofdfout is hierin gelegen dat niemand orde heeft in zijn eigen departement en, om dit te verdoezelen, kritiek op het beleid van een ander gaat toepassen ... Aan de inning der contributie en aan de afrekening van blok naar groep en van groep naar kring mankeert zowat alles."

XCIn de Achterhoek en Overijsel werd, vermoedelijk in '34, de 'Organisatieen Propaganda-Inspecteur, tevens waarnemend kringleider Gelderse Achterhoek' gequalificeerd als 'voor alle drie functies minder geschikt. Fantast, ziet overal rovers en spoken; tactloos. Omringde zich met een Kringraad, bestaande uit mensen met allerberoerdste naam.'

XCIn Deventer had de kringleider last van 'een stelletje uitschot', in Enschede zijn collega van 'een kliek rapalje'."

XCMaar nu algemeen: 'herhaaldelijk', zo klaagde begin' 34 de secretaresse van de Leider, 'komen bij de heer Mussert brieven en rapporten binnen over wantoestanden in diverse groepen, slechte verstandhoudingen, kwaadsprekerij, enz.'? Anderhalf jaar later schreef het hoofd van de afdeling organisatie van het hoofdkwartier (en wie kon daar beter over oordelen 1):rganisatie-Inspectie gewest'Rapport over Brabant'sept.(a.v., mapBrief, o nov.van d'Ansembourg aan Mussert (a.v.,map• Aangehaald in de brief,julivan d'Ansembourg aan Mussert (a.v., mapBrief,okt.van d'Ansembourg aan Mussert (a.v., mapBrief,nov.van de gewestelijkegewest III, aan d'Ansembourg (a.v.).'Rapport over de VIe Inspectie' (z.d.) (a.v., mapBrief,jan.vanvan Bilderbeek aanFarwerck (a.v., map

10 III, (14 1934) 1395). 2 1934, 1342). 21 1935, 1345). 4 4 1935, 1346). 5 8 1935, Organisatie-Inspecteur, 6 230). 7 5 1934, C. W. F. E. 22).

318 [PDF]
GEBREKKIG KADER

XC'in onze Beweging. heerst een geweldige roddelarij'.! Augustus/35 merkte

XCFarwerck in de Algemene Raad op, dat de Kringhuizen (die toen in vijf-en

XCdertig kringen 46% van alle inkomsten opslokten: typisch symptoom van

XCde 'naar binnen' gerichte activiteit) 'uit den boze zijn en de kankergeest in de

XCBeweging doen ontstaan'." Twee maanden later werd in hetzelfde college

XCgeconstateerd dat 'een groot aantal' van de functionarissen nog steeds

XC'ongeschikt' was, 'van Geelkerken wijst op de WA waarbij de discipline nog

XCver is te zoeken'", Men was in die tijd bezig, de WA van de 'vele slechte

XCelementen' te zuiveren, waardoor evenwel 'de gelederen zeer gedund'

XCheetten; uitbreiding werd wenselijk geacht, maar

XC'de jongemannen die zich daarbij aansluiten, moeten niet alleen uit de z.g.

XCarbeidende stand voortkomen, waardoor men de beter gesitueerden kan ver

XCwijten dat zij door 'de arme jongens' de kastanjes uit het vuur laten halen terwijl

XC'de heren met boorden' zich achter de pen verschuilen."

XCWij willen wel aannemen dat ook andere politieke partijen last hadden

XCvan organisatorische moeilijkheden en, bij tijd en wijle, van kwaadsprekerij.

XCMaar in die mate 1 Uit de NSB werd in 1938 één op de negen-en-twintig leden

XCgeroyeerd (wij zonderen de wanbetalers uit)", uit de SDAP één op de negen

XCen-twintig-honderd. In den lande was de NSB trouwens de enige partij die

XChet noodzakelijk geacht had, ter beslechting van de ontelbare geschillen,

XCtwisten, ruzies en vetes die zich tussen functionarissen en leden voordeden, , een eigen partijrechtspraak in het leven te roepen. Eind '34 kwam een Raad

XCvan Discipline tot stand"; spoedig waren er dergelijke raden in alle districten

XCmet een Hoge Raad van Discipline als top. De leider van de Utrechtse Raad

XCvan Discipline had er na drie jaar genoeg van en vroeg ontheffing aan: 'De reden tot dit verzoek ligt in de aard der behandelde zaken: geroddel en

XCgelaster in groepen en kringen is de hoofdzaak. Het gewroet in het particuliere

XCleven der leden stuit me tegen de borst. De verklaringen der getuigen, niet door

XCafgelegde eed tot waarheid gedwongen, leiden bijna nooit tot de ware grond der

XConderzochte zaken.' 1

XC1 Brief, 25 juli 1935, aan de voorzitter van de Hoge Raad van Discipline (a.v.,

XCmap 1002). 2 NSB, Algemene Raad, notulen 19 aug. 1935 (Notulencahier, p. 42, a.v., map 38 a). 3 A.v., 23 okt. 1935 (Notulencahier getypt gedeelte, p. 8, a.v.).

XC4 NSB, Den Haag, 'Verslag van de bijeenkomst van de Grote Kringraad op 30 aug.

XC1935' (a.v., map roxo). 5 Gegevens in map 1569. 6 Brief, 21 jan. 1935,. van

XCG. J. K. baron van Lynden van Horstwaerde aan A. J. Knaap (a.v., map 1002).

XC1 Brief, 12 mei 1939, van W. H. Dijkema aan de voorzitter van de Hoge Raad van

XCDiscipline (a.v., map 1003). 3 1 9

319 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

XCDe Hoge Raad van Discipline had het niet gemakkelijk. Slechts weinig stukken zijn bewaard gebleven maar die van zaak roö leren ons dat kameraad C. F. A. Fickert in juli '37 verschijnen moet omdat hij, een NSB-propagandist, in een Amsterdams café stomdronken geweest is ('Dit alles wordt door Fickert ontkend. Fickert is nog nooit dronken geweest', hij had 'alleen maar een glas bier gekocht'). Helaas - de betrokken Amsterdamse kringleider erkent dat Fickert al vóór zijn aanstelling als dronkaard bekend stond in Haarlem, maar, aldus deze kringleider. 'het is een feit dat dit geval niet haalt bij erger dingen die in onze Beweging gebeuren'i

XCHingen deze verschijnselen nu alléén samen met de aard van de betrokken leden? Hoofdzakelijk zeker, maar toch niet uitsluitend. De NSB bracht kwalijk-gezinde elementen bijeen en zal, dat doende, al niet tot hun morele verheffmg bijgedragen hebben. Maar bovendien gingen van de beweging zelf impulsen uit die in het vlak lagen van de bedriegelijke camouflage en, bedenkelijker nog, van de denunciatie.

XCBeginnen wij met de camouflage.

XCTal van lieden wilden er niet voor uitkomen dat zij NSB'er waren. Het lidmaatschap was voor ambtenaren van begin '34 af verboden; bleven ambtenaren desondanks lid, dan hadden zij (omdat zij een verklaring van het tegendeel ondertekend hadden) valsheid in geschrifte gepleegd en natuurlijk moest dan het feit van het lidmaatschap verborgen blijven. Andere leden duchtten nadeel voor hun winkel of bedrijf wanneer in de buurt of in de klantenkring bekend werd dat men bij de NSB aangesloten was. Er werd met Volk en Vaderland druk openlijk gecolporteerd maar er was ten behoeve van het blad ook een 'geheime bezorgdienst' ingesteldê die de nummers onder couvert rondbracht. Overigens wenste Mussert persoonlijk dat geen enkele ambtenaar in het geheim lid bleef"; het is niet waarschijnlijk dat men zich daar over de gehele linie aan hield. Het aantal van de geheime leden (zij betaalden f 5 contributie per jaar)4 was niet gering: 881 per 31 december 1936, lI08 drie jaar later." Zij werden, zo heette het na de oorlog", 'geadministreerd door een speciale frmctionaris die de gehele behandeling van alle hierop betrekking hebbende aangelegenheden in zijn privéwoning verrichtte,StukkenmapGegevens o.m.Archief NSB, mapHier blijkt dat in februariin Amsterdam-West ca.exemplaren van het weekblad in het geheim bezorgd werden.NSB, Algemene Raad, notulen,okt.(Notulencahier,p.a.v., mapa).NSB, Algemeen Hoofdkwartier, begrotingkwartaal(a.v., mapf).Cijfersde mappenenp.3

1 in 1005. 2 in 229. '36 30 a 10 1934 2, 38 4 je 1936 6 5 in 1568 1571. 6 218-19.

320 [PDF]
CAMOUFLAGE

zodat het Hoofdkwartier te Utrecht daar volkomen buiten bleef Overigens waren slechts Mussert en zijn secretaresse hiervan op de hoogte.'

XCIn het algemeen kregen NSB' ers instructie, óók lid te worden van andere organisaties; zij moesten dan trachten, in de leiding te komen. Zomer ' 35 achtte men het in Amsterdam van 'groet belang ... , dat betrouwbare leden zich zoveel mogelijk individueel binnendringen in besturen van alle mogelijke verenigingen en clubs'." Veel succes had men daar niet mee. Een korte tijd later ondernomen poging, het algemeen bestuur van de Avro via de gewestelijke besturen te 'veroveren', mislukte. De bedoeling was, dat sommige NSB'ers als leden van de Avro eigen candidaten voor de gewestelijke besturen zouden stellen - en dan:

XC'De leden der NSB moeten provincie-gewijze op de hoogte gebracht worden op wie zij als Avro-lid hun stem moeten uitbrengen. Deze mededeling moet niet op briefpapier van de NSB gedaan worden: de leden moeten echter uit de naam van de afzender kunnen zien dat de actie een NSB-actie is."

XCEen NSB-functionaris die dit plan met Mussert besproken had, verliet kort nadien de beweging en onthulde de opzet.

XCTwee formaties van de NSB werden een tijd lang geheel gecamoufleerd: de WA en de Nationale [eugdstorm,

XCIn 1934 werd duidelijk dat de regering alle particuliere weerkorpsen (welker leden al niet langer in uniform op straat mochten verschijnen) binnen afzienbare tijd zou verbieden. November '34 kregen de afdelingen van de WA opdracht van WA-inspecteur Hogewind, als wandelclub hun bestaan voort te zetten." Onder welke naam 1 De onnozele WA-Winterswijk richtte de Wandelclub 'Hogewind' Op.4 De inspecteur reageerde met de mededeling 'dat het ons beter voorkomt, deze naam te wijzigen in Wandelclub 'Winterswijk'." Al die nieuwe wandelclubs traden toe tot de onbeduidende Nederlandse Wandel-Organisatie. Toen het socialistisch dagblad Het Volk berichtte dat die NWO niet veel anders was dan de WA onder andere naam, ging men bezwaar maken, haar te laten deelnemen aan de Nijmeegse Vierdaagse. Organisator daarvan was de kapitein der infanterie,32

1 'Verslag van de gehouden vergadering van de grote Propaganda Raad te Amster dam op 27 juli 1935', p. 2 (ArchiefNSB, map 206). 2 Brief, 21 okt. 1935, van het Alg. Hoofdkwartier, afd. III, aan F. W. Wessels, afgedrukt in F. W. Wessels: (1936), p. 16-17. 3 Brief, IS nov. 1934, van de WA-commandant Zutfen aan Hogewind. De WA-commandant spreekt van 'Uwopdracht van 7 dezer' (ArchiefNSB, map 665). Brief, 17 nov. 1934, van G. H. Rademaker aan Hogewind (a.v.). 6 Brief, Ia jan. 1935, van Hogewind aan]. C. vall Ast (a.v.).

321 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

J. N. Breunese. De NSB'ers die het bestuur van de NWO vormden, staken de hoofden bijeen. Wat te doen? Zij besloten Breunese op te zoeken. Het resultaat was alleszins bevredigend. De naïeve kapitein (man en eigenschap zullen wij in de zomer van '40 opnieuw tegenkomen) deelde 'uit zichzelf' mede, 'volkomen van de goede trouw van het bestuur van de NWO overtuigd te zijn en (zou) woensdag onmiddellijk naar het departement gaan om iedere verkeerde en nog bestaande mening met betrekking tot de NWO, als zoude deze vereniging door de NSB zijn misbruikt voor WA-doeleinden, te ontzenuwen "1

XCDe WA die medio 1935 ca. 1200 leden telde ('deze lieden zijn echter over de gehele linie zeer gedesillusioneerd; zij voelen zich uitgesloten van het algemene NSB-Ieven')2, werd per I januari '36 door Mussert opgeheven; de archieven moesten vernietigd worden, alle Weermannen werden 'automatisch' in de Groepen der NSB opgenomenê; in verscheidene gevallen bleven zij, lijkt het, als aparte kongsi bijeen. Alle weerkorpsen werden medio september '36 bij de wet verboden.

XCAls organisatie, hoofdzakelijk van kinderen uit NSB-gezinnen, werd de Nationale Jeugdstorm, ofNJS, in Musserts opdracht per I mei 1934 door de Algemeen Secretaris van de NSB, van Geelkerken, opgericht. Van Geelkerkens huwelijk was, als dat van Mussert, kinderloos gebleven, maar hij had er slag van, met jongens en meisjes om te gaan en werd spoedig in de NJS als 'hoofdstormer' een populaire, ja vereerde figuur. De eerste groep die geïnstalleerd werd - op 3 'Zaaimaand' (oktober) 1934 -'was de Arnhemse." In meer-en-meer streken van het land zag men de Jeugdstorm in zijn uniform marcherend langstrekken. Was dat eigenlijk wel gepermitteerd? Gaf dat uniform niet uitdrukking aan 'een bepaald staatkundig streven', zodat het onder de bepalingen van het uit september '33 daterend Uniformverbod viel? Anderhalf jaar werd hierover geprocedeerd. NSB en NJS beweerden om het hardst, niets met elkaar te maken te hebben. Die camouflage, op zichzelf al absurd vanwege van Geelkerkens leiderschap, vertoonde nogal eens lekken. Zo op een zaterdagmiddag eind september '35 toen 'troep 2 van vendel I, zuid-oost Sticht' bij Zeist, aldus een rapporteur van de troep, aan het spelen was: 'Het ging vrolijk toe, toen plotseling de NSB-kringleider, jhr. de Blocq vanBrief,aprilvan de voorzitter der NWO aan het Alg. Hoofdkwartier der NSB, afd.(a.v.).Aldus Hogewind in de Algemene Raad, notulen,juli(Notulencahier, p.a.v., mapa).Instructie,dec.van Hogewind aan het kader der WA (a.v., mapBrief,sept.van het hoofd Jongerenkwartier NJS aan een zekere van Anrooy (a.v., map

1 18. 1935, VIII 2 II 1935 29, 38 3 10 1935, 747). IQ 1940, 792).

322 [PDF]
DE 'NATIONALE JEUGDSTORM'

Scheltinga, op mij toetrad en ongeveer de volgende woorden sprak: 'Hou-zee! Mag ik U als kringleider der NSB er op attent maken dat dat geen propaganda voor de NJS is. Hou-zee!' Dat dit de indruk gewekt moet hebben dat de NJS de NSB-jeugdbeweging is, blijkt wel uit de opmerking van Stormer Coulier, wiens ouders geen NSB'ers zijn, toen de heer de Blocq van Scheltinga vertrokken was: 'Zie je wel dat het van de NSB is!' ,

XCDiezelfde dag nog kreeg 'Leider' van Geelkerken een dringend verzoek, jhr, de Blocq er op te wijzen dat hij als kringleider van Zeist 'absoluut niets te maken heeft met de NJS'.l

XCOp 28 januari '36 besliste de Hoge Raad dat de NJS, krachtens statuten en opbouw (het leidersbeginsel!) een organisatie was met een duidelijk 'staatkundig streven' dat onder de termen van het Uniformbesluit viel. Dus werd vier dagen later de 'Vereniging Nationale [eugdstorm' opgericht met nieuwe 'democratische' statuten en een 'democratische' bestuursopbouw. In plaats van 'Leider' werd van Geelkerken keurig 'voorzitter', het oude uniform bleef gehandhaafd. Justitie liet zich geen zand in de ogen strooien, de Hoge Raad ditmaal wel, want als afsluiting van weer een nieuwe reeks processen werd deze 'tweede' Jeugdstorm in november 1937 bij arrest van 's lands hoogste rechterlijke college toegestaan, zulks op grond van 'de overweging' (het zij ons gepermitteerd, haar volslagen irrelevant te noemen), 'dat een vereniging welke streeft naar het aankweken, instandhouden en ontwikkelen van een geest in overeenstemming met de grondslag 'Vreest God, eert de Koning!' geen vereniging is die streeft naar een bepaald staatkundig doel.'

XCDe regering, verstandiger dan de formalistische Hoge Raad, verbood de Jeugdstorm medio september '38 voor ambtenaren.

XCWij schrijven over organisaties, maar organisaties bestaan uit mensen, en wellicht is hier de plaats, er op te wijzen, hoeveel spanningen de NSB wekte in gezinnen waar sommige leden fel pro-, andere even fel anti-nationaalsocialistisch waren. Zo legde in oktober '39 een twintigjarig ex-troepleidster van de Jeugdstorm het volgende probleem, neen: niet aan 'voorzitter', maar aan 'hoofdstormer' van Geelkerken voor, en wie haar brief leest, ziet een situatie uitgebeeld die zich in menig gezin voordeed:

XC'Ik zelf ben twee-en-een-half-jaar troepleidster bij de NJS geweest, doordat ik op een gemeentekantoor kwam te werken, moest ik, doordat ik m'n vaste aankerken, met rapport van dezelfde datum (a.v., map 791). • Cl: Jaaroverzicht A

1 Brief, 30 sept. 1935, van de plaatselijke leider NJS, afdeling Zeist, aan van Geel

323 [PDF]
MUSSERT EN DE N'SB

stelling kreeg, op non-actief gaan, wat voor mij iets ontzettends was, maar voor thuis een feest, U moet weten dat m'n ouders een haat tegen de NSB hebben, maar doordat ik bij hoog en laag beweerd heb dat op de NJS geen politiek werd uitgeoefend mocht ik (toetreden), het was misschien wel een fout van mij om toch lid te worden, maar een onweerstaanbare drang heeft mij er toe gebracht. Nu heb ik nog vijf zusters resp. elf, veertien, vijftien, ikzelf twintig, vier-entwintig, vijf-en-twintigjaar. Mijn ene zuster nu, die van vier-en-twintig jaar, is lid van de NSB, wat bij ons thuis iets vreselijksbetekent, zij is zowat drie jaar lid, maar sindsdien is er thuis nooit meer vrede geweest, zij kocht fotos van Mussert, als moeder vroeg of zij die dingen van de muur wilde nemen, kocht zij er een bij, in plaats van toe te geven, en dergelijke dingen meer, overal gaat zij op in en geeft zij antwoord op, zingt zij liederen en dergelijke. Hoofdstormer nu vraag ik U: is dat nu niet Jout wat mijn zuster doet??? Ik ben er toe gekomen U te schrijven omdat gisterenavond mijn Moeder er weer zo vreselijk om huilde."

XCVan Geelkerken antwoordde, dat de zuster er op grond van haar leeftijd een eigen mening op na mocht houden, maar, schreefhij, 'het is natuurlijk verkeerd van uw zuster opzettelijk die dingen te doen, waarvan zij weet, dat deze haar ouders ergeren. Juist door haar houding als nationaalsocialiste moet zij haar ouders de overtuiging bijbrengen dat hun bezwaren ten opzichte van de NSB ongegrond zijn."

XCOngegrond,

XCWij komen tot de denunciatie, en dan hebben wij niet de gevallen op het oog waarin nog vóór de Duitse bezetting sommige NSB'ers individueel hand- en spandiensten verleenden aan de geheime Duitse politie. Een van de bekendste Winterswijkse NSB' ers, ds. E. Reeser, zal wel niet de enige geweest zijn die zich (in zijn geval in een brief aan de Duitse legatie) 'als Naz. Socialist, Freund und Bewunderer des grossen Deutschen Reiches' bereid verklaarde de Duitse autoriteiten vertrouwelijk mededelingen te doen over 'Devisen Schmuggelei und Kommunistische Agitation',3 waarvan hij, dicht bij de grens woonachtig, vernomen had. Neen - wij doelen op de NSB als organisatie. Welnu, enkele maanden na de Staten-verkiezingen van '35 kregen de kringverkiezingsleiders opdracht van het Algemeen Hoofdkwartier, een kartotheek samen te stellen, aangeduid als 'de burgerlijke stand', 'die aan moet geven, hoe de bewoners van iedere woning politiek georiënteerd zijn'."

XC1 Brief, 13 okt. 1939, van T.S. aan van Geelkerken (Archief NSB, map 791). • Brief, 19 okt. 1939, van van Geelkerken aan T.S. (a.v.). 3 Brief, 21 sept. 1938, van E. Reeser aan de Duitse gezant. Per kerende post (22 sept. 1938) werd hem verzocht, op de 27ste op de legatie te komen (FOjSD, D 551401-02). • 'Wenk no. 19' (23 aug. 1935)van het Centraal Propagandabureau der NSB (afd. III van het Algemeen Hoofdkwartier) (ArchiefNSB, map 184). 3 2

324 [PDF]
DENUNCIATIE

XCTwee jaar eerder had elke kring in zijn 'documentatie-dienst' al alle mogelijke 'informaties over tegenstanders van de NSB' moeten gaan verzamelen- - de nieuwe opdracht, samenhangend met de verwachting dat men binnen afzienbare tijd de macht zou veroveren, ging veel verder. Ze was, als zoveel wat de NSB ondernam, gedoemd te mislukken en ze mislukte ook: het opbouwen en bijhouden van deze 'burgerlijke stand' was een onmogelijke taak die, en dan nog alleen maar in sommige steden, 'met zeer weinig animo en zeer onvolledig' uitgevoerd werd." Niet echter het resultaat maar de opzet was van belang en die liet aan duidelijkheid niet te wensen over. Toen een Amsterdams functionaris, kameraad P. Jochemse, die, schreefhij, 'op de werkwijze der Gestapo een kleine kijk gekregen' had ('doordat ik toevalligerwijze in contact gekomen ben met een Agent van deze Dienst'), eind '36 het hoofdkwartier voorstelde, een 'kartotheek van tegenstanders' op te bouwen, 'welke ons wellicht het uitroeien van broeinesten. . . zal vergemakkelijken'," werd hem uit Utrecht geantwoord: 'Uw plan is reeds uitgevoerd en wel door het instituut 'burgerlijke stand' ... Gerustgesteld? Hou-zeel's Maar het muisje had voor de openhartige kameraad Jochemse een staartje: Farwerck liet hem dringend verzoeken, 'het woord Gestapo niet meer te gebruiken of in correspondentie te laten voorkomen. Jochemse verzekerde dat zulks niet meer zou gebeuren." Hier zij dan aan toegevoegd dat niet gebleken is dat van deze slecht bijgehouden 'Burgerlijke Stand' tijdens de Duitse bezetting enig gebruik gemaakt is; wellicht was in de meeste kringen de 'kartotheek van tegenstanders' toen al verdwenen. Niet verdwenen was de mentaliteit. Spoedig werd de NSB als organisatie (wij zullen het in latere delen schetsen) een hulporgaan van Sicherheitsdienst en Sicherheitspolizei; de mentale grondslag daarvoor is in de jaren '30 gelegd.

De NSB en het antisemitisme

XC

XCIs nu met dit alles het karakter der beweging genoegzaam aangegeven? Wij menen van niet. Immers, wij zullen tijdens de bezetting de NSB en talrijke

XC1 NSB, Algemeen Hoofdkwartier, afd. III, 'Richtlijn no. 3' (10 aug. 1933) (a.v., map 182). 2 Brief, 4 jan. 1937, van de correspondent van de NSB-Afweerdienst in Amsterdam aan het hoofd van de Afweerdienst (a.v., map 941). s Brief, 21 dec. 1936 a.v. (a.v., map 940). 4 Brief, 24 dec. 1936, van het hoofd van de Afweerdienst der NSB aan de correspondent-Afweerdienst te Amsterdam (a.v.). 6 Brief, 4 febr. 1937, van Farwerck aan het hoofd van de Afweerdienst (a.v., map 941).

325 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

NSB' ers ook nog leren kennen als hulporgaan en grage helpers bij de Jodenvervolging. Hoe stond het dan vóór die bezetting met het antisemitisme in de NSB,

XCEr is moeilijk een duidelijker voorbeeld te vinden om aan te tonen hoe Mussert, bij gebreke aan eigen, vaste opvattingen, afgleed op een hellend vlak. Hij had, wij deelden dit al mede, uit het program dat hij in ' 3 I schreef, alle antisemietische tirades en voorstellen geweerd die hij in zijn- Duitse voorbeeld aangetroffen had. Hij stelde de NSB voor Joden open; veel waren het niet die lid werden: tot zomer '33 'nog geen twintig".' Menigmaal waren zij evenwel bijzonder ijverige leden; zo was enige tijd later in Leeuwarden 'een Israëliet, kalm, rustig, bescheiden ... de enigste die al zijn tijd aan de Beweging kan en wil geven'." Die Joodse leden kregen het in hun omgeving extra-moeilijk, vooral toen het in Duitsland, na Hiders Machtuner nahme, op I april '33 tot een tijdelijke boycott kwam van alle Joodse zaken. Later in die maand richtte Mussert door middel van een hoofdartikel in Volk en Vaderland dan ook woorden van bemoediging 'tot onze Joodse leden': de NSB was 'principieel niet antisemietisch. De toestanden zijn hier te lande op dit punt nu eenmaal geheel verschillend met die in Duitsland.' Nederland kende 'een gehele categorie van Nederlandse Joden ... die Nederlands voelt, denkt en in wezen Nederlands is', maar er was ook een 'grote, zeer grote groep Joden die ... vooraanstaan in de bestrijding van onze beweging'.

XC'Van die zijde zult gij,Joodse NSB'ers, voor de voeten geworpen krijgen dat gij ... heult met de vijand van uw ras ... Uwantwoord kan eenvoudig zijn: Juist wij zijn het die door mede te werken aan de NSB ... daadwerkelijk tonen dat het nationaal-socialisme in Nederland niet antisemietisch behoeft te zijn en te worden ... Gij hebt uw plaats in onze gelederen uit volle overtuiging ingenomen, blijft deze plaats waardig en gij zult de voldoening hebben, uw plicht te hebben gedaan tegenover al onze volksgenoten ondanks verdachtmaking en hoon."

XCNa die uitspraak die eerder opportunistisch dan principieel was, bleef de NSB evenwel met het probleem van het antisemitisme worstelen. Meer Joden werden lid (zomer' 35 heetten er onder de ruim 40000 leden 150 Joden te zijn)4 - ook meer, véél meer antisemieten. Lente '34 het Mussert eenBrief, 12 aug. 1933, van het hoofd Afd. I van het Algemeen Hoofdkwartier aan J. Boumans (a.v., map 1430).'Rapport van de tijdelijke Organisatie-Inspectenr Friesland' (24jan. 1935)(a.v., map 230). •22 april 1933.Aldus van Geelkerken in een gesprek, augustus '35, met een Duits promovendus (H. Otto:p.Bij die gelegenheid gaf van Geelkerkeu het

1 2 4 78).

326 [PDF]
'DE JODENKWESTIE'

brochure (brochure IV) verschijnen, Actuele vragen, antwoord van het Neder lands nationaal-socialisme (fascisme) op een tiental Nederlandse vragen, met als vraag 9: 'Hoe staat de NSB tegenover de Joden l'

XCUitdrukkelijk werden in het antwoord allereerst de theorieën verworpen, 'welke aan sommige rassen een in de zedelijke wereldorde liggende superioriteit boven andere rassen zouden willen toekennen'. Ook Mussohni had die Duitse rassenleer niet aanvaard. De Nederlandse Joden werden voorts in drie groepen verdeeld: 'Nationaal voelende Nederlanders die van Joods ras zijn. Deze zijn voor ons Nederlanders.' Dan 'orthodoxe Joden die zich afzonderen. . . Aan de historische plaats welke deze gasten in ons midden innemen, dient niet te worden getornd.'

XC'Tenslotte echter de Joden die geen deel hebben aan onze nationale gedachte, omdat voor hen nationaal niet betekent Nederlands doch Joods en zulks niet uit religieuze overwegingen doch uit ras-impulsen ... Vanzelfsprekend achten wij de huidige Joodse immigratie uit het oosten bedenkelijk."

XC'Ras', 'ras-impulsen' - de rassenleer, de voordeur uitgeworpen, kwam door de achterdeur weer binnen. Men zou kunnen zeggen dat de NSB zich in die brochure IV op het standpunt stelde dat de meeste Joden, omdat zij Jood waren, on-nationaal dachten, maar dat sommige Joden, hoewel zij Jood waren, als nationaal-socialist acceptabel waren. 'Hiermee', zo eindigde het antwoord, 'menen wij de Jodenkwestie nu werkelijk voldoende te hebben behandeld.'2

XC'De Jodenkwestie' bleef Mocht een Joods lid functionaris van de beweging worden? Binnenskamers besliste Mussert begin december' 34: neen. wel mochten Joden 'gelijkwaardig lid' blijven, maar 'om tactische redenen' zouden zij 'in de beweging geen functies moeten krijgen'." Die 'tactische redenen' waren duidelijk: de vele antisemieten binnen de NSB zouden bezwaar gaan maken tegen die enkele Jood die hier of daar groeps- of zelfs kringleider zou worden.

XCBijna vijf maandenlater een nieuwe stap op het hellende vlak. De Algemene Raad constateerde dat het op grond van de aangehaalde brochure IV niet mogelijk was, Joden te weren; 'getracht moet echter worden, zo min mogeledental van de NSB veel te hoog op: 54°00. Voor de juistheid van het getal 150 kunnen wij niet instaan. Van Geelkerken kan moeilijk met zekerheid geweten hebben, wie wel of niet Jood was. Het getal 150 kan de orde van grootte aangegeven hebben.NSB, vragen, p.A.v., p.NSB, Algemene Raad, notulen,dec.(Notulencahier, p.ArchiefNSB, mapa).

1 26-28. 2 28. 3 7 1934 II, 38

327 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

lijk Joden in onze beweging te krijgen. Ten aanzien van de Vrijmetselaars moet hetzelfde standpunt worden ingenomen."

XCIn Volk en Vaderland stond in die tijd al menige antisemietische spotprent. Mussert zelf had lente '35 ten aanzien van de liberale lijsttrekker in Amsterdam op een vergadering in Tilburg uitgeroepen: 'Asscher is import'." Het was alleen maar logisch dat de Raad.van Discipline van de NSB (de Hoge Raad van Discipline was toen nog niet geboren) het royement van een Haags lid ophief die door de kringleider uit de beweging gezet was omdat hij, met betrekking tot een Joods medelid, in een particulier gesprek verklaard had, 'dat ik geen [odendr ... 3 zou willen hebben' - 'Daar mogen zij niet op speculeren', zo verdedigde de geroyeerde zich voor de Raad van Discipline, 'dat iedereen weet dat ik anti-Jood ben. Dat noem ik 'zoeken'. Dan zou binnenkort onze halve beweging hier staan."

XCSeptember '35 kreeg Farwerck, zelf oud-Vrijmetselaar, een noodkreet van het Joodse lid ('kalm, rustig, bescheiden') dat zich in Leeuwarden zo voor de NSB inspande: het antisemitisme in de beweging nam hand over hand toe. 'Wat de Jodenkwestie betreft', schreefFarwerck aan Mussert,

XC'heeft hij volkomen gelijk. Velen lappen hetgeen in brochure IV als principiële uitspraak staat, aan hun laars zonder dat er ingegrepen wordt. Ik heb steedsweder op deze inconsequentie gewezen, maar blijkbaar bestaat de opvatting dat men ten deze ongestraft kan handelen."

XCWéér kwam 'de Jodenkwestie' in de Algemene Raad: werd het niet tijd dat Mussert er een nieuwartikel aan wijdde? Mussert weigerde, 'daar hierover reeds genoeg gezegd en geschreven is." De antisemietische toon in Volk en Vaderland bleef echter gehandhaafd en Farwerck was de enige niet die er zich aan ergerde. De Amsterdamse districtsleider J. W. de Ruiter ging protesteren. 'Nooit', schreef deze aan Mussert, 'mag er in onze beweging of in de Nationaal-Socialistische Staat plaats zijn voor 'Jodenhaat' als zijnde minderwaardig en dus de NSB onwaardig'; eerder was er nu reden voor kritiek op Duitsland, 'dat met de meest onsmakelijke en met op sensatie speculerende middelen - bijv. Der Sturmer - de Jodenhaat aanwakkerde.'?A.v., notulen,april(a.v., p.'Rapport over de .... vergadering van de Vrijheidsbond opaprilin Amsterdam' (a.v., mapnemen aan dat dit een afkorting is voor 'Jodendrol'. • Stukken over de zaak van B. Kosters (Archief NSB, mapBrief,sept.van Farwerck aan Mussert (a.v., mapNSB, Algemene Raad, notulen,okt.(Notulencahier, getypt gedeelte,p.a.v., mapa).Brief,jan.van J.de Ruiter aan Mussert (a.v., mapf).

1 29 1935 14). 2 8 1935 209). 3 Wij 1006). s 10 1935, 37). 6 23 1935 6, 38 7 14 1936, W. 6

328 [PDF]
'DE ]ODENKWESTIE'

XCDe Ruiter kreeg geen voet aan de grond. De uit Duitsland overgewaaide principiële rassenleerverwierf(tot schrikvan menig protestants ofkatholieklid) in de NSB steeds meer aanhangers. Een van de vroege leden, E. J. Roskam, in 1892 in Barneveld geboren, combineerde zijn gereformeerd geloof met onvervalste Blut-und-Boden-theorieën; zelf'Saks', zag hij het als de historische taak van de Friezen (die, schreef hij, al eerder aan Nederland 'onze grootste vaderlander, Koning Radbout' , geschonken hadden) het ganse 'verworden volk' te 'zuiveren van alles wat Latijns en vreemd is'. 'Het Friesse bloed' en 'de Friesse geest' zouden Nederland redden.' Nu werd het eigenzinnig warhoofd Roskam in die tijd in de kring van Musserts adviseurs niet au sérieux genomen:

XC'Hij vond weinig bijval, men lachte meestal goedmoedig om zijn redeneringen. Zijn NSB-collega's stuurden hem in 1935 als St. Nicolaas-surprise een bloempot met aarde waarop een plak bloedworst was gelegd als bespottelijke materialisatie van zijn hooggestemde gedachtewereld. Mussert ... verdedigde hem vergoelijkend. Eens zei hij lachend: 'Roskam is ons veertig jaar vooruit.' '2

XCNog geen jaar na dit Sinterklaasfestijn, 2 november' 36, begon, als dagelijk se krant van de beweging, Het Nationale Dagblad te verschijnen, zulks onder hoofdredactie van de pas tot de NSB toegetreden, fel antisemietische mr. M. M. Rost van Tormingen (wij komen op hem terug) en spoedig wees een Haags houthandelaar, F. B. J. Gips, vooraanstaand NSB'er, Mussert er op, 'dat de wedstrijd tussen Volk en Vaderland en het Nationale Dagblad in het schelden op de joden er volkomen naast is' - een opvatting die Mussert (althans, dat zei hij aan Gips) 'volkomen deelde': hij zou er 'een einde aan maken. Dat liedje', verzuchtte Gips herfst' 37, 'heb ik sindsdien meermalen gehoord, doch veranderd is er niets."

XCNiets?

XCWeldegelijk was er iets veranderd.

XCVeranderd was de NSB die, bijna zes jaar na de oprichting, sinds lang verlaten was door allen die niet slechts zogenaamd, maar werkelijk principiële bezwaren hadden tegen het antisemitisme ; veranderd was de leiding waar Rost van Tormingen in de lente van '38 kon gaan eisen dat de beweging voor Joden zou worden gesloten"; veranderd waren de opvattingen vanBrief,aug.vanJ. Roskam aan de Algemeen Propagandaleider (a.v., mapH. J. Woudenberg:p.Brief,sept.vanB. J. Gips aan J. van Hoey Smithmap• Brief,julivan Rost van TOlmingenaan Mussert,dl.p.

1 25 1935, E. 1047). 2 'Mémoires', dl. 17 (Doe 1-1922). 3 20 1937, F. (Doe 1-543, a-j). 18 1939, I. 354.

329 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

Mussert die, aansluiting zoekend bij Duitsland maar de rassenleer nog steeds verwerpend, in de historische realiteit argumenten ging zoeken om zijn antisemitisme te funderen. 'Het antisemitisme', schreefhij begin '38, kort na de Anschluss van Oostenrijk, 'is geen leer van rassenhaat maar van volkse zelfverdediging. Men mag en moet ook deJood liefhebben. Maar wie duldt dat deJood de beste kluiven krijgt terwijl zijn eigen volksgenoten verhongeren, die is een nationale slappeling en pleegt hoogverraad aan zijn eigen volk."

XCZeven maanden later kreeg Rost van Tonningen zijn zin: eind oktober '38. Eind september hadden Frankrijk en Engeland Tsjechoslowakije in de steek gelaten; Hitler had bij het accoord van München getriomfeerd; Duitsland was op het vasteland van Europa de machtigste staat geworden - en Mussert besloot geen Joden meer toe te laten tot de NSB; het geringe aantal dat er nog in zat, kon blijven. Daarvan deed hij mededeling in een toespraak te Amsterdam waar op 22 oktober' 38 negenduizend 'werkers' uit het gehele land bijeenkwamen. Het antisemitisme was het derde en laatste punt dat hij behandelde. Nog steeds beschouwde hij zich niet als echte antisemiet in die zin dat hij op de Joden als zodanig iets tegen had, hij wilde alleen 'de Joodse macht breken' ; hij keerde zich, zo zag hij het, tegen sommige, wellicht tegen vele, maar niet tegen alle Joden. 'Zijn wij antisemiet, ja of neen " Daarmee begon zijn passage over punt drie. Een reactie verwachtte hij niet, maar 'honderden leden, voomarnelijk Amsterdammers, heten een juichend 'Ja!' horen en overstemden daarmee andere uitroepen. Mussert was door deze reactie dermate verbijsterd dat hij zijn rede gedurende enige ogenbhkken moest onderbreken om zich te herstellen.P Toen kwam zijn'antwoord: wij zijn vóór het Nederlandse volk en dus tegen alle machten die ons volk belagen, die ons volk uitbuiten, die ons volk zijn karakter willen ontnemen, die ons volk in slavernij willen brengen. Meer en meer blijkt dat in de machten die ons volk ondergraven, Joden een belangrijke rol spelen. Deze macht hebben wij te breken. Wil men dit antisemitisme noemen? Mij wel.'

XCOok [oden hadden intussen, aldus Mussert, 'recht op een bestaan. Reeds honderden jaren wonen hier te lande Joden. Een deel van hen is hier ingeburgerd ... wenst niet meer dan in goede harmonie een behoorlijk stuk brood te verdienen op alleszinseerlijke wijze. Tegen hen hebben

XC'Aantekeningen van Mussert, getiteld 'Oostenrijk', ca.maartgeschreven (Archief NSB, Leider, mapd).Brief,aug.vanJ. Huygen aan het RvO.

20 1938 II 2 10 1953, C.

330 [PDF]
VOOR JODEN GESLOTEN

Wij niets. Maar met alle felheid die voortspruit uit, die geadeld is door de liefde tot eigen volk, keren wij ons tegen het internationale Jodendom dat hier de baas wil spelen.'!

XCNog geen twee maanden later werd niet dat 'internationale Jodendom' maar 'het Joodse volk' als de vijand aangeduid:

XC'Geen dag gaat er nu voorbij of voor hen die iets begrijpen van het wereldgebeuren, wordt het meer en meer duidelijk dat wij leven in een tijd waarin twee werelden botsen. De ene wereld is de wereld van het Iiberalisme-kapitalisrnemarxisme; die wereld noemt men de democratische of, nog meer op de man af gezegd, de Joodse. De andere is de nieuwe wereld .. de wereld van fascisme en nationaal-socialisme, de wereld van de bewustwording van de volkeren op eigen waarden, de volkse wereld ... Er is geen houden meer aan: het Joodse volk is in volle oorlog met Duitsland en Italië en de andere Europese volkeren kunnen zich aan die oorlog niet meer onttrekken De hoofdstad van het Joodse volk is New York; de sterkste burcht is de Verenigde Staten; Rusland is volkomen in hun macht; Engeland is voor hen een fort: Nederland is het meest vooruitgeschoven bastion'>

XCen op dit hoofdartikel van Volk en Vaderland zou zelfs een Julius Streicher niets meer aan te merken hebben, al miste hij wellicht smartelijk de sadistische beschuldigingen waarin Der Stûrmer zich vermeide. Wat open bleef, waren de maatregelen die Mussert, kreeg hij ooit de kans, dacht te nemen om dat 'meest vooruitgeschoven bastion' te zuiveren van zo verderfelijke macht. In zijn toespraak te Amsterdam had hij slechts aangekondigd dat het 'een van de eerste maatregelen van het nationaal-socialistisch bewind' zou zijn, de Joden die zich van het begin van de eerste wereldoorlog af in Nederland gevestigd hadden ('tienduizenden en nogmaals tienduizenden'), te dwingen tot 'doorreizen, waarbij hun een redelijke termijn voor verhuizing zal worden gegeven'. Verder wilde hij niet gaan. Toen niet.

XCZijn z.g. 'Guyana-plan' zal nog ter sprake komen.

XCMussert was geen Hitler; geen Jodenhater; geen Jodenverdelger. Persoonlijke afschuw van Joden was hem vreemd, in zijn particulier leven bleef hij relaties met Joden onderhouden. De passages in zijn artikelen en toespraken waarin hij het over die Joden had welke slechts begeerden' een behoorlijk stuk brood te verdienen op alleszins eerlijke wijze', klonken waarachtiger dan die andere waarin hij tegen 'het internationale Jodendom' fulmineerde, en, wanneer hij lente' 34 liet schrijven over de groep der 'Joden die geen deel33

1 28 okt. 1938. 2 A.v., 16 dec. 1938.

331 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

hebben aan onze nationale gedachte', dan mag niet uit het oog verloren worden dat in zijn visie communisten, socialisten, liberalen, 'politieke katholieken' en zoveel anderen óók geen deel hadden aan de 'nationale gedachte' welke hij voor de NSB monopoliseerde. Hen allen wees hij af; tegen hen allen wilde hij, kwam hij ooit aan de macht, dwangmaatregelen nementegen de Joden niet omdat zij Joden maar omdat en voorzover zij actieve tegenstanders van het nationaal-socialisme waren.

XCZonder ooit geheel te verdwijnen, vervaagde die beperking meer en meer in zijn uitlatingen. Dat was ook onvermijdelijk. Want wie niet ophield, de liberaal Asscher als' de Jood Asscher' aan te duiden en wie bij socialistische of communistische tegenstanders, als zij van Joodse afkomst waren, ook steeds die afkomst voorop stelde, wekte of versterkte in de geest van zijn volgelingen het besef dat er een natuurlijk verband bestond ('de ras-impulsen') tussen het gehate liberalisme, het gehate socialisme, het gehate communisme en het Jodendom, dat dan ook het gehate Jodendom werd. 'De ene wereld is de wereld van het liberalisme-kapitalisme-marxisme; die wereld noemt men de democratische of, nog meer op de man af gezegd, de Joodse' - het was voor Mussert een logisch eindpunt.

XCDat hij ook toen nog de indruk wekte, stellingen te verkondigen waarin hij niet ten volle geloofde, was, wat het politiek effect van die verkondiging betreft, niet van belang. Oók hij heeft, niet wetend overigens wat de toekomst precies brengen zou, zijn volgelingen geschoold voor de taak die velen hunner enkele jaren later graag ter hand zouden nemen: helper en profiteur te zijn bij de plundering en deportatie van het Jodendom tijdens de Duitse bezetting. En of zij vervolgd werden door lieden die hen uit een puur en onvervalst, zich in een 'ras'-ideologie uitend antisemitisme haatten dan wel door anderen die, meer verstandelijk, meer uit politieke berekening, 'de Joodse macht' wilden breken, zou voor de Joodse slachtoffers weinig verschil maken. Maar dat verschil speelde wèl een rol, en zelfs een essentiële, in de relaties van die twee groepen vervolgers onderling.

XCDe rassenleer en het er op gebaseerd antisemitisme, de haat tegen de Jood als Jood, de wil tot verdelging, neen niet van 'de Joodse macht' alleen, maar van 'de Joden', alle Joden - zij waren immers van meet af aan essentiële elementen in het Duitse nationaal-socialisme, al stelden slechts weinigen zich de vraag hoe men van de wil tot de daad kon komen. Overtuigde nationaal-socialisten konden Mussert dan ook niet anders zien dan als een bedroevend-slecht nationaal-socialist; als een politicus die, de rassenleer afwijzend en Joden als medestrijders aanvaardend, toonde, het wezen van het nationaal-socialisme niet begrepen te hebben; als een schipperaar die, zuiver uit opportunistische motieven, voortgesleept door een deel van zijn volge33

332 [PDF]
OPPORTUNISTISCH ANTISEMITISME

lingen, bevreesd de aansluiting bij het steeds machtiger Duitsland te verliezen, met de mond een antisemitisme ging prediken waar hij in zijn hart niet in geloofde. En die overtuigde nationaal-socialisten hadden, van hun standpunt uit, gelijk.

XCVoorzover zij in Duitsland woonden, stonden zij misschien niet eens stil bij het feit dat de NSB in Indië hoofdzakelijk door 'Indo's' (personen van gemengde afkomst) opgebouwd was, dat Mussert eind '37 met betrekking tot die 'Indo's' de algemene uitspraak deed: 'niet de huidskleur is beslissend, maar de geest" en dat tot in '38 'loyale Inlanders en Nederlands denkende Chinezen' in die Indische NSB opgenomen konden worden'' - dat hij in zijn Nederlandse 'beweging Joden tolereerde, was hun al genoeg en zij staken hun conclusies niet onder stoelen of banken.

Mussert tussen Mussolini en Hitler

XC

XCVoor al de miniem-kleine, vroeger al geschetste Nationaal-Socialistische Nederlandse Arbeiderspartijtjes was het gefundenes Pressen, Mussert als 'Jodenvriend' af te schilderen en hem daarmee zwart te maken bij de Duitse NSDAp'ers. Wanthoezeer een de Joode, een van Rappard, een Kiuyt elkaar ook als concurrenten zagen en bereid waren, elkaar als mededingers naar Hiders gunst de strop om te doen, hen verbond een gemeenschappelijke, dodelijke jaloezie jegens de hoofdingenieur uit Utrecht wiens NationaalSocialistische Beweging het presteerde, het secte-stadium te boven te komen waarin hun eigen groeperinkjes steriel verkommerden.

XCDe eerste botsing deed zich voor in mei '33. Een aantal Nederlandse verenigingen te Goch had Mussert uitgenodigd, op zaterdagavond 13 mei ter plaatse te komen spreken. De Duitse autoriteiten hadden er verlof voor verleend; plaatselijke formaties van de SA en SS waren van plan geweest, de leider van de NSB feestelijk te ontvangen, maar dat leek de organisatoren minder wenselijk. Nu werd Musserts spreekbeurt vrijdag 12 mei in Het Volk gesignaleerd. De Joode las dat bericht samen met twee volgelingen; hunJ.

1 Brief, I dec. 1937, van Mussert aan de Algemeen Organisatieleider Indië, ir. A. L. van der Laaken (ArchiefNSB, map 8 d). 2 'Verslag functionarissen-bijeenkomsten in Indië met van Geelkerken en d' Ansembourg', bijlage bij de brief van L. Th. Bedong aan A. W. Harloff, Musserts gemachtigde voor Indische Zaken (a.v. map Ia d).

333 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

reactie was:' 'Die gaat onder onze duiven schieten!' De drie vertrokken de volgende ochtend meteen naar Goch 'envemamen daar dat de SS en SA in het naburige Anspach schietoefeningen hielden. Zij gingen er direct heen en zochten de SS-leider op. Zij wisten deze leider te suggereren dat de heer Mussert ... zeer gevaarlijk is en hem te overreden, een afdeling SA en SS naar Goch te zenden' want de NSB, aldus hun giftig betoog, was 'semietisch'. NationaalSocialistische Beweging? Het mocht wat! De NSB was de 'Nieuwe Semieten Bond'P

XCDe zaal was stampvol. De voorzitter van de plaatselijke Katholieke St. Jozefsvereniging opende, 'in erbarmelijk Nederlands'2 de hoop uitsprekend dat 'honderd procent der aanwezigen' zich als lid der NSB zou opgeven '(Hoera-geroep)'.3 Mussert kreeg het woord, maar terwijl hij nog bezig was, drongen opeens SA- en SS-lieden de zaal binnen. Een van de Joode's trawanten sprong in SA-uniform op het podium:

XC, 'Dames en heren', roept hij uit en hij spreekt met meer vuur dan Mussert, 'weet U dat U bedrogen wordt door deze Mussert? Hij een nationaal-socialist? Om te lachen! Ziet naar het toneel: wat mankeert aan zijn vaandels? Het hakenkruis! Wat mankeert aan de naam van zijn partij? Het woord arbeider! Deze Mussert is een ordinaire bedrieger!'(Geroep:'Foei! Hang hem op!') 'Een verrader! Met zijn stelletje gedegenereerde aristocraten wil hij zich voor een arbeidersvriend uitgeven. Hij is het niet!'(Geroep:'Dood aan Mussert!') 'In zijn blad richtte hij laatst het woord tot de Joodse lezer', (Geroep:'Foei! Schande!') 'Hij praat dus met Joden in plaats van ze op te hangen, te verdelgen! De helft van de leden der Mussertpartij zijn Joden!' Ongehoorde beweging in de zaal ... Tenslotte krijgt de voorzitter het woord: 'Mannen', zegt hij, 'ik wist niet wie Mussert was'. (Geroep:'Schurk, dat moest je weten!' ... ) 'Heus, ik wist het niet. Wij willen slechts één Nederlandse partij: die Hitler in alles blindelings volgt'. De Hollandse SA-man springt weer naar voren: ' ... Wij voeren het hakenkruis, wij zullen de Joden uitroeien. Maar zij daar: het zijn Jodenschurken! In hun gebouw hangt de foto, niet eens van Hitler, maar van Mussolini. Zij hebben mij eens gezegd, zo min mogelijk met Hitler te doen te willen hebben!' ,

XCMeer was niet nodig. 'Hang ze op!' werd nu overal geroepen, het Horst Wessellied aangeheven," Mussert, weggehoond, kwam niet meer aan hetDeze.inlichtingen wist een NSB'er, zich niet als zodanig voordoend, opmei aan de voorzitter van de afd. Amsterdam van de Joode's NSNAP te ontfutselen blijkens rapport vanjuni (a.v., mapmeimeimeigedeeltelijk aangehaald door Zaal:p.

1 23 6 1664). 2 15 1933. 3 20 1933. 4 15 1933, 93.

334 [PDF]
DE REL IN c o cn:

woord. De Joode ('Albert van Waterland') bleef meester van het terrein.

XCMaar ook van Rappard en Kruyt lieten zich niet onbetuigd. Herhaaldelijk ranselden hun volgelingen in Duitsland NSB' ers af, voor andere NSB' ers dreigde zomer '34 'zelfs gevaar dat zij hun werk zullen verliezen. Alles vanwege de [odenkwestie'i! Het hield niet op. Kruyts aanhang betoogde i egens de autoriteiten dat het partij-teken van de NSB als grondmotief 'das Freimaurer- ader ]uden-Dreieck' had 2 en liet aan elk die ze lezen wilde, pamBetten zien waarin beweerd werd dat onder 69 NSB' ers in groep Zuid te Amsterdam (leden van het Verdinaso hadden, een 'onderzoek' instellend, alle 69 'persoonlijk gezien') 'minstens 14 Joden' waren, 'd.w.z. 20 procent!!' Mussert was' met vele andere functionarissen' Vrijmetselaar, de Vrijmetselarij werd door Joden beheerst, ergo:'De NSB is een gewillig werktuig in .de handen van het internationale jodendom!"

XC'Parwerck is Meester van Stoel der Loge in Amsterdam. Hij staat in directe verbinding met meerdere joodse grootbankiers! Hij is de fmancier en oprichter van de naaktcultuur in het Gooi! Hij staat buitendien in directe verbinding met Moskou en de Tweede Internationale!" - en meer van die aantijgingen. Ze vonden herfst' 35 een echo in Der Sturmer: 'Bin paar tausend SA-Männer van Kruyt verursachten dent ]uden mehr Angst als 30 000 Faschisten der Mussertbeioegung.": Enkele maanden later werd in hetzelfde schendblad 'Die ]udenpartei des Herrn Mussert' afgewogen tegen 'Der ehrliche Kampf des Majors Kruyt'6 men kan zich indenken, naar welke kant de weegschaal doorsloeg.

XCGevolg van dit alles was, dat langzaam-aan in kringen van de NSDAP de mening postvatte, dat de NSB een 'burgerlijke', misschien een fascistische, maar zeker geen nationaal-socialistische beweging was. Dat zou na mei' 40 nog belangrijke gevolgen hebben.

XCHet had ook al gevolgen voordien.

XCDe Duitse autoriteiten toonden niet de minste neiging. de partij van Mussert te bevoordelen boven die van Kruyt of van van Rappard. De voortdurende gevechten en schermutselingen tussen de in Duitsland wonende aanhangers van alle drie die buitenlanders waren hun wel een doorn in hetDer

1 Brief, 28 juni 1934, van het hoofd afd. propaganda Kring Duitsland der NSB aan het Algemeen Hoofdkwartier (ArchiefNSB, map 45 c). 2 Rapport van de Recklinghausen, bijlage bij de brief, 18 juni 1934, van het aan het (FOjSD, E 551347-48). 3 Pamflet z.d. (1934?) in Archief NSNAP-Kruyt, map I d. • A.v., map I e. 5 1935, no. 37. 6 A.v., no. 47.

335 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

oog. Bovendien was men zich op de Duitse ministeries, met name op het Auswärtige Amt, bewust dat optochten of publieke vergaderingen in Duitsland van NSB'ers of NSNAp'ers regering en publieke opinie in Nederland zouden prikkelen. De Nederlandse regering wenste geen openlijke actie of manifestaties van NSDAp'ers die in Nederland woonden (wij komen hier in ander verband op terug) - dan kon de Duitse moeilijk datzelfde wèl permitteren aan Nederlandse nationaal-socialisten die in Duitsland leefden en werkten. December' 33 werden alle bijeenkomsten vanNederlandse nationaal- . socialisten in Duitsland verboden; in de grensprovincies mochten zij zich ook niet in uniform vertonen.' Juli '34 werden besloten vergaderingen weer toegestaan maar zij bleven aan strikte regels gebonden: de Nazivlag of afbeeldingen van Hitler mocht men er bijvoorbeeld niet vertonen.ê

XCDe aanhang van de NSB was ookonder de Nederlanders in Duitsland niet zo groot (december' 36, om een voorbeeld te noemen, waren er nog geen lIDO leden, van wie bijna 70% in het Ruhrgebied woonde)", maar altijd nog van dezelfde orde van grootte als die van de beide NSNAp'en. Voor iedere Duitser die iets van de verhoudingen in Nederland wist, was het evenwel duidelijk dat van Rappard en Kruyt in hun eigen land niets te betekenen hadden. 'In unserem Interesse kann es nur liegen', schreef februari '37 een ambtenaar van de Duitse legatie in Den Haag, 'wenn die nationalsozialis tischen Splitterparteien in Holland verschwinden und in der NSB aufgehen'.4 Verder dan tot contacten met de middelste regionen van de NSD AP brachten, schijnt het, Kruyts mensen en van Rappard het niet. Zij vonden er geinteresseerde toehoorders voor hun rancuneus gestook maar daar bleef het dan ook bij. Alleen Mussert kwam hoger op.

XCHoger op, maar niet zonder aarzelingen en die aarzelingen kwamen van twee kanten: van de Duitse en van de zijne.

XCDe Duitse eerst - en dan mogen wij beginnen met aan te nemen dat men in Berlijn in Mussert nauwelijks belang stelde vóór zijn NSB in april' 35 bijna 8 % van alle stemmen behaalde. Medio mei stuurde de Gestapo uit Recklinghausen een lang rapport over de NSB naar Berlijn waarin als26 febr. 1937, van de Deutsche Gesandtschaft Den Haag (Boltze) aan het Auswärtige Amt (FOjSD,

1 Brief, 13 dec. 1933, van de aan de en rondschrijven, 18 jan. 1934, van het aan de (Collectie Gestapo-Düsseldorf, NSNAP). 2 Brief, 17 juli 1934, van de aan het en rondschrijven, II aug. 1934, van het aan ver schillende autoriteiten (a.v.). 3 Gegevens in Archief NSB, map 1568. 4 Brief,

336 [PDF]
DE DUITSERS EN MUSSERT

conclusie een houding van 'freundlich gesinntes Abwarten' aanbevolen werd.' Anders gezegd: Mussert moest de eerste stap doen. Dat deed hij ook. Begin juni '35 zocht van Geelkerken de Duitse gezant in Den Haag op, Julius Graf Zech von Burkersroda, en zei hem dat de leider van de NSB binnenkort naar Duitsland zou reizen en dan graag ook Hitler zou ontmoeten; het ging hem niet om 'materielle oder ldeelle Unterstützung seiner Partei', het ging hem alleen om een persoonlijk gesprek.ê Graf Zech vond dit kennelijk een uitstekend denkbeeld maar de ambtenaren van het Auswärtige Amt, intelligenter dan hij, bleken er niets voor te voelen. Zij gaven Musserts verzoek niet eens aan Hitler door: het was hun duidelijk dat die ontvangst, nota bene door bemiddeling van de Duitse gezant in Den Haag, maar al te gemakkelijk de officiële relaties tussen Duitsland en Nederland zou kunnen schaden"; wist Mussert langs een andere weg tot de Führer door te dringen, dan zouden, als de zaak uitlekte, Graf Zech en het Auswärtige Amt buiten schot blijven.

XCNu Mussert.

XCTen tijde van de oprichting van de NSB stond Mussolini negen jaar aan het hoofd van Italië; het was toen de vraag of Hitler ooit zulk een positie .in Duitsland zou veroveren. De reactionairen en fascistisch-gezinden in het Utrechts milieu met wie Mussert in de jaren '20 contact had, keken naar Rome - niet naar Berlijn, zeker niet naar München. Mussolini werd ook door Mussert zonder reserve bewonderd; jegens Hitler waren zijn gevoelens veel gecompliceerder, beduchtheid was er een van. Met Mussolini zocht hij dan ook contact voor hij zulks met Hitler deed. Dat duurde even, maar toen de NSB in de fase van haar snelle groei verkeerde, slaagde Mussert er in, juni '34 voor de eerste maal door de Duce ontvangen te worden. Voor de introductie zorgde een zekere mr. H. van Buuren, goed kenner van Italië en het Italiaans, toentertijd internationaal wapenhandelaar en lid van de NSB4 (wij zullen in een later deel nog zien, hoe duur die introductie mr. van Buuren zomer '40 in Londen te staan kwam). Maar zondag 3 juni '34 was het dan zo ver: 'Om 12 uur precies audiëntie in het Palazzo Venezia', legde Mussert, op het bezoek terugziend, vast: 'Het paleisgrandioos ... Werkvertrek: een enorme zaal; aanhet eind eenbureau. Daarachter Mussolini. Bij mijn binnenkomst stond hij op, beantwoordde de

XC1 Rapport, 14 mei 1935 door de Staatspolizeistelle Recklinghausen aan het Geheime Staatspolizeiamt gezondenmet afschriftaan het Auswärtige Amt (a.v., E 551843-52). 2 Brief, 5 juni 1935, van Graf Zech aan het Auswärtige Amt (a.v., E 551871-72). 3 Concept. 13 juni 1935, voor een telegramvan het Auswärtige Amt aan GrafZech (a.v., E 551873). 4 H. M. Hirschfeld, Ia dec. 1960.

337 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

fascistengroet en trad mij uitermate vriendelijk en eenvoudig tegemoet, zodat de ontmoeting halverwege de zaal plaats vond en (wij) samen terug wandelden naar zijn bureau; Mussolini er achter en ik er tegenover. Gesprek duurde veertig minuten; kreeg de indruk dat hij alles al precies wist. Zijn belangrijkste opmerking was 'Het volk is als een vrouw, het gaat mee met de sterkste.' Mussolini is klein van postuur: ongeveer mijn grootte. Er gaat een zeer grote charme van hem uit. Ik kan mij volkomen begrijpen de gevoelens van de Italiaan die bereid is voor hem de dood in te. gaan."

XCHet waren voor Mussert, zo schreef hij de Duce toen hij drie dagen later óók nog zijn portret mocht ontvangen, '(des) moments inoubliables'?

XCZes weken later, eind juli '34, werd de Oostenrijkse kanselier, dr. Engelbert Dollfuss, in Wenen door Oostenrijkse Nazi's vermoord. In dit verband willen wij slechts vermelden dat de wijze waarop Mussolini, uit vrees voor Duitsland, Oostenrijk te hulp kwam, Musserts volle instemming had. Spoorslags stuurde hij een afgezant naar Rome met een brief waarin hij het fascisme 'het heil van Europa' noemde" - het fascisme, niet het nationaalsocialisme. Want aan de top van de NSB voelde men zich in die vroege jaren eerder afgestoten door Duitsland dan aangetrokken. Er werd getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de Duitse propaganda; uit de discussies in vertrouwde kring zou men geneigd zijn, zelfs af te leiden dat men het Derde Rijk als een in menig opzicht onaangenaam verschijnsel zag.

XCZo werd eind april' 35 door de Algemene Raad overwogen 'om enige bevoegde personen naar Duitsland te zenden teneinde aldaar een serieus onderzoek betreffende de kerkelijke strijd, werkloosheid enz. in te stellen. Daarover zou dan rapport aan de Algemeen Leider worden uitgebracht. Aan de hand van dit rapport zal de redactie (van Volk en Vader/and), zo dit geschikt lijkt, een-en-ander publiceren. De Algemeen Leider zegt, dat het onmogelijk voor ons is, Duitsland volkomen te negéren daar wij, zowel in economische als in geestelijke zin, te nauw samenhangen."

XCKorte tijd later, wij gaven dat al weer, trachtte Mussert een gesprek met Hitler te bewerkstelligen. De poging faalde en hij legde zich daarbij neer. Maar wel knoopte hij in diezelfde tijd opnieuw contact met Mussolini aan. VanGeelkerken zond hij naar de Duce'teneinde deze in te lichten over de stand der NSB'. Hier bleek al opnieuw uit dat Mussert zich toen liever opMusserts verslag z.d. (Archief NSB, mapa).Brief,junivan Mussert aan Mussolini (a.v., maph).Brief,julivan Mussert aan Mussolini (a.v.). • NSB, Algemene Raad, notulen, 29 april 1935 (Notulencahier, p. 13, a.v., map 38

1 6 2 6 I934, 4 3 30 I934,

338 [PDF]
MUSSERT BIJ MUSSOLINI

Mussolini dan op Hitler oriënteerde, maar er was nog een speciale reden waarom de leider van de NSB met zijn Italiaans voorbeeld contact zocht. Hij werd in Nederland tegengewerkt door het rooms-katholiek Episcopaat; het Episcopaat ressorteerde onder het Vaticaan; Mussohni had, meende hij, veel invloed in het Vaticaan; 'via hem hoopte hij', aldus later van Geelkerken, 'bij het Vaticaan gedaan te krijgen, dat men zich van daar uit zou mengen in de richting van de Rooms-Katholieke Staatspartij in Nederland en in de houding der bisschoppen." Die hoop ging niet in vervulling: het zal straks nog blijken. Maar toen Mussert, zulks ter voorbereiding van een gesprek met de Staatssecretarisvan de Paus, kardinaal Pacelli, op 12 juni 1936 Mussolini voor de tweede maal bezocht, was in de houding van de twee gesprekspartners jegens Duitsland een beslissendewending ingetreden: van de sancties tegen Italië, afgekondigd als reactie op Mussolini's inval in Abessynië, had Hitler zich demonstratief afzijdig gehouden. Dat had niet aileen Mussoliril maar ook Mussert die zich met hem solidair verklaard had, in de richting van Duitsland doen opschuiven. 'Terloops', aldus Mussert in zijn verslag over dat tweede onderhoud met de Duce,'heb ik gesproken over het feit dat fascisme en nationaal-socialisme elkaar moeten steunen. Waarop hij antwoordde dat hij dat begreep en een goede verstandhouding met Duitsland wenste."

XCZo kwam het tot Musserts tweede poging om tot Hitler door te dringen en deze werd met succes bekroond.

XCIn september '36 was, met de gebruikelijke massale demonstraties, in Neurenberg de jaarlijkse politieke wapenschouw van de NSDAP gehouden. Mussert had er graaf d' Ansembourg heen gezonden; de graaf was er 'diep onder de indruk van deze Nationaal Socialistische Volksgemeenschap gekomen, maar ook van de strijdgeest die er heerst en waarvan wij, NSB'ers', zo meende hij, 'nog heel wat konden overnemen.P Ook Rost van Tormingen was in Neurenberg geweest. Kort tevoren had deze met Mussert afgesproken dat hij zijn taak als Volkenbondsgedelegeerde in Wenen zou neerleggen en naar Nederland terugkeren om er de leiding te nemen van een dagblad dat de NSB zou gaan uitgeven. Ook had Rost van Tormingen beloofd dat hij zou trachten, een ontvangst van Mussert door Hitler tot stand te brengen. Op 20 augustus had hij zelf voor het eerst Hitler kunnen spreken. 'Uw bezoek zou hem welkom zijn', rapporteerde hij nog diezelfde dag aan

1 POD-Utrecht, proces-verbaal van verhoren inz. C. van Geelkerken (afgesl. 29 dec. 1945), p. 17 (Doe I-51O, map a-z). 2 Mussert: 'Kort verslag reis naar Rome, juni 1936', p. 1 (ArchiefNSB, map 6 a). 3 Brief, 21 sept. 1936, van d' Ansembourg aan C. B. Hylkema (a.v., map 1349).

339 [PDF]
MUSSE.RT EN DE NSB

Mussert.' Na Neurenberg schakelde Rost van Tonningen Hiders speciale gezant in Wenen in, Franz von Papen: kon 'mein Führer', zo haastte deze zich te schrijven, 'Herrn Mussert' wellicht in de tweede helft van oktober ontvangen ,2 Mussert zelf zette er nu ook spoed achter; begin oktober bezocht hij in Berlijn Joachim von Ribbentrop - op dat moment nog niet Reichsaussenminister, maar uitsluitend hoofd van een bureau, het Büro Ribbentrop, dat evenwel in veel opzichten al meer invloed had dan het Auswärtige Amt,. Mussert, zo rapporteerde von Ribbentrop aan Hitler, 'entwiekelte mir bei einer eingehenden Ausspraehe seine Ideen über die Mögliehkeit einer zukünfiigen vettrauiuhen Zusammenarbeit gegen den Bolsehewismus und aueh seine Auffassung van der Stellung Hollands in der zukünfiigen Gestaltung der weupoli tischen Lage. .. leh habe mit Herrn Mussert vereinbart dass er gegen Mitte November naeh Berlin kommt, weil dann der Führer voraussiehtlieh wieder hier sein wird. leh wäre dankbar fiir eine Mitteilung ob der Empfang beim Führer der bereits grundsätzlieh genehmigt ist, etwa um diese Zeit statifinden kann.'"

XCHet kon. En in aanwezigheid van een ambtenaar van het Büro Ribbentrop werd Mussert op I6 november I936 door Hitler ontvangen. 'Eerste indruk:: krachtig; gespierd; hard maar profeet, grote heldere blauwe, althans lichte ogen met zeer bizondere, bijna bovenaardse glans. Voor het eerst in mijn leven iemand ontmoet waarvan ik de meerderheid onmiddellijk erken', aldus de twee-en-veertigjarige leider van de NSB in het verslag dat hij enkele dagen later schreef. 'Gelukkig volk dat zulk een Leider heeft.'

XCIn het onderhoud bracht Mussert alleen de tegenwerking die hij van de katholieke bisschoppen ontving, ter sprake: kon Hitler daar via het Duitse Episcopaat een einde aan maken? Hitler wilde dat wellaten proberen: 'De taak van de Kerk', doceerde de Führer,'ligt in het geloof en niet in de politiek ... Nooit strijd gezocht. Maar de Kerk heeft altijd tegengewerkt.'

XCNa een half uur stond Mussert weer op straat. Aan het onderwerp van de vertrauliche Zusammenarbeit gegen den Bolschewismus was hij niet toegekomen.

XCEen week bleefhij in Berlijn, zulks in diep geheim: geen woord verscheen in Volk en Vaderland, geen woord in Het Nationale Dagbl~d. Hij sprak er (dat was Hitlers advies geweest) met de Reichsminister für die kirehlichen An gelegenheiten, Kerrl, maar niet alleen 'over de strijd van de kerk tegen ons. Tevens over de actie van De Maasbode en Der neue Weg van Oldenzaal' (hij bedoelde het anti-nationaal-socialistische, in Oldenzaal uitgegeven, kathovanaan Notiz 34

1 Brief, 20 aug. 1936, Rost aan Mussert dl. p. 322). 2 Brief, IS sept. 1936, van von Papen Hitler 382481-83). 8 Von Ribbentrop's okt. 1936 (BDC, 3941).

340 [PDF]
EERSTE BEZOEK AAN HITLER

XClieke weekblad Der deutsche Weg). 'Beiden staan in verbinding met Duitse

XCgeestelijken. Weten alleen niet met wie.' Hij sprak met Goebbels ('Zeer

XCsympathiek . .. Alles wat wij beleven, hebben zij ondervonden. Altijd doorzetten. Kwestie van karakter. Geen compromissen. Niet 'netjes' willen

XCzijn ... De massa gewonnen, dan komen de intellectuelen met bosjes ...

XCvollof over Rost van Tonningen'). Hij sprak met Goering, eerst samen met

XCd' Ansembourg ('Het belangrijkste maar tevens voor ons zelfsprekendste was

XCdat hij op zijn erewoord verklaarde nu niet en nooit zou Duitsland één

XCvierkante meter grond van N ederland begeren'), maar nadien, op eigen

XCuitdrukkelijk verzoek, onder vier ogen met diezelfde Goering: 'Met hem ruim een half uur alleen gesproken, over het grote wereldprobleem

XCEuropa contra wereld-bolsjewisme. Met de vinger op de kaart van Europa en

XCAzië alle zaken besproken. Mijn intuïtie, die ik bijna vijf jaren gevolgd heb, bleek volkomen overeen te stemmen met de feiten, zoals die zich ontwikkelen.

XCDe belangrijke vraagpunten hier besproken kan ik zelfs niet aan het papier toe

XCvertrouwen ... Vaster dan ooit staat mij voor ogen dat het bestaan van ons land

XCer van afhangt of wij bijtijds en goed onze rol kunnen vervullen, die het lot ons

XCheeft toebedeeld." Welke rol e Het antwoord ligt voor de hand: de NSB, eenmaal aan de

XCmacht, moest er voor zorgen dat N ederland zich zo nauw mogelijk bij het

XCDerde Rijk aansloot. Eenmaal aan de macht - was dàt geen fictie 1 Niet in

XChet perspectief van de partijleider die anderhalf jaar tevoren met één slag

XCbijna 8 % van alle stemmen verworven had en die zo naïef was te menen

XCdat hij min of meer automatisch van 8 % op IS zou komen, van IS op 40,

XCvan 40 op 90. 'Mussert', zo rapporteerde aan Hitler de organisator van de

XCReichsarbeitsdienst, Konstantin Hied,

XC'sprach sehr zuversichtlich über seinem Kampf in Holland, glaubt aber noch drei-vier

XCJahre Zeit zu brauchenum vall durehstossen zu können. Er sprach von der Angst die man

XCin Holland var Deutschland habe und erklärte mir gegenüber, dass sa ein kleines biseken

XCAngst auch er selbst nicht loswerden könne"

XC- een gesprek, vlak na dat met Hitler gevoerd, maar waar Mussert in zijn

XCverslag met geen woord melding van maakte. Waarom niet 1 Had hij

XCmisschien iets te openhartig van zijn 'kleines bisschen Angst' gerept, iets te

XCopschepperig van zijn politieke zelfverzekerdheid ('I~och drei-vier Jahre')

XCgetuigd 1

XC1 Musserts verslag: 'Berlijnse reis 15-22 november 1936' in RvO, Het proces

XCMussert, p. 3II-14. 2 Aktennotiz van HierI, 17 nov. 1936 o.a. aan het Auswärtige

XCAmt gezonden (FOjSD, 329542). 34

341 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

XCVoor die angst was in elk geval alle reden, voor die zelfverzekerdheid geen enkele.

De NSB wordt teruggedrongen

XC

XCIs het nog nodig, aan te geven waarom de NSB na haar aanvankelijk succes teruggedrongen werd 1 Wij hebben in het voorafgaande het Nederlandse politieke en geestelijke milieu geschetst, het schrale program geanalyseerd waarmee een man van beperkte capaciteiten die zich toekomstig leider van zijn volk waande, in dat milieu ging werken, het rancuneus karakter van zijn, zich essentieel op buitenlandse dictatoren oriënterende beweging beschreven - het geeft alles tezamen al antwoord op die vraag naar het waarom. Maar omtrent het hoe van dat terugdringen dient meer verhaald te worden.

XCHet beeld dat wij dan gaan geven, kan geen aanspraak maken op volledigheid, wezenlijk niet. Want dat terugdringen heeft zich, zeker aanvankelijk, hoofdzakelijk afgespeeld in kleine of zelfs zeer kleine kring. De eerste NSB'ers die in '32 en '33 vol vuur aan het werk togen om Musserts denkbeelden te verspreiden, stieten al op weerstand, d.w.z. op familieleden, vrienden, bekenden, collega's in de bedrijven, buren, die voor dat' Z.g. Nederlandse nationaal-socialisme niets bleken te voelen. Wie zal al die gedachtenwisselingen, gesprekken of debatten tellen die toen reeds gevoerd werden, de twisten ook die zich toen reeds voordeden 1 Vooral in de grote steden van het westen des lands moesten de colporteurs van Volk en Vaderland al in een vroeg stadium beschermd worden tegen aggressieve tegenstanders. Naarmate de NSB sterker werd, naarmate men vóór het uniformverbod meer zwarthemden op straat zag, naarmate men meer kringhuizen ontwaarde waar de rood-zwarte vlag uithing, werd ook de wil krachtiger, zich tegen die zich uitbreidende macht der 'fascisten' te verzetten. Ons land had nooit een zo militaristisch georganiseerde massabeweging gekend, nooit een politieke partij die zo onverholen een stormloop op de macht ondernam gevolg was, dat alle andere politieke krachten, al reageerden zij niet op dezelfde wijze of in hetzelfde tempo, zich gelijkelijk bedreigd voelden en er toe bijdroegen dat de NSB van de aanvang af in en door haar aanval tegelijk in de verdediging gedrongen werd.

XCElke politieke partij is omgeven door een zone van sympathie en antipathie; daarbuiten ligt die van de onverschilligheid. Jegens de NSB waren, 34

342 [PDF]
GETUIGENIS-ANGST

naar verhouding, de onverschilligheid geringer en de antipathie feller: deze laatste werd spoedig vijandschap - een vijandschap die, wij zagen dat reeds, gezinnen kon doen uiteenvallen. Onmiskenbaar ontving Mussert in de eerste fase van zijn publiek optreden steun van een deel van de publieke opinie; het was een klein deel. De tegenkrachten waren toen reeds sterker. Dat remde de groei van de NSB. Er waren wellicht heel wat fabrikanten die, van hun algemene anti-socialistische instelling uit, graag steun verleend hadden aan een beweging die op 'de bonzen van de vakbonden' schold en voor wie het fascistisch-autoritaire ideaal veel aantrekkelijks had omdat zijn verwezenlijking in de eerste plaats zou betekenen dat in Nederland (als in Italië in '23, als in Duitsland in '33) de vrije organisaties der arbeiders kapotgeslagen zouden worden - maar zelf ook gelden schenken aan de NSB 1 zelf ook lid worden? Dat leek maatschappelijk en ook commercieel te riskant. Een vooraanstaand Tilburgs wollenstoffen-fabrikant voelde zich herfst '34 'geheel-en-al NSB' er, doch durft zich niet als leider van onze groep Tilburg op te werpen, omrede hij als wollenstoffenfabrikant zeer veel joden als zijnde antiNSB onder zijn klanten telt ... Hij gaf mij echter de verzekering dat alle fabrikanten de NSB zeer sympathiek zijn toegedaan."

XCOok leidde de toenemende weerstand van het algemene politieke milieu er toe dat menig NSB' er het spoedig niet meer opbracht, openlijk voor zijn lidmaatschap uit te komen. Het eenvoudigst deed men dat laatste door het driehoekige insigne te dragen, maar ook na de, voor de NSB gunstige, uitslag van de Statenverkiezingen van ' 35 klaagde het Hoofdkwartier dat er 'nog steeds veel te weinig insignes in het openbaar gedragen' werden:

XC'Gewenst is dat alle functionarissen van Kringleider tot Blokleider er een tijd lang voortdurend op aandringen zowel op ledenvergaderingen als bij persoonlijke gesprekken, valse schaamte te overwinnen, en ook zelf door het dragen het goede voorbeeld geven.'2

XCDat 'goede voorbeeld' was blijkbaar nogal eens nagelaten.

XC'Het aantal reclameplaten bij leden voor de ramen was', aldus de leider van de verkiezingsactie-' 35 in de stad Utrecht, 'bedroevend weinig ... Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat van de

1 Brief, 31 okt. 1934, van L. Swagemakers Verwaayen aan d'Ansembourg (Archief NSB, map 1342). 2 NSB, Alg. Hoofdkwartier, afd. Centraal propaganda bureau, 'Wenken', no. 12 (2 mei 1935, a.v., map 184).

343 [PDF]
MUSSE:R.T EN DE NSB REACTIE DER POLITIEKE PARTIJEN

\ betrekkelijk weinige aangevraagde platen er nog een groot deel ... is opgeborgen zonder de dienst te hebben gedaan waarvoor zij bestemd zijn." Deden dergelijke verschijnselen van getuigenis-angst zich bij enige andere politieke groepering voor e Wij menen van niet; zeker niet in die mate. Zij toonden aan, hoe groot al in de eerste jaren na de oprichting de druk was die in het Nederlands milieu op de NSB uitgeoefend werd. Op de NSB dat wilde óók zeggen: op individuele NSB'ers. De menigvuldige vechtpartijen memoreerden wij al. Daarnaast kwam het soms voor, dat NSB'ers in het maatschappelijk leven moeilijkheden ondervonden. De een werd bij zijn baas ontslagen, de ander kreeg de huur opgezegd, een derde, winkelier, zag zich geboycot door de buurt, een vierde, werkloze, werd zijn vakbond uitgewerkt, een vijfde, ondernemer, kreeg geen opdrachten meer van de overheid. Het was niet zo, dat het NSB-lidmaatschap in dergelijke gevallen steeds als enige of als belangrijkste factor een rol speelde, ook al meenden de betrokkenen zulks; de NSB stak nu eenmaal vol querulanten voor wie het eenvoudiger was, als oorzaak van die moeilijkheden hun politieke overtuiging te zien dan hun karakterdefecten. Gevallen van politiek-geïnspireerde boycot kwamen intussen voor; In 1935 werd aan het Algemeen Hoofdkwartier een aparte dienst, de Afweerdienst, toegevoegd waaraan de leden al die maatschappelijke moeilijkheden dienden te rapporteren: deze dienst, geleid door jhr. mr. W. van der Goes van Naters, een geschoold jurist, ging dan na, wat men er aan doen kon. Uit juli '35 werden 'twintig gevallen van broodroof of terreur' gemeld; daarvan kwamen 'na grondige bestudering' acht in aanmerking voor verder onderzoek." In Amsterdam deden zich van lente '35 tot april '36 in totaal op ca. 9000 leden 102 gevallen voor, 'welke het duperen op een of andere wijze van kameraden van diverse pluinlage betreffen'; bovendien nog 30 gevallen van 'straatterreur'ê, waaronder vooral die gevallen verstaan werden waarbij de politie het uniformof colportage-verbod naar het oordeel van NSB'ers ten onrechte of nodeloos hard toepaste. Dat de Afweerdienst met de binnenkomende klachten weinig kon begiunen, lag in de eerste plaats (het was tekenend) aan de beweging zelf. De medewerking die van der Goes van Naters van de verschillende instanties der NSB ontving, duidde hij zelf als 'miniem' aan: 1 'Verslag van de verkiezingsleidervoor de stad Utrecht' (3 mei 1935), p. 8 (a.v., map 255). 2 'Rapport over de werkzaamheden van de Afweerdienst injuli 1935' (1 aug. 1935, a.v., map 939). 3 Brief, 22 april 1936, van de correspondent Afweerdienst Amsterdam aan het hoofd van de Afweerdienst (a.v., map 941).

344 [PDF]

XC'Hele dagen brengen wij door met het intensief onderzoek van zaken die door de sloomheid van anderen niet tot een vruchtbaar einde kunnen worden gebracht ... Zonder steun van boven af ... ploeter ik nu al enige maanden om te trachten, de Afweerdienst behoorlijk te doen functioneren; ondanks het uitgebreide materiaal heb ik nog niet in één geval aan onze tegenstanders de effectieve waarde van de Afweerdienst kunnen doen gevoelen. '1

XCWij zijn geneigd, het (moeilijk in zijn uitgebreidheid te documenteren) verzet-in-kleine-kring tegen de denkbeelden van de NSB en tegen individuele NSB'ers als een uiterst belangrijke factor te beschouwen, eerst bij het verhinderen dat de beweging zich verder uitbreidde dan zij al deed, later bij het terugdringen. Maar óók de politieke partijen, óók de met hen verbonden bladen hebben hier een grote rol bij gespeeld: zij waren het, die dat volksverzet stimuleerden en voedden.

XCWat nu die politieke partijen betreft, mag opgemerkt worden dat de partijen van links (sociaal-democraten, links- en revolutionair-socialisten en communisten), sterk meelevend met hetgeen hun geestverwanten in Duitsland aangedaan werd, zich als eersten als partij zonder aarzeling, integendeel: met beslistheid en duidelijkheid, tegen fascisme en nationaalsocialisme en daarmee ook tegen de NSB keerden: in honderden, ja duizenden vergaderingen, in vrijwel elk nummer van hun organen, in talloze vlugschriften. Het door SDAP en NVV uitgegeven, goedkope colportageweekblad Vrijheid, arbeid, brood (product van het lente '33 opgericht Bureau van Actie en Propaganda tegen Fascisme en Communisme) vond in arbeiderskringen, maar ook daarbuiten, honderdduizenden lezers. Menigmaallukte het eindredacteur Meyer Sluyser (spoedig in Volk en Vaderland uitsluitend als 'de jood Sluyser' aangeduid), van ontevreden oud-NSB'ers interessante gegevens over wantoestanden in Musserts beweging te verkrijgen; regelmatig werden de vuilnisemmers van het Hoofdkwartier op weggeworpen concepten en doorslagen doorzocht, hetgeen eerst zomer' 35 op dat Hoofdkwartier bemerkt werd.ê Befaamd werd in sociaal-democratische kring vooralook de wekelijkse 'Kroniek' die de oprichter van het NVV, dr. Henri Polak, elke zaterdagavond aan Het Volk bijdroeg. 'Wie met fascisme besmet is, houdt op Nederlander te zijn; hij is fascist en dit wil zeggen: moordenaar', schreefhij in maart '37. Op aanklacht van een NSBadvocaat werd hij wegens 'belediging' tot f 25 boete veroordeeld," EnBrief,okt.vanvan der Goes van Naters aan Mussert (a.v., mapNSB, Alg. Hoofdkwartier, afd.Centraal Prop. bureau, 'Bericht' no.julia.v., mapp.

1 3 1935, W. 939). 2 III, I (II 1935, 184). 3 (1948), 165-66.

345 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

'de jood Polak' kwam in Volk en Vaderland naast 'de jood Sluyser' te staan.

XCIn kringen van liberalen en vrijzinnig-democraten waren het, althans aanvankelijk, niet zozeer de partijen als wel enkelingen die, maar dan in partijverband, met beslistheid tegen de NSB stelling namen. Dat gold vooral voor de vrijzinnig-democraten. In het liberaal milieu vonden Musserts denkbeelden ('orde, tucht, solidariteit') in den beginne zekere weerklank. Men wenste er een 'sterk gezag', vooral na het gebeurde met 'De Zeven Provinciën' - sommigen kwamen van het 'sterk gezag' gemakkelijk tot de 'sterke man', anders gezegd: de dictator. Medio oktober '33 waarschuwde mr. D. Fock, de oud-gouverneur-generaal van NederlandsIndië, tevens oud-voorzitter van de Vrijheidsbond, tegen die gevaarlijke gedachtensprong. 'Er zijn er die denken', betoogde hij, 'dat als men doet als in Duitsland en het nationaal-socialismeaanvaardt met al zijn bombast, zijn theatraal vertoon en dwaze groet, de moeilijkheden een keer zullen nemen. (Het is) plicht, al dezulkener van te overtuigen dat het fascismeof nationaal-socialismevoert naar dictatuur, willekeur en terreur ... De vrijheid geen bandeloosheid - (wordt) het best gediend door een sterk gezag dat dit hoogste goed op zijn beurt vóór alles zal kunnen handhaven."

XCActief in de bestrijding van de NSB was vooral de Amsterdamse afdeling van de Vrijheidsbond; de administrateur, S. Citroen, verzette bergen werk 'om de geheime dienst van het vooroorlogse leger gegevens over de landsverraderlijke stromingen te verschaffen'2 - hij was het ook die herfst ' 35 de ex-propaganda-inspecteur van de NSB voor Drente en Noord-Overijsel, F. W. Wessels, er toe bracht, twee brochures met onthullingen over de NSB te laten publiceren waarvan in nog geen drie maanden meer dan zestigduizend exemplaren verkocht werden. Weliswaar bleek spoedig uit een contra-brochure van NSB-kant die door zijn wraakzuchtige ex-echtgenote geschreven was, dat Wessels, alvorens contact met Citroen op te nemen, getracht had, figuren als Wouter Lutkie, Groeninx van Zoelen, Arnold Meyer, majoor Kruyt en Albert de Joode bijeen te brengen in een tegen de NSB gericht fascistisch front 3 maar dat weerlegde de onthullingen niet die de ex-NSB-functionaris gedaan had.

XCIn katholieke kring ging het eerste besliste verzet van de vakbonden uit. In juni' 33 stak de voorzitter van het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond, A. C. de Bruyn, op het jaarlijks congres een felle philippica af tegen de nationaal-socialistische propaganda welke, veelal door Duitsers, onder deokt.Vonhoff:p.J.Wessels-Monshouwer:

1 IS 1933. 2 174. 3 F. P·I7-I9·

346 [PDF]
REACTIE DER POLITIEKE PARTIJEN

mijnwerkers in Zuid-Limburg bedreven werd; korte tijd later werden alle fascisten en nationaal-socialisten uit de Rooms-Katholieke Mijnwerkersbond geroyeerd. In de katholieke vakbeweging had de nationaal-socialistische gelijkschakeling van de organisaties der in Limburg wonende en werkende Duitsers veel ontstemming gewekt. De Aalmoezenier van de Arbeid, mgr. dr. H. A. Poels, duidde de confiscatie van de vermogens der Duitse vakcentrales als doodgewone diefstal aan. 'Bei dem überragenden Einfiuss den er seit Jahren über Limburg und Brabant hinaus in den Niederlanden ausubt, ist', zo merkte de Duitse consul in Heerlen (die spoedig afgezet werd) op, 'seine Stellungnahme van eminenter Bedeutung.'1 Poels was een van de eersten die herfst' 33 de stelling ging verkondigen dat katholieken juist op grond van hun geloof niet tot de fascistische of nationaal-socialistische organisaties moesten toetreden. 'Zij die luisteren naar de bisschoppen, blijven in de Staatspartij', zei hij. Het was hem 'onbegrijpelijk' dat de regering de NSB niet op de lijst van voor ambtenaren verboden verenigingen geplaatst had; 'onbegrijpelijk, dat vele werkgevers deze partij steunen'i''

XCZeker, ook het bestuur van de Rooms-Katholieke Staatspartij verwierp voor ons land alle vormen van fascisme, maar afkeuring was nog niet hetzelfde als actieve bestrijding. Dat laatste vergde vastheid van staatkundig beginsel en die vastheid ontbrak. Zo concludeerde eind ' 33 de deken van Amsterdam, mgr. G. C. van Noort, dat de fascistische staatsvorm 'in zijn wezen' niet veroordelenswaardig was; wel wees hij zulk een staatsvorm voor Nederland af als strijdig met het volkskarakter en schadelijk voor de katholieke belangen."

XCZulk een afwijzing droeg (en dat was haar zwakheid) eerder een opportunistisch dan een principieel karakter. Hoe kon het anders z Nederlandse katholieken kwamen in de knoop te zitten door wat Paus en kerkprelaten elders deden of toelieten. De Paus had Mussolini en zijn fascistisch regime aanvaard; de Paus sloot een concordaat met Hitler; Duitse bisschoppen en aartsbisschoppen juichten de man toe die 'de rnacht van het communisme gebroken' had. Maar bovendien waren, wij zagen dat reeds, anti-democratische, autoritaire gedachtengangen in katholiek Nederland geen zeldzaamheid. Hier zag Mussert die, hoe fel hij ook de confessionele partijen bestreed, zich van alle aanvallen op de godsdienst of op de kerkgenootschappen zorgvuldig onthield, zijn kans schoon. Begin augustus '33 richtte hij een verzoek om een audiëntie tot de aartsbisschop, mgr. J. H. G. Jansen;

1 Brief, 5 juli 1933, van het Heerlen, aan het E 550862-65). 2 Cl: 1933, no. 6, p. 2-4. 3 A.v., p. 4-6.

347 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

'doel en streven der NSB' wilde hij uiteenzetten.' Ruim twee maanden later beperkte de aartsbisschop zich in zijn antwoord tot de mededeling, 'dat, wanneer Wij menen, U in audiëntie te kunnen ontvangen, U dit zal worden bericht.f

XCHiermee was het probleem niet van de baan. Niet alleen de NSB maar het fascisme in het algemeen won terrein in katholiek Nederland, vooral onder sommige jongeren. Sloeg het Episcopaat zulks op zichzelf al met zekere bezorgdheid gade, het duchtte vooral het effect: verzwakking van de Rooms-Katholieke Staatspartij, door de bisschoppen gezien als schut en waarborg van het imposant katholiek organisatie-leven, van die 'rozenboom' vol katholieke bloei, die door van Ginrieken in '23 zo juichend bezongen was. Bescherming van die Staatspartij, en via die Staatspartij van het geloof, was dan ook het hoofdmotief in het herderlijk schrijven der bisschoppen van 2 februari '34. De katholieke kerk, zo heette het daarin, had geen voorkeur voor de een of andere staats- of bestuursvorm; ze stond ook niet een bepaald staatkundig stelsel voor. Anders gezegd: fascisme en nationaal-socialisme moesten niet principieel en algemeen, maar op opportunistische gronden en in de Nederlandse verhoudingen afgewezen worden:

XC'Wanneer in een land met gemengde bevolking als het onze, een ongecontroleerde macht alles bestuurt met miskenning van alle ander recht, kan volstrekt niemand voorzien, waarheen dit, wellicht ook tegen de bedoeling der leiders zelve in, voeren kan en hoeveel goeds, zelfs bij een kortstondig bestuur, belemmerd of zelfs voor goed vernietigd kan worden ... Wie dan ook moedwillig de eenheid verbreekt, wie streeft naar het groot en machtig maken van een fascistischeof een nationaal-socialistischepartij, hoe dan ook gericht, wie zich bij die partij aansluit of haar propageert, is zich zijn heilige plicht jegens het waarachtig volksbelang niet voldoende bewust ... Al wat Wij doen is, in naam der grote geestelijke belangen die bij deze vragen betrokken zijn, en met het oog op de historische verhoudingen en de tegenwoordige toestand in ons land, U op te wekken en te blijven opwekken tot hechte eenheid ook op staatkundig gebied ... Wie ondanks dit Ons waarschuwend woord menen hun eigen inzichten te moeten doordrijven, mogen weten dat zij een zware verantwoordelijkheid op zich laden en dat zij zich tegenover God en hun geweten hebben te verantwoorden over hun kortzichtige roekeloosheid.'

XCDit was een jegens alle katholieken geuite, klemmende waarschuwing. Niet meer, niet minder. Het was géén formele veroordeling van een dwaalleer, géén algemeen verbod, lid te zijn van op die dwaalleer gebaseerde

XC1 NSB, 'Wit-Geel-boek', Bijl. I (Archief NSB, map 6 c). 2 Brief, II okt. I933, van mgr. J. H. G. Jansen aan Mussert (a.v., Bijlage

348 [PDF]
HET MANDEMENT V AN '34

groeperingen. Wèl werden in het mandement de aansluiting bij een fascistische of nationaal-socialistische groepering en de actie daarvoor verboden 'aan Onze priestersen geestelijke personen, aan leden van kerk- en armbesturen, aan leiders van katholieke organisaties of katholieke instellingen, alsook aan al degenen die in ons katholiek onderwijs werkzaam zijn, voorzover aan de bisschoppelijke rechtsmacht onderworpen ... En zal dit Ons gezamenlijk herderlijk schrijven in alle tot Onze Kerkprovincie behorende kerken, alsmede in de kapellen waarover een rector is aangesteld, op zondag quinquagesima onder alle vastgestelde Heilige Missen op de gebruikelijke wijze worden afgekondigd.'l

XCAldus geschiedde.

XCDat dit mandement in voorbereiding was, was aan Mussert en enkele van zijn vertrouwden bekend; onder hen graaf d'Ansembourg. Kort voor de afkondiging reisde deze naar Rome, zocht er op voorspraak van Wouter Lutkie contact met de Jezuïetengeneraal Tacchi Venturi, werd door deze aanbevolen bij 's Pausen Staatssecretaris Pacelli maar tenslotte verwezen naar weer een andere prelaat, mgr. Pizzardo. 'Man war im Vatican sehr erstaunt', schreef d'Ansembourg aan een Duitse oom te Rome, 'dass die hol/ändischm Bischöfe diesen Schritt tun wol/ten. Jedenfal/s schim man unotien tiert.'2 'Schim man' - zeker was hij er dus niet van.

XCHet heeft zin, deze d' Ansembourg iets nader te bezien en dan niet zozeer omdat hij vóór de bezetting een vooraanstaand NSB'er was en dat tijdens de bezetting (waarin hij commissaris van de provincie Limburg werd) bleef, maar eerder omdat zijn bewaard-gebleven correspondentie een helder licht werpt op zijn eigen ontwikkeling en op sommige aarzelingen in het katholieke milieu.

XCWelnu dan: wanneer men de gehele wereld der Nederlandse nationaalsocialisten wil afzoeken naar een voorbeeld om de absurditeit van het beginsel van 'het zuivere ras' aan te tonen, dan zal men er bezwaarlijk een I vinden treffender dan Maximiliaan ('Max') Victor Eugène Hubertus Joseph Maria graaf de Marchant et d' Ansembourg. Laat hij het in eigen woorden toelichten.

XC'Wat nu betreft mijn 'Duits (bestaat dat ras wel e) ras, zo is', schreef hij in augustus '34, 'deze bewering eerlijk gezegd ausgerechnet voor mij niets anders dan (pardon)Aartsbisdom Utrecht, Analecta, p.Brief,aprilvan d'Ansembourg aande Huyn (ArchiefNSB, mapen aan Mussert,sept.(a.v., map

1 1934, 17-26. 2 9 1934, 1340) 13 1934 1341).

349 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

lachwekkend. De d' Ansembourgs of beter gezegd: de Marchants stammen uit Couvin in Zuid-België; een streek die wat het 'ras' betreft, zoals trouwens de naam zegt, 'frans' is ... Tijdens de Franse Revolutie is mijn familie naar Düsseldorf gevlucht en is daar vermoedelijk door haar relaties met de vorstbisschop van Luik, graaf de Veldbrück, een oorspronkelijke Duitse familie, voor het eerst in aanraking gekomen met het 'Duitse' ras met het gevolg dat mijn grootmoeder een Duitse baronesse von Wendt is. Mijn vader is dus voortgekomen uit een huwelijk tussen een lid van het 'Franse' ras en een van het 'Duitse' ras. Voor wat betreft mijn moeder is de zaak nog iets ingewikkelder. Zij is een gravin d'Harnoncourt en de plaats van die naam ligt eveneens in Zuid-België bij Arlon. Ook haar familie is volkomen Frans. Ook de Harnoncourts zijn voor de Franse Revolutie gevlucht en wel naar Oostenrijk waar mijn grootvader getrouwd is met een gravin Berchtold De familie Berchtold is uit Moravië en hebben in hun stamboom Polen, Tsjechen, Hongaren en Duits-Oostenrijkse families ... Zodoende vindt U in mijn persoon broederlijk zowat alle Middeneuropese rassen vreedzaam verenigd. Ik wil hieraan nog toevoegen dat mijn vrouween baronesse von Fürstenberg is, waarvan de vader Duits is. Haar moeder was van Turkse nationaliteit, aangezien haar vader, Selim Pascha Melhamé, behorende tot de maronietische christenen, Syriër was. Hij was getrouwd met een Franse vrouw. U mag nu zelf vaststellen van welk ras ik ben en mijn kinderen zijn."

XCMax d'Ansembourg, in r894 geboren, was in 1914, minderjarig nog, als vrijwilliger toegetreden tot het Duitse leger; zijn vader had twee jaar tevoren verzocht, zijn zoon de Duitse nationaliteit te verlenen en dat verzoek was ingewilligd." In '18 keerde de ex-vrijwilliger naar Nederland terug. Was hij nu Duitser of Nederlander e Hij was zonder verlof van de Koningin in vreemde militaire dienst geweest en zou dus normaliter niet meer als Nederlander kunnen gelden. Het Haagse ministerie van justitie zag evenwel die militaire dienst als uitvloeisel van het Duitse staatsburgerschap en dat staatsburgerschap behoefde van Nederlandse kant niet erkend te worden want zijn vader die hem als minderjarige zoon Duitser had laten maken, was zelf Nederlander gebleven. Die juridische puzzle, in het begin van de jaren '20 door de staat der Nederlanden met veel welwillendheid opgelost, kwam in '35 opnieuw op de proppen toen d' Ansembourg tot lid van de Eerste Kamer gekozen was. Want Nederland mocht hem dan als Nederlander beschouwen, Duitsland beschouwde hem nog steeds als Duitser! Een nieuw onderzoek werd ingesteld (d' Ansembourg werd. zolang het duurde, in de Kamer niet toegelaten) en Berlijn kwam het NSB-Kamerlid te hulp door35

1 Brief, 3 aug. 1934, van d'Ansembourg aan F. P. Voesterman (a.v.). 2 Brief, zö juni 1934, van d'Ansembourg aan A.]. van Vessem (a.v., map 1344).

350 [PDF]
GRAAF DE MARCHANT ET D' ANSEMBOURG

hem eind juni' 35 ('het kostte 50 Mark') op zijn verzoek zijn 'Entlassung aus dem deutsehen Staatsverband' te sturen.'

XCD'Ansembourg, grootgrondbezitter en lid van de Zuidlimburgse katholieke adel, was in '25 tot burgemeester van Amstenrade benoemd. Duitse relaties wezen hem op Hitler en de NSDAP. Hij las Mein Kampf en het antisernietische schotschrift Die ProtokolIe der Weisen von Zion 2 (een uit de jaren '90 stammend product van de kwaadwillige fantasie der Russische geheime politie) - en kreeg februari' 33 Musserts brochure no. I onder ogen. Ze was hem 'ten zeerste sympathiek'." Vier maanden later verklaarde hij zich, na een eerste ontmoeting met Mussert te Nijmegen, bereid, 'naar onze bisschop te gaan om over Uw beweging te spreken'." 'Onze bisschop' was de Roermondse, mgr. J. H. G. Lemmens. Die verwees hem naar een bekend moraaltheoloog, mgr. F. J. Féron, hoogleraar aan, spoedig president van, het Roermondse Grootseminarie; Féron verwees hem naar de aartsbisschop; de aartsbisschop verwees hem naar mgr. Lemmens; mgr. Lernmens verwees hem voor de tweede maal naar mgr. Féron - het was volgens d'Ansembourg 'een treurig beeld van verwarring'," maar die verwarring was minder groot dan hij dacht: dat toonde het mandement van begin februari' 34, hetwelk hij, blijkbaar in de laatste dagen van januari, door zijn bezoek aan het Vaticaan had trachten tegen te houden. Waarome Omdat hij als katholiek nog beter besefte dan Mussert, wat het effect van dat mandement zou zijn: het gezag van de bisschoppen was zo onaantastbaar, de volgzaamheid der katholieke gelovigen zo groot, dat elke tegen het fascisme gerichte uitspraak van het Episcopaat de groei van de NSB in katholieke kringen in hoge mate zou afremmen.

XCD'Ansembourg was inmiddels een volijverig NSB'er geworden: organisator voor de NSB in Limburg; eind '33 bezocht hij op Musserts verzoek Berlijn. 6 'leh bewundere Hitler restlos" schreef hij een maand later, 'aber gegen seine Rassentheorie habe jeh die grossten Bedenleen." Hoe reageerde hij nu op het bisschoppelijk mandement 1 'Ik ben persoonlijk van mening', aldus zijn advies aan een verwante ziel, 'dat men aan een duidelijk verbod van deJ.35

1 A.v. Ook brief, 28 juni 1935, van het Heerlen, aan de Duitse legatie, Den Haag E 551920). 2 Brief, 14 jan. 1934, van d'Ansembourg aan H. Frings (a.v., map 1339). 3 Brief, 12 febr. 1933, van d'Ansembourg aan Mussert (a.v., map 1338). 4 A.v., 2 juni 1933. 5 Brief, 16 jan. 1934, van d'An sembourg aan mgr. H. G. Jansen; brief, 18 jan. 1934, van mgr. Jansen aan d'An sembourg; brief, zz jan. 1934, van d'Ansembourg aan mgr. Féron (a.v., map 1339). 6 Brief, 21 dec. 1933, van d'Ansembourg aan Mussert (a.v., map 1338). 7 Brief, ra jan, 1934, van d'Ansembourg aan H. Frings (a.v., map 1339).

351 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

Bisschoppen moet gehoorzamen';' Een verbod behelsde het mandement niet, maar toch wel een klemmend verzoek, steun aan de NSB na te laten. Dat verzoek legde d' Ansembourg naast zich neer en zulks met een argumentatie waardoor hij later óók een 'duidelijk verbod' zou kunnen negéren. 'Uwe Excellentie zal het met mij eens moeten zijn', betoogde hij jegens mgr. Lemmens, 'dat de stem van God in ons zwaarder moet wegen dan die van de mensen, wie ze ook mogen zijn, en dat volgzaamheid zelf zonde is, wanneer de dwaling der kerkelijke leiders zo duidelijk voor de hand ligt als in het onderhavige geval volgens mijn vaste overtuiging."

XCMaar zo vast was die overtuiging niet of hij beloofde eind juli, vermoedelijk op aandrang van mgr. Féron, 'dat ik aan een verbod door de Bisschop ten opzichte van de NSB zou gehoorzamen.f Die belofte was nu weer niet zo vast ofhij trachtte er onder uit te komen. Dat zou hem, zolang hij aan de kerk gehoorzaam wilde blijven, alleen gelukken indien een instantie, hoger dan het Nederlands Episcopaat, bereid was de uitspraak te doen dat zijn lidmaatschap van de NSB niet strijdig was met de katholieke beginselen. Welke instantie 1 Er was er slechts één: datzelfde Vaticaan waartoe hij zich in januari gewend had.

XCOp zijn verzoek had Wouter Lutkie Mussolini opgezocht; die had contact aangeraden met mgr. Comaggio Medici, een prelaat welke, aldus Lutkie, 'overtuigd (was) van de noodzakelijkheid voor ons, katholieken, mede de leiding te nemen in de fascistische beweging'." In augustus (hij was inmiddels als burgemeester ontslagen) richtte d' Ansembourg dus een brief aan de Paus die via mgr. Comaggio bij de Staatssecretaris, kardinaal Pacelli, terechtkwam; d'Ansembourg had die briefwel de vorm gegeven van een memorie in een particuliere zaak, maar het was, zo karakte~iseerde hij zelf het stuk, 'in Wesen eine Beschwerdeschrift gegen die Bischöfe die in ganz unbe greiflicher Weise gegen die [aschistische Bewegung Stellung nehmen." Aan de Paus noch aan kardinaal Pacelli wist mgr. Comaggio enige reactie te ontlokken.J.

1 Brief, 27 april 1934, van d'Ansembourg aan A. Motké (a.v., map 1340). "Brief, juli 1934, van d' Ansembourg aan mgr. Lemmens (a.v., map 134I). S Verwij zing in zijn brief, 4 mei I936, aan mgr. Lemmens (a.v., map 6 d). 4 Brief, 9 juli 1934, van W. Lutkie aan d'Ansembourg (a.v., map 134I). ij Brief, 4 aug. I934, van d'Ansembourg aan P. de Huyn (a.v.). L. Rogier veronderstelde in 1853 (I9S6), p. dat Mussert door bemiddeling van Lutkie 'het gewenste pauselijke van de Nederlandse bisschoppen' had willen bewerkstelligen. Dit was slechts onjuist voor zover direct contact gesuggereerd werd tussen Lutkie en Mussert die elkaar wan trouwden. Dat d' Ansembourgs initiatief, al of niet na overleg met Mussert gene

352 [PDF]
BEROEP OP DE PAUS

XCHet volgend jaar, I935, was nauwelijks begonnen of de Zuidlimburgse graaf stelde zich boven de Paus. De bisschoppen noemde hij in een brief 'van zo weinig betekenis dat ze eenvoudig naar de pijpen van Poels en andere rampzalige machtswellustelingen dansen ... En als de Paus zwijgt, zoals Rome dat helaas steeds doet wanneer de Bisschoppen fouten maken, dan hebben wij niet alleen het recht maar zelfs de plicht te spreken in naam van de katholiciteit of liever in naam van de Christus die gezegd heeft dat Zijn Rijk niet is van deze wereld."

XCd'Ansembourg hield dus vol en contacten met mgr. Féron versterkten hem in zoverre in die houding dat Féron ('deze voor ons zo waardevolle relatie', aldus d' Ansembourg aan Mussert) hem in mei '35 berichtte, op het program van de NSB weinig tegen te hebben: maar, zo vroeg Féron, zou de NSB zich aan haar program kunnen houden en wezen de gebeurtenissen in Duitsland er niet op, dat de rechten van de kerk onder het nationaalsocialisme gevaar liepen 1 Het was het oude opportunistische liedje." d' Ansembourg was dan ook vol vertrouwen dat de bisschoppen niet zo ver zouden gaan dat zij het lidmaatschap van de NSB aan katholieken zouden verbieden. December '35 richte de inmiddels ingestelde 'Raad van Katholieken' der NSB het verzoek tot de aartsbisschop, voor de raad een geestelijk adviseur aan te wijzenê ; het verzoek werd geweigerd- vermoedelijk wel in onwetendheid van het feit dat de zich zo gehoorzaam voordoende Mussert een jaar tevoren bij het NSB-studentenblad De Wig een in Sittard wonende Duitse pater als geestelijk adviseur 'benoemd' had ('het spreekt vanzelf', aldus Musserts instructie bij die gelegenheid, 'dat correspondentie met deze Pater moet gevoerd worden in blanco envelop)" en dat d'Ansembourg er in juni' 35 in geslaagd was, van de abt van de Duitse Benedictijnen-abdij bij

men, inderdaad die strekking had, is zonneklaar en wanneer Zaal, 'deze hele onbeduidende zaak' besprekend en Rogier bestrijdend, opmerkt: 'Het ging niet om Mussert, Mussolini of het onder druk zetten van de Heilige Stoel, maar om het aanhangig maken van een private zaak bij een kerkelijke rechtbank' (Zaal: De p. 147-48), dan is het enige hetwelk hij bewijst, dat Lutkie op hoge leeftijd nog niet het vermogen verloren had, jeugdige geesten en misschien ook zichzelf een rad voor de ogen te draaien. 1 Brief, 2 jan. 1935, van d'Ansembourg aan L. Buys (ArchiefNSB, map 1343). 2 Brief, 23 mei 1935, van d'Ansembourg aan Mussert (a.v., map 1344). 3 Brief, 27 dec. 1935, van de seer. van de Raad van Katholieken der NSB aan de aarts bisschop (NSB, 'Wit-Geel-boek', bijlage X, a.v., map 6 c). • Brief, 8 jan. 1936, van mgr. D. Huurdeman, vicaris-generaal van het aartbisdom, aan de seer. van de Raad van Katholieken der NSB (a.v., bijlage XI). s Brief, 31 dec. 19-34, van Mussert aan ].C.F. Hellwig (a.v., map 866).

353 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

Vaals de principiële toezegging te krijgen, 'dat hij een zijner Heren zal aanwijzen om als deskundig adviseur' van de Raad van Katholieken op te treden! - vermoedelijk was die abt van zijn toezegging teruggekomen. Uit het gebeurde was intussen gebleken dat Mussert en d'Ansembourg, terwijl zij op de Nederlandse geestelijkheid een beroep tot medewerking deden, meenden die geestelijkheid niet nodig te hebben als het ooit tot verderstrekkende maatregelen zou komen. Zou komen: dat vergde van het Episcopaat een geheel andere benadering.

XCWelnu - op 8 februari '36 trad Johannes de Jong die de doodzieke mgr. Jansen ruim zes maanden als co-adjutor feitelijk vervangen had, als aartsbisschop van Utrecht op. Wij komen in een later deel op persoonlijkheid en levensgang van deze grote leidsman van katholiek Nederland in de bezettingstijd terug; hier willen wij ons er toe beperken te vermelden dat volgens mgr. de Jong het fascisme, al erkende hij dat het 'veel goeds tot stand gebracht' had, 'krachtens zijn wezen tegelijkertijd een bedreiging voor het pausschap en de kerk in Italië' vormde - en het nationaal-socialisme, welks tactiek hij 'uiterst misleidend' noemde, was voor de kerk in Duitsland nog 'een veel groter gevaar'.

XCOfwel algemeen:

XC'De staatkundige ideologieën, door fascismeen nationaal-socialismeuitdrukkelijk verkondigd of althans in praktijk gebracht en de wijsgerige systemen waarmee zij in verband staan: Hegelianisme, biologisch materialisme, het vitalisme,het de voorrang geven aan de emotionelekrachten en inzichten boven de rationele vermogens, zijn even sterk in strijd met het Christendom en de vrijheid en waardigheid van de mens als het Marxisme.'>

XCDit was de niet-opportunistische, dit was de principiële afwijzing van fascisme en nationaal-socialisme; duidelijke taal bovendien: taal van eenman die lente' 34 geweigerd had, per trein door Duitsland te reizen; op terugreis van Rome had hij in Bazel zijn spoorkaartje ingewisseld, 'wat hij gezien en gehoord heeft van de Duitse goddeloosheid, beklemt hem met een felle tegenzin en hij kiest zijn weg door Frankrijk. '3

XCHet Episcopaat kon de uitslag van de Statenverkiezingen van april '35 niet veronachtzamen: in Limburg, katholiek Limburg, had de NSB het hoogste provinciale percentage behaald. Haar leiders waren ook lente' 36 nog vol zelfvertrouwen. 'Wij zijn de politieke toekomst', zo onderrichtte d' Ansembourg zijn bisschop, 'en wij willen samenwerken met de Kerk. Het eerste zalBrief,junivan d'Ansembourg aan Mussert (a.v., mapJ. de Jong:(derdep.Aukes:p.

1 23 I935, I344). 2 druk, I937), dl. IV, 2II-I3, 232, 264. 3 H. W. F. (I956), 232.

354 [PDF]
HET MANDEMENT V AN MEI' 3 6

noch door U, noch door dr. Poels, noch door Aalberse worden belet; maak het tweede niet onmogelijk!"

XCOp zoveel verwatenheid kon, ja mocht het antwoord niet uitblijven. Zondag 24 mei' 36 werd, wederom in alle kerken en kapellen, een bisschoppelijk mandement voorgelezen dat wezenlijk verder ging dan dat van februari '34:

XC'Wij blijven heilig overtuigd dat de Kerk in ons Vaderland in hoge mate geschaad en dat zelfs haar heilzame werking grotendeels onmogelijk gemaakt zou worden als de beweging van het Nationaal-Socialisme de overhand zou krijgen. Daarom verklaren Wij als Herders uwer zielen, die diep Onze verantwoordelijkheid gevoelen, dat zij die aan deze partij in belangrijke mate steun verlenen, niet tot de Heilige Sacramenten kunnen worden toegelaten."

XCDe slag was gevallen en hij kwam, wat de NSB betrof, hard aan. 'Het (wordt) geheel aan U overgelaten te doen, wat Uw geweten U voorschrijft', zo richtte Mussert in Volk en Vaderland zich, ietwat slapjes, tot zijn katholieke leden. 'Moge God U doen handelen in Zijnen geest. De Beweging marcheert verder. Wij ontvangen kracht naar kruis.' In hetzelfde nummer van het partijweekblad betuigden negen vooraanstaande katholieke NSB' ers hun solidariteic met de beweging ('De ondergetekenden achten zich verplicht mede te delen dat zij binnen de gelederen der NSB strijden voor het heil van Volk en Vaderland') - onder die negen ook, en als eerste, graaf d' Ansembourg. 3 Even aarzelde hij: zes dagen na het voorlezen van het mandement deelde hij aan de voorzitter van de Eerste Kamer mede dat hij besloten had, voorlopig niet aan de Kamervergaderingen deel te nemen, 'tenzij nu nog niet te voorziene omstandigheden mij daartoe nopen'ALang duurde die aarzeling niet. 'Mit den Leuten ist eben nichts anxujangen", zo schreef hij drie weken later over de bisschoppen, 'und ein Appell in Rom hat aucn leeinen Zweck.'5

XCInmiddels was het toch tot dat beroep gekomen en ditmaal deed Mussert het zel£ De pauselijke nuntius in Den Haag weigerde bemiddeling," Mussolini was bereidwilliger: op 12 juni werd Mussert (wij stipten dit tweede bezoek al aan) door de Duce ontvangen:

XC'Ten aanzien van de verhouding Kerk-Staat deelde hij mede dat hij moeilijkBrief,meivan d'Ansembourg aan mgr.(Archief NSB, mapd).Aartsbisdom Utrecht,p.meiBrief,meivan d'Ansembourg aan de voorzitter van de Eerste Kamer (Archief NSB, maps Brief,junivan d'Ansembourg aanvon Nagel (a.v.).NSB, 'Wit-Geel-boek', p.(a.v., mapc).

1 4 1936, Lemmens 6 2 1936, 65. 3 29 1936 .. 4 30 1936, 1348). 20 1936, L. 6 8 6

355 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

heden had gehad over dejeugd. Maar hij had doorgezet: 'dejeugd behoort mij'. In de grond wenst de Kerk geen sterke staat, verzet zich zoveel mogelijk tegen het opkomen van sterke staten. Daarover volkomen eens. Letterlijk zeide hij: de oude leer is en blijft: 'Die Kirche ist die Sonne und der Staat die Mond'."

XCHet enige wat Mussolini wist te bereiken was dat Mussert door kardinaal Pacelli ontvangen werd. Jegens hem betoogde Mussert dat het Nederlands Episcopaat de NSB met sancties getroffen had zonder haar gehoord te hebben; bovendien was die NSB allerminst identiek aan de Duitse Nazipartij. In een brief aan de Paus die hij bij Pacelli achterliet, had hij dat duidelijk aangegeven:

XC'Alhoewel verschillende punten van beider programma's overeenstemmen, zo zijn er daartegenover en speciaal op zeer essentiële punten belangrijke afwijkingen waarvan ik als voornaamste moge noemen: 1. streven naar revolutie door geweld; 2. de rassenleer; 3. het antisemitisme; 4. het staatsabsolutisme."

XCDe kardinaal-staatssecretaris gedroeg zich uiterst gereserveerd: 'Als ik U wat te melden heb, kan ik dat altijd doen via de Nuntius', waren zijn laatste woorden.ê Hij had het niet nodig gevonden, Mussert mee te delen dat hij aan de bisschop van Haarlem, mgr. J. P. Huibers, vóór de verschijning van het mandement van mei' 3 6 gezegd had, 'dat hij het scherpe optreden tegen de NSB volkomen goedkeurde'," - evenmin vond hij het nodig, de bisschoppen in te lichten omtrent de zeldzaam naïeve stap van die parmantige Nederlandse fascistenleider die blijkbaar dacht dat hij bij het Vaticaan maar op de knop hoefde te drukken om de Nederlandse bisschoppen door de Paus-zelf tot de orde te laten roepen."

XCHet heeft zin, de bisschoppelijke uitspraak van 24 mei ;36 nader te bezien. Ze beperkte de kerkelijke sancties tot diegenen die 'aan deze partij' (te weten: de NSB) 'in belangrijke mate steun verlenen'. Katholieken die leidende functies bleven vervullen in andere fascistische of nationaal-socialistische groeperingen dan de NSB (wij noemen Arnold Meyers Zwart Front dat in Brabant een aanhang van enige betekenis had), werden niet door strafmaatregelen getroffen. Kennelijk hadden bij de bisschoppen practische overwegingen een rol gespeeld: Zwart Front beschouwden zij als ongevaarlijk, van de NSB kon men dat in '36 niet zeggen. Bovendien bestondMussert: 'Kort verslag reis naar Rome, junip.(a.v., mapa).Aldus het Nederlandse concept van Musserts briefvoor de Paus (a.v.).Mussert: 'Kort verslag reis naar Rome, junip.Mgr. J.van Dodewaard,nov.Aukes: Kardinaal deJong, p.

1 1936', I 6 2 3 1936', 4. À. E. 24 1959. 5 241.

356 [PDF]
HET MANDEMENT V AN MEI' 3 6

Zwart Front nagenoeg uitsluitend uit katholieken en was de NSB uit godsdienstig oogpunt een typisch gemengde en ook daarom de bisschoppen onwelgevallige organisatie. De dubbele beperking (dat de sancties alleen voor NSB'ers golden en dan nog slechts voor die NSB'ers welke de NSB 'in belangrijke mate' steun verleenden) betekende overigens allerminst dat, naar het oordeel der bisschoppen, het simpele lidmaatschap van een fascistische of nationaal-socialistische groepering geoorloofd was. In de passage die aan de afkondiging der sancties voorafging, verwees het mandement van mei '36 uitdrukkelijk naar de voor Nederlandse verhoudingen geldende, algemene afkeuring van fascistische of nationaal-socialistische denkbeelden, vervat in het mandement van februari' 34. In i uni' 3 6 werd, in een redactioneel artikel in Nederlandse katholieke stemmen de geestelijkheid geïnstrueerd, 'dat iedere steun aan de NSB verleend, het lidmaatschap dus, het stemmen op de NSB en verder welke andere steun ook, per se ongeoorloofd en zondig is.' Niet elke zonde behoefde intussen bestraft te worden met het onthouden der sacramenten - een onthouding die, zoals wij al zagen, betekende dat men niet ter biecht of communie kon gaan, niet op de gebruikelijke wijze een kerkelijk huwelijk kon sluiten en, tenslotte, niet de sacramenten der stervenden kon ontvangen. Vooral dat laatste was van veel belang. Allen die aan de NSB 'in belangrijke mate' steun verleenden, kwamen zodoende buiten de katholieke kerk als geloefs- en heilsgemeenschap te staan. Maar wanneer was nu sprake van steun 'in belangrijke mate' ? Dat werd van geval tot geval bezien. In een grote stad ging iemand die lid van de NSB was, maar verder niets deed en geen vooraanstaande maatschappelijke positie had, in de massa verloren, maar iemand die wèl in de maatschappij vooraan stond, gaf er al door het simpele lidmaatschap, aangenomen dat zulks een bekend feit was, een voorbeeld dat anderen kon meeslepen; datzelfde kon in een kleme gemeenschap een eenvoudige boer doen, ook al door het enkele feit van zijn lidmaatschap. 'Het is zeer wel mogelijk', zo waarschuwde de bisschop van Den Bosch een katholiek NSB'er die zich tot hem gewend had, 'dat in het lidmaatschap voldoende grond gelegen is tot _het weigeren der Heiligt; Sacramenten.'! Bij dat alles speelde dus niet alleen de feitelijke, aan de N~B verleende steun een rol, maar ook de mate waarin die steunverlening bekend, d.w.z. aanstootgevend was. Elk geval werd apart, anders gezegd: in zijn eigen maatschappelijke samenhang bezien.

XCBezien in eerste instantie door de priester van de betrokkene. Die priesters liet het mandement enige ruimte voor het volgen van een eigen oordeel en er zijn aanwijzingen dat verscheidenen hunner de bisschop

XC1 Brief, 5 mei 1937, van mgr. A. F. Diepen aan F. Paes (ArchiefNSB, map 1047).

357 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

pelijke bepalingen niet in volle gestrengheid toepasten. 'De ervaring heeft ons geleerd dat er vele priesters zijn die geen enkele NSB'er weigeren', schreef lente '37 de al genoemde Boddé, secretaris van de Raad van Katholieken der NSB, aan een 'kameraadske' dat met Pasen ter communie wilde gaan.' Hem waren zelfs 'kringleiders' bekend die de communie ontvangen hadden."

XCWij schreven eerder dat een vooraanstaand NSB'er niet op de gebruikelijke wijze een kerkelijk huwelijk kon sluiten. Dat huwelijk werd wel getolereerd wanneer hij (en dat zal wel regel geweest zijn) met een vrouw in het huwelijk trad die zelf buiten de verbodsbepalingen viel. Dan was er voor de kerk alle aanleiding, de geestelijke belangen van de aanstaande vrouwen van de eventuele kinderen in het oog te houden. Maar alweer: aanstoot, scandalum, moest vermeden worden. Menigmaal werd het kerkgebouw voor zulk een' gemengd huwelijk' niet ter beschikking gesteld. 'Na de burgerlijke huwelijksvoltrekking', zo rapporteerde in augustus '37 een vooraanstaande Enschedese NSB'er, 'begaven wij ons naar de pastorie van pastoor Hartman waar wij werden opgewacht door Zijn Eerwaarde en twee leden van het personeel, de huishoudster en haar hulpje van plm. 14 jaar. De Pastoor vroeg het trouwboekje en vervolgens of wij elkander als man en vrouwaanvaardden, hetgeen door de jonggehuwden bevestigend beantwoord werd. De Pastoor zei daarop dat het huwelijk thans voltrokken was en kerkelijk ingeschreven, zodat het gezelschap kon vertrekken. Een handdruk kon er, zelfs voor de jonggehuwden, niet op overschieten."

XCWerden de bisschoppelijke bepalingen in volle gestrengheid toegepast, dan was er voor de katholieke NSB' ers altijd een uitweg: zij konden zich wenden tot Duitse of Belgische priesters die niet onder de rechtsmacht der Nederlandse bisschoppen vielen. Dat deden zij ook, maar het was niet zo dat elke priester over de grens bereid was, die NSB' ers in de sacramenten te laten delen. Boddé stuurde in april' 3 7 een Leids NSB'er de namen en adressen van zes Duitse geestelijken in het Rijnland van wie hij wist, 'dat zij de politiek afgescheiden houden van de zielszorg en die onze mensen dus zeker tot de Sacramenten zullen toelaten. '4 Mocht dat eigenlijk wel, Was het wel geoorloofd dat vooraanstaande katholieke NSB'ers, de op hen betrekking hebbende bepalingen ontduikend, in het buitenland de sacramenten ontBrief,maartvan]. Boddé aan mej.Henke (a.v.). • Brief,meivan]. Boddé aan de leden van de Raad van Katholieken der NSB (a.v.).Verklaring, opgesteld door]. Boddéschriftelijkemededelingen vanH. Blokhuis van 22 aug. 1937 (a.v.). 4 Brief, 5 april 1937, van]. Boddé aan A. Bergers

1 2 1937, L. 13 1937, a n.a.v. A.

358 [PDF]
EFFECT DER MANDEMENTEN

vingen I Prof Féron, door Boddé om raad gevraagd, gaf als eerste advies: 'het is geoorloofd' ; later zwakte hij dat af met de uitspraak, 'dat hij niet zou durven beweren dat het ongeoorloofd zou zijn. Wel zou de priester in kwestie een zeer grote verantwoordelijkheidop zich laden indien hij, kennende de door de Bisschoppenuitgevaardigde sancties,de sacramentenniet zou onthouden aan bedoelde categorie leden der NSB."

XCNiet alle moraaltheologen dachten hier hetzelfde over. Férons collega van het Grootseminarie Warmond, prof. J. P. Verhaar, was bijvoorbeeld van mening dat de individuele verantwoordelijkheid van de vooraanstaande katholieke NSB' er, wat hij ook deed, onverkort gehandhaafd bleef Zij die over de grens ter biecht of communie gingen, maakten zich, aldus de Wannondse hoogleraar, 'schuldig aan de ontzettende zonde van heiligschennis: aan dezulken geeft de Heilige Communie geen enkele genade, integendeel: zij bezondigen zich daardoor heel erg voor God en hun geweten.P Boddé kon uit die anders-geaarde adviezen niet recht wijs worden.

XCWat was nu het effect van de twee mandementen van '34 en '36 I Men kan het moeilijk met exactheid aangeven. Maar dat effect wàs er en de weinige katholieken die in de NSB prominente posities bekleedden, waren er zich terdege bewust van. Toen de voorzitter van de Raad van Katholieken, J. de Haas, herfst' 3 7 wilde aftreden, was de reactie van de secretaris: 'Moogt gij die anderhalve principiële katholiek die nog enige invloed heeft in onze Beweging, nog met één verminderen 1'3 Anderhalf - het was niet veel. De veronderstelling lijkt dan ook gewettigd dat het Episcopaat in de wereld der rooms-katholieken met zijn dubbel ingrijpen belangrijk bijgedragen heeft tot het terugdringen, zo al niet van alle vormen van fascisme, dan toch van de in Nederlandse verhoudingen gevaarlijkste vorm: de NSB.

XCVermeld zij dan nog in dit verband dat in de z.g. Oud-Katholieke kerk (wij komen in een later deel op de positie van dit in de achttiende eeuw ontstane, kleine kerkgenootschap terug) aanvankelijk op enkele plaatsen sympathie voor de NSB bestond. 'Heel in den beginne', zo verdedigde zich in '36 de oud-katholieke pastoor B. A. van Kleef uit Egmond, 'heb ik wel eens gezegd: 'Onze tijd is smerig; daarom hebben wij behoefte aan een bezem. En in zoverre de NSB zich de taak der schoonmaak heeft gesteld heeft iedereen haar begroet.' '4 Iedereen I Het was een zwak argument, maar

XC1 Brief, 7 okt. 1936, van J. Boddé aan een 'hooggeachteprofessor'(a.v.). 2 Brief, 5 aug. 1936, van J. P. Verhaar aan J. Boddé (a.v.). 3 Brief, 2I sept. I937, van J. Boddé aan J. de Haas(a.v.). 4 Brief, 8 jan. 1936, van B. A. van Kleef aan B. J. Hermans (a.v., map 940).

359 [PDF]
MUSSERT EN DE:NSB

pastoor van Kleef zag gelukkig spoedig scherper. Het Episcopaat der Oudbisschoppelijke Clerezie weigerde in '36 NSB' ets toe te laten tot het vakverbond dat ook dit kerkgenootschap rijk was.! Dat was een afwijzing van gepaste duidelijkheid.

XCEn de protestanten 1

XCIn het grootste kerkgenootschap, de Nederduits-Hervormde Kerk, kwam het niet tot een helder getuigen tegen de gevaren van fascisme en nationaalsocialisme. Er waren wel verscheidene leidslieden (Touw noemt in het bijzonder de evangelist Hilbrandt Boschma, de religieus-socialistische voorman ds. W. Banning en de predikant dr. K. H. Miskotteê) die al in het begin van de)a7n 30 op die gevaren wezen. Ook kreeg later de uit Duitsland ge~~g'f~, in Bazel docerende ~ theoloog Karl Barth in ons land een schare trouwe volgelingen die, met hem, uit zijn nieuwe dogmatiek de eonsequentie trokken van een radicale afwijzing van het nationaal-socialisme. Barth bracht verscheidene bezoeken aan ons land. In '35 gafhij te Utrecht zestien colleges - 'geweldige middagen, die', aldus Buskes, 'voor vele jonge theologen beslissend zijn geweest.P Augustus '38 werd in Utrecht een geheime conferentie gehouden waar Barth een vijftiental Duitse predikanten kon ontmoeten. Toen hij maart '39 voor de theologische faculteiten van Utrecht, Amsterdam, Groningen en Leiden voordrachten hield, werd afgesproken dat zijn correspondentie met Duitse predikanten voortaan via Nederlandse verzonden zou worden.s Menige hervormde predikant volgde hier te lande met intense belangstelling de kerkstrijd in Duitsland (die nog ter sprake komt), maar dat alles had op het kerkgenootschap als zodanig geen directe invloed:

XC'Allereerst leefde de Kerk in Holland in het algemeen in een eigenaardige af· geslotenheid tegenover de internationale vragen. Van ecumenisch besef was weinig sprake, en zelfs de aandacht voor de zending hield slechts bepaalde kringen bezig. Men leefde in een zeker kerkelijk provincialisme, in een gevaarlijk isolement. Daarmee hing samen dat de Kerk, in tegenstelling met haar grote verleden, niet meer een belijdende, strijdende kerk was gebleven ... De Kerk had zich ingesteld op een veilige, geordende plaats in de wereld en velen wilden boven alles die rust bewaren, als voorwaarde voor het geestelijk leven.'

XCAldus Touw." Buskes:

XC'De rust van de Hervormde Kerk was de hofjesrust van een in zichzelf be

XCt Brief, II. febr. 1936, van de secretaris vande Haarlemse Oud-katholieke bisschop 'aan B. ]. Hermans (a.v.). 2 H. C. Touw: Het verzet der hervormde kerk (1946), dl. I, p. 20. a].]. Buskcs rHoera voor het leven, p.'89. 'Touw: Het verzet der hervormde kerk, dl. I, p. 26. ó A.v., p. 17.

360 [PDF]
REACTIES BIJ DE HERVORMDEN

sloten en uit de grote levensstroom uitgerangeerde, oude, stramme, werelden levensvreemde Kerk. Haar Synode was een administratieflichaam dat niet anders deed dan maar voortbestaan. Het leefde met waarlijk en ontvluchtte alle veranrwoordelijkheden."

XCDe kerkorde gedoogde al niet dat men ten aanzien van fascisme of nationaal-socialisme (of ten aanzien van welke andere stroming ook) tot een gemeenschappelijke, openlijke uitspraak kwam. De algemene synode was er niet bevoegd toe; geen enkele andere bestuursinstantie kon namens de Nederduits-Hervormde kerk spreken en hoewel die situatie meer en meer onbehagen schiep, was dat onbehagen toch niet zo algemeen noch zo sterk dat denkbeelden, strekkend tot een geheel andere, nieuwe kerkorde een belangrijke aanhang kregen. Enkele tientallen hervormde predikanten werden, en bleven, lid van de NSB; niet zoveel, die tientallen op een totaal van ongeveer vijtiienhonderdê - maar het feit zelf was tekenend voor de Weltiremdheit en dus ook voor de staatkundige machteloosheid van het grootste protestantse kerkgenootschap. Het kon niet verhinderen dat het bekendste protestantse persbureau, het Z.g. Nederlands Christelijk Persbureau, onder leiding van de in 1888 geboren, gereformeerde predikant dr. H. W. van der Vaart Srnit, geheim lid van de NSB sinds ca. 1935 3 (ook hem zullen wij in '40 nog ontmoeten), een vehikel werd voor sluwe pro-Duitse en pronationaal-socialistische propaganda; evenmin, dat ook enkele vooraanstaande hervormden toetraden tot een door de NSB'er G. J. K. baron van Lynden van Horstwaerde geleide 'Orde van getuigen van Christus' die met haar blad, Evangelie en Volk, in protestantse kring om steun wierf voor Musserts denkbeelden.

XCVan der Vaart Smit kwam in 1936 in conflict met zijn kerkgenootschap, de Gereformeerde Kerken. I-Iij werd uit zijn ambt ontzet - feit dat niet los te maken was van zijn nationaal-socialistische instelling: en juist in '36 werden Nazileer en NSB door de gereformeerden veroordeeld; zulks niet op opportunistische gronden of individueel, maar principieel en algemeen, d.w.z. door de kerkelijke gemeenschap.

XCWij gaven reeds eerder weer, dat er aanvankelijk in gereformeerde kring verscheidenen waren die, ook als zij het nationaal-socialisme uiteindelijk afwezen, de neiging hadden, in Hiders leer en politieke praktijk positieve elementen te zien. VanMusserts eerste medestanders kwamen enkele uit de gereformeerde hoek; gewezen zij op van der Voort van Zijp en op van Geelkerken. Ook beriep de NSB zich graag op Groen van Prinsterer en

XC1 J.J. Buskes: Waar stond de kerk? Schets van het kerkelijk verzet (1947), p. 6. 2 Touw: Het verzet der hervormde kerk, p. 202. 3 Doe 1-1729, inleiding.

361 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

Kuyper. Die pretenties leidden evenwel, en dat ook al in een vroeg stadium, tot protesten. Een boekje van A. Janse, hoofd van de christelijke school in Biggekerke op Walcheren, Nationaal-socialistische fascistenpolitiek, gezien in de levensgang van Mussolini en in de propaganda zijner geestverwanten in Neder land, vond in '32-33 al tal van lezers - en 'Janse van Biggekerke', een autodidact, had bij eenvoudige mensen 'op het calvinistisch erf minstens zoveel gezag' als de hoogleraren van de Amsterdamse Vrije Universiteit die in het algemeen in de kring van de Gereformeerde Kerken als geestelijke leiders erkend werden.' Die bleven overigens niet werkeloos. Een van de strijdvaardigsten hunner, prof mr. A. Anema (lid van de Eerste Kamer en man van groot gezag in de Staten-Generaal zowel als in de Anti-Revolutionaire Partij), toetste in De Standaard in een reeks artikelen, die ook als brochure verschenen, de leuze van de corporatieve staat aan de anti-revolutionaire beginselen: hij liet er geen spaan van heel: 'Met het wezen van de Calvinistische staatsopvatting en met het beginsel van de souvereiniteit in eigen kring, waarvoor Groen en Kuyper met de inzet van heel hun levensarbeid het pleit hebben gevoerd, is', schreefhij, 'de nieuwe opvatting van de corporatieve staat in onverzoenlijke strijd." Heftiger nog werd de noodklok geluid door een hoogleraar van de Theologische Hogeschool te Kampen, dr. Klaas Schilder.

XCSchilder, in 1890 in dat IJselstadje geboren en daar 'als een gevoelige, dromerige jongen' opgegroeid, had aan het eind van de jaren '20, op vrij gevorderde leeftijd dus, zijn theologische studie beëindigd aan de universiteit van Erlangen, in Duitsland. Summa cum laude was hij er gepromoveerd. Hij had er van nabij de stormloop van het nationaal-socialisme aanschouwd en óók gezien hoevelen daarvoor in de universitaire wereld bezweken. Hij niet. 'Gisteravond', zo schreef hij uit Erlangen op IS juli 1930 (twee maanden vóór Hitlers eerste verkiezingsoverwinning), 'een lezing bijgewoond over: Student en Antisemitisme. Geweldig debat. Hartstochten zoals wij ze niet kennen. Een probleemstelling, ook bij de referent, die de eerste beginselen van ons Calvinisme totaal verfehlte. Het greep me zo dit gebrek - dat ik 't gewaagd heb, ondanks mijn gebrekkig duits ook te spreken. Ze waren zo vriendelijk mij niet uit te lachen."

XCIn '34 werd Schilder hoogleraar te Kampen, o.m. in de dogmatiek der godgeleerdheid. Een jaar tevoren had de gereformeerde Generale Synodevan Kaam:p.A. Anema:p."Aangehaald door C. Veenhof in

1 B. 193-95. 2 (1934), 28-29. 16 195 2 (1953), p. 17·

362 [PDF]
REACTIES BIJ DE GEREFORMEERDEN

een vraag te behandelen gekregen die gesteld was door de classis (het kerkverband) Amersfoort: 'Hoe te handelen met de leden der gemeente die zich aansluiten bij en propaganda voeren voor de Nationaal-Socialistische Beweging l' De Synode had toen volstaan met de uitspraak, 'dat in ieder geval op zichzelf geoordeeld moest worden of iemand zich, door belijdenis of wandel, des Heren tafel onwaardig maakte'iEen algemene veroordeling was dat bepaald niet, maar er kwamen nadien wel gevallen voor waarin, gereformeerde predikanten zich verplicht en bevoegd achtten, NSB'ers te weren van de viering van het Avondmaal. De betrokkenen gingen bij de Generale Synode in beroep. Ook Mussert deed zulks: toen in de herfst van '36 die jaarlijkse kerkvergadering gehouden werd, ditmaal te Amsterdam, verzekerde hij in een brief dat hij zich 'het stichten van een NationaalSocialistische Staat op christelijke grondslag' ten doel gesteld had. 2 Door Schilder en anderen voorgelicht, liet de Synode zich niet op een dwaalspoor brengen. In haar zitting van 2 oktober' 36 verklaarde zij de beginselen van de NSB (met die van de pacifistische Christelijk-Democratische Unie) voor onverenigbaar met de gereformeerde belijdenis. Elke plaatselijke kerkeraad moest voortaan doopleden en belijdende leden die bij een van die twee organisaties aangesloten bleven, 'ten ernstigste vermanen om dit lidmaatschap om Christus' wil te beëindigen'; had die vermaning geen effect, dan moesten de betrokkenen van de Avondmaalsviering geweerd worden, zulks onder inachtneming van enkele algemene regels waarbij, als bij de toepassing van het bisschoppelijk mandement van mei '36, veel gewicht toegekend werd aan de individuele benadering en aan de factor van het publiekelijk aanstoot geven. Wij willen die regels Iller aanhalen:

XC'A. Elk voorkomend geval worde op zichzelf bezien;

XCB. Met name worde er op gelet of de bedoelde kerkleden in woord en daad propaganda voeren voor bedoelde organisaties,ja dan neen;

XCC. In het eerste geval kan wegens gegeven ergernis de 'eenvoudige' afhouding van het Avondmaal in afwachting van eventueel noodzakelijk blijkende verdere tuchtoefening spoedig geschieden; in het tweede geval worde zo lang mogelijk geduld geoefend, waarbij nauwkeurig moet worden toegezien, hoe de betrokkene zich overigens in leer en leven gedraagt;

XCD. In alle gevallen worde, voor de eigenlijke tuchtoefening begint, onderzocht of de bedoelde leden de betekenis van hun lidmaatschap van genoemde organisaties doorzien en

XC1 Th. Delleman: Opdat wij niet vergeten. De bijdrage van de Gereformeerde Kerken, van haar voorgangers en leden, in het verzet tegen het nationaal-socialisme en de Duitse tyrannie (1950), p. 57. 2 Brief, 19 aug. 1936, van Mussert aan de Generale Synode der Gereformeerde Kerken, a.v., p. 58-59.

363 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

XCE. Bij verwerping van de voortgezette vermaning worde wegens het hardnekkig verwerpen van de vermaning van de kerkeraad en wegens het alsdan gebleken voeren van onchristelijke leer of leven censuur toegepast, wederom onder oefening van grote lankmoedigheid met name wat het tempo der openbare vermaningen betreft; evenwel met dien verstande dat: a. kinderen van geëxcommuniceerde ouders niet uitgesloten worden van de Heilige Doop, mits voldoende waarborg voor de christelijke opvoeding worde gegeven en b. Bij de huwelijksbevestiging naar de in het kerkelijk leven geldende regelen worde gehandeld.'!

XCDeze uitspraak ging verder dan het bisschoppelijk mandement. Beperkte dat mandement de sancties immers tot diegenen die 'in belangrijke mate' steun verleenden aan de NSB, door die synodale uitspraak kwamen, bij alle aanbevolen lankmoedigheid, in beginsel allen onder kerkelijke censuur te staan die lid bleven van organisaties welke uitgingen van 'onschriftuurlijke dwalingen als daar zijn: het 'Leidersbeginsel', de nationalistische, totalitaire machtsstaat en de anti-militaristische verwerping van de oorlog in elke vorm.'

XCWat de NSB betrof, was de Synodale Commissie die het voorstel tot algemene tucht-uitoefening opgesteld had, niet alleen tot een principiële verwerping van haar leer en praktijk gekomen, maar die verwerping (en hier nam de commissie de Anti-Revolutionaire Partij en minister-president Colijn tegen· de NSB in bescherming) klemde, aldus de commissie, 'te meer, als we letten op de alle betamelijkheid te buiten gaande, ergerlijke wijze waarop deze beweging zich in geschriften en bij openbare samenkomsten uitlaat tegenover de overheid en de overheidspersonen en tegenover de christelijke leidslieden van ons volk.'"

XCSchilder zette de betekenis van de synodale uitspraak uiteen in een strijdvaardige brochure, Geen duimbreedl, waarin hij, wat de NSB betrof, vooral Musserts ideologische onvastheid en zwenkingen aan de kaak stelde. Gevolg van dit alles was, dat er, toen de Duitse bezetting begon, in de Gereformeerde Kerken op een totaal van 640 000 leden (kinderen in ge reformeerde gezinnen inbegrepen), niet meer dan enkele honderden, als NSB' ers bekende personen waren van wie veruit de meesten, al waren zij nog niet geëxcommuniceerd, onder kerkelijke censuur stonden."'Het was niet altijd bekend wie lid van de NSB was. Dit bleek in vele gevallen pas na mei 1940.' (a.v., p.

1 A.v., p. 60-62. rapport is afgedrukt: a.v., p. 481-87. 3 Een naoorlogse enquête waaraan 521 van de 782 kerkeraden deelnamen, gaf de volgende cijfers te zien: in mei '40 waren 233 op zichzelf staande gereformeerden lid der NSB, plus 10 gezinnen, geschat op 40 personen. Van hen stonden 89 niet onder censuur. Maar:

364 [PDF]
REACTIES BIJ DE GEREFORMEERDEN

XCDoor haar strakke organisatie en door haar behoefte aan een de politieke actualiteit niet ontwijkende interpretatie van de geloofsbelijdenis waren de Gereformeerde Kerken het enige protestantse kerkgenootschap dat het in die vooroorlogse jaren tot een voor het gehele genootschap geldende, kerkelijk-officiële veroordeling van nationaal-socialisme en NSB bracht, een veroordeling ook waar tuchtmaatregelen uit konden voortvloeien. Men leide daar niet uit af dat bij andere, kleinere protestantse kerkgenootschappen sprake was van een merkbare sympathie voor ir, Musserts beweging; misschien reageerden de gereformeerden juist hierom scherper omdat de parolen van tucht en orde in den beginne meer weerklank vonden in hun rijen dan in die van, bijvoorbeeld, vrijzinnig-hervormden, remonstranten en doopsgezinden wier Erasmiaans humanisme spoedig gekwetst werd door het totalitair program en het quasi-militair optreden van de NSB. Het was, hoe dat zij, bij het terugdringen van die NSB een factor van veel belang dat zij, wel verre van steun te ontvangen van enig kerkgenootschap, de stemming in alle gedecideerd tegen zich kreeg, terwijl er twee waren (de grote rooms-katholieke en de veel kleinere, maar hechte en gesloten gereformeerde geloofsgemeenschap) welke in '36 tot sancties besloten die in politiek opzicht niet aan duidelijkheid te wensen overlieten.

XC'Een factor van veel belang', schreven wij. De belangrijkste van alle I Dat is niet te zeggen. Wij zijn geneigd, en deden dat al uitkomen, ó6k veel betekenis te hechten aan de gevolgen van Musserts solidariteitsverklaring met Mussolini ten tijde van diens aanval op Abessynië, herfst '35 een verklaring die zeven maanden voorafging aan het tweede bisschoppelijke mandement en bijna twaalf aan de uitspraak van de gereformeerde synode; een verklaring ook die niet mag verbazen, gezien Musserts innerlijke verbondenheid met het Italiaans fascisme en gezien de verwachtingen die hij koesterde van Mussolini's ingrijpen bij het Vaticaan - maar een verklaring waardoor de leider van de NSB zich in veel hoger mate dan hij zich bewust was, isoleerde van een factor, in oorsprong en effect vaak moeilijk nauwkeurig te determineren maar historisch steeds van eminente en soms van doorslaggevende betekenis: de publieke opinie.

XCDie publieke opinie was in het midden van de jaren ' 30 nog steeds in hoge mate afkerig van oorlog en oorlogsgeweld. In '3 I had de gewelddadige Japanse bezetting van Mandsjoerije ten onzent niet zo diepe indruk gemaakt, zij het dat menigeen teleurgesteld was dat de Volkenbond waarvan het aanvallende Japan maar ook het aangevallen China lid was, niet verder ging dan tot het doen uitbrengen van een rapport over dat eerste geval van internationale aggressie dat zich na de eerste wereldoorlog voordeed.

365 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

anders. Abessynië was minder ver weg en Italië was een Europese mogendheid.

XCWij kunnen over de internationale ontwikkeling kort zijn.

XCMussohni had van begin '35 af geen geheim gemaakt van zijn voornemen, Abessynië binnen te vallen waar de Italiaanse troepen kort voor het einde van de negentiende eeuw, toen een reeks Europese mogendheden het werelddeel Afrika als ware het een koek verdeelden, een zware nederlaag geleden hadden. Hij had enige reden, aan te nemen dat Engeland dat in Noord-Afrika Egypte- en Frankrijk dat er Marokko, Algerië en Tunesië bezet had, het hem niet te moeilijk zouden maken. Bij de Rode Zee, in Italiaans Eritrea, bouwde hij in de loop van '35 een sterke strijdmacht op (de Engelse regering, hoofdaandeelhoudster van het Suezkanaal, het al zijn transportschepen passeren), en op 2 oktober werd de aanvalonverhoeds ingezet. Onmiddellijk keerde zich de publieke opinie in Frankrijk, maar vooral in Engeland tegen de Italiaanse dictator. Spoedig besloot de Volkenbond tot sancties tegen Italië - sancties die evenwel, doordat zIj aanvankelijk weinig-ingrijpend waren en bovendien geen steun ontvingen van Duitsland en de Verenigde Staten (beide geen lid van de Volkenbond), de Italiaanse operaties niet merkbaar remden. Met de Abessijnse strijdkrachten hadden de Italianen aanvankelijk meer last. Pas in januari '36 konden zij sneller oprukken; begin mei werd de Abessijnse hoofdstad, Addis Abeba, veroverd; Abessynië's keizer, Haile Selassie, moest vluchten.

XCDoor Nederland werden de Volkenbondssancties tegen Italië 'met pijnlijke nauwkeurigheid ten uitvoer gelegd'." Nederland was een van de weinige landen dat zulks deed: de betekenis van een collectief tegengaan van aggressie werd terdege beseft. Aan die sancties medewerking verlenend, gaf de regering uitdrukking aan de wens die bij het grootste deel van de publieke opinie leefde. Mussolini's ingrijpen werd fel veroordeeld en vooral de bombardementen die zijn luchtmacht uitvoerde, wekten heftige verontwaardiging.

XCMaar niet bij de NSB en niet bij Mussert.

XCDat bleek tijdens een grote demonstratie op 'Houtrust' (Den Haag) waar op zaterdagavond I2 oktober, tien dagen na het begin van het eerste Italiaanse offensief, meer dan dertigduizend NSB'ers bijeenkwamen in een reusachtige tent die een Duitse firma opgetrokken had. Musserts steunverlening aan de Duce culmineerde er in de zinsnede:

XC'Kort gezegd staan de zaken zo: als Italië Abessynië verovert, dan doet het dit

XC1 P. A. Blaissein Ned. volksh., dl. VI, p.

366 [PDF]
MUSSOLINI'S INVAL IN ABESSYNIË

omdat het niet anders kan, omdat het moet kunnen beschikken over grondstoffen, omdat het een nitweg moet vinden voor zijn bevolkingsoverschot waarvoor alle landen hun grenzen hebben gesloten ... En wanneer wij nu in de eerbiedwaardige Nederlandse pers lezen, dat Engeland weer de kleine naties aan het verdedigen is en kampioen is voor vrede en récht, dan zijn deze scribenten èf idioten Of volksbedriegers,want nog nooit heeft één Engelseregering één Engels soldaat geofferd voor andere dan Engelse belangen. Ja, zal men zeggen, maar Abessyniëis lid van de Volkenbond. Dat is een feit, maar daaruit blijkt alleendat de Volkenbond een enorm gevaar is voor de vrede in Europa."!

XCZo werd het door de meeste Nederlanders niet gezien. Precies omgekeerd: ook diegenen die bereid waren toe te geven dat landen als Engeland en Frankrijk in het algemeen en speciaal in Afrika het nodige op hun kerfstok hadden, beseften dat wat nog aan internationale rechtsorde restte, een zware klap zou krijgen indien de Volkenbond er niet in slaagde, Mussolini een duidelijk halt toe te roepen. Toen de Volkenbond dat inderdaad niet presteerde, kwam de levendige teleurstelling over dat falen Mussert niet ten goede. Want Mussolini's aggressie dekkend en rechtvaardigend, had hij impliciet steun verleend aan een andere en veel grotere macht die, maar nu in Europa, gebiedsuitbreiding in den zin had: Hiders Duitsland. Een Duits waarnemer was overigens over deze vierde NSB-landdag maar matig tevreden geweest; ze behield, rapporteerde hij aan Berlijn, 'trotz ihrer riesigen Dimension etwas von dem Charakter der Kirmes. Schon das Auf ziehen in langen Kolonnen, ohne Marschtritt, Männer und Frauen dureheinander. Fahnen und Schilder aller Grösse miiführend, die Menschen essend, schwätzend und touchend. ist für unser Gefühl eigenartig. Man vermisst den letzien Ernst.?

XCEr waren Nederlanders die, al miste een Duitser dan den letzten Ernst, de zaak al ernstig genoeg vonden: ernstig genoeg om tegen die in binnenen buitenland opkomende fascistische macht te gaan ageren met nieuwe organisaties.

XCEind juni '35, ruim twee maanden na de Statenverkiezingen, was in Amsterdam de beweging 'Eenheid door Democratie' opgericht, spoedig bekend als EDD. Binnen de twee jaar telde zij meer dan 20000 leden; vooral van sociaal-democraten, vrijzinnig-democraten en liberalen kreeg zij steun, minder van christelijk-historischen en vrijwel niet van anti-revolutionairen en katholieken": de anti-revolutionairen zagen nu eenmaal hunokt.Rapport,okt.van een waarnemer aan het(FOjSD,Faber: Over de ziekten van deze tijd en hun genezing door een vernieuwde demotratie (1939), p.

1 19 1935. 2 15 1935, E 551997-2003). 3 H.

367 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

kracht in het isolement en de katholieke voormannen beschouwden samenwerking met andersdenkenden in niet door henzelf beheerste organisaties als een gevaar voor het geloof EDD kreeg tenslotte meer dan 30000 leden. De organisatie werkte door tot aan de intocht der Duitsers. Ze was niet zonder betekenis. Ze versterkte de democratische strijdbaarheid; ze onthulde keer op keer het pro-Duits karakter van de NSB-propaganda. Ze ging na, hoe de Duitse propaganda in ons land werkte; zewist door middel van haar door P. Brijnen geleide persdienst belangrijke gegevens te doen toekomen aan de afdeling inlichtingen van de Generale Staf; en zij bracht, en dat voor het eerst, aanzienlijke aantallen Nederlanders uit verschillende partijen in één verband bijeen ter verdediging van de gemeenschappelijke democratische rechten. Geen toeval was het, dat de eerste naoorlogse premier, de Delftse hoogleraar ir. w. Schermerhorn, in de laatste vooroorlogse jaren nu juist van EDD voorzitter geweest was en als zodanig bekendheid gekregen had.

XC'Eenheid door Democratic' had niet alleen het fascisme en nationaalsocialisme maar ook het communisme afgewezen. Het in '36 opgericht Comité van Waakzaamheid van anti-nationaal-socialistische Intellectuelen stelde zich anders op. Het initiatief tot dat comité was genomen door de Amsterdamse historicus dr. Jan Romein die in het begin van de jaren '20 een tijdlang redacteur van de communistische Tribune geweest was, de organisatorische banden met de CPB sinds lang verbroken maar het geloof in de communistische samenleving als hogere vorm van beschaving behouden had. wel wekten in de tweede helft van de jaren '30 de monsterprocessen van de Stalinistische dictatuur bij hem zekere twijfel, maar die twijfel ging niet zo ver dat hij in het communisme een bedreiging kon zien voor parlementair-democratische vrijheden welker waarde hij trouwens in die tijd slechts betrekkelijk achtte. Die visie op de wereld werd door anderen gedeeld, met name ook door de, uit gereformeerde kring afkomstige, met Romein bevriende hoogleraar in de wijsbegeerte aan de Amsterdamse Gemeente-Universiteit, dr. H. J. Pos.

XCRomein dan, besloot in '36 tot oprichting van het Comité van Waakzaamheid op het voetspoor van het Franse Comité de Vigilance des anti fascistes intellectuels, hetwelk wij geen onrecht aandoen wanneer wij het, althans in zijn eerste periode, als een communistische mantelorganisatie aanduiden. Die karakterisering zou voor het Nederlandse Comité van Waakzaamheid niet juist zijn: het droeg een algemener karakter; Romein en Pos hadden geen binding met de communistische partij. Spoedig werkten aan het Comité figuren mee voor wie het communisme als stelsel weinig aantrekkelijks had; genoemd zij de essayist Menno ter Braak.

XCHet Comité, in september '36 opgericht, liet met steun van een 1200

368 [PDF]
EENHEID DOOR DEMOCRATIE EN WAAKZAAMHEID

enkele tientallen brochures verschijnen die tezamen een gedegen bestrijding van fascistische en nationaal-socialistische denkbeelden inhielden. Samenwerking met EDD lag voor de hand. Het kwam in ' 3 7 tot diepgaand contact tussen de beide besturen; overeenstemming werd niet bereikt. 'EDD', zo verklaarde Pos, voorzitter van het Comité van Waakzaamheid, eind november '37 in het communistische Volksdagblad (voortzetting van De Tribune),'gaat uit van een wezenlijke gelijkheid in de dictatuur van het fascisme en het communisme en ziet beide als actuele gevaren voor de vrijheid. Dit achten wij misleidend; die gelijkstelling komt ons onhoudbaar voor." Iets op de toekomst vooruitlopend, willen wij hier vennelden dat, toen de tweede wereldoorlog eenmaal uitgebroken was, het Comité de interne spanningen, ontstaan door het Duits-Russisch bondgenootschap van augustus' 39 en de jegens Duitsland welwillende neutraliteit welke de Sowjet-Unie betrachtte, niet te boven kon komen; het viel in december '39 uiteen, werd heropgericht, maar kwam, innerlijk verdeeld als het bleef, niet meer tot activiteit van enige omvang. 'De jaren 1937 en 1938 zijn de beste geweest', aldus later Romein. 'Er was dan toch een duizendtal intellectuelen verenigd die wisten waar het om ging en waar het om zou gaan.'2 Naast de al gememoreerde activiteit van ongetelde enkelingen en van grote delen van de Nederlandse dag- en weekbladpers, naast de werkzaarnheid van verscheidene politieke partijen, naast het ingrijpen van het Episcopaat en van de Gereformeerde Kerken hebben, zij het in onvermijdelijk onderling conflict, de beweging 'Eenheid door Democratie' en het Comité van Waakzaamheid hun eigen bijdrage geleverd tot het terugdringen van het nationaal-socialisme in Nederland.

XCEn van dat allesbleven de gevolgen niet uit. Die hebben wij nu te schetsen.

XCWat het ledental betrof, raakte de NSB, constant dalend, in '36 over haar hoogtepunt heen: er waren aan het eind van dat jaar in Nederland bijna 2000 leden minder dan aan het begin.ê De betekenis daarvan werd in het algemeen in NSB-kringen niet beseft: gesterkt door de herinneringen aan de Statenverkiezingen van april '35 en vol vertrouwen in de uitslag van de Kamerverkiezingen die in mei' 37 gehouden zouden worden, beleefde men er 1936 als een jaar van consolidatie waarin juist de grondslag gelegd werd voor een verdere opmars. Op 1 .juni werd op de Goudsberg te Lunteren opJ.ma's uit de in 1966 verschenen ééndelige uitgave. 3 Per 3 jan. 1936: 50 697, per 31 dec. 1936: 48 805 (ArchiefNSB, map

1 4 dec. 1937. 2 Romein in L. de Jong: p. 29. Wij citeren hier en elders de teksten van de in de periode door ons samengestelde en door de Nederlandse Televisie Stichting uitgezonden program

369 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

een groot terrein dat eigendom van de beweging werd, de eerste z.g. Hagespraak gehouden, een evenement waarop de in dat deel van de Veluwezoom veel gelezen Edese Courant, tuk op het voordeel dat pension- en caféhouders in de schoot zou vallen, reageerde met het vermaan : 'Vraagt U niet af: wat doen zij, wat zijn zij, maar vraagt U af: wat gebruiken zij, en richt U daarnaar." Het weekblad Volk en Vaderland werd nog steeds vrij druk verkocht (in de regel gingen per week meer dan 40 000 nummers van de handê), en toch: de belangstelling nam af. 'De vergaderingen vooral in de grote steden', zo constateerde eind '36 de Centrale Inlichtingsdienst, 'worden door een opmerkelijk minder aantal personen bezocht. '3 Uit vele rapporten die het Utrechtse hoofdkwartier van de NSB bereikten, bleek dat de actie in steden en dorpen op onverzwakte weerstand stiet. Laat ons een kijkje nemen in Amsterdam:

XC'Kameraad Bronotto staat op zekere dag te verspreiden aan de Baarsjes, hoek Wiegbrug, en wordt beschermd door twee kameraden. Nadat ongeveer tien minuten was verspreid, komt een tegenstander op de fiets aanrijden, ziet ons en komt even daarna terug met een aantal geestverwanten, ieder in het bezit van een pak verspreidingsmateriaal. Zij gaan naast onze kameraad staan verspreiden, de derde haalt nog enige van zijn strijdmakkers uit het stempellokaal en wordt dan onze kameraad door de heren geheel ingesloten. In minder dan geen tijd is het verkeer ontwricht, gesaboteerd door de tegenstanders, door hun geschreeuw van 'vrijheid!' en ieder die van onze kameraad iets wil aannemen, roepen zij toe: 'Hé, maat, pas op de NSB!', 'Besmet vergif voor ons!' of 'Pak het niet aan, het komt van de moordenaars die in Duitsland onze broeders hebben vermoord' en vele andere, minder mooie zowelliederlijke taal die deze mensen bezigen."

XCLente '37 kon Mussert bij een bezoek aan enkele NSB-gezinnen in Amsterdam-noord zich, een zweepje in de hand, slechts door 'een tierende en joelende bende' heenwerken doordat zijn chauffeur een waarschuwingsschot in de lucht afvuurde; zijn auto werd bij die gelegenheid met klinkers gebombardeerd.P

XCIn Brabant en in het Nijmeegse had de NSB soms veellast van Arnold Meyers Zwart-Fronters, maar vaker van de bevolking in het algemeen. In Bergharen. in het land van Maas en Waal, was, herfst' 35 al, 'de zaak hopeloos. .. Tijdens een NSB-verspreidingstocht zijn door de beCourant, aprilaangehaaldde brief,aprilvan]. E. B. de Visser aan het organisatiebureau van de Eerste Hagespraak (a.v., mapA.v., mapjan.p."Rapport inzake propagandakring(meip.(Archief NSB, mapMussert: 'Tekst toespraak Tweede Hagespraak'meip.(a.v., Leider, map37

1 II I936, in I2 I936, I676). 2 228. 3 Cl: I937, 3. in 86' I936), 2 229). 5 (I7 I937), 6 91).

370 [PDF]
TERUGGANG

volking brandstapels van het propagandamateriaal gemaakt. De NSB'ers moesten langs een achterweg ijlings de gemeente verlaten om erger te voorkomen."!

XCHier was 'de moeilijkheid bovendien, dat de paar vooraanstaande katholieken die lid zijn, er niet voor durven uitkomen. '2 Dat was ook in Brabant 'het zwakke punt': NSB'ers uit Den Bosch gingen (dan vielen zij niet op) colporteren in Tilburg, NSB'ers uit Tilburg in Den Bosch, maar 'door gebrek aan geldmiddelen moesten de ruilploegen worden opgeheven." De kring IJselmonde van de NSB belegde in de laatste drie weken van oktober '36 zes openbare vergaderingen, drie waren 'vrij goed bezocht', Zwartewaal werd 'een volslagen mislukking' (zes leden, twee belangstellenden), in Rockanje bleven 'plm. IOO roden' buiten staan en was op een oproep om binnen te komen 'de enige reactie scheldwoorden als 'lelijke goorlap!' enz.'4

XCVerzwakten deze en dergelijke symptomen van onverschilligheid en vijandigheid de strijdlust van de gemiddelde NSB' er? Het is moeilijk te zeggen. Hier en daar kon men in Musserts uitlatingen passages aantreffen die tegelijk van wanhoop en van verbetenheid getuigden. 'Wij zijn nu met vijf-en-vijftig-duizend man', riep hij in december '36 bij de viering van het vijfjarig bestaan van de NSB uit, 'en al zouden er van de vijf-en-vijftigduizend vijftigduizend de strijd opgeven, dan ga ik met vijfduizend verder om de strijd te winnen! ... Vol moed en vertrouwen gaan wij het tweede tijdvak in." Welke moeilijkheden dat tweede tijdvak van vijf jaar hem brengen zou, bevroedde hij niet - moeilijkheden niet alleen van buiten af, maar nu tevens van binnen uit. Juist in '36 immers kreeg hij een figuur naast zich die zich als een alleszins competenter leider van het Nederlandse nationaal-socialisme beschouwde en zich dus als een hinderlijk rivaal zou ontpoppen: Rost van Tormingen. Hij moge dan hier zijn intrede doen in ons relaas.'Rapport inzakeMaasen Waal' (sept.p.(a.v., mapA.v., p.'Verslag over het vierde kwartaaldoor de waarnemendkringleiderkring Tilburg', p.(a.v., map'Rapport over de vergaderingen,gehoudenin de kringvant.e.m.oktoberp.(a.v.,mapTekst van Mussertstoespraak,dec.(a.v.,Leider,mapg). 37

1 1935), 3 230). 2 1. 3 1935 2 1395). 4 Ijsselmonde 9 28 1936', 1-2 207). 5 12 1936 6

371 [PDF]

Mr. M. M. Rost van Torminoen

XC

XCOp I9 februari I894, bijna drie maanden vóór Mussert in Werkendam ter wereld kwam, was Meinoud Marinus Rost van Tonningen in Soerabaja geboren als derde en jongste zoon van een hoofdofficier van het Koninklijk Nederlands-Indisch leger. Zijn vader bracht het zelfs tot legercommandant maar werd in I909 ontslagen na een conflict waarbij Colijn, medewerker en vertrouwde van gouverneur-generaal van Heutsz, een belangrijke rol speelde. Meinoud Rost van Tormingen was toen vijftien jaar oud: toen pas vertrok hij naar Nederland. 'Ongewoon en ongezond lang' was hij, aldus de bewerkster van zijn correspondentie, in Indië blijven hangen; ongezond, omdat stabiliteit van karakter niet bevorderd werd in een milieu waarin een Europees kind zich nagenoeg alles kon veroorloven; bovendien stond deze jonge knaap bloot aan een schadelijke combinatie van ouderlijke invloeden: de overgrote gestrengheid van een plichtsgetrouwe vader, de overgrote toegevendheid van een moeder 'die al haar liefde op de enig aanwezige zoon concentreerde en aan zijn aangeboren kwetsbaarheid teveel toegaf.'l

XCEerder dan Mussert, in I9I2 namelijk, begon Rost van Tonningen zijn studie aan de Technische Hogeschool. Hij faalde er: na twee jaar verliet hij Delft. Evenals Mussert ging hij in 'I4 als vrijwilliger in militaire dienst. Lente Irç zwaaide hij af als reserve-eerste-luitenant der artillerie. Inmiddels was hij rechten gaan studeren in Leiden. December ' 2I verwierf hij er de meestertitel. Binnen een jaar werd hij als volontair tewerkgesteld bij het Internationaal Arbeidsbureau te Genève, van daar uit kreeg hij spoedig een gesalarieerde positie bij het orgaan dat in Wenen tot in '28 namens de Volkenbond controle uitoefende op het financieel-economisch beleid van het danig verzwakte, met internationale hulp op de been gehouden Oostenrijk. Hij bleek een kundige kracht. Het bankwezen trok hem aan, maar' hij miste ervaring. Het was ook niet eenvoudig, aan die sector van het economisch leven een goede positie te verwerven. Drie jaar lang, van '28 tot '31, was hij verbonden aan het oude Amsterdamse bankierskantoor van Hope en Co., maar dat werd geen succes; wederzijds werd een zucht van verlichting geslaakt, toen Rost van Tonningen in de herfst van '3I opnieuw naar Wenen kon vertrekken, ditmaal als hoofd van de weer ingestelde Volkenbonds-vertegenwoordiging: adviseur en tevens controleur van de Oostenrijkse regering. Het was een positie van betekenis. Kennelijk was in het Geneefse milieu de herinnering aan Rost van Tormingen blijven hangen37

1 dl. p. 14.

372 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN

als aan een capabel man. Zijn vrienden wisten wel dat hij sterk door fascistische denkbeelden aangetrokken werd, maar die waren toen nogal in de mode en werden in zijn geval bovendien niet voor serieus gehouden.

XCDat laatste was een vergissing. In Wenen kwam Rost van Tonningen spoedig in contact met aristocratische kringen die, met name uit ergernis over de grote invloed van de sociaal-democratie in de 'oostenrijkse hoofdstad, liebäugelten in de richting van het nationaal-socialisme dat in die tijd al een stevige aanhang gekregen had in Oostenrijk. Die aanhang groeide van '33 af: Hiders Machtübernahme oefende onvermijdelijk aantrekkingskracht uit op de zich met de Duitsers verwant voelende Oostenrijkers. Misschien had een coalitie van Oostenrijkse katholieken en Oostenrijkse socialisten die aantrekkingskracht kunnen opheffen, maar voor dat samengaan vonden de autoritair- en conservatief-denkende katholieken de socialisten te 'links' en de socialisten de katholieken te .'rechts'. Het kwam tot een uitbarsting. Februari '34 maakte, op aandrang van Mussohni, de katholieke Bundes kanzier dr. Engelbert Dollfuss met militair geweld een einde aan de georganiseerde macht der socialisten; dat hij daarmee een van de poten weggezaagd had onder de toch al zo wankele politieke stoel waar hij zelf op zat, bleek eind juli toen de Oostenrijkse nationaal-socialisten met tersluikse steun uit Duitsland een greep naar de macht deden. Die Putsch faalde, maar Dollfuss werd in zijn kanselarij dodelijk getroffen; 'een nobel, dapper en gaaf mens', aldus Rost van Tonningen in zijn dagboekaantekeningen.'

XCDrie maanden tevoren had deze vereerder van Dollfuss zich in een gesprek met de Duitse minister van buitenlandse zaken, von Neurath, beroemd op zijn 'dauernde Beziehungen zu den national-sozialistischen Kreisen' in Wenen." Eerder al had hij Mein Kampf gelezen, 'in één enkele nacht', schreef hij zeven jaar later; wij zullen dat, gezien de omvang van 766 pagina's, misschien met een korrel zout moeten nemen." Wie nu meende dat hij zich zou losmaleen van diegenen die voor de dood van Dollfuss verantwoordelijk waren, kwam bedrogen uit: vanuit de fascistische gezindheid die al aan het eind van de jaren '20 duidelijk geworden was, geraakte hij meer en meer in nationaal-socialistisch vaarwater. Het nationaal-socialisme werd zijn geloof; dat geloof ging zijn handelen bepalen. De hulp die hij aan het, onophoudelijk op de Anschluss toewerkende, Duitse gezantschap te Wenen verleende (uiteraard geheel achter de rug van zijn opdrachtgevers te Genève om), was, al kennen wij de bijzonderheden niet, van voldoende belang om begin '39

I A.v., p. 308. 2 Notitie, 2I april I934, van von Neurath 3 Brief, 22 okt. I94I, van Rost van Tonningen aan Mussert, dl. I, p. 7I7.

373 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

bij het Auswärtige Amt het voorstel te doen belanden, Rost van Tonningen de Medaille zur Erinnerung an den 13. März 1938 te verlenen, de z.g. Anschluss Medaille?

XCHij was toen al meer dan twee jaar uit Oostenrijk weg.

XCMusserts program met toelichting alsook de brochure Actuele vragen hadden hem in '34 teleurgesteld. Hij vond ze weinig principieel. 'De Nazibeweging', schreefhij, veertig jaar oud nu, in mei '34 uit Wenen aan een jeugdvriend in een brief die in nuce al de gehele conflict-situatie met Mussert bevat 'De Nazibeweging gaat veel dieper dan het oppervlakkige fascisme in Italien, De Nazigedachte is uit één grote grondgedachte geboren: 'Duitsland aan de Duitsers'. Daarom weg met andere rassen, weg met confessionele dogma's die het Germaanse ras vreemd zijn, weg met elke organisatie die het Duitse volk onnationaal splijt (b.v. katholieke bevelen uit Rome, vrijmetselarij etc.), de Duitse grond aan de Duitse boer, het Duitse spaarkapitaal aan de Duitsers en onder Duits bestuur. Deze ideeën uitgewerkt in zeven eeuwen strijd van Duitse denkers zijn losgebroken in het Nazi-isme Nu weet ik wel dat het Nederlandse volk anders is dan het Duitse, doch wie het oor te luisteren legt, weet dat ook in het Nederlandse volk deze gedachten woelen. Aan al deze problemen voorbij te gaan of daarop opportunistisch politiek-ontwijkende antwoorden op te geven heeft geen zin' _2 en dat opportunisme had hem in Musserts brochures blijkbaar gehinderd. Maar toch niet zo gehinderd ofhij knoopte in '35 en '36 nauwere betrekkingen met de leider der NSB aan. Zomer ' 35 spraken zij alover de oprichting van een dagblad dat onder Rost van Tonningens hoofdredactie zou komen te staan. Dat had nogal wat voeten in de aarde. De definitieve afspraak werd, lijkt het, eerst in mei ' 36 gemaakt en toen dan alles geregeld was, richtte Rost van Tormingen het verzoek tot Mussert, hem in de NSB 'als lid te willen aanvaarden. Ik moge U de verzekering geven', schreefhij, 'dat ik loyaal en disciplinair naar beste weten mijn kracht zal aanwenden in de Beweging tot heil van Volk en Vaderland.f

XC'Loyaal en disciplinair.'

XCVoorzover die eigenschappen uitdrukking gaven aan de bereidheid, eigenGraf J.

1 Brief, 28 jan. I939, van het aan het Duitse gezantschap, Den Haag (FOjSD, D 55I387). Zech had blijkens zijn antwoord van I febr. I939.geen bezwaar (a.v., 551386). 2 Brief, I6 mei I934, van M. M. Rost van Tonningen aan A. H. van der Does, dl. p. 299. 3 Brief, 7 aug. I936, van Rost van Tonningen aan Mussert, a.v., p. 3I9.

374 [PDF]
ROST VAN TONNINGEN

oordeel en streven ondergeschikt te maken aan dat van superieuren, mag wel opgemerkt worden dat die bereidheid bij Rost van Tonningen in het algemeen nauwelijks en ten aanzien van Mussert in het geheel niet aanwezig was. Hij beschouwde zich als intelligenter dan de leider der NSB en bovendien als een beter, want principiëler, nationaal-socialist.

XCBeider persoonlijkheden tonen merkwaardige overeenkomsten en merkwaardige verschillen. Bij de een zowel als bij de ander: een verdrongen onzekerheid, gecompenseerd door zelfoverschatting. Maar, zou men kunnen zeggen, Mussert paste in zijn betrekkelijke gematigdheid beter bij het Nederlandse milieu en zeker beter bij de NSB dan de tot het politiekexcessieve geneigde Rost van Tonningen. Deze laatste was, bij alle intelligentie, hoogst grillig en hoogst kwetsbaar: een doordraver die, door een tomeloze ambitie opgejaagd, - besprekingen voerend, brieven dicterend, memoranda opstellend - steeds een dozijn projecten tegelijk zou aanvatten zonder ooit de rust te vinden tot gedegen voltooiing van één enkel; bovendien sluw en van een merkwaardige onbetrouwbaarheid die vergemakkelijkt werd door het feit dat hij, in de haast van zijn gedachten en van zijn bestaan, de neiging had te vergeten wat hij kort tevoren nog als zekerheid verkondigd had. Hirschfeld die tijdens de bezetting bijna twee-en-een-halfjaar veelvuldig contact met hem had, geeft een beoordeling die er niet om liegt: 'een man met een hysterisch temperament', 'niet alleen driftig en onbetrouwbaar, doch vooral grenzeloos eerzuchtig', 'een amok-loper', een 'weerzinwekkende persoonlijkheid'l - kwalificaties die men, tekenend genoeg, geen van alle op Mussert zou toepassen. Men vindt er de weerslag in van de onophoudelijke conflicten die Hirschfeld, secretaris-generaal van de beide economische departementen, van '41 af uit te vechten kreeg met Rost van Tonningen, secretaris-generaal van Financiën en van Bijzondere Economische Zaken alsmede president van de Nederlandse Bank. Waren die kwalificaties daarom totaalonjuist? Zeker niet. Temperament, drift, onbetrouwbaarheid en eerzucht blijken uit de stukken. 'Een amok-loper' die neiging stak onmiskenbaar in Rost van Tonningens karakter, zonder dat wij er de oorsprong van kunnen aangeven. Een 'weerzinwekkende persoonlijkheid' - hier sprak Hirschfeld voor zichzelf, zij het niet voor zichzelf alleen. Maar niet ieder voelde zich afgestoten door deze vrij sober levende man waarin zulk een grillig vuur van fanatisme brandde. Veeleer moet er op gewezen worden dat Rost van Tonningen er in slaagde, ook binnen de NSB een aan hem. zeer verknochte schare te kweken die zijn grilligheid aanzag

1 H. M. Hirschfeld: (1960), p. 70, 71.

375 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

XC" voor rijkdom aan fantasie, zijn kwetsbaarheid voor noblesse van geest, zijn ambitie voor gepast superioriteitsgevoel en zijn intrigeerlust voor meester-: schap in de politieke tactiek. Hij had, met zijn vindingrijke en snelle, om niet te zeggen: gejaagde geest, iets kameleontisch: weinigen charmerend, stiet hij velen af - ook die weinigen toch menigmaal in twijfellatend aan de integriteit van zijn persoon. Mussert, hoe betrekkelijk naïef ook, wantrouwde hem instinctief; in die vroege jaren, '36 tot '38, kreeg hij van Rost van Tonningen die nu eens in Berlijn, dan weer in Neurenberg vertoefde, geen brief of men struikelde over de namen van hooggeplaatste Duitsers, 'goede vrienden', op zijn minst 'goede bekenden' van de afzender. Deze was het die, nog geen twee weken lid van de NSB, persoonlijk door Hitler ontvangen werd; die Mussert bij de Führer wist te introduceren; die in '37 de eerste van een reeks periodieke besprekingen had met Heinrich Himmler, de geheimzinnige Reichsführer-SS, en diens staf - het wekte alles bij Mussert een stille wrok waarin hij gevoelig was voor de waarschuwingen die anderen, van Geelkerken en Farwerck vooraan, in hun jaloezie of omdat zij het niet met Rost van Tonningen eens waren (wie zal al die motieven ontwarren e), gingen uiten. Het kwam in januari '38, nog geen anderhalf jaar na Rost van Tonningens betuiging van loyaliteit en disciplinair gedrag, tot Musserts eerste 'heftige uitval' waarbij de leider der NSB, nog wel in de Politieke Raad, 'dreigde desnoods te moeten toeslaan' - toeslaan tegen Rost van Tormingen van wie gemeend werd en wellicht bij die gelegenheid ook gezegd was, dat hij Mussert naar de kroon stak. 'Wederom zijn U de feiten verkeerd voorgelegd', verweerde Rost van Tonningen zich; hij was 'gegriefd'v' Niet voor het eerst en niet voor het laatst. Wat had hem tot de NSB gedreven? Wat bracht hem er toe, scheep te gaan op de ongewisse wateren der politiek, Wij hebben in het voorafgaande op enkele van de krachten gewezen welke in die turbulente persoonlijkheid werkzaam waren zonder dat wij ons nochtans gerechtigd voelen, nu op die vragen een duidelijk antwoord te geven. Men kan slechts signaleren dat de Weense kringen waarin hij verkeerde, er toe bijdroegen dat hij Hitlers nationaal-socialisme als Europa's redding was gaan zien; dat het werk voor en ten behoeve van de Volkenbond hem was gaan tegenstaan; en dat hij ook in zijn persoonlijk leven vastgelopen was: zijn huwelijk was een mislukking geworden; begin '36 was hij gescheiden van zijn vrouw die de zorg over twee dochtertjes behield. Het gaat wel niet te ver, te veronderstellen dat hij het gevoel had, op een beslissend keerpunt in zijn leven te staan; evenmin,

1 Brief, 29 jan. I938, van Rost van Tormingen aan Mussert, dl. T, p. 34I.

376 [PDF]
'HET NATIONALE DAGBLAD'

daar de hypothese aan toe te voegen dat hij, de criticus van de 'opportunistisch politiek-ontwijkende antwoorden' die hij van Mussert in '34 onder ogen gekregen had, in '36, toen hij de grote sprong waagde, de NSB in de eerste plaats zag als middel om in Nederland een geheel ander nationaalsocialisme te verwezenlijken: dat hetwelk gebaseerd was op 'ideeën, uitgewerkt in zeven eeuwen strijd van Duitse denkers'.

XCDaarbij maakte hij dan een dubbele misrekening.

XCDe eerste was dat hij, die lange jaren buiten Nederland geleefd had en ons volk ook anderszins slecht kende, meende dat wat in Duitsland gelukt was en in Oostenrijk bezig was te slagen, ten onzent niet kon falen.

XCZijn tweede misrekening was dat hij geloofde, naast Musserts NSB of eventueel met gebruikmaking van die NSB, een nieuwe, door hemzelf geleide nationaal-socialistische beweging te kunnen oprichten. Hij onderschatte de mate waarin, juist in die eerste jaren van strijd waaraan hij zelf niet deelgenomen had, de NSB en Mussert met elkaar geïdentificeerd waren. Mussert was de NSB - voor vriend en vijand, voor aanhangers en tegenstanders, en dat was in een op het Führer-Prinzip gebaseerde beweging ook nauwelijks anders mogelijk. Maar dat had gevolgen die in het psychologische vlak even belangrijk waren als in het organisatorische. Er was voor een andere 'Leider' geen plaats.

XCZijn carrière in de NSB begon Rost van Tonningen als hoofdredacteur van Het Nationale Dagblad waarvan het eerste nummer in een oplaag van 20000 exemplaren op 2 november 1936 verscheen.' Er was tevoren in alle ernst overwogen, een gecamoufleerd dagblad uit te geven, 'De Stem', waarin men het woord 'nationaal-socialisme' nauwelijks zou aantreffen en waar alle vooraanstaande NSB-ers anonym in zouden schrijven, 'ikzelf ook', aldus Rost van Tonningen die nog verder fantaseerde: 'De buitenwereld moet zich aan de kop grijpen hoe wij aan al deze medewerking komen." Die vertwijfeling bleef die buitenwereld bespaard, en wat erger was: Het Nationale Dagblad sloeg niet aan. Na enkele maanden daalde de oplaag tot II 000; alleen door een voordelig papiercontract met een Duitse firma, met afzet via de kiosken in Duitsland en met Duitse advertenties wist Rost van Tonningen liquidatie te voorkomen.ê Het blad bereikte in de praktijk vrijwel uitsluitend NSB'ers; wervende kracht ging er niet van uit. De hoop van de hoofdredacteur dat hij er in korte tijd een soort Votkischer Beooaehier van kon maken, werd gelogenstraft. Dat bleek natuurlijk niet onmiddellijk;

1 A.v., p. 42-43. 2 Brief, 25 aug. 1936, van Rost van Tormingen (Wenen) aan R. van Houten, met afschrift aan Mussert (Archief NSB, map 7 f, aanvulling). 3 dl. I, p. 44.

377 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

de geheleNSB werd eind' 36 nog gedreven door optimistischeverwachtingen de Tweede-Kamer-verkiezingen van '37 zouden, meende men, een nieuwe overwinning brengen; hoe groot precies, viel niet te voorspellen - maar groot zou zij zijn.

XC'Het is onze plicht, onze roeping om te winnen, daarom zullen wij ook winnen ... Wij zijn het volk en het vaderland is van ons!' - aldus Mussert op de tweede Hagespraak die op I7 mei '37, negen dagen vóór de stembusgang, in Lunteren gehouden werd.' In zijn brieven waagde hij het, concreet te worden. 'Wij hopen het nu te brengen tot acht, tien of twaalf zetels' (januari '37).2 'Wij hopen dus met tien man voor het eerst onze intrede in de Tweede Kamer te doen' (april)." Anderen gingen met hun verwachtingen nog veel verder. Een gedetailleerd rapport, aan het Hoofdkwartier uitgebracht, becijferde dat de NSB 'achttien à twintig zetels, wellicht met één of meer overschotzetels aangevuld', behalen zou" en toen enkele weken vóór de verkiezingen de Grote Kringraad van Rotterdam-centrum bijeenkwam, begon de kringleider zijn uiteenzetting met te zeggen: 'Wij gaan van het idee uit, bij de aanstaande verkiezingen minstens twintig tot vijf-entwintig zetels te behalen. Krijgen wij er vijftien, dan valt het ons tegen."

XCHet werden er vier.

Na de nederlaag van '37

XC

XCMet '35 vergeleken, werd het stempercentage dat de NSB in den lande haalde, in '37 haast gehalveerd: van bijna 8 (7,9I) tot iets meer dan 4 (4,2I) %. Het grootst was het stemverlies in de provincie Limburg waar van de in ' 3 5 verworven stemmen 55 % verloren ging. Overigens ontliepen de dalingspercentages elkaar in de verschillende provincies niet veel: ze lagen zo tussen de 53 en 43 %. In Drente liet daarentegen slechts 23 %, in Groningen 38% van de aanhang ir. Mussert in de steek: de twee enige provincies waar meer dan drie-vijfde van de stemmen van ' 35 behouden bleefcentrum, 'Verslag van de Grote Kringraad, gehouden op 5 mei 1937' (a.v., map

1 Mussert: 'Tekst toespraak Hagespraak 17 mei 1937', p. 7-8 (Archief NSB, Leider, map 9 1).. 2 Brief, 9 jan. 1937, van Mussert aan W. V. Rhemrev (Batavia) (a.v., map 8 d). S Brief, 12 april 1937, van Mussert aan W. E. Scheurer (Medan) (a.v.). 4 Rapport z.d. (vermoedelijk uit begin '37) in a.v., map 255. 5 NSB, Rotterdam

378 [PDF]
DE VERKIEZINGEN VAN MEI '37

XCDit was geen plaatselijke of regionale, dit was een nationale nederlaag die, na alle opgeschroefde verwachtingen, een bittere teleurstelling vormde. Zeker, graaf d'Ansembourg en Rost van Tonningen, de 'vakbewegingsexpert' Woudenberg en de Drentse boer Geert Dieters (die wij eind '3! al tegenkwamen als de man die oud-referendaris Smid voor 'Landbouwen Maatschappij' wist te interesseren) deden voor de NSB hun intocht in de Tweede Kamer: vier afgevaardigden. Evenwel: slechts vier.

XCDe opluchting was groot. 'Goddank dat het zo goed is afgelopen', schreef mgr. de Jong uit Rome naar Nederland, 'Ik ben overtuigd dat het bericht de Heilige Vader een troost is geweest temidden van de miseries der laatste jaren.'! In de ministerraad werd de klap die de NSB toegebracht was, als zo definitief beschouwd dat enkele maanden lang overwogen werd, 'verschillende maatregelen tegenover de NSB op te heffen'ê; er werd zelfs over een 'volledige intrekking van de lijst van verboden verenigingen' gedachtê tenslotte bleef alles bij het oude.

XCMussert ging enige dagen na zijn grievende nederlaag uitrusten in het hotel dat een NSB' er, een naïef en idealistisch man, bij de Herikerberg in Overijsel dreef. 'Ik had', schreef de hotelhouder later, 'rustig de gelegenheid hem gade te slaan. Ik bediende altijd zelf in de eetzaal. Zijn gelaat verried m.i. een volkomen onverschilligheid. Hij deed alsof de zaak hem eigenlijk niet aanging, was uiterlijk zeer rustig, doch weinig spraakzaam. Zijn hondje had het enkele woord dat hij sprak - wellicht, dacht ik, omdat hij daarvan geen antwoord te verwachten had.'

XCEnkele dagen later kwam het toch tot een gesprek:

XC, 'Wat denkje van de verkiezingsuitslag?' was zijn vraag. Ik antwoordde hem, enigszins op de vlakte blijvend: 'Wij schijnen grote fouten gemaakt te hebben. Anders had het Nederlandse volk ons een zo duidelijke afwijzing bespaard ... Zijn wij niet te arrogant, denken wij niet teveel de wijsheid alléén in pacht te hebben? Denken wij niet te primitief?' ,

XCMusserts antwoord:

XC'Dus jij vindt dat we kregen wat we verdienden? Zijn onze fouten dan zo groot geweest? Harder werken dan wij gedaan hebben, kunnen wij niet ... Wat heb je zelf in de verkiezingsstrijd gedaan? Zeker niet veel: je zaak laat dat natuurlijk niet toe. Zodra jij net zoveel doet als het doorsnee-lid, dan sta ik je toe, kritiek te hebben. Nu hoor ik die uit je mond niet graag ... Ga zelf ook maar eens werken enje zult vanzelf milder inje oordeel worden.'Aukes:p.Brief,meivan M.Steenberghe aanJ. Gips (DoemapMinisterraad, notulennov.

1 H. W. F. 240-41. 2 9 1938, P. L. F. B. 1-541, a-j). 3 15 1937.

379 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

XCDat was een dooddoener. 'Ik heb je wel eens meer gezegd', zo werd de hotelhouder door zijn vrouw na Musserts vertrek gewaarschuwd, 'dat het een klein, verduiveld eigenwijs kereltje is."

XCDe crisis liet niet lang op zich wachten. Zoveel teleurstelling moest zich wel in een tegen Mussert gerichte fronde ontladen. Het lijkt niet noodzakelijk, die nauwkeurig te gaan analyseren: daarvoor liepen trouwens persoonlijke en politieke factoren teveel door elkaar. Volstaan wij dan met op te merken dat van de personen die wij tot dusver in NSB-verband genoemd hebben, Hogewind (eerste organisator van de WA) en van der Goes van Naters (hoofd van de Afweerdienst) met anderen in de herfst van '37 de NSB verlieten; dan wel geroyeerd werden; onder hen ook twee figuren die de NSB pas in de Eerste Kamet waren gaan vertegenwoordigen: mr. D. F. Pont (kort tevoren afgezet als burgemeester van Hillegom) en iemand van wie al eerder gerept werd: de welbespraakte ds. G. van Duyl, Mussert wist dat van Duyl (vroeger ontwapenaar, lid van 'Kerk en Vrede' zelfs, tegengewerkt in zijn loopbaan als predikant en misschien in hoofdzaak uit rancune lid der NSB gewordenê) zich meermalen laatdunkend over hem, de leider, uitgelaten had; een employé van het Hoofdkwartier had zelfs, vermoedelijk in opdracht van Mussert, in de werkkamer van van Duyl, hoofd afdeling vorming van het Hoofdkwartier, een geheime microfoon aangebracht" - met welk resultaat, weten wij niet. Wel, dat nog vóór zijn heengaan (hij kreeg de keus tussen ontslag nemen en verschijning voor de Hoge Raad van Discipline, en koos ontslag+) voor die Hoge Raad door een ander vooraanstaand NSB'er omtrent van Duyl het volgende verklaard werd:

XC'Ik ging eens met hem naar Arnhem in de auto. Plotseling zet hij de wagen neer en vraagt: 'Zeg, van Kampen, hoe vindjij de Leider? Hij verdient zevenhonderd gulden per maand, is eigenaar van Nenasu en het dagblad. Ik heb nog geen eens geld om een nieuw pak te kopen en moet bij een vriend onderdak hebben.' Eens had ik van kameraad van Geelkerken op mijn kop gehad, had over van Geelkerken gezegd dat hij een handige jongen was met een grote mond. Kwam toen opgestoken bij van Duyl binnen. In getuige van van der Weide zei van Duyl toen: 'Weet je wat je had moeten zeggen? Als je in de hel zit en je moet alles uitkotsen wat je in de Beweging gezegd hebt, dan zal je maag kapot gaan.' '6

XC1 W. R. Jager: 'Levensloop tot 10 mei 1940', p. 12-14, 38 (Doe 1-807, map b-r), 2 Het Volk, 22 sept. 1934. 3 C. J. Huygen: 'Enige aantekeningen over de handel en wandel der Nat. Soc. Beweging der Nederlanden' (herfst 1944), p. 2 (Doe 1-789, map b-S). Brief, 7 okt. 1937, van F. E. Farwerck aan Wolfram Sievers (BDC, 07502). 5 NSB, Hoge Raad van Discipline, dossier 'Uitlatingen van J. Ph. van Kampen over de Leider' (Archief NSB, map

380 [PDF]
LANGZAME 'ONTBINDING

XCIn Nederland waren de repercussies van het uittreden van van Duyl c.s. niet groot (eind '37 richtte hij een nieuw groeperinkje op: de Nederlandse Volkspartij die ca. 300 leden kreeg-) - in Indië kwam de klap zwaarder aan: 'Hogewind was de man naar het hart van de planter, van Duyl was de man van de opstuwing, de bezieling en ook van de intellectuele bevrediging die al onze hele en halve aanhangers in het nieuwe nationaal-socialistische geloof zochten', aldus de gewestelijke commissaris der NSB op Sumatra.ê Samen hadden Hogewind en van Duyl augustus '36 Indië bezocht - samen hadden zij nu de NSB vaarwel gezegd: de bedtagen die de Indische NSB voortaan naar Utrecht overmaakte, daalden sterk. De fut was er uit.

XCMaar dat gold, zij het wellicht in iets mindere mate, ook voor de beweging in Nederland. Haar naar buiten gericht élan was goeddeels gebroken. Vele van de meer bezadigde en rustige elementen hadden vóór de verkiezingen van '37 de NSB al verlaten - de nederlaag van 26 mei accentueerde die ontwikkeling. Van de nieuwe leden zei Mussert zelf zomer' 37: 'Het gehalte is stukken minder."

XCDat hing ook samen met de situatie waarin de NSB was komen te verkeren. 'Er waren duidelijk sporen van een langzame ontbinding', aldus de Overijselse hotelhouder die wij boven al aanhaalden: 'Door de buitenwereld gehoond, bedankt voor alle verenigingen, clubs, enz., hokten de leden samen in de kring- en groepshuizen. Uit de aard der zaak kwamen daarjuist zij die behoefte hadden om te zeuren en te kankeren ... Het was afbraak, niets dan afbraak. Niet een enkel opbouwend woord werd gesproken. .. Het goedwillend deel bleef thuis. Fatsoenlijke kerels die enige verantwoordelijkheid durfden dragen, werden dermate gepest dat ook zij thuis bleven."

XCDoordat zij thuis bleven, bepaalden die 'fatsoenlijke kerels' het karakter van de NSB van de zomer van ' 37 af nog minder dan zij tevoren al gedaan hadden. Zure ontevredenheid ging overheersen. De gemiddelde NSB'er werd, aldus een:ingewijde, 'een miskende wereldverbeteraar ... 'betweter, fanaticus wiens ietwat hinderlijke en opdringerige overtuiging bij de bevolking nog weer meer verzet wekt." Met felle acties in de Tweede Kamer, met name naar aanleiding van de zaak-Oss (die nog ter sprake komt), trachtte vooral Rost van Tonningen deining te veroorzaken: hoe vaker

XC1 Cl: Jaarbericht A, jan. 1938,p. 22. 2 Brief, 26 okt. 1937,van J. W. Trouwaan Mussert (ArchiefNSB, map 8 cl). 3 Cl: Jaarbericht A, jan. 1938,p. 8. 4 W. R. Jager: 'Levenslooptot 10 mei 1940', p. 18 (Doc 1-807,map b-I). s T. Goede

381 [PDF]
MUSSERT EN DE NSB

XChem het woord ontnomen, hoe vaker hij uit de zittingszaal verwijderd, hoe

XCvaker hij voor de strafrechter gedaagd werd, des te liever was het hem.

XCMaar die deining liep nooit hoog, de provocerende tactiek die de Nazi's in

XCde Rijksdag van september' 30 af met zoveel succes hadden toegepast en die

XCRost van Tonningen bewust navolgde, vond in en buiten het Nederlandse

XCparlement geen weerklank. Zij irriteerde - maar daar bleefhet bij. Ze wekte

XCbovendien binnen de NSB verzet. 'Het optreden van kameraad Rost van

XCTonningen', schreef Gips al in september '37 aan een vertrouwde relatie,

XC'is mij volslagen een raadsel." Er waren ook anderen die de hoofdredacteur

XCvan Het Nationale Dagblad die tegelijk voornaamste woordvoerder van de

XCpartij in de Tweede Kamer was, als een destructief element gingen be

XCschouwen; omgekeerd bestookte Rost van Tonningen Mussert met betogen

XCwaarvan de korte inhoud steeds was dat de NSB alleen dan zou floreren

XCindien de leider bereid was op zijn, Rost van Tonningens, kompas te zeilen

XCen zich te ontdoen van zijn oudste medewerkers voor wie Rost van Ton

XCningen slechts woorden van hoon kon vinden: 'd'Ansembourg heeft het

XCcontact met de Beweging totaal verloren, zijn redevoeringen zijn hol, hij - heeft geen innerlijke overtuiging', 'van Geelkerken ... heeft zijn calvinis

XCtische geloof verloren, hij is innerlijk een zwalkend mens geworden ...

XC(die) elke levende kracht in dit volk die aan zijn zorg was toevertrouwd,

XCheeft gedood', enzovoort, enzovoort.ê Het enig effect dat deze en dergelijke

XCuitlatingen hadden, was dat Musserts wantrouwen jegens Rost van Ton

XCningen versterkt werd. De buitenwereld en ook de gewone leden van de NSB merkten van die

XCconflicten weinig. Mussert wist, zij het met moeite, zijn beweging bijeen

XCte houden. Bij de twee Hagespraken die met Pinksteren '38 en '39 gehouden

XCwerden, togen telkens tussen de twintig- en vijf-en-twintig-duizend aan

XChangers naar Lunteren.ê De Statenverkiezingen van 19 april '39 gaven,

XCvergeleken met de Kamerverkiezingen van '37, een verdere daling van het

XClandelijk stempercentage te zien: van 4,22 tot 3,89 %; alleen in Overijsel

XCwon de NSB bijna een half procent aan stemmen, overal elders werd verlies

XCgeleden. Aan de gemeenteraadsverkiezingen die twee maanden later, op

XC21 juni, gehouden werden (laatste stembusgang van het Nederlandse volk

XCvóór de tweede wereldoorlog), nam de NSB als partij slechts deel in Amster

XCdam. Hier had het dagblad De Telegraaf maandenlang een Hetze gevoerd

XC1 Brief, 20 sept. 1937, van F. B. J. Gips aan J. van Hoey Smith (Doe 1-541, map

XCa-j). 2 Brief, 18 juli 1939, van Rost van Tormingen aan Mussert, RvT, ell. I,

XCp. 358, 354-55. 3 Cl: Overzicht 1938, no. 3, p. 1-2, Overzicht 1939, no. 2, p. 2. 3

382 [PDF]
AANSLUITING BIJ DUITSLAND

tegen een van de oudste sociaal-democratische wethouders, S. R. de Miranda, die van corruptie beschuldigd werd (een grondig onderzoek door een raadscommissie toonde aan dat van corruptie geen sprake was, wel had de Miranda enkele beleidsfouten gemaakt); de NSB had de argumentatie van De Telegraaf dankbaar overgenomen, haar aandikkend naar de antisemietische kant. Haar stempercentage in de hoofdstad steeg van 6,0 in april tot 6,9 in juni. 'Dit wil tevens zeggen', aldus Het Nationale Dagblad,'dat de kern die de Nationaal-Socialistische Beweging in ons volk heeft gevormd, een rots is geworden die aan de branding weerstand biedt. Voor het Nederlandse volk en zijn toekomst is dit van grote betekenis'! en dat was het ook, maar dan in een andere zin dan het NSB-dagblad meende.

XCDe verkiezingen van' 37 en '39 hadden aangetoond dat de NSB-gezinden slechts een kleine minderheid in het Nederlandse volk vormden (vier op de honderd), maar die twee nederlagen, al kostten zij Mussert leden en aanhang, hadden de eigengereidheid en het wrokkig fanatisme bij diegenen welke zijn volgelingen bleven ofhet voor het eerst werden, slechts versterkt. 'Wij zijn het volk en het vaderland is van ons!' - die kwalijke mentaliteit bleef bestaan, die irreële visie gehandhaafd. Met dit verschil evenwel dat, terwijl de NSB tot aan de Kamerverkiezingen van '37 in de verwachting geleefd had dat zij uit eigen kracht de macht zou veroveren, na die verkiezingen een situatie ontstaan was waarin die machtsverovering alleen gevolg kon zijn van een vernietiging van de Nederlandse democratische staat - een vernietiging welke alleen van buiten af voltrokken kon worden: voltrokken door Hiders Derde Rijk.

XCBij dat Derde Rijk sloot Mussert zich dan ook steeds nauwer aan. De Anschluss van Oostenrijk juichte hij toe (maar hij verbood Rost van Tonningen die naar Wenen gesneld was, daar in een toespraak te getuigen van zijn vreugdeê) ; in de inlijving van het Sudetenland, herfst '38, kon hij slechts een' overwinning van gerechtigheid en vrede' zien"; Hiders bezetting van Praag, maart '39, viel hem wat rauw op de maag want hier was, hij erkende het, 'met het volkse beginsel een beentje gelicht', maar kon Duitsland anders handelen waar 'Frankrijk, Engeland, Rusland zich kennelijk voorbereiden om een oorlog te ontketenen' ,4

XCEn toch: het kleines bisschen Angst waarvan Mussert in '36 onmiddellijk naRost van Tormingen (ArchiefNSB, map 1017). 3 Volk en Vaderland, 7 okt. 1938. 4

1 zz juni 1939. 2 Brief, 6 april 1938, van d'Ansembourg aan

383 [PDF]
MUSSER'I EN DE NSB

zijn kennismaking met Hitler gerept had, bleef in hem leven. Ruim een maand na de bezetting van Praag reisde hij, daartoe uitgenodigd, naar Berlijn om er, op 20 april '39, de grote parade bij te wonen die ter gelegenheid van Hitlers vijftigste verjaardag gehouden werd; zij maakte op hem, zo verklaarde hij een dag later aan een van von Ribbentrops medewerkers, 'den besten Bindruck van der militärischen Stärke Deutschlands.' Wat hij verder in dat ene gesprek aan verklaringen (hoogst belangrijke verklaringen) aflegde,zij in de woorden van die medewerker, RudolfLikus, weergegeven:

XC'Herr Mussert bat mich, den Herrn Reichsaussenminister den er in seiner wichtigen Arbeit nicht storen wolle, seine grundsätzliche Ansicht zur europdischen Politik zu ûbermiueln. .. Die Öffentlichkeit in den Niederlanden sei durch die jüdisch-freimau rerische Propaganda gegen Deutschland verhetzt, doch würde die Stimmung umschlagen wenn er, Mussert, an die Macht käme. Herr Mussert und seine Anhänger wollen davon überzeugt sein dass eine kriegerische Auseinandersetzung zwischen Deutschland und England unausbleiblich ist . . . . Für Deutschland böten sich bezüglich der Nieder landefür den kommenden Weltkrieg zwei Möglichkeiten: 1. Deutschland mache Hol land klein und unbedeutend, ader 2. Deutschland mache Holland zwecks Erhaltung und Ausbeutung seines uberseeischen Besitzes so stark wie nut möglich. In Holland lebten acht-ein-halb Million Niederldnder, zu denen noch weitere fÜl'if Million Flamen des heutigen Königreichs Belgie« kämen. Der uberseeischeBesitz der Niederlande sei vier bis fünfmal sa gross wie Deutschland mit rund siebzig Millionen Menschen. Dieses niederländische Reich wolle nacn derMachtergreifimg durchdie NSB derFreund Deutsch lands sein .... Wenn der Führer, auf dessen Schultern die ganze Macht ut;d die Ver antwortungfür ganz Europa ruhe, die Niederlande aber zu einem Vasallenstaat mathen wolle, hdue die Arbeit der NSB in den Niederlanden keinen Sinn und keinen Zweck mehr. Er, Mussert, würde dann die Arbeit seiner Bewegung sofort einstellen.»

XCHoogst belangrijke verklaringen, schreven wij. Want hier vinden wij duidelijk het toekomstbeeld vastgelegd dat de leider der NSB lente '39 voor ogen stond en bezielde: oorlog tussen Duitsland enerzijds en Engeland (alsmede het niet-genoemde Frankrijk) anderzijds, was onvermijdelijk; door die oorlog zou, al was nog niet precies te zien hoe, de NSB aan de macht komen en Vlaanderen aan Nederland toegevoegd worden; wilde Hïtler, bij wie de beslissing zou liggen, dat nieuwe Nederland speciaal met het oog op de exploitatie van Nederlands-Indië groot maken, dan zou hij in Mussert een trouw bondgenoot vinden, maar was in de conceptie van de gans Europa torsende Führer slechts plaats voor een Vasallenstaat, dan zou Mussert er het bijltje bij neerleggen.

XCWij zullen in latere delen zien hoe Hïtler, die keus steeds ontwijkend,

XCI Notitie, 22 april 1939, van R. Likus voor von Ribbentrop

384 [PDF]
EEN SOLLICITATIE

Mussert wist te nopen tot een beleid dat die Vasallenstaat als logische consequentie had. Zo ver zijn wij nog niet. Wij willen er nu slechts op wijzen dat de tweede wereldoorlog, die lente '39 door veruit de meeste Nederlanders als een vage dreiging, als een onwezenlijk spooksel gezien werd, voor de leider der NSB niets afschrikwekkends had. Eerder keek hij er met zeker verlangen naar uit: want dan, dan pas, wanneer de 'demo-liberale wereld' krakend ineenstortte, zou hij, naar hij meende, de grote kans krijgen die het Nederlandse volk hem in '37 en '39 onthouden had. Die dubbele nederlaag opende hem niet de ogen voor de realiteit dat dat volk van het en ook van zijn nationaal-socialisme niet gediend was; gevangene nu van denkbeelden die meer en meer tegen de Duitse aanleunden, zette hij koppig en verblind de politieke loopbaan voort die hem, de door zijn volk

385 [PDF]

Hoofdstuk 12: De andere fascisten

XC

XCReeds enkele malen hebben wij in de voorafgaande hoofdstukken melding gemaakt van de beweging Zwart Front die in de jaren '30 met name in Noord-Brabant tot ontwikkeling kwam; het moment is nu gekomen, die beweging en haar leider, Arnold Meyer, nader te bezien. Alweer: niet omdat wij Zwart Front of Arnold Meyer op zichzelf van betekenis achten, maar in de eerste plaats omdat beide (de beweging onder de benaming 'Nationaal Front') in de beginfase van de Duitse bezetting een rol van enige importantie speelden die het noodzakelijk maakt, nu twee vragen aan de orde te stellen: wie was Arnold Meyer! wat was Zwart Front?

XCAls jongste zoon in een katholiek boerengezin was Arnold Meyer in 1905 in de Haarlemmermeer onder de rook van Amsterdam geboren. Hij werd naar een kostschool in Noord-Brabant gestuurd, besloot priester te worden, bezocht twee Kleinseminaries en tenslotte het Grootseminarie te Warmond, en ontpopte zich daar aan het einde van de jaren '20 als overtuigd verheerlijker van Mussolini en het fascisme en dus tegelijk als overtuigd tegenstander van de Rooms-Katholieke Staatspartij. Wouter Lutkie, achttien jaar ouder, had daarbij veel invloed op hem. Meyer verliet Warmond, begaf zich naar Rome (vermoedelijk om zich te bevrijden van de kerkelijke verplichtingen die hij, reeds tot subdiaken gewijd, aangegaan had) en zwierf vervolgens enige tijd door Europa, daarbij een jaar als boerenarbeider werkend in midden-Frankrijk. In Nederland teruggekeerd werd hij, zich vestigend in Oisterwijk bij Tilburg, lid van de Algemene Nederlandse Fascisten Bond. Die viel, gelijk al vermeld, na de mislukking van Gerretsons Corporatieve Concentratie lente '34 in twee gedeelten uiteen: Jan Baars bleef Ieider benoorden de grote rivieren en in het zuiden nam Meyer, negen-en-twintig jaar oud nu, in mei' 34 de leiding op zich van de Brabantse groep der Corporatieve Concentratie welke zich 'Zwart Front' was gaan noemen en een weekblad van diezelfde naam uitgaf'! De groep sloot de bezuiden de rivieren wonende leden van de Fascisten Bond in.nationaal-socialistische stromingen in Nederland, 1921-1935' (1947), p. 10 (Doe

1 Joosten: p. 258-63; rapport, 9 juni 1941, van de Centrale Inlichtingen Dienst der NSB (Archief NSB, map 49 a); B. Smit: 'Fascistische en

386 [PDF]
Z WART FRONT

XCMeyer stelde een nieuwe beginselverklaring op en hij was handig genoeg om, dat doende, terdege rekening te houden met het mandement waarin het Episcopaat in februari alle fascistische denkbeelden in de Nederlandse verhoudingen verworpen had. Zijn beginselverklaring sprak dus van Gezag, Tucht, Plicht, Trouwen Eendracht, van 'eerbiediging van ons geestelijk en zedelijk erfgoed', van 'algemene verdraagzaamheid en geestelijke vrijheid' en van de wens, een Corporatief Bestel op te richten; alle vormen van steunverlening aan werklozen en anderen werden er in veroordeeld; en de opheffmg werd geëist 'van de viervoudige strijd diehet volk nodeloos en heilloosverdeelt als: partijenstrijd, klassenstrijd,economischestrijd (breidellozeconcurrentie en engetoomde winstzucht),politiek-religieuzestrijd(clericalisme,antipapismeenvrijmetselarijl."

XCIn de opheffing van die 'viervoudige strijd' waren de autoritaire staat en het leidersbeginsel wel impliciet vervat, maar daar repte de beginselverklaring niet van - en zo bleef ook elke kerkelijke veroordeling van Zwart Front achterwege. Waarom 1 Lieten de bisschoppen zich werkelijk door deze weggelopen seminarist een rad voor ogen draaien 1 Zagen zij Zwart Front in tegenstelling tot de NSB nimmer als een acuut gevaar voor de positie van de Staatspartij? Of waren sommige denkbeelden van de jonge groepering aan sommige figuren in kerkelijke kring niet geheel onsympathiek? Wij kunnen op die vragen geen antwoord geven maar willen wel constateren dat de actie die Zwart Front ging ontplooien (een actie welke het bedriegelijk karakter van de Z.g. beginselverklaring scherp onthulde), op zichzelf voor het Episcopaat al voldoende grond had kunnen vormen tot diezelfde afwijzing en diezelfde sancties die in ' 3 6 met betrekking tot de NSB een feit werden. Want de aanhang die Meyer kreeg, mocht dan veel geringer zijn dan die van Mussert, zijn actie was aggressiever, kwaadwilliger en virulenter. Hij was een politieke condottiere van klein formaat, persoonlijk onbaatzuchtig (wat hij bezat, spendeerde hij aan Zwart Pront"), maar,fanatiek en gebrand op rapalje-achtige daden die voor sommige jongeren de belofte schenen in te houden van een romantische stormloop op een Z.g. vermolmd bestel. Meyer haalde zich twee vonnissen op de hals: in januari ' 35 f 200 boete en twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf wegens belediging van de minister-president, Colijn- drie jaar later een maand gevangenisstraf wegen belediging van de (inmiddels afgetreden) minister van justitie, van Schaik; februari ' 38 begon Meyer die celstraf uit te zitten, de twee maanden voorwaardelijk werden er toen aan toegevoegd: drie maanden

XC! ArchiefZwart Front, map I a. 2 Joosten: Katholieken enfascisme, p.

387 [PDF]
DE ANDERE FASCIS;TEN ZWART FRONT

.Jlang zat hij dus in Breda gevangen; het maakte hem in de verrukte ogen van zijn aanhang tot politiek martelaar.l Zwart Front noemde zich uitgesproken anti-kapitalistisch. Het beschouwde met name de industrie als bevorderaar van een grondig zedenbederf; de opgewonden sexuele fantasie van diverse van zijn scribenten werd niet moede, zich daarin te vermeien. Zo zag Louis Kuitenbrouwer. als 'Albert Kuyle' aan Zwart Front medewerkend, alom 'de frisse, blije, jonkvrouwelijke maagden van het land ... in de verpestende, verstikkende atmosfeer van geilheid en vuile lust' belanden" - en dat was dan, zoal niet uitsluitend, dan toch in de eerste plaats de 'vuile lust' van joodse fabrikanten. Was de familie Philips uit Eindhoven niet ook van joodse afkomst 1 Arnold Meyer liet er een onderzoek naar instellen en ja: de grootvader van de twee stichters van het concern had de voornaam 'Lion' gehad, diens vader (die in 1826 hervormd werd) de voornaam 'Benjamin'," Had de onderzoeker ook nog ontdekt dat Lion Philips een oom geweest was van Karl Marx en Lions zoon Frederik, vader van Anton en Gerard Philips, dus diens volle neef, dan zou de leider van Zwart Front dat zonder twijfel gezien hebben als overtuigend bewijs voor de realiteit ener sinistere verbinding tussen het Jodendom enerzijds en kapitalisme, socialisme en communisme anderzijds. Meyer (maar hier speelde ook beduchtheid voor het Duitse imperialisme een rol) veroordeelde menigmaal de Jodenvervolging in het Derde Rijk. Desondanks nam hij, nog wel in '38, aan een internationaal antisemietisch congres te Erfurt deel, dat belegd was door een van de meest actieve en beruchte Duitse antisemietische organisaties. Het joodse volk zag hij als 'het meest minderwaardige, zedeloze en onbetrouwbare volk' op aarde: Joden moesten onder toezicht der regering geplaatst en als tweede-rangs-burgers behandeld worden." Toen Alfred Haighton, de Lotisico-miljonair, zich lente '35 bij Arnold Meyers groep aansloot, trok hem (en zekere deskundigheid willen wij hem op dat gebied niet ontzeggen) vooral Meyers 'ehrliche und saubere Judengegnerschaft' aan." En inderdaad, het weekblad Zwart Front dat in een oplaag van enkele duizenden exemplaren verscheen, getuigde, vooral met artikelen van Kuyle en spotprenten van Karel Thole, van een weerzinwekkend antisemitisme dat (daargelaten hoe ver men wilde gaan in zijn practische maatregelen) als vorm van volksvergiftiging niet onderdeed voor Der Stürmer, bepaald nog kwalijker was dan de publicaties 1 A.v., p. 298--99. 2 Aangehaald a.v., p. 294-95. 3 Brief, 6 aug. 1936, (handtekening onleesbaar) aan A. Meyer (Archief Zwart Front, map I b). 4 Joosten: Katholieken en fascisme, p. 280-81. 6 Brief, 22 juli 1940, van A. Haighton aan Seyss-Inquart (Doc 1-621;

388 [PDF]

der NSB en, wat ons land betreft, misschien slechts te vergelijken viel met het blad Ons Volksbelang, later De Misthoorn, dat in '37 begon te verschijnen om in '38 officieel orgaan te worden van een 'Comité tot bestudering van het joodse vraagstuk", geleid door figuren die wij, als Arnold Meyer, in de bezettingstijd nog in volle actie zullen zien: J. Nijsse, lid van de NSB, dr. P. Molenbroek, eerst lid van het Verdinaso, daarna van de NSNAP-Kruyt, en de uit Indië afkomstige P. E. Keuchenius.'

XCMeyers Zwart Front nam in '37 aan de Kamerverkiezingen deel. Op 'de laatste lijst, de eerlijke lijst' (aldus de leuze) werden ruim 8200 stemmen uitgebracht; daarvan bijna 5000 in Noord-Brabant; daarvan weer bijna 1900 in Tilburg en meer dan 700 in Oisterwijk. Meyer had in zijn woonplaats meer dan een vijfde van alle stemmen gekregen.ê In den lande had zijn groep nagenoeg niets te betekenen. Hoeveel leden telde zij? Volgens de Centrale Inlichtingsdienst eind ' 35 tegen de II 00. 3 Op Hemelvaartsdag ,38 trok haar landdag (Arnold Meyer was pas uit hechtenis ontslagen) ook IIOO bezoekers, behorend 'in hoofdzaak tot de arbeidersklasse, doch ook waren er blijkbaar veel middenstanders aanwezig'": het aantalleden was toen vermoedelijk boven de IrOO gekomen. Over hun gehalte was de leider persoonlijk niet erg te spreken; begin '40 beklaagde hij zich er over dat het voorgekomen was dat meubelen uit de Z.g. Zwarte Huizen van de beweging door 'kameraden' in hun particuliere woning gebruikt waren." Hier waren Gezag, Plicht, Trouwen andere hooggestemde begrippen ver te zoeken.

XCEind mei '34 (eerder kon nauwelijks) richtte de burgemeester van Oisterwijk tot de regering het verzoek, Zwart Front op de lijst te plaatsen van voor ambtenaren verboden verenigingen"; dat verbod liet tot oktober' 3 6 op zich wachten." Enkele malen werden voorts nummers van Zwart Front in beslag genomen, tweemaal werden de persen waarop het blad te Oisterwijk gedrukt werd, verzegeld. Geen nood: het drukken vond toen, zolang als nodig was, in België plaats."

XC1 Schöffer: Het nationaal-socialistische beeld, p. 274, 324; CI:Jaarbericht A (jan. 1938), p. 36. De besloten vergaderingen van het Comité werden in '38 een tijd lang bijgewoond door een Jood die zich voor NSB'er uitgaf. 'Ik weet nog heel goed dat daar verkondigd werd dat alle Joden homosexueel zijn en dat het eenjood volgens de Talmud geoorloofd zou zijn, een Christenmeisje van drie jaar te misbruiken. Bij die gelegenheid werd uit devergadering geschreeuwd: 'Hang ze op!' en 'Draai ze de nek om!' , (Brief, 1 mei 1965, van A. B. Meyer aan het RvO). 2 Joosten: Katholieken en fascisme, p. 3°4-06. 3 Cl: Jaarbericht A (jan. 1936), p. 19. 4 Cl: Overzicht 1938, no. 3, p. 8. 5 Brief, 1 febr. 1940, van A. Meyer aan R. Wenneker (Archief Zwart Front, map Ij). 6 Ministerraad, kabinet, uittreksels uit de agenda 1934, no. 382. Ministerraad, notulen, 6 okt. 1936. 8 Joosten: Katholieken en fascisme, p.

389 [PDF]
DE ANDERE FASCISTEN

XCKleiner dan Zwart Front bleef een andere formatie waarbij wij nu nog even moeten stilstaan: het Verbond van Dietse N ationaal-Solidaristen, of Verdinaso.

XCEerder gaven wij al weer, dat dit Verbond, herfst' 3 I in België opgericht door de Westvlaming Joris van Severen, in '32 en '33 in ons land, hoofdzakelijk in katholieke kring, zekere aanhang gekregen had. In de studentenwereld verliep deze geleidelijk, elders bleef hij bestaan waarbij de al genoemde kunstenaar Ernst Voorhoeve - die samen met de schrijver Ernest Michel onder invloed van de katholieke publicist Henri Bruning lid van het Verdinaso geworden was - zich spoedig als van Severens vurigste vereerder ontpopte. Luttele maanden later mocht hij zich dan ook met de titel 'Rijksorganisatieleider' sieren, Michel met die van 'Rijkspropagandaleider'i!

XCWat Verdinaso en Zwart Front met elkaar verbond, was de opgeblazenheid, de fascistische instelling en, niet te vergeten, het antisemitisme. Want ook het Verdinaso zag de Joden als kapitalistische parasieten: eigenlijk dienden zij uit 'Dietsland' (Vlaanderen plus Nederland minus Friesland) te verdwijnen, 'uit liefde tot ons Volk', schreef Voorhoeve in '34, 'en in laatste instantie ook tot hun eigen heil! De weinige'fatsoenlijke' joden zullen in Dietsland mogen leven, hoewel onder voortdurend scherp toezicht van de Staat." De NSB 1 'Voor ons is de NSB', aldus het weekblad Hier Dinaso, ook in '34, 'een vals-nationale, volksverlakkende jodentroep van wie wij niets venvachten voor de heropleving van ons ene, zuivere, Dietse volk. NSB' ers, de ogen open! Heil het Dinasol'?

XCWat het Verdinaso en Zwart Front scheidde, was de Vlaamse kwestie. Niet dat Joris van Severen het zijn volgelingen in dat opzicht gemakkelijk maakte! Want in de nazomer en herfst van '34 liet hij onverhoeds het denkbeeld van dat 'ene, zuivere, Dietse volk', vallen om voortaan te bepleiten dat ook de Walen met' een soort zelfbestuur' deel zouden uitmaken van 'het Dietse Rijk'." Mocht dat nog wel 'Diets' heten 1 Van Severen ging van een 'Bourgondisch Rijk'spreken en luttele jaren later werd de Vlaamse kwestie (oorsprong en raison d'être van zijn groepering) in zijn propaganda nog slechts aangeduid als 'het zogenaamde talenvraagstuk' . Voortaan werd in de bijeenkomsten waar van Severen sprak, de Brabançonne gespeeld; hij die in' 28 met zijn 'Que la Belgique s' écrasel' groot tumult gewekt had in het Brusselse

1 A.v., p. 334. 2 Brief, 30 sept. I934, van E. Voorhoeve aan H. A. M. Ruhe ; deze had tegen de antisemietisehe aetie geprotesteerd (ArehiefVerdinaso, map I g). 3 7 juli I934 (Doe II-832). Van Severens toespraak te Izegem, I sept. I934, aangehaald in Willemsen: p. 352.

390 [PDF]
HET VERDINASO

XCparlement, lanceerde tien jaar later de leus: 'Allen in het gelid voor de eerste étappe: Orde in België!'!

XCDie omzwaai kostte van Severen in Vlaanderen een deel van zijn aanhang die naar Staf de Clercqs Vlaams Nationaal Verbond overliep. In Nederland ging De Nieuwe Gemeenschap voortaan van Severen bestrijden, maar V oorhoeve (een zich aan organisatiescherna's vergapende, simpele ziel) was bereid, de aanbeden leider te volgen in al zijn politieke kapriolen. Van Severen zag hij nu eenmaal als een uniek politiek genie en alwie in Nederland voor fascistische denkbeelden actie voerde maar niet bereid was, dat genie te erkennen, deugde niet. 'Tegenover de NSB zouden wij', schreefhij in '35, 'zachtzinnig kunnen zijn omdat wij daar te doen hebben met hersenloze praters, aangevoerd ofliever gevolgd door tamelijk onschuldige domoren die de burgerlijke massa vleien. Bij Zwart Front hebben wij te doen met een boer die zelfs te koppig en te zeIfmgenomen was om pastoor te worden, met misbakken heiligen en een troep lieve straatjeugd uit middenstandskringen die het kankeren der ouders in baldadigheid omzet."

XCLente' 38 werd het Verdinaso in een Verdinase-België en een VerdinasoNederland gesplitst; natuurlijk bleef, aldus Voorhoeve (en het mag niet verbazen), van Severen 'ons aller Leider'": ook als leider van Verdinaso-Nederland wilde Voorhoeve zich slechts als zijn politieke zaakwaarnemer beschouwen. Met van Severens instemming verklaarde hij zich ruim een jaar later, zomer '39, bereid, met de 'hersenloze praters' van de NSB alsook met de 'misbakken heiligen' van Zwart Front samen te werken, zulks op 'suggestie van Bruning's, en op 16 augustus '39 was het grote moment aangebroken: Ernst Voorhoeveen Arnold Meyer (de 'boer die zelfs te koppig en te zelfingenomen was om pastoor te worden') zetten beiden in aanwezigheid van Henri Bruning hun handtekening onder een plechtige verklaring tot samenwerking die aanhief met de woorden: 'Deze samenwerking beoogt: a. de verovering van de macht in de Nederlandse staar."

XCGaarne beschouwen wij ons ontslagen van de plicht, de verdere punten uit dit verwaten stuk aan te halen: de verklaring bleef dode letter en nog geen twee maanden later, kort na het uitbreken van de tweede wereldoorlog, (wij komen er in het volgend deel op terug) ging Verdinaso-Nederland een

1 A.v., p. 354-57. 2 Brief, 18 okt. 1935, van E. Voorhoeve aan W. Melis (Archief Verdinaso, map I h). 3 E. Voorhoeve: 'Het Verbond van Dietse Nationaal Solidaristen', p. 6-7 (Doe 1-1819, map a-8). • Aantekeningen van Voorhoeve voor inleiding in de Geheime Politieke Raad, 19 juni 1939 (Archief Verdinaso, map 2 c). S Tekst in a.v., map II a.

391 [PDF]
DE ANDERE FASCISTEN

fusie aan met wat nog restte van de Nederlandse Volkspartij: de in '37 uit de NSB verdwenen aanhang van ds. van Duyl plus enkele andere malcontenten.

XCHet Verdinaso had zijn grootste afdeling in Groesbeek waar Voorhoeve woonde: r r r leden in dezomer van '35. 1 Vier jaar later waren op de landdag van het verbond in Maarssen bij Utrecht ca. 300 personen aanwezig.ê Het totale ledental zal de 500 niet ver overschreden hebben. Over hun gehalte was, althans in mei' 34, Rijkspropagandaleider Ernest Michel bar ontevreden. 'Diverse afdelingen' in het westen des lands bezocht hebbend, had hij daar wel 'enige zeer goede leiders ... en enige bekwame werkers, dat zijn tegelijk dezelfde leiders', aangetroffen, maar' de rest is grotendeels een troep kletsende studenten waar geen arbeider en geen mens mee om kan gaan'.3 Die studenten verdwenen later goeddeels, maar wat hun plaats innam, was niet veel beter en het Verdinaso kwam niet van de grond.

XCW at deed de regering 1

XCDe minister van justitie vond het in februari' 34 niet wenselijk, extra de aandacht te laten vallen op het verbond door het op de lijst van voor ambtenaren verboden verenigingen te plaatsen." Dat standpunt onderging geen wijziging. Het Episcopaat liet eveneens het Verdinaso voor wat het was: een extremistische secte die, aan algemeen-fascistische denkbeelden volmaaktwillekeurige staatkundige constructies toevoegend, een kommervol bestaan leidde door gebrek aan kader, gebrek aan leden en gebrek aan geld.

XCDie laatste factor (het geld) moge dan hier de overgang vormen naar het volgend beeld in onze trieste galerij: het verkapt-fascistische weekblad De Waag dat in januari '37 begon te verschijnen - een verschijning die slechts mogelijk was doordat de Nederlandse petroleummagnaat Sir Henri Deterding bereid was, er de nodige tienduizenden guldens voor neer te tellen.

XCHenri Willielm August Deterding was in 1866 te Amsterdam als zoon van een koopvaardijkapitein geboren," Zestien jaar oud, legde hij het HBSeindexamen af, werkte vervolgens zes jaar bij de Twentse Bank en werd in 1888 door de Nederlandse Handelmaatschappij naar Indië uitgezonden39

1 A.v., map 5 k. Januari '35 telde Amsterdam 72leden (map 4 d),juli '35 Den Haag 27 (map 4 g), augustus '35 Rotterdam 22 (map 4 i),juli '35 Utrecht 36 (map 5 b), oktober '34 Nijmegen 16 (map 5 k). 2 Cl: 1939, no. 2, p. 5. S Brief, 18 mei 1934, van E. Michel aan]. van Severen (Archief Verdinaso, map 8 c). • Brief, 19 febr. 1934, van de minister vanjustitie (se afd., no. 1007) aan de voor zitter vall de ministerraad; Colijn sloot zich op 22 febr. 1934 bij de conclusie van van Schaik aan (Ministerraad 1934, bijlage bij agendastuk 118). 5 Gegevens in knipselverzameling tot 1945, map 2855 (H. W. A. Deterding).

392 [PDF]
·DETERDING

waar hij in '91 als accountant in contact kwam met de directeur van de pas opgerichte, nog niet erg florerende Koninklijke Petroleum Maatschappij, J. B. August Kessler. Dat contact bleek voor zijn verdere carrière beslissend te zijn. Kessler constateerde dat de vijf-en-twintigjarige accountant een wonderbaarlijk vermogen had, uit een onoverzichtelijke hoeveelheid economisch cijfer- en feitenmateriaal het wezenlijke te voorschijn te toveren; hij zag in hem een geboren koopman, nam hem onmiddellijk in dienst en, bleek in de roos geschoten te hebben: toen hij zelf in 1901 overleed, werd Deterding, vijf-en-dertig jaar nu, directeur van het concern; een jaar later directeur-generaal. Hij zou die functie vijf-en-dertig jaar lang uitoefenen vijf-en-dertig jaar waarin de 'Koninklijke' onder zijn zeldzaam bekwame, zeldzaam vooruitziende en soms zeldzaam onbarmhartige leiding (vroeg al samenwerkend met de Engelse Shell en daar tenslotte een volledige belangengemeenschap mee aangaand) uitgroeide tot een van's werelds grootste concerns op het gebied van de productie, het transport en de verkoop van aardolie en aardolieproducten. Deterding werd in 1919 Honorary Knight Commander of the British Empire, Sir Henri dus - maar hij bleefNederlander. Zijn Royal Dutch-Shell had vóór de eerste wereldoorlog met veel profijt de exploitatie van een deel van de aardoliebronnen in het Russische Kaukasusgebied ter hand kunnen nemen: alles wat daar opgebouwd was, werd door het communistisch regime onteigend. Dat droeg er toe bij dat Deterding, die het communistisch stelsel in het algemeen toch al niet anders zien kon dan als een kwaadaardig maatschappelijk ziekteverschijnsel, geslagen vijand werd van de Sowjet-Unie: een instelling die versterkt werd in en door zijn tweede huwelijk, in 1924 (hij was toen dus acht-en-vijftig jaar oud) met de dertig jaar jongere dochter van een Tsaristische generaal die uit Rusland had moeten vluchten.

XCTwaalf jaar later werd dat tweede huwelijk ontbonden en Deterding, bijna zeventig nu, trad voor de derde maal in de echt, ditmaal met een I Fräulein Knaack, twee-en-dertig jaar jonger dan hij. Dit huwelijk (waarin hij nog vader werd van twee dochtertjes) was, wat ook de motieven geweest mogen zijn, in elk geval in overeenstemming met zijn politieke sympathieën: hij was een groot bewonderaar van het Derde Rijk geworden. 'Hadden de Nazi's niet ingegrepen,' schreefhij eind januari '39, twee weken voor zijn dood, 'dan was Duitsland geheel communistisch geworden en Nederland had er dan ook niet aan kunnen ontsnappen.'! Deze en dergelijke opvattingen gingen althalls in die laatste fase van zijn leven

XC1 Brief, z r jan, 1939, vanH. W. A. Deterding aan C. C. Küpfer (Archief De Waag, map U 10 a).

393 [PDF]
DE ANDERE FASCISTEN

XC(lang nadat hij in nauwe samenwerking met de joodse oprichters van de

XCShell, de Engelse Samuels, het gemeenschappelijk concern tot bloei ge, bracht had) met een duidelijk antisemitisme gepaard. 'Ik heb', schreef

XCnovember '40 een toen extreem Nazigezinde in De Misthoorn,

XC'vele malen met Deterding over het Jodenvraagstuk van gedachten gewisseld en

XCgecorrespondeerd. Hij had ze (de Joden) in al hun laagheden leren kennen ge

XCdurende zijn loopbaan. 'Het zijn geen mensen', zo zeide hij mij eens, 'de diepst

XCgezonken mens heeft nog meer karakter dan de beste Jood' ... Hoe dikwijls

XCergerde Deterding zich niet aan de verschillende persuitingen tegenover Duits

XCland. Vooral de jood Salomon van Oss van De Haagse Post, maar ook de Joden

XCkliek van het Handelsblad kon hij dan met een enkel kernachtig gezegde zo juist

XCtyperen.' Maar niet alleen op de Joden had de boosaardige oude heer veel tegen: , 'De heer Colijn is geen Nederlander meer', zo zeide Deterding eens. 'Hij denkt

XCin goud en ik ben er van overtuigd dat hij zelfs zijn ziel reeds voor het hierna

XCmaals bij de Bank van Engeland heeft verpand.' '1 Toen Deterding op 4 februari' 39 in Sankt Moritz overleed, slaagde het

XCAlgemeen Handelsblad (' de [odenkliek') er in, aan Colijn een kort herdenkings

XCwoord te ontlokken. Colijn ('geen Nederlander meer') roemde Deterdings

XCeminente prestaties voor de 'Koninklijke' (hij had ze van nabij leren kennen) ;

XCdan zijn 'vorstelijke schenkingen aan onze musea' (het Amsterdamse Rijks

XCmuseum had, om slechts één voorbeeld te noemen, 'Het straatje' van

XCVermeer aan hem te danken); voorts de stichting van het Deterdingfonds

XCdat jonge Nederlanders naar Indië uitzond. 'En eindelijk', wij citeren nu de

XClaatste zin uit Colijns herdenkingswoord, 'ondanks de schijn van het tegen

XCdeel op sommige momenten in zijn leven, was hij een echt Nederlander, die

XCniet alleen voor zijn land veel heeft gedaan, maar dat land ook werkelijk

XChefhad.'2 De schijn van het tegendeel? Dat tegendeel was, toen De Waag al twee

XCjaar uitkwam, een maar al te manifeste realiteit. Daarmee willen wij niet een algemene beoordeling inleiden. van deze

XCcaptain of industry, ook op internationaal niveau een van de meest prominente

XCin de veertig jaar die aan het uitbreken van de tweede wereldoorlog vooraf

XCgingen. Zodanige algemene beoordeling valt buiten het bestek van onze

XCtaak. Maar Walmeer men het als een vaker voorkomend verschijnsel zien wil

XCdat personen die, dank zij hun kracht van karakter en uitzonderlijke com

XCmerciële en organisatorische capaciteiten, tot bijzondere prestaties komen in

XC1 A. Meijer-Schwencke: 'Deterding over de Joden', De Misthoorn, 23 nov. I940.

XC2 Algemeen Handelsblad, 6 febr. I939.

394 [PDF]
WIGERSMA EN HESSING

de harde wereld van het particuliere bedrijfsleven, er niettemin politieke opvattingen op na houden, even simplistisch als irreëel, dan mag men bij wijze van voorbeeld op die laatste levensfase van Sir Henri, op H. W. A. Deterding wijzen. H.W. A. - 'Hij Weet Alles', zo werden die voorletters in de jaren '20 in de kring van de Royal Dutch-Shell aangevuld"; maar van Hitler, het nationaal-socialisme en het Derde Rijk begreep Deterding niets, en wat hij er van wist, zag hij door de bril zijner wensen.

XCMet zijn derde vrouw had hij zich in '3Ó in Duitsland gevestigd, in Mecklenburg, op het grote Rittergut Dobbin - dertig jaar eerder eigendom van Prins Hendrik die er vaak met Koningin Willielmina de vakantie had doorgebracht. Het was hem een kwellend probleem hoe hij de betrekkingen tussen Duitsland en Nederland verbeteren kon. Begin '37 stelde hij uit zijn immens particulier vermogen f ro miljoen beschikbaar opdat, buiten de clearing om, Nederlandse landbouwproducten naar Duitsland geëxporteerd konden worden; de Nederlandse boeren en tuinders ontvingen de f 10 miljoen, de opbrengst in Duitsland kwam, aldus Deterdings wens, aan het nationaal-socialistische Winterhilfswerk ten goede. Politiek had deze geste geen andere uitwerking dan dat zij Deterding als sympathisant met het Derde Rijk onthulde; het economisch effect bleef 'beperkt tot een tijdelijke verbetering van de agrarische marktpositie hier te lande. Van een verdere nawerking is niets te bespeuren geweest.'2

XCNu had in de herfst van '3Ó een zekere ir. B. Wigersma met Deterding contact gezocht. Voor financiële steun aan organisaties van politieke aard voelde Deterding niet, 'principieel' niet" - de reden daarvan zal wel geweest zijn dat hij de besteding van zijn subsidies dan onvoldoende kon controleren. Wigersma kwam evenwel voor een ander plan zijn hulp inroepen.

XCBaltus Wigersma, in r877 geboren, scheikundig ingenieur, beschouwde zich als volbloed leerling van Bolland en meende, met hem, in het Hegelianisme, zoals dat door Bolland geïnterpreteerd werd, de steen der wijzen, ook op politiek gebied, gevonden te hebben. Met anderen bevorderde hij dat in '32 een tweede adept van Bolland, J. Hessing (autodidact als deze) bijzonder hoogleraar werd aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Wigersma was van '18 af een jaar of vijftien leraar natuurkunde aan het Haarlems gymnasium. 'Het enige waarover hij sprak, was', aldus een oud-leerling, 'de filosofie van Hegel en Bolland, zijn proeven mislukten steeds en hij kon niet rekenen.'4

XC1 B. C. de Jonge: Herinneringen, p. 71. 2 P. A. Blaisse in Ned volksh., dl. VI, p. 343. 3 Brief, 22 sept. 1938, van H. W. A. Deterding aan E. Voorhoeve (Archief Verdinaso, map 9 d), 4 P. A. Bos, 18 april 1966.

395 [PDF]
DE ANDERE FASCISTEN

Al in '32 trad deze onhandige, star-doctrinaire studeerkamer-fascist met , prof. Hessing tot de NSB toe. Voor Mussert stelde hij een ontwerp-grondwet

XCop die zijns inziens van een briljant inzicht in de Hegeliaanse staatsleer

XCgetuigde. Mussert vond het een onbruikbaar stuk - en Wigersma en Hessing verlieten geërgerd de NSB.1 Zij bleven samenwerken in de 'Vereniging tot

XCStudie van de Staat' waarin rechts-autoritaire en fascistische denkbeelden

XCopgeld deden. Maar wie had ooit van die vereniging gehoord 1 Hoe kon ze

XCdie denkbeelden verbreiden 1 Het plan, daartoe een nieuw weekblad op te richten, was niet van Wigersma afkomstig maar van een econoom, dr. ir. M. D. Dijt, eigenaar van een landbouwbedrijf op Texel, die in '36 Deterdings adviseur werd bij de exploitatie van zijn Rittergut. Het was Dijt geweest die Deterding voor het tien-miljoen-plan (het Plan-Deterding) gewonnen had; Dijt die suggereerde dat voor de gedachten die aan dat plan ten grondslag lagen, in een nieuwe periodiek propaganda gemaakt moest worden. In eerste instantie voelde Deterding daar niet voor - tot Dijt de hem uit de 'Vereniging tot

XCStudie van de Staat' bekende Wigersma inschakelde. Er vonden in Den Haag en Berlijn enkele gesprekken plaats; eind van het lied was dat Deterding zich bereid verklaarde, jegens het bestuur van een nieuw op te richten stichting 'De Waag' althans in ' 37 garant te zijn voor een eventueel tekort bij de uitgave van een weekblad dat De Waag zou gaan heten"; ook zou dat bestuur de Nederlandse kant van het Plan-Deeerding behartigen." Dat laatste was slim bedacht: het zou de stichting en het gelijknamige weekblad op slag grote bekendheid gegeven hebben in de agrarische wereld. Maar de vlieger ging niet op: de regering hield de aankopen voor het PlanDeterding geheel in eigen hand en het weekblad De Waag trok bij zijn verschijning geen enkel profijt van de flo miljoen die de grote financier ter beschikking gesteld had teneinde (want daar kwam het toch op neer) de Nederlandse binnenlandse politiek te beïnvloeden - op de achtergrond blijvend. Beïnvloeden in welke geest 1 Deterding gaf er een manifest over uit dat, na een felle tirade tegen de

XCSowjet-Unie, in vage borrelpraat verliep. 'Er is behoefte aan', schreefhij

XC'om '5 werelds karnemelk-bloed door fris, gezond bloed te vervangen dat God

XCdank nog door zovele gezonde lichamen stroomt ... Dus weg met onderlinge haat en nijd, weg met alle tweedracht, en plaats voor allen die geestelijk gezond

XCzijn en het eenvoudige ook eenvoudig willen zien. De wereld is nog altijd even

XC1 Doe 1-1895, inleiding. 2 Brief, 27 juni 1938, van Wigersma aan Deterding (Archief De Waag, map U 9 a). a De Telegraaf, 28 dec. 1936.

396 [PDF]

mooi als ze geweest is, indien wij haar maar mooi willen maken. Daarvoor is allereerst echter morele moed nodig om de waarheid te zeggen en te willen heren."

XCVan de stichting 'De Waag' werd Wigersma voorzitter, Hessing een der bestuursleden - en het nieuwe weekblad begon januari '37 te verschijnen, zulks onder eindredactie van een drs. Th. B. Hoyer. De oplaag kwam nauwelijks boven de vierduizend exemplaren uit,2, er werd weinig in geadverteerd - in '37 moest Deterding f 60 000, in '38 f 34 000 bijpassenê ; na zijn overlijden, begin februari' 3 9, deden de erfgenamen uit het nagelaten fortuin een laatste schenking van f 30000.4 Andere kapitaalkrachtigen schonken in de eerste anderhalf jaar van verschijnen tezamen f 6500 aan De Waag;; daar waren kleine bedragen onder van Deterdings opvolger als directeur-generaal van de 'Koninklijke', ir. J. E. F. de Kok," en van de Twentse industrieel J. H. van Heek,' terwijl de minister van landbouw, nijverheid en handel uit de eerste wereldoorlog, dr. F. E. Posthuma, f IOOO beloofd had 'op voorwaarde dat er ook vijf-en-twintig anderen zouden zijn die dit bedrag geven" die vijf-en-twintig waren niet te vinden.

XCWij treffen in de kring van de vaste medewerkers aan De Waag tal van figuren aan die tijdens de bezetting aan Duitse kant stonden: H. W. van Etten, de latere hoofdredacteur van Storm-SS; mr. dr. H. J. von Brucken Fock, economisch expert van de NSB; prof. mr. D. H. Westra, de latere burgemeester van Den Haag; prof. mr. J. J. Schrieke, de latere secretarisgeneraal van justitie; ook generaal Seyffardt die, uit de NSB getreden, De Waag als 'militair adviseur' diende"; en last but not least Max Blokzijl, 's vijands beste radiopropagandist, in die tijd Berlijns verslaggever van het Algemeen Handelsblad,'door de redactie van zijn eigen dagblad steeds belemmerd ten aanzien van zijn uitlatingen betreffende Duitsland'9 - welnu, De Waag wenste hem geen strobreed in de weg te leggen en Blokzijl, zijn

XC1 Exemplaar in Archief De Waag, map U 8 a. 2 Brief, IS dec. 1938, van C. C. Küpfer aan W. H. Streng (a.v., map U 9 g). Er waren in maart 1939 ca. 3000 abonné's terwijl ca. 1000 losse nummers verkocht werden (Brief, 24 maart 1939, van Wigersma aan H. Krekel, a.v., map U 10 c). 8 Brief, 13 febr. 1939, van Wigersma aan mr. A. baron van Haersolte (a.v., map U 10 b). 4 Brief, 20 maart 1939, vannotaris A. M. Vroom aan Wigersma (a.v., map U 10 c). 5 Brief, 30 juni 1938, van Wigersma aan Deterding (a.v., map U 9 a). 6 Maar de Kok schonk in juni '38 f 1000 ten behoeve van de Protestants-Joodse vluchtelingen uit Duitsland (Brief, 17 juni 1938, van J. E. F. de Kok aan V. H. Rutgers,' Archief voorzitter Protest. Hulpcomité, map 'Inzameling. Brieven'). 7 Brief, 28 maart 1938, van Wigersma aan Deterding (a.v., map U 8 g). 8 Brief, IS april 1937, van Th. B. F. Hoyer aan H. Th. de Booy (a.v., map U 8 c). 9 Brief, 12 nov. 1938, van C. C. Küpfer aan H. P. Beets (a.v., map U 9 f).

397 [PDF]
DE ANDERE FASCISTEN

salaris van 'de Jodenkliek' incasserend, kon zich in Deterdings weekblad als 'onze correspondent in Duitsland', anonym blijvend, onbezoldigdmaar naar hartelust uitleven; zo in de zomer van '38 toen hij de Jodenvervolging in Duitsland 'de eerlijkste vorm' noemde van 'een afkeer die in alle variaties door de eeuwen heen gesluimerd heeft in alle volken'. Die vervolging was trouwens, aldus Blokzijl, niet schuld van de Duitsers, maar van de Joden. Want die waren' er op uit geweest, hun ras machtsposities te verschaffen ten koste van de niet-joodse overgrote meerderheid der bevolking.P Wigersma had tevoren met Blokzijl over dit abjecte stuk gecorrespondeerd; hij was er opgetogen over: 'Er is geen blad in Nederland' , haastte hij zich aan Deterding te schrijven, 'dat het nog heeft aangedurfd, zo open en juist over het Jodenvraagstuk te schrijven."

XCWigersma zelf ging nog op het thema door: in artikelen in De Waag, ook in brieven. Maar zomer' 39 kreeg zijn abstract antisemitisme een schok toen hij, met vakantie in Duitsland vertoevend, geconfronteerd werd met de concrete situatie waarin de Joden er zich bevonden. 'Ik spreek hier zeer veel mensen, nationaal-socialisten en anderen, maar', schreef hij aan de eindredacteur van De Waag, 'ik hoorde nog niemand die volkomen instemde met de rechtloze positie waarin de Joden hier gebracht zijn. Trouwens, een expulseren der Joden over de gehele wereld zou ook onmogelijk zijn tenzij men ze eenvoudig in massa ging vermoorden. En men zal toch zeker van ons niet verwachten dat we daartoe ooit zouden overgaan. Zo begin-middeleeuws radicaal à la Machiavelli kunnen wij niet meer optreden. Het Christendom en onze cultuur eisen van ons menselijke behandeling onzer medemensen"ach, hij was de enige niet, deze doctrinaire doordraver en dwarsdrijver die, luttele jaren later, met schrik zou gadeslaan welke eonsequenties Hitler en de zijnen zouden verbinden aan het principieel antisemitisme dat ook hij beleden en gepredikt had; toen zou hij 'in verschillende gevallen' hulp aan vervolgden bieden, 'waaronder ook [oden'."

XCMaar in de vooroorlogse jaren waarin hij bij De Waag op de achtergrond de drijvende kracht was, kon Wigersma op het blazoen van het Derde Rijk geen vlekje ontdekken. Hij had 'de grootste bewondering en eerbied voor het werk dat door mannen als Hitler en Goering met hunne medewerkers inU 10 d). 5 Tribunaal van het arrondissement Haarlem (3e Kamer), Vonnis inzake ir. B. Wigersma, Tribunalen in Nederland,

1 Brief, II april 1938, van Wigersma aan Blokzijl (a.v., map U 8 g). 2 2 juli 1938. 3 Brief, I juli 1938, van Wigersma aan Deterding (Archief map U 9 b). • Brief, 21 juni 1939, van Wigersma aan C. C. Küpfer (a.v., map

398 [PDF]
DE WAAG

Duitsland is verrichr'"; dat Tsjechoslowakije belaagd werd, deerde hem niet: die staat was' een wanconstructie van de heren in Versailles door verraad en roof ontstaan'"; hij voorzag juni' 39 het Duits-Russisch bondgenootschapsverdrag, maar bleef ook toen 'nog steeds de ontwikkeling zien in de richting ener samenwerking van 't Westen tegen 't Oosten en wel in die zin dat niet alleenjapan zal worden gekortwiekt maar Oost-Europa, Rusland en China onder leiding van Duitsland zullen worden ontgonnen Enfin, we zullen dat niet verder uitwerken.?"

XCNiet alle medewerkers konden de voorzitter van de stichting 'De Waag' op zo hoge gedachtenvlucht volgen. Integendeel: Wigersma's systematisch goedpraten van wat Duitsland deed, leidde tot tekenende conflicten. Omstreeks de Anschluss van Oostenrijk had de eerste eindredacteur, Hoyer, er genoeg van; een brief waarin Wigersma van hem eiste dat hij, met hem, Hitler en Mussolini zou zien als 'de geniale dictators die hun volk achter zich weten', was de druppel die de emmer deed overlopen: hij nam ontslag"; C. C. Küpfer, een gepensioneerd kapitein van het Koninklijk NederlandsIndisch leger, volgde hem op. De schrijver van de buitenlandse kroniek, drs. E. van Wessem, een Zwart Fronter, die na de pogrom van november '38 al van oordeel was, 'dat het Duitse nationaal-socialisme zich ontstellend heeft onteerd'5 (maar daar zweeg hij over in zijn artikel), gaf er in de zomer van '39 de brui aan; Küpfer, geschokt door de bezetting van Praag, was opgelucht toen hij augustus' 39 als officier gemobiliseerd werd; zijn plaats als eindredacteur werd toen tijdelijk ingenomen door de secretaris van de redactie, mr. J. van der Hoeven, een jong jurist, die zich twee jaar tevoren 'in verband met het toenemend slappe en liberale karakter' teruggetrokken had uit De Waag waarin hij, lid van de NSB op dat moment, 'een enkel artikel van 'gecamoufleerd' Nationaal Socialistische strekking' geplaatst gekregen had."

XCVerloren Wigersma en Hessing dus enerzijds medestanders wien, de een vroeger, de ander later, de ogen open gingen voor de gevaren die Europa bedreigden, anderzijds gingen zij er naar streven, de lezers van De Waag

1 Brief, II april 1938, van Wigersma aan Blokzijl (Archief map U 8 g). 2 Brief, 25 mei 1938, van Wigersma aan C. C. Küpfer (a.v., map U 7 h). 3 Brief, 17 juni 1939, van Wigersma aan C. C. Kupfer (a.v., map U Ia d). 4 Brief, 7 maart 1938, van Th. B. F. Hoyer aan]. Hessing (a.v., map U 8 g). s Brief, 12 nov. 1938, van E. van Wessem aan C. C. Küpfer (a.v., map U 9 f). 6 Brief, 12 aug. 1937, van]. van der Hoeven aan een ongenoemde 'Kameraad' (a.v., map U 8 d). Medio maart 1940 verbrak mr. van der Hoeven alle banden met op zijn houding tijdens de bezetting viel niets aan te merken.

399 [PDF]
DE ANDERE FASCISTEN

Î hechter te organiseren. In april '39 werd in Den Haag de eerste 'Waagkring' opgericht"; eind van de zomer bestonden dergelijke 'kringen' ook in Amsterdam, Haarlem, Bussum, Hilversum, Utrecht, Amersfoort : en Groningen." Een Utrechts privaatdocent in de filosofie, dr. T. Goedewaagen (wij komen in een later deel uitvoerig op hem terug), gaf zich voor de organisatie van die kringen veel moeite. De fascistische gedachtengangen van de NSB waren hem zeer sympathiek maar hij achtte de wijze waarop Mussert en de zijnen het Nederlandse volk benaderden, niet juist. Dat bleek, toen medio juli '39 de besturen van de plaatselijke Waag-kringen in Amersfoort in conferentie bijeenkwamen. Een merkwaardig dispuut ontstond: moest De Waag zich achter de NSB scharen, of juist niet? Een Bussums bestuurslid achtte het wenselijk, 'dat De Waag zich distantieert van de NSB. Advertenties en giften zullen', dacht hij, 'pas regelmatig toevloeien als dit is gebeurd.' Daarentegen hield een Gronings bestuurslid die distantiëring voor 'onmogelijk, daar de beginselen van De Waag tot in bijzonderheden overeenkomen met die van de NSB.' Zo ook de latere secretaris-generaal van volksvoorlichting en kunsten: 'Ook de heer Goedewaagen is van mening dat er in de-beginselen tussen beide bewegingen geen distantie bestaat, maar dat de distantie gezocht moet worden in de tactiek en de wijze waarop De Waag het Nederlandse volk wil bereiken.f Op welke wijze dan 1 De jaargangen van De Waag bieden het antwoord: meer intellectualistisch, z.g. 'slim', gecamoufleerd - kortoni.: onoprecht. Niet alle lezers van het door Deterding gefmancierde, in feite door Wigersma en Hessing geleide weekblad bleef zulks verborgen. Er was er één (lid van de liberale Vrijheidsbond, gepensioneerd kapitein der infanterie, 'die alle ellende waarin het leger heeft verkeerd, heeft medegemaakt') wien in november '38 bij het geschrijf van Blokzijl de gal xrverliep : 'Het druipt eenvoudig van verering voor alles wat Duits is, met volkomen miskenning en omlaaghaling van eigen, nationale waarden. Precies de NSB .. ; 'Das Unschönste was es im menschlichen Leben geben leann, ist und bleibt das Joch der Skiaverei' (Mein Kampf). Volkomen juist! Moge het Duitse volk nog eëns ZOver komen en dat Joch der Skiaverei afwerpen en zijn Leider terugbrengen naar de plaats vanwaar hij gekomen is: het niets. God behoede en beware ons Nederland voor een dergelijke Leider!' ~ Het hielp niet: de publikatie van De Waag werd voortgezet.

XC1 Brief, 21 april 1939, van Wigersma aan D. Mulder (a.v., map U 10 c). 2 A.v., map U 8 f 3 'Notulen van de vergadering met de besturen der Waagkringen op

XCIS juli 1939', p. 3 (a.v., map U 6 g). ~Brief, 9 nov. 1938, van H. P. Beets aan De Waag (a.v., U 9 f). 4

400 [PDF]

Terugblik

XC

XCHet heeft zin, een ogenblik terug te zien op de materie die wij in dit en de daaraan voorafgaande twee hoofdstukken behandeld hebben. Want wat hebben wij geschetst 1 Toch niet anders dan het ontstaan en de beperkte groei, van het begin van de jaren '20 tot aan het uitbreken van de tweede wereldoorlog, van de rechts-autoritaire, fascistischeen nationaal-socialistische geestesstromingen in ons land alsmede van de daarmee corresponderende, verwarrende veelheidaan organisaties en groeperingen. Allen wensten zij dat het ten onzent historisch gegroeide parlementaire stelsel vervangen zou worden door een, waarin de macht van de kiezers en van hun partijen of beperkt zou zijn doordat het accent meer zou komen te liggen bij de kroon Of zelfs geheel opgeheven doordat alle macht overgedragen zou worden aan één enkele leidersfiguur; in die zin waren zij alle anti-democratisch: manifestaties van totalitaire heerszucht en onverdraagzaamheid. Bovendien stak in vele van die organisaties en groeperingen van meet af aan een flinke dosis antisemitisme of werd dat antisemitisme (dat deed zich met name bij de NSB voor) in de loop van de jaren' 30 sterker naarmate de antisemietische infectie uit Duitsland overwoei of de vroeger al bestaande neiging geactiveerd werd, de Joden als een vreemd, apart en gevaarlijk bevolkingsdeel te beschouwen.

XCNoodzakelijk was het, dat alles gedetailleerd hier uit te beelden; noodzakelijk omdat zonder die uitbeelding veel onverklaard zou blijven wat wij in latere delen te schetsen krijgen. Want er zijn onder de figuren die wij in die drie hoofdstukken met name genoemd hebben, maar weinigen die wij niet straks opnieuw zullen tegenkomen, zij het dan in fundamenteel andere omstandigheden.

XCFundamenteel anders. Immers, aan de lezer die ons tot dusver heeft willen volgen, kan het, ondanks de veelheid aan bijzonderheden die wij ons verplicht achtten weer te geven, niet ontgaan zijn dat de anti-democratische krachten van rechts (voor die van links gold hetzelfde) in het land als geheel slechts een politieke factor van gering gewicht vormden - elk apart, maar ook tezamen, en dat laatste mede door hun onderlinge tegenstellingen en hatelijke twisten. Zij hadden op zijn hoogst, en ook dat maar korte tijd, misschien een tiende van de bevolking achter zich - nimmer meer. Nimmer ontvingen zij waarlijk belangrijke steun uit het bedrijfsleven: Deterding bleef een eenling. Nimmer vertoonde, met uitzondering van 'Landbouwen Maatschappij', een van de politieke groeperingen die in het sociaal-economisch leven een hechte basis hadden, de neiging, het met een Mussert of Arnold Meyer op een accoordje te gooien - laat staan met diegenen die nauwelijks een zichtbare aanhang hadden: 'edelfascisten' als Gerretson,

401 [PDF]
DE ANDERE FASCISTEN

Groeninx van Zoelen, Wigersma en Hessing of de meer ordinaire variëteit, gerepresenteerd door figuren als Sinclair de Rochemont, Baars, van Rappard, Kruyt, Voorhoeve. Dat de NSB in twee jaar tijd bijna de helft van haar kiezersaanhang verloor, wees er al op, dat aan het relatieve succes van '35 eerder een anti-democratische stemming dan een hechte fascistische overtuiging ten grondslag lag. Die anti-democratische stemming was, afgezien nog van hetgeen zich op de extreme linkervleugel afspeelde, niet tot de NSB en de met haar verwante groeperingen beperkt: het zal uit latere delen nog blijken. Maar voor de vooroorlogse periode gold, dat (zo zou men het kunnen uitdrukken) het totalitaire offensief-van-rechts in ons land spoedig doodgelopen was: doodgelopen, ondanks de diepe economische crisis, en eigenlijk nog vóór zichin '37 een opleving in het bedrijfsleven ging aftekenen.

XCwil men daar een uit eigen kracht behaalde overwinning in zien van redelijkheid, verdraagzaamheid en gezond verstand, dan moet daaraan toegevoegd worden dat die overwinning geen definitief karakter droeg, en dat om twee redenen. De eerste was dat de nationaal-socialistische en fascistische ideologie in ons land groeperingen had doen ontstaan die, hoezeer ook geremd in hun groei en hoezeer ook teruggedrongen, in het volksgeheel bleven wat zij van meet af aan geweest waren: harde kernen van fanatisme en eigengereidheid ('Wij zijn het vaderland en het vaderland is van ons!') Want, welke ook hun onderlinge verschillen, welke ook de gradaties die men kan onderscheiden: de mentaliteit waarvan in program en publikaties, in actie en optreden, de NSB en de minuscule NSNAP' en, Zwart Front en het Verdinaso getuigden, was in wezen dezelfde: een mentaliteit van er-op-losslaan, van gewelddadige onderdrukking van alles wat zich onder hun eventueel regime aan oppositie zou durven tonen of roeren. Dat wilde wat aan 'fatsoenlijke' elementen in de NSB bleef, in zijn kortzichtigheid niet beseffen. Maar een gelijke kortzichtigheid werd aan de dag gelegd door een aantal schrijvers uit het katholieke kamp en door filosofen als Wigersma, Hessing en Goedewaagen die, ten dele Bollands laatste, modderige voetsporen drukkend, in abstracte verdwazing een ideaal najoegen dat alles te maken had met hun particuliere gedachtenkronkels, niets met realiteit en karakter van het Derde Rijk.

XCTijd wordt het, dat wij naar dat Derde Rijk terugkeren.

XCWant wanneer wij, na de beschrijving van Hiders Machtûbemahme, onze aandacht gericht hebben op het incident met 'De Zeven Provinciën', op Colijn en zijn beleid van 'aanpassing' en ordening, alsmede op het linkse en op het rechts-autoritaire protest, dat laatste in hoofdzaak uitlopend op de actie der NSB-, dan moet men bij al die aspecten van Nederlands geschiedenis 4

402 [PDF]
TERUGBLIK

in de jaren' 30 steeds de ontwikkeling in Duitsland als de belangrijkste factor zien in het internationaal milieu waarin zich die geschiedenis afspeelde. Wij hebben er vaak met een enkel woord naar verwezen.

XCNu is evenwel een bredere schets op haar plaats, op zichzelf al, maar bovendien om die tweede reden aan te geven waarom de 'nationale' overwinning, behaald op de fascistischeen nationaal-socialistische stroming, geen definitief karakter droeg. Immers, de buitenlandse belager van democratisch Nederland wiens offensief nog komende was, zou zich als oneindig gevaarlijker ontpoppen dan de binnenlandse wiens offensief was afgeslagen; gevaarlijker óók omdat die twee belagers elkaar zouden vinden in een stekelig bondgenootschap dat, bij alle onderlinge spanningen en conflicten, een-en

403 [PDF]

Hoofdstuk 13: 'Das Dritte Reich'

XC

XCToen Hitler op die fatale joste januari 1933 rijkskanselier werd, stond hem het doel dat hij wenste te bereiken, met volstrekte duidelijkheid voor ogen: macht en grondgebied van Duitsland moesten uitgebreid worden. Wat de tactisch-beste weg was om dat te verwezenlijken; was ook 'voor hem nog een open vraag - maar hij wist wat hij wilde: wilde met een absolute vastberadenheid die door nagenoeg al zijn tijdgenoten, met inbegrip van een groot deel van zijn volgelingen, onderschat werd. Vormgever wilde hij zijn van een nieuw Duits imperium, das Dritte Reieh: voortzetting van het eerste Duitse keizerrijk uit de middeleeuwen en van het tweede, Bismarcks rijk, dat in '18 bezweken was - een nieuw imperium waarvan hij al gedroomd had in de jaren van zijn jeugd en jongelingschap. Die droom had niet aan kracht ingeboet maar was veeleer in zijn geest tot een allesbeheersende, geen twijfel toelatende visie uitgegroeid - een visie die hij, zij het nog met enige terughoudendheid, ook in Mein Kampf neergelegd had. Hij was, zo zag hij het, geenszins rijkskanselier geworden om, als zijn voorgangers, bij de bepaling van zijn beleid in laatste instantie rekening te houden met weerstanden van binnenlandse en buitenlandse oorsprong: die weerstanden moesten juist overwonnen worden. Zijn voorgangers had het aan kracht daartoe ontbroken; in zichzelf wist hij die kracht aanwezig. Bijna vijftien jaar had het hem genomen om zich, van onbekend semi-kunstenaar, als schepper en Führer van de sterkste politieke beweging die Duitsland ooit gekend had, op te werken tot het leiderschap van de regering. 'leh muss in der Spanne Zeit die mir bemessen ist', zo zei hij in '35 in vertrouwde kring, 'alle Kuift darauf konzentrieren das, was mir bestimmt ist, zu Ende zu führen. Das ist die Herstellung Grossdeutschlands, die Sicherung der Macht des Dritten Reiches. Diese Aufgabe kann ich keinem Nachfolger uberlassen. Die Deutschen hatten vor mir keinen politischen Führer der die Brutalität aufbrachte die die Anderen gross gemacht hat. lch darf keine Gelegenheit versäumen die sich bieiet um nachzuholen was seit einigen hun dertJahren uersäumt worden ist. Das kann ich keinem anderen uberlassen, auch keinem Nachfolger, denn ich werde keinen haben, wie es keinen vor mir gab der ohne Sentimen talität egoistische deutsche Politik treiben konnte.'l

XC1 R. DieIs: Lucifer ante portes (1949), p. 59-61. De weergave van Hiders woorden

404 [PDF]
HITLERS DOEL

XCIn wez e n had hij zi c h ni e t ander s geuit toen hij op 3 febru a ri 1933 , n a uwelijks vier dagen nadat von Hindenburg hem tot rijkskanselier benoemd had, in zijn nieuw e functie zijn e e rste bespr e king had m e t d e bevelhebbers van leger en m a rine. De 'Wieder ge winnung d e r polit isc hen Macht', d w.z. het heroveren van Duit s lands volstrekte vrijheid van handel e n, w a s, b e toogde hij toen, 'Ziel d e r G es a m tpolitik. Hi e rauf m uss ge sa m t e Staatsführun g ein ge st e llt werd e n (alle R e ssorts!)'. Wat hield dat in? Bitler zal er, zoals g e bruikelijk, wel een van zijn lange monolog e n aan gewijd hebb e n, m a ar de aantek e ningen die een der a anwezige g e n e raals maakte, zijn in hun abrupte kortheid sprekender dan een uitvoerig verslag:

XC'Völli ge U mk e hrun g d e r gege nwärti ge n i n ne npoliti s ch e n Zu s tänd e in D e ut s chland. Kein e Duldun g d e r B e tät ig u ng i r ge nd e i ne r G es i n mm g di e d e m Z ie l e nt gege n s t e ht (Pa z ifi s mu s !). W e r s ich ni c ht bek e hr e n lä ss t, mu ss ge b e u g t we rd e n. Au s rottu ng d es Marx i s mu s mit S t umpf und Sti el . Ein s t e llun g d e r ]ug e nd und des g anz e n Volk es auf d e n Geda n k en da s s nur d e r Kampf uns r e tt e n kann und di esem G e dank e n gege nüb e r all e s zur üc kzu t reten ha t . Na c h au sse n: Kam p f g eg e n Ver s ailIes ... Aufbau d e r W e h r ma c ht w i chti gs t e Vorau sse tzun g für Err e ichu ng d es Zi e l s . . . All ge m e in e Wehr p jlicht mu ss w i e d e r kOlnm e n . . . W i e s oll politisch e Ma c ht, we n n s i e ge wo n n e n ist, ge braucht we rd e n? ] e tzt no c h nicht zu s a ge n. Viell ei cht Erkämpf u n g n e uer Export-Mö g lichk e it e n, v i e ll e icht - u n d w ohl be sse r - Erob e run g n e l , l e n L e b ens raum s i m Ost e n un d d esse n rück sic ht s lo se G e rmani sie run g .'l

XCZijn toehoorders w ar en lichtelijk verbij s terd. Dat Bitler meende wat hij zei, n a m e n zij ni e t a an: het gesch e t s te progr a m hield e n zij trouwens voor onuitvo e rbaar . To e n d e rijkskan se li e r vertrokk e n was , citeerde een d e r hoge militairen Schillers woorden : 'St e ts w ar di e Red e keck e r als die Tat'2 - een strof e , p e rf e ct van to e pas s ing op d e me e ste m e nsen, ma a r nu juist niet op di e door e e n uitzond e rlijke bez e tenh e id gekenmerkte , nieuwe leider v a n de Duits e sta a t.

XCDaarin school voor e e n d e el het g e h e im van Bitlers kracht, het geheim ook van de successen di e hij enkel e jar e n lang wi s t te boek e n. Men wilde zich doo r deze fanatiek e rustv e r s toorder in zijn rust niet l a ten storen e n d e absurditeit zelve van de d e nkb e elden di e zijn geest vervulden, l e ek te waarborg e n d a t hij z e ni e t zou kunnen verw e zenlijken; in w e rkelijkh e id was zij e en voorwaard e voor h e t welslag e n van zijn phumen. Een tWe e de voorw a arde werd g e vormd d o or de sluwe e n vindingrijke t a ctiek di e hij bij het najag e n v an zijn p o litieke doelen toep a ste. Het buitenland bedroog hij;'N e u e Dokument e z ur Geschi c ht e d e r R e i c h s wehr 1930-19 3 3', V i e rt e (i a hr s hift e fiir Zeitg es chicht e (vo o rt aa n a an t e hal e n a ls : Vjh · fZt g .) , 1954 , p. 434-3 5 . 2 A v

1 Aanteke ni ngen van gener a al Liebrn a lm . Th . Vogelsang :

405 [PDF]
'DAS DRITTE REICH'

speculerend op traagheid en gemakzucht, op gebrek aan voorstellingsvermogen en voorliefde voor wensvoorstellingen, trachtte hij zich voor te doen als apostel des vredes; elke ingreep in de internationale machtsverhoudingen ging zijnerzijds gepaard, hetzij met geveinsde voorstellen voor regelingen die rust in de toekomst leken te garanderen, hetzij met verzekeringen dat Europa voortaan niets van hem te duchten had. Ook miljoenen Duitsers werden slachtoffer van dat bedrog. Zeker, aan wie scherper toezag, kon het niet ontgaan dat hij, de schrijver van Mein Kamp}; de Führer van een op militaire leest geschoeide, in militaire symbolen zwelgende massabeweging, in zijn volk een aggressieve gezindheid versterkte die op den duur wel in daden van aggressie moest omslaan. Maar welke daden, en wanneer 1 Dat wist nagenoeg niemand en van die onzekerheid ging lange tijd een verlammend effect uit.

XCZo wilde Hitler het ook.

XCHij ging er zorg voor dragen dat alle draden van de macht in zijn handen samenkwamen en dat hij de enige was die het te voeren beleid tot in finesses overzag. Het Duitse kabinet zou hij degraderen tot een Befehlsempfangs stelle; het zou van 1938 af niet eenmaal meer in zitting bijeengeroepen worden. De Führer prefereerde het, aan de instanties van staat en partij een verwarrende veelheid van rechtstreekse opdrachten te geven - bij voorkeur dezelfde of een overeenkomstige opdracht aan twee of meer instanties tegelijk. Dat bevorderde, zei hij eens, een 'natürliche Konhurrenz in der Arbeitsleistung .... Man muss die Menseken sich reiben lassen, durch Reibang entsteht Wärme, und Wärme ist Energie'? Die werkwijze had nog het bijkomend voordeel dat de ontvangers dier opdrachten, zich alle gelijkelijk op Hitler beroepend, hun eventuele gevoelens van jaloezie en vijandschap tegen elkaar richtten en niet tegen hem. Geen hunner kreeg van Hitler meer te horen dan strikt nodig was. Zo behandelde hij ook, die lijn strak houdend, zijn particuliere secretaressen; bereidde hij een bepaalde actie voor, dan werden de betrokken stukken aan verschillende secretaressen gedicteerd zodat geen van hen een compleet beeld had van hetgeen op touw gezet werd. 2 Wat hij aan anderen opdroeg, was, aldus een zijner medewerkers op buitenlands-politiek gebied, 'gewissermassen nur ein Steinchen oder eine kleine Rosette eines grossen Mosaiks, und die Zusammensetzung des Mosaiks behielt er völlig in der eigenen Hand.'3

1 W. Schellenberg: (1959), p. 98. 2 Christa Schroeder, aangehaald in D. M. Kelley: (1947), p. 186-88. 3 Getuige Willi elm Keppler, (voortaan aan te duiden als: Neuren berg, Elfde proces, procesverslag, p. 130Il.

406 [PDF]
HITLERS METHODE

XCWij moeten die geheimhouding niet overdrijven; eerder schreven wij al, dat Hitler de enige was die het te voeren beleid 'tot in fmesses overzag'. Daarbij hadden wij speciaalde timing van zijn politiek op het oog, d.w.z, de volgorde van de stappen die hij dacht te nemen en het precieze tijdstip waarop hij tot die stappen zou overgaan. Zijn aggressieve mentaliteit kon hij in wezen niet maskeren: elke toespraak getuigde er van. Binnenskamers ging hij trouwens menigmaal verder. Zo op 24 september 1935 toen hij in München in een besloten vergadering van Reichsleiter en Gauleiter der NSDAP 'ganz unmissverständlich darauf an(spielte), dass er einmal Krieg führen werde, doch werde er noch etwa vier Jahre Zeit nötig haben bis es soweit wäre .... Hess' (Hitlers plaatsvervanger als leider der partij) 'hatte der Ver sammlung das strikteste Schweigegebot aujerlegt.» Een klein jaar later, augustus ,36, komen wij diezelfde termijn van vier jaar tegen. Hitler schreef toen een memorandum waarin hij betoogde dat het grondgebied van Duitsland te klein was om de eigen bevolking te voeden: 'die endgultige Lösung liegt in einer Erweiterung des Lebensraumes, bzw. der Rohstoff- und Ernährungsbasis unseres Volkes' ; dus moest het tempo van de militaire en economische mobilisatie versneld worden, vooralook het tempo van de productie van ijzererts, kunstrubber en synthetische benzine; 'Lch stelle damit [olgende Auf gabe', aldus de slotwoorden van het memorandum: '1. Die deutsche Armee muss in vier [ahren einsatzfähig sein. II. Die áeutsche Wirtschajt muss in vier [ahren kriegsfähig sein_'2

XCDat memorandum werd nog in het Duitse kabinet voorgelezen": het werd uitgangspunt voor het z.g. Vierjarenplan. Evenwel waren slechts vijf autoriteiten aanwezig toen Hitler veertien maanden later, 5 november 1937, ten aanzienvan zijn plannen op het gebied van de buitenlandse politiek van nog groter ongeduld blijk ging geven en aanzienlijk concreter werd. Krachtens hun functie moesten die vijf wel ingewijd worden: de ministers van buitenlandse zaken en van oorlog (von Neurath en von Blomberg) en de bevelhebbers van de drie weermachtsonderdelen (leger: Generaloberst von Fritsch; marine: Generaladmiral Raeder; luchtmacht: Generaloberst Goering). Weer hamerde Hitler op het oude aambeeld: Duitsland moest meer Lebensraum krijgen. Er was slechts één oplossing: geweld, oorlog.

1 B. Lösener: p. 281. Lösener geeft de datum aan als 29 september, maar uit M. Domarus: 1932-1945 (1965), dL I, p. 542, blijkt dat dit 24 september moet zijn. 2 1955, p. 2°4-10. 3 A.v., inleiding, p. 184.

407 [PDF]
'DAS DRITTE REICH'

Maar wanneer en hoe? Langer dan tot' 43-' 45 wilde hij niet wachten; zou evenwel Frankrijk in een binnenlandse crisis geraken of met Italië in conflict komen, dan moest men al eerder, eventueel al het volgend jaar, '38, tegen Tsjecho-Slowakije handelend optreden.

XCAldus de Führer. Hoe werd gereageerd?

XCTegen zijn door hen levensgevaarlijk geachte beleid uitten von Neurath, von Blomberg en von Fritsch alle drie bezwaren (ze zouden alle drie binnen enkele maanden hun functie verliezen); Hitler wuifde die bezwaren (waarin van oorlog gerept was) terzijde, betogend 'dass er van der Nichtbeteiligung Englands überzeugt sei ul1d daher an eine kriegerische Aktiol1 Franhreichs gegen Deutschland nicht glaube.'l

XCWij willen, deze stukken aanhalend, niet betogen dat de tweede wereldoorlog die ons nog zo lang zal bezig houden, als uitvloeisel van Hitiers beleid alléén gezien moet worden. Het moment waarop die oorlog uitbrak, de constellatie waarin hij zich voordeed - dat waren elementen die door de politiek van andere mogendheden medebepaald werden. Hitler ageerde tenslotte niet in een vacuum. 'De vaststelling van zijn naaste politieke objecten was telkens mede afhankelijk van krachten die zich aan zijn beheersing onttrokken: het beleid van staatslieden in andere landen die hem trachtten te stuiten, de publieke opinie aldaar, gebeurtenissen als Italië's inval in Abessynië en het uitbreken van de burgeroorlog in Spanje. Zijn einddoel hield hij vast in het oog - de precieze weg er heen was ook hem onbekend. '2

XCTerwijl hij over de toekomst broedde, was het hem jarenlang niet duidelijk, welke eisen de reacties van zijn tegenstanders aan hem zouden stellen zodra hij, met de Wehrmacht als dreiging en als wapen, de grenzen in Europa zou gaan verschuiven. Zouden Frankrijk en Engeland inderdaad passief toezien? En Polen? En de Sowjet-Unie? Vormde de directe poging tot het veroveren van meer Lebensraum in Oost-Europa, in eerste instantie dus de aanval op Polen dat hem de weg versperde, de beste methode - of was het aanbevelenswaardig, tevoren de potentiële tegenstanders in West-Europa uit te schakelen? 'Ich habe lange gezweifelt', bekende hij eind november '39, 'ob ich erst im Osten und dann im Westen losschlagen solite. Grundsätzlich habe ich die Wehrmacht nicht aufgestellt um nicht zu schlagen. Der Entschluss zum Sthlagen war immer in mir, Früher ader später wollte ich das Problem lösen.

1 Verslag door Hiders adjudant, Hossbach, 10 nov. 1937, Neurenberg document PS-386, o.m. afgedrukt in dl. XXV, p. 402-13. 2 L. de Jong: p. 370.

408 [PDF]
DE 'FÜHRER'

Zwangsläufig wurde entschieden dass der Osten zunächst zum Ausfall gebracht wurde.?

XC'Der Entschluss zum Sthlagen war immer in mir' - er loopt een rechte, een kaarsrechte lijn tussen die bekentenis, afgelegd als de tweede .wereldoorlog al een feit is, en de programmatische uitlatingen ('Eroberung neuen Lebensraums im Osten und dessen rücksichtlose Germanisierung'), gedaan in die eerste bespreking met de bevelhebbers van leger en marine oP'3 februari' 33, meer dan zes-en-een-half jaar eerder. En in die zes-en-een-half jaar vielen de besluiten en daden waarmee hij de wereld en goeddeels ook zijn eigen volk verraste: hij verliet eind ' 33 de Volkenbond, hij kondigde begin '35 openlijk Duitslands herbewapening af, hij rukte maart '36 het gedemilitariseerde Rijnland binnen, hij dreef maart '38 de Anschluss van Oostenrijk door, hij sleepte september' 38 het Sudetengebied in de wacht, hij bezette maart '39 Praag, hij viel I september '39 Polen aan: zeven kritieke momenten waarop vele van zijn naaste medewerkers, de hoge militairen incluis, bevangen waren door gevoelens van onzekerheid, twijfel en angst. Hij zette door. Hij was de Führer.

XCEn hij werd gevolgd.

XCHet is, wat die vooroorlogse jaren betreft, niet ons voornemen, in dit hoofdstuk de Duitse en de in steeds sterker mate door haar beheerste Europese politiek in bijzonderheden te schetsen: dat zou ons te ver voeren. Voldoende lijkt het wanneer wij het brede patroon der gebeurtenissen duidelijk aangeven, stilstaande evenwel bij die aspecten die toen of later voor ons land van bijzondere betekenis bleken. Daarbij mag er dan in de eerste plaats op gewezen worden dat aan Hitlers politiek van expansie die zich wel moest uitbreiden tot een poging tot onderwerping en gelijkschakeling van geheel Europa, de onderwerping en gelijkschakeling van Duitsland voorafgingen - een onderwerping en gelijkschakeling die, op het moment waarop hij Reichsiearizler werd, onbegonnen werk leken. Per slot waren in het door von Papen voo~bereide en door Hitler geleide kabinet slechts drie van de twaalf leden nationaal-socialist en bij de verkiezingen voor de Rijksdag die begin november 32 plaatsgevonden hadden, had slechts één op de drie Duitsers op de nationaal-socialistische lijst gestemd. Al bij de aanvaarding van het rijkskanselierschap stelde Hitler evenwel zijn

XC1 Hiders toespraak tot het hogere militaire kader, 23 nov. 1939, Neur. doe. PS-789,

409 [PDF]
DAS DRITTE REICH

coalitiepartners voor een pijnlijk fait accompli: er zouden nieuwe algemene verkiezingen gehouden worden, maar, voegde hij er aan toe: wie minister was, zou minister blijven, wat ook de uitslag werd. Hij was op die uitslag (op 5 maart zou gestemd worden) niet gerust. Eén ding stond voor hem vast: de eenmaal veroverde macht zou hij niet laten glippen. 'Wenn die Wahl nicht entscheidet, muss die Entscheidung eben auf einem anderen Wege fallen' en, zo betoogde hij op 20 februari verder jegens een vijf-en-twintigtal kopstukken van het bedrijfsleven op wier fmanciële steun hij een beroep deed: dat laatste zou meer slachtoffers kunnen kosten. 'Hoffentlich erkennt also das deutsche Volk die Grösse der Stunde. Sie entscheidei über die náchsten zehn, ja vielleicht hundert jahre," Gustav Krupp bracht hem namens de aanwezigen dank en uit kringen van de zware industrie en het bankwezen ontvingen de NSDAP en de groep Hugenberg-von Papen miljoenen aan subsidies voor hun verkiezingscampagnes,

XCAl in die eerste weken na de Machtübernahme (en daaruit bleek, dat zich, zoals wij eerder al opmerkten, op de joste januari niet een traditionele regeringswisseling maar een politieke omwenteling voltrokken had) werd de actie van de tegenstanders die Hitler het sterkst duchtte, aan banden gelegd: socialisten en communisten. Reeksen bladen van de SPD en van de KPD werden verboden, hun verkiezingsvergaderingen werden met name in Pruisen waar Goering de onder hem ressorterende politie van nieuwe, scherpe instructies voorzag, veelalontbonden. Demonstraties van socialisten en communisten werden tegengegaan en vooral in kleinere steden ging de SA, die in Pruisen spoedig de officiële status kreeg van Hilfspolizei, er toe over, die tegenstanders van de straat te ranselen

XCHet psychologisch moment voor het uitroepen van een algemene staking had de SPD laten lopen toen zij zich op 20 juli '32 neergelegd had bij de afzetting van de regering Braun-Severing in Pruisen. welwas er bij de sociaal-democratische volksmassa's in februari' 33 sprake van zekere bereidheid tot verzet en had ook het partijbestuur op de dag waarop Hitler rijkskanselier werd, in een vergadering met de rijksdagfractie en met partijafgevaardigden uit het gehele land doen uitkomen dat op een geschikt ogenblik het teken voor een algemene staking gegeven zou worden, maar week na week verstreek en dat teken bleef uit. De partij had tevoren enkele kleine gewapende formaties gevormd, hoofdzakelijk ter bescherming van het partijbureau en van het gebouw van het grootste socialistische dagblad te Berlijn, de Vorwärts, maar van serieuze voorbereiding tot massaal verzet

1 Neur. doe. D-203, dl. XXXV, p. 46-47.

410 [PDF]
SOCIALISTEN EN COMMUNISTEN

(dat in de gegeven omstandigheden tot burgeroorlog zou leiden) was geen sprake.

XCBereidheid tot verzet was er ook in de rijen der communisten - in de lagere regionen niet minder, wellicht meer dan in de rijen der sociaaldemocraten, maar dan toch daar alleen. De leiding van de KPD had namelijk geen enkele behoefte, de vestiging van een nationaal-socialistische dictatuur tegen te gaan, overtuigd als zij was dat zodanige dictatuur spoedig op een smadelijk fiasco zou uitlopen en de communisten de gelegenheid zou bieden, na de Nazi's de macht in handen te nemen. Zo zagen ook Stalin en de leiding van de Communistische Internationale de ontwikkeling in Duitsland; eind februari werd aan de hoofdredacteur van de Vorwärts die met de Russische ambassade te Berlijn contacten aangeknoopt had in de hoop, georganiseerde samenwerking tussen de SPD en de KPD te bevorderen, te verstaan gegeven 'dass Moskau mit dem deutschen Fasenismus als einem unvermeidlichen Entwicklungs und Übergangsstadium rechne'?

XCDe door angst ingegeven aarzelingen in het sociaal-democratische kamp en de illusoire berekeningen in het communistische hadden tot gevolg dat de NSDAP (die trouwens ook onder de arbeiders een aanzienlijke aanhang gekregen had) op weinig daadwerkelijk verzet stiet; zij ging in steeds sterker mate in de verkiezingsstrijd domineren. Van de kleine burgerlijke partijen tussen de Deutsch-Nationalen en de SPD had Hitler niets te duchten, van het katholieke Zentrum evenmin. De arbeidersmassa's die in '20, de ambtenaren meeslepend, met een algemene staking in enkele dagen een einde gemaakt hadden aan een rechts-autoritaire opstand (de Kapp-Putsch), hadden althans kunnen trachten, de gebeurtenissen een andere loop te geven. Wat het effect van die poging geweest zou zijn, valt niet te beoordelen - zij werd niet ondernomen. De voormannen der cornmunisten misten er het inzicht voor, die der sociaal-democraten de strijdbaarheid. En waar geen duidelijke, tot weerstand oproepende parolen uitgingen van de partijleidingen, bleven de volgelingen in hoofdzaak passief Zestig jaar lang was de SPD, bijna vijftien de KPD prat gegaan op haar gedisciplineerd karakter; men had de arbeiders geleerd, in blind vertrouwennaar de voorgangers op te zien. Onder die discipline lag evenwel, zo constateerde kort na de vernietiging van alle sociaal-democratische organisaties een illegaal-werkend SPD' er, 'eine sehr, sehr verbreitete Schwäche' verborgen: 'Die Massen unserer Genossen waren nicht an eigenes Denken gewöhnt worden; aus Disziplin uraren sie zu eigenem Denken und selbständigem Handeln unfähig.'2

XC1 Erich Matthias: 'Der Untergang der alten Soziaidemokratie 1933', Vjh.fZtg., 1956, p. 262. 2 Erfahrungen in der illegalen Arbeit, document 5, a.v., p. 206, 4

411 [PDF]
'DAS DRITT£ REICH'

XCZo was het, historisch gezien, haast symbolisch dat de enige die tot dat zelfstandig handelen overging, niet een Duitse, maar een niet-Duitse arbeider was.

XCZes dagen voor de verkiezingen, op maandagavond 27 februari, stak de Nederlander Marinus van der Lubbe in Berlijn het Rijksdaggebouw in brand.'

Van der Lubbe en de Rijksdagbrand

XC

XCOp 13 januari 1909 was Marinus van der Lubbe in Leiden geboren; met zijn vader, een marskramer, was zijn moeder in tweede huwelijk getrouwd. Marinus was haar zevende en laatste kind. Dat tweede huwelijk was niet gelukkig: man en vrouw gingen uiteen. De vader vestigde zich in Dordrecht, de moeder, de jongste kinderen meenemend, in Den Bosch. Marinus was twaalf toen zij stierf. Hij werd toen in Oegstgeest opgenomen in het gezin van een stiefzuster. De lagere school doorlopen hebbend, werd hij metselaar. Vroeg al ontwaakte zijn belangstelling voor de politiek; toen hij zestien jaar oud was, sloot hij zich bij d~ Communistische Jeugdbond 'De Zaaier' aan. In '29 trof hem een ernstig arbeidsongeval: hij kreeg op het werk tot tweemaal toe, de eerste keer bij een stoeipartij, stukjes kalk in de ogen: vijf maanden lang lag hij in de ooglijderskliniek van het Leidse Academische Ziekenhuis. Toen hij ontslagen werd, was hij invalide: hij zag voortaan moeilijk. Dat kwam, als bij veel slechtzienden, zijn oriëntatievermogen in het donker ten goede. Met een invaliditeitsuitkering van ruim f 7 per week moest hij voortaan rondkomen.

XCHij was in '27, achttien jaar oud, in Leiden gaan wonen op een adres waar

XC1 Fritz Tobias heeft in zijn Der Reichstagsbrand, Legende und Wirklichkeit (1962) overtuigend aangetoond dat de brand die zich voordeed, volledig uit het zelfstandig optreden van van der Lubbe verklaard kan worden en dat er geen aanwijzingen zijn voor communistische of nationaal-socialistische mededaders. Tobias overschat de betekenis van het gebeurde in zijn effect op Hitler. Overigens aanvaarden wij de resultaten van zijn onderzoek. Hetzelfde deed dr. H. Mommsen die, in opdracht van het Institut für Zeitgeschichte, het gehele, door Tobias verzamelde doeurnentatiemateriaal aan een nieuw, nauwkeurig onderzoek onderwierp ('Der Reiihstags brand und seine politische Folgen', V}h.fZtg., 1964, p. 351-413). Over van der Lubbe betrouwbare gegevens in het door het Internationaal van der Lubbe Comité uitgegeven Roodboek van der Lubbe en de Rijksdagbrand (1933) en over het algemeen onbetrouwbare in de twee z.g. Bruinboeken die de communist Willi Münzenberg liet samenstellen.

412 [PDF]
VAN DER LUBBE'S JEUGD

hij in contact kwam met een student die lid was van Pannekoeks Groepen van Internationale Communisten; een Z.g. radencommunist dus, fel tegenstander. van de parlementaire demoeratie en niet minder van alle partijen, de CPH incluis, die van de leden volgzaamheid jegens de leiding vergden. Zijn vertogen maakten aanvankelijk op van der Lubbe weinig indruk: pas in '31 zou deze, maar dan ook radicaal en definitief, met de CPH breken. Zijn invaliditeit gafhem een zekere vrijheid van bewegen. Spoedig werd hij in Leiden en omgeving een figuur die bij arbeidsconflicten, en menigmaal met succes, agitatorisch optrad, oproepend tot staking en tot daadwerkelijk protest tegen de gehate kapitalistische maatschappij en haar symbolen. Een dispuut met Maatschappelijk Hulpbetoon dat hem de invaliditeitsrente uitbetaalde, bracht hem er toe, bij het Leidse bureau de ruiten in te gooien: twee weken gevangenisstraf waren het gevolg.

XCMet allerlei arbeid trachtte van der Lubbe na zijn ongeval een aanvulling te verdienen op zijn uitkering; de mogelijkheden daartoe werden, toen de diepe crisis kwam, geringer. Dat zal wel een van de factoren geweest zijn die hem er toe brachten, trektochten naar het buitenland te ondernemen waarvan alleen al de duur getuigenis aflegde van grote energie en vasthoudendheid. Als regel ging hij te voet, slapend bij boeren of in asyls voor daklozen: in '30 naar België en Noord-Frankrijk, later naar Aken. In '31 wilde hij met een vriend naar Rusland wandelen; verder dan Berlijn kwam hij niet: daar bleek hem dat hij het geld niet bezat 0111. een visum voor de Sowjet-Unie te betalen. De politieke strijd in Duitsland kreeg er zijn volle aandacht; van NSDAP en SPD, beide zijns inziens belichamingen van de bourgeoisie, verwachtte hij niets, maar het proletariaat, 'belichaamd in de KPD en met al haar bijstaande revolutionaire arbeiders-organisaties', stond, meende hij, 'aan de vooravond van de Proletarische revolutie'."

XCHerfst '31 vertrok hij op een nieuwe wandeltocht; nu was China zijn reisdoel. Hij bracht het tot diep in Zuid-Slavië en keerde toen terug. In Hongarije liep hij vast, de Nederlandse consul gafhem geld voor de treinreis naar Leiden. Twee maanden later ging hij weer op weg naar Boedapest; er zijn aanwijzingen dat hij in Hongarije een meisje ontmoet had dat hij terug wilde zien. Ontmoette hij haar ook? Wij weten het niet. Hij nam een wijde omweg naar huis: via Tsjecho-Slowakije, Polen en Duitsland bereikte hij Leiden weer; in de voorzomer van '32 kwam hij er aan. Hij had, voor hij voor de tweede maal naar Hongarije vertrok, andermaal bij Maatschappelijk Hulpbetoon de ruiten ingegooid. Nu werd hij tot drie maanden gevange

XC1 Brief, 22 april 1931, van van der Lubbe aan K. Vink:, Roodboek van der Lubbe en de Rijksdagbrand. p. 127. 4 1

413 [PDF]
DAS DRITTE REICH

nisstraf veroordeeld. Van midden juli tot begin oktober zat hij in Scheveningen opgesloten. Dat doofde het vuur niet dat in hem brandde. Nauwelijks op vrije voeten zette hij, overtuigd raden-communist nu, zijn actie onder werklozen en stakers voort. Voor de Leidse werklozen gaf hij samen met enkele kameraden een apart krantje uit dat tot directe actie opriep buiten alle organisaties om. Want het was de strijdbare van der Lubbe onbegrijpelijk dat de meer dan 300 000 werklozen die ons land toen telde, dagelijks braaf naar de stempellokalen sjokten, zonder tot daden van actief verzet te komen; de arbeiders moesten, meende hij, uit eigen kracht en spontaan tot de daadwerkelijke aanval op de maatschappij overgaan. December '32 deed zich een staking van taxi-chauffeurs in Den Haag voor. Op de zzste kwamen de stakers in vergadering bijeen. Fel werd er gedebatteerd. Ook van der Lubbe nam het woord. 'De organisaties', betoogde hij ongeveer, 'hebben ook bij dezestakingwederom getoond dat ze de arbeidersbedriegen ... Het is duidelijk dat de arbeiders voor de zoveelstemaal niet begrepen hebben, zelf te moeten handelen. Wanneer er een staking is, dan moeten allen staken. Intussenwerkten andere taxi's ... Zij moesten dit met geweld verhinderen. Er zijn geen op zichzelf staande acties gevoerd ... De tijden voor stakingen zijn voorbij, men moet iets anders vinden, maar dat is pas mogelijk wanneer alle organisatieskapot zijn, ook de syndicalistische.'!

XC'Zij moesten dit met geweld verhinderen. Er zijn geen op zichzelf staande acties gevoerd' - dat waren ook de denkbeelden die zich, en vooral na Hiders Machtubernahme, aan van der Lubbe opdrongen met betrekking tot de Duitse arbeiders. Hij had rust noch duur. Op 3 februari ging hij weer op weg, te voet - naar Berlijn. Ruim twee weken later, op de r Sde, kwam hij er aan. Hij sprak redelijk goed Duits, hij kende de asyls waar hij een nachtverblijf kon krijgen, een maaltijd was af en toe nog wel te vinden, bovendien werd hem een deel van zijn invaliditeitsuitkering nagestuurd. In en bij Berlijn nam hij, met name bij de stempellokalen, contact met werkloze en werkende arbeiders op. Hij ried hun aan, te gaan demonstreren zonder aan enige autoriteit verlof te vragen; men liet hem praten. Een grote cornmunistische vergadering bezocht hij: hij wilde er debatteren. De gehele vergadering ging niet door: de politie stuurde de bezoekers de straat op - en zij gingen, zonder enig verzet. Waren zij dan niet wakker te schudden? Kon niet iemand een voorbeeld geven, een teken, dat wellicht die noodlottige politieke verstarring zou doorbreken? Wat voor teken? Brand! Een grote, in heel Berlijn zichtbare vuurgloed! Op zaterdag 25 februari stond van derVerslag,maartdoorTerol,4 1

1 12 1933, A. (1933), p. 75·

414 [PDF]
DE BRAND IN DE RIJKSDAG

Lubbe's besluit vast: hij zou dat teken geven. Die ochtend kocht hij een hoeveelheid lucifers en een stel goed brandende vuurmakers, mengsels van houtspaanders en petroleum, zoals die wel voor het aanmaken van kachels gebruikt werden. Diezelfde avond trachtte hij het stempellokaal in een van de Berlijnse buitenwijken, Neukölln, in brand te steken: een deel van het dak vatte vlam. Bijna een uur later wist hij, door een open raam vuurmakers naar binnen werpend, een binnenbrandje te doen ontstaan in het sousterrain van het Berlijnse raadhuis. Drie kwartier later stichtte hij een derde brand: aan het dak van het oude koninklijke paleis; er stond een bouwstelling voor restauratiewerkzaamheden - zo klom hij naar boven.

XCAlle drie de branden werden spoedig geblust. Men vermoedde brandstichting maar van de dader geen spoor.

XCTwee dagen later, op maandag 27 februari, kocht van der Lubbe nieuwe vuurmakers. Die middag nam hij het gebouw van de Rijksdag in ogenschouw. Dan moest dàt maar in vlammen opgaan! Die avond klom hij om half tien tegen de gevel op. Hij belandde op een balcon voor het restaurant. Het glas van een van de deuren trapte hij in. Met zijn vuurmakers wist hij enkele kleine branden te stichten in de zaal van het restaurant. Overjas, jasje, vest en pullover, later ook zijn hemd deed hij uit: die stak hij successievelijk aan om op meer plaatsen brand te stichten. In een cantine in het sousterrain (in looppas rende hij het donkere gebouw door) vond hij een handdoek, in een toilet een stapeltje zakdoeken. Hij gebruikte ze één voor één als fakkel om beter te kunnen zien. Tenslotte kwam hij, weer op de hoofdverdieping teruggekeerd, in de grote zittingszaal terug. Hij stak er eerst de portières bij de toegangsdeuren aan, vervolgens het grote gordijn achter de zetel van de voorzitter. Dat hing voor een eikenhouten, met stofbespannen wand. Voort rende hij, elders nog kleine branden stichtend. Een kwartier was hij bezig geweest, toen hij, halfontbloot en badend in het zweet, een politieagent en de Hausinspektor in de armen liep. 'Warum hast du das gemocht?' 'Aus Protest!'?

XCDe brandweer was toen al bezig, de kleine brandjes in het restaurant en elders te blussen. Op de zittingszaallette men niet voldoende; toen men dat wel deed, was het te laat. Het grote gordijn en de eikenhouten wand met bespanning waren kurkdroog: een flink vuur kwam tot ontwikkeling; het glazen tussendak tussen de zaal en de vijf-en-zeventig meter hoge koepel sprong van de hitte. Een geweldige zuiging ontstond, ook de ruiten van de koepel rinkelden omlaag. Als door een reusachtige schoorsteen joegen nu de vlammen omhoog. Zo groot was hun hitte dat de banken der afgevaardig

XC1 Tobias: Der Reichstagsbrand, p.

415 [PDF]
'DAS DRITTE REICH'

den vlam begonnen te vatten. Spoedig brandde de gehele zaal als een lier. Pas na twee uur was men die brand meester. Hij was over heel Berlijn zichtbaar geweest.

XCVan .der Lubbe had -zijn pas bij zich toen hij in arrest genomen werd, Waar kwam hij vandaan? Leiden! De politie werd er nog in de nacht van Berlijn uit opgebeld en de Leidse commissaris gaf .inlichtingen. Marinus van der Lubbe? Ja - die was hem wel bekend: dat was een gevaarlijke communist. Dat de commissaris van het onderscheid tussen CPH' ers en de hen bestrijdende' raden-communisten repte, is niet-erg waarschijnlijk; het zou niet bevreemdend zijn als hij beide groeperingen aclséén pot nat beschouwde.

XCNog voor die informatie uit Leiden binnenkwam, had zich aan Kriminal kommissar Heisig die van der Lubbe de eerste verhoren afnam, de indruk opgedrongen (door andere politiefunctionarissen gedeeld) dat van der Lubbe's daad, hij mocht dan beweren geen helpers gehad te hebben, als aanloop bedoeld was tot een grootscheepse opstand: van der Lubbe zelf sprak immers van een 'Panal', een 'Signal'. Dat werd aan Goering bericht die, president van de Rijksdag naast zijn andere functies, als eerste van de Nazigroten in het nog brandende gebouw verschenen was. Dat' al die branden door één persoon gesticht zouden zijn, leek uitgesloten - maar dan was hier sprake van een complot! 'Das ist der Beginn des kommunistischen Aufstandes! Sie werden jetzt losschlagen! Es: dar! keine Minute versäumt werdenl' - met die woorden begroette Goering het hoofd van de Pruisische politieke politie, Diels. Hitler, evenals Goering door de brand verrast, was toen ook al gearriveerd. Vanhet balkon achter in de zittingszaal staarde hij in de vlammenzee. 'Jeder leommunistischer Funktionär wird erschossen wo er angetroffen wird', brulde hij plotseling, 'die kommunistischen Abgeordneten müssen noch in dieser Nacht au!ge hängt werdenl'?

XCIn Goerings vertrek in het Rijksdaggebouw vond een snelle bespreking plaats. Het stond voor Hitler vast, dat de communisten door 'die schändliche Inbrandsetzung eines deutschen Palladiums das Fanal zu ihrer grossspurig ange ,kündigten Massenaktion hätten geben wollen_'2 Besloten werd, alle communistische leden van vertegenwoordigende lichamen alsmede alle communistische functionarissen te arresteren en de gehele communistische pers te verbieden. Bij Diels' politieke politie werden de arrestatielijsten voor de Jag gehaald die al tijdens de Weimar-republiek opgesteld waren toen men :zowel een verbod van de KPD als van de NSDAP voorbereid had; in de

:1 Dieis: p. 193. 2 Aldus het verslag van een der aanwezigen. Tobias: p.

416 [PDF]
HITLERS REACTIE

ochtendschemering gingen de arrestatieploegen van de politie op weg. Hetzelfde deden ploegen van de gealarmeerde SA en SS die hun eigen lijsten van tegenstanders in allerijl doorgewerkt hadden; allen die gevaarlijk leken, lieten zij ophalen, onder hen bekende, niet-communistische schrijvers, redacteuren, advocaten. Ondergebracht werden die, en vaak meteen zwaar mishandeld, in gebouwen die als gevangenis geïmproviseerd werden. In totaal vonden enkele duizenden arrestaties plaats. Verscheidene prominente communisten (evenzeer door de brand verrast als de Nazi's, hun Zentral komitee zat, terwijl de vlammen oplaaiden, ergens in Berlijn in vergadering bijeen) wisten te ontkomen. De voorzitter van de communistische Rijksdagfractie evenwel, Ernst Torgler, die met een fractiegenoot, zoals een portier had weten te melden, als laatste afgevaardigde vóór de brand het Rijksdaggebouw verlaten had (van beiden werd via pers en radio de opsporing verzocht), ging zich de volgende ochtend verontwaardigd melden bij het hoofdbureau van politie: op de avond van de brand had hij willen kaarten, hij kon dat bewijzen. Men hield hem vast.

XCDiezelfde ochtend verspreidde de officiële Preussische Pressedienst een communiqué dat door Goering opgesteld was. De brandstichting in het Rijksdaggebouw, 'de schandelijkste daad van terreur, tot nu toe door het bolsjewisme in Duitsland bedreven', moest 'het signaal zijn voor de bloedige opstand en de burgeroorlog'. Dus waren alle communistische afgevaardigden en functionarissen in hechtenis genomen. De communistische pers werd voor vier, de sociaal-democratische voor twee weken verboden; de brandstichter had toegegeven dat hij met de SPD verbinding gehad had. 'Door deze bekentenis is het communistisch-sociaaldemocratische eenheidsfront duidelijk aan het daglicht gekomen.'

XCOm II uur kwam die dinsdagochtend het kabinet in spoedzitting bijeen. Hitler opende de vergadering met de constatering, 'dass jetzt eine rücksichts lose Auseinandersetzung mit der KPD dringend gebaten sei. Der psychelogisch richtig« Moment für diese Auseinandersetzung sei nunmehr gekommen.> Wel deelde Goering nog mee dat de brandstichter volhield, geheel alleen zijn daad bedreven te hebben, maar dat geloofde niemand, Goering zelf ook niet. Frick, minister van binnenlandse zaken, had in de nacht een Notverordnung ontworpen die de grondwettige vrijheden ophief en de politie in alle delen van Duitsland rechtstreeks aan hem ondergeschikt maakte. Eenstemmig ging het kabinet met het ontwerp accoord, Reichsprásident von Hindenburg zette er zijn handtekening onder. Dus konden in de laatste fase van de verkiezings

XC1 Notulen, aangehaald in M. Broszat : 'Zum Streit urn den Reichstagsbrand', Vjh.fZtf!., 1960, p. 275. 4 1

417 [PDF]
DAS DRITTE REICH

strijd communisten en socialisten zich niet meer roeren; de brand van het Rijksdaggebouw, breed uitgemeten door Hitler en de zijnen die luidkeels verkondigden, door tijdig ingrijpen Duitsland bewaard te hebben voor een door de communisten ontketende, verwoestende burgeroorlog, dreef de kiezers bij miljoenen naar de NSDAP. Dat bleek op 5 maart. Vijf-en-eenhalf miljoen stemmen kregen' de Nazi's er bij; hun percentage klom van 33 tot 44; de aanhang der Deutsch-Nationalen liep goeddeels over naar een nieuwe formatie, door Hugenberg en de katholiek von Papen geleid. De coalitie van de NSDAP en die nieuwe formatie (de Nationale Konzentration) kon in de Rijksdag van 647 zetels met 340 zetels op een solide meerderheid bogen. Zentrum en SPD wisten zich nagenoeg te handhaven, de communisten zagen zich door meer dan een vijfde van hun kiezers in de steek gelaten.

XCHitler had getriomfeerd.

XCDe Rijksdag 'om', de burgerlijke vrijheden opgeheven, KPD en SPD gekneveld - waarlijk, Hitler had van het psychologisch richtige Moment, hem door van der Lubbe's daad gepresenteerd, effectief gebruik gemaakt. 'Wenn die Wahl nicht entscheidei. muss die Entscheidung eben auf einem anderen Wege fallen', had hij, zoals wij zagen, zeven dagen v66r de Rijksdagbrand verklaard. Aan dat benauwend dilemma was hij ontkomen en niemand had daar, zij het onwillens en onwetens, persoonlijk meer toe bijgedragen dan Marinus van der Lubbe.

XCVier dagen na de verkiezingen werden in Berlijn drie personen gearresteerd die men, naast van der Lubbe en Torgler, met de Rijksdagbrand in verband bracht. Aan een foto van van der Lubbe was grote publiciteit gegeven; twintigduizend Reichsmark had de politie uitgeloofd voor elk die haar op het spoor kon brengen van personen die met hem in verdacht contact geweest waren en mededaders zouden blijken te zijn. Tuk op dat bedrag meende een kelner van een Berlijns luxe-restaurant zich te herinneren dat hij van der Lubbe enkele malen in het restaurant in gesprek gezien had met drie buitenlanders. Toen die buitenlanders op 9 maart weer in het restaurant verschenen, waarschuwde hij de politie. Ze werden gearresteerd. Daarbij bleek men de hand gelegd te hebben op drie Bulgaarse communisten: Georgi Dirnitrow, Blagoi Popow en Wassili Tanew. Twee van hen hadden een vals paspoort. Alle drie hadden deelgenomen aan de tien jaar tevoren, in 1923, door de Komintern geïnspireerde, communistische opstand in Bulgarije die een pas-gevestigd dictatoriaal regime ten val had trachten te brengen; die opstand was bloedig onderdrukt, de communistische partij was nadien verboden en de meeste communistische functionarissen, voorzover aan de politie bekend, waren in ballingschap gegaan. Van de drie was Dirnitrow 4 1

418 [PDF]
HET PROCES TE LEIPZIG

veruit de belangrijkste en sterkste figuur. Geboren in 1882, was hij in 1913 in het Bulgaars parlement gekozen; in '23 was hij lid van het bestuur van de Bulgaarse communistische partij; na de opstand was hij gevlucht, in '26 werd hij in Sofia bij verstek ter dood veroordeeld. Hij was toen al werkzaam voor de Komintern en kreeg daar later de functie van hoofd van het Westeuropees bureau. Als zodanig onderhield hij, rondreizend met valse papieren, de geheime verbindingen met de communistische partijen van West-Europa; zo was hij als 'dr. Jan Schaafsma-Schmidt' in 1930 aanwezig geweest op het congres van de Communistische Partij Holland. Geen van hen drieën had, evenmin als Torgler, van der Lubbe gezien of ontmoet. Popow en Tanew, die de Duitse taal niet machtig waren en dus met van der Lubbe geen woord hadden kunnen wisselen, hadden samen op de avond van de brand een Berlijnse bioscoop bezocht, Dimitrow stapte toen in de nachttrein die hem van Mi.inchen naar de Duitse hoofdstad moest brengen. Hoeveel moeite de justitie zich ook gaf - bewijzen dat zij of Torgier iets met de brand te maken gehad of een staatsgreep voorbereid hadden, kon men niet bijeenbrengen. De acte van beschuldiging stelde zich op het pover uitgangspunt dat het van geen belang was, 'in welcher Weise die Angeklagten im einzelnen an der Tat selbst beteiligt gewesen seien,' Van der Lubbc's schuld stond vast: hij had bekend. Ten aanzien van Torgier en de Bulgaren beschikte men slechts over onzekere getuigenverklaringen van twijfelachtig gehalte. Niettemin werd het proces tegen vijf verdachten voorbereid. Aan de fictie dat van der Lubbe in een complot betrokken geweest was, konden de machthebbers van het Derde Rijk zich niet ontworstelen en al konden zij het, zij wilden het niet. Van zijn werkkamer uit op een nationaal-socialistische demonstratie neerziend, verzuchtte Goering kort na de verkiezingen dat het volk daar beneden 'bestimmt nicht an eine Alleintáterschajt van der , Lubbes glaube und er se/bst nicht in der Lage sei, diese Mensenen van einer Allein täterschaft zu uberzeugen." Voor een van de strafkamers van Duitslands hoogste rechterlijke college, het Leipziger Reichsgericht, begon in september het Rijksdagbrand-proces, Door Duitse advocaten bijgestaan, konden Torgier en de drie Bulgaren aantonen dat de jegens hen geuite, vage beschuldiging geen grond in de werkelijkheid had. Dimitrow (wiens hoge functie in het Komintern-apparaat de Duitse autoriteiten tot zijn opluchting onbekend gebleven was) verdedigde zich met grote moed en slagvaardigheid; hij ontrafelde de jegens hem en zijn mede-communisten ingebrachte, volkomen in de lucht hangende beschul

XC1 Aldus jegens Kriminalkommissar Braschwitz. Mommsen: 'Der Reichstagsbrand und seine politischen Fo/gen', V}h.fZtg., 1964, p. 366.

419 [PDF]
DAS D RITTE REICH

digingen; van menige getuige-verklaring stelde hij het leugenachtig karakter aan de kaak; met scherpe vragen en honende interrupties bracht hij de Oberreiehsanwalt en de president van de rechtbank tot wanhoop; hij behaalde een voor de gehele wereld zichtbare, morele overwinning toen hij Goering, die zelfverzekerd als getuige optrad maar ook al door hem in het nauw gedreven werd, tot de woedende uitval bracht: 'Sie sind ein Gauner der direkt an den Galgen gehort!'

XCEn van der Lubbe? Wezenloos, gebroken, als verdoofd zat hij er van de eerste dag afbij, het hoofd diep op de borst gezonken, nauwelijks antwoordend op de meest simpele vragen. Zou deze zielige stakker inderdaad als enige die grote brand voorbereid en gesticht hebben? Zijn uiterlijk, zijn optreden leken het al te weerleggen: instrument kon hij zijn geweest, meer niet. 'Instrument van de communisten', beweerde de Nazi's en beweerde ook de Oberreichsanwalt, maar miljoenen in de gehele wereld zagen in van der Lubbe's gedrag de bevestiging van de conclusie die men al onmiddellijk na de brand geneigd was te trekken: deze man was werktuig geweest in handen van de Nazi's; zij die zo duidelijk van zijn daad geprofiteerd hadden, hadden hem blijkbaar aangemoedigd, vooruit gezonden, natuurlijk ook geholpen; hij, van der Lubbe, wist wie die helpers waren, kennelijk diende men hem verdovende middelen toe om aldus de ware toedracht geheim te houden.

XCIn werkelijkheid was van der Lubbe's wezenloosheid van geheel andere oorsprong. In de eerste verhoren door de recherche was hij vrijmoedig en duidelijk voor zijn motieven uitgekomen:

XC'leh sympathisiere mit dem Proletariat der den Klassenkampf betreibt. Seine Führer sollen an der Spitze stehen. Die Masse selbst solI beschliessen was sie zu tun und zu lassen hat. .. lch habe hier beobathten wollen wie sich die nationale Konzentration . auf die Arbeiterschajt auswirken werde . .. lch habeJestgestellt dass die Anhänger der Nationalen Konzentration volle Freiheit in Deutschland haben, der Arbeiter aber nicht .. Meine Meinung war dass unbedingt etwas geschehen müsste um gegen dieses System zu protestieren. Da nun die Arbeiter nichts unternehmen wollten, wollte ich eben etwas tun. Für ein geeignetes Mittel hielt ich irgendeine Brandstiftung. Lelt wollte nicht Privatleute treffen, sondern etwas was dem System gehört. Geeignet hierzu uiaren öffentliche Ge bäude, z.B. das Wohljahrtsamt ... , dann das Rathaus ... weiter das Schloss; letzteres weil es im Zentrum liegt und wenn es gebrannt hätte, hohe Flammen gegeben hdtte die weit sichtbar gewesen wären ... Da diese drei Brande nun nicht funktioniert haben, also der Protest nicht zustande gekommen war, habe ich den Reichstag gewählt weil das ein Zentralpunkt des Systems ist ... Es hat mir niemand bei der Tat geholfen.'l

XC1 Verhoor van van der Lubbe, Hauptakten, dl. I, aangehaald in Tobias: Der Reichs tagsbrand, p. 29-3 I. 4

420 [PDF]
HET PROCES TE LEIPZIG

XCMaar nagenoeg geen mens wilde dat laatste geloven, om te beginnen alniet de rechter van instructie. Begin maart liet die van der Lubbe, alsook de andere verdachten, zware boeien aandoen; vijf-en-een-halve-maand lang was van der Lubbe dag en nacht geketend; korte tijd protesteerde hij met een hongerstaking - zonder succes.Het was een tortuur, 'schlimmer' schreef Dimitrow later, 'als alle Foltern des Mittelalters und der Inquisition.": Maar er was meer. Op van der Lubbe's 'teken' was generlei actie gevolgd; ook tot hem moet het doorgedrongen zijn dat hij, ongewild, het Naziregime een immense politieke dienst bewezen had. Dat hij er het leven bij verbeurd had, besefte hij; elke dag dat het vooronderzoek en het proces langer duurden, was hem een kwelling; kon hij wat hem nog aan energie restte, niet beter concentreren op de aanvaarding van het onvermijdelijk einde 1 Al die zittingen liet hij over zich heen gaan - dat gehele proces waarbij gebefte en getogade autoriteiten zich met dodelijke ernst maandenlang moeite gaven te bewijzen dat anderen betrokken geweest waren bij een daad die hij geheel alleen en zelfstandig verricht had, trof hem als een belachelijke, overbodige en onbenullige absurditeit; het moest zich maar buiten hem om voltrekken. Eenmaal slechts nam hij de moeite, uit zijn schijnbare apathie naar buiten te treden. Dat was op de drie-en-veertigste procesdag (de drie-en-veertigste! - men had, vondhij, in één dag klaar kunnen zijn!) - zes uur lang gaf hij toen uitgebreid en intelligent antwoord op reeksen vragen, onderstrepend, voor de duizendste keer, dat hij, hij alleen, die brand gesticht had. De Oberreichsanwalt weersprak hem, de rechters weerspraken hem:

XC'President: Raben Sie denn die Aussagen der Sachverständigen verstanden die das für unmöglich halten?

XCVan der Lubbe: Ja! Das ist derpersönliche Glaube der Sachverständigen. Die sagen immer, es sei ausgeschlossen dass eine Person das gemacht haben kann. Ich habe es allein gemacht! Ich habe mit meiner Jacke allein den Plenarsaal angezündet."

XCMen geloofde hem niet. Hij deed er voortaan maar weer het zwijgen toe.

XCTwee dagen voor Kerstmis werd het vonnis geveld: doodstraf voor van der Lubbe; het hof nam aan dat hij mededaders gehad had, maar Torgler, Dimitrow, Popow en Tanew werden, terecht, vrijgesproken. Vrijgesproken, maar niet vrijgelaten. Tegen hun voortgezette detentie werd in tal van landen heftig geprotesteerd. Medio februari '34 verleende de SowjetUnie de drie Bulgaren het Russische staatsburgerschap. Kort nadien gafAangehaalda.v., p.Procesverslag,aangehaalda.v., .p.4

1 326. 2 492.

421 [PDF]
, , DAS DRITTE REleR

Hitler toe. Goering was van plan zich te wreken voor de smadelijke nederlaag die Dimitrow hem bezorgd had; alles was voorbereid om het gevangenentransport tussen Leipzig en Berlijn met een SA-commando te over vallen: de drie Bulgaren zouden dan 'auf der Flucht erschossen' worden . Hitler verbood die actie en op 27 februari, precies een jaar na de brand, bracht een vliegtuig Dimitrow, Popow en Tanew naar Moskou waar zij met uitbundig enthousiasme begroet werden.

XCTorgler, hoewel vrijgesproken, zat tot november 1936 gevangen.

XCTegen een mogelijk doodvonnis voor van der Lubbe had de Nederlandse regering al voor het proces begon, bezwaar gemaakt . Wat van der Lubbe ge daan had, viel op het moment van de daad niet onder de doodstraf, maar een speciale wet had op 29 maart terugwerkende kracht verleend aan von Hindenburgs decreet van de 28ste februari (de dag na de brand) waarin die doodstraf wèl vermeld stond . Dat was een afwijken van het aloude rechts beginsel dat men van misdrijf eerst kan spreken en straf eerst kan opleggen wanneer er voorafgaande strafwetgeving bestaat: nuUuln delictunl, nulla poena sine praevia lege poenali. Hier was, aldus de nota die aan het Auswärtige Amt overhandigd werd, sprake van 'ein Spezialgesetz das mucheinend insbesondere gegen van der Lubbe gerichtet ist.'l Het Nederlands protest werd afgewezen. Na het doodvonnis richtte de regering op 3 januari '34 tot president von Hindenburg het verzoek, gratie te verlenen; Hitler, von Neurath en de minister van justitie spraken er zich tegen uit, von Hindenburg besliste conform. Toen op 9 januari aan de ter dood veroordeelde mededeling gedaan werd van het afgewezen gratieverzoek, antwoordde hij rustig: 'Ich dallke Ihnen für die Mitteilung; ich warte bis morgen.'2 Afscheidsbrieven schreef hij niet; hij uitte ook geen wensen . De vo lg e nd e ochtend, IQ januari 1934, stapte ' hij vastberaden het schavot op; weinige ogenblikken later maakte de beul een einde aan het leven van Marinus van der Lubbe.

XCZijn dood, niet zijn daad, werd een 'teken', een Fanal, een Signal. Want buiten Duitsland beschouwde men in brede kring, afgezien nog van de Duitse gelegenheidswetgeving, de executie van die marionet-lijkende, nog geen vijf-en-twintigjarige Leidse arbeidersjongen als een justitiële moord. SDAP en NVV belegden in ons land grote protestdemonstraties. Trouwens, Onmiddellijk na het bericht van de voltrekking van het doodvonnis had de Vara vijf minuten lang gezwegen. Voor deze 'politieke demonstratie' werd zij door de minister van binnenlandse zaken, de anti-revolutionair mr. de

XC1 Nota, 8 april 1933, van het Nederlands gezantschap aan het Auswärtige Amt (FOjSD, 18279Q-92). 2 Tobias: Der Reichstagsbrand, p. 498.

422 [PDF]
'EEN BRANDSTICHTER'

Wilde, gestraft met een zendverbod van één dag waarvoor hij de keus liet vallen op de 27ste februari. NCRV en Avro weigerden, de vrijgekomen zendtijd te vullen. Zo bewerkstelligde de minister dat de -Hilversumse zender op de eerste gedenkdag van de Rijksdagbrand van vroeg tot laat het stilzwijgen bewaarde. Zijn ingrijpen was vooral de NSB welgevallig geweest. Zij keurde overigens het beleid van de regering af, 'die niet het minste leedwezen betuigde over het feit dat een Nederlander deze daad verrichtte en alleen maar gratie vroeg. Voor een dergelijke houding schamen wij ons ... Voor overbrenging van het lijk van een brandstichter was het ministerie van buitenlandse zaken dag en nacht in de weer" vergeefs overigens.

XC'Een brandstichter' - die kwalificatie was mild, vergeleken bij de laster die van communistische zijde over van der Lubbe uitgestort werd. Waarom? Het gaat wel niet te ver, wanneer men verscheidene motieven aanneemt. Vooraanstaande Nederlandse communisten kenden van der Lubbe sinds jaren, eerst als medestander, maar die laatste anderhalf jaar als uitgesproken bestrijder van de CPH. Was dat op zichzelf al reden genoeg, hem zwart te maken - een tweede reden zien wij in het feit dat, los nu even van de gevolgen, tegen de drieste, bewust-demonstratieve daad van die radencommunist het gehele optreden van de Kommunistische Partei Deutschlands in die kritieke periode van de Duitse geschiedenis maar pover afstak: want ook over haar die zich bijna vijftien jaar lang er op beroemd had, 'bewuste voorhoede van het strijdende proletariaat' te zijn, waren de gebeurtenissen heengespoeld. Haar partijgebouwen werden bezet, haar kranten verboden, haar vergaderingen ontbonden, haar organisatorisch apparaat uit elkaar geslagen - daadwerkelijk verzet kwam nagenoeg niet voor.

XCOok de Duitse communisten waren er, en wij willen aannemen: te goeder trouw, van overtuigd dat de Rijksdag in werkelijkheid aangestoken was door of op last van of met medewerking van diegenen die er in hoge mate van profiteerden: de nationaal-socialistische machthebbers. Maar daar hield de goede trouw op en begon de politieke fantasie - de fantasie in de eerste plaats van een van de meest dynamische figuren die de KPD telde: Willi Miinzenberg.

XCMünzenberg, geboren in I889, had in het begin van de jaren '20 het Communistisch Wereldjeugdverbond mede opgericht; bovendien had hij in Duitsland met veel succes via de Internationale Arbeidershulp, de IAH,

XC1 Rondschrijven, 23 jan. 1934, van het hoofd afd. III van het Algemeen Hoofdkwartier der NSB aan de kringpropagandaleiders (ArchiefNSB, map

423 [PDF]
'DAS DRITTE REICH'

giften en goederen ter bestrijding van de hongersnood in de Sowjet-Unie ingezameld. Later organiseerde hij de politieke en vooral ook de culturele propaganda ten gunste van de KPD en van de Sowjet-Unie; hij werd hoofd van het westelijk bureau van de propaganda-afdeling van de Komintern. Daarbij deed hij, eerst in Duitsland, later ook elders, de ervaring op, dat talloze intellectuelen en kunstenaars, hoewel niet bereid zich bij een communistische organisatie aan te sluiten, wèl bereid waren, mèt de communisten de Sowjet-Unie als het heil der mensheid te beschouwen of in elk geval parolen te volgen dan wel oproepen te ondertekenen die van op de achtergrond blijvende communisten uitgingen, mits die parolen en oproepen algemeen aanvaarde, humanitaire leuzen beleden. Wie zal de factoren ontrafelen die bij dat alles in de geest van de betrokkenen een rol speelden 1 Eerlijke overtuiging, stellig, maar veelal was zij gemengd met steriele wrevel jegens de eigen samenleving die men, in tegenstelling tot de Russische, goed kende; soms met aan onnozelheid grenzend, naïef idealisme; een enkele maal met ijdelheid, ja met omkoopbaarheid. 'Die Eitlen hatten ihren Preis, sie waren am leichtesten zu gewinnen und am bequemsten zu lenken', aldus Münzenbergs levensgezellin.' In-al die motieven verdiepte Münzenberg zich niet; hij had het te druk, er van te profiteren. Jegens intellectuelen koesterde hij 'eine Art amusierter, freundlicher Verachtung', ernstig nam hij ze nooit."

XCIn een tijdperk waarin de Sowjet-Unie met de alarmerende bewering dat een gecombineerde aanval van de 'kapitalistische staten' op handen was, nog trachtte, haar politieke positie te versterken door een beroep te doen op de oorlogsangst die in de meeste mensen leeft, had Miinzenberg een groot Wereldvredescongres georganiseerd dat in augustus '32' in Amsterdam plaats vond. De Franse schrijver Romain Rolland was 'beschermheer'; het iuitiatiefcomité telde slechts één Rus, ook al een schrijver: Maxim Gorki. 'Dagegen gab es unter den Aerzten, Juristen, Ingenieuren, Künstlern, Wissen schaftlern die jeweils in Gruppen zusammengejasst waren, mindestens je einen zuverlássigen Kommunisten.? Bijna 2200 gedelegeerden had men bijeen weten te krijgen; hooggestemde resoluties werden aangenomen, achter de schermen betaalde de Komintern de kosten die niet door de verschillende delegaties gedragen werden: bijna f 100 000.4

XCKort na de Rijksdagbrand wist Miinzenberg naar Parijs te ontkomen. Fluks organiseerde hij er een 'Wereldcomité van Kunstenaars en Intellec

XC1 Babette Gross: Willi Münzenberg, Eine politische Biographie (1967), p. 233. 2 A.v. a A.v., p. 238. 4 A.v., p.

424 [PDF]
VAN DER LUBBE WORDT VERDACHT GEMAAKT

tuelen voor de slachtoffers van het Hitler-fascisme' dat onder het hoge patronaat kwam te staan o.m. van de uit Duitsland geëmigreerde, wereldberoemde physicus en Nobelprijs-winnaar, prof Albert Einstein. In juli '33 werd een overeenkomstig Nederlands Comité opgericht waartoe niet minder dan veertig hoogleraren toetraden; als voornaamste secretaris trad de Miinzenberg goed bekende functionaris van de lAH-Nederland op, de communist D. Gortzak.'

XCTevoren had Miinzenberg nog een tweede initiatief genomen. Onder verantwoordelijkheid van het van niets wetend Wereldcomité ging hij in Parijs bij een door de Komintern gefinancierde uitgeverij, de Editions du Carrefour,2 een boek uitgeven dat zich in Nederlandse vertaling, zomer '33 verschijnend en ingeleid door de Utrechtse historicus G. W. Kernkamp. aandiende als Bruinboek van de Hit/er-terreur en de Rijksdagbrand, voorbereid door het Wereldcomité voor de slachtoffers van het Hitier-fascisme; meer dan 30 000 exemplaren werden er Iller te lande van verkocht. Prof. Einstein liet onmiddellijk publiceren dat hij er tevoren geen letter van gelezen had. Het beeld dat dit boek van de vervolgingen, van de willekeurige arrestaties en van de mishandelingen in de gevangenissen en in de eerste eoncentratiekampen van het Derde Rijk gaf, was in hoofdtrekken juist, zij het dat (in overeenstemming met de propaganda die de KPD bedreven had en de politieke lijn die de Sowjet-Unie aangaf) aantijgingen tegen de 'joodse orthodoxie', het 'joodse nationalisme' en 'de joodse kapitalisten' niet ontbraken.ê

XCWat er over de Rijksdagbrand in stond was, met veel bekwaamheid, van a tot z gefantaseerd. De samenstellers van het Bruinboek waren er, gelijk gezegd, van overtuigd dat de Rijksdag door Nazi;s aangestoken was. Tussen het gebouwen de ambtswoning van de president van de Rijksdag (Goering!) liep een onderaardse tunnel waar men de buizen van de centrale verwarming in gelegd had; de samenstellers namen nu aan, dat via die turmel een groep SA-mannen, van brandmiddelen voorzien, het Rijksdaggebouw binnengedrongen was. Dat leek plausibel en de nationaal-socialisten waren voor een dergelijke provocatie waarlijk niet te goed. Bewijzen hadden de samenstellersniet; zij begonnen boudweg met als zekerheid te stellen wat niet meer dan een hypothese was en in eenlater stadium zouden zij als Z.g. bewijzen documenten publiceren die niet meer waren dan geraffineerde falsificaties: het doel heiligde de middelen. 'Ziet hier de hoofdfiguren van het complot', aldus het Bruinboek:

XC1 Cl: Overzicht 1933, nO.5, p. 16. 2 B. Gross: Willi Mûnzenoerg, p. 254. 3 Bruin boek !Jan de Hit/er-terreur en de Rijesdagbrand, p.

425 [PDF]
DAS D RITTE REICH

XC'Het plan tot de brandstichting verzon de fanatieke voorvechter voor leugen en provocatie: dr. Goebbels.

XCDe leiding voor de actie had een morfinist: kapitein Goering.

XCDe leiding van de brandstichterscolonne was toevertrouwd aan een veemmoordenaar: Edmund Heines.

XCHet werktuig was een klein, slechtziend warhoofd: Marinus van der Lubbe."

XCDeze gefantaseerde constructie van de samenstellers van het Bruinboek berustte op de veronderstelling dat er tevoren contact geweest was tussen van der Lubbe en zijn opdrachtgevers. Hoe kon men dat 'bewijzen' ? Miinzenberg wist raad. Er werden z.g. verklaringen opgesteld die suggereerden dat van der Lubbe een 'lustknaap' geweest was van de stafchef van de SA, Röhm, wiens homosexualiteit bekend was. Münzenberg besefte dat hij in een tijd waarin de wereld in het algemeen, maar ook de preutse arbeidersbeweging, van homosexualiteit een diepe afschuw koesterden, van der Lubbe al in ruime mate zwartgemaakt zou hebben indien hij hem als homosexueel aan de kaak kon stellen. Maar dan moest hij ook uit Nederland 'bewijsmateriaal' verkrijgen! Een van zijn medewerkers, dr. Otto Katz, een gewezen toneeldirecteur uit Berlijn, zond hij naar ons land. 'Als wij kunnen bewijzen dat hij inderdaad homo is', zei Katz tegen de communistische schrijver Jef Last, zelfhomosexueel, 'dan zal de stemming in de Verenigde Staten gunstig voor ons worden - dat wordt dan een geweldige slag.' Last kon niets verklaren maar bracht Katz in contact met een andere homosexueel, de communistische dichter Preek van Leeuwen. Van Leeuwen wist ook nergens van, maar was bereid, onder ede te verklaren dat van der Lubbe hem als homosexueel bekend was. 'Preek' , aldus Last in '66, 'beschouwde het als een partijopdracht, hij kende van der Lubbe niet zo goed als welleek. Maar de partij moest iets bewijzen."

XCKatz vond trouwens meer helpers. Zelf sprak hij geen woord Nederlands, maar de vooraanstaande communist D. Goulooze (hij zou enkele jaren later geheime verbindingsman worden tussen de leiding van de CPH en de Komintern en komt als zodanig in ons volgend deel nog ter sprake) schakelde een groep medewerkers in; men toog naar Leiden, men sprak er met een aantal van van der Lubbe's relaties en troggelde hun verklaringen af Een was er, een man, die meedeelde: 'Ik heb vaak met van der Lubbe in één bed geslapen zonder dat ik iets van homosexuele neigingen bij hem waargenomen heb.' Daar maakte men van: 'Ik heb vaak met van der Lubbe in één bed geslapen' en dank zij deze en dergelijke kunstgrepen slaagde men er in, van der Lubbe in het Bruinboek af te schilderen als een door roemzucht en ijdelheid geA.v., p.]efLast in gesprek metCornelissen,febr.

1 49. 2 I. 12 1966.

426 [PDF]

dreven dwaas, homosexueel en (dat 'bewezen' zijn aanvallen op de CPH) man van nationaal-socialistische sympathieën: 'van der Lubbe's homosexuele betrekkingen tot nationaal-socialistische leiders, zijn materiële afhankelijkheid van hen, maakte hem tot een willoos werktuig in de handen der brandstichters.' Aldus het Bruinboele?

XCMünzenberg had nog meer pijlen op zijn boog. Vlak voor het Rijksdagbrand-proces te Leipzig begon, organiseerde hij te Londen een Z.g. tegenproces waarbij een commissie van geziene juristen, onder hen het vrijzinnigdemocratische lid van onze Tweede Kamer, mevrouw mr. B. Bakker-Nort, tot de uitspraak kwam dat er alle reden was, aan te nemen dat de Nazi's de Rijksdag zelf in brand gestoken hadden. De twijfelachtige waarde van Mi.inzenbcrgs Z.g. bewijsmateriaal doorzag de commissie niet; Mi.inzenberg was trouwens zo ver gegaan dat hij, in geheime zitting, een van zijn medewerkers in vermomming gefantaseerde verklaringen had laten afleggen als 'ontsnapt SA-man'.2 Het tegen van der Lubbe verzamelde materiaal was in ons land riader bezien door een subcommissie, door Mi.inzenberg samengesteld; ook Iller maakte mevr. Bakker-Nort deel van uit. 'Es wurde', aldus het rapport dier subcommissie, 'einuiandjrei festgestellt dass van der Lubbe homo sexuell ist.'3 Freek van Leeuwen was daarbij kroongetuige. Hij mocht zijn verzonnen bewering in Londen gaan herhalen.

XCHeftige verontwaardiging wekte de verschijning van het Bruinboek in de kleine kring van diegenen die van der Lubbe goed kenden. Zij stichtten een comité om voor hem op te komen. Hoe de Rijksdagbrand precies in elkaar gezeten had, wisten ook zij niet en hoe het kwam dat van der Lubbe ('een jongen die een heel goed oordelingsvermogen had en zich bijzonder goed, beeldend en krachtig wist uit te drukken'") tijdens het Leipziger proces zulk een apathische indruk maakte, konden zij niet verklaren - maar Marinus handlanger van de Nazi's 1 Uitgesloten! Drie van van der Lubbe's geestverwanten" en de schrijver Maurits Dekker stelden met gebruikmaking van hetgeen van der Lubbe aan schrifturen nagelaten had, in allerijl een contrapublikatie samen die maar weinig gelezen werd, het Roodboek. Van der Lubbe en de Rijlesdagbrand. De Münzenbergs hadden, betoogden zij, 'met hulpkrachten die hun 'opvoeding' in de naar smeerlapperij stinkende, diplomatieke, juristische en Z.g.wetenschappelijke kapitalistische wereld hebben ont5 Age van Agen, Lo Lopez Cardozo en Bernard Verduin. P. van den Ende in Het Parool,

1 p. 49. 2 Tobias: p. 221-22. 3 (1934), p. 136. 4 L. Hamstra in II maart 1967.

427 [PDF]
'DAS DRITTE REICH'

vangen', van der Lubbe alleen maar als provocateur voorgesteld 'om hun eigen contra-revolutionaire rol te verbergen" - en het gehele beeld dat het Bruinboek van persoon en daden van van der Lubbe gegeven had, werd vervolgens aan flarden gescheurd.ê

XCDe publikatie van het Roodboek leidde tot een scherp conflict in de in '32 opgerichte, hoofdzakelijk uit communistische litteratoren bestaande groep 'Links richten' die een gelijknamig maandblad uitgaf Het bestuur van de CPH eiste dat de afdelingen het optreden van het lid Maurits Dekker zouden veroordelen. In de twee grootste, Amsterdam en Den Haag, werd een daartoe strekkende motie evenwel verworpen. Jef Last en enkele andere communisten zegden vervolgens het lidmaatschap van 'Links richten' op, de secretaris van de organisatie, de zes-en-twintigjarige publicist Jacques Gans die, voorstander als van der Lubbe van directe actie, medewerking aan de bedoelde motie geweigerd had, werd met enkele gelijkgezinden uit de CPR geroyeerd.

XCLuttele jaren later kwam Last tot het inzicht dat hij zich had laten misbruiken om van der Lubbe te belasteren; hij legde een positiefbeeld van de Leidse arbeidersjongen neer in een roman, Kruisgang der jeugd, die begin' 40 verscheen", anderhalf jaar nadat hij, vooral met het oog op de Moskouse monster-processen, de communistische partij vaarwel gezegd had. Diezelfde processen hadden op Miinzenberg een gelijke uitwerking gehad. In de loop van '37 brak hij met de Komintern; in een bos tussen Lyon en de Zwitserse grens vond men herfst' 40 zijn lijk, vermoedelijk was hij, op de vlucht yoor de naderende Duitse legers, eind juni '40 in opdracht van de Russische geheime dienst vermoord: hij wist te veel."met argumenten die door Tobias weerlegd zijn. 4 B. Gross: Willi Münzenberg, p.

1 p. 5. 2 'Beslist ontoelaatbaar is naar mijn mening de wijze waarop in het de persoon en het karakter van van der Lubbe in een dubieus daglicht geplaatst worden', aldus G. W. Harmsen: p. 186. Deze zin weerlegt reeds de voorafgaande: 'In tegenstelling tot het zie ik geen enkele reden, te twijfelen aan degoede trouw van Dimitrow, Münzenberg, Goulooze en de samenstellers van het 8 In 1967 herdrukt onder de titel met een 'Verantwoor ding' waarin Last de theorie van de z.g. van van der Lubbe handhaaft

428 [PDF]

Gelijkschakeling

XC

XCHitler liet geen gras groeien over de overwinning die hij, mede door de propagandistische uitbuiting van de Rijksdagbrand, bij de verkiezingen van 5 maart' 33 behaald had. Geen moment was hij van plan, bij de uitoefening van de macht enige inspraak van de volksvertegenwoordiging in haar nieuwe samenstelling te dulden: zij moest uitgeschakeld worden. Een Gesetz zur Behebung der Not von Volk und Reich werd voorbereid dat de regering in de persoon van de rijkskanselier voor een periode van vier jaar machtiging gaf (men spreekt dan ook meestal van het Ermächtigungsgesetz), buiten alle vertegenwoordigende lichamen om wetten af te kondigen. Van de Rijksdag werd politieke zelfmoord verlangd; hij diende het wetsontwerp minstens met twee-derde meerderheid aan te nemen. Schakelde men de communisten uit (hun partij zou men kunnen verbieden), dan bleven er 566 afgevaardigden over. Hitler beschikte met zijn bondgenoten over 340 stemmen; 378 waren er nodig. Goering suggereerde in de kabinetsvergadering van 15 maart dat hij als president van de Rijksdag zoveel sociaaldemocraten uit de zittingszaal zou verwijderen dat een twee-derde meerderheid gewaarborgd zou zijn. Die kunstgreep bleek overbodig. Toen het nieuwe parlement op 23 maart in de Kroll-Opera te Berlijn bijeenkwam, waren alle communistische afgevaardigden gearresteerd, ondergedoken of gevlucht in de emigratie. Van de 120 leden van de sociaal-democratische fractie (van wie twee op weg naar de zitting gearresteerd werden) konden 94 aanwezig zijn: alle intimidatie ten spijt stemden zij tegen. De burgerlijke partijen evenwel en ook het katholieke Zentrum stemden vóór. 'Grosse Um bildungsprozesse', zo verdedigde de katholieke fractievoorzitter mgr. Ludwig Kaas korte tijd later dat noodlottige en smadelijke, maar voor Hitler uiterst gunstige votum (441 stemmen vóór, '94 tegen), 'sol! man nicht hemmen, sondern mitzugestalten suchen."

XCVan die Mitgestaltung kwam niets terecht. Nog geen vier maanden later werd de NSDAP de enige toegelaten politieke beweging; aile andere partijen waren inmiddels verboden of hadden zich, met inbegrip van de Deutsch-Nationalen (teleurgesteld door zijn machteloosheid was Hugenberg eindjuni uit de regering getreden), zelfontbonden. Vanhetinodernevakverbond dat nog vóór de stemming over het Ermächtigungsgesetz de banden met de SPD doorgesneden en zich bereid verklaard had, zijn werkzaamheden

XC1 Aldus zijn artikel in de katholieke pers, 5 april I933. J. Becker: 'Zentrum und Ermächtigungsgesetz 1933', Vjh.f.Ztg., 196I, p.

429 [PDF]

voort te zetten, 'gleichviel welcher Art das Staatsregime ist'>, waren alle bureaus op 2 mei bezet; zes weken later (de volgorde zou in 'bezet N ederland niet anders zijn) kwam het tot de bezetting van de bureaus der confessionele vakbonden. AJIy politieke oppositie werd onderdrukt of in een, aanvankelijk aarzelende, illegaliteit gedreven. Bovendien droeg Hitler er zorg voor, dat van de inde grondwetten van het keizerrijk en van de republiek van Weimar zorgvuldig omschreven zelfstandigheid van de deelstaten die tezamen Duitsland vormden, niets overbleef: de uitvoerende macht werd er eerst in handen gelegd van tijdelijke functionarissen, de Reichskommissare, spoedig in die van permanente, de Reichsstatthalter - allen nationaal-sodalisten. Dat versnelde de gelijkschakeling die de geleidelijk samenvallende, vindingrijke propaganda van partij en staat (de Berlijnse Gauleiter Goebbels werd op 13 maart als Reiehsminister fUr Volksaufklärung und Propaganda in het kabinet opgenomen) niet moede werd, af te schilderen als uitvloeisel van de wil des volks. Dat volk kwam (en velen in Duitsland juichten dat toe) onder de dictatuur te leven van één partij; die partij bleef, op de momenten waarop het aankwam, wat zij nagenoeg van meet af aan geweest was: onderworpen aan de wil van één man - Adolf Hitler, de Führer.

XCWij beschouwen het niet als onze taak, opbouwen organisatie van de Führer-staat in bijzonderheden te schetsen. Wij willen volstaan met op te merken dat Hitler zich geen ander doel stelde dan het Duitse volk geleidelijk maar daarom niet minder onverbiddelijk om te vormen tot een door hem te hanteren, gesloten macht. Daartoe was de bevriezing van de sociale tegenstellingen, daartoe was ook zijn op bestrijding der werkloosheid en hermilitarisering gericht economisch beleid een middel. Dat vergde gelijkschakeling van de geesten - een gelijkschakeling die in en door de NSDAP, waarvan miljoenen allid waren en nieuwe miljoenen lid werden, krachtig bevorderd werd. Hitler zag een massa-partij echter niet als het geschikte instrument voor de uitoefening van dwang en terreur op andersdenkenden of voor de vorming van de politieke elite die Europa volgens zijn denkbeelden zou moeten gaan beheersen. Afhankelijk als hij was en bleef van gelijkgezinde medewerkers, moest het wel zijn streven worden, althans een deel hunner op hun beurt in een ten nauwste met hemzelf verbonden keurbende samen te vatten. Het lag voor de hand dat die functie overgenomen werd door de formatie die van het midden van de jaren '20 af een

1 Verklaring Van het bestuur, 20 maart 1933. E. Matthias: a.v., 1956, p. 272.

430 [PDF]
H1MMLER

beschermende taak ten opzichte van de NSD AP vervuld had, anders gezegd: zich geschoold in het koel observeren van de politieke tegenstanders en het, waar nodig geacht, toepassen van geconcentreerd geweld om aanvallen af te slaan: de Schutzstaf[eln der NSDAP, ofwel de SS.

XCDe SS was in 1925 opgericht, formeel als onderdeel van de SA. Zij telde nog maar 300 leden toen zij begin 1929 onder leiding kwam te staan van de toen acht-en-twintigjarige Heinrich Himmler, Himmler was in oktober 1900 in München in het streng katholieke gezin van een streng leraar geboren. Hij had nog korte tijd als vaandrig kunnen deelnemen aan de eerste wereldoorlog; toegetreden tot de NSDAP, onderscheidde hij zich daar spoedig door slaafse aanhankelijkheid jegens Hitler: bij de mislukte Putsch te München in november '23 mocht hij de partijvlag dragen. Korte tijd trok hij zich, Diplom-Landwirt geworden, op een bedrijf voor de kippenteelt terug, maar toen hem eenmaal de leiding van de SS toevertrouwd was, wijdde hij zich geheel aan de opbouw van die organisatie; ten tijde dat Hitler aan de macht kwam, telde zij al yo 000 leden.

XCRimmler was kennelijk een bekwaam organisator maar die eigenschap alleen kan niet verklaren waarom hij spoedig een van de machtigste figuren werd in het Derde Rijk. Daar was meer voor nodig: vooral een volstrekte Rücksichtslosigkeit bij de politieke vormgeving van de nationaal-socialistische staat. Aanvankelijk impliceerde dat in hoofdzaak de uitoefening van terreur op individuele politieke tegenstanders, later werd het noodzakelijk, gehele volkeren of volksgroepen uit te roeien dan wel met geweld omlaag te drukken tot de inferieure plaats die hun in een volgens de SS-ideologie herordend Europa toekwam. Himmler bracht die Rücksichtslosigkeit op: in zijn geest werden de normen van het Christendom vervangen door die van een nationaal-socialistische heilsleer welke hij in vurig fanatisme aanhing en met nimmer aflatende, bezeten ijver en pijnlijke nauwkeurigheid in praktijk wilde brengen. Zelden heeft de geschiedenis een figuur gekend die opdracht gaf, objectief, tot zoveel misdaden maar subjectief zozeer overtuigd bleef van eigen idealistischeinstelling. Juist dat laatste maakte hem tot de belichaming, zo werd het eens uitgedrukt, van het 'Prinzip des versachlichten Terrors' I verzakelijkt in zoverre dat die misdaden zowel beraamd als gepleegd werden in zekere kille onaandoenlijkheid, mechanisch als het ware, en met een volstrekte verdringing van normale gevoelsreacties: want Himmler wilde niet alleen de SS, hij wilde in de eerste plaatsJ. 43

1 C. Fest: p.166.

431 [PDF]
'DAS DRITTE REICH'

zichzelf maken tot volmaakt, endat wilde zeggen: meedogenloos instrument in handen van de Führer en in dienst van de toekomst van een tot heersen geroepen 'arische' elite.

XCDat alles lag in '33 nog in de schoot van de toekomst verborgen; wij willen dan ook niet beweren dat toen reeds het patroon van de ontwikkeling die zich nog zou voordoen, in de geest van Himrnler aanwezig was. Het was evenwel geen toeval dat hij in de geleidelijke opbouw van het Derde Rijk van meet af aan de plaats zocht en vond die hem met de directe verantwoordelijkheid voor de concentratie- en vernietigingskampen zou belasten: bij de heftige machtsstrijd tussen op elkaar gebeten concurrenten die, onder Hiders onaantastbare suprematie, voor het Derde Rijk niet .minder kenmerkend werd als hij het voor de NSDAP van den beginne af geweest was, bereikte men geen hoge functies en wist men die ook niet te behouden, laat staan hun betekenis te vergroten, als men zulks niet met geconcentreerde wilskracht wenste. In die bellum omnium contra omnes bleven de sterksten overwinnaar. Heinrich Himrnler, de Reichsführer-SS, was daar één van.

XCBij de gelijkschakeling van Beieren begon Himrnler begin maart' 33 zijn carrière in het Duitse staatsapparaat als Polizeipräsident van München. Uit de SS-hiërarchie trok hij als naaste medewerker en wel als hoofd van het politische Referat der Kriminalpolizei de drie-en-een-half jaar jongere Reinhard Heydrich aan. Heydrich, in 1904 geboren als zoon van een musicus die docent werd aan het conservatorium te Halle, was marine-officier geweest. Toen hij in 1930, al verloofd, weigerde een ander meisje te trouwen dat een kind van hem verwachtte, had admiraal Raeder hem gedwongen, de dienst te verlaten. Onmiddellijk trad hij toe tot de SS. In brutale Rücksichts losigkeit was hij ('ein Mensch wie ein Peitschenlenall'ï ) Himmlers gelijke, in ijskoude sluwheid zijn meerdere. Spoedig belastte de leider van de SS hem met de opbouw van een aparte inlichtingendienst die later als Sicherheitsdienst bekend zou worden.

XCOver de afkomst van Heydrich (het heeft zin, hier even bij stil te staan) deden tal van geruchten de ronde: de een beweerde dat hij van de kant van zijn vader, de ander dat hij van die van zijn moeder joodse voorouders had. Eerst twintig jaar na de tweede wereldoorlog toonde een nauwkeurig genealogisch onderzoek aan", dat die geruchten van alle grond ontbloot waren. Een geheel andere vraag is, welke waarde Himrnler en Hider er aan gehecht hebben en dan is er veel dat er voor pleit dat hun de vraag of Heydrich43

1 A.v., p. 139. 2 S. Aronson: SD (1931-1935) (19 67), p. 25-33,

432 [PDF]
HEYDRICH

reinrassig was, niet bijster interesseerde. In '33 had Himmler, zo vertelde hij negen jaar later aan zijn lijfarts Felix Kersten, de gehele zaak van Heydrichs afstamming aan Hitler voorgelegd:

XC'Daraujhin liess dieser sich Heydrich kommen, hat mit ihm lange gesprochen und einen sehr günstigen Eindruck van ihm bekommen. Später erklärte mir der Führer, dieser Heydrich sei ein hochbegabter, aber aucli sehr gefährlicher Mann, dessen Gaben man der Bewegung erhalten miisse. Solche Leute könnte man jedoch nur arbeiten lassen, wenn man sie fest in der Hand behieite und dazu eigne sich seine nicht-arische Ab stammung ausgezeichnet, er werde uns ewig dankbar sein, dass wir ihn behalten und nicht ausgestossen hätten und werde blindlings gehorchen.'l

XCOf Kerstens verslag waarheidsgetrouw is, zij in het midden gelaten; hetzelfde geldt voor het relaas dat Himmler hem deed. Feit is, dat met name aan de top van de Nazipartij gevallen van chantage met feiten uit het persoonlijk leven schering en inslag waren en dat, afgezien nu van Heydrich, verschillende figuren op hoge posten gehandhaafd werden ondanks het feit dat hun eigen afkomst of die van hun vrouw niet voldeed aan de eisen die het Derde Rijk officieel stelde. Himmlers stamboom was trouwens ook al niet vlekkeloos: zijn moeder kwam uit een Mongools geslacht, Voor Hitler die, gelijk eerder vermeld, zijn eigen 'arische' afstamming niet einwandfrei bewijzen kon, waren de zo vurig gepredikte nonnen van 'raszuiverheid' tegelijk een emotionele realiteit en een intellectuele fictie, beter misscbien: een scherpgeslepen, cynisch gehanteerd wapen in de politieke strijd die hij eerst binnen,' daarna buiten Duitslands grenzen voerde ter verovering en consolidatie van de absolute macht.

XCOp I april' 33 werd de Beierse politieke recherche, de politische Polizei. van de criminele recherche, de Kriminalpolizei, losgemaakt; Hirnmler werd er Kommandeur van. Spoedig richtte hij samen met Heydrich in de buurt van München, bij Dachau, het eerste, onder hem ressorterende eoncentratiekamp op. Zijn aandacht en invloed bleven niet tot Beieren beperkt: alom in Duitsland werden als een soort hulppolitie S'S-Kommandos zur besonderen Verfügung opgericht die later als de SS-Verfügungstruppen aan Himmler ondergeschikt werden, zulks tezamen met de SS-Totenkopfverbällde die zich uit de eerste SS-bewakingstroep van het eerste SS-concentratiekamp, Dachau, ontwikkeld hadden. Logisch was het dat Himmler, Kommandeur van de politische Polizei in Beieren, steunend op het leiderschap van de zich tot geheel Duitsland uitstrekkende SS, greep trachtte te krijgen op de politische

1 F. Kersten: (1953), p. 128.

433 [PDF]
'DAS DRITTE REICH'

Polizeien die de andere deelstaten kenden en voor welke in de regel de met de SS concurrerende SA zich sterk interesseerde. Himmler wist zijn doel te bereiken: binnen een jaar lukte het hem, in de Länder buiten Pruisen de politische Polizei in zijn macht te krijgen; in Pruisen moest Goering de door hem in de loop van '33 opgerichteCeáeïme Staatspolizei eind april '34 aan Himmler afstaan. Formeel werd deze slechts Goerings plaatsvervanger, in werkelijkheid kwam het gehele Pruisische Gestapo-apparaat onder hem te ressorteren; Heydrich werd hoofd van het te Berlijn gevestigde centrale bureau (het Geheime Staatspolizei-Ami of Gestapa) dat in druk contact stond met de districtsbureaus, de Staatspolizei-Leitstellen die in de voornaamste Pruisische steden opgericht werden. Tegelijk met dit apparaat van de politieke recherche dat uit full-time functionarissen bestond, werd dat van de Sicherheitsdienst door Rimmler en Heydrich verder opgebouwd, zulks met inschakeling van honderden, ja duizenden informanten die, al of niet lid van de SS, in eigen werkkring en levenssfeer blijvend, alle hun van belang lijkende inlichtingen incidenteel of periodiek aan de centrale doorgaven. Juist de combinatie van die wijdvertakte inlichtingendienst met de alom tegenwoordige politieke recherche gafHimmler van de lente van '34 af een machtspositie van bijzondere betekenis.

XCDie positie werd versterkt door de afloop van een dramatisch conflict met de leiding van de SA dat zich in de zomer van '34 toespitste.

XCSinds de Machtubernahme hadden de Sturmabteilungen, nu twee-en-een-half miljoen man sterk, in toenemende mate het gevoel gekregen, niet aan hun trekken gekomen te zijn; velen in hun rijen meenden dat de leiders van het Derde Rijk bezig waren, het 'socialisme' te 'verraden': die geest van wrokkige ontevredenheid werd door hun eerzuchtige stafchef, Ernst Röhm, aangewakkerd. Begin' 34 eiste deze dat de SA (die in een door het nationaalsocialisme beheerst Duitsland geen eigenlijke taak meer had) basis zou worden voor een volksleger dat onder een door hem geleid ministerie van defensie zou komen te staan: het was een doorzichtige poging, de SA tot een dominerende macht in het Derde Rijk te maken en tegelijk de traditionele leiders van leger en marine uit te schakelen. Deze gingen zich verzetten en deden een beroep op de snel in krachten afnemende president Hindenburg. Hindenburg schaarde zich achter de eisen van das Militär: de SA moest bedwongen worden. Himmler zorgde voor de motivering, betogend bewijsmateriaal te bezitten waaruit zou blijken dat de SA-leiding bezig was, een Putsch voor te bereiden. In werkelijkheid was daar geen sprake van, maar de aantijging bleef niet zonder effect: Hitler zette door. In de ochtend vanjo juni werden Röhm en zijn naaste medewerkers, sommigen met hun homosexuele relaties in bed liggend, in hun slaap verrast;

434 [PDF]
DE SA-LEIDING VERMOORD

enkele uren later waren allen gefusilleerd. In totaal vonden in heel Duitsland meer dan duizend executies plaats. Van de gelegenheid werd gebruik gemaakt, oude rekeningen te vereffenen: Gregor Strasser, die in. '32 met Hitler gebroken had, werd doodgeschoten, zo ook Hitlers voorganger als Reichskanzler, generaal von Schleicher, de laatste met zijn vrouw. Steeds was het Himmlers SS die voor de executie-pelotons of moordcommando's zorgde.

XCVijf weken na die slachtingen, op 2 augustus' 34-, blies president Hindenburg, zeven-en-tachtig jaar oud, de laatste adem uit. Hitler volgde hem op, zulks met instemming van de hoge militairen die, in hun kortzichtigheid, de gewelddadige uitschakeling van de SA-leiding gedekt en met genoegen gadegeslagen hadden. Führer und Reichslsanzler werd Hiders officiële titel; hij verkreeg daarmee tegelijk het opperbevelhebberschap over de Duitse strijdkrachten. Ruim twee weken later, op 19 augustus, werd deze voor Duitsland ongekende eoncentratic van bevoegdheden aan een volksstemming onderworpen: de getroffen regelingen werden met 90 °10 van alle uitgebrachte stemmen goedgekeurd.

XCHimrnler had toen al zijn eerste politieke beloning ontvangen: eind juli was zijn SS een zelfstandige organisatie geworden, aan haar formele onderschikking aan de SA was een einde gemaakt. Daar bleefhet niet bij. In '36 werd hij in zijn kwaliteit van Reichsführer-SS, tegelijk hoofd van de gehele Duitse politie. Binnen dat geheel werden de politieke en de criminele recherche (Geheime Staatspolizei en Kriminalpolizei) tot Sicherheitspolizei gecombineerd. welbleef die politie formeel een dienst van het ministerie van binnenlandse zaken, maar Reichsinnenminister Frick had er voortaan niets over te zeggen. 'Wie im ganzen', aldus Buchheim, 'die Weimarer Verfassung nie ausdriicklich abgeschafft sondern nut völlig ausgehöhlt und von Fall zu Fall durch neue Bestimmungen gegenstandslas gemacht wurde, so wurden die vie/en im Dritten Reich neu geschaffenen Zuständigkeiten fast stets so eingiführt dass die Rechte und Kompetenzen der bisther zuständigen Behörden 'hiervan unberuhrt' blieben, das heisst : der Stram der Staatsgeschiifte wurde umge/eitet und das alte Flussbett liess man ausgetracknet[ortbestehen:»

XCWaarom zijn wij met enige uitvoerigheid op Himmler, de SS en het ontstaan van Gestapo en Sicherheitspolizei ingegaan? Er zijn hiervoor twee, met elkaar samenhangende redenen. De eerste is dat wij Himmler als persoon en SS en Sicherheitspolizei als organisaties herhaaldelijk in ons relaas van bezet'Die SS in der Verfassungdes Reiches', VjhfZtg.,

1 H. Buchheim: I955, p. 137.

435 [PDF]
'DAS DRIl'TE REICH'

Nederland zullen ontmoeten; de tweede" dat de SS als orde, als elite binnen de elite van de partij, steeds duidelijker de belichaming werd van een van alle hu:1selenontdaan nationaal-socialisme. Formeel was zij niet meer dan een politieke formatie, een formatie bovendien van de NSDAP. Maar Himmler was geen moment van zins, het gezag van het partij-apparaat te aanvaarden dat ver van Berlijn, in het Braune Haus te München, gevestigd was. Men kon in zijn SS opgenomen worden zonder lid te zijn van de NSDAP en die SS werd dan ook meer en meer een aparte organisatie die haar eigen doeleinden volgde dwars door, alle geledingen van het staats- en partij-apparaat heen. En niet alleen dwars door, maar ook en vooral: midden in. Want op tal van punten in die apparaten van staat en partij bevonden zich-spoedig leden van de SS, alle hiërarchisch aan Himmler ondergeschikt, en, wat de staat betrof, juist op die punten waarop zich de feitelijke macht van het Derde Rijk als dictatuurstaat onverhuld manifesteerde: bij de Sicherheitspolizei en niet minder bij de 'normale' politie, de Ordnungspolizei, die vanwege haar uniform meest als Grüne Polizei aangeduid werd.

XCTegenstanders van het nationaal-socialisme werden geobserveerd door alle aan Himmler ondergeschikte politie-organen en door zijn eigen, wijdvertakte Sicherheitsdienst die na enkele jaren in de Berlijnse centrale gegevens over een half miljoen personen op kaarten aangetekend had welke op grote, electrisch draaibare, ronde documentatietafels opgesteld stonden; na arrestatie werden die tegenstanders verhoord door Heydrichs Sicherheitspolizei; en vervolgens veelal, al of niet na veroordeling door de rechtbanken, voor bepaalde perioden of voor onbeperkte tijd opgesloten in door SS'ers geleide, door SS'ers bewaakte concentratiekampen. Observatie, opsporing; arrestatie, verhoor en bestraffing werden zodoende meer en meer de functies van gecentraliseerde, uitsluitend in de persoon van Himmler samenkomende, geheel Duitsland bestrijkende, maar steeds geheimzinnig op de achtergrond blijvende en in het verborgen werkende organisaties.

XCDie centralisatie van functies kwam niet onmiddellijk tot stand. Aanvankelijk was het meer de SA dan de SS die zich met het gevangen houden en mishandelen van politieke tegenstanders belastte. Dat geschiedde in stafkwartieren van de SA of in leegstaande kantoor- dan wel fabrieksgebouwen. Vooral communisten werden opgepakt: zij waren in de aan de Machtûber nahme voorafgaande periode het vaakst met de SA in straat- of zaalgevechten gewikkeld geweest: nu werd bloedig wraak genomen, maar die wraak strekte zich ook tot andere politieke tegenstanders uit - sociaal-democraten, links-socialisten, links-radicale schrijvers, soms ook aanhangers van burgerlijke partijen. Zo in de gebouwen in het plaatsje Sonnenburg bij Frankfort aan de ader die in '33 als concentratiekamp in dienst gesteld werden. 'De

436 [PDF]
DE EERSTE CONCENTRATIEKAMPEN

eerste gevangenentransporten werden op het station', aldus een naar buiten gesmokkelde brief, 'door SA-afdelingen ontvangen. Zij werden gedwongen te zingen en letterlijk naar het kamp toe geranseld. Dat kunnen de inwoners van Sonnenburg getuigen. In het kamp aangekomen moesten de gevangenen onder stromende regen op de binnenplaats blijven staan. Toen werden de eersten in de lokalen ondergebracht. Ieder moest voor zichzelf stro van een andere verdieping halen. Op de trappen stonden SA-mannen die met hun gummiknuppels meedogenloos op de gevangenen lossloegen. Enkele kameraden moesten de privaat-tonnen der SA schoonmaken waarbij zij weer als vee werden behandeld. Een SA-man nam het hoofd van een gevangene tussen zijn benen terwijl een ander er op los sloeg. De kameraden moesten hardop tellen. Enige gevangenen hebben tot 185 slagen ontvangen. Daarbij kwamen nog trappen en andere mishandelingen.'!

XCIn de meeste kampen moest een nauwkeurige discipline in acht genomen worden die aansloot bij de Kadavergehorsam waaraan de Duitse dienstplichtigen zich al in de tijd van het Duitse keizerrijk hadden moeten onderwerpen. Speciaal moesten in de slaaplokalen de dekens keurig opgevouwen worden en precies waterpas komen te liggen. 'Mit Schnur und Wasserwaage mussen die Betten ausgerichtet sein!' Dat kregen, al in '33, de gevangenen in het dicht bij de Drentse grens liggende kamp Börgermoor (een van de kampen van het complex Papenburg-Esterwegen) te horen voor zij, die taak verricht zijnde, de schoppen in ontvangst konden nemen om ('Los, dal!i, dal!i, auf rücken!') op weg te gaan naar de zware graafarbeid in het veen.ê Er was, al in die vroege tijd, een apart concentratiekamp voor vrouwen, ergens in Saksen. Elders in diezelfde staat bestond een kamp, gevestigd in een vervallen kasteel, waar van eind ' 33 af naast politieke gevangenen ook zware recidivisten (Berufsverbrecher) ondergebracht werden, enkelen hunner werden er doodgeslagen. Dat kwam, lijkt het, in die eerste periode niet veelvuldig voor. De gevangenen kregen weinig te eten, maar leden geen acute honger. Soms kregen zij werkkleding, soms niet; in het ene kamp werden zij kaalgeschoren, in het andere liet men dat na. Ook waren er in die begintijd onder de haastig aangetrokken bewakers niet weinigen die een zekere solidariteit jegens de gevangenen aan de dag legden.

XCDat alles was in zijn ongeorganiseerde en ongereglementeerde ruwheid en door zijn tot op zekere hoogte verward karakterde streng-methodische Himrnler een gruwel. Bekend, beter dan wie ook, met de oppositionele

1 p. 252-53. 2 W. Langhoff: (1935), p. 140, 196.

437 [PDF]
'DAS DRlTTE REleR'

stromingen, zag hij de concentratiekampen spoedig als een permanente in stelling van het Derde Rijk die volgens een strikte methodiek opgebouwd moesten worden - een methodiek met dubbele doelstelling: enerzijds dienden de Häftlinge zo al nie t physiek vernietigd, dan toch psychisch ge b roken of op zijn minst geknakt te worden, anderzijds dien d e een deel van zijn SS-keurkorps bij de bewaking der gevangenen en in het contact met hen een scholing te krijgen in de gevoelloze hardheid welke gevergd werd van de elite die het Derde Rijk tegen zijn binnenlandse vijanden beschermde en het, later, ten koste van zijn buitenlandse tegenstanders moest uitbreiden. O f gaan wij te ver wanneer wij bij het constateren van die dubbele doelstelling opzet veronderstellen 1 De ontwikkeling welke lente' 33 in Beieren met de al gememoreerde oprichting van het eerste SS-kamp, Dachau, begon, had in elk geval onmiskenbaar dat dubbel effect.

XCHet kamp Dachau wer d eerst in een oude kruitfabriek ondergebracht . Het voedsel was er onvo l doende, niettemin moest per dag van negen t o t veertien uur lang gewerkt worden: op het land, in de kiezelgroeve of in d e werkplaatsen. Of men moest, met zijn vijftigen als trekdieren ingespannen, de loodzware wals over de Lagerstrasse voortzeulen. Urenlange appèls sloten daarbij aan . De Häftlinge mochten er niet hun eigen kleding houden; zij kregen dunne, in de winter iets dikkere kampkleding te dragen met over de rug en langs de broekspijpen een brede rode band: dat opzichtig teken bemoeilijkte het ontvluchten dat (gegeven de strenge bewaking en het elec trisch geladen prikkeldraad dat het gehele kamp omgaf) toch al moeilijk genoeg was. Alleen al de binnenkomst in het kamp was een zware beproeving:

XC'Fünf SS Leute 'exerzierten' die Neuankömmlinge vor der Kammer eine volle Stunde hindurch. Einigen wurden die Haare mit dem Messer geschnitten, manche bluteten an Ghren !lnd Nase . Sie mussten mit 'Hand an der Hosennaht' in Reih' und Glied strammstehen und ein SS Mann mass die Richtung aus. Wer nicht gerade genug stand oder die Hände nicht nach Verlangen richtig an d e r Hosennaht hielt, wurde mit Faustschlägen traktiert . .. Vor- und Rückwärtskriechen d e r Gifangenen, auf Kommando ausgiführt, erhöhte das Vergnügen d e r Peiniger. Schliesslich mussten sich auf ein neues Kommando je zwei Gifangene gegenüberstellen und gegenseitig ohrJeigen. W e r nicht Jest genug hinschlug, bekam vom SS-Mann gezeigt, 'wie man hinhaut.' Der Lässige erhie/t se/bst einen Faustschlag ins Gesicht. Als auch dieser Spass nicht mehr bifriedigte, wurde einem Gifangenen bifohlen, seinem Gegenüber ins Gesicht zu spucken und die Spucke wieder abzulecken. Solche Szenen haben sich öJters abge spie/t!'l

XC1 F. Eeker: 'Die Hölle Dachau' in KO/l z entrationslager. Bin Appell an das Gewissen der

438 [PDF]
DE EERSTE CONCENTRATIEKAMPEN

- en zij hadden hun uitwerking, die S'zenen, minder wellicht op de gevangenen dan op de SS'ers. Die laatsten gewenden er aan, de Häftlinge te zien als Untermenschen jegens wie alles geoorloofd was. Wie die hardheid niet opbracht (het zal wel voorgekomen zijn), trok zich terug - uiteindelijk waren, nog vóór de tweede wereldoorlog uitbrak, ca. 8 000 SS'ers bij de bewaking der kampen ingeschakeld, samengevat in de SS-Totenkopfverbände welke van' 36 af onder de Führer der SS-Totenkopfverbände und Inspekteur der Konzentrationslager ressorteerden, Theodor Eicke, een oud-beroepsofficier. De opleiding die hij de meest jonge aspirant-bewakers liet geven, geschiedde 'nach. allen Regeln preussischer Kasernenhojleunst: bis ihnen das 'Wasser im Arsch kochte" 1; voor de rest zorgde de taakuitoefening in en bij de kampen. Dachau, waar Eicke de eerste commandant geweestwas, werd voorbeeld; het oude kamp werd er in ' 38 door een groot, nieuw kamp vervangen. Volgens hetzelfde patroon werden in ' 3 7 de concentratiekampen Buchenwald bij Weimar en Sachsenhausen bij de Berlijnse voorstad Oranienburg opgericht, in en na '38 Gross-Rosen in Silezië, Flossenbürg in Noord-Beieren, Neuengamme bij Hamburg en (na de Anschluss van Oostenrijk) Mauthausen bij Linz; in Mecklenburg werd Ravensbrück voor heel Duitsland het concentratiekamp voor vrouwelijke Häftlinge.

XCAl die kampen werden door de gevangenen zelf gebouwd, hetgeen de kazernes, woonhuizen, garages, exerceer- en sportvelden voor de SS insloot. Bovendien werden aan de meeste kampen werkplaatsen toegevoegd: een deel van de producten kon door de SS met profijt verkocht worden, het mes sneed aan twee kanten. Het is hier overigens niet de plaats om op de maatschappelijke functie en sociologische opbouw der kampen dieper in te gaan: wij komen er in de delen die de Duitse bezetting behandelen, op terug. Volstaan wij dan met op te merken dat die opbouw in hoge mate bepaald werd door de wens van de SS, het zich zo gemakkelijk mogelijk te maken: zij droeg een deel van haar autoriteit aan sommigen van de Háftling« over; anders gezegd: zij schiep binnen de kampen een jegens haar verantwoordelijke kamphiërarchie welker leden, constant en soms extra bedreigd, tijdelijk (steeds tijdelijk) in het bezit waren van beperkte privileges. Uit de tegenstelling tussen de leden van die hiërarchie en de grauwe massa der overige Häftlinge moesten onder de beste omstandigheden conflict-situaties voortvloeien; die situaties deden zich al in '33 in sommige kampen voor waar de hiërarchie uitsluitend of in hoofdzaak gevormd werd door communisten die (onbegrijpelijk was dat allerminst) .hun partijgenoten sterkerKogon:p.

1 E. (1947), 36.

439 [PDF]
'DAS DRITTE REICH'

XCin bescherming namen dan anderen of (en dat ging verder) van hun Promi

XCnent-zijn misbruik maakten om de druk van de SS met nadruk aan politieke

XCtegenstanders door te geven. Werd in die gevallen het beleid der Prominente

XCnog bepaald of medebepaald door onpersoonlijke, politieke overwegingen,

XCernstiger en voor de massa der Häftlinge ongunstiger was het, wanneer de

XCSS de leiding van een kamp toevertrouwde aan criminele elementen, be

XCroepsmisdadigers dus, die er nimmer tegen opzagen, zichzelf te bevoordelen

XCten koste van medegevangenen. In den beginne waren de meeste kampen

XCuitsluitend of in hoofdzaak met politieke gevangenen gevuld, maar aan hen

XCwerden in de loop der jaren duizenden, ja tienduizenden leden van geheel

XCanders geaarde groepen toegevoegd: willekeurige Joden, leden van de

XCsecte der Jehovah's Getuigen, homosexuelen, a-socialen en, vooral, misda

XCdigers: want de gevangenissen in Duitsland raakten vol politieke tegen

XCstanders die in voorarrest zaten of tot gevangenschap veroordeeld waren en

XCboden dus voor die misdadigers onvoldoende ruimte. De SS gaf uit zichzelf

XChet liefst aan criminele elementen zeggenschap over de andere gevangenen;

XCin Dachau was dat al in '33 het geval. Daar, maar met name ook in Buchen

XCwald, duurde het enkele jaren vóór politieke gevangenen er, vaak door

XClevensgevaarlijke intriges, in geslaagd waren, de kamphiërarchie der Berufs

XCverbrecher ten val te brengen. Het zou te ver voeren, hier een beeld te geven van de illegale strijd tegen

XChet Naziregime die, nog vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog,

XCzoveel tienduizenden moedige Duitsers korte of lange tijd Häftling deed

XCworden in een gevangenis of, erger nog, in een concentratiekamp. Die

XCstrijd vormt een, vermoedelijk wel nooit adequaat te reconstrueren, hoofd

XCstuk uit de Duitse, niet uit de Nederlandse geschiedenis. Hij had met Neder

XCland ook in directe zin wel iets te maken: een deel van de verbindingen met de I illegaal in Duitsland werkende groepen (wij komen hierop terug) liep over

XCNederlands gebied. Uiteraard trok dit geheime werk in ons land slechts

XCweinig de algemene aandacht. Meer, veel meer werd daarentegen gepubli

XCceerd over twee andere ontwikkelingen die zich in het Derde Rijk voor

XCdeden: de kerkstrijd en de Jodenvervolging. Kerkstrijd en Jodenvervolging hingen nauw met elkaar samen, beide

XCvloeiden zij rechtstreeks uit het wezen van het Duitse nationaal-socialisme

XCvoort. Dat nationaal-socialisme was een pseudo-godsdienst. Het verabsolu

XCteerde wereldlijke begrippen als 'volk' en 'ras'. Het wekte tot de pseudo

XCreligieuze verheerlijking van de mens Adolf Hitler op. Het verving de

XCnormen van het Christendom door eigen normen. Het had voor deemoed,

XCmatiging, mededogen geen plaats - zoveel te meer voor collectieve arro

XCgantie, hardheid en heerszucht. Het kon de mens slechts zien als roofdier, of

440 [PDF]
NATIONAAL-SOCIALISME ALS PSEUDO-RELIGIE

als,prooi, Het was een vorm van opstand tegen de zedenwet die in de Tien Geboden neergelegd is. Zijn antisemitisme was dan ook geen willekeurig ideologisch toevoegsel maar eerder een kernpunt van de gehele leer: in het Jodendom van de twintigste eeuw bestreed het Mozes niet minder dan Jezus Christus.

XCHitler was als katholiek opgegroeid en bleef, evenals Goebbels, tot het einde van zijn leven lid van de katholieke kerk. Dat was louter een formaliteit: dat ten tijde van de vestiging van zijn heerschappij miljoenen Duitsers een geloof aanhingen welks geboden diametraal tegengesteld waren aan die van zijn nationaal-socialisme, was hem innerlijk een gruwel, Niet dat hij de in zoveel eeuwen gegroeide geestelijke en wereldlijke macht van de christelijke kerken onderschatte! Dat wèl gedaan te hebben, was het scherpste verwijt dat hij in Mein Kampf gericht had tegen zijn voorganger, de Oostenrijkse pan-Germanist von Schönerer die zijn openlijk anti-katholicisme aan zijn openlijk antisemitisme gekoppeld had.

XCHij, Hitler, besefte dat het wijs beleid was, het christelijk geloof en de christelijke kerken niet openlijk aan te vallen; beter leek het, die kerken in hun uitstralende werkzaamheid te beperken en, vooral onder de jongeren, een schare vannieuwe gelovigen te kweken, aanhangers van een leer welker wezenlijke inhoud, afgerond desnoods door een vaag en tot niets verplichtend Godsbegrip, gevormd zou worden door de strikt op het aardse gerichte normen en begrippen van het nationaal-socialisme. Dat alles vergde geduld, sluwheid en tijd; geduld en sluwheid wist Hitler in voldoende mate in zichzelf aanwezig, voor de tijd zou het Duizendjarig Rijk zorgen dat hij op die joste januari 1933 gesticht meende te hebben.

XCTalloze, ook hooggeplaatste, katholieken en protestanten, in zowel als buiten Duitsland, hebben voor de fundamentele tegenstelling tussen christendom en nationaal-socialisme en voor de centrale plaats die het antisemitisme in het nationaal-socialisme innam, geen oog gehad: dezulken waren, en bleven in veel gevallen, slachtoffer van eigen kortzichtigheid - slachtoffer óók van de geheimhoudingstaetiek die Hitler als verkondiger van een nieuwe geloofsleer toepaste. Geheimhoudingstaetiek niet alleen, maar ook bedrog. Want graag bezigde Hitler aan het Christendom ontleende, algemene formuleringen, graag beriep hij zich op 'de Voorzienigheid' - waaronder dan elkeen verstaan mocht wat hem goed dacht. Iets verder ging hij slechts in besloten kring. Zo in november' 37 toen hij het in een bijeenkomst van gezagsdragers van de NSDAP (de Kreisleiter en de Gauamtsleiter) duidelijk maakte dat de taak van de kerken beperkt moest blijven tot, daar kwam het op neer, gebazel over het hiernamaals, met de vorming van de mens hadden zij niets te maken: 44

441 [PDF]
'DAS DRITTE RETCH'

XC'Heute beanspruchen die Volk.iführung wir, d.h. wir al/ein sind befugt, das Volk als solches - den einzelnen Mann, die einzelne Frau - zu führen. Die Lebensbeziehungen der Geschlechter regeln wir. Das Kind bilden wir .... Bines aber sei ganz klar ent schieden: über den deutschen Menschen im jenseits mögen die Kirchen verfügen, uber den deutschen Menschen im Diesseits verfügt die deutsche Nation durch ihre Fûhrer.>

XCVoor iemand als Himmler stond vast (dergelijke opvattingen waren al door negentiende-eeuwse antisemieten verkondigd) dat Christus geen Jood geweest was; het werd aan alle kaderleden van de SS verboden, Christus in het algemeen of speciaal als Jood aan te vallen; dat was aldus de Reichs [uhrer-SS, 'unserer unwûrdig' und geschichtlich bestimmt unwahr.'2 Verder nog ging Martin Bormann die tijdens de tweede wereldoorlog als hoofd van het partij-apparaat maar meer nog door het feit dat hij constant in Hitlers nabijheid vertoefde, een uiterst invloedrijke positie wist op te bouwen. Hij had geen behoefte, Christus in geveinsde bescherming te nemen. 'National sozialistische und christliche Auffassungen sind unvereinbar,' schreef hij in juni '41.

XC'Unser nationalsozialistisches Weltbild steht weit höher als die Auffassungen des Christentums die in ihren wesentlichen Punkten vom judentum ubernommen worden sind. Auch aus diesem Grunde bedürJenwir das Christentum nicht. Kein Mensch würde etwas vom Christencum wissen wenn es ihm nicht in seiner Kindheit van den Pfarrern eingetrichtert worden wäre. Der sogenannte liebe Gott gibt das Wissen van seinem Dasein dem jungen Menschen keineswegs van vornherein mit auf dem Wege, sondern überlässt das trotz seiner Allmacht erstaunlicherweise den Bemûhungen der Pfarrer. Wenn unsere jugend also künjtig einmal vam diesem Christentum, dessen Lehren weit unter den unseren stehen, nichts mehr erfährt, wird das Christentuni van selbst verschwin den'3 een programmatische uitlating, zo openhartig, zo brutaal, zo onvervaard, dat snel bepaald werd dat het rondschrijven waarin zij vervat was, als ingetrokken beschouwd en alle exemplaren ervan vernietigd moesten worden. Hier evenwel had het nationaal-socialisme, zij het slechts kort, het masker van gehuichelde tolerantie laten vallen en zich getoond als wat het in werkelijkheid was: een geestelijke beweging die het gemunt had óók op de ondergang van het Christendom.Hitler. Reden und ProklamationenSS-Befehl,Kirchenkampf in DeutschlandReligionsverfolgung und Selbstbehauptung der Kirchen in der nationalsozialistischen Zeit (1965), p. 105. 3 Rondschrijven, 9 juni 1.941, van M. Bormann aan de Gauleiter der NSDAP, a.v., p.

1 Toespraak, 23 nov. 1937, op de burcht Sonthofen. Domarus: 1932-1945, p. 762. 2 Rimmler: 28 juni 1937. F. Zipfel: 1933-1945.

442 [PDF]
HET CONCORDAAT MET HET VATICAAN

XCEr waren in ' 33 slechts weinigen die dat beseften. Alweer: Hitlers tactiek droeg daartoe bij. Toen hij op 23 maart om goedkeuring voor het Brmächti gungsgesetz vroeg, maakte hij een diepe buiging voor geloof en kerk. Zijn regering, verklaarde hij, zag in het Christendom 'die unerschütterlichen Funda mente des sittlichen und moralischen Lebens unseres Volkes' en in de protestantse en katholieke confessies 'die wichtigsten Faktoren zur Brhaltung unseres Volkstums',

XCDat was, wat de rooms-katholieke kerk betrof, niet aan dovemansoren gezegd.

XCIn het godsdienstig verdeelde Duitsland had deze kerk meer dan een eeuw lang gestreefd naar consolidatie van haar positie, vooralook naar de grondwettige erkenning van het katholiek-confessionele onderwijs. Zij had nooit een vaste regeling kunnen verwerven. Was die nu wèl mogelijk, Hitler, geen ogenblik van zins zich aan zulk een regeling te houden, toonde zich toeschietelijk. Inaprilliet hij Vizekanzlervon Papennaar Rome reizen en deze bood Paus Pius XI een concordaat aan. De Paus besloot dat aanbod te aanvaarden, zulks vooralonder invloed van de prelaat die voor de betrekkingen van het Vaticaan met vreemde mogendheden verantwoordelijk was: de kardinaal-staatssecretaris Eugenio Pacelli. Hij werd in ons relaas al enkele malen genoemd. Pacelli had in 'r8-'r9 in München de periode van verwarring en terreur van nabij beleefd (extreem-linkse demonstranten waren er eens zijn ambtswoning binnengedrongen), hij was in '20 nuntius in Berlijn geworden. De kerkvervolging in Sowjet-Rusland had diepe indruk op hem gemaakt. Zeker, hij betreurde het, dat het DuitseZentrum in en door de aanvaarding van het Ermáchtigungsgesetz alle politieke invloed verloren had - maar zou niet veel gewonnen zijn indien de kerk als kerk haar arbeid zou kunnen voortzetten 1 Als zulks onder beter geregelde omstandigheden het geval was, zou dan de politieke invloed der katholieken zich niet weer vroeg of laat herstellen, En moest men in Hitler niet in elk geval waarderen dat hij de rnacht van het communisme in Duitsland gebroken had en dat .zija regime had aangekondigd, openlijk-atheïstische propaganda (zoals die tijdens de W cimar-republiek door linkse kringen bedreven werd) te zullen verbieden, Natuurlijk, aanvaarding van het concordaat zou betekenen dat de Paus die zich als stedehouder van Christus op aarde zag en door honderden miljoenen gelovigen als zodanig beschouwd werd, Hitler publiekelijk een blijk van vertrouwen waardig keurde - was dat te verantwoorden, Te verantwoorden na alle geweldpleging waaraan het Derde Rijk zich al in de eerste maanden van zijn bestaan bezondigd had, 'Wenn Seine Heiligkeit der Papst sich trotzdem entschlossen hat, dem Vertragswerk zuzustim men, dann geschah es (wie er mir sagte)', aldus von Papen twee dagen na

443 [PDF]
'DAS DRITTE REICH'

de ondertekening, 'aus der Erkenntnis dass das neue Deutschland eine ent scheidende Schlacht gegen den Bolschewismus und gegen die Gottlosenbewegung geschlagen habe, und dass er voller Vertrauen in die Zusicherungen des Reichs kanzIers sei, die nationale Wiedergeburt auf der alleintgen Grundlage des Christen tums durchzuführen:' 1

XCAan de verwachtingen, door het concordaat van 20 juli' 33 gewekt, was geen lang leven beschoren. Spoedig zou in het Derde Rijk met steun van partij en staat een uitgebreide propaganda voor een Neuheidentum tot ontwikkeling komen, gepredikt vooral door een van Hitlers oudste aanhangers: Alfred Rosenberg; de rassenleer, wezenlijk in strijd met christelijke opvattingen, werd door Hitler en de zijnen niet alleen verkondigd maar, blijkens de antisernietische maatregelen, ook in praktijk gebracht; het katholieke verenigingsleven, vooral voorzover het op jongeren betrekking had, werd meer en meer onmogelijk gemaakt; zomer '35 werd in Pruisen bepaald dat de nog bestaande confessionele jeugdorganisaties zich van alle activiteit op de gebieden van politiek of sport te onthouden hadden; en tenslotte werd, met name in Beieren en in West-Duitsland, zware druk op katholieke ouders uitgeoefend, hun kinderen naar de door het nationaal-socialisme geinfecteerde openbare scholen te sturen in plaats van naar de bijzondere. Die bijzondere scholen, voorzover katholiek, verliepen in de andere, hoofdzakelijk protestantse delen van Duitsland, waar de katholieken in hun minderheidspositie veelal gewoon waren, te buigen voor elke storm die opstak. Zo werd wat katholieken opgebouwd hadden, afgebroken. En bij dat alles voegde zich nog een hatelijke, door staat en partij bedreven propaganda die, incidentele misdragingen generaliserend, kloosterlingen betichtte van grootscheepse deviezensmokkel alsmede van sexuele vergrijpen dat laatste een kolfje naar de beluste hand van een populair schendblad als Der Stürmer of van een meer intellectualistisch als Das Schwarze Korps, het weekblad van de SS.

XCPaus Pius XI en kardinaal Pacelli hadden reden, zich bedrogen te achten. In januari' 37 werden de kardinaal-aartsbisschoppen van Breslau, Keulen en München samen met de bisschoppen van Berlijn en Münster naar Rome-outboden om aan hun ambtelijke berichten hun persoonlijke indrukken en conclusies toe te voegen. Aan de vooravond van Kerstmis' 36 hadden zij met de andere leden van het Duitse Episcopaat het nationaal-socialistisch streven

1 Toespraak, 22 juli 1933, van von Papen te Maria-Laach. p.·S6.

444 [PDF]
'MIT BRENNENDER SORGE'

naar geestelijke alleenheerschappij aan de kaak gesteld in een herderlijk schrijven waarvan drie belangrijke passages begonnen waren met de woorden 'Wir beobachten mit Sorge.' Die formulering was de Paus en de kardinaalstaatssecretaris niet klemmend genoeg. 'Mit brennender Sorge' - zo luidden de eerste woorden en zo heette dus ook de encycliek die op 14 maart '37, twee zondagen voor Pasen, ondertekend werd. 'Mit brennender Sorge und steigerulem Befremden beobachten wir,' aldus de Paus, 'seit geraumer Zeit den Leideneweg der Kirche, die urachsende Bedrängnis der ihr in Gesinnung und Tat treubleibenden Bekenner und Bekennerinnen inmaten des Landes und des Volkes dem St. Bonifatius einst die Licht und Prohbotschaft von Christus und dem Reiche Gottes gebracht hat.' 1 Nu geen illusies meer! Het aanschouwelijk onderricht van de sinds '33 verlopen jaren was, aldus de Paus, duidelijk genoeg geweest: intriges waren onthuld, 'die von Anfang an kein anderes Ziel hatten als den Vernichiungskampf' 2

XCFel en principieel was zijn veroordeling van het Neuheidentum en van het pseudo-religieus karakter der NSDAP:

XC'Wer die Rasse, oder das Volk, oder den Staat, oder die Staatsjorm, die Träger der Staatsgewalt oder andere Grundu/erte menschlicher Ge11'leinschaftsgestaltung- die innerhalb der irdischen Grdnung einen wesentlichen und ehrengebietenden Platz behaup ten - aus dieser ihrer irdischen Wertskala herauslöst, sie zur hochsten Norm aller, auch der religiösen Werte macht und sie mit Götzenkult vergöttert, der verkehrt und fälscht die gottgeschafJene und gottbeJohlene Grdmmg der Dinge.'3

XCVeroordeeld werd de veronachtzaming van het Oude Testament ('Die heiligen Bücher des Alten Bundes sind ganz Gottes Wort, ein organischer . Teil Seiner O./fenbarung'4); onderstreept werden de katholieke leerstellingen omtrent geloof, zedeleer. zedelijke ordening en 'de plaats van de kerk; voor de jeugd, voor de priesters en kloosterlingen alsmede voor de leken vond de Paus treffende woorden van troost en bemoediging; hij bad ook voor hen van wie die nieuwe kerkvervolging uitging (was niet op de weg naar Damascus uit Saulus een Paulus geworden e): 'Der Vater alles Lichtes und aller Erbarmung moge ihnen eine Damaskusstunde der Erkenntnis schenken, für sich und alle die vielen, die mit ihnen geirrt haben und irren.' Ó Op Palmzondag 1937, een week na de ondertekening, werd dit pauselijk getuigenis in alle katholieke kerken van Duitsland voorgelezen. Verspreiding van de tekst werd onmiddellijk verboden, twaalf drukkerijen die de ency

XC1 A.v., p. I. 2 A.v., p. 3. 3 A.v., p. 5. • A.v., p. 7. 5 A.v., p. 24.

445 [PDF]
DAS DRITTE REICH

cliek, in eerste instantie ter verspreiding onder de geestelijkheid, gedrukt hadden, werden gesloten, arrestaties vonden evenwel niet plaats: Hitler verloor de tactiek van geleidelijkheid niet uit het oog. Eerst anderhalf jaar later werden de laatste katholieke bladen opgeheven,' eerst ruim drie jaar later de laatste particuliere katholieke scholen gesloten. Toen was het Pacelli die als Paus de gebeurtenissen in Duitsland volgde: op 2 maart' 39 was hij als opvolger gekozen van de man die de encycliek over Duitsland ondertekend had - en wellicht hield reeds de benaming die de nieuwe Paus koos (Pius )91), de aankondiging in dat hij van zins was, de beleidslijnen door te trekken die zijn voorganger ook in Mit brennender Sorge neergelegd had.

XCEr is over die beleidslijnen nog wel iets te zeggen en dan juist naar aanleiding van die geruchtmakende encycliek. Zij behelsde (wij haalden er een enkele passage voor aan) een op de katholieke geloofsleer gebaseerde, fundamentele veroordeling van het nationaal-socialisme voorzover dat zich als nieuwe heilsleer opwierp of via de macht van staat of partij de positie van de katholieke kerk aantastte. Het in een Duits van klassieke helderheid opgestelde stuk plaatste zich daarmee midden in de staatkundige realiteit. Niet ten volle evenwel, en ook niet zonder een terughoudendheid die aan de kennelijk met uiterste zorg gekozen formuleringen ten grondslag lag. Noch Hitler, noch Rosenberg, noch het nationaal-socialisme werden met name genoemd, de totalitaire staat (in Italië door het Vaticaan aanvaard) werd slechts veroordeeld voorzover hij een gevaar voor het katholiek geloof inhield. Geen verbinding werd gelegd tussen de aanvallen die katholieken en die welke anderen getroffen hadden of dreigden te treffen. Terwijl de feitelijke ontwikkeling steeds duidelijker onderstreepte dat het nationaal-socialisme de bijllegde aan alle wortels van de cultuur van het Avondland, zag de pauselijke encycliek slechts die ene, het katholicisme, en hield zij het voor nodig, in haar veroordeling van het nationaal-socialisme een veroordeling van het prorestantisme daar in te vlechten waar gesproken werd van 'die hoffnungslose Unfruchtbarkeit, der jeder vom lebendigen Weinstock der Kirche sich abtrennende Rebzweig mit unentrinnbarer Sicherheit anheimfällt.'l

XCImpliciet kon men voorts in menige passage, vooral in die welke de rassenleer veroordeelden of de waarde van het Oude Testament onderstreepten, een afwijzing zien van het antisemitisme, maar dit kernstuk van Hitlers leer werd niet genoemd, laat staan behandeld en in expliciete bewoordingen gevonnist. Zelfs een verwijzing naar of een toespeling op de uit herfst '35

XC1 A.v., p.

446 [PDF]
DE KERKSTRIJD

daterende Neurenberger wetten ontbrak. Van menselijk medegevoel ten aanzien van de tien-, ja honderdduizenden die (en in de regel in heel veel sterker mate dan de katholieken) onder de dwangmaatregelen van het Derde Rijk leden, getuigde de encycliek niet. De Paus sprak tot katholieken over aangelegenheden van het katholiek geloof en van de katholieke kerk. Binnen die beperking was zijn Mit brentiender Sorge een monumentaal en ook door andersdenkenden gewaardeerd protest - maar, gegeven de totale uitdaging van het totalitair nationaal-socialisme, schoot het, juist in en door die beperking, als antwoord tekort. En moeten wij daar niet de reflectie in zien van algemene tijdsomstandigheden die wij al eerder geschetst hebben met betrekking tot de wereld der Nederlandse katholieken, Kerk en wereld stonden ver van elkaar. Het was of de Paus niet in voldoende mate zag of wilde zien wat buiten de omheining van geloof en kerk geschiedde; het was of ook hij, in zijn terughoudendheid, in zijn matiging, hier en daar ook in zijn zwijgen, bovendien zijn beleid bepalen liet door soortgelijke staatkundige overwegingen als die welke, maar dan anders van inhoud, toen reeds, maar ook later, menige Duitse kerkvorst tot de Bejahung brachten van de doelstellingen die Hitler met zijn buitenlandse politiek beweerde na te streven: alsof die doelstellingen in de situatie waarin Europa zich ging bevinden, ook 1l1.aareen seconde losgemaakt konden worden van het wezen van zijn leer!

XCDe verwarring in het kamp der Duitse protestanten was na '33 algemener en dieper dan in dat der Duitse katholieken: aan die laatsten werd althans de geestelijke afwijzing van het nationaal-socialisme ingescherpt op een wijze die in het ideologisch vlak (in het vlak van de praktijk lag het anders) geen misverstand toeliet. De protestanten stonden zwakker: zij waren verdeeld in tal van grote en kleine groeperingen; voorzover zij tot de Lutherse kerkgenootschappen behoorden, waren zij generaties lang opgevoed in een geest van strakke gehoorzaamheid jegens de overheid; en er had zich in die protestantse wereld al vóór de Machtübemahme een krachtige stroming ontwikkeld die, op politieke gronden, Hitler bejubelde. Die nationaal-socialisten hadden hun eigen organisatie, de Deutsche Christen; al in '32 had die groepering in Pruisen van alle zetels in de kerkelijke besturen een derde veroverd.

XCNa de Machtubemahme was het streven der nationaal-socialisten er op gericht, in alle protestantse kerkgenootschappen de wet te verzetten. Nationaal-socialisten moesten in de besturen domineren en geheel protestants Duitsland moest het leidersbeginsel aanvaarden in de persoon van een bisschop die boven de overige Lutherse bisschoppen geplaatst werd, een Reichsbischof - spoedig was dat de nationaal-socialist Ludwig Müller. Voor alle protestants-kerkelijke besturen schreef hij nieuwe verkiezingen uit die

447 [PDF]

eind juli '33 zouden plaats vinden. Het partij-apparaat zorgde voor de nodige pressie en de Deutsche Christen verwierven op de zjste van de genoemde maand twee-derde van alle zetels. Een week later kwam de algemene synode van het grootste Lutherse kerkverbond, de Altpreussische Union, bijeen; de voorzitter, werd afgezet en vervangen door een van Müllers trawanten, 'ein Mann im Braunhemd mit militárischer Haltung und Kommendostimme. Er erklärte, man brauche jetzt einen deutschen Glauben und einen deutschen Gott:' Toen kwam het rassenvraagstuk aan de orde. De Deutsche Christen stelden de eis dat om te beginnen alle predikanten van joodse afkomst uit hun ambt ontzet zouden worden. Een gemotiveerd protest

XC,I 'wurde mit Lachsalven quittiert, worauf man zur Abstimmung schritt. Aus den Reihen der Braunhemden wurde der Antrag auf namentuche Abstimmung laut, und nun wurde jede ablehnende Stimme mit Aha-Rujen, ironischem Bravo und Gelächter zur Kenntnis genommen. Man musste diese Männer aufrichtig bewundern die ihr ganzes Ansehen und vielleicht ihre Existenz auf das Spiel setzten um ihrer ehrlichen Ueberzeugung zu folgen. Das Ganze konnte man nut als religiöse Barbarei bezeichnen.' Religiöse Barbarei - die karakterisering door een buitenlands journalist die de onderhavige synode-zitting bijgewoond had", ging zich, gezien het fanatieke drijven der Deutsche Christen, aan een niet onaanzienlijk aantal Duitse predikanten en leden van kerkbesturen opdringen. Samen met enkele gelijkgezinden riep Martin Niemöller, predikant in Dahlem (een wijk in het zuidwesten van Berlijn), in september tot de vorming van een Pjarrer notbund op; zij die er lid van werden (niet weinigen: binnen vier maanden bijna de helft van alle Lutherse predikanten), bekrachtigden met hun handtekening dat zij elke toepassing van de Ariërparagraaf binnen christus' kerk als een inbreuk beschouwden op de Bijbel en op de reformatorische belijdenis. Niemöller werd in februari' 34 door Reichsbischo] Müller uit zijn functie ontheven; de kerkeraad van zijn gemeente karakteriseerde die ontheffing als verjassungs und rechtswidrig - alle dreigementen ten spijt (op zijn woning werd een bomaanslag gepleegd), bleef de moedige predikant zijn ambt uitoefenen. Spoedig sloot hij zich met de hem trouw gebleven leden van zijn gemeente bij een nieuw kerkverband aan, de Freie evange lische Synode. Eind mei ging van een kerkvergadering van dit verband, in Barmen in het Ruhrgebied gehouden, een sterk door de theoloog Karl Barth beïnvloede verklaring uit waarin de nationaal-socialistische pretenties 1 Svenska Morgenbladet, I aug. 1933, aangehaald door Zipfel:' Kirchenkampf in Deutschland,

448 [PDF]
DE 'BEKENNENDE KIRCHE'

ten aanzien van geloof en kerk afgewezen werden: 'Wir verwerfen', zo heette het onder meer, 'die falsche Lehre, als salle und konne der Staat über seinen besonderen Auftrag hinaus die einzige und totale Ordnung mensch lichen Lebens uierden und also auch die Bestimmung der Kirche erfüllen.'l

XCHet zou te ver voeren, hier de ganse gecompliceerde geschiedenis van de protestantse kerkstrijd in Duitsland weer te geven - gecompliceerd ook daarom omdat zich binnen de grote groep van hen die weigerden het gezag van ReichsbischofMüller en van het in 1935 door Hitler in het leven geroepen, door de nationaal-socialist Hanns Kerrl geleide Reichskirchen.ministerium te erkennen, een tegenstelling ging voordoen die wij keer op keer ook in bezet Nederland zullen ontmoeten: die tussen 'rekkelijken' en 'preciezen'. Niemöller zelf (U-Baat-commandant in de eerste wereldoorlog, Duits chauvinist, van '24 af had hij op Hitler gestemd) had de Führer nog een felicitatietelegram gezonden toen deze in oktober ' 33 demonstratief de Volkenbond verliet. Spoedig was hij scherper gaan zien en fel was zijn protest toen de Vorläufige Leitung van de Beleermende Kirche die uit de synode van Barmen ontstaan was, in januari '35 besloot, Hitler geluk te wensen met het resultaat van de volksstemming in het Saargebied waar negen-tiende van de kiezers zich voor aansluiting bij Duitsland uitgesproken had. De Vorläufige Leitung ging een jaar later aan haar innerlijke tegenstellingen te gronde. Nogmaals een jaar later, zomer '37, werd Niemöller gearresteerd: hij had een hem opgelegd verbod om buiten Dahlem in het openbaar te spreken, overtreden. Acht maanden zat hij in voorarrest. Met aftrek van die periode veroordeelde een rechtbank hem tot acht maanden Festungshajt: hij diende dus onmiddellijk in vrijheid gesteld te worden; bovendien gold vestingstraf niet als oneervol. Het was een morele overwinning. Hitler greep in. Onmiddellijk na het uitspreken van het vonnis werd Niemöller naar het concentratiekamp Sachsenhausen gebracht, later naar Dachau.

XCDe druk op de protestantse predikanten werd verscherpt. Zomer' 38 werd van hen geëist dat zij een eed van trouwaan Hitler zouden afleggen: 'Jeh werde dem Führer des deutschen Reiches tmd Volkes, Adolf Hitler, treu und ge horsom sein, die Gesetze beachten und meine Amtspfiichten gewissenhaft erfüllen; sa wah, mir Cott helfe.' Wie die eed weigerde, zou zijn ambt verliezen; de meeste predikanten legden de eed af, onder hen ook velen die tot de Bekennende Kirche behoorden. Deze laatste bleef wel bestaan maar had onder pressie van de machthebbers van het Derde Rijk zoveel concessiesgedaan en daardoor zozeer aan morele kracht ingeboet dat Hitler en de zijnen nietA.v., p.

1 49-50.

449 [PDF]
'DAS DRITTE REICH'

veel meer van haar te duchten hadden. Wat was de diepste oorzaak: van dat falen 1 Toch wel deze, dat (afgezien nog van de Deutsche Christen voor wie het geloof ging samenvallen met aanbidding van het Deutschtum en van Adolf Hitler) veruit de meeste protestantse predikanten het niet opbrachten, van hun geestelijke afwijzing van het nationaal-socialisme de staatkundige eonsequentie te aanvaarden. Want wie dat nationaal-socialisme onderkende als een aan het Christendom vijandige dwaalleer, diende de ondergang te wensen van de staat welke die dwaalleer was gaan belichamen: het Derde Rijk. Karl Barth, naar Zwitserland geëmigreerd en in Bazel docerend, had die eonsequentie getrokken. Toen Hitler in '38 het Tsjechische Sudetengebied opeiste en er oorlog dreigde tussen Duitsland en Tsjecho-Slowakije, had Barth aan een Tsjechisch theoloog geschreven dat de verdedigingsstrijd van de Tsjechoslowaak:se republiek ó6k een strijd zou zijn ter verdediging van het Christendom: '[eder tschechische Soldat der dann streitet und leidet, ..• wird es auch für die Kirche [esu Christi tun.'l Het bekend worden van die brief was voor de Beleermende Kirche, aldus Zipfel, 'ausserordentlich peinlich'.2 Hier openbaarde zich een dilemma dat telkens weer en in telkens andere levenssferen de ontwikkeling van het Duits verzet zou remmen.

XCWat hebben wij hieraan nog toe te voegen, Toch nog dit dat, evenals de rooms-katholieke kerk, de protestantse kerkgenootschappen, afgezien uiteraard van de Deutsche Christen, in toenemende mate door de nationaalsocialistische machthebbers gehinderd werden in hun buitenkerkelijke activiteiten. Voor hun bladen en overige publikaties kregen zij, vóór de oorlog al, steeds minder papier en met name hun arbeid onder de opgroeiende jeugd werd aan banden gelegd. Alle kerkdiensten werden voorts door de Gestapo überwacht; toen de Eekennende Kirche in maart '35 van alle kansels een geschrift liet voorlezen waarin het Neuheidentum veroordeeld werd, werden meer dan 700 predikanten die geweigerd hadden die voorlezing na te laten, in hechtenis genomen, zij het stechts voor enkele dagen. Dergelijke arrestaties bleven zich bij honderden voordoen. Zij waren als waarschuwing bedoeld: in de regel kwamen de betrokkenen na korte tijd weer op vrije voeten. Maart' 39 waren op een totaal van ca. 17000 predikanten (van wie een derde bij de Beleermende Kirche aangesloten was) een kleine 350 door diverse strafmaatregelen van langer duur getroffen: verbod om te spreken, verbod om te reizen, verbod om zich in een bepaalde plaats op te houden, enzovoort; zes zaten toen in hechtenis, drie (onder wie Nie45

1 Brief, 9 sept. 1938, van Karl Barth aan]. L. Hromadka, aangehaald door Zipfel: p. 128. 2 A.v.

450 [PDF]
JODENVERVOLGING

möller) in een concentratiekamp. Er waren er velen in de nationaal-socialistische rijen die van een aanzienlijk grondiger afrekening met de christelijke kerken droomden. Een man als Bormann jeukten de vingers om al die geestelijke herders uit te schakelen, protestantse zowel als katholieke, die, ook al aanvaardden zij uiterlijk het gezag van het Derde Rijk, ook al riepen zij tot gehoorzaamheid aan de overheid op, hun best deden, in een tijd van verschrikkingen zoals de kerken die zo vaak beleefd hadden, de schare der gelovigen bijeen te houden. Hitler besefte evenwel dat hij met een waarlijk drastische kerkvervolging in Duitsland immense spanningen zou wekken en buiten Duitsland alle tegenstanders in de kaart spelen. Die drastische vervolging liet hij dus na; beter: hij stelde haar uit.

Jodenvervolging

XC

XCTen aanzien van de Duitse Joden lag de zaak anders en moest zij anders liggen. De Joden waren weerloos en Hitler was van het antisemitisme als bezeten. Hij had, wij gaven dat al in zijn eigen woorden weer, in 1913 Wenen als 'absoluter Antisemit' verlaten; in zijn politiek-agitatorische werkzaamheid in München hadden van '19 af zijn aanvallen op het Jodendom een centrale plaats ingenomen en er is alle reden, aan te nemen dat hem toen reeds de voor de hand liggende vraag bezig hield, wellicht kwelde, wat hij, wat anderen, kregen zij ooit de kans, met die gehate Jood moesten doen. 'Kein Volk der Welt ... würde ihn am Leben lassen, durchschaute es plötzlich das was er ist, und das was er will; schreiend var Grauen erwürgte es ihn noch in der náchsten Minute' - aldus, in '20, de ziekelijk-warhoofdige bohémien, dichter en 'filosoof" Dietrich Eckart! met wie Hitler in München veel contact had. Met het eerbiedig noemen van zijn naam sloot Hitler het tweede deel van Mein Kampf af, niet het enig blijk van de diepe verering welke hij voor die meer dan twintig jaar oudere 'väterliche Freund' koesterde. Eckart had hem eens op Luthers oproep gewezen, de synagogen en scholen der Joden in brand te steken. Dat ging niet ver genoeg, had Hitler gemeend:Epoche, 45

1 In zijn blad 1920, p. 392, aangehaald door Nolte: p. 403.

451 [PDF]

'Das ist es ja! Auch. wenn nie eine Synagoge, nie eine jüdische Sduu; nie das a/te Testament existiert hätte, derjüdische Geist wäre doch da und täte seine Wirkung. Seit Anbeginn ist er da; und kein Jude, nicht einer, der ihn nicht verkörperte.'l

XCWas hier niet de onuitgesproken conclusie dat wie met het antisëmitisme ernst wilde maken, wie die 'joodse geest' effectief wenste uit te schakelen, alle Joden physiek diende te vernietigen 1 Met dat denkbeeld was, ó6k in de negentiende eeuw, óók in Duitsland, wel gespeeld. Gespeeld, meer niet. 'Rotten Sie diese Raubtiere ausl' die aansporing met betrekking tot de Joden had een lid van de kleine antisernietische fractie in de Rijksdag al dertig jaar eerder tot zijn medeleden gericht." Beeldspraak wellicht. Eerst onder de impuls van Hitler zou het spel ernst worden, de beeldspraak realiteit. De Endlösung der Juden[rage stond hem, vaag wellicht, maar toch niet zo vaag dat hij er zich niet, nemen wij aan, van tijd tot tijd als probleem mee bezig hield, voor ogen, twintig jaar voor hij tot de meedogenloze uitvoering meedogenloos opdracht gaf

XCDuitsland kende tijdens de republiek van Weimar tal van, meest kleine, antisernietische bewegingen en organen. De NSDAP was niet de enige, zij werd wel de sterkste groepering die op 'uitschakeling van de joodse invloed' aandrong. 'Staatshiager kann nur sein, wer Volksgenosse ist. Volksgenosse leann nur sein, uier deutschen Elutes ist ... Kein Jude leann daher Volksgenosse sein' - zo punt 4 van het partijprogram. Punt 7: 'Wenn es nicht mög/ich ist, die Gesamtbevó1kerung des Staates zu ernahren, sa sind die Angehorigen jremder Nationen [Nicht-Staatsburger) aus dem Reiche auszuweisen.' Punt 23: 'Wir [ordern . .. dass sämtliche Schriftleiter und Mitarbeiter van Zeitungen die in deutscher Sprache erscheinen, Volksgenossen sein mussen:' In mei '26 werd het zes jaar tevoren opgesteld program dat deze punten bevatte, 'onveranderlijk' verklaard. Een jaar later was Gottfried Feder in zijn versie (die, zoals wij betoogden, grondslag werd voor het program der NSB) op een enkel punt nog iets specifieker geworden. Ter wille van 'Deutschlands Wiedergeburt in deutschem Geist' had hij 'die Ausscheidung der Juden und aller Nichtdeutschen aus allen verantu/ortlichen Stellen des öffentlichen Lebens' geëist."

XCPropagandistische frasen, dat alles 1 Ja, maar meer dan dat. Want zo, maar uitgebreider, heftiger, haatdragender nog, was op duizenden vergaderingen van de NSDAP gesproken, in miljoenen exemplaren van haar organen geDer von Moses bis Lenin. Zweigespräch zwischen Adolf Hitler und mir. A.v., p. The destructionof the European JewsDas Programm der NSDAP und seine weltanschaulichen Grundgedanken, 45

1 Dietrich Eckart: 407. 2 Ahlwardt, 6 maart 1895. Aangehaald door Raul Hilberg: (1961), p. 10-11. 3 G. Feder: p. 35.

452 [PDF]
DE 'JUDEN-BOYKOTT'

schreven en dat had alles tezamen een geest van gewelddadige aggressiviteit jegens de in Duitsland levende Joden gewekt die zich na de Machtábemahme wel móest uiten in daden - daden van enkelingen en partijformaties eli tenslotte ook in daden, beleidsdaden, van de overheid.

XCDe partij begon. Protesten in het buitenland tegen de vorming van de door de antisemiet Hitler gedomineerde regering, hier en daar gekoppeld aan vooral van de internationale socialistischebeweging uitgaande oproepen, geen Duitse waren meer te kopen, werden als aanleiding gebruikt om eind maart, vrijwel onmiddellijk na de aanvaarding van het Ermächtigungsgesetz, in Duitsland een boycot te organiseren van alle joodse bedrijven. De partij riep er een commissie voor in het leven onder voorzitterschap van de uitgever-hoofdredacteur van Der Sturmer, de psychopaat Julius Streicher, Gauleiter te Neurenberg.' Alle formaties van de SA en de SS werden gemobiliseerd en op I april werden in de Duitse steden en dorpen joodse winkels beklad en beplakt ('Deutsche, kauft nicht bei Juden!'), bij vele stonden bovendien SA'ers of SS'ers als wachtpost opgesteld om naam en adres te noteren van niet-Joden die de euvele moed hadden, het door de partij uitgegeven en door het propaganda-apparaat krachtig ondersteunde parool in de wind te slaan. Om moeilijkheden met vreemde regeringen te voorkomen, had de partijleiding gelast, geen acties te ondernemen tegen joodse zakenlieden van andere dan Duitse nationaliteit en de Nederlandse eonsulaten hadden, toen de boycot-actie aangekondigd werd, aan Nederlandse Joden die in Duitsland een bedrijf hadden of een vrij beroep uitoefenden, verklaringen uitgereikt waarin op die beperking gewezen werd en aangekondigd dat elke actie tegen Nederlandse burgers of hun eigendommen aan de regering in Den Haag gerapporteerd zou worden. De betrokkenen konden zich op die verklaring beroepen. Dat had lang niet altijd succes. Twee Nederlands-Joodse winkeliers te Keulen kregen na een protest bij het partijbureau eerst laat op die eerste boycot-dag verlof, hun zaken te heropenen, 'echter zonder aanbiedingvan excuus,integendeelmen heeft ons nog gezegd wij konden blij wezen dat wij er nog zo heelhuidsvanaf gekomen waren en we toch

XC1 Van's mans opvattingenslechtséén voorbeeld,ontleend aan het verslagvan een gesprek dat hij ca. 1934 met de Reichsinnenminister Frick voerde: 'Er klärte Frick über die Gifährlichkeit des Mischlingsproblems au], erzählte schmatzend dass schon bei einem einzigen Beisenlaf eines Juden mit einer Arterin die Schleimhäute ihrer Scheide durch den artJremden Samen derartig 'imprägniert' würden dass diese Frau ... unfähig geworden sei, reinblütige Arier aus der Bejruchtung durck einen Arier zu gewinnen.' (E. Lösener: 'Als Rassereferent im Reichsministerium des Innern', VjhfZtg., 1961, P·277-78).

453 [PDF]

liever naar Palestina zouden gaan, daar wij in Duitsland niets te zoeken hadden. Wij hebben die zelfde dag 's avonds om 6 uur onze Zaken nog geopend, hetwelk het gevolg had dat er een grote opgehitste mensenmassa voor onze winkels ging staan die ons met daad en woord bedreigde zodat wij na enige tijd toch weer tot sluiting overgingen.'!

XCEen Nederlands-joodse tandarts, twee-en-twintig jaar lang gevestigd in Gronau, al die tijd verbonden aan de plaatselijke ziekenfondsen en door het gemeentebestuur aangesteld voor de tandverzorging van de schoolkinderen, kreeg aanzegging, onmiddellijk die werkzaamheden te staken:

XC'De commissaris van politie zowel als de burgemeester van Gronau stonden tegenover alle maatregelen der Nazi's machteloos. Zij hadden tegenover hun aanvoerders eenvoudig niets te zeggen, de laatsten waren volkomen de baas! ... Ook mijn dochter welke studeerde aan de Tandheelkundige Universiteit in Münster, werd verboden langer haar opleiding daar te ontvangen, hoewel zij nog slechts één semester nodig had om haar examen voor tandarts te kunnen afleggen.'>

XCDe man moest zijn practijk opgeven, zijn bezittingen voor een appel en een ei verkopen en maar zien hoe hij, drie-en-vijftig jaar oud, in Nederland een nieuw bestaan opbouwde. Zo waren er meer.

XCLang bleef de boycot niet gehandhaafd: het posten ging spoedig vervelen en men kon op dat moment de gevolgen van een volledige uitschakeling van het joodse zakenleven niet opvangen. Bovendien wekte die actie, ruwen zichtbaar als zij was, in het buitenland tal van protesten. Wij willen wel aannemen dat ook menige Duitser er aanstoot aan nam, maar tot solidariteitsbetuigingen van enige omvang kwam het niet en in zoverre had de intimidatie die van het partij-apparaat uitging, succes gehad: op die basis konden Hitler en de zijnen verder gaan - maar dan liever geleidelijk en 'officieer. De uitoefening van het ene beroep na het andere werd afhankelijk gesteld van het bezit van een Arier-Nachweis: Joden moesten die uitoefening dus staken. Dat begon, in Pruisen, met de joodse notarissen en rechters; in heel Duitsland moesten na 7 april alle joodse ambtenaren (r op de 200 bij het overheidspersoneel) hun functie neerleggen, wachtgeld werd slechts toegekend aan diegenen die langer dan tien jaar in overheidsdienst geweest waren (ontslag volgde twee-en-een-half jaar later en de wachtgeldregeling werd toen beperkt tot oud-gedienden uit de eerste wereldoorlog, de Frontkämpfer).

1 Brief, I nov. 1933, van S. en H. Groonheim aan de min. van buitenl. zaken (Archief min. v. buitenl. zaken, dossier A-197 (D». a Brief, aug. 1933, van S. M. Son aan de min. van buitenl. zaken (a.v.).

454 [PDF]
DE NEURENBERGER WETTEN

Later in diezelfde maand, april ' 33, werd het ritueel slachten verboden en werden alle ziekenfondsen gedwongen joodse artsen te ontslaan. Met de oprichting van de Reichskulturkammer verdwenen in de herfst alle Joden uit de pers- en kunstwereld; eerder al was bij alle instellingen van voortgezet onderwijs de numerus clausus ingevoerd: er mochten, kinderen van Front kämpfer en Mischlinge niet meegerekend, niet méér joodse kinderen die instellingen bezoeken dan overeenkwam met het percentage dat de Joden op de gehele Duitse bevolking vormden.

XCDat percentage was laag: ca. I %. Het aantal Joden en Joden-van-gemengde-afkomst bedroeg in ' 33 ongeveer 600 0001; ongeveer vijf-zesde hunner was, zij het vaak louter formeel, lid van een joods-kerkelijke gemeente. Uit kringen van de kerkelijke besturen en van andere besturen van joodse lichamen werd in maart' 33 het initiatief genomen tot oprichting van een nieuwe organisatie, de Reichsvertretung der [uden in Deutschland. Het hoofdzakelijk uit joodse notabelen bestaande bestuur schommelde, wat zijn beleid betrof, voortdurend tussen de polen van optimisme en pessimisme: optimisme, wanneer men aannam of de hoop eenvoudig niet kon opgeven, dat in het Land der Dichter und Denker, bij de natie van Goethe en Schiller, van Heine en Mendelssohn, die boosaardige Jodenvervolging niet meer zou blijken te zijn dan een kortstondige episode en dat in elk geval stappen bij de overheid enig succes zouden hebben, enige verlichting zouden bewerkstelligen pessimisme, wanneer het somber besef opdoemde dat er voor het Duitse Jodendom, ongeacht wat Joden bijgedragen hadden tot de Duitse cultuur, in Duitsland geen plaats meer was en geen toekomst. Finis. Schluss. Dat leek absurd. Dat werd werkelijkheid. Maar wat dan 1 Emigratie 1 Waarheen 1 Welk land was bereid, die tienduizenden, veelal berooide joodse vluchtelingen op te nemen 1

XCWij komen er op terug.

XCSeptember' 35 werden in een specialezitting van de Rijksdag, ter gelegenheid van de Parteitag in Neurenberg gehouden, de Z.g. Neurenberger wetten aangenomen: alle geslachtsverkeer tussen Joden en 'Ariërs' en a fortiori huwelijken tussen hen werden verboden en strafbaar gesteld; 'arische' dienstmeisjes mochten niet langer in joodse gezinnen werken. 'Die deutsche Reichsregierung', zo verklaarde Hitler bij die gelegenheid in de Rijksdag, 'ist beherrscht von dem Gedanken, durch eine einmalige säkuläre Lösung vielleicht doch eine Ebene schaffen zu können, auf der es dem deutschen Volke möglich wird, ein erträgliches Verhaltnis zum jüdischen Volk zu findel1.' Vielleicht: misschien. 'Sollte sich diese Hoffnung nicht erfüllen, die innerdeutsche und inter

XC1 Hilberg: The destruction of the European Jews, p. 56. 455

455 [PDF]
'DAS DRITTE REICH'

nationale jüdische Hetze ihren Fortgang nehmen, wird eine neue Überprü!ung der Lage stattfinden.' 1 Oorzaak en gevolg werden omgekeerd: de Joden waren, aldus Hitler, door hun Hetze verantwoordelijk voor de vervolging die hen trof.

XCPartijfanatici hadden in Neurenberg al verder willen gaan; volgens hen moest ook bepaald worden dat alle Mischlinge als Joden zouden gelden en dat alle gemengde huwelijken ontbonden zouden worden of dat, wenste men dat laatste niet, niet-joodse huwelijkspartners aan joodse gelijkgesteld zouden worden. Daar voelde Hitler niet voor. Duchtte hij de deining die ontstaan zou wanneer tienduizenden Duitsers van overheidswege gedwongen zouden worden tot echtscheiding over te gaan? Meende hij dat de gemengd-gehuwden (wier huwelijk hij toch als een constante vorm van Rassenschande zien moest l) beter later aan de beurt konden komen? Wij weten het niet. En misschien is het verkeerd, aan te nemen dat mate en wijze van uitleven van zo irrationele impulsen steeds doot rationele overwegingen bepaald werden. Want was het niet irrationeel en in elk geval onlogisch dat Hitler opdracht gaf, in gevallen van verboden buitenechtelijk geslachtsverkeer alleen de man, niet de vrouw te straffen? Opdracht overigens, waar Heydrich zich niets van aantrok: deze liet althans de joodse vrouwen die Rassenschande bedreven hadden, van' 3 7 af in Schutzhaft nemen. En er waren meer van die ingrepen geweest: 'Jeder Gau- ader Kreisleiter machte sich seinen eigenen JudenbegrifJ zurecht und dehnte ihn nack seinem Belieben vom Voll- bis zum Achteliuden aus.'2

XCHet overheidsapparaat moest natuurlijk weten waar het zich aan te houden had. Al uit de vroeger genoemde maatregelen maar met name uit de Neurenberger wetten vloeide de noodzaak voort, het begrip 'Jood' zo nauwkeurig mogelijk te definiëren. In november '35 werd daarom bepaald dat als Jood zou gelden wie drie of vier joodse grootouders had; bezat men er twee, dan gold men slechts als Valljude indien men lid was van een joodse gemeente dan wel gehuwd met een voljoodse partner. Alle andere personen met twee joodse grootouders golden als Mischlinge van de eerste graad (Misch ling I), personen met één joodse grootouder als Mischlinge van de tweede graad (Misch ling II). In mei '39 bleken er in heel Duitsland nog ca. 230000 Volljuden te wonen, benevens ruim 50000 Mischlinge I en ruim 30000 Mischlinge lP: in zes jaar tijd had dus ongeveer de helft van alle Joden Duitsland verlaten.Toespraak vansept.Lösener:

1 15 1935. 2 B. 1961, p. 278. 3 B. Blau: 1933-1945 (1954), p. 10.

456 [PDF]
HET BEGRIP 'JOOD'

XCDe weergegeven definities leken helder; zij uiaren het niet. Een van de moeilijkheden school al in het feit dat niet nauwkeurig bepaald was en ook moeilijk nauwkeurig bepaald kon worden, in welke gevallen die grootouders onomstotelijk als Jood of Jodin beschouwd moesten worden. Reeksen grens- en twijfelgevallen deden zich voor: gevallen veelal van als Mischling gekenmerkte personen die zich door uitspraken van de rechterlijke macht van dat kenmerk (beter: brandmerk) trachtten te ontdoen. Als regel nam men dan de belijdenis van het joodse geloof of het lidmaatschap van een joodse gemeente als norm aan, maar hoe te handelen met al die joodse grootouders die in de loop van de negentiende eeuw of later alle banden met hun joods kerkgenootschap geslaakt hadden of zelfs tot het Christendom overgegaan waren 1 'Was er glaubt ist einerlei / In der Rasse liegt die Schweinerei' - met die twee regels hadden de Duitse antisemieten zich in de jaren '90 van het probleem afgemaakt. Maar wat was dan RaSSe? Men kwam er nooit ten volle uit. Globaal was het voldoende wanneer vast stond of opgegeven werd dat de grootouders zichzelf beschouwd hadden als behorend tot de joodse bevolkingsgroep - een groep die dan als regel geïdentificeerd werd met de joodse kerkgenootschappen. In die zin was de nationaal-socialistische Jodenvervolging in haar kern een geloofsvervolging, zij het dat men in menig geval, ook in Duitsland, kinderen ofkleinkinderen vervolgde van ouders of grootouders voor wie het geloof geen bijzondere of zelfs in het geheel geen betekenis meer had of gehad had. Geloof prevaleerde in elk geval boven 'ras': er hebben zich in het Derde Rijk gevallen voorgedaan waarbij personen die vier 'arische' grootouders bezaten, als Volljude beschouwd werden omdat zij tot het Jodendom overgegaan waren; ja, het gold al als voldoende wanneer die 'ras-zuivere' niet-Joden enige innerlijke binding met het Jodendom hadden en daarvan blijk gaven: dan gaf dus de houding de doorslag.' Eigenlijk was dat laatste ook meer in overeenstemming met de opvatting van Hitler die (men herinnere zich de woorden die Dietrich Eckart hem in de mond legde) de jüdische Geist als een element zag dat men geheel van het joods geloofkon isoleren. Dan viel het Jodendom dus weer samen met een bepaalde groep, los van haar volkenkundige samenstelling of van de inhoud van haar geloofsovertuiging. Bepaalde groep 1 Ja, tot op zekere hoogte: want de grenzen dier groep waren niet volstrekt scherp en zij was als het ware door een zone van vaagheid omgeven. Voor de op precisie gestelde overheid was dat een hinder, voor de minder precieze vervolgers een gemak: want in tijden van gevaar-schept vaagheid angst.

XC1 R. Hilberg: The destruction of the European Jews, p. 52.

457 [PDF]
'DAS DRITTE REICH'

XCDe Neurenberger wetten (door Hitler jegens de opstellers van de ontwerpen geruststellend aangeduid als 'der Abschluss und die Lösung der [uden {rage' 1) werden uiteraard door nieuwe maatregelen gevolgd: nog in ' 35 werd ten aanzien van de joodse artsen de numerus clausus ingevoerd; in '36 werden alle joodse apothekers gedwongen, hun zaken in niet-joodse wijken te sluiten; in ' 3 7 verloren joodse studenten het recht te promoveren; in april '38 (die maatregel kon zich door de Anschluss ook tot de Oostenrijkse Joden uitstrekken) werd de registratie van alle joodse vermogens, in juni die van alle joodse bedrijven gelast: een dubbele aankondiging van grootscheepse feitelijke onteigeningen; de uitoefening van sommige beroepen werd aan Joden verboden; eind juli werd bepaald dat alle Joden vóór het einde van het jaar een apart identiteitsbewijs zouden ontvangen en dat alle straatnamen die aan Joden herinnerden, dienden te verdwijnen; in augustus werden alle joodse mannen die geen duidelijk joodse voornaam hadden, genoopt er een extra voornaam, 'Israël', bij te nemen, voor de joodse vrouwen werd dat 'Sara' - en tenslotte werd dan in oktober op initiatief van de Zwitserse regering, bevreesd als zij was voor een toevloed van joodse vluchtelingen en voor de 'Verjudung' van Zwitserland, verordineerd dat alle Joden in wat nu Gross-Deutschland was gaan heten (Duitsland, Oostenrijk en het Sudetengebied) een opvallende J in hun paspoort gestempeld kregen: zwart en drie centimeter hoog, een Zwitsers douane-beambte moest wel blind zijn om dat teken niet op te merken. 2 Verder willen wij in dit hoofdstuk niet gaan; de pogrom van november ,38 komt nog ter sprake. Met zijn gevolgen.

XCZijn wij duidelijk genoeg geweest 1 Hebben wij met deze zakelijke opsomming het voorstellingsvermogen vall de lezer voldoende geprikkeld om hem te doen beseffenwat die eerste fase van de vervolging, wat die vijf-eneen-halfjaar van april'33 tot oktober '38 voor de vervolgden betekenden e Neen - het kan niet. De werkelijkheid-zelve ligt immers al door haar tijdsduur in een belevingsvlak dat fundamenteel verschilt van dat waarin zich de aandachtigste lezer van het uitgebreidst geschiedverhaal bevindt. En wij wilden, wij moesten kort zijn. Wellicht was het passend dat wij daarbij ons beknopt relaas afsloten met de vermelding van een maatregel waartoe Berlijn niet uit eigen beweging besloot maar op aandrang van een buitenlandse mogendheid, in casu Zwitserland dat, zo had het hoofd van de Zwitserse politie zich uitgedrukt, 'diese [uden ebensowenig gebrauchen kÖl1ne wie

XC1 Lösener: 'Als Rassereferent im Reichsministerium des Innern", Vjh.fZtg., 1961, p. 278. 2 Hilberg: The destruction of the European Jews, p.

458 [PDF]
EXPORT VAN ANTISEMITISME

Deutschland.' 1 Want het ware onjuist, de Duitse Jodenvervolging te zien als een uitsluitend Duitse aangelegenheid: zij had belangrijke internationale aspecten.

XCOp het probleem der vluchtelingen komen wij terug - dat is één aspect.

XCMaar een tweede, in Hiders visie minstens zo belangrijk als het eerste, ja belangrijker (want wat voor de honderdduizenden emigranten die in de regel meer leed dan bagage met zich torsten, de scheiding van hun Heimat betekende, liet hem koud) - een tweede aspect dan, werd gevormd door de verwachting dat die emigranten, uitzwermend over de gehele wereld, ailerwege het antisemitisme zouden bevorderen en dus, ongewild, een machtige steun zouden betekenen voor de antisemietische propaganda die via de pers, via brochures, via de radio, via eongressen bedreven werd door het Derde Rijk. Berlijn met het Reichsministerium für VolksauJklärung und Propaganda was één centrale, Erfurt met zijn Z.g. Weltdienst die zich op de verspreiding van vlugschriften en het organiseren van internationale bijeenkomsten specialiseerde, een tweede.

XCVoor die verwachting kwam men niet vaak openlijk uit: dat was niet nodig (elke ingewijde was op de hoogte), het was bovendien riskant. Een enkele keer werd dat zwijgen evenwel doorbroken. Zo begin' 39 (wij overschrijden even de tijdsgrens die wij onszelf stelden), toen in een rondschrijven van het Auswärtige Ami aan aile diplomatieke posten ('Die judenfrage als Faktor der Aussenpolitik im jahre 1938') lapidair verklaard werd: 'Das letzte Ziel der deutschen judenpolitik ist die Auswanderung aller im Reichsgebiet lebenden juden'. Waarheen? Niet naar Palestina! Op een eigen staat hadden Joden geen recht, hoogstens op ein Reservat, desnoods op meerdere; 'Es besteht deutscherseits', aldus dat rondschrijven, 'ein grosses Interesse daran, die Zer splitterung des [udentums aujrech: zu erhalten. Die Kalleulation' Kalleulation, men had gewikt en gewogen, men had beslist 'Die Kalleulation, dass sich damit in der ganzen Welt Boykottherde und anti-deutsene Zentren bilden weiden, lässt die bereitsjetzt zu beobochtendeErscheining ausser Acht, dass der Zustrom der[uden in allen Teilen der Welt den Widerstand der eingesessenen Bevölkerung hervorrufl und damit die beste Propagandafür die deutsche judenpolitik darstellt.'2

XCTot op zekere, maar door de Duitsers nogal eens overschatte hoogte was die berekening niet onjuist.

XC1 Brief, 24 juni 1938, van het Duitse gezantschap, Bern, aan het Auswärtige Amt. Akten zur Deutschen Ausu/ärtioen Po/itik 1918-1945 (voortaan aan te halen als: ADAP), serie D, dl. V, p. 754. 2 Rondschrijven, 25 jan. 1939, van het Auswärtige Amt(FOjSD, 372II5-28), p. 2, II.

459 [PDF]

De voorbereiding der aggressie

XC

XCN u rest ons nog het thema dat in zijn effect op het buitenland, ook op ons land, het belangrijkste was: de opbouw van het Duitse militaire appariat, de voorbereiding van de Duitse militaire aggressie. Niet dat wij het ook maar een moment los zouden willen maken van hetgeen wij tot dusver van het Derde Rijk verhaaldén l 'Der Entschluss zum Schlagen war immer in mit' - staan Hitlers woorden de lezer nog voor de geest? De facetten van zijn binnenlandse politiek waar wij, zij het kort, licht op lieten vallen (de gelijkschakeling en het ontstaan van de terreurstaat, de beginnende kerk- en de beginnende Jodenvervolging), waren wat het woord zegt: facetten, meer niet, van zijn van meet af aan en bewust op aggressie gerichte politiek; zijn binnenlands beleid was in al zijn aspecten (economisch, sociaal, fmancieel, politioneel, propagandistisch) een functie van zijn buitenlands: Duitsland moest zich instellen, dat wilde zeggen: volk, staat en volkshuishouding van Duitsland moesten ingesteld worden op oorlog; deze zou de vorm van een verdedigingsoorlog krijgen indien hij vroeg, van een aanvalsoorlog indien hij laat kwam. Die verdedigingsoorlog waarvoor Hitler met sommige hoge militairen tot in ' 3 7 bevreesd was, werd hem niet opgedrongen, voor de voorbereiding van de aanvalsoorlog kreeg hij dus tijd.

XCDe buitenlandse politiek van het Derde Rijk willen wij, zoals zij zich in al haar gedetailleerdheid voordeed, hier onbesproken laten. Wij schrijven geen diplomatieke geschiedenis; de verklaringen en démenti's, besprekingen en conferenties, regelingen en compromissen, aceoorden en traetaten waaruit die geschiedenis bestaat, zijn op zichzelf zeker van betekenis, maar het zou ons te ver voeren, al die neven- en zijwegen van het historisch gebeuren te volgen. Ons gaat het hier om iets anders en wel om de opbouw van het Duitse militaire apparaat en vooral ook om de vraag wat Hitler tot aan het uitbreken van de tweede wereldoorlog met dreiging of inzet van dat apparaat ondernam of dacht te ondernemen.

XCDaarbij moet dan op de voorgrond gesteld worden dat ten tijde van de Machtübernahme nog steeds de militaire bepalingen van het verdrag van Versailles golden: de dienstplicht was in Duitsland afgeschaft, er mocht slechts een vrijwilligersleger zijn van 100 000 man; bezit van tanks, gifgassen, onderzeeboten of militaire vliegtuigen was verboden; de marine mocht geen schepen tellen, groter dan 10000 ton, en hun aantal was eveneens beperkt; het Rijnland en een brede strook ten oosten van de Rijn moesten, ook na hun ontruiming door Franse, Belgische en Engelse troepen, gedemilitariseerd blijven: Duitsland mocht er geen eigen strijdkrachten

460 [PDF]
DUITSLANDS POSITIE IN 1933

XCHoewel, gelijk wij reeds weergaven, verscheidene van deze bepalingen tijdens de Weimar-republiek ijverig ontdoken waren (met name ten aanzien van het experimenteren met moderne wapenen en de voorbereiding van eeri hervatting der militaire productie zo die weer mogelijk zou blijken), was niettemin de situatie begin' 33 deze dat Duitsland aan geen enkel offensief van buitenlandse tegenstanders ook maar in de verte het hoofd kon bieden; in het oosten, tegen Polen, was slechts een zwakke grensverdediging voorbereid, de westelijke grens lag geheel open; de kleine, zij het moderne en goed-geoefende Reichswehr had geen wapenreserves en bezat maar voor twee weken munitie; tanks ontbraken. 'Wir leonnen', zo luidde de conclusie van een in maart' 33 door de Chef des Truppenamtes im Reichswehrministerium opgesteld memorandum, 'zur Zeit keinen Krieg fûhren. Wir mussen alles tun um ihn zu vermeiden, se/bst um dm Preis diplomatischer Niederlagen.' 1 De Chef der Heeresleitung, generaal Preihert von Hammerstein, placht, als men hem in die tijd vroeg hoe hij op een vijandelijke inval zou reageren, te antwoorden: 'Ich kann nur dem einmarschierenden Peind entgegengehen und ihm sagen: 'Bitte.itreten Sie näher.' ' 2

XCNatuurlijk was Hitler niet van zins, in die situatie te berusten. Wij haalden al het verslag van de uiteenzetting aan, die hij, nauwelijks tot rijkskanselier benoemd, aan de bevelhebbers van leger en marine gaf: 'Kampf gegen Ver sailles .... Aujbau der Wehrmacht wichtigste Voraussetzung für Erreichung des Ziels.... Allgemeine Wehrpflicht muss wieder kçmmen.' Hij besefte dat hij geleidelijk tewerk moest gaan. Mei '33 drong hij op internationale ontwapening aan, zulks in het vertrouwen dat de overwinnaars uit de eerste wereldoorlog daar niet op in zouden gaan. Zich dat politiek alibi verschaft hebbend, zegde hij op 14 oktober' 33 Duitslands lidmaatschap van de Volkenbond op, waarmee ook Duitslands deelneming aan de ontwapeningsbesprekingen die nog steeds in het verband van die volkeren-organisatie gaande waren, kwam te vervallen. Die rade oktober viel op een zaterdag; ook in de volgende jaren zou Hitler de besluiten waarmee hij het bestel van Versailles de ene stoot na de andere gaf, steeds op een zaterdag bekend maken: dan vertoefden met name de Engelse ministers veelal niet in het regeringscentrum en dan was noch in Parijs, noch in Londen de volksvertegenwoordiging in zitting bijeen; vergaderden deze op maandag,Memorandumopgesteld doorWilhelm Adam,Tiende proces, Krupp-document no. ros.GetuigeFranz Halder,Elfde proces, procesverslag, p.

1 1933', 2 20371.

461 [PDF]
'DAS DRITTE. REICH'

dan zou, aldus zijn berekening, van het schokkend effect van zijn ingrijpen een deel teloor zijn gegaan: die berekening kwam uit.

XCDe voorbereiding van de geheime opbouw van de Luftwaffe begon al in '33; zij werd gecamoufleerd als uitbreiding van de dienst voor de burgerluchtvaart, later van het overeenkomstig ministerie. De bouw van onderdelen voor U-Boote ('Schwer zu entdecken. Notfalls abeuleugnen", verklaarde dienaangaande, september ' 33, een officieel overzicht van de Duitse marine' ) werd in versneld tempo ter hand genomen; wat klaar kwam, werd op verspreide plaatsen op het platteland verborgen en onmiddellijk na de formele opzegging van alle militaire bepalingen van het verdrag van Versailles (zaterdag 16 maart '35), kon het assembleren van acht U-Boote beginnen, de eerste werden in juni '35 te water gelaten."In maart '34 werd de kiel gelegd voor een slagkruiser van 27 000 ton, tot de bouw van een tweede oorlogsbodem van die omvang werd besloten; van die cijfers mocht niet gerept worden, 'sondern nur von verbesserten 10 000 Tonnen', aldus Hiders persoonlijke instructie." De Duitse marine diende volgens het verdrag van Versailles slechts 15 000 man personeel te tellen, in 1935 waren het er al 34 000.4 Toen Hider in het kader van de opbouw van die Kriegs marine opdracht gaf, zestig stukken vlootgeschut te bouwen met een kaliber van 21 cm, ook al verboden, had, zo klaagde hij acht jaar later, 'irgendein nachgeordneter Angsthase' die bestelling tot zes stukken beperkt; 'er habe diesen Herrschajten damt erst einmal klarmachen mussen, dass - wenn man schon einmal Vertragsbestimmungen umgehe - es absolut keine Rolle spiele, in welchem Umfang man den Bestimmengen zuwiderhandle.' 5 In de regel waren de wensen van de militaire leiders hem te bescheiden. Zij wilden in '35 met de opbouw van het leger niet verder gaan dan tot 21 divisies, Hitler maakte er prompt 36 van. 6 Het werden er 5 I.

XCDe Duitse militaire uitgaven stegen snel: ruim 4 miljard Reiehsmark in' 34, 5t miljard in '35, ruim ro miljard in '36. De Rijksdag, door het ErmächtiFrühjahr 1938 als Wendepunut der Geschichte der natianalsozialistischen Zeit (1951), p.

1 9 sept. 1933, Neur. doc. C-<l)2, dl. XXXIV, p. 205. 2 Admiraal Raeder's verslag van zijn gesprek met Hitler, 2 nov. 1934, met aantekening van later datum, C-190, a.v., p. 776. 3 A.v,. juni 1934, C-189, a.v., p. 775. 4 Thiele: 1939' (12 juli 1944), D-855, a.v., dl. XXXV, p. 583. 6 H. Picker: 1941-1942 (1963), p. 252-53 (5 april 1942). 6 H. Foertsch:

462 [PDF]
HERBEWAPENING

gungsgesetz uitgeschakeld, had hier geen enkele zeggenschap over, maar in april '34 werd bovendien door het kabinet, ongeacht de bezwaren van de Reichsfinanzminister, Craf Schwerin von Krosigk, en van de president van de Reichsbank, dr. Schacht, besloten dat generaal von Blomberg als Reichs wehr-, later Reichshriegsminister slechts een globaal bedrag behoefde aan te vragen; daarmee werd elke controle van het, ook in Duitsland zuinige, ministerie van fmanciën uitgeschakeld. Kort tevoren had von Blomberg becijferd dat de herbewapening in een paar jaar tijd 30 miljard Rm. zou vergen; er zou toen een bespreking zijn in de rijkskanselarij waar Schacht en Goering aan zouden deelnemen en von Blomberg meende dat men Schacht, die iets later zou komen, mededeling moest doen van dat bedrag.

XC'Der Führer widersprach: 'ii« Gottes Willen, sagen Sie ihm das ja nicht, denn sonstfällt der Mann ohnmächtig vom Stun] und ich würde die grössten Schwierigkeiten haben, ihm das plausibel zu moehen. Wir wolten mit ihm bloss uber die Summen jür das niichste Jahr reden.' "

XCAldus geschiedde. 'Wo es sich bei den Finanzsachverständigen', meende Hitler later, 'doch letzten Endes um Spitzbuben handele, habe ja nicht die gering ste Veranlassung bestanden, in den Angaben ihnen gegenüber restlos aufrichtig zu sein.' 2 Restlos aufrichtig was de Führer overigens jegens niemand.

XCVan '34 tot aan het uitbreken van de tweede wereldoorlog in '39 gafhet Derde Rijk in totaal ruim 60 miljard Rm. aan zijn bewapening uit. Uit het leger van 10 divisies uit' 33 groeide er een van 5 I divisies; 5 daarvan waren Panzer-divisies, 4 waren volledig gemotoriseerd; in diep geheim was bovendien één infanterie-regiment geoefend voor de inzet als luchtlandingstroep. Wij zullen het nog in ons land in actie zien komen. De Kriegsmarine (I kruiser,6 lichte kruisers in '33) telde begin september '39 onder meer 2 slagkruisers, 3 kleine slagschepen, 6 kruisers, 17 torpedobootjagers en 34 onderzeeboten. Toen beschikte de Luftwaffe (nihil in '33) over 2400 eerste-linie-toestellen. Dat vormde, alles tezamen, een formidabele strijdmacht, de sterkste in Europa. Ze was goed geoefend. Ze genoot in het westen bovendien de bescherming van de Westwall - een van betonnen hindernissen en onderkomens voorziene verdedigingsstrook die het eventueel oprukken van Franse troepen zou vertragen. Hitler had, van begin ' 38 af, die Westwall in ijltempo laten aanleggen als dekking voor de acties die hij tegen Tsjecho-Slowakije en Polen overwoog.

XC1 W. Bross: Gesprächemit Hermann Goering während des Nurnberger Prozesses (1950), P.71. 2 Picker: Hitiers Tischgespräche, p. 286 (22 april

463 [PDF]
'DAS DRITTE REICH'

XCUiteraard had deze geforceerde herbewapening belangrijke gevolgen gehad op economisch gebied: bestaande fabrieken moesten uitgebreid, nieuwe gebouwd worden. Dat droeg, mèt de aanleg van de Reichsautobahnen en naast andere factoren, tot de opheffing van de werkloosheid bij. Er ontwikkelde zich zelfs een ware strijd om geschoolde arbeiders en vooral ook om grondstoffen die schaars werden. Een deel daarvan moest in het buitenland gekocht worden: daarvoor waren deviezen nodig welke eerst weer door de exportindustrie opgebracht moesten worden. Ook die exportindustrie had dus behoefte aan grondstoffen en arbeiders. Ordening was onvermijdelijk. Februari' 35 begon men met de invoering van een arbeidsboekje waarin met betrekking tot elke arbeider aangetekend werd waar hij werkzaam was. Dat hulpen controlemiddel vergemakkelijkte het dirigeren der arbeiders naar de bedrijfstakken waar men hen het dringendst nodig had. Voor dat dirigeren zorgde de in '27 opgerichte Reichsansta It fiir Arbeitsvermittlung und Arbeitslosenversicherung die eind '38 in het Reichs arbeitsministerium opgenomen werd. Met dat al werd het tekort aan vakarbeiders met name in de bij de herbewapening betrokken bedrijfstakken zo nijpend dat al in de zomer van' 38 een wet afgekondigd werd die de staat het recht gaf, arbeiders de verplichting op te leggen, voor een bepaalde tijd op een hun aangewezen plaats arbeid te verrichten of, ter voorbereiding hiervan, een vak te leren: nadien werden in korte tijd 400 000 personen uit hun werk gehaald en elders geplaatst.' Van die Dienstverpflichtung gold na februari '39 dat zij voor onbepaalde tijd opgelegd kon worden. Zo ging aan de 'arbeidsinzet' in bezet Nederland de Arbeitseinsatz in Duitsland vooraf

XCHet tekort aan geschoolde arbeiders maar met name het tekort aan grondstoffen noopte er toe, instanties in het leven te roepen die betrokken werden bij het dirigeren van die schaarse productiefactoren. Alle bedrijven werden en bloc aangesloten bij Fachgruppen welke op hun beurt in Wirtschajts gruppen samengevat werden, en deze weer in Reiehsgruppen : organisaties van het bedrijfsleven zelf - wij zullen na mei '40 overeenkomstige in bezet Nederland aantreffen. Het bedrijfsleven kon nu voortaan zijn orders in ontvangst nemen en zijn wensen kenbaar maken: taak van de overheid werd het, te zorgen voor die orders (welke steeds meer met de bewapening samenhingen) en met die wensen zo mogelijk rekening te houden. Op een maximurn aan coördinatie was Hitler bij dat alles niet gesteld. Zijn standpunt was, 'dass es zweckmässiger sei, sich die konkurrierenden Kräfte gegeneinander auswirken zu

XC1 B. A. Sijes: De arbeidsineet. p.

464 [PDF]
ECONOMISCHE MOBILISATIE

lassen.' 1 Dat bevorderde hij bijvoorbeeld door, zonder ruggespraak met leger of luchtmacht, aan het scheepsbouwprogram van de Kriegsmarine absolute prioriteit te geven. Soortgelijke moeilijkheden ontstonden doordat Goering, Oberbefehlshaber der Luftwaffe maar tegelijk sinds oktober '36 Beauftragterfür den Vierjahresplan en alszodanig betrokken bij de verdeling van schaarse deviezen, grondstoffen en arbeidskrachten alsmede belast met de bevordering van de autarkie bij de productie van levensmiddelen en kriegs wichtige grondstoffen, van zijn capaciteit als Beauftragter gebruik maakte om de opbouw van het luchtwapen extra te versnellen. Maar dan kreeg weer begin '38 ir. Fritz Todt die met zijn Organisation Todt bij de aanleg van de Autobahnen betrokken geweest was, opdracht van Hitler, in ijltempo voor de bouw van de al genoemde Westwall te zorgen: wat Todt aan technici en arbeiders, aan transportmateriaal alsmede aan machines en grondstoffen voor de vervaardiging van beton nodig had, schraapte hij bijeen, vaak ten koste van de bewerking van andere, óók voor de herbewapening belangrijke opdrachten. Reeksen conflicten rezen uit dit soort situaties en veel wrijving was het gevolg, zoals Hitler ook wenste: 'Duren Reibung entsteht Wärme, und Wärme ist Energie.' Duitslands militaire voorsprong op Frankrijk en Engeland (om van de verre Verenigde Staten niet te spreken) werd met dat al van jaar tot jaar groter.

XCWelk gebruik maakte Hitler daarvan? En hoe ontwikkelden zich zijn plannen?

XCDe geheime herbewapening waarmee hij in '34 in ernst begon, kon niet geheim blijven. In maart' 35 annuleerde hij publiekelijk, wij wezen er al op, de belangrijkste militaire bepalingen van het verdrag van Versailles, de dienstplicht werd weer ingevoerd. Een jaar later, op 7 maart '36 (uiteraard weer op een zaterdag) rukte hij met zijn troepen de gedemilitariseerde zone beoosten de Rijn en het gedemilitariseerde Rijnland binnen. 'Wären die Fran zosen damals ins Rheinland eingerückt, hátten u/ir uns', bekende hij later, 'mit Schimpf und Schande wieder zurückziehen mûssen, denn die militiirischen Kräfte über die wir verfügten, hätten keineswegs auch nur zu einem mdssigen Widerstand ausgereicht.'2

XCOp de passiviteit van Frankrijk en Engeland komen wij terug.

XCZij bevorderde, die passiviteit, dat Hitler het in juli '36 waagde, over teP.94. 2 P. Schmidt: Statist auf diplomaüscher Bühne 1923-1945. Erlebnisse des Chefdolmetschers im Auswärtigen Atilt mit den Staatsmännern

1 G. Thomas:

465 [PDF]
'DAS DRITTE REICH'

gaan tot openlijke steunverlening aan het Spaanse rebellenbewind van generaal Franco dat in opstand gekomen was tegen de wettige republikeinse regering. Spanje werd vooral voor de Luftwaffe het oefeningstoneel bij uitnemendheid: de belangrijkste types militaire vliegtuigen (jagers, bommenwerpers en verkenners) die Duitsland in de tweede wereldoorlog zou gebruiken, werden daar voor het eerst in de praktijk beproefd. Hetzelfde gold voor het Duitse luchtafweergeschut.

XCDat Hitler in november '37 eiste dat de Wehrmacht eventueel al in het volgend jaar, '38, handelend zou optreden tegen Tsjecho-Slowakije, vermeldden wij reeds. Reichsaussenminister van Neurath, Reichskriegsminister generaal van Blomberg en de Oberbefehlshaber des Heeres generaal Freiherr van Fritsch hadden toen bezwaren geuit. Van Neurath, naar Hitlers smaak teveel diplomaat en niet aggressief genoeg, werd begin '38 door de arrogante, van Frankrijks en Engelands decadentie volstrekt overtuigde Joachim van Ribbentrap vervangen. Van Blomberg kreeg zijn congé op grond van het feit dat hij met een ex-prostituée in het huwelijk getreden was. Hitler maakte van die gelegenheid gebruik om persoonlijk het directe bevel over de gehele Wehrmacht op zich te nemen, als militaire staf werd begin februari' 38 het Oberkommando der Wehrmacht gevormd met als Chef generaal Wilhelm Keiteleen van die hoge officieren die, in tegenstelling tot andere, de Führer als het grootste militaire genie van zijn tijd beschouwde. Tegelijk ontdeed Hitler zich van generaal van Fritsch (generaal van Brauchitsch werd zijn opvolger) door tegen hem de gefingeerde beschuldiging uit te spelen (HimmIer en Heydrich hadden voor het z.g. bewijsmateriaal gezorgd) dat van Fritsch jaren tevoren met zekere Schmidt homosexuele handelingen bedreven zou hebben. Een Ehrengericht ontmaskerde Schmidt als leugenaar: deze werd snel in een concentratiekamp om het leven gebracht, maar de gekrenkte van Fritsch was en bleef uitgerangeerd.

XCAan de immense deining die deze gebeurtenissen vooral aan de top van het Duitse officierskorps wekten, maakte Hitlers triomfantelijke intocht in Oostenrijk, I2 maart '38, een einde.

XCDrie-en-een-half jaar tevoren al, op 25 juli '34, had een groep Weense SS' ers, grotendeels Oostenrijkse militairen die wegens nationaal-socialistische actie uit het kleine leger van de Bundesrepublik ontslagen waren, getracht, president Miklas en de regering-Dollfuss gevangen te nemen en de radio-omroep te bezetten teneinde door de aether het sein te geven voor een algemene opstand. Dollfuss werd in het Bundeskanzleramt neergeschoten, de rebellie werd evenwel snel onderdrukt. Wij maakten hier al melding van toen Rost van Tormingen zijn intrede deed in ons relaas. Vermoedelijk wist Hitler in brede lijnen wat voorbereid was; vermoedelijk

466 [PDF]
DE 'ANSCHLUSS'

de kans op internationale complicaties zou verkleinen naarmate hij zich meer op de achtergrond hield. 'Op de dag van de Putsch zat hij in Bayreuth, voor ieder zichtbaar, naar Wagners opera 'Das Rheingold' te luisteren: perfect alibi."

XCHij handhaafde, zij het nu 'tactischer' optredend, de druk op Oostenrijk; hij kon die druk, toen Mussolini als gevolg van de Abessijnseoorlog en van Italië's interventie in Spanje van Duitslands steun afhankelijk geworden was, versterken. Via von Papen, die na de mislukte Putsch van juli '34 in bijzondere missie naar Wenen gezonden was, bevorderde hij dat Dollfuss' opvolger, Bundeskanzler Kurt von Schuschnigg, enkele leden van de z.g. Nationale Opposition in zijn kabinet opnam: nationaal-socialistisch gezinden die langs lijnen van geleidelijkheid een vorm van Anschluss van Oostenrijk aan Duitsland wilden bewerkstelligen maar waarbij Oostenrijk zijn nationale identiteit niet geheel zou verliezen. Onder hen bevond zich de Weense advocaat dr. Arthur Seyss-Inquart. Van hem had Hitler, zo zei hij op 2I februari '38, 'einen guten Eindruce; er sei kein zu starker Mann.? Negen dagen tevoren had hij Schuschnigg geprest, deze Seyss-Inquart als minister van binnenlandse zaken in zijn kabinet op te nemen; wij komen in een later deel op persoon en levensloop van de Reichskommissar für die besetzten niederlàndischen Gebiete terug.

XCOp dinsdag 8 maart besloot Schuschnigg door het houden van een volksstemming die op de daarop volgende zondag zou plaats vinden, een verder afglijden van de situatie te voorkomen. Daags daarna maakte hij dat voornemen wereldkundig: men moest stemmen, daar kwam het op neer, al of niet ten gunste van het voortbestaan van een onafhankelijk Oostenrijk. Diezelfde dag besloot Hitler, Schuschnigg ten val te brengen en desnoods Oostenrijk militair te bezetten: zaterdag zou de Einmarsch beginnen. De avond tevoren was de zaak al beslist. Op vrijdag II maart hadden SeyssInquart en zijn geestverwanten de Bundeskanzler een ultimatum gesteld: de volksstemming mocht niet doorgaan. Een tweede ultimatum kwam uit Berlijn binnen: Seyss-Inquart diende Bundeskanzler te worden; zo niet, dan zouden Duitse troepen Oostenrijk binnenrukken. Dat optreden was zelfs Seyss-Inquart te kras: toen hij Schuschnigg Hitlers ultimatum voorlas, stonden hem de tranen in de ogen. Hij maakte die dag de indruk 'eines hilflosen, verlegenen Menschen der geschoben und vor vollendeten Tatsachen genotiz ûber einen Empfang beim Führer am 21. Februar 1938, 22 febr. 1938, ADAP, serie D, dl. I,

1 L. de Jong: p. 398. 2

467 [PDF]

stellt wurde.' 1 Die Tatsachen volgden elkaar met razende snelheid op. In de vroege avond gaf de leiding van de Oostenrijkse NSDAP de partijformaties opdracht, in Wenen en elders de macht over te nemen. Demonstraties en straatgevechten waren het gevolg.

XC'Van Berlijn uit dicteerde Goering om negen uur de tekst van een telegram waarin Seyss-Inquart namens de voorlopige regering (die nog niet bestond!) de Duitse regering verzocht, troepen te zenden om rust en orde in Oostenrijk te herstellen. Dat telegram had men in de Rijkskanselarij dringend nodig om de invasie, waartoe al bevel gegeven was, jegens de buitenwereld te motiveren. Had Seyss-Inquart geen tijd om het te versturen, dan was het voldoende indien men hoorde dat hij er 'accoord' mee was. Een uur later was zijn 'accoord' in de Berlijnse Rijkskanselarij ontvangen. Onmiddellijk maakte de Duitse radio de tekst bekend."

XCHitler had zijn motivering. Nu kon de actie volgen: op zaterdag 12 maart trok een van de Duitse Panzer-divisies de grens over. Hitler volgde, frenetiek toegejuicht, en op zondag 13 werd, onder het uitbundig enthousiasme van een groot deel der Oostenrijkse bevolking, de Anschluss afgekondigd. Ze verwierf de hartelijke instemming van het katholiek Episcopaat, van de Evangelische Oberkirchenrat en van de socialistische oud-Bul1deskanzler dr. Karl Renner.

XCLang gunde Hitler zichzelf, Duitsland en de wereld geen rust. Twee maanden later, in mei, besloot hij definitief tot de militaire aanval op Tsjecho-Slowakije waar hij in november '37 al van gerept had. De aanvalsdatum werd ook al bepaald: I oktober.

XCIn Tsjecho-Slowakije was binnen de Sudetenduitse minderheidsgroep sinds de herfst van ' 33 een nieuwe, nationaal-socialistisch getinte volksbeweging ontstaan, het Sudetendeutsche Heimatfront, geleid door een turnleraar, .Konrad Henlein. In mei '35, twee maanden na de wederinvoering van de dienstplicht in Duitsland, kreeg deze beweging, tot Sudetendeutsche Partei herdoopt, bij de verkiezingen voor het Praagse parlement ruim 62 % van alle Sudetenduitse stemmen: de Sudetenduitsers voelden zich sinds '18 in de Tsjechoslowaakse republiek achtergesteld en waren dat ook in sommige opzichten. Met toenemende klem gingen zij autonomie eisen; in werkelijkheid wilden zij Duitser worden. Eind maart '38, ruim twee weken na de Anschluss van Oostenrijk, aanvaardde Henlein in een bespreking met Hitler de taak, zijn autonomie-eisen dermate op te schroeven dat de TsjechoslowaakseMichaelte Wenen. dr. Guido Schmidt oor dem Wiener Volksgericht (1947), p. 332. 'L. de Jong: De Duitse Vijfde Colonne in de tweede wereldoorlog, p.

1 Aldus dr. Skubl,

468 [PDF]
DE SUDETEN-CRISIS

Hitler's successen 1933-1939 1. Volksstemming Saargebied; 2. Herbezetting Rijnland; 3. Bezetting van Oostenrijk; 4. Bezetting Sudetengebied; 5. Bezetting Bohemen en Moravië; 6. Bezetting Memelland.

XCregering ze nimmer zou aanvaarden. Aan die taak: hield hij zich, wel beseffend dat het moeilijk zou zijn, een gewelddadige ontknoping te voorkomen. Hij richtte in het Sudetengebied in de zomer een semi-militair corps op, de Freiwilliger Schutzdienst, 'detachementen van deze Schutzdienst werden door de Abwehr' (de Duitse militaire spionage-, contra-spionage- en sabotage-dienst) 'in Duitsland geoefend: de leden slipten des nachts weer de grens over en namen wapens mee"! Met grote ijver spioneerden zij voor Duitsland, met niet minder grote ijver bereidden zij de vernieling van objecten voor die voor de Tsjechische verdediging van belang waren.

XCOp 12 september kwam het na een opruiende radioredevoering van Hitler tot de eerste gevechten in het Sudetenduitse gebied; de Tsjechen kondigden er de staat van beleg af; Henlein vluchtte; de opstand van zijn volgelingen werd onderdrukt. Het was niet hun actie maar de pressie van Hitler welke door Engeland en Frankrijk (Tsjecho-Slowakije's bondgenoot!) doorgegeven werd, die bewerkstelligde dat president Benesj en zijn ministers zich bij het accoord van München neerlegden - München waar

XC1 A.v., p.

469 [PDF]
, , DAS DRITTE REleR

Hider, Mûssolini, Engelands premier Chamberlain en zijn Franse collega Daladier op de 29ste september buiten voorkennis van de Tsjechoslowaakse regering besloten hadden, het Sudetenduitse gebied, dat goeddeels samenviel met de verdedigingsgordel van de Tsjechoslowaakse republiek, aan Duitsland af te staan. Begin oktober trokken de Duitse troepen er in triomf binnen. Hider behoefde zijn IQ.et zorg voorbereid militair offensief, waarbij ook het luchdandingsregiment voor het eerst ingezet zou worden, niet uit te voeren: dat speet hem.

XCHij keek al weer verder. De dag na het accoord ontving generaal Thomas die als organisator van de Duitse economische mobilisatie de doelstellingen op korte maar vooral ook op lange termijn diende te kennen, telefonisch instructie, zijn arbeid te richten op de voorbereiding van de oorlog met Engeland, 'Ziel 1942f'1 Niet dat Hider tot' 42 passief wenste te blijven! 'Vam ers ten Augenblick an war mir klar', zei hij ruim een j aar later tot het hoogste militaire kader, 'dass ich mich nicht mit dem sudetendeutschen Gebiet b egnügen könnte. Es war nur eine Teil-Lösung. Der Entschluss zum Einmarsch in Böhmen war gefasst. 2 Gefasst in oktober '38 de tenuitvoerlegging volgde in maart' 39 . Toen was het Heydrich die er op instructie van Hider voor zorgde dat het bewind van het inmiddels autonoom geworden Slowakije een crisis in de Tsjechoslowaakse republiek forceerde: dat gaf Hider aan leiding, op 15 maart over te gaan tot de militaire bezetting van Praag. Het Protektorat Bohemen-Moravië werd in het leven geroepen. Vijf dagen later werd Litauen gedwongen, het hoofdzakelijk door Duitsers bewoonde Memelgebied dat het na de eerste wereldoorlog verworven had, weer aan Duitsland af te staan.

XCNu was Polen aan de beurt . En ook hier zou het Hider niet aan gronden ter 'rechtvaardiging' van zijn ingrijpen behoeven te ontbreken: bevond de Z g . Volksduitse minderheid in Polen zich niet in moeilijkheden? Was het niet redelijk dat er een territoriale verbinding kwam met het geïsoleerde Oost-Pruisen en dat het Duitse Danzig aan Duitsland toegevoegd zóu worden zoals met Oostenrijk en het Sudetengebied geschied was?

XCAlsof het daarom ging!

XCAan de Engelse prime minister, Neville Chamberlain, en aan het grootste deel van de Britse publieke opinie waren eindelijk, en vooral door de bezetting van Praag, de s,chellen van de ogen gevallen. Frankrijk had al een bondgenootschapsverdrag met Po l en . Welnu: op 3 I maart maakten de

1 G. Thomas: p . 509. 2 Hitlers toespraak tot het hogere kader van de 23 nov. 1939, Neur. doe. PS-789, XXVI, p. 329.

470 [PDF]
FALL WEISS

regeringen van Engeland en Frankrijk gemeenschappelijk bekend dat zij Polen bij elke actie ter verdediging van zijn nationale onafhankelijkheid (dat sloot actie tot handhaving van de status quo in de Preistaat Danzig in) de steun zouden geven die in hun vermogen lag. Op de gebeurtenissen die na die garantieverklaring tot het uitbreken van de tweede wereldoorlog leidden, komen wij terug - ook op het Duits-Russisch accoord van 22 augustus' 39 dat resultaat was van een toenadering die in die lente van '39 aarzelend begon. Maar tweeërlei dienen wij hier neg op te merken.

XCTen eerste, dat Hitler reeds in de eerste dagen van april '39 door het Oberkotnmando der Wehrmacht de instructies liet uitwerken voor de militaire aanval op Polen welke 'Pal! Weiss' als code-aanduiding kreeg. 'Die Aufgabe der Wehrmacht ist es', zo lezen wij hier, 'die polnische Wehrmacht zu ver nichten. Hierzu ist ein uherraschender Angriffsbeginn anzustreben und vorzu bereiten' Alle voorbereidingen moesten in een dusdanig tempo getroffen worden dat het offensief op I september '39 of op een latere datum ingezet kon worden. 1 Het werd I september.

XCEn onze tweede opmerking is, dat Hitler, toen het tot hem doordrong dat een aanval op Polen oorlog met Engeland en Frankrijk zou kunnen betekenen, genoopt werd, zich er rekenschap van te geven wat hij in dat geval zou ondernemen in het gebied dat zo vaak in de historie Europa's stormhoek geweest was: de Lage Landen - Nederland en België, het groothertogdom Luxemburg niet te vergeten. Moest de neutraliteit die zij, gelijk te verwachten viel, proclameren zouden, geëerbiedigd worden / Dat was voor Hitler uitsluitend een zaak van politieke en militaire opportuniteit. Zo ook voor anderen. Terwijl de Sudeten-crisis zich toespitste, had al in augustus '38 de afdeling inlichtingen van de staf van de Luftwaffe betoogd dat het in geval van oorlog met Engeland en Frankrijk wenselijk was, de Lage Landen militair te bezetten, 'da Belgien und die Niederlande in deutscher Hand einen ausserordentlichen Vorteil in der Luftkriegfühnmg gegen Grossbritannien als auch gegen Prankreich bedeuten/?

XCNiet anders Hitler.

XCHij hield op 23 mei' 39 in zijn werkkamer in de Berlijnse Neue Reichskanzlei (een van die pompeuze gebouwen waarin het Derde Rijk, als elk totalitair regime, zijn macht aanschouwelijk wilde maken) voor zijn militaire bevelhebbers, onder wie Peldmarschall Goering, Grossadmiral Raeder en de generaals van Brauchitsch en Keitel, een toespraak, aangeduid als 'Unter47

1 Instructies van het OKW, 3 april-Ia mei 1939, Neur. doc. C-120, dl. XXXIV, p. 381, 389. 2 Memorandum, 2S aug. 1938, van de se afd. van de PS-374, a.v., dl. XXV, p. 391.

471 [PDF]
'DAS DRITTE REICH'

richtung über die Lage und Ziele der Politik'. Duitsland, betoogde hij (en hij had sinds zijn eerste optreden in München, twintig jaar tevoren, in wezen nooit anders betoogd, hij had dat betoog ook in Mein Kampf neergelegd) - Duitsland moest meer Lebensraum krijgen. 'Ohne Einbruch inJremde Staaten oder Angreijen [remden Bigentums ist dies nicht möglich.' Daar moest men, zei hij, de moed toe opbrengen. Polen diende uitgeschakeld te worden. 'Danzig ist nicht das Objekt um das es geht. Es handelt sich fui uns um die Erweiterung des Lebensraumes im Csten .... Zwingt uns das Schicksal zur Auseinandersetzung mit dem Westen, ist es gut einen grësseren Ostraum ZII besitzen,' En daarop volgde een passage waarin Hitler zowel op de gebeurtenissen van mei '40 als op de motivering welke hij toen wereldkundig zou maken, vooruitliep:

XC'Die holländischen und belgischenLuflstutzpünkte milssen militärisch besetzt werden. Auf Neutralitäts-Erklärungen kann nichts gegeben werden, Wollen Prankreich und England es beim Krieg Deutschland-Polen zu einer Auseinandersetzung kommen lassen, dann wetden sie Holland und Belgien in ihrer Neutralität unterstützen und BeJestigungen bauen lassen, um sie schliesslich zum Mitgehen zu zwingen. Belgien und Holland werden, wenn auch.protestierend, dem Druck nachgebm. Wir müssen daher, wenn bei polnischem Krieg England eingreifen will, blitzartig Holland angreifen. Erstrebenswert ist es, eine neue Verteidigungslinie auf holldndischem Gebiet bis zur Zuider See zu gewinnen. .. Die Nachbarstaaten mussen aus der Kaserne heraus überrannt weiden'? dat betekende: onverhoeds en van het ene uur op het andere besprongen, niet alleen zonder ultimatum of oorlogsverklaring maar zelfs zonder voorafgaande troepenconcentratie aan de grens die een waarschuwend effect kon hebben.

XCHet was de strategie van de struikrover.Bericht üher Besprechung am p.47

1 23.5.1939, L-079, a.v., dl. XXXVII, 546, 550-· 51, 555·

472 [PDF]

Hoofdstuk I4: Nederland en Duitsland

XC

XCNu wij dan thans genaderd zijn tot de behandeling van een aantal problemen die in de verhouding tussen ons land en zijn machtige buurstaat rezen, zouden wij wel willen dat het de lezer mogelijk was, het beeld te vergeten dat wij in het voorafgaand hoofdstuk neergelegd hebben. Immers, de schets die wij daarin gaven van structuur en ontwikkeling van het Derde Rijk richtte zich, en moest zich richten, op het wezen van die terreur-staat dat zich eerst langzaam openbaarde, besteedde geen aandacht aan tal van verwarrende nevenverschijnselen en was bovendien nagenoeg geheel gebaseerd op gegevens die eerst na de Duitse nederlaag wereldkundig werden. Wat Hitler bij schaarse gelegenheden en dan voor een telkens wisselend, klein en vertrouwd auditorium binnenskamers betoogde, bleef ook binnenskamers. In, maar vooralook buiten Duitsland zagen slechts weinigen de kern van zijn politiek. Wat achteraf zonneklaar werd, was zo al niet voor alle, dan toch voor verreweg de meeste tijdgenoten in nevelen gehuld. Dat is in de historie der mensheid een algemeen verschijnsel. Wij merken dit op, niet ter verontschuldiging, maar ter verklaring van veel wat wij in dit hoofdstuk dienen te verhalen.

XCDaarbij moet dan bedacht worden dat Hitler een meester was in het geheim houden, maar met name ook in het versluieren van zijn bedoelingen. Intuïtief kende hij de zwakke plekken in de politieke wapenrusting van zijn tegenstanders. Hij was, zich bewust dat de vrede van Versailles, wij wezen daar al op, met name in Engeland in de loop van de jaren '20 zeker schuldgevoel gewekt had jegens Duitsland: hadden de overwinnaars uit de eerste wereldoorlog Duitsland niet te hard aangepakt 1 Had het Duitse volk niet recht op een gelijkwaardige behandeling 1_ Maar was het dan billijk, van de Duitsers te vergen dat zij nauwelijks middelen hadden tot militaire verdediging terwijl de rest van de wereld niet aan ontwapening dacht 1 In de eerste jaren van zijn regime haakte Hitler behendig op die twijfels in, die ook in ons land bij velen leefden. Toen de Duitse herbewapening zich eenmaal openlijk ging voltrekken en het Rijnland bezet was, kreeg hij behoefte aan een andere motivering. WehlU: die Oostenrijkers, die Sudetenduitsers in Tsjecho-Slowakije, die Danzigers, die Volksduitsers in Polen en Memel voelden zij zich niet burgers van het nieuwe, sterkere Duitsland 1 Kon men

Indextermen: Duitsland
473 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

hun het recht op zelfbeschikking ontzeggen dat de Volkenbond zo vaak gepredikt had?

XCWie geen behoefte gevoelde, zich tegen de annulering van de militaire bepalingen van het verdrag van Versailles of tegen de territoriale uitbreiding van het Derde Rijk te verzetten, kon argumenten genoeg vinden om zijn dadeloosheid te schragen: zij werden hem door Hitler en door het immense Duitse propaganda-apparaat in handen gespeeld. Daar kwam bij, dat de eerste wereldoorlog bij nagenoeg alle volkeren buiten Duitsland een diepe afschuw gewekt had van alle oorlogsgeweld: het leek absurd, ondenkbaar, onaanvaardbaar, dat zich een nieuwe slachting zou voordoen, te vergelijken met die welke van '14 tot '18 bijna tien miljoen mensenlevens gevergd had. Maar wanneer men er van uitging dat Hitler de wereldvrede bedreigde, kon men hem dan in laatste instantie op andere wijze de voet dwars zetten dan met de dreiging, eventueel ook met de toepassing, van militair geweld? Dat was de eonsequentie die uit nuchtere analyse voortvloeide: voor velen reden te meer, niet tot die nuchtere analyse over te gaan. Gemakzucht overheerste. Men wilde zich in zijn rust niet laten storen. Men kon zich eenvoudig niet voorstellen dat die welbespraakte Führer und Reichseanzler van een tot de Christelijke beschaving gerekend volk als het Duitse een doortrapte leugenaar, een gewiekste bedrieger was. Menigeen klampte zich aan de ene optimistische veronderstelling na de andere vast: Duitsland stond op instorten, het liep er spaak met de economie, de financiën konden het niet bolwerken, Hitler leed aan een dodelijke ziekte. Het waren alles tezamen symptomen van een noodlottige struisvogelpolitiek.

XCNog een factor speelde een rol. Hitlers herhaald betoog dat hij in Duitsland het 'communistisch gevaar' effectief beteugeld had, ging er bij velen, vooral in gegoede en in confessionele kringen, als gesneden koek in. Wij gaven daar al enkele voorbeelden van toen wij een overzicht boden van de reacties op de Machtubernahme in de Nederlandse pers. Ook die factor bleef doorwerken. Hij werd jarenlang door Hitler zelf en door de Duitse propaganda krachtig onderstreept: moest men het Derde Rijk dat het communisme binnen de eigen grenzen bedwongen had, niet zien als Europa's bolwerk tegen het bolsjewistisch gevaar? En moesten Duitslands tegenstanders niet aannemen dat zij, dat Derde Rijk aanvallend en vernietigend, Duitsland rijp zouden maken voor het communisme en Stalin de weg zouden openen naar West-Europa? In Duitsland zelf deed Hitler zich als vriend voor van arbeiders en werkgevers beiden. Goed, hij had vrije actie door de vakverenigingen onmogelijk gemaakt, maar kregen niet alle arbeiders werk? Bereikte niet de Kraft durch Freude-organisatie van het Deutsche Asbeitsjrotû, de nationaal-socialistische eenfleidsvakbeweging, dat althans een aantal ar

474 [PDF]
ST RUISVOGELPOLITIEK

beiders en hun gezinnen goedkope buitenlandse reizen konden maken 1 En hadden de ondernemers over iets te klagen 1 Hun bedrijven floreerden, hun winsten stegen, stakingen waren verboden. De klassestrijdleek overwonnen.

XCMaakte die voorstelling van zaken op de meeste arbeiders in de westelijke landen niet veel indruk, zij bleef veelal bij de ondernemers niet zonder effect. Bij diegenen die alle vormen van socialisme en a fortiori van communisme afwezen, werd de neiging sterk, veel van wat in Duitsland geschiedde, met sympathie te volgen: zij zagen Hitler als bondgenoot in de maatschappelijke strijd, zij hadden bepaald geen behoefte, zijn regime ten val te brengen. Niet anders was, jarenlang, in die kringen gereageerd op Mussolini en fascistischItalië.

De politiek der grote mogendheden

XC

XCDe hier geschetste opvattingen bepaalden na ' 33 met name de Franse en Engelse politiek jegens Duitsland. Welleefde bij het Franse volk een grotere bezorgdheid voor Duitsland dan bij het Engelse, welleidde die bezorgdheid er toe dat in de eerste jaren van het Hitler-regime met Polen en TsjechoSlowakije en, in '35, ook met de Sowjet-Unie bondgenootschapsverdragen gesloten werden, maar dat beleid, op diplomatiek gebied actiever dan het Britse, bleef defensiefvan instelling. Er heerste trouwens over en weer tussen Frankrijk dat zich door Engeland in de steek gelaten, en Engeland dat zich door Frankrijk op sleeptouw genomen voelde, ook wrevel; de Engelsen versterkten die door (achter de rug van de Fransen om) in '35 een vlootovereenkomst met Duitsland te sluiten welke Hitler het recht gaf, zijn Kriegsmarine tot zeker niveau uit te breiden - niveau dat hij, zodra het bereikt was, zou overschrijden. Zo was de Frans-Engelse geest van samenwerking al weinig krachtig toen men in maart '36 geconfronteerd werd met Hitlers meest flagrante inbreuk op de bepalingen van Versailles: de militaire herbezetting van het Rijnland. De Franse regering protesteerde heftig, deed een beroep op de Volkenbond, maar liet het overigens bij symbolische gebaren: van een deel van de troepen werden de verloven ingetrokken en enkele grensposten werden bezet. Engeland nam geen enkele militaire maatregel. 'Public opinion', zo werd op II maart in het Britse kabinet vastgesteld, 'was strongly opposed to any military action against the Germans in the demilitarised zone. In particular, the ex-servicemen were very anti-French. Moreover, many people.

475 [PDF]
NEDERLANJ!) EN DUITSLAND

perhaps most people, were saying openly that they did not see why the Germans should not re-occupy the Rhineland.'

XCHet kabinet nam aan, dat de Franse minister van buitenlandse zaken die in Londen verwacht werd, voorstellen zou doen tot gemeenschappelijke, actie. Drastische voorstellen wees premier Stanley Baldwin bij voorbaat af, op die rrde maart jegens zijn ambtgenoten betogend dat 'at some stage, it would be necessary to point out to the French that the action they proposed would not only result in letting loose another Great War in Europe. They might succeed in crushing Germany with the aid of Russia, but it would probably only result in Germany going Bolshevik.'1

XCDe Spaanse burgeroorlog die ruim vier maanden na de herbezetting van het Rijnland uitbrak, verscherpte het dilemma waarin Frankrijk en Engeland zich bevonden. Frankrijk had op dat moment een door de communisten gesteunde Z.g. Volksfront-regering, geleid door de socialistische premier Léon Blum. Deze gaf aanvankelijk in bescheiden mate steun aan de Spaansrepublikeinse regering. Daar was het conservatieve Engelse .kabinet, door Baldwin en, na zijn aftreden in mei '37, door Neville Chamberlain geleid, niet voor te vinden, te minder toen de Sowjet-Unie na enige tijd tot uitgebreide, zij het niet-openlijke steunverlening aan republikeins Spanje overging, waaruit voortvloeide dat de invloed der communisten in het republikeinse kamp belangrijk toenam. Engeland werd de grote voorstander van een politiek van non-interventie in Spanje - achter ~elke dekking generaal Franco, krachtig en onverholen door Mussolini en Hitler gesteund, in bijna drie jaar bloedige strijd zijn autoritair regime tot het gehele land kon uitbreiden. April '39liep die strijd af. De Anschluss, het accoord van München en de bezetting van Praag behoorden toen al tot het verleden: ook Hitler had niet stil gezeten.

XCBij dat alles moeten wij de militaire krachtsverhoudingen in West-Europa niet uit het oog verliezen. Numeriek was en bleefhet Franse leger, afgezien nog van de Tsjechoslowaakse en Poolse strijdkrachten, vele jaren lang sterker dan het Duitse, maar de zwakke en elkaar veelal in snel tempo opvolgende Franse regeringen hadden geen behoefte, die superioriteit tot gelding te brengen. De Franse natie, voorzover anti-Duits (en er was een niet onaanzienlijke, hoofdzakelijk door afkeer van socialisme en communisme bepaalde, pro-Duitse stroming), was defensief ingesteld. Op militair gebiedThe Sunday Times,

1 Notulen, II maart 1936, van het Britse kabinet, aangehaald in 31 dec. 1967.

476 [PDF]
NEVILLE CHAMBERLAIN

overheerste het traditionele denken, ijverig herkouwde' men de lessen uit de eerste wereldoorlog, een nieuwe tactiek kwam niet tot ontwikkeling.

XCDe Engelse strijdkrachten waren, in tegenstelling tot de Franse, ook numeriek zwak. wel was de vloot enigermate op peil gehouden, maar leger en luchtmacht hadden weinig te betekenen. Pas eind '37 kwamen de eerste moderne tanks en stukken anti-tankgeschut beschikbaar en pas in februari ,39 besloot het Britse kabinet, met de uitrusting van het kleine beroepsleger voor moderne oorlogvoering althans een begin te maken. Dat was een maand vóór de bezetting van Praag. Eerst meer dan een maand nadien werd de algemene dienstplicht ingevoerd. Tot de opbouw van een moderne luchtmacht was begin '36 besloten, maar het duurde jaren voor de eerste nieuwe toestellen in enige hoeveelheid afgeleverd werden. Ten tijde van de Sudetencrisis bezat Engeland nog geen moderne luchtafweer; van de dertig jager-eskaders die toen op de vliegvelden opgesteld waren, bestond slechts één uit moderne toestellen, de Spitfires. Moderne bommenwerpers ontbraken. De voorraden waar het leger over beschikte, waren toen nauwelijks voldoende om meer dan twee divisies uit te rusten.' Engelands mogelijkheden tot ingrijpen waren, gezien die achterstand op bewapeningsgebied, beperkt, maar erger, fataler nog, was het, dat met name onder Chamberlains premierschap ook de wil ontbrak, zich tegen het Duitse streven naar expansie te verzetten.

XCNeville Chamberlain was door het noodlot begiftigd met een zeldzame koppigheid in het volgen van een verkeerde koers. Het Europese continent was hem eigenlijk vreemd, niettemin hield hij het voor mogelijk (en sterke conservatieve groepen in Engeland deden dat mèt hem), in dat verwarde Europa de verhoudingen te stabiliseren door tegemoet te komen aan de 'grieven' van een M~ssolini en een Hitler. Dat zag hij als zijn historische taak. Een aanbod van Franklin D. Roosevelt dat deze, president van de Verenigde Staten, zich publiekelijk zou scharen achter alle krachten die de expansie van nationaal-socialistisch Duitsland en fascistisch Italië wilden stuiten, wees hij in januari '38 hooghartig van de hand. Wantrouwen jegens de Sowjet-Unie speelde een belangrijke rol in zijn geest, de Russen zag hij, zo uitte hij zich in maart '38, druk bezig, 'stealthily and cunningly pulling all the strings behind the scenes to get us involved in war with Cermany.? Hij zou daar niet in vliegen! Daags nadat Hitler, sprekend in Neurenberg op I2 september '38, aggressiever dan ooit voor de Sudetenduitsers het zelfbeschik

1 M. M. Postan: (I952), p. 7. I5-I6, 55-57. 2 Brief, 20 maart I938, aan een van zijn zusters, aangehaald door K. Feiling: (I946), p. 347.

477 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

kingsrecht opgeëist had, hield Chamberlain het nog voor wenselijk dat Engeland en Duitsland zouden optreden als 'the two pillars of European peace and buttresses against communism." Het had zijn volledige instemming dat het accoord van München in afwezigheid van de Sowjet-Unie gesloten werd. Sterker nog: hij had er geen bezwaar tegen indien Duitsland verdere expansie zocht in oostelijke richting. November' 38 waren er tekenen dat de Duitsers in de Oekraïne een separatistische beweging tot ontwikkeling wilden brengen. Als dat tot een conflict tussen de Sowjet-Unie en Duitsland leidde, zou Frankrijk daar dan in meegesleept worden, Op die bezorgde vraag, eind november tijdens een Brits-Franse topconferentie aan de Franse minister van buitenlandse zaken, Georges Bonnet, gesteld, antwoordde deze dat de Franse verplichtingen alleen van kracht werden, 'if there were a direct attacle by Ger many on Russian territory. Mr. Chamberlain said that he considered Monsieur Bonnet's reply entirely satisfactory.'2 Wat betekende dit anders dan dat Hitler in geval van een indirecte, gecamoufleerde aanval op de Sowjet-Unie (dezelfde methode waarmee hij Oostenrijk geannexeerd en Tsjecho-Slowakije klein gekregen had) zijn gang kon gaan ,

XCToen Chamberlain, zoals wij al vermeldden, in maart' 39 uit zijn droom ontwaakte en op de laatste dag van die maand Polens onafhankelijkheid garandeerde, had hij aan de achterdocht van de Russische dictator zoveel nieuw voedsel gegeven dat, afgezien van feitelijke moeilijkheden, de wil om samen met Engeland en Frankrijk een tegen Duitsland gerichte coalitie te vormen, in het Kremlin zwak was. Men kan dat afleiden uit de gebeurtenissen. Direct bewijsmateriaal ontbreekt. Want Russische documenten met betrekking tot de beleidsvorming in het door Stalin gedomineerde Politburo (het hoogste bestuurscollege in de partij en dus in de staat) zijn nog steeds niet gepubliceerd. Beschrijft men de Russische politiek, dan moet men dus gissen naar de motieven en overwegingen: reden te meer om kort te zijn.

XCIn ons vorig hoofdstuk gaven wij weer, dat Stalin en de zijnen in '33 het nationaal-socialistisch regime in Duitsland als kortstondige overgangsfase zagen naar een communistisch bewind. Bij alles wat zich in Duitsland afspeelde (het sloot de vernietiging van de KPD en de vervolging van duizenden communisten in), bewaarde Stalin een jaar lang een absoluut stilzwijgen. Toen wijzigde hij zijn koers. Herfst '34liet hij de Sowjet-Unie toetreden totJ.1938, te Parijs gevoerd door Neville Chamberlain, Lord Halifax, Edouard Daladier en Georges Bonnet, Documents on British Foreign Policy, serie III,

1 Brief, 13 sept. 1938, aan koning George VI, aangehaald door W. Wheeler Bennett: (1958), p. 347. 2 Verslag van de besprekingen, 24 nov.

478 [PDF]
DE RUSSISCHE POLITIEK

de Volkenbond, jarenlang door Moskou uitgekreten voor orgaan van 'kapitalistische samenzweerders' tegen de Russische staat. In mei '35 sloot hij bovendien bondgenootschapsverdragen met Frankrijk en TsjechoSlowakije. De communistische partijen in deze en andere landen kregen, waar zij het wilden, verlof, en waar zij het niet wilden, opdracht, hun beleid radicaal te veranderen: zij dienden de nationale gedachte en de landsverdediging te aanvaarden, zij moesten trachten, samen met socialistische, eventueel ook met andere groeperingen een brede, anti-nationaal-socialistische coalitie te vormen, een Z.g. Volksfront. Wat dat alles voor ons land inhield, zullen wij nog schetsen. Volstaan wij bier dan met op te merken dat deze omzwaai juist door zijn plotseling karakter de indruk maakte, niet meer te zijn dan een tactische zet.

XCDaar kwam bij, dat in de loop van de jaren' 30 de terreur-elementen in de opbouw van de Russisch-communistische staat steeds duidelijker aan de dag traden. Berichten drongen tot de buitenwereld door, dat in het kader van de geforceerde industrialisatie waartoe Stalin besloten had, miljoenen onwillige boeren naar Siberië gedeporteerd waren. Gelovige communisten schokte dit nauwelijks: jegens de 'klassevijand' was alles geoorloofd. Maar dat geloof kreeg, bij sommigen althans, wèl een schok toen in de periode van augustus '36 tot maart' 38 een reeks opzienbarende processen in Moskou gevoerd werd waarin vooraanstaande figuren uit de Russische communistische partij, onder ben Lenins naaste medewerkers, de bekentenis aflegden, jarenlang in dienst gestaan te hebben van buitenlandse regeringen teneinde, van binnen 'ut wroetend, de Sowjet-staat ten val te brengen. De aanklachten waren verzonnen, de bekentenissen resultaat van de physieke en morele druk die op de betrokkenen uitgeoefend was. Dat omstreeks diezelfde tijd door de Russische geheime politie Z.g. zuiveringen van de partij uitgevoerd werden welke, hoofdzakelijk als gevolg van verbanning naar concentratiekampen in Noord-Rusland en in Siberië, miljoenen mensenlevens vergden, bleef voor de buitenwereld verborgen, maar wat deze in de vorm van de bedoelde, macabere processen had moeten aanschouwen, had al twijfel gewekt aan de cohesie van de Russische staat.

XCWat de betrekkingen tussen Duitsland en de Sowjet-Unie aangaat: de twee staten waren territoriaal van elkaar gescheiden, De Baltische republieken (Estland, Letland, Litauen), Polen en Roemenië die gezamenlijk aan de Sowjet-Unie grensden, werden alle vijf min of meer autoritair bestuurd: de macht was er in handen van politieke groeperingen die het communisme verafschuwden. Die omstandigheden maakten het twijfelachtig of de Sowjet-Unie bij een oorlog naar aanleiding van de Sudetencrisis effectieve steun kon bieden aan de Tsjechoslowaakse staat. Hoe dat zij: de Russische

479 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

bereidheid tot die steunverlening werd niet op de proef gesteld. Stalin trok daar de eonsequenties uit. Hij had in die tijd nog andere zorgen: telkens waren er, diep in Siberië, heftige incidenten met de Japanners aan de grenzen van het door Japan bezette Mandsjoerije. Rust in Europa was Stalin niet onwelkom. In zijn toespraak voor het achttiende congres van de Russische communistische partij betoogde hij op 10 maart 1939, vijf dagen vóór Hitlers bezetting van Praag, dat de partij 'niet moest toestaan dat ons land in conflicten betrokken wordt door oorlogszuchtige lieden die de gewoonte hebben, anderende kastanjes uithetvuur te laten halen voor hen.' Hiders gewoonte was dat niet. Inde betrokken zinsnede stak een duidelijk element van distanciëring ten opzichte van de Britse en Franse regeringen; dat sloot de mogelijkheid van een Duits-Russisch accoord in. Wij zullen nog zien, hoe die mogelijkheid in augustus '39 werkelijkheid werd.

XCDe overeenkomst van München betekende met die nasleep een ernstige verzwakking van de veiligheid der kleinere Europese staten. Dat men Hitler van verdere aggressie kon afhouden, was twijfelachtig; de kans daarop was nihil indien hij, in het oosten, van de Sowjet-Unie niets te duchten had. Begin '39 ging men zich in Londen en Parijs al ernstig afvragen of men er niet rekening mee moest houden dat die onberekenbare Duitse dictator een plotselinge greep zou doen naar Nederland, België of Zwitserland. Medio februari spraken de Engelse en Franse regeringen af, dat zij zodanige greep als casus belli zouden 'beschouwen, 1

XCEn hiermee zijn wij dan weer bij Nederland terecht gekomen.

XCEr is veel te verhalen: van de pogingen tot politieke en propagandistische penetratie die van het Derde Rijk uitgingen en van de problemen die geschapen werden door de aanwezigheid hier te lande van aanzienlijke aantallen vluchtelingen uit Duitsland, later ook uit Oostenrijk: de politieke vluchtelingen en, een nog grotere groep, de joodse emigranten. Ook bij onze algemene buitenlandse politiek dienen wij stil te staan. Het leek ons, intussen zinvol, pas tot de beschrijving van die aspecten van het gebeuren over te gaan nadat wij eerst, zij het beknopt, geschetst hadden hoe Frankrijk, Engeland en de Sowjet-Unie reageerden op de politiek van het Derde Rijk. Dat bredere kader moest duidelijk aangegeven worden. Want waarlijk: wat in Europa geschiedde, werd niet door de kleinere Europese mogendheden bepaald. Nederland, België, Luxemburg, Zwitserland, de Scandinagezant aan de Belgische minister van buitenlandse zaken overhandigd. R. van Overstraeten: Albert I-Leopold III, p.

lOp I6 februari '39 werd een memorandum van die inhoud door de Engelse

480 [PDF]
ONZE ZWAKKE POSITIE

vische staten - zij wierpen, de Z.g. Oslo-groep vormend, maar een gering gewicht in de schaal en naarmate de verhoudingen zich toespitsten, deden hun regeringen weinig meer dan het hart vasthouden en wensen of bidden dat de bui zou overdrijven of dat de bliksem, zo hij dan moest inslaan, buurmans huis treffen zou en niet het eigen.

XCIn de eerste wereldoorlog was het voor Nederland al moeilijk laveren geweest. Wie zich van de intetnationale positie van ons land rekenschap gaf, besefte nadien dat de kansen op gevaren in de toekomst geringer waren naarmate er in Europa en in de wereld meer stabiliteit zou heersen. En conflicten, zo zij al onvermijdelijk waren, hoefden toch niet door oorlogen beslecht te worden! Tot in het begin van de jaren' 3 0 had de Volkenbond in ons land veler vertrouwen. Dat vertrouwen werd beschaamd toen, gelijk reeds vermeld, de organisatie in ' 3 I niet in staat bleek, de Japanse aggressie in Mandsjoerije te keren. Maar Mandsjoerije lag ver weg. Het werd dan ook als veel ernstiger beschouwd dat de Volkenbond, kortstondige opflikkeringen van solidariteit ten spijt, door de toegefelijke politiek van Frankrijk en Engeland niet bij machte was, fascistisch Italië en nationaal-socialistisch Duitsland tot de orde te roepen. Wat Italië betrof, werd dat nog geprobeerd door middel van de al genoemde economische sancties welke, herfst '35, op Mussolini's inval in Abessynië volgden; zij faalden door de zwakheid van Parijs en Londen. Jegens Duitsland kwam het nimmer tot feitelijke maatregelen. Toen Hitler maart '35 de militaire bepalingen van het verdrag van Versailles opzegde, stelde de Volkenbond in april een Comité van Dertien in, waarin ook ons land vertegenwoordigd was; het comité kreeg tot taak, zich te beraden over een passende reactie. Elf maanden overleg hadden nog tot geen enkele conclusie geleid toen Hitler in maart' 36 het Rijnland bezette. Weer bleek de Volkenbond machteloos - even machteloos als ten overstaan van de Spaanse burgeroorlog het geval was.

De Spaanse burgeroorlog

XC

XCDe burgeroorlog in Spanje (wij moeten daar nu op terugkomen) wekte, ook in ons land, een aanzienlijke mate van verdeeldheid. Daar de hogere geestelijkheid in Spanje zich over het algemeen achter generaal Franco en de zijnen schaarde, kwam het op veel plaatsen in het republikeinse gebied tot uitspattingen tegen de Rooms-Katholieke

481 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

laadde die opgewekt was door de ultra-conservatieve rol welke deze kerk lange tijd met name in Spanje gespeeld had. Berichten omtrent die uitspattingen, vaak aangedikt, deden velen in de katholieke wereld generaal Franco zien als onverschrokken verdediger van het Christendom. Spoedig steunde hem het Vaticaan. De Paus ging er op aandringen dat allerwege de gelovigen opnieuw gewaarschuwd werden tegen de gevaren van het communisme. In ons land weerklonk begin oktober' 3 6 in alle katholieke kerken de tekst van een bisschoppelijk mandement dat in termen, aanzienlijk feller dan ooit tegen het nationaal-socialisme geuit waren, waarschuwde tegen de 'valse profeten' die 'inwendig roofgierige wolven zijn ... Door alleswat de modeme techniek hun als hulpmiddelen biedt, verspreiden zij, met waarlijk duivelse haat en met de geslepenheidvan de kinderen der duisternis,hun zielemoordend gif ... Bij onze vaderen in het geloof, bij Sint Servatius,Willebrord en Bonifaciusbidden wij U: strijdt eensgezindals goede soldaten van Christus. Verdedigt Uw eigen heil en het heil van Uw kinderen. Redt ons volk en ons vaderland van de dreigende ondergang'! en menigeen in katholieke kring beschouwde het bewind van Franco als dat hetwelk Spanje tegen die 'dreigende ondergang' bewaarde.

XCOmgekeerd was er bij de sociaal-democraten en communisten en daarnaast bij kleinere groeperingen van ultra-links ook in ons land een sterke behoefte, de door autoritaire generaals aangevallen republiek te hulp te komen. De worsteling welke die republiek te voeren kreeg, werd door de linkse stromingen met intense belangstelling gevolgd; groot was vooral de verontwaardiging toen het stadje Guernica in Noord-Spanje in april '37 een waar terreur-bombardement van de Luftwaffe te doorstaan kreeg. Er werd, ook van Nederland uit, veel hulp verleend. Voor allerlei sociale noden in republikeins gebied, later ook voor Spaanse vluchtelingen, werd geld ingezameld. Sommigen gingen verder. Toen Stalin eenmaal zijn beleid bepaald had, waren het vooral de communisten die, grotendeels via Parijs, een net van geheime verbindingen aanlegden waarlangs vrijwilligers zich voor dienst in de republikeinse legers konden aanmelden. Ook anderen maakten van deze of overeenkomstige verbindingen gebruik, onder hen leden van de RSAP, van het NAS of van anarchistische groepen. De meesten traden, in Spanje aangekomen, tot de Z.g. Internationale Brigade toe, een formatie waar tenslotte 40 000 militairen korte of lange tijd deel van uitmaakten, onder hen '700 Nederlanders van wie naar schatting 430 op

XC1 AartsbisdomUtrecht: Analecta, 1936, p.

482 [PDF]
DE SPAANSE BURGEROORLOG

Spaanse bodem hun leven lieten'.' Een deel van die Nederlanders behoorde tot de compagnie 'De Zeven Provinciën'; Janrik van Gilse, een cornmunistisch journalist, was er degeen die de hoogste militaire scholing genoten had: hij was sergeant geweest in het Nederlandse leger.ê Allen die aldus in dienst traden van de republiek, verloren ingevolge de bepalingen van de wet hun Nederlanderschap.

XCVoorzover in leven gebleven, keerden de meesten na de ontbinding van de Internationale Brigade eind '38 naar ons land terug, maar enkelen van die 'Spanje-strijders' zullen wij later, veellater, in ons relaas nog in de Spaanse gevangenissen en interneringskampen tegenkomen wanneer andere landgenoten aan hen toegevoegd worden: diegenen die aan het dwangregime van diezelfde Hitler trachtten te ontkomen door wie diezelfde Franco in het zadel getild was.

XCDe Nederlandse regering stelde zich in het Spaans conflict geen partij. Zij trad toe tot de non-interventie-commissie die begin september' 3 6 voor het eerst in Londen bijeenkwam en welker zittingen een aaneenschakeling werden van diplomariek gehuichel: Duitsland, Italië en de Sowjet-Unie waren ook in die commissie vertegenwoordigd; zij wisten van elkaar, en anderen wisten van hen, dat zij zich niet aan de bepalingen van het noninterventie-accoord hielden: Italië alleen al liet 70 000 man aan troepen meevechten aan Franco's zijde! De Nederlandse regering eerbiedigde die bepalingen weL Zij verbood wapenzendingen naar het land waar de oorlog woedde; de lading van Nederlandse schepen die Spaanse havens aandeden, werd door officieren die bij de non-interventie-commissie in dienst waren, gecontroleerd. Begin' 37 kwam het enkele malen voor, dat Nederlandse koopvaarders gemolesteerd werden door eenheden van Franco's vloot. Teneinde dat tegen te gaan, riep de Nederlandse marine een convooidienst in het leven welke in twee jaar tijd meer dan drieduizend Nederlandse schepen veilig door de Straat van Gibraltar escorteerde. De organisatie van die dienst viel de marine overigens niet gemakkelijk: uit Indië en uit de West moesten oorlogsbodems aangetrokken worden, tijdelijk werd dede marine, bij de koopvaardij en in de oorlogsindustrie van republikeins Spanje. 2 P. de Groot: De dertiger jaren, 1936-1939,

1 P. de Groot: 1936-1939. p. 84. L. Klatser die in Spanje verbonden was aan het indelingsbureau voor buiten landse vrijwilligers, heeft er ons in een brief van 3 I jan. 1968 op gewezen dat bij de door de Groot bedoelde 700 vrijwilligers verscheidene andere groepen opgeteld moeten worden: ca. 50 bij anarchistische formaties, 50 à 75 bij verspreide militaire eenheden en ca. 50 stafleden (mannen en vrouwen) bij het Nederlandse militaire hospitaal in Villanueva de la Jara. Ook was een aantal Nederlanders werkzaam bij

483 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

escortedienst zelfs verricht door onderzeeboten en rnijnenvegers.! Het gaf alles tezamen een vrij somber beeld van de kracht die de marine in Europese wateren ontwikkelen kon.

Economische betrekkingen met Duitsland

XC

XCEerder in ons relaas stonden wij al stil bij de Nederlands-Duitse economische betrekkingen. Wij wezen er toen op dat, in '33, Nederlandse firma's en particulieren vorderingen op Duitsland hadden van bijna anderhalf miljard gulden. Dat was een bron van afhankelijkheid; een tweede bron werd gevormd door het feit dat het, gezien de crisis (onze lezer is de honderdduizenden werklozen toch niet vergeten 1), van eminent belang geacht werd de handel met Duitsland op peil te houden, zo mogelijk uit te breiden. Van onze invoer was in die jaren 20 tot 25 % uit Duitsland afkomstig, Duitsland nam van onze totale uitvoer ca. 15% op. Die uitvoer bestond, naar de waarde gerekend, voor omstreeks de helft uit landbouwproducten. Bovendien was nog ca. de helft van onze doorvoer hetzij uit Duitsland afkomstig, hetzij voor Duitsland bestemd." Globaal gesproken, was Duitsland veruit onze belangrijkste handelspartner. Het was niet gemakkelijk, die situatie te bestendigen. Vooral het betalingsverkeer, wij stipten het al aan, baarde tal van moeilijkheden die samenhingen met het feit dat Hitler bij de verdeling van de Duitse deviezenpot in de eerste plaats rekening hield met de belangen van zijn herbewapening. De Nederlandse hoofdambtenaren die periodiek de moeizame handelspolitieke onderhandelingen met Duitsland voerden, dr. Hirschfeld, directeur-generaal van handel en nijverheid, vooraan, ontwikkelden de (wij zouden haast z~ggen: natuurlijke) neiging, innerlijk niet te lang stil te staan bij hetgeen in het Derde Rijk aan onrecht geschiedde. Op dr. Hirschfelds instelling die hij zelf als uitsluitend 'zakelijk' beschouwde maar die in werkelijkheid een sterke politieke component had, komen wij in een later deel terug. Daaraan zij thans reeds toegevoegd dat uitdelingen van de marinestaf, 1955, no. 3, p. 48. 2 CBS: Jaarcijfers voor Nederland 1943-1946, p. 229, 239. Men vindt hier de cijfers voor

1 Ministerie van marine, Chef van de marinestaf, Bureau Maritieme Historie: (verder aan te halen als: dl. I hfdst. I in:

484 [PDF]
ECONOMISCHE BETREKKINGEN

niets blijkt dat hij, zoon van een Russisch-Joodse vader, ook maar een grein sympathie had voor het Derde Rijk als zodanig.

XCBij enkele andere Nederlandse hoofdambtenaren kwam die sympathie wèl tot ontwikkeling: zij, die onder verantwoordelijkheid van de ministers van sociale zaken belast waren met de organisatie van de zorg voor de werklozen en met de bestrijding der werkloosheid. Wat die organisatie betreft: zij was in Duitsland, zoals wij al vermeldden, geheel gecentraliseerd bij de Reichsanstalt für Arbeitsvermittlung und Arbeitslosenversicherung die geleid werd door een Prásident, dr, F. Syrup. In ons land was van centralisatie, met name wat de arbeidsbemiddeling betrof, geen sprake: de gemeentelijke arbeidsbeurzen die al vroeger bestonden, waren na' 30 uitgebreid tot er ruim veertig waren die op het platteland tevens de functie van districtsarbeidsbeurs vervulden. Al die arbeidsbeurzen stonden onder toezicht van commissies welke door de betrokken gemeenteraden benoemd werden. Dat betekende dat het beleid van de Haagse hoofdambtenaren menigmaal doorkruist werd door de inzichten van die gemeentelijke commissies: een weerstand die zich, vooral van '37 af, toen de Duitse herbewapenings-economie behoefte kreeg aan buitenlandse arbeidskrachten, concentreerde op de vraag hoe ver men gaan moest bij het uitzenden van werklozen naar Duitsland.

XCIr. R. A. Verwey, directeur van de Nederlandse Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, zag, met andere hoofdambtenaren, de zaak al heel simpel: de mens kon beter werken dan zijn dagen in ledigheid slijten; in welk kader hij werkte, was van geen belang; een werkloze die arbeid in Duitsland aanvaardde, diende, zo meende Verwey, niet alleen zijn eigen belang en dat van zijn gezin maar ook het nationaal belang want de Nederlandse staat behoefde hem dan geen steun meer uit te keren. Die visie werd door de meeste directeuren der arbeidsbeurzen alsook door de rijksinspecteurs van de werkverschaffmg gedeeld. Een-en-ander leidde er toe dat de ministers van sociale zaken uit het derde en vierde kabinet-Colijn (respectievelijk de vrijzinnig-democraat mr. M. Slingenberg en het lid van de Rooms-Katholieke Staatspartij my. C. P. M. Remme) in '37 en '38 circulaires deden uitgaan waarbij aan de gemeentelijke organen opgelegd werd, werklozensteun in te houden indien een werkloze weigerde, de aangeboden arbeid in Duitsland te aanvaarden. Hiertegen rees verzet: bij sommige gemeentebesturen, maar vooralook bij de vakcentrales. Ook werden protesten geuit in de Staten-Generaal, Desondanks werden in totaal als gevolg van de druk die het Haagse departement uitoefende, van '37 tot '39 een kleine 30 000 werkloze Nederlandse arbeiders, aanvankelijk hoofd

485 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

vallend weinigen echter uit Friesland waar de SDAP sterk in de gemeentebesturen vertegenwoordigd was. Verwey kon die weerstand tegen het beleid van zijn dienst slechts zien als een actie van 'georganiseerde volksverarmers"! Omgekeerd keek hij met jaloezie naar de machtige, centrale positie van zijn Duitse collega Syrup; hij bevorderde dat deze in de lente van '38 een referaat in Den Haag kwam houden en schreef ter inleiding daarvan een artikel waarin hij, Verwey, de werkloosheidsbestrijding in Duitsland prees als 'van wereldhistorische betekenis'." Iets op ons relaas vooruitlopend, willen wij hier opmerken dat de sociaal-democraat dr. J. van den Tempel, die in augustus '39 als minister in het kabinet-de Geer de portefeuille van sociale zaken overnam, kort na het uitbreken van de tweede wereldoorlog ir. Verwey mondeling instrueerde, bij de uitzending van werklozen naar Duitsland geen sociale dwang meer toe te passen, en dat ir. Verwey in de bezettingsjaren, nu met de leiding van het departement van sociale zaken belast, van alle secretarissen-generaal die niet nationaal-socialist of uitgesproken pro-Duits waren, degene was die het minste weerstand bood aan Duitse eisen.

XCWij betwijfelen of het regeringsapparaat in de vooroorlogse periode één sector telde waar men aan de negatieve aspecten van het Derde Rijk zozeer voorbijzag als bij die welke Verwey leidde. Men keek er uitsluitend naar de directe belangen van de eigen dienst. Terwijl men dat deed, kwam bewondering op voor hetgeen die Duitse nationaal-socialisten presteerden: die hadden de werkloosheid toch maar weten te bedwingen! Dat zulks samenhing met een stijging van de productie die in steeds sterker mate door de zich uitbreidende bewapening bepaald werd, drong niet tot een Verwey door. Gevaren voor de vrede I Gevaren ook voor Nederland I Hij zag ze niet. Zij daarentegen die zich aan het Plein in Den Haag in het statige departementsgebouw van Buitenlandse Zaken (eertijds verblijfplaats van de gecommitteerden van het machtige Amsterdam ter Staten van Holland) verantwoordelijk voelden voor Nederlands buitenlands beleid, vroegen zich met toenemende bezorgdheid af wat de toekomst brengen zou. Ook in hun kringen had lange tijd een sterk vertrouwen geleefd in hetgeen de Volkenbond zou kunnen bereiken. Met name in de jaren '35 en '36 trad ontnuchtering in: te duidelijk was het dat de Geneefse organisatie aan betekenis inboette.

XCN 11 kon het ook door ons land onderschreven Volkenbondshandvest inge

XC1 Aldus zijnnota, 19 juli 1938, voor de minister van sociale zaken, aangehaald door B. A. Sijes: De arbeidsinzet. p. 43.

486 [PDF]
DE ZELFSTANDIGHEIDSPOLITIEK

volge artikel 16 verplichten tot deelneming aan sancties. Het fiasco van de sancties tegen Italië benam Nederland en andere kleine Europese mogendheden de lust, zich in het avontuur van een tweede collectieve actie te storten. Ons land had sinds het begin van de jaren' 30 vooral het diplomariek overleg met België, Luxemburg, Zwitserland, Denemarken, Noorwegen en Zweden frequenter gemaakt: zwakken zochten steun bij zwakken. Het was deze Oslo-groep (de benaming vermeldden wij al) die in de lente van '36 bekend maakte, zich niet langer gebonden te achten door besluiten van de Volkenbond, strekkend tot gemeenschappelijk optreden: voortaan zou elk de toepasbaarheid van artikel 16 aan zijn eigen belangen afmeten.

XCDat betekende een verdere verbrokkeling van het politieke beeld dat Europa bood.

XCBuitenlandse Zaken keerde, ook in zijn officiële uitlatingen, tot de traditionele Z.g. zelfstandigheidspolitiek terug - een politiek die, bij geen der grote mogendheden formeel aansluiting zoekend (zelfs niet bij Engeland op welks steun men rekende bij de verdediging van Nederlands-Indië), niet de ruggesteun genietend van een eigen adequaat defensie-apparaat (wij zullen dat nog beschrijven), in feite een speculatie was op het voortbestaan van het Europese evenwicht. Men ging er van uit dat Engeland en Frankrijk enerzijds, Duitsland anderzijds, elkaar de beheersing van het mondingsgebied der grote rivieren niet zouden gunnen. 'De historie (heeft) als politiek maxime van de allereerste orde voortgebracht en bevestigd, dat de ongereptheid en onafhankelijkheid van ons grondgebied onmisbare voorwaarde is voor het politiek evenwicht in Europa, maxime, dat geen staat straffeloos kan voorbijzien of overtreden.' Zo Struycken, de grote kenner van ons staatsrecht, in 1923.1 Hij had gelijk. Maar wat, als in Europa een macht opkwam die geen zier zou geven om de handhaving van dat politieke evenwicht?

XCIn '37 werd een tijd lang, met name door de secretaris-generaal van buitenlandse zaken, jhr. mr. A. M. Snouck Hurgronje (hem zullen wij in het eerste bezettingsjaar als voorzitter van het college van secretarissen-generaal zien optreden), overwogen, de regeringen van Duitsland, Frankrijk en Engeland tot de gemeenschappelijke uitspraak te brengen dat zij elke schending van de grenzen van Nederland, België of Luxemburg als schending van hun eigen grenzen zouden beschouwen. Er kwam niets van. De minister van buitenlandse zaken in het vierde ministerie-Colijn, mr. J. A. N. Patijn, achtte het begin '39 wenselijk dat Nederland niet-aanvalsverdragen

XC1 A. A. H. Struycken: De hoofdtrekken

487 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

zou sluiten met Duitsland, Frankrijk, Engeland en België. 1 Ook dat ging niet door. Beter leek het, Nederlands onschendbaarheid als axioma te stellen en een axioma was onverenigbaar met garanties. Dat leidde met betrekking tot Duitsland tot een politiek die wij, in navolging van een Duitse negentiende-eeuwse filosofie, als een 'Politik-des-Alsob' zouden willen karakteriseren: teneinde Hitler geen voorwendsel te geven om tot een aanval op Nederland over te gaan, uitte men zich alsof van hem ook geen gevaar te duchten was. Misschien dacht minister Patijn er in zijn hart wel anders over; hoe groot ook zijn antipatbie was tegen de parlementaire demoeratie (de leden van de Staten-Generaal placht hij nauwelijks inlichtingen te verstrekken), hoezeer hij ook een tijd lang (maar hij was waarlijk de enige niet geweest!) bewondering gekoesterd had voor Mussolini - 'van het nationaalsocialisme had hij een diepe afkeer'." Als minister meende hij daar evenwel niet van te kunnen getuigen. Toen president Roosevelt in april' 39 in een der redevoeringen waarmee hij het Amerikaanse volk trachtte wakker te schudden, betoogd had, dat een gehele reeks Europese staten zich door Duitsland bedreigd achtte, repliceerde Hitler door aan de betrokken regeringen formeel de vraag voor te leggen of zij zich inderdaad bedreigd voelden. In koor werd 'neen' geantwoord, zo ook, namens Nederland, door minister Patijn. Koningin Wilhelmina was aanvankelijk van mening geweest dat Hitlers vraag geen antwoord waardig was,"

XCBij Hitler oogstte Patijn geen dankbaarheid voor zijn, de publieke opinie misleidende reactie. Een maand later opperde de Führer, gelijk wij al zagen, het denkbeeld dat alle westelijke nabuurstaten, ons land inbegrepen, 'ous der Kaserne heraus ûberrannt' zouden worden.

Publieke opinie

XC

XCDe publieke opinie - wij hebben het begrip gebezigd. Met aarzeling. Want wie een verantwoord beeld geven wil, hoe men in Nederland in de jaren '33-'39 op de gebeurtenissen in Duitsland reageerde, ziet zich voor groteJ.Koningin). 'W. Drees: Zestigjaar levenservaring, p. 123. 3 J.J. G. van Voorst:

1 Brief, 18 febr. 1939, van A. N. Patijn aan de Koningin (archief Kabinet der

488 [PDF]
PUBLIEKE OPINIE

moeilijkheden gesteld. Wij duidden ze al aan toen wij de reacties op de Machtübernahme memoreerden. Waarin uitte zich die publieke opinie 1 Toen in hoofdzaak in hetgeen in druk gepubliceerd of op vergaderingen betoogd werd. Geen krant en geen weekblad verscheen of er kwamen berichten over Duitsland dan wel commentaren op toestanden en gebeurtenissen aldaar in voor. Van elke krant, van elk weekblad zou men de beleidslijn kunnen nagaan - zo die althans te ontdekken valt. Die voorstudies ontbreken. En zou dan de publieke opinie duidelijk aangegeven zijn 1 Zeker niet volledig: wat mensen denken, wordt wel beïnvloed maar lang niet altijd bepaald door de inhoud van hetgeen zij in de pers lezen. Peilingen van de publieke opinie in de vorm van concrete antwoorden op concrete vragen waren in ons land nog onbekend.

XCDat ter waarschuwing opgemerkt zijnde, zouden wij willen betogen dat de illusies en de misvattingen die zich in landen als Frankrijk en Engeland ten aanzien van het karakter van het Derde Rijk en van Hitlers politiek voordeden, in ons land weinig minder frequent waren. Ook ten onzent kon Hitler gebruik maken van hetgeen wij het 'Versailles-complex' zouden willen noemen; ook ten onzent waren er velen die, althans tot Praag bezet werd, een beleid dat er op gericht was, alle Duitsers in één staatsverband te verenigen, niet onredelijk achtten; ook ten onzent ging van de angst voor een nieuwe wereldoorlog een verlammend effect uit: wij zullen haar nog tegenkomen, de hulde die na de overeenkomst van München aan Chamberlain gebracht werd; ook ten onzent was men, vooral in sommige ondernemersmilieus, geneigd, de 'economische opbouw' in het Derde Rijk warm te waarderen: uit die kringen was het dat, van '37 af, de Nederlandse leden toetraden tot een nieuwe vereniging, de Deutsch-Niederlándische Gesellschajt, waarvan de oprichting voorbereid was door het Büro Ribbentrop : bureau dat er zich in specialiseerde, de zaken- en society-wereld van West-Europa te penetreren. Emil Helfferich, lange tijd in Batavia Duits consul-generaal, in de jaren '30 president-commissaris van de Hamburg-Amerikalijn, werd voorzitter van die Gesellschaft. Met een kapitaal van 50 000 Mk. kon zij van start gaan; bij de V ondelherdenking in Keulen, mei '37, was de Nederlandse minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, prof dr, J. R. Slotemaker de Bruïne, haar gast; misschien werd wel de climax van haar bestaan gevormd door het diner dat op 4 november '38 in een van Berlijns meest luxueuze hotels plaats vond - honderd Duitsers zaten er aan, onder hen een Reichsminlster en zes Staatssekretäre benevens tientallen kopstukken uit de grote industrie, de bankwereld, de scheepvaart, en onder de dertig Nederlanders vinden wij velen van de grootste Nederlandse ondernemers. Dr. F. H. Fentener van Vlissingen, directeur

489 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

eniging, commissaris van tientallen bedrijven, voorzitter van de raad van beheer der Utrechtse Jaarbeurs, onderstreepte 11Îernamens hen de wenselijkheid van hartelijke samenwerking:

XC'Nichts wird auf die Dauer verhindern können dass Deutschland und Holland zusam menarbeiten, und Holland wird, wenn vielleicht auch zögernd, die Hand dazu bieten müssen. Aber es ist umso wichtiger dass dies nicht zögernd, sondern freudig und in rechtem Bewusstsein der Notwendigkeit geschieht.'l

XCZo werd, ruim drie jaar na de afkondiging der Neurenberger wetten, gesproken. Dat opmerkend, willen wij geenszins beweren dat de vooraanstaande ambtenaren en particulieren die van Nederlandse kant aan het werk van de Deutsch-Niederlándiscne Gesellschaft of aan overeenkomstige organisaties deelnamen, over het algemeen (er waren uitzonderingen) onverschillig stonden tegenover de kwalijke aspecten van het Derde Rijk of die zelfs goedkeurden. Eerder was het zo, dat bij velen hunner eenvoudig de commerciële belangen prevaleerden en dat zij de neiging hadden, die kwalijke aspecten als toevallige uitspattingen te zien, die, zo werd dan wel gehoopt, .langzamerhand minder veelvuldig zouden worden en in elk geval geen obstakel mochten vormen voor handelsrelaties waar het Nederlandse bedrijfsleven van profiteerde. Dat zich in die z.g. uitspattingen het wezen van het nationaal-socialisme manifesteerde, werd niet beseft.

XCDat laatste gold nog in wijder zin.

XCDat er in Duitsland van ' 33 af concentratiekampen waren en dat er sprake was van kerkstrijd en Jodenvervolging, was in Nederland algemeen bekend. Men behoefde er niet eens de boeken voor te lezen die dat alles breder beschreven: de normale dagbladpers stond er vol van. En telkens weer berichtte die pers (welke in Berlijn naast een crypto-Nazi als Max Blokzijl uitstekende vertegenwoordigers had) van gebeurtenissen die in ons land bij de publieke opinie in het algemeen bepaald afschuw wekten. Dat gold in de zomer van '34 speciaal voor de moordpartijen op Röhm en anderen alsmede voor het neerschieten van de Oostenrijkse kanselier Dollfuss. Het gold ook voor de duidelijkste manifestaties der Jodenvervolging: de ]uden-Boykott van april '33, de afkondiging der Neurenberger wetten in september '35, de pogrom van november '38. Bij de meeste Nederlanders duurde die afschuwevenwel niet lang: het was een vuur dat opvlamde en snel weer doofde. Menigeen zag dergelijke gebeurtenissen als betreurenswaardige excessen en gaf daarmee eigenlijk t~ kennen dat de ontwikkeling in Duits

XC1 Aangehaald in J. C. H. de Pater's onuitgegeven studie 'De Nederlands-Duitse Vereniging en de Deutsch-Niederldndische Gesellschaft', hfdst, IV, p. 49 (RvO). 49

490 [PDF]
DUITSE PROPAGANDA

land geen reden gaf tot een fundamentele bezorgdheid. In dat opzicht bleef de Duitse propaganda die de 'positieve prestaties' van het Derde Rijk onderstreepte, niet zonder effect.

XCVoor die propaganda zorgden in de eerste en voornaamste plaats Hiders misleidende redevoeringen. Maar zij kende ook andere, gecamoufleerde vormen. Er was in Hamburg een gehele dienst gevestigd, de Aufklärungs Ausschuss Hamburg-Bremen, die, gedeeltelijk via neveninstellingen in Zwitserland, kosteloos pro-Duitse artikelen ter plaatsing aanbood aan de Nederlandse pers, zulks door bemiddeling van het, ook al weer uit Duitsland gefmancierde, persbureau van zekere Arie Meyer- die wij als A. MeyerSchwencke in de bezettingstijd nog druk werkzaam zullen zien bij de gelijkschakeling van de Nederlandse pers. Er was het in ander verband al genoemd Nederlands Christelijk Persbureau, geleid door de gereformeerde predikant dr. H. W. van der Vaart Smit; 'ausserordentlich pro-deutsch' noemt hem een Duits rapport", 'een deugniet die liegen kon dat het zwart zag', zo qualificeerde hem ds. J. J. Buskes, 3 Van der Vaart Smit beroemde er zich in '41 op, dat zijn persbureau 'vóór de oorlog steeds gediend' had' als instrument voor nationaal-socialistische propaganda'<; hij deed zich vóór mei '40 'neutraal' voor en gaf zich grote moeite, te verhinderen dat er in kerkelijke kringen begrip kwam voor het verzet van ds. Niemöller en de zijnen; menigeen in die kringen doorzag niet, welke lading door de bedriegelijke vlag van het Nederlands Christelijk Persbureau gedekt werd.

XCHet Derde Rijk schilderde zichzelf af als een nieuwe heilstaat; die voorstelling van zaken werd ten onzent over het algemeen, afgezien nu even van de Nederlandse nationaal-socialisten en nationaal-socialistisch gezinden, niet aanvaard. Misschien had hier en daar de onvervalste antisemietische propaganda die bij voorbeeld van de al eerder bedoelde, in Erfurt gevestigde Deutsche Fichte-Bund uitging, iets meer succes, maar ook dat willen wij niet overschatten. Het is tekenend dat de leider van dit kwalijk instituut, wanneer hij lente '39 de beschikking krijgen wil over wekelijkse overzichten van de Nederlandse pers, een verzoek tot samenstelling (andere relaties ontbraken blijkbaar) tot een zeventienjarig Schiedams scholier richt die korte tijd later met subsidies van de Fichtebund een pan-Germanistisch blaadje gaat uitgevenJ.49

1 Rapport, 22 dec. 1938, aan het p. 6. 2 Brief, 28 juli 1934, van het aan de 479150). sJ. Buskes: p. 174-75. 4 Aldus de verklaring z.d. die hij in verband met de papierbezuiniging opstelde (Doe 1-1729, map b-7).

491 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

dat hij links en rechts moet rondsturen - De Misthoorn mag hij daarbij niet vergeten.'

XCGeen heilstaat dus. Maar hoe zag men Duitsland dan 1

XCAls herinnering is ons bijgebleven dat, zeker tot in '39, kritiek, voorzover zij geleverd werd, zich meer richtte op binnenlandse toestanden in het Derde Rijk dan op Hiders buitenlandse politiek. Dat is al een belangrijke vingerwijzing dat het de tijdgenoot, al veroordeelde hij ook de gelijkschakeling en de Jodenvervolging, al las hij ook met verontwaardiging over de gruwelen die, toen al, in concentratiekampen bedreven werden, toch moeilijk viel, deze en dergelijke verschijnselen te rangschikken in een algemeen patroon waarin het aggressieve karakter van die buitenlandse politiek en met name de bedreiging die zij voor ons land inhield of kon inhouden, duidelijk aangegeven werden. Ook de scherpste critici van het Derde Rijk onderkenden die bedreiging niet voldoende, niet concreet genoeg. Uit onvermogen al te ver vooruit te zien of uit onwil zulks te doen 1 Uit een gevoel van machteloosheid 1 Van angst wellicht 1 Wij durven geen keus maken. Misschien was van belang dat vele van die critici nu juist behoorden tot kringen van ons volk, waar men in die tijd nog grote weerstand had, te denken in begrippen van militaire afweer, Wij komen er in het volgend hoofdstuk op terug.

XCEén opmerking nog.

XCTalloze Nederlanders waren er die aan de vraag wat zij eigenlijk van de gebeurtenissen in Duitsland moesten denken, in het geheel niet toekwamen. Veel mensen leiden nu eenmaal een uiterst beperkt bestaan waarvan zij de betrekkelijke rust niet door berichten uit de buitenwereld willen laten verstoren. Onverschilligheid is een machtige factor in het historisch gebeuren, en in de rijen dier onverschilligen zullen wij dan wel diegenen moeten zoeken die, alsof er niets aan de hand was, naar Duitsland met vakantie bleven gaan of in '36 bezoeker waren bij de Olympische Spelen die in Berlijn gehouden werden.

De eerste vluchtelingen

XC

XCHet heeft zin, juist nu in te gaan op het onderwerp van de vluchtelingen uit Duitsland. Vervolgden waren zij, verdrevenen, slachtoffers van de intolerante49

1 Brieven, 8 maart en 16 mei 1939, van Th. Kesserneier, van de aan D. Hatenboer (Doe I-646, map a-r). Hatenboer kreeg in de herfst van' 41 een aanstelling bij de afdeling voor perseontrole van het bureau van de november '43 werd hij Rijksduitser.

492 [PDF]
DE VREEMDELINGENWET

aggressiviteit van het nationaal-socialisme. In hun lot tekende zich het lot af dat later, buiten Duitsland, bepaalde volksgroepen of zelfs gehele volkeren treffen zou. Hoe ving men die vluchtelingen op ?Wat deed men om hun lot te verzachten, wat liet men na?

XCEr is nauwelijks een thema aan te wijzen dat zo duidelijk aan de kant van de niet-Duitse volkeren en hun regeringen het tekort aan inzicht, vaak ook het door nationaal egoïsme bepaald tekort aan simpele menselijkheid illustreert. Vandaar dat wij het van belang achten, dit thema, niet zonder schaamte, met uitgebreidheid te behandelen en zulks is ook daarom zinvol omdat wij, dat doende, gedragspatronen zullen ontmoeten die tijdens de bezetting, maar dan op groter schaal, herhaald werden. Dat zal nog blijken.

XCWelaan dan: de politieke zowel als de joodse vluchtelingen (natuurlijk waren er ook die tot beide groepen behoorden) waren, formeel gesproken, vreemdelingen. Zij waren als zodanig onderworpen aan de bepalingen van de uit 1849 daterende Vreemdelingenwet. 'Alle vreemdelingen die voldoende middelen van bestaan hebben of door werkzaamheid kunnen verkrijgen, worden in Nederland toegelaten', aldus de ruimgestelde aanhef van artikel I. Voor dat toelaten was oorspronkelijk niet meer nodig (en op die bepaling werd lange tijd niet eens gelet) dan een geldig paspoort, voorzien van een visum dat door een ambtenaar van de buitenlandse dienst, meest de consul, afgegeven was; plaatselijke politiefunctionarissen beslisten evenwel over de verlenging van het verblijf en de praktijk werd meer en meer dat vreemdelingen een vrijwel rechteloze positie hadden. Buys noemde in zijn standaardwerk De grondwet in 1883 de Vreemdelingenwet al 'een hinderlaag welke ... de vreemdeling wezenlijk geheel afhankelijk maakt van de politie.'! Het visum raakte in de loop van de negentiende eeuw in onbruik, eerst in augustus 1918 werd het in verband met de schaarste aan levensmiddelen en woonruimte weer ingevoerd. Toen werd ook een Rijkspaspoortenkantoor in het leven geroepen teneinde de visa-verlening centraal te kunnen beoordelen, en met ingang van 1 januari 1924 werden door dat kantoor aan buitenlandse werkzoekenden geen visa meer verleend tenzij de directeur van de arbeidsbeurs in de gemeente of in het district waar de vreemdeling zich wilde vestigen, verklaard had dat er geen Nederlanders waren die de onderhavige arbeid konden en wilden verrichten. Herfst '26 werd het paspoortenkantoor opgeheven: voortaan konden de Nederlandse consulaire ambtenaren in het buitenland weer zelfstandig visa verlenen; wilden vreemdelingen hier te lande komen werken, dan was nu een verJ. Buys:p.

T. (I883), 28.

493 [PDF]
'NEDERLAND EN DUITSLAND

klaring-van-geen-bezwaar nodig van de directeur van de Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Aan zelfstandige zakenlieden werd in de jaren '20 als regel geen strobreed in de weg gelegd trouwens, de overheid was ruim met het verlenen van visa en verblijfsvergunningen. De visa werden geleidelijk afgeschaft, voor Duitsers al in ,26. Van '20 tot' 30 steeg het aantal hier te lande gevestigde vreemdelingen van ruim IlO 000 tot ruim 175 000. 1 Wat Duitsland betrof, was hierbij nog van belang dat de Nederlandse en Duitse regeringen in 1906 overeengekomen waren, de bonafide vestiging van zakenlieden over en weer zoveel mogelijk te bevorderen. In' 33 gold dat accoord nog steeds. Maar toen kwam nog een andere factor in het spel: het asylrecht. de ongeschreven, de eeuwen door gehandhaafde regel (van een 'recht' kon men eigenlijk niet spreken) dat vreemdelingen die elders om hun geloefs- of levensovertuiging vervolgd werden, naar Nederland de wijk konden nemen. Dat was meer dan men van de meeste andere Europese staten zeggen kon.

XCNa Hiders Machtübernahrne maar vooral na de goedkeuring van het Errnächtigungsgesetz tekende zich spoedig in Duitsland een scherpe vervolging van politiek andersdenkenden af, met name van communistische en socialistische functionarissen en kaderleden; velen hunner trachtten over de grenzen het vege lijf te redden. Omstreeks diezelfde tijd bracht de Juden Boykott van 1 april '33 tal van Duitse Joden tot het besluit, Duitsland te verlaten - legaal, en anders illegaal. Hoeveel politieke vluchtelingen in '33 hier te lande aankwamen, weten wij niet precies, officieel waren begin januari ' 34 bijna 4200 joodse vluchtelingen geregistreerd.ê Het in ' 33 opgerichte Comité voor Bijzondere Joodse Belangen (wij komen er straks uitgebreid over te spreken) schatte het aantal der niet-geregistreerden op ongeveer 800. 3 Blijkens mededeling aan het Duitse gezantschap nam de Nederlandse politie in augustus' 33 aan, dat zich toen in totaal, politieke en joodse vluchtelingen bijeengeteld, ca. 6000 vluchtelingen in ons land bevonden." Van de joodse hadden de meesten, voorzover zij niet spoedig naar elders vertrokken waren, onderdak gevonden bij familieleden, anderen494,

1 Gegevens uit de nota van Th. van Lier, referendaris bij de genoemde Rijksdienst: 'Het vluchtelingenvraagstuk in Nederland' (febr. 1940). 2 Brief, IQ febr. 1934, van het ministerie van econ. zaken (afd. handel en nijverheid, no. 7822 N) aan de minister van justitie (Ministerraad-rçja, agendastuk 183). 3 G. van Tijn-Cohn: 'Tweede rapport betreffende de werkzaamheden van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen' (20 jan. 1934), p. I (Archief Comité voor Joodse Vluchtelingen, bundel I). 4 Brief, aug. 1933, van het Duitse gezantschap, Den Haag, aan het (FOjSD, E 550926-27).

494 [PDF]
HET VLUCHTELINGENBELEID IN I933

konden leven van hun eigen geld, door het genoemde comité werden er begin' 34 ca. 500 financieel gesteund,"

XCDat was het begin.

XCWanneer wij nu de verdere ontwikkeling gaan beschrijven, willen wij eerst de groep der joodse vluchtelingen volgen; wij keren daarna tot de politieke terug. Maar vooraf moet iets verhaald worden van het beleid dat de regering, met deze nieuwe problemen geconfronteerd, ging voeren.

XCAanvankelijk had die regering weinig mogelijkheden om in te grijpen: Duitse vluchtelingen behoefden niet eens een visum te bezitten om de grens te passeren. Al in maart, nog voor de stroom kwam opzetten, had de Nederlandse gezant te Berlijn dan ook geadviseerd, het visum weer in te voeren, maar dat denkbeeld was door het kabinet-Ruys de Beerenbrouck verworpen, vermoedelijk omdat men duchtte dat Duitsland dan de visumplicht voor Nederlanders zou afkondigen, hetgeen hinderlijk geacht werd voor het economisch verkeer.ê Het probleem was daarmee niet van de baan en spoedig na het optreden, eind mei '33, van het tweede ministerie-Colijn werd het opnieuwaan de orde gesteld. De nieuwe minister van justitie, mr. J. R. H. van Schaik, achtte het al eind juni wenselijk, 'geen verdere vluchtelingen . . . toe te laren'. En kon men hen die al binnengekomen waren, niet beter dwingen, weer te vertrekken 1 'Hierbij merk ik op dat m.i.', aldus van Schaik, 'behoudens enkele gevallen, in het algemeen geen beroep op asylrecht gedaan kan worden. De positie der Joden in Duitsland moge betreurenswaardig zijn; om voor asylrecht in aanmerking te komen, is meer nodig." De minister van buitenlandse zaken, jhr. mr. A. C. D. de Graeff, oordeelde genuanceerder: 'De wering van de Joden die in Duitsland toch in ieder geval in een minderwaardige positie zijn geplaatst, is', vond hij, 'strijdig met de tradities van ons volk, Aan de andere kant levert een te grote toestroming van welke vreemdelingen ook, van wie te verwachten is, dat zij in het bedrijfs- en zakenleven de arbeidsmarkt nog zullen bezwaren, in de tegenwoordige omstandigheden niet te onderschatten bezwaren Op.'4

XCEr werd in die zomer van '3 3 door de regering geen enkele maatregel

1 D. Cohen: (1955), p. 61. 2 Nota, 27 juli 1933, van de directeur van de Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling voor de minister van sociale zaken (Archief ministerie van sociale zaken, map 396.22/08.4-3). 3 Brief, 27 juni 1933, van de minister van justitie (afd. 2 A, no. 864) aan de minister van buitenl. zaken (Ministerraad-rçj j, agendastuk 601, bijlage bij Ministerraad-roj y, agenda stuk 103). 4 Brief, 4 juli 1933, van de minister van buitenl. zaken (afd. jurid. zaken, no. 22319) aan de minister van justitie (a.v.).

495 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

getroffen. Concreet betekende dit dat de overheidsfunctionarissen die met die joodse en andere vluchtelingen in aanraking kwamen (de marechaussees aan de grens, elders de politie die verblijfsvergunningen moest uitreiken), niet precies wisten waaraan zij zich te houden hadden. Bovendien waren van veel van die vluchtelingen de papieren niet in orde. In Amsterdam kwamen zich in '33 bij het bureau van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen 2610 Duits-Joodse vluchtelingen aanmelden mèt, en 357 zonder paspoort; Pools-Joodse vluchtelingen, ook grotendeels uit Duitsland afkomstig, hadden formeel een visum nodig om Nederland binnen te komen: 202 bezaten dat visum wèl, 543 niet. Dan waren er de statenlozen: personen die in de troebelen van het Europa vanna de eerste wereldoorlog hun nationaliteit verloren hadden; sommigen hadden dan nog wel identiteitspapieren, een enkele keer het paspoort dat zij door bemiddeling van de onder de Volkenbond ressorterende organisatie van de Noor Fridtjof Nansen verworven hadden, het z.g. N arisen-paspoort - maar dat was lang geen algemene regel. Van de groep van statenloze Joden die met het Comité contact opnamen, hadden 82 een visum op hun identiteitspapier , 240 bezaten wel een identiteitspapier maar geen visum en 44 hadden geen enkel identiteitspapier bij zich - niettemin hadden al die mensen Amsterdam bereikt.' En dat waren dan alleen diegenen die zich bij het Comité gemeld hadden! De overheid moest wel aannemen dat in werkelijkheid aanzienlijk meer vluchtelingen het land binnengekomen waren. Moest men de controle verscherpen?

XCHerfst '33 werd die vraag in de ministerraad aan de orde gesteld. Van midden juli tot begin september waren alleen al aan de stations Zevenaar en Oldenzaal blijkens tellingen van de marechaussee ruim duizend Duits-Joodse vluchtelingen meer binnengekomen dan vertrokken. 'Tegen de winter wordt een wassende toevloed verwacht', waarschuwde minister van Schaik zijn ambtgenoten. En in alarmerende bewoordingen vervolgde hij:

XC'De politie in onze grote gemeenten weet niet, welke haar gedragslijn tegenover deze - somtijds papierloze - Joden moet zijn. Rechtens kunnen velen uitgezet worden. Ogenblikkelijk leveren deze vluchtelingen geen politiek gevaar op; in de toekomst kunnen zij politiek gevaarlijk worden. Voorshands speelt een grotere rol de vraag of deze invasie - die op blijvende vestiging dreigt uit te lopen - wel gewenst is op ras-, economische en sociale overwegingen. De Nederlandse ingezetenen, speciaal de middenstanders en arbeiders, gaan de vreemdelingen, en niet het minst deJoden, als bedreiging in nijverheid, handel en arbeid gevoelen.'

XC1 'Tweede rapport betreffende de werkzaamheden van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen', p.

496 [PDF]
DE VOLKENBOND EN DE VLUCHTELINGEN

XCVan Schaik vond dat men alle Duitse en Duits-Poolse Joden 'van wie niet uitdrukkelijk blijkt dat zij uit noodzaak van asylnaar ons land gekomen zijn', terug moest sturen. 'Laat men thans de aanwezige Joden hier, dan zal het hoe langer hoe bezwaarlijker worden, hen kwijt te raken.'!

XCHoe de discussie in de ministerraad verliep, weten wij niet: de notulen noemen het punt niet eens. De beslissing is evenwel in het handschrift van premier Colijn bewaard gebleven: 'Voorlopig geen stappen doen. Afwachten resultaat Volkenbondsactie."

XCWat werd daarmee bedoeld 1 Het volgende.

XCInternationaal werd in joodse kringen beseft dat het aantal joodse vluchtelingen uit Duitsland zou toenemen en dat hun toelating in de verschillende landen reeksen problemen zou opwerpen. De Volkenbond had zich in de jaren '20, o.m. blijkens de Nansen-paspoorten, het lot van vluchtelingen, Russische en andere, aangetrokken: kon hij ten aanzien van de vluchtelingen uit Duitsland niet hetzelfde doen 1 Op suggestie uit Engels-Joodse kringen werd die vraag door het bestuur van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen aan de Nederlandse regering voorgelegd." Haar reactie was positief en op Nederlands voorstel besloot de Assemblée van de Volkenbond herfst ' 33 (alle leden stemden vóór, Duitsland alleen tegen) tot benoeming van een Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen; de keus viel, hoewel de Verenigde Staten niet tot de Volkenbond behoorden, op een Amerikaan, James G. McDonald, een vertrouwde van president Roosevelt: in die keus kwam de hoop tot uiting dat vooral Amerika bereid zou zijn, vluchtelingen asyl te verlenen. Die hoop werd beschaamd. Daarover straks.

XCDe instelling van dit Hoge Commissariaat werd voor het Joodse Comité een argument, er bij de Nederlandse regering op aan te dringen, goed te vinden dat alle 'bonafide vluchtelingen' in afwachting van een internationale regeling in Nederland zouden blijven, ook zij die geen paspoort of geen visum hadden, voorzover dan die laatsten 'niet wegens hun anteeedenten of hun politieke daden gevaarlijk moesten worden geacht voor de Staar." Kennelijk maakte dit argument indruk, want ondanks bezwaren van van Schaik die vond dat zijn ambtgenoten maar een 'zeer faciele houding tegen de joodse vluchtelingen' aangenomen hadden," en van de minister van

XC1 Brief, IQ okt. 1933, van de minister vanjustitie (ze afd. A, no. 855) aan de voorzitter van de ministerraad (Ministerraad-rçj j , agendastuk 484, bijlage bij Ministerraad-rçj ç, agendastuk IQ3). 2 Notitie op de aangehaalde brief. 3 D. Cohen: Zwervend en dolend, p. 31. 4 Brief z.d. (eind okt. 1933) van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen aan de min. van justitie (Archief min. van soc. zaken, map 396.22/08.4-3). 5 Brief, IQ nov. 1933, van de min. van justitie (zde afd. A, no. 883) aan de min. van soc. zaken (a.v.).

497 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

binnenlandse zaken, de Wilde, die waarschuwde 'dat het aantal geesteszieken onder de vluchtelingen naar verhouding niet gering zal zijn", besliste het kabinet in december dat geen bijzondere maatregelen tot wering of afvloeiing van joodse vluchtelingen getroffen zouden worden, 'tenzij zij uit een oogpunt van openbare orde, zedelijkheid of gezondheid of met het oog op de veiligheid van de staat ongewenste vreemdelingen zijn' ; vluchtelingen mochten voorlopig ook werk aanvaarden; de mogelijkheid, hen financieel te steunen als zij armlastig werden, werd in beraad gehouden; alleen ten aanzien van de Pools-Joodse en statenloze vluchtelingen viel een negatieve beslissing: zij moesten 'zoveel doenlijk naar het land waarvan zij laatstelijk onderdaan waren, of naar elders ... afreizen.' De regering duidde zelf haar standpunt aan als 'conciliant'; zij behield zich het recht voor, het te wijzigen.ê

XCVan Schaik, tegenstander van de 'zeer faciele houding', bleef bezwaar maken. In de praktijk bleek het vrijwelondoenlijk, de Pools-Joodse en statenloze vluchtelingen tot vertrek te bewegen; moest men dan ook goedvinden dat er steeds meer 'normale' vluchtelingen ons land binnenkwamen 1 Al in februari '34 vroeg hij zich in een brief aan minister-president Colijn zuchtend af, 'of, nu de toestand in Duitsland zich meer geconsolideerd heeft, ons land maar steeds voor de bedoeldevluchtelingen moet blijven openstaan."

XCGeconsolideerd 1 Was dat wel juist 1

XCDe ministerraad besloot het oordeel van het gezantschap in Berlijn in te winnen en dit rapporteerde begin april dat, hoewel men niet kon zeggen 'dat er voor de Joden als zodanig in Duitsland dreigend levensgevaar bestaat', zij met maatschappelijke ruïnering moesten rekenen, 'of, zoals een invloedrijk Nazileider het onlangs uitdrukte: 'Met het Jodenvraagstuk zijn wij klaar. Joden zullen in Duitsland geld mogen verteren, maar het geld ver dienen zal hun hoe langer hoe moeilijker worden gemaakt.' '4

XCNog voor dit rapport binnengekomen was, hadden van Schaik en de Wilde, nu gesteund door hun ambtgenoot voor economische zaken, de zieke Verschuur die ook al 'een minder conciliant standpunt' was gaanraad-rçj j, agendastuk 103). 4 Brief, 7 april 1933, van het gezantschap te Berlijn

1 Brief, 27 nov. 1933, van de min. van binnen}. zaken (afd. BB, no. 21652) aan de min. van justitie (a.v.). 2 De concept-brief van de min. van justitie aan de pro cureurs-generaal werd door de ministerraad goedgekeurd blijkens de minuut, 14 dec. 1933, van de brief van de voorz. van de ministerraad aan de min. van jus titie (Ministerraad-rçj j, agendastuk 601, bijlage bij Ministerraad-rçjy, agendastuk 103). a Brief, 20 febr. 1934, van de min. van justitie (ze afd. A, no. 1020) aan de voorz. van de ministerraad (Ministerraad-rçja, agendastuk 103, bijlage bij minister

498 [PDF]
HET VLUCHTELINGENBELEID WORDT GEWIJZIGD

bepleiten;' hun zin gekregen: de ministerraad besloot medio maart tot een ander beleid. Voortaan zou men de toestroming van vluchtelingen tegengaan; men zou vluchtelingen over het algemeen niet meer aan werkhelpen. behalve dat de, straks nog te bespreken, joodse werkkolonie in de Wieringermeer drie jaar zou mogen bestaan; de 'Oostjoden' (hoofdzakelijk de Joden van Poolse of oorspronkelijk Poolse nationaliteit) zouden 'evenals de niet-joodse rode elementen' zoveel mogelijk geweerd en, als zij zich al in het land bevonden, uitgewezen worden; alleen de statenlozen mochten voorlopig blijven, zulks in afwachting van een Volkenbondsregeling.ê Toen luttele weken later een der sociaal-democratische Kamerleden aan Verwey, directeur van de Rijksdienst voor Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, verzocht, goed te vinden dat enkele jeugdige vluchtelingen, Pools van nationaliteit, maar ze 'zijn in Duitsland geboren en getogen en verstaan geen woord Pools', in de genoemde werkkolonie opgenomen werden, kwam op de brief, na overleg met Justitie, de aantekening te staan: 'Weigeren. Polen kunnen immers naar Polen terug'" - alsof het antisemitisme in Polen geen algemeen bekend feit was!

XCHet gewijzigd regeringsbeleid vond eind mei '34 zijn uitdrukking in een uitgebreide, o.m, in het Algemeen Politieblad opgenomen instructie aan alle autoriteiten die met de toelating of het verblijf van vluchtelingen te maken hadden: vluchtelingen moesten aan de grens geweerd worden tenzij het gevallen betrof, 'waarin aannemelijk wordt gemaakt dat terugkeer naar Duitsland onmiddellijk lijfsgevaar voor de betrokkenen zal medebrengen'; met diezelfde beperking moesten nieuw-aankomende statenloze vluchtelingen, waar ook aangetroffen, naar Duitsland teruggeleid worden; Oostjoden diende men, ook als zij geen vluchteling waren (hetgeen betekende: vóór de Machtubernahme aangekomen), 'zoveel mogelijk' naar het land waarvan zij onderdaan waren, terug te zenden, maar 'met gematigdheid' en zonder 'aan overijling gepaard gaande hardheden' - dat terugzenden gold overigens alleen voor hen die zich na 1 januari 1931 'onder valse voorwendsels' een visum verschaft hadden+; die datum werd korte tijd later in 1 januari 1932 gewijzigd."

1 Brief, 13 febr. 1934, van de min. van econ. zaken (no. 7822, afd. handel en nijver heid) aan de min. van justitie (Ministerraad-rçja, agendastuk 183). 2 Minuut, 15 maart 1934, van een brief van de voorz. van de ministerraad aan de min. van justitie (a.v.). • Brief, 30 maart 1934, van G. van den Bergh aan Verwey met notitie van 25 april (Archief min. van soc. zaken, map 396.22/08.4-4). 4 Bijl. van de brief, 30 mei 1934, van de min. vanjustitie (ze afd. A, no. 3160) (a.v., 08.4-3). 5 Rondschrijven, 3 juli 1934, van de min. vanjustitie (ze afd. A, no. 3838).

499 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

XC'Men ziet', en nu citeren wij prof. dr. D. Cohen, in die jaren secretaris van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen - 'Men ziet: reeds ruim een jaar na het begin der vervolgingen in Duitsland werd de grens, althans in theorie, voor vluchtelingen gesloten. Men moet erkennen dat in de praktijk nog vrij veel te bereiken viel; maar de regering had altijd de stok achter de deur en het feit dat men bijna voor elk geval moest vechten, maakte op zichzelf de toelating al moeilijker."

XCDat krijgen wij nog te schetsen. Want het wordt tijd dat wij, deze aanloop genomen hebbend, het vraagstuk der joodse vluchtelingen nu in een breder kader plaatsen.

Een internationaal vraagstuk

XC

XCVóór en behalve de Duits-Joodse waren er ook andere joodsevluchtelingen. In verscheidene Oost- en Middeneuropese landen was in de jaren '20 het antisemitisme zo virulent gebleven dat vele Joden, wanhopend aan de mogelijkheid er een menswaardig bestaan op te bouwen, geëmigreerd waren: uit Letland, Litauen, Polen en Roemenië, in mindere mate ook uit Hongarije. Veel van die Oostjoden waren in Duitsland aangekomen, anderen waren naar West-Europa getrokken: in Antwerpen bevonden er zich ca. 15 000, in ons land tenslotte een kleine 10000. Die emigratie uit andere landen dan Duitsland duurde in de jaren' 30 voort, alleen al uit Polen trokken jaar voor jaar ca. 100000 Joden weg. Dat maakte de moeilijkheden voor de nog sterker bedreigde Duitse Joden alleen maar groter. Joden waren eigenlijk nergens welkom en hoe meer Joden zich aanmeldden, des te minder welkom waren zij. De Oostjoden, eeuwenlang vertrapt, hadden een groot sociaal aanpassingsvermogen: zij waren met bitter-weinig tevreden. Voor de Duitse Joden was de overgang van een geassimileerd, verhoudingsgewijs comfortabel bestaan naar het onzekere, opgejaagde leven van de vluchteling veel moeilijker. Daar kwam bij, dat het bedrijfsleven hun elders weinig kansen bood. In sommige landen kon men landarbeiders of geschoolde industrie-arbeiders gebruiken, maar van de Duitse Joden hadden velen in de handel of in de vrije beroepen hun brood moeten verdienen: twee sectoren van de maatschappij waar als gevolg van de diepe economische crisis die wij eerder beschreven, de concurrentie bij uitstek scherp was. In de meeste

XC1 Cohen: Zwervend en dolend, p. 263. 5

500 [PDF]
EEN INTERNATIONAAL VRAAGSTUK

landen waar zij aankwamen, deden al die joodse vluchtelingen een beroep op een arbeidsmarkt die al honderdduizenden zo niet miljoenen werklozen telde. Wie zijn beleid mede door al of niet bewuste antisemietische gevoelens liet bepalen, viel het niet moeilijk, zich in de eerste plaats, zo niet uitsluitend, op sociaal-economische argumenten te beroepen.

XCIn het verband van de Volkenbond kon nagenoeg niets bereikt worden. Twee-en-een-half jaar oefende de Amerikaan McDonald de ondankbare functie van Hoge Commissaris uit; begin '36 volgde de Engelsman Sir Neil Malcolm hem op en drie jaar later werd weer een Engelsman, Sir Herbert Emerson, Malcolms opvolger. McDonald, Malcolm en Emerson schreven tientallen memoranda, voerden honderden besprekingen - en de meeste grenzen bleven dicht. Grote joodse internationale organisaties, hoofdzakelijk door vermogende Amerikaanse Joden gestennd, braken zich het hoofd over de vraag of men de joodse vluchtelingen ergens ter wereld koloniseren kon. Ja, in Palestina (toen een mandaatsgebied dat in '19 door de Volkenbond aan Engeland toegewezen was) werd door het Brits bestuur een voortdurend omstreden aantal immigranten toegelaten; eind' I 7 had Engeland immers het recht der Joden erkend, in Palestina (dat betekende in de praktijk: in verspreide delen van het hoofdzakelijk door Arabieren bewoonde en verwaarloosde land) 'een nationaal tehuis' op te bouwen: lang niet alle joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oost-Europa wilden aan die opbouw deelnemen: het klimaat was er hard, de omgeving onveilig, de arbeid uitputtend. Niettemin bevonden zich onder de I50tot 200000 Joden die zich van '33 tot' 40 in Palestina vestigden, tussen de 60en 100 000 die uit het Derde Rijk afkomstig waren. I Maar die honderdduizenden anderen 1

XCVan tal van landen werd nagegaan of zij voor volksplantingen geschikt waren: Engelse koloniale gebieden in Afrika (Kenya, Tanganyika, Rhodesië), Franse dito, Portugees Angola, gebieden in Zuid-Amerika (vrijwel alle staten werden er onderzocht), in Midden-Amerika (Santo Domingo, Costa Rica); men ging de mogelijkheid van koloniseren na in Alaska, in China, op de Philippijnen, op 'het eiland Melville ten noorden van Australië' - en het bleven nagenoeg steeds papieren projecten. Waar het klimaat geschikt was, deugde de bodem niet, of omgekeerd; deugden beide wel, dan was de verkeersligging weer hopeloos. De grootste verwachtingen koesterde men, in '38, van kolonisatie in Santo Domingo: daar was, rapporteerden de Amerikanen aan de conferentie die zomer' 38 in Evian bijeen kwam, plaats voor bijna 30000 families; drie-en-een-half-jaar later bevonden er zich dan eindelijk de eerste kolonisten: 500.

XC1 A.v., p. 122.

501 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

XCZo moest het gros der vluchtelingen wel een plaats zien te vinden in de normale economie van de verschillende landen. Juist dat stuitte op zoveel bezwaren. Wij willen ze hier niet gedetailleerd vermelden: overallagen de moeilijkheden weer anders. De Verenigde Staten kwam men slechts in als binnen het nationale quotum het eigen nummer aan de beurt was; dan moest men ook nog gezond zijn; alle papieren in orde hebben; en een bewijsstuk bezitten dat een Amerikaans burger bereid was, de gevolgen van eventuele armlastigheid voor zijn rekening te nemen. De Philippijnen lieten vluchtelingen slechts toe als zij 500 dollar landingsgeld betaalden. In Sjanghai kon men zonder moeite opgenomen worden, maar de reis was ver en duur en de meesten zouden er moeten leven van de liefdadigheid.

XCHet heeft geen zin, hier weer te geven, hoeveel vluchtelingen elk land tenslotte opnam: het zou ons te ver voeren en de meeste cijfers zijn onbetrouwbaar. Beperken wij ons dus tot de, onder reserve weergegeven, vermelding dat de Zuidamerikaanse staten bij elkaar enkele IO coo-en joodse vluchtelingen toelieten; Zuid-Afrika een kleine 10000; Canada slechts 6000; de Verenigde Staten tot mei '40 ca. 120000; Frankrijk (schatting l) ca. 55 000; Engeland ca. 60000; Nederland ruim 30 000.1

XCDat laatste cijfer kan de vergelijking met de cijfers voor zoveel grotere landen als Frankrijk en Engeland heel wel doorstaan. En nog een vergelijking is mogelijk: met kleinere Europese staten. Welnu, België en Luxemburg namen ca. 25 000 vluchtelingen op, Zwitserland slechts ca. IO 000, Zweden 3 000, Denemarken niet meer dan 1500, Noorwegen maar 500.2

XCDeze gegevens houden een waarschuwing in: de lezer aan wie zich straks wellicht de conclusie zal opdringen, dat de Nederlandse gemeenschap bij het lenigen van de nood waarin de Duitse Joden kwamen te verkeren, gefaald heeft, zij en blijve zich bewust dat andere gemeenschappen in sterker of zelfs véél sterker mate faalden. Ook is met die ruim 30 000 vluchtelingen die zich bij het begin van de Duitse bezetting ten onzent bleken te bevinden, niet alles gezegd want tot eind '39 waren alleen al volgens de zeker niet complete gegevens van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen meer dan 5 000 vluchtelingen uit Nederland naar elders vertrokken - minder dan tien naar Nederlands-Indië en de West, 'hoewel velen gaarne daarheen wild~n gaan en ook stemmen om toelating daar opgingen." Bovendien zal nog blijken dat enkele duizenden joodse vluchtelingen, hier aangekomen, naar5

1 A.v., p. 122, 124, 170---73. 2 M. ]. Proudfoot: (1957), p. 27. Proudfoot vermeldt voor Denemarken lOOO joodse vluchtelingen; het waren er 1500 (brief, 5 febr. 1968, van]. Haestrup). 3 Cohen: p. 157, 160.

502 [PDF]
VL UCHTELINGENCIJFERS

Duitsland moesten terugkeren. Het lijkt al-bij-al een redelijke veronderstelling dat, van maart' 33 af, omstreeks 40000 Duits-Joodse vluchtelingen onze oostgrens passeerden en aangezien er eind mei ' 34, toen de nieuwe beperkende instructie uitging, zeker niet meer dan 10 000 aangekomen waren, heeft Cohen wel gelijk wanneer hij schrijft, 'dat er in de praktijk nog vrij veel te bereiken viel; maar' (en dat 'maar' komt in de cijfers onvoldoende tot uitdrukking) 'maar de regering had altijd de stok achter de deur en het feit dat men bijna voor elk geval moest vechten, maakte op zichzelf de toelating al moeilijker.' Had de deur wijder opengestaan, dan waren er meer binnengekomen.

Nederlands beleid

XC

XCVan de argumenten die gebruikt werden om de geschetste wijziging van . beleid te motiveren, hebben wij al het een-en-ander verhaald. Heeft de ministerraad die argumenten telkens opnieuw op hun waarde getoetst 1 Dat is niet waarschijnlijk. De meeste ministers hadden ook vóór de oorlog duizend zaken aan hun hoofd en men kan geen land besturen als men belangrijke beleidsbeslissingen constant in heroverweging neemt. Bovendien zijn ministers hoofden van grote departementen en geen specialisten: voor nagenoeg elk vraagstuk moeten zij in eerste instantie op de voorlichting hunner hoofdambtenaren afgaan. Een nuttige maar tegelijk zeer moeizame arbeid zou het zijn, in de departementale archieven na te speuren, uit welke stukken uiteindelijk het vluchtelingenbeleid der regering resulteerde; het zou ons niet verbazen indien dan blijken zou dat een belangrijke rol gespeeld is door enkele samenvattende nota's, welke geschreven werden door diezelfde van Lier die wij al bij het vraagstuk van de naar Duitsland gezonden Nederlandse werklozen tegenkwamen: als referendaris een van de naaste medewerkers van ir. Verwey, directeur van de Rijksdienst voor Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling - en juist die dienst was het welke (dat bleef geschieden) werkvergunningen voor vluchtelingen afgaf en met het gehele vluchtelingenvraagstuk dus nagenoeg dagelijks geconfronteerd werd. Van Lier wijdde aan dat vraagstuk drie nota's: in juni '36, in mei '38 en in

XCfebruari '40. De eerste was de uitgebreidste: zes-en-twintig pagina's; zij werd toegezonden aan alle leden van de ministerraad; de minister van

XChandel, nijverheid en scheepvaart, dr. ir. H. C. J. H. Gelissen (opvolger van 5 0

503 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

de na de devaluatie van de Belgische frank afgetreden Steenberghe) noemde het een 'interessante uiteenzetting' die 'niet weinig zal kunnen bijdragen tot een betere beoordeling van de vele kwesties welke de immigratie van de jongste tijd aan de orde stelt. 'I

XCVan Lier dan, onderscheidde in die eerste, langste nota twee soorten vluchtelingen: ten eerste zij 'die uit hoofde van hun politieke overtuiging, hun godsdienst of hun ras vervolgd waren of vervolging vreesden' en onder hen was 'een aantal' alleen maar uit Duitsland weggetrokken 'omdat hun geweten niet zuiver was'; ten tweede diegenen die 'in hun bestaan werden getroffen of bedreigd. Dit zijn de vluchtelingen 0111 economische redenen ... geen eigenlijkevluchtelingen, evenmin als een deel der eerste categorie. Het zijn veelmeer 'landverhuizers' die wegtrekken omdat het hun in hun werkelijk of aangenomen vaderland te unheimisch werd of omdat zij aldaar geen behoorlijke existentiemeer vonden of nog slechtseen precair bestaan hadden.'

XCIn het algemeen hadden al deze 'vluchtelingen of pseudovluchtelingen' maar weinig middelen van bestaan. Hoe groot hun groep was, wist van Lier niet; hij nam aan, dat dewerkelijke cijfers wel het dubbele bedroegen van de officiële.Wel wist hij dat die uitgewekenen onrust veroorzaakten. 'De actie in Duitsland tegen Joden en Marxisten' had in ons land 'een tegenactie uitgelokt onder de Joden en de Marxistische partijen (socialisten en communisten)' en aan die tegenactie namen vluchtelingen deel. Daar kwam nog bij dat 'vele emigranten, vooral Joden' de handeldrijvende en industriële middenstand op economisch gebied een akelige concurrentie aandeden. Daaruit kon men verklaren, 'dat in middenstandskringen het antisemitisme zozeer is verbreid'. Zulks was ook de schuld van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen want dat Comité had, in tegenstelling tot een eerder gedane belofte, 'systematisch medegewerkt aan de distributie over het Nederlandse bedrijfsleven van uitgeweken Joden.' 'Wat ik wilde aantonen', aldus van Lier, 'is, dat het vluchtelingenvraagstuk in Nederland groeiende antisemietische tendenzen in het leven heeft ,geroepen welke schadelijk zijn voor onze volksbelangen.' Ten dele lag dat ook aan de wijze van optreden der 'zgn. Duitse vluchtelingen'. Zij bleven immers 'in het algemeen hun Duitse mentaliteit behouden. Dit geldt evenzeer voor Arische als niet-Arische Duitsers.' (Hoe curieus is het, de lezer vergeve de onderBrief,julivan de minister van handel, nijverheid en scheepvaart(no.directie van handel en nijverheid)aan de minister van soc. zaken (Archief rninist.van soc. zaken,map

1 9 1936, 29200, 396.22/08.4-3).

504 [PDF]
DE NOTA'S VAN VAN LIER

breking, dat van Lier wèl van 'zogenaamde' vluchtelingen spreekt maar niet, waar toch meer reden voor was, van 'zogenaamde' Ariërs en nietAriërs!) Extra ongunstig beoordeelde de rapporterende referendaris het gedrag van de Oostjoden onder de vluchtelingen. Uit hun 'opvattingen omtrent het mijn en dijn en omtrent handelsgebruiken' sprak een mentaliteit die als 'een gevaar voor zedelijke volksbelangen' gezien moest worden. In het algemeen meende van Lier, 'dat het werken hier te lande van vluchtelingen en het vestigen van zelfstandige zaken meer nadeel dan voordeel heeft opgeleverd voor de Nederlandse volksbelangen.'

XCWat moest nu het regeringsbeleid zijn 1 In West-Europa was, berichtte van Lier, alleen Frankrijk jegens de vluchtelingen tegemoetkomend, zij het dat zij ook daar geen werkvergunning kregen. Uit België had hij van de ondervoorzitter van de interdepartementale vluchtelingencommissie vernomen dat zich nog maar 50 vluchtelingen 'in de werkelijke zin des woords' in het land bevonden. Kritiekloos nam van Lier die absurde informatie over, er aan toevoegend: 'Deze 50 vluchtelingen waren overigens voor België om economische redenen 'interessant'. De overigen heeft men geleidelijk met zachte aandrang en, als het moest, met de sterke arm het land uit' gedrukt'.' Zo ver wilde hij, wat ons land betrof, bepaald niet gaan. welleek het hem aanbevelenswaardig dat men alle vluchtelingen registreerde, naging of zij 'politieke' dan wel 'economische' vluchtelingen waren, hun inschakeling in het economisch verkeer verbood 'tenzij Nederlandse belangen zich daartegen niet verzetten', hen ondersteunde 'van overheidswege of althans onder toezicht der overheid', hun emigratie bevorderde en hun toelating beperkte. 'Voor hen die werkelijk vluchten uit lijfsgevaar, maak ik', aldus van Lier, 'gaarne een uitzondering, maar dat aantal zal voorlopig wel zeer gering zijn.'!

XCIn hoeverre werden zijn suggesties nu gevolgd 1

XCTot een aparte registratie der vluchtelingen ging men niet over. Loonarbeid door vreemdelingen die ook door Nederlanders verricht kon worden, was al bij de wet van I6 mei I934 aan een vergunning gebonden; een nieuwe wet die op 22 april I937 in het Staatsblad verscheen, machtigde de regering, vergunningsstelsels in het leven te roepen ten aanzien van het zelfstandig uitoefenen van beroepen of bedrijven door vreemdelingen en van die machtiging werd nadien gebruik gemaakt voor het terrazzo- en granitobedrijf dat door Italiaanse immigranten beoefend werd, en voor het kledingbedrijf alsmede voor de handelsagentuur en de commissiehandel:

XC1 Th. van Lier: 'Beschouwingen over het vraagstuk: der Duitse vluchtelingen' (20 juni 1936), p. 4-8, 10-12, 14, 18-20,25-26 (Ministerraad-rçjö, agendastuk 244).

505 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

drie bedrijfstakken die veel joodse vluchtelingen aangetrokken hadden. Een' aanmerkelijk effect had die laatste wet overigens niet: joodse vluchtelingen konden zonder wettelijk bezwaar bestaande zaken overnemen of bij de oprichting van nieuwe gebruik maken van Nederlandse stromannen.

XCTerug naar van Liers suggesties. Emigratie der vluchtelingen werd al door de regering in zoverre bevorderd dat zij diplomatieke stenn verleende aan het overeenkomstig streven in joodse kring; voor de toelating golden reeds beperkende bepalingen; voor stennverlening werd, al gelet op de toestand van's lands financiên, niet gevoeld: dat werd na bespreking van van Lier's nota 'uitdrukkelijk' door de ministerraad vastgesteld.'

XCVan van Lier's latere nota's willen wij slechts vermelden dat hij zijn over het algemeen jegens de vluchtelingen negatieve argumentatie herhaalde en dat hij, zomer '38, zijn tweede nota opstelde 'in overleg met de afdeling handel en nijverheid van het departement van economische zaken'. 2 Hirschfeld, directeur dier afdeling, had zijn minister in januari' 38 over het vluchtelingenvraagstuk 'een aantallosse opmerkingen uit eigen ervaring' doen toekomen; Sociale Zaken en Justitie kregen zijn nota ook te lezen. Ook hij tilde zwaar aan de ergernis die de Duitse Joden wekten. 'Reeds thans is de maat hier en daar overvol', schreef hij, Hij had ook een verklaring:

XC'Men mag niet vergeten dat de Duitse Israëliet een goed leven gewend was en dit zeker meer nog ten toon spreidde dan de Nederlandse rasgenoten dit doen. Verder heeft de Duitse jood veel en vaak zeer veel eigenschappen in zich verenigd die de Duitsers vaak weinig populair maakten ... Om al deze redenen zou ik: het standpunt willen innemen dat beperking hier stellig gewenst is. Intussen zijn er onder de Duitse joden weer velen die op een uitzonderlijk hoog cultureel niveau staan en die stellig mettertijd zich tot eerste klas Nederlandse staatsburgers zouden kunnen ontwikkelen.'

XCHirschfelds 'enige conclusie' werd door de aanbeveling gevormd, 'dat vestiging voor vreemdelingen in Nederland minder aantrekkelijk wordt gemaakt'. Wat de Duitse Joden betrof, achtte hij zulks te minder bezwaarlijk omdat inlichtingen die hij 'zowel van Joden als van ambtenaren inDuitsland' verkregen had, van de mogelijkheid repten dat de Joden er 'in een soort eigen, gesloten gemeenschap' zouden komen te leven; '(het) staat niet vast dat het volgende program in een verdrijving uit Duitsland zal bestaan'. 3 DatMinuut,julivan een brief van de voorzitter van de ministerraad aan de minister van soc. zaken (a.v.).Th. van Lier: 'Het vluchtelingenvraagstuk in Nederland' (febr.p.Nota,jan.van de directeur van handel en nijverheid aan de minister van econ. zaken (Archiefmin. van socialezaken, map

1 9 1936, 2 1940), 10. 3 3 1938, 396.22/08.4-3).

506 [PDF]
VLUCHTELINGEN ALS WERKGEVERS

klonk al even weinig pessimistisch als de uitlating van de president van de Nederlandse Bank, Trip, die in augustus '33 over een gesprek met zijn Duitse collega Schacht ('voor de persoon en het 'genie' van Hitler heeft hij de grootste bewondering') aan Den Haag gerapporteerd had: 'Voor de Duitse regering bestaat er geen Judenfrage meer. Dit vraagstuk is opgelost; verdere maatregelen zijn niet te verwachten."

XCUit niets blijkt dat de argumentatie van een van Lier en een Hirschfeld (beiden, vooral de laatste, in regeringskring zeer geziene hoofdambtenaren) bij de ministers op weerstand stiet. Wij krijgen nog te schetsen dat de toelating van vluchtelingen na april '38 als gevolg van een nieuwe instructie van de minister van justitie ernstig bemoeilijkt werd. Maar hoe zwaar woog die argumentatie eigenlijk, In hoeverre was zij reëel,

XCBeginnen wij met het minst moeilijke aspect: het economische.

XCWij durven geen definitief oordeel uitspreken: onze gegevens zijn te onvolledig. Maar er zij, wat het in loondienst treden van vluchtelingen betreft, aan herinnerd dat zulks niet mogelijk was zonder uitdrukkelijke vergunning van de arbeidsbeurzen; die dienden eerst na te gaan of de betrokken plaats in het productieproces door een Nederlander ingenomen kon worden. Dat was geen formaliteit: er vond, gegeven de enorme omvang der werkloosheid, een grondig onderzoek plaats. Welnu: begin juni 1936 waren ca. 850 vergunningen van krachr; slechts 240 waren toen geweigerd.ê Nu waren het, lijkt het, naar verhouding niet zoveel joodse vluchtelingen die loonarbeid zochten; er waren er meer die een zelfstandige plaats begeerden op de sectoren van handel en bedrijf of in de vrije beroepen. Keer op keer betoogde het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen dat Nederland in economisch opzicht aan de vluchtelingen, onder wie zich uiterst capabele ondernemers bevonden, veel te danken had. Beperken wij ons tot de sector van de confectie-industrie, dan citeren wij graag het vaak-aangehaalde standaardwerk over onze volkshuishouding tussen de twee wereldoorlogen:

XC'Van grote betekenis was de vestiging van een aantal emigranten die vooral op het gebied van de damesconfectie ons land omhoog brachten, daarbij gesteund door de contingentering die in den beginne zeker de vraag dirigeerde naar een daartoe noch qualitatief noch quantitatief volwaardige industrie. In 1938 was de invoer van dames- en kinderbovenkleding nog slechts een kwart van die in 1933 terwijl daarentegen de uitvoer was verdrievoudigd. Het aantal arbeidskrachtenJ. A. Trip: 'Aantekeningen over het bezoek van dr. Schacht, president van de Reiehsbank, aan de Nederlandse Bank opaugustusTh. van Lier: 'Beschouwingen over het vraagstuk der Duitse vluchtelingen', p.5 0

1 L. 5 1933' (Ministerraad-rçj j, agendastuk 359). 2 15-16.

507 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

was gegroeid van 20000 in 1933 tot ruim 30000 in 1939. Nagenoeg de gehele binnenlandse behoefte werd door de Nederlandse industrie gedekt."

XCMen vergelijke daarmee van Liers oordeel, zomer' 3 S neergelegd in een brief aan de minister van justitie:

XC'Al moge het waar zijn dat door de stichting van deze nieuwe bedrijven bepaalde soorten confectie (vooral het z.g. betere genre dameskleding) minder wordt geïmporteerd dan voorheen en wellicht enige uitbreiding van export is verkregen, mag toch aan deze nieuwe industrie niet zo grote waarde worden toegekend."

XCVanLiers in ' 3 6 geformuleerde conclusie (een die op de ministerraad zeker indruk maakte en die hij in al zijn stukken herhaalde), 'dat het werken Iller te lande van vluchtelingen en het vestigen van zelfstandige zaken meer nadeel dan voordeel heeft opgeleverd voor de Nederlandse volks belangen', lijkt ons prima facie in strijd met de feiten en de cijfers.

XCEn daarmee komen wij tot het veel moeilijker èn veel belangrijker aspect: het psychologische. Belangrijker al daarom omdat men, ook als zulks economisch nadeel met zich gebracht had, mensen in nood te hulp had behoren te komen. De humaniteit diende voorop te staan en zij stond, zo zij aanwezig was, achterop, wanneer men, gelijk van Schaik, minister van justitie, herfst' 34 deed, het joodse vluchtelingenprobleem zag als 'een vraagstuk dat in de eerste plaats door economische factoren beheerst wordt." Uit die benadering spraken reserves en onwelwillendheid en de gehele economische argumentatie van een van Lier had geen andere functie dan, wellicht onbewust, die reserves en die onwelwillendheid een schijn van fatsoen te geven.

XCGebonden als wij zijn aan ons bronnenmateriaal, hebben wij de naam van deze ene hoofdambtenaar te vaak moeten noemen. Want waarlijk, die reserves en onwelwillendheid waren veel verder verbreid, zowel bij de nietjoodse als bij de joodse Nederlanders. Het zou verleidelijk zijn, thans een beschouwing in te lassen over de historische ontwikkeling van het Jodendom in Nederland; zulk een beschouwing mag in dit seriewerk niet ontbreken. Integendeel: zij zal veel verklaren over de reacties van de joodse alsook van de niet-joodse bevolkingsgroep op de vervolging waarvan het Jodendom

1 A. de Graaft- in dl. III, p. 152. 2 Brief, juni 1938, van Th. van Lier aan de minister vanjustitie, bijlage I in Th. van Lier: 'Het vluchtelingenvraagstuk in Nederland' (febr. 1940). 3 Brief, 24 okt. 1934, van de minister van justitie (ze afd. A, no. 6027) aan de min. van buitenl. zaken (Archief min. van sociale zaken, map 396.22/08-4-3).

508 [PDF]
POSITIE DER JODEN IN NEDERLAND

slachtofferwerd. Het lijkt ons intussen aanbevelenswaardig, die beschouwing uit te stellen tot het moment waarop het Nederlandse volk geconfronteerd wordt, niet met de eonsequenties van vervolging aan gene zijde van de grens, maar met die vervolging als proces in eigen midden: herfst' 40. Hier zij slechtsopgemerkt dat de Joden in ons land een plaats hadden die hun door Joden in andere landen benijd werd, gewelddadigheden tegen hen onbekend waren, dat hun maatschappelijke kansen bijna dezelfde waren als die der niet-Joden, dat hun assimilatie aan het niet-joodse milieu ver voortgeschreden was, dat de meeste niet-joodse Nederlanders in hun gedrag geen verschil maakten tussen Jood en niet-Jood - het is allemaal waar. Even waar is, dat anderzijds de situatie toch niet als een van complete harmonie aangeduid kon worden. Zeker, die harmonie heerste er in sommige kringen, vooral in Amsterdam waar de meeste Joden woonden, doch waar in die kringen het anders-zijn der Joden als verrijking der samenleving positief gewaardeerd werd, daar kon in andere kringen de instelling tegenover de Joden een veel negatiever accent krijgen, waarbij men, in klimmende gradaties, Joden aanvoelde als vreemd, exclusief, geheimzinnig, onsympathiek, aanstootgevend, vijandig. Het is hachelijk schrijven hierover. Immers, dereacties van deze twee bevolkingsgroepen op elkaar liggen in een gevoelsvlak dat op zichzelf al moeilijk exacte benadering toelaat; bovendien ontbreken objectieve gegevens; en tenslotte paste het niet in het algemene Nederlandse cultuurpatroon, van antisemietische gevoelens openlijk blijk te geven: voorzover ze er waren, werden ze veelal niet geuit. Dat men zulks in de rijen der nationaal-socialisten wèl deed, toonden wij reeds aan, maar een latent antisemitisme dat wij, vergeleken met de instelling van niet-Joden in andere landen, als zeer mild mogen karakteriseren, was tamelijk wijd verbreid en was veel Joden ook geenszins onbekend, zij het dat zij het niet als een gevaar beschouwden, hoogstens als een onaangenaam element in een bestaan dat onbedreigd leek.

XCDe term' antisemitisme' is als gevolg van de nationaal-socialistischemassamoord op het Europese Jodendom een zwaar beladen term geworden; het gebruik dat wij er hier van maken, mag niet tot misverstand leiden. Wat wij het zeer milde, latente antisemitisme genoemd hebben, is mijlenver verwijderd van de instelling van diegenen die tot de Endlösung der [udenjrag« opdracht gaven - mijlenver: maar die Endlösung vormde toch óók het eindpunt van een weg waarvan dat zeer milde, latente antisemitisme ongeweten het beginpunt was. In de periode van de scherpste vervolging hebben Hitlers tegenstanders - de volkeren als geheel en hun regeringen - van weinig daadwerkelijke solidariteit met de vervolgden getuigd. In die betrekkelijke passiviteit kwam de instelling van diegenen die de Joden als

509 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

'anderen' voelden, tot uiting en van mild antisemitisme willen wij al overal daar gewagen waar men, ook in de vooroorlogse periode, over Joden sprak of schreef in termen die men ten aanzien van niet-Joden nooit gebruiken zou. Dat kon al beginnen bij de gedistancieerde neerbuigendheid waarmee de Nederlandse gezant te Berlijn, heftig verontwaardigd over de chicanes waarvan, zomer '35, enkele in Duitsland nog werkzame Nederlands-Joodse veekopers slachtoffer werden ('Hun bestaan zal, vrees ik, verpest worden, ware het alleen door dagelijkse beledigingen in woord en schrift"), korte tijd later aan een van de hoofdambtenaren op het Plein in een particuliere brief schreef dat hij 'de vorige week weinig van onze [oodjes' gehoord had.ê Was die verontwaardiging echt? Wij zijn er van overtuigd. Maar zou de gezant ooit zo van 'onze Protestantj es' of' onze Katholiekj es' gerept heb ben?

XCDe Duitse Joden waren als Joden velen in Nederland min of meer onwelkom; dubbel onwelkom als Duitsers. Wie jegens Joden in het algemeen een zekere animositeit had, kon op de Duitse Joden bovendien nog hun Duits-zijn tegen hebben, ook wanneer hij niet zo ver ging als Hirschfeld die, zoals wij weergaven 'de Duitse jood', ostentatiever nog in zijn gedrag dan 'de Nederlandse rasgenoten', als drager bij uitstek zag van onaangename Duitse eigenschappen en bovendien meende (dat was het kernpunt), dat die factor bij de bepaling van het regeringsbeleid een rol moest spelen. En dat deed hij ook. Waar dan aan toegevoegd zij, dat dergelijke moeilijk te verifiëren en in wezen irrelevante generalisaties als Hirschfeld bezigde, in de kringen der Nederlandse Joden geenszins ontbraken.

XCHun actieve belangstelling voor het lot der vervolgde Duitse Joden was beperkt; dat wil niet zeggen dat niet verscheidenen hunner zich grote moeite gaven, voor de vluchtelingen op te komen, maar er waren anderen, vele anderen, die zich tot persoonlijke hulpverlening, tot steun in geld, tijd of aandacht niet geroepen voelden. Ook dezulken namen, mèt andere Nederlanders, gemakkelijk aanstoot, hetzij aan wat men als het pretentieus gedrag van sommige vluchtelingen beschouwde, hetzij aan uitlatingen van diegenen onder hen die, geconfronteerd met de Nederlandse samenleving, veelvuldig constateerden, zo vertelde men, dat 'bei uns in Deutschland alles besser war'. Ze hadden het in Duitsland ook beter gehad! En wij durven wel schrijven dat in die negatieve, generaliserende reacties van veel Nederlandse Joden dezelfde factor (maar vager dan, minder uitgesproken, minder bewust) een rol speelde die van Lier in zijn rapporten noemde: de verwachting, deJ.

1 Brief, 6 aug. 1935, van de gezant te Berlijn,]. P. graafvanLimburg Stirum, aande minister van buitenl. zaken (Archief min. van buitenl. zaken, A-I85 (8)). 2 Brief, 5 okt. 1935, aan C. M. Schaepman (a.v.).

510 [PDF]
HET COMITÉ VOOR BIJZONDERE JOODSE BELANGEN

beduchtheid, dat die Duits-Joodse vluchtelingen al door hun komst en aanwezigheid het antisemitisme in ons land zouden stimuleren. 'Er werd weer eens gejaagd in de wereld en die Duitse Joden herinnerden aan het offer dat de Nederlandse Joden konden worden. Geen wonder', aldus Herzberg, 'dat men ze haatte.'l De term 'haatte' lijkt ons te sterk. Afkeer kwam veelvuldig voor, in verschillende gradaties.

Het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen

XC

XCHet was in het hier geschetste milieu, waarlijk vol materiële en psychologische belemmeringen, dat het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen, hetwelk wij al enkele malen noemden, zijn actie moest gaan ontplooien. Ongeacht, neen: juist in die actie heeft dat Comité (het klinkt paradoxaal, maar de juistheid van onze constatering zal nog blijken) zich in vèrgaande mate aan dat milieu aangepast. Dat lag aan drie soorten factoren: algemeenhistorische, Nederlands-historische en persoonlijke.

XCAlgemeen-historische voorzover het in het Europese Jodendom, eeuwig bedreigd, eeuwig machteloos, traditie geworden was, haast een instinct, op onderdrukking en vervolging hoofdzakelijk passief te reageren. Wanneer de rovers en moordenaars weer eens kwamen opzetten, was er voor de kleine en gescheiden joodse gemeenschappen geen uitweg: men boog het hoofd, liet het geweld over zich heen gaan, ruimde de scherven op, begroef de doden, leefde verder. Soms zocht men steun bij autoriteiten, klampte hen aan, vleide hen, kocht hen om; het hielp lang niet altijd. Daadwerkelijk verzet was men als zinloos, ja als schadelijk gaan beschouwen: dat stimuleerde de vervolgers slechts. Met hen die bloed wilden ruiken, moest men geen gevecht aangaan. Men meende met gematigd, 'tactisch' optreden meer te kunnen bereiken en er waren talrijke situaties waarin men dat, gegeven het feit dat de bloeddorst der vervolgers vrij spoedig gelest was, inderdaad deed. Dan hadden enkelingen het leven verloren, maar kon de gemeenschap voortbestaan.

XCPogroms, zelfs mishandelingen van Joden als zodanig waren in ons land nooit voorgekomen. Desondanks was die algemene passieve reactiewijze van de Joden der Europese diaspora ook in het Nederlandse Jodendom blijven leven. Ook de Joden hier te lande wisten zich een minderheid zonder

XC1 A. J. Herzberg in Onderdrukking en Verzet. Nederland in oorlogstijd (voortaan aan te halen als: 0 en V) (1949-1954), dl. III, p. 14.

511 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

machtsmiddelen. Aan strijdbaarheid ontbrak het hun niet, maar het waren veelal juist de strijdbaarsten onder hen (socialisten, communisten, ook anderen) die zich van het Jodendom als georganiseerde gemeenschap afgewend hadden, terwijlomgekeerd in de organen van die gemeenschap liberale en andere burgerlijke figuren domineerden die, wel verre van zich te keren tegen de Nederlandse overheid, jegens die overheid eerder een opvallende, soms aan serviliteit grenzende aanhankelijkheid aan de dag legden, enerzijds omdat men haar als beschermster zag van de eigen maatschappelijke positie, anderzijds omdat men, onbewust wellicht, door dat versterkt aanhankelijkheidsbetoon meende te bevorderen dat die overheid met de joodse belangen extra rekening zou houden. Dat versterkt aanhankelijkheidsbetoon getuigde van angst en onzekerheid. Maar hadden Joden in de Europese geschiedenis zich ooit als groep van angst en onzekerheid vrij geweten 1

XCIn het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen (wij komen nu tot de persoonlijke factoren) was prof dr. D. Cohen spoedig de meest actieve figuur: hij was secretaris van het Comité dat met autoriteiten, Nederlandse en niet-Nederlandse, in binnen- en buitenland in drukke verbinding trad. Secretaris niet alleen; ook oprichter: hij was het die de Amsterdamse industrieel Abraham Asscher ('met wie ik in het Kerkgenootschap en andere Joodse arbeid jarenlang had samengewerkt") vroeg, als voorzitter op te treden; samen richtten zij tot andere joodse notabelen (van wie wij slechts mr. L. E. Visser willen noemen, toen vice-president van de Hoge Raad) de uitnodiging, tot het Comité dat hun voor de geest stond, toe te treden. Het werd op 21 maart 1933 opgericht, zulks met machtiging van de besturen van de Nederlands-Israëlietische en van de Portugees-Israëlietische Hoofdsynagoge. Elf dagen later kwam het in Duitsland tot de Juden-Boykott; voordien waren al joodse vluchtelingen ons land binnengekomen, hun aantal nam na die rste april snel toe. Spoedig werd duidelijk dat zij opgevangen moesten worden: voorzover zij zich zelf niet konden redden, hadden allen raad nodig en velen geld. Dus werd in Amsterdam onder verantwoordelijkheid van bovengenoemd algemeen comité een tweede comité met speciale doelstelling opgericht, het Z.g. Amsterdams Vluchtelingencomité, dat er ook een eigen bureau kreeg. Van dat Vluchtelingencomité nu, werd Cohen voorzitter. Naast hem (wij komen aanstonds op hem terug) hadden er slechts twee personen zitting in: Raphael Henri Eitje, een Amsterdamse Jood van orthodoxe opvattingen, en een uit Duitsland afkomstige Jodin, Gertrud van Tijn-Cohn, die door haar huwelijk met een Delfts ingenieur (het was inmiddels ontbonden) Nederlandse geworden was.

XC1 Cohen: Zwervend en dolend, p. 24.

512 [PDF]
HET JOODSE VLUCHTELINGENCOMITÉ

XCHenri Eitjewas (alszovelen in die crisisjaren)in het zakenleven min of meer vastgelopen toen het Vluchtelingencomité hem op vier-en-veertigjarige leeftijd een nieuwe maatschappelijke positie bood. Enkele jaren lang was hij in zijn vrije tijd werkzaam geweest voor de grootste vereniging die in Amsterdam joodse emigranten uit Oost-Europa opving; hij had er de naam verworven, een scherpe neus te hebben voor oplichters en bedelaars. In zijn optreden was hij forser en directer dan Cohen. Hij kreeg de dagelijkseleiding in het bureau en ging vooral de verbindingen met de Nederlandse overheidsinstanties leggen, Gertrud van Tijn die anderhalf jaar jonger was dan Eitje, nam de internationale contacten van het Amsterdams Vluchtelingencomité voor haar rekening - en misschien is het beter dat wij hier dat predikaat 'Amsterdams' maar laten vallen want, hoewel ook in andere steden joodse vluchtelingencomité' s opgericht werden, ontwikkelden de verhoudingen zich toch zo, dat het Amsterdamse de schakel ging vormen met de Nederlandse overheid en met alle joodse en niet-joodse instanties in het buitenland. Gaan wij dus, niet zonder reden, van 'het' Vluchtelingencomité spreken, dan bedoelen wij het Amsterdamse.

XCMerkwaardige parallel met de bezettingstijd! De Joodse Raad voor Amsterdam strekte aanvankelijk zijn gezag ook slechts tot de Amsterdamse Joden uit, daarna eerst tot de Joden buiten de hoofdstad. Gertrud van Tijn en Henri Eitje behoorden tot de belangrijkste functionarissen van die Joodse Raad, Asscher en Cohen waren zijn beide voorzitters.

XCHet is verleidelijk, Iller de persoonlijkheid van die voorzitters te schetsen. Dat wij ons tot Cohen beperken, heeft twee redenen; de eerste, dat hij bij het bepalen van de beleidslijn van de Joodse Raad en vooralook bij het strak houden van die lijn een aanzienlijk belangrijker rol gespeeld heeft dan zijn mede-voorzitter Asscher; de tweede, dat Cohen, voorzitter van het Vluchtelingencomité, bij het vluchtelingenvraagstuk (het enige dàt ons thans bezig houdt) ook al weer veel actiever betrokken geweest is dan Asscher, voorzitter van het overkoepelende Comité voor Bijzondere Joodse Belangen; heel veel actiever betrokken - wij mogen wel zeggen: dagelijks.

Prof dr. D. Cohen

XC

XCDavid Cohen was LtJ. 1882 in Deventer geboren. Van jongs af aan had hij grote belangstelling voor de cultuur der Oudheid. Hij studeerde in Leiden, Leipzig en Göttingen, promoveerde in '12 cum laude aan de Leidse universi5 1

513 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

teit, werd er tien jaar later (hij was toen leraar aan het Nederlands Lyceum in Den Haag, tegelijk conrector van die instelling) toegelaten als privaatdocent in de Egyptologie; in '24 werd hij er bijzonder -, in '26 te Amsterdam gewoon hoogleraar, dat laatste in de oude geschiedenis. Het aantal joodse hoogleraren was in die vooroorlogse jaren niet groot: in november '40 zouden het er twintig zijn die, Cohen in Amsterdam onder hen, hun functie moesten neerleggen. Nu had men in ons land de algemene neiging, tegen hoogleraren hoog op te zien; speciaal deed men zulks in joodse kringen waar men veelal de waarde van intellectuele vorming overschatte. In elke organisatie waar Cohen lid van werd, waren er dan ook velen die hem al op grond van zijn hoogleraarschap een speciaal gezag toekenden. Die organisaties waren talrijk want zijn belangstelling voor de joodse zaak was groot. In zijn jeugd zag hij al in Deventer 'elke dag de treinen voorbijgaan met emigranten die vanuit Rusland, vanuit Polen, vanuit Roemenië een woonplaats zochten overzee. '1 Twintig jaar oud, richtte hij in zijn geboortestad een organisatie op 'om aan het station de emigranten ... wat troost te bieden door hun thee of water mede te geven en een woord met hen te spreken'; ook de Grensvereniging voor Emigranten stichtte hij, die in samenwerking met joodse organisaties in Duitsland en in het westen des lands 'de landverhuizers opving wamleer hun wegens gemis aan voldoende papieren en scheepsbiljetten de toegang tot Nederland werd geweigerd; door onderhandelingen met Nederlandse autoriteiten ... kon dan in zeer veel gevallen terugzending naar Duitsland en vandaar wel naar het Oosten, worden vermeden."

XCDrie-en-twintig was Cohen, toen hij voor het eerst naar Engeland reisde om tot nauwere samenwerking te komen met joodse lichamen die in dat land de emigratie naar de Verenigde Staten bevorderden. Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog, augustus '14, werd hij, toen leraar in Den Haag, secretaris van het Haagse Vluchtelingencomité dat zijn zorg vooral uitstrekte tot enkele honderden Oostjoodse vluchtelingen uit Antwerpen, spoedig 'voor het grootste deel paupers'." Na de oorlog, in '20, was hij afgevaardigde op de eerste joodse internationale hulpconferentie die in Karlsbad (Tsjecho-Slowakije) plaats vond. Hij werd in Amsterdam lid van de Kerkeraad der Nederlands-Israëlietische Hoofdsynagoge (Asscher was er voorzitter van), tevens lid van de Z.g. permanente commissie die het contact met de regering onderhield; ook was hij lid van de bondsraad van de in 1899 opgerichte Nederlandse Zionistenbond. Want hij was, in tegenstellingCohen:p.p.p.

1 XIV. 2 A.v., 9. 3 A.v., 14.

514 [PDF]
PROF. DR. D. COHEN

tot verreweg de meeste Joden, overtuigd Zionist; van zijn 'prilste jeugd' af, zoals hij december ' 38 in een brief schreef! waar wij nog op terugkomen. Over dat Zionisme eerst een enkele opmerking.

XCHet denkbeeld, in Palestina een joodse staat te stichten, had aanvankelijk ook bij de Joden in ons land felle oppositie gewekt. Veel orthodoxen achtten die stichting in strijd met de joodse leer: men moest geduldig op de beloofde komst van de Messias wachten. De meeste socialistische en communistische Joden waren daarentegen van opvatting dat het verdwijnen van de kapitalistische klasse-tegenstellingen vanzelf een einde zou maken aan het joodse vraagstuk: beschouwden de orthodoxen het Zionisme als prematuur, zij zagen het als overbodig. De door-So de Wolff geleide socialistisch-zionistische organisatie Poalei Zion ('Werkers van Zion') had dan ook maar een kleine aanhang. Zij was in 1933 met 'een honderdtal socialistische Joden' opgericht" en telde in het midden van de jaren '30 ca. 500 leden, de Zionistenbond telde er toen ruim 3 000. 3

XCMet name door de Jodenvervolging die zich in Duitsland aftekende, groeide er in joodse kring meer begrip voor het opbouwwerk in Palestina. In 1938 werd er bijvoorbeeld in ons land ca. f 250 000 voor bijeengebracht." Dat getuigde van sympathie; maar die sympathie droeg over het algemeen een platonisch karakter: slechts zeer weinigen achtten zich geroepen, persoonlijk aan de opbouw in Palestina te gaan deelnemen. Het aantal Nederlandse immigranten dat er zich bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog bevond, bedroeg ca. 1500.5 De jongeren onder hen waren als regel ten onzent in landbouwbedrijven, soms bij ambachtslieden, geschoold voor de harde taak die hun in het verre en onveilige land wachtte. Er waren vier verenigingen welke de opleiding dier 'Palestina-pioniers' organiseerden; de oudste en grootste was in ' 1 8 te Deventer door een broer van prof Cohen opgericht.

XCProf. Cohens Zionisme hing nauw met zijn visie op het antisemitisme samen. 'In waarheid is het antisemitisme', zo schreef hij in de brief die wij eerder al noemden, 'een gevoelskwestie en daarom, tenzij in een ideale samenleving, ook nooit te verdrijven. Ik kan dan ook nooit boos worden als iemand openhartig zegt dat hij een antisemiet is, wel echter wanneer hij dit met verstandelijke argumenten, dieJ.

1 Brief, 22 dec. 1938, van D. Cohen aan M. Zijp Schuytemaker (ArchiefVluchte lingencomité, bundel 94). S. de Wolff: (1955), p. 275. 32085 in het verenigingsjaar 1929-30, 3193 in 1934-35 (Nederlandse Zionistenbond: t.e.m. 1934-1935). • 'Verslag omtrent de werkzaamheden van het Joodse Vluchtelingencomité over het jaar 1938', p. Ia (Doe II-Ion). 6 A. Herzberg in 0 dl. III, p. 13.

515 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

leugens zijn, tracht goed te praten. Er bestaat nu eenmaal bij veel mensen een afkeer tegen 'anderen', zo goed als vele Nederlanders een afkeer hebben van Duitsers ... Hoe de Jood zich ook keert of wendt, hij doet het tenslotte nooit goed in de ogen der mensen, en dit niet omdat het niet goed is, maar omdat men van een Jood nooit iets goed vindt. Juist ikzelf mag dit met zulk een gerustheid zeggen omdat ik in mijn leven nooit of bijna nooit antisemitisme heb ondervonden. Ik weet echter zeker, dat als ik morgen iets doe wat een ander mishaagt, het niet mij persoonlijk, maar het mij als Jood zal worden kwalijk genomen. Vandaar dan ook dat ik sinds mijn prilstejeugd Zionist ben ... Hoewel ik zelf in volmaakt geluk in Nederland woon, geloof ik toch dat voor het joodse volk dit geluk alleen in een eigen land en een eigen omgeving kan worden gevonden.'1

XCWelk een merkwaardige zin kwamen wij in deze belangrijke brief tegen! 'Ik kan dan ook nooit boos worden als iemand openhartig zegt dat hij een antisemiet is, wel echter wanneer hij dit met verstandelijke argumenten die leugens zijn, tracht goed te praten.' Men kan dit moeilijk anders interpreteren dan dat Cohens verweer tegen het antisemitisme pas in werking trad wanneer het debat pro en contra in het minst belangrijke vlak beland was: het intellectuele. Inderdaad, emotionele strijdbaarheid was hem vreemd. Tegenover de actie van tegenstanders of vijanden plaatste hij niet de inzet van een door eigen gevoelens krachtige persoonlijkheid. Eerder zag hij het als zijn taak om elke conflictsituatie waarin hij kwam te verkeren, als onwrikbaar gegeven: te aanvaarden; om dat gegeven dan uitsluitend verstandelijk te analyseren teneinde na te gaan hoe men, met toegeven hier en schipperen daar, iets ten goede bereiken kon; en om tenslotte aan de beleidslijn die hij voor de beste hield, overtuigd van eigen superieur inzicht, vast te houden met een starheid die, vreemd genoeg, het masker droeg van zoetsappige plooibaarheid. Want hij werd nooit kwaad, wond zich nooit op, bleef steeds 'redelijk' en liet met die tactiek alle tegen hem gerichte aggressie van tegenstanders in het eigen kamp van zich afglijden. Aan tegenstanders buiten het eigen kamp paste hij zich aan: gemakkelijk kon hij zich in hun standpunt verplaatsen, gemakkelijk begrip opbrengen voor hun houding. Wij willen wel aannemen dat hem zulks tijdens de Duitse bezetting menigmaal haast ondragelijk moeilijk viel - vóór mei' 40 niet. 'In volmaakt geluk in N ederland' wonend, had hij geen behoefte, zich tegen het beleid van een Nederlandse overheid te verzetten, te minder omdat hij tot de sociaal meest bevoorrechte groep van het Nederlandse Jodendom behoorde die het een Colijn

XC1Brief,dec.vanCohen aanZijp Schuytemaker (Archiefbundel

22 I938, D. M. Vluchte lingencomité, 94).

516 [PDF]
PROF. DR. D. COHEN

niet lastig wilde maken. Cohen was al blij met elke kruimel die van de tafel dier gerespecteerde overheid viel.

XCSommigen verweten hem een vèrgaande eerzucht en ijdelheid en zagen in de graagte waarmee hij vooraanstaande posities in een reeks van organisaties aanvaardde, een uiting van het minderwaardigheidscomplex van het joodse jongetje uit Deventer dat in de veel invloedrijker kring van de joodse bourgeoisie uit het westen des lands wilde domineren. Bourgeoisie: de joodse proletariërs waren hem vreemd. 'De joodse bevolking in ons land,' zo schreef hij, op die levensfase terugziend, 'bestond zeker voor 40% uit paupers.'l Van paupers moest men geen inspraak dulden; zij waren hoogstens object voor humanitaire actie, voor 'sociaal werk' dat 'zijn beloning in zich zelf' moest vinden en 'geen dankbaarheid' bracht, hetgeen hij, Cohen, als 'een voorrecht' beschouwde": weer zulk een merkwaardige formulering die ons veelleert over de mate waarin hij gevoelens placht af te weren. Het mag niet verbazen dat zijn enige 'vriend' door een abstractie gevormd werd: 'het joodse volk'; hij had overigens, zo bekende hij eens, een-en-vijftig jaar oud, aan Eitje, 'geen vrienden'." Dat laatste kan het hem slechts gemakkelijk gemaakt hebben, zijn hoogleraarsfunctie met werkzaamheden in verenigings- en sociaal verband te combineren die vooral na de Juden-Boykott van 1 april' 33 in snel toenemende mate beslag gingen leggen op zijn tijd. Hij was er in kritieke perioden 'ongeveer vier-en-twintig uur van de dag' mee bezig."

XCWelk beleid voerde hij bij dat alles ?

XCHet zij dan kort en goed gezegd: het beleid der Nederlandse regering; nog in zijn naoorlogse beoordeling, al keurde hij 'onderdelen' af, kon dat beleid 'wat de grote lijn betreft, verdediging vinden'P Vóór de oorlog uitte hij zich niet anders. Natuurlijk zou het voor het comité moeilijk geweest zijn, een beleid te voeren dat afweek van dat van autoriteiten van wier welwillendheid men zich afhankelijk voelde. 'Wij kunnen', schreef Gertrud van Tijn eens aan Cohen, 'als officieelcomité dat het vertrouwen geniet van alle officiëleinstanties (politie, regeringsinstanties in Den Haag) alleen ten nauwste samenwerken met deze instanties, maar geen besluiten nemen die tegen de wetten of de besluiten van officiëleorganen indruisen."

XC1 Cohen: Zwervend en dolend, p. 95. 2 A.v., p. 75. Brief, 18 maart 1934, van R. H. Eitje aan D. Cohen (Archief Vluchtelingencomité, bundel I). Eitje haalde Cohens 'voor enige tijd' geuite woorden aan. • Brief, 15 nov. 1938, van D. Cohen aan S. A. Th. van der Wielen (a.v., bundel 94). 5 Cohen: Zwervend en dolend, p. 28!. 6 Brief, 17 jan. 1938, van G. van Tijn-Cohn aan D. Cohen (Archief Vluchtelingencomité, bundel 93). 5 1

517 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

XCDe identificatie ging echter wezenlijk verder. Cohen en Eitje plachten, zo schreef de laatste eind '36, 'bij besprekingen in het buitenland ... steeds' het standpunt te verdedigen, 'dat wij tot nu toe over de bestaande regeling in Nederland tevreden zijn." Beiden richtten in de zomer van '37, toen Colijn zijn vierde ministerie vormde, warme dankbetuigingen tot de aftredende ministers de Graeff en van Schaik, met wie zij het meest te maken hadden gehad," 'Ik ken door mijn besprekingen met regering en politie', aldus Cohen begin' 38, 'de geweldige moeilijkheden die aan dit vraagstuk vast zitten en ik mag zeggen dat, door de methode die wij gevolgd hebben, wij het vluchtelingenvraagstuk in Nederland hebben gered."

XCLaat ons zien wat die 'redding' inhield.

Het Joodse Vluchtelingencomité

XC

XCHet regeringsbeleid jegens de vluchtelingen kende, zoals wij zagen, van mei '34 af drie uitgangspunten: het aantal vluchtelingen dat hier te lande opgenomen werd, moest men zoveel mogelijk beperken; de verdere emigratie dier vluchtelingen bevorderen; en 'marxistische' vluchtelingen, tenzij hun leven in gevaar was, weren. Dat werden ook de uitgangspunten voor het beleid van het Vluchtelingencomité. Beginnen wij met het derde punt.

XCAls regel speelde de politieke instelling van de vluchtelingen die zich bij het Amsterdamse bureau kwamen melden, geen rol. Uit niets blijkt dat het comité bezwaar maakte tegen hulpverlening aan socialistisch-gezinden. Ten aanzien van cornmunisten lag de zaak anders. De zionistische beweging werd door de Sowjet-Unie en door de communistische partijen elders die haar parolen volgden, hardnekkig bestreden; waren er Z.g. certificaten te verdelen die tot Palestina toegang gaven, dan werden communistischgeöriënteerde candidaten door de zionistische organisaties' onverbiddelijk ... afgewezen'r' Het Vluchtelingencomité bemiddelde dus niet in die gevallen. Het comité ging evenwel verder: het weigerde als regel elke hulp aan 'communistisch getinten' . 5 Inlichtingen omtrent de communistische inBrief,nov.vanEitje aan J.Boer (minist. vall buitenl. zaken. (a.v., bundelBeide brieven,junia.v., bundelBrief,jan)vanCohen aan Ed. Vis (a.v., bundelBrief,febr.vanEitje aan het hoofdbureau van politie, afd. vreemdelingendienst, Amsterdam (a.v., bundelBrief,maartvanEitje aanCohen (a.v., bundel

1 22 1936, R. H. F. 73). 2 25 1937, 75. 3 17 1938, D. 93). 4 IQ 1937, R. H. 74). 5 15 1937, R. H. D. 5).

518 [PDF]
HET BELEID VAN HET JOODSE VLUCHTELINGENCOMITÉ

stelling der betrokkenen kreeg het comité, als het niet uit eigen kring gewaarschuwd was, van de Nederlandse autoriteiten die op hun beurt (wij komen daarop terug) met de Duitse in contact stonden.

XCDe twee andere uitgangspunten van het beleid hingen met elkaar samen: hoe meer vluchtelingen door de zorgen van het comité naar andere landen emigreerden, des te meer konden er in het doorgangsland Nederland tijdelijk opgenomen worden. Nu was het, zoals wij zagen, tot eind mei '34 althans het beleid der regering, in beginsel vluchtelingen toe te laten en hen zelfs aan werk te helpen. Het is onze indruk dat dit beleid van meet af aan op weerstand stiet bij lagere autoriteiten, met name bij de vreemdelingenpolitie die verblijfsvergunningen moest afgeven. In elk geval ging het Vluchtelingencomité al in een zeer vroeg stadium met die weerstand rekening houden, ja het liep er als het ware op vooruit. Zulks had de instemming van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen. Toen twee leden van dat comité, S. van den Bergh [r., een der oprichters van het Unilever-concern, en mr. L. E. Visser samen met Henri Eitje eind juni '33 een bezoek gebracht hadden aan de minister van justitie, van Schaik, berichtten zij hem nadien schriftelijk (naar wij aannemen: ter geruststelling) dat het comité druk bezig was, in samenwerking met de toen pas-opgerichte, eerder al genoemde Reichsvertretung der Juden in Deutschland, een schifting aan te brengen onder de vluchtelingen:

XC'Daar ons comité van oordeel was, dat zij die niet wegens gevaar maar in verband met werkloosheid naar Nederland waren gevlucht, hier niet behoorden te worden opgenomen, zijn wij vanaf einde mei doende geweest om hen die tot deze categorie behoorden, na onderzoek hetzij naar Duitsland terug te zenden, hetzij naar andere landen te expediëren."

XCVan de 4 078 vluchtelingen die zich in 1933 bij het comité meldden, keerden vóór het einde van het jaar 696 al of niet onder dwang naar Duitsland terug." Tot maart '35 werden het er 972.3 Nadien moest fijner geschift worden. Zulks hing samen met het feit dat, zoals gebleken was, naar Duitsland teruggekeerde Joden die langer dan drie maanden in het buitenland

1 Brief, 25 juli 1933, van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen aan de min. vanjustitie (Archief minist. van sociale zaken, map 396.22/08.4-3). 2 G. van Tijn Cohn: 'Tweede rapport betreffende de werkzaamheden van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen' (20 jan. 1934), p. 1-2 (Archief Vluchtelingencomité, bundel I). 3 Brief, 6 mei 1935, van D. Cohen aan de directeur van de Rijksdienst voor Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling (Archief minist. van sociale zaken, map 396.22/08-4-4).

519 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

XC\ vertoefd hadden, veelal in z.g. Schulungslager opgesloten werden; dat waren volgens Cohen 'niets anders dan de bekende concentratiekampen'iDat terugzenden (wij willen er met nadruk op wijzen) vond ook uit andere landen plaats. Cohen en Eitje berichtten in maart '36 aan de minister van binnenlandse zaken, 'dat ons comité en daardoor alle vluchtelingeneemité' sin den lande' ('daardoor' : ofhet Amsterdams comité ook domineerde!) 'zich steeds op het standpunt hebben gesteld: 1. dat alle armlastigen die alleen om economische redenen Duitsland verlieten, daarheen dienen te worden teruggezonden; 2. dat emigratie van alle armlastigen zoveel mogelijk moest worden bevorderd. Om beide principes - in conferenties van de verschillende joodse organisaties in alle landen vastgesteld en ook door de joodse instanties in Duitsland als juist beschouwd - te verwezenlijken, staan wij in voortdurend contact met de joodse organisaties in Duitsland, bij wie wij inlichtingen inwinnen omtrent alle armlastige vluchtelingen die zich bij ons aanmelden. Blijkt uit de verschillende inlichtingen dat terugzending van de betrokkene gevaar voor diens leven of veiligheid oplevert, dan wordt hij· in de lijsten der ondersteunden opgenomen. Blijkt dit niet het geval, dan wordt hij onmiddellijk teruggezonden om te verhoeden dat, door langer verblijf, hij in Duitsland bij terugkeer als Rück wanderer wordt beschouwd en in een Schulungslager ... wordt opgesloten.' In de eerste maanden van '36 hadden zich, aldus die brief, weer 126 'armlastigen' bij het comité gemeld; 66 waren in de lijst der ondersteunden opgenomen, niet minder dan 60 had men 'teruggezonden'." Latere gegevens ontbreken, hoewel het waarschijnlijk is, dat dat terugzenden tot in '38 plaats vond.ê 'Het was hard. Maar alleen op deze wijze kon verkregen worden', zo ~chreef Cohen na de oorlog, 'dat dan ook ieder die onder de hoede van ons comité stond, van de Nederlandse politie een verblijfsvergunning kreeg.I" Waar kwam dit beleid op neer? Hierop, dat het Vluchtelingencomité, bij voorbaat er van uitgaand dat slechts een dee! der vluchtelingen in ons land ondersteuning of werk zou kunnen vinden dan wel geholpen kon worden te 1 A.v. 2 Brief, 31 maart 1936, van D. Cohen en R. H. Eitje aan de minister van binnenl. zaken (Archief Vluchtelingencomité, bundel 3). 3 Het Verslag omtrent de werkzaamheden van het Joodse Vluchtelingencomité over het jaar 1938 (Doc II-IOIl) vermeldt dat in dat jaar in Amsterdam van 3915 aangekomenen '1401 in ondersteuning genomen (werden) daar het klaarblijkelijk bonafide uitgewekenen waren' (voor 1936 en 1937 bedroegen die cijfers respectievelijk IlIO - 361 en 1395 - 523); 'aan de anderen moest, helaas, hulp geweigerd worden, hetzij omdat zij om economische redenen gevlucht waren of omdat zij buiten het kader vielen van hen die wij volgens de Regeringsvoorschriften mochten opnemen.' (p. 16). Wat in dejaren 1936-38 het lot der 4135 niet-ondersteunden was, wordt niet vermeld. Het aangehaald verslag rapporteert dat van de IIIO vluchtelingen die in 1938 van het Rotterdamse Vluchtelingencomité steun ontvingen, 1028 emigreerden, van wie 46 naar Duitsland (p. 18). 4 Cohen: Zwervend en dolend, p. 95. 5

520 [PDF]
HET BELEID VAN HET JOODSE VLUCHTELINGENCOMITÉ

emigreren, een taak en daarmee een verantwoordelijkheid op zich nam die in veel gevallen de betrokkenen uiterst pijnlijk getroffen moet hebben: onder pressie van de Nederlandse overheid werden Duitse Joden, al of niet op advies van andere Duitse Joden, door Nederlandse Joden naar Duitsland teruggezonden. Het Vluchtelingencomité selecteerde. Het selecteerde, wel te verstaan, onder de 'armlastigen'. Het selecteerde óók wanneer vluchtelingen die nog geen arbeidsvergunning hadden of zulk een vergunning kwijt waren geraakt (en dus 'armlastig' dreigden te worden), het comité verzochten, hun belangen bij de arbeidsbeurzen te behartigen. Toen een aantal van die vluchtelingen zulks eind' 35 deed, had Eitje, zoals hij de directeur van de Amsterdamse arbeidsbeurs berichtte, 'reeds terstond zulke gevallen afgewezen voor verdere behandeling waarvan het ons maar al te duidelijk was dat deze met het oog op de stand der Nederlandse arbeidsmarkt niet door ons comité aan U nog eens in overweging zouden gegeven kunnen worden.'

XC'Deze eerste zifting' voltrok Eitje zelf; de tweede voerde hij samen met een ambtenaar van de arbeidsbeurs uit ('de heer van Praag'); 'het restant' legde hij 'met gepaste bescheidenheid' aan de bedoelde directeur voor.'

XCDeze gehele gang van zaken had, dunkt ons, belangrijke psychologische gevolgen.

XCDe weerstanden van het Nederlandse, van het Nederlands-Joodse en van het internationale milieu vormden voor figuren als Cohen, Henri Eitje en Gertrud van Tijn de voor onwrikbaar geldende verhoudingen waarin zij werkten. Voor hun eigen gevoel waren zij het die zich binnen die verhoudingen tot het uiterste inspanden om althans voor een deel der vluchtelingen iets te bereiken; dat deden zij ook. En daar stond tegenover dat het Nederlandse Jodendom als geheel voor die vluchtelingen maar een matige belangstelling opbracht. 'Het heeft mij getroffen', schreef Eitje eind '37 verbitterd aan zijn voorzitter Cohen, 'dat de leden der kerkbesturen in Nederland waarmee ik nu sedert mei in contact ben gekomen, in het algemeen genomen volkomen onkundig zijn met de gebeurtenissen in Duitsland .. . Als wij propaganda willen voeren voor het vluchtelingenwerk, dan moeten wij ons in de eerste plaats verzekeren van de medewerking der 'kille-potentaten" en indien deze niet voldoende op de hoogte worden gebracht van hetgeen zich ten oosten van ons afspeelt, dan zijnBrief,dec.vanEitje aan de directeur der gemeentelijke arbeidsbeurs te Amsterdam (Archief Vluchtelingencornité, bundel'Kille' was de gebruikelijke afkorting voorgemeente. 5

1 I935, R. H. 72).

521 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

zij net zo ingedommeld en onverschillig als de rest hunner gemeenteleden."

XCWas het zo vreemd dat zich aan diegenen die dag in, dag uit, voor het werk van het Vluchtelingencomité verantwoordelijkheid droegen, de overtuiging opdrong dat zij verdienstelijk zwoegden, terwijl anderen dadeloos toezagen? En waarlijk, het werk in het kader van het comité bracht heftige spanningen en conflicten met zich. Wij hebben er geen gegevens over, maar gaat het te ver, te veronderstellen dat voor menige vluchteling die zich zonder eigen middelen bij het comité meldde, een periode van angstige nervositeit begon? En hoe vaak sloeg die nervositeit in wanhoop om wanneer de betrokkene te horen kreeg dat hij, de 'armlastige', de 'economische vluchteling', volgens de door het comité ontvangen en doorgegeven inlichtingen van de Reichsvertretung geen 'gevaar voor leven of veiligheid' te duchten had en dus naar het Derde Rijk diende terug te keren? Hoe wist die Reichsvertretung, hoe wist dat comité dat zo zeker? Eitje en zijn medewerkers konden zich niet met lange debatten inlaten; was de vluchteling recalcitrant, dan schakelden zij de Nederlandse politie in. Het was wel onvermijdelijk dat zich bij hen een zekere hardheid ontwikkelde en dat zij zich, dagelijks door tientallen mensen aangeklampt, tevens op het standpunt stelden dat anderen, buitenstaanders, ook als zij veel geld aan het comité geschonken hadden, zich niet te bemoeien hadden met de afschuwelijke beslissingen die in een afschuwelijke situatie genomen werden. 'Het werk is als werk vreselijk genoeg', schreef Eitje eind november ljç aan Cohen, 'maar ik kan en, eerlijk gezegd, wil ik ook niet lastig gevallen worden over elk geval dat zich biedt en dat volgens een toevallige persoon niet zo behandeld is als hij of zij het meent. Zeker waar de financiële omstandigheden en de ontwikkeling der toestanden alsmede het slechte materiaal dat tot ons komt,' - 'materiaal', de term ligt in hetzelfde vlak als het eerder gebruikte 'expediëren''ons tot grote strengheid zullen dwingen, is het gevaar der interventie van buiten elke dag groter. Ik heb mij heel eerlijk uitgesproken. U mag het standpunt dictatoriaal van allure vinden. Ik geef U min of meer toe dat bij dit werk wel bazerig moet worden opgetreden. Daar men hiertegen bezwaren schijnt te hebben en ik er niets voor voel een andere politiek te gaan volgen, lijkt het mij het beste dat ik per I januari mijn taak aan een ander of aan anderen overdraag."

XCCohen soebatte; Eitje bleef. Tien dagen na de Anschluss schreefhij :

XC'Als wij alle vluchtelingen zouden opnemen die dreigen met zelfmoord indien5

1 Brief, 21 nov. 1937, van R. H. Eitje aan D. Cohen (ArchiefVluchtelingencomité, bundel 6). "Brief, 28 nov. 1937, van R. H. Eitje aan D. Cohen (a.v., bundel

522 [PDF]
VLUCHTELINGENCOMITÉ EN JOODSE RAAD

wij niet voor hen zullen zorgen, dan zouden wij wel duizend vluchtelingen méér hebben, want dit dreigement wordt bij ons zeker enige keren in de week gehoord. Zouden wij bij twee toegeven, dan zouden binnen enige maanden alle vluchtelingen zich van dit argument bedienen."

XCGeen wonder was het dat Eitje af en toe van gerïriteerdheid blijk ging geven jegens al dat 'slechte materiaal' dat een beroep op zijn medewerking deed. In augustus '36 noemde hij het 'treurig dat de Duitse Joden zich zo weinig moeite hebben gegeven, zich aan de Hollands-Joodse mentaliteit aan te passen en in te leven. '2 Twee maanden later weigerde het Vluchtelingencomité mede namens het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen alle contact met een vereniging die de Duits-Joodse vluchtelingen zelf wilden oprichten, 'unser Komité', schreef Cohen, 'behandelt die Interessen aller Emigranten bei der Regierung und bei den Behärden als oflizielle Vertretung des holländischen [udentums. Die Verhältnisse sind hier also derartig dass ein Verein deutscher Emigranten nicht nur zwecklos ist, sondem nur Verwirnmg stiften kann." Hij duldde geen inmenging. De Zentralvereinigung deutscher Emigranten werd een jaar later door de minister van justitie verboden+

XCDe van elk verzet afkerige, feitelijke samenwerking met Duitse autoriteiten werd van' 41 af wezenlijk element in het beleid van de Joodse Raad, en het maken van onderscheidingen tussen Joden die wel en Joden die (bis au] weiteres) niet gedeporteerd zouden worden, van zomer '42 af wezenlijk onderdeel van zijn taak. Hebben wij in beleid zowel als in taak van het Vluchtelingencomité, zij het onder minder dramatische omstandigheden en met uitsluitend Duitse Joden als slachtoffers, niet gelijksoortige elementen aangetroffen I Voor Cohen, Henri Eitje en Gertrud van Tijn droeg de overgang van Vluchtelingencomité naar Joodse Raad een gradueel, niet een principieel karakter en dat juist zij in het apparaat van de Joodse Raad hoge posities gingen bekleden (Cohen een van de twee hoogste), lag voor de hand. Wij nemen aan dat zij het zelf als logisch, zo niet als verdiend beschouwden.A.v., 22 maart I938 (a.v.,bundel6).A.v., 25 aug. I936 (a.v.,bundelBrief, 20 okt. I936, van D. Cohen aan de Centrale Vereniging van Duitse emigranten (a.v.).Brief, 27 nov. I937, van de min. vanjustitie (ze afd. A, no. 6506)aan de procureur-generaal te Amsterdam. 5 2

1 2 j), 3 4

523 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

Want waar anderen eerst in de periode' 40-' 41 geconfronteerd werden met de problemen die uit de Jodenvervolging voortvloeiden, daar hadden zij toen al meer dan zeven jaar lang, van maart' 33 af, midden in die pro blematiek geleefd. Dat in en door de Joodse Raad het beleid van het vluchtelingencomité voortgezet moest worden, stond voor Cohen vast; Asscher, voorzitter van het Comité ·voor Bijzondere Joodse Belangen, dacht er niet anders over. Het is overigens onze indruk dat het Vluchtelingencomité, hoezeer ook formeel afhankelijk van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen en daardoor indirect ook van de beide joodse kerkgenootschappen, zijn beleid in hoge mate zelfstandig bepaald heeft. 'Het werk voor de vluchtelingen', schreef Gertrud van Tijn in '44, was 'eigenlijk geheel afgescheiden van de bestaande joodse organisaties' - afgezien dan van de schakel in de persoon van 'Prof David Cohen ... een man van erkend gezag in de joodse gemeenschap.'!

XCAls wij dan van dat vluchtelingenwerk iets meer willen verhalen, dan zullen wij menigmaal getallen in ons relaas moeten opnemen. De lezer zij zich bewust dat die getallen enerzijds mensen representeren en dat anderzijds het Vluchtelingencomité als regel met elk van die mensen een intensieve bemoeienis kreeg die zich over weken of maanden, soms over jaren kon uitstrekken. Die bemoeienis had betrekking op emigratie, op verblijfs- en werkvergunning (beide moesten periodiek verlengd worden), soms ook op ondersteuning. Uitsluitend 'armlastigen' werden ondersteund, voorzover zij dan hier te lande mochten blijven. De steunbedragen waren zeer laag. Aan pensionvergoeding betaalde het comité aanvankelijk hoogstens f 7 per volwassene per week, later f 6,50,2 voor kinderen kregen de ondersteunden een toeslag van f 1,50 per kind. De uitgaven werden, met inbegrip van de kosten van het comité zelf, bestreden uit inzamelingen en giften. In totaal werd van maart '33 tot 31 maart 1940 in ons land ten behoeve van de joodse vluchtelingen ca. f 4,2 miljoen bijeengebracht, internationale joodse organisaties legden er nog eens ruim f 2 miljoen bij.3 Van die f 4,2 miljoen werd bijna 40% in joodse kring bijeengebracht in de twee maanden november en december '38, zulks onder de indruk van de Z.g. november-pogrom in Duitsl and - waarover straks meer. 4 Van de ingezamelde gelden was overigens veel (wij weten niet, hoeveel) van Duitse Joden afkomstig. Het comité,5 2

1 G. van Tijn-Cohn: 'Bijdrage tot de geschiedenis der Joden in Nederland van 10 mei 1940 tot juni 1944', p. 4 (Collectie dagboeken, no. 571). 2 Cohen: p. 100. 3 A.v., p. 198. 1938, p. 7 (Doe II-IOU).

524 [PDF]
HET LOT DER VLUCHTELINGEN

afkerig van hun medezeggenschap, aanvaardde graag hun 'grote bijdragen aan ons fonds'.l

XCHoeveel mensen in totaal door het comité gesteund werden, weten wij niet precies: de gegevens zijn onvolledig, de steunperioden liepen ook sterk uiteen. Per I januari 1936 waren in Amsterdam in totaal 5837 vluchtelingen ingeschreven; van hen waren ca. 3300 doorgereisd (of teruggezonden), rest ca. 2500; onder die laatsten bevonden zich 420 steungevallen.ê Begin '38 was het totaal aantal ingeschrevenen tot ca. 8200 gegroeid, Eitje nam aan dat van hen 4800 vertrokken waren, van de resterende 3400 werden omstreeks 800 ondersteund; alleen het eerste en het laatste cijfer wist hij met zekerheid, de rest was gissing." Het heeft dan ook geen zin, veel meer cijfers te geven. Juist zij die midden in het vluchtelingenwerk zaten, namen aan (en die veronderstelling bleek later juist), dat zich hier te lande vele duizenden Duitse Joden bevonden die, wanhopend aan de mogelijkheid tot emigratie en vertrouwend dat zij zichzelf wel konden redden, contact met het Vluchtelingencomité niet gezocht en misschien wel gemeden hadden.

XCHet comité gaf zich, vaak niet zonder succes, moeite om op te komen voor de belangen van twee extra-bedreigde groepen: de Oostjoden en de statenloze vluchtelingen; het zamelde aparte gelden in voor gevluchte joodse academici alsmede voor kinderen die het naar Palestina zond; het fmancierde een clubhuis voor vluchtelingen te Amsterdam; het fmancierde óók een Information Office dat de internationale joodse organisaties en de wereldpers van berichten voorzag over de antisemietische politiek van het Derde Rijk; het financierde tenslotte het z.g. werkdorp in de Wieringermeer waar (dat was een initiatief van Gertrud van Tijn) van oktober' 34 af op een oppervlak van 300 ha telkens een IS0 Duits-Joodse jongens en meisjes in opleiding waren, hoofdzakelijk voor emigratie naar Palestina; bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog bevonden zich (die emigratie was moeilijker geworden) nog 300 jongeren in het kamp."

XCLaat ons het werk niet onderschatten dat ook uit de bovengenoemde, beknopt weergegeven activiteiten van het Vluchtelingencomité voortvloeide! En laat ons ook bedenken dat het comité als regel met de vluchtelingen zelf slechts op bepaalde momenten contact had. Wij hebben van het bestaan dier vluchtelingen nog te weinig verteld - een moeilijk bestaan dat brede schildering zou verdienen. Misschien zou die schildering ook wenselijk zijn om de tegenstellingen te verklaren die zich tijdens de bezetting tussen Duitse en\

1 A.v. 2 Cohen: p. 73. 3 Brief, 20 jan. 1938, van R. H. Eitje aan D. Cohen (Archief Vluchtelingencomité, bundel 6). 4 Cohen: p. 66-68.

525 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

Nederlandse Joden openbaarden. Helaas, onze gegevens zijn schaars. Mogen wij de hoop koesteren. dat de lezer in en door onze beschrijving van het beleid der regering en het beleid van het Vluchtelingencomité toch reeds de mensen gezien heeft op wie dat beleid betrekking had 1 Mensen die in Duitsland een normaal bestaan geleid hadden - maar door een schier onbegrijpelijke verdwazing die 'nationaal-socialisme' heette, was aan dat bestaan de bodem ontvallen. Men moest emigreren, vaak vluchten. Soms ging de vader vooruit, soms kwam het gehele gezin tegelijk. of kinderen arriveerden zonder hun ouders. Hier sloop men met kloppend hart over de grens, daar stond men in spanning te wachten of de papieren die men had, door de controlerende 'marechaussees goedgekeurd werden. Hoevelen kwamen Nederland niet eens binnen- Wij weten het niet. En wie wèl toegelaten werd, had het veelal, ook als hij niet op ondersteuning aangewezen was, niet gemakkelijk.

XCAlweer: er zijn van die armoede, veelal van de stille armoede dier vluchtelingen te weinig gegevens bewaard gebleven. Wie zal de eenzaamheid peilen die hen vaak kwelde, wie hun verdriet 1 Ja, één document is er dat misschien in zijn zakelijke soberheid een denkbeeld geeft van hetgeen de minderbedeelde vluchtelingen te doorstaan hadden. Herfst '39 (er bestaan dan al kampen voor vluchtelingen: zij komen nog ter sprake) liet de uitvoerende commissie van de Quaker-Doopsgezinde Werkgemeenschap in het district Amsterdam bij de contribuanten (die in dit geval geld gaven ter ondersteuning van protestants-gedoopte joodse vluchtelingen) een lijst van tweeen-dertig 'gevallen' circuleren: gevallen waarin vluchtelingen hun wensen kenbaar maakten. Wij citeren:

XC'Gezocht één of meer adressen waar een vluchteling een paar uur in de week mag pianospelen. Zeer beschaafd iemand, rustig en bescheiden ... Jonge moeder met baby van enkele weken zou gaarne een kinderwagen hebben ... Voor een man in het vluchtelingenkamp zoeken wij een winter- of een regenjas ... Een andere man zou gaarne een Engels grammaticaboekje en algebraboeken hebben Voor een jongetje van vier jaar hadden wij gaarne enig speelgoed. Zijn hartewensen zijn een brandweerauto en eeu tol ... In de stad wonend vluchteling, organist, heel bescheiden mens, voelt zich erg eenzaam en zou gaarne de gelegenheid krijgen, hier of daar een orgel te spelen.'

XCEnzovoort, enzovoort. Waaraan dan, als de twee-en-dertig 'gevallen' vermeld zijn, toegevoegd wordt : 'Vele van deze mensen zouden het waarderen, wanneer ze eens in deze of gene familiekring werden uitgenodigd."Quaker-Doopsgezinde Werkgemeenschap, Algemeen hulpwerk in het district Amsterdam: 'Mededeling no.okt.(Doe

1 I', 16 1939 1-1128).

526 [PDF]
HET LOT DER VLUCHTELINGEN

XCNu mag men dit beeld niet generaliseren. Er waren bepaald ook vluchtelingen die er zich in materieel opzicht goed, soms zelfs uitstekend doorheen sloegen. Niet ieder lukte dat, niet ieder kon het lukken. De meeste beroepen die men uitgeoefend had, sloten immers niet aan op de Nederlandse werkelijkheid: van de eerste 1245 vluchtelingen die zich in' 33 bij het Amsterdamse comité meldden (latere gegevens ontbreken), waren 339 'zelfstandige kooplieden' geweest; 285 hadden behoord tot de groepen van 'musici, redakteuren, artisten, doktoren, juristen, theologen, studenten, scholieren.' Sommigen konden in Nederland hun opleiding voltooien of weer aan de slag gaan, anderen niet. Zeker was er menige vluchteling die in een spoedig vertrouwde kring met grote hartelijkheid opgenomen werd en zich in ons land met zijn grondstemming van ordelijke verdraagzaamheid min of meer thuis ging voelen. Men kan, om slechts één voorbeeld te noemen, denken aan de vooraanstaande Duitse litteratoren die aan de uitgeverijen van Emanuel Querido en Allert de Lange Duitse afdelingen toevoegden die Amsterdam internationaal tot een der belangrijkste centra maakten der Exil-Literatur. Men kan ook denken aan andere kunstenaars van wie in een sfeer van onderling vertrouwen een bevruchtende werking op hun Nederlandse collega's uitging. 'Rond hun, veelal tragische, gestalten woei', aldus Braat, 'de sterke wind van landen, oneindig groter en bewogener dan Nederland.f Maar strekte die sfeer zich tot de groep der vluchtelingen als geheel uit? Wij vrezen van niet. Zij waren nu eenmaal een Fremdkörper. De herinnering aan het vaderland waaruit men verstoten was, bleefbij velen knagen - een herinnering, gemengd wellicht met een nostalgisch verlangen, maar zeker ook met angst. Wie verder kon emigreren, deed zulks; maatschappelijk kon men ook elders vooruit zien te komen, maar vooral: wie in Nederland bleef, moest blijven, bleef vlak bij het Duitsland der Jodenvervolgers.

XCHet bestaan in het Derde Rijk en de gedwongen emigratie hadden al een bres geslagen in de normale innerlijke zekerheid die de Duitse Joden vóór de Machtuhernahme bezeten hadden; het leven in Nederland kon die bres niet wezenlijk dichten; en elk succesdat Hitler op het gebied van de buitenlandse politiek behaalde, deed een nieuwe golf van angst ontstaan: wijder werd die bres.

XCZo ook bij de Anschluss, maart '38.Belangen aan de min. vanjustitie (Archief minist. van sociale zaken, map 396.22/08. 4-3). 2 L. P. J. Braat: Omkranste hiaten,

1 Bijlage no. 3 bij de brief, 25 juli 1933, van het Comité voor Bijzondere Joodse

527 [PDF]

Na de 'Anschluss'

XC

XCAl een maand voor de inlijving van Oostenrijk had de Nederlandse regering in beginsel tot wijziging van haar vluchtelingenbeleid besloten. Dit was in eerste instantie zaak van de minister van justitie, mr. C. M. J. F. Goseling, voorzitter van de Rooms-Katholieke Staatspartij tot hij eind juni' 37 tot het vierde ministerie-Colijn toetrad. Wat Goseling bij die wijziging bewoog, weten wij niet; wij nemen aan dat de vertogen van zijn eigen ambtenaren veel indruk op hem maakten. Trouwens, ook bij de departementen van economische en van sociale zaken was men van mening dat het aanbeveling verdiende, het binnenkomen van vluchtelingen te bemoeilijken. InDuitsland werd de positie der Joden steeds hachelijker: aangenomen moest worden dat er meer en meer vluchtelingen zouden komen; juist met het oog daarop besloot de ministerraad op 7 februari '38 dat de minister van justitie 'concrete maatregelen' zou ontwerpen.'

XCVijf weken later kwam de Anschluss.

XCEr leefden in Oostenrijk ca. 185000 Joden. Op zaterdag 12 maart wisten zij dat alle antisemietische maatregelen die in Duitsland getroffen waren, zich nu ook tot hen zouden uitstrekken. Daar kwam evenwel bij, dat deze .rweede nationaal-socialistische Machtubemahme met een aanzienlijke mate van geweldpleging gepaard ging. Vooral in Wenen werden Joden mishandeld, kleine stoeten demonstranten trokken met de roep 'Schlagt die juden tot J' door de straten. Verscheidene Joden pleegden zelfmoord; binnen enkele weken werden ca. 2000 leden van de joodse bevolkingsgroep gearresteerd, de meesten hunner werden naar het concentratiekamp Dachau gezonden. De Z.g. arisering van joodse bedrijven kwam snel op gang.

XCHet spreekt vanzelf dat duizenden Joden op de kortst mogelijke termijn Oostenrijk trachtten te verlaten. Dat zich velen naar het verre Nederland zouden begeven, was niet erg waarschijnlijk - niettemin vroeg het NSBEerste-Kamerlid mr. A. J. van Vessem al de maandag na de Anschluss (eerder kon niet) of de regering bereid was om, teneinde 'herhaling te voorkomen van ongewenste immigratie als in 1933 na de Duitse systeemverandering heeft plaats gevonden, hier te lande onverwijld doeltreffende maatregelen te nemen,' Minister Goseling stelde hem enkele weken later gerust: de grensbewaking was al versterkt (hiertoe had de ministerraad op 21 maart besloten"), verscherping van de voorwaarden voor to elating werd overwogen. Op die verscherping werd vooralook aangedrongen door de departementaleMinisterraad, notulen,febr.maart

1 7 1938. 2 A.v., 21 1938.

528 [PDF]
GOSELING WEERT DE VLUCHTELINGEN

functionaris onder wie zowel de grensbewaking als de rijksvreemdelingendienst ressorteerden: majoor H. W. B. Croiset van Uchelen. Hem was gebleken dat er in het land gemeenten waren die, buiten alle Haagse autoriteiten om, joodse vluchtelingen 'maar raak' inschreven en hun dan ook nog vóór aankomst een inschrijvingsbewijs toezonden; het was voorgekomen dat vluchtelingen zich aan de grens presenteerden, voorzien van geldige inschrijvingen in de handelsregisters; of er werd misbruik gemaakt van toegevendheid: zo had hem 'een jammerklacht' bereikt 'van een burgemeester uit de Achterhoek die, in een zwak moment, enige weken tevoren aan één joodse emigrant voorlopig toestemming tot vestiging had gegeven en waarvan het aantal inmiddels reeds was uitgegroeid tot zeven.'

XCDie 'toestroming vanJoodse en andere vluchtelingen' was, aldus de majoor, 'een plaag' geworden. Waarom volgde ons land het voorbeeld van Zwitserland niet? De Zwitserse consul te Amsterdam had hem ingelicht dat zijn land 'practisch sinds geruime tijd voor vestiging van vreemdelingen absoluut gesloten is. Slechts in uitzonderlijke gevallen (b.v. renteniers die werkelijk enige tonnen aan Zwitserse francs bezitten) wordt vergunning tot vestiging verleend. Deze Heer vermocht niet zijn verbazing te verhelen over het feit dat ons land nog zo gemakkelijk vluchtelingen toelaat waardoor juist diegenen die elders niet gewenst werden, zich hier vestigen. .. Het komt mij voor, dat wil in deze chaos verbetering worden gebracht met het doel in feite een einde te maken aan de voor ons land ongetwijfeld funeste vreemdelingeninvasie, het treffen van drastische maatregelen als urgent moet worden beschouwd."

XCMinister Goseling had die aansporing niet nodig gehad. Nog vóór zij binnenkwam, had hij aan zijn ambtgenoten het concept voorgelegd voor een rondschrijven dat in eerste instantie toegezonden zou worden aan de belangrijkste autoriteiten die met de toelating van vluchtelingen te maken hadden: de procureurs-generaal bij de vijf gerechtshoven, de inspecteur der Koninklijke Marechaussee en de hoofdcommissarissen van politie in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Groningen.

XC'Een vluchteling', zo heette het hierin,

XC'zal voortaan als een ongewenst element voor de Nederlandse maatschappij en derhalve als een ongewenste vreemdeling te beschouwen zijn, die derhalve aan deBrief,aprilvan de administrateur grensbewaking en rijksvreemdelingendienst (no.aan de min. van justitie (Archief minist. VQnsocialezaken, map

1 29 I938, I475) 396.22/08.4-6).

529 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

grens geweerd en, binnenslands aangetroffen, over de grens gebracht zal moeten worden ... Bijzonderlijk wordt er nog op gewezen dat aan de omstandigheid, dat de vluchteling voldoende financiële middelen bezit, geen reden ontleend mag worden, hem hier te lande nog toe te laten of te laten verblijven.'

XCWas 'in een enkel geval aannemelijk dat werkelijk levensgevaar voor de vluchteling te duchten is', dan zou de inspecteur der Koninklijke Marechaussee of de betrokken procureur-generaal de beslissing van de minister kunnen inroepen.'

XCDit concept werd op 5 mei door minister-president Colijn en door de ministers van buitenlandse zaken, economische zaken en fmanciën (Patijn, Steenberghe en de Wilde) goedgekeurd waarbij Goseling evenwel de toezegging deed dat hij vluchtelingen op wier toelating door andere departementen prijs gesteld werd, inderdaad toe zou laren." Twee dagen later ging het rondschrijven in zee. Tegelijk kreeg de politie in het geheleland opdracht, plaatselijk bekend te maken dat alle vreemdelingen zich bij de politie moesten melden: dat was een van de maatregelen geweest waarop majoor Croiset van Uchelen in zijn brief aan de minister aangedrongen had.

XCOp Goselings rondschrijven dat ook in het Algemeen Politieblad verscheen, werd van tal van kanten scherpe kritiek uitgeoefend, ook in de StatenGeneraal, ook in de pers; De Groene Anisterdammer wijdde op 28 mei een apart nummer aan het vluchtelingenvraagstuk waarin Geyl, sinds kort hoogleraar te Utrecht, op het vele wees dat Nederland in de loop van zijn historie aan vluchtelingen te danken had. De minister legde al die kritiek naast zich neer. Wat de pers betreft, mag overigens niet onvermeld blijven dat, terwijl het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland het nieuwe regeringsstandpunt een 'vertreden ... van de meest elementaire mensenrechten' noemde, het in joodse kring veel meer gelezen Nieuw Israëlietisck Weekblad het regeringsstandpunt verdedigde in termen die, zo ze al niet ontleend waren aan de eerder behandelde nota's van van Lier, daar in elk geval nauw bij aansloten:

XC'Een nog grotere toename van vreemdelingen-vestiging zou de nationale economie uit het evenwicht brengen, terwijl een nog sterker aanwas van vreemdelingen het gevaar van - om in Duitse trant te blijven Überfremdung in zich bergt."Brief,aprilvan het minist. vanjustitie (ze afd.no.aan de min. van socialezaken (Archiefminist. van socialezaken, mapNotitie,meivanVerwey voor devan socialezaken,(a.v.).Lipschits:p.De betrokken hoofdredacteur werd einddoor de directie ontslagen (a.v., p.53

1 28 1938, A, 2432) 396.22/08.4-6). 2 5 1938, R. A. min. C. P. M. Remme 31. 39-40. '38 278).

530 [PDF]
DEBAT IN DE TWEEDE KAMER

XCOp de reacties in het parlement willen wij met een enkel woord ingaan. Op 9 juni 1938 werd minister Goseling namelijk op grond van zijn rondschrijven van 7 mei door de voorzitter van de kleine communistische fractie, L. de Visser, geïnterpelleerd, hetgeen tot een vrij langdurig debat leidde. In zijn verdediging wees de minister er op, dat tot op dat moment ca. 25 000 joodse en 7 000 politieke vluchtelingen in ons land aangekomen waren, van wie een 8 000 waren geëmigreerd; 24 à 25 000 waren gebleven. Hadden zij nieuwe werkgelegenheid geschapen? Ja, meende de minister, maar dan toch slechts voor ongeveer 4500 arbeidskrachten en (hier herhaalde hij het tendentieus betoog dat hij van van Lier ontvangen had):

XC'Men moet niet denken dat dat niet is gegaan ten koste van andere krachten, ik bedoel dat het geen arbeidsverschuiving tussen Nederlanders ten gevolg heeft gehad ... Op grond van mijn inlichtingen geldt dit in belangrijke mate voor de confectie-industrie Er zijn uitzonderingen maar men kan die niet tot het oneindige uitrekken De slotsom is deze dat in het algemeen ... juist ook met het oog op vermeerdering van werkgelegenheid, waarbij vreemdelingen werkgevers zouden moeten zijn, de verdere toelating moet worden tegengegaan, ook uit zuiver economisch oogpunt. Ik heb mij daarvan nog eens terdege vergewist.'!

XCDie argumentatie maakte kennelijk indruk. Zelfs de interpellant zei dat 'onbegrensde toelating van vreemdelingen' door 'niemand' verlangd werd"; 'gaarne' erkende de sociaal-democratische fractieleider Albarda, 'dat een te grote toevloed van vreemdelingen, vooral in de tegenwoordige omstandigheden, voor ons land bedenkelijk kan zijn, dat daardoor grote economische nadelen, gevaar voor orde en rust en zelfs gevaren voor de veiligheid van de staat kunnen worden veroorzaakt.'

XCMen moest dus, aldus Albarda, 'een zekere beperking' in acht nemen," maar juist in dat opzicht ging het rondschrijven van 7 mei te ver. Albarda sprak van een stuk dat 'indruist tegen de geest van het asylrecht zoals de grote meerderheid van ons volk dat opvat'<; 'het hoogste goed, de menselijke solidariteit, wordt vernield', riep de Visser uit 5 die ook nog op de SowjetUnie wees, 'waar de meeste vluchtelingen vertoeven en volstrekte demoeratie bestaat'"; mevr. Bakker-Nort uitte namens de vrijzinnig-democraten 'grote bezwaren van juridische, ethische en economische aard'"; de liberaal mr. W. C. Wendelaar noemde het standpunt van de minister 'onmenselijk', daarbij opmerkend:

XC'Misschien zeggen sommigen: Och, het zijn maar Joden. Daartegen kom ik53

1 Staten-Generaal, Tweede Kamer: 1937-1938, p. 1723. 2 A.v.,p. 1703. 3 A.v., p. 1712. 4 A.v., p. 1713. 5 A.v., p. 1703. 6 A.v., p. 1710. 7 A.v.

531 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

met alle energie op. Joden zijn .mensen als alle andere mensen. Ook al zijn het Joden, dan is dat even erg als wanneer het andere mensen zou betreffen." .

XCMr. J. Algera drong namens de anti-revolutionaire fractie op 'soepele beoordeling' aanê; voor de NSB kon Marchant d' Ansembourg daarentegen het weren van vluchtelingen slechts toejuichen:

XC'In werkelijkheid is het zo, dat een ieder die volgens de wetten van het land leeft, of hij nu Ariër of Jood is, in Duitsland rustig en veilig kan leven ... De waarheid is dat verreweg het grootste gedeelte dezer vluchtelingen de wijk hebben genomen, hetzij wegens overtreding van deviezenvoorschriften, hetzij wegens landverraad.'!

XCVan andere partijen (de Rooms-Katholieke Staatspartij, de ChristelijkHistorische Unie, de Staatkundig Gereformeerde Partij en de ChristelijkDemocratische Unie) namen geen sprekers aan het debat deel. Geen motie, hoe ook geformuleerd, werd ingediend: minister Goseling hoefde zijn beleid niet te wijzigen.

XCWelk effect het rondschrijven van 7 mei '38 gehad heeft, hebben wij niet nagegaan: slechts een nauwkeurig en tijdrovend naderonderzoek zou (als voldoende stukken bewaard gebleven zijn!) uitsluitsel kunnen bieden. Dat het van mei '38 af voor joodse en andere vluchtelingen nog moeilijker geworden was, in ons land asyl te vinden, spreekt vanzelf; moeilijker, maar niet onmogelijk: bij het Amsterdamse Vluchtelingencomité konden zich althans in '38, van de Anschluss af, nog meer dan I200 joodse vluchtelingen uit Oostenrijk komen melden, bij het Rotterdamse bijna 600.4 Hun werkelijk aantal zal wel hoger geweest zijn. Intussen hing dat voor een deel ook samen met de beleidswijziging die de regering in november' 38 opgedrongen werd door een schokkende pogrom in Duitsland, de z.g. Reichskristallnacht.

De 'Reichskristallnacht'

XC

XCTen tijde van de Anschluss telde Oostenrijk ca. 20000 Joden van Poolse nationaliteit. Hoewel er in Polen een aanzienlijke mate van antisemitisme bestond, trachtten velen hunner uit Oostenrijk naar dat land terug te keren;53

1 A.v., p. 1717-18. 2. A.v., p. 171 9. s A.v., p. 171 5. 4 1938, p. 16, 18 (DOCn-IOIl).

532 [PDF]
NA DE 'REICHSKRISTALLNACHT'

hetzelfde deden Poolse Joden die in het Altreich woonden. Wettelijk was de Poolse regering niet gerechtigd, Poolse staatsburgers de toegang tot Polen te ontzeggen; haastig kondigde zij dus, eind maart '38, een nieuwe wet af die haar de bevoegdheid gaf, staatsbutgers die langer dan vijf jaar in het buitenland gewoond hadden, hun nationaliteit te ontnemen; op 6 oktober werd bepaald dat voortaan geen Pool meer het land binnen zou kunnen komen zonder een apart visum. Hoe kon Berlijn het vertrek van de Poolse Joden toch forceren? Heydrich wist raad: eind oktober liet hij de Poolse Joden in Duitsland bij duizenden oppakken; ze werden in treinen geladen en via de Poolse grensposten abgeschoben tot die grens gesloten werd en een situatie ontstond waarbij duizenden verdrevenen, hoofdzakelijk mannen, zonder verzorging en aan weer en wind blootgesteld, ronddwaaldenin het niemandsland tussen de Duitse en de Poolse grensposten. Het kwam tenslotte tot een accoord waarbij Duitsland een deel van de laatste verdrevenen terugnam terwijl een ander deel Pools grondgebied betreden kon.

XCAls protest tegen dit onmenselijk bedrijf schoot op 7 november de zeventienjarige Herschel Grynszpan, wiens ouders zich onder de zeventienduizend slachtoffers van die actie bevonden, in Parijs een lid van de Duitse ambassade dood; hij had de ambassadeur te spreken gevraagd maar werd door een van de ambassade-secretarissen ontvangen; deze, Ernst vom Rath, liet er het leven bij. Grote opwinding aan de top van het Derde Rijk! Hier moest wraak genomen worden! Twee dagen later, 9 november, gaven de Nazileiders opdracht tot een reeks van gewelddadigheden tegen het Duitse Jodendom die, onder welwillend toezicht van de politie, door partijformaties georganiseerd en uitgevoerd werden. In de nacht van 9 op IQ november gingen in heel Duitsland met inbegrip van Oostenrijk en het pasingelijfd Sudetengebied bijna 200 synagogen in vlammen op; bijna 8000 winkels werden gedeeltelijk verwoest, 800 werden bovendien leeggeplunderd, alleen al bij de bekendste joodse juwelierszaak in Berlijn werd voor bijna 2 miljoen Rm. aan sieraden gestolen, alom lag het glas van de spiegelruiten op straat. Vijf-en-dertig Joden werden in die ene nacht, de Reicks kristallnacht, vermoord.

XCDaar bleefhet niet bij. Dertigduizend mannelijke Joden werden gearresteerd en in de concentratiekampen Sachsenhausen, Buchenwald en Dachau opgesloten (de meesten werden na zes weken vrijgelaten maar alleen al in de twee laatstgenoemde kampen kwamen meer dan 400 Joden om het leven)." Voorts werd het Duitse Jodendom een boete opgelegd van I miljard Rm.: van elke vermogende Jood werd een vijfde van het vermogen

XC1 L. Kochan: Pogrom, 10 November 1938 (I957), p. 60,76-77, I46.

533 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

geconfisceerd. Arme Joden zouden voortaan uitgesloten zijn van elke vorm van ondersteuning; zij werden van maart '39 af in werkkampen samengedreven. Theaters, concertgebouwen, bioscopen, musea, parken en zwembaden mochten Duitse Joden niet meer betreden, hun kinderen werden van de Duitse universiteiten en scholen verwijderd, hun complete uitschakeling uit het bedrijfsleven werd met kracht ter hand genomen. Dan werd in april '39 bepaald dat Joden voortaan in aparte buurten moesten wonen, hoofdzakelijk in steden. Van! de ongeveer 330000 Joden die in mei' 39 nog in het Reich aanwezig waren, bleek al meer dan de helft in twee steden te zijn samengedrongen: Berlijn en Wenen. Het percentage boven-veertigjarigen onder hen was, met '33 vergeleken, van 48 tot 74 gestegen.! Van belangwas ook, dat die overgeblevenen van begin juli af gedwongen werden, de aanwijzingen van de Reichsvereinigung der ]uden in Deutschland te volgen .,.. zo was de eerder genoemde Reichsvertretung herdoopt. Het doorgeven van de instructies van de Sicherheitspolizei werd de voornaamste functie van die Reichsvereinigung.

XCHerinnert de lezer zich nog de formulering die in het uit begin' 39 daterend rondschrijven van -het Auswártige Amt voorkwam 1 'Das letzte Ziel der deutschen ]udenpolitik ist die Auswanderung aller im Reichsgebiet lebenden ]uden', zo stond het er. Een Reichszentrale für die jüdische Auswanderung werd opgericht, zulks als uitbreiding van een overeenkomstige instelling die in Wenen na de Anschluss in het leven geroepen was; een SS-officier, Adolf Eichmann, kreeg er de leiding van en in januari '39 instrueerde Goering het Reichsinnenministerium (dat betekende in feite: Himmler als Chef der deutschen Polizeîi, de emigratie der Joden zoveel mogelijk te bevorderen.ê Maar hoeveel tijd zou die emigratie, gegeven de onwil van andere staten om joodse vluchtelingen op te nemen, niet in beslag nemen! In een Besprechung über die ]udenfrage die op I2 november '38, twee dagen na de Reichskristallnacht, onder Goerings voorzitterschap plaats vond, schatte Heydrich: minstens achttot tien jaar. Akelig vooruitzicht! Goering had echter nog hoop:

XC'Wenn das Deutsche Reich in irgendeiner absehbaren Zeit in aussenpolitischem KOliflikt kommt, so ist es selbstverständlich dass auch WiT in Deutschland in allererster Linie daran denken werden, eine grosse Abrechnung an den Juden zu vollziehen:»

XCHitler, op 30 januari '39 in de Rijksdag sprekend, werd over die grosse Abrechnung specifieker::The destruction of the European Jews,Besprechung ûber dieJuderifrage,IMT,

1 R. Hilberg p. 98, 106. 2 Brief, 24 jan. 1939, van Goering aan Frick (FO;SD, 372II3-I4). 3 Notulen van de 12 nov. 1938, Neur. doc. PS-18I6, dl. XXVIII, p. 532, 538-39.

534 [PDF]
HITLERS DREIGEMENT

XC'Wenn es dem internationalen Pinanzjudentum in und ausserhalb Europas gelingen sollte, die Volleer noch einmal in einen Weltkrieg zu stiirzen, dann wird das Ergebnis nicht der Sieg des[udentums sein, sonderndie Vernichtung derjüdischen Rasse in Europa!'

XC'Vernichtung','vernietiging' - nagenoeg alle tijdgenoten zagen dat woordgebruik als een voorbeeld van de aggressieve beeldspraak waar Hitler in zwelgde, Voorzover die tijdgenoten van de betrokken passagekennis namen! Ze kwam in de verslagen die ten onzent het Algemeen Handelsblad, De Maas bode en De Standaard van Hiders toespraak publiceerden, in het geheel niet voor, wèl in die van de Nieuwe Rotterdamse Courant, De Telegraaf, De Tijd, Het Vaderland en Het Volle.'Het klonk onheilspellend', oordeelde Het Vader land. l'Wie zijn verbeten passage gisteren beluisterde', schreef Het Volk, 'zag plotseling, als bij het licht van een bliksemschicht, de innerlijke gesteldheid van de redenaar voor zijn oog oprijzen. '2 Ander commentaar werd in de genoemde bladen (wij hebben er de provinciale pers niet op nageslagen) niet geleverd. De Groene Amsterdammer, De Haagse Post en het Nieuw Israë lietisch Weekblad kwamen op Hiders dreigement niet terug. Men leefde snel, men vergat snel.

XCMenigmaal al had de Jodenvervolging in Duitsland aanleiding gegeven tot verontwaardigde protesten in ons land. Vooral was dat het geval geweest na de afkondiging der Neurenberger wetten. Er was toen onder meer in de Apollohal te Amsterdam een demonstratieve vergadering gehouden; de zaal was met tegen de zevenduizend protesterenden stampvol, duizenden stonden nog buiten. Toen de Rotterdamse kapelaan H. Drost (wiens woorden, aldus Cohen, de diepste indruk maakten) er aan het slot van zijn betoog 'tot de groten der wereld en tot God in de Hemel het woord van de Psalmist: 'Vrede over Israël' richtte, hadden zijn toehoorders zich verheven, 'zij juichten, zij wierpen hoeden en doeken in de lucht, of ook zij zaten als verstard en lieten hun tranen de vrije 100p.'3 Het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen had een brochure laten verschijnen waarin vijftien 'rnannen van aanzien' (veertien hoogleraren en, als enige niet-hoogleraar, de AalHet Vaderland,Het Volk,Zwervend en dolend,

1 31 jan. 1939. 2 31 jan. 1939. 3 Cohen: p. 91--92.

535 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

moezenier van de Arbeid, mgr. H. A. Poels) het antisemitisme afgewezen en Duitsland als staat van Jodenvervolgers aan de kaak gesteld hadden.! De protesten die na de Reiehskristallnacht geuit werden, waren talrijker en feller nog. De Koningin, prins Bernhard en verscheidene ministers werden met telegrammen bestookt waarin op het openstellen van de grens aangedrongen werd; enkele gemeente- en kerkeraden, vooral in de Achterhoek, namen daartoe strekkende moties aan; hetzelfde deden vakverenigingsinstanties. 'Hier', aldus de Verenigingsraad van de Nederlandse Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel, 'mag de eis gesteld worden van onmiddellijke hulp en toelating van vervolgde, gepijnigde en leeggeplunderde Joden in ons land.'2 Op initiatief van dr. J. Eykman, directeur van de Amsterdamse Maatschappij voor Jonge Mannen (AMVJ), werd begin december door de Nederlandse jeugdorganisaties een Nationale Collecte gehouden die ca. f 400000 opbracht, 'personeel van banken hielp tot in de nacht bij de administratie en bij het tellen der ingekomen gelden. De Nederlandse Bioscoopbond had voor die dag het kasgeld ter beschikking der inzameling gesteld.' Uit particuliere kring verwierfhet joodse Vluchtelingencomité bijna f 2 miljoen aan giften,"

XCWat deed de regering? Onder de indruk van de schokkende gebeurtenissen in Duitsland had zij besloten, de deur die formeel door minister Geseling in mei gesloten was, , wij zouden kunnen zeggen: op een kier te zetten. De regering besefte, dat zulks velen in Nederland niet voldoende zou zijn. Het leek verstandig, er zich van te vergewissen wat andere regeringen deden. Tot de Nederlandse gezanten in Brussel, Parijs, Londen, Bern, Kopenhagen en Warschau werd op zaterdag 12 november de instructie gericht, dienaangaande informaties in te winnen, hetgeen Cohen nog na de oorlog naïevelijk als bewijs zag, 'met welk een spoed en energie onze regering dit vraagstuk ter hand nam.I" De Belgische regering bleek bereid te zijn, 2000 joodse kinderen op te nemen (het werden er 1000); de Franse 'zegde toe, het oude welwillende standpunt te handhaven' (geen concrete belofte dus); de Engelse 'maande tot voorzichtigheid'; de Zwitserse onderstreepte 'dat Zwitserland alleen als transito-land voor vluchtelingen in aanmerking kwam'; de Deense was 'niet van plan, een

XC1 Eén van de vijftien, de Utrechtse theoloog H. Th. Obbink, liet daarbij 'in het midden de vraag of er überhaupt voor de Duitse regering gegronde aanleiding was, de in Duitsland wonende Joden in een uitzonderingspositie te plaatsen.' (Stemmen van Nederlanders over de behandeling der Joden in Duitsland, p. 15). 2 Een deel van de tot de regering gerichte stukken vindt men bijeen onder Ministerraad-rçj S, agendastuk 503. 3 Cohen: Zwervend en dolend, p. II6-17. A.v., p. 50. 536

536 [PDF]
TOELATING VAN NIEUWE VLUCHTELINGEN

groot aantal vluchtelingen toe te laren": de Poolse deed weten, 'dat van haar geen toegefelijkheid te verwachten viel."

XCDat alles maakte het de Nederlandse regering gemakkelijk, niet verder te gaan dan zij al gedaan had en dat was niet erg ver. Op zondagmiddag 13 november werden Cohen ('nimmer zal ik die audiëntie vergeten') en Asscher door minister Goseling ontvangen.

XC'Wij behoefden nauwelijks te zeggen waarom 'rÎj kwamen. Er heerste een uit traditie geboren bereidheid, een wijkplaats te verlenen, maar tegelijk een uit beleid ontstane voorzichtigheid die het getal der op te nemen vluchtelingen beperkt wilde zien. Bovendien stelde men de eis dat deze in kampen zouden worden opgenomen en dat wij de verplichting op ons namen, hen zo spoedig mogelijk te laten emigreren. En daar de financiën van de staat niet met de zorg voor hen belast mochten worden, vroeg men ons, vóór de volgende woensdag, dus binnen drie dagen, een garantie te stellen van een miljoen gulden voor de kosten van onderhoud en van de inrichting der kampen ... Binnen enkele dagen was de garantie volrekend."

XC'Een beperkt getal vluchtelingen' zou toegelaten worden: het departement vanjustitie, zo werd binnenskamers meegedeeld, zou ze selecteren. Comité's als het joodse die zich met de zorg voor vluchtelingen belastten, konden aan dat departement naamlijsten voorleggen.ê Minister-president Colijn sprak op dinsdag 15 november in de Tweede Kamer van 'enkele duizenden vluchtelingen' die onderdak zouden kunnen krijgen. Dat raakte spoedig in Duitsland bekend. De Nederlandse eonsulaten werden er 'met aanvragen bestormd'": voorts ontving alleen al het Vluchtelingencomité te Amsterdam binnen enkele weken verzoeken om toelating die op veertigtot vijftigduizend personen betrekking hadden.f Het was duidelijk dat veruit de meesten afgewezen zouden worden. Trouwens, daar Justitie de beslissing van geval tot geval in eigen hand wilde houden, was de grens gesloten gebleven. 'Ouden van dagen en kinderen, waaronder zieken en gewonden die na moeizame tochten en dikwijls na een tijd van ontbering hoopten rust en veiligheid te vinden, (werden) aan de Nederlandse grens ontvangen door een keten van gummi en ijzer', berichtte de verontwaardigde Nieuwe Rotter

1 A.v., p. 53-55. "A.v., p. 105. 3 'Aantekeningen betreffende de mededelingen, door de minister van binnenlandse zaken in de audiëntie van IS november aan prof. Schmutzer en prof. Rutgers gedaan' (Archief voorzitter Protestants Hulp comité voor uitgewekenen om ras of geloof, losse stukken). 4 Brief, 29 nov. 1938, van de Nederlandse consul te Leipzig aan de Rijksdienst der Werkloosheidsver zekering en Arbeidsbemiddeling (Archief minist. van sociale zaken, map 396.22/ 08.4-6). 5 1938', p. II (Doc Il=ror r).

537 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

damse Courant+ 'Aan een man wiens vrouwen kinderen al hier woonden, aan een ander met verwondingen, aan statenlozen die twaalf dagen hadden gelopen, was', aldus een aan het Comité van Waakzaamheid uitgebracht rapport, 'de toegang geweigerd; urenlang was door de comité's aan de grens gestreden met de politie om toelating van een man die vier maanden in een concentratiekamp had doorgebracht, en om een zuigeling van acht maanden. '2

XCOpnieuw kwam de publieke opinie in het geweer. In een van de adressen die tot de Staten-Generaal gericht werden (het verwierf 50 000 handtekeningen), werd de vraag gesteld waarom Nederland nu met de toelating zo schriel was, terwijl men in de eerste wereldoorlog honderdduizenden Belgische vluchtelingen opgenomen had." Het regeringsbeleid werd niet gewijzigd.

XCOok tegenkrachten waren in denlande werkzaam. De Nationale Collecte werd in het gereformeerde weekblad De Bazuin door prof dr. K. Dijk ('Het vraagstuk is niet gemakkelijk, ook niet uit barmhartigheidsoogpunt') afgekeurd: daar 'het grootkapitaal voor een niet gering deel in handen der Joden is', waren, meende hij, giften van niet-Joden overbodig." Het Verbond voor Nationaal Herstel protesteerde in een adres aan de ministerraad tegen 'het voortdurend drijven van sentimenteel-humanistische, politieke, en voornamelijk van de verpolitiekte marxistische groepen."

XCMussert reageerde z.g. slimmer. Dat het Duitse Jodendom in een hoek gedrukt werd, vond hij eennatuurlijke zaak: 'het Duitse en het Joodse volk' waren nu eenmaal, schreef hij in Volk en Vaderland,'in volle oorlog met elkander'; de pogrom ging hem als uiting van ruw geweld daarentegen te ver. Hij kon 'niet aan het gevoel ontkomen dat het doel is, de Joden uit te drijven zonder meer.' Maar, 'wij Nederlanders kunnen de wijze waarop dit geschiedt, geenszins waarderen, in onze aard ligt afschuw van vandalisme en ongerechtigheid." Het joodse vraagstuk moest, vond hij, ordelijk opgelost worden. Hij zette er een plan voor op schrift dat het volgende inhield: Suriname, Brits- en Frans Guyana zouden respectievelijk door Nederland, Engeland en Frankrijk afgestaan worden om er een 'Joods Nationaal Tehuis' in te richten. Frankrijk en Engeland zouden geen territoriale compensatie krijgen (die hielden genoeg koloniën over), Nederland wèl en zulks ten koste van Portugal dat het deel van Mozambique (Portugees Oost-Afrika) dat aan Transvaal grensde, aan Nederland zou afstaan en, in ruil, van Belgiëp. lI2-I3. 4 De Bazuin, 25 nov. 1938. 5 Adres, 12 dec. 1938, bij: Ministerraad1938, agendastuk 503. 6 Volk en Vaderland, 18 nov.

1 18 nov. 1938. 2 Cohen: p. 270. 3 A.v.,

538 [PDF]
MUSSERTS GUYANA-PLAN

'een passend deel' van Belgisch Kongo zou ontvangen. In Suriname en de twee Guyana's zou voor de daar wonende 'Indianen en Negers' 'een reservaat' ingericht worden; diegenen welke die gebieden zouden willen verlaten, zouden op kosten van 'de Europese staten die Joden zonden naar het Joods Nationaal Tehuis', naar elders overgebracht worden, uit Suriname de blanken naar Nederlands nieuwe kolonie bij Transvaal, de niet-blanken naar Nederlands-Indië. Taak van de Verenigde Staten zou het tenslotte zijn, met 'hun geweldige fmanciële macht ... het Tehuis zodanig in te richten dat het joodse volk daarmede alleszins tevreden kan zijn."

XCMet dit plan werd Rost van Tonningen ijlings naar Berlijn gezonden. Musserts bedoeling was dat Mussolini het publiek zou maken maar hij wilde de Duce niet benaderen voor hij de instemming van de Duitse autoriteiten verkregen had; die instemming werd geweigerd, hoewel in die tijd aan de top van het Derde Rijk wel met het denkbeeld van een andere z.g. territoriale oplossing van 'het joodse vraagstuk' gespeeld werd, nl. gedwongen verhuizing naar het verre en onontwikkelde eiland Madagascar, toen Frans koloniaal bezit. Ondanks Duitslands negatieve houding maakte Mussert zijn Guyana-plan met veel tam-tam wereldkundig. Het feit dat het bij de betrokken mogendheden geen steun vond, kon hij voortaan als argument gebruiken dat men, aangezien men niets deed om de Duitse Joden op te vangen, niet het recht had, tegen de antisemietische politiek van het Derde Rijk te protesteren. Intussen was Musserts medeleven met de Joden in ruime mate gehuicheld; twee jaar later kwam de aap uit de mouw toen hij van zijn absurde politieke constructie uit november '38 erkende dat zij neerkwam op een 'plan tot deportatie naar Cayenne" - de barbaarse strafkolonie in Frans Guyana.

XCTerug naar Nederland.

XCWij vermeldden dat de regering na de Reichskristallrlacht besloten had, 'enkele duizenden vluchtelingen' toe te laten, te selecteren door het departement van justitie al of niet op voorstel van de comité's die zich met de zorg voor die vluchtelingen belastten. Tot dusver noemden wij slechts het met overeenkomstige comité' sin den lande samenwerkende joodse Vluchtelingencomité in Amsterdam. Daarnaast waren comité's ontstaan voor protestantsof katholiek-gedoopte Joden die Duitsland hadden moeten verlaten. Het 'Protestants Hulpcomité voor uitgewekenen om ras of geloof' was in mei , 3 6 door toedoen van de Ecumenische Raad opgericht; het stond van meet af aan onder het energieke voorzitterschap van prof. mr. V. H. Rutgers,

1 A.v., 25 nov. 1938. 2 Mussert in zijn nota, 4 dec. 1940, voor Schmidt, p. 126.

539 [PDF]
NEDER-LAND EN DUITSLAND

hoogleraar aan de Vrije Universiteit; steun ontving het in hoofdzaak uit vrijzinnige kringen. Quakers en Doopsgezinden hadden daarnaast gemeenschappelijk een eigen, kleinere hulporganisatie gevormd. Het 'RoomsKatholiek Comité voor slachtoffers van geloofsvervolging' was, eveneens in '36, op initiatief van aartsbisschop de Jong in het leven geroepen; het stond onder leiding van prof dr. ir. J. 1. J. M. Schmutzer, hoogleraar te Utrecht. Tot de november-pogrom hadden die twee comité's nog maar betrekkelijk weinig vluchtelingen moeten opvangen; na die pogrom ontvingen ook zij talloze verzoeken om bemiddeling bij de toelating in Nederland.

XCNiet voor het eerst (en niet voor hetlaatst) moest eenkeus gemaaktworden. De regering deed tenslotte weten dat zij bereid was, 7 000 joodse vluchtelingen op te nemen. Daarbij wilde zij voorkeur geven aan diegenen die al bloedverwanten, vooral ouders of kinder en, in ons land hadden. Het joodse Vluchtelingencomité mocht r800 namen voorstellen, het protestantse en het katholieke comité elk 300. Zowel tegen het lage totaal-aantal als tegen het lage eigen quotum werd door Cohen en Asscher geprotesteerd, eerst bij minister Goseling, daarna bij minister-president Colijn - in beide gevallen vergeefs. Het was, van hun comité uit gezien, een kwetsende achteruitstelling ; niet minder kwetsend was het, dat de regering bepaalde dat van de opbrengst van de Nationale Collecte slechts twee-vijfde aan het joodse comité ter beschikking gesteld zou worden; de twee andere comité's kregen elk één vijfde (samen voor enkele honderden gedoopte vluchtelingen dus evenveel als het joodse comité voor duizenden niet-gedoopten ontving); het resterende 'vijfde ging naar een algemeen fonds voor hulp aan buitenlandse kinderen, het Centrale Steunfonds, waarvan in de loop van ' 39 bleek dat het zijn taak beter kon opgeven, de resterende gelden werden toen volgens een veel reëler sleutel verdeeld: 85% voor het joodse comité, I2t% voor het protestantse, 2t% voor het katholieke.!

XCZijn die r800 vluchtelingen die het joodse comité mocht voorstellen, nu inderdaad toegelaten? Begin januari '39 waren er 833 van aangekomen," latere gegevens ontbreken. In totaal kwamen in elk geval méér dan 7 000 vluchtelingen ons land binnen. Minister Goseling maakte in maart '39 bekend dat 8000 toegelaten waren. Gebleken was voorts dat het ca. r500 vluchtelingen gelukt was, illegaal het land binnen te komen; hun werkelijk aantal zal wel hoger geweest zijn.

XCVerscheidene regeringen, ook de Nederlandse, hadden zich na de november-pogrom bereid verklaard, een aantal kinderen zonder hun ouders op te54

1 1939, p. 20-22. 2 Cohen: p.

540 [PDF]
HULP VOOR KINDEREN

nemen: Engeland 10000, België 1000, Frankrijk 600, Zwitserland 300, Zweden 250. Voor ons land was dit getal, in de bovengenoemde 8000 begrepen, op 1500 bepaald, eind april' 39 bleken bijna 1600 toegelaten te zijn.' Meer dan vierduizend gezinnen hadden zich aangemeld om die kinderen op te nemen, 'maar vele trokken zich later terug of werden ongeschikt bevonden; voor 460 kinderen moesten in juli '39 nog families worden gevondcn.P Tenslotte kwamen de meeste kinderen in tehuizen terecht. Van belang was daarnaast dat het enkele ondernemende vrouwen (wij noemen vooral mevr. G. Wijsmuller-Meijer, mevr. A.M. Boissevain-van Lennep en mevr. A. M. le Cosquino de Bussy-van der Lelie, alle drie uit Amsterdam) lukte, verlof te krijgen, via ons land joodse kinderen uit Duitsland en Oostenrijk naar Engeland over te brengen, zulks in overleg met de bureaus van de joodse Reichsvertretung in Berlijn en de joodse Kultusgemeinde in Wenen. Nog voor dat verlof verkregen was, had mevr. Wijsmuller al kinderen uit Duitsland binnengebracht. In Wenen drong zij in december' 38 tot Eichmann door, die tegen de actie van deze Nederlandse ('so rein arisch und dann sa verrüc!et'3) geen bezwaar had: het was toen nog officiële politiek, de Joden uit Gross-Deutschland tot emigratie te bewegen. Bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog had mevr. Wijsmuller met anderen al kinderen voor vier-en-zeventig transporten naar Engeland aangevoerd; na dat uitbreken zette zij onvermoeibaar haar werk voort, joodse kinderen opsporend in Duitsland, maar ook elders. Toen bleek dat in Stockholm enkele honderden kinderen vastzaten die oorspronkelijk uit Wilna afkomstig waren en die de KLM kosteloos van Riga naar de Zweedse hoofdstad vervoerd had, 'charterde mevr. Wijsmuller zeven vliegtuigen, wist benzine te verschaffen en zo de kinderen naar Amsterdam over te brengen', vanwaar zij naar Engeland overgevlogen werden." Hoe mevr. Wijsmuller op 14 mei '40 de nog in Amsterdam verblijvende vluchtelingen-kinderen in veiligheid wist te brengen, zullen wij in een later deel verhalen.

De eerste kampen

XC

XCOp één punt, een belangrijk punt, moeten wij naar het regeringsbeleid terugkeren.

XC1 A.v., p. 240. 2 A.v., p. 337. S G. Wijsmuller-Meijer en L. C. Vrooland: Geen tijd voor tranen (1961) p. 71. Cohen: Zwervend en dolend, p. 247.

541 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

XCWij zagen dat de regering in november' 38 óók besloten had, de 'nieuwe' vluchtelingen op te nemen in kampen (die bestonden toen al in België, Frankrijk, Engeland en Zwitserland); kampen waarvan bouwen inrichting door het joodse comité gefmancierd moesten worden. Dat Asscher en Cohen die fmanciering aanvaard hadden, werd hun door anderen die bij het vluchtelingenwerk betrokken waren, scherp verweten"; intussen hadden zij hun toezegging gedaan en het comité bleef haar gestand in de vorm van de al genoemde, binnen drie dagen bijeengebrachte garantie van f I miljoen. Het bleek niet gemakkelijk V00r het kamp een goede plaats te vinden. Eerst dacht men aan de buurt van Elspeet : protesten van de inwoners, van de Koninklijke Nederlandse Toeristenbond ANWB en van de Nederlandse Vereniging voor Vreemdelingenverkeer deden naar een andere plaats omzien en de keus viel tenslotte op Westerbork, dat halverwege Assen en Coevorden gelegen was, gevaarlijk dicht bij de Duitse grens, bovendien midden 'in een barre, troosteloze vlakte, wel een van de meest deprimerende stukken die in ons land te vinden zijn', aldus een rooms-katholiek Tweede Kamerlid.ê

XCTot oprichting van 'een kamp' besloot de ministerraad medio februari '39,3 de gelden voor Westerbork (f 1250000, het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen zou dat bedrag in annuïteiten van f 200000 terugbetalen, te beginnen op I januari '41) werden in april en mei '39 door de Kamers gevoteerd. Begin oktober '39 kwamen er de eerste vluchtelingen aan: 22. Het plan was, bijna vijftig woonbarakken te bouwen waar 1800 personen, II50 'legalen' en 650 'illegalen', gehuisvest konden worden; het aantal bewoners bedroeg bij de Duitse invasie 750.4 Wij komen op hen, wij komen op Westerbork terug.

XCVóór het Westerborkse waren verscheidene andere, kleinere kampen in gebruik genomen, aanvankelijk uitsluitend voor marmen die illegaal het land binnengekomen waren maar zich, volgens de voorschriften, bij de politie gemeld hadden. Een aantal hunner werd op 23 december '38 bij die melding in Amsterdam, wellicht ook elders, onverhoeds vastgehouden en naar een schoolgebouw in Reuver (Limburg), naar een exportslagerij in Hoek van Holland, naar oude marinegebouwen in Hellevoetsluis en naar de toenmaals beruchte rijkswerkinrichting Veenhuizen in Norg (Drente) overgebracht. Het ministerie van justitie was hiertoe overgegaan, 'omdat volgens bij haar ingekomen berichten de vluchtelingen zich met straathandel bezig hielden."J.

1 S. Flörsheim, 6 juli 1962. 2 P. S. Serrarens, aangehaald door Cohen: p. 136. S Ministerraad, notulen, I3 febr. I939. 4 Cohen: p. 135-37, I41, 319. 5 A.v., p. 127.

542 [PDF]
DE EERSTE VLUCHTELINGENKAMPEN

Cohen begaf zich onmiddellijk naar Veenhuizen. 'Toen wij het grote vertrek waar de uitgewekenen tezamen waren, binnenkwamen, liet de officier die er het bevel voerde, allen opstaan; wij bogen het hoofd, in dieper schaamte dan zij." Daags daarna deed hij zijn beklag bij de secretaris-generaal van justitie, mr. J. R. M. van Angeren; deze was 'al even ontzet als wij ... Twee dagen daarop waren inderdaad allen naar elders overgebracht ofbeter gehuisvest."

XCCohen bleef, met anderen, ook de overige kampen bezoeken:

XC'Het somberst, naar mijn herinnering, was de stemming in Hellevoetsluis. De leider ... liet zich naar mijn indruk aan de bewoners weinig gelegen liggen; de Zindelijkheid op de kamers, in de keuken en zelfs in het ziekenhuis liet veel te wensen over. De cantine waar men enige versnapering van zijn zakgeld (van 40 cent per dag) had kunnen kopen, beoogde winst; hadden niet enkele inwoners van het stadje zich het lot der vluchtelingen aangetrokken, zo had vrijwel elke afleiding ontbroken. Alleen onder bewaking mocht men uitgaan ... Het meest vernederend echter, was voor de geïnterneerden, zelf meest mannen van beschaving, de houding der bewakers die, omdat de slecht georganiseerde dienst voor hen te zwaar was, de vluchtelingen onaangenaam bejegenden."

XCDe kampen in Reuver en Hellevoetsluis werden in september '39 Op4 geheven, in Hoek van Holland bevonden zich mei '40 nog 85 bewoners.

XCNaast de kampen voor illegale joodse vluchtelingen werden er, nog voor Westerbork in gebruik genomen werd, ook kampen voor legale ingericht, hoofdzakelijk in Amsterdam en Rotterdam en wel in quarantainebarakken en emigrantenhotels van scheepvaartmaatschappijen. Ook kwamen er enkele kleine kampen voor kinderen-zonder-ouders, georganiseerd door het joodse, het protestantse en het katholieke vluchtelingencomité alsmede, in Ommen, door de Quakers. En tenslotte hadden het protestantse en het katholieke comité verlof gekregen, ook voor hun overige vluchtelingen eigen karnpen in te richten; kampen waarin zich, het kan niet verbazen, grote spanningen voordeden, zo groot 'dat volgens een rapport, later uitgebracht aan het protestantse comité, er moord en doodslag dreigde."

XCTot mei' 40 had het katholieke comité in totaal voor 700 vluchtelingen gezorgd van wie velen doorgereisd waren; in zijn kamp in Sluis (Zeeuws Vlaanderen) bevonden zich begin '40 ruim 260 personen." In Sluis was eveneens van herfst '39 af een kamp voor protestants-joodse vluchtelingen gevestigd, in een Franse jongenskostschool, waarin begin' 40 vluchtelingen uit enkele kleinere protestantse kampen opgenomen werden die wij hier niet

XC1 A.v. 2 A.v., p. 129. "A.v., p. 132. A.v., p. 133, 134. 5 A.v., p. 135. 6 A.v., p. 226, 229.

543 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

met name willen noemen: er waren toen in de kostschool 117 personen bijeen.' Per I januari '40 'strekte het door prof Rutgers geleide comité in totaal zijn zorgen tot 292 vluchtelingen uit. 2 Het had in '39 aan 652 personen fmanciële hulp verleend.ê

XCWat die hulp betrof, verkeerde het protestantse comité in een moeilijker positie dan het katholieke. Het protestantse moest, naast de vluchtelingen in Nederland, voor ruim I00 vluchtelingen in België zorgen waar daar niemand naar omkeek." Ook was de offervaardigheid voor het werk van het protestantse comité in protestantse kringen over het algemeen gering. Onmiddellijk na de Reiehskristallnacht had prof Rutgers, wetend dat 1500 kinderen in Nederland opgenomen konden worden, alle protestantse kindertehuizen aangeschreven met verzoek, plaatsen voor kinderen of, als dat onmogelijk was, geld ter beschikking te stellen; van vijf-en-twintig ontving hij antwoord, hetgeen in totaal ca. 30 plaatsen opleverde plus een niet minder schamele f 4 50 in geld." Zijn comité gafbegin 1940 ca. f 10 000 per maand uit." Korte tijd later zette het een speciale inzamelingsactie in: van het jaarverslag werden vijfduizend exemplaren verspreid, voorts werden 'meer dan vijfduizend persoonlijke brieven geschreven aan kerkeraden, diaconieën en andere daarvoor in aanmerking komende instanties', tenslotte nog honderdduizend circulaires verzonden. Dat leverde in totaal f 14 000 aan giften op. Bitter was de klacht die Rutgers, deze nobele mens, met die cijfers voor ogen tot de minister van binnenlandse zaken, H. van Boeyen, richtte: 'De protestantse bevolking van ons land (heeft) zich tegenover de vluchtelingen van haar plicht van barmhartigheid niet voldoende gekweten ... Wanneer geen zekerheid omtrent subsidiëring kan worden verkregen vóór I juni a.s., zou het comité genoodzaakt zijn op die datum zijn werkzaamheden te gaan liquideren.'

XCRutgers schreef dat op 3 mei' 40. 7 Een week later kwam de Duitse invasie.

XCDe lezer ziet het: wij hebben, wat de vluchtelingen betreft, de tijdsgrens die voor dit deel geldt, overschreden. Het uitbreken van de tweede wereldoorlog maakte voor hen namelijk geen wezenlijk verschil. Welwas op 13 september '39 bepaald, 'dat niemand meer zou worden toegelaten, zelfs niet allernaaste familie van reeds verblijvenden ... alleen in buitengewone gevallen van dringende noodzaak kan van overweging sprake wezen', 8

XC1 Verslag omtrent de werkzaamheden van het Protestants Hulpcomité voor uitgewekenen om ras of gel oaf over hetjaar 1940, p. II. 2 A.v., p. 7. 3 A.v., 1939, p. 25. 4 Cohen: Zwervend en dolend, p. 218. 5 Lijst z.d. (Archief voorzitter Protestants Hulpcomité. losse stukken). • Brief, 10 jan. 1940, van V. H. Rutgers aan J. ter Meulen (Doe 1-II28, map e-r). 7 Archief voorzitter Protestants Hulpcornité, losse stukken. 8 Cohen: Zwervend en dolend, p. 272.

544 [PDF]
DE POLITIEKE VLUCHTELINGEN

maar dat betekende niet dat de grens hermetisch gesloten werd. De energieksten (wij noemden al mevr. Wijsmuller) trokken zich van ambtelijke belemmeringen niet veel aan. Hoeveel vluchtelingen in totaal tussen september '39 en mei '40 nog in ons land aankwamen, weten wij overigens niet. Welweten wij dat nog begin '40 in minstens één geval een gemengdgehuwd echtpaar door het ministerie van justitie' uitgeleid werd, 'daar hun volgens uit Duitsland ontvangen inlichtingen aldaar geen levensgevaar zou dreigen'." En tenslotte, neen: wij weten het niet maar durven toch wel vermoeden, dat het uitbreken van de oorlog aan vele van de in ons land opgenomen, nog zo dicht bij Duitsland levende joodse vluchtelingen af en toe, misschien vaak, het angstig gevoel gaf, in een val te zitten.

XCDie angst werd bewaarheid. I

De politieke vLuchtelingen

XC

XCKomen wij nu tot de tweede groep vluchtelingen, de politieke, dan moet om te beginnen opgemerkt worden dat wij hun aantal niet precies kennen. Minister Goseling sprak, zoals wij zagen, in juni '38 van 7000, van wie intussen een deel (welk deel, zei hij niet) ons land weer verlaten had. In elk gevallag de zaak zo, dat de overheid niet over volledige gegevens beschikte: lang niet alle politieke vluchtelingen hadden zich bij de Vreemdelingenpolitie bekend gemaakt; menigeen wist dat hij door de Duitse Sicherheitspolizei gezocht werd en /was er niet zeker van, wat met hem bij aanhouding in Nederland zou geschieden. Dat hing samen met het beleid der regering die er op uit was, socialistische en communistische vluchtelingen buiten het land te houden. Dat werd, voorzover ons bekend, nooit ruiterlijk toegegeven; de regering sprak liever van het weren van 'staatsgevaarlijke elementen' en dat vond met name in de begintijd toen de illusies over het Derde Rijk het sterkst waren, hier en daar hartelijke ondersteuning in de pers. Zo wees De Tijd er in de zomer van ' 33 op, 'dat de in Amsterdam wonende nationaalgezinde Duitsers' (waarmee de nationaal-socialisten bedoeld werden) 'zich aan geen enkele ontoelaatbare handeling of activiteit schuldig maken' (daar komen wij op terug)

1 Brief, 2S febr. 1940, van het joods Vluchtelingencomité aan de min. van buitenl. zaken (Archief minist. van buitenl. zaken, A-ISS (9)).

545 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

'Wel staat vast dat als er ook in Amsterdam buitenlanders moeten worden uitgewezen wegens politieke activiteit, zij te zoeken zijn bij de ... te hoop gelopen Duitse marxisten die, op veilige afstand van Hitler, onze stad met hun opdringerig lawaai vullen."

XCWij vermeldden al, dat de ministerraad in maart '34 besloot, 'de nietjoodse rode elementen' zoveel mogelijk te weren en, als zij zich al in ons land bevonden, uit te wijzen: communisten en socialisten werden dus als één pot nat beschouwd. Maar hoe wisten de autoriteiten of de betrokkenen communist dan wel socialist waren e Die inlichtingen konden slechts uit één bron komen: Duitsland.

XCNu was er, aldus onze indruk, in de jaren '20 al een zekere mate van samenwerking geweest tussen de instanties in Duitsland en die welke in landen als het onze geheime organisatorische activiteiten van de Komintern tegengingen: gegevens werden uitgewisseld; die samenwerking, die ook op commune misdadigers (internationale oplichters, valse munters e.d.) betrekking had, werd na de Machtübernahme voortgezet. Inlichtingen uit Duitse strafregisters werden door Berlijn met grote vlotheid aan de Nederlandse justitie doorgegeven; zij hadden veelal betrekking op commune misdaden, maar welke zekerheid was er dat niet allerlei daden, door tegenstanders van het Derde Rijk bedreven, door Berlijn als commune misdaad gekarakteriseerd werden terwijl zij in werkelijkheid van politieke aard waren e Had een communist in een straatgevecht uit zelfverdediging een nationaal-socialist gewond, dan sprak de Sicherheitspolizei van 'mishandeling' of 'poging tot doodslag'. Trouwens, ook het simpele feit van communistische gezindheid werd door Berlijn aan Den Haag gerapporteerd en speelde dan verder een rol in de beleidsbeslissingen die hier te lande genomen werden. Men vindt van dat alles de neerslag in de bewaard gebleven dossiers van het joodse Vluchtehngencomité dat niet bereid was, joodse communisten te steunen en inlichtingen, hun betreffend, van de Vreemdelingenpolitie ontving die op haar beurt veelal Duitse gegevens doorgaf. Er waren overigens gevallen waarin het Vluchtelingencomité de juistheid dier gegevens betwistte, zo toen het in mei '35 bij de minister van justitie voor een ondersteunde opkwam die 'door zuinigheid en vlijt een bestaan opgericht (heeft), waarvan hij leeft op bescheiden en nette wijze', maar aan wie 'volgens beslissing van Uwe Excellentie op grond van zijn communistische gezindheid het oponthoud in Nederland ontzegd' was."juliaangehaald door Cornelissen e.a.:p. 169-70. 2 Brief, 13 mei 1935, van R. H. Eitje aan de min. van justitie (Archief Vluchtelingencomité, bundel

1 17 1933,

546 [PDF]
SAMENWERKING MET DE SICHERHEITSPOLIZEI

XCHoe intensief die samenwerking tussen de Nederlandse politie en de Sicherheitspolizei geweest is, vermogen wij niet te beoordelen: een nader onderzoek zou uitsluitsel moeten geven. Wel is het onze indruk dat die samenwerking vrij spoedig na ' 33 eerder communistische dan socialistische vluchtelingen betrof. In december '34 nodigde het Geheime Staatspolizeiamt te Berlijn de Amsterdamse commissaris van politie K. H. Broekhoff, hoofd van de Nederlandse Centrale inzake Falsi£.caten en Internationale Misdadigers, uit, naar de Duitse hoofdstad te komen; inlichtingen waren verkregen, 'dat de communisten hun arbeidsveld van het Saargebied' (dat zou na de volksstemming van januari '35 wel weer Duits worden) 'naar aangrenzende landen wilden verleggen en wel in de eerste plaats naar Nederland.' Op 3 januari zou Broekhoff naar Berlijn vertrekken, de Centrale hllichtingsdienst zou uit zijn geheime fondsen de kosten van de reis dekken. 'Ook de leiding van die dienst', aldus Broekhoff, 'acht de bespreking van groot belang, waar het wel van belang wordt geacht dat Nederland niet zal worden een brandpunt van communistische agitatie voor het buitenland." De administrateur voor de grensbewaking en de rijksvreemdelingendienst, majoor Croiset van Uchelen, ging verder: gezien de verwachte uittocht uit het Saargebied van 'vijftigduizend mensen, hoofdzakelijk sociaal-democraten en communisten', leek het hem wenselijk, al die 'uiterst linkse elementen' aan de Belgisch-Nederlandse grens te weren.ê Zowel Broekhoffs brief aan de Arnsterdamse procureur-generaal als die van majoor Croiset aan de minister van justitie werden ter kennis van de ministerraad gebracht en op de agenda geplaatst; de notulen (die in die jaren een nagenoeg nietszeggend karakter droegen) zwijgen er verder over, maar wij kennen wel de beslissingvan het college: de politie kreeg 'instructie dat vreemdelingen uit het Saargebied die kans hebben gezien, ondanks de controle aan de grens, ons land binnen te komen, weder naar het land van herkomst (België) uitgeleid kunnen worden'." In hoeveel gevallen die instructie toepassing vond, weten wij niet.

XCOok hier moet trouwens in algemene zin gezegd worden dat de behandeling der politieke vluchtelingen door de Vreemdelingenpolitie en het departement van justitie nader onderzoek verdient. Onze indruk is, dat het aantal diergenen die, bij gebleken illegaal verblijf, gearresteerd werden, in totaal enkele honderden bedroeg. De communist de Visser had in juni '38J.

1 Brief, 2 jan. 1935, van K. H. Brockhoff aan de procureur-generaal te Amsterdam, Ministerraad-rçj ç, agendastuk 32. 2 Brief, 4jan. 1935, van H. W. B. Croiset van Uchelen aan de min. van justitie, R. H. van Schaik (a.v.). 3 Brief, 8 jan. 1935, van de min. vanjustitie (ze Afd. A, no. 137) aan de voorzitter van de ministerraad, Colijn. Van Schaiks voorstel werd goedgekeurd (a.v.).

547 [PDF]
NEDERLAN'D EN DUITSLAND

tijdens zijn interpellatie een lijst, bij zich met de namen van een-en-dertig politieke vluchtelingen die tussen! 9 januari '37 en 19 mei '38 opgesloten waren, 'en als je de brieven van hen leest, wordt je de keel samengeknepen van benauwenis." Minister Goseling verdedigde zich met de opmerking, 'dat dat, gelet op de gehele toestand zoals deze nu eenmaal is, toch nogal meevalt als dat maar een-en-dertig zijn."

XCWat gebeurde met die opgesloten politieke vluchtelingen e

XCHet is, alweer, onze indruk dat verreweg de meesten na korte tijd de gevangenis verlieten en daarna, wellicht in veel gevallen, 'uitgeleid' werden, zoals dat heette. Als regel zal dat wel plaats gevonden hebben naar België. Intussen deden zich enkele gevallen voor waarbij de uitgeleiding niet alleen naar Duitsland geschiedde maar waarbij de Nederlandse autoriteiten het zelfs op hun weg vonden liggen, de betrokkenen aan de Duitse politie over te geven. In een kamphuis te Laren vond eind februari' 34 een besloten internationale conferentie plaats van links-socialistische jeugd- en studentengroepen; er waren zestien buitenlandse deelnemers, onder wie acht van Duitse nationaliteit; alle zestien werden in de ochtend van de eerste conferentiedag, een zaterdag, door de Larense politie op instructie van de minister van justitie, van Schaik, gearresteerd. Het Larens politiebureau bood slechts plaats voor vier - vier Duitsers. Die vier werden maandagochtend op last van de Larense burgemeester geboeid naar de Duitse grens gebracht en daar, van hun boeien ontdaan, aan de Duitse grenspolitie uitgeleverd. Die zorgde voor nieuwe boeien. Een protest-telegram, zondag nog naar de minister gezonden, had deze laatste niet op tijd bereikt," De meeste andere conferentie-deelnemers, over de Belgische grens gezet, verplaatsten hun bespreking naar het Franse Rijssel, Van Schaik aanvaardde de volle verantwoordelijkheid voor het gebeurde; nota bene had twee weken tevoren zijn ambtgenoot van buitenlandse zaken, de Graeff, uitdrukkelijk jegens hem betoogd dat men onder 'terugzending naar Duitsland' nooit 'uitleiding' mocht verstaan, doch alleen 'een binnen de grenzen van het geoorloofde blijvende aandrang tot vrijwillig vertrek ... Het spreekt vanzelf dat op hen die waarschijnlijk maken dat hun, ingeval van terugkeer naar Duitsland, aldaar lijfsgevaar dreigt, geen morele drang als bovenbedoeld ware uit te oefenen."Staten-Generaal, Tweede Kamer:p.A.v., p.Deze feiten bleken tijdens het interpellatiedebat in de Tweede Kamer opaprilStaten-Generaal, Tweede Kamer:p. 1730-51. 'Brief, 10 febr. 1934, van de min. van buitenl. zaken (Afd. jurid. zaken, no. 4607) aan de min. vanjustitie (Ministerraad-rçja, agendastuk

1 1937-1938, 170!, 1704. S 25 1934;

548 [PDF]
TERUGVOERING NAAR DUITSLAND \

Vanuit de Tweede Kamer werden door de sociaal-democratische voorman W. H. Vliegen vragen gesteld; het kwam twee maanden later tot een interpellatiedebat waarbij vooral de uitlevering van de vier emigranten aan de Duitse autoriteiten fel gehekeld werd. Toen wist men nog niet eens wat in Duitsland met de vier geschied was of zou geschieden.

XCZij kwamen, onder hen een Hamburgse onderwijzer, Franz Bobzien, voor een Volksgerichtshof Grote bezorgdheid bij van Schaik: als dat maar zonder doodvonnissen afliep! De Nederlandse gezant te Berlijn kreeg opdracht, het Auswärtige Amt te verzoeken, pressie op de rechtbank uit te oefenen opdat 'das Urteil nicht zu hart ausfalle'. Het Auswärtige Amt was bereid, het N ederlands verzoek aan het openbaar ministerie door te geven, maar voegde er aan toe, 'dass eine Einwirkung auf das Gericht weder zulässig noch möglich sei'.1 De uitgeleverden werden tot vier jaar tuchthuisstraf veroordeeld. Bobzien overleed kort daarna in de gevangenis te Hamburg. 2 Zo waren er meer gevallen van uitlevering aan de Sicherheitspolizei die telkens in de socialistische, links-socialistische en communistische pers terecht scherp veroordeeld werden. Het blad van de communistische Internationale Rode Hulp, Afweerfront,'maakte geregeld melding van vluchtelingen die aan de Duitse politie werden overgedragen. Bijzonder schrijnend is het geval van Johann Schwittay die, nadat hij ontkomen was uit het concentratiekamp Papenburg, door de Nederlandse autoriteiten weer in Zevenaar uitgeleverd werd aan de Gestapo."

XCMen kan het zich indenken: slechts één geval van die aard hoefde zich voor te doen en aile politieke vluchtelingen voelden in het land waarheen zij de wijk genomen hadden, de bodem onder zich golven. Velen hunner werden bovendien door de Duitse autoriteiten ausgeburgert: zij verloren hun staatsburgerschap, hetgeen betekende dat zij op slag de extra-onzekere status kregen van statenloze vluchteling. Menigeen onder hell"(en dat gold in de eerste plaats voor de functionarissen van de illegaalook in ons land doorwerkende Kommunistische Partei Deutschlandsi schafte zich een valse identiteit aan: een met andere gegevens ingevuld paspoort was daarvoor voldoende. Menigeen ging elke melding bij de Vreemdelingenpolitie uit de weg, hetgeen, van de Nederlandse overheid uit gezien, betekende dat zich hier 'vreemdelingen' ophielden van wier identiteit, activiteit en verblijfplaats zij, de overheid, geen denkbeeld had. Af en toe (wij weten niet hoe frequent) werden daarom razzia's gehouden. Zo in november '34, toen in Amsterdam

XC1 Aufzeichnung, 2 nov. 1934, van het Nederlandse gezantschap te Berlijn voor het Auswärtige Amt en Aktennotiz, 2 nov. 1934, van het Auswärtige Amt (FOjSD, E 551468-71). 2 Cl: Overzicht 1934, no. 2, p. 27-28. a G. Harmsen: Daan Gou/ooze, p. 66.

549 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

'een slagvaardig politieleger op verschillende punten over het IJ (trok) en begon, daar hele huizenblokken af te zetten. De overvalwagens, motorbrigades, een groot aantal agenten in uniform met politiehonden ... Elke 'verdachte' voorbijganger werd aangehouden en aangeblaft, meer dan twintig huiszoekingen in korte tijd, met als resultaat vier gearresteerde kameraden: vier Duitse emigranten 'zonder papieren.' '1

XCEr is reden, aan te nemen dat, afgezien nu even van het overheidsbeleid, de politieke vluchtelingen in ons land beter opgevangen werden dan de joodse" waarbij wij dan onder 'joodse' diegenen verstaan die uitsluitend wegens hun afkomst Duitsland verlaten hadden. Sprak dat beter opvangen niet ook vanzelf? De politieke vluchteling kwam in een kring van gelijkgezinden terecht; hij deed, zelden vergeefs, een beroep op politieke solidariteit. Veel geld hadden de mensen niet waartoe hij zich wendde - maar als het moest, kon hij bij de een slapen, bij de ander een ontbijt krijgen, een derde zorgde voor wat boterhammen voor overdag en bij een vierde at hij' s avonds aan tafel mee: in economisch zo moeilijke jaren waren dat vaak reële offers. Dat alles werd aanvankelijk geïmproviseerd en later georganiseerd: het was een vooruitlopen op de samenwerking die tijdens de bezetting tussen Nederlandse en Duitse leden van illegale groepen ontstond.

XCElke richting zorgde voor haar eigen geestverwanten. Er kwam een Comité voor Politieke Duitse Vluchtelingen van SDAP en NVV; vrijzinnigdemocraten richtten een Comité voor Jeugdige Duitse Vluchtelingen op; er kwam een Hulpcomité voor Pacifistische Emigranteni; de RSAP en het NAS hielpen hun vluchtelingen met behulp van hun Intel(lationaal Solidariteitsfonds; een Comité tot steun aan Syndicalistische Vluchtelingen ging aan het werk; weer een ander comité sierde zich met de nJam van de in een concentratiekamp omgekomen, moedige Duitse paCifistische strijder Carl von Ossietzky aan wie, terwijlhij inhetkamp zat, in 1936 àe Nobelprijs voor I de vrede verleend was (twee jaar later stierf hij); en tenslotte zorgde de al genoemde communistische organisatie van de Internati nale Rode Hulp, spoedig geleid door de uit Moskou teruggeroepen Jan Postma, voor de Duitse communistische vluchtelingen.

XCBij dat alles deden ·vooral de communisten en links-socialisten een aanzienlijke scholing in het illegale werk op, psychologisch maar ook feitelijk. Naar twee kanten moest hun activiteit afgeschermd worden: allereerst naar die van de Nederlandse politie die er achter wilde komen, wie zich hier te lande bevonden en wat de betrokkenen deden. Zo bouwde binnen de CPH D. Goulooze (diewij reeds eerder noemden als Komintern-verbindingsman)nov.aangehaald a.v., p.55

1 I934, 67.

550 [PDF]
DE HULPCOMITE S

'een net van vertrouwensmannen op dat hem terzijde stond bij het afweren van de infiltratiepogingen der politie. Niet alleen stuurde de Nederlandse veiligheidsdienst' agenten in de communistische partij die opgespoord moesten worden wat soms zelfs lukte met de hulp van contactpersonen in het overheidsapparaat -, maar in diverse gevallen werden communisten die onder de druk van armoede en werkloosheid wegens kleine diefstallen of steunfraude met de politie in aanraking kwamen, bewerkt om informaties te verschaffen ... Goulooze beschikte ook over de verbindingen die nodig waren om vluchtelingen die in Nederland met uitwijzing bedreigd werden of anderszins gevaar liepen, over de grens te brengen naar België, Frankrijk of een ander land. De IRH maakte dergelijke tochten fmancieel mogelijk."

XCEn in de tweede plaats moest de hulp aan de politieke vluchtelingen afgeschermd worden tegen een veel gevaarlijker tegenstander dan de Nederlandse politie: hun doodsvijand, de Sicherheitspolizei.

XCDie hulp was een gecompliceerde aangelegenheid. Er werden fouten gemaakt. Men leerde uit die fouten.

XCMaakte de man die zich in Nederland als politiek vluchteling kwam melden, inderdaad aanspraak op die titel, Wie kende hem in Duitsland, Met wie had hij daar samengewerkt, Dat moest alles nagegaan worden, hetzij doordat men langs geheime weg informaties in Duitsland inwon, hetzij doordat men zich met comité's buiten Duitsland in verbinding stelde die met de betrokkene wellicht ervaring hadden, Was hij vóór zijn vlucht gearresteerd geweest? Zo ja, waarom was hij dan vrij gekomen, Had hij misschien zijn vrijheid verkregen door zich bereid te verklaren, zogenaamd als politiek vluchteling Duitsland te verlaten om dan alle gegevens die hij kon bemachtigen, aan de Sicherheitspolizei door te geven, Dergelijke als V-111[ann (Vertrauensmann) optredende pseudo-vluchtelingen kwamen voor. Het was er de Sicherheitspolizei dan om te doen, te weten te komen wie zich als vluchtelingen in het buitenland bevonden maar vooral ook, wat voor relaties die vluchtelingen nog onderhielden met hun partijgenoten en geestverwanten die in Duitsland illegaal actief waren. Want het ontging die Suherheitspolizei niet, dat van het naburige Nederland uit (als uit alle landen die Duitsland omgaven) een zekere mate van steun gegeven werd aan de, meest kleine, groepen die het Derde Rijk van binnen uit bestreden.

XCBeginnen wij dan met de activiteiten in communistische kring.

XCOnder het in Parijs gevestigde Zentralkomitee van de Kommunistische Partei Deutschlands werd een apart bestuur voor de actie in West-Duitsland in hetWij nemen aan, dat hiermee de Centrale Inlichtingsdienst bedoeld wordt. • G. Harmsen:p.55

1 60-61, 69.

551 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

XC. I leven geroepen, de Abschnittsleitung West, dat zijn geheime zetel kreeg in Amsterdam. Onder die Abschnittsleitung ressorteerde de Emigrantenleitung die meest uit drie personen bestond. Plaatselijk werden de in ons land levende Duitse communisten in groepen samengevat die elk door middel van een vertrouwensman met de Emigrantenleitung in contact stonden en van haar de nodige directieven ontvingen. Die Emigrantenleitung zorgde voor het opvangen van de communistische vluchtelingen die aanvankelijk steun ontvingen van de Internationale Rode Hulp; toen het moeilijk bleek, via die IRH, die als communistische organisatie bekend stond, verblijfsvergunningen te verwerven voor communisten die legaal in ons land wilden leven, werd (in 1938) een nieuwe, gecamoufleerde organisatie opgericht, het Algemeen Vluchtelingen Comité- dat in maart '39 ca. 150 vluchtelingen ondersteunde, meest met zeer kleine bedragen." Met het Zentralkomitee in Parijs stond de Abschnittsleitung West door middel van koeriers in verbinding - tot het bureau van dat Zentralkomitee herfst' 39 (in het kader van de Franse acties tegen de communisten die in die tijd de oorlogsinspanning saboteerden) in Parijs opgerold werd. Dat noopte de Abschnittsleitung, rechtstreeks contact op te nemen met de Komintern-centrale in Moskou. Daartoe kreeg zij de beschikking over een van de illegale zendverbindingen van Goulooze die wij in het volgend deel nader zullen beschrijven." De Abschnittsleitung West trachtte zoveel mogelijk steun te geven aan de illegale communistische activiteit in het westen van Duitsland die, lijkt het, in hoofdzaak bestond uit het verzamelen van inlichtingen, het verspreiden van illegale geschriften en het verlenen van steun aan gezinnen van gearresteerden; ook moesten vaak diegenen die wisten dat de Sicherheitspolizei hen op het spoor was en die naar Nederland wilden vluchten, over de grens geholpen worden. Langs die grens werd een z.g. Grenzapparat opgebouwd dat uiteraard van de hulpdiensten van Nederlandse communisten gebruik moest maken: zij kenden de streek het best. De leiding van het Grenzapparat kreeg in elk van de districtsorganisaties van de Nederlandse communistische partij de beschikking over een eigen verbindingsman.' De smokkel van illegale geschriften naar Duitsland vond in aanzienlijke mate op schepen plaats: een schip bood in de regel mogelijkheden genoeg om pakketten lectuur te verbergen. Er werd gebruik gemaakt van schepen 1 Dossier Gertrud Pusch (Collectie Gestapo Düsseldorf). 2 Cl: Overzicht 1939, no. 3, p. 23-24. 3 Verhoor, 12 maart 1943, van Wilhelm Knöchel. Dossier D. Goulooze (Collectie Gestapo Düsseldorf). 4 Volksgerichtshof Berlijn, vonnis, 21 febr. 1940, inzake W. J. F. Kruse. 55

552 [PDF]
ILLEGALE COMMUNISTISCHE ACTIE

die van Delfzijl naar Emden voeren", maar vooral ook van schepen die van Rotterdam uit de verbindingen met het Ruhrgebied onderhielden. In Rotterdam had de van Moskou uit geleide International Seamen and Harbour Workers Union, de ISH, een eigen verenigingsgebouw, de Internationale Zeeliedenclub, dat wij al noemden in ons hoofdstuk. over 'D~ Zeven Provinciën'. Hier had de Nederlandse communist JozefRimbertus Schaap de leiding, In '33 werd binnen die 'ISH een aparte Duitse groep gevormd die in die club haar zetel kreeg. De groep knoopte contacten aan met communistische opvarenden van schepen die aan het verkeer op de Rijn deelnamen. Menigmaallukte het, omvangrijke zendingen propagandalectuur Duitsland binnen te smokkelen, soms kon de Sicherheitspolizei die zendingen onderscheppen." In minstens één geval verkreeg de Sicherheitspolizei na de arrestatie van een der Nederlandse communisten die aan die smokkel deelnamen, 'vertraulich' nadere inlichtingen over de Rotterdamse groep van een Nederlands politie-functionaris, commissaris van de rijkspolitie te Venlo. 3

XCEen iets nauwere samenwerking tussen de Nederlandse en de Duitse politie kwam in ' 38 tot stand toen Schaap in Rotterdam en Antwerpen communistische groepen ging organiseren die explosieve ladingen aan boord trachtten te smokkelen van Duitse, Italiaanse en Japanse zeeschepen en daar in enkele gevallen ook succesmee hadden. Die sabotage-arbeid werd van Oslo uit geleid door de vroegere algemene secretaris van de ISH, Erich W ollweber. Wij komen daar in ons volgend deel op terug maar willen hier vermelden dat in de herfst van ' 38 op Duits voorstel een conferentie plaats vond van politiefunctionarissen uit Duitsland, Nederland, Denemarken en Noorwegen om gegevens over de organisatie-Wollweber uit te wisselen; de Belgen hadden deelname aan die conferentie geweigerd.

XCEn tenslotte moet dan in dit verband vermeld worden dat communistische spoorwegarbeiders, wellicht ook leden van het Grenzapparat, menigmaal communistische leuzen schreven op goederenwagons die Duitsland binnenreden; in goederen- maar ook in personenwagons van D-treinen werden voorts zo veelvuldig exemplaren van in het buitenland verschijnende antinationaal-socialistische dag- en weekbladen verstopt dat de Reichsbahn direletion Essen eind '36 besluiten moest, alle uit Nederland arriverend~ treinen, vooral goederentreinen, voortaan grondig in Emmerich te laten

XC1 Oberlandesgericht Hamm, Anklageschrift van de Generalstaatsanwalt, 27 jan. 1942, en vonnis inzake B. Smit. 2 Volksgerichtshof Berlijn, vonnis, 14 juli 1942, inzake B. Ruighaver. Oberlandesgericht Hamm, Anklageschrift van de Generalstaatsanwalt, 13 mei 1935, en vonnis, 4 juli 1935, inzake P. Kielen. Dossier inzake P. Kielen (Collectie Gestapo Düsseldorf). 3 Telexbericht, II jnli 1935, van de Geheime Staatspolizeiieitstelle Düsseldorf aan het Geheime Staatspolizeiamt (a.v.).

XC

553 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

doorzoeken.' De enige bewaardgebleven lijst van gevonden dagbladen en periodieken toont aan dat ook sociaal-democraten zich van deze smokkelmethode bedienden."

XCWat die sociaal-democraten betreft: zij maakten al evenzeer bij voorkeur gebruik van de schepen die op de Rijn voeren. Zo werden geschriften die afkomstig waren hetzij van de buiten Duitsland voortwerkende Sozialistische Partei Deutschlands, hetzij van het Internationaal Verbond van Vakverenigingen, het lVV, aan partijgenoten in Duitsland in handen gespeeld. Ook ontvingen aldus familieleden van gearresteerden geld en levensmiddelen.ê Het lag voor de hand dat bij dat alles speciaal de vakorganisaties op transportgebied ingeschakeld werden, temeer omdat de bij het lVVaangesloten Internationale Transportarbeiders Federatie, de ITF, door de strijdbare Edo Fimmen geleid, zich sterk voor het illegale werk in Duitsland interesseerde. Fimmen had vooral contact met oud-functionarissen van het in Duitsland opgeheven vakverbond van spoorwegarbeiders. Een van de vroegere voormannen van dat vakverbond vestigde zich in Luxemburg en legde van daar uit allerlei contacten in Duitsland die hem in staat stelden, wekelijks een rapport over de situatie te schrijven. Persoonlijk nam Fimmen voorts van begin '36 tot begin '37 deel aan maandelijkse besprekingen met Duitse socialisten die de grens passeerden en hem in Venlo ontmoetten; de voorzitter van de plaatselijke afdeling van de SDAP, C. Korteweg, stelde er zijn woning voor ter beschikking. Die woning werd ook gebruikt als aanloopadres voor personen die socialistisch propagandamateriaal naar Duitsland overbrachten."

XCNatuurlijk is er meer gebeurd; natuurlijk hebben er meer illegale verbindingen bestaan. Dat geldt voor communisten en socialisten alsook voor andere, hier niet genoemde linkse groeperingen welker activiteit ten deze geen spoor nagelaten heeft in de bewaardgebleven documentatie. Elke politieke schakering in de Duitse emigratie had Duitse vertegenwoordigers in ons land en het lag voor de hand dat die vertegenwoordigers, door Nederlandse geestverwanten gesteund en vaak met hen samenwerkend, in contact trachtten te komen met' gelijkgezindèn in Duitsland. Het was een geheime en, van Duitsland uit gezien, verboden activiteit; verboden ook in ons land

1 Brief, 26 nov. 1936, van de Essen aan de Düsseldorf (Dossier inzake Fritz Dagmar, Collectie Gestapo Düsseldorf). 2 Ze vermeldt o.m. nummers van de ·en het (Brief, 12 dec. 1936, van de Essen aan de Düsseldorf, a.v.). 3 Berlijn, vonnis, 3 okt. 1938, inzake Gert Dooyes e.a.: 4 Dossier C. Korteweg (Collectie Gestapo Düsseldorf).

554 [PDF]
ILLEGALE SOCIALISTISCHE ACTIE

voor buitenlanders want hun was als vreemdelingen sinds zomer ' 33 alle politieke activiteit ontzegd. Wie zich tot de steun aan de illegale groepen in Duitsland geroepen voelde, trok zich van die. verbodsbepaling niets aan. Er is in ons land veel gebeurd dat aan de autoriteiten totaal ontgaan is.

XCEerder in ons relaas memoreerden wij al dat er ook een zekere mate van contact bestond tussen hervormde predikanten en leden van de groepNiemöller. In dat verband zij vermeld dat ook de Jehovah's Getuigen (in Duitsland Bibelforscher genoemd: op deze secte en haar leer komen wij in een volgend deel terug) trachtten, hun geschriften in het geheim naar Duitsland te brengen. Verscheidene leden van de groep hadden in ons land asyl gevonden; de Sicherheitspolizei meende dat de voortgezette werkzaamheid "van de groep in Duitsland vooral van Nederland en Tsjecho-Slowakije uit ondersteund werd. Zomer ' 38 werd een transport van een hoeveelheid brochures onderschept; ze waren in een bergplaats onder de achterzitting van een personenauto verborgen. De Sicherheitspolizei wist precies waar ze zoeken moest: kennelijk had ze tevoren een tip gekregen.' Dat kwam vaker voor.

XCEen ander karakter droeg de activiteit van diegenen die, van Oldenzaal uit, voor de uitgave zorgden van een orgaan dat de Sicherheitspolizei aanzienlijke zorgen baarde en waarover, zoals wij zagen, Mussert te Berlijn in november '36 sprak met minister Kerrl: het katholieke weekblad Der deutsche Weg. Het verdient aparte behandeling.

XCDer deutsche Weg was vrucht van de samenwerking tussen twee Duitsers: de Jezuïetenpater Friedrich Muckermann en de journalist Joseph Steinhage. Muckermann had in Duitsland vóór de Machtubernahme tot de felste bestrijders van het nationaal-socialisme behoord; toen. op 30 juni '34 en volgende dagen tegelijk met Röhm c.s. enkele leidende figuren van de Katholische Aletien geliquideerd werden, verliet hij het Derde Rijk en vestigde zich vooreerst vlak over de grens in het katholieke- ziekenhuis te Oldenzaal. Hier kwam hij met Steinhage in contact. 'Deze was vele jaren actief geweest in de katholieke Zentrum-Partei en was tenslotte redacteur geworden van een kerkelijk blad dat in een deel van het bisdom Münster uitgegeven werd; van ' 32 af woonde hij-in Rheine. Bij de drukkerij van dat kerkelijk blad verscheen ook een weekblad, de Deutsche Post [iir Holland, dat zich richtte tot Duitse katholiek~n die in ons land woonden. Meer en meer ging Steinhage voor dat weekblad werken. Voor aanpassing aan het Derde Rijk voelde hij niets; daar vloeide uit voort dat hij Duitsland verliet. De uitgave van de Deutsche Post für Holland werd door de drukkerij J. Verhaag

1 Dossier Jan Jansen (a.v.).

555 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

te Oldenzaalovergenomen; in diezelfde plaats ging Steinhage zomer '34 definitief wonen. Hij ontmoette er Muckermann; in dat contact werd het plan geboren, van de Deutsche Post für Holland een ander, al blijkens de titel veel algemener weekblad te maken: Der deutsche Weg. Het eerste nummer kwam op 12 augustus 1934 uit.'

XCAanvankelijk trad Muckermann jegens de Nederlandse autoriteiten als hoofdredacteur op, maar 'Duitse pressie op Den Haag bewerkte een verbod voor Rijksduitsers om aan Der deutsche Weg mede te werken en toen was het een priester van het aartsbisdom (te Utrecht), pastoor Frans Stokman, destijds te Oldenzaal, die zich als hoofdredacteur aandiende om de kostbare lading te dekken.I" Meer dan dekken was het niet: de meeste artikelen werden door Muckermann en Steinhage geschreven; formeel was die laatste als zetter bij de frrma Verhaag in dienst, in werkelijkheid was hij niet alleen de eindredacteur maar ook de ziel van het blad. Muckermann had namelijk velerlei andere bezigheden: hij redigeerde zijn Katholisthe Korrespondenz die in Breda door de zorgen van een nauwe persoonlijke vriend, dr. Hein Hoeben, als Katholieke Wereldpost in het Nederlands verscheen; hij had tal van internationale relaties, reisde veelvuldig naar andere landen, eind' 34 naar Italië, vandaar naar Oostenrijk, toen naar Frankrijk, tenslotte naar Zwitserland - maar Der deutsche Weg moest al die tijd wekelijks verschijnen en de daaruit voortvloeiende, omvangrijke redactionele taken kwamen meer en meer op Steinhage te rusten.

XCIn Der deittsche Weg werden, vaak op grond van directe informaties uit Duitsland (Steinhage had vooral in Rijnland en Westfalen tal van verbindingen), het Duitse Neuheidentum en de druk waaraan de kerken onder'worpen werden, meedogenloos aan de kaak gesteld. De herderlijke brieven van het Duitse Episcopaat die in Duitsland niet meer gedrukt mochten worden, verschenen er onverkort in of in lange uittreksels. Menigmaal werd ook geciteerd uit vertrouwelijke stukken van de NSD AP die aan Steinhage's Duitse informanten in handen gevallen waren. Bij elke Volksabstimmung werd de lezers in Duitsland (het blad werd er aanvankelijk 'bij pakken tegelijk' binnengesmokkeld", laterwerd datmoeilijker) aangeraden, met' Neirt' te stemmen. 'Was deutsch ist', zo heette het na de Anschluss van Oostenrijk,

XC'wird in Zukunjt in der Verbannung leben und als Gast bei[remden Völkern. Es wird in den Tagen in denen kriegerische Verwicklungen gegen Deutschland heraufziehen,J. Der deutsche Weg',Kardinaal deJong,p.A.v. .

1 C. F. Stulclreher: 'Enige bijzonderheden over het RK emigratie-tijdschrift p. 2-3. 2 H. W. F. Aukes: 263-64. 3

556 [PDF]
'DER DEUTSCHE WEG'

eine Zeit unerträglicher seelischer Marter erieben, aber es wird nicht aufhören Zeugnis zu geben Jür das Erbe der chrisdiehen Religion und der deutschen Kultur.?

XCDe oplaag van het moedige en openhartige blad was klein: het telde niet veel meer dan twee- tot drieduizend abonné's en verkeerde vaak in geldnood: dan hielp mgr. POelS, ook al een vriend van Muckerrnann.ê Maar Der deutsche Weg had invloed. Het is in katholieke kringen in ons land' door tallozen in die jaren gretig gelezen, het was een lijfblad van dr. de [ong'", die sinds februari '36 aartsbisschop van Utrecht was.

XCEn het hield stand.

XCAl in '34liet het departement van justitie, vermoedelijk op verzoek van buitenlandse zaken dat het beklag van de Duitse gezant ontvangen had, een politioneel onderzoek instellen. Gerapporteerd werd dat alles in orde was: de drukker was een Nederlander; zo ook 'de verantwoordelijke redacteur', pastoor Stokman; zo óók 'de zetter', J. Steinhage. Het was wel vreemd dat 'postbus 18 te Oldenzaal' (het redactie-adres) op naam van die 'zetter' stond; maar daar zag de rijksrecherche aan voorbij." Opzettelijk of uit onachtzaamheid 1 Wij weten het niet. De zaak werd er voor Justitie niet gemakkelijker op. Herhaaldelijk kwam de Duitse gezant op dat hinderlijk weekblad terug. Dat Steinhage Duitser was, bleef niet lang verborgen: in juni '36 was het ook aan minister van Schaik persoonlijk bekend; niettemin zag hij toen 'voorshands geen aanleiding iets te doen' ; hem leek het aanbevelenswaardig, zo berichtte hij aan zijn ambtgenoot van buitenlandse zaken, de Graeff, 'de Duitse legatie geen of slechts zeer spaarzame inlichtingen te verschaffen." De Graeff nam hier geen genoegen mee: de overheid moest met één maat meten; de burgemeester van Oldenzaal had mooi betogen 'dat het hier geldt een oppassend en degelijk gezin', maar' als men zich op het standpunt plaatst dat vreemdelingen hier te lande niet aan politiek mogen doen, dan kan m.i.', zo repliceerde de Graeff, 'moeilijk worden ontkend dat daarmede in strijd is het bestaan van een blad als Der deutsche Weg ... waarvan de gehele tendens is een bestrijding van het Duitse nationaal-socialisme."

XCVan Schaik gaf na bijna drie maanden toe: de procureur-generaal te Arnhem kreeg instructie, Steinhage aan te zeggen, 'ieder verband met hetDer deutsche Weg, J. Der deutsche Weg',Kardinaal deJong,bis (3».

1 20 mrt. 1938. 2 C. F. Stuldreher: 'Enige bijzonderheden over het RK emigratie-tijdschrift p. 5. 3 H. W. F. Aukes; p. 26']. 4 Brief, II jan. 1935, van de rijksrecherche te Arnhem aan de procureur-generaal aldaar (Archief min. van buitenl. zaken, A 198 5 Brief,sjuni 1936, van de min. vanjustitie (ze afd. A, no. 3154) aan de min. van buitenl zaken (a.v.). 6 Minuut, 7 juli 1936, van een brief van de min. van buitenl. zaken (afd. jurid. zaken, no. 19332) aan de min, vanjustitie (a.v.).

557 [PDF]
NEDERLAND EN DUÏ'TSLAND

blad Der deutsche Weg te verbreken.'! Is die aanzegging geschied? Wij nemen aan van weL In elk gevallegde Steinhage haar naast zich neer: als 'zetter' van de firma Verhaag ging hij rustig door, Der deutsche Weg te redigeren. De Duitse protesten hielden niet op. Niettemin weigerde de regering in te grijpen. De uitgave van Der deutsche Weg is tot aan de meidagen van '40 voortgezet. Wij hebben allerminst de neiging, hier de regering een verwijt van te maken, doch willen er wel op wijzen dat zij aan een Duitse katholiek een politieke activiteit toestond die zij in veel gevallen aan Duitse socialisten en communisten verbood.

XCZo valt het ook op, dat, voorzover ons bekend, processen wegens belediging van 'het staatshoofd Adolf Hitler' alleen tegen publicisten van links aangespannen werden. Dat was anders wèl een probleem! Hoe kon men, zo verzuchtte eens de afdeling juridische zaken van het departement van buitenlandse zaken, het Naziregime scherp afkeuren (waar alle reden voor was) zonder het staatshoofd Hitler gevoelig te raken? De afdeling had daar geen bezwaar tegen. 'Staatshoofden zoals Hitler zijn', zo werd opgemerkt, 'niet meer de boven de partijen staande figuren die ook in hun uitingen koninklijk Zichgedragen - zij zijn felle redenaars die op de meest smadelijke wijze zich over andersdenkenden uitlaten, deze in hoge mate prikkelen en daardoor een antwoord in andere landen uitlokken.'

XCEn mocht men dan aan critici de mond snoeren?

XCOp de notitie werd aangetekend: 'Afwachten tot er ernstige klachten komen.'2

XCOnder de Duitse pressie die er op gericht was, de vrije meningsuiting Iller te lande te breidelen, is de regering over het algemeen niet bezweken maar haar blazoen bleef niet onbevlekt. Soms werd geaarzeld, maar onthield men zich van ingrijpen; zo begin '38, toen overwogen werd de redactie van Eenheid door Demoeratie een wenk te geven, minder fel te schrijven." Soms werd doorgezet en leek het blijkbaar Buitenlandse Zakenmaar ook Justitie aanbevelenswaardig, een bepaalde uitlating te vervolgen.

XCIn februari '36 werd de [eider van de Landesgruppe Zwitserland van de Auslands-Organisation der NSDAP, Wilhelm Gustloff, door een in Hongarije geboren joods student, David Frankfurter, in Davos neergeschoten. Het was een daad van protest tegen de door de Neurenberger wetten geaccentueerdeBrief,sept.van devanjustitieafd. A, no.aan de proc.-gen. bij het gerechtshof te ArnhemNotitie,febr.van de afd. jurid. zaken van het minist. van buitenL zakenNotitie,jan.van het hoofd van de Regeringspersdienst

1 23 1936, min. (ze 5092) (a.v.). 2 22 1938, (a.v.), 3 28 1938, (a.v, (4)).

558 [PDF]

Jodenvervolging. Gustloff stierf Op de ontwikkeling der NSDAP terugziend, riep Hitler bij zijn begrafenis uit, dat de nationaal-socialisten nimmer een politieke tegenstander vermoord hadden: 'Auf diesem Wege unserer Bewegung liegt nicht ein einziger Gegner.? De Führer werd toen op een politieke prent in het socialistisch dagblad Het Volk afgebeeld, staande voor een aantal grafzerken die de namen van uit de weg geruimde tegenstanders droegen, onder wie Röhm. De hoofdredacteur van Het Volk, J. F. Ankersmit, werd daarop in eerste instantie door de Amsterdamse arrondissementsrechtbank tot een boete veroordeeld; het vonnis werd door het Amsterdams gerechtshof vernietigd; de procureur-generaal ging in cassatie, zijn beroep werd in mei' 3 7 door de Hoge Raad verworpen.

XCEen klein jaar later stond de schrijver Maurits Dekker voor dezelfde arrondissementsrechtbank terecht die Ankersmit veroordeeld had. In een brochure, Hitler, een poging tot verklaring, had Dekker het Duitse staatshoofd o.m. een clown en een leugenaar genoemd. 'Zouden wij ons niet gegriefd voelen', vroeg de officier van justitie, 'wanneer een dergelijk boekje over onze Koningin in het buitenland uitkwam? ' Wat koningin Wilhelmina van die gelijkstelling dacht, laat zich raden, maar zij miste haar effect op de rechtbank niet: Dekker werd tot honderd gulden boete, subsidiair vijftig dagen hechtenis veroordeeld, zulks 'wegens opzettelijke belediging, het hoofd van een bevriende staat aangedaan.f In hetzelfde vlak lag, oktober' 36, in Rotterdam het ingrijpen van de burgemeester tegen de anti-nationaalsocialistische tentoonstelling 'De Olympiade onder Dictatuur'; in Amsterdam was ze toegelaten, in Rotterdam was één protest van de Duitse consul, een felle Nazi, voldoende om haar (op voorstel van de hoofdcommissaris van politie, L. Einthoven, later een van de leden van het Driemanschap der Nederlandse Unie) te doen sluiten.?

XCDeze en dergelijke voorbeelden van overheidsingrijpen zijn vrij zeldzaam geweest. Ze hadden in het geheel niet behoren voor te komen. De afdeling juridische zaken van het departement van buitenlandse zaken had gelijk: Hitler noch de Nazi's maakten het er naar, dat men hen in het buitenland behoefde te sparen. Zij waren in de aanval; wie tegen hen schreef, verdedigde zich slechts. Minister van Schaik kwam begin '36 voor de vraag te staan of hij Konrad Heidens biografie van Hitler diende te verbieden; zijn conclusie was, terecht, dat hij in dat gevalook de verspreiding van Mein

1 Toespraak, 12 febr. 1936. Domarus: p. 574. 2 22 april 1938. 3 Brief, 15 okt. 1936 ,van het Rotterdam, aan het (FOjSD, 382493-98).

559 [PDF]
NEDERLANL) EN DUITSLAND

Kampf moest tegengaan, "vermits ook daarin zonder twijfel gedeelten die onder onze strafwet vallen, voorkomen. '1

XCZo was er, eigenlijk ook naar de overtuiging van de Nederlandse bewindslieden die met die materie te maken kregen (van Schaik als minister van justitie, voor zijn opvolger Goseling gold hetzelfde): alle aanleiding, Duitse protesten tegen hetgeen nu hier, dan daar in onze pers aan felle kritiek op Hitler of het Derde Rijk verscheen, naast zich neer te leggen. Dat is, zoals uit de gegeven voorbeelden blijkt, niet steeds geschied. Daarbij is onze eerste indruk dat als de regering ingreep, zij (zoals wij al aanstipten) eerder aanstoot nam aan hetgeen in linkse kringen over het naburig Duitsland gepubliceerd werd dan aan hetgeen elders verscheen; onze tweede, dat haar in wezen onwaarachtig ingrijpen veelal minder te maken had met de betrokken uitlating dan met de gevoeligheid van het kabinet voor Duitse druk.

XC'Afwachten tot er ernstige klachten komen' - die paar woorden sloten de mogelijkheid van wijken in. En inderdaad: strak was het regeringsbeleid niet. Natuurlijk waren de ministers zich bewust dat zij de Nederlandse grondwettige vrijheden dienden te verdedigen, maar anderzijds was er bij menigeen hunner tevens een behoefte, in conilictsituaties rekening te houden met Duitse gevoeligheden, ook als dat ten koste ging van gepaste openhartigheid, ja fierheid aan Nederlandse kant. Toen na de Reiehskristallnacht de grote actie voor hulp aan de joodse vluchtelingen op gang kwam, werd althans aan het Protestants Hulpcomité uitdrukkelijk door de regering aangezegd (wij nemen aan, dat zulks ten aanzien van de overige comité's ook geschied is), bij die actie nimmer het begrip 'vervolgden' te gebruiken, 'vluchtelingen' moest voldoende zijn. 2

XCAan 'vervolgden' zou, vreesde men, Duitsland aanstoot nemen.

Duitse nationaal-socialisten in actie

XC

XCWij moeten nu in het kader van dit hoofdstuk een onderwerp behandelen dat in de jaren na '33 tot menigvuldige conilicten tussen Nederland en Duitsland geleid heeft - conflicten waarbij onze regering voor hetzelfdev.

1 Brief, 24 febr. 1936 van de min. van justitie (ze afd. A, no. 1078) aan de min. van buiten!. zaken (Archief min. van buiteni. zaken, A 198 (3)). 2 Brief, 25 nov. 1938, van de chef afd. binnenl. bestuur van het minist. van binnenl. zaken aan H. Rutgers (Archief voorzitter Protestants Hulpcornité, losse stukken).

560 [PDF]
DE AO DER NSDAP

dilemma gesteld werd dat wij in het voorafgaande schetsten: enerzijds moest en wilde zij opkomen voor wat wij de integriteit van de Nederlandse samenleving zouden kunnen noemen, anderzij ds wenste zij de machtheb bers van het Derde Rijk niet tezeer voor het hoofd te stoten; waren die twee overwegingen met elkaar in strijd, dan resulteerde een beleid dat onvermijdelijk door halfslachtigheid gekenmerkt werd. Wij bedoelen met dat onderwerp de actie van de Duitsers hier te lande die overtuigd nationaal-socialist waren en, door die overtuiging gedreven, hun best deden, de groep van hun landgenoten om te vormen tot een politieke stoottroep in dienst van het Derde Rijk. De NSDAP had al in de jaren '20 een aantalleden gekregen die in het buitenland woonachtig waren. Ten tijde van de Machtübernahme waren het er ca. 3000 die geadministreerd werden door de Auslandsabteilung der Reichsleitung der NSDAP: een in Hamburg gevestigd klein bureau dat door zekere dr. Hans Nieland geleid werd. Nieland werd in ' 33 Polizeipräsident in Hamburg; zijn adjudant, Ernst Wilhelm Bohle, in Engeland geboren en in Zuid-Afrika opgegroeid, nam toen de leiding van de Auslandsabteilung over. Hij was het die als eerste de partijleiding wist te doordringen van de potentiële betekenis der organisatie die in de lente van '33 ca. 160 Ortsgruppen in den vreemde telde; zij was, schreef Bohle, 'zweifellos in der Lage, den Stellen der Reichsparteileitung ungemein wichtiges Material zu liefern.'l Dat klonk aantrekkelijk, Herfst 33 werden alle groeperingen van NSDAp'ers in den vreemde, met uitzondering van die in Oostenrijk, Danzig en Memel, aan Bohle ondergeschikt gemaakt; maart '34 werd hem de administratie toevertrouwd van de leden der NSDAP onder de Duitse zeevarenden en per I april ' 35 werd zijn bureau, dat tevoren deel was geweest van de Reichsleitung, als zelfstandige Gau van de Nazipartij gereorganiseerd, zulks met de titel Auslonds-Organisatlon der NSDAP; men sprak meestal van'deAO'. 'Het streven der AO', zo concludeerden wij zestien jaar geleden, 'was er op gericht, het leven in de Duitse kolonies in het buitenland in nationaalsocialistische geest te vormen of te hervormen. De Reichsauslandsdeutschen moesten gesloten achter de Führer staan. Een groot deel van haar werk bestond dan ook uit scholing en propaganda. De in den vreemde wonende Rijksduitsers vormden tezamen een Gau, en alle partij-instellingen die binnen het territoriale verband van een gewone Duitse Gau werkzaam waren, kwamen ook in de AO 1 Brief, 4 april I933, van E. W. Bohle aan Schmeer, functionaris van de Reichs parteileitung te München (Neur.-doc. NG-5557). 5 61

XC

561 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

aan bod: de beroepsorganisaties van het Derde Rijk, de Hitler-Jugend, de Reichs studentenführung, het Winterhilfswerk, de Nationalsozialistische Volkswohlfahrt, het Deutsche Arbeitsjront. In iedere organisatorische eenheid van de AO (Stützpunkt, Ortsgruppe, Landeskreis, Landesgntppe) werd het nationaal-socialistische Duitsland weerspiegeld. De AO was een bij uitstek politieke organisatie."

XCIn '37 telde deze AO ruim 50 000 leden van wie bijna de helft uit opvarenden van de Duitse koopvaardij bestond. Ze had toen in ruim 500 plaatsen in het buitenland SfÜtzpunkte met minstens zes, of Onsgruppen met minstens twaalf leden. Op haar centraal bureau in Berlijn waren 700 personen werkzaam: één functionaris per 75 leden! Maar er was dan ook werk genoeg.

XCEen naar de omvang misschien niet zo groot, maar door zijn aard belangrijk deel van dat werk droeg een geheim karakter:

XC'Punctionarissen van de AO controleerden de gezindheid en de gedragingen vanleden van de Duitse buitenlandse dienst en van de in den vreemde werkzame journalisten. Zij gingen de gangen van Duitse emigranten na, verzamelden hun publikaties, trachtten te weten te komen of er deviezensmokkel gepleegd werd. Zij schreven rapporten over Duitsers of andere personen die Duitsland wilden bezoeken of er werk zochten. Zij gaven de namen door van Duitse vluchtelingen die acties voerden tegen het Derde Rijk opdat deze van het staatsburgerschap beroofd zouden worden. Zij briefden ijverig alle, voor Hitler ofhet Derde Rijk minder vleiende uitlatingen over, die personen uit Duitsland zich in den vreemde hadden laren ontvallen. Zij waren, met andere woorden, verlengstuk van de Gestapo. Het centraal bureau van de AO had een aparte afdeling die deze Gestapo-opdrachten voor haar rekening nam. Zij werden in het buitenland hetzij door de hoogste functionarissen zelf uitgevoerd (de Landesgruppen of Landes kreisleiter), hetzij door bepaalde medewerkers, vaak door diegenen onder hen die tegelijk belast waren met het onderhouden van contact met de Ortsgrup pen aan boord van Duitse schepen. Voor dat contact was binnen de AO een aparte dienst geschapen, de Hatendienst. Medewerkers van deze dienst smokkelden verboden propaganda door de douane, stonden met de Gestapo in verbinding, hielpen in bepaalde gevallen ook, politiek-actieve Duitse emigranten of andere tegenstanders van het Naziregime met geweld aan boord van Duitse schepen te brengen."

XCEn tenslotte zij dan vermeld dat aan het centraal bureau van de AO in '37 een contactbureau van de Abwehr toegevoegd werd, door zekere Heinz Cohrs geleid, opdat bij het inwinnen van militaire spionage-gegevens van de verbindingen van de AO gebruik gemaakt kon worden.De Duitse Vijfde Colonne in de tweede wereldoorlog,

1 L. de Jong: p. 378. "A.v.

562 [PDF]
GEZANT ZECH VON BURKERSRODA

XCAl die geheime arbeid droeg, van de Nederlandse regering uit gezien, een ontoelaatbaar karakter: daarom werd zij ook geheim gehouden. Het heeft echter enkele jaren geduurd voor onze autoriteiten er de bewijzen van in handen vielen.

XCIn ons land woonden in 1930 ruim 100000 Rijksduitsers, ca. IS 000 daarvan in Zuid-Limburg waar een deel in de mijnen werkte.' In de loop van de jaren '30 daalde dat aantal: velen keerden in verband met de uitbreiding van de Duitse productie naar hun Heimat terug; joodse en andere vluchtelingen niet meegerekend, was het aantal Rijksduitsers in mei '40 tot ruim 52000 gedaald." De AO heeft in ons land nooit meer leden gehad dan ca. 3000.3 Daar waren dan ook nog papieren leden onder; in het algemeen krijgt men trouwens uit de bewaard gebleven gegevens de indruk dat talrijke van de in ons land gevestigde Rijksduitsers niet blaakten van geestdrift voor het Derde Rijk: velen hunner hadden zich in vèrgaande mate aan het Nederlands milieu aangepast en voorzover zij in handel en bedrijf werkzaam waren, was hun behoefte gering om, zelfs als zij Parteigenosse waren, door demonstratief optreden in conflict te komen met het Nederlands milieu. Toen in januari' 38 bij de geboorte van prinses Beatrix door de leider van de als Reichsdeutsche Gemeinschajt gecamoufleerde Landesgruppe Niederlande van de AO, dr. Otto Butting, gelast werd dat alle Rijksduitsers de hakenkruisvlag zouden uitsteken, waren het niet veel meer dan 600 die die lastgeving opvolgden, ca. 350 in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam, ca. 220 in Zuid-Limburg: Butting had ze kennelijk laten tellen."

XCWij spraken van camouflage. Hoe die tot stand kwam, valt nu te verhalen.

XCWij gaan enkele jaren terug.

XCBohle's voorganger, Nieland, was, voorzover wij weten, de eerste vooraanstaande NSDAP'er die in ons land kwam ageren. In januari '32 sprak hij in Amsterdam voor 70, in Den Haag voor 250 toehoorders; in die laatste stad (waar Nieland, zo klaagde hij, tijdens zijn toespraak voortdurend door enkele 'liberale Stänker' geïnterrumpeerd werd'') bevond zich ook de Duitse gezant, Julius Graf Zech von Burkersroda, onder zijn publiek. Graf Zech was begin '28 gezant in Den Haag geworden. -Hij was getrouwd met een dochter van von Bethmann Hollweg, Duitslands kanselier bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog. Nieland nodigde hij voor de lunch uit

XC1 A.v., p. 243. 2 Gegevens van de Rijksvreemdelingendienst, verwerkt in een bijlage bij de brief, 23 maart 1941, van de Generalkommissar für Verwaltung und [ustiz (Z 5588, Vej41) aan verschillende Duitse autoriteiten. 3 L. de Jong: De Duitse Vijfde Colonne in de tweede wereldoorlog, p. 243. 4 Notitie, 14 maart 1938, van O. Butting (FOjSD, D 536474-76). 5 Brief, 23 jan. 1932, van H. Nieland aan de Reichsorganisationsleiter

563 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

en deze kreeg van hem 'einen ausserordentlich günstigen Eindruck. Er teilte mir auch unumwunden mit, dass seine gesamte Verwandtschaft stark für die Partei inte ressiert sei.'l Wat vond Graf Zech zèlf van die Hitler? Daar zweeg hij over. Misschien kunnen wij vooral zijn latere houding jegens het Derde Rijk nog het best aangeven als een van opvallende ambivalentie. Een echte Nazi werd hij niet; de partij en ook Hitler waren hem, een aristocratisch, conservatief man, onsympathiek. Maar als 'nationaal-voelend' Duitser koesterde hij (en zo waren er tallozen in de Duitse buitenlandse dienst) waardering voor de mate waarin Hitler Duitsland in de wereld weer tot gelding wist te brengen. Een enkele maal kwamen er in zijn rapporten aan het Auswärtige Amt antisernietische formuleringen voor, maar dat waren uitzonderingen. Eerder rees uit die rapporten het beeld op van een 'fatsoenlijke', 'correcte' diplomaat die, tot zijn ergernis, telkens weer in zijn ambtelijke rust gestoord, ja overrompeld werd door akelige kwesties die van de nieuwe machthebbers in Berlijn uitgingen: De kracht om met die machthebbers te breken, bracht hij niet op. Intussen was de secretaris-generaal van buitenlandse zaken, Snouck Hurgronje, met hem ('een buitengewoon hoogstaand man waar ik zeer gaarne mee omging'ê) aanzienlijk meer ingenomen dan de al genoemde Butting die in de zomer van '38 aan Bohle rapporteerde dat nergens in de salons van het gezantschap een portret van Hitler hing - en dat meer dan vijf jaar na de Machtübernahme!3

XCKeren wij terug naar ons relaas.

XCNieland had al spoedig in Nederland moeilijkheden gekregen: met zijn partijgenoten. Tot Landesvertrauensmann benoemde hij namelijk een Duits handelsagent uit Amsterdam, Martin Patzig, die zowel zakelijk als persoonlijk een slechte naam had; een deel van de NSDAP'ers weigerde Patzigs leiderschap te erkennen; zij en anderen namen voorts aanstoot aan een typerende instructie die van Nieland was uitgegaan, 'worin von den Orts gruppen Berichte über das Privatleben und die Haltung von deutschen Gesandt schafts- und Konsulatsbearnten verlangt wurden.": Dat was in mei ' 32, acht maanden vóór Hitler aan de macht kwam.

XCNa die Machtübernahme gingen de leden van de AO in ons land driester optreden. In alle Duitse verenigingen werd de wet verzet; klachten gingen naar Berlijn over het optreden van Duitse officiële vertegenwoordigers in ons land die geenlid waren van de NSDAP, daarbij moest vooral de Duitse'Bericht ûberdie Reibungen in der NSDAP in Holland', 30 juli 1932 gezonden aan de Reichsparteileitung te München (BDe,

1 A.v. 2 Getuige A. M. Snouck Hurgronje, dl. I c (1949), p. 172. 3 Brief, 18 mei 1938, van O. Butting aan E. W. Bohle (FOjSD, 536519). • G. Panstingl:

564 [PDF]
DE 'REICHSDEUTSCHE GEMEINSCHAFT'

consul in Zuid-Limburg, lid van het Zentrum, het ontgelden; voorts werd na de gelijkschakeling van de Duitse vakbonden sterke pressie uitgeoefend op Duitse arbeiders, hier te lande werkzaam, om hun organisaties in de steek te laten en lid te worden van het Deutsche Arbeits[ront. En tenslotte kwam het in een groot aantal plaatsen tot vergaderingen, belegd door de Stützpunkte en Ortsgruppen van de AO; belegd, anders gezegd, door organisatorische onderdelen van een buitenlandse politieke partij.

XCDe regering greep in. In juli' 33 zette zij Patzig en de twee Kreisleiter van de NSDAP in Limburg en Noord-Brabant over de grens; bovendien verbood zij politieke actie door vreemdelingen - een verbod dat zich enerzijds tegen de vluchtelingen richtte maar anderzijds juist tegen de vertegenwoordigers van de macht die hen tot-vluchten genoopt had: de Nazipartij. Wat de AO betrof, had dat verbod overigens weinig effect: haar functionarissen zetten hun actie voort. Medio november had de regering er genoeg van: zij besloot de ontbinding te eisen van alle formaties van de NSDAP die in ons land werkzaam waren. De Duitse regering protesteerde heftig: in Den Haag bij monde van gezant Zech, in Berlijn bij monde van de Reichs dussenminister von Neurath. Zech wees er daarbij op, dat de Nederlandse autoriteiten de in ons land werkzame organisaties van de Italiaanse fascis'tische partij hun gang lieten gaan; de minister van buitenlandse zaken, de Graeff, had hier geen goed antwoord op, 'wurde etwas verlegen, sagte dann aber schliesslich', zo rapporteerde Zech aan Berlijn, 'Italien liege aber im Gegensatz zu Deutschland weit weg.?

XCNog een ander argument werd door von Neurath en Zech naar voren gebracht. In augustus was de NSDAP bij de wet tot 'Trägerin des deutschen Staatsgedankens' uitgeroepen, anders gezegd: volgens de opvatting van Berlijn vielen de NSDAP en Duitsland voortaan samen en was elke maatregel tegen de NSDAP dus tegelijk een maatregel tegen Duitsland. 'Hierdoor werd het bezwaarlijk', zo motiveerde de Graeff twee jaar later het inbinden van de regering, "zonder meer de absolute eis van ontbinding der NSDAP-afdelingen te handhaven ... Bij handhaving van de eis werd een scherpe reactie van Duitse zijde verwacht waardoor onze overigens goede betrekkingen met Duitsland ernstig zouden worden geschaad. Vandaar dat door het kabinet werd besloten, het aanvankelijk ingenomen standpunt in dier voege te wijzigen dat, in plaats van radicale ontbinding der NSDAP-verenigingen, zou worden geëist omzetting dier verenigingen in desgewenst onderling contact onderhoudende, plaatselijke ver

XC• Brief, 6 nov. I933, van de Duitse gezant, Den Haag, aan het Auswär!ige Am!

565 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

enigingen van, ingezetenen van Duitse nationaliteit zonder meer, dus verenigingen zonder partijnaam, partij- of staatkundig karakter. Daarnaast bleef op straffe van uitzetting verboden: naar buiten tredende politieke actie, pressie op Duitsers tot aansluiting bij de nieuwe verenigingen en inmenging op enigerlei wijze in binnenlandse politieke verhoudingen." Dit was een compromis vol innerlijke tegenstellingen. lnuners, men kon wel eisen dat de 'NSDAP-verenigingen' in 'desgewenst onderling contact onderhoudende, plaatselijke verenigingen van ingezetenen van Duitse nationaliteit zonder meer' omgezet werden, maar dat maakte het feit niet ongedaan, dat functionarissen en leden dier plaatselijke verenigingen nu juist niet 'ingezetenen van Duitse nationaliteit zonder meer' waren; er was wèl meer: zij waren Duitse nationaal-socialisten. De Nederlandse regering stelde zich dan ook met de schijn tevreden: de Reuhsdeutsche Gemeinschajt: (die benaming voor de nieuwe organisatie werd in april '34 door Den Haag aanvaard) was niet anders dan de voortzetting van de z.g. opgeheven Landesgruppe Niederlande van de AO. Zo werd het ook in Berlijn begrepen. 'Die Reichsregierung', berichtte het Auswärtige Ami eind juni '34 tevreden aan alle buitenlandse posten, 'hat sich, im Einverständnis mit der Partei/eitung, mit Rücksicht darauf dass die nieder ländische Regierung in der grundsätz/ichen Frage des Fortbestehens der Organisationen der NSDAP in Holland nachgegeben hat, damit einverstanden erk/ärt, dass diese Organisationen in den Nieder/anden die Bezeichnung 'Reichsdeutsche Gemeinschafl' annehmen. Nach erfo/gter Umorganisation und Umbenennung hat die niederländische Regierung nunmehr an die zuständigen Stellen die erforderlichen Weisungen erteilt durch die die ungestörte Tätigkeit der 'Reichsdeutschen Gemeinschqft' gewährleistet wetden soll.'" Dat laatste was te optimistisch gesteld. Immers, tegen 'naar buiten tredende politieke actie, pressie op Duitsers tot aansluiting bij de nieuwe verenigingen en inmenging op enigerlei wijze in binnenlandse politieke verhoudingen' zouden de Nederlandse autoriteiten zich blijven verzetten. Misschien kan men het zo formuleren dat zij het voortbestaan van een organisatievanDuitse nationaal-socialisten in ons land aanvaard had op voorwaarde dat deze zich niet als zodanig gedroeg. Dat moest misgaan; het ging ook mis. Vooral in Limburg bleven de functionarissen van de Reichsdeutsche Gemeinschaft, of RDG, zware druk uitoefenen op hun landgenoten: wie weigerde toe te treden, zou, zo hij ooit weer in Duitsland kwam, de ge

XC1 Nota z.d. van de min. van buitenl, zaken, bij brief van 16 jan. 1936 toegezonden aan de min. van binnenl. zaken (Ministerraad-rçj ç, agendastuk: 532). 2 Rond. schrijven, 30 juni 1934, van het Auswärtige Amt (FOjSD, E 551335-37).

566 [PDF]
CONFLICTEN OVER DE RDG

volgen te bespeuren krijgen! Een deel van die weigeraars (veelal katholieke arbeiders die zich tegen gelijkschakeling, d.w.z. tegen het lidmaatschap van het Deutsche Arbeitsjront wensten te verzetten) zocht steun bij de Nederlandse autoriteiten; er kwamen klachten bij de politie; van de politie bij de burgemeesters; van de burgemeesters bij de commissaris der Koningin. Herfst '34 wendde die commissaris zich met een aantal burgemeesters tot minister van Schaik. Deze stelde een lijst op van twintig functionarissen van de RDG die hij het land uit wilde zetten, onder hen een Ortsgruppenleiter uit Zuid-Limburg die in een brief geschreven had, 'die RDG sei nur eine getarnte NSDAP', alsmede de in Rotterdam woonachtige, Duitse majoor A. R. Witte, die de brutaliteit had, zich als 'Auslandskommissar der NSDAP für die Niederlande' aan te duiden. Maar de Graeff durfde zo ver niet gaan en na beraad in het kabinet werd het aantal uitwijzingen tot één beperkt: de Kreisleiter in Zuid-Limburg+ Duitse protesten volgden; zij bewerkstelligden dat ook hij mocht blijven.ê Wel beloofde Zech dat Witte zich voortaan 'Verbindungsmann für die Reichsdeutsche Gemeinschajt in den Nieder landen' zou noemenê, maar Witte ging rustig verder met het gebruik van zijn oude titel: hij werd in mei '35 het land uitgezet, rijkelijk laat. 4

XCTwee maanden later kwam een lid van de RDG uit Heerlen aan de plaatselijke recherche melden dat hij door RDG-functionarissen als getuige verhoord was bij de voorbereiding van een proces tegen een Duitser die van Zuid-Limburg uit anti-Nazi-materiaal over de grens gesmokkeld had en die, na denunciatie door die functionarissen, tijdens een bezoek aan Duitsland door de Gestapo gearresteerd was. Terstond werd bij een van die functienarissen huiszoeking gehouden; men vond de doorslagen van de aan Duitsland uitgebrachte rapporten.P Eind september' 35 deed de recherche in Lutterade een nog fraaiere vondst bij de Ortsgruppenleiter van de RDG, zekere Dummer, die, zijnnaam eer aandoend, drie-en-twintig verschillende exemplaren van de strikt geheime Mitteilul1gsblätter der AO bewaard had, zich uitstrekkend over de periode april' 34 augustus' 35 : uit de inhoud bleek13 juli 1935, van de Kreisleiter der RDG in Noord-Brabant en Noord-Limburg aan het Duitse gezantschap, Den Haag (a.v., E

1 Brief, 7 dec. 1934, van het Duitse gezantschap; Den Haag, aan het (a.v., E 551500-03). 2 Dat hij in juli '35 in Zuid-Limburg nog zijn functie uit oefende, blijkt uit de brief, 13 juli 1935, van de der RDG in Noord Brabant en Noord-Limburg aan het Duitse gezantschap, Den Haag (a.v., E 551937-40). 3 Brief, 10 jan. 1935, van het Duitse gezantschap, Den Haag, aan het minist. van buitenl. zaken (a.v., E 551532-38). 4 Telegram, 13 april 1935, van het Duitse gezantschap, Den Haag, aan het (a.v. E 551725). 5 Brief,

567 [PDF]
r . NEDERLAND EN DUITSLAND VAN SCHAlK, DE SCHARFMACHER

zonneklaar dat het hiërarchisch apparaat van de AO, met inbegrip van dat van de RDG, een verlengstuk van de Gestapo was. Opnieuw werd de zaak in de ministerraad aan de orde gesteld. Van Schaik, voorgelicht door de procureur-generaal bij het Bossche gerechtshof, stuurde zijn ambtgenoten een reeks uittreksels uit de Mitteilungsblätter toe. 'De Reichsdeutsche Gemeinschajt', concludeerde hij, 'blijkt u:;. wezen niet anders te zijn dan de oudeNSDAP.' Zijns inziens moest onder ogen worden gezien, 'of de tijd niet is gekomen om maatregelen te treffen waardoor aan de verenigingen: van Duitsers als de Reichsdeutsche Gemeinschaj: ... het voortbestaan hier te lande onmogelijk wordt gemaakt'; om te beginnen moesten 'alle kopstukken' uitgewezen worden.' Tegen dat laatste maakte de Graeffbezwaar: 'Men sluite toch de ogen niet voor de realiteit', betoogde hij, 'en die is' (het zal de lezer niet ontgaan dat . onze minister van buitenlandse zaken in het volgende de NSDAP en Duitsland weer geheelliet samenvallen) 'en die is, dat de nationaal-socialistischebeginselen in Duitsland niet meer zijn de beginselen van een Duitse politieke partij, maar die van de Duitse staat. In antipathie tegen die beginselen doe ik voor niemand onder, maar het staat niet aan de Nederlandse Regering om zich uit te spreken over de vraag, welke politieke beginselen Duitsers, ook al zijn zij ingezetenen van Nederland, mogen aanhangen en in eigen kring mogen propageren. Het verkondigen en verdedigen van die beginselen in eigen besloten kring is niet meer een uiting van een bepaalde Duitse politieke partij, maar een uiting van Duits staatsburgerschap zonder meer. En ik zie geen kans, tegenover de Duitse Regering een verbod van dergelijke uitingen op goede gronden te verdedigen." Een protest in Berlijn - verder wilde de Graeff niet gaan; daarbij zou men dan van Nederlandse kant tegelijk een concessie moeten doen: 'onthouding van politioneel ingrijpen onzerzijds indien op besloten bijeenkomsten Duitse politiek wordt behandeld, het Horst-Wessel-lied wordt gezongen, enz." Ondanks een geharnast verweer van van Schaik", werd de Graeffs wel zeer conciliant standpunt door de ministerraad op 23 januari '36 aanvaard." Wel kreeg de gezant in Berlijn instructie, de uittreksels uit de Mitteilungsblätter 1 Brief, 20 dec. 1935, van de min. van justitie (ze afd. A, no. 7308) aan de voorzitter van de ministerraad (Ministerraad-zçj y, agendastuk 532). Nota z.d. van de min. van buitenl. zaken (a.v.). 3 Nota z.d. van de min. van buitenl. zaken aan de ministerraad (Ministerraad-rojö, agendastuk 18). Nota, 21 jan. 1936, van de min. van justitie aan de ministerraad (a.v., agendastuk 23). 5 Dat blijkt uit een aantekening op agendastuk 18.

568 [PDF]

van de AO aan het Auswärtige Alnt te overhandigen onder mededeling dat de Nederlandse regering zou doorzetten (durehgr~ifen), maar aan die mededeling ontnam de gezant alle kracht door er (naar wij aannemen: op verzoek van 'zijn minister) aan toe te voegen, aldus de notitie van Staatssekretär von Bülow, 'dass die niederländisehe Regierung ader zum u/enigsten das niederlän disehe Aussenministerium eine Verständigung mit uns sueht um einer unbequemen und gefährliehen Kammerinterpellation ausruweichen.»

XCHet Nederlands memorandum met de uittreksels uit de Mitteilungsbiátter werd door het Auswärtige Amt aan Bohle toegezonden. Namens hem werd geantwoord dat de uittreksels niets te betekenen hadden; er bestond in Nederland bovendien geen AO meer, de AO had geen contact met de RDG, de Mitteilungsblätter waren aan de functionarissen van de RDG 'lediglieh zu ihrer Information übersandt worden.'2 Het Auswärtige Amt nam die leugens over: een lang Duits stuk ging eind maart naar Den Haagê ; het kwam op 3 april ter sprake bij een onderhoud tussen de Graeff en Zech en bij die gelegenheid liet de Nederlandse minister zijn ambtgenoot van Schaik opnieuw vallen. Zeker, hij zei de Duitse gezant dat het Duitse verweer 'ganz negativ und ul1befriedigend sei', maar hij wilde de zaak niet op de spits drijven, of, aldus Zech:

XC'Beim Weggehen sagte ieh Herrn de Graeff noch einmal, ich hoffie, er würde den Paden in der Gelegenheit nicht abreissen lassen, wora'1f er mir erwiderte: 'Sie wissen ja, ich bin kein Scharfmacher."·

XCVan Schaik, de Scharjmacher, liet het er niet bij zitten. De klachten uit Limburg hielden aan. Eind mei werden vier Duitsers uit Hoensbroek de grens over gezet", in juli volgde een vijfde, medio augustus waren er weer vier aan de beurt: op de z rste zouden zij dienen te verdwijnen." Nu ging Berlijn dreigen: op de r Sde werd meegedeeld dat, als de vier Duitsers uit Nederland gezet zouden worden, vier Nederlanders Duitsland zouden moeten verlaten," Men zei er niet bij, dat al eenlijst van meer dan honderd uit

XC1 Notitie, 27 febr. 1936, van von Billow. Deze beweerde in het gesprek, 'einige völlig einwandfreie Mitteilungsblätter in der Hand gehabt zu haben' in werkelijkheid had het Auswärtige Amt nooit een exemplaar ontvangen (FOjSD, 260000-03). • Brief, 19 mrt. 1936, van Stellvertretender Gauleiter A. Hess aan het Auswärtige Amt (a.v., 260017-25). 3 Memorandum, 25 maart 1936, van het Auswärtige Amt (a.v., 477455-75). • Brief, 3 april 1936, van de Duitse gezant, Den Haag, aan het Aus wärtige Amt (a.v., 477482-83). 5 Brief, 4 juni 1936, van de Ortsgruppenleiter Den Haag van de Reichsdeutsche Gemeinschaft aan de AO (a.v., 417755-58). 6 Brief, 14 aug. 1936, van het Duitse gezantschap, Den Haag, aan het Auswärtige Amt (a.v., 417810-15). 7 Brief, 18 aug. 1936, van het Auswärtige Amt aan het Reichsinnen ministerium

569 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

te wijzen Nederlanders klaar lag.! Minister-president Colijn werd in de zaak gemoeid. Zijn standpunt was duidelijk: 'er habe niemals in seinem Leben unter Drohung gesproehen und wolle auch [etzt nicht unter Drohung sprechen', zo rapporteerde het Duits gezantschap, 'er habe deshalb eine nochmatige Prüfung und weitere Hinausschiebung des Abschiebungstermins abgelehnt.'2

XCDe vier Duitsers verdwenen op de z rste. Diezelfde dag werd aan vier te Berlijn woonachtige Nederlanders aangezegd dat zij binnen tien dagen Duitsland moesten verlaten." Onder hen bevond zich, maar dat was toeval, de plaatselijke propagandaleider van de NSB!4 Mussert protesteerde: via Rost van Tormingen en van Papen bij Hitler in hoogsteigen persoon. De NSB'er werd door een ander vervangen."

XCColijn had stevige taal gesproken, niaar de lezer die zou menen dat die taal inleiding werd tot een stevige houding, vergist zich. Het conflict dat zich eind augustus '36 inzake de RDG met Duitsland voordeed, was tegelijk het scherpste en het laatste. De Duitse represaille was voldoende intimidatie geweest: tot verdere uitzettingen van functionarissen van de RDG kwam het niet. Niet dat deze hun ontoelaatbaar en ook door de regering gewraakt optreden staakten! Begin oktober '36 liet de commissaris van politie te Heerlen door een rechercheur rapport opmaken van de mededelingen van een Duits mijnwerker, Justus Dönges, die o.m. het volgende verklaarde:

XC'Hier is steeds druk op mij uitgeoefend zodat ik mij in het Arbeitsfront heb laten opnemen. Ik kan u echter niet zeggen wie de man is die steeds bij mij aan de deur kwam . .. Men krijgt aanzegging van een onbekende Duitser om te Herzogenrath (Duitsland) op een vergadering te verschijnen en zo men niet verschijnt, moet men zich schriftelijkonder opgave van redenen verontschuldigen . . . . Op zekere dag, enige maanden geleden, kwam er vanuit Vaals per motorrijwiel een Duitser bij mij. Zonder zich bekend te maken wie hij was, gooide hij een actetas op tafel en trok er een dossier uit. Hij begon als volgt: 'U bent die-en-die, geboren daar-en-daar, zoon van die-en-die, enz.' Hij vroeg vervolgens of ik bij de politiek betrokken was en zeide: 'Alles is bekend.'Ik maakte me zo kwaad en woedend over een dergelijke brutaliteit dat ik de vent bij zijn nek greep en hem buiten de deur wierp .... Ik wens in Holland vrij te zijn. (Tijdens dit onderhoud verzocht Dönges zijn echtgenote om zijn verklaring te bevestigen. Zijn vrouw weigerde en verzocht hem te zwijgen met het oog op de gevolgen. Of ik haar ook geheimhouding beloofde en in de woning van DöngesBrief,aug.van hetaan het Duitse gezantschap,Den Haag (a.v.,Notitie,aug.van het Duitse gezantschap,Den Haag a.v.,Notitie,aug.van het Amt (a.v.,aug.(a.v.,dl.p.57

1 8 1936, 417805-06). 2 19 1936, 417865-68). 3 20 1936, 549236 37). 4 24 1936 417878-79). 5 I, 328.

570 [PDF]
MINISTER GOSELING GRIJPT IN

geen aantekeningen maakte, het hielp niets. Echtgenote Dönges verklaarde dat zij beangst was voor de gevolgen en verklaarde aan mij, dat haar man tegenover mij beter had kunnen zwijgen.)' Waaraan de rechercheur nog toevoegde:

XC'Mijn persoonlijke mening is dat de Nederlandse politie niet voldoende politiek geschoold is en dat zij er soms geen idee van heeft wat zich soms in voor haar onschuldige vergaderingen afspeelt. Van Duitse zijde voelt men dat er geen lijn ligt in de genomen maatregelen en men profiteert daarvan door te zeggen: 'Waarom wel te Rotterdam en niet te Heerlen?' '1

XCVia de procureur-generaal te Den Bosch belandde dit rapport bij minister van Schaik, via de minister bij al zijn ambtgenoten. Het lokte geen daadwerkelijke reacties uit. Integendeel: op 20 oktober '36 besloot de ministerraad, het denkbeeld van nieuwe uitzettingen kennelijk verwerpend, zich te beperken tot nieuwe besprekingen met de Duitse regering over de positie van de Reichsdeutsche Gemeinschajt. Tot die besprekingen kwam het niet'' en de RDG bleef wat zij geweest was: feitelijk onderdeel van de AO. Het was de leider van de AO, Bohle, die in april '37 de Duitse consul in Rotterdam, Windecker, belastte 'mit der kommissarischen Leitung der Reichsdeutschen Gemeinschaft in den Niederlanden und ihn damit' (men lette op dat woord l) 'zum leommissariscnen Vertreter der Partei in Holland' maakte." Zech werd ingelicht. Wat hij dacht van dit bedrog, gepleegd jegens de regering bij welke hij geaccrediteerd was, weten wij niet.

XCWaarlijk: het werd tijd dat men in Nederland uit de dommel ontwaakte! Welnu, in juli '37, bij de vorming van het vierde ministerie-Colijn, droeg van Schaik de portefeuille van justitie aan Geseling over en deze was er de man niet naar om dadeloos te blijven, Een reeks maatregelen volgde. Spoedig werd besloten, spionage effectiever tegen te gaan: de rijksrecherche werd uitgebreid, een Rijksidenti£icatiedienst opgericht. Voorts kreeg depelitie opdracht, kartotheken aan te leggen van die vreemdelingen welke men bij afkondiging van de staat van beleg zou kunnen interneren. In Rotterdam werden daartoe, op aanwijzing van de chef van de Vreemdelingendienst, 'door een brigadier van die dienst, op wiens stilzwijgendheid men kon rekenen, in de stiIle avonduren de namen van aIle vreemdelingen op naar de nationaliteit gekleurde kaarten geplaatst. Daarnaast werden van aIle vreemdelingen wijks

XC1 Rapport, 6 okt. 1936, van de hoofdagent-rechercheur]. A. Hassing aan de commissaris van politie te Heerlen, L. Offermans. Bijlage bij Ministerraad-rçjö, agendastuk 502. 2 Brief, 8 maart 1938, van de min. van buitenl. zaken (afd. jurid. zaken, no. 6]21) aan de min. van justitie (Ministerraad-rçj S, agendastuk 102). 3 Brief, 17 april 1937, van E. W. Bohle aan gezant Zech (FOjSD, D 536381). 57

571 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

gewijze kleine kaartjes gemaakt die volgens een bepaalde route werden samengebundeld. Het was dus mogelijk, à la minute deze door een gemotoriseerd detachement te laten ophalen. De Duitse kaarten vormden de overgrote meerderheid."

XCEn tenslotte kreeg de politie ook de wettelijke bevoegdheid, toegang te eisen tot besloten vergaderingen indien daaraan meer dan tien personen deelnamen en zich onder hen ook vreemdelingen bevonden." \11 el droeg die bevoegdheid een algemeen karakter, maar dat zij speciaal met het oog op de Reichsdeutsche Gemeinschaft voorgesteld werd, bleek uit de ferme brief die Goseling aan de ministerraad toezond, antwoord gevend op bezwaren, alweer, van de minister van buitenlandse zaken, ditmaal Patijn, die 'een vijandige politiek tegenover Duitsland uit politiek en uit economisch opzicht allerbedenkelijkst' geacht had," 'Geen onafhankelijke staat kan dulden', aldus Goseling, 'dat een grote groep vreemdelingen (100 000 personen de joodse en andere vluchtelingen niet inbegrepen) vanuit het buitenland bij voortduring onder druk wordt gezet, zo, dat de betrokkenen zich moeten gaan afvragen of zij zich nog wel bevinden in een vrije en zelfstandige staat. Geen onafhankelijke staat kan dulden, dat op zijn grondgebied systematisch en ondergronds een machtapparaat wordt gevormd hetwelk op den duur ... tot een staat in de staat dreigt uit te groeien. Geen staat kan ook dulden dat door een buitenlandse regering op zijn grondgebied systematisch een intensieve politieke propaganda wordt gemaakt voor een afwijkende politieke ideologie en een afwijkend politiek stelsel, zij het dat deze propaganda voorlopig beperkt wordt tot vreemdelingen, reeds uit deze overweging dat zodanige propaganda, beperkt tot vreemdelingen, slaagt zij (en slagen zal zij zonder krachtig optreden daartegen zeker)" op den duur een gevoelige terugslag moet uitoefenen op het eigen politieke leven."

XCToen de regering op Goselings initiatief tot steviger optreden besloot, was Windecker als kommissarischer Leiter van de RDG vervangen; vervangen door dr. Otto Butting die wij al eerder noemden. Deze was per I juli '37: uiteraard weer door toedoen van Bohle, tot attaché benoe~d bij het Duits gezantschap in Den Haag. Bohle instrueerde Zech precies hoe de gezant (die niets over de nieuwe attaché te zeggen kreeg) de benoeming aan de Nederlandse regering kenbaar moest maken: een mondelinge mededeling was voldoende (dan zou deze regering geen enkel stuk hebben om zich later op

XC1 H. de Jong: 'De Rotterdamse politie gedurende de oorlogsjaren 1939-1945' (1948), p. 18. 2 Oud: Hel jongste verleden, dl. VI, p. II7. a Brief, 8 maart 1938, van de min. van buitenl. zaken (afd. jurid. zaken, no. 6321) aan de min. vanjustitie (Ministerraad-rçj S, agendastuk 102). 4 Nota, 18 maart 1938, van de min. van justitie (ze afd. A, 20:1542) aan de voorzitter van de ministerraad (a.v.). 57

572 [PDF]
KOMST VAN DR. BUTTING

te beroepen) en die mededeling hoefde niet meer in te houden dan dat 'Herr Dr. Butting' als verbindingsman zou optreden tussen het gezantschap 'und den in den Niederlanden bestehenden örtlichen Reichsdeutschen Gemeinschafien . .. I Er ist ausserdem mit der Bearbeitung sämtlicher die Reichsdeutschen Gemeinschajien und die deutschen Kolonien betre}fenden Fragen bei der Deutschen Gesandtschafi beaujtragt.'

XCDat laatste was wel een 'etwas farblose Fassung', maar hierin werd toch, meende Bohle, 'in vorsichtiger Art zum Ausdruck gebracht, dass Parteigenosse Dr. Butting weitgehendere Aufgaben als die eines blossen Verbindungsmannes ubemehmen SOll.'l

XCInderdaad: ze strekten verder, die Aufgaben! Het eerste wat Parteigenosse dl. Butting deed, was een geheime postverbinding organiseren tussen zijn bureau in Den Haag en de centrale van de AO in Berlijn. Het gebruik dat hij daar van ging maken, kwam mede op het terrein van de spionage te liggen. Dat is evenwel een aspect van de Duits-Nederlandse betrekkingen dat wij, bij de beschrijving van de voorbereiding van het Duitse offensief,eerst in ons volgend deel willen behandelen.

XCDat de machinaties van de Reichsdeutsche Gemeinschajt, hoeveel daar ook van verborgen bleef, in de loop der jaren bij de Nederlandse overheid en met name bij justitie en politie zekere geprikkeldheid en achterdocht opgewekt hadden, sprak vanzelf. Het was wel waar, dat slechts een minderheid van de in ons land levende Duitsers van positieve aanhankelijkheid aan het nationaal-socialisme blijk gaf, maar die omstandigheid kwam in wat vall het Duitse verenigingsleven tot de buitenwereld doordrong, niet tot uiting. Precies omgekeerd: aile Duitse verenigingen en aile Duitse bladen die hier te lande verschenen, waren gelijkgeschakeld. Zij waren manifestaties geworden van het Derde Rijk en zo was het wel onvermijdelijk dat de publieke opinie (opgeschrikt, telkens weer, door berichten in de pers over de uitwijzing van Duitsers of door discussiesin het parlement over de positie van de Duitse verenigingen) er meer en meer vagelijk toe ging neigen, alle Duitsers met Hitler te identificeren en ook diegenen die 'alsvreedzame gasten in ons midden leefden, te zien alsleden of mogelijke lede~ van een gevaarlijke nationaal-socialistische samenzwering, een 'Vijfde Colonne'; die term was herfst' 36 in de Spaanse burgeroorlog geboren, toen een der rebellerende generaals in een radiotoespraak dreigend op de operaties van vier tegen Madrid oprukkende militaire colonnes gewezen had, daaraan toevoegend dat de aanval op het regeringscentrum geopend zou worden door een vijfde

XC1 Brief, 22juni-I937, van E. W. Bohle aan gezant Zech (FOjSD, D 5364IO-II).

573 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

colonne die zich al in de Spaanse hoofdstad bevond. 'De toevallige combinatie 'vijfde colonne' werd tot het begrip 'Vijfde Colonne' verheven. Het was als had men er op zitten wachten."

XCwel te verstaan: voor de publieke opinie als geheel gold, dat van een acute of heftige angst voor Duitsland niet gesproken kon worden. Eerder was het zo, dat wat men sinds' 33 omtrent de gebeurtenissen in Duitsland en het optreden van Duitse nationaal-socialisten in ons land vernomen had, bij menigeen gevoelens van afschuw en ook wel van beduchtheid had doen ontstaan; gevoelens evenwel, die (en dat gold zeker voor die beduchtheid) als regel diep in het bewustzijn wegzakten of zelfs geheel verdrongen werden - om eerst in de meidagen van' 40 met onweerstaanbare kracht naar boven te komen en dan ook aanleiding te geven tot verschijnselen van paniek. Men kan Iller moeilijk over generaliseren. Duitsland dat een totalitaire staat geworden was, dat politieke tegenstanders bij duizenden opsloot, dat de kerken in het nauw dreef, dat de Joden vervolgde, dat Franco steunde en dat koortsachtig herbewapende, was in elk geval reeds in '36 bij velen in ons land (daargelaten ill hoeverre men zichzelf bedreigd achtte) weerzin gaan wekken.

XCOnvermijdelijk was het dan ook, dat die velen op de 8ste september van dat jaar met gemengde gevoelens kennis namen van het heel Nederland verrassend bericht dat kroonprinses Juliana zich verloofd had met een Duitse prins. En bij die gebeurtenis moeten wij thans ook daarom stil staan omdat verloving en huwelijk van het kroonprinselijk paar aanleiding werden tot incidenten die een helder licht wierpen op de instelling van talrijke Nederlanders jegens het staatsverband .waaruit prins Bernhard afkomstig was.

Prins Bernhard

XC

XCEnkele malen al hebben wij in ons relaas koningin Wilhelmina genoemd; ja, wij begonnen het met de beschrijving van het merkwaardig beraad dat op haar initiatief, midden in een ernstige parlementaire crisis, op 7 juli '39 ten paleize Noordeinde plaats vond. In onze geschiedenis van het koninkrijk UI de tweede wereldoorlog wordt koningin Wilhelmina een van de hoofdfiguren, Hoofdfiguur was zij met name in de Londense regeringsperiode, maar al eerder, en vooral van het moment af dat de tweede wereldoorlog

XC1 L. de Jong: De Duitse Vijfde Colonne in de tweede wereldoorlog, p. 5.

574 [PDF]
PRINS BERNHARD

uitbrak, gingen van haar, uiteraard steeds onder verantwoordelijkheid van de ministers, belangrijke impulsen uit (enkele vroegere voorbeelden zullen nog ter sprake komen) die ten aanzien van onze militaire verdediging van betekenis waren. Dat zal uit het relaas in ons volgend deel duidelijk blijken. Vandaar dat het ons aanbevelenswaardig lijkt, het vele dat van haar persoon en beleid van haar troonsbestijging in 1898 af te vertellen valt (te vertellen, steeds met de blik gericht op hetgeen in de oorlog geschiedde) tot dat volgend deel uit te stellen. Het heeft zin, dàn ook in te gaan op de vraag wat het koningschap en wat de Koningin persoonlijk voor het Nederlandse volk betekende vóór zij werd wat zij vijf jaar lang in Engeland zou blijven: een balling maar die zich met alle vezelen van haar dominerende persoonlijkheid verbonden voelde met de lijdende en worstelende volkeren van haar koninkrijk. Bij haar moeder en haar echtgenoot zullen wij dan niet lang behoeven stil te staan: koningin-moeder Emma en prins Hendrik stierven beiden in 1934, ruim vijf jaar vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog. En ook haa r enige dochter, prinses Juliana, zal in het relaas dat de volgende delen ontvouwen zullen, slechts een bescheiden plaats innemen. Dat relaas is er immers in de eerste plaats een van politieke en militaire gebeurtenissen; noch met de ene, noch met de andere had de prinses veel te maken. Na haar overtocht naar Engeland en later vandaar naar Canada was haar rol in hoofdzaak die van toegewijde moeder van twee, straks drie dochters. In de staatszaken werd zij niet gemoeid: koningin Wilhelmina beschouwde het koningschap als een exclusieve verantwoordelijkheid die op haar strikt persoonlijk drukte en in deze visie was geen plaats voor het verstrekken van staathmdige informatie aan leden van haar familie, laat staan voor het inwinnen van hmI opinies.

XCTen aanzien van prins Bernhard ligt de zaak anders. Hij had in de Londense jaren nauw contact met de Koningin. Over de lopende regeringszaken gaf zij hem nooit inlichtingen, maar 'geleidelijk aan werden mij later wel eens dingen verteld, nadat ze gebeurd waren. Daarbij was een overweging van de Koningin dat ik, als haar iets zou overkomen, bepaalde dingen voor haar dochter zou weten. Geraadpleegd werd ik nooit ... Van mijn kant vertelde ik de Koningin alles wat ik vernam', aldus de Prins. 1 Hem werden, veelal op haar initiatief, belangrijke taken door het kabinet toevertrouwd: hij werd verbindingsofficier met de Engelse strijdkrachten, in september' 44 in het bevrijde zuiden zelfs bevelhebber van alle Nederlandse strijdkrachten in Geallieerd verband, hetgeen het commando over de benoorden de rivieren opererende Binnenlandse Strijdkrachten insloot; en tenslotte mag

XC1 Prins Bernhard, 12 okt. 1957.

575 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

niet onvermeld blijven dat de prins bij tijd en wijle veel bemoeienis had met de geheime verbindingen met bezet gebied.

XCZijn rol in de oorlogsjaren zou rechtvaardigen dat wij ook op hem eerst terugkwamen wanneer ons relaas zo ver gevorderd is. Ware hij van andere dan Duitse afkomstgeweest, dan zouden wij dat zeker gedaan hebben. De omstandigheid evenwel, dat juist uit die afkomst en juist in die vooroorlogse periode kenmerkende moeilijkheden voortvloeiden, maakt het wenselijk, thans op zijn persoon en levensloop in te gaan.

XCOp 29 juni 19II was Bernhard Leopold Friedrich Eberhard Julius Kurt Karl Gottfried Peter, graaf von Biesterfeld, noble seigneur en graaf von Schwalenberg en Sternberg, in [ena geboren. Zijn vader, graaf Bernhard von LippeBiesterfeld, was de jongere broer van graaf Leopold von Lippe-Biesterfeld die in 1904 als vorst Leopold IV de troon besteeg van het kleine vorstendom Lippe dat in Westfalen gelegen was, ruim rooo vierkante kilometer groot was en in die tijd een kleine ISO 000 inwoners telde. Lippe kende verscheidene grafelijke huizen. Zij hadden zich in de zeventiende eeuw oflater van elkaar afgesplitst en hun leden lagen ten aanzien van de opvolging in Lippe aan het einde van de negentiende eeuw met elkaar overhoop. De vader van Leopold en Bernhard, graaf Ernst (prins Bernhards grootvader dus aan vaderszijde) had eerst in 1897 na lange processen zijn aanspraken als regent erkend gekregen. Ernst zowel als zijn oudste zoon Leopold waren geduchte autocraten die er beiden van uitgingen dat men kinderen klein moest houden. Toen Ernsts zoon Bernhard zijn eerste reis naar Frankrijk mocht maken, werd, terwijl de familie zeer gefortuneerd was, zijn toelage zo klein gehouden, 'dat er maar één glas bier in de week van af kon';' Leopold die drie zonen had, dreef de strenge discipline zo ver dat hij, toen zijn oudste zoon een keer op school doubleerde, aan het schoolhoofd voorschreef dat de beide anderen ook zouden blijven zitten. De verhouding tussen deze Leopold en zijn jongere broer Bernhard, prins Bernhards vadèr, was gespannen" - misschien was dat een van de redenen waarom deze laatste in zijn jonge jaren Duitsland menigmaal de rug toekeerde. Vaak nam hij deel aan expedities en jachtpartijen in Afrika, aan het eind van de negentiende eeuw vocht hij er onder de Engelsen bij hun veldtocht in de Soedan. In 1907, vijf-en-dertig jaar oud,

XC1 Prins Bernhard, 6 april 1956. 2

576 [PDF]
PRINS BERNHARDS JEUGD

kwam hij in conflict met keizer Wilhelm de Tweede. Bij de disputen inzake de opvolging had de keizer, zwager van de prins von Schaumburg-Lippe, zich tegen het huis Lippe-Biesterfeld gekeerd; tijdens een parade gaf hij blijk van zijn onverzwakt ongenoegen door, terwijl graaf Bernhard aan het hoofd van een eskadron huzaren kwam aandraven, demonstratiefhet hoofd af te wenden. Nog diezelfde dag nam de graaf ontslag als officier. Twee jaar later huwde hij met Armgard, barones von Sierstorpfl-Cramm. Hun werden, in 'II en '14, twee zonen geboren: Bernhard en Aschwin, die beiden krachtens besluit van hun oom Leopold in 1916 de titel en naam kregen van Prinz zur Lippe-Biesterfeld. De opvoeding van de twee jongens op een groot landgoed dicht bij de Poolse grens was ruim en vrij van chauvinisme: hun ouders hadden veel Poolse vrienden. Bernhard en Aschwin kregen een nurse van Engels-Chinese afkomst, Engels leerden ze eerder spreken dan Duits.'

XCNatuurlijk viel ook over hun jeugd de schaduw van de eerste wereldoorlog. Graaf Bernhard was weer in dienst gegaan; drie jaar lang nam hij als majoor, maar zonder tractement en 'voortdurend in een hoek gezet", deel aan de strijd aan het westelijk front, in '17 stortte hij ineen. Een jaar later, in '18, verloren na Duitslands nederlaag en de vlucht van de Keizer, alle Duitse vorsten hun staatkundige rechten: oom Leopold moest afstand doen van de troon van Lippe. In zijn broer bleef dit gebeuren nawrokken 'als het grootste onrecht en als dwang'.3 De leden van de van hun positie en macht beroofde, ook financieel gekortwiekte Duitse vorstenhuizen hadden in het algemeen weinig sympathie voor de republiek van Weimar.

XCPrins Bernhard (wij zullen nu maar deze benaming blijven gebruiken) bezocht na een periode van huisonderwijs eerst een gymnasium in een stadje bij de Poolse grens, van' 26 af (hij was toen vijftien) het Arndt-gymnasium te Berlijn; 'hij werkte net hard genoeg om over te gaan'." In '29 deed hij eindexamen. Daarop volgden zes jaar waarin de prins af en toe colleges in de rechten volgde aan drie universiteiten: Lausanne, München en Berlijn. Bij tijd en wijle werden de bloemetjes behoorlijk buitengezet: de fuiven die Bernhard en Aschwin in Berlijn waar zij in een privé-woning drie kamers gehuurd hadden, samen gaven, 'deden het oude stenen huis op zijn grondvesten trillen'. 5 Aschwin werd overtuigd nationaal-socialist en bleef dat tot de conflicten waartoe het huwelijk van zijn broer aanleiding gaf. Bernhard wist niet recht wat hij van de Nazi's denken moest. Vertrouwen in de Duitse

1 A.v. 2 A.v. 3 G. van Eppstein en M. Staercke: (1936), p. 174. • A. Hatch: (1962), p. 4.2. 5 A.v., p. 47.

577 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

demoeratie had hij niet"; in studentenkringen had de NSDAP een opvallendsterke aanhang, over het algemeen ging men er in de gelijkgeschakelde universitaire wereld van uit dat wie geen sympathie jegens de partij toonde, geen kans had om vooruit te komen. De prins werd eerst aspirant-lid van een afdeling motorrijders van de SA, daarna van een overeenkomstige afdeling voor sportvliegers, tenslotte van een motor-afdeling van de SS. Van belang was daarbij dat hij en enkele vrienden, die zich van de NSDAP verre hielden, meenden dat het lidmaatschap of aspirant-lidmaatschap van een van de neven-organisaties feitelijke voorwaarde was voor het afleggen van universitaire examens. Voor het examen van Rejerendar (te vergelijken met ons doctoraal examen in de rechten) zette de prins zich met energie in; de omvangrijke stof wist hij in twee jaar onder de knie te krijgen. Lente '35 legde hij het examen met goed resultaat af.

XCZijn dienst in de SS en voordien in de motor-SA beperkte zich tot deelneming aan wekelijkse rally's. Af en toe moest hij ook op wacht staan, zo ten tijde van de Röhm-crisis, Dat hij een overeenkomstige opdracht uitgevoerd had ten tijde van de Juden-Boykott in april ' 33 (hetgeen uit de op die datum gelaste algemene mobilisatie van SA en SS voortgevloeid zou zijn), achtte hij, later in openhartigheid op die levensfase terugziend, 'uitgesloten'." Juist de Jodenvervolging in het Derde Rijk kwam in strijd met zijn gevoel voor fair play; zowel hij als zijn moeder (zijn vader stierfin juni' 34) hielden, menigmaal tot ergernis der volbloed-Nazi's, de banden met allerlei joodse relaties aan en al in '34 stond prins Bernhards besluit vast: hij zou Duitsland waarmee hij zich weinig verbonden voelde, zo spoedig mogelijk verlaten. Na het examen was hij vrij man. Zijn moeder had goede vrienden in de directie van het grootste Duitse chemische concern, de Interessen Gemein schaft Parben : prins Bernhard kreeg in Parijs een functie op het kantoor van dit concern. Hij begon er met een soort stage waarbij hij ook typen en stenografie moest leren, maar toonde, schrander en soepel als hij was, binnen een jaar zo opvallende commerciële capaciteiten dat hem toegezegd werd dat hij (hij was toen vier-en-twintig), als hij bij de I.G. Parben bleef, binnen zes jaar een directeursfunctie zou krijgen." Enkele keren werd hij in Parijs uitgenodigd, lid te worden van de Aaslands-Organisation der NSDAP; dat weigerde hij. Hoewel aan de top van de I.G. Parben sterke nationaalsocialistische sympathieën bestonden, had men in het algemeen op het Parijse kantoor waar hij werkte, niet veel met de Nazi's Op.4

XCHet bestaan in Parijs beviel prins Bernhard best. Hij woonde er ten huize van een oom en tante, de graaf en gravin von Kotzebue. De gravin was een

XC1 A.v., p. 50. 2 Prins Bernhard, 6 april 1956. 3 A.v. 4

578 [PDF]
VERLOVING MET DE KROONPRINSES

geboren Amerikaanse, Allene Tew, en had in haar tweede huwelijk een miljonairsfortuin meegebracht. Zij vooral was dol op haar levenslustige neef Hij was vlot en snel van begrip. Hij had daarnaast, dat erkende hij later zelf, een neiging tot lichtzinnige roekeloosheid en 'een zeker argeloos vertrouwen in de menselijke natuur" - eigenschappen die een jongeman eerder meer dan minder aantrekkelijk maken. Een Grûbler was hij bepaald niet. Hij had geen behoefte, lang over dingen na te denken. Ook zijn culturele belangstelling was beperkt. Zijn charme berustte in de eerste plaats op een zekere jongensachtige, impulsieve zuiverheid en die charme bleef, toen hij in februari '36, voor de wintersport vertoevend in het Beierse GarmischPartenkirchen, de bijna twee jaar oudere Nederlandse kroonprinses ontmoette, niet zonder effect. Die ontmoeting was gedeeltelijk toeval geweest, gedeeltelijk niet. Toeval voorzover de Prins zonder enig opzet zijnerzijds ten huize van de Belgische gezant te Parijs nogal eens diens Nederlandse collega, jhr, dr. J. Loudon ontmoet had die van de wintersportplannen van de Prins vernam; geen toeval voorzover Loudon hem op verzoek van de Koningin deed weten dat zijn bezoek (zij zou met prinses Juliana in de buurt van Garmisch verblijven) haar en haar dochter welkom zou zijn.

XCDe prins was in de jaren '29 tot '33 enkele keren in Nederland bij familieleden en vrienden op bezoek geweest. Veel indrukken hadden die bezoeken niet bij hem achtergelaten.ê Nu kwam hij terug, meer dan eens, maar steeds onopvallend en in totaal andere verhoudingen. Koningin Wilhelmina was zich bewust dat zijn Duitse afkomst, gezien de in ons land heersende stemming, zekere weerstanden zou wekken; zij had, zoals prins Hendrik enkele jaren tevoren herhaaldelijk ('wiederholt') aan graaf Zech meegedeeld had, 'aus einer gewissen Able/mung Deutschlands heraus', het liever gezien, 'wenn ihre Tochter einen nicht-deutsenen Prinzen heiratete'"; zij had evenwel geen behoefte, het evident geluk van haar enig kind in de weg te staan; eerder zag zij het als haar taak, samen met de ministers (die het huwelijk van de kroonprinses en de toekenning van een eigen jaarinkomen voor de prins aan de goedkeuring van de Staten-Generaal moesten onderwerpen) het jonge paar dusdanig bij het Nederlandse volk te introduceren dat een minimum aan politieke spanningen zou ontstaan. Persoonlijk leidde zij, 9 september '36, daags na het officiële bericht van de verloving, 'het van blijdschap stralend verloofd paar', aldus haar woorden, voor de radio in; de verloving, zei zij, was er 'een die uitsluitend berust op beiderzijdse ge

1 A. Hatch: p. 17. 2 Prins Bernhard, 6 april 1956. 3 Brief, 19 okt. 1936, van het Duitse gezantschap, Den Haag, aan het (FO/SD, 43 1 448-5 0).

579 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

negenheid' (anders gezegd: de politiek speelde geen rol), haar aanstaande schoonzoon was 'een degelijk en hard werker'. Sprekend na prinses Juliana betuigde de prins in het Nederlands dank voor de hartelijke ontvangst, hem ten deel gevallen; hij gaf de verzekering dat hij zou trachten, 'mij zo spoedig mogelijk met mijn toekomstige vaderland vertrouwd te maken' - een Nederlands dat aantoonde dat hij de lessen van de Amsterdamse hoogleraar J. H. Scholte met enige vrucht gevolgd had en, waarlijk, het was niet eenvoudig, het accent van de moedertaal kwijt te raken bij het uitspreken van proefwerk-zinnen als: 'Schrandere schreeuwers schijnen scherpe schimpscheuten niet te schuwen."

XCDe aankondiging van de verloving van de kroonprinses leidde op tal van plaatsen zowel in Nederland als in de overzeese rijksdelen tot uitbundig vreugdebetoon. Stellig waren er velen bij wie de Duitse afkomst van prins Bernhard geen enkel gewicht in de schaal wierp; vele anderen bij wie een begin van aarzeling overwonnen werd door de blijdschap waarvan kroonprinses en koningin getuigenis aflegden - een blijdschap die men niet slechts de schuchtere en bescheiden prinses Juliana van harte gunde maar vooral ook koningin Willielmina die, gelijk al gememoreerd, twee jaar tevoren met korte tussenpoos haar moeder en haar echtgenoot verloren had. Waren er daartegenover vele anderen die er niet zo gemakkelijk over heen konden stappen, dat de keuze van de prinses op een Duitse prins gevallen was? Wij weten het niet. Objectieve gegevens (wij moesten die formulering vaker gebruiken) ontbreken. Het kon evenwel moeilijk zonder effect blijven dat juist in sociaal-democratische en andere linkse milieus, waar men eerst in die jaren begon, de waarde van het nationaal bestaan en die van het Oranjehuis als symbool van eendracht te aanvaarden, de afkeer van het Derde Rijk het I sterkst was. De dagbladen van de sociaal-democratische Arbeiderspers getuigden van 'zekere ongerustheid' en 'pijnlijke verwondering'." 'Er heerste die eerste tijd in vele kringen een zeer koele stemming', herinnerde prins Bernhard zich later. 'Maar toen de mensen iets meer over mij te weten kwamen ... en begrepen dat ik beslist geen Nazi was, werd de houding van velen iets welwillender.'3 Gereserveerdheid bleef bestaan.

XCVan regeringszijde werd van meet af aan het accent gelegd, niet op het Duitse staatsburgerschap van de prins, maar op zijn familie-afkomst. Bij versieringen werden de kleuren van het oude vorstendom Lippe (geel-rood) gebezigd, het gebruik van de hakenkruisvlag werd vermeden, zo ook het spelen van het Duitse volkslied, 'Deutschland über alles', dat toch al als een

XC1 J. Waterink: Onze prins in het publiek en binnenskamers, (1951),p. 79. 2 Het Volk, 8 sept. 1936. sA. Hatch: Prins Bernhard, p. 73.

580 [PDF]
HUWELIJK VAN PRINS BERNHARD EN PRINSES JULIANA

smakeloos voorbeeld van chauvinisme gold; bij voorkeur weerklonk, 0~1 de prins te eren, de muziek van 'Lippe-Detmold, eine wunderschöne Stadt', dat bij menige Nederlander de indruk wekte, een soort volkslied te zijn van het kleine vorstendom, terwijl het in werkelijkheid een afgezaagd soldatendeuntje was. 'Nach einem Augenblick der Bestûrzung darüber, dass die Wahl der Prinscessin auf einen deutschen Prinzen gefal/en ist, wurde sofort mit allen Mitteln versucht, diese Tatsache zu negieren' zo luidde het geïrriteerd beklag dat de persattaché van de Duitse legatie, K. O. Faber, overtuigd nationaal-socialist, al een week na de verlovingsaankondiging bij het Reichs propagandaministerium indiende.' Naarmate de huwelijksplechtigheid die met allerlei officiële gebeurlijkheden gepaard zou gaan, naderbij kwam, zou het intussen moeilijker worden, alleerr maar de familieof schijnbare familiesymbolen te gebruiken waaraan Faber zich zo ergerde. Niet als enige. In oktober, bij het bezoek van de Koningin, prinses Juliana en prins Bernhard aan Rotterdam, viel het consul Windecker bepaald op, dat de prins bij het teruggroeten als regel zijn linkerhand gebruikte, hetgeen de consul mèt andere Duitsers, niet zonder ergernis, als bewijs zag, dat de prins 'peinluhst vermeiden wollte, seine dankenden Handbewegungen mit dem nationalsozialis tischen Gruss verweiheelt zu sehen.'2

XCEind oktober besloot de ministerraad, wetsontwerpen tot naturalisatie van prins Bernhard en tot goedkeuring van het huwelijk van de kroonprinses aan de Staten-Generaal voor te leggen": zonder beraadslaging en zonder stemming werden zij goedgekeurd": de bij sommige fracties bestaande reserves hield men dus binnenskamers - een resultaat waar Koningin en ministerraad alleszins mee ingenomen mochten zijn. Prins Bernhard bracht op 17 november Hitler een afscheidsbezoek; de ontvangst was 'zeer koel'." Voor het gehele onderhoud was slechts tien minuten uitgetrokken."

XCNederlander geworden, werd de prins begin december benoemd tot luitenant-ter-zee der eerste klasse van de Koninklijke Marine en tot kapitein bij de Koninklijke Landmacht. Twee dagen voor Kerstmis zwoer hij op het Haagse Malieveld 'trouwaan de Koningin, gehoorzaamheid aan de wetten en onderwerping aan de krijgstucht. Zo waarlijk helpe mij God Almachtig.' Een Nationaal Comité bood als huwelijksgeschenk een prinselijk jacht aan

XC1 Brief, 17 sept. 1936, van K. O. Faber aan het Reichspropagandaministerium (Duits gezantschap, Den Haag, dossier 'Hochzeit im Holi. Königshaus und Flaggenzwischen fälle'). 2 Brief, 15 okt. 1936, van het Duitse consulaat, Rotterdam, aan het Aus wärtige Amt (FOjSD, 431443-46). 3 Ministerraad, notulen, 270 kt. 1936. P. J. Oud: Hetjongste verleden, dl. V, p. 412. 5 A. Hatch: Prins Bernhard, p. 74. 6 Brief, 12 nov. 1936, van O. L. Meissner, Staatssekretär und.Chef der Präsidialkanzlei aan het Auswärtige Amt (FOjSD,

581 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

(dat werd de 'Piet Hein') alsmede fondsen voor de verbouwing en inrichting van het paleis Soestdijk als prinselijke woning; het paleis was twee-en-eenhalve eeuweerder door koning-stadhouder Willem III gebouwd en in 1815 aan de kroonprins, opperbevelhebber der Nederlandse troepen in de Slag bij Waterloo (de latere koning Willem II), ten geschenke gegeven. Meer en meer kwam het nationale leven in het teken der feestelijkheden te staan. Oude gebruiken werden niet vergeten: alle gevangenen kregen een deel van hWI straf kwijtgescholden, waarbij nog speciaal bepaald en bekendgemaakt werd dat de muiters van 'De Zeven Provinciën', voorzover nog opgesloten, vrijgelaten zouden worden - en de huwelijksplechtigheid vond dan eindelijk, onder grote belangstelling, op 7 januari' 3 7 in Den Haag plaats.

XC'Wat de toekomst u brengen zal, niemand kan het u zeggen', aldus burgemeester S. J. R. de Monchy bij het sluiten van het burgerlijk huwelijk, niet bevroedend dat het jonge paar dat voor hem zat, drie jaar, vier maanden en vijf dagen later uit datzelfde Den Haag de wijk zou moeten nemen naar Engeland. 'En waar elk huis het nodig heeft, te leven onder open hemel, zal uw huis', zo sprak de hofprediker, prof. dr. H. Th. Obbink in de Grote Kerk, 'dat nodig hebben in dubbele mate: uw hoge plaats temidden van het Nederlandse volk, uw meer dan gewone verantwoordelijkheid tegenover elkander en tegenover ons vaderland en daarmee tegenover God stelt u tot plicht, met grote wijsheid te handelen in uw persoonlijk èn in uw openbaar leven. Het Nederlandse volk wil hoog tegen u opzien, met eerbiedige liefde - tegen u beiden, zoals wij het tot nu toe deden tegenover onze berninde prinses.Wij willen in u beiden zien ons voorbeeld in trouw, in eenvoud, in plichtsbetrachting,in Godsvertrouwen' hooggestemde, zware verplichtingen opleggende taal dit alles, uitgesproken in de residentie en zetel der regering, bewogen gevolgd in ongetelde gezinnen waar men om de radio geschaard zat, deel hebbend aan wat als een groots moment gevoeld werd in de geschiedenis van dynastie en vaderland. Op de avond van diezelfde dag voerde prins Bernhard, Prins der Nederlanden nu en lid van de Raad van State, zijn jonge bruid mee op huwelijksreis,

XCZij hadden een periode achter de rug die, bij alle vreugde, hun beiden, maar vooral de prins, achter de schermen de nodige spanning had bezorgd!

XCOp 19 december was het in Den Haag begonnen: een Duits staatsburger had aan zijn huis de Nederlandse vlag en een hakenkruisvlag uitgehangen. Spoedig verzamelde zich een grote menigte die riep dat de hakenkruisvlag moest verdwijnen. De man weigerde. Zijn huis werd toen met stenen be

582 [PDF]
INCIDENTEN

politie-agent stond in de buurt en greep niet in. Elders in Den Haag gebeurde iets overeenkomstigs bij de woning van een Duitse vrouw. Toen zij tenslotte op advies van de politie haar hakenkruisvlag begon binnen te halen, werd door enkele NSB'ers geschreeuwd: 'Laat hangen!' waarop uit de menigte geroepen werd: 'Dan moet je Mussert en Hitler er bij hangen!' De vlag bleef hangen. Beide Duitsers deden hun beklag bij het Duits gezantschap.! Zech nam de zaak kalm op: van de politie kon gevergd worden, herhaling van dit soort voorvallen te voorkomen, een beklag bij Buitenlandse Zaken leek hem voldoende. Dat was niet naar de zin van de al genoemde persattaché, Faber: buiten de gezant om gaf deze het Reichspropagandaministerium in overweging, een stevige perscampagne te beginnen. 'Das Ansehen des Dritten Reuhes verlangt es meines Erachtens", aldus Faber, 'dass gegen diese [ortgesetzten Schmáhungen die bislang van deutscher Seite mit einer grenzenlosen Langmui hingenommen wurden, endlick energisch Front gentacht wird.'2

XCTwee dagen later, daags voor Kerstmis, een nieuw incident: een Duitse voetbalploeg uit Lippe zou in Den Haag een wedstrijd spelen. Faber had aan de Duitse vertegenwoordiger bij die wedstrijd een hakenkruisvlag meegegeven. Aan die vertegenwoordiger bleek dat op de tribune naast andere vlaggen slechts twee zwart-rood-gouden en twee zwart-wit-rode vlaggen wapperden; de zwart-rood-gouden was de vlag van de Weimar-republiek geweest, de ander was aanvankelijk de officiële vlag van het Derde Rijk, in ,35 werd dat de hakenkruisvlag. Hij eiste derhalve dat in plaats van die vier de meegebrachte hakenkruisvlag gehesen zou worden. Aldus geschiedde, maar onder gefluit van het publiek op de staantribune. Het aanwezig N ederlands amateur-muziekkorps kon het Deutschlandlied niet spelen; het korps werd weggestuurd, het Wilhelmus bleef ook achterwege."

XCOp Oudejaarsdag protesteerde Reichsaussenminister von Neurath bij de Nederlandse gezant te Berlijn tegen al die gebeurtenissen, bewerend dat de Nederlandse regering op zijn minst duldde, 'dass man in Holland mit Absicht eine Nichrachtung der deutschen Reichsfiagge und der deutsche« Nationalhymne pfiege.'4 Maar een dag tevoren al had de Essenet Nationalzcitung, door Faber opgestookt, haar gal uitgespuwd niet alleen over de regering in Den Haag maar ook over prins Bernhard persoonlijk:

XC1 Notitie, 21 dec. 1936, betr. verklaringen van Otto Stasius en Else Ziegler, bijlage bij de brief van het Duitse gezantschap, Den Haag, aan het Auswärtige Amt (FO jSD, 431464-68). 2 Brief, 21 dec. 1936, van K. o. Faber aan het Reichspropaganda ministerium (Duits gezantschap, Den Haag, dossier 'Hochzeit', etc.). 3 Brief, 24 dec. 1936, a.v. 4 Notitie, 31 dec. 1936, van minister K. van Neurath (FOjSD, 431469-7

583 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

XC'Erstaunlich ist es, dass der deutsche Prinz Bernhard zur Lippe-BiesterJeld seiber sich nicht veranlasst sieht ... sich aulzulehnen. Der Prinz wird an der Seite seiner zukünf tigen Gattin sicher ein guter Holländer werden ... i er sollte jedoch nicht schon vor seiner Eheschliessung vergessen, dass er als Deutscher geboren wurde!' 1

XCDit hatelijk commentaar werd, volgens instructie van het Reichspropagan daministerium, op de 3rste door het Deutsche Nachrichten-Büro aan alle Duitse bladen doorgegeven; het verscheen diezelfde dag nog in de vblkischer Beobachter en de dag na Nieuwjaar kreeg de gehele gelijkgeschakelde Duitse pers op de dagelijkse Z.g. persconferentie in Berlijninstructie, de gebeurtenissen in Nederland 'in Leitartikelen oder Glossen zu leommentieren, wobei die einzelnen Zeitungen nach ihrem Gusto schreiben sollen. In diesen Kommentaren miisste man zuerst einmal an ,den Prinzen von Lippe die Frage stellen ob er sich die Verhöhnung seiner Nationalflagge einlach gifallen lassen wollte ... Direkte Angriffe au] ihn sollen jedoch nicht gebracht wetden. das ganze ware mehr in die konditionale Form zu kleiden: wenn der Prinz ietzt nichts tue, USW.'2

XCFaber mocht tevreden zijn!

XCOnmiddellijk na de verschijning van het artikel in de Essener National zeitung begonnen uit Duitsland de scheldbrieven aan het adres van de prins binnen te komen die totaalonkundig geweest was van hetgeen zich in Den Haag afgespeeld had, laat staan dat hij daarvoor verantwoordelijk was; het werden er spoedig vijftig per dag." Bovendien bleek de prins dat de politie in Duitsland de paspoorten van de vele Duitse gasten (familieleden en vrienden die voor de bruiloft uitgenodigd waren) ingetrokken had. Op de avond van Nieuwjaarsdag schreef hij een brief aan Hitler die nog in de nacht ter kennis van gezant Zech gebracht werd en die de prins bovendien telefonisch doorgaf aan een van Hiders adjudanten. In die brief kwam de prins om te beginnen op de incidenten terug: bij de voetbalwedstrijd was het hijsen van de hakenkruisvlag 'in der allgemeinen Festfreude durch einen Irrtum vergessen worden"; wat de vlaggen betrof die particuliere Duitsers uitgestoken hadden: de politie was eenvoudig niet talrijk genoeg om die allemaal te beschermen. Hij protesteerde er tegen dat hij in de Duitse pers 'als eine Art Vaterlandsverräter hingestellt wurde"; 'verantwortungslose Machenschajten' waren dat: hij eiste eerherstel. 4Essener Nationalzeitung,Presse-Anweisung, de Völkischer Beobachter (FOjSD, 535209-13). 4 Brief, I jan. 1937, van Prins Bernhard aan Hitler (FOjSD,

1 30 dec. 1936. 2 2 jan. 1937 (Collectie Sänger). 3 Telefonisch bericht, 3 jan. 1937, van G. Panstingl aan de redactie van

584 [PDF]
'\ EEN POLITIEKE DEMONSTRATIE

XCHet kwam tot een compromis - een compromis evenwel waarbij ook de Nederlandse regering, in overeenstemming met de wensen van de prins! die persoonlijk in een wel zeer moeilijke positie gebracht was, een aantal concessies deed. Berlijn staakte de perscampagne, gaf de passen van de huwelijksgasten vrij en gelastte in opdracht van Hitler dat Duitse burgers in Nederland niet de hakenkruisvlag moesten uitstekenê ; Den Haag maakte bekend dat de Lippe-Detmold-mars voortaan achterwege zou blijven, riep de bevolking op, Duitse vlaggen met rust te laten, verwijderde de kleuren van Lippe-Detmold uit de zaal van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen in Den Haag waar op S januari aan de koninklijke familie, in aanwezigheid van tal van buitenlandse, ook Engelse gasten, maar ook van de Duitse gezant, een galaavond aangeboden zou worden, en verving in het programma van die avond de Lippe-Detmold-mars door het 'Deutschland über alles' en het Horst-·Wessel-lied. De dirigent van het Residentie-orkest, Peter van Anrooy, weigerde het Horst- Wessel-lied ten gehore te laten brengen, vijf-entwintig orkestleden volgden zijn voorbeeld. Zij werden door dirigent en leden van de Koninklijke Militaire Kapel vervangen. De sociaal-democratische leden van de Haagse gemeenteraad, allen voor de gala-avond uitgenodigd, bleven thuis.

XCDe correspondent van de Völkischer Beobathter in ons land had al op 3 januari telefonisch 'die denkbar dringendste Warnung' tegen het drijven van Faber en de Duitse pers aan zijn redactie doorgegeven: men had, constateerde hij, niet dommer kunnen doen dan prins Bernhard en in en met hem de koninklijke familie aan te vallen'' - inderdaad, dat had grote verontwaardiging gewekt. Wat op de avond van de yde in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen geschiedde, verhale het beknopte bericht van het Algemeen Nederlands Persbureau:

XC'Tweeduizend genodigden in avondtoilet of in een schittering van uniformen hebben het bruidspaar en de Koningin toegejuicht toen deze binnentraden. Staande in eerbiedige aandacht hoorden allen het Wilhelmus aan, waarbij de Duitse gasten hun rechterarm ophieven. Hetzelfde geschiedde bij het spelen van het Duitse volkslied, onmiddellijk gevolgd door een strofe van het HorstWessel-lied. Prins Bernhard zelf bleef in de houding staan. Hierna werd het Engelse God save the King gespeeld dat spontaan door een groot gedeelte van de genodigden luide werd meegezongen.'

XC1 Dat blijkt uit de notitie, z.d., van hertog Adolf Friedrich van Mecklenburg (a.v., 431507-08). "Brief, 2 jan. 1937, van Reichsaussenminister van Neurath aan de chef van de jurid. afd. van het Auswärtige Amt, F. Gaus (a.v., 431495-97). s Telefonisch bericht, 3 jan. 1937, van G. Panstingl aan de redactie van de Völkischer Beobachter (a.v., 535209-13).

585 [PDF]
NEDERLAND EN DUITSLAND

XCDat was een demonstratie. En zo kregen hier de huwelijksplechtigheden aan het slot toch het politieke, anti-nationaal-socialistische accent dat de regering had trachten te vermijden. Het enige wat Faber en Goebbels bereikt hadden, was dat zij aan de afkeer van het Derde Rijk die al bij tal van Nederlanders alsook bij Prins Bernhard leefde, nieuw voedsel gegeven en bij velen de sympathie voor de aangevallen prins versterkt hadden.

XCDeze, van de huwelijksreis terug, begon zich in Nederland in te werken. Menigmaal bezocht hij zittingen van de Raad van State; via de Nederlandse Handelmaatschappij legde hij contacten met het bedrijfsleven; politiek oriënteerdehij zich zo breed mogelijk, dr, J. Eykman, de al genoemdedirecteur van de AMVJ die een persoonlijk vriend werd, bracht hem behalve met vele anderen ook in aanraking met socialistische voormannen als Koos V orrink, voorzitter van de SDAP, en dr. H.B. Wiardi Beckman, hoofdredacteur van Het Volk; een plan om te trainen voor de Nederlandse ruiterploeg die in 1940 aan de Olympische Spelen in Rome zou deelnemen, ging niet door": die Olympiade trouwens ook niet.

XCBleven toch nog hier of daar ten aanzien van zijn persoon reserves bestaan 1 Wij menen van wel. Maar zij smolten weg op de rode mei 1940, toen de prins persoonlijk deelnam aan het afslaan van het offensief der Duitse troepen en zich bereid toonde, voor zijn nieuw vaderland het eigen leven in te zetten in een strijd die, al realiseerde men zich dat niet, van meet af aan verloren was.

1 Prins Bernhard, 6 april I956.

586 [PDF]

Hoofdstuk 15: De defensie

XC

XCBijna twee jaar was Hitler aan de macht toen in de winter van '34 op '35 de directeur van de Hogere Krijgsschool in Den Haag, kolonel jhr. J. Th. Alting von Geusau, op het gelukkige denkbeeld kwam, met zijn leerling-officieren een strategische oefening op de kaart te houden waarbij het er om ging, de vraag te beantwoorden in welke mate ons land beschermd was tegen een plotselinge Duitse aanval. De kolonel ging er daarbij van uit, dat die aanval door een betrekkelijk kleine maar van moderne wapenen voorziene Duitse strijdmacht uitgevoerd zou worden. Wat zou hier van Nederlandse kant tegenover staan 1

XCDe Dienstplichtwet van 1922 had, zoals wij al eerder beschreven, het jaarlijks contingent op 19500 man bepaald; van hen waren in het zomerhalfjaar als regel 13 000 man, in het winterhalfjaar 6500 onder de wapenen. Dat waren, wel te verstaan, recruten die hun eerste oefening kregen en dus in de begintijd niet eens wisten hoe zij hun geweer te hanteren hadden. Potentieel was er in het land wel een grotere strijdmacht aanwezig, gevormd door de dienstplichtigen die na eerste oefening met groot verlof gezonden waren. Hen kon de regering mobiliseren. Mobilisatie betekende dat zij zich allen in twee golven (de voormobilisatie en de algemene mobilisatie: wij komen daar straks op terug) te begeven hadden, hoofdzakelijk per spoor, naar het mobilisatiecentrum dat in hun militair zakboekje vermeld stond. Het resultaat van de mobilisatie was dus dat de legerleiding de beschikking kreeg over eenheden die her en der verspreid in het land geformeerd werden - eenheden die in de mobilisatiecentra de daar opgelegde wapenen uitgereikt zouden krijgen. Op die mobilisatie zou de eoncentratie dienen te volgen, d.w.z. dat die eenheden met hun bewapening uit de mobilisatiecentra overgebracht zouden worden, alweer hoofdzakelijk per spoor, naar zodanige plaatsen dat zij een samenhangend geheel zouden vormen - een geheel dat gebruikt zou kunnen worden voor defensieve en, als dat mogelijk was, ook voor offensieve operaties. Of het leger, zwak-bewapend en matig-geoefend als het was, onmiddellijk na de eoncentratie werkelijke gevechtswaarde had, was hoogst twijfelachtig; dat het vóór die eoncentratie als los zand aan elkaar hing, was evident. Maar mobilisatie en eoncentratie vergden tijd: op zijn

587 [PDF]
DE DEFENSIE

Duitsers met gemotoriseerde infanterie en een aantal tanks brutaalweg naar het westen des lands zouden doorstoten om er het regeringscentrum Den Haag en alle grote steden te bezetten?

XCMet zijn leerlingen kwam kolonel Alting von Geusau tot de conclusie dat zulk een verrassende operatie grote kans van slagen had. Aan de andere kant leek het niet zo moeilijk, haar te verijdelen. Duitse colonnes zouden immers altijd om te beginnen de Maas en de Ijsel moeten passeren. Wanneer men nu de bruggen over die rivieren voor vernieling gereed maakte, er permanent vernielingsploegen stationeerde en er bovendien betonnen kazematten bouwde om, mocht de vernieling mislukken, met in die kazematten geplaatste wapenen het over die bruggen oprukken van vijandelijke eenheden te voorkomen of op zijn minst te vertragen, dan zou, zo leek het de kolonel, in elk geval voldoende tijd gewonnen worden om het westen des lands in staat van verdediging te brengen. Zijn conclusies en voorstellen legde hij neer in een als 'geheim, persoonlijk' aangeduide brief aan de chefvan de generale staf. Het was in deze brief dat 'voor de eerste keer het plan geopperd (werd), de bruggen over de grote rivieren permanent te voorzien van Springladingen en van een permanente bewaking."

XCChef van de generale staf was sinds I mei '34 generaal-majoor, spoedig luitenant-generaalLH. Reynders, Reynders (wij komen nog op zijn persoon terug) hield een Duitse strategische overval niet voor waarschijnlijk"; wel was hij van mening dat Nederland belangrijk meer aandacht moest besteden .aan zijn defensie. Begin januari '35 had zijn minister, Deckers, hem de vraag voorgelegd of 'de algemene internationale toestand' hem aanleiding gaftot het doen van enige voorstellen' - een maand later, februari '35 (de maand waarin Hitler in Duitsland de algemene dienstplicht afkondigde), zette Reynders zijn inzichten in een lange nota uiteen.

XCHem leek het 'niet twijfelachtig' dat Duitsland, indien het zijn herbewapening voortzette 'in hetzelfde koortsachtige tempo als waarin deze thans plaats vindt', 'binnen afzienbare tijd' sterker zou zijn dan Frankrijk plus België; het gevaar 'dat te eniger tijd een gewapend conflict zou uitbreken', zag hij 'als zeer reëel'; kwam het tot dat conflict, dan hield hij hetJ.].Q.J.

1 Wilson: p. 34. 2 Na een bespreking die generaal Reynders medio december 1938 voerde met de minister van defensie, C. van Dijk, het hoofd van de afdeling II b van het departement van defensie, lt.kol. A. H. Dijxhoorn en de commandant van het veldleger, luit.gen.].]. G. baron van Voorst tot Voorst, tekende laatstgenoemde aan: 'Chef generale staf herhaalt voor de zoveelste maal dat hij een strategische overvalling niet waarschijnlijk acht, hij heeft dit nooit gedacht!' (J. G. van Voorst: 'Dagaantekeningen', 16 dec. 1938).

588 [PDF]
EEN DUITSE OVERVAL?

voor waarschijnlijk dat Of de Duitsers, Of de Belgen en Fransen over Nederlands gebied zouden oprukken; ja, hij meende te weten dat men aan Duitse kant al bezig was 'aan de bestudering of de uitwerking van een operatieplan waarbij Nederlands grondgebied in Limburg en Noord-Brabant in de operatiën is betrokken.' Hoe kon Nederland dat gevaar afwenden? Het contingent moest uitgebreid worden (minstens tot 23 000, liefst tot 30000 man), de materiële uitrusting verbeterd (meer infanteriegeschut, meer luchtdoelgeschut, meer vliegtuigen), en 'voorts is het nodig, te allen tijde over de nodige troepen te beschikken om de overgangspunten over de Gelderse IJsel, de Nederrijn bij Arnhem, over de Waal bij Lent, over het Maas-Waal-kanaal, over de Maas van Ravestein tot Maastricht, alsmede die over het Wilhelmina-kanaai bij politieke spanning onmiddellijk te bezetten en zo nodig te vernielen.' Generaal Reynders wilde voor die 'veiligheidswacht' dienstplichtigen gebruiken' die, in aansluiting aan hun eersteoefeningstijd, vrijwillig of gedwongen nog een zekere tijd onder de wapenen blijven': ruim 3500 man zou voldoende zijn; zij zouden de beschikking moeten krijgen over 40 pantserwagens. Dan moesten alle mobilisatiecentra bezuiden de grote rivieren opgeheven worden; Doesburg, Zutfen en Deventer dienden garnizoensplaats te worden voor de infanterie; in alle bruggen over de grote rivieren moesten, 'zo mogelijk', permallente springladingen aangebracht worden; en bij de wegen in de buurt van die bruggen diende men voorzieningen te treffen om ze onmiddellijk te kunnen afsluiten. Hoe kon men voor dit alles en met name voor de betere uitrusting het nodige geld krijgen? De begroting bood geen ruimte; de generaal bepleitte de vorming van 'een bewapeningsfonds';'

XCVoor wij nu gaan schetsen wat van deze denkbeelden terecht kwam, is het nodig, een enkel woord te wijden aan de organisatie van de hogere militaire leiding in ons land.

XCZolang geen opperbevelhebber van land- en zeemacht benoemd was (en tot zulk een benoeming zou het eerst bij dreigend oorlogsgevaar komen), waren de chef van de generale staf en de commandant van het veldleger (die tevens fungeerde als commandant van de Vesting Holland) naast elkaar geplaatste autoriteiten, beiden ressorterend onder het departement van defensie, waar zij in de eerste plaats te maken hadden met het hoofd van de afdeling generale staf: een officier van lager rang dan zij, wiens autoriteit 'zij zeker niet bereid waren voetstoots te erkennen. Er was dus geen eenheid van bevelvoering. Uit de dualiteit behoefden geen ernstige nadelen voort te

XC1 Brief, febr. 1935, van de chef van de generale staf aan de min. van defensie (bundel

589 [PDF]
DE DEFENSIE

vloeien, indien tussen de chef van de generale staf en de commandant van het veldleger een sfeer van hartelijke samenwerking bestond. Dat laatste was sinds het begin van de eeuw zelden het geval geweest. Jongere officieren van de generale staf meenden zelfs dat men in regeringskring een bijzondere flair had, in die twee functies telkens opperofficieren te benoemen die elkaar niet konden luchten of zien. Afgezien evenwel van die persoonlijke factoren, moesten ook zakelijke een tegenstelling scheppen. De chef van de generale staf zag zich als organisator van de landsverdediging als geheel (waarbij hij evenwel niets te zeggen had over de marine), de commandant van het veldleger zag zich als veldheer die met grote eenheden aan het opereren sloeg - en beiden beschouwden zich alsaangewezen candidaat voor de hoogste benoeming: die tot opperbevelhebber van land- en zeemacht.

XCToen generaal Reynders in februari '35 zijn bovenbehandelde nota schreef, was luitenant-generaal jhr. W. Röell commandant van het veldleger en commandant van de Vesting Holland: in rang stond hij toen nog boven de chef van de generale staf; bovendien was hij zes jaar ouder dan deze en drie jaar eerder in de generaalsrangen opgenomen. In een minimum van tijd lagen de twee opperofficieren met elkaar overhoop. Volgens zijn instructie was het de taak van generaal Reynders, te bepalen waar het Nederlandse leger na mobilisatie geconcentreerd zou worden; dat moest hij doen 'in overleg' met de commandant van het veldleger, maar deze, die op het standpunt stond 'dat hij als zodanig en als oudste bij mobilisatie de aangewezen opperbevelhebber van land- en zeemacht was', dacht er niet aan, generaal Reynders' denkbeelden te aanvaarden. Generaal Reynders wist door te zetten dat de beslissing bij hem kwam te liggen: 'in overleg' werd gewijzigd tot 'na overleg'. Dat wekte bij generaal Röell 'zeer grote ontstemming'! - dat hij die ontstemming in '37 op zijn opvolger, generaal J.J. G. baron van Voorst tot Voorst overdroeg, krijgen wij nog te verhalen.

XCHet was wel onvermijdelijk dat beide autoriteiten (de chef van de generale staf en de commandant van het veldleger) steun gingen zoeken bij derden: bij de minister van defensie en bij de Koningin; zij had een intense belangstelling voor militaire aangelegenheden. Aan de Koningin gaf generaal Röell op 18 april ' 35 een lange uiteenzetting van hetgeen hij op militaire gronden wenselijk achtte en daarin werd, blijkens het memorandum dat hij haar twee dagen later toestuurde, het gevaar van een plotselinge Duitse overval veel sterker onderstreept dan in februari in generaal Reynders'59

1 Brief, 10 sept. 1958, van 1. H. Reynders aan de Sectie krijgsgeschiedenis (Archie ven, groep III-I, pak B).

590 [PDF]
DE HOGERE MILITAIRE LEIDING

brief aan de minister van defensie het geval geweest was. wel meende generaal Röell dat 'de geest en de ijver' van de troep 'zeer goed en lofwaardig' en de mobilisatiecentra 'naar de huidige organisatie ... met goed en zeer krijgswaardig materieel' uitgerust waren (opvattingen die weinig steun vonden in de werkelijkheid), maar dat alles vormde nog geen waarborg tegen een strategische overval die, zo schetste hij, 'bijna onmerkbaar' voorbereid kon worden langs de gehele oostgrens en gepaard zou gaan met een actie via de rivieren en tegen onze havens en zeegaten. Trouwens, ook de Fransen en Belgen zouden tot een overval kunnen besluiten om via Noord-Brabant en Limburg in de richting van Wezel op te rukken. Hoe men zich ook wendde of keerde: de weg naar het hart des lands die in één nacht afgelegd kon worden, lag open en bloot en daarmee dreigde het gevaar van 'volkomen lamlegging onzer mobilisatie'. Die mobilisatie moest men dekken door langs het Maas-Ijselfront bij alle grote bruggen betonkazematten te bouwen en de vernieling dier bruggen voor te bereiden.'

XCN u was intussen wel iets geschied.

XCMinister Deckers had zich uitgesproken tegen het aanbrengen van springladingen in de grote bruggen over de rivieren; hij was bevreesd 'voor een ontijdige vernieling van deze kunstwerken'; voor pantserwagens voelde hij ook al niet, wèl voor de bouw van een aantal beton-kazematten; die zouden bemand worden, niet, zoals generaal Reynders voorgesteld had, door recruten die langer in dienst bleven (dat zou wijziging van de Dienstplichtwet vergen!), maar door leden van het Korps politietroepen. Dit korps was in 1918 opgericht om binnen de landmacht een zuiver politionele taak uit te voeren; het kreeg er nu een militaire bij, werd daartoe uitgebreid tot ruim lIOO, later tot ruim 1200 man en rechtstreeks onder de chef van de generale staf geplaatst.ê Van die lIOO tot 1200 man zouden ca. 400 de beton-kazematten, of beter: betonbunkers, bemannen. Maar waar 1 Deckers meende: langs de Zuid-Willemsvaart en in de Gelderse Vallei, generaal Reynders bleef vasthouden aan de Maas en de Ijsel en de generaal kreeg zijn zin, zij het dat de minister en zijn opvolgers wisten door te zetten dat óók de bruggen over de Zuid-Willemsvaart en in de Gelderse Vallei onder permanente bewaking gesteld werden, door diezelfde politietroepen, 'en zo kon het gebeuren' (wij gaan nu enkele jaren verder) 'dat, nadat de volledigegrensbewakingwas gelasten de chef van de generalestafNota,aprilvan W. Röell aan de Koningin: 'Samenvattingvan het inzicht in de strategisch-politieketoestand van West-Europa in verband met de paraatheidder Nederlandselandmacht' (Kabinet der Koningin,Nierstrasz:p.59

1 20 1935, archief). 2 IV, 57-59, 66.

591 [PDF]
DE DEFENSIE

zich voor een inspectienaar de grenzen begaf, hij bij Scherpenzeeleen naar het oosten spiedendepolitieman aantrof die op een vraag, welke zijn opdracht was, het geruststellende antwoord gaf: 'Het afslaan van een strategische overval, generaal.' '1

XCHet besluit, langs Maas en ijsel bunkers te bouwen en die met politietroepen te bemannen, was al genomen toen generaal Röell in april ' 35 zijn zorgen aan de Koningin kenbaar maakte. Dat besluit ging hem namelijk niet ver genoeg: zo lang men niet te allen tijde op de bedreigde punten een aanzienlijk aantal geoefende troepen kon inzetten, zou men, betoogde hij, met die bunkers niet meer dan een geringe tijdwinst boeken; het gevaar dat de mobilisatie in de war liep (om van de eoncentratie niet te spreken l), bleef dus bestaan. Anders gezegd: de jaarlijkse lichting moest sterk vergroot worden, de eerste oefentijd (slechts vijf-en-een-halve maand voor het gros van de landmacht) verlengd; bovendien was 'de invoering van modem infanteriegeschut tegen tanks en pantserwagens, ter vervanging van het verouderde, zeer urgent."

XCDe Koningin zond het memorandum van de commandant van het veldleger naar minister-president Colijn. Terecht ook: uitbreiding van het contingent en verlenging van de dienstplicht zouden zo diep-ingrijpende maatregelen zijn dat de minister-president als eerste bij zichzelf te rade moest gaan of hij er toe besluiten wilde. Dat was bij Colijn niet het geval. 'Het overwegen van de nodige voorzieningen vordert', zo doceerde hij in een kort eigenhandig schrijven dat de Koningin van hem ontving, 'met het oog op de politieke toestand binnenslands een grote zorgvuldigheid. Vermoedelijk zal men in een paar étappen het einddoel moeten bereiken. De generaal Röell heeft, naar mijn oordeel, binnen de grenzen van het thans mogelijke, de nodige voorzieningen voorbereid." . Wat hield dat' thans mogelijke' nu in 1

XCLangs de Maas, het Maas-waal-kanaal en de IJsel werden bij de verschillende bruggen in de loop van ' 35 en ' 3 6 in totaal veertig bunkers gebouwd; overeenkomstige bunkers verrezen bij de bruggen bij Hedel (over de Maas), bij Heusden en het Keizersveer (over de Bergse Maas) en bij de bruggen over het Hollands Diep. Elke bunker was bewapend met een kanon van 5 cm, met een zware en met een lichte mitrailleur; de toegangen tot al die bruggen werden bovendien voorzien van snel aan te brengenBrief,dec.vanReynders aan de chef van de generalestaf (Sectie krijgsgeschiedenis,Archieven, GroepPak B).Nota,aprilvan W. Röell aan de Koningin (Kabinetder Koningin, archief).Brief,meivan Colijn aan KoninginWilhelmina (a.v.). 59

1 20 1945, I. H. III-I, 2 20 1935, 3 2 1935,

592 [PDF]
BUNKERS BIJ DE GROTE BRUGGEN

hindernissen"; voorts werd voor de Peel een versperringsplan ontworpen en werd de opkomst van een apart Peeldetachement voorbereid om dat plan uit te voeren"; en tenslotte bereidde men maatregelen voor om telkens uit de lichting die onder dienst was, na twee-en-een-halve maand oefening detachementen te vormen die, bij een strategische overval, op alle mogelijke linies in het land weerstand zouden moeten bieden. 'Hoewel het loffelijke streven voorzat, te roeien met de riemen die men had, kon hieraan weinig waarde worden toegekend en bovendien beschikte men in belangrijke periodes zelfs niet over twee-en-een-halve maand geoefende infanterie. Welke waarde had overigens twee-en-een-halve maand geoefende infanterie 1'3 Aldus de rhetorische vraag die de beste kenner van onze militaire geschiedenis uit die periode, generaal-majoor V.E. Nierstrasz, na de oorlog stelde. Het antwoord moet luiden: vrijwel geen.

De bezetting van het Rijnland (maart' 36)

XC

XCAl deze maatregelen (eerste reactie van Nederlandse kant op de Duitse herbewapening) waren nog midden in hun verwezenlijking en konden dus nog maar nauwelijks militair effect sorteren toen Hitler op zaterdag 7 maart '36 het Rijnland bezette. Grote spanning in Europa! Hoe zouden Frankrijk, België en wellicht ook Engeland op die flagrante schending van het verdrag van Versailles reageren 1 Oorlog was niet ondenkbaar. Maar in ons land was op dat moment slechts de winterlichting-' 35 onder de wapenen: ca. 6000 man; zij zouden een week later, 14 maart, met groot verlof gaan en daarna zou de legerleiding slechts beschikken over de zomerlichting-' 3 6 waarvan voorlopig geen recruut wist hoe hij een schot kon lossen. De regering besloot, de winterlichting onder de wapenen te houden en daarvan deed minister-president Colijn op woensdagavond r r rnaart mededeling in een radiotoespraak waarin het accent kwam te liggen bij een vaderlijk vermaan, zich niet te laten verontrusten - een vermaan dat misschien zin had wat die onmiddellijke crisisbetrof, maar allerminst gerechtvaardigd was door wat zich sinds' 33 in Europa afgespeeld had. 'Het is beter', aldus Colijn,

XC'dat men later getuigen moet dat de regering wel heel voorzichtig is geweestdan dat haar, met hoe geringe kans ook, later verweten zou kunnen worden dat zijNierstrasz:p.p.p.

1 XIV, 58-59. 2 A.v., VIII, 22. 3 A.v., 21.

593 [PDF]
DE DEFENSIE

gedut had op een tijd dat waakzaamheid plicht was. Ik verzoek den luisteraars dan ook om, wanneer zij straks hun legersteden opzoeken, even rustig te gaan slapen als zij dat ook andere nachten doen. Er is voorshands geen enkele reden om ongerust te zijn.'

XCVijf weken langer dan normaal bleef de winterlichting-' 35 onder de wapenen. Wat men met de haastig uit die lichting gevormde compagnieën voor had alsmede met het detachement dat op de school voor reserveofficieren te Kampen ijlings samengesteld werd, willen wij onbesproken laten; het was, aldus Nierstrasz, 'een lapmiddel zonder veel waarde'."

XCZo kon men niet doorgaan.

XCNu was al na de eerste wereldoorlog besloten dat men, zo het ooit weer tot mobilisatie zou komen, dat mobiliseren in twee op elkaar aansluitende étappes zou splitsen: bij de 'voorrnobilisatie' zou ongeveer een zesde van de landmacht opgeroepen worden, bij de 'algemene mobilisatie' het resterende vijf-zesde. De voormobilisatie zou een zekere dekking voor de algemene mobilisatie vormen; bovendien zouden bij die voormobilisatie ook diegenen opgeroepen worden die krachtens hun functie de overige grootverlofgangers het best konden opvangen. De crisis van maart' 36 duwde de regering evenwel met de neus op het feit dat zij de onplezierige keus had tussen een teveel of een te weinig; een teveel dat gevormd werd door de voormobilisatie van ca. 50 000 militairen: een diep in de maatschappelijke werkelijkheid ingrijpende en ook kostbare aangelegenheid; of een te weinig, dat bestond uit de wrakke combinatie van enkele tientallen, door politietroepen bemande bunkers met de nagenoeg waardeloze detachementen van infanteristen die pas twee-en-een-halve maand geoefend waren.

XCWas hier geen tussenoplossing? Generaal Reynders meende van wel.

XCIn juni '35 had hij na overleg met de ministers Colijn en Deckers het denkbeeld geopperd, op kritieke momenten over te gaan tot mobilisatie van een gedeelte der met groot verlof gezonden, volledig geoefende lichtingen." Aanvankelijk liet Colijn dat denkbeeld rusten. Een klein jaar later kwam hij er (nu niet alleen minister van koloniën, maar ook minister van defensie) op terug. Begin mei '36 zond hij generaal Reynders een memorandum toe (de Koningin ontving afschrift), waarin hij er van uitging dat men nooit zou kunnen verhinderen dat 'een grote mogendheid' (hij zal wel uitsluitend aan Duitsland gedacht hebben) onverhoeds 'bepaalde delen van

1 A.v., p. 23. 2 A.v., p. 25 en 1. H. Reynders: 'Rapport terzake maatregelen en voorzieningen welke niet achterwege mogen blijven, wil de Koninklijke Land macht voor haar taak berekend zijn' (18 april 1939), p. 16.

594 [PDF]
DE GRENSBATALJONS

ons land' zou willen bezetten: 'ik: voeg er aan toe, dat tegen dat gevaar op aarde geen kruid gewassen is.' Maar in zulk een geval zou Nederland terstond hulp krijgen van anderen:

XC'Het geval van alleen een oorlog te moeten voeren tegen een Europese grootmacht acht ik uitgesloten. Het zal dus altijd een bondgenootschappelijke oorlog zijn waarvoor wij komen te staan. Maar dan heeft de bondgenoot die ons te hulp moet komen, meer aan een intact gehouden leger dat elke week meer een leger wordt, dan aan een leger dat reeds in de allereerste dagen door vijandelijke krachten overweldigd zou worden.'

XCHoe kon men die overweldiging voorkomen I Veel geld was er niet voor, meende Colijn, Oplossingen 'die ettelijke miljoenen zouden vergen', wees hij bij voorbaat af. De bunkers bij de grote bruggen achtte hij daarentegen onvoldoende: zij hadden voor Friesland, Groningen, Drente, Overijsel 'en een groot deel van Gelderland en Noord-Brabant' (merkwaardig genoeg noemde hij Limburg niet) geen betekenis. Hij voelde veel voor de door generaal Reynders voorgestelde gedeeltelijke, of strategische, mo bilisatie, maar waar de generaal gesuggereerd had, van de in geval van nood op te roepen IS 000 geoefenden de kernen te maken van de regimenten die door de vooren de algemene rnobilisatie op volle sterkte zouden komen, meende Colijn dat het beter was, met IS tot 20 000 man (hij wilde dus iets verder gaan dan de chef van de generale staf) 'in de grensprovinciën afzonderlijke bataljons te vormen (zo nodig tot regimenten verenigd) die geheellos moeten staan van de vorming der eenheden van het oorlogsleger ... Het zouden deze bataljons moeten zijn welke bestemd zijn om te worden opgeroepen zodra de strategische voorzorgen nodig worden geacht.'

XCWezenhjk verder wilde Colijn niet gaan. welvoelde hij er in beginsel voor, het contingent 'met een paar duizend man' te verhogen en de oefentijd van de infanterie van vijf-en-een-half tot negen maanden uit te breiden, maar 'wanneer daartoe zal kunnen worden overgegaan, moet ik thans in het midden laren."

XCZo had de Rijnland-crisis geen ander onmiddellijk gevolg dan dat een soort strategische mobilisatie voorbereid werd. Zij omvatte in hoofdzaak zeventien bataljons infanterie die geposteerd zouden worden aan de landgrenzen, langs de kust, aan het Maas-Waal-kanaal, aan de IJsel en op de in

XC1 H. Colijn: 'Memorandum voor de chef van de generale staf'. Het ongedateerde stuk stamt uit eind april of begin mei 1936.

595 [PDF]
DE DEFENSIE

1933 gereedgekomen Afsluitdijk van Friesland naar Wieringen; in maart , 37 werd er een deel van de luchtstrijdkrachten met het personeel voor de bediening van de luchtdoelartillerie en van de zoeklichten aan toegevoegd. Zou het ooit nodig zijn, tot die strategische mobilisatie (de officiële aanduiding werd 'buitengewone oproeping uitwendige veiligheid') over te gaan, dan zouden de betrokken autoriteiten, onder wie alle burgemeesters, eerst een waarschuwingstelegram ontvangen (telegram P), luidend: 'Reken op oproeping van personeel, aangewezen voor buitengewone oproeping uitwendige veiligheid' en vervolgens het oproepingstelegram (telegram Q): 'Personeel, aangewezen voor buitengewone oproeping uitwendige veiligheid, met spoed opkomen.' De afdelingen militaire zaken van de gemeentesecretarieën moesten dus de adressen van de onder de strategische mobilisatie vallende groot-verlofgangers bijhouden; onmiddellijk na ontvangst van telegram P zouden die groot-verlofgangers een schriftelijke waarschuwing krijgen om zich gereed te houden; na telegram Q zouden zij een persoonlijke lastgeving ontvangen om onverwijld in dienst te komen: al die paperassen werden in gereedheid gebracht. Met een openbare kennisgeving (door middel van aanplakbiljetten, in de pers, door de radio) zou de strategische mobilisatie niet gepaard gaan. De regeling was er op gericht dat de gemobiliseerde bataljons en andere onderdelen daags na de verzending van oproepingstelegram Q hun oorlogsopstelling zouden hebben ingenomen.'

XC.Zonder twijfel betekenden deze maatregelen een versterking van de defensieve kracht des lands, maar wij willen de waarde ervan niet te hoog aanslaan. De grensbataljons bestonden uit kader en manschappen van oudere lichtingen; bij een aparte oefening die in oktober '37 plaats vond, was 'de geest goed' maar bleek de geoefendheid 'geheel onvoldoende'. Het was trouwens, aldus Nierstrasz, 'een zonderlinge toestand dat uit oudere lichtingen bestaande onderdelen' opgeroepen werden, 'terwijl een groot aantal jonge mannen, doordat zij waren vrijgeloot, zonder militaire verplichtingen rond liepen." Elke militaire deskundige besefte dat de relatieve weerloosheid des lands slechts opgeheven kon worden door drie maatregelen die stuk voor stuk essentieel waren: quantitatieve en qualitatieve verbetering van de bewapening, uitbreiding van het contingent en verlenging van de eerste oefening - drie maatregelen evenwel die stuk voor stuk de 'ettelijke mil joenen' zouden vergen welke minister-president Colijnnog in de zomer van '36, drie-en-een-half jaar na de vestiging van het Derde Rijk, niet bereid was bij de Staten-Generaal aan te vragen. Zijnerzijds zal daarbij stellig een

1 Nierstrasz: VIII, p. 24-25. 2 A.v., p. 26, 28.

596 [PDF]
LAGE DEFENSIE-UITGAVEN

overweging zijn geweest dat hij aannam dat de Staten-Generaal niet bereid zouden zijn, die 'ettelijke miljoenen' toe te staan.

XCDe uitbreiding van het contingent (van 19500 tot 32 000 man) en de verlenging van de eerste oefening (van vijf-en-een-halve maand tot elf maanden) kwamen eerst in februari '38 tot stand en voor de verbetering van de bewapening was wel al een grondslag gelegd toen in maart '36 (vijf maanden na aanvaarding van dat denkbeeld door de ministerraad": het ging alIes niet erg vlot) het Defensiefonds in het leven geroepen werd dat, ruim f 53 mln groot, de jaarlijkse begroting slechts met een afiossingsbedrag van ca. f 4 mln zou bezwaren, maar dat fonds was veel te klein. Van die f 5 3 mln werd f 22 mln voor de marine bestemd. De landmacht moest uit haar deel eerst de bunkers langs de grote rivieren bekostigen die tezamen een kleine f 5 mln vergden. Voor verbetering van de bewapening der landmacht restte in eerste instantie dus slechts f 26 mln - maar begin februari ' 3 7 legde generaal Reynders de regering een program voor dringend noodzakelijke verbetering van de uitrusting van het leger voor (de legerluchtmacht liet hij nog buiten beschouwing), dat alleen al op een totaal van f 137 mln kwam." wel werd dat Defensiefonds in '38 en '39 voor de landmacht met f 4 7 mln verhoogd", maar met f 26 plus f 4 7 mln bleef men nog ver beneden de door generaal Reynders noodzakelijk geachte f 137 mln, en bovendien (dat was een factor van nog groter belang): Nederland dat zelf haast geen moderne wapens produceerde, kwam met zijn orders zo laat aan de markt dat van de toegestane, op zichzelf al te lage bedragen slechts een zeer gering deel werkelijk voor de landmacht besteed kon worden: in de drie jaren '36 t.e.m. '38 in totaal slechts een magere f 13 rniljoen.!

XCOp dit financieel aspect moeten wij nu iets dieper ingaan.

XCToen na afloop van de eerste wereldoorlog de demobilisatie voltooid was, waren de jaarlijkse defensie-uitgaven gedaald tot een peil dat in de buurt lag van f 85 mln. In I932 beliepen zij f 83 mln; in '33 f 77 mln. In het jaar waarin Hitler aan de macht kwam, gaf (militaire pensioenen niet meegeteld) ons land voor zijn.land- en luchtmacht per hoofd der bevolking f 6,22 uit (Denemarken f 9,70, België f Ir,47, Zwitserland f I3,40)5 dat was per week en per burger 12 cent. In ' 34 daalden de jaarlijkse defensie-uitgaven tot f 75 mln. In '35 (Hitler voert de dienstplicht in) bleven zij practisch op hetzelfde peil (f 76 mln). Het jaar I936 (Hitler bezet het Rijnland, de Spaanse burgeroorlog breekt uit) bracht de eerste stijging: f 85 mln, '37 de tweede:

1 Ministerraad, notulen, 22 okt. 1935. 2 Nierstrasz: XII, p. 13-20. 3Wilson: p. 31. 4 Nierstrasz: XII, p. 12. 5 A.v., p. ID.

597 [PDF]
DE DEFENSIE

f 94 mln, '38 (Hitler bezet Oostenrijk en het Sudetengebied) de derde: f 152 mln.' Die laatste verhoging was evenwel grotendeels gevolg van het feit dat het contingent bijna verdubbeld was en dat de regering (wij komen daar nog op terug) na de Anschluss de winterlichting-' 3 7 in dienst gehouden en ten tijde van de Sudetencrisis de grensbata.ljonsgemobiliseerd had. Anders gezegd: begin' 39 was, vergeleken met' 33, ja vergeleken met de jaren' 20, de Nederlandse weennacht qualitotie] niet wezenlijk verbeterd. Rekening houdend met de stemming in den lande zoals die ook in het parlement tot uiting kwam, hadden het tweede en derde kabinet-Colijn in de jaren waarin Hitler het bestel van Versailles de ene steek na de andere toebracht, de Nederlandse weermacht gelaten in de deplorabele staat waarin zij haar aangetroffen hadden en toen het vierde kabinet-Colijn van de zomer van '37 af met de modemisering der bewapening een begin wilde maken, was het te laat.

XCVoor die gang van zaken lag de staatkundige verantwoordelijkheid bij de ministers en de volksvertegenwoordiging; de historische verantwoordelijkheid moeten wij ruimer formuleren: de geest van de natie was afkerig van de defensie. In de achttien jaar van 1921 t.e.m. 1938 werd van het totale nationale inkomen een schamele 1,7% aan de defensie besteed", een sterke stroming in den lande vond zelfs dat percentage nog te hoog: door de Vrijzinnig-Democratische Bond en de SDAP die tezamen bijna 30% van de kiezers vertegenwoordigden, werd de landsverdediging eerst in '36, resp. '37 aanvaard, maar bij de confessionele partijen en de liberalen die de nationale ontwapening steeds afgewezen hadden, was toch vele jaren lang vóór alIesde behoefte levend gebleven, de begrotingsnitgavenlaag te houden en het begrotingsevenwicht niet in gevaar te brengen. Het was al zuinigheid wat de klok sloeg. Het departement van financiën, met de bewaking der begrotingskredieten belast, was voor het departement van defensie 'nooit erg gemakkelijk. Je moest het er, om zo te zeggen, uitwringen', aldus de latere klacht van het hoofd van de comptabiliteit van Defensie." Soms moest Defensie allerlei kunstgrepen toepassen: zo werd alles wat voor het in staat van verdediging brengen van de Afsluitdijk nodig was, niet uit de begroting vanDefensie bekostigd - 'het ging grif uit de gelden van de Zuiderzeewerken." Zo bleef in feite het defensie-apparaat ver achter bij de technische ont

XC1 Van Ham: 'De verzorging van de Koninklijke Landmacht in 1939 en 1940', dl. II, p. 54. 2 Gegevens voor het nationale inkomen (totaal 1921-1938: f 95,54 miljard) in Ned. Volksh., dl. V, p. 50, voor de defensie-uitgaven (totaal 1921-1938: f 1,66 miljard) bij van Ham: 'De verzorging van de Koninklijke Landmacht', dl. II, p. 54. S Getuige Th. A. Appels, Enq., dl. Ic, p. 250. 4 Getuige D. A. van Hilten, a.v., p.

598 [PDF]
DE GEEST VAN DE NATIE

wikkeling. Dat de opperofficieren die de directe verantwoordelijkheid droegen voor de landsverdediging, eerst in '36 de beschikking kregen over een dienstauto", was er een typerend symptoom van.

XCVan belang was ook, dat de binnenlands-politieke tegenstellingen een serieuze aanpak van het defensievraagstuk in hoge mate remden. Tot diep in de jaren' 30 werd de waarde van de nationale gedachte door het socialistische volksdeel (om van het conununistische niet te spreken) iII twijfel getrokken. Dat volksdeel zag de staat der Nederlanden als de staat van de gehate Colijn, van de 'man van Atjeh', van de oud-petroleum-magnaat, van de 'militarist' die 'De Zeven Provinciën' met een torpedo naar de bodem van de oceaan had willen zenden, van de 'aarts-aanpasser' die de gulden 'gaaf' wilde houden en de werklozen afscheepte met 'honger-uitkeringen'. Velen waren er die de bereidheid niet opbrachten, van hem afkomstige voorstellen ook maar in overweging te nemen. Die voorstellen gingen overigens niet eens zo bijzonder ver. Colijn hield het in zijn hart namelijk voor onwaarschijnlijk, ja eigenlijk voor ondenkbaar, dat Duitsland in geval van een nieuw internationaal conflict de Nederlandse neutraliteit zou schenden. Zeker, hij besefte dat ons land in een betere staat van verdediging gebracht moest worden, maar zag hij dat ooit als een zaak van acuut levensbelang die hem noopte, de zweep te leggen over zijn ambtgenoten, over de volksvertegenwoordiging en over de publieke opinie I De impulsen die van hem uitgingen, kan men bezwaarlijk krachtig noemen. In regeringskring was intussen de dominerende figuur. De Wilde, minister van financiën in zijn vierde ministerie, van Dijk, minister van defensie in diezelfde regeringsploeg (beiden anti-revolutionair), waren even conservatief-zuinig als hij. Van Dijk, oud-beroepsofficier, droeg de defensie wel een goed hart toe, maar hij zag hoog tegen Colijn op en was bepaald niet bereid, bij de StatenGeneraalmeer aan te vragen dan Colijn en de Wilde verstandig leek. 'Op zijn tafel had hij', aldus zijn landmacht-adjudant, kapitein KruIs, 'een hele stapel stukken liggen met voorstellen ter versterking van het defensieapparaat en vaak als ik er naar keek, zei hij: 'Ja, Kruls,het ligt er allemaalnog."2

XCDe generale staf, wij gaven dat al weer, kreeg van de regering aanzienlijk minder gedaan dan hij voor wenselijk, ja voor noodzakelijk hield. Maar ook die hoge militairen waren eerst vrij laat tot het inzicht gekomen dat de Nederlandse weermacht zoals zij reilde en zeilde, weinig waard was. Reynders' voorganger als chef van de generale staf, luitenant-generaal Seyffardt, had in oktober' 3 3, kort na Duitslands uittreden uit de VolkenbondJ.

1 Nierstrasz: XII, p. 100. 2 H. Kruls, 16 febr. 1956.

599 [PDF]
DE DEFENSIE

(onheilspellende waarschuwing l), in een nota aan de ministerraad de grootte van ons leger 'voldoende' genoemd en van zijn organisatie opgemerkt dat deze 'in grote lijnen aan redelijke eisen voldeed'"; in april' 35 had, zoals wij zagen, de commandant van het veldleger, generaal Röell, van 'goed en zeer krijgswaardig materieel' gerept; nog bijna twee volle jaren moesten toen verstrijken eer generaal Reynders een concreet urgentieplan tot verbetering van de bewapening aan de regering voorlegde: het heeft alles veel tijd gekost - teveel tijd.

XCOok kan men niet zeggen dat die hogere officieren bij ,wie een klimmende onrust groeide, de publieke opinie wisten te benaderen op een wijze die haar aansprak. De nieuwe commandant van het veldleger, generaal J.J. G. baron van Voorst tot Voorst, een zeer belezen militair, deed in ' 3 7 een aan de Duitse herbewapening gewijde studie verschijnen, maar zijn boekje moest door zijn technische aanpak veel algemeen-belangstellenden afschrikken en de waarschuwing die het behelsde, was ook niet volstrekt duidelijk doordat de generaal, wel onderstrepend dat het Duitse opperbevel niet zou schromen, een oorlog 'offensief te voeren en daarbij de vermeende zwakke of kwetsbare zijden van de hoofdtegenstander' (Frankrijkl) te treffen, van opinie was dat het buiten het kader van zijn beschouwingen viel, 'na te gaan, in hoeverre het waarschijnlijk is, dat de weg daarheen door ons land zal kunnen leiden.'2 Meende hij dat de regering een onbarmhartig-duidelijk alarm niet voor haar rekening zou willen nemen 1 Duchtte hij reacties van angst bij de publieke opinie 1 Wij weten het niet. Wij hebben in elk geval ook onder de hoge militairen niemand kunnen vinden die het verstond, onverbloemd en overtuigend uit te spreken dat Nederland grote kans liep, onder de voet gelopen te worden indien het zijn defensie-inspanning niet snel ver-drie- of ver-viervoudigde. Trouwens, bij het algemeen-geïnteresseerde grote publiek moest men dezulken ook met een lantaarntje zoeken. De Rotterdamse hoogleraar dr. ir. J. Goudriaan was een dier zeer weinigen, zo niet de enige. Hij publiceerde onder de titel 'Te wapen!' begin april' 36, een maand na de bezetting van het Rijnland, in De Groene Amsterdammer een artikel (hij had het een jaar eerder geschreven, maar toen niet wereldkundig gemaakt) waarin hij betoogde: de tweede wereldoorlog komt en de Duitsers zullen stellig van plan zijn, over Nederlands grondgebied op te rukken.

XC'Wat staat Nederland dan op dit ogenblik te doen? Er is naar mijn vaste overJ. J.

1 Nierstrasz: Inl., p. 44-45. 2 G. van Voorst tot Voorst: (1936), p. 94.

600 [PDF]
HET PLAN VAN GOUDRIAAN

tuiging maar één antwoord: wapenen en nog eens wapenen ... Wij moeten van Nederland maken een onneembaar bolwerk van stelling achter stelling, dat elke mogelijkheid van overrompeling uitsluit en dat reeds van de grenspalen af een zo taaie en tijdrovende weerstand op de weg legt van elke invaller, dat strategische voordelen bij een opmars door Nederland niet meer te bereiken zijn.'

XCAan het Franse voorbeeld, betoogde Goudriaan, moesten wij ons spiegelen. Waarom bouwden wij niet achter onze gehele grens een soort Maginotlinie 1 Hij meende dat we met ruim f 1500 miljoen 'binnen een tiental jaren' gereed zouden komen; hier lag 'bovendien een mogelijkheid tot bestrijding van de werkloosheid op grote schaal: door uitvoering van werken van de allereerste urgentie die door geen enkel plan van industrialisatie of ontginning in de verte kan worden geëvenaard."

XCGoudriaans denkbeelden vonden in de pers geen waardering. Men wees ze als fantastisch of als overbodig van de hand. Het Volk (nog verbolgen over het feit dat Goudriaan na de affaire van 'De Zeven Provinciën' demonstratief het SDAP-lidmaatschap opgezegd had) noemde zijn artikel 'een voorbeeld waartoe een welwillend, democratisch en sociaal gevoelend man kan komen, wanneer hij de vaste band van het democratisch socialisme verlaat. Tot ongeremd extremisme.f

Achterstand

XC

XCWanneer wij dan nu willen weergeven hoe het er in de jaren waarin Duitsland steeds sneller herbewapende, in werkelijkheid met de Nederlandse land- en zeemacht kwam voor te staan, dan moeten wij om te beginnen samenvatten wat de positie was in het begin van de jaren '30. De lezer vergeve ons een enkele herhaling.

XCWelnu: jaarlijks werden 19500 man voor eerste oefening opgeroepen van wie ca. 1000 naar de marine gingen en de rest bij de landmacht terecht kwam. Die eerste oefening had weinig om het lijf; men bleef daarna als groot-verlofganger dienstplichtig tot zijn veertigste levensjaar (officieren en onderofficieren tot hun vijf-en-veertigste); tweemaal kon men opgeroepen worden voor herhalingsoefeningen: een als vervelend ervaren besogne maar het duurde gelukkig niet langer dan twee-en-een-halve week. Wie de eerste oefening van vijf-en-een-halve maand te lang vond, kon 'voor

1 4 april I936. 2 6 april I936.

601 [PDF]
DE DEFENSIE

geoefend' worden: dan duurde de eerste oefening slechts zes weken. Meest was één op de zes à zeven soldaten voorgeoefend : dat vooroefeningsinstituut maakte van elke lichting die voor eerste oefening opkwam, een rommelig geheel; het werd in april' 35 afgeschaft. Van de zestien lichtingen die in augustus '39 gemobiliseerd werden, hadden intussen elf de kwade invloed van die vooroefening ondergaan.!

XCDe uitrusting waarmee de lichting geoefend werd, was ouderwets. De geweren dateerden van lang voor de eerste wereldoorlog, uit die oorlog dateerden de mitrailleurs en een deel van het veldgeschut. Moderne artillerie ontbrak. Wel had minister van Dijk in '21 parlementaire goedkeuring verkregen op de vorming van een wapenfonds van f 100 mln, maar daarvan werd in de jaren '20 slechts een tiende uitgegeven. Aan het einde van die periode was de legerluchtmacht vrijwel geliquideerd.

XCDe vloot was het niet veel beter vergaan. Na de eerste wereldoorlog waren er slechts twee moderne eenheden aan toegevoegd: de lichte kruisers 'Java' en 'Sumatra'. Eerst in '30 was besloten tot de aanbouw van nog een lichte kruiser (dat werd de 'De Ruyter'), van zes onderzeeboten en van zes torpedobootjagers.

XCDat alles had de positie maar met name ook de stemming van het kader gedrukt. De betaling was schriel, perspectieven leek de militaire carrière niet te bieden. Menigmaal hadden officieren zowel als onderofficieren het gevoel dat zij door belangrijke delen van het eigen volk met de nek aangezien werden. Een enkele maal werden zij zelfs voor 'moordenaars' uitgemaakt. Wat de onderofficieren betrof, besloot de regering eind '35 tot hun versnelde afvloeiing naar andere delen van het overheidsapparaat. Het aantal beroepsofficieren van de landmacht: royo in 1918, was in '36 tot 625 gedaald. Op de Koninklijke Militaire Academie in Breda was in , 3 5 en ' 3 6 geen enkele cadet in opleiding voor officier der infanterie."

XCAfkeer van het 'militair gedoe' leidde er voorts toe, dat ons land sinds, het begin van de jaren '20 geen militaire attaché's had bij de gezantschappen te Berlijn, Parijs en Londen; eerst in het voorjaar van '36 werden die attache's opnieuw benoemd. De generale staf had de Duitse herbewapening in haar eerste fase dus niet eens door een eigen deskundig waarnemer kunnen laten gadeslaan. Uit bezuinigingsoverwegingen werden dan verder in ' 33 en '34 de herhalingsoefeningen van de groot-verlofgangers bekort", in '32, '33, '34 en '35 bleven de gebruikelijke leger-oefeningen (enige gelegenheid voor het kader om ten aanzien van de verplaatsing van grotere eenheden

XC1 Nierstrasz: De voorgeschiedenis, III, p. 33-34. 2 A.v., X, p. 19. 3 A.v., Inleiding, P·43·

602 [PDF]
VERLENGING V AN DE EERSTE OEFENING

een begin van ervaring op te doen, er werd dan 'met veel moeite een divisie in elkaar geschroefd") geheel achterwege; eerst in ' 36 en ' 3 7 vonden die oefeningen weer plaats. Daar zij nog bij vermeld dat zij toen voorbereid werden door de staf van de commandant van het veldleger die tot '36 welgeteld uit vijf, daarna uit zes of zeven officieren bestond, en dat de legerautoriteiten, wat de voor de manoeuvres noodzakelijke terreinen betrof, geheel afhankelijk waren van de medewerking van grondeigenaars en pachters van gronden of van de jacht. 'Het was', aldus Nierstrasz, 'een zonderlinge toestand dat het leger voor de voorbereiding van de verdediging van het land (als hoedanig men die grote oefeningen toch moest zien) afhankelijk was van de welwillendheid van de bevolking.F

XCWij memoreerden al dat het jaarlijks te oefenen contingent in februari '38 gebracht werd op 32 000 man en dat toen de eerste oefentijd voor het gros van de militairen op elf maanden bepaald werd (twaalf maanden voor de onderofficieren-in-opleiding, veertien maanden voor de officieren-inopleiding, vijftien maanden voor de cavaleristen). Die wijziging van de Dienstplichtwet had heel wat voeten in de aarde gehad: het eerste ontwerp was veertien maanden tevoren de ministerraad gepasseerd." De legerleiding zou dus voortaan per jaar de beschikking krijgen over ruim driemaal zoveel manschappen als tevoren. Dat maakte nog een andere wijziging mogelijk. In het verband van de verschillende regimenten zouden de recruten de eerste helft van die oefentijd doorbrengen bij de z.g. Iste bataljons; daarna zouden zij overgaan naar de z.g. Ilde bataljons die bij de landgrenzen en langs de kust gelegerd werden. Oorlogsopstellingen waren daar verkend en er werd een regeling getroffen die inhield dat deze door die Ilde bataljons ingenomen zouden worden, onmiddellijk na ontvangst van een nieuw waarschuwingstelegram, telegram 0, dat slechts twee woorden zou bevatten: 'Opstellingen innemen'. Telegram 0 leidde dus uitsluitend tot een verplaatsing van onder dienst zijnde militairen (de !Ide bataljons). De lezer herinnere zich dat de telegrams P en Q moesten leiden tot de mobilisatie van met groot verlof zijnde dienstplichtigen (de grensbataljons). De Ude bataljons en de grensbataljons zouden elkaar aanvullen."

XCZo kreeg dus de legerleiding, althans van de zomerlichting-' 3 8 af, constant de beschikking over aanzienlijk meer manschappen. Er moesten nieuwev.

1 E. Nierstrasz ; 'Memorie over de houding van de troepen in de meidagen 1940' dl. I b, p. 183). 2 A.v., IX, p. 78. 3 Ministerraad, notulen I dec. 1936. 4 In de bewaard-gebleven stukken vindt men soms de Ude bataljons ook als 'grens bataljons' aangeduid. Wij willen in dit deel de term 'grensbataljons' alleen gebruiken voor de eenheden die met de P-Q-telegrammen mobiliseerden.

603 [PDF]
DE DEFENSIE

kazernes voor gebouwd worden, 'sommige ter vervanging van kazernes weIk.e nog geen twintig jaar tevoren in de tijd der bezuinigingswoede waren afgebroken.T Maar de bewapening? Daar bleef veel, heel veel aan ontbreken. Wij willen daar, op dit punt in ons relaas gekomen, niet in bijzonderheden op ingaan; beter lijkt het ons, de gebrekkige uitrusting van onze land- en luchtmacht te schetsen wanneer wij ons in het volgend deel aan de vooravond van de Duitse invasie bevinden. welwillen wij nu reeds 'Onderstrepen dat het urgentieprogram dat generaal Reynders in februari '37 opgesteld had, mei '40, ruim drie jaar later, slechts voor een gering gedeelte verwezenlijkt was. Er waren tekorten aan mitrailleurs; van de 5 I pantserwagens die de chef van de generale staf als noodzakelijk gekenmerkt had, waren er 26 aanwezig; het lichte geschut (infanteriernortieren en veldkanonnen met een kaliber van 7 cm) was vrij behoorlijk aangevuld, aan zware stukken (10 cm-veldgeschut) ontbrak daarentegen nog drie-kwart: aan pantserafweerkanonnen voor de infanterie twee-derde; de zware veldhouwitsers (10,5 cm), de pantserafweergeweren, de lichte tanks en het zware kustgeschut ontbraken geheel; van de luchtdoelartillerie waren de lichte batterijen (4 cm) voor drie-kwart, de zware (7,5 cm) voor iets meer dan de helft geleverd; de munitie-voorraden waren gering." Zware tanks ontbraken geheel; de legerleiding had ze wel willen aanschaffen, maar het departement achtte andere aanschaffmgen urgenter.

XCHoe die achterstand te verklaren? Een belangrijke factor was, dat, gelijk gezegd, ons land geen eigen wapenindustrie van betekenis had. Bestellingen van vitaal belang moesten in het buitenland geplaatst worden. Soms ging dat gepaard met vertraging die gevolg was van een zucht tot perfectionisme aan Nederlandse kant. Daarnaast lag het zo, dat, met name van '38 af, de wapenfabrieken in andere landen met orders overstelpt werden; het kwam voor, dat wapens die in Nederlandse opdracht geproduceerd waren, niet afgeleverd mochten worden: de regeringen van de betrokkenlanden hielden ze vast. De Skoda-fabrieken in Tsjecho-Slowakije waar een grote order voor zware luchtdoel-batterijen geplaatst was, leverden na de vestiging van het Protektorat drie batterijen af, voor de overige weigerde Berlijn de uitvoervergunning. Hetzelfde geschiedde met een order voor lichte luchtdoelbatterijen, geplaatst bij de Duitse firma Rheinmetall-Borsig. Bofors in Zweden moest 4 ern-luchtdoel-batterijen leveren: nauwelijks stonden ze klaar, of de Zweedse regering verbood de uitvoer. Overeenkomstige moeilijklieden ondervond men in Engeland en Frankrijk, in Italië en Oostenrijk, in Polen,

XC'H. F. M. van Voorst tot Voorst in VijJtigjaren, p. 236. 2Wilson: Vijfoorlogs dagen, p. 31.

604 [PDF]
COLIJN HOOPT OP ENGELSE HULP

Hongarije en Zwitserland.' Wij kwamen met onze orders te laat. Dat schaadde in hoge mate de qualiteit van de uitrusting van onze landmacht.

XCDe uitbreiding en modernisering van de vloot stuitte op overeenkomstige problemen. Maar er was meer. De leiding 'van de landmacht had althans begin '37, wat de uitrusting aanging, een helder denkbeeld van hetgeen zij wenste te bereiken (neergelegd in het urgentie-program van generaal Reynders), maar op dat moment was in regeringskring het debat nog in volle gang over de vraag waar men, wat de Koninklijke Marine betrof, eigenlijk naar moest streven. Dat hing minder samen met de verdediging van Nederland dan met die van Nederlands-Indië.

XCTot diep in de jaren '30 stonden de ministers op het standpunt dat men de verdediging van Indië in hoofdzaak en in wezen aan Engeland moest overlaten. Minister-president Colijn was er zeker van dat men bij een Japanse aanval kon rekenen op Engelse hulp. 'Een bezetting van de Nederlands-Indische archipel door Japan zou', zo zette hij in mei '36 in een nota aan de ministerraad (waarvan de Koningin afschrift kreeg) uiteen, 'dermate nadelig zijn voor de handhaving van de eenheid van het Britse wereldrijk, dat niet valt aan te nemen dat Engeland zulks zonder meer zou toelaten. Jarenlange aanrakingen met Engelse regeringskringen hebben mij de overtuiging geschonken dat zulks ook in Engeland sterk gevoeld wordt ... Teneinde tot een deugdelijke beslissing te komen van hetgeen onzerzijds bij beperkte geldmiddelen moet worden gedaan, zou eigenlijk een bespreking met de Engelse regering nodig zijn. Dit wijkt echter dermate af van onze gangbare politiek, dat daaraan grote bezwaren verbonden zijn.'

XCondanks die bezwaren had Colijn via de Nederlandse marine-attaché te Londen schriftelijk een van de leden dier regering, de minister van marine, om technisch advies gevraagd (deze antwoordde niet)" en met twee van haar functionarissen, de Engelse landmachten luchtmacht-attaché's in Den Haag, 'langdurige besprekingen van algemene aard' gevoerd. In het licht van hun opinies was hij, zo schreef hij in zijn nota, tot de conclusie gekomen dat aan demarine in Indië voor de verkenning op grote afstand de nodige nieuwe vliegboten toegevoegd moesten worden (60', in vier jaar tijd aan te schaffen), terwijl het Koninklijk Nederlands-Indisch leger voor 'de eigenlijke gevechtshandelingen' de beschikking moest krijgen over bommenwerpers; daarvan waren toen al 13 in bestelling, men wilde in eerste instantie gaan tot 39. Maar de vloot? Twee staatscommissies hadden

XC1 Van Ham: 'De verzorging van de Koninklijke Landmacht in 1939 en 1940', dl. I, p. 106--09. 2 A. de Booy: 'Herinneringen van de marine-attaché te Londen'(Mededelingen van de Marinestaf, 1952, no. 2, p. 17).

605 [PDF]
DE DEFENSIE

sinds' 33 de tanden stukgebeten op het probleem, hoe men met een minimum aan geld de verdediging van Indië nog dragelijk kon inrichten; zij waren het niet eens geworden. Welstond vast dat er in Indische wateren 2 flottieljeleiders (één daarvan, de 'Tromp' was al in aanbouw), 12 torpedobootjagers en 18 onderzeeboten moesten komen, maar het was voor Colijn geen uitgemaakte zaak dat men de kruisers, duur vooral door hun personeelsbezetting, moest behouden.' Er waren er nu drie: aan de 'Java' en aan de 'Sumatra' was in '36 de 'De Ruyter' toegevoegd.

XCEerst eind '37 liet Colijn zijn aarzeling ten aanzien van de kruisers vallen en uit de memorie van toelichting op de defensie-begroting' 38 bleek bovendien, dat hij het aantal vliegboten van 60 op 72 wilde brengen. Nogmaals een jaar later (eind '38) werden het er 78 en werden ook gelden aangevraagd om de 'Java' door een moderner kruiser te vervangen. In die tijd was evenwel in Indië een stevige perscampagne op gang gekomen, gestart door Het Soerabaiaas Handelsblad, om aan de marine veel grotere eenheden dan kruisers toe te voegen, nl. slagkruisers: schepen die in die tijd tussen de 25 000 en 30000 ton waterverplaatsing hadden. De chef van de marinestaf, viceadmiraal J. Th. Furstner, was daar een enthousiast voorstander van. Wij gaven al weer dat hij in juli' 39 tijdens de conferentie ten paleize Noordeinde als zijn mening geuit had, dat drie slagkruisers de veiligheid van NederlandsIndië in plaats van voor 30, voor 80 procent zouden garanderen. Wel waren de Japanse slagschepen zwaarder, maar hen zouden die drie slagkruisers door hun grotere snelheid kunnen ontwijken - hetgeen, zoals wij al zagen, generaal Reynders de vraag in de mond gegeven had, hoe die lichtere slagkruisers ooit tot convooien zouden kunnen doordringen die door de zwaardere Japanse slagschepen gedekt werden.

XCBij een vroegere gelegenheid was de admiraal in zijn romantisch enthousiasme nog verder gegaan. Begin april '39 had hij de Koningin op haar verzoek (hem via de minister van defensie overgebracht) een lange memorie toegezonden waarin hij op de bouw van vier slagkruisers aangedrongen had. Japan had op dat moment al niet minder dan tien slagschepen in de vaart of in aanbouw, plus vier slagkruisers. Ook moest men aannemen (maar daar zweeg Furstner in zijn memorie over) dat de Japanse superioriteit nog aanzienlijk groter zou zijn tegen de tijd dat die vier Nederlandse slagkruisers gereed zouden zijn, 1945-'46: 'buitengemeen kritieke jaren voor Oost-Azië', zoals de admiraal korte tijd later aan een relatie uit de kring van De Waag schreef.2 Japan zou, aldus zijn memorie aan de Koningin, voor een expeditie

XC1 Nota, 6 mei 1936, van Colijn aan de ministerraad. 2 Brief, 5 okt. 1939, van J. Th. Furstner aan D. H. Westra (Archief De Waag, map U IO f).

606 [PDF]
HET SLAGKRUISER-PLAN

naar Indië de beschikking moeten hebben over een 'naar mijn oordeel absoluut noodzakelijke drievoudige overmacht'. Anders gezegd: 'de gehele Japanse slagvloot' zou in de Indische archipel dienen te verschijnen, 'hetgeen reeds uit technisch-nautische overwegingen haast ondenkbaar is, zulks nog afgezien van het grote gevaar van de kant Uwer Majesteits onderzeeboten waaraan die grote en betrekkelijk logge schepen zouden blootstaan. Wanneer mij gevraagd werd, een schatting te maken van de preventie die voor NederlandsIndië van een viertal zware schepen zou uitgaan, dan zou ik, om de gedachten te bepalen, een percentage van 96% willen aangeven, terwijl het percentage bij de huidige vlootsterkte op niet meer dan 40 % kan worden geschat, m.a.w. thans moet onze veiligheid voor meer dan de helft uit het ingrijpen (politiek of militair) van andere mogendheden komen."

XCWij willen, dit optimistisch stuk aanhalend, niet betogen dat het voor ons land in het perspectief van '39 zinloos was, slagschepen op stapel te zetten; wel, dat de hoopvolle verwachting die admiraal Furstner van hun aanwezigheid koesterde: dat Nederland in dat geval, los van de bijstand van anderen, de veiligheid van het overzeese eilandenrijk voor 80 of 96% gewaarborgd zou hebben, irreëel was.

XCDe regering besloot tot de aanbouw van drie slagkruisers, elk groot ca. 27000 ton, en voorzien van de nodige entourage aan kleinere eenheden. Een daartoe strekkend wetsontwerp, op 30 april I940 in Batavia door de VoIksraad aangenomen, kwam in Den Haag bij de Staten-Generaal niet meer in behandeling. Wij zullen in een later deel zien dat daarmee het slagkruiserplan allerminst verdwenen was uit de geest van admiraal Furstner en zijn naaste medewerkers.

XCOp de marinestrijdkrachten die zich (met inbegrip uiteraard van de Marineluchtvaartdienst) mei '40 in Nederlandse wateren bevonden, komen wij in het volgend deel terug. Zij bleken tegen hun taak, die, met de landmacht vergeleken, relatiefbeperkt was, opgewassen. Daar zij aan toegevoegd, dat verscheidene van de in de vaart zijnde eenheden van de Koninklijke Marine op artilleristisch gebied voor die tijd goede capaciteiten hadden" en dat met name de onderzeeboten, waarvan er tussen '32 en '40 veertien in dienst gesteld werden, de vergelijking met onderzeeboten van andere mogendheden glansrijk konden doorstaan en waarlijk: wij willen de inspanning niet onderschatten die het de marinestaf in de jaren '30 gekost heeft om een hopeloze veroudering van de varende vloot in al haar geKoningin. archief). 2 K. W. L. Bezemer : Verdreven doch niet verslagen. Verdere ver richtingen der Koninklijke Marine in de tweede wereldoorlog (1967). p.

1 Nota, 6 april 1939. van de chef van de marinestaf aan de Koningin (Kabinet der

607 [PDF]
DE~ DEFENSIE

ledingen te voorkomen. Alleen de zoeklichten vormden geruime tijd een achtergebleven gebied; in maart '37 waren er bij de verdediging van de Nederlandse kust nog negen ingeschakeld met lampmechanismen die uit de jaren '80 van de vorige eeuw dateerden! Eén werd voor f 5 verkocht aan een particulier, twee andere vonden een welverdiende rustplaats in het legermuseum. Gelden voor moderne zoeklichten werden eerst toen uit het Defensiefonds ter beschikking gesteld; voor de zoeklichten op de Afsluitdijk zorgde het goed van pas komend Zuiderzeefonds.' Zo trachtte de marine zich, zo goed en kwaad als het ging, op een mogelijke oorlog voor te bereiden.

XCNog in ander opzicht was zij actief: ook de koopvaardij moest op die mogelijke oorlog, de oorlog ter zee dan, ingesteld worden. De Engelsen hadden hier grote ervaring in, daterend uit de jaren '14-'18. Het was aan Nederlandse kant bekend dat zij, van het midden van de jaren '30 af, voor de gezagvoerders en stuurlieden ter koopvaardij cursussen lieten geven in wat men 'handelsbescherming' noemde. Een eerste poging van de Nederlandse marine-attaché te Londen, een kopie te verwerven van de teksten die bij die cursus gebruikt werden, mislukte; een tweede had succes, maar daarvoor had de attaché, luitenant-ter-zee A. de Booy, zijn liaison officer bij de Britse Admiralty eerst een nota moeten toezenden 'die een historisch overzicht bevatte van de Nederlands-Engelse samenwerking in de loop der eeuwen (Cadix 1596, Gibraltar 1704, enz. enz.)' - de vier Engelse zeeoorlogen liet hij wijselijk rusten. De Booy had succes, en de teksten die hij verkreeg, werden grondslag voor een boekwerk voor de Nederlandse koopvaardij", dat van '37 af druk gebruikt werd bij de cursussen handelsbescherming die in Amsterdam en Rotterdam door officieren en gepensioneerde officieren van de marine gegeven werden. Deelneming was vrijwillig, reis- en verblijfkosten werden vergoed. Tot de meidagen van' 40 volgden meer dan 2000 gezagvoerders en stuurlieden die cursussen."

XCOok feitelijke maatregelen werden genomen. Bij sommige schepen die in aanbouw waren, werden geschutfundaties aangebracht. Voor enkele van de snelste schepen die men als hulpkruiser in dienst wilde nemen (onder hen de 'Nieuw Amsterdam', de 'Oranje', de 'Tegelberg', de 'Ruys'), werd ook het geschut al besteld. Voorts werd bereikt dat verschillende rederijen via de Koninklijke Marine in totaal ca. 140 z.g. paravanen aanschaften: sleepkabels met een drijver aan het uiteinde die door de vaart van het schip

1 Nierstrasz: XII, p. 61-62. 2 A. de Booy: 'Herinneringen' 1952, no. 2, p. 17-18). 3 'Marine ... tweede wereldoorlog', dl. I, 2 (a.v., 1955, no. 5, p. 81-83).

608 [PDF]
DE MILITAIRE LUCHTVAART

van de boeg af schuin naar achteren op vaste diepte horizontaal doof het water zouden gaan; de kabel van een zeemijn gleed er langs af en werd dan door een apparaat dat zich aan de drijver bevond, doorgeknipt, waarna de mijn bovenkwam en onschadelijk gemaakt kon worden. En tenslotte stelde de marine voor de koopvaardij een nieuwe code samen: zou Nederland ooit overvallen worden, dan zouden de radiozender te Scheveningen en de Indische radiozender bij Bandoeng tezamen meer dan 90% van de buitengaats vertoevende koopvaardijschepen kunnen waarschuwen.!

XCWij komen nu tot de luchtverdediging. Alweer: wat deze luchtverdediging, bestaande uit de luchtmacht, de luchtafweermiddelen en de burgerlijke luchtverdediging, uiteindelijk ging omvatten, zullen wij eerst in ons volgend deel verhalen. Het komt ons er nu op aan, te onderstrepen, met hoeveel moeite de opbouw van een bescheiden luchtverdedigingsstelsel vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog gepaard ging.

XCKolonel P. W. Best, per I november '33 benoemd tot commandant van de luchtvaartafdeling van de Koninklijke Landmacht, had op Soesterberg, toentertijd het enige militaire vliegveld dat in vast gebruik was, een 'deplorabele toestand' aangetroffen. Wij haalden die karakterisering al in een vroeger hoofdstuk aan. Het werd nog slechter voor het beter werd. In de loop van ' 34 begaf het ene lestoestel het na het andere - de kolonel zette de gehele opleiding stop. Dat veroorzaakte zoveel deining dat hij eindelijk nieuwe vliegtuigen bestellen mocht: goedkope lesvliegtuigen wel te verstaan, geen dure gevechtstoestellen. 'Maar ja, minister Deckers', aldus Best na de oorlog, 'zei zelf tegen mij: 'Ik ben geen minister van uitgaven, maar ik ben een minister die gekomen.is om te bezuinigen.' Mijn antwoord hierop was ongeveer: 'Dat spijt mij verschrikkelijk, excellentie, maar dan kan men beter de luchtvaart afschaffen.Dat is een behoorlijke bezuiniging, zo doorgaan heeft weinig zin.' '2

XCHet bleef 'kwakkelen', totdat er eindelijk in '37 'een klein beetje schot' in kwam: in twee jaar tijd werden toen door Fokker IS bombardementsvliegtuigen afgeleverd; de aanbieding dateerde overigens uit '33, 'die waren dus eigenlijk al weer verouderd." Ook 16 moderne verkenners werden in ,36-' 37 in dienst gesteld.irnaar toen in september' 38 de Sudetencrisis Europa aan de rand van de oorlog bracht, bleek dat de luchtvaartafdeling in totaal, afgezien van 2S totaal verouderde toestellen, slechts 20 relatief moderne vliegtuigen in de lucht kon brengen." Nieuwe vliegtuigen werden besteld:p.dl.c, p.Nierstrasz:6 0

1 A.v., 79 80. 2 I 125. 3 A.v. V, p. 21.

609 [PDF]
DE DEFENSIE

in de Verenigde Staten en in Duitsland; ook de Nederlandse vliegtuigindustrie (Fokker, Aviolanda, Koolhoven) kreeg grote orders, maar het probleem was, aldus kolonel Best, 'dat de birmenlandse luchtvaartindustrie die de opdrachten moest hebben, alles wat zij nodig had voor het maken van vliegtuigen, moest betrekken uit het buitenland; behalve de verf, heb ik uitgerekend. De verfkonden wij zelfleveren. Maar verder, de motoren, het metaal en ook het hout moest allemaal uit het buitenland komen, en ook de navigatie-instrumenten. Blijft over de verf,"

XCHet 'wapen der militaire luchtvaart', tot welke benaming de militaire luchtvaartafdeling op I november '38 promoveerde, kon defensief noch offensief kracht van betekenis ontwikkelen en dat was des te bedenkelijker omdat de moderne strategie er duidelijk op wees dat de strijd in de lucht in een eventuele tweede wereldoorlog oneindig belangrijker zou worden dan hij in de eerste geweest was. De Spaanse burgeroorlog had dat al onderstreept.

XCOp I juli '39 werd de militaire luchtvaart geïntegreerd in een nieuwe bevelsorganisatie: het commando luchtverdediging. Best, generaal-majoor nu, werd de commandant. Onder hem kwam het luchtwapen te ressorteren, maar ook de luchtdoelartillerie, voorzover niet bij de landmacht ingedeeld, de zoeklichten (die door de genie bediend werden), de luchtwachtdienst (een landstormkorps van vrijwilligers die van kijkers of van het blote oog gebruik moesten maken) en, tenslotte, de burgerlijke luchtverdediging. Deze laatste, georganiseerd door de gemeentebesturen die noodkolonnes gingen samenstellen, hulpposten inrichten en voorraden aanleggen, werd landelijk gegroepeerd in drie luchtverdedigingskringen, alle verbonden met de centrale post van generaal Best. Commandant van de luchtverdedigingskring in het centrum. des lands (Utrecht-Soesterberg) werd een sinds '34 gepensioneerde luitenant-generaal der infanterie, Henri Gerard winkelman. Wij krijgen in de volgende delen nog veel van hem te verhalen.

XCDat hier te lande een groot tekort bestond aan modern luchtafweergeschut, vermeldden wij al. Bij de Sudetencrisis werden 26 batterijen luchtdoelartillerie gemobiliseerd, maar 'daarvan waren er 13 volkomen verouderd en vrijwel waardeloos, terwijl bij vele van de andere 13 ofwel de vuurleidingsapparatuur of de munitie of het deskundig personeelontbrak. In totaal bleken voor heel Nederland drie batterijen tot vuren in staat te zijn. De honderden luchtdoelmitrailleurs waren totaal verouderd en practisch zonder waarde voor de bestrijding van moderne vliegtuigen."

XC1 Enq., dl. I c, p. 126. De bewapening der vliegtuigen werd wèl in Nederland gemaakt. 2 Wilson: Vijf oorlogsdagen, p. 44-45.

610 [PDF]
DE GEEST V AN DE NATIE

XCBallonversperringen die aanvallende vliegtuigen zouden dwingen, op grote hoogte te blijven, ontbraken ook al. Generaal Best had in '37 tot aanschaffmg geadviseerd. Pas kort voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog kreeg hij na herhaald aandringen de beschikking over het nodige geld maar 'toen (was) natuurlijk nergens meer een ballon te krijgen, en wij maken dat niet in ons land.'l Weer was een kans gemist.

XCKurmen wij hiermee onze rondgang beëindigen? Nog niet.

XC'De geest van de natie was afkerig van de defensie', schreven wij eerder. Men kan, dunkt ons, de betekenis van die algemene factor nauwelijks genoeg onderstrepen. De marine genoot in sommige kringen nog een zekere populariteit en met haar grote vaste kern aan personeel was zij, althans wat haar interne verhoudingen betrof, minder afhankelijk van de stemming in den lande dan de landmacht. Het grootste deel van de marineeenheden vertoefde trouwens niet in Nederlandse wateren. De landmacht was daarentegen aan het Nederlands territoir gebonden en dat de landsverdediging in geval van oorlog in de eerste en verreweg voornaamste plaats op haar zou neerkomen, was evident. Welnu: de doorsnee-recruut voelde niet veel voor al dat gemarcheer en geëxerceer. De zin ervan was hem niet duidelijk en werd hem ook niet bijgebracht. De meeste dienstplichtigen hadden, als zij in dienst kwamen, geen flauw benul van de betekenis van het leger - na afloop van de eerste oefening evenmin.

XCNederland had geen sterk-levende militaire traditie; uit de eerste wereldoorlog was de herinnering blijven hangen aan een immense slachting wat de strijd buiten onze grenzen, aan een immense verveling wat de mobilisatie binnen die grenzen betrof Op veel plaatsen in de landmacht heerste een sfeer van landerigheid. Het militaire vak werd slecht onderwezen; wie met enig kritisch besef in dienst was, wist (hij hoefde maar te kijken naar de uitgewoonde kazernes en naar de ouderwetse wapenen) dat hij deeluitmaakte van een geheel waarvoor de natie zich weinig offers had willen getroosten. Het was al-bij-al voor het beroepskader aan officieren en onder-officieren een deprimerende toestand. 'Maar eenmaal komt de tijd I dat we de rotzooi gaan verlaten' - met dat lied op de lippen, met dat verlangen in het hart, kwamen de meeste dienstplichtigen op. Voor vijf-en-een-halve maand eerste oefening: hoe kon men hen in een zo korte periode tot kundige, snel-reagerende militaire eenheden formeren die bestand zouden zijn tegen de verschrikkingen van de moderne oorlog? Primitief geoefend gingen na die eerste oefening de dienstplichtigen met groot verlof. Ook de onderofficieren onder hen hadden dan nauwelijks ervaring opgedaan; in een

XC1 Enq., dl. I c, p. 126.

611 [PDF]
DE DEFENSIE

periode van vijftien jaar kwamen zij daarna met de manschappen twee- of driemaal opnieuw bij de herhalings-oefeningen onder de wapenen, evenwel voor een zo korte periode dat die oefeningen eerder hun geïrriteerdheid versterkten dan hun scholing op hoger peil brachten. Reserve-officieren moesten in elke periode van drie jaar tweemaal een theoretische cursus volgen van zes dagen en eemnaal gedurende drie weken troependienst doen, 'maar er waren doorgaans te weinig troepen van voldoende geoefendheid aanwezig om aan de grote aantallen officieren gelegenheid te geven, gedurende drie weken werkelijk een commando te vervullen." Onder de lichtingen die in augustus '39 gemobiliseerd werden, was er één die in acht jaar geen enkele oefening had gehad. Elke herhalings-oefening liet bij de officieren die kritische zin hadden, een weinig-opwekkende herinnering achter. Het beeld dat die oefeningen te zien gaven (wij willen weer naar Nierstrasz luisteren), 'kon men als volgt omschrijven': 'Het tuchtgevoel liet te wensen over en daarmede marstucht, tenue, orde en netheid. De marsprestaties waren onvoldoende. De practische kennis van de automatische wapens, van het gasmasker, de handgranaten enz. voldeed niet aan de te stellen eisen. De troep besefte onvoldoende het gevaar dat uit de lucht kon dreigen en de maatregelen daartegen paste zij onvoldoende toe. Er bestond een gebrek aan begrip omtrent vijandelijkevuuruitwerking van automatische wapens enartillerie. Het verband in de eenheden ontbrak en de samenwerking met andere wapens kon niet worden beoefend. De versterkingskunst was de troep niet machtig.'! Waren dat nu alleen maar naoorlogse conclusies? Bepaald niet. De verschijnselen waar Nierstrasz op 'wees, waren in die vooroorlogse jaren de opperofficieren geenszins onbekend: daarvoor sprongen zij teveel in het oog. De inspecteur der cavalerie, tevens commandant der lichte brigade", kolonel H. F. M. baron van Voorst tot Voorst, een jongere broer van de commandant vanhet veldleger, later chef-staf van de landmacht onder generaal Winkelman, richtte in de zomer van' 3 7 een klemmend vermaan tot alle onder hem dienende militairen waarin hij 'enkelevan zijn waarnemingen weergaf, daaronder acht die op individuele militairen betrekking hadden. Wij citeren er twee: 'Ik zag bij een tevoren aangekondigde inspectie een luitenant die ongeschoren was en die gekleed was in een rijbroek en veldjas van totaal verschillende stof, welke kledingstukken bovendien vol met grote vuile vlekken waren; een wachtmeester die een rijbroek aan had welke zo dikwijls was hersteld dat deze de indruk maakte te bestaan uit een aantal aan elkaar genaaide lappen.' 1 H. F. M. van Voorst tot Voorst in Vijftig jaren, p. 234. 2·Nierstrasz: De voor geschiedenis, IX, p. 32-33. 3 Dit was een in Noord-Brabant opgestelde, snel verplaatsbare eenheid. 612

XC

612 [PDF]
EEN LEGER VAN MA TIGE QUALITEIT

XCDat 'de tenue van naar verhouding vele officieren, onderofficieren en minderen te wensen overlaat', was, aldus de kolonel, een euvel dat 'zich algemeen voordoet.'!

XCDe commandant van het veldleger, luitenant-generaal J. J. G. baron van V oorst tot Voorst, bracht in april' 38 een inspectiebezoek aan de vier weken tevoren gevormde ude bataljons, speciaalom zich op de hoogte te stellen van hun legering en oefening. Hij zag 'veel goeds', maar had ook/de volgende waarnemingen te rapporteren:

XC'In een garnizoen beantwoordde de cantine niet aan de meest elementaire eisen. In een ander garnizoen waren - na een maand - nog geen cantines. Ik zag een onderofficiersverblijf waar de kaalheid en ongezelligheid een stellige reden was dat hiervan geen gebruik werd gemaakt In enkele garnizoenen werd in de open lucht (zonder afdek dus) gekookt in veevoederfomuizen, in andere at de troep nota bene nog steeds uit de keukenwagen zodat een goed en afwisselend menu voor het middageten niet was gewaarborgd In een garnizoen was na een maand - door de troep nog niet gebaad ... In een garnizoen had de troep na een maand nog niet geschoten omdat er geen schietschijvenmateriaal was. Aan geïmproviseerde schijven was niet gedacht."

XCNegen maanden later een nieuwe reeks observaties van de commandant van het veldleger:

XC'Een sectie zware mitrailleurs kwam onder mijn ogen in stelling (bediening II maanden geoefend). Het beeld was niet dat van een doorgeoefende bediening doch toonde een slappe uitvoering met teveel gepraat. Aangezien niemand der aanwezige officieren enige onrust of verwondering toonde, vond men dit blijkbaar gewoon ... Kort voor hun vertrek met groot verlof, dus na een oefeningstijd van II maanden, wisten bij een willekeurige klasse der infanterie die ik onverwacht bezocht, een groot aantal dienstplichtigen de onderdelen van de lichte mitrailleur niet in elkaar te zetten ... In een barak een theorieles bijwonend, was mijn aanwezigheid in de ene afdeling geen beletsel voor de zich in het belendende lokaal bevindende soldaten (die juist rust hadden, doch wisten dat ik aanwezig was) om luid te praten en te fluiten. Daarbij aanwezige onderofficieren bevalen niet stilte. Hetzelfde deed zich voor in de kazernes ... Bij verschillende inspecties bleken soldaten met II maanden dienst zich met geen mogelijkheid de generaalsrang te kunnen herinneren."

XC1 Rondschrijven, 26 juli 1937, van de inspecteur der cavalerie, commandant der lichte brigade (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, commandant veldleger, diverse stukken 1937-'39, bundel III). 2 Rondschrijven, 3 mei 1938, van de commandant van het veldleger aan alle onder hem ressorterende commandanten (a.v.). 3 Brief, 25 febr. 1939, van de commandant van het veldleger aan de commandanten van de Iste, Ile, IIIe en IVe divisie (a.v., bundel IV). 6 1

Indextermen: Koninklijke Landmacht
613 [PDF]
DE DEFENSIE

XCVijf maanden later een reeks klachten van minister van Dijk, resultaat van brieven die hem en minister-president' Colijn bereikt hadden van 'burgers die het leger goed gezind zijn' :

XC'Opgevallen isde lome wijze waarop vaak wordt gemarcheerd. Van' marcheren' is feitelijk geen sprake, men 'loopt' nogjuist 'in de pas'. De gelederen zijn slecht gericht, helmen werden scheef op het hoofd gedragen, de geweren werden niet op de voorgeschreven wijze vastgehouden ... Schildwachten hebben hun post verlaten en hun geweer tegen een boom of tegen een muur gezet en een gesprek met burgers aangegaan; er zijn zelfs schildwachten waargenomen die op een stoel zaten."

XCNatuurlijk willen wij niet zo ver gaan dat wij het beeld, in de hier aangehaalde stukken neergelegd, voetstoots zouden generaliseren: daar zouden wij onrecht mee doen aan menige militair die met toewijding, kunde en opgewektheid zijn plicht vervulde. Het sprak vanzelf dat in kritische rapporten kritische observaties opgenomen werden en dat de autoriteiten van wie die rapporten uitgingen, er bij voorkeur hun meest kritische observaties in vermeldden. Maar deze reserve doet, dunkt ons, niets af aan de conclusie dat dit Nederlandse leger (spiegel ten deze van het Nederlandse volk), slechtgeoefend, slecht-bewapend en matig-geïnspireerd als het was, bij elke aanval door een volwaardig tegenstander spoedig, zeer spoedig, zou bezwijken.

XCDe strijd die men in de meidagen van' 40 te voeren kreeg, is in de jaren' 20 en '30 verloren.

'Anschluss' en. Sudeten crisis (1938)

XC

XCWij moeten nu de draad van ons relaas weer opvatten. I

XCEind februari '38, wij gaven dat al weer, werd dan eindelijk het contingent uitgebreid en de dienstplicht verlengd. Op 12 maart rukten Hitlers troepen Oostenrijk binnen. De situatie was als twee jaar tevoren: spanning in geheel Europa - en de enige lichting die hier te lande onder de wapenen was, zou eind maart afzwaaien. Evenals in '36 besloot de regering, die lichting in dienst te houden; het denkbeeld was geopperd, niet door generaal Reynders,Brief,julivan de min. van defensie aan alle militaire commandanten (Van Ham: 'De verzorging van de Koninklijke Landmacht inennagekomen bijlage

1 26 I939, I939 I940', 4).

614 [PDF]
DE O-P-Q-REGELING

maar door het hoofd van de afdeling generale staf van het departement van defensie, luitenant-kolonel A. Q. H. Diixhoorn.' Uit de lichting die in dienst bleef, werden de z.g. ude bataljons gevormd die eind maart in hun definitieve garnizoenen aankwamen. Ten dele had men daar nieuwe plaatsen voor uitgekozen, grotendeels samenhangend met de plannen tot verdediging van de linie van IJsel en Maas: Wezep, Deventer, Zutphen, Doesburg, Grave, Weert en Roermond. De legering bood moeilijkheden, voor een deel vond zij aanvankelijk plaats in barakken of andere noodkazernes; ook werd tot inkwartiering bij particulieren overgegaan.ê Al deze Ilde bataljons (tezamen ongeveer 10000 man"), zouden, zoals wij al uiteenzetten, op ontvangst van telegram 0 hun oorlogsopstelling moeten innemen. Na ontvangst van telegram 0 (die regeling werd eind mei '38 getroffen) zouden voorts de vliegvelden onder bewaking gesteld worden, zouden door het leger 40 kustwachtposten worden bezet en zou de Koninklijke Marechaussee treincontrole instellen aan de grensstations; en tenslotte zou dan voor de politietroepen in de bunkers bij de grote bruggen de 'zeer verscherpte bewaking' gelden. Er zij aan herinnerd dat, bij dringend oorlogsgevaar, langs de landgrens en, in het westen, langs de kust ook de z.g. grensbataljons opgesteld zouden worden waarvan de leden met het telegram P gewaarschuwd en met het telegram Q in werkelijke dienst geroepen zouden worden. Onder de P-Q-regeling viel mede een aantal z.g. strategische detachementen, welker sterkte varieerde van Ionderofficier en 10 minderen op de eilanden Rottumeroog en Schiermonnikoog tot 5 officieren, 16 onderofficieren en 195 minderen in Maastricht." Voorts werd later bepaald dat ook alle bij de luchtverdediging betrokken manschappen, voorzover niet in werkelijke dienst, bij het telegram Q zouden mobiliseren." En tenslotte werd het tijdstip waarop een aantal voorzorgsmaatregelen van de marineleiding van kracht zou worden, ook al in hoofdzaak aan het telegram Q gebonden: een maritiem opperbevel (waar te nemen door de chef van de marinestaf, admiraal Furstner) en enkele maritieme commandementen zouden dan ingesteld worden en de marine-havens in Den Helder en Vlissingen in staat van verdediging gebracht; ook zou het sluizencomplex te Ijmuiden, van belang voor de inundatie van de Nieuwe Hollandse Water

XC1 A. Q. H. Dijxhoorn: 'De toestand van de weermacht op 10 aug. 1939', p. 9 (1941) (Collectie-Dijxhoorn, kopieën en dubbelen, no. I). 2 Nierstrasz: De voorgeschie denis, VIII, p. 28-29. 3 Wilson: Vijf oorlogsdagen, p. 42. G. W. G. Frackers: 'De mobilisatie van de grens- en kusttroepen in 1938 en 1939' (onuitgegeven studie van de Sectie krijgsgeschiedenis), p. 18-19, 41-43. 5 Nierstrasz: De voorgeschie denis, VIII, p. 30.

615 [PDF]
DE DEFENSIE

linie, bezet worden, een onderzoekingsdienst ingesteld te Lobith, een onderzoekingsplus bewakingsdienst in IJmuiden en Hoek van Holland, en een marinekustwacht georganiseerd met zeventien uitkijk- en meldingsposten van Schiermonnikoog in het uiterste noordoosten tot Zeeuws Vlaanderen in het uiterste zuidwesten des lands: zo zou de marine, met inbegrip van de marineluchtvaartdienst die op het telegram Q enkele toestellen aanvalsgereed zou maken, paraat zijn om althans de eerste stoot van een strategische overval op te vangen.'

XCDie gehele 0, P en Q regeling was vrij ingewikkeld. Wellagen bij de generale staf van de landmacht, bij de marinestaf en bij de afdelingen voor militaire zaken van de gemeente-secretarieën alle telegrammen en overige paperassen klaar, maar alleen de werkelijkheid kon aantonen of het gehele systeem (bedoeld om het land in een eerste staat van verdediging te brengen en om voormobilisatie en algemene mobilisatie te dekken) goed functioneerde.

XCDie proef op de som liet niet lang op zich wachten.

XCHet was of de duvel er mee speelde: weer viel de internationale crisis ongeveer samen met het moment waarop in ons land een geoefende lichting met groot verlof ging en een ongeoefende opkwam. Van augustus '38 af steeg de spanning van week tot week. Duitsland concentreerde een grote troepenmacht om de TSjechische grens. In het midden van de maand vernam prins Bernhard van Duitse relaties, dat Hitler in september TsjechoSlowakije zou overvallen. 'De Prins', tekende de commandant van het veldleger aan, 'acht het een ongehoorde mentaliteit, maar men is ziende blind. '2 Beiden waren ontzet dat men in ons land de enige onder de wapenen zijnde geoefende lichting naar huis zou sturen. Begin september werden in Frankrijk de militaire verloven ingetrokken, de Maginotlinie in het noordoosten werd volledig bezet. Puur voor de schijn voerde de Sudetenduitse leider Henlein toen nog onderhandelingen met de Tsjechoslowaakse regering; onder een voorwendsel brak hij die op 7 september a£ Twee dagen later werd een deel van de Britse vloot op voet van oorlog gebracht. Op de rzde sprak Hitler op de Reichsparteitag in Neurenberg; in felle bewoordingen eiste hij voor de Sudetenduitsers het volledige zelfbeschikkingsrecht op. Diezelfde dag nam de legerleiding in ons land de eerste voorzorgsmaatregelen.

XCTien dagen tevoren was de zomer-lichting '38 met groot verlof gegaan; de opgekomen winter-lichting, tot IIde bataljons gevormd, kreeg op dieJ. J.

1 'Marine .... tweede wereldoorlog', dl. I, I no. 3, p. 55-57) en dl. I, 2 (a.v., no. 5, p. 49--50, 65--66). 2 G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen', 12 aug. 1938.

616 [PDF]
DE SUDETEN-CRISIS

rzde de scherpe munitie uitgereikt' Een week later, 19 september, werd besloten, de lichtingen '32 en '34, tezamen ongeveer 35000 man, die voor herhalingsoefeningen opgekomen waren, onder de wapenen te houden. Op last van Hitler had Henlein, naar Duitsland gevlucht, toen al de afscheiding geproclameerd van het Sudetengebied waar, zoals wij al vermeldden, een militaire opstand van de Sudetenduitsers door de Tsjechoslowaken gemakkelijk onderdrukt werd: voor Hitler een reden te meer, vast te houden aan de binnenskamers al door hem gestelde eis, dat het Sudetengebied uiterlijk I oktober aan Duitsland overgedragen moest worden. Op vrijdag 23 september gelastte de Tsjechoslowaakse regering de algemene mobilisatie. Drie dagen later, op maandagavond de zöste, sprak Hitler in het Berlijnse Sportpalast. Twee besprekingen had hij al gevoerd met de Engelse premier Chamberlain die beide malen naar Duitsland gevlogen was. 'Jch habe Herrn Chamberlain versiehert und wiederhole es hier', riep de Führer van het Derde Rijk uit, 'dass es, wenn dieses Problem gelöst ist, für Deutschland in Europa kein territoriales Problem mehr gibt . .. Und das wird ihm garantiert! Wir wollen gar keine Tschechen!' Zo klonk de, geen moment gemeende, belofte. Daaraan gekoppeld de eis, nu in het publiek: uiterlijk r oktober, over vier dagen dus, moest Praag het Sudetengebied afgestaan hebben.

XCEerder op die zöste waren in ons land de springladingen, bestemd voor het opblazen van kleine bruggen in het grensgebied en van de grote bruggen over de rivieren, naar de verschillende objecten gebracht, de ontruiming van Nijmegen werd voorbereid.ê Nog die maandag stelde generaal Reynders minister van Dijk voor, telegram 0 onmiddellijk te doen uitgaan, waaruit dus o.m. zou voortvloeien dat de ude bataljons (die nog maar enkele weken in dienst waren) hun oorlogsopstellingen zouden innemen. Van Dijk wachtte één dag - dag die gebruikt werd voor het volgen van de internationale toestand (die van uur tot uur dreigender werd), en voor overleg met andere ministers, zeker ook met de Koningin die met de grootste klem op het treffen van voorzorgsmaatregelen aandrong. 3 Dinsdagmiddag ging telegram 0 uit, twintig minuten later gevolgd door telegram P: het waarschuwingstelegram voor de geoefende grensbataljons, voor de kleinereJ.6 1

1 Nierstrasz: VIII, p. 34. 2 Frackers: 'De mobilisatie van de grens- en kusttroepen in 1938 en 1939', p. 52. 3 Medio maart '39 tekende de com mandant van het veldleger na een gesprek met koningin Wilhelmina waarin de crisis van september '38 ter sprake gekomen was, aan, 'dat wat nog gedaan is door gedeeltelijke mobilisatie, van H.M. is uitgegaan' Q. G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen', 16 maart 1939).

617 [PDF]
DE DEFENSIE

strategische detachementen en voor de strijdkrachten die bij de luchtverdediging ingeschakeld waren. Moest men die meer dan 20 000 man ook in werkelijke dienst roepen 1 Nog in de nacht van dinsdag op woensdag werd daartoe besloten: woensdagmorgen, even na 4 uur, ging telegram Q uit dat nu ook de marine alarmeerde. Het werd voor de gemeentesecretarieën en voor de posterijen een razend drukke dag; bij alle dienstplichtigen die onder de Q-regeling vielen, moest de lastgeving, zich onmiddellijk naar de mobilisatiecentra te begeven, thuis afgegeven worden. 's Avonds waren alle onderdelen op volle sterkte; anderhalve dag later, vrijdagochtend, bereikten zij hun eindbesternming.! Daarmee waren aan de nde bataljons, afgezien van de strategische detachementen, meer dan 20 grensbataljons toegevoegd, het land had, de voor herhalingsoefening opgekomenen meegerekend, meer dan 70 000 dienstplichtigen onder de wapenen.

XCWas dat voldoende 1

XCDe Koningin en generaal Reynders meenden van niet. Beiden drongen op woensdag 28 september met klem op de voormobilisatie aan: mobilisatie, anders gezegd, van ca. 50 000 man. Ook hiervoor gold de regeling dat de bij die mobilisatie betrokken autoriteiten eerst een waarschuwingstelegram zouden ontvangen (telegram A), dat door een oproepingstelegram (telegram B) zou worden gevolgd. De voormobilisatie zou tegelijk publiek bekend gemaakt worden; algemene mobilisatie van de resterende reservisten, ingeleid door een derde telegram (telegram C), zou dan nog kunnen volgen. De ministerraad, woensdag in spoedvergadering bijeen, legde om te beginnen een wettelijke grondslag voor allerlei te nemen maatregelen door bij Koninklijk besluit te laten verklaren dat oorlogsgevaar dreigde; voorts werden zeven wetsontwerpen vastgesteld die op economisch gebied vielen (wij komen daar straks op terug) : nog die woensdag passeerden zij de Raad van State, donderdagavond hadden Tweede zowel als Eerste Kamer de ontwerpen aanvaard; het denkbeeld om de voormobilisatie af te kondigen werd evenwel door de ministers verworpen: verder dan tot de verzending van waarschuwingstelegram A wilden zij niet gaan. Om half twaalf werd het die woensdagochtend verzonden"; het besluit, telegram B te latenO. J.

,1 Frackers: 'De mobilisatie van de grens- en kusttroepen in 1938 en 1939', p. 55 2 'Voornemen Ch.St. is geweest avond 28/9 11.00 telegram B te laten uitgaan: zodat voormob. op 29/9 zou kunnen plaatsvinden.' G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen', 28 sept. 1938) 'Regering sept. '38 onjuist niet te mobiliseren, deelt H.M. uit zichzelf mede.' (a.v., 16 maart 1939).

618 [PDF]
ANGST VOOR OORLOG

volgen, werd aangehouden. Dat uitstel werd kennelijk door de Koningin en de chef van de generale staf afgekeurd, maar de ministers en vooral minister-president Colijn waren gedecideerd van opinie dat, waar in West-Europa geen Duits offensief te duchten viel, de nde en de grensbataljons, gesteund door de marine, tezamen de veiligheid van het land op dat moment voldoende waarborgden. 'De gewapende actie, als men er toe overgaat, richt zich thans', zei Colijn die avond in een radiorede, 'in oostelijke richting en dit vermindert voor ons althans het onmiddellijk gevaar ... We behoeven, naar mijn vaste overtuiging, thans in eerste instantie geen schending van ons grondgebied te duchten.' Het vaderlijk vermaan ontbrak weer niet: men moest 'de nodige kalmte niet verliezen die juist in spannende dagen zo nodig is ... En laat voorts ons gebed uitgaan tot de Koning der Koningen dat Hij de harten van de leidslieden der volken neige tot het behoud van de vrede.'

XCDat laatste was zonder twijfel de innige wens die bij de overgrote meerderheid van het Nederlandse volk leefde. Men stond niet stil (Colijn deed dat evenmin) bij de gevolgen die uit een toegeven aan Hiders onbeschaamde eisen zouden voortvloeien, men was als gebiologeerd door het perspectief dat Europa, twintig jaar na het einde van die eerste volkerenslachting, opnieuw in brand zou komen te staan; duizenden mensen haalden in allerijl hun geld van de spaarbank, honderdduizenden sloegen aan' het hamsteren.

XCOp donderdag 29 september steeg de nervositeit ten top. De legerleiding stelde zich geheel op oorlog in. In zijn kwaliteit van commandant van de Vesting Holland waarschuwde generaal J. J. G. van Voorst tot Voorst de hoofden van de telefoondistricten in het westen des lands, dat zij bij afkondiging van de voormobilisatie drie-vierde van alle particuliere aansluitingen moesten verbreken, daaronder 'onvoorwaardelijk''alle aansluitingen die het hoofd van de politie ter plaatse daarvoor in aanmerking brengt' alsmede de aansluitingen van 'groepen of verenigingen van personen op communistische grondslag' en van de Vrijdenkers-vereniging 'De Dageraad'." Weer drong generaal Reynders bij de ministers op machtiging aan, telegram B te laten uitgaan, weer werd hem die machtiging niet verleend.ê

XCWoensdagmiddag had Chamberlain in het Britse Lagerhuis meegedeeld, dat Hitler er 's morgens accoord mee was gegaan, de algemene mobilisatie in Duitsland 24 uur uit te stellen en dat de volgende dag in München een vier

1 Rondschrijven, 29 sept. 1938, van de commandant van de Vesting Holland (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, commandant veldleger, diverse stukken 1937-'39, bundel III). 2 Frackers: 'De mobilisatie van de grens- en kusttroepen in 1938 en 1939', p. 56.

619 [PDF]
DE DEFENSIJl

mogendhedenconferentie zou beginnen waaraan, behalve Hitler en hij, ook Mussolini en de Franse premier Daladier zouden deelnemen. De spanning begon te wijken. Zij week geheel, toen op vrijdag 30 september bekend werd dat in München afgesproken was dat de Duitse troepen van loktober afhet Sudetengebied zouden mogen binnenrukken. Tsjecho-Slowakije, door Frankrijk en Engeland in de steek gelaten, aanvaardde dit smadelijk accoord, Daladier werd in Parijs, Chamberlain in Londen met uitbundig gejuich ontvangen. De Engelse premier was op het vliegveld Croydon uit het toestel gestapt, zwaaiend met een verklaring dat Engeland en Duitsland voortaan alle geschillen langs vreedzame weg zouden regelen; Hitler had zonder enige scrupule zijn handtekening gezet onder dat stuk. 'Peace for our time!' - zo luidden de woorden die Chamberlain tot de menigte richtte die hem in Downing Street opwachtte.

XCImmens was de opluchting ook in ons land. Velen leek het oorlogsspook voor altijd gebannen. Er werd druk gevlagd, in sommige steden trokken muziekkorpsen rond en kreeg de schooljeugd 's middags vrij. Talloze huldigingstelegrammen werden aan Chamberlain gezonden die, zo meende men, 'de vrede gered' had. 'En wie niet elk Godsgeloof verloren heeft, zal', aldus het anti-revolutionaire blad De Standaard,'de Koning der Koningen gedankt hebben voor deze schier ongedachte uitredding.'! Het Centraal Bloembollencomité stuurde uit dankbaarheid de regeringen van Duitsland, Italië, Engeland en Frankrijk een grote partij bloembollen toe om de parken bij de regeringsgebouwen in Berlijn, Rome, Londen en Parijs te verfraaien." Verzending van een rouwkrans naar Praag, waar meer reden voor was, bleef achterwege.

XCDe militaire voorzorgsmaatregelen werden spoedig ongedaan gemaakt. Op 5 oktober begon de demobilisatie van de grensbataljons, een dag later keerden de ude bataljons uit de oorlogsopstellingen naar hun vredesstandplaats terug. Ook de herhalingslichtingen konden weer met groot verlof gaan.ê

XCDe alarmregeling had over het algemeen althans in zoverre goed gewerkt dat de legerleiding in de dagen van de grootste spanning de beschikking gekregen had over enkele tienduizenden militairen die op de strategisch meest belangrijke punten geconcentreerd waren. Er hadden zich evenwel tal van gebreken geopenbaard. Dat zich hier en daar administratieve verwarring voorgedaan had, was niet het ergste: die was te verhelpen. Maar er waren

XCIDe Standaard, 30 sept. 1938. "Telegram, 5 okt. 1938, van het bestuurvanhet Centraal Bloembollencomité aan het Auswärtige Amt (FO/SD, 478721). 3 Nierstrasz: De voorgeschiedenis, VIII, p. 35.

620 [PDF]
NA DE SUDETEN-CRISIS

veel bedenkelijker euvelen aan de dag getreden; zij mogen ons niet verbazen:

XC'De geoefendheid zowel van het kader als de manschappen liet veel te wensen over. Over het algemeen schoot men tekort in kennis omtrent de behandeling van het pistool, de mitrailleur, de handgranaat en het gasmasker, terwijl in vele gevallen bleek dat ook de reserve-officieren geen uitkomst konden bieden. Uit verschillende rapporten kon worden vastgesteld dat de commandanten weinig steun hadden aan hun onderofficieren. Het dienstplichtig administratief kader voldeed in het algemeen niet ... Vele dienstplichtige fouriers warenniet berekend voor hun oorlogstaak, terwijl verscheidene beroepsofficieren en -onderofficieren tekort schoten in kennis over de gang van zaken bij het mobiliseren ... , De verbindingen tussen de onderdelen onderling waren zeer gebrekkig."

XCEen groot bezwaar was voorts, dat de militaire commandanten geen vorderings bevoegdheid hadden: vele eigenaren van auto's en paarden hadden geweigerd, hun eigendommen af te staan (telegram Q werd dus gewijzigd en zou voortaan ook de machtiging tot vorderen inhouden"): zo had een der officieren van het regiment wielrijders die 36 auto's diende te huren, in de avond van dinsdag 27 september en in de daarop volgende nacht aan de hand van een verstrekte adressenlijst zes uur lang moeten telefoneren voor hij 22 auto's bijeen had, van welke dan nog 2 afgekeurd moesten worden. 3 Nóg een lacune had zich geopenbaard: de regering die op woensdag 28 en donderdag 29 september voormobilisatie zeer ernstig overwogen had (en daar zou de algemene mobilisatie spoedig op kunnen volgen), had niet doen blijken wie zij in dat geval tot opperbevelhebber van landen zeemacht wilde benoemen. Tijdens de septemberdagen was, zo zei generaal Reynders ruim twee maanden later tegen generaal van Voorst tot Voorst, 'met geen woord het opperbevel ter sprake gebracht.' Hij voor zich was, vijf jaar chef van de generale staf nu, niet van zins, een ander officier als opperbevelhebber te aanvaarden. De gehele situatie ten departemente beviel hem niet: 'Te veel invloed It.kol. D.'4 - en daarmee werd de al genoemde overste Dijxhoorn bedoeld, hoofd van de afdeling generale staf bij Defensie, die acht maandenlater als minister de superieur van generaal Reynders zou worden; een onweer trok hier op, dat prompt in september '39 zou losbarsten.

XCTerug naar de herfst van '38.

XC1 Frackers: 'De mobilisatie van de grens- en kusttroepen in 1938 en 1939', p. 62. 2 A.v., p. 60. 3 Brief, 20 dec. 1938, van de commandant van het veldleger aan de chef van de generale staf (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, comm. veldleger, diverse stukken 1937-'39, bundel III). J. J. G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen', 10 dec. 1938. 621

621 [PDF]
DE DEFENSIE

XCDe wittebroodsweken van Hitler en Chamberlain duurden niet lang. In november maakte de Reiehskristallnacht het aan velen duidelijk dat het een illusie was, te menen dat men na de Sudetencrisis met een ander Derde Rijk te maken had dan er voor, minister van Dijk en de legerleiding beseften ten onzent dat er aan de defensieve kracht van het leger nog angstig veel ontbrak. De in het buitenland bestelde moderne wapens kwamen maar langzaam binnen. Maar konden wij zelf niet meer doen 1 De minister had al in de zomer van' 38 bijna f 2 mln ter beschikking gesteld om in de Grebbestreek kazematten te bouwen; in de winter van '38 oP'39 besloot hij op advies van overste Dijxhoorn, aan de grote bunkers bij de bruggen over de rivieren een aanzienlijk aantal kleine bunkers toe te voegen.' De kosten werden begroot op f ro mln. Opdracht tot de bouw gaf de minister zonder dat het parlement dat bedrag gevoteerd had. 'Ik heb dit in de ministerraad gebracht', verklaarde hij na de oorlog, 'en gezegd: dit is nodig en het moet in het geheim gebeuren; wij kunnen dit op het ogenblik niet in een begrotingswet voorleggen aan de Staten-Generaal. Hierop is in de ministerraad gezegd: als u persoonlijk de verantwoordelijkheid daarvoor op u neemt, vinden wij het goed."

XCDe nieuwe bunkers kostten niet meer dan f 5000 per stuk: een twintigste van de grote bunkers uit '35-'36. Er kwamen er tussen de 1500 en 2000, 'voor de neutraliteit een paar in Scheveningen", maar verreweg de meeste langs de ijsel, het Pannerdens kanaal, het Maas-WaaI-kanaal, de Maas en het [ulianakanaal in Zuid-Limburg, ook verder westwaarts: in de Grebbelinie (gelijk reeds vermeld) en haar voortzetting in de Betuwe en in het land van Maas en Waal, tenslotte ook nog een aantal in Zeeland, in de Nieuwe Hollandse Waterlinie en bij de stelling van Den Helder. In de Peel werd in de zomer van '39 een defensiekanaal gegraven dat op de westelijke oever ook al van kleine bunkers voorzien werd."

XCOver hun plaatsing had zich tussen minister van Dijk en generaal Reynders een scherp conflict voorgedaan. De minister wilde, dat door middel van die bunkers langs de Maas, het Maas-WaaI-kanaal en, de ijsel een 'aaneengesloten vuurfront' zou kunnen ontstaan; alleen al langs de Maas en het Maas-waal-kanaal vergde dat bijna 400 bunkers." Generaal Reynders had hier bezwaren tegen: dat Z.g. aaneengesloten vuurfront bezat geen enkele diepte; hem leek het veel rationeler, de bunkers in groepen aan te leggen in de buurt van punten waar, in geval van oorlog, de DuitsersDijxhoorn: 'De toestand van de weennacht opaugustusp.Getuige J.J.van Dijk,Ic, p.GetuigeVaillant,a.v., p.• Nierstrasz:XIV, p.Wilson:p.

1 A. Q. H. 10 1939', Ia. Z C. dl. 99. S F. A. 288. 60. 5 49.

622 [PDF]
OVERZICHTSKAART DE ·DEFENSIE

De Nederlandse verdedigingslinies De grote bunkers aan de rivieren zijn aangegeven met zwarte blokjes. Men lette vooral op het 'gat' tussen de Peel-Raamstelling en de Belgische verdedigingslinie. 6 2

623 [PDF]

zouden trachten, de rivieren over te steken: die punten waar wegen op de _,rivieroevers uitkwamen. Met zwaar materiaal zouden de Duitsers nooit zomaar door de uiterwaarden kunnen trekken: zij zouden aangewezen zijn op die wegen. Was het dan niet beter, het gebruik van die wegen door middel van eoncentraties van bunkers te bemoeilijken in plaats van die betonnen bouwwerkjes langs honderden kilometers rivier- en kanaaldijk te plaatsen 1 Minister van Dijk hield voet bij stuk en de chef van de generale staf gaf toe. 'Ik was natuurlijk al verheugd', verklaarde hij later, 'dat er geld beschikbaar gesteld werd om aan de rivierverdediging en de grensverdediging meer aandacht te besteden dan tot nu toe besteed werd, dus ik heb mij er tenslotte bij neergelegd." De geringe waarde van het' aaneengesloten vuurfront' , waar de minister zijn hart aan verpand had, zou in mei' 40 al op de eerste oorlogsdag blijken.

De crisis van lente' 39

XC

XCToen Hitler, nog geen half jaar na het in de wacht slepen van het Sudetengebied, op IS maart '39 Bohemen en Moravië bezette, werden, vreemd genoeg, in ons land geen militaire voorzorgsmaatregelen getroffen. Vermoedelijk zagen de ministers het gebeuren als een nieuw bewijs voor de opvatting die Colijn onder woorden gebracht had toen hij in zijn radiorede van eind september ' 38 betoogd had, dat Duitslands actie 'in oostelijke richting' ging. De commandant van het veldleger, generaal van Voorst tot Voorst, was ontzet over die passiviteit; daags na de intocht van de Duitse troepen in Praag werd hij bij de Koningin geroepen die weten wilde, 'wat gedaan wordt bij plotselinge aanval Duitsland'. De generaal deelde haar mede, 'dat slechts ogenblikkelijk en volledig mobiliseren ons kan redden', en liet daar een litanie van klachten op volgen: het veldleger had een schrikbarend tekort aan moderne artillerie; minister van Dijk wilde er vermoedelijk wel iets aan doen, maar het ging allemaal te langzaam en de minister-president was met zijn maatregelen uit '38 een jaar te laat geweest. 'H.M.', tekende de generaal aan, 'verzekerde tweemaal: ik zal mijn best doen om regering te overtuigen inzake tijdige volledige mobilisatie en betere bewapening ... Maar het is met die heren moeilijk praten ...

XC1 Getuige 1. H. Reynders, El1q.,

624 [PDF]
'COLIJN ZIET ZAAK NIET IN'

H.M. zeide: ik zal niet zeggen dat ik de inlichtingen van commandant veldleger heb, maar alsuitgangspunt nemen grote internationalespanningen. '1 Vier dagen na dit gesprek deed generaal van Voorst tot Voorst, gezien de totaal onberekenbare internationale situatie ('Voor men het weet, kan Europa in oorlogsbrand staan en ons land zelfs in eerste instantie in de voorgenomen, doch geheel verborgen maatregelen zijn betrokken'), aan de chef van de generale staf, generaal Reynders, het voorstel toekomen, medio april bij wijze van proef een algemene mobilisatie te houden en vervolgens alle geoefende lichtingen anderhalve week op hun toekomstige taak voor te bereiden.ê Generaal Reynders had precies een dag nodig om dat voorstel af te wijzen: een algemene mobilisatie kostte per maand f 36 miljoen; als de regering dat geld ter beschikking wilde stellen, kon men het zijns inziens op een betere wijze besteden; de te nemen proef zou, vreesde hij, de geoefendheid ook niet wezenlijk verbeteren, en hij achtte haar, afgezien nog van enkele technische bezwaren, 'met het oog op de huidige toestand ... ook om politieke redenen minder gewenst."

XCOp de dag waarop de voortvarende commandant van het veldleger die eerste klap kreeg, ontving hij nog een tweede: zijn toch al zo gering vertrouwen in de ministers werd verder ondermijnd door een gesprek met de minister van buitenlandse zaken, Patijn, dat hem deed aantekenen: 'Colijn ziet zaak niet in. Werkt met papiertjes. Van Dijk is teveel gelieerd met Colijn. Is veel te langzaam.f Hij begon er genoeg van te krijgen en hij voerde het voornemen uit dat al enige tijd in hem leefde: op 24 maart berichtte hij minister van Dijk, dat hij van plan was om het bevel over het veldleger neer te leggen, zij het dat hij 'op grond van de huidige zorgwekkende omstandigheden' nog even wilde wachten met de officiële aanvraag om eervol ontslag+ De Koningin zond hij rechtstreeks en buiten de ministers om afschrift van zijn brief, zij liet hem onmiddellijk opbellen."

XC1 J. J. G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen', 16 maart 1939. 2 Brief, 20 maart 1939, van de commandant van het veldleger aan de chef van de generale staf (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, commandant veldleger, diverse stukken 1937-'39, bundel IV). 3 Brief, 22 maart 1939, van de chef van de generale stafaan de commandant van het veldleger (a.v.). J. J. G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen', 22 maart 1939. Negenjaar later schreef de generaal, 'dat de minister van defensie, dr. van Dijk, steeds een ongeëvenaarde werkkracht aan de dag legde.' (J.]. G. van Voorst tot Voorst: 'Indrukken nopens persoonlijke verrichtingenop de gevechtsterreinen', bijlage bij zijn brief, 30 juni 1948, aan de Enquête-Commissie, Enq., dl. I b, p. 143). 5 Brief, 24 maart 1939, van de commandant van het veldleger aan de min. van defensie (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, commandant veldleger, diverse stukken 1937-'39, bundel IV). 6 J. J. G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen', 24 maart 1939. 6 2

625 [PDF]
DE DEFENSIE

Wat zich toen precies tussen haar en minister van Dijk afgespeeld heeft, weten wij niet, maar wij zijn geneigd, het niet als toeval te beschouwen dat de minister nog geen anderhalve week later (Engeland en Frankrijk hadden inmiddels Polens grenzen gegarandeerd: het was duidelijk dat Europa een nieuwe crisis tegemoet ging) generaal Reynders, generaal van Voorst tot Voorst en admiraal Furstner opdracht gaf, 'binnen zeer korte termijn en zo beknopt mogelijk als de te behandelen stof toelaat, aan H.M. de Koningin persoonlijk rapport uit te brengen over de maatregelen en voorzieningen die niet achterwege mogen blijven, wil de weermacht voor haar taak berekend zijn - telegramstijl.'l

XCGeneraal van Voorst tot Voorst was het eerst klaar: al op 4 april zond hij de Koningin twee memoranda toe, één betrekking hebbend op het veldleger, één op de Vesting Holland; op 6 april volgde het memorandum van admiraal Furstner dat wij, wat het slagkruiserplan betrof, al behandelden; op 18 april het memorandum van generaal Reynders.

XCDe admiraal, wiens stuk wij het eerst willen bezien, achtte ten aanzien van 'de passieve kustverdediging het marinematerieel dat aanwezig of in aanbouw is, voldoende aan redelijk te stellen eisen'; voor de eventuele actieve kustverdediging, die o.m. het openhouden van de vaarroutes door de Noordzee zou insluiten, schoten de krachten evenwel tekort, maar daar was weinig aan te doen: 'Uwer Majesteits regering', aldus de chef van de marinestaf, 'is laat geweest in de aanvang van de wederopbouw der marine en de daardoor ontstane gevaarlijke periode kan door de lange leveringstijden van oorlogsmaterieel niet in belangrijke mate worden verkort."

XCHet memorandum van generaal Reynders wees op tal van gebreken vooral op materieel gebied maar verontrustende conclusies werden daar niet aan verbonden. Men kreeg, het lange stuk van zeventien pagina's lezend, de indruk dat het er met de Nederlandse verdediging nog niet zo kwaad voor stond. Bij slechts twee passages zette de Koningin een streep: die waarin gesproken werd over tanks ('bestelling heeft nog niet plaats gehad') en die waarin maatregelen ter versnelling van de eventuele inundatie der Nieuwe Hollandse Waterlinie bepleit werden ('de minister van defensie is reeds in overleg getreden met zijn ambtgenoot van waterstaat'). 3

XCDe twee memoranda van generaal van Voorst tot Voorst waren aanzienlijk

1 A.v., 2 april 1939. 2 Rapport, 6 april 1939, van de chef van de marinestaf aan de Koningin (Kabinet der Koningin, archief). 3 Chef van de generale staf: 'Rapport terzake maatregelen en voorzieningen welke niet achterwege mogen blijven, wil de Koninklijke Landmacht voor haar taak berekend zijn' (18 april 1939), p. 7, 14 (a.v.).

626 [PDF]
MEMORANDA VOOR DE KONINGIN

duidelijker en ademden een totaal andere geest. 'De huidige oorlogssamenstelling van het veldleger is te gering om de verdediging van de vaderlandse bodem voldoende dicht bij de landsgrenzen met kracht te kunnen voeren', zo hief het eerste aan, en in beide stukken plaatste de Koningin (wellicht tijdens of na het onderhoud met de generaal dat aanstonds ter sprake komt) bij de passages waarin de commandant van het veldleger op concrete maatregelen aandrong, kanttekeningen van sprekende kortheid: 'Minister tegen tanks, chef staf er voor' (dit bij de passage die aan de tanks gewijd was), 'moet komen' (meer artillerie voor het veldleger), 'vaart er achter' (de versnelling van de bewapening), 'minister wil niet' (meer kazernes en schietterreinen), 'nodig' (meer zware bunkers), 'moet ook' (voorbereiding van snellere inundatie), 'harder werken' (betere militaire telefoonen radioverbindingen), 'moet gebeuren' (aanschaffing van modem kustgeschut), 'veel te langzaam' (bouw van munitiemagazijnen). Onder het tweede memorandum kwam nog een, van verontrusting getuigende, aantekening te staan die op de marinesector viel: 'D(uitse) duikboten kunnen door nieuwe binnenwateren door onze rivieren. Spreken met chef marine staf. Ook D(uitse) kanonneerboten kunnen veldleger aanvallen."

XCIn het eerste memorandum werd, dat sprak vanzelf, een dikke streep gezet bij de passage waarin generaal van Voorst tot Voorst' een oefeningsmobilisatie en -concentratie' bepleitte; de generaal had daar, zo berichtte hij, minister van Dijk een voorstel over gedaan: in de afwijzing van zijn denkbeeld door generaal Reynders had hij dus niet berust en hoefde hij ook niet te berusten, want, zoals wij eerder betoogden: als commandant van het veldleger annex commandant van de Vesting Holland was hij de gelijke van de chef van de generale staf, niet diens ondergeschikte.

XCTwee dagen na het opstellen van de stukken Vall 4 april werd generaal van Voorst tot Voorst (het was de donderdag vóór Pasen) door de Koningin in haar landhuis bij Scheveningen, 'De Ruygenhoek', ontvangen. Na het gesprek dat anderhalf uur duurde, legde hij vast:

XC'H.M. is met mij eens dat proefmobilisatie noodzakelijk, kan zelfs desnoods een paar jaar duren. Min. van def. heeft zelf geëntameerd mijn aanvraag eervol ontslag. H.M.: 'Ik heb geen spier vertrokken en mij geheel gehouden of ik niets wist.' Verder mijn verslag nopens hetgeen ontbreekt tot het door weermacht

1 Commandant van het veldleger: 'Rapport aan H.M. de Koninginnopens de maat regelen en voorzieningen die niet achterwege mogen blijven, wil het veldleger voor zijn taak berekend zijn' (4 april 1939) en commandant Vesting Holland, rapport (4 april 1939): 'Maatregelen en voorzieningen welke niet achterwege mogen blijven, wil de verdediging van de Vesting Holland voor haar taak berekend zijn' (a.v.).

627 [PDF]
DE DEFENSIE

kunnen voldoen aan zijn taak, geheel doorgelopen. Dit persoonlijk door de Koningin voorgelezen waarop telkens toelichting gevraagd. Ik wens H.M. toe, vredige Paasdagen. H.M.: 'Ja, dat is het eerste wat wij nodig hebben.' '1

XCMaar het liep anders

XCIn de nacht, volgend op dit onderhoud, overviel Italië Albanië: weer een slachtoffer!

XCHet werd een nerveuze ochtend. Goede Vrijdag - en juist die dag bleek dictator Mussolini uitgekozen te hebben voor zijn roofactie aan de overzijde van de Adriatische Zee: een actie waarmee hij de gehele wereld, met inbegrip van zijn bondgenoot Hitler, verraste. Binnen 24 uur waren alle steden en havens aan de Albanese kustin Italiaanse handen. Hoe zou Frankrijk, hoe zou Engeland reageren? En hoe Duitsland? Zou het van de plotseling weer snel oplopende internationale spanning gebruik maken om ook ergens zijn slag te slaan?

XCEen ongelukkig toeval wilde dat zowel minister-president Colijn als minister van Dijk die vrijdagochtend niet in Den Haag en ook niet onmiddellijk bereikbaar waren: zij maakten samen een uitstapje naar België en bevonden zich in Ieperen. In de loop van de dag teruggeroepen, bereikten zij ,s avonds om 7 uur hotel 'Britannia' in Vlissingen. In hun afwezigheid had de minister van buitenlandse zaken, Patijn, begin van de middag generaal Reynders gemachtigd, telegram 0 te laten uitgaan: weer namen de IIde bataljons hun oorlogsopstellingen in. Maar tot verzending van de telegrammen P en Q (die tot de mobilisatie van enkele tienduizenden militairen zouden leiden) wilde Patijn als plaatsvervangend ministerpresident geen machtiging geven. Hier moesten de ministers Colijn en van Dijk over beslissen. Dat deden zij ook. Beiden vonden dat die mobilisatie te ver ging: generaal Reynders werd slechts gemachtigd, telegram P te verzenden; he't ging die avond om 9 uur uit, ongeveer op het moment waarop Patijns ambtgenoot van economische zaken, Steenberghe (weer minister sinds juni' 37), aan generaal van Voorst tot Voorst in alle openhartigheid vroeg, 'wat 0, P en Q betekent" - een vraag die ons veelleert omtrent het gebrek aan communicatie in de ministerraad. Om JO uur werd telegram P door de radio herhaald.

XCP, de lezer weet het, was niet meer dan een waarschuwingstelegram: er werd geen man extra door opgeroepen.

XCDaags na Goede Vrijdag, zaterdag 8 april, waren de ministers Colijn enJ. J.van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen',aprilA.v., 7april

1 G. 6 1939. 2 1939·

628 [PDF]
CONFLICT TUSSEN COLIJN EN DE KONINGIN

van Dijk in Den Haag terug. In beginsel besloten zij, na de Paasdagen telegram Q te doen uitgaan hetgeen dus o.m. de mobilisatie inhield van de grensbataljons. Die wilden zij 'vrij geruime tijd (enige maanden) onder de wapenen houden'; voorts zou de zomer-lichting '39 twee jaar in dienst kunnen blijven.! Dat laatste vergde evenwel een wijziging van de Dienstplichtwet. Het denkbeeld van voormobilisatie werd door de ministerpresident en de minister van defensie verworpen. Er werd een koninklijk besluit opgesteld, strekkende tot mobilisatie van de grensbataljons en tot de overige maatregelen die na ontvangst van telegram Q genomen zouden worden. Maar er kwam een kink in de kabel: de Koningin, kennelijk van opinie dat dat alles in de gegeven situatie onvoldoende was, weigerde het besluit te ondertekenen, 'omdat zij zich terzake wilde beraden'. Dat deed zij ook. Op eerste Paasdag, zondag 9 april, won zij het advies in van de generale staP Wat generaal Reynders haar berichtte, is ons onbekend gebleven, maar uit eigen initiatief zond generaal van Voorst tot Voorst als commandant van het veldleger en commandant van de Vesting Holland nog die zondag een alarmkreet naar 'De Ruygenhoek': de grens, berichtte hij, zou wel iets beter verdedigd worden, maar voor het veldleger en de bezetting van de Vesting Holland deed de regering niets; aan de grens zou men trouwens slechts een halve tot een hele dag weerstand kunnen bieden, anders gezegd: 'sterke vijandelijke legerafdelingen' zouden de algemene mobilisatie plus eoncentratie grondig kunnen verstoren. 'Alleen een volledige (oefenings)mobilisatie welke leidt tot een nieuw en snel systeem van mobiliseren en concentreren, (kan)', zo schreef de generaal, 'afdoende de urgente verbetering brengen, althans voorzover verbetering thans in ons vermogen ligt. '3

XCOp tweede Paasdag, maandag 10 april, werd Colijn bij de Koningin ontboden. Met klem drong zij op algemene mobilisatie aan. Colijn weigerde. Hij troostte zich maar met het argument dat zij, 'als echte vrouw (hetgeen gelukkig) nog wel eens veranderlijk van opvatting' was"zijn opinie stond muurvast: algemene mobilisatie was niet nodig en niet wenselijk; ze zou het economisch leven verstoren en ze was duur. Er restte de Koningin niet anders dan het besluit te ondertekenen dat telegram Q deed uitgaan: maandagavond te middernacht werd het verzonden. Colijns beleid werdJ.6 2

1 A.v., 8 april 1939. 2 A.v.; generaal van Voorst tot Voorst vermeldde in zijn dagboek onder 8 april '39 enkele feiten die hij 'naderhand' vernam. 3 Brief, 9 april 1939, van de commandant van het veldleger aan de Koningin (Kabinet der Koningin, archief). • Zo uitte hij zich vier dagenlater tegen de commandant van het veldleger (J. G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen', 14 april 1939)·

629 [PDF]
DE DEFENSIE

dinsdag de r rde door de ministerraad goedgekeurd. 'Ministerraad geeft geen geld voor volledige mobilisatie', tekende generaal van Voorst tot Voorst teleurgesteld aan.! Welging, diezelfde dinsdag, aan het eind van de middag ook telegram A uit (naar wij aannemen: om enigszins aan de ongerustheid van de Koningin tegemoet te komen), maar ook A was slechts een waarschuwingstelegram: waarschuwing ten aanzien van de voormobilisatie. Het riep, alweer, geen man extra onder de wapenen.

XCDinsdagmorgen had Colijn voor de radio gesproken. Hij deed mededeling van de mobilisatie der grensbataljons. 'Men moet er niet in zien, men moet er niet uit lezen', zei hij, 'dat de regering beducht is voor een directe bedreiging van ons land. Voor zulk een opvatting is geen enkele aanleiding aanwezig. Onze betrekkingen met het buitenland laten niets te wensen over. Met alle mogendheden is de verhouding goed.'

XCColijn erkende, dat voorzieningen 'die een meer permanent karakter dragen', wenselijk waren. Die waren in voorbereiding. Maar hij herhaalde, hij herhaalde driemaal, dat niets te duchten viel. 'En omdat dit zo is, mag ik aan wat ik gezegd heb', (het vaderlijk vermaan zou niet ontbreken) 'nu ook een raad vastknopen. Deze raad namelijk, dat er geen enkele reden aanwezig is voor bijzondere ongerustheid. Natuurlijk houdt de toestand in de wereld ook onze aandacht gespannen. Maar dat is heel wat anders dan beduchtheid voor onze eigen onmiddellijke veiligheid. Voor zulk een beduchtheid ik herhaal dit - acht ik geen enkele grond aanwezig. Hoe kalmer we de toestand onder ogen zien, hoe rustiger wij allen ons dagelijks werk blijven verrichten, hoe beter dit is voor onszelf en hoe gunstiger indruk dit naar buiten zal maken.'

XCDe indruk op Hitler was anders dan Colijn misschien veronderstelde: vijf weken later, wij zagen dat al, suggereerde hij binnenskamers dat de Duitse weermacht Nederland 'aus der Kaserne heraus' zou overvallen. 'Maar dat wist Colijn niet', zal men zeggen. Accoord. Kon hij het ook niet weten? niet eens vermoeden? De stukken die van hem bewaard gebleven zijn en de toespraken die hij op kritieke momenten hield, laten geen andere conclusie toe dan dat hij, dominerende figuur in onze binnenlandse politiek, eenvoudig het orgaan miste om de ware aard van Hitler en het Derde Rijk te doorgronden. Hij was er misschien te eenvoudig en te recht-door-zee voor; hij was ook blijkbaar te oud (eind juni zou hij zeventig worden) om oog te hebben voor de essentiële wending in de wereldgeschiedenis die op de joste januari' 33 begonnen was. Dat hij zich in de crisis van april' 39 door deA.v.,en63

1 10 II april 1939.

630 [PDF]
DE EERSTE OEFENING OPNIEUW VERLENGD

Koningin niet liet opjagen tot een voormobilisatie die inderdaad (de Duitse stukken bewijzen het) niet nodig was, valt op zichzelf te waarderen; minder waardering hebben wij voor zijn motieven waarin onverstoorbare kalmte een rol speelde en, lijkt het, het besef totaalontbrak dat aan gene zijde van de oostgrens een onberekenbaar roofdier losgebroken was. Juist dat besef was het, dat Koningin Wilhelmina niet met rust liet.

XCDoor de in de nacht van 10 op II april gelaste mobilisatie van de grensbataljons (het werden er 28)1 en van een aantal andere troepen steeg het aantal militairen van land- en zeemacht dat zich onder de wapenen bevond, tot ca. 100000.2 Aan de grens werden weer versperringen aangebracht, in de Nieuwe Waterweg en de haven van ijmuiden de eerste mijnen gelegd", voor alle burgerluchtvaartmaatschappijen voor de eerste keer Z.g. luchtvaartkanalen ingesteld.' Het bijeenbrengen van wat de gemobiliseerden vooral aan vervoermiddelen nodig hadden (ruim 100 personenauto's, 41 autobussen en ruim 1300 vrachtauto's)" verliep vlotter dan in september ,38: het telegram Q had ditmaal aan de commandanten machtiging tot vorderen gegeven.

XCEen week na de Paasdagen diende de regering voorstellen tot wijziging van de Dienstplichtwet in: de eerste oefening zou, in plaats van voor de meeste dienstplichtigen vast bepaald te zijn op elf maanden, tot ten hoogste twee jaar verlengd, de totale duur van de herhalingsoefeningen verdubbeld worden. Nagenoeg zonder discussiewerden die wijzigingen door de StatenGeneraal goedgekeurd. De 100 000 opgeroepenen bleven onder de wapenen.

XCIn juli (Colijn was al demissionair) deed zich nog een kenmerkend conflict voor. Minister van Dijk had de maand tevoren doen weten dat die zomer de herhalingsoefeningen voor de lichtingen ' 33 en '35 zouden komen te vervallen; toen de Koningin een daartoe strekkend koninklijk besluit moest ondertekenen, weigerde zij haar handtekening te zetten" - en onder verantwoordelijkheid van van Dijks opvolger, minister Dijxhoorn, vonden de oefeningen doorgang.

XCDe 100000 man die van begin april af onder de wapenen waren, bestonden hoofdzakelijk uit groot-verlofgangers van de oudere lichtingen. Met kostwinnersvergoedingen kwam de regering hun gezinnen te hulp. Het was een dwaze situatie: oudere mannen waren uit hun werk gehaald wier gezinnenverslag Etappen- en Verkeersdienst', p. 2 (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, III-2-C, no. 2). 6 J.J. G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen', II

1 Wilson: p. 42. 2 27 aug. 1949. 3 'Ma rine .... tweede wereldoorlog', dl. I, 2 no. 5, p. 29). 4 A.v., p. 73. s H. H. Thoden van Velzen: 'Mobilisatie

631 [PDF]
DE DEFENSIE

vergoedingen moesten ontvangen - jongere mannen die óók tot geoefende lichtingen behoorden, liepen werkloos rond en kregen steun uitbetaald. Nog in april maakte minister van Dijk bekend dat werkende dienstplichtigen die onder dienst waren, vervangen konden worden door werkloze dienstplichtigen die niet tot de grensbataljons behoorden. Konden worden: er zou geen sprake zijn van dwang. De werkloze die opkwam, zou de oude steunuitkering blijven ontvangen; bovendien zou hij soldij plus mobilisatietoelage krijgen; en zijn gezinsuitgaven zouden natuurlijk lager worden.

XCHoopte de regering dat de werklozen, voorzover dienstplichtig en geoefend, zich in drommen zouden komen melden 1 Ze kwam bedrogen uit. Ons land telde in de zomer van '39 ca. 255000 ingeschreven werklozen"; hun totaal aantal was hoger. Van hen allen maakte 'nog geen 3000 man' gebruik van de tot stand gekomen regeling." Aanvullende cijfers hebben wij voor Rotterdam waar tegen een kwart van de bevolking van steun leefde: ca. 45000 ingeschreven werklozen - ca. 600 vrijwilligers voor de militaire dienst, en dat op een totaal van ca. 25000 groot-verlofgangers in de Maasstad." Het gaat wel niet te ver wanneer wij aan die cijfers de conclusie verbinden dat, toen in ons land nog geen schot gelost was en het perspectief, in een oorlog betrokken te worden, nog als vrij irreëel ervaren werd, alle financiële voordelen ten spijt, niet één op de tien werklozen ·bereidwas om tot de meest simpele beveiliging van het vaderland vrijwillig het zijne bij te dragen.

XCHet vaderland, zo zal menigeen harmer het in zijn verbittering wel gevoeld hebben, had het daar ook niet naar gemaakt.

Het debat over het krijgsbeleid

XC

XCWij karmen van de militaire aspecten der vooroorlogse defensie nog geen afscheid nemen. Integendeel: een uiterst belangrijk aspect valt nog te behandelen. Laat ons het formuleren in de vorm van een vraag: hoe stelde men zich eigenlijk voor, de verdediging te voeren indien Duitsland inderdaad tot een grootscheepse aanval zou overgaan 1 Want wat wij tot dusver aan maatregelen beschreven (bezetting van de grote bunkers door politie

1 dL XIII, p. 29. 2 Nierstrasz, VIII, p. 41. 3 20 febr. 1940.

632 [PDF]
HET DEBAT OVER HET KRIJGSBELEID

troepen, verplaatsing van de nde bataljons, mobilisatie van de grensbataljons alsmede van het Z.g. Peeldetachement), had als voornaamste functie, de algemene mobilisatie en de eoncentratie der op te roepen lichtingen te dekken: de strijd van al die aan en achter de grenzen opgestelde bataljons en ook de verdediging van de overgangen over de rivieren werden gezien als inleiding tot de eigenlijke verdediging die verder westelijk gevoerd zou worden. Waar en hoe lang 1

XCGeneraals hebben behoefte aan vastheid: zij moeten weten wat van hen verwacht wordt, men kan een zo immens gecompliceerd proces als de verdediging van een geheelland of van grote gedeelten daarvan niet improviseren. Dat was, wat ons land betrof, ook daarom niet mogelijk omdat die landsverdediging in hoofdzaak gevoerd zou moeten worden door troepen die men eerst bij dreigend oorlogsgevaar zou mobiliseren. Het vooroorlogse leger was een oefenschool en een depot; oefenschool voor lichtingen die na hun eerste oefening met groot verlof gingen en daarna voor herhalingsoefeningen opgeroepen werden; depot van wapenen die na mobilisatie aan al die groot-verlofgangers uitgereikt zouden worden. Op die mobilisatie zou, wij stipten dat al aan, eoncentratie dienen te volgen, d.w.z. dat men de gevormde eenheden met hun wapenen uit de mobilisatie-centra moest overbrengen naar concentratiegebieden die pasten in een tevoren opgesteld verdedigingsplan. Mobilisatie zowel als éoncentratie dienden dus nauwkeurig voorbereid te worden. Beide processen vergden zeer omvangrijke transporten, in de eerste plaats door middel van honderden treinen; in de concentratiegebieden uitgestapt, zouden de troepen veelallange marsen moeten afleggen. Dat alles moest (vooral gold dat voor de treintransporten)

XC'op de minuut nauwkeurig verlopen; elk onderdeel moest dus op de hoogte zijn van plaatsen tijd van inladingof afmars,plaatsen tijd van ontladingof aankomst, plaats van de legering na de verplaatsing, de aldaar noodzakelijke veiligheidsmaatregelen, opstelling en legering van troepen in de omgeving, enz. enz."

XCAl die transporten moesten in vredestijd door het bureau van de generale staf voorbereid en vastgelegd worden, dat laatste in de vorm van Z.g. marsgrafieken en van 'spoorboekjes' die hoofdzakelijk in samenwerking met de Nederlandse Spoorwegen in elkaar gezet werden.

XCDan moesten mobilisatie en eoncentratie op elkaar afgestemd zijn: het was aanbevelenswaardig, de mobilisatie-centra zoveel mogelijk binnen de concentratiegebieden te laten vallen of althans niet te ver daarbuiten. Een

XC1 Nieuwe Rotterd. Crt., 3 sept.

633 [PDF]
DE DEFENSIE

moeilijkheid daarbij was, dat men tevoren niet met volstrekte zekerheid kon weten, in welke internationale constellatie ons land zich zou moeten verdedigen. Wij haalden al enkele stukken aan, die aantoonden dat de legerleiding althans in het midden van de jaren '30 nog rekening hield met de mogelijkheid van een Frans-Belgische opmars tegen Duitsland door NoordBrabant en Limburg. Toen generaal Reynders in '34 chef van de generale staf werd, bleek hem dat in de voorafgaande jaren eoncentratie-opstellingen 'voor een aantal denkbare oorlogsgevallen ontworpen (waren) en dat een enkele, de Z.g. neutraliteitsopstelling welke als de meest waarschijnlijke werd beschouwd, uitgewerkt' was. Het leek hem niet practisch, al die opstellingen verder uit te werken en bij te houden en hij besloot dus, 'een zodanige aanvangsopstelling voor onze weermacht te kiezen dat vanuit die opstelling zowel front naar het oosten als naar het zuiden of westen zou kunnen worden gemaakt.' Zijn overweging was daarbij, 'dat geenszins van te voren zou vaststaan, aan welke zijde wij in een Europese oorlog zouden moeten strijden." Generaal Reynders zal dat wel gemeend hebben, maar in werkelijkheid nam zijn als het ware alzijdige aanvangsopstelling (die de code-aanduiding 'Geval Blauw' kreeg) met name door de bunker linies die aangelegd werden, meer en meer het karakter aan van een opstelling die in hoofdzaak rekening hield met een mogelijk Duits offensief. 'Chef staf heeft zich uitgelaten dat Blauwenige geval dat mogelijk was bij dreigende oorlog', tekende generaal van Voorst tot Voorst zomer '37 aan."

XCDe plannen voor 'Blauw' werden door generaal Reynders, vermoedelijk in '36, aan minister Colijn voorgelegd; deze keurde ze goed. Hij vond het niet nodig, ze aan de ministerraad kenbaar te maken. Colijns opvolger als minister van defensie, van Dijk, had volgens Reynders geen belangstelling voor die plannenê - van Dijk zelf verklaarde na de oorlog dat hij ze eerst na veel strubbelingen te zien kreeg, dat er 'verschillende besprekingen' aan gewijd werden en dat daarbij bleek dat er 'geen gelijkheid van opvattingen' was tussen de chef van de generale staf en de commandant van het veldleger, generaal van Voorst tot Voorst" - waarover aanstonds meer. Die tweeders: De wisseling in het opperbevel, p. 24-25). 4 Getuige J. J. C. van Dijk, Enq., dl. I c, p.

1 I. H. Reynders: (1945), p. 23. 2 Kanttekening op brief, 16 juli 1937, van de commandant van het veldleger aan, de chef van de generale staf (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, commandant veldleger, 'diverse stukken 1937-'39, bundel I). 3 'Met minister dr. van Dijk heeft de aanvankelijke opstelling van de weennacht nimmer een punt van bespreking uitgemaakt; slechts enkele dagen vóór het aftreden van deze bewindsman is dit onderwerp even aangeroerd.' (1. H. Reyn

634 [PDF]
GEVAL BLAUW

uitlatingen stemmen in zoverre overeen dat generaal Reynders blijkbaar weinig behoefte had, zijn civiele superieuren te kennen in hetgeen hij als militair voorbereid had - en daarover valt óók meer te verhalen, maar eerst in het volgend deel.

XCHet belangrijkste element in 'Geval Blauw' was, dat het z.g. veldleger dat uit twee legerkorpsen zou komen te bestaan (elk korps met twee infanteriedivisies als kern, elke divisie telde ca. 10 000 man) geconcentreerd zou worden in en bij de Gelderse vallei. Hier was Nederland benoorden de rivieren het smalst. Een van die twee legerkorpsen mobiliseerde in Amersfoort en omgeving, het andere hoofdzakelijk in Ede, Arnhem en Doesburg.' Voor beide legerkorpsen (het IIde en IV de) waren dus slechts geringe verplaatsingen nodig om de Gelderse vallei te bereiken. Het Iste legerkorps zou tot taak krijgen het oostfront van de Vesting Holland te dekken.

XCDoor het uitwerken en bijhouden van de eoncentratie-opstelling 'Blauw' werd de zwakbezette generale staf al in hoge mate in beslag genomen. Maar wat zou op die eoncentratie moeten volgen 1 Welk krijgsbeleid moest men voeren als die snel groeiende Wehmiacht ooit tot het offensief zou overgaan 1

XCOnze algemene indruk is, dat men bij de beantwoording van die vraag niet ver vooruitgezien heeft. Van Dijk, minister van defensie van juli '2I tot augustus '25, had althans in die periode een duidelijke richtlijn gegeven, en wel in een brief van 12 juli '24, gericht aan de chef van de generale staf. Daarin had hij gesteld dat als grondslag voor het defensiebeleid aangenomen moest worden dat 'het Nederlandse leger ter sterkte van 300 000 man zich gedurende drie maanden zelfstandig moet kunnen handhaven, terwijl bovendien gerekend moet worden op een voldoende voorraad ter voorziening in de verpleging van de burgerbevolking in de Vesting Holland en in de stelling van Den Helder, te stellen op drie miljoen mensen gedurende een gelijk tijdvak."

XCHet krijgsplan hield dus in, dat het veldleger zich uiteindelijk zou terugtrekken achter de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De chef van de generale staf stipuleerde negen maanden later, dat men in totaal in die drie maanden rekenen moest op zestien 'grote gevechtsdagen', acht buiten, acht binnen de Vesting Holland. Van die situatie moest men uitgaan van 1930 af3, de commandant van het veldleger, de chef van de marinestaf en dertien andereGetuige J. Harberts, a.v., p.Brief,julivan de minister van defensie aan de chef van de generale staf (Van Ham: 'De verzorging van de Koninklijke Landmacht inendl.p.Brief,aprilvan de chef van de generale staf aan verschillendecommandanten (a.v., p.

1 142. 12 1924, 1939 1940', I, 23). 3 14 1925, 24)·

635 [PDF]
DE DEFENSIE

( militaire autoriteiten waren al, eveneens op I2 juli '24, door minister van Dijk uitgenodigd, gedetailleerd op te geven, 'op welke hoeveelheden krijgsmaterieel, verplegingsvoorraden, enz. naar uw oordeel moet worden gerekend.' De antwoorden kwamen binnen, zij zullen wel een dik dossier gevormd hebben. Dat dossier liet men verder rusten: er was toch geen geld.

XCEen duidelijke richtlijn, schreven wij - maar zij werd niet in het oog gehouden; niet door de legerleiding en niet door de ministers, met uitzondering van de economische sector waar men (dat krijgen wij nog te schetsen) aan het eind van de jaren '30 met grote ijver voorraden ging inslaan. Ons is niet gebleken dat op het niveau van de ministerraad, ja op welk niveau ook, ooit, wat die mogelijke oorlog betrof, sprake geweest is van goed doordacht en gecoördineerd beraad over alle aspecten van de landsverdediging. Men had van '33, men had van '36 af (Rijnland-crisis!) kunnen redeneren: 'Mocht Duitsland ons aanvallen, dan zullen wij trachten, ons in het westen des lands drie maanden, één maand desnoods, te handhaven - wat hebben wij in dat gevalnodig " Ons is niet gebleken dat die vraag in die jaren ooit duidelijk gesteld, ooit uitputtend doorgesproken is. Wat de beveiligingsmaatregelen (de 0en de P-Q-regeling) inhielden, slorpte aan militaire kant de energie al goeddeels op. Men nam daar voorts aan, dat de troepen aan de grens enkele dagen weerstand konden bieden: twee dagen, dacht generaal Reynders begin '39, 'langer dan twee dagen', dacht minister van Dijk april '39 ('Ik zeg, dit optimisme niet te delen', aldus generaal van Voorst tot Voorst') - daarna zou men dan aan de ijsel en, in de Gelderse vallei, aan de Grebbelinie moeten standhouden, en vervolgens zou (dat was althans de opvatting van generaal Reynders) het veldleger moeten terugtrekken achter de inundaties van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Wat dan? Daar verdiepte men zich niet in, en zo was het beleid van regering en legerleiding in feite een dubbele speculatie: een speculatie dat Duitsland niet tot een grootscheeps offensief tegen Nederland zou overgaan èn een speculatie dat, mocht zich dat geval toch voordoen (Colijn geloofde er niet in), Engeland en Frankrijk de Vesting Holland met voldoende krachten te hulp zouden komen.

XCBeide speculaties bleken onjuist te zijn.

XCDaar kwamdannog bij, dat men, voorzover men over die mogelijkerwijs komende oorlog dacht, zulks deed in voorstellingen die uit de eerste wereldoorlog dateerden. Hiders Blitzkrieg zou als een complete verrassing komen.J. J.

1 G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen', 14 april 1939.

636 [PDF]
GENERAAL REYNDERS

Niet alleen voor de Nederlandse generaals overigens - ook voor hun Poolse, Deense, Noorse, Franse, Engelse en Belgische collega's.

XCOpzettelijke nalatigheid (het zij ten overvloede verklaard) hebben wij bij dat alles aan Nederlandse kant niet kunnen ontdekken, wel een gebrek aan visie. Wij nemen aan, dat er hier of daar in het beroeps- of reservekader wel officieren waren die, zich voor de geest halend welke eisen de eerste wereldoorlog gesteld had, zich met diepe bezorgdheid afvroegen, wat die rommelige, slecht-uitgeruste en slecht-ingespeelde Nederlandse landmacht in een tweede wereldoorlog presteren zou, maar veel verder dan tot die bezorgdheid kwamen ook zij niet. Er was nu eenmaal geen geld voor modernisering, men moest roeien met de riemen die men had en als er geen al te zware storm opstak, zou het wrakke bootje het misschien nog wel houden. Wie het opbracht, de Nederlandse landmacht kritisch te bezien, wist dat men van haar niet al te veel mocht verwachten en dus evenmin al te hoge eisen aan haar kon stellen.

XCIn dat opzicht was generaal Reynders een realist.

XCIzaak Herman Reynders was een Groninger. In r879 was hij geboren in Stadskanaal, in de gemeente Onstwedde waar zijn vader burgemeester was. Hij werd beroepsofficier bij het wapen der infanterie. Toen hij in de eerste wereldoorlog de Hogere Krijgsschool volgde, was hij de op één na beste leerling van zijn jaar.! Na 'r8 zaten 'de nationale ontwapenaars' hem danig dwars, zij lieten, erkende hij bijna veertig jaar later, 'een blijvende wrok in mij achter'." Want Reynders (slank en klein van stuk, maar met een opvallend groot hoofd) was het tegendeel van wat men zich gemeenlijk onder een rustige, gesloten Groninger voorstelt. Hij was een buitengewoon levendig en emotioneel man: opvallend hartelijk (zijn stafofficieren liepen met hem weg), maar door de daaruit blijkende gevoeligheid ook in hoge mate kwetsbaar. Aan Nederlandse maatstaven gemeten, was hij een zeer capabel opperofficier: werkzaam, toegewijd en intelligent - misschien zelfs wel te vlug van geest. Voor het rustig doordenken van bepaalde situaties gunde hij zich soms te weinig tijd; gekoppeld aan een zeker gemis aan wat wij, bij gebreke aan een betere term, stoerheid zouden willen noemen, had zijn emotionele kwetsbaarheid twee schijnbaar tegengestelde, maar in werkelijkheid bij elkaar passende gevolgen: liepen de conflicten hoog op, dan viel het hem moeilijk, een vaste koers te bepalen - en had hij dievaste'koers uitgezet, dan klampte hij er zich aan vast, ook als de omstandigheden drastisch veranderd waren. Naturen als de zijne winnen, toeschietelijk als zij zijn, steeds de aanhankelijkheid van ondergeschikten, maar slagen er in kritieke

XCIJ. C. Roe1ofsen, 16 febr. 1967.

637 [PDF]
DE DEFENSIE

fasen niet in, hoger-geplaatsten het nodige vertrouwen in te boezemen. Dat zou, wat Reynders betrof, kort na het uitbreken van de tweede wereldoorlog blijken.

XCDe commandant van het veldleger, tevens commandant van de Vesting Holland, Jan Joseph Godfried baron van Voorst tot Voorst, was een geheel andere persoonlijkheid. Hij was ruim anderhalf jaar jonger dan Reynders: een Gelders edelman uit een oud katholiek geslacht, ook al met hart en ziel militair, verzot op paardrijden, jagen, schermen en zwemmen - wij zouden hem een romanticus met feodale inslag willen noemen. Bij die inslag paste een fabelachtig geheugen voor mensen die ooit onder hem gediend hadden. 'Kwamen we in Assen en ontmoetten we daar een sergeant-majoor die hij twintig jaar tevoren gekend had, dan wist hij nog precies zijn naam. Dat maakt altijd veel indruk op de mensen' - aldus, veellater, een van zijn stafofficieren.' Hij was zeer vormelijk, tegelijk ook zeer strijdvaardig en bij tijd en wijle zeer impulsief - alle drie de eigenschappen pasten bij de instelling van deze 'chevalier sans peur et sans reproche' die een trouw dienaar was van de Staat der Nederlanden en zich in bijzondere mate verknocht voelde aan koningin Wilhelmina wier ordonnans-officier hij nog vóór de eerste wereldoorlog geweest was, wier adjudant in buitengewone dienst hij in '33 werd. Van het directe contact tussen de vorstin en hem hebben wij al gewaagd.

XCGeneraal Godfried van Voorst tot Voorst was een groot kenner van de militaire geschiedenis, in de veldtochten van Hannibal, Scipio en Napoleon had hij zich in het bijzonder verdiept.ê Het kan stimulerend werken wanneer een opperofficier de veldtochten van militaire genieën uit het verleden bestudeert, maar wanneer de betrokkene het tot commandant van het Nederlandse veldleger brengt, kan die studie er licht toe leiden dat hij, met de voorbeelden uit het verleden voor ogen, op de kaart grandioze manoeuvres gaat ontwerpen die van een alleszins te waarderen aanvalslust getuigen maar de beperkte capaciteiten van dat arme veldleger ver te boven gaan. Realistischer dan generaal Reynders wat zijn kijk op het Derde Rijk en een mogelijk Duits offensiefbetrof, was generaal van Voorst tot Voorst minder realistisch dan deze, wanneer hij zich afvroeg hoe dat offensief opgevangen moest worden: hieruit vloeide dus al een dubbele tegenstelling in opvattingen voort tussen persoonlijkheden, die uit geheel andere kringen van het volk afkomstig waren en elkaar ook slecht lagen. Reynders was 'een burgerjongen', van Voorst tot Voorst, als zijn voorganger Röell, een aristocraat.

XC1 V. E. Nierstrasz, 6 jan. 1967. 2 Aldus zijn eigen opgave in Persoonlijkheden in het Koninkrijk

638 [PDF]
BERAAD DE KONINGIN

XCLuitenant-generaal Röell was het als commandant van het veldleger en commandant van de Vesting Holland al met eens geweest met de verschillende eoncentratie-plannen die generaal Reynders als chef van de generale staf in' 34 en '35 min of meer had laten uitwerken. Daarmee legde men zich, vond hij, teveel vast. Zoals hij begin '36 betoogde op een bijeenkomst van twee vlagofficieren van de marine en zeven opperofficieren van de landmacht die de Koningin belegd had ter voorlichting van haarzelf en van de zes-en-twintigjarige Kroonprinses, was hij, Röell, 'een overtuigd aanhanger vandenoodzakelijkheid van een of andere afwachtingsopstelling, voorafgaand aan een concentratie.' Generaal-majoor Fabius, hoofd van de inlichtingendienstin de eerste wereldoorlog, was hem toen bijgevallen: Fabius wenste 'met nadruk vast te stellen dat het wederom invoeren van een afwachtingsopstelling, uiteraard meer beveiligd dan in 1914, een besliste noodzakelijkheid is om als het ware eerst de kat uit de boom te kunnen kijken.'

XCDie afwachtingsopstelling moest, aldus weer luitenant-generaal Röell, 'aangezien het luchtgevaar het eoncentratie-spoorwegvervoer zeer twijfelachtig maakt', 'te voet en steeds strijdvaardig' ingenomen worden. En behield de legerleiding dan 'bruggehoofden op de grote rivieren', dan zou men 'een herhaling' krijgen 'van hetgeen Prins Willem I van Oranje deed, toen deze door de vestingen aan Maas en ijsel 'de tuin van Holland sloot."~

XCMen mag zich afvragen ofhet in onze verhoudingen veel zin had, terug te grijpen op militaire gebeurtemssen die 350 jaar in het verleden lagen. Generaal Reynders had er maar het zwijgen toe gedaan. Beter dan een Röell en een Fabius besefte hij, dat men in een radicaal andere tijd leefde en dat men anno 1936 met de Nederlandse landmacht niet teveel kapriolen kon uithalen; tot meer dan een passieve verdediging achtte hij haar met capabel. Daarmee hield hij bij het opstellen van 'Geval Blauw' ook rekening; hier kreeg het veldleger niet tot taak, na ingewikkelde manoeuvres in het vrije veld een zwaar gevecht aan te gaan (in bewegingen met grote eenheden had men geen enkele ervaring en voor een klassieke veldslag ontbrak al het geschut) - het veldleger moest zich louter verdedigen: eerst in de Gelderse Vallei, daarna achter de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

XCGeneraal Röell had zich tenslotte, maar tegenstribbelend, bij de concentratie voor 'Geval Blauw' neergelegd; moeten neerleggen, want generaal Reynders had, zoals wij al zagen, de bevoegdheid veroverd om als chef vanw.

1 Röell: 'Kort overzicht van het behandelde ter audiëntie van vlag- en opper officieren bij H.M. de Koningin op 9 januari 1936' (II jan. 1936), p. 10, 13, 14 (Kabinet der Koningin, archief).

639 [PDF]
DE DEFENSIE

de generale staf het mobilisatie- en concentratieplan te bepalen, desnoods tegen de inzichten van de overigens aan hem gelijkgestelde commandant van het veldleger in. Maar generaal Röell gaf niet op en toen hij op r april ' 37 zijn functie overdroeg aan generaal van Voorst tot Voorst, bleek al spoedig dat deze zich evenmin als zijn voorganger verenigen kon met de relatief passieve rol die generaal Reynders aan het veldleger toegedacht had. Begin juli ontving generaal van Voorst tot Voorst de plannen voor 'Geval Blauw'. Hij had er veel, zo niet alles op tegen. Hij keurde af, dat 'uit eigen beweging, geheel nodeloos' heel noord- en oost-Nederland prijsgegeven werd, terwijl daar toch 'bijzondere mogelijkheden' waren voor 'operatief optreden'. ('Men bedenke hoe Napoleon r8r4 op de binnenlijnen Centraal Frankrijk verdedigde') ; 'geval Blauw' achtte hij 'ontmoedigend, zo niet demoraliserend voer de volksgeest', 'zeer belangrijke centra als Arnhem en Nijmegen, de gehele Betuwe werden voetstoots prijsgegeven'; van de Gelderse Valleistelling waar hij zich dan in eerste instantie moest inrichten, was de linkervleugel (die aan het Ijselmeer) ongeschikt voor de verdediging, achter die stelling zou het veldleger met andere eenheden opgepropt komen te zitten, hij zou als commandant van dat veldleger een taak krijgen, 'die hem in zijn operatievrijheid binnen zijn operatiegebied aan handen en voeten bindt': 'uit de gekozen opstelling is geen operatieplan dat redding kan brengen, mogelijk. Terugtocht naar de Vesting Holland onder moeilijke omstandigheden hangt hier als een noodlot boven. Vanvernietigen van de vijand is geen sprake.' Neen, dan had Koning-Stadhouder Willem III zich in r672 aan IJsel en Rijn beter opgesteld! Hij had Lodewijk XN kostbare tijd doen verliezen: zo had hij Holland gered.

XCDat alles legde de commandant van het veldleger op II juli '37 in een memorie vast.' Vijf dagen later gebruikte hij die memorie als grondslag voor een brief aan generaal Reynders waarin hij, de boven weergegeven argumenten samengevat hebbend, in het bijzonder nog bezwaar maakte tegen de 'aanvankelijke taak' van het veldleger die aangegeven was als 'hardnekkige verdediging'. Hij achtte 'operatief en offensief optreden''mogelijk en zelfs noodzakelijk' en drong dus op een andere formulering aan: 'Wordt als formulering gekozen: 'doordringen in Nederlands grondgebied op de krachtigst mogelijke wijze tegengaan', dan', schreefhij, 'blijft voldoende ruimte over voor het voeren van de noodzakelijke operatiën"J. J.

1 G. van Voorst tot Voorst: 'Memorie op grond van de ontworpen concen tratie Blauw' (II juli 1937) (Sectie krijgsgeschiedenis, archieven, commandant veldleger, diverse stukken 1937-'39, bundel I). 2 Brief, 16 juli 1937, van de com mandant van het veldleger aan de chef van de generale staf(a.v.).

640 [PDF]
VAN VOORST TOT VOORST CONTRA REYNDERS

wèlke operatiën dat zouden worden, zou hij (maar dat schreefhij er niet bij) in zijn kwaliteit van commandant van het veldleger bepalen.

XCGeneraal Reynders ging op die brief niet in. Werd het verschil in visie grondig doorgesproken 1 Trachtte hij het generaal van Voorst tot Voorst duidelijk te maken dat die 'noodzakelijke operatiën' evenzovele fantasieën waren 1 Wij vrezen van niet. In april' 38 werd generaal van Voorst tot Voorst door de Koningin ontvangen. Wij citeren uit zijn aantekeningen:

XC'H.M. begon met te zeggen, heb u zo'n lange tijd niet gezien en wil gaarne uw oordeel over politieke quaestiesen concentraties. Medegedeeld: niet eens (met) chef generale staf over concentraties. Wil dichter bij grens ... Bij vertrek: 'Dank u zeer voor Uw zeer interessante mededelingen.' '1

XCMet de klacht van de commandant van het veldleger (want een klacht was het) kon de Koningin weinig beginnen: 'Blauw' was door de chef van de generale staf vastgesteld, door zijn officieren uitgewerkt en door de verantwoordelijke minister goedgekeurd - maar ze vergat de 'zeer interessante mededelingen' niet. Ook generaal van Voorst tot Vootst had voorlopig geen keus. Hij aanvaardde de stelling in de Gelderse Vallei, maar de 'hardnekkige verdediging' bleefhij afwijzen. In februari' 39 schreefhij een nieuwe memorie waarin hij berekende dat het veldleger, om de inundatie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie te waarborgen, de stelling minstens zeven dagen verdedigen moest; die verdediging diende evenwel 'offensief' gevoerd te worden: rukten Duitse troepen naar de Gelderse Vallei op, dan moesten Nederlandse troepen ze via de Betuwe uit Brabant in de hnkerfl.ank aanvallen, ja'Ook in andere zin kan een krachtig en met een viertal reserve-divisiën versterkt veldleger zich de Valleistelling operatief ten nutte maken, nl. gedekt door deze stelling met een belangrijk gedeelte op te rukken langs de as UtrechtVianen-Zaltbommel-'s-Hertogenbosch (zie Prins Willem III 1672/1673) en te opereren in Noord-Brabant en in België, hetzij onverwacht uitbrekend voor een offensief,hetzij ter versterking van de verdediging aldaar."

XCToen generaal van Voorst tot Voorst nog geen maand na het opstellen van dit stuk opnieuw door de Koningin ontvangen werd, schetste hij haar welke gelegenheden voor offensief optreden de Grebbelinie bood; 'Grebbelinie' was de benaming geworden van de versterkingen die hij in de Gelderse Vallei wilde gaan aanleggen. 'H.M. meent', tekende hij aan, 'dat niet alleenJ. J. G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen',april'J. J. G. van Voorst tot Voorst: 'Memorandumbetreffende de 'Stelling van de Gelderse Vallei" (19 febr. 1939) (Sectie krijgsgeschiedenis,archieven, commandant veldleger, diverse stukken 1937-'39, bundel

1 20 1938. I

641 [PDF]
DE DEFENSIE

moet worden standgehouden in Grebbelinie, maar zo mogelijk naar voren' moet worden opgerukt.'! Hij had er dus een strijdlustig bondgenote bij gekregen; daardoor gesterkt, ging hij aan de Grebbelinie bijzondere aandacht besteden. In juni' 39 hield hij er een grote kaderoefening 'met alle generaalslegerkorpscommandanten en kolonels-divisiecommandanten' die in de Grebbelinie in stelling zouden moeten gaan; vier dagen lang werden er de mogelijkheden tot versterking en tot inundatie verkend", en op II juli kreeg de generaalopnieuw gelegenheid, zijn desiderata aan de Koningin kenbaar te maken, ditmaal via een van haar adjudanten. Men lette op die datum: het vierde ministerie-Colijn was demissionair; in zulk een periode was het de Koningin mogelijk, aan de verlening van de opdracht tot formatie van een nieuw kabinet bepaalde voorw'aarden te verbinden. Weer citeren wij generaal van Voorst tot Voorsts aantekeningen:

XC'11 juli. 9.30-10.30. Majoor Phaff deelt mij mede dat H.M. wenst ingelicht te worden over stand van zaken Grebbelinie. Deel mede dat ik noodzakelijk acht: 1. kanaalaanleg bespoedigen; 2. geen kazematten schrappen; 3. electrisch bomvrij gemaal bij de Grebbe; 4. opwerken en in orde maken (van) dijken, werken en kom-afscheidingen. Maj. Phaff deelt mij 12 juli mede dat H.M. minister Colijn zou verzoeken, Il1Îjhierover te ontbieden. H.M. liet mij zeggen dat een-en-ander niet het gevolg was van 'klikken' maar omdat H.M. zelf het uitspreken had uitgelokt."

XCHelaas: de commandant van het veldleger werd niet door minister Colijn ontboden." Tot een uitspraak met generaal Reynders kwam het evenmin. Zes weken later werd de algemene mobilisatie afgekondigd, gevolgd door de concentratie-'Blauw', en daarmee stond achter de Grebbelinie een veldleger opgesteld dat de chef van de generale staf, nu tot opperbevelhebber van land- en zeemacht gepromoveerd, in geval van oorlog zo spoedig mogelijk achter de Nieuwe Hollandse Waterlinie wilde terugnemen, terwijl de commandant van dat veldleger onder geen beding de Grebbelinie wilde prijsgeven en daarmee alle mogelijkheden tot de offensieve operaties die bij tijd en wijle zijn geest vervulden. Er was eenheid van bevelvoering-eindelijk. Er was geen eenheid van beleid.J. J. G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen',maartGetuige J. J. G. van Voorst tot Voorst,c, p.J. J. G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen', II en 12 juli 1939. Brief, 28 mei 1948, van J. J. G. van Voorst tot Voorst aan de Enquête-commissie, Enq., dl. I b, p.

1 16 1939. 2 dl. I 84. 3

642 [PDF]

Andere vormen van verdedigingsvoorbereiding

XC

XCWij schreven eerder, dat er op het niveau van de ministerraad, voorzover ons bekend, in die vooroorlogse jaren nooit sprake geweest is van goed doordacht en gecoördineerd beraad dat zich tot alle aspecten van de landsverdediging uitstrekte. In sommige aspecten verdiepte men zich dus wel. Het is gepast, daar nu een overzicht van te geven.

XCAannemend dat het centrum van Den Haag getroffen zou worden door Duitse bombardementen, ging men van september' 38 af verplaatsing van de departementen of althans van kernen daarvan voorbereiden": zo zou de minister van waterstaat met enkele hoofdambtenaren naar een buitenplaats in Rijswijk dienen te verhuizen, de Eerste Kamer zou v.ergaderen in het restaurant Chûteau Bleu in het Haagse Bos; in al die gebouwen werden al telefooninstallaties aangelegd.ê Minister Goseling ging voorts rekening houden met de mogelijkheid dat het overleg tussen regering, Raad van State en Staten-Generaal niet meer in de door de Grondwet voorgeschreven volgorde zou kunnen plaatsvinden. Op zijn verzoek stelde de Amsterdamse hoogleraar in het staats- en administratief recht, mr. dr. G. van den Bergh, die een achttal jaren voor de SDAP lid van de Tweede Kamer geweest was, een 'Ontwerp van wet tot voorziening in een mogelijke noodtoestand van de Staat (Staatsnoodwet)' op. Bij die wet zou de regering, na goedkeuring door de Staten-Generaal, de bevoegdheid krijgen, 'noodverordeningen' af te kondigen waarin zij van verscheidene grondrechten zou kunnen afwijken; zo mogelijk, moest de Raad van State over elke noodverordening gehoord worden; elke noodverordening diende verder binnen acht dagen na de afkondiging ook al weer om goedkeuring aan de Staten-Generaal voorgelegd te worden. De Staatsnoodwet kwam dus neer op een versnelling van het eventuele regeringsingrijpen waarbij er evenwel van uit werd gegaan dat regelmatig contact tussen regering en Staten-Generaal mogelijk zou blijven. In de zomer van '39 zond van den Bergh zijn ontwerp aan de minister toe. In juli moest de Amsterdamse hoogleraar er op aantekenen: 'Ten gevolge van de kabinetscrisisheeft de voorgenomen bespreking niet plaats gehad."

XCEvacuatie van de burgerbevolking uit gebieden die in staat van verdediging gebracht zouden worden, werd van '35 af voorbereid, een uitgewerkte regeling lag klaar toen de tweede wereldoorlog uitbrak: wij komen er in ons volgend deel op terug.

XC1 Ministerraad, notulen, 12 sept. 1938. 2 Getuige J. W. Albarda, Enq., dl. II c, p. 209. 3

643 [PDF]
DE DEFENSIE

XCOok aan de monumentenzorg was aandacht besteed. Het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen had hier de directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, dr. J. Kalf, de nodige feitelijke volmachten voor gegeven en deze, een dynamisch man, was van '38 af met veel ijver aan het werk geslagen: voor de kunstschatten van het Rijksmuseum werd in de duinen bij Castricum een onderaardse bergplaats gebouwd, in Den Haag was de kelder van het Mauritshuis versterkt, uit de Grote Kerk te Gouda waren de befaamde gebrandschilderde ramen van de gebroeders Crabeth in veiligheid gebracht.! Voorziende dat in een nieuwe oorlog, als in vroegere, het metaal van de kerkklokken opgevorderd zou kunnen worden, had dr. Kalf er tenslotte al in '39 voor gezorgd dat alle klokken en carillons van kerkhistorische, oudheidkundige of artistieke waarde, voorzover zij van vóór 1700 dateerden, voorzien waren van de letter M; bij elke klok of carillon bevond zich ook nog een certificaat in vier talen, 'waarin vriend zowel alsvijand werd uitgenodigd, ze in ieder geval te laten hangen.' Vanhet totale gewicht aan kerkklokken en carillons in den lande viel ongeveer een zevende onder die bescherming."

XCBijzondere aandachtverdient een aanzienlijk gecompliceerder en omvangrijker geheel van maatregelen, vallend op het terrein van de. economische verdedigingsvoorbereiding .

XCMinister van Dijk had, zoals wij al zagen, in '24 aangedrongen op het vormen van voorraden ten behoeve van de drie miljoen burgers die, naar men aarmam, in geval van oorlog in de Vesting Holland afgesloten zouden worden. 'Het gehele vraagstuk werd gezien als een kwestie van voorraadvorming voor het opvangen van de eerste stoot en geenszins als de voorbereiding. van een mobilisatie van het totale economische potentieel der natie' - dat, terwijl de eerste wereldoorlog in de oorlogvoerende landen aangetoond had dat zulk een totale mobilisatie niet alleen wenselijk maar ook uitvoerbaar was. Vermoedelijk ging minister van Dijk er van uit, dat wij in elk geval bondgenoten zouden hebben, 'de tweede overweging, in de praktijk wel de belangrijkste, was', aldus A. J. van der Leeuw, 'dat alles vermeden moest worden wat geld zou kunnen kosten."

XCAan de generale staf - niet aan het departement van defensie! - werd in de tweede helft van de jaren '20 een klein bureau, 'Voorziening Behoeften voor Oorlogstijd', toegevoegd dat aan die economische verdedigingsvoorbereiding aandacht moest besteden, 'enkele officieren mochten er aankerken van Limburg (1947), p. 19-20. 3 A. J. van der Leeuw: 'De voorgeschiedenis der grondstoffendistributie,

1 Brief, 13 maart 1966, van G. A. van Poelje. 2 A. van Rijswijek:

644 [PDF]
ECONOMISCHE VERDEDIGINGSVOORBEREIDING

werken (beter misschien: mee spelen) maar hun arbeid maakte geen deel uit van het regeringsbeleid."

XCDie arbeid werd eerst enkele jaren later op een hoger plan getild, in hoofdzaak door de stimulansen welke van twee nauw met elkaar samenwerkende hoofdambtenaren uitgingen: dr. Hirschfeld en ir. S. L. Louwes. Beiden waren zij briljante organisatoren die binnen hun ressort getuigden van een door visie gedreven vermogen tot aanpakken waar wij in de militaire sector, met name bij de landmacht, vergeefs naar gezocht hebben. Louwes was de eerste die in '34 aan de bel trok, er als regeringscommissaris voor de uitvoering van de Tarwewet-Jj r de minister van defensie, Deckers, op wijzend dat de graanvoorraden te Rotterdam gedaald waren tot een peil dat de consumptie van graan (in de eerste plaats in de vorm van brood) niet voor de voorgeschreven drie maanden, maar slechts voor twee weken waarborgde." Deckers stelde overleg voor met zijn ambtgenoot van economische zaken, Steenberghe, een bekwaam industrieel, sinds kort minister. Dat werd door de ministerraad gcedgekeurd.ê Louwes was het ook die via zijn eigen minister, nu diezelfde Deckers (minister van defensie in het tweede, minister van landbouwen visserij in het derde ministerie-Colijn), in okto ber ' 35 de ministerraad voorstelde, een interdepartementale commissie voor de verdedigingsvoorbereiding in het leven te roepen." Weer werd zijn voorstel aanvaard", in april '36 ('wellicht gaf de Rijnland-bezetting nog het laatste stootje'") begonde commissie met haar werkzaamheden. Beschikkend over een eerste jaarkrediet van f 15 000,7 zette zij zich, in Z.g. werkcommissies gesplitst, aan het opstellen van een aantal rapporten: de voorziening met levensmiddelen, de instelling van uitvoerverboden, de invoering van een benzine-distributie, de problemen van de scheepvaart in oorlogstijd, van de kolenvoorziening, van het binnenlands vervoer, van de voorraadvorming ten aanzien van zandzakken (nodig voor de Ïuchtbescherming 1), van de gas- en drinkwatervoorziening, van de voorziening met geneesmiddelen - het werd alles binnen enkele jaren onderwerp van gedegen studie eerst en vervolgens van concrete voorstellen die met grote regelmaat de ministerraad passeerden."p.J.J.i I

1 A.v., 4. 2 Brief, 12 juli 1934, van de min. van defensie aan de voorzitter van de ministerraad (Ministerraad-rçja, agendastuk 5II). 3 Agendastuk a.v. • Brief, 31 okt. 1935, van de min. van landbouwen visserij (no. 15542, afd. landbouw crisis-aangelegenheden) (Ministerraad-rçj j, kabinet, uittreksels uit de agenda, no. 454). s Ministerraad, notulen, 5 nov. 1935. 6 A. van der Leeuw: 'De voor geschiedenis der grondstoffendistributie', p. 12. Ministerraad, notulen, 30 juni 1936. 8 A. van der Leeuw: 'De voorgeschiedenis der grondstoffendistributie', p.20.

645 [PDF]
DE DEFENSIE

XCTen aanzien van de voedselvoorziening was van speciaal belang dat ir. Louwes in maart '37 de leiding kreeg van een op te richten Rijksbureau ter voorbereiding van de Voedselvoorziening in Oorlogstijd; hij was ook de auctor intellectualis van het rapport van de Werkcommissie Productiemogelijkheden Landbouw waarin in de zomer van ' 3 7 uiteengezet werd dat ons land in oorlogstijd, ook als de overzeese toevoer weggevallen was, redelijk goed in zijn behoeften aan voedingsmiddelen zou kunnen voorzien, mits de graan-etende kippen en varkens grotendeels geslacht werden, binnenlands graan gebruikt werd voor de broodvoorziening en de verbouw van aardappelen o.m. door het scheuren van grasland uitgebreid - 'de kern van het oorlogsbeleid', zoals van der Leeuw terecht constateert.' Eind '37 stelde ir. Louwes de ministerraad voor, voortaan grote voorraden tarwe, veevoeder en rijst aan te houden; eind januari '38 werd zijn voorstel goedgekeurd.ê

XCZo breidde de economische verdedigingsvoorbereiding zich uit. Om de voorstellen van de al genoemde commissie te verwezenlijken, werd bij het departement van economische zaken het bureau Economische Verdedigingavoorbereiding in het leven geroepen. Een apart Regeringscommissariaat voor de Industriële Verdedigingsvoorbereiding begon na te gaan, in hoeverre men defensie-orders plaatsen kon bij de Nederlandse industrie, en van de zomer van ' 3 8 af werd al die arbeid beter gecoördineerd door de instelling van de Economische Defensieraad, waarvan minister Steenberghe als voorzitter optrad; daarmee was 'de verdedigingsvoorbereiding een dagelijkse zorg voor de beleidsorganen geworden, iets wat zij in 1936 bepaald nog niet was.'3

XCEr moest nog veel gebeuren. Het was vooral Steenberghe die er naar streefde, de tijdens de eerste wereldoorlog gemaakte fouten te vermijden; hij had die periode (waar niemand zich na '18 in verdiept had) in 'nauwgezette studie' laten nemen. In het licht van die studie en van de latere overwegingen werden allerlei wetsontwerpen voorbereid. Het eerste, betrekking hebbend op de voedselvoorziening, passeerde de ministerraad in juli '38,4 maar was nog niet aan de Tweede Kamer voorgelegd toen tien weken later, eind september, als gevolg van de Sudetencrisis het gevaar van een tweede wereldoorlog acuut leek te worden. Er waren meer lacunes. Eind januari had de ministerraad, zoals wij al zagen, besloten, grote voorraden te vormen: de betrokken bedrijfsgroepen zouden opdracht krijgen, ISO 000 ton tarwe, ISO 000 ton voedergraan, 90000 ton veekoeken enJ.geschiedenis der grondstoffendistributie', p. 19. 4 Ministerraad, notulen, II juli

1 A.v. 2 Ministerraad, notulen, 24 jan. 1938. 3 A. van der Leeuw: 'De voor

646 [PDF]
ECONOMISCHE VERDEDIGINGSVOORBEREIDING

25 000 ton rijst in voorraad te houden! - maar tijdens de Sudetencrisis was er, doordat er toevallig minder verschepingen waren aangekomen, maar 'voor drie dagen broodgraan' in het land. 2 Die crisisviel dan voorts midden in een situatie waarin onder toezicht van de Economische Defensieraad wel al een aantal noodzakelijke wetsontwerpen uitgewerkt was, maar geen van die ontwerpen had men, met uitzondering van het ene dat wij al noemden, nog in bespreking kunnen nemen. Niet rninder dan zeven werden in de spoedvergadering van de ministerraad die op woensdag 28 september '38 plaats vond, in snel tempo besproken en goedgekeurd, diezelfde dag nog met het al eerder goedgekeurde ontwerp aan de Raad van State voorgelegd, daags daarna, donderdag, door Tweede en Eerste Kamer aangenomen. Die acht ontwerpen betroffen het vorderen van goederen, de inschakeling van de bevolking in wat een oorlogseconomie zou zijn, het tegengaan van prijsopdrijving, het vorderen en verzekeren van zeeschepen, de distributie van levensmiddelen en van andere artikelen voor algemeen gebruik en de organisatie van de bodemproductie. 3

XCOp de meeste van die ontwerpen was nogal wat aan te merken maar de tijd ontbrak om ze te verbeteren. De betrokken wetten zouden intussen slechts vijf maanden geldig zijn. Die tijd maakte de Economische Defensieraad zich ten nutte om betere ontwerpen op te stellen; deze werden in december '38 door de ministerraad besproken", toen duurde het toch nog zes maanden voor zij, door de Staten-Generaal goedgekeurd, het Staatsblad bereikten. Vooral de Distributiewet was ingrijpend gecorrigeerd: het ontwerp van september '38 had in hoofdzaak aandacht besteed aan de verdeling van wat 'distributie-goederen' zou gaan heten, maar niet aan hun vervoer, koop, verkoop, aflevering of bewerking; het nieuwe ontwerp liet het productie- en distributieproces in al zijn stadia en vormen onder wettelijke regels vallen. Voorts werd besloten dat, zodra distributie van enig schaars wordend consumptie-artikel noodzakelijk zou worden, alle burgers de beschikking zouden krijgen over een z.g. distributiestamkaart; op vertoon van die stamkaart zouden zij bij gemeentelijk te organiseren distributiediensten bonnen ofbonkaarten in ontvangst kunnen nemen; die bonnen ofbonkaarten zouden zij, anders dan in de eerste wereldoorlog toen men zich voor elk distributie-artikel bij een bepaalde winkelier in de een of andere branche vervoegen moest, bij elke winkelier van die branche kunnen presenteren.

XCWij zullen de werking van het distributiestelsel dat tijdens de bezetting

1 Brief, 25 mei 1938, van de min. van econ. zaken aan de voorzitter van de minister raad (Ministerraad-roj S, agendastuk 238). 2 Getuige M. P. L. Steenberghe, dl. II c, p. 308. S Ministerraad, notulen, 28 sept. 1938. A.v., 5 en 19 dec. 1938.

647 [PDF]
DE DEFENSIE DE RI]KSBUREA US

\zulk een belangrijke rol zou gaan spelen, in een volgend deel nauwkeuriger beschrijven; de voorbereidingen vormden van de lente van '39 af al een zware belasting voor het overheidsapparaat. Vooral gold dat voor de voorbereiding van de uitreiking der miljoenen distributiestamkaarten. Met het oog daarop werd in de lente van '39 door de ministerraad besloten, plannen tot uitreiking van nog een ander, algemener identiteitsbewijs, het Z.g. persoonsbewijs, te laten rusten.' Brak een tweede wereldoorlog uit, dan zouden, dat was duidelijk, vele industriële grondstoffen schaars worden. Ook hun distributie moest dus geregeld worden. Daar zouden bureaus voor worden opgericht die, als administratieve schakel tussen producenten en groot- en kleinhandelaren, hun zorgen zouden uitstrekken tot met elkaar samenhangende groepen artikelen. Het departement van economische zaken ging Z.g. kernbureaus oprichten die zich, zodra nodig, tot rijksbureaus zouden uitbreiden. Met de directie zou men veelal een vooraanstaand man uit de betrokken bedrijfstak belasten (die zich natuurlijk van. de belangen van zijn firma los moest maken) ; elk van die directeuren zou een commissie van bijstand naast zich krijgen waarin ook het bedrijfsleven vertegenwoordigd zou zijn, meest in de personen van bestuursleden van bedrijfsorganisaties. Men was met de uitwerking van dit schema nauwelijks begonnen, toen het tijdens de Sudetencrisis noodzakelijk leek, een reeks rijksbureaus op de kortst mogelijke termijn in het leven te roepen; telefonisch werd aan enkele figuren uit het bedrijfsleven de vraag voorgelegd of zij bereid waren, de leiding van zulk een rijksbureau op zich te nemen. Maar de bui dreef over: er was dus iets meer tijd voor grondige voorbereiding. En inderdaad, toen de oorlog uitbrak, waren' de directeuren uitgenodigd, gebouwen gezocht en gevonden, telefoonaansluitingen voorbereid en aan een kern van personeel was gevraagd zich beschikbaar te stellen.f Binnen vijf dagen tijd werden, van 29 augustus '39 af, twaalf rijksbureaus opgericht. 'Kostbare en onhandige improvisaties' als in de eerste wereldoorlog kon men vermijden, er was, aldus weer van der Leeuw, 'een overzichtelijk, logisch en doordacht schema van bevoegdheden en organisaties' geschapen, waardoor niet alleen het bedrijfsleven maar ook de militaire autoriteiten wisten, waar zij zich aan te houden haddén; geen geringe prestatie was het, dat dat gehele apparaat 'zonder grote wrijvingen op gang kon worden gebracht." wel te verstaan: deze economische verdedigingsvoorbereiding leek 1 K. J. Frederiks: Op de bres 1940-1944. Overzicht van de werkzaamheden van het departement van binnenlandse zaken gedurende de oorlogsjaren (1945), p. 59. 2 A. J. van der Leeuw: 'De voorgeschiedenis der grondstoffendistributie', p. 29. 3 A.v., p. 31.

648 [PDF]

wenselijk, geheellos van het feit of Nederland aangevallen zou worden: een neutraal Nederland zou het minstens zo moeilijk krijgen als in '14-'18 het geval geweest was, zo niet moeilijker. Kwam het wèl tot die aanval, dan zou men die nieuwe organisatie nog minder kunnen ontberen, ook en vooral niet, wanneer de conceptie werkelijkheid werd die minister van Dijk in '24 neergelegd had en waarmee, min of meer onuitgesproken, bij die verdedigingsvoorbereiding rekening gehouden werd: een Vesting Holland die, misschien gedurende geruime tijd, stand hield, terwijl de andere provincies, Zeeland wellicht uitgezonderd, bezet zouden zijn.

XCVerder dan tot de verdediging van de Vesting Holland keek de overheid niet vooruit. Particulieren waren er die dat wèl deden. Sommigen die het betalen konden, emigreerden overzee, vooral naar de Verenigde Staten; anderen brachten daar hun kapitalen in veiligheid; geen risico nemend, begon de Nederlandse Bank in augustus '38 met het overbrengen van haar goudvoorraad naar Engeland en Amerika. De president, mr. Trip, ging daar begin '39, na overleg met een der directeuren, mr. A. M. de Jong, in Den Haag met minister-president Colijn over spreken. 'Ik herinner mij nog' zei later de Jong,

XC'dat de heer Trip een paar dagen later op dat gesprek terugkwam en mij zeide: 'Ik heb dit met de heer Colijn besproken en die meent dat het niet nodig was, omdat er waarschijnlijk toch geen oorlog zal komen.' '1

XC'Waarschijnlijk.' Het onwaarschijnlijke kon werkelijkheid worden: de bank zette de goudverschepingen voort, 'de stopzetting heeft nietlang geduurd.f

XCEn de provincies buiten de Vesting Holland, De legerleiding zelf ging er van uit, dat men die in geval van een krachtig Duits offensief na een week of twee zou moeten prijsgeven. Moest daar niets voorbereid worden,

XCVoor naar buiten blijkende voorbereiding werd niet gevoeld. Het gehele perspeetlef leek trouwens vaag, ver-af en onwezenlijk. Maar daarnaast zou, zo vreesde men in regeringskring, elke naar buiten blijkende voorbereiding Duitsland irriteren en, vooral, de eigen bevolking hevig verontrusten; hoogstwaarschijnlijk nodeloos verontrusten, meende men. Binnenskamers werd wèl iets gedaan. Iets, niet veel. In '35 had de ministerraad een ontwerpbekendmaking goedgekeurd 'betreffende de houding welke de bevolking in geval van een eventuele vijandelijke inval behoort aan te nernen'ê; die bekendmaking, voorbereid door een commissie die van het geldelid oorlogs

XC1 Getuige A. M. de Jong, Enq., dI. III c, p. 38. 2 A.v. 3 Ministerraad, notulen, 25 juni 1935. ;,i\

649 [PDF]
DE DEFENSIE

recht uitging, verdween zonder een spoor na te laten; verspreid werd zij niet. , Een andere conunissie was omstreeks die tijd al bezig; een concept op te stellen voor aanwijzingen aan de overheid in delen van hetland die eventueel bezet zouden worden, niet dus aan de bevolking. In augustus 'IS, in de eerste wereldoorlog, was daarover al een nota uitgegaan naar de commissarissen der Koningin die kopieën moesten doorzenden aan 'de burgemeesters in hun provincie. Die nota had zich op de grondslag geplaatst van het uit 1907 daterend, in Den Haag vastgesteld z.g. Landoorlogreglement; daarvan waren de belangrijkste elementen geweest dat de burgerbevolking niet mocht deelnemen aan de eigenlijke gevechtshandelingen; dat de regering van een, bezet land wettige overheid bleef, waar zij zich ook bevond; dat het bezettingsbestuur bevoegd was, als feitelijke overheid op te treden; maar dat dat bezettingsbestuur van de geldende wetten niet mocht afwijken 'behoudens volstrekte verhindering'.

XCAan dat Landoorlogreglement had men zich in de eerste wereldoorlog slechts in beperkte mate gehouden; de Duitsers hadden er met name in bezet België veel inbreuken op gepleegd. Ook hadden zij daar bij hun offensiefin augustus '14 talrijke burgers gefusilleerd die zij er, in veel gevallen ten onrechte, van verdachten, als franc-tireur op te treden. Juist die gebeurtenissen in België hadden er toe geleid dat in augustus 'IS in ons land de 'Nota betreffende de rechten en plichten van plaatselijke overheid en bevolking in geval van een vijandelijke bezetting' verspreid werd - nota die nimmer toegepast behoefde te worden. Nu kwam men na '33, de oude stukken te voorschijn halend (men had er in de jaren '20 ook af en toe naar gekeken"), tot de conclusie, dat 'plaatselijke overheid' een te nauw begrip was: niet alleen de besturen van provinciën en gemeenten, maar ook die van de waterschappen, veenschappen en veenpolders moesten voorgelicht worden (de Duitsers zouden medewerking kunnen gelasten aan inundaties die zij militair van belang achtten) alsmede de directies van de spoor- en tramwegen (Duitse militaire transporten!); bovendien moest men met de in de eerste wereldoorlog elders opgedane ervaringen rekening houden.

XCVandat alles uitgaand, maar zich toch weer baserend op het oude Landoorlogreglement, stelde een interdepartementale commissie een concept op voor 'Aanwijzingen betreffende de houding, aan te nemen door de bestuursorganen van het rijk, de provinciën, gemeenten, waterschappen, veen.schappen en veenpolders, alsmede door het daarbij in dienst zijnde personeel en door het personeel in dienst bij spoor- en tramwegen in geval van een

XC1 Getuige E. N. van Kleffens, Enq., dl. II c, p.

650 [PDF]
DE 'AANWI] ZINGEN'

vijandelijke inval'. Wij willen dit lange stuk! hier niet nader gaan bezien: liever doen wij dat wanneer wij ons met ons relaas in de zomer van '40 bevinden als die 'Aanwijzingen' van actuele betekenis worden. Hier gaat het alleen om de vraag: wat geschiedde er vóór de oorlog mee I

XCWij zijn dan spoedig uitgepraat.

XCHet concept werd in mei ' 37 door de ministerraad ongewijzigd goedgekeurd.ê Lang stond men er niet bij stil: van de nog in leven zijnde ministers wisten in '55 slechts twee zich het feit van die goedkeuring te herinneren; er was een discussie geweest, 'heel rustig en normaal en ik meen me ook te herinneren dat men wilde voorkomen dat in geval van oorlog in Nederland iets dergelijks als in België in de oorlog van I9I4-I9I8 plaats vond, zou gebeuren (met name het optreden vanfranc-tireurs). '

XCAldus Gelissen, in '37 minister van handel, nijverheid en scheepvaart.ê En de minister van binnenlandse zaken, de Wilde:

XC'Bij de behandeling in de ministerraad was er niet veel verschil van mening. Ik kan mij zelfs niet herinneren dat er een enigszins belangrijke discussie over heeft plaats gevonden. Wel is mij bijgebleven dat de ministerraad eenstemmig van oordeel was dat in geval van vijandelijke bezetting de ambtenaren zo lang mogelijk in het belang der bevolking op hun post moesten blijven.'!

XCMet het door de ministerraad goedgekeurd concept gebeurde voorshands niets. Eerst bijna een jaar later, zes weken na de Anschluss, kwam de gedrukte versie klaar. Binnenlandse Zaken stuurde de nodige exemplaren toe aan de commissarissen der Koningin die er één zelf moesten houden, één moesten geven of toezenden aan de leden van het college der gedeputeerde staten en 'één of meer' aan alle burgemeesters in hun provincie; de griffiers der Staten mochten de 'Aanwijzingen' ook lezen, de kennisneming moest verder beperkt blijven tot de gemeente-secretarissen, de wethouders 'alsmede de daarvoor in aanmerking komende hoofden van provinciale en gemeentelijke takken van dienst."J.J. A. de Wilde aan de Enq. commissie, a.v.,dl. VIlb,p. IS.· 6 Brief, 3 meiI938, van

1 De tekst is o. m. te vinden in dl. VII a, (1955) p. 38-45. 2 Ministerraad, notulen, 18 mei 1937. Bij de z.g. 'nagekomen stukken' van de ministerraad uit dat jaar bevindt zich een gestencild exemplaar van het ontwerp dat woordelijk gelijk is aan de gedrukte tekst die verspreid werd. Op de omslag staan het agenda-nummer van de betrokken vergadering (5) en de aantekening: 'ace C' ('accoord· Colijn'). 3 Getuige H. C. H. Gelissen, dl. VII c, p. 787. 4 Brief, 16 febr. 1955, van

651 [PDF]
DE DEFENSIE

XCDe minister van binnenlandse zaken zond van het gedrukte stuk ook exemplaren toe aan zijn ambtgenoten. Wanneer precies, viel later niet meer na te gaan, evenmin hoeveel.' 'De opzet was in elk geval dat aan elk departement 50 à 100 exemplaren werden verstuurd.'2 Bij Defensie waar men het stuk ging na-stencillen, werd, aldus een ambtenaar van de juridische afdeling (misschien slaat zijn relaas eerst op de situatie na mei' 40) 'aan vrijwel ieder een exemplaar uitgereikt, niet alleen aan de juristen, maar ook aan niet-juristen, administratieve ambtenaren, steno's, enz. Mensen van de afdeling administratie, van de gravendienst en van de scheepsbouw kwamen met dat document aandragen."

XCOp het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen, waar men, aldus de secretaris-generaal, prof van Poelje, 'geloof ik, twee exemplaren' gekregen had, waren beide exemplaren, toen men ze in juli' 40 nodig had, zoek:

XC'Omdat men ze op het departement niet kon vinden, heb ik de secretaris van Gouda gevraagd een exemplaar voor mij op te zoeken. Van het bestaan ervan wist niemand iets af totdat ze tenslotte na veel zoeken ontdekt werden in de kamer van de burgemeester, in een kast waar (deze) alle stukken bewaarde die niemand, zelfs niet de gemeente-secretaris, onder ogen kreeg."

XCIn Amsterdam mochten alle autoriteiten die in de brief van Binnenlandse zaken genoemd waren, in '38 de 'Aanwijzingen' lezen. Rondgedeeld werden zij niet, 'daar er niet voldoende exemplaren ter beschikking waren'i'' Tot het maken van kopieën ging men dus niet over.

XCOf de directie van de Staatsartillerie-inrichtingen aan de Hembrug de 'Aanwijzingen' ontving, is twijfelachtig; vermoedelijk ontving de directie van de Nederlandse Spoorwegen die in de voorbereiding gekend was, wèl een exemplaar; even vermoedelijk werd dat exemplaar door de president-directeur bij zijn aftreden in '38 niet doorgegeven aan zijn opvolger, prof. dr. ir. J. Goudriaan die wij al eerder in dit hoofdstuk noemden." Dat het stuk voor beide bedrijven van eminent belang zou zijn, behoeft geen betoog.

XCSystematische voorlichting op grondslag van de 'Aanwijzingen' vond nergens plaats; dat zou kunnen uitlekken en 'publicatie ... zou met grote waarschijnlijkheid', aldus later minister de Wilde,Brief,maartvan devan binnenl. zaken (no.Getuige G.Mathon,c, p."A.v. • Getuige G. A. van Poelje, a.v., p.Brief,sept.van de gemeente-secretarisvan Amsterdam.A. J.Rüter:p.

1 4 1959, min. U 35556). 2 E. dl. VII 420. 536. 5 26 1957, 6 C. (1960), 19-20.

652 [PDF]
GEEN VOORLICHTING

'uitgelegd zijn als (onder dwang van Engeland) tegen Duitsland gericht Velen meenden in 1937 dat de regering vlak voor ofbij een dreigende vijandelijke inval nog tijd zou hebben, de 'Aanwijzingen' aan de ambtenaren ... te doen toekomen. Zo goed als niemand heeft destijds voorzien dat de bezetting van het hele land in vijf dagen een feit zou zijn."

XCWas het de minister van binnenlandse zaken dan niet bekend dat de v. legerleiding er van uitging dat men, als het tot een Duitse aanval kwam, hoogstwaarschijnlijk na die vijf dagen de drie noordelijke provincies alsmede Overijsel, en grote delen van Gelderland en Limburg zou hebben prijsgegeven 1 Men bracht in regeringskring niet de fantasie en misschien ook niet de moed op, zich nuchter voor ogen te stellen wat zulk een Duitse aanval zou betekenen.

XCJa toch: enige voorlichting was er wèl. In het Correspondentieblad van de Centrales van Hogere Rijks- en Gemeente-ambtenaren werden in de lente van '39 drie artikelen opgenomen over het onderwerp 'Ambtsplicht in oorlogstijd' en een van de twee auteurs werd in juni uitgenodigd, over dat thema te spreken op de jaarvergadering van de Vereniging van Comptabele Ambtenaren bij de Overheids- en Semi-Overheidsbedrijven en Diensten. Die comptabele ambtenaren zouden overigens bepaald niet als eersten voor beleidsbeslissingen komen te staan die uit het contact met een bezetter zouden voortvloeien. De commissaris der Koningin in de provincie Groningen, mr. J. Linthorst Homan (een van de leden van het Driemanschap der latere Nederlandse Unie) is, voorzover ons bekend, de enige gezagsdrager geweest die, de 'Aanwijzingen' gelezen hebbend, enkele malen, óók in '39, de regering verzocht, hem te machtigen, de bevolking, met name ook de voormannen van het bedrijfsleven, voor te lichten over de volkenrechtelijke aspecten van een eventuele oorlog en bezetting. 'Dat werd echter in Den Haag afgewezen', schreef hij later, 'omdat de regering zich niet op het standpunt kon stellen dat oorlog waarschijnlijk was."

XCEn zo bleef men, niet alleen materieel, maar ook moreel, nagenoeg onvoorbereid op het onheil dat naderde.Brief,febr.van J.de Wilde aan de Enquête-commissie,VII b, p. IS. 2 J. Linthorst Homan: 'Herinneringen aan 1940', Groningse volks almanak voor het jaar 1947, p.

1 16 1955, A. dl.

653 [PDF]

Hoofdstuk J6: Van Colijn naar de Geer

XC

XCNu wij dan aan het laatste hoofdstuk van ons Voorspel toe zijn, heeft het misschien zin om, al ware het slechts ter voorkoming van misverstanden, te onderstrepen dat wij in alle voorafgaande hoofdstukken niet getracht en evenmin beoogd hebben, een zelfstandige geschiedenis van vooroorlogs Nederland te schrijven. Hadden wij dat gedaan, dan zouden wij allicht, en met name in de jaren' 30, de gebeurtenissen geheel anders gegroepeerd en in eerste instantie aansluiting gezocht hebben bij de kabinetten die toen het regeringsbeleid bepaalden: het derde rninisterie-Ruys de Beerenbrouck (augustus 'zo-mei '33), het tweede ministerie-Colijn (mei '33-juli '35), het derde (juli '35-juni '37) en het vierde en vijfde (juni '37-augustus '39). Ons ging het evenwel niet om de politieke, economische en sociale ontwikkelingen op zichzelf, ons ging het om geheel iets anders: het blootleggen en analyseren van de factoren en het aangeven van de krachten die in de geschiedenis van Nederland in de tweede wereldoorlog (ons eigenlijk onderwerp) zouden doorwerken. Vandaar dat het ons raadzaam leek, die factoren en krachten stuk voor stuk te volgen, los van hun samenspel in de jaren '30. Vandaar ook dat onze hoofdindeling een systematische was, niet een chronologische.

XCEen beknopte terugblik lijkt ons zinvol.

XCWij schetsten een in hoofdzaak door politiek-conservatieve krachten beheerst land; een land waarin tussen de twee wereldoorlogen de modernisering van het productieapparaat voortgang vond maar de eigendomsverhoudingen en daaruit voortvloeiende sociale tegenstellingen niet ingrijpend gewijzigd werden; een land dat van '30 af getroffen werd door de diepe economische crisis die een werkloosheid van katastrofale omvang deed ontstaan maar die als gevolg van het conservatief beleid, in Colijn gepersonifieerd, ten onzent moeizamer, nog moeizamer overwonnen werd dan elders. Tegen de onder Colijns leiding doorgezette politiek van halfslachtige 'aanpassing' en aarzelende ordening kwamen de krachten van links wel in verzet, maar veel effect had zulks niet. Nog minder effectief was de politieke stormloop van de NSB; het oog gericht op haar noodlottige rol tijdens de Duitse bezetting, beschreven wij die NSB uitvoerig in haar politiek-geestelijke oorsprong, in haar organisatorische ontwikkeling, in haar

654 [PDF]
TERUGBLIK

rancuneuze mentaliteit, ook in haar prevaleren boven andere, veelal zeer kleine bewegingen en groeperingen van nationaal-socialistische of fascistische oorsprong van welke een aantal tijdens die bezetting nog van iich zou doen spreken. Vervolgens kwamen in ons relaas de problemen aan de beurt die uit de nabuurschap van het snel sterker wordende Derde Rijk voortvloeiden, sommige (men denke aan het vluchtelingenvraagstuk) met uitgebreidheid geschetst, juist omdat zij zoveel licht werpen op ontwikkelingen in de bezettingsjaren die ons in volgende delen zullen bezighouden. En tenslotte moesten wij dan weergeven wat ten aanzien van de defensie in al haar aspecten wèl en niet voorzien, wèl en niet voorbereid werd.

XCWij koesteren het vertrouwen dat ook de tijdgenoot in het voorafgaande veel aangetroffen heeft waarvan hem de betekenis in de samenhang die wij kozen, evident zal zijn; tegelijk zijn wij er van overtuigd dat die tijdgenoot, eigen geheugen raadplegend, in dat voorafgaande veel gemist zal hebben. Dat is onvermijdelijk. Het beeld immers dat een geschiedschrijving die dieper tracht te graven, van een bepaalde historische periode geeft, moet wel wezenlijk verschillen van hetgeen individuele mensen, elk in eigen kleine kring levend, aan belevenissen ondergaan en aan herinneringen bewaard hebben.

XC'Van Colijn naar de Geer' noemden wij dit slothoofdstuk. Op de persoon van jhr. de Geer die op 10 augustus '39, drie weken vóór het uitbrekenvan de tweede wereldoorlog, als minister-president ging optreden van het door hem geformeerde kabinet waaruit hij, in Londen, ruim een jaar later door het ingrijpen van koningin Wilhelmina verwijderd werd, komen wij aanstonds terug. Na die lode augustus was Colijns rol in hoofdzaak uitgespeeld. Ja, in menig opzicht betekenden de val van zijn vierde kabinet en vorming en val van zijn vijfde (op 25 juli '39 opgetreden, diende het twee dagen later zijn ontslag in) het einde van een tijdperk. In de door een veelheid van partijen gekenmerkte Nederlandse parlementaire demoeratie was het moeilijker nog dan elders om als politiek-dominerende figuur naar voren te komen; bij uitstek moeilijk was dat voor de leider van een partij als de anti-revolutionaire die tussen de twee wereldoorlogen gemiddeld nog geen 13% van de kiezers representeerde. Niettemin: Colijn wàs een dominerende figuur. Van de tien kabinetten die ons land tussen detwee wereldoorlogen kende, formeerde en leidde hij er vijf: bijna zeven jaar lang was hij minister-president, bijna negen jaar lang minister; in de resterende jaren steeds een persoonlijkheid naar wiens woord door vriend en tegenstander met bijzondere aandacht geluisterd werd.

XCTweeërlei kan men hieruit reeds afleiden: dat Colijn, tekortkomingen ten spijt, een man was van uitzonderlijke gaven en dat hij aantrekkings

Indextermen: Colijn, H.
655 [PDF]
VAN COLlJN NAAR DE GEER

kracht uitoefende op velen die allerminst het anti-revolutionair beginselprogram onderschreven.

XCSpreken wij van die tekortkomingen, dan zien wij die in de eerste plaats als uitvloeisel van het feit dat hij een kind was van de negentiende eeuwen dat, zoals wij weergaven, zijn politieke en economische denkbeelden zich geconsolideerd hadden in het Nederlands-Indië van vóór de eerste wereldoorlog. Hij was, toen hij in mei '33 zijn tweede kabinet vo~de dat, in onafgebroken reeks, door het derde, vierde en vijfde gevolgd zou worden, bijna vier-en-zestig jaar oud. Sommige naturen behouden ook op gevorderde of zelfs hoge leeftijd het vermogen tot regeneratie. Dat lag niet in zijn aard die door robuuste strakheid gekenmerkt werd. Strakheid is een deugd, zeker bij de staatsman; zij kan evenwel bij het klimmen der jaren tot starheid worden - een starheid die, en dan alweer in de eerste plaats bij de staatsman, twee noodlottige gevolgen heeft: het oog wordt blind voor de veranderende werkelijkheid, en voorzover die veranderingen wèl onderkend worden, mist de stram geworden geest de soepelheid om er zich bij aan te passen. Het gevaar dat die gevolgen zich voordoen, is vooral dan groot wanneer de betrokken staatsman zelf meent dat in die strakheid het geheim van zijn kracht schuilt, zodat hij van elke aanpassing niet alleen verlies aan respect door anderen ducht maar ook verlies aan zelfrespect.

XCMenig voorbeeld van starheid in de opvattingen van Colijn zijn wij tegengekomen, zowel op het gebied van de economische als op dat van de buitenlandse politiek. Hij was in '33 een deel van zijn oorspronkelijke veerkracht kwijt. Het wezen van het nationaal-socialistische Duitsland doorgrondde hij niet en hij had dus in onvoldoende mate oog voor de gevaren die Nederland bedreigden. In dat laatste (wij willen graag billijk blijven) onderscheidde hij zich niet van nagenoeg alle Europese politici uit die jaren evenmin van miljoenen van zijn landgenoten. Maar niet zij waren ministerpresident, hi} was het. Churchill, toch slechts vijf jaar jonger dan hij, zag van '35 afhelder in, wat in Europa te geschieden stond - hij niet. Dat betekende dat hij zijn greep verloor op de ontwikkelingen die zich voordeden. Lange tijd bleef niettemin zijn positie ongeschokt en toen hij aan invloed ging verliezen, hing dat minder samen met zijn tekort aan visie op de buitenlandse problemen (dat tekort was in ons land nagenoeg algemeen) dan met zijn onvermogen om zich, ter oplossing van wat binnenslands als het meest klemmende vraagstuk beschouwd werd (de economische malaise), open te stellen voor nieuwe denkbeelden.

XCDat laatste werd hem in ' 35 niet slechts verweten door de sociaal-democraten die hun 'plan van de Arbeid' aan het uitwerken waren, maar, wat ernstiger voor hem was, ook door diegenen onder de rooms-katholieken die,

656 [PDF]
DE KABINETSCRISIS VAN JULI_' 3 5

de verbittering bij hun aanhang onder de katholieke arbeiders kennend, een actiever bestrijding van de werkloosheid wensten. Begin juni '35 was hun voorman Steenberghe die terecht van mening geweest was dat op de devaluatie van de Belgische franc die van de Nederlandse gulden had dienen te volgen, als minister afgetreden. Ruim een maand later ging het er naar uitzien dat de Tweede Kamerfractie van de Rooms-Katholieke Staatspartij haar steun aan het algemene economische beleid van het door Steenberghe' s uittreden verzwakte, tweede ministerie-Colijn zou gaan onthouden. Meer en meer werd in katholieke publikaties de juistheid van Colijns aanpassingsbeleid in twijfel getrokken. Deze reageerde hier geprikkeld op. 'De regering kan niet blijven doorwerken', zei hij, op 19 juli '35 in de Kamer het woord voerend naar aanleiding van weer een nieuw bezuinigings-wetsontwerp, 'als haar autoriteit doorlopend ondermijnd wordt door een kritiek die het voorstelt alsof onwil en onkunde het beleid van de regering beheersen. Daarom is bij aanneming van dit ontwerp nog iets meer nodig. Daar is nodig eigenlijk een klaar antwoord op de vraag: stelt men nog vertrouwen in het algemeen beleid van de regering, ja dan neen? Ik meen dat zulk een antwoord behoort te worden gegeven.'1

XCEn alsof dat nog niet duidelijk genoeg was, maakte Colijn in het stenografisch verslag van zijn rede die laatste zin af met de niet-uitgesproken en daardoor nu extra-tartende woorden: 'door het achterwege laten van ondermijnende kritiek.P

XC'Ondermijnende kritiek' - dat was een terminologie die Colijn jegens socialisten, communisten en NSB' ers placht te bezigen, niet jegens de katholieke fractie die zijn beleid in grote lijnen steeds loyaal gesteund had. Het vertrouwensvotum dat hij in zo bruuske termen eiste, kwam ook voor de drie katholieke ministers in zijn kabinet als een volslagen verrassing." De fractie was hogelijk verontwaardigd; haar voorzitter, Aalberse, zegde vier dagen later, in de Kamer replicerend, Colijn het vertrouwen op. Deze 'ging', aldus Aalberse, 'doodsbleek naar de ministerstafel'", vroeg spoedig schorsing der beraadslagingen en diende bij de Koningin het ontslag van zijn kabinet in. Aalberse kreeg opdracht 'een parlementair kabinet op zo breed mogelijke basis' te vormen. Logisch was het, dat hij daarbij dacht aan inschakeling van de SDAP - en daarmee werd de Rooms-Katholieke Staatspartij voor een vraag gesteld die Aalberse's voorganger, mgr. Nolens, al tweemaal ter beantwoording gekregen had, bij de kabinetscrisissen inStaten-Generaal, Tweede Kamer:p.Oud:p.Gribling:Aalberse: 'Dagboek',juliaangehaald a.v.

1 1934-1935, 2202. 2 dl. V, 221. 3 P.475. 25 1935,

657 [PDF]
VAN COLIJN NAAR DE GEER

'22 en '26: was een samengaan van katholieken en sociaal-democraten verantwoord?

XC'Alleen in uiterste noodzaak', had Nolens betoogd - in '22 in de fractie, maar in maart '26 sprak hij het uit in de Kamer. Aan drie voorwaarden moest dan voldaan zijn: de samenwerking moest 'door de uiterste nood' worden opgedrongen; niet alleen de Rooms-Katholieke Staatspartij maar ook andere partijen moesten er toe overgaan; en de gehele katholieke TweedeKamer-fractie moest van de noodzaak overtuigd zijn. 'Die uiterste noodzaak zou er zijn', aldus Nolens, 'als een samenwerking met socialisten door het landsbelang gevorderd werd en er geen andere uitweg meer was die men in overweging kon nemen."

XCZomer '31, kort voor zijn dood, meende Nolens dat zich 'een kentering' voordeed 'in het hedendaagse socialisme. Ze komen geleidelijk helemaal op ons terrein. Ik voorzie dat we ook in ons land met hen zullen moeten samenwerken', had hij toen tegen Aalberse gezegd.ê Was dat moment in '35 gekomen? Aalberse aarzelde. Lang duurde die aarzeling niet. De antirevolutionairen waren niet bereid, in één kabinet zitting te nemen met de sociaal-democraten van wie sommigen twee jaar tevoren de muiterij op 'De Zeven Provinciën' toegejuicht en allen van meet af aan Colijn fel bestreden hadden. Toen weigerde ook de christelijk-historische leider de Geer. Er restte Aalberse niet anders dan zijn opdracht aan de Koningin terug te geven," Luttele dagen later had Colijn zijn derde kabinet geformeerd; het was nagenoeg gelijk aan het voorafgaande - maar het was extra-parlementair: het berustte, anders gezegd, niet op enige afspraak met de partijen in de Tweede Kamer op welker steun het rekende. Dat hij de rebellie van de Rooms-Katholieke Staatspartij zo gemakkelijk bedwongen had, kon bij Colijn slechts het gevoel van eigen onmisbaarheid versterkt hebben.

XCBij de algemene verkiezingen van 26 mei '37 (de eerste waarbij de NSB een kleine fractie in de Tweede Kamer kreeg, de laatste die vóór de Duitse bezetting gehouden werden) steeg het stempercentage der anti-revolutienairen van 13,4 tot 16,4: drie man sterker keerden zij in de Tweede Kamer terug. De propaganda die Colijn als 'sterke man' ten tonele gevoerd had, was niet zonder effect gebleven en met zijn ongelukkige leuze 'Zet meer liberalen ttaast Colijn' had de Vrijheidsbond hem in de kaart gespeeld. Ook1926). 2 Aalberse: 'Dagboek', 20 sept. 1931, aangehaald door Gribling: Aalberse, P.439. 3 A.v., p.

1 Staten-Generaal, Tweede Kamer: 1925-1926, p. 377-78 (17 maart

658 [PDF]
COLIJNS VIERDE KABINET,

de Rooms-Katholieke Staatspartij had drie zetels gewonnen; de vrijzinnigdemocraten bleven gelijk, de Christelijk-Historische Unie verloor twee, de liberale Vrijheidsbond verloor drie zetels.Het lag voor de hand dat Colijn de nieuwe opdracht tot formatie kreeg; minder voor de hand lag, dat hij zijn vierde kabinet als 'positief-christelijk' ging aanduiden: 'Lettend op de verschijnselen van verwarring, in ons volksleven merkbaar, zij het beleid van het kabinet in de eerste plaats gericht op bevestiging van de positiefchristelijke grondslagen onzer samenleving' - zo luidde de belangrijkste zinsnede uit het conceptprogram dat hij opstelde. De liberalen, al lang verheugd dat het conservatief beleid op economisch gebied voortgezet zou worden, slikten die formule, de vrijzinnig-democraten niet. Gevolg was, dat in Colijns vierde kabinet vier in plaats van vijf partijen vertegenwoordigd waren, de Rooms-Katholieke Staatspartij in de persoon van vier nieuwe ministers: Welter (koloniën, hij had in het eerste kabinet-Colijn in '25-'26 diezelfde portefeuille vijf maanden lang beheerd), Steenberghe (economische zaken), Romme (sociale zaken), Geseling (justitie).

XCSteenberghe, Romme en Geseling die tot een jongere generatie van katholieke politici behoorden, waren alle drie voorstander van een actiever bestrijding van de malaise dan Colijn en zijn anti-revolutionaire partijgenoot de Wilde (financiën) voor verantwoord hielden. In zoverre was in de vorming van Colijns vierde kabinet al de kiem aanwezig voor het conflict dat twee jaar later tot zijn uiteenvallen zou leiden. Daartoe droeg evenwel nog een andere reeks gebeurtenissen bij die in den lande hevige deining wekten: de Z.g. zaak-Oss.

De zaak-Oss

XC

XCJarenlang was het Noordbrabantse dorp Oss als gevolg van een reeks factoren (door W. H. Nagel voorbeeldig geanalyseerd") centrum geweest van enkele losse benden van a-sociale figuren die in het dorp en in een wijde omtrek schrik en ontsteltenis verspreidden met reeksen misdaden. Aan hun driest optreden werd tenslotte van begin' 34 af een einde gemaakt door goedgecoördineerde samenwerking tussen de gemeente-politie en een versterkte brigade van de Koninklijke Marechaussee. Vooral de betekenis van het ingrijpen der marechaussee werd daarbij in de pers onderstreept. In totaal werden niet minderdan driehonderd misdrijven opgehelderd en in' 35 en' 36

XC1

659 [PDF]
VAN COLlJN NAAR DE GEER

werden in snel tempo bijna tachtig verschillende daders berecht. Nadien bleef een deel van de marechaussee ter plaatse. Begin' 3 8 kwam zij een zedenschandaal op het spoor: een van de joodse van Zwanenberg's, oprichters van een grote exportslachterij, had in de loop der jaren sexuele relaties onderhouden met tientallen vrouwelijke personeelsleden: in hoger beroep werd de man in juli '38 tot twee jaar gevangenisstraf veroordeeld. De zaak was voor bladen als Het Nationale Dagblad, Volk en Vaderland en Arnold Meyers Zwart Front aanleiding, maandenlang een antisemietische campagne te voeren die in Der Stürmer niet misstaan zou hebben en waarbij gemakshalve het feit over het hoofd gezien werd dat het althans in de zuidelijke provincies, vermoedelijk ook wel elders, veelvuldig voorkwam dat werkgevers op grond van hun positie werkneemsters tot sexuele relaties verleidden of forceerden; 'schering en inslag waren de klachten over misbruiken van leidende mannen in inrichtingen van nijverheid."

XCNu meende de Osse marechaussee-brigade nog vóór de veroordeling van M. van Zwanenberg nog meer schandalen op het spoor gekomen te zijn: schandalen waarbij ditmaal twee rooms-katholieke geestelijken betrokken waren; de een zou sexueel contact met vrouwen onderhouden hebben (hetgeen laakbaar maar niet strafbaar was), de ander (dat gevalleek ernstiger) homosexuele handelingen bedreven met minderjarige jongens. Het bewijsmateriaal voor dat laatste was niet onaanvechtbaar: de verklaringen van de jongens hadden betrekking op gebeurtenissen die zich jaren eerder afgespeeld zouden hebben. Minister Goseling zou verstandig gehandeld hebben indien hij, juist omdat hij zelf katholiek was en als minister zelfs niet de schijn op zich mocht laden, de geloofsgemeenschap te dekken waartoe hij zelf behoorde, naar vermogen bevorderd had dat het recht zijn loop nam. In plaats daarvan greep hij, strijdvaardig als hij was, in het vooronderzoek in, zulks mede onder sterke aandrang van de katholieke procureurgeneraal bij het Bossche gerechtshof, mr. E. L. M. H. baron Speyart van Woerden, een autocraat van de oude stempel, die al geruime tijd had zitten wachten op een aanleiding om maatregelen te nemen tegen de marechausseebrigade; Speyart van Woerden meende dat zij dwars door alle hiërarchische verhoudingen heen opereerde, dat haar 'het succes naar het hoofd gestegen was' (de opperwachtmeester-commandant, die inmiddels Oss verlaten had, was door de Koningin persoonlijk gedecoreerd), ja dat zij in Oss en omgeving 'een soort politieterreur uitoefende'." Daar moest een einde aan komen!

XC1 H. P. Marchant in Ons Noorden (17 maart 1938), aangehaald a.v., p. 370. 2 E. L. M. H. Speyart van Woerden, IS dec. 1955.

660 [PDF]
GOSELING EN DE ZAAK-OSS

\ Begin april '38 maakte minister Goseling bekend dat hij aan de brigade haar opsporingsbevoegdheid ontnomen had. De zaak kwam onmiddellijk in de Tweede Kamer ter sprake; de liberalen, zelf in het kabinet vertegenwoordigd, drongen op een parlementaire enquête aan, een Kamermeerderheid verwierp dit voorstel. Goseling moest wèl toezeggen dat hij aan de Kamer een nota over zijn beleid zou overleggen, maar hij meende daarmee te moeten wachten tot de uitspraak gevallen was inzake de klacht die de brigade tegen het besluit van de minister ingediend had: deze was haars inziens niet bevoegd geweest, haar het opsporen onmogelijk te maken. Injuli' 38 stelde het Ambtenarengerecht, in december de Centrale Raad van Beroep de minister in het gelijk. Het waren twee Pyrrhus-overwinningen, want de werkelijke vraag was niet of de minister zijn formele bevoegdheden te buiten was gegaan maar of hij van die bevoegdheden een gepast gebruik gemaakt had.

XCMaandenlang stonden de kranten vol met berichten over deze zaak die, doordat de beschuldigingen tegen de twee priesters in de sexuele sfeer lagen, velen aangenaam leek te prikkelen. Ook anti-papistische gevoelens kwamen weer naar boven; vooral Rost van Tonningen die meende dat zich hier eindelijk een affaire voordeed waarmee hij Nederland uit zijn politieke voegen kon lichten, trachtte ze te stimuleren. Als woordvoerder van de NSB optredend, blies hij keer op keer in de Kamer het gebeurde op, eenmaal werd hij uit de zitting verwijderd, een tweede maal kwam het zelfs tot een vechtpartij waaraan ook zijn partijgenoot Woudenberg deelnam: een kwalijk novum in de Nederlandse parlementaire geschiedenis.

XCEind januari '39 legde Geseling zijn nota aan de Tweede Kamer voor. Zij werd in handen gesteld van een commissie van vijf leden: de fractievoorzitters van de Anti-Revolutionaire Partij, van de Christelijk-Historische Unie en van de Vrijheidsbond, respectievelijk J. Schouten, H. W. Tilanus en mr. W. C. Wendelaar, de tweede voorzitter van de SDAPfractie, W. Drees, en het katholieke Kamerlid, mr. J. C. M. Sweens; begin juni kwam deze commissie met de grootst-mogelijke meerderheid (alleen Sweens had zich met die conclusie niet verenigd) tot de uitspraak dat de minister de getroffen maatregel onvoldoende gemotiveerd had; hij had haar bij haar onderzoek ook allerlei moeilijkheden in de weg gelegd. Op 28 juni' 39 werd dit rapport door de Kamer behandeld; het werd, met alleen de stemmen van de katholieke fractie tegen, aanvaard.' Een dag later trad het vierde kabinet-Colijn af.

10ud: dl. VI, p. 1I7-J2.

661 [PDF]

De val van Colijns vierde kabinet

XC

XCDat laatste was niet het directe gevolg van de zaak-Oss: toen het rapport van de commissie-Schouten in de Tweede Kamer in behandeling kwam, stond het kabinet al op springen door een fundamenteel verschil van inzicht ten aanzien van het fmancieel-economisch beleid.

XCAl veel eerder in ons relaas maakten wij melding van de oprichting, in '34, van het Z.g. Werkfonds-I934 dat met een bedrag van f 60 mln van wal gestoken was. De regering wilde met dit fonds niet alleen arbeiders aan werk helpen; haar bedoeling was ook, projecten te laten uitvoeren met lonen beneden het geldende peil: zo zou men de 'aanpassing' bevorderen. Veel vaart zat er niet achter: september '36, meer dan twee jaar later, was nog maar voor f 31 mln aan werken in uitvoering, daarvan was bijna f 13 mln bestemd voor de bouw van het passagiersschip de 'Nieuw Amsterdam'! dat, terwijl het Werkfonds inmiddels met f 100 mln uitgebreid was.ê Men had aanvankelijk gehoopt, met gelden uit het fonds 40 000 arbeiders aan het werk te zetten; begin '38 waren het nog maar IS 000. 3 Romme hief in de zomer van '38 het Werkfonds op: hij riep een Rijksdienst voor de Werkverruiming in het leven, welks directeur, ir. J. Th. Westhoff, later in dat jaar aan de opstelling begon van een groot plan dat, door middel van versnelde uitvoering van de Zuiderzeewerken en ontginning van de daar droog vallende polders alsook door versnelling van de ruilverkavelingen de uitbreiding en het beter gebruik van de cultuurgrond wilde bevorderen. Ook aan de bestaande Z.g.werkverschaffmgen wilde Romme eenruimer karakter geven.

XCMet die werkverschaffmgen hadden verschillende overheidsorganen al aan het einde van de jaren '20 een begin gemaakt: het was beter, werklozen ergens aan het werk te zetten dan hen doelloos te laten rondlopen. Men liet hen wegen verbeteren, sportvelden aanleggen en woeste gronden ontginnen; de uitvoering van die werken werd als regel opgedragen aan de Nederlandse Heidemaatschappij. Op straffe van uitsluiting uit de steunregeling waren werklozen verplicht, arbeid in de werkverschaffing te aanvaarden, als zij er physiek geschikt toe geacht werden. Zij ontvingen dan een prestatieloon dat iets boven de lage steunbedragen lag; werkten zij 'zeer hard', dan konden zij nog een toeslag krijgen van maximaallo procent."

XC1 F. A. G. Keesing in Ned. volksh., dl. III, p. 193---94. • A.v., P.295. 3 B. A. Sijes: De arbeidsinzet, p. 32. 4 J. A. Berger: Van armenzorg tot werklozenzorg, p. 257-73.

662 [PDF]
ROMME IN CONFLICT MET COLlJN

Het was zware arbeid, zwaar vooral daarom omdat, ten einde zoveel mogelijk arbeiders in te schakelen, zo weinig mogelijk machines gebruikt werden. Ook waren de werkomstandigheden meest weinig aantrekkelijk: de werkdag was lang, veel beschutting had men in de open lucht niet, de behandeling door de bazen van de Heidemaatschappij was veelal ruw.

XCNu wilde Romme die werkverschaffing niet alleen een productiever karakter geven door het accent meer te leggen op projecten die de economische onderbouw van het land ten goede zouden komen - hij wilde haar ook uitbreiden. Dat zou geld kosten. De plannen tot verbetering van de cultuurgrond die ir. Westhoff uitgewerkt had, vergden, zo berichtte hij eind zomer '38 aan de ministerraad, f 8s mln; van die f 8S mln wilde hij flo mln gebruiken om de in veel opzichten extra-schadelijke gevolgen van de werkloosheid bij jeugdigen (men nam aan, dat omstreeks die tijd ca. 70 000 minderjarige jongens zonder werk rondliepen) tegen te gaan. De ministerraad keurde begin september in beginsel zijn plannen goed; medio oktober hechtte de raad ook zijn goedkeuring aan eennadere uitwerking die Romme op schrift gezet had. Daarin had hij becijferd dat hij voor de registratie en herscholing van jeugdige werklozen in totaal per jaar f 13 mln nodig zou hebben: f 3 mln was al eerder op de begroting geplaatst; daar kwam dus de f IQ mln uit het fonds voor het plan-Westhoff bij.'

XCEerder al had Romme gedaan weten te krijgen dat hij voor de steunregeling iets meer geld mocht besteden: f 1,4 mln per jaar.ê Dat geld had hij o.m. nodig om het sparen bij de werklozen te bevorderen: in september '37 had hij bepaald dat de overheid bij elk kwartje dat een werkloze spaarde om kleding en schoeisel aan te schaffen, harerzijds een kwartje zou leggen als die werkloze twee, drie of vier kinderen had. Had hij er vijf of meer, dan kreeg hij veertig cent toeslag; had hij slechts één kind, dan kreeg hij niets. De toeslag ging als 'het kwartje van Remme' de geschiedenis in. Het was weinig; het was meer dan zijn voorgangers gedaan hadden.

XCRomme had voorts in de zomer van ' 38 voorgesteld om ter gelegenheid van het veertigjarig regeringsjubileum van de Koningin, september '38, voor alle ondersteunden en tewerkgestelden iets extra's te doen. In september '36 hadden zij ter gelegenheid van de verloving van prinses Juliana een rijksdaalder ontvangen; dat wilde hij niet herhalen. 'Ik vrees', schreefhij, 'dat een dergelijke extra-uitkering voor minder noodzakelijke doeleinden zal worden besteed.' Hij had twee andere denkbeelden: men zou de(12 okt. 1938) (Ministerraad-rçj S, agendastuk 443). Ministerraad, notulen, 17 okt. 1938. 2 Ministerraad, notulen, 17 jan.

1 C,. P. M. Romme: 'Tweede nota betreffende bestrijding jeugdwerkloosheid'

663 [PDF]
VAN COLlJN NAAR DE GEER

werkverschaffingsarbeiders Op de nationale feestdag vrij kunnen geven met behoud van loon, en de regering zou een bijdrage kunnen storten in een fonds, 'waaruit de kosten worden bestreden voor maatregelen, beogende de geestelijke en lichamelijke verheffing der werklozen."

XCDe ministerraad wees beide voorstellen af. 2

XCEen halfjaar later, lente' 3 9, begon het kabinet te kraken. Het was duidelijk dat vooral de militaire uitgaven aanzienlijk zouden gaarr'stijgen. Met het oog daarop had Colijn bepaald dat de voorlopige begrotingscijfers voor 1940 niet, zoals toen gebruikelijk, in juli, maar al in april aan de ministerraad voorgelegd zouden worden. Zij wezen voor de gewone dienst een tekort aan van f 56 mln; de minister van fmanciën, de Wilde, wenste dat tekort niet voor zijn rekening te nemen: hij vond dat men op de uitgaven drastisch bezuinigen moest. Overeenstemming werd niet bereikt, de Wilde trad op 20 mei af, Colijn nam zijn portefeuille over. Daarmee was het conflict niet van de baan want ook Colijn wilde bovenal de begroting in evenwicht zien te brengen. Voor de defensie moest meer geld ter beschikking komen, dus moest (gegeven zijn overtuiging dat 'verzwaring van de belastingdruk ... nauwelijks mogelijk' was") elders bezuinigd worden. Wat waren de voorstellen der ambtgenoten 1 'De heren hebben niets van betekenis te voorschijn gebracht', rapporteerde hij op 22 juni aan de Koningin, hij had hun nu dus zelf een nota toegestuurd waarin hij o.m. eiste dat de uitgaven voor de werklozen met f 15 mln verlaagd zouden worden. 'Eiste' - de term is niet te sterk: Colijn sprak zelfvan 'een ultimatum'."

XCRomme, diep gegriefd dat door zijn plarmen voor de werkverruiming en voor een iets beter opvangen van de jeugdwerkloosheid een streep gehaald werd, weigerde voor dat ultimatum te bukken. De sfeer was door de zaakOss al grondig bedorven. Steenberghe, Goseling, zelfs Welter verklaarden zich met hem solidair. Daarmee was de breuk een feit. Op 29 juni diende Colijn het ontslag van zijn vierde en voorlaatste kabinet in.aan de Koningin (Kabinet der Koningin, archief). 4 Brief, 22 juni 1939, van

1 Nota, z.d., van de min. van soc. zaken aan de voorz. van de ministerraad. 2 Mi nuut, 25 aug. 1938, van een brief van de voorz. van de ministerraad aan de min. van soc. zaken (Ministerraad-rçj S, agendastuk 361). a Brief, 29 juni 1939, van Colijn

664 [PDF]

Zes weken crisis

XC

XCTussen kabinet en Staten-Generaal had zich geen conflict voorgedaan. De Koningin liet dus raadpleging van de voorzitters der Kamerfracties achterwege; al op 30 juni gaf zij, kennelijk vrezende dat elke andere oplossing meer tijd zou kosten, Colijn opdracht, 'een kabinet' te vormen: ruimer kon het al niet. Colijns eerste poging was gedoemd te mislukken. Hij was graag bereid, in zijn vijfde kabinet rooms-katholieken op te nemen - maar dan op voorwaarde dat op andere posten dan de defensie bezuinigd zou worden, de uitgaven voor de werklozensteun wilde hij in elk geval verlagen met 20%. Op die grondslag voerde hij op woensdag 5 juli een bespreking met de fractie-voorzitters van de zes grote democratische partijen: Deckers (RKSP), Schouten (ARP), de Geer (CHU), Bierema (Vrijheidsbond), Joekes (Vrijzinnig Democraten) en Albarda (SDAP). Deckers weigerde steun; daarmee was de formatiepoging al mislukt", zulks nog afgezien van het feit dat '[oekes en Albarda', zoals Colijn de Koningin deed weten, 'nadrukkelijk bezwaar (gemaakt hadden) tegen de maritieme plannen voor Indië.'2 Onmiddellijk verzocht Colijn, van zijn opdracht ontheven te worden - maar nu weigerde de Koningin: zij wilde eerst een andere formateur hebben," Wie?

XCTegen deze achtergrond was het, dat op vrijdagavond 7 juli die merkwaardige bespreking plaats vond ten paleize Noordeinde met welker beschrijving wij, symbolisch als het ware, ons Voorspelopenden. Staat het de lezer nog voor de geest: het beraad dat de Koningin voerde met de voorzitters van Eerste en Tweede Kamer, de autocratische baron de Vos van Steenwijk en de oud-minister van justitie van Schaik, met de vice-voorzitter van de Raad van State, Beelaerts van Blokland, en met de liberale minister van staat, rnr. Fock ?Gemiddeld waren zij zes-en-zestig jaar oud. Van Schaik, met zijn zeven-en-vijftig jaren de jongste, was tegenover de andere drie komen te staan: hij had het voor Romme en de zijnen opgenomen. Zo was men prompt komen vast te zitten. Uit de moeilijkheden van het heden waren de gedachten teruggezweefd naar dat moment van nationale eendracht in' 14: hoe dat weer te bereiken? De Vos van Steenwijk had van 'een leider' gerept, Fock van 'een leider buiten de politieke partijen': de naam van jhr. de Jonge had hij laten vallen, van Schaik die van de Geer, waarmee men overigens weer bij die partijen beland was. Toen Fock weer: kon Colijn geen kabinet

XCI,Oud: Het jongste verleden, dl. VI, p. 134-35. 2 Brief, z.d., van Colijn aan de Koningin (Kabinet der Koningin, archief) .. 3 G. J. Lammers: De kroon en de kabinetsformatie, p. 1I6-17.

665 [PDF]
VAN COLlJN NAAR DE GEER

vormen buiten de partijen om 1 Geen steek was men opgeschoten, toen, na twee uur discussie, generaal Reynders en admiraal Furstner in de vergadering verschenen waren om de militaire eisen van het moment toe te lichten; dat was weinig relevant, Beelaerts was er bij in slaap gesukkeld. Toen men het paleis verliet, was de 8ste juli aangebroken. Die dag legde Colijn zijn opdracht neer: de Koningin had een andere formateur gevonden.

XCLogisch ware het geweest indien zij, de formatie-poging door één vleugel van het demissionaire kabinet mislukt zijnde, de andere vleugel een kans gegeven had en dan, waar Goseling door de zaak-Oss uitgeschakeld was, in de persoon van Romme of Steenberghe. Waarom de Koningin hier niet toe besloot, is onbekend. De formateur van haar keuze, de acht-en-zestigjarige mr. D. A. P. N. Koelen, voorzitter van de Tweede Kamer van '20 tot '25, korte tijd minister van arbeid, nijverheid en handel in het eerste ministerie-Colijn, lid van de Raad van State sindsIzö, was een der meest behoudzuchtige katholieken: hij zou, naar men moest aannemen, geen voet aan de grond krijgen. Dat deed hij ook niet; na vijf dagen legde hij zijn opdracht neer. Dus toch een meer vooruitstrevend katholiek 1 Neenweer was het Colijn die de opdracht aangeboden kreeg: hij aanvaardde haar ook, zij het dat hij op dat moment, naar hij later verklaarde, 'meer de officier was die gehoorzaamt dan de staatsman die volgens eigen verantwoordelijkheid beslist" - een mededeling van welker juistheid wij niet overtuigd zijn. Colijn was allerminst geneigd (wij hebben in ons hoofdstuk over de defensie enkele tekenende voorbeelden gegeven), zich aan de Koningin te onderwerpen; of de poging tot vorming van een kabinet dat, naar te vrezen was, in de Kamer geen meerderheid zou kunnen vinden, haar volledige instemming had, is veel meer aan twijfel onderhevig dan dat zodanige poging met de autocratische elementen in de persoon en het denken van Colijn in overeenstemming was.

XCDe gehele gang van zaken wekte bij velen in de Tweede Kamer en vooral bij de fractie van de Rooms-Katholieke Staatspartij die zich gepasseerd achtte, grote wrevel. 'Ik vind heel deze crisis, door Colijn verwekt, kinderwerk van een groot man', schreef de hoofdredacteur van De Maasbode op de r Sde aan Aalberse"; Verschuur, voorzitter van de Staatspartij, was een dag later zo verstoord dat hij een gesprek met generaal van Voorst tot Voorst afbrak met de woorden: 'Kinderen en gekken regeren bij ons."J.J.J.

1 A.v., p. II7. G. Lammers geeft hier een 'persoonlijke mededeling van Colijn' weer. 2 Brief, 18 juli 1939, van]. H. M. Witlox aan P. ]. M. Aalberse, aange haald door Gribling: p. 487 3]. G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaan tekeningen', 19 juli 1939

666 [PDF]
VAL VAN HET VIJFDE KABINET-COLIJN

XCOp 25 juli had Colijn zijn vijfde kabinet bijeen. Bijna twee weken had hij dus nodig gehad om ministers te vinden. Hij had gedaan wat door Fock ten paleize Noordeinde aangeraden was: hij had een kabinet gevormd buiten de partijen om; een kabinet waarin hij uit het voorafgaande slechts zijn partijgenoot van Dijk (defensie), de christelijk-historische minister H. van Boeyen (binnenlandse zaken) en Patijn (buitenlandse zaken) overnam; zij werden aangevuld met niet minder dan zeven nieuwelingen die hier verder ongenoemd mogen blijven: zij spelen in ons verder relaas geen enkele rol meer. Van die zeven waren drie oud-hoofdambtenaren uit N ederlandsIndië. De liberalen telden in dit kabinet van elf ministers meer aanhangers dan zij leden hadden in de gehele Tweede Kamer. Het was een ridicule situatie.

XCNog diezelfde z.yste juli stelde Colijn zijn ministerie aan de Kamer voor; twee dagen later werd een motie van wantrouwen, door Deckers namens de rooms-katholieke fractie ingediend, met grote meerderheid (55 stemmen vóór, 27 tegen) aangenomen. Hoe reageerde Colijn e Zijn eerste impuls was om de Kamer-uitspraak naast zich neer te leggen. Het zal de lezer die zich onze schets van de autoritaire opvattingen van de Utrechtse hoogleraar Gerretson in het begin van de jaren '30 herinnert, niet verbazen te vernemen dat deze met klem Colijn adviseerde, de motie-Deckers voor kennisgeving aan te nemen. Het anti-revolutionaire Eerste-Kamerlid Anema getuigde van meer begrip voor gezonde constitutionele verhoudingen: hij was het, die het Colijn duidelijk maakte dat de stemverhoudingen hem geen keus lieten en dat hij het ontslag van zijn kabinet had aan te bieden.! Dat de regeringsleider die voor de hand liggende conclusie niet onmiddellijk al uit zichzelf getrokken had, mogen wij wel zien als symptoom van zijn al genoemde autoritaire instelling. Te lang was hij ook door zijn volgelingen alsmede, die laatste jaren, door een deel van de Z.g. neutrale pers, met name door De Telegraaf, geadoreerd: het was hem blijkbaar ietwat naar het hoofd gestegen. Gelukkig kwam hij vrijwel onmiddellijk tot bezinning. Op de avond van de zzste juli diende hij met al zijn ambtgenoten zijn ontslag in.

XCEr volgden acht dagen van beraad binnenskamers tot op 4 augustus bekendgemaakt werd dat nu de leider van de christelijk-historische TweedeKamerfractie, de Geer, de opdracht tot vorming van een kabinet aanvaard had. 'Ik: kreeg die opdracht', zei hij ons zestien jaar later, 'tot mijn verwondering en smart.' De Geer was namelijk van mening geweest dat men het vijfde kabinet-Colijn niet op zijn samenstelling had mogen veroordelen:

XC1 G. J. Lammers: De kroon en de leabinetsformaüe, p.

667 [PDF]

De SDAP

XC

XCDe SDAP van 1939 was de SDAP van 1918 niet meer. Al in de jaren '20 was twijfel gegroeid aan de houdbaarheid van toekomstopvattingen van waaruit men sinds de oprichting van de partij in '94 actie gevoerd had; opvattingen die, willen wij ze in hun simpelste vorm weergeven, hierop neerkwamen dat het kapitalistische productiestelsel spoedig aan zijn tegenstellingen bezwijken zou en dat de SDAP als snel groeiende arbeiderspartij (deel van een machtige internationale beweging) binnen afzienbare tijd langs parlementaire weg de macht zou kunnen overnemen: de door haar voorgestelde hervormingen zouden immers meer en meer kiezers aantrekken. Dat alles hield een afwijzing in van de burgerlijke maatschappij niet alleen, maar aanvankelijk ook van de burgerlijke staat. 'De staat verdrukt, de wetJ.

1 D.]. de Geer, 28 okt. 1955. 2 Mededelingen van de Geer aan]. G. baron van Voorst tot Voorst, 'Dagaantekeningen', 6 aug. 1939.

668 [PDF]
EVOL UTIE DER SDAP

is logen', zo luidde de eerste regel uit het tweede vers van de telkens weer trouwaangeheven Internationale. De nationale gedachte werd verworpen, het koningshuis als symbool van die gedachte evenzeer, deelneming aan enige vorm van landsverdediging werd na de ervaringen van de eerste wereldoorlog als zinloos, ja als principieel verwerpelijk beschouwd. In '30 had Troelsera's opvolger Albarda tot 'dappere ongehoorzaamheid' opgeroepen.

XCDie opvattingen ten aanzien van de toekomst hadden intussen niet verhinderd dat de SDAP, eenmaal gesteld op de basis van het parlementarisme (het uitgangspunt dat Domela Nieuwenhuis en de anarchisten steeds verworpen hadden), in aanzienlijke mate in de samenleving geïntegreerd raakte; dat gold nog meer voor de met haar verbonden vakcentrale, het NVV. Want wie, gewelddadige revolutie afwijzend, hervormingen voorstelde, deed zulks binnen het raam van de bestaande maatschappij en de bestaande staat en raakte dus met beide verweven, wat de staat betreft: tot in de bestuursorganen toe. Tal van gemeenten kregen tijdens en na de eerste wereldoorlog sociaal-democratische wethouders; ook kwamen er sociaal-democratische gedeputeerden in de provincies. Maar deelneming van de landsregering 1 Het denkbeeld was in '13 door het partijcongres verworpen en Troelstra's 'revolutie-poging' in '18 wekte bij de tegenstanders nieuw wantrouwen jegens een partij die in haar denkwijze met de z.g. dictatuur van het proletariaat niet gebroken had en in haar politieke praktijk de nationale gedachte verwierp, de landsverdediging afwees, het Oranjehuis veronachtzaamde of bestreed en ten aanzien van h'et Christelijk geloof soms een houding aannam als ware het niet beter dan 'Opium des Volkes' een veelgeciteerd woord van Marx.

XCDie geringschattende en neerbuigende houding jegens de godsdienst veranderde geleidelijk, vooral bij de voormannen der partij; de actie der religieus-socialisten droeg daar toe bij. Afschuw van de communistische dictatuur in de Sowjet-Unie en, meer nog, afschuw van hetgeen zich in Duitsland onder het Derde Rijk ging afspelen, noopten, samen met het geleidelijk ingroeien in de Nederlandse samenleving, tot een herziening van oude standpunten.

XCIn april' 36, vier weken na de Rijnlandcrisis, keurde het partijcongres een resolutie goed waarin de politieke demoeratie aanvaard werd 'niet alleen als methode in de strijd voor het socialismemaar ook als beginsel en doel, omdat slechts de demoeratie waarborgen biedt voor de geestelijke vrijheid zowel voor de verschillendegroepen des volks als voor de enkeling, door eerbiediging van de rechten der minderheden en mitsdien voor rechtvaardigebehandelingvan het algemeenbelang.':~ • ..: __

669 [PDF]
VAN COLlJN NAAR DE GEER

XCEen nieuw beginselprogram werd een klein jaar later goedgekeurd. Het ademde eenzelfde geest. Nu werdevenwel ook de waarde van de nationale gedachte erkend. 'De sociaal-democratische beweging', zo heette het, 'weet zich door historische lotsgemeenschap deel van de Nederlandse natie en bouwt voort op de beste Nederlandse tradities van geestelijke vrijheid en verdraagzaarnheid.' Vooral twee jongere figuren, dr. H. B. Wiardi Beckman en dr. H. Brugmans die als secretarissen van de programcommissie optraden (de eerste was hoofdredacteur van Het Volk geworden, de tweede voorzitter van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling), hadden zich moeite gegeven, die 'nationale' paragraaf in het beginselprogram geplaatst te krijgen, daarbij o.m. gesteund door de nieuwe partijvoorzitter Koos Vorrink: hen zullen wij nog alle drie in latere delen tegenkomen.'

XCEn was die Nederlandse natie het dan niet waard, te harer verdediging de wapens op te nemen 1 Zonder een nieuw positief standpunt in te nemen, had het partijcongres van '34 de vroegere resoluties die in het teken der 'dappere ongehoorzaarnheid' stonden, ingetrokken. De Tweede-Kamerfractie verwierp evenwel nog in '36 de instelling van het Defensiefonds.ê Het beginselprogram van '37 schaarde zich daarentegen achter de landsverdediging, liefst binnen het verband van de Volkenbond, maar desnoods ook daar buiten. Aangezien de Vrijzinnig-Democratische Bond een klein jaar eerder ook al het denkbeeld van de nationale ontwapening had laten vallen (alleen de vrijzinnig-democratische senator prof van Embden bleef tot aan de zomer van '39 tegen elk wetsvoorstel op het gebied van de defensie stemmen), was er bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer in mei '37 nog maar één groepering die principieel op pacifistisch standpunt stond: de in het midden van de jaren '20 opgerichte Christelijk Democratische Unie, geleid door de uit de Anti-Revolutionaire Partij afkomstige Groninger H. van Houten. Vergeleken met '33 zag zij in '37 haar stemmenaantal van bijna 38000 tot 8S 000 stijgen, hetgeen haar twee zetels in de Kamer bezorgde."

XCOver het koningschap had het nieuwe beginselprogram van de SDAP nog gezwegen. 'De vraag: republiek of monarchie, heeft thans in Nederland' , had partijleider Albarda betoogd, 'niet de minste practische betekenis.'4 Wel was de bestrijding van het Oranjehuis tot het verleden gaan behoren. Toen echter een der leden van het partijbestuur, de Amsterdarnse wethouderp.a.r(7,6%) en Groningen (8,9%). Die vier provincies leverden 54% van alle stemmen op. 'Het Volk, II

1 H. M. Ruitenbeek: (1955), 39. 2 Oud: dl. V, p. 360-61. 3 Bij een landelijk percentage van behaalde de CDU meer dan 4% in Overijsel (4,6%), Drente (5,5%), Friesland

670 [PDF]
DE SDAP 'DEEL V AN DE NEDERLANDSE NATIE'

E. Boekman, op 3 r januari '38 ter gelegenheid van de geboorte van de eerste dochter van het kroonprinselijk echtpaar, prinses Beatrix, voor de Vara een korte radiorede uitsprak, leidde dat binnen de SDAP tot heftige protesten. 'De wijze waarop sommige vooraanstaande partijgenoten hun persoonlijke inzichten ten opzichte van de huidige staatsvorm menen te moeten kenbaar maken', werd door het in april gehouden partijcongres in meerderheid (rooa tegen 872 stemmen) afgekeurd. Dat was een desavoueren van de partijleiding. Enkele maanden later waagde deze het er weer op. 'Het veertigjarig jubileum van het staatshoofd is een zaak', aldus, op 5 september, het hoofdartikel in het partijdagblad Het Volk,'die het gehele volk raakt. In stad en dorp klinkt in deze dagen het feestgedruis. In ons vrije land waar een ieder zijn overtuiging ronduit kan belijden, moge de één aan het Koningschap een andere betekenis toekennen dan de ander - wij leven in Nederland in een constitutionele monarchie en mèt de andere volksgroepen is de sociaal-democratiegaarne bereid, met waardering te gedenken wat het staatshoofd in deze lange en veelszins zware periode heeft gedaan.'

XCWerd dat woord, werd de er mee gepaard gaande gelukwens door de meeste sociaal-democraten van harte onderschreven? Wij menen van niet. Velen bleven tegenover het koningschap met onwennigheid staan, zo niet met wantrouwen. Trouwens, voor de defensie gold hetzelfde. Een generatie lang had men uit een gedachtenwereld geleefd die men niet zo spoedig kon prijsgeven. Admiraal Furstner zocht in die tijd eens de hem goed bekende Drees op (zij hadden op de HBS in dezelfde klas gezeten") en betoogde tegen hem, dat ook de SDAP haar steun moest geven aan belangrijk hogere kredieten voor de landsverdediging. 'Persoonlijk geloof ik dat u gelijk hebt', had Drees geantwoord, 'maar als je met een hoog opgeladen hooiwagen een moeilijke bocht moet nemen, dan valt je lading overboord als je het niet kalmpjes aan doet.'2

XCDe bocht was in de zomer van '39 genomen, de lading was binnenboord gebleven. In augustus '39 was het noch voor de partijleiding, noch voor het gros der leden een gewetensvraag of men op een aanbod tot deelneming aan de regering zou ingaan. Partijleider Albarda had al enkele jaren lang betoogd dat men de samenwerking met de Rooms-Katholieke Staatspartij, zij mocht dan eert onzekere partner zijn, niet uit de weg moest gaan. De SDAP groeide niet meer, zij was zijns inziens bezig, in haar oppositie doodDrees,aug.J. Th. Furstner,nov.Dr. Dreeswist zich die uitlating niet te herinneren maar achtte het aannemelijkdat hij zo gesproken had

1 W. 12 1960. 2 IQ 1955.

671 [PDF]

De Geers formatie

XC

XCVan 4 juli' 39 dateert die verzuchting.

XCPrecies een maand later toog de Geer als formateur aan het werk.

XCHet kabinet-de Geer werd het kabinet waarmee wij de tweede wereldoorlog ingingen; het bestuurde ons land tijdens de neutraliteitsperiode die in het tweede deel van dit seriewerk beschreven zal worden; tijdens de meidagen vanonderwerp van het derde deel, vertrok het naar Londen. De formateur, de Geer, werd daar begin september'genoopt af te treden en door de minister van justitie, prof mr. P. S. Gerbrandy, vervangen. Tot na de bevrijding van Nederland bleef Gerbrandy minister-president. Ook twee andere ministers waren toen nog in het bezit van de portefeuille die hun in augustus '39 toevertrouwd was: mr. E. N. van Kleffens (buitenlandse zaken) en G. Bolkestein (onderwijs, kunsten en wetenschappen). Hun zes overige ambtgenoten hadden daarentegen in Londen het veld geruimd: Dijxhoorn (defensie) al in juniSteenberghe (economische zaken) en Welter (koloniën) in november van dat jaar, Albarda (waterstaat), van Boeyen (binnenlandse zaken) en dr. J. van den Tempel (sociale zaken) eerst in februari' 4Men kan stellen dat de kern van het in augustus'gevormde kabinet vijf-en-een-half jaar lang, tot februari '45, in stand bleef Dat feit alleen al maakt het noodzakelijk dat wij de Geers formatie met aandacht bezien om vervolgens op de persoonlijkheden die van zijn kabinet deel gingen uitmaken, dieper in te gaan, in de eerste plaats op de persoon van de

'40, 40 '41, 5. 39

XC1 J. W. Albania: 'Beschouwingen naar aanleiding van de verkiezingsuitslagenvan 1939', in H. M. Ruitenbeek: Het ontstaan van de Partij van de Arbeid, p.

672 [PDF]
FORMATIE VAN HET KABINET-DE GEER

formateur zelf over wiens lange levensavond (bijna negentig jaar oud, zou hij eerst in '60 overlijden) de schaduw was komen te vallen van falend beleid en laakbaar gedrag.

XCEr stond de Geer, toenhij op vrijdag 4 augustus '39 aanhetformeren sloeg, een brede opzet voor ogen: niet de vorming van een parlementair kabinet dat zou berusten op vaste afspraken met fracties in de Tweede Kamer, maar, zo zei hij tegen de eerste sociaal-democraat die hij uitnodigde: 'een kabinet van personen dat onder de gegeven moeilijke verhoudingen kon optreden'iDie personen wilde hij, aangevuld met enkele partijlozen, kiezen uit alle zes grote democratische partijen: rooms-katholieken, anti-revolutionairen, christelijk-historischen, liberalen, vrijzinnig-democraten en sociaal-democraten. Omtrent het program van het kabinet dat hij wilde vormen, deed de Geer aan enkele van de personen die hij zou gaan uitnodigen, nadere mededelingen.

XCDe defensie, de werkloosheidsbestrijding en de fmanciën zag hij als de voornaamste vraagstukken; men moest blijven streven naar het sluitend maken der begroting, maar de leerlingenschaal bij het lager onderwijs kon verlaagd worden; van 'een kostbare bestrijding der jeugdwerkloosheid' moest men daarentegen afzien. Wèl wilde hij de werkverruiming krachtig bevorderen en 'productieve openbare werken' uitvoeren, waarvoor het rijk ('voorzover de leningscapaciteit het toelaat') extra leningen zou kunnen aangaan. 'Over de handhaving van volledige, consequente zelfstandigheidspolitiek is er" geen verschil van mening. Wat de versterking der vloot betreft: geen slagschepen van 35 000 ton, maar wel slagkruisers van 25 000 ton.'2

XCVoorzover bekend, werkte de Geer dit program niet in bijzonderheden uit. Evenmin legde hij het schriftelijk vast: misschien besefte hij dat zulks tot teveel discussie zou leiden. Persoonlijk had hij er ook geen behoefte aan, al te specifiek te worden, want hij zag zichzelf uitsluitend als formateur, niet als minister-president, niet eens als minister. Dat was in de Nederlandse parlementaire geschiedenis vaker gebeurd: in 1868 was het kabinet-van BosseFock gevormd door Thorbecke, in 1905 het kabinet-de Meester door de liberale leider Goeman Borgesius, in '18 het eerste kabinet-Ruys de Beerenbrouck door de katholieke leider mgr. Nolens; alle drie waren buiten de door hen gevormde kabinetten gebleven. De Geer zelf had in '26, toen hij zijn eerste kabinet in elkaar zette, Ruys de Beerenbrouck gevraagd om als

1 GetuigeJ. van den Tempel, dl. II c, p. 62. 'W. Drees: 'Aantekeningen op grond van inlichtingen, mij verstrekt door Albarda', begin aug. 1939.

673 [PDF]
VAN COLIJN NAAR DE GEER

premier op te treden: deze had toen geweigerd.' Zo wilde hij weer handelen: voor zichzelf begeerde hij geen enkele portefeuille, het premierschap wilde hij toevertrouwen aan Colijn. Colijn, meende hij, zou tegen 'de ditmaal beoogde, zeer veelzijdige samenstelling geen principieel bezwaar' hebben (deze had immers zelf op 5 juli getracht, zulk een brede coalitie te vormen)," hij achtte Colijn, internationaal bekend als deze was, gezien de spanningen in Europa veel geschikter om als minister-president op te treden dan zichzelf.

XCHet denkbeeld, Colijn als premier te laten optreden, was een slag in de [ucht. Wat Colijn betrof, hield het al geen rekening met bezwaren die deze zou kunnen koesteren tegen sommige elementen in het program dat basis voor de Geers uitnodigingen geweest was; evenmin hield het rekening met de sterke weerstanden die zowel bij de Rooms-Katholieke Staatspartij als bij de SDAP tegen de persoon van Colijn gegroeid waren: hoe zouden, na alles wat gebeurd was, met name sociaal-democratische ministers in een zesde kabinet-Colijn zitting kunnen nemen? Hun partij zou het als een vorm van politiek verraad beschouwd hebben. Hoe dat zij, op zaterdag 5 augustus zocht de formateur Colijn Op.3Weinig respect voor de Geer hebbend", was de anti-revolutionaire staatsman er al bij voorbaat van uitgegaan dat een eventuele formatiepoging-de Geer gedoemd was te mislukken; drie dagen tevoren had hij op de vraag van een neef 'of de Geer hem geen spaak in het wiel kon steken', zelfverzekerd geantwoord: 'Geen sprake van!'5 Toen de Geer dus bij hem kwam, weigerde hij, maar met de toevoeging, 'dat hij er mogelijk over denken wilde als de toestand ernstig werd", waarmee hij bedoelde: als het oorlog zou worden. Als. De heren hielden het beiden niet voor waarschijnlijk.

XCDat was niet de enige teleurstelling die de formateur te verwerken kreeg. Driemaal mislukten zijn pogingen om leden van de Anti-Revolutionaire Partij tot intrede in zijn kabinet te bewegen: van Dijk weigerde de portefeuille van defensie", twee anderen die van onderwijs, kunsten en wetenschappen, 'het liep vast bij meneer Schouten'. 8 De Geer deed toen een beroep op prof. Gerbrandy, hoogleraar in het handels- en burgerlijk procesrecht van de Vrije Universiteit. Gerbrandy was nog wellid van de Anti-RevoProces-verbaal,jan.van verhoor van D. J. de Geer (Bijz. Raad van Cassatie,dossier-deGeer, proces-verbaalno.p.J. de Geer:p.GetuigeD. J. de Geer,dl.c, p.Brief,dec.van G. Puchinger.J. J. G. Boot:p.Proces-verbaal,jan.van verhoor van D. J. de Geer (Bijz. Raad van Cassatie, dossier-de Geer, proces-verbaalno.p.Getuige J. J. C. van Dijk,dl.c, p.D. J. de Geer,okt.

1 3 I 1947, 52), 2. 2 D. (1950), II. 3 II 148. 4 18 1966, 5 (1967), 14. 31 1947, 52), 2. 7 I 98. 8 28 1955.

674 [PDF]
FORMATIE VAN HET KABINET-DE GEER

lutionaire Partij maar voelde zich met haar weinig verbonden; diep er van overtuigd dat een oorlog op uitbreken stond ('Er komt wereldoorlog', zei hij tegen de Geer; 'dit werd door hem min of meer ironisch ontvangen"), aanvaardde hij de portefeuille van justitie; daarvan waren felle aanvallen in de anti-revolutionaire pers waarin Gerbrandy min of meer alseen deserteur afgeschilderd werd, het gevolg; daarvan weer 'stapels brieven', waarin hij voor verrader en Godloochenaar uitgemaakt werd - stapels die zijn vrouw in de tuin verbrandde, ze had hem de meeste brieven niet eens laten zien.ê

XCOok de liberalen weigerden, tot de Geers brede coalitie toe te treden. Jhr. ir. O. C. A. van Lidth de Jeude, minister van waterstaat in het tweede, derde en vijfde kabinet-Colijn, bleek 'na overleg met zijn liberale vrienden' niet bereid om in functie te blijven."

XCTwee partijen waren dus afgevallen, vier bleven over.

XCMet de katholieken had de Geer weinig moeite. Geseling had zichzelf uitgeschakeld, maar Steenberghe aanvaardde onmiddellijk de hem aangeboden portefeuille van economische zaken, Welter die van koloniën. Wat zijn eigen partij, de Christelijk-Historische Unie, betrof, handhaafde de Geer van Boeyen aan binnenlandse zaken. In eerste instantie wilde hij voorts slechts één sociaal-democraat in zijn kabinet opnemen en wel voor sociale zaken: het Tweede-Kamerlid dr. J. van den Tempel, man van groot gezag in de vakbeweging. Op het aanbod, aldus de Geer, 'in overleg met de Koningin ... die er ook zeer op had aangedrongen', hem gedaan, antwoordde de listige van den Tempel evenwel met niet minder dan vier voorwaarden te stellen: er moest een wettelijk verplichte vacantie van acht dagen komen ('Daartoe ben ik bereid mede te werken', zei de Geer); dan moest de werkloosheid beter bestreden worden ('Hij zeide dat dat wel in orde zou komen') ; voorts moest de SDAP deelneming aan de regering goedkeuren (waarbij de Geer zich, zij het tegenstribbelend, neerlegde); en tenslotte diende, aldus van den Tempel, de fractieleider van de SDAP in de Tweede Kamer, Albarda, eveneens in het kabinet opgenomen te worden." Ook daarmee ging de formateur, zij het ongaarne, accoord: liever had hij Drees als tweede socialistischeminister gezien. Daar van Lidth de Jeude waterstaat geweigerd had, lag het voor de hand dat Albarda, ingenieur als deze, zich met die, politiek overigens weinig belangrijke, portefeuille belasten zou. Het intreden van de twee socialistischevoormannen in het te vormen kabinet werd op 8 augustus door de Tweede-Kamerfractie, door de besturen van SDAP en

XC1 Getuige P. S. Gerbrandy, Enq., dl. II c, p. 136. 2 P. S. Gerbrandy, 14 nov. 1955. 3 De Geer, 28 okt. 1955. • Getuige J.

675 [PDF]
VAN COLIJN NAAR DE GEER

NVV en door de haastig bijeengeroepen partijraad van de SDAP goedgekeurd; er was in dat laatste college slechts één opposant: de marxistische theoreticus J. van der Wijk, een Amsterdams apotheker, boezemvriend van de eerder genoemde S. de Wolff.! Twee partijlozen trok de Geer aan: voor buitenlandse zaken van Kleffens, lange jaren chef van de afdeling voor diplomatieke zaken van het departement, pas benoemd tot gezant te Bern. Voor defensie liet hij zijn keus vallen op overste Dijxhoom, hoofd van de afdeling generale staf bij defensie; hij wilde, zei hij tegen deze, in het nieuwe kabinet iemand hebben, 'die niet eerst een heleboel papieren moet gaan zoeken om te zien wat er eigenlijk aan de hand is.'2 Helemaal zeker van zijn keus was de Geer overigens niet. Hij liet eerst nog eens generaal van Voorst tot Voorst bij zich komen en ook deze had ten aanzien van Dijxhoom zijn twijfel: ~Ik zeg: vermoedelijk niet al te sterke ruggegraat." De opinie van generaal Reynders die als chef van de generale staf veel meer met Dijxhoom te maken had gehad dan generaal van Voorst tot Voorst en ook veel meer met hem te maken zou krijgen, won de Geer niet in. Maar ook Dijxhoom zelf aarzelde, beter dan iemand anders wist hij hoe zwak de defensie was. 'Als u het niet doet, neemt u een grotere verantwoordelijkheid op u dan wanneer u het wel doet', zei de Geer.ê Kon defensie niet gesplitst worden in een departement van oorlog en een van marine, vroeg Dijxhoom. De Geer weigerde. Een avond lang liep de overste nog met zijn vrouwover het aanbod te spreken. 'Daar zat ik nu', tekende hij, minister àf, een kleine twee jaar later aan: 'Moest ik mijn militaire loopbaan los laten om 'in de politiek te gaan?' Ik had een eervolle staat van dienst en menselijkerwijs gesproken, zou ik op mijn sloffen generaal worden. Moest ik nu uit het leger treden om misschien al heel spoedig (want de politieke grillen zijn nu eenmaalonberekenbaar) als een afgedankte minister aan de kant te staan? Menende het landsbelang daarmee het meest te dienen, heb ik, zij het met tegenzin, de portefeuille van defensie aangenomen." Vijf dagen na het aanvaarden van de formatieopdracht riep de Geer (het was inmiddels woensdag 9 augustus geworden) al degenen die op zijn uitnodiging waren ingegaan, in zijn werkkamer in het departement van binnenlandse zaken aan het Binnenhofbijeen voor een eerste vergadering. De geest was er, aldus Albarda, 'voortreffelijk. De houding van de katholieken was bijzonder aardig': Steenberghe sprak van 'een mijlpaal in de Nederlandse

XC1 W. Drees, 15 maart 1968. 2 Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, Enq., dl. II c, p. 82. 3 J. J. G. van Voorst tot Voorst: 'Dagaantekeningen', 6 aug. 1939. Mevr. O. A. J. Dijxhoorn-Ybes, II april 1956. s A. Q. H. Dijxhoorn: '.oe kabinetsformatie van 1939', p. 5·

XC

676 [PDF]
FORMATIE VAN HET KABINET-DE GEER

geschiedenis." Klaar was de formateur overigens nog niet: hij had nog geen vrijzinnig-democraat gevonden. Oud, sinds oktober '38 burgemeester van Rotterdam, had zich op het standpunt gesteld dat hij 'slechts bij uiterste noodzaak' zijn nieuwe functie in de steek zou laten; die 'uiterste noodzaak' achtte hij niet aanwezig: hij had financiën geweigerd.ê Hoe kon men op die ode alsnog een vrijzinnig-democraat vinden? Albarda kreeg het idee, Bolkestein te vragen; deze was oud-inspecteur van het voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs, een man met vooruitstrevende denkbeelden, bovendien een bekend lid van de Vrijzinnig-Democratische Bond. Men telefoneerde naar zijn woning in Amsterdam: hij bleek met vakantie te zijn, gelukkig niet ver weg: hij zat in het 'Kurhaus' te Scheveningen. Onmiddellijk naar het Binnenhof geroepen, aanvaardde hij het ministerschap van onderwijs, kunsten en wetenschappen. Toen was er nog één lacune: financiën. Een jong hoofdambtenaar van dat departement, mr. H. Albarda, had de portefeuille aangeboden gekregen. Nauwelijks had Bolkestein 'ja' gezegd, of mr. Albarda's 'neen' kwam binnen en de Geer die zich alleen met algemene zaken had willen belasten, nam er toen zuchtend financiën maar bij."

XCOp 10 augustus werd de samenstelling van het nieuwe kabinet bekendgemaakt tegelijk met een mededeling van de Geer dat hij niet voornemens was, een regeringsverklaring af te leggen. Het Volk sprak van 'eenhistori;che dag'", de katholieke en christelijk-historische bladen reageerden welwillend, de anti-revolutionaire afwachtend, de liberale zuur, De Telegraaf was verontwaardigd ('Wij halen de socialisten binnen de regering nu andere landen, men denke slechts aan hetgeen in Frankrijk is gebeurd, hen met moeite hebben uitgeschakeld"}, Rost van Tonningens Nationale Dagblad smaalde: 'Wat er nu is, heet 'rooms-rood onder christelijk-historische vlag."6 Aldus de pers. De Koningin kon althans in zoverre opgelucht ademhalen, dat het land na een crisis die zes weken geduurd had, weer onder leiding stond van een kabinet dat in de Tweede Kamer over een solide meerderheid beschikte. Wij nemen aan (de publieke opinie werd niet gepeild: zekerheid ontbreekt dus) dat de gevoelens van de Koningin door de meeste Nederlanders, voorzover niet politiek volmaakt onverschillig, gedeeld werden. Wel had de

1 W. Drees: 'Aantekeningen van een telefoongesprek van Albarda na de verga dering der ministers', 9 aug. 1939. 2 Oud: dl. VI, p. I6!. 3 A. Q. H. Dijxhoom: 'De kabinetsformatie van 1939', p. 5. 4 10 aug. I939. 5 II aug. 1939. Van begin juni '36 tot begin april '38 was Frankrijk bestuurd geworden door vier kabinetten waarvan de socialisten deel uit maakten, in twee was hun leider Léon Blum minister-president geweest. 10 aug. 1939.

677 [PDF]
VAN COLlJN NAAR DE GEER

Geer aan zijn oorspronkelijke brede opzet niet kunnen vasthouden, maar aan zijn voornemen, er voor te zorgen dat de voorstanders van de motieDeckers in zijn ploeg geen meerderheid kregen \ had hij gevolg kunnen geven: er waren er vijf (Albarda, Bolkestein, Steenberghe, van den Tempel, Welter) - vijf op de tien. Van Schaik had met zijn uitlating met betrekking tot de Geer, vijf weken eerder ten paleize Noordeinde gedaan, gelijk gehad: 'Zou hij de verschillende standpunten niet met elkaar kunnen verzoenen 1 Hij bezit daartoe een groot talent.' Inderdaad: waar Colijn gefaald had, was de Geer geslaagd. Maar evenzeer kreeg de Vos van Steenwijk gelijk die toen onmiddellijk de vraag gesteld had, of de Geer wel genoeg afwist van buitenlandse politiek.

XCHoe pertinent die vraag was, bewees de Geer zelf. Nauwelijks had hij zijn kabinet gevormd, ofhij besloot, ongeacht de spanningen in de wereld, voor vakantie naar het buitenland te gaan. Nota bene naar Duitsland! Hij had lang geen vakantie gehad, hij was, zei hij zijn ambtgenoten, 'vermoeid, en deelde mee', aldus later Gerbrandy, 'dat hij naar het Schwarzwald WOll gaan. Dit maakte een enigszins vreemde indruk maar aan de andere kant werd het gebillijkt. Hij was een man op leeftijd en hij had hard gewerkt."

XCHard - enmet succes.

De minister-president

XC

XCJonkheer Dirk Jan de Geer was, toen hij zijn tweede kabinet vormde, in zijri negen-en-zestigste levensjaar. Vijftig jaar lang was de binnenlandse politiek zijn hartstocht geweest. Geboren in Groningen, waar zijn vader toen als hervormd predikant stond, had hij zijn jeugd daar, in Rotterdam en in Velp . doorgebracht. In Rotterdam en Arnhem bezocht hij het gymnasium. Zeventien jaar oud had hij, hevig geïnteresseerd in de kwesties die bij de verkiezingen van '88 een rol speelden, een ingezonden stuk aan De Standaard gestuurd dat tot zijn 'grote voldoening' opgenomen was." Drie jaar later schreefhij zijn eerste politieke brochure. Hij studeerde toen in Utrecht waar hij in '95 cum laude zou promoveren in de rechtswetenschappen. Het jaar tevoren was hij in Rotterdam al redacteur geworden van het dagblad De

XClOud:. Het jongste verleden, dl. VI, p. 16!. 2 Getuige P. S. Gerbrandy, Enq., dl. II c, p. 136. 3 D. J. de Geer: Vart lang vervlogen dagen (1949), p. 9.

678 [PDF]
DE GEER ALS MENS EN POLITICUS

Nederlander dat later, in Den Haag uitgegeven, het belangrijkste christelijkhistorische orgaan zou worden. In Rotterdam werd de Geer, een-en-dertig jaar oud, lid van de gemeenteraad; in '07 werd hij voor de ChristelijkHistorische Unie lid van de Tweede Kamer, een jaar later gedeputeerde van Zuid-Holland. Afkerig van geweld als hij was en neigend tot een christelijk pacifisme, greep de eerste wereldoorlog hem diep aan. Grote bewondering kreeg hij in die jaren voor Cart van der Linden die er, zo zag hij het, als minister-president in slaagde, door een manoeuvreren dat tegelijk beginselvast en handig was, het land buiten de oorlog te houden. Die oorlog had hem, de Geer, evenwel zo aangepakt dat hij, toen Nolens hem in '18 de portefeuille van financiën aanbood, physiek niet in staat was, op die uitnodiging in te gaan.! Vijftig jaar oud, werd hij eerst drie jaar later in de zomer van '21, voor het eerst minister: minister van fmanciën. Hij legde er het burgemeesterschap van Arnhem dat hij pas veertien maanden uitoefende, voor neer.

XCBij de Geer stond, als bij Colijn, handhaving van het begrotingsevenwicht voorop: de staat moest het voorbeeld geven van zuinigheid, vooralook op het hem nooit sympathieke gebied van de defensie. Toen hem bleek dat het tweede ministerie-Ruys de Beerenbrouck ernst wilde maken met de vlootwet, trad hij af. Dat was in augustus '23. Twee jaar later werd hij in Colijns eerste kabinet minister van binnenlandse zaken. In maart '26 wist hij de maandenlange kabinetscrisis die gevolg was geweest van de verwerping van de begrotingspost voor het gezantschap bij het Vaticaan, snel op te lossen. Andere formateurs waren er vier maanden lang niet in geslaagd, een ministerie te formeren, hij had 'in een dag of vier het kabinet voor elkaar'.2 Ruim zeven jaar lang bleefhij daarna onafgebroken minister van fmanciên, de eerste helft daarvan tevens minister-president, en toen hij in mei' 33 zijn portefeuille aan Oud overdroeg, was het zijn vaste voornemen, 'nooit meer minister te worden", de verlening van de eretitel van Minister van Staat die op zijn aftreden volgde, leek de bekroning van een lange en, naar Nederlandse begrippen, uiterst eervolle politieke loopbaan. Maar de twee-enzestigjarige kon het Binnenhof waar men zijn lange gestalte meer dan een kwart eeuw in haar haastige gang zo vaak had kunnen gadeslaan, niet vaarwel zeggen. Hij werd weer lid van de Tweede Kamer; dat hij daar, geen minister meer zijnde, als voorzitter van de christelijk-historische fractie optrad, sprak voor anderen vanzelf, maar ook voor hem. Want figuren als Colijn en hij zagen zich als de natuurlijke leidslieden van het Nederlandse volk.

XC1 D. J. de Geer, 28 okt. 1955. 2 A.v. 3 A.v.

679 [PDF]
VAN COLlJN NAAR GEER

XCHij was, schreef van den Tempel later, 'een hoekig inan, van' koele hoogheid, in de grond conservatief en verknocht aan de leerstellingen van het juist ten einde komende tijdperk - maar een man van singuliere gaven ... een parlementariër met grote eruditie, legale inslag en subtiele redeneertrant." Wij onderschrijven deze woorden. Wij hebben er ook nog veel aan toe te voegen.

XCDe Geers werkkracht was formidabel. Geen Kamerstuk ontsnapte aan zijn aandacht. Als minister van financiën was hij als regel de laatste die 'ver over het middernachtelijk uur' het departementsgebouw aan de Kneuterdijk verliet, zijn kamerbewaarder had dan al naar huis mogen gaan, zelf wierp hij de sleutel van zijn kamer in de brievenbus om zich vervolgens op de fiets huiswaarts te spoeden." De volgende ochtend vonden zijn ambtenaren dan op hun tafel de door hen opgestelde concepten voor brieven en nota's waarin de eenzaam zwoegende minister vrijwel steeds iets te verbeteren gehad had - en vrijwel steeds moesten zij erkennen dat zijn wijzigingen inderdaad verbeteringen waren.ê Op de persoon van de Geer bleef die situatie niet zonder uitwerking: geleidelijk-aan raakte hij er van overtuigd dat hij alles beter wist dan anderen, scherper inzag, helderder formuleerde.

XCDaarom had hij ook geen behoefte aan overleg: niet met gelijken in rang, nog minder met gelijkgezinden. Hij was wat men een 'Einspanner' noemt, en hij placht vriend en tegenstander dan ook regelmatig voor vreemde verrassingen te plaatsen. Had hij zijn oordeel gevestigd, dan sprak hij het uit: anderen dienden zich te conformeren. Soms was hij daarbij zijn tijd vooruit. Nog geen jaar zat hij in de Tweede Kamer of als eenling aan de rechterzijde bepleitte hij de invoering van het algemeen kiesrecht; Cort van der Linden greep tien jaar later nog op zijn argumentatie terug.t In juni' 19, zes maanden na de november-gebeurtenissen, noemde hij het wenselijk, dat men de SDAP in de regering zou opnemen: 'Door aan de sociaal-democratie verantwoordelijkheid op te leggen, wordt zij', schreef hij in De Nederlander,'naar buiten, verzwakt en naar binnen gelouterd." Werd dat niet begrepen, Het deerde hem niet: hij handelde zoals het hem gepast leek. Als burgemeester van Arnhem moest hij eens na overleg in het college van burgemeester en wethouders een uit de gemeenteraad komend voorstel bestrijden; de argumenten van de voorsteller leken hem in de zitting juist en zonder ruggespraak nam hij namens het college onverhoeds het voorstel over;J. vanenJ.J.J.

1 den Tempel: (I946), p. 36-37. 2 Oud: dl. III, p. 85. 3 C. Roelofsen, I6 febr. I967. 4 D. de Geer: p. 5I. 5 D. de Geer: p. 23.

680 [PDF]
DE GEER ALS MENS EN POLITICUS

zijn opvolger kreeg er nog 'het verontwaardigd verhaal van te horen'," Toen hij in juli '23 plotseling ontslag vroeg als minister van fmanciën, had hij geen van de christelijk-historische Kamerleden om hun opinie gevraagd, alleen aan de fractie-voorzitter had hij zijn voornemen een dag tevoren mondeling rneegedeeldê; die mededeling moest voldoende zijn.

XCDat was zij ook meestal. Zoals de anti-revolutionairen hoog opkeken tegen Colijn, zo gingen de christelijk-historischen hoog opzien tegen de Geer. Het had in beide gevallen een misvormende uitwerking: gepast gevoel van eigenwaarde ontwikkelde zich tot een, ook in haar effect vaak ongunstige, neiging tot zelfoverschatting; wellicht was die neiging bij de hooghartige patriciër de Geer nog iets sterker dan bij de meer boerse Colijn. Colijns zelfverzekerdheid droeg namelijk een volkomen natuurlijk karakter (dat was zijn kracht), terwijl toch, vergissen wij ons niet, in de zelfverzekerdheid van de Geer een geforceerd element stak. Colijn was hartelijk en durfde het persoonlijk contact met andere mensen aan, de Geer, haast 'mensenschuwen in elk geval een slecht mensenkenner", was stug en had geen enkele vriend, 'daar had hij geen behoefte aan'." Onder die stugheid ging een bijzondere kwetsbaarheid schuil. 'Een verkeerd oordeel over hem, bijvoorbeeld in een Kameroverzicht, (kon) hem', aldus Tilanus, 'zo emotioneren dat hij er een artikel tegen schreef, terwijl ik dacht: man, laat toch lopen!" Die stugheid was dan ook krampachtig en dat juist maakte ook het ambtelijk contact met de Geer zo moeilijk: hij wist niet van geven en nemen. 'Als je met Colijn in dispuut lag en je had hem voor 50 procent overtuigd, zei hij: Ga je gang. Als je dat met de Geer gebeurde', zo mr. J. Donner, zeven jaar lang de Geers ambtgenoot van justitie, 'en je had hem voor 99 procent overtuigd, dan moest je voor het laatste procent ook nog vechten."

XCMerkwaardig, dat gebrek aan soepelheid bij een man die, op de keper beschouwd, in de staatkunde toch eerder een groot tacticus was dan een groot strateeg en aan wie dus die soepelheid niet misstaan zou hebben. Hij wilde er niet aan. Hij kon zich in belangrijke kwesties niet aan anderen gewonnen geven. Het was of voor hem de binnenlandse politiek een aaneenschakeling vormde van incidenten waarbij hij, zorgvuldig balancerend (en de centrale positie van de Christelijk-Historische Unie bood voor dat balanceren rijke mogelijkheden), irf volstrekte en soevereine eenzaamheid zijn weg moest kiezen. Die binnenlandse politiek was, zo leek het wel, voors. J.J.J.

1 R. de Monchy, 9 okt. I957. 2 G. Puchinger: (I966), p. 128. 3 W. Albarda, 3I aug. I955. 4 A. A-. van Rhijn, 28 nov. I955. 5 G. Puchinger: p. I74. 6 Donner, Ia april I967.

681 [PDF]
VAN COLlJN NAAR DE GEER

de Geer een verheven spel. Hij genoot er in elk geval intens van. 'Ik heb altijd politiek geleefd', zei hij ons tien jaar na het einde van de tweede wereldoorlog, 'en vond dat aangenaam.'! En zag hij zichzelf dan niet bij voorkeur, voortschrijdend in de door van den Tempel genoemde 'koele hoogheid', een pad inslaan waarvan het hem niet hinderde, misschien eerder prettig streelde, dat het, gegeven zijn geslotenheid, voor anderen vaak duister was 1 Menigeen meende, dat zijn onmiskenbaar grote intelligentie niet vrij was van sluwheid. 'Je wist nooit wat je aan hem had' - dat was Gerbrandy's lapidair oordeel."

XCWij hebben de binnenlandse politiek genoemd. Maar de buitenlandse 1 De Geer had er nauwelijks belangstelling voor, zijn blik reikte niet ver over de grenzen, vergeleken met de wereldburger Colijn was hij een benepen provinciaal. De kennis van vreemde talen had hij niet bijgehouden: hij sprak Frans noch Engels en met moeite een paar woorden Duits.ê Een plaats in de commissie voor buitenlandse zaken van de Tweede Kamer wees hij na ' 3 3 af, hij had' er geen zin in' : Tilanus moest dat maar opknappen+ Met de tactische finesse waarin hij in het binnenlands parlementair milieu een meester was, bereikt men op het terrein van de buitenlandse politiek niet veel. Hij hield er zich graag verre van. Oorlogen schrikten hem af. Elke geweldstoepassing beschouwde hij als een vertreden van het Christendom dat in zijn gelovige geest een bij uitstek irenische tint kreeg. De pacifistische denkbeelden van 'Kerk en Vrede' hadden zijn sympathie, ook voor het daadwerkelijk evangelisch optreden van het Leger des Heils had hij grote waardering."

XCVan die achtergrond uit koesterde hij tot diep in de jaren '30 hooggestemde verwachtingen van de Volkenbond. Toen bij de volksstemming in het Saargebied, januari '35, het ordelijk verloop gewaarborgd moest worden door het zenden van een, onder de Volkenbond functionerende, internationale troepenmacht, haalde de Geer, in de Kamer steun betuigend aan het regeringsvoorstel om in die troepenmacht een N ederlands contingent op te nemen, het Bijbelwoord aan: 'En de duif kwam tot hem tegen de avond en zie, een afgebroken olijfblad was in hare bek." Anders gezegd: de Zondvloed was bezig te verdwijnen. Ruin, anderhalf jaar later deed het Volkenbondsbesluit, op Italië sancties toe te passen (welker beperkt karakter hij niet doorzag), hem voor de Vereniging voor Volkenbond en Vrede de juichkreet van Ulrich von Hutten aanheffen: 'Het is thans een lust om te

1 D.]. de Geer, 28 okt. 1955. 2 P. S. Gerbrandy, 4juli 1955. 3 C.]. I. M. Welter, 7 nov. 1955. 4 G. Puchinger: p. 169. 5 A. A. van Rhijn, 28 nov. 1955. 6 D.]. de Geer: (1955), p. 46.

682 [PDF]
DE GEER ALS MENS EN POLITICUS

leven.'! Zo overschatte hij wat de Volkenbond presteerde - presteren kon. Van Hitler en het nationaal-socialisme had hij wel een diepe afschuw, maar dieper, veel dieper nog, was zijn afschuw van oorlog. Toen de regering begin '38, tot ergernis van velen, de koning van Italië nog vóór de andere Oslostaten zulks deden, als keizer van Abessynië erkende, zag de Geer hier slechts staatsmanswijsheid in: men moest de werkelijkheid aanvaarden. 'Bij wat onder Gods toelating was tot stand gekomen (al verstonden wij het vaak niet) legden wij ons tenslotte neer', zo karakteriseerde hij het gebeurde. En wat wilde men dàn 1 Oorlog 1 Dat zou 'de schrikkelijkste oorlog' worden 'die de geschiedenis ooit gekend heeft en die waarschijnlijk een einde zou maken aan de Europese beschaving.P Na de overeenkomst van München stak hij dan ook, met vele anderen, de vlag uit." De kritiek op Chamberlain zoals die in de Kamer door de voorzitter van de SDAP, Vorrink, geuit werd, zag hij, aldus zijn eigen woorden, als ondankbaarheid 'tegenover God en tegenover de nobele staatslieden die Hij als Zijn instrument heeft willen gebruiken.'!

XCVanzulk een man kon men, werd hij gesteld tegenover de brutale aggressiviteit van het Derde Rijk, weinig meer verwachten dan een zuchtend jeremiëren. Het is de vraag of de Geer zich vroeger in zijn leven had kunnen opwerken tot een stoer optornen tegen de storm van de tijd (hij was, schreef Oud, 'geen bewindsman voor slechte tijden; hij mist de volharding en de doorzettingskracht die men dan behoefr'ê) - in '39 viel dat in elk geval minder dan ooit te verwachten: oude opvattingen waren in hem vastgeroest. Waar moest hij nog de energie vandaan halen om zich radicaal te heroriënteren in een veranderde wereld 1 Vijf-en-veertig jaar lang in het politieke leven gestaan hebbend, had hij die energie goeddeels verbruikt, voor die heroriëntatie was hij ook te star. Het ontstelde oordeel ('ein alter Mummelgreis!") dat een hoog ambtenaar van het Auswärtige Amt begin september '39 na een ontmoeting over hem velde", moge te ver gaan dat de Geer bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog en, sterker nog, bij de Duitse invasie in mei '40 voor een taak gesteld werd waarvoor hem kracht en inzicht ten enenmale ontbraken, valt niet te loochenen.

XCEnigszins besefte hij dat ook zelf: dat bleek al uit zijn eerste aanbod van het premierschap aan Colijn (op het tweede komen wij in ons volgend deel terug). Maar Colijn weigerde - en de Geer bleef aan. Waarmee hij, ondl. VI, p. 85. 5 A.v., ell. II, p. II3. 6 H. M. Hirschfeld: Herinneringen uit de jaren 1933-1939, p. 15

1 A.v. 2 Aangehaald door Oud: dl. VI, p. 79. 3 Puchinger: mij p. 93. 4 Aangehaald door Oud:

683 [PDF]

De overige ministers

XC

XCStaatkunde is een hard bedrijf

XCWij willen over de ministers die in augustus' 39 een plaats in het door de Geer gevormde kabinet aanvaardden, korter zijn. Dat heeft zijn goede redenen, Om te beginnen was hij minister-president. Men kan er over twisten of de formele verantwoordelijkheid van de voorzitter van de ministerraad vóór de tweede wereldoorlog groter was dan die van de leden, materieel was er wel degelijk sprake van .verschil, zeker in de ogen van de burgerij. De Geers opvolger Gerbrandy zal dan ook later in ons relaas onze volle aandacht krijgen, maar waar wij Gerbrandy lange tijd in actie kunnen schilderen, daar zullen wij, wat die actie aangaat, bij de Geer spoedig uit gesproken zijn. Ook van verscheidene andere ministers zal met betrekking tot de Londense periode veel te verhalen zijn. De volgorde waarin wij hen nu hier kort ten tonele willen voeren, heeft geen bijzondere betekenis; het leek ons het meest logisch, aan te sluiten bij die waarin zij hun ministeriële portefeuille neerlegden.

XCBeginnen wij dan met de overste Dijxhoom die op de Geers uitnodiging Defensie aanvaardde, maar met de bezorgdheid in het hart (vandaar zijn aarzelen), dat hij 'misschien al heel spoedig als een afgedankte minister aan de kant' zou staan: een jaar en tien maanden later was het zo ver.

XCAdriaan Quirinus Hendrik Dijxhoom was in 1889 in Rotterdam geboren waar zijn vades een verffabriek bezat. Van jongs af aan wilde hij officier worden waar zijn vader geen bezwaar tegen had. Die reactie was zeker niet algemeen: wie die in het bedrijfsleven stond, zag zijn zoons graag de slechtbetaalde militaire loopbaan kiezen? De vader gaf een goede raad mee: 'Zorg dat je nummer één wordt' - en de zoon ging zijn best doen. Hij werd

XC1 G. Bolk:estein, 19 okt. 1955.

684 [PDF]
DYXHOORN

een kundig officier met een opvallende belangstelling voor de wetenschap der krijgskunde." Na een periode van dienst in verschillende garnizoenen werd hij leraar aan 'de Koninklijke Militaire Academie. Zijn superieuren zagen meer in hem: hij mocht kort na de eerste wereldoorlog in Den Haag de Hogere Krijgsschool volgen en werd er prompt no. I van zijn klas. Enkele jaren later kon hij naar Parijs gaan om zich twee-en-een-halfjaar lang verder in de krijgswetenschap te bekwamen aan de École Supérieure de Guerre, die tussen de twee wereldoorlogen, niet geheel terecht, als' s werelds beste militaire hogeschool werd beschouwd. Frans sprak en schreef hij er als de beste, hij was er ook een bijzonder gewaardeerde pupil. Met de hoogste beoordeling keerde hij naar Nederland terug. Vijf jaar lang was hij vervolgens leraar aan dezelfde Hogere Krijgsschool die hij eerder als leerling bezocht had. In die nieuwe functie stelde hij de tactische voorschriften voor de Nederlandse landmacht samen.ê Weer volgde een periode van troependienst waarbij hij tenslotte majoor-hoofdinstructeur werd bij een der infanterie-regimenten - tot minister van Dijk begin ' 38 zijn oog liet vallen op deze capabele, vlotte, jeugdig-uitziende officier en hem (wij vermeldden die functie al) liet benoemen tot hoofd van de belangrijkste afdeling van het ministerie van defensie: Ilb, de afdeling generale staf.

XCVoor de inmiddels tot luitenant-kolonel (overste) bevorderde Dijxhoom brak daarmee een in menig opzicht frustrerende periode aan. Modernisering van de landmacht was dringend noodzakelijk, 'maar helaas ging alles met een slakkengang. Weken en maanden werd er over aanschaffingengediscussieerd, iedereen wist het beter dan een ander en voordat dan tenslotte een bestelling was geplaatst, ging er weer heel wat water door de Rijn', zo klaagde hij later. 3 Soms moest hij persoonlijk ingrijpen om een Gordiaanse knoop van tegengestelde wensen, door diverse militaire autoriteiten ingediend, door te hakken: dat vergrootte in militaire kringen zijn populariteit niet, maar het was nu eenmaal zijn functie om de minister bij meningsverschillen te adviseren. Trouwens, de gehele positie van hoofd lIb was niet gemakkelijk: daar de minister vaak uiteenlopende adviezen bereikten van de chef van de generale staf en de commandant van het veldleger, zag d~ autoriteit wiens advies afgewezen werd, in dat gebeuren gemakkelijk de sinistere hand van des ministers naaste militaire adviseur: het hoofd van lIb.

XCMet generaal Reynders kreeg overste Dijxhoom spoedig een vrij gespannen verhouding; dat generaal van Voorst tot Voorst betwijfelde of deJ.Q.

1 Mevr. G. A. Dijxhoorn-Ybes, II april 1956. 2 A. H. Dijxhoorn: 'Mémoi res', p. 129. 3 A. Q. H. Dijxhoorn: 'De toestand van de weermacht op 10 augustus 1939', p. 7·

685 [PDF]
VAN COLIJN NAAR DE GEER

overste voor het ministersambt voldoende ruggegraat had, zagen wij al. Inderdaad hield de Geers keuze een element van risico in: als regel kan het gezag over militairen van hoge rang beter niet uitgeoefend worden door iemand die, hij moge dan minister zijn, door hen nog gezien wordt als de militair van lager rang die zij jarenlang gekend hebben. Dat is een handicap die alleen een superieure persoonlijkheid weet te overwinnen. Wij zullen in ons volgend deel nog schetsen hoe Dijxhoorn als minister in een wespennest van moeilijkheden kwam te verkeren. Hij was, aan Nederlandse maatstaven gemeten, een knap militair - maar een stoer bewindsman 1 Zijn naaste vriend in de raad van ministers beoordeelde hem als volgt: 'Hart van goud. Volkomen oprecht mens. Zeer eerlijk, Bepaald emotioneel. Geen fighter' al die eigenschappen zullen wij nog tegenkomen, vooral in de Londense periode.

XCKwam Dijxhoorn, de beroepsmilitair, uit een familie die in het bedrijfsleven stond, Maximihen Paul Léon Steenberghe, de industrieel, was afkomstig uit een geslacht van militairen. In 1899 in Leiden geboren, was hij bijna tien jaar jonger dan Dijxlioom. Hij doorliep het gymnasium te Utrecht, studeerde daar rechten, promoveerde er op een-en-twintigjarige leeftijd, werd een maand later adviseur voor juridische en sociale zaken bij van Puyenbroeks Textielfabrieken te Goirle, in Noord-Brabant, twee jaar later mede-directeur. Met grote energie en vindingrijkheid werkte hij het genoemde bedrijf, dat in moeilijkheden verkeerde, naar boven. Zijn capaciteiten trokken spoedig de aandacht in de katholieke wereld. Vijf-en-twintig jaar oud, werd Steenberghe al hd van de Nijverheidsraad; dertig jaar oud, voorzitter van het Verbond van Katholieke Werkgevers, vier-en-dertig jaar oud voor het eerst minister: naar Nederlandse begrippen op zeer jeugdige leeftijd. Dat hij van aanpakken wist, deden wij in het voorafgaande al uitkomen; ook, dat hij bereid was, voor zijn economische denkbeelden te vechten en, als hij dat gevecht verloren had, aan die nederlaag staatkundige eonsequenties te verbinden: nog geen jaar minister, trad hij in juni ' 3 5 af, omdat Colijn en de overige leden van de ministerraad weigerden, de door hem noodzakelijk geachte devaluatie van de gulden met 20 % te aanvaarden.' Colijn waardeerde zijn bekwaamheid: na de devaluatie (herfst '36) nam hij Steenberghe in juni '37 weer als minister in zijn kabinet op. Wie hij de portefeuille van economische zaken moest toevertrouwen, was ook voor de Geer geen probleem: veertig jaar oud nu, werd Steenberghe in augustus' 39 voor de derde maal minister.

XCDat deze briljante carrière zijn gevoel van eigenwaarde in hoge mate

XC1 M. P. L. Steenberghe, I nov. 1955.

686 [PDF]
STEENBERGHE-WELTER

versterkt had, lag voor de hand. Steenberghe had in het zuiden een naam als weinigen, 'als je met hem van Tilburg naar Goirle in de stoomtram zat, stopte die extra voor zijn villa." Overtuigd van eigen bekwaamheid als hij was, was hij voor zijn ambtgenoten een lastig collega. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het hem niet veel moeite kostte om, wanneer hij in de ministerraad om zich heen zag, zichzelf als de meest capabele figuur te beschouwen. Verscheidene van zijn ambtgenoten huldigden de opvatting dat Steenberghe in alle oprechtheid meende, dat het minister-presidentschap bij hem in veiliger en zeker in bekwamer handen zou zijn dan bij de aftandse de Geer en de slordige Gerbrandy. Door intellectuele capaciteiten stak hij boven beiden uit, maar waar het de strijd tegen het nationaal-socialisme betrof, was hij in vastheid van lijn Gerbrandy's mindere; in het zakenleven dat hem gemaakt had tot wat hij was, werd vastheid van staatkundige beginselen in het algemeen niet bevorderd. Daarop komen wij, wat Steenberghe betreft, nog terug.

XCToen hij na een conflict met Gorbrandy dat in het persoonlijke vlak lag, in november '41 als minister ontslag nam, vergezelde hem de tweede katholieke minister die de Geer in zijn kabinet opgenomen had: Charles Joseph Ignace Marie Welter, een-en-zestig jaar oud toen, en een man met de hartelijkheid van een Indische grand-seigneur. Dat zij vooropgesteld.

XCWelter was in 1880 in Den Haag geboren. Hij was tot eer en aanzien gekomen in Nederlands-Indië, 'ik ben mijnhele leven lang', zei hij ons in' 55, 'door Indië beheerst geworden.f Dat was alleszins begrijpelijk: zijn vader had er al carrière gemaakt, hijzelf (een HBS' er die in Delft het z.g. grootambtenaarsexamen voor de Indische dienst afgelegd had) deed dat ook en bracht het er, met grote bekwaamheid en niet minder grote toewijding, tot de hoogste posten. Twee-en-twintig jaar oud, was hij in 1902 voor het eerst naar de Oost vertrokken. Snel en gestadig steeg hij op de ambtelijke ladder. Kort na de eerste wereldoorlog werd hij in Buitenzorg hoofd van de algemene secretarie, 'in welke functie hij', zo luidde zijn eigen opgave, 'de rechterhand van de toenmalige gouverneur-generaal mr. Fock genoemd mocht worden.'3 Die algemene secretarie was 'een machtig apparaat dat in Nederland zijns gelijke niet had. Ik was er', aldus Welter, 'trots op.'4 In '25 werd hij lid van de Raad van Indië, het hoogste adviescollege voor de gouverneur-generaal, nog in datzelfde jaar minister van koloniën in het eerste kabinet-Colijn, na de val van dat kabinet in '26 weer lid van de geJ.J. Per J.

1 R. M. van Angeren, 7 nov. 1955. 2 C. I. M. Welter,7 nov. 1955. 3 p. 1610. 4 C. I.M. Welter, 7 nov. 1955·

687 [PDF]
VAN COLlJN NAAR DE GE:ER

noemde Raad, waar hij tot vice-president opklom. In '3I repatrieerde hij. Na als voorzitter van de commissie-Welter vèrgaande bezuinigingsvoorstellen voor het kabinet-Ruys de Beerenbrouck uitgewerkt te hebben ('Wat nooit iemand gelukt was, deed mijn commissie'I) werd hij in '33 voorzitter van het op politiek gebied meest behoudzuchtige Nederlandse lichaam dat zich met Indische zaken bezighield: de Indische Ondernemersraad. 'Ik voelde mij', zei hij ons, 'erg thuis in die sfeer, het was erg behagelijk."

XCWelter die van vaderskant gedeeltelijk van Indische afkomst was, had zich in Indië volmaakt thuis gevoeld. 'Ik was er' (wij halen ZIJn eigen woorden aan) 'in harmonie met het ritme van het land. Ik had begrip voor de bevolking en de bevolking had begrip voor mij. Ik hield van de bevolking en de bevolking hield van mij. Ik was diep onder de indruk van de ontzaglijke grootheid van Indië. Indië was een wereldmacht in Oost-Azië. Onze positie daar was formidabel. Er was de sfeervan een groot Imperium."

XCDe man die, de tot het theatrale neigende geest boordevol dergelijke indrukken en denkbeelden, voor de tweede maal minister van koloniën werd in het vierde kabinet-Colijn en voor de derde maal in het kabinetde Geer dat ons nu bezig houdt, moest de Indonesische nationalistische beweging wel zien als een snode samenzwering, gericht tegen alles wat hem persoonlijk heilig was, gericht ook tegen het welzijn van de volkeren van Indonesië waarvoor hij zich, patriarchaal als hij dacht, bij uitstek verantwoordelijk voelde. Op de zeer lange duur zag hij Indië's ontvoogding wel als onvermijdelijk, maar als zijn eigen taak beschouwde hij het, dat proces zoveel mogelijk af te remmen. 'Mijn tijd', zei hij in november '38 toen hij in de Tweede Kamer toelichtte waarom de regering de petitieSoetardjo afgewezen had

XC'Mijn tijd is niet die van grote hervormingen, en mijn plaats is niet onder de grote hervormers. Ik zie mijn taak als die van de bewaker van het kostbare erfgoed dat ons is toevertrouwd, als een man die consolideertwat door vroegere hervormers verkregen is en daardoor de voorwaarden schept voor latere staatkundige uitbouw.'!

XCHet lag voor de hand dat Welter de sterke neiging had, de wereld te zien door de ogen van de Indische bewindsman: het 'kostbare erfgoed' moest veilig gesteld worden; alle onrust in Europa zou, zo voorzag hij, onrust in de Stille Oceaan met zich brengen, de tweede wereldoorlog beschouwde

XC1 A.v. 2 A.v. 3 A.v. 4 Aangehaalddoor Oud: Hetjongste verleden, dl. VI, p. 197.

688 [PDF]
VAN BOEYEN

hij als een groot gevaar voor Nederlands suprematie in Insulinde. Hij verbond er, zomer '40 in Londen, de conclusie aan dat het wenselijk was, die tweede wereldoorlog zo spoedig mogelijk te beëindigen, hetgeen moeilijk anders kon dan door een compromis met Hitler. Welke confucten hier nog uit voortvloeiden, zowel met de Koningin en zijn ambtgenoten als met het gouvernement in Batavia, zullen wij in een later deel beschrijven ter inleiding en verklaring van zijn heengaan als minister in november' 4I.

XCDrie van de leden van het kabinet-de Geer bleven nadien nog bijna drie-en-een-half jaar lang het ministersambt vervullen: van Boeyen, Albarda en van den Tempel. Van elk hunner worde hier nu het nodige verhaald.

XCHendrik van Boeyen, in mei '89 in Putten geboren, was een HBS'er die zijn ambtelijke loopbaan begonnen was op de Arnhemse provinciale griffie en voortgezet had bij het hoofdbestuur van de PTT, waar hij referendaris werd. Die functie moest hij in '25 neerleggen toen hij als Statenlid voor de Christelijk-Historische Unie gedeputeerde werd van Zuid-Holland. Twaalf jaar lang oefende hij dat ambt uit, het combinerend met tal van andere werkzaamheden. Zo was hij voorzitter van de Radioraad (het lichaam dat de minister van binnenlandse zaken in radio-aangelegenheden adviseerde) en van de Radio-Omroep-Controlecomrnissie (de commissie die alle uit te zenden teksten controleerde). Ook was hij jarenlang bestuurslid van de Vereniging van Nederlands-Hervormde Stichtingen voor Geesteszieken.De christelijke caritas betekende veel in de gevoelige ziel van deze gelovige man.

XCWat Colijn er in '37 toe bracht, van Boeyen als minister van binnenlandse zaken in zijn vierde kabinet op te nemen, isniemand recht duidelijk geworden; van Karnebeek die als commissaris van de Koningin in Zuid-Holland van Boeyen van nabij kende, had hem ongeschikt geacht voor het burgemeesterschap van een der kleinere gemeenten der provincie. Maar eenmaal minister, bleef van Boeyen minister: Colijn zat in een noodsituatie toen hij hem in zijn vijfde kabinet handhaafde; de Geer in een noodsituatie toen hij bij de vorming van zijn tweede kabinet hetzelfde deed. Er kwam bij, dat het departement van binnenlandse zaken (waar men, verhoudingsgewijs, na '37 niet voor ernstige politieke problemen stond), als de overige departementen, over bekwame hoofdambtenaren beschikte die de minister tot grote steun waren.

XCVan Boeyen was een braaf man die in Londen ondanks tegengesteld doktersadvies tot diep in de nacht zou zwoegen.' Daarbij had hij de neiging, problemen voor opgelost te houden als hij er een ellenlange, ietwat pietepeuterige nota aan gewijd had. Hij had een gevoelig hart en hij was vrijwel

XC1

689 [PDF]
VAN COLIJN NAAR DE GEER

doof: het een noch het ander vergemakkelijkt bij een oorlogvoerende natie de taak van een minister. Al zijn ambtgenoten sloegen, met volle erkenning van zijn humaniteit en goede wil, zijn beleidscapaciteiten niet hoog aan, al zijn ambtgenoten mochten hem persoonlijk graag; bij tijd en wijle kregen zij wat postelein van hem die hij, in de Londense voorstad waar hij woonde, in een tuintje verbouwde: die kostelijke groente was in de Engelse hoofdstad meestal moeilijk te krijgen.":

XCWas van Boeyen, toen hij minister werd en bleef, buiten de kringen van de Christelijk-Historische Unie, de protestantse krankzinnigenzorg en de radio-omroep-verenigingen een weinig bekende figuur - dat kon men van Troelstra' sopvolger Albarda niet zeggen: als fractievoorzitter van de SDAP in de Tweede Kamer was hij veertien jaar lang politiek leider en voornaamste woordvoerder geweest van de grootste oppositie-partij. Daarmee had hij nationale bekendheid verworven. Hij was, als Troelstra, een Fries; in juni 1877 was hij in Leeuwarden geboren. Van de HBS ging hij naar Delft: in 1903 promoveerde hij er als werktuigkundig ingenieur; hij werd erin een kring van intellectuelen gegrepen door het socialisme. Acht jaar lang was hij leraar, vervolgens directeur van de Gemeentelijke Arbeidsbeurs in Amsterdam. In '13 werd hij tot lid van de Tweede Kamer gekozen. Zes jaar lang (van '17 tot '23) combineerde hij dat lidmaatschap met het wethouderschap van Den Haag. hl '25 werd hij Troelstra's opvolger. Daarbij was in de partij sprake van aarzeling: liever had men Troelstra' s mantel om de schouders gezien van een ander Kamerlid voor de SDAP, mr. H. W. J. Sannes (ook een Fries), maar diens zwakke gezondheid stond dat niet toe. Bij de leden der beweging wist Albarda die aarzeling te overwinnen, in de eerste plaats doordat hij een bezield en meeslepend redenaar was die, als hij in vervoering sprak, weidse perspectieven kon openen. 'Hij kon iets hebben van des arends wiekslag', zei Gerbrandy ons eens." Democraat in hart en nieren, koesterde Albarda van alle totalitaire stelsels een diepe afschuw; dat de SDAP de parlementaire demoeratie als beginsel en doelstelling erkende, had zijn volstrekte instemming en ook met de aanvaarding van de Nederlandse staat en zijn symbolen had hij persoonlijk geen moeite. Hij was een zorgvuldig parlementariër en kon, zowel in de Kamer als daarbuiten, met zijn lange gestalte, zijn bezwerend woord en zijn visionaire taal een bij uitstek krachtige en overtuigende indruk maken.

XCDie indruk evenwel, was niet geheel in overeenstemming met zijn innerlijk wezen dat zwakker was dan naar buiten leek. Het was eerder zo dat de partij hem dan dat hij de partij droeg. Teveel was hij een soms zelfs tot het senti

XC1 E. N. van Kleffens, 7 febr. 1956. 2

690 [PDF]
ALBARDA-V AN DEN TEMPEL

mentele neigend gevoelsmens om de robuuste hardheid op te brengen die in de staatkunde eerste voorwaarde is voor welslagen. Achter zijn streng uiterlijk ging niet alleen een warm-, maar ook een spoedig snel-kloppend hart verborgen; een zekere vreesachtigheid zou zich spoedig in Londen openbaren.

XCWat dat gebrek aan robuustheid betrof, was van den Tempel het tegendeel van zijn partijleider en ambtgenoot. Het leven had Albarda verwend, van den Tempel niet. In augustus '77 in Willemstad (Noord-Brabant) geboren, groeide Jan van den Tempel in een doodarm gezin op. Hij had een artistieke inslag die hij later ook zou uiten in een roman over een vrouwenleven (jacqueline Vrij/ieff), die spoedig in een verdiende vergetelheid verzonk. Als jongen moest hij, om er een enkel dubbeltje bij te verdienen, wel eens op zondag in de kerk het orgel bespelen. Zijn vader was schildersgezel ; hij kwam in hetzelfde ambacht terecht. Twee-en-twintig jaar oud trok hij naar Amsterdam, een jaar later trad hij er al op als voorzitter van een plaatselijk stakingscomité. Nog vóór zijn dertigste had hij, in de harde strijd tegen de schilderspatroons aan de ene kant en tegen de anarchisten aan de andere, het nodige eelt gekregen in zijn politieke knuisten. In de Schildersgezellenbond bleek hij een even geduldig als strijdvaardig organisator; ook buiten die bond kreeg men oog voor zijn capaciteiten: in '06 werd hij benoemd tot secretaris van het pas-opgerichte NVV. Twaalf jaar lang bleefhij die functie uitoefenen. Hij was inmiddels in '15 lid van de Tweede Kamer geworden; vanuit dat lidmaatschap representeerde hij SDAP en NVV in een groot aantal raden en commissies. Meer dan lager onderwijs had hij niet gehad. Niettemin presteerde hij het om, een vrij zwakke gezondheid ten spijt, eerst enkele moeilijke middelbare actes te behalen om vervolgens op vieren-veertigjarige leeftijd toegelaten te worden tot de Rotterdamse Handelshogeschool waar hij zes jaar later cum laude promoveerde. Wilde men in ons land voorbeelden vinden van de politieke en culturele verheffmg der arbeidersklasse, dan behoefde men niet lang te zoeken: dr. Jan van den Tempel, de oud-schildersgezel, was een van de treffendste. Wat anderen geschonken kregen, had hij moeten bevechten. Daarbij was hij veel dichter bij de socialistische arbeiders blijven staan dan de intellectueel Albarda. Albarda stak op de j rste augustus' 39, verjaardag van de Koningin, de vlag uit, van den Tempel niet - voor hem was de derde dinsdag in september waarop hij krachtens koninklijk voorschrift in ambtscostuum de Ridderzaal betreden moest, zoals hij Bolkestein bekende, 'de ellendigste dag van mijn leven.'!

XC1 G. Bolkestein: 'Herinneringen en beschouwingen', p.

691 [PDF]
VAN COLIJN NAAR'DE GEER

XCDat leven dat ongemakkelijk geweest was, had hem ook ongemakkelijk gemaakt. Hij was van een zekere schuwe linksheid die grenzen kon aan achterdocht; die achterdocht lag wellicht in zijn aard; het kan zijn dat zij versterkt werd door zijn ervaringen als vakbondsman en, op later leeftijd, door een begin van hardhorendheid. Mooie woorden maakten in elk geval niet veel indrnk op hem. Zelf was hij een begaafd stylist maar een matig spreker. Waar Albarda een teveel had aan politieke fantasie, had hij, een rechtlijnig denker, misschien een te weinig; waar Albarda een veroverende charme kon hebben, was hij van een nurkse stugheid. Die stugheid was echt: in de persoonlijkheid van deze gesloten Westbrabander stak een harde kern.

XCWij komen nu tot de resterende drie leden van het kabinet-de Geer - de drie die, zoals wij al vermeldden, tot na de bevrijding van Nederland hun portefeuille behielden: Bolkestein, van Kleffens, Gerbrandy,

XCGerrit Bolkestein was op de Geer na het oudste lid van de ministerraad: in oktober '71 was hij in Amsterdam geboren. Hij had zijnleven gewijd aan het onderwijs: onderwijzer, schoolhoofd, HBS-leraar, HBS-directeur, inspecteur van het middelbaaren, tenslotte, inspecteur van het voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs: ziehier de étappen uit een eervolle carrière die hij in '37 toen hij met pensioen ging, afsloot - niet bevroedend dat er nog een ministerschap op zou volgen. Dat ministerschap was niet geheel toevallig: Bolkestein had na zijn pensionering menigmaal van zich doen spreken. Bijna een halve eeuw lang was hij werkzaam geweest op de sector van het onderwijs, daarvan niet minder dan twintig jaar als inspecteur. Zijn geest was er fris bij gebleven: alle denkbeelden die in de richting van onderwijs-vernieuwing gingen, spraken hem aan; daar was hij ook van blijven getuigen. Vandaar dat Albarda, die in Den Haag als wethouder voor het onderwijs met de inspecteur Bolkestein te maken gehad had, zich hem herinnerde toen op die eerste vergadering van het kabinet-de Geer bleek dat de plaats van de vrijzinnig-democraat aan de regeringstafel nog steeds leeg was.

XCDat Bolkestein, hoewel van aile politieke ervaring verstoken, zonder aarzelen die plaats innam, mag men niet als bewijs zien voor een lang verdrongen eerzucht. Eerzucht was deze man van grote noblesse ten enenmale vreemd. Er waren denkbeelden voor welker verwezenlijking hij zich wilde inzetten en acht ministers deden een beroep op hem - dat was voldoende: hij werd de negende. Enige betekenis had dat gebrek aan politieke ervaring toch wel. Er bleek al uit, dat de politiek Bolkestein nooit aangetrokken had; door haar charmes werd ookde zeven-en-zestigjarige niet bekoord. Zelf was hij te zachtaardig en verzoeningsgezind om zich de felheid van anderer

692 [PDF]
BOLKESTEIN-V AN KLEFFENS

waar hij een weinig belangrijke portefeuille beheerde, eerder maken tot een geduldig luisteraar naar de lange en vaak heftige discussiesin de ministerraad dan tot een actief deelnemer. Hij was een pittig en fijnzinnig mens. Hij was geen politieke krachtfiguur.

XCWas, zoals wij schreven, Bolkesteins portefeuille in Londen gemakkelijk te torsen - datzelfde kon niet gezegd worden van de portefeuille van buitenlandse zaken die de Geer aan het op één na jongste lid van zijn kabinet toevertrouwd had: Eelco Nicolaas van Kleffens. Deze was, toen hij tot het kabinet-de Geer toetrad, nog geen vijf-en-veertig jaar. In 1894 was hij in Heerenveen geboren. In Groningen en Den Haag doorliep hij het gymnasium, vervolgens ging hij in Leiden rechten studeren waar hij in 1918, vier-en-twintig jaar oud, de doctorstitel behaalde - volgens afspraak op dezelfde dag als zijn vriend en leeftijdgenoot Cleveringa, de latere Leidse hoogleraar die wij nog zullen tegenkomen zodra ons relaas zich in de bezettingstijd bevindt.

XCNa zijn Leidse periode was van Kleffens korte tijd verbonden aan het secretariaat van de Volkenbond te Genève en korte tijd te Londen aan het directie-secretariaat van de Royal Dutch-Shell. '22 deed hij zijn intrede in het departementsgebouw van buitenlandse zaken aan het Plein; zeven jaar later werd hij er, vier-en-dertig jaar oud, chef van de belangrijkste afdeling: die voor diplomatieke zaken - een functie die hij tien jaar zou uitoefenen als naaste adviseur van drie ministers: Beelaerts van Blokland, de Graeff en Patijn. Hij was, zoals wij al vermeldden, juist tot gezant te Bern benoemd maar nog niet naar zijn nieuwe standplaats vertrokken, toen de Geer hem het ministerschap aanbood.

XCDe Duitse gezant, Zech, had hem twee maanden tevoren in een van zijn rapporten beschreven als 'ein sehr gescheiter und gewandter Mensch ... In seinen Sympathien neigt Herr van Kleffens eher nach Prankreich und England als nach Deutschland, ist aber durchaus nicht anti-deutscn.> Men zal dat laatste wel zo moeten interpreteren dat van Kleffens zich jegens Zech met betrekking tot het Derde Rijk niet extra-aggressiefplacht uit te laten, hetgeen, gegeven Nederlands kwetsbare positie, van de chef van de afdeling diplomatieke zaken ook niet te verwachten viel. Wie diplomaat is, moet diplomaat blijven. 'Sehr gescheit und gewandt' was hij zonder twijfel. Van de er merkwaardig jeugdig uitziende man ging een indruk van grote helderheid, schranderheid en integriteit uit: weinig ministers hebben voor hun eerste redevoeringen in de Staten-Generaal (zij komen in ons volgend deel ter

XC1 Brief, 5 juni 1939, van de Duitse gezant, Den Haag, aan het Auswärtige Amt (FOjSD,

693 [PDF]
VAN COLIJN NAAR DE GEER

sprake) zoveellof geoogst als van Kleffens deed. Wat hij sprak of schreef, was van een penetrante precisie - de precisie van een Juridisch-geschoold en in de internationale politiek ervaren brein. Een bijna twintigjarige ervaring bij Buitenlandse Zaken had hem geleerd, zorgvuldig met kwade en goede kansen rekening te houden, voor en tegen van elke actie te overwegen en zich zelden vast te leggen zonder dat er nog een uitweg openbleef. Minder diplornatieke naturen dan de zijne zagen daar elementen van bloedeloos opportunisme in en verweten hem, die graag een opgewekt cynisme ten toon spreidde, het ontbreken van een allesbeheersende staatkundige overtuiging. In werkelijkheid wist van Kleffens, ook in Londen, de hoofdpunten van zijn beleid scherp in het oog te houden; hij zou er een der zeer weinigen zijn die ten aanzien van enkele kwesties die hem hoog zaten, de strijd met de Koningin niet alleen aanbond maar ook wist te winnen.

XCN u rest ons nog Gerbrandy - en bij hem, de lezer zal het billijken, dienen wij iets langer stil te staan. Als minister kon hij vóór de meidagen van '40 nog maar weinig van zich doen spreken. Menigeen in Nederland was dan ook hogelijk verbaasd toen begin september '40 via de Londense radio bekendgemaakt werd dat juist hij de plaats van de Geer ingenomen had. In de gedeelten van ons werk die de Londense periode behandelen, zal veel van hem te verhalen zijn - meer dan van een der andere ministers. Formateur en voorzitter was hij van het eerste kabinet-Gerbrandy dat, in september' 40 gevormd, herhaaldelijk gereconstrueerd werd tot het in de winter van '44 op '45, met de Koningin in botsing -gekomen, aan zijn innerlijke tegenstellingen bezweek; formateur en voorzitter vervolgens van zijn tweede kabinet dat, volgens belofte, onmiddellijk na de bevrijding van Nederland aan de Koningin ontslag vroeg - een ontslag dat eerst eind juni' 45 verleend werd en dat, na een minister-presidentschap van vier jaar en bijna tien maanden, Gerbrandy uitgeput achterliet. Want hij had zichzelfniet gespaard, geen dag.

XCPieter Sjoerds Gerbrandywas in april 1885 in het gehucht Goëngamieden, niet ver van Sneek, geboren. Daar stonden dertien boerderijen, een paar arbeiderswoningen en een renteniershuis. Zijn vader was er boer op eigen grond; in het politieke en geestelijke leven van zijn tijd was die vader sterk geïnteresseerd. Oorspronkelijk liberaal, was hij volgeling geworden van de grote Kuyper, maar toch nooit ten volle. Menigmaal werd in de discussies

694 [PDF]
GERBRANDY

belangstelling voor de geschiedenis) en hun kinderen (drie zoons, één dochter) de vraag gesteld of men, gezien de schrikbarende nood op delen van het Friese platteland niet die Leeuwardense advocaat moest volgen: Pieter Jelles Troelstra. Neen: het geloof mocht men niet verzaken, en het bleef dus, door alle wisselingen heen, Kuyper - maar het portret van de Savornin Lohman werd in de ouderlijke boerderij niet van de muur genomen toen deze met zijn christelijk-historischen een eigen weg insloeg. De sfeer in het gezin, ja in de gehele streek, was bij uitstek democratisch. Was des winters de boerderij door de slechte wegen maandenlang vrijwel onbereikbaar, dan vormde men met knechten en meiden één grote familie waar standsverschillen als in het Groningse Oldambt ondenkbaar waren.

XCDe jonge Gerbrandy werd voor zijn gymnasiale vorming naar een internaat te Zetten in de Betuwe gestuurd. Het was, zei hij ons eens, 'een milieu waar je je geestelijke dorst kon lessen': er kwamen jongens uit het gehele land.! Hij begon vervolgens rechten te studeren aan de Universiteit van Amsterdam, maar zwaaide naar de Vrije Universiteit over toen aan deze, onder de verontwaardigde kreten van liberaal en socialistisch Nederland, het officiële jus promovendi toegekend was. In 'II verwierf hij er met een juridische dissertatie de doctorstitel. Twee mannen hadden in die jaren grote invloed op hem uitgeoefend: de dertien jaar oudere Anema, Fries als hij, een van zijn leermeesters aan de Vrije Universiteit, en de Amsterdamse gereformeerde predikant, ds. J. c. sikkel - een van de weinige figuren in het gereformeerde kamp die, toen de oude Kuyper conservatief werd, de sociale hervormingsdenkbeelden van de jonge Kuyper trouw bleven. In'II, het jaar van zijn promotie, trouwde Gerbrandy met een van Sikkels dochters. Hij werd advocaat in Leiden, maar kon er geen praktijk opbouwen. Toen probeerde hij het in Sneek. Nauwelijks daar gevestigd, werd hij bij de algemene mobilisatie in dienst geroepen. 'Uit democratische overwegingen' wilde hij soldaat worden, maar die vlieger ging niet op: men had hem als officier nodig.ê Vier jaar lang was hij in dienst. Veel eerder gaven wij al weer dat hij, na de demobilisatie, tot diegenen behoorden die in november '18 naar Den Haag snelden om Troelstra's revolutie-poging te keren. Weer advocaat in Sneek, kwam hij spoedig in de politiek terecht: tien i aar lang, van' 20 tot' 30, was hij voor de Anti-Revolutionaire Partij gedeputeerde van Friesland: hij deed er zijn eerste bestuurservaring op.

XCMet zijn partij kwam hij spoedig in botsing, en dat op twee punten. Ten eerste schaarde hij zich in een openbare toespraak achter het vrouwenkiesrecht dat in die tijd wel al ingevoerd was, maar, zeker voor wat betreft

XC1 P. S. Gerbrandy, 14 nov. 1955. 2 A.v.

695 [PDF]
VAN COLIJN NAAR DE GEER

het passief kiesrecht, door gereformeerd Nederland nog steeds verworpen werd. Dat zijn eigen vrouw, de strijdvaardige dochter van ds. Sikkel, niet dezelfde staatkundige rechten zou hebben als hijzelf, leek Gerbrandy een tegennatuurlijke absurditeit. Zo uitte hij zich. Een storm van verontwaardiging stak op en hij werd, tot zijn diepe teleurstelling, van de candidatenlijst voor de Tweede Kamer geschrapt. Zelfs uit de Staten trachtte zijn partij hem te weren, maar dat was zijn partijgenoten in het district Sneek te bar. In de tweede plaats ging hij ingrijpende sociale hervormingen bepleiten die aan zijn kring verre van welkom waren: hij kwam voor de medezeggenschap der arbeiders in elk bedrijf op. Dat gaf hem in het anti-revolutionaire milieu de naam van 'de rode advocaat uit Sneek'.

XCHij bracht in Friesland tien werkzame jaren door waarin hij veel deed, ook veel publiceerde. Op grond van die publikaties werd hij in '30 aan de Amsterdamse Vrije Universiteit tot hoogleraar in het handelsrecht en het burgerlijk procesrecht benoemd. Niet lang duurde het of hij lag weer met het gereformeerde volksdeel overhoop. Dat hij weinig enthousiasme toonde voor de Anti-Revolutionaire Partij die hem veel te 'rechts', veel te 'kapitalistisch' dacht, kon men moeilijk zetten; dat hij begin' 35 als voorzitter van een stembureau namens de Volkenbond de volksstemming in het Saargebied bijwoonde, deed bij sommigen de deur dicht: die stemming vond immers op een zondag plaats! Zo bleef Gerbrandy een rebelse eenling. Jegens niemand maakte hij een geheim van zijn afkeuring van de 'aanpassings' politiek van Colijn - Colijn die hij persoonlijk, na enkele teleurstellende ervaringen, als een opportunist was gaan beschouwen. De massale werkloosheid was hem een onduldbare gruwel, zijn vrouw die in de armste wijken van Amsterdam als Kattenburg op evangelisatie ging, kon hem elke avond vertellen van de ellende die zij in de gezinnen aanschouwd had als zij toegelaten werd, hetgeenlang niet altijd het geval was. Colijns beleid vond hij dan ook 'onzedelijk, maar de verkeerde denkbeelden', zo legde hij ons eens uit, 'waren niet uit de koppen van de mensen te krijgen. Wij waren nu eenmaal allemaalopgevoed met de liberale economie. Wat was ik blij toen het grote boek van Keynes uitkwam waarin betoogd werd dat het ook anders kon! Het was wel heel moeilijk: ik heb het driemaal moeten lezen."

XCGoudriaans denkbeeld, in '3ó in De Groene gepubliceerd, viel bij hem in goede aarde. Het pacifisme wees hij af. Als Nederland een eigen defensieindustrie opbouwde en grote verdedigingswerken aanlegde, zou men twee vliegen in één klap slaan: de werkloosheid bestrijden en het land beter beschermen tegen de Duitse aggressie die hij van jaar tot jaar sterker ging

XC1 A.v., 8 jan.

696 [PDF]
GERBRANDY

duchten. Zijn blik werd wijder: nauwlettend ging hij volgen wat buiten de grenzen geschiedde. Als lid van de Radioraad en, na van Boeyens aftreden, als voorzitter, knoopte hij meer en meer buitenlandse contacten aan: met kringen van de Engelse BBC, ook met scherpziende Amerikaanse radioreporters als Edward Murrow. Op het hoogtepunt van de Sudetencrisis belde hij Praagse relaties op om hun uit het verre Nederland een hart onder de riem te steken en hen te smeken, niet toe te geven aan Hitlers eisen.' De overeenkomst van München beschouwde hij als een ramp; dat een nieuwe wereldoorlog op handen was, hield hij in '39 voor zeker; de Geers uitnodiging, tot zijn kabinet toe te treden, nam hij onmiddellijk aan, 'ik wist dat ik hiervoor gepredestineerd was', in dat gebeuren zag hij de hand Gods."

XCHij was een gelovig man, maar toch ook zelf geneigd, ten aanzien van zijn eigen reacties meer betekenis toe te kennen aan zijn koppige Friese aard die hem onwrikbaar deed vasthouden aan denkbeelden van welker juistheid hij overtuigd was." Verscheidene van zijn Londense ambtgenoten beschouwden hem als sluw en berekenend - hun mededelingen waren het, die er toe bijdroegen dat de parlementaire Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid 19401945' impliciet in haar volumineuze werken een beeld van hem vastlegde dat wij niet aarzelen een caricatuur te noemen. Erkennend dat Gerbrandy, om uit de nesten te geraken, in kleinigheden wel eens een tactiek toepaste die meer moeilijkheden schiep dan oploste, zijn wij niettemin van mening dat die algemene negatieve beoordeling volstrekt afgewezen moet worden. Werkelijke sluwheid vergt een mate van geslepen fantasie die deze eenvoudige mens ten enenmale vreemd was. Zijn structuur was simpel, maar zuiver; hij was eerder langzaam dan vlug van begrip, het overzien van de eonsequenties van zijn daden viel hem soms moeilijk. Had zich evenwel bij hem een zekere overtuiging gevormd, dan zou hij er met de geduchte kracht van emoties die dicht onder de oppervlakte van zijn persoonlijkheid lagen, aan vasthouden - door dik en dun en tegen hel en duivel in. Begrip voor de psychologische roerselen van anderen was niet zijn sterkste kant. Wat door die anderen voor sluwheid aangezien werd, was eerder een combinatie van jongensachtige naïviteit, gemoedelijke slordigheid en een lichte hardhorendheid die hij voor anderen zorgvuldig verborgen hield, die niettemin bleek uit het opvallend luide spreken van zijn schelle stem - en die hem vaak de opmerkingen van anderen niet eens had doen verstaan. Hij voelde en dacht rechtlijnig. 'Alles was bij hem wit of zwart dan wel recht of krom', aldus de veel subtieler van Kleflens.? Zijn gebrek aan mensenkennis speelde

XC1 A.v., 12 jan. 1956. 2 A.v., IS okt. 1959. 3 A.v. 4 E. N. van Kleffens, 7 febr.

697 [PDF]
VAN COLLJN NAAR DE GEER

hem nogal eens parten, want hij die vanuit de diepste kern van zijn wezen Hitler als de representant van de Boze was gaan zien die het op het Christendom, ja op de gehele menselijke beschaving gemunt had, had weinig begrip voor de gradaties van goed en kwaad die zich in de persoon van de meeste mensen openbaren.

XCZijn sterke emotionaliteit (wij zullen er in latere delen nog voorbeelden van tegenkomen) deed hem vaak impulsief handelen: weer een kerf aan de balk van diegenen die hem wantrouwden. Achterafkon hij daar wel spijt van hebben, want waarlijk: zelfmgenomenheid, laat staan zelfverheerlijking was hem vreemd. Dat hij, de kleine Friese boerenzoon met de strakblauwe ogen en de militante snor, minister-president geworden was van een volk dat, zo zag hij het, als in de Tachtigjarige Oorlog, voor zijn physiek en geestelijk bestaan als natie vechten moest, maakte hem geen moment hovaardig. 'Iedere avond', bekende hij eens, 'had ik in Londen het gevoel: wat heb je het weer rot gedaan!" Moest dan iemand anders als voorzitter van de ministerraad de conflicten in die kring van ballingen beslechten en, vooral in later jaren, weerstand bieden aan de denkbeelden van een Koningin die niet minder vasthoudend was dan hij, Twijfelend aan eigen capaciteiten, was Pieter Sjoerds Gerbrandy er niettemin van overtuigd dat anderen het er nog slechter af zouden brengen. Hij bleef aan. Hij hield vol.

XCNederland heeft begaafder minister-presidenten gekend: mannen van ruimer visie, dieper inzicht, groter constructieve gaven, vooruitstrevender aanpak, bezonkener wijsheid - geen die tegelijk zo strijdvaardig en zo eenvoudig was, zo nederig en zo onbaatzuchtig.

XCMogen wij het kabinet-de Geer dat op die rode augustusvan wal stak, een sterk kabinet noemen, Het hangt er maar van af, welke maatstaf men aanlegt. Letten wij op de levensloop van de tien ministers, dan zijn wij geneigd te coneluderen dat elk hunner, misschien met uitzondering van van Boeyen, aangetoond had, in eigen kring tot bijzondere prestaties in staat te zijn - maar is dat niet een minimum-eis die men aan ministers stellen mag, Het was typisch een in vredestijd gevormd kabinet en als zodanig in wording en samenstelling een afspiegeling van de vooroorlogse Staten-Generaal, een afspiegeling óók van het vooroorlogse Nederland. Wij willen wel aarmemen

'39

XC1 P. S. Gerbrandy,

698 [PDF]
HET KABINET ALS GEHEEL

dat er elders in de Nederlandse samenleving figuren met ruimer blik en groter energie werkzaam waren - maar niet op het politieke niveau waar de formateur, met de krachtsverhoudingen tussen de politieke partijen en de stromingen in elk hunner rekening houdend, in hoofdzaak zijn ploeg recruteren moest. Zijn kabinet was, dunkt ons, zwakker dan dat hetwelk vijf-en-twintig jaar eerder, bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog, ons land bestuurd had; als geheel evenwel niet zwakker dan de vijf kabinetten die Colijn samengesteld had - wel wat aan de oude kant: gemiddeld waren de ministers meer dan vijf-en-vijftig jaar. Zij vormden, in overeenstemming met hun aard en leeftijd, in wezen een vrij conservatief gezelschap - zulks ongeacht de aanwezigheid van twee socialistische ministers die trouwens elk twee-en-zestig jaar waren.

XCEen dragelijk kabinet dus van fatsoenlijke en vooral degelijke bewindslieden, zeker van de steun van een ruime meerderheid in de Staten-Generaal, in het dagelijks werk bijgestaan door bekwame hoofdambtenaren - het was alles voor normale omstandigheden voldoende. Maar die omstandigheden zouden niet lang normaal blijven. Zij zouden zelfs buitengewoon abnormaal worden: op I september '39, op 10 mei '40 en, sterker nog, op de r jde mei toen het kabinet na verwarde discussies die wij in een later deel nog te schetsen krijgen, het wijs en historisch besluit nam om zijn zetel naar Londen te verplaatsen.

XCObjectief lag, al werd dat door de meeste ministers en zeker door de spoedig met vakantie gaande minister-president niet beseft, op de dag van hun eerste samenkomst, 9 augustus, de tweede wereldoorlog al in een nabij verschiet.

Het Duits-Russisch bondgenootschap

XC

XCEerder in dit boek maakten wij er melding van, dat Hitler van begin april' 39 af door zijn generale staf de plannen liet uitwerken voor een grootscheepse militaire aanval op Polen die op I september of op een latere datum ingezet zou worden. Dat de Engelse en Franse regeringen de territoriale onschendbaarheid van Polen gewaarborgd hadden, maakte op hem niet veel indruk: het was zijn gewoonte niet, in te binden. Bovendien koesterde hij, en koesterden aan de top van het Derde Rijk velen met hem de verwachting dat, als het hard tegen hard ging, de Engelse en Franse regeringsleiders hun garanties aan Polen niet waar zouden maken, anders gezegd: Polen in de steek

699 [PDF]
VAN COLIJN NAAR DE GEER

zouden laten zoals zij in München met Tsjecho-Slowakije gedaan hadden. DIe verwachting werd nagenoeg zekerheid toen Hitler er in de tweede helft van augustus in slaagde, de Sowjet-Unie aan zijn zijde te krijgen - dit als resultaat van een gecompliceerde ontwikkeling die Stalin ingeluid had toen hij (ook dat vermeldden wij al) op 10 maart' 39 het achttiende congres van de Russische communistische partij er op wees dat de partij 'niet moest toestaan dat ons land in conflicten betrokken wordt door oorlogszuchtige lieden die de gewoonte heb ben, anderen de kastanj es uit het vuur te laten halen voor hen.' Die formulering werd op 31 mei '39 in een toespraak voor de Opperste Sowjet woordelijk herhaald door de nieuwe Russische minister van buitenlandse zaken, Molotow; de vervanging, op 3 mei, van zijn voorganger Litwinow wiens naam met de samenwerking in Volkenbondsverband geassocieerd was, was ook al een teken aan de wand geweest. Op 29 juni werd de kastanjes-uit-het-vuur-formule voor de tweede maal herhaald in een geruchtmakend artikel in de Prawda van de hand van Zjdanow, een der leden van het Politburo, het hoogste feitelijke bestuursorgaan van de SowjetUnie.

XCEr waren op dat moment sinds medio april besprekingen gaande tussen de regeringen van de Sowjet-Unie, Engeland en Frankrijk, strekkende tot het sluiten van een politiek en militair bondgenootschap. Veel vorderingen hadden zij niet gemaakt. Hierbij speelden, dunkt ons, aan Franse en Engelse kant vèrscheidene factoren een rol: twijfel aan de militaire capaciteiten van de Sowjet-Unie waar het grootste deel van het hogere kader juist aan een bloedige zuivering ten offer gevallen was; onwil in leidende kringen om met een communistische staat als de Sowjet-Unie en een voor onberekenbaar gehouden tiran als Stalin een verbond aan te gaan; misschien ergens ook de hoop dat Nazi-Duitsland en Sowjet-Rusland elkaar in de haren zouden vliegen, bij welke worsteling men liever toeschouwer zou blijven dan deelnemer worden; en dan waren er ook ernstige feitelijke moeilijkheden, hoe men de politieke en militaire samenwerking met de Sowjet-Unie, kwam het daartoe, kon effectueren. Hoe zou men, als Duitsland Polen aanviel, van een Frans-Engels-Russisch bondgenootschap uit, Polen te hulp kunnen komen, De Russen zouden in dat geval' willen overgaan tot het bezetten van steunpunten in de drie burgerlijke, autoritair-bestuurde Baltische republieken Estland, Letland en Litauen en tot het met eigen strijdkrachten opereren in Polen. Estland, Letland en Litauen hadden deel uitgemaakt van Tsaristisch Rusland; de jonge Sowjet-Unie had hun de vrijheid geschonken, zij had in '20 na een mislukte veldtocht in de richting van Warschau aan Polen eeuwenlang omstreden gebieden moeten afstaan die de oostelijke helft van Polen waren gaan vormen. In geen van die vier staten was men op

700 [PDF]
STALINS BEREKENING

de komst van het Rode Leger gesteld, beseffend dat deze slechts inleiding zou zijn tot communistische gelijkschakeling, en de Franse en Engelse regeringen verkeerden in de onmogelijkheid, het toelaten van het Rode Leger aan de vier betrokken regimes op te leggen; men achtte zich daar niet gerechtigd toe, men zou dat jegens het eigen parlement en de eigen publieke opinie ook moeilijk kunnen verantwoorden.

XCStalin zag de situatie waarin hij zich in de lente en zomer van '39 bevond, als een optelsom of, beter misschien, als een balans van te verwachten vooren nadelen. Verbond hij zich met Frankrijk en Engeland, dan liep hij grote kans om, als Hitler zijn offensief op Polen zou doorzetten of een ander land zou aanvallen, in een oorlog te belanden waarin Frankrijk en Engeland, ook als zij dat wilden, hem althans direct maar een beperkte mate van hulp zouden kunnen bieden; hij zou dan misschien wel in eerste instantie de Baltische republieken en Oost-Polen mogen bezetten, maar zou hij zich daar ook kunnen handhaven? Omgekeerd: verbond hij zich met Hitler, dan zou hij van deze een prijs kunnen bedingen die Parijs en Londen niet van zins en ook niet in staat waren om te betalen: de intocht van het Rode Leger in de Baltische republieken en in Oost-Polen. Kwam het dan als gevolg van de Duitse aanval op Polen tot een oorlog tussen Duitsland enerzijds en Frankrijk en Engeland anderzijds, dan zou bovendien, zo meende hij, die strijd tot de uitputting van drie potentiële tegenstanders tegelijk leiden en de Sowjet-Unie, de bazuin des vredes aan de lippen, zou dan graag haar uiterste best doen om de ontevreden volksmassa's in Centraal- en WestEuropa te winnen voor het communisrne,

XCTwee postennam, schijnt het, de sluwe rekenmeester niet in zijn balans op. De eerste werd gevormd door de mogelijkheid dat, gezien de in Duitsland levende herinnering aan de verloren tweefronten-oorlog van '14-'18, de duidelijke aankondiging van een duidelijke militaire alliantie tussen Moskou, Londen en Parijs Hitler zou weerhouden van de aanval op Polen of dat hij, wilde hij dan toch doorzetten, ten val gebracht zou worden. Dat is niet meer dan een speculatie. De tweede post die Stalin veronachtzaamde, werd werkelijkheid: de snelle overwinning op Frankrijk stelde Hitler in staat, zomer '41 de Sowjet-Unie binnen te vallen waardoor deze ternauwernood aan de ondergang ontsnapte en van alle oorlogvoerende mogendheden de zwaarste teistering onderging.

XCHet was niet zo, dat Stalin eerst tot contacten met Duitsland overging nadat hem in de loop van mei, juni en juli gebleken was dat de regeringen van Engeland en Frankrijk niet van zins waren, achter het sluiten van een militaire alliantie met de Sowjet-Unie de nodige spoed te zetten - een spoed waarop in Engeland, niet als enige, Churchill met klem aandrong. Sinds 7

701 [PDF]
VAN COLIJN NAAR DE GEER

medio april, eigenlijk al sinds 10 maart, speelde de Russische dictator een dubbel spel. Zijn kastanjes-uit-het-vuur-passage was als hint aan Duitsland bedoeld geweest.' Toen daar niet onmiddellijk op gereageerd werd, had hij op 17 april zijn ambassadeur in Berlijn aan Staatssekretär von Weizsäcker laten verklaren dat 'ideologische Meinungsverschiedenheiten', aldus von Weizsäckers verslag, geen rol meer mochten spelen:

XC'Sowjet-Russland habe die jetzigen Reibereien zwischen Deutschland und den west lichen Demokratien nicht gegen uns ausgenützt und wünsche das auch nicht zu tun. Es bestehefür Russland kein Grund, warum es nicht mit uns auf einem normalen Fusse leben sollte. Aus normalen Beziehungen könnten auch wachsend bessere werden.?

XCVan Duitse zowel als van Russische kant werd de zomer van '39 gevuld met wat wij diplomatieke hengelpartijen zouden willen noemen: zou de tegenpartij bijten 1 Wij slaan de bijzonderheden over. Op 12 augustus, twee dagen na de vorming van het kabinet-de Geer, ontving Hitler de Italiaanse minister van buitenlandse zaken, Mussolini's schoonzoon graaf Ciano. Deze voorzag dat een aanval op Polen tot een wereldoorlog zou leiden, Italië wenste daar niet in betrokken te worden. Hitler deelde die visie niet: 'er persönlich sei der felsenfesten Üherzeugung dass die westlichen Demoeratien letzten Endes doch vor der Entfachung eines allgemeinen Krieges zurückschrecken wurden' trouwens, wat wilden zij ondernemen 1 De Westwall dekte heel West-Duitsland, met uitzondering slechts van het gedeelte dat aan OostNederland grensde, maar 'die Niederlande ... würden nach Ansicht des Führers ihre Neutralitát energisch verteidigen, schon weil sie wüssten dass sie bei Teilnahme an einem allgemeinen Konflikt ihre so gut wie unverteidigten ostasiatischen Kolo nien an Japan verlieren würden.'3 Het Poolse probleem moest, aldus Hitler, opgelost worden, tot eind augustus gunde hij zich nog tijd.

XCOp dat moment in zijn betoog kwam een telegram uit Moskou binnen wat hield het in 1 Ja! De Führer had beet: de Russen gingen er accoord mee dat(Die Beziehungen zwischen Deutschland und der Sowjetunion,'dass es Stalin gewesen sei der durcli seine Rede von März dieses[ahres die in Deutschland gut verstanden worden sei, den Umsturz der politischen Beziehungen einge leiietStaatssekretärAufzeichnung die Unterredung zwischen dem Führer und .... Graf Ciano in Anwesenheit des Reichsaussenministers .... amAugust

1 Dat verklaarde hij in de nacht van 23 op 24 augustus '39 aan von Ribbentrop. 1939-1941 (1949), p. VII-VIII). Molotow merkte toen op, aldus het verslag van Hencke, (a.v., p. 88). "Notitie, 17 april 1939, van von Weiz säcker over een bespreking met de Russische ambassadeur, Merekalow (a.v., p. 2). 3 12. 1939, Neur.s-doc. PS-I87I, dl. XXIX, p. 41, 46, 51-52.

702 [PDF]
RIBBENTROP IN MOSKOU

een Duits politiek onderhandelaar naar de Russische hoofdstad kwam! Ciano werd ingelicht, von Ribbentrop voegde er nog aan toe, 'dass die Russen über die Absichten Deutschlands gegen Polen absolut unterrichtet seien.?

XCDie onderhandelaar werd von Ribbentrop zelf Op 23 augustus kwam hij, met het Deutschland über Alles en het Horst- wessel-lied ontvangen, in Moskou aan; diezelfde nacht nog werd onder uitbundig feestbetoon een DuitsRussisch niet-aanvalsverdrag ondertekend plus een geheim protocol waarbij de Sowjet-Unie '[iir den Fall einer territorial-politischen Umgestaitung der ZUI11 polnisenen Staate gehorenden Gebiete' (lees: bij de Duitse aanval op Polen) in Polens oostelijke helft en bovendien in drie staten: Letland, Estland en Finland alsmede nog in een deel van Roemenië (Bessarabië), het recht kreeg om te doen wat zij wilde.ê Stalin had zijn buit binnen, maar Hitler voelde zich de werkelijke triomfator: hij had de Sowjet-Unie van potentieel bondgenoot van Frankrijk en Engeland tot feitelijk bondgenoot van Duitsland gemaakt - en wie zouden daar voor opdraaien? Polen, Letten, Esten, Finnen en Roemenen: volkeren die hem geen zier interesseerden; bovendien had hij nu bij het offensief tegen Polen in het oosten niets te duchten. Op dinsdag de zzste augustus waarop de aanstaande ondertekening van het verdrag en Ribbentrops reis naar Moskou bekendgemaakt werden, ontving hij op de Obersalzberg zijn generaals en admiraals. 'Niemand weiss wie lange ich noch lebe', betoogde hij, aldus het op staccato-passages uitlopend verslag van een van zijn adjudanten,

XC'deshalb Auseinandersetzung besser jetzt ... jetzt ist die Wahrscheinlichkeit noch gross dass der Westen nicht eingreift. Wir mussen mit rücksichtsloser Entsch/ossenheit das Wagnis auf uns nehmen ... Der Gegner hatte noch die Hoffi1Ung dass Russ/and als Gegner aujtreten wurde nach Eroberung Polens. Die Gegner haben nicht mit meinet grossen Entschlusskraft gerechnet. Unsere Gegner sind kleine Wurmeken. lch sah sie in München ... Auch wenn im Westen Krieg ausbricht, bleibt Vernichtung Polens im Vordergrund ... lch werde propagandistischen Anlass zur Auslösung des Krieges geben, gleichgültig ob glaubhaft. Der Sieger wird später nicht danach gifragt ob er die Wahrheit gesagt hat ader nicht. Bei Beginn und Führung des Krieges kommt es nicht auf das Recht an, sondern auf den Sieg. Herz verschliessen gegen Mitleid. Bruta/es Vorgehen ... Auslosuno wird noch befohlen, wahrscheiniicli Sarnstagmorgen.'37 0

1 A.v. 2 1939 p. 90-91). 3 22. Neur. doe., PS-798, dl. XXVI, p. 340, 343, en 22. 1939, PS-IOI4, a.v., p. 523-24.

703 [PDF]

DeCPN

XC

XCDe aankondiging van het Duits-Russisch bondgenootschap sloeg in de gehele wereld als een bom in: dat de Sowjet-Unie die er zich jarenlang op beroemd had, in de strijd tegen het verfoeilijke Derde Rijk vooraan te staan, zich uit aile pogingen om zijn expansie te stuiten niet aileen terugtrok maar met dat Derde Rijk zelfs gemene. zaak maakte, werd door menige tijdgenoot beschouwd als een van de meest abjecte voorbeelden ener cynische machtspolitiek die de geschiedenis ooit te zien gegeven had. Voor de communistische partijen buiten de Sowjet-Unie kwam die omzwaai als een complete en pijnlijke verrassing: ze hadden niet de geringste aanwijzing gekregen dat hij op handen was. Het heeft zin, stil te staan bij de reacties binnen de Communistische Partij Nederland, of CPN - want dat waren de nieuwe naam en afkorting geworden van de partij die we tot dusver slechts als Communistische Partij Hoiland of CPH ten tonele voerden. Wij volgden haar in een vroeger hoofdstuk al in haar oprichting in '17 en in haar ontwikkeling in de jaren '20 en de eerste helft van de jaren' 30: da:ar moeten wij nu bij aanknopen. Er zij aan herinnerd dat de CPH in '33 ruim 6000 leden telde, gedeeltelijk ingesteld was op conspiratieve arbeid, zich omgeven had met een aantal Z.g. mantel-organisaties, jarenlang de sociaal-democraten voor 'sociaal-fascistèn' . en de links-socialisten voor 'verraders' uitgemaakt had en in '33 een poging tot oprichting van een Z.g. Eenheidsfront met de SDAP, de Onafhankelijk Socialistische Partij en Sneevliets Revolutionair-Socialistische Partij had zien mislukken. Dat laatste nu, poogde zij in '35 opnieuw, maar op andere grondslag. Onder de dreiging van fascistische groepen begon in Frankrijk Dl de loop van' 34 een organisatorische samenwerking tot stand te komen tussen de leidingen van de socialistische en de cornmunistische partijen welke de verdediging van Frankrijk in het vaandel voerde. Die tactiek leek van communistisch standpunt uit meer kans op succes te bieden, zij werd na lange en heftige debatten overgenomen in wat wij nu maar het bestuur van de Komintern zuilen noemen: wat daar geschiedde, werd in werkelijkheid . bepaald door de leden die Stalin vertegenwoordigden.

704 [PDF]
ACTIE VOOR HET VOLKSFRONT

Wereldcongres van deze Communistische Internationale dat eind juli '35 in Moskou begon, werd de nieuwe tactiek door Dimitrow, die inmiddels secretaris-generaal van de Komintern geworden was, ten doop gehouden: communisten moesten met nieuwe leuzen een nieuw soort eenheidsfront tot stand trachten te brengen, een Z.g. Volksfront. Dat Volksfront, zo breed mogelijk samengesteld, moest bij uitstek nationale parolen gaan verkondigen. Dat betekende dat de communistische partijen die, de Sowjet-Unie als het ware vaderland der arbeidersklasse beschouwend, hun eigen vaderland met inbegrip van al zijn symbolen, met inbegrip ook van de landsverdediging, meer dan vijftien jaar afgewezen hadden, dat vaderland met die symbolen en met die landsverdediging nu eensklaps dienden te aanvaarden. Zulks zou de politieke en militaire positie van de Sowjet-Unie ten goede komen; verwacht werd ook, dat, was de samenwerking binnen het Volksfront eenmaal tot stand gekomen, de communisten met aggressieve eisen en onophoudelijke actie hun eigen aanhang zouden kunnen versterken, gebruik makend van de nieuwe propagandistische mogelijkheden die dat Volksfront zou bieden. Daar kwam Dimitrows betoog op neer en de afgevaardigden van de Nederlandse CPH die zich onder zijn gehoor bevonden, hadden, zo herinnerde een hunner zich, 'het gevoel alsof wij met electrische stroom werden geladen".'

XCDe spanning droegen zij naar Nederland mee terug. Zij werd op besloten vergaderingen aan het kader overgedragen. 'Men zal een breed Volksfront zien te stichten, gericht tegen het fascisme en het kapitalisme', zo zette 1. Jansen, secretaris van het district Noord-Holland, eind september de nieuwe tactiek in Haarlem uiteen:

XC'Een partijman moet voortaan de nationale eigenschappen van een volk respecteren en zelfs propageren. Hij moet zich nationaal voordoen, de grote nationale personen mee helpen eren, enz. De landsverdediging moet door de CPH gesteund worden De CPH zal aan nationale feestdagen (bijv. 3 oktober in Leiden) meedoen Komt er een Volksfront tot stand en komt dit front aan de regering, dan zullen de CPH' ers dit steunen en desnoods ook rninistersfuncties aanvaarden en op die manier trachten, de proletarische dictatuur in te voeren. De CPH zal in Holland nog niet stemmen voor de oorlogsbegroting, omdat Holland nog een imperialistisch land is en Oost- en West-Indië nog steeds uitbuit. De leuze 'Indië, los van Holland nu!' blijft.'

XCEr ontstond in Haarlem na Jansens inleiding, zo rapporteerde de Centrale Inhchtingsdienst, 'een geweldige discussie'"; men kan het zich indenken:

XC1 P. de Groot: De dertiger jaren 1930-1935, p. 2I3. 2 Cl: Overzicht 1935, no. 5,

705 [PDF]
VAN COLlJN NAAR DE GEER

Nederland, vijftien jaar lang afgewezen, moest opeens aanbeden worden welke communist kon dat oprecht doen, welke niet-communist zou daar intrappen? Maar de partijleiding zette door: het partijcongres dat eind december' 35 in Amsterdam plaats vond, stond geheel in het teken van het op te richten 'Volksfront voor Welvaart, Vrede en Vrijheid'. Hier werd ook officieel de nieuwe naam afgekondigd: de 'Communistische Partij Holland, sectie der Communistische Internationale', zou voortaan 'Communistische Partij Nederland' heten. Zes maanden later deed het CPN-bestuur aan het bestuur van de SDAP het voorstel, bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer die in mei' 3 7 zouden plaatsvinden, samen te werken en zelfs gemeenschappelijke candidatenlijsten in te dienen. Het werd afgewezen.

XCAangezien Japan herfst '36 toegetreden was tot het z.g. Anti-Kominternpact dat Duitsland en Italië aangegaan waren (een losse politieke alliantie die, wat Japan betrof, niet van de grond kwam), liet de CPN op het verkiezingscongres dat zij eind' 36 belegde, de leuze 'Indië, los van Holland nu!' vallen. Immers: een onafhankelijk Indië zou door Japan in de wacht gesleept kunnen worden en dat zou Japan (wij komen in een volgend deel op de Japanse politiek in de jaren' 30 terug) als tegenstander van de Sowjet-Unie sterker maken. De nodige 'grote nationale personen' waar Jansen van gerept had, waren afgebeeld aan de wanden van de zaal waar dat verkiezingscongres gehouden werd: Erasmus, Vondel, Rembrandt, Multatuli en van Gogh, het podium was versierd met vredelievende witte seringen, rode bloemen en spandoeken ontbraken."

XCAl die onoprechte en bedriegelijke manoeuvres kwamen de positie van de CPN nauwelijks ten goede. Vier jaar massale werkloosheid ten spijt, steeg, vergeleken met' 33, haar aanhang onder de kiezers bij de stembusgang van mei '37 slechts van 3,18 tot 3,38%. De partijleiding troostte er zich mee, dat Sneevliets Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij (combinatie van RSP en OSP) van 1,30 tot 0,81 % gezakt was, hetgeen, aldus een resolutie van het CPN-bestuur, uitdrukking was van 'de afschuw van de arbeiders voor de contra-revolutionaire daden van de Trotzkistische helpers der Gestapo in Nederland, Spanje en in de Sowjet-Unie' - ja ook in de SowjetUnie: daar was Stalin juist bezig met het uitroeien van de communistische oude garde, zulks onder het aanvoeren van gefingeerde beschuldigingen welker absurditeit slechts door weinige communisten doorzien werd: het geloof in de Sowjet-Unie als communistische heilstaat en met name ook in de "geniale leider, kameraad Stalin', was nagenoeg onuitroeibaar, trouwens ook wel buiten de kringen van de partij: haar mantelorganisatie, de 'Ver

XC1 Cl: Overzicht 1937, no. I, p. 2,

706 [PDF]
PAUL DE GROOT KOMT NAAR VOREN

erngmg van Vrienden van de Sowjet-Unie', telde eind '37 nog steeds ca. Ia 000 leden, lang niet allen CPN' ers.'

XCHet volgend congres van de CPN (het vond in april '38 plaats, weer in Amsterdam) bracht een apart referaat tegen 'het Trotzkisme, de vijfde colonne van het fascisme',welks vertegenwoordiger in ons land' de renegaat en politiespion Sneevliet' heette te zijn. Dat de CPN toen nog de hoop had, binnen afzienbare tijd greep te krijgen op andere groeperingen, is twijfelachtig; partijbestuurder Jan Dieters moest in een toespraak over organisatorische kwesties constateren, dat zij 'volkomen geïsoleerd' was.ê Het enige groepje bij wie zij nadien aansluiting vond, werd gevormd door een afsplintering van de SDAP: de z.g. Troelstra-Beweging Nederland, die in de lente van' 38 opgericht was door zekere Paul Kiès, een eigengereid avonturier die wegens misdragingen op tal van gebieden kort tevoren uit de SDAP geroyeerd was; Kiès, een gewiekst demagoog, was enkele jaren lang in het noorden des lands propagandist voor de SDAP geweest: ongeveer 2000 aanhangers sleepte hij mee" - waarheen uiteindelijk, zal nog blijken. Begin september '38 sloot de CPN-leiding een soort pact van wederzijdse bijstand met hem, veel plezier zou ze er niet van beleven.

XCHet ledental van de CPN was sedert eind' 35, toen het ruim 5700bedroeg, gaan stijgen. Volgens opgave, gedaan aan het congres dat in april' 38 plaats vond, bedroeg het toen ruim I I 000 van wie een derde deel in Amsterdam woonde, minder dan een tiende (ca. lOOO) in Rotterdam." De stijging (die vermoedelijk met aanzienlijk ledenverloop gepaard ging") had zich voorgedaan in de periode eind '35-april '37. Het matig verkiezingsresultaat van mei '37 remde haar blijkbaar af en de omzetting, medio april '37, van de sinds 1909verschijnende Tribune in een populairder en actueler Volksdagblad (tezelfdertijd werd het maandblad Communisme door een nieuw maandblad, Politiek en Cultuur, vervangen), bracht geen keer teweeg. De oplaag van Het Volksdagblad bedroeg ten tijde van het congres van april '38 ca. 7000 exemplaren." Op dat congres was het, dat Paul de Groot twee nieuwe functies tegelijk veroverde: het hoofdredacteurschap van het partijdagblad dat tot dusver uitgeoefend was door de hem als intellectueel hoogst onsympathieke mr. A. S. de Leeuw, en de leiding in het z.g. partijsecretariaatleden hadden in dat ene jaar de partij weer vaarwel gezegd. (Cl: Overzicht 1936, no. I, p. 13.) 6 Cl: Overzicht 1938,

1 Cl: (jan. 1938), p. 28. 2 Cl: 1938, no. 2, p. 5. 3 A.v., no. 3, p. 27-29. • A.v., no. 2, p. 4. 5 Volgens mededeling van partijsecretaris Schalker, gedaan op het congres van eind december '35, waren per I december van datjaar in Amsterdam van 1877leden slechts II34langer dan éénjaar lid; ca. 500

707 [PDF]
VAN COLlJN NAAR DE GEER

dat de Groot van drie leden (K. Beuzemaker, C. Schalker en hijzelf) wist uit te breiden tot vijf; twee aan hem verknochte partijfunctionarissen kregen er zitting in die in de voorafgaande jaren vooralonder werklozen geageerd hadden: 1. Jansen en J. Dieters.' Met hen beiden samen zou de Groot zomer '40 de eerste illegale leiding van de CPN vormen.

XCTerwijl de SDAP in haar reacties op het verdrag van München verdeeld was en Sneevliets RSAP van verdediging van Nederland of van de demoeratie niets wilde weten", keurde de CPN het verraad, aan Tsjecho-Slowakije bedreven, in scherpe bewoordingen af: het waren de bewoordingen die Moskou bezigde. Inderdaad: van '13 afhad de CPN, zulks geheel in overeenstemming met de lijn die de Komintern aangaf, steeds in ziedende verontwaardiging van de schanddaden van Hitler en de zijnen gerept; jaar in, jaar uit had zij bovendien de Sowjet-Unie als enig betrouwbaar tegenstander van het misdadig fascisme gehuldigd - op 22 augustus '39 viel de aankondiging van het Duits-Russisch bondgenootschap haar rauw op het lijf. Menig communist was er verbijsterd van. Een relatie van Menno ter Braak trof 'de orthodoxe communist K: (met wie vermoedelijk de Leidse taalkundige dr. J. A. N. Knuttel bedoeld is) 'als een gebroken man' aan. 'Maar met dat al hield hij stijf en strak vol, dat dit de geniaalste zet van Stalin was tegen de fascisten! ... Ik ken deze K. zelf als een door en door eerlijk man. Van deze soort gelovigen waren er nog vele in de communistische partij. Voor hen begint thans de taak om alleswat er aan]ezuïetisme in hen is, te mobiliseren ten einde in godsnaam (in Marx' naam) maar te kunnen blijven geloven wat zij altijd geloofd hebben."

XCVoor de partijleiding was de voortgezette verkondiging van het oude geloof geen groot probleem. Trof Paul de Groot die met vakantie in de Vogezen vertoefde, in het eerste nummer van de Franse Hurnm;ité dat hij kon bemachtigen, nog 'een heilloze verwarring' aan, Het Volksdagblad ging onmiddellijk en compleet overstag: de officiële berichten van het Russische persagentschap werden er al op 22 augustus 'automatisch en letterlijk' in afgedrukr', zulks des ochtends onder de juichende kop: 'Een overwinningG. Harmsen:p.Op initiatief van Sneevliet vond medio september'in Genève een conferentieplaats van links-socialistischeuit Nederland, Engeland, Frankrijk, Tsjecho-Slowakije, Zweden, Griekenland, Palestinaende Duitse emigratie, die in een oproep verklaarde: 'Neen! De komende oorlog zal geen oorlog voor de bevrijding van een onderdrukt volk zijn, noch een oorlog voor de verdediging van de 'democratie' tegen het fascisme. Het zal een oorlog zijn waarin twee benden rovers elkaar te lijf gaan voor een nieuwe verdeling van de wereld.'no.p.ter Braak:p.P. de Groot:p.

1 8r. 2 3 8 groeperingen (Cl: 1938, 6, 3-4). "M. 16-17. 4 1936-1939, 136-37.

708 [PDF]
DE CP_N EN HET MOSKOUSE VERDRAG

voor de vredespolitiek der Sowjet-Unie', des avonds was het tevens 'een slag tegen de oorlogspolitiek van Nazi-Duitsland' geworden.' En een dag later wist Jan Dieters haarfijn te bewijzen dat er bij dit Duits-Russisch nietaanvalsverdrag geen sprake was van enige frontverandering van de SowjetUnie, 'want de Sowjet-Unie heeft reeds in 1934 een dergelijk verdrag aan Duitsland voorgesteld.' Was Polens positie verzwakt? Dwaasheid! Nietaanvalsverdragen hadden altijd een clausule bevat, 'die ieder der deelnemers het recht geeft, het verdrag te vernietigen, zodra de mede-ondertekenaar een derde staat aanvalt. En er is geen enkele reden om aan te nemen dat deze clausule niet in het nieuwe verdrag zal worden opgenomen.P 'De SowjetUnie heeft geen afspraken en zal nooit afspraken maken met Nazi-Duitsland omtrent de gewelddadige vernietiging van een of ander land.'3 Zelfs de oude Wijnkoop moest opdraven om de 'bevrijdende betekenis' van het met Hitler gesloten verdrag toe te-lichten. 4 Al die kronkelredeneringen droegen bij tot het voortgezet isolement der communisten dat zij door hun beleid tijdens de neutraliteitsperiode nog zouden versterken.

Mobilisatie

XC

XCOp diezelfde dinsdag 22 augustus waarop het feit van het te sluiten DuitsRussisch verdrag bekend gemaakt werd, trof de regering de eerste aanvullendevoorzorgsmaatregelen: een deel van de z.g. kleine verloven werd ingetrokken, dienstplichtigen die onder de wapenen waren maar enkele dagen naar huis hadden mogen gaan, moesten dus naar hun onderdelen terugkeren, ,s middags kregen bovendien de !Ide en de grensbataljons opdracht, de oorlogsopstellingen in te nemen." Voorshands werd geen man extra gemobiliseerd. Wel werd laat in de avond van die zzste besloten, telegram A te laten uitgaan: het waarschuwingstelegram voor de voormobilisatie; in de nacht van de zzste op de z jste werd het verzonden."

XCAan premier de Geer die in het Schwarzwald zat, was dinsdagochtend verzocht, onmiddellijk naar Nederland terug te keren; zittend in de Rheingold expres verdiepte hij zich in de nummers van de Nieuwe Rotterdamse Courant1939 en 1938', p. 80. 6 In Hilversum werd het op 23 augustus om 6 u. 45 ontvangen (Gemeente Hilversum: Verslag 1939-1949 (1951), p.

1 22 aug. 1939-. 2 A.v., 23 aug. 1939. 3 A.v., 25 aug. 1939. 4 A.v., 30 aug. 1939. 5 Frackers: 'De mobilisatie van de grens- en kusttroepen in

709 [PDF]
VAN COLIJN NAAR DE GEER

van de voorafgaande dagen om vervolgens aan een Nederlands medereiziger de vraag te stellen: 'Denkt u dat de situatie werkelijk zo ernstig is, als de kranten schrijven ,'I Hij was er niet van overtuigd. Naar Den Haag wilde hij niet gaan, zijn huis werd er net opgeknapt, hij reisde niet verder dan Arnhem en zette zijn vakantie in hotel 'Beekhuizen' bij Velp voort.

XCZo begon woensdag de z jste. Minister van Kleffens was die dag niet in Den Haag aanwezig: hij bevond zich in Brussel. Koning Leopold van België had eind juli het plan opgevat om samen met de hoofden van alle kleinere Europese staten een vredesoproep de wereld in te zenden; de Belgische ministers hadden er niet veel heil in gezien maar zij waren er accoord mee gegaan dat op 23 augustus de ministers van buitenlandse zaken van de betrokken staten, voorzover zij voor die oproep voelden, in Brussel bijeen zouden komen.ê Aldus geschiedde en die woensdagavond sprak de Belgische Koning mede namens de staatshoofden van Nederland, Luxemburg en de vier Scandinavische staten (Zwitserland had deelneming geweigerd") voor de radio een vredesoproep uit die een nogallarmoyant karakter droeg en waarvan de echo spoedig wegstierf. Ribbentrop was die dag in Moskou aangekomen: de ondertekening van het Duits-Russisch verdrag zou dus doorgaan, men moest met de mogelijkheid rekening houden dat Hitler onmiddellijk tegen Polen zou doorzetten.

XCDie woensdagavond kwam de ministerraad in Den Haag bijeen: werd het niet tijd, tot de voormobilisatie te besluiten, anders gezegd: op waarschuwingstelegram A het mobilisatietelegram B te laten volgen, Voormobilisatie zou betekenen dat een kleine 50000 man onder de wapenen geroepen zouden worden. Dat besluit was, mede omdat er vermoedelijk de algemene mobilisatie op volgen zou, zo ingrijpend dat men het niet wilde nemen in afwezigheid van de minister-president. Dus werd de Geer' s avonds laat in 'Beekhuizen' uit zijn bed gebeld: of hij maar de volgende ochtend naar Den Haag wilde komen."

XCToen de ministerraad donderdagochtend 24 augustus vergaderde (minister van Kleffens was uit Brussel terug), deed minister Dijxhoorn het voorstel, tot de voormobilisatie te besluiten. De Geer verzette zich met kracht, hij 'vond het nog niet nodig; hij vond de toestand nog niet zo ernstig." Een meerderheid in de raad viel hem bij, Dijxhoorn kreeg nul op het rekest, de ministers gingen uiteen en de minister-president die zich, zo zei hij tegen een journalist,

XC1 Brief, 21 febr. 1966, van H. A. Ferf. 2 R. van Overstraeten: Albert I-Léopold III, p. 339-43. 3 E. N. van Kleffens : juggernaHt over Holland (1941), p. 41. 4]. C. de Wit: "Struisvogels' in Den Haag', De Telegraaf, 1 sept. 1964. Mr. de Wit was in 1939 de parlementaire redacteur van De Telegraaf 5 Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, Enq., dl. I c, p. 45. 7

710 [PDF]
VOORMOBILISATIE

'weer als een vrij man gevoelde", keerde naar 'Bedehuizen' terug. Terwijl de Geer in de trein zat, spoedde Dijxhoorn zich naar 'De Ruygenhoek': de Koningin wenste van hem te horen, welk besluit gevallen was. Geen voormobilisatie! 'Kunt u geen nieuw kabinet vormen,' vroeg ze Dijxhoornê een vraag die zonder twijfel eerder haar begrijpelijk ongeduld uitdrukte dan dat ze, zoals Dijxhoorn meende, reëel bedoeld was. Hij stelde de vorstin gerust: het besluit tot voormobilisatie kon alsnog genomen worden. Van 'De Ruygenhoek' uit belde hij van Kleffens op die hem die ochtend gesteund had: was er nog wijziging gekomen in de internationale situatie, VanKleffens maakte melding van nieuwe verontrustende berichten, waarop Dijxhoorn, stellig met volledige instemming van de Koningin, van Kleffens vroeg, 'of hij er mee accoord kon gaan dat wij beiden's middags om 2 uur (het kan ook half 2 geweest zijn) een ministerraad bij elkaar zouden roepen. Ik zei dat ik de verantwoordelijkheid voor de gang van zaken anders niet verder op mij kon nemen. Van Kleffens is terstond met mijn voorstel accoord gegaan. Daarop is de ministerraad weer bijeengekomen. Daar heb ik het voorstel tot afkondiging der mobilisatie weer gedaan. Ik heb de nova die er op dat moment waren, uiteengezet en al mijn ambtgenoten schaarden zich achter mij ... Het genomen besluit hebben wij daarna aan de heer de Geer die in 'Beekhuizen' zat, meegedeeld.'"

XCNog die donderdagmiddag werd telegram B verzonden: voormobilisatie." De oorlogsopstellingen werden door de strategische troepen volledig bezet, bij de op te blazen objecten werden slagsnoerleidingen aangebracht, maatregelen werden getroffen om de bij bruggen en wegen voorbereide hindernissen geheel te sluiten." De voormobilisatie op zichzelf hield in, dat ca. 50 000 groot-verlofgangers opgeroepen werden. Gemeente-secretarieën en posterijen kregen handen vol werk, ook werden oranje-kleurige kennisgevingen aangeplakt. Ongeveer een derde van de gemobiliseerde dienstplichtigen moest zich onmiddellijk naar de hun bekende mobilisatiecentra begeven, twee-derde behoefde dat eerst de volgende dag te doen. Beladen met koffers zag men alom in den lande die opgeroepenen zich naar de stations begeven." In Amsterdam was het die donderdag spoedigJ.gangers vervoeren (Algemeen Hoofdkwartier, Directie Etappen- en Verkeersdienst, sectie spoorwegdienst: 'Eerste mobilisatieverslag' (30 sept. 1939), p. 4.

1 C. de Wit: "Struisvogels' in Den Haag', I sept. 1964. 2 A. Q. H. Dijxhoorn: 'Mémoires', p. 124-25. "Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, dl. II c, p. 83. 4 Het telegram werd in Hilversum om 17 u. ontvangen (Gemeente Hil versum: 1939-1945, p. 231). 5 Frackers: 'De mobilisatie van de grens- en kusttroepen in 1939 en 1940', p. 81. 6 De Nederlandse Spoorwegen moesten volgens de plannen op 24 augustus 13000, op 25 augustus 32 000 groot-verlof

711 [PDF]
VAN COLIJN NAAR DE GEER

'in en voor het Centraal Station ... een rumoerig beeld. Taxi's raasdenaf en aan om dienstplichtigen te brengen en de trams waren overvol. De spoorwegen moesten extra-materieel inschakelen. Op de bagage-afdelingen en voor de loketten verdrongen zich de gehele avond drommen soldaten. Zeker vijfhonderd personen waren uit belangstelling naar het Stationsplein gegaan om het vertrek gade te slaan. Op sommige schoenenwinkels werd een ware run gemaakt: voor de hogere militairen is het voorschrift om met hoge schoenen te verschijnen. De meesten hadden die niet en zij moesten zich ijlings een paar aanschaffen.'!

XCOp vrijdag 25 augustus gaf von Ribbentrop gezant Zech instructie om in Den Haag een officiële verklaring af te geven dat Duitsland in geval van oorlog de neutraliteit van Nederland zou waarborgen; ook moest de gezant aan de Nederlandse regering de vraag voorleggen of zij in geval van een Duits-Pools conflict bereid was om via haar gezantschap te Warschau de Duitse belangen in Polen te behartigen (die vraag werd positiefbeantwoord). De neutraliteits-garantie, door het Auswärtige Amt geformuleerd, had de volgende inhoud:

XC'Wir sind entschlossen, den Niederlanden gegenüber gemäss den traditionellen freund schaft/ichen Beziehungen zwischen beiden Ländern und in Würdigung der bekannten niederiändischen Unabhängigkeitspolitik eine Haltung zu beobachten die die Unverletz lidlkeit und Integrität der Niederlande unter keinen Urnstenden beeinträchtigt und jederzeit das niederländische Gebiet respektiert. Wir eru/arten naturlick auch unserer seits dass die Niederlande in einem etwaigen Konflikt uns gegenüber eine einwandfreie Neutralität beobachten. Dazu gehört vor allem auch, dass Holland Einbrüche die etwa van dritter Seite in seine Neutralität erfo/gen sollten, nicht duldet, sondern slch ihnen gegebenenfalls mit allen verfügbaren Mitteln widersetzt. Sollte die niederlëndische Haltung im Faile eines derartigen Neutralitätsbruches von dritter Seite wider unseter Erwartung eine andere sein, sa würden wir selbstverständlich genötigt sein, unsere Interessen so wahrzunehmen wie die ;ich daraus ergehendeLage es uns aufnötigen würde.'

XCVond Graf Zech het wenselijk, dan kon hij <lie verklaring, welke hij 'in eine zwar deutliche aber betont freundschaftliche Form' moest gieten, ten overstaan van de Koningin persoonlijk afleggen." Zech stelde daar inderdaadDe Telegraaf,

geschiedenis, archieven, III-2-C, no. 10). Niet alle groot-verlofgangers kwamen onmiddellijk op, in eerste instantie ontbrak 10-15% van de sterkte (Hoofdkwartier Veldleger: 'Dagboek', p. 4, a.v., IV-2, M I), anderzijds waren er velen die in ofbij hun mobilisatiecentrurn woonden of van andere vervoermiddelen dan de spoor wegen gebruik konden maken. 1 25 aug. 1939. 2 Concept, 25 aug. 1939, voor een telegram van von Ribbentrop aan de Duitse gezant, Den Haag (FOjSD, 83923-24). 712

712 [PDF]
DE DUITSE NEUTRALITEITS-GARANTIE

prijs op. In de tekst wijzigde hij geen woord.' Op zaterdag 26 augustus werd hij in aanwezigheid van minister van Kleffens door de Koningin ontvangen. Onbewogen luisterde zij naar wat de Duitse gezant te zeggen had.ê Zij antwoordde slechts, 'sie habe mit Befriedigung Kenntnis genommen und erklärte, sie brauche wohl kaum noch hinzuzufügen dass (die) Niederlande entschlossen seien, im Palle kriegerischer Verwicklungen eine strikte Neutralitát gegenüber alle Parteien zu bewahren und respektieren zu lassen.'3

XCWaarom kreeg Zech juist die vrijdagmiddag de genoemde instructie e

XCHet antwoord is niet moeilijk te geven: die dag had Hitler besloten, zaterdagmorgen vroeg Polen aan te vallen. Om 15 uur 2 opende hij in de rijkskanselarij te Berlijn de deur van zijn kamer en sprak, 'etwas bleich aber sonst scheinbar gans: ruhig", tegen de verbindingsofficier van het Oberkomrnando der Wehrmacht slechts twee woorden: 'Pall Weiss'; het daarmee bedoelde offensief tegen Polen zou zaterdagmorgen om half vijf ingezet worden." Maar terwijl al enorme troepenverplaatsingen in de richting van de Poolse grens gaande waren, begon Hitler te aarzelen: om 18 uur vernam hij dat Mussolini niet bereid was, aan een oorlog deel te nemen; dieper indruk maakte het, dat uit Londen bericht kwam dat Engeland, DuitsRussisch verdrag of geen Duits-Russisch verdrag, zijn garantie aan P'olen handhaafde. Wat zich toen in Hitlers geest afspeelde, weten wij niet precies; in elk geval herriep hij het bevel tot Pall Weiss 5 dat ging nog maar ternauwernood. 'Freuen Sie sicli nicht zu früh', zei de bovenbedoelde verbindingsofficiertegen een bezoeker, 'es handelt sich nur um einen Aufschub von wenigen Tagen. '6

XCWat in die paar dagen geschiedde, willen wij hier niet in bijzonderheden weergeven. Brieven, nota's en specialeboodschappers gingen heen en weer, de Paus en President Roosevelt deden een beroep op de Europese staatslieden om het niet tot een oorlog te laten komen. Bij dat alles hield Hitler aan één ding vast: het offensieftegen Polen moest uiterlijk op vrijdag I september beginnen; dat Polen vóórdien volledig door de knieën-zou gaan, vcrwachtte hij niet en hoopte hij nog minder; niet op een vergelijk, hoe ook geformuleerd, was zijn beleid gericht, maar op de oorlog tegen Polen waarvoor de7 1

1 De ontvangen tekst, geheel gelijk aan het concept, werd afgedrukt in Ministerie van.buitenl. zaken: 1939 1939, p. 6. dl. II a, p. 14. 3 Telegram, 26 aug. 1939, van de Duitse gezant, Den Haag, aan het (FO/SD, 83926). 4 W. Hofer s p. 274. 5 A.v., p. 275-76. 6 A.v., p. 277.

713 [PDF]
VAN COLIJN NAAR DE GEER

Sowjet-Unie, tuk op eigen profijt, hem welbewust de vrije hand gelaten had. wel hoopte Hitler, en verwachtte hij ook min of meer, dat hij er in zou slagen, Engeland met bedriegelijke voorstellingen te bewegen om Polen in de steek te laten. Velen waren er in de wereld, ook in Nederland, die aannamen dat dat streven succes zou hebben: een klein jaar tevoren had Chamberlain, toen de spanning ten top gestegen was, Tsjecho-Slowakije laten vallen, zou hij met Polen niet hetzelfde doen / Trouwens: hoe zou Engeland een overvallen Polen onmiddellijk te hulp kunnen komen 1 Moest men, helaas, niet rekenen op een tweede 'München' /

XCDie opvatting welke in ons land door verscheidene journalisten, ook door mij, verkondigd werd", miskende het feit dat zich niet alleen in de geest van prime minister Chamberlain, maar ook in de Britse publieke opinie als geheel een wijziging van fundamenteel belang voltrokken had: in ' 35 was men geweken voor Hitler, in '36 weer, in '38 opnieuw - nu moest het uit zijn. Van tweeën een: Hitler zou doorzetten, en dat betekende oorlog - of de vrede bleef gehandhaafd, maar dan moest hij defmitief inbinden. Wanneer had hij dat ooit gedaan /

XCDat Duitsland zich in de namiddag van 25 augustus klaargemaakt had om Polen op korte termijn te overvallen, was aan de buitenwereld niet verborgen gebleven: urenlang waren bijvoorbeeld alle internationale telefoonverbindingen van Berlijn uit verbroken geweest. Meer en meer landen gingen dan ook tot het treffen van militaire voorzorgsmaatregelen over. Het werden een nerveuze zaterdag en zondag.

XCOp maandag de z Sste richtten Koningin Wilhelmina en Koning Leopold samen tot de regeringen van Duitsland, Italië, Frankrijk, Engeland en Polen een aanbod tot het verlenen van goede diensten. Het denkbeeld was van minister van Kleffens afkomstig geweest: dat het succes zou hebben, achtte hij hoogst twijfelachtig maar men mocht niets ongedaan laten om het uitbreken van een conflict te voorkomen; bovendien zou het aanbod de politieke positie van Nederland en België versterken. Ook de Koningin was weinig optimistisch (ze was 'er zeker van, dat Hitler zijn oorlog wilde hebben"), maar ze had geen bezwaar om de voorgestelde stap te ondernemen. Even wierp zij nog de vraag op of het zin had, Koning Carol van Roemenië om medewerking te vragen. 'Dat is geen gezelschap voor u', zei van Kleffens. 3 In het begin van de middag legde de Koningin zijn denkbeeld aan de Belgische7 1

1 Ik legde haar nog neer in een artikel voor dat ik op 30 augustus '39 schreef. Drie-en-twintig jaar oud, was ik begin '38 als redacteur buitenland bij dit weekblad aangesteld. 2 T. Booy: p. 142. 3 E. N. van Kleffens, 7 febr. 1956.

714 [PDF]
ALGEMENE MOBILISATIE

Koning voor. Deze ging er meteen op in en hoewel de Belgische ministers niets voor het initiatief van de twee soevereinen voelden! (op de merkwaardige constitutionele verhoudingen in België komen wij in het volgend deel terug), werden de gezanten van de vijf genoemde staten's avonds in Brussel op het ministerie van buitenlandse zaken ontboden om het aanbod van goede diensten in ontvangst te nemen. In Den Haag geschieddehetzelfde. Geen van de vijf ging er op in.

XCDie maandagochtend had de regering (de Geer was in Den Haag teruggekeerd, hij had er zijn intrek genomen in een hotel) besloten, op de donderdag afgekondigde voormobilisatie nu de algemene mobilisatie te laten volgen. Aan het eind van de morgen werd telegram C (het mobilisatietelegram bij algemene mobilisatie) verzonden": de lichtingen 1924 tot en met 1939 van land- en zeemacht werden in hun geheel gemobiliseerd. Een deel van de tot die lichtingen behorende militairen was al onder de wapenen: zij die sinds april '39 voor de strategische beveiliging zorgden en de ca. 50000 man die onder de voormobilisatie vielen; bovendien was de zomerlichting 1939 voor eerste oefening opgekomen. Gemobiliseerd werden ook het gehele dienstplichtige reservekader (dat sloot dus mede diegenen in, die tot oudere lichtingen dan die van '24 behoorden, anders gezegd: in '39 ouder waren dan vier-en-dertig jaar) alsmede de niet in werkelijke dienst zijnde vrijwilligers, de vrijwilligers van de Landstormkorpsen alleen voorzover zij achttien jaar en ouder waren. Dinsdag 29 augustus zou de eerste mobilisatiedag zijn. Tussen de voormobilisatie en de op die zçste beginnende algemene mobilisatie lagen dus drie hele dagen: dat was 'een groot geluk'", want bij de voormobilisatie bleek nog veel te ontbreken om de dienstplichtigen op te vangen die onder de algemene mobilisatie zouden vallen; men had nu even tijd om zich in te stellen op de stroom die zou komen opzetten.

XCDe algemene mobilisatie werd afgekondigd in de pers, over de radio en door middel van aanplakbiljetten. Verreweg de meeste gemobiliseerden moesten dinsdag 29 augustus naar hun mobilisatiecentra reizen, hun totaal aantal was tevoren, wat het treinvervoer betrof, becijferd op 144 000 personen: dat getal sloot vermoedelijk de voormobilisatie in. Zij zouden met ruim 500 treinen vervoerd worden. Daarnaast waren nog ruim 60 goederentreinen nodig voor het vervoer van de ca. 14 000 paarden die de landmacht te vorderen had." Met het oog op dat alles kwam het normale reizigers

XC1 R. van Overstraeten: Albert l-Léopold III, p. 351. 2 In Hilversum werd het om 13 u. 16 ontvangen (Gemeente Hilversum: Verslag 1939-1949, p. 231). 3 Hoofdkwartier Veldleger: 'Dagboek', p. 4. • Algemeen Hoofdkwartier, Directie Etappen- en Verkeersdienst, sectie spoorwegdienst: 'Eerste mobilisatieverslag', P·911. 7 1

715 [PDF]
VAN COLlJN NAAR DE GEER

vervoer die woensdag tot 3 uur 's middags te vervallen. Er bleek in den lande weinig van nervositeit. De stemming was opvallend kahn, anders dan in '14, anders ook dan bij de Sudetencrisis van '38, 'zelfs hier en daar opgewekt. 'Een enorm verschil met verleden jaar', zei een der spoorwegautoriteiten op het (Amsterdamse) Centraal Station. 'Toen waren de mensen gedeprimeerd; het schijnt dat zij nu niet willen of kunnen geloven dat er een oorlog komt. Er werd vrijwel nergens een traan gelaten.' '1

XCVeruit de meeste dienstplichtigen gaven aan de mobilisatie-oproep onmiddellijk gehoor. Op de avond van de eerste mobilisatiedag waren er bij het veldleger nog 7-15 % absenten, op de avond van de tweede nog maar 3-7%2; dat sloot mede de zieken in en diegenen die op dat moment in het buitenland op reis waren. In de gebouwen waar men zich bij mobilisatie melden moest, werd het vooral die dinsdag een drukke bedoening:

XC'Daar heerste een geroezemoes en mengeling van allerlei, een geloop voor goederen bij de fourier, aanpassen van schoeisel en toebehoren, om je om te toveren, zo wat men noemt, tot een waardig soldaat, met oude kennissen werd gepraat en handen gedrukt, nieuwe strijdmakkers leerde men kennen en al spoedig kreeg je zo het gevoel, er maling aan te hebben Die ruwe, onverschillige en toch zo gezellige rumoerigheid, want vooral de orde was, hetgeen begrijpelijk is, in 't begin dier dagen nog ver te zoeken."

XCDe vordering van auto's en paarden bood nogal moeilijkheden. Alle gevorderde auto's (hun totaal aantal is niet bekend) moesten door leden van de korpsen motordienst van de Vrijwillige Landstorm en de Bijzondere Vrijwillige Landstorm, in totaal ca. IS 000 man+, naar de mobilisatiecentra gereden worden, daar grijsgroen geverfd en van militaire nummers voorzien. Ook de paarden moesten naar die centra getransporteerd worden: vreemd was die wereld waarin zij opeens terecht kwamen! Alle voorziene en nietvoorziene moeilijkheden ten spijt, mocht de legerleiding op de avond van woensdag 30 augustus constateren dat de mobilisatie goed verlopen was.

XCVoor de marine gold hetzelfde. Hier bleek alleen, dat men met de IS lichtingen die aan de al in dienst zijnde lichting-' 39 toegevoegd werden, over teveel manschappen beschikte: er was geen ruimte, geen kookgelegenheid en geen uitrusting genoeg om ze allen op te vangen." Op het eigenlijkeJ.

1 29 aug. 1939. 2 Hoofdkwartier Veldleger: 'Dagboek', p. 7-8. 3 W. Franse: 'Mobilisatie 1939', p. 3 (Collectie Dagboeken, no. 22). Kol. H. H. Thoden van Velzen: 'Mobilisatieverslag Etappen en Verkeersdienst', p. 13. 6 Dit was door de marineleiding voorzien, maar de legerleiding had er op gewezen dat verwarring zou ontstaan indien de marine andere lichtingen zou oproepen dan

716 [PDF]
ALGEMENE MOBILISA TIE

gebied van de marine was ook niet voor allen voldoende te doen; in Vlissingen werden volgens een sinds' 33 voorbereide regeling ca. 850 miliciëns in vier compagnieën marinetroepen ingedeeld die de kust van Walcheren en het vliegveld te Veere gingen bewaken. Elders was dat niet mogelijk: vijf dagen na de mobilisatie werden dus de marine-dienstplichtigen van de drie oudste lichtingen (I924, '25 en '26) naar huis gezonden, eind oktober zouden de twee daarop aansluitende lichtingen ('27 en '28) nog volgen.'

XCOok de marine kreeg een veelheid aan taken te verrichten. Alle posten van de marinekustwacht werden volledig bemand, de zeegaten van Schiermonnikoog en Zierikzee en de zuidelijke geul door de Westerschelde werden voor de scheepvaart gesloten verklaard: nadien konden zeeschepen dus alleen via de noordelijke geul van de Westerschelde, bij Hoek vail Holland, bij Ijmuiden en bij Den Helder Nederlandse havens binnenlopen; bij al die havens werd een bewakingsen onderzoekingsdienst ingesteld"; het leggen van de geprojecteerde mijnenvelden voor de Nederlandse kust (waarvoor bijna 3000 zeemijnen nodig waren) begon op 29 augustus bij het krieken van de dag"; aan de mijnenveegdienst werden twintig gevorderde treilers alshulpmijnenvegers toegevoegd."

XCVoorts zij dan vermeld dat de algemene mobilisatie er toe leidde dat de luchtwachtdienst volledig begon te functioneren met I46luchtwachtposten die alle via de luchtwachtbureaus in Middelburg, Den Helder en Utrecht, en de hoofdluchtwachtbureaus in Amsterdam en Rotterdam telefonisch verbonden waren met het cnetrale luchtwachtbureau in Den Haag", en tenslotte, dat het Rode Kruis, afgezien nog van twaalf hospitaalschepen, in Amsterdam en Rotterdam vier-en-twintig Rode-Kruis-treinen ging inrichten."

XCOp mobilisatie moest, wij hebben dit in het vorig hoofdstuk uiteengezet, eoncentratie volgen. Het plan was, dat de concentratievervoeren onmiddellijk na de tweede mobilisatiedag een aanvang zouden nemen: op 3I augustus dus. In de ochtend van de joste besloot generaal Reynders evenwel, de eoncentratie een dag uit te stellen. Op zichzelf was het al aanbevelenswaardig, de gemobiliseerde eenheden iets meer tijd te geven om hun uitrusting in orde te brengen, maar bovendien moest de generaal op het laatste moment nog twee vrij ingrijpende wijzigingen aanbrengen in de door hem

XCde landmacht. ('Marine tweede wereldoorlog', I, 2, Mededeiingen van de Marinestaf, 1955, no. 5, p. 91).

XC1 A.v., p. 91-92. 2 A.v., p. 50-51. 3 A.v., p. 32-35. A.v., p. 93. 5 Frackers: 'De mobilisatie van de grens- en kusttroepen in 1938 en 1939', p. 21. 6 Kol. H. H. Thoden van Velzen: 'Mobilisatieverslag Etappen- en Verkeersdienst', p. 9.

717 [PDF]
VAN COLlJN NAAR DE GEER

voorbereide 'Concentratie-Blauw', Onder 'Blauw' zou het eerste legerkorps het oostfront van de Vesting Holland bemannen, maar het leek ministerpresident de Geer en vooral minister van Kleffens (voor wie het concentratieplan als een volstrekte verrassing kwam-) beter om, ter wille van de neutraliteitshandhaving naar alle zijden, het Iste legerkorps achter de kust op te stellen 2: dat vergde een herordening van een aanzienlijk deel van de voorbereide transporten. Generaal Reynders bracht zelf te elfder ure ook nog een wijziging aan: een voor de Grebbelinie bestemde divisie die in Friesland, Groningen en Drente mobiliseerde, plaatste hij bij de algemene reserve; hij verving haar door een divisie uit Zuid-Holland die dus nieuwe aanwijzingen moest ontvangen.ê

XCIn de nacht van 30 op 31 augustus verzond de staf van de landmacht het concentratie-telegram: 'Concentratie-Blauw' werd gelast." Bij de staven van alle onderdelen lagen de als 'zeer geheim' aangeduide, met zware lakzegels afgesloten enveloppen klaar die de commandanten eerst na ontvangst van dit telegram mochten openen. Aldus geschiedde, 'vol verwachting'. 'Die nacht hebben we ervaren', bekende later een reserve-officier, 'dat onze aardrijkskundige kennis niet uitgebreid genoeg was: plaatsnamen welke we nimmer hadden vernomen, stonden in de ... opdracht, welke onze nadere bestemming aangaf." Misschien was dat een uitzondering - in elk geval begonnen de concentratievervoeren in de nacht van 3 I augustus op 1 september in goede orde aan te lopen en na twee dagen waren de in 'Concentratie-Blauw' voorziene posities bereikt. Welke die posities waren, zullen wij in het volgend deel weergeven.

XCDe concentratietransporten hadden betekend dat de spoorwegen voor het vervoer van de troepen, van hun uitrusting en van de paarden ruim 400 extra treinen moesten inleggen. Het was een gecompliceerd proces: het Ilde legerkorps bijvoorbeeld, dat in de Grebbelinie in stelling zou gaan, werd geformeerd uit staven en eenheden die gemobiliseerd hadden in Leeuwarden, Groningen, Assen, Deventer, Doesburg, Arnhem, Ede, Utrecht, Naarden, Woerden en Dordrecht." Maar alles klopte precies, behalve dat één locomotief ontspoorde, één koppeling brak en dat tussen Gouda en Woerden eenJ.

1 Brief, I juni 1968, van E. N. van Kleffens. 2 D. Schepers, in 1939 kapitein bij de generale staf, schreef in '67 deze wijziging toe aan het ingrijpen van de ministers de Geer en van Kleffens ('Het ontslag van generaal Reynders in 1940', 5 jan. 1967). Minister Dijxhoom die 'Blauw' wèl kende, heeft hier kennelijk zijn goedkeuring aan gehecht. 3 Wilson: p. 56-57. 4 Hoofdkwartier Veldleger: 'Dagboek', p. 9. 5 'Tien jaar geleden', I sept. 1949. 6 Nierstrasz: VIII, p. 12-13.

718 [PDF]
'CONCENTRATIE BLAUW'

paard uit de trein sprong; 'het was niet gewond, 'meldde' zich weder te Gouda en ging per volgende trein naar zijn bestemming."

XCDe algemene mobilisatie had, met inbegrip van de voormobilisatie, ongeveer 150000 man in dienst geroepen.ê Men mocht aannemen dat zich in totaal eind augustus ca. 250000 Nederlanders onder de wapenen bevonden. Dat mobilisatie en concentratie, zij het in een iets langzamer tempo dan voorzien was, als geheel uitstekend verlopen waren, was niet alleen de regering, maar vooral ook de leiding van leger en marine een pak van het hart. Generaal Reynders mocht tevreden zijn over het stafwerk dat onder zijn leiding en verantwoordehjkheid verricht was.

XCOp die z.Sste augustus waarop de regering tot algemene mobilisatie besloten had, had zij ook moeten vaststellen, wie zij tot opperbevelhebber van land- en zeemacht benoemd wilde zien. De keuze lag op zichzelf tamelijk voor de hand: generaal Reynders was sinds' 34 chef van de generale staf, het was minister Dijxhoorn die met een voorstel in de ministerraad moest komen, bekend, dat de generaal vast op de benoeming tot opperbevelhebber rekende. Van het moment af dat Dijxhoorn ten departemente hoofd van de afdeling generale staf geworden was, had Reynders hem 'herhaaldehjk' gevraagd of hij minister van Dijk wilde voorstellen, vast te leggen dat hij, Reynders, opperbevelhebber van land- en zeemacht zou worden." Dijxhoorn was daar niet erg gebrand op. Hij achtte de generaal 'geen groot legeraanvoerder en ook geen krachtige persoonhjkheid', hij zag hem als 'ijdel, met een neiging tot kwaadspreken, maar aan de andere kant wel iemand die slim was, het goede wilde en naar raadgevers wilde luisteren en die bij zijn medewerkers vanwege zijn beminnehjkheid gehefd was.'4 Hij had geen betere candidaat. Generaal van Voorst tot Voorst, commandant van het veldleger, was martialer maar minder intelligent; bovendien: indien hij opperbevelhebber zou worden, wie moest danhetveldleger commanderen l Aan geen van de lagere commandanten vertrouwde Dijxhoorn dat bevel toe. Aan de gepensioneerde generaal Winkelman dacht hij niet.

XCDijxhoorn maakte zijn aarzelingen met betrekking tot generaal Reynders uitvoerig aan zijn ambtgenoten kenbaar, daarbij onderstrepend dat men bij passeren van de generaal elders gaten zou krijgen die niet goed op te vullen waren." De benoeming geschiedde, aldus Albarda, 'min of meer [aute de mieux . . . niet met groot enthousiasme." 'Het arsenaal van personen dieJ.7 1

1 Algemeen Hoofdkwartier, Directie Etappen- en Verkeersdienst, sectie spoorweg dienst: 'Eerste mobilisatieverslag', p. 16. 'Wilson: p. 54. 3 Getuige A. Q. H. Dijxhoom, dl. I c, p. 26. 4 A. Q. H. Dijxhoom: 'Mé moires', p. 8. 5 A.v. 6 Getuige W. Albarda, dl. I c, p. 235.

719 [PDF]
VAN COLIJN'NAAR DE GEER

'geschikt warén-onder de hogere militairen om dergelijke functies te vervullen, (was)', aldus Steenberghe, 'wel heel slecht gevuld. Om het heel voorzichtig uit te drukken." Een koninklijk besluit werd opgesteld en de Koningin, wier opinie niet gevraagd wasê, ondertekende het. Vervolgens liet Dijxhoorn Reynders bij zich komen om hem van zijn benoeming -mededelingte doen. Hij zei hem, 'dat ik op een goede samenwerking vertrouwde, dat ik natuurlijk geen commandant was en mij met de strategische en tactische maatregelen (de uitvoeringsmaatregelen wel te verstaan) niet had te bemoeien, maar dat ik nu eenmaal in het vak veel had gestudeerd en dat ik hoopte dat, wanneer ik op dat gebied iets had, ik bij hem welwillend gehoor zou vinden.'!

XCDie hoop was ongegrond.

XCGeneraal Reynders had eerder in zijn carrière een scherp conflict gehad met de Geer toen deze minister van financiën was. Toen hij begin augustus vernomen had, dat de Geer minister-president werd, had hij al tegen een van zijn stafofficieren gezegd: 'Nu is het afgelopen. Met dit kabinet heb ik al ruzie vóór ik ze gezien heb.'! Dat hij, het kabinet ziende, het hoofd van II b, de overste Dijxhoorn, drie rangen lager .dan hij en tien jaar jonger, als minister-van defensie ontwaarde, vergrootte zijn ergernis. Hij had Dijxhoorn nooit gemogen: hij beschouwde hem als 'eigenwijs, schoolmeesterachtig en -onoprecht'." De eerste ontmoeting tussen de generaal en de nieuwe-minister was al ongelukkig verlopen. Dijxhoorn had, minister geworden, het recht, de generaal bij zich te ontbieden. Dat leek hem niet tactvol. Hij vroeg ofhij bij de generaal zijn opwachting kon maken. Reynders ging accoord, maar toen de minister zijn kamer betrad, had hij achterover in zijn stoel gezeten; Dijxhoorn van top tot teen bekijkend, had hij niet zonder spot 'Zo - exceljentie' gezegd. Wat Reynders van het betoog dacht, dat die excellentie op, ;z,S augustus jegens hem afstak, laat zich denken: aan de mededeling dat de minister 'veel had gestudeerd' en zich op strategisch en tactisch gebied alleen met de uitvoeringsmaatregelen niet zou bemoeien, knoopte de opperbevelhebber van land- en zeemacht de gevolgtrekking vast, dat de minister hem, wat het eigenlijke krijgsplan betrof, nauwlettend op de vingers zou zien. De commandant van het veldleger was hij als pottekijker nog niet kwijt, ofhij kreeg er een nieuwe voor in de plaats: de minister! Gelukkig, de instructie die hem op die z Sste overhandigd werd (een instructie, geheel buiten hem om vastgesteld, hij was er niet over geraadpleegd, hij zag hetGetuige M.Steenberghe,Ministerraad, notulen,meiDijxhoorn:J. Siersema,aprilenjuniReynders,okt.7

,1 P. L. a.v, P: 261. 2 6 1941. 3 A, Q. H. 'Mémoires', p, 8-9. • O. 28 1955, 22 1956. 6 I. H. 26 1955.

720 [PDF]
GENERAAL REYNDERS WORDT OPPERBEVELHEBBER

stuk die maandag voor het eerst) leerde hem, dat hij niet aan Dijxhoorn ondergeschikt zou zijn, maar aan 'de regering'. Dat vond hij 'aangenaam'. Hij hoopte, 'dat daardoor zou worden voorkomen dat de minister zich met het krijgsbeleid bemoeide."

XCOok die hoop was ongegrond.

XCHet was, al bij al, een hoogst ongelukkige situatie: een oorlog stond op uitbreken waarin, en misschien wel spoedig, ook ons land betrokken kon worden - en de opperbevelhebber van land- en zeemacht had persoonlijk een slechte verhouding met zijn belangrijkste ondergeschikte (de commandant van het veldleger) en zijn onmiddellijke superieur (de minister van defensie). De Geer had daar nog geen weet van. Zijn kabinet ontving in dit opzicht de kwade erfenis van het beleid van de ministers Colijn en van Dijk die er geen van beiden in geslaagd waren, in de verhoudingen aan de top van de landmacht de nodige harmonie te bewerkstelligen.

Oorlog

XC

XCHerinnert onze lezer zich nog dat Hitler, toen hij op 22 augustus zijn generaals en admiraals ontving, gezegd had, dat het zijn voornemen was, het een-of-ander motief te vinden om het uitbreken van de oorlog Z.g. te rechtvaardigen? 'fch werde', waren zijn woorden geweest, 'propagandis tischen An/ass zur Auslösung des Krieges geben, gleichgültig ob glaubhaft.' Op woensdag 30 en donderdag 31 augustus waren de laatste Duitse diplomatieke manoeuvres er alleen maar op gericht, de Poolse regering als een recalcitrant struikelblok af te schilderen. Daarnaast had Hitler voor alle zekerheid ook feitelijke maatregelen laten treffen. Heydrich had er voor gezorgd dat ergens aan de Pools-Duitse grens, maar op Duits gebied, de in Poolse uniformen gestoken lijken van een dozijn gevangenen gedeponeerd zouden worden die men een dodelijke injectie gegeven had: zij zouden gesneuvelden verbeelden van een Poolse eenheid die Z.g. tot aggressiewas overgegaan; bovendien ontving een officiervan de Sicherheits dienst, Naujocks, opdracht om, na door Heydrich telefonisch gewaarschuwd te zijn, een aanslag uit te voeren op de Duitse radiozender bij Gleiwitz in Opper-Silezië; hij kreeg Duitse helpers die in Poolse uniformen gestoken zouden worden, ook werd hem een Pools-sprekende Duitser ter beschikking

XC1 Getuige 1. H. Reynders, Enq., ell. I c, p. I. 22. 7

721 [PDF]
VAN COLIJN NAAR DE GEER

gesteld die via de zender een oorlogszuchtige toespraak zou houden. 'Bin tatsächlicher Beweis für polnische Übergriffe ist für die Auslandspresse und für die deutsche Propaganda nötig', had Heydrich begin augustus tegen Naujocks gezegd.

XCNaujocks had alles in gereedheid gebracht; donderdagmiddag 31 augustus kwam Heydrichs instructie: om 8 uur die avond moest de gefingeerde aanslag op de zender Gleiwitz plaatsvinden. Aldus geschiedde.' Die middag had Hitler om 12 uur 40, en nu definitief, bevel tot het offensief tegen Polen gegeven: het zou de volgende morgen om 4 uur 45 ingezet worden.ê

XCHet werd ingezet.

XCTerwijl Duitse tank- en infanteriecolonnes Polen binnenrukten en de Luftwaffe de Poolse vliegvelden en daarna de Poolse steden bombardeerde, poogde Mussolini een herhaling van de conferentie van München te bewerkstelligen. Chamberlain deed hem en Hitler weten dat Engeland tot geen enkel overleg bereid was indien de Wehrmach: zich niet onmiddellijk uit Polen terugtrok. Met die laatste contacten waren twee verwarde dagen gemoeid: vrijdag en zaterdag. Zondagmorgen 3 september om 9 uur overhandigde de Britse ambassadeur in Berlijn aan de hoofdtolk van het Auswärtige Amt, Paul Schmidt, het Britse ultimatum: als Duitsland niet binnen twee uur bekend maakte dat het onverwijld alle operaties tegen Polen afbrak en zijn strijdkrachten terugtrok, zou om II uur de oorlogstoestand tussen Duitsland en Engeland ingaan. In Hitlers werkkamer in de Rijkskanselarij las Schmidt langzaam de vertaling van de Britse nota voor. 'Als ich geendet hatte, herrschte völlig Stille' schreef hij later, , Wie versteinert sass Hitler da und blickte vor sich ... Nach einer Wei/e, die mir wie eine Ewigkeit vorkam, wandte er sich zu Ribbentrop zu, der wie erstarrt am Fenster stehengeblieben war. 'Was nun?' fragte Hitler seinen Aussenminister mit einem wilten den Bliek in den Augen, als wolle er zum Ausdruck bringen dass ihn Ribbentrop über die Reaktion der Engländer falsch injormiert habe. Ribbentrop erwiderte mit leiser Stimme: 'Ich nehme an dassdie Franxosen uns in der ndchsten Stunde ein gleichlautendes Ultimatum uberreichen werden.' Da meine Aufgabe nun erledigt war, zog ich mich zurück und sagte den draussen im Vorzimmer Wartenden die mich umdrdnçten: 'Die Engländer haben uns soebenein Ultimatum überreicht.In zwei Stunden besteht zwischen England und Deutschland Kriegszustand.' Auch hier im Vorraum herrschte bei dieser Ankündigung Totenstille. Goering drehte sich zu mir um und sagte: 'Wenn wir diesen Krieg verlieren, dann möge uns der Himmel gnädig sein!' '3Die Entfesselung des zweiten Weltkrieges,Statist auf diplomatischerBühne, 7

1 Verklaring, 20 nov. 1945, van A. H. Naujocks, Neur. doe. PS-2751, dl. XXXI, p. 'W. Hofer: p. 349. 3 P. Schmidt: p. 463-64.

722 [PDF]
'LEVE HET VADERLAND!'

XCOm 12 uur 20 werd het Franse ultimatum overhandigd. Het liep om 5 uur af

XCZondagmiddag 3 september' 39 om 5 uur bevond Duitsland zich in oorlog met Polen, Engeland en Frankrijk.

XCTwee dagen tevoren, op die vrijdagochtend waarop de radio en de extraedities van de dagbladen het bericht brachten van de Duitse invasie in Polen, was Koningin Wilhelmina naar het Paleis Noordeinde in Den Haag teruggekeerd. Zij was voor haar negen-en-vijftigste verjaardag op Paleis Soestdijk geweest. Prinses Juliana, prins Bernhard en haar twee kleinkinderen (Beatrix, nog geen twintig maanden oud, Irene, nog maar net drie weken) vergezelden haar naar de residentie. Het bericht van de op handen zijnde komst van de koninklijke familie had, niemand weet hoe, door Den Haag de ronde gedaan: duizenden waren voor het paleis samengestroomd toen de hofauto's voorreden. Prinses Irene werd in haar reiswiegje naar binnen gedragen, achter haar zusje, haar vader en moeder en haar grootmoeder aan. Toen kwam opeens de Koningin naar buiten, gevolgd door prinses Juliana en prins Bernhard, deze laatste met Beatrix op de arm. Vlak langs de juichende en met de arm zwaaiende mensen liep de vorstin tot bij het ruiterstandbeeld van Will em de Zwijger: het centrum van het plein. Zij hief de hand 'Het gejuich verstomt, een stilte valt en ieder kijkt gespannen en ontroerd naar onze Koningin, daar midden in de grote kring. Een bewogen trek ligt in haar gelaat. Dan klinkt met luide stem uit haar mond: 'Leve het vaderland!' Het klinkt als een hartekreet.'

XCHaar rechterarm zwaait omhoog. 'Hoezee!' Allen nemen het over. En weer, en nog eens: 'Leve het vaderland!' - 'Hoezee!' Het davert over het plein. Vrouwen schreien, mannen lopen de tranen over de wangen.!

XCOf zij beseffen wat te geschieden staat 1 Neen, dat niet. Ver van Nederland woedt die ochtend de oorlog. Maar in Europa. Met Duitsland er bij. Dat moet wel een wereldoorlog worden. En er is temidden van die duizenden die zich naar het Paleis Noordeinde begeven hebben, wel niemand die niet vagelijk, onbewust misschien, het gevoel heeft dat zich een dreiging gaat aftekenen die zich tegen het nationaal en tegen elks persoonlijk bestaansept.7 2

1 I 1939.

723 [PDF]
VAN COLIJN NAAR DE GEER

richten kan. Zijn er onder de menigte die wellicht van de Koningin, van de Koningin persoonlijk, redding en uitkomst verwachten? Ook zij zal machteloos blijken om het onheil te keren.

XCEn zo steekt in het toesnellen en samenscholen der mensen, in hun geroep, in hun kreten, ook in hun tranen, iets van de hulpeloosheid van een volk dat, in zijn nijver aanpakken en in zijn verdraagzame verscheidenheid, de onverbiddelijke hardheid van's werelds loop uit het oog verloren heeft en uit zijn midden onvoldoende leidslieden heeft voortgebracht om het tijdig te wijzen op het noodweer dat sinds' 33 kwam opzetten. I 7 2

Indextermen: Wilhelmina, koningin
724 [PDF]

Appendix

XC

BIJLAGE

XC

XCMet korte perioden van vervanging door andere ministers die ad interim optraden, is geen rekening gehouden.

Eerste Ministerie - Ruys de Beerenbrouck

XC

XCJustitie

XCBinnenlandse Zaken

XCOnderwijs, Kunsten en

XCWetenschappen Marine

XCFinanciën

XCOorlog

XCWaterstaat Landbouw, Handel en

XCNijverheid Arbeid Koloniën JHR. MR. DR. H. A. VAN KARNEBEEK (Vrij-Liberaal) MR. TH. HEEMSKERK (Anti-Revolutionaire Partij) JHR. MR. CH. J. M. RUYS DE BEERENBROUCK (Rooms-Katholieke Staatspartij) DR. J. TH. DE VISSER (Christelijk-Historische Unie) W. NAUDIN TEN CATE (liberale sympathieën) (tot 17 april 1919) MR. H. BIJLEVELD (ARP) MR. S. DE VRIES CZN. (ARP) (tot 28 juli 1921) JHR. MR. D. J. DE GEER (CRU) JHR. G. A. A. ALTING VAN GEUSAU (RKSP) (tot 3 maart 1920) W. F. POP (partijloos) (tot 28 juli I92I) J. J. C. VAN DIJK (ARP)(christelijk-historische sympathieën)(totaug.(conservatief)

A. A. H. W. KÖNIG (RKSP) H. A. VAN IJSSELSTEIN MR. P. J. M. AALBERSE (RKSP) A. W. F. IDENBURG (ARP) 13 1919) S. DE GRAAFF

Tweede Ministerie - Ruys de Beerenbrouck

XC

XCLandbouw Onderwijs, Kunsten en

XCWetenschappen Marine Financiën

XCOorlog Waterstaat Arbeid, Handel en

XCNijverheid Koloniën

XCBuitenlandse Zaken

XCJustitie Binnenlandse Zaken en

XCLandbouw Onderwijs, Kunsten en

XCWetenschappen Marine Financiën Oorlog Waterstaat Arbeid, Handel en

XCNijverheid Koloniën

XCBuitenlandse Zaken

XCJustitie MR. TH. HEEMSKERK(ARP) JHR. MR. CH. J. M. RUYS DE BEERENBROUCK (RKSP) DR. J. TH. DE VISSER(CHU) E. P. WESTERVELD (rooms-katholiek) JHR. MR. D. J. DE GEER (CHU) (tot II aug. 1923) H. COLlJN (ARP) J. J. C. VAN DIJK (ARP) IR. G. J. VAN SWAAY (RKSP) MR. P. J. M. AALBERSE(RKSP) S. DE GRAA'FF (conservatief)

Eerste Ministerie - Colijn

XC

Eerste Ministerie - de Geer

XC

XCLandbouw Onderwijs, Kunsten en

XCWetenschappen Marine

XCFinanciën Oorlog, sedert 1 sept. 1928

XCDefensie

XCWaterstaat Arbeid, Handel en

XCNijverheid Koloniën MR. J. B. KAN (partijloos) MR. M. A. M. WASZINK (RKSP) PROF. 1. A. VAN ROYEN (partijloos) (tot 24 april 192 6) J. M. J. H. LAMBOOY (RKSP) (tot 1 sept. 1928) JHR. MR. D. J. DE GEER (CIm) PROF. 1. A. VAN ROYEN (partijloos) (tot 24 april 1926) J. M. J. Ho LAMBOOY (RKSP) MR. H. VAN DER VEGTE (ARP) PROF. DR. J. R. SLOTEMAKER DE BRUÏNE (CRU) DR. J. C. KONINGSBERGER (partijloos)

Derde Ministerie - Ruys de Beerenbrouck

XC

XCJustitie Binnenlandse Zaken en

XCLandbouw Onderwijs, Kunsten en

XCWetenschappen Financiën Defensie Waterstaat Arbeid, Handel en

XCNijverheid KoloniënOnderwijs, Kunsten en

Buitenlandse Zaken Justitie Binnenlandse Zaken

XCWetenschappen JHR. MR. F. BEELAERTS VAN BLOKLAND (christelijk-historische sympathieën) MR. DR. J. DONNER (ARP) JHR. MR. CH. J. M. RUYS DE BEERENBROUCK (RKSP) MR. J. TERPSTRA (ARP) JHR. MR. D. J. DE GEER (CRU) MR. DR. 1. N. DECKERS (RKSP) MR. P. J. REYMER (RKSP) MR. T. J. VERSCRUUR (RKSP) S. DE GRAAFF (conservatief)

Tweede Ministerie - Colijn

XC

XCEconomische Zaken

XCSociale Zaken Koloniën

XCBuitenlandse Zaken Justitie Binnenlandse Zaken Onderwijs, Kunsten en

XCWetenschappen Financiën Defensie

XCWaterstaat

XCHandel, Nijverheid en

XCScheepvaart Landbouwen Visscherij

XCSociale Zaken Koloniën

XCAlgemene Zaken Buitenlandse Zaken Justitie Binnenlandse Zaken Onderwijs, Kunsten en

XCWetenschappen MR. P. J. OUD (VDB) MR. DR. L. N. DECKERS (RKSP) IR. J. A. KALFF (Vrijheidsbond) (tot ra jan, 1935) JHR. IR. O. C. A. VAN LIDTH DE JEUDE (Vrijheidsbond) MR. T. J. VERSCHUUR (RKSP) (tot 17 april 1934) MR. M. P. L. STEENBERGHE (RKSP) (tot 6 juni 1935) DR. IR. H. C. J. H. GELISSEN(RKSP) PROF. DR. J. R. SLOTEMAKERDE BRUÏNE (CRU) DR. H. COLlJN (ARP)

Derde Ministerie - Colijn

XC

Vierde Ministerie - Colijn

XC

XCAlgemene Zaken Buitenlandse Zaken Justitie Binnenlandse Zaken Onderwijs, Kunsten en

XCWetenschappen Financiën Defensie Waterstaat

XCEconomische Zaken Sociale Zaken Koloniën

XCAlgemene Zaken Buitenlandse Zaken Justitie Binnenlandse Zaken Onderwijs, Kunsten en

XCWetenschappen Financiën Defensie Waterstaat

XCEconomische Zaken Sociale Zaken Koloniën MR. J. A. DE WILDE (ARP) (tot 19 mei 1939) J. J. C. VAN DIJK (ARP) MR. DR. IR. J. A. M. VAN BUUREN (partijloos) MR. M. P. L. STEENBERGHE(RKSP) MR. C. P. M. ROMME (RKSP) CH. J. I. M. WELTER (RKSP)

Vijfde Ministerie - Colijn

XC

Tweede Ministerie - de Geer

XC

Appendix

XC

Lijst van illustraties

XC

XC37 Na de bomaanval 38 Bulletin van het Algemeen Handelsblad, 10 februari 1933 39 Dr. H. Colijn 40 Colijn op weg naar de opening van de Staten-Generaal, 1933 41 en 42 Het Jordaan-oproer, 1934 43 Barricade in Amsterdam-Oost 44 Mussolini bij de intocht in Rome, 30 oktober 1922 45 Ansichtkaart met 'Had-je-me-maar' 46 H. A. Sinclair de Rochemont, oprichter van De Bezem 47 Kop van het eerste nummer van De Bezem 48 De vroege fascist 49 Jan Baars gaat op expeditie, ca. 1930 50 Ir. A. A. Mussert SI Musserts circulaire van december 1930 52 Eerste pagina van het eerste nummer van Volk en Vaderland 53 November 1933: de NSB rekent op 200000 leden 54 en 55 De derde landdag der NSB, Amsterdam 28 april 1935 56 Mussert vertrekt naar Indië na pag. 180 180 212 212 212 212 244 244 244 244 244 244 292 292 292 292 29 2 292 57 Musserts verslag van zijn eerste gesprek met Hitler, 16 november 1936 340 58 Het verslag van Musserts uiteenzettingen te Berlijn op 21 april 1939 340 59 Antisemietische spotprent in Zwart Front 388 60 Het Verdinaso en Zwart Front overwegen fusie 388 61 Het eerste nummer van De Waag 388 62 Het brandende Rijksdaggebouw 420 63 Marinus van der Lubbe 420 64 Van der Lubbe tijdens zijn proces 420 65 Brief van van der Lubbe uit de gevangenis 420 66 Appèl in het concentratiekamp Oranienburg, 1933 436 67 Himmler 436 68 Heydrich 436 69 Gevangenen worden naar een concentratiekamp gebracht 436 70 Afkondiging van de Judenboykott van I april 1933 468 71 en 72 De Jodenvervolging 468 73 In Wenen bij Hitlers intocht, maart 1938 468 74 Die Wemmacht 468 75 Een brief van het Joodse Vluchtelingencomité. 1936 548 76 Colijn in de ministerraad, 1937 548

734 [PDF]
LIJST VAN ILLUSTRATIES

na pag. 77 Koningin Wilhelmina, Prinses Juliana en Prins Bernhard in Amsterdam, september 1937 580 78 De koninklijke familie op weg naar de Nieuwe Kerk, 6 september 1938 580 79 Generaal I. H. Reynders 628 80 Generaal J. J. G. baron van Voorst tot Voorst 628 8 I Pagina uit een memorie van generaal van Voorst tot Voorst, met kanttekeningen van Koningin Wilhehnina 628 82 Brugversperring, 1939 628 83 5 juli 1939: zes fractieleiders verlaten Colijn na mislukt overleg 692 84 IQ augustus 1939: vier ministers vóór hun beëdiging 692 85 Het ministerie-de Geer 692 86 Prof. mr. P. S. Gerbrandy 692 87 De ministers de Geer en van Kleffens 692 88 De algemene mobilisatie 708 89 Een Rotterdams kapper blijft optimistisch 708 90 Vertrek van gemobiliseerden 708 91 en 92 Ergens in Nederland, na opkomst 708 93 Infanteristen in de grote zaal van het Concertgebouw te Amsterdam 708 94 De Duitse neutraliteitsgarantie 708 BRON-OPGAVE DER ILLUSTRATIES

XCFoto-archief 'De Spaarnestad': I, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, II, 12, 15, 16, 17,

XC18, 19,20,21,22,23,24, 33, 34, 35, 36, 37, 39,41,42, 43, 82, 83, 84, 88,

XC89, 90, 91, 92, 93 Foto-archief De Telegraaf: 10,40,77,78, 80, 85, 86, 87 'Als "t moet'. November 1918 en de Bijzondere Vrijwillige Landstorm. (Nijgh

XCen van Ditmar, 1959): 13, 14 W. Maser: Hitiers "Mein Kampf' (Bechtler, 1966): 25, 26 Collectie Peter Hunter, Amsterdam (foto's van Dr. Erich Salomon): 27,

XC28,76 Adolf Hitler, Bilder aus dem Leben des Führers (1936): 29, 30 Die Weimarer Republik (Kurt Desch, 1965): 3 I, 32 Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie: 38,44,45,46,47,48,49, 50, 51,

XC52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 67, 68, 75, 79, 81, 94 Bruinboek van de Hitler-terreur en de Rijksdagbrand (1933): 62, 63, 65

735 [PDF]

Appendix

XC

:BRON-OPGA VE DER ILLUSTRATIES

XC

XCPatriotes (Parijs, 1967): 69, 74 Der Gelbe Stern (Rütten und Loening, 196o): 70, 71, 72 Das Dritte Reich (Kurt Desch, 1964): 73 Lijst van kaarten

XCDuitsland na de Vrede van Versailles, 1919 Nederlands-Indië en de tocht van 'De Zeven Provinciën' De expansie van het Derde Rijk, 1933-1939 Het Nederlandse verdedigingsstelsel, 1939 pag. 145 178 469 6 2 3

736 [PDF]

Appendix

XC

Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten

XC

XCAMT

XCADAP

XCA.v. BDC

XCCl Doc

XCEnq.

XCFO/SD

XCIMT

XCLabouchère: 'Rapport

XC1947'

XCMs. Milo-van Popta Anlerican Military Tribunal Nuremberg (Amerikaans Militair GerechtshofNeurenberg, 19461949) Akten zur Deutschen Auswärtigen Politik 1918 1945 Als voren Collectie fotokopieën van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, afkomstig uit het Berlin Document Center, Berlijn (SS-archieven) Centrale Inlichtingsdienst Collectie Documentatie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie Staten-Generaal, Tweede Kamer, Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid 1940-1945': Ver slagen, bijlagen en verhoren, dl. I-VIII (19491956) Collectie fotokopieën van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, afkomstig uit het Foreign Office-State Department Document Cen ter, Berlijn (archieven van het Auswärtige Amt en de Reichskanzlei) International Military Tribunal, Neurenberg: Trial of the major war criminals, dl. I-XLII (19471949) G. C. Labouchère: 'Chronologische reeks van gegevens betreffende de geschiedenis der politieke beweging op nationaal-maatschappelijke grondslag in Nederland tot 1934' (Doe 1-995) Directoraat-Generaal van Scheepvaart: Manuscripten van T. H. Milo en W. E. van Popta betreffende de geschiedenis van koopvaardij en marine in de tweede wereldoorlog

737 [PDF]
LIJST VAN AFKORTINGEN, GEBRUIKT IN DE VOETNOTEN

•Marine ... tweede

XCwereldoorlog'

XCNed. volksh.

XCNeur, doc.

XCNierstrasz: De:voorgeschie

XCdenis

XCOenV

XCPOD PRA RvO RvT

XCSectie krijgsgeschiedenis

XCVjh .. r. Ztg. Ministerie van Marine, Chef van de Marinestaf, Bureau Maritieme Historie: 'D~. Koninklijke Marine in de tweede wereldoorlog' De Nederlandse volkshuishouding tussen twee wereldoorlogen. Bijdragen tot de sociaal-econo mische vernieuwing (1952) Document, gebruikt bij de Neurenberger processen, 1945-1949 Ministerie van Defensie, Hoofdkwartier der Koninklijke Landmacht, Sectie krijgsgeschiedenis en ceremonieel: De strijd op Nederlands grondgebied tijdens wereldoorlog II, Hoofddeel I: V. E. Nierstrasz: De voorgeschiedenis van 1922 1939 (geciteerd naar de onuitgegeven tekst) Onderdru;kking en Verzet. Nederland in oorlogstijd, dl. I-IV (1948-1955) Politieke Opsporingsdienst Politieke Recherche-Afdeling Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie: Cortespondentie van Mr. M. M. Rost van Tonningen, dl. I (1967) Sectie krijgsgeschiedenis en ceremonieel van het hoofdkwartier der Koninklijke Landmacht

738 [PDF]

Appendix

XC

Register

XC

XCAalberse, P. J. M., 47n, 49, 49n, 51, 5In,

XC72, 73, 126-127, 129, 13°-131, 197,

XC201,257, 307, 355, 657-658, 666 Aalsmeer, 19 'Aanwijzingen betr. de houding ... in

XCgeval van een vijandelijke inval',

XC650-653 Abessynië, 239, 307, 339, 365-367, 408,

XC467,481,683 Abspoel, A. W., 300n Abwehr, 469, 562 Accoord van München, 330, 469-470,

XC478,480,489,619-620,683,697,7°8 Achterhoek. Zie: Gelderland Action Française, 237 Activisten. Zie: Vlaams Nationalisme Adam, W., 46m Addis Abeba, 366 Aerdenhoutv j r j Afsluitdijk, 596, 597, 608 Afweerdienst. Zie: NSB A weerfront. 549, 550n Agen, A. van, 427n Agrarisch Front. Zie: NSB Akker, E. H. van den, 304n Akten zur Deutschen Auswärtigen Politik

XC1918-1945,459n,467n Albanië, 628 Albarda, H., 677 Albarda, J., 50 Albarda, J. W., 63, 63n, 64, I!4, 192,

XC229, 231, 232, 233, 307, 531, 643n,

XC665,669-678,681n,690-691,692,719 Alcoholisme, 35 'Aldcbaran'r r zö Algemeen Handelsblad, 36, 75, 166, 245,

XC346n,394, 397, 535, 559n Algemeen Nederlands Persbureau, 585 Algemeen Politieblad, 499, 530 Algemeen Vluchtelingen Comité, 552 Algemene Nederlandse Diarnantbewerkers Bond, 34 Algemene Nederlandse Fascisten Bond, 251,386 Algemene Nederlandse Fascisten Bond (J. Baars), 270, 275 Algera, J., 532 Algerije, 366 Allert de Lange, 527 Almelo, 222, 300 Als't moet, 46, 48n, 49n, 50n, 55n, 231n Alting von Geusau, G. A. A., 45, 50, 56 Alting von Geusau, J. Th., 585, 587 Altpreussische Union, 448 Ambtenarenverbod, 230, 251, 275, 277n, 292-295, 323, 389. Zie ook: NSB; je ministerie-Ruys de Beerenbrouck; ze ministerie-Colijn; SDAP; NVV; H. Colijn American Military Tribunal, 406n, 407n, 46In Amersfoort, 55, 86,93,363,4°0,635 Amstenrade, 351 AnlSterdam, II, 13, 19, 20, 22, 25, 33, 43, 49, 50, 55, 57, 62, 64, 65, 82, 83, 85,9°, 92, 93,94,97, II!, I!3n, I!4, 120, 190, 227, 263, 266, 267, 268, 294n,297, 363,4°0, 424, 428, 496, 5°9, 529,535,545,559,563,608,652,690, 692, 712, 717; Bureau van Statistiek van de gemeente Amsterdam, 129, 138n, 139n, 140n; verkiezingen-Provinciale Staten- 1935, 302; verkiezingen-Tweede Kamer, 74n, 106n, 108n, I! 3, I! 5n, 248; vluchtelingen, 520n, 525, 526, 527, 541, 542, 543, 549, 552; werkloosheid, 128-I29, 137142, 221-223, 696. Zie ook: Communistische Partij Nederland; NSB Amsterdams Vluchtelingencomité, 512513, 518-523, 524-527, 532, 536, 537, 539, 540, 543, 546. Zie ook: D. Cohen

739 [PDF]
Aartsbisdom Utrecht, 349n,

XC482n Analfabetisme, 13, 181 Anarchisme, 33, 105-107 Anarchisten, 34, 61, 62, 105, 106-1°7,

XC230, 237, 248, 482 Anema, A., 81, 362,667,695 Angeren,J. R. M. van, 24, 240, 543,

XC687n Ankersmit, J. F., 559 Anlo,301 Anmmzio, G. d', 241 Anrooy, P. van, 585 Anschluss, 159, 272, 373, 383, 466-468,

XC5 28,6I 4 Anti-communisme, 166-167, 193, 227,

XC229,2(5,3°8,332,347,443,474,478,

XC482, 545, 546, 547, 548, 549· Zie ook: SDAP Anti-fascisme, 345, 346, 347, 367. Zie

XCook: Comité van Waakzaamheid;

XCEenheid door Democratie; SDAP Anti-Komintern-pact, 706 Anti-militarisme, 39, 62-64, 71, 2]2,

XC342, 598-601, 6II e.v., 670 Anti-monarchisme, 35, 46 e.v., 53,

XC670-671 Anti-papisme, 28, 29, 30, 31, 44, 79-80,

XC85,661 Anti-Revolutie-wet. Zie: Wetboek van

XCStrafrecht Anti-Revolutionaire Partij, I, 26-28,

XC64,73-74,79,80,84,85,86,199-200,

XC251, 364, 658, 674, 695-696; ver

XCkiezingen, 79, 194, 301, 658 Anti-Revolutionaire Staatkunde, 167, 168 Anti-Revolutionairen, 50, 54, 79, 81. . Zie ook: Anti-Revolutionaire Partij;

XCH. Colijn; A. Kuyper Antisemitisme, 147, 152-153, 167-169,

XC351, 425, 441, 451-459, 499, 509, 515-516; België, 263, 390;Duitsland,

XC]26, 388, 448, 451-459. Zie ook: A. Hitler; Jodenvervolging-Duits

XCland; Frankrijk, 237-238; Nederland,

XC167-169, 258, 261, 264, 269, 275,

XC388-389, 390, 394, 398-399, 504,

XC509· Zie ook: G. J. P. J. Bolland;

REGISTER Anti-socialisme, 3I, 36, 54, 56, 153,

XCNSB; Oostenrijk, 152-153, 441, 528192-193,229-23°,232,245,25°,268, 269,295,332,545,546,547,548,549. Zie ook: vluchtelingenbeleid van ze en 3e ministerie-Colijn Antwerpen, 280, 281, 500, 553 Appels, Th. A., 598n Arbeiders-Internationale, Eerste - Nederlandse Sectie, 32 Arbeiders-Internationale, Tweede (1891), 34, 63, II4 Arbeiders Jeugd Centrale, 98 Arbeiderspers, 193, 580 Arbeidsbemiddeling, 43, 13I, 485. Zie ook: werkloosheid Arbeidsbeurzen, 485, 507, 521. Zie ook: werkloosheid Arbeidsvoorwaarden, 13, 21-23, 95, - 97-98, 99· Zie ook: werkloosheid Archief Comité voor Joodse Vluchtelingen, 494n, 515n, 5I6n, 5I7n, 518n, 519n, 520n, 521n, 522n, 523n, 525n, 546n Archief Ceneralleommissar für Verwal hmg und [usti», 563n Archief Kabinet der Koningin, 59In, 592n,607n Archief ministerie van buiten!. zaken, 454n, SIon, 545n, 557n, 558n, 560n Archief ministerie van sociale zaken, 495n, 497n, 498n, 499n, ,504n,' 506n, 50811,51911,527n, 529n, 53011,537n ArchiefNSNAP-Kruyt, 335n Archief Verdinaso. 390n, 39I11, 392n, 395n Archief voorzitter Protestants Hulpcomité voor uitgewekenen om ras of geloof, 397n, 53711,544n, 560 Archief De Waag, 393n, 396n, 39711, 398n, 399n,400n, 606n Archief Zwart Pront, 387n, 388n, 389n Archieven Sectie Krijgsgeschiedenis, 59011,'592n, 613n, 619n, 62111,625n, 63111,6340, 640n, 641n, 7IIn, 712n, 715n,716n Arter-Nachweis, 151,448,454 Aristo-, 258-259 Arnlenzorg, 127-128 Armgard, Prinses, 577, 578

740 [PDF]

Arnhem, 90, 93, 1°4-1°5, 272, 322,

XC589,635,640,679,680,718 Arnhemse Courant, 25 Aronson, S., 432n Aschwin, Prins, 577 Asscher, A., 300, 328, 332, 512, 514,

XC537, 540, 542 Assen, 83, 255, 718 Ast,]. C. van, 321 Asylrecht, 494, 495, 497,531 Ayeh, 18o, 185, 190, 196 Auf gut deutsch, 45In Aufkläntngs-Ausschuss Hamburg-Bremen,

XC491 Aukes, H. W. F., 354U, 356n, 379n,

XC556n, 557n Auslands Organisation. Zie: National

XCsozialistische Deutsche Arbeiterpartei Australië, 94 Auswärtiges Amt, 336, 337, 340, 374,

XC422; 459, 534, 549, 564, 566, 567n, 569, 712, 722 Avanti,239 Aviolanda, 610 Avro;, 82,247, 321, 423

XCBaars,]., 251, 269, 270, 275, 276, 290,

XC292,386,402 Bähler, L. A., 62 Bakker-Nort, B., 427,531 Bakounin, M. H., 32 Baldwin, S., 476 Baltische Republieken, 60, 144, 479,

XC7°0--7°1 Bandoeng,I74,609 Bank oj England, II8 Bankwezen, 18, II7-II8 Banning, W., 229, 268, 360 Barmen, 448, 449 Barth, K., 360, 448, 450 Batáafsè Petroleum Maatschappij, 46,

REGISTER Bessarabië, 703

XC198 Batavia, 94, 122, 178, 184, 190,607 Bayreuth, 467 Bazel,450 Bazuin, De, 538 Beatrix, Prinses, 563,671,723 Becker,].,429nBecking, L. Th., 333n Bedrijfsradenwet-rçj j, 100 Bedrijfsvergunningenwet-rçj S, 209 Beelaerts van Blokland, F., 2, 3-4, 5, 6, 7, 281, 665, 668, 693 Beerta, 98 Beesdç z ç Beets, H. P., 397n, 400n Beieren, 154, 155, 156, 157, 432, 433. Zie ook: München Bekennende Kirche, 449-450 Belastingen, 21, 93, 101-104, 204 België, 12, 13, 38-39, 43, 60, 92, 94, 117, 144, 145, 212, 280-281, 389, 390--391,471,472,487,488,5°2,505, 538, 547, 548, 553, 588, 593, 641, 650, 710, 714; annexionisme, 280; eerste wereldoorlog, 261-262, 280; neutraliteitspolitiek. Zie: neutraliteitspolitiek Nederland; neutraliteitsschending 1914, 38-39. Zie ook: antisemitisme; Belgisch verdrag; Vlaams nationalisme; vluchtelingen Belgisch verdrag, 251, 280--282 Bellingwolde, 98 'Benas' , Maatschappij tot behartiging der nationale scheepvaartbelangen, 124,2II Benesj, E., 469 Bergen op Zoom, 3I 8 Berger,]. A., I28n, 132n, I34U, 662n Bergers, A., 358n Bergh, G. van den, 499n, 643 Bergh jr. S. van den, 519 Bergharen, 370--371 Bergsma, P., IIIn Berlin Document Center, 340n, 380n, 563n, 564n, 565n Berlijn, 336, 337, 340, 351, 376, 384, 396, 414-428 passim, 429, 443, 458, 459,468,492,533.534,539,541,546, 547,565,569,57°,573,577,584,585, 602,604,620,714 Berlijnse Tijdingen, 570n Bern,536 Bernhard, Graaf von Lippe-Biesterfeld, 576,577. 578 Bernhard, Prins, 536, 574-586, 616, 713 Bernstein, F., 169 74

741 [PDF]

Best, P. W., 68n, 6°9, 610, 6II Betuwe, 640, 641 Beusekom, H. G. van, II4n Beuzemaker, K., 708 Bevolking, Nederlandse, 19, 21, 23,

XC84n, 95. Zie ook: Nederlands Indië Bewapening. Zie: Nederlandse Leger Bezem, De, 249, 267, 268, 269, 270, 272,

XC273,282 Bezemer, K. W. L., 607n Bezem-groep, De (van Haighton en

XCBaars),270 Bezem-groep, De (van Sinclair), 246,

XC265-27°, 271 Beziehungen zwischen Deutschland und

XCder Sowjetunion, 1939-1941, Die, 702n,

XC7 0 3n Bezuinigingsmaatregelen, 67-68, 69-71,

XC173-174, 201-203, 2°4-216. Zie: ministeries, bezuinigingsbeleid. Zie

XCook: Koninklijke Landmacht Bibelforscher. Zie: Jehova's Getuigen Bierema, S. E. B., 665 Biggekerke, 362 Bilderbeek, C. W. van, 279n, 285,

XC286n, 287n, 290n, 291n, 316n, 318,

XC32° Bilt, De, 302 Bisdom Den Bosch. Zie: Rooms

XCKatholiek Episcopaat Bisdom Haarlem. Zie: Rooms-Katho

XCliek Episcopaat Bisschoppelijke Mandementen. Zie: Rooms-Katholiek Episcopaat Blaisse, P. A., 122n, 172n, 189n, 208n,

REGISTER Bodifee, O. H., 297n

XC216,217n, 218n, 366n, 395n Blau, B., 456n Block, A. L. de, 306n Blocq van Scheltinga. D. de, 323 Bloemendaal, 301 Blok, H. P., 250 Blokhuis, A. H., 358n Blokzijl, M., 397-398,400,490 Blomberg, W. von, 4°7,4°8,463, 466 Bloy, L., 258, 263 Blum, L., 476, 477 Bobzien, F., 549 Boddé,J., 317, 318, 358, 359Boekelo.Bo Boekman, E., 671 Boer, J. F., 518n Boerenleenbank, 42, 91 Boerenoorlog, 39 Boerenstand, 92, 96, 208-209, 254-256 Börgermoor. Zie: Papenburg-Esterwegen Boeyen, H. van, 544, 667, 672, 675, 689-690,698 Bofors,604 Bohemen, 624 Bohle, E. W., 561, 563, 564, 569, 571, 572, 573 Boissevain-van Lennep, A. M., 541 Bolkestein, G., 672, 677, 678, 684, 688n, 691, 692-693 Bolland, G. J. P. J., 248-249, 257, 2 65, 395,4°2 Bond van eigenaren van NederlandsIndische Suikerondememingen, 217 Bond van Marine-Onderofficieren, 173 Bond van Marineschepelingen, 173, 174 Bond van Minder Marinepersoneel, 173 Bonger, W. A., 42n, 58, 58n, 87 Bonnet, G., 478 Boot, J. J. G., 674 Booy, T., 714n Booy, A. de, 605n, 608 Booy, H. Th. de, 397n Bormann, M., 442, 451 Bornec. r Sr Bos, D., 36 Bos, P. A., 395n Boschma, H., 360 Boumans, J., 326n Boven Digoel, 188 Braak, M. ter, 368, 708 Braat, A., 253-254 Braat, L. P. J., 105, 527 Braschwitz, Kriminalkommissar, 419n Brauchitsch, W. von, 466 Braunau, IS0 Braunbuch. II. Dimitroff contra Goering. Enthüllingen uber die wanren Brand stifter, 427n Braune Haus, 436 Brautigam, J., 46-47 74

742 [PDF]

Breda, 55, 318, 388, 556 Breslau, 444 Breukelen, 269 Breunese, J. N., 321, 322 Brink,J. R. M. van den, 95n Broekhoff, K. H., 547 Broekrnan, S., 61n Bross, W. 463 Broszat, M., 417n Brouwer, N. W. C., 277n Bruce Lockhart, R. H., 179n Brucken Fock, H. J. von, 397 Briining, H., 161, 162 Brugmans, H., 670 Brugmans, LJ., r rn, 12n, 13, r jn, 140,

XC16n, 17n, 18n, 19n, 20n, 21, 21n, 22,

XC22n,34n,90n Bruinboek van de Hitlet-terreur en de

XCRijksdagbrand, 412n, 414n, 425-427,

XC428,437n Bruning, H., 390, 391 Brussel, 280, 299n, 536, 710, 715 Bruyn, A. C. de, 346 Brijnen, P., 368 Buchenwald, 439, 440, 533 Buchheim, H., 435 Billow, B. von, 569 Buro Ribbentrop, 489 Bulgarije, 418-419 Bullock, A., 160n Bureau van Actie en Propaganda tegen

XCFascisme en Communisme, 345 Bureau Economische Verdedigings

XCvoorbereiding, 646 Bureau van Statistiek van de gemeente

XCAmsterdam, 103n Burgerwacht, 55,292 Burink, G. van, IlO Buskes,J. J., 200, 360, 361, 491 Bussum, 300; 314, 400 Butting, 0., 563, 564, 572-573 Buuren, H. van, 337 Buuren, J. A. M. van, 626 Buys,J. T., 493 Bijzondere Vrijwillige Landstorm, 40,

XC48, 50, 54, 55, 57,231,251, 715, 716

REGISTER

XCCamelots du Roi, 237, 240Canada, 502 Carol, koning van Roemenië, 714 Castricum, 644 'Celebes', De, 68 Cellenbarakken-Scheveningen, 43 Centraal Blad voor Israëlieten in Neder land, 530 Centraal Bloembollencomité, 620 Centraal Bureau voor Statistiek, 84n, 95n, 96n, lOIn, 102n, 103n, 123n, 208, 313n, 484n Centraal Comité ter verzorging van Oostenrijkse arbeiderskinderen in Nederlandç öt Centraal Steunfonds, 540 Centrale Commissie voor georganiseerd overleg in ambtenarenzaken, 193 Centrale Inlichtingsdienst, 56-57, 62, I07n, 109n, r ron, r r rn, II2n, II3n, 193,221,222n,223,224O,225n,226n, 227n, 231, 263n, 272n, 275, 292n, 293, 294, 296, 297n, 307n, 323n, 347n, 370, 381n, 382n, 389, 392n, 425n, 547, 549n, 551n, 552n, 705, 706n, 707n, 708n Centrale voor vakantiekinderen, 60 Ceton, J. C., 36, 108, 128n, 129n Chamberlain, N., 470, 476, 477, 478, 489, 617, 619, 620, 622, 683, 714, 722 Chang, L., 175, 177 China, 108, 365 Christelijk-Democratische Unie, 64, 193, 303, 363, 53~ 670 Christelijk-Historische Unie, 2, 26-27, 28,64,73, 73-74, 80, 84,85, 532, 675, 679, 681, 689; verkiezingen, 79, 659 Christelijk Nationaal Vakverbond, 36, 99n, IOa-IOI Christelijke Boeren- en Tuindersbond, 254 Christelijke Gereformeerde kerken, 26 Churchill, W., II7, 244, 656, 701 Ciano, G., 702, 703 Citroen, S., 346 Claessens,J. H. F., 58n Clercq, S. de, 262, 263, 308, 391 Cleveringa, R. P., 693 Cohen, D., 495n, 497n, 500, 50111,502n,

743 [PDF]

503, 512, 513-518, 519n, 520, 521,

XC522, 523, 524, 525n, 535, 536, 537,

XC538n, 540, 54In, 542, 543, 544n Cohen, R., 515 Cohrs, H., 562 Colenbrander, H. T., 14n, 59n, 186n Collectie-Dijxhoorn, 615n Collectie-Gestapo Düsseldorf, 552n,

XC553n, 554n, 555n College van Rijksbemiddelaars, 98 Colijn, H., I, 3-4, 5-6,7,46,50, 58n,72,

XC79,80,84,106,225,364,372,387,394,

XC605-606,614,674,678,683,686,689,

XC696; ambtenarenverbod, 229-2]2.

XCZie ook: ministeries-Colijn. Bezuini

XCgingsbeleid, 199-216. Zie ook: mini

XCsteries-Colijn. Defensiebeleid, 599,

XC625,629-631,634,642,649, Zie ook:

XCministeries-Colijn. Formatie 5e mini

XCsterie, 642, 665-667; fractieleider

XCARP, 191, 194, 199-200; Levens

XCloop, karakter en betekenis, 195-196,

XC197, 655, 656, 681; minister van

XCfinanciën (ze ministerie-Ruys de

XCBeerenbrouck), II7, 197, 200; pre

XCmier ze ministerie, 172, 194,229 e.v.,

XC"306, 592, 594, 657; premier 3e

XCministerie, 593, 594-596, 658-659;

XCpremier 4e ministerie, 570, 618, 664,

XC667; toespraken, 619, 624, 630, 657;

XCvluchtelingenvraagstuk, 497, 498,

XC516, 518, 530, 537, 540, 547. Zie: ministeries-Colijn. Zie ook: NSB Comité tot Behartiging van de alge

XCmene Belangen van het marine

XCpersoneel beneden de rang van

XCOfficieren ('Cambo'), 174, 175 Comité tot Bestudering van het Joodse

XCVraagstuk, 389 Comité voor Bijzondere Joodse Be

XClangen, 494, 496, 497, 500, 502, 504,

XC507, 5II-513, 519, 523, 524, 535, 542. Zie ook: Amsterdams Vluchtelin

XCgencomité Comité voor Jeugdige Duitse Vluchte

REGISTER

XClingen, 550 Comité voor Politieke Duitse Vluchte1. I mgen, 550 Comité tot Steun aan SyndicalistischeVluchtelingen, 550 Comité de Vigilance des anti-fascistes intellectuels, 368 Comité van Waakzaamheid van antinationaal-socialistische Intellectuelen, 368-369, 538 Commissarissen der Koningin, 56, 57, 650, 651 Communisten, 62, 222-223, 224, 550, 599, 619. Zie ook: Communistische Partij Nederland; Indonesië Communisten, Duitse, in Nederland, 550, 551-553. Zie ook: Kommunisti sche Partei Deutschlands Communisten, joodse, 546 Communistisch Wereldjeugdverbond, 4 2 3 Communistische Internationale-rçrç, 107, 108-110, III, 112, 114, 175-176, 187, 188, 227, 228, 411, 418-419, 424-425, 426, 546, 552, 704-705, 708 Communistische Jeugdbond 'De Zaaier' 412 Communistische Partij Holland. Zie: Communistische Partij. Nederland Communistische Partij Holland 'Centraal Comité', 109 Communistische Partij Nederland, 108113,191,224-228,23°,308,413,419, 423,426,428,550, 704-709; Amsterdam, 108, r ron, III, 112, II3, 706, 707; antifascisme, 225, 226, 228; illegaliteit, 225-226, 550, 708; en SDAP, 227-228, 704, 706, 707; verkiezingen, II3, 193, 224, 706, 707 Concentratie-Blauw. Zie: Koninklijke Landmacht - geval Blauw; mobilisatie, aug. 1939 Concentratiekampen, 188, 243, 298, 310,425,432,436-44°,479,483,533 Concordaat (20juli 1933), 347, 443-444 Confectie-industrie, 507-508 Confessionele vakbewegingen, 35-36, 57, 100-101 Congo, Belgisch, 539 Constandse, A.-L., 107 .".... Consulaten, Duitse - in Nederland, 347, 35In, 559, 565, 571, 5~I Contingentering, 125. Zie ook: Indo

744 [PDF]

nesié ; ze ministerie-Colijn Cornaggio Medici, mgr., 352, 353n Cornelissen, I., 47n, 50n, 52n, 98n,

XC222n, 426n, 546n Corporatieve Concentratie, 251, 386 Corporatieve staar, 243-244. Zie ook:

XCMussolini, B. Correspondentieblad van de Centrales van

XCHogere Rijks en Gemeente-ambte

XCnaren,653 Cort van der Linden, P. W. A. 36, 44,

XC679, 680. Zie ook: ministerie-Cort

XCvan der Linden Cosquino de Bussy-van der Lelie,

XCA. M.le, 541 Cramer, Ch. G., 188, 191, 192,229 Crisisbeleid, 218-219. Zie ook: Indo

XCnesië; ministeries Crisisinstellingen 1914-1918, 58 Crisisinvoerwet-rçj r , 124-125, 214 Crisis-Zuivelfonds-rçjz, 124 Croiset van Uchelen, H. W. B., 529n,

XC530, 547 Cultuurstelsel, 17, 18o Curaçao, 57, 192

XCDachau, 433, 438-439, 440, 449, 528,

XC533 Dagblad van Zuid-Holland en 's-Graven

XChage,3 2 Dagmar, F., 554n Dahlem, 448, 449 Daladier, E., 478n, 620 Damme, M. H., 82 Danzig, 144, 159,47°,471,472, 561 Darré, W., 256 Davos, 558 Deckers, L. N., 70, 174, 191, 194, 292,

XC588, 590, 591, 594, 609, 645, 665, 667 Defensie. Zie: Koninklijke Landmacht;

XCministeries, defensiebeleid Defensiefonds, 597,608,670 Defensie-plannen, 588 e.v., 590 e.v.,

XC594 e.v., 600 e.v., 604, 6°5, 606 e.v.,

XC606, 626 e.v., 634 e.v., 640 e.v, Zie

XCook: Slagkruiserplan Defensie-uitgaven, 58, 62, 64, 67,

REGISTER

XC597-598Dekker, M., 427, 428, 599 Delfgaauw,]. G. M., rzon, 210n Delft, 80,279, 372 Delftse Kerkbode, 80 Delfzijl, 552 Deli Courant, De, 179 Delleman, Th., 363n, 364n Denemarken, 144, 487, 502, 553, 710 Departement van Binnenlandse Zaken, 231,651,689 Departement van Buitenlandse Zaken, 59, 558, 559, 583 Departement van Defensie, 193, 230, 232,589,598,621,652,685 Departement van Economische Zaken, 218,645-650 Departement van Financiën, 598 Departement vanjustitie, 350, 537, 539, 545, 547, 557 Departement van Koloniën, 218 Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, 644, 652 Departement van Waterstaat, 643 Derde Internationale: Zie: Communistische Internationale Derks,]., 261 Dessens, P. L., 257n Deterding, H. W. A. 198,273,392-394, 395,396-400,401 Deutsch-Nationalen. 160-161, 163, 4II, 418,430 Deutsch-Niederldndische GeseUschajt, 489-490 Deutsche Arbeiterpartei, 154-155 Deutsche Arbeitsfront. Zie: National sozialistische Deutsche Arbeiterpartei Deutsche Christen, 447-448, 449, 450 Deutsche Fichte-Bund, 491-492. Zie ook: Weltdienst (Erfurt) Deutsche Post jûr Hal/and, 555-556 Deutsche Reichsbank, 215 Deutsche Weg, Der, 340-341, 555-558 Deutsches Nachrichten-Bûro, 584 Devaluatie, II7-II8, 121,201, 2II-213. Zie ook: ministeries, devaluatiebeleid Deventer, 318, 513, 515, 589,615,718 Deventer, C. Th. van, 186, 187 Diels, R., 404n, 416 Diemer, H., 168 745

745 [PDF]

Dienstplichtwet, 65, 587, 591, 603, 629,

XC631-632 Dienstweigering, 61-62, 173 Diepe crisis-rçzç, 89, II7-121, 214, 219 Diepen, A. F., 257, 26o, 357 Dieters, G., 255, 379 Dieters. j., 707, 708, 709 Diets Studentenverbond, 262, 264 Dietse Bond, 262 Dietsland, 390 Dimitrow, G., 418, 419, 420, 421, 422,

XC428n, 705n Dis, C. N. van, 85 Distributiewet, 647 Documentatie, 271n, 320n Documents on British Foreign Policy, 478n Dodewaard,J. A. E. van, 356n Dönges, J., 570-571 Does,]. A. H. van der, 374n Doesburg, 589,615,635,718 Dollfuss, E., 225,338,373,466-467,49° Domarus, M., 407n, 442n, 559n Domela Nieuwenhuis, F., 33, 35, 55,

XC106, 107,669 Donner,]., 87, 681 Doopsgezinden, 540 Dooyes, G., 554n Dordrecht, 93,718 Drees, W., 23n, 35, 35n, 48, 488n, 661,

XC671, 673n, 675, 676n,677n Drente, 23, 89, Il9, 255-256, 313, 653,

XC718; verkiezingen-Provinciale Staten

XC1935,256, 3°1; verkiezingen-Tweede

XCKamer, 64n, 74n, 79n, 106n, 252n,

XC253, 378, 670n Drentse Boerenbond, 255 Dresselhuys, H. C., 59, 59n Drexler, A., 155 Dreyfus-affaire, 237, 238 Drost, H., 535 Drumont, E., 237 Düsseldorf, 162 Duitsland, 17, 38, 39,41,46,60-61,67,

XC89, 94, II7-II8, 123, 146-147, 148,

XC149, 154, 160-161, 308, 330, 366, 369,

XC383,384,444,464,473-481,487,497,

XC551-553, 555, 610, 619-620, 628,

XC699-7°4, 706, 712-714, 721-723 ;

REGISTER

XCherbewapening, 145, 147-148, 215,409, 460-465, 481, 588, 600, 602; Jodenvervolging, 151, 270, 440, 451459, 490, 494, 512, 533, 535, 578. Zie ook: Reichskristallnacht; en Nederland, 60-61, 165-17°, 422, 484, 489492,494,495,546 e.v., 557-560, 573, 574, 584-585, 712-713; kerkstrijd tegen protestantse kerken, 447-451; kerkstrijd tegen RK kerk, 440-447, 556. Zie ook: Concordaat. Zie ook: Antisemitisme; A. Hitler; NSDAP; Weimar-Republik Dusseljé, N., 2740 Dux,81n Duyl, G. van, 315, 380, 381, 392 Duymaer van Twist, L. F., 50, 54, 97 Dijk, K., 538 Dijk,].]. C. van, 65, 66, 67, 588n, 599, 602,606,614,617,622-629,631,632, 634,635-636,644,649,667,674,685, 7 1 9 Dijkerna, W. H., 319n Dijt, M. D., 396 Dijxhoorn, A. Q. H., 588n, 615, 621, 622, 631, 672, 676, 677n, 684-686, 710-7II, 718n, 719-721 Dijxhoorn-Ybes, G. A.]., 676n Eberlein, H., IlO Ebert, F., 156, 160 Eckart, D., 451, 452n, 457 Ecker, F., 438n Economisch Instituut voor de Middenstand 1930, 209 Economische Defensieraad, 646, 647 Economische verdedigingsvoorbereiding,644-649 Economische Voorlichtingsdienst, 122 Ede, 635, 718 Edese Courant, 370 Editions du Carrefour, 425 Eenheid door Democratie, 367-368, 369 Eenheid door Democratie, 369n, 558 Egalisatiefonds, 213 Egyprec jöö Eichmann, A., 534, 541 Eicke, Th., 439

746 [PDF]

Einstein, A., 425 Einthoven, L., 559 Eisner, K., 154 Eitje, R. H., 512-523, 525, 546n Ekki. Zie: Communistische Internatio

XCnale Elout, C. K., 36, 36n, 39, 39n Elspeet, 542 Embden, D. van, 62, 670 Emdenç yçz Emerson, H., S0l Emma, Koningin-moeder, SI, 575 Emmerichç yyj Ende, P. van den, 427n 'Endlösung der Judenfrage', 452, 509. Zie

XCook: antisemitisme-Duitsland Engeland, 17, 38, 41, 46, 50-51, 66, 67,

XC70, 94, II7, II8, 123, 145, 146, 148,

XC184,208,280,308,33°,366,367,383,

XC384, 408, 465, 469, 470, 471, 472,

XC475-478,480,481,487,488,489, S°l,

XC502, 538, 541, 593, 605, 616-617,

XC619-620,626,628,636,649,699-703,

XC708n, 713, 714, 722; strijdkrachten,

XC477 Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid 1940 1945', 598n, 603n, 609n, 610n, 6IIn,

XC625n, 634n, 635n, 642n, 643n, 647n,

XC64911,65011,651n, 65211,65311,67311,

XC67411,675n, 676n, 67811,697, 710n,

XC7IIn, 713n, 719n, 720n, 721n Enschede, 55,222, 318, 358 Eppstein, G. von, 577n Erfahrungen in der illegalen Arbeit, 4IIn Erfurt, 388, 459, 491 Eritrea, 366 Ermächtigungsgesetz 1 933, 429, 430, 443,

XC494 Essen,553 Essener Nationalzeitung, 583-584 Estland, 700, 703 Etten, H. W. van, 397 Evacuatie-plannen, 643 Evangelie en Volk, 361 Executief Comité. Zie: Communisti

REGISTER Franco, F., 466, 476, 481, 482, 574

XCsche Internationale Exil-Literatur, 527 Eyck,E., 146n, 149, IS0, 159, 162n Eykman,J., 536, 586Eysden,48 Faber, H., 367n Faber, K.O., 581, 583, 584,585,586 Fabius, H. A. c., 57,639 Fakkel, De, 223, 228n Fall Weiss, 471, 713 Farwerck, F. E., 296, 318n, 319, 325, 328, 335, 376, 380n Fascisme, 236-239, 244-247, 256-265, 265-27°, 275, 276, 401-403. Zie ook: B. Mussolini Fascisten Bond, 386 Fascistische] ongeren Bond, 251 Feder, G., 283, 284, 452 Federatie van Anarchisten ill Nederland, 107 Feiling, K., 477n Fens, K., 78 Fentener van Vlissingen, F. H., 49n, 489-490 Ferf, H. A., 710n Féron, F.J., 351, 352, 353, 359 Fest,]. C., 43I!1, 432n Fickert, C. F. A., 320 Fimmen, E., II4-II5, 554 Finland, 703, 710 Piume. aar Flörsheim, S., 542n Plossenbürgv ajç Fock, C., 128 Fock, D., 2-3, 4, 5, 6, 7, 47, 128, 306, 346, 665, 667, 687 Foertsch, H., 462n Fokker, 609, 6ro Foreign Office/State Department Docu ment Center, 272n, 324n, 335n, 336n, 33711,340n, 34I!1, 347n, 351n, 367n, 373n, 374n, 384n, 422n, 459n, 49I!1, 494n, 534n, 549n, 559n, 563n, 564n, 566n, 56711,569n, 570n, 57In, 573n, 579n, 58I!1, 583n, 584n, 585n, 620n, 693n, 712n, 713n Forest, Ellen (ps. L. M. PiersonFranssen), 246, 250 Frackers, G. W. G., 61511,617n, 618n, 61911,62111,70911,71In, 717n Fraenkel-Verkade, E., 372

747 [PDF]

Frank, H., 150 Frankfurter, D., 558 Fr~jk,38, 39,94, 144, 145, 148, 156,

XC212,236-239,280,33°,366,367,383,

XC384, 408, 465, 469, 470, 471, 472,

XC475-478,479,480,481,487,488,489,

XC502,5°4,538,539,552,588,593,6°5,

XC616,620,626,628,636,677,699-703,

XC704, 708n, 714, 723; strijdkrachten,

XC476-477. Zie ook: antisemitisme Franse, J. W., 716n Franse tijd, II, 12, 39 Frederiks, K.J., 648n Freie evangelische Synode, 448 Freiwilliger Schutzdienst, 469 Frick, W., 164,417,435, 453n Friese Agrarische Bond, 255 Friesland, 12, 33, 50, 80, 231, 313, 486,

XC595, 653, 718; verkiezingen-Provin

XCciale Staten-rçj y, 301; verkiezingen

XCTweede Kamer, 64n, 74n, 79n, 106n,

XCII5n, 252n, 670n Frings, H., 35In Fritsch, W. von, 407, 408, 466 Furstner,J. Th., 2, 6, 252, 606-607, 615,

XC626,666,671

XCGandhi, 189, 244 Gans, J., 428 Garmisch Partenkirchen, 579 Gaus, F., .585n Geelkerken,J. G., 83,167 Geelkerken, C. van, 250, 254, 282-283,

XC285,286,29°,291,294,295,3°0,315,

XC319, 322-324, 326n, 327n, 333n, 337,

XC338, 361, 376, 380, 382 Geer, D. J. de, 5, 69, 72, 74, 80, 658,

XC665, 667-668, 672 e.v., 678-684,

XC684-699 passim.. Zie ook: ze rniniste

XCric-de Geer; mobilisatie aug. '39;

XCvoormobilisatie aug. '39 Geheime Staatspolizei, 434, 435 Geheimes Staatspolizei-Amt, 434, 547 Gelder, C ..de ('Had-je-me-maar'),

REGISTER 595, 653; verkiezingen-Provinciale

XC247-248,267 Gelderen,J. van, II6 Gelderland, 256, 310, 313, 318, 536,Staten-roj y, 301, 302; verkiezingenTweede Kamer, 74, 79 Gelderse Vallei, 591,635,636,639,640, 641 Gelissen, H. C.J. H., 503,651 Gemeenschap, De, 260, 261 Gemeente-besturen, 231, 596,610,616, 618,650,651 Gemeenteraadsverkiezingen 1935-1939, 303, 304, 382 \ Gemeentewet, 16 Genève, 372, 708 Gent, 15 Gerbrandy, P. S., 24, 50, 672, 674-675, 678, 682, 684, 687, 690, 694-698 Gereformeerde Kerken in hersteld verband.Bj Gereformeerde Kerken in Nederland, 26,28. Zie ook: NSB Gereformeerden, 5'l-,78-80, 81, 82 Gerhard, H., 32 Gerretson, F. C., 46, 50, 25°-252, 259, 281, 282, 402, 667 Gestapa. Zie: Politie, Duitse Gestapo. Zie: Politie, Duitse Gestapo Düsseldorf, 336n Geyl, P. C. A., 8, 530 .Gezantschap, Duits, in Den Haag, 336337, 351n, 494, 557, 567, 569-570, 572, 581, 583, 668. Zie ook: Zech von Burkersroda, Julius Graf Gids, De, 28, 186 Gilse,J. van, 483 Ginneken,J.J. A., n 348 Gips, F. B. J., 329, 379, 382n Gleiwitz, 721, 722 Goch, 333, 334 Goebbels,J., 162,341,426,43°,441,586 Goedewaagen, T., 287n, 288n, 381n, 4°°,4°2 Goëngamieden (Sneek), 694 Goering, H., 156, 164, 341, 407, 410, 416,417,419,420,421,425,426,429, 434,463,465,468,471,534,722 Görlitz, W., 166n Goes van Naters, W. van der, 344, 345n, 380

748 [PDF]

I89n 't Gooi, 313 Gooyer, A. C. de, 27n, 80, Srn Gorcum, 278 Gorter, H., 109, II3 Gortzak, D., 425 Goseling, C. M.]. F., I, 507, 523, 528

XC532, 536-537, 540, 545, 548, 560,

XC571, 643, 659, 660-661, 664, 666, 675 Gouda, 644, 652 Gouden standaard. Zie: devaluatie Goudriaan,]., 600-601, 657, 696 Goulooze, D., 188,426, 428n, 550-551,

XC55 2 Graaff, A. de, I8n, 35n, 90n, 95n, 96n,

XC125, 508n Graeff, A. C. D. de, 88, 194, 495, 518,

XC548, 557, 565, 567, 568, 569, 693 Grave, 93, 615 's-Gravenhage, 23, 32, 46, 48, 49, 56,

XC57,59,82,84,93,II3n,222,247,250,

XC273,313,366,396,400,414,428,486,

XC529, 563, 581, 582, 583, 584, 585,6.79,

XC687, 690, 717; als regeringscentrum,

XC50-51,65,69,179,184,189,208,212,

XC253,254,280,453,485,486,546,556, 565,585,588,605,607,628,643,650,

XC653, 710, 712, 715; verkiezingen

XCProvinciale Staten-rçjy, 301-302;

XCverkiezingen-Tweede Kamer, 74l1,

XC80n, I06n, II3, 252. Zie ook: Paleis

XCNoordeinde Grebbelinie, 622, 636, 642, 718 Grensvereniging voor Emigranten, 514 Gribling,]. P., j rn, 45n, 46n, 47n, 49n,

XC5In, 73n, I27n, I37n, I97n, 20In,

XC257n, 280n, 292n, 657n, 658n, 666ri Griekenland, 708 Groen van Prinsterer, G., 25, 361, 362 Groene Amsterdammer, De, 530, 535,600,

XC60In,696,7I4n Groeninx van Zoelen, R., 251, 258,

XC270,346,402 Groepen van Internationale Commu

XCnisten, 109, II3, 413 Groesbeek, 263, 392 Gronau,454 Grondwetswijzigingen, 14-15, 16, 24,

REGISTER

XC30, 44, 53, 81, 86, 183Groningen (prov.), 12, 23, 98, II3n, 313,653,718; verkiezingen-Tweede Kamer, 64n, 74n, 79n, I06n, II3, 252n, 378, 670n Groningen (stad), 19, 317, 400, 529, 678, 718 Groninger Boerenbond, 255 Groonheim, H., 454n Groonheim, 5., 454n Groot, P. de, III, I12n, II3n, 188, 223n, 483n, 705n, 707-708 Gross, B., 424n, 425n, 428n Gross-Rosenv ajç Grynszpan, H., 533 Guernica, 482 Guidi, R., 239 Gustloff, W., 558-559 Guyana, Brits, 538-539 Guyana, Frans, 538-539 Guyana-plan, 538-539 Gybland Oosterhoff, H. H. A. van, 46, 5° Haags Vluchtelingencomité, 514 Haagse Post, De, 283n, 394, 427n, 535 Haarlem, 13, 19,20,92,313,4°0,7°5 Haarlemmermeer, 195, 313, 386 Haas,]. de, 359 Haersolte, A. baron van, 397 Haestrup,]., 502n Haighton, C. A. A. (Alfred A.), 265, 266-267,269-27°,272-273,275,276, 292,388 Haighton, W. H., 250n, 266n, 267n Haile Selassie, Keizer van Abessynië, 366 Hakenkruis, Het, 272 Halder, F., 46m Halifax, E., 478n Ham, M. L. van, 40n, 64n, 598n, 605n, 635 11 Hamburg, 163, 175,651 Hammerstein, K. von, 461 Handelingen Tweede Kamer Staten GeneraaI, 128n, I29n, 207n, 2I9n, 53In, 532n, 548n, 657n, 658n Handelsvereniging Amsterdam, 117 Hans, D., 27n, 44n, 59n

Indextermen: Gelderland
749 [PDF]

Harloff, A.]. W., 333n Harmsen, G., 47n, 188, 428n, 549n,

XC708n Harskamp, 45 Hart, P. D. 't, 166n Hartman, pastoor, 358 Hassing,]. H., 57In Hatch, A., 577n, 5780, 579n, 580n, 5SIn Hatenboer, D., 492n Hatta, M., 179 Hedel,529 Heek,].H. van, 397 Heemskerk, Th., 49, 49n, 56, 127, 129 Heernstede. j r j Heerema, P. S., 274 Heerenveenvöçj Heering, G.]., 62 Heerlen, 222,314,347,567,57° Heiden, K., 559 Heines, E., 426 Heisig, Kriminalkommissar, 416n Den Helder, 50, 70, 74n, 173, 615, 622,

XC635,717 Heldring, E., 49n, 5In Helenaveen, 78 Helfferich, E., 489 Helfrich, C. E. L., 70 Hellevoetsluis, 542, 543 Hellwig,]. C. F., 353n Helmondr j tç Hemmes, G. D., 95n Hendrik, Prins, 51, 395, 575, 579 Hendrik Ido Ambacht, 93 Henke, L., 358n Henlein, K., 468, 469, 616, 617 Hensing,]. C., 289n Heraut, De, 25, 27 Hermans, B.]., 359n, 360n 's-Hertogenbosch, 317, 371, 641 Hervormd-Gereformeerde Staatspartij,

XC80, 303 Hervormde Kweekschool Amsterdam,

REGISTER

XC2°5-206 Herzberg, A.]., 5II, 515n Hess, H., 569n Hess, R., 157,4°7 Hessing,]., 395, 396, 399,400,402 Heugten,]. van, 264 Heusden, 592Heutsz, ]. B. van, 181, 184-185, 190, 196, 372 Heuven Goedhart, G.]. van, 272n Heydrich, R., 432-433, 434, 435, 436, 456, 466, 470, 533, 534, 721-722 Heykoop, A., 46-47, 48-49 Heyst, D. A. van, 19n Hiedler,]. G., 151 Hiedler,]. N., 151 Hier Dinaso, 390 Hied, K., 341 Hilberg, R., 452n, 455n, 457n, 458n, 53411 Hilgenga.j.i çên Hillegom, 38o Hilten, D. A. van, 598n Hilversum, 82,231, 400 Himmler, H., 376, 431-432, 433, 434, 435,436,437,442,466,534 Hindenburg,P.von, 144, 146, 160, 162, 163,164,405,417,422,434,435 Hirschfeld, H. M., 122, 125, 172n, 216, 337n, 375, 484-485, 506, 507, 510, 645,683n Hitler, A., 37, 89, 142, 287, 339, 430, 435,443,466,558 e.v., 564, 570, 581, 584, 585, 628; antisemitisme, 154, 157, 444, 451-459, 534; bewondering voor, 259, 261, 262, 263, 267, 270, 272, 273, 376, 398-399, 440; binnenlandse politiek, 404-407, 429459, 460-465; buitenlandse politiek, 4°7-4°9,465-472,475-484,614-617; 'Denkschrift HitIers über die Aufgaben eines Vierjahrenplans', 407; herbewapening, 460-4~5; levensloop, 149151, 152-153, 162, 164-165, 433; Mein Kampf, 152, 153n, 157-158, 167-168,373,4°4,441,451,472,559; en NSDAP, 154-157, 162; redevoeringen en toespraken, 404, 405, 409, 441-442, 455-456, 463, 470, 471-472, 477-478, 491, 534-535, 559, 616, 617, 721; Rijksdagbrand, 416, 417, 418, 422, Zie ook: A. A. Mussert; B. Mussohni; NSDAP; Non-aggressie verdrag Hitler, Alois, 150-151 Hitler, P., 151, 152

750 [PDF]

Hitlerjugend, 562 Hoeben, H., 556 Hoek van Holland, 67, 542, 543, 616,

XC617 Hoensbroek, 569 Hoevelaken.jij Hoeven, G. VV. F. van, 131n, 132n,

XC133n, 136n, 137n,204n Hoeven,J. van der, 399 Hoey Smith,]. van, 32911,382n Hofer, VV.,713n, 722n Hoge Commissaris voor de Vluchte

XClingen, 497, 501 Hoge Raad, 323 Hogendorp, G. K. van, II, 12, 14n Hogere Krijgsschool, 587, 685 Hogewind, ]., 297n, 315, 321, 322n,

XC380, 384 Holland-Amerika Lijn, 2Il Hollands Diep, 93, 592 Hollandse Boerenbond, 255 Holtrop, M. VV.,18n Hongarije, 38,60-61, 154, 500,605 Hoogcarspel,]., 109n, IlO Homstra, L., 427n Horst-Wessel-lied, 568, 585, 703 Hossbach-protocol, 407-408 Houten, H. van, 670 Houten, R. van, 377n Houten, S. van, 21 Hoyer, Th. E., 397, 399 Hromadka,]. L., 450n Hugenberg, A., 160, 166,410, 418, 430 Huibers,]. P., 356 Huizen, 82, 269, 314 Hulpcomité voor Pacifistische Emi

XCgranten, 550 Hulzen, P. van, 41n Huurdeman, D., 353n Huygen, C.J., 289n, 296n, 313n, 330n,

XC380n Huyn, P. de, 349n, 352n Hylkema, C. B., 339n

REGISTER in Nederland, 508-5II; in Oosten

XCIdenburg, Ph. J., 58n Ieperen, 628 Ieperen, A. van, 265, 266 Ierseke, 80IG-Farben, 578 Indische Ondernemersraad, 688 Indische Sociaal-Democratische Vereniging, 107, 187 Indonesië, Zie: Nederlands-Indië Industrie, 12, 18, 8~0, 95-96 Inkomstenbelasting. Zie: belastingen Internationaal Arbeidsbureau, 372 Internationaal Solidariteitsfonds, 550 Internationaal Verbond van Vakverenigingen, 61, 554 International Military Tribunal, 408n, 409n, 410n, 462n, 47011,471n, 472n, 534n,702n, 703n, 722n International Seamen and Harbour Wor kers Union, 553 Internationale Arbeiders Hulp, 109, 226,423-424,425 Internationale Brigade, 482-483 Internationale Rode Hulp, 226, 549, 550, 551, 552 Internationale Transportarbeiders Federatie, 114, 554 Internationale Zeeliedenclub, 175, 553 Iongh,]. de, 87 Irene, Prinses, 723 Italië, 94, 212, 308, 339, 365-366, 408, 467, 481, 483, 487, 605, 620, 628, 683, 702, 706, 714. Zie ook: B. Mussolini Jacobs, A., 86-87 Jager, VV.R., 380n, 38In Janse, A., 362 Jansen,].,555n Jansen,]. H. G., 347-348, 351, 353, 354 Jansen, L., 225-226, 705, 706, 708 Japan, 70, 184, 187, 191, 202, 218, 365, 480, 481, 605, 606, 6°7, 706 Jaurès,J.,238 Java, 14, 17, 180, 182, 187 'Java', de, 68, 69, 177,602,606 Jehova's Getuigen, 555 Jena, 576 Jetzinger, F., 15311 Jochemse, P., 325 Joden, Duitse, ernigratiemoeilijkheden, 534, 539, 541; in Nederland, 524, 525 Joden, in Duitsland, 455, 495, 498, 500, 534; immigratievraagstuk, 500-5°3; 75

751 [PDF]

XCrijk, 528, 5P, 534 Joden, Nederlandse, in Duitsland, 453

XC454, 5IO Joden, Poolse, 532-533 Joden. Zie: antisemitisme; Duitsland

XCJodenvervolging ; vluchtelingen Joekes, A. M., 665 Jong, A. M. de (auteur), 268 Jong, A. M. de (directeur Nederlandse

XCBank),649 Jong, F. de, 22n, 34n, 97n, 98n, 100,

XClOIn Jong, H. de, 572n Jong,J.de, 354, 379, 540, 557 Jong, K. H. E. de, 265, 266 Jong, L. de, In, jzn, 64, 369n, 408n,

XC467n, 468n, 469n, 562n, 563n, 574n,

XC667, 690, 71411 Jong, L. F. de, 25In, 267n, 270n, 276n Jong, R. de, 47n Jonge, B. C. de, 5, 45, 172-173, 174n,

XC177, 177n, 178, 178n, 179, 183, 184- ' 185, 19111, 202, 203, 20611, 212;

XContvangst van Mussert, 304-307;

XChouding t.O.V. Colijn, 306, 395, 665 Joode, A. de (Albert van Waterland),

XC271-274, 275, 276, 333-335, 346 Joodse Raad voor Amsterdam (1941),

XC513, 523-524 Joodse Wachter, De, 169 Joosten, L. M. H., 23811, 248n, 257n,

XC258n, 259n, 260n, 261n, 262n, 263n,

XC26411, 266n, 386n, 387n, 388n, 389n,

XC390n Jordaan-oproer, juli '34, 142, 221-223 Juliana, Prinses, 35, 51, 268, 574, 575,

XC579, 580, 581-582, 583-585, 639,

XC663, 723 Julianakanaal, 622

XCKaam, B. van, 79n, 168n, 362n Kaas, L., 429 Kabinet der Koningin, 488n, 626n,

REGISTER

XC627n, 629n, 639n, 66411,665n Kabinetscrises, 74. Zie: ministeries Kadt, J. de, 10911,r ron, II5, 223, 230 Kahr, G. von, 156, 157Kalf, J., 644 Kalff, J. A., 194 Kamers van Koophandel, 124, 209 Kampen, 362, 594 Kampen,J. Ph. van, 380n Kapp-Putsch, 147, 4II Kappeyne van de Coppello, ]., 21 Karlsbad, 514 Karnebeek, H. A. van, 49n, 126-127, 136, 280, 281, 689 Katholieke Boerenen Tuindersbond, 254 Katholieke Radio Omroep, 82 Katholieke Staatkunde, 257 Katholieke Studenten-vereniging St. Thomas Aquinas, 263-264 Katholieke Wereldpost, 556 Katholische Aktion, 555 Katholische Korrespondenz, 556 Katz, 0.,426 Keesing, F. A. G., 58n, 90n, II6n, II7n, 118n, 119n, 123n, 125n, 131n, 141n, 171n, 207, 208n, 2III1, 213, 214n, 215n; 216n, 219n, 662n Keitel, W., 466, 471 Keizersveer, 592 Kelley, D. M., 406n Kellogg-pact, 158 Keppler, W., 406n Kerk en Vrede, 62, 232, 682 Kerkgenootschappen, 8411. Zie ook: Gereformeerde kerken; NederduitsHervormde kerk; Rooms-katholieke kerk; Oud-katholieke kerk Kerkradeç jor Kern, De, 98 Kernkamp, G. W., 425 Kerrl, H., 340, 449, 555 Kersten, F., 433 Kersten, G. H., 80, 85, 303, 304 Kessemeier, Th., 492n Kessler,]. B. A., 393 Kettmann, G. W., 270n Keuchenius, L. W. C., 33 Keuchenius, P. E., 389 Keulen, 274, 444, 453 Keuning, H.]. Zie: P. Kuin Kielen, P., 553n Kiès, P., 707 75

752 [PDF]

Kiesrecht, 14, IS, 16-17,24,35,44,47, 86 Kinderarbeid, 13,21-22 Kinderen, hulp aan buitenlandse, 60-61.

XCZie ook: vluchtelingen Kinderwet-van Houten, 1874, 21 Kirkpatrick,!., 242n, 258n Klatser, L., 483n Kleef, B. A. van, 359, 360 Kleffens, E. N. van, 672, 676, 690n,

XC693-694,697,710,711,713,714,718 Knaap, A.J., 317n, 3I9n Knap, H. A. A. R., 79, 80n Knöchel, W., 552n Knotsenberg, C.]. van, 270n Knuttel,J. A. N., 708 Knuvelder, G., 261, 264 Koch, D. M. G., 178-179 Kochan, L., 533n König, A. A. H. W., 127 Koetaradja, 176 Kogon, E., 439n Kok,]. E. F. de, 397 Komintern. Zie: Communistische In

XCternationale-rçro. Zie ook: Neder

XClands-Indië Kommunistische Arbeiders Partij, 109,

XCII3 Kommunistische Partei Deutschlands, III, 147,161,410,411,417-418,423-424,

XC425,429,436,478,549,551-553 Koninklijk Nederlands Landbouw

XCcomité, 254 Koninklijke Landmacht, Iste bataljons,

XC6°3; IIde bataljons, 603, 613, 615, 616,

XC617, 618, 619, 620, 628, 709; bewa

XCking bruggen, 588, 589, 591, 592,

XC595,615,617; bewaking vliegvelden,

XC615; bewapening, 41, 66-67, 589,

XC592,596,597,604,622,627; bezuini

XCging, 69-71; bouw bunkerlinies, 591,

XC592, 595, 597, 622, 627, 634; bouw

XCkazernes, 604, 627; concentratie, 587,

XC629, 633, 639-641, 718. Zie ook:

XCmobilisatie, aug. 1939. Demobilisatie

XCokt. 1938, 620-621; dienstplicht, 39,

XC40, 64-66, 592. Zie: Dienstplichtwet.

XCGarnizoensplaatsen, 589; generale

REGISTER B, 618, 619, 710, 7II; (voor)mobili

XCstaf, 368, 599, 616, 621, 622, 629, 635,641. Zie ook: 1. H. Reynders. Generale staf, Bureau 'Voorziening behoeften voor oorlogstijd', 644; 'Geval-Blauw', 634-636, 639-642, 718-719; grensbataljons, 596, 598, 603,615,617,618,619,620,629,630, 63 I, 7°9; herhalingsoefeningen, 601, 602, 612, 617, 618, 631; infanterie, 593, 594, 595; inundaties, 615, 616, 626, 627; kaderoefeningen, 7°-71, 642; korps politietroepen, 591, 592, 593, 615; krijgsbeleid, 632-642; kustverdediging, 595, 608, 615, 616, 626,627; lichtingen (in actieve dienst), 65, 593, 594, 59~ 598, 603, 61~ 6I~ 615, 616, 617, 620, 629, 631, 715; militaire attaché's, 602; militaire leiding, 589-591, 600, 612, 619, 620, 622. Zie ook: krijgsbeleid. Mobilisatie, 587, 591, 592, 594, 602, 603, 616,618,625,629,633,639-641. Zie ook: Mobilisatie, aug. 1939. Mobilisatie, telegram C, 618, 715; rnobilisatiecentra, 589, 591, 595, 618; oefeningen, 66, 596, 602-603, 612-614; oefentijd, 589, 592, 595, 597, 601, 602, 6°3, 6II-612, 631; onderofficieren, 6II-612; opleiding, 67; opperbevel(hebber van landen zeemacht), 589, 590, 621, 642, 719721; pantserwagens, 589, 591, 6°4; Peeldetachement, 593; positie van kader, 602; (plan tot) proefmobilisatie, 625-628, 629; reserve-officieren, 612; stemming, 6II-614; sterkte strijdkrachten/lichtingen, 587, 589, 592,593,597,598,601,602,6°3,618; strategische detachementen, 615, 6I 8 ; strategische mobilisatie, 594-595,596; 'strategische overval' van Duitsland, 587-589,591,593,619,624,632-634, 636, 653; uitrnsting, 602, 6°4, 6°5, 626, 627; veldleger, 635, 639, 640; Vesting Holland, 41, 626, 629, 635, 636, 640, 644, 649, 718; vloot, 602, 6°5; voormobilisatie, 587, 594, 595, 616,618,621,629,630,631; (voor) mobilisatie, telegram A, 618, 630, 709, 710; (voor)mobilisatie, telegram

753 [PDF]

XCsatie, telegram 0, 603, 615-616, 617,

XC628 636; (voor)mobilisatie, telegram

XCP, 596, 603, 615-616, 617, 628, 636; ,(voor)mobilisatie, telegram Q, 596,

XC603,615-616,618,621,628,629,631,

XC636; voormobilisatie. Zie ook: mobi

XClisatie; Voormobilisatie, aug. 1939.

XCVerordeningsbevoegdheid, 621, 631.

XCZie ook: Wapenleveranties Koninklijke Luchtmacht (Militaire

XCLuchtvaart), 40-41, 65, 68, 596-597,

XC602, 609-6II, 618 Koninklijke Luchtvaart Maatschappij

XC94, 190, 304, 541 Koninklijke Marechaussee, 529, 530,

XC659,660,661 Koninklijke Marine, 6, 40, 65, 68-70,

XC483-484,597,601,602,605-608,615,

XC619, 626, 627; Marineluchtvaart

XCdienst, 40, 70, 616; Marinestaf, 606,

XC607,615,616,626,627. Zie ook: koop

XCvaardij, Nederlandse; mobilisatie,

XCaug. 1939; Nederlands-Indië Koninklijke Militaire Academie, 602,

XC68 5 Koninklijke Nederlandse Toeristen

XCbond ANWB, 542 Koninklijke Petroleum Maatschappij,

XCII6, II7, 198, 251, 393, 394, 395 Koolen, D. A. P. N., 666 Koolhoven, 610 Koopvaardij, Duitse, 562 Koopvaardij, Nederlandse, 41, 483,

XC608-609 Kooy, G. A., 126, 218, 255n, 256, 301,

XC3°2 Kopenhagenv yjö Korteweg, C., 554 Koster, J., 317n Kosters, B., 328n Krabbe, H., 14, 14n, 15 Krebs, R., 175, 176 Krekel, H., 397n Kriegsmarine, Deutsche, 462, 463, 465.

REGISTER Krupp, G., 410

XCZie ook: herbewapening, Duitse Kröller, A. G., 50 Krop, F. J., 88 KruIs, H. J., 599Kruse, W. J. F., 552n Kruyt, C. J. A., 274-275, 333, 335-336, 346,402 Kubizek, A., 153n Küpfer, C. c., 393n, 397n, 398n, 399 Kuin, P., 92n, 93n, 94n, II9n, 124n, 210n Kultusgemeinde (joodse), 541 Kun, B., 154 Kuyle, A. (ps. Louis Kuitenbrouwer), 260,261,264,388 Kuyper, A., 24, 25-28, 39, 54, 79, 80, 168, 186, 195, 196, 198, 199, 200, 362,694,695 Kweekschool voor Inlandse Schepelingen,173 Laaken, A. L. van der, 333n Labouchère, G. C., 246n, 24711,25011, 25211,265n, 266n, 267n, 268n, 269n, 27011,27411,276n, 277n, 279n, 283n, 3 12 n Lammers, G. J., zn, 665n, 666n, 667n Land van Maas en Waal, 622 Landbouw. Zie: Boerenstand Landbouw ell Maatschappij, 255 Landbouwcrisisfonds, 208 Landbouw-onderwijs, 90-91 LandoorlogreglementI 9°7, 650 Landsberg, 157 Langhoff, W., 437n Langkemper, A., 187 Lansink, B., 106, 107 Lanz, 0., 268 Laren,548 Last, J., 426, 428 Lausanne, 577 Leeuw, A. S. de, 707 Leeuw, A. J. van der, 644, 645n, 646, 648 Leeuwarden, 33, 50, 317, 328, 690, 718 Leeuwen, F. van, 426, 427 Leger des Heils, 682 Lehning, A., 267n Leiden, 15, 25, 93, 265, 412, 413, 414, 416, 426, 686, 693 Leipzig, 537n

754 [PDF]

Lek,93 Lemmens, J. H. G., 351, 352, 355n Lemmer, 3°° Lenin, W. I., III, 224, 225 Lent,589 Leo XIII, Paus, 238 Leopold III, Koning van België, 7IO,

XC7 1 4 Leopold IV, graaf van Lippe-Biester

XCfeld, 576, 577 Ledand, 500, 700, 703 Levensonderhoud, kosten van, I03n Levie, M., 169 Liberalen,2, 50, I05-I06, 598, 659, 667,

XC675 Liberalisme, 15-17,21,24,25,120-121,

XC128-129, 136, 236 Libye,239 Lidth de Jeude, o. C. A. van, 675 Lier, Th. van, 49411,503-505, 506-508,

XC510, 530, 531 Likus, R., 384 Limburg, 29, 39, 66, 73, 74, 89,92, 2IO,

XC280,313,347,351,563,565,566-567,

XC569, 589, 591, 595, 634, 653; verkie

XCzingen-Provinciale Staten-rçj j, 301,

XC302, 354; verkiezingen-Tweede Ka

XCmer, 74, 252n, 378 Limburg Stirum,]. P. graafvan, 3,185,

XC5 IO n Lingbeek, C. A., 80, 84, 303 Links front, 222n Links richten, 428 Links-socialisten, 550, 708n. Zie ook:

REGISTER REGISTER

XCOSP; RSAP Linthorst Homan,]., 653 Lintum, C. te, 87 Linz, 151 Lipschits, I., 169n, 530 Lisser, A., r ron Litauen, 470, 500, 700 Litwinow, M., 700 Lobithv örö Lösener, B., 407n, 453n, 456n, 458n Lombok, 180, 185, 196 Londen, 427, 462, 483,536,602,620 Loonbelasting. Zie: belastingen Lopez Cardozo, L., 427n Lossow, von, commandant van deReichswehr (München), 156, 157 Lotisico, 265, 266 Loudon,]., 579 Louwes, S. L., 645, 646 Lubbe, M. van der, 227, 412-417, 418, 419, 420-422, 423-427, 427-428 Luchtvaartafdeling. Zie: Koninklijke Luchtmacht Luchtverdediging, 6IO, 615, Zie: Koninklijke Luchtmacht Luchtwachtdienst, 610, 717 Luden,]., 282 Ludendorff, E., 144, 156, 157 Lueger, K., 152 Luftwaffe, Deutsche, 462, 463, 465, 466, 482. Zie ook: herbewapening, Duitse Luik,28I Lunteren, 369, 378 Lutkie, W., 245, 257, 258-259, 263, 264, 346, 349, 352, 386 Lutterade, 567 Luxemburg, 212, 471, 487, 502, 554, 710 Lynden van Horstwaerde, G. ]. K. baron van, 3I9n, 361 Maanen, C. F. van, I4n Maarssen, 392 Maartensdijk, 302 Maas, 92, 93, 588, 589, 591, 592, 615, 622 Maas, S. A., 250 Maas-WaaI-kanaal, 589, 592, 595, 622 Maasbode, De, 78, 340, 535 Maassluisç zy Maastricht, 272, 318, 589,615 Maatschappij Nederland, 190 MacDonald,]. G., 497, 501 MacDonald, R., 244 Madagascar-plan, 539 Madrid,573 Maginotlinie, 601, 616 Makassar, 173, 175 Malcolm, N., 501 Maliepaard, C. H. J., I9n, 9I11, 96n, I23n, 12411,25411,255n Man, H. de, 233 Mandsjoerije, 365, 480, 481

755 [PDF]

Mannoury, G., II2n Marchant, H. P., 73, 84, 194, 298n, 660 Marchant et d'Ansembourg, M. V. E.

XCH. J. M., graaf de, 253n, 295n, 303,

XC315,318,333,339,341,349-355,379,

XC382,383, 532 Marokkoc jöö Marx, K., 32, 95, 237, 388 Marxisme, 31, 34 Maser, W., 147n, 152n, 1540 Mathon, G. E., 652n Matteotti, G., 242, 244 Matthias, E., 4IIn, 430n Maurras, Ch., 237, 238, 239, 258, 263 Mauthausen, 439 Mayr, Hauptmann, 154, 155 Mecklenburgv jçj Mecklenburg, A. F. hertog von, 585n Mededelingen van de Marinestaf, 484n,

XC605n, 608n, 609n, 616n, 631n, 716n,

XC7 1 7 n Meeden, 98 Meissner, O. L., 581n Melis, W., 391n Memelgebied, 470, 561 Meuldijk, M., 286n, 287n, 288n Meulen, J. ter, 544n Meyer, A., 250, 261, 270, 346, 386-389,

XC391,4°2 Meyer, A. B., 389n Meyer, J. W., 278n Meijer-Schwenke, A., 3940,491 Mheerv jor Michel, E., 260, 264, 390, 392 Middelburg, 717 Miklas, W" 466 Militaire Inlichtingendienst, 56 Millenaar, A., 165n Milo, T. H., 68n Minderhoud, G., 9In, 92n Ministeries:

XCMinisterie-Heemskerk (1908-1913), 198

XCMinisterie-Cort van der Linden (1913-1918), 38, «; economisch beleid, 41-43; defensiebeleid, 4041; grondwetswijziging 1917, 44; mobilisatie, 38, 40-41; sociaal beleid, 43 Eerste ministerie-Ruys de Beerenbrouck (1918-1922) - buitenlands beleid, 280-281; defensiebeleid, 45-46, 64 e.v.; demobilisatie, 46; november-crisis 1918, 45-52; sociaal beleid, 97; werkloosheidsbeleid, 126-127 Tweede ministerie-Ruys de Beerenbrouck (1922-1925) defensiebeleid, 635-636, 644; sociaal beleid, 98-99 Eerste ministerie-Colijn (1925-1926), 201; val, 73, 74, 84-85 Eerste ministerie-de Geer (19261929),679 Derde ministerie-Ruys de Beerenbrouck (1929-1933), 80, 122, 204, 206; ambtenarenverbod, 193, 230, 292; staatscommissie voor-de verlaging der rijksuitgaven, 204, 688; crisisbeleid, 122-126,206; devaluatie-vraagstuk, 2II; 'De Zeven Provinciën', 191; vluchtelingenbeleid, 495 Tweede ministerie-Colijn (19331935), 201-203, 225, 233; ambtenarenverbod, 230-232, 292, 293, 392; bezuinigingsbeleid, 2°4-205, 206-207; buitenlands beleid, 88, 422, 486-487, 565-567; clearing, 215-216; contingentering, 214215; defensiebeleid, 588, 591-592, 594, 598, 600, 609; devaluatievraagstuk, 2II-212, 657, 686; formatie kabinet, 194; kabinetscrisis, 657-658; landbouwbeleid, 206-208; Landbouwcrisiswet-rçja, 207-208; onderwijsbeleid 205-206; vluchtelingenbeleid, 495-496,497500, 508, 546-547, 548, 557-560; werkloosheidsbeleid, 204-205, 219 Derde ministerie-Colijn (1935-1937) - buitenlands beleid, 483-484, 486487, 568-571; defensiebeleid, 591, 592, 593, 594-597, 598, 602, 603, 605, 634, 645, 651-{)52,653; devaluatie (valutabeleid), 212-213; economisch beleid, 645; formatie,

756 [PDF]

werkloosheidsbeleid, 485

XCVierde ministerie-Colijn (1937-1939) - aftreden, 661, 662-664; buitenlands beleid, 487-488, 571-573; bezuinigingsbeleid, 1-2, 4-5, 664; defensiebeleid, 4-5, 588n, 591, 597, 598, 599, 6°3, 606, 614, 615, 616624, 625-631, 632, 634, 643, 646, 664; economisch beleid, 646-648; formatie, 659; kabinetscrisis, 1-6; vluchtelingenbeleid, 506, 528-532, 536-537, 539, 540-541, 542, 545, 548; werkloosheidsbeleid, I, 4-5, 485, 662-664. Zie ook: zaak-Oss

XCVijfde ministerie-Colijn (1939), 667668; defensiebeleid, 614; val, 4

XCTweede ministerie-de Geer (1939), 698-699; buitenlands beleid, 709710, 712, 714-715; defensiebeleid, 607, 631. Zie ook: Koninklijke Landmacht - opperbevel; mobilisatie, augustus 1939; voormobilisatie, augustus 1939. Formatie, 667-668, 673-678; regeringsprogram, 673; vluchtelingenbeleid, 544-545; werkloosheidsbeleid, 486 Ministerraad, 82n, 88, II9n, 126-127,

XC197, 202, 213, 217, 230, 23In, 232,

XC293n, 29411,379, 389n, 392n, 49411,

XC495n, 496-497, 498, 499, 503, 505n,

XC506, 507n, 508, 528n, 529, 536n,

XC538, 542, 546, 547, 548, 566, 567,

XC568, 57In, 572, 581, 597, 600, 6°3,

XC6°5, 606n, 618, 622, 628, 630, 634,

XC636, 643, 645, 646, 647, 648, 649,

XC651, 663, 664, 7I0-7II, 720 Miranda, S, R. de, 383 Miskotte, K. H., 360 Misthoorn, De, 389, 394, 492 Mit brennender Sorge, 44411,445-447 Mobilisatie-eerste wereldoorlog, 38,40 Mobilisatie, algemene - augustus 1939,

XC612, 715-721. Zie ook: voormobilisa

XCtie-augustus 1939 Mobilisatie, gedeeltelijke - september

REGISTER

XC1938, 616-620 Mönnich, C. W., 30n Moerdijk, 280 Moerdijkkanaal, 281Moeso,I88 Molen, J. van der, zorn Molenbroek, P., 389 Mollema, J. C., 70n, I74n Molotow, V. A., 700, 702n Mommsen, H., 4I2n, 4I9n Monchy, S, J. R. de, 582, 68rn Monchy, W.H. de, I24n Monumentenzorg, 644 Moorsoldaten, 437 Moravië, 624 Moskou, 109, III, II2, 147, 176, 188, 550, 552, 553, 703, 705, 708, 710 Motké, A., 352n Mozambique, 538 Muckermann, F., 555-557 Müller, L., 447, 448, 449 München, 153, 154, 155, 156, 157, 407, 432, 436, 443, 444, 451, 577 Münster, 444, 454, 555 Münzenberg, W" 4I2n, 423-428 Mulder, D., 400n Multatuli (ps. van E, Douwes Dekker), 186 Munnekrede, P. J. van, 40n, 4rn Murrow, E., 697 Musea,644 Mussert, A. A. - ambtenarenverbod, 230, 294-295; antisemitisme, 326333, 538-539; en Hitler, 251, 289, 309,336-337,339-341,342,355,383385,57°; en Mussolini, 309, 327, 337339, 355-356; levensloop en karakter, 278-279, 281-282, 286-291, 295; oprichting NSB, 282-286; redevoeringen, 295, 298-299, 3II, 328, 330 e.v., 333 e.v., 366-367, 371, 378; reis naar Indië, 5, 304-306. Zie ook: NSB Mussert, J. L., 278 Mussolini, B" 156, 258, 307, 365-367, 373,476,539,620,628,713,722; bewondering voor, 244-246, 257, 259, 263, 267, 270, 287, 386, 399, 488; corporatieve staat, 243-244; levensloop, 239-244. Zie ook: A. A. Mussert Mijle, C. H. van der, 250, 274, 275, 276 Mijnversperringen, 63I, 717 Mijnwet,2I

757 [PDF]

~aarden, 302, 314, 718 ~agel, W. H., 659 Nagel, L. von, 355n Nansen, F., 496 Nansen-paspoort, 496, 497 Nationaal Arbeidssecretariaat (~AS), 33,99n, 107, 108, 112,230,482, 550 Nationaal Comité van Actie tegen het

XCBelgisch verdrag, 282, 290 Nationaal Crisis Comiré-rçj r , 136 Nationaal Front, 250. Zie: Zwart Front Nationaal inkomen, 58, 58n, 89n, 102,

XC125, 18 9 Nationaal Jongeren Verbond, 251 Nationaal Socialistische Beweging

XC(~SB), 84, 247, 252, 253, 255, 276,

XC312;aanhang,285,290,296,381,397;

XCen Abessynië, 307, 339,366-367; Af

XCweerdienst, 324-325, 344-345; afwij

XCzing van, 308-310, 342-371 passim;

XCAgrarisch Front, 256; Algemeen

XCHoofdkwartier, 316; Algemene Raad,

XC314, 319, 327-328, 338; ambtenaren

XCverbod, 230-231, 232, 292-295, 304;

XCAmsterdam, 296, 297-300, 3II, 313,

XC314,317,320,321,33°,335,344,37°,

XC382; antisemitisme, 284, 285, 325

XC333; arbeiders, 3II, 314; archief,

XC279n, 286n, 290n, 291n, 294n, 295n,

XC296n, 297n, 299n, 300n, 302n, 303n,

XC304n, 3I2n, 313n, 314n, 315n, 316n,

XC317n, 318n, 319n, 320n, 321n, 322n,

XC323n, 324n, 325n, 326n, 327n, 328n,

XC329n, 330n, 333n, 334n, 335n, 336n,

XC337n, 338n, 339n, 343n, 344n, 348n,

XC349n, 350n, 351n, 352n, 353n, 354n,

XC355n, 356n, 357n, 358n, 359n, 360n,

XC369n, 37on, 371n, 377n, 378n, 380n,

XC381n, 383n, 386n, 423n; brochures:

XCActuele vragen, 327n, 374; Programma

XCmet toelichting, 291, 374; Voor Volk en

XCVaderland, 285n, 292n; Wit-Geel-boek,

XC353n, 355n; colportage, 320, 342;

XCColijn, 287, 292, 305-306; crisis 1937,

XC38o; Diets Studentenverbond, 262;

XCen Duitsland, 338, 339-341, 383-385;

XCin Duitsland, 299n, 315, 333-336;

XCEerste Kamer-leden, 303; financiën,

REGISTER

XC315-316; en Gereformeerde kerkenin Nederland, 360-365; Guyana-plan, 331;Hagespraken,369-370,378,382; Raad van Discipline, 319, 320, 328, 380; en Huis van Oranje, 289; en Italië, 337, 338; karakter der beweging, 3°7-325; landdagen, 292, 297, 3II, 367; ledental/samenstelling, 285, 292,296,312-315,319,326,364,369; leidersbeginsel, 286, 289, 295, 377; lidmaatschap, 320-321, 344; Het Na 'tionale Dagblad, 329, 340, 383, 660, 677; Nationale Jeugdstorm, 322-324; en Nederduits-Hervormde Kerk, 360-361; in Ned. Indië, 304-306, 315, 333,381; organisatie, 286, 316-325; oprichting, 282, 285-286; programma, 283-285, 310-312; propaganda, 291, 295-296, 297-300, 314, 361; in Provinciale Staten, 302-303; Raad van Katholieken, 353, 354, 358, 359; rellen, straatgevechten, 296-297,300; en Rooms-Katholiek Episcopaat, 339, 340, 347-349, 353-356, 359; Rotterdam, 304; Rijksdagbrand, 423; SS-. richting, 247, 277; teruggang, 369371; in Tweede Kamer, 379, 381, 382; Utrecht, 297, 300, 314, 316, 337, 343; verkiezingen-Provinciale Staten1935, 256, 297, 301-304; verkiezingen-Gemeenteraden-uçj y, 3°3, 304; verkiezingen-Tweede Kamer1937, 307, 378-379, 383; verkiezingen-Provinciale Staten-rçjo, 382, 383; verkiezingen-Gemeenteraden1939, 382-383; Volk en Vaderland, 291,294,296,300,306,311,315,320, 328,329,331,338, 340, 342, 345, 346, 355, 370, 660; West-Indië, 316; Weer-Afdelingen (WA), 291-292, 297,319,321-322. Zie ook: Nationale Bond Landbouwen Maatschappij; ~SDAP; Verdinaso; De Waag; zaak-Oss N ationaal-Socialistische N ederlandse Arbeiderspartij (maj. Kruyt), 274-275 N ationaal-Socialistische N ederlandse Arbeiderspartij (van Rappard), 271272,275

758 [PDF]

Arbeiderspartij (A. Smit), 272-273 NSNAP(en) in Duitsland, 272, 273,

XC274, 275n, 333-336 Nationaal-Socialistische Partij (A. de

XCJoode), 273-274 Nationale Bond Landbouwen Maat

XCschappij, 253-256, 301, 401 Nationale Dagblad, Het, Zie: NSB Nationale Unie, 250-252, 270, 275, 281 Nationale Werknemersvereniging, 314

XC315 Nationalistische Garde, 274 Nationalsozialistische Deutsche Arbeiter

XCpastei, 155-156, 157, 160, 310, 339,

407,410,411,418,429,43°,431,432, Nederlands Verbond van Vakvereni

XC436, 441, 445, 556, 565, 578; Aus

XClands-Organisation, 561-562, 573, 578;

XCAuslands-Organisation - Landesgruppe

XCNiederlande, 563-574; Auslands-Or

XCganisation-Landesgruppe Schweiz; 558

XC559; Deutsche Arbeitsfront, 562, 565,

XC567; Deutsche Arbeitsfront-'Kraft durch.

XCPreude', 474-475; Hitler-Putsch 1923,

XC156-157; Mitteilungsblätter AO, 567, 568, 569; en NSB in Duitsland, 333

XC337; in Oostenrijk, 466, 468; op

XCkomst en groei, 155-157, 160-165,

XC409-410, 4II, 418; programma, 283,

XC452; Sturmabteilungen (SA), 155-156,

XC410,417,422,431,433,434-435,436, 453, 578; Schutzstaffeln (SS), 417,

XC431-432,433,434,435,436,438-440,

XC453, 578. Zie ook: A. Hitler Nationalsozialistische Volkswohlfahrt, 562 Naujocks, A., 721-722 Nederbragt, J. A., 167, 168 Nederduits-Hervormde Kerk, 26, 78

XC79,360. Zie ook: NSB Nederlander, De, 679, 680 Nederlands Christelijk Persbureau, 361,

XC49 1 Nederlands-Christelijke Radio- Vereni

XCging (NCRV), 82,423. Nederlands-Indië, 6, 17, 57, 59, 61,

XC68-69, 89, 94, 106, 107, 171-192,

XC196-197, 487, 539; bevolking, 182;

XCbezninig_ing,173-174, 202-203; com

XCmunisme, 187-188; contingentering

REGISTER ~euengarnrne, 439

XC217-218; economische toestand, 171172, 216-218; kolonisatie, 180, 181186; Komintern, 175-176; Koninklijke Marine, 173, 183-184, 6°5-6°7, Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, 173, 174, 183-184, 605; nationalisme, 179, 185-189, 191, 688; Raad van Indië, 204, 687; verdediging van, 6°5-607; Volksraad, 3, 69, 185, 189, 607. Zie ook: cultuurstelsel; NSB; 'De Zeven Provinciën' Nederlands-Israëlietische Hoofdsynagoge, 512, 514, 524 Nederlands SyndicalistischVakverbond, 107,230 Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV), 34-35, 47, 48, 54, 56, 60n, 61, 6In, 63, 69, 99n, 100-101, 112,114,223,23°-232,315,345,422, 550, 669, 676, 691 Nederlandse Antillen, 316 Nederlandse Bank, 13, II6, II8, 121, 213, 649 Nederlandse Bioscoopbond, 536 Nederlandse Centrale inzake Falsificaten en Internationale Misdadigers, 547 Nederlandse Handel-Maatschappij, 1314, 17, 180, 392, 586 Nederlandse Heidemaatschappij, 662, 663 Nederlandse Katholieke Stemmen, 357 Nederlandse Meelcentrale, 123 Nederlandse Nationaal-Socialistische Uitgeverij (Nenasu), 294, 315 Nederlandse Oranje-Nationalisten, 250, 282 Nederlandse Rode Kruis, 61, 6rn, 717 Nederlandse Spoorwegen (NS), 13, 19, 94,210, 299n 633, 652, 7II, 715, 718 Nederlandse Unie, 84, 559 Nederlandse Vak-Centrale (NVC), 99n Nederlandse Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel, 536 Nederlandse Vereniging voor Vreemdelingenverkeer, 542 Nederlandse Volkshuishouding, 598n, 632n Nederlandse Volkspartij, 381, 391-392 Nederlandse Wandel-Organisatie, 321322 Nederlandse Zionistenbond, 514, 515

759 [PDF]

Neuer Vorwärts, 554n Neurath, K. von, 373, 407, 408, 422,

XC466, 565, 583, 585n Neurenberg, 339, 376, 455-456, 477 Neurenberger processen, doeurnenten

XCverzameling, 561n. Zie ook: American

XCMilitary Tribunal; International Mili

XCtary Tribunal Neurenberger wetten, 447,558. Zie ook:

XCDuitsland - Jodenvervolging Neutraliteit, Nederlandse, 38-39,58-59,

XC471-472,480,481,486-488,599,634,

XC649, 653, 712-713 Niekisch, E., 156 Nieland, H., 259n, 561, 563, 564 Niemöller, M., 448, 449, 450, 491, 555 Nierstrasz, V. E., 66n, 67n, 70n, 71n,

XC59In, 593,594,596, 597n, 599n,600n,

XC601n, 6°3, 608n, 609n, 612, 615n,

XC617n, 620n, 622n, 6'32n, 638n, 718n 'Nieuw-Amsterdam', De, 2lI, 608, 662 Nieuw Beerta, 254 Nieuw-Guinea, 188 Nieuw Israèlietisck Weekblad, 169, 530,

XC535 Nieuw Verbond van Nationalistcn, 274 Nieuwe Apeldoornse Courant, 718n Nieuwe Gemeenschap, De (1933), 261,

XC39 1 Nieuwe Hollandse Waterlinie, 615, 622,

XC626,635,636,639,641,642 Nieuwe Rotterdamse Courant, 48, 75, 166,

XC289n, 535n, 537, 538n, 631n, 632n,

XC633n, 709, 718n ~ieuwe Waterweg, 19,631 Nieuws van de Dag, Het, 187 Nolens, W. H. A., 44, 54, 73, 100, II4,

XC126, 261, 657, 658, 668, 673, 679 Nolte, E., 237, 238n, 241n, 451n Noord-Brabant, 29, 92, 280, 310, 313,

XC317-318, 356, 370, 371, 386, 565,

XC567n, 589, 591, 595, 634, 641; verkiezingen-Provinciale Staten-rçj y, 301;

XCverkiezingen-Tweede Kamer, 74,

XC252n, 389 Noord-Holland, 41, 310, 313; Provin

XCciale Staten, 294; verkiezingen-Pro

REGISTER zingen-Tweede Kamer, 7411, 80n,

XCvinciale Staten-rçj ç, 301; verkie106n, 108n, II3, II5n Noordzeekanaal, 19 Noort, G. C. van, 347 Noorwegen, 487, 502, 553, 710 Notverordnung, 417 November-crisis 1918,44-52, 100, 173, 232 November-pogrom 1938. Zie: Reichs kristallnacht ~ijgh, P., 47 Nijmegen, 7411,93, 210, 272, 351, 370, 617, 640 Nijsse, J., 389 Obbink, H. Th., 536n, 582 OberlandesgerichtHamm, 552n, 553n Oekraineaçê Offermans, L., 571n Oisterwijk, 386, 389 Oldenzaal, 340, 496, 555, 556, 557 Olympische spelen 1928-1940, 85, 492, 559, 585 Ommenc yz.j Onafhankelijk Socialistische Partij, lI5, 223,228,230,704 'Onderdrukking en Verzet', 5IIn Onderwijs, Hoger, 87, 91. Zie ook: Rooms Katholieke Universiteit ~ijmegen; Rijksuniversiteiten van Groningen, Leiden en Utrecht; Technische Hogeschool Delft; Universiteit van Amsterdam; Vrije Universiteit Onderwijs, Lager, 44, 81-82, 205 Onderwijs, Middelbaar, 87, 91, 205 'Ons Noorden', 660n Ons Volksbelang, 389 'Ons Weekblad, orgaan voor het tuindorp . Watergraafsmeer', IIon Oorlogswinsten 1914-1918, 42-43, 102 Oorschot, J. W. van, 293, 29411 Oost-Pruisenc aço Oostenrijk, 38, 60-61, 150, 152-153, 225, 239, 338, 372, 373, 383, 409, 466-468, 532-533, 561, 605. Zie ook: antisemitisme Oostjoden, 500-502, 505, 514, 525. Zie 'Opbouwende Staatkunde',

760 [PDF]

257, 267 Oranienburg. Zie: Sachsenhausen 'Oranje', de, 608 Oranje-gezindheid, 51, 53-54 Ordnungspolizei, 436 Organisation Todt, 465 Oslo, 553 Oslo-groep, 481, 487, 683 Oss, 659 e.v. Oss, S. van, 394 Ossietzky, C. von, 550 Otto, H., 326n Oud, P. J. (als geschiedschrijver), I, In, zn, 46n, 53n, 54n, 55, 62, 63n, 64ll,

XC69,72, 73n, 80n, 85n, 86n, 87, I08n,

XCII4n, 183, 184, 187n, 19In, 192, 197,

XC205n, 207, 213, 230,248, 253n, 28In,

XC572n, 58In, 657n, 66In, 665n, 670n,

XC677, 678n, 680n, 683n, 688n; (als

XCminister van financiën), 194, 204,

XC212-213, 679 Oud-Katholieke Kerk, 359-360 Oudegeest, J., 4 8 Overstraeten, R. van, 280n, 480n, 7Ion,

XC7 1 5n Overijsel, 12, II3n, 310, 313, 318, 595,

XC653; verkiezingen-Provinciale Sta

XCten-I935 en 1939, 301, 382; verkie

XCzingen-Tweede Kamer, 64n, 74n,

XCI06n, 108, 1I5n, 252n, 670n

XCPachtwet-uçj S, 96 Pacifisme, 61-64, 71, 232, 670, 682. Zie

XCook: Anti-militarisme Paes, F., 357n Paleis Noordeinde, I e.v., 48, 51, 306,

XC574, 665, 723 Palestina, 501, 515, 518, 525, 708 Palestina-pioniers, 5I 5 Pannekoek, A., 109, II3, 413 Pannerdens Kanaal, 622 Panstingl, G., 564n, 585n Papen, F. van, 162, 163, 164, 166, 340,

REGISTER

XC409,410,418,443,570 Papenburg-Esterwegen. 437, 549 Pariser Tageblatt, 554ll Parool, Het, 427n Partal Kommunis Indonesia, 188Partai Nasional Indonesia, 188-189 Parijs, 424, 462,478,482, 533, 536, 551, 552, 578, 602, 620, 685 Pater, J. C. H. de, 490n Patijn,]. A. N., 487, 488, 530, 572, 625, 628, 667, 693 Patzig, M., 564, 565 Peel, de, 92, 593, 622 Peel-Raamstelling, 623 Perhimpoenan Indonesia, 23 I Permanent Hof voor Internationale Justitie, 59 Pernisv ço Perquin, N., 8m Persbureau Vaz Dias, 170 Persoonsbewijs, 648 Phaff, H.]., 642 Philippijnen, 501, 502 Philips, 18, II6, II7, 388 Picker, H., 462n, 463n Pius IX, Paus, 238 Pius X, Paus, 238 Pius XI, Paus, 259, 347, 352, 443, 444, 445,482 Pius XII, Paus, 339, 349, 352, 356, 443, 444,445,446, 713 Pizzardo, mgr., 349 Plas, M. van der, 77n, 78, 8In, 26111 Plattelandersbond-Boer Braat, 253-254, 301, 303 PIesman, A., 94 Poalei Zion, 515 Poelje, G. A. van, 644ll, 652 Poels, H. A., 72, 73, 347, 353, 355, 536, 557 Pölzl, K., 151, 152 Polak, H., 34-35, II5, 345-346 Polen, 144, 147, 148,212,408,409,461, 464,470,471,475,478,479,500,532533,605,626,699-703,709,710,712, 713, 714, 721-723 Palet, ]., 269 Politburo, 478, 700 Politie, Duitse, 336, 432-433, 434-436, 450,534,546, 547 e.v. 551, 552, 553, 555, 567, 568 Politie, Nederlandse, 57, 494, 496, 520, 521, 529, 530, 546-548, 549, 553, 571, 57 2 ,6 1

761 [PDF]

Politiek en Cultuur, 707 Poll, F. G. van der, 244n Pop, W. F., 127, 136 PopoIo d'Italia, 240 Popow, B., 418, 419, 421, 422 Popta, W. E. van. Zie: Milo, T. H. Portugal, 88, 538 Portugees-Israëlietische Hoofdsynago-.

XCge, 512, 524 Pos, G. A., 93n Pos, H. J., 368, 369 Post, Telegraaf, Telefoon, 20, 92, 618,

XC619 Postan, M. M., 477n Posthuma, F. E., 42, 397 Posthumus, N. W., 279n, 288n, 289n,

XC312n Postma, J., 550 Postverkeer, 20. Zie ook: PTT Pothuis, S. J. Zie ook: J. c. Ceton, 128n,

XC129n Praag, 383, 409, 470, 617, 620, 624 Prawda,700 Preussische Pressedienst, 417 Procureurs-generaal, 56, 57, 523n, 530,

XC547, 557, 559, 568, 571 Protektorat Bohemen-Moravië, 470 Protestants Hulpcomité voor uitgewe

XCkenen om ras en geloof, 539-540,

XC543-544 ProtokolIe der Weisen van Zion, Die, 351 Proudfoot, M. J., 502n Provinciale Wet, 16 Pruisen, 410, 434, 447, 454 Prijscontrole, 42 PTT, 20, 92, 618, 619 Publieke opinie, 39, 81, 169-17°, 336,

XC365-366, 470, 475, 488-492, 573-574, 600 Puchinger, G., 73n, 195n, 196n, 198n,

XC200n, 201n, 206n, 674n, 681n, 682n,

XC683n Pusch, G., 552n Putten, 689

XCQuaker - Doopsgezinde Werkgemeen

REGISTER

XCschap, 526 Quakers, 540, 543Querido, E., uitgeverij, 527 Querner, D. M., 246n, 251n, 265n Raad van Indië. Zie: Nederlands-Indië Raad van State, 586, 618, 643, 647 Raalte, E. van, 14n Rabenau, F. von, 147n Rademaker, G. H., 321 Raden-Communisten, I09, II3 Radio-omroep, 82. Zie ook: Avro; Katholieke Radio Omroep; Nederlands Christelijke Radio Vereniging; Vara ; Vrijzinnig-Protestantse RadioOmroep Radio-omroep - Controlecommissie, 689 Radioraad, 689, 696 Radio-telegraafstations, 55-56 Radioverkeerç öoo Rädecker, J., 269 Raeder, E., 407, 432, 462n, 471 Rapalje Partij, 248, 267 Rappard, E. H. van, 271-272, 275,333, 335-336,402 Rassentheorie, 351, 444, 446, 456, 457· Zie ook: antisemitisme Rath, E. vom, 533 Rathenau, W., 285 Rauschning, H., 166n Ravensbrück, 439 Ravestein, 589 Ravesteyn, W. van, 35n, 36, 108, 109 Recht voor Allen, 33 Reeser, E., 324 Regeringscommissariaat voor de Industriële Verdedigingsvoorbereiding, 646 Regout, P., 21-22 Reichsanstalt für Arbeitsvermittlung und Arbeitslosenversicherung, 464, 485 Reichsarbeitsministerium, 464 Reichsautobahnen, 464, 465 Reichsbahndirektion, 553 Reichsdeutsche Gemeinschaft. Zie: NSD AP - AO-Landesgruppe Niederlande Reichsinnenministerium, 534 Reichskirchenministerium, 449 Reichskommissare, 430 Reiehskristallnacht, 458, 491, 524, 532

762 [PDF]

535, 622 Reichseulturkammer, 455 Reichsministeriumfûr Volksaufklärung und

XCPropaganda, 459, 581, 583, 584 Reichsstatthalter, 430 Reichsstudentenjûhrung, 562 Reichsvereinigung der [uden in Deutsch

XCland, 534 Reichsvertretung der Juden in Deutschland,

XC455, 519, 522, 534, 541 Reichswehr, 145, 147,148,154,155,156,

XC157,461 Reichszentrale für die judische Ausu/ande

XCrung, 534 Religieus Socialisme, 229, 268, 669 'Rernaco', 300 Renner, K., 468 Rerum Novarum. 3 I Revolutionair-socialisten, 62, ro8 Revolutionair-Socialistische Arbeiders

XCpartij (1935), 108,224,230,482, 550,

XC706, Zie ook: Sneevliet, H. Revolutionair-Socialistische Partij

XC(1929), 108, 193,224,228, 704 Reusen, K.]. Ph., 288n Reuver, 542, 543 Reynders, 1. H., 2, 6, 7, 588-642 passim,

XC666,676,685, 717-721; Levensschets,

XC637-638 Rheine,555 Rheinmetall-Borsig, 604 Rhernrev, W. V., 378n Rhijn, A. A. van, 68rn, 682n Ribbentrop, ]. von, 340, 384, 466, 703,

XC710, 712, 722 Riga,54I Ringers, ]. A., 198 Ritter, P. H., 38n, 4In, 42n, 43n, 45n,

XC62n, 278n, 282n Ritueel slachten, 455 Rockanje, 371 Röhrn, E., 162,426,434-435,490, 555,

XC559 Röell,W., 590-591,592,600,638,639

REGISTER

XC640 Roelofsen, J. C., 294n, 637n, 680n Roemenië, 479, 500, 703 Roeping, 261 Roermond, 351, 615Rogier, L.]., 28, 29, 29n, 31, 3In, 352n, 353n Roland Holst, H., 50, III Rolde,256 Rolland, R., 424 Rome, 386, 443, 444, 620 Romein,]., 368, 369 Romein,]. en A., 12, 12n, 13n, 16, 16n, 27n, 30, 30n, 33, 33n, 35, 86n Romme, C. P. M., I, 4, 31, 485, 530, 659, 662-664, 665, 666 Rompelman. W. A., 270n Roodboek van der Lubbe en de Rijksdag brand, 4I2n, 413n, 427-428 Rooms-Katholiek Comité voor slachtoffers van geloofsvervolging, 540, 543-544 Rooms-Katholiek Episcopaat, 74-76, 257,260,348-349,351-354,354-359, 387, 392, 482. Zie ook: NSB Rooms-Katholiek verbond van werkgevers-vakverenigingen, 99 Rooms-Katholiek Werkliedenverbond, 99n, roO-IOI, 346 Rooms-Katholieke Kerk in Nederland, 28-31,74-78, 81 Rooms-Katholieke Leergangen te Tilburgr zöa Rooms-Katholieke Mijnwerkersbond, 347 Rooms-Katholieke Staatspartij, 1,2,28, 30-31, 44, 46, 49, 64, 69, 73-74, 78, 84, 85, 106, 259, 260, 339, 347, 348, 386, 532, 657-658, 659, 666, 667,671, 674, 675; verkiezingen, 74, 76,659 Rooms-Katholieke Universiteit van Nijmegen, 264 Rooms-Katholieke Volkspartij, 193 Rooseboom, T. S., 56-57, 293n, 294 Roosendaal, 3I 8 Roosevelt, F. D., 203, 233, 477, 488, 497, 713 Rosenberg, A., 444, 446 Roskam, E. J., 329 Rost van Tonningen, M. M., 329-330, 339,340,341,371,372-378,379,381, 382, 383n, 539, 570,661 Rotterdam, 2,12,19,23,26,38,46

763 [PDF]

55, 57, 90, 93, II3n, 175, 190, 192,

XC222,227,266,281,283,304,313,378,

XC529,543,553,559,563,571,581,608,

XC632,645,678, 679, 684,707,717;ver

XCkiezingen-Provinciale Staten-I93 5,

XC302; verkiezingen-Tweede Kamer,

XC74ll, I06n, 108, II3, II5n Rotterdammer, De, 168 Rotterdams Vluchtelingencomité, 520n,

XC532 Rotterdamse Bankvereniging, 18 Rotterdamse Lloyd, 190 Rottumeroogç ö r ç Rouaan, 175 Royal Dutch Shell, 393, 394, 693 Rozendaal, 302 RUter, A. J. C., 652n Ruhe, H. A. M., 390n Ruhrgebied, III, 147, 148, 149, 156,

XC158, 162, 281, 336, 553 Ruhrort, 280 Ruighaver, B., 553n Ruitenbeek, H. M., 670n, 672 Ruiter, J. W. de, 328 Rusland. Zie: Sowjet-Unie Russische geheime dienst, 428 Rutgers, V. H., 53, 397n, 537n, 539

XC540, 544, 560n 'Ruys', de, 608 Ruys de Beerenbrouck, Ch. J. M., 44,

XC47, 56, 63, 72-73, 127, 132, 137,257, 673' 'Ruyter, De', de, 602, 606 Rijksambtenaren-reglement, 193 Rijksbureau voor de Monumentenzorg,

XC644 Rijksbureau ter Voorbereiding van de

XCVoedselvoorziening in Oorlogstijd,

XC646 Rijksbureaus, 648-649 Rijksdagbrand, 414-417, 425-428. Zie

XCook: M. van der Lubbe Rijksdienst voor de Werkloosheidsver

XCzekering en Arbeidsbemiddeling, 13I,

XC485,494,495n, 499, 503, 519n, 537 Rijksdienst voor de Werkverruiming,

REGISTER

XC662 Rijksidentificatiedienst, 571 Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Cortespondentie van mr. M. M. Rost van Tonningen, deel I, 292n, 315n, 329n, 340n, 372n, 373n, 374n, 376n, 377n, 382n, 570n; Het Proces Mussen, 34In; Vijf nota's van Mussert aan Hit ler, 313n Rijkspaspoortenkantoor, 493 Rijksuniversiteit Groningen, 360 Rijksuniversiteit Leiden, 186, 248, 251, 360, 372, 395, 514 Rijksuniversiteit Utrecht, 250, 251, 264, 360, 530 Rijksveldwacht, 57 Rijksvreemdelingendienst, 529 Rijn, 92, 93, 553, 554, 589 Rijn, P. van, 167n Rijnders, D., 248 Rijnland, 409, 461, 465, 475, 481, 556, 593, 600 Rijssel, 548 Rijswijck, A. van, 644n Rijswijk, 301 Rijtijdenbesluit-rçjo, II9n Saalborn, L., 269 Saargebied, 145, 449, 547, 682, 696 Sachsenhausen, 439, 449, 533 Sage ten Broek, J. G. Ie, 29-30 Sannes, H. W. J., 690 Sante, C. van, 262, 263, 264 Sappemeer, 86 Sarekat Islam, 187 Savomin Lohman, A. F. de, 25-27, 46, 80, 200, 251, 695 Scandinavië, 94 Schaap, J. R., 553 Schacht, H., 463, 507 Schaepman, C. J. M., yron Schaepman, H. J. A. M., 28 3D-3 I, 54 Schaik, J. R. H. van, 2, jn, 4, 5, 6, 7, 53-54,69,74,665, 668, 678; minister 'van justitie, ze kabinet-Colijn, 194, 23°,293,387,392,495,496,497,498, 499n, 508, 519, 546, 547, 548, 549, 557, 559-560; minister van justitie, je kabinet-Colijn, 518, 568, 569, 571 Schalker, C., 70711.,708 Schaper, J.

764 [PDF]

Scharroo, P. W., 283 Scheepvaart, 124, 210-2II Schellenberg, W., 406n Schepers, J. D., 718n Scherff, J. H., 272n Schermerhorn, W., 279n, 368 Scheurer, W. E., 378n Scheveningen, 6°9, 622, 677 Schicklgruber, M. A., 150, 151 Schieland, 304 Schiermonnikoog, 615, 616, 717 Schilder, K., 362, 364 Schippers, A. M., 2In Schleicher, K. von 162, 163,435 Schmidt, F., 304n, 539n Schmidt, P., 465n, 722 'Schmidt, P. J., II4~II5, 223, 224 Schmutzer, J. 1. J. M., 537n, 540 Schneider, E., 153 Schneiders, P., 166n Schöffer, 1., 248n, 266n, 389n Schönerer, G. von, 441 Schokking, J. J., 53 Scholte, J. H., 580 Scholten, G., 43n Schoterland, 33 Schouten, A. F., 273 Schouten, J., 199, 661, 665, 674 Schouten, J. H. J. Zie: Hoeven, G. W.

XCF. van Schrieke, J. J., 397 Schroeder, C., 40611 Schulungslager, 520 Schulz, R, 273 Schuschnigg, K.'von, 467 Schutzstaffeln. Zie: NSDAP-SS SS-Totenkopfverbände. Zie: NSDAP-SS Schwarze Korps, Das, 444 Schwerin von Krosigk, GrafL., 463 Schwittay, J., 549 Seeckt,H. von, 147, 156, 157, 159 Serrarens, P. J. S., 542 Severen,J. van, 262-263, 270, 390-391,

XC392n Seyffardt, H. A., 397, 599 Seyss-Inquart, A., 37, 273n, 388n, 467,

REGISTER ministeries; werkloosheid

XC468 Siberië, 48 I Sicherheitspolizei. Zie: Politie, DuitseSiersema, O. J., 720n Sievers, W., 380n Sikkel, J. C., 695 Sinclair de Rochemont, H. A., 249, 252, 265,267-269,27°,271,274,275,276, 277, 282, 293, 312, 402 Sint Pietersberg, 90 Sittard, 314, 353 Sjahrir, S., 179 Sjanghai, 502 Sjarifoeddin, A., 188 Skoda-fabrieken, 604 Skubl, M., 468n Slagkruiserplan, 6-7, 606-607, 626 Slingenberg, M., 485 Slotemaker de Bruine, J. R., 194, 489 Slowakije, 470 Sluis, 543-544 Sluyser, M., 345n, 346 Smedts, M., 78, 259 Smeenk, C. Zie: J. A. de Wilde Smid, J., 253, 254-255, 379 Smit, B., 552n Smit, Bertus (Adalbert Smit), 271-273, 275,386n Smit-Kleine, F. A., 296n Sneek, 50, 198, 694 e.v. Sneevliet, H., 107-108, 187, 224, 7°7, 708 Snouck Hurgronje, A. M., 487, 564 Snijders, C.J., 40, 40n, 41, 41n, 45, 4511, 193,252 Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij, 33-36,44,46,47,48,54,56,6In,6364, 69, 73, 100, 105, 107, II2, II3II5, 191,223; 227, 229-235, 308, 312, 319,422,486,668-672,674,675-676, 68o, 690-691, 707; ambtenarenverbod, 230-232; anti-fascisme, 229, 233, 345; anti-communisme, 229, 233, 669, 706; beginselprogramma-rçj r, 670-672; en defensie, 235, 671; Plan van de Arbeid, 233-235, 656; verkiezingen, II3-II4, 193, 233, 234. Zie ook: ministerie-de Geer - formatie Sociaal-Democratische Bond, 32-33, 44 Sociaal-Democratische Partij, 36, 44, 107, 108 Sociale wetgeving,

765 [PDF]

Socialisatie-vraagstuk, 100 Socialistische Arbeiders Internationale,

XCTweede (SAl), 227-228, 229 Socialistische Gids, De, 63n Soekarno, 179, 188-189 Soerabaja, 174, 175, 176, 177, 188, 372 Soerabajaas Handelsblad, Het, 306, 606 Soestdijk, 582, 723 Soesterberg, 68, 6°9, 6ro Sóetardjo, Ao, 189 Son, So Mo, 454n Son, Jo Bo van, 14n Sonnenburg, 436-437 Sowjet-Unie, 13,38,59, 60, 87-88, 108,

XC109, III-lIZ, 1I4, 1I8, 147, 167, 191,

XC224,225,227,369,383,393,408,421,

XC424,443,475,476,477,478-479,480,

XC483,518,531,699-7°3,7°4,7°5,706,

XC708, 709, 710, 714 Sozialistische Parte; Deutschlands, 161, 162,233,410,411,417,418,429,430,

XC554 Spaanse burgeroorlog, 466, 476, 481

XC484, 573, 610 Spanje, 148, 408, 466, 4670 Zie ook:

XCSpaanse burgeroorlog 'Spanje-strijders', 4830 Zie ook: Inter

XCnationale Brigade Speyart van Woerden, EoL. M, Ho, ba

XCron, 66o Staatkundig Gereformeerde Partij, 80,

XC532; verkiezingen, 80n, 302, 303 Staatsartillerie-inrichtingen, 652 Stadler, Tho, 296n, 313n Staercke, M. Zie: Go von Eppstein Stakingen, 55, 98-99, 266-267, 414 Stalin,]., IlO, 224, 225, 41I, 474, 478

XC479, 480, 482, 700-703, 704, 706 Standaard, De, 25-26, 27, 39, 167, 362,

XC535,620,678 Stasius, 00, 583n Staten-Generaal, 85, 231, 280-281, 303,

XC485,538,542,579,581,596,618,622,

XC631,643,647,657,661,666; vluchte

XClingenvraagstuk, 531-532, 537, 548,

XC5490 Zie ook: Enquêtecommissie 'Rege

REGISTER Steenberghe, M. Po L., 212, 379n,

XCringsbeleid 1940-1945' Steegh, r. Jo, 260nI,504,530,628,645,646,657,659,664, 672, 675, 676, 678, 686-687, 720 Steenwijk, 300 Steinhage,]., 555-558 Stemmen van Nederlanders over de behan deling der Joden in Duitsland, 535, 536n Steringa à Idzerda, Ho Ho, 82 Steyr, 151 Stockholm, 541 Stokman, r.j. Mo, 556, 557 Stokvis, Jo Eo, 186n Storm-SS, 397 Straat Soenda, 177 Strasser, Go, 160, 163, 435 Strasser, 00, 160, 163 Streicher,]., 331, 453 Streng, Wo Ho, 397n Stresemann, Go, 159 Struycken, s. s. Ho, 487 Sturmer, Der, 328, 331, 335, 388, 444, 453, 660 Stuldreher, Co]. Fo, 556n, 557n Sturmabteilungen (SA), Zie: National soziallstische Deutsche Arbeiterpartei Sudeten-crisis, 616-620, 646, 647 Sudetendeutsche Heimatfront. 468 Sudetendeutsche Partei, 468 Sudetenduitsers, 155,468, 477-478 Sudetenland, 383, 409, 450, 468-470, 533, 616, 617 Suezkanaal, 366 Sumatra, 175, 177, 181, 187 'Sumatra', de, 68, 69, 602, 606 Sumatra Post, De, 179 Sunday Times, 476n Suriname, 57, 316, 538-539 Svenska Morgenbladet, 448n Swagemakers Verwaayen, L., 343n Sweens, Jo Co Mo, 661 Sijes, B. Ao, 219n, 464n, 486n, 662 Syrup, Fo, 485, 486 Tacchi Venturi, 258, 349 Talma, Ao So, 36, 199 Tandjong Priok, 190 Tanew, Wo, 418, 419, 421, 422 Tarwecentrale,

766 [PDF]

Tarwewer-rçj r, 123, 645. Zie ook: je

XCministerie Ruys de Beerenbrouck:

XCCrisisbeleid Technische Hogeschool-Delft, 279, 372 'Tegelberg' , de, 608 Telegraaf, De, 75, 166, 268, 271, 382

XC383, 396n, 535, 667, 677, 710n, 711n,

XC712n, 716n, 723n Tempel, ]. van den, 486n, 672, 673n,

XC675, 678, 680, 682, 691-692 Tentoonstellingen, 559 Terol, A., 414ll Tets van Goudriaan, G. C. W. van, 2. Tew, A., 578, 579 Texelç jçö Teychiné Stakenburg, A. J., 23n Theologische Hogeschool-Kampen, 362 Thoden van Velzen, H. H., 63In, 716n,

XC717n Thole, K., 388 Tholenv joz Thomas, G., 148, 465n, 470 Thorbecke, ]. R., 15-17, 17n, 21, 30,

XC86,673 Tilanus, H. W., 73, 661, 681, 682 Tilburg, 317, p8, 371, 389 Tinbergen, j., 89n Tjarda van Starkenborgh Stachouwer,

XCA. W. L., 315 Tobias, F., 412n, 415n, 416n, 420n,

XC421n, 422n, 427n, 428n Todt, F., 465 Toorop,]., 245, 258 Torgler, E., 417, 418, 419, 422 Touw, H. C., 360, 361n Treub, M. W. F., 58n, 87n, 129-13° Tribunalen in Nederland, 398n Tribune, De, 36,44, son, IlO, III, 1I3,

XC166,167,193,223,224,228,368,707 Trip, L.]. A., 1I8, 21I, 213, 507,649 Troelstra, P.]., 33, 36, 46-5°,52,53,54,

XC63, 75, 229, 250, 694 Troelsera-Beweging Nederland, 707 'Tromp', De, 606 Troost, C., 200n Trotzki, L. IlO, III Trouw,]. W., 38In Tsjechoslowakije, 148, 330, 383, 399,

REGISTER

XC408,4°9,45°,464,466,468-47°,475,479, 555, 6°4, 616-617, 620, 624, 700, 708, 714 Tubbergen, 30 Tuinbouw, 123-124 Tunesië, 366 Twente, 29, 98, 108, lIS Tijd, De, jzn, 167, 334n, 535, 545, 546 Tijn-Cohn, G. van, 494n, 513, 517, 519n, 521, 523, 524, 525 U-Boote, 462 Unie, De, 283n Uniformbesluit-roj j, 323, 342 Universiteit van Amsterdam, 264, 360, 5 1 4 Utrecht (provincie), 12, 279, 294, 310, 313; verkiezingen-Provinciale Staten-1935, 301; verkiezingen-Tweede Kamer.vzan Utrecht (stad), 13, 25, 57, 92, 93, 120, 25°,255,272,282,283,285,292,314, 400, 529, 641, 678, 717, 718 Utrechts Dagblad, Het, 279 Utrechts Studentencorps, 269 Vaals,354 Vaart Srnit, H. W. van der, 361, 491 Vaderland, Het, 535 Vaderlands Verbond, 250 Vakbeweging, 60, 99, 1OG-I0l, 105, 128, 129-132. Zie ook: Christelijk Nationaal Vakverbond; Nationaal Arbeidssecretariaat; Nationale Werknemersvereniging; Nederlands Syndicalistisch Vakverbond; Nederlands Verbond van Vakverenigingen; Rooms-Katholiek Werklieden Verbond; werkloosheid Valekenier Kips,]. H., 259 Valtin,]. (ps. van R. Krebs), 177n Vara (Vereniging van Arbeiders RadioAmateurs), 82, II5, 229-230, 268, 269, 422-423, 670 Vaticaan, 73, 84-85,243, 258, 339, 349, 351,352,356,365,443,444,446,482, 679

767 [PDF]

Veenhof, C., 362n Veenhuizen, 542, 543 Veere,717 Veeteelt, 42, 90-91, 96, 124 Vegte, H. van der, 268 Velp, 710 Velthuisen, A. B., 132n Velzen, 90 Ven, F. J. H. M. van de, loon, 234-235 Venezuela, 192 Venlo, 318, 553, 554 Veraart, j. A., 74, 303 Verbond van Actualisten, 249, 250, 265

XC267,27°,276,277,282 Verbond van Dietse Nationaal-Solida

XCristen. Zie: Verdinaso Verbond voor Nationaal Herstel, 193

XC194,251,252-253,303,304,314, 538 Verbond van Nationaal-Solidaristen in

XCRijks Nederland, 270, 276 Verbond (later: Nieuw Verbond) van

XCNationalisten, 250 Verbond vall Nederlandse Werkgevers,

XC99,234 Verbond van Protestants-Christelijke

XCWerkgevers, 99 Verdinaso. 262-263, 264,,390-392 Verdrag van Locarno, 158, 159 Verdrag van Versailles, 144-146, 280,

XC460-461,462,465,481,489,593 Verduin, B., 427n Verenigde Staten van Amerika, 59, 70,

XC1I7, 1I8, 148, 159, 184,233,280,3°8,

XC366,497,5°2,539,610,649 Vereniging Nationale Jeugdstorm, 323 Vereniging voor Sociaal-Anarchistische

XCActie,I07 Vereniging tot Studie van de Staat, 396 Vereniging voor Volkenbond en Vrede,

XC682 Vereniging van Vrienden vall de Sow

XCjet-Unie, 226, 227, 707 Verhaag, ]., 555-556, 558 Verhaar, J. P., 359 Verhagen, W. C., 316n Verkeer, 12, 13, 19-20,92-94, 210 Verkiezingen-Provinciale Staten-rçj y,

REGISTER

XC256, 297, 300-304, 354; -1939, 382; Tweede Kamer der Staten-Generaal,7411,83; -1913, 36; -1918, 1I3, 233, 253; -1922, 7411,79, 83n, 106, 1I4, 253; -1925, 74n, 83n, 109, 253, 267; -1929, 74n, 79, 83n, 106, 1I3, 1I4; -1933, 74n, 76,79,83n, 106, 113, 115, 193-194,233,252,273,297,301,3°9; -1937,64n,74n,79,80n, 82, 8311,106, 108,234,253,274,3°7,378,389,658, 670, 706, 707. Zie ook: Amsterdam; 's-Gravenhage; Rotterdam; en provmcies Vermey, C., 1I9n Vermogensbelasting. Zie: belastingen Versailles. Zie: verdrag van Versailles Verschuur, T.]., 122, 194, 21I, 498, 666 Verslag gemeente Hilversum 1939-1945, 709n, 71In, 715n 'Verslag omtrent de werkzaamheden van het joods Vluchtelingencomité over hetjaar 1938', yzon, 524n, 532n, 537n Verviers, E. G. H., 249, 256-258, 264, 2 67 Verwey, R. A., 485, 486, 499, 503, 519n, 530n Vessem, A.]. van, 282, 283, 303, 350n, 5 28 Vestigingswet Kleinbedrijf-rçj r, 209210, 505-506 Vestigingswet voor Vreemdelingen1937, 505-506 Vianen, 93, 641 Victor Emmanuel, Koning van Italië, 683 Vierjahresplan, 407, 465 Vierteljahrsheftefür Zeitgeschichte, 405n, 407n, 41In, 412n, 417n, 419n, 429n, 435n,453n,456n,458n Vis, E., 518n Visser, L. E., 512, 519 Visser,]. E. B. de, 370n Visser,]. Th. de, 27, 73, 85-86 Visser, L. de, 108, 109, IlO, 531, 547 Vissering, G., 1I8 Vlaams Nationaal Verbond (VNV), 262, 308 Vlaams nationalisme, 260, 261-263, 390-381 Vlaamse Frontpartij, 262, 263

768 [PDF]

Vlaanderen, 384 Vlekke, G. F., 294, 307 Vliegen, W. H., 32n, 34, 549 Vliegtuig-industrie, Nederlandse, 610 Vlissingen, 615, 628 Vlootplan-rçjo, 70 Vlootwer-rçzz, 68-69 Vlootwec-rçza, 2, 69-70, 74, 679 Vluchtelingen, Belgische (1914-1918),

XC39, 262, 281, 538 Vluchtelingen, joodse, 4-58, 494-496,

XC503, 504, 510-511, 519-520, 525-527,

XC529, 532, 540-541. Zie ook: Amsterdam; vluchtelingenkampen. Hulp

XCverlening aan. Zie: Amsterdams

XCVluchtelingencomité; D. Cohen; Co

XCmité voor Bijzondere Joodse Be

XClangen; ministeries-vluchtelingenbe

XCleid; vluchtelingenvraagstuk Vluchtelingen, politieke, 243, 482, 494,

XC504, 529, 531, 545-560 passim. Zie ook: ministeries-vluchtelingenbeleid;

XCAmsterdam Vluchtelingenkampen, 542-444 Vluchtelingenvraagstuk, 492-5II pas

XCsim. Zie ook: ministeries-vluchtelin

XCgenbeleid; Staten-Generaal; Volken

XCbond Vlugt, W. de, 297 Voedselvoorziening, 646 Völkischer Beobachter, 155, 157, 377, 584,

XC585 Voesterman, F. P., 350n Vogelsang, Th., 405n Volk, Het, 49n, 52, 52n, 63n, 64n, II5,

XC16~ 192n, 229n, 245, 26~ 321, 333,

XC345, 380n, 535, 554n, 559, 580n, 586,

XC601, 670, 671, 677 . Volk en Vaderland, 297n, 298, 299n, 300n,

XC303n, 304n, 326, 33 In, 33411,355n,

XC367n, 383n, 538, 539n Volkenbond, 59, 63, 88, 144, 148, 158,

XC201,365,366,372,409,449,461,475,

XC479, 481, 486, 670, 682, 693, 696;

XCvluchtelingenvraagstuk, 496, 497

REGISTER REGISTER

XC498,499,501 Volksdagblad, Het, 369, 707, 708-709 Volksfront-politiek, 476, 479, 704-706 Volksgerichtshof Berlijn, 552n, 553n, 55411Volksraad. Zie: Nederlands-Indië Volksstemming Saargebied, 449 Volkstellingen. Zie: bevolking Vonhoff, H. J. L., 300n, 346n Voorburg, 301 Voorhoeve, E., 263, 264, 390, 391, 392, 39511,4°2 Voormobilisatie. Zie: Koninklijke Landmacht Voormobilisatie-aug. 1939, 7°9-712, 7 1 5 Voorst tot Voorst, H. F. M. baron van, 604n, 612 Voorst tot Voorst, J. J. G. baron van, 6n, 197n, 48811,588n, 590, 600, 613, 616n, 617n, 618n, 619, 621, 624-625, 626, 627, 628, 629, 630, 631n, 634, 636, 638-640, 641, 642, 666, 668n, 676, 685, 719 Voort van Zijp, C. van der, 251, 361 Voorwaarts, 192 Vooys, A. C. de, 99n, 105n Vooys, Is. P. de, 23n Vorrink, K., 586,670,683 Vorwärts, 410, 4II Vos, H., 233 Vos van Steenwijk, W. L. baron de, 2, 3, 3n,4, 5,7,665,678 Vox Carolina, 264 Vreemdelingenbeleid. Zie: ministeriesvluchtelingenbeleid Vreemdelingenpolitie, 519, 545, 546, 547, 549, 571-572. Zie ook: Politie, Nederlandse Vreemdelingenwet--r Saç, 493-494 Vries, A. de, 256n Vries, C. W. de, 15n Vrooland, L. C., 541 Vroom, A. M., 397n Vrouwenemancipatie, 86-87 Vrij Nederland, 426n Vrij Socialistische Groep, 247-248. Zie ook: Rapalje Partij Vrijdag, 261 Vrijdenkersvereniging 'De Dageraad', 32, 230, 23 I, 619 Vrije Socialist, De, 1°711 Vrije Universiteit, 26, 27, 362, 695 Vrijheid,

769 [PDF]

Vrijheidsbond', Liberale Staatspartij, 'De, 64, 105, 279, 346, 658; verkiezingen, 106, 301, 658 Vrijmetselarij, 261 Vrijwillige Landstorm. Zie: Bijzondere Vrijwillige Landstorm Vrijzinnig-democraten, 50, 62, 106, 550 Vrijzinnig-Democratische Bond, 2, 36, 62-63, 84, 105-106, 598, 670, 677; verkiezingen, 106, 301, 659 Vrijzinnig Protestantse Radio-Omroep (VPRO),82 Vuurslag, De, 251 Vijfde Colonne, 573-574 j VVaag, De, 392, 394, 396-4°0, 606 Waal, 93, 589 Wageningenver Wal, S. L. van der, 173n Walcheren, 717 Wapenindustrie, 604Werkendamv z'rê Werkfonds-rçja, 219, 234, 662 Werkloosheid, I, 4, 35, 43, II7, II9, 126-143 passim, 485,507; bestrijding. Zie: ministeries-werkloosheidsbeleid. Cijfers, 131, 132, 141, 6p; jeugdwerkloosheid, I, 128,663-664; levensomstandigheden werklozen, 137141; steunregelingen, 129-136 passim, 663; vakverenigingen, 35, 129-IP, 134; werkverschaffing, 128, 132,219, 485-486, 662-664. Zie ook: Amsterdam; dienstplicht Werkloosheidssubsidiefonds, 205 Werklozen Strijdcomité, 223 Werkspoorc zöö Wessels, F. W., 256n, 294n, 295n, pIn, 346 Wessels-Monshouwer,]. F., 346 Wessem, E. van, 399 West-Indië, 94 West-java-Courant, De, 178-179

Wapenleveranties (aan Ned.leger), 604 605, 609-610, 622 Warmond, 386 Warschau, 536, 700, 712 Wassenaar, 301 Waterink, J., 580n Weert,615 Weesp, 300, 313 462, 463, 466, 471. Herbewapening, Duitse 144-165 extremisme, 146-147, 155-157, 160, 161, 163. A. Hitler; NSDAP Weizsäcker, E. von, 702 (Erfurt), 459 Welter, Ch.]. I. M., I, In, 31, 204, 659, 664, 672, 675, 678, 682n, 687-689 Wendelaar, W. C., 531, 661 Wenen, 60, 6In, 151,152,153,227,372, 373,374,466,467,468,528,534,541 Wenneker, R., 389n Wereldcomité van Kunstenaars en In tellectuelen voor de slachtoffers van het Hitler-fascisme, 424-425 Wereldvredescongres, 424 Werkcommissie Productiemogelijk heden Landbouw, 646 Wester-Schelde, 280, 281, 717 Westerbork, 542, 543 Westerman, W. M., 252-253 Westerveld, H. F.]., 168n Westfalen, 162, 556 Westhoff,]. Th., 662, 663 Westra, D. H., 397, 606n 463-464, 465, 702 Wet op de Collectieve Arbeidsovereen komsteu-rçj r, 99 Wetboek van Strafrecht, 55, 292n Wezel, 591 Wezepv ör ; Wheeler Bennett,]. W., 478n Wiardi Beckman, H. B., 586, 670 Wibaut, F. M., 100 Wichmann, E., 248, 249, 250, 267-269, 29° Wielen, S. A. Th. van der, 517n Wieringermeer, 499, 525 Wigersma, B., 395-4°0,4°2 Wilde,]. A. de, 194,2°4,229,23°,231, 422-423,498,520,530,599,651,652, 653, 659, 664; (en C. Smeenk), 24n, 25n, 27n, 28n, 39n, 84, 85n, 86n, 186n, 199n

770 [PDF]

'Wilde bussen'. Zie: Verkeer Wilhelm II, Keizer van Duitsland, 48, 55, 577 Wilhelmina, Koningin, 21, 51, 53-54,

XC77, 129n,279,395, 488, 574-575, 580, 581,638,663,694,723 e.v.; bespre

XCking paleis Noordeinde, 1-6; defen

XCsie-beleid, 45, 590-594 passim, 606, 617-619, 624-625, 626-631 passim,

XC639-642 passim, 71I, 720; en Duits

XCland, 488, 536, 579; kabinetsforma

XCties, 74, 657-658, 665-668; neutrali

XCteitsbeleid, 712-714; toespraken, 309

XCe.v. Wilhelmina-kana al, 589 Willem I, Koning, 12, 13, 14, 21, 180 Willem II, Koning, 14, 15, 16 Willem III, Koning, 15, 53, 54 Willemsen, A. W., 262n, 263n, 280n,

XC308n, 390n, 39I!1 Willemstad, 691 Wilna,541 Wilson,].]. C. P., 66n, 67n, 588n, 597n,

XC604n, öron, 615n, 622n, 63In, 718n,

XC719n Windecker, Konsul, 571, 572, 581 Winkelman, H. G., 6IO, 612, 719 Winkelsluitingswet-rçjz, 209 Winterhilfswerk, 395, 562 Winterswijk, 255, 302, 321 Wisch, A.]. ten, 254n, 255n ,Wit,]. C. de, 7Ion, 7lIn Witlam, F., 278 Witlam, M., 279, 288, 295 Witlox,]. H. J. M., 197n, 666 Witte, A. R., 567 Woerden,718 Wolff, S. de, 515,676 Wollweber, E., 553 Woltman,].,205 Woord en Geest, 167n Woudenberg, H. ]., 289n, 290n, 29In,

XC314, 317n, 329n, 379, 661 Wijdeveld, G., 260-261 Wijk,]. van der, 676 Wijnkoop, D. ]., 36, 46, 50, 107, 108,

REGISTER L'.\ I Zuiderzeewerken, 598, 662 REGISTER Zwartewaal, 371

XC109, IlO, 251, 709 Wijsmuller-Meijer, G., 541, 545IJmuiden, 67, 279, 300, 615, 616, 631, 7 1 7 Ijsel, 93, 588, 589, 591, 592, 595, 615, 622, 636 IJselmonde, 371 Ijsselstein, H. A. van, 127, 136 Zaak-Oss, 381, 659-662, 664, 666 Zaal, W., 247n, ~59n, 266n, 334n, 353n Zaanstreek, 108, II3 Zaaijer,]., 283 Zaltbommel, 93, 641 Zandvoort, 19, 301, 313 Zech von Burkersroda, ]. Graf, 337, 374n, 563-564, 565, 567, 569, 571, 572, 579, 583, 584, 585,693,712-713 Zeeland, 41, II3n, 313, 622; verkiezingen-Provinciale Staten-roj y, 301, 302; verkiezingen-Tweede Kamer, 74n, 79, 80, 252n Zeeuws Vlaanderen, 616 Zeist, 314, 322 Zentralvereinigung deutscher Emigranten, 5 2 3 Zentrum-Partij, 161, 165, 41I, 418, 429, 443, 555 'Zeven Provinciën, De', muiterij, 173-178; reacties en nawerking, 191192, 229, 230, 346, 582, 601 Zevenaar, 48, 496, 549 Ziegler, E., 583n Zierikzee, 38, 717 Zimmerman, A. R., 46-47 Zionisme, 515-516, 518, 525 Zipfel, F., 442n, 448n, 449n, 450 Zjdanow, A. A., 700 Zuid-Afrika, 39, 501, 502 Zuid-Amerika, 501, 502 Zuid-Beveland, 302 Zuid-Holland, 24, 41, 3IO, 313, 689, 718; verkiezingen-Provinciale Staten-I935, 301, 302; verkiezingenTweede Kamer, 74n, 79, 80n Zuid-Limburg. Zie: Limburg Zuid-Willemsvaart, 591 Zuidelijke Agrarische Bond, 255 Zuiderzeefonds, 608 Zuiderzeeraad, 198

771 [PDF]

Zutfen, 589, 615 Zuurbier, E., 248, 267 Zwanenberg, 11. van, 660 Zwart Front, 388, 389, 660 Zwart Front, 259, 261, 265, 275, 356357, 370, 386-389, 391. Zie ook: A. MeyerZweden, 67, 148, 233, 502, 6°4, 708n, 710 Zwieten, J. E. van, 68n Zwitserland, 88, 94, 148, 188, 212, 239, 458, 487, 502, 529, 605, 710 Zwolle, IS, 33, 93, 255, 300 Zijp Schuytemaker, 11., 515n, 5I6n 77

772 [PDF]